Onze Taal. Jaargang 82 logo_onze_01 Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Onze Taal. Jaargang 82 uit 2013. De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren beijvert zich voor het verkrijgen van toestemming van alle rechthebbenden; eenieder die meent enig recht te kunnen doen gelden op in dit tijdschrift opgenomen bijdragen, wordt verzocht dit onverwijld aan ons te melden (mailto:dbnl.auteursrecht@kb.nl). Aan het begin van elk nummer is een kop tussen vierkante haken toegevoegd. _taa014201301_01 DBNL-TEI 1 2019 dbnl scans exemplaar aangeleverd door de redactie van Onze Taal Onze Taal. Jaargang 82. Genootschap Onze Taal, Den Haag 2013 Wijze van coderen: standaard Nederlands Onze Taal. Jaargang 82 Onze Taal. Jaargang 82 2019-08-12 RK colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Onze Taal. Jaargang 82. Genootschap Onze Taal, Den Haag 2013 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/_taa014201301_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 1] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} maandblad van het genootschap onze taal Onze Taal 1 2013 Het geheim van goed voorlezen Klein landje, veel dialecten Hoe kan dat? Ivo de Wijs: ‘Zo ik iets ben, ben ik een onderwijzer’ Een Rotterdamse fooi geven Uitdrukkingen met plaatsnamen {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 82ste jaargang nummer 1 januari 2013 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: info@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut); e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Twitter: @onzetaal Facebook: www.facebook.nl/onzetaal Taalpost en TLPST Zie www.taalpost.nl; redactie: Erik Dams en Marc van Oostendorp Woordpost en Woordspot Zie www.woordpost.nl en www.woordspot.nl; redactie: Taaladviesdienst Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 31.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Laurien Boekhoff-Talsma Raymond Noë Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Ton den Boon, Aaf Brandt Corstius, Frank Dam, Gaston Dorren, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Arjen van Veelen Directie drs. P.H.M. Smulders Administratie Heleen Bücker Leonie Flipsen Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Rutger Kiezebrink Jaco de Kraker Tamara Mewe Lydeke Roos Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. G.C. (Gert) Haverkate, voorzitter drs. L. (Leo) Voogt, vicevoorzitter drs. E.H.M. (Els) Goossens, secretaris drs. M.A. (Margot) Scheltema, penningmeester dr. E.H.C. (Els) Elffers, prof. dr. C.J.M. (Carel) Jansen, mr. drs. L. (Bert) Jongsma, lic. M. (Martine) Tanghe, drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €6,-. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten €34,50 per jaar; buitenland binnen Europa €47,- (priority €49,-); buitenland buiten Europa €57,- per jaar. Digitale Onze Taal €34,50; in combinatie met ‘papieren’ abonnement €15,50. Prijs collectief abonnement: op aanvraag. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €29,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam of via www.cjpdeals.nl. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Dedicon: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta, Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding Foto: Iris Vetter ==} {>>afbeelding<<} ‘In arren moede begon ik van de lessen een soort cabaretvoorstelling te maken. Bekaf was ik aan het einde van de dag.’ Ivo de Wijs (blz. 11) {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 4 Jan Erik Grezel Van voorlezen krijgen ze nooit genoeg Voorleesdiva's over het brengen van een verhaal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 10 Mariëtte Baarda ‘Zo ik iets ben, ben ik een onderwijzer’ Uit de klas [4]: Ivo de Wijs {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 14 Gaston Dorren Klein taalgebied, grote verschillen Hoe komt het Nederlands aan al die uiteenlopende dialecten? {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 17 Rien van den Broek Twaalf Huizers en een dooie hond, dan heb je dertien krengen Plaatsnamen in spreekwoorden en gezegden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 28 Evelyn Bosma ‘De stoel staat bergopwaarts van de tafel’ Hoe talen locaties en richtingen aangeven En verder 8 Verliest het Witte Boekje terrein? 20 ‘Jij ook een gelukkig nieuwjaar!’ 21 Me fiets en jou telefoon? Rubrieken en series 7 Reacties: m.v.g.; vaak; uitspraak b na t; kippekontje en koeiekut; Vlamingen slikken minder in; oertaal 9 Vraag en antwoord: het meest of het meeste?; tweede en rede; de/het zegel; chips: enkelvoud of meervoud? 13 Iktionaire: nu nog een kulnaam 13 Raarwoord: sokkenvoeten 22 Iconen van de taalkunde [6]: de woordbetekenis van Ray Jackendoff 24 Taalpuzzel 25 Van Aaf tot z: eer 25 Toen in ... januari 2000: Dichter des Vaderlands 26 Aanbiedingen voor lezers 30 Taalergernissen 30 Gesignaleerd 31 Taaltest 31 Horstlog: dwaling 32 Tamtam: taalnieuws 33 Hom of kuit: zijn woord-van-het-jaar-verkiezingen zinvol? 34 InZicht: Zwanen paren bij het leven ..., en andere nieuwe taalboeken 35 Lezer 36 Ruggespraak Omslagillustratie: Matthijs Sluiter {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Gerda Havertong leest voor in het kinderprogramma Sesamstraat. Foto: Freek van Asperen / ANP Kippa ==} {>>afbeelding<<} Van voorlezen krijgen ze nooit genoeg Voorleesdiva's over het brengen van een verhaal Jan Erik Grezel Eind deze maand vinden voor de tiende keer De Nationale Voorleesdagen plaats. Bekende Nederlanders lezen op scholen overal in het land verhalen voor. Met deze campagne wil de initiatiefnemer Stichting Lezen het voorlezen stimuleren. Wat zijn de positieve effecten van voorlezen? Welke tips hebben professionals als Anke Kranendonk en Gerda Havertong? ‘Er was eens een ...’ De stem van Mirjam krult omhoog. Ze zit ontspannen op een kinderbed, haar peuters Sandra en Merijn met knuffels aan weerskanten. ‘... prinses’, zegt Sandra. ‘Precies! Er was eens ... een prinses’, leest Mirjam verder. ‘Die woonde in een gróóóót ...’ ‘... kasteel’, vult Merijn aan. ‘Ja, die woonde in een groot kasteel, want prinsessen wonen altijd in een groot kasteel.’ Dat mag zo zijn, deze prinses is niet gelukkig. Ze zit zonder prins. Dagelijks dienen zich huwelijkskandidaten aan, maar de een is ‘nog stommer’ dan de ander. Als Mirjam bij de passage komt waar de prinses in haar eentje het bos in gaat, fronst Sandra bezorgd de wenkbrauwen. ‘Wat zou ze daar gaan doen?’, vraagt Mirjam. Merijn schurkt nog dichter tegen z'n moeder aan. Als kleine kinderen voorgelezen worden, raken ze gemakkelijk in de ban van het verhaal. Dat is niet alleen te danken aan hun verbeeldingskracht. Vaak is het ook de verdienste van de voorlezer. In dit geval is het een moeder die een filmpje op YouTube zette om mee te dingen naar de titel ‘Beste voorleesmoeder van het jaar’. Dat was vorig jaar een actie van de CPNB, de stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek. Winnen deed Mirjam niet, maar ze bracht op haar voorleesfilmpje wel een belangrijke tip van professionals in de praktijk: laat kinderen meedoen, stel vragen, praat over wat er gebeurt in het verhaal. Voor die aanpak is er zelfs een eigentijdse term: ‘interactief voorlezen’. ■ Soapsterren De CPNB-actie was bedoeld als promotie van het voorlezen. Gebeurt dat dan niet genoeg? Uit verschillende studies blijkt dat minder dan de helft van de Nederlandse ouders hun jonge kinderen elke avond voorleest. Bovendien lezen {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} hogeropgeleiden hun kinderen vaker voor dan lageropgeleiden. Dat moet anders. Deskundigen hameren er al jaren op: lees meer voor, want het is zo goed voor de taalontwikkeling van het kind, het prikkelt de fantasie en het versterkt de band tussen ouder en kind. Het voorspelt ook vrij goed later schoolsucces. Daarom stimuleert een aantal instellingen het voorlezen met campagnes. De bekendste activiteit zijn ‘De Nationale Voorleesdagen’, die dit jaar van 23 januari tot 2 februari worden gehouden. Het festijn krijgt veel publiciteit door de inzet van BN'ers. Sporthelden, volkszangers, ministers, soapsterren, leden van het Koninklijk Huis - in het hele land schuiven ze aan bij het voorleesontbijt in peuterspeelzalen en op basisscholen om daar een verhaal voor te lezen. Wie die BN'ers zijn, blijft tot half januari geheim. Afgelopen jaar waren het onder anderen Mark Rutte, Kim van Kooten, René Froger en prinses Laurentien. Kunnen volwassenen - bekend of niet - van nature redelijk goed voorlezen? ‘Iedereen kan voorlezen, maar er zijn enorme gradaties’, zegt schrijfster en voorleesspecialist Anke Kranendonk. Ze heeft bijna honderd kinderboeken op haar naam en reist met twee muzikanten stad en land af met een voorleesprogramma voor kinderen. Ook geeft ze workshops ‘voorlezen’ voor volwassenen. Ze is het type dat van het telefoonboek nog een spannend verhaal kan maken. Wat doet ze met de deelnemers? ‘Voorlezen voor een vreemde groep kan best spannend zijn. Maar je moet bij voorlezen niet gespannen zijn. Anders maak je de meestvoorkomende fout: te snel lezen. Dan is het verhaal niet goed meer te volgen. Daarom begin ik met ontspanningsoefeningen.’ Voorleestips Hoe lees je kinderen goed voor? Tien belangrijke tips: 1.Kies een verhaal dat past bij de ontwikkeling en de belangstelling van het kind. 2.Lees het verhaal eerst zelf een keer door. 3.Lees goed gearticuleerd. 4.Wissel af in de manier van voorlezen: luid en fluisterend, snel en langzaam. 5.Vermijd het gebruik van stemmetjes; dat is vermoeiend en onnatuurlijk. 6.Laat het kind meedoen met het verhaal: stel vragen, bespreek een mogelijke afloop. 7.Praat na over het verhaal. 8.Lees hetzelfde verhaal vaker voor. 9.Kies voor vaste momenten om voor te lezen. 10.Lees vaak voor. Hoe meer je voorleest, hoe beter je erin wordt. ■ Op berenjacht Volgens Kranendonk is het de kunst om met het voorlezen een wereld op te roepen. ‘De luisteraar moet uiteindelijk zelf een beeld van die wereld maken. Als voorlezer help je de luisteraar daar een beetje bij. Bijvoorbeeld: in de workshop gebruiken we het prentenboek Wij gaan op berenjacht van Helen Oxenbury en Michael Rosen. Een deelnemer leest de eerste regels: Wij gaan op berenjacht. Wij gaan een hele grote vangen. Op dat moment onderbreek ik: “Op berenjacht? Doe je dat elke dag? Of is het voor het eerst?” Dat maakt namelijk nogal verschil in de manier waarop je het verhaal voorleest.’ Bij voorlezen komt nog meer kijken, zoals houding en stemgebruik. ‘Mensen zitten weleens helemaal in elkaar gedoken voor te lezen. Ik vraag ze op te staan. Als je de koning bent, moet je fier overeind staan. Spanning in het verhaal oproepen trainen we ook. Dat doe je met energie in je stem. Als die energie bij mensen ontbreekt, laat ik ze springen en voorlezen tegelijk.’ Oefent ze met deelnemers ook ‘stemmetjes’? ‘Ik ben niet zo van de stemmetjes. Ik kan het wel [ze doet met krakende stem voor hoe een echte heks klinkt], maar het heeft nadelen: je gebruikt je stem verkeerd en het is moeilijk vol te houden. Een klankkleur komt als het ware vanzelf. Je kunt met je stem vier dingen doen: hard, zacht, snel of langzaam. Als je sneller leest, wordt je stem automatisch hoger. Omgekeerd: als je Sinterklaas wilt spelen, ga je langzaam spreken en dan is je stem lager, precies wat bij Sinterklaas past.’ ■ Verleiden Wat zijn bij uitstek geschikte verhalen om voor te lezen? Kranendonk: ‘Je moet iets kiezen wat je leuk en de moeite waard vindt. Als moeder wilde ik mijn kinderen in aanraking brengen met steeds weer nieuwe verhalen en boeken. Míj́n moeder las juist elke dag voor uit hetzelfde boek: de Bijbel. Maar ik genoot telkens weer van die prachtige verhalen.’ ‘De keuze die een ouder of docent maakt, is natuurlijk afhankelijk van de leeftijd van de kinderen, maar ook van het doel. Dat kan heel divers zijn. Een docent leest soms voor om de kinderen tot bedaren te brengen na een fikse ruzie op het schoolplein. Of om ze zoet te houden tot de bel gaat. Je kunt ook voorlezen om je vriendje of vriendinnetje te verleiden. Voor mij betekent voorlezen altijd een intens moment van samenzijn. Je deelt emoties als angst of ontroering, je raakt samen in vervoering door de klank en de taal. Dat is de basis waaruit taalontwikkeling door voorlezen voortkomt.’ ‘Je deelt emoties als angst of ontroering, je raakt samen in vervoering door de klank en de taal.’ ■ Vertellen Het belang van voorlezen voor de taalontwikkeling is onomstreden. Actrice en zangeres Gerda Havertong, vooral bekend als voorlezer in het kinderprogramma Sesamstraat: ‘Met voorlezen investeer je in kinderen en het levert altijd rendement op.’ Ze heeft wel een aanvulling. ‘Ik word de voorleesdiva van Nederland genoemd, maar eerlijk gezegd vind ik vertellen nog belangrijker. Dan maak je oogcontact en houd je makkelijker de aandacht vast. Het boek staat niet tussen jou en het kind in.’ Haar voorleescarrière is begonnen met vertellen. ‘Volgens mijn moeder speelde ik vroeger thuis in Suriname als driejarig meisje al “schooltje”. Ik verzamelde lege flessen en stelde ze netjes op. Die flessen waren mijn leerlingen. Ik vertelde ze het ene verhaal na het andere. Dat willen “overdragen” zat er van jongs af aan in.’ Aan het eind van {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} de jaren zestig hield ze als ‘kleuterjuf’ van een school in Den Haag al voorleesmiddagen. ‘Ik koos soms Surinaamse, maar van oorsprong Afrikaanse volksverhalen om te vertellen en voor te lezen, zoals over de slinkse spin Anansi - een soort Reinaert de vos.’ Vertellen en voorlezen gaan voor Havertong goed samen. ‘Je kunt kinderen een verhaal voorlezen en hen daarna het verhaal voor de klas laten navertellen. Je hoort of ze de essentie en de plot goed begrepen hebben. Maar ze zetten dan ook het luisteren om in spreken en gebruiken nieuwe woorden die ze gehoord hebben. Op die manier draag je volgens mij echt bij aan de taalontwikkeling.’ {== afbeelding Schrijfster en voorleesspecialist Anke Kranendonk: ‘Ik ben niet zo van de stemmetjes. Ik kan het wel, maar het heeft nadelen.’ ==} {>>afbeelding<<} ■ Magisch Hoe dan ook, uit talloze internationale onderzoeken blijkt dat voorlezen de woordenschat van kleine luisteraars vergroot (zie de noot onder aan dit artikel). In het verlengde daarvan heeft voorlezen een gunstig effect op tekstbegrip. Hoe simpel de taal in voorleesboekjes soms ook lijkt, voor kinderen is die complexer dan de dagelijkse taal, omdat de directe context van de leefwereld ontbreekt. Een kind ontdekt dat de ‘wij’ die op berenjacht gaan in een verhaal, niet precies dezelfden zijn als de ‘wij’ van thuis. Het ervaart dat woorden naar verschillende zaken in de werkelijkheid én daarbuiten kunnen verwijzen. Dat laatste gebeurt vooral in verhalen. Via het voorlezen doet het kind ook ervaring op met de opbouw van verhalen. Daarnaast maakt een kleine luisteraar bij voorleessessies kennis met de wereld van het boek. Voor volwassenen is het vanzelfsprekend, maar een kind moet nog leren inzien dat er een direct verband is tussen lettertekens en klanken. Dat inzicht heeft het kind nodig als het zelf leert lezen. Kinderen die veel voorgelezen krijgen, worden zelf betere lezers, zijn op school beter in taal en halen hogere scores op de Cito-eindtoets. Hoe eerder het voorlezen begint, hoe beter. Zelfs bij tweejarigen zijn al positieve effecten gemeten. ‘Voorlezen is magisch’, schrijft Lisa Degrève, die aan de Universiteit Gent onderzoek deed naar voorleesstijlen. ‘Letters vormen woorden, woorden vormen zinnen, en alle zinnen samen toveren zich om tot een wondermooi verhaal. Kinderen kijken al halsreikend uit naar het zelf uitoefenen van deze tovenarij.’ De drang om dat te doen is bij kinderen vaak zó sterk dat ze er al mee beginnen als ze het nog helemaal niet kunnen. Ze pakken het boek waaruit ze dagelijks worden voorgelezen en beginnen, tot verbijstering van de ouders, hardop het verhaal ‘voor te lezen’ - de zinnen staan gebeiteld in hun brein. ■ Voorleesvader Voor haar onderzoek uit 2011 keek Degrève naar de verschillende stijlen van ‘papa's’ en ‘mama's’. De gangbare opvatting - bevestigd door een Britse studie - is: vaders lezen grappiger voor dan moeders, althans volgens de kinderen. Papa is meer entertainer, mama volgt strak en schools de loop van het verhaal. Degrèves studie bevestigt dit beeld niet. De ouders die zij observeerde tijdens het voorlezen, vertoonden juist veel gelijkenis in voorleesstijl: een beetje erbij verzinnen, maar toch dicht bij de tekst blijven. Uit een wat ouder onderzoek van TNS NIPO blijkt dat er in een ander opzicht wél een verschil is tussen vaders en moeders: voorlezen is nog altijd een moedertaak, al rukt de voorleesvader op. Mirjam is inmiddels bij de laatste bladzijde van het verhaal over de ongelukkige prinses. De spanning is geweken, het verhaal heeft een happy end met een prinses die blij is met een doodgewone jongen. Op Mirjams schoot vecht Merijn tegen de slaap, Sandra moet ook nodig naar bed. Mirjam: ‘En ze leefden nog lang en ...’ Sandra gaapt: ‘... lekker slapen.’ Voor verwijzingen naar campagnes en onderzoeksgegevens over voorlezen zie: www.lezen.nl (vooral de Leesmonitor op die website) www.jaarvanhetvoorlezen.nl www.nationalevoorleesdagen.nl Jaar van het Voorlezen Dit jaar vallen nogal wat jubilea te vieren: de Stichting Lezen bestaat 25 jaar, de Nationale Voorleeswedstrijd is aan de twintigste editie toe en De Nationale Voorleesdagen worden voor de tiende keer gehouden. De stichtingen die zich met (voor)lezen bezighouden, hebben daarom 2013 uitgeroepen tot ‘Jaar van het Voorlezen’. Het hele jaar door vinden er bijzondere activiteiten plaats, te vinden op de kalender op de site www.jaarvanhetvoorlezen.nl. Eén daarvan is de jubileumeditie van de finale van de Nationale Voorleeswedstrijd voor basisschoolleerlingen in mei. Voorlezen is volgens de site niet alleen fijn en waardevol voor kínderen. Ook jongeren en volwassenen zijn een dankbaar publiek. De site geeft suggesties om af en toe in een bijzondere setting voor te lezen: begin een vergadering eens met het voorlezen van een inspirerende tekst, houd in je buurt een voorleesdag, laat kinderen uit groep 8 voorlezen in groep 3, nodig een auteur uit bij je leesclub of vestig een voorleesrecord. Iedereen kan activiteiten aanmelden via de site. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. M.v.g. Bert van den Braak - Delft In de novemberaflevering van de rubriek ‘Taalergernissen’ schrijft T. Gonnissen zich te ergeren aan het gebruik van mvg en vrgr en (vooral) gr in de afsluiting van een email. Bij gr kan ik me dat wel voorstellen, hoewel het toch altijd nog beter is dan helemaal geen groet. Maar m.v.g. staat al sinds 1995 in de grote Van Dale; daarnaast werden brieven vroeger vaak afgesloten met t.t. (‘totus tuus’ - ‘geheel de jouwe’) of t.à.t. (‘tout à toi’ - ‘geheel de jouwe’). Dat lijkt mij een overeenkomstig gebruik. Vaak Martin Boelsma - Leiden In het novembernummer geeft Willem Botha, hoofdredacteur van het Woordeboek van die Afrikaanse Taal, een aantal voorbeelden van woorden die in het Afrikaans een andere betekenis hebben gekregen dan in het (oorspronkelijke) Nederlands. Bij één daarvan, het woord vaak (‘slaperig’), is evenwel geen sprake van een betekeniswijziging. Ook in het Middelnederlands en het Nederlands bestond deze betekenis (naast ‘dikwijls’), maar die is inmiddels in de vergetelheid geraakt, en leeft alleen nog voort in de naam Klaas Vaak. Uitspraak b na t Dr. Maximilian Schugt - Freiburg (Duitsland) Jan Erik Grezels interview met taalkundige Mirjam Ernestus (‘Als je authentiek wilt klinken, moet je wat slordig spreken’, Onze Taal november) heb ik met belangstelling gelezen. Ik heb er echter een opmerking bij. Ernestus zegt dat een woord als postbode lastig uit te spreken is, en dat we de t tussen de s en de b daarom meestal niet uitspreken: ‘Bij de b sluiten we onze mond, maar bij de voorafgaande t moet die juist open zijn.’ Omdat er in het Duits talrijke woorden bestaan waarin de b op de st volgt, heb ik een proefje gedaan. Ik heb aan Duitse vrienden gevraagd enkele zinnen met daarin de volgende woorden vlug (dus slordig) uit te spreken: Knastbruder, Festbraten, festbinden, Postbote, Rostbraten, Christbaum en Brustbein. Het resultaat: in geen enkel geval werd de t ingeslikt of niet-hoorbaar uitgesproken. Een Duitse moedertaalspreker lukt het dus wél een t voor een b uit te spreken. Naschrift Mirjam Ernestus Verkorte uitspraakvarianten komen voornamelijk voor in spontane gesprekken. Het is erg moeilijk om mensen onder laboratoriumomstandigheden natuurlijke verkorte uitspraakvarianten te laten produceren. Dit is waarschijnlijk de reden dat de Duitse vrienden van dr. Maximilian Schugt de klank t bleven produceren. Het is bekend dat ook in het Duits de t vaak wegvalt voor klanken als m, b en p. Kippekontje en koeiekut J.A. Bruch - Vries In Wim Daniëls bijdrage ‘Mieterse bromnozems’ (Onze Taal oktober), over woorden uit de jaren vijftig, mis ik de benaming die in mijn tijd (geboren in 1939) gebezigd werd voor wat in het artikel een ‘kippekontje’ wordt genoemd: ‘haardracht waarbij aan de achterzijde van het hoofd de haren links en rechts naar elkaar toe gekamd werden’. In Enschede werd zo'n kapsel in de nozemjaren een ‘koeiekut’ genoemd. {== afbeelding Elvis Presley kamt een ‘kippekontje’. ==} {>>afbeelding<<} Vlamingen slikken minder in Toon Vandenheede - Genk Met belangstelling las ik Jan Erik Grezels interview met taalkundige Mirjam Ernestus (‘Als je authentiek wilt klinken, moet je wat slordig spreken’, Onze Taal november). Als we praten, slikken we veel in, zegt Ernestus, maar wat het Nederlands betreft, geldt dat toch vooral voor de Nederlanders. In Vlaanderen hoor je de uitspraak van woorden zoals vermeld in het kader op blz. 310 ( ‘amal’, ‘aruskunne’, ‘folnt’) niet. En zonder context kunnen wij die ook niet ontcijferen. Ik wil dat even aanstippen, omdat het me weer eens verwondert dat de auteur van het artikel niets over Vlamingen schrijft - Vlaanderen, waar ligt dat ook weer? Naschrift Mirjam Ernestus Sprekers zijn zich nauwelijks bewust van de verkorte uitspraakvarianten die ze gebruiken. Veel mensen zullen daarom de uitspraak van de woorden in het kader op bladzijde 310 niet herkennen. Ook in Vlaanderen wordt er gereduceerd, al heeft ons onderzoek wel uitgewezen dat Vlamingen over het algemeen iets minder reduceren dan Nederlanders. Oertaal Harrie Scholtmeijer - Instituut voor Gebaren, Taal & Dovenstudies, Hogeschool Utrecht In Bart de Boers artikel ‘Hoe sprak de oermens?’ (Onze Taal november) wordt ‘taal’ ten onrechte gelijkgesteld aan ‘spraak’. In dat artikel staat dat de eerste oermens, de Australopithecus, die 3,3 miljoen jaren geleden leefde, een keelzak had die spraak slecht verstaanbaar maakte. De Australopithecus moet dan ook geklonken hebben als ‘een typische holbewoner’. Even later wordt gezegd dat de Australopithecus ‘niet een echte taal’ had, en dat taal pas na het tijdperk van de Australopithecus is ontstaan. Die mening gaat voorbij aan een breed gedeeld wetenschappelijk inzicht dat de taalproductie oorspronkelijk aan de buitenzijde van het lichaam plaatsvond. Pas later werden er organen gebruikt die tot dan toe een functie hadden voor ademhaling en spijsvertering. Met andere woorden: lang voordat er sprake was van spraak, heeft de mens zich misschien al uitgedrukt in gebarentaal. En dat is, nog steeds, ‘een echte taal’ . {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Kerkenraad: wit of groen? Verliest het Witte Boekje terrein? Taaladviesdienst Onlangs was het Witte Boekje even in het nieuws: het zou terrein verliezen. Hoe zit dat, en hoe gaat het er eigenlijk überhaupt mee? Afgelopen november stond er een serie artikelen over taal in NRC Handelsblad. Daarin werd in een kort kader gemeld dat de NRC, die in 2005 een van de initiators was van de zogenoemde ‘witte spelling’, zich daar langzaam maar zeker van afwendt en weer de officiële ‘groene spelling’ volgt. Een van de voorbeelden die werden gegeven, was kerkenraad (alleen correct mét tussen-n volgens de groene spelling), dat de laatste tijd vaker in NRC voorkomt dan kerkeraad. ■ Pannekoek-liefhebbers Zometeen meer over deze conclusie. Maar eerst: hoe zat het ook alweer met die witte en groene spelling? In 2005 verscheen er een nieuwe editie van het Groene Boekje, dat volgens de verantwoordelijke instantie (de Nederlandse Taalunie) niets meer zou zijn dan een geactualiseerde versie van de editie uit 1995. Desondanks stak er meteen na het verschijnen een storm van protest op. Deels bleek het daarbij nog te gaan om ‘oud zeer’ van 1995, het jaar waarin - onder meer - de pannenkoek met tussen-n al verplicht was geworden. In 2005 bleken er nog altijd veel pannekoek-liefhebbers te zijn. Verder kwam het protest voort uit de nieuwe regels en verfijningen die het nieuwe boekje tóch bleek te bevatten. Enkele media (waaronder de Volkskrant, Trouw en de NRC) besloten de officiële spelling niet langer te volgen. Het Genootschap Onze Taal maakte - in samenwerking met Wim Daniëls en de protesterende media - in 2006 een alternatieve spellinggids. In dit Witte Boekje namen we de meest omstreden nieuwe officiële regels van 2005 niet over. Bovendien besloten we de tussen-n tot een ‘vrije kwestie’ te maken. Deze kwestie is dus in de ‘witte spelling’ niet aan goed-foutregels gebonden. ■ Allebei goed Terug naar kerke(n)raad. Inderdaad lijkt de vorm kerkenraad het gewoonst te zijn. Dat is niet zo vreemd: de officiële regels die tot het schrijven van veel meer tussen-n'en hebben geleid, bestaan inmiddels alweer zeventien jaar, en ze zijn verplicht voor ambtenaren en in het onderwijs. Alleen zegt het feit dat een meerderheid voor kerkenraad kiest weinig over het Witte Boekje, want daarin worden kerkeraad en kerkenraad allebéí goedgekeurd. Wie kerkenraad schrijft, doet het dus ook ‘goed’ volgens het Witte Boekje. De NRC heeft een stijlboek, waarin kerkeraad wordt aangeraden. Bij de voorbeelden van samenstellingen met kerke(n)- vermeldt het Witte Boekje eveneens kerkeraad, zonder tussen-n dus. Dat komt door de kritiek op kerkenraad: deze vorm suggereert dat het een raad is van meer kerken. Wie dat bezwaar niet (meer) voelt of niet relevant of belangrijk (genoeg) vindt, zal misschien voor kerkenraad kiezen. Waar het ons om gaat, is dat kerkeraad geen ‘fout woord’ is, net zomin als kerkenraad. ■ Ziele(n)piet Uit het al of niet voorkomen van tussen-n'en in kerke(n)raad en peule(n)schil valt dus niet veel af leiden over ‘terreinverlies’ van het Witte Boekje. Het valt ons op dat veel mensen juist de vormen gebruiken die volgens het Witte Boekje (ook) goed zijn. In alle media komen vormen als dna-onderzoek, hij least en 1040-urennorm voor (officieel juist zijn: DNA-onderzoek, hij leaset en 1040 urennorm). En als we kijken naar tussen-n-twijfelgevallen als gedachte(n)gang, naar harte(n)lust, reuze(n)groot, sterre(n)loos en ziele(n)piet, dan blijkt dat de vormen die wat ons betreft óók mogen - gedachtengang, naar hartelust, reuzengroot, sterrenloos, zielepiet - voor veel mensen prima zijn, of zelfs beter. ■ Regelapparaat Dat de NRC zich niet druk maakt over kerke(n)raad is terecht. Een krant moet al moeite genoeg doen om fouten als ‘dat leidt geen twijfel’ of ‘de verdachte ontkend nog steeds’ uit zijn kolommen te weren. Dát zijn dingen die voor veel mensen afbreuk doen aan een tekst. De tussenklanken horen volgens ons geen van alle in het goed-foutcircuit thuis. We nemen aan dat de krant zijn redacteuren ook alle ruimte laat bij de andere tussenklanken: de -e-, -s- en -en-. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Vormen als werktuiglijk/werktuigelijk, vervoerbewijs/vervoersbewijs en landnaam/ landennaam zijn trouwens ook volgens de officiële spelling allemaal juist - in deze gevallen is er dus officieel wél variatie toegestaan. Alleen voor de tussen-n is in de officiële spelling een heel regelapparaat opgetuigd, waarvan vooral de uitzonderingen (Koninginnedag, maar koninginnensoep; ruggespraak, maar ruggenprik; reuzemop, maar reuzenschildpad; truttekop, maar truttenschudder) voor de meeste taalgebruikers nog steeds niet te hanteren zijn. ■ Djembeeën Intussen heeft het werk aan het Witte Boekje geen moment stilgelegen. In 2011 is er een nieuwe, met 1560 woorden uitgebreide druk verschenen. We hebben alweer een paar honderd nieuwe woorden verzameld om in de volgende editie op te nemen. Maar liever nog zouden we ze op een website publiceren, die dagelijks wordt bijgehouden en aangevuld naar aanleiding van tips en aanmerkingen van gebruikers. De voorbereidingen voor zo'n website zijn inmiddels voorzichtig begonnen. Het e-mailadres voor tips voor aanvullingen op het Witte Boekje is en blijft in elk geval wit@onzetaal.nl. De laatste aanvullingen: djembeeën (‘trommelen op een djembé’), 21'en (het kaartspel eenentwintigen, maar dan in cijfers) en Vladivostok. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaladviesdienst Vraag en antwoord Het meest of het meeste? ?Wat is juist: ‘Haal het meest uit je abonnement’ of ‘Haal het meeste uit je abonnement’? !Juist is ‘Haal het meeste uit je abonnement.’ Meest(e) is de overtreffende trap van veel. Voor overtreffende trappen geldt dat ze zowel met als zonder buigings-e kunnen voorkomen: het grootst/het grootste, het best/het beste, het meest/het meeste. Welke vorm de voorkeur verdient, hangt af van de manier waarop het woord in een zin gebruikt is. In combinatie met een zelfstandig naamwoord wordt de overtreffende trap altijd met een e geschreven: -Het mooiste meisje van de klas schreef het beste opstel. -Dit is de leukste film die ik ooit gezien heb. -Vorig jaar is het meeste vuurwerk verkocht. De overtreffende trap met het ervoor kan ook ‘los’ voorkomen, zonder zelfstandig naamwoord. Hij fungeert dan zélf als een soort zelfstandig naamwoord en kan bijvoorbeeld als onderwerp of lijdend voorwerp in de zin staan. Ook in die gevallen komt er altijd een e achter: -Het beste moet nog komen. (onderwerp) -Hij wil altijd het nieuwste van het nieuwste. (lijdend voorwerp) -Zij haalt het slechtste in mij naar boven. (lijdend voorwerp) De e kan worden weggelaten als de overtreffende trap niet voor een zelfstandig naamwoord staat en óók niet zelf als zelfstandig naamwoord fungeert. Dat is het geval in zinnen als deze: -Jan heeft het langst/langste moeten wachten. -Deze geit is zo te zien het dikst/dikste. In deze zinnen is het langst een bijwoordelijke bepaling en het dikst naamwoordelijk deel van het gezegde. Volgens de taaladviesboeken gaat in die gevallen de voorkeur uit naar de versie zonder e, in elk geval in de verzorgde schrijftaal. In spreektaal is het juist gewoner om de e wel te gebruiken. In de zin die in de vraag staat, is het meest(e) zelfstandig gebruikt; het is een lijdend voorwerp. Daarom wordt het met een e geschreven. Tweede en rede ?Waarom wordt tweede met twee e's geschreven? In rede, zede, brede en dergelijke staat maar één e; dat is dan toch genoeg? !Tweede wordt met twee e's geschreven omdat het een afleiding is van twee. In de spellingregels is opgenomen dat een ee-klank aan het eind van een woord met twee e's wordt geschreven. De weergave van deze klank wijkt dus af van die van andere ‘lange’ klanken, zoals aa en oo: we schrijven niet vlaa maar vla en niet vloo maar vlo. De uitzondering voor de ee-klank is nodig om bijvoorbeeld zee en mee te onderscheiden van ze en me. (Alleen sommige leenwoorden onttrekken zich aan deze regel, zoals autodafe, facsimile en aloë.) De regels zeggen verder dat ook afleidingen van woorden die op ee eindigen, met dubbel e worden geschreven. Daarom is het bijvoorbeeld sleeën, onderzeeër en tweeling, en niet sleën, onderzeër en tweling. Ook tweede valt onder deze regel. De/het zegel ?Zijn het zegel en de zegel allebei juist? !Ja, maar de twee vormen kunnen niet op dezelfde manieren worden gebruikt. Het zegel is het oudst. Hiermee wordt doorgaans een soort stempel bedoeld: een afdruk van een merkteken (meestal in was of lak) op een brief of envelop. Ook bij verzegelde verpakkingen, zoals die van een cd of dvd, is het zegel juist, evenals bij zegels van bijvoorbeeld stroommeters en brandblussers. In de loop der tijd kregen zegels op enveloppen er een bijzondere functie bij: ze dienden als bewijs dat er voor het verzenden van het poststuk betaald was. Zo zijn de termen frankeerzegel en postzegel in omloop gekomen, die tot in de negentiende eeuw ook nog het-woorden waren. Na de uitvinding van de papieren postzegels werd al snel het lidwoord de gebruikt. Waarom dat zo was, wordt nergens in woordenboeken beschreven. Alleen het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) geeft bij postzegel een uiterst summiere toelichting: ‘thans gewoonlijk m. [= mannelijk], daar het woord niet of nauwelijks meer als samenstelling wordt gevoeld’. Als zegel als verkorting van postzegel wordt gebruikt, is de zegel juist. Ook voor andere kleine papiertjes of stickertjes met een zekere waarde wordt de zegel gebruikt, bijvoorbeeld de zegeltjes die je in de supermarkt kunt sparen. Chips: enkelvoud of meervoud? ?Wat is juist: ‘De chips smaken een beetje raar’ of ‘De chips smaakt een beetje raar’? !Het meervoud wordt nog altijd als het meest juist gezien: ‘De chips smaken een beetje raar.’ Het woord chips is als meervoudsvorm overgenomen uit het Engels en is volgens alle woordenboeken ook in het Nederlands een meervoud. Het enkelvoudige chip staat wel in de grote Van Dale (2005), maar dan alleen in de elektronicabetekenis. In de praktijk komt chips ook vaak met een enkelvoudige persoonsvorm voor: ‘De chips is op’, ‘Is er nog chips?’ Dat komt doordat chips als een niet-telbaar woord wordt opgevat, net als bijvoorbeeld snoep en popcorn. Het gebeurt vaker dat een meervoud in de praktijk als enkelvoud wordt opgevat: ‘De data is niet compleet’, ‘De media heeft het gedaan’, ‘De antibiotica werkt goed’, maar vooralsnog wordt dit als fout gezien. Dat is ook bij chips het geval. {== afbeelding ‘Smaken’ of ‘smaakt’ de chips? Foto: Hoeksche Chips ==} {>>afbeelding<<} Meer taaladvies? Op onze website vindt u zo'n 1700 taalkwesties: www.onzetaal.nl/taaladvies. De Taaladviesdienst is telefonisch bereikbaar op 0900 - 345 45 85 (zie ook colofon). {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Foto: Iris Vetter ==} {>>afbeelding<<} ‘Zo ik iets ben, ben ik een onderwijzer’ Uit de klas [4]: Ivo de Wijs Mariëtte Baarda Nogal wat bekende Nederlanders en Vlamingen hebben voor de klas gestaan als leraar Nederlands. Verdwijnt die leraar ooit uit hen? In de serie ‘Uit de klas’ komen bekende oud-docenten Nederlands aan het woord over hun tijd voor de klas, en over hoe die doorwerkt in hun huidige werk. Deze keer: cabaretier, tekstschrijver en radiomaker Ivo de Wijs. ‘Ik had graag kletskoppen willen serveren,’ zegt Ivo de Wijs, een schaaltje mini-Marsjes naar me toe schuivend in zijn Amsterdamse woning, ‘maar die waren slof geworden.’ Lachend: ‘Slof, dat woord heb ik van componist en vriend Harry Bannink. Die had altijd pinda's. “Verdorie, die zijn slof ...!”, kon hij uitroepen. Waarschijnlijk is het Twents, daar kwam hij vandaan.’ We zijn meteen bij De Wijs' favoriete onderwerp: taal. Even heeft hij het over woorden als gewei voor het gietijzeren rek op een ouderwets gasstel, en derf voor bedorven etenswaren. Dan ineens, op dicteertoon: ‘Hoe ik voor de klas kwam te staan ...’ Uw onderwijscarrière ... De Wijs: ‘Zullen we jijen en jouen? De korte versie is dat ik, na het behalen van mijn m.o. A Nederlands in Amsterdam, terugkeerde naar mijn Tilburgse middelbare school, maar dan als docent. Ik had me daar destijds behoorlijk gemanifesteerd: ik zat bij het schooltoneel, in het leerlingencabaret, de schoolkrantredactie. Mijn moeder kende de rector persoonlijk en men had zelfs al een huisje voor mij en mijn aanstaande gevonden. Elleke, met wie ik na al die jaren nog steeds getrouwd ben, had echter al een baan aan de Universiteit van Amsterdam; bij mij begon het cabaret net te lopen. Een tijdlang pendelde ik heen en weer tussen Tilburg en Amsterdam, tot ik inzag dat ik in Brabant op den duur niets te zoeken had - hoe leuk ik het daar ook vond.’ {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ D/t-regel ‘Ik nam vervolgens een baan van eenentwintig uur aan het Hilversumse Alberdingk Thijm College om uit militaire dienst te blijven. Toen dat niet nodig bleek - ik werd afgekeurd wegens een chronische kaakontsteking - kortte ik dat aantal uren drastisch in, hetgeen resulteerde in eervol ontslag. Vervolgens gaf ik een tijdje les aan de Amsterdamse Amstel Academie, een school voor “wassen, koken, strijken”.’ ‘Ik moest daar huishoudschoolleraressen in spe Nederlands geven. Geen leuke tijd. Met die meiden kreeg je nauwelijks contact. Ze hadden totaal verschillende achtergronden; de een kwam van het gymnasium, de ander had nauwelijks opleiding genoten. Ik was in die tijd jong, en onervaren, totaal niet opgewassen tegen het leven.’ Uitroepend: ‘Moet je nagaan, op de Amstel Academie werd mijn póst opengemaakt! Nu zou ik zeggen: “Wat dénkt u wel? Bent u nu helemáál van de ratten besnuffeld ...?!” Maar toen zei ik: “Ja meneer, nee meneer.”’ ‘In Tilburg had ik al ontdekt dat mijn opleiding voor geen centimeter bleek aan te sluiten bij de praktijk. Zo wist ik alles van de transformationeel-generatieve grammatica van Chomsky, maar niks van hoe je een klas in bedwang moest houden, of hoe je de d/t-regel moest uitleggen. We hadden didactiek gekregen van docenten bij wie je in slaap viel - dat zegt genoeg. Toch kreeg ik in Tilburg alle vertrouwen en begeleiding. Het was alleen jammer dat die school in Tilburg stond.’ ‘Ook in Hilversum was ik niet op mijn plek. Vooral de eindexamenklas was een crime. De lagere klassen gingen goed: de kloof van jaren was groter, ik had daar meer overwicht. Als je taalgevoel had, had je aan mij een goeie, maar als het vak je niet lag, had je het zwaar. Die d's en t's moest je gewoon beheersen. Ik snap niet dat daar altijd zo veel fouten mee worden gemaakt; je laat het woord door je mond rollen, kijkt eens naar de andere vormen, maakt er verleden tijd van ... Al snel moet dan toch duidelijk worden hoe zo'n woord in elkaar zit. Blijven dingen over als: “Vind je ook niet?” en “Vindt je vader dat ook niet?”, maar zó moeilijk zijn die nu ook weer niet.’ Ivo de Wijs Ivo de Wijs (Tilburg, 13 juli 1945) verwierf bekendheid met zijn cabaretgroep Kabaret Ivo de Wijs en het programma Literair Variété met Pieter Nieuwint. Als tekstschrijver schreef hij voor onder meer Jasperina de Jong, Paul de Leeuw, Youp van 't Hek, Jenny Arean, Kinderen voor Kinderen en diverse kindermusicals, waaronder Nijntje. Na het behalen van zijn hbs-diploma in 1964 aan het Koning Willem II Lyceum in Tilburg studeerde De Wijs Nederlands in Amsterdam. Tussen 1969 en 1971 gaf hij Nederlands aan zijn oude Tilburgse school, het Hilversumse Alberdingk Thijm College en de Amsterdamse Amstel Academie. De Wijs publiceerde dertig kinderboeken en tien lightversebundels, en werkte als presentator voor diverse radio- en televisieprogramma's, waaronder Pubertijd en Vroege Vogels. Hij is getrouwd met Elleke en is de vader van Teun en Sophie. ■ Pruiken en fladderjassen ‘Bij elkaar heb ik uiteindelijk maar zo'n vier jaar lesgegeven. Over het geheel genomen was mijn leraarsbestaan vrees ik niet zo'n succes. In Tilburg werd ik gewaardeerd, maar in Hilversum kwam ik terecht voor een klas vol Gooise pubers. Ze hadden totaal geen boodschap aan zo'n Brabants knulletje van amper drieëntwintig dat hun de les kwam lezen. In arren moede begon ik van de lessen een soort cabaretvoorstelling te maken. Bekaf was ik aan het einde van de dag. Soms had ik daar geen energie voor. Dan ging ik voor in de klas de krant zitten lezen.’ Grijnzend: ‘Een goede docent heeft áltijd een krant bij zich.’ ‘Bij het studentencabaret had ik inmiddels mijn latere boezemvriend en cabaretcollega Pieter Nieuwint ontmoet. Tezamen vormden we de spil van wat later Kabaret Ivo de Wijs zou worden. Daarna ging het hard. En hoewel ik vást van plan geweest was om voor de klas te blijven staan, bleek twee uur optreden per avond een stuk aanlokkelijker dan vijf tot zeven uur per dag lastige pubers in bedwang houden.’ ‘Vermoedelijk heb ik als leraar vooral búíten de lessen mijn steentje bijgedragen. In Hilversum richtte ik een cabaretgroepje op. “Door Middel Van” doopten de leerlingen het. Met zestien man waren we. Ik poetste teksten glad, deed mee aan een enkel lied, praatte de stukjes aan elkaar en leende mijn geluidsinstallatie uit. Overigens heeft de school nooit enig enthousiasme voor die initiatieven getoond. Idioot eigenlijk.’ ‘Het leuke was dat mijn band met deze leerlingen onmiddellijk veranderde. Voor die tijd schreven ze opstellen over obligate onderwerpen, nu kreeg ik ineens verbazingwekkend persoonlijke teksten over verliefdheid en drugs. Dat laatste onderwerp kwam me op een reprimande te staan van de rector, maar het leverde wél een prachtig nummer op met pruiken en fladderjassen.’ ‘Dóódeng vonden ze de spreekbeurt. Ik had op de opleiding graag geleerd hoe je zoiets moest aanpakken.’ ■ Onbezorgbare post De Wijs staart uit zijn raam, over het IJ. ‘De dingen waar ik zélf enthousiast over was, lukten het best. Al gold dat niet voor mijn pogingen de leerlingen wat spreekvaardigheid bij te brengen. Dóódeng vonden ze het. De een na de ander leerde de spreekbeurt uit z'n hoofd - je kon die kinderen aan- en uitzetten als radio's. Ik had op de opleiding graag geleerd hoe je zoiets moest aanpakken. Misschien had ik ze niet meteen in het diepe moeten gooien, maar had ik ze beter kunnen laten beginnen met een discussie en ze daarna per groepje iets voor de klas kunnen laten doen.’ ‘Aan mijn serie “Lezen is leuk!” koester ik goede herinneringen. Die stelde ik zelf samen met tekstfragmenten uit kranten en boeken die me waren opgevallen. Stukjes uit columns, openingszinnen als: “Toen ik twaalf was, vermoordde ik mijn vader - een daad die indertijd diepe indruk op mij gemaakt heeft.” Waar die vandaan kwam, weet ik niet eens meer. Kees van Kooten maakte in die tijd een parodie op van die jubelende geboorte- en trouwkaartjes, eindigend met een rouwadvertentie in dezelfde swingende stijl: “Vader is dood, {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} dus begraven die hap!” Dat sloeg aan. Over die tekst kreeg ik overigens ook een standje van de directeur.’ {== afbeelding Schoolcabaret Door Middel Van, met rechts Ivo de Wijs. Hilversum, Alberdingk Thijm College, 1970 ==} {>>afbeelding<<} ‘Ik vond het verder leuk om in te spelen op de actualiteit. Op de dag dat bekend werd dat Godfried Bomans was overleden, opende ik in alle klassen met de zin: “Bomans is dood geworden ...!” Dat is een uitdrukking waar ik dol op ben: dood worden. Dichter en liedjesschrijver Willem Wilmink liep eens in gedachten over straat. Ineens komt er een auto met daarin een Twent die hem zowat van de sokken rijdt. Die vent stopt, draait een raampje open en roept: “Woe-je dood word'n?!”’ De Wijs giert het uit. ‘Een beetje cabaretier doet daar iets mee.’ ‘Op de huishoudschool trainde ik mijn leerlingen vooral in praktische zaken. Ik liet ze bijvoorbeeld een brief naar mij sturen met de vraag of ze een keer mijn cabaretvoorstelling mochten bijwonen. De brief opstellen, adresseren en voldoende frankeren bleek nog niet eens zo gemakkelijk.’ Schaterend: ‘Nog nooit is er zo veel post verloren gegaan bij de PTT als in die tijd.’ ■ Lightverse Kun je je leraren van vroeger voor de geest halen? Zonder aarzeling: ‘Meneer Franssen, mijn leraar Nederlands. Bij mijn eindexamen liet hij mij Vromans gedicht “Mens” (“Mens is een zachte machine”) verklaren. Heerlijke opdracht, ik had er geloof ik een tien voor. “Wat gééft dat nou?!”, kon hij roepen als je hem aansprak op dingen die hij eerder had beweerd. “Ik ben van mening veranderd. Mág dat soms niet ...?!” Ik citeer die zin nog vaak. Hij had gelijk; je kunt niet eeuwig worden vastgepind op overtuigingen die je ooit had, of uitspraken die je ooit deed.’ Wat maakt een docent goed? ‘Een goede docent is een markante persoonlijkheid met gevoel voor humor. Iemand die niet slaafs vasthoudt aan de stof.’ ‘Een goede docent is een markante persoonlijkheid met gevoel voor humor. Iemand die niet slaafs vasthoudt aan de voorgeschreven stof. Franssen bijvoorbeeld, die kon vijf minuten voor de les afliep een gedicht van Lucebert op het bord schrijven met de vraag: “Wat heeft een man die dit opschrijft gezien?” Hij had dat ongetwijfeld veertig keer eerder gedaan, maar hij bracht het alsof hij het ter plekke bedacht. In een paar minuten tijd wist hij zo'n gedicht tot leven te wekken. Bij het verlaten van de klas was je als mens een beetje veranderd.’ ‘Ik vind vooral dat men in het onderwijs Nederlands kansen laat liggen’, vervolgt De Wijs. ‘Neem het “lightverse”, dat is een genre dat niet of nauwelijks aandacht krijgt. Toch kan het de opstap vormen naar diepgaander werk. Zo leerde ik via Bomans Dickens kennen. Een niet geringe stap.’ ■ Kippevel Zijn handen plotseling ten hemel heffend: ‘Er zit to-taal geen lijn in dit verhaal, het is verschrikkelijk. Ver-schràkke-lijk. Je laat dit zeker uitschrijven door een langgestrafte?’ Zonder mijn reactie af te wachten, vervolgend: ‘Meneer Dekkers. De eerste docent Frans die chansons draaide in de les op zo'n paars-gele pick-up met rode naaldarm, zo stotterend over die plaat. Ik heb hier nog steeds een hele bak met chansons. Van de helft begrijp ik nóg niet waar ze over gaan, maar door ze vaak te draaien kom ik nog steeds verder in de materie.’ Welke leerling kun je je nog voor de geest halen? ‘Ooit nodigde ik een schoolklas uit op mijn kleine kamer in de Pijp. De enige die ik me daarvan nog herinner is Anneke Wijsman, een geestig meisje met een bol hoofdje en een brilletje. De enige die kon vragen: “Heeft die schrijver eigenlijk nog meer boeken geschreven?” Voor zulke leerlingen doe je het.’ ‘Ik dacht vroeger weleens: als ik vijfenzestig ben, ga ik weer voor de klas. Nu weet ik: ik zit er niet meer in. Ik begrijp de taal niet meer. Ik ben nog van de rugge-graat-generatie. We hebben zitten slápen toen die spellingwijziging erdoor kwam. In mijn laatste bundel had ik gerijmd: “Van Andries Knevel krijgen we kippével”. Zo'n corrector plakt daar dan een n tussen. Dan kun je het dus weggooien.’ ‘Iets van een docent zal altijd wel in me blijven zitten. Tijdens een gastles die ik ooit op de Kleinkunstacademie gaf, hoorde ik mezelf ineens gretig over dichtvormen vertellen. Ik roep altijd, vrij naar Couperus: “Zo ik iets ben, ben ik een onderwijzer.”’ Donaties 2013 In december hebben opnieuw vele leden bij hun contributiebetaling een extra donatie gedaan aan het Genootschap Onze Taal. Alle gevers: hartelijk dank! Het geld zal worden besteed aan mooie extra voorzieningen voor de Onze Taal-leden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Iktionaire Nu nog een kulnaam Oké. Dus dat is duidelijk. Even resumerend. We gaan de markt op. - We gaan ondernemen. - We gaan overnemen. - We gaan groeien. - We gaan bouwen. - We gaan investeren. - We gaan beleggen. - We gaan speculeren. - We gaan meer verdienen. - We gaan kantoor houden aan de Zuidas. - Omdat dat het duurste stukje kantoorgrond van Nederland is. - En daar gaan we anderhalf keer zo veel meters huren als we nodig hebben. - O ja, en we gaan natuurlijk eh, iets dóén. Een taak vervullen. Wat was het ook alweer? - Eh ... - Mij persoonlijk maakt het weinig uit. - Ja nee, oké, maar wat werden we ook alweer geácht te doen? - Eh, wacht even ... - Iets met zorg? - O ja! - Nee, huisvesting! - Nee nee, het was iets met onderwijs. Toch? - Nou goed, zoek dat even uit. Maar los daarvan: wij gaan er dus een verschrik- ke-lij-ke bende van maken. Een meervoudige catastrofe van ongekende proporties. - Precies! - Een ware clusterfuck! - Zo is het. Maar eerst: een modieuze kulnaam! - Uiteraard! - Oké, suggesties? - Ik noem maar wat. Livio? - Bestaat al. Zorg. - Vitens? - Ook. Waterbedrijf. - Vivent? - Ja, ook al. Zorg. - Fontanel? - Ja. Kleuterschool met zevenduizend leerlingen. - Aspartaam? - Dat is een roc, de oude banketbakkersschool. - Trouwens, in ons veld, wat dat ook mag zijn, zie je veel namen op -ade. Pleyade, en zo, weet je wel? - Verstaeterade? - Sukade? Keukenlade? Afterade? - Kneyade? - Kneyade ... klínkt wel goed! - En dingen op -om hoor je ook veel, -om en -on. - Rondom? - Andersom! - Moron? - Magnetron! - Mag-ne-tron ... ook goed. Heel eh, efficiënt. - Ja, en toch warm. - Magnetron ... ik vind het wel wat. - Heeft iemand nou uitgezocht in welke tak van sport we eigenlijk zitten? - Wordt aan gewerkt! - En dingen met -is, hoor je ook veel. Menzis, Intermaris, weet je wel? - Consenzis? - Hubris? - Katharsis? - Amanuensis? - Ja! Amanuensis! Goed! - Ja, en als we een onderwijsclub zijn helemaal! - Ja verdomme jongens, d'r gaat hier elk jaar zestig miljoen gemeenschapsgeld doorheen, er is toch wel iemand die kan uitzoeken wat we nou eigenlijk dóén?! - Ja! Ik heb het! Inderdaad! Onderwijs! We zijn een onderwijsgigant. - Echt waar? - Ja, dat staat hier. We runnen achtenzeventig scholen en opleidingsinstituten. Honderdtien locaties, kleine tachtigduizend leerlingen. - Whoa! - Fuckaduck! Wist jij dat? - Nou, ik had wel een vermoeden ja. - Oké. Nou, Amanuensis dan maar doen? - Amanuensis. Ja, ik zie het wel op de gevel staan. Jan Kuitenbrouwer Raarwoord Sokkenvoeten Guus Middag over opmerkelijke woorden, oud en nieuw. Het is een beroemd beeld uit de geschiedenis van de sport: drie mannen op een podium, van wie er twee hun gebalde vuist omhoogsteken. Mexico, Olympische Spelen 1968, de huldiging na de tweehonderd meter sprint. Een demonstratie van Black Power. Kent u de namen nog? Tommie Smith (goud) en John Carlos (brons). Weet u nog hoe ze hun vuist balden? Smith stak zijn rechterarm met een rechterhandschoen omhoog en Carlos zijn linkerarm met een linkerhandschoen (want Carlos was zijn handschoenen vergeten, dus toen moesten ze het paar van Smith delen). En weet u nog wat ze aan hun voeten hadden? ‘Ze stonden op sokkenvoeten’, hoorde ik iemand op de radio zeggen. Ik wist wat hij bedoelde, maar ik vond het raar klinken: ‘op sokkenvoeten’. Dat zeg ik nooit. Ik zeg ‘op sokken’, of ‘zonder schoenen’, maar niet ‘op sokkenvoeten’. Ik zeg wel ‘op kousenvoeten’, wat precies dezelfde constructie is, maar die kon hier niet gebruikt worden, vanwege de niet bedoelde bijbetekenis ‘voorzichtig, stilletjes sluipend, onhoorbaar’. Ik ben niet de enige die op sokkenvoeten ongewoon vindt. Als ik er op Google naar vraag, word ik doorverwezen naar kousenvoeten - en naar diverse kousenwinkels op internet. Maar Van Dale kent de sokkenvoet wel: ‘(meestal meervoud) in een sok gehulde voet, zonder schoeisel, synoniem kousenvoet: op sokkenvoeten’. Ik zou nu ook graag even ‘sokvoets’ zeggen, of ‘soksvoets’, naar het voorbeeld van blootsvoets, maar helaas bestaat sokvoets niet. En sokkevoetelings ook niet. Terug naar Mexico. Weet u nog waarom Smith en Carlos op sokkenvoeten stonden? Volgens Wikipedia wilden ze daarmee de armoede van de zwarten in Amerika uitdrukken. Een demonstratie van ‘black poverty’. Guus Middag {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Klein taalgebied, grote verschillen Hoe komt het Nederlands aan al die uiteenlopende dialecten? Gaston Dorren Nederland en Vlaanderen vormen slechts een klein taalgebied, maar de dialectverschillen zijn groot. Een Groninger heeft veel moeite een Limburgse dialectspreker te verstaan, laat staan iemand uit de buurt van Brugge. Zelfs in veel grotere taalgebieden als het Spaans en het Russisch zijn de dialectverschillen kleiner. Hoe komt dat? {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Wat de ene dialectspreker ‘ham’ noemt, heet in andere delen van het taalgebied ‘hesp’, ‘scheenkn’ of ‘sjènk’. Aardappels gaan ook wel als ‘patatten’, ‘erpel(s)’, ‘piepers’ of ‘tuffels’ door het leven. Een schort is hetzelfde als een ‘voorschoot’, een ‘schotdook’, een ‘sluj’ en een ‘sjolk’. En loop je kent regionale varianten als ‘loop iej’, ‘löps-te’, ‘lopst’, ‘loopte ge’ en nog van alles daartussen. In Nederland en Noord-België zijn er vele streektalen, en die verschillen sterk van elkaar. Althans, zo ervaren we dat, maar klopt het eigenlijk? De Lage Landen zijn maar klein. Hoe zouden de dialectverschillen dan groot kunnen zijn? Of overdrijven we soms een beetje en lijken al die streektalen meer op elkaar dan we denken? Om dat te weten te komen, moet je dialectverschillen meten, en een moderne methode daarvoor is het vaststellen van de zogeheten Levenshtein-afstanden. De Levenshtein-afstand tussen twee woorden is groter naarmate de klankverschillen talrijker zijn. ‘Loopt’ en ‘loopte’ verschillen maar op één punt, om van ‘sjènk’ naar ‘scheenkn’ te komen moet je al wat meer klanken veranderen en het verschil tussen ‘patat’ en ‘erpel’ is maximaal. Zo kun je, al turvend, ook de afstand tussen dialecten als geheel berekenen. Datzelfde kun je voor de dialecten van een andere taal doen, waarna je dus weet in welke van die talen de dialecten het sterkst van elkaar verschillen. ■ Gewoon vragen Dit meten van dialectverschillen is precies wat Charlotte Gooskens, scandinaviste aan de Rijksuniversiteit Groningen, heeft gedaan in het Nederlands en het Noors. Nu lijkt Noors een zware tegenstander, om het in sporttermen te zeggen. Alle Noren in het hele land spreken dialect - de taal hééft niet eens een echte standaarduitspraak. Desondanks ontdekte Gooskens dat de dialecten van het Nederlands niet minder, maar juist een stuk meer variatie vertonen dan de Noorse. Wat - als je het eenmaal weet - ook wel weer logisch is: als iedereen dialect spreekt, mogen de verschillen niet ál te groot zijn, want anders zouden de Noren elkaar niet meer verstaan. Nederlanders en Vlamingen {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} kunnen altijd nog naar de standaardtaal uitwijken. Taalkundigen elders hebben ook de diversiteit van een paar andere Europese talen gemeten. Maar helaas, ‘je kunt die onderzoeken niet zomaar naast het onze leggen’, zegt Gooskens. ‘Dat kan alleen als het basismateriaal goed vergelijkbaar is’, en dat is het niet. Gelukkig is er ook een eenvoudiger manier om te achterhalen hoezeer verwante dialecten verschillen. Je kunt namelijk aan sprekers van het ene dialect opnames laten horen van een ander, en dan gewoon vragen hoezeer dat van het hunne afwijkt. Ook dat hebben Gooskens en haar collega's gedaan, waarbij bleek dat de Levenshtein-afstanden en die subjectieve beoordelingen behoorlijk met elkaar overeenstemden. Kennelijk zijn taalgebruikers hier dus goed in. Dus laten we er voor het gemak van uitgaan dat het Nederlands, ondanks zijn kleine taalgebied, grote dialectverschillen heeft, terwijl sommige grotere taalgebieden, zoals het Spaans en het Russisch, kleinere verschillen kennen - want dat ervaren de sprekers zelf zo. Wij hier in de Lage Landen hebben natuurlijk geen hoge bergen, dus die verklaren onze dialectverscheidenheid niet. ■ Eilanden Achter het idee dat grote taalgebieden ook wel grote dialectverschillen zullen hebben, gaat de gedachtegang schuil dat mensen die ver van elkaar wonen elkaar niet vaak spreken en dus heel verschillend zullen gaan praten. Die gedachte is op zich zo gek niet. Taalvariatie ontstaat inderdaad bij uitstek door isolement, terwijl intensief contact de variatie juist beperkt. Als twee groepen sprekers van exact dezelfde taal op de een of andere manier van elkaar afgezonderd raken, zal hun taal uiteengroeien. Kijk maar wat er met het Nederlands in Zuid-Afrika is gebeurd. Als één soort plekken zich kenmerkt door isolement, zijn het wel eilanden, zoals IJsland. Daar spraken de mensen ooit hetzelfde als hun Noorse neven en nichten, maar in afzondering ontwikkelde hun taal zich heel anders dan op het vasteland. Ook Nederlandse eilanden hebben eigen dialecten, al wijken die door de kleine afstanden niet al te dramatisch af van die op het naburige vasteland. Het Urkers is waarschijnlijk het ‘vreemdste’ eilanddialect. Hier hebben we dus het eerste stukje te pakken van het antwoord op de vraag waarom de Nederlandse dialectverscheidenheid zo groot is - maar wel een heel klein stukje. Is een eiland bij gunstige wind makkelijk te bezeilen, sommige bergstreken zijn altíjd moeilijk te bereiken. Wie op zoek is naar grote taalvariatie, kan dan ook zijn hart ophalen in het hooggebergte. De Kaukasus is beroemd om zijn vele tientallen talen, maar ook dichter bij huis, in de Alpen, is het feest. Daar komen sterk afwijkende varianten van het Duits voor, plus minstens twee kleine talen, het Reto-Romaans in Zwitserland en het Ladino in Italië, die allebei weer een weelde aan lokale varianten kennen. Maar ja, wij hier in de Lage Landen hebben natuurlijk geen hoge bergen, dus die verklaren onze dialectverscheidenheid niet; ook de heuvels van Nederlands Zuid-Limburg en de Voerstreek niet. ■ Politiek isolement Hoe is die verscheidenheid dan wel te verklaren? Uit politieke of sociale afzondering misschien? Die kan tenslotte even ingrijpend zijn als fysieke. Vrij bekend is dat de Nedersaksische streektalen van Oost-Nederland en Noord-Duitsland in het verleden (nog) nauwer op elkaar aansloten dan nu. Pas toen er een staatkundige grens ontstond, zodat de grensstreken meer met de rug naar elkaar kwamen te staan, groeiden die streektalen geleidelijk verder uiteen. Het Nedersaksisch is sindsdien dus juist méér op het Nederlands gaan lijken. Maar wacht, in de huidige provincies Limburg gebeurde eeuwenlang het omgekeerde. Deze politiek versnipperde uithoek van het Nederlandse taalgebied had relatief weinig contact met andere Nederlandstaligen. Geen wonder dat de streektaal verduitste en, vooral in Maastricht, verfranste. Treffend detail: de weg van Maastricht naar de rest van de Republiek werd in de zeventiende en achttiende eeuw steeds slechter en trager, die naar Aken beter en sneller. Ah, dus daar is weer een stuk van het antwoord, en nu gaat het om een substantiëler gebied dan Urk: dat het Limburgs zo sterk afwijkt van het Standaardnederlands en van andere dialecten, komt op zijn minst gedeeltelijk door politiek isolement. Sociaal isolement kan optreden tussen groepen die, dicht bij elkaar, langs elkaar heen leven. Het Jiddisch ontstond in Duitsland uit het Duits, maar ontwikkelde zich anders doordat joden en christenen vooral in eigen kring verkeerden. Maar in Nederland? Voor veel stadsdialecten geldt op zich wel zoiets: die beperken zich tegenwoordig tot de lagere sociale klassen. Maar een antwoord op de vraag is dat niet. ■ Jeugd Zou isolement tussen generaties dan een rol spelen? Vooral de jeugd, die bij voorkeur zo veel mogelijk met elkaar omgaat, wil zich van hun ouders onderscheiden, ook in hun manier van praten. Hun doel is om zich af te zetten, het gevolg is dat de taal verandert. Dat het zo werkt, bewijst een taal zonder noemenswaardige dialecten: het IJs- {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} lands. ‘Op IJsland leefden mensen van oudsher in verspreid liggende boerderijen’, vertelt Charlotte Gooskens. ‘Jongeren spraken heel weinig met andere jongeren, zodat ze de taal van hun ouders en grootouders nauwkeurig overnamen. Althans, dat is de meest overtuigende verklaring die ik ben tegengekomen voor de geringe dialectverschillen op IJsland. Nu de meeste hedendaagse IJslanders in steden en dorpen wonen, kunnen jongeren dus alsnog de taal veranderen. Elders in Europa vervlakken dialecten, maar op IJsland zijn ze juist aan het ontstaan!’ In Nederland zal de jeugd deze rol zeker ook vervuld hebben, maar dat geldt in de meeste andere taalgebieden net zo goed. Al deze factoren verklaren bovendien niet waarom sommige grote taalgebieden, zoals het Spaanse, het Russische en het Turkse, betrekkelijk homogeen zijn. Leven de sprekers daarvan, hoewel verspreid over een fors gebied, soms minder geïsoleerd van elkaar dan wij Nederlandstaligen, hier op een kluitje aan de Noordzee? Nee, niet minder geisoleerd - maar wel minder lang. ■ Volksverhuizing In die lange geschiedenis blijkt het antwoord verscholen te zitten. In het huidige Nederlandse taalgebied vestigden zich een eeuw of vijftien, zestien geleden - tijdens de Grote Volksverhuizing - verschillende etnische groepen, die zelfs toen al duidelijk verschillende dialecten spraken. Gedurende de Middeleeuwen leefden de inwoners van de Lage Landen hoofdzakelijk langs elkaar heen, zonder massamedia, woon-werkverkeer of huwelijken over grote afstand. Bij gebrek aan taalcontact ontwikkelde zich per dorp een ander dialect, met hoogstens wat beïnvloeding vanuit de dichtstbijzijnde marktplaats. Die enorme dialectverscheidenheid is in latere eeuwen wel afgenomen, maar de huidige diversiteit is er wel nog steeds een erfenis van. Spaans heeft een heel andere geschiedenis (en Russisch en Turks elk op hun eigen manier ook). Tot in de vijfde eeuw was in Spanje de belangrijkste taal het Latijn, dat pas daarna begon uiteen te vallen in streektalen. In de achtste eeuw, wanneer Moren bijna heel Spanje veroveren, vluchten veel mensen naar het noorden van het land, zodat de dialecten daar vermengd raken. Tussen de tiende en de vijftiende eeuw herovert Noord-Spanje de rest van het land weer op de Moren. In die lange periode trekken veel mensen naar het zuiden. Hun noordelijke dialect, Castiliaans geheten, beïnvloedt het hele Spaanse taalgebied. In 1492 is deze herovering voltooid, en in hetzelfde jaar begint de Spaanse verovering van Amerika. Kortom: vijf eeuwen geleden was het Spaans (behalve in het noorden) redelijk homogeen. De Spaanse dialecten hebben al met al gewoon veel minder tijd gehad dan de Nederlandse om uit elkaar te groeien. Daar komt bij dat juist na de vijftiende eeuw mensen meer zijn gaan reizen, bestuurscentra steeds meer invloed kregen, er meer gedrukte teksten verspreid werden - kortom, er was meer (taal)contact dan in de Middeleeuwen, en dus hadden dialecten nu de neiging om minder snel en minder radicaal uit elkaar te groeien. De sprekers van de Nederlandse dialecten hadden eeuwenlang weinig onderling contact, ook al woonden ze vlak bij elkaar. Nederlandse en Noorse afstanden Taalkundige Charlotte Gooskens heeft de dialectverschillen in het Nederlandse en Noorse taalgebied niet alleen gemeten, ze heeft ook geprobeerd deze ‘Levenshtein-afstanden’ in verband te brengen met geografische afstanden. In onze streken lukte dat prima: hoe meer kilometers er tussen twee dialecten lagen, des te groter waren ook de verschillen. In Noorwegen lukte dat aanvankelijk niet: naburige dialecten vertoonden soms een grote taalkundige afstand. Maar isolement, dé oorsprong van dialectverschillen, is dan ook veel minder een kwestie van afstand dan van reistijd. Gooskens zocht daarom de reistijden uit tussen allerlei Noorse plaatsen in 1900, dus vóór de aanleg van het moderne wegennet. Toen viel alles op zijn plaats: de Noorse correlaties tussen dialectverschillen en afstand, uitgedrukt in uren, bleken ongeveer even sterk als de Nederlandse. ■ Taalcontact De duur van het isolement is dus minstens even belangrijk als de hoogte van de bergen of de afstand tot het vasteland. De sprekers van de Nederlandse dialecten hadden eeuwenlang weinig onderling contact, ook al woonden ze naar onze huidige begrippen vlak bij elkaar. De sprekers van Turks en Spaans kwamen elkaar in de Middeleeuwen vaker tegen. Minstens één belangrijke ‘dialectvormende’ factor is nog maar terloops genoemd, en dat is het omgekeerde van isolement: contact met een andere taal. Het Limburgse dialect is, zoals gezegd, mede onder Duitse invloed ontstaan. Ook in het Spaans van Latijns-Amerika zijn regionale verschillen ontstaan door contact: sommige dialecten zijn door de inheemse indianen beïnvloed, andere door Italiaanstalige immigranten of door het Engelstalige buurland. Ook in het Nederlands is deze factor van belang. Aan allerlei woorden is te horen dat Vlaanderen meer contact heeft gehad met het Frans, (West-)Nederland meer met het Jiddisch en het Maleis. Deze contacten hebben de verscheidenheid van het Nederlands vergroot. Zijn dialecten dus volledig te herleiden tot de aan- of afwezigheid van isolement? Niet helemaal: er spelen ook culturele kwesties mee. Net zoals sommige groepen migranten hun voorouderlijke taal generaties lang behouden en andere niet, zo kunnen ook dialecten zich in het ene gebied lang handhaven en elders niet. Gooskens noemt de frappante tegenstelling tussen Noorwegen en haar eigen vaderland, Denemarken. ‘In het verleden had ook Denemarken dialecten, maar die zijn in de twintigste eeuw vrijwel verdwenen, terwijl de Noorse zijn gebleven. Het feit dat beide landen erg egalitair zijn, heeft grappig genoeg precies verschillend uitgepakt. De Denen redeneren: “Iedereen is gelijk, dus iedereen praat hetzelfde.” De Noren redeneren: “Iedereen is gelijk, dus iedereen mag praten hoe hij wil.”’ En vanwaar dat verschil? Noorwegen heeft zich in de negentiende eeuw ontworsteld aan eeuwen van Deense overheersing. Het ‘pure Noors’ van de dialecten, minder beïnvloed door het Deens dan de gangbare officiële schrijftaal, is belangrijk voor de nationale identiteit. Voor de Denen geldt dat veel minder. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Twaalf Huizers en een dooie hond, dan heb je dertien krengen Plaatsnamen in spreekwoorden en gezegden Rien van den Broek Ga niet naar Tilburg toe, daar heerst vergulde arremoe. Het is een van de vele spreekwoorden en gezegden die plaatsen en hun inwoners karakteriseren. Binnenkort verschijnen ze in boekvorm. Hier alvast een voorproefje. {== afbeelding In Rotterdam wordt het geld verdiend en in Amsterdam wordt het uitgegeven. ==} {>>afbeelding<<} Hoe kun je inwoners van dorpen en steden in een bepaald daglicht stellen? Dat kan door ze te beschimpen - door Tilburgers ‘kruikenzeikers’ te noemen, Scheveningers ‘schollenkoppen’ of Soestenaren ‘knollenplukkers’. In 1998 verzamelde Dirk van der Heide heel veel van zulke zogeheten ‘locofaulismen’ in zijn Groot schimpnamenboek van Nederland. Maar het kan ook anders. Je kunt ook spreekwoorden en gezegden gebruiken om plaatsen en hun inwoners te karakteriseren, bijvoorbeeld: De Rijp, Heemskerk en Schagen zijn Noord-Hollands grootste plagen, of - iets vleiender - Uit gouden korenaren schiep God de Antwerpenaren. De afgelopen jaren heb ik een verzameling opgebouwd van meer dan 1200 van zulke spreekwoorden en gezegden die een indruk willen geven van steden en dorpen en degenen die er wonen. Net als de locofaulismen hierboven belichten ze vaak niet de meest edele eigenschappen. Onbetrouwbaarheid, zuinigheid, losbandigheid, arrogantie, domheid en betweterij worden vaak op de hak genomen. Maar er zijn ook neutralere aanduidingen van zeden, gewoonten of leefomstandigheden, naast uitingen van eigen roem en vermeende positieve eigenschappen. Zo vindt de schrille tegenstelling tussen de hardwerkende inwoners van de Maasstad en de luchthartige mentaliteit van de Mokumers haar neerslag in het gezegde In Rotterdam wordt het geld verdiend en in Amsterdam wordt het uitgegeven. De belangrijkste drijfveer om de inwoners van een naburige gemeente of van een bepaalde provincie of streek door middel van spreekwoorden, spotrijmen of zegswijzen te typeren, is meestal rivaliteit. Net als bij de locofaulismen berusten zulke kwalificaties in het algemeen op een kleingeestig chauvinisme, dat vroeger, toen men nog in de besloten gemeenschap van de eigen woonplaats leefde en weinig contacten met de bewoners van naburige plaatsen of streken onderhield, maar al te dikwijls hoogtij vierde. Mijn verzameling spreekwoorden en zegswijzen is gebaseerd op de bestaande spreekwoordenverzamelingen en op talrijke dialectwoordenboeken. Daarnaast werd veel materiaal aangedragen door oudheidkundige verenigingen, heemkundekringen en individuele taalliefhebbers - onder andere na een oproep in Onze Taal van juni jl. In het boek waarin mijn verzameling is opgenomen (en dat deze maand verschijnt) worden al die bronnen genoemd; in de selectie hieronder zijn ze weggelaten, en ook verder is de tekst hier en daar iets ingekort. Arnemuiden - Borst bloot van Erremuu. ‘Borst bloot van Arnemuiden’. Dit werd vroeger in Vlissingen gezegd om opschepperig gedrag aan te duiden. De uitdrukking gaat terug op de welgestelde vissers van Arnemuiden, die graag hun hemd open lieten hangen zodat hun gouden ketting {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} goed zichtbaar was, een houding die op het calvinistische Walcheren niet werd gewaardeerd. Nog enkele gezegden met plaatsnamen {== afbeelding Illustratie: Manifesta ==} {>>afbeelding<<} Antwerpen: Op zijn Antwerps weg leven ‘Een zorgeloos leven leiden’. Arnemuiden: Borst bloot van Erremuu De welgestelde vissers van Arnemuiden lieten graag hun hemd openhangen, zodat hun gouden ketting goed zichtbaar was. Bathmen: De Battumse krant lezen ‘Een middagdutje doen’. Er gebeurde in Bathmen zó weinig dat men bij de lectuur in slaap viel. Borgloon: Het Loons zweet zit eronder ‘Hij/zij is erg lui’. Bunschoten: Hij heeft een Bunschoter onder zijn armen ‘Hij is lui’. Bunschoters golden als lui en traag. Helmond: De Helmondse ziekte hebben ‘Ziekte simuleren bij werkschuwheid of om aan de militaire dienst te ontkomen’. Hollandscheveld: Een Hollandscheveldse zakdoek gebruiken ‘Tussen duim en wijsvinger zijn neus snuiten’. De inwoners van Hollandscheveld werden als lomp en ongemanierd beschouwd. Leuven: Zo gek als de Leuvense kermis De Leuvense kermis was een enorm spektakel. Lokeren: Een Lokerse hoed op hebben ‘Dronken over straat zwalken’. Molkwerum: Zo verward als Molkwerum Molkwerum werd vroeger ‘het Friese doolhof’ genoemd, vanwege de wanordelijke bouw van de huizen. Nijkerk: Nijkerk op z'n zondags Wordt gezegd als mensen denken netjes gekleed te zijn, hoewel de combinatie van de verschillende kledingstukken niet klopt. Oostzaan: Op z'n Oostzaans eten ‘Het bord helemaal schoonlikken’. Inwoners van Oostzaan waren ongemanierd. Poperinge: De Poperingse was doen De inwoners van Poperinge stonden niet bepaald bekend om hun reinheid. Rotterdam: Iemand een Rotterdamse fooi geven ‘Iemand stevig toetakelen’. De Rotterdammers stonden bekend als strijdlustig. Sittard: Iemand het wapen van Sittard geven ‘Iemand op zijn gezicht slaan’. Ulrum: Hij heeft Ulrum in zijn muts ‘Hij is erg uitgelaten’. De inwoners van Ulrum golden als vrolijk en roerig. Urk: Op z'n Urkers lopen ‘Zich met een schommelende gang voortbewegen’. De Urker vrouwen droegen vroeger zeven rokken over elkaar, en schommelden daardoor enigszins. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Helmond - De beste Helmonder heeft nog weleens een paard gestolen. Vergelijk het Limburgse spreekwoord De beste Pruus het nog en pèèrd gestòle!, waarin niet bepaald een gunstig beeld van de Duitse buren wordt geschetst, en De beste Waol hèt nog e piëd gepik. - De Helmondse ziekte hebben. ‘Ziekte simuleren, bijvoorbeeld bij werkschuwheid of om aan militaire dienst te ontkomen’. - Hellemonder, kattendonders, vlooienbijter, keienschijter. De Helmonders werden ‘keienschijters’ genoemd omdat ze weinig te eten hadden en hun ontlasting daardoor hard was. - Ik zaag liever 'nen Ball'kumsen hond ès 'nen Helmondse mins. ‘Ik zag liever een Berlicumse hond dan een mens uit Helmond’. Variant: Ik zie liever 'nen Eindhovense hond dan 'n Helmondse mins. Huizen (NH) - Dat is een Huizer. Gezegd van iemand die opvallend gekleed is. De Huizers hielden streng vast aan hun klederdracht. Alleen zondags wilden ze als een stedeling gekleed gaan en ze kozen dan zúlke schreeuwende kleuren dat ze overal opvielen. - Twaalf Huizers en een dooie hond, dan heb je dertien krengen. - Waar een Huizer heeft gelopen, groeit geen gras meer. Vergelijk: Het gras groeit niet meer, waar de Kozak als vijand den voet heeft gezet en Waar een Waal gezeten heeft, daar groeit geen gras meer! De Huizers vormden binnen het Gooi een zeer besloten, orthodoxe gemeenschap en werden daarom door de overige bewoners van deze regio niet erg gewaardeerd. Lokeren - Da past gelijk ne Lokersen hoed. ‘Dat zit als gegoten’. Lokeren stond vroeger bekend om zijn hoedenmakerijen, die een uitstekend product maakten. Volgens Jozef Cornelissen (in Nederlandsche volkshumor op stad en dorp, land en volk) betekent deze uitdrukking echter iets heel anders: ‘Het past helemaal niet’. - Een Lokerse hoed op hebben. ‘Dronken langs de straat zwalken’. - Niet van Lokeren zijn. ‘Niet van gisteren zijn’. Een in Antwerpen gebruikelijke uitdrukking. - Van Lokeren komen. ‘Van niets weten’. Poperinge - De Poperingse was doen. ‘Droog slijk van je kleren wrijven of de vuile schort omdraaien als er deftig volk in aantocht is’. De inwoners van Poperinge stonden niet bepaald bekend om hun reinheid. - Hij komt van Poperinge. ‘Hij weet van niets of doet alsof’. - 't Is een nichtje van Poperinge. ‘Het is een arglistige vrouw’. - Naar de laatste mode van Poperinge gekleed zijn. ‘Ouderwets gekleed zijn’. De Rijp - De Rijp, Heemskerk en Schagen zijn Noord-Hollands grootste plagen. Vroeger werd er tijdens de kermissen in deze plaatsen flink gevochten. - Vertel 't maar in De Roip. ‘Maak dat de kat maar wijs’. Wordt gezegd tegen iemand die een sterk verhaal vertelt. De Rijp was van oudsher een dorp waar veel gepensioneerde zeelieden (vooral walvisvaarders) woonden, die mooie verhalen konden vertellen. St.-Annaparochie - St.-Anne 't geweld, Froubuurt 't ferstand, St.-Jabik 't geld. ‘St.-Annaparochie 't geweld, Vrouwenparochie 't verstand, St.-Jacobiparochie 't geld’. - Dê rint hwet fen Sint Anne onder (ook Der löpt wat van Sunt-Anno onder, Der is wat van Sunt-Ann bie en Doar lopt wat van Sunt Anna onder). ‘Er zit iets bij wat niet deugt’. - Hy hat to Sint Anne wêst. ‘Hij is dronken’. In St.-Annaparochie werd het krachtige Bildtbier gebrouwen. - 't Is wat van Sunt Ann(en). ‘Het is gekkigheid’. Tilburg - Een Tilburgs protje duurt maar drie dagen. ‘Een Tilburgs praatje - dat wil zeggen een roddelpraatje - duurt niet lang’. - En Tilbörgse ton is gin honderdduuzend gulden (ook Een Tilburgse ton hebben). ‘Een Tilburgse ton is geen honderdduizend gulden’. Als een Tilburger vroeger zei dat hij een ton rijk was, dan was dat beduidend minder, en dus grootspraak. - Ga niet naar Tilburg toe, daar heerst vergulde arremoe. - Goei volk, goei zatlappen. Vroeger gebruikelijke kwalificatie van de Tilburgse bevolking. - Ik zèè toch liever ene krèùkezèèker as enen ballefrutter. ‘Ik ben toch liever een kruikenzeiker (scheldnaam voor de Tilburgers) dan een kaatsballenmaker (scheldnaam voor de inwoners van Goirle)’. - In Tilburg kijken ze niet op een bos peejen. ‘In Tilburg kijken ze niet op een bos wortels’, oftewel: ‘De Tilburgers zijn gul van aard’. - In Tilburg steken de messen boven de daksparren uit. In Tilburg werd vroeger veel gevochten. - Uit gouden korenaren schiep God de Tilburgers, de Bredanaars en de Eindhovenaren en uit het restant alle anderen van het land. Vergelijk: Uit gouden korenaren schiep God de Antwerpenaren en uit het restant alle anderen in het land. ‘Een Vlaardings praatje’ is een verhaal dat niet op waarheid berust, een roddelpraatje. Vlaardingen - Een blauwe broek en een dotje twist, dan heb je een Vlaardingse machinist. De promotie tot machinist stond bij de Vlaardingse vissers hoog in aanzien. - Een Vlaardings praatje. ‘Een verhaal dat niet op waarheid berust, een roddelpraatje’. In Vlaardingen, een kleine stad, waar iedereen elkaar kende, werd heel wat afgekletst. - Hij is een echte Vlaardingse vleet. ‘Hij is een echte Vlaardinger’. Vleet staat voor ‘uitrusting van de haringvisser’. Vlaardingen was vroeger dé haringstad van Nederland. - Vlaardings besluit draait altijd op stront uit. Wommelgem - Gij zijt van Oemelegoem zeker? Wordt in Antwerpen gezegd tegen iemand die alles afweet van een gebeurtenis, maar doet alsof hij van niets weet. De Wommelgemse boeren hielden zich vroeger tegenover de Antwerpenaren, die volgens hen alles wisten, graag van de domme. - Hij komt van Ommelgom. ‘Hij weet van niets’. Het boek Boeren, burgers en buitenlui spreekwoordelijk geportretteerd van M.A. (Rien) van den Broek verschijnt op deze maand bij uitgeverij Boekscout. {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Jij ook een gelukkig nieuwjaar!’ Grammaticale ontleding van de eerste woorden van het jaar Peter-Arno Coppen Bijna iedereen zegt ‘Jij ook!’, als antwoord op een nieuwjaarswens. Het lijkt een volstrekt vanzelfsprekende constructie, maar eigenlijk is dat niet zo. Dat zit 'm in dat jij. {== afbeelding Foto: Wiebe Kiestra / Hollandse Hoogte ==} {>>afbeelding<<} Het is u de afgelopen tijd zeker een keer overkomen. Dat iemand tegen u zei: ‘Gelukkig nieuwjaar!’, en dat u dan antwoordde: ‘Ja, jij ook!’ U hebt daar vast niet bij nagedacht, dat ging bijna vanzelf. En iedere keer dat u dat zei, koos u voor jij en niet voor jou. U zei ‘Jij ook!’ en niet ‘Jou ook!’ Vreemd eigenlijk. De betekenis van ‘Gelukkig nieuwjaar!’ is tenslotte iets als ‘Ik wens jou een gelukkig nieuwjaar’. Dus ‘Jij ook!’ betekent ‘Ik wens jou ook een gelukkig nieuwjaar’. Dan zou je toch verwachten dat een verkorting daarvan ‘Jou ook!’ zou zijn? Maar niemand zegt dat. Iedereen zegt ‘Jij ook!’, en er is geen taaladviseur die aanraadt om hier ‘Jou ook!’ te zeggen. Hoe komt dat? Als ‘Jij ook!’ een verkorting zou zijn van ‘Ik wens jou ook een gelukkig nieuwjaar’, dan is het raadselachtig waarom jou ineens veranderd is in jij. Dat gebeurt bij andere verkortingen ook nooit. Stel dat iemand tegen je zegt: ‘Anja heeft haar moeder gisteren al een gelukkig nieuwjaar gewenst’, dan kun je best opmerken ‘Ja, jou toch ook?’, als je bedoelt ‘Anja heeft jou toch ook ...’ Er is dan geen reden om jou te veranderen in jij. ■ Aanspreekvorm? ‘Jij ook!’ kan dus niet gezien worden als een verkorting van ‘Ik wens jou ook een gelukkig nieuwjaar.’ Maar wat is het dan wel? Blijkbaar zeggen we niet zomaar wat, want dan zou je verwachten dat mensen soms voor ‘Jij ook!’ en soms voor ‘Jou ook!’ kiezen. Er moet dus wel degelijk een systeem achter zitten. Je zou kunnen denken dat jij een aanspreekvorm is, zoals in ‘Hé, jij, kom eens hier!’ Daar is het ook altijd jij. Niemand komt op het idee om te zeggen: ‘Hé, jou, kom eens hier!’ Maar helaas: ‘Jij ook!’ kán geen aanspreekvorm zijn. Kijk maar naar echte aanspreekwoorden, zoals schatje of hufter (‘Hé schatje/ hufter, kom eens hier!’). Als je die hier invult, krijg je ‘Ja, schatje ook!’ of ‘Ja, hufter ook!’, en dat is duidelijk ongrammaticaal. Blijkbaar kun je hier geen aanspreekvormen invullen. Dus ‘jij’ kan hier niet als aanspreekvorm gezien worden. Om te zien hoe ‘Jij ook!’ in elkaar zit, kun je ook proberen het te verlengen. Je kunt namelijk ook zeggen: ‘Jij ook een gelukkig nieuwjaar gewenst!’ Nu verschijnt er een werkwoord, en wel in de vorm van een voltooid deelwoord. Daaruit blijkt dat díé zin weer een verkorting is van ‘Jij wordt ook een gelukkig nieuwjaar gewenst!’, met het hulpwerkwoord wordt erbij. Met andere woorden: het gaat hier om de lijdende vorm van ‘Ik wens jou ook een gelukkig nieuwjaar!’ ■ Krijgen Dat is wonderlijk: terwijl de lijdende vorm in alle taaladvieswerken als veel te moeilijk wordt afgeraden, zijn de eerste woorden die je jaarlijks hoort een verkorting van een lijdende vorm. En diezelfde taaladvieswerken zullen in dit geval ook nog eens opmerken dat het eigenlijk moet zijn: ‘Jou wordt ook een gelukkig nieuwjaar gewenst!’ Maar misschien is er nog een uitweg in een speciale soort van lijdende vorm: het ‘pseudo-passief’. Dat is een vorm met hulpwerkwoord krijgen in plaats van worden: ‘Jij krijgt ook een gelukkig nieuwjaar toegewenst!’ In die zin is jij het onderwerp, en is dus verklaard waarom het jij is en niet jou. Moet het nou echt zo moeilijk? Is ‘Jij ook’ echt een lijdende vorm? Zeer waarschijnlijk wel. Ook in zinnen als ‘Jij ook gefeliciteerd!’ is er geen andere mogelijkheid dan om uit te gaan van ‘Jij wordt ook gefeliciteerd!’ Zo'n verkorting van een lijdende vorm tot alleen het onderwerp en het woordje ook is blijkbaar een verschijnsel dat vaker voorkomt. Het mooie van dit hele geval is dat het in geen enkel grammaticaboek beschreven staat. Niemand heeft ons dit expliciet aangeleerd, of ons als kind moeten corrigeren als we per ongeluk zeiden ‘Ja, jou ook!’ Want dat deden we nooit. Wij hadden de grammatica al in ons hoofd voordat we onderwijs genoten. Gelukkig maar. {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Me fiets en jou telefoon? Hoe jongeren omgaan met me, m'n, mijn, jou en jouw Jannemieke van de Gein Taalonderwijsdeskundige Jongeren schrijven alleen nog maar ‘me fiets’ en ‘me moeder’, zo wordt vaak beweerd. Telling wijst iets anders uit. Wijdverbreid is de zorg over de anarchistische spellinggewoonten die jongeren eropna houden als ze per computer of telefoon communiceren. Die zouden desastreus zijn voor hun taalvaardigheid. En wie met de blik van de schoolmeester die snelle wereld van korte berichtjes aanschouwt, schrikt zich allicht een hoedje. Zo luidde taalkundige René Appel vorig jaar mei in Onze Taal nog de noodklok over het feit dat me het bezittelijk voornaamwoord mijn (zoals in me/mijn fiets) ‘al bijna verdrongen’ heeft. Toch is dat op zijn allerbest maar de helft van het verhaal. Want in een onderzoek naar de taalvaardigheid van eindexamenkandidaten havo en vwo vond ik welgeteld twee keer me in plaats van mijn. -Ik probeer wel in me achterhoofd te houden hoe het moet. -De overheid hoeft niet te weten wat ik in me vrije tijd doe. In 99% van het examenwerk vond ik verder overal gewoon mijn als het ook mijn moest zijn. Van mijn-verdringing is hier dus geen sprake. Als de situatie er echt om vraagt, wordt mijn door deze leerlingen nog gewoon gebruikt. Afwezig in al het examenwerk is opmerkelijk genoeg wél de zogeheten gereduceerde vorm van het bezittelijk voornaamwoord, m'n, een minder formele maar breed geaccepteerde, ‘officiële’ spellingvariant van mijn, die in de voorbeelden hiervoor niet misstaan had als plaatsvervanger van me: in m'n achterhoofd, in m'n vrije tijd. Aan het einde van de basisschool wordt m'n nog wel gebruikt, zij het sporadisch. In 421 brieven, kattebelletjes, boekbesprekingen en verhalen telde ik de vorm tien keer, tegenover 152 keer mijn en negen keer het foutieve me als bezittelijk voornaamwoord. Van mijn-verdringing lijkt in schoolse context dus in het geheel geen sprake te zijn, hooguit valt op dat m'n in onbruik raakt. En misschien is dat óók wel wat zich voordoet in de snelle omgang van de korte berichtjes: dat al die me'tjes de toepasselijk informele maar onweerlegbaar minder vlot te tikken m'n'etjes vervangen. Valt het met me, m'n en mijn dus alleszins mee, van jou en jouw kan dat helaas niet gezegd worden. Zo schrijven achtstegroepers drie op de tien keer jou als ze jouw bedoelen, of andersom. -Ik snap jou probleem wel. -Ik vind jou hobby's leuk. -Als ik jouw was, zou ik maar niet zo bang zijn. -Wat is er met jouw gebeurd? Ook aan het eind van het voortgezet onderwijs zijn dergelijke fouten heel gewoon. -Het idee alleen al dat iemand jou telefoon kan aftappen. -De overheid weet meer over jouw dan je denkt. In 10% van de onderzochte examenteksten trof ik een of meer van zulke jou/jouw-fouten aan. Dat suggereert dat er aan het einde van het voortgezet onderwijs kennelijk nog een boel leerlingen zijn die het verschil tussen jou en jouw niet kennen. Is dat dan niet toch een kwalijk effect van de hedendaagse communicatiemiddelen? Ik denk het niet. De oudste mij uit schoolwerk bekende voorbeelden van dergelijke fouten stammen uit 1993. De digitale communicatiemiddelen hadden op scholieren toen nog geen vat. Nee, ik vermoed dat die frequent optredende jou/jouw-fout zijn oorzaak vindt in onvoldoende scholing. Mijn fiets schrijven hoewel je in alledaags taalgebruik me fiets hoort, dat is nog wel te doen. Maar wie moet kiezen uit vormen die ook voor het oor zo sterk op elkaar lijken als jou en jouw, kan een grammaticaal steuntje in de rug wel gebruiken. Dat het tal van leerlingen aan het eind van het voortgezet onderwijs daaraan nog altijd ontbreekt, daar maak ík me dan weer zorgen over. De resultaten van het onderzoek naar het Nederlands in examenwerk zijn gepubliceerd in het in 2012 verschenen vierde nummer van Levende Talen Tijdschrift. {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} De woordbetekenis van Ray Jackendoff Iconen van de taalkunde [6] Marc van Oostendorp Ook de taalkunde heeft zo zijn mijlpalen: baanbrekende onderzoeken en nieuwe inzichten die tot buiten het vakgebied bekendheid kregen. Op gezette tijden spreekt Marc van Oostendorp met invloedrijke taalkundigen over het werk waarmee ze hun naam vestigden. Deze keer: Ray Jackendoff en zijn Foundations of Language (2002). {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Ray Jackendoff De Amerikaan Ray Jackendoff (1945) studeerde in de jaren zestig aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT) bij de beroemde taalkundige Noam Chomsky. Hij werkte lange tijd aan de Brandeis-universiteit, tot hij in 2005 een baan aanvaardde op de Tuftsuniversiteit. Hij publiceerde een boek over muziektheorie (met Fred Lerdahl, A Generative Theory of Tonal Music, 1983), verschillende boeken over menselijk bewustzijn (bijvoorbeeld Consciousness and the Computational Mind, 1987) en zeer veel boeken over taal en taalwetenschap. In 2012 verscheen bij Oxford University Press het populair-wetenschappelijke A User's Guide to Thought and Meaning. Behalve als taalkundige, muziekwetenschapper en filosoof is Jackendoff ook actief als klassiek klarinettist. De afgelopen jaren bracht hij verschillende platen uit, waaronder een cd met de Roemeense pianiste Valentina Sandu-Dediu en een met de Amerikaanse componist John McDonald. Sla een willekeurig boek open op een willekeurige bladzijde en wijs een willekeurig woord aan. Eén ding is zeker: je kunt geen sluitende definitie van dat woord geven. Wat betekent overtuigen? Of fiets? Of enthousiast? Wat je ook probeert, altijd kun je met wat creativiteit een voorbeeld bedenken van iets wat duidelijk een fiets is en toch niet onder je definitie valt. Voor geen enkel woord in geen enkele taal is het ooit gelukt om een nauwkeurige, volkomen dekkende definitie op te stellen. Het gekke is dat kinderen intussen geen enkel probleem hebben met het oppikken van woorden en precies lijken te begrijpen wat ze betekenen. Wanneer kinderen zo'n twee jaar oud zijn, leren ze soms wel tientallen woorden per dag correct gebruiken. Hoe komen ze achter al die fijne betekenisnuances? Je zou denken dat dit een centraal probleem is in de taalwetenschap, maar de vraag hoe wij mensen weten wat een woord precies betekent, is lange tijd onbeantwoord gebleven. Taalkundigen onderzochten de grammatica en de klankvorm van woorden en zelfs hoe je uit de betekenis van woorden de betekenis van een zin kunt uitrekenen. Maar de betekenis van woorden, wat er precies nodig is om pakweg een computer te laten weten wat overtuigen is, werd lange tijd een beetje vergeten. ■ Molecule ‘Bijna alle geleerden waren het er wel over eens dat je de betekenis van een woord kunt definiëren met eenvoudiger begrippen’, zegt de Amerikaanse taalkundige Ray Jackendoff, die de kwestie uitvoerig behandelde in zijn in 2002 verschenen Foundations of Language (‘Grondslagen van de taal’). ‘Maar de meeste mensen dachten dat die begrippen dan zelf weer woorden zouden zijn. Daar ben ik het niet mee eens.’ Volgens Jackendoff is een woord als een molecule, die bestaat uit een aantal betekenisatomen, flintertjes betekenis die mogelijk een algemeen menselijke manier vertegenwoordigen van naar de wereld kijken. Alleen zijn die atomen zelf geen moleculen: ze zijn niet per se in woorden uit te drukken. Zo hebben de werkwoorden in de volgende zinnen allemaal iets met elkaar gemeen: -Beth brak het glas. -Beth rolde de bal van de berg af. -Beth gaf Harry een bloem. -Beth vermoordde Harry. -Beth overtuigde Harry om te praten. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} In al de genoemde zinnen is Beth namelijk de oorzaak van een verandering. Het glas breekt, de bal rolt van de berg, Harry krijgt een bloem, of gaat dood, of begint te spreken, en dat alles komt door Beth. Al die werkwoorden hebben dus een betekeniselement ‘oorzaak’. Maar hoe krijgt iemand, een kind van twee bijvoorbeeld, ooit het begrip ‘oorzaak en gevolg’ onder de knie? Volgens de achttiende-eeuwse Schotse wijsgeer David Hume is dat volstrekt onmogelijk. Je kunt Beth nóg zo vaak een mes in een man zien steken en merken dat die man een paar minuten later dood op de grond ligt - dat het één een oorzaak is van het ander weet je dan strikt genomen nog altijd niet. Het zou zo kunnen zijn dat die mannen allemaal overlijden aan een hartaanval. Nog algemener: hoe kun je als kind ooit begrijpen dat sommige dingen een oorzaak hebben? Als we ze niet uit eigen ervaring hebben kunnen leren, moeten die begrippen dus voortkomen uit ons brein. Ze vormen om zo te zeggen een filter van onze geest op de werkelijkheid, en zijn een onderdeel van de betekenis van werkwoorden als breken, rollen, geven, vermoorden en overtuigen. ■ Antagonist Is het begrip ‘oorzaak’ daarmee ook een betekenisatoom, een primitief betekenisdeeltje van die werkwoorden? Nee, zegt Jackendoff, want je kunt het nog verder ontleden. ‘Het maakt deel uit van een familie begrippen die allemaal gaan over twee figuren’, legt hij uit. ‘De ene (de “antagonist”) probeert te bereiken dat er iets gebeurt met de ander (de “agonist”).’ ‘Een oorzaak is een speciaal geval van die relatie waarbij de antagonist succesvol is ondanks weerstand van de agonist. Als Beth het glas breekt, wil dat zeggen dat het glas niet zomaar vanzelf gebroken zou zijn, en ook dat Beth slaagde in haar actie. Maar er zijn ook andere mogelijkheden.’ Wanneer je bijvoorbeeld zegt dat Beth ‘er’ bij Harry ‘op aandrong’ dat hij zou praten, betekent dit dat ze misschien wel een oorzaak wilde zijn, maar niet dat ze daar ook in slaagde. Na het aandringen kan Harry nog altijd zijn mond houden. Als Beth Harry ‘liet’ praten, betekent dit alleen dat ze geen weerstand bood, niet dat ze zich actief inzette, of dat Harry eigenlijk niet wilde. En als Beth Harry ‘hielp’ met praten, maakte ze het actief mogelijk dat hij zou praten en wilde hij dat waarschijnlijk zelf ook. Beth is in al die gevallen een antagonist en Harry een agonist, maar ze verhouden zich net iets anders tegenover elkaar. ■ Sociale dieren ‘We zijn nu aanbeland bij de reden waarom het zo moeilijk is om begrippen te definiëren’, zegt Jackendoff. Er is in menselijke taal geen woord dat beschrijft wat overtuigen, aandringen, laten en helpen met elkaar gemeen hebben. Woordenboeken gebruiken in definities van woorden altijd weer andere woorden. Dat is alsof je een watermolecule probeert op te bouwen uit andere moleculen in plaats van uit atomen. Het lukt nooit helemaal precies. Dat Jackendoff ernaar streeft om wél tot zo'n lijst te komen, betekent nog lang niet dat hij in staat is om die ook maar bij benadering compleet te maken. Toch leert deze oefening ons volgens hem niet alleen iets over taal, maar ook over de manier waarop mensen denken over sociale verhoudingen. Want dat gemeenschappelijke kenmerk van woorden als overtuigen, aandringen, laten en dergelijke zit dus wél in ons denken over sociale relaties. ‘Ik ben vooral geïnteresseerd in begrippen als sociale groepen, waarden, rechten, plichten, wederzijdsheid en moraal, en de manier waarop die onze wereld vorm geven’, zegt hij. ‘Je kunt je ook als het om die sociale verhoudingen gaat afvragen hoe kinderen al die ingewikkelde en vaak onuitgesproken codes leren. We vinden daarvan trouwens ook niet-taalkundige tegenhangers bij andere mensapen en andere sociale dieren.’ Woordenboeken gebruiken in definities van woorden altijd weer andere woorden. ■ Eigenzinnig Foundations of Language gaat niet alleen over woordbetekenis, maar over nog tientallen andere kwesties die in de rest van de taalkundige literatuur minder belangrijk gevonden worden. Jackendoff is dan ook met gemak een van de eigenzinnigste denkers onder de taalkundigen. Anders dan zijn taalkundige collega's beperkt hij zich niet tot één onderzoeksgebied, zoals de zinsbouw of de betekenisleer, maar probeert hij ze allemaal te overzien. Hij kijkt ook over de grenzen van de taalkunde heen. Zo schreef hij een boek over muziek; samen met een componist probeerde hij daarin een idee uit te werken van Leonard Bernstein (die onder meer de West Side Story componeerde) dat de structuur van muziek in veel opzichten lijkt op die van taal. Ook schreef Jackendoff over het menselijk bewustzijn, en hij breidt zijn belangstelling nog steeds uit. ‘Ik ben de laatste tijd steeds meer geïnteresseerd geraakt in de onregelmatige aspecten van talen’, zegt hij. ‘En ook in hoe de geest van tweetaligen werkt. Een grote vraag is hoe een kind dat een taal leert, eigenlijk weet wat regelmatig is en wat een uitzondering, of, wanneer het twee talen hoort, hoe het die talen uit elkaar moet houden. Ik ben nog steeds bezig te proberen uit te vinden hoe dat allemaal in elkaar zit, met hulp van vrienden die meer weten van taalvariatie en kindertaal dan ik.’ Uit Foundations of Language ‘Toen ik in 1965 begon te studeren (...), was de generatieve (chomskyaanse) grammatica nog je van het onder intellectuelen. Iedereen, van biologen via filosofen tot letterkundigen aan toe, wilde weten wat een dieptestructuur precies was en wat we daaruit zouden kunnen leren over de geest en de menselijke natuur. Gedurende de decennia die daarop volgden, heeft de generatieve grammatica zeker een grote bloei gekend. Maar de prijs van het succes is een toenemende specialisatie geweest en een verbrokkeling van het vakgebied, gepaard aan een langzaam verlies van prestige en invloed op de buitenwereld. In dezelfde tijd begon mijn eigen belangstelling langzaam af te dwalen van wat de hoofdmoot kennelijk interesseerde. Maar anders dan de meeste mensen die zo'n verandering hebben ondergaan, beschouw ik mezelf nog steeds als een aanhanger van de generatieve grammatica.’ (Vertaling: Marc van Oostendorp. Uit: Ray Jackendoff, Foundations of Language. Brain, Meaning, Grammar, Evolution. Oxford, Oxford University Press, 2002.) {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalpuzzel Samenstelling: Rutger Kiezebrink Deze maand een woordzoeker met als thema: voegwoorden. Streep de genoemde woorden horizontaal, verticaal of diagonaal weg in het diagram. De resterende letters vormen een toepasselijke uitdrukking; dat is de oplossing. (Let op: de ij telt in deze puzzel als twee letters.) Wilt u meedingen naar de maandprijs, stuur deze oplossing dan voor 15 januari naar puzzel@onzetaal.nl of naar Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag (o.v.v. ‘Taalpuzzel’). alvorens behalve daar dan doch doordat dus eer evenals hetzij hoewel maar mits nadat omdat opdat terwijl toen tot voordat zoals zodat zodra zolang zover {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De winnaar krijgt een luxe spellenpakket (drie spellen, t.w.v. €67,-), beschikbaar gesteld door spellenfabrikant Goliath. De winnaar van de puzzel uit het decembernummer is Tera van Boxmeer uit Leimuiden. De oplossing was: 1 o; 2 os; 3 ros; 4 nors; 5 snoer; 6 storen; 7 stropen; 8 proesten; 9 steenworp; 10 erwtensoep; 11 toewerpen; 12 eenpoter; 13 opteren; 14 tropen; 15 troep; 16 pret; 17 pet; 18 te; 19 T. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Van Aaf tot z Eer Op het moment dat u dit leest, is het alweer enige tijd voorbij, maar op het moment dat ik het schrijf, houdt het me nogal bezig. Ik ga meedoen aan het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Als een van de ‘prominenten’, zoals zij van het Groot Dictee dat noemen. En nu denkt u: Aaf, val me niet lastig met het feit dat je aan het dictee mag meedoen, en dat je voor één keer in je leven door iemand ‘prominent’ bent genoemd, en dan eens een keer niet in de zin: ‘Ze heeft een prominente neus.’ Maar ik beloof u, dit wordt een verhaal vol zelfspot en zelfhaat, eventueel door uzelf gnuivend te completeren met het door mij behaalde aantal fouten, want dat zal bekend zijn tegen de tijd dat u dit leest. Het zit zo. Voor het dictee van 2010 was ik ook gevraagd, maar toen kon ik niet. Ik had nét twee kinderen gekregen, was altijd doodmoe, en ik zag op tegen het maken van een dictee, en eigenlijk vooral tegen de tijd die je tussen het dictee en de uitslag moest stukslaan met een stel andere prominenten, jolig borrelend en grappend in een fluwelen zaal naast de Eerste Kamer. Dus ik zei dat ik niet meedeed. Thuis deed ik wel mee, voor de tv, met mijn pen en mijn papier, want zo'n streber ben ik ook wel weer, en toen Mei Li Vos won, slaakte ik een woedende kreet. Want ik had minder fouten dan zij. Nu had ik het natuurlijk makkelijker, want ik zat thuis, in een veilige omgeving, zonder zenuwen over de naderende borrel met prominenten, dus ik kon rustig nadenken en niemand zette mij onder druk. Logisch dat je dan weinig fouten maakt. Dit nam niet weg dat ik tegen Gijs, mijn vriend, schreeuwde: ‘IK HAD GEWOON KUNNEN WINNEN!’ En dan ging het mij natuurlijk helemaal niet om die driedelige Van Dale of die ingelegde kroontjespen, of wat je dan ook wint, maar gewoon om de eeuwige eer en vooral: het spellingsgewijs aftroeven van alle andere prominenten. Op nationale tv, in Nederland en Vlaanderen. Die kans was aan mij voorbijgegaan. Deze editie werd ik weer gevraagd en zei ik onmiddellijk ja, maar op het moment van schrijven verkeer ik nog in het spannende niemandsland van ‘Zal ik deze keer tóch 293 fouten maken?’ ‘The rest shall be history’, maar nu kan ik mezelf nog voorhouden dat ik zal winnen. Aaf Brandt Corstius Toen in ... januari 2000 Dichter des Vaderlands Eind deze maand precies dertien jaar geleden kreeg Nederland in de persoon van Gerrit Komrij voor het eerst een Dichter des Vaderlands. Ook voor de taal was dat een belangrijke gebeurtenis - in de eerste plaats omdat poëzie natuurlijk bij uitstek een talige aangelegenheid is, maar ook omdat die taalkunst op deze manier toegankelijk werd gemaakt voor veel meer lezers. De gedichten van de Dichter des Vaderlands verschijnen namelijk niet in dichtbundels of literaire tijdschriften, maar in een krant met honderdduizenden lezers (NRC Handelsblad), en gaan over belangrijke nationale gebeurtenissen. Komrij schreef bijvoorbeeld over de vuurwerkramp in Enschede, de verloving van prins Willem-Alexander en Máxima, en de moord op Pim Fortuyn. In 2005 werd Komrij opgevolgd door Driek van Wissen, een lightversedichter met een voorliefde voor strakke dichtvormen als het sonnet, het rondeel, het ollekebolleke en de limerick. Als neerlandicus schreef Van Wissen over ‘twijfelachtig taalgebruik en ander ongenoegen’ - onder het motto ‘De taal die ik zie en de taal die ik hoor / Is een doorn in mijn oog en een doorn in mijn oor.’ Dat klonk ook door in zijn poëzie. Van Wissens opvolger Ramsey Nasr, die in 2009 het stokje overnam, stond ook graag stil bij alledaags taalgebruik. Befaamd werd zijn lange gedicht ‘mi have een droom’, geschreven in de taal die volgens hem over vijftig jaar gesproken zal worden in zijn geboortestad Rotterdam. Prinses Laurentien citeerde er royaal uit in haar toespraak voor het Onze Taal-congres in 2009. Eind deze maand loopt de termijn van Nasr af, en wordt zijn opvolger benoemd. Dan zal blijken of het onderwerp taal zich ook de komende vier jaar mag verheugen in de aandacht van de Dichter des Vaderlands. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘De stoel staat bergopwaarts van de tafel’ Hoe talen locaties en richtingen aangeven Evelyn Bosma Voor ons is het moeilijk voorstelbaar, maar er zijn talen zonder woorden voor ‘links’ en ‘rechts’ of met één en hetzelfde woord voor ‘oost’ en ‘west’. Hoe komt dat? En wat zegt het over de sprekers van die talen? En over ons? {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} ‘Kijk toch hoe Jan erbij staat, daar ten noorden van die boom.’ Dat is een rare zin. Grammaticaal gezien is er niets mis mee, maar toch zul je het geen Nederlander of Vlaming op die manier horen zeggen. Dat komt natuurlijk door dat ten noorden van. Termen als noord, zuid, oost en west kun je in het Nederlands alleen gebruiken op grote schaal, bijvoorbeeld om te zeggen dat Amsterdam ten noorden van Den Haag ligt. Maar in het geval van Jan en de boom is die schaal te klein, en dan klinkt het vreemd. In westerse oren althans, maar buiten Europa ligt dat soms anders. Neem nu het Guugu Yimidhirr, dat wordt gesproken in het noordoosten van Australië. In deze taal worden de windrichtingen wél voor van alles en nog wat gebruikt. Als iemand voor een boom staat, zeggen sprekers van deze taal dat die persoon ten oosten ervan staat, of ten zuiden. Als ze je de weg wijzen, vertellen ze niet dat je naar links moet gaan, maar naar het noorden. En als ze iemand vragen om het gas uit te doen, dan zullen ze vragen om de knop naar het westen te draaien. Talen verschillen kennelijk van elkaar in hoe ze een locatie aangeven. En het Guugu Yimidhirr is niet de enige taal die het anders doet dan wij gewend zijn. Laten we eens kijken hoe het elders gebeurt. ■ Overdwars Een interessante taal op dit gebied is het Jaminjung. Ook dat wordt gesproken in Australië, alleen dan in het gebied van de Victoria Rivier, in het Noordelijk Territorium. Het is die rivier waarmee sprekers van die taal richtingen aanduiden. Ze gebruiken daarvoor de stroomrichting van water. Iemand die je in dat gebied de weg wijst, kan bijvoorbeeld zeggen dat je ‘stroomopwaarts’ moet gaan, dan de afslag moet nemen en vervolgens ‘naar beneden’ moet gaan. Naar beneden betekent ‘richting de rivier’; naar boven betekent ‘van de rivier af’. Dat bijzondere gebruik van locatie-aanduidingen blijkt niet voorbehouden aan inheemse stammen in Australië. Ook in Mexico gebeurt het. Het Tzeltal {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} is een taal die voorkomt in de oostelijke hooglanden van de regio Chiapas. De sprekers ervan gebruiken de termen bergopwaarts en bergafwaarts om een richting aan te geven. Bergopwaarts verwijst naar de richting waar het land omhoogloopt, wat in dat gebied ongeveer overeenkomt met het zuiden. Bergafwaarts is dan grofweg het noorden. Een stoel die in het Tzeltal ‘bergopwaarts’ van een tafel staat, staat dus tussen de tafel en de bergen. Hoe doen die sprekers dat als ze niet in hun eigen gebied zijn? Dan gebruiken ze nog steeds dezelfde termen: bergopwaarts verwijst in dat geval naar de richting waar in hun eigen gebied de bergen zouden liggen, namelijk het zuiden. Voor ‘oost’ en ‘west’ heeft het Tzeltal overigens maar één woord, iets wat overeenkomt met ons woord overdwars. ■ Voor de boom Nog twee uitstapjes: een naar Zuid-Amerika en een naar Afrika. Daar leven volkeren die, in onze ogen, iets bijzonders doen met de begrippen ‘voor’ en ‘achter’. Eigenlijk zitten daar in het Nederlands al meer kanten aan dan je zou vermoeden. Meestal is het nogal duidelijk wat er met voor en achter wordt bedoeld; wie ‘voor een huis’ staat, bevindt zich aan de kant van het huis die naar de straat gericht is en waar de voordeur zich bevindt. Maar niet alles heeft zo'n duidelijke voor- en achterkant. Als je in het Nederlands zegt dat iemand voor de boom staat, bedoel je dat deze persoon tussen jou en de boom in staat. Wat de voorkant van de boom is, hangt dus af van waar je staat. In zeker twee talen betekent voor en achter in zulke gevallen iets totaal anders. In het Trio bijvoorbeeld, een taal die wordt gesproken in Suriname en Brazilië. Als sprekers van het Trio zeggen dat je ‘voor een boom’ staat, betekent dat dat je je aan de kant van de boom bevindt waar die naartoe overhelt. En dan is er nog het Hausa, dat onder andere in Nigeria te horen is. Als je in deze taal zegt dat iemand ‘voor de boom’ staat, dan bedoel je dat deze persoon aan die kant van de boom staat die wij, sprekers van het Nederlands, de achterkant zouden noemen. Een spreker van het Hausa projecteert zijn eigen voor- en achterkant namelijk op de boom. Hierdoor ligt de voorkant van de boom dus in het verlengde van de kijkrichting van de spreker. ■ Exotisch Wordt de manier waarop we naar de wereld kijken bepaald door de taal die we spreken of is het eerder andersom? Een taal ontstaat niet uit het niets en verandert voortdurend. Hij moet daarom op een bepaalde manier wel een reflectie zijn van hoe zijn sprekers de wereld zien. Het is dus zeker niet zo dat de taal die je spreekt, grenzen stelt aan wat je kúnt denken - anders zouden talen nooit ontstaan zijn en zouden ze ook niet kunnen veranderen. Maar de taal die je spreekt, bepaalt wel wat je in ieder geval móét denken. Onze perceptie van de wereld zit ingebakken in onze taal en die taal geven wij door aan onze kinderen. Als wij onze kinderen leren wat links en rechts is, dwingen we ze daarmee als het ware om een locatie en een richting aan te geven vanuit het menselijk lichaam. We leren ze dat de ene kant van het lichaam de linkerkant is en de andere de rechterkant. Pas als we een andere taal leren, zien we dat wat wij als vanzelfsprekend beschouwen, eigenlijk helemaal niet zo vanzelfsprekend is. Wij vinden het Guugu Yimidhirr exotisch, omdat deze taal anders in elkaar zit dan wij gewend zijn. Maar voor sprekers van het Guugu Yimidhirr moet het nogal verwarrend zijn dat links de ene keer ‘zuid’ betekent en de andere keer ‘noord’. Voor hen is het Nederlands exotisch. Met de toekomst achter ons Ook verwijzingen naar tijd kunnen per taal verschillen. In de westerse wereld ervaren we tijd als een opeenvolging van momenten: we zien de toekomst voor ons en het verleden achter ons. Een taak willen we ‘voor het weekend’ af hebben, en ‘na gedane arbeid’ is het goed rusten. Dat precies die opeenvolging niet voor iedereen vanzelfsprekend is, blijkt als we het Nederlands vergelijken met het Aymara, een taal die wordt gesproken in de Andes in Latijns-Amerika. In het Aymara wordt de toekomst juist gezien als iets wat achter ons ligt, en het verleden ligt daar voor je. Het verleden is tenslotte bekend en dat kunnen we dus zien. De onbekende toekomst ligt niet in ons zicht - die ligt achter ons. Gratis mailnieuwsbrieven Naast het tijdschrift Onze Taal geeft het Genootschap Onze Taal ook een aantal gratis e-mailperiodieken uit. Woordpost Wilt u uw woordkennis vergroten of verdiepen? Inmiddels ontvangen 15.000 taalliefhebbers twee keer per week Woordpost, waarin een moeilijk of intrigerend Nederlands woord uit een actueel bericht wordt besproken: de betekenis, uitspraak en herkomst. Zie www.woordpost.nl Taalpost Wie op de hoogte wil blijven van wat er zich op taalgebied zoal afspeelt, leest Taalpost. Al ruim tien jaar is dat hét medium voor taalactualiteiten. Drie edities per week vol taalnieuws, tips, oproepen en links, inmiddels voor ruim 22.000 lezers. Zie www.taalpost.nl TLPST TLPST is het jongere zusje van Taalpost, speciaal samengesteld voor leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Het verschijnt iedere schoolmaand. De taalnieuwtjes, taalweetjes en taaltips in TLPST zijn heel bruikbaar als materiaal voor docenten. Zie www.tlpst.nl Woordspot Speciaal voor middelbare scholieren (en hun docenten) is er Woordspot. Elke week wordt een woord uitgelegd en geïllustreerd dat geregeld voorkomt maar wel lastig is, bijvoorbeeld überhaupt, hypotheekrenteaftrek of botvieren. Woordspot is te volgen via Woordspot.nl, Facebook, Twitter, e-mail en rss. Zie www.woordspot.nl {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). Handvaten Luc Kumps - Vlezenbeek, België Op de taaladviespagina's van de Onze Taal-website staat dat handvaten als meervoud van handvat ook correct is, naast het traditionele meervoud handvatten, met dubbel t. Ik erger me daaraan. Voor mij zijn handvaten draagbare vaatjes. Zelfs de beroemde Schrijfwijzer is overstag gegaan. In 2010 schreef Jan Renkema nog dat de enige goede meervoudige vormen handvatten en handvatsels zijn, maar in de recentste editie heeft hij zijn mening bijgesteld: ‘Hier kunt u het niet meer fout doen (...) handvaten staat ook in de woordenboeken.’ Een van die woordenboeken, Van Dale, heb ik gevraagd waarom zij dit zo doen. Het antwoord trof me: ‘De Van Dale stelt zich op het standpunt dat bij handvat twee meervouden mogelijk zijn. Naast het oorspronkelijke handvatten wordt door veel mensen ook handvaten gebruikt.’ Het volstaat blijkbaar dat voldoende mensen een ander meervoud gebruiken om het te laten opnemen. Vandenbroucke Jan Bosmans - Antwerpen Mijn familienaam is Bosmans, met een s op het eind. Ik zeg en schrijf dat er tegenwoordig bij in mijn eerste contact met Nederlanders, omdat ik hem anders steevast als ‘Bosman’ terugkrijg. De familienaam Bosmans komt in België weliswaar driemaal vaker voor dan Bosman, maar in Nederland zijn er in verhouding bijna dertien keer meer personen die Bosman heten! Omgekeerd zijn Vlamingen ook vaak blind voor de Nederlandse schrijfwijze van een familienaam. Zo verandert mijn goede vriend Jos van den Broek bij het oversteken van de grens in ‘Van den Broeck’, of erger nog: ‘Vandenbroucke’. Blijkbaar steunen mensen bij het opslaan van een naam minder op wat ze lezen dan op wat ze verwachten. In de richting van Joost Boswijk - Deventer Ik reis geregeld met de trein en stoor me aan de melding ‘We naderen station zus en zo. Deze trein gaat hierna door als intercity in de richting van ...’, en dan volgt de eindbestemming. Als ik in de trein van Apeldoorn naar mijn woonplaats Deventer zit, is die eindbestemming meestal Enschede. Maar de richting van Enschede is ook de richting van Berlijn, Moskou en zelfs Vladivostok. Wie heeft die onzin verzonnen, die kennelijk door de afdeling voorlichting verplicht is gesteld? De trein gaat niet zozeer ‘in de richting van Enschede’, maar vooral ‘naar Enschede’. Beste NS'ers, zeg dat dan ook: ‘Deze trein gaat verder naar Enschede en stopt onderweg in ...’ De vrouw waarmee ik slaap Henk Kollen - Krommenie Ik erger me altijd groen en geel wanneer waarop, waarmee en dergelijke gebruikt worden in verwijzing naar een persoon. ‘De vrouw met wie ik het bed deel’ klinkt toch heel wat gevoeliger dan ‘De vrouw waarmee ik het bed deel’? Ik vraag me weleens af of ik onderhand een van de laatsten der Mohikanen ben. Tot mijn verbazing zag ik het onlangs ook in Onze Taal. In de rubriek ‘Vraag en antwoord’ in het novembernummer wordt ene Herman Robbers geciteerd, die in 1909 geschreven zou hebben: ‘een frischkrachtige jonge-man, waar een meisje als Anna op verlieven kon’. Het ging in dat stukje helemaal niet over dat waarop, maar over de herkomst van het woord verliefd. De schrik was er niet minder om. Ik weet dat taal aan verandering onderhevig is, maar deze verandering, die in ieder geval al meer dan een eeuw oud is, is mijns inziens geen verbetering. Ben ik nu werkelijk zo ouderwets? Gesignaleerd Mediorenwoning Francine Dolman - Amsterdam In een advertentie trof ik het woord mediorenwoning aan: woningen die voor mensen van middelbare leeftijd zijn gebouwd. Op internet komt het ook een paar honderd keer voor, maar zelf had ik er nog niet eerder van gehoord. Het nieuwe delen Simon Mulders - Den Haag Tot voor kort deelde je ‘iets met iemand’. ‘Ik deel’ zonder iets daarbij kon wel, maar was voorbehouden aan het gebruik bij het kaartspel. Dat is niet meer het geval. Enkele citaten uit een artikel in de Metro van 6 november over jongeren die samen met hun ouders op Facebook zitten en daar hun wetenswaardigheden delen: -Dat weerhoudt een grote groep er niet van om via sociale media te delen over seks of verliefdheid. -Ze delen het liefst thuis vanaf de bank of het bed (...). De sleutel van deze verandering? Dat moet haast wel Facebook zijn. Daar kun je op de knop ‘Delen’ klikken om bepaalde informatie aan je Facebookvrienden te laten zien. En als je dat maar vaak genoeg doet, dan gebruik je het woordje in de alledaagse communicatie ook steeds sneller zonder iets erbij. Berkenbrandvlerkvlinder L. van Kampen - Hurdegaryp In de krant las ik over een verkiezing van het mooiste woord van Europa. Dat lijkt me in feite onbegonnen werk, maar het is natuurlijk een vorm van spel, en bij mij bracht het een woord in herinnering dat wat mij betreft het mooiste van Nederland is: berkenbrandvlerkvlinder. Kijk naar die dubbele alliteratie (b - b en vl - vl), het binnenrijm (berk en vlerk) en het dubbel, drievoudig en zelfs viervoudig gebruik van de voorkomende medeklinkers: 2 x b, 4 x r, 2 x k, 3 x n, 2 x d, 2 x v, 2 x l. Als dát niet een prachtig woord is, weet ik het niet meer. {== afbeelding Berkenbrandvlerkvlinder Foto: Wikimedia ==} {>>afbeelding<<} {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.21% tarief b.21%-tarief c.21 %-tarief 2. a.carosserie b.carroserie c.carrosserie 3. a.crême fraîche b.crème fraíche c.crème fraîche 4. a.Gluhwein b.glühwein c.gluwijn 5. a.uitentreure b.uitentreuren c.uittetreure B. Vergroot uw woordenschat 1.amnesie a.geheugenverlies b.generaal pardon c.munitie 2.geren a.mest op het land brengen b.schuin lopen c.zich beklagen 3.qat a.als zodanig b.drug c.vierwielig motorrijtuig 4.shovel a.armoedig b.graafmachine c.prettig C. Zoek de fouten 1.Sommige kinderen hebben met Sint Maarten of Haloween al langs de deuren gelopen, anderen gaan met Drie Koningen, op 6 januari, alsnog op pad. 2.U itgedost als de drie koningen, wijzen danwel magiërs uit het oosten - bekend uit het nieuwtestamentische Kerstverhaal - gaan ze vooral in het zuiden van ons land zingend door de straten. D. Extra Hoe breek je winterkoninkje af aan het eind van de regel? De antwoorden vindt u op bladzijde 33 van dit nummer. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horstlog Dwaling Veel mensen denken dat een woord niet bestaat als het niet vermeld wordt in het woordenboek van Van Dale. Ik heb die mening vaak gehoord, vroeger als mensen aan het scrabbelen waren, en nu als ze ruzzelen. Geen enkele taalkundige zal dit voor zijn rekening nemen, maar onder ‘gewone mensen’, als ik mijn niet linguïstisch geschoolde medemens zo mag noemen, is het een gangbare opvatting. Er zijn meer van die ideeën over taal waar de meeste mensen van mening verschillen met wat de taalwetenschap ervan vindt. Neem nu de oorzaken van taalverandering. Iedereen weet dat taal ‘nu eenmaal’ verandert, maar waarom gebeurt dat? Dat komt door slordigheid en luiheid, aldus de heersende mening. Het zou eigenlijk beter zijn als de taal niet veranderde. Nog een voorbeeld zijn de Engelse woorden in het Nederlands. Vooral Engelse woorden ‘die helemaal niet nodig zijn’, want die vormen een bedreiging voor onze taal. Ik verzamel zulke ideeën. Ik ben namelijk erg geïnteresseerd in de vraag: wat vindt een gewoon mens over taal? Want steeds merk je dat de gangbare opvattingen aanzienlijk verschillen van wat er in de taalwetenschap over die dingen gezegd wordt. Soms staan de opvattingen diametraal tegenover elkaar. Ik ben trouwens niet de enige met deze belangstelling. Meer dan tien jaar geleden hebben Laurie Bauer en Peter Trudgill al eens een boekje gemaakt met eenentwintig van zulke ‘gewone-mensen-ideeën’ (Language Myths, 1998). Die over Van Dale staat er niet in, maar verder is het wel een kostelijk boekje. Bauer en Trudgill denken dat taalkundigen te weinig over hun vak vertellen. Dat is het eerste wat ze zeggen in hun inleiding. Als de vaklui nu maar vaker, en in begrijpelijke woorden, zouden uitleggen hoe het zit, dan zouden de ‘gewone mensen’ niet zulke malle ideeën koesteren. Ik geloof daar niks van. Ik denk dat generatie na generatie van taalkundigen, en jaarlijks tientallen populaire taalboekjes, en lezingen en cursussen op volkshogescholen en inmiddels een onafzienbaar brede stroom van informatie via het internet, allemaal niets uithaalt. Het is echt een vergissing dat als je iemand vertelt dat een woord best kan bestaan buiten Van Dale om, dat die persoon dan voortaan zijn oude dwaling laat varen. Volstrekt niet. Net zomin als de hater van Engelse leenwoorden op zijn schreden terugkeert. Leg uit dat Engelse woorden heilzaam zijn voor alles en iedereen, leg het tien keer uit, leg het uit tot je erbij neervalt, maar uw publiek zal in meerderheid blijven vinden dat Engelse woorden slecht zijn. Waarom? Gewoon omdat het zo is. Kijk, dat is charmant. Als het simpel een kwestie van publieksvoorlichting was, zoals Bauer en Trudgill denken, dan zou de zaak me niet interesseren. Nee, dat publiek wil gewoon vinden wat het vindt. De taalwetenschap, daar heeft men geen boodschap aan. Joop van der Horst {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Redactie Onze Taal Tamtam Nieuwe algemeen secretaris Taalunie De komende vier jaar is de Vlaming Geert Joris algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie. Dat maakte het Comité van Ministers van de Taalunie eind november bekend tijdens een persconferentie in de Nederlandse ambassade in Brussel. Joris was de afgelopen zeven jaar directeur van Boek.be, een vereniging van Vlaamse boekverkopers, -uitgevers en -importeurs, en is volgens de ministers ‘een gedreven manager die het maatschappelijke debat niet schuwt’. Hij volgt Linde van den Bosch op, die vorig jaar na een termijn van acht jaar overstapte naar de Nederlandse Inspectie van het Onderwijs. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Joris zal vorm geven aan het ‘Meerjarenbeleidsplan 2013-2017’, dat begin november werd gepubliceerd. Maar, zegt Joris: ‘In eerste instantie wil ik de Taalunie beter op de kaart zetten en de maatschappelijke relevantie van de organisatie beter laten doordringen in die geledingen waarin de Taalunie actief is. Ze een beetje sexyer maken als het ware.’ Talenstudies weg in Groningen De sinds september bestaande brede talenopleiding Europese talen en culturen aan de Rijksuniversiteit Groningen moet het vanwege bezuinigingen vanaf januari doen zonder het Noors, Fins, Deens en Hongaars. Dat heeft het faculteitsbestuur Letteren eind november besloten. De vier talen trekken te weinig studenten en zijn daardoor niet rendabel. Er ontstond veel ophef onder de betrokken medewerkers. Ze vinden het onjuist dat ze alleen worden afgerekend op studentenaantallen en dat publicaties, promoties en het binnenhalen van onderzoeksgelden niet meetellen. Hoogleraar Finoegrische talen en culturen Cornelius Hasselblatt: ‘We gaan ons hier niet bij neerleggen. We gaan hier op het hoogste politieke niveau aandacht voor vragen.’ Via http://goo.gl/BshXG kunnen mensen hun steun betuigen door een petitie te tekenen. Nieuw Brits taaltijdschrift In februari verschijnt er een nieuw Brits populair-wetenschappelijk taaltijdschrift: Babel. Het blad wil taalkundige bevindingen bij een breed publiek onder de aandacht brengen. Naast vaste rubrieken met onder andere nieuws, boekrecensies en taalspelletjes zijn er grotere artikelen over bijvoorbeeld de geschiedenis van de Engelse spelling, beleefdheid in het Chinees, winkeltaal en het oplossen van misdrijven met behulp van de taalkunde. Babel is een kwartaalblad en kost voor Nederlanders en Belgen £ 32,50 (dus ca. €40,-) per jaar. Prijzen Ook dit najaar regende het traditiegetrouw weer allerlei prijzen. Om te beginnen reikte de Jargonbrigade van de Nationale Jeugdraad de Klaretaalprijs uit aan Alexander Pechtold (D66) en de Zwetsprijs aan Bram van Ojik (GroenLinks). De Martinus Nijhoffprijs, de jaarlijkse prestigieuze onderscheiding voor literair vertalers, is toegekend aan Reina Dokter voor haar Nederlandse vertalingen van Servo-Kroatische literatuur. Ook was er nog de Gouden Veer voor de best schrijvende ambtenaar. Die ging naar Ingrid Steenhuis van de Vrije Universiteit Amsterdam. En ten slotte won ‘Hendy Keppy’ de zogenoemde schaamnaamverkiezing; luisteraars van de Coen & Sander Show op 3FM vonden dat de vreemdste naam van Nederland. Woorden van 2012 Tegen het einde van het afgelopen jaar waren er weer verschillende woordverkiezingen. Zo won project X-feest de Nederlandse woord-van-het-jaar-verkiezing van Van Dale; in België werd het frietchinees. Bezoekers van de website van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie vonden pandapunten het mooiste woord van 2012 en grexit het lelijkste. De faculteit Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen koos zelfs een Europees woord van het jaar: minnepinne (Deens voor usb-stick). Maar ook in het buitenland werd er druk gekozen. Naast yolo (‘you only live once’), dat door de Duitse jeugd werd uitgeroepen tot ‘Jugendwort des Jahres’, waren er bijvoorbeeld bluster (‘bulderen’, ‘razen’, maar ook ‘tumult’ of ‘gebral’; gekozen door Dictionary.com), omnishambles (‘voortdurend chaotische situatie’; winnaar van de ‘Oxford Dictionaries UK Word of the Year for 2012’) en to GIF (‘ergens een GIF-bestand van maken’; verkozen tot ‘Oxford Dictionaries USA Word of the Year 2012’). Het Onze Taal-woord van het jaar was bij het ter perse gaan van dit nummer nog niet bekend. Wat er op 31 december uit de bus is gekomen, is te zien op www.onzetaal.nl/woord2012. En verder: Engels Volgens de English Proficiency Index for Companies 2012 - een wereldwijd onderzoek onder 115.000 werknemers van allerhande bedrijven in niet-Engelssprekende landen - beheersen de meeste werknemers het Engels niet heel goed, of gewoon slecht. Alleen de Nederlandse, Belgische, Noorse, Deense en Zweedse werknemers hadden een acceptabel niveau. Songfestival De Bretonse zangeres Lleuwen heeft in het Spaanse Gijón de tiende editie van ‘Liet International’ gewonnen. Liet International is een internationaal songfestival waarbij de deelnemers in minderheidstalen zingen. Meer informatie: www.onzetaal.nl/tamtam. {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Frank Jansen Hom of kuit Zijn woord-van-het-jaar-verkiezingen zinvol? Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Ook de afgelopen decembermaand werden we er weer mee overspoeld: allerhande lijstjes met de meest kenmerkende woorden van het voorbije jaar. Hebben dergelijke lijstjes zin? Voorstander Als de herfstbladeren, de pepernoten en de voortijdige knallen van het goedkope Chinese vuurwerk het einde van het jaar aankondigen, komt er steevast een moment van reflectie. Alweer een jaar voorbij. Waar maakten we ons druk om? Wie in deze mijmerige stemming verkeert, kan best wat vastigheid gebruiken, en de woordenlijstjes geven daar aanknopingspunten voor. Het is een leuke traditie, ook vanwege het wedstrijdelement: zal er weer een scheldwoord van Wilders winnen? Of krijgt iets met enge ziektes de voorkeur? Of wordt het weer een internetterm? Maar de lijstjes zijn ook om andere redenen interessant. Zo blijkt eruit dat het best meevalt met die zogenaamde verengelsing. Ik vond in de lijstjes van de laatste drie jaar maar één Engels woord. Verder kun je er onze angsten aan aflezen. Angst voor de seksueel actieve vrouw (denk aan breezer- en tentsletje), voor verlies aan decorum (plaszak) en voor immigranten (kopvoddentaks). Zo bezien zijn de woorden van het jaar geen bewijs voor de populariteit van de zaak waar ze op slaan, maar eerder voor de impopulariteit ervan. Het zijn waarschuwingswoorden. Tegenstander Weet u nog welk van de volgende woorden níét prijkte op een van de woordenlijstjes van 2009: twitter, twitterazzo of dreigtweet? U weet het niet, en het kan u niet schelen ook. En dat is precies het voornaamste bezwaar tegen dit soort lijstjes. Het is kwartjeskennis, met een uiterste houdbaarheidsdatum van de eerstvolgende 31 januari. Dat is voor een keertje niet erg. Maar als we met ons allen taal voortdurend gelijkstellen met een disparate verzameling geinige weetjes, moeten we niet verbaasd staan als de universitaire talenstudies in het afvalputje belanden. Maar er zijn meer bezwaren. De meeste winnaars op deze lijstjes zijn hoogst onbijzondere woorden, eenvoudige samenstellingen van het type weigeren + ambtenaar = weigerambtenaar. Dat komt doordat het criterium voor de woorden niet talig of esthetisch van aard is, maar louter sociaal-historisch. De woorden verwijzen altijd naar zaken die het afgelopen jaar een tijdje in de belangstelling stonden. En het is helemaal mooi meegenomen als die zaak iets met het onderbuikse te maken heeft, iets wat in de tijd van Snip en Snap ‘pikant’ genoemd werd. Neem zoiets als swaffelen. Wie het doet, is niet normaal; wie zich in de uitverkiezing van dat woord verkneukelt, is daarenboven schijnheilig. (Het goede antwoord is: dreigtweet.) