Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 21 A.J. van der Aa logo_ing__01 GEBRUIKT EXEMPLAAR scans Biografie Instituut Groningen ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 21 van A.J. van der Aa uit 1878. Het gehele woordenboek bestaat uit 21 delen en een bijvoegsel. Voor de paginering van deze digitale versie zijn de gebruikte scans gevolgd, ook waar dit leidt tot een ongebruikelijke paginanummering. Voor de aangeboden scans van originelen zijn andere exemplaren gebruikt dan waar de digitale versie van de tekst op gebaseerd is. De scans en de tekst kunnen daardoor van elkaar afwijken. REDACTIONELE INGREPEN Bij elke ingang is als kop de naam van de betreffende persoon tussen vierkante haken herhaald. p. 28: voetnoot *) heeft in het origineel geen bijbehorend nootverwijzingsteken in de lopende tekst. De nootverwijzing is door de redactie alsnog aangebracht. p. 71, 84: een aantal in het origineel slecht leesbare tekens zijn hier tussen vierkante haken weergegeven. Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. II, IV en 92) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina ongenummerd (p. I)] BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK. XXI. [pagina ongenummerd (p. III)] A.J. van der AA, BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, BEVATTENDE Levensbeschrijvingen van zoodanige Personen, die zich op eenigerleiwijze in ons Vaderland hebben vermaard gemaakt VOORTGEZET DOOR K.J.R. VAN HARDERWIJK EN Dr. G.D.J. SCHOTEL. Onder medewerking van de Heeren: P.J.B.C. Robidé van der Aa, Prof. P.O. van der Chijs, W. Eekhoff, Dr. J.J. de Hollander, S.F. Klynsma, P.A. Leupe, H.C. Rogge, T.A. Romein, Jhr. J.W. van Sypesteyn en anderen. EEN EN TWINTIGSTE DEEL. HAARLEM, J.J. VAN BREDERODE. 1878. 2009 dbnl aa__001biog26_01 grieks A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 21. J.J. van Brederode, Haarlem 1878 DBNL-TEI 1 2009-10-12 AS colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 21. J.J. van Brederode, Haarlem 1878 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/aa__001biog26_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Biographisch woordenboek der Nederlanden. X. [Albert Xavery] XAVERY (Albert), beeldhouwer, van wien twee levensgroote Stroombeelden vermeld worden door Kramm. Zie v.d. Willigen, Lev. d. schilders, IV, 138. [Franciscus Xavery] XAVERY (Franciscus), zoon van Jan Baptist Xavery (die volgt), te 's Hage geboren, leerling van zijn oom Gerard Josephus Xavery en Jacob de Wit te Amsterdam, vestigde zich eerst te 's Hage, waar hij in 1768 als lid van Pictura werd ingeschreven, vervolgens te Amsterdam, eindelijk te Rotterdam, schilderde bevallige landschappen met beeldjes en beestjes gestoffeerd. Ook beschilderde hij waaijers, een heerschende mode, die aan vele kunstenaars werk verschafte. Zie v.d. Willigen; Immerzeel; Kramm. [Gerardus Josephus Xavery] XAVERY (Gerardus Josephus), broeder van Jan Baptist Xavery, te Antwerpen geboren, werd in 1741 lid van Pictura te 's Hage. Hij schilderde landschappen met beeldjes en beestjes gestoffeerd. Op de verkooping van J.O. Husly te Amsterdam waren van hem twee galante stukjes, zijnde Arlequinades, in den smaak van Watteau. Bij P. Schenke te Amsterdam verschenen de volgende etsen van hem: Aardige verzameling van koorddansers, goochelaars, kunstspringers. 4o. Het nieuw geopende Italiaansch tooneel met Arlequinades, met Holl. en Fransche verzen van Van Halen, 17 blz. met titel. 4o. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Italiaansch tooneel, voorstellende liefdesgevallen, met verzen als boven. 17 blz. met titel. 4o. Portret van H. Velse, met Holl. vers. De Stut der Weduwe en Wees. 4o. Naar zijne teekening graveerde P. Tanjé in 1747 het fraaije portret van den griffier Fagel en van C. Bijnkershoeck. Zie v.d. Willigen; Kramm. [Jacob Xavery] XAVERY (Jacob), zoon van Jan Baptist Xavery, werd in 1736 te 's Hage geboren, genoot onderwijs in de kunst van Jacob de Wit en werd een bekwaam schilder van land- en watergezigten, dieren, bloemen en geschiedkundige onderwerpen. Hij hield zich ook bezig met het schilderen van kamers en koetsen, kleine landschapjes met welgeteekende beestjes en beeldjes. Hij was steeds te Amsterdam gevestigd, waar Gerrit Braamcamp zijn magtige beschermer was. Deze bezat 24 schilderijen van zijne hand, waaronder zijn portret, waarnaar R. Vinkeles graveerde, dat van Jacob Crescant enz. Hij beschilderde ook verscheidene zalen in Braamcamp's woning, Sweedenrijk genaamd, en in 1771 voor f 136,000 verkocht. Houbraken graveerde naar zijne schilderij het portret der gevierde danseres Monti (1768). Na Braamcamp's dood vertrok hij in 1769 met zijn gezin naar Parijs. Zie v.d. Willigen; Kramm. [Jan Baptist Xavery] XAVERY (Jan Baptist), in 1697 te Antwerpen geboren, vestigde zich, na Italië bezocht te hebben, te 's Hage. Hij was een uitstekend beeldhouwer, van wien in vele kunstverzamelingen boetseersels en beeldhouwwerk gevonden werd. In het huis Te Bosch bij 's Hage bevinden zich van hem de in marmer gebeitelde borstbeelden van Willem IV en diens gemalin. Ook vindt men proeven van zijn uitstekend talent in het wit marmeren beeldwerk onder het orgel in de groote kerk te Haarlem, het marmeren Praalgraf van den baron van Friesheim te Heusden, van den baron van Welderen te Tiel. De standbeelden de regtvaardigheid en der voorzigtigheid op den voorgevel van het stadhuis te 's Hage, het standbeeld van Mars op het voorplein van het kasteel te Breda zijn van zijn hand, gelijk ook de beeldtenis van den griffier Fagel in wit marmer uitgehouwen. Hij vervaardigde ook de graftombe van Menno, baron van Coehoorn, generaal der artillerie der Vereenigde Nederlanden, in de kerke van het dorp Wijkel en die van den Frieschen edelman Sicco van Goslinga, grietman van Franekeradeel. Hij was een kunstvriend van den benoemden L. ten Kate en overleed in 1752 of 1753. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Zie v.d. Willigen; Immerzeel; Kramm; N. Fries. Volksalm. voor 1856, bl. 76; Navorscher, D. XIX, bl. 151, 858. [Pieter of P.R. Xavery] XAVERY (Pieter of P.R.), beeldhouwer, van wien te Utrecht nog vele boetseerwerken, alle uit het buitenverblijf Zijde-Balen, berusten. Het gebouw over de Papengracht het wapen der stad Leijden is aan beide zijden versierd met zittende beelden, voorstellende de Geregtigheid en Voorzigtigheid in 1672 door Xavery gebeiteld. Kramm bezat van hem een fraai geboetseerde en gebakken groep, voorstellende Maria met het kind Jezus en Joseph en andere. Zie v.d. Willigen; v. Mieris, Beschrijv. v. Leiden, I, 386; Utr. Volksalm., 1851. [T. Xavery] XAVERY (T.). Van dezen bezat Braamcamp eene teekening, voorstellende eene herderin, met verscheidene beesten, en een landschap, een watertje doorwadende, naar N. Berchem, 1761, dat op de verkooping der teekeningen van dien kunstliefhebber f 8,15 gold. Zie Kramm. IJ. [James Yaer] YAER (James), leeraar bij de Schotsche gemeente te Kampvere, gaf in het licht: Kerkreden, uitgesproken in de Engelsche kerk van Middelburg, op den 6den van Herfstmaand 1761, toen het orgel voor de eerste maal onder het kerkgezang speelde. In 't Eng. en Ned. over elkander. Middelb. 1762. Zie Steven, Hist. of the Scottish church, p. 294; Boekz. d. Gel. Wer., 1762, a, bl. 253. [Cornelis van IJck] IJCK (Cornelis van), te Amsterdam geboren, ontving van zijn vader, grootvader en ooms onderwijs in het vak van scheepstimmeren. Gedurende vele jaren oefende hij zich er in, verwierf groote kennis en bekwaamheid, en gaf in het licht: De Nederlandse scheepbouwkunst opengestelt, vertoonende na wat regel of evenredigheid in Nederl. meest alle schepen werden gebouwd; mids masten, seilen, ankers, touwen enz. daer aen gepast: soo uit de schriften van onder de jonger bouwmeesters, als ook bij eigen ondervindinge, tot nut van alle jonge bouwmeesters en knegten enz. Delft en Amst. 1697 met vele pl. in fol. Men heeft een uittreksel uit dit werk in 't fransch ver- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} taald met vele stukken uit andere Nederd. schrijvers, als: Witzen, Allard, enz. Amst. 1719. Zie Abcoude, Aanh., bl. 240; Verwoert; Kobus en de Rivecourt. [P. IJckberg] IJCKBERG (P.) gaf in het licht: De Bazuyne van Sodom en Gomorrha. Amst. 1659. 12o. Zie Abcoude, t.a.p. bl. 240. [Yds Reinszoon] YDS REINSZOON, grietman van Gaasterland, stierf den 3den Maart 1579 en werd te Harick begraven. [Rein Ydsen] YDSEN (Rein), zoon van den vorige, werd in 1575 griet van Gaasterland, en door het volk van Sonoy, bij gelegenheid van een strooptogt in die grietenij (willens of onwillens), medegenomen. In 1580 gaf hem de graaf van Hohenloo last om een vaandel speerruiters in de Zevenwolden aan te werven, dat door Rienk van Cammingha in de kerk te Roordahuizum werd gemonsterd. Bij de belegering van Groningen, door Hohenloo in hetzelfde jaar ondernomen, was hij met zijn vaandel waalsche soldaten, benevens nog 5 andere, in de voorhoede en werd vervolgens door den veldheer naar de schans te Aduard gezonden, welke hij, na een dapperen tegenstand, moest verlaten en zich met het overschot zijner krijgsbende, naar den Opslag bij Delfzijl begeven. Het volgende jaar verdedigde hij met den Deenschen bevelhebber Steyn Maltes, die daarvoor met een keten, ter waarde van f 600 werd beloond, met een gelukkig gevolg de schans te Nieuwe zijl. Bij een inval van het volk van Verdugo in Gaasterland, gelukte het hem de plunderaars, die vooral te Balk slecht huisgehouden hadden, op hun terugtogt over de Tjeukemeer te onderscheppen, en den buit en de gevangene weder te ontnemen. Hij overleed den 17den Februarij 1584. Zie Schotanus, Hist. v. Friesl., bl. 791, 859, 861, 892, 924; v. Sminia, N. Naaml. v. Grietm., bl. 379. [Baerte Ydzarda] YDZARDA (Baerte). Zie ID ZAERDA. [Mauricius Yemants] YEMANTS (Mauricius) en Jacob Jacobs van der Meer bezorgde 10 Jan. 1477 den eersten Nederlandschen bijbel. Zie Moll en V. de Hoop Scheffer, Studien en Bijlagen, bl. 54; Boxhorn, Ned. Hist., bl. 179. [Jacob van Ylpendam] YLPENDAM (Jacob van). Zie ILPENDAM. [Jacob Yman] YMAN (Jacob), pensionaris van Brugge, afgevaardigde ter {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} vergadering van de Algemeene Staten, waar zijne dienst in vele gewigtige aangelegenheden gebezigd werd. Hij teekende de Unie van Brussel, 1577. Hij komt meermalen in de Notulen der Algemeene Staten voor. Zie J.C. de Jonge, Uuie v. Brussel, bl. 73. [Jacob Wijbrand IJntema] IJNTEMA (Jacob Wijbrand), te Amsterdam in 1779 geboren, was, gelijk zijn vader, boekhandelaar, uitgever en redacteur der Vaderlandsche Letteroefening, die zich reeds bijna 120 jaren staande houdt. Hij plaatste in dit tijdschrift vele gedichten, meest puntdichten van zijnen luimigen aard. Hij behoorde tot de Doopsgezinde gemeente en overleed op zijn buitenverblijf te Arnhem den 16den Febr. 1858. Zie Handelsblad 20 Febr. 1858; Kobus en de Rivecourt. [Abraham Ypelaar] YPELAAR (Abraham), zoon van Jacobus Ypelaar, schipper of kapitein der O.I. Compagnie en Alida van Rijschoten, werd den 3den Mei 1736 te Amsterdam geboren. Hij werd opgeleid tot diamantslijper, welk beroep hij eenigen tijd als meester heeft uitgeoefend, tevens in diamanten handel drijvende. Reeds voor zijn zestiende jaar begon hij lust te krijgen tot het nasporen en beoefenen van de natuurlijke historie der insecten en de werken van Leeuwenhoek, Swammerdam en anderen te lezen. De voorwerpen door hen beschreven of afgebeeld waren voor hem zoo vele sporen tot verder onderzoek, en die zelve te beschouwen. Hij kwam destijds in kennis met de Mol en van der Hagen, die zich niet zonder lof met het vervaardigen van microscopische voorwerpen bezighielden, en de lust ontwaakte ook bij hem hierin zijne krachten te beproeven, daar hij zulks het beste middel oordeelde, om aan zijn zucht tot onderzoek der voor het oog verborgene wonderen te kunnen voldoen. Geholpen door zijne verworvene bekwaamheden, als diamantzetter, in het behandelen en bewerken van kleine voorwerpen, bragt hij het in dit vak tot zulk eene hoogte, dat men de door hem vervaardigde voorwerpen boven die der gemelde personen stelde; tevens slaagde hij allergelukkigst in het anatomiseren van kleine insecten en stelde daardoor vele verborgenheden voor het gewapend oog zigtbaar, waaraan niemand zijner voorgangers scheen gedacht te hebben, ten minste nimmer door hen werd ten uitvoer gebragt. De voor vele ingezetenen van ons vaderland verderfelijke oorlog met Engeland in 1780 had hem, die destijds het diamantzetten verwisseld had met den handel ter zee, zulke zware verliezen doen lijden, dat hij zich genoodzaakt zag, door zijn kunstarbeid, een middel van bestaan te zoe- {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} ken. Hij arbeidde te zamen met Martinus Sas *), wiens vrij aanzienlijk vermogen door hem in Ypelaars' handel belegd, ook geheel verloren was. Hun arbeid kreeg van toen af een fabrijkmatige strekking; hetgeen tot hiertoe stukswijze was behandeld, werd nu meer systematisch tot klassen en soorten gebragt. De drie rijken der natuur werden nu voorwerpen hunner nasporing en bewerking. Meer dan 20 groote kabinetten werden door hen aan vermogende liefhebbers afgeleverd, ieder eenige honderden voorwerpen (de allergrootste tot 1800 stuks toe) inhoudende, als ‘kleine insekten, de uit- en inwendige deelen van eenige derzelven, vischschubben, houtsneden, praeparaten van heesters, planten, bloemen, zaden, vliezen, pluizen en kiemen, plantdieren, zeeplanten, koraalgewassen, schelpen, geheele en doorgesnedene horentjes, steenzwammen, zanden, delfstoffen, als goud, zilver, koper, ijzer, tin- en loodertsen, halve metalen, dropsteenen, versteeningen enz.’, alles op de keurigste wijze geschikt en ingerigt, om door het microscoop, hetzij als ondoorzigtbare of doorzigtbare voorwerpen beschouwd te worden. Eene groote menigte kleine kabinetjes en laadjes zijn, behalve groote kabinetten, door hun aan liefhebbers en geleerden, ook buiten 's lands afgeleverd. Zij zonden eenige proeven van hunnen arbeid naar de openbare tentoonstelling van kunsten en handwerken, op last van 't gouvernement, in 1806 te Utrecht geopend. Hunne microscopische voorwerpen trokken aller aandacht. Vooral deed zulks een laadje met 36 voorwerpen, waarvan de meeste met het ongewapend oog niet konden gezien worden, en de glaasjes zich aan hetzelve als ledig vertoonden, die b.v. de teeldeelen van en bloedvaten van vlieg, mug, luis, vloo bevatten, alsook de oogvliezen der kleinste insecten, waarin het getal der facetjes bewees, dat de meeste insecten meer dan 3000 oogen hebben (dit laadje moest f 108 gelden). Vooral werden deze voorwerpen door den hoogleeraar Rossijn bewondert en de Minister van Binnenlandsche Zaken schonk aande vervaardigers een zilveren medaille, en kort daarna ontvingen zij last een kabinetje van microscopische voorwerpen te vervaardigen. Vreemden kwamen zoo uit Duitschland als uit Frankrijk hun atelier bezoeken, en werd hunnen naam meer en meer beroemd. Beide kunstenaars overleden na een {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} ziekte van weinige dagen, Ypelaar den 6den December en Sas 24 uren daarna den 7den December 1811. Of Ypelaar nagelatene beschrijving der natuurlijke historie van de menschenluis, de vloo, de gaasvlieg en de walvischluis met de afbeeldingen van G. Jongelius zijn uitgegeven, is ons onbekend. Zie Alg. K. en Letterb., 1811, p. 403-407; 1812, bl. 210-216; Jaarboeken v.d. Staat d. kunsten en wetens., St. II, bl. 198; Kobus en de Rivecourt. [Annaeus Ypey] YPEY (Annaeus) werd den 24sten September 1760 te Leeuwarden geboren, volbragt zijne theologische studiën aan de Friesche hoogeschool, en aanvaardde in 1784 het predikambt bij de hervormde gemeente van Jutrijp en Hommerts, onder de classis van Sneek, vertrok in 1788 naar Suawoude en Tietjerk, in 1790 naar Oenkerk, Geekerk en Wijns, in 1793 naar Gapinge op Walcheren, en aanvaardde in 1794 het beroep naar Sas van Gent. Deze plaats hadden de Franschen zóó geteisterd, dat hij noch pastorij, noch kerk vond. Hij nam dus zijn verblijf te Middelburg, waar hij twee jaren ambteloos doorbragt. In 1795 nam hij het beroep naar Ethen en Drongelen in Noord-Brabant aan, en in 1799 werd hij tot hoogleeraar in de kerkelijke geschiedenis te Harderwijk benoemd. Hij aanvaardde zijn ambt den 11den Junij 1800, met eene oratie de vera religione, humanitatis sensui ubivis gentium excitando apprime accommodata (Harder. 1800). Ofschoon hij, naar den letter der toenmalige staatsregeling den titel van hoogleeraar in de godgeleerdheid niet mogt dragen, gaf hij echter privatim theologische lessen, en nam zelfs, toen Pareau de Geldersche hoogeschool had verlaten, met zijn ambtgenoot Clarisse het onderwijs in het oostersch op zich. De kerkhistorie bleef echter zijn hoofdvak, waaraan hij zich geheel wijdde, 'tgeen zijn rectorale oratie, qua ostenditur, religionis opinionem apud omnes gentes iisdem niti fundamentis, ten volle bewees. Toen de Geldersche hoogeschool was opgeheven, werd hij in 1812 door den grootmeester der keizerlijke universiteit tot hoogleeraar in de theologie te Groningen benoemd, welk ambt hij aanvaardde met eene oratie de studiis theologiae dogmaticae recte regendis (Gron. 1813). In 1831 werd hij emeritus en in den nacht tusschen 4 en 5 April 1837 overleed hij ongehuwd. Hij was een zelfstandig godgeleerde: de beoefening der kerkelijke geschiedenis was echter zijn sterkte. In 1798 gaf hij te Utrecht in het licht: Beknopte-letterkundige geschiedenis der systematische godgeleerdheid. 3 dln. 8o. Hoogere waarde echter heeft zijne Geschiedenis der christelijke kerk in de achttiende eeuw. Utrecht {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} 1812. 12 dln. 8o. Voorts gaf hij met den hofprediker J.J. Dermout: Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde kerk. Breda 1819. 4 dln. 8o. Hoogst gewigtige bijdragen tot de algemeene of de Nederlandsche kerkgeschiedenis zijn ook zijn Vervolg op Hameldveld's algemeene kerkelijke geschiedenis der christenen; Beknopte geschiedenis van de hervorming der christelijke kerk in de 16de eeuw Gron. 1819; Leerrede ter gedachtenis van de groote verdiensten der Nederlandsche vaderen, betrekkelijk het tijdvak der kerkhervorming met aanmerkingen en bijzonderheden uit de kerkelijke geschiedenis. Ald. 1817; Geschiedenis van het Patronaatregt, anders genoemd kollatie-regt, in verband met het christelijk kerkbestuur. 2 dln. Breda 1829; Historisch berigt van de overgave der Augsburgsche confessie. Gron. 1830. Als kerkredenaar stond hij niet op gelijke hoogte als de uitstekende redenaars van zijn tijd. Hij gaf slechts eene leerrede in den bundel van Akademische leerredenen. 1832, eene Akademische leerrede ter gedachtenis van den Hoogleeraar H. Muntinghe. Gron. 1824 en Akademische leerrede ter gedachtenis van T.A. Clarisse. Ald. 1829. Tot zijne godsdienstige werken behooren: Verzameling van eenige, op een evangelischen toon gestelde Psalmgezangen, uit onze gewone berijming gekozen. Amst. 1806; Zedeboekje voor christelijke dienstboden. Leeuw. 1790; Bijbelsche geschiedenis, een leerboek voor kinderen. Utr. 1818. 2de uitg.; Bedestondrede op een Dank-, Vast- en Bededag. Gron. 1814. 8o. Groot waren zijne verdiensten als beoefenaar der Nederduitsche taal- en letterkunde blijken zijne Taalkundige aanmerkingen over verouderde en min verstaanbare woorden in de Staten-overzetting des Bijbels. Gron. 1807; het daarop met W.C. Ackersdijck geleverde Vervolg. Ald. 1811: Beknopte geschiedenis d. Nederlandsche tale. 2 dln. Ald. 1832. Ook elders vinden wij belangrijke proeven zijner taalkundige studiën, zoo als in het Taalk. Magazijn van A. de Jager. Proeven van taalkunde uit een in het oud Nederduitsch geschreven werk van den Carolingischen tijd (Psalmen), vervolgd door Clarisse. Behalve dit alles gaf hij in den Almanak voor de Akademie van Groningen voor 1815 aanteekeningen op de Holl. vertaling zijner Or. de studiis theologiae cet., bewerkte hij met Mr. H.C. Feith de oudheden van Groningen en het Goorregt. Gron. 1836 en gaf hij met een Voorrede en Vervolg J.J.T. Schmid: Kort begrip der christelijke kerkgeschiedenis voor volk en jeugd. 2 dln. Gron. 1818, 1819. 3de druk. Zie H.C. van Hall, Orat. Rect. in Annal. Acad. Gron. 1836-1837, p. 17; Bouman, Memor. Clarissii, p. 63; Dez., Gesch. d. Geld. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Hooges., D. II, bl. 461, 529, 612, 680; Siegenbeek, Aanspr. bij de Maats. van Ned. Letterk., t.a. p. 1837; v. Kampen, Gesch. d. Ned. kunst en wetens., D. II, bl. 546, III, 217; Aanh. op Nieuwenhuis, IX, bl. 513; Glasius, Godg. Nederl.; Muntinghe, Acta saec.; Gron. gedenkb.; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Eekhoff, Bibl. van Leeuw., bl 24, 69, 93, 311; Dez, Museum der sted. kunstverz, bl. 34, 54, 211; Muller, Cat. v. Portr.; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. (Res.); Kunst en Letterb., 1837, I, 262; Sepp, Pragm. Gesch. (Reg). [Adolphis Ypey] YPEY (Adolphis), zoon van Nicolaas Ypey, werd d.d. 14 Junij 1742 te Franeker geboren, bezocht aldaar in 1762 de hoogeschool en werd 5 jaren later met eene dissertatie de igne, tot A.L.M. et Phil. Dr. bevorderd, bij welke gelegenheid hij tot aanmoediging van de Staten van Friesland een premie van f 250 ontving. In 1769 promoveerde hij als med. dr. met eene dissertatie de putritudine, vestigde zich in zijn geboortestad, verkreeg spoedig een lectoraat in de botanie (1772), waarbij 4 jaren later gevoegd werd dat van medicinae legalis en in 1779 van anatomiae. In 1785 werd hij professor in de wis- en krijgsbouwkunde met den titel van med. en anat. prof. Zamenloopende omstandigheden veroorzaakten dat eerst zijn inhuldiging in 1788 plaats had. Hij sprak toen de Frisiae salubritate nativa optimaque eandem conservandi augendique ratione. In 1795 als vriend van het huis van Oranje van zijn professoraat ontzet, vestigde hij zich als geneesheer te Amsterdam en werd in 1805 in zijn eer en waardigheid te Franeker hersteld als med. inprimis pathologiae et praxeos professor, welk ambt hij aanvaardde met eene rede de praecipuis quae nostra inprimis aetate inclaruerunt, medicorum systematibus. In 1812 beriepen hem curatoren der Leidsche hoogeschool tot opvolger van N. Paradijs, en aanvaardde hij zijn professoraat met eene oratio de incrementis quae a medio inde seculo XVIII cepit medicina. Hij overleed 28 Febr. 1820 en vond in den hoogleeraar Smallenburg een waardig vereerder zijner nagedachtenis. Zijn portret is door L. Portman in 't koper gebragt. Hij schreef: Introductio in materiem medicam. Leyd., Amst., Utrecht 1800. 8o. Principia anatomico-physiologica, L.B. 1817. 8o. Principia Anatomico-physiologica. L.B. 1817. Elementorum medicinae practicae, editio posthuma. Ad manuscripta defuncti anctoris reducta et aucta studio D.J. Braber, cum praefatione M.J. Macquelyn. L.B. 1818-1827. 4o. Institutio medicinae practicae. L.B. 1819. Systematisch handboek der beschouwende en werkdadige scheikunde, ingericht volgens de leiddraad der chemie voor beginnende liefhebbers door W. Henry. Amst. 1804-1807. 5 dln. Verbetering en bijvoegsels tot het systematisch handboek der beschouwende en werkdadige scheikunde, ingericht volgens den {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} leiddraad der chemie voor beginnende liefhebbers van W. Henry, om te dienen tot opheldering en uitscheiding van gemeld werkje. Amst. 1808-1810. pl. 3 dln. Handleiding tot de physiologie, ofte tot de kennis van het maaksel en van de werking der deelen, uit welke het menschelijke ligchaam is te zamen gesteld. Amst. 1809. Verhandeling over de opslorpende tepelen der plantgewassen in Verh. v.h. Zeeuwsch Genootsch. 1773, bl. 363. Verhandeling over de vraag: welke zijn de geschiktste middelen om den gemeenen man en ons vaderland, zoo ten platten lande, als in de steden tot het gewillig gebruik maken vnn de inenting der kinderpokjes aan te moedigen en om deze praktijk op de minst kostbare wijze, zonder gevaar van de besmetting te verspreiden, aan hun toe te dienen in Verhand. v.h. Bataafsch Genoots. v. Proefonderv. Wijsbeg, 1779. D. IV, bl. 99. Vertoog over de voortreffelijkheid van de inënting der koepokken boven die der natuurlijke kinderziekte. Amst. 1809. Aanmerking van de ademhaling in Verh. v.d. Holl. Maats. 1782, bl. 199. Algem. Kunst en Letterb. 1797, D. VII, St. 2, bl. 152, 193. Vervolg op de 600 afbeeldingen der artsenij-gewassen. Amst. Sept. 1801-1811. 8o. 65 Tab. naar het leven, gekl. met derzelver Nederl. en Lat. beschrijving, le deel. Aanmerkingen aangaande de beste manier, om het afkooksel van den koortsbast te bereiden in Algem. Konst- en Letterb. 1819, D. XIX, 3t. 2, bl. 241. Iets over den oorsprong en het gebruik der veerkrachtige hars of het caoutchouc. Ald. 1807, D. XVII. St. II, bl. 437. Aanmerkingen over de ligging van zieken bij het zetten van klijsteeren. Ald. 1807, D. XVII. St. 2, bl. 178. Aanmerking aangaande de betrekkelijke eigenschappen van sommige kwikmiddelen. Ald. 1808. D. XVII, St. 2, bl. 445. Bericht aangaande eene gemakkelijke en voorspoedige uitdrijving van een lintworm. Ald. 1802, D. XII, St. 2, bl. 359. Bericht aangaande de uitwerksels eener doorgeslikte omgekromde speld in de keel, slokdarm en maag. Ald. 1797. D. VII. St. 2, bl. 324. Verdediging der leere van de nieuwere scheikundigen, aangaande de oorzaak der dierlijke warmte bij heetbloedige dieren. Ald. 1799. D. IX. St. 2, bl. 77. Aanmerkingen aangaande de geneeskundige krachten der geoxygeneerde zelfstandigheden. Ald. 1801. D. XI, St. 2, bl. 378. Aanmerkingen over den aard der uitwaasemingen van bedorven water. Ald. 1782, D. IV, St. 2, bl. 438. Antwoord aan J.P. Michell, strekkende tot verdediging der denkbeelden des schrijvers aangaande de schadelijkheid der dam- {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} pen van rottend water in Algem. Vad. Letteroef. 1788. D. V. St. 2, bl. 53. Verhandeling over de kwijling der kwaadaardige te zamenvloeijende pokjes in Verh. v.h. Genoots servandis livibus, 1777, bl. 87. Verhandeling over het uitwendig gebruik en misbruik van Spaansche vliegen in het algemeen en bijzonderlijk met betrekking tot de vlek- of rotkoortsen, welke sedert eenige jaaren in ons vaderland zoo sterk gewoed hebben. Ald. 1776, bl. 89. Verhandeling over het onderscheid tusschen delfstoffelijke en plantenzuren en over den invloed van dit onderscheid op de geneeskunde. Ald. 1781, bl. 1. Verhandeling over het ligchamelijk levensbeginsel in Werk. v.h. Bat. Genoots. v. Proefonderv. Natuurk. 1783, D. VII, bl. 61. Handboek der materies medica ofte aanwijzing der kentekenen en kragten der voornaamste geneesmiddelen enz., ook dienende tot bevordering van het gebruik der Bat. Apotheek. Amst. 1811. Tweede, verbeterde druk. Amst. 1818. Handboek der materies medica, verbeterd en met de nieuwste ontdekkingen vermeerderd, uitgegegen door H. Bosscha. Dordr. 1830-1831. Iets over de gevolgtrekkingen, welke men uit sommige verschijnselen, die bij eenige misgeboorte worden waargenomen, met betrekking tot de werkzaamheden des herzengestel in den gezonden staat van den mensch mag afleiden in Hedend. Vad. Bibliotheek, 1809 D. V. St. 2 bl. 393. Waarnemingen van eenige stoffen die de verrotting bevorderen of tegengaan in Verh. v.d. Holl. Maats. 1776, bl. 89. Zie Te Water, Narratio; Siegenbeek, Gesch. d.L.H., D. I, bl. 391, 433; D. II, 250, 251; Holtrop, Bibl. Med. Chir. p. 609-611; Konst- en Letterb., 1820, I, 147; Nieuwenhuis, Woordenb. Aanh.; Verwoert, Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr., Eekhoff, Leeuw. Bibl. 270. 271. [Nicolaas Ypey] YPEY (Nicolaas) in 1714 te Bergum geboren, werd in 1732 student aan de Franeker hoogeschool, waar hij de wiskunde en wijsbegeerte beoefende. Vervolgens studeerde hij nog 2 jaren te Leiden en eenigen tijd te Parijs, waar hij met onderscheidene geleerden in betrekking kwam, o.a. met Bolidor, die hem inlichte omtrent de vestingbouwkunde. In 1741 was hij steeds in 't gevolg van den Prins van Oranje W.K.H. Friso om dien te onderrichten in de werkzaamheden der genie, volgens de beginselen van den beroemden Coehoorn. In 1743 werd hij lector in de wiskunde te Franeker, in 1744 buitengewoon en 1747 gewoon hoogleeraar, en 1744 ook met den titel van hoogleeraar in de vestingbouwkunde begiftigd. Hij sprak bij gelegenheid dat hij zijn gewoon hoogleeraarambt aanvaardde de muni- {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} mentis. De Staten van zijn gewest, bedienden zich van zijne kunde bij de raming der belastingen, waarop ook zijn oratie doelde, in 1764 als aftredend rector gehouden de ordinariorum tributorum natura optimoque ea exigendi modo. Hij ontwikkelde zijne gedachten omtrent de begrooting der bondgenootschappelijke behoefte van 't gemeenebest in eene Verhand. over de quota's der 7 Vereen. Prov. en om die van ieder provincie wiskunstig te berekenen (Harl. 1781-1784 en 2 tafels), terwijl men ook zijn raad innam wat den waterstaat en het dijkwezen betrof. Toen in 1774 veler gemoederen zich met bijgeloovigen angst vervulden over de rampen, die op den zeldzamen zamenstand der planeten tegen den 8sten Mei zouden volgen, vervaardigde Ypey, op verzoek der Staten, eene teekening met een geruststellend berigt, 't welk bij publicatie ter bedaring der gemoederen werd afgekondigd. Hij overleed den 14 Junij 1785. Zijne schrifte zijn: Oratio de ordinariorum Tributorum natura optimoque, ea exegendi modo, habita quae Magistratu Academieo abiret. Fran. 1765, 4o. opgedragen aan Willem V. Commentarius de rebus gestis M. Coehorni, ook in 't Ned. vert. m. aanteek. Fran. 1772. Oratio de munimentorum utilitate ac praecepuis rationibus, quare pleraque opera obsessa brevi expugnantur, necnon de locis, in quibus condenda sunt, in magnifica defensione diu propugnari possint 1784. Grondbeginselen der kegelsneden. Amst. 1769. Verhandeling over de zeedijken. m. pl. Verhandelingen, den vestingbouw betreffende. Nieuwe uitg. m. pl. Amsterd. 1793. Over de beginselen op welke het problema is gegrond, om gegeven veelhoek een met het meeste voordeel te versterken, 1775. Verh. d. Holl. Maatsch. D. III. Over de profilen der vestingen. Ald. 1758. Oplossing van 3 vraagstukken in de vestingbouwkunde. Ald. 1760. D.V. Over eenige sterrekundige stoffen. 1765. Over de voor- en nadeelen die men door een werk op verschillende wijzen te maken verkrijgt. Ald. 1770. Over de gewelven. Zie Nieuwenhuis, Verwoert, Kobus en de Rivecoert; Poggendorff, Handwörterbuch. Th. II, S. 1386. [Nicolaas Ypey] YPEY (Nicolaas), kleinzoon van den vorige, zoon van Matthijs Ypey, die verschillende staatkundige betrekkingen en laatstelijke die van Griffier der Staten van Friesland vervulde, werd den 23sten December 1794 te Leeuwar- {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} den geboren. Na zich in de oude talen onder Valentijn Slothouwer in de oude talen geoefend te hebben, bezocht hij in 1810 met zijn tweelingbroeder Leonardus de hoogeschool te Groningen, werwaarts een andere broeder Eco reeds drie jaren vroeger vertrokken was. Van daar ging hij naar de hoogeschool te Leiden, waar hij zich onder de hoogleeraren Brugmans, Sandifort, du Pui, Krauss en vooral onder zijn oom Prof. Arnoldus Ypey, op de geneeskunde toelegde, en in 1815 tot med. dr. werd bevorderd, na het verdedigen zijner Dissert. medica inauguralis de actone frigoris in corpus humanum potissimum aquae frigidae in morbis typhoideis (L.B. 1815) aan zijn oom Dr. Julius Vitringa Coulon, geneesheer te Leeuwarden, opgedragen. Hij zette zich als geneesheer te Leeuwarden neder en oefende er verscheidene jaren de praktijk uit. Ook werd hij in plaats van Dr. Coulon tot lid van den stedelijken raad benoemd. Den 28 Mei 1828 trad hij in het huwelijk met Baudina Looxma en bewoonde met haar en een eenigen zoon, na zijn praktijk neêrgelegd te hebben, na het overlijden van zijn schoonvader mr. A.B. Looxma, het buitenverblijf Vijverburg onder Rijperkerk nabij Leeuwarden. Het was hier dat hij zich nevens de rustige beoefening van de wetenschappen, aan zijne neiging voor het landleven toegaf, Vijversburg uitbreidde en verfraaide en de aangrenzende landen bepolderde en een groot gedeelte der Bergumerheide ontginde, waarmede hij in den aanvang van 1849 een aanvang maakte. Toen Koning Willem III in 1852 Friesland bezocht, nam hij ook die ontginningen in oogenschouw en achtte die zoo verdienstelijk dat hij, den eigenaar de ridderorde van den Nederl. Leeuw schonk. Sedert ging Ypey onverdroten voort zijn aanzienlijke bezittingen te verbeteren, en nam krachtdadig deel aan het stichten van een school, kerk met onderwijzers woning te Klein Veldlust. Bij de feestelijke inwijding der school, 22 Nov., 1864 sprak hij eene hartelijke rede uit, die gedrukt en uitgedeeld is. Met milde hand droeg hij bij tot het stichten van een Nationaal monument tot dankbare herinnering aan de verlossing des Vaderlands in 1813 en de overwinning van Waterloo en ook voor de stichting van een gedenkteeken van de overwinning bij Heiligerlee. Doch elke gebeurtenis van algemeen belang welke, ook in het klimmen zijner jaren, zijne geestdrift en deelneming op. De maatregelen der hooge regering in de zaak van de veepest gaven hem in 1867 aanleiding om daarover zijne denkbeelden, als oud medicus in de Leeuwarder Courant van 8 Jan. en 20 Febr. mede te deelen. Daarna schreef hij uitvoerige stukken over de verdediging des vaderlands en betoonde hij zich een ijverig {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} voorstander van 's Lands weerbaarheid, als een ontwikkeling van nationale kracht (Leeuw. Courant 15 Maart 1867 en 20 Oct. 1868) Om die kracht te versterken, trachtte hij steeds nuttige instellingen, zoo als het Nederlandsch Mettray, de Nederlandsche en de Brusselsche Maatschappijen van Weldadigheid, te Leeuwarden het Friesch Genootschap van geschied-, oudheid- en taalkunde te schragen. Hij stierf den 12den September 1869. Zie verder: W. Eekhoff, ter vereering der nagedachtenis van Dr. N. Ypey. Leeuw. 1869. [Karel van Yperen] YPEREN (Karel van), in de stad van den naam geboren, beoefende de schilderkunst in de 16de eeuw, en was als schilder in water- en olieverw zeer geacht, ook teekende hij veel voor de glasschilders. Hij overleed in 1563 of 1564. Zie Immerzeel. [Jan Thomas van Yperen] YPEREN (Jan Thomas van). Zie THOMAS (Jan). [Laurens van Yperen] YPEREN (Laurens van), gezegd de Vlaming, een beeldsnijder, die onder toezigt van Philippus Viart van Rouaan, het fraaie koorgestoelte in de cathedraal aldaar, in 1460 vervaardigde. Zie Le Comte de La Borde, Essai d'un Catalogae des Artistes originaires des PaysBas; Kramm. [Marius van Yperen] YPEREN (Marius van). Van hem bestaan in hands. Bijschriften op de letter A.B.C. met 29 fraai geteekende en gekleurde miniaturen 1558. Atlas formaat. Zie Koning, Naamlijst van eenige zeldz. boeken, bl. 209. [Urbanus van Yperen] YPEREN (Urbanus van), te 's Hage geboren, was een der 47 kunstenaars, die in 1656 aldaar een nieuwe kamer van Pictura stichtten. Hij was een leerling van Johannes Mijtens en portretschilder. Zie Kramm. [M. Ypma] YPMA (M.) schreef: Merkwaardige verplaatsing van de afscheiding der pis naar de long en genezing der daardoor ontstane verzwering door loodsuiker in Konst. en Letterb. 1814. D. XXIV, St. 2, bl. 674. Zie Holtrop, t.a.p. 411. [Ysbrand] YSBRAND, bijgenaamd Gottschmitt of de goudsmid, was burger van Leeuwarden en werd ten jare 1505 aange- {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} steld tot waardijn in de Vorstelijke Munt van Friesland te Leeuwarden gevestigd. Zie v.d. Chijs, de Munten van Friesl., Gron. en Drenthe. Bl. 148, 149. [Eko Ysbrands of Ysbrandi] YSBRANDS of YSBRANDI (Eko), secretaris der Staten van Friesland te Jelrum geboren, nam deel aan het verbond der Edelen, was een ijveraar voor de vrijheid en vriend van den Prins. Graaf Joost van Schouwenburg schonk hem zijn vertrouwen en benoemde hem tot lid van het nieuwe Hof te Franeker. Later werd hij secretaris van Gedeputeerden, vervolgen der Staten van Friesland. Hij was een man van groote bekwaamheid en beleid, had een groot deel aan het veroveren en slechten der blokhuizen en speelde een voornamen rol in de twisten in Friesland, die in het licht der 16e eeuw eene scheuring der Staten en de vergadering van een deel derzelve te Franeker ten gevolge hadden. Karel Roorda was zijn vriend en schreef hem 25 Maart 1593 den vermaarden scherpen brief over Graaf Willem Lodewijk. Hij schreef te Franeker, werwaarts hij zich met vier leden van het college (Johan van Hottinga, Hajo Roussel, Kempo Sjoerds Wiarda, Epo Andries) begeven had, den Landsdag uit. Wytze van Camminga was zijn medehelper te 's Hage. Hij werd afgezet, doch nadat de verschillen eenigzins waren bijgelegd hersteld, en bleef tot zijn dood in groot aanzien en gezag, en, om zijne uitstekende bekwaamheden bij de Nassau's gezinden ontzien. Sibrandus Lubberti kende hem in zeker gedicht aan de edele en vrije Friezen toegewijd den voorrang onder de verdedigers des vaderlands toe, doch de nederige man keurde dien uitbundigen lof af. Zijn zoon Isbrand Millinga, ook genoemd Dr. Isbrand Millinga, huwde den 29 Nov. 1607 te Leeuwarden met Katharina Viersen, en begeerde bij uitersten wil van den 12den September 1648 ter aarde besteld te worden in het graf van Mr. Eko te Stiens. Zie Carolus, de reb. gest. Billaei, Lib. II, p. 107, Bor (die hem Eko noemt) N.O. B. VI, bl. 279, Winsemius, Chron, B. XVIII en XIX passim; B. Furmerii Hyperaspistes Apologiae S. Petri de origine et antiquit, Frisiorum ad U. Emmium, p. 17, 18. Te Water, Verb. der Edelen, D. II, p. 485-487; Scheltema, Staatk. Nederl.; Kobus en de Rivecourt; over het geslacht, Chr. v.h. Hist. Genoots. te Utrecht (Reg.). [Johannes Ysbrands] YSBRANDS (Johannes), zoon van Heeronymus Ysbrands, werd in 1621 te Groningen geboren. Na den dood van zijn vader, hertrouwde zijn moeder Hylkje Noord- {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} doorn met Tobias Iddekinghe, die hem voortreffelijk opvoedde. Te Groningen werd hij tot leeraar der wijsbegeerte en te Orleans tot meester in de regten bevorderd, waarna hij tot aanzienlijke ambten geroepen werd, terwijl hem de meeste stads- en staatscommissiën werden opgedragen. Zijne bekwaamheden muntten zóó uit in de Staten Generaal dat hem de ingewikkelste en belangrijkste zaken werden opgedragen en hij dagelijks bij Johan de Witt in achting steeg. In 1656 trok hij met Van Dorp, Goverd van Slingerland en de Huijbert naar het Noorden en hielp aldaar den vrede sluiten, vervolgens trok hij alleen naar den keurvorst van Brandenburg en keerde in 1659 terug. In 1665 bekleedde hij een buitengewone zending naar den koning van Zweden en in 1667 werd hij gebruikt tot den handel over het drievoudig verbond. In 1673 begaf hij zich met van Beverningh, van Nassau Odijk en van Haren naar Keulen om over den vrede te handelen en later zette hij dezen handel, doch ook vruchteloos, te Nijmegen voort. Vervolgens werd hij tot gewestelijke ambten geroepen, die hij tot zijn dood in April 1679 met lof bekleedde. Als geleerd bevorderaar der geleerden en ijverig bezorger van de Groninger Akademie werd hij bijzonder geprezen in een programma door den hoogleeraar Henricus Eijsonius uitgegeven, die hem ook wegens zijne beminnelijk en zedelijke hoedanigheden prees. Hij huwde Anna Staakmans. Zie Wagenaar, V.H. d. XII, blz. 185 393. D. XIV, bl. 245, 369; Scheltema, Staatk. Nederl.; Verwoert, Kobus en de Rivecourt. [Willem Jansz. van IJserveer] IJSERVEER (Willem Jansz. van), vermaard rederijker uit de laatste helft der 16de eeuw. Men vindt zijne poëzy o.a. in Der Redenrijcke Constliefhebbers stichtelycke Recreatie Leijd. 1599, en in de Rederycker stichtige t' samenkomste te Schiedam, in 1603. Zie Witsen Geijsbeek B.A.b. Wb. D. VI bl, 560. [P van IJsel] IJSEL (P van) schreef: Over Psalm CX. Noodlot van de kerke des Nieuwe Testaments Arnh. Zie Abcoude, bl 218. [A.A. Yske] YSKE (A.A.), vurig aanhanger van Willem V, behoorde tot de uitgewekenen in 1795. Hij overleed als gepensioneerd majoor der infanterie den 20 Maart 1857 in den ouderdom van bijna 92 jaren te Apeldoorn. Hij schreef in de Navorscher over de toedragt van de invasie door verscheiden officieren in 1792 beproefd, ten einde een diversie {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} te Geven ten voordeelen van de beproefde landing in hetzelfde jaar in N. Holland. Part. ber. [Elias van IJsendijk Jr.] IJSENDIJK (Elias van) Jr., dichter van Gedachten bij het graf van J.C. Mohr. Zie Heringa, Ned. dicht., bl. 88. [Ch. van der IJssel] IJSSEL (Ch. van der), lid van het schilderscollegie te Utrecht in 1778. Hij schilderde behangsels en andere onderwerpen tot huisraad, en wist losse platte uitgezaagde voorwerpen zoo bedriegelijk te schilderen dat er velen door bedrogen werden. Ook schilderde hij decoratiën met zinnebeeldige onderwerpen. Zie Gedagtenis van de Utrechtsche Akademie gevierd in Juli 1766 bl. 102; Kramm. [Ysendoorn] YSENDOORN. Zie ISENDOORN. [IJsenhout] IJSENHOUT, bekwaam glasschilder te Gouda, wien het eerst de zorg voor de Goudsche glazen, na den dood der gebroeders Grabeth, werd toevertrouwd. Zie Kramm, Goudsche glazen, bl. 61. [P.H. IJserman] IJSERMAN (P.H.) schreef: Algemeene gronden der Nederduitsche Taal- en Spelkunde, gevolgd naar de Rudim. der Maatsch. tot Nut van 't Algemeen. Amst. 1803 2de dr. Onderwijs in de vervoegen der werkwoorden van de Fransche taal, Amst. 1811 2 stukjes. [Gijsbrecht van IJsselstein] IJSSELSTEIN (Gijsbrecht van), zoon van Arent van IJsselstein, maarschalk en rechter in den lande van den bisschop van Utrecht, weigerde in 1297 aan Graaf Jan van Holland krijgsvolk op zijn slot te IJsselstein te leggen om den bisschop te beoorlogen. De Graaf hierover vertoornd, deed Gijsbrecht vangen en zijn slot IJsselstein belegeren, 't welk door zijne vrouw Bertrade of Beatrix jaar en dag verdedigd, maar eindelijk bij gebrek van voorraad overgegeven werd, op voorwaarde dat de helft der bezetting daar 't lot op vallen zou, aan den wil des graven zou gelaten worden. Deze deed hen alle onthoofden en schonk de heerlijkheid aan zijn gunsteling Wolphard van Borselen. Naderhand gaf Willem de Goede, graaf van Holland in 1308, ter bede van Guido van Henegouwen bisschop van Utrecht, de heerlijkheid weder te leen aan Gijsbrecht en aan Arent zijn zoon, bij opvolging, als oudste, en aan diens nakomelingen, zelfs inde vrouwelijke linie. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Zie v.d. Chijs, de Munten der bisschoppen van Utrecht, Wagenaar, V.H., D. III, bl. 113; Kok (Tegenw. Staat v. Holland; van Leeuwen Batt. Ill. bl. 996-999, Hist. Utr. Chr. I (Reg.) (over het geslacht). [Alexander IJsselstein] IJSSELSTEIN (Alexander), natuurlijke zoon van Maximiliaan van Egmond, Graaf van Buren en IJsselstein, nam in 1566 deel aan het Verbond de Edelen, en droeg het Geuzeteeken aan een rooden sluijer om den hals. Hij huwde Agnes van Haeften, vrouw tot Gameren, zuster van den bondgenoot Dirk van Haeften. Zie Te Water, Verb. d. Edelen, D. III bl. 400; D. IV; bl. 459; G.v. Hasselt, Onuitg. stukken, d. I bl. 310; Wagenaar, V. H; D. VI, bl. 125; D. VII, bl. 196; Verwoert; Kobus en de Rivecourt. [Christoffel of Stoeffel van IJsselstein] IJSSELSTEIN (Christoffel of Stoeffel van), door bastaardij afstammeling van Willem van Egmond, heer van IJsselstein. Hij onderteekende het verbond der Edelen, en stond van 1572 tot zijn dood toe in verstandhouding met Willem I. Hoe slecht hij bij de Spaanschen te boek stond, bleek uit het verbod van Elisabeth, Koningin van Engeland, om in haar rijk te mogen komen. Bij de Nassauschen daarentegen viel hem eer en aanzien ten deel. Hij was gouverneur van Heusden, Venlo en Geertruidenberg, in welke laatste stad bij dien post bekleedde tot 1574. Hij begaf zich als kolonel over zes vaandels, volgens bekomen last, naar Amsterdam om die stad aan de Spaanschen te ontweldigen. Ook liet hij zich in 1581 door die van Overijssel bewegen om een aanslag tegen Goor te beproeven. Deze onderneming liep echter ongelukkig af. Hij overleed, volgens sommigen, in dienst van koning Hendrik IV van Frankrijk, in 1595. Hij liet drie zoons na bij Magdalena van Alendorp. Zie V. Leeuwen, B.I. bl. 950; Ferwerda, Geslachtl., d. I, st. 2, d. II st. 1; van Meteren, B. III, bl. 59; Le Petit, Chron. lior. XI p. 305; Bor, B. XI, bl. 313 (910); B. XIII, bl. 3 (900 921), 23 (949) B. XVI bl. 41 (285). Te Water, Verb. d. Edel. D. III bl. 401-402; Verwoert; Kobus en de Rivecourt. [A.P. van IJsselstein] IJSSELSTEIN (A.P. van) leefde in het laatst de 18de en begin der 19de eeuw. Hij beoefende de Nederlandsche poezij en gaf blijken van zijn talent in de Kleine dichterlijke handschriften. Zie v.d. Aa, N.B.A.C. Wb. [A.F. IJsselstein] IJSSELSTEIN (A.F.), een franschgezinde Hollander, of fortuinzoeker, die echter meesterlijk stillevens schilderde. De koninklijke akademie te Schleisshem bezit van zijn penceel een doode haan op een tafel. Hij leefde in 1672 te Utrecht. Zie Kramm. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} [C.H. van IJsselstein] IJSSELSTEIN (C.H. van), waarschijnlijk broeder van den vorige, beoefende ook de Nederd. poezij en gaf als drie proeven er van in de genoemde Handschriften. Zie v.d. Aa, N.B.A.C. Wb. [Willem Reynier van IJsselstein] IJSSELSTEIN (Willem Reynier van), den 8 December 1766 te Delft geboren, werd in Mei 1792 als predikant te Cellaershoek bevestigd en bleef daar tot zijn dood, schoon hem drie andere standplaatsen werden aangeboden. Hij besteedde veel tijd tot het zamenstellen van oorspronkelijke of tot het vertalen van uitheemsche werken, die echter alle zonder zijn naam het licht zagen, uitgenomen eene redevoering door hem op de algemeene vergadering van het zendeling genootschap gehouden in 1825, en in de Vaderl. Letteroef. 1825 opgenomen. Hij overleed den 27 November 1831. Zie Brans, Kerk. reg.; Glasius, Godgel. Nederd.; Boekzaal, Julij 1832, bl. 127 verv. [Frédéric d Yve] YVE (Frédéric d'), abt van Maroilles, vierde zoon van Arnold d'Yve, ridder, heer van Ramès, behoorde tot den vierden tak van het aanzienlijk geslacht van Yve. Hij was abt van Maroilles in Henegouwen, eene beroemde abdij, gesticht in 667 en gelegen onder het kerkelijk gebied van Kamerijk. Een man van groote bekwaamheden in staatszaken zijnde, werd hij door de Algemeene Staten daartoe meermalen gebezigd, vooral bij gelegenheid der onderhandelingen tusschen de Staten en Don Juan. In het vervolg werd hij een der afgevaardigden, die, van wege de Algemeene Staten, den aartshertog Matthias tot landvoogd aannamen, en eindelijk werd hij in 1579 tot de vredehandeling te Keulen als een der vertegenwoordigers der natie verkozen; doch toen deze mislukte en een groot deel der zuidelijke gewesten zich met den koning verzoend had, bleef de abt eenigen tijd in Duitschland achter, verliet kort daarna de zijde der Staten en keerde onder de gehoorzaamheid des konings terug. Hij was zeer verkleefd aan den prins van Oranje en bevorderde diens verheffing tot ruwaard van Brabant. Vele zijner landgenooten namen dit zoo kwalijk op, dat men zwarigheid maakte hem in het verbond der Malcontenten op te nemen. Parma zag echter in belang des konings de zaak beter in; d'Yve teekende in 1577 de Unie van Brussel. Zie No. 6 des Pays-Bas, T. VI, p. 178; Wagenaar, V.H., D. VII, p. 154, 178, 181, 315 en de door hem aangeh. schrijvers; J.C. de Jonge, Unie van Brussel, bl. 97; Not. der Algem. Staten, 1576-1578. [Henry d' Yve] YVE (Henry d'), ridder, heer van Yve (tusschen de Sambre {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} en de Maas) en van Neufville, was de derde zoon van Jan, heer van Yve en Breangies, en van Josina de Grysperre, dochter van Willem van Grysperre, heer van Eeghem, schepen en burgemeester van het vrije van Brugge. In 1577 teekende hij de Unie van Brussel, en in 1598 was hij luitenant-generaal van Namen. Zie No. 6 des Pays-Bas; Suppl, VI, p. 169, 185 (over het geslacht); J.C. de Jonge, t.a. p, bl. 130. [Pieter IJver] IJVER (Pieter), een graveur, te Amsterdam, was een leerling van B. Picart, en dreef van 1730-1770 een uitgebreiden kunsthandel. Hij leverde een vermeerderde en verbeterde beschrijving der etswerken van Rembrandt op den Catalogue raisonné etc. par Helle et Glomy. Paris 1751. 8o., onder den titel: Supplément ou Catalogue raisonné de M.M. Gersaint, Helle et Glomy etc. Par Pierre IJver. Amsterd. 1756. 8o. Hiernaar heeft Bartsch zijn vermaarden, geheel omgewerkten Catalogue de l'Oeuvre de Rembrandt Vienne 1797. 2 vol. 8o. uitgegeven. Een Supplément van den Chevallier De Claussin volgde en dadelijk daarop eene door hem bewerkte geheel nieuwe uitgave, Parijs 1824-1828 in 8o., om het werk van den verdienstelijken Bartsch te verdringen. Zie Nagler; Immerzeel; Kramm. [Jan IJver] IJVER (Jan), zoon van den vorige, omstreeks 1747 te Amsterdam geboren, beoefende mede de kunst, verkreeg een zeldzame kunstkennis, maakte zich als makelaar in dit vak een beroemden naam. Hij liet een keurige en rijke verzameling prentkunst na, die den 26sten Maart 1816 te Amsterdam verkocht werd. Zijn portret bestaat. Zie Kramm. [A. IJves] IJVES (A.) gaf in het licht een werk over de Ziektens der oogen. Leyd. 1738. 8o. Zie Abcoude, Naamr., bl. 418. [Pierre Yvon] YVON (Pierre) werd in 1646 te Montanban, waar de beruchte Jean de Labadie het predikambt bekleedde, geboren. Waarschijnlijk leerden zij elkander aldaar kennen. Na voleindigde studiën te Genève volgde Yvon hem naar Holland en van daar naar Zeeland en was aldaar tot zijn vriend er het leeraarsambt bij de Waalsche Gemeente te Middelburg bekleedde. Onafscheidbaar aan elkander verbonden, volgde hij Labadie ook naar Friesland, zette zich te Wiewerd neder en werd na Labadie's dood (1674) het hoofd der Labadisten, en door zijn huwelijk met een der vier zusters Sommels- {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} dijk, aan welke Wiewerd toebehoorde, heer van die plaats. Hij overleed in 1707. Hij schreef: Deux ennemis amis on preuve de l'accord des sentiments de Louys Wolzogue. Amst. 1669 8o. Examen der XXI Artikelen rakende de Staet der ordinaire gereformeerde kercken. Herv. 1672. 8o. Essentia religionis christianae patefacta, seu Doctrina plena et genuina foederum Dei omnium, imprimis vero novi et evangelici, ab antiquo Israelitico essentialiter distincti, et cum gratia regeneratione et sanctitate semper conjuncti. Altona 1675. 8o. Kurtzer Begriff underschiedlicher gotllosen und irrigen Reden und Sätze, so sich befinden in A. Bouringnon zwey Büchern; Licht de Welt und Grabe der falschen Theologie, Altona 1673. 8o. Wahre und reine Lehre von der Praedestination. Ibid. 1673. 8o. Tractat van de rechtveerdigmaking door 't Geloove. Amst. 1673. 8o. De la prédestination et de la grâce, poème chrètien. On y a joint, pour l'affinité de la matière, le poème de Saint Prosper contre les Ingrats avec une description de la grace d'Adam et de celle de J. Chr. second Adam, et selon les sentimens et les paroles de Saint Augustin 1680, 4o., ook in het Latijn als appendix van een Epistola de Praedestinatione et gratia ad S.R. August. Confess. theolog. Amst. 1681. 12o. Epist. de Sabbatho Christianorum perpetuo. 12o. Petit Catechisme, en franç. et en flamand, 2e edit 1681. 8o. L'impièlé convaineue en deux traitez, dont le prem er établit l'existence de Dieu et le second contient la défense de l'E S par la réfutation du livre de Spinoze nommé Traité theologique politique. Amst. 1681. 8o. Impietas convicta a Petro Yvone Pastore Eccles. Reform. quae ex mundo retracta Wiwerae in Frisia. Amst. 1681. Emmanuel ou la connoissance du Seigneur Jésus, selon divers de ses principaux états en cinq traittez. Amst. 1681. 12o. L'Homme pécheur ou la connoissance véritable de Soy même, selon tous les caractèrès du vieil Adam, en trois livres. Amst. 1682. 8o. Voye au ciel ou Traitté de la prière. Amst. 1682. 12o in 't Holl. 1682. 12o. Fidelle narré des Etats et des dernières paroles et dispositions de diverses personnes que Dieu a pris à soy du milieu de l'Eglise reformée recueillis à Wiewert en Frise. Amst. 1682. 12o in 't Holl. Amst. 1681. 12o. {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Explication de la parabole de l'yvraye. Amst. 1683. 12o. Leere van den heyligen Doop. Amst. 1683. 8o. Preservatio tegen de verleiding. Amst. 1684. 8o in 't Fr. vertaald. Franckf. 1687. 12o. Idée de la vraye religion. Amst. 1684. 12o. Ontdekking van de ware Religie uit het Fr. Amst. 1684. Ontdecking van de ware Religie en van de verscheyde Merktekenen of Eygenschappen der selve onder 't Oude en Nieuwe Verbont, door P. Yvon. Herder der Gereform. en van de werelt afgesonderde Gemeynte, vergadert tot Wiewert in Frieslant. Uyt het Frans vertaalt. Amst. 1864. kl. 8o. Preservatyf tegen de verleyding in ses Tractaten, nevens de bevestiging der Waarheden daerin behelst, door 't onderzoek van 't gene D. Brakel daer tegen ingebracht heeft en de verantwoording van sijn brieven, enz. Amst. 1684. kl. 8o. Le Mariage Chrétien, la sainteté et ses dévoirs, selon les, sentimens de l'Eglise Reformée, rétirée du monde et récueillis en partie maintenant à Wiewert. Amst. 1685. Les ornemens mondains ou le luxe du siècle condamné par l'E.S. et les premiers pères de l'église. Amst. 1685. 12o. La porte du Christianisme. Amst. 1685. 8o. Het heylige voor de heyligen. Amst. 1687. 8o. Besluit van de schriften tegen W. Brakel. Frankf. 1687. 12o. W. Brakels onbillike en verkeerde handelingen openbaaret. 8o. Wiedergebohren oder kein Christe. Handbüchlein des Gottseligkeit. 12o. Over 't Nagtmael. Amst. 1867. Boetvaerdige mensch. Amst. 1688. 12o. Wahre und seligmachende Erkänntniss. Gottes und Jesu-Christi. Amst. 1869. 12o. Caracètre de la vicille et de la nouvelle alliance. 1702. 8o. in 't Holl. Rott. 1704. 8o. Idée générale, ordre et dénouement de l' Apocalypse. Rott. 1706. 8o. Actes publiés tam politiques, qu' ecclesiastiques, faits et données en temoignage de bonne conduite et vie des Sieurs J. de Labadie et Yvon. Amst. 1669. Oprecht verhael van het leven, en gedrag en gevoelen van wijlen den Heer J. de Labadie uit het Fr. vertaald. Ald. 1754. Examen der 21 artikelen rakende de gemeenschap der Gereform. kerken. Generale aanmerkingen over het boek van Koelman. Leere des H. Doops. Getrouw verhael van den Staet en laetste woorden en dispositiën van Du Lignon. De Tabernakel Gods ontdekt of de ware en rechte leere van de kerke. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Den regten aard van 't Oude en Nieuwe Verbond en weg des vredes. Amst. 1704. 8o. Over het geloof. Rotterd. 1707. Zie La France Protést.; Bibliogr. Univ.; Catalogue de la Bibliotheq. Walonne à Leyde; Nouvelle de la Republiq. des Lettres. Nov. 1685; Glasius, Godgel. Nederl.; Kok, Nieuwenhuis, Verwoert, Kobus en de Rivecourt en alle schrijvers die onder het art. Labadie genoemd zijn. [Jan van Hangest-Genlis gezegd d' Yvoy] YVOY (Jan van Hangest-Genlis gezegd d'), ter onderscheiding van zijn broeder Jan van Hangest-Genlis, gezegd de Jonge Genlis, zoon van Adriaan van Hangest, Heer van Genlis, ridder, raad en kamerling van den koning van Frankrijk en van Claude du Mas, broeder van François, de partij der Hugenoten in Frankrijk toegedaan, werd na diens dood (te Straatsburg 1569), heer van Genlis, doch zonder die heerlijkheid te bezitten, wijl hij zich openlijk onder de Hugenoten had geschaard. In 1562 verdedigde hij Bourges 20 dagen tegen de troepen des konings. Eindelijk gaf hij die stad (men wil door vleijerijen van 't hof gewonnen) over. Weinig tijd daarna voegde hij zich weder bij de Hugenoten, en vertrok naar de Nederlanden, waar hij den prins van Oranje belangrijke diensten bewees, zich in 1570 voor hem van Valenciennes meester maakte, en door zijne relaties onder de protestanten van Frankrijk en den naam, dien hij in het leger van den prins van Condé had verkregen, bragt hij veel toe tot vermeerdering van diens leger. In 1572 begaf hij zelf zich met graaf Jan van Nassau naar Frankrijk, om onderstand van troepen te bekomen, waarin hij zoo slaagde, dat hij nog in hetzelfde jaar met eenig volk kwam afzakken tot ontzet van Bergen in Henegouwen, dat door de Spanjaarden werd belegerd. Doch door de geheime intrigues van het Hof van Frankrijk, ter verdediging van het Protestantisme, werd hij er het eerste slachtoffer van, als een voorbode van den daarop gevolgden St, Bartholoméusmoord. Door trouwlooze gidsen bij een hinderlaag der Spanjaarden geleid, verliet hem een deel van zijn volk, en werd hij gevangen genomen, naar het kasteel van Antwerpen gevoerd, en aldaar vermoord. Hij huwde in 1562 te Bourges Johanna van Boucard, dochter van François, Ridder, Heer van Boucard, Grootmeester der Artillerie van den Prins van Condé en van Maria de Martigny. [Nicolaas van Hangest-Genlis, gezegd d' Yvoy] YVOY (Nicolaas van Hangest-Genlis, gezegd d'), zoon van den vorige, volgde het voetspoor van zijn vader en oom, en diende onder Prins Maurits in de Nederlanden. In 1600 was hij kapitein en bragt hij veel toe tot de overgave der {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} forten Crèvecoeur en St. Andries, commandeerde vervolgens in de Willemstad, was in 1629 kolonel, en overleed in 1635 of 1636. Hij werd in de Herv. kerk te Willemstad begraven met zijne wapen en dat zijner vrouw op zijn grafzerk. Den 20sten Julij 1643 overleed zijne huisvrouw Geortruyd van Gladbeeck, dochter van Tieleman van Gladbeeck en van Josina Coopmans. Het huwelijk werd 20 Mei 1619 gesloten. [Maximiliaan van Hangest-Genlis, gezegd d' Yvoy] YVOY (Maximiliaan van Hangest-Genlis, gezegd d'), zoon van den vorige, werd den 14den Junij 1621 geboren en gedoopt. Reeds vroeg was hij kapitein in dienst der Staten der Vereenigde Nederlanden, werd vervolgens door den Prins in zijn Prinsdom Oranje gebruikt, en was aldaar in 1660 luitenant-gouverneur, onder den gouverneur en kapitein generaal grave van Dhona. In 1666 werd hij ingenieur en inspecteur-generaal over al de domeinen van het huis van Oranje. In 1664 droeg de republiek van Genève hem het versterken en verbeteren dezer stad op, vereerde hem met een gouden, ter zijner eer geslagen penning en gaf hem en zijne wettige afstammelingen het burgerrecht der stad. In 1673 werd hij aangesteld tot kwartiermeester-generaal der legers van de Staten der Vereenigde Nederlanden, en onderscheidde zich bij het beleg van Grave, tengevolge hiervan schonk de prins het pensioen dat hij en zijn vader op de Domeinen van Bourgondië had, ook na zijn dood aan zijn gemalin, en de survivance zijner compagnie op een zijner twee zonen met de dadelijke aanstelling tot kapitein voor den oudste, Thomas Frederik, toen tien jaren oud. Ook stelde hij hem aan tot Kanunnik in het kapittel van Wijk te Duurstede; de Staten vereerden hem met een geschenk van f 3000. Hij was kwartiermeester-generaal van de legers, kolonel van de infanterie, inspecteur-generaal van 's Lands fortificatiën, commandeur van Schenkenschans toen hij, op zijn terugreis uit Zwitserland, in zijn jagt voor Keulen, den 14den of 24sten December 1686, overleed. Hij werd te Schenkenschans begraven. Hij huwde den 20sten Junij 1660 op het kasteel van Oranje Henriëtte Brouërs, dochter van Thomas Brouërs, kommandeur dezer op het kasteel van Oranje en van Maria Bouchat. Zij overleed te Nijmegen 10 Jan. 1699. [Gaspard Samuel van Hangest-Genlis, gezeg d' Yvoy] YVOY (Gaspard Samuel van Hangest-Genlis, gezegd d') zoon van den vorige, geboren en gedoopt te Genève den 24 Sept. 1667, klom in staten dienst op tot kolonel van de infantcrie in kommandeur van Crevecoeur en kwartiermeester- {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} generaal. Hij huwde 18 December 1713 Magdalena van Voorburg, dochter van Jan van Voorburg, hoofdschout van Rotterdam en Johanna Tromp. Hij stierf 14 Jan. 1729 kinderloos, Zijne weduwe hertrouwde met den baron Reck von Muhlhausen. [Fredrik Thomas van Hangest-Genlis, gezegd d' Yvoy] YVOY (Fredrik Thomas van Hangest-Genlis, gezegd d') broeder van den vorige, Heer van Bijnderen en Spreeuwestein, werd den 18den Februarij 1663 te Genève geboren, was reeds kapitein op zijn tiende jaar, werd in 1704 kolonel van een regement infanterie, in 1709 generaal-majoor, in 1712 gouverneur van het land en de stad Quesnoy, voor de Staten der Vereenigde Nederlanden. Hij verdedigde deze stad, ofschoon de werken bij het laatste beleg veel hadden geleden, met dapperheid tegen de Franschen, zoodat hij gedurende het beleg papieren noodmunt met zijn wapen moest laten slaan. In 1715 werd hij commandeur van 's Hertogenbosch en onderhoorige forton, in 1718 kwartiermeester-generaal van de legers van den Staat. Hij overleed te 's Bosch den 24 October 1727 en werd in de kapel tot Nieuland begraven. Hij huwde den 11den December 1705 Johanna Alida van der Horst, dochter van Pieter van der Horst, advokaat fiskaal van de admiraliteit te Rotterdam en van Alida Maria Kievit, overleden te 's Bosch 14 October 1717 oud 35 jaren. Zie Bosscha, Verwoert, Kobus en de Rivecourt. [Maximiliaan van Hangest-Genlis, gezegd d' Yvoy] YVOY (Maximiliaan van Hangest-Genlis, gezegd d') zoon van den vorige, den 28sten Julij te 's Hertogenbosch geboren, werd in 1751 raad in de vroedschap der stad Utrecht en bekleedde wegens haar verscheidene zoo provinciale als stadscommissiën. Hij legde in 1781 zijn betrekking neder, overleed den 9den Maart 1785 en werd begraven in de St. Jacobskerk. Hij huwde Antonia Louisa de Leeuw, dochter van Daniël de Leeuw, Deken van het kapittel van St. Pieter te Utrecht en Cornelia Henriëtte van Wiede. Zie Kok, V. Woordeb. [Maximiliaan Louis Yvoy] YVOY (Maximiliaan Louis), zoon van Daniël Cornelis Egbert van Hange st-Genlis, kolonel van de kavalerie en Maria Sybilla Voet van Binssen, werd den 13den September 1774 te op Zandwijk bij de Bild geboren, diende in 1791 met rang van luitenant in het regement Holl. garden te paard en eindigde zijn loopbaan als hofmaarschalk van Prins Frederik, dien hij, als zijn adjudant vergezelde bij zijn verblijf aan de Hoogeschool te Leiden. Hij was {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} ridder en grootkruis van verschillende orden en lid van de Maats. v. Ned. Letterk. te Leiden. Hij overleed den 16den Mei 1840 in den ouderdom van 65 jaren. Zie Handel. d. Maats. v. Ned. Letterk. 1840. bl. 41. [Maximiliaan Louis van Hangest Genlis baron d' Yvoy van Mijdrecht] YVOY van Mijdrecht (Maximiliaan Louis van Hangest Genlis baron d'), zoon van Maximiliaan van Hangest gezegd d'Yvoy en Antonia Louisa de Leeuw, werd den 1sten September 1753 te Utrecht geboren, den 10den April 1778, luitenant-kolonel van de infanterie en kapitein-commandant in het regement Hollandsche garden te voet. Hij was, toen hij in September 1831 in den ouderdom van 78 jaren overleed, lid van den hoogen raad van adel, bekleedde behalve andere ridderlijke waardigheden die van kommandeur der orde van den Nederlandsche Leeuw. Ook was hij opperschenker en kamerheer van den Koning, lid der Maats. van Ned. Letterk. te Leiden en correspondent der tweede klasse van het Kon. Ned. Inst. ‘Hij was een edelman, zoo als er weinigen zijn, een waardig onderzoeker van oudheden en geschiedenis, een man van kunde en geleerdheid.’ Hiervan getuigen: Bijdragen tot de Historie van het verbond en de smeekschriften der Nederlandsche edelen van de jaren 1565-1567, in het eerste deel der Nieuwe werken van de Maats. v. Ned. Letterk. Later uitgegeven. Vermeerderd met eenige aanteekeningen en verrijkt met bijna alle fac-similes, door jonkheer G.J. Beeldsnijder. Voordragt van M.L. Baron van Yvoy van Mijdrecht, schrijver der twee brieven, geteekend Q.N. in den Alg. K. en L. bode 1826, No. 25 en 26 nopens het in dat weekblad, in de Weegschaal en in de onlangs uitgeg. twee brieven, over de Ridderorde der St. Jacobs Broederschap, geschreven door F.G. Baron van Lynden van Henmen. 's Gravenh. en Amst. 1828. 8o. Verh. ten betoog dat er in Holland, ten tijde van graaf Willem VI, geene ridderorde van den Tuin is ingesteld, noch aldaar of elders immer bestaan heeft. Amst. 1827). 4o. In Verh. der II Kl. van 't Kon. Ned. Inst. Dl. IV. Bekend is zijne medewerking bij het onderzoek over de wettige of onwettige geboorte van Witte van Haemstede, en zijne hulp verstrekt aan het Utrechtsche Groot Placaatboek door Musschenbroek vermeerderd. Minder is het bekend dat ook hij, nadat Willem I de handschriften en papieren van wijlen der pensionaris Heinsius had aangekocht, verzocht is die te lezen en het belangrijke vooral omtrent prins Willem den derden uit te geven. Zie Proces-Verbaal v.d. 25ste verg. v.h. Kon. Ned. Inst., bl. 20; {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Handel. d. Jaarl. vergad. v.d. Maats. v. Ned. Letterk. bl. 8, Kok; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk. D. II. bl. 44, 45, 50, 203. [Paul Engelberth, baron d' Yvoy] YVOY (Paul Engelberth, baron d') zoon van Daniël Cornelis Egbert van Hangest-Genlis en van Maria Sybilla Voet van Winssen, den 20sten Aug. 1776 te Utrecht geboren, werd lid der Ridderschap en Prov. Staten van Gelderland, secretaris van curatoren der Geldersche Hoogeschool en overleed te Amsterdam den 19den April 1843, oud 66 jaren. Zie Bouman, Gesch. d. Geld. Hoogesch. D. II, bl. 560; Kok. Z. [G.P. Zaagman] ZAAGMAN (G.P.) Abcoudo vermeldt van hem Spaense Tyrannie. Zie Aanh. bl. 240. [Martinus Zaagmolen of Saagemolen] ZAAGMOLEN of SAAGEMOLEN (Martinus), te Amsterdam geboren, leerling van Jan Luiken, was een middelmatig historieschilder en leermeester van Michael van Messcher. Zijne schilderijen zijn zeldzaam. In 1658 schilderde hij de Villing van Bragandinus, gouverneur der stad Fama Augusta. Deze schilderij gold 1767 te Delft op de auctie van J.A. van Konschot, f 36.75. Zie Nagler, Immerzeel, Kramm, Kobus en de Rivecourt. [J Zaal] ZAAL (J), graveur, van wien o.a. bekend is een Beerenjagt naar Snijders, in stouten en meesterlijken stijl, doch minder naauwkeurig in teekening. Zie Immerzeel. [Cornelis van der Zaan of Zaen] ZAAN of ZAEN (Cornelis van der) behoorde tot het Amsterdamsche geslacht van dien naam, dat zoo vele beroemde zeehelden heeft voortgebragt. Hij diende onder de Ruyter en Tromp als kapitein in den eersten oorlog met Frankrijk en den derden met Grootbrittanje, en geraakte o.a. met zijn confrater Cornelis Teyloos in gevecht met een eenige Britsche schepen (Sept. 1672). Hij nam ook deel aan den oorlog in het Noorden 1672-1677, sloeg de Zweedsche schepen bij Malmoe en ontving mede van den Koning van Denemarken een gouden keten en een penning met 's vorsten beeldtenis. Zie J.O. de Jonge, Gesch. v. Neerl. Zeewezen. D. IIb, bl. 268, D. IIIa, bl. 197, D. IIIb, bl. 78. {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} [Joris van der Zaan of Zaen] ZAAN of ZAEN (Joris van der) ontmoetten wij het eerst als kapitein in den eersten Engelschen oorlog, 1652-1654. In den aanvang van den oorlog had er een hevig gevecht plaats tusschen hem en een Engelsch fregat over het strijken der vlag, waarin hij de eer van het Gemeenebest mannelijk verdedigde. Dapper streed hij onder den vice-admiraal de Witte tegen Blake, niet minder in den driedaagschen zeeslag, waarin hij zijn leven verloor (1653). Hij was toen kommandeur. Zie J.C. de Jonge, t.a.p.D. IIa, bl. 38, 65, 88, D. IIIa, bl. 112. [Willem van der Zaan] ZAAN (Willem van der), een der moedigste zee-kapiteins, die schier alle groote zeeslagen van den eersten en tweeden Engelschen oorlog heeft bijgewoond, en vervolgens tot den rang van schout bij nacht bevorderd werd. Uit lagen stand geboren, had hij door ijver, naauwgezetheid en getrouwe pligtsbetrachting zichzelve den weg tot roem en eer gebaand en werd voor een der voortreffelijkste kapiteinen van 's lands vloot, door de Ruyter, die hem een onbepaald vertrouwen schonk, erkend. Meermalen naar de Middellandsche Zee gezonden, was hij telkens de schrik der Algerynen, Tunezen en Tripolezen, van wie hij onderscheidene schepen in den grond boorde of vermeesterde. De westkust van Afrika, was, gelijk het noorden van Europa, getuige van zijne onverzaagdheid, en hij was en bleef een moedig verdediger der Nederlandsche vlag, tot dat hem, strijdende voor de eer, hetzelfde lot trof, dat een zijner broeders (Joris) voor 16 jaren (1653) had ondergaan. Hij sneuvelde den 16den Maart 1669,in een zeeslag tegen drie Algerijnsche fregatten. De nagedachtenis van zulk een man verdiende vereerd te worden. Was hij door de admiraliteit van Amsterdam gedurende zijn leven 5 malen met gouden ketenen begiftigd geworden *), na zijn dood wenschte diezelfde admiraliteit een gedenkteeken ter zijner eere te doen vervaardigen, hetwelk zijn roem tot het nageslacht zou overbrengen. Op haar bevel en ten haren koste werd te Amsterdam in de Oude Kerk een praalgraaf opgericht †). Zie J.C. de Jonge, t.a.p.D. IIa, bl. 116, 228, 299-303, D. IIb, bl. 268, 457. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} [Willem van der Zaan] ZAAN (Willem van der), zoon van den vorige, kloekmoedig zeeman. Hij sneuvelde als zeekapitein in 1692, in een zeeslag tusschen 3 Fransche schepen, onder den ridder de Forbin. Zie J.C. de Jonge, t.a.p. D. IVa, bl. 371-384. [Simon van Zaanden] ZAANDEN (Simon van), waarschijnlijk uit het aloud geslacht van dien naam. Hij woonde te Haarlem en was daar zeer gehaat onder het volk. Toen tusschen de Hoekschen en Kabeljauwschen in 1377 een opschudding ontstaan was, liep zijn huis gevaar onder den voet gehaald te worden en een goed deel der Haarlemsche poorteren, die nevens anderen bevel gekregen hadden om onder de stedebanier, tot stilling van oproer op te trekken, weigerde zulks uit haat tegen van Zaanden. Ondertusschen groeidde het oproer aan, ontstonden er gevechten en werd er bloedgestort. Van Zaanden wierp meer dan 60 aanvallers uit de vensters. Hertog Albrecht verleende den poorteren, die geweigerd hadden op te trekken eerst in 1380 vergiffenis, doch die baldadig bij het oproer waren geweest, bleven van den zoen uitgesloten. Eenige jaren later werden van Zaanden en Willem van der Winde in een ander oproer omgebragt. Zie Goudsche Chron. bl. 111; Matthaei Anal. T. II, p. 701; Schrevelius, Haarl. bl. 238; van Mieris, Charterb. D. III, bl. 182, 261, 365, D. IV, bl. 111, 148, 339, 704; J. à Leydis, Libr. XXX, O. 64; Wagenaar, V.H. D. III, bl. 314, 315. [Willem van Zaanden] ZAANDEN (Willem van) was een der zaangezworene Edelen tegen het leven van Floris V en medepligtig aan het vermoorden van dien graaf. Na den moord had hij nevens anders een schuilplaats gezocht op het slot Kroonenburg. Bij de bemagtiging van dit slot door 's graven aanhangers en vrienden viel Willem van Zaanden in handen der Delftenaren, volgens anderen in die der Kennemers. Wagenaar verhaalt dat graaf Dirk van Kleef, 't slot vermeesterd hebbende, de edelen, die zich er op bevonden, gevangen nam. Hij begeerde dat hem hunne bewaring werd toevertrouwd, doch de Kennemers en Friesen stelden er zich tegen, grepen naar hunne wapenen en dreigden den dood aan elk, die hun de moorders durfde onthouden, zoodat de graaf, om 't volks woede te beteugelen, genoodzaakt was het van Velzen en van Zaanden over te geven. Het volk, de edelen in zijn magt hebbende, steide zijner woede geen maat meer. Velsen en Zaanden werden zoo vinnig aangetast en voortgesleept, alsof men ze levend wilde verslinden. Sommigen willen dat zij in deze razernij schielijk werden omgebragt. Melis Stoke vermeldt zulks ook: {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Gheraerde van Velsen ende Willem van Zaenden, Trecten di knechte ende taenden, Als of si se alle wilde eten En doden daer toe zuldi weten’. Men wil dat bij die gelegenheid het stamhuis van de van Zaandens onder den voet is gehaald. Zie Meles Stoke, uitg. van Huydecoper. B.V. bl. 375; Scriverius, Oud Batav. bl. 279; Wagenaar, V.H. D. III, bl. 90; Hoogstraten, Kok, Verwoert, Kobus en de Riveconrt. [Hendrik Zaandijk] ZAANDIJK (Hendrik), dichter van gelegenheidsversen o.a. bij het afsterven van W.C.H. Friso in Aanhangsel op de Dichtk. Cypresson. Hij bloeide in