Verhael met den almanach van het Luylecker-landt Anoniem Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Verhael met den almanach van het Luylecker-landt uit 1692. p. 13: Een deel van de originele tekst is niet goed leesbaar. Dit is tussen vierkante haken aangevuld. p. 14: Een deel van de originele tekst is onleesbaar. Dit is in deze digitale editie weergegeven als ‘[...]’. _ver076verh01_01 DBNL-TEI 1 2017 dbnl Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience Antwerpen, Signatuur: c:lvd:1079082. Verhael met den almanach van het Luylecker-landt, Anoniem. 1692. Wijze van coderen: standaard Nederlands Verhael met den almanach van het Luylecker-landt Anoniem Verhael met den almanach van het Luylecker-landt Anoniem 2017-08-07 FJL colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Verhael met den almanach van het Luylecker-landt, Anoniem. 1692. Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} tekst van voorafgaande kroniek {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Verhaal met den almanach van het Luylecker-Landt, daermen den kost crijcht sonder wercken {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} t'Antwerpen, by Jacob Mesens, inden gulden Bijbel. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Laet ons al te saemen vrolijck zijn, En drincken den coelen Renschen wijn, En dan mede gaen naer Luyleckerlandt, Om daer te hebben van alles abondant. Br. Luyaert, patroon van 't Luy-Leckerlandt. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ICk ben een jonck luy boeve, die zijn broodt noy wint, Dats midts dien dat ick ben besmet met luyatica, een vreesselijck torment, {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Daer ick van wercken niet en hebbe een let, Al ben ick luy, ick ben nochtans sterck en vet: Want ick mach wel eten en drincken// Ende daerom ben ick liever in't cabaret// Oft elders daermen den vollen pot siet schencken, Dan op mijn werck wilt hier op dencken, Want ick werck seker soo noy dus roep ick om dy, O groot Heer Luyaert staet my by. O Luyaert ick en dooghe doch niet een gale, Ick roepe tot u, wilt my ontfermen, Ick slachte den knape van den rijckendale, Al is hy luy, hy eet gheerne vette dermen, Ick hebbe soo seer de cramp in mijn armen, Ick en canse tot gheenen wercken wt ghestreecken, Ende mijn beenen eylacen ochermen, En willen d'werck oock {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} niet gheneken, Dus al en werck ick maer eens ter weken, Ghy weet waer het my hout inghesteken: O Patroon ick claeghe u alle mijn ghebreecken, Boven alle dinghen prijse ick den vollen beker, Ende en zijt doch desen armen luyaert gheenen vreker, Als ick om wercken dencke, mijnen moet verflout Want als ick daer aen come t'is my een quelte, Wat tijdt dat is, t'is my te heet oft te cout, Ick sweet dat ick het werck sien ja dat ick smelte Ick drincke veel liever, het licht hem wel de kelte D'welck alle comt van luyatica, na mijn beroem, Nochtans eet ick voor noen wel een ghelte, Ende oock een schenck van eene Capoen, Dus en an ick y tot wercken niet ghespoen, Dat doet luyatica, maeckt my dat vry, O groot heer Luyaertstaet my by. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Prince. Luy, lecker en onghestadich is al mijn leven, Wat sal icker toe doen ick hebt van natueren, Believet Br. Luyaert hy cant my vergheven. Oft dat hy my ghenese, hy en dede noyt beter cure, Ghy weet wel dat ick ben soo goeden drincken-brure, Tot alle Kermissen ben ick gheerne eenen, Soude ick niet, ick doent om dat't bier niet soude sueren, T'is beter een oudt dronckaert dan gheenen, Wie en soude alsulcke Leckerlandt verlaten, Het is over al eten en drincken gaer, Ten soude my niet verdrieten als waer ick daer honderdt Jaer, Hier is den cost al ghereedt, Ginder comt den wijn wt fonteynen ghespronghen ghelijck hier naer in de Figure sal worden bevonden. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} De Figuere van het Luylecker Landt. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Myn Heere van Luyergem, Coninck van Luyleckerlandt, Doet ghebieden op den bandt, Al die noode wercken, {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En luy en lecker sijn, dat sy van alle cant, Sijn Feest nu voor dehandt, comen verstercken, Daer loopt achter straten ghebraden het Vercken, Door Leecken en Clercken, om hen versaeyen, het is daer seer goet zijn, {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} soo men mach mercken: Dus sonder hercken// elck wilt hem daer in beraeyen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} s'Conincks Peert kackt Rozijnen, vijghen en daeyen, De huysen zijn met vlaeyen// ghedeckt aen alle hoecken, Ende daer toe oock ghemetst met goey Peperoecken: {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} ALle Jaer eens houden sy haeren omme-ganck, Ist kreupel oft manck// soo ghy siet op dees maniere, Met speten inde handen blijdelijck vry en vranck, De feeste duert lanck// daer in den roost steeckt van den viere, oft een hespe ghesoden oft Lams quartiere, Om te maecken goey ciere, op den Vasten-avondt dach, In haer Vaen vaeren sy een Flesch met Wijn ondiere, Niemandt en maeckt een siere, Van eenich ghelack, Maer elck eet en drinckt meer dan hy mach: Voorwaer men noyt en sach sulcken gulsicheyt varen: Sy toonen wel dat sy zijn Bacchus dienaren. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} WIe soude dit Landt willen wederlegghen? Van den boom [halen] de wegghen, in den malverseye, t'Welck daer Rivieren zijn, soo men hoort seggen, {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Achter de hegghen, vintmen menigh pasteye, Men weet daer van gheen swaricheyt, het isser al radeye, Op pijp oft schalmeye, en hoortmen daer spelen, Dan schossen en brossen op bergh en in {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} valleye, In elck contreye// den wijn gieten door der kelen De spijse diesghelijckr niet om vervelen, Door slechten en [...]// soomen siet voor haer allen, Doch {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} deren, Capoenen, uyt de locht op de tafel vallen. Komeneyt en bastaert is daer al ghereet, Soo 't blijckt by bescheet, aen de figuee, Elck moet bescheet doen, {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} meer 't hem lief is oft leet, Hy bloeyt daer al heet, wt de fonteyne pure, Een yeghelijck brenghet zijnen naesten ghebuere, Altijdt teghen natuere, sy en moghen niet vasten, Men denckt daer op gheenen sterf-dagh// noch op de leste u- {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} re, Elck is sonder ghetreure, als beesten die masten, Sy drincken dat sy naer malkanderen tasten, Alle dese uy gasten// sietmen soo versaeyen, Oock met visschen// die sy metter handt vanghen ghebraeyen. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} DE boter comt hem daer toe oock teghen gheloopen, Daer zy den visch in doopen, wel vet onghemeten// d'Eyeren loopen op't velt met groote hoopen, Die't oock moeten becoopen// ghereet om eten, De sneppen die vlieghen, dit moet ghy weten, Ghebraden wt ed speten// den Luyaerts in den mondt. In grooter luyaerdije wordt haeren tijdt versleten, En ligghen versmeten deur gulsicheydt onghesondt Gebraden Gansen, Eyntvoghelen over in't ront, Weghende menich pont, wasschen op de boomen, Dit volck heeft al dat sy willen, wenschen en droomen. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} MAer qualijck can jemandt in dit landt gheraecken, Hy en moet eerst ghenaecken// het landt van Dongherijen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En door eenen boeck-wey-bry-bergh braken, Eer hy can smaecken// alle dese melodijen {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Desen Bergh moet hy deur bijten aen alle sijen, Met lanckheyt van tijen// al cost hem pijne, Dry mijlen is den Bergh dick, dat moet hy deurschrijen, Wilt hy hem verblijen, met spijs en Wijne, Als ander luyaerts daer in't Land doen ten sijne, Die daer ligghen, als een swijne, vol en sat in't cot En maecken van haren buyck haren Godt. FINIS. Imprimatur in recreationem hominum E.S.P.A.