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Zijn woord-van-het-jaar-verkiezingen zinvol? Geef voor 5 februari uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Woord-van-het-jaar-verkiezingen zijn zinvol’ of ‘Woord-van-het-jaar-verkiezingen zijn niet zinvol’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming De benaming van het roodborstje en winterkoninkje is volgens enkele vogelgidsen roodborst en winterkoning. Dat stuit sommige vogelliefhebbers tegen de borst. Zij stellen prijs op de vormen met een verkleiningsuitgang. Degenen die reageerden op de stelling van de vorige maand waren het daarmee grotendeels eens: 84 (86%) willen de verkleinwoordnamen terug, slechts 14 (14%) zijn voorstanders van de namen zonder -je. Een inzender op het internetforum stelt de volgende tussenoplossing voor: gebruik alleen de verkleinwoordnamen als er ook een vorm zonder uitgang met een andere betekenis bestaat. Dus de roodborst kan roodborst blijven, maar baardman en non moeten vermeden worden. Antwoorden Taaltest (zie pagina 31) A. Spelling 1.b. 21%-tarief 2.c. carrosserie 3.c. crème fraîche 4.b. glühwein 5.b. uitentreuren B. Woordenschat 1.a. geheugenverlies 2.b. schuin lopen 3.b. drug 4.b. graafmachine C. Zoek de fouten 1.Sint-Maarten, Halloween, andere, Driekoningen 2.dan wel, Oosten, kerstverhaal D. Extra Er zijn vier mogelijkheden: win-terkoninkje, winter-koninkje, winterko-ninkje en winterkonin-kje. De tweede heeft de voorkeur. {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} Raymond Noë InZicht ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ondertitelmissers Het maken van vertalende ondertitels bij films en tv-programma's is niet zo eenvoudig als het misschien lijkt. Wie weleens een illegaal gekopieerde speelfilm met zelfgefabriceerde ondertiteling heeft gedownload, weet dat er veel fout kan gaan. Want behalve de brontaal correct vertalen, moet de ondertiteling ook nog eens in het beeld passen, lang genoeg leesbaar blijven, en geen storende elementen bevatten waar de kijker aan blijft ‘haken’. Goede ondertitels zijn als het ware onzichtbaar: de kijker merkt niet dat ze er zijn. In zijn boek Zwanen paren bij het leven heeft ondertiteldeskundige Bartho Kriek een groot aantal ondertitelmissers verzameld, sommige hilarisch (‘twee jarige koeien’), andere onbegrijpelijk (Duitser als vertaling van dutchman) en sommige onnozel, zoals koolstofkopie als vertaling van carbon copy. Het is al met al een bonte verzameling, die vooral de indruk wekt dat veel vertalingen onder tijdsdruk gemaakt worden, en dat niemand ze nog eens controleert. Missers als ‘Rust maar even uit’ voor ‘Rest in peace’ of ‘Mijn moeder was nooit thuis’ voor ‘My mother walked the streets’ (‘Mijn moeder tippelde’) maakt een vertaler alleen als hij geen tijd heeft om even te googelen of een woordenboek te raadplegen - en geen enkele redacteur zou dergelijke fouten laten staan. De vele, vele voorbeelden in Krieks boek maken duidelijk hoe ongelooflijk veel er fout kan gaan bij het ondertitelen - met de nadruk op kan, want het overgrote deel is gewoon goed vertaald, natuurlijk. Dat weet iedere tv-kijker. Zwanen paren bij het leven ... en andere instinkers en uitglijers in ondertitels is een uitgave van P2P Publishing en kost €12,95 (gelijmd, 166 blz.). Bestellen: www.barthokriek.nl. ISBN 978 90 819384 1 9 ■ Afrikaans {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Voor veel Nederlanders en Vlamingen is het Afrikaans in de eerste plaats leuk: een wat kinderlijk klinkende taal met koddige woorden. Maar als de gewenning is ingetreden, zo stelt Zuid-Afrika-kenner P.A.M.M. Dingemans in zijn boek Vir ons mense wat Hollands praat, blijkt het een rijke taal die sterk verwant is aan het 17de-eeuwse Nederlands, maar die toch ook heel anders is. In zijn boek laat Dingemans als een soort reisleider de lezer kennismaken met het land en vooral met de taal, via feiten en weetjes, een gedicht, een leestest, en allerlei anekdotische achtergrondinformatie. Het fraai verzorgde boekje is geïllustreerd met foto's van Afrikaanse teksten uit het openbare leven (zoals ‘Geen rook, dankie’ en ‘Voer van bobbejane verbode’). Vir ons mense wat Hollands praat. Een kennismaking met het Afrikaans is een uitgave van Trichis Publishing en kost €17,95 (gebonden, 94 blz.). ISBN 978 94 90608 47 7 ■ Babygebarentaal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Al lang voordat een kind leert spreken, kun je met hem of haar communiceren via gebarentaal. Dat besef heeft de afgelopen tien à vijftien jaar geleid tot een groeiende populariteit van babygebarentaal - want welke jonge ouder wil nou niet weten wat er allemaal in dat bolletje omgaat. In haar boek Babygebarentaal Zwaai! Zwaai! doet Annette Saers uit de doeken hoe je met je baby kunt ‘gebaren’. Behalve een doe-het-zelf-cursus en een overzicht van babygebaren bevat het boek ook veel achtergrondinformatie. Babygebarentaal Zwaai! Zwaai! De complete doe-het-zelf-cursus is een uitgave van Boekscout en kost €17,95 (gelijmd, 227 blz.). ISBN 978 94 6206 220 7 ■ Evert Kwok {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De cartoonisten Eelke de Blouw en Tjarko Evenboer tekenen sinds 2003 cartoons met taalgrappen en woordspelingen waarin vaak ene Evert Kwok figureert. Een typische Evert Kwok-grap is bijvoorbeeld een rookworst die zegt dat hij wil stoppen met roken, of een plaatje met twee klagende ‘verbitterballen’. De cartoons worden gepubliceerd op een eigen website (www.evertkwok.nl), en op Twitter en Facebook. Sinds 2006 verschijnt er iedere twee jaar een bundeling van de leukste grappen. In die reeks is eind vorig jaar deel 4 verschenen. Evert Kwok 4 is een uitgave van Syndikaat en kost €7,95 (gelijmd, 48 blz.). ISBN 978 90 78403 19 7 ■ Retorica {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Nederlandse belangstelling voor spreken in het openbaar en debatteren is iets van vrij recente datum. De Lage Landen hebben nauwelijks een traditie op dit gebied, en er zijn hier ook geen grote sprekers als Obama, King en Churchill. Een van onze bekendste redenaars is Multatuli (1820-1877). Hij is door Onze Taal-redacteur en retoricaspecialist Jaap de Jong gekozen als lichtend voorbeeld en inspiratiebron in Spreken als Max Havelaar. Dit boek is een ‘spoedcursus retorica’, waarin in kort bestek alle onderwerpen voorbijkomen die van belang zijn voor het houden van een pakkend betoog: inhoud, structuur, presentatie en stijl - allemaal tegen de achtergrond van leven en werk van Multatuli. (Zie ook Onze Taal van november.) Spreken als Max Havelaar. Hoe houd je een vlammende toespraak? is een uitgave van Nieuw Amsterdam en kost €12,50 (gelijmd, 160 blz.). ISBN 978 90 468 1407 9 ■ Taalcanon In het novembernummer stond Onze Taal er al uitvoerig bij stil: het boek Alles wat je altijd al had willen weten over taal, oftewel de Nederlandse taalcanon. Hierin worden vijftig interessante vragen over taal op een boeiende en toegankelijke manier in circa duizend woorden uitgelegd. Onderwerpen {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} die behandeld worden, zijn onder meer dierentaal, dialecten, taalverandering, neurolinguïstiek, spraak, oertalen, lezen en schrijven, taalverwerving en taaltechnologie. Zie de aanbieding op blz. 26. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Alles wat je altijd al had willen weten over taal. De taalcanon van Marianne Boogaard en Mathilde Jansen is een uitgave van Meulenhoff en kost €25,- (ingenaaid, 246 blz.) ISBN 978 90 ■ Taalverloedering {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In het voorjaar van 2012 verzorgde taalkundige en Onze Taal-medewerker Marc van Oostendorp vier hoorcolleges voor het studium-generale-programma van de Universiteit Leiden. Het overkoepelende thema was ‘taalverloedering’, en in de colleges werden verschillende onderwerpen uitgeplozen die hiermee te maken hebben: het oudste Nederlands en het ontstaan van de standaardtaal, taalnormen en spellingregels, dialecten en taalvariatie, en ontwikkelingen in het modernste Nederlands. De colleges zijn nu op cd verkrijgbaar, zodat ze ook thuis of in de auto te beluisteren zijn. Zie de aanbieding op blz. 27. Taalverloedering. Een hoorcollege over veranderingen in de Nederlandse taal is een uitgave van Home Academy en kost €34,95. ISBN 978 90 8530 112 7 En verder ■ Het groot complimentenboek van Frank van Marwijk en Hans Poortvliet. Alles wat u altijd al wilde weten over de zin en het nut van complimenten, en over de kunst van het complimenteren. Haystack, €24,95 (gebonden, 288 blz.). ISBN 978 94 6126 037 6 Agenda ■ 22-26 januari, Utrecht. Nationale Onderwijs Tentoonstelling. Vakbeurs voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs en mbo. ■ 25 januari, Leiden. Good Practice Day Talen. Docenten uit het voortgezet onderwijs verzorgen workshops, wisselen ervaringen uit met deelnemers en bediscussiëren met hen de didactische mogelijkheden van hun vak. ■ 25 januari, Groningen. Dag van Taal, Kunsten & Cultuur. Studiedag voor docenten uit het voortgezet onderwijs. Voor meer evenementen en meer informatie zie www.onzetaal.nl/agenda. Lezer Samenstelling: Redactie Onze Taal Wie zijn de andere lezers van Onze Taal? Maandelijks portretteren we er een. {== afbeelding Foto: Bieke Coens ==} {>>afbeelding<<} Naam Franky Bruneel. Woonplaats Brugge. Geboren 18 augustus 1967. Beroep Persverantwoordelijke en webmaster Belgische Marine. Partner, kinderen Gehuwd met Bieke, twee kinderen: Wesley (14) en Sofie (11 maanden). Opleiding Hogere technische opleiding en heel wat zelfstudie. Hobby's/vrije tijd Hoofdredacteur bluestijdschrift Back to the Roots en recreatief badminton. Onze Taal-lid sinds 1 januari 2003. Waarom werd u lid? Vanuit mijn interesse voor de Nederlandse taal en vooral de evolutie ervan. Andere tijdschriften Karrenvrachten vakliteratuur over blues en verwante muziekstijlen. Krant De Morgen en De Standaard. Televisieprogramma Hooguit de nieuwsuitzendingen en sporadisch een informatief programma. Tijd voor fictie is er vrijwel niet. Radioprogramma Closing Time Blues (Radio 1). Boek Ik vind het Handboek stijl van Peter Burger en Jaap de Jong na al die jaren nog steeds hét standaardwerk! Dit is verplicht krachtvoer voor wie zijn of haar taalgevoel met een blijvend effect wil aanscherpen. Website Backtotheroots.be. Wat leest u het eerst in Onze Taal? ‘Ruggespraak’, ‘Vraag en antwoord’, ‘Taalergernissen’ en het overzicht van nieuwe boeken. Wat zelden? ‘Iktionaire’. Welke taalonderwerpen boeien u het meest? Alles wat bijdraagt tot een vlotte, heldere schrijfstijl, aangepast aan het doelpubliek. Welke niet zo? Geschiedkundige studies over taal. Favoriete Onze Taal-artikel Alle artikelen die bij de lezer een eigen mening losweken, waarover hij of zij graag met andere taalfans in debat wil. Een voorbeeld: ‘Ontspannen over d en t. Hoe zwaar wegen spelfouten nog?’ uit december 2010. Aantrekkelijkste taaltrend Het eeuwige pleidooi voor ontwikkeling van creativiteit binnen de grenzen van een correcte standaardtaal. Ergerlijkste taaltrend Passieve zinsconstructies en verkeerd spatiegebruik door de iets rijpere generatie en de verregaande verloedering van de standaardtaal bij de jeugd. Welke taalfout maakt u stiekem bewust tóch? Na afloop van een partijtje badminton grap ik weleens ‘We zijn verliesd’ of ‘We zijn gewind.’ Dat is dan bewust, maar niet stiekem. Verbetert u iemands taalgebruik weleens? Jawel, veelvuldig zelfs. Zowel beroepshalve als in mijn hobby corrigeer ik dagelijks teksten die andere mensen hebben geschreven. Als u de baas was over de taal, wat zou u dan het eerst doen? Een middel zoeken om Belgen én Nederlanders ervan te overtuigen dat ze elkaar beter zouden begrijpen door Vlaams en Hollands overboord te kieperen en te vervangen door Nederlands. Beste taalgebruiker Taaljournalist Ludo Permentier. Lelijkste woord Oubollige woorden als hetgeen en nietszeggende uitdrukkingen als ik heb zoiets van ... Mooiste woord Boerenverstand. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Wist u dat wij gratis advies geven bij urineverlies in apotheek Boxmeer? Mededeling apotheek in Boxmeers Weekblad Ongeveer de helft van alle ziektekosten wordt gemaakt in de periode voor de dood. Ingezonden brief in de Volkskrant Van de meerkeuzevragen krijgt u direct uitslag. Cursus visagie Reclame voor ‘floodlight’ Willem Nijholt kan niet buiten acteren Dagblad van het Noorden Vooral te dikke kinderen in de leeftijd tussen 2 en 6 jaar worden door hun moeders niet herkend. Leeuwarder Courant Vanaf kleine parkeerplaatsje aan het einde van het Laantje Zonder Eind in Zeist. Locatie-omschrijving in Leusder Krant In de lijn van de moeder valt altijd op dat deze katten aborteren en hun speeltjes naar het baasje terug brengen. Advertentie op Marktplaats Zeebiologen ontdekten vleesetende spons met onbemande onderzeeër NRC Handelsblad GEZOCHT: MANNELIJK LID Toneelgroep Schater zoekt mannelijke leden! Advertentie in Maassluise Courant Folder Teken- & Schilderspullen Mishandeling ouderen bespreekbaar in Akersloot De Uitkijkpost {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 2/3] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} maandblad van het genootschap onze taal Onze Taal 2/3 2013 Schrijver Tom Lanoye over het wegvallen van taal ‘Een vrouw zonder man is als een vis zonder fiets’ Spreekwoorden over vrouwen Slechthorend is het nieuwe doof Singles: sneu of sexy? (Ligt er maar aan hoe je ze noemt) {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 82ste jaargang nummer 2/3 februari/maart 2013 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: info@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut); e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Twitter: @onzetaal Facebook: www.facebook.nl/onzetaal Taalpost en TLPST Zie www.taalpost.nl; redactie: Erik Dams en Marc van Oostendorp Woordpost en Woordspot Zie www.woordpost.nl en www.woordspot.nl; redactie: Taaladviesdienst Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 31.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Laurien Boekhoff-Talsma Raymond Noë Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Mariëtte Baarda, Hans Beelen, Ton den Boon, Aaf Brandt Corstius, Frank Dam, Gaston Dorren, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Arjen van Veelen Directie drs. P.H.M. Smulders Administratie Heleen Bücker Leonie Flipsen Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Rutger Kiezebrink Jaco de Kraker Tamara Mewe Lydeke Roos Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. G.C. (Gert) Haverkate, voorzitter drs. L. (Leo) Voogt, vicevoorzitter drs. E.H.M. (Els) Goossens, secretaris drs. M.A. (Margot) Scheltema, penningmeester dr. E.H.C. (Els) Elffers, prof. dr. C.J.M. (Carel) Jansen, mr. drs. L. (Bert) Jongsma, lic. M. (Martine) Tanghe, drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €6,-. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten €34,50 per jaar; buitenland binnen Europa €47,- (priority €49,-); buitenland buiten Europa €57,- per jaar. Digitale Onze Taal €34,50; in combinatie met ‘papieren’ abonnement €15,50. Prijs collectief abonnement: op aanvraag. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €29,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam of via www.cjpdeals.nl. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Dedicon: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta, Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding Foto: Saskia Aukema ==} {>>afbeelding<<} ‘Horende ouders denken vaak dat hun kind met een cochleair implantaat de dovenwereld niet nodig heeft. Dat klopt niet, want al is het een nuttig hulpmiddel, je wordt er geen horend persoon van.’ Ottolien Tilanus (blz. 54) {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 40 Berthold van Maris ‘Een hele nacht weeën en dan nog maar een dochter’ Mineke Schipper verzamelde spreekwoorden over vrouwen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 46 René Appel Goesting in taal Interview met schrijver Tom Lanoye {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 50 Renzo Verwer Van oude vrijster tot happy single Termen voor alleenstaanden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 52 Gaston Dorren Slechthorend is het nieuwe doof Taal- en spraakstoornissen [7]: doofheid {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 56 Carel Jansen De nieuwste kleren van de keizer ‘Teksten op B1-niveau’ als leeg begrip {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 58 Riemer Reinsma Óp Scheveningen, maar ín de Berg De logica achter de voorzetsels in en op bij plaatsnamen En verder 54 Taaltrainingen Taaladviesdienst Rubrieken en series 43 Reacties: appelstrof; seks; roodborstje; A!; groet; ‘Klassewerk’; taal van het journaal; Nederlands van Di Rupo; vaak; Engels heilzaam?; geen taalkunde in Nederlands onderwijs; handvat(t)en; flutlicht 45 Vraag en antwoord: Zuid(-) Oost(-)Azië ; Zeeuw versus Nieuw-Zeelander; zelfvoorzienend; zes kilo appels kost/kosten; zonsopgang/zonsopkomst; zo'n + meervoud 48 Raarwoord: putropolitaan 49 NIEUWE RUBRIEK: Woordsprong: bahco en andere gereedschappen 55 Van Aaf tot z: tog 55 Toen in ... februari 2003: googelen 60 Vertaald: wat en hoe Joegoslavisch? 61 Iktionaire: plofkip 61 Klassewerk 63 Zong: ‘Er staat een paard in de gang’ 64 Aanbiedingen voor lezers 65 Taalpuzzel 66 Taalergernissen 66 Gesignaleerd 67 Taaltest 67 Horstlog: M.G.V. 68 InZicht: Onvertaalbaar!, en andere nieuwe taalboeken 69 Lezer 70 Tamtam: taalnieuws 71 Hom of kuit: alleen universitair geschoolde leerkrachten op de basisschool? 72 Ruggespraak Omslagillustratie: Peter van Dongen {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Foto: Iris Vetter ==} {>>afbeelding<<} ‘Een hele nacht weeën en dan nog maar een dochter’ Mineke Schipper verzamelde spreekwoorden over vrouwen Berthold van Maris Ook de komende Internationale Vrouwendag, 8 maart, wordt er wereldwijd weer even stilgestaan bij de positie van de vrouw. Mineke Schipper weet als geen ander hoe het daarmee gesteld is. Zij reisde alle continenten over, op zoek naar spreekwoorden over vrouwen. Het leverde haar een wereldwijde bestseller op, én veel stof voor discussie. Spreekwoorden zijn grappig. Én leerzaam. Én ze kunnen een mooi uitgangspunt zijn voor discussies over traditie en moderniteit. Aldus Mineke Schipper, die tot zes jaar geleden werkzaam was als hoogleraar interculturele literatuurwetenschap. Schipper verzamelde in de jaren negentig spreekwoorden over vrouwen en schreef daar een dik boek over, Trouw nooit een vrouw met grote voeten, dat in 2004 verscheen. Inmiddels is haar boek in maar liefst twaalf talen vertaald, waaronder het Arabisch, Chinees, Koreaans, Spaans en Hongaars. Schipper reist de wereld af om lezingen te geven over haar boek en met het publiek in discussie te gaan. Die discussie is vooral mogelijk doordat al die spreekwoorden die Schipper verzameld heeft, ook al zijn ze afkomstig uit 240 verschillende talen en 150 verschillende landen, veel overeenkomsten met elkaar vertonen - meer dan je misschien zou verwachten in een wereld waarin culturen juist zo van elkaar lijken te verschillen. Hoe zit dat? ■ Vreugde van herkenning In haar woning in Amstelveen blijkt Schipper een associatieve prater, die je het ene moment in gedachten meeneemt naar een theehuis in China, daarna naar een bijeenkomst in de RAI, en vervolgens naar een groep vrouwen in Zuid-Afrika. Ondertussen vliegen de spreekwoorden je om de oren. ‘Overal waar ik kom, zie ik de vreugde van de herkenning’, zegt Schipper. ‘Neem bijvoorbeeld de titel van mijn boek, Trouw nooit een vrouw met grote voeten. Dat is een spreekwoord van de Sena, een volk dat in Malawi en Mozambique woont. Ik citeerde dat spreekwoord in Peking en de mensen in de zaal begonnen meteen te lachen, want {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} zij bleken ook zo'n spreekwoord te hebben: “Een vrouw met lange voeten eindigt alleen in een kamer.”’ ‘In China gaat dat natuurlijk over de gewoonte om voeten in te binden, die tot het begin van de twintigste eeuw bestaan heeft. Maar daarnaast staan die lange of grote voeten voor alle talenten die vrouwen zouden kunnen hebben. Dan betekent het: “Een vrouw met veel talenten vindt nooit een man.” Daar hebben ze trouwens ook een heel letterlijk spreekwoord over: “Een vrouw zonder talenten doet het al heel goed.” Met zo'n vrouw kun je prima leven, en heb je nergens gezeur over.’ ‘Ik heb ook weleens een lezing gehouden voor wat toen nog, meen ik, de Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen heette. Duizend vrouwen in de RAI; ik citeerde daar spreekwoorden van culturen waar zij nog nooit van gehoord hadden, en ook daar sloegen de golven van herkenning door de zaal. Daarna werd ik ook af en toe door lokale afdelingen uitgenodigd. Die vrouwen kenden vaak nog allerlei oude spreekwoorden. Dan was het mooi om na te gaan: hoe werd er vroeger over gedacht en hoe denken we er nu over? Ik herinner me een Fries spreekwoord, dat ik bijzonder vind omdat het zich tot mannen richt: “Hou God voor ogen en de broek dicht.” Dat is precies het omgekeerde van wat je meestal tegenkomt: dat vrouwen via een uitdrukking opgedragen wordt zich goed in te pakken, omdat mannen anders te opgewonden zouden raken.’ ■ Rollen omdraaiden ‘In China gaf ik ooit een lezing in een theehuis. Toen was het natuurlijk erg leuk om te citeren: “Een theepot kan vijf theekopjes bedienen, maar wie heeft ooit één theekopje vijf theepotten zien bedienen?” Dat Chinese spreekwoord gaat over de verschillen tussen mannen en vrouwen. En ook over seks. Die theepot schenkt waar hij maar wil. En die kopjes staan daar en wachten rustig af. In dat theehuis werden sommige vrouwen toen woedend. “Wat is dit voor samenleving die wij hier hebben? We nemen het niet meer!”’ ‘Ik zei: “Woede heeft geen enkele zin. Waarom zou je boos worden over oude spreekwoorden?” Toen stond er een vrouw op van het partijkader, en zij zei: “In de nieuwe spreekwoordenboeken worden al deze negatieve spreekwoorden geschrapt.” Ik antwoordde dat ik dacht dat dat niet de oplossing was. Het is toch veel interessanter om te kijken hoe je die spreekwoorden nu ziet. Of je daar nu heel anders over denkt. Als je ze verzwijgt, blijven ze toch ergens in het onbewuste van mensen rondzweven.’ ‘Ik heb ook een mooi voorbeeld van hoe vrouwen zelf aan de slag gingen met die spreekwoorden. In 1991 heb ik al eens een boekje gemaakt met Afrikaanse spreekwoorden over vrouwen. Een groepje Zuid-Afrikaanse vrouwen had dat boekje met elkaar gelezen en besproken. Ze zeiden: 'We zagen in die spreekwoorden ons hele leven aan ons voorbijtrekken en zijn toen op een bepaald moment begonnen het woord man door vrouw te vervangen en omgekeerd in spreekwoorden als “Een vrouw is als een geit: je bindt haar vast waar de distels groeien” en “De woorden van mannen vallen niet op de grond.” Dat was echt een hilarische onderneming geworden. Ze hadden verschrikkelijk gelachen, en tegelijkertijd werkte dat ook als een soort bewustwording. Want als ze de rollen omdraaiden, kregen ze ook niet wat ze zouden willen. Een mooi gedachten-experiment, vind ik. Een goede manier om opnieuw naar de eigen traditie te kijken.’ ■ Lolly's ‘In de Arabische wereld heb ik veel reacties gekregen op mijn boek. Recensies, commentaren op de radio en zo. Arabieren zijn namelijk gek op spreekwoorden. Die zijn voor hen heel belangrijk. Alles wat in spreekwoorden is vastgelegd, dat ís nu eenmaal zo, is het idee. En dat werd in mijn boek ter discussie gesteld.’ ‘Ik kon zo laten zien dat sommige Arabische en Europese spreekwoorden erg op elkaar lijken. De Engelsen zeiden bijvoorbeeld vroeger: “Een kuise vrouw gaat maar drie keer van huis: als ze gedoopt wordt, als ze trouwt, en als ze begraven wordt.” In het Arabisch hebben ze dat spreekwoord nog altijd, alleen gaat de kuise vrouw daarin maar twee keer van huis, namelijk: als ze trouwt en als ze begraven wordt. Want daar wordt niet gedoopt. Als je dan laat zien dat ze in Engeland ook zo'n spreekwoord hebben gehad en dat daar sindsdien veel veranderd is, dan geef je die Arabische vrouwen het gevoel: alles is mogelijk, alles kan veranderen. Die hoop is er dan.’ ‘Toen ik in Egypte was, zag ik daar een poster waarop twee lolly's stonden afgebeeld. De ene was ingepakt, de ander had geen papiertje eromheen en daar zaten allemaal vliegen op. Daaronder de tekst: “Aan jou de keus.” Ook was er discussie over een geestelijke die gezegd had: “Als een vrouw zich niet bedekt, is dat net als een stuk vlees in een park. Dan moet je niet gek opkijken als er beesten op afkomen.” Datzelfde beeld kom je ook in andere landen tegen: “Waar suiker is, vind je mieren” en “Vlinders komen op mooie bloemen af.”’ ‘In mijn daaropvolgende lezing vroeg ik de mannen in de zaal: “Hoe is dat eigenlijk voor jullie? Ik zou mij zwaar beledigd voelen als ik een man was en vergeleken werd met een vlieg of een ander dier.” Er volgde een boeiende discussie.’ ‘Een Nederlandse man wil toch ook nu nog vaak geen vrouw die twee koppen groter is? Een vrouw die letterlijk op hem neerkijkt?’ ■ Schoonmoeders Die spreekwoorden zijn een reflectie van traditionele samenlevingen. Wat heb je er in de moderne maatschappij nog aan? ‘In de inleiding van mijn boek zeg ik: om te weten waar we naartoe willen is het goed om te weten waar we vandaan gekomen zijn. Ook als wij die spreekwoorden niet meer gebruiken, hebben we een aantal van die ideeën ongemerkt geïnternaliseerd. Want een Nederlandse man wil toch ook nu nog vaak geen vrouw die twee koppen groter is? Een vrouw die de hele tijd letterlijk op hem neerkijkt? En het gaat niet alleen over dat fysieke. Een paar jaar geleden stond er in NRC Handelsblad nog een reeks interviews met stellen waarvan de vrouw meer verdiende dan de man. Die werden daarover ondervraagd, dus kennelijk was dat nog steeds een issue.’ ‘En je ziet toch dat carrièrevrouwen moeilijk aan een partner komen? Nou, daar bestaat in heel Europa al heel lang een heel mooi spreekwoord over: “Een kip die kraait en een vrouw die Latijn kent, komen slecht terecht.” Zie je? Je kunt wel zeggen dat wij daar allang overheen zijn, maar soms komt zo'n spreekwoord nog heel dichtbij.’ {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Demonstratie in 1970. ‘Baas in eigen buik’ is een van de weinige nieuwe ‘spreekwoorden’ van de laatste decennia. Foto: 't Sticht/Jaap Herschel. Nationaal Archief/Spaarnestad ==} {>>afbeelding<<} We denken altijd dat culturen heel erg van elkaar verschillen. Maar als je naar de spreekwoorden over vrouwen kijkt, vallen die verschillen wel mee? ‘Ja, dat had ik niet verwacht toen ik aan dit onderzoek begon. Overal wordt er in spreekwoorden verwezen naar de levensfasen waar vrouwen doorheen gaan: van klein meisje tot bruid tot echtgenote en moeder en noem maar op. En dat dan ook nog eens in zoveel gelijksoortige spreekwoorden. Zoals de spreekwoordelijke schoonmoeders, die overal behoorlijk negatief bekeken worden: “De moeder van de echtgenoot is de duivel van de vrouw.”’ ‘En dan het opmerkelijke feit dat in heel veel culturen de zonen geliefder zijn dan de dochters. Als je in Spanje hard gestudeerd hebt voor een examen en het wordt niet veel, dan zeg je: “Een hele nacht weeën en dan nog maar een dochter.” In Bulgarije zeggen ze: “Als een meisje wordt geboren huilen zelfs de daken.” In de Arabische wereld: “Bid tot de profeet opdat de zoon wordt geboren.” In China: “Achttien gouden dochters zijn minder waard dan één zoon, ook al heeft hij een bochel.”’ ‘Spreekwoorden over vrouwen zeggen waarschijnlijk veel meer over mannen en hun angsten dan over vrouwen.’ ■ Om zeep geholpen ‘Ook over weduwen is men het in veel verschillende culturen met elkaar eens. Een weduwe, daar kun je als man maar beter niet mee in zee gaan. Want ze zou haar vorige man heel goed om zeep geholpen kunnen hebben. En ze heeft al seksuele ervaring, dat is kennelijk nogal griezelig. Daar zijn veel spreekwoorden over. “Er kan maar één tijger in elke grot.” Of: “Twee beren horen niet in één hol.” Of: “Er mag maar één nijlpaard in de poel.”’ ‘Veel spreekwoorden zeggen iets over angsten. De ene basale angst is: is dat kind dat zij baart wel van mij? “Mother's baby, father's maybe.” Of: “Laat het kind maar komen, dan zal hij zeggen wie de vader is.” Vanuit die diepgewortelde angst begin je als man je partner meteen in te perken en op te sluiten. De vrouw mag niet fluiten, ze mag niet dansen, ze mag niet zingen, ze mag vooral niet spreken in het openbaar. Je vestigt dan namelijk, zoals sommige spreekwoorden zeggen, “de aandacht op je eigen waar”. En als je “alles in de etalage” legt, komen “andere kopers daar gretig op af”.’ De andere angst is om je privileges kwijt te raken. Want het is natuurlijk ideaal om een vrouw te hebben die thuis alles voor jou doet. ‘Vrouwtje thuis, pannenkoek met honing’, zeggen ze in Rusland. Of: ‘Alles komt van zijn vrouw, zelfs het knopen van zijn schoenveters’ - dat is Arabisch.’ ■ Dress Less to Impress Zou een boek met spreekwoorden over mannen veel dunner uitvallen? ‘Als een spreekwoord over “de man” gaat, zoals het Engelse “Vroeg naar bed en vroeg weer op maakt de man gezond, rijk en wijs”, dan wordt daar vaak “de mens” in het algemeen mee bedoeld. Spreekwoorden die het lichaam van top tot teen behandelen, gaan meestal ook over de vrouw. Wel zijn er spreekwoorden over allerlei categorieën van mannen die niet deugen, zoals dieven of luilakken of zuiplappen. Maar kijk, spreekwoorden over vrouwen gáán natuurlijk ook over mannen. Ze zeggen waarschijnlijk zelfs veel meer over mannen en hun angsten dan over vrouwen.’ Komen er in Nederland nog spreekwoorden bij? ‘Weinig. Er zijn natuurlijk wel wat nieuwe dingen bedacht. “Baas in eigen buik.” En: “Een vrouw zonder man is als een vis zonder fiets.” Maar veel is het niet.’ ‘Wat me wel opvalt, is dat reclameslogans soms heel erg op spreekwoorden lijken. Er hangt nu bijvoorbeeld in de metrogangen een poster met een schaars geklede dame en de tekst “Dress Less to Impress”. Dat doet mij dan weer denken aan een oud spreekwoord van het Friese platteland: “Wie de vrouw aankleedt, mag haar ook uitkleden.”’ In 2012 verscheen bij uitgeverij Bert Bakker in Amsterdam een nieuwe druk van Trouw nooit een vrouw met grote voeten. Meer dan 15.000 spreekwoorden zijn gratis te doorzoeken op www.womeninproverbsworldwide.com. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Appelstrof Simone Bosboom - Amsterdam Een leerling van docent Nederlands Jimmy van Rijt verhaspelde het woord apostrof tot appelstrof, zo blijkt uit de rubriek ‘Klassewerk’ in het decembernummer. ‘Andersom’ kan ook: de kleinzoon van een Franse vriendin smeekt mij altijd om ‘apostrophe’ mee te nemen, in plaats van ‘appelstroop’. Seks meest opgezochte woord Yolan Witterholt - De Bilt Aaf Brandt Corstius verbaast zich er in de decemberaflevering van haar column ‘Van Aaf tot z’ over dat seks en sex tot de meest in het woordenboek opgezochte woorden behoren en stelt zich daarbij voor dat kinderen dat doen. Wat ontroerend en verrassend dat die daar nog altijd ‘kicks’ uit halen, constateert ze. Maar zo zit het natuurlijk niet. Volgens het Groene Boekje is seks de enige juiste spelling, maar toch zie je het woord overal met een x staan. Tijdschriften waar ik artikelen voor schreef, ‘corrigeerden’ in mijn teksten het woord seks in de variant met x. Bij navraag bleken ze dat te doen omdat het woord met een x leuker is en leuker staat. Geen wonder dus dat er twijfel bestaat over de spelling van dit woord, en dat het dus vaak moet worden opgezocht. Kinderen hebben wel wat spannenders te doen dan voor de lol de betekenis van seks opzoeken. Roodborstje [1]: Van Dale A. Dirksen - Culemborg Hans Dorrestijn sloeg eind vorig jaar alarm omdat in moderne vogelgidsen verkleinvormen van vogelnamen zijn vervangen: roodborstje is nu roodborst. Frank Jansen liet hierover vervolgens een vooren een tegenstander aan het woord in de decemberaflevering van zijn discussierubriek ‘Hom of kuit’. In zijn inleiding wijst hij erop dat verkleinuitgangloze vogelnamen al sinds jaar en dag gebruikt worden. En inderdaad. Toen ik vroeger vogelaar was, gebruikte ik Petersons vogelgids. In mijn exemplaar uit 1974 staat al roodborst en winterkoning. En ook mijn elektronische versie van de grote Van Dale (uit 2000) kent alleen roodborst. Hiermee komt Dorrestijns alarmerende bericht toch in een ander licht te staan. Roodborstje [2]: vlindernamen Nelly Beernink - Nijmegen De decemberaflevering van de rubriek ‘Hom of kuit’ ging over de voors en tegens van het afschaffen van verkleinvormen van vogelnamen als roodborstje en winterkoninkje. Ik vraag me af of vlindernamen als koolwitje, landkaartje, dambordje, zandoogje en heideblauwtje straks ook veranderd worden in koolwit, landkaart, dambord, zandoog en heideblauw. Moeten we dan zeggen ‘Er zit een landkaart op de roos’? En op dezelfde manier is een ‘lieveheersbeest’ veel minder lief dan een lieveheersbeestje - en als een zeepaardje een ‘zeepaard’ wordt, lijkt het toch vooral familie van de zeekoe en de zeeleeuw. Daarom: weg met deze lelijke veranderingen! A! Peter Nieuwenhuijsen - Lee uwarden De Taaladviesdienst maakt in zijn rubriek ‘Vraag en antwoord’ in het decembernummer duidelijk dat het eerste woord van het liedje ‘O, kom er eens kijken’ gespeld moet worden als O en niet als Oh. Oh oh Cherso moet dus ook O o Cherso zijn, en bij het in de Van Dale vermelde oh la la heb ik ook zo mijn twijfels. Hoe zit dit eigenlijk met de a? Het is merkwaardig dat je deze uitroep bijna nooit op schrift tegenkomt, en dan ook nog meestal in de onjuiste vorm ah. Maar in een zin als ‘A, daar ben je’ zou de schrijfwijze zonder h de enige juiste moeten zijn. Groet vs. groeten [1]: groetjes Sytze Dam - ForgèS (Frankrijk) Wat een grappig stukje van Gemma Coebergh in de rubriek ‘Taalergernissen’ in het decembernummer van Onze Taal. Zij ergert zich aan de veel te korte afsluiting groet (in plaats van groeten) onder aan de brieven en e-mails van tegenwoordig. Ik heb precies het tegenovergestelde. Ik ben het simpele groet gaan gebruiken omdat ik helemaal gallisch werd van de ‘groetjes’ die me ten deel vielen. Een groet is een groet, die ga je toch niet nog eens verkleinen? En waarom zou ik een groet in meervoud moeten overbrengen? Groet vs. groeten [2]: Vlaanderen Femke Simonis - Oostende In de rubriek ‘Taalergernissen’ in het decembernummer schrijft Gemma Coebergh dat ze de slotformule (vriendelijke) groet erg kortaf vindt. Ik heb jaren schrijftrainingen gegeven aan Vlamingen, die zich vaak verwonderden over dat Hollandse groet. Ik zei dan altijd: de (bourgondische) Vlamingen doen het wat guller met groeten, bij de (zuiniger) Nederlanders kan er maar één groet af. ‘Klassewerk’ Trui Gonnissen - Sas van Gent Toen ik in het oktobernummer de bijdrage ‘Trippende ouders’ las (in de rubriek ‘Klassewerk’), heb ik me letterlijk tranen in de ogen gelachen. Je reinste humor, vind ik. Ik was dan ook oprecht verbaasd toen ik in het decembernummer in de ‘Reacties’ de ingezonden brief las van Jannemieke van de Gein. Zij noemde het beschreven geval ‘bedroevend’, en vond dat de leraar een onvoldoende verdiende. Zelf sta ik ook voor de klas en ik heb ettelijke keren meegemaakt dat ik me bij het nakijken van toetsen afvroeg of ik de desbetreffende leerstof wel écht had behandeld in de klas - zó slecht zijn de resultaten soms. Maar als je de moed, de glimlach en de humor er niet in houdt, is het voor iedereen verkorven: voor de leerlingen én voor de leraar. Taal van het journaal Kilian Hekhuis - Amersfoort Taalkundige Jan Stroop schrijft in zijn artikel ‘Een politicus die op mannen vált?’ (Onze Taal november) over sommige in zijn ogen vreemde aspecten van ‘de taal van het journaal’, zoals de neiging om een voltooid deelwoord zo ver mogelijk achter in een zin {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} te plaatsen. In een naschrift bij dit artikel verdedigt Peter Taal van NOS Nieuws deze keuze met het argument dat zo de aandacht van de luisteraar beter wordt vastgehouden. Maar dit is mijns inziens ook vermoeiender: doordat de zin pas echt begrepen kan worden als het voltooid deelwoord valt, moet de luisteraar tot het einde van de zin al het voorafgaande onthouden en paraat hebben. Toch jammer dat de heer Taal nu avond aan avond miljoenen mensen vermoeit op grond van een vermoeden waarvan hij zelf al aangeeft dat hij er geen wetenschappelijk bewijs voor heeft. Nederlands van Di Rupo Helena Aerts - Blateiras (Frankrijk) In Erik Dams' artikel ‘Daar likt het probleem’, over het Nederlands van de Belgische premier Elio Di Rupo (Onze Taal december), wordt niet gemeld dat hij gehoorproblemen heeft als gevolg van de klap van een ontploffende airbag. Dan wordt het toch lastiger om een nieuwe taal te leren. Dat hij last heeft van stress en alles zeer goed voorbereidt, zal ook met zijn handicap te maken hebben. Net als die eentonige stem. Naar mijn mening mag er overigens ook best welwillend gereageerd worden als een Waal eens een keer probeert Nederlands te leren. {== afbeelding Foto: Council of the European Union ==} {>>afbeelding<<} Vaak Trui Gonnissen - Sas van Gent In het januarinummer van Onze Taal reageert Martin Boelsma in de rubriek ‘Reacties’ op een door Willem Botha geschreven artikel over het Afrikaans, dat in het novembernummer stond. Boelsma stelt dat het door Botha besproken woordje vaak in de betekenis ‘slaperigheid’ in het Nederlandse taalgebied in de vergetelheid is geraakt, en dat het alleen nog voortleeft in de naam Klaas Vaak. Graag wil ik laten weten dat het woordje in West-Vlaanderen nog vaak wordt gebruikt: ‘Ik heb vaak’ betekent ‘Ik ben moe, slaperig’. Ik denk dat de heer Boelsma gelijk heeft wat Nederland betreft, maar in Vlaanderen is het in de dialecten nog best courant. Meneer Klaas Vaak kennen wij Vlamingen dan overigens weer niet; die heet bij ons ‘het zandmannetje’. Engels heilzaam? Paul Janse - Vertaler, Leiden De januariaflevering van Joop van der Horsts rubriek ‘Horstlog’ bevat een verbazingwekkende mededeling, namelijk dat het gebruik van Engelse woorden heilzaam is voor het Nederlands. Van der Horst schrijft: ‘Leg uit dat Engelse woorden heilzaam zijn voor alles en iedereen, leg het tien keer uit, leg het uit tot je erbij neervalt, maar uw publiek zal in meerderheid blijven vinden dat Engelse woorden slecht zijn.’ Ik kan me echter niet herinneren dat me dat ooit is uitgelegd. In Nederland word je tegenwoordig opgeleid tot ‘aqua leisure host’ in plaats van badmeester, je logeert niet in een jeugdherberg maar in een ‘stayokay’ en spijbelaars worden heel heilzaam opgehaald in een ‘back-to-school-bus’. Emile Roemer roept tijdens de Nederlandse verkiezingscampagne ‘Over my dead body!’ in plaats van ‘Over mijn lijk!’ Spreektaal wordt doorspekt met uitdrukkingen uit Amerikaanse tv-series en films. Dat al deze dingen niet ‘schadelijk’ zijn voor het Nederlands (wat dat dan ook moge betekenen) wil ik met grote tegenzin nog wel accepteren, maar heilzaam? Geen taalkunde in Nederlands onderwijs: dwaling Bert van den Assem - Communicatie-Advise Ur, Daarnaast Als Vrijwilliger Verbonden Aan Basis- En Middelbaar Onderwijs, Dalfsen Onder niet-taalkundigen bestaan tal van mythen over taalkundige verschijnselen, zo schrijft Joop van der Horst in zijn column ‘Horstlog’ in het januarinummer, met als titel ‘Dwaling’. De oorzaak die hij noemt is hardleersheid: de neiging van mensen te volharden in hun eigen inzichten. Deze verklaring is veel te gemakkelijk. Van der Horst gebruikt het voorbeeld dat veel taalgebruikers denken dat een woord niet bestaat als het niet voorkomt in de grote Van Dale. Ook nemen ‘gewone mensen’ volgens hem aan dat er sprake is van taalverloedering als het Nederlands woorden overneemt uit andere talen. Van der Horst schrijft hierover als een geamuseerde buitenstaander. Zijn stelling is dat vele generaties van taalboekjes, voorlichting, lezingen en volkshogescholen blijkbaar geen vat hebben gekregen op het publiek, dat gewoon wil vinden wat het vindt. Taalkunde is al sinds eeuwen een serieuze wetenschap. Helaas is dit inzicht nooit doorgedrongen in het Nederlandse onderwijs. Op de middelbare school krijgen de leerlingen er nauwelijks les in. En als ze iets krijgen, dan alleen nog de 19de-eeuwse lesstof die tijdens mijn studie taalkunde (ruim dertig jaar geleden) al werd weggezet als ‘traditionele grammatica’. Enige notie van klankleer, woordvorming, zinsbouw of taalverandering is niet vereist voor het vwoexamen. Het gevolg is dat zelfs hoogopgeleiden in ons land potsierlijke ideeën koesteren over taalverschijnselen als spelling, taalverandering of leenwoorden. Voor Van der Horst wellicht aanleiding voor een geestig stukje over jan publiek die het niet wil snappen, maar de echte oorzaak is veel treuriger: een gemis aan taalkunde als onderdeel van voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Handvatten en handvaten Harry Kemperman - Chirurg, Roosendaal In de rubriek ‘Taalergernissen’ in het eerste nummer van 2013 onderscheidt Luc Kumps, naar mijn inzien terecht, twee betekenissen van handvat, met verschillende etymologie en verschillende meervoudsvormen. Handvat met de betekenis ‘handvatsel’ heeft als meervoud handvatten, en handvat met de betekenis ‘draagbaar vaatje’ heeft als meervoud handvaten. Ik wil daar graag aan toevoegen dat de term handvat, met het meervoud handvaten, in de anatomie en geneeskunde heel gebruikelijk is als aanduiding voor de bloedvaten van de hand. Operatielampen en veel chirurgische instrumenten hebben dan weer een handvat, met meervoud handvatten. Iedereen die bekend is op een operatieafdeling kent het onderscheid, en een zin als: ‘Mag ik de handvatten voor de lampen want ik zie de handvaten niet goed’ zal daar geen verwarring wekken. Flutlicht Berend Crans - Aerdenhout In de rubriek ‘Ruggespraak’ in het januarinummer van Onze Taal wordt ten onrechte aangegeven dat een reclame voor een ‘LED Flutlicht’ een ‘Reclame voor “floodlight”’ zou zijn. Het is weliswaar niet onze taal, maar er kan geen twijfel over zijn dat hier het Duitse woord Flutlicht gebruikt werd en dat dus de reclame-uiting correct was. Naschrift redactie Inderdaad hebben we hier hoogstwaarschijnlijk met Duits te maken, maar dat neemt niet weg dat de lezing die zich opdringt bepaald grappig is. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaladviesdienst Vraag en antwoord Zuid(-)Oost(-)Azië ?Wat is de juiste schrijfwijze: zuidoost- Azië, Zuidoost-Azië, Zuid-Oost-Azië, of nog iets anders? !Juist is Zuidoost-Azië. Als een aardrijkskundige naam wordt gecombineerd met een windrichting, krijgen de windrichting én de naam een hoofdletter, en tussen die twee delen komt een streepje. Dit geldt niet alleen voor combinaties met noord, oost, zuid en west, maar ook voor de uit twee delen bestaande windrichtingen noordoost, noordwest, zuidoost en zuidwest. De juiste spelling is dus Noord-Europa, Zuid-België, Noordwest-Frankrijk, Zuidoost-Azië, enzovoort. Afleidingen van zulke gecombineerde namen met een windrichting krijgen dezelfde hoofdletters en streepjes als de naam zelf: Noord-Europeaan, Zuidoost-Aziatisch. Zeeuw versus Nieuw-Zeelander ?Waarom heet een inwoner van Zeeland een ‘Zeeuw’, maar een inwoner van Nieuw-Zeeland een ‘Nieuw-Zeelander’ (en geen ‘Nieuw-Zeeuw’)? !De inwoneraanduiding Zeeuw en het bijvoeglijk naamwoord Zeeuws zijn ontstaan als afleidingen van het woord zee, of beter gezegd: van zeeuwe, een oude variant van zee. Het woord zeeuws betekende oorspronkelijk ‘van de zee, horend bij de zee’, maar wordt ook al vele eeuwen gebruikt als bijvoeglijk naamwoord bij de naam Zeeland. De vorm Zeelands kwam ook wel voor, maar is nooit echt gebruikelijk geworden. Naar analogie van Zeeuws ontstond de inwoneraanduiding Zeeuw. In de tijd dat Nieuw-Zeeland zijn naam kreeg, was het woord zeeuws (als bijvoeglijk naamwoord bij zee) niet meer gangbaar; Zeeuws was sterk verbonden met de provincie Zeeland. Daarom werden het bijvoeglijk naamwoord en de inwonernaam op een regelmatige manier gevormd: Nieuw-Zeelands en Nieuw-Zeelander. Zelfvoorzienend ?Je komt vaak het woord zelfvoorzienend tegen. Zou dat niet eigenlijk zelfvoorziend moeten zijn? !De vorm zelfvoorzienend is inderdaad uitzonderlijk. Het woord is opgebouwd uit zelf en het tegenwoordig deelwoord van het werkwoord voorzien. Alleen is dat deelwoord anders gevormd dan je zou verwachten: normaal komt er na het werkwoord alleen een d; vergelijk fietsend en lachend. Je zou dus voorziend en zelfvoorziend verwachten. Maar bij werkwoorden die niet op de gangbare uitgang -en (met een toonloze e) eindigen, zoals zien, doen en staan, wordt op een speciale manier met achtervoegsels omgegaan: er wordt vaak een n ingevoegd. Zo is het niet zieër en doeër maar ziener en doener, niet doelijk maar doenlijk, niet onuitstabaar maar onuitstaanbaar, enzovoort. Vermoedelijk is zelfvoorzienend ontstaan naar analogie van dit soort vormen. In ouder Nederlands kwamen ook al vormen als voldoenend, alzienend en scherpzienend voor; deze hadden vaak een wat nadrukkelijkere betekenis dan voldoend, alziend en scherpziend. De meeste van die vormen zijn uitgestorven, maar zelfvoorzienend is gebleven; het staat in verschillende woordenboeken. De grote Van Dale (2005) omschrijft het als ‘in zijn eigen behoeften voorziend’. Zes kilo appels kost/kosten ? Wat is juist? ‘Zes kilo appels kost vijf euro’ of ‘Zes kilo appels kosten vijf euro’? !De voorkeur gaat uit naar kost, maar kosten is ook mogelijk. Als het onderwerp van de zin een rekenkundige eenheid bevat, zoals kilo, ons of dozijn, gevolgd door een meervoudig woord, zoals appels of bonen, is volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst zowel een enkelvoudige als een meervoudige persoonsvorm mogelijk. In de praktijk is het enkelvoud het gewoonst, omdat zes kilo aardappels als het ware als een eenheid wordt opgevat; zes kilo is daarbinnen de kern, het deel dat inhoudelijk het sterkst tot uiting komt. Volgt na de rekenkundige eenheid een woord in het enkelvoud - vaak een woord dat zelf geen gangbaar meervoud heeft, zoals zand - dan is alleen het enkelvoud mogelijk: ‘Zes kuub zand kost 130 euro.’ Zonsopgang/zonsopkomst ?Is het woord zonsopgang juist, of is dat een contaminatie van zonsopkomst en zonsondergang? !Zonsopgang is een correct woord; het is zelfs beduidend ouder dan zonsopkomst. De oudste vindplaatsen voor zonsopkomst stammen uit de negentiende eeuw, terwijl zonsopgang al in de zeventiende eeuw voorkwam. En nog eerder bestond de variant sonneopganc: die werd al in de dertiende eeuw gebruikt. {== afbeelding Foto: Raymond Noë ==} {>>afbeelding<<} Of je spreekt van het ‘opkomen’ of van het ‘opgaan’ van de zon, is deels een kwestie van perspectief. Opkomen heeft vooral de bijbetekenis ‘tevoorschijn komen’ en is goed bruikbaar bij een beschrijving van wat je ziet: ‘Kijk, de zon komt al op.’ Opgaan (letterlijk ‘omhooggaan, rijzen’) kan iets neutraler zijn: ‘Hoe laat is de zon opgegaan?’ Zo'n + meervoud ?Ik hoorde laatst iemand zeggen: ‘Ik hou niet van zo'n boeken.’ Kun je zo'n wel combineren met een meervoudig woord? !In het Standaardnederlands kan dat niet: daarin is alleen zulke boeken correct. Bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord gebruik je zo'n, bij een meervoud zulke. Het is dus zo'n boek en zo'n man, maar zulke boeken en zulke mannen. Bij woorden waar normaal gesproken geen een voor staat, hoort ook zulke of zulk: ‘Zulke koffie proef je niet vaak’, ‘Ik hou niet van zulk bier.’ In verschillende delen van het Nederlandse taalgebied is zo'n in combinatie met een meervoud wel gangbaar. Gevallen als zo'n boeken en zo'n mannen komen onder meer voor in delen van Zuid-Nederland en België. In de betekenis ‘ongeveer’ kan zo'n wel met een meervoud voorkomen, maar dan moet er een telwoord bij staan: zo'n honderd deelnemers, zo'n twintig boeken. Meer taaladvies? Op onze website vindt u zo'n 1700 taalkwesties: www.onzetaal.nl/taaladvies. De Taaladviesdienst is telefonisch bereikbaar op 0900 - 345 45 85 (zie ook colofon). {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Goesting in taal Interview met schrijver Tom Lanoye René Appel Begin maart gaat de Vlaamse schrijver Tom Lanoye in Nederland op tournee met de theaterversie van zijn veelgeprezen roman Sprakeloos. Gesprek met een taalfanaat, over het beschrijven van aftakeling, de taal als kunstwerk, taalverandering en het verschil tussen fezelen en fluisteren. {== afbeelding Foto: Phile Deprez ==} {>>afbeelding<<} Tom Lanoye leeft vóór de taal en als schrijver ván de taal. Tot op zekere hoogte geldt dat voor elke schrijver, maar voor de literaire duizendpoot Lanoye wel in bijzonder sterke mate. ‘Ik kan me mijn leven niet voorstellen zonder taal. Denken zonder taal lijkt me onmogelijk.’ In het Schrijversportret dat vorig jaar verscheen ter gelegenheid van de Boekenweek wordt hij ‘een taalgek’ genoemd. Hij heeft, zoals hij zelf zegt, altijd ‘goesting in taal’. Waarom ‘goesting’ en niet ‘zin’? Simpelweg, omdat hij het eerste een mooier woord vindt, en omdat het voor zijn gevoel beter uitdrukt wat hij wil zeggen. Lanoye houdt - opvallend voor een schrijver - ook minstens zoveel van de gesproken taal, van de klanken en de muziek van een taal, en de emoties die erdoor worden opgeroepen. Daarom gelooft hij ook in de kracht van de orale literatuur. Wie hem stukken van zijn werk op het toneel hoort brengen, snapt vanzelf waarom dat zo is. ■ Zuid-Afrika Lanoyes liefde voor taal beperkt zich niet tot het Nederlands - hoe meer talen hoe liever. ‘Zelf ben ik in het Nederlands al min of meer drietalig: ik beheers het Standaardnederlands, het Algemeen Zuid-Nederlands en het dialect van de streek waar ik ben geboren: het Waasland, tussen Antwerpen en Gent. Verder spreek ik nog Engels, Duits, Frans, Afrikaans en een beetje Spaans.’ Lanoye verblijft vooral gedurende de West-Europese winterperiode graag aan de zomerse kant van de evenaar, in Zuid-Afrika. Hij zou graag een van de talen van de zwarte bevolking leren, bijvoorbeeld het Zulu of het Xhosa. ‘Maar ja, de uitspraak, met die speciale klanken, is ontzettend moeilijk. Het woord Xhosa alleen al.’ En hij doet zijn best z'n tong en keel zó te manipuleren dat hij een acceptabel klik-achtig geluid voortbrengt. Zuid-Afrika is wat betreft het aantal talen voor hem een ideaal land. ‘Er zijn maar liefst elf nationale talen. Ik houd er nu eenmaal van in een land te leven dat meertalig is.’ Hij heeft dan ook niet veel met de taalstrijd zoals die in zijn vaderland wordt gevoerd. ‘Taalstrijd betekent voor mij de rijkdom van mijn taal {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} tonen. Het is geen kwestie van concurrentie tussen talen, maar alle mogelijkheden van een taal benutten. Dat is de enige taalstrijd die ik wil voeren.’ ■ Herijking Het schrijven van de roman Sprakeloos was voor Lanoye ‘een herijking’ van zijn schrijverschap. Het boek gaat over zijn jeugd, zijn afkomst als zoon van een hardwerkend slagersechtpaar, van wie de moeder ook triomfen vierde op de podia van het amateurtoneel. Op een ontroerende manier doet Lanoye verslag van de ernstige aftakeling van zijn moeder, die hem veel pijn deed. ‘Bovendien word je in zo'n situatie geconfronteerd met je eigen kwetsbaarheid en je eigen onmacht. En als schrijver zie je dat je materiaal, je moedertaal, letterlijk en figuurlijk in scherven valt. Ik heb me moeten bezinnen op mijn rol als schrijver.’ Lanoye schrijft hard maar beeldend over de verbale teloorgang van zijn moeder: ‘Ze verloor eerst haar spraak, dan haar waardigheid, dan haar hartenklop. Wie haar kende, had altijd verwacht dat het anders zou gaan. Dat haar hart, hoe broos en krakkemikkig ze het zelf ook altijd noemde, geen twee jaar zou wachten. Het zou met kloppen stoppen zodra die mond van haar niet meer kon spreken, niet meer kon kijven, prijzen, proeven, monkelen en declameren - en dan laat ik het discuteren nog achterwege ...’ Alle uithoeken van de taal verkent Lanoye om de afatische resten van haar spraak te beschrijven. ‘Ze braakt een onstuitbare vloed van rauwe klanken uit, ruwe brokken geluid, losse ploffen naast langgerekte kreten, snauwend gehakkel, taalpap vol woordresten en gesis, barbaars gebrabbel waarvan zij ter plekke de woordenschat en de grammatica uitvindt, zonder dat iemand anders haar hellespraak beheerst.’ Die hellespraak heet verderop ook: ‘infernaal dialect’, ‘woedend Bargoens’, ‘nonsensicaal abracadabra’, ‘sardonisch dialect’, ‘diabolisch dialect’, ‘nietstaal’, ‘wantaal’ en ‘neptaal’, waar uiteindelijk alleen een ‘taalskelet van overblijft en ten slotte zelfs dat niet meer’. ‘Sprakeloos wil een vuurwerk van taal zijn,’ zegt Lanoye, ‘zodat het wegvallen van de taal van mijn moeder des te schrijnender wordt.’ Hij put uit het volledige verbale repertoire om de rijkdom van de taal te etaleren. Maar, benadrukt hij zelf, ‘tegelijk schuilt daarin een grote wanhoop; het is een besef van onmacht.’ ‘“Sprakeloos” wil een vuurwerk van taal zijn, zodat het wegvallen van de taal van mijn moeder des te schrijnender wordt.’ ■ Een kuip mortel Met zijn flamboyante manier van schrijven staat Lanoye duidelijk in een traditie. Simpel gezegd kun je op twee punten een tegenstelling zien tussen Vlaamse en Nederlandse romans. Volgens W.F. Hermans mocht er in een boek geen mus van het dak vallen zonder dat het een betekenis heeft voor het vertelde verhaal. Daartegenover staat de visie van de Vlaming Louis Paul Boon, die een boek zag als ‘een kuip mortel die van een stelling valt’. Het tweede contrast heeft regelrecht met taal te maken. Harry Mulisch was bij uitstek een vertegenwoordiger van de richting die zegt dat je de zaken zó moet opschrijven dat ze weinig verfraaiing van de taal nodig hebben. In tegenstelling daarmee heeft de Vlaming Hugo Claus een meer ‘Latijns’ standpunt. Taal moet niet alleen helder en duidelijk zijn, maar mag ook in zichzelf een kunstwerk zijn. Lanoye: ‘Bij Claus gaat het om de schoonheid van de taal, de verbeelding en de roes, bij Mulisch om de analyse en de onopgesmukte weergave van de feiten, de gebeurtenissen.’ Lanoye hoort zeker tot het Claus-kamp, maar haast zich te verklaren dat er geen absolute verschillen tussen noord en zuid zijn. ‘Kijk maar naar de indringende, maar sobere stijl van de Vlaming Elsschot en in Nederland naar schrijvers als A.F.Th. van der Heijden en Thomas Rosenboom, uitblinkers als het gaat om bloemrijk en barok proza, dat tegelijk een eerbetoon is aan de taal.’ Sprakeloos bevat een grandioze, lange tirade tegen het uitgebeende taalgebruik dat door veel mensen wordt gepropageerd onder het motto ‘less is more’. Die passage is tegelijk ook weer een sprekend voorbeeld van Lanoyes eigen turbulente taalvaardigheid en zijn polemisch vermogen; hij schrijft onder meer: ‘Less is more’ (heeft) de laatste decennia in onze letteren zodanig veel opgang gemaakt dat men gerust mag spreken van een ziektebeeld, genaamd literaire anorexia nervosa. (...) Ik zie geen heil in geforceerde verstilling als weergave van een storm of een symfonie, ik word niet wild van kaalheid als vertolking van weelde, ik heb schijt aan pasteltinten en breekbaar estheticisme als uitbeelding van waarachtig vlees en bloed. Iedereen moet maar doen en laten wat hij wil, zeker wie zich dezer dagen nog wil wagen aan de nobele kunst van het schrijven - maar als er tien termen bestaan voor één en hetzelfde verschijnsel, waarom zou uitgerekend iemand als ik er dan slechts eentje gebruiken in plaats van al die tien? Waarom zou ik er niet ook nog een paar nieuwe bij proberen te verzinnen? Het heet niet voor niets woordenschát. Tom Lanoye Tom Lanoye (Sint-Niklaas, 1958) publiceerde in 1980 zijn eerste dichtbundel: Maar nog zo goed als nieuw. Daarna verschenen in hoog tempo nieuwe dichtbundels, verhalenbundels, essays, columns, romans en toneelstukken. Lanoye is niet alleen een gedreven en maatschappelijk betrokken schrijver met een imposant en omvangrijk oeuvre, hij treedt ook op in het theater als performer van zijn eigen teksten. Binnenkort gaat hij in Nederland op tournee met de theaterversie van zijn laatste roman Sprakeloos (2009), over zijn jeugd en zijn moeder, die door een beroerte haar spraakvermogen verloor. Die roman werd vertaald in onder meer het Frans, het Deens en het Afrikaans. Lanoye verwierf een reeks literaire prijzen, waaronder in 2007 de Gouden Ganzenveer voor zijn hele werk. Vorig jaar schreef hij het Boekenweekgeschenk, Heldere hemel. ■ Vlaams Grofweg staat er één keer per bladzijde een Vlaams woord in Lanoyes proza, alleen bij Vlaamse dialogen wat meer. Het gaat dan bijvoorbeeld om crapuul (‘gepeupel, gespuis’), labeur (‘zwaar werk’) en inspuitingen (‘injecties’). ‘Ja, ik pro- {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} beer Nederlands te schrijven, maar met een Vlaamse kleur. Ik kies wat passend is, welk woord het best weergeeft wat ik wil uitdrukken. Bijvoorbeeld een woord als fezelen past soms beter dan het Nederlandse fluisteren. Voor een deel klinkt fezelen wat achterbakser, misschien wel omdat het doet denken aan foezelen. Er kan iets stiekems in zitten.’ En hoe zit dat dan met bijtreden in ‘Ze zijn me bijgetreden’? Waarom niet ‘Ze hebben me ondersteund’? ‘Bijtreden is hier beter’, volgens Lanoye. ‘Ondersteunen kan abstract blijven; als iemand je bijtreedt, heb je meteen het gevoel dat iemand concreet naast je staat. Het is wat formeler, maar tegelijk ook inhoudelijk sterker: je kunt iemand ondersteunen zonder zijn mening helemaal te delen. Als je iemand bijtreedt, neem je openlijk zijn standpunt ook in.’ {== afbeelding Tom Lanoye in de voorstelling Sprakeloos. Foto: Phile Deprez ==} {>>afbeelding<<} Soms gebruikt Lanoye Vlaamse woorden die Noord-Nederlanders niet thuis kunnen brengen. Dan grijpt zijn Nederlandse redacteur in. ‘In het Boekenweekgeschenk Heldere hemel schreef ik bijvoorbeeld: “Hoe ze reageren in het Kremlin is een ander paar mouwen.” Dat wordt in Nederland niet begrepen, dus daar maak ik dan maar van: “Hoe ze reageren in het Kremlin is een ander verhaal.” Geen Vlaming die dat raar vindt klinken, wij kennen beide uitdrukkingen. Maar woorden als gozer of wethouder zal ik alleen gebruiken als er in mijn tekst een Nederlander aan het woord is.’ ■ Dramaturgisch instrument Lanoye is erg te spreken over onze taal. ‘Het Nederlands is een prachtige, vloeiende, goed bekkende taal, rijk van klank en ook heel goed te gebruiken als dramaturgisch instrument op het toneel.’ Hij is bijvoorbeeld gek op mooie alliteraties, zoals deze zin uit zijn majestueuze toneelwerk Ten oorlog, gebaseerd op vier stukken van Shakespeare: ‘Gij zweet en zwicht en zwalpt ...’, en in de volgende regel: ‘Gij zwijgt ...’ Zwalpen is ‘heen en weer gaan’. Voor zo'n extra alliteratie gaat hij dan te rade bij zijn ‘echte moedertaal’, het Vlaams. Juist als taalliefhebber heeft Lanoye niet veel problemen met taalverandering. ‘Als mooier als in plaats van mooier dan de norm wordt, dan vind ik dat jammer, maar ik lig er zeker niet wakker van. Ik zal het zelf niet schrijven, omdat ik het esthetisch gezien niet waardeer, maar ik heb niet de illusie dat verandering tegen te houden is. In dezen verliest elke conservatief, dat is zijn tragiek.’ Iets dergelijks vindt hij van leenwoorden. ‘Ze gaan me alleen tegenstaan als ze worden gebruikt in het kader van imponeergedrag. We moeten niet te bang worden. De taal kan tegen een stoot.’ Pardon, het is toch ‘kan tegen een stootje?’ Lanoye glimlacht. ‘Ja, dat weet ik, daarom gebruik ik juist “een stoot”.’ Spelling is een terrein waar Lanoye maar minimaal in geïnteresseerd is. ‘Ik heb wel het idee dat er veel onzinnige regels zijn. En met elke nieuwe regel komt er weer iets onzinnigs bij. Wat mij betreft was de spelling van de jaren dertig gehandhaafd gebleven. Boom uiteraard met twee o's, en boomen dus ook met twee o's. Gelukkig heb ik goede redacteuren en zijn er spellingprogramma's. Maar het belangrijkste: spelling is geen taal. Het is een bij voorbaat mank mechaniekje om taal neer te schrijven en door te geven. Hooguit een partituur, maar nooit de symfonie zelf.’ Mooiste zin In 2010 ontving Tom Lanoye de Tzumprijs voor de mooiste literaire zin van dat jaar. De prijs bestond uit 49 euro: één euro per woord. De bekroonde zin komt uit zijn roman Sprakeloos: Vijftien jaar had de badkamer met de caravanafmetingen probleemloos dienstgedaan, de sporadisch gekneusde knie niet te na gesproken van wie zich, zijn toilet makend of zich scherend voor het lavabootje, te bruusk omdraaide en aan den lijve moest ervaren hoe gering de speling was gebleven tussen rand en wand. Raarwoord Putropolitaan Guus Middag over opmerkelijke woorden, oud en nieuw. In zijn gedicht ‘Rotterdam’ vertelt de Rotterdamse dichter Riekus Waskowsky (1932-1977) ons over de grote Rotterdammer Erasmus (ca. 1467-1536). Waskowsky noemt hem ‘de grote putropolitaan’. Dat woord kende ik niet. Het zal wel iets met de internationale bereisdheid van Erasmus te maken hebben, leek mij. Ik dacht aan drukte, grote stad, de humanist die in vele buitenlanden thuis was. Ik dacht aan woorden als metropool en kosmopoliet. Zo'n soort woord leek putropolitaan mij ook. Maar Van Dale bleek het niet te kennen. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) ook niet. En Google ook niet, behalve dan op deze plek bij Waskowsky. Een ‘politaan’ leek mij een bewoner van een ‘polis’, een stad. Waar kwam dat eerste deel, putro vandaan? In het Latijnse woordenboek vond ik het adjectief puter. Dat betekende ‘vermolmd, verweerd, verrot’. En een werkwoord puteo: ‘stinken, muf rieken’. Vandaar liep er ook een lijntje naar het woord pus, dat wij nog steeds kennen: ‘etter’. Maar wat had dat met onze Erasmus Roterodamus te maken? Het duurde even voordat ik het zag. Een putro-politaan is een inwoner van Putro-polis: Etter-dam, Rotdorp, Stink-stad. Het woord Rotte in de naam Rotterdam was hier niet opgevat als riviernaam, maar letterlijk, als een verwijzing naar rotting. En vervolgens was daar een Neolatijnse vertaling bij verzonnen. In die spottende betekenis blijkt Putropolis in een enkele negentiende-eeuwse tekst ook al voor te komen, zo leert Google. Kende Waskowsky die tekst? Misschien. Of, dat kan ook, hij heeft het woord opnieuw verzonnen toen hij, met de nodige zelfhaat, op zoek was naar een Latijns klinkende naam die de bewonderde humanist Erasmus had kunnen gebruiken voor zijn mooie Rotstad aan de Maas. Guus Middag {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordsprong Bahco en andere gereedschappen Hans Beelen en Nicoline van der Sijs In deze nieuwe rubriek ‘Woordsprong’ zullen Hans Beelen en Nicoline van der Sijs maandelijks de oorsprong van een of enkele woorden beschrijven. {== afbeelding Johan Petter Johansson met de door hem uitgevonden waterpomptang (en bahco). ==} {>>afbeelding<<} Waar komt het woord waterpomptang vandaan? Of bahco? Wat heeft een duimstok te maken met duim en stok? Dit zijn vragen die lezers zoal stellen aan de redactie van de Etymologiebank (te vinden op www.etymologiebank.nl). Iedereen kan hier gemakkelijk de herkomst van vele tienduizenden woorden nazoeken. Maar de Etymologiebank is niet compleet. Gebruikers kunnen woorden die ze vergeefs opgezocht hebben melden, en dagelijks komen er dan ook een of meer vragen binnen. In deze nieuwe rubriek zullen wij woorden bespreken waarvan de etymologie nog niet afdoende beschreven is. Iedereen kan een woord opgeven, hetzij aan de Etymologiebank, hetzij aan de redactie van Onze Taal. Het kan natuurlijk ook gaan om ‘gouwe ouwe’: woorden die wel in de Etymologiebank staan, maar waarover u graag nadere uitleg wilt krijgen. Deze eerste aflevering duiken we in de gereedschapskist. Waterpomptang De waterpomptang mag in geen enkele gereedschapskist ontbreken. Maar wat heeft de naam precies te maken met ‘waterpompen’? In 1888 vond de Zweed Johan Petter Johansson (1853-1943) een verstelbare buizentang uit, die later in het Nederlands wel Zweedse tang werd genoemd. Die leek al behoorlijk op de waterpomptang zoals we die nu kennen, maar hij was veel groter, en hij werd ingesteld met een schroefdraad. De waterpomptang als grijptang met verstelbaar scharnier kwam pas decennia later. Die tang werd oorspronkelijk gebruikt op de stopbuspakkingen (asafdichtingen) van waterpompen van auto's - vandáár dus die naam waterpomptang. De oudste vindplaats van dit woord is een krantenadvertentie uit 1942. Al eerder (in 1918) is ook de benaming pomptang aangetroffen, maar het is niet duidelijk of het hier om hetzelfde gereedschap gaat. De opkomst van de waterpomptang valt hoe dan ook samen met de steeds vaker toegepaste waterkoeling van auto's in de eerste helft van de twintigste eeuw. Vermoedelijk is waterpomptang een leenvertaling. In het Duits heet een waterpomptang Wasserpumpenzange. In het Engels zijn verschillende benamingen in omloop: adjustable-joint pliers, tongue-and-groove pliers, maar ook: water pump pliers. Met name in Amerika werden in de jaren dertig tal van verbeterde versies van de waterpomptang op de markt gebracht. Dat maakt het waarschijnlijk dat het Nederlands het woord in deze tijd aan het Amerikaans-Engels heeft ontleend. Bahco In de negentiende eeuw was een tang voor het aan- en losdraaien van moeren bekend onder de namen schroefsleutel en Engelse sleutel. De naam Engelse sleutel is ontstaan doordat de tang veel werd gebruikt voor Engelse moeren, die afweken van de volgens het metrische stelsel genormde moeren van het Europese vasteland. Er bestond ook een Hollandse sleutel. Voor iedere moergrootte moest je de passende sleutel hebben, en dat kon lastig zijn. De waterpomptang bood voor dit probleem geen oplossing. Als de boel vastzit, is de waterpomptang minder geschikt: hoe hard je ook knijpt, de grepen van de tang glijden uit en de kanten van de moeren worden beschadigd. Vandaar de bijnaam ‘moerenmoller’. In 1892 had Johan Petter Johansson daarom een moersleutel ontworpen waarvan de bekwijdte door draaien verstelbaar was. Dit universeel toepasbare stuk gereedschap werd - anders dan in Zweden zelf - in het Nederlands Bahcosleutel genoemd; de oudste vindplaats dateert tot nu toe uit 1929, genoemd in de rubriek ‘gevonden voorwerpen’ van 27 december in Voorwaarts. Sociaal democratisch dagblad. Bahco was een merknaam, gevormd uit de eerste letters van de naam van het producerende bedrijf: Bernt August Hjorth & Co. Uitvinder Johansson was medevennoot van dit bedrijf. Men sprak ook wel van Bahco-pijpsleutel, maar vanaf 1941 kwam de afkorting Bahco in zwang. De oorspronkelijke Zweedse merknaam is in het Nederlands een algemene benaming voor Engelse sleutels geworden. Tegenwoordig schrijven we bahco dan ook zonder hoofdletter. Duimstok Het woord duimstok wordt reeds aangetroffen in de zeventiende eeuw. Wygardus van Winschooten omschrijft in zijn maritieme woordenboek Seeman (1681) de duimstok als ‘een Maatstokje der Timmerluiden, daar meede men bij duimen meet: en heeft gemeenelijk de lengte van een voet’. De duim was vroeger de lengtemaat die de breedte van een mannenduim aangaf, ca. 2,5 cm. De precieze lengte van een duim (en van andere lichaamsmaten als de voet, de palm en de el) was in iedere stad weer anders. Uit Winschootens omschrijving blijkt dat de duimstok letterlijk een stok was, ter lengte van een voet (ca. 30 cm), die door middel van markeringen was ingedeeld in duimen. Een voet telde 10 à 13 duimen. Sinds de negentiende eeuw meten we lengte in centimeters, en al veel langer hebben duimstokken de vorm van dunne meetlatten die door middel van scharnieren uitklapbaar zijn. Toch draagt ook anno 2013 de duimstok zijn naam met recht, want op de achterkant mag een schaalindeling in inches niet ontbreken. En de inch, de lengtemaat van 2,54 cm die in Amerikaanse en Britse houtzagerijen nog volop wordt gehanteerd, is niets anders dan de oude Engelse duim. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Van oude vrijster tot happy single Termen voor alleenstaanden Renzo Verwer Deze dagen rond Valentijnsdag gaat het veel over alleenstaanden. Of singles. Of vrijgezellen. Of hoe je ze ook noemt, want er bestaan - en bestonden - nogal wat uiteenlopende termen voor mensen zonder partner. Een overzicht. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} ‘Single, maar niet sneu’. Zo luidde de kop van een reportage in De Telegraaf vlak voor afgelopen Kerst. Dat was opvallend, want ‘singles’ waren de laatste jaren toch juist vanzelfsprekend superhip en intens gelukkig? Was hun imago dan opeens weer omgeslagen? Werden ze weer als zielig beschouwd? Als dat zo is, dan zou dat weer goed aansluiten bij het weinig vrolijke beeld dat eeuwenlang bestond van mensen zonder partner: ze golden op z'n minst als vreemd. In de Middeleeuwen werden ze zelfs bedreigend gevonden. Dat had misschien ook wel te maken met het toenmalige geloof in heksen: vrouwen die een verbond gesloten zouden hebben met de duivel in plaats van met een man. In latere eeuwen werden mensen zonder partner wel gezien als ziek, neurotisch, seksueel gefrustreerd, slachtoffer van een onderdrukkende moeder - in elk geval als zielig. De termen die tot diep in de twintigste eeuw werden gebruikt, vormen daar nog maar een zwakke afspiegeling van: naast vrijgezel ook verstokte vrijgezel, oude vrijster, en natuurlijk ongehuwde - waarin dat voorvoegsel on- duidelijk het negatieve van de term benadrukt. Het gaat hier om iemand die iets níét is. Dat negatieve zit ook in allerlei destijds veelgebruikte uitdrukkingen als overgebleven zijn, of op de plank blijven liggen, of geen vrouw (of man) kunnen krijgen. ■ Hunkerbunkers De norm was dus samen zijn, getrouwd zijn. Dat is ook te af te lezen aan de bevolkingscijfers. In 1899 waren er in Nederland 89.000 alleenstaanden op een totaal van 5 miljoen mensen - dus nog geen 2 procent. Maar dat is inmiddels compleet anders. Anno 2013 zijn er ongeveer 2,8 miljoen alleenstaanden op circa 16,5 miljoen mensen (bijna 17 procent), en hun aantal groeit nog steeds. Dat woord alleenstaande dateert trouwens uit het midden van de vorige eeuw; in 1950 werd het voor het eerst opgetekend in de grote Van Dale. Aanvankelijk kwam het vooral in overheidsstukken voor; zo publiceerde W.C. Blomberg in 1956 het rapport Woontoestand en woonwensen van 3.009 alleenstaande vrouwen in Amsterdam. In die tijd werden vooral alleenwonende vrouwen nog altijd als onbetamelijk gezien. Ongetrouwde verpleegsters of onderwijzeressen woonden vaak in speciale appartementen, waarvoor namen bestonden als juffenflats en hunkerbunkers. De omslag vond plaats in de tweede helft van de twintigste eeuw, toen de traditionele gezinsstructuren in hoog tempo verdwenen. In de jaren zestig werd de bijstandswet ingevoerd en daarna werd echtscheiding wettelijk {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} gemakkelijker gemaakt, wat een stroom nieuwe alleenstaanden opleverde. Ook gingen veel meer mensen op kamers om te studeren. En er werd vaker op latere leeftijd getrouwd, zodat meer mensen een flinke periode alleen waren. Gaandeweg werd alleen zijn steeds normaler. Die ontwikkelingen leverden nieuwe termen op als ex, seriële monogamie en bommoeder - een moeder die ‘bewust ongehuwd’ is. ■ Solo De term single werd in de jaren negentig heel populair. Vanaf die tijd dachten velen bij een single niet meer in de eerste plaats aan een grammofoonplaatje met aan beide kanten één nummer, maar aan een alleenstaande. In Nederland kwam het woord voor het eerst voor in 1978, in een streekroman nota bene, niet bepaald een genre dat vooroploopt als het gaat om taalvernieuwing. Max de Lange-Praamsma schrijft in haar Lafleur-trilogie: Maar ik ben bovendien single, zoals de Engelsen zeggen. Ongetrouwd, vrijgezel. En dus kamerbewoner. En ik behoor, eerlijk gezegd, wat m'n kamer betreft nu niet direct tot degenen die alles altijd direct weer netjes opruimen. Er moet dus als ik visite krijg in de regel eerst nog wel 's het een en ander een beetje op orde gebracht worden. In datzelfde jaar presenteerde journalist en socioloog Herman Vuijsje in de Haagse Post een nieuwe trend. Volgens hem kozen veel jonge hoogopgeleiden bewust voor een ‘solobestaan’. Er volgde een artikelenreeks over de geneugten van het leven van deze mensen, voor wie hij het woord solo had bedacht. Daarnaast bleef ook het aloude vrijgezel in trek, misschien vanwege de opgewekte bijklank van het woord. Grapjurken meldden wel dat vrijgezellen ‘vrij gezellig’ waren. André van Duin en Benny Neyman bezongen hen in de jaren tachtig; uit ‘Vrijgezel’ van Neyman komen de bekende regels: Maar een vrijgezel die gaat pas slapen, als-ie alle sterren heeft gezien. Als-ie van zijn vrijheid heeft genoten, als-ie zegt: 't was fijn, bedankt, tot ziens! Toch bleek er behoefte aan andere benamingen. Alleengaande ontstond. Dat gaan zou actiever, minder sneu, minder stigmatiserend klinken dan staan. Nog altijd kan het gebeuren dat je wordt gecorrigeerd als je iemand ‘alleenstaand’ noemt: dat moet toch echt ‘alleengaand’ zijn. De eerste officiële vermelding vinden we in een rapport van de Adviescommissie Onderzoek Minderheden, getiteld De positie van oudere werkloze ‘alleengaande’ Turken en Marokkanen (1984). De woorden single en alleengaande verschenen intussen allebei in titels van Nederlandse tijdschriften. In 1991 werd het blad Single opgericht, in 1995 gevolgd door Uniek. Het tijdschrift voor de alleengaande. Beide hielden het overigens niet lang vol. ■ Happy ‘Alleen op vakantie en nieuwe vrienden maken, is het motto van de winterse “Happy Single Weken”’, schreef Trouw in 1996. Het was de eerste keer dat de uitdrukking happy single in Nederland opdook - en we zouden het weten. Gewoon single mocht amper meer, men moest ‘happy single’ zijn. Het beeld was ook duidelijk te zien in reclames, bijvoorbeeld in de heel populaire tv-campagne van Grolsch waarin een alleenwonende trendy jongeman op jazzy klanken van zijn biertje geniet. Op datingsites, in kranten en op tv meldden alleenstaanden dat ze zeer gelukkig waren - typerend is de naam van dé singlessite uit die tijd: volkskrant.nl/ lekkersingle. In 2000 publiceerde Connie van Gils nog wel het boek Ongewenst alleen, maar het dominerende beeld was dat van de happy single. Beter gezegd: de vrouwelijke happy single, voor wie single zijn een bewuste keuze zou zijn. Vrouwenbladen raakten er niet over uitgeschreven, waarbij vaak ook in één adem door een ander thema klonk: er zijn geen leuke (alleenstaande) mannen voor mij, leuke vrouw. Het universiteitsblad Vox Magazine verwoordde al dat geluk in 2004 zo: Sinds Sex and the City emancipeerden het muurbloempje, de oude vrijster en de frigide mannenhaatster in één klap tot zelfstandige vrouwen van de wereld. Carrière maken, shoppen, uitgaan, flirten, daten, genieten van seks en intens bonden met je vriendinnen om na de gebruikelijke collectieve slappe lach voor de zoveelste keer vast te stellen dat mannen losers zijn en dat je ondanks alles toch weer een stukje dichter bij jezelf gekomen bent. Dat is even andere koek dan de oude vrijster. Maar intussen lijkt het er heel erg op dat samen zijn nog altijd de norm is. Zie de kop in De Telegraaf van hiervoor. En luister naar de vraag die ook tegenwoordig veel wordt gesteld aan mensen van pakweg tussen de 20 en 45 jaar die toevallig op een bepaald moment geen vaste relatie hebben: ‘Ben je nog single?' Het gaat om dat woordje nog. Officieel ben je een happy single, maar in deze vraag verraadt zich de ware beeldvorming. Ook uit de rijen van de singles zelf klinkt er gemor. In het vorig jaar verschenen boek Niet alleen maar single van de psychologen Maarten Berg en Wanda Klein beklagen vrouwen zich over het slechte imago van de vrouwelijke single. Overal meldden alleenstaanden dat ze zeer gelukkig waren - dé singlessite uit die tijd was volkskrant.nl/lekkersingle. ■ Free rider En inderdaad: we zien de term happy single de laatste jaren wat minder. Evy van Weezendonk, een 29-jarige ‘community liaison manager’, had een fraai alternatief. In 2008 zei ze in het tijdschrift Internationale samenwerking dat ze ‘tussen relaties in’ zat - wat doet denken aan in between jobs, een vriendelijke variant van werkloos zijn. We moeten inzien dat het haar bewuste keuze is, ze kan heus wel een man krijgen. De behoefte aan nieuwe eufemismen voor ‘zielepoot’ lijkt te blijven bestaan. Maar is zo'n nieuw woord wel een oplossing? Eugène Roorda van Roorda reclamebureau: ‘Ik kan zó wat nieuwe termen bedenken: free rider, solo boss, vrij man, vrije meid, vrije duivel. Maar een semi-hippe term verandert weinig aan het imago.’ Renzo Verwer is auteur van De liefdesmarkt (Compaan uitgevers, 2011). Zie ook www.liefdesmarkt.nl. {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Slechthorend is het nieuwe doof Taal- en spraakstoornissen [7]: doofheid Gaston Dorren Doofheid is van alle tijden, maar de perspectieven voor dove kinderen zijn zelden zo ingrijpend veranderd als pakweg de laatste twintig jaar. Verbeterd, waarschijnlijk - maar er dreigt ook iets verloren te gaan. Doofheid is een lastig onderwerp in een serie over taal- en spraakstoornissen. Een taalstoornis is het sowieso niet: als dove kinderen opgroeien in een omgeving waar een gebarentaal wordt gebruikt, leren ze die net zo makkelijk als horende kinderen een gesproken taal leren. En het vooroordeel dat gebarentalen minder rijk, minder subtiel, kortom op de een of andere manier minderwaardig zouden zijn, is al lang geleden weerlegd. Een spraakstoornis dan? Niet in de zin dat doven moeite zouden hebben hun taal vloeiend en duidelijk te produceren - tenminste, zolang dat gebarentaal is. Maar natuurlijk wél als het om ‘spreken’ in letterlijke zin gaat: taal produceren met de stem. En dat is wel hoe de meeste mensen het doen. Waren doven een volk, met een eigen land, waar uit allemaal dove ouders alleen maar dove kinderen geboren zouden worden, dan zouden ze geen spraakprobleem hebben, of hoogstens in hun contacten met het buitenland. Maar aangezien doofheid slechts in beperkte mate erfelijk is, behoort dit extreme scenario zelfs theoretisch niet tot de mogelijkheden. En dus leeft een dove minderheid te midden van een horende meerderheid, en hebben ze wel degelijk een spraakprobleem. Bovendien hebben ze, in mindere mate, een lees- en schrijfprobleem, want een schrijftaal leren is lastiger als je de bijbehorende spreektaal niet goed kent. ■ Milaan Hoe je die problemen aanpakt, daar is in de loop van de tijd verschillend over gedacht. Is het beter om doven eerst een gebarentaal te laten leren en dan pas een gesproken taal? Of moeten ze meteen leren praten, zonder de ‘gebarenomweg’? (Een derde logische mogelijkheid, namelijk dat iedere horende een gebarentaal leert, is niet zo vreemd als ze lijkt: in sommige kleine gemeenschappen waar erfelijke doofheid veel voorkomt, is dat precies wat de meeste horenden inderdaad doen. In grotere samenlevingen is deze oplossing nooit geprobeerd.) {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Een berucht jaartal in het denken hierover is 1880, toen in Milaan een congres over dovenonderwijs werd gehouden. Een van de sprekers voerde daar een doof jongetje ten tonele dat vrij goed kon spreken en liplezen. Dit bewijsmateriaal overtuigde de aanwezige deskundigen dat het verstandig was alle energie in spraak te steken. Dat bleef lange tijd de dominante visie. Vanaf de jaren zestig deed de taalkunde twee ontdekkingen die de wijsheid daarvan in twijfel trokken. Ten eerste bleken gebarentalen, zoals gezegd, volwaardige communicatiesystemen te zijn. En ten tweede bleken jonge kinderen zonder moeite twee of meer talen te kunnen leren, zodat gebarentaal niet langer als een obstakel voor het leren van een gesproken taal kon gelden. Deze inzichten droegen eraan bij dat de gebarentalen rond 1980 een comeback maakten in het dovenonderwijs, nadat ze een eeuw lang een min of meer ondergronds bestaan hadden geleid. Ook de emancipatiegezinde tijdgeest en het zeer matige succes van het ‘Milanese' dovenonderwijs speelden hierbij een rol. Een kind dat in de jaren tachtig van de twintigste eeuw doof werd geboren, kreeg dus een heel ander soort onderwijs aangeboden dan een kind dat in de jaren zestig doof was geboren. Maar een kind dat nú doof ter wereld komt, zal in weer een heel andere schoolomgeving belanden. En dat is vooral het gevolg van twee ingrijpende technische veranderingen. ■ Mirakel De belangrijkste van die nieuwigheden is het ‘cochleair implantaat’ (CI), soms ook wel aangeduid als ‘oorprothese’. Dit apparaatje zet geluiden om in elektrische pulsen en geeft die in het slakkenhuis (oftewel de ‘cochlea’) door aan de gehoorzenuw. Dit gebeurt met rond de twintig elektroden, die daarmee de functie overnemen die bij horenden wordt vervuld door tegen de twintigduizend trilhaartjes. ‘Dat mensen met relatief zó weinig input toch veel kunnen horen en verstaan, is eigenlijk een mirakel’, zegt Harry Knoors, hoogleraar dovenonderwijs in Nijmegen en onderzoeksdirecteur bij Kentalis, een onderwijs- en zorgorganisatie voor onder meer dove kinderen. ‘Het getuigt ervan hoe soepel onze hersenen zich kunnen aanpassen, en dan vooral bij kinderen.’ Om deze zogeheten plasticiteit van de hersenen maximaal te benutten, is het van belang een CI bij zo jong mogelijke kinderen aan te brengen. Ook volwassenen die doof worden hebben trouwens baat bij een CI, en ook bij hen geldt: hoe eerder, hoe beter. De andere technische vernieuwing is dat pasgeboren baby's nu op jongere leeftijd makkelijk op doofheid getest kunnen worden, en niet pas na negen maanden, zoals voorheen. ‘Je hebt nu apparaatjes die geluidssignalen van een bepaalde frequentie het oor in sturen’, vertelt Margo Zwitserlood, klinisch linguïst bij Pento, een organisatie voor diagnose en behandeling van onder meer dove kinderen. ‘Een goed functionerend oor stuurt dan geluidjes terug, zogeheten oto-akoestische emissies. Komen die niet, dan kan er iets aan de hand zijn en is vervolgonderzoek nodig. Dat kan aan het licht brengen dat de baby slechthorend of doof is.’ Die oto-akoestische emissies zijn in 1978 voor het eerst waargenomen. Sinds 1998 worden alle Vlaamse baby's ermee gescreend op doofheid en slechthorendheid; Nederland volgde een paar jaar later. ■ In beweging Pasgeboren baby's worden dus standaard gescreend, en van de dove baby's (minder dan één op de duizend) krijgt het merendeel nu al in het eerste levensjaar in één of beide oren een CI geïmplanteerd - geen lichte operatie overigens. Betekent dat dat doofheid van nu af aan een uitstervend verschijnsel is? Toch niet. Om te beginnen is niet elke dove gebaat bij een CI. Soms zit het probleem niet in de trilhaartjes, maar in de gehoorzenuw, en dan is een CI sowieso zinloos. Soms ook heeft het apparaatje eenvoudigweg niet het verhoopte effect. Maar het belangrijkste is dat zelfs iemand met een goed functionerend CI altijd nog slechthorend is, hetgeen betekent dat hij moeite zal hebben met verstaan en spreken (zie ook het kader op de volgende bladzijde). Maar misschien worden CI's in de toekomst wel beter en beter? ‘De techniek is sterk in beweging’, beaamt Knoors van Kentalis. ‘Het nieuwste is bijvoorbeeld een CI waarvan de elektroden een medicijn afgeven om de werking nog te verbeteren. Maar we zitten met die harde grens van 22 elektroden - meer passen er niet in zo'n slakkenhuis. Ik denk dan ook niet dat een CI ooit zo goed wordt als een natuurlijk functionerend oor. Al zou op lange termijn gentherapie misschien iets kunnen betekenen. Maar dit is heel speculatief, hoor.’ ■ Liplezen Kinderen met een CI zijn dus slechthorende kinderen. En net als andere slechthorende kinderen - want die zijn er natuurlijk ook nog - hebben ze extra aandacht en begeleiding nodig. ‘Ouders kunnen veel doen’, zegt Zwitserlood van Pento. ‘Veel herhalen, bijvoorbeeld, en hun kind aankijken als ze tegen hem praten. Zorgen dat er weinig achtergrondgeluid is. En het huis zó inrichten dat het niet galmt: niet met tegels of parket bijvoorbeeld, maar met tapijt.’ Gingen de meeste dove kinderen voorheen naar speciale scholen, met een CI gaan ze meer en meer naar het gewone onderwijs, waar ze wél extra begeleiding krijgen van gespecialiseerde krachten. Voor de gewone docenten gelden, voorzover mogelijk, dezelfde tips als voor ouders (zie hierboven). Daarnaast krijgen slechthorende kinderen, met of zonder CI, gespecialiseerde hulp om beter te leren praten en om te leren liplezen (door kenners ook wel ‘spraakafzien’ genoemd). Liplezen is een nuttige aanvulling, omdat daarmee medeklinkers te onderscheiden zijn die akoestisch juist erg op elkaar lijken, zoals de s en de f. Dat neemt allemaal niet weg dat voor veel slechthorenden het taalbeheersingsniveau van horenden buiten bereik blijft. ‘Hoe vroeger je begint, des te beter wordt het uiteindelijke niveau’, zegt Zwitserlood. ‘Hóé goed, dat hangt ook van andere eigenschappen af: hoe slim is het kind, bijvoorbeeld, en hoe goed is zijn werkgeheugen? Intelligentie en geheugen kunnen aardig wat compenseren.’ Dove kinderen krijgen nu een ander soort onderwijs dan twintig jaar geleden. Dat komt door twee ingrijpende technische veranderingen. ■ Verwelkomen Wat in de huidige situatie tussen wal en schip dreigt te raken, zijn de Nederlandse en de Vlaamse Gebarentaal (NGT en VGT). Dat móét de eerste taal van doven zijn, vinden sommigen. Dat is nu toch niet meer nodig?, menen anderen. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Het ligt erg gevoelig, maar ik bepleit om daar flexibel mee om te gaan’, zegt Knoors. ‘Tot een jaar of dertig geleden leerden kinderen gebaren van andere dove kinderen. Dat was niet ideaal, want zo hadden ze geen volwassen taalmodellen. Vervolgens is er nogal wat druk op ouders uitgeoefend om hun kinderen te leren gebaren. Maar dan moesten ze hele intensieve cursussen volgen om die taal eerst zelf te leren. Ook werd erop gehamerd dat er thuis goede gebaarders over de vloer moesten komen. We hebben toen onderschat hoe moeilijk dat in de praktijk is. Nu benadrukken we liever dat gebarentaal leuk is, en goed voor het ouder-kindcontact.’ Knoors hecht er overigens wel belang aan dat de gebarentalen, en de dovenwereld waarin die de voertaal zijn, in stand blijven. ‘Ook voor mensen met een CI zou het verdwijnen daarvan een groot verlies zijn. Ook hier geldt: we stellen ons flexibel op. We verleiden mensen liever om gebarentaal te leren en om contacten in de dovenwereld te leggen, omdat het de moeite waard is.’ ‘De dovenwereld, van zijn kant, zou er ook goed aan doen om doven met een CI te verwelkomen, vind ik. Het is een beetje een generatieprobleem: de oudere doven hechten sterk aan de verworvenheden waarvoor ze hebben moeten vechten. De jongeren met een CI zijn flexibeler: ze beschouwen zichzelf als doof én horend.’ {== afbeelding Ottolien Tilanus met haar ‘cochleair implantaat’ (CI). Foto: Saskia Aukema ==} {>>afbeelding<<} ‘Ik kan je verstaan, maar ik blijf doof’ Ottolien Tilanus (19) heeft sinds haar peutertijd een cochleair implantaat. Vóór het gesprek verzoekt ze me om haar steeds aan te kijken als ik tegen haar praat, zodat ze kan liplezen. Om diezelfde reden verandert ze de tafelschikking, zodat mijn gezicht goed belicht is. Het resultaat: ze verstaat feilloos alle vragen en beantwoordt die in soepel Nederlands. Enkel subtiele signalen wijzen erop dat dit niet haar eerste taal is: ze heeft hier en daar een wat afwijkende uitspraak (zo klinkt coach als ‘koos’) en grammatica (‘de adres’). Maar genoeg over hoe ze praat. Wat heeft ze te zeggen? ‘Als baby huilde ik's nachts veel. Kleine kinderen vinden het altijd eng dat ze in het donker hun ouders niet kunnen zien, maar ik kon ze bovendien niet horen. Mijn moeder merkte op zeker moment dat ze met mijn tweelingzusje praatte en zong, maar met mij vooral zwijgend knuffelde. Ze vroeg zich af waarom, en heeft mijn gehoor laten onderzoeken. Toen ik doof bleek te zijn, vielen er in één keer een hele hoop kwartjes. Mijn vader, een kno-arts, is na die diagnose congressen over CI gaan bezoeken, en toen ik twee was, ben ik geïmplanteerd. Ik was op dat moment de jongste Nederlander met een CI.’ ‘Ik heb logopedie gehad om Nederlands te leren praten, maar het duurde tot mijn elfde tot ik dat echt goed kon. Gebarentaal leerde ik veel sneller en makkelijker, wat weer hielp om Nederlands te leren. Mijn ouders en zus hebben ook leren gebaren, en met mijn vader doe ik dat nog steeds veel.’ ‘Ik luister graag muziek. Ik kan mijn iPod rechtstreeks in het uitwendige deel van mijn CI pluggen. Niet alleen het ritme hoor ik, maar ook de tonen en de teksten. Ik schijn minder nuances te horen dan horende mensen, maar ik geniet er erg van. En ik kan mijn iPod heel hard zetten, want de omgeving kan er toch niks van horen. Dat is wel een voordeel. Net als dat ik mijn CI kan uitzetten als ik ga slapen: nooit last van lawaai.’ ‘Wat ik niet graag doe, is bellen. De telefoon vervormt het geluid, en het CI óók nog een keer. Ook groepsgesprekken in het Nederlands zijn moeilijk. Nu ik met jou praat, staat het CI op de stand “focus”, zodat ik alleen geluiden hoor die dichtbij zijn. Maar in een groep kan dat niet, en dan hoor ik ook allerlei storende achtergrondgeluiden. Mijn sociale leven speelt zich voor een flink deel af in de dovenwereld. Ik heb een dove vriend, ik ga naar een dovenschool, naar gebarencafés, naar een dovenkerk en af en toe ook naar Sencity, dansfeesten voor doven én horenden.’ ‘Er bestaan vreemde ideeën over het CI. Horende ouders denken vaak dat hun kind met een CI de dovenwereld niet nodig heeft. Dat klopt niet, want al is het een nuttig hulpmiddel, waardoor je met meer mensen kunt communiceren, je wordt er geen horend persoon van. Ik ben er blij mee, maar ik blijf doof. Toch zijn er in de dovenwereld ook mensen die mij niet doof genoeg vinden, omdat ik wel iets hoor en Nederlands kan spreken.’ ‘Sommige doven zijn ook bang dat CI de dovencultuur zal vernietigen. Maar ik heb beide werelden nodig, en ook beide talen. Zonder gebarentaal zou ik een identiteitsprobleem hebben; nu is er een wereld waar ik me thuis voel, waar ze mijn eerste taal spreken en waar ik gewoon kan meedoen aan groepsgesprekken. De gebarentaal en de dovencultuur moeten dus echt in stand blijven.’ {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Van Aaf tot z Tog Iedereen kent het begrip hypercorrectie: dat mensen dingen zó graag goed willen zeggen dat ze het onbewust ook doen waar het niet mag. Dan zeggen ze bijvoorbeeld ‘beeldhouder’ in plaats van ‘beeldhouwer’. Op zich wel heel schattig. Maar ik zie ook veel hyperfoutievie. Hyperfoutievie is een term die ik zelf heb bedacht; het komt voor bij mensen die juist expres iets fout doen. Vaak in de geschreven taal. En vaak op internet. Het viel me eerst op met het woord me. Als je kijkt naar tweets en Facebookberichten van kinderen en tieners, en ook van sommige grote mensen, zie je vaak dat me in plaats van mijn wordt gebruikt. Dus het gaat dan over ‘Me hond is zooo grappig’ (foto van een hond met een feesthoedje erbij). Ik wist zeker dat die kinderen heus wel wisten dat het eigenlijk mijn moest zijn; ze maakten de fout expres. Daarna zag ik het gebeuren met toch. Ook een veelgebruikt woord als je erop gaat letten, en dat werd steeds vaker tog. ‘Wat is me broertje tog lief’, bijvoorbeeld. En nie - dat bestond eigenlijk al heel lang in de spreektaal (‘Dat doe je toch nie!’), maar werd nu ook echte hyperfoutieve internetschrijftaal (‘Dat doe je tog nie!’). Een ander mooi voorbeeld van een expres-fout is om overal een t achter te zetten: ‘Ik heb een nieuwe computert.’ Klinkt lekker dom, wat geloof ik een doel op zich is bij hyperfoutievie. Op internet, op zoek naar woorden die expres fout gespeld worden, zag ik een hele discussie tussen een stel pubers (puberts) die met elkaar aan het bespreken waren waarom hun collega's tog eg nie correct wilden spellen. Volgens de een kwam het door te veel naar domme muziekzenders kijken: daaronder loopt altijd een balk met honderden ingestuurde sms'jes mee, waarin in deze taal gespeld wordt. ‘En dat heeft bepaalde invloeden’, zei deze tiener, die zichzelf Der Bolle noemde. Een ander opperde dat het sneller typte. Ik opper, en dat verwacht je misschien niet van zo'n oud wijf, dat het inderdaad sneller typt, maar ook gewoon logischer is. Waarom zou je toch met die langdradige ch schrijven, en waarom al die verbuigingen van mij als je ook overal wel me voor kunt zetten, zonder dat het erg verwarrend werkt? Alleen dat gedoe met die t overal achter, daar moet het maar eens mee afgelopen zijn. Zei de op zich best ruimdenkende juf boos. Aaf Brandt Corstius Toen in ... februari 2003 Googelen Eind deze maand precies tien jaar geleden, op 27 februari 2003, bracht de website van Onze Taal het volgende nieuws: ‘Nieuw werkwoord in het Engels: to google. (Ook in het Nederlands al gesignaleerd als “koekelen”.)’ De internetzoekmachine Google bestond toen al vijf jaar, maar beleefde rond die tijd haar definitieve doorbraak. Het bedrijf werd ooit genoemd naar de term googol, voor ‘één met honderd nullen’ - iets wat de ambities van de jonge Google-ondernemers moest onderstrepen. Dat dat gebeurde met een spelfoutje, zoals de overlevering wil, heeft het succes kennelijk niet in de weg gestaan. Al snel zouden er veel van dat soort internetwerkwoorden ontstaan: skypen, twitteren, linkedinnen, youtuben, facebooken, whatsappen, maar uiteindelijk veranderde niets ons leven zo drastisch als al dat googelen: alle informatie ter wereld kwam plots binnen handbereik, om nog maar te zwijgen over taalkundige verrijkingen als Google Translate en Google Books. Niet voor niets riep de American Dialect Society google in 2010 uit tot woord van het decennium. Al direct in 2003 kondigde Van Dale aan googelen op te nemen in het woordenboek. En natuurlijk deed Google wat altíjd gebeurt bij zo'n voornemen: het stuurde er advocaten op af, om te voorkomen dat googelen ook gebruikt zou worden voor ‘internetzoeken met andere zoekmachines’. Maar net als de merkhouders van luxaflex, msn en walkman werd Google in het ongelijk gesteld. Het woord bleef in Van Dale. En koekelen? Dat hóór je misschien nog wel (‘effe koekelen’), maar je zult het nergens meer tegenkomen als serieuze spellingvariant - nee, zélfs niet als je googelt. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} De nieuwste kleren van de keizer ‘Teksten op B1-niveau’ als leeg begrip Carel Jansen Hoogleraar communicatie- en informatiewetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen Steeds vaker hoor je over ‘teksten op B1-niveau’. Die zouden begrijpelijk zijn voor maar liefst 95% van de Nederlanders. Waar komt dat idee vandaan? En hoe meet je zoiets? Communicatiewetenschapper Carel Jansen over ongegronde aannames en de misverstanden die daar het gevolg van zijn. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Het gaat goed vooruit met de begrijpelijkheid van onze autoverzekeringspolissen. Zo lijkt het tenminste. Terwijl in 2011 maar een op de tien verzekeraars zijn klanten polissen stuurde die voor het grootste deel van de ontvangers te begrijpen waren, kreeg anno 2012 al één op de vier verzekeraars dat voor elkaar. De beste prestaties werden geleverd door Allsecur, Hema en Onna-onna. Die verzekeraars zijn er namelijk in geslaagd hun polissen te herschrijven op het zogenoemde B1-niveau. Daarmee zijn ze voor maar liefst 95% van de Nederlanders begrijpelijk geworden. Dit valt allemaal te lezen op Verzekeringssite.nl. Intussen schreef de Gezondheidsraad vorig jaar in een rapport voor minister van Volksgezondheid Schippers: ‘Het taalniveau van bestaand informatiemateriaal moet getoetst en eventueel worden aangepast om de tekst op taalniveau B1 te krijgen. Dit is het niveau dat 95% van de Nederlandse bevolking kan begrijpen.’ Ook de Rabobank biedt zijn klanten tegenwoordig hypotheekoffertes op dat taalniveau. Dat meldt althans de site van het advies- en trainingsbureau BureauTaal. Dat bureau lanceerde het idee dat van teksten in het Nederlands vastgesteld kan worden op welk taalniveau ze geschreven kunnen worden. Het gemakkelijkst zijn teksten op A1-niveau, en dan loopt de moeilijkheidsgraad op van A2, B1, B2 en C1 tot en met C2. Die niveaus heeft BureauTaal afgeleid uit het ERK, het Europees Referentiekader voor de talen, dat in 2001 werd vastgesteld door de Europese Unie. Van BureauTaal is ook de stelling afkomstig dat teksten op niveau B1 voor zo'n 95% van de Nederlandse bevolking begrijpelijk zijn. ■ Niets nieuws Als we er maar in slagen onze teksten te schrijven op B1-niveau, zijn we dus verstaanbaar voor (bijna) iedereen. Dat klinkt prachtig. En het is ook haalbaar, tenminste als we BureauTaal moeten geloven, plus een hele reeks andere taal- en tekstbureaus die BureauTaal op deze weg zijn gevolgd. Trainingen, cursussen, workshops waar je leert op B1- niveau te schrijven - ze zijn er te kust en te keur. De klanten komen overal vandaan: van de overheid, van woningcorporaties, uit het onderwijs, de financiële wereld, de gezondheidszorg, enzovoort. Ook gerenommeerde instellingen als Loo van Eck, Radboud in'to Languages en Taalcentrum-VU doen mee aan deze nieuwe mode. En bij Onze Taal komen dringende verzoeken binnen van professionele tekstschrijvers om een uitleg hoe je dat eigenlijk moet doen, schrijven op B1-niveau. Want dat is wat veel opdrachtgevers tegenwoordig eisen, zonder erbij te zeggen op wat voor tekstkenmerken ze dan doelen. Dat moet de tekstschrijver zelf maar uitzoeken. Dat laatste valt nog niet mee. En toch is dat waar het uiteindelijk om draait: wat is een B1-tekst precies? Het enige wat BureauTaal, de uitvinder van het schrijven op B1-niveau, op zijn site meldt over de specifieke kenmerken van teksten op dit taalniveau, is dat de opbouw logisch is, dat de zinnen kort, persoonlijk en actief zijn, en dat er hoogfrequente woorden worden gebruikt. Maar daarmee is er niets nieuws onder de zon. Dat geldt ook voor wat er over het B1-niveau staat in publicaties van BureauTaal als Schrijven in eenvoudig Nederlands en De taal van mr. Jip van Harten en dr. Janneke Bavelinck. Precies dezelfde adviezen als die daarin te vinden zijn - en een heleboel andere nuttige aanwijzingen - komen al sinds jaar en dag voor in communicatiehandboeken en schrijfvaardigheidscursussen in binnen- en buitenland. ■ Vaardigheidsniveaus Dat de kenmerken van schrijven op B1- niveau inhoudelijk niets toevoegen aan {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} wat al lang door professionals in dit vakgebied wordt geadviseerd, hoeft op zichzelf geen probleem te zijn. Ook bij een geslaagd product kan het een goed idee zijn om af en toe een nieuwe naam of een nieuw logo te gebruiken, en zo weer extra aandacht te trekken. Pijnlijk zijn wel de ongegronde en verkeerde aannames waarop de pretenties rond taalniveau B1 gebaseerd zijn, en de misverstanden die daar het gevolg van zijn over al het moois dat B1 ons zou kunnen brengen. Om te beginnen heeft het Europees Referentiekader (ERK), waar Bureau- Taal zijn taalniveaus dus vandaan heeft, helemaal geen betrekking op het moeilijkheidsniveau van teksten. Het gaat in het ERK niet over teksten, maar enkel en alleen om vaardigheden van mensen om mondeling en schriftelijk met elkaar te communiceren, en dan nadrukkelijk in een Europese taal die niet hun moedertaal is. Sinds enkele jaren kan dankzij de zes niveaus van het ERK overal in Europa een eenduidige betekenis worden gegeven aan een uitslag van een test die bijvoorbeeld luidt dat een Nederlander een spreekvaardigheid in het Portugees heeft op niveau A1 (‘beginner’) of A2 (‘beginner plus’), dat een Griek Italiaans spreekt op niveau B1 (‘halfgevorderde’) of B2 (‘gevorderde’), of dat een Duitser een leesvaardigheid heeft in het Frans op niveau C1 (‘vergevorderde’) of C2 (‘bijna moedertaal’). Dat is op zichzelf prachtig, maar verder gaat het ERK niet. Zeggen dat een tekst een taalniveau heeft van bijvoorbeeld B1 of C2, is niet meer dan een slag in de lucht. Zo'n uitspraak kan pas gedaan worden als er onderzoek verricht is waarin kenmerken van teksten gekoppeld zijn aan de vaardigheidsniveaus van lezers in termen van het ERK. Zulk onderzoek is nog niet beschikbaar. Zolang dat zo is, is het zinloos om uitspraken te doen over het taalniveau van de polisvoorwaarden van een verzekeringsmaatschappij, of om te stellen dat alle teksten in de gezondheidszorg op niveau B1 moeten komen. ■ Percentages Dan de bewering dat 95% van de Nederlandse bevolking teksten op een bepaald niveau zou kunnen begrijpen. Waar komt dat percentage vandaan? Het antwoord is te vinden in publicaties van medewerkers van BureauTaal. Daarin valt te lezen dat in Nederland niemand niveau C2 heeft (op zichzelf al een krasse mededeling), en dat de niveaus C1, B2, B1, A2 en A1 gehaald worden door respectievelijk 15, 25, 40, 15 en 5 procent van de bevolking. Daarmee komt het percentage lezers met een taalniveau van B1 of hoger op 80%. Vervolgens wordt beweerd dat A2-lezers, als ze echt hun best doen, ook wel een niveautje hoger aankunnen dan hun eigenlijke niveau en dat ze dan dus ook teksten kunnen begrijpen op B1-niveau. De conclusie van BureauTaal is dat een tekst op B1-niveau voor 95% van de lezers toegankelijk zou zijn. Het is allemaal onzin. Als bron voor zijn percentages noemt BureauTaal een publicatie van de Nederlandse Taalunie, waarin verwezen wordt naar een gedegen OESO-onderzoek naar functionele geletterdheid van volwassenen in twaalf landen. Maar in het desbetreffende onderzoeksrapport staan heel andere cijfers dan die BureauTaal noemt. Terwijl BureauTaal bijvoorbeeld stelt dat alles bijeen 60% van de Nederlandse bevolking maximaal taalniveau B1 heeft, geldt dat in werkelijkheid voor nog geen 40%, zo concludeert de Taalunie met recht uit het OESO-rapport. Ongegrond is verder de bewering dat mensen een tekst aan zouden kunnen die precies één Europees niveau hoger ligt dan wat hun eigenlijke niveau is. Wat is dan nog de betekenis van dat ‘eigenlijke niveau’? En als iemand daar al boven uit kan stijgen, waar haalt BureauTaal het dan vandaan dat het maximaal haalbare niveau precies één niveau hoger ligt dan het eigenlijke niveau, en niet een half niveau hoger, of wie weet anderhalf niveau of twee niveaus? Het antwoord is nergens te vinden. ■ Geheim van de smid Met raadselen omgeven is ook ‘Texamen’, het geautomatiseerde instrument dat BureauTaal heeft ontwikkeld om vast te stellen voor wat voor lezers een bepaalde tekst geschikt is. Met Texamen kan iedereen die daarvoor abonnementskosten heeft betaald, nagaan of zijn tekst het taalniveau heeft dat bij de doelgroep hoort. Hoe Texamen dat precies doet, wordt niet naar buiten gebracht; dat beschouwt BureauTaal als het geheim van de smid. Wél is duidelijk dat bij de ontwikkeling van Texamen geen gebruik is gemaakt van gegevens over tekstbegripprestaties van echte lezers, maar van inschattingen van die prestaties door een aantal mbodocenten. Dat maakt het interessant om na te gaan in hoeverre Texamen er bij willekeurig gekozen teksten in slaagt om correcte voorspellingen over de leesbaarheid te doen. Een recent onderzoek naar die vraag, met negentien teksten over verschillende onderwerpen en met 125 lezers die ieder vier van die teksten voorgelegd kregen, leverde resultaten op die niet geruststellend kunnen zijn voor de klanten van BureauTaal die Texamen gebruiken. De samenhang tussen de voorspellingen en de prestaties van de lezers bleek zó gering dat er geen wetenschappelijk onderbouwde uitspraak over te doen is. Zelfs de klassieke, intussen niet voor niets in diskrediet geraakte leesbaarheidsformules bleken betere informatie te geven over de moeilijkheidsgraad van de teksten dan met Texamen lukte. Voor meer informatie over dit onderzoek zie www.careljansen.nl/oratie. pdf. Zeggen dat een tekst een taalniveau heeft van B1 of C2, is niet meer dan een slag in de lucht. ■ Pijnlijk De conclusie moet zijn dat schrijven op B1-niveau niet meer is dan een aantrekkelijk klinkende maar inhoudelijk lege term. Er ligt geen behoorlijk onderzoek aan ten grondslag, niemand weet wat er nieuw aan is en het instrument om na te gaan of het gelukt is, blijkt niet te deugen. Net als elders geldt ook in de wereld van de schriftelijke communicatie het adagium ‘de klant is koning’ - of die klant nu een cursist is die beter wil leren schrijven of een opdrachtgever die wil dat zijn teksten door een groter publiek begrepen worden. Vooralsnog lijkt die klant op de keizer uit het beroemde sprookje van Andersen. Die liet zich er door een paar bijdehante en winstbeluste kleermakers toe verleiden de meest wonderbaarlijke kleren te bestellen, terwijl hij kon weten dat de kleermakers hun beloften niet konden waarmaken. BureauTaal en de andere bureaus met loze taalniveaubeloften doen er intussen goed aan hun klanten voortaan een eerlijk verhaal te vertellen. Daarmee voorkomen ze dat ze - net als de kleermakers die de keizer in zijn blootje lieten paraderen - niet alleen hun klanten, maar ook zichzelf pijnlijk voor schut zetten. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Óp Scheveningen, maar ín de Berg De logica achter de voorzetsels in en op bij plaatsnamen Riemer Reinsma Tientallen lezers reageerden op de oproep in het oktobernummer van Onze Taal. Is het nu ‘op Scheveningen’ of ‘in Scheveningen’? ‘Op Charlois’ of ‘in Charlois’? En waar komen die verschillen eigenlijk vandaan? Over nieuw tegenover oud, hoog tegenover laag en groot tegenover klein. {== afbeelding De Zeestraat naar Scheveningen in de zeventiende eeuw. Veel Scheveningers wonen nog altijd ‘op’ Scheveningen. Gravure van Cornelis Elandts, 1681. ==} {>>afbeelding<<} Woon je ‘in’ of ‘op’ Scheveningen? Het is een bekende discussie: de een zegt ‘in’, de ander ‘op’, maar waarom? En wie zegt precies wat? En hoe gaat dat bij andere plaatsnamen, want Scheveningen is niet de enige plek in Nederland die gesteggel over het voorzetsel toelaat. Een poosje geleden richtte Onze Taal daarom een oproep tot de lezers: hoe gebruikt u in en op in combinatie met plaatsnamen? Het leverde tientallen reacties op - waarvoor hartelijk dank. Iedere suggestie bracht ons weer een stapje dichter bij een antwoord op de vraag. Er was natuurlijk al eens eerder over deze kwestie geschreven, ook in Onze Taal. En de Taaladviesdienst van Onze Taal heeft zich er ook al over uitgelaten; op Onzetaal.nl staat dat op Scheveningen alleen regionaal wordt gebruikt. Uit de lezersbrieven blijkt dat dit ook voor andere delen van Nederland geldt. Boudewijn Otten herinnert zich bijvoorbeeld dat de inwoners van het Gelderse dorp De Steeg in zijn jeugd zeiden dat ze ‘op Steeg’ woonden, terwijl de buurdorpen Ellecom, Rheden en Dieren het hadden over ‘in Steeg’. En Wiebe Lageveen zegt zelf ‘op Het Bildt’ te wonen, waar mensen van buitenaf daar het woordje in gebruiken. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal komt de combinatie zelfs voor: ‘in het Bildt’. ■ Nieuwkomers Er is dus een duidelijk verschil waarneembaar tussen wat de bewóners zeggen en hoe de omgeving dat doet. Een vergelijkbare kloof loopt er tussen de oude bewoners van een dorp en de nieuwkomers: nieuwkomers zeggen doorgaans ‘in’ en de oorspronkelijke bewoners ‘op’. In Nieuw-Vennep gebeurt dat bijvoorbeeld op die manier, schrijft O. van Dongeren Breed: mensen die er pas kortgeleden zijn komen wonen, zeggen ‘in Nieuw-Vennep’, terwijl degenen die er al generaties lang leven ‘op de Vennep’ zeggen (over het wegvallen van dat nieuw later meer). Op is ook meestal de vorm die het vroegst in de geschreven bronnen voorkomt. Zo is op Scheveningen al gedocumenteerd in 1737, in Scheveningen pas in 1832. Als de ‘op’- en de ‘in’-zeggers maar genoeg met elkaar in contact komen, gaan in en op een beetje door elkaar lopen. Zodra er veel nieuwkomers naar een bepaalde plaats trekken, gaat dat nogal eens ten koste van de op-variant. Zo zou het kunnen zijn toegegaan in Terneuzen. Dick Jansen schrijft: ‘Mijn opa, geboren 1898, heb ik ook wel horen spreken over “op Terneuzen” en niet {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} zoals nu gebruikelijk is “in Terneuzen”.’ Nadat het Kanaal van Gent naar Terneuzen was gegraven, trok dat veel nieuwelingen aan in de laatstgenoemde plaats. Wellicht is iets dergelijks ook aan de hand in de Rotterdamse wijk Charlois. Volgens ex-Rotterdammer Henk de Jong zeg je ‘op Charlois’, maar de Rotterdamse Ineke Weenink houdt het met evenveel overtuiging op ‘in Charlois’. Het lijkt erop dat het nieuwe in het oudere op een beetje naar de achtergrond aan het drukken is. Andersom gebruiken veel niet-Scheveningers wel degelijk op in combinatie met de naam van de badplaats. Zo rapporteerde De Telegraaf op 16 mei 2012 dat het ‘op Scheveningen’ vlaggetjesdag was. Een duikje in het digitale krantenarchief LexisNexis brengt aan het licht dat de combinatie op Scheveningen gemiddeld zo'n twee keer per maand in landelijke kranten gebezigd wordt. Het lijkt erop dat iedereen die Nederlands populairste badplaats bezoekt toch iets meekrijgt van dat plaatselijke gebruik, al is het maar via zijn reisgidsje. ■ Eilanden Grofweg zegt de oude, lokale bevolking dus ‘op’ en kiezen de (relatieve) buitenstaanders voor ‘in’. Maar waar komt het verschil tussen op en in oorspronkelijk dan vandaan? Eerst Scheveningen maar weer. Waarom zou je je daaróp bevinden? Een van de lezers die reageerden, Jos Knipping, vermoedt dat het hoogteverschil de reden is om ‘op Scheveningen’ te zeggen: de plaats ligt hoger dan het binnenland. Scheveningen wordt daarmee bijna een eiland. We wonen óp de Wadden, óp Texel en kennelijk ook óp Scheveningen. Het zou in ieder geval verklaren waarom de Rotterdamse deelgemeente IJsselmonde zo vaak met op gecombineerd wordt: IJsselmonde ís een eiland (zie ook de lezersbrief daarover in Onze Taal van oktober), dus daar woon je óp. Er zijn ook mensen die zich nauwelijks nog realiseren dat het een eiland betreft (waarschijnlijk de nieuwkomers als eersten). Die zien IJsselmonde louter als een Rotterdamse deelgemeente. Zij zullen eerder zeggen dat ze ‘in IJsselmonde' wonen. Zoiets moet er ook aan de hand zijn met het eerdergenoemde Charlois (een wijk die op/in IJsselmonde ligt), met IJburg (op IJburg benadrukt het eilanderschap ervan; in IJburg verwijst naar de Amsterdamse wijk die IJburg is) én ook met Nieuw-Vennep. Die laatste naam verwijst naar het voormalige eilandje de Vennep in de (indertijd nog niet ingepolderde) Haarlemmermeer; het lag een eindje ten westen van het huidige Nieuw-Vennep. Op de Vennep zou dus herinneren aan het vroegere hoogteverschil - in het landschap is het eiland nu niet meer te herkennen. Hoogteverschil speelt zeker weleens, maar niet altijd een doorslaggevende rol bij de keuze tussen ‘op’ en ‘in’. ■ Konijnenhol Volgens een van de inzenders verklaart het hoogteverschil ook waarom je ‘in Teuge’ woont (een dorpje in het IJsseldal) maar ‘op’ de (hogere, dichtbij gelegen) Veluwe. Maar dat lijkt toch niet helemaal te kloppen. In een document uit 1448, waarin Teuge voor het eerst vermeld werd, staat ‘opten Toghe’. En nog in 1887 schreef iemand ‘op de Teuge’. Dat op in die oude bronnen lijkt dus in strijd met de verklaring dat op alleen gebruikt wordt bij hooggelegen plaatsen, want Teuge ligt, zoals we zagen, in een dal. En om het helemaal verwarrend te maken: in Middeleeuwen werd weleens gesproken van ‘in die Velue’ en ‘in Veluwen’. En zo zijn er meer uitzonderingen op de regel dat hoog samengaat met op, en laag met in. Inwoners van de Apeldoornse wijk Berg en Bosch - midden ‘op’ de Veluwe! - wonen ‘in Berg en Bosch’, en de bewoners van een nieuwbouwwijk op de Needse Berg, een heuvel van 35 meter hoog bij het dorp Neede, wonen ‘in de Berg’ - het klinkt een beetje alsof het over een konijnenhol gaat. De conclusie moet zijn dat hoogteverschil zeker weleens, maar niet altijd een doorslaggevende rol speelt bij de keuze tussen op en in. ■ Downtown Verscheidene inzenders is het opgevallen dat je in gebruikt als het over een stad of een stadscentrum gaat en op als het een buitenwijk of een dorp betreft. Dus je woont ‘in een stad’ en ‘op een dorp’. Dick Jansen (wiens grootvader zoals eerder gezegd ‘op Terneuzen’ woonde) meldt hierover: ‘Gevoelsmatig wist je heel goed dat je woonde “in Axel”, “in Hulst” en “op Zaamslag”.’ En ook bij Terneuzen zou het zo gegaan kunnen zijn. Door de toevloed van nieuwe mensen na de opening van het kanaal daarnaartoe, is Terneuzen niet langer meer een dorp maar een stad, vandaar dat Jansens familie niet langer ‘op Terneuzen’ maar ‘in Terneuzen’ woont. Jansen vervolgt zijn betoog met een interessante verklaring: steden hadden (en hebben soms nóg) een omwalling, waarbinnen je woonde: je woonde ín de stad. Het doet opeens denken aan het Engelse woord downtown, dat een laaggelegen stadscentrum met daaromheen heuvels met buitenwijken op je netvlies tovert. En het moet gezegd: grote steden laten zich nooit combineren met op. Maar ook deze verklaring is niet waterdicht: er zijn legio dorpen waar je niet ‘op’ maar ‘in’ woont. Een lezer, Joop van Diepen, deed nog een vernuftige poging om dat onbevredigende gegeven voor één specifieke regio te verklaren. Hem was opgevallen dat West-Friese dorpen zich altijd laten combineren met op (‘op Spanbroek’, ‘op Zwaag’, ‘op Winkel’) behalve Opmeer en Obdam, vanwege de herhaling die dat oplevert. Daarom is het ‘in Obdam’ en ‘in Opmeer’. Maar het vermijden van herhaling lijkt buiten West-Friesland niet altijd op te gaan. Daar wordt bijvoorbeeld gewoon gesproken over ‘in Indoornik’ (Gelderland) en ‘in Indijk’ (Friesland). ■ Dichtgetimmerd Kortom: hoogteverschillen lijken inderdaad ooit een rol te hebben gespeeld, net als het verschil tussen dorp en stad. Bij dat laatste werkt de toestroom van nieuwe bewoners als een katalysator. Die blijken sowieso geneigd ‘in’ te zeggen, zoals we zagen, ook als het om een hogergelegen deel gaat, of om een eiland. Dat hebben de nieuwe bewoners vaak niet eens door. Maar een volledig dichtgetimmerd systeem wanneer op gebruikt moet worden en wanneer in, dat blijkt er niet te zijn. Op de regels die er wél zijn, blijken veel uitzonderingen te bestaan. Dan is het toch weer op bij een laaggelegen gebied, of in bij een dorp. Het loopt allemaal vrolijk door elkaar en echt stevige handvatten zijn er nauwelijks te bieden. Maar het goede nieuws is: met zo'n tekort aan waterdichte regels kun je het eigenlijk ook nooit fout doen. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Vertaald Wat en hoe Joegoslavisch? Reina Dokter Jaarlijks reikt het Prins Bernhard Cultuurfonds de prestigieuze Martinus Nijhoff Prijs uit, voor de beste vertaler. Voor Onze Taal was dat aanleiding voor een reeks van zes columns over vertalen, om de maand geschreven door een winnaar van de Nijhoff Prijs. In deze slotaflevering: de winnaar van dit jaar. Toen ik in 1971 voor het eerst naar Joegoslavië ging, wist ik niet beter of men sprak daar Joegoslavisch. Ik had me in de maanden tussen mijn eindexamen gymnasium A en de reis immers verdiept in het boekje Wat en hoe Joegoslavisch? Daar had ik uit opgemaakt dat het ging om een taal met een ingewikkeld naamvalssysteem, vergelijkbaar met mijn geliefde oude talen. Tijdens de rondreis door Kroatië en Bosnië - zonder tussenstop in Slovenië - had ik het idee dat de door mij opgedane taalkennis inderdaad in heel Joegoslavië toepasbaar was. Dat veranderde toen mijn vriendin en ik aan de Adriatische Zee waren aangeland. Op het strand kregen wij gezelschap van drie jongemannen die daar ook vakantie vierden. Ze hadden plezier in onze pogingen ons verstaanbaar te maken, maar leerden ons dat er meer verschillen waren dan we dachten: onze badhanddoek werd door de een ‘ručnik’, door de tweede ‘peškir’ en door de derde ‘šugaman’ genoemd! Ze bleken afkomstig uit Servië, Bosnië en Dalmatië. Niet alleen qua woordenschat, ook qua uitspraak was mijn toeristengidsje ontoereikend: het woord voor ‘mooi’, lijep, werd alleen door onze Bosnische vriend zo uitgesproken; de Serviër zei ‘lep’ en de Dalmatiër ‘lip’. Kennelijk was Joegoslavië een lappendeken van volkeren en bestond Joegoslavisch niet als taal. Maar hoe de taal ook mocht heten, interessant was ze zeker! {== afbeelding Vertaalster Reina Dokter. Foto: Roger Cremers / Hollandse Hoogte ==} {>>afbeelding<<} ■ Varianten Thuisgekomen verslond ik alles wat er in de openbare bibliotheek op geschiedkundig en literair gebied over Joegoslavië te vinden was. Slovenië, Kroatië en Noord-Servië bleken eeuwenlang tot de Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie te hebben behoord, terwijl de rest van toenmalig Joegoslavië deel had uitgemaakt van het Ottomaanse Rijk. Dalmatië had lang onder Italiaanse en Franse invloed gestaan. De lexicale verschillen waren daarmee verklaard. Peškir is een Turks leenwoord (peşkir), šugaman een verbastering van het Italiaanse asciugamano. Toen ik een paar jaar later aan de Universiteit van Amsterdam Servo-Kroatisch (zo heette die taal dus) ging studeren, wist ik al dat Sloveens en Macedonisch aparte talen waren. Servo-Kroatisch viel op basis van de verschillende ontwikkeling van de Oudkerkslavische klinker jat' (ongeveer een è-klank) uiteen in twee standaardvarianten, de ‘Kroatische’ (jekavisch, lijep) en de ‘Servische' (ekavisch, lep). Onze Dalmatiër sprak ikavisch, geen standaardtaal. Wat betekent die verscheidenheid nu voor een vertaalster uit het Servo-Kroatisch? Jammer genoeg niet zo veel. De meeste schrijvers beperken zich uiteraard tot hun eigen variant van de standaardtaal. Alleen de Turkse leenwoorden die betrekking hebben op de islamitische godsdienst, op muziekinstrumenten of gerechten kunnen in vertaling soms behouden blijven. In Buick Rivera lost Miljenko Jergović mijn probleem al bij voorbaat op: hij voert wel een Serviër ten tonele, maar die is afkomstig uit Bosnië en spreekt, net als Jergović zelf, de jekavische variant. ■ Geestig Van de door mij vertaalde schrijvers speelt alleen Borislav Čičovački echt met de varianten. Hij laat bijvoorbeeld de Kroatische familie van zijn hoofdpersoon in het jekavisch aan het woord. Een in Servië woonachtige, Kroatische tante spreekt een grappige mengelmoes van jekavisch en ekavisch. Een uit Zagreb afkomstige dame kwebbelt in het kajkavische dialect. Dat is in het origineel heel geestig en het spijt me dat ik dat niet kan overbrengen. Ik kom niet verder dan een toevoeging als ‘in haar sappige tongval’ of iets dergelijks. Ook laat hij iemand uit de Hongaarse minderheid struikelen over de naamvallen. Er zat voor mij niets anders op dan omschrijven in plaats van vertalen (‘ze vergeet alle naamvallen, rommelt maar wat met vrouwelijk en mannelijk ...’). Ik vind het jammer dat ik de diversiteit die mij in eerste instantie zo aantrok in dat ‘Joegoslavisch’ niet altijd kan overbrengen op de Nederlandse lezer. Nijhoff Prijs 2013 Reina Dokter ontvangt dit jaar de Martinus Nijhoff Vertaalprijs, voor haar Nederlandse vertalingen van Servo-Kroatische literatuur van onder anderen Danilo Kiš, Aleksandar Tišma en Borislav Čičovački. De jury prijst ‘haar uitmuntende vertaalvaardigheid en haar grote verdiensten voor de verbreiding van de Servo-Kroatische literatuur in Nederland’. In 1993 won Reina Dokter al de Aleida Schot-prijs voor haar vertalingen. De uitreiking van de Martinus Nijhoff Prijs vindt plaats tijdens de landelijke vertaalmanifestatie ‘Nederland vertaalt’, op 24 maart 2013 in Muziekgebouw aan 't IJ in Amsterdam. Vertaalster Reina Dokter. {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire Plofkip Begin 2012 riep ik het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL), Van Dale en Onze Taal op nu eindelijk eens de handen ineen te slaan en samen één woord van het jaar uit te roepen. Afgelopen december had ik even de indruk dat er geluisterd was, maar hoe kon ik zo naïef zijn! Ten eerste wordt er eigenlijk nóóit naar mij geluisterd, dus daar zit het eerste element van zelfbedrog, en ten tweede had ik moeten weten dat in die uiterst zeldzame gevallen dát er eens iemand luistert, het nooit mensen zijn met macht en verantwoordelijkheden, maar vrijwel altijd toeristen die willen weten hoe ze bij het Anne Frankhuis moeten komen. Ik leg dat dan uit, zij luisteren en volgen mijn aanwijzingen op, al gebeurt het vaak genoeg dat ze beleefd knikken en weglopen in een andere richting dan die ik aangaf, liefst de tegenovergestelde. En inderdaad, opnieuw hadden wij drie woorden van het jaar, of misschien moet ik zeggen twee en een half, want het INL is overgestapt op het mooiste en het lelijkste woord van het jaar, hetgeen naar mijn smaak voor dit instituut pleit Van Dale en Onze Taal kunnen het blijkbaar niet eens worden, en voor hun fatsoen moeten zij daardoor natuurlijk ook met verschillende woorden van het jaar komen. Het zou een beetje eigenaardig zijn als beide organisaties, los van elkaar, hetzelfde woord aanwezen. Het Van Dale-internetplebisciet hield het op project X-feest en Onze Taal koos voor plofkip. Dat laatste is natuurlijk veruit superieur. Project X-feest is geen woord. Project X-feest is een headline, een streamer, een ankeiler, een logo, een bumper, een trailer, een teaser, een blurp, een ident, een hashtag, een media... eh ...ding, maar geen woord. Dit in tegenstelling tot plofkip, dat al het bovenstaande is én een woord. Het werd naar verluidt verzonnen door Wouter Klootwijk, en Wakker Dier gaf het vorig jaar een hoofdrol in een spraakmakende consumentencampagne tegen, ja waartegen eigenlijk? Tegen de plofkip. In een paar maanden tijd wist vrijwel iedereen in Nederland wat een plofkip was. Nee, beter geformuleerd: in een paar maanden tijd kende iedereen het wóórd. Wat een plofkip ís, kunnen de meeste mensen die ik het de afgelopen dagen vroeg niet precies zeggen. De plofkip is a certain je ne sais quoi. Hetzelfde zie je bijvoorbeeld bij megastal.De ‘megastal’ - vermoedelijk is het een zeer grote stal, waar eh... enfin, waar het niet pluis is. Of neem eerwraak - ook zo'n mythologisme. Eerwraak, megastal, plofkip: geen idee wat het is, maar het deugt niet. Dat is ‘framing’. Het kipuniversum bestaat sindsdien uit twee delen: het slechte - afdeling plofkip - en het goede: de rest. Wakker Dier maakt school: Polen die onder slechte omstandigheden in distributiecentra werken, worden door de vakbond al ‘plof-Polen’ genoemd. De supermarkten en een paar voedselproducenten gaven vrij snel toe en beloofden geen plofkip meer te verwerken. Plofkip werd woord van het jaar en de communicatieman van Wakker Dier werd communicatieman van het jaar. Maar wat voor kippen gaan die producenten en winkeliers dan nu verkopen? Kippen van hetzelfde ras die een paar dagen langer leven en af en toe ‘overdekt naar buiten’ mogen? Hoe zullen we die noemen? De neoplofkip? Scharrelplofkip? Plofkip-plus? Jan Kuitenbrouwer Klassewerk In de klas zijn vaak mooie taalvondsten en grappige ontsporingen te horen en te lezen. Maandelijks komen ze langs in de rubriek ‘Klassewerk’. Bijdragen zijn van harte welkom op klassewerk@onzetaal.nl. Mobiel José Strijbosch-Barth - Docent Nederlands, Edudelta College Middelharnis Elk jaar is het voor een leerkracht Nederlands in de eerste klas van het vmbo weer leuk om uit te leggen wat mobiel betekent. Het enige waar de leerlingen dan aan denken, is dat apparaatje dat niet af mag gaan in hun tas of broek tijdens de les; bij mobile home denken ze dan aan een huistelefoon. Als ik ze dan vertel dat ik op hun leeftijd alleen maar een telefoon met een draad had, kijken ze je aan alsof je uit de prehistorie komt. Na een paar minuten, met veel toneel, begrijpen ze inderdaad dat het woord mobiel ‘verplaatsbaar’ betekent. Iglo René Kramer - Hoorn In de derde klas van het voortgezet onderwijs ging het tijdens het vak geschiedenis eens over eskimo's. Eén leerling wist er wel iets van: ‘Die leven van Iglo!’ Excuses maken Sjoerd Van Der Werff - Helmond Onze dochter zat in groep 2 toen het schoolhoofd tijdens het knutseluurtje binnenstapte en - zich kennelijk bezwaard voelend - tegen de leerkracht zei: ‘Gabriëlle, ik kom excuses maken.’ Onze dochter beschreef wat volgde aldus: ‘Maar hij ging helemaal niets máken, ze gingen zitten práten!’ In zee gaan Karin Van Etten - Delfgauw Tijdens mijn werk als docente Nederlands als Tweede Taal was een van de cursistes op kennismakingsgesprek geweest voor een taalstage. Haar stagebegeleider had haar gezegd dat hij wel met haar in zee wilde gaan. De jonge Turkse vrouw kwam nogal ontdaan terug op school. Wat bedoelde die man nou toch met zo'n vreemd voorstel? {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Guus Middag Zong Er staat een paard in de gang Waarom zingt Eva de Roovere ‘Jij is lastig’ en ‘fantastig’? En de jongens van Opgezwolle ‘proef die woofer’? En hoe komt het dat dit zo bijzonder klinkt? In zijn rubriek ‘Zong’ staat Guus Middag stil bij de taal en de poëzie die te horen is in allerlei Nederlandstalige liedjes, oud en nieuw. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De poes zit voor het raam en kijkt naar buiten. Ze heeft honger. Ze denkt: ‘Ik heb zo'n trek in meeuw!’ Het is een leuke zin, uit een verhaal van Simon Carmiggelt. Je hoeft geen taalkundige te zijn om aan te voelen dat hier iets raars gebeurt met het woord meeuw. Meeuw is een zogeheten telbaar zelfstandig naamwoord. Er moet altijd een lidwoord voor. En je kunt er heel gemakkelijk een meervoud van maken (‘één meeuw, twee meeuwen’). Maar het woord wordt hier door Carmiggelt, of eigenlijk: door de hongerige poes op de vensterbank, nu juist gebruikt als een zogeheten niet-telbaar zelfstandig naamwoord, zoals vlees of voer of melk. Het effect is grappig, maar ik weet nog niet precies waarom. Vermoedelijk omdat het zo naturel klinkt, en zo vanzelfsprekend, uit de mond van een poes: ‘Ik heb zo'n trek in meeuw!’ Straks nog even langs de meeuwenslager. Een niet-telbaar zelfstandig naamwoord, zoals melk, is een woord waarmee je een niet nader aangeduide hoeveelheid aangeeft. Je kunt er geen onbepaald lidwoord voor zetten, en je kunt er geen meervoud van maken. Maar zie nu wat de dichter J.H. Leopold doet met het niet-telbare zelfstandig naamwoord sneeuw: ‘Een sneeuw ligt in den morgen vroeg / onder de muur aan, moe en goed / beschut (...)’. De onbepaalde hoeveelheid sneeuw krijgt door het lidwoord een een zekere begrenzing, het neemt de trekken aan van een lichaam, als was de sneeuw een dier, met zelfs zoiets als een persoonlijkheid, met karaktereigenschappen: die sneeuw van Leopold is ‘moe’, lezen we, en loopt in al zijn weerloosheid misschien wel gevaar (maar is gelukkig ‘goed beschut’). ■ Carnaval Aan die meeuw en die sneeuw moet ik vaak denken als het carnaval is. Ik ken een carnavalslied dat begint met het geluid van een ouderwetse voordeurklingelbel. Het wordt gevolgd door het geluid van voetstappen en de logische vraag: ‘Wie is daar?’ En dan volgt het antwoord: het klaterende gehinnik van een paard. Meteen valt de hoempamuziek in en horen we de stem van zanger André van Duin die ons in heldere bewoordingen meedeelt wat er aan de hand is: ‘Er staat een paard in gang. / Ja, ja, een paard in de gang. / O, o, een paard in de gang. / Bij buurvrouw Jansen.’ Hij wordt daarbij op de achtergrond begeleid door een volle feestzaal die zo te horen niets liever wil dan een voortdurende herhaling van deze vaststelling. ‘Er staat een paard in de gang. / Ja, ja, een paard in de gang. / O, o, een paard in de gang. / Een paardenstaart.’ Hoe is dat zo gekomen? Van Duin wijdt er maar weinig woorden aan, tussen zijn lekkere meezingrefrein door: ‘Er werd gewoon gebeld / en zij deed open heel bedaard. / Nog geen seconde later / was haar gang gevuld met paard.’ Bij die regel stap ik altijd even uit de polonaise, want daar zien we hetzelfde gebeuren als bij de poes van Carmiggelt, en het tegenovergestelde van de sneeuw van Leopold. Het telbare zelfstandige naamwoord paard wordt hier gebruikt als een niet-telbaar zelfstandig naamwoord - en met een vergelijkbaar grappig effect. Als een gang gevuld is met een niet-telbaar zelfstandig naamwoord (rook, gas, stank), dan betekent dat meestal dat de gang daarmee geheel gevuld is, tot in de kleinste hoeken en gaten. Zo moeten we ons dat ook bij het paard voorstellen. Er is geen beweging in het beest te krijgen. Het kan niet voor- of achteruit. De arme buurvrouw Jansen zit er maar mooi mee: ‘Dat paard dat staat te grazen, / ach, hij eet van alles wat. / Er zit totaal geen haar meer / op mijn buurvrouws...’, hier mag het publiek nog even een leuke schunnige bijgedachte koesteren, ‘... kokosmat.’ ■ Kwelling Wat nog zo vrolijk en verrassend begon (hé, kijk nou toch eens: een paard in de gang) is in de loop van een paar minuten veranderd in een kwelling, waar mevrouw Jansen en haar buurman Van Duin zo snel mogelijk vanaf willen. Het paard komt hun de neus uit. (Hun neus is om zo te zeggen geheel gevuld met paard.) Het lied eindigt met een welgemeende oproep aan alle luisteraars: ‘Heeft u misschien de ruimte / voor een paard twee meter lang? / U kunt hem komen halen / bij m'n buurvrouw uit de gang.’ Als daarna het paard weer zijn hinderlijke gehinnik durft te laten horen, legt Van Duin hem voorgoed het zwijgen op met een hartgrondig ‘Ach, hou toch je kop’. Dat is heel oneerbiedig. Want een paard heeft geen kop. Een paard heeft een hoofd. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalpuzzel Samenstelling: Rutger Kiezebrink Deze maand weer een ‘toevoegpuzzel’. Bij elk van de woorden hiernaast kun je aan de voorkant een letter toevoegen, zodanig dat er weer een goed woord ontstaat. Achter elkaar gelezen vormen de nieuwe beginletters een seizoensgebonden woord; dat is de oplossing. Wilt u meedingen naar de maandprijs, stuur deze oplossing dan voor 1 maart naar puzzel@onzetaal.nl of naar Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag (o.v.v. ‘Taalpuzzel’). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De winnaar krijgt een luxe spellenpakket (drie spellen, t.w.v. €67,-), beschikbaar gesteld door spellenfabrikant Goliath. De winnaar van de puzzel uit het januarinummer is Hans Mol uit Almelo. De oplossing was: de daad bij het woord voegen! (met uitroepteken). 1. _ luchtig 2. _ oosters 3. _ prijzen 4. _ lompen 5. _ ieren 6. _ loten 7. _ printer 8. _ dammer 9. _ ooit Onze Taal digitaal in het onderwijs In het onderwijs is maar weinig belangrijker dan taal. Daarom is Onze Taal eigenlijk onmisbaar voor elke opleiding. Het goede nieuws is: Onze Taal kan al beschikbaar zijn voor 14 cent per jaar per leerling of student. Voor de aloude papieren versie van Onze Taal bestaan al heel lang groepsabonnementen met lagere tarieven. De prijs per abonnee kan dan dalen van €34,50 naar €18, - per jaar. Maar digitaal kan het nog véél goedkoper. En voor het onderwijs gelden bovendien nog eens extra gunstige tarieven. Hele gemeenschap Onze Taal kan digitaal op een school of opleiding voor iederéén beschikbaar zijn via het netwerk of in de bibliotheek. De omvang van de instelling bepaalt de prijs. Een school tot 500 leerlingen bijvoorbeeld krijgt voor slechts €165,- per jaar toegang tot álle digitale nummers, een hogeschool met 5000 studenten voor €1115,- per jaar, en een universiteit met meer dan 20.000 studenten en medewerkers voor €2780,-. Dat is 33 tot 14 cent per potentiële gebruiker per jaar, inclusief toegang tot een digitaal doorzoekbaar archief met 81 jaargangen. Geselecteerde groep U kunt ook een ander soort collectief digitaal abonnement nemen. Het is dan niet centraal raadpleegbaar, maar iedere deelnemer wordt maandelijks persoonlijk per e-mail geattendeerd op een nieuwe aflevering van Onze Taal. U logt in met een wachtwoord en uw e-mailadres. Bij bijvoorbeeld 200 deelnemers kost het tijdschrift (inclusief het complete archief) dan €9,- per jaar, bij meer dan 1000 deelnemers nog €6,- per deelnemer. Meer informatie: administratie@onzetaal.nl of 070 - 356 12 20. {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). After's cool Arie Snoek - Rotterdam Ik ben niet a priori tegen Engels in het Nederlands - dat kan gewoon een verrijking van onze taal zijn. En dat ouderen het soms leuk vinden om jeugdwoorden te gebruiken, snap ik ook nog wel. En zelfs een woordspeling op z'n tijd heeft zo z'n charme. Maar alle drie tegelijk? In Den Haag zit een organisatie die zich bezighoudt met remedial teaching, bijles en huiswerkbegeleiding. De naam: After's cool. {== afbeelding Foto: Arie Snoek ==} {>>afbeelding<<} ‘Aauu per’ Wim Hagendijk - Oosterhout Dat steeds meer nieuwslezers en presentatoren op de radio en televisie de au uitspreken als ‘oo’ (‘oodiëntie’, ‘ooditie’,‘oostralië’, ‘oothentiek’, ‘ootobiografie’, ‘ootochtoon’, ‘ootodidact’, ‘ootoped’, ‘ootopsie’, ‘ootoriteit’) doet me nog altijd pijn aan de oren en aan mijn taalgevoel, ook al is die ‘oo’-uitspraak in veel gevallen allang doorgedrongen tot woordenboeken als Van Dale. Nu hoor ik ook nog eens het omgekeerde. Bij woorden die ook gespeld worden met au (chauffeur, au pair) wordt de oo- klank waarmee die woorden sinds jaar en dag uitgesproken worden, plots een ‘au’: ‘sjaauufeur’ en ‘aauu per’. En dát staat nog niet in de woordenboeken. Indien deze ‘taalzondaars’ hun hoofd stoten en in hun geval daarbij ‘oo!’ en niet ‘au!’ roepen, heb ik niks gezegd. Anders Simon Mulders - Den Haag ‘Hoezo anders?’, vraagt presentator Menno Bentveld van Vroege vogels op 19 augustus aan de geïnterviewde. Die heeft de duurzaamheid in verkiezingsprogramma's van de politieke partijen beoordeeld en zegt: ‘ledereen denkt dat linkse partijen allemaal op dezelfde manier voor de natuur kiezen. Maar de verkiezingsprogramma's van PvdA, GroenLinks en de SP zijn heel anders.’ Ja, inderdaad: hoezo ‘anders’? Hier is duidelijk verschillend bedoeld, en de presentator werd door het foutieve gebruik van anders op het verkeerde been gezet. Nog een voorbeeld. Laatst hoorde ik een vrouw zeggen: ‘Zij en ik zijn heel anders.’ Dan druk je uit dat je je één voelt met iemand; die ander is dan ten opzichte van de rest van een bepaalde groep net zo ‘anders’ als jij. Maar juist het tegengestelde was bedoeld: ‘wij zijn onderling heel verschillend’. De spreekster voelde zich juist niet één met de ander. Anders rukt dus op in de verwarrende betekenis ‘verschillend’. Als je onderling vergelijkt, zijn zaken ‘verschillend’. Vol op het orgel Gemma Coebergh - Organiste, Haarlem De laatste tijd zie ik het gezegde vol op het orgel nogal eens opduiken. Bedoeld wordt ‘op vol vermogen’, of in termen van het orgel: alle registers uitgetrokken, zodat de totale klanksterkte wordt gebruikt. Deze term komt mij echter onjuist voor. Organisten zeggen in zo'n geval ‘op het volle orgel’. (Pro organo pleno in de tijd van Bach, wat overigens niet betekende dat domweg alle registers moesten worden opengetrokken). Ik krijg bij vol op het orgel associaties met iemand die volgegeten of volgelopen (drankorgel?) achter de klavieren zit. Gesignaleerd Met iemand zitten Aad Van Westen - Pijnacker Zojuist hoor ik in de nieuwjaarsuitzending van Radio 1 Dione de Graaff iets zeggen wat ik de laatste tijd veel vaker hoor. Ze is in gesprek met Ben Sonnemans, een ex-judoka die sinds kort directeur topsport van de judobond is, als opvolger van Cor van der Geest. Verwijzend naar die laatste vraagt ze Sonnemans: ‘Heb je al veel met hem gezeten?’ Wat ze bedoelt is duidelijk: ‘Heb je al veel met hem om de tafel gezeten om gesprekken te voeren?’, maar dat is inderdaad vrij omslachtig. Laten we deze nieuwe toepassing van de uitdrukking met iemand zitten begroeten als een handige, efficiënte aanwinst. Vertragingstijd Frank Venema - Rijswijk (Zh) Met waardering zie ik op RTL Nieuws iedere dag de berichten van de VerkeersInformatieDienst over alle files op dat moment, waar ik gelukkig zelf zelden in sta. Op een gegeven moment hoorde ik daar voortdurend het niet-bestaande woord vertragingstijd: ‘U moet rekenen op een vertragingstijd van tien minuten.’ Maar dat is onnodig ingewikkeld, omdat in elke vertraging het begrip ‘tijd’ al besloten ligt. Met een vertraging van tien minuten is precies hetzelfde gezegd. Ik heb dat kenbaar gemaakt aan de dienst en dit was het positieve antwoord: ‘We zijn het met u eens. Altijd goed dat mensen kritisch meekijken, want het komt de taal en de uitzending alleen maar ten goede. We gaan ons best doen het aan te passen.’ {== afbeelding Foto: M.M. Minderhoud ==} {>>afbeelding<<} {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.commité b.comité c.comittee 2. a.eurocommissaris b.Eurocommissaris c.Euro-Commissaris 3. a.fluoresceren b.fluorisceren c.fluoriseren 4. a.nooit of te nimmer b.nooit ofte nimmer c.nooit-ofte-nimmer 5. a.220V-aansluiting b.220 V-aansluiting c.220-V-aansluiting B. Vergroot uw woordenschat 1.clandestien a.opbrengst b.heimelijk en bij wet verboden c.koperglans 2.cracker a.criminele hacker b.droge biscuit c.vuurwerk voor binnenshuis 3.parafernalia a.kanttekeningen b.toebehoren c.verzadigde koolwaterstoffen 4.fond a.bouillon b.dwaasheid c.lettertype C. Zoek de fouten 1.Na het sluiten van de laat gotische parochiekerk kon men bij de openbare verkoop van de inboedel op veel clandizie rekenen. 2.Met de opbrengst van de verkochte rozenkranzen, wierrookvaten, teekhouten meubeltjes en andere Katholieke asseccoires konden diverse goede doelen organisaties worden verblijd. D. Extra Welke van deze vervoegingen zijn niet correct: afzeggen - zegde af, benijden - beneed, erven - orf, jagen - joeg, snijden - snijdde, waaien - waaide? De antwoorden vindt u op bladzijde 70 van dit nummer. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horstlog M.G.V. Een beetje liefhebber van de Nederlandse taal heeft Woutertje Pieterse van Multatuli gelezen. En wie het gelezen heeft, zal zich de Hallemannetjes herinneren. De kinderen Halleman zijn brave en nette kinderen, in tegenstelling tot titelpersonage Wouter. In Multatuli's ogen zijn deze Hallemannetjes de verpersoonlijking van het burgerlijke fatsoen, iets waar Multatuli een grote hekel aan had. Iedere keer als de Hallemannetjes ter sprake komen, vermeldt hij met duivels plezier dat zij ‘zoo byzonder fatsoenlyk waren’. De lezer kan er niet naast kijken; Multatuli hamert het erin. En het kan nog sterker; na een paar keer wordt de mededeling steeds afgekort: de Hallemannetjes ‘d.z.b.f.w.’ Dat vergeet je nooit meer. Lang nadat ik Woutertje Pieterse voor de eerste keer gelezen had, ontdekte ik dat het gebruik van deze afkorting, op zichzelf al een ijzersterke stilistische prestatie, anno 1862 ook een andere dimensie heeft. Voor de lezers van 1862 moet de passage over de Hallemannetjes nog extra boventonen gehad hebben die nu niet meer gehoord worden. Namelijk een toespeling op een vrij plotselinge mode uit die dagen. Afkortingen, eeuwenlang een marginaal verschijnsel, werden juist rond 1860 ineens erg populair. Kwam de afkorting eerst maar af en toe voor, meestal in geleerde boeken, precies in die jaren duiken afkortingen ineens overal op. Binnen de kortste keren krioelen boeken en kranten en tijdschriften ervan. Sommige mensen denken dat afkortingen pas in de twintigste eeuw populair werden, maar dat is dus een vergissing. Multatuli maakte (naast alles wat je over die Hallemannetjes verder kunt zeggen) meteen ook een knipoog naar een gekte van die dagen. En de lezer van 1862 zal dat ook zo begrepen hebben. Ik zou mijn ontdekking graag eens controleren in een serieuze en grondige geschiedenis van de afkorting. Maar zo'n boek schijnt niet te bestaan. Ik heb het in ieder geval nog niet kunnen vinden. Wat je over dit onderwerp leest, kijkt zelden verder terug dan het begin van de twintigste eeuw. Dat is dus pakweg een halve eeuw te laat. In dat prachtige en bijzonder interessante boek dat helaas niet bestaat, zou ik ook graag eens nakijken hoe het gegaan is met de afkortingen in omringende talen. Dat ligt voor de hand. Vorige week moest ik er weer aan denken bij het lezen van Dickens' Onze wederzijdsche vriend. In dat boek (hoofdstuk 12) is een zekere Mortimer aan het woord. Mortimer vertelt daar, met rancune en spot, nogal ironisch over zijn vader: ‘mijn geëerbiedigde vader’. Na enkele geëerbiedigde vaders gaat Dickens over op ‘M.G.V.’ Dat is in de Nederlandse vertaling van Wilhelmine van Westrheene, circa 1870. In het oorspronkelijke Engels is het M.R.F. (‘My Respected Father’). Heeft Multatuli het idee bij Dickens vandaan? Geen sprake van: Dickens' boek is van 1864/1865, oftewel twee of drie jaar na Multatuli's Hallemannetjes. Ik houd het erop dat ze allebei, Dickens zowel als Multatuli, reageren op de toenmalige rage met afkortingen. En Multatuli doet het beter: Dickens legt uit waarom hij gaat afkorten (‘laat mij dien plichtmatigen overvloed van woorden verkorten door er M.G.V. voor in plaats te zeggen; dat klinkt krijgshaftig, naar den trant van den hertog van Wellington’), maar Multatuli doet het zonder enige toelichting. Dat lijkt me tien keer beter. Joop van der Horst {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} Raymond Noë InZicht ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Gaten in de taal Een populair genre in het taalcuriosakabinet is dat van de onvertaalbare woorden, ook wel ‘gaten in de taal’ genoemd. Het zijn woorden uit een bepaalde taal waarvoor de meeste andere talen soms wel een hele zin nodig hebben. Een sprekend voorbeeld is ilunga, een woord uit de Afrikaanse Tsjiloeba-taal, dat zoveel betekent als ‘een persoon die een misstap de eerste keer zal vergeven, die hem de tweede keer zal tolereren, maar die hem de derde keer zeker niet meer zal pikken’. Op internet zijn veel websites te vinden met lijstjes van dit soort woorden, en er verschijnen ook met een zekere regelmaat boeken over. In 1988 was er They Have a Word for it, van de internationaal bekende vloek- en scheldwoorddeskundige Howard Rheingold (in het Nederlands verschenen onder de titel Koro (Chinees; zlfst. nw.) De hysterische overtuiging dat je penis steeds kleiner wordt). In 2004 verscheen In Other Words van C.J. Moore, en in 2005 The Meaning of Tingo van Adam Jacot de Boinod. En in 2009 publiceerde eerdergenoemde C.J. Moore The Untranslatables, dat nu in het Nederlands is vertaald als Onvertaalbaar! Het boekje bevat veel klassiekers, die ook al in zijn voorgangers te vinden waren, zoals het Duitse Drachenfutter (‘bosje bloemen als zoenoffer voor de thuisgebleven en waarschijnlijk briesende echtgenote’) en het Franse esprit de l'escalier (‘gevat antwoord dat je pas te binnen schiet als het te laat is, als je al op de trap naar beneden op weg naar buiten bent’). Maar daarnaast zijn er veel nieuwe gevallen, zoals het Jiddische kvetch voor ‘zucht der zuchten, zucht voor alle zorgen en problemen van de wereld’, en het Tsjechische lítost voor ‘een gekweldheid die veroorzaakt wordt door het plotselinge besef van je eigen misère’. Het is in dit soort boekjes ook altijd aardig om te zien welke Nederlandse woorden er onvertaalbaar worden geacht. In Onvertaalbaar! zijn dat behalve het oerschoolvoorbeeld gezellig de woorden uitwaaien, doofpot, uitbuiken, krentenkakker en onderbuik. Onvertaalbaar! De leukste onvertaalbare woorden uit alle talen is verschenen bij BBNC en kost €9,95 (gelijmd, 128 blz.); het is vertaald door Francien Aarts. ISBN 978 90 453 1405 1 ■ Schimp-spreekwoorden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Rivaliteit tussen steden dorpen of regio's uit zich dikwijls in spreekwoordachtige uitspraken, zegswijzen en spotrijmen, zoals: In Enter hebben ze vierkante bedden, dan kunnen ze 's nachts ook dwarsliggen. Spreekwoordenonderzoeker Marinus van den Broek verzamelde enige honderden van dat soort Nederlandse en Vlaamse schimp-spreekwoorden en -rijmen, en publiceerde die in Boeren, burgers en buitenlui spreekwoordelijk geportretteerd. Alle uitspraken worden toegelicht, want dat een ‘wapen van Oss’ een snijwond in het gezicht is, veroorzaakt door een Osse ‘bekkensnijder’, is natuurlijk niet vanzelf duidelijk. In het januarinummer van Onze Taal was al een voorpublicatie uit dit boek te lezen. Boeren, burgers en buitenlui spreekwoordelijk geportretteerd is uitgegeven bij Boekscout en kost €16,95 (gelijmd, 184 blz.). Bestellingen en meer informatie: www.boekscout.nl. ISBN 978 94 6206 565 9 ■ Onze taal-pionier {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Cornelis Karel Elout (1870-1947) was een van de oprichters van het Genootschap Onze Taal, en van 1931 tot 1935 de eerste voorzitter - en daarna het eerste erelid. In het dagelijks leven was hij een zeer bekend en gerespecteerd journalist. Hij schreef voor Het Handelsblad, en in zijn jonge jaren ook voor Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. In dat tijdschrift publiceerde hij een aantal lange interviews met politieke zwaargewichten, in een tijd (de laatste jaren van de negentiende eeuw) dat het interview als journalistiek genre eigenlijk nog niet bestond. Vijf van die vraaggesprekken - met onder anderen de bekende katholieke politicus Herman Schaepman - zijn nu gepubliceerd onder de titel De eerste interviews. De achtergronden van elk gesprek worden toegelicht in een kort portret van de geïnterviewden. De eerste interviews. De negentiende-eeuwse vraaggesprekken van een journalistiek pionier is een uitgave van Elsevier en kost €14,95 (gelijmd, 198 blz.). ISBN 978 90 3525 065 9 ■ Tweetalig opvoeden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ouders met verschillende nationaliteiten en ouders die tijdelijk in het buitenland wonen, krijgen te maken met de vraag of ze hun kind tweetalig moeten opvoeden. In Het succes van tweetalig opvoeden zullen ze zeker genoeg informatie vinden om tot een weloverwogen besluit te komen. Het boek vergelijkt de taalontwikkeling van eentalige en tweetalige kinderen, en geeft een overzicht van het wetenschappelijk onderzoek naar tweetalig opgroeien. Verder bespreken de auteurs de voordelen van het tweetalig opvoeden, en gaan ze uitgebreid in op de vraag hoe je daarbij het best te werk kunt gaan. Ten slotte staan ze ook stil bij de rol van crèche en school. Het succes van tweetalig opvoeden. Gids voor ouders en opvoeders van Elisabeth van der Linden en Folkert Kuiken is een uitgave van Acco en kost €24,50 (ingenaaid, 182 blz.). ISBN 978 90 334 8815 3 ■ Verbale intelligentie {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In een gesprek je mening geven of verdedigen, of iemand anders van je mening overtuigen, gaat niet iedereen even makkelijk af. In zijn boek Verbale intelligentie reikt psychotherapeut Jeffrey Wijnberg een aantal gesprekstechnieken aan die goed van pas kunnen komen bij het voeren van lastige of belangrijke gesprek- {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} ken. Hoe ga je om met klagers? Hoe met verbale pesterijtjes? Hoe geef je kritiek? Hoe overtuig of motiveer je iemand? Hoe zorg je voor wat lucht en ontspanning? Het boek is geïllustreerd met Sigmund-strips van Peter de Wit. Verbale intelligentie. De kracht van het woord is een uitgave van Scriptum en kost €18,95 (gebonden, 167 blz.). ISBN 978 90 5594155 1 ■ Spelling {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘De regels van de spelling zijn niet altijd makkelijk, maar logisch zijn ze wel’, aldus de montere flaptekst van het Taalhandboek spelling van woordenboekmaker Van Dale. Om die logica duidelijk te maken, geeft het boek bij iedere behandelde regel ook een uitleg van het waarom ervan. Onderwerpen die aan bod komen, zijn werkwoordspelling, aaneenschrijfregels, de tussen-n en de tussen-s, hoofdlettergebruik, accenten en apostrofs, afkortingen, afbreekregels en oude naamvallen. Taalhandboek spelling. Gebruiksaanwijzing van de Nederlandse spelling van Theo de Boer is een uitgave van Van Dale en kost €14,95 (gelijmd, 176 blz.). ISBN 978 94 6077 049 4 En verder ■ Anderhalve eeuw Zwols van Philomène Bloemhoff-de Bruijn. Handelsuitgave van een proefschrift over uitspraakveranderingen in het Zwolse dialect in de periode 1838- 1972. Het boek is een uitgave van de IJsselacademie en kost €19,95 (ingenaaid, 287 blz.). Bestellen en meer informatie: www. ijsselacademie.nl. ISBN 978 90 6697 228 5 ■ Luisteren is de basis van goed communiceren. In haar boek Luisteren, dat is toch niet zo moeilijk? legt gedragscoach Annemieke Nijman uit wat er allemaal nodig is voor deze ‘zwaar onderschatte competentie’, en hoe je je luistervaardigheid kunt verbeteren. Uitgeverij Thema, €12,50 (gebonden, 48 blz.). ISBN 978 90 5871 9 ■ Zacht of zaagt van Klaas van der Veen. Leer- en oefenboek waarin ‘wordt uitgelegd wanneer je cht of gt gebruikt als je een gt- klank in een woord hoort’. Uitgave in eigen beheer, €9,95 (gelijmd, 36 blz.). Bestellen en meer informatie: www.dtgeenprobleem. nl. ISBN 978 90 813963 7 0 Agenda ■ 24 maart, Amsterdam. Uitreiking van de Martinus Nijhoff Vertaalprijs 2013, tevens begin van de vertaalmanifestatie ‘Nederland vertaalt’. Voor meer evenementen en meer informatie: zie www.onzetaal.nl/agenda. Lezer Samenstelling: Redactie Onze Taal Wie zijn de andere lezers van Onze Taal? Maandelijks portretteren we er een. {== afbeelding Foto: Saskia Aukema ==} {>>afbeelding<<} Naam Mariska Davids. Woonplaats Rotterdam. Geboren 31 mei 1973. Beroep Docent Nederlands. Partner, kinderen Getrouwd met een wiskundige, we hebben samen twee dochters. Opleiding Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit Leiden en een opleiding tot communicatieadviseur bij SRM. Hobby's/vrije tijd Hardlopen, fietsen en lezen. Steden bezoeken voor cultuur en lekker eten, maar ook buiten zijn: wind, water, groen, strand. Onze Taal-lid sinds de tijd dat de covers nog één kleur hadden. Waarom werd u lid? Als neerlandica ben ik natuurlijk geïnteresseerd in alle ontwikkelingen die betrekking hebben op taal. Andere tijdschriften Alles met letters eigenlijk. Elle, Psychologie, Vrij Nederland, Flow magazine, De kampioen, Hollands Diep (bestaat helaas niet meer), Oor, Luister, Runner's World, Procycling, Soigneur, Onderwijsblad. Krant NRC Handelsblad. Televisieprogramma Films (van filmhuis tot blockbusters), Britse en Scandinavische detectives, Andere tijden, programma's van Jelle Brandt Corstius, De Gouden Eeuw. Waar ik ook graag tijd voor vrijmaak: programma's over wat mensen beweegt, zoals Man bijt hond. Die lijken vaak aanvankelijk nergens over te gaan, maar gaan intussen juist over alles. Radioprogramma Daar kom ik eigenlijk nauwelijks aan toe, ook omdat ik op het werk geen radio kan luisteren en niet dagelijks met de auto reis. Boek Erg genoten van Bonita Avenue. Ben nu bezig in Peter Terrins Post mortem. Zulke boeken vind ik altijd zwaar om te lezen, omdat ze zo dichtbij komen: de basisangst om te verliezen. Maar juist dat maakt ze ook weer mooi. Website Die van de Taaladviesdienst van Onze Taal: eerste hulp bij taal in nood. Verder: Literatuurgeschiedenis. nl, de dbnl-site, Boekwinkeltjes.nl en Marktplaats. Wat leest u het eerst in Onze Taal? Toch de achterkant, gevolgd door de inhoudsopgave. Wat zelden? Hoe zal ik het noemen? Geneuzel achter de komma? Ik vind correct Nederlands belangrijk, maar er is een grens. Welke taalonderwerpen boeien u het meest? Taalgrapjes en stukken over de kwaliteit van het (taal- en spelling)onderwijs. Welke niet zo? Als ik geen verband meer kan ontdekken met de dagelijkse praktijk. Taal moet rollen. Favoriete Onze Taal-artikel Het artikel van Jannemieke van de Gein ‘Komd een kind van de basisschool’, over de spelvaardigheden van basisschoolleerlingen, maakte wel iets bij me los. Aantrekkelijkste taaltrend Jongeren die jongleren met woorden om enthousiasme en goedkeuring te uiten. Ergerlijkste taaltrend Hun als onderwerp, hij wilt en gehaspel met lidwoorden. Verbetert u iemands taalgebruik weleens? Ik probeer dat wel te beperken tot het klaslokaal en mijn eigen kinderen. Correctie slaat een gesprek dood. Welke taalfout maakt u stiekem bewust tóch? Soms vind ik het heerlijk om even over te gaan op écht Rotterdams. Beste taalgebruiker Als ik zie wat de liedteksten van Alex Klaasen teweegbrengen bij mijn dochter (oké, en ook bij mij), dan vind ik dat knap. Ook een compliment waard: de manier waarop Ramsey Nasr gedichten declameert en poëzie onder de aandacht weet te brengen. Als u de baas was over de taal, wat zou u dan het eerst doen? De laatste dubieuze zaken uit de spellingregels verwijderen en dan afspreken dat we de komende honderd jaar van de spelling afblijven. Lelijkste woord Je kunt woorden alleen lelijk gebrúíken. Mooiste woord Alles wat warm klinkt en uitgesproken wordt door mensen naar wie je wilt luisteren. {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} Redactie Onze Taal Tamtam ‘Stop gescheld op internet’ {== afbeelding PvdA-voorzitter Hans Spekman: genoeg van anonieme scheldkannonades. ==} {>>afbeelding<<} PvdA-voorzitter Hans Spekman ageerde onlangs scherp tegen het gescheld in de berichten die hij ontvangt. Hij zette enkele aan hem verstuurde haatmails op zijn Facebookpagina en riep op tot wat al snel een ‘beschavingsoffensief’ ging heten, gericht tegen mensen die via sociale media bedreigingen en verwensingen uiten. ‘Ik ben het een beetje zat om anonieme scheldkanonnades te ontvangen. Ik maak daarom bij dezen een ontvangen bericht openbaar. Dat je er maar trots op bent’, aldus Spekman op Facebook. Premier Rutte viel Spekman bij: ‘Je moet tegen kritiek kunnen, maar als dat verwordt tot scheldpartijen heb ik daar grote moeite mee. Ik wil een oproep doen het debat stevig te voeren, met gebruik van humor en ironie, maar zoek de grens bij beschaving en fatsoen.’ Jongerenwoord jood wereldnieuws Half januari werd het woord jood even wereldnieuws. Dat gebeurde nadat taalkundige Marc van Oostendorp in zijn column op Neder-L (een elektronisch tijdschrift voor neerlandistiek) had gesignaleerd dat enkele jongeren in Zuid-Holland het woord gebruiken om aan te geven dat ze iets geweldig vinden. Van Oostendorp hoorde dit jood (of joot - de spelling is onduidelijk) zelf bij een paar Leidse middelbareschoolmeisjes, en het kwam voor op Meldpunt Taal, een website waar mensen taalontwikkelingen kunnen signaleren. Voor onder andere The Times of Israel en de tv-zender Al Arabiya was Van Oostendorps column aanleiding voor een bericht over het onderwerp; de koppen luidden respectievelijk ‘For Dutch teens, “Jew” the new “cool”’ en ‘“Jew” is the new “cool” for Dutch youths’. EU-octrooi in maar drie talen Na tientallen jaren gesteggel is de kogel door de kerk: een Europees octrooi hoeft vanaf 2014 alleen nog maar in het Engels, Frans of Duits te worden vertaald. Nu worden voor die octrooien nog meer talen van de Europese Unie gebruikt. Voor een uitvinder kan deze wijziging een enorme besparing opleveren: die hoeft nu geen kosten meer te maken voor het laten vertalen van zijn octrooi in elk land waarvoor hij het wil laten gelden. De maatregel is onderdeel van een nieuw gemeenschappelijk Europees octrooi, dat volgens minister Kamp van Economische zaken alleen maar voordelen heeft: ‘Een octrooi aanvragen in Europa is nu nog een hemel voor juristen, maar een vagevuur voor ondernemers.’ Het gejuich over het besluit was overigens niet unaniem. Spanje en Italië blijven zich verzetten tegen de beperking van het aantal officiële talen tot drie. Zij willen daar ook het Spaans en Italiaans bij hebben. De twee landen doen dan ook niet mee aan de nieuwe regeling; bovendien stapten ze naar het Europees Hof van Justitie, dat over enkele maanden uitspraak doet. En verder: Dialect De Vlaamse overheid en de Nederlandse Taalunie investeren samen 800.000 euro in dialectonderzoek aan de Universiteit Gent. Daarmee kan het vorig jaar nog bedreigde Woordenboek van de Vlaamse dialecten alsnog worden afgewerkt en gedigitaliseerd. (Zie ook ‘Tamtam’ in het novembernummer van 2012.) Spatie De winnaar van de verkiezing van ‘de onjuiste spatie van 2012’ is de spatie in het nieuwe logo van het Rijksmuseum; die kreeg 50% van de stemmen. Nummer twee werd ‘Speelterrein voor twee tot zes jarigen’, nummer drie ‘oude kaaskroketten’. Kindernamen Daan en Emma waren in 2012 de populairste kindernamen, net als in 2011. Dat blijkt uit de jaarlijkse top-20 van de Sociale Verzekeringsbank. Op de tweede plaats staan Bram en Sophie, en op de derde plaats Sem en Julia. Zlatan Zlatanera, een werkwoord dat ‘iets met veel machtsvertoon aanpakken’ of ‘domineren’ betekent en dat is afgeleid van de Zweedse voetballer Zlatan Ibrahimović, is opgenomen in het Zweedse woordenboek. Het is een leenwoord uit het Frans, waarin zlataner al een poosje populair is. Krachtterm Shit is de meestgebruikte krachtterm in Engelstalige e-mails (43%), gevolgd door fuck (39%) en damn (18%). Dat leert onderzoek van het Amerikaanse bedrijf Cue. Meer informatie: www.onzetaal.nl/tamtam. Antwoorden Taaltest (zie pagina 67) A. Spelling 1.b. comité 2.a. eurocommissaris 3.a. fluoresceren 4.b. nooit ofte nimmer 5.a. 220V-aansluiting B. Woordenschat 1.b. heimelijk en bij wet verboden 2.a., b. en c. zijn alle drie juist 3.b. toebehoren 4.a. bouillon C. Zoek de fouten 1.laatgotische, klandizie 2.rozenkransen, wierookvaten, teakhouten, katholieke accessoires, goededoelenorganisaties D. Extra De verleden tijd van benijden is benijdde (niet beneed), van snijden sneed (niet snijdde), en orf is alleen ironisch te gebruiken voor erfde. Naast zegde af, joeg en waaide zijn ook zei af, jaagde en woei goed. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Frank Jansen Hom of kuit Alleen universitair geschoolde leerkrachten op de basisschool? Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Onlangs, in december, werden de resultaten bekendgemaakt van een internationaal onderzoek naar de leesprestaties van tienjarigen. Dit onderzoek werd ook in 2001 en 2006 gehouden. Uit een vergelijking van de resultaten blijkt dat de Nederlandse kinderen achteruit zijn gegaan met lezen, zowel in absolute zin (hun scores zijn lager) als in vergelijking met het buitenland - andere landen hebben de laatste jaren juist vooruitgang geboekt. Naar aanleiding van de resultaten in 2006 kondigde de overheid aan zich te zullen inspannen om het tij te keren. Nu dat vooralsnog niet gelukt lijkt, wordt de vraag urgent of dat wel mogelijk is voor de grijpstuiver die men voor de maatregelen heeft uitgetrokken. Een voorwaarde voor verbetering is dat alle onderwijzers excellente lezers zijn, én voldoende bekwaam zijn in de leesdidactiek. En zoiets kan alleen als hun opleiding naar een hoger niveau getild wordt. In Finland zijn alle basisschooldocenten universitair opgeleid. Moet dat ook in Nederland worden ingevoerd? Voorstander Wie een eerste blik op de cijfers werpt, kan nog denken dat het wel meevalt met de Nederlandse prestaties, maar als je nauwkeuriger kijkt, zie je iets ontstellends. De onderzoekers onderscheiden vier soorten lezen, die in moeilijkheidsgraad opklimmen. Bij de twee makkelijkste soorten scoren we bovengemiddeld. Maar voor de moeilijkste soort van lezen, die inhoudt dat je vanuit de tekst verbanden legt met allerhande andere vormen van beschikbare kennis, zijn onze resultaten helemaal niet zo goed. En juist deze vorm van lezen is de enige die de naam van lezen waard is. Interesseert het iemand of u de tekst die u nu aan het lezen bent, kunt opdreunen? Of er een telefoonnummer in kunt vinden? Nee, het enige zinvolle dat u met de tekst kunt doen, is mijn argumenten en die van mijn tegenstander begrijpen, ze tegen elkaar afwegen en daarbij verbanden leggen met wat u verder gelezen hebt en met wat u weet van het onderwijs. Om deze vorm van begrijpend lezen te beoefenen, is onmiskenbaar een zeker intelligentieniveau nodig, waarover misschien wel niet alle huidige leraren beschikken. Maar nog veel belangrijker is dat de leerkrachten doorkneed zijn in de didactiek van het begrijpend lezen. Ze moeten de leerlingen leren teksten te vergelijken en te discussiëren over de inhoud. Daar is een grondige, universitaire opleiding voor nodig. Tegenstander Er zijn, zo blijkt uit het onderzoek, op de hele wereld maar twaalf landen waarin de kinderen beter lezen dan de onze. Is dat reden voor alarm? Het gemiddelde Nederlandse lezertje scoort ver boven het wereldgemiddelde. Daar mogen wij blij om zijn. En er is nog meer reden tot vreugde. Onze slechte lezers doen het veel beter dan de slechte lezers in de andere landen. Dat is goed nieuws, want voor onze economie is het veel nuttiger dat het basisniveau redelijk is dan dat onze beste 10% allemaal excellente begrijpend lezers zijn. Er zijn nog twee redenen om voorzichtig te zijn met het luiden van de noodklok. De alarmistische geluiden komen van deskundigen die niet doorhebben dat het lezen van lange, ingewikkelde teksten elk jaar minder belangrijk wordt voor het maatschappelijk functioneren. We lezen wel, maar vooral teksten van 160 tekens. Complexe zaken krijgen we liever uitgelegd op een persconferentie of in een filmpje op internet. En verder: weten we wel zo zeker dat de universitaire pabo, die in Finland zo succesvol is, ook bij ons werkt? De kans is groot dat de enige die van de overheidsinspanning profiteren de universiteiten zijn. Nee, er is geen enkele reden om bij het leren lezen van de ingeslagen weg af te wijken. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Moeten leerkrachten op de basisschool universitair geschoold zijn? Geef voor 19 maart uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Leerkrachten op de basisschool moeten universitair geschoold zijn’ of ‘Leerkrachten op de basisschool hoeven niet universitair geschoold te zijn’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming De vraag van de vorige keer luidde: zijn woord-van-het-jaarverkiezingen zinvol? Dit is kennelijk typisch een kwestie die in de maand december speelt, en na de jaarwisseling minder weet te boeien. Van de 75 stemmers vonden er 29 (39 procent) dergelijke woordenlijstjes zinvol. De andere 46 (62 procent) vonden dat niet. Een ruime meerderheid zit op dergelijke verkiezingen dus niet te wachten, zo lijkt het, maar de stembetuigingen op het forum op de website geven een genuanceerder beeld. Weinig inzenders wijzen de lijstjes helemaal af. Ze mogen dan misschien geen nut hebben, ze zijn wél vermakelijk en zetten aan tot nadenken over taal, in het bijzonder de onze. Eén inzender huldigt het standpunt dat de lijstjes op zichzelf waardeerlijk zijn, maar het aanbrengen van een rangorde op grond van een stemming niet. {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Wilders definitief naar Australië Volkskrant.nl Bord op station Den Bosch Hier komen mensen regelmatig om de krant of een tijdschrift te lezen, elkaar te ontmoeten, in de collectie te sneuvelen of rustig te studeren. Steden Driehoek over Apeldoornse bibliotheek STROOI ZOUT MORGEN IN HUIS Internetadvertentie Ouderen moeten relatief vaak begraven worden De Volkskrant Business lunch 2 of 3 gangen lunch Bestaande uit lichte en verteerbare gerechten. Menukaart restaurant in Woudrichem Het brandweerwerk staat bol van de verassingen. Vaak genoeg blijkt een melding die een alledaags incident doet vermoeden, ter plaatse een verassende wending te nemen. Sitrap, blad van Brandweer Amstelland Inclusief exclusief katern Nederlandleest.nl Heilige Geest neemt afscheid van pastor De Heilige Geest-parochie neemt zondag afscheid van pastor Rafael Golianek, in de H.H. Petrus en Paulus kerk in Goor. Twentsche Courant Tubantia Rutte: blij als Dijsselbloem post krijgt Nederlands Dagblad Kaasverpakking {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 4] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} maandblad van het genootschap onze taal Onze Taal 4 2013 Taal in aprilgrappen Banckboef! Platbroeck! Scheldwoorden uit de zestiende eeuw Het succes van Taalvoutjes Licht ontvlambare e-mails Wat doe je ertegen? {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 82ste jaargang nummer 4 april 2013 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: info@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut); e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Twitter: @onzetaal Facebook: www.facebook.nl/onzetaal Taalpost en TLPST Zie www.taalpost.nl; redactie: Erik Dams en Marc van Oostendorp Woordpost en Woordspot Zie www.woordpost.nl en www.woordspot.nl; redactie: Taaladviesdienst Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 31.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Laurien Boekhoff-Talsma Raymond Noë Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Mariëtte Baarda, Hans Beelen, Ton den Boon, Aaf Brandt Corstius, Frank Dam, Gaston Dorren, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Arjen van Veelen Directie drs. P.H.M. Smulders Administratie Heleen Bücker Leonie Flipsen Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Rutger Kiezebrink Jaco de Kraker Tamara Mewe Lydeke Roos Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. G.C. (Gert) Haverkate, voorzitter drs. L. (Leo) Voogt, vicevoorzitter drs. E.H.M. (Els) Goossens, secretaris drs. M.A. (Margot) Scheltema, penningmeester dr. E.H.C. (Els) Elffers, prof. dr. C.J.M. (Carel) Jansen, mr. drs. L. (Bert) Jongsma, lic. M. (Martine) Tanghe, drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €6,-. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten €34,50 per jaar; buitenland binnen Europa €47,- (priority €49,-); buitenland buiten Europa €57,- per jaar. Digitale Onze Taal €34,50; in combinatie met ‘papieren’ abonnement €15,50. Prijs collectief abonnement: op aanvraag. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €29,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam of via www.cjpdeals.nl. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Dedicon: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta, Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding Foto: Iris Vetter ==} {>>afbeelding<<} ‘Ik lach ook nog steeds heel hard om “pitloze witte duiven”.’ Vellah Bogle (blz. 84) {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 76 Saskia Aukema en Peter Burger 1 april, geen klinkers in je mail! Taal in aprilgrappen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 82 Brechtje Keulen ‘Kinderen à €3,45’ Het succes van Taalvoutjes op internet {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 86 Bas Jongenelen Banckboef, platbroeck, claddorie Scheldwoorden uit de zestiende eeuw {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 88 Jenny Audring ‘Je bent zelf een universele afstandsbediening’ Hoe een schoolpleinzinnetje Twitter veroverde {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 90 Frank Jansen en Daniël Janssen Nieuwe media, grote risico's Licht ontvlambare e-mails en Facebookberichten Excuus Onze Taal worstelt met een ernstige fout in de software van het ledenbestand. Daardoor kunnen in de verzending van de nummers van april en mei fouten optreden. Ook kunnen betalingsherinneringen ten onrechte verstuurd zijn. Bij voorbaat onze welgemeende excuses voor de overlast. Secretariaat Onze Taal En verder 84 Congres 2013, en ander nieuws over Onze Taal Rubrieken en series 79 Reacties: richtingen; dialectverschillen; taalregels overtreden; ‘paard in (de) gang’; plaatsnamen met windrichtingaanduidingen 80 Raarwoord: uit het Oebychs 81 Vraag en antwoord: twee percentages: meervoud?; meervoud van timmerman; Google afbreken; accenten op hoofdletters; inhuldigen/huldigen 85 Iktionaire: ontwikkelen 89 Van Aaf tot z: yolo 92 Taalpuzzel 93 Klassewerk 93 Toen in ... april 2007: Schiphol 94 Iconen van de taalkunde [7]: de wereldkaarten van Martin Haspelmath 96 Aanbiedingen voor lezers 98 Woordsprong: allemaal beestjes 99 Taaltest 99 Horstlog: sneeuw 100 Struikelblokken in het Nederlands [7]: het geniepige woordje er 101 Zong: ‘Jagerslied’ 102 Namen op de kaart: de degradatie van Almere Centraal 103 Taalergernissen 103 Gesignaleerd 104 Tamtam: taalnieuws 105 Hom of kuit: is het de schuld van taalkundigen dat de schrijfvaardigheid van studenten achteruitgaat? 106 InZicht: Woorden weten alles, en andere nieuwe taalboeken 107 Lezer 108 Ruggespraak Foto omslag: Tom Croes {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} 1 april, geen klinkers in je mail! Taal in aprilgrappen Saskia Aukema en Peter Burger 1 april is steeds minder de dag waarop je je collega's om een plintenladdertje stuurt. Tegenwoordig is de aprilgrap vooral een marketingmiddel voor producten, goede doelen en media. En taal speelt daarbij nogal eens een belangrijke rol. Een inventarisatie. {== afbeelding Foto: Tom Croes ==} {>>afbeelding<<} Ja hoor, Wim is erin getrapt. ‘Zijn jullie gek geworden?’, schrijft hij op 31 maart 2011 op de website van de Tilburgse afdeling van Trots op Nederland. ‘Politici bazelen al zo veel, moet dat nu ook nog in het Engels?’ De partij had vlak ervoor bekendgemaakt de vergaderingen van de Tilburgse gemeenteraad vanaf dat moment alleen nog maar in het Engels te willen voeren. Het is bepaald niet de enige aprilgrap dat jaar. Linkshandige beschuit (door Bolletje), de ontdekking van de fluitegel (door Natuurmonumenten en de Hema) ... er komt van alles voorbij. Alleen al Wikipedia heeft bij het lemma 1 april zestien grappen verzameld uit 2011. En dat zijn andere grappen dan enkele decennia geleden - die zich vooral ook op een groter podium afspelen. ■ Ooievaarskuitenvet Wie wordt er bijvoorbeeld nog weleens uitgestuurd op fictieve voorwerpen als het plintenladdertje, een blik ooievaarskuitenvet, de pneumatische stoelpomp, het moorkoppenzeefje of de map met zoekgeraakte stukken? Ooit was het een populaire bezigheid om op 1 april dat soort zogeheten fopdrachten te bedenken voor vrienden, familie en collega's. Onze Taal wist in 2002 bijna veertien pagina's te vullen met een inventarisatie van dergelijke onzinopdrachten. Maar ook toen al was de toon vooral nostalgisch van aard. Natuurlijk zijn zulke grappen in de privésfeer niet helemaal verdwenen. Er zal voorlopig geen 1 april voorbijgaan zonder verwijzingen naar losse veters, open gulpen en vogelpoep in het haar, maar in het collectieve geheugen nestelen zich meer en meer de aprilgrappen die te horen zijn in de media. ■ Te mooi om waar te zijn Het is ook wel duidelijk waarom organisaties steeds beter nadenken over een aansprekende grap, en waarom ze de media daar zo gretig bij inschakelen: gratis reclame is altijd meegenomen. Dus ook dit jaar vliegen de persberichten over mailen naar het verleden, koeien met vlekken in de vorm van reclameteksten en levende mummies ons vast weer om de oren. Vaak is de datum in combinatie met het te-mooi-om-waar-te-zijn-gehalte van de tekst een goede indicatie dat het een grap betreft, maar soms is het ook nodig om de taal ervan onder de loep te nemen op zoek naar subtiele aanwijzingen. De grappenmakers stoppen er bijvoorbeeld expres spelfoutjes in. Neem nu de 1-aprilgrap in 1996 waarbij honderden Groningers voor de deur van het plaatselijke vervoersbedrijf stonden te wachten op een apparaatje waarmee ze de stoplichten op groen konden zetten. Ze hadden daarover gelezen in De Gezinsbode, het lokale sufferdje, dat de grap zelf bedacht had. En, zoals Wikipedia droog constateert: ‘De goede lezers hadden dit kunnen weten, want in het krantenartikel waren alle namen van de {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} raadsleden die voor of tegen hadden gestemd, fout geschreven (steeds één letter fout).’ ■ Gebakken lucht Zodra er een naam valt, is het sowieso goed om even extra op te letten in persberichten die eind maart verschijnen. Als de honderden beleggers die dertien jaar geleden wilden beleggen in het bedrijf F/Rite Air de naam van dat nieuwe bedrijf (producent van gelukkigmakende geïoniseerde lucht) ook maar één keer hardop hadden uitgesproken, hadden ze vast wél doorzien dat die wel erg klonk als pseudo-Engels voor ‘gebakken lucht’. De grap werd eind maart 2000 uitgehaald door de beurssite Iex.nl in de nasleep van het schandaal rond World Online, dat zich eerder die maand had voltrokken. Maar vooral in Engelstalige landen bestaat de traditie om hints te verstoppen in namen. Zo bracht The Guardian, die de apriltraditie sinds jaar en dag koestert, op 1 april 2008 het nieuws dat de toenmalige Franse presidentsvrouw Carla Bruni-Sarkozy de Britse premier Gordon Brown van stijladviezen zou gaan voorzien. Dat artikel was geschreven door Frankrijk-correspondente ‘Avril de Poisson’, een naam die verwijst naar het Franse woord voor aprilgrap, poisson d'avril (letterlijk ‘aprilvis’). Vaak speelt taal bij aprilgrappen meer dan alleen een bijrol. De grap van Trots op Nederland met zijn zogenaamde Engelstalige koers staat zeker niet op zichzelf. Hieronder een chronologisch, ongetwijfeld verre van compleet overzicht. Britse adressering, 1977 Op de BBC spreekt een vakbondsleider zijn bezorgdheid uit over de nieuwe manier van postadressering. Het huisnummer moet van de overheid voortaan áchter het adres staan in plaats van ervóór. Dus niet langer ‘10 Downing Street’, maar ‘Downing Street 10’. Lastig voor de postbodes, zo vreest de vakbondsleider. Hij krijgt bijval van het Britse volk, dat het ook een belachelijke maatregel vindt. Maar natuurlijk had hij alles uit zijn duim gezogen. Zonnig San Serriffe, 1977 In datzelfde jaar vinden de lezers van The Guardian in hun krant een zeven pagina's dikke reisbijlage die geheel gewijd is aan de eilandstaat San Serriffe. Alle namen van plaatsen en personen hebben met typografie te maken. De hoofdstad heet Bodoni, de dictator generaal Pica. De twee hoofdeilanden zelf hebben de vorm van een puntkomma. (Sans-serif is het Engelstalige woord voor ‘schreefloos’, een lettertype zonder dwarsstreepjes aan de uiteinden van de letters.) Vermiste hardloper, 1981 De Britse Daily Mail meldt dat de organisatoren van de Londense marathon een Japanse deelnemer missen. De oorzaak wordt gezocht in de Japanse versie van de inschrijfbrief. Daarin stond niet dat het om een tocht van ‘26 mijl’ ging, maar een van ‘26 dagen’. The Guardian maakt bekend alleen nog maar op Twitter te publiceren - ‘elk verhaal kan in 140 tekens worden verteld’. Graaf Tosti, 2002 Een paar dagen voor 1 april ontrukt Joep Habets, culinair medewerker van NRC Handelsblad, de Italiaanse graaf Tosti aan de vergetelheid. In tegenstelling tot de graaf van Sandwich, die eveneens zijn naam gaf aan een broodinnovatie, kent niemand het kleurrijke verhaal van graaf Tosti. In werkelijkheid komt tosti van het Italiaanse woord voor geroosterde sneden brood, dat verwant is aan het Engelse toast. {== afbeelding 1 april 1977: krantenbijlage over de ‘eilandstaat’ San Serriffe. ==} {>>afbeelding<<} Verbod op msn, 2005 Het Jeugdjournaal, Nederlands kampioen geslaagde aprilgrappen, onderneemt actie tegen plannen van de overheid om msn'en te verbieden voor jongeren onder de veertien jaar. Hun Nederlands zou er volgens het toenmalige kabinet te veel onder lijden. Duizenden jongeren belden met een speciaal actienummer, waar zij tot hun opluchting te horen kregen dat het allemaal een grap was. .fy voor Friezen, 2006 Friezen kunnen binnenkort .fy achter hun internetadressen zetten, zo kondigt de Stichting Internet Domeinnammeregistraasje Fryslân in 2006 aan. Net als iedereen uitgelachen is om deze grap, worden de internationale regels voor dat soort lokale domeinen versoepeld. In 2012 maakt Mijndomein.nl bekend de extensie .frl wel degelijk te willen gaan aanbieden - geen grap dus. Volgend jaar moet die in de lucht gaan. Het Blauwe Boekje, 2006 De website Kennislink.nl presenteert Het Blauwe Boekje als tegenhanger van het Witte en Groene Boekje. In die nieuwe spellinggids staan regels die zijn afgestemd op het gemak van de interneten sms-gebruiker: geen lastig in te tikken apostrofs (in de blauwe spelling is het dus: smsen en msnen), minder hoofdletters (de engelse taal) en geen trema's (ideeen, kanoen). Vierhonderd mensen tekenen in op een gratis exemplaar. Sarkozy redt puntkomma, 2008 De Franse president Sarkozy stelt een commissie in om de bedreigde puntkomma te redden, meldt de Franse nieuwssite Rue89.com. In officiële stukken moet het leesteken voortaan op elke pagina minstens driemaal worden gebruikt. Twitterkrant, 2009 The Guardian - ja, weer die krant - maakt bekend alleen nog maar op Twitter te publiceren, wat kosten bespaart en ‘volgens experts kan elk verhaal in 140 tekens worden verteld’. Dieronvriendelijke taal uit Van Dale, 2010 De Dierenbescherming dringt er bij uitgeverij Van Dale op aan dat {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} dieronvriendelijke taaluitingen uit de onlineversie van het woordenboek verwijderd worden. Een stok hebben om de hond mee te slaan eindigt in een bijbehorende internetverkiezing als meest dieronvriendelijke uitdrukking. {== afbeelding 1 april 2006: website Kennislink.nl presenteert Het Blauwe Boekje. ==} {>>afbeelding<<} Zachte g ongezond, 2010 Het Meertens Instituut ontdekt dat mensen met een harde g minder vaak ziek zijn dan sprekers met de zachte variant, doordat die harde, raspende luchtstroom ‘een hygiëniserend effect op de bovenste luchtwegen’ heeft. Het Genootschap Onze Taal biedt gratis cursussen aan om mensen van hun zachte g af te helpen; zo'n 150 mensen tekenen erop in. Engeland doet de z in de ban, 2010 De Engelse spellingcommissie besluit de lastige letter z te vervangen door een s (bijvoorbeeld in visualize; dat wordt visualise) of door een x (zero wordt xero). Op de site DailyWritingTips komen ruim tweehonderd reacties binnen van mensen die het spel veelal meespelen en zich zogenaamd bezorgd afvragen of ze echt in ‘New Xealand’ moeten wonen. Google, Google en nog eens Google, 2010-2012 Als één bedrijf de 1-aprilgrap heeft ontdekt als marketinginstrument, dan is het Google wel. Het innovatieve karakter van het bedrijf blijft niet beperkt tot de realiteit. Zo kwam het bedrijf de afgelopen jaren met uitvindingen als een vertaaldienst voor honden en katten, een jargon-‘bot’ om vakjargon te vertalen voor mensen die net ergens komen werken, een morsetoetsenbord voor Japanners en een gebarenmodus in de Google-e-maildienst Gmail, waarmee je bijvoorbeeld met een postzegel-plakbeweging een nieuw bericht kunt versturen. En dan was er in datzelfde Gmail juist ook nog een storing. In 2010 konden e-mails om die reden tijdelijk geen klinkers weergeven. Mensen met een harde ‘g’ zijn minder vaak ziek dan sprekers met de zachte variant. Streektaal en Nederlands verwisseld op radio, 2011 Het programma Middagpost op de West-Vlaamse Radio 2 kondigt aan voortaan Noenepost te heten. De aflevering op 1 april verloopt een heel uur lang in het West-Vlaamse dialect. Direct erna worden internetgroepen opgericht om het project te herhalen, maar het blijft bij die ene keer. Omrop Fryslân zendt diezelfde dag juist twee uur in het Nederlands uit, maar de Friese luisteraars zijn minder gecharmeerd van de omschakeling. Hoofdredacteur Jan van Friesland (geen grap) haast zich aan de woedende Friezen uit te leggen dat het niet serieus bedoeld was. Stem Darth Vader geliefd, 2012 Uit onderzoek van TomTom blijkt dat de stem van Darth Vader (de zwaar ademende slechterik uit Star Wars) in de auto het geluksgevoel van baby's met 68% vergroot. Bij het horen van de stem van het vriendelijke Star Wars-karakter Yoda zouden baby's op de achterbank juist vaak in huilen uitbarsten. Meer voorbeelden van taal in 1-aprilgrappen of grappen over taal? Geef ze door via redactie@onzetaal.nl. Zie ook ons dossier op www.onzetaal.nl/aprilgrappen. Vijf tips voor een geslaagde 1-aprilgrap 1. Stop kleine hints in de namen die je opvoert. Doe het als: het aangekondigde BBCprogramma over (zogenaamd) vliegende pinguïns, waarvan alleen al de trailer de Britten in 2008 in de ban hield. De filmmaker? Dat was ‘Prof Alid Loyas’, een anagram van April Fools' Day (de Engelse naam voor ‘1 april’). Ook gesignaleerd: namen met omkeringen (Lirpa Loof) of namen die je hardop moet uitspreken voor het effect, zoals Jurgen Fallforit (‘You're gonna fall for it’ - je zult erin trappen) en mevrouw Verheul (klinkt als ‘Verhul’). 2. Bij de datum ‘1 april’ gaan alle alarmbellen af; spreek in de aankondiging liever van ‘morgen’ of iets dergelijks. Doe het als: de Goudse Post, die Goudenaars twee jaar geleden wilde laten demonstreren tegen het zogenaamde plan het Goudse stadhuis te verschepen naar een Europees themapark in Korea: ‘De cultuurhistorische verenigingen roepen alle Gouwenaars op om vrijdagavond om 20.00 uur bijeen te komen.’ 1 april viel in dat jaar inderdaad op vrijdag. 3. De meeste mensen vinden beledigingen en angst voor geweld niet grappig. Doe het niet als: grappenmakers in Lochem, 2011, die een verdacht pakketje plaatsten bij een voormalige synagoge. Niet alleen de Explosieven Opruimingsdienst moest eraan te pas komen, ook werden buurtbewoners geëvacueerd. Doe het ook niet als: de Haagse VVDfractie, die in 2012 voorstelde uitkeringsgerechtigden uit de spits te weren om plaats te maken voor mensen die wél hun steentje bijdragen aan de economie. 4. Werk samen. Doe het niet als: Onze Taal in 2002. Onnadrukkelijk, als een van de dagelijkse ‘taalnieuwtjes’, brachten we dat jaar op de website het bericht dat een bepaalde commerciële zender alle buitenlandse tv-programma's voortaan zou nasynchroniseren omdat mensen niet meer lezen. Dat de zender daar niet van op de hoogte was gesteld, was niet alleen minder chic, het was ook niet erg slim. Samenwerking met de andere instellingen versterkt de geloofwaardigheid enorm. Doe dus wél als: Diergaarde Blijdorp en de Nederlandse Vegetariërsbond, die in 2008 bekendmaakten dat de roofdieren in Blijdorp op vegetarisch dieet gingen. Een deskundige deed in het radioprogramma Vroege Vogels - ook in het complot - de achtergronden daarvan uit de doeken. Overtuigend? Ja, de Volkskrant trapte erin en nam het bericht op. 5. Draai het eens om: introduceer rond 1 april iets wat alleen maar op een grap líjkt. Doe het als: Google, dat 1 april 2004 bekendmaakte dat het zou beginnen met de e-maildienst Gmail. Die was gratis én bood een hele gigabyte aan opslagruimte - een in die tijd ongekende capaciteit; bijna te mooi om waar te zijn, dus. Maar inmiddels weten we dat het bepaald geen grapje was: ruim 400 miljoen mensen maken tegenwoordig gebruik van de dienst. {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Richtingen [1]: stuurboord en bakboord Glenn Mellonius - Haarlem Evelyn Bosma schrijft in haar artikel ‘De stoel staat bergopwaarts van de tafel’ (Onze Taal januari) over de manieren waarop in talen locaties en richtingen kunnen worden aangegeven. Sommige talen doen dat anders dan het Nederlands, omdat ze bijvoorbeeld bergopwaarts of ten noorden gebruiken waar wij ‘links’ of ‘rechts’ zeggen. Maar ook het Nederlands geeft soms op een dergelijke manier een richting aan. In de scheepvaart zeg je namelijk ‘aan bakboord’ als je met je gezicht naar de voorkant van het schip kijkt en een voorwerp links van je wilt aangeven. Sta je met je gezicht naar de achterkant, dan is hetzelfde voorwerp aan je rechterhand, maar je zegt nog steeds ‘aan bakboord’. Richtingen [2]: naar onder en naar boven L.A. Erkelens - Badalucco, Italië In het januarinummer van Onze Taal las ik het interessante artikel ‘De stoel staat bergopwaarts van de tafel’ van Evelyn Bosma, over de manieren waarop in talen locaties en richtingen kunnen worden aangegeven. De schrijfster zoekt haar voorbeelden vooral buiten Europa, maar zo ver hoeft zij niet te gaan. Bij ons (in de buurt van Sanremo in Italië) vragen onze vrienden, als wij een paar weken naar Nederland gaan, wanneer wij ‘su’ (‘naar boven’) gaan, en wanneer wij weer ‘giù’ (‘naar beneden’) komen. Misschien een streekgebonden uitdrukking, maar in ieder geval een die wij in Nederland niet gebruiken. Richtingen [3]: tomtom in je hoofd Felix Van De Laar - Antwerpen In haar artikel ‘De stoel staat bergopwaarts van de tafel’, over de verschillende manieren waarop je in de ene of de andere taal naar plaatsen en richtingen moet verwijzen (links, rechts, voor, achter, zuidelijk, noordelijk, stroomop- of -afwaarts, berg- of zeewaarts), mist Evelyn Bosma juist in haar voorbeeld van de Aboriginaltaal Guugu Yimidhirr een belangrijk punt. Want dat talen allerlei dingen verschillend benoemen, weet iedereen die met een andere taal in aanraking komt. Cruciaal voor de vraag hoe de taal onze waarneming van de werkelijkheid beïnvloedt, is nou juist: hoe kwamen de Guugu Yimidhirr daar in Noord-Australië aan die tomtom in hun hoofd? Ouders vertelden hun kinderen niet expliciet waar de windrichtingen waren; de kinderen leerden ze spelenderwijs door hun eigen waarnemingen en het taalgebruik van de ouderen in hun eigen persoonlijke kompas te integreren. Hoe belangrijk de rol van de taal daarbij was, bleek uit het feit dat de Guugu Yimidhirr de woorden voor de windrichtingen in bijna elke zin gebruikten: het systeem moest wel goed worden onderhouden. {== afbeelding De Guugu Yimidhirr, een Australisch Aboriginalvolk, praten niet in termen van ‘links’ en ‘rechts’, maar van ‘westelijk’ en ‘oostelijk’. ==} {>>afbeelding<<} Als je op die manier naar structurele taalverschillen kijkt, wordt de vraag hoe de taal, de waarneming en het denken elkaar beïnvloeden, pas echt interessant. Welke gevolgen hebben de woordgeslachten? Is voor de Fransen het mannelijke le pont een stoerder ding dan voor de Duitsers het vrouwelijke die Brücke? Wat betekent het als in het Mayali woorden het woordgeslacht ‘groente’ kunnen hebben, en vooral als ‘vliegtuig’ het woordgeslacht groente krijgt? Hoe houden Nederlanders de zonen en dochters van broers en zussen én van ooms en tantes uit elkaar als die allemaal ‘neef’ of ‘nicht’ heten? Ooit is ook gedacht dat de oude Grieken nog niet alle kleuren konden zien omdat Homerus de lucht of de zee nooit ‘blauw’ noemt. Maar later in de negentiende eeuw kwam men erachter dat je helemaal geen kleurennamen nodig hebt om kleurschakeringen toch van elkaar te kunnen onderscheiden. Die hele intrigerende problematiek van taal, waarneming, cultuur en denken wordt uitgebreid (in 342 bladzijden) en goed gedocumenteerd uit de doeken gedaan in het vorig jaar bij Het Spectrum verschenen boek Door de bril van de taal. Hoe woorden de wereld kleuren van de Israëlische taalkundige Guy Deutscher. Dus wie na het artikel van Bosma meer wil weten, is nog een paar uur zoet Er zijn overigens weinig leden van het Guugu Yimidhirr-volk meer over die het Nederlands exotisch zullen vinden. Voorzover nog in leven, spreken ze inmiddels allemaal Engels en snappen en gebruiken ze ook gewoon left en right en before of behind. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Dialectverschillen Louis Kolkman - Nijmegen In het januarinummer van Onze Taal las ik ‘Klein taalgebied, grote verschillen’, Gaston Dorrens interessante artikel over de oorzaken van dialectverschillen binnen het Nederlandse taalgebied. Daarin worden wel politieke grenzen genoemd als oorzaak van taalverschillen, maar de geografische blijven onderbelicht. Dat wil zeggen, Dorren noemt wel de dialectverschillen die het gevolg zijn van het isolement van eilanden, zoals Urk, maar hij noemt niet het isolerende effect van moerassen, wateren en (meer in het oosten) woeste gronden, die interactie tussen dorpjes en steden bemoeilijkten. In vroeger tijden was een rivier (en die hoefde dan niet eens zo breed te zijn) vaak al een onoverkomelijke hindernis voor de omwonenden. Taalregels overtreden Hans Groote - Beilen Wat een heerlijke column van Joop van der Horst in het januarinummer van Onze Taal, waarin hij uitweidt over de ideeën over taal die gekoesterd worden door ‘gewone mensen’, oftewel niet-taalkundigen. Vooral die prachtige, enigszins decadente aanduiding gewone mensen vond ik heerlijk. Ik ben een ‘gewoon mens’, want ik ben geen taalkundige. Maar misschien kan ik desondanks een idee aandragen voor Joops onderzoek naar de taalideeën van gewone mensen. Ik heb uit een blad dat zich voornamelijk met psychologie voor gewone mensen (in dit geval nietpsychologen) bezighoudt, de volgende stelling mogen optekenen: ‘Het overtreden van regels die ons door derden worden opgelegd geeft ons een gevoel van vrijheid.’ Het artikel ging over het vrijkomen van endorfine en andere zaken waar een gewoon mens geen weet van behoort te hebben, en de schrijvers gebruikten voorbeelden als: in de auto iemand inhalen die keurig met de maximaal toegestane snelheid rijdt. Extrapoleer ik het voorbeeld naar de Nederlandse taal, dan zou dit weleens een interessante stelling kunnen zijn om daarmee ook de verloedering hiervan te verklaren. Die ontstaat dan niet door luiheid en niet door gebrek aan voorlichting, maar door een instinctieve drang naar vrijheid. Wég van de ‘ongewone mensen’: de taalkundigen, die ons in het keurslijf van hun regeltjes trachten ‘te keetenen ende te smooren!’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Paard in (de) gang’ Roel Siebrand - Amsterdam In de februari/maartaflevering van zijn rubriek ‘Zong’ schrijft Guus Middag over de carnavalskraker ‘Er staat een paard in de gang’ van André van Duin. Op de afbeelding bij het artikel (het singlehoesje?) ontbreekt het woordje de en ook Guus Middag laat het in zijn eerste zin van het eerste couplet weg. Dat is geestig; heeft hij onbewust dezelfde fout gemaakt als de opmaker van het hoesje? En bij de correctie is het ook over het hoofd gezien, terwijl Van Duin toch echt ‘Er staat een paard in dé gang’ zingt. Plaatsnamen met windrichtingaanduidingen Guido Van Der Wedden - Delft Riemer Reinsma noemt in de decemberaflevering van zijn rubriek ‘Namen op de kaart’ de plaats Zuidoostbeemster (1850) als eerste en Amsterdam-Zuidoost (1987) als enige andere voorbeeld van plaatsnamen met gedetailleerde windrichtingaanduidingen. Maar hij gaat voorbij aan het feit dat in 1942, dus vijfenveertig jaar voor het ontstaan van Amsterdam-Zuidoost, de Noordoostpolder werd ingepolderd - die in 1948 ook officieel die naam kreeg. Rectificatie In de februari/maartaflevering van de rubriek ‘InZicht’ staat een stukje over het boek Onvertaalbaar! Hierin wordt van Howard Rheingold, de auteur van They Have a Word for It, gezegd dat hij een ‘internationaal bekende vloek- en scheldwoorddeskundige’ is. Dat is hij niet; hij werd verward met Reinhold Aman van het scheld-en-vloektijdschrift Maledicta. Onze excuses. Raarwoord Uit het Oebychs Guus Middag over opmerkelijke woorden, oud en nieuw. Er was eens een land en dat land heette Oebychië. Daar woonden de Oebychen. En zij spraken het Oebychs met elkaar. Tussen de veertiende en de negentiende eeuw. Maar de Oebychen werden verdreven. Zij moesten rond 1850 hun geboortegrond in de Kaukasus verlaten en zij zagen zich gedwongen hun nomadenbestaan op te geven. Zij trokken naar het westen van Turkije en probeerden daar zo veel mogelijk op te gaan in de Turkse cultuur. En zo verdween ook hun taal. In 1992 was er niemand die nog Oebychs sprak - op één oude man na. Toen de taalkundige Ole Stig Andersen dat hoorde, reisde hij snel naar het dorpje van deze man, om nog zo veel mogelijk van deze verdwijnende taal vast te leggen. Hij kwam er op 8 oktober 1992 aan - en hoorde toen dat Tevfik Esenç, de laatste spreker van het Oebychs, enkele uren eerder was overleden. Daarmee was ook het Oebychs gestorven. Welke woorden gingen er om in het hoofd van de laatste spreker, in zijn laatste maanden? De dichter John Burnside vraagt het zich af, in zijn gedicht ‘The Last Man to Speak Ubykh’. Het is vertaald door Ingmar Heytze, in zijn bundel Ademhalen onder de maan (2012). Langzaam moet zijn moedertaal zijn weggezakt in zijn geheugen, zo stelt de dichter zich voor: het Oebychse woord voor een boom, een kikker, een vogel. Als Esenç al iets zei in het Oebychs, dan kon niemand van zijn dorpsgenoten het verstaan. ‘Toch zouden ze later het woord onthouden / dat hij die ochtend sprak, vlak voordat hij stierf’. Dat klinkt mooi, maar niemand wist wat het betekende. Was het een Oebychs woord voor gras? Of voor de dood? Misschien was het wel een woord van heel lang geleden dat nu, vlak voor zijn dood, weer in zijn geest was opgedoken: misschien wel het oude Oebychse woord voor, zoals de dichter veronderstelt, ‘alles wat niemand zich wist te herinneren’. Guus Middag {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaladviesdienst Vraag en antwoord Twee percentages: meervoud? ?Is deze zin juist: ‘65% van de jongens en 70% van de meisjes had een voldoende’? Of moet de persoonsvorm hier meervoud zijn, dus hadden? !Had heeft de voorkeur. Hoewel er en in het onderwerp staat, zit deze zin anders in elkaar dan bijvoorbeeld ‘Tien jongens en negen meisjes hadden een voldoende’ of ‘Tess en Tibor hadden een voldoende.’ Als een percentage de kern vormt van het zinsonderwerp, wordt volgens de naslagwerken bij voorkeur een enkelvoudige persoonsvorm gebruikt: ‘65% van de jongens had een voldoende.’ Staan er twee percentages in het onderwerp, verbonden door het woord en, dan heeft het enkelvoud ook de voorkeur. Dat is omdat percentages geen concrete, telbare dingen aanduiden; je kunt twee percentages eigenlijk niet bij elkaar ‘optellen’ tot een meervoud. Een meervoudige persoonsvorm is niet fout, maar als er een enkelvoud staat, zoals in de zin in de vraag, hoeft dat dus niet verbeterd te worden. Een vergelijkbare kwestie speelt bij zinnen waarin het onderwerp bestaat uit twee (of meer) woordgroepen met elk(e) of ieder(e), verbonden door het woord en: ‘Elke jongen en elk meisje had een onvoldoende.’ Meervoud van timmerman ?Ik heb altijd geleerd dat timmerman als meervoud timmerlieden of timmerlui heeft. Is dat inderdaad zo, of mag je ook timmermannen gebruiken? !Het woord timmerman heeft volgens de hedendaagse naslagwerken drie mogelijke meervouden: timmerlieden, timmerlui en timmermannen. De vorm timmermannen klinkt heel gewoon in een concreet geval als ‘Er waren hier vanmorgen drie timmermannen over de vloer.’ Timmerlieden en timmerlui zijn vaak bruikbaar als de beroepsgroep als geheel bedoeld wordt: ‘Timmerlieden hebben vaak een degelijke vakopleiding gevolgd.’ Het lijkt erop dat de meervoudsvormen op -lieden en -lui langzaam aan het verdwijnen zijn. Vormen als timmerlieden, zakenlui en brandweerlieden klinken voor veel mensen formeel of verouderd. Bij ‘nieuwere’ beroepen is het meervoud op -lieden of -lui soms helemaal niet mogelijk: het is niet klusjeslieden of klusjeslui en vuilnislieden of vuilnislui, maar klusjesmannen en vuilnismannen. Een andere meervoudsvorm die in opkomst is, is die op -mensen: brandweermensen, vakmensen, zakenmensen. Die vorm is vooral handig als er (ook) vrouwen mee bedoeld (kunnen) zijn. Overigens is er wat de betekenis betreft op dat punt niet veel veranderd, want de woorden lieden en lui betekenen eigenlijk ook ‘mensen’. Google afbreken ?Kun je de naam Google afbreken aan het eind van de regel? En zo ja: doe je dat dan als Goo-gle of als Goog-le? !De naam Google kan worden afgebroken als Goo-gle, overeenkomstig de verdeling in lettergrepen in de uitspraak. Het heeft echter de voorkeur om zo'n afbreking te vermijden, vooral omdat het er niet mooi uitziet. Het afbreken van Engelse namen en woorden (en afleidingen daarvan) is niet altijd makkelijk, en levert soms een onduidelijk beeld op. Het werkwoord facebooken bijvoorbeeld is af te breken als faceboo-ken (de dubbele oo is nodig om de Engelse oe-klank weer te geven). Maar als het even kan, is face-booken aan te bevelen, omdat dit duidelijker is. De afbreking fa-cebooken is overigens niet juist, omdat face één lettergreep vormt. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Accenten op hoofdletters ?Mogen er op hoofdletters ook accenttekens gezet worden? !Ja, dat mag, al is er in de naslagwerken wat onduidelijkheid over. Volgens het Groene Boekje mogen er op hoofdletters geen accenten of uitspraaktekens gebruikt worden (tenzij een woord met accent op een hoofdletter ontleend is aan een andere taal). Maar in de Technische handleiding, het document dat als basis van het Groene Boekje dient, staat: ‘wie dat wenst, heeft de vrijheid de mogelijkheden van de tekstverwerker te benutten om hoofdletters met accenten weer te geven’. Het Witte Boekje heeft er ook geen enkel bezwaar tegen. Lange tijd werden accenten op hoofdletters vermeden, omdat ze technisch lastig te maken waren - zowel met de typmachine als met de eerste generatie(s) tekstverwerkers. Daarom kwam je ze vroeger nauwelijks tegen; als een zin met één begon, werd dit geschreven als Eén en niet als Één. Omdat Eén voor veel mensen daardoor een vertrouwder woordbeeld is dan Één, is het eerste accent bij dit woord niet verplicht. Maar in andere gevallen heeft het wel de voorkeur, omdat het informatie geeft over de juiste uitspraak of klemtoon: ‘À propos, oma komt straks langs’, ‘Ík weet van niets’, ‘Éérst je handen wassen!’, ‘Óúde koffie hoef ik niet.’ Ook als een heel woord of een hele zin in hoofdletters staat, bijvoorbeeld in een kop boven een tekst, kunnen accenttekens en trema's beter niet weggelaten worden: ‘NU ÉÉN APP VOOR AL UW COMMERCIËLE WENSEN’. Inhuldigen/huldigen ?Is het ‘Op 30 april wordt de koning ingehuldigd’ of ‘Op 30 april wordt de koning gehuldigd’? !Ingehuldigd is correct; het gaat hier om de officiële plechtigheid waarbij de nieuwe koning wordt erkend, en daarbij hoort het woord inhuldigen. Het bijbehorende zelfstandig naamwoord is inhuldiging. In artikel 32 van de grondwet staat de zin: ‘Nadat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag heeft aangevangen, wordt hij zodra mogelijk beëdigd en ingehuldigd in de hoofdstad Amsterdam in een openbare verenigde vergadering van de Staten-Generaal.’ Ook bij andere plechtige benoemingen wordt inhuldigen wel gebruikt, bijvoorbeeld bij burgemeesters. De zin ‘Op 30 april wordt de koning gehuldigd’ is op zich wel mogelijk, maar huldigen betekent vooral ‘hulde bewijzen, eren’; dat is niet wat bedoeld wordt bij de troonsopvolging. Huldigen wordt in de praktijk meestal gebruikt als het gaat om sporters die een belangrijke prestatie hebben geleverd en in hun thuisland of woonplaats feestelijk worden onthaald. Het gebruik van inhuldigen is dan niet juist. Meer taaladvies? Op onze website vindt u zo'n 1800 taalkwesties: www.onzetaal.nl/taaladvies. De Taaladviesdienst is telefonisch bereikbaar op 0900 - 345 45 85 (zie ook colofon). {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Kinderen à €3,45’ Het succes van Taalvoutjes op internet Brechtje Keulen Taalliefhebbers Inger Hollebeek en Vellah Bogle stoorden zich aan taalfouten in de media, en begonnen het online platform Taalvoutjes. Een jaar na de oprichting heeft de Facebookgroep al meer dan 135.000 fans. {== afbeelding Vellah Bogle (l.) en Inger Hollebeek van het online platform Taalvoutjes. Foto: Iris Vetter ==} {>>afbeelding<<} ‘Tijdens de avondspits sta ik vaak met een huilende baby in een pan te roeren.’ Het staat er echt in een tijdschrift over het opvoeden van kinderen. Of: ‘Geld voor de hele straat’, als onderschrift bij een verkeersbord. Taalliefhebbers Inger Hollebeek en Vellah Bogle verzamelen opvallende en vooral grappige taalfouten op hun online platform Taalvoutjes. Nu is het alleen nog een Facebookpagina, maar binnenkort komt er ook een website. Want het idee slaat aan: een jaar na de oprichting heeft de pagina al meer dan 135.000 fans. Iedere dag plaatsen Hollebeek en Bogle drie foto's van taalmissers online. Op dit moment bevat het archief meer dan vijfduizend foto's, en dat is dan alleen nog maar een selectie van de grappigste inzendingen. Het idee achter Taalvoutjes - het publiceren van taalfouten waar je om kunt lachen - is niet nieuw. Sterker nog, Taalvoutjes lijkt wel wat op ‘Ruggespraak’, de populaire rubriek die sinds 1991 op de achterpagina van Onze Taal staat, en waaruit inmiddels al twee bloemlezingen zijn verschenen: Door rood en spook gereden (2004) en Man schiet niet in knie (2011). Deze Onze Taal-rubriek zou niet kunnen bestaan zonder de bijdragen die de lezers insturen, en dat geldt ook voor Taalvoutjes. Hollebeek en Bogle hoeven zelf inmiddels niet meer op zoek naar fouten. Via het prikbord van de pagina krijgen ze dagelijks tussen de vijftig en honderd fouten ingestuurd. ■ Onwerkelijk {== afbeelding Foto: Iris Vetter ==} {>>afbeelding<<} Het succes van Taalvoutjes voelt nog onwerkelijk, zeggen Hollebeek en Bogle. Ze waren altijd al bezig met taal - Bogle studeerde journalistiek en werkt nu bij National Geographic, en Hollebeek is freelance tekstschrijver en fotograaf - maar ze zijn zelf verrast dat ze hun enthousiasme over dat onderwerp aan zo veel mensen hebben kunnen overbrengen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In het geroezemoes van het restaurant van filmmuseum EYE vertellen ze hoe ze elkaar opgetogen sms'ten bij de eerste paar ‘likes’. Ze maken grappen over fouten die steeds opnieuw ingezonden worden (‘Dan komt “kroepoep” weer binnen’) en over bedrijven die de onmogelijk te beantwoorden vraag stel- {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} len hoe ze aan zo veel volgers komen. Dat weten ze zelf namelijk ook niet. Is Taalvoutjes uit ergernis geboren? Bogle: ‘We stoorden ons bijvoorbeeld aan d/t-fouten in de krant. Vanwege onze journalistieke achtergrond hebben we allebei een soort eergevoel als het om taal gaat. Ik snap best dat iemand die op persoonlijke titel iets op een van de sociale media schrijft soms een fout maakt, maar als journalistiek of communicatie echt je werk is, wordt het een ander verhaal. De regels van het Nederlands zijn echt niet zó moeilijk, dus die kan iedereen gewoon leren. Toch begrijp ik ook die fouten in de krant wel. De krantenmarkt staat onder druk en er wordt waarschijnlijk ook bezuinigd op eindredactie.’ Hollebeek: ‘Meer nog dan ergernis was het denk ik de verbazing over taalfouten die ons op het idee bracht Taalvoutjes op te richten. Ik kwam steeds verhaspelingen van twee uitdrukkingen tegen in de krant. Een krant schreef bijvoorbeeld dat Adele meer prijzen “in de wacht nam” dan Whitney Houston. En opmerkingen als “Ik irriteer me daaraan” zag ik ook heel vaak. Die plaatste ik dan op mijn eigen Facebookpagina, en Vellah deed dat ook al. Toen we bedachten dat we daar samen iets mee wilden doen, hebben we binnen een half uur de naam en het logo voor Taalvoutjes verzonnen, en die pagina opgericht.’ Andere taalfoutgroepen Taalvoutjes is niet de enige groep die aandacht besteedt aan taalfouten in de media. Behalve op Facebook zijn ook op Twitter groepen actief die geregeld (grappige) taalfouten plaatsen. De @ verwijst naar de naam waaronder de groep op Twitter te vinden is. De meeste groepen hebben ook een eigen Facebookpagina. Overigens wordt er ook vrij veel ‘geretweet’: een groot deel van de publicaties circuleert tussen de verschillende groepen. Zo komen bijvoorbeeld foto's uit ‘Ruggespraak’ bij Taalvoutjes terecht, en duiken Taalvoutjes-fouten ergens anders op, om vervolgens opnieuw ingezonden te worden bij Taalvoutjes. -Tampasta en nazi goreng (@tampasta) Volgers: 1000. ‘Opmerkelijke taalfouten, gemaakt in professionele communicatie’. -MakeThatTheCatWise (@MTTCW) Volgers: 2300 op Twitter, plus ruim 100.000 op Facebook. ‘We hold us busy with Dunglish.’ -Taalfaal (@taalfaal) Volgers: 1300. ‘Waar faalt men met taal?’ -Het Nederlands Tekstbureau (@taalmissers) Volgers: 15.000. ‘Het Nederlands Tekstbureau verzamelt grappige (en vaak dubbelzinnige) koppen en teksten uit de media.’ -Signalering Onjuist Spatiegebruik (@spatiegebruik) Volgers: 5600. ‘Signalering Onjuist Spatiegebruik (SOS) strijdt op een vrolijke manier tegen onjuist spatiegebruik in de Nederlandse taal.’ ■ Knipoog Wat is jullie bedoeling met Taalvoutjes? Gaat het erom de bezoekers iets te leren over taal? Bogle: ‘Het is leuk als we mensen een beetje kunnen heropvoeden, maar dat is niet de oorspronkelijke bedoeling. We plaatsen vrijwel nooit meer d/t-fouten, tenzij ze grappig zijn. Het gaat echt om het plezier. Het belangrijkste is om mensen met een knipoog naar de taal te laten kijken, en misschien kunnen we onze lezers zo dan ook nog iets meegeven.’ Hollebeek: ‘Er zijn ook veel dyslectici of mensen die het zelf niet zo belangrijk vinden om correct te schrijven, maar die onze pagina wel heel erg waarderen. Het is fijn dat wij het taalvirus dat we zelf hebben, kunnen overbrengen op andere mensen. “Door Taalvoutjes ga ik zelf op mijn taalgebruik letten”, zei laatst iemand tegen me. Ik ben heel tevreden als dat het effect is.’ Een jaar na de oprichting van Taalvoutjes hebben meer dan 135.000 mensen de pagina weten te vinden. Zijn zo veel mensen geïnteresseerd in taal en taalfouten? Hollebeek: ‘In februari 2012 stuurden we elkaar verbaasd mailtjes: “We hebben al honderd fans! Hé, mensen vinden dit leuk!” Inmiddels sms'en we elkaar bij iedere duizend fans. We doen het natuurlijk niet om het aantal, maar het is wel goed om te zien dat zo veel mensen het plezier met ons delen.’ Bogle: ‘Er zijn wel meer Facebooken Twittergroepen die iets met taalfouten doen [zie het kader hieronder - red.] Ik vind het nog steeds raar dat juist wij zo veel fans hebben. Deels komt het denk ik doordat wij ons niet beperken tot taalfouten in de strikte zin van het woord; deels hebben we ook geluk gehad dat we een paar heel goede, grappige fouten hebben gehad.’ ‘Fouten over poep en pies slaan het best aan. Dat begon al met “Kroepoep” op een kaartje bij Albert Heijn.’ ■ Grote vijver Het lijkt vooral een combinatie van factoren. Door zich te richten op meer dan alleen taalfouten kan Taalvoutjes uit een grote vijver vissen. De reclame voor steenwol die wordt aangeboden als ‘elders €6,28, bij ons €6,99’ valt bijvoorbeeld buiten het bereik van die andere groepen, maar kan wel in de collectie van Taalvoutjes worden opgenomen. Daarbij komt dat de foutjes zich via internet nu heel snel kunnen verspreiden onder grote groepen socialemedia- gebruikers. Twee keer maakte Taalvoutjes een plotselinge groeispurt mee. De eerste keer gebeurde dat bij de publicatie van ‘Kroepoep’, op een kaartje bij Albert Heijn. Het sneeuwbaleffect was in gang gezet, en het aantal fans steeg in 2012 explosief. Ook de tweede groeispurt van Taalvoutjes was te danken aan een tekst van Albert Heijn: ‘Kinderen à €3,45’, bij een advertentie voor het tijdschrift Kinderen. De foto stond al een tijdje online, maar werd plotseling door heel veel mensen opgepikt en heeft inmiddels meer dan dertigduizend ‘likes’. Inmiddels beginnen vaste bezoekers van Taalvoutjes te grappen dat de supermarktketen waarschijnlijk expres fouten maakt om aandacht op de pagina te krijgen, als een moderne vorm van sluikreclame." Welke fouten slaan het best aan? Hollebeek: ‘Fouten over poep en pies. Dat begon al met “Kroepoep”, toen kregen we “Gekaktballen”, en later nog een keer “warme pies”, als tekst bij een marktkraam met hartige taarten.’ Bogle: ‘Frasen waar mensen zich iets vies bij kunnen voorstellen, doen {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} het ook heel goed. “Ananassen extra zweet” bijvoorbeeld, in plaats van “extra sweet”.’ Hollebeek: ‘Veel mensen haken af als ze de fout niet meteen zien. Laatst hadden we bijvoorbeeld een krantenartikel dat over een “spijt op tand” ging. Ik vond dat zelf hilarisch, maar heel veel mensen blijken het woord spijtoptant niet te kennen.’ ■ Rouwadvertentie Hebben jullie weleens discussie over wat jullie wel en niet willen plaatsen? Bogle: ‘We hebben wel allebei vetorecht. Als één van ons een fout niet grappig vindt, zetten we die niet op de pagina. Maar daar maken we praktisch geen gebruik van. Soms ontstaat er wel discussie onder bezoekers. Lezers vinden bijvoorbeeld dat je geen grappen mag maken over dyslectici, of over asperger - een syndroom, maar ook vaak in de aanbieding bij de groenteboer.’ Hollebeek: ‘Maar het gaat ons altijd om de fout, niet om de boodschap. We hebben ook een keer een rouwadvertentie geplaatst met de tekst: “Opnieuw treuren wij om het verlies van ...” Toen kregen we heel veel boze reacties, van mensen die vonden dat je niet mag spotten met het verdriet van anderen. Maar het is nooit onze bedoeling om iemand te kwetsen, het gaat altijd om de taalfout.’ Aan wat voor fouten beleven jullie zelf het meeste plezier? Bogle: ‘We hebben heel grappige misverstanden met Belgen. Dan krijgen we foto's binnen waar wij ontzettend om moeten lachen, en dan blijken de uitdrukkingen daarop gewoon Vlaams te zijn. Een bordje met “Was je handen in het frituur” bijvoorbeeld, en dan blijkt dat frituur in Vlaanderen op het hele gebouw rond de frituur slaat.’ Hollebeek: ‘Of een bordje met “Verboden op het werk te komen”, en dan ontdek je dat het werk een bouwplaats is.’ Bogle: ‘Ik lach ook nog steeds heel hard om “pitloze witte duiven”.’ Hollebeek: ‘En we hebben ook een categorie fouten over dingen die verwijderd kunnen worden. Dat gaat van “brom(fietsen) worden verwijderd” tot “lip and nail remover”, “voeten verwijderen” tot “je hele gezicht verwijderen”. En de “invisible spray” van de Hema vond ik ook geweldig. Dat bordje stond voor een leeg schap.’ ■ Blij Ze lachen hardop om Editie NL, dat een nieuwsbericht over de teloorgang van het Nederlands al dan niet expres als kop ‘De taal verloederd’ gaf. Bogle: ‘En daaronder schreven ze toen een top-10 van veelgemaakte fouten, die maar vijf punten telde, waarin “d/t-fouten” op nummer één stond. Daar hebben we toen ook gelijk weer een foto van op Taalvoutjes gezet.’ Bogle en Hollebeek kijken elkaar aan. Bogle: ‘Soms krijg je het idee dat het mensen niets meer uitmaakt of ze een woord goed of fout spellen, maar als ik dan zie dat we meer dan 135.000 fans hebben, denk ik: er zijn nog zo veel mensen die een passie voor taal hebben.’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Congres 2013 Hou zaterdag 16 november alvast vrij! Die dag vindt het tweejaarlijkse publiekscongres van Onze Taal plaats. Ditmaal hebben we gekozen voor een thema dat de bezoekers in 2011 massaal aandroegen toen we hun vroegen naar toekomstige congresonderwerpen: etymologie en de wortels van het Nederlands. Wegens groot succes kiezen we weer voor het Chassé Theater in Breda. Dit theater is niet alleen groot, modern en goed bereikbaar, maar het ligt ook in het hart van het Nederlandse taalgebied. Binnenkort meer over de precieze inhoud van het congresprogramma. Nieuw: app van Onze Taal Half maart is de Onze Taal-app gelanceerd. Daarmee zijn de 1800 taaladviezen die op de website van Onze Taal staan, ook goed leesbaar en doorzoekbaar op uw smartphone. Ook het dagelijkse taalnieuws kunt u op die manier volgen. De app is gratis te downloaden voor Apple- en Androidtelefoons, en werd mogelijk gemaakt door de Stichting Vrienden van Onze Taal. Zie www.onzetaal.nl/app. Nieuwe termijn Taaladvies.net De Taaladviesdienst verzorgt ook de komende vijf jaar weer het advieswerk voor de website Taaladvies.net van de Nederlandse Taalunie. In december werd bekend dat het Genootschap Onze Taal als beste uit de bus is gekomen bij de aanbesteding van deze opdracht. Van 2013 tot en met 2017 zal de Taaladviesdienst de bezoekers van die site dus weer van taaladvies voorzien. In het samenwerkingsverband zit ook de Taaltelefoon, de taaladviesdienst van de Vlaamse overheid. {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} Notarieel schenken In 2009 is de Stichting Vrienden van Onze Taal opgericht, die bijzondere projecten van Onze Taal mogelijk maakt. Inmiddels gerealiseerde projecten zijn de taalnieuwsbrieven voor jongeren, en de onlangs gelanceerde app (zie het bericht hiernaast). Als u minstens vijf jaar een bedrag wilt doneren aan de Vrienden van Onze Taal, dan kunt u die toezegging bij de notaris laten vastleggen. Daar zitten dan bepaalde fiscale voordelen aan vast. En Onze Taal is vanzelfsprekend heel blij met dergelijke structurele schenkingen. Op www.vriendenvanonzetaal. nl staat een schenkingsformulier. Dat kunt u printen, invullen en insturen naar het adres dat erop vermeld wordt. De notaris zal u daarna de bijbehorende notariële akte toesturen. Voor meer informatie kunt u bellen met het secretariaat van Onze Taal: 070 - 356 12 20. (Daar kunt u het formulier natuurlijk ook opvragen, mocht u geen internet hebben.) Teksten Rijksmuseum gecorrigeerd door Onze Taal Op 13 april gaat het Rijksmuseum in Amsterdam na een langdurige verbouwing weer helemaal open. Alle zalen en tentoongestelde objecten zijn voorzien van nieuwe teksten. De Taaladviesdienst van Onze Taal heeft die teksten gecorrigeerd - een eervolle opdracht die ruim anderhalf jaar in beslag heeft genomen. Wilt u ook teksten laten corrigeren door de Taaladviesdienst? Neem dan contact op via 070 - 356 12 20 of taaladvies@onzetaal.nl. Het uurtarief is €79,- excl. btw. U kunt altijd om een vrijblijvende offerte vragen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire Ontwikkelen Het brein is een soort postsorteermachine: soms spuugt het ineens een brief uit. Onleesbaar adres. Het oude systeem treedt in werking, van toen er nog geen machine was: de envelop wordt bestudeerd, ontcijferd. Zo gaat het in ons hoofd ook. Een woord wordt miljoenen keren geruisloos naar zijn bestemming gebracht, en ineens sta je ermee in de hand. Wat stáát daar eigenlijk? Laatst had ik het met ontwikkelen. Met ont- is het oppassen, dat is bekend. Bloten is ‘iets bloot maken’, kleden is het omgekeerde, maar ontbloten en ontkleden zijn min of meer hetzelfde. Je wikkelt iets ín en dat kun je dan weer óntwikkelen, en toch betekent óntwikkelen doorgaans dat de zaken íngewikkelder worden. Eencellige organismen ontwikkelden zich tot miljardcellige zoogdieren. De jager-verzamelaar heeft zich ontwikkeld tot beursanalist. Een land dat zich ‘ontwikkelt’ wordt complexer. Onderwijs, centraal bestuur, belastingen, gezondheidszorg - het maakt de zaak ingewikkelder. Evolutie betekent ontrollen, to develop is ontvouwen - wij hebben het dus niet zozeer over de creatie van iets nieuws, als wel over de verwezenlijking van iets wat er al was, maar was opgevouwen, opgerold of ingewikkeld. Is dit theologisch idioom? De mens pakt slechts uit wat de Schepper ontwierp? ‘Ontwikkelingshulp is achterhaald’, sprak minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Lilianne Ploumen onlangs. Veel van de landen waar ontwikkelingshulp op gericht is, zijn geen ontwikkelingslanden meer, betoogde zij, maar groeiende economieën die meer geïnteresseerd zijn in economische relaties dan in caritas. Een recent rapport van Oxfam, een van de grootste honger- en armoedebestrijders van de wereld, stelt ook dat wij zouden moeten afstappen van de termen development assistance en developing countries. De cognitieve taalkunde denkt in frames: woorden zijn verbonden aan waarden. Hoe je iets noemt wordt bepaald door wat je ervan vindt. Deels is dat bewust - de een z'n vrijheidsstrijder is de ander z'n terrorist - maar voor een groot deel ook onbewust. Het woord ontwikkeling is gekoppeld aan het zogenaamde ‘moral order-frame’, het idee dat er een natuurlijke rangorde der dingen is: God boven de mens, de mens boven het dier, ouder boven kind, etcetera. Rijkdom is goed, armoede is slecht. De term ontwikkeling activeert dat frame en staat een andere kijk op de zaak in de weg. Hoe wij het bestrijden van honger en armoede in de wereld dán zouden moeten noemen, meldt het rapport helaas niet. In feite gaat het over ‘vrijheid’, zegt de een. Over ‘verantwoordelijkheid’, zeggen anderen. Om in deze schrale tijden het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking te behouden, wordt steeds vaker de nadruk gelegd op ons ‘welbegrepen eigenbelang’: eigenlijk helpen wij onszélf. Maar ook met dat frame versterk je vooral niet-altruîstische waarden, waarschuwt het Oxfamrapport, en raken wij alleen maar verder van huis. Ziedaar het dilemma van de idealist: de doelmatigste manier om aandacht voor het leed in de wereld te genereren, is via waarden die je juist niet zouden moeten aanspreken. ‘Steun Oxfam en maak kans op een BMW.’ Eigenlijk zouden wij voor dit onderwerp dus een heel nieuw vocabulaire moeten eh, ontwikkelen. Zeg maar. Jan Kuitenbrouwer {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Banckboef, platbroeck, claddorie Scheldwoorden uit de zestiende eeuw Bas Jongenelen Ook vroeger werd er flink gescholden. Dat blijkt uit een lijst met zestiende-eeuwse scheldwoorden die onlangs is samengesteld. Een kleine greep daaruit, van ackerdrol tot wijnebroyken. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Mannen kunnen onderverdeeld worden in subcategorieën. Een daarvan is de sukkel. Sukkel is meteen ook een scheldwoord voor zo'n man, maar er zijn er natuurlijk meer. En langgeleden, in de zestiende eeuw, wisten ze er ook wel raad mee. Toen bestond voor de sukkel bijvoorbeeld het woord capoen, naar de gecastreerde haan die vetgemest werd om opgegeten te worden. Of slommer, of stompaert, of trullemansgheck. Slommer is mogelijk verwant met het woord slom, dat behalve ‘krom’ ook ‘scheel’ betekent, stompaert komt van stomp (in de betekenis ‘niet scherp’) en trullemansgheck is een combinatie van trulleman (‘pieleman’) en gek. Dat de zestiende eeuw zo rijk was aan scheldwoorden, ontdekte ik tijdens een speurtocht die begon nadat ik een vraag had gekregen over Middelnederlandse scheldwoorden. Ik kwam uiteindelijk terecht in het Rhetoricaal glossarium, een woordenlijst van typische rederijkerswoorden die J.J. Mak in 1959 heeft gepubliceerd. Rederijkers waren dichters en voordrachtkunstenaars die zich in de late Middeleeuwen verenigden in gezelschappen; ze toonden zich heel inventief in het verzinnen en construeren van allerlei woorden, en daar bleken dus ook veel scheldwoorden bij te zitten. Mijn uiteindelijke verzameling, te vinden op http://bit.ly/ oud-schelden, bevat er maar liefst 420. ■ Hennentaster Een flink deel van die zestiende-eeuwse scheldwoorden heeft betrekking op de sukkelige man in al zijn verschijningsvormen. Bijvoorbeeld de man die onder de plak zit bij zijn vrouw, en vrouwenwerk verricht. Voor hem bestond het woord cockelueris, en hinnentaster. Deze hennentaster kijkt in het kippenhok of er al eieren gelegd zijn; eieren rapen was typisch een vrouwelijke activiteit, dus wanneer een man de hennen ging betasten, dan gedroeg hij zich vrouwelijk. Overigens had hennentaster ook een andere betekenis, namelijk ‘wellusteling’ en ‘vrouwengek’ - tot op het onbetamelijke af: als aantaster van de vrouwelijke eer. Dit maakt hennentaster tot een zeer contextgevoelig scheldwoord. Eenduidiger is platbroeck, dat verwijst naar de onhandige minnaar, de impotente sul. Pluymridder is er ook zo eentje: een aanduiding voor een verwijfde kerel die garen spint (spinnen was een typisch vrouwelijke manier om in een inkomen te voorzien). Blauw had ook in de vijftiende en zestiende eeuw een negatieve betekenis, net als nu (denk aan blauwe maandag, een blauwtje lopen, de blues); toen bleek dat uit het scheldwoord blauwaert, oftewel ‘blauwe’: ‘futloze kerel’, ‘slappeling’. Het tegenovergestelde van de slappeling is de man die te virulent is. De chare bijvoorbeeld, de ‘snoeper’, of daude chare, ‘de oude snoeper’. Smul heeft ook zo'n dubbele verwijzing: het is zo- {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} wel iemand die van lekker eten houdt als een liefhebber van het andere geslacht. In die laatste categorie had je ook nog pupsteker, voor iemand die 'm kennelijk graag in een ‘poppetje’ ‘steekt’. De cousensot is natuurlijk gek op kousen - vooral om ze van de damesbenen af te stropen. En dan waren er ook meer algemene scheldwoorden voor mannen. Ackerdrol, bijvoorbeeld, staat voor iets als een aardrat met een dikke kop en een korte staart. En weer betekent ‘gecastreerde ram’, maar misschien verwijst het ook naar de weerwolf. ■ Humoristisch effect Zijn al deze scheldwoorden ook in het dagelijks leven te horen geweest? Die kans is niet heel groot. Mak heeft zijn Rhetoricaal glossarium gebaseerd op literaire bronnen, hoofdzakelijk zestiende- eeuwse kluchten en andere grappig bedoelde teksten, zoals ‘refereynen int zotte’. En daarin zullen zeker wel scheldwoorden uit het dagelijks leven voorgekomen zijn, maar een deel ervan is duidelijk verzonnen, om een humoristisch effect te bereiken. Ik kan het me bijvoorbeeld niet voorstellen dat men elkaar in de zestiende eeuw uitschold met morosophouron. Het betekent ‘domkop’ of ‘zot’ en is in 1560 door Eduard de Dene gebruikt, waarschijnlijk om te laten zien dat hij Griekse woorden kende, en dus niet van de straat was. In de kluchten kwamen natuurlijk veel zotten voor, en dus ook veel scheldwoorden voor hen. Rassaert, bijvoorbeeld, ‘iemand die raast’ - wij kennen deze vorm van razen nog in het woord raaskallen. Het woord gek kwam ook al voor in de zestiende eeuw: geckaert staat voor iemand die overal de spot mee drijft; gecker betekent wat algemener ‘zot’ of ‘nar’. Droel, druylken en clabotshoot waren andere benamingen voor ‘zot’. De ‘clabotshoot’ is iemand die een flinke knal (‘klabots!’) tegen zijn hoofd heeft gehad en daardoor zijn zinnen verloren is. Drankgebruik leverde weer een ander soort scheldwoorden op. De banckboef zit naast je op de bank of aan de bar met je te drinken (en zorgt er daarna waarschijnlijk voor dat jij de rekening betaalt). De bruyschaert drinkt vrolijk mee, en dan komt de droochstrote binnen. Die heeft voortdurend een droge strot; daar moet dus drank in. Net als bij de schuerbier, die graag bier ‘scheurt’ - verorbert dus. ‘Kuit’ was een bepaald soort bier, dus de kuythane zit als een haan boven op het bier, om het op te drinken, dat dan weer wel. ■ Cantknager Arme mensen waren in humoristische teksten vaak de pineut. Ze waren er in soorten en maten. De klepeltreckere was een ‘bedelaar’, net als de truggeler. Ackerguyl staat eigenlijk voor ‘ploegpaard’, maar het woord werd ook gebruikt voor een arme die hemel en aarde moet bewegen om iets van een rijke los te krijgen. Een cantknager heeft alleen korsten om op te knagen, niet te verwarren met de canteleckere: dat is iemand die meelikt aan iets wat niet van hem is, een profiteur dus. Dat geldt ook voor de lepelleckere die bij je aan tafel zit en je lepel aflikt. Voor de spetaelguyt moest je oppassen, want dat is een bedrieger (‘guit’) uit het armenhuis (‘spitaal’). Dat rederijkers een goed gevoel hadden voor talige dikdoenerij, blijkt uit de vele scheldwoorden die er waren voor opscheppers en blaaskaken, bijvoorbeeld blaet, braggaert, breebaert en gheeu. Dat laatste woord is leuk omdat het verwijst naar de open mond waar de hele tijd kletspraat uit komt. Bij deze praatjesmakers hoort ook de leugenaar: de luegencappe, de lueghenetap en de lueghentapper. Het woord pharphante komt van het Spaanse farfante (‘opschepper die door zijn onhebbelijkheid in gevechten belandt’). ‘Gheeu’ (‘opschepper’, ‘blaaskaak’) verwijst naar de open mond waar de hele tijd kletspraat uit komt. ■ Gaepteyle Tot nu toe ging het alleen om scheldwoorden voor mannen. Hoe zat het met de vrouwen? Het grootste deel van de scheldwoorden voor haar gaan over het lichaamsdeel waartoe ze jan en alleman toegang geeft. Een mooi scheldwoord voor vrouwen in die categorie is gaepteyle, dat erop duidt dat haar geslachtsorgaan zo open staat (‘gaapt’) als een teil. Lecker andoelken (waarschijnlijk van het Franse andouille, ‘worst’, ‘lekker hapje’) is nog wel een enigszins vriendelijke aanduiding voor een aantrekkelijk, lichtzinnig of wulps meisje, net als coxken (‘meisje met make-up’ - coxken is verwant met cockijn, ‘leegloper’), maar stoepjoffer is al een heel stuk minder vleiend. Claddorie betekent ronduit ‘slet’, en vloerduyve, hoppe en wijnebroyken werden gebruikt om een vrouw voor ‘hoer’ uit te maken. (Hoppe is misschien een verwijzing naar hop, ‘vogel’, of naar ‘ingrediënt van bier’; ook wijnebroyken zinspeelt waarschijnlijk op alcoholische drank.) Daarnaast waren er algemene ongunstige benamingen voor de vrouw, zoals zwadde (‘afgemaaid gras’), quaetpurck (kwaad met purck, dat laatste is waarschijnlijk een klanknabootsing), troelgye (‘troela’) en tuijte (‘vod’). En er waren er die haar dwaasheid benadrukken: aelwitte (van a-witz': ‘zonder verstand’), blaer (‘met een vlek op het hoofd’) en tabeyte (ta is een versterkend voorvoegsel bij beite, ‘ooi’). Een vrouw met een plat en breed achterste werd in de zestiende eeuw voor platgat uitgescholden. Een leffe is een babbelachtige vrouw - leffen betekent ‘kwebbelen’. Dobbel velleken is een vrij bekend scheldwoord. Het betekent ‘dubbelhartige slet’, en het komt voor in het mirakelspel Mariken van Nieumeghen, over Mariken die wordt verleid door een duivel in mensengedaante. Ook in het rederijkerstoneel figureerden geregeld duivels: zogeheten sinnekens, die commentaar gaven op het toneelstuk of op de personages. Vaak komen ze voor aan het begin, en introduceren ze het verhaal en de personages. Ze maken dikwijls ruzie en ze schelden elkaar uit. Scheldwoorden voor zulke duivels waren cattenghespuijs, duveljonck, gareel, simme, helsch vulpen, alffgespuijs en alfschijn. Uit die laatste twee blijkt al dat elfjes in de Middeleeuwen geen vrolijk vliegende meisjes waren, en ook geen Tolkien-achtige behulpzame boogschutters. ■ Taalplezier Van de lijst met rederijkersscheldwoorden straalt een enorme taalvaardigheid en ook een enorm taalplezier af. En dat geldt voor de hele zestiende-eeuwse literatuur; daarin buitelen niet alleen de scheldwoorden, maar ook de stuntrijmen, neologismen en andere taalvondsten over elkaar heen. Het is de neerslag van een rijke cultuur, waarin ook veel te lachen valt. Dat daar tegenwoordig op school nauwelijks meer aandacht aan wordt geschonken, is erg jammer. {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} “Je bent zelf een universele afstandsbediening” Hoe een schoolpleinzinnetje Twitter veroverde Jenny Audring Waar argumenten ontbreken, helpt soms alleen de vlucht naar voren: ‘Aap? Je bent zelf een aap!’ Op Twitter is die zogeheten jij-bak bezig aan een ware opmars. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Een van de leukere Nederlandse woorden is jij-bakken. De handeling die ermee wordt aangeduid kom je tegen in de speeltuin, op het schoolplein en soms - helaas - in het politieke debat: een scheldwoord, een beschuldiging of een hypocriete opmerking wordt opgenomen en teruggekaatst. ‘Aap? Je bent zelf een aap!’ Of: ‘Doe normaal? Doe zelf normaal.’ De boodschap is kort en nooit subtiel: ‘Kijk naar je eige!’ Ook in de sociale media wordt er volop gejij-bakt. Maakt de ene Twitter-gebruiker de ander uit voor ‘homo’, twittert de tweede prompt terug: ‘je bent zelf een homo’. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Maar wie op Twitter zoekt naar je bent zelf een, komt voor een verrassing te staan. Niet alleen zijn jij-bak-tweets ongelooflijk frequent (elke paar minuten verschijnt er wel een nieuwe), maar de meeste lijken ook nog eens helemaal uit de lucht te komen vallen. Zo schrijft iemand 's morgens mismoedig: ‘Je bent zelf een ochtendmens.’ Wie heeft hier de eerste steen geworpen? Niemand, de opmerking staat op zichzelf en is aan niemand in het bijzonder gericht. Dat je het als lezer onmiddellijk begrijpt (en misschien, net als ik, in de lach schiet), komt door het vertrouwde jij-bak-schema waardoor je het voorafgaande verwijt zelf invult. ■ Laffe tosti Het schema is zó sterk dat het niet uitmaakt wat voor woord er wordt gebruikt. Aardbei of sneeuwschep, wekker of kopstoot, het is altijd een belediging. Dit zet de deuren wijd open voor creativiteit. -Je bent zelf een paddenstoel! -Je bent zelf een paddenstoel! -Je bent zelf een apestaartje! -Je bent zelf een kwarksalade! -Je bent zelf een zaterdagavond! Google Search vult je bent zelf een automatisch aan met laffe tosti, en ook wie nog nooit iemand voor ‘laffe tosti’ heeft uitgemaakt weet direct dat dit geen compliment is. Het Nederlands kent meer schema's van dit type. Zo merkte Thomas van Luyn in augustus 2011 in zijn column in Volkskrant Magazine op dat met je ... de meest neutrale woorden in scheldwoorden verandert. Tot die conclusie komt hij nadat hij met zijn scootertje de stoep heeft geblokkeerd, waarop iemand hem toesnauwt: ‘Bedankt hè, yup; met je pak.’ En inderdaad: met je pak, met je schoenen, met je haar ... het werkt altijd. ■ De NS Je bent zelf een leent zich uitstekend als reactie op diverse ergernissen. Is er ergens een bovenleiding defect? Dan verschijnt op Twitter snel: ‘Je bent zelf een defecte bovenleiding.’ Interne serverfout? ‘Je bent zelf een interne serverfout.’ Met name als de bron van irritatie wel praat, maar niet luistert, zoals foutmeldingen op de computer of omroepberichten bij de NS, is een machteloze jij-bak vaak de enige uitlaatklep. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Maar je bent zelf een kan voor meer doeleinden gebruikt worden. Zo kun je de draak steken met andermans taal- {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} gebruik. Vooral reclametaal en slogans worden gretig gejij-bakt. -Je bent zelf een vooruitstrevend advieskantoor -Je bent zelf een persoonlijke hotspot -Je bent zelf een universele afstandsbediening -Je bent zelf een succesvol Zeeuws product -Je bent zelf een microvezeldroogloopmat Vanuit hier is het slechts een kleine stap naar pure taalbeschouwing, waarbij de spreker uit beeld verdwijnt en het woord zelf in de spotlight staat. Vind je pindarotsje een belachelijk, fascinerend of grappig woord? Twitter dan ‘Je bent zelf een pindarotsje’, en je hebt je punt gemaakt. Omdat de lezer het halve werk doet, past de grap altijd wel in 140 tekens. -Je bent zelf een vruchtbeginsel -Je bent zelf een macro-economische vraag -Je bent zelf een difosforpentaoxide -Je bent zelf een insektachtig bodemdiertje -Je bent zelf een intertropische convergentiezone Er is zelfs een Twitter-account dat niets anders doet dan dergelijke tweets verzenden (@JeBentZeluf). Ook bestaat er een website die naar wens je bent zelf een's genereert (www.jebentzelfeen.nl). Voor de taalkunde zijn dergelijke grappen erg interessant. Aan schema's zoals je bent zelf een zie je dat taal niet alleen maar van klein naar groot werkt, dus volgens het principe: neem een paar woorden en voeg die samen tot een zin. Soms is het juist andersom: de zin is er eerst, en die biedt ruimte voor het invoegen van woorden. De plaats en de functie van die woorden liggen echter vast, zodat wat je ook in het schema stopt, dezelfde uitwerking heeft. Theorieën over opbouw en verwerking van zinnen moeten rekening houden met dergelijke schema's en constructies. Een nadeel heeft dit wél: als je een tijdje over jij-bakken hebt nagedacht, kun je er niet meer zo goed om lachen. Je bent zelf een grapverpestende analyse! Een kortere versie van dit artikel verscheen eerder op Neder-L. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Van Aaf tot z Yolo In de wondere wereld van het internet circuleren veel termen, meestal afkortingen, die in het echte leven niet gebruikt worden. ROFL is er bijvoorbeeld een die u vast zult kennen: dat betekent ‘rolling on floor laughing’. In het echte leven kun je, als iemand een erg goede grap maakt, letterlijk over de grond rollen van het lachen. Op internet, vooral op Twitter, gebruik je daar een afkorting voor. Overigens rollen mensen in de virtuele wereld wel iets vaker - en bij aanmerkelijk minder goede grappen - over de vloer van het lachen dan in het echte leven. Ik heb niet zo veel op met dat soort afkortingen om aan te geven hoe vrolijk/verdrietig/melig je bent, net zoals ik weinig op heb met smileys. Als je zó onduidelijk schrijft dat je constant afkortingen en tekeningetjes nodig hebt om de toon van je tekst aan te geven, dan - nou ja, dan moet je inderdaad maar wat uitleggende, lachende mannetjes ertussen zetten. Dat is waar. Sorry, de vervelende schooljuf in mij speelde even op. Ik hou wél van de internetterm YOLO, die veel op Twitter gebruikt wordt. Of, zoals ik het schrijf, yolo, want je kunt dat woord gewoon uitspreken, het is een acroniem. En dat doe ik dan ook. Ik gebruik het niet op Facebook en Twitter, want daar doe ik niet aan, maar wel in het gewone, pratende leven. Wat is yolo? Yolo betekent ‘you only live once’. Voor de Engelshatenden: dat is dus: ‘Je leeft maar één keer’. Het grappige aan yolo is dat het al sinds 2004 blijkt te bestaan, en niet op internet is bedacht, maar in een tv-serie. Pas in 2012 brak yolo echt door via Twitter, en werd het door de Oxford English Dictionary zelfs op de lijst gezet als mogelijk woord van het jaar. ‘Je leeft maar één keer’, daar zullen veel mensen het mee eens zijn. Bovendien: je kunt die uitdrukking ongeveer overal op toepassen. Internetters zetten het vooral bij stoere, heftige prestaties. ‘Ben van klif gesprongen. #YOLO.’ Maar de ervaring leert dat yolo vooral leuk is om te gebruiken bij saaie, huiselijke prestaties. ‘Heb Koopmans-appeltaart gebakken. Yolo.’ Het mooie aan yolo is dat het, behalve een acroniem, ook nog eens een soort onomatopee is. Het is, van alle klanken, toch wel een van de meest vrolijke, blij klinkende klanken die er bestaan. Je kunt je voorstellen dat mensen uit alle taalgebieden en culturen onmiddellijk begrijpen wat je bedoelt als je ‘Yolo, yolo!’ roepend over straat rent. Dan weten ze: die is ergens heel blij mee. Yolo is, wat mij betreft, het nieuwe olé. Of het nieuwe hoera. Of het nieuwe ‘Jóduuuuh!’ - de uitroep van geluk van Ajax-supporters. Maar dan wat minder beladen. Aaf Brandt Corstius {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieuwe media, grote risico's Licht ontvlambare e-mails en Facebookberichten Frank Jansen en Daniël Janssen Contact via e-mail, Facebook en dergelijke ontaardt soms al vrij snel in enorme scheldpartijen. Wie elektronisch communiceert, bewandelt kennelijk een pad vol valkuilen. Welke zijn dat? En kun je ze omzeilen? {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} Op de Facebookpagina van PvdA-voorzitter Hans Spekman kunnen geïnteresseerden op zijn standpunten en voorstellen reageren. Daar wordt gretig gebruik van gemaakt, niet in de laatste plaats door personen die weinig waardering voor Spekman kunnen opbrengen. We citeren uit een kritische e-mail, waarbij we moeite hebben gedaan om een zo weinig mogelijk aanstootgevend fragment te vinden: (...) ze hadden beter jouw zinvol dood moeten trappen met je moslimkruiperige nikkerhonden mentaliteit (...) Spekman was dit soort reacties zat en besloot er een paar openbaar te maken. Het zorgde in januari voor een enorm tumult in de media; zelfs minister-president Rutte mengde zich in het debat. ‘Je moet tegen kritiek kunnen,’ zei hij, ‘maar als dat verwordt tot scheldpartijen heb ik daar grote moeite mee. Ik wil een oproep doen het debat stevig te voeren, met gebruik van humor en ironie, maar zoek de grens bij beschaving en fatsoen.’ Intussen was er ook een stortvloed van reacties binnengekomen op Spekmans Facebookpagina. Hoewel verreweg de meeste reageerders met Spekman sympathiseren en zich verontwaardigd tonen over inhoud en toon van de berichten, zijn er enkele die het voor de haatdragende respondent opnemen. Een bericht uit deze laatste groep is geheel in hoofdletters geschreven, wat tegen het zere been is van een andere inzender, die hem adviseert voortaan de capslocktoets uit te doen. De hoofdletterschrijver riposteert: TJA DAT HEB JE ALS JE SLECHTZIEND BENT DUS LUL NIET ZO En als iemand bezwaar maakt tegen dit taalgebruik, vervolgt hij: ALS JE DIT SCHELDEN NOEM TJA DAN KAN JE HEEL NL WELVOOR HET GERECHT SLEPEN EN MENSEN ER ONDERUIT HALEN DIE KENIS VAN DE NL NIET KUNNEN DAT IS LAAG ■ Pannenkoek! Raar eigenlijk. Spekman probeert enkele elementaire fatsoensregels voor discussies ook op sociale media ingang te doen vinden. Dat is onmiddellijk aanleiding voor personen om zich weer te laten gaan. Het is in kringen van mediawetenschappers bon ton om zich niet mee te laten slepen in de verontwaardiging over dit soort incidenten. Zo schrijft Marianne van den Boomen in Trouw van 13 januari dit jaar: ‘Internet weerspiegelt slechts de samenleving.’ Ze schrijft de irritatie over het taalgebruik op sociale media toe aan de omstandigheid dat steeds weer andere groepen, met hun eigen communicatieve gewoonten, van internet gebruik {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} gaan maken. Pas daarna maakt de spraakmakende gemeenschap met die gewoonten kennis, en die heeft tijd nodig om aan die voor hen vreemde stijl te wennen. Misschien valt er in het geval van Spekman iets voor deze verklaring te zeggen. Wordt de politiek niet in brede lagen van de bevolking hartstochtelijk gevolgd en ook in weinig zachtzinnige woorden bediscussieerd? Maar bij andere ontsporingen is Van den Boomens verklaring niet zo waarschijnlijk. Neem de volgende e-mailwisseling tussen een organisatie en een potentiële stagiair. Aan: Arjan [achternaam] Onderwerp: betreft: Stage Commercieel medewerker Geachte heer Arjan, Ik zou graag willen solliciteren op de functie commercieel medewerker. Ik heb de functie-eisen en competenties doorgelezen en merk dat er veel raakvlakken zijn met mijn eigen persoon. Ik ben momenteel werkzaam bij [naam bedrijf] BV. Dat is een onderneming dat gespecialiseerd is in het verkopen van software aan bedrijven en dan gaat het om software dat hen efficiënter kan maken bij het boekhouden. Door tegenvallende kwartaalcijfers bieden zij geen ruimte voor studenten om zich verder te ontwikkelen met een stageplek. Ik begin September 2011 aan de opleiding International marketing and communication HBO. Ik zoek een stageplek bij een bedrijf waar ik mij kan ontwikkeling en mijn terke kanten tot hen recht komen. Ik ben accuraat en heb inhoudelijke kennis over MS Office. Overigens interesseer ik mij ook in koop en verkoop gedrag van consumenten. Ik ben communicatief erg sterk. Ik ben vriendelijk en makkelijk aanspreekbaar. Ik ben een team-speler. Ben niet te beroerd om hulp te vragen en ben erg nieuwsgierig. Hoop snel van u te horen. Hoogachtend, Ray [achternaam] Het bedrijf antwoordde als volgt: Beste Ray, Regel 1 bij het schrijven van sollicitatiebrieven: begin nooit met IK. In jou korte inleiding tel ik 9 zinnen die met ik beginnen. Ik stel dan ook vast dat je niet in ons team past. Met vriendelijke groeten, Arjan [achternaam] Dat liet de aspirant-stagiair niet op zich zitten: Beste Arjan, IK ben niet perfect. En JOU reactie is onprofessioneel en kinderachtig. Succes met je nutteloze leven pannenkoek! Met vriendelijken groet, R. [achternaam] Hier gaat het om een zakelijk contact tussen hogeropgeleide personen, die beiden ervaren zijn in het gebruik van elektronische media, in dit geval e-mail. Nog veel belangrijker: de directeur van het bureau (Arjan) noch de sollicitant (Ray) heeft belang bij ruzie. Hoe kan het dan toch zo uit de hand lopen? En waarom gebeurt dit veel minder wanneer er wordt getelefoneerd? Wie elektronisch communiceert, bewandelt kennelijk een pad vol valkuilen. Een plattegrond. E-mailrichtlijnen Voor onze studenten heeft een van ons e-mailrichtlijnen gemaakt. Hieronder de belangrijkste. 1.Is je e-mail wel belangrijk genoeg? Bepaal dat zelf: zou je naar het instituut komen om je vraag persoonlijk voor te leggen aan de docent? Nee? Dan is het waarschijnlijk geen goed idee om de docent te mailen. 2.Denk na over het tijdstip waarop je e-mailt. Wil je graag een spoedig antwoord? Stuur de e-mail aan het begin van de ochtend, dan kan de docent de beantwoording meenemen in zijn dagplanning. 3.Vermeld bij het onderwerp (‘subject’) het doel van je bericht en de cursus waarop je bericht betrekking heeft. 4.Zet een correcte aanhef boven je bericht. Docenten zijn heren en mevrouwen. Kent de docent je naar verwachting niet persoonlijk, schrijf dan: ‘Geachte heer Pander Maat’ of ‘Geachte mevrouw Holleman’. Spreek de docent in e-mails aan met u. Geen: ‘Beste meneer ...’ en zeker geen ‘Hallo’ of ‘Hoi’. 5.Vermeld bij de afsluiting je voornaam, achternaam en adres (en ook het mailadres als het antwoord naar een ander adres moet dan waar het bericht vandaan komt). Geef ook een telefoonnummer. 6.Dwing niet: ‘ik wil ...’, ‘ik moet ...’, ‘kunt u even ...’ zijn meestal geen goede verwoordingen. 7.Als de docent je mail niet beantwoordt, kun je hem na vijf dagen een herinneringsmail sturen. Maak het hem zo makkelijk mogelijk om de mail te beantwoorden, door eerst iets te schrijven als: ‘Vorige week stuurde ik u het onderstaande bericht. Misschien hebt u dit over het hoofd gezien.’ ■ Opgejaagd gevoel Elektronische communicatie gaat met de snelheid van het licht. Daardoor zijn we gaan denken dat ook de beantwoordingstermijn ultrakort moet zijn. E-mailgoeroe Liesbeth Koenen eist van haar geadresseerden dat die haar binnen drie dagen antwoorden, zo schreef ze in 2010 in NRC Handelsblad. Dat kan bij ontvangers die veel mailtjes moeten beantwoorden, leiden tot een opgejaagd gevoel. En opgejaagde schrijvers en lezers doen sneller ondoordachte dingen. Een serieuzer nadeel van de snelheid waarmee berichten kunnen worden gestuurd, doorgestuurd en beantwoord, is dat er gauw een lawine van op elkaar reagerende en misverstanden oproepende berichtjes ontstaat. Dat kan een ramp zijn, bijvoorbeeld als het eerste bericht onjuist of gekleurd was. Oudpoliticus Mat Herben noemde in 2004 in de Volkskrant als oorzaak van de mislukking van zijn politieke partij de LPF de omstandigheid dat tijdens de vergaderingen iedereen die iets niet beviel onmiddellijk per sms zijn onvrede met zo veel mogelijk anderen probeerde te delen. Zo'n lawine van reacties heeft nog een ander gevolg. Een criticaster leest {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} een serie opgewonden, grof geformuleerde boodschappen en denkt: daar kan ik makkelijk nog overheen. Een van ons kreeg van studenten mails met de aanhef ‘Frankieboy’ - en die mails gingen toch echt over studieaangelegenheden. ■ Hoi mevrouw In een gesprek is een ongelukkige reactie niet zo erg. Je ziet aan het gezicht van de ander dat je boodschap niet lekker valt en kunt direct de schade herstellen. Bij elektronische boodschappen heb je geen idee wat voor gezicht de lezer zal trekken. Of beter gezegd: dat is het laatste waar de zender aan denkt. Mensen schrijven veel meer e-mails dan vroeger brieven, juist aan vrienden en bekenden, en die gaan vaak over privézaken. Daardoor is de verleiding groot om ook aan vreemden en over zaken de lossere toon te hanteren die in de persoonlijke communicatie gebruikelijk is. Een Nijmeegse hoogleraar kreeg onlangs van een studente de volgende e-mail: ‘Hoi mevrouw Gerritsen, ik moet herkansen. Wat moet ik eigenlijk doen?’ De professor had er genoeg van. Ze dacht de studente op haar nummer te zetten, door haar antwoord als volgt te beginnen: ‘Geachte mevrouw De Lange, Kunt u mij misschien zeggen wanneer u de opgaven heeft gemaakt?’ Het antwoord liet niet lang op zich wachten: ‘Hoi mevrouw Gerritsen, dat was wel een paar dagen geleden en (...)’. En een van ons heeft weleens van studenten mails ontvangen met de aanhef ‘Frankieboy’ - en die mails gingen toch echt over studieaangelegenheden. ■ Schrijfconventies Kortom, wie elektronische media gebruikt, moet nogal wat in het oog houden. Het zou geen kwaad kunnen als daar in het (schrijf)onderwijs aandacht aan werd besteed, bijvoorbeeld door net zoals vroeger bij brieven de belangrijkste schrijf- en briefconventies aan te leren (zie ook het kader op de vorige bladzijde). Maar dat gebeurt niet. Het idee leeft - vooral bij de jongeren zelf - dat een geboortedatum na 1980 functioneert als diploma voor oordeelkundig elektronisch communiceren. Toen een van ons zijn dochter een keer wees op het belang van een aanhef boven een e-mail aan een docent en het nut van een inleiding, kreeg hij een blik die zoveel betekende als ‘Wat weet jij daar nou van, man? Het is mijn e-mail.’ Wij denken dat een beetje kennis van communicatieve conventies veel wrijving kan voorkomen. Behalve betere, meer empathische e-mails schrijven zijn er ook andere oplossingen. De allerbeste is beseffen dat je niet verplicht bent om elk moment van de dag te communiceren. Apple werkt daar al aan: in het nieuwe besturingssysteem voor zowel de iPhone als de Mac komt een ‘do not disturb’-functie. En anders dan bij gewoon uitzetten, krijgt degene die je wilt bereiken nu automatisch het bericht dat je niet gestoord wilt worden. Volgens Apple voldoet dit aan een grote behoefte. Wij kunnen ons dat voorstellen. ■ Bellen Een andere mogelijkheid is wat vaker van een ander medium gebruik te maken. Dat doet minister-president Rutte. ‘Dealen met de oppositie doet Mark persoonlijk’, vertelt Edith Schippers, al jaren een vertrouweling van Rutte. ‘Hij belt zelf met de Kamerleden, schakelt zelden een tussenmannetje in. Hij doet niets per e-mail. Zelfs als ik sms, zegt hij vaak “waarom bel je niet even?” Hij is zich ervan bewust dat dingen op schrift harder overkomen dan via de telefoon.’ (NRC Handelsblad, 28 april 2012) Maar om Rutte na te volgen, moet je wel lef hebben, en daaraan ontbreekt het nogal eens bij de gebruikers van elektronische media. Wij hebben soms studenten met spreek- of telefoonangst, maar een student met angst voor nieuwe media heeft zich tot nu toe niet aangediend. Blijkbaar durft iedereen berichtjes te mailen of te posten. Ten onrechte. Ze zouden baat hebben bij wat mediale schroom. Taalpuzzel Samenstelling: Rutger Kiezebrink Deze maand weer een ‘ruitpuzzel’. Vul per omschrijving één begrip in. Bij elk woord in de bovenste helft van de ruit moeten dezelfde letters worden gebruikt als bij het woord erboven, plus één extra; de volgorde mag veranderen. In de onderste helft verdwijnt er juist per woord een letter. Wilt u kans maken op de maandprijs, stuur dan voor 12 april de negentien woorden per e-mail naar puzzel@onzetaal.nl of per post naar Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag (o.v.v. ‘Taalpuzzel’). 1 gram; 2 u; 3 haarsmeersel; 4 zoogdier; 5 gevleugelde boodschapper; 6 stad in Limburg; 7 in orde maken; 8 schuchter; 9 verplaatsen; 10 beraadslagen; 11 vissenhuid; 12 ontsnapt; 13 vertrouwen; 14 nalopen; 15 stad in Limburg; 16 bakplaats; 17 meer; 18 plus; 19 2,718281828459 De winnaar krijgt een luxe spellenpakket (drie spellen, t.w.v. €67,-), beschikbaar gesteld door spellenfabrikant Goliath. De winnaar van de puzzel uit het februari/maartnummer is Dieuwke Brand uit Leiden. De oplossing was krokussen (voor degenen die het zich afvroegen: het woord uieren bestaat; het is een werkwoord). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Klassewerk In de klas zijn vaak mooie taalvondsten en grappige ontsporingen te horen en te lezen. Maandelijks komen ze langs in de rubriek ‘Klassewerk’. Bijdragen zijn van harte welkom op klassewerk@onzetaal.nl. Abstracties Jos Boom - Zutphen Ergens halverwege de jaren tachtig gaf ik in Deventer les aan jongeren van 15 tot 17 jaar met een beperking, zoals dat nu heet. Op een gegeven moment was er een uitje met de hele groep, en de leerlingen hielpen mee met de organisatie. Het plan was om naar Ponypark Slagharen te gaan, want, sprak er een, ‘alle abstracties zijn gratis’. Het is nog altijd een van de mooiste quasi-filosofische uitspraken die ik ken. Bespreekbare docent Joop Groeneveld - Krimpen Aan Den Ijssel Tijdens de lessen die ik geef aan leerlingen uit havo-4 en -5, noteerde ik de volgende aardige anekdotes: - In een verslag over het boek De kleine Johannes: ‘Als Johannes Robinetta ontmoet, beleeft hij zijn eerste exotische ervaringen.’ (Bedoeld werd: ‘erotische’.) - Een leerling wil graag iets met de docent bespreken en vraagt aan hem: ‘Meneer, wanneer bent u even bespreekbaar?’ - Over het karakter van dichter Willem Kloos: ‘Willem Kloos blaast hoog van de ivoren toren.’ - Aan het eind van een oefensollicitatiebrief schrijft een leerling als afsluiting: ‘In verwachting van uw antwoord ...’ Vingeren Berthe Van Vlokhoven - ZorgcoöRdinator En Docent Nederlands In Opleiding, Amsterdam Terwijl ik door de gang loop, hoor ik bij mijn collega veel kabaal uit het lokaal komen. De deur staat open en ik zie dat de leerlingen niet bijkomen van het lachen. Ik hoor mijn Marokkaanse collega zeggen: ‘Jongens en meisjes, ik zeg het nog één keer: eerst vingeren, voordat je een vraag stelt!’ Toen in ... april 2007 Schiphol Op 10 april is het precies zes jaar geleden dat de CDA'ers Haverkamp en Schinkelshoek Kamervragen stelden over het Engels op Schiphol. Hun was via een nieuwsbrief van de Stichting Taalverdediging ter ore gekomen dat sommige borden op de luchthaven louter Engelstalige opschriften bevatten. Moest er op die borden niet óók Nederlands staan? De overheid zou dat als belangrijkste aandeelhouder van Schiphol tenslotte kunnen afdwingen. Aan de Kamervragen en de nieuwsbrief van Taalverdediging waren enkele demonstraties op de luchthaven voorafgegaan. De aanwezige demonstranten waren niet alleen tegen louter Engelstalige borden, maar ook tegen de tweetalige borden waarop Engelse termen prominenter vermeld waren dan de Nederlandse. Op hun spandoeken stonden leuzen als: ‘Schiphol Taalverraad’ en ‘Engels is 'n k......gezwel’. Maar de toenmalige ministers Plasterk (OCW) en Bos (Financiën) voelden er weinig voor om Schiphol aan te pakken: ‘Zeker op een internationale luchthaven prevaleert functionaliteit van de gehanteerde aanduidingen.’ Taalverdediging pruttelde nog even wat na: ‘Al is de Schipholleugen nog zo snel, Taalverdediging achterhaalt hem wel!’ Maar al snel richtten de taalpuristen hun pijlen op nieuwe kwesties, zoals de Engelse productaanduidingen op Albert Heijns Euroshopper-lijn. Geen Kamervragen ditmaal, maar wel een succesje: de supermarktketen zegde toe dat op de producten die exclusief voor de Nederlandse markt bestemd zijn, de Nederlandstalige naam het grootst vermeld wordt. En zo worden we nog altijd verwezen naar de ‘baggage hall’, de ‘shops’ en de ‘gates’, maar inmiddels wel met ‘stroopwafels’ en ‘boterhamworst’ op zak. {== afbeelding Demonstratie tegen Engels op Schiphol. Foto: Taal Aktie Komitee ==} {>>afbeelding<<} {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} Iconen van de taalkunde [7] De wereldkaarten van Martin Haspelmath Marc van Oostendorp Ook de taalkunde heeft zo zijn mijlpalen: baanbrekende onderzoeken en nieuwe inzichten die tot buiten het vakgebied bekendheid kregen. Op gezette tijden spreekt Marc van Oostendorp met invloedrijke taalkundigen over het werk waarmee ze hun naam vestigden. Deze keer: Martin Haspelmath en zijn World Atlas of Language Structures (2005). {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Er zijn wereldkaarten waarop je kunt zien waar de koudste plekjes op aarde liggen. Er zijn kaarten die de gebieden aangeven waar de afgelopen twintig jaar oorlog is geweest. En er zijn kaarten die je precies vertellen hoe de volksverhuizingen in de Middeleeuwen verliepen. Maar zijn er ook wereldkaarten met taalverschijnselen? Kaarten waarop je kunt zien waar mensen verschillende woorden hebben voor hand en arm en waar niet? Waar mensen de woordvolgorde ‘Een appel ik eet’ gebruiken in plaats van ‘Ik eet een appel’? Of hoeveel talen er op de wereld een u-klank hebben zoals in uur? Tot niet zo lang geleden was het antwoord op die vragen ‘nee’. Sinds de negentiende eeuw zijn er zeker in Europa wel zeer gedetailleerde landkaarten getekend voor de dialectverschillen binnen Europese talen als het Nederlands, het Frans of het Duits. Maar hoe taalverschijnselen over de wereld verspreid waren, daar was nauwelijks iets over bekend, en het interesseerde ook eigenlijk niemand. Dit veranderde echter toen in 2005 de World Atlas of Language Structures (‘Wereldatlas van taalstructuren’, WALS) verscheen, en al helemaal sinds die atlas in 2008 gratis via het internet geraadpleegd kan worden (http://wals. info). De WALS bevat gedetailleerde informatie over honderden verschijnselen in honderden talen. Er is door tientallen taalkundigen aan gewerkt en het materiaal heeft inmiddels tot publicaties geleid in vrijwel alle belangrijke wetenschappelijke tijdschriften die over taal publiceren, inclusief toonaangevende algemeen-wetenschappelijke bladen als Nature en Science. Martin Haspelmath Martin Haspelmath werd in 1963 geboren in Hoya in het Duitse Nedersaksen. Hij studeerde in Wenen, Keulen, New York en Moskou voordat hij uiteindelijk in Berlijn promoveerde. Oorspronkelijk was hij vooral geïnteresseerd in Europese talen, en dan vooral het Lezgisch, een taal die door een half miljoen mensen in Dagestan (Rusland) gesproken wordt. Volgens zijn eigen website beschouwt Haspelmath zich tegenwoordig meer als een ‘generalist’ die vooral wil begrijpen waar de overeenkomsten tussen talen van over de hele wereld vandaan komen. Sinds 1998 is Haspelmath werkzaam als onderzoeker aan de afdeling Taalwetenschap van het prestigieuze Max Planck Instituut voor Evolutionaire Antropologie. ■ Politieke omstandigheden Hoe komt het dat zo'n atlas pas in 2005 verscheen? ‘Lange tijd waren taalkundigen vooral bezig met het bestuderen van hun eigen taal’, legt de hoofdredacteur van de WALS uit, de Duitse taalkundige Martin Haspelmath (1963). ‘In 1929 verscheen er bijvoorbeeld wel een voorloper, met vijf kaarten over taalverschijnselen over de hele wereld. Die atlas was gemaakt door de uitzonderlijke missionaris en taalkundige Wilhelm Schmidt. Hij wist meer over de talen van de wereld dan wie dan ook aan het begin van de twintigste eeuw. Helaas werd hij in zijn tijd grotendeels genegeerd. Dat gebeurde niet alleen vanwege de politieke omstandigheden in Midden- Europa in die tijd van opkomend nationaal-socialisme, maar ook doordat het bestuderen van wereldwijde taaldiversiteit in die tijd niet erg interessant gevonden werd.’ In de laatste decennia is daar verandering in gekomen. De taalkunde is een internationaal vak geworden waar men juist ook over de grens kijkt. Wat kun je daarvan leren? ‘In de eerste plaats’, zegt Haspelmath, ‘hebben zelfs taalkun- {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} digen die meerdere Europese talen kenden lange tijd onderschat hoezeer talen van elkaar kunnen verschillen. Ze gingen ervan uit dat begrippen als “zelfstandig naamwoord” van toepassing zouden zijn op alle talen.’ Volgens Haspelmath is inmiddels gebleken dat er talen zijn waarin helemaal geen systematisch verschil gemaakt wordt tussen werkwoorden en zelfstandige naamwoorden: ieder woord kan iedere functie vervullen. ■ Fruiten Talen verschillen dus van elkaar; maar uit de WALS kun je ook leren dat die verschillen niet willekeurig zijn. Zo heeft Haspelmath zelf een hoofdstuk geschreven over het verschil tussen enkelen meervoud in honderden talen over de hele wereld. In het Nederlands hebben bijna alle zelfstandige naamwoorden een meervoud: neef - neven, vrouw - vrouwen, koe - koeien, steen - stenen. De belangrijkste groep uitzonderingen zijn zogenoemde ‘stofnamen’, zoals zout en fruit: zulke begrippen kun je niet echt tellen en hebben ook geen meervoud. Nu blijkt dat er talen zijn waarin je fruit wel degelijk in het meervoud kunt zetten. Fruiten betekent dan zoveel als ‘heel veel fruit’. Omgekeerd zijn er ook talen waarin alleen woorden die mensen aanduiden een meervoudsvorm hebben: je kunt in zo'n taal wel ‘vrouwen’ zeggen, maar niet ‘koeien’ of ‘stenen’. In weer andere talen kun je wel ‘neven’ zeggen, maar geen ‘vrouwen’. Er zit systeem in het rijtje neef - vrouw - koe - steen. Neef is een voorbeeld van een ‘verwantschapsterm’, een woord dat gaat over een familielid, een mens die je nabij staat. Vrouw is een woord voor een menselijk wezen, maar niet noodzakelijk een familielid. Koe staat voor een levend wezen dat geen mens is, steen voor een niet-levend ding dat je wel kunt tellen. Talen volgen altijd dat rijtje: de meest waarschijnlijke kandidaten voor een meervoud zijn de verwantschapstermen, dan volgen de andere mensen, enzovoort. In een taal waarin je koe in het meervoud kunt zetten, kun je zeker ook neef en vrouw in het meervoud zetten. Dat heeft waarschijnlijk iets te maken met de manier waarop wij mensen van nature de wereld zien. Onze naasten zijn de eersten die we gaan tellen, daarna volgen andere mensen, dan de dieren en dan pas de rest van de wereld. Hoe dichterbij, hoe telbaarder. Dat alles wil natuurlijk niet zeggen dat als een woord in een bepaalde taal geen meervoudsvórm heeft, er niet ook een meervoudige betékenis van kan bestaan. In het Shigatse-Tibetaans betekent ri ‘berg’, maar ook ‘bergen’. Er is dus geen meervoudsuitgang van ri, maar als er benadrukt moet worden dat het over meer dan één berg gaat, kan een spreker van het Shigatse-Tibetaans telwoorden en hoeveelheidsaanduidingen als veel gebruiken. Zo ontstaat er toch een meervoudige betekenis. Verschillen tussen talen zijn niet willekeurig, zo valt te leren uit de atlas. ■ Verbazingwekkend Behalve dat hij de verbazingwekkende variëteit van talen van de wereld in kaart brengt, laat de WALS ook zien hoe belangrijk aardrijkskunde is voor taalkundigen. Lange tijd werd gedacht dat je voor taalverwantschap alleen naar de geschiedenis hoefde te kijken: twee talen lijken op elkaar als ze zijn voortgekomen uit dezelfde stamtaal. ‘Vader’ is zowel in het Spaans als in het Italiaans padre, omdat die talen ontwikkeld zijn uit het Latijn, waarin men ‘pater’ zei. Dat dit woord weer een beetje op het Nederlandse vader lijkt, komt doordat er nog een oudere gemeenschappelijke taal was, het Indo-Europees, waarvan ook onder veel meer het Grieks, het Albanees, het Perzisch en het Hindi afstammen. Pas de laatste tijd ontstaat er volgens Haspelmath waardering voor de rol die geografische ligging speelt, los van die gemeenschappelijke geschiedenis. Talen die in dezelfde buurt gesproken worden, gaan op elkaar lijken, althans in de grammatica. ‘De Indo-Europese talen uit Europa hebben wel veel woorden gemeen met die uit India,’ zegt Haspelmath, ‘maar de grammaticale structuur van die laatste lijkt veel meer op die van andere (niet-Indo-Europese) talen die in India gesproken worden. Kennelijk verspreiden woorden en grammatica zich op andere manieren.’ ■ Biologische virussen De WALS zou volgens Haspelmath ook om technische redenen niet eerder dan in onze eeuw hebben kunnen uitkomen. ‘Vijftien jaar geleden, toen we aan het werk begonnen, moesten we onze gegevens nog via floppy's versturen.’ Al dat werk heeft inmiddels wel duidelijk vruchten afgeworpen. Enkele van de meest geruchtmakende taalkundige publicaties van de laatste jaren zijn gebaseerd op Haspelmaths atlas. Doordat er nu voor het eerst grote verzamelingen betrouwbare gegevens over heel veel talen bij elkaar zijn gebracht, kan er gedegen statistiek worden uitgevoerd. De laatste jaren beginnen daardoor ook andere wetenschappers dan taalkundigen zich voor de gegevens te interesseren: biologen bijvoorbeeld die bekijken of sommige taalverschijnselen zich op dezelfde manier over de wereld verspreiden als biologische virussen. Haspelmath was de initiatiefnemer en coördinator van de WALS, die overigens de komende jaren nog verder wordt uitgebreid. Hij noemt het een geluk dat hij al dat werk heeft kunnen doen. Omdat hij verbonden is aan een onderzoeksinstituut had hij alle tijd. ‘Ik ben een van de weinige taalkundigen met een vaste baan als onderzoeker die geen college hoeven te geven. Ik kan al mijn tijd besteden aan dit soort dienstverlening voor de taalkunde.’ {== afbeelding Het voorkomen van meervoudige zelfstandige naamwoorden in de wereld. Kaart uit de World Atlas of Language Structures (‘Wereldatlas van taalstructuren’, WALS), waarvan Martin Haspelmath hoofdredacteur is. ==} {>>afbeelding<<} {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordsprong Allemaal beestjes Hans Beelen en Nicoline van der Sijs In de rubriek ‘Woordsprong’ beschrijven Hans Beelen en Nicoline van der Sijs maandelijks de oorsprong van enkele woorden. In Nederland leven meer dan 20.000 soorten insecten. Met de etymologie van de namen van al die beestjes zouden heel wat jaargangen van Onze Taal te vullen zijn. In deze aflevering staat de komaf van drie merkwaardige woorden uit het rijk der insecten centraal: drone, bug en lieveheersbeestje. Drone Over het gebruik van onbemande vliegtuigjes voor militaire doeleinden in landen als Pakistan en Afghanistan worden felle discussies gevoerd. In navolging van het Engels worden deze radiografisch bestuurbare luchtvaartuigen drones genoemd. Weinig mensen zullen beseffen dat dit woord uit het rijk der insecten stamt. De oudere betekenis van het Engelse woord is ‘mannetjesbij’, oftewel ‘dar’. In het klanknabootsende drone is het gezoem van bijenvleugels te horen. Afgaande op de vindplaatsen in de Oxford English Dictionary lijkt het Engelse woord in de militaire betekenis voor het eerst te zijn gebruikt in de jaren veertig. Wellicht is er een verband met een serie van 380 onbemande vliegtuigjes die vanaf 1935 in Engeland werden gebouwd als trainingsdoelen voor luchtafweerschutters. Deze droegen de naam Queen Bee. Misschien is men voortbordurend op het bijenmotief latere onbemande vliegtuigjes drones gaan noemen. {== afbeelding Een drone op weg naar zijn doel ==} {>>afbeelding<<} Etymologisch gezien zijn het Engelse drone en het Nederlandse dar identiek. In het Middelnederlands ontwikkelde drone zich door verplaatsing van de r tot darne of dorne. De meervoudsvorm darnen sleet vervolgens af tot darren, en daarvan werd de enkelvoudsvorm dar afgeleid. In het Duits wordt de mannetjesbij nog steeds Drone genoemd. Het grammaticale geslacht van dit Duitse woord is vrouwelijk; in vroeger eeuwen wist men niet dat de koningin en de werksters de vrouwtjesbijen en de darren de mannetjes zijn. Bug Van oudsher is bug in het Engels de algemene aanduiding voor kevers, torren, spinnen, slakken, wormen en andere ongewervelde dieren - allemaal beestjes dus. Hiervan is door beeldspraak de betekenis ‘verborgen microfoon, minuscuul afluisterapparaat’ afgeleid. Het Duits heeft hiervoor het woord Wanze, ook een insectennaam (wants). De afgelopen decennia heeft bug er een betekenis bij gekregen: ‘fout in een computerprogramma of website’. De Amerikaanse entomologe May R. Berenbaum publiceerde in 1994 een insectenboek met in de titel een woordspeling: Bugs in the System. Het Nederlands heeft het woord bug in de computerbetekenis in de jaren tachtig uit het Engels overgenomen. Rond de jaarwisseling 1999-2000, toen de vrees heerste dat alle computers het op 1 januari 2000 zouden begeven, werd het leenwoord bekend in de samenstelling millenniumbug. Het allereerste gebruik van bug in computertechnische zin wordt vaak gedateerd op 1947. In dat jaar zou een nachtvlinder een computer van de Harvard University zijn binnengevlogen, waardoor kortsluiting ontstond. Maar dat verhaal is een etymologische mythe. In werkelijkheid is bug in de betekenis ‘storing in een apparaat’ al in gebruik sinds de negentiende eeuw. In 1896 wordt bug omschreven als ‘any fault or trouble in the connections or working of electric apparatus’. Nog eerder, in 1878, beschreef Thomas Edison de tegenslagen waarmee hij bij het uitvinden te kampen had: ‘“Bugs” - as such little faults and difficulties are called’. De derde betekenis van bug gaat dus niet terug op een concreet incident met een insect in een computer. In het Nederlands heeft bug uitsluitend betrekking op computers en websites. Lieveheersbeestje Wespen, kakkerlakken en vlooien zijn insecten die we liever uit de weg gaan, maar het lieveheersbeestje kan rekenen op onze onverdeelde sympathie. Zelfs kleine kinderen zijn niet bang voor het bolle torretje met zijn gekleurde dekschildjes en zwarte stippen. Boeren en tuiniers beschouwen dit diertje als hun vriend omdat het bladluizen uit de weg ruimt. In deel negen van de Natuurlyke historie van Holland (1811) schrijft J. le Francq van Berkhey vertederd: ‘dit torretje bemint bij uitstek het hooigras, doch doet er weinig schade aan’. Waarom noemen wij dit insect lieveheersbeestje? Berkhey geeft als benamingen Onzelievenheers-Beestje en Lieve Vrouwen-Torretje. Dergelijke christelijke volksbenamingen komen in tal van talen en dialecten voor. In het Duits Marienkäfer, in het Frans (naast coccinelle) bête de bon Dieu of bête de la Vierge, en in het Engels ladybird (waarbij lady eveneens naar Maria verwijst). In het Brabants jezusjesbeestje, liefvrouwebeestje, liefvrouwemuisje, lieve marijtje, lieveheerhennetje en mariabeestje. In het Limburgs: onzelievevrouwpulletje, lieveherebolletje en hemellammetje. Al deze christelijke benamingen zijn te herleiden tot de kleuren- en getallensymboliek rond de maagd Maria. De moeder Gods wordt van oudsher afgebeeld in een blauw-rood gewaad, waarbij het blauw naar de hemel verwijst en het rood naar het bloed van Christus. Ook het getal zeven speelt een rol in de Mariacultus: zij kende zeven vreugden en zeven smarten. Dit kwam mooi overeen met het aantal zwarte stippen op het rode dekschild van het meestal zevenstippelige lieveheersbeestje. Aldus kon het lieveheersbeestje uitgroeien tot een religieus symbool. Nog steeds beschouwen veel mensen dit insect als geluksbrenger. In een onderzoek van de universiteit van Bazel bleken in de studiejaren 1997-1999 maar liefst 80 van 676 eerstejaars studenten geneeskunde een geluksbrenger mee te nemen naar hun eerste schriftelijke tentamen. In 29 gevallen was dat een lieveheersbeestje. Het dragen van de talisman had op het tentamenresultaat overigens geen statistisch meetbare invloed ... {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.67+-er b.67 plusser c.67+'er 2. a.annanassaus b.anannassaus c.ananassaus 3. a.gesalsaad b.gesalsa'd c.gesalsaat 4. a.indochinees b.indo-Chinees c.Indochinees 5. a.spagetti bolognese b.spagheti boloñese c.spaghetti bolognese B. Vergroot uw woordenschat 1.djinn a.geest b.gewaad c.sterkedrank 2.fatigeren a.kwaadspreken b.opjagen c.vermoeien 3.malvezij a.oplichterij b.schipbreuk c.zoete wijn 4.zwerk a.grafsteen b.grof c.hemel C. Zoek de fouten 1.Mijn oudtante en haar privé verzorgster zijn vrijdags jongsleden naar een gelders slotje getogen om hun sierraden aan de kenners van Tussen kunst en kitsch te kunnen voorleggen. 2.De kleinnoden werden onder de loupe genomen en het diamant slijpwerk werd bewonderd om haar finesses. D. Extra Wat is de oudste Nederlandse betekenis van het woord stout? a.dapper b.grappig c.zwak De antwoorden vindt u op bladzijde 104 van dit nummer. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horstlog Sneeuw Eskimo's hebben in hun taal veel woorden voor sneeuw. Dat weet iedereen. En iedereen begrijpt ook hoe dat komt. Er is daar gewoon veel sneeuw, en dan heb je er allicht meer woorden voor nodig. Hoeveel sneeuw-woorden hebben ze? Daarover lijken de meningen verdeeld. Drie? Negen? Veertien? Meer dan honderd? Ergens is sprake van ‘zo'n tweehonderd’. In ieder geval: veel. Neem nu het Nederlands. In Nederland is niet zo veel sneeuw als bij de eskimo's, maar Nederland heeft dan wel weer veel water. Is het verwonderlijk dat er in de Nederlandse taal veel woorden zijn voor allerlei wateren? Denk bijvoorbeeld aan rivier, beek, stroompje, kanaal, gracht, wetering, vliet, sloot en vaart. Maar dat moet toch na te gaan zijn, hoeveel eskimowoorden er voor sneeuw zijn? Kan iemand niet gewoon eens gaan tellen? Want veertien of meer dan honderd, dat is nogal een groot verschil. Wel, het is eens door iemand geteld. Al meer dan 25 jaar geleden. In zo'n eskimotaal zijn er ... twee woorden voor sneeuw. Hoe is dat nu mogelijk? Hoe kan de halve wereld denken dat het er tientallen zijn en misschien wel meer dan honderd, en het zijn er maar twee? Laura Martin heeft daar eens een aardig artikel over geschreven (in het tijdschrift American Anthropologist, 1986). Daar blijkt dat het allemaal begonnen is met een boek van Franz Boas uit 1911, waarin gezegd wordt dat eskimo's drie woorden voor sneeuw hebben. Die drie worden daar ook genoemd. Een van die drie berustte op een vergissing. In 1940 komen ze opnieuw ter sprake, in een artikel van Benjamin Lee Whorf, die ze overigens niet noemt, maar enkel een vertaling geeft. Zodanig dat je ook zou kunnen denken dat het er vijf zijn. In een handboek uit 1958 wordt nog over drie woorden voor sneeuw gesproken, maar in latere boeken en artikelen worden het er weldra meer en meer. ‘Meer dan honderd.’ Misschien wel ‘zo'n tweehonderd’. Het bijzondere aan die twee woorden is dat het er feitelijk net zo veel zijn als in het Engels of het Nederlands: vlok en sneeuw. Van het zo begrijpelijke verband tussen de eskimotaal en de winterse omstandigheden waar die taal gesproken wordt, blijft weinig over. Zodat we, met terugwerkende kracht, misschien ook wat voorzichtiger moeten zijn met onze Nederlandse waterwoorden. Ondertussen begrijp ik het heel goed hoe zo'n getal kan ontsporen. Zelf heb ik bijna dertig jaar verteld dat er in het Nederlands ongeveer 150 sterke werkwoorden zijn. Hoe ik aan dat getal kwam, weet ik niet, want ik heb ze nooit geteld. Een schatting, denk ik. Maar op den duur ga je geloven in wat je zelf zegt. Hele generaties studenten heb ik van de universiteit doen vertrekken met het idee dat het Nederlands 150 sterke werkwoorden heeft. Iemand die ze is gaan tellen, kwam uit op 250. Ik zat er dus behoorlijk naast. Ondertussen heb ik het verhaal van deze vergissing zó dikwijls verteld dat ook het getal van 250 wel weer apocrief kan zijn geworden. Het beste is dat u ze zelf even natelt. Joop van der Horst {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} Struikelblokken in het Nederlands [7] Het geniepige woordje er Jan Erik Grezel Het verschil tussen de en het, de lastige uitspraak: volwassen buitenlanders die onze taal leren, worstelen met typische eigenaardigheden van het Nederlands. In deze serie belicht Jan Erik Grezel telkens zo'n struikelblok. {== afbeelding Schrijver Kader Abdolah: ‘(...) om hen bij te betrekken’. Foto: Marjolein Katsma (www.flickr.com/people/marjoleincc) ==} {>>afbeelding<<} In het hotel waar ik beroepshalve nu en dan logeer, werkt de Poolse Barbara in de bediening. Ik heb waardering voor haar vakmanschap en bewondering voor haar beheersing van het Nederlands. Oké, het Slavische accent is onmiskenbaar, maar dat is het Twents van minister Kamp of het Amsterdams van astronaut Kuipers ook. Petje af voor deze Poolse. Op een ochtend bestel ik bij Barbara een rondje koffie voor mij en mijn collega's. ‘Ik kom zo aan’, zegt ze routineus. Wat krijgen we nou? Moffelt ze in zo'n formule toch dat ene woordje weg? En ik altijd maar denken dat ze het niveau ontstegen was van de afhaalchinees met zijn standaardvraag ‘Sambal bij?’ Het woordje er is het geniepigste onder de Nederlandse ‘kleine woordjes’. Buitenlanders als Barbara die het Nederlands vrijwel vloeiend spreken, blijven moeite houden met er. Ze gebruiken het niet verkéérd, ze laten het gewoon weg. Wat is er eigenlijk en hoe krijgen we buitenlanders die Nederlands leren zo ver dat ze dat woordje wél gebruiken? Grammaticaboeken voor lessen Nederlands als tweede taal onderscheiden maar liefst vijf soorten er. Ik zal u de uitleg besparen. Maar voor wie nieuwsgierig is, volgen hier vijf zinnetjes met die vijf soorten: 1.Er zijn in die winkel allerlei smartphones te koop. 2.Mijn vriend werkt er, hij kan je helpen. 3.Tenminste, als je er een wilt aanschaffen. 4.Maar heb je er echt behoefte aan? 5.Er wordt beweerd, dat zo'n apparaat overbodige luxe is. Voor een buitenlander zijn de woordjes er in bovenstaande zinnen één pot nat. De docent die in een beginnerscursus probeert het verschil uit te leggen, begaat een didactische doodzonde. Een kind dat met vallen en opstaan leert lopen, help je ook niet verder met een uiteenzetting over de wetten van de zwaartekracht. ■ Opvulling Maar wat moeten we dan? Als docent of vrijwilliger wil je graag iets nuttigs zeggen op de vraag die vroeg of laat komt: ‘Wat betekent er eigenlijk?’ Het antwoord is: ‘Niets.’ Er heeft geen betekenis, het verwíjst meestal naar iets wat eerder genoemd is. In de zinnen 2 en 4 zijn dat ‘de winkel’ en ‘een smartphone’. In zulke gevallen kan er ook daar of hier staan. In 1 en 5 is er meer een opvulling. Volgens taalkundigen gebruik je er in zin 1 omdat er een ‘onbepaald onderwerp’ verderop in de zin staat. Bij zin 5 is er sprake van een passieve zin zonder duidelijk onderwerp: ‘Er wordt beweerd’ is hetzelfde als ‘Men beweert.’ In zinnen als nummer 3 gaat er een verbinding aan met een telwoord. Dit soort er komt het minst vaak voor. Het er uit zin 4 daarentegen is heel frequent. Juist dit er is, als ik afga op mijn ervaring, bijzonder lastig voor buitenlanders. Het gaat om er in combinatie met een voorzetsel, vooral bij werkwoorden met vaste voorzetsels, zoals in ‘Ik zal eraan denken.’ U merkt het, onwillekeurig ben ik het toch een beetje gaan uitleggen. Tegenover de beginnende cursist met de prangende vraag over er is die uitleg zoals gezegd onzinnig. In feite moet je, net als kinderen doen, met goed luisteren beginnen. Een groot probleem daarbij is dat er vrijwel altijd onbeklemtoond en daardoor lastig te horen is. Ook is de articulatie van er zeer variabel - vergelijk Rotterdammers en leden van het Koninklijk Huis. Bovendien: de r- klank is behoorlijk aan het eroderen. We spreken de r, en dus ook het woordje er, hoe langer hoe minder duidelijk gearticuleerd uit. ‘Hoe is 't “rmee?” Wie hoort daar nog iets in wat op een r-klank lijkt? Daarom is een advies “luister goed” niet afdoende. Bied in combinatie met gesproken Nederlands de geschreven versie aan en geef de opdracht speciaal op dat er te letten. Maar het beste is volgens mij cursisten frasen te laten leren als “Heb je er zin in?” of “Ik kom er zo aan”. En er is één troost: voor het begrip doet er 'r niet toe. ■ Grillig Krijgen buitenlanders er ooit onder de knie? Sommigen komen een heel eind. De breedsprakige schrijver Kader Abdolah zegt in een interview kort achter elkaar: ‘Opeens werd er gebeld’, ‘(...) om hen bij te betrekken’, ‘Er wordt geen tekst van mij gepubliceerd, tenzij (...)’, ‘Ik ga een poging doen om erachter te komen waarom (...).’ Goed, maar nog niet volmaakt. Er is niet alleen geniepig, maar ook grillig in de mond van buitenlanders. Dat blijkt als Barbara de koffie komt brengen. In de herkansing neemt ze wraak: ‘Wilt u er nog iets bij?’ {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} Guus Middag Zong Jagerslied Waarom zingt Eva de Roovere ‘Jij is lastig’ en ‘fantastig’? En de jongens van Opgezwolle ‘proef die woofer’? En hoe komt het dat dit zo bijzonder klinkt? In zijn rubriek ‘Zong’ staat Guus Middag stil bij de taal en de poëzie die te horen is in allerlei Nederlandstalige liedjes, oud en nieuw. Dit zongen wij vroeger wel op straat, voor de lol, met hoge stemmetjes, alsof wij meisjes waren: ‘Wij zijn de meisjes van het confectieatelier, / wij willen naaien, wij willen naaien!’ En meteen daarna zakten we dan door onze knieën en gingen wijdbeens staan, en zongen we met een zo laag mogelijke basstem, bij wijze van antwoord: ‘Wij zijn de jongens van de landbouwhogeschool, / wij willen zaaien, wij willen zaaien!’ Je zou van beroepsliederen kunnen spreken: liederen waarin een beroepsgroep zichzelf voorstelt en een presentatie geeft van de belangrijkste werkzaamheden. Waar kwamen zulke liedjes vandaan? In dit geval was het duidelijk een parodie, misschien wel afkomstig uit een of andere schunnige dorpsrevue of een andere vorm van carnaval. Elke beroepsgroep had vroeger wel een eigen lied, te vergelijken met een clublied of volkslied, om de eigen identiteit uit te dragen. Of om te zingen tijdens het geestdodende werk, bij wijze van arbeidsvitaminen, toen er nog geen radio was. Wasvrouwen zongen bij het wassen. Bosarbeiders zongen bij het zagen. Bij het werk op het land werd gezongen. Heiers zongen heiliederen, stratenmakers stratenmakersliederen. En bouwvakkers zongen op de steigers. ■ Hertengeweien Jagers doen er goed aan niet tijdens het jagen te zingen, want dan jagen ze het wild weg. Dus die doen het erna, bij voorkeur in een jachthut in het bos, bij het haardvuur, onder het toeziend oog van hun jachttrofeeën - de opgezette everzwijnkoppen en de hertengeweien aan de muur. Dan komen de jagersliederen vanzelf. Het is een nogal mannelijk genre, met zijn dubbelzinnig uit te leggen attributen en omstandigheden: het geladen geweer, de vorm van de jachthoorn, het liggen in donkere bosjes 's nachts, het verlangen om een warme prooi te schieten, te raken, te doorboren. Dat geldt nog niet meteen voor het ‘Jagerslied’ van Hans Dorrestijn. Daarin stelt de jager zich aanvankelijk aarzelend op. ‘Ik ging een dag uit jagen / al met mijn schietgeweer. / Ik ging een dag uit jagen / met mijn hoedje met een veer.’ In de beginzin klinkt een bekende beginzin van de dichter Martinus Nijhoff mee: ‘Ik zou een dag uit vissen’, de beginregel van ‘Het kind en ik’, waarin de dichter niet met een forse snoekbaars thuiskomt, maar een ontmoeting heeft, door ‘een wak in het kroos’, met een kindgestalte in het water. Maar bij Dorrestijn verloopt het allemaal anders. Zijn stem klinkt, zoals altijd bij hem, wat krakerig en klagerig, als van een gebroken mens die tijdens het zingen zijn verschrikkelijke avontuur opnieuw beleeft: ‘Aldus zou ik gaan jagen, / gaan jagen op het land. / Maar toen kwamen er twee haasjes aan / die beten in mijn hand.’ ■ Wraak Dan is wel duidelijk dat we hier niet in een traditioneel, maar in een omgekeerd jagerslied zijn beland. Dit is de volwassen tegenhanger van het beroemde kinderlied over de twee haasjes die ooit eens zaten, heel parmant, in een groen groen groen groen knollenknollenland. Zoals bekend is een van die haasjes toen door een jagerjagerman geschoten en dat heeft, naar men denken denken kan, het andere haasje zeer verdroten. Hier, in het lied van Dorrestijn, volgt eindelijk de wraak van de haasjes. Het wordt nog erger voor onze arme jagerman. ‘Toen kwam er nog een eekhoorn, / die trok me aan mijn haar.’ En dan ligt deze conclusie wel voor de hand: ‘Van overal, van overal / loerde het gevaar.’ De angstaanjagende gebeurtenissen in deze jacht-thriller volgen elkaar snel op. En alles wordt met een grafstem gezongen: ‘Het leven van een jagersman / is beslist geen grap. / Vanuit het dichte struikgewas / gaf een hertje me een trap.’ {== afbeelding Zanger Hans Dorrestijn. Foto: Chris van Houts ==} {>>afbeelding<<} Het jagerslied van Dorrestijn berust op de overdrijving en de omkering. Hier wordt niet het gezonde buitenleven, de vrije jacht of de mannelijke oerdrift verheerlijkt. Hier wordt juist een grote angst voor de natuur uitgesproken. De meeste mensen zijn bang voor leeuwen, tijgers en krokodillen, maar juist niet voor haasjes en hertjes. Hans Dorrestijn wel. Hij weet na één keer jagen wel wat hij de rest van zijn leven moet doen: binnenblijven. Aan het eind van het jagerslied hangt bij hem niet trots een kop of een gewei aan de muur, maar het sindsdien ongebruikt gebleven lullige hoedje waarmee het spannende avontuur ooit begon. ‘Ik ging een dag uit jagen, / maar ik doe het nooit weer. / In een stil en donker hoekje / hangt het hoedje met de veer.’ {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} Riemer Reinsma Namen op de kaart De degradatie van Almere Centraal Waar komt de naam Schiphol vandaan? Heeft Abel Tasman inderdaad Tasmanië ontdekt? Waarin onderscheidt een terp zich van een wier? Dit soort vragen kunnen rijzen als je met de vinger over de landkaart gaat. Riemer Reinsma gaat er in zijn tweemaandelijkse rubriek ‘Namen op de kaart’ op in. Vroeger heette Amsterdam Centraal nog Amsterdam CS. Die toevoeging CS, voor ‘Centraal Station’, was een privilege dat tot 1987 slechts vier Nederlandse treinstations met elkaar deelden. Dat waren ook de vier gróótste steden; naast Amsterdam CS was er een Rotterdam CS, een Den Haag CS en een Utrecht CS. In 1987 kwam Almere CS daarbij, en zo werden het er vijf. Centraal betekent bijna nooit ‘in het midden’, of ‘het dichtst bij het stadscentrum’ - daarvoor bestaat de toevoeging Centrum (denk aan Schiedam-Centrum, Ede-Centrum en Kerkrade-Centrum). Toen Amsterdam CS, het oudste station met het toevoegsel CS, in 1889 openging, lag het niet méér centraal dan het enige andere Amsterdamse station in die tijd - dat was Amsterdam Weesperpoort (geopend in 1843, gesloten in 1939). Beide stations lagen aan de rand van het oude stadscentrum zoals dat werd begrensd door de stadswallen en het IJ. Centraal betekende toen vooral ‘belangrijkste’. Daarbij kon je bijvoorbeeld denken aan het oppervlak van het station, het aantal vertrekkende treinen en het aantal reizigers per dag. De toevoeging Centraal was handig om zo'n station expliciet te onderscheiden van andere, kleinere stations in dezelfde stad. Amsterdam heeft er momenteel meer dan tien (onder meer Amsterdam Amstel en Amsterdam Muiderpoort), de andere drie grote steden hebben er minstens zes ■ Provincieplaats Pas in de jaren zeventig stond bij dat CS de gedachte aan een centrale ligging voor het eerst op de voorgrond. De NS wilde toen in Den Haag een nieuw station bouwen met centrale ligging, en hadden daarvoor de plek waar het station Hollands Spoor lag (en nog altijd ligt) op het oog. De gemeente Den Haag was het daar evenwel niet mee eens en wilde het nieuwe station dichter bij het stadscentrum. Zij verkoos daarom een station op de plaats van het toenmalige station Staatsspoor. En zo geschiedde: station Staatsspoor moest plaatsmaken voor het station dat nu Den Haag Centraal heet, en inderdaad zeer centraal gelegen is. {== afbeelding Station Almere Centrum. Foto: Panoramio/Peter ==} {>>afbeelding<<} Maar ondanks de uitzondering voor Den Haag Centraal, bleef het criterium ‘belangrijk station’ de toekenning van het predicaat Centraal (Station) beheersen. Dit bleek toen in 1987 het station Almere CS geopend werd. Op dat moment was Almere nog een vrij kleine provincieplaats, met ruim 40.000 inwoners. Maar de stedelijke ambities waren veel groter, en dat moest doorklinken in de naam van het station - het grootste van de drie stations die Almere toen had (de andere waren Almere Muziekwijk en Almere Buiten). In 1997 werd het criterium ‘belangrijk station’ door de NS precies gedefinieerd: het ging om het aantal reizigers dat een station dagelijks verwerkte. Toen er in dat jaar in Leiden een nieuw station werd opgeleverd, vroeg de gemeente of de woorden Centraal Station toegevoegd mochten worden aan de oude stationsnaam Leiden. De NS stemden ermee in op basis van de nieuwe definitie, want inderdaad: Leiden had dagelijks veel passagiers te verwerken. Alleen Leiden werd geen Centraal Station of CS, maar Centraal - en daarmee liepen de NS vooruit op een verandering in de namen van de ‘grote vier’ (Amsterdam, Rotterdam, enzovoort), die in 2000 zouden worden omgedoopt van CS/ Centraal Station tot Centraal. ■ Hoofddorp centraal Voor Almere had het nieuwe naamgevingsbeleid echter minder leuke consequenties. Want in termen van het aantal dagelijkse reizigers was Almere Centraal geen echt groot station. In 1999 onderging de naam dan ook een subtiele verandering: Almere CS werd Almere Centrum. Waarmee het Almeerse station op één lijn kwam met de Centrum-stations in Schiedam, Ede en Kerkrade. Slechts vijf Nederlandse stations dragen momenteel dus het achtervoegsel Centraal. Maar in het niet-officiële taalverkeer worden heel wat méér stations met dat woord aangeduid. Zo meldde dagblad De Gelderlander op 22 juni 2012 dat de ‘bouwput bij Centraal Station Nijmegen opgevrolijkt’ was met graffitischilderingen. En op stads- en streekbussen staat vaak CS te lezen als het gaat om stations die officieel níét zo heten; bijvoorbeeld: Groningen CS. En zelfs in Zwolle, dat maar één station heeft, rijden stadsbussen met de bestemming Zwolle CS. Misschien wel het sterkste geval stond in het horecatijdschrift dat in juni 2012 kopte: ‘Hoofddorp krijgt nieuw Novotel hotel bij Centraal Station’, en dat terwijl intercity's het enige station van Hoofddorp gewoonlijk in volle vaart voorbijrazen zonder het een stop waardig te keuren. Nog even en we zien streekbussen met bestemmingen als Uithuizermeeden CS. {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). Zich betrokken voelen Jan Vork - De Kwakel Bij het luisteren naar de toespraak van koningin Beatrix waarin ze haar aftreden bekendmaakte, bleef mijn oor steken bij het woord zich: (...) Tot op de dag van vandaag heeft deze mooie taak mij veel voldoening geschonken. Het is inspirerend zich bij mensen betrokken te voelen, mee te leven met verdriet en te delen in tijden van vreugde en nationale trots. Dat heb ik eveneens mogen ervaren in de Caraïbische delen van ons koninkrijk, waar ik ook altijd veel warmte en hartelijkheid heb ondervonden. Ik treed dan ook niet terug omdat het ambt mij te zwaar zou vallen, maar vanuit de overtuiging dat de verantwoordelijkheid voor ons land nu in handen van een nieuwe generatie moet liggen. (...) Dat zich in de tweede zin zal taalkundig ongetwijfeld kloppen, maar ik vind het een lelijk vlekje in de tekst. De formulering over betrokkenheid klinkt heel afstandelijk te midden van zinnen die allemaal in de eerste persoon zijn geschreven. Zegt ze dat het inspirerend is voor andere mensen, maar doet ze geen uitspraak of dat ook voor haar zo is? Dat lijkt me onwaarschijnlijk. Heeft het te maken met het feit dat de koningin zichzelf niet mag tutoyeren en dus niet mag zeggen ‘Het is inspirerend om je bij mensen betrokken te voelen’? Dan had de zin volgens mij beter kunnen beginnen met: ‘Het is/was inspirerend om betrokken te zijn bij mensen’ of ‘Het is inspirerend betrokkenheid te voelen bij mensen.’ Enerlaatste Karen Spoelstra - Amersfoort Heel even dacht ik nog dat het een typfout was in de onderwerpregel van het mailbericht: ‘De enerlaatste dag! Grijp je kans nu en win een Samsung Galaxy Tab 2’. Maar ook in de rest van de tekst komt dat woord voor. Tegen beter weten in heb ik het (gezien de woorden die er toch per jaar weer bij komen) in de woordenboeken opgezocht, maar ik kom echt nérgens enerlaatste tegen. Op internet daarentegen blijkt het ervan te wemelen. Tamelijk schokkend, vooral omdat het een sweepstake van een krant betreft. Elke dag winnen A. Hobbel - Spijkenisse De essentie van een loterij is de kans op winst - bij acties van commerciële bedrijven betreft het meestal goederen. De oproep: ‘Doe mee en maak kans op deze fraaie prijs’ lijkt niet wervend genoeg, want die is vervangen door: ‘Doe mee en win!’ Dat klinkt alsof winnen een gegarandeerde uitkomst is. Ook vind ik de mededeling ‘Win elke dag een iPad!’ wat te veel van het goede. Wat moet ik elke dag met weer zo'n nieuw ding? {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Gesignaleerd Beademen Rob Remmen - Utrecht Een fraai voorbeeld van hypercorrect taalgebruik (waarbij iets wat correct is ook wordt toegepast waar het niet nodig is) hoorde ik enkele weken geleden bij een radioprogramma waarin een vrouw vertelde over de jarenlange correspondentie met haar vriend die als militair was uitgezonden naar Afghanistan. Over de treurige gebeurtenissen waarbij hij betrokken raakte, zei ze: ‘Het was natuurlijk heel droevig om dit te lezen. Ik heb dan ook menige traan gelaten bij deze brieven. Mijn moeder heeft het allemaal van nabij meegemaakt en zij zal dit zeker beademen.’ Als je het googelt, blijkt beademen zo nu en dan vaker op die manier gebruikt te worden: -Heel erge jeuk klinkt sowieso meer als een schimmelinfectie dan als een soa; een schimmelinfectie jeukt als een gek (iedereen die wel eens zwemmerseczeem gehad heeft kan dat beademen). (Sarah op een forum over soa's) -Dat Klink nou niet de beste minister is, kan ik beademen. (Nujij.nl) Tot dan toe had ik alleen maar bedacht dat het woord beamen creatieve mogelijkheden biedt aan cryptogrammenmakers als je het in verband brengt met de moderne beamer (uitgesproken ‘biemer’). De ter ziele editie Emmy Van Stratum - Eindhoven In een toelichting bij zijn feuilleton in de Volkskrant (19 januari 2013) schrijft Ronald Giphart: ‘(...) een verhaal in de inmiddels ter ziele Nederlandse editie van het blad Hide & Chic.’ Giphart gebruikt ter ziele hier als bijvoeglijk naamwoord, en dat vond ik wel origineel. Toch bleek het ook al iets vaker voor te komen, zo leerde een Google-actie: -De luchthaven was de thuisbasis van de ter ziele Samara Airlines. -De laatste radiocolumn van Stijn26 als onderdeel van het ter ziele www.studiobiltstraat.nl. -@BertramMourits, gitarist van de ter ziele Yearlings (...). De uitgang -e voegt zich gemakkelijk in ons taalsysteem van bijvoeglijke naamwoorden. Ik vroeg me alleen af of de volgende stap zou zijn het aaneenschrijven tot terziele. En wat doe je bij een onzijdig woord? Zeg je dan ‘een terziel maandblad’? Dat staat voorlopig toch een beetje gek, vind ik. Maar misschien biedt deze nieuwe constructie wel tal van mogelijkheden tot compact taalgebruik. Papabel Reggy Tan - Amsterdam Vlak nadat de paus zijn aftreden bekend had gemaakt, hoorde ik het op de radio, en het leek me direct moeilijk te overtreffen als woord van het jaar: papabel, wat staat voor ‘kanshebber tot paus benoemd te worden’. De woorden papa (Latijn voor paus) en capabel komen er fraai in samen. {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Redactie Onze Taal Tamtam ‘Gamen helpt bij dyslexie’ Het spelen van actiegames op een spelcomputer leidt tot spectaculaire verbeteringen bij tienjarige kinderen met dyslexie, zo blijkt uit onderzoek van Italiaanse neurowetenschappers. Negen dagen tachtig minuten per dag gamen leidt al tot een verbetering van de leesvaardigheid, schrijven de onderzoekers in het wetenschappelijke tijdschrift Current Biology. De onderzochte kinderen gingen sneller lezen, zonder dat dit leidde tot meer leesfouten. De onderzoekers noemen actiegames ‘een nieuwe, snelle en leuke behandeling van dyslexie’. Het onderzoek is overigens niet onomstreden. Het borduurt voort op studies die suggereren dat dyslexie wordt veroorzaakt door problemen bij het verdelen van aandacht bij het kijken. Maar volgens bijvoorbeeld Fred Hasselman van de Radboud Universiteit Nijmegen speelt er bij dyslexie wel meer dan alleen die aandachtsproblemen. Hij vraagt zich in de Volkskrant af of de resultaten van het Italiaanse onderzoek niet een toevalstreffer zijn. {== afbeelding Computergames als Rayman Raving Rabbids helpen bij dyslexie. ==} {>>afbeelding<<} Prijzen Onlangs kende de stichting Nederlands weer haar jaarlijkse ‘Lof- en Sofprijs’ toe. De Lofprijs was voor Henk Hofland, omdat hij in NRC Handelsblad ‘stukjes schrijft tegen de anglomane taalverdwazing in Nederland’. De Sofprijs ging naar het Stedelijk Museum Amsterdam, vanwege de Engelse uitingen van het museum. Verder kende de Werkgroep Literair Vertalers van de Vereniging van Letterkundigen de Vertaalduivel toe aan de Nederlandse Taalunie, als uitnodiging om de komende tijd geen ‘snel opeenvolgende spellingwijzigingen’ door te voeren. De Vertaalengel ging naar Kees Holierhoek voor zijn rol als voorzitter van de stichting Literaire Rechten Auteurs. Ook Onze Taal viel in de prijzen: het tijdschrift kreeg de LOTpopulariseringsprijs voor ‘het overbruggen van het verschil tussen alledaagse taal en wetenschappelijke inzichten’. De prijs moest gedeeld worden met Het succes van tweetalig opvoeden van Elisabeth van der Linden en Folkert Kuiken. Tekort aan leraren Nederlands De Algemene Onderwijsbond (AOb) maakt zich zorgen over het dreigende tekort aan leraren Nederlands in het voortgezet onderwijs. In een persbericht meldt de AOb dat er in heel Nederland tot 2015 jaarlijks 125 leraren te weinig zullen zijn. Ook worden er tekorten verwacht bij Engels, Frans, Duits en de klassieke talen, maar die zijn relatief klein in vergelijking met het tekort bij het vak Nederlands. Jongerenraad voor Taalunie De Nederlandse Taalunie zal de jeugd voortaan een stem geven in haar beleid. Ze wil dat bijvoorbeeld doen door bij gelegenheden waar veel jongeren samenkomen hun mening over verschillende onderwerpen te vragen. De aftrap voor deze zogeheten Jongerenraad vond onlangs plaats in Antwerpen bij de uitreiking van de literaire jongerenprijs De Inktaap. Pascal Smet, voorzitter van het Comité van Ministers van de Taalunie, legde de daar aanwezige scholieren vragen voor als ‘Moet er een Nederlandstalige inzending naar het Eurovisie Songfestival?’ En verder: Hoogleraar De bekende taalwetenschapper Nicoline van der Sijs, ook vaste medewerker van Onze Taal, is benoemd tot hoogleraar ‘Historische taalkunde van het Nederlands in de digitale wereld’ aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hashtag De Franse overheid doet het woord hashtag (op Twitter gebruikt om het onderwerp van een tweet aan te geven) in de ban. Ambtenaren mogen alleen nog spreken van mot-dièse, wat zoveel betekent als ‘woord na een hekje’. Frida Balk Op 7 februari is op 83-jarige leeftijd Frida Balk-Smit Duyzentkunst overleden. Ze was emeritus hoogleraar Nederlandse taalkunde aan de Universiteit van Amsterdam, en is acht jaar bestuurslid geweest van het Genootschap Onze Taal. Meer informatie: www.onzetaal.nl/tamtam. Antwoorden Taaltest (zie pagina 99) A. Spelling 1.c. 67+'er 2.c. ananassaus 3.a. gesalsaad 4.c. Indochinees 5.c. spaghetti bolognese B. Woordenschat 1.a. geest 2.c. vermoeien 3.c. zoete wijn 4.c. hemel C. Zoek de fouten 1.privéverzorgster, vrijdag, jongstleden, Gelders, sieraden 2.kleinoden, loep, zijn finesses (verwijst naar een het-woord) D. Extra De oudste betekenis van stout is ‘dapper’. In de loop van de tijd veranderde de betekenis van ‘dapper, moedig’ in ‘brutaal’, waarna de betekenis ‘ondeugend’ werd. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Frank Jansen Hom of kuit Is het de schuld van taalkundigen dat de schrijfvaardigheid van studenten achteruitgaat? Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Martin Slagter, een ervaren docent Nederlands, heeft in NRC Handelsblad aandacht gevraagd voor het belabberde schrijven van eerstejaars studenten in het hbo, dat slechter is dan voorheen. Ook over de propedeusestudenten aan de universiteit hoor je die geluiden wel. Volgens Slagter is de achteruitgang onder andere aan taalkundigen te wijten. Die, zo is zijn redenering, wijzen er voortdurend op dat taal constant verandert. Dat heeft tot gevolg dat alles wat nu fout is, op termijn als goed Nederlands zal worden beschouwd. De docenten van nu hebben uit deze opvatting volgens Slagter de conclusie getrokken dat ze zich beter niet kunnen verzetten tegen wat toch zal gebeuren - en knijpen bij de correctie een oogje dicht. Is Slagters redenering plausibel? Voorstander Taalkundigen die beweren dat veel taalveranderingen vanzelf leiden tot goed Nederlands, benadrukken te weinig dat die laatste fase heel lang kan duren: voordat iets goed Nederlands is, is het eerst misschien wel een heel mensenleven fout Nederlands. En daar hoor je ze niet over. Daar mogen ze gerust wat eerlijker over zijn. Bovendien zullen er over zeventig jaar zeker weer andere regels zijn, die dan ook weer overtreden worden. Moet je daar dan ook al op vooruitlopen? Als ze dat allemaal niet benoemen, lopen ze het risico dat incompetente docenten die taalverandering als een smoesje gebruiken om niets te doen. Er is ook een meer algemene reden waarom linguïstisch relativisme tot slecht schrijven leidt. Taalkundigen, die zo enthousiast zijn over het beschrijven van al het taalgedrag, inclusief de evidente fouten, beseffen niet waarom de belastingbetalers geld overhebben voor hun activiteiten. Niet voor hun mooie, meerdelige studies, en al helemaal niet voor hun ingewikkelde theorieën. Nee, de maatschappij verwacht van taalkundigen dat ze systematisch en degelijk analyseren wat nu precies een goede tekst onderscheidt van een foute. En dat ze vervolgens helpen bij het ontwikkelen van een methode om de leerlingen foutloos te leren schrijven. Relativisme leidt bij docenten en ouders tot mildheid en verdraagzaamheid. Dat zijn onmiskenbaar deugden in de algemene omgang, maar niet voor iemand die een tekst corrigeert. Die moet slechte schrijvers tegemoet treden met helderheid, consequentie en een zekere mate van scherpslijperij. Tegenstander Iemand die slecht schrijft, maakt inderdaad de foutjes waaraan Slagter, ik en misschien ook u wel zich storen. Maar het werkelijke probleem ligt ergens anders. Dat heeft niet zozeer te maken met constructies die nu ‘fout’ gevonden worden, en in de toekomst ‘goed’ zullen zijn, als wel met de moeite die studenten hebben zich begrijpelijk uit te drukken. Neem het volgende begin van een eerstejaarswerkstuk: ‘Bertens heeft het in zijn tekst over de ideologie van de Westerse mens, die daardoor een bepaalde visie heeft op de dingen. In zijn tekst kijkt hij naar andere onderzoekers en geeft door Althusser als voorbeeld te geven een visie over ideologie. Men gelooft dat ze uit vrije wil handelt, maar dat is eigenlijk een systeem.’ Hier staan wel foutjes in, die wellicht over zeventig jaar mogen: visie over, ze moet men zijn, maar ook als we die verbeteren, blijft het een beroerd begin. Deze student is vooralsnog tekortgeschoten in het vermogen om zijn inleiding als een eerste versie te beschouwen en te gebruiken als opstapje tot verder nadenken over de vragen ‘Wat staat hier eigenlijk? En is dat precies wat ik de lezer wilde bijbrengen?’ Pas als je daarmee begint, wordt het schrijven van al die werkstukken zinvol. Studenten schrijven tegenwoordig wel meer dan eerdere generaties, maar het zijn meestal korte boodschappen, die de ontvanger probleemloos kan begrijpen doordat hij eventuele leemtes vanuit een gemeenschappelijke context en situatie kan invullen. Aan die vorm van schrijven heb je weinig voor het ontwikkelen van die andere vorm: langere teksten met een ingewikkelde redenering erin, die we op het hbo en de universiteit verwachten. Er zit voor docenten niets anders op dan samen met de slechte schrijver het mislukte stuk zin voor zin door te nemen en te laten herformuleren. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Is het de schuld van taalkundigen dat de schrijfvaardigheid van studenten achteruitgaat? Geef voor 16 april uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Slechte taalvaardigheid: schuld van taalkundigen’ of ‘Slechte taalvaardigheid: niet de schuld van taalkundigen’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming Moeten we voortaan van de leerkrachten op de basisschool verlangen dat ze een universitaire studie hebben gedaan? Een kleine meerderheid van de inzenders (173 van de 318, dus 54 procent) voelt daar niet voor. Niet dat deze inzenders geen bedenkingen hebben over de kwaliteit van het onderwijs van het Nederlands. Ze pleiten op het forum even hartstochtelijk voor verbetering als de voorstanders. Maar ze denken niet dat deze maatregel tot die verbetering zal leiden. Een minderheid van 145 inzenders (45 procent) is wél voorstander van academici op de basisschool. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Raymond Noë InZicht ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Woorden Veel taalliefhebbers zijn vooral woordenliefhebbers. Ze zijn dol op welluidende, vreemde, moeilijke of archaïsche woorden, die voor hen zelfs nóg interessanter worden als er een verhaal achter zit, bijvoorbeeld over de herkomst. Er zijn ook woordenliefhebbers voor wie woorden aanleiding zijn tot beschouwingen over wat ze bij hen losmaken. De Vlaamse taaljournalist Ludo Permentier is iemand van de laatste, beschouwende soort. In zijn boek Woorden weten alles neemt hij steeds een woord dat hem is opgevallen als uitgangspunt voor een bespiegeling, een overdenking of soms een mijmering over taal en taalgebruik. En over hoe die woorden iets zeggen ‘over onze wereld, ons verleden en onze verborgen gevoelens en gedachten’. De honderd stukjes, oorspronkelijk verschenen als column in de Vlaamse krant De Standaard, noemt hij zelf ‘wandelingen en observaties’ in het landschap van de taal. Iemand die vooral geïnteresseerd is in de achtergrond van woorden is Frans Collignon. In 2004 verscheen zijn boek Het woordenreservaat, waarin hij allerlei in hun bestaan bedreigde woorden afstofte en in de vitrine zette, voorzien van anekdotes, citaten en wetenswaardigheden. Van dit boek verscheen onlangs de tweede editie, waarin veel nieuwe vergeten woorden zijn opgenomen, zoals abel, aterling, baffetoen, crapaud, despereren, dittografie en dodijnen. Ten slotte zijn er ook auteurs die één enkel woord als uitgangspunt nemen voor een boekje. Zo iemand is taalkundige Peter Nieuwenhuijsen, die in We hebben een d! We hebben een i! zeventig bladzijden wijdt aan het woordje die. Zonder al te wetenschappelijk te worden weidt hij uit over de klank en de betekenissen, waarbij steeds een zekere verwondering doorklinkt over de veelzijdigheid van dit kleine woordje. •Woorden weten alles is een uitgave van De Bezige Bij Antwerpen en kost €17,95 (gelijmd, 224 blz.). ISBN 978 90 8542 135 1 •Het woordenreservaat is een uitgave van Kemper Conseil en kost €19,90 (gelijmd, 218 blz.). ISBN 978 90 76542 64 5 •We hebben een d! We hebben een i! is een uitgave van De Hondsrug Pers en kost €8,- exclusief porto (ingenaaid, 78 blz.). Bestellingen: postmaster@dehondsrugpers.nl. ISBN 978 90 8733 012 5 ■ Onbeschaafd Nederlands {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het Woordenboek van het algemeen onbeschaafd Nederlands gaat in op de betekenis en herkomst van zo'n zevenduizend obscene, vulgaire, ordinaire, bargoense, platte en gênante Nederlandse en Vlaamse woorden, van aankakken, aars en anaalplug tot zuipen, zuurstok en zwans. Overigens zijn niet alle woorden even onbeschaafd, want zoenen, zucht en zuurpruim staan er ook in. Een aantal ervan wordt geïllustreerd met ‘scabreuze citaten’, en er zijn kaders opgenomen waarin woorden als geil en reet wat verder worden uitgediept. Achter in het boek zijn ook thematische verzamelingen opgenomen, waarin woorden zijn ondergebracht onder kopjes als ‘sukkel’, ‘drank’, ‘prostitutie’ en ‘gevangenis’. Het woordenboek is een herziene heruitgave van het in 2007 verschenen Woordenboek van platte taal. Woordenboek van het algemeen onbeschaafd Nederlands van Heidi Aalbrecht en Pyter Wagenaar is een uitgave van Unieboek | Het Spectrum en kost €16,99 (gelijmd, 464 blz.). ISBN 978 90 00 31185 9 ■ Taal- en inhoudsgericht onderwijs {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Steeds meer scholen kiezen ervoor om ‘zaakvakken’ als geschiedenis, economie en maatschappijleer niet langer in het Nederlands, maar in een vreemde taal te onderwijzen. In de praktijk is die vreemde taal vooral het Engels, maar ook het Frans, Duits en Spaans zijn mogelijk. Het doel hiervan is de kennis van de vreemde taal te vergroten, wat de leerling ook van pas kan komen in een vervolgopleiding of in zijn toekomstige werkomgeving. Dit onderwijs stelt zwaardere eisen aan de leerkracht, die immers niet in zijn moedertaal kan lesgeven. In Je vak in een vreemde taal? vinden scholen en leraren een leidraad om met dit ‘taal- en inhoudsgericht onderwijs’, zoals het wel heet, te beginnen. Vooral de eisen die dit onderwijs aan leerkrachten stelt, krijgen de aandacht. Je vak in een vreemde taal? Wegwijzers voor de CLIL-onderwijspraktijk van Lies Strobbe, Lies Sercu en Johan Strobbe is een uitgave van Acco en kost €24,50 (ingenaaid, 205 blz.). ■ Grammatica {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De grammatica van het Nederlands wordt beschreven in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, zie http:// ans.ruhosting.nl). De ANS is een omvangrijk werk, een praktisch hulpmiddel voor de geïnteresseerde leek, die zich daarmee ‘een oordeel kan vormen over de grammaticaliteit en de aanvaardbaarheid van diverse vormen van taalgebruik’. Een wetenschappelijke beschrijving van de grammatica van het Nederlands was er tot nu toe niet, maar daar komt verandering in. Onlangs verschenen namelijk de eerste twee delen van de Syntax of Dutch, een Engelstalig standaardwerk dat uiteindelijk minstens zeven delen zal beslaan. Deze eerste delen behandelen zelfstandige naamwoorden en zelfstandignaamwoordgroepen. Syntax of Dutch. Nouns and Noun Phrases volume 1 en volume 2 van Hans Broekhuis, Evelien Keizer en Marcel den Dikken zijn een uitgave van Amsterdam University Press en kosten €85,- per deel (gebonden, totaal 1161 blz.). ISBN 978 90 8964 460 2 / 978 90 8964 463 3 {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Bakkersnamen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Jan Spendel heeft als amateurgenealoog grote belangstelling voor achternamen, en hij publiceert daar geregeld over. Hij schreef al boeken over buitenlandse achternamen, over ‘onwelvoeglijke, bespottelijke en vreemde familienamen’, en over namen die met de woorden smid, meier en molen te maken hebben. Onlangs verscheen er weer zo'n boek waarin een ambacht centraal staat, namelijk Bakker in familienamen, een lexicon van alle Nederlandse en Vlaamse achternamen die met het bakkersvak te maken hebben. Niet alleen de broodbakkers komen hierin aan de orde, maar ook de potten-, steen-, porselein-, pijpen- en plateelbakkers. De achternamen bestrijken dan ook een breed scala, van Koekebakker en Becker tot Tiggelaar, Kruik en Steenbeeckelier. Behalve het namenlexicon bevat het boek ook enige encyclopedische hoofdstukken waarin een beeld wordt geschetst van wat al die verschillende bakkers nu precies deden. Bakker in familienamen is een uitgave van Gopher en kost €17,50 (gelijmd, 228 blz.). Bestellingen en meer informatie: www.gopher.nl. ISBN 978 90 517 9808 1 En verder ■ Deuxième étape van Véronique Caplain is een methode Frans schrijven en spreken voor volwassenen. Deze bestaat uit een tekstboek, een oefenboek, twee cd-roms en een website. Eindniveau A2. Coutinho, €32,50 (tekstboek, ingenaaid, 248 blz.) / €17,50 (oefenboek, ingenaaid, 183 blz.). ISBN 978 90 4690 292 9 / 978 90 4690 293 6 ■ Overtuigende teksten van Hans Hoeken e.a. Overzicht van theorieën over de invloed van taal, tekst en beeld binnen het overtuigingsproces, en van het empirisch onderzoek hiernaar. Tweede, herziene druk. Coutinho, €29,50 (ingenaaid, 276 blz.). ISBN 978 90 469 0329 2 ■ Baggertaal en molenpraat van Huib Kraaijeveld e.a. Waargebeurde verhalen van, over en door baggeraars, aangevuld met een ‘baggerwoordenboek’. Historische Vereniging Sliedrecht, €12,50 + €2,50 porto (ingenaaid, 207 blz.). Bestellingen: info@historie-sliedrecht.nl. Agenda ■ 13 april, Houten. Finale BrailleChallenge, een wedstrijd die de braillevaardigheid van de deelnemers toetst (snelheid, spelling en woordbegrip). Voor meer evenementen en meer informatie zie www.onzetaal.nl/agenda. Lezer Samenstelling: Redactie Onze Taal Wie zijn de andere lezers van Onze Taal? Maandelijks portretteren we er een. {== afbeelding Foto: Tekstbureau Best ==} {>>afbeelding<<} Naam Emiel Bootsma. Woonplaats Hintham (gemeente 's-Hertogenbosch). Geboren 2 oktober 1966 in Deventer. Beroep Freelance (eind)redacteur, (tekst)corrector, (snel)dichter en sinds kort energiebehandelaar (met een soort reiki, maar dan krachtiger). Partner, kinderen Samenwonend, geen kinderen, één kat. Hobby's/vrije tijd Wandelen, fietsen, tuinieren, vrijwilligerswerk voor onder meer mijn lotgenoten met PDS (prikkelbaredarmsyndroom) en dagelijks een #Dagdicht schrijven op Twitter. Onze Taal-lid sinds 1985. Waarom werd u lid? Ik studeerde op dat moment journalistiek in Tilburg en vond dat ik taalkundig goed beslagen ten ijs moest komen. Via mijn vader kende ik Onze Taal al een jaar of tien, maar toen was het tijd voor een eigen lidmaatschap. Alle opgedane kennis komt me in mijn huidige werkzaamheden dagelijks van pas. Andere tijdschriften Consumentengids, Eigen Huis Magazine, Kampioen, Versus (van de Suske en Wiske-fanclub) en Prikkels (van de PDS Belangenvereniging). Krant Brabants Dagblad. Televisie Studio sport, Boer zoekt vrouw, Wie is de mol?, Engelse en Scandinavische detectives en natuurlijk TatataTaal! Radio Classic FM. Boek Geen voorkeur, wel favoriete schrijvers: Toon Kortooms en Godfried Bomans. Website Buienradar.nl. Wat leest u het eerst in Onze Taal? De voorpagina, en dan verder van voor naar achter. Het lekkerste (‘Ruggespraak’) bewaar ik ook echt voor het laatst. Wat zelden? Ik lees alles. Welke taalonderwerpen boeien u het meest? Alles wat met ‘spelen met taal’ te maken heeft. Welke niet zo? Verklaringen van geografische namen. Maar ik lees het wel. Favoriete Onze Taal-artikel ‘Iktionaire’, de column van Jan Kuitenbrouwer. Aantrekkelijkste taaltrend Vooral op internet merk je dat steeds meer mensen grappen maken door te spelen met taal. Naast jammerlijke mislukkingen levert dat gelukkig ook veel spitsvondigheden op. Ergerlijkste taaltrend De verengelsing van het Nederlands. Dat gebeurt niet alleen door het vaak volslagen onnodige gebruik van Engelse woorden, maar helaas ook door het toepassen van Engelse grammatica- en spellingregels op het Nederlands. Het onterecht niet ‘aan een schrijven’ van woorden is daarvan het duidelijkste voorbeeld. Verbetert u iemands taalgebruik weleens? Dat is mijn werk ... Welke taalfout maakt u stiekem bewust tóch? Het in mijn spreektaal door elkaar halen van hen en hun. Die regel blijft soms lastig. Voor mijn werk moet ik het vaak opzoeken. Beste taalgebruikers Ivo de Wijs, Frank van Pamelen en Wim Daniëls. Als u de baas was over de taal, wat zou u dan het eerst doen? De spellinghervorming van 1995 terugdraaien. Dat zou er onder meer toe leiden dat de tussen-n in mijn ogen weer logisch wordt en dat een aantal woorden dan gelukkig weer te herleiden is tot hun mooie klassieke oorsprong. Lelijkste woord Het stopzinnetje zeg maar. Mooiste woord Desalniettemin - niet toevallig een anagram van stilte inademen. {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Onderzoek naar effecten nanodeeltjes in kinderschoenen De Volkskrant Opgelet Het nummer klopt niet. Wellicht heeft uw een typefout gemaakt. Foutmelding webwinkel Daar waar de budgetten voor reclame en marketing in een aantal gevallen krimpen vanwege de economische crisis, ontkomen ook evenementen niet aan krapte op de begroting. Organisaties en vrijwilligers halen alles uit de kas om hun evenement op peil te houden. Chapeau! Verder moet de Wegenwachter deze koude maandagochtend vooral veel accu's opladen. Hetty de Ros kijkt hulpeloos naar de verrichtingen van Van der Griendt. ‘Deze auto is van mijn baas. Hij pruttelt alleen wat, verder doet hij helemaal niets.’ AD Restaurantrecensie op Google Maps ‘Bloemenhandel is niet makkelijk’, zegt De Boon. ‘Je hebt te maken met verderfelijke waar en een moeilijk logistiek proces.’ Trouw Pil tegen kater heeft succes bij muizen Het Parool Door €5,- per maand te doneren, help je kinderen die niets hebben aan voedsel, onderwijs en andere broodnodige ondersteuning. Kinderen Zo zou ook de ‘crisis in de mannelijkheid’ een rol kunnen spelen. Mannen voelen zich bedreigd doordat vrouwen minder pikken en meer noten op hun zang hebben. De Volkskrant In 2004 werd hij betrapt toen hij in een internettoernooi gebruik maakte van een computer. Het Parool over schaker Arkadij Naiditsch Flinke toename van discriminatieverzoeken In 2011 ontving de Commissie Gelijke Behandeling in totaal 719 verzoeken om een oordeel op grond van discriminatie. OR Rendement {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 5] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} maandblad van het genootschap onze taal Onze Taal 5 2013 Thema: hoe spreken de nieuwe koning en koningin? Met onder meer: Willem-Alexander in de media en als redenaar Elf jaar later: het Nederlands van Máxima {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 82ste jaargang nummer 5 mei 2013 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: info@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut); e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Twitter: @onzetaal Facebook: www.facebook.nl/onzetaal Taalpost en TLPST Zie www.taalpost.nl; redactie: Erik Dams en Marc van Oostendorp Woordpost en Woordspot Zie www.woordpost.nl en www.woordspot.nl; redactie: Taaladviesdienst Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 31.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Laurien Boekhoff-Talsma Raymond Noë Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Mariëtte Baarda, Hans Beelen, Ton den Boon, Aaf Brandt Corstius, Frank Dam, Gaston Dorren, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Arjen van Veelen Directie drs. P.H.M. Smulders Administratie Heleen Bücker Leonie Flipsen Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Rutger Kiezebrink Jaco de Kraker Tamara Mewe Lydeke Roos Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. G.C. (Gert) Haverkate, voorzitter drs. L. (Leo) Voogt, vicevoorzitter drs. E.H.M. (Els) Goossens, secretaris drs. M.A. (Margot) Scheltema, penningmeester dr. E.H.C. (Els) Elffers, prof. dr. C.J.M. (Carel) Jansen, mr. drs. L. (Bert) Jongsma, lic. M. (Martine) Tanghe, drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €6,-. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten €34,50 per jaar; buitenland binnen Europa €47,- (priority €49,-); buitenland buiten Europa €57,- per jaar. Digitale Onze Taal €34,50; in combinatie met ‘papieren’ abonnement €15,50. Prijs collectief abonnement: op aanvraag. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €29,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam of via www.cjpdeals.nl. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Dedicon: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta, Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding Foto: Erwin Olaf ==} {>>afbeelding<<} ‘Natuurlijk was ik geschrokken door alle commotie, want uiteindelijk ik wou echt Nederland een groot compliment maken.’ Prinses Máxima (blz. 119) {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} Thema: de taal van de nieuwe koning en koningin {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 112 Marc van Oostendorp Gewoon fantastisch Het taalgebruik van Willem-Alexander {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 115 Jaap de Jong Van watermanager tot spraakwaterval? Willem-Alexanders toespraken {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 118 René Appel Thuis in onze taal Elf jaar later: het Nederlands van Máxima {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En: 120 Oranjewoorden bij de troonswisseling 121 Van Aaf tot z: Koningsdag {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 126 Jaap Toorenaar Fratsen, potti en verschillig Onvergetelijke woorden in de reclame {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 128 Jacco Snoeijer ‘Aan gerekwireerde mijn exploot doende’ Taal in het werk [16]: de deurwaarder En verder 131 Jaarvergadering Onze Taal 132 Nieuws over Onze Taal Rubrieken en series 122 Reacties: termen voor alleenstaanden; in of op bij plaatsnamen; spreekwoorden over vrouwen; t aan het eind van een woord plakken; géén waterpomptang; Vlaams idioom 123 Iktionaire: *plop* 124 Gaten in de taal: ‘Net was-ie nog stuk!’; slechte slaap door elektronica 125 Vraag en antwoord: Koningsdag en Koninginnedag; troonswisseling/kroonswisseling; koninklijke titulatuur; de kroon spannen; Eerste(-)Kamer(-)voorzitter 130 Woordsprong: zout 131 Raarwoord: stofduivel 132 Taaltest 132 Taalpuzzel 133 Horstlog: geen spellingveranderingen 133 Toen in ... mei 1947: volkstelling 134 Aanbiedingen voor lezers 137 Zong: ‘Miranda Holdersma’ 138 Klassewerk 139 Taalergernissen 139 Gesignaleerd 140 Tamtam: taalnieuws 141 Hom of kuit: moeten leerlingen accentloos Engels leren? 142 InZicht: Fryslân, en andere nieuwe taalboeken 143 Lezer 144 Ruggespraak Omslagillustratie: Max Kisman {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} De taal van de nieuwe koning en koningin Als Beatrix de troon verlaten heeft, zullen we haar karakteristieke Nederlands veel minder horen. Wat komt ervoor in de plaats? Hoe klinkt koning Willem-Alexander als hij ons toespreekt? En als hij optreedt in de media? En hoe staat het met het Nederlands van koningin Máxima? Is ze inmiddels al helemaal thuis in onze taal? In dit nummer staan we er uitvoerig bij stil - bij de taal van de nieuwe koning en koningin. Gewoon fantastisch Het taalgebruik van Willem-Alexander Marc van Oostendorp De aanstaande troonswisseling zal ook leiden tot een kleine taalverandering. Het bijzondere koninginnen-Nederlands, met die aparte uitspraak van de z en de s, zal plaatsmaken voor een gewonere taal, met zelfs een scheutje plat Haags erin. Bovenal is de taal van Willem-Alexander de taal van zijn generatiegenoten. {== afbeelding Willem-Alexander en Máxima in Rhenen, Koninginnedag 2012. Foto: Frank van Beek ==} {>>afbeelding<<} Koning Willem-Alexander is gecharmeerd van het woord gewoon. Het is geen stopwoordje - hij zegt het niet zó vaak dat het de luisteraar stoort - maar hij laat het tijdens vraaggesprekken vaak vallen. ‘Het is gewoon het genieten van het samenzijn,’ zei hij een paar jaar geleden toen een journalist vroeg wat het huwelijk voor hem betekende, ‘en de functie die we samen mogen vervullen maakt ons gewoon tot een heel gelukkig paar.’ Vooral die laatste mededeling is, als je die letterlijk neemt, absurd. De functie die de nieuwe koning en zijn vrouw vervullen is nooit ‘gewoon’ geweest, in de zin van ‘alledaags’. Daar staat tegenover dat dit koninklijke gebruik van gewoon in het Nederland van het begin van de eenentwintigste eeuw natuurlijk juist wél wijdverbreid is: er is bijna geen Nederlander die niet af en toe gewoon zegt op deze bijna betekenisloze manier. Het is een van de vele woordjes - andere voorbeelden zijn eigenlijk en natuurlijk - die we onbewust gebruiken om zinnen vorm en ritme te geven, een van de woorden die we ongemerkt van elkaar overnemen en die zich daardoor zoetjesaan in de omgangstaal hebben genesteld. ■ Nieuwslezers Dat woord gewoon is in veel opzichten kenmerkend voor Willem-Alexander. Het laat zien hoe diepgaand zijn taal beïnvloed is door de taal van andere Nederlanders. Wie zijn stem niet zou herkennen en hem op de radio zou horen, zou denken met een gewone veertiger te maken te hebben, zij het uit de wat betere kringen en met een scheutje plat Haags in zijn spraak. Tegelijkertijd laat zijn gebruik van gewoon zien wat een van de belangrijkste thema's moet zijn in het leven van een moderne Nederlandse monarch: de worsteling met het gewone, ook in de taal. In sommige culturen geldt de taal van de vorst als de absolute taalnorm. {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} De Britse cultuur is daar het beste voorbeeld van. Een beetje Brit probeert ‘the Queen's English’ te spreken, het Engels van de koningin. In Nederland is daar nooit sprake van geweest. De koninginnen werden nu ook weer niet bespot om hun taalgebruik, maar hun Nederlands was te afwijkend om als norm te kunnen gelden. Nieuwslezers golden en gelden in onze samenleving meer als model van goede, neutrale uitspraak. De koninginnen spraken ook echt een ander soort Nederlands dan hun onderdanen. In opnamen van Wilhelmina kun je nog een Duits accent horen. Bij Juliana en Beatrix is daar geen sprake meer van - die spreken vloeiend Nederlands, al is het wel een bijzonder koninginnen- Nederlands, met bijvoorbeeld een eigen manier om de z en de s uit te spreken. Wie een geloofwaardige imitatie van een koningin ten beste wil geven, doet er goed aan om aan die klanken te werken: je tong vlak achter je tanden houden brengt je al een aardig eind op weg. ■ Scholen De taal is een zee, en iedere taalgebruiker is een druppel, waarvan de warmte, de zuurgraad en het zoutgehalte worden bepaald door alle buurdruppels. Iedere taalgebruiker verschilt van alle andere taalgebruikers, maar zijn taal is wel bepaald door de mensen met wie hij in de loop van de jaren in contact is geweest. Dat is de afgelopen jaren ook experimenteel vastgesteld: iedere keer wanneer je iemand een woord hoort zeggen, pas je je eigen uitspraak van dat woord een beetje aan zodat die meer lijkt op wat je net gehoord hebt. Daardoor kun je aan iemands taal dus, met de nodige voorzichtigheid, horen wat voor contacten hij of zij heeft gehad. Het belangrijkst is daarbij je omgeving in je jeugd, en dat kan waarschijnlijk een groot deel van de verschillen tussen Willem-Alexander en zijn moeder verklaren. Prinses Beatrix werd net als haar moeder nog beschermd opgevoed, maar heeft haar zoons voorzover dat mogelijk was een ‘gewone’ opvoeding gegeven, op ‘gewone’ scholen en in contact met ‘gewone’ mensen. Terwijl de oude koningin in een gevoelige periode dus een onevenwichtige verzameling voorbeelden gekregen heeft, kwamen haar kinderen van jongs af aan al met mensen in andere milieus in contact - inclusief de taaleigenaardigheden van die mensen. Vreemdetalenkennis Bij buitenlandse bezoeken spreekt Willem-Alexander meestal een Engels dat al even typisch is voor zijn generatie als zijn Nederlands. Het ligt iets dichter bij het Amerikaans dan bij het Brits, maar is het allebei niet. Het is wel internationaal goed verstaanbaar en de prins heeft er duidelijk geen moeite mee om zich te uiten. Hij heeft een paar jaar geleden verklaard dat hij met Máxima in de avonduren ook nog weleens op het Engels wil overschakelen. Het is niet duidelijk hoeveel Spaans de koning inmiddels van zijn vrouw heeft opgepikt. In 2009 hield hij in Mexico een (verder Engelstalige) toespraak waarbij hij het Latijns- Amerikaanse gezegde ‘Een slapende garnaal wordt meegenomen door het getij’ wilde aanhalen. Door een vertaalfout gebruikte hij daarbij het woord chingada in plaats van corriente voor ‘getij’. In Argentinië is dat een onschuldig woord, maar in Mexico betekent het zoveel als ‘naar de kloten’. (‘Laten we van een garnaal geen walvis maken’, gaf Willem- Alexander later als commentaar op de opschudding die ontstond.) Hoe goed hij de taal van zijn vader spreekt, is niet precies bekend. Bij gelegenheid zegt hij tegen de Duitse of Oostenrijkse pers weleens een paar zinnen in die taal, en vorig jaar was hij nog beschermheer van de ‘Dag van de Duitse taal’, die iets wilde doen aan de teruglopende kennis van het Duits. ■ Stromende beek De journaliste Renate Rubinstein schreef ter gelegenheid van Willem-Alexanders achttiende verjaardag in 1985 een boekje over de kroonprins (Alexander), waaruit de eerste tekenen van de nieuwe koninklijke taal al bleken. Zo vertelt ze het verhaal dat de prins toen hij elf was na een eindeloos defilé op paleis Soestdijk riep: ‘Alle Nederlandse pers, opgerot!’, en memoreert ze hoe er in de kranten schande werd gesproken over zulk taalgebruik uit vorstelijke mond. ‘Hoe komt hij aan zijn weinig gepolijste taalgebruik? Van wie leren ze zulke ordinaire krachttermen?’, stond er in een ingezonden brief. Het antwoord op die vraag is duidelijk: van wie iedereen, inclusief de brievenschrijver, die krachttermen leert, namelijk van vriendjes en op straat. ‘Ik vind dat net zoiets’, schreef Rubinstein, ‘alsof je bij algemene watervervuiling denkt dat je één stromende beek of sloot geheel zuiver kunt houden.’ De prins had toen zijn keuze voor het watermanagement als onderwerp van speciale aandacht nog niet gemaakt. Een andere anekdote die Rubinstein vertelt, wijst daar ook op. Ze onthulde dat de kroonprins en zijn broers thuis graag plat Haags spraken; ze gingen immers in Den Haag naar school. Hun moeder ergerde zich aan dat platte taalgebruik. Willem-Alexander zou toen hebben gezegd: ‘Maar zoals je zelf praat, vind je dat soms normaal?’ ■ Elleke Dat waren achteraf de eerste tekenen dat het taalgebruik van de nieuwe koning anders zou zijn dan dat van zijn moeder en grootmoeder - dat het een druppel zou zijn in de oceaan van het moderne Nederlands, beïnvloed door alle stromingen waar het mee in aanraking is gekomen. Dat het in veel op- {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} zichten gewoon zou zijn, zij het niet in alle: er zijn weinig andere sprekers van het Nederlands die we hun hele leven van een afstandje hebben kunnen volgen in hun taalontwikkeling. Je kunt als je goed luistert inderdaad heel veel horen in het taalgebruik van de nieuwe koning. Vooral de details van iemands uitspraak zijn vaak veelzeggend. We hebben die niet helemaal onder controle en daardoor kunnen ze allerlei invloeden onthullen. Zo klinkt als gezegd het Haagse dialect nog wel door in Willem-Alexanders taal. Er is een YouTube-filmpje van vorig jaar waarop hij vanaf de Olympische Spelen in Londen vertelt over de mogelijkheden om de spelen in Nederland te organiseren. (Willem-Alexander was toen nog lid van het Internationaal Olympisch Comité.) Op een zeker moment vertelt hij dan dat Amsterdam de enige logische Nederlandse kandidaatstad is, maar dat er waarschijnlijk ook wel een en ander in andere steden georganiseerd zal worden, zoals Den Haag. In de zinnen daarna komen er dan ineens allerlei kleine herinneringen aan de stad van zijn jeugd uit zijn mond: ‘elleke’ in plaats van ‘elke’, bijvoorbeeld, en ‘trappelen’ dat klinkt als ‘trappelih’. In Willem-Alexanders uitspraak van woorden als trappelen zit ook een andere breuk met een koninklijke traditie. Terwijl zijn moeder, vooral als ze een toespraak voorlas, af en toe een beetje geforceerd slot-n'en liet klinken, hoor je die bij haar zoon eigenlijk nooit. Zelfs in pakweg het toespraakje dat hij als jonge dertiger hield om zijn verloving met Máxima Zorreguieta bekend te maken - waarbij hij zichtbaar nerveus was - liet hij zich niet tot een overbodige slot-n verleiden. (Hij zegt er natuurlijk af en toe wel één. Iedere spreker van het Standaardnederlands spreekt af en toe een slot-n uit volgens een nog niet helemaal ontcijferde formule.) ■ Ontspannen De nieuwe koning heeft duidelijk minder moeite met de lichtere, informele taal van de media dan zijn moeder. Het valt niet te verwachten dat hij binnenkort zelf gaat twitteren en het is maar de vraag of zijn eerste kersttoespraak in 3D bekeken kan worden, net als die van de Britse koningin Elizabeth II. Maar Willem-Alexander lijkt sinds het oprotten-incident geleerd te hebben om ontspannen om te gaan met in ieder geval de ‘traditionele’ media. En dat weerspiegelt zich in zijn taalgebruik. Het blijkt ook uit een ander verschil met zijn moeder: de uitspraak van de r. Waar Beatrix een ouderwets deftige, bijna Franse, brouwende r heeft, ligt de r van Willem-Alexander veel dichter bij die van Sacha de Boer en daarmee bij die van zijn leeftijdgenoten. ■ Toppers Dat alles wil natuurlijk niet zeggen dat je niet kunt horen dat onze koning uit de betere kringen komt en tijdens zijn studie in Leiden lid van het corps geweest is. Dat merk je bijvoorbeeld als je op zijn lippen let: die tuit hij een beetje bij het spreken, ongeveer zoals Hans Wiegel dat doet. Of de manier waarop Willem-Alexander zijn klinkers uitspreekt: hij doet zijn mond net iets wijder open dan andere sprekers van het Nederlands. Hij zegt weliswaar geen ‘wal’ in plaats van ‘wel’, zoals de oudere generatie doet, maar het zweemt er af en toe wel naar. En ook zijn ij en ei blijven nog altijd heel keurig; er is geen spoor van een Poldernederlandse ‘tajd’ of ‘bajden’ te herkennen. Wat uit zijn uitspraak blijkt, wordt ook wel bevestigd door de woorden die de koning kiest. Hij kent een groot aantal verschillende registers. Je ziet hem in verslagen van werkbezoeken in het land de auto uit stappen en ‘Hallo!’ roepen, of ‘Prachtig weer hier!’ Dat zou je de volkse kant kunnen noemen - er zijn tijden geweest dat hallo vreselijk ordinair werd gevonden. Een andere taal die hij goed beheerst, is die van de handelsdelegatie (‘Dat heeft gewoon altijd een positieve impact op beslissingen van investeerders’) en die van de olympische comités (‘De winnaars zijn toppers’). De nieuwe koning heeft duidelijk minder moeite met de informele taal van de media dan zijn moeder ■ Generatiegenoten En dan zijn er de lievelingswoorden. Behalve gewoon heeft hij er nog een: fantastisch. Bij vrijwel ieder bezoek lijkt hij het wel een keer te roepen: ‘Fantastisch om hier te zijn!’ ‘Jullie doen het gewoon fantastisch!’ ‘Er wordt hier fantastisch werk verricht!’ Net als gewoon wordt ook fantastisch door heel veel generatiegenoten van Willem-Alexander heel vaak gebruikt. Maar het is natuurlijk verleidelijk om dat soort alledaagse woorden in koninklijke mond ineens een bijzondere interpretatie te geven. Je zou kunnen denken dat het de twee polen zijn waartussen het leven van onze vorst zich begeeft: het fantastische, sprookjesachtige dat de omstanders op hem projecteren, en het gewone dat hij al zijn hele leven probeert te bereiken. Je hoort ze allebei een beetje terug in zijn taal. De Oranjes en taal Willem de Zwijger was een edelman en sprak waarschijnlijk nauwelijks Nederlands. Hij werd geboren in Duitsland en groeide op in Brussel, maar in een adellijk, en daarom grotendeels Franstalig milieu. Zijn beroemdste uitspraak, ‘Ayez pitié de moi et de se pauvre peuple’ (‘Heb meelij met mij en met dit arme volk’), die hij volgens de overlevering deed toen hij was neergeschoten, was dan ook niet in de taal van het volk gesteld. Pas toen de familie Van Oranje het Nederlandse koningshuis werd, aan het begin van de negentiende eeuw, begonnen de leden zich actief voor het Nederlands in te zetten. Onder koning Willem I hoorde het huidige België nog tot het koninkrijk, zodat er een relatief groot Franstalig en een kleiner Duitstalig gebied was. Willem I probeerde het land tot een eenheid te smeden door het Nederlands de enige officiële taal te maken. Ook minderheden, zoals de Joden, werden door Willem aangemoedigd om (eentalig) Nederlandstalig te worden. Latere Oranjes hadden minder macht en konden zich dus ook minder met (taal)beleid bemoeien. Sommigen van hen toonden nog wel belangstelling - zoals koningin Juliana, die lange tijd beschermvrouwe van het Genootschap Onze Taal was. Sinds 2005 wordt die rol vervuld door prinses Laurentien. {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} Van watermanager tot spraakwaterval? Willem-Alexanders toespraken Jaap de Jong Prins Pils, hossend tussen de hockeymeisjes, maar verkrampt als de microfoon openstond en de camera's liepen. De beeldvorming zat niet mee. Er volgde een uitgekiende strategie van retorisch warmlopen binnen het watermanagement en talrijke nevenfuncties. Wat heeft deze praktijkopleiding tot redenaar de kroonprins gebracht? {== afbeelding Willem-Alexander bij de uitreiking van de Erasmusprijs 2012. Foto: ANP Royal Image / Bas Czerwinski ==} {>>afbeelding<<} Het is eigenlijk niet eerlijk. Wat een kroonprins ook allemaal in het openbaar presteert en presenteert, de foutjes blijven hangen. De verwijzing naar de ‘open bron’ om zijn Argentijnse schoonvader te verdedigen, de verhaspeling van een Mexicaans spreekwoord (waardoor hij het ongewild had over een slapende garnaal die ‘naar de kloten ging’) en uit zijn kindertijd: ‘Alle Nederlandse pers, opgerot!’ Het zijn eindeloos hervertoonde voorbeelden in de categorie ‘een beetje dom’. Maar al jaren werkt hij hard aan zijn naschoolse opleiding, die hem ook veel leert over spreken in het openbaar. Wat zijn de resultaten van zijn retorische vorstenschool? ■ Functies Willem-Alexander is niet op zijn mondje gevallen. De spreekangst van de Engelse koning George VI is hem gelukkig vreemd. Op school in Den Haag, gedurende zijn verblijf aan het United World College in Engeland, tijdens zijn universitaire opleiding geschiedenis en in het Leidse studentenmilieu heeft hij voldoende vrijheid gekregen in het spreken voor een groep. Overigens zonder er een ‘Leidsche beck’ - inclusief bekakte uitspraak en arrogante uitstraling - aan over te houden. Enige vrijheid van spreken is belangrijk, maar een goed spreker moet ook weten waar hij over spreekt. Na zijn studie geschiedenis, en een introductieprogramma bij het Instituut Defensie Leergangen, zat de opleiding er voor de prins dan ook bepaald nog niet op. Hij heeft zich daarna binnen een verbazingwekkend aantal functies, nevenfuncties en erefuncties verdiept in talrijke sectoren van de maatschappij. Zo werd hij lid van de Raad van State om het bestuur van het land te leren doorgronden; daar volgde hij de beraadslagingen van door de wol geverfde bestuurders. En hij werd lid van het Internationaal Olympisch Comité (met als adviseur Erica ‘jullie zijn allemaal kanjers!’ Terpstra). Ook manifesteerde hij zich op militair gebied. In kleurrijke rangen en functies te land, ter zee en in de lucht maakte hij kennis met de doelgerichtheid van de militaire communicatie. Als beschermheer heeft hij zich kunnen inzetten voor de Nederlandse Hartstichting, de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, voor de Erasmusprijs en het Oranje Fonds en - opnieuw binnen het leger - voor de veteranen. En dan is er natuurlijk sinds 1997 zijn spraakmakende passie voor het watermanagement. Op aanraden van zijn vader werd hij voorzitter van de Adviescommissie Water en van de Adviesraad voor Water en Sanitatie van de secretaris- generaal van de Verenigde Naties. En daarmee zijn alle functies nog niet genoemd; de lijst telt er in totaal ruim twintig. In de loop van de jaren heeft hij in al die gezelschappen vele toespraken gehoord, en nog belangrijker: gehouden. ■ Persoonlijke elementen Die toespraken zijn misschien niet allemaal bewaard gebleven, maar de Rijksvoorlichtingsdienst heeft er vanaf 1999 ruim 185 gepubliceerd op www.koninklijkhuis. nl. De meeste toespraken hield hij in het Engels, op staatsbezoeken, handelsmissies en watercongressen in het buitenland, maar natuurlijk waren {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} er ook tientallen in het Nederlands. En een enkele in het Duits, de taal van zijn vader. De meeste hebben de televisie of de landelijke kranten niet of nauwelijks gehaald. En dat was in het begin vast ook niet de bedoeling. Hij liep zich warm in de provincie of in het buitenland, in kleine en grotere zalen. Hij leerde contact te maken met kleine en grotere publieksgroepen: sporters, wetenschappers, ondernemers, politici en bestuurders. Maar ook veteranen en vrijwilligers wilde hij binden en aanmoedigen. Baart al die oefening in luisteren, observeren en spreken ook kunst? Slechts een paar toespraken zijn op internet met beeld en geluid terug te vinden, dus we moeten het vooral doen met de gepubliceerde teksten. En die teksten zijn natuurlijk geschreven door speechschrijvers van Algemene Zaken en Verkeer en Waterstaat (tegenwoordig: Infrastructuur en Milieu), die in stilte goed werk verrichten. Maar Willem- Alexander is ervoor verantwoordelijk. Hij heeft aan die toespraken ongetwijfeld persoonlijke elementen en opvattingen toegevoegd en er zijn eigen versie van gemaakt. Wat valt er op bij lezing en herlezing van die speeches? Hoe prettig is een spreker die laat zien dat hij plezier in zijn taak heeft. Gelukkig durft de prins vaak een lichte toon te treffen. ■ Uitroep De prins bedient zich van pakkende openingstechnieken. Na een formele aanhef, die past bij de officiële gelegenheid (‘Mevrouw de voorzitter, excellenties, dames en heren’), kiest hij vaak voor een stevige aandachttrekker, zoals een enthousiaste uitroep: ‘Duizend dorpen! Duizend dorpen in Bangladesh hebben de afgelopen zes jaar de beschikking gekregen over schoon water en sanitatie dankzij de inzet van Max Foundation.’ Een ander voorbeeld: ‘Wat een geweldig gezicht! Bijna honderd olympiërs en paralympiërs - met medailles - voor precies honderd jaar NOC.’ Ook kiest hij vaak voor een prikkelende vraag, die hij vervolgens prettig gedetailleerd beantwoordt: Vraagt u zich weleens af waar uw professionele wortels liggen? Vast niet. Daarom ben ik dat even voor u nagegaan. De wortels van de moderne Nederlandse overheidsmanager liggen in het zompige veen van het elfde-eeuwse Hollandse landschap. Uw verre voorgangers stonden aan het hoofd van groepjes boerenfamilies die na het jaar 1000 de kletsnatte Hollandse veengebieden in trokken om een nieuw bestaan op te bouwen. (...) (Verkiezing van Overheidsmanager van het Jaar, Noordwijk, 2007) Hoogwaardigheidsbekleders hebben nogal eens de neiging om bedaard op gang te komen, met een correcte maar lange aanhef, bedankjes voor de uitnodiging, voorgeschiedenissen en dergelijke. De prins weet die neiging vaak te onderdrukken. Bij de opening van het Watermanagementcentrum Nederland in Lelystad (2012) slaat hij de aanhef eerst zelfs over. Hij opent met een grappig citaat dat een rake en vererende vergelijking inluidt: ‘Houston, we have a problem.’ Wie kent ze niet, die beroemde woorden uit de film Apollo 13? Dames en heren, Als er in de ruimtevaart iets misgaat, staat ‘Houston’ paraat. Iedere astronaut, ook onze eigen André Kuipers, weet het: daar in Houston houden ze ons goed in de gaten. En zo zijn er meer controlekamers. [Hij noemt onder meer de Verkeerscentrale en het KNMI - JdJ.] Lelystad is dus het ‘Houston’ van het Nederlandse waterbeheer. {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} ■ Op eieren lopen Humor wordt vaak een hachelijke retorische techniek gevonden. ‘People don't buy from clowns!’, klinkt het al snel waarschuwend. En inderdaad kan ongepaste humor het imago schaden van een spreker die veel in formele situaties optreedt. Maar hoe prettig is een spreker die laat zien dat hij ook plezier in zijn taak heeft. Gelukkig durft de prins vaak een lichte toon te treffen: Soms voel ik me net een rondreizende minstreel die steeds maar weer hetzelfde liedje zingt. U mag zich gelukkig prijzen dat ik van dat beroep heb afgezien. Al op jeugdige leeftijd moest ik namelijk tot mijn spijt vaststellen dat ik niet zo'n mooie stem heb. Dus u kunt gerust zijn: ik zal vandaag niet voor u zingen. (Wereldwaterdag 2008, Genève) Een groot risico voor een sprekende prins in een mediacratie is een gebrek aan behoedzaamheid. Ieder te scherp woord wordt hem nagedragen. Misverstanden liggen op de loer, zoals zijn opmerking over de wc-potwerpwedstrijd tijdens Koninginnedag vorig jaar weer pijnlijk duidelijk maakte. De kroonprins zei tijdens een bijeenkomst over duurzaamheid in Rotterdam dat hij met een glimlach heeft meegedaan aan die wedstrijd, maar dat hij zich wel schaamt omdat miljarden mensen niet eens een wc hebben. Om de gefrustreerde wc-potwerpwedstrijdorganisatoren te kalmeren, moest de Rijks- {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} voorlichtingsdienst spoorslags verklaren dat de prins zich niet schaamde voor die wedstrijd, maar voor het feit dat regeringen er nog steeds niet in slagen om iedereen fatsoenlijk sanitair te geven. Pfff. Dat voortdurend op eieren lopen kan makkelijk leiden tot positieve algemeenheden, in teksten vol algemene waarden en abstracta. In zijn toespraken over water weet de prins dit doorgaans te voorkomen. Hij spreekt concreet en betrokken en houdt in anekdotes met verhelderende vergelijkingen de luisteraar bij de les: Vandaag, op Wereldwaterdag, doen honderden schoolkinderen door heel Nederland proefjes om meer te begrijpen over de wereld van het water. Ze krijgen een grote maatbeker met precies 1 liter water. Die beker stelt al het water op onze planeet voor. Als eerste stap schenken ze een heel klein beetje, 30 ml, in een klein bekertje, en gooien ze zout in de resterende 970 ml. 97% van ons water is immers zout water in de zee en oceaan. Daarna mogen ze van die overgebleven 30 ml 6 ml in een reageerbuisje doen; de overige 24 ml gaan in de diepvries. 80% van onze zoetwatervoorraad zit immers stijfbevroren in ijskappen en gletsjers. Als derde stap halen ze met een pipetje 1 druppel water uit die reageerbuis, en laten die in een emmer vallen. Deze ene druppel is het enige deel van het beschikbare zoet water dat niet vervuild of onbereikbaar is! En het is deze ene druppel waar wij van moeten leven. (Wereldwaterdag, 2012) ■ Zelfvertrouwen Niet alleen Willem-Alexanders inleidingen zijn tamelijk effectief, ook de afsluitingen zijn geen losse flodders. In een paar allitererende woorden weet de prins zijn lange inhoudrijke toespraak voor de jaarvergadering van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (15 mei 2010) in een drieslag te recapituleren. Met een verwijzing naar zijn vader maakt hij het verhaal rond, op een persoonlijke manier: Dames en heren, Ik heb u meegenomen in de wereld van het waterbeheer, internationaal en nationaal. We willen het water bedwingen, we willen het water te vriend houden, we willen het water voor ons laten werken. Daar gaat het ons watermanagers om. Ik ben tot op de dag van vandaag ontzettend blij dat mijn vader mij op het idee bracht om deze richting in te slaan. Dat is goed te begrijpen. Zijn meer dan honderd toespraken over water moeten de prins zelfvertrouwen hebben gegeven: hij wordt als voorzitter van de Adviesraad voor Water en Sanitatie van de Verenigde Naties gezien als een inspirerende kenner. Hij kan spelen met zijn waterkennis en met talrijke vormen om de boodschap in te gieten. Voor dit belangwekkende onderwerp zit hij nooit meer om woorden verlegen. Jammer voor de waterwereld dat hij zijn functies nu moet neerleggen. ■ Risico's De kwaliteit van de prinselijke speechteksten is gemiddeld hoog. De samenwerking tussen de prins en zijn speechschrijvers is blijkbaar goed. Maar het is niet alles goud wat er uit zijn mond klinkt. De filmpjes op YouTube tonen haperingen en soms te weinig ontspannenheid. Hij leest te veel voor, en heeft dan te weinig contact met het publiek. Te weinig geoefend? In zijn waterverhalen loert het gevaar van te veel getallen. Zijn toespraak voor de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen telde zo'n honderd getallen en data in 5100 woorden. Hopelijk durft hij ook als koning meer retorische risico's te blijven nemen dan zijn moeder, door iets meer ruimte te geven aan het persoonlijke en aan de lichte tonen in zijn voordracht. Een hoogtepunt is zijn 5-meitoespraak in 2005 (zie ook het kader op deze bladzijde). Daarin verbond hij een publiek van oudere burgers en strijders die de oorlog hadden meegemaakt en een jongere generatie met een inhoudrijk en persoonlijk verhaal. Met passages die zomaar van pas kunnen komen rond de troonswisseling: Een generatiewisseling betekent het opnemen van eigen verantwoordelijkheid: er is niemand meer die voor je uit loopt, geen grootvader meer die naast je in de cockpit zit. De prins spreekt nog niet als water. Hij is geen tweede Obama; van diens speeches zou hij vooral zijn ‘sprezzatura’ kunnen leren: zijn muzikale ontspannenheid. Maar de toespraakteksten bieden genoeg kwaliteiten om met verwachting uit te zien naar zijn troonredes. En vooral naar de toespraken waar hij echt zijn stempel op kan drukken: zijn kerstboodschappen. Een andere viering van 5 mei Uit Willem-Alexanders toespraak bij de nationale start van de viering van de bevrijding in 's-Hertogenbosch, 5 mei 2005: Ik denk weleens: mocht ik de gezegende leeftijd van mijn grootouders bereiken, hoe zal mijn land er dan uitzien, ruim een eeuw na de bevrijding? (...) Het zal een land zijn dat de ruimte zoekt (...). Dat wil niet zeggen dat het een land zonder spanningen zal zijn. Ruimte maakt ook bang. Ruimte roept, onwillekeurig, de behoefte aan beslotenheid op. Die typisch Nederlandse paradox tussen ruimte en de behoefte aan geborgenheid zal dan ook altijd blijven bestaan. (...) Ik hoop en verwacht dat we in dat land, over zestig jaar, nog altijd een vijfde mei vieren. Het zal nog altijd gaan om vrede en vrijheid. Maar de invulling van dat feest zal anders zijn. Allen die de bevrijding hebben meegemaakt, zullen dan zijn overleden. Zelfs hun kinderen zullen er vaak al niet meer zijn. Hun klein- en achterkleinkinderen zullen aan de beurt zijn om de essentie van onze bevrijding inhoud en vorm te geven en dóór te geven. Het zal een viering worden zonder de emoties van degenen die het zelf hebben ervaren. Zonder de directe persoonlijke band met de gebeurtenissen van toen. Maar mét de overtuiging dat vrijheid het kostbaarste is wat we bezitten. (...) Voor de meeste Nederlanders van na de oorlog is vrijheid net zo gewoon als schoon water uit de kraan en droge voeten in de polder: we merken pas hoe kwetsbaar we zijn als het water uit de kraan vervuild is en de dijken op springen staan. (...) De eerste studenten die met bonkend hart opstonden om een protest te laten horen tegen het ontslaan van hun Joodse professoren, drukkers die de moed hadden om de eerste illegale bladen op de persen te leggen, huisvrouwen die Joden en illegalen als vanzelfsprekend bij hun gezin aan tafel lieten aanschuiven. Daarvoor leerde mijn vader mij een schitterend Duits woord: Zivilcourage. {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} Thuis in onze taal Elf jaar later: het Nederlands van Máxima René Appel Schrijver en voormalig hoogleraar Nederlands als tweede taal Hoe is het Nederlands van Máxima? Elf jaar geleden, vlak voor haar huwelijk met Willem-Alexander, ging René Appel het na in Onze Taal. Ze sprak haar tweede taal toen al opvallend goed, concludeerde hij. Hoe is het er nu mee, nu ze op het punt staat onze nieuwe koningin te worden? Een vervolganalyse. {== afbeelding Máxima en Willem-Alexander poseren met Amalia, Alexia en Ariane voor de pers. Argentinië, kerstvakantie 2012. Foto: ANP Royal Image / Robin Utrecht ==} {>>afbeelding<<} In de zomer van 2009 werden prins Willem-Alexander en prinses Máxima uitgebreid geïnterviewd door RTL 4. Het ging onder meer over de rampzalig verlopen Koninginnedag in Apeldoorn, waar een kamikazechauffeur met zijn zwarte Suzuki op de bus met de koninklijke familie afstormde en onderweg zeven mensen doodreed. De interviewer vraagt of de kinderen van Willem-Alexander en Máxima ook op de hoogte zijn van wat er gebeurd is. De prins begint dan met ‘De kinderen hebben het ...’, maar Máxima ontneemt hem in feite het woord en zegt: ‘Ja, ze hebben het gezien, ze hebben het verteld en ze hebben echt heel veel vragen gesteld, en ook op school ook erover gehad, en alle kinderen waren gewoon televisie aan het kijken, en hun vriendinnen hebben het ook gezien.’ Dit fragment maakt duidelijk dat Máxima zich thuis voelt in het Nederlands. Ze praat makkelijk en over het algemeen heel soepel, met relatief weinig fouten. Maar als ze iets moet uitleggen, en het gesprek niet over alledaagse zaken gaat en als het ware op een abstracter niveau komt, is haar taalgebruik soms wat minder vloeiend. Bijvoorbeeld in haar antwoord op de vraag wat met het project ‘Inclusive Finance’ voor kleine ondernemers in ontwikkelingslanden wordt beoogd: ‘Hoe kunnen we hen helpen ... eh, om deze ... eh, beleid ... en deze ... eh, doelstellingen te kunnen bereiken.’ Natuurlijk moeten we daarbij niet vergeten dat ook uit de mond van veel mensen met het Nederlands als moedertaal zulke hakkelige en nietszeggende antwoorden te horen zijn - denk alleen maar aan de grote eh-zegger minister Opstelten. ■ Uitspraak Máxima heeft uiteraard veel contact met mensen uit de wereld van politiek en beleid, en ze lijkt de standaardfrasen uit deze wereld goed te kennen. Zo zegt ze op de vraag hoe het na ‘Apeldoorn’ verder moet met Koninginnedag: ‘We moeten nog even wachten tot de conclusies van het rapport naar buiten komen.’ Hoe hun vakantie verder wordt ingevuld, wil de interviewer weten; haar antwoord: ‘Daar doen we verder geen mededelingen over’ - de Rijksvoorlichtingsdienst had het gezegd kunnen hebben. Als het gaat over het Oranje Fonds, dat is opgericht ter gelegenheid van hun huwelijk, zegt Máxima dat daarmee ‘samenhang en betrokkenheid wordt bevorderd’. In de jaren tachtig had de letterenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam een Spaanse hoogleraar Spaanse taalkunde die die functie al jaren bekleedde maar het - tot besmuikte hilariteit van veel Nederlandse medewerkers - nog altijd had over ‘het gulpmiddelenkrediet’ voor zijn vakgroep als hij ‘het hulpmiddelenkrediet’ bedoelde. Toen Máxima tijdens de bekendmaking van haar verloving in 2001 voor het eerst de Nederlandse pers te woord stond, waren zulke uitspraakfouten vrijwel afwezig. De h (voor veel sprekers van het Nederlands als tweede taal altijd een probleem) zat meteen in haar repertoire. Natuurlijk was duidelijk te horen dat ze geen moedertaalspreker was, maar vergeleken met veel anderen bracht ze het er heel goed vanaf. Haar uitspraak is sindsdien ook verder alleen maar beter geworden. Zei ze in 2001 nog ‘noe’ in plaats van ‘nu’, in 2013 is het een perfect Nederlandse ‘nu’. Een enkele keer slechts maakt ze een fout met het woordaccent, bijvoorbeeld als ze het heeft over ‘geld overmáken’ in plaats van ‘geld óvermaken’. ■ Boegbeeldrol Op de Nederlandse woordenschat van Máxima is weinig aan te merken. Ze heeft allerlei woorden overgenomen uit de gewone, alledaagse spreektaal. Zo gebruikt ze het woord absoluut zoals half Nederland dat tegenwoordig doet: {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} in de betekenis ‘zeker’. Geregeld lardeert ze haar taal met gewoon. Het hedendaagse Nederlands is ook te horen in haar antwoord op de vraag hoe het voor haar is om met man en kinderen in de Argentijnse vakantieplaats te zijn waar ze vroeger ook vaak heen ging: ‘Als ik nu ben, vind ik het heerlijk om met mijn man en mijn kinderen dit even te delen.’ Let op de overbodige ‘vuller’ even (want ze was niet ‘even’ in Argentinië, maar twee weken, gedurende de kerstvakantie) en het wat modieuze delen. In een ander interview komt spreektaal ook terug in het gebruik van een woord als hartstikke. Ter zijde: in 2001 liet ze het als lijdend voorwerp of onderwerp nogal eens weg, maar die fout maakt ze nauwelijks meer, zoals blijkt uit ‘... vind ik het heerlijk ...’ Máxima kent veel niet-alledaagse woorden, zoals de volgende gecursiveerde: -Ik ben echt gehecht aan deze plek. -(...) in een uithoek van Tanzania. -Ik ben ook in de commerciële wereld heel idealistisch ingestapt. Verder heeft ze het over haar ‘aanjagersrol’ en ‘boegbeeldrol’, over een ‘bliksembezoek’ en over het feit dat ze ‘betrokken’ is. Een enkele keer tast ze (gedeeltelijk) mis. Tijdens haar vakantie in Argentinië beantwoordt ze niet alleen allerlei vragen - vaak praat ze al voordat Willem- Alexander iets kan uitbrengen -, maar ze neemt ook af en toe zelf het initiatief. Zo zegt ze lachend en een beetje plagerig tegen het verzamelde journaille: ‘En u gaat zeker een vakantie aan ... eh, plakken of niet?’ Ze zoekt waarschijnlijk naar vastplakken en komt dan uit bij plakken. Tijdens een interview in een tv-programma voor kinderen over de ‘Week van het geld’ werd haar gevraagd hoe je moet sparen. Máxima's antwoord: ‘Sparen is niet altijd makkelijk, maar er zijn wel goeie tips. Je moet een goeie spaarbank (hebben) en dan heb ik dit gebracht’ - waarbij ze een voorlichtingskrantje liet zien. In plaats van gebracht had ze beter meegebracht kunnen zeggen, of meegenomen. Maar zoals gezegd: dit zijn details. ■ Er Het Nederlands heeft - net als elke taal - een aantal kenmerken die notoir lastig zijn voor tweedetaalleerders. Om te beginnen de positie van werkwoorden. Máxima heeft het ook nog weleens moeilijk met de zinsbouw: -Toen ze vroegen wat voor huwelijksgeschenk willen jullie, mijn man en ik hebben nadrukkelijk gezegd (...). -Natuurlijk was ik geschrokken door alle commotie [na haar uitspraak dat ‘de’ Nederlandse identiteit niet bestaat -RA], want uiteindelijk ik wou echt Nederland een groot compliment maken. Intussen kan ze zich vaak uitstekend redden in tamelijk ingewikkelde zinnen. Zie bijvoorbeeld: ‘Ik geloof heel erg dat als mensen de juiste instrumenten hebben, dan kunnen ze zichzelf redden.’ Een ander struikelblok is het vermaledijde er, de nagel aan de doodskist van menig leerder van het Nederlands als tweede taal. Nederlandse kinderen van een jaar of vier hebben over het algemeen weinig moeite met een zinnetje als ‘Er heeft er maar eentje niet meegedaan’, maar voor tweedetaalleerders zijn die twee er'en bijna onoverkomelijk. Máxima is overduidelijk nog onderweg in het leerproces. Soms doet ze het goed, zoals in: ‘We hebben nog tijd om er goed over na te denken’ en ‘Het gaat erom om het perspectief van mensen te verbeteren.’ Maar soms ontbreekt het woordje: ‘Wat komt kijken als zo een reis wordt voorbereid’, ‘Ik wil heel graag zien wat allemaal gebeurt.’ Voor welke woorden komt ‘het’ en voor welke ‘de’? Ook voor een eminente taalverwerver als Máxima blijkt dit moeilijk te zijn. ■ Het of de? Voor welke woorden komt het? Voor verkleinwoorden als mannetje en papiertje, maar verder? Wie zich het Nederlands eigen wil maken, moet ze in feite stuk voor stuk van buiten leren, en het blijkt dat dit ook voor een eminente taalverwerver als Máxima moeilijk is. Dan zegt ze bijvoorbeeld: ‘Maar “populair” is een begrip die ik niet helemaal kan begrijpen’ of ‘In deze bliksembezoek heb ik de kans gehad om met veel mensen te spreken.’ In het verlengde hiervan heeft Máxima het over ‘een sterke karakter’. Maar ze zegt wel ‘mooi weer’ en niet ‘mooie weer’ - misschien omdat de combinatie mooi weer veel vaker voorkomt dan sterk karakter. Voorzetsels zijn ook notoir lastig - niet alleen in het Nederlands. Waarom is ‘op de fiets’ in het Frans à bicyclette, ‘op zijn kamer’ dans sa chambre en ‘op de tafel’ sur la table? Ook Máxima worstelt af en toe met de Nederlandse voorzetsels, zoals de volgende gecursiveerde voorbeelden laten zien: -Het is belangrijk dat kinderen zakgeld krijgen om te oefenen aan wat geef ik uit (...) -Ik denk dat mensen zijn ontzettend lief met mij. Maar laat ik het opnieuw benadrukken: meestal gaat het goed, bijvoorbeeld als ze zegt dat ze heel erg gehecht is ‘aan deze plek’. Vloeiend Nederlands Het antwoord van Máxima op de vraag hoe het officiële bezoek aan Oman en de Verenigde Arabische Emiraten haar bevallen is, laat zien hoe goed Máxima inmiddels thuis is in het Nederlands: Ja, zeker, ja, ik was nog nooit in Oman geweest, bijvoorbeeld. En ik heb gewoon heel veel van dit land geleerd en het was heel leuk om met mensen te praten en het was fantastisch om met vrouwen te praten. Ik had bijvoorbeeld het idee dat vrouwen niet zo veel toegang hadden tot werken of studeren en ik ga terug naar Nederland met het idee dat die vrouwen hier gewoon ontzettend ambitieus zijn. ■ Trend En dan zijn er nog wat kleinere moeilijkheden. Ze zegt bijvoorbeeld over de al genoemde Argentijnse vakantieplaats: ‘Als een kind kwam ik hier in de winter en in de zomer’, waar het ‘Als kind’ zou moeten zijn. Het zou kunnen dat hierin het Engels, dat Máxima ook uitstekend beheerst, doorklinkt. Daarin is het immers: ‘as a child’. Haar moedertaal Spaans heeft overigens niet zo'n constructie, maar drukt het als volgt uit: ‘cuando yo era una niña’, waarin dus ook het onbepaald lidwoord wordt gebruikt (‘toen ik een kind was’). {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Wederkerende werkwoorden zijn ook lastig. Over het spaargedrag van haar oudste dochter zegt Máxima: ‘Amalia krijgt zakgeld, één euro per week, en dat hebben we afgesproken wat ze daarmee moet en daar houdt ze heel goed aan.’ Hier ontbreekt dus zich, maar het kan ook zijn dat we in dit geval niet van doen hebben met een fout van een tweedetaalleerder, maar met iets wat in het Nederlands een trend lijkt te worden. Je hoort immers nogal eens dat mensen ‘herinneren wat er gebeurd is’ in plaats van dat ze ‘zich herinneren wat er gebeurd is’. In 2001 werd aan Máxima gevraagd wat ze zelf van haar Nederlands vond. Haar antwoord luidde: ‘Prima tot nu toe, maar ik moet het verbeteren natuurlijk.’ En dat heeft ze gedaan, want haar taalvaardigheid is duidelijk gegroeid. Ze klinkt zeker nog niet als een moedertaalspreker, maar als ze in 2002 een 8 kreeg voor haar Nederlands, verdient ze nu een 9. Ach, laten we niet kinderachtig zijn - we maken er een 9½ van. Kroningseuro, abdicatietompoes, inhuldigingstatoeage Oranjewoorden bij de troonswisseling Ton den Boon Hoofdredacteur Grote Van Dale De feestelijke gebeurtenissen van 30 april hebben inmiddels al heel wat talige creativiteit losgemaakt. Van Dale verzamelt al die nieuwe oranjewoorden, van kroonsoesje tot tussenzegel. Nog maar net had koningin Beatrix op 28 januari 2013 aangekondigd dat ze op 30 april zal aftreden en zal worden opgevolgd door Willem-Alexander, of het werd duidelijk dat deze gebeurtenis de talige creativiteit van haar onderdanen danig prikkelde. Dezelfde avond nog werd op Twitter het woord trixit gemunt ter aanduiding van Beatrix' naderende aftreden (van Trix, informeel voor Beatrix, en exit). Bovendien stuurden middenstanders en overheden in de dagen na de aankondiging tal van woorden de wereld in die betrekking hebben op deze op voorhand al historische gebeurtenis: van abdicatietompoes tot troonswisselingsmunt. Die eerste neologismen vormden de voorbode van een woordenstroom die tot aan de Grote Dag gevoed blijft worden. Veel gelegenheidswoorden in verband met de troonswisseling zullen na 30 april weer even snel verdwijnen als ze zijn ontstaan, maar ze zijn toch interessant genoeg om in kaart gebracht te worden. ■ Merchandising Slagers en bakkers speelden in de weken na het abdicatiebericht in op de naderende inhuldiging van Willem- Alexander door vlees en taartjes op de markt te brengen onder tot de verbeelding sprekende namen als kroonsoesjes (met oranje glazuur), abdicatiegebak, konings- en kroningsburgers en kroningsrollades. Ook andere neringdoenden putten zich uit in het bedenken van merchandising ter verhoging van de feestvreugde op 30 april. Koningsglazen, kroningsbekers, troonswisselingsmokken - de producenten van Alexandermemorabilia draaien begin 2013 op volle toeren. Vlaggenproducenten maken overuren bij het maken van inhuldigingsvlaggen, konings- en kroningsvlaggen. Zelfs tatoeagekoning Henk Schiffmacher laat zich niet onbetuigd en bedenkt de inhuldigingstatoeage. Hij verwacht ‘dat honderden Nederlanders zo'n blijvende herinnering aan de historische gebeurtenis op hun lijf willen’. Vooral de vele samenstellingen met kroning wekken trouwens verbazing. We weten immers allemaal dat bij de inhuldiging van een nieuwe Nederlandse koning of koningin geen feitelijke kroning plaatsvindt. ■ Dubbelkop Ook officiële instanties maken begin 2013 hun productplannen bekend. Zo besluit de Koninklijke Nederlandse Munt een munt te slaan met daarop de ‘kop’ (excuus, Majesteit!) van de vertrekkende vorstin en die van de komende vorst. In de media heten deze ‘dubbelkoppen’ afwisselend inhuldigingsmunt, kroningseuro en kroningsmunt. Ook de posterijen maken snel na de aankondiging van de troonswisseling bekend dat er nieuwe zegels komen. Eerst gaan we een speciale inhuldigingszegel met daarop de portretten van het vertrekkende en het komende staatshoofd op onze brieven plakken. Pas na deze tussenzegel zal er ook een nieuwe permanente postzegel komen met het portret van het nieuwe staatshoofd erop. {== afbeelding Bakkers maakten allerlei oranje lekkernijen. ==} {>>afbeelding<<} Lokale overheden besteden natuurlijk eveneens aandacht aan de troonswisseling. Vooral de aloude Oranjebomen blijken geliefd te zijn. Die worden traditioneel geplant bij de geboorte van een Nederlandse prins of prinses óf bij de {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} troonsbestijging van een lid van de Nederlandse koninklijke familie. Vaak is het een linde, en staat er een hek omheen met een sierlijk bordje waarop staat ter gelegenheid waarvan de boom geplant is. Bij de geboorte van Willem- Alexander zijn er weliswaar wat bomen geplant, maar het woord Alexanderboom of Willem-Alexanderboom is nooit ingeburgerd geraakt. De inhuldiging biedt nieuwe kansen voor Willem-Alexanderboom. ■ Koningsspelen Mensen met een vooruitziende blik kijken natuurlijk al voorbij 2013 en realiseren zich dat we in plaats van Koninginnedag voortaan Koningsdag gaan vieren. Niet op 30 april, maar op de verjaardag van Willem-Alexander: op 27 april dus. Die verandering heeft ook gevolgen voor de naam van de avond ervoor. Onder Willem-Alexanders heerschappij zullen we niet langer Koninginnenacht (voor Hagenezen: ‘Koninginnenach’) vieren, maar Koningsnach(t). Voorafgaand aan de Grote Dag worden op 26 april in het hele land Koningsspelen voor schoolkinderen gehouden. Op die manier kan het volk een beetje in de stemming komen voor de troonswisseling op 30 april. Die begint met de abdicatie van Beatrix, waarna in de Nieuwe Kerk de plechtige inhuldiging van Willem-Alexander - gehuld in inhuldigingsmantel - plaatsvindt. Na deze plechtigheid wordt het pas echt leuk. Koning Willem-Alexander en Koningin Máxima maken een Koningsvaart, luisteren naar een speciaal gecomponeerd Koningslied, waarna in Amsterdam als klap op de vuurpijl het Koningsbal begint. En als alles goed gaat, leggen we ten slotte met z'n allen een Oranjestrik (het keurmerk voor de officiële activiteiten rond de inhuldiging) op een gedenkwaardige 30 april. Oranje boekje Ter gelegenheid van de troonswisseling op 30 april publiceert Van Dale sinds 4 februari vrijwel wekelijks een nieuwe editie van het Oranje boekje, een online gelegenheidswoordenboek met woorden en uitdrukkingen die verband houden met de abdicatie van Beatrix en de inhuldiging van Willem-Alexander. Begin mei verschijnt op www.vandale.nl een gratis downloadbare pdf van het definitieve Oranje boekje. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Van Aaf tot z Koningsdag Het is de laatste Koninginnedag - althans, voor de komende vijftig jaar. Mensen zeggen het op een samenzweerderige manier tegen elkaar. ‘Vanaf nu is het Koningsdag. Ráár hè?’ Ja, heel raar. Op Koninginnedag verkoop je oude meuk op een kleedje, speel je vals op een viool voor geld, word je een beetje dronken en vaar je op een bootje door een gracht. Maar op Koningsdag - nee, dan doe je dat soort dingen niet. Dan doe je eerder iets met een feestschot van een kanon, een optocht in uniform, en een bijbehorend keihard, militaristisch lied. ‘KONING KONING KONING, hiep, hiep, hoerá!’ Ja, zo wordt Koningsdag. Vast. Ach, wat een onzin. Natuurlijk verandert er niets als het straks Koningsdag is. Probeer maar eens om een paar miljoen Nederlanders tegen te houden bij het verkopen van hun oude rommel. Dat gaat nooit lukken. En natuurlijk, er zullen momenten zijn dat we nog ‘Koninginnedag’ zeggen in plaats van ‘Koningsdag’. En dan zullen we giechelen, en van die vergissing weer een heel onderwerp van gesprek maken, net als de mensen die een heel gesprek weten te maken van de vergissing ‘Goedemorgen! Of is het al middag? Even kijken...Oh, eh, jahaaa, het is al middag. Zo snel alweer! Sorry! Herstel! Middag. Goede-middag. Kan ik u helpen?’ Maar ja, een beetje ontzet zijn mag. Het is niet zo vaak dat een nationale feestdag van naam verandert. Of wel? Vroeger was het altijd ‘Sint- Nicolaas’, neem ik aan. Wat zullen de trendsetters die begonnen met het hippe, korte ‘Sinterklaas’ raar aangekeken zijn in hun tijd. Andere namen van feestdagen zijn ook verbasterd, maar dan vooral binnen een selecte groep of context. Pasen wordt in sommige kringen bijvoorbeeld consequent ‘de Paas’ genoemd. Vooral in kringen die het eigenlijk een beetje belachelijk vinden om actief mee te doen aan een feest dat draait om haasjes en het verstoppen van gekookte eieren. Dit soort mensen vindt de voetbalsport vaak ook een beetje een achterlijke hobby, en noemt dat daarom ‘de voetbal’. En wat te denken van de feestbegroeting ‘Gelukkig nieuwjaar’? Dat werd een paar jaarwisselingen terug ineens op niks af afgeschaft, en iedereen riep plots ‘Fijne jaarwisseling’ tegen elkaar. Alsof het afgesproken was. Ik probeerde nog door te zetten met ‘Gelukkig nieuwjaar’, in mijn eentje, maar hoorde mezelf tegen de vierenvijftigste winkelier die mij een fijne jaarwisseling wenste, toch ook maar ‘Fijne jaarwisseling’ terugzeggen. Feestdagen wisselen dus van naam, of van bijbehorende groet. Dat is heel normaal; dat is taalevolutie. Meestal gaat het geleidelijker dan nu bij Koningsdag. Maar we moeten ons eraan overgeven. Of heel volhardend ‘Koninginnedag’ blijven zeggen. Maar dat, waarschuw ik vast, is heel irritant. Aaf Brandt Corstius {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Termen voor alleenstaanden Jan Van Den Brink - Gouda In Renzo Verwers artikel ‘Van oude vrijster tot happy single’ (Onze Taal, februari/ maart) miste ik een benaming voor alleenstaanden die naar ik meen enkele decennia geleden wel werd gebruikt, maar waarvan ik niet weet of deze nu nog in zwang is. Het is een aanduiding met een duidelijk seksuele lading: naast hetero en homo had je hubo, geïnspireerd op de gelijknamige keten van doe-het-zelfzaken - en in dat doe-het-zelf zit dan natuurlijk de knipoog. Overigens werd er daarbij - kennelijk - van uitgegaan dat hetero's en homo's níét alleenstaand zijn, wat natuurlijk niet zo hoeft te zijn. In of op bij plaatsnamen [1]: Terneuzen Willem Rynja - Biervliet {== afbeelding Vroeger woonde je ‘ter Neuzen’, daarna ‘op Terneuzen’ en nu ‘in Terneuzen’. Uit: Hugo Suringar, De gemeente-atlas van Nederland, 1867/1868 ==} {>>afbeelding<<} Riemer Reinsma schrijft in het februari/maartnummer in zijn artikel ‘Óp Scheveningen, maar ín de Berg’ over de logica achter de voorzetsels in en op bij plaatsnamen. In dat artikel komt ook de stad Terneuzen aan bod. Hij schrijft dat men vroeger, toen Terneuzen een dorp was, ‘op Terneuzen’ zei, en toen het een stad werd ‘in Terneuzen’. Ik wilde daar het volgende over opmerken. De oorspronkelijke naam van Terneuzen was Neuzen, met als oudere vormen Neuse en Nose. Die naam sloeg mogelijk op een neusvormige landtong in de Westerschelde. In die tijden was of woonde men ‘ter Neuzen’ (of ‘ter Neuse’ of ‘ter Nose’). Later is dit samengetrokken tot de naam Terneuzen. Zo bezien past een voorzetsel als op of in hier dus eigenlijk niet bij. In of op bij plaatsnamen [2]: markten in Utrecht G. Moerenhout-Van Der Molen - Bunnik Ter aanvulling op Riemer Reinsma's leuke en herkenbare artikel over de logica achter de voorzetsels in en op bij plaatsnamen: in de stad Utrecht zegt men ‘op de Vismarkt’, maar ‘in de Lijnmarkt’, en echte Utrechters zeggen: ‘op’ 't Springwèg (klemtoon op de laatste lettergreep). In of op bij plaatsnamen [3]: voetbalstadions J. Van Der Meer (Spartaan) - Schiedam Riemer Reinsma schrijft in het februari/ maartnummer over de logica achter de voorzetsels in en op bij plaatsnamen. Dat deed me denken aan het volgende. Rotterdam heeft drie betaaldvoetbalverenigingen, namelijk Sparta, Feyenoord en Excelsior. Wanneer we het in Rotterdam en omgeving hebben over de plaats waar deze clubs spelen, doen we dat op de volgende manier: Sparta speelt op het Kasteel, Feyenoord in de Kuip, en Excelsior op Woudenstein. Spreekwoorden over vrouwen Bartha Nieuwland - Hoornaar Oud-hoogleraar Mineke Schipper werd in het februari/maartnummer geïnterviewd over haar studie naar spreekwoorden over vrouwen uit de hele wereld (‘Een hele nacht weeën en dan nog maar een dochter’). In dat interview stelt ze dat spreekwoorden over vrouwen meer zeggen over mannen dan over vrouwen. Dat gaat mijns inziens zeker op voor ‘Hoe langer de rok, hoe natter het hok’, een bijzonder vrouwonvriendelijk spreekwoord waar ik onlangs mee kennismaakte toen ik vanuit de stad in landelijk gebied ben gaan wonen. T aan het eind van een woord plakken Jack Goedegebuure - 'S-Hertogenbosch Aaf Brandt Corstius schrijft in de februari/ maartaflevering van haar column ‘Van Aaf tot z’ onder meer over het met opzet fout spellen van woorden, door haar aangeduid met de term hyperfoutievie. De meeste vormen hiervan vindt ze verklaarbaar, maar het verschijnsel dat er een t aan het eind van diverse woorden geplakt wordt, blijft ze vreemd vinden. Volgens mij is dit verschijnsel geïnspireerd door uitspraken van Rotterdamse bekende Nederlanders als typetjes in bijvoorbeeld een reclame-uiting. Zo hebben we jarenlang mogen kijken naar Martin van Waardenberg, die in reclamespotjes van de Gamma altijd riep: ‘De echte doe-het-zelvert ken niet zonder de Gamma.’ Als je doehet- zelvert (of doe-hetzelverd) googelt, krijg je ruim tienduizend hits, allemaal gekopieerd van Martin van Waardenberg. Zijn tegenspeler in deze spotjes, John Buijsman, in de spotjes Freek-Willem, noemt hij altijd een ‘krentenkakkert’ en ook in zijn shows met Wilfried de Jong had hij het al over ‘een broodje hamburgert’. {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} Géén waterpomptang B.B. Kramer - Leeuwarden In de eerste aflevering van de nieuwe rubriek ‘Woordsprong’ (Onze Taal februari/ maart) gaat het over de etymologie van waterpomptang en bahco. Onder de begeleidende foto van Johan Petter Johansson, de uitvinder van beide tangen, staat een fout bijschrift. Johansson toont hier niet een waterpomptang, maar een zogeheten ‘sokkentang’, een zware tang met een lengte van 75 tot 100 cm, gebruikt door verwarmingstechnici, om sokken (verbindingsstukken) aan zeer grote, ouderwetse verwarmingsbuizen te draaien. Kenmerkend voor de verstelling van deze tang is een draaiwiel op de ronde steel - op de foto precies onder Johanssons rechterhand. Een waterpomptang is een veel kleiner instrument van ongeveer 25 cm lengte, dat ook een ander verstelmechanisme heeft. Vlaams idioom Janneke Wiegers - Centrum Voor Taaladvies, Staphorst Schrijver Tom Lanoye wordt in het februari/ maartnummer geïnterviewd door René Appel (‘Goesting in taal’). Lanoye vertelt dat zijn Nederlandse redacteur de neiging heeft zijn Vlaamse Nederlands te vernederlandsen, want een zinsnede als ‘Hoe ze reageren in het Kremlin is een ander paar mouwen’ zou in Nederland niet begrepen worden. Ik zou willen zeggen: ‘Niet doen!’ Laat het gemis aan kennis van de Nederlanders niet het uitgangspunt zijn, maar verrijk ons liever met die prachtige Vlaamse uitdrukkingen. Plaats desnoods een voetnoot. Overigens is deze specifieke uitdrukking ook best wel te begrijpen als je die voor het eerst hoort. {== afbeelding Tom Lanoye in zijn voorstelling Sprakeloos. Foto: Raymond Noë ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire *Plop* Het eerste wat je leert als je gaat twitteren is om zo veel mogelijk onnodige lettertekens te schrappen, zonder dat er een onleesbare zin ontstaat. Voorgaande zin bijvoorbeeld telt 146 tekens, 6 meer dan op Twitter is toegestaan. Maak daarvan ‘Het 1e wat je leert als je gaat twitteren = om zo veel mogelijk onnodige lettertekens te schrappen, zonder dat er 'n onleesbare zin ontstaat’, en hij past. Je kunt uiteraard verder gaan met comprimeren, daar zijn tal van technieken voor, maar dan zet je de ontvanger echt aan het werk, en dat past niet bij het conversatiekarakter van dit sociale medium. Als er één door iedereen gehanteerde compressiestandaard was, zoals het aloude steno, dan zou je de decompressie kunnen overlaten aan een stukje software, dat de samengeperste boodschap in normale tekst omzet, maar die standaard is er niet. Telegramstijl, soundspelling, emoticons, IRC-acroniemen, men doet maar wat. IRC staat voor ‘internet relay chat’, een van de oudste chatprotocollen van het internet. Daar, in de eerste chatrooms, ontstonden de afkortingen waarvan de meeste mensen er wel een aantal kennen en gebruiken, bijvoorbeeld op sms. IRL voor ‘in real life’. LOL voor ‘laughing out loud’, ROFL voor ‘rolling on the floor laughing’, BRB voor ‘be right back’, WTF voor ‘what the fuck’, OMG voor ‘oh my God’, enzovoort. Soundspelling is g1 schrijven in plaats van geen of l8 in plaats van lacht. Een ander middel om de informatiedichtheid te verhogen is de hashtag. De hashtag geeft het onderwerp van gesprek aan. Hash is de Engelse aanduiding voor het teken #, dat in het Nederlands officieel ‘kardinaalsteken’ heet, maar door de meeste mensen ‘hekje’ wordt genoemd. Dat sleutelwoord is dan vaak weer een afkorting. Wie iets wil zeggen over Pauw & Witteman, twittert met hashtag #penw. Waarom het geen #P&W is geworden, weet ik niet. Zoek op #penw en je vindt alle opmerkingen over Pauw & Witteman. En het spaart weer tekens. De zin ‘Is er misschien iets bekend over mensen die tijdens die storing bij ING zó schrokken van hun nieuwe saldo dat ze een hartaanval kregen en de geest gaven?’ is 13 tekens te lang, maar ‘Is er misschien iets bekend over mensen die zó schrokken van hun nieuwe saldo dat ze een hartaanval kregen en de geest gaven? #storing #ING’ past precies. En dan is er nog de notatiewijze voor gedrag. Ook dit stamt uit de digitale prehistorie, de eerste chatrooms, waar de gewoonte ontstond om handelingen en gedrag te markeren met een asterisk. *going out for coffee* of iets dergelijks. Tikte je /me, dan kwam daarvoor in de plaats automatisch je chatnaam, oftewel ‘nickname’. Om een of andere reden word je op Twitter geacht op zo'n gedragsbeschrijving een soort inversie toe te passen. Als je wilt laten weten dat je gaat afwassen, tik je niet *ga afwassen*, maar *afwassen gaat*. Niemand heeft mij kunnen uitleggen waarom dit is. Eén verklaring is dat het ooit begon met chatters die de Engelse taal niet goed beheersten, Aziaten bijvoorbeeld, en het per ongeluk zo opschreven. Schrijft iemand *plop*, dan neemt hij een alcoholische consumptie. Hou je het voor gezien voor die dag, dan heet dat #twexit. En dan is er de hashtag #dtv. Als je iets vraagt, geef je toe dat je het niet weet. Iemand zou je daarom kunnen uitlachen, of bespotten. Dat gevaar kun je bezweren door er een daad van stoerheid van te maken: kijk mij eens, ik dúrf iets te vragen. Mensen voor wie het stellen van vragen geen kwestie van durven is, stellen gewoon hun vraag, mensen die daar onzeker over zijn, gebruiken #dtv. Zo. #iktio #klaar #twexit *plop* Jan Kuitenbrouwer {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} Redactie Onze Taal Gaten in de taal ‘Net was-ie nog stuk!’ Hoe noem je je broers en zussen in één woord? Is er een woord voor het geluid van schaatsen op natuurijs? Denk mee en vul de gaten in de taal. Ruim honderd mensen reageerden op onze oproep uit het novembernummer, waarin we u vroegen: wat zou een goede naam zijn voor een klacht die verdwijnt zodra er een deskundige naar gaat kijken? Dus: de verstopte gootsteen die net weer doorloopt zodra de loodgieter op de deurbel drukt. Of het vastgelopen computerprogramma dat opeens wél werkt als de systeembeheerder over je schouder meekijkt. Dat het fenomeen her en der al erkend wordt in de medische wereld, blijkt wel uit de bijdrage van Wim van Ouwerkerk: ‘Als tandarts is dit voor mij een heel bekend verschijnsel en ik vergelijk dat tegenover mijn patiënten altijd met het “garagesyndroom”. Je gaat met een reutel in de auto naar de garage en als de monteur naast je zit, is de reutel als sneeuw voor de zon verdwenen.’ Anderen (de garagehouders wellicht) hadden het opvallend genoeg juist weer over het tandartseffect. Een scepticus zou kunnen opmerken dat je dan wel kunt verwijzen naar ieder dienstverlenend beroep. Misschien was een andere term toch geschikter? We zochten verder. Niet alleen lichamelijke klachten verdwijnen met een deskundige in de buurt. Dat maakte voorgestelde termen als past minute pijn, verdwijnpijn en sneeuw-voor-de-zon-pijn minder geschikt. Ook inzendingen als overtover, kiekeboe-klacht, fantoomherstel, pleitepech, jomandaatje en Lourdes-moment vielen - hoe aardig soms ook - buiten de prijzen. Daarvoor vertelden ze toch te weinig over het precieze moment waarop de klachten verdwijnen, namelijk net als je die aan iemand wilt laten zien. Twee woorden voldeden wél aan dat criterium: (ver)toningseffect en demonstratie- effect. Demonstratie-effect werd driemaal zo vaak ingestuurd als (ver)toningseffect, en wij vonden dat woord ook het prettigst in het gehoor liggen. Volgens Sjef Bosman, een van de lezers die dit woord instuurden, is dit effect ook breder toepasbaar dan alleen voor het verdwijnen van problemen met een expert in de buurt: ‘Je wilt iemand laten zien dat iets prima werkt en prompt gaat het helemaal mis; voorbeeld: Bill Gates die de nieuwste Windows-versie aan de wereld laat zien, die vrijwel direct crasht.’ In één klap nóg een gat gevuld dus - al met al een mooi, multi-inzetbaar woord, dit demonstratie-effect. Bosman verdient er een boekenbon van 25 euro mee. Nieuwe oproep: Slechte slaap door elektronica Het staat in ieder lijstje met tips tegen slaapproblemen: hou op tijd op met inspannende dingen, zoals werk of het voeren van lastige gesprekken. Tegenwoordig kun je er daar een aan toevoegen: leg voordat je naar bed gaat tijdig je laptop, tablet of smartphone weg. Wie dat niet doet, loopt het risico op een slechte nachtrust. Of het nu komt door de overvloed aan informatie, het blauwe licht of de onrust van mogelijke nachtelijke meldingen, het is lastig om in slaap te komen - en als dat eenmaal toch is gelukt: om in slaap te blijven. Die kwalitatief minderwaardige slaap wordt in het Engels hier en daar ‘junk sleep’ genoemd, naar analogie van junk food - sinds jaar en dag natuurlijk de term voor minderwaardig voedsel. Zou iets als junkslaap hier ook kunnen inburgeren? Of zou dit herkenbare verschijnsel in Nederland toch beter een andere naam kunnen krijgen? Laat het ons weten via gaten@onzetaal.nl en maak kans op een boekenbon van 25 euro. {== afbeelding Beeldschermwerken in bed: slecht voor de nachtrust. Foto: 123rf.com ==} {>>afbeelding<<} {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaladviesdienst Vraag en antwoord Koningsdag en Koninginnedag ?Waarom gaat de nieuwe officiële feestdag Koningsdag heten? We hebben het toch ook niet over Koninginsdag? !De tussenklanken -s- en -e(n)- zijn grillige elementen in het Nederlands. Of er in een samenstelling -s- of -e(n)- komt, is niet aan vaste regels gebonden; de tussen-n-regels bepalen alleen hoe de tussenklank -e(n)-, áls die wordt gebruikt, moet worden gespeld, maar niet wanneer die klank verschijnt. Veel samenstellingen zijn in de loop der tijd met of zonder -s- of -e(n)- in gebruik gekomen, zonder dat precies te zeggen valt hoe dat komt. In samenstellingen met koningin komt al eeuwenlang meestal een tussen-e(n) voor: koninginnenkroon, koninginnenmantel, Koninginnedag. Na koning staat van oudsher juist meestal een tussen-s: koningskind, koningsmantel, koningspython. Daarbij sluit de vorm Koningsdag aan. Dit is trouwens geen nieuw woord; in België wordt al sinds 1952 Koningsdag gevierd. Vaak hangt het van het eerste woorddeel af of er een tussen-s, een tussen-e(n) of helemaal geen tussenklank komt. Het patroon is niet altijd voorspelbaar: zo is het hondenhok naast hondsdolheid, en boekenbon naast boekrecensent. Soms zijn bij één begrip twee vormen juist: schapenkooi en schaapskooi, boekwinkel en boekenwinkel. Overigens speelt de betekenis bij dit alles doorgaans geen doorslaggevende rol. De tussen-s heeft vrijwel nooit betekenis en fungeert puur als verbindingsklank. De tussen-en roept soms de gedachte aan meervoud op, maar wordt vaak ook alleen als overgangsklank gebruikt. Troonswisseling/kroonswisseling ?Je hoort en ziet vaak het woord troonswisseling. Maar met de tróón gebeurt toch niets? Is kroonswisseling niet logischer, omdat de kroon op iemand anders overgaat? !Bij het woord troonswisseling gaat het niet om de letterlijke betekenis van troon, ‘zetel van een koning(in)’, maar om de figuurlijke betekenis ‘heerschappij, koningschap’. Er is dus sprake van een wisseling (‘verandering, overdracht’) van het koningschap: dat gaat van Beatrix over op Willem-Alexander. Ook bij troonopvolging gaat het om die figuurlijke betekenis. Het woord kroonswisseling is wel voorstelbaar, maar staat niet in het woordenboek - anders dan troonswisseling - en wordt in de praktijk ook weinig gebruikt. Dat is waarschijnlijk omdat de Nederlandse koning(in) nooit meer een kroon draagt. De kroon is bij de troonswisseling wel aanwezig, net als de scepter en de rijksappel, maar wordt niet bij het ritueel betrokken; de nieuwe koning wordt niet gekroond. Koninklijke titulatuur ?Wat worden de nieuwe titels van Willem-Alexander, Máxima, Beatrix en Amalia? !Hoewel het koningspaar in een interview heeft aangegeven niet te hechten aan aanspreekvormen, is de formele aanspreektitel van de koning of koningin Majesteit. Dat gold voor koningin Beatrix en geldt vanaf nu voor koning Willem-Alexander en koningin Máxima. Het koninklijk echtpaar kan worden aangesproken met Majesteiten. De vorm Majesteit(en) is ook juist als aanhef van een brief, maar niet in de adressering: daarin worden de plechtstatige vormen Zijne Majesteit de Koning en Hare Majesteit de Koningin gebruikt. In ‘gewone’ teksten, bijvoorbeeld nieuwsberichten, gaat de voorkeur uit naar de aanduidingen koning Willem-Alexander en koningin Máxima. In koning(in) staat dan geen hoofdletter: het valt onder de regel voor functieaanduidingen. In officiële uitingen zal eerder gekozen worden voor Zijne Majesteit, Hare Majesteit en Hunne Majesteiten, eventueel aangevuld met de Koning en/of de Koningin - waarbij dan vanwege het plechtstatige karakter wél hoofdletters worden gebruikt. Als prinses heeft Beatrix de formele titulatuur Hare Koninklijke Hoogheid, met als aanspreektitel (én aanhefvorm in brieven) Koninklijke Hoogheid, maar in gewone teksten wordt prinses Beatrix gebruikt. Bij prinses Amalia (voluit Catharina-Amalia) is ook iets veranderd: als kroonprinses en troonopvolgster heeft ze nu de titel Prinses van Oranje (met twee hoofdletters), net zoals haar vader Prins van Oranje was. Haar titulatuur blijft overigens gelijk: het was Hare Koninklijke Hoogheid en dat blijft zo. De kroon spannen ?Waar komt de zegwijze ‘Dat spant de kroon’ vandaan? !De kroon spannen (‘alles en iedereen overtreffen’) betekent letterlijk ‘zich de kroon om het hoofd doen sluiten’, aldus het Groot Uitdrukkingenwoordenboek van Van Dale; andere bronnen maken melding van een haarband, diadeem of krans. De formulering crone spannen kwam al in de Middeleeuwen voor; kennelijk kon spannen in die tijd zoiets betekenen als ‘aangemeten krijgen’ of ‘aanmeten’. Wie ‘de kroon spande’, kreeg dus een kroon op zijn hoofd. Van daaruit ging het ‘koning zijn’ betekenen, en nog weer later ‘(boven anderen) uitmunten, de eerste zijn, alle anderen achter zich laten’. Tegenwoordig wordt het meestal niet meer over personen gezegd maar over abstracte zaken, bijvoorbeeld: ‘Het had overal in het land gevroren, maar Twente spande de kroon met 22 graden onder nul.’ {== afbeelding Fred de Graaf, voorzitter van de Eerste Kamer ==} {>>afbeelding<<} Eerste(-)Kamer(-)voorzitter ?De gastheer van de inhuldiging is de voorzitter van de Eerste Kamer. Hoe maak je een samenstelling van Eerste Kamer en voorzitter? !De juiste schrijfwijze is Eerste Kamervoorzitter of Eerste Kamer-voorzitter. De eigennaam Eerste Kamer bestaat uit twee delen. De regel is dat de spatie tussen de delen van een naam behouden blijft in een samenstelling; de hoofdletters maken doorgaans al duidelijk dat het om een eigennaam gaat. Het laatste deel van de naam wordt in principe vast geschreven aan het woord waarmee de naam een samenstelling vormt, maar voor de duidelijkheid mag er ook een streepje tussen worden gezet. Meer voorbeelden: Dode Zeerollen of Dode Zee-rollen, Lady Gagafan of Lady Gaga-fan, Douwe Egbertskoffie of Douwe Egberts-koffie. Voor namen die uit meer dan twee delen bestaan, geldt dezelfde regel: Kanis & Gunninkkoffie of Kanis & Gunnink-koffie, Dirk van den Broekfiliaal of Dirk van den Broek-filiaal, enzovoort. Meer taaladvies? Op onze website vindt u zo'n 1800 taalkwesties: www.onzetaal.nl/taaladvies. De Taaladviesdienst is telefonisch bereikbaar op 0900 - 345 45 85 (zie ook colofon). Of download de gratis Onze Taal-app via www.onzetaal.nl/app. {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} Fratsen, potti en verschillig Onvergetelijke woorden in de reclame Jaap Toorenaar Reclame is de strijd tegen de clichés, stelt Jaap Toorenaar. Als tekstschrijver bedacht hij slogans als ‘NRC Handelsblad. Slijpsteen voor de geest’ en ‘De maatschappij. Dat ben jij.’ Hoe zorg je ervoor dat zo'n kort zinnetje zich voor altijd in het collectieve geheugen wurmt? Het geheim van de smid. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Wat zijn de tien bekendste regels uit de Nederlandstalige popmuziek? Bij mijn weten is dat nooit onderzocht, maar een paar zinnen durf ik wel te tippen: ‘Één keer trek je de conclusie, vriendschap is een illusie’ van Het Goede Doel, ‘Hoe sterk is de eenzame fietser?’ van Lennaert Nijgh en Boudewijn de Groot en ‘Is dit alles?’ van Doe Maar. Maar als u ‘Er staat een paard in de gang’ van André van Duin wilt kandideren, kan dat natuurlijk. Wie van ons weet wat de tien bekendste bijbelteksten zijn? Of de beroemdste dichtregels uit de Nederlandse poëzie? Welke uitspraken van Nederlandse politici kent vrijwel iedereen? ‘Doe eens normaal, man’ van Geert Wilders? Of dacht u eerder aan de ‘twee dingen die u moet begrijpen’ van Joop den Uyl? Ik werk als tekstschrijver op een reclamebureau, en ik word geacht om na te denken over de herinneringswaarde van woorden. Waarom verovert de ene (slag)zin zich een plaats in ons collectieve geheugen en maakt de andere evenveel indruk als de stoeptegels voor de deur van de bakker? Waarom kent iedereen de slogan van de TROS en niemand die van de AVRO? Natuurlijk, dat zal te maken hebben met het aantal keren dat we een zin voorbij zagen of hoorden komen, maar daarin schuilt slechts een deel van de verklaring, denk ik. ■ Zuivelste verwenner Zijn sterke zinnen altijd kort en krachtig? Scoren ze omdat ze rijmen of allitereren? Het kan helpen, maar het garandeert niets. ‘OB. Een veilig idee’ heeft in slagzinland geen indruk gemaakt. En een slogan die mensen - vooral ouderen - vaak nog wél kennen, is zelfs uitgesproken lang: ‘Laat niet als dank voor het aangenaam verpozen de eigenaar van het bos de schillen en de dozen.’ Er bestaan nogal wat slagzinnen waar het woord genieten in voorkomt. Waarschijnlijk bent u ze allemaal vergeten. Er is ook een slogan met rund en stunt erin. Die kent u nog. Hoe komt dat? Hier stuiten we, denk ik, op les één. Gebruik woorden die geen enkele adverteerder gebruikt. Reclame is de strijd tegen de clichés. Slogans met woorden als voordelig, belevenis, ontdekking, lekker, smakelijk en resultaat wordt de toegang tot ons geheugen ontzegd. Zorg voor je eigen woorden, desnoods bedenk je ze. Mona noemde zich jarenlang ‘de zuivelste verwenners’. De VARA riep ons op om ‘verschillig’ te zijn. ‘Het zwitserlevengevoel’ staat sinds 2006 zelfs in de grote Van Dale. Het is het enige op een reclamebureau bedachte woord met een merknaam erin dat het woordenboek haalde. {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} Actievoerders trekken ten strijde met zelfbedachte woorden als ‘woekerpolis’, ‘plofkip’ en ‘kiloknaller’. Zonder naam geen bestaan, denken ze wellicht, elke misstand verdient een eigen etiket. Duo Penotti werd bekend met twee smaken in een ‘potti’. Jiskefet kwam met een woord van eigen makelij door de toevoeging van een klinker: ‘lullo’. En in een van zijn bekendste uitspraken veranderde Pim Fortuyn een letter: ‘Ik heb er zin an.’ ■ Wakkere volkskrant? Met woorden is het als met mensen: de bijzondere maken meer indruk. Hoe vaak komt het woord motor voor in reclameboodschappen voor levensmiddelen? Nooit. Ook daarom was ‘Melk. De witte motor’ ijzersterk. Hoe vaak hoort u nuance in een reclameblok? Alleen in een vroegere slagzin van NRC Handelsblad: ‘Voor wie de nuance zoekt’. Toen Albert Heijn zijn prijzen verlaagde, koos de kruidenier voor een bijzondere verwoording: ‘ 's Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.’ Die uitdrukking werd zijn bezit, zoals eerder het weinig gangbare meedenken opgeëist was door de NMBbank: ‘De NMB denkt met u mee.’ Hoe vaak komt het voor dat u een alert persoon ‘wakker’ noemt? Waarschijnlijk zelden. De Telegraaf is de officieuze eigenaar van het woord geworden. Uit hun slagzin ‘De krant van wakker Nederland’ is zelfs de naam van een omroep voortgekomen. Als de Volkskrant zich begin jaren negentig als krant voor alerte lezers had willen presenteren en zich tot ‘krant van wakker Nederland’ had uitgeroepen, had niemand vreemd opgekeken. Maar nu dat wakker zo sterk is ingekleurd, ligt dat anders. ■ Mysterieus Godfried Bomans schreef ooit een verhaal over sinterklaasliedjes waarvan de moraal was dat kinderen met name gegrepen worden door de woorden die ze niet begrijpen: ‘Makkers, staakt uw wild geraas’, ‘Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe.’ Ik herken die momenten van verwondering. Als kind stuitte ik op een slagzin die me bijna uit mijn slaap hield. ‘Lucky Luke. De man die sneller schiet dan zijn schaduw.’ Kon dat? Was dat in theoretisch natuurkundig opzicht mogelijk? Wat Bomans zei, geldt ook voor volwassenen. In de jaren tachtig maakte Nederland kennis met biogarde, een zuivelproduct met ‘rechtsdraaiend melkzuur’. Geen sterveling begreep precies wat dat inhield, maar het mysterieuze begrip bleef bij iedereen hangen. Dat brengt me bij een tweede les voor wie onvergetelijke woorden wil achterlaten. Waarschijnlijk hebben we over veel zinnen die we ons kunnen herinneren ooit kort nagedacht. En juist dat nadenken bevordert de opnamebereidheid van ons geheugen, denk ik. De inmiddels overleden krant De Pers kwam met een mooie paradox: ‘Gratis maar niet goedkoop’. C1000 had ooit ‘Geen fratsen, dat scheelt.’ Ook sterk, vanwege het bijzondere woord fratsen én omdat je over dit ultrakorte college bedrijfseconomie even kunt nadenken. De sterkste en meest dramatische zin die de Nederlandse politiek deze eeuw voortbracht, kent u. Hij is van een voorman van de LPF en dateert van vlak na de moord op de eerdergenoemde man die er zin an had: ‘De kogel kwam van links.’ Ook een uitspraak die om een halve seconde doordenken vraagt. ‘Ik ben ervan overtuigd dat links Nederland een klimaat heeft geschapen dat hieraan bijdroeg.’ Als de spreker dat had gezegd, waren zijn woorden nog dezelfde dag in de vergetelheid geraakt. Slogans met woorden als ‘voordelig’, ‘belevenis’, ‘ontdekking’, ‘lekker’ en ‘smakelijk’ wordt de toegang tot ons geheugen ontzegd. ■ Meezingen Welke andere onvergetelijke zinnen mogen in dit verhaal niet ontbreken? ‘Stop een tijger in je tank’ van Esso, een zin als een schilderij. En wat dacht u van ‘Zo slank als je dochter’ van Era? Honderden merken hebben vrouwen verteld hoe goed ze voor hun lijn en figuur zijn, niet één deed het zo persoonlijk als dit margarinemerk. Prachtig vind ik ook de zin van de Belastingdienst, die ik bekend mag veronderstellen. Hoe je met één zin een organisatie een aardiger en menselijker gezicht kunt geven. Of iedereen 'm al kent betwijfel ik, maar op de zin van de rechtsbijstandverzekeraar DAS heeft in elk geval iemand zijn best gedaan: ‘Het antwoord op alles waar u niet om heeft gevraagd.’ Eigenlijk heb ik bewondering voor elke zin die Nederland veroverd heeft. Zoals ‘Wij van WC-EEND adviseren WC-EEND’. Soms moet je als adverteerder reclame even serieus nemen als de gemiddelde consument: niet. En natuurlijk waardeer ik ‘De grootste familie van Nederland’ van de TROS. U mag het een onzinnige boodschap vinden, de slagzin van de AVRO is u nog steeds niet te binnen geschoten. {== afbeelding Albert Heijn koos voor een bijzondere verwoording. ==} {>>afbeelding<<} Tot slot: zet uw minder gedenkwaardige woorden op muziek. ‘Kip. Het meest veelzijdige stukje vlees’ en ‘Liever Kips leverworst dan gewone leverworst’ kennen we vooral omdat we het mee kunnen zingen. Vergetelijke woorden Welke slagzinnen zinnen zijn volkomen levenloos? Welke roepen geen beelden op en laten geen beelden achter? Welke laten je nergens over nadenken en verdwijnen in het moeras van ons geheugen? Een aantal kandidaten die de laatste tijd voorbij kwamen in reclameblokken. -Etos. Alles voor jou. -Ziggo. Altijd iets voor jou. -Heineken. Open your world. -Zo eigen als Grolsch. -AVRO. Verrijk je wereld. -NCRV. Samen op de wereld. -CZ. Alles voor betere zorg. -Jij kiest. FBTO. -Het AD houdt je bezig. -Essent levert. -Lexa. Als het om daten gaat. {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Aan gerekwireerde mijn exploot doende’ Taal in het werk [16]: de deurwaarder Jacco Snoeijer Er zijn beroepen waarin taal zo niet de hoofdrol, dan toch zeker een flinke bijrol speelt. Geregeld worden ze in Onze Taal geportretteerd. Deze keer: de deurwaarder. Over ‘litigieuze facturen’, ‘executoriaal beslag’, ‘voldoening buiten rechte’, en het schrijven van ellenlange zinnen. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} ‘Dwangbevel! In naam der Koningin!’ Wie zijn rekeningen niet op tijd betaalt, riskeert de komst van de deurwaarder. En dat is met name voor wanbetalende taalliefhebbers een aanzienlijk risico. De deurwaarder komt namelijk niet zomaar langs: hij ‘vervoegt zich aan voormeld adres’. En dan geeft hij geen kopie van een aanmaningsbrief af, om vervolgens verder te gaan, nee: ‘aldaar aan laatstgemeld adres exploot doende en afschrift dezes latende’ vertrekt de deurwaarder weer, de schuldenaar in verwarring achterlatend. Er is zojuist een exploot betekend. Maar wat betekent dat? Wat is het verhaal achter het verhaal door de deurwaarder? En waarom leest dat verhaal zo lastig? ■ Dickens Wie een dwangbevel leest, of zich over een dagvaarding buigt, zou bijna denken dat de deurwaarder een figuur uit de negentiende eeuw is. Zo iemand die met hoge hoed en wapperende cape op de voordeur roffelt. ‘Heden, heb ik, deurwaarder, op verzoek van eiser, GEDAGVAARD, gedaagde, OM op de dertiende maart tweeduizend en dertien in persoon te verschijnen ter terechtzitting van de rechtbank, alsdan en alsdaar zitting houdende in het gerechtsgebouw te 's-Hertogenbosch, TENEINDE op eerdergenoemde tijd en plaats door eiser tegen zich als gedaagde op de hieronder te ontwikkelen gronden te horen eiser als volgt.’ De deurwaarder als een in de tijd verdwaald personage uit een roman van Dickens. In de eenentwintigste-eeuwse werkelijkheid is de deurwaarder echter een vrij normale ambtenaar en zelfstandig ondernemer (zij het eentje met afwijkende opvattingen over hoofdlettergebruik). Als ambtenaar heeft hij de wettelijke taak officiële stukken van een juridische procedure bij de partijen te bezorgen en de inhoud ervan mee te delen (te ‘betekenen’), en als ondernemer houdt de deurwaarder zich onder andere bezig met het incasseren van schulden. Soms hoort daar het roffelen op de deur bij, maar vaak ook gaat een dagvaarding of een aanmaning in een envelop in de overvolle brievenbus. De wettelijke taak officiële stukken te betekenen - de deurwaarder is een gespecialiseerde juridische postbesteller - verklaart voor een deel waarom de deurwaarder zulke ouderwetse woorden en ingewikkelde zinsconstructies hanteert. De wetten waarmee de deurwaarder werkt, stammen namelijk uit de negentiende eeuw. Zo schrijft het wetboek van burgerlijke rechtsvordering voor dat een dagvaarding (een oproep om bij de rechtbank te verschijnen) ‘per exploot geschiedt’ en stelt het eisen aan de vorm waaraan zo'n exploot moet voldoen. Als de deurwaarder op een dagvaarding zou schrijven dat ‘hij een kopietje van deze oproepbrief in de bus heeft gedaan’, zou dat gevolgen kunnen hebben voor de rechtszaak. De ouderwetse hoed en cape zijn dus simpelweg dwingende kledingvoorschriften. ■ Bijsluiter Sommige frasen in de stukken van de deurwaarder die voor de buitenstaander abracadabra zijn, hebben bovendien een specifieke juridische betekenis - zoals ‘uitvoerbaar bij voorraad’, ‘tegen kwijting te betalen’, of ‘kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte’. {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} Het is vaktaal. Nu is die vaktaal wel aardig voor juristen onderling - zo hebben ze aan een half archaïsch woord genoeg - maar het maakt de teksten voor veel niet-ingevoerde ontvangers onbegrijpelijk. Niet iedereen heeft een verwijzend en verklarend juridisch woordenboek onder handbereik wanneer de deurwaarder langskomt. Freek de Jonge voert in een voorstelling een deurwaarder op die aanbelt met de mededeling dat hij beslag op het huis komt leggen. Zegt Freek: ‘Nou ben ik gek op pannenkoeken, maar dit is wel erg overdreven!’ Omdat net als Freek de Jonge veel schuldenaren de juridische terminologie onvoldoende of zelfs verkeerd begrijpen, heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) in oktober 20II een aantal ‘juridische bijsluiters’ ontwikkeld. De bijsluiters vervangen de officiële stukken niet, maar proberen ze wel te verduidelijken door in eenvoudige taal (in het Nederlands, maar ook in het Engels, Duits, Frans, Turks en Arabisch) uit te leggen wat het betekent als de deurwaarder bijvoorbeeld executoriaal beslag komt leggen: waardevolle spullen weghalen om ze in het openbaar te verkopen. Zo'n bijsluiter is geen overbodige luxe, want zonder die uitleg is een exploot van zo'n beslag tamelijk onnavolgbaar - totdat het moment aanbreekt waarop de deurwaarder de flatscreentelevisie en de laptop af laat voeren. ■ Één lange zin De onduidelijkheid in de tekst van een exploot komt ook doordat die is opgesteld als één lang verslag van wat de deurwaarder allemaal aan mededelingen heeft gedaan en aan handelingen heeft verricht, vervat in één enkele zin, die pagina's lang doorloopt: ‘Heden heb ik, uit kracht van de grosse van een beschikking gegeven door de E.A. Voorzieningenrechter houdende verlof tot het ten laste van na te noemen gerekwireerde leggen van conservatoir beslag, welke beschikking is gegeven op het daartoe door mijn rekwirante ingediende verzoekschrift, in tegenwoordigheid van de door mij ten deze verzochte getuige; aan gerekwireerde mijn exploot doende en sprekende met voornoemde, tegenover wie ik mij heb gelegitimeerd en het doel van mijn komst heb meegedeeld, waarna hij mij en mijn getuige desgevraagd de toegang tot het perceel verleende; aangezegd dadelijk te zullen overgaan tot het leggen van conservatoir beslag op de roerende zaken’, enzovoort. Met de bijsluiter wordt de zaak een stuk leesbaarder: ‘Er is tegen u een vonnis gewezen of een dwangbevel uitgevaardigd en u heeft geen (volledige) betaling verricht. De gerechtsdeurwaarder heeft daarom beslag op uw inboedel gelegd.’ De toelichting uit de bijsluiter is des te belangrijker, aldus de KBvG in een persbericht, omdat een mondelinge toelichting door de deurwaarder vanwege de stress en emoties bij de schuldenaar soms niet goed overkomt. ■ Te dezer zake De juridische noodzaak om vaktermen te gebruiken, en bepaalde ouderwets geformuleerde vormvoorschriften weer te geven, verklaart het ouderwetse taalgebruik maar voor een deel. De stukken van de deurwaarder wemelen van woorden als weshalve en mitsdien, terwijl een enkeling het zelfs aandurft een woord als mitsgaders te gebruiken. Mitsgaders! Verder hebben deurwaarders een warme band met het multifunctionele voorzetsel te, bij voorkeur te gebruiken in de tweede naamval. Een willekeurige greep levert op: te eniger tijd, te gelegener tijd, ten verzoeke, ten titel, ten kantore, te dezer zake, ten deze, te uwer, ten bewijze, ter griffie, ten eigen bate, te onzer kennis, te zijner keuze, te goeder trouw, en natuurlijk ter incasso - de lijst is verre van foutloos en schier oneindig. Als er geen juridische noodzaak voor dit taalgebruik is, waarom komt het dan voor? Een Amsterdamse advocaat heeft een dagvaarding uit 1880 ingelijst boven zijn bureau hangen. Datzelfde stuk zou je volgens hem - eenmaal uit de lijst - vandaag vrijwel ongewijzigd door een deurwaarder kunnen laten betekenen. Hij wijst erop dat de taal van deurwaarderstukken al die tijd prima heeft gewerkt, en dat er dus geen drang bestond om het taalgebruik aan te passen. Die if it ain't broke, don't fix it-mentaliteit heeft ertoe geleid dat 123 jaar na het schrijven van die ingelijste dagvaarding de deurwaarder nog steeds termen als metterwoon, desniettegenstaande en nochtans opschrijft. De stukken van de deurwaarder wemelen van woorden als ‘weshalve’ en ‘mitsdien’, en zelfs ‘mitsgaders’. ‘Mitsgaders’! ■ Wij-gevoel Taalhistoricus en journalist Ewoud Sanders geeft nog een andere verklaring. Hij schreef een paar jaar geleden op zijn blog dat het gebruik door juristen van woorden als weshalve en mitsdien een wij-gevoel geeft: ‘Door dergelijke woorden laat je zien dat je weet hoe het hoort. Je hebt je het vakjargon eigen gemaakt, plus de taalkundige bosschage waarin dat jargon is opgebloeid.’ Hoe het ook zij, in de taalkundige bosschage van de deurwaarder tiert het Frans welig. De eerste versie van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering is uit de tijd van Napoleon, en de Franse origine klinkt nog steeds door in de teksten van nu. De schuldeiser of degene die een verzoek indient bij de rechtbank heet gelukkig tegenwoordig vaak gewoon ‘eiser’ of ‘verzoeker’, maar ‘insinuant’ of ‘requestrant’ komen ook nog voor. De schuldenaar of degene tegen wie het verzoek gericht is, wordt in die laatste gevallen ‘geïnsinueerde’ of ‘gerequestreerde’. Een voor de rechter betwiste rekening heet dan ‘litigieuze factuur’. En de werkelijk francofiele deurwaarder sluit zijn stuk af met ‘sur ce, salut!’ Juridisch zijn dat Frans en die francologieën nergens voor nodig, maar blijkbaar is het comme il faut. ■ Quod driewerf non Frans is niet de enige vreemde taal in de stukken. Veel deurwaarders - net als veel juristen - strooien graag met wat Latijn. Quod non is een prachtig voorbeeld. Het wordt gebruikt om een stelling van de andere partij te ontkrachten: ‘Zo u de rekening al betaald zou hebben - quod non - is dat niet tijdig geschied.’ Op die manier. Ook de overtreffende trap komt voor: ‘quod uitdrukkelijk non’ en zelfs ‘quod driewerf non’. En ter afsluiting schrijft de deurwaarder niet ‘tot ziens’, maar concludeert hij ‘tot persistit’. Waarmee hij maar wil zeggen dat hij onverkort bij zijn standpunt blijft. Klare taal is anders. Zal de deurwaarder ooit zo schrijven dat de wanbetaler hem met open armen ontvangt? Dat de taalliefhebber reikhalzend uitkijkt naar zijn komst? Dat is onwaarschijnlijk. Maar een helder geschreven stuk helpt wel. En daarvoor zal de deurwaarder toch de woorden met een ouderwetse snit moeten inruilen voor een eigentijdse outfit. In naam des Konings! {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordsprong Zout Hans Beelen en Nicoline van der Sijs In de rubriek ‘Woordsprong’ beschrijven Hans Beelen en Nicoline van der Sijs maandelijks de oorsprong van allerlei woorden. ‘De zee zit barstensvol met jou, maar echt goed smaak je op een eitje’, dichtte Abdelkader Benali in 2003. Jacob Cats kon in 1636 ‘beter gout, als zout op aerden missen’ en de Bijbel stelt kortweg: ‘Zout is iets goeds’ (Lucas 14:34). Het veelgeprezen mineraal dat in de keuken, bij gladde wegen en in de chemische industrie onmisbare diensten bewijst, is ook voor onze taal een smaakmaker. ■ Sal In de middeleeuwse encyclopedie Vanden proprieteyten der dinghen van Bartholomeus Engelsman, die in 1485 in Nederlandse vertaling verscheen, wordt een verband gelegd tussen het vurige karakter van zout en de Latijnse woorden sal en salire, die ‘springen’ betekenen: ‘Sal dat is sout ende is gheseit van saliendo dat is van springen want alsmen soute int viere werpt so springet vten viere wantet vierich is’ - dus: ‘Sal betekent “zout”; het is afgeleid van saliendo (“springen”), want als je zout in het vuur werpt, dan springt het uit het vuur, omdat het vurig is.’ Tegenwoordig weten we dat die etymologie onjuist is: het Nederlandse zout, het Latijnse sal, het Duitse Salz en het Engelse salt gaan allemaal terug op één Indo-Europese wortel (het Indo-Europees is de moedertaal van de meeste talen die in Europa worden gesproken). Typisch voor het Standaardnederlands is dat de klank al zich tot ou heeft ontwikkeld. In de twaalfde eeuw treffen we de oude al-klank aan in Saltkota, letterlijk ‘Zoutkeet’, de naam van een plaatsje in de buurt van Duinkerken, waar in de Middeleeuwen zout werd gewonnen. Inmiddels heet het dorp Zuidkote - kennelijk herkende men dat salt niet meer, en werd het opgevat als windrichting. ■ Sla en salaris Het eeuwenlange gebruik van zout bij het kruiden en conserveren heeft tal van culinaire woorden opgeleverd. Het woord salade is eind zestiende eeuw ontleend aan het Frans. Het gaat via het Italiaans terug op het Latijnse werkwoord salare (‘zouten, inleggen’). De betekenis verschoof van ‘gerecht uit groente bereid’ naar ‘groene groente die rauw wordt gegeten’. Met name de verkorte vorm sla heeft deze tweede betekenis aangenomen. Een eigen betekenisontwikkeling vertoont de verkleinvorm slaatje, al in gebruik vanaf 1672 voor ‘koud hartig gerecht met tomaten, komkommer e.d.’ En in De Tijd van 23 november 1897 lezen we: ‘Sedert eenige jaren plegen de oude robben [zeelieden in een tehuis] te Egmond omstreeks St. Nicolaas te worden vergast op een extra-slaatje en een extra rookertje.’ Hier betekent slaatje ‘tabakspruim’. Met het in onbruik raken van zulke pruimen is deze betekenis verdwenen. Een zoutige oorsprong heeft ook zult (‘gepekelde vleesspijs’). Aan verschillende Romaanse talen hebben we woorden ontleend als salsa (‘scherpe saus’), salami (‘gekruide Italiaanse worst’), saucijsje (‘gezouten worst’, al in 1477 genoemd als salcijsken) en saus, die alle uiteindelijk teruggaan op het Latijnse sal. {== afbeelding In de Bijbel veranderde de vrouw van Lot in een ‘zoutpilaar’. Illustratie: H.C. Selous, uit: John Bunyan, De christenreis naar de eeuwigheid. ==} {>>afbeelding<<} In de Romeinse tijd kregen soldaten een zoutrantsoen. Dit salarium werd later ook toegekend aan rondtrekkende ambtenaren. Zo ontstonden de betekenissen ‘bezoldiging aan officieren’ en ‘onkostenvergoeding van ambtenaren’. In het Nederlands, dat het woord ontleend heeft aan het middeleeuws Latijn of het Frans, is de uitgang -ium vervangen door -is. Al in 1282 treffen we in een Vlaamse oorkonde de moderne betekenis aan, in de formule sonder salaris ende sonder enigghen cost: ‘zonder bezoldiging en zonder enige onkostenvergoeding’. ■ Halogeenlamp Het met het Latijnse sal verwante Griekse woord hals is via het Zweeds in het Nederlands beland. Op basis van de tweede naamval halos muntte de Zweedse scheikundige Berzelius in 1742 de samenstelling halogeen, letterlijk ‘zoutvormend’. Hiermee duidde hij een groep elementen aan die bij aanraking met metaal zouten vormen. Het woord halogeen is populair geworden in de samenstelling halogeenlamp. In deze lampen bevindt zich een halogeen element, bijvoorbeeld broom, dat met metaaldamp van de gloeidraad reageert. Van het aldus ontstane metaalzout slaat vervolgens het metaal weer op de gloeidraad neer, waardoor de levensduur van de lamp wordt verlengd. ■ Zoutpilaar Zout komt ook voor in allerlei uitdrukkingen. Bijbels van oorsprong is als een zoutpilaar erbij staan: ‘verstijfd blijven staan’. De vrouw van Lot veranderde in een zoutpilaar toen ze op de vlucht voor de verwoesting van Sodom en Gomorra tegen Gods verbod in toch omkeek (Genesis 19:26). Elders in de Bijbel blijkt hoe kostbaar zout in het verleden was, getuige de gevleugelde uitdrukking Gij zijt het zout der aarde (Matteüs 5:13). Het zout in de pap (‘datgene wat iets de moeite waard maakt’) is ontstaan als een omdraaiing van geen zout in de pap verdienen (‘heel weinig verdienen’). Een Indische variant wordt aangetroffen in de Java-bode van 22 oktober 1875. In een ingezonden brief wordt opgemerkt dat in Magelang geen behoefte bestaat aan een nieuwe onderwijzeres: ‘Die mejufvr. uit Rembang zou niet alleen hier geen bestaan vinden, doch geen zout met rijst verdienen, op zijn Hollandsch uitgedrukt geen zout in de pap.’ {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} Genootschap Onze Taal Jaarvergadering Onze Taal Op maandagavond 3 juni zal de jaarvergadering over 2012 van het Genootschap Onze Taal worden gehouden. De plaats van handeling is anders dan de bezoekers gewend zijn: restaurant De Haagsche Kluis, adres: Plein 20 in Den Haag. Dit restaurant is slechts vier deuren verwijderd van Sociëteit de Witte, waar de vergaderingen tot nu toe plaatsvonden. Het Plein ligt dicht bij het centraal station (ruim vijf minuten lopen, richting Binnenhof). De vergadering begint om 19.30 uur. In verband met de beschikbare plaatsruimte wordt de leden die de jaarvergadering willen bijwonen, vriendelijk verzocht zich aan te melden, telefonisch (070 - 356 12 20), per mail (administratie@onzetaal.nl) of schriftelijk. Agenda 1.Opening door de voorzitter 2.Verslag van de jaarvergadering in 2012 3.Jaarverslag 2012 4.Financieel verslag 2012 5.Verslag kascommissie 6.Benoeming nieuwe kascommissie 7.Bestuurssamenstelling: aftredend en herkiesbaar: lic. M. (Martine) Tanghe statutair aftredend en niet-herkiesbaar: drs. E.H.M. (Els) Goossens PAUZE 8.Rondvraag 9.Voordracht dr. Els Elffers, ‘Wel gekookte aardappels, geen gekookte soep: het grillige voltooid deelwoord’ 10.Sluiting Het jaarverslag, het financieel verslag 2012 en de overige vergaderstukken zijn een half uur voor aanvang van de vergadering op de plaats van de jaarvergadering voor bezoekers beschikbaar. De vergaderstukken zijn vanaf 21 mei ook in te zien op het secretariaat van het Genootschap Onze Taal, Raamweg 1a in Den Haag. Alle leden zijn hiermee van harte uitgenodigd bij de jaarvergadering aanwezig te zijn. Raarwoord Stofduivel Guus Middag over opmerkelijke woorden, oud en nieuw. Ik las een bericht in de krant: ‘NASA ziet stofduivel op Mars’. Ik veerde meteen op. Zou er dan toch leven op Mars zijn? Het ging vermoedelijk niet om een ons vertrouwde vorm van leven, en ook niet om groene mannetjes met een Teletubbie- antenne op hun hoofd, maar er was toch iets vreemds waargenomen: een duivel! De MRO-satelliet die rond Mars cirkelt, had op de planeet een verdacht pluimpje gezien dat bij nadere bestudering een heel grote pluim bleek te zijn: een door temperatuurverschillen ontstane verticale witte sliert van stof die volgens de geleerde berekeningen wel 70 meter breed en 20 kilometer hoog moet zijn geweest. Op aarde komen ook wel stofslierten voor, maar die zijn veel kleiner. In Nederland heten ze ‘zand-’ of ‘stofhozen’, maar soms ook wel‘stofduivels’, waarschijnlijk onder invloed van de Engelse term dust devils. Het is een menselijke neiging om in machtige natuurverschijnselen een oorzaak, een ziel of een geest te veronderstellen. Het mag bij de stofhoos dan in werkelijkheid om een natuurkundig samenspel van temperatuur en luchtdruk gaan, de neanderthaler in ons vermoedt nog steeds een duivel die daar een witte slurf van stof de lucht in trekt. Zie je op een warme zomerse dag hooisprietjes omhoogwervelen? Daar is de ‘hooiduivel’ aan het werk. Mistflarden 's nachts op de hei? ‘Witte wieven’. In Twente worden stofhozen ook wel ‘windheksen’ genoemd. Guus Middag {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.goochemerd b.googemerd c.gogemerd 2. a.doe-het-zelfpakket b.doe het zelf-pakket c.doehetzelfpakket 3. a.meniscus b.menuscus c.muniscus 4. a.tortiglioni b.tortilgioni c.tortilioni 5. a.westelijk Afrika b.Westelijk Afrika c.Westelijk-Afrika B. Vergroot uw woordenschat 1.flagrant a.eigenwijs b.nonchalant c.overduidelijk 2.romein a.losbandig type b.niet-cursief c.slagwapen 3.spieën a.met een wig vastzetten b.bespioneren c.uitspuwen 4.tipi a.herkauwend dier b.indianentent c.Indonesisch eethuisje C. Zoek de fouten 1.Hun herhaaldelijk briesend tekeergaande fileaalchef was nogal heetgeblakerd en kort aangebonden. 2.Hij kon hen furieus in de ogen kijken en verwachte dat iedereen ingeval van kalamiteiten de hete kolen voor hem uit het vuur haalde. D. Extra Onder welke algemene naam is de prinsessenboon vooral bekend? En welke synoniemen hiervan zijn er nog meer? De antwoorden vindt u op bladzijde 141 van dit nummer. Herstel In de Taaltest van april had er onder opgave C2 een afbreekstreepje moeten staan na diamant (diamantslijpwerk) Genootschap Onze Taal Trainingen Taaladviesdienst Al jaren geeft de Taaladviesdienst van Onze Taal trainingen over uiteenlopende taalonderwerpen. Het aanbod is nu uitgebreid met een ‘flitstraining werkwoordspelling’: in één sessie van twee uur wordt uw kennis van de basisregels opgefrist, en leert u de valkuilen te herkennen en te vermijden. Het najaarsprogramma omvat al enkele trainingen in Amsterdam en wordt binnenkort aangevuld met trainingen op andere locaties. U vindt actuele informatie op www.onzetaal.nl/taaltrainingen. Enkele geplande trainingen in Amsterdam: -19 september: flitstraining werkwoordspelling (2 uur) -19 september: spelling compleet (5 uur) -3 oktober: opfristraining taalregels: spelling, grammatica, leestekens (5 uur) -2 november: spelling compleet (5 uur) App van Onze Taal In maart is de app van Onze Taal gepresenteerd. Met groot succes: de app is al meer dan 75.000 keer gedownload. Met de Onze Taal-app kunt u de 1800 adviezen van de Taaladviesdienst gemakkelijker raadplegen op de iPhone en op Android-smartphones. De app biedt ook enkele extra's, zoals dagelijks vers taalnieuws. Zie ook www.onzetaal.nl/app. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Taalpuzzel Samenstelling: Rutger Kiezebrink In deze woordsudoku moeten in elke rij, elke kolom en elk vet omrand blok van drie bij drie velden negen verschillende letters worden ingevuld: E, K, L, O, R, S, T, V en IJ (de IJ telt hier als één letter). In de puzzel is bovendien een goudkleurige kroonvorm zichtbaar, die uit twee delen bestaat; ook elk van de twee helften van de kroon moet die negen verschillende letters bevatten. In één kroonhelft ontstaat van links naar rechts een toepasselijk negenletterwoord. De letters in de vakjes C5 tot en met F5 dienen als controlewoord. Wilt u meedingen naar de maandprijs, mail dan het negenletterwoord én het controlewoord naar puzzel@onzetaal.nl, of stuur de oplossing naar Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag (o.v.v. ‘Taalpuzzel’). Uiterste inzenddatum: 10 mei. {== afbeelding © 2013 www.sudoku-variations.com ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De winnaar krijgt een luxe spellenpakket (drie spellen, t.w.v. €67,-) dat beschikbaar is gesteld door spellenfabrikant Goliath. De winnaar van de puzzel uit het aprilnummer is Bert Hesper uit Rotterdam. De oplossing: 1 g; 2 ge; 3 gel; 4 egel; 5 engel; 6 Geleen; 7 regelen; 8 verlegen; 9 verleggen; 10 overleggen; 11 roggenvel; 12 gevlogen; 13 geloven; 14 volgen; 15 Venlo; 16 oven; 17 ven; 18 en; 19 e (het wiskundige getal). Deze woordsudoku is gemaakt door Folkert van der Meulen Bosma. Meer uitdagende sudoku's zijn als app voor iPhone of iPad beschikbaar via http://tinyurl.com/d9o37q3. {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horstlog Geen spellingveranderingen De nieuwe algemeen secretaris van de Taalunie heet Geert Joris. In De Standaard van I maart schreef hij: ‘Er komt geen spellinghervorming zolang ik algemeen secretaris ben van de Taalunie.’ Dat klinkt heel dapper, al weet ik niet wat het waard is, want als de ministers werkelijk een spellingverandering willen, kunnen ze Geert Joris gewoon aan de kant schuiven. Maar het is natuurlijk fijn als in ieder geval de algemeen secretaris geen heil ziet in spellingveranderingen. Dat lijkt me ook maar het beste, want je kunt je afvragen of hij er veel verstand van heeft. In zijn stukje in De Standaard spreekt hij over de Nijmeegse dissertatie van Arina Banga. In een persbericht daarover moet gezegd zijn dat de -en in samenstellingen betekenis heeft en dat de Taalunie bij een volgende spellinghervorming daar rekening mee zou moeten houden. Geert Joris vindt die conclusie ‘merkwaardig’. Ik vind die uitkomst daarentegen een open deur, een waarheid als een koe. Ik heb er geen Nijmeegse dissertatie of persbericht voor nodig om tot dezelfde slotsom te komen. Sterker nog: ik was deze mening al toegedaan toen bijna twintig jaar geleden de pannenkoeken-spelling werd ingevoerd. Dat heb ik altijd een misser gevonden. En velen met mij. De zaak is eenvoudig genoeg. Naast stoel (enkelvoud) schrijven we stoelen (meervoud); naast ik loop schrijven we wij lopen. En zo is het met ongeveer de helft van alle zelfstandige naamwoorden en met nagenoeg alle werkwoorden. Kortom: met een meerderheid van onze woorden. Is het raar dat een gewoon mens bij -en aan een meervoud denkt? Als het op maandag, op dinsdag en op woensdag een meervoud aanduidt, is het toch niet zo vanzelfsprekend dat het op donderdag ineens geen meervoud zou aanduiden? Dat begrijpt bijna iedereen. Alleen de spellingcommissie van de jaren negentig begreep het niet. En Geert Joris nog steeds niet. Een interessant detail, als ik me niet vergis, is dat de promotor van deze Arina Banga, professor Neijt, destijds deel uitmaakte van de pannenkoeken-commissie. Maar misschien is ze intussen van gedachten veranderd. Dan zal er in de hemel vreugde heersen. Overigens is algemeen secretaris Joris meteen zo eerlijk om erbij te vermelden dat het zo manhaftig geformuleerde standpunt van geen spellingveranderingen helemaal niet van hem is, maar door het Comité van Ministers al in 2005 als beleid is vastgelegd. De motieven voor dit beleid zijn allemaal nog erg jong, want anno 1995 en anno 2005 was er nog geen sprake van. Of eigenlijk: die motieven zijn helemaal niet zo jong, want tien en twintig jaar geleden zijn ze allemaal al bedacht en gezegd door de tegenstanders van spellingveranderingen. En kijk: heel dat arsenaal van op zichzelf zinnige overwegingen om niet te veranderen, waar de Taalunie destijds maling aan had, dat blijken nu ineens de opvattingen van de Taalunie te zijn. Nou, laten we dan maar hopen dat Geert Joris het daarmee eens is. Joop van der Horst Toen in ... mei 1947 Volkstelling Op 31 mei is het precies 66 jaar geleden dat de volkstelling plaatsvond waarmee het Meertens Instituut de achternamen van alle Nederlanders in handen kreeg. Bij die volkstelling werden in het hele land persoonsgegevens verzameld als geslacht, beroep en religie. Op het gedeelte waarover het Meertens Instituut de beschikking kreeg, stonden van iedere Nederlander de woonplaats en de achternaam vermeld. Op die manier wilde P.J. Meertens, de directeur van het bureau, de verschillende naamtypen in Nederland in kaart brengen. Het leverde inderdaad een schat aan informatie op, maar wel een die moeilijk te doorgronden was. Want daar zat Meertens dan, met tien miljoen stukjes papier, die nogal eens onleesbaar waren - hetzij door een slecht handschrift, hetzij doordat mensen niet wisten hoe ze hun eigen naam moesten schrijven. En dan waren er nog de nodige lees-, tel- en drukfouten en zoekgeraakte dozen. In de decennia erna is het project uitgemond in het zogeheten Nederlands repertorium van familienamen, een reeks van veertien delen (elf voor de provincies en drie voor de grote steden). Het laatste deel verscheen in 1988 - P.J. Meertens zelf maakte het niet meer mee. In 2007 volgde een tweede inventarisatie, die natuurlijk veel voorspoediger verliep dankzij de computers waarmee het Meertens Instituut inmiddels werkte. Was er veel veranderd? Nee, in grote lijnen niet. Er waren door de immigratie weliswaar méér namen gekomen, maar in de top-100 van meestvoorkomende achternamen was in 2007 nog altijd geen Yilmaz of Ali te vinden. Sterker, de top-10 werd in 2007 nog altijd gewoon bevolkt door De Jong, Jansen, De Vries, Van de/den/der Berg, Van Dijk, Bakker, Janssen, Visser, Smit en Meijer/Meyer - precies zoals in 1947. {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} Guus Middag Zong Miranda Holdersma Waarom zingt Eva de Roovere ‘Jij is lastig’ en ‘fantastig’? En de jongens van Opgezwolle ‘proef die woofer’? En hoe komt het dat dit zo bijzonder klinkt? In zijn rubriek ‘Zong’ staat Guus Middag stil bij de taal en de poëzie die te horen is in allerlei Nederlandstalige liedjes, oud en nieuw. Er zijn veel plekken waar je een meisje voor het eerst kunt ontmoeten: in een prieel in een boomgaard, op straat, in de trein, op de kermis. Maar het kan natuurlijk ook gewoon bij de groenteafdeling van de supermarkt. De Drentse zanger Daniël Lohues vertelt in zijn lied ‘Miranda Holdersma’ hoe hij bij zijn bezoek aan de supermarkt ter hoogte van de zakjes met de voorgewassen sla opeens staande wordt gehouden door een meisje. ‘Ze stun daor veur de veurgewassen slaot.’ Het is niet de plek waar hij uit zichzelf vaak stilstaat, zegt hij, maar nu moest hij wel. In deze weinig romantische omgeving stelt dit wildvreemde meisje hem de weinig romantische vraag ‘of ik wus hoelang rucola kan liggen’. Hoelang blijft rucola goed? Lohues wordt er wat ongemakkelijk van en zegt dan, een beetje beduusd, bij wijze van grap: ‘Stel joe eerst 's netjes veur’ - een ingewikkelde manier om te vragen: wie ben jij eigenlijk, kennen wij elkaar? Het rucolameisje laat zich daardoor helemaal niet uit het veld slaan. Ze lacht, ze geeft hem meteen een hand, en noemt haar naam: ‘Miranda Holdersma’. ■ Ingetogen Miranda Holdersma is een alledaagse, noordelijk klinkende naam. Hij ligt lekker in de mond, met zijn afwisseling van onbeklemtoonde en beklemtoonde lettergrepen, en zijn volle rijm tussen voornaam en achternaam - zeker als die met een typisch noordelijke nasale ae wordt gezongen, zoals Lohues hier doet. ‘Mirandae Holdersmae’. En dan rijmt het ook nog eens op ‘rucolae’. Op dit punt in het lied weten we nog niet goed wat we moeten verwachten. Wordt het een cabaretstukje over Drentse nuchterheid en prille verliefdheid tussen de voorverpakte groentes? Intussen klinkt het lied nog helemaal niet als een humoristisch lied - eerder als een kalm en ingetogen luisterlied, met alleen wat tokkelbegeleiding op gitaar, en bijna bedeesd en fluisterend gezongen. In het tweede couplet vertelt Lohues hoe het verdergaat. Hij staat inmiddels weer buiten, bij de rij ingeleverde winkelwagentjes, waar hij zijn fiets heeft gestald. Opnieuw ziet het er stuntelig en weinig amoureus uit. En dan regent het ook nog eens. ‘Buuten bij de karregies / stun ik te knooien met mien fietse. / Kreeg de puute mar niet best / onder de snelbinders.’ Knooien is Drents voor ‘hannesen’. Puute is Drents voor ‘zak’ of ‘zakje’. Terwijl hij daar met zijn puute staat te knooien stopt er een auto naast hem. Achter het stuur zit het rucolameisje. Ze vraagt hem of ze hem misschien een lift kan geven. En opnieuw raakt hij een beetje in de war. Hij slaat haar aanbod af, stottert en hakkelt wat. ‘Mar ik sleug af, / ik zee “jao jao, nee, dankewel, / Miranda Holdersma”.’ Nu noemt hij zelf haar naam. En opnieuw klinkt er wat vertedering door in zijn stem bij het noemen van die naam - alsof er toch een zweem van verwondering, of misschien wel verliefdheid, rond die zes lettergrepen is ontstaan. {== afbeelding Zanger Daniël Lohues. Foto: Reyer Boxem ==} {>>afbeelding<<} ■ Muze In het derde couplet heeft Miranda Holdersma definitief bezit van zijn geest genomen. Van de aanvankelijke Drentse afstandelijkheid is niet veel meer over. Lohues vertelt dat hij een week later op precies dezelfde tijd weer naar de supermarkt is gegaan - maar ze was er niet. Een week later ging hij nog weer eens - maar ook toen was ze er niet. En daarna nog vele keren - maar zonder haar ooit nog weer te zien. ‘Nog veul vaker ben ik hen west, / mar ik zag heur nooit meer, / Miranda Holdersma.’ Haar naam wordt nu al bijna smachtend uitgesproken, als was het de naam van een muze, een onbereikbare geliefde, een aanbeden heilige. Zal hij haar ooit nog weerzien? Het aardse gegeven van een onhandig gesprekje in de supermarkt is overgegaan in een klassiek romantisch lied over een klassiek romantisch gevoel: het verlangen (de Sehnsucht) naar een verre verdwenen geliefde. Waar is de mysterieuze Miranda Holdersma gebleven? Vroeger eindigde een lied met de kwellende vaststelling dat de zanger zijn geliefde maar één keer heeft mogen zien, en haar schim daarna eindeloos en vruchteloos is blijven najagen, met veel eenzaamheid als gevolg. Maar tegenwoordig is er Google. Met behulp van de zoekmachine kan hij haar snel terugvinden. Maar wat blijkt in het slotcouplet van dit lied? De onbereikbare geliefde is ook op Google onbereikbaar. ‘Googeln had ik direct al daon, / mar ik zag heur nargens staon.’ En het is nog waar ook. Volgens de Nederlandse Familienamenbank komt de zo Drents klinkende achternaam Holdersma nergens in Nederland voor. En volgens Google bestaat Miranda Holdersma inderdaad niet, behalve dan in dit lied van Daniël Lohues. Zodat wij ons aan het eind van het lied met Lohues alleen maar deze vraag kunnen stellen, als een eenzame roep over de lege Drentse dreven: ‘Wie is toch in godsnaam Miranda Holdersma?’ En het enige antwoord dat we krijgen is de echo van deze vraag: ‘Miranda Holdersma?’ {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Klassewerk In de klas zijn vaak mooie taalvondsten en grappige ontsporingen te horen en te lezen. Maandelijks komen ze langs in de rubriek ‘Klassewerk’. Bijdragen zijn van harte welkom op klassewerk@onzetaal.nl. Amusementskamer Nico Van Den Broek - Den Haag Jaren geleden, toen ik docent Frans was aan het Nederlands Lyceum in Den Haag, liep ik door de gang en werd ik aangesproken door een brugklasmeisje: ‘Meneer, mag ik u iets vragen? Weet u ook waar de amusementskamer is?’ In eerste instantie heb ik geantwoord: ‘Dan kun je hier in ieder lokaal terecht.’ Na haar stomverbaasde blik heb ik haar natuurlijk de juiste weg gewezen naar de amanuensiskamer. Hoedje kapot Roel Hovenga - 'T Harde Als stagiair in een kleuterklas hoor ik eindeloos veel mooie taalkronkels voorbijkomen. Bijvoorbeeld het 5-jarige jongetje dat na een gymles verzucht: ‘Pff, ik zweet m'n hoedje kapot, zeg!’ Stamt Peter Cirk - Haastrecht Nadat ik uitleg heb gegeven over het vervoegen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd, loop ik door de klas om individuele leerlingen wat persoonlijke begeleiding te geven. Ik sta stil bij een van de leerlingen die taal wat uitdagender vinden, en lees de zin uit de opdracht: ‘Johan ........ hard met zijn voeten op de trap (stampen)’. Hij heeft de vervoeging weliswaar niet fout, maar de p is bij hem weggevallen: ‘stamt’ heeft hij ingevuld. Ik loop nog een keer de regels met hem door. Als we bij de regel ‘stam + t’ komen, antwoordt hij verontwaardigd ‘Maar dat staat er!’ Componist M. Koopmans - Groenhorst College Maartensdijk Als docent Nederlands op een vmbogroen hoor ik geregeld bijzondere taalkronkels van onze leerlingen. Een vraag uit de toets luidde laatst: ‘Wat is een componist?’ Een leerling antwoordde: ‘Iemand die met tuinaarde werkt.’ Helaas kon ik het antwoord niet goedkeuren, maar ik heb er wel erg om gelachen. Steunkousen? Nelly Trapman - Docente Nederlands, Utrecht Vorige week nam ik een toets af met daarin de vraag ‘Van welk geleerd begrip is “I hate you all welcome” een voorbeeld?’ Antwoord van een van de leerlingen: ‘steunkousenengels’. Oorzaak en gevolg R. Mulder - Scherpenzeel (GLD.) Als het een leerling jaren geleden niet gelukt was zijn huiswerk te maken, moest dat aan het begin van de les gemeld worden. Was er een geldige reden, dan werd dit gedekt door een briefje van thuis. Zodoende stak een jongen in een 3-havoklas zijn vinger op, en deelde mee: ‘Meneer, ik heb m'n huiswerk niet gemaakt, want ik heb een briefje bij me.’ Een mooie aanleiding om het verschil tussen oorzaak/reden en gevolg nog eens uit te leggen. Churchcouncil Hub. Pittie - Maastricht Al meer dan veertig jaar is een van mijn functies die van muziekleraar. Ik gaf in die tijd muziekles op alle niveaus, van kleuterschool tot conservatorium. Tijdens onze koffie- en andere pauzes wisselden wij natuurlijk de wederwaardigheden van de dag uit en zo hoorde je nog weleens wat. Zo beweerde een leerling in een aardrijkskundeproefwerk ooit dat ‘een belangrijke waterweg in Vlaanderen’ het kanaal ‘van Gend naar Loos’ was. En in een geschiedenisproefwerk kwam als antwoord op de vraag waar de ‘Tachtigjarige Oorlog’ plaatsvond: ‘in het bejaardenhuis’. Zelf maakte ik als gecommitteerde bij de conservatoriumexamens het volgende mee. Een van onze Koreaanse studenten moest zijn eindexamen doen als koordirigent. Als onderdeel van dat examen had hij een lijvige scriptie moeten schrijven over aspecten van de koormuziek. In het voorwoord wijdde hij ook een paar regels aan zijn docent, die volgens hem als ‘conductor of the Churchcouncil Symphony Orchestra’ erg succesvol was geweest. Ik verwonderde mij hier zeer over, daar ik nog nooit van een symfonieorkest met die naam had gehoord en ik de carrière van mijn collega goed meende te kennen. Toen realiseerde ik mij opeens dat het voor veel Koreanen misschien wel moeilijk is om zich in het Engels uit te drukken. Zijn hele scriptie wees daar ook op, en nader doordenken leerde mij dat er bedoeld werd dat mijn collega dirigent was geweest van het Kerkraads Symfonie Orkest. Naakt Ramon Saueressig - Eindhoven Zojuist gehoord in de inburgeringsklas, waaraan ik lesgeef: ‘Ik drie morgen mijn verjaardag.’ In die klas zit ook een keurige dame van gegoede Keniaanse komaf. Ze was daar de vrouw van een stamhoofd en dat zie je terug in haar deftige manier van spreken en haar meer dan correcte omgangsvormen. Ik was dan ook behoorlijk verbouwereerd toen ze in keurig Nederlands zei dat ze het liefst naakt haar huiswerk maakt. Ik probeerde mijn verbazing zo goed mogelijk te verbergen. De opluchting moet van mijn gezicht te lezen zijn geweest toen ze eraan toevoegde dat de kinderen dan op bed liggen en het lekker rustig in huis is. Ze bedoelde: 's nachts! Roepnaam Tilly Christiaans - Cuijk Ik sta dan wel niet voor de klas, maar ik werk op een schooladministratie. In mijn beginjaren op kantoor van een scholengemeenschap kwam een leerling zich bij mij aan de balie melden en ik vroeg hem naar zijn roepnaam. Hij wist niet wat ik bedoelde, dus ik vroeg hem: ‘Hoe noemt je moeder je?’ Hij antwoordde mij: ‘Mijn moeder noemt me altijd “schatje”!’ Ik moet er nog steeds om glimlachen als ik eraan terugdenk. {== afbeelding Het ‘Churchcouncil Symphony Orchestra’ - oftewel het Kerkraads Symfonie Orkest. Foto: Kerkraads Symfonie Orkest / Math Habets ==} {>>afbeelding<<} {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). ‘Koni-jin’ Wim Hagendijk - Oosterhout Door de troonswisseling wordt er nogal eens gesproken over koningen en koninginnen. Ik stoor mij eraan dat velen daarbij, ook op radio en televisie, koningin uitspreken als ‘koni-jin’ (met een j) of als ‘konigin’ (met een harde of zachte g). Dit gaat ook op voor Koninginnedag (‘koni-jinnedag’ en ‘koni-ginnedag’). Opvallend en inconsequent genoeg spreken zij koning wel uit met de ing-klank en niet als ‘konin-g’ (met een g). Gelukkig komt er met Willem-Alexander als koning een Koningsdag, dus van de ‘koni-jinnedag’ en ‘koni-ginnedag’ zijn we verlost. Nog wel even opletten bij Máxima, want zij wordt ‘koningin’ en dus geen ‘koni-jin’ of ‘koni-gin’. Onze geld terug Margriet Heim - Amsterdam De laatste weken krijg ik bijna dagelijks een bericht van de NS over aangepaste dienstregelingen, met daarin telkens weer de onnavolgbare zinsnede ‘onze geld terug bij vertraging regeling’. Ik heb de NS zelf al gemaild, maar dat was kennelijk geen aanleiding voor hen om deze doe-het-zelf-constructie van streepjes te voorzien. Gebruiksaanwijzing MR. H.M. Slingerland Van Bemmelen - Den Haag Enige tijd geleden kreeg ik via Groupon Nederland een beamer geleverd. Hoewel het gaat om een gecompliceerd apparaat, zat er geen Nederlandstalige gebruiksaanwijzing bij, alleen een Engelse, zonder dat dit vooraf gemeld was in de wervende aanbiedingstekst. Ik besloot daarover een klacht in te dienen bij de Reclame Code Commissie, die 8 februari 2013 onder meer dit schreef: ‘de aanwezigheid van een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing bij consumentengoederen als de onderhavige projector is in het huidige maatschappelijke verkeer niet vanzelfsprekend en, naar de Commissie is gebleken, ook niet verplicht.’ Gegeven de 1,5 miljoen laaggeletterde medelanders boven de 16 jaar met daarenboven nog een groter aantal landgenoten die geen of weinig Engels lezen - we spreken dan over in totaal 4 miljoen mensen, dus een kwart van de bevolking - lijkt het me meer dan ongewenst dat in ons land apparatuur geleverd kan worden zonder Nederlandstalige gebruiksaanwijzing en a fortiori zonder dat vooraf (uitdrukkelijk) te melden. Begin april ontving ik bericht van het College van Beroep, dat ik had gevraagd de uitspraak van de Reclame Code Commissie te vernietigen. Ik ben in het gelijk gesteld. Volgens het college kan een ‘Nederlandstalige gebruiksaanwijzing (...) voor de gemiddelde consument voorts als vanzelfsprekend worden beschouwd, nu er sprake is van een technisch product. (...) Van de gemiddelde consument kan niet een dusdanig kennisniveau van de Engelse taal worden verwacht, dat hij moeiteloos en foutloos kennis neemt van de Engelstalige technische termen.’ Het college vindt kortom ‘de uiting misleidend en daardoor oneerlijk’. Gesignaleerd Dingetje René Appel - Amsterdam Het woord dingetje slaat traditioneel op een kleinigheid, een frutsel, een snuisterij, een niemendalletje, een prul, in ieder geval op iets kleins, maar tegenwoordig heeft het juist vaak een tegengestelde betekenis, zoals in: ‘Kijkcijfers zijn natuurlijk een dingetje.’ Hier is dingetje niet klein en onbetekenend, maar juist belangrijk, want als die kijkcijfers tegenvallen, moet het programma verdwijnen. Als mensen samen ‘een dingetje hebben’, dan is dat een eufemisme voor een knallende ruzie. In deze nieuwe betekenis wordt dingetje ook nogal eens gecombineerd. Verschillende zaken zijn tegenwoordig ‘een mediadingetje’ of een ‘tv-dingetje’. Sommige belangrijke kwesties voor een bepaalde leeftijdsgroep kunnen ook ‘een generatiedingetje’ zijn. Hoog staan Ruud Van Der Wissel - Delft Toen Robin van Persie, spits van het Nederlands elftal, vorige maand na afloop van de wedstrijd tegen Roemenië op tv zei dat hij het veld in was gestuurd met de opdracht ‘hoog’ te ‘staan’, speelde er een glimlach om zijn mond. Waarschijnlijk was dat vanwege dat hoog staan: nieuw voetbaljargon van bondscoach Louis van Gaal, maar ook elders al gesignaleerd. Er wordt iets mee bedoeld als: ‘ver naar voren opgesteld staan’ - een positie waar trouwens ook de ogenschijnlijk tegenovergestelde term diep voor wordt gebruikt, als in diep gaan en een diepgaande spits. Waar zou dit hoog staan vandaan komen? Misschien uit de kleedkamer, waar coaches een staand bord tot hun beschikking hebben waarop met magneetschijven (die de spelers voorstellen) de opstelling kan worden weergegeven. Dus hoe hoger zo'n magneetschijf op het bord wordt gezet, hoe verder naar voren de bijbehorende speler moet spelen. Het zou kunnen. Catamaran Walter Pier - Wassenaar In de week voor Pasen volgde het sympathieke NCRV-programma Man bijt hond een groepje jongemannen die bezig waren met de voorbereidingen van een paasvuur. De werkzaamheden werden op een gegeven moment onderbroken voor een korte maaltijd uit de snackbar, waarvoor een van hen een ‘catamaran’ had besteld. Omdat de reporter dat niet kende, wilde de jongeman wel uitleggen wat het was: een bak patat met een frikandel speciaal aan weerszijden, waardoor het geheel enigszins doet denken aan de zeilboot met de twee drijvers. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Die bak friet met twee frikandellen was ik een jaar geleden ook al eens tegengekomen, bij een snackbar in het Utrechtse plaatsje Linschoten, maar toen heette dit gerecht een ‘waterfiets’ - ook een naam die het uiterlijk ervan goed beschrijft. Volgens Wikipedia (lemma friet) is de catamaran vooral bekend in Noord-Brabant, terwijl de ‘friet waterfiets’ vooral in Nijmegen en omstreken bekend schijnt te zijn. Van Dale vermeldt ze geen van beide. {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} Redactie Onze Taal Tamtam Woordkeus weerspiegelt tijdgeest De woordkeuze in boeken blijkt een goede weerspiegeling te zijn van de aard van de tijd waarin ze zijn verschenen. In de periode van de flowerpower, in de jaren zestig, werden er in boeken meer vrolijke woorden gebruikt dan tijdens de Tweede Wereldoorlog, en in de ‘roaring’ jaren twintig meer dan in de tijd van depressie die erop volgde. Dat blijkt uit Brits onderzoek waarover is gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift PLoS ONE. Als je het gebruik van vrolijke en verdrietige woorden tegen elkaar afzet in de loop van de tijd, dan krijg je een grafiek die bijna synchroon loopt met de ‘gemoedstoestand’ van de wereld. Vooral ook de methode die bij het onderzoek is gebruikt, is opmerkelijk. Volgens onderzoeksleider Alberto Acerbi, cultureel antropoloog aan de universiteit van Bristol, werden trends in taalgebruik niet eerder op zo'n grote schaal blootgelegd. Zijn team heeft vijf miljoen Engelse en Amerikaanse boeken uit de vorige eeuw geanalyseerd; het gaat om werken die eerder door Google zijn gedigitaliseerd. Daarmee is ongeveer vier procent van alle boeken onderzocht die ooit zijn gepubliceerd. De beschikbaarheid van deze zee van data is van grote betekenis voor de wetenschap, aldus Acerbi. Ongoogelbaar uit Zweedse woordenlijst De Zweedse Taalraad heeft na ruzie met Google besloten het woord ogooglebar (‘ongoogelbaar’) uit de jaarlijkse lijst van nieuwe woorden te schrappen. De Språkråd, zoals de organisatie officieel heet, wilde het woord toevoegen aan een lijst van begrippen die niet in het Zweedse woordenboek staan maar wel massaal gebruikt worden. Ogooglebar werd door de raad gedefinieerd als ‘niet te vinden met behulp van een zoekmachine’. Google kon zich niet vinden in deze omschrijving, en eiste dat de merknaam er ook in opgenomen zou worden. Een lange mailwisseling volgde tussen advocaten van het Amerikaanse zoektechnologiebedrijf en de Zweedse Taalraad. Uiteindelijk besloot die laatste dat de discussie te veel tijd en inspanning kostte, dus werd het woord volledig van de lijst geschrapt. ‘Het stelt ons teleur dat Google de taal probeert te controleren’, aldus Ann Cederberg, directeur van de Språkråd, op de Zweedse radio. De actie van Google staat niet op zichzelf. Het bedrijf jaagt al jaren op vermeldingen van Google als soortnaam in plaats van als merknaam. Protest tegen Duitse sekseneutrale termen In Duitsland is enige beroering ontstaan over de sekseneutrale termen in de Duitse ‘Straßenverkehrs-Ordnung’. Daarin staan de regels voor verkeersdeelnemers - of beter: ‘voor wie aan het verkeer deelneemt’. In Duitsland is men verplicht om in overheidsteksten persoonsaanduidingen sekseneutraal weer te geven, wat leidt tot formuleringen als Verkehrsteilnehmer/Verkehrsteilnehmerinnen. Om dit te omzeilen is er nu gekozen voor wer am Verkehr teilnimmt, wer zu Fuß geht, enzovoort. En dat is in het verkeerde keelgat geschoten van de taalbewakers van de Deutsche Sprachwelt. Ze zijn bang, zo zeggen ze, dat dit soort omslachtige termen tot nog omslachtiger formuleringen van de regels zullen leiden, en dat is dan weer een bedreiging voor de verkeersveiligheid. Kinderhandschrift niet slordiger geworden Ondanks het toegenomen gebruik van laptops en computers zijn basisschoolleerlingen niet slordiger gaan schrijven. Dat blijkt uit onderzoek van het Cito. Het instituut liet hiervoor de handschriften van bijna zesduizend kinderen uit groep 5, groep 8 en de eindgroep van het speciaal basisonderwijs analyseren door leraren en objectieve software. De uitkomsten werden vervolgens vergeleken met een soortgelijk onderzoek uit 1999. Uiteindelijk bleek dat er geen duidelijke verschillen te zien waren in de leesbaarheid of de mate van verzorging van handschriften door de jaren heen. Wel zijn leerlingen uit groep 8 groter en minder hellend gaan schrijven. Uit het onderzoek kwam verder naar voren dat het handschrift van meisjes vaak veel beter leesbaar is dan dat van jongens. Van de laatste groep had 3I% een ‘slecht of onvoldoende’ leesbaar handschrift, terwijl dat bij meisjes voor 6% gold. Het onderzoek vond plaats in 2009. {== afbeelding Kinderen zijn niet minder netjes gaan schrijven. Foto: 123rf.com ==} {>>afbeelding<<} En verder: Taaltoets Minister van Sociale Zaken Lodewijk Asscher wil dat de taaltoets die immigranten moeten doen voordat ze naar Nederland komen, aangescherpt wordt. Dat zei hij in een reactie op het bericht dat mensen die het Nederlands onvoldoende beheersen, toch slagen voor de toets. Mooiste woord Snoetjeknovveln (‘zoenen’, ‘vrijen’) is op de Dag van de Grunneger Toal uitgeroepen tot het mooiste Groningse woord. Ook in 2005 werd snoetjeknovveln tot mooiste woord gekozen, door lezers van het Dagblad van het Noorden. Meer informatie: www.onzetaal.nl/tamtam. {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} Frank Jansen Hom of kuit Moeten leerlingen accentloos Engels leren? Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Als Nederlanders Engels spreken, doen ze dat meestal met een duidelijk herkenbaar accent. Is het wenselijk dat het onderwijs meer aandacht gaat besteden aan de kwaliteit van de uitspraak, zodat de leerlingen accentloos Engels leren spreken? Voorstander Het is raar dat een accentloze uitspraak niet behoort tot de criteria van het Europees Referentiekader (ERK), waar het onderwijs, ook op havo- en vwo-niveau, naar streeft. Wie een sterk buitenlands accent heeft, is minder verstaanbaar en dus minder begrijpelijk voor zijn echt Engels sprekende gesprekspartners, en communiceert dus minder effectief. Maar waarschijnlijk is een ander gevolg nog veel belangrijker. Moedertaalsprekers van het Engels pikken ons er meteen uit en nemen ons, zo blijkt uit onderzoek, bijgevolg minder serieus. Dat zet de Nederlander die vooruit wil in de wereld al dadelijk op achterstand bij sollicitatiegesprekken en zakelijke onderhandelingen. Natuurlijk is het buitengewoon onredelijk van die Engelssprekenden, maar zeg nu zelf, we schieten toch allemaal zelf ook in de lach als we inspecteur Clouseau in de Pink Panther-films Engels horen spreken? Het is dus verstandig om met dit effect rekening te houden. Leerlingen doen dat in ieder geval wel. Zij zouden graag zien dat er meer aan de verbetering van hun uitspraak gedaan wordt. Nu het onderwijs nog. Tegenstander Het is terecht dat uitspraak niet bij de ERK-criteria behoort. Aandacht voor correcte uitspraak moet concurreren met andere facetten van taalgebruik, zoals luisteren, lezen en schrijven. Meer uitspraakonderwijs gaat dus altijd ten koste van die andere vaardigheden en het is zeer de vraag of het peil daarvan echt wel wat minder kan. Maar er is ook een ander probleem als we besluiten meer energie te steken in een vlekkeloze Engelse uitspraak, namelijk de vraag naar welke correcte uitspraak we moeten streven: de Engelse of de Amerikaanse, of misschien een van de andere variëteiten, zoals de Australische of de Indische? Het is niet voor niets dat er zo veel soorten standaard- Engels zijn. Die variëteiten zijn blijkbaar nuttig. Ze geven informatie - net als de Nederlandse variëteit. Zeg nu zelf, zou u werkelijk het Engels net zo willen uitspreken als koningin Elizabeth? Met onze moeilijke verstaanbaarheid valt het ook wel mee. Dat is vooral iets van de eerste zinnen. Zo gauw de moedertaalsprekende hoorder een beetje aan zijn vreemde gesprekspartner gewend is, kan hij hem uitstekend verstaan, zo blijkt uit een recent verdedigd proefschrift. Nóg een voordeel van Engels met een accent: het beschermt je tegen Engelstaligen die al te voortvarend (en dus voor ons moeilijk verstaanbaar) hun moedertaal op je afvuren. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Moeten leerlingen accentloos Engels leren? Geef voor 21 mei uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Leerlingen moeten accentloos Engels leren’ of ‘Leerlingen hoeven geen accentloos Engels te leren’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg Ia, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming Is het de schuld van taalkundigen dat de schrijfvaardigheid van studenten achteruitgaat? 202 lezers hebben zich over dit probleem gebogen. Een enkeling doet er geen uitspraak over, bijvoorbeeld omdat hij eerst bewezen wil zien dát de taalvaardigheid van de studenten achteruitgaat. Een meerderheid van de inzenders (158, dat is 79%) vindt dat taalkundigen geen schuld treft. Een aantal van hen is wél van mening dat de rekkelijke taalkundigen symptomatisch zijn voor het geringe belang dat aan taalnormen wordt gehecht. Slechts 44 inzenders (21%) menen dat de veronderstelde achteruitgang aan de taalkundigen kan worden toegeschreven. Antwoorden Taaltest (zie pagina 132) A. Spelling 1.a. goochemerd 2.a. doe-het-zelfpakket 3.a. meniscus 4.a. tortiglioni 5.a. westelijk Afrika B. Woordenschat 1.c. overduidelijk 2.b. niet-cursief 3.a. met een wig vastzetten 4.b. indianentent C. Zoek de fouten 1.filiaalchef, heetgebakerd, kortaangebonden 2.hun in de ogen kijken, verwachtte, in geval van calamiteiten, de kastanjes uit het vuur D. Extra Sperzieboon is de algemene naam voor de prinsessenboon. Andere benamingen zijn herenboon, slaboon en suikerboon. {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} Raymond Noë InZicht ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Fries Het Fries is de moedertaal van zo'n 350.000 Nederlanders. Het kende de grootste bloei tussen 1250 en 1500. Er werd toen overigens ook buiten het huidige Friesland Fries gesproken. Later werd de taal langzaamaan teruggedrongen door het Nederlands, geografisch gezien maar ook binnen Friesland zelf - een ontwikkeling die tot in de negentiende eeuw voortduurde. Pas in de twintigste eeuw werd het Fries weer belangrijker, en het is nu de tweede officiële taal van Nederland. Tegenwoordig is het de thuistaal van een kleine 60% van de inwoners van Friesland, terwijl nog eens 15-20% de taal verstaat. In Fryslân. Land van talen van de frisisten Reitze Jonkman en Arjen Versloot wordt in vogelvlucht de geschiedenis van het Fries beschreven, van de allereerste vermeldingen in Latijnse teksten tot jonge ontwikkelingen als het ‘Frollands’, een mengvorm van Fries en Nederlands. Daartussenin gaat het over uiteenlopende onderwerpen als het runenschrift dat ooit door de Friezen gebruikt werd, het Stadsfries, Kneppelfreed, de Friese spelling, de grote overeenkomsten met het Engels, belangrijke schrijvers als Gysbert Japicx en Joost Halbertsma, de wetenschappelijke studie van het Fries - en over belangrijke dialecten als het Bildts, het Amelands en het Stellingwerfs. Een rode draad in het boek is de verhouding tot het Nederlands en de (overheersende) Nederlanders. Over hoe het verder zal gaan met het Fries doen de auteurs geen uitspraak, behalve dat de Friezen zich onverminderd zullen moeten blijven verzetten: ‘De strijd tussen de talen gaat gewoon door.’ Het boek is mooi verzorgd en rijkelijk geïllustreerd met kaarten en afbeeldingen. Fryslân. Land van talen. Een geschiedenis is een uitgave van Afûk en kost €17,50 (ingenaaid, 144 blz.). ISBN 978 90 6273 926 4 ■ Taal in een notendop {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Alles wat u altijd al wilde weten over taal ...’ - dat zou de ondertitel kunnen zijn van het boekje Taal voor in bed, op het toilet of in bad van tekstschrijver en taalpubliciste Heidi Aalbrecht. In dit boek gaat het over vragen die te maken hebben met taal in het algemeen en het Nederlands in het bijzonder. Hoe is taal ontstaan? Wat is het verschil met dierentaal? Hoe vormen we woorden? Hoe werkt spraak? Hoe oud is het Nederlands? Is Fries een taal? Waarom zijn er spellingregels? Hoe werkt taalverandering? Waarom lenen talen woorden van elkaar? Hoe is het alfabet ontstaan? De antwoorden zijn beknopt en de toon is onderhoudend - zoals dat hoort in een boek dat je in bed, in bad of op het toilet moet lezen. Taal voor in bed, op het toilet of in bad is een uitgave van BBNC en kost €9,95 (gebonden, 158 blz.). ISBN 978 90 453 1323 8 ■ Eigentijdse fouten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Schrijfhulpen voor scholieren en studenten zijn er in soorten en maten, maar het aardige van Taalproblemen van nu is dat dit taalhulpboek zich in de eerste plaats richt op eigentijdse fouten die vaak door jongeren gemaakt worden, zoals het gebruik van een verkeerd lidwoord en daarmee samenhangende fouten (‘een grote huis’, ‘het meisje die’), het weglaten van kleine woordjes (‘Zij zijn het volledig over eens’), iets te fonetische spelling (‘jou boek’, ‘me vriend’), of het scheiden van hoofdzin en bijzin (‘Fatima komt niet. Aangezien ze ziek is.’). Maar behalve deze moderne kwesties worden ook de klassiekere behandeld, zoals werkwoordspelling, aaneenschrijfregels en hoofdlettergebruik. Bovendien wijdt het boek twee hoofdstukken aan de opbouw en het schrijven van teksten, en bevat het een katern met oefeningen. Taalproblemen van nu. Uitleg, oefeningen en antwoorden van Simon Burgers is een uitgave van Coutinho en kost €19,95 (ingenaaid, 119 blz.). ISBN 978 90 469 0336 0 ■ Vergeten woorden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De verdwenen-woordenschat van het Nederlands staat in de belangstelling, blijkbaar, want na de herziene uitgave van Frans Collignons Het woordenreservaat (zie ‘InZicht’ van het vorige nummer) is er nu ook een bewerkte en herziene uitgave van het Verdwijnwoordenboek van Van Dale-hoofdredacteur Ton den Boon. Maar waar de vergeten woorden Collignon inspireren tot wat anekdotischer beschouwingen, beschrijft Den Boon ze zoals je mag verwachten van een woordenboekredacteur, namelijk in korte lemma's, die bestaan uit een beschrijving - wat is het, waarvoor werd het gebruikt en wanneer is het verdwenen? - en een citaat ter illustratie. Woorden die zo aan bod komen zijn astrant, mainteneren, taainagel, geitenfuif, kuf, lors, saffiaantje, zemelappig - en naar schatting achthonderd andere woorden. Verdwijnwoordenboek is een uitgave van De Weideblik en kost €15,95 (ingenaaid, 163 blz.). ISBN 978 90 77767 45 0 ■ Neerlandistiek {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Bij de Stichting Neerlandistiek VU in Amsterdam is onlangs het dertigste deel verschenen van Voortgang. Jaarboek voor de neerlandistiek. Ook dit deel bevat zoals gebruikelijk ‘bijdragen over de volle breedte van de Nederlandse taal en cultuur’. Het grootste deel van de wetenschappelijke artikelen (die ook voor de leek goed te volgen zijn) gaat over letterkundige onderwerpen, maar {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} er zijn ook bijdragen over de taalkundigen Van Ginneken, Halbertsma en Hanewinckel. De eerste 28 delen van Voortgang zijn overigens onverkort beschikbaar via de DBNL: http://jn.gs/q6. Voortgang. Jaarboek voor de neerlandistiek 30 is een uitgave van Stichting Neerlandistiek VU en kost €25,- excl. porto (gelijmd, 312 blz.). Bestellingen: Stichting Neerlandistiek VU, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam. ISBN 978 90 8880 027 6 En verder ■ Van Dale heeft zijn pocketwoordenboeken herzien en uitgebreid. Deze schoolwoordenboeken voor de talen Nederlands, Engels, Frans en Duits zijn nu beter doorzoekbaar, en bevatten meer woorden, betekenissen en definities. Een novum is dat de lidwoorden nu vóór het trefwoord zijn opgenomen. De boeken kosten €9,95 (Nederlands) of €10,95 (overige talen). ■ Verbaal judo. Nooit meer met je mond vol tanden van Hennie de Kler. Handboekje om je communicatietechniek bij verbale aanvallen te verbeteren. Thema, €19,95 (gelijmd, 100 blz.). ISBN 978 90 5871 660 6 ■ In De schrijfbijbel komen ‘de beste redacteuren van Nederland’ aan het woord over het schrijven van een goed boek en de regels en aanbevelingen die daarbij van pas kunnen komen. Eburon, €16,95 (gelijmd, 178 blz.). ISBN 978 94 9155 300 4. Bestellingen en meer informatie op Eburon.nl. Agenda ■ 23 mei, Den Haag. Symposium ‘De taal van Couperus’. Lezingen over de taal en stijl van de schrijver Louis Couperus, die 150 jaar geleden werd geboren. Zie www.louiscouperus.nl. Voor meer evenementen en meer informatie zie www.onzetaal.nl/agenda. Lezer Samenstelling: Redactie Onze Taal Wie zijn de andere lezers van Onze Taal? Maandelijks portretteren we er een. {== afbeelding Foto: Henk Scholte ==} {>>afbeelding<<} Naam Jos Rietveld. Woonplaats Groningen. Geboren 5 december 1958, in Gouda. Beroep Tekstschrijver/-redacteur, vertaler. Partner, kinderen Ja, nee. Opleiding Vwo, een enkele cursus, verder autodidact. Hobby's/vrije tijd Cryptogrammen oplossen, autorijden, lezen, schrijven, vertalen. Onze Taal-lid sinds 1990. Waarom werd u lid? Mijn docent van de SRM-cursus Copywriting attendeerde me erop. Andere tijdschriften Uitgaven van de Academie voor de Streekgebonden Gastronomie, Port Culinaire. Krant Dagblad van het Noorden, Het Financieele Dagblad, en op vakantie Frankfurter Allgemeine Zeitung, De Standaard. Televisie Arte, BBC, NDR, ZDF. Radio RTV Noord of OOG (de stadszender van Groningen). Boek Elsschot, Lijmen, Het been en Kaas; Brecht, Driestuiversopera; Hildebrand, Camera Obscura; Vestdijk, De koperen tuin; Raymond Queneau, Stijloefeningen. Website Die van mezelf - al maak ook ik me schuldig aan achterstallig onderhoud. Wat leest u het eerst in Onze Taal? ‘Ruggespraak’. Wat zelden? Columns. Welke taalonderwerpen boeien u het meest? Homoniemen, het verhaal achter de komma's, tussen de haakjes. Welke niet zo? Theoretische grammatica. Favoriete Onze Taal-artikel Dat zijn er veel, heel veel - bijvoorbeeld stukken over streektalen en jargon. Aantrekkelijkste taaltrend Afko's. Ergerlijkste taaltrend Afko's. Verbetert u iemands taalgebruik weleens? Steeds minder, ik tolereer onwetendheid en onachtzaamheid steeds meer. Welke taalfout maakt u stiekem bewust tóch? Woordenaanelkaarschrijven als reactie op de ‘Engelse ziekte’. Beste taalgebruiker Geert van Istendael. Als u de baas was over de taal, wat zou u dan het eerst doen? Taalonderwijs op de basisschool én de pedagogische academies zwaar opkrikken. Lelijkste woord Partner. Mooiste woord Doekepoekie. {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Sarin is reukloos, kleurloos en smakeloos - en zeer dodelijk Trouw Dichtbij Rotterdam Centrum-Noord NASA presenteert vanavond de eerste analyses uit het materiaal dat Curiosity in februari uit een Marssteen boorde. Het was voor het eerst dat een robot succesvol in een buitenaardse steen boorde en er een monster uit haalde. AD Verhalen over bloeddoping bij duiven zijn zo oud als de weg naar Methusalem. De Limburger Ruim jaar extra reistijd door verbreding van A10 Het Parool Google Maps Hugo Chavez wordt gebalsemd en tentoongesteld als Lenin Melding Vandaag de Dag Waar is het schaap met drie poten als 0,8 m/v directeur voor het CKE? Vacature Centrum Kunst Educatie Job Cohen (...) heeft recentelijk het onderzoek naar het openbaar onderwijs in Rotterdam (B.O.O.R.) geleid en de rellen in Haren. Flyer CBE-Groep Bord in Schiedam Foto: Iris Luijten Op camerabeelden was te zien dat twee mannen de spullen ongezien meenamen. AD {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 6] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} maandblad van het genootschap onze taal Onze Taal 6 2013 Taalattracties in Europa ‘Zo klein als ik ben / klim ik nu al in de pen’: rijmen op geboortekaartjes Hersenen, financiën Woorden die alleen meervoud hebben Laatste interview met taalcolumnist J.L. Heldring {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 82ste jaargang nummer 6 juni 2013 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: info@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut); e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Twitter: @onzetaal Facebook: www.facebook.nl/onzetaal Taalpost en TLPST Zie www.taalpost.nl; redactie: Erik Dams en Marc van Oostendorp Woordpost en Woordspot Zie www.woordpost.nl en www.woordspot.nl; redactie: Taaladviesdienst Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 31.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Laurien Boekhoff-Talsma Raymond Noë Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Mariëtte Baarda, Hans Beelen, Ton den Boon, Aaf Brandt Corstius, Frank Dam, Gaston Dorren, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Arjen van Veelen Directie drs. P.H.M. Smulders Administratie Heleen Bücker Leonie Flipsen Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Rutger Kiezebrink Jaco de Kraker Tamara Mewe Lydeke Roos Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. G.C. (Gert) Haverkate, voorzitter drs. L. (Leo) Voogt, vicevoorzitter drs. E.H.M. (Els) Goossens, secretaris drs. M.A. (Margot) Scheltema, penningmeester dr. E.H.C. (Els) Elffers, prof. dr. C.J.M. (Carel) Jansen, mr. drs. L. (Bert) Jongsma, lic. M. (Martine) Tanghe, drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €6,-. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten €34,50 per jaar; buitenland binnen Europa €47,- (priority €49,-); buitenland buiten Europa €57,- per jaar. Digitale Onze Taal €34,50; in combinatie met ‘papieren’ abonnement €15,50. Prijs collectief abonnement: op aanvraag. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €29,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam of via www.cjpdeals.nl. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Dedicon: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta, Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding Foto: Saskia Aukema ==} {>>afbeelding<<} ‘Hun hebben gelijk zou ooit heel gewoon gevonden kunnen worden. Mensen zeggen dan dat de taal verloedert, maar de taal verándert, en dat is een heel normaal verschijnsel’ J.L. Heldring (blz. 155) {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 148 Gaston Dorren Vakantiebestemming: taal Taalattracties die niet in gewone reisgidsen staan {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 154 Frank Jansen en Kees van der Zwan ‘Veel taalfouten zijn eigenlijk denkfouten’ Interview met oud-taalcolumnist J.L. Heldring {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 158 Marc van Oostendorp Ik ‘geer’, jij ‘geert’ Tips voor Ruzzle {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 160 Frank Jansen Met gedichten geven wij kennis Rijmen op geboortekaartjes {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 162 Joop van der Horst Op drift Langetermijnontwikkelingen in taal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 166 Berthold van Maris Hersenen, financiën, jeans Woorden die alleen in het meervoud bestaan: plurale tantum En verder 169 Trainingen Taaladviesdienst Rubrieken en series 151 Vraag en antwoord: koninkrijk/koningrijk; typerend/typisch; de straat in( )lopen; onze/mijn vrouw, moeder en oma; aan/in/op de universiteit 152 Reacties: papabel; capoen; richtingen en windrichtingen; 1-aprilgrappen; schrijfvaardigheid studenten; ‘elke dag een iPad!’; ANS wetenschappelijk; Amsterdam Centraal Station 153 Toen in ... juni 1918: Philip Bloemendal 157 Woordsprong: föhn, geiser, hoogtezon 159 Iktionaire: tekst en melodie 165 Raarwoord: loodportemonnee 165 Van Aaf tot z: bedbank 169 Klassewerk 170 Namen op de kaart: de wildernissen van toen 171 Zong: ‘Sukkel voor de liefde’ 172 Taalergernissen 172 Gesignaleerd 173 Taaltest 173 Horstlog: Chinezen zijn ook mensen 174 Aanbiedingen voor lezers 176 Tamtam: taalnieuws 177 Hom of kuit: wijzen taalfouten op onhelder denken? 178 InZicht: Taal op drift, en andere nieuwe taalboeken 178 Taalpuzzel 179 Lezer 180 Ruggespraak Omslagillustratie: Matthijs Sluiter {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Vakantiebestemming: taal Taalattracties die niet in gewone reisgidsen staan Gaston Dorren Runenstenen in Denemarken, een alfabetroute in Kroatië, taalmusea in Oostenrijk, Hongarije en Duitsland - als het om talige attracties gaat, laten de reisgidsen ons nogal eens in de steek. Een taalreisgids biedt uitkomst. {== afbeelding Illustratie: Manifesta ==} {>>afbeelding<<} De schrijvers van reisgidsen lijken stellig te geloven dat hun lezers gefascineerd, nee, geobsedeerd zijn door kunst en geschiedenis. Een gemeentebestuur hoeft maar een bedompt zaaltje met gecraqueleerde Asturische stillevens open te stellen voor het publiek, of de Lonely Planets en Michelins van deze wereld vermelden het in hun volgende editie. Heeft een puber met een gebrekkige agressieregulatie ooit ergens zijn pistool leeggeschoten op hertog Otto de Obscure, dan wordt de hedendaagse toerist geattendeerd op de kogelgaten. Nu wil ik heus wel iets weten van wat zich vroeger heeft afgespeeld, en ik schep evenveel behagen in een knap schilderijtje als mijn buren en collega's. Maar als ik op vakantie ben, geldt mijn interesse, afgezien van lopen, lezen en lekker eten, toch in de eerste plaats iets anders dan craquelé en kogelgaten. Namelijk: taal. De gangbare reisgidsen hebben daar geen boodschap aan, en blijven elke bestemming koppig reduceren tot weinig meer dan kunst en geschiedenis. ■ Je reinste Latijn Nu moet ik zeggen dat ik als taalliefhebber desondanks enorm aan mijn trekken kom op vakantie. Bijna de hele wereld spreekt goddank geen Nederlands, dus na een uurtje of twee rijden verschijnt er langs de snelweg een vreemde taal die ik nog van school ken, en de tweede keer dat ik moet tanken word ik meestal omringd door een taal die ik niet versta. En dat is nog maar het begin. De komende weken zullen mensen elkaar anders groeten dan thuis, met andere klanken en andere gebaren. Krantenkoppen zullen het hebben over ‘Obama'dan’, ‘Obamu’ of ‘oбaмы’. In het restaurant is op tv sprake van een ‘crise do euro’ of ‘eurokriisi’. En geleidelijk begin ik steeds meer bordjes te snappen: dat binnengaan via de deur ‘έξoδoς’ geen goed idee is, dat je alert moet zijn als er ergens figyelem staat, en dat iets niet mag als het ‘zabranjeno’ is. (Maar wat er precies niet mag? Dat is een vraag voor de volgende reis.) Helemaal fijn zijn tweetalige streken: Brussel, Friesland, Ierland, Graubünden, de randen van Frankrijk, noem maar op. Als je de ene taal redelijk maar de andere niet zo goed kent, snap je veel, maar ontdek je ook veel nieuws. Uit Wales herinner ik me dat ‘gevaar’ perygl bleek te heten en een ‘boek’ lyfr. Verdraaid, je reinste Latijn! (Althans bijna: in Rome zei men periculum en liber.) Dat is waar ook, de Romeinen hebben hier meer dan drie eeuwen de dienst uitgemaakt. Uit Barcelona herinner ik me het puzzeltje dat Catalaans heet: welke stukjes zijn Spaans, welke zijn Frans? En af en toe is er een afwijkend stukje, dat niet past. Veel van dit soort dingen dienen zich op reis vanzelf aan, mits je er oog en oor voor hebt. Maar je kunt er als taalliefhebber ook actief voor zorgen dat je nog meer aan je trekken komt. Ik heb op IJsland weleens een krant gekocht, gewoon om te kijken of ik er iets van begreep op basis van mijn bescheiden kennis van het Deens. (Dat viel tegen.) Ik heb in diverse buitenlandse steden kerkhoven bezocht, deels omwille van {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} de rust, maar ook omwille van de teksten: Duitse namen in Tsjechië, archaïsche woorden voor ‘hier rust’ in het Frans en het Spaans, een bonte variatie van spellingen, dat soort dingen. ■ Gemist Wat niettemin onhandig blijft, is dat de reisgidsen ons zo in de steek laten. In Noorwegen ben ik vlak bij het Ivar Aasen-centrum geweest, een mooi en interessant museum over de man die eigenhandig een tweede Noors heeft ontworpen - en met succes, want het Nieuwnoors is nu al meer dan een eeuw een van de officiële landstalen. Maar de gids vermeldde die plek niet, dus ik ben niet rechtsaf geslagen en heb hem gemist. Op diezelfde reis heb ik een paar dagen in Aarhus gelogeerd. Een uurtje ten zuiden daarvan liggen twee grote runenstenen uit de tiende eeuw, waar de Denen een heel museumpje omheen hebben gebouwd. Niet ver van de snelweg nota bene, dus misschien heb ik bij een afslag wel ‘Jellingstenene’ zien staan, in witte letters op zo'n bruine toeristische achtergrond - maar ik ben doorgereden. Sterker nog: ik heb een poos vlak bij het Utrechtse Domplein gewerkt, waar sinds vele tientallen jaren een replica van de grootste Jellingsteen staat, met runen en al. Ik zal hem ongetwijfeld weleens gezien hebben, maar ik heb er geen aandacht aan besteed. Dat verzuim kan ik makkelijk goedmaken, maar dit niet: toen ik in Venetië was, heb ik uit onwetendheid de leeuw vóór het Arsenaal genegeerd, hoewel daar elfde-eeuwse Oudnoorse graffiti op staan. Toen die oude Noren {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} hun runen in dat stenen beest krasten, stond het overigens nog in Griekenland. Taal met een verhaal - heerlijk. {== afbeelding Runensteen in Jelling, Denemarken. ==} {>>afbeelding<<} Ook zijn er musea over de geschiedenis van het schrift, over morse, over braille, over gebarentaal. ■ Gefloten talen Vorig jaar was ik het beu. Als de reisgidsen het niet deden, moest ik het zelf maar doen. En dus ging ik op ontdekkingsreis, van het ene internetadres naar het andere. Er ging een wereld voor me open. Of beter gezegd: er ging een werelddeel voor me open, want Europa leek me wel groot genoeg, om te beginnen. Er bleken zowaar musea te zijn die helemaal over taal gaan, over taal in het algemeen of over één taal in het bijzonder: in Oostenrijk, Hongarije, Duitsland, Litouwen en elders. Musea die een minderheidsgroep of een schrijver centraal stellen, en daarbij aandacht besteden aan diens taal: onder meer in Lapland, Noord-Italië en Friesland. Ook zijn er musea over de geschiedenis van het schrift, over morse, over braille, over gebarentaal. Musea over telecommunicatie, zoals telegrafie: van de optische telegraaf van de oude Grieken via de modernere variant uit de Napoleontische tijd tot aan het mondiale kabelnetwerk van de elektronische telegrafie - die vervolgens weer ingehaald werd door modernere technieken om woorden de wereld rond te sturen. Natuurlijk zijn er niet alleen musea. Er blijken dorpjes en stadjes te bestaan met minderheidstalen waarvan ik het bestaan niet kende of niet zo erg besefte: Fries in Noord-Duitsland, Catalaans op Sardinië, Roemeens in Istrië, Albanees en Grieks en Kroatisch en Occitaans in Zuid-Italië, gefloten talen in Spanje en Griekenland en Turkije. Voor automobilisten is er een Duitsetaalroute in de maak nabij Leipzig, en voor wandelaars ligt er in Kroatië al een route klaar waarlangs stenen beelden met toelichting het oude Kroatische alfabet tot leven wekken. Er is een openluchtwoordenboek in Oost-Zwitserland, bestaande uit kleurige gevelbordjes met Reto-Romaanse woorden en hun betekenis in vier talen. In Midden- en Oost-Europa is men verzot op monumenten voor het eigen, niet-Latijnse schrift (Armenië, Georgië, Bulgarije, Rusland, Wit-Rusland), voor de eigen taal (Estland, Azerbeidzjan) en voor de eigen taalkundigen (Servië, Slowakije, Oekraïne, Albanië en bovenal Slovenië) - het zegt iets over het belang dat men in die streken aan zijn nationale taal hecht. Ook woordenboekmakers worden vereerd: Konrad Duden in Duitsland heeft zijn eigen museum, Samuel Johnson in Engeland eveneens, en ook onze Van Dale krijgt er binnenkort een (in Sluis, bij Brugge). Net als Ivar Aasen in Noorwegen dus. ■ Speldjes En dan zijn er nog tentoongestelde collecties van prachtige oude manuscripten (de Gotische bijbel in Uppsala!), van vijftiende-eeuwse wiegedrukken en van adembenemende kalligrafieën. Spannende, nooit ontcijferde inscripties op afgelegen plekken in Zweden en Bulgarije, voor de avontuurlijke reiziger. Winkels met een ongelooflijke keuze in taalkundeboeken, woordenboeken, taalstudieboeken en boeken in kleine of verre talen. Rariteiten, zoals een zestien meter lang betonnen toetsenbord van tien ton (Jekaterinenburg) en een gedenkplaat voor de laatste moedertaalspreekster van het Cornisch (Mousehole). En als je alles hebt gehad, is daar ook nog het British Museum (Londen), waar ook voor de reiziger met taalbelangstelling zó veel bij elkaar ligt dat je even het gevoel krijgt dat je al je eerdere reizen net zo goed in dit gebouw had kunnen maken. Kortom, ik ga van nu af aan niets meer missen op vakantie, of in ieder geval niet uit onwetendheid. Ik heb rond de 450 digitale speldjes op de kaart van Europa gezet, van IJsland tot de Canarische eilanden en van de Noordkaap tot Azerbeidzjan. Waar ik ook heen ga, een talige attractie is nooit ver weg. En omdat het egoïstisch zou zijn om al die informatie helemaal voor mezelf te houden, heb ik die openbaar gemaakt (zie het kader). Bijna gratis, maar niet helemaal, want het was een hoop werk. Ik ben eigenlijk wel aan vakantie toe. Taalreisgids De taalreisgids, getiteld Language Lover's Guide to Europe, is Engelstalig en bestaat in drie versies. De Android-app kost €2,69, de iOS-app voor iPhones en iPads eveneens. Daarnaast is er voor €4,50 een eenvoudige e-boekversie (pdf) verkrijgbaar, dusdanig vormgegeven dat hij uitstekend bruikbaar is op smartphone, tablet, laptop of desktop. Meer informatie en links naar de verkoopkanalen staan op www.taaltoerisme.nl. {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaladviesdienst Vraag en antwoord Koninkrijk/koningrijk ?Waarom is het eigenlijk koninkrijk en niet koningrijk? Het is toch het rijk van een koning? !Koningrijk zou inderdaad logischer zijn. Die vorm is ook lange tijd gangbaar geweest. Maar al in de Middeleeuwen kwam ook de variant met nk voor (onder meer gespeld als coninckrijcke en conincrike). Die vorm is ontstaan in de spreektaal: de k-klank vergemakkelijkte de uitspraak een beetje. De spelling van het Nederlands werd pas in de negentiende eeuw voor het eerst officieel vastgelegd. In het eerste ontwerp daarvan, uit 1804, kreeg koningrijk nog de voorkeur. Maar in 1866 koos de Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche taal - in zekere zin de voorloper van het Groene Boekje - voor koninkrijk. Dat was omdat die vorm in de praktijk (in uitspraak en op schrift) het meest voorkwam; de spelling met ng zou ‘aanleiding geven tot eene uitspraak, die met ons taaleigen in strijd is’. Er zijn meer woorden waarin de k eigenlijk niet thuishoort, zoals afhankelijk (hoort bij afhangen), oorspronkelijk (bij oorsprong) en jonkvrouw (bij jong). Wel is koninkrijk een uitzondering binnen de woorden die op - rijk eindigen: in belangrijk en vindingrijk is de k nooit gangbaar geweest. Typerend/typisch ?Wat is het verschil tussen typerend en typisch? !Zowel typerend als typisch betekent allereerst ‘karakteristiek, kenmerkend’. De zinnen ‘Dat is typisch voor hem’ en ‘Dat is typerend voor hem’ kunnen dus hetzelfde betekenen: ‘Dat is kenmerkend voor hem.’ De gebruiksmogelijkheden van typisch zijn wat ruimer dan die van typerend: in bijvoorbeeld ‘Dat is typisch Engels’ en ‘Dat is een typisch mannengrapje’ past typerend niet. Daarnaast komt typisch voor in zinnen als ‘Dat lijkt me nou typisch iets voor jou’; het betekent dan ‘juist, echt’ of ‘speciaal’. Soms heeft typisch een negatieve bijklank: in ‘Dat is wel heel typisch’ betekent het ‘eigenaardig, vreemd’. De straat in( )lopen ? Is het ‘Ik ben die straat ingelopen’ of ‘Ik ben die straat in gelopen’? ! ‘Ik ben die straat in gelopen’ is juist. De vorm ingelopen is het voltooid deelwoord van inlopen, maar dat werkwoord is hier niet bedoeld. Je kunt wel ‘schoenen inlopen’ (beter passend maken door ermee te lopen) en ‘een achterstand inlopen’ (kleiner maken), maar in deze zin gaat het om het voltooid deelwoord van lopen. {== afbeelding Kaart uit 1860, waarop ons land nog een ‘koningrijk’ wordt genoemd. ==} {>>afbeelding<<} Het woord in hoort hier niet bij het werkwoord, maar maakt deel uit van de woordgroep die straat in, die een richting uitdrukt: vanaf een punt buiten die straat naar een punt in die straat. Hier is in een voorzetsel, net als in in die straat, alleen staat het hier áchter de woorden waar het bij hoort; het wordt daarom ook wel ‘achtergeplaatst voorzetsel’ of ‘achterzetsel’ genoemd. Vergelijkbare zinnen zijn: ‘Ik ben de stad uit gereden’, ‘Hij is de berg op gefietst’ en ‘Ik hoorde haar de trap op stampen.’ Ook hier drukken de stad uit, de berg op en de trap op een richting uit; met het werkwoord wordt een beweging aangeduid die in die richting plaatsvindt. Onze/mijn vrouw, moeder en oma ?In overlijdensadvertenties lees je weleens: ‘Geheel onverwacht is overleden onze lieve vrouw, moeder en oma.’ Klopt dat wel, of moet het zijn: ‘mijn lieve vrouw, onze lieve moeder en oma’? !Beide formuleringen zijn juist, maar de eerste is gebruikelijker. Er wordt weleens gezegd dat ‘onze lieve vrouw, moeder en oma’ niet wenselijk zou zijn omdat de overledene van maar één persoon de vrouw was, en daar zou ‘onze’ dan niet goed bij passen. Maar ‘onze’ wordt gezegd vanuit het gezichtspunt van de hele groep mensen van wie de namen onder de tekst staan: de overledene is de echtgenote van een van hen, de moeder van een of meer anderen en de oma van weer een of meer anderen. De formulering ‘mijn lieve vrouw, onze lieve moeder en oma’ is zoals gezegd ook juist, maar loopt minder lekker. Het laatste deel van de opsomming is nogal anders opgebouwd dan de eerste twee; bovendien staat het woord lieve wel voor vrouw en moeder en niet voor oma, waardoor het woord oma een beetje los achteraan staat. Het lijkt erop dat de meeste mensen een voorkeur hebben voor de formulering ‘onze lieve vrouw, moeder en oma’. Aan/in/op de universiteit ?Studeer je ‘aan de universiteit’, ‘in de universiteit’ of ‘op de universiteit’? !Het voorzetsel aan is het best: ‘Kim studeert aan de universiteit.’ Aan wordt vaak gebruikt bij onderwijsinstellingen om aan te geven dat iemand daar ingeschreven staat en er onderwijs volgt. ‘Kim studeert op de universiteit’ heeft die betekenis weliswaar ook, maar kan daarnaast in een andere context gebruikt worden, bijvoorbeeld: ‘Kim zit niet thuis te studeren; ze studeert op de universiteit.’ Hiermee drukt de spreker uit waar Kim zich op dat moment bevindt, en dat ze daar aan het studeren is. En in de universiteit? Dat betekent zoveel als ‘binnen (de muren van) de universiteit’. Hoewel het logisch lijkt om te zeggen dat iemand zich daar bevindt, is in toch niet gebruikelijk. Als de functie van een locatie centraal staat en niet het gebouw of de ruimte zelf, is op veel gewoner: op het stadhuis, op het hoofdkantoor, op je kamer, op de intensive care, enzovoort. Meer taaladvies? Op onze website vindt u zo'n 1800 taalkwesties: www.onzetaal.nl/taaladvies. De Taaladviesdienst is telefonisch bereikbaar op 0900 - 345 45 85 (zie ook colofon). Of download de gratis Onze Taal-app via www.onzetaal.nl/app. {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Papabel Marjan Wolff - Deventer In de rubriek ‘Gesignaleerd’ in het aprilnummer van Onze Taal staat een bijdrage over het ‘nieuwe’ woord papabel (‘kans hebbend tot paus benoemd te worden’, een combinatie van papa en capabel). Het zou moeilijk te overtreffen zijn als woord van het jaar. Heel nieuw is het echter niet, althans in het Italiaans, want die taal kent al heel lang het woord papabile (met de klemtoon op de tweede a). Het woord heeft niet zozeer met capabiliteit te maken als wel met de kans tot paus gekozen te worden. Capoen A. Schuitema - Haren In Bas Jongenelens artikel over zestiendeeeuwse scheldwoorden (‘Banckboef, platbroeck, claddorie’, Onze Taal april) blijkt dat capoen vroeger een scheldwoord was met de betekenis ‘sukkel’. Ik herinner me dat ik dat woord gedurende mijn lagereschoolperiode in het Antwerpse veelvuldig om mij heen hoorde. Hiermee bedoelde men echter niet een sul, maar het tegenovergestelde: een gewiekste kwajongen. Richtingen en windrichtingen Fritz Zanveld - Franeker In de aprilaflevering van de rubriek ‘Reacties’ staan twee ingezonden brieven waar ik kort op wil reageren. In een van de reacties op Evelyn Bosma's artikel over de manieren waarop talen richtingen aanduiden (‘De stoel staat bergopwaarts van de tafel’, Onze Taal januari), schrijft L.A. Erkelens dat Italianen het wel over ‘naar boven’ hebben als ze ‘naar het noorden’ bedoelen. Maar we hoeven niet helemaal naar Italië om deze richtingaanduiding tegen te komen. Zuid-Limburgers duiden alles ten noorden van Sittard aan met daarboven. Als we bij de bakker een hele vlaai haalden, vroeg hij: ‘Krijgt u gasten of gaat u zelf naar boven?’ Guido van der Weddens reactie over plaatsnamen met windrichtingen erin, zoals Amsterdam-Zuidoost, deed me denken aan een grapje over Arnhem. Men zegt wel dat dat een rare stad is, want ga je naar het noorden, dan kom je in de Zuiderzee, ga je naar het zuiden, dan kom je in Noord-Brabant, ga je naar het westen, dan kom je in Oosterbeek, en ga je naar het oosten, dan kom je in Westervoort. 1-aprilgrappen Joan Luijt-Verheij - Goes {== afbeelding 1-aprilgrap van NRC Handelsblad uit 1977. ==} {>>afbeelding<<} Saskia Aukema en Peter Burger inventariseren in hun artikel ‘1 april, geen klinkers in je mail’ 1-aprilgrappen waarin taal een hoofdrol speelt (Onze Taal april). In dit artikel ontbrak een grap die in 1977 door NRC Handelsblad werd uitgehaald. Er stond toen op 1 april een paginagroot artikel over spellinghervorming in de krant, waarin gemeld werd dat het alfabet teruggebracht zou worden tot dertien letters omdat de spelling zo moeilijk was. Ik las het artikel en dacht: het zal mijn tijd wel duren, tegen die tijd zijn mijn kinderen wel van school. Maar halverwege begonnen toch de alarmbellen te rinkelen toen het over de ‘spelling Tieleman en Dros’ ging - Tieleman & Dros was de naam van een conservenfabriek in Leiden. Ook waren er proeven gedaan op een school in de Amsterdamse Bijlmer die ‘Papaverweide’ heette - hèhè, toen wist ik het. Maar getuige de ingezonden brieven, een week later, zijn er toen wel een hele hoop mensen in getrapt. Schrijfvaardigheid studenten Martin Slagter - Docent Nederlands, Journalistiek En Filosofie, Tiel Frank Jansen stelt in de aprilaflevering van zijn rubriek ‘Hom of kuit’ de vraag: ‘Is het de schuld van taalkundigen dat de schrijfvaardigheid van studenten achteruitgaat?’ Hij verwijst daarbij naar een artikel van mij in NRC Handelsblad (van 30 november jl.) over het verschijnsel taalverandering. Het is natuurlijk altijd leuk om jezelf in een blad als Onze Taal tegen te komen, maar minder leuk is dat Jansen mij een standpunt in de schoenen schuift dat ik helemaal niet heb ingenomen. Volgens hem zou ik de taalkundigen ‘de schuld’ geven van de erbarmelijke schriftelijke taalvaardigheid van hbo-studenten, omdat zij (de taalkundigen) het belang daarvan relativeren vanwege het verschijnsel taalverandering. Vervolgens creëert Jansen een tegenstelling met dat standpunt door een ‘tegenstander’ op te voeren, die van mening is dat het probleem ‘ergens anders’ ligt. Waar precies, wordt niet helemaal duidelijk. Die tegenstander noemt {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} achtereenvolgens: ‘de moeite die studenten hebben zich begrijpelijk uit te drukken’, het voornamelijk schrijven van ‘korte boodschappen’ en de cruciale rol van goed taalonderwijs in het algemeen. Met dit laatste punt ben ik het hartgrondig eens. De conclusie van mijn artikel in NRC Handelsblad was dan ook dat het verschijnsel taalverandering nooit een reden mag zijn om jongeren geen correct Nederlands meer te leren. De oorspronkelijke kop boven mijn artikel luidde: ‘Taalverandering relativeert geenszins het belang van goed taalonderwijs’. Ik geef in mijn artikel helemaal niemand ergens de schuld van en spreek me onomwonden uit over het belang van goed taalonderwijs. Met andere woorden: Jansen creëert een tegenstelling die er niet is. Zijn redenering is een schoolvoorbeeld van de drogreden van de stroman. ‘Elke dag een iPad!’ [1] Antoon van der Pijll - Rosmalen Bij het lezen van A. Hobbels taalergernis over de slagzin ‘Win elke dag een iPad!’ (‘Taalergernissen’, Onze Taal april) moest ik meteen denken aan de leuze van supermarktketen Jumbo: ‘Jumbo, elke dag beter’, die dus eigenlijk lijkt te willen zeggen dat het niet verstandig is om daar vandaag je boodschappen te doen. Toen ik daarover belde met het hoofdkantoor van Jumbo in Veghel, was men zeer verrast en begreep men mijn zienswijze eigenlijk niet. Of misschien wilde men het niet begrijpen. ‘Elke dag een iPad!’ [2] P.P.A. van der Meer - Stadskanaal A. Hobbel vindt de wervende zin ‘Win elke dag een iPad!’ (‘Taalergernissen’, aprilnummer) wat te veel van het goede; hij vraagt zich af wat hij met elke dag weer zo'n nieuw ding moet. Maar wat te denken van mijn leraar op de lagere school die op een morgen trots over zijn hoogzwangere echtgenote meldde: ‘Mijn vrouw krijgt vandaag elke minuut een baby!’ Het was medio jaren zeventig en overbevolking was al een groot probleem. ANS wetenschappelijk Walter Haeseryn - hoodredacteur ANS, Nijmegen In de rubriek ‘InZicht’ van het aprilnummer van Onze Taal maakt Raymond Noë zeer terecht melding van het verschijnen van de eerste delen van de Syntax of Dutch. Naar dat belangrijke werk hebben vakgenoten lang uitgekeken. In zijn bericht geeft de heer Noë echter blijk van een wel heel merkwaardige opvatting over wetenschappelijkheid door eerst de ANS - de Algemene Nederlandse Spraakkunst - te noemen en vervolgens te stellen: ‘Een wetenschappelijke beschrijving van de grammatica van het Nederlands was er tot nu toe niet.’ Dat klinkt onbedoeld beledigend voor iedereen die bij het ANS-project betrokken is of geweest is (redacteuren, redactieraad), want de ANS is het resultaat van jarenlang wetenschappelijk werk van aan Nederlandse en Vlaamse universiteiten verbonden taalkundigen. Ik ga zeker niet uit van kwade opzet, wel van onzorgvuldigheid in de berichtgeving. Dat is erg jammer, want ook hiermee wordt de zaak van de ANS in tijden waarin het moeilijk is subsidie te verwerven voor een vervolg bepaald geen goed gedaan. Naschrift redactie Het is beslist niet de bedoeling geweest de wetenschappelijkheid van de ANS in twijfel te trekken, maar door een onhandige formulering is dit wel gebeurd. De bedoeling was te benadrukken dat de ANS zich behalve op wetenschappers op een breed publiek richt, terwijl de Syntax of Dutch voornamelijk wetenschappers als doelgroep heeft. Amsterdam Centraal Station Rein Korthof - Railpublicist, Anna Paulowna Riemer Reinsma schrijft in de aprilaflevering van zijn rubriek ‘Namen op de kaart’ dat het Centraal Station van Amsterdam zo genoemd werd omdat het het belangrijkste station was. Dat is niet juist. Het Centraal Station kwam in 1889 als dubbel kopstation in de plaats van de beide kopstations Westerdok en Oosterdok. Deze vormden het eindpunt in het reizigersvervoer naar en van Haarlem en Zaandam, respectievelijk het Gooi. Het Centraal Station werd tussen de beide stations Oosterdok en Westerdok aangelegd - en dat verklaart de naam ervan. Naschrift Riemer Reinsma Volgens het (betrouwbaar aandoende) artikel ‘Centraal station’ in Wikipedia was een centraal station in die tijd een station dat door meerdere spoorwegmaatschappijen bediend werd en dus het ‘belangrijkste’ station was. Over een centrale ligging wordt niet gerept. Toen in ... juni 1918 Philip Bloemendal Op 25 juni precies 95 jaar geleden werd de man geboren die later bekend zou worden als ‘de stem van Nederland’: Philip Bloemendal. Direct na de oorlog spoorde zijn vrouw hem aan te solliciteren bij de radio vanwege zijn mooie stemgeluid. Niet dat hij thuis tegen haar sprak zoals hij later in de bioscoop zou klinken met Polygoonberichten over bloemencorso's, prinsesjes en sportprestaties. Nee, die dictie mat hij zichzelf pas aan in 1946, nadat hij zijn eerste journaals had terugbeluisterd in de zaal. Dat klonk te zacht, te bescheiden - het moest gedragener en gearticuleerder, vond hij. En precies dat zou zijn handelsmerk worden, samen met zijn humor. Bij een bericht over de nieuwe voorjaarshoedjes in 1955 klonk het bijvoorbeeld woordspelerig: ‘Dames, weest op uw hoede, en zet hem op. Uw Amerikaanse zusters bereiden zich nu al behoedzaam voor op de lente.’ Hoewel alweer bijna dertig jaar geleden definitief het doek viel voor het Polygoon-journaal, Bloemendal in 1999 is overleden en geen Nederlander nog spreekt als hij, lijkt hij toch nog altijd te gelden als een ijkpunt voor een uitmuntende stem- en taalbeheersing. Zo wordt sinds 2002 iedere twee jaar de Philip Bloemendal Prijs uitgereikt aan jong presentatietalent dat zich onderscheidt in stem- en taalgebruik. En dát Bloemendals stemgeluid mooi was, is zelfs wetenschappelijk bewezen. Uit een onderzoek in de jaren negentig naar computerstemmen bleek de zuiverheid van zijn stem ongekend hoog. Of Bloemendal daar iets voor deed, werd hem ooit gevraagd. Zijn antwoord: ‘Nee, of nou ja, ik neem weleens een wybertje.’ {== afbeelding Philip Bloemendal, halverwege de jaren vijftig. Foto: J. van Eijk ==} {>>afbeelding<<} {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Foto: Saskia Aukema ==} {>>afbeelding<<} ‘Veel taalfouten zijn eigenlijk denkfouten’ Interview met oud-taalcolumnist J.L. Heldring Frank Jansen en Kees van der Zwan Onlangs overleed op 95-jarige leeftijd oud-columnist en -hoofdredacteur van NRC Handelsblad J.L. Heldring. Ruim vijftig jaar lang schreef hij zijn column ‘Dezer dagen’, die tot vijftien jaar geleden ook ging over taal en taalfouten. Vlak voor zijn dood, in wat zijn laatste interview zou blijken te zijn, keek de nestor van de taalcolumnistiek terug op die fameuze taalstukken. Vorig jaar verscheen er in Onze Taal een ingezonden brief van oud-NRC Handelsblad-hoofdredacteur en -columnist J.L. Heldring. Als reactie op een artikel over de taal van psychotherapeuten vertelt hij hoe een mevrouw een psychiater consulteerde voor een probleem waar haar zuster een rol bij speelde. Toen de psychiater haar vroeg: ‘En wat vindt uw zus hiervan?’, besloot ze de behandeling meteen af te breken. Het woord zus was in haar bekakte milieu taboe. Dat moest zijn: zuster. Voor haar was het duidelijk dat die psychiater haar probleem nooit zou kunnen begrijpen. Geamuseerd komt Heldring in zijn Haagse bejaardenappartement nog eens terug op deze anekdote. ‘Het was geen snobisme van die vrouw. Ze wilde alleen iemand hebben die haar levenssfeer kende. Later hoorde ik van mensen dat ze juist liever zus gebruiken, omdat zuster ook verwijst naar een non of een verpleegster; zij zeggen dus: “Mijn zus is zuster.” Hoewel ik zelf ook een beetje griezel van het woord zus, moet ik zeggen dat de logica bij deze mensen ligt.’ ■ Organiseren of houden? Logica is voor Heldring altijd een belangrijk criterium geweest in zijn stukken over taal. Van 1985 tot 1998 wijdde hij zijn NRC-rubriek ‘Dezer dagen’ één keer per maand aan taalfouten die hem onder ogen waren gekomen, en dan moesten vooral de denkfouten het ontgelden. ‘Zonder taaltucht geen denktucht’, zo luidt de titel van een van Heldrings beschouwingen uit de jaren {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} zeventig, en hoewel hij het nadien meestal niet zo geharnast formuleerde, komt de gedachte in veel van zijn taalstukken terug: slecht taalgebruik weerspiegelt slecht denken. De vaste lezer van ‘Dezer dagen’ kende de met de regelmaat van een klok langskomende gevallen. Las Heldring ergens: ‘Hij is een van de weinige economen die van literatuur houdt’, dan luidde zijn commentaar: ‘Economen die van literatuur houdt?’ De mededeling dat er op een bepaalde dag een congres wordt ‘georganiseerd’, begeleidde hij steevast met de vraag: ‘En wanneer wordt het congres dan gehouden?’ En bij ‘De samenleving mag niet verdeeld worden tussen mensen die wel en zij die geen toegang hebben tot internet’ noteerde hij: ‘Verdeeld tussen zij en zij?’ Waarover zou Heldring tegenwoordig geschreven hebben als hij vijftien jaar geleden niet was gestopt met zijn taalstukken? ‘Ik denk toch weer over die onlogische zinsconstructies als “Gebogen over een breiwerkje nam de Here tot zich ...”, in overlijdensadvertenties. En niet in het minst, oftewel “absoluut niet”, als kennelijk is bedoeld: niet het minst, “niet in de laatste plaats”. En niet nadat (dus “voordat”) in plaats van niet dan nadat (“pas nadat”). Zulke fouten vallen me nog altijd op; kennelijk zijn ze onuitroeibaar. Tegelijk is dit ook de reden dat ik er destijds mee opgehouden ben. Het begon me te vervelen.’ ■ Parlando Heldring heeft in zijn lange leven heel wat taalveranderingen met eigen ogen kunnen waarnemen. ‘Ik heb leren praten in de jaren twintig van de vorige eeuw. Toen waren er nog allemaal naamvals-n'en, die je ook duidelijk hoort in toespraken van bijvoorbeeld minister-president Colijn, of van koningin Wilhelmina, die dan zei dat we “den vijand op den kop moesten slaan”. Of ze die n'en ook zo duidelijk lieten klinken in de gewone spreektaal, vraag ik me af, maar blijkbaar vonden ze het op de radio nodig de schrijftaal zo veel mogelijk te volgen.’ ‘In mijn jeugd waren woorden als derhalve en welke (in de problemen welke) nog gebruikelijk. Ik heb me al op jonge leeftijd verzet tegen zulke plechtmatige-taalschrijverij; ik schreef dus en die. Een vriend van me, een hoogleraar Nederlands, zei me ooit: “Jij schrijft zo parlando.”’ ‘Ik heb ook woorden zien verdwijnen. Toen ik vijftig jaar mijn column had, heeft de krant de eerste aflevering daarvan afgedrukt. Daarin stonden woorden die nu niet meer worden begrepen, bijvoorbeeld mines maken, wat “de schijn ophouden” betekent. Dat was in mijn jeugd een heel normale uitdrukking, maar nu is die verdwenen, ook uit Van Dale. Ik moet zeggen dat ik ook nooit meer de behoefte heb gehad dat mines maken te gebruiken. Taal verandert, en ik ben niet iemand die vasthoudt aan oude woorden - althans niet bewust. Maar onwillekeurig misschien toch. Ik heb nu eenmaal de leeftijd die ik heb.’ ‘Fouten als “niet in het minst” in plaats van “niet het minst” zijn kennelijk onuitroeibaar.’ ■ Papieren regel Ook verder was Heldring weinig star - anders dan zijn reputatie misschien zou doen vermoeden. De hardnekkigheid waarmee hij steeds weer dezelfde fouten signaleerde, maakte dat hij wel voor brompot of schoolmeester werd uitgemaakt. Wie Heldring leest, merkt meteen dat dit niet klopt. Neem nu het onderscheid tussen omdat en doordat. Jarenlang heeft hij erop gehamerd dat omdat redengevend is, en doordat oorzaakaanduidend, en dat je dus niet kunt zeggen: ‘Omdat het regent word ik nat.’ Totdat hij twee artikelen las van J. de Rooij, redacteur van de Algemene Nederlandse Spraakkunst. ‘Hij toonde aan dat dit een papieren regel is, die niet verankerd is in ons taalgevoel, en dat vroeger ook nooit geweest is. Toen ben ik opgehouden met het signaleren van de fout. Ik buig voor de wetenschap. Maar als ik schrijf, maak ik het onderscheid nog altijd wel. En daar zal De Rooij ook geen bezwaar tegen hebben.’ ‘Een constructie als hun hebben gelijk, die nu waarschijnlijk vooral in bepaalde streken of bepaalde milieus wordt gebruikt, zou op een zeker moment heel gewoon gevonden kunnen worden. Mensen zeggen dan dat de taal verloedert, maar de taal verándert, en dat is een heel normaal verschijnsel. Het gaat al jaren zo. Mijn vader, die in 1871 geboren is, wees ons er vroeger op dat leuk van oorsprong helemaal niet “lollig” betekent, maar “lauw, halfwarm”. Hij signaleerde dat - hij wees ons niet terecht.’ ‘Om germanismen en anglicismen heb ik me ook nooit druk gemaakt. Inburgeren gold ooit als germanisme. Maar ik gebruikte het rustig, want ik kende - en ken - er geen ander woord voor. Zeker in een land als Nederland, dat van oudsher openstaat voor buitenlanders - niet uit tolerantie, maar simpelweg omdat dat voordelig was -, ondergaat de taal invloeden van buitenaf. Dat is gewoon een kwestie van taalgeschiedenis. Ik vind dat helemaal niet de moeite waard om over te schrijven.’ J.L. Heldring Jérôme Louis Heldring (Amsterdam, 21 december 1917 - Voorburg, 27 april 2013) studeerde rechten in Leiden. In 1945 werd hij redacteur buitenland van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Van 1949 tot 1953 werkte hij bij het Nederlands Informatie Bureau in New York, waarna hij terugkeerde naar de NRC. Van 1968 tot 1972 was hij hoofdredacteur van deze krant, van 1972 tot 1982 directeur van het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken. Van 1960 tot april 2012 schreef hij voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant en de latere fusiekrant NRC Handelsblad de rubriek ‘Dezer dagen’; van 1985 tot 1998 ging die eens in de maand over taal en taalfouten. Heldring was een van de bekendste conservatieve denkers van Nederland. Hij ontving een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam, de Anne Vondelingprijs voor politieke journalistiek, en onlangs voor zijn gehele oeuvre de Tegel. Boeken onder meer Een dilettant (1989) en De taal op zichzelf is niets (1993). Eind vorig jaar verscheen Dezer dagen, een bundeling columns van de laatste jaren, en begin dit jaar Onze eeuw, gesprekken met oud-NRC-hoofdredacteur André Spoor. ■ Eenmaal bij de paus in bed Waar Heldring wél graag op inging, zijn foutieve zinsconstructies. Bijvoorbeeld ‘Eenmaal bij de paus in bed, mompelt de oude man dat hem morgen de on- {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} aangename taak wacht een reeks kardinalen te benoemen.’ In zijn laatste taalcolumn, in 1998, schreef Heldring hierover: ‘Er is veel kwaad over pausen gezegd, maar nog nooit dat een hunner met een oude man in bed lag. Uit het verhaal blijkt dat het dan ook niet een oude man was, maar een jonge vrouw, en dat de paus zelf die oude man was.’ Ander schoolvoorbeeld: ‘Enkele dagen in Nederland verblijvend gingen mijn wenkbrauwen enigszins de hoogte in.’ Het commentaar, destijds: ‘Was de eigenaar van de wenkbrauwen nog in het buitenland?’ {== afbeelding J.L. Heldring in 1968 als hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Foto: Vincent Mentzel / Hollandse Hoogte ==} {>>afbeelding<<} Heldring in 2013: ‘Zulke fouten zijn vaak vermakelijk, maar het zijn geen heel ernstige bedreigingen voor het begrip. Dat ligt anders bij bijvoorbeeld de kwestie niet het minst of niet in het minst, waar we het al over hadden. Een rechter schreef me eens dat in vorderingen niet het minst of niet in het minst weleens door elkaar waren gehaald, waardoor het niet duidelijk was of er “niet in de laatste plaats, vooral” werd bedoeld of “helemaal niet”. Dat had dus gevolgen voor de rechtsgang.’ ■ Komma Heldring mocht ook graag uitleggen hoe een zin kan veranderen door een komma. ‘Vroeger stond er een komma voor zo ongeveer elke bijzin. Dat vond ik onzin. Nu zie je ze maar weinig. Het goed gebruiken van de komma is heel belangrijk. In de jaren zeventig was het de vraag of een zekere Paul Warnke in Amerika benoemd moest worden tot onderhandelaar met de Russen. Tegenstanders wezen op déze uitlating van Warnke: “Numerieke superioriteit, die niet in enige soort van militair vermogen of in enige soort van politieke potentie vertaalbaar is, is doelloos.” Door die eerste komma stond er dat álle numerieke superioriteit doelloos is - niet bepaald een gangbaar standpunt destijds in Amerika. Bedoeld was dat die speciale vorm van numerieke superioriteit doelloos is.’ Ook als de gevolgen niet zo groot waren, vond Heldring fouten als deze hinderlijk. Waarom? Is het omdat de mogelijkheden van de taal als communicatiemiddel onvoldoende worden benut? En omdat dit kan worden gezien als onwellevend? Heldring, gedecideerd: ‘De taalfouten die ik gesignaleerd heb, zijn meer zonden tegen de logica dan tegen de wellevendheid. Wellevendheid kan me in dit verband niet zo veel schelen. Taalfouten die eigenlijk denkfouten zijn, zijn ook erger dan overtredingen van regels die op weinig meer berusten dan iets uit je hoofd leren, zoals spelling. Ze zijn meestal te vermijden door even na te denken.’ ■ Tweetalig Heldring was jurist, en werkte bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant en daarna NRC Handelsblad, waarvan enkele jaren als hoofdredacteur. Deed hij daar, in zijn werkzame leven, zijn belangstelling voor taal en zijn taalgevoel op? ‘Bij de oude NRC, dus voor de fusie tot NRC Handelsblad, werd er erg scherp op taalgebruik gelet - te scherp in mijn ogen. Dat neigde naar purisme. Dat was wel een leerschool natuurlijk, maar daar komt mijn liefde voor taal niet vandaan. Ik denk dan eerder aan mijn vader, die ons taalgebruik aan tafel corrigeerde. En aan mijn middelbare school, het Barlaeus Gymnasium in Amsterdam. Ik had een heel goede leraar Nederlands, dr. A. Zijderveld, maar het meest heb ik te danken aan de rector, dr. Alma. Latijnse teksten moesten we van hem vertalen in goed Nederlands. Dat betekende bijvoorbeeld dat je de eindeloze zinnen van Livius meedogenloos in stukken moest hakken. Andere leraren waren al tevreden als ze merkten dat je het had begrepen, maar Alma stelde hoge eisen aan het Nederlands. Ik kan niet anders zeggen dan dat hij me Nederlands heeft geleerd.’ ‘Mijn moeder was een Française. Toen ik zes jaar was, is ze overleden. Daarna kregen we Franssprekende Zwitserse gouvernantes - mijn vader wilde geen Franse, want die waren vaak katholiek en hij was als de dood dat die ons zouden bekeren. Ik was dus ook goed thuis in het Frans. Mijn reconstructie is dat ik in mijn jeugd niet zozeer met het Nederlands in aanraking ben gekomen, als wel - door die twee talen die ik redelijk sprak - met taal als fenomeen.’ ‘Ook op taalgebied ben ik een dilettant - zoals elke journalist in wezen een dilettant is.’ ‘Door dit alles ben ik een taalliefhebber geworden, wat iets anders is dan een taaldeskundige. Ook op taalgebied ben ik een dilettant - zoals elke journalist in wezen een dilettant is.’ Volgde Heldring de collega-journalisten die tegenwoordig over taal schrijven? ‘Ik zie H.J.A. Hofland nog altijd in de NRC. Vooral als S. Montag schrijft hij mooi en intelligent over taal. En ik las het eerste boek van Paulien Cornelisse, Taal is zeg maar echt mijn ding. Ik vond het origineel.’ {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordsprong Föhn, geiser, hoogtezon Hans Beelen en Nicoline van der Sijs In de rubriek ‘Woordsprong’ beschrijven Hans Beelen en Nicoline van der Sijs maandelijks de oorsprong van enkele woorden. Een föhn, een geiser en een hoogtezon zijn in veel huishoudens te vinden. De benamingen van deze drie apparaten gaan via de omweg van buitenlandse merknamen terug op bijzondere natuurverschijnselen. Föhn In de Alpen is de föhn een gevreesd natuurfenomeen. Als de warme, droge valwind opsteekt, neemt de kans op lawines toe en wordt er massaal geklaagd over hoofdpijn, slapeloosheid, duizeligheid, angsttoestanden en depressies. Het Duitse woord Föhn gaat terug op het Latijnse (ventus) favonius (‘warme voorjaarswind’), een vriendelijk woord, want het is een afleiding van favere (‘gunstig gezind zijn’). Een zacht lentewindje is immers goed voor het gewas. Het Nederlands heeft föhn in de meteorologische zin van het woord al in de negentiende eeuw aan het Duits ontleend. In 1899 bracht de Duitse firma AEG een elektrisch apparaat met een gewicht van twee kilo op de markt, dat met veel vonken en lawaai hete lucht uit een buis blies. Deze uitvinding werd Heißluftdusche genoemd. De heete-luchtdouche, zoals het apparaat ook in Nederland werd genoemd, was aanvankelijk vooral in gebruik bij de behandeling van huidziekten en reumatiek. De door AEG gehanteerde merknaam Fön, ook wel gespeld als Foen, verwees speels naar de warme bergwind. In het Nederlands wordt deze benaming in 1915 aangetroffen in de Voorlezingen over ziekenverpleging van de Amsterdamse arts J.E. Stumpff. De geneesheerdirecteur van het Binnengasthuis noemt de ‘electrische warme lucht douche (Föhn)’ als aangewezen behandelingsmiddel voor het drogen van bevriezingsblaren. De Duitse benaming voor het apparaat lijkt aldus als medische term in onze taal te zijn geïntroduceerd. In de eerste helft van de twintigste eeuw werd het huishouden geëlektriseerd, en deden elektrische stofzuigers, strijkijzers en waterketels hun intree. Van de föhn werden lichtere en goedkopere modellen ontwikkeld die hun nut bewezen voor tal van praktische doeleinden - blijkens een brochure over De electriciteit in onze woningen uit 1917 niet alleen voor het drogen van pas gewassen haar of het warmen van koude voeten, maar ook ‘tot het warmmaken van bedden (...), drogen van kleine wasch en handschoenen, van photographische platen, teekeningen enz.’ In het Bulletin der Nederlandsche Vrouwen Electriciteits Vereeniging van mei 1933 vertelt een lezeres enthousiast dat ze met het apparaat bevroren waterleidingen ontdooit en er haar zijden kousen, de snijbonenmolen en de hond mee droogmaakt. Tegenwoordig is föhn min of meer synoniem met haardroger. Deze twee benamingen hebben de oudere term heete-luchtdouche geheel verdrongen. Geiser Geysir is de eigennaam van een periodiek spuitende hete bron in het Haukadal op IJsland. Letterlijk betekent Geysir ‘spuiter’. De hete springbronnen van IJsland zijn al eeuwen vermaard. De walvisvaarder Cornelis Zorgdager beschrijft in de Groenlandsche visschery (1720) een IJslandse geiser beeldend als een ‘put, die (...) als by ademhaaling opwelde gelijk een Walvisch water blaast’. Al in de zeventiende eeuw werd het woord geiser gebruikt voor vulkanische springbronnen in het algemeen. In 1656 bezoekt de Amsterdamse dichter Joannes Six van Chandelier de bronnen van Spa en nuttigt daar een ‘halve drank des geisers’: een halve beker geneeskrachtig water uit de bron. {== afbeelding Maughan's Patent Geyser, eind negentiende eeuw. ==} {>>afbeelding<<} In vroeger tijden was het bereiden van heet water voor een bad geen sinecure. Water kon alleen in kleine hoeveelheden tegelijk worden verhit. In 1868 ontwikkelde de Brit Benjamin Maughan een badtoestel dat het koude water in een mum van tijd op temperatuur bracht terwijl het door de leiding stroomde. Maughan's Patent Geyser, genoemd naar de IJslandse spuiter, was ook in Nederland een groot succes. In 1885 diende voor de rechtbank Amsterdam zelfs een zaak omdat onder dezelfde naam een ander badtoestel op de markt was gebracht. De betekenis van het Nederlandse woord geiser (‘warmwatertoestel’) is dus ontleend aan de Engelse merknaam. Hoogtezon Rond 1900 werd ontdekt dat tbc- en astmapatiënten baat hadden bij een verblijf in het hooggebergte. Dit geneeskrachtige effect werd onder andere toegeschreven aan de zonnestraling op grote hoogte, de zogeheten Höhensonne. Wetenschappers probeerden het effect van het intensieve zonlicht in de bergen kunstmatig te imiteren. In 1904 ontwikkelde de Duitser Richard Küch een kwikzilverdamplamp met kwartsglas die een intensief ultraviolet licht uitstraalde. Het bedrijf Heraeus, waar Küch werkzaam was, gaf diens uitvinding de merknaam Künstliche Höhensonne. Reeds in 1914 werd in Nederlandse kranten melding gemaakt van de genezende werking van de kunstmatige hoogtezon bij tbc en tetanus. Ook bij huidziekten werd de ultravioletlamp voorgeschreven. Vanwege de vermeende rustgevende werking van het licht werd het apparaat ook aangeprezen bij hoge bloeddruk. In de jaren dertig was de kunstmatige hoogtezon vooral te vinden in ziekenhuizen, artsenpraktijken en zwembaden. Maar weinigen konden zich thuis immers zo'n kostbare lamp permitteren. Maar in de jaren vijftig werd het een alledaags consumptieartikel, waarvan de benaming weldra werd verkort tot hoogtezon. Tegenwoordig maakt de hoogtezon deel uit van een omvangrijk aanbod van zonnebanken, solaria en energielampen. Dergelijke zonneapparatuur wordt vaak aangeduid als bruiner, wat laat zien dat - net als bij de föhn - de geneeskrachtige werking niet meer op de voorgrond staat. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik ‘geer’, jij ‘geert’ Tips voor Ruzzle Marc van Oostendorp Na Wordfeud is Ruzzle het nieuwe populaire woordspelletje voor op de smartphone of tablet. Wat komt er allemaal bij kijken? Hoe speel je het? En zegt het ook iets over onze taal? {== afbeelding Foto: Raymond Noë ==} {>>afbeelding<<} Soms zie ik in de trein iemand razendsnel met zijn vinger over zijn mobiele telefoon wrijven. Dan probeer ik altijd even te kijken of hij Ruzzle aan het spelen is. De meeste mensen tegen wie ik dat spelletje speel - op de heenweg naar én op de terugweg van mijn werk - blijven anoniem. Er moeten er tienduizenden zijn in Nederland, want Ruzzle is momenteel het populairste woordspelletje op de mobiele telefoon en de tabletcomputer. De regels zijn eenvoudig. Je krijgt een raster van vier bij vier letters op je scherm; binnen twee minuten moet je zo veel mogelijk woorden met je vinger aanstrepen die je met die letters kunt vormen. Je speelt tegen iemand anders - een bekende of een onbekende, naar keuze - die dus hetzelfde door de computer samengestelde raster probeert te bedwingen. Woorden mogen alleen bestaan uit letters die elkaar raken; je mag zowel van links naar rechts als van rechts naar links, van boven naar onder als van onder naar boven en ook nog diagonaal. Bovendien mag je tijdens het aanstrepen van woorden van richting veranderen. Je mag letters niet twee keer voor één woord gebruiken. Mensen die het aloude Boggle kennen, met dobbelstenen met letters erop, zal dit allemaal bekend in de oren klinken. ■ Sranan Wie zouden beter zijn in Ruzzle: jongeren of ouderen? Oudere spelers hebben misschien een grote woordenschat, maar jongeren hebben het voordeel dat ze sneller zijn. Op YouTube is een filmpje te vinden waarin een zekere Flupkees in twee minuten 136 woorden vindt: dat is er meer dan één per seconde. Je kunt veel uit zo'n filmpje leren. Belangrijk is ook dat Flupkees lang niet alle woorden die hij aankruist goed heeft. Voor foute woorden krijg je geen strafpunten, en hij probeert voorzover te zien zo veel mogelijk combinaties die enigszins plausibel lijken. Hoe bepaalt hij dat? Ik vermoed dat je door veel Ruzzle te spelen vanzelf gaat aanvoelen welke klinkers en medeklinkers elkaar in een Nederlands woord kunnen opvolgen. Welke medeklinker kan er bijvoorbeeld volgen als een woord begint met een k? Een n (knap), een l (klap) of een r (krap). De m hoef je niet te proberen - er zijn in het Nederlands geen woorden die met km beginnen. Na een s kunnen daarentegen bijna alle andere medeklinkers staan. Alleen de r is nauwelijks de moeite van het proberen waard - ik weet niet eens of Ruzzle Sranan accepteert, want ik heb nooit de kans gehad om het te proberen. Iets anders wat je gaat voelen als je veel Ruzzle speelt: het eind van een woord is vaak spiegelbeeldig aan het begin. Een Nederlands woord kan bijvoorbeeld eindigen op nk (bank), lk (balk) of rk (bark). Het loont daarom misschien de moeite om nadat je een woord hebt aangestreept ook nog eens de terugweg te nemen. Maar dat werkt niet altijd: een woord kan wel eindigen op nt of lt (tent, spelt), maar niet beginnen met tn of tl. Ruzzle Ruzzle kan worden gedownload voor alle gangbare smartphones en tablets via www.ruzzle-game.com. Nederlandstalig Ruzzle-nieuws en speeltips kunnen worden bekeken via www. ruzzleonline.nl. Ook de video van Flupkees is daar te zien. De gebruikersnaam van Marc van Oostendorp op Ruzzle is ‘fonolog’. {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Deen en ier Dat soort regels over welke letters en klanken elkaar wel of niet kunnen opvolgen, is het onderwerp van een taalkundig specialisme, de fonologie. Ik denk niet dat Flupkees ooit een boek over fonologie gelezen heeft, en ook niet dat hij daar nu per se een betere speler van zou worden. Ik ben wel fonoloog, en een middelmatige ruzzelaar. Snelheid en vertrouwdheid met de eigenaardigheden van de Ruzzle-woordenlijst (die bijvoorbeeld Deen en Ier niet accepteert omdat dit ‘eigennamen’ zouden zijn) zijn waarschijnlijk minstens zo belangrijk. Wat vooral van belang is: Ruzzle lijkt op de een of andere manier rekening te houden met de frequentie van letters in onze taal. Een q of een x, heel zeldzame letters, ben ik nog nooit tegengekomen. Omgekeerd heb ik geloof ik nog geen Ruzzle-bordje voor me gehad zonder de letter e, de meestvoorkomende letter van onze taal. Nu zijn lang niet alle combinaties van veelvoorkomende letters op hun beurt ook weer veelgebruikte of zelfs maar bekende woorden. Voordat ik Ruzzle speelde, wist ik niet dat het Nederlands een werkwoord geren had (verwant aan begeren), maar inmiddels vervoeg ik het moeiteloos: geer, geert, geerde en geerden kun je vaak kwijt op het bord, omdat g, e, r, t, n en d in onze taal tot de meest frequente letters behoren. Gen, gener en geneer heb ik de laatste maanden om dezelfde reden ook vaker gebruikt dan in de rest van mijn leven daarvoor. Wie vooruit wil komen met Ruzzle moet dus onbekende woorden oefenen met hoogfrequente letters. ■ Vals spelen Flupkees wendt ook nog technieken aan die niets met taal te maken hebben. Zo gebruikt hij het grotere scherm van een iPad, waardoor het wrijven wat makkelijker gaat en daardoor wat sneller. Spelers in de hoogste categorieën hebben meer technieken. Sommigen werken bijvoorbeeld onder twee namen: een om zich op te warmen, waarbij ze dan zich kunnen permitteren om af en toe te verliezen zonder dat hun ‘echte’ inschrijving daardoor lager komt in de rangorde. (Er schijnt op deze manier ook vals gespeeld te worden: mensen die tegen zichzelf spelen om hun scores op te vijzelen.) Ik ben daar niet aan toe. De illusie dat ik ooit echt zo goed zal worden als Flupkees, heb ik allang opgegeven, al zal ik wel extra goed opletten als ik een jongeman dolzinnig over zijn iPad zie wrijven in de trein. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire Tekst en melodie Oké, dank je, Daphne. Dat is het? - Ja, en dan komt er dus nog dat rapstuk, halverwege. Die zijn nog bezig. Ik heb ze net gebeld en ingesproken hoe het ermee staat. - Oké, wie kan ik het woord geven? - Eh, even voor mijn eigen begrip, maar wat wás dit nou? - De tekst. De tekst voor het Koningslied. - Ja, dat begrijp ik, maar is dit dan, zeg maar, de longlist? - Longlist? - Van al die suggesties die mensen ingestuurd hebben? - Hoe bedoel je? - Dit moet in die tekst verwerkt worden? - Nee, dit ís het. Dit ís het lied! - Wat jij net voorlas? - Ja! Behalve dus het rapstuk. Die zijn nog bezig. Dat komt ergens halverwege. Ik heb ze net gebeld. - Maar wacht even Daphne, we hadden toch tekstschrijvers? - Ja. - En die hebben dít gemaakt? - Eh ... - Ja? - Nou, in zoverre, dat eh ... - Wacht even - daar moet je over nadenken? - Eh, het is dus zo, dat Guus en Jack en Alain, dat die eh, niet meer meedoen. - Wát? Waarom? - Omdat ze zich hebben teruggetrokken. - Ja, maar waaróm hebben ze dat gedaan, Daphne? - Eh, geen idee. Ze hebben een dag bij mekaar gezeten. Bij Endemol. - Ze? Jij toch ook? - Nou ja, ze stuurden mij steeds weg voor van alles en nog wat. Eerst moest ik een plintentrapje voor ze halen, toen een doosje bougievonkjes en toen een kopermagneet. Ja, weet ík waar je dat soort dingen kunt kopen? En toen ik eind van de middag terugkwam, waren ze weg. De kamer bezaaid met proppen, maar geen tekst. Alleen een briefje: Sorry Daphne, we hebben het geprobeerd, maar het werkt niet. Beter als jij het alleen doet. - Maar deze tekst, waar komt die dan vandaan? - Dat zijn die proppen. Die heb ik toen maar uitgetikt. - Ah. Vandaar. - Ik bedoel, we moeten natuurlijk wél een tekst hebben. - Tja. - Dus dit is het? - Ja. Plus dan nog dat rapstuk. Die zijn nog bezig. - Wie maken dat? - Ali B, Bollebof, Fouradi, Gers Pardoel, Kraantje Pappie en Lange Frans. - En hoe staat het daarmee, Daphne? - Ik probeer ze al de hele middag te bellen, maar ze nemen niet op. - Nou, laten we maar hopen dat dat rapstuk de bom wordt, en de rest nog een beetje ophaalt. - Oh ja, dat rapstuk wordt meneer de bom, dat weet ik zeker. Dat zijn tóppers! - Goed. De melodie. - Eh, ja. Daar is ook een kléín probleempje mee ... Jan Kuitenbrouwer {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} Met gedichten geven wij kennis Rijmen op geboortekaartjes Frank Jansen Soms krijgen mensen de neiging te gaan dichten. Rond Sinterklaas bijvoorbeeld. Maar zeker ook als ze een kind krijgen. Hoe zien die gedichten op geboortekaartjes eruit? Hoe zitten ze in elkaar? Waar gaan ze over? ‘Nu ik ook mijn papa ken, / ben ik blij dat ik geboren ben.’ {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} ‘Als 't kindje binnenkomt, juicht heel het huisgezin / men haalt het met een lachje en zoete woordjes in’, zo vertaalde Nicolaas Beets in de Camera obscura zijn Franse voorbeeld Victor Hugo. Deze versregels zijn nu, ruim anderhalve eeuw later, nog altijd van toepassing. Ook tegenwoordig laten we graag onze gevoelens de vrije loop als we de geboorte van een kind kunnen melden. Overigens is er van die uitbundigheid niet overál evenveel terug te vinden. De familieberichten in de zaterdageditie van NRC Handelsblad bijvoorbeeld zijn niet meer dan lapidaire mededelingen: het woord geboren, met erachter de voornaam, en eronder de namen van de ouders en het adres. Maar zulke berichten zijn voor de buitenwereld. Op de geboortekaartjes voor vrienden en kennissen is het enthousiasme waar Hugo en Beets het over hebben, wél terug te lezen. De geboorte is voor jonge ouders een emotioneel moment, en opluchting, blijdschap, verwondering, verbazing over hun eigen, autonoom opborrelende kinderliefde en verwachtingen over de toekomst strijden om de voorrang. Maar we zijn wel Nederlanders. Die brengen zulke grote gevoelens liever niet direct onder woorden, maar kiezen voor een emotionele vluchtheuvel in de vorm van een gedichtje. Meestal is dat een eigen bewerking van een van de gedichtjes die op speciale internetpagina's te vinden zijn. Hoe zitten die in elkaar en waar gaan ze over? ■ Piekervaring De vorm van de geboortegedichten is traditioneel: tamelijk lange regels met eindrijm, die twee aan twee ook inhoudelijk bij elkaar horen: Wat ben je mooi zoals je daar ligt, je oogjes zo helder en op ons gericht je bent het wachten waard geweest daarom is het bij ons groot feest. Eindrijm is soms belangrijker dan samenhang, zo blijkt uit het volgende geval van rijmdwang: Lief klein meisje word je een eigenwijsje wat het ook mag worden help me wel met de afwasborden. De gedichten doen denken aan sinterklaasverzen. Ook daarin is er niet veel aandacht voor een min of meer vaste regellengte, en een min of meer regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen (‘metrum’): Zo klein als ik ben klim ik nu al in de pen om jullie te vertellen dat ik geboren ben als paps en mams grootste fan. Had die laatste regel niet beter kunnen luiden: ‘met pap en mam als grootste fan’? Maar laten we zo'n pasgeborene niet te hard vallen. Hij heeft tenslotte nog maar weinig kunnen oefenen. Kinderen krijgen is een piekervaring. Maar de meeste gedichtjes gaan daar niet over - ze zullen ook wel ruim voor de bevalling zijn uitgezocht. En dat proef je. Dat een bevalling niet zelden met grof geweld gepaard gaat, dat de baby eerst helemaal niet roze is, zeker niet rustig en pienter om zich heen kijkt, laat staan dat hij de omstanders een lachje schenkt: de aanstaande ouders weten dat nog niet. Hun gedichtjes maken een dromerige, pastorale indruk. Stil is het gekomen, zo liefjes en blij op blote voetjes, recht uit de hei, het zocht een huisje waar een bedje was en waar het wist dat het welkom was. Hoewel zwangerschap en bevalling bol staan van de medische technologie, blijft die vrijwel buiten beeld. Ik heb maar één toespeling gevonden, bij de aankondiging van een tweeling: {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} De echo bezorgde papa en mama de schrik van hun leven. Maar gelukkig duurde dat maar heel even. ■ Invalshoek Ook verder reppen maar weinig dichters over de minder mooie momenten die de toekomst onvermijdelijk ook zal brengen. Het zal wel geen toeval zijn dat zoiets dan in de mond van de oudere broertjes en zusjes wordt gelegd: Als je straks verdriet hebt zullen wij je troosten Als ze je later pesten zullen we voor je vechten Maar nu zijn we gewoon blij met jou als zusje erbij. Nu is er wel een probleem met geluk. Het is voor anderen minder interessant. Jonge ouders die dat beseffen, kiezen voor iets extra's, zoals een bijzondere invalshoek. Ze vergelijken zich bijvoorbeeld met dieren: Papa en mama eend zwemmen altijd met elkaar want eenden zijn voor het leven een paar Mama eend legde een prachtig ei en nu zwemt er ook een baby-eendje bij. Of ze beginnen ab ovo, wat ze de kans geeft om de lezer voor te lichten: Er waren eens een eitje en een zaadje ... En de gevolgen ja, die raad je ... Dezelfde ‘facts of life’ wat surrealistischer gebracht: Geen kip wel een ei met een zaadje erbij groeide jij. Één keer beschrijft het resultaat zijn eigen conceptie, in opmerkelijk oubollige bewoordingen: Papa kon niet slapen, mama was niet moe, pas vele uurtjes later vielen hun oogjes toe, nu 9 maanden later ben ik gekomen, als antwoord op hun dromen. Bij de bevalling is de heldenrol weggelegd voor de moeder. Het geboortegedichtje geeft de vader soms enige compensatie: Ik vond het fijn om bij mama te zijn, maar nu ik ook mijn papa ken, ben ik blij dat ik geboren ben. Het prille geluk is intiem en beperkt tot het gezin zelf. Een heel enkele keer worden de eerdere generaties erbij betrokken: Je hebt van twee mamma's twee oma's gemaakt vervulde hun tederste dromen Je hebt van twee pappa's twee opa's gemaakt alleen maar door bij ons te komen. Wat helemaal zeldzaam is, zijn dynastieke overwegingen. Hoe belangrijk die zijn, pepert een vader zijn kind - het kan alleen een zoon zijn, denk ik - in: Door jou kan onze stamboom blijven bestaan, Door jou blijft ons nageslacht nog voortbestaan, Jij laat de naam, de naam van je familie, alweer een generatie verder gaan. ■ Verwarring Aan onderwerpen en invalshoeken dus geen gebrek, maar wat ouders toch het meest doen, is hun verwarring en verwondering beschrijven. Geboorte, ja je hoort het goed. Ik weet niet wat het met je doet, maar één ding is zeker: het doet ons goed! Het meestgebruikte zelfstandig naamwoord in de gedichten is dan ook wonder: ‘Wonderen bestaan!’, ‘Meer dan een wonder!’, ‘Een klein wondertje ...!’, ‘Ons meisje, een wonder ...’ en ‘Wens, wonder, werkelijkheid’. Wonder rijmt ook nog op bijzonder, gelukkig maar: Die negen maanden waren al heel bijzonder, maar nu jij er bent is het net een wonder. Je kunt die verwondering uitspreken, maar het is esthetisch bevredigender om die te tonen, door de lichaamsdelen van de pasgeborene op te sommen: Twee oogjes, twee oortjes, een neusje, een mond Tien kleine teentjes, 7 pond en gezond. Korte beentjes, mini teentjes lachend mondje, pamperkontje welkom lieve ukkepuk je bent ons knappe stuk. ■ Intermediair Aan het begin noemde ik de keuze voor een gedichtje een emotionele vluchtheuvel. Er is nog een andere vluchtheuvel, die van de intermediair. Het zijn lang niet altijd de ouders zelf die in de gedichtjes aan het woord zijn. En als ze dat doen, richten ze zich niet zelden tot de baby, in plaats van de lezer: ‘Hallo lieverdje!’ De boodschap wordt ook overgebracht door eerder geboren kinderen: Ik was hun eerste wonder nu hebben papa en mama een tweede donder ik mag jullie ook nog laten weten dat mijn zusje Xxxxx zal heten. En er zijn al voorbeelden langsgekomen waarin de boreling zich brutaalweg zelf voorstelt: ‘Kiekeboe hier ben ik!’, ‘Hoera ik ben geboren!’, of poëtischer: Mama's buik was een prima plek, een beetje schokkerig bij het lachen, da's wel waar maar ik word wat ouder, dus tijd voor een eigen stek, papa, mama, broertje, is mijn kamertje al klaar? Één keer beschrijft het resultaat zijn eigen conceptie. Het kan niet anders of met zo'n assertieve gezinsuitbreiding zullen papa, mama en broertje nog veel te stellen krijgen. Het juichen zou dit huisgezin weleens snel kunnen vergaan, na het binnenkomen van het kindje. Veel van de voorbeelden hierboven vond ik op internet. Ook stuurden Onze Taal-lezers voorbeelden in na een oproep op Facebook van Emma Poley; alle inzenders: hartelijk dank. {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} Op drift Langetermijnontwikkelingen in taal Joop van der Horst Hoe kan het dat het Nederlands in de loop van de tijd een heel systeem van naamvallen van zich afgeschud heeft? Hang naar efficiency? Oprukkende technologie? Onderwijshervormingen? Zulke verklaringen schieten tekort voor langetermijnveranderingen. In zijn nieuwe boek Taal op drift ontdekt hoogleraar Joop van der Horst dat taal zich nauwelijks anders ontwikkelt dan al het andere wat de afgelopen honderden jaren in de samenleving veranderde. Een voorpublicatie. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Taal verandert, dat weet iedereen. Maar hoe dat komt, is helemaal niet duidelijk. Er zijn wel omstandigheden en gebeurtenissen aan te wijzen die waarschijnlijk een rol spelen, maar wat nu in een concreet geval de echte oorzaak is, valt meestal niet met zekerheid te zeggen. Soms wordt de taal van een machtig volk overgenomen door een minder machtig volk; toegenomen onderwijs in lezen en schrijven zal wel belangrijk zijn; misschien doet nu de computer iets, zoals ook wel van de televisie gedacht is, en eeuwen geleden zal de uitvinding van de boekdrukkunst wel invloed op de taal gehad hebben. Het is aannemelijk, maar zekerheid is moeilijk te verkrijgen. Over de oorzaken van taalverandering weten we eigenlijk maar weinig. En nog moeilijker is het met langetermijnontwikkelingen in taal. Ik bedoel nu: veranderingen die zich uitstrekken over vele eeuwen, soms wel duizend of tweeduizend jaar, zoals het kwijtraken van het naamvallensysteem. Voor zulke tendensen zou je eigenlijk op zoek moeten naar een oorzaak die ook zo lang werkzaam is. Bijna alles wat weleens genoemd is als mogelijke oorzaak van taalverandering valt dan af. Hongersnoden, economische crises, oorlogen, spellingveranderingen, verbeteringen van het schrijfonderwijs of de activiteiten van professor Paardekooper, ze zijn gewoon niet duurzaam genoeg om verantwoordelijk gesteld te kunnen worden voor een tendens die meer dan duizend jaar werkzaam is. ■ Oerwoud aan uitgangen Toch zijn er zulke tendensen. Ik ben er niet de ontdekker van. Die eer komt toe, lijkt me, aan de Amerikaanse taalkundige Edward Sapir (1884-1939). In zijn boek Language (1921) schreef hij er voor het eerst over, en hij noemde zulke tendensen ‘drift’, het Engelse woord voor ‘beweging, afdrijving’. De Engelse taal heeft, voorzover zijn geschiedenis te overzien valt, en dat is toch pakweg {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} tweeduizend jaar, voortdurend de neiging om zijn naamvallen te verliezen en trouwens ook zijn werkwoordelijke uitgangen (het middeleeuws-Engelse wandoda en singath is nu bijvoorbeeld went en sing), met als gevolg dat moderne Engelse en Nederlandse woorden nu nagenoeg onveranderlijk zijn (er zijn erg weinig uitgangen). Tegelijkertijd moeten ze meer en meer op een vaste plaats in de zin staan, zoals nu in het Nederlands ‘Elly houdt van Frans’ iets anders betekent dan ‘Frans houdt van Elly.’ In een naamvallentaal wordt zo'n verschil niet met de volgorde van de woorden aangeduid, maar met een verschillende naamval. Een wereld van verschil dus als je de tegenwoordige toestand vergelijkt met hoe het tweeduizend jaar geleden was. De vroegere toestand wordt goed geïllustreerd door het klassieke Latijn en Grieks en het Gotisch, talen met een oerwoud aan verschillende uitgangen, maar wel met een vrije positie voor het woord. In het Latijn zijn ‘Puer amat puellam’ en ‘Puellam amat puer’ allebei mogelijk en ze betekenen er hetzelfde (‘De jongen is verliefd op het meisje’). In de tussenliggende twee millennia is dat allemaal veranderd, stap voor stap, maar wel met stapjes die allemaal in dezelfde richting gingen. Voor het Nederlands, het Frans en veel andere Europese talen geldt hetzelfde. ■ Aflopende zaak Het idee van Sapir is in de latere taalwetenschap goed ontvangen en verder uitgewerkt. Bijna iedereen is het nu met hem eens. Meestal wordt tegenwoordig zelfs nog wat meer onder drift gevat dan Sapir deed. Zo gaat het nu niet meer enkel om verlies van verbuiging bij naamwoorden en vervoeging bij werkwoorden, en een vaste positie in de zin, maar bijvoorbeeld ook om een veel intensiever gebruik van voorzetsels, en het ontstaan van lidwoorden en hulpwerkwoorden (als zullen, kunnen, moeten, willen, enz.). Een aanzienlijke groep Europese talen heeft in de voorbije eeuwen een heel pakket van samenhangende veranderingen ondergaan, vaak verrassend parallel, ook al pakken de details van taal tot taal anders uit. Zonder overdrijving mag je dit een langetermijnontwikkeling noemen. Over drift-verschijnselen bestaat intussen een omvangrijke vakliteratuur, maar wat je daarin meestal niet vindt, is iets over onze eigen tijd. Hoe staat het tegenwoordig met die drift? Talen als het Engels, het Nederlands en het Deens hebben nog maar weinig uitgangen over, en de woordvolgorde is al heel streng. Gaat het drift-proces nog steeds door? Verliezen we ook nu nog uitgangen? Wordt onze woordvolgorde nog almaar strenger? Naar mijn idee is de vaart er wel uit. Misschien verdwijnt er hier of daar nog wel een klein beetje van de oude verbuigingen (denk bijvoorbeeld aan de Vlamingen die in plaats van iets ongewoons, iets bijzonders al zeggen: iets ongewoon, iets bijzonder). En het is mogelijk dat ook onze volgordepatronen nog iets verder verstrakken. Maar alles bij elkaar lijkt het me niet veel meer. Ik denk dat Sapirs drift een aflopende zaak is. Er is een groeiend aantal vaste verbindingen, zoals ‘op de hoogte’, ‘in de war’, ‘aan de drank’ en ‘in de gaten houden’. ■ Vervasting Komen het Nederlands, het Engels, het Frans en het Deens nu in rustiger vaarwater? Zijn ze na een roerige verbouwing van twee millennia dan eindelijk tot rust gekomen? Nee, ik denk niet dat het zo is. Sapirs drift mag dan een aflopende zaak zijn, deze talen zijn intussen een compleet nieuwe richting ingeslagen. Die nieuwe richting is in feite al enkele eeuwen zichtbaar, maar tot nu toe heeft er eigenlijk niemand aandacht aan besteed. De belangrijkste tendens die deze talen momenteel vertonen, is de ontwikkeling van een groeiend aantal vaste verbindingen. Ik bedoel combinaties zoals op de hoogte, in de war, aan de drank, in de gaten houden, zijn best doen, zacht gezegd, onder vier ogen, stuk voor stuk, een fluitje van een cent en een gepasseerd station. In het hedendaagse Nederlands krioelt het van zulke vaste verbindingen. Overigens net als in andere Europese talen. Fascinerend is dat bijna al die verbindingen betrekkelijk jong zijn - linguïstisch gezien jong, dus honderd of tweehonderd jaar, hooguit driehonderd jaar. In het middeleeuwse Nederlands bestonden ze hoegenaamd niet. En wat ook opmerkelijk is: ze worden steeds vaster. Zo zei men honderd jaar geleden: ‘Ze komen met hun zessen’ en ‘We komen met ons drieën’, maar dat is tegenwoordig bijna altijd: ‘met z'n zessen’ en ‘met z'n drieën’. Dat vormen als we en z'n niet overeenkomen in getal duidt op vervasting. Nog een voorbeeld. In de negentiende eeuw zei men ook wel: ‘Wij nemen ons afscheid’, maar nu is het enkel nog: ‘Wij nemen afscheid.’ Van de twee mogelijkheden is er maar eentje over - wederom vervasting dus. ■ Hoofdrolspelers Sapir schreef in 1921 over de langetermijnontwikkeling van talen met naamvallen en veel werkwoordsuitgangen naar talen zonder naamvallen en met weinig werkwoordsuitgangen, maar waar de woorden vaak een vaste plaats in de zin hebben. Over vaste verbindingen heeft hij niets gezegd. Als we de tendens waarover Sapir schreef, de overgang noemen van fase I naar fase II, dan kunnen we de opkomst en groei van de vaste verbindingen aanduiden als de overgang van fase II naar fase III. Momenteel zijn we hard op weg naar fase III. Omdat woorden met naamvalsuitgangen (denk nog even aan dat Latijnse puellam) of werkwoordelijke uitgangen (het Oudengelse singath) als het ware hun eigen werking uitdrukken, zijn ze in hoge mate autonoom, oftewel onafhankelijk van andere woorden. Zo was het inderdaad in het Latijn en het Gotisch. ‘Onveranderlijke woorden’ daarentegen (het Engelse sing en went) moeten het voor hun interpretatie meestal hebben van de context. Ze zijn dus minder autonoom en werken in groepsverband. In talen van fase I, zou je kunnen zeggen, zijn woorden de hoofdrolspelers; in talen van fase II zijn het de woordgroepen en de zinsdelen die het spel bepalen. En dat zijn woordgroepen van wisselende samenstelling. In deze lijn zouden we fase III nu kunnen omschrijven als een stadium waarin de woordgroepen meer en meer een vaste samenstelling krijgen. ■ Ontleden Het verschil tussen woordsoorten en zinsdelen is in de taalkunde bekend genoeg, en iedereen die op school heeft leren ontleden, heeft ermee te maken gehad. Woordsoorten verschillen van elkaar op grond van hun verschillende eigenschappen. Een ‘zelfstandig naamwoord’ heeft nu eenmaal andere eigenschappen dan een ‘werkwoord’ of een ‘voorzetsel’. Bij de zinsdelen gaat het {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} om iets heel anders. ‘Onderwerp’, ‘lijdend voorwerp’ of ‘bepaling’: dat zijn geen éígenschappen van groepen, maar functies of rollen. {== afbeelding De Amerikaanse taalkundige Edward Sapir (1884-1939) schreef over ‘drift’: het verschijnsel dat talen naamvallen en uitgangen verliezen. ==} {>>afbeelding<<} Het komt erop neer dat in talen van fase I de grammatica grotendeels gebaseerd is op eigenschappen (namelijk van de diverse woordsoorten). In talen van fase II daarentegen draait de grammatica grotendeels om functies (namelijk van de zinsdelen en de woordgroepen). ■ Schimmig statuut En hoe staat het met fase III? Waar draait het om als de taal in toenemende mate werkt met vaste verbindingen? Ik weet niet wat ik ervan denken moet. In ieder geval verliezen de onderdelen van een vaste verbinding hun woordsoortkenmerken. Neem nu afscheid nemen. In deze combinatie is afscheid nauwelijks nog een zelfstandig naamwoord te noemen, want het heeft hier geen meervoud (je kunt geen ‘afscheiden nemen’), er kan geen lidwoord bij (‘een afscheid nemen’? Onmogelijk!) en er kan geen bezittelijk voornaamwoord bij (‘zijn afscheid nemen’ klinkt uiterst merkwaardig). Kortom: afscheid is in deze combinatie zo ongeveer alles kwijt wat typisch is voor een echt zelfstandig naamwoord. Is het nog wel een woord? Tegelijkertijd is het ook zijn functie kwijtgeraakt, want een lijdend voorwerp kun je het ook niet meer noemen. Hetzelfde verschrompelen van woordeigenschappen en zinsdeelfuncties zien we bij op de hoogte, aan de drank, in de gaten houden, zijn best doen en een gepasseerd station. De onderdelen versmelten niet, maar wat ervan overblijft, heeft een tamelijk schimmig statuut. Op de een of andere manier horen de onderdelen bij elkaar, maar ik kan niet zeggen hoe de samenwerking georganiseerd is. Ik noem zulke vaste verbindingen voorlopig, bij gebrek aan een betere term, ‘netwerken’. In de combinatie ‘afscheid nemen’ is ‘afscheid’ nauwelijks nog een zelfstandig naamwoord te noemen. ■ Middeleeuws geld De grote lijn van de langetermijnontwikkeling laat zich dus verdelen in fase I, fase II en fase III. In fase I gaat het om woorden, in fase II om groepen of zinsdelen, in fase III om vaste verbindingen. Anders gezegd: om eigenschappen (van woorden), om functies (van zinsdelen) en om netwerkachtige structuren van de vaste verbindingen. Deze uitkomst, van eigenschappen → functies → netwerken, is niet alleen voor de taalgeschiedenis interessant. Wie een beetje bekend is met de Europese algemene geschiedenis en de cultuurgeschiedenis, komt dit trio overal tegen. Ook op terreinen die ver buiten de taalgeschiedenis liggen en er ogenschijnlijk niets mee te maken hebben. Ik geef een voorbeeld: de geschiedenis van ons geld. Daarover is veel bekend. Middeleeuws geld ontleende zijn waarde aan het gewicht van zilver of goud. Middeleeuws geld moest dan ook altijd gewogen worden. Zijn waarde is een eigenschap van het zilver of het goud. Tegen het einde van de Middeleeuwen begint dat te veranderen. De waarde van het geld raakt dan los van het gewicht van de munten. Dat opent de deur voor het bankbiljet, dat materieel weinig waard is, maar staat voor een afgesproken waarde. De waarde van een bankbiljet is dus een functie. In de loop van de twintigste eeuw treedt dan weer een nieuwe toestand in, als het girale geld in opmars is, een bedrag op een rekeningafschrift. Momenteel is het meeste geld in de wereld niet materieel, maar virtueel. Ik ben niet de uitvinder van de term netwerkgeld. ■ Nieuw licht Het voorbeeld van het geld laat zich vermeerderen met vele andere voorbeelden. In mijn boek Taal op drift ga ik daar uitgebreid op in. De ontwikkeling van eigenschappen → functies → netwerken, wat de grote lijn is in de ontwikkeling van veel Europese talen, blijkt buiten de taal een frequent patroon. Daardoor komt de taalgeschiedenis natuurlijk in een nieuw licht te staan. Wat er met de taal gebeurde en ook momenteel gebeurt, is dan helemaal niet specifiek voor taal, maar gewoon hetzelfde als wat overal in de samenleving gebeurt. Dat is, als je erover nadenkt, eigenlijk geen opzienbarende conclusie. Ik denk zelfs dat deze conclusie voor de hand lag. Maar dat klopt niet, want in de hele taalwetenschap kom je zoiets niet tegen. Waarom taalkundigen niet zo denken, weet ik niet. Maar ik veronderstel dat nu weldra iemand dat zal komen uitleggen. Taal op drift van Joop van der Horst verschijnt op 17 juni bij uitgeverij Meulenhoff. Lezers van Onze Taal kunnen het boek met korting bestellen. Zie de lezersaanbieding op blz. 175. {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} Raarwoord Loodportemonnee Guus Middag over opmerkelijke woorden, oud en nieuw. In het kleedhokje van de röntgenafdeling kwam ik het woord voor het eerst tegen: loodportemonnee. Wat is dat nu weer? Het klinkt wel grappig - een portemonnee waarin je nu eens geen waardevolle munten, of biljetten, kunt opbergen, maar lood. De loodportemonnee, zo leerde de instructie in vijf talen op de muur van het kamertje, is een hulpmiddel dat bij sommige röntgenfoto-opnamen wordt gebruikt. Het is een kleine beurs die met een knijpmechanisme open en dicht klapt. Zo'n knijpportemonneetje werd vroeger vanwege zijn vorm en het bijbehorende geluid wel een ‘klapkutje’ genoemd. In het hedendaagse röntgenonderzoek wordt het nu juist gebruikt voor de bescherming van de teelballen. Die blijken extra gevoelig voor de kwalijke inwerking van röntgenstraling. Het beursje is rondom gevoerd met een laag lood. Daar komt geen straling doorheen. Hoe gaat het nu verder? In de loodportemonnee bevindt zich, met het oog op de hygiëne, een verwisselbaar plastic zakje. Na het openklappen laat men het scrotum in het plastic zakje neer. Daarna klapt men de portemonnee weer dicht. ‘De penis laat u erbuiten’, zo meldt de instructie. Aldus is de patiënt gereed voor een foto van zijn heupstreek - zijn kostbaarste zaakje veilig weggeborgen voor de gevaarlijke straling. Na afloop mag men eerst de balzak uitnemen. Daarna het plastic zakje. Het plastic zakje weggooien en de loodportemonnee weer inleveren bij de radiologische zuster. Duidelijke plaatjes. Heldere uitleg. Alles goed geregeld zo. En ze hadden er dus een mooi woord voor gevonden: loodportemonnee. Op internet vind je ook wel: loodportefeuille. Het klinkt als een oud en eerbiedwaardig ding, dat in de loop der tijd zijn nut heeft bewezen. Adellijk en ambachtelijk. Geruststellend ook wel - geruststellender dan ballenknijper, zoals het ook genoemd had kunnen worden. Guus Middag {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Van Aaf tot z Bedbank Iedereen weet hoe het werkt als je een huis koopt. De taal die makelaars gebruiken, staat op geen enkele wijze in verband met de werkelijkheid. Een huis met veel authentieke details is een huis in staat van verbrokkeling. Een mogelijke extra slaapkamer is een nis waar een normaal mens alleen een bezem en een stofzuiger in zou zetten. Dat weet je. Daar hou je rekening mee, als je Funda leest, en nog eens leest, en (dit komt vooral bij huiszoekende vrouwen voor) op een gegeven moment zelfs uit hebt. Maar als je een vakantiehuis wilt huren, moet je opnieuw beginnen om de taal der huizenaanbieders te doorgronden. Zo kwam ik er, na jaren vakantiehuisjes zoeken, pas dit jaar achter wat een ‘urbanisatie’ is. Je komt de term vaak tegen in advertenties voor vakantiehuizen in landen als Spanje en Portugal. Wat blijkt een urbanisatie te zijn? Zo'n enge groep witte of terracotta nieuwbouwhuisjes, vaak aan de rand van een al veel te volle strandstad als Marbella of Faro, tegen een heuvel aan gebouwd, aan een achtbaanssnelweg. Ook slinks: de formulering 2-4 personen. Let maar eens op. Veel huisjes worden aangeboden voor 2-4 personen. Nu zocht ik dus aanhoudend naar een huisje voor vier personen, en vond die formulering altijd wat raar. Natuurlijk is een huisje voor vier personen ook altijd prima bruikbaar voor twee personen, dacht ik steeds. Maar wat hier altijd bedoeld wordt, is: er is maar één slaapkamer. De andere ‘slaapkamer’, voor de resterende twee personen dus, is een bedbank, die midden in de woonkamer staat, die toch al niet heel groot is, want het is een vakantiehuisje, en vast ook niet heel comfortabel. Sindsdien zoek ik op vakantiehuisjes voor ‘4-6 personen’. Dat werkt beter. Maar ook een op het eerste gezicht eenduidig woord als zwembad kan door huizenverhuurders breed opgevat worden. Een grote opblaasbare tobbe is ook een zwembad. En een leegstaand bassin van beton ook. Daarom boekte ik uiteindelijk een huis bij twee Spaanse verhuurders die benadrukten wat ze allemaal niet hadden. ‘We hebben geen zwembad, maar wel een stromende rivier’, stond er op hun site. ‘We hebben geen tv met honderd zenders, maar wel een sterrenhemel met miljoenen sterren.’ En zo ging de opsomming nog even door. Ze hadden ook geen wifi, maar wel, geloof ik, een moestuin. Of een ezel. Dit bleken huizenverhuurders te zijn die geen contract wilden opsturen en geen aanbetaling hoefden ‘omdat we in de goedheid van de mens geloven’. Prima. De aanstaande zomervakantie zal uitwijzen of dit pure eerlijkheid of een geheel nieuwe vorm van bedrog is. Aaf Brandt Corstius {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Hersenen, financiën, jeans Woorden die alleen in het meervoud bestaan: plurale tantum Berthold van Maris Ooit gehoord van ‘een mazel’? Of ‘een onkost’? Er zijn woorden die alleen in het meervoud bestaan. Hoe komt dat? En waarom ligt het in andere talen allemaal net weer anders? Zo zijn de Engelse woorden voor ‘broek’ en ‘bril’ altijd meervoud: trousers, glasses. Verkenning van een opmerkelijk taalverschijnsel. {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Wat hebben hersenen, geld en duisternis met elkaar gemeen? Het zijn begrippen die in sommige talen worden uitgedrukt met woorden die alleen een meervoudsvorm hebben. Hersenen is in het Nederlands altijd meervoud. ‘Geld’ is in het Russisch dengi (meervoud). En ‘duisternis’ kan in het Frans worden uitgedrukt met de meervoudsvorm tenèbres, en in het Latijn met (het eveneens meervoudige) tenebrae. De wat moeizame term voor dit soort woorden, plurale tantum, komt trouwens ook uit het Latijn en betekent ‘alleen (tantum) meervoud (plurale)’. Het meervoud van plurale tantum is pluralia tantum. Erg logisch is het niet dat er zelfstandige naamwoorden zijn die alleen een meervoud hebben. Want de logica zegt: wat een meervoud heeft, heeft ook een enkelvoud. Waarom komt deze vorm dan toch voor? ■ Gehirn Waarom is hersenen altijd meervoud? Het Duits laat zien dat het ook anders kan, met Gehirn (enkelvoud) en Gehirne (meervoud). En in het Nederlands zelf hebben we natuurlijk ook nog brein, meervoud breinen. Hersenen kan, anders dan brein, zowel naar het orgaan verwijzen als naar de grijze substantie waar dat orgaan van gemaakt is. Mensen die graag varkenshersenen eten, zullen nooit zeggen dat ze een liefhebber zijn van ‘varkensbrein’. Hersenen kan dus ook een stofnaam zijn. Net als bloed, zweet en sperma. Maar die woorden hebben standaard alleen een enkelvoud; hersenen, het buitenbeentje, heeft alleen een meervoud. Dat een oud-Germaans woord (door de specialisten gereconstrueerd als hirsnia) zich in het Nederlands ontwikkeld heeft tot hersenen, maar in het Duits tot Gehirn, is interessant. Gehirn, met dat {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} prachtige Germaanse voorvoegsel ge-, is volgens sommige Duitse etymologen van oorsprong een collectivum, een verzamelnaam, en daarmee net zo'n soort woord als gebeente, gedierte, gebergte, etcetera. Die woorden laten in het midden of het om een of meerdere beenderen, dieren of bergen gaat, en hebben alleen een enkelvoudsvorm. Misschien was Gehirn ooit ook zo'n woord, en werd het later door de sprekers van het Duits ‘geherinterpreteerd’ als verwijzend naar een voorwerp (het brein dus), dat naast een enkelvoud dus ook een meervoud kan hebben. ■ Herinterpretatie Als het Nederlands het net zo had gedaan als het Duits, hadden we hier het woord gehersente gehad. Maar in plaats daarvan is het bij ons hersenen geworden - ook een niet-telbaar woord, maar dan een dat standaard de meervoudsvorm krijgt. Dat woord werd al in de Middeleeuwen gebruikt. De anatomische kennis was toen nog gering, en misschien wist men niet goed of men de hersenen moest zien als iets enkelvoudigs of iets meervoudigs - als een verzameling van grijze kwabben of gewoon als een grijze substantie, zoals bloed een rode substantie was? In de Middeleeuwen en de Renaissance werd naast hersenen ook hersen gebruikt. Maar, en dat is ook weer zo typisch, hersen was waarschijnlijk ook al meervoud. Al is dat alleen te zien aan overgeleverde citaten waarin hersen het onderwerp is. En daar is er maar één van, een versregel van Hooft uit 1627: ‘Haer' helder' harssen zijn bedwelmt met teêre tóghjes.’ Als hersen of harsen ook al een plurale tantum was, dan moet het zó gegaan zijn: hersen werd geherinterpreteerd als een enkelvoud, om er daarna - opnieuw - een meervoud van te maken. Blijkbaar bleef men twijfelen tussen enkelvoud en meervoud. ■ Ingewanden Er zijn wel meer lichamelijke woorden die alleen een meervoud hebben: ingewanden, uitwerpselen, gelaatstrekken. Ingewanden is duidelijk een collectivum: het kan alleen naar een verzameling organen verwijzen. Je kunt niet zeggen: ‘De dikke darm is een ingewand.’ Bij uitwerpselen is het over het algemeen niet belangrijk of die in enkelvoudige of in meervoudige toestand het lichaam hebben verlaten. Zoals uitwerpselen altijd meervoud is, zo is poep, stront en kak altijd enkelvoud. Wie toch tot tellen wil overgaan, heeft de beschikking over de telbare woorden drol en keutel: ‘twee drollen’, ‘vijf keutels’. Gelaatstrekken is ook een mooi geval. Je herkent het gezicht van iemand altijd aan meerdere kenmerken tegelijk, maar welke dat precies zijn en hoeveel het er zijn, daar ben je je niet van bewust. Dus is een plurale tantum hier heel erg op zijn plaats. Dan zijn er de ziektes die altijd met een meervoud benoemd worden: mazelen, pokken en waterpokken - ziektes die zich altijd in het meervoud openbaren: mazelen in de vorm van rode vlekjes, pokken als blaasjes op de huid. Etymologen denken dat mazelen oorspronkelijk ‘vlekjes’ betekent, en pokken ‘zweren’ of ‘puisten’. Maar de enkelvoudige vorm van die woorden, mazel en pok, zijn nooit aangetroffen. Ook niet in de vroegste middeleeuwse teksten. Dus ook toen al waren het pluralia tantum. Maar is mazelen wel meervoud? In de meest gebruikelijke combinatie, de mazelen hebben, kun je dat strikt genomen niet zien. Je kunt dat alleen ondubbelzinnig vaststellen in zinnen waarin mazelen het onderwerp is. En dan blijken er twee mogelijkheden naast elkaar voor te komen (aldus Google): -Mazelen zijn zeer besmettelijk. -Mazelen is zeer besmettelijk. Blijkbaar wordt mazelen vaak ge(her)interpreteerd als een enkelvoud. ■ Lurven Er zijn nog meer domeinen waarin opvallend veel pluralia tantum voorkomen. Het financiële domein bijvoorbeeld: onkosten, kosten, baten, financiën. Dat zijn allemaal dingen die alleen maar interessant zijn als ze in het meervoud tot ons komen. Zoals ‘geld’ in het Russisch. In het ambtelijke taalgebruik zijn pluralia tantum vrij populair. Misschien klinken ze ook wel, door hun meervoud, wat deftiger dan gewone woorden: notulen, bescheiden, annalen. Maar ook de taal van de straat is er niet vies van: kapsones, trubbels, jatten. Wat zijn jatten eigenlijk? Als je die vraag aan verschillende mensen stelt, zal de een ‘vingers’ zeggen en de ander ‘handen’. De etymoloog weet dat het afstamt van het Jiddische woord voor ‘hand’. Het enkelvoud van jatten bestaat niet. Het komt voornamelijk in uitdrukkingen voor waarin enkelvoud of meervoud niet van belang is: ‘Blijf met je jatten van me af’, ‘Ik heb kouwe jatten.’ Dat lijkt een beetje op hoe lurven en hurken gebruikt worden, namelijk alleen in uitdrukkingen: iemand bij zijn lurven pakken, op je hurken zitten. Lurven en hurken lijken daarin voor lichaamsdelen te staan, maar welke lichaamsdelen? Het enige wat we weten is dat die lichaamsdelen in het meervoud benoemd kunnen worden. Er zijn ook etymologen die denken dat lurven oorspronkelijk ‘vodden’ betekende. Het meest alledaagse plurale tantum is: kleren. Ook weer een aardig geval, want kleren heeft een broertje dat alleen in het enkelvoud bestaat: kleding. Er zijn min of meer vergelijkbare paren: lieden en lui, letteren en literatuur, en zoals we al zagen: uitwerpselen en poep. Ambtelijke termen als ‘notulen’, ‘bescheiden’ en ‘annalen’ klinken door hun meervoud misschien deftiger dan gewone woorden. ■ Meervoudig kledingstuk In Europa hebben alle talen pluralia tantum, niet alleen de talen die tot de Indo-Europese taalfamilie behoren, maar ook die paar Europese talen die daarbuiten vallen (Fins, Hongaars, Baskisch). En iedere taal heeft op dit gebied zijn eigen voorkeuren. Voor de Nederlander is het vreemd dat het Engelse woord voor ‘broek’ altijd meervoud is: trousers. Hoe zit dat? Het heeft misschien te maken met de geschiedenis van het woord broek. Rond het jaar nul droegen de Galliërs een soort wollen broeken, waar de Romeinen, zelf niet broekdragend, zich over verbaasden en zich ook vrolijk over maakten. ‘Broek-dragend’ (bracas indutus) werd een gevleugeld woord en betekende zoiets als ‘exotisch’, ‘barbaars’. De Romeinen gebruikten voor die Gallische broek het woord bracae (en als lijdend voorwerp: bracas), dat net als trousers meervoud is. Zelf droegen de Romeinen kledingstukken die op jurken en rokken leken en daarnaast dingen die op kousen leken. De Gallische broeken zagen er vanuit het Romeinse perspectief ongewoon uit: als twee pijpen of twee lange kousen. Misschien dat ze er daarom in het meervoud over spraken. {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} Bracae was vermoedelijk weer geïnspireerd op een Keltisch woord dat de Galliërs er zelf voor gebruikten. In het Nederlands werd dat broek. In het Engels bleef het meervoud: breeches. En vervolgens ook: trousers, pants, long johns (‘lange onderbroek’), jeans (‘spijkerbroek’). Jeans is nu ook Nederlands (vooral Vlaams-Nederlands) voor ‘spijkerbroek’, maar het is enkelvoud geworden - het is geherinterpreteerd; in Vlaanderen (en Nederland) draagt men ‘een jeans’. Aan de Engelse kijk op de broek als een meervoudig kledingstuk hebben we in het Nederlands onze onzekerheid over panty/panty's te danken. ‘Ik droeg een panty’ en ‘Ik droeg panty's’ komen naast elkaar voor. Het Engels heeft nog meer van die woorden die een voorwerp zien als iets tweevoudigs: de woorden voor ‘bril’ (glasses, spectacles), voor ‘verrekijker’ (binoculars), en voor ‘schaar’, ‘tang’, ‘pincet’ en alles wat daarop lijkt (scissors, tongs, pliers, tweezers). ■ Militaire termen Het Latijn heeft opmerkelijk veel pluralia tantum. De term komt niet voor niets uit het Latijn. De verrassendste en wat mij betreft mooiste zijn de woorden voor ‘duisternis’ (tenebrae), ‘rijkdom’ (divitiae) en ‘genot’ (deliciae). In de meeste andere talen, zoals het Nederlands, zijn dit nu juist woorden die alleen enkelvoud hebben. En daarnaast heeft het Latijn de nodige militaire termen die altijd meervoud krijgen: ‘wapens’ (arma), ‘verdedigingsmuren’ (moenia), ‘hinderlaag’ (insidiae), ‘buit’ (spolia). Maar ook ‘huwelijk’ is in het Latijn meervoud: nuptiae. Dat klinkt door in de moderne Romaanse talen, zoals het Frans (les noces). En in het Fins is niet alleen ‘bruiloft’ een plurale tantum, maar ook ‘begrafenis’. Misschien dat dat een beetje te vergelijken is met ons wittebroodsweken. Daar bestaat ook geen enkelvoud van. ‘We zitten nu in onze eerste wittebroodsweek’ klinkt raar. ■ Singularia tantum Stofnamen gelden in het Nederlands als ‘singularia tantum’ (woorden met alleen enkelvoud): goud, water, ijzer, hout, rijst. En zo is het in veel talen. Dat lijkt vreemd, want het gaat hier om niet-telbare zaken, die zich dus ook onttrekken aan de tegenstelling enkelvoud-meervoud. Maar het enkelvoud is ook de neutrale grammaticale vorm, die standaard gebruikt wordt bij begrippen die niet telbaar zijn. Zouden er ook talen zijn waarin de stofnamen net zo gemakkelijk met een plurale tantum uitgedrukt kunnen worden? Ja, die zijn er. Maar daarvoor moeten we een eindje buiten Europa zijn, in Afrika ten zuiden van de Sahara, waar de Bantoetalen gesproken worden. Die werken niet met uitgangen, maar met voorvoegsels. En zoals het Nederlands verschillende uitgangen voor meervoud heeft (-en, -s, -eren), zo heeft de bekendste Bantoetaal, het Swahili, verschillende voorvoegsels voor het meervoud, zoals ma- en vi-. Het mooie is: de meeste woorden die met ma- beginnen, hebben alléén een meervoud. Wat de stofnamen betreft gaat het om woorden voor ‘water’ (maji), ‘melk’ (maziwa) en ‘olie’ (mafuta). Vloeistoffen dus. Maar er zijn ook een aantal andere stofnamen met ma-: ‘gras’ (majani) en ‘groente’ (matunda). En ook zelfstandige naamwoorden die van een werkwoord zijn afgeleid behoren tot deze groep met alleen een meervoudsvorm. ‘Leven’, afgeleid van het werkwoord voor ‘leven’ (ishi), is maisha. ‘Liefde’, afgeleid van ‘liefhebben’ (penda), is mapenzi. De Swahiliwoorden voor ‘gesprek’, ‘pijn’, ‘kleding’, ‘succes’ en ‘revolutie’ zijn ook allemaal pluralia tantum. ‘Jeans’ is enkelvoud geworden; in Vlaanderen (en Nederland) draagt men ‘een jeans’. ■ Ongelukjes Buiten Europa en Afrika zijn er niet zo heel veel talen die pluralia tantum hebben. De reden daarvoor is eenvoudig. In de taalfamilies van die andere continenten is het onderscheid tussen enkelvoud en meervoud minder belangrijk. Als uit de context duidelijk is - en vaak is dat zo - of iets enkelvoudig of meervoudig is, hoef je dat niet expliciet aan te geven. In het Chinees wordt dus voor ‘dier’ en ‘dieren’ hetzelfde woord gebruikt. En zo doen heel veel talen het. In Europa en een groot deel van Afrika kunnen we dat niet doen. Zodra we een zelfstandig naamwoord in de mond nemen, zijn we verplicht om te kiezen tussen enkelvoud en meervoud. En als talen je verplichten om telkens die keuze te maken, kun je af en toe problemen verwachten. Er is een systeem, maar sommige woorden passen daar niet helemaal goed in. En die hebben dan bijvoorbeeld opeens alleen maar een meervoudsvorm. Zo bezien zijn de pluralia tantum kleine ongelukjes. Komen er intussen nog pluralia tantum bij in het Nederlands? En welke zijn dat dan? Ik dacht eerst dat brusjes, trendy Nederlands voor ‘broers en zussen’, er een was. Maar helaas, ik zie op internet dat er grappenmakers zijn die ook het woord brusje gebruiken. Wel overduidelijk plurale tantum is taliban, dat in de Afghaanse taal Pasjtoe het meervoud is van talib (‘student’). Dat kan in het Nederlands alleen in het meervoud gebruikt worden. Wil je er een enkelvoud van maken, dan moet je je toevlucht nemen tot een ander woord: talibanstrijder. Maar de mooiste nog niet al te oude pluralia tantum vind ik de aan het Engels ontleende woorden sixties, seventies, eighties en dergelijke: ‘De sixties stonden helemaal in het teken van ...’ Je kunt niet zeggen: ‘1965 was een sixty.’ {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} Klassewerk In de klas zijn vaak mooie taalvondsten en grappige ontsporingen te horen en te lezen. Maandelijks komen ze langs in de rubriek ‘Klassewerk’. Bijdragen zijn van harte welkom op klassewerk@onzetaal.nl. Matig? Ralph Niels - Cuijk Sinds ruim een jaar ben ik docent informatica bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, en een van de grote voordelen van het werk is de hoeveelheid taalkronkels die ik tegenkom. De leukste vond ik wel iets wat ik vond in een portfolio van een student. Hij verraste me met zijn zelfkennis. Bij een stukje over een project - waarbij hij niet zulk goed werk had geleverd - zie ik in grote letters ‘proces matig’ en ‘product matig’ staan. Helaas blijken het tussenkopjes met spatiefouten te zijn. Ook aardig: bij een tentamen geeft een student als antwoord: ‘Het is een Venndiagram, want de cirkels zijn over elkaar heen gelapt’. Hij bedoelde dat de cirkels elkaar overlappen. {== afbeelding ‘Het is een Venndiagram, want de cirkels zijn over elkaar heen gelapt.’ ==} {>>afbeelding<<} Fots kapiet Sonia Vinck Een klasgenote kwam te laat in de les. De leraar vroeg (en versprak zich daarbij): ‘Je bis gemust?’ (‘Je bus gemist’, dus.) Waarop het meisje heel gevat antwoordde: ‘Nee, mijn fots was kapiet.’ Cloaca Anne van Bleek - 's-Gravendeel Toen ik op de middelbare school zat, vertelde de docent biologie eens over de cloaca. Hij legde uit dat dit een lichaamsopening van sommige dieren is waaruit ontlasting alsook eieren worden afgescheiden. ‘Aha!,’ zei een klasgenoot begrijpend, ‘een soort “anusje-van-alles” dus!’ Juiste vorm Marjolein Hermes - 's-Hertogenbosch Drie jaar lang ben ik werkzaam geweest als docent Nederlands op een vmboschool voor kinderen met een zogeheten rugzakje (ADHD, dyslexie, autisme etc.). Tijdens deze jaren heb ik behoorlijk wat anekdotes verzameld. Een leerling met autisme was bezig met een schrijfopdracht, maar hij volgde het niet helemaal. Ik kwam bij hem zitten en vroeg: ‘Waar ben je?’ Hij antwoordde bloedserieus: ‘Lokaal 2.12, juf.’ Ook als ik proefwerken afnam, kwamen leerlingen met onverwachte antwoorden. Zo luidde bij een toets over zinsontleding de opdracht als volgt: ‘Vul de juiste vorm in op de stippellijn.’ Tijdens het nakijken zag ik dat een leerling het volgende had gedaan: 1.De volgende morgen ...juiste vorm... (lopen) Kees naar de slager. 2.Juiste vorm... (lachen) hij echt zo hard naar jou? 3.Terwijl ik naar huis ga, zie ik mijn klasgenootjes heel hard ...juiste vorm... (rennen). Het zweeds Henrico Bassie - Werkendam Ik herinner mij twee taalanekdotes uit de tijd dat ik op de middelbare school zat. In een proefwerk waarbij een vraag was gesteld over protestantse werkethiek, had een leerling de vaak gebruikte tekst uit Genesis (3:19) zo opgeschreven: ‘In het zweeds uws aanschijns zult gij brood eten.’ Dat moest natuurlijk ‘zweet’ zijn. Tijdens de aardrijkskundeles werd gevraagd wat ‘de Hebrides’ zijn. Een klasgenoot antwoordde: ‘Mannelijke bruiden.’ Flickered A.C.J. van Beek - Rijsbergen Op de mulo in 1968 moesten we tijdens de Engelse les in die taal zeggen dat ‘de kaars flakkerde’, oftewel: ‘the candle flickered.’ Net toen de leraar deze vertaling had gegeven, zag hij dat een leerling niet aan het opletten was. Dus vroeg hij hem: ‘Vertel eens Kees, wat was er nou met die kaars?’ Waarop Kees, die nog net één woord van de vertaling had meegekregen, zei: ‘Eh, die viel, meneer.’ Hiep hiep... Monique Cornelissen - Huizen Mijn collega, de juffrouw van de eerste klas (wat nu groep 3 is), was jarig. Zoals gebruikelijk mochten de kinderen de klas versieren. Dit gebeurde met veel overgave. De juf was blij verrast toen ze die ochtend binnenkwam. Opgetogen gezichtjes, feestelijke stemming, overal slingers en papieren bloemen. Het schoolbord was nog dichtgeklapt. De jarige juf draaide de zijborden open om de tekening binnenin te onthullen, maar schrok een beetje terug. Met kanjers van letters stond er: ‘HIEP HIEP HOER’. Het bord was net te klein. Trainingen Taaladviesdienst Zou u graag wat zekerder willen worden bij het schrijven of corrigeren van teksten? Volg dan een training van de Taaladviesdienst van Onze Taal. U kunt u een dag lang verdiepen in de spelling, of u kiest voor een training die ook de belangrijkste vragen over grammatica (o.a. verwijswoorden) en leestekens beantwoordt. Nieuw in ons aanbod is de ‘flitstraining werkwoordspelling’: in één avondsessie van twee uur wordt uw kennis van de basisregels opgefrist en leert u de valkuilen te herkennen. Actuele informatie over het trainingsaanbod, prijzen en aanmelding is te vinden op www.onzetaal.nl/taaltrainingen. Leden van Onze Taal profiteren van een flinke korting. Trainingen in Amsterdam (Openbare Bibliotheek): •donderdag 19 september: spelling compleet (5 uur) •donderdagavond 19 september: flitstraining werkwoordspelling (2 uur) •donderdag 3 oktober: opfristraining taalregels: spelling, grammatica, leestekens (5 uur) •zaterdag 2 november: spelling compleet (5 uur) Trainingen in Eindhoven (Openbare Bibliotheek): •dinsdag 8 oktober: spelling compleet (5 uur) •donderdag 31 oktober: opfristraining taalregels: spelling, grammatica, leestekens (5 uur) {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} Riemer Reinsma Namen op de kaart De wildernissen van toen Waar komt de naam Schiphol vandaan? Heeft Abel Tasman inderdaad Tasmanië ontdekt? Waarin onderscheidt een terp zich van een wier? Dit soort vragen kunnen rijzen als je met de vinger over de landkaart gaat. Riemer Reinsma gaat er in zijn tweemaandelijkse rubriek ‘Namen op de kaart’ op in. Wanneer waren er voor het laatst wildernissen in onze streken? Het hangt er maar van af wat je onder een wildernis verstaat. Als het een terrein is waar de mens nog nooit noemenswaard zijn invloed heeft laten gelden, moeten we diep in de prehistorie duiken: tot zo'n 5000 jaar terug. Maar onze middeleeuwse voorouders waren minder ‘streng’: voor hen was een wildernis een gebied waar mensen op dát moment niets, of bijna niets mee deden: geen veeteelt, geen landbouw. Aan zulke ‘wildernissen’ uit de Middeleeuwen - en uit de tijd die erop volgde - herinneren sommige namen in Nederland en Vlaanderen. Om te beginnen is er in de buurt van het Vlaamse plaatsje Stekene, even ten zuiden van de grens met Zeeuws-Vlaanderen, een weg met de naam Wildernis, dicht bij een bosrijk gebied dat óók Wildernis heet. Echt ongerepte natuur is het nu niet meer: er lopen fiets- en wandelroutes door. Maar het is aardig om te bedenken dat volgens literatuurwetenschappers de vos Reinaert hier heeft rondgedwaald op zoek naar slachtoffers voor zijn sluwe streken. Ook in het Groene Hart van de Randstad, ten noorden van Leimuiden, ligt een gebied dat Wildernis heet - in dit geval geen dicht bos, maar een moerassig, met riet begroeid terrein. ■ Duivelachtige wezens Wildernis komt van het Oudnederlandse wilthinissi (de th werd uitgesproken op de manier waarop de Engelsen dat ook nu nog doen). Je kunt je afvragen waar die r vandaan komt in wildernis. In woestenij staat die toch ook niet? Waarschijnlijk is die letter erin geslopen onder invloed van woorden als duisternis en hindernis, die teruggaan op duister en hinder - woorden die al een r bezitten dus, én ook woorden die doen denken aan een ontoegankelijk, ongecultiveerd gebied. Zo ervoeren de middeleeuwers de hen omringende woestenij: als verraderlijk, en bevolkt door gevaarlijke dieren en duivelachtige wezens. Het woord wildernis kwam vroeger ook voor in andere vormen, die we nu nog herkennen in plaatsnamen. Neem Willis, tegenwoordig een nieuwbouwwijk in Krommenie, en Wilnis, een dorp in het Groene Hart. De naam van het dorp Wilnis is voor het eerst aangetroffen in 1185 (als Wildenisse), niet zo lang nadat de veenontginningen waren begonnen. Momenteel verraden de sappige, fluweelgroene weilanden nauwelijks meer dat het landschap in die tijd ruig begroeid en moeilijk toegankelijk was, maar op luchtfoto's zie je nog de kronkelige kreken die door de voormalige wildernis stroomden. In de loop van de tijd veranderde de manier waarop de naam van het dorp Wilnis werd uitgesproken: in de zestiende eeuw begon men ‘Willens’ te zeggen. En ook die naam is nog als plaatsnaam bewaard gebleven, enkele tientallen kilometers verderop, want aan de oostrand van Gouda ligt de Willenskade. Die naam herinnert aan een wildernis die spoorloos verdwenen is. Deze ‘willens’ is al eeuwen geleden verveend, en er staat nu een nieuwbouwwijk. ■ Nederlandse Sahara? Nog weer een ander woord voor wildernis was wildert. Ook daarin zit het woord wild, maar nu met een achtervoegsel dat aangeeft dat het om een ‘verzameling’ gaat: een geheel van wilde gebieden. In Noord-Brabant en het aangrenzende deel van België zijn veertien locaties te vinden die het woord wildert bevatten. Zo ligt vlak bij het Belgische dorp Essen het plaatsje Wildert, aan de rand van een groot bos. En niet ver van het Noord-Brabantse dorpje Bosschenhoofd herinnert de naam van een camping, De Wildert, aan een heuse oude wildernis. Heel sporadisch komt ook de naam Woestijn voor als aanduiding voor een wildernis. In de Middeleeuwen was dat een van de woorden waarmee woeste grond werd benoemd. Op de Veluwe staat in de buurt van Vaassen een boerderij die De Woestijn heet, met vlak daarbij de overblijfsels van een oud heideveld. Aan een Nederlands stukje Sahara moeten we hier dus niet denken. Bekend is ook de ‘woestijn’ in Zeeuws-Vlaanderen waaraan een onopvallende, kaarsrechte weg met de naam Woestijnstraat herinnert. Nu ligt hij in een aangeharkt ogend landschap, maar in de Middeleeuwen lagen hier schorren en moerassen; de Woestijnstraat lag op een zandrug en stak wat boven de omgeving uit. Naderhand is alles door de zee overstroomd, maar toen het na verloop van tijd weer was terugveroverd op de zee, was er van de oude wildernis natuurlijk niets meer over. Ook hier heeft Reinaert volgens de kenners rondgezworven. Zelf beschreef de vos het gebied rondom de Woestijnstraat in een hertaalde versie van het Reinaert-epos als ‘een van de grootste woestenijen die men in een rijk kan vinden’. Zou de vos hier opnieuw verzeild raken, dan zou hij weinig meer herkennen en zo snel mogelijk de benen nemen. {== afbeelding De Biebrza in Polen; zo moet het veenlandschap bij Willis er ongeveer uit hebben gezien. Foto: Wikimedia ==} {>>afbeelding<<} {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} Guus Middag Zong Sukkel voor de liefde Waarom zingt Eva de Roovere ‘Jij is lastig’ en ‘fantastig’? En de jongens van Opgezwolle ‘proef die woofer’? En hoe komt het dat dit zo bijzonder klinkt? In zijn rubriek ‘Zong’ staat Guus Middag stil bij de taal en de poëzie die te horen is in allerlei Nederlandstalige liedjes, oud en nieuw. Het is zes uur in de morgen. De nacht is bijna voorbij. Aan het woord is Willy, een van de twee zangers van het duo The Opposites. Het uitgaansleven heeft hem niet gebracht wat hij zocht. Hij is alleen, en niet gelukkig. Wat nu? ‘Zes uur in de morgen, / stad uitgestorven, / bel voor een bootycall, / maar niemand wil het horen.’ Een bootycall is een belletje of een sms'je naar iemand met het verzoek meteen het bed te delen, zonder toekomstverwachtingen. Maar daar heeft op deze ochtend op dit uur kennelijk niemand van Willy's contacten zin in. Dus gaat hij maar dwalen door de stad, en dan dient zich al gauw de ware oorzaak van zijn nanachtmelancholie aan: ‘Loop langs het huis van mijn ex, / het liefst ben ik met haar, / maar die gedachte maakt me gek.’ Hier is dus iemand het verdriet om zijn verbroken relatie aan het verwerken. Hij neemt een taxi naar huis, ziet zijn eenzaamheid onder ogen, en moet dan wel tot déze droevige conclusie komen, die aan het eind van elk couplet met veel gelatenheid wordt herhaald: ik ben een ‘sukkel voor de liefde, koning in de discotheek’. Zo heet ook dit lied: ‘Sukkel voor de liefde’. In de discotheek gaat het altijd geweldig. Daar is hij, zoals het in het refrein heet, ‘omringd door chicks / die willen hangen voor de fame’. Hiphopjargon. De meisjes willen graag dicht bij hem in de buurt zijn, in de hoop dat iets van zijn beroemdheid op hen zal afstralen. Zulke straattaalzinnen met veel Engelse invloeden staan hier naast archaïsch klinkende regels. Op ‘hangen voor de fame’ rijmt hier ‘tranen rollen langs mijn hart zo naar benee’: ouderwetse tranen biggelen langs een ouderwets ontroerd hart naar ‘benee’, een ouderwets woord voor ‘beneden’. De zin die daarop volgt klinkt al even gedateerd: ‘Mijn pijn houd ik verborgen, daarom lach ik met ze mee.’ ■ Smartlap-Nederlands Er zijn twee werelden: de wereld van de discotheek, met de bijbehorende straattaalpraat, waarin Willy zich te midden van zijn chicks groot houdt en de koning uithangt, en de wereld van het eigen stille verdriet, met de bijbehorende sentimentele ontboezemingen in smartlap- Nederlands (‘pijn’, ‘hart’, ‘tranen’) waarin hij niet zo groot meer is - geen koning, maar, hij zegt het zelf, een sukkel. Hij is niet een sukkel ‘in’, maar een sukkel ‘voor’ de liefde. Daarin klinkt de Engelse uitdrukking sucker for love mee. Een sucker for love is iemand die wanhopig op zoek is naar liefde en aandacht. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Daarna is het de beurt aan Big2, de andere zanger van The Opposites. Ook hij vertelt over een verloren liefde en de treurnis als hij rondloopt in zijn lege huis. Er is niemand die hem aankijkt, ‘alleen een spiegel’, en dan vullen wij de rest vanzelf wel aan: daarin ziet hij alleen zichzelf, in al zijn eenzaamheid. Ook hier weer een mix van allerlei registers. Overspannen beeldspraak: één blik in die spiegel veroorzaakt een ‘zwart gat in mijn ziel die me leegzuigt’. Formele managerstaal: ‘elke stap vooruit is gerelateerd aan jou.’ En stoere straattaal: ‘Vergis je niet, ik heb wat bad bitches hiero.’ Maar daarna zingt ook hij het relativerende refrein over de rondhangende meisjes en de tranen die naar benee rollen, en besluit ook hij met dit ontwapenende zelfinzicht: ‘ik ben een sukkel voor de liefde, koning in de discotheek.’ ■ Grafstem In het derde en laatste deel krijgt gastzanger Dennis Princewell Stehr, beter bekend als Mr. Probz, de gelegenheid om zijn versie van de ongelukkige liefde te geven. Ook bij hem is de nacht bijna voorbij. ‘Nog even tot de zon opkomt.’ In het klassieke dageraadslied is dit het moment waarop de minnaar zijn geliefde moet verlaten, om niet door de wachters gezien te worden. Maar dat is hier niet aan de orde. Geen liefdesnacht die spijtig afloopt met een veel te vroeg vertrek, maar een drukke discotheeknacht die eindigt in eenzaamheid. ‘Weer hetzelfde liedje en ik hoor niks anders’, zingt Mr. Probz met gebroken stem. ‘Voel alles glippen uit mijn handen.’ En, met een grafstem: ‘De nachten worden langer.’ Hier geen klassieke troubadoursvreugde om de lente en het licht, het lengen van de dagen en een nieuwe verliefdheid. Dit lied is somber en blijft dat, tot en met de anticlimax. De zon komt op, ‘op mezelf in een ruimte vol mensen’, maar dat drukt de zanger nog meer met zijn neus op de feiten. Hij is alleen. Ook hij is een sukkel voor de liefde. En als je een sukkel voor de liefde bent, weet je wat Mr. Probz inmiddels ook weet: de nachten zijn lang - en ze worden alleen maar langer. {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). Oligarchen C.H. van Yperen - Hilversum In de berichtgeving over de bankellende op Cyprus hoorde ik dat ‘oligarchen’ hun geld kwijt waren. Het ging dan vaak over schatrijke Russen. Zouden alle journalisten het verschil wel weten tussen ‘oliemagnaten’ (grote olieboeren) en ‘oligarchen’? Oligarchen zijn leden van een politiek machtige, voorname kliek; olig(os) is ‘weinig’ en archein is ‘heersen’ in het Grieks. Minstens één radiospreker hoorde ik door de mand vallen: tijdens een uitzending sprak hij van ‘óligarchen’, met de klemtoon zoals bij oliemagnaten! Een beetje oliedom dus. Lingo Thijs Laarhoven - Veldhoven Ik kijk vaak naar Lingo. Het programma is niet perfect, maar wel goed, omdat Nederlanders daardoor nog een beetje leren spellen. Lingo-jurylid JP laat nooit een fout passeren. Of toch wel? Onlangs spelde een van de spelers het woord ‘falikant’. Tot mijn verbazing werd er niets over gezegd. Ik heb het toch maar even opgezocht, en het moet inderdaad faliekant zijn. Het woord had dus afgekeurd moeten worden. Een zeldzame, maar toch teleurstellende fout. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Kostwinnaar Ruud van Koert - Amsterdam Ik hoor het steeds vaker in mijn vriendenen familiekring en las het eind maart ook nog in de strip Sigmund van Peter de Wit in de Volkskrant: ‘kostwinnaar’. Van Peter de Wit hoop ik dat het een grap was vanwege de door hem uitgetekende verbale wedstrijd tussen de seksen, maar het is toch echt kostwinner. Het is geen voetbal. Gesignaleerd Tabletten Walter Pier - Wassenaar Op Villamedia.nl, een website voor journalistiek nieuws, werd onlangs bericht over de enorme hoeveelheden apparatuur die BBC-medewerkers kwijtraken: ‘Werknemers van de BBC zijn sinds 2010 apparatuur ter waarde van 750.000 pond (ruim 822.000 euro) kwijtgeraakt. Dat blijkt uit onderzoek door The Guardian. Het gaat om 399 laptops, 347 mobiele telefoons en 39 tabletten.’ Dat laatste woord is natuurlijk een beetje raar, want het meervoud van tablet als verkorting van tabletcomputer zou tablets moeten zijn. De Engelse uitspraak ‘tèblet’ dwingt dat als het ware af: ‘tèblets’ en niet ‘tèbletten’. Het geschreven meervoud tabletten blijft dan voorbehouden aan de pilletjes, die gewoon de uitspraak ‘tablét’ hebben. Villamedia was trouwens bepaald niet de eerste die het meervoud van tablet als tabletten schrijft; via Google zijn moeiteloos tientallen voorbeelden te vinden. Spaties Roland Tomeï - Ridderkerk De spatiëring in het onderstaande Teletekstbericht van 4 april (rechts) was onwaarschijnlijk toevallig. Ik ben benieuwd wat de kans is dat dit voorkomt en of dit bewust als taalkunst is uitgevoerd. Naschrift redactie Typografen noemen een reeks spaties onder elkaar die een kronkelende lijn vormen een ‘rivier’ of ‘beekje’. Bij dit Teletekst-bericht zou je dan kunnen spreken van een ‘spatiekanaal’. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Navraag bij de redactie van NOS Teletekst leerde dat dit geval niet geheel toevallig tot stand gekomen is. De dienstdoende redacteur: ‘Toen ik een Teletekst-dienst overnam, viel me op dat mijn voorganger (onbewust) alinea 2 en 3 had gescheiden [zie het bericht linksonder - red.]. Ik kon het niet laten om de pagina in die zin verder te “perfectioneren”. Dat was nog een heel gepuzzel, omdat ik ook de kop wilde meenemen. Hier was trouwens nog wel discussie over, omdat het onderwerp zich bij nader inzien minder leende voor frivoliteiten.’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.bh'tje b.bh-tje c.BH'tje 2. a.blocnoot b.blocnote c.bloknoot 3. a.calligraferen b.kaligraferen c.kalligraferen 4. a.geroetsjd b.geroetsjt c.geroetst 5. a.pro forma-zitting b.proforma zitting c.pro-formazitting B. Vergroot uw woordenschat 1.canaille a.gepeupel b.schilderij in grijstinten c.verzonnen nieuwsbericht 2.fustein a.een soort hout b.een soort stof c.houtskoolschets 3.ruditeit a.molligheid b.naaktheid c.ruwheid 4.ielen a.gillen b.kletsen c.overdreven lijnen C. Zoek de fouten 1.We waren recentelijk naar die veelbesproken variëtévoorstelling met mîmespelers, goochelaars, acrobatisten en een boeienkoning. 2.Na drie en half uur spectakel kwamen er enkele adolescenten vanuit de coulissen de bühne op om de spelers bouquetjes bloemen aan te bieden, en vervolgens klonk een continue applaus. D. Extra Zet de taal bij het land. Amhaars Quechua Swazi Urdu Wolof Zuid-Afrika Senegal Peru Pakistan Ethiopië De antwoorden vindt u op bladzijde 177 van dit nummer. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horstlog Chinezen zijn ook mensen Niet zo lang geleden stond er een berichtje in de krant over Chinese kinderen die steeds meer moeite krijgen met lezen. Dat was wetenschappelijk vastgesteld. En de onderzoekers meenden ook gevonden te hebben waar het door kwam. Namelijk doordat de moderne Chinees zijn karakters meestal niet handmatig, met een penseel, op papier tekent, maar met de computer. Dat gaat in het Chinees een beetje ingewikkelder dan bij ons, doordat er zo veel karakters zijn. Je hebt er al gauw een paar duizend nodig, en zo veel toetsen heeft geen enkel toetsenbord. Daar is een oplossing voor gevonden. Die komt erop neer dat Chinezen in eerste instantie met hun toetsenbord de klanken van een woord invoeren, waarna de computer vervolgens een aantal suggesties doet van welke karakters bedoeld kunnen zijn, en daarvan kun je dan het bedoelde karakter aanklikken. Het lijkt omslachtig, maar het gaat toch redelijk vlot. Hoe de omweg ook is, het komt erop neer dat menigeen in China zijn karakters niet meer eigenhandig tekent. De afstand tussen mens en letter wordt daardoor groter, en dat zou leiden tot verminderde leesprestaties. Ik ken de details van het onderzoek niet, maar de uitkomsten lijken me aannemelijk. Ik denk dat het bij ons eigenlijk net zo gesteld is. In de mate waarin iemand schrijft met zijn toetsenbord, en dat geldt intussen voor bijna iedereen en voor bijna alles, wordt de affiniteit met de letters geringer. In de tijd dat je alles met een pen in de hand schreef, zat de juiste spelling als het ware in je vingers. En nog steeds maak ik bij het schrijven met een pen in de hand niet half zo veel spelfouten als met een toetsenbord. Ik denk dat dat voor heel veel mensen geldt. Als dit verband er inderdaad is, en ik twijfel er eerlijk gezegd niet aan, dan geeft dat te denken voor discussies over de spelling. Het is een feit dat de jongere generaties nu (gemiddeld) minder trefzeker spellen dan oudere generaties. Maar als dat komt door onze veranderde manier van schrijven (namelijk met het toetsenbord), dan is de remedie niet om extra spellinglessen te gaan geven of de eisen voor examens te verzwaren. Een meer voor de hand liggende oplossing ligt mijns inziens in het aanpassen van de spelling aan onze veranderde wijze van schrijven. Ik vind namelijk dat je de systemen moet aanpassen aan de mensen, en niet de mensen aan de systemen. De kwestie is overigens waarschijnlijk nog een beetje ingewikkelder. Waar ik in dat krantenbericht niks over lees, en wat ook in Nederlandse spellingdiscussies zelden ter sprake komt, dat is dat de leerlingenpopulatie de jongste drie of vier decennia zo totaal veranderd is. In China waarschijnlijk evenzeer als bij ons. Tot 1970 waren middelbare scholen iets van een kleine elite, en nu van iedereen. Ik weet dat het politiek incorrect is om het zo te zeggen, maar het is toch mogelijk dat die ‘bredere lagen van de bevolking’ op de een of andere manier effect hebben op de prestaties op het vlak van de spelling. Ik zeg dit met voorzichtigheid. Misschien zit ik ernaast. Maar als het klopt, dan zou dat alleen maar mijn stelling versterken dat we beter de spelling kunnen veranderen (namelijk computerproof maken) dan de leerling. Maar ik denk niet dat men daar snel toe over zal gaan. In China trouwens ook niet. Joop van der Horst {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} Redactie Onze Taal Tamtam Taalkundige P.C. Paardekooper overleden Op 1 mei is op 92-jarige leeftijd prof. dr. P.C. Paardekooper overleden. Hij gold als een van Nederlands eigenzinnigste taalkundigen. Bekend werd hij door wat ‘de methode-Paardekooper’ ging heten: een speciale manier van ontleden, met een geheel eigen terminologie. Hij legde die neer in zijn Beknopte ABN-syntaksis, een boek dat heruitgave na heruitgave beleefde, en uiteindelijk uitgroeide tot ruim duizend pagina's. Paardekooper, die zowel in Nederland als in België promoveerde - op twee verschillende proefschriften - werkte aanvankelijk bij de lerarenopleiding in onder meer Tilburg. In 1970 werd hij hoogleraar Nederlandse Taalkunde in Kortrijk, nadat hij eerder in aanvaring was gekomen met de Belgische overheid omdat hij op de radio kritiek had geuit op de, zoals hij het noemde, ‘afschuwelijke agressie van Fransspekende Brusselaars tegenover Vlamingen’. Na zijn emeritaat in 1986 ging hij doceren in Leiden en Utrecht. {== afbeelding Prof. dr. P.C. Paardekooper (1920-2013). Foto: P. Van Den Abeele, De Standaard - Het Nieuwsblad ==} {>>afbeelding<<} Ook had Paardekooper uitgesproken ideeën over bijvoorbeeld het Afrikaans, dat hij teloor zag gaan, en over de in zijn ogen veel te grote rol van het Engels in Nederland. Al die kwesties behandelde hij geregeld in artikelen voor Onze Taal. (In het volgende nummer staan we uitvoeriger stil bij het werk van Paardekooper.) Extra geld voor het Fries De Nederlandse overheid gaat meer geld uitgeven aan de bevordering van het Fries in het onderwijs, de media en de cultuur. Vooral het Friestalig onderwijs krijgt een impuls: hiervoor zal jaarlijks 65.000 euro extra worden uitgetrokken. Dat staat in de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur, die minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Friese gedeputeerde Jannewietske de Vries onlangs hebben getekend. De afspraken, die opvallend zijn in deze tijd van bezuinigingen, gelden voor de komende vijf jaar. Ophef over Friese spelling Onlangs ontstond er in Friesland ophef over het door de Provinciale Staten van Friesland tamelijk geruisloos aangenomen voorstel van de Fryske Akademy voor een standaardspelling van het Fries. Die officiële spelling, die in 2014 zal ingaan, zorgt voor veranderingen in de spelling van enkele klinkers en Latijnse leenwoorden. En zoals dat gaat bij spellingwijzigingen, is niet iedereen het daarmee eens. Zo vindt taalkundige Henk Wolf het onwenselijk dat de Fryske Akademy voorschrijft welke vormen goed Fries zijn, en bijvoorbeeld gyng en gong (‘ging’) vervangt door gie. Verder keerde André Looijenga, meervoudig winnaar van het Grut Frysk Diktee, zich op het weblog Neder-L tegen de nieuwe regels. Zijn bezwaar: het woordbeeld van veelvoorkomende woorden verandert ingrijpend - zo is ieu (‘eeuw’) voortaan iuw. Vlaamse en Franse overheidsdienaren: alleen eigen taal Vlaamse ambtenaren die vanuit hun functie op Twitter of andere sociale media schrijven, mogen dat alleen in het Nederlands doen. Dat antwoordt Thomas Leys van het steunpunt Taalwetwijzer op de vraag ‘Mag u twitteren in een andere taal?’, in het Vlaamse ambtenarenblad Dertien. De regel vloeit voort uit de taalwetgeving, die voorschrijft dat alle berichten en mededelingen van de Vlaamse overheid in het Nederlands moeten zijn gesteld. Ambtenaren die toch een andere taal gebruiken, riskeren disciplinaire straffen en kunnen zelfs ontslagen worden. Rond dezelfde tijd vroeg in Frankrijk premier Jean-Marc Ayrault zijn ministers om Engelse leenwoorden te vermijden. Dat deed hij nadat twee bewindslieden een nieuw plan ‘Silver Economy’ hadden gedoopt. ‘La langue de la République est le français’, citeerde hij de Franse grondwet. E-mailprotocol voor hogeschool De Hogeschool van Amsterdam heeft een protocol opgesteld voor verantwoord e-mailgebruik. Hierin staan gedragsregels en tips, en adviezen over wanneer e-mail beter wel en niet kan worden gebruikt. Het protocol is gemaakt nadat een onderzoek onder docenten van de hogeschool had uitgewezen dat ze stress ondervinden vanwege structureel dichtgeslibde inboxen. (Zie ook het stuk van Frank Jansen en Daniël Janssen over e-mailgebruik, in het aprilnummer van Onze Taal.) En verder: Uitdrukking 't Zwien deur de bjèten joagen (‘het zwijn door de bieten jagen’, oftewel ‘uit je bol gaan’) is verkozen tot de populairste West-Vlaamse uitdrukking. De verkiezing werd georganiseerd door de provincie West-Vlaanderen. Debattoernooi De Montessorischool Zuid uit Hilversum is de winnaar van het landelijke Basisschool Debattoernooi 2013. Het Intergymnasiaal Debattoernooi werd gewonnen door het Utrechts Stedelijk Gymnasium. Subsidie Spraak- en taaltechnologen van de Radboud Universiteit Nijmegen ontvangen van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek een subsidie van ruim 700.000 euro voor de ontwikkeling van spraaktraining voor neurologische patiënten waarbij gebruik wordt gemaakt van computerspelletjes. Meer informatie: www.onzetaal.nl/tamtam. {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} Frank Jansen Hom of kuit Wijzen taalfouten op onhelder denken? Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Onlangs overleed oud-NRC Handelsblad-columnist J.L. Heldring. De grondslag van zijn taalkritiek is dat iemand die taalfouten maakt, gebrekkig nadenkt (zie ook het interview met hem elders in dit nummer). Vindt u ook dat er een dergelijke dwingende relatie bestaat? Voorstander Veel van de fouten die Heldring signaleerde, zijn onmiskenbaar ontstaan doordat de makers ervan twee manieren om iets te verwoorden verwarden. Neem bijvoorbeeld een van zijn beroemdste stenen des aanstoots: ‘Piet is een van de weinigen die deze taal kent’; dat laatste moet dan kennen zijn. Aan deze zin liggen twee gedachten ten grondslag: ‘Piet kent deze taal’ en ‘Weinigen kennen deze taal.’ Iedereen zal het met Heldring eens zijn dat maar weinigen die de foute zin op papier zetten, ook zinnen zullen schrijven als ‘Piet kennen deze taal’ of ‘Weinigen kent deze taal.’ Dat bewijst dat de fout in de eerste zin niet veroorzaakt wordt door onwetendheid over de regels van het Nederlands (in dit geval van de vormovereenstemming tussen onderwerp en werkwoord), maar door onvoldoende inzicht in de zin waarop die regel moet worden toegepast. Het toepassen van een eenvoudige regel in een ingewikkelde situatie vergt nadenken, of beter gezegd: dat ís nadenken. De volgende stap, die Heldring zelf overigens zelden of nooit heeft gezet, is: wie deze vorm van nadenken niet beheerst, of ervoor terugschrikt, zal misschien geneigd zijn om ook over andere problemen onvoldoende na te denken. Was alles maar zo simpel. Er is geen speld tussen te krijgen! Tegenstander Aangenomen dat de regel van de vormovereenstemming echt simpel is, dan betekent dat nog niet dat ook de toepassing van die regel altijd even simpel zal zijn. Soms heeft een schrijver een zó lange en ingewikkelde zin gemaakt dat hij verdwaalt als hij zoekt wat ook alweer het onderwerp van de zin was. Maar de dubbelzinnigheid van zinnen is een nog groter obstakel. Wie bij de zin ‘Piet is een van de weinigen die deze taal kent’ het rode potlood hanteert, neemt aan dat het woordje die slaat op de weinigen. Dat kan, maar het hoeft niet. Veel Nederlandse taalgebruikers betrekken die hier op een, de kern van de woordgroep een van de weinigen. Ze begrijpen de zin dan als: ‘Er zijn maar weinigen die deze taal spreken. Een van die weinigen is Piet.’ Er zijn dus twee interpretaties mogelijk. De vraag welke interpretatie de maker voor ogen stond, kunnen we eigenlijk alleen beantwoorden door de zin die hij maakte welwillend te bestuderen. Hieruit volgt niet dat taalfouten niet bestaan. Er volgt ook niet uit dat de schrijver van de zin ‘Piet is een van de weinigen die deze taal kent’ niet nagedacht heeft. Wat we hier wél uit kunnen afleiden, is dat nadenken over de toepassing van zinsbouwregels verschilt van andere vormen van nadenken, zoals over de oplossing van een rekensom of over de toekomst van de Europese Unie. En laten we eerlijk zijn. Dat wist u toch allang? Iedereen kent toch wel personen die prima nadenken in beroepssituaties, maar die wel elke brief moeten laten controleren op taalfoutjes? {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Wijzen taalfouten op onhelder denken? Geef voor 2 juli uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Taalfouten wijzen op onhelder denken’ of ‘Taalfouten wijzen niet op onhelder denken’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg Ia, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming Moeten leerlingen accentloos Engels leren? Dat was de vraag van vorige maand. Over dit probleem zijn de meningen verdeeld. Een kleine meerderheid van 79 inzenders (55 procent) vindt accentloos Engels leren niet nodig; een grote minderheid van 63 inzenders (45 procent) is daar wél een voorstander van. Op het internetforum noemt een van de voorstanders nog als extra argument dat het tegenwoordig veel voorkomt dat alle gespreksdeelnemers een andere moedertaal dan het Engels hebben. In zulke gevallen bemoeilijken de verschillende accenten de verstaanbaarheid aanzienlijk. Antwoorden Taaltest (zie pagina 173) A. Spelling 1.a. bh'tje 2.b. blocnote 3.c. kalligraferen 4.b. geroetsjt 5.c. pro-formazitting B. Woordenschat 1.a. gepeupel 2.b. een soort stof 3.c. ruwheid 4.b. kletsen C. Zoek de fouten 1.variétévoorstelling, mimespelers, acrobaten 2.drieënhalf of drie en een half, spektakel, boeketjes, continu D. Extra Amhaars - Ethiopië, Quechua - Peru, Swazi - Zuid-Afrika, Urdu - Pakistan, Wolof - Senegal {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalpuzzel Samenstelling: Rutger Kiezebrink Deze maand een woordzoeker met als thema: leestekens en typografische symbolen. Bij alle hiernaast vermelde tekens en symbolen hoort een woord; streep elk van die woorden horizontaal, verticaal of diagonaal weg in het diagram. De resterende letters vormen een toepasselijke uitdrukking; dat is de oplossing. Wilt u meedingen naar de maandprijs, stuur de oplossing dan voor 15 juni naar puzzel@onzetaal.nl of naar Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag (o.v.v. ‘Taalpuzzel’). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De winnaar krijgt een luxe spellenpakket (drie spellen, t.w.v. €67,-), beschikbaar gesteld door spellenfabrikant Goliath. De winnaars van de puzzel uit het meinummer zijn Willy Leenders en Lia Houben uit Hasselt (België). De oplossing was vorstelijk; het controlewoord was toer. ´ ' * \ • ( # , † | + . / - ~ < ? ☺ ¨(2x) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Raymond Noë InZicht ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Taal op drift In het Nederlandse taalgebied is er waarschijnlijk niemand die zo veel over taalverandering weet als taalkundige Joop van der Horst - er is in ieder geval niemand die er zo veel over publiceert. Vijf jaar terug verscheen het imposante, 2000 bladzijden tellende Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis, en kort daarna het erudiete Het einde van de standaardtaal, over veranderingen in de westerse taalcultuur. En nu is er dan Taal op drift. Daarin onderzoekt Van der Horst parallelle langetermijnontwikkelingen in verschillende Europese talen. Vrijwel al die talen vertonen de neiging om naamvallen en vervoegingen te verliezen, terwijl de plaats die woorden in een zin innemen juist veel belangrijker is geworden. Maar daarmee houdt de ontwikkeling niet op, aldus Van der Horst, want er ontstaan steeds meer zogeheten ‘vaste verbindingen’ - woordgroepen met een vaste vorm en betekenis, zoals in de war, op stel en sprong en op zijn beloop laten. De taal bedient zich dus steeds meer van vaste begrippen, of ‘netwerken’, zoals Van der Horst ze noemt. Die ontwikkelingen in de taal lijken als vanzelf te verlopen, maar of dat echt zo is? Van der Horst ziet in de samenleving vergelijkbare ontwikkelingen plaatsvinden - in het geldwezen, bijvoorbeeld, maar ook in onze sociale verhoudingen - en in Taal op drift wil hij laten zien dat die ontwikkelingen in de taal en de maatschappij parallel verlopen. Hij doet dit in een wederom erudiet en breed betoog, waarin oude en nieuwe talen voorbijkomen, en allerlei taal- en maatschappelijke ontwikkelingen - maar ook taalkundigen, schrijvers, denkers en historische figuren, van Virginia Woolf en Charles I tot Luther en Benjamin Whorf. Taal op drift verscheen bij Meulenhoff en kost €27,95 (gelijmd, 544 blz.). ISBN 978 90 2908 886 2 E-bookversie: €12,99 ISBN 978 94 6023 666 2. Zie ook het artikel op blz. 162, en de aanbieding op blz. 175. Kinderreisgids voor Spanje {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ieder jaar weer gaan er veel kinderen met hun ouders met vakantie naar Spanje. Speciaal voor hen is er nu de vrolijk vormgegeven reisgids Jippie naar Spanje! Hierin staan allerlei wetenswaardigheden over het land (Welke regio's zijn er? Wat kun je daar doen?) en de mensen (Van welke sporten houden ze? Wat eten ze?). Bovendien kunnen kinderen er allerlei Spaanse woorden en eenvoudige nuttige zinnetjes mee leren, zoals ‘¿Me das un poco?’ (‘Mag ik een slokje?’) en ‘Estoy enamorado/enamorada de ti’ (‘Ik ben verliefd op jou’). Het boek bevat ook raadsels, spelletjes, weetjes en recepten. Eerder verschenen al Jippie naar Frankrijk! en Jippie naar Italië! Zie www.jippieopreis.nl. Jippie naar Spanje! van Kitty van Zanten en Mireille Spaas is een uitgave van Kosmos en kost € 12,95 (ingenaaid, 128 blz.). ISBN 978 90 215 5313 9 Engels portret van het Nederlands In 1993 publiceerden Peter Burger, Jan de Vries en Roland Willemyns het succesvolle Het verhaal van een taal, dat negen eeuwen geschiedenis van het Nederlands beschreef. In 2009 verscheen daarvan een uitgebreide en ingrijpend herziene editie onder de titel Het verhaal van het Nederlands. Auteurs waren Nicoline van der Sijs en opnieuw Roland Willemyns. Deze laatste heeft nu ook een {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} Engelstalige versie van het werk geschreven: Dutch. Biography of a Language. Het boek behandelt de geschiedenis van het Nederlands, recente ontwikkelingen (onder meer Poldernederlands, Verkavelingsvlaams, straattaal en dialectrenaissance), ‘Dutch abroad’ (het Nederlands in Indonesië, Suriname en de Antillen), en het Afrikaans. Ten slotte wordt er stilgestaan bij mogelijke toekomstige ontwikkelingen, waarbij onderwerpen als uitspraak, taalverloedering en taalbeleid aan bod komen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Dutch. Biography of a Language is een uitgave van Oxford University Press en kost €22,50 (gebonden, 336 blz.). ISBN 978 0 19 985871 2 Buitenlandse werkwoorden {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wie een vreemde taal leert, krijgt onvermijdelijk te maken met de vaak lastige vervoeging van werkwoorden, en alle onregelmatigheden daarin. Om het de taalstudent wat gemakkelijker te maken, geeft taalonderwijsuitgeverij Intertaal onder de titel ‘Werkwoorden in vorm’ een reeks boeken uit waarin de vervoeging van onregelmatige én regelmatige werkwoorden centraal staat. De delen voor het Frans, Duits, Spaans, Italiaans en Engels zijn onlangs geheel herzien. De boeken geven nu behalve de vervoegingen ook voorbeeldzinnen, vergelijkbare werkwoorden en tips, en er zijn illustraties opgenomen. Bovendien bevatten de boeken nu oefeningen en een lijst van werkwoorden die een vast voorzetsel krijgen. Herziene uitgaven van de delen over het Latijn en Nederlands voor anderstaligen zijn in voorbereiding. De delen van ‘Werkwoorden in vorm’ kosten €8,25 per stuk (ingenaaid, gemiddeld 220 blz.). Bestellingen: Intertaal.nl. Agenda ■ 15 juni, Leiden. Middagsymposium ‘Wie is de baas over de taal?’, georganiseerd door de afdeling Taalkunde van de Universiteit Leiden. Sprekers o.a. Ilja Leonard Pfeijffer, Joop van der Horst en Jan Renkema. Toegang gratis, aanmelding gewenst. Voor meer evenementen en meer informatie zie www.onzetaal.nl/agenda. Lezer Samenstelling: Redactie Onze Taal Wie zijn de andere lezers van Onze Taal? Maandelijks portretteren we er een. {== afbeelding Foto: Swie Tio ==} {>>afbeelding<<} Naam Swie Tio. Woonplaats Zoetermeer. Geboren 26 augustus 1955, Leiden. Beroep Popjournalist. Partner, kinderen Getrouwd, vier kinderen. Opleiding Gymnasium β, Rijksuniversiteit Leiden (Geneeskunde). Hobby's/vrije tijd Film, muziek, internet. Waarbij opgemerkt dat werk en vrije tijd bij mij een onontwarbare kluwen vormen. Om niet te zeggen een gordiaanse knoop. Onze Taal-lid sinds oktober 1996. Waarom werd u lid? Uit nieuwsgierigheid. Als professioneel taalliefhebber en -gebruiker zie je Onze Taal vroeg of laat je pad kruisen. Andere tijdschriften Bergen muziekbladen (ook online), waarvan de meeste Engelstalig. Verder: Eppo, VARA-gids, Volkskrant magazine. Krant De Volkskrant. Televisie Alleen als het me uitkomt: het NOS Journaal, DWDD, Twee voor twaalf, Studio Sport (competitievoetbal). En natuurlijk het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Ook volg ik veel buitenlandse tv-series, maar niet op het moment dat ze uitgezonden worden. Radio Ik heb geen radio nodig om muziek te horen en/of op de hoogte blijven. Wel val ik in de auto soms met mijn neus in 3FM of Sublime FM. De eerste is meer gewauwel dan muziek, bij de tweede moet je het internet op om te weten wat je gehoord hebt. Allebei even kansloos dus. Boek Voornamelijk muziekbiografieën en -naslagwerken, meestal Engelstalige. Daarnaast ben ik een groot liefhebber van Stephen King. De laatste Nederlandse roman die ik las, was Snijpunt van Nelleke Noordervliet. Erg goed. Mijn favorieten liggen echter in het verre verleden: Hermans, Vestdijk, Wolkers, Van Keulen, Meinkema, Heeresma, Reve, Alberts en Belcampo. Website Facebook, Wikipedia, Nu.nl, YouTube, Webwereld en allerlei muzieken filmsites (Allmusic, Last.fm, Discogs, IMDb). Daarnaast shop ik graag online. Wat leest u het eerst in Onze Taal? ‘Ruggespraak’. Wat zelden? Geschiedkundige artikelen, ‘Iktionaire’ en boekbesprekingen. Welke taalonderwerpen boeien u het meest? Vele: spelling, grammatica, etymologie, stijlfiguren, neologismen, straattaal en jongerentaal, afkortingen, leenwoorden, jargon, enz. Welke niet zo? Taalpurisme en taalgeschiedenis. Favoriete Onze Taal-artikel Elk artikel dat mijn interesse wekt. Dat zijn vaak maar lang niet altijd artikelen waarin actuele kwesties aan de orde komen. Als het woord popmuziek valt, ben ik uiteraard sowieso geïnteresseerd. Aantrekkelijkste taaltrend Het groeiende en humoristische taalbewustzijn bij gebruikers van sociale media. Zoals het massale verzet tegen de krompraat in het ‘Koningslied’, of populaire Facebook-groepen als Taalvoutjes en Signalering Onjuist Spatiegebruik. Ergerlijkste taaltrend Het ongevraagd tutoyeren door zorgverleners, gezagsdragers en reclamemakers. Verbetert u iemands taalgebruik weleens? Aan de lopende band, zowel beroepshalve als privé. Ik word weleens moe van mezelf. Welke taalfout maakt u stiekem bewust tóch? Rock & roll. Omdat de officiële Nederlandse spelling rock-'n-roll onzinnig is. In de oorspronkelijke Engelse term rock 'n' roll staan de apostrofs voor de weggelaten letters a en d. Eén apostrof gebruiken is dus lariekoek en de koppeltekens slaan ook nergens op; er staat immers al een voegwoord tussen rock en roll. Beste taalgebruiker Ex aequo: Annie M.G. Schmidt en Drs. P. Op dergelijk hoog niveau spelen met taal, onder perfecte beheersing van spelling, grammatica en rijmkunst, is iets wat ik mateloos bewonder. Als u de baas was over de taal, wat zou u dan het eerst doen? Het Witte Boekje afschaffen. Lelijkste woord Sferisch (in de betekenis van ‘sfeervol’, een tenenkrommende klassieker in de popjournalistiek). Mooiste woord Verfomfaaid (om zijn sterk beeldende en poëtische karakter, met de ingebouwde alliteratie als bonus). {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Advertentie gemeente Groningen Uitslag voorzitter huidtherapeuten Voormalig CDA-kamerlid Sabine Uitslag heeft een nieuwe functie. AD Bovendien is die snuit erg handig om krabben uit hun hol te peuteren. Bordje over krokodillensoort ‘onechte gaviaal’, Artis Website NOS (over mogelijke bezuinigingen i.v.m. Europese regels) Tien oplaatpunten elektrische auto's Dichtbij Kassabon Keurslager Begraafplaats Gorinchem Foto: Hans Daudey Talloze schatten worden in de kerk bewaard, waaronder de lans waarmee de zij van Christus is doorboord, en een stuk hout uit zijn kruis. Elf Fantasy Magazine {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 7/8] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} maandblad van het genootschap onze taal Onze Taal 7/8 2013 Dorrestijn als docent ‘Héél doorslikken!’ De taal van de apotheker Welk boek gaat mee in de koffer? Talen waarin je bijna niet kunt liegen Bij de dood van P.C. Paardekooper {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 82ste jaargang nummer 7/8 juli/augustus 2013 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: info@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut); e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Twitter: @onzetaal Facebook: www.facebook.nl/onzetaal Taalpost en TLPST Zie www.taalpost.nl; redactie: Erik Dams en Marc van Oostendorp Woordpost en Woordspot Zie www.woordpost.nl en www.woordspot.nl; redactie: Taaladviesdienst Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 31.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Laurien Boekhoff-Talsma Raymond Noë Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Mariëtte Baarda, Hans Beelen, Ton den Boon, Aaf Brandt Corstius, Frank Dam, Gaston Dorren, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Arjen van Veelen Directie drs. P.H.M. Smulders Administratie Heleen Bücker Leonie Flipsen Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Rutger Kiezebrink Jaco de Kraker Tamara Mewe Lydeke Roos Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. G.C. (Gert) Haverkate, voorzitter drs. L. (Leo) Voogt, vicevoorzitter dr. E.H.C. (Els) Elffers, secretaris drs. M.A. (Margot) Scheltema, penningmeester prof. dr. C.J.M. (Carel) Jansen, mr. drs. L. (Bert) Jongsma, lic. M. (Martine) Tanghe, drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €6,-. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten €34,50 per jaar; buitenland binnen Europa €47,- (priority €49,-); buitenland buiten Europa €57,- per jaar. Digitale Onze Taal €34,50; in combinatie met ‘papieren’ abonnement €15,50. Prijs collectief abonnement: op aanvraag. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €29,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam of via www.cjpdeals.nl. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Dedicon: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta, Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding Foto; Maurice Boyer ==} {>>afbeelding<<} ‘Het gevloek gegil is een onmisbaar begeleidend verschijnsel bij iedere spellingsanering.’ P.C. Paardekooper (blz. 195) {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 184 Jan Erik Grezel ‘Middel met vertraagde afgifte? Héél doorslikken!’ Taal in het werk [17]: de apotheker {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 190 Mariëtte Baarda ‘Als ik langs een school rijd, denk ik: dáár wil ik bij horen’ Uit de klas [5]: Hans Dorrestijn {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 194 Marc van Oostendorp Een leven lang strijden voor het ABN Bij de dood van P.C. Paardekooper (1920-2013) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 198 Redactie Onze Taal Welk boek mee in de koffer? Onze Taal-medewerkers over hun zomerboek {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 202 Evelyn Bosma De waarheid moet gezegd worden Grammatica maakt liegen moeilijk in indianentaal Wayana En verder 204 Hoe duurzaam is duurzaam? 214 Trainingen Taaladviesdienst Rubrieken en series 187 Vraag en antwoord: rosé(-) biefstuk; proberen/geprobeerd; uitspraak intrige; topscorer/topscoorder; CV/C.V./cv/c.v. 188 Reacties: taal van de deurwaarder; gaten in de taal; Drohne; ‘Je bent zelf een ...’; reclameslogans; ‘ce pauvre peuple’; Rotterdam Centraal (Station); hashtags; plurale tantum 193 Toen in ... augustus 1979: Schrijfwijzer 193 Iktionaire: Rita Lynn 197 Raarwoord: matchboxrupsbandafdruk 197 Van Aaf tot z: moeder 201 Taaltest 201 Horstlog: onder knie 205 Taalpuzzel 205 Klassewerk 206 Aanbiedingen voor lezers 208 Woordsprong: demonische ziekten 209 Zong: ‘Hoe’ 211 Taalergernissen 211 Gesignaleerd 212 Tamtam: taalnieuws 213 Hom of kuit: moet horecapersoneel het Nederlands beheersen? 214 InZicht: Woordenboek van het Nederlands in Suriname van 1667 tot 1876, en andere nieuwe taalboeken 215 Lezer 216 Ruggespraak Omslagillustratie: Peter van Dongen {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Middel met vertraagde afgifte? Héél doorslikken!’ Taal in het werk [17]: de apotheker Jan Erik Grezel Er zijn beroepen waarin taal zo niet de hoofdrol, dan toch zeker een flinke bijrol speelt. Geregeld worden ze in Onze Taal geportretteerd. Deze keer: de apotheker. Die gebruikt nog altijd veel geheimtaal, medisch jargon en verhullende termen. Wat is een ‘disper’? En wat betekent ZOC? {== afbeelding Ida en Rik Muller van apotheek Geesterduin in Castricum. Foto: Iris Vetter ==} {>>afbeelding<<} ‘Zo zot als de man met migraine die een zetpil op z'n voorhoofd smeerde, zijn de meeste mensen natuurlijk niet. Maar misverstanden over het gebruik van medicijnen komen geregeld voor’, zegt Rik Muller. Samen met zijn vrouw Ida runt hij apotheek Geesterduin in Castricum. ‘Er kwam laatst een vader een antibioticum halen voor zijn zieke dochtertje. Ik hoorde de assistente aan de balie uitleggen hoe hij het pipetje moest gebruiken: “U vult het tot het maatstreepje, dan hebt u de juiste dosering. Driemaal daags op de tong druppelen.” Zegt die vader: “Maar ze heeft toch oorpijn?!” Dat soort verwarring moeten wij bij “eerste uitgifte” wegnemen.’ Apothekers doen er tegenwoordig alles aan om zo duidelijk mogelijk te zijn over de middelen die zij afleveren. Een paar decennia geleden was dat nog heel anders. Rond de artsenijbereidkunst - zoals het apothekerswerk wel heette - hing de geheimzinnigheid van alchemie. Op gezette tijden moest ik medicijnen halen voor mijn ziekelijke moeder. Ik fietste naar de plaatselijke pillendraaier, berucht om zijn drukkende zwijgzaamheid. Bij de gedachte aan die norse man rook ik al de lucht van medicijnbereiding. Eenmaal in de apotheek wachtte ik geduldig tot de apotheker traag tevoorschijn kwam van achter de rijen bruine potten en flessen. Over de toonbank schoof ik hem het briefje toe met de hiërogliefen van onze huisarts. Zonder iets te zeggen trok de apotheker zich weer terug achter ‘de opstand’. Als ik na een kwartier de medicijnen kreeg aangereikt, hoorde ik een korte grom. Geen woord over dosering, toediening en bijwerkingen van de pillen of de poeders. ■ Magistraal Die oude apotheek bestaat niet meer. De opstand met potten en flessen is verdwenen of dient nog slechts als decoratie. Poeders ijn vervangen door kanten-klare, hygiënisch verpakte capsules en tabletten. Het recept gaat digitaal van de dokter naar de apotheek. Weg is de geur, want ‘magistrale bereiding’ (letterlijk: ‘bereiding door de meester’, dus door de apotheker zelf) van medicijnen komt nauwelijks nog voor. Geneesmiddelen worden in Nederland gemaakt door grootbereiders, maar de meeste middelen die wij slikken, smeren en injecteren zijn afkomstig van de farmaceutische industrie in landen als India en China. En de apotheker moet tegenwoordig práten, niet in verhullend potjeslatijn, maar in helder Hollands. ‘Sinds een jaar of tien worden apothekers in opleiding getraind in communicatieve vaardigheden’, vertelt dr. Lyda Blom, docent aan de faculteit Farmaceutische Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Het is een van de twee opleidingsplaatsen voor apothekers in Nederland (de andere is in Groningen). Taaltoetsen zijn tegenwoordig een vast onderdeel in de Utrechtse opleiding. {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Vroeger lag de nadruk op de kwaliteit van het product. Uitleg over het gebruik werd aan de huisarts overgelaten. Toen ik als apotheker begon, moesten we de bijsluiters uit de verpakking halen. Die informatie was niet bestemd voor de patiënt maar voor de apotheker en de arts. Nu bereiden we in de opleiding studenten voor op begeleiding van patiënten bij geneesmiddelengebruik. Neem het advies op een etiket: “heel doorslikken”. Sommige mensen hebben daar moeite mee. Dus stampen ze thuis de tabletten fijn in een mortiertje, een soort vijzel. Helemaal fout, want die pil kan een “retard”-vorm zijn: zo'n middel met vertraagde “afgifte” moet je nu eenmaal heel doorslikken. Dan kan het namelijk langzaam uiteenvallen, waardoor er voor langere tijd een effect optreedt. Als je het fijnstampt, komt de werkzame stof meteen al volledig beschikbaar, met alle risico's van dien. Als je dat uitlegt aan de balie, zal een cliënt zich eerder aan het voorschrift houden.’ ■ Poefje ‘Apothekers in opleiding leren om zich te verplaatsen in de cliënt’, vervolgt Blom. ‘Dat trainen we onder andere met een rollenspel. Een professionele acteur is daarin de cliënt. Hij komt bij de balie met een doosje medicijnen: “Ik vind het niks.” Studenten spelen de apotheker. Die moet dan dóórvragen om aan de weet te komen wat het probleem is, bijvoorbeeld: “Hoe hebt u het geneesmiddel gebruikt? Hoe vaak?” Ook leren ze om een gesprek met een patiënt te leiden en, als het nodig is, op een nette manier af te kappen.’ De opleiding heeft naar verhouding veel allochtone studenten. ‘Zo'n 15 procent heeft het Nederlands niet als moedertaal. Sommigen hebben problemen met voorzetsels, begrippen en verbindingswoorden die bij instructie essentieel kunnen zijn. Dan zeggen ze bij een oogzalf: “in het oog smeren” in plaats van “op het oog”. Of ze hebben het over “bloedvatverwijdering”. Een pufje klinkt weleens als “een poefje”. Op beheersing van het Nederlands wordt streng getoetst. Bij taalproblemen mogen studenten nog geen stage volgen. Dat vinden we onverantwoord.’ Duidelijke taal kan in een apotheek van levensbelang zijn. Vroeger gebruikten apothekers en huisartsen onder elkaar veel Latijnse termen, die voor de gemiddelde patiënt abracadabra zijn. Doen ze dat nog steeds? ‘Dermatologen hebben er een handje van, zij schrijven bijvoorbeeld “ad usum externum” (“voor uitwendig gebruik”)’, zegt Ingrid ten Brink van apotheek Portland in Rhoon. ‘Maar het Latijn verdwijnt. Ik mis het niet, Nederlands geeft meer duidelijkheid. Waarom zou je “guttae” of “per os” schrijven in plaats van “druppels” of “via de mond”? Op recepten van oudere huisartsen zie ik nog wel Latijnse afkortingen, zoals a.n. voor “ante noctem” (“vóór de nacht”) en v. of vesp. voor “vespere” (“'s avonds”). Of u.c. - dat staat voor “usus ... ehhhh”. Nou ja, het betekent: “gebruik bekend”. Officieel mag dat niet meer op een recept of etiket staan. Op elk medicijn moet uitdrukkelijk vermeld worden hoe je het gebruikt. O, nu weet ik het weer: “usus cognitus”.’ Assistentes benen heen en weer tussen balie, ‘trekkast’, ‘incohok’ en rolkasten waar de ‘afhalers’ gereedstaan. ■ Geeltje Ten Brink is al jaren betrokken bij Health Base, een organisatie die zich onder andere inzet voor begrijpelijke taal in de patiëntenvoorlichting. ‘Bijsluiters zijn wel verbeterd, maar voor de gewone patiënt zijn ze eigenlijk nog steeds te omslachtig en te uitvoerig.’ En dan ook nog in priegellettertjes op frommelpapier. Geneesmiddelenfabrikanten moeten de informatie over een medicijn nu eenmaal exact en volledig weergeven. ‘Dat levert lang niet altijd heldere taal op. Vanaf de jaren tachtig maken wij al toelichtend materiaal bij elk geneesmiddel.’ En dat is wat in de apotheek van Rik en Ida Muller een ‘vi'tje’ heet: zo'n vijf pagina's overzichtelijke voorlichting en informatie over het middel in een leesbaar lettertype op A4-formaat. Zij leiden mij rond in hun zaak terwijl assistentes heen en weer benen tussen balie, ‘trekkast’ (een kast met lange lades vol doosjes medicamenten), ‘incohok’ (het kamertje met incontinentiemateriaal) en rolkasten waar de ‘afhalers’ gereedstaan. We lopen naar het startpunt. Ida Muller: ‘Dit noemen wij de “aanschrijfplek”. Het geeltje rolt uit de printer - dat is het recept in digitale vorm op geel papier, nog altijd wel A6-formaat. Een assistente voert het met de hand in ons computersysteem in en dan begint het “uitvullen” door andere assistentes.’ De hele receptengang van het gele briefje naar ‘EU’ of ‘TU’ (eerste of tweede uitgifte) aan de balie is een strak geleid proces. ‘Het is niet toevallig dat we veel logistieke termen gebruiken’, legt Rik Muller uit. ‘Maagzuurremmers zijn hardlopers, net als de anticonceptiemiddelen. Daarvan gaan er veel over de toonbank.’ Het jargon in de apotheek in Castricum zit vol beeldspraak van het soort dat ‘metonymia’ wordt genoemd: koelkastje voor ‘middel dat koel bewaard moet worden’, bezorger voor ‘bestelling die aan huis gebracht moet worden’ en disper voor ‘middel dat dispergeerbaar is (oplosbaar in een mengsel van andere stoffen)’. ■ Viagra Het uitgifteproces wordt beheerst door regels voor controle, geheimhouding en hygiëne. Maar het wordt bemoeilijkt door het ‘preferentiebeleid’, dat een doorn in het oog is van elke apotheker. ‘De zorgverzekeraars bepalen welk medicijn zij wel of niet vergoeden. Dan gaat het om generieke (= merkloze) geneesmiddelen. Verschillende aanbieders brengen die op de markt zodra het patent op een nieuw geneesmiddel is verlopen. Een zorgverzekeraar wijst voor een bepaalde periode een preferent aan, meestal de goedkoopste voor die verzekeraar, en vergoedt alleen dát voorkeursmiddel.’ Het gevolg is dat de apotheek voor één aandoening soms wel vijf of zes verschillende middelen in huis moet hebben. Ida Muller: ‘Als een cliënt van verzekeraar verandert, verandert er vaak ook iets in de vergoedingen en krijgt de cliënt een ander medicijn. De werkzame stof is precies dezelfde, maar elk middel heeft een eigen label, samenstelling en dosering. Dat moeten wij aan de balie keer op keer uitleggen. Communicatie met cliënten gaat vaker over de vergoeding en merkswitch dan over het middel zelf: hoe gebruik je het, is er misschien een contra-indicatie? Sommige middelen zijn bijvoorbeeld niet geschikt voor een hartpatiënt.’ Andere regels in de apotheek hebben te maken met discretie. Niet iedereen loopt te koop met zijn aambeien of erectieproblemen. Rik Muller: ‘De verstrekking van bepaalde geneesmiddelen is inderdaad gevoelig. Op de vloer in de wachtruimte zie je een privacy-streep. Maar de ruimte is vrij klein en “wach- {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} ters” hebben onwillekeurig de neiging om mee te luisteren. Bij uitgifte van “gevoelige geneesmiddelen” kunnen we een cliënt even meenemen naar een kantoortje.’ Gaat het altijd om gêne? ‘Laatst kwam een moeder een antibioticum ophalen voor haar dochter van veertien. Ik moest haar wijzen op de “interactie”: dit antibioticum werkt niet goed in combinatie met de pil. “Is mijn dochter aan de pil dan?”, riep ze uit. Dat was nieuw voor haar. Of neem de man die viagra gebruikt, terwijl de echtgenote dat niet weet.’ Geneesmiddelen gaan hoe dan ook in een neutrale verpakking mee. Soms speelt een cliënt het spel van camouflage mee. ‘Komt er iemand voor “incomateriaal” en zegt hij: “Ik kom de verbandmiddelen halen.”’ {== afbeelding De Haagse apotheek De Koedoe in 1933, met ‘opstand’ en de geur van ‘magistrale bereiding’. Foto: Nationaal Archief / Spaarnestad Photo / Het Leven ==} {>>afbeelding<<} ■ Rectaal De echte vaktermen hebben volgens het apothekersechtpaar betrekking op de zogenoemde farmacotherapeutische kinetiek. Rik Muller: ‘Farmacokinetiek vertelt hoe snel het geneesmiddel wordt opgenomen, hoe de afgifte verloopt en wanneer het middel het lichaam weer verlaat. Een veelgebruikte term in dit verband is de toevoeging ZOC (“zero order control”). Dat wijst erop dat het middel onder alle omstandigheden de werkzame stof in gelijke hoeveelheden vrijgeeft.’ Bij veel geneesmiddelen zijn er tal van oncontroleerbare factoren die de werking beïnvloeden. Daarom zijn waarschuwingen niet altijd concreet. Dat roept vragen op. Ida: ‘Vooral op vrijdag hoor je van jongelui: “Mag ik er wat bij drinken?”’ De waarschuwing ‘Pas op met alcohol’ laat het in het midden. Rik Muller: ‘De invloed van alcohol is afhankelijk van persoonskenmerken en omstandigheden. Maar bij sommige middelen zit een ondubbelzinnige boodschap: beslist geen alcohol bij gebruiken. Doe je dat wel, dan doe je dat daarna nóóit weer.’ Waarom gebruiken apothekers geen beeldtaal in plaats van verbale instructies en waarschuwingen bij medicijnen, zoals Ikea dat doet bij zelfbouwmeubelen? Een goede illustrator bedenkt vast wel een aardige tekening bij ‘Rectaal toedienen’ of ‘Kan de rijvaardigheid beinvloeden’. ‘Dat is ooit geprobeerd’, herinnert Rik Muller zich. ‘Bij oog- of oordruppels ging het nog wel, maar bij de instructie voor medicijnen onder de gordel werden die tekeningen piepkleine miniatuurtjes. Bovendien zijn pictogrammen lang niet altijd eenduidig.’ ■ Manusje-van-alles Is met alle veranderingen in de apotheek van de laatste decennia het vak nog wel de moeite waard? Een apotheker is in de eerste plaats toch farmaceut, iemand die een farmacon - het Griekse woord voor geneesmiddel - wil fabriceren. Dat werk is grotendeels overgenomen door de industrie. Rik Muller: ‘Ik ben nu manusje-van-alles: logistiek manager, onderzoeker, regelaar, klusjesman. En ik moet geregeld bijspringen aan de balie. Maar er zijn ook nieuwe aspecten aan het vak. Neem de inhaleerinstructie voor iemand met COPD. Zoiets vereist zorg en aandacht, anders staat de cliënt snel weer aan de balie: “Het werkt voor geen meter.”’ Als ik de apotheek verlaat, beken ik dat ik de lucht van de oude apotheek een beetje mis. Waar kwam die eigenlijk vandaan? Ida Muller: ‘Het was een mengsel van siroop voor hoestdrank en carrageen dat bij een brouwsel van Iers mos (zeewier) hoort. Carrageen gebruikten we als bindmiddel. We hebben weleens overwogen om zo'n “infuus” weer in de zaak te zetten. Om het authentieke apotheekgevoel terug te krijgen.’ Bekende apothekerstermen Apothekerstaal bestaat uit wat Latijn, een beetje Engels, een enkel eponiem (een naam als begrip) en gewone Nederlandse woorden met een specifieke betekenis. Een paar voorbeelden: -baxter plastic rol met gesealde vakjes waar het geneesmiddel per doseereenheid in zit; genoemd naar de uitvinder van de fabricagetechniek -borreltest controle of het bacteriefilter, gebruikt bij sterilisatie, na het proces nog intact is -d.s.c. da (of detur) sine confectione: geef (of verstrek) zonder bijsluiter -handverkoop medicijnenverkoop zonder recept, dus middelen voor zelfmedicatie -infuus brouwsel zoals vroeger in de apotheek bereid, bijvoorbeeld voor hoestdrank -iter. (Lat.) iteratio: herhaling, herhaalrecept -l' loco: in plaats van, vaak gebruikt bij het verstrekken van hetzelfde medicijn onder een andere naam -magistraal bereid door de apotheker gemaakt geneesmiddel -nazending middel dat tijdelijk niet leverbaar is -nsaid non-steroid anti-inflammatory drug: pijnstiller die ook een ontstekingsremmende werking heeft, zoals Diclofenac -opstand open kast met een verzameling potten en flessen met etiketten die vroeger in de apotheek stond -potentiële interactie ongewenste onderlinge beïnvloeding van verschillende medicijnen, waardoor bijvoorbeeld de werking vermindert of teniet wordt gedaan -telgootje voorwerp in de vorm van een aluminium holle tentharing waarmee de apotheker snel tabletten of pillen in porties kan aftellen -wham afkorting voor vragenprotocol bij zelfmedicatie: voor wie is het, hoe bestaat de klacht, is er iets anders geprobeerd, gebruikt cliënt nog andere medicijnen -zelfmedicatie gebruik van geneesmiddelen op eigen gezag, dus zonder recept {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaladviesdienst Vraag en antwoord Rosé(-)biefstuk ?Is het een rosébiefstuk, een rosé-biefstuk of een rosé biefstuk? !Het woord rosé komt steeds vaker voor als aanduiding van een stuk vlees dat half doorbakken is, met van binnen een rozeachtige kleur. Het moet hier worden opgevat als een bijvoeglijk naamwoord, dat zich net zo gedraagt als bijvoorbeeld mals en rauw. Er zijn tenslotte ook zinnen mogelijk als ‘Die biefstuk is rosé’ (net als ‘Die biefstuk is mals/rauw’) en ‘Ik had mijn vlees graag iets minder rosé gehad.’ Een bijvoeglijk naamwoord wordt gewoonlijk los geschreven van het bijbehorende zelfstandig naamwoord; daarom is een rosé biefstuk juist. Opvallend is dat rosé geen buigings-e krijgt, terwijl dat bij een malse biefstuk en een rauwe biefstuk wel het geval is. Dit komt vermoedelijk doordat het een leenwoord is: veel bijvoeglijke naamwoorden uit andere talen krijgen geen buigings-e, zeker als die verbogen vorm lastig uit te spreken is; denk aan een lila bloem (niet een lilaë bloem) en een trendy fietstas (niet een trendye fietstas). Proberen/geprobeerd ?Je hoort soms zinnen als: ‘Ik heb je nog proberen te bellen.’ Moet daar eigenlijk niet geprobeerd staan? !Nee, dat hoeft niet. Zowel ‘Ik heb je nog proberen te bellen’ als ‘Ik heb nog geprobeerd je te bellen’ is een correcte zin. Deze zinnen staan in de voltooide tijd: ze bevatten het hulpwerkwoord hebben en twee hoofdwerkwoorden. In zulke zinnen heeft het laatste werkwoord standaard de infinitiefvorm (het ‘hele’ werkwoord); hier is dat bellen. Voor het eerste hoofdwerkwoord in de reeks zijn twee mogelijkheden: het is ofwel een voltooid deelwoord, zoals in ‘Ik heb geweigerd je te bellen’, ofwel een infinitief, zoals in ‘Ik heb je willen bellen.’ Bij de meeste werkwoorden is maar één van de twee opties juist: een voltooid deelwoord óf een infinitief. Om bij de twee voorbeelden hierboven aan te sluiten: ‘Ik heb je weigeren (te) bellen’ en ‘Ik heb je gewild (te) bellen’ zijn geen goede zinnen. Maar bij sommige werkwoorden zijn beide constructies mogelijk; dat is onder meer het geval bij proberen, beginnen en helpen. De volgende zinnen zijn dus allemaal correct: -Ik ben het boek beginnen te lezen. -Ik ben begonnen het boek te lezen. -Jim heeft me de boom helpen snoeien. -Jim heeft me geholpen de boom te snoeien. Uitspraak intrige ?Spreek je intrige uit met een zj-klank of een g-klank? !Volgens de woordenboeken mag het allebei. In Nederland wordt intrige meestal met een zj-klank uitgesproken, net als prestige. In België is de uitspraak met de g van liegen gebruikelijker, net als bij intrigeren. De uitspraak met een g heeft de oudste papieren. Het woord intrige is ontleend aan het Frans, alleen is de spelling een beetje aangepast: de Franse schrijfwijze is intrigue. Daarbij hoort een uitspraak met een soort ‘zachte k’, net als in garçon en game. In het Nederlands veranderde die klank in een g en verdween de u uit het woord. Naar analogie van enkele andere Franse leenwoorden op -ge, zoals prestige en horloge, ontstond de uitspraak ‘intriezje’. In Nederland werd ‘intriezje’ in de loop van de twintigste eeuw de normale uitspraak; in België is de uitspraak met de wrijfklank g dus de norm gebleven. Topscorer/topscoorder ?Welke vorm is juist: topscorer of topscoorder? !Beide vormen zijn juist. Topscorer is een leenwoord uit het Engels (al wordt het daarin als twee woorden geschreven: top scorer), topscoorder is een vernederlandste vorm. Beide woorden staan in onder meer het Witte Boekje en het Groene Boekje. Ook voor ‘iemand die scoort’ bestaan volgens alle recente naslagwerken twee vormen: scorer en scoorder. {== afbeelding Willy van der Kuijlen, PSV-spits van 1964-1981: ‘topscorer’ of ‘topscoorder’ aller tijden van de eredivisie? ==} {>>afbeelding<<} De d in scoorder en topscoorder is toegevoegd om de uitspraak te vergemakkelijken. Dat is een bekend verschijnsel in het Nederlands: woorden op -rer worden het liefst vermeden. Het is bijvoorbeeld niet beherer maar beheerder, hoewel dit woord een afleiding is van beheren, en niet speurer maar speurder, niet durer maar duurder, en niet verrer maar verder. Leenwoorden worden over het algemeen minder snel aangepast; topscoorder bestaat dus wel, maar topscorer is nog altijd de gebruikelijkste vorm. CV/C.V./cv/c.v. ?Is het ‘Stuur je CV mee’, ‘Stuur je C.V. mee’, ‘Stuur je cv mee’ of ‘Stuur je c.v. mee’? !Juist is ‘Stuur je cv mee.’ Als een woord of woordgroep zelf geen hoofdletters bevat, krijgt de afkorting ervan normaal gesproken ook geen hoofdletters. En dat is hier het geval: cv is de afkorting van de woordgroep curriculum vitae. Vergelijkbare afkortingen zijn bijvoorbeeld tv (van televisie), cd (compact disc) en cfk (chloorfluorkoolwaterstof). Hoofdletters in afkortingen zijn juist bij afgekorte namen, zoals ANWB en KNMI, en daarnaast bij een aantal Engelse vaktermen (bijvoorbeeld ASDL en WLAN) en medische termen (ADHD, PDD-NOS). Punten in afkortingen worden vrijwel alleen gebruikt als je de afkorting weliswaar ópschrijft, maar niet als afkorting úítspreekt. Dat geldt voor woordgroepen als m.b.t. (je zegt niet ‘em-bee-tee’ maar ‘met betrekking tot’), t.a.v. (‘ten aanzien van’) en a.h.w. (‘als het ware’). Omdat cv, tv, cd en cfk wél als afkorting worden uitgesproken - je zegt ‘see-vee’, ‘tee-vee’, ‘see-dee’ en ‘see-ef-ka’ - krijgen ze geen punten. Overigens wordt de afkorting van centrale verwarming ook als cv geschreven. Er is wel een verschil in lidwoord: bij (het) curriculum vitae hoort het cv, bij (de) centrale verwarming hoort de cv. Meer taaladvies? Op onze website vindt u zo'n 1800 taalkwesties: www.onzetaal.nl/taaladvies. De Taaladviesdienst is telefonisch bereikbaar op 0900 - 345 45 85 (zie ook colofon). Of download de gratis Onze Taal-app via www.onzetaal.nl/app. {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Taal van de deurwaarder [1]: te(n) deze(n) Henk van de Rest - Alphen (NB) Jacco Snoeijer geeft in zijn artikel over het taalgebruik van de deurwaarder (‘Aan gerekwireerde mijn exploot doende’, Onze Taal mei) een groot aantal voorbeelden van ouderwetse vaktermen. Ze komen me allemaal bekend voor, behalve ten deze. Zowel in de grote Van Dale als in Jan Renkema's Schrijfwijzer vind ik deze term niet. Te dezen komt hier wel in voor. Merkwaardigerwijs nemen notarissen nog steeds in hun aktes de term ten deze op. Toen ik dit eens in een voor mij opgestelde conceptakte corrigeerde, werd dat door de notaris met opgetrokken wenkbrauwen geaccepteerd. Ik vraag mij af waar het gebruik van deze niet (meer?) bestaande term vandaan komt. Naschrift redactie Waar de vorm ten deze vandaan komt, hebben we niet kunnen achterhalen. Wel is duidelijk dat hij al lang voorkomt: het Woordenboek der Nederlandsche Taal - over het algemeen erg precies wat naamvallen betreft - vermeldt ten deze al in die vorm, terwijl het in bij dezen, in dezen en voor dezen de buigings-n juist achter deze zet. Oud-Onze Taal-redacteur Jan Veering noemt ten deze in zijn boek Spelenderwijs zuiver Nederlands (1959) een ‘notariële uitdrukking’. Van Dale nam in de zevende druk (1950) ook ten deze op, met de betekenis ‘in dit opzicht’. In de negende druk (1970) werd het ten dezen en sinds de twaalfde druk (1992) is alleen te dezen opgenomen. Maar in de praktijk komt ten deze dus nog altijd voor, vooral in juridisch jargon. Taal van de deurwaarder [2]: zeldzame soort Kees van Reenen - Lunteren In het artikel ‘Aan gerekwireerde mijn exploot doende’ (Onze Taal mei) schrijft Jacco Snoeijer over de eigenaardigheden in het taalgebruik van de deurwaarder. Zeer boeiend voor een taalliefhebber als ik. Ik vond het dan ook een tegenvaller dat Snoeijer zijn artikel eindigt met onder meer de verzuchting: ‘Zal de deurwaarder ooit zo schrijven dat (...) de taalliefhebber reikhalzend uitkijkt naar zijn komst?’ Het is een verzuchting die ikzelf nooit zal uiten, want net zoals postzegel-, vogel-, planten- en andere liefhebbers reikhalzend uitkijken naar zeldzame exemplaren, doe ik dat als taalliefhebber ook. Gaten in de taal: suterich Peter Kraft - Leeuwarden In het meinummer van Onze Taal las ik de rubriek ‘Gaten in de taal’, over zaken en verschijnselen waar geen goed Nederlands woord voor bestaat. Ik zou daar graag het volgende aan bijdragen. Ik ben met een Friezin getrouwd en woon al bijna dertig jaar in Friesland. Hoewel ik de taal niet spreek, heeft het Fries een prachtig woord toegevoegd aan mijn vocabulaire: suterich (spreek uit met de u van fuut). Het in 2011 voltooide wetenschappelijke Wurdboek fan de Fryske taal geeft als betekenis: ‘onfris, smoezelig, niet gereinigd, onverzorgd, verlept’. Maar de gebruiksmogelijkheden van het woord gaan verder. Zo kan het ‘suterich weer’ zijn: het regent niet en toch is het nat. ‘Een suterich cadeautje’ is een presentje waarvan je denkt: ‘Had er nou echt niet meer af gekund?’ Verder kun je er ‘suterich uitzien’: niet ziek, maar ook niet gezond - een beetje niks dus eigenlijk. Ik vind suterich iets anders dan gewoon ‘onverzorgd’. Suterich is een prachtige opvulling van een gat in onze taal, die ik vele jaren geleden heb omarmd. Drohne Judith Berendsen - Amsterdam Hans Beelen en Nicoline van der Sijs bespreken in de aprilaflevering van hun rubriek ‘Woordsprong’ de herkomst van de ‘insectenwoorden’ drone, bug en lieveheersbeestje. Helaas staat er een klein foutje in de tekst: mannetjesbijen worden in het Duits niet aangeduid met Drone, maar met Drohne. ‘Je bent zelf een ...’ Paul Souverein - Breukelen Jenny Audrings leuke artikel ‘Je bent zelf een universele afstandsbediening’ (Onze Taal april), over de jij-bak ‘Je bent zelf een ...’, deed me denken aan het vergelijkbare ‘Ik zal jou eens ...’ Een voorbeeld: je hoort iemand bellen met zijn loodgieter met de vraag ‘Wilt u bij mij thuis iets aansluiten?’, en merkt dan op: ‘Ik zal jou eens aansluiten.’ Of iemand zegt: ‘We moeten een en ander goed doorsluizen’, en krijgt dan als reactie ‘Ik zal jou eens doorsluizen.’ Typische kantoorhumor, dat wel. Reclameslogans Bart Wijnberg - Den Haag Met veel genoegen las ik Jaap Toorenaars artikel ‘Fratsen, potti en verschillig’ (Onze Taal mei), over woorden en formuleringen in reclame die de aandacht van de consument trekken. Daarin komt ook een slogan voor van verzekeraar DAS: ‘Het antwoord op alles waar u niet om heeft gevraagd’. Die bracht me een slagzin van DHL in herinnering: ‘Wij doen wat u belooft’. Even een doordenkertje, maar erg leuk. ‘Ce pauvre peuple’ Trui Gonnissen - Docente Frans, sas van gent Het spijt me dat ik u moet wijzen op een schoonheidsfoutje in het meinummer van Onze Taal. In het kadertekstje over ‘De Oranjes en taal’ (blz. 114) staat dat Willem de Zwijgers beroemde laatste woorden ‘Ayez pitié de moi et de se pauvre peuple’ luidden. Maar dat se moet het aanwijzend voornaamwoord ce zijn. Rotterdam Centraal (Station) Wim Vrouenraets - Rotterdam Riemer Reinsma schrijft in de aprilaflevering van zijn rubriek ‘Namen op de kaart’ over ‘De degradatie van Almere Centraal’. In dit interessante artikel zet hij uiteen dat de NS ervoor gekozen heeft om bij de grotere stations in Nederland niet meer de toevoeging CS, voor ‘Centraal Station’, te gebruiken. In plaats daarvan is het Amsterdam Centraal, Den Haag {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} Centraal, Leiden Centraal, etc. geworden. {== afbeelding Station Rotterdam Centraal: links de centrumkant, rechts de andere kant. Foto's: Wim Vrouenraets ==} {>>afbeelding<<} Het bijzondere in Rotterdam is dat beide benamingen gebruikt worden voor één station: aan de centrumkant prijkt namelijk ‘Centraal Station’ aan de glazen gevel, en aan de Provenierskant zien we ‘Rotterdam Centraal’ staan. De centrumkant valt onder het beheer van de gemeente Rotterdam, die de architect van het vorige station, stadgenoot Sybold van Ravesteyn, wilde eren door niet alleen het aloude begrip Centraal Station over te nemen, maar dat ook te doen met het onder zijn verantwoordelijkheid ontworpen lettertype. Aan de andere kant van het station, die beheerd wordt door de NS, staat het zoals tegenwoordig gebruikelijk is: ‘Rotterdam Centraal’. Hashtags Mirjam Wissink - Apeldoorn In het meinummer staat een interessante column van Jan Kuitenbrouwer, over taalgebruik op Twitter. Daarin komen natuurlijk ook de in tweets zeer veel gebruikte hashtags aan de orde, maar waar het gaat over de toepassingen daarvan slaat Kuitenbrouwer de plank mijns inziens mis. Hij beschrijft hashtags alsof deze alleen bedoeld zijn om in een tweet meer informatie te geven. Maar het belangrijkste doel van een hashtag is het labelen (‘taggen’) van tweets, waardoor deze makkelijker te clusteren en (terug) te vinden zijn. De keuze voor het al dan niet gebruiken van de hashtag #dtv (‘durf te vragen’) bij het stellen van een vraag heeft dan ook niets te maken met lef, zoals Kuitenbrouwer stelt, maar juist alles met het aantal antwoorden dat je hoopt te krijgen: zonder #dtv lezen alleen je eigen volgers je vraag; mét #dtv wordt deze ook gelezen door tweeps die zoeken op tweets met die hashtag. Verder verbaast Kuitenbrouwer zich erover dat de hashtag voor ‘Pauw & Witteman’ #penw is, en niet #P&W. Dit is een gevolg van de techniek achter Twitter: leestekens in hashtags worden genegeerd, waardoor #P&W niet als label herkend wordt. {== afbeelding Foto's: Wim Vrouenraets ==} {>>afbeelding<<} Plurale tantum Felix van de Laar - Tekstschrijver, Almere In het juninummer las ik het artikel ‘Hersenen, financiën, jeans’ van Berthold van Maris, over zogeheten ‘pluralia tantum’, woorden die alleen in het meervoud bestaan. Mijn oog bleef haken aan het voorbeeld van lieden en lui, als een woordenpaar van een plurale tantum en een singulare tantum (een woord dat alleen in het enkelvoud voorkomt) met dezelfde betekenis. Vroeger leerden we dat beide vormen het meervoud waren van man: ‘zakenman, zakenlieden, zakenlui’. Lui mag er dan niet als meervoud uitzien, het gedraagt zich grammaticaal natuurlijk wél als zodanig. Het lijkt me een vergissing van de doorgaans goed ingelichte auteur. Maar door zich te concentreren op het onderscheid tussen enkelvoud en meervoud - dat in veel andere talen niet eens als zodanig voorkomt - doet hij onrecht aan hoe we de taal gebruiken voor ons denken en communiceren. Zo gauw we op een abstracte manier over begrippen spreken, wordt het getal (één of meer dan één) steeds minder belangrijk, of staat dat het goede begrip zelfs in de weg. In ‘We eten vandaag kip’ is kip geen enkelvoud, maar een ‘geenvoud’, of zoals taalkundige Wim Mattens het noemde: een ‘indifferentialis’. En in ‘Hebben jullie kinderen?’ is kinderen geen meervoud, maar een ‘gemeenvoud’: ook bij één kind is het antwoord ‘ja’, omdat dat ‘enige’ kind met andere kinderen uit grotere gezinnen de eigenschap deelt waar je naar vraagt. Omdat de betekenisinhoud sterker is dan de woordvorm, horen we elkaar ook ‘De media is subjectief’ of ‘De jeugd kunnen studeren’ zeggen. Dat mazelen of pokken een gezegde in het meervoud krijgt, vind ik zelfs merkwaardiger dan dat er gewoon een enkelvoudige persoonsvorm volgt. Het gaat immers altijd over de ziekte die ‘(de) mazelen’ of ‘(de) pokken’ heet, en dan doen we er hetzelfde mee als met polio of malaria. {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Foto: Iris Vetter ==} {>>afbeelding<<} ‘Als ik langs een school rijd, denk ik: dáár wil ik bij horen’ Uit de klas [5]: Hans Dorrestijn Mariëtte Baarda Nogal wat bekende Nederlanders en Vlamingen hebben voor de klas gestaan als leraar Nederlands. Verdwijnt die leraar ooit uit hen? In de serie ‘Uit de klas’ komen bekende oud-docenten Nederlands aan het woord over hun tijd voor de klas, en over hoe die doorwerkt in hun huidige werk. Deze keer: cabaretier en vogelaar Hans Dorrestijn. Hans Dorrestijn (73) werpt een bedenkelijke blik op mijn vel met interviewvragen. ‘Je kunt mij beter gewoon mijn gang laten gaan, want als ik van die correcte antwoorden moet gaan geven, wordt het niks.’ In de loop van het gesprek zal blijken dat dit typerend is voor de manier waarop Dorrestijn in zijn beste jaren lesgaf: intuïtief, direct reagerend op wat er gebeurt. ‘Ik denk nog zeer vaak terug aan die zeven jaar dat ik lesgaf aan het Wagenings Lyceum’, begint Dorrestijn. ‘En dat terwijl mijn leerlingen inmiddels van middelbare leeftijd zijn! Ik kende mijn leerlingen door en door, heb ze belééfd. Tot diep in mijn ziel. Judy, Baukje, Freddie, Jaap ... Nog steeds als ik langs een middelbare school rijd, denk ik: dáár gebeurt het, dáár wil ik bij horen. Als je ziet hoe jongens op het schoolplein hun best doen om indruk te maken op de meisjes, voel ik: ja! Dat vind ik nog steeds het belangrijkste wat er is.’ ■ Vorkstaartplevier ‘In 1A was een meisje, hoe héét ze ook alweer?’ Wijzend met vlakke hand boven het tafelblad: ‘Zo'n opdondertje was dat. Eén brok vitaliteit. Suusje. In het handenarbeidlokaal sloeg ze een keer op haar duim. “Kut!”, gilde ze. Ik staarde haar met open bek aan. Door gebrek aan inzicht in de vrouwelijke ziel stond ik er perplex van dat een meisje - een meisje! - zoiets riep. Later ben ik er natuurlijk zelf ook op los gaan “kutten”.’ Ineens, geschrokken: ‘Nu lijkt het alsof ik mij alleen maar van die idiote dingen herinner. Maar nu komt het! Onlangs, tijdens een vogelreis, zei iemand: “Een dame wil u spreken.” Bij het woord dame dacht ik natuurlijk nooit aan Nogal wat bekende Nederlanders en {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} Suusje. Ineens staat een vrouw van middelbare leeftijd voor me ...’ - zichzelf onderbrekend: ‘Ik vind eigenlijk dat vrouwen niet ouder horen te worden, maar deze sloeg zich er dapper doorheen. “Suusje!”, riep ik verrast. Ze troonde me mee naar een telescoop even verderop in het veld, gericht op een vorkstaartplevier! Bleek het een doorgewinterd vogelaarster. Al geef je mij tien telescopen, in zo'n veld had ik dat beest nooit kunnen opsporen.’ Hoe zag uw carrière als leraar eruit? ‘Na mijn studie m.o. Nederlands in Amsterdam begon ik met lesgeven aan het Wagenings Lyceum. Ik onderwees de onderbouw van gymnasium, atheneum en havo. Later kwamen daar de hogere klassen bij. Zelf had ik in een ver verleden de mulo met de grootste moeite gedaan, dus dat was wel wat, ineens voor zo'n gymnasiumklas staan. Ik kon als leerling niet uit mijn hoofd leren, zat tot drie uur 's nachts achter de boeken. Een vreselijke school, die mulo; alsof we in een concentratiekamp zaten en er een stelletje NSB'ers op ons was losgelaten. Grote uitzondering vormde mijn leraar Nederlands, Brandenburg. Een man met hart voor de zaak. Hij gaf zelfs op zijn vrije zaterdag bijles.’ ‘Pas veel later begreep ik dat sommige boeken op zo'n middelbare school nauwelijks te volgen zijn. Die methodes worden in elkaar gehengst door zelfingenomen lieden die niet kunnen schrijven. En jíj zit met die apekool! Onvoorstelbaar dat mensen niet inzien dat het aantal antwoordmogelijkheden op een slecht geformuleerde vraag meteen duizend keer zo groot is! Ik denk dat ik in die tijd vooral in de war raakte van die vreselijke boeken.’ ■ Ontslag op staande voet ‘Ik ben altijd slecht geweest in het begin van dingen’, relativeert Dorrestijn. ‘Niet alleen mijn eigen schoolcarrière begon beroerd; ook het lesgeven was de eerste jaren een verschrikking. En als je destijds mijn allereerste cabaretteksten had gezien, zou je ongetwijfeld hebben gezegd: “Als ik u was, zou ik iets anders gaan doen.” Als ik lesgaf, moest het naastgelegen lokaal ontruimd worden. Drie keer kwam de inspectie van het middelbaar onderwijs onaangekondigd langs, drie keer werd ik voorgedragen voor ontslag op staande voet. De kinderen liepen over de banken heen. Niemand dacht dat ik het vol zou houden.’ ‘Tijdens een zomervakantie wist ik plotseling: het roer gaat om. Als ik het doe zoals ik dénk dat men het van mij verwacht, lukt het niet. Voortaan doe ik het op míjn manier. Allereerst liet ik mijn streepjespak thuis en sprak ik mijn leerlingen voortaan alleen nog maar aan met je in plaats van u. Ik herinner me nog goed hoe ik die eerste les na de vakantie een gedicht van de dichter Chris van Geel op het bord schreef en acht vragen uitdeelde. “Jongens,” zei ik, “ik heb vorig jaar alles fout gedaan. Berg je boeken maar op, want die snap ik zelf niet.” Even was ik bang dat ik verloren was, maar het omgekeerde was waar. Een openbaring! Mijn hele leven was ik bang geweest voor groepen. Als ik als kind voorbij een bushalte met mensen kwam, durfde ik er niet eens langs! Dan weigerde mijn linkerbeen spontaan dienst. Natuurlijk vestig je dan juist de aandacht op jezelf.’ Waarom wil zo iemand in vredesnaam voor de klas staan? Peinzend: ‘Het is misschien een paradox, maar ik denk dat als je altijd maar bezig bent met de vraag wat voor indruk je maakt, dit een aanwijzing is voor de kant die je uiteindelijk op moet. Het kan bijna niet anders dan dat die spontane verlamming een complexe poging was om de aandacht op mezelf te vestigen. Ik wilde publiek! Maar eerst moest ik zelfvertrouwen vergaren. Dát deed het lesgeven voor me.’ ‘Pas veel later begreep ik dat sommige boeken op zo'n middelbare school nauwelijks te volgen zijn.’ Hans Dorrestijn Hans Dorrestijn (16 juni 1940, Ede) deed de kweekschool (wat nu de pabo is) en m.o. Nederlands in Amsterdam. Daarna werkte hij zeven jaar lang als leraar Nederlands op het Wagenings Lyceum. Nadat hij daar in 1975 ontslag had genomen, begon hij als tekstschrijver en cabaretier aan wat een omvangrijk oeuvre zou worden. Zo schreef hij teksten voor onder anderen Herman van Veen, Jenny Arean en Het klokhuis, verzorgde hij nonsensnieuwsberichten voor de radio (DPA: ‘Dorrestijns Pers Agentschap’) en schreef hij ruim 35 boeken: van kinderboeken tot vogelgidsen, en van novellen tot bloemlezingen van zijn liedteksten. En hij stond in het theater. Dat deed hij met anderen (bijvoorbeeld Martin van Dijk, Lévi Weemoedt en het Willem Breuker Kollektief), en met solovoorstellingen, zoals Pretpark (1991), Na regen komt Dorrestijn (1993) en Het buigen (2011). In 2003 ontving hij een Gouden Harp voor zijn gehele oeuvre. Dorrestijn in zijn dankwoord: ‘Ik ben dik tevreden. Het had ook wel wat minder gemogen. Met een koperen harp was ik ook heel blij geweest.’ ■ Graniet ‘Toen ik goed les begon te geven, vergat ik voor het eerst wat voor een kruk ik zelf was. Die sensatie van publiek, van saamhorigheid. Dat je aan een glimlach precies op het juiste moment kunt zien dat er naar je geluisterd wordt, je een snaar beroert.’ ‘Tijdens de opleiding had ik geweldige voorbeelden’, vervolgt Dorrestijn. ‘Er liepen fantastische docenten rond, Aleida G. Schot bijvoorbeeld, en natuurlijk Remmert Kraak - allebei ook bekende wetenschappers in die tijd.’ Met glinsterende ogen: ‘De man zag er om te beginnen prachtig uit: getailleerd jasje, intelligente, strakke kop. Hij leek als twee druppels water op James Bond, maar dan een meer intellectuele uitgave. Sean Connery ziet er al niet stom uit, maar bij Remmert Kraak spatte het IQ ervanaf. Tijdens een les op de Herengracht stond hij een tijdlang te kijken naar de herfstbladeren die langs het raam woeien. Dan lagen we al in katzwijm. Die concentratie, die onthechting ...! Wat een ontdekking dat je je zó kunt gedragen voor een groep! Die ervaring nam ik mee naar het theater.’ ‘Toen ik lesgaf op het Wagenings Lyceum begon ik voorzichtig met het schrijven van liedteksten. Een paar jaar later zette ik ze op muziek, wéér veel later wilde ik die liedjes eindelijk eens uitproberen voor publiek. Nog steeds vind ik een geslaagd lied het hoogst bereikbare. Toen ik voor het eerst “Ne me quitte pas” van Jacques Brel hoorde, wist ik: wat deze man doet, wil ik ook kunnen. Een mooi lied is een juweel, het kan mensenlevens veranderen.’ {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ook hier moest ik door de weerstand heen; de reacties waren lauw of de mensen luisterden gewoon niet. Vaak dacht ik: ik houd ermee op. Maar als ik een paar nieuwe liedjes af had, wilde ik die tóch weer laten horen.’ Hoofdschuddend: ‘Ergens in mij moet een keiharde kern zitten - graníét; een vorm van zelfvertrouwen waar niemand tegenop kan. Het duurde alleen ontzettend lang voordat ik erbij kon.’ ■ Verhouding Kon u bij uw leerlingen ook zo'n kern ontdekken en tevoorschijn hakken? Dorrestijn denkt lang na. ‘Ik identificeerde me eerder totaal met de leerlingen die slecht konden meekomen, kon maar niet begrijpen dat er leraren waren die er schik in hadden om onvoldoendes uit te delen. Als ik merkte dat bepaalde leerlingen het niet konden bijbenen, zei ik tegen de rest: “Jongens, als jullie zorgen dat je die en die een steuntje in de rug geeft zodat ze ook kunnen meekomen, krijgt de hele klas een zeven.”’ En? ‘Wat denk je? Ze werkten zich kapot! Het geheim is: het afschaffen van de hiërarchie. Dat werkt in vogelgroepen precies zo: de allergrootste vogelaar is voortdurend bezig met jou erbij te roepen om alles uit te leggen. Hij wil het niet voor zichzelf houden.’ ‘Soms ging die identificatie met de leerlingen wat ver, dan werd ik stapelverliefd op een van hen.’ Gevaarlijk terrein voor een docent. ‘Het was een volstrekt andere tijd. Op een gegeven moment kreeg ik zelfs een verhouding met een leerling. Toen kwam een conrector wel zeggen dat ik óf moest trouwen óf het moest uitmaken. Toen ben ik maar snel getrouwd. Het huwelijk hield overigens niet lang stand.’ Bedroefd: ‘Ik had natuurlijk nooit met dat lesgeven moeten ophouden. Maar zoals gezegd, ik had die zeven jaar nodig om zelfverzekerder te worden. En om techniek te ontwikkelen. Vóór die tijd wilde ik te veel tegelijk laten zien, uit onzekerheid. Pas toen ik het op mijn eigen manier ging doen, ontwikkelde ik oog voor wat er bij de leerling leefde, het publíék als het ware. Ik ging voorlezen: korte verhalen, Wolkers. Ik wist: bij hen gieren de hormonen nog harder door het lijf dan bij mij. Zelfs jongens die van mavo-4 naar havo-4 waren gekomen, kwamen zeuren of ze die boeken van me mochten lenen. Het niveau van de opstellen steeg direct.’ {== afbeelding Foto: Nederlands Pop Instituut Hans Dorrestijn in 1978. ==} {>>afbeelding<<} ■ Gênante scène ‘Spelling daarentegen heb ik altijd totaal onbelangrijk gevonden. Het vak zou moeten worden ondergebracht bij techniek, niet bij Nederlands. Het heeft niks met taalvaardigheid te maken als je weet hoe je hydrografie schrijft, daar kun je gewoon een boekje op naslaan. Daarom heb ik ook zo'n verschrikkelijke hekel aan dat Groot Dictee der Nederlandse Taal. Wordt er éíndelijk iets aan taal gedaan op de televisie, gaan ze het over spelling hebben! Ontleden, dát is het hart van de taal. Ik zou dolgraag een grammaticaquiz op televisie willen presenteren. En dan aantonen hoe fascinerend, belangrijk en vooral: hoe níét-moeilijk grammatica eigenlijk is.’ Maar ondertussen had de inspectie u dus drie keer voorgedragen voor ontslag. ‘De rector van het Wagenings Lyceum, Ward Lensink, was heel bijzonder, later werd hij directeur van Artis. “Niet ontslaan”, had hij tegen de inspectie gezegd. “Dorrestijn gaat heel goed lesgeven, let maar eens op.” Toch had men ook een punt: ik hoorde nooit helemaal in dat schoolleven thuis. Ik was slordig, en had moeite met organiseren. Mijn collega's hielden er rekening mee, maar een school vol docenten zoals ik zou niet werken. Ik herinner me nog goed een gênante scène tijdens een ouderavond. Tegenover een ouderpaar begon ik honderduit te praten over hoe goed hun Henkie het deed. Bleken er twéé Henkies in de klas te zitten ... had ik het over de verkeerde! Ik zie nóg de blik van afgrijzen in hun ogen.’ ‘Ook bij de docenten was ik een vreemde eend in de bijt. Ik zat in de wat linksere hoek, maar mijn collega's waren een stuk fanatieker. “Ga je morgen mee naar Den Haag?”, vroegen ze me. “We gaan demonstreren. Voor meer salaris!” Ik was verbijsterd, vond het schandelijk zelfs. “Zijn jullie nu helemaal bedonderd?”, antwoordde ik. “We verdienen al zo veel!”’ ‘Lensink kreeg uiteindelijk gelijk: na drie jaar kwam het ministerie van Onderwijs hele lessen van mij opnemen, als voorbeeld van hoe men literatuur diende te geven. Toen Lensink wegging, nam een stijve, gereformeerde man zijn plaats in. De sfeer stortte direct in. Midden in het schooljaar diende ik mijn ontslag in. Ik was toen begin dertig. “Ik ga van de pen leven”, zei ik tegen Lensinks opvolger. “Hoe moet het dan met je pensioen?”, was het enige wat hij uitbracht.’ Wat onderscheidt, tot slot, een goede leraar van een gewone leraar? ‘Een goede leraar gééft het publiek iets, net als een goed artiest. Remmert Kraak kon dat, Toon Hermans kon dat, maar ook bijvoorbeeld André van Duin: tijdens een sombere periode zag ik Animal Crackers, een programma met van die stemmetjes onder beelden van dieren gemonteerd. Ik heb me toen helemaal kapot zitten lachen. Ik kan die man nog altijd kussen.’ {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} Toen in ... augustus 1979 Schrijfwijzer Op 31 augustus is het precies 34 jaar geleden dat het naslagwerk werd gepresenteerd dat een van de best verkochte Nederlandse boeken ooit zou worden: de Schrijfwijzer. De eerste editie verscheen op initiatief van toenmalig Kamervoorzitter Anne Vondeling en Th.H. Oltheten, de hoofddirecteur van de Staatsuitgeverij. Zij hadden behoefte aan een naslagwerk waarin het antwoord zou staan op werkelijk alle vragen die kunnen rijzen bij een ambtenaar die aan een tekst werkt. In Jan Renkema zagen zij de aangewezen persoon om een dergelijk werk samen te stellen. Hij was op dat moment lid van de overheidscommissie Duidelijke Taal en eindredacteur van Onze Taal. Tot Renkema's eigen verbazing bleek de Schrijfwijzer niet alleen ambtenaren, maar ook journalisten, secretaressen en docenten aan te spreken. Het was kennelijk het juiste boek op het juiste moment. De Schrijfwijzer was niet alleen een van de volledigste taaladviesboeken die ooit verschenen was, maar het droeg ook nog eens een soort overheidskeurmerk, stond vol met aansprekende voorbeelden (van het genre ‘Op zijn vakantie nam God tot zich ...’), het was niet schoolmeesterachtig voorschrijvend zoals de meeste boeken in die tijd, maar eerder vaderlijk adviserend, en het bevatte kleine testjes en grapjes (zo had Renkema deze alinea vast afgesloten met: ‘Zag u die? Dat tweede was in deze zin moest natuurlijk zijn: waren’). De Schrijfwijzer maakte school. Het boek veranderde de manier waarop professioneel taaladvies werd gegeven, en het zorgde ook voor een hausse aan vergelijkbare naslagwerken. Maar geen enkel werk benaderde ook maar het succes van Jan Renkema's Schrijfwijzer. Met de vijfde editie van het boek, die vorig jaar verscheen (voorzien van alle hedendaagse digitale extras), komt de oplage in de buurt van een half miljoen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire Rita Lynn Yo! Dude! - Wát!? - Ja, duh! - Whoa, ben jij wired of wat? - Wired wat heet? Ik ben zennnnnnnnn. - Zennnnnnnnn? - Ja! Zennnnnnnnn. Als in écht. Dat je zegt! - Okéé? Wil je erover praten? - Nee. Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schreiben. - Hallo aarde? - De nietmachine is zowel een ontkennings- als een bevestigingsapparaat. Focus! Fo-cus! - Eh, Ritalin? - Yeah! Mijn beste vriendin heet Rita-Lynn! Fooooo-cus! Ten-taaaaamens! ADD. Beats een krantenwijk. - Dude, what the fuck. - Wat de neuk what the fuck? - Ik mis de link! Waar gaat dit over? - Gast, Rita-Lynn, je weet toch, populair pilletje. Vijfentachtig eurocent online, straatwaarde vijf euro per pil! En dan mats ik je. Betaalt mijn moeder ook. - Je móéder? - Ja. Die is soms nerveus. Kan ze niet fooooocus-ssssssennnn. Komt ze een Ritalinnetje vragen. Sure ma, vijf units, kein probleem. Of Concerta, ook lekker. En dan dus juist wel kauwen. Dat is dus écht Bert Visscher. Yo! Nils! Wat hoor ik, uitgeschreven? - Ja. Bullshit. D'r klopt geen bus van die cijfers. M'n ouders hebben een advocaat in de hand genomen. - En dushalve? - En dushalve niks. Ik ben een beetje klaar met Nederlands. Ik zit erover te denken om Engels te gaan studeren, maar eerst neem ik even een time down. - Ik moet er juist even een tandje bovenop doen, anders kan ik die master wel op m'n fluit schrijven. - Master blaster! Yo! - Comma ragamuffin widda masta blasta! - Jam on! - Mooooooombaaaaaah! - Gast, ik ben zooooo klaar met die shizzle. - Ja. Soms heb ik ook echt zin de bijl in de boom te hangen. - Fooooooocuuuuuus! - Focus schmokus. Ik word doodmoe van al die gefocuste types. Komt geen zinnig woord uit. Je moet niet al je eieren op één paard zetten. - Gast, wat de neuk. - Wat de neuk wat de neuk? - Al je eieren op één paard, dat zeg je niet. - Gast, ik zeg het net. - Al je kaarten in één mandje, moet dat zijn. - Dude, wat de neuk. - Jij bent in de war met ‘al je eieren in één pan’! - Nee, met ‘al je kaarten op één paard’! - Gast. Ik studeer Nederlands, oké? - Dude, er zijn meer wegen die naar zee leiden. - Gast! - LOL! - ROFLOL! - Dude, jij kan soms héél vreemd uit de bocht komen. Jan Kuitenbrouwer {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} Marc van Oostendorp Een leven lang strijden voor het ABN Bij de dood van P.C. Paardekooper (1920-2013) De op 1 mei overleden taalkundige P.C. Paardekooper was niet alleen bekend, bijvoorbeeld van zijn vroeger op scholen veelgebruikte zinsontleedmethode, hij was ook legendarisch eigenzinnig. Of het nu ging om spelling, beschaafde uitspraak, Vlaams of Afrikaans: hij had zijn geheel eigen mening, en liet die duidelijk horen. {== afbeelding Prof. dr. P.C. Paardekooper in 2003. Foto: Maartje Geels / Hollandse Hoogte ==} {>>afbeelding<<} De taalkundige P.C. Paardekooper (1920-2013) was misschien wel de laatste vurige verdediger van het Algemeen Beschaafd Nederlands. Het woord beschaafd in die zinsnede roept sinds de jaren zestig weerstand op, maar Paardekooper vond het juist belangrijk om eraan vast te houden: ‘Het is een aansporing om leerlingen hun luiheid te laten overwinnen in de beheersing van een andere taal als hun dialekt’, schreef hij in 1980 in Onze Taal. ‘In het algemeen maakt iedereen zich populair die eisen verlaagt, want hij is de bondgenoot van die luiheid. Ik heb niks tegen een verlaging van onredelijk hoge eisen, maar daarvan is geen sprake bij die van de ABN-beheersing.’ Paardekooper zei graag duidelijk waar het op stond. Hij wist dat de lezer zijn wenkbrauwen fronste wanneer hij zoiets las, niet alleen vanwege de inhoud, maar ook vanwege de vorm: ‘een andere taal als hun dialekt’? ‘Niks’? Was dat zelf wel Algemeen Beschaafd Nederlands? Volgens Paardekooper wel, en hij was de enige die zich decennialang van de redactie van Onze Taal zulke afwijkingen van de norm mocht permitteren. Dat kwam doordat hij een groot taalgeleerde was, die waarschijnlijk meer wist van de Nederlandse taal dan wie ook, vooral van de zinsbouw, maar ook doordat hij tegelijkertijd beminnelijk wist te zijn én zeer overtuigd van zijn eigen gelijk. Van alle Nederlandse taalkundigen was Paardekooper in de afgelopen decennia misschien wel het meest aanwezig in het maatschappelijke debat over taal. Hij droeg daaraan bij met boeken, wetenschappelijke artikelen en taalpoli- {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} tieke beschouwingen, niet alleen in Onze Taal, maar ook in NRC Handelsblad en allerlei andere tijdschriften en kranten. Hij schreef daarbij over tal van onderwerpen: de spelling, bijvoorbeeld, of de Nederlandse zinsbouw, of de kwaliteit van het Nederlands in Vlaanderen. En hij was nooit bang een controversieel standpunt in te nemen. ■ Wendier In spellingzaken was Paardekooper ronduit militant. Hij richtte in 1963 de Vereniging voor Wetenschappelike Spelling (VWS) op. Die vereniging streefde naar een schrijfsysteem dat gebaseerd was op één principe: je moest schrijven zoals je sprak, of preciezer: zoals ‘beschaafde’ mensen spreken. Iedere letter moest staan voor precies één klank en omgekeerd. Om dat goed te doen was volgens hem een diepgaand taalkundig inzicht in het klanksysteem nodig. ‘Zo bestaat het woord zak uit drie klanken: z + a + k. Hoeveel klanken komen er nu bij als u er een meervoud van maakt? Niet meer als één, nl. een toonloze klinker. Helaas spellen we die net als de klinker van zet. Het ergste is dan dat we bovendien twee andere domme dingen doen in zakken: de ineens dubbel spellen, en achter de e een n zetten die er niet hoort.’ Het was volgens Paardekooper dus minder ‘beschaafd’ om die n wél te zeggen. Over de acceptatie van spellingen als ‘Sogt?ns lad? ik gou m?n hont in d? taksi’ was hij optimistisch. ‘Ieder mens is een wendier’, schreef hij. ‘Hij zweert bij dingen waaraan ie gewend is en protesteert tegen nieuwigheden. Het gevloek en gegil in ingezonden stukken is een onmisbaar begeleidend verschijnsel bij iedere spellingsanering. Maar na de doorvoering daarvan is dat protest ook altijd vlug opgehouden. Je went binnen een paar weken aan de verbetering.’ De VWS nam gaandeweg overigens minder radicale standpunten in en hief zichzelf uiteindelijk in 2011 op, bij gebrek aan belangstelling. Het wendier had het gewonnen van Paardekoopers strenge logica. Paardekooper over zijn methode In september 2000 stond er in Onze Taal een interview van Jan Erik Grezel met P.C. Paardekooper. Daarin zei hij over de zinsontleedmethode in zijn Beknopte ABN-syntaksis onder meer: Het is in de eerste plaats een ontleedtechniek. Je laat de zin intact en zinsdelen geef je aan met haakjes, accolades, strepen en dubbele strepen. Die techniek is in iedere onderwijsmethode bruikbaar en bespaart kind en meester ontzettend veel tijd. Bij de traditionele ontleding worden zinsdelen apart opgeschreven. Dus bij het zinnetje ‘Jan zag z'n vader’ krijg je ‘Jan = onderwerp’, ‘zag = werkwoordelijk gezegde’, ‘z'n vader = lijdend voorwerp’, allemaal onder elkaar. In mijn methode is het ‘(Jan) (zag) z'n vader.’ Klaar. In de tweede plaats ontleed ik consequent formeel. Dat wil zeggen dat voor mij uitsluitend de vorm de basis is voor het ontleden. De klassieke spraakkunst heeft gehinkt op twee gedachtes: de formele basis en de semantische, dus de betekenis. Hoe vind je ‘het onderwerp’ in een zin? De formele basis is: welk zinsdeel veroorzaakt door eigen getalsverandering (enkelvoud/meervoud) verandering in de persoonsvorm? De semantische basis is: wie doet het? Maar dat is een krakkemikkige manier om het onderwerp te vinden. ■ Mekaar Onder zijn vakgenoten zal Paardekoopers naam waarschijnlijk het langst voortleven als de auteur van de Beknopte ABN-syntaksis. Anders dan de naam doet vermoeden, telde het werk in de laatste, door de auteur in 1986 in eigen beheer uitgegeven druk bijna duizend zeer dicht bedrukte pagina's over de Nederlandse zinsbouw. Hij bleef het boek desondanks ‘beknopt’ noemen, omdat hij ervan overtuigd was dat hij nog steeds maar een fractie had beschreven van wat er allemaal over de zinsbouw te zeggen zou zijn. Pas de ‘kindskinderen van onze kindskinderen’ mochten hopen op een naar volledigheid strevende grammatica van het ABN, zo schreef hij in het voorwoord bij de eerste druk. Wat er wel of niet tot dat ABN behoorde, bepaalde Paardekooper ook in dit geval zélf. Wie elkaar opzoekt in het register van de Beknopte ABN-syntaksis, vindt alleen een verwijzing naar het woord mekaar. Dat laatste was volgens de schrijver kennelijk (hij legt niet uit waarom hij die keuze maakte) het échte, levende Nederlandse woord. Elkaar beschouwde hij waarschijnlijk als een kunstmatig, schrijftalig woord, en hij vond dat er één keuze gemaakt moest worden. ‘Iedere buitenlander zal een ABN-studie onmiddellijk opgeven’, schreef hij ooit, ‘als z'n spraakkunst zegt: “One another vertaal je soms met mekaar, soms met elkaar, maar daarnaast kom je ook elkander, malkander en malkaar nog wel es tegen.’ Over mekaar heeft hij vervolgens een heleboel op te merken: hoe we wél kunnen zeggen: ‘De jongens plagen mekaar’, maar niet: ‘De jongen plaagt mekaar’, omdat mekaar kennelijk op een meervoudig woord terug moet slaan. En hoe die regel dan weer wordt overtreden in uitdrukkingen als ‘Nou ga jij achter mekaar naar bed’ of ‘Het schuurtje valt in mekaar.’ Steeds wijst Paardekooper nieuwe details aan. Waarom kun je wel zeggen ‘een vaas vol bloemen’, maar niet ‘een vaas leeg bloemen’? ■ Methode-Paardekooper Wie van taal houdt, kan makkelijk dagen doorbrengen met de Beknopte (die overigens sinds enige jaren gratis kan worden geraadpleegd op de website van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, www.dbnl.org). Steeds weet Paardekooper weer nieuwe details aan te wijzen waar je nog nooit over had nagedacht. Waarom kun je wel zeggen ‘een vaas vol bloemen’, maar niet ‘een vaas voller bloemen (dan een andere)’ of ‘een vaas leeg bloemen’? Waarom kan ‘Ik heb er in de kelder een massa’ wel een korte vorm zijn van ‘Ik heb in de kelder een massa flessen’, maar niet van ‘Ik heb in de kelder een massa boter’? Waarom klinkt het raar om te zeggen: ‘Ik vraag me af of het niet veel scheelde of je was gezakt’? Ook als Paardekoopers antwoord op die vragen soms wat ingewikkeld is, en lang niet alle vakgenoten het eens zijn met zijn analyse, komt hem in ieder geval de eer toe dat hij zo veel van die kwesties heeft opgeworpen. Bovendien {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft hij een grote invloed gehad op alle syntactici die na hem kwamen. ‘Veel van de door Paardekooper ontwikkelde en/of gepropageerde testen worden in het taalkundige onderzoek dagelijks gebruikt’, schreef de taalkundige Hans Broekhuis in een in memoriam op het internet, ‘alleen zijn velen zich er niet van bewust dat ze daarmee de methode-Paardekooper toepassen.’ (Zie voor die methode het kader op de vorige bladzijde.) Broekhuis is zelf de auteur van een grootse Engelstalige grammatica in wording van het Nederlands, Syntax of Dutch. De lezingen leidden er uiteindelijk toe dat hem door de minister van Justitie een spreekverbod werd opgelegd. {== afbeelding Bundeling van Paardekoopers lezingen over Vlaanderen, uit 1962. ==} {>>afbeelding<<} ■ Pief - poef - paf Bovendien zorgde Paardekooper ervoor dat zijn methode ook in het lager onderwijs gebruikt werd, zodat veel niettaalkundigen er ook vertrouwd mee zijn. Een vereenvoudigde versie van zijn manier om zinnen te ontleden kwam terecht in de lesmethode De taaltovenaar, die in de jaren zeventig en tachtig vooral in het zuiden van Nederland en in Vlaanderen gebruikt werd. In Vlaanderen - hij was jarenlang hoogleraar in Kortrijk - werd hij bovendien bekend om een ABN-uitspraakgids, waarin hij opschreef hoe volgens hem Nederlandse woorden correct moesten worden uitgesproken. Die correcte uitspraak hield hij kennelijk ook zijn studenten voor. ‘Paardekooper checkte onze groei ook persoonlijk tijdens zijn beruchte ABN-babbels’, schreef een van hen, Sabine Vandeputte, de VRT-correspondente in Nederland. ‘Sommige meisjes stonden al na één minuut huilend op de gang. Zij waren “dood”. De professor zei namelijk “pief” bij de eerste fout, “poef” bij de tweede en bij de derde, “paf”, was je dood en moest je gaan.’ Er waren overigens ook veel studenten die dol waren op de man die ze onderling, zonder dat hij het wist, ‘de hengst’ noemden - een woordspeling op zijn achternaam. ■ Annekseren Paardekoopers eigenzinnigheid hierbij - ook in deze uitspraakgids ging hij er bijvoorbeeld weer van uit dat het ‘beschaafd’ was om de n niet uit te spreken - leverde hem ook wel kritiek op. In de kolommen van Onze Taal ging het er begin jaren tachtig in ieder geval soms heftig aan toe. ‘Hij weet veel,’ schreef de dialectologe Jo Daan over Paardekooper, ‘maar hij is ook egocentrisch, want de norm die hij aanlegt zal nog altijd wel zijn eigen dialect zijn, een van de vormen van Leids dialect.’ Als antwoord meldde Paardekooper dan weer dat hij Daans kritiek de ‘de aandacht (zou) geven die die verdient: geen’. Paardekooper had nog wel heftiger kritiek over zich afgeroepen. In 1962 gaf hij een serie lezingen voor de KROradio onder de titel ‘Er zijn geen Belgen!’, waarin hij niet alleen ageerde tegen discriminatie van het Nederlands in Brussel, maar ook vurig pleitte voor de eenheid van Nederland en Vlaanderen: ‘Nederland heeft dus geen 11 provincies zoals de schooljuffrouw u geleerd heeft, maar 16. Dat is heel prettig: Nederland is groter als u dacht. Stop: ik ben aan het annekseren. Dat gaat zomaar niet. Luister: Nederland kan België niet meer annekseren, want België is Nederland.’ Tegelijkertijd sprak hij laatdunkend over het taalgebruik van de Vlaamse intelligentsia: ‘Ik heb oude professoren wel es kollege horen geven in het Izegems en het Turnhouts. Het is haast niet te geloven, maar het zijn feiten. Snapt u hoe erg het moet zijn voor een intellektueel als hij z'n kultuurtaal niet beheerst.’ De lezingen leidden er uiteindelijk toe dat hem door de minister van Justitie een spreekverbod werd opgelegd en dat hij uit het land zou worden verwijderd als hij zich niet aan dat spreekverbod hield. Later, in de jaren negentig, zou Paardekooper zich al even strijdbaar uitspreken voor zorg om het Afrikaans in het Zuid-Afrika van na de apartheid. ■ Liefde Natuurlijk zocht Paardekooper niet alleen de controverse. Hij laat ook een rijk oeuvre na van geleerde artikelen en was daarnaast bijvoorbeeld een groot liefhebber van het werk van de schrijver Willem Brakman - in 1992 richtte Paardekooper de Willem Brakman Kring op, die zich volgens hem moest beijveren om te komen tot een verzameld werk. Toch kun je Paardekooper niet goed begrijpen zonder die strijd. Nederlandse taalkundigen zijn meestal niet zo polemisch. Ze beschouwen hun moedertaal klinisch, als een object dat buiten henzelf staat en waar ze weinig gevoelens bij koesteren. Er zullen weinig mensen zijn die het op alle punten met Paardekooper eens zijn - het is maar de vraag of hij daar zelfs maar naar streefde. Maar uit alles wordt duidelijk dat hij die strijd voerde uit liefde voor een ideaal, dat hem zijn leven lang in zijn greep heeft gehouden: het Algemeen Beschaafd Nederlands. Paardekooper in Onze Taal Geregeld behandelde P.C. Paardekooper in Onze Taal allerlei kwesties die hem dwarszaten. Zo schreef hij in december 1981: Handschudderij in de NRC-H Kranten zijn haastwerk, - niks aan te doen. Maar de NRC-H heeft een reputatie op- en anglicismes tegen te houden. Toch lees ik bij herhaling handen schudden met; de laatste keer onder een foto op de voorkant van het nummer van 9-10-81: ‘Ze schudde handen met Afghaanse vluchtelingen.’ Foei, NRC-H. {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} Raarwoord Matchboxrupsbandafdruk Guus Middag over opmerkelijke woorden, oud en nieuw. Als Odysseus naar Troje moet, blijft zijn vrouw Penelope alleen achter op het eiland Ithaca. De gevechten om Troje duren lang: tien jaar. De daaropvolgende omzwervingen van Odysseus ook: nog eens tien jaar. Al die tijd moet Penelope zich de opdringerige vrijers van het lijf zien te houden - zo wil de mythe ons doen geloven. Al die tijd stuurt zij Odysseus elke dag een brief - zo wil de dichter Willem Jan Otten ons in zijn Penelope-gedichten doen geloven. Zij verstuurt die brieven in ‘zeekaartblauwe enveloppen’, geadresseerd aan ‘Poste Restante Méditerranée’, in de hoop dat Odysseus ze ooit ergens op zijn mediterrane omzwervingen bij een postkantoor komt afhalen. In een van die brieven (in het gedicht ‘Nagekomen, onbestelbare Penelope’) stelt ze zich voor hoe Odysseus zich ergens in den vreemde met een vrouw in een slaapkamer bevindt. Hij ligt op bed. Wij kijken met de vreemde vrouw en Penelope mee naar beneden: naar zijn dijen, zijn liezen, zijn heupen, zijn onderbuik. Het is een spannende scène. Wat zien we daar? Een ‘matchboxrupsbandafdruk’. Door dat rare woord raakte ik taalkundig helemaal opgewonden. Matchbox is het Engelse woord voor ‘lucifersdoosje’. Matchbox was ook de naam van een speelgoedautootjesmerk dat miniatuurautootjes verkocht ter grootte van een lucifersdoosje. Behalve autootjes hadden ze ook vrachtwagens en tanks en andere grote voertuigen die van rupsbanden waren voorzien. Met zo'n matchboxrupsbandafdruk in de navelstreek moet wel de afdruk van het elastiek van een onderbroek bedoeld zijn. Odysseus heeft die onderbroek nu uitgetrokken. We zien het allemaal wel voor ons, denk ik. Penelope zeker. Ik kan het niet bewijzen, en de dichter zegt er verder ook niets over, maar ik stel me dan zo voor dat het een onderbroek was met kleine autootjes erop. Guus Middag {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Van Aaf tot z Moeder Het is een groots moment in het leven: het moment dat je een nieuwe fiets voor jezelf koopt. Bij mij had het wel vijftien jaar geduurd voordat het weer eens kon, want mijn oude fiets weigerde gestolen te worden. Maar nu was het zover. De oude fiets kon het gewicht van mij samen met mijn kinderen niet aan. ‘Moederfiets’, schreef de fietsenverkoper op de bon, en keek mij er half lachend, half verontschuldigend bij aan. ‘Ja, het ís natuurlijk wel zo’, zei ik maar meteen. Want een moederfiets was het. Lage instap, verlengde achterkant, brede banden, drie versnellingen, weinig opsmuk. Net een echte moeder. Hoe komt het toch dat alles waar moeder voor staat, zo stom klinkt, en vaak ook zo stom ís? Neem, uit mijn jeugd, de moedermavo - dat klonk als een school waar je, behalve wiskunde en Nederlands, ook vakken als ‘wasjes opvouwen’ en ‘beppen met de buurvrouw’ leerde. Verwant daaraan was er de bijstandsmoeder, een ietwat meelijwekkend figuur. Dan was er, altijd al, Moeder Aarde, die juist weer te allesoverweldigend en aandachtopeisend was, net als het werkwoord bemoederen, wat nooit ‘liefdevol verzorgen’ betekent, maar altijd: ‘claimerig betuttelen’. Of we hebben het over ‘de moeder aller’, en ook dat is maar zelden goed: een van de meest opgezochte ‘moeder allers’ op Google is ‘de moeder aller nederlagen’. Dus daar ga je al. Nog nooit heb ik iets vernomen over de vadermavo, de bijstandsvader, Vader Aarde, bevaderen, of de vader aller nederlagen. Ja, je hebt Vadertje Tijd, maar dat vind ik een sympathieker en sprookjesachtiger figuur dan die heftige, alomtegenwoordige Moeder Aarde. En de wens is de vader van de gedachte. Maar ja, dat is een neutrale uitdrukking, en bovendien redelijk nietszeggend. Misschien was het als verzet tegen al dat ongezellige ge- ‘moeder-’ dat alles wat met moederschap te maken heeft de laatste tien jaar ‘mama-’ wordt genoemd. Je hebt mamamagazines, mamacursussen, mamazelfmaakkleding en mamamiddagen. Daar kan ik - ja, het is ook nooit goed - heel slecht tegen. Natuurlijk, ik noem mezelf weleens ‘mama’ tegen de kinderen (dreigend: ‘Mama begint nu héél boos te worden!’). Maar ik hoef geen op mij gerichte producten die zichzelf aanprijzen als ‘voor mama’. Alsof ik zelf een mamazeggend papkind ben. Maar toen was ik met mijn laptop bij de computerwinkel omdat hij haperde, en opperde ik dat er misschien eens een nieuw moederbord in moest. Dat klonk ineens heel goed. Het moederbord. Het geheimzinnige ding waarop alle computers ter wereld draaien, en dus de hele wereld draaiende gehouden wordt. Eindelijk een terecht gebruik van het woord moeder. Aaf Brandt Corstius {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Welk boek mee in de koffer? Onze Taal-medewerkers over hun zomerboek Redactie Onze Taal Zomervakantie. Eindelijk tijd om weer eens wat te lezen. Maar wat moet je als taalliefhebber dan kiezen? We vroegen de vaste medewerkers (en ook de redactieleden) van Onze Taal welk boek deze zomer zal voorzien in hun behoefte aan mooie taal. René Appel, schrijver Een man, Vincent van Zandt, keert terug naar zijn verleden en leert om verder te kunnen leven. Zo zou je Hotel Vertigo van Kees 't Hart kunnen karakteriseren, maar dan doe je het boek, dat in mijn vakantiekoffer (mei, naar Suriname) zat, waarschijnlijk tekort. Het is een krachtig geschreven roman, vol spannende en ontroerende scènes over een Nederlandse jongen die als manusje-van-alles dienstdeed in de filmploeg die voor Alfred Hitchcock opnames maakte voor het fameuze Vertigo. De hoogtepunten van het boek zijn de prachtige lyrische passages waarin Vincent de liefde voor zijn overleden vrouw Rietje beschrijft. Saskia Aukema, redacteur Onze Taal Alle boeken zijn stuk. Ze vielen van de trap bij het opschudden van het dekbed. De papieren exemplaren verdwenen vlak daarvoor uit huis, op een enkele na. De romans die destijds echt niet weg mochten, waren die van Esther Gerritsen: proza waarin bijna alle woorden raak zijn. Waarin het leed, de humor, de ontroering niet alleen ín de zinnen zit, maar vooral daartussen. Dialogen die ogenschijnlijk bestaan uit gebabbel, maar intussen herkenbaar en humoristisch de menselijke tekortkomingen blootleggen. Haar recentste roman Dorst (2012), die tot nu toe ongelezen bleef, gaat mee in de rugzak, en echt niet alleen vanwege de beperkte keus. Mariëtte Baarda, essayist, journalist Ik ben geen citatenverzamelaar, en hoekjes vouwen in bladzijden doe ik al helemaal nooit, maar voor het dagboek van de gebroeders Jules en Edmond de Goncourt (in de serie ‘Privé-domein’) maak ik een uitzondering. De dagboekaantekeningen over het wel en wee van de Parijse beau monde van bijna 150 jaar geleden voelen verbluffend actueel, en bevatten een schat aan gegevens over de literaire kring rond prinses Bonaparte (met o.a. Flaubert, Toergenjev en Zola). Met elegant venijn verheffen ze hun observaties van het menselijk tekort van henzelf en genoemde schrijvers tot een superieure vorm van roddelen. Een boek dat je tijdens het lezen al wilt herlezen. {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} Hans Beelen, docent neerlandistiek, universiteit van Oldenburg één boek is voor een taalliefhebber te weinig. Om te beginnen Taal op drift van Joop van der Horst; ik ben heel benieuwd naar dat grote verhaal achter onze taal. Dan als onbewoondeilandboek Moby Dick, waarvan ik een dozijn verschillende Nederlandse versies bezit, elk op hun eigen manier prachtig. Dit jaar maar de meest recente vertaling, van Barber van de Pol (2008). En voor de nazomer de liefdevolle insectenbeschrijvingen van Jean-Henri Fabre. Maar van zijn poëtisch-minutieuze Souvenirs entomologiques is slechts een kleine bloemlezing lang geleden in het Nederlands vertaald (en dan ook nog via het Engels); hopelijk is dat volgend jaar anders! Ton den Boon, hoofdredacteur grote Van Dale Een vrijwel onbewoond eiland midden in een Zweeds meer is de ideale plek voor de lezer die gedurende de rest van het jaar meer boeken heeft vergaard dan gelezen. Een recente publicatie waarop ik me al enige tijd verheugd heb, mag dan ook zeker mee op reis: De vergelding van Jan Brokken. Maar de harde kern van het leesvoer tijdens de vakantie bestaat altijd weer uit boeken die nodig herlezen moeten worden. Zo mogen elk jaar wel een paar boeken van Gerard Reve mee op reis. Misschien wel om in het barre buitenland de banden met het Nederlands te verinnigen. Peter-Arno Coppen, hoogleraar Vakdidactiek, Radboud Universiteit Nijmegen; redacteur Onze Taal Sinds ik de cd-rom Taal & letteren 1835- 1907, met 38.378 pagina's uit taalkundige tijdschriften uit de negentiende eeuw, op mijn tablet heb staan, is dit mijn vaste vakantielectuur. Prachtig leesvoer! Wij denken bij Onze Taal weleens dat we leuk bezig zijn met prikkelende artikelen over taalkwesties, maar die negentiende-eeuwers konden er ook wat van. Mensen als Lammert te Winkel, Arie de Jager en Matthias de Vries draaiden er hun hand niet voor om hun collega's ‘tijdroovend en verstandbedervend beuzelwerk’ voor de voeten te werpen, omdat zij de zaken ‘niet recht begrepen’ zouden hebben. Dan is mijn dag weer goed. Aaf Brandt Corstius, columnist Een zomerboek moet spannend en dik zijn, of luchtig en in hapklare brokjes verdeeld. Vorig jaar had ik categorie 1 bij me, het verslavende 1Q84 van Haruki Murakami. Probleem: het had honderd bladzijden te veel, ik kreeg het niet uit, en thuis kon ik me er niet meer toe zetten. Dus nu gaat de bundel Ladies and Gentlemen, the Bible! van Jonathan Goldstein mee. Over de personages uit de Bijbel, maar dan met moderne neuroses. Waarom gedroeg Kaïn zich eigenlijk zo belachelijk tegen zijn broer? Was Adam een watje? Was het saai om in een walvis te wonen? Die vragen, beantwoord. ‘Een zomerboek moet spannend en dik zijn, of luchtig en in hapklare brokjes verdeeld.’ Frank Dam, illustrator Justine van Lawrence Durrell, een ‘Faber paper covered edition’ uit 1961. Op het omslag een geheimzinnige witte handafdruk op een felrode achtergrond; de titel in slordig gekalligrafeerde zwarte letters. Bij vlagen omslachtig (ik moet geregeld iets opnieuw lezen, en een Engels woordenboek is daarbij niet overbodig), maar het geeft ook een raak getroffen, broeierig, haast filmisch sfeerbeeld van Alexandrië tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is een deel uit ‘The Alexandria Quartet’, en inmiddels heb ik ook de andere drie aangeschaft: Balthazar, Mountolive en Clea. Veelbelovende titels. Gaston Dorren, (taal)journalist De eerste keer van Guus Middag (1999). Door deze prachtige bundel essays over poëzie doe ik het af en toe: gedichten lezen. Als poëzieminnaar blink ik nog steeds niet uit in hartstocht en aandacht, laat staan in frequentie. Maar sinds ik dit boek voor het eerst las, precies tien jaar geleden, lees ik gedichten wel vrijer, tastender, geduldiger. Deze vakantie wil ik De eerste keer voor de tweede keer lezen. Daarnaast neem ik ook Hoe fictie werkt van James Wood mee, over het lezen van romans. Eens kijken of die twee samen kunnen voorkomen dat ik buiten de vakanties alleen maar non-fictie lees. Frank Jansen, docent Communicatiekunde, Universiteit Utrecht Ik herlees voor de zesde keer Wittgensteins Tractatus logico-philosophicus, natuurlijk niet in de vertaling van W.F. Hermans, maar de Abhandlung uit 1922, en 's avonds ter verpozing de Philosophische Untersuchungen. Jaap de Jong, hoogleraar Journalistiek en nieuwe media, Universiteit Leiden; redacteur Onze Taal Deze zomer ga ik op reis met een bundel vol straatgedichten: over straten, pleinen en huizen van mijn geboortestad. In Stemmen van Den Haag heeft Constantijn Huygens beroemde Haagse straten als Lange Poten, Plein en Spui een stem gegeven. In prachtig zeventiende-eeuws ... Latijn. Frans Blom en Ilja Leonard Pfeijffer hebben ze onlangs geestig vertaald. En naar het schijnt er stiekem een aantal nieuwe gedichten aan toegevoegd (en weer in het Latijn vertaald); ze zeggen alleen niet welke. Een mooie zomerpuzzel. Want hoe komen Snackcar De Vrijheid, het Torentje en het Zuiderpark van ADO anders in de verzameling van Huygens? Jan Kuitenbrouwer, columnist Ik heb de afgelopen jaren mijn vakanties benut om À la recherche du temps perdu van Marcel Proust te lezen. Dat heeft allicht te maken met de mythologie van de voormalig journalist die op een dag het gewoel de rug toekeert, zich opsluit in een (met kurk geïsoleerde!) kamer, het allemaal opschrijft en daarmee de stap, wat zeg ik: de sprong, wat zeg ik: de kwantumsprong maakt van vergeten krantenstukjes naar de wereldbibliotheek. Toch is dat niet de reden dat ik eraan begonnen ben, en het heb volgehouden. Prousts waarnemingsvermogen en psychologisch inzicht zijn onovertroffen. In Illiers, dat in het boek ‘Combray’ heet en ter ere van Proust officieel werd omgedoopt tot Illiers-Combray, hoop ik van de zomer de laatste bladzijden te lezen. Lieke Liefkes, stagiaire Onze Taal Deze zomer zal Snikken en grimlachjes van Piet Paaltjens, pseudoniem van François Haverschmidt, op mijn schoot liggen. Ik schrijf mijn bachelorscriptie over de ‘Byronic hero’ in dit werk, wat betekent dat ik mij dagenlang zal storten op alle melancholische gedachten, gevoelens en verlangens die het Leidse studentenleven en vooral de vrouwen daarin opgewekt hebben bij Paaltjens. Maar dat betekent niet dat ik Snikken en grimlachjes alleen lees omdat het moet. Haverschmidt dicht met een stoïcijnse humor die nooit oud wordt. Verder vind ik het, als geboren, getogen en hier studerende ‘Leienaar’, natuurlijk ontzettend leuk om te lezen hoe ‘mijn stadje’ zo veel jaren geleden beleefd werd. Berthold van Maris, (taal)journalist Ik lees graag in vreemde talen. Voor deze zomer heb ik onder andere op het programma staan: Schwüle Tage (‘Warme dagen’) van Eduard von Keyserling, uit 1906. Het is een ‘zomernovelle’, die zich afspeelt op een adellijk landgoed in Oost-Pruisen. {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie: Matthijs Sluiter ==} {>>afbeelding<<} Von Keyserling schrijft mooi helder Duits. De kleine en grote drama's in de adellijke kringen van die tijd beschrijft hij in ogenschijnlijk vederlicht (zomers) proza. Zijn kijk op liefde en liefdesperikelen komt ook nu nog heel modern over. Ik lees zijn boeken bij voorkeur in oude Duitse edities met gotische letters. Die werken bij mij vertragend, ik ga er langzamer van lezen, en dat past bij de stijl van deze man. Guus Middag, essayist en columnis Ik heb een zwak voor het Middelnederlands, maar ik weet niet goed waarom. Er hangt voor mij een zweem van lente en mei omheen: een nieuwe taal en een nieuwe literatuur - zoiets. Ik weet er niet veel van, dus ik moet er ook altijd veel omheen lezen. Ik heb de afgelopen jaren met een zekere regelmaat en met veel plezier Stemmen op schrift (2006) van Frits van Oostrom opgeslagen, zijn geschiedenis van de Nederlandse literatuur tot 1300. Deze zomer neem ik in mijn rugzak het vervolg mee. Ik zoek een oude stadswal of een kasteelmuur of een schone boomgaard (‘ein schoens boungartegin’) en ga daar zitten lezen in Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400. Raymond Noë, webredacteur Onze Taal Taal op drift van Joop van der Horst lijkt me een heel geschikt zomerboek. Verder ligt er een stapel boeken op het nachtkastje met daarin onder meer Ich und Kaminski van Daniel Kehlmann en Life after God van Douglas Coupland. Als mijn Frans beter was, zou ik beginnen aan Les souvenirs van David Foenkinos - het wachten is op de vertaling. Marc van Oostendorp, taalkundige, Meertens Instituut / Universiteit Leiden Zoals je het koffiezetapparaat af en toe moet ontkalken, zo moet je als taalgebruiker af en toe Martinus Nijhoff lezen: om je taal van alle aanslag te ontdoen. Het hele jaar mishandel ik de taal - lees, schrijf en spreek in haar, luister naar haar, vergader in haar, werk met haar. Maar in de zomer neem ik Nijhoffs Verzamelde gedichten (ed. W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn, 2001) en spoel mijn oren en ogen schoon. Er is geen mooier Nederlands dan dat van Nijhoff - zo helder en toch zo mysterieus, zo koel en toch zo heftig, zo peilloos en toch zo alledaags. Riemer Reinsma, taalpublicist Ik ga op stap met een geleerde dikke pil: En de zee spleet in tweeën: de bronnen van de bijbel kritisch onderzocht van Marcel Hulspas. De lezer wordt getrakteerd op een kleine vierhonderd in een piepkleine letter gezette pagina's, inclusief een kleine negenhonderd doorlopend genummerde, nog net leesbare voetnoten. Heerlijk. De vergelijking met een hoogst voedzame homp bruinbrood dringt zich op: een bescheiden dagelijkse dosis volstaat om de geest te voeden. Het boek biedt mij als voormalig gereformeerd kind ook een hernieuwde kennismaking met de gebeeldhouwde en bij wijlen bizarre bijbeltaal die ik indertijd na iedere maaltijd mocht en moest aanhoren. Ewoud Sanders, taaljournalist Ooit nam ik een boodschappentas vol boeken mee op vakantie. Reisgidsen, romans, biografieën - ik begon in alles, maar halverwege de vakantie stapte ik vaak over op de boeken die mijn vrouw had meegenomen. Toen we kinderen kregen, bleef er op vakanties nauwelijks leestijd over, maar inmiddels zijn de kinderen de deur uit. Nu gaat de iPad mee, want dan kun je net zo veel boeken meenemen als je wilt. Bovendien kun je in digitale boeken makkelijker je aantekeningen terugvinden. Leesvoer voor deze vakantie: oude kinderboeken die ik nodig heb voor iets wat ik zelf wil schrijven. Alvast in begonnen, omdat ik er geen weerstand aan kon bieden: Levi, de boekenjood, uit 1899, van Wilhelmina Riem Vis. Matthijs Sluiter, illustrator Een boek van Erlend Loe. Ik ken geen andere schrijver die zo veel vrijheid neemt bij het aan elkaar breien van een verhaal als hij, vooral in Doppler en het vervolg, Volvo vrachtwagens. Antiheld Doppler heeft genoeg van de maatschappij, maar veel concreter dan niet meer meedoen weet hij het vaak niet te maken. In het eerste boek sluit hij vriendschap met een elandjong en een oude modelbouwer, in het tweede wordt hij heen en weer geslingerd tussen een anarchistische bejaarde dame en een scout op leeftijd. Nicoline van der Sijs, hoogleraar historische taalkunde, Radboud Universiteit Nijmegen; onderzoeker Meertens Instituut Een boek van Karel van het Reve - maakt niet uit welk. Waarom? De kraakheldere stijl, de vlijmscherpe ironie, de onderkoelde humor, de onnavolgbare manier waarop hij iedere vorm van dikdoenerij en volksverlakkerij fileerde, ieder cliché doorprikte. Welke andere auteur zou erop komen een weerwoord tegen critici vilein de titel ‘Wat waren ze kwaad’ te geven (daarna, ik heb het van nabij meegemaakt, waren ze nog véél kwader ...). En dan natuurlijk de onderwerpskeuze: nooit schreef hij over banale ditjes en datjes, altijd ging het over zaken die ertoe deden en er nog steeds toe doen. Kees van der Zwan, redacteur Onze Taal Vier jaar geleden werd mijn vakantie opgefleurd door J. Kessels: the novel, waarin P.F. Thomése verslag doet van een slapstick-achtige reis met zijn beste vriend J. Kessels (‘woont en rookt in Tilburg- Noord’), die hen voert naar Hamburg, waar ze allerlei schokkends meemaken (o.a. bij cultvoetbalclub FC St. Pauli), en uiteindelijk naar Breda, waar ze een vroegere ‘cafetariavlam’ weerzien. Het is een uitbundige, enorm grappige en ook wel wat wrange roman - een stilistisch hoogstandje van alleskunner P.F. Thomése. Dit jaar zal mijn vakantie worden opgefleurd door het vervolg: Het bamischandaal, ook al is dat volgens de flap ‘Niet beter, wel heter.’ {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.asymmetrisch b.asymetrisch c.a-symmetrisch 2. a.cabaretesk b.cabarettesk c.cabarettesque 3. a.eczeem b.exceem c.exeem 4. a.gebarbecued b.gebarbequed c.gebarbequet 5. a.kwaaïg b.kwaaïïg c.kwaaiig B. Vergroot uw woordenschat 1.havezate a.boerderij b.onzin c.uitgedorste haver 2.iftar a.heilige plicht om aalmoezen te geven b.gezichtsbedekkende sluier c.maaltijd na zonsondergang in de ramadan 3.klasbak a.giechelend pubermeisje b.mislukkeling c.uitblinkende sporter 4.planeren a.rondslenteren b.uit de weg ruimen c.zweven C. Zoek de fouten 1.Het team is opzoek naar een allround meubelmaker zonder negen tot vijfmentaliteit, die op internationale beursen assisteert bij het inelkaarzetten van display's en showroompresentaties. 2.Aantoonbare ervaring met het maken van maatwerkmeubelen, een up to date materiaalkennis en gevoel voor estethiek zijn in u voordeel. D. Extra Hoe heet de tak van de taalkunde die zich bezighoudt met hoe woorden worden gevormd, verbogen en vervoegd? De antwoorden vindt u op bladzijde 213 van dit nummer. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horstlog Onder knie Laatst stond in de krant te lezen: ‘Merkel zegt zó vaak “Scheisse” dat ook de Amerikaanse president Barack Obama dat Duitse woord nu onder knie heeft.’ Of het juist is, doet er niet toe. Ik bedoel: of Obama dit Duitse woord inderdaad kent, en zo ja, of hij dat van Merkel geleerd heeft. Nog minder belang heeft de vraag of deze informatie nieuwswaarde heeft. Als vakidioot kijk ik enkel naar ‘onder knie heeft’, want zo stond het in NRC Handelsblad van 24 mei 2013. Ik zou dat namelijk niet zo zeggen. Voor mij is het onder de knie heeft. Juist omdat het voor mij beslist mét lidwoord moet, viel me op dat het hier anders stond. Is er in de haast een woordje vergeten? Dat is tegenwoordig snel vastgesteld. Nee, waarschijnlijk gaat het wel degelijk om een veranderend aanvoelen bij sommige taalgenoten, want je vindt met Google gemakkelijk tientallen treffers van onder knie hebben. Te veel om steeds weer aan een vergeten woordje te denken. Fout natuurlijk, helemaal fout. Als het u oplucht om dat te roepen, roep het van de daken. Als u vindt dat ertegen opgetreden moet worden, sluit de daders in de boeien of doe ze een proces aan. Of wellicht zal uw reactie beperkt zijn tot een vlammende protestbrief naar de Taalunie, een ingezonden stuk in Onze Taal of een beginnende maagzweer. Ondertussen kunnen we ons afvragen waarom sommige taalgenoten zo doen. Mijn theorie is dat ze het woordje de weglaten, onbewust en volkomen te goeder trouw, omdat het in de combinatie onder de knie eigenlijk niks meer doet. Een normaal lidwoord heeft als alternatieven mijn of haar, maar dat gaat hier niet: onder mijn knie, onder haar knie. Ook is in normale gevallen een meervoud mogelijk, maar dat kan hier evenmin: onder de knieën. Kortom: het is helemaal niet zo'n normaal geval. Eigenlijk is de hier geen lidwoord meer, en staat het er enkel nog om historische redenen. Welaan, sommige taalgenoten, taalgevoeliger en minder conservatief dan u en ik, voelen dat aan en laten daarom de in deze context weg. Dat is mijn theorie. En als die theorie klopt (ik kan het niet bewijzen), dan zou het niet verstandig zijn om deze taalgevoelige taalgenoten te arresteren, ze te martelen of hen zelfs maar bij de Taalunie te kakken te zetten. Ik bedoel maar: denk alsjeblieft even na voor je tot draconische maatregelen overgaat. Als echter bewezen kan worden dat deze mensen niet onbewust en te goeder trouw handelen, maar dat er kwaad opzet in het spel is, dan ziet de toestand er natuurlijk helemaal anders uit. Er zijn mensen, en ik heb er zelfs wel onder mijn vrienden, die zeggen: dat kan allemaal wel waar zijn, van dat nutteloos worden van de en zo, maar de uitdrukking is nu eenmaal onder de knie en niet onder knie, en dat moet zo blijven. Daartegen heb ik geen verweer. Die politieke discussie ga ik niet aan. Wie dat standpunt met legale en geweldloze middelen wil uitdragen, heeft mijn zegen. Persoonlijk heb ik enige moeite met dat ‘en dat moet zo blijven’, maar ik gun iedereen zijn beperkingen. Voor mij is het meest fascinerende aan de situatie dat het in taal bijna overal zo is dat de een het zus zegt en de ander zo, de een kiest voor dit en de ander voor dat, terwijl we elkaar toch vrij goed kunnen begrijpen. Het malle idee dat het alleen maar op één manier kan en nooit anders, waar komt dat toch vandaan? Joop van der Horst {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} De waarheid moet gezegd worden Grammatica maakt liegen moeilijk in indianentaal Wayana Evelyn Bosma Voor het Zuid-Amerikaanse volk Wayana is het een stuk moeilijker om te liegen dan voor ons. Hun grammatica bevat namelijk een aantal elementen die weinig ruimte overlaten voor dubbelzinnigheid: ‘waarheidsmarkeerders’. Stel, je wilt op je werk vertellen dat er is ingebroken bij de buren. Er zijn talloze manieren waarop je dat kunt doen: ‘Er is vannacht ingebroken bij de buren’, ‘Er schijnt vannacht te zijn ingebroken bij de buren’, ‘Ik hoorde (of: zag) dat er vannacht ingebroken is bij de buren’, ‘Er moet ingebroken zijn bij de buren’, en ga zo nog maar even door. Maar in het Wayana, een taal die gesproken wordt door zo'n 1200 bewoners van het tropisch regenwoud van Suriname, Frans Guyana en Brazilië, kan het maar op twee manieren. Werkwoorden in die taal gaan verplicht vergezeld van een voor- en achtervoegsel om aan te geven of de sprekers wel of niet ooggetuige waren van hetgeen ze aan het vertellen zijn. Als je zelf gezien hebt dat er bij de buren is ingebroken, dan móét je met een specifieke werkwoordsvorm aangeven dat je er zelf bij was. Doe je dat niet en manipuleer je de werkwoordsvorm opzettelijk, dan praat je ongrammaticaal. Het kost vrij veel moeite om dat vol te houden. Het is een beetje vergelijkbaar met wanneer je in het Nederlands alle sterke werkwoorden zwak zou maken. ‘De inbreker loopte om het huis heen en gade via de achterdeur naar binnen.’ Als je je goed concentreert op wat je zegt, moet je het wel een tijdje kunnen volhouden, maar een verspreking is snel gemaakt. {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Jacht Eithne Carlin van de Universiteit Leiden deed onderzoek naar het Wayana en andere inheemse talen in het noordelijk Amazonegebied. Of het in de cultuur van de Wayana zit om de waarheid te spreken? Dat vindt Carlin een moeilijke vraag. ‘Op een bepaalde manier wel’, zegt ze. ‘Wat voor de Wayana erg belangrijk is, is harmonie. Harmonie met jezelf, maar ook met de wereld om je heen. Het hoogste streven is om die harmonie te handhaven, en liegen draagt daar natuurlijk niet toe bij. Aan de andere kant is het in het Wayana ook heel makkelijk om aan te geven dat je iets gehoord hebt, maar zonder er het fijne van te weten.’ Naast de grammaticale elementen die aangeven of iemand ooggetuige was of niet, heeft het Wayana nog twee andere ‘waarheidsmarkeerders’, zoals Carlin ze noemt. Een van deze elementen wordt een ‘frustratief’ genoemd. In het Wayana is dit het achtervoegsel -lep. Wanneer dit aan een werkwoord wordt geplakt, geeft het aan dat de handeling onsuccesvol of voor niets is geweest. Als een Wayana vertelt dat hij is gaan jagen, dan weet je dankzij de vorm van het werkwoord jagen meteen of de jacht iets opgeleverd heeft: zonder frustratief heeft hij iets gevangen. Laat hij de frustratief achterwege, terwijl hij niets heeft gevangen? Dan spreekt hij ongrammaticaal en is hij aan het liegen. ■ Nog geen koffie op De frustratief kan ook gebruikt worden in een begroeting. ‘ëwetomam ka?’ betekent letterlijk ‘Ben je wakker?’, maar wordt gebruikt zoals wij ‘Goedemorgen’ zeggen. Het antwoord hierop kan zijn: ‘Ïhï, jetomam’, ‘Ja, ik ben wakker’, gevolgd door een pauze, waarna de spreker vervolgt met ‘Jetomamlep taanme’, ‘Ik ben misschien wakker, maar het is niet zo succesvol’, oftewel: ‘Ik heb nog geen koffie op.’ De frustratief veroorzaakt allerlei misverstanden tussen de inheemse Wayana en de Nederlandssprekende overheid in Suriname. Een vertegenwoordiger van de Surinaamse overheid kan bijvoorbeeld een betoog beginnen met de volgende woorden: ‘We hebben beloofd dat we een watertank gaan bouwen ...’ De tolk heeft dan een probleem, omdat hij niet vooraf weet hoe de zin gaat aflopen. Wanneer hij geen frustratief toevoegt (daarmee suggererend dat iets succesvol zal zijn) en de overheidsfunctionaris zijn zin vervolgt met ‘maar we hebben daar geen geld voor’, dan ontstaat er een probleem. Carlin: ‘Dit soort misverstanden komen de toch al slechte reputatie van de Surinaamse overheid niet ten goede. Er is niemand die eraan denkt dat het probleem in de vertaling ligt.’ Met het achtervoegsel ‘-me’ geef je in het Wayana aan dat iemand niet is wie hij lijkt te zijn. ■ Onvruchtbaar De frustratief wordt niet alleen aan werkwoorden geplakt, maar ook aan woorden voor personen of objecten die niet aan de verwachtingen voldoen. Wanneer je zegt dat iemand je vriend is en je voegt daar het achtervoegsel -lep aan toe, dan betekent dat dat hij niet in alle opzichten een goede vriend is. Je kunt het bijvoorbeeld gebruiken als een vriend je niet helpt als dat nodig is. Nog een voorbeeld. Eluwa betekent ‘man’. Plak je daar de frustratief achter, dan krijg je eluwalep, wat in de meeste contexten zoiets betekent als ‘een man die een slechte jager is’. Uiteraard kun je -lep ook achter het woord voor ‘vrouw’ plakken. Een wëlïilep is een vrouw die onvruchtbaar is. Volgens Carlin is het voor de Wayana overigens niet ongemakkelijk om het zo openlijk over lichamelijke kwesties als onvruchtbaarheid te hebben. ‘Als er iemand ziek is en je vraagt wat er aan de hand is, dan krijg je het hele medische dossier te horen, inclusief de intieme details.’ Als we het in het Nederlands al over ziektes, lichamelijke ongemakken en seks hebben, dan doen we dat in kleine kring en bij voorkeur in bedekte taal. ‘De Wayana zien het lichaam als iets natuurlijks’, zegt Carlin. ‘En iets wat natuurlijk is, daar hoef je je niet voor te schamen.’ ■ Humor De derde ‘waarheidsmarkeerder’ die het Wayana heeft, geeft aan dat iemand niet is wie hij lijkt te zijn. Het gaat hier om het achtervoegsel -me. Jemsi betekent in het Wayana ‘mijn dochter’ en jemsime ‘mijn geadopteerde dochter’. Met het achtervoegsel -me kun je dus aangeven dat het meisje dat je als je dochter beschouwt, niet je biologische dochter is. Carlin zegt dat ze de speciale achtervoegsels van het Wayana mist als ze Nederlands spreekt. ‘Het Wayana laat veel minder ruimte voor onduidelijkheden. En je kunt leuk spelen met die achtervoegsels. Ze zijn een bron van humor in het Wayana. Zo word ik weleens een “Wayaname” genoemd. Dat is wel een compliment. De Wayana beschouwen me als één van hen, maar met het achtervoegsel -me geven ze aan dat ik niet geboren ben als een Wayana.’ Lachend voegt ze daaraan toe dat ze ook weleens een ‘Wayanalep’ genoemd is. ‘Dat is minder complimenteus. Het betekent namelijk dat ik een Wayana ben, maar wel een waardeloze. Het was meestal bedoeld als grapje.’ Waarheid in andere talen Het Wayana is lang niet de enige taal waarin je naar voren moet laten komen of je het gebeurde zelf gezien hebt of niet. In ongeveer een kwart van de talen in de wereld moet de spreker in de grammatica aangeven hoe hij aan zijn informatie komt. Sommige talen maken zelfs onderscheid tussen drie, vier of vijf verschillende informatiebronnen. Het Tucano, dat gesproken wordt door zo'n 6600 mensen in Brazilië en Colombia, maakt onderscheid tussen informatie die de spreker zelf gezien heeft, informatie die hij heeft doordat hij een bepaald geluid gehoord heeft, informatie die iemand anders hem verteld heeft en informatie die hij ergens anders uit afgeleid heeft. Zo kun je op vier verschillende manieren vertellen dat de hond de vis gestolen heeft. Wanneer je het geluid hoort van een hond die aan het rommelen is met het rooster waarop de vis gegrild wordt, dan gebruik je het achtervoegsel dat aangeeft dat je het stelen gehoord hebt. Wanneer je de keuken binnenkomt en ziet dat de vis verdwenen is en de hond tevreden naar de graatjes kijkt, dan gebruik je het achtervoegsel dat aangeeft dat je de informatie ergens uit afgeleid hebt. {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe duurzaam is duurzaam? Mogelijke alternatieven voor een modewoord Frank Jansen Bouwwerken, producten, kleding - tegenwoordig lijkt alles wel ‘duurzaam’ te zijn. Als dit woord al iets betekent, is er dan geen betere term voor te bedenken? {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} De Engelsen kennen het ‘weaselword’. Zoals de wezel een ei consumeert door er een klein gaatje in te maken en het dan leeg te zuigen, zo sabbelen we ook aan sommige woorden totdat er van hun inhoud niets meer over is. Is duurzaam ook zo'n wezelwoord? Die vraag komt al snel bij je op als je ziet hoe het tegenwoordig wordt gebruikt om een product of dienst een geur van correctheid en verantwoordelijkheid mee te geven. Een leefomgeving kan duurzaam zijn, er is duurzame zuivel, duurzame veehouderij, maar er zijn ook duurzame vakanties, duurzame bruiloften en zelfs duurzame steden - herkenbaar aan hun ‘wethouder Duurzaamheid’. Duurzaam heeft op zich een stevige betekenis, die Van Dale omschrijft als onder meer ‘bestendig’ en ‘lang aanhoudend’. De stam is ontleend aan het Latijnse durare (‘hard maken, voortduren’). Duurzame spullen zijn dus bestand tegen de tand des tijds, solide, robuust. Het woordenboek spitst deze betekenis toe tot ‘zo min mogelijk grondstoffen verbruikend, gebruikmakend van herwinbare bronnen’. In deze zin is duurzaam een vertaling van sustainable, een kernbegrip uit het Brundtland-rapport (1987), dat een invloedrijke definitie bevatte van duurzame ontwikkeling: ‘ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen’. ■ Aardevast Wat duurzaam in deze betekenis allemaal kan inhouden, was aanvankelijk alleen een punt van discussie in kringen van milieugeïnteresseerden. Maar allengs zagen steeds meer bedrijven en organisaties de mogelijkheden van het woord en kwamen ze met duurzame gastheren, duurzame vakanties, duurzame geesteswetenschappen, duurzaam design en duurzame mode. Het woord werd steeds vaker en in steeds meer contexten gebruikt. Daardoor werd het bekender en dus bruikbaarder. Maar het wekte ook achterdocht. Zagen we niet al te vaak dat handige zakenlieden het woord aan hun twijfelachtige producten verbonden om die op die manier ‘groen te wassen’? Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat er naar alternatieve aanduidingen werd gezocht. NRC Handelsblad- columnist (en ‘smart interaction consultant’) Jacco Kroon organiseerde in het voorjaar van 2012 een prijsvraag waarin de deelnemers konden kiezen uit bijna 20 alternatieven. Er reageerden 150 inzenders, die kozen voor aardevast, met volhoudbaar als goede tweede. Is een van beide alternatieven geschikt? Aardevast is een leuke vondst, de combinatie van waardevast en aarde levert een spitse woordspeling op. Maar is woordspeligheid wel zo'n positieve eigenschap voor een woord? De vorm trekt hier alle aandacht, en dat leidt af van de inhoud. Goede woorden hebben juist een onopvallende vorm, die zo doorzichtig mogelijk is - waar je als het ware doorheen kijkt, zodat je het meteen over de inhoud kunt hebben. Volhoudbaar is beter. Het woord heeft al zijn sporen verdiend in het Afrikaans. Maar er is ook een bezwaar. Het lijkt niet zo goed te combineren met materialen: ‘Is dit hekje van volhoudbaar hout?’ klinkt raar. Bovendien lijkt het woord vooralsnog, met omstreeks 5000 Google-hits, niet zo erg aangeslagen te zijn. ■ Dubo Gelukkig is er voor duurzaam al een tijdje nóg een alternatief beschikbaar: milieuvriendelijk (‘het milieu niet belastend of vervuilend’). Kunnen we niet beter voortaan dat woord gaan gebruiken? Dat is nog maar de vraag. Milieuvriendelijk komt veel minder voor dan duurzaam. Google geeft voor milieuvriendelijk( e) ongeveer 2 miljoen hits, en voor duurza(a)m(e) ongeveer 22 miljoen. Het afgeleide zelfstandig naamwoord duurzaamheid treffen we 7 miljoen keer aan, tegenover nog niet eens 200.000 hits voor milieuvriendelijkheid. Bovendien heeft duurzaam zich genesteld in handzame afkortingen zoals dubo, voor ‘duurzaam bouwen’. De afkorting zelf levert meer dan 3,5 miljoen hits op, terwijl mibo of mivriebo in deze betekenis niet bestaan. Erger nog, de volledige term duurzaam bouwen is bijna 850.000 keer op internet te vinden; milieuvriendelijk bouwen haalt niet eens de helft. Milieuvriendelijk heeft {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} dus een grote achterstand in te halen. Duurzaam is verder aanzienlijk korter dan milieuvriendelijk. Bovendien profiteert de gevoelswaarde van duurzaam van de concrete en robuuste betekenis. Die geeft de term ook een ambachtelijk smaakje. Milieuvriendelijk is als samenstelling op -vriendelijk van een ander kaliber. Het past in het rijtje van kind-, rolstoel- en homovriendelijk. Onmiskenbaar positieve begrippen, maar ook een beetje wollig, uit de jaren zeventig stammend en nu een beetje gedateerd. ■ Haaks Is er dan niets wat de zegetocht van duurzaam kan stuiten? Ook dat valt nog te bezien. In de eerste plaats staat zijn oude betekenis soms haaks op de nieuwe. Dat leidt bijvoorbeeld in het geval van duurzame verpakkingsmiddelen tot onduidelijkheid: wordt daarmee nu bedoeld dat die middelen zó lang meegaan dat ze meer dan eens gebruikt kunnen worden? Of bestaan ze uit materialen die juist snel afgebroken worden? Nog dubieuzer is, denk ik, het gebruik van duurzaam in verband met wasmiddelen. Hier wil je beslist niet dat de consument het opvat als ‘bestendig’. Dat zou namelijk betekenen dat deze wasmiddelen, inclusief de schadelijke bestanddelen, na gebruik het milieu nog langdurig blijven belasten. Nee, een dergelijk wasmiddel bestaat juist uit ingrediënten die snel afgebroken worden tot stoffen die in het milieu thuishoren. De taalgebruiker voelt dat blijkbaar goed aan, zo blijkt uit de volgende tabel met aantallen Google-treffers. milieuvriendelijk duurzaam afwasmiddelen 82.000 50.800 spons 3 398 In de ‘spons’-context is de frequentie van duurzaam meer dan honderd keer zo groot, terwijl de frequentie van milieuvriendelijk bij ‘afwasmiddelen’ in de buurt van die van duurzaam komt. Misschien is dit de niche voor milieuvriendelijk: het wordt gebruikt om producten aan te duiden waarmee je op een manier om kunt gaan die het milieu niet belast. Iets dergelijks vinden we in de context van ‘vloerbedekking’ en ‘gordijnen’: milieuvriendelijk duurzaam gordijnen 798 73 vloerbedekking 211 27.400 Bij gordijnen gaat het niet alleen om de kwaliteit van de stof, maar is het ook de vraag of je ze zó kunt gebruiken dat ze de warmte binnenhouden. Door die aandacht voor het gebruik is milieuvriendelijk favoriet. Bij vloerbedekking, waar het alleen om het materiaal gaat, is de verhouding precies andersom. Als er uit het voorgaande een advies af te leiden is, dan komt dat neer op: blijf gerust duurzaam gebruiken, maar het is een goed idee om het door milieuvriendelijk te vervangen als u vooral het verantwoord gebruik in milieuopzicht op het oog heeft. Taalpuzzel Samenstelling: Rutger Kiezebrink Deze maand weer een ‘toevoegpuzzel’. Bij elk van de woorden hieronder kun je aan de voorkant een letter toevoegen, zodanig dat er weer een goed woord ontstaat. Achter elkaar gelezen vormen de elf nieuwe beginletters een woord dat bij de zomer past. Wilt u meedingen naar de maandprijs, stuur deze oplossing dan voor 25 juli naar puzzel@onzetaal.nl of naar Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag (o.v.v. ‘Taalpuzzel’). 1. _ witter 7. _ opper 2. _ lijven 8. _ adelen 3. _ laan 9. _ flossen 4. _ ijzig 10. _ deren 5. _ ettelijk 11. _ aster 6. _ bis {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De winnaar krijgt een luxe spellenpakket (drie spellen, t.w.v. €67,-), beschikbaar gesteld door spellenfabrikant Goliath. De winnaar van de puzzel uit het juninummer is Yvonne van der Knaap uit Stolwijk. De oplossing was: ergens geen punt van maken. Klassewerk In de klas zijn vaak mooie taalvondsten en grappige ontsporingen te horen en te lezen. Maandelijks komen ze langs in de rubriek ‘Klassewerk’. Bijdragen zijn van harte welkom op klassewerk@onzetaal.nl. Ezelsbruggetje Patty van Bielder - Breda Ik geef les als docent Nederlands als tweede taal aan de universiteit van Tilburg. Tijdens het bespreken van fouten in de werkwoordspelling kon een vergevorderde Iraanse NT2-cursist zich nog wel een ezelsbruggetje herinneren. ‘O ja, dat is toch met het thee-koffieschip?’ Weerga Priscilla Heynderickx - Leuven Ik ben docente Nederlands en zakelijke communicatie aan de KU Leuven. Op een vraag in het examen communicatiewetenschap over de macht van massamedia antwoordde een student dat volgens de kogeltheorie er een ‘passieve, weergaloze ontvanger’ bestaat - hoewel de theorie in kwestie toch echt uitgaat van ‘weerloze’ ontvangers. ‘Hij slaat mij!’ Patricia de Jong - Delft Jaren geleden liep ik stage in een klas voor tweedetaalleerders: kinderen die het Nederlands nog onder de knie moesten krijgen voordat ze door konden stromen in het gewone basisonderwijs. Ik vond het altijd prachtig hoe deze kinderen met hun beperkte vocabulaire toch duidelijk konden maken wat ze bedoelden. Zo kwam een meisje mij verontwaardigd melden: ‘Juf! Hij slaat mij! Met zijn voet!’ Buik Jan Ranzijn - Alkmaar Ik ben docent Nederlands bij de afdeling Welzijn van het Horizon College in Alkmaar. Een leerling (‘deelnemer’, moeten wij zeggen) schreef een sollicitatiebrief als oefening en produceerde de volgende prachtige zin: ‘Deze functie is mij op mijn buik geschreven.’ {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} Gratis mailnieuwsbrieven Naast het tijdschrift Onze Taal geeft het Genootschap Onze Taal ook een aantal gratis e-mailperiodieken uit. Woordpost Wilt u uw woordkennis vergroten of verdiepen? Inmiddels ontvangen 16.000 taalliefhebbers twee keer per week Woordpost, waarin een moeilijk of intrigerend Nederlands woord uit een actueel bericht wordt besproken: de betekenis, uitspraak en herkomst. Zie www.woordpost.nl Taalpost Wie op de hoogte wil blijven van wat er zich op taalgebied zoal afspeelt, leest Taalpost. Al ruim tien jaar is dat hét medium voor taalactualiteiten. Drie edities per week vol taalnieuws, tips, oproepen en links, inmiddels voor zo'n 22.000 lezers. Zie www.taalpost.nl TLPST TLPST is het jongere zusje van Taalpost, speciaal samengesteld voor leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Het verschijnt iedere schoolmaand. De taalnieuwtjes, taalweetjes en taaltips in TLPST zijn heel bruikbaar als materiaal voor docenten. Zie www.tlpst.nl Woordspot Speciaal voor middelbare scholieren (en hun docenten) is er Woordspot. Elke week wordt een woord uitgelegd en geïllustreerd dat geregeld voorkomt maar wel lastig is, bijvoorbeeld überhaupt, hypotheekrenteaftrek of botvieren. Woordspot is te volgen via Woordspot.nl, Facebook, Twitter, e-mail en rss. Zie www.woordspot.nl {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} Onze Taal via de sociale media twitter (ca. 38.000 volgers) Geen netwerksite die je zó snel op de hoogte brengt van al het taalnieuws, taaladviezen en verenigingsnieuws en die je verbindt met zó veel andere taalliefhebbers als Twitter. Volg Onze Taal via @onzetaal. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} facebook. (ca. 10.000 volgers) Iedere werkdag is er wel iets te beleven op de Facebook-pagina van Onze Taal: quizzen, taalkronkels, weetjes, nieuwtjes en discussies tussen allerlei mensen die één ding gemeen hebben: interesse in taal. Via www.facebook.com/onzetaal. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Linked in (ca. 8000 leden) De Onze Taal-groep op LinkedIn brengt taalprofessionals bij elkaar - en natuurlijk ook alle overige geïnteresseerden die graag met elkaar over taal discussiëren. Via het zoekveld op LinkedIn: ‘Genootschap Onze Taal’. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En er is natuurlijk nog www.onzetaal.nl, ook te volgen via een rss-feed. {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordsprong Demonische ziekten Hans Beelen en Nicoline van der Sijs In de rubriek ‘Woordsprong’ beschrijven Hans Beelen en Nicoline van der Sijs maandelijks de oorsprong van enkele woorden. In het verleden schreef men het optreden van ziekten en kwalen toe aan demonen en boze geesten. Zo verhaalt de Griekse bard Homerus dat de oorlogsgod Apollo door het afschieten van pestpijlen een pestepidemie over het Griekse leger bracht. In verschillende bijbelpassages slaat God of de duivel de mensen voor straf met ziektes. In Lucas 13:11 is bijvoorbeeld sprake van ‘een vrouw die al achttien jaar bezeten was door een geest die haar ziek maakte’. Een krankzinnige heette al aan het eind van de dertiende eeuw bezeten; mettin viant beseten wil zeggen: ‘door de duivel bezeten’. Ook in andere ziektenamen zien we een oud geloof in ziekteverwekkende demonen terug. Spit Een onverwachte heftige pijn in de rug heet al sinds 1567 spit. Een spit is eigenlijk een puntige ijzeren staaf. De ziektenaam verwijst naar de oude mythische voorstelling dat de pijn veroorzaakt wordt door de steek van een kwaadaardig wezen, een heks of demon: de pijn voelt aan alsof een onzichtbaar wezen onverwacht met een spit in iemands rug steekt. Een vergelijkbare benaming is zweepslag. En denk ook aan de man met de hamer. {== afbeelding Spit in Nederlandse dialecten. Uit: A.A.Weijnen, Ziektenamen in de Nederlandse dialecten, 1995. ==} {>>afbeelding<<} In Nederlandse dialecten wordt spit ook wel heksenschot, heksenscheut, lendeschot of kortweg schot genoemd. De verbreiding van de dialectnamen is te zien op het kaartje op deze bladzijde, afkomstig uit het boek Ziektenamen in de Nederlandse dialecten van dialectoloog A.A. Weijnen (1995). De Engelse benaming elf-shot, letterlijk ‘elfenschot’, de Duitse naam Hexenschuß (‘heksenschot’) en de Noorse namen hekseskot (‘heksenschot’), trollskot (‘trollenschot’) en alvskot (‘elvenschot’) bewijzen dat de demonische oorsprong van spit al dateert uit de tijd van de Germanen. De namen scheut (van pijn) en steek (in de zij) gaan terug op het hetzelfde geloof in boze wezens die de mens pijn berokkenen. Scheut is een afleiding van het werkwoord schieten, en steek komt natuurlijk van steken, net als het Duitse equivalent Stich. Het Engelse stab (‘pijnscheut’) is afgeleid van een ander werkwoord, maar vertoont dezelfde betekenisontwikkeling. Beroerte Met beroerte duidt men een herseninfarct aan, een plotselinge toeval of verlamming, veroorzaakt door een bloeduitstorting in de hersenen. In deze betekenis is het woord voor het eerst in 1667 vermeld. Het woord beroerte bestond al in de Middeleeuwen, maar toen had het een ruimere betekenis, namelijk ‘onlust, oproer’ - denk aan de naam van het beroemde gerechtshof van Alva: de Raad van Beroerten. De ziektenaam beroerte is afgeleid van beroeren (‘aanraken’), en bewijst dat men in het verleden veronderstelde dat een beroerte ontstond als gevolg van de aanraking door een demon. Dit geloof blijkt ook uit verschillende dialectbenamingen voor de ziekte, zoals geraaktheid, en beslag, sjlaag en geslegenheid. De laatste drie woorden zijn afleidingen van slaan, en geven dus het geloof weer dat de ziekte optreedt door een slag of klap van een hogere macht. ‘Dese ziekte wordt by ons (...) Apoplexie, Beroertheydt, oft Godts-handt, ghenaamt’, vermeldt de letterkundige Jacobus Viverius in 1665. In plaats van beroerte wordt sinds het einde van de negentiende eeuw in het Nederlands ook het Franse leenwoord attaque gebruikt, dat letterlijk ‘aanval’ betekent. Kennelijk zagen de Fransen in de ziekte het optreden - een aanval - van een demon. In Nederlandse dialecten is het leenwoord attaque verkort tot aantak of tak (daarnaast komt voor: tak van een beroerte). Aanval Ook het Nederlands kent het metaforische gebruik van aanval voor een plotseling opkomende, kortdurende aandoening: een aanval van koorts (of kiespijn, jicht of griep). Het idee dat een ziektedemon de mens aanvalt of overvalt, is al te vinden bij de Grieken. De Griekse ‘vader der geneeskunde’ Hippocrates gebruikt de term epilèmptikos voor ‘aan vallende ziekte lijdend’; Aristoteles spreekt van epilèptikos. Beide vormen zijn afgeleid van het Griekse werkwoord epilambanein, dat onder andere ‘aanvallen’ betekent. De Griekse naam is al eind dertiende eeuw in het Nederlands overgenomen: ‘Want si een kint in haren dagen vercregen hadde (...) Dat met epilemsien was’ (‘Want zij had een kind gekregen dat aan epilepsie leed’). Griep Demonen toonden hun krachten op verschillende manieren: niet alleen door mensen te schieten of te steken, aan te raken of aan te vallen, maar ook door hen vast te pakken of te vangen. Het Franse grippe, dat we in de negentiende eeuw als griep hebben geleend, is afgeleid van het werkwoord gripper, dat vroeger de betekenis ‘grijpen’ had, en tegenwoordig ‘blokkeren, doen vastlopen’ en van stof ‘doen plooien’ betekent. Een synoniem voor grijpen is vangen. Dit vinden we in het werkwoord bevangen ‘overmeesterd worden door een ziekelijke aandoening’. Tegenwoordig zijn het vooral duizelingen die mensen bevangen, maar vroeger zei men ook: een hoest (of ziekte) beving hem. In Vlaamse dialecten spreekt men nog van vang en hartvang voor ‘hartinfarct’ of ‘angina pectoris’. {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} Guus Middag Zong Hoe Waarom zingt Eva de Roovere ‘Jij is lastig’ en ‘fantastig’? En de jongens van Opgezwolle ‘proef die woofer’? En hoe komt het dat dit zo bijzonder klinkt? In zijn rubriek ‘Zong’ staat Guus Middag stil bij de taal en de poëzie die te horen is in allerlei Nederlandstalige liedjes, oud en nieuw. In mijn eigen voorstelling van de ontwikkeling van de menselijke spraak begint het ergens op een zomerse dag, aan de rand van een oerbos, bij een oergrot met uitzicht op een vruchtbaar dal. De maaltijd is net achter de rug. Het hert heeft weer goed gesmaakt. De holbewoner harkt de botjes bij elkaar, veegt zijn handen af en gaat op stap. Dat is altijd goed voor de spijsvertering. Hij wandelt maar eens naar de drenkplaats, slaat zoals altijd bij de grote grijze rots linksaf, en ziet dan ineens een oervrouw lopen - en zij hem. Iets in hem wil nu tot uitdrukking komen. Er komt een klank uit zijn mond: ‘Oe!’ De oervrouw denkt: wat hoor ik nu? ‘Oe?’ Maar als zij er nog even wat langer over nadenkt, lijkt haar dat eigenlijk wel een goede samenvatting van de stand van zaken. En dus knikt zij maar eens wat, krabt haar behaarde onderarmen, en zegt dan zelf ook voor het eerst in haar leven: ‘Oe.’ En nog eens: ‘Oe.’ Oerman vraagt nog eens: ‘Oe?’ En oervrouw zegt nog maar eens: ‘Oe. Oe. Oe-oe.’ {== afbeelding © 2012 Miss Montreal Nielson en Miss Montreal. ==} {>>afbeelding<<} ■ Oerverwarring Ik heb er geen wetenschappelijke bewijzen voor, maar zo moet het ongeveer zijn gegaan. Mijn vermoeden werd bevestigd toen ik luisterde naar een liedje van singer-songwriter Nielson en zijn vrouwelijke collega Miss Montreal. Het heet ‘Hoe’, maar met het gelijkluidende vragend bijwoord hoe heeft het niet veel te maken. Het gaat hier om een oer-hoe, een uitroep-hoe, een hoe dat nog alle kanten op kan. Het woord moet de zanger zijn ingevallen toen hij onverhoeds in de situatie belandde die hij in het begin van zijn lied beschrijft. Zonder inleiding zingt hij: ‘En ineens zag ik je lopen / en ik dacht: hoe-oe, hoe-oe.’ ‘Hoe-oe’ is hier een uitroep van oerverbazing en oerverwarring. De oer-mond-vol-tanden. Dat blijkt ook wel uit het vervolg: ‘Ik was meteen ondersteboven.’ Nielson blijft hangen bij zijn oer-oe-klank. ‘Ik was meteen ondersteboven / en jij om de hoe-oe, hoe-oek.’ Wie goed luistert, kan helemaal aan het eind van die regel nog net de slot-k van het rijmwoord hoek horen, maar die doet er eigenlijk niet toe. Dit lied drijft op de langgerekte vierdubbele oer-oe-klank. Daarin komt het lied steeds even tot stilstand, om daarna weer door te rollen naar de volgende oe-halte. ‘En we liepen samen verder / en ik dacht: hoe-oe, hoe-oe, / passen wij ineens zo goe-oe, goe-oed / bij elkaar en ik weet niet wat ik doe-oe, doe-oe, / hoe zijn we hier beland, hoeoe, hoe-oe.’ Het rijmschema is simpel. Het aantal lettergrepen per regel doet er niet toe, als maar om de zoveel tijd de viertonige oe-toeter klinkt. ■ Klik Wat zanger Nielson hier beschrijft, is het oeroude verschijnsel van de toevallige ontmoeting tussen twee mensen die opeens, zomaar, klik, heel goed bij elkaar blijken te passen, meestal met verstrekkende gevolgen. In het tweede deel van het lied komt Miss Montreal aan het woord. Op dezelfde wijs en op dezelfde luchtige toon gaat zij door met het zingen van het oe-lied: ‘En we vliegen door de dagen / en het voelt goe-oe, goe-oed, / en ik moet het eigenlijk niet vragen, / maar wat nou als ik het doeoe, doe-oe?’ Miss Montreal staat hier op het punt een belangrijke vraag te stellen. Even valt het lied stil - en dan zingen zangeres en zanger precies op hetzelfde moment samen deze vraag: ‘Wil je samen verder?’ Een antwoord is niet nodig, want het antwoord is met het samen zingen al gegeven. Ze willen allebei wel samen verder. En meteen zetten ze samen het nog onbekommerder vervolg van hun onbekommerde lied in: ‘En ik dacht hoe-oe, hoe-oe, / passen wij ineens zo goe-oe, goe-oed, / bij elkaar en ik weet niet wat ik doe-oe, doeoe, / hoe zijn we hier beland, hoe-oe, hoe-oe.’ In de samenzang weerklinkt wat de woorden van het liedje beschrijven: hier hebben een man en een vrouw elkaar gevonden. Tot het eind blijven ze hun simpele oe-hoe-liefdesliedje gezamenlijk zingen. Tekstueel stelt het niet veel voor, maar dat geldt ook voor het gezang van de merel - en daar luisteren we toch ook graag naar. Samen zingend wandelen Nielson en Miss Montreal het lied uit. Je hoort aan alles dat ze heel goed bij elkaar passen. Love is in the air. De holbewoner zou zeggen: de oe is in de lucht. {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). Belle blaas sop Karin Heezen - Berkel en Rodenrijs Toen mijn zoon van 11 jaar verschillende Cito-entreetoetsen deed in groep 7, ontdekte hij daarin de volgende schrijfwijzen: -limonade siroop (in Rekenen 1) -golf ballen (Rekenen 2) -kano verhuur, belle blaas sop (Rekenen 3) -poffertjes mix (Rekenen 5) Alle fouten stonden bij de illustraties - zwaar storend. ‘Itiliaans’ Jacques Krätz - Tilburg Het valt mij al tijden op dat - vooral in reclames voor olijfolie of mozzarella - wordt gesproken over een ‘Itiliaanse’ smaak. Inderdaad, met een i in plaats van een a. Ik snap dit niet helemaal, aangezien volgens mij niet de smaak van het land Itilië wordt bedoeld. Ook buiten de reclameblokken, in de alledaagse spreektaal, meen ik het steeds meer te horen. De vraag of een land eigenlijk wel een bepaalde smaak kan hebben, laat ik hier maar even buiten beschouwing. Onderschrijding Dick van Voornveld - Zwanenburg Je vindt het geregeld in allerlei financiële verslagen terug, het malle woord onderschrijding. Penningmeesters gebruiken het trots als ze hun begroting niet overschreden hebben. Alsof je een grens ook ‘onderschrijden’ kunt. Alsof je, wanneer je aan de even zijde van een drukke straat blijft lopen, kunt zeggen dat je de straat uit veiligheidsoverwegingen ‘ondergestoken’ hebt. Willem-Alexander en Máxima zijn niet onze ‘overdanen’. En in veertig jaar huwelijkstrouw heb ik toch geen ‘onderspel’ gepleegd? Kortom, onder is niet altijd de tegenvoeter van over. Toch wel! Jan Glorieux - Tiegem, België Bij tv-interviews antwoorden steeds meer Vlamingen met het intussen modieuze ‘Toch wel’ in plaats van gewoon ‘Ja’ op een niet negatief gekleurde vraag. Neem nu de vraag ‘Bent u ziek?’ Dan kan iemand dus antwoorden met ‘Toch wel’, wat de gestelde vraag lijkt te ontkennen, terwijl er eerder juist sprake is van bevestiging. Gesignaleerd Sterkhouder Cor Nelisse - Rotterdam Aan het einde van het afgelopen voetbalseizoen bleken veel spelers opeens een ‘sterkhouder’ van hun club te zijn. Ik had het woord nog nooit gehoord, maar dit voorjaar zag ik het opeens overal. ‘Daley Blind onverwachte sterkhouder van Ajax’, kopte Eredivisie.nl in mei boven een bericht, waarin verder stond: ‘Eerst werd hij zelfs uitgefloten door zijn eigen publiek. Maar Blind knokte terug, haalde Oranje en speelt een ijzersterk seizoen.’ Voetbalprimeur.nl meldde in april: ‘Manchester City bindt sterkhouder Touré’, en de Volkskrant in mei: ‘Sterkhouder Luijckx verlaat NAC Breda.’ Ik ging sterkhouder eens googelen, en ontdekte dat bijna alle van de (vele) treffers voorkomen in berichten over voetbal. En dat het woord al langer wordt gebruikt. SoccerNews.nl had het vorig jaar over ‘sterkhouder Iliass Bel Hassani’ van Sparta, en al in 2006 constateerde de Provinciale Zeeuwse Courant: ‘Oranje heeft in elke linie een sterkhouder.’ Het woord blijkt sinds 2009 ook in de elektronische versie van de grote Van Dale te staan. De omschrijving: ‘(België) motor, drijvende, stuwende kracht (persoon)’. Daaraan kunnen inmiddels gerust twee dingen worden toegevoegd: dat die persoon dus meestal een voetballer is, en dat het woord ook buiten België voorkomt. U en jij Helene Reid - Utrecht Spreek je iemand aan met u of met je? Altijd een lastige kwestie in het Nederlands. Vodafone heeft er ook moeite mee. Vanmorgen om 10.06 uur kreeg ik een e-mail met de boodschap: ‘Je nieuwe telefoonrekening staat klaar op (...)’ Ook om 10.06 uur, maar dan op mijn mobieltje een sms'je: ‘Uw nieuwe telefoonrekening staat klaar op (...)’ Leuk! Bouncy krullen Sigried Godderis - Geluveld, België De laatste tijd hoor ik in Nederlandstalige YouTube-video's heel vaak woorden met het Engelse achtervoegsel -y opduiken, zoals bouncy, peachy, fluffy, puffy en jelly. Dat achtervoegsel betekent zoiets als ‘-achtig, -erig’. {== afbeelding ‘Bouncy’ krullen bewegen mee als je danst. ==} {>>afbeelding<<} ‘Bouncy krullen’ zijn bijvoorbeeld krullen die meebewegen als je danst, ‘peachy oogschaduw’ is perzikkleurige oogschaduw, ‘puffy haar’ is haar dat rechtop staat, alsof je net uit bed komt en ‘jelly oogpads’ zijn gelstickers die je onder je oog plakt om je oog te hydrateren. Smaakvol H.A. van der Kouwe-Snoek - Veenendaal Het valt mij al heel lang op dat lekker voedsel tegenwoordig ‘smaakvol’ wordt genoemd, terwijl ik heb geleerd dat je bij voedsel spreekt over ‘smakelijk’. Smaakvol is bij mij kleding of bijvoorbeeld de inrichting van een huis. {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} Redactie Onze Taal Tamtam Ophef over examen Nederlands Door de geruchtmakende diefstal van eindexamenopgaven zou je bijna vergeten dat de middelbareschoolexamens dit jaar ook op een andere manier voor ophef zorgden. Begin juni namen ruim twintig hoogleraren Nederlands stelling tegen het centraal schriftelijk eindexamen Nederlands op vwo, havo en vmbo. Ze hadden vooral kritiek op de meerkeuzevragen die de leerlingen over een tekst moesten beantwoorden. Op sommige daarvan waren volgens hen verschillende antwoorden goed. De hoogleraren vinden dat het examen vooral een test ‘examenvaardigheid’ is. Hun conclusie: ‘Op dit moment worden er in het eindexamen geen taalwetenschappelijke kennis of taalvaardigheden getoetst, en wat er wél getoetst wordt, is onverantwoord.’ In een petitie riepen ze de Tweede Kamer op het eindexamen Nederlands grondig te herzien. Al snel kwamen er reacties. Henk Pander Maat, Jacqueline Evers-Vermeul en Ted Sanders van de leerstoelgroep Taalbeheersing van de Universiteit Utrecht noemden in de Volkskrant de kritiek ‘niet overtuigend’. ‘Onderzoek laat zien dat leerlingen dezelfde cijfers krijgen voor een tekstbegriptoets met meerkeuzevragen als voor een toets met open vragen. Maar examens met open vragen geven meer problemen bij de beoordeling van de antwoorden: daardoor zijn ze minder betrouwbaar.’ De drie taalbeheersers verbaasden zich er niet over dat geoefende lezers meerdere antwoorden plausibel vinden. ‘Zou dat niet zo zijn, dan waren de vragen te gemakkelijk.’ Op 18 juni debatteerde de Tweede Kamer over de examinering in het voortgezet onderwijs. Staatssecretaris van Onderwijs Sander Dekker meldde toen dat het College voor Examens met hoogleraren en taalkundigen om de tafel gaat zitten om hun kritiek op het examen Nederlands te bespreken. ‘Hoe beter de examens worden, des te blijer deze staatssecretaris’, aldus Dekker in De Telegraaf. Woorden van 15.000 jaar oud? Er was 15.000 jaar geleden één Euraziatische oertaal, waarin 23 woorden voorkwamen die tegenwoordig nog steeds in min of meer dezelfde vorm worden gebruikt. Dat meldde bioloog Mark Pagel begin mei na onderzoek van hem en enkele collega's van de Universiteit van Reading in Engeland. Op hun onderzoek kwam meteen veel kritiek uit de hoek van de taalkunde. De onderzoekers hebben gekeken naar zeven taalfamilies in Europa en Azië, waaronder de Indo-Europese taalfamilie, die bijna alle Europese talen omvat (zoals het Nederlands). De gedachte is dat alle talen binnen zo'n familie van een en dezelfde taal afstammen. Voor al die zeven taalfamilies zijn de afgelopen eeuw door allerlei uiteenlopende taalkundigen ‘oerwoorden’ gereconstrueerd. Het oerwoord voor geven bijvoorbeeld is in de Indo-Europese taalfamilie gereconstrueerd als do. In de Dravidische taalfamilie (India) is het gereconstrueerd als ta. Do en ta lijken een beetje op elkaar, want de d en de t worden allebei uitgesproken met de punt van de tong tegen de tanden. Je zou daarom kunnen vermoeden dat do en ta weer van een ‘Euraziatisch oerwoord’ afstammen. Maar zeker is dat niet. Volgens de critici zijn niet alle woorden die op elkaar lijken ook werkelijk met elkaar verwant. En omgekeerd zijn woorden die aan elkaar verwant zijn soms in de loop der eeuwen zó veranderd dat je die gelijkenis niet meer ziet (zoals het geval is bij vijf en cinq). Veel taalkundigen vinden daarom dat het oppervlakkig met elkaar vergelijken van die gereconstrueerde oerwoordjes weinig zin heeft. Bovendien is er veel discussie over die gereconstrueerde oerwoorden zelf. Vaak zijn er door verschillende mensen verschillende reconstructies gemaakt. Welke reconstructies vergelijk je dan met elkaar? (Met dank aan Berthold van Maris) Engels tweede taal op Franse universiteiten Het Franse parlement heeft een controversiële wet goedgekeurd die erin voorziet dat het Engels de tweede taal wordt op Franse universiteiten. Minister van Hoger Onderwijs en initiatiefnemer Geneviève Fioraso hoopt dat er zich dan meer buitenlandse studenten zullen aanmelden. Nu worden die volgens haar afgeschrikt door een wet uit 1994 die bepaalt dat onderwijs in het Frans moet worden gegeven. {== afbeelding Geneviève Fioraso, de Franse minister van Hoger Onderwijs. Foto: Matthieu Riegler, CC-BY ==} {>>afbeelding<<} Overigens geldt de wet alleen voor vakken waarover een overeenkomst is gesloten met buitenlandse universiteiten of die worden gefinancierd door de Europese Unie. In de praktijk zal het gaan om één procent van de vakken. Kees van Kooten schrijft Groot Dictee Kees van Kooten stelt de tekst op van de 24ste editie van het Groot Dictee der Nederlandse Taal, die wordt uitgezonden op woensdag 18 december. Naar eigen zeggen gaat hij het ‘helemaal anders doen’. Van Kooten in de Volkskrant: ‘Het zijn allemaal taalliefhebbers en vlijtige mensen hoor, die dicteedeelnemers, maar het volstaat om het Groene Boekje uit het hoofd te leren, en dat slaat nergens op.’ Van Kooten schreef dit jaar ook al het Boekenweekgeschenk. En hij treedt op tijdens het Onze Taal-congres op 16 november in Breda En verder: Spinozapremie De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft een van de drie Spinozapremies van 2,5 miljoen euro toegekend aan Piek Vossen, hoogleraar Computationele Lexicologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam, voor zijn onderzoek naar zogenoemde ‘wordnets’ (spinnenwebben van woorden die qua betekenis met elkaar verbonden zijn). Groene Boekje In 2015 verschijnt een nieuwe editie van het Groene Boekje, zo meldde de Nederlandse Taalunie begin juni. De woordenlijst wordt aangevuld met nieuwe, Surinaamse en Caribische woorden. De spellingregels blijven onveranderd. Duidelijketaalprijs Minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem heeft dit jaar de Duidelijketaalprijs van het Taalcentrum-VU gewonnen. Hij kreeg de prijs omdat hij van vijftien onderzochte bekende Nederlanders het best Engels spreekt. Meer informatie: www.onzetaal.nl/tamtam. {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} Frank Jansen Hom of kuit Moet horecapersoneel het Nederlands beheersen? Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. Het bedienend personeel in cafés en restaurants is soms de Nederlandse taal niet machtig. Moeten we daar genoegen mee nemen, of mogen we eisen dat de ober een bestelling in het Nederlands kan opnemen en uitvoeren? Voorstander U zit op een terras en bestelt een portie bitterballen. De ober kijkt vragend, houdt vlegelachtig een hand achter zijn oor, of meldt: ‘English please!’ De enige goede reactie is meteen opstappen. Natuurlijk kan zo'n jongen of meisje het ook niet helpen, het is de baas die de verkeerde heeft aangenomen. Maar dat wordt hem alleen duidelijk als de klandizie terugloopt. Buitenlanders zijn welkom, ook op de arbeidsmarkt, maar wel onder de voorwaarde dat ze aan de basiseisen voldoen die voor een gegeven beroep gelden. Is het een communicatief beroep, zoals in de horeca, dan zit er niets anders op dan de taal van het land te leren. Dat doen wij toch ook als we op reis gaan - althans: dat proberen we toch? Overschakelen op Engels geeft de immigrant het verkeerde signaal. Engels kan ook nadelig voor u uitpakken. Bijvoorbeeld als u bitterballen wilt en het probeert met ‘bitter balls’. Hebt u dan enig idee wat u op uw bordje krijgt? Of als u iets beter Engels kent en uw wens uitlegt met ‘a sort of croquettes’, bent u dan blij met twee kroketten op brood? Maar de klant is niet de enige gedupeerde. Denk aan al die mbo-abituriënten horecabediening die drie jaar hard doorgeleerd hebben, maar door de buitenlandse concurrentie niet aan de bak komen. Tegenstander Natuurlijk is het jammer als je op een terras niet in het Nederlands terechtkunt. Maar waar gebeurt dat meestal? In het centrum van Amsterdam en op de Zaanse Schans. Typisch plaatsen waar de Nederlandse klanten een minderheid vormen. Het getuigt dus van gezond economisch inzicht om dan een spreker van een internationale taal aan te nemen. Daar komt bij dat de klanten zelden karnemelk of boerenkool met worst believen, maar cola, bier of een joint. Precies consumpties dus die in het Nederlands en Engels hetzelfde heten. Vergeet ook niet dat werken in de bediening voor immigranten een instapbaan is - en zo veel soorten zijn daar niet van. Neem ze die mogelijkheid niet af. Ten slotte is het goed om in het oog te houden dat beroepseisen zelden absoluut zijn. Zelfs taalvaardigheid wordt afgewogen tegen andere eigenschappen van de kandidaat-serveerster, zoals servicegerichtheid en vakkennis. Daar schort het misschien nog wel vaker aan. O ja, een representatief voorkomen is ook belangrijk. Soms geeft iets je het idee dat dat het enige is waar de baas op gelet heeft. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Moet je in de horeca in het Nederlands kunnen bestellen? Geef voor 20 augustus uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘In de horeca moet je in het Nederlands kunnen bestellen’ of ‘In de horeca hoef je niet in het Nederlands te kunnen bestellen’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag Uitslag vorige stemming J.L. Heldring, die jarenlang maandelijks een column in NRC Handelsblad wijdde aan foute zinnen, was ervan overtuigd dat die fouten voortkwamen uit onhelder denken. Bent u het met deze stelling eens? Het antwoord op die vraag van vorige maand is duidelijk: nee. Meer dan 60% (146 inzenders) vindt dat er in dit opzicht geen dwingend verband is tussen denken en taalgebruik. De 97 voorstanders van de stelling (40%) roeren zich het meest op het forum. Eloquent leggen ze uit hoezeer taalfouten inbreuk maken op hun lees- en levensgeluk. Maar ik wil graag besluiten met een opmerking van een tegenstander, die meende dat onhelder denken soms leidt tot taalfouten, maar dat taalfouten niet altijd te herleiden zijn tot onhelder denken. Antwoorden Taaltest (zie pagina 201) A. Spelling 1.a. asymmetrisch 2.a. cabaretesk 3.a. eczeem 4.a. gebarbecued 5.c. kwaaiig B. Woordenschat 1.a. boerderij 2.c. maaltijd na zonsondergang in de ramadan 3.c. uitblinkende sporter 4.c. zweven C. Zoek de fouten 1.op zoek, negen-tot-vijfmentaliteit of negen-tot-vijf-mentaliteit, beurzen, in elkaar zetten, displays 2.up-to-date, esthetiek, uw D. Extra De morfologie (van het Griekse morphè voor ‘vorm’, en -logie ‘wetenschap’) houdt zich met de woordbouw van een taal bezig. {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} Trainingen Taaladviesdienst Dit najaar geeft de Taaladviesdienst van Onze Taal diverse trainingen in Amsterdam en Eindhoven. Als lid van Onze Taal krijgt u maar liefst 35 euro korting. Actuele informatie over het trainingsaanbod, prijzen en aanmelding is te vinden op www.onzetaal.nl/taaltrainingen. Trainingen in Amsterdam (Openbare Bibliotheek): •donderdag 19 september: spelling compleet (5 uur) •donderdagavond 19 september: flitstraining werkwoordspelling (2 uur) •donderdag 3 oktober: opfristraining taalregels: spelling, grammatica, leestekens (5 uur) •zaterdag 2 november: spelling compleet (5 uur) Trainingen in Eindhoven (Openbare Bibliotheek): •dinsdag 8 oktober: spelling compleet (5 uur) •donderdag 31 oktober: opfristraining taalregels: spelling, grammatica, leestekens (5 uur) Raymond Noë InZicht ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Vroeg Surinaams-Nederlands Nadat Suriname in 1667 veroverd was op de Engelsen, vestigden Nederlandse ambtenaren, militairen, planters en ondernemers zich in dat land. Ze troffen er van alles aan waarvoor het Nederlands geen woorden had - culturen, gebruiken, planten en dieren -, en dus breidden ze hun woordenschat uit met nieuwe termen. De grote deskundige op het gebied van dat Surinaamse Nederlands was de eerder dit jaar overleden bioloog Jan van Donselaar, auteur van het in 1977 verschenen (en in 1989 herziene) Woordenboek van het Surinaams-Nederlands. Dat werk beschrijft het ‘moderne’ Surinaams-Nederlands, van pakweg de laatste honderdvijftig jaar, maar Van Donselaar is vrijwel tot zijn dood blijven werken aan een boek dat de voorgeschiedenis hiervan moest beschrijven: een lexicon van Surinaamse woorden die in gebruik waren tussen 1667 en 1876 (het jaar dat de leerplicht in Suriname werd ingevoerd). Zijn werk eraan heeft hij kunnen afronden, maar de publicatie van het woordenboek heeft hij net niet meer meegemaakt. Het is afgemaakt door Nicoline van der Sijs. Het Woordenboek van het Nederlands in Suriname van 1667 tot 1876 bevat 2100 woorden, vaste verbindingen en vaste uitdrukkingen. Het boek geeft de betekenis daarvan, en waar nodig een korte toelichting. Verder wordt ook steeds aangegeven waar het woord vandaan komt: is het een nieuwvorming (pindakaas, blaasman), een woord dat er een tweede betekenis bij heeft gekregen (bedelving, benedenwaarts), of een leenwoord (araroet, bacove)? En ten slotte wordt de periode vermeld waarin het woord is aangetroffen Het boek is exclusief te koop bij Onze Taal. Zie de aanbieding op blz. 206. Woordenboek van het Nederlands in Suriname van 1667 tot 1876 is een uitgave van het Meertens Instituut en kost €25,- (ingenaaid, 290 blz.). ISBN 978 90 7038 977 2 ■ Hulp bij ESM {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Esm staat voor ‘ernstige spraak- en taalmoeilijkheden’; het is een verzamelbegrip waar diverse taalontwikkelingsstoornissen onder vallen. Mensen met esm kunnen zich door hun stoornis niet goed uiten en hebben daardoor vaak communicatiepro- blemen. (Zie ook het artikel van Gaston Dorren in Onze Taal van juni vorig jaar.) Voor jongeren met esm, en voor hun ouders, leerkrachten en hulpverleners, is er nu Spraaktaal. Dit uitbundig vormgegeven en geïllustreerde boek is een vraagbaak en een gids tegelijk: het geeft informatie over wat esm is en welke moeilijkheden het met zich meebrengt, maar biedt ook een handreiking om de communicatie tussen jongeren met esm en hun omgeving te verbeteren. communicatieproHet boek laat de jongeren vaak zelf aan het woord, en bevat veel praktische informatie. Spraaktaal. Gids voor jongeren met een taalstoornis van Jet Isarin is een uitgave van Acco en kost €28,50 (ingenaaid, 176 blz.). ISBN 978 90 334 9181 8 ■ Geschiedenis van de neerlandistiek {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Op 31 mei jl. nam dr. Jan Noordegraaf afscheid als universitair hoofddocent ‘op het terrein van de taalwetenschap, in het bijzonder de geschiedenis van de (Nederlandse) taalkunde’. Ter gelegenheid hiervan, en om ‘zijn grote verdiensten te markeren voor het onderzoek van de geschiedenis van de neerlandistiek’, werd een afscheidsbundel samengesteld, Neerlandistiek in beeld. Hierin belichten veertig neerlandici - taal- en letterkundigen en taalbeheersers - ieder de geschiedenis van hun eigen specialisme, waarbij sommigen in hun bijdrage hun hele vakgebied bestrijken, en anderen zich concentreren op een cruciaal thema. De bundel wordt ingeleid met een essay van Noordegraaf zelf. Neerlandistiek in beeld, onder redactie van Theo Janssen en Ton van Strien, is een uitgave van Stichting Neerlandistiek VU Amsterdam en kost €25,- (gelijmd, 430 blz.). Bestellingen: Stichting Neerlandistiek VU Amsterdam, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam. ISBN 978 90 8880 029 0 {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} ■ Nederlands voor hbo-studenten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Hbo-opleidingen moeten geregeld constateren dat hun studenten te weinig weten van spelling en grammatica. Ze springen daarop in met bijspijkercursussen, maar de student kan ook zelf aan de slag. Lesmateriaal is daarbij onontbeerlijk, met als gevolg dat uitgevers steeds vaker lesboeken Nederlands voor het hbo uitgeven. Zo verschenen onlangs twee boeken van taaltrainer en -adviseur Eric Tiggeler, tevens auteur van diverse taaladviesboeken. Beter in Nederlands behandelt in kort bestek woordgeslacht, verwijswoorden, verwarrende woorden (als/dan, omdat/doordat), werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden; het bevat bovendien twee hoofdstukken die ingaan op zinsbouw en tekstopbouw. Beter in spelling behandelt de valkuilen van de Nederlandse spelling: werkwoordspelling, meervouden, verkleinwoorden, streepjes- en aaneenschrijfregels, hoofdletters en leestekens. Beide boeken bieden ook oefeningen, en ze worden ondersteund met een website waar onder meer nog meer oefeningen te vinden zijn. •Beter in Nederlands is een uitgave van Academic Service en kost €24,95 (ingenaaid, 109 blz.). ISBN 978 90 395 2725 2 •Beter in spelling is een uitgave van Academic Service en kost €24,95 (ingenaaid, 124 blz.). ISBN 978 90 395 2724 5 En verder ■ Syntax of Dutch. Adjectives and Adjective Phrases van Hans Broekhuis. Deel 3 van een Engelstalige wetenschappelijke grammatica van het Nederlands, over bijwoorden en bijwoordzinnen. Amsterdam University Press, €85,- (gebonden, 634 blz.). ISBN 978 90 8964 549 4 ■ Mijn eerste Van Dale van Liesbeth Schlichting e.a. Herziene editie van dit populaire voorleeswoordenboek voor peuters. Tekeningen en versjes zijn geactualiseerd, en lemma's als video en geweer hebben plaats moeten maken voor bijvoorbeeld dvd en gezond. Van Dale, €24,95 (gebonden, 144 blz.). ISBN 978 94 6077 066 1 Agenda ■ 22-27 juli, Manchester: Internationale Taalkunde Olympiade. Voor meer evenementen en meer informatie zie www.onzetaal.nl/agenda. Lezer Samenstelling: Redactie Onze Taal Wie zijn de andere lezers van Onze Taal? Maandelijks portretteren we er een. {== afbeelding Foto: Willem van Beek ==} {>>afbeelding<<} Naam Ingrid van Beek-Meijer. Woonplaats Amsterdam. Geboren 11 mei 1953, Amsterdam. Beroep Vertaler Russisch en secretaresse bij de Universiteit van Amsterdam, departement Filosofie. Partner, kinderen Willem (werkzaam bij het Stedelijk Museum) en zoon Kasper (studeert voor producer aan de Filmacademie). En niet te vergeten drie geweldige katten (Dido, Max en Topaze). Hobby's/vrije tijd Ik houd erg van talen en heb me naast het Nederlands beziggehouden met Latijn, Grieks, Frans, Duits, Engels, Russisch, Italiaans, Spaans en Fries. Ik pik het behoorlijk snel op en onthoud het dan ook. Daarom ben ik Russisch gaan studeren: lekker moeilijk. Het spreken van de landstaal opent overal deuren en zorgt voor leuke contacten. Verder houd ik erg van plantjes en tuinieren. Onze Taal-lid sinds 1 juni 1997. Waarom werd u lid? Ik kreeg een abonnement cadeau en ben altijd abonnee gebleven. Andere tijdschriften Home and Garden. Krant De Volkskrant. Televisie Series als Borgen en The Killing. Of een goede film die niet te gewelddadig is. Verder staat er bij ons ook wel iets té veel voetbal op. Radio De blueszender XLnt Blues. Lekker alleen maar blues, geen nieuws of reclame. Boek Mijn lievelingsboek is De omweg naar Santiago van Cees Nooteboom. Vooral als je door Spanje reist, is dat super om te lezen. Website Via Google kom ik op Russische sites, waar ik informatie vind voor mijn vertalingen. Maar hoewel het niets met taal te maken heeft, is Homelidays mijn favoriet; daar kun je de beste vakantiehuizen huren, direct van de eigenaar. Wat leest u het eerst in Onze Taal? Tja, ‘Ruggespraak’ natuurlijk. Ik stuur er zelf ook weleens iets voor in. En de column van Aaf Brandt Corstius, die lees ik ook zo graag in de Volkskrant. De tekeningen van Hein de Kort vind ik geweldig. Wat zelden? De taalpuzzel (maar die vindt mijn man wel weer erg leuk). Welke taalonderwerpen boeien u het meest? Etymologie, of artikelen over namen. Welke niet zo? Taal en politiek. Favoriete Onze Taal-artikel De ‘Taaltest’, die bespreken we ook samen. ‘Vraag en antwoord’: ook leuk. Aantrekkelijkste taaltrend Rappen, ik vind daar soms briljante vondsten in zitten. Ergerlijkste taaltrend Dat jonge ouders tegenwoordig geen kinderen meer hebben, maar alleen nog maar alles met de ‘kids’ doen. Verbetert u iemands taalgebruik weleens? Ja, ik kan het niet laten, maar het wordt je nooit in dank afgenomen. Ik zou denken: doe er je voordeel mee ... Welke taalfout maakt u stiekem bewust tóch? Ik voeg weleens twee uitdrukkingen samen: ‘Kom, we gaan een neusje scheppen’ of ‘Ik kom je langsbellen’ (als ik iemand ophaal met de fiets). Beste taalgebruiker Paulien Cornelisse. Ik vind haar briljant en ongelofelijk geestig. Als u de baas was over de taal, wat zou u dan het eerst doen? Op de basisschool veel meer aandacht besteden aan ‘’t kofschip'; en andere simpele ezelsbruggetjes. Mensen weten ook echt niets meer van de regel 'stam + t' en van een voltooid deelwoord hebben ze nauwelijks gehoord. De spellingchecker haalt het er niet uit, want verandert bestaat naast veranderd. Lelijkste woord Stukje in een uitdrukking als ‘Hier is sprake van een stukje beleving.’ Mooiste woord Knikkebollen en in het Russisch het woord zjoeravl', dat ‘kraanvogel’ betekent. Zo mooi, je hoort ze gewoon overvliegen. {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruggespraak {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruggespraak@onzetaal.nl Boekenlegger Een buitenkans voor Bach én andere oude muziekliefhebbers. Aanbeveling voor Bach Collegium Japan, theaterbrochure Oosterpoort, Groningen Een gerenommeerde arts die Batenburg goed kent (...) omschrijft hem als een ‘emotionele man met een kort kontje’. Medisch Contact Teeven slikt enkelband in De Telegraaf Merkt u dat uw voertuig niet (goed) meer remt, stop dan direct. HaagWestNieuws HaagWestNieuws In de loop van de dag trekt de zon naar het oosten. De Volkskrant Teeven vindt geld in eigen huis Staatssecretaris Fred Teeven heeft in eigen huis geld gevonden om de aanpassingen aan zijn bezuinigingsplan voor de gevangenissen te betalen. BN/De Stem Gereserveerd of niet, u bent altijd welkom. Menukaart Panoramahoeve te Bennekom Spreuktegeltje.nl Een haartransplantatie is niet alleen een kostelijke grap, er is ook geen garantie op succes. AD Spreuktegeltje.nl HEREN GEUREN Rond €9,99 Etalage drogisterij Amstelveen De tijd van zonder jas en voeten in het gras is weer aangebroken. Nuon zomergids Politie stopt vliegtuig vol drugs De Telegraaf Vanaf maandag weer koopzondag in Tilburg Omroep Brabant {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nummer 9] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} maandblad van het genootschap onze taal Onze Taal 9 2013 Woordspelingen: de knipoog van de taal Ilja Leonard Pfeijffer: ‘De taal is van de dichter’ Klagen over taal Waarom doen we dat? Houdt Google de taal in zijn greep?? {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} genootschap Onze Taal 82ste jaargang nummer 9 september 2013 Beschermvrouwe: H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden Raamweg 1a 2596 HL Den Haag telefoon: 070 - 356 12 20 fax: 070 - 392 49 08 e-mail: info@onzetaal.nl Voor adreswijzigingen, aanmeldingen en dergelijke: administratie@onzetaal.nl Taaladviesdienst: 0900 - 345 45 85, van 10.00 tot 12.30 en van 14.00 tot 15.30 uur (€0,80 per minuut); e-mail: taaladvies@onzetaal.nl Onze Taal op internet: www.onzetaal.nl (webredacteur: Raymond Noë) Twitter: @onzetaal Facebook: www.facebook.nl/onzetaal Taalpost en TLPST Zie www.taalpost.nl; redactie: Erik Dams en Marc van Oostendorp Woordpost en Woordspot Zie www.woordpost.nl en www.woordspot.nl; redactie: Taaladviesdienst Het Genootschap Onze Taal (opgericht in 1931) stelt zich ten doel het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen en aan hen die haar gebruiken meer begrip en kennis daarvan bij te brengen. Het maandblad Onze Taal (oplage 31.000) wil op prettig leesbare en taalkundig verantwoorde wijze inzicht geven in alle zaken die het taalgebruik betreffen. De bijdragen in het tijdschrift weerspiegelen niet noodzakelijk de mening van de redactie. Voor het overnemen van artikelen is toestemming van de redactie nodig. De redactie betracht altijd de grootst mogelijke zorgvuldigheid bij het regelen van overnamerechten van illustraties e.d. Wie toch meent zekere aanspraken te kunnen maken, verzoeken wij contact op te nemen met de redactie. Redactie Saskia Aukema Peter-Arno Coppen Jaap de Jong Peter Smulders Kees van der Zwan Bureauredactie Saskia Aukema Laurien Boekhoff-Talsma Raymond Noë Kees van der Zwan (eindredactie) Vaste medewerkers René Appel, Mariëtte Baarda, Hans Beelen, Ton den Boon, Aaf Brandt Corstius, Frank Dam, Gaston Dorren, Jan Erik Grezel, Joop van der Horst, Frank Jansen, Hein de Kort, Jan Kuitenbrouwer, Berthold van Maris, Guus Middag, Marc van Oostendorp, Riemer Reinsma, Ewoud Sanders, Nicoline van der Sijs, Matthijs Sluiter, Arjen van Veelen Directie Peter (H.M.) Smulders Administratie Heleen Bücker Leonie Flipsen Liane Pagie Taaladviesdienst Roos de Bruyn Rutger Kiezebrink Jaco de Kraker Tamara Mewe Lydeke Roos Wouter van Wingerden Vaste adviseurs Lexicografie en woordgeschiedenis: Ton den Boon, Ewoud Sanders; taalverandering: Joop van der Horst; etymologie: Marlies Philippa, Nicoline van der Sijs; woordenboeken en idioom: Riemer Reinsma. Bestuur Genootschap Onze Taal mr. G.C. (Gert) Haverkate, voorzitter drs. L. (Leo) Voogt, vicevoorzitter dr. E.H.C. (Els) Elffers, secretaris drs. M.A. (Margot) Scheltema, penningmeester prof. dr. C.J.M. (Carel) Jansen, mr. drs. L. (Bert) Jongsma, lic. M. (Martine) Tanghe, drs. A.J.A. (Alof) Wiechmann Onze Taal verschijnt tienmaal per jaar, met een dubbelnummer in februari/maart en juli/augustus. Prijs los nummer €6,-. Lidmaatschap (inclusief abonnement) voor Nederland, België, Suriname, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten €34,50 per jaar; buitenland binnen Europa €47,-; buitenland buiten Europa €57,- per jaar. Digitale Onze Taal €34,50; in combinatie met ‘papieren’ abonnement €15,50. Prijs collectief abonnement: op aanvraag. Opzegging van het lidmaatschap dient te geschieden vóór 1 november; het eindigt dan op 31 december. Prijs voor CJP-houders €29,- per jaar; opgave voor CJP'ers uitsluitend aan Stichting CJP, Postbus 3572, 1001 AJ Amsterdam of via www.cjpdeals.nl. Voor mensen met een leeshandicap is Onze Taal ook in elektronische vorm beschikbaar. Inlichtingen bij Dedicon: 0486 - 486 486. Onze Taal wordt in elektronische vorm voor brailleschrift beschikbaar gesteld door de CBB. Inlichtingen: 0341 - 56 54 77. Vormgeving: Manifesta, Rotterdam (Karin Nas-Verheijen) Druk: Senefelder Misset, Doetinchem ISSN 0165-7828 {== afbeelding Foto: Brenda van Leeuwen ==} {>>afbeelding<<} ‘Woordspelingen? Het is zoiets als boeren of neuspeuteren - dat mag ook alleen thuis, in intieme kring.’ Sylvia Witteman (blz. 230) {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 220 Ilja Leonard Pfeijffer Van wie is de taal? De lessen van het Koningsliedoproer {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 228 René Appel De knipoog van de taal Over de stijgende populariteit van woordspelingen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 233 Frances Doderer en Marc van Oostendorp ‘Dat is dus geen goed Nederlands!’ Vijf redenen om te klagen over taal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 236 Marieke Kolkman Het hoofd buigen voor Google? Waarom zoekmachines soms dwingen tot slecht Nederlands {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 247 Els Elffers, Sies de Haan en Ina Schermer Wel gekookte aardappels, geen gekookte soep Het bijvoeglijk gebruik van voltooide deelwoorden En verder 223 Geen baas over de taal? So what! 225 Congres ‘De wortels van het Nederlands’ 234 Trainingen Taaladviesdienst 238 Oproep: wat zeiden uw ouders altijd? 240 Oproep: hedendaagse knikkertaal 243 Onze Taal digitaal in het onderwijs 246 Jaarvergadering Onze Taal 2013 Rubrieken en series 224 Vraag en antwoord: zondag(s)/op zondag; de/het plot; chocolaatje/chocolaadje; her(ge)bruikt; herkomst kippig 226 Reacties: tablets/tabletten; spatiekanaal; verliezaar; plurale tantum; koninkrijk/koningrijk; geboorterijmen; foute Lingo-woorden; 227 Iktionaire: crisistaal 231 Toen in ... september 1917: Signifische Kring 231 Van Aaf tot z: DAS 235 Horstlog: de rijpere hummel 237 Taaltest 238 Raarwoord: izabel 238 Taalpuzzel 239 Woordsprong: fruit 240 Klassewerk 241 Namen op de kaart: Dam Square 242 Aanbiedingen voor lezers 244 Taalergernissen 244 Gesignaleerd 245 Zong: ‘O engeitado’ 248 Tamtam: taalnieuws 249 Hom of kuit: streven naar meer Duits in de Europese Unie? 250 InZicht: Gevleugelde woorden, en andere nieuwe taalboeken 251 Lezer 252 Ruggespraak Omslagillustratie: Matthijs Sluiter {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Ilja Leonard Pfeijffer in Leiden. Foto: Merlijn Doomernik / Hollandse Hoogte ==} {>>afbeelding<<} Van wie is de taal? De lessen van het Koningsliedoproer Ilja Leonard Pfeijffer Half juni was er aan de Leidse universiteit een publiekssymposium waar deskundigen zich bogen over de vraag: ‘Wie is de baas over de taal?’ Een van hen was dichter en graecus Ilja Leonard Pfeijffer. Hieronder een licht bekorte versie van zijn lezing. En daarna een impressie van de dag. Als we de vraag willen beantwoorden wie de eigenaar, hoeder of baas van de taal is, dan vormt de ophef rond het Koningslied een uiterst leerzame casestudy. We herinneren het ons nog. Het Nationaal Comité Inhuldiging had bedacht dat het een aardig idee zou zijn om bij wijze van geschenk aan de nieuwe koning een nationaal lied te laten componeren dat op de dag van de inhuldiging overal in het koninkrijk tegelijkertijd meegezongen zou worden. De hoofdcomponist was John Ewbank. De tekst van het lied kwam, geheel conform de anti-elitaristische mode, op een democratische manier tot stand. Alle Nederlanders mochten eraan bijdragen. Een keurkorps van gelauwerde poëten als Daphne Deckers, Guus Meeuwis, Kraantje Pappie en Ali B verwerkte de bijdragen van het volk tot een coherente tekst. Op 19 april 2013 werd het lied gepresenteerd. ■ Blunders Vrijwel onmiddellijk kwam er een storm van protest. Tienduizenden mensen tekenden online een petitie tegen het lied, die was opgezet door de columniste Sylvia Witteman. Hoewel er ook kritiek was op de melodie, richtte de verontwaardiging zich vooral op de erbarmelijke kwaliteit van de tekst. Tijdens een memorabel optreden in Pauw & Witteman maakte de neerlandicus Wim Daniëls er gehakt van. Er klopte volgens hem werkelijk geen enkele zin. Het wemelde van de taalfouten: ‘de dag die je wist dat zou komen’, ‘door de regen en de wind zal ik naast je blijven staan’, {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘als je ooit je weg verliest’, ‘hou je veilig’ en ‘water (...), we leggen het droog’ - dat waren slechts de meest in het oog springende van de talloze stilistische en grammaticale blunders waar het hele land over viel. Onder de druk van alle commotie besloot componist John Ewbank het lied op 20 april terug te trekken. Maar daar kwam toen ook weer kritiek op. Sommige van de artiesten die hadden meegewerkt, onder wie Paul de Leeuw en Ali B, lieten weten dat ze pal achter het Koningslied bleven staan. Vanuit verschillende hoeken kregen ze bijval. Een van de interessantste argumenten die voorstanders van het lied hanteerden, was dat die zogenaamde taalfouten juist mooi waren. Het was tenslotte een lied van het volk. En het volk praat nu eenmaal zo. Twee dagen na de officiële terugtrekking van het lied trok het Nationaal Comité Inhuldiging de officiële terugtrekking terug. Het argument dat het Comité hanteerde, bij monde van de vader der vaderlandse showbizz Joop van den Ende, was dat het binnen een dag op de eerste plek stond van de hitlijsten. Het mocht dan misschien wel vol taalfouten zitten, maar het was volgens Van den Ende ‘een retecommercieel goed lied’. De uitvoering van het lied ging op 30 april 2013 door zoals aanvankelijk gepland. Nederlanders praten zoals zij dansen: ongeïnteresseerd met je handen in je zakken een beetje tegen elkaar opbotsen. ■ Leeg beleidsjargon Het Koningsliedoproer heeft alles. Er is sprake van een conflict tussen volk en autoriteit, wat de dichotomie blootlegt tussen descriptieve en proscriptieve, beschrijvende en ‘verbiedende’ linguïstiek. Ten tweede is er een sociolinguïstische dimensie. Bovendien speelt esthetiek een cruciale rol. Ik zal deze drie aspecten uitwerken. Maar eerst moeten we toch constateren dat de gangbare opvatting dat de taal van ons allemaal is, nergens op slaat. Dat officiële beleidsstandpunt van de Nederlandse Taalunie is even voorspelbaar en saai als het onbruikbaar is en simplistisch. Het is leeg beleidsjargon dat de kostbare overbodigheid van de Taalunie aantoont. Want natuurlijk is de taal van iedereen. Maar daarmee heb je dus niks gezegd. Milieu is ook best belangrijk. We gaan voor sociale rechtvaardigheid. De samenleving staat bij ons voorop. Nederland en Nederlands, dat zijn wij allemaal. Yeah, right. Dan moet je ook niet raar opkijken als je je veilig moet houden terwijl je door de regen en de wind je weg verliest. En dan al dat getrut met die schrijfwijzers. Ook zoiets. ‘Wij willen geen normen opleggen, maar een wegwijzer zijn.’ Alsof het Nederlands een pannenkoekenhuisje is naast een fietsroute. De Schrijfwijzer als ANWB-paddestoel in een recreatiegebied. Er is ook een geheel vrijblijvend ballenbad voor de kinderen. Als de affaire rond het Koningslied iets heeft aangetoond, dan is het wel dat het democratische uitgangspunt dat de taal van ons allemaal is, niets verklaart en nergens voor helpt. Als we met z'n allen een lied schrijven, komt er een tekst uit die we vervolgens met z'n allen fout Nederlands vinden. En er is geen schrijfwijzer die daar iets aan kan doen. ■ Shape-Shifter Van de instanties moeten we het niet hebben. Dan heb ik meer vertrouwen in de wetenschappers. De taalkundigen hebben al lang begrepen dat er een verschil is tussen zeggen hoe het moet en begrijpen hoe het is, en dat het tweede oneindig veel interessanter is dan het eerste. Taal is een levend wezen dat bij voortduring traag maar onontkoombaar als een shape-shifter van vorm verandert tussen de onachtzaamheid van onze al te snelle tong en veel te haastige kaken. Zo is het al eeuwen. Zo zal het nog eeuwen gaan. Het was Lodewijk van Deyssel een gruwel dat hij de tendens waarnam om de oblique vorm u als subject gebruikt te zien in plaats van de nominatief gij, zoals sommigen van ons huiveren bij hun zeggen, terwijl we net als Van Deyssel destijds slechts van één ding zeker kunnen zijn en dat is dat de taal verandert en dat de veranderingen die puristen haten, binnen een paar jaar zullen zijn geaccepteerd als de norm. Dat is geen mening, zoals taalkundigen weten, maar een zekerheid. En aan een zekere verandering kan geen moreel oordeel verbonden zijn. Regen is niet goed of slecht, evenmin als de mode of migratie van dieren of mensen. De proscriptieve taalkundige zit hoofdschuddend in zijn eentje aan tafel, terwijl het buffet in een belendende zaal wordt opgediend. Daar valt het te halen. Daar valt eindeloos te snoepen snoepen,te beschrijven en te discussiëren. Maar hij ziet het niet, omdat hij boos is dat er steeds minder mensen aan zijn tafel komen zitten. Ik heb het bijvoorbeeld over een abonnee van Onze Taal die zijn koninklijke onderscheiding opspeldt alvorens heldhaftig in naam van Koning en Vaderland het rode potlood ter hand te nemen en de krant open te slaan om ons zo bloedig bevrijde volk te blijven vrijwaren van de barbarij door ingezonden brieven te sturen over spelfouten ■ Murks Dit brengt mij op het tweede punt. Nadat ik overtuigend heb aangetoond dat taal zich niet aan regels houdt en dat wie de taal regels wil opleggen, een verloren strijd voert, rest de vraag waarom we dat toch blijven doen. Over deze vraag sprak ik onlangs met een goede vriend van mij, zeer geleerd neerlandicus, docent oude letterkunde aan een toonaangevende Nederlandse universiteit. Hij is de vader van drie jonge kinderen. Van school brengen hun nieuw Nederlands mee naar huis. ‘In het begin verbeterde ik dat’, zei hij. ‘Maar ik heb begrepen dat hun inmiddels zo praten. Ik corrigeer het niet meer. Sterker nog, ik heb het overgenomen.’ ‘En als ze Murks gaan praten?’, vroeg ik. ‘Zo van: “Fawaka, what's up? Vet strak dat ik jou zie joh, geef me hand. Heb je doekoe? Ah tezz, ik vind echt niet leuk of zo. Ik ga loesoe.” Wat zou je ervan vinden als ze zo zouden gaan praten?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat zou ik eruit slaan.’ Maar wat is dan het verschil tussen ‘hun hebben’ en ‘de doekoe van de chick'? Het antwoord ligt voor de hand. Het gebruik van de oblique vorm van het pronomen personale van de derde persoon pluralis op de positie van het subject is een evolutie die plaatsvindt in alle lagen van de bevolking, terwijl gebruik van het Murks wordt geassocieerd met lagen van de bevolking waarmee je je dochters liever niet in aanraking laat komen. Het is geen linguïstische maar een sociale kwestie. En eigenlijk is dat altijd zo. Elke normatieve of proscriptieve manier van denken over taal is {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} sociaal gemotiveerd. Je praat zoals ze praten in de groep waar je bij wilt horen. En zo wil je dat je dochters leren praten. Elke taal is een sociolect. ■ Overbodig Dat was ook een van de boeiendste facetten van het Koningsliedoproer. Voorstanders van het lied associeerden zich met de vermeende taalfouten om zich te distantiëren van het zogenaamd foutloze Nederlands dat zij beschouwen als het sociolect van de elite. Hun kennen wel zeggen dat het fout Nederlands is, maar wij zijn het volk en wij praten gewoon zo. En daarom is het een goed lied. Echt een lied van het volk. Net als met André Hazes. Hij kon ook geen goed Nederlands. Maar daarom zong hij recht uit zijn hart. Omdat elke taal een sociolect is en omdat we willen dat onze kinderen aansluiting zullen vinden bij de door ons gewenste sociale klasse, hebben we taalonderwijs ingesteld. Als je daar puur theoretisch over nadenkt, is dat een flagrante overbodigheid. Je moet kinderen van alles bijbrengen, maar voor taal is dat nou net niet nodig. Ze gaan niet uit zichzelf rekenen of aardrijkskunde bedrijven, maar ze zullen heus wel praten. Daar hebben ze geen school voor nodig. Zelfs als je ze met z'n allen op jonge leeftijd het bos in stuurt en geen moment meer naar hen omkijkt, zullen ze onderling een volledig adequate taal ontwikkelen. Daar is geen onderwijs voor nodig. Maar kennelijk denken wij daar toch anders over. Met het natuurlijke vermogen van onze kinderen om een taal te ontwikkelen zijn we nog niet tevreden. Ze moeten goed Nederlands leren. Daarom sturen we ze naar school. ■ Willekeurig Maar wat is goed Nederlands? Er is geen instantie die dat bepaalt. De Taalunie sanctioneert om de paar decennia een ridicule spellinghervorming. Maar orthografie is het minst interessante aspect van de taal. Dat zijn echt alleen maar willekeurige afspraken. Op zich nuttig om afspraken te maken, maar in feite zijn ze volledig inwisselbaar. Het enige wat je mag verwachten, is dat de afspraken tenminste consequent zijn. Maar zelfs daar slaagt de Taalunie niet in. Alleen al de orthografie van het woord orthografie is inconsequent, omdat de aspiratie van de ‘thèta’ etymologisch wordt benaderd en zich manifesteert als een h, terwijl de aspiratie van de ‘phi’ fonetisch wordt weergegeven met een f. Schrijfwijzers geven op z'n best een handjevol vrijblijvende richtlijnen voor het fabriceren van bloedeloos beleidsproza. {== afbeelding Ilja Leonard Pfeijffer: “Wie de taal regels oplegt, voert een verloren strijd.” Foto: Gelya Bogatishcheva ==} {>>afbeelding<<} Maar het is niet verwonderlijk en zelfs niet erg dat de instanties niet weten wat goed Nederlands is, want objectief gezien bestaat dat niet. Elke vorm van natuurlijke taal is per definitie goed. Onze neiging om bepaalde varianten goed te keuren en andere te verachten, berust op volslagen willekeurige keuzen die geen enkele linguïstische basis hebben. Ze hebben een sociale basis. Goed Nederlands is niets anders dan het sociolect van diegenen die het voor het zeggen hebben. Zij zijn degenen die onze kinderen een baan, een carrière en een bestaan kunnen bieden en daarom willen we dat ze leren praten zoals zij. Daarom sturen we ze naar school. Maar het helpt niet. ‘Door de regen en de wind zal ik naast je blijven staan.’ Wie dat schreef, heeft schoolgegaan. ‘Houd je veilig.’ Wie dat bedacht, heeft een opleiding genoten, al was het maar lts-zwakstroom met drie danslessen. De overgrote meerderheid van de Nederlanders praat zoals zij danst: ongeïnteresseerd met je handen in je zakken een beetje tegen elkaar opbotsen. Nederlanders kunnen niet dansen. Ze praten zonder enig besef van elegantie. ■ Dichters Wellicht de belangrijkste les die we leren van het Koningsliedoproer is dat grammaticale, taalkundige en sociolinguïstische overwegingen niet hebben kunnen verhinderen noch kunnen verklaren dat we zijn opgezadeld met een kuttekst. Want het was objectief gezien een kuttekst. En wie bepaalt dat? Ik bepaal dat. De vraag wat goed Nederlands is, gaat uiteindelijk over esthetiek. Je kunt wel zeggen dat de taal van iedereen is, en dan heb je op een bepaalde manier nog gelijk ook, maar dat is toch net zoiets als zeggen dat iedereen kan dansen of dat iedereen kan schilderen. Het is een onverantwoorde stimulans voor ongegeneerd amateurisme en daar is de wereld nog nooit beter door geworden. Het gaat om goed dansen en goed schilderen. Net zo zou het moeten gaan om goede taal. En we moeten het aan professionals overlaten om te bepalen wat dat is. We moeten het aan de dichters overlaten. Dichters weten als geen ander wat goed Nederlands is, omdat zij het verschil kennen tussen elegant en lelijk Nederlands. Want in die termen moeten we het zien. Esthetiek is het beste criterium voor correctheid. Iets wat mooi is, is goed. Niets kan ooit goed zijn dat lelijk is. Dit lijkt op het eerste gezicht misschien een subjectief criterium, maar dat is het niet. Integendeel. Het is het meest objectieve criterium dat valt te bedenken. Taalkundige overwegingen zijn pas subjectief. Want er is geen enkele taalkundige basis op grond waarvan je kunt beslissen of bepaalde woorden of bepaalde constructies beter of slechter zijn dan andere. Er bestaat weliswaar geen boek waarin is vastgelegd wat mooie of lelijke taal is, maar zet tien dichters bij elkaar en je hebt daar consensus over. Onze taal ligt erbij als een verwaarloosde en verwilderde tuin. Hij heeft verzorging en onderhoud nodig en die taak kunnen we het best toevertrouwen aan een echte professional. Zoals een ervaren hovenier met liefde voor zijn vak elk afzonderlijk gewas kent, weet welke gewassen elkaars nabijheid verdragen en welke niet, de smaak kent van aarde, lucht, licht en water en luistert naar het geritsel van elk afzonderlijk blaadje, zo kent een dichter de taal. Hij is de aangewezen persoon om de taal te verzorgen en te onderhouden, omdat hij de smaken kent van alle woorden en de kleuren van de klanken. Hij weet welke woorden elkaar kunnen bemesten en welke elkaar doen verdorren door elkaars nabijheid. Hij weet hoe de taal het elegantst geplooid kan worden langs de buigzame wortelstokken van grammaticale constructies. Hij kan de taal afstoffen en weer doen blinken als nieuw. Hij kan de taal gezond en vitaal maken. De taal is van de dichters. De volledige versie van deze lezing is te vinden op www.onzetaal.nl/pfeijffer. {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} Geen baas over de taal? So what! Peter-Arno Coppen ‘Het was ook wel gek geweest als we eruit waren gekomen’, merkte Schrijfwijzer-auteur Jan Renkema op tijdens de borrel na afloop van het Leidse publiekscongres met de titel ‘Wie is de baas over de taal?’ En inderdaad, het definitieve antwoord op die vraag werd in de uren ervoor niet gegeven. Toch liepen deelnemers en toeschouwers (een hele zaal vol, en dat op een zonnige zaterdagmiddag) na afloop uitermate tevreden en met een glimlach op het gezicht het Rapenburg op. Volgens Ilja Leonard Pfeijffer zijn de dichters de baas over het Nederlands, zoals u hiervoor ook al uitgebreid kon lezen. Maar hoe dachten de andere sprekers daarover? ■ Taalunie Geert Joris, de nieuwe algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie, had vlak ervoor in NRC Handelsblad de stelling verkondigd dat het vooral de economie was die de taal bepaalde (‘It's the economy, stupid!’), maar daar kwam hij in Leiden wel een beetje van terug. Op het symposium stelde hij dat de Taalunie vooral hulp wil bieden bij de vragen die de overheid en het onderwijs hebben. Daar zou veel taalonzekerheid bestaan en dus een behoefte aan normering, en daarom probeert de Taalunie die norm vast te (laten) stellen. Maar, merkte Joris op, iedereen was vrij om die vervolgens weer naast zich neer te leggen. {== afbeelding Foto: Anne Rose Haverkamp Publiekssymposium ‘Wie is de baas over de taal?’, 15 juni jl. in Leiden. ==} {>>afbeelding<<} ‘So what?’, verwoordde Joris de houding van de gemiddelde taalgebruiker, en deze uitspraak kwam gedurende de dag bij verschillende sprekers terug. ■ Imago Jan Renkema benadrukte in zijn voordracht dat het voldoen aan een norm sterk samenhangt met het imago dat je als taalgebruiker aanneemt. Daarbij gaat het niet zozeer om oppervlakkige normen als spelling en woordgebruik, maar om de wijze waarop je identiteit in de totale communicatie uitgedrukt wordt. Volgens Renkema, en hij baseerde zich op diverse andere wetenschappers, ontstaat in iedere sociale situatie onzekerheid, en van daaruit de behoefte aan een norm. Als je naar een begrafenis gaat, is het nuttig om te weten hoe je je moet kleden (in het zwart en niet in het wit). Zo zou het ook met taal zijn. Maar je bent zelf de baas over de indruk die je met je taal wilt maken. Taalkundige Joop van der Horst zocht het antwoord eerder in de ontkenning van het probleem. Volgens hem maakte het stellen van een norm allemaal weinig uit; wat hij observeerde waren grote culturele verschuivingen die met de snelheid van gletsjers plaatsvinden. In de vroege Renaissance zijn de standaardtalen en daarmee ook de normen ontstaan, en vanaf het midden van de negentiende eeuw begint dat allemaal af te brokkelen. Daar is niemand de baas over. De standaardtaal is evolutionair gezien ten dode opgeschreven, net als het handschrift en in het recente verleden de schrijfmachine. ■ Andere talen En in andere talen dan, zoals het Engels en het Chinees? Is daar dan duidelijk wie de norm bepaalt? Twee deskundigen gingen er uitgebreid op in en vertelden enthousiasmerend over bijvoorbeeld de vereenvoudigingen van de Chinese karakters, waardoor met het verdwijnen van een paar streepjes het analfabetisme enorm werd teruggedrongen. En over boze Engelsen die voortdurend ‘letters to the editor’ schrijven, waarin ze klagen over het schenden van taalregels die al vier eeuwen lang geschonden worden. Maar de conclusie laat zich ook wat de andere talen betreft raden: één uiteindelijke autoriteit is er nergens. Een zeldzame uitzondering lijkt Litouwen te zijn. Daar schijnt een echte taalpolitie te bestaan met boetes en sancties bij het verkeerd gebruiken van de standaardtaal. Maar het Nederlands (of het Chinees of het Engels) komt op geen enkele manier in de buurt van dit extreme voorbeeld. En er waren waarschijnlijk maar weinig aanwezigen die daarom treurden. Het symposium eindigde kortom in een gelukzalige onenigheid: blijkbaar weet niemand wie de baas over de taal is, maar niemand maakt daar ook een probleem van. We kunnen af en toe lekker mopperen op andere taalgebruikers die het helemaal fout doen en daardoor ‘de taal verloederen’, maar na afloop drinken we gezellig een borrel (u aangeboden door de Universiteit Leiden), en we gaan weer tevreden naar huis. Wat een luxe. {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} Taaladviesdienst Vraag en antwoord Zondag(s)/op zondag ? Is er verschil tussen ‘Op zondag ga ik naar de kerk’ en ‘Zondag ga ik naar de kerk’? En hoe zit het met 's zondags en zondags? !De vormen op zondag en 's zondags worden gewoonlijk gebruikt als het om een vast patroon gaat: ‘elke zondag’. De variant 's zondags kan nog worden verkort tot zondags. Het losse woord zondag verwijst meestal naar één specifieke zondag; in ‘Zondag ga ik naar de kerk’ bijvoorbeeld gaat het om de eerstvolgende zondag, in ‘Zondag ben ik naar de kerk geweest’ om de afgelopen zondag. Maar heel scherp afgebakend is dit onderscheid niet; afhankelijk van de context kan de betekenis net anders zijn. Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) kunnen de vormen met een s aan het eind (en al dan niet 's ervoor) ook gebruikt worden ‘om verder van het spreekmoment verwijderde dagen aan te duiden’, waarbij als voorbeeld staat: ‘We hebben onze week in Parijs goed besteed: 's maandags naar de Notre Dame, dinsdags naar de Eiffeltoren, enz.’ Ook in de volgende zin gaat het niet om een vast patroon maar om afzonderlijke (opeenvolgende) dagen: ‘Op vrijdag gaan we naar Limburg, op zaterdag hebben we daar een bruiloft, en op zondag komen we terug.’ Niet alle dagen van de week zijn even gemakkelijk met 's te verbinden. 's Dinsdags, 's donderdags en 's vrijdags zijn weliswaar niet fout, maar wel lastig uit te spreken; daarom zijn dinsdags, donderdags en vrijdags aan te raden. 's Maandags en 's woensdags zijn dan weer wel heel gewone vormen. Bij ('s) zaterdags en ('s) zondags is er vrijwel geen uitspraakverschil. {== afbeelding Uit: Klein, klein, kleutertje en anderen, 1881. Betekenenzondags, zondag, 's zondags en op zondag precies hetzelfde? ==} {>>afbeelding<<} De/het plot ?Heeft een film ‘een ijzersterk plot’ of ‘een ijzersterke plot’? !Dat kan allebei. Steeds meer woordenboeken noemen plot zowel een de- als een het-woord. Bij de plot hoort een ijzersterke plot, bij het plot hoort een ijzersterk plot. Het lidwoord de heeft de oudste papieren. Het oudste woordenboek dat het plot vermeldt, is de Grote Koenen uit 1986. In de grote Van Dale uit 2005 is alleen de plot te vinden, althans in de papieren editie. De onlineversie van dat woordenboek, die geregeld wordt bijgewerkt, keurt zowel de plot als het plot goed. In de praktijk komen de plot en het plot - en dus ook een ijzersterke plot en een ijzersterk plot - ongeveer even vaak voor. Chocolaatje/chocolaadje ? Wat is het verkleinwoord van chocolade: chocolaatje of chocolaadje? !Juist is chocolaatje, met een t dus. Als een woord op -de eindigt (zoals chocolade) en er ook een korte variant van dat woord bestaat zonder -de (dus chocola), wordt voor het verkleinwoord uitgegaan van de korte variant. Omdat die op een klinker eindigt, komt daarachter de uitgang -tje, net als bij bijvoorbeeld pyjama - pyjamaatje; de a wordt in zo'n geval verdubbeld. Ook laadje, sneedje en treedje zijn niet juist: de verkleinvormen van lade, snede en trede zijn laatje, sneetje en treetje, op basis van de korte varianten la, snee en tree. De hierboven genoemde regel geldt als in de verkleinvorm het woorddeel -de niet te horen is. Er bestaan namelijk ook - ietwat formele - vormen als snedetje en spadetje, waarin - de wél wordt uitgesproken. Bestaat er van het woord op - de geen verkorte variant, dan komt er wel een d in de verkleinvorm, bijvoorbeeld karbonaadje; de variant karbona bestaat niet. Overigens is ook karbonadetje mogelijk. Her(ge)bruikt ? Is het ‘Ze heeft veel onderdelen hergebruikt’ of ‘Ze heeft veel onderdelen herbruikt’? !De juiste vorm van het voltooid deelwoord is hergebruikt: ge- is een deel van het werkwoord hergebruiken, en dat verdwijnt niet zomaar. Vanwaar dan de verwarring? Dat komt waarschijnlijk doordat er geen andere voltooide deelwoorden zijn die met herge- beginnen en hergebruikt dus wat ongewoon aanvoelt. Daar komt bij dat de vervoeging van werkwoorden met her- niet zo eenvoudig is. Als een werkwoord met her- begint, komt er in veel gevallen geen ge- in het voltooid deelwoord: heropenen - heropend, herrijzen - herrezen, hervatten - hervat. Dit gebeurt vrijwel standaard als her- geen klemtoon heeft. Bij werkwoorden waarin her- wél nadruk heeft, komt er soms wel ge- voor of tussen: hergroeperen - gehergroepeerd, heruitgeven - heruitgegeven. Maar ook dan kan het achterwege blijven: heroverwegen - heroverwogen. Meer informatie hierover is te vinden op onze website: www.onzetaal.nl/hervoltooid. Wat mogelijk ook meespeelt bij de vorming van het foutieve herbruikt is het bestaan van het woord herbruikbaar, waar ook geen ge- in zit. Dat is omdat het een afleiding is van bruikbaar, dat lang geleden is gevormd van bruiken, een oud woord voor gebruiken. Herkomst kippig ?Mensen van wie het gezichtsvermogen achteruitgaat, zeggen weleens dat ze een beetje ‘kippig’ worden. Heeft het woord kippig iets met kip te maken? !Kippen staan bij de meeste mensen als niet al te snugger bekend. Volgens het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (EWN) worden kippen vaak geassocieerd met een gebrekkig gezichtsvermogen; ook kippig in de betekenis ‘bijziend, slechtziend’ verwijst hiernaar. Dat slechte zicht van kippen komt ook terug in enkele uitdrukkingen: een blinde kip is iemand die slecht ziet of niet goed uitkijkt, en als een kip zonder kop betekent ‘in het wilde weg, onnadenkend’. Die laatste uitdrukking heeft overigens een vrij letterlijke oorsprong: kippen waarvan de kop is afgehakt, zijn niet meteen dood; ze lopen vaak nog even wild fladderend rond, en daarbij kunnen ze natuurlijk niets zien Meer taaladvies? De Taaladviesdienst is telefonisch bereikbaar op 0900 - 345 45 85 (zie ook colofon). Op onze website vindt u zo'n 1900 taalkwesties: onzetaal.nl/ taaladvies. Of download de gratis Onze Taal-app via onzetaal.nl/app {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} Congres ‘De wortels van het Nederlands’ Zaterdag 16 november, Chassé Theater, Breda Dit jaar staan we tijdens het tweejaarlijkse congres van Onze Taal stil bij de oorsprong van het Nederlands. Waar komen onze woorden vandaan? Welke plaats neemt het Nederlands in ten opzichte van andere talen? Hoe zag het Nederlands er in de Middeleeuwen uit? Waar komen nieuwe woorden tegenwoordig vandaan? En welke rol speelt de veronderstelde afkomst van een woord? Een keur van deskundige en enthousiasmerende sprekers zal stilstaan bij al deze etymologische kwesties. We nodigen u van harte uit bij het congres aanwezig te zijn. Het Chassé Theater ligt op tien minuten lopen vanaf het station van Breda. ■ Aanmelding De aanmelding voor het congres verloopt dit jaar via www.onzetaal.nl/ congres. Op de website kunt u na aanmelding direct betalen met iDEAL of PayPal, of een factuur aanvragen. De aanmeldingen worden op volgorde van binnenkomst behandeld. Als u niet de beschikking hebt over internet of de elektronische aanmelding mislukt, dan kunt u voor aanmelding bellen met het secretariaat op 070 - 356 12 20. {== afbeelding Foto: Michel Kievits ==} {>>afbeelding<<} De entreeprijs voor het congres bedraagt €27,50 voor leden (met maximaal één introducé) en €47,50 voor niet-leden. De plaatsen in de zaal worden vooraf toegewezen; wilt u samen met een ander komen en naast elkaar zitten, geef u dan op in één aanmelding. Speciale wensen (rolstoelvoorzieningen, dieetwensen, gehoorondersteuning, hoogtevrees, enz.) graag vermelden bij de aanmelding. Begin november worden de bestelde kaart(en) en lunchbon(nen) toegestuurd. ■ Lunchbuffet In een aparte ruimte kunt u deelnemen aan een broodbuffet. U hebt dan de keuze uit verschillende soorten belegde broodjes en fruit. De lunch kost €14,50, inclusief een bon voor een drankje. ■ Betaling Betalingen dienen uiterlijk 15 oktober bij Onze Taal binnen te zijn. Vanuit België kunt u betalen op postrekening BB97 0001 63556649. De hoofdsponsor van het congres is het Nederlandse ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Verder wordt financiële steun verleend door de Van den Berch van Heemstede Stichting Programma {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 10.00 uur Theater geopend, koffie/thee in foyer, boekenmarkt 10.30 uur Zaal open 10.45 - 10.50 Welkom door Onze Taal-voorzitter Gert Haverkate en congrespresentator Jan Kuitenbrouwer 10.50 - 11.05 Opening door een bijzondere eregast 11.05 - 11.30 LEZING: drs. Hans Beelen (docent Universiteit Oldenburg en medewerker van Onze Taal) over de grondslagen van de etymologie 11.30 - 12.00 LEZING: dr. Frits van Oostrom (hoogleraar Universiteit Utrecht) over het Middelnederlands als ontwikkelingsfase van onze taal 12.00 - 12.30 Uitreiking Groenman-taalprijs 12.00 - 12.10 juryrapport en prijsuitreiking aan een cabaretier 12.10 - 12.30 reactie prijswinnaar 12.30 - 14.00 LUNCHPAUZE Met informatiekramen, muziek, etymologiequiz 14.00 - 14.25 LEZING: dr. Alwin Kloekhorst (docent vergelijkende taalwetenschap Universiteit Leiden) over de Indo-Europese achtergrond van het Nederlands 14.25 - 14.55 VOORDRACHT: Kees van Kooten (erelid Genootschap Onze Taal) over hoe hij zich de herkomst van woorden soms voorstelt 14.55 - 15.20 LEZING: drs. Vivien Waszink (lexicograaf en neologismenredacteur) over de bronnen van nieuwe woorden 15.20 - 15.50 VOORDRACHT: Wim Daniëls (taalpublicist en taalwatcher) met zijn eigen kijk op etymologie 15.50 - 16.00 Afsluiting door Gert Haverkate {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} Reacties Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: •Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). •Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. •Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. •Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. Tablets/tabletten Ed van Leeuwen - Waalwijk Walter Pier schrijft in de juni-aflevering van de rubriek ‘Gesignaleerd’ over het verschil tussen tablets (‘computers’) en tabletten (‘pillen’), en over hoe in de media soms het laatste woord wordt gebruikt als het eerste wordt bedoeld. Aan dat stukje zou kunnen worden toegevoegd dat het Nederlandse woord tablet ook een verkorting kan zijn van klei- of wastablet. Ooit gebruikten diverse volkeren (onder wie de Hettieten) zulke tabletten om op te schrijven. De hedendaagse digitale variant daarvan kan wat mij betreft dan ook uitstekend met dat Nederlands uitgesproken tablet aangeduid worden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Kans op spatiekanaal Bernard van Kesteren - Leiden In de juni-aflevering van de rubriek ‘Gesignaleerd’ toont Roland Tomeï zich verbaasd over een Teletekstbericht met een ‘spatiekanaal’ over zestien regels (zie de afbeelding). Hij vroeg zich af wat de kans is dat dit voorkomt. Het is niet zo moeilijk daar een schatting van te maken. Uit de lijst met woordfrequenties (van www.opentaal.org) blijkt dat in een willekeurige tekst 19,7% van de woorden twee letters heeft. 21,9% heeft er drie, 13,1% heeft vier letters, enzovoort. Als je vervolgens een computer zinnen laat genereren met woordlengtes in deze verhouding, kun je het aantal ‘Teletekstberichten’ tellen dat een spatiekanaal heeft. Van de zeven miljoen achtregelige berichten die gegeneerd werden, hadden er 165 een spatiekanaal. Bij de tienregelige berichten bleken dat er zes op de zeven miljoen. Bij honderd Teletekstberichten per dag komt zo'n spatiekanaal dus ongeveer eens per 32 jaar voor. De schatting voor een bericht van zestien regels zou in de buurt moeten liggen van eens per vijfhonderdduizend jaar. Verliezaar A.B. Hobbel - Hekelingen Ruud van Koert ergert zich blijkens de rubriek ‘Taalergernissen’ in het juninummer aan het woord kostwinnaar (als variant van kostwinner). Ik herinner me dat langgeleden de presentator van de Wiekentkwis (Fred Oster) sprak over de ‘verliezaar’ - overigens een term die ik in Rotterdam wel vaker gehoord heb. Plurale tantum [1]: jatten G.J. Reussien - Heiloo Berthold van Maris schrijft in ‘Hersenen, financiën, jeans’ (Onze Taal juni) over pluralia tantum, woorden die alleen in het meervoud bestaan. Een interessant artikel, maar de bewering dat jatten zo'n plurale tantum is, klopt niet. De grote Van Dale vermeldt wel degelijk een enkelvoud jat. Jat is afkomstig van het Jiddische jad: een fraai versierd stokje met aan het einde een handje met een gestrekte wijsvinger, dat in de Joodse liturgie wordt gebruikt door degene die de schrifttekst leest. Met de jad wijst hij de tekst aan, want om beschadigingen en vetvlekken te voorkomen mag de schriftrol niet met de hand aangeraakt worden. {== afbeelding Een ‘jad’, om tekst mee aan te wijzen. Foto: Messianicjudaism.me ==} {>>afbeelding<<} Plurale tantum [2]: geld Huub de Bel - Gouda Berthold van Maris schrijft in zijn artikel over woorden die alleen in het meervoud bestaan (‘Hersenen, financiën, jeans’, (Onze Taal juni) ook over woorden die alleen in het enkelvoud bestaan (singularia tantum). Als een van de voorbeelden noemt hij geld, maar dat heeft wel degelijk een meervoudsvorm, als in liggende gelden. Naschrift redactie Verschillende lezers signaleerden voorbeelden van meervouden van woorden die in het artikel van Van Maris als ‘singulare tantum’ (uitsluitend enkelvoud) waren aangemerkt: zo heb je liggende gelden, en je hebt de wateren rond de Antillen. Dit verschijnsel staat beschreven in de Algemene Nederlandse Spraakkunst. Daar wordt onder andere opgemerkt dat sommige woorden (zoals bier, vrijgevigheid en winst), die eigenlijk niet-telbaar zijn (strikt genomen heb je geen twee bieren, drie vrijgevigheden of vijf winsten), in bijzondere omstandigheden toch met het lidwoord een of in het meervoud gebruikt kunnen worden. Dat kan bijvoorbeeld als het gaat om een soortbetekenis (Belgische bieren), als er een extra bepaling bij staat (een vrijgevigheid die aanstekelijk werkte), of als het over verschillende gevallen van iets abstracts gaat (winsten, opbrengsten). Soms is dit vrij gebruikelijk (zoals bij bieren en wijnen), soms komt het alleen voor als vakterm (alcoholen). Koninkrijk/koningrijk Jan Stroop - Zaandam Waarom is het eigenlijk koninkrijk en niet koningrijk? Die vraag beantwoordt de Taaladviesdienst in de juniaflevering van de rubriek ‘Vraag en antwoord’ als volgt: ‘Die vorm [met k - JS] is ontstaan in de spreektaal: de k-klank vergemakkelijkte de uitspraak een beetje.’ Maar zo zit het niet. Koning werd in het Middelnederlands uitgesproken als ‘konink’, meestal geschreven als coninc. Die slot-k was de stemloze tegenhanger van de g in het meervoud koningen. Die g werd uitgesproken met de g van het Engelse good en het Franse garçon. Vervolgens ontwikkelde die zich tot de g van gaaf en vervolgens tot de ng-klank van tegenwoordig.onder invloed van de meervouds- {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} uitspraak verloor ook het enkelvoud de slotk, en werd het uiteindelijk koning. Maar in koninkrijk en koninklijk is de oude k bewaard gebleven, net zoals in de verkleiningsvorm koninkje. Bij de in ‘Vraag en antwoord’ genoemde woorden afhankelijk, jonkvrouw en oorspronkelijk heeft zich iets dergelijks voorgedaan. Maar bij de eveneens genoemde woorden belangrijk en vindingrijk is het anders gegaan. Die woorden hebben nooit die k gehad. Belangrijk is een jong woord dat aan het eind van de achttiende eeuw gevormd is, toen belang zijn k allang had opgegeven. Vinding eindigde in het Middelnederlands op een e, vindinge, waardoor de g nooit op het woordeinde gestaan heeft en dus ook nooit een k geworden is. Geboorterijmen Johanna van Boven - Noordwijk Frank Jansen schrijft in ‘Met gedichten geven wij kennis’ (Onze Taal juni) over de rijmpjes en gedichtjes waarmee jonge ouders hun geboortekaartjes opsieren. Het artikel deed me denken aan een heel mooie tekst die ik een paar jaar terug op een kaartje zag: ‘Negen maanden in een doosje, nou dat duurde wel een poosje.’ Foute Lingo-woorden Paul Wisse - Zoetermeer In de juni-aflevering van de rubriek ‘Taalergernissen’ wijst Thijs Laarhoven erop dat er in het tv-programma Lingo een spelfout doorheen was geglipt. Hij is erdoor teleurgesteld, want ‘Lingo-jurylid JP laat nooit een fout passeren’. Het is niet mijn bedoeling Lingo of de jury belachelijk te maken of aan de schandpaal te nagelen, maar er gaat wel vaker iets mis. Zo werden nog niet zo lang geleden de woorden paraven (i.p.v. parafen), strategiën (i.p.v. strategieën) en hersen (niet bestaand enkelvoud van hersenen) goedgekeurd, en werden de woorden nijging, unjers en lotje afgekeurd omdat ze niet zouden bestaan. Mogen wij uw e-mailadres? Als Onze Taal beschikt over uw e-mailadres kunnen wij gemakkelijker contact met u opnemen en u, als u wilt, voortaan een digitale factuur toesturen. Hebt u uw e-mailadres nog niet doorgegeven, wilt u dit dan alsnog doen, via www.onzetaal.nl/ mail (of via 070 - 356 12 20)? Bij voorbaat veel dank. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Iktionaire Crisistaal Een nieuwe lente, een nieuwe taal. De huidige lente heet ‘crisis’ en dus leren wij ‘crisistaal’. Om te beginnen een observatie van de Vlaamse taalkundige Jan Blommaert: de economie is geen mensenwerk, maar een abstract en anoniem stelsel. ‘De markten’, ‘de beurzen’, ‘de ratings’, ‘de banken’, ‘de grote beleggers’. Samen vormen zij een autonoom systeem dat gediend moet worden, en niet gehinderd. Waar dit systeem, deze machine, om ‘vraagt’, dat moeten wij doen. Als geheel vertoont de machine weer wél menselijke trekjes. Hij heeft ‘stemmingen’, te weinig ‘vertrouwen’ bijvoorbeeld, dan wordt hij ‘nerveus’ of ‘onrustig’, en zijn er ‘kalmerende maatregelen’ nodig. Hij is groter en machtiger dan wij, wij proberen hem te dienen, maar echt doorgronden doen wij hem niet. Het lijkt God wel. Geld kan vreemde dingen met de mens doen, maar ook met de taal. Hoe vaak sinds 2008 zijn de koersen al niet ‘ingestort’? In een ‘onstuitbare vrije val’ geraakt? Het ‘kelderen’ der koersen? Als een schip keldert zie je het nooit meer terug, als de koersen kelderen zit iedereen de volgende ochtend gewoon weer achter z'n bureau. Hoe vaak waren wij niet getuige van een ‘meltdown’? Dow Jones and the temple of doom. Je leest de krant en de wereld vergaat, je kijkt uit het raam en je ziet niets. ‘De manier waarop we over de crisis spreken versterkt de paniek en draagt bij aan een nationaal depressionisme’, meent de Franse socioloog Denis Muzet, auteur van Les mots de la crise. En met die titel doet hij het zelf ook een beetje. Het woord crisis, we zijn er dol op. Waar we ooit ‘ongeluk’ of ‘affaire’ zeiden, zeggen we nu ‘crisis’. Er hoeft in een fabriek maar een slang los te schieten of we hebben een crisis. Heeft er misschien iemand beláng bij om dit een crisis te noemen? Wie? Is het een frame om de redding van banken en rijke mensen te rechtvaardigen, zoals de econoom Arjo Klamer stelt? Hoe de gewone man van dit frame zou kunnen profiteren is een stuk lastiger te bedenken, daar heeft Klamer zeker een punt. Stel je voor dat we de kredietcrisis de ‘kredietaffaire’ hadden genoemd. Lees overal waar kredietcrisis of eurocrisis staat: kredietaffaire of euroaffaire, en je krijgt vanzelf een andere kijk op de zaak. Affaires eindigen met een vonnis, crises met een rekening Ook crisistaal: bekende begrippen krijgen een nieuwe betekenis. Herman Van Rompuy zei onlangs dit: ‘Het bezuinigen in alle betekenissen van het woord, ook onder de vorm van inkomstenverhogingen, brengt niet met zich mee dat de economische groei noodzakelijk minder zal zijn. Van het nietbezuinigen en het niet-aanpakken van de tekorten weet men wel wat het verloop zal zijn.’ Bezuinigen in alle betekenissen van het woord, ook die van inkomstenverhoging. Met die ‘inkomsten’, voor alle duidelijkheid, bedoelt Van Rompuy de belastingen. Bezuiniging = belastingverhoging. Rutte, Zijlstra, Dijsselbloem, Samsom, ook zij gebruiken bezuinigen steeds vaker als pseudoniem voor lastenverzwaring. ‘Bezuinigen’ is dus niet dat de overheid minder gaat uitgeven, maar de burger méér. Wij bezuinigen niet, wij worden bezuinigd. 2013: het jaar dat het werkwoord bezuinigen er een lijdende vorm bij kreeg. Jan Kuitenbrouwer {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} De knipoog van de taal Over de stijgende populariteit van woordspelingen René Appel ‘Marx Rutte’, ‘Pinnen zonder kloppen’: cabaretiers zijn er al langer dol op, maar de woordspeling lijkt nu ook definitief doorgedrongen te zijn in de media - en dan echt álle media: van de Volkskrant tot De Telegraaf en van RTL Boulevard tot NRC Handelsblad. Inventarisatie van een verschijnsel dat heel irritant is. Of juist enorm grappig. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Tijdens het zappen viel ik in een discussie over hoe de media omgingen met de toen ophanden zijnde geboorte van het kind van de Engelse prins William en zijn vrouw. Eronder stond in een gekleurd balkje: ‘Persweeën’. De vaste kijkers zullen meteen weten waar ik in beland was: het dagelijkse roddelprogramma RTL Boulevard. Daarin wordt elk behandeld onderwerp onder in beeld steevast voorzien van een woordspelig commentaartje. ‘Pinnen zonder kloppen’, viel er bijvoorbeeld te lezen bij een bericht over het hacken van banken. En ‘Soapp’, bij een nieuwtje over een app over de soapserie Goede tijden, slechte tijden. Ook de serieuzere media schuwen de woordspeling niet. ‘Het dak eraf’, stond op de voorpagina van de bijlage ‘Lux’ van NRC Handelsblad van 8 juni. Het stuk waarnaar werd verwezen ging over de genoegens van het 's zomers rijden in een cabriolet, natuurlijk met opendak. De kop boven het artikel: ‘Laat maar waaien’. Nog voordat je goed en wel begonnen bent met het lezen van het stuk, heb je al twee woordspelingen voor je kiezen gehad. Zulke ervaringen zal de lezer van de Volkskrant, en dan met name van het katern ‘V’, de laatste tijd ook geregeld hebben, want ook daarin kom je aardig wat woordspelingen tegen. Zo werd onlangs een artikel over de financieel nijpende situatie van het (halvecirkelvormige) theater Carré aangekondigd met: ‘Rondkomen in Carré’. En boven een interview met danser Stevens, voornaam Barrie, stond: ‘Barrières’. ■ Twee betekenissen Het is een bekend verschijnsel: als iets je eenmaal is opgevallen, zie je het opeens overal. Toch lijkt het er ook objectief gezien wel erg op dat de woordspeling de laatste tijd aan een geduchte opmars bezig is, zeker in de gedrukte media. Waarom is dat? En is het niet riskant? Want behalve spits en geestig wordt zulk humoristisch bedoeld taalgebruik ook melig en irritant gevonden. Waar ligt de grens tussen deze uitersten? Maar allereerst: wat zijn woordspelingen precies, en wat voor soorten zijn er zoal? Bij woordspelingen wordt vaak een verband gelegd tussen twee betekenissen van woorden en uitdrukkingen. Neem nu de NRC-koppen van hierboven: die kun je letterlijk nemen, maar ze knipogen nadrukkelijk ook naar hun figuurlijke betekenis: laat maar waaien staat ook voor zorgeloosheid, en het dak eraf ook voor enthousiasme en plezier. Enkele andere voorbeelden: - Uitgemolken(Kop boven een tv-column in de Volkskrant over een programma waarin geprobeerd wordt het succes van het tv-programma Boer zoekt vrouw voort te zetten.) {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} - Stapelgek!(Kop boven een stukje over een boek van ‘fraudeprofessor’ Diederik Stapel.) - Belast verleden.(Titel van een boek over de nazificering van de Nederlandse belastingdienst gedurende de Tweede Wereldoorlog.) - Het vermogen om te leven.(Slagzin van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds.) - Het komt vast goed.(Titel van de biografie van de - mogelijk - dubieuze vastgoedhandelaar Jonald Bouwhuis.) Woordspelingen verwijzen vaak ook naar bestaande uitdrukkingen: -Je ziet meer in het DeLaMar Theater. -Hema, de gewoonste zaak van de wereld. -Patina, beter op de hoogte van daken. (Slogan van een dakdekkersbedrijf.) -Als het om kwaliteit gaat, kennen onze slagers geen grenzen. (In het Albert Heijn-tijdschrift Allerhande; over de slagers die hun vlees uit Zuid-Amerika halen.) ■ Fraudekul Soms is het nodig uitdrukkingen en woorden te verknippen en aan te passen om tot de gewenste dubbelzinnigheid te komen: -Gedeelde Smart is veel voordeliger. (Kop boven een artikel waarin de voordelen beschreven staan van het samen delen van een auto, een Smart. -Slot zij met ons. (Tekst op een spandoek bij voetbalclub PEC Zwolle als eerbetoon aan de vertrekkende speler Arne Slot.) -Fraudekul. (Kop boven een artikel over fraude in het wetenschappelijk onderzoek.) -Cliteratuur. (Benaming voor de stroom aan softpornoboeken voor vrouwen na het succes van Vijftig tinten grijs.) -Vlie-namese loempia's. (Vietnamese loempia's op ... inderdaad, Vlieland.) -Hotel Altijd Wad. (Hotel op Terschelling.) -Bloed, zweet en snaren. (Tv-documentaire over het Concertgebouworkest.) -Helden. Magazine over bloed, zweet & trainen. (Maandblad over sporters.) -Altvioolaholic. (Kop boven een artikel over de uitzonderlijk gedreven altviolist Oene van Geel.) -Ongekoe-ld lekker lang houdbaar. (Over melk, in Allerhande.) Het splitsen van een woord met behulp van een koppelteken is een geregeld gebruikt procedé. In Utrecht is er een dierenwinkel die ‘Zoo-logisch’ heet, en Vlie-trine is de titel van een informatiemagazine over Vlieland. ■ Marx Rutte Eigennamen worden ook gretig veranderd of misvormd ten behoeve van een woordspeling: -Marx Rutte. (Vorig jaar in chocoladeletters op de voorpagina van De Telegraaf naar aanleiding van de ophef over de - sterk nivellerende - inkomensafhankelijke zorgpremie.) -Oprutte! (Spandoek tijdens een demonstratie tegen het kabinetsbeleid.) -Aantjess. (Kop boven een aankondiging van een documentaire over Willem Aantjes' lidmaatschap van de Germaansche SS.) -Jeroen Dijsselblooper. (In verschillende krantenartikelen over de veronderstelde fout van minister Jeroen Dijsselbloem in de communicatie over de financiële regeling met Cyprus.) -Fyrus. (Kop boven een column over het Fyra-debacle van Youp van 't Hek - die een liefhebber lijkt te zijn van dit type woordspelingen. Zie bijvoorbeeld ‘Moszkofiets’ en ‘Rassmoezen’. De eerste slaat op de scooter waarmee advocaat Bram Moszkowicz zich volgens Van 't Hek zou laten vervoeren. ‘Rassmoezen’ verwijst naar de vanwege doping veroordeelde wielrenner Michael Rasmussen en de smoezen van hem en anderen in de wielersport over dopinggebruik ‘Moszkofiets’,‘Rassmoezen’,‘Fyrus’ ... Youp van 't Hek lijkt een liefhebber te zijn van dit type woordspelingen. ■ Zoekplaatjes Er zijn woordspelingen die niet meteen voor iedereen inzichtelijk zijn. Neem ‘Life of Ralph’, de kop boven een artikel over oceaanroeier Ralph Tuijn, waarin wordt gerefereerd aan het boek (en de film) Life of Pi, over een Indiase jongen op een boot met een tijger. Wie het boek of de film niet kent, zal moeite hebben de kop te plaatsen. En ook Halve soul zal voor sommigen een zoekplaatje zijn. Het is de naam van een radioprogramma van Jeroen Kijk in de Vegte, die het kennelijk geen probleem vindt om impliciet aangeduid te worden als ‘halve zool’. Hij ‘trakteert je’, aldus de programma-informatie, ‘op zijn dubieuze muzieksmaak, waar opvallend veel soul, disco en R&B onder blijken te vallen’. Wat gaat er schuil achter snackbar Nikadel Speciaal? Die blijkt gelegen te zijn aan de straat Nikadel in De Koog, en is vermoedelijk gespecialiseerd in de frikadel speciaal. En in ‘Moes’ kun je alleen een woordspeling zien als je weet dat het de naam is van de eet- en drinkgelegenheid van De Appel, een centrum voor hedendaagse kunst in Amsterdam. ■ Geth Saaikema De woordspeling gedijt van oudsher uitstekend in het cabaret. We zagen al wat voorbeelden van Youp van 't Hek, maar er zijn er veel meer. Kijk alleen maar naar de titels van cabaretprogramma's. Bert Visscher bracht een programma met de titel Stoffe jongens. Een van de eerste shows van Jochem Myjer heette Geen Gemyjer en Tineke Schouten koos voor titels als Posi-tien, Showiesjoo en Lach Vegas. Eerder berucht dan bekend om zijn woordspelingen was Seth Gaaikema, want bij hem leek de grens van wat echt te melig werd gevonden wel te zijn bereikt. In de jaren tachtig, net als nu een tijd van economische crisis, van ‘magere jaren’ dus, had hij het niet over Dik Trom, maar over ‘Dun Trom’. Bekend is ook het lied waarin hij speelt met plaatsnamen: ‘Ik zie een Bode Graven / aan de oever van de Rijn. / En een boer die naar z'n Zwijn Drecht. / Z'n zwijn kwam in de Rijn terecht / en zal daar nog wel zijn. // Ik zie een Hinde Lopen / daar bij de rivier. / 't Scheelde weinig of ik Hat'tum’, enzovoort. Seth Gaaikema werd uiteindelijk zelf het slachtoffer van woordspelingen: zijn naam werd soms getransformeerd tot Geth Saaikema, of Zeikema ■ Kunststof Er zijn nogal wat programma's op radio en televisie waarvan de naam een woordspeling bevat. Denk aan het cultureel interviewprogramma Kunststof, op Radio 1, het muziekprogramma Roodshow op Radio 2 (gepresenteerd {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} door Jan-Willem Roodbeen, maar uiteraard knipogend naar road show) en het medische tv-programma Over leven met ... (op de plaats van de puntjes kan dan een ernstige ziekte worden ingevuld). In de reclamewereld is ook sinds jaar en dag bekend dat een goede woordspeling een enorme aandachttrekker kan zijn. Ik noemde al het wat gewrongen ‘Ongekoe-ld lekker lang houdbaar’, maar kwam onder veel meer ook deze heel aardige van een opslagbedrijf tegen: ‘City Box, op slag meer ruimte’. En ook non-profitorganisaties weten er raad mee, getuige bijvoorbeeld ‘De Meijertjes gaan scheiden’, op een affiche voor een actie waarin het scheiden van afval wordt bepleit. Boektitels lijken minder vaak woordspelig te zijn, waarschijnlijk omdat ze langer mee moeten dan een krantenkop. Toch zijn ze wel te vinden. Decksels! van Daphne Deckers, bijvoorbeeld, of Leven als Gort in Frankrijk van Ilja Gort, de in Frankrijk wonende wijnschrijver. Gabriël Kousbroek publiceerde een boek over zijn familie onder de titel Kousboek, en Ewoud Sanders over zijn leven als vader: Nooit meer uitslapen, een duidelijke knipoog naar Nooit meer slapen van W.F. Hermans. Cabaretier Herman Finkers combineert voor zijn boeken vaak titel en ondertitel tot een woordspelerig geheel, zoals Verhalen voor in het haardvuur. De meest brandbare teksten uit zijn theaterprogramma's. ■ Groepsgevoel Maar de opmars van de woordspeling is toch het duidelijkst te zien in de gedrukte media. Aan de voorbeelden van hiervoor zijn er met gemak vele toe te voegen, zoals ‘Last mango in Paris’, over de verplaatsing van de versgroentemarkt naar de banlieus, of de kop in De Telegraaf boven een stuk over het feit dat de NS wil stoppen met de Fyratrein: ‘Geen Fyr(r)assing’. Waar komt die neiging tot woordspelen vandaan? Chris Buur is chef van het katern ‘V’ van de Volkskrant, en heeft veel ervaring met het maken van koppen, eerder ook als hoofdredacteur van de VARA Gids. Voor een bijeenkomst van bedrijfsjournalisten legde hij uit hoe belangrijk een geestige, spitsvondige kop is. ‘Een kop geeft een blad een ziel. Je kunt er een band met de lezer mee creëren. Grappige koppen kunnen voor een groepsgevoel zorgen: wij maken geestige grapjes en u heeft ze door. Dat idee.’ De woordspeling is hierbij een belangrijk middel. Volgens Buur moet die aan drie eisen voldoen: hij moet een gevoel van spitsvondigheid geven, duidelijk zijn en vrij van oubolligheid. Buur: ‘Daarom kun je beter geen afgezaagde uitdrukking als Boontje komt om zijn loontje in een woordspeling verwerken. Hedendaags taalgebruik helpt heel erg. “Colazuipen” had iemand van ons bedacht boven een stuk over tienerfeestjes waar juist géén alcohol wordt geschonken. Daarnaast is het goed om aan te haken bij titels van films, boeken, popalbums en dergelijke die én bekend zijn én tot de onuitgesproken canon van de betere of leuke cultuur horen.’ {== afbeelding Broodjeszaak op Vlieland. Foto: René Appel ==} {>>afbeelding<<} Kees van Kooten beschouwt zichzelf als ‘dwangmatig woordspelig’. ■ Leuk of irritant? Natuurlijk blijven er altijd mensen die een gezonde hekel hebben aan deze vorm van humoristisch bedoeld taalgebruik. Ze vinden woordspelingen flauw, melig, vergezocht of irritant. Zo schreef Volkskrant-columniste Sylvia Witteman: ‘Gij zult niet woordspelen.’ Ze deed dat naar aanleiding van supermarktaanbiedingen in de weken voor de troonswisseling, zoals ‘een vorstelijke borrel’ of ‘de kroon op elk diner’. Ze licht toe: ‘Ik heb niet werkelijk iets tegen woordspelingen, maar ik maak ze alleen in de discrete privésfeer. Woordspelingen zijn uit de aard der zaak flauw, maar je móét ze maken; het is zoiets als boeren of neuspeuteren - dat mag ook alleen thuis, in intieme kring.’ Wat vinden Onze Taal-lezers van woordspelingen? Via een poll op de website peilden we uw mening. Over vier woordspelige krantenkoppen (onder meer ‘Het dak eraf’ bij het NRC artikel over cabrio's) werd een oordeel gevraagd: leuk of irritant? Bijna tweederde van de 684 lezers die reageerden, vond dergelijke koppen leuk. ‘Juist wel prikkelend en maakt nieuwsgierig om te lezen’, schreef een respondent, daarmee de opvatting van Chris Buur ondersteunend. Een ander: ‘Ik vind dit soort woordspelingen altijd fantastisch.’ Degenen die zich eraan ergeren, willen door een krant zo sec mogelijk worden geïnformeerd, en wensen ‘geen flauwekul’. Maar in feite ligt het genuanceerder, zoals uit de volgende reactie blijkt: ‘Goed gevonden zijn ze leuk, soms zijn ze geforceerd of erger.’ De reageerder zegt het er niet bij, maar hij moet bij dat laatste bijna wel gedacht hebben aan koppen als ‘Altvioolaholic’ en ‘Geen Fyr(r)assing’ - zie hiervoor. ■ Kleeftijd Een overduidelijk pleitbezorger van de woordspeling is Kees van Kooten. Vermoedelijk kan hij zelfs nog een spoortje waardering opbrengen voor de weinige mensen die het werk van hem en Wim de Bie niet leuk vonden en het duo daarom ‘Van Klooten en Debiel’ noemden. Van Kooten beschouwt zichzelf als ‘dwangmatig woordspelig’. In het Boekenweekgeschenk van 2013, De verrekijker, meldt hij regelmatig ‘kleeftijd’ te tikken als hij ‘leeftijd’ bedoelt. Op zijn laptop liggen de toetsen vlak bij elkaar, en als hij de l typt, dan ‘lift de linksbelendende k vaak ongemerkt mee’. Vervolgens is hij wel tevreden met het woordspelige kleeftijd, omdat hij graag terugkeert naar zijn jeugdjaren en ‘geestelijk nogal eens blijft plakken in de decennia vijftig en zestig van de vorige eeuw’. In een oudere woordspeling blijkt het eigen verleden ook een rol te spelen. In het verhaal ‘Schrijver worden’ uit de bundel Koot graaft zich autobio (1979) ligt de hoofdpersoon grieperig in bed en heeft hij het over een ‘déjà-flu’: herinneringen aan een griepaanval in zijn jeugd komen weer terug ‘inklusief het komplete spijbelgevoel van vijfentwintig jaar geleden’. Kees van Kooten is dit jaar de auteur van het Groot Dictee der Nederlandse Taal. De vraag is hoe vaak hij daarin naar ons zal knipogen met een woordspeling. {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} Toen in ... september 1917 Signifische Kring Op 12 september is het precies 96 jaar geleden dat in Amsterdam de officiële oprichtingsvergadering plaatsvond van het ‘Internationaal instituut voor wijsbegeerte’. Aanwezig waren de wiskundigen L.E.J. Brouwer en Gerrit Mannoury, en de schrijvers Henri Borel (tevens sinoloog), Frederik van Eeden (tevens psychiater) en Jacob Israël de Haan (tevens jurist). Dit opmerkelijke gezelschap van wis- en letterkundigen had als gezamenlijk doel het streven naar heldere en ondubbelzinnige taal, zodat misverstanden en wantrouwen tussen mensen zouden verdwijnen. De taal (en dan vooral de woorden) moesten in hun ogen minder vaag en meer ‘wiskundig’ worden gemaakt. Zij baseerden zich daarbij op de zogeheten ‘significa’, een uit Engeland afkomstige laatnegentiende- eeuwse wijsgerige stroming die zich richtte op de (vooral talige) manier waarop mensen elkaar beïnvloeden. De Signifische Kring was dan ook de naam waaronder de vijf - later nog aangevuld met de bekende taalkundige Jac. van Ginneken - zich uiteindelijk verenigden. Maar hoewel de kringleden geleerden en schrijvers van naam en faam waren, slaagden ze er niet in hun denkbeelden ingang te laten vinden. Na 1925 steeg het aantal leden, maar het was eigenlijk enkel nog de wiskundige Mannoury die het gedachtengoed onvermoeibaar bleef uitdragen. Tegenwoordig heeft de Signifische Kring geen invloed meer - althans niet als het gaat om taal. Maar in het natuurbeleid echoën de signifische ideeën nog wél na. Biologe en ex- CDA-Tweede Kamerlid Mechtild de Jong concludeerde in haar proefschrift uit 2002 dat de ecologische theorieën die ten grondslag liggen aan het hedendaagse Nederlandse natuurbeschermingsbeleid voor een belangrijk deel terug te voeren zijn op opvattingen van wetenschappers die in de jaren dertig lid waren van de Signifische Kring van Mannoury. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Van Aaf tot z DAS Toen ik kind was, en aan mijn vader vroeg wat ik later moest worden - ik had zelf al ingezet op actrice, maar was benieuwd waarmee hij zou komen - zei hij: ‘Je moet in de reclame gaan werken.’ Geen idee waarom hij dat zei, maar ik vermoed dat hij het idee had dat je in de reclamewereld, met wat fantasie en een aardige pen, wel geld kon verdienen. Terwijl je dat meestal met wat fantasie en een aardige pen niet kunt. Helemaal niet zelfs. Ik belandde niet in het reclamevak, ook omdat ik geen idee had hoe je daarin zou moeten belanden; een studie reclame bestond er in die tijd geloof ik niet. Maar ik blijf gefascineerd door advertenties, reclames op tv, slogans, billboards, virals en aanverwanten. De slogan van rechtsbijstandsverzekeraar DAS, bijvoorbeeld. Ik merkte hem vandaag op. Wellicht omdat er een gigantisch billboard om de hoek van mijn huis staat, met daarop de zin: ‘DAS opgelost’. Dat vond ik zo mooi. Mooier nog vond ik het idee dat DAS al vijftig jaar bestaat en daar nu pas mee komt. Jarenlang hebben ze het met andere slogans gedaan, waaronder de zeer krottige ‘DAS komt op voor uw recht’, voordat na vijftig jaar één reclamejongen, of misschien een team van creatieven, zoals die mensen vaak heten, op het idee kwam dat je DAS kunt opvatten als Da's. En dat besef ging natuurlijk als een bliksemschicht door het hele bedrijf. De dingen die je dan met DAS kunt doen! De pakkende zinnetjes die je ermee kunt maken! Niet alleen ‘DAS opgelost’, maar ook ‘DAS duidelijk’, ‘DAS altijd goed’, ‘DAS prettig’, ‘DAS zeker’, ‘DAS een veilig gevoel’. Ik zag ze al voor me. Een eindeloze reeks reclame-uitingen, altijd gebaseerd op DAS. Het rare is dat een andere lievelingsslogan van mij óók twee woorden bevat waarvan er een Das is. Dat is die van Volkswagen. ‘Das Auto.’ Geweldige vondst. Hij omvat alles waar Volkswagen, neem ik aan, voor wil staan: eenvoud, duidelijkheid, en vooral: Duitsheid. Ze gebruiken deze slogan in alle landen, en ik las op internet dat er Amerikanen zijn die zich afvragen: ‘What does Das Auto mean?’ Maar dat kan ze bij Volkswagen niks bommen. Mensen zich iets verwonderd laten afvragen, dat is ook een hoog doel in de reclamewereld. En het is grappig om in Amerika met ‘Das Auto’ te adverteren. ‘Leuk- Duits, haast on-Duits’, om een oude Koot-en-Bie-sketch te citeren. Misschien zijn slogans met Das erin altijd goed. Da's vast niet waar. Maar het is een aardig idee. Aaf Brandt Corstius {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Dat is dus geen goed Nederlands!’ Vijf redenen om te klagen over taal Frances Doderer en Marc van Oostendorp Mensen die over taalfouten klagen, zeggen daarmee ook iets over hoe de ideale taal er volgens hen uit moet zien. Uit onderzoek naar klachten op het internet en in de rubriek ‘Taalergernissen’ in Onze Taal komen vijf ideaalbeelden naar voren - en dus vijf groepen van klachten. {== afbeelding Illustratie: Frank Dam ==} {>>afbeelding<<} Ergernissen horen bij de taal zoals klagen over het weer hoort bij het boerenbestaan. Zolang mensen kunnen schrijven, beklagen ze zich al over de teloorgang van de taal: al in de oudst overgeleverde teksten van Griekse, Romeinse en Chinese denkers vinden we bittere klachten over de jeugd, die niet meer weet hoe het hoort. Taalkundigen wijzen er tegenover klagers vaak op dat taal ‘nu eenmaal’ verandert en dat je daarom ook beter niet kunt mopperen. Maar die vermaningen van de taalkundigen hebben evenmin effect: zolang de taal blijft veranderen, zullen mensen blijven klagen over deze taalveranderingen Wij vonden het daarom tijd om die klachten zelf eens nauwkeuriger te bestuderen. Over welke aspecten van de taal klagen mensen precies? Wat voor argumenten hanteren ze om sommige taalverschijnselen af te keuren? ■ Kunnen en kennen Vooral die vraag naar de redenen interesseerde ons. Wanneer mensen ergens over klagen, betekent dit altijd dat ze een ideaal voor ogen hebben. Je klaagt niet over iets waarvan je geaccepteerd hebt dat het nu eenmaal is zoals het is. Maar dat betekent dat een klager met de argumenten voor zijn klacht ook altijd iets onthult over dat ideaal: hoe zou de taal er eigenlijk uit moeten zien? Wat voor taal zou er nodig zijn om de stroom klachten te stoppen? We besloten voor dat onderzoek het Meldpunt Taal te gebruiken. Op die in 2010 geopende website (www.meldpunttaal. nl) zijn inmiddels duizenden meldingen binnengekomen van mensen die iets opmerkelijks hebben gehoord of gelezen. Dat zijn lang niet allemaal klachten - het kunnen bijvoorbeeld ook vertederde meldingen zijn over de schattige dingen die een peuter gezegd heeft - maar we vonden uiteindelijk 629 meldingen die als ergernis konden worden aangemerkt. Daarnaast doorzochten we de rubriek ‘Taalergernissen’ in Onze Taal van de afgelopen jaren, waar we 332 klachten vonden. Dit leverde een totaal van 961 klachten op. Wat ons daarbij opviel, was dat de klachten lijken te veranderen. In 2003 publiceerde de taalkundige Renée van Bezooijen een artikel in Onze Taal over taalergernissen. Een van de kwesties waar mensen zich destijds het meest aan stoorden, was de verwarring tussen kunnen en kennen. Op het Meldpunt Taal wordt daar nauwelijks nog over geklaagd en ook elders komen we de klacht niet veel meer tegen. Zijn mensen er inmiddels aan gewend geraakt? Heeft de ergernis zich verplaatst naar een ander taalfenomeen? Signaleren mensen geen dingen op een meldpunt als ze weten dat die al wat ouder zijn? Het valt moeilijk te zeggen. De verzameling klachten konden we onderverdelen in verschillende categorieën, die ieder corresponderen met een ander ideaal. Hier geven we de vijf belangrijkste, in willekeurige volgorde: 1. Taal moet zuiver zijn Wie in dit ideaal gelooft, ziet talen als van elkaar onderscheiden eenheden, die je niet moet mengen. Fout zijn dan {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} vooral woorden en constructies die uit andere talen komen, of lijken te komen. Voorbeelden uit het meldpunt: -Waarom zeggen we ‘cranberry’ voor de gewone veenbes? -Het woord boekdeel krijgt zware concurrentie van het woord volume. -‘De langer het duurt, de moeilijker het wordt’ is toch echt Engels hoor! -Het Journaal had het gisteren over ‘meerdere aanhangers’. Dat is Duits en dus geen Nederlands! -Zowiezo. Kennelijk heeft men geen idee meer van de herkomst. Talen behoren volgens aanhangers van dit ideaal toe aan specifieke, goed afgebakende groepen. 2. Taal moet begrijpelijk zijn voor iedereen Je kunt een taal ook zien als een manier om mensen samen te binden: de ideale taal is de taal die alle mensen bereikt. Sommige mensen zien leenwoorden ook als strijdig met dit ideaal (‘Met al die Engelse woorden in de reclame begrijp ik echt niet meer wat er staat!’), maar iemand die in dit ideaal gelooft, heeft natuurlijk geen bezwaar tegen volkomen ingeburgerde leenwoorden. Wel hebben ze iets tegen woordgebruik dat mensen op het verkeerde been kan zetten: -Het valt mij op dat de uitdrukking met zoveel woorden wordt gebruikt om te zeggen dat iets impliciet is gezegd, terwijl de uitdrukking betekent dat iets juist uitdrukkelijk wordt gezegd. -Het gebruik van letterlijk waar het niet letterlijk is bedoeld: We hingen letterlijk aan zijn lippen. -Al heel lang irriteert mij de verwarring tussen óverleggen (‘overhandigen’) en overléggen (‘beraadslagen’). De twee worden onophoudelijk door elkaar gehaald. ‘Sinds wanneer mogen we het woord “auto” van Den Haag ook uitspreken als “oto”?’ En er wordt gemopperd op gezwollen taalgebruik: -Al die Kamerleden die iets ‘aangeven’, doen dat alleen omdat iets ‘zeggen’ te duidelijk is. -Het woord aansluitend komt in deze ambtelijke brief steeds terug, alleen omdat die ambtenaar zelf ook niet begrijpt wat er staat. -Een medewerker van een zorginstelling had het woord docentie uitgevonden, voor ‘lesgeven’. Talen zijn voor de aanhangers van dit ideaal vooral instrumenten om een praktisch doel te bereiken: andere mensen adequaat informeren. 3. Taal moet stabiel zijn en altijd hetzelfde blijven Voor veel mensen ligt de ideale taal achter ons; onze voorouders spraken beter dan wij en iedere generatie dwaalt verder af van de gouden tijd. Taalverandering is voor iemand die in dit ideaal gelooft op zichzelf verkeerd. Bijvoorbeeld: ‘De meest mooie, de meest grote. Waarom? We hebben toch woorden als mooiste, grootste?’ Omdat veel - zij het niet alle - ergernissen gaan over relatief nieuwe verschijnselen, worden ergernissen vaak in verband gebracht met taalverandering. Dat is overigens niet altijd terecht: ‘Ik hoor de laatste tijd steeds meer mensen “groter als” zeggen’, beweert iemand op het Meldpunt Taal - terwijl die vorm al eeuwenlang naast groter dan bestaat; iets soortgelijks geldt voor: -Ik krijg de indruk dat steeds vaker ‘bijlages’, ‘opgaves’ en ‘steppes’ wordt gezegd in plaats van ‘bijlagen’, ‘opgaven’ en ‘steppen’. -Het komt steeds vaker voor dat het onderscheid tussen kun jij en kan jij niet meer wordt gemaakt. Overigens komt dit ideaal van onveranderlijkheid naar onze indruk bijna nooit alleen voor, maar wordt het meestal gecombineerd met iets anders: vroeger was de taal zuiverder, begrijpelijker, geregelder en logischer en dáárom was de taal toen beter: ‘Ik weet wel dat je het niet mag zeggen, maar dat mensen “alsmaar” zeggen in plaats van “almaar” komt omdat ze niet goed meer nadenken’, en ‘Je zal wordt zo vaak gebruikt, dat je de juiste vorm je zult haast lijkt te vergeten.’ Aanhangers van dit ideaal zien taal dus als een traditie, iets wat we van de ene generatie overdragen op de andere. 4. Taal moet gereguleerd zijn Wie in dit ideaal gelooft, meent dat het misschien niet zo veel uitmaakt hoe je iets zegt, als er maar iemand is die de keuzes maakt en iedereen zich vervolgens aan die keuzes houdt. In de praktijk leggen mensen die autoriteit bijvoorbeeld bij de onderwijzer, de publieke omroep of de overheid: -Ik heb op school altijd geleerd dat het gelezen heb moet zijn; waarom zegt nu dan iedereen heb gelezen? -‘Dur’ in plaats van ‘er’. En dat allemaal vooral in het NOS Journaal. -Sinds wanneer mogen we het woord auto van Den Haag ook uitspreken als ‘oto’? {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} Mensen die in dit ideaal geloven, zien taal als een stelsel van afspraken of zelfs decreten. Vaak maken ze de vergelijking met verkeersregels: het is niet beter om links of rechts te rijden, als iedereen maar hetzelfde doet. 5. Taal moet logisch zijn Wie in dit ideaal gelooft, ziet taal als een instrument om te denken en om gedachten in uit te drukken. De ideale taal is dan die van de logica, van het heldere denken. Voor de aanhangers van dit ideaal is taal niet in de eerste plaats iets wat we met elkaar delen als we communiceren, maar iets wat we gebruiken in de beslotenheid van onze eigen hersenpan. Naar onze indruk is dit ideaal langzaam maar zeker aan het verdwijnen; de dit voorjaar overleden columnist J. Heldring beriep zich in zijn taalstukjes in NRC Handelsblad geregeld op argumenten die berustten op dit ideaal, maar wij zijn in het Meldpunt Taal slechts een paar voorbeelden tegengekomen die hiernaar verwijzen: -50 de uiterste limiet. Als het geen uiterste limiet was, dan was het geen limiet. -Waarom gratis cadeau, een cadeau is per definitie gratis. -Niet dan nadat betekent als je even nadenkt echt iets anders dan niet nadat Waarschijnlijk hebben veel mensen zich erbij neergelegd dat talen niet zo logisch zijn, en bovendien is het in sommige kringen kennelijk minder goed voor te stellen dat taal behalve voor communiceren ook gebruikt kan worden voor contemplatie. ■ Groeiend organisme Vrijwel alle redenen die mensen gaven voor hun klachten konden we in een van deze categorieën onderbrengen. Wie er gelijk heeft, valt niet uit te maken. Wie kan er objectief bepalen wat de ‘juiste’ manier van zien is en wat de ‘beste’ idealen zijn? Ook mensen die zich géén zorgen maken over taalverandering hebben natuurlijk een bepaald idee over taal, zelfs een ideaal: dat de beste taal de gebruikers vrij laat om zich uit te drukken zoals ze willen, of dat de beste taal zelf een vrijelijk groeiend organisme is en nu eenmaal verandert. Wij denken dat de discussie alleen al daarom eindeloos kan duren: als twee mensen ‘taal’ zeggen, bedoelen ze lang niet altijd hetzelfde Bovenstaand onderzoek is uitgebreider beschreven in de masterscriptie die Frances Doderer in 2011 schreef aan de VU. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Horstlog De rijpere hummel Hoe oud is een hummel? Het woordenboek van Van Dale geeft geen antwoord. Wel lezen we daar dat een hummel een ‘zeer jong kind’ is, maar toch een kind dat ‘al kan lopen’. Ik ben het helemaal eens met Van Dale. Maar dat zegt weinig. Ik vraag in mijn omgeving aan veel personen hoe oud volgens hen een hummel is. De antwoorden variëren enigszins, maar meestal is het iets tussen twee en vier, twee en vijf. Twee jaar lijkt min of meer de ondergrens, en bijna iedereen vindt ook dat zes jaar, groep drie en leren lezen en schrijven, de boven-hummelgrens is. Ook daar ben ik het mee eens. En ik voel me een heel stuk sterker nu ik geruggesteund word door het woordenboek en door zo vele taalgenoten. De aanleiding voor al dat gedoe over de hummel is de nieuwe vertaling van Isaak Babels verhalen in de ‘Russische bibliotheek’ van Van Oorschot. Die vertaling is van Froukje Slofstra. Prachtige verhalen, en wat mij betreft ook prachtig vertaald. Indrukwekkend. Enkel op bladzijde 11 heeft Slofstra mij verwonderd. Juist doordat de rest zo verbluffend goed is, valt dit detail me op. Op die bladzijde begint het verhaal ‘Kinderjaren. Bij grootmoeder’. Daar is een verteller aan het woord die zegt: ‘Ik was in die tijd nog maar een hummel’, en twee zinnen verder: ‘Ik deed lang over de weg naar huis. Ik bestudeerde aandachtig de briljanten in het raam van de juwelier, las de theateraffiches van A tot Z, en (...).’ Is dit een lezende hummel? Kennelijk. Ik wilde dat Van Dale ons niet enkel informeerde over het kunnen lopen van hummels, maar ook over hun niet kunnen lezen. Al mijn zegslieden zijn het erover eens dat hummels niet kunnen lezen. Als hummel vervangen was door kind, was de passage beter geweest. Er zijn meer van die woorden met een impliciete leeftijd. Jaren geleden heb ik al eens een rondvraag gedaan naar de leeftijd van de rijpere vrouw. Behalve een student die de rijpheidsgrens bij veertien legde, waren al mijn informanten het er min of meer over eens dat een ‘rijpere vrouw’ ongeveer 35 of 40 jaar is. Ook hier is zulke informatie niet in woordenboeken te vinden, maar blijkbaar weten we als moedertaalsprekers toch vrij nauwkeurig hoe oud een rijpere vrouw is. Interessant is trouwens dat volgens bijna iedereen die ik ernaar vroeg, de rijpere man beslist ouder moet zijn dan de rijpere vrouw. Eerder 45 of 50. Een man van 35 wordt geen ‘rijpere man’ genoemd. Afgaand op het taalgebruik rijpen vrouwen dus sneller dan mannen. Het verwondert me niet. Het lijkt me voor mannen toch al een mooi ding áls ze rijpen, want menigeen bereikt dat stadium niet en gaat behoorlijk onrijp het graf in. Bij bananen heb je dat ook weleens, en je kunt al van tevoren zien aankomen dat het niks zal worden. Ik heb nog een heleboel andere aantekeningen bij dat prachtige boek van Isaak Babel en ik ben nog maar amper aan bladzijde honderd. Dat belooft wat voor de komende tijd. Joop van der Horst {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} Het hoofd buigen voor Google? Waarom zoekmachines soms dwingen tot slecht Nederlands Marieke Kolkman Wilt u dat uw website gevonden wordt? Dan loont het niet altijd om correct Nederlands te schrijven, want Google kan daar soms niet mee uit de voeten. Moeten we de taalregels dan maar negeren? {== afbeelding Illustratie: Hein de Kort ==} {>>afbeelding<<} ‘Moeten we ons nu aan de regels van het Nederlands houden, of ze af en toe overtreden om ervoor te zorgen dat onze website gevonden wordt?’, vroeg een bevriende redacteur bij de ANWB zich af. Zij en haar collega's waren bezig de webteksten voor zoekmachines te ‘optimaliseren’, zoals dat in jargon heet, en stuitten daarbij af en toe op een dilemma: óf laag terechtkomen in de trefferlijst van Google óf incorrect Nederlands schrijven. Het voorbeeld dat ze gaf, ging over bed-and-breakfastaanbieding. Althans, dat is hoe het woord officieel geschreven moet worden, maar nu overwoog de webredactie daar bed & breakfast aanbieding van te maken, dus met spaties rond het &-teken en een spatie tussen breakfast en aanbieding. Waarom? Geen mens zoekt ooit op het woord breakfastaanbieding. Wel op bed en breakfast, eventueel in combinatie met het woord aanbieding. En de site waar keurig breakfastaanbieding op geschreven staat, komt bij dat soort zoektermen nooit boven in de lijst van een zoekmachine. ■ Geheimen prijsgeven Is het dan echt zo belangrijk om helemaal bovenaan te staan bij Google? Ja, want 62 procent van de gebruikers van een zoekmachine kijkt niet verder dan de resultaten op de eerste pagina, zo ontdekte het adviesbureau voor digitale marketing iProspect - wat wordt ondersteund door soortgelijke resultaten uit wetenschappelijke studies. Zoekmachinegebruikers gaan ook af op de volgorde binnen de trefferlijst, zo bleek uit datzelfde onderzoek. Staat een bedrijf bovenaan, dan behoort het vast tot de top in zijn segment, denkt meer dan eenderde van de zoekers. Vrijwel geen mens zal een website vinden die vermeld staat op de achtste plek op pagina twaalf, want slechts een op de tien mensen komt ooit verder dan de derde resultatenpagina. Hoe hoog een webpagina in de resultatenlijst van Google terechtkomt, hangt af van meer dan tweehonderd criteria. Naar de precieze rangschikkingscriteria is het gissen, want het bedrijf geeft zijn geheimen niet prijs, maar er is wel het een en ander over te zeggen. De tekst die op een webpagina staat, wordt door zoekmachines doorzocht en ‘gewaardeerd’; door de goede zoekwoorden op de cruciale plekken te zetten, is te beïnvloeden hoe hoog een webpagina in de resultatenlijst van een zoekmachine terechtkomt. Een zoekmachine hecht bijvoorbeeld veel waarde aan de woorden in de titel van de pagina, die in de programmeercode van de pagina staat. Zo heeft de voorpagina van Onze Taal als titel ‘Beginpagina | Genootschap Onze Taal’ - de titel is ook de link waar de internetter op kan klikken in de resultatenlijst van Google. Een andere factor die meespeelt voor de Google-score is de plek waar een woord staat. In het algemeen kun je zeggen: zet de belangrijkste zoekterm als eerste woord in de kop boven de webtekst, in een of een paar van de tussenkoppen en in de tekst zelf. Zo doet een architectuurfotograaf er goed aan om op zijn website in de kop van de hoofdpagina en in de eerste alinea bijvoorbeeld het woord gebouw te zetten, omdat iemand die een fotograaf zoekt om een nieuw gebouw in beeld te vangen, dat woord zal gebruiken. Zie voor meer tips het kader ‘Maak uw website Google-proof’. ■ Eensgezinswoning Bovenstaande vuistregels helpen een webredacteur al een heel eind op weg met het optimaliseren van een webtekst voor Google. Maar soms zit de taal daar dus een beetje bij in de weg. Niet alleen samenstellingen als bed-and-breakfastaanbieding zijn onhandig voor Google, maar ook woorden die vaak verkeerd gespeld worden, zoals eensgezinswoning, met een s te veel dus tussen een en gezin. Wilt u uw eengezinswoning verkopen via internet, dan is het zeker het overwegen waard om het woord verkeerd te schrijven, omdat bekend is dat veel mensen het verkeerd spellen en er dus verkeerd op zullen zoeken. Of stel dat u een barbecue te koop hebt staan, dan kon het weleens een goed idee zijn om hem als barbeque aan te bieden. Als {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} er een letterlijke overeenkomst is tussen het zoekwoord en het woord op een website, telt dat nou eenmaal zwaarder mee voor de resultatenlijst dan wanneer er een letter verschil is. Weliswaar toont Google bij fout geschreven woorden als barbeque de correcte spelling netjes boven aan de resultatenpagina: ‘bedoelde u: barbecue’, maar in de lijst eronder staan toch echt eerst alleen ‘barbeques’. Voor eensgezinswoningen en andere fout gespelde woorden werkt dat ook zo. Nog een lastig punt: synoniemen. Een website met adviezen voor hardlopers is bijvoorbeeld ook interessant voor bezoekers die zoeken op de woorden rennen of joggen. Al die synoniemen kunnen dus het best in de titel, de kop en de eerste alinea van de pagina staan. Maar met een rij synoniemen achter elkaar kunnen de grammaticaregels in de knel komen. Daarvan getuigt een website over warmtekussens met veen als verwarmingsmateriaal. Een van de pagina's staat bol van alle mogelijke combinaties van zoekwoorden: ‘Dit veenkussen, veen rugkussen, veenpakking (kompres) is ideaal voor thuisgebruik en therapeutisch gebruik. Dit veen rugkussen rugkompres geeft intensieve en aangename warmte en als koude kompres rustgevende koude.’ De schrijver van deze webtekst smijt met woorden als veen, kussen en kompres. Hij weet kennelijk dat Google ook het aantal voorkomens van een woord meeweegt (dat is de zogenoemde ‘zoekwoorddichtheidsfactor’). Om aan Google te laten weten dat bepaalde woorden of woordcombinaties belangrijk zijn, kunnen ze het best meerdere keren in de tekst staan, maar een webpagina vol herhalingen stuit tegelijkertijd elke lezer tegen de borst. Wat heb je uiteindelijk aan een pagina die mensen wel kunnen vinden, maar nauwelijks kunnen lezen? ■ Misbruik Een webschrijver moet zich dus nogal eens afvragen of hij trouw blijft aan het Nederlands en een prettige schrijfstijl of aan Google. Het zoekmachinebedrijf zelf, en ook vele websites met tips over ‘zoekmachinevriendelijk’ schrijven, moedigen mensen aan om vooral correcte taal te gebruiken op hun website. Websites die misbruik maken van de eerdergenoemde zoekwoorddichtheidsfactor door telkens dezelfde woorden te herhalen, worden zelfs afgestraft en uit de resultatenlijsten gebannen. Een webredacteur kan zichzelf op die manier dus in de vingers snijden. Twee jaar geleden vulde Google zijn zoekmachine aan met een rangschikkingsfactor die de kwaliteit van een webpagina meeweegt, door te kijken naar correcte spelling, grammatica en stijl. Momenteel eindigt een webpagina waarop eensgezinswoning staat nog hoog in de trefferlijst, maar wie weet gaat correcte spelling in de toekomst zwaarder meewegen. Tot die tijd is er altijd nog de gulden middenweg, die de ANWB ook opzocht. De webredactie liet de samenstelling bedand- breakfastaanbiedingen achterwege en koos uiteindelijk voor ‘aanbiedingen voor bed & breakfasts’. Met medewerking van Geert Poort, trainer en adviseur online communicatie Maak uw website Google-proof Vanwege het belang van zoekmachines voor internetgebruikers strijden websites met elkaar om de hoogste notering in de zoekresultaten. Hoe kunt u ervoor zorgen dat uw website zo hoog mogelijk komt? 1.Maak een lijst van zoektermen waar u op gevonden wilt worden en waarvan u denkt dat de doelgroep ze gebruikt. 2.Bedenk per webpagina wat de belangrijkste woorden zijn. 3.Verwerk de belangrijkste zoekwoorden in de titel van de pagina (in de programmeercode), de kop van de tekst, het begin van de tekst, een tussenkop en ook elders hier en daar in de tekst. 4.Maak zoekwoorden in de tekst vet. 5.Zet zoekwoorden die bij elkaar horen bij elkaar in de tekst. 6.Wees terughoudend met officieuze spelling en gebruik correcte Nederlandse woorden. 7.Zet belangrijke zoekwoorden zowel in enkelvoud als in meervoud in de tekst. 8.Laat het belangrijkste zoekwoord terugkomen in het internetadres. 9.Zorg ervoor dat andere pagina's verwijzen naar uw website. De hoeveelheid verwijzingen vindt Google misschien nog wel het allerbelangrijkst bij het samenstellen van de ranglijst. Taaltest Taaladviesdienst A. Test uw spellingkennis 1. a.arondissement b.arrondisement c.arrondissement 2. a.BTW nummer b.BTW-nummer c.btw-nummer 3. a.croquemadam b.croque-madam c.croque-madame 4. a.haasje, over b.haasje-ove c.haastje-over 5. a.imfertiliteit b.infertiliteit c.invertiliteit B. Vergroot uw woordenschat 1.aberratie a.afwijking b.slachthuis c.vergissing 2.derboeka a.Arabische trommel b.verhullend Perzisch gewaad c.Turkse dansende monnik 3.gargantuesk a.overdadig b.seksueel getint c.wanstaltig 4.jeremiëren a.in extase verkeren b.jammeren c.vloeken C. Zoek de fouten 1.Zondag begon onze gezamelijke fietstour door de Flevolander polders onder een strak blauwe weidse hemel; een verkwikkend briesje waaide door onze haren. 2.Niets wees er op dat het 's middags zou dichttrekken, maar al snel zouden we ons onder een bliksemend uitspandsel wanen in een Dantesk voorgeborgte van de hel. D. Extra Hoe heet het symbool voor ‘en’ in bijvoorbeeld B&B en r&b? De antwoorden vindt u op bladzijde 249 van dit nummer. {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} Raarwoord Izabel Guus Middag over opmerkelijke woorden, oud en nieuw. Ik las ergens in een bos, op een bordje, dat een bepaalde plant ‘izabel’ van kleur was - en heb daarna aan niks anders meer kunnen denken. Ik wist niet beter dan dat Isabel een meisjesnaam was, geschreven met een s. Het moest niet gekker worden. Straks gingen ze nog op bordjes schrijven dat Aaltje eigenlijk een vis was, Mies een slechte karaktereigenschap en Janet een Vlaamse homoseksueel. Toch beweert ook Van Dale doodleuk dat izabel verwijst naar een kleur, ‘een mengeling van geel en wit, maar waarin geel de overhand heeft’. Volgens sommige bronnen is de naam afgeleid van Isabella van Spanje (1566-1633), die tijdens het Beleg van Oostende had gezworen geen schoon hemd aan te trekken totdat de stad was ingenomen. Het beleg duurde drie jaar. Haar witte hemd had toen de geelwitte kleur aangenomen die sindsdien bekendstaat als izabel. Je moet een mooi verhaal nooit stukchecken, zeggen ze, maar dat is in dit geval wel gedaan. De kleurnaam is later in een oudere bron aangetroffen, dus de belegverklaring kan niet kloppen. Natuurlijk is men daarna op zoek gegaan naar oudere Isabella's en oudere beleggen, en die zijn nog gevonden ook (Isabella I van Castilië, het Beleg van Granada), maar de verklaring is inmiddels toch verdacht. Wat nu? Nog verder speuren? Misschien komen we dan uiteindelijk weer terug in het paradijs. Daar waren de mensen zoals bekend gelukkig. Daar vroegen ze niet waar de woorden vandaan kwamen. Als je daar door het bos liep en niet wist hoe iets heette, bukte je even en dan zag je een bordje. ‘Izabelkleurig pelsbekertje’, bij een heel klein paddestoeltje. Daarnaast stond er nog een. ‘Izabelkleurig breeksteeltje.’ En dan liep je weer vrolijk verder. Guus Middag Mijn moeder zei altijd: ‘Een uur is geen kakstoel’ Oproep: wat zeiden uw ouders altijd? Jaap Toorenaar Mijn moeder zei altijd: ‘Eén week in een concentratiekamp en je vindt alles lekker.’ Mijn vader zei altijd: ‘Als je niet meer blij bent met je baas, is hij ook niet meer blij met jou.’ Mijn moeder zei altijd: ‘Een uur is geen kakstoel’ (‘Je moet een beetje opschieten’). Ik ben van plan op zoek te gaan naar dit soort ouderwijsheden. Welke mooie, hilarische of diepzinnige uitspraken kent u van uw ouders of grootouders? Mail ze, liefst met verklaring, naar ouders@onzetaal.nl. Inzenders geven toestemming voor publicatie in Onze Taal en, bij een overweldigende oogst, in een boekje. Ik dank u bij voorbaat voor uw medewerking! Taalpuzzel Samenstelling: Rutger Kiezebrink Deze maand weer een ‘ruitpuzzel’. (De woordsudoku is verschoven naar volgende maand.) Vul per omschrijving één begrip in. Bij elk woord in de bovenste helft van de ruit moeten dezelfde letters worden gebruikt als bij het woord erboven, plus één extra; de volgorde mag veranderen. In de onderste helft verdwijnt er juist per woord een letter. Wilt u kans maken op de maandprijs, stuur dan voor 12 september de negentien woorden per e-mail naar puzzel@onzetaal.nl of per post naar Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag (o.v.v. ‘Taalpuzzel’). 1 medium; 2 politieafdeling; 3 belemmering; 4 insect; 5 AE' of €100,-; 6 ellende; 7 tof; 8 rustend; 9 cursuslocatie; 10 aansporen; 11 gehoorzamen; 12 Afrikaan; 13 knakker; 14 bijkomen; 15 kaviaarproducent; 16 gigant; 17 Euraziaat; 18 de oudere; 19 komt nu in de maand {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De winnaar krijgt een luxe spellenpakket (drie spellen, t.w.v. €67,-), beschikbaar gesteld door spellenfabrikant Goliath. De winnaar van de puzzel uit het juli/augustusnummer is A.J. Verhulst-Kostelijk uit Stompetoren. De oplossing was Tourwinnaar. {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} Woordsprong Fruit Hans Beelen en Nicoline van der Sijs In de rubriek ‘Woordsprong’ beschrijven Hans Beelen en Nicoline van der Sijs maandelijks de oorsprong van enkele woorden. Albert Einstein beweerde voor zijn levensgeluk genoeg te hebben aan een tafel, een stoel, een schaal met fruit en een viool. Wij beperken ons hier tot het fruit. De woorden fruit en vrucht zijn etymologisch gezien identiek: ze gaan beide terug op het Latijnse fructus, dat op zijn beurt een afleiding is van het werkwoord frui (‘gebruiken, genieten’). Fructus is datgene wat je gebruikt, dat wil zeggen: de opbrengst van het gewas, de oogst. Het Nederlands heeft het woord vrucht in de Romeinse tijd overgenomen, toen de Romeinen kersen, peren, perziken en mispels in de Lage Landen introduceerden - met hun namen In het Frans werd het Latijnse fructus tot fruit, dat in de dertiende eeuw door het Nederlands werd overgenomen. Het Middelnederlands kende nog diverse spellingen en uitspraken: froit, froeyt, freuit, fruut, frute. De standaardtalige vorm fruit is ontstaan door verandering van de lange uu tot de ui-klank. Fruit en vrucht vormen in het huidige Nederlands aldus een etymologisch doublet, waarvan de leden elk een eigen betekenis hebben aangenomen: een vrucht is het individuele product van een boom of struik, fruit daarentegen is de verzamelnaam voor vruchten die zonder toebereiding worden gegeten. Het oudere woord ooft is door fruit min of meer verdrongen, maar in het Duits is het overeenkomstige woord Obst nog springlevendig, bij afwezigheid van een concurrerende vorm Tuttifrutti Het van oorsprong Latijnse woord fructus is ook via het Italiaans tot ons gekomen, als tuttifrutti. In het Italiaans betekent tutti i frutti letterlijk: ‘alle vruchten’. De huidige betekenis van tuttifrutti (‘mengsel van gedroogde vruchten, veelal appels, pruimen en abrikozen’) is sinds 1886 in het Nederlands geboekstaafd. Daarnaast kan tuttifrutti ook betekenen: ‘gemengd vruchtenijs’. Aan deze betekenis heeft het historische ‘IJspaleis Tutti Frutti’ in Soerabaja zijn naam te danken; daar creëerde, aldus de Indische Courant van 25 augustus 1924, ‘de Italiaansche ijskunstenaar Zangrandi overheerlijke plombières, ijstulbands, cafés glacés en andere vriespunt- delicatessen in de aanlokkelijkste kleurcombinaties en gracieuse vormen’. Tutti Frutti is ook de titel van een suggestieve rock-'n-roll-song van Little Richard uit 1955, en van een dito Duitse tv-show van RTL uit de jaren negentig. Fruitmachine Een fruitmachine is een speelautomaat die vaak te vinden is in casino's en cafés. Wanneer de startknop wordt ingedrukt of de hendel aan de zijkant wordt overgehaald, worden rollen met plaatjes in beweging gezet. Waarom staan er op die rollen plaatjes van citroenen, meloenen en kersen? In de jaren tachtig van de negentiende eeuw werden in Amerika de eerste gokmachines ontwikkeld. Omdat in veel staten gokken verboden was, werden de apparaten verkocht als ‘trade stimulators’: de klant kon door zijn geld in de machine te stoppen op een speelse wijze snoep kopen, waarbij het toeval een rol speelde. De eerste fruit machines keerden geen geld uit, maar kauwgom, waarbij de symbolen op de rollen verwezen naar de verschillende vruchtensmaken. Zelfs het in fruitautomaten nog steeds gangbare BAR-symbool gaat terug op een bar of chewing gum, oftewel ‘een plakje kauwgom’. De fruitautomaat heeft zijn naam dus te danken aan de vruchtensmaken van de kauwgom die de speler er vroeger mee kon winnen. Het Nederlands heeft het woord aan het begin van de twintigste eeuw aan het Engels ontleend. Een van de oudste vindplaatsen is een advertentie in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 17 oktober 1928, waarin een fruitmachine wordt aangeprezen als café-automaat met ‘groote winstkans’. {== afbeelding Waarom staan er op gokkasten afbeeldingen van fruit? ==} {>>afbeelding<<} Pomologie Pomologie is een geleerd woord voor ‘vruchtenkunde’. Het woord is samengesteld uit het Latijnse woord pomum (‘appel’) en het Griekse logia (‘wetenschap’). De samenstelling is in de achttiende eeuw bedacht door de hovenier Johann Hermann Knoop, die in 1758 te Leeuwarden onder de titel Pomologia een rijk geïllustreerd boekwerk uitbracht met wetenschappelijke beschrijvingen van appels en peren. In de Nederlandstalige inleiding definieert hij pomologie als de ‘kennisse der vruchten, en bezonder van de appels en peeren’. Het woord pomologie is dus in het Nederlands gemunt. Via vertalingen en navolgingen van Knoops werk is de term als uitleenwoord internationaal bekend geworden. Fruiten Ook in de etymologie geldt: niet alles waar fruit op staat, bevat ook fruit. Al eeuwenlang kent het Nederlands het werkwoord fruiten. In 1625 schreef Jacob Cats pasgetrouwde vrouwen voor: ‘Leert braden na den eysch, leert sieden en het stoven, / Leert fruyten in de pan, en backen in den oven.’ Tegenwoordig spreken we bij vlees eerder van braden en bij onderdompelen in heet vet van frituren, maar nog steeds als er kleine stukjes ui, paprika of andere groenten in kokend vet worden bruingebakken, noemen we dat fruiten. In de Middeleeuwen vinden we naast friten de nevenvormen frijten, froyten en fruten. Het Middelnederlandse werkwoord friten is ontleend aan het Oudfranse frire (‘roosteren’), dat we ook tegenkomen in de woorden frituren en friteuse. De culinaire term fruiten heeft dus niets te maken met fruit, wel met friet. {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} Klassewerk In de klas zijn vaak mooie taalvondsten en grappige ontsporingen te horen en te lezen. Maandelijks komen ze langs in de rubriek ‘Klassewerk’. Bijdragen zijn van harte welkom op klassewerk@onzetaal.nl. Bliksem Arthur Pardieck - Amsterdam Als taalfanaat ben ik in mijn voornamelijk allochtone kleuterklas elke dag weer met taal bezig. Laatst meldde een taalvaardige kleuter dat een klasgenootje van haar geen ‘stoffer en blik’ zei, maar ‘stoffer en bliksem’. Misschien komt dit doordat ik nogal eens tegen de kinderen zeg: ‘En nu als de bliksem gaan zitten, anders volgt er gedonder!’ Koude Oorlog Marc Janse - Temse, België Het was bij Luc Martens, onze leraar Latijn. Hij werd later nog de Vlaamse minister van Cultuur. In de les vroeg hij wat de Koude Oorlog was. Een leerling antwoordde: ‘Een oorlog in de winter, meneer.’ Cool Marijn Olislagers - 's-Hertogenbosch Tijdens mijn lessen natuurkunde blijken de leerlingen behalve met de inhoud, ook vaak met taal te worstelen. Hoe sommige Engelse woorden al helemaal in het Nederlands zijn opgenomen, blijkt wel uit de volgende zin, die ik aantrof in een toets: ‘Het water in de zwarte fles is eerder afgecoolt.’ In een proefwerk heeft een leerling het niet over elektriciteit maar elektrische tijd. En dat na drie weken les over het onderwerp! Vloek Carlos Callaert - Leuven Vroeger gaf ik les op scholen in Gent en Leuven. Tijdens een les Nederlands zei een leerling halfluid: ‘Godverdomme, waar is mijn stylo nu weer?’ Ik reageerde: ‘Wat zei jij daar?’ De leerlinge herpakte zich meteen: ‘Godverdomme, waar is mijn balpen nu weer?’ Oproep: hedendaagse knikkertaal Redactie Onze Taal Sommige dingen lijken nooit te veranderen. Nog altijd is het overal in Nederland op gezette tijden knikkertijd. Als vanouds zijn kinderen dan in de weer met het verzamelen, ruilen en natuurlijk vooral in het potje mikken van bonkies, turtels en banaantjes - of hoe de knikkers tegenwoordig ook worden genoemd. Want de knikkerrage mag dan tijdloos zijn, de aanduidingen voor knikkers zijn dat niet. In 1993 inventariseerden Floris, Frank, Jasper en Kamiel Jansen in Onze Taal de namen voor knikkers, en ze concludeerden toen bijvoorbeeld dat de middelgrote knikker door niemand meer ‘stuiter’ werd genoemd, maar ‘bam’, ‘bom’ of ‘bonk’. Hoe is dat nu, twintig jaar later? Heet een grote bonk nog steeds een ‘berebonk’? Welke aanduidingen zijn er verder om de grootte van de knikker mee aan te geven? En hoe zit het met de kleuren? Is een rode knikker nog altijd een ‘tomaat’? En de materialen? Is een zware knikker een ‘looier’? En het potje - heet dat nog steeds de ‘put’? In Onze Taal willen we er volgend jaar aandacht aan schenken. Vandaar onze vraag: Hoe heten bij u in de buurt de knikkers van verschillende grootte, kleur en grondstof? En het doel waarop wordt gemikt? En niet te vergeten: de technieken; hoe noem je het als je je wijsvinger van achter je duim laat schieten? Of als je met een kromme wijsvinger tegen de knikker aan stoot? En wie weet zijn er ook specifieke namen voor tactieken, regels, speelveldjes en wat al niet. Voor alle duidelijkheid: we zijn op zoek naar de aanduidingen die hier tegenwóórdig voor bestaan. Dus leg vooral ook uw oor te luisteren bij kinderen in uw omgeving. Wij zijn heel benieuwd naar uw inzendingen. Stuur ze naar knikkertaal@onzetaal.nl, of per post naar de redactie van Onze Taal (adres: zie colofon), en vergeet niet uw woonplaats erbij te vermelden. Alvast veel dank! {== afbeelding Foto: Klaske / Nationale Beeldbank ==} {>>afbeelding<<} {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} Riemer Reinsma Namen op de kaart Dam Square Waar komt de naam Schiphol vandaan? Heeft Abel Tasman inderdaad Tasmanië ontdekt? Waarin onderscheidt een terp zich van een wier? Dit soort vragen kunnen rijzen als je met de vinger over de landkaart gaat. Riemer Reinsma gaat er in zijn tweemaandelijkse rubriek ‘Namen op de kaart’ op in. Als u in Amsterdam in de tram zit en de halte Dam komt in zicht, dan hoort u de ingeblikte stem van het Amsterdamse vervoersbedrijf GVB niet alleen ‘De Dam’ aankondigen maar ook ‘Dam Square’, uitgesproken als ‘Dem skwer’. En in één adem vermeldt die stem ook het ‘Royal Palace’, het Koninklijk Paleis. ■ New Market Vreemd eigenlijk, dat ‘Dam Square’. De Dam krijgt met dat square een soort verklarende toevoeging, zodat men weet: ik sta hier op een plein. Maar waarom eigenlijk? Ons woord dam wordt bijna net zo uitgesproken als het Engelse dam, dus dat kan het niet zijn. Nu is het waar dat de Dam er niet echt meer uitziet als een dam, alleen als je scherp tuurt zie je nog dat dit stadsplein hoger ligt dan de aangrenzende straten. Maar als wij Nederlanders er geen moeite mee hebben dat de Dam geen dam meer is, waarom zouden anderen dat dan wel hebben? Erg consequent gebeurt het ook allemaal niet, die Engelse aankondigingen. Want waar het Koninklijk Paleis een vertaling krijgt, blijft die achterwege bij het Stedelijk Museum en het Rijksmuseum - en dat terwijl deze namen prima te vertalen zijn: ‘Municipal Museum’ en ‘National Museum’. Hetzelfde geldt voor het Spui, tussen Dam Square en Rembrandt Square. De ingeblikte stem heeft het hier alleen over ‘Het Spui’, zonder Engelse vertaling. Wat best gekund zou hebben, want spui (volgens Van Dale hetzelfde als ‘sluis’) kun je in het Engels vertalen met sluice. En als je bedenkt dat het Spui, net als de Dam, al heel lang geleden een plein geworden is, zou ook ‘Spui Square’ wel voor de hand hebben gelegen. Iets soortgelijks geldt voor de goed vertaalbare Nieuwmarkt, die niet de ‘New Market’ wordt. ■ Den Haag Amsterdam is niet de enige Nederlandse stad waar sommige haltenamen een Engelse ‘ondertiteling’ krijgen. Ook Den Haag, met zijn vele internationale instellingen, zorgt waar nodig voor Engels. Wanneer bijvoorbeeld tramlijn 9 zijn eindpunt Scheveningen Strand nadert, weerklinkt de korte en bondige vertaling ‘The Beach’. Soms zijn het trouwens eigenlijk niet eens echte vertalingen. Zo zou de halte Binnenhof in het Engels ‘Inner Court’ of kortweg ‘Court’ kunnen heten, maar in de tram hoor je ‘Houses of Parliament’ - waarmee dus de functie van de gebouwen op die plaats aangeduid wordt. Een enkele haltenaam hóéft trouwens niet eens vertaald te worden, omdat hij al Engels ís, namelijk World Forum. {== afbeelding Halte ‘Dam Square’. Foto: Saskia Aukema ==} {>>afbeelding<<} Engelstalige publicisten gaan veel verder in het verengelsen van Nederlandse namen van straten en gebouwen dan de vervoersbedrijven. De Engelse versie van de internetencyclopedie Wikipedia noemt het Muntplein bijvoorbeeld ‘Mint Square’. En op internet is een foto te vinden van ‘Square 1813’, het Plein 1813 in Den Haag. Maar evenals de vervoersbedrijven zijn zij inconsequent. Zo heeft de uit de VS afkomstige Kristen de Joseph, die woont in en schrijft over Nederland, het op internet over ‘Dam Square’ en even later over ‘Rembrandtplein’ en ‘Leidseplein’. En de Engelse Wikipedia, die het dus wel heeft over ‘Mint Square’, laat de Munttoren gewoon ‘Munttoren’. ■ Snode plannen Is dat een typisch Nederlands verschijnsel, die hele of halve Engelse namen in de tram? Nee hoor. Een tramhalte in Istanbul wordt aangekondigd als ‘Sultan Ahmet - Blue Mosque’, naar de Blauwe Moskee daar vlakbij. In een Münchense tram kun je horen ‘Next stop: Munich Central Station’. En in een Berlijnse metro heet het: ‘Change here for Tegel Airport’, met een zweem van een Duits accent. Ach, het is allemaal alleen maar bedoeld om de buitenlandse bezoeker te plezieren. Niemand heeft snode plannen om Amsterdam te verengelsen. We hoeven dus niet te vrezen dat over pakweg twintig jaar alle Amsterdamse straatnaambordjes, net als in Brussel, tweetalig zullen zijn. Zelfs het straatnaambordje Dam blijft zoals het is, daar verwed ik een fles jajem om. {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} Taalergernissen Hoort of ziet u taalverschijnselen die u lelijk, verwerpelijk, leuk, nieuw of anderszins opmerkelijk vindt? Laat het ons dan weten. Liefst per e-mail (redactie@onzetaal.nl, met vermelding van uw adres) of anders per reguliere post (Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag). Druk zijn Nel Coloma-Haase - Cuenca, Ecuador De uitdrukking waaraan ik me erger is al een paar jaar lang ingeburgerd, maar ik blijf die vreselijk vinden. Het gaat om druk zijn, in plaats van het druk hebben of druk bezig zijn, zoals in ‘Ik ben de komende tijd een beetje druk met werk en school.’ Volgens mij komt dit door de invloed van het Engelse to be busy. Druk zijn heeft voor mij de betekenis ‘opgewonden zijn’, ‘snel achter elkaar praten’. Ik hoor het mijn ouders nog zeggen: ‘Kind, wat ben je druk.’ {== afbeelding Foto: Wikimedia ==} {>>afbeelding<<} Kikker wordt kale kip J.N.C. de Kluijver - Alphen aan den Rijn Je hoort vaak: ‘Van een kale kip kun je niet plukken’, maar zo zeg je dat niet. Het moet zijn ‘Van een kikker kun je geen veren plukken’ - ook al presenteren sommige woordenboeken de twee uitdrukkingen als gelijkwaardig. Een beslissing maken Ine van den Boer - Voorburg De laatste tijd valt me op dat het werkwoord maken steeds vaker wordt gebezigd als dit voor mijn gevoel nemen moet zijn. Met name jonge mensen zeggen nogal eens: ‘een beslissing maken’. Onlangs hoorde ik op Radio 1 de voorzitter van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren zeggen: ‘Zij moeten een besluit maken.’ Ik erger me aan deze letterlijke vertalingen van het Engels. Gaan we straks alles maar ‘maken’? Jammer van onze mooie Nederlandse uitdrukkingen - een verarming van onze taal. Gesignaleerd Hij lukte een doelpunt Luc Dejans - Leuven Een taalverschijnsel dat al lang aan de gang is, is de verschuiving van zinnen als ‘haar passen die schoenen’ naar ‘zij past die schoenen’, waarbij het meewerkend voorwerp (haar) de rol krijgt toebedeeld van onderwerp (zij). Als het gaat om passen is die nieuwe combinatie inmiddels voor bijna iedereen acceptabel. Nu lijkt het werkwoord lukken aan de beurt te zijn, vooral in sportverslaggeving en vooral in Vlaanderen: -Toeval of niet, hij lukte één doelpunt, tegen Charleroi. (Voetbalbelgie.be) -Ze lukte deze prestatie exact op de laatste dag van de selectieperiode. (website van de Vlaamse Atletiekliga) -Hij lukte daar tijdens de eerste 100 dagen van zijn ‘bewind’ wonderwel in. (De Wereld Morgen, Vlaamse website voor burgerjournalistiek) Edge Martijn van den Bogaart - Someren-Eind Ik las zojuist in een tekst: ‘Astrid (...) is de enig overgebleven vrouw in de competitie. Dat kan haar een extra edge geven.’ Die uitdrukking een extra edge geven had ik nog nooit gehoord. Ik vermoedde dat hier ‘een extra voordeel’ werd bedoeld, en inderdaad, op Dictionary.com staat als een van de betekenissen van edge: ‘an improved position; advantage’, waarbij dat extra feitelijk als overbodig te zien is, maar dat ter zijde. Als ik googel op ‘extra edge geven’, merk ik dat er soms een andere betekenis bedoeld wordt. Vaak in gevallen die over mode gaan. Zo lees ik ergens: ‘Op de schouders zitten goudkleurige studs die het item net dat beetje extra edge geven.’ En ergens anders: ‘Een modern kapsel kan een man met een gevoelige uitstraling net die extra edge geven.’ Hier lijken de schrijvers met (een) extra edge een hippe, stoere verfraaiing te bedoelen. Ik ben benieuwd of het Engelse edge in die betekenissen van ‘voordeel’ en ‘verfraaiing’ nog verder gaat doordringen tot het Nederlandse taalgebruik. Ik sta er neutraal tegenover, maar zolang het niet wijdverspreid is, zal ik het zelf niet zo gauw in de mond nemen. Groot genoege auto Bart Lutsch - Herk-de-Stad, België Is het u al opgevallen dat het bijwoord genoeg soms verbogen wordt, zoals in ‘Ik denk niet dat ik een groot genoege auto heb om al die mensen te vervoeren’? Ik vind dat een opvallend, maar eigenlijk geheel natuurlijk klinkend verschijnsel. Lake Sandra Baars - Wateringen Geen plek waar taalverandering zich zo goed laat betrappen als op internetforums. Zo kwam ik onlangs als gast terecht bij de Joomla Community, waar iemand met de naam Robby de overige bezoekers een probleem voorlegde, dat hij als volgt introduceerde: ‘Ik ben een lake in databases, daarom vraag ik of iemand mij kan helpen.’ En even later diezelfde Robby, nadat iemand hem van informatie voorzien had: ‘Sorry, maar ik ben maar een lake met csv improved, werken met virtuemart gaat redelijk.’ Opvallend, dat lake waar het overduidelijk leek moet zijn. Zou het vaker voorkomen vroeg ik me af? Jawel, als je googelt, vind je naast pagina's over Engelse meren meer forums mét en óver ‘laken’. Op de website Theinsiders.eu kan ene Devalk iedereen een bepaald apparaat van Philips aanbevelen want ‘zelfs een lake als mijn schoonmoeder kan het bedienen’. Jezus9 vindt zichzelf een ‘lake op het onderwerp huren’ (Trosradar. nl). En Rico91 omschrijft zichzelf dan vooral als een ‘lake in effect apparatuur voor gitaar’ (Gitaarnet.nl), waarop refused199 reageert met: ‘Ik hoop dat je er niet in verdrinkt!’ De enige juiste reactie, zo ‘lake’ me. {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} Guus Middag Zong O engeitado Waarom zingt Eva de Roovere ‘Jij is lastig’ en ‘fantastig’? En de jongens van Opgezwolle ‘proef die woofer’? En hoe komt het dat dit zo bijzonder klinkt? In zijn rubriek ‘Zong’ staat Guus Middag stil bij de taal en de poëzie die te horen is in allerlei Nederlandstalige liedjes, oud en nieuw. Op woensdagmiddag 21 maart 1928 ging het schip de Gelria van Amsterdam op weg naar Zuid-Amerika. Aan boord was J. Slauerhoff (Leeuwarden 1898 - Hilversum 1936), scheepsarts en dichter. Na een paar dagen, op maandag, werd Lissabon aangedaan. We weten, uit de biografie van Wim Hazeu, dat Slauerhoff toen aan wal ging. En dat de stad hem meteen goed beviel. Hij liep langs de gele oevers van de Taag. Hij zag het grote plein, het Praça do Comércio, met het grote ruiterstandbeeld en de triomfboog. Hij dwaalde door de straatjes van de oude stad. 's Avonds luisterde hij naar het zingen van een paar arme vissersvrouwen - en werd gegrepen door de Portugese blues: de fado. Het was dit mengsel van melancholie en verlangen, treurnis en troost dat hem, dwalend door Lissabon, het vreemde gevoel gaf thuisgekomen te zijn. ■ Outcast Hij schreef er een paar gedichten over, te vinden in de afdeling ‘Soleares’ van de gelijknamige bundel uit 1933. Een van die gedichten is ‘O engeitado’, met een g, de Spaanse variant van het Portugese ‘O enjeitado’, met een j. Een enjeitado is een verschoppeling. Slauerhoff voelde zich zelf zo'n verschoppeling, een outcast, die zich in Lissabon kon vereenzelvigen met de outcasts die hij daar om zich heen zag en hoorde. Zo begint hij: ‘Ik voel mij van binnen bederven, / nu weet ik waaraan ik zal sterven: / aan de oevers van de Taag. / Aan de gele, afhellende oevers, / er is niets schooners en droevers, / en 't bestaan verheven en traag.’ In het vervolg beschrijft hij zijn wandeling door de stad, over ‘de prado's’, langs ‘de vrouwen die visch verkoopen / en de wezens die niets meer hopen / dan een douro meer, voor een keer.’ Een douro is een glas (of een fles) douro: port. En hij beschrijft het zingen van de fado dat ‘door de galmgaten der straten’ weerklinkt, tot diep in de nacht. ‘A vida é imensa tristura’, ‘wat is het leven onnoemelijk treurig’. Hij geeft nog een citaat, maar nu vertaald in het Nederlands: ‘Ik heb niets tot troost dan mijn klacht. / Het leven kent geen genade, / niets heb ik dan mijn fado / om te vullen mijn leege nacht.’ Zijn lange gedicht eindigt met een Portugees motto, misschien ook wel gehoord in een van die straatfado's: ‘tudo é dor’, ‘alles is verdriet.’ {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ■ Fries ‘O engeitado’ gaat over Lissabon, maar vooral over de fado. Het is niet zo vreemd dat José Melo, voorzitter van de Círculo de Cultura Portuguesa na Holanda, rond 1990 op het idee kwam om dit Nederlandse gedicht in het Portugees te laten klinken. Hij vond een vertaalster (Mila Vidal Paletti), een componist (Custódio Castelo) en een zangeres (Cristina Branco), die van dit gedicht, en van nog tien andere fado- en saudade- achtige gedichten van Slauerhoff, Portugese liederen maakten. Ze zijn te vinden op het album O descobridor. Cristina Branco canta Slauerhoff (2002). Vijfenzeventig jaar na het schrijven van zijn gedicht loopt Slauerhoff weer langs de oevers van de Taag, maar nu in het Portugees, ‘à beira do Tejo’, op de muziek van een fado, begeleid door gitaren, en gezongen door een vrouwenstem. ‘Er is niets schooners en droevers’, schreef Slauerhoff. ‘Nada é mais belo e triste’, zingt Branco - en dat klinkt net zo mooi. Voor het eerst klinken de woorden die Slauerhoff uit de mond van een bedroefde straatzangeres hoorde nu in het Portugees. Het lied is weer thuisgekomen, zou je kunnen zeggen - ongeveer zoals Slauerhoff weer thuiskwam toen hij in 1928 in Lissabon aan wal ging. Een vergelijkbare gedachte moet de Friese fado-zangeres Nynke Laverman hebben gehad toen zij Cristina Branco hoorde: hoe zouden deze liederen klinken in de moedertaal van Slauerhoff? Op haar album Sielesâlt (‘Zout van de ziel’, 2004) zijn zeven van deze Portugese Slauerhoffliederen te horen in het Fries. In ‘O engeitado’ zijn Lisboa en de Taag er nog steeds, en de droevige uithaal ‘A vida é imensa tristura’ ook, maar ze worden nu omgeven door Friese klanken. Het verschil is soms moeilijk te horen. Met die dikke l en die rollende r lijken het Fries en het Portugees wel wat op elkaar, althans voor de buitenstaander. ‘Nada é mais belo e triste’ wordt hier ‘Nearne is it moaier en drôver’, en ook dat klinkt overtuigend. ‘Hier heeft het zin om te sterven’, wist Slauerhoff in 1928. Zijn Friese vrouwelijke alter ego zegt het hem vijfenzeventig jaar later na: ‘Hjir hat it sin om te stjerren.’ Ook bij Laverman heeft, net als bij Slauerhoff en Branco, het Portugees het laatste woord: ‘tudo é dor.’ Alles is verdriet. {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} Jaarvergadering Onze Taal 2013 Peter Smulders - Directeur Onze Taal Op 3 juni jl. werd in Den Haag de algemene ledenvergadering over 2012 gehouden. De vaste onderdelen kwamen aan bod: een toelichting op het jaar 2012 en het jaarverslag door de voorzitter, goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering, een toelichting van de penningmeester bij de jaarrekening, en de plannen voor de contributie voor 2014. Na acht jaar trad Els Goossens statutair af als bestuurslid en secretaris van het bestuur; Martine Tanghe werd herbenoemd tot bestuurslid voor een periode van vier jaar. Aan het einde van de vergadering hield bestuurslid Els Elffers een voordracht over bijvoeglijk gebruikte voltooide deelwoorden (zie hiernaast). ■ Jaarverslag In het jaarverslag is te lezen dat Onze Taal in 2012 zijn activiteiten verder kon uitbreiden en zijn draagvlak in de sociale media sterk kon vergroten. Hoewel het ledental eind 2012 met 3,5% afnam (tot 30.553 leden), neemt het bereik van het blad toe, vooral door steeds bredere digitale toepassingen van de inhoud. Het jaar werd afgesloten met een mooi positief resultaat. Mede op grond van dat resultaat werd door de penningmeester het voornemen uitgesproken de contributie voor 2014 niet of nauwelijks te verhogen. Ondanks de economische recessie doneerden de leden van Onze Taal ook in 2012 weer heel royaal. Ruim €76.000 kwam er aan donaties binnen, een bedrag dat nog wat hoger lag dan het jaar daarvoor. De giften ondervonden ook geen negatieve invloed van de donaties die de stichting Vrienden van Onze Taal werft onder de leden. ■ Tijdschrift en taaladvies Het paradepaardje van de vereniging is natuurlijk het tijdschrift. Dit jaar wordt gewerkt aan een vormgeving die het blad per 1 januari 2014 nóg aantrekkelijker moet maken. Met verschillende onderwerpen uit Onze Taal werd in 2012 wederom veel publiciteit behaald. Bij de Taaladviesdienst kwamen in 2012 ongeveer evenveel vragen binnen als in 2011: zo'n 13.000. Het aandeel van telefonische en e-mailvragen loopt licht terug; vragen via Twitter komen daarvoor in de plaats. De inkomsten van de Taaladviesdienst bleven op peil, vooral doordat er meer cursussen en workshops konden worden gegeven. {== afbeelding Onze Taal-bestuurslid Els Elffers tijdens de jaarvergadering. Foto: Raymond Noë ==} {>>afbeelding<<} In 2012 vond na vijf jaar een nieuwe openbare aanbesteding plaats van het grote project ‘Taaladvies.net’, dat Onze Taal de laatste vijf jaar heeft uitgevoerd voor de Nederlandse Taalunie. Na een uitvoerige procedure van offreren en beoordelen kwam eind 2012 Onze Taal opnieuw als beste partij uit de bus om het project uit te voeren. ■ Elektronische media De website van Onze Taal is in 2011 grondig vernieuwd, en dat zal zeker bijgedragen hebben aan het bezoekersaantal in 2012, dat met 19% is gestegen. Meer dan een half miljoen mensen per maand bezoeken www.onzetaal.nl inmiddels. De website is in het internetverkeer belangrijker dan die van Van Dale of van de Taalunie. De nieuwsbrieven Taalpost en Woordpost groeiden verder in hun aantal abonnees en hebben samen nu zo'n 38.000 lezers. Met het Twitter-account van Onze Taal werd eind 2012 het aantal van 30.000 ‘volgers’ overschreden. Een nieuw medium is Woordspot, een uitgave die gefinancierd wordt met donaties die bij de stichting Vrienden van Onze Taal zijn binnengekomen. Woordspot is gericht op het versterken en vergroten van de woordenschat van jongeren in de onderbouw van de havo en in het vmbo. Voor de verspreiding worden moderne middelen als Facebook en Twitter ingezet. ■ Plannen voor 2013 Op het secretariaat wordt veel werk gemaakt van de voorbereiding van goede projecten die met de donaties van de stichting Vrienden van Onze Taal kunnen worden uitgevoerd. In 2012 is gewerkt aan een app om de taaladviezen (en het taalnieuws) van de website ook goed op mobiele telefoons te kunnen oproepen. De app is in maart van 2013 uitgekomen en binnen twee maanden maar liefst 90.000 keer gedownload. Een ander groot project wordt een spellingsite met een spelling-app die op een snelle en deskundige wijze iedereen via zijn telefoon van spellingadvies kan voorzien. Onze Taal investeert in 2013 uitgebreid in nieuwe techniek om klaar te zijn voor toekomstige digitale ontwikkelingen. Die hebben zowel betrekking op de mogelijkheden van de digitale versie van Onze Taal als op elektronische voorzieningen om boeken te bestellen, zich als abonnee of congresbezoeker aan te melden, en om elektronisch persoonlijke gegevens te wijzigen. Het volledige jaarverslag 2012 van Onze Taal is te vinden op www.onzetaal.nl/jaarverslag2012. {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} Wel gekookte aardappels, geen gekookte soep Het bijvoeglijk gebruik van voltooide deelwoorden Els Elffers, Sies de Haan en Ina Schermer De gekomen loodgieter is raar Nederlands. De gekookte soep ook. Blijkbaar kunnen gekomen, gekookt en andere voltooide deelwoorden niet altijd probleemloos bijvoeglijk worden gebruikt. Hoe komt dat? Een meisje dat verdwaald is, kun je heel goed het verdwaalde meisje noemen. En een overhemd dat gewassen is, is het gewassen overhemd. Maar een meisje dat gelachen heeft, duid je niet aan met het gelachen meisje, en een jongen die geschaatst heeft niet met de geschaatste jongen. Hoe zit dat? Heel eenvoudig: alleen het voltooid deelwoord van een werkwoord dat wordt vervoegd met zijn kun je bijvoeglijk gebruiken; bij werkwoorden met hebben is het onmogelijk. Verdwalen vervoeg je met zijn (‘Het meisje is verdwaald’), dus het verdwaalde meisje is goed; lachen vervoeg je met hebben (‘Het meisje heeft gelachen’), dus het gelachen meisje is ongrammaticaal. Maar het is minder simpel dan het lijkt, want er zijn ook deelwoorden die tot de ‘zijn-groep’ behoren en waarvan bijvoeglijk gebruik toch ongemakkelijk aanvoelt. Wat bijvoorbeeld te denken van de gekomen loodgieter naast de loodgieter is gekomen, of van de gemaakte soep naast er is soep gemaakt? Trouwens, ook de gekookte soep en de betaalde loodgieter doen vreemd aan, evenals de over het meer geschaatste jongen (naast de jongen is over het meer geschaatst). Hoe komt het dat dit wringt? ■ ‘Lichte’ werkwoorden Om te beginnen met de gekomen loodgieter en de gemaakte soep: werkwoorden als komen en maken hebben een betrekkelijk vage betekenis en kunnen daardoor op heel verschillende manieren gebruikt worden; het worden wel ‘lichte’ werkwoorden genoemd. Vergelijk bijvoorbeeld: we komen graag (logeren), je komt te laat, het komt in orde, dat komt ervan en dat komt doordat ... En: hij maakt striptekeningen, kunt u dit horloge maken?, zij maakte een buiging, maak dat je wegkomt en dat heeft te maken met ... Zoals uit deze voorbeelden blijkt, zijn zulke werkwoorden vaak onderdeel van min of meer vaste verbindingen, waarin hun betekenis als het ware ‘oplost’ - zoals bij een buiging maken, dat ‘buigen’ betekent. Woorden met een vage betekenis zijn op zichzelf genomen niet erg informatief, en als ze dan ook nog eens bijvoeglijk worden gebruikt, valt dat extra op. Vandaar dat de gekomen loodgieter en de gemaakte soep raar aandoen. Worden er elementen toegevoegd die de betekenis preciezer maken, dan gaat het beter. Vergelijk bijvoorbeeld: de te laat gekomen loodgieter en de zojuist gemaakte soep, waar niets mis mee is. Net zomin als met de gearriveerde loodgieter, want hoewel arriveren en komen vrijwel hetzelfde betekenen, is arriveren geen licht werkwoord. Hoe zit het nu met de gekookte soep (naast er is soep gekookt) en de betaalde loodgieter (naast de loodgieter is betaald)? Ook koken en betalen zijn geen lichte werkwoorden en toch maken deze combinaties een vreemde indruk. Hier speelt een rol dat begrippen als ‘gekookte soep’ en ‘betaalde loodgieter’ in onze belevingswereld wat moeilijk te plaatsen zijn. Want élke soep is gekookt, en geen enkele loodgieter werkt gratis. Het ligt anders bij bijvoorbeeld ‘gekookte aardappels’ en ‘betaalde oppas’: gekookte aardappels zijn iets anders dan gebakken of gestoomde aardappels, en een betaalde oppas onderscheidt zich van een oppas die gratis komt, zoals een oma. ■ Handeling Een apart probleem vormt de over het meer geschaatste jongen. Schaatsen is geen licht werkwoord en er is alle reden om aan te nemen dat ‘een jongen die over het meer geschaatst is’ goed te plaatsen is in onze belevingswereld, want het gaat waarschijnlijk om een jongen die een bijzondere prestatie heeft geleverd. Waarom dan toch twijfel over dit bijvoeglijke gebruik? Schaatsen wordt, net als bijvoorbeeld zwemmen en rijden, alleen met zijn vervoegd als het gecombineerd is met een richtingbepaling (‘Hij is naar huis geschaatst’). Aangenomen wordt dat dan het begrip ‘plaatsverandering’ centraal staat, terwijl bij vervoeging met hebben (‘De jongen heeft geschaatst’) gefocust wordt op de handeling van het schaatsen zelf. Het verschil is subtiel: ook bij de jongen is over het meer geschaatst is het handelingsaspect niet helemaal uit beeld. Misschien dat daardoor de gedachte aan het echt ‘handelende’ schaatsen meespeelt - het schaatsen dat wordt vervoegd met hebben, en dat - dus - geen bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord toelaat (de geschaatste jongen is ongrammaticaal). Het zou kunnen dat dit het twijfelachtige karakter van de over het meer geschaatste jongen verklaart, temeer omdat de in de fuik gezwommen vissen en de in de sloot gereden automobilist volkomen acceptabel zijn. Hier kan de ‘hebben-variant’ van de werkwoorden geen rol spelen, want er is geen sprake van een ‘handeling’ van de vissen, noch van de automobilist (aangenomen dat die niet opzettelijk in de sloot gereden is). De regel dat het bijvoeglijk gebruik van voltooide deelwoorden alleen mogelijk is bij werkwoorden die worden vervoegd met zijn, kent dus zo zijn beperkingen. Het voltooid deelwoord moet betekenisrijk (niet ‘licht’) zijn, en onderscheidend, en de handeling moet op de achtergrond staan. Anders is er discussie mogelijk, bijvoorbeeld over de gemaakte soep, de gekookte soep en de over het meer geschaatste jongen. Tijdens de jaarvergadering van Onze Taal op 3 juni jl. hield Els Elffers een lezing die gebaseerd was op dit artikel. Vorig jaar verscheen er een uitgebreide, wetenschappelijke versie van dit stuk in Between West and East. Festschrift for Wim Honselaar (Uitgeverij Pegasus). {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} Redactie Onze Taal Tamtam Meer ruimte voor vreemde taal op basisschool Staatssecretaris Sander Dekker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) wil dat basisscholen de vrijheid krijgen om vijftien procent van de totale onderwijstijd les te geven in een vreemde taal - in de praktijk waarschijnlijk meestal het Engels. Het is hem daarbij dus niet te doen om het vák Engels, want dat wordt in de bovenbouw van de basisschool al wel aangeboden, maar Dekker wil het Engels toestaan als instructietaal bij vakken als geschiedenis of gymnastiek, of bijvoorbeeld tijdens een kringgesprek. Dat valt te lezen in een brief die hij onlangs naar de Tweede Kamer stuurde. Nu zegt de wet nog dat onderwijs op de basisschool in principe alleen wordt gegeven in het Nederlands (en in Friesland ook in het Fries), maar Dekker vindt dat een gemiste kans: ‘Jonge kinderen hebben het vermogen om spelenderwijs een vreemde taal op te pikken.’ Uit een pilot van het ministerie bleek dat kinderen inderdaad vorderingen maakten met hun Engels, zonder dat hun Nederlands daaronder leed. In de Volkskrant ontspon zich direct een discussie over het plan. Kritiek kwam er van onder anderen Jaap Dronkers, hoogleraar onderwijssociologie, die betoogde dat tweetalig onderwijs leidt tot segregatie en dat het plan meer maatschappelijk en politiek debat vergt. Maar er was ook bijval. Mocht het allemaal doorgaan, dan heeft de recentelijk gepromoveerde Vanessa Lobo van de Radboud Universiteit Nijmegen nog wel een goed advies: begin dan in groep 3 en niet al in groep 1. Uit haar onderzoek bleek namelijk dat groep-3- leerlingen het Engels actiever gebruiken en daar meer plezier in hebben dan leerlingen uit groep 1. {== afbeelding Foto: Saskia Aukema ==} {>>afbeelding<<} Buttonactie: ‘Spreek Nederlands! Met mij!’ Expats kunnen sinds deze zomer met een button laten zien dat zij graag hun Nederlands willen oefenen. De button, met daarop de tekst ‘Spreek Nederlands! Met mij!’, is een initiatief van het Haagse taleninstituut Direct Dutch. Veel van de expats die daar Nederlands leren, klagen erover dat ze de geleerde stof buiten de leslokalen nauwelijks in praktijk kunnen brengen. Nederlandstalige gesprekspartners schakelen namelijk al snel over op Engels als ze een buitenlands accent horen. De button moet vooral winkel- en horecapersoneel aanmoedigen het gesprek in het Nederlands te voeren. ‘Veel expats zijn volop bereid Nederlands te leren. Maar als ze steeds maar met Engels worden geconfronteerd, geven ze het uiteindelijk op’, aldus directeur van Direct Dutch Ruud Hisgen in de Volkskrant. ‘Internationale studenten: leer Nederlands’ Internationale studenten moeten meer Nederlands leren, schrijft Jet Bussemaker (minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) in een brief aan de Tweede Kamer. Dat lijkt in te gaan tegen de trend om het hoger onderwijs almaar meer te verengelsen om de buitenlandse studenten tegemoet te komen. Volgens Bussemaker is het leren van de Nederlandse taal echter niet alleen belangrijk tijdens de studie, maar ook erna, bij het zoeken naar een baan. ‘Voor het opbouwen van een band met Nederland en het instromen op de Nederlandse arbeidsmarkt blijkt beheersing van de Nederlandse taal vaak een vereiste’, aldus de minister. ‘We gaan het aantrekkelijker maken voor internationale studenten om Nederlands te leren.’ Hoe ze dat zal doen, zal blijken uit een meerjarenplan dat OCW samen zal opstellen met de Nuffic, de Nederlandse organisatie voor internationalisering in het hoger onderwijs. ‘Gespreksregels ProRail gevaarlijk’ De bijna militaire gespreksregels van spoorbeheerder ProRail veroorzaken spraakverwarring, onnodig lange gesprekken en daarmee onveilige situaties. Dat schreef een groep treindienstleiders uit Utrecht onlangs in een brief aan de directie van ProRail. In hun communicatie met de machinisten van de Nederlandse Spoorwegen moeten de treindienstleiders sinds vorig jaar bijvoorbeeld ieder cijfer apart benoemen. Laatst werd dat een onwel geworden reiziger bijna fataal: ambulancemedewerkers stonden toen tevergeefs op het perron tussen spoor 1 en 2 in, terwijl ze bij spoor 12 (‘één-twee’) moesten zijn. Ook moet iedere mededeling worden afgesloten met het woord over. ‘Doodvermoeiend, en het leidt alleen maar af van de inhoud’, aldus een NS-machinist in de Volkskrant. De NS en de directie van ProRail verwerpen de kritiek. Volgens hen maken de nieuwe, eenduidige gespreksregels het spoor op termijn juist veiliger. Een woordvoerder van ProRail: ‘Het is gewoon een kwestie van wennen.’ Rusland begint Poesjkin-taalinstituten in het buitenland Rusland gaat taalinstituten in het buitenland oprichten, zogeheten Poesjkin-instituten. Men kan hier terecht om Russisch te leren, en daarnaast zullen de instituten de Russische cultuur promoten. Vooralsnog staan er vijftig vestigingen in de planning. Of er ook een vestiging in de Lage Landen komt, is nu nog onbekend. Het Poesjkin-instituut is te vergelijken met organisaties als het Duitse Goethe Institut, het Franse Maison Descartes en het Spaanse Instituto Cervantes. Meer informatie: www.onzetaal.nl/tamtam. {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} Frank Jansen Hom of kuit Streven naar meer Duits in de Europese Unie? Er zijn taalkwesties waarover heel verschillend kan worden gedacht. Taalkundige Frank Jansen behandelt iedere maand zo'n kwestie, en nodigt iedereen uit te reageren. In Nederland wordt op gezette tijden geklaagd over de ondergeschoven positie van het Nederlands in de Europese Unie, maar ook onze oosterburen vinden dat hun taal er in Europa te bekaaid af komt. Er is alleen een belangrijk verschil: het Duits is een van de drie officiële ‘werktalen’ die in de EU worden gebruikt voor het dagelijkse overleg en de werkdocumenten die daarvoor nodig zijn. De andere werktalen zijn het Frans en het Engels, en die worden in de praktijk veel vaker gebruikt dan het Duits. Dat laatste zit de Duitse bondskanselier Merkel dwars. Daarom heeft zij haar kiezers beloofd dat ze zich bij herverkiezing ervoor zal inspannen om de gebruiksfrequentie van het Duits te vergroten. Is dat een wenselijk streven? Voorstander Het Duits is een officiële taal in Duitsland, Oostenrijk, Luxemburg en in het niet-lid Zwitserland. Daarnaast is het de meest gesproken moedertaal in de EU (16%) en - na het Engels en het Frans - de op twee na belangrijkste tweede taal (met 11%). En daar komt dan nog bij dat Duitsland in Europa de economische grootmacht bij uitstek is. Kortom, Merkel heeft genoeg argumenten om met kracht de positie van het Duits als werktaal te bevorderen. En EU-leden die niet gevoelig zijn voor die argumenten, zullen zich moeten afvragen of ze als verslaafden aan de voor een belangrijk deel door Duitsland opgebrachte subsidies wel in de positie zijn om Merkels verzoek af te wijzen. Wie betaalt, hoeft niet te vertalen. Vanuit Nederlands perspectief verdient Merkels streven ook een welwillend oor, maar om een heel andere reden. De socioloog Abram de Swaan heeft tien jaar geleden al overtuigend betoogd dat de EU-ideologie van gelijkwaardigheid van alle talen in de praktijk zal leiden tot één tweede taal voor iedereen, en dat zal dan het Engels zijn. Daarom geeft hij tegenstanders van de Engelse hegemonie het advies om te stimuleren dat enkele talen in bepaalde regio's net even belangrijker zijn dan andere. Daar zullen wij profijt van kunnen hebben. Bij onderhandelingen over Noordwest-Europese problemen kunnen we vast net wat meer gewicht in de schaal leggen als we gebruik kunnen maken van onze kennis van het Duits. Tegenstander In de officiële documenten en bij redevoeringen en discussies in het parlement hebben de officiële landstalen van alle leden in de Europese Unie een gelijke status. Dat geldt dus ook voor het Duits. Maar de verhouding tussen de wérktalen is sinds de oprichting van de EU onderhevig aan dynamiek. Lang geleden was het Frans absoluut dominant, nu is het Engels dat. Het is mogelijk dat het Frans verder aan belang zal inboeten, en zijn tweede plaats aan het Duits moet afstaan. Maar zeker is dat niet. Een onzekere factor is bijvoorbeeld de verhouding tussen de noordelijke en zuidelijke lidstaten. Het is voorstelbaar dat de mediterrane afgevaardigden, zeker in hun onderlinge contacten, niet zo veel zin hebben om in het Duits of het Engels te communiceren. Mogelijk profiteert het Frans hier weer van. Het is verstandig om dit aan de vertegenwoordigers en de betrokken ambtenaren te laten. Ten eerste omdat zulke veranderingen in taalkeuze op zichzelf in politiek opzicht informatief zijn. Maar vooral omdat inmenging van buitenaf verstarrend en contraproductief zal uitpakken. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wat vindt u ervan? Moet er worden gestreefd naar meer Duits in de Europese Unie? Geef voor 24 september uw mening op onze website: www.onzetaal.nl/homofkuit. Of stuur een briefkaart met ‘Er moet worden gestreefd naar meer Duits in de Europese Unie’ of ‘Er hoeft niet te worden gestreefd naar meer Duits in de Europese Unie’ naar de redactie van Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. In de volgende aflevering de uitslag. Uitslag vorige stemming Horecapersoneel moet het Nederlands beheersen, dat vindt u in grote meerderheid, zo bleek uit de reacties op de stelling van de vorige maand. Van de 327 stemmers zijn er 293 (90%) van oordeel dat horecapersoneel Nederlands moet spreken, of in ieder geval verstaan. Op het internetforum staan soms schrijnende verhalen. Zoals van de gast van het Multatuli-hotel, die niet in het Nederlands terechtkon. Of de moeder die acht kinderen op een pannenkoek wilde trakteren en acht variaties moest vertalen. Maar er is ook een inzender met een handige tip: als hij Engels moet spreken, geeft hij aan alleen in dollars te kunnen betalen. Dat schijnt te helpen. Slechts 34 inzenders (10%) menen dat cafébezoek een zakelijke transactie is die alleen aan het maatschappelijke spel van vraag en aanbod onderworpen dient te zijn. Antwoorden Taaltest (zie pagina 237) A. Spelling 1.c. arrondissement 2.c. btw-nummer 3.c. croque-madame 4.b. haasje-over 5.b. infertiliteit B. Woordenschat 1.a. afwijking 2.a. Arabische trommel 3.a. overdadig 4.b. jammeren C. Zoek de fouten 1.gezamenlijke, fietstoer, Flevolandse, strakblauwe 2.erop, 's middags (de apostrof stond verkeerd om), uitspansel, dantesk, voorgeborchte D. Extra Het &-teken heet ampersand of en-teken. {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} Raymond Noë InZicht Gevleugelde woorden ‘InZicht’ licht u in over nieuwe boeken, congressen en lezingen in taalkundig Nederland en België. Vermelding in deze rubriek betekent niet dat de redactie ze aanbeveelt. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten. Verschijningsdata en prijzen onder voorbehoud. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Wijsheidsliteratuur - zo noemde de recent overleden Vlaming Gerard Verbeek zijn verzameling spreekwoorden, zegswijzen, citaten, maximen, aforismen en gevleugelde woorden. Hij had ze uit allerlei hoeken en gaten bij elkaar geschraapt: uit spreekwoordenboeken en citatenverzamelingen, maar ook ‘in het wild’ van schilderijen, spreukentegeltjes, bierviltjes, koekjesdozen en de muren van openbare toiletten. Ook vond hij er veel in de publicaties van de in Vlaanderen zeer bekende Bond zonder Naam, een ideële organisatie die behalve door haar goede werken grote bekendheid geniet door de vele tot nadenken stemmende spreuken die men al tientallen jaren verspreidt. Verbeeks verzameling omvat zo'n 25.000 lemma's. De weerspreuken uit zijn collectie werden al eerder afzonderlijk gepubliceerd, maar de overige 21.000 wijsheden zijn nu postuum gepubliceerd in het mooi verzorgde naslagwerk Gevleugelde woorden. Het is een indrukwekkende verzameling, die gerangschikt is op het eerste zelfstandig naamwoord uit de spreuk - ‘Als een engel een duivel wordt, is hij de booste van allen’ vindt men alleen bij engel en niet bij duivel, omdat het toch al lijvige boek dan nog veel dikker zou zijn geworden. Alle opgenomen spreekwoorden en spreuken krijgen een verklaring, en waar dat nodig is wordt er naar andere lemma's doorverwezen. Als er een bron bekend is, wordt die vermeld. Behalve een naslagwerk is Gevleugelde woorden een onderhoudend bladerboek, door de vele onbekende spreekwoorden die erin staan. Zo vindt men bij meid onder meer ‘Nieuwe meiden dienen wel’, ‘Meid en knecht, vrijt of vecht’, ‘Een meid en een aardappel kiest men zelf’, ‘De meid en de kat, hebben altijd wat. De knecht en de hond, moeten wachten tot 't komt’ en ‘Fluitende meiden en brullende koeien doen de boer geen goed.’ Dankzij dit boek leven ze nog even voort. Lezers van Onze Taal kunnen dit boek met korting bestellen. Zie de aanbieding op bladzijde 243. Gevleugelde woorden. Spreekwoorden, zegswijzen en andere vormen van wijsheidsliteratuur is verschenen bij Davidsfonds Uitgeverij en kost €39,95 (gebonden, 846 blz.). ISBN 978 90 5826 956 0 ■ Taalkalenders {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Met de taalscheurkalenders van uitgeverij Intertaal leer je door het jaar heen de eerste beginselen van een vreemde taal (Spaans, Frans, Portugees, Duits, Engels of Italiaans), in korte dagelijkse stukjes over grammatica, uitspraak en woordenschat. De lesjes worden afgewisseld met weetjes over de taal en cultuur van het land. De reeks is nu uitgebreid met een Engelstalige kalender waarmee buitenlanders Nederlands kunnen leren. Voor volgend jaar staat een kalender over het Chinees op stapel. Dutch Every Day - Taalkalender Nederlands kost €18,95. ISBN 978 94 6030 419 4 ■ Beeldvorming over migranten {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Na de Tweede Wereldoorlog zijn er circa een miljoen mensen uit de voormalige koloniën naar Nederland gekomen. Over die migratie en de daaropvolgende integratie is van meet af aan veel gesproken in de politiek, bij beleidsorganisaties en in de media. In Oude onbekenden gaat historica Charlotte Laarman na hoe dat maatschappelijke en politieke debat gestuurd werd door de taal die daarbij gebruikt werd. Welke termen, woorden, argumenten, metaforen en beelden gebruikte men om de beeldvorming te ‘framen’ - zoals dat tegenwoordig heet? Het boek is een handelseditie van het proefschrift waar Laarman eerder dit jaar op gepromoveerd is. Oude onbekenden. Het politieke en publieke debat over postkoloniale migranten, 1945-2005 is een uitgave van Verloren en kost €29,- (ingenaaid, 295 blz.). ISBN 978 90 8704 371 1 ■ Beeldwoordenboek {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In een beeldwoordenboek kun je via gedetailleerde en soms opengewerkte tekeningen van allerlei zaken uit onze leefwereld een woord en de vertaling ervan opzoeken. In 2004 verscheen bij Van Dale Lexicografie een tweetalig beeldwoordenboek Engels- Nederlands, en in iedere nieuwe editie die sindsdien van het boek is verschenen, werd er een taal toegevoegd. Eerst Frans, toen Duits, en nu in de nieuwste uitgave ook Spaans. Ook het aantal afbeeldingen is toegenomen: waren dat er in 2004 nog 2000, inmiddels zijn het er 8000. Het boek bevat een register voor elk van de vijf talen. Groot beeldwoordenboek Nederlands English Français Deutsch Español van Jean-Claude Corbeil en Ariane Archambault kost €29,95 (gebonden, 691 blz.). ISBN 978 94 6077 067 8 ■ Tongbrekers {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In het bladerboekje De baas snijdt recht en de knecht snijdt scheef staan allerlei rare zinnen, zoals tongbrekers (‘Bloedrood braamblad brandt beter’), alliteratiezinnen (‘Liesje leerde Lotje lopen ...’) en zinnen met een dubbele betekenis (‘Ik {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} lig in bed met haar op mijn borst’). De zinnen worden gepresenteerd met veel wit eromheen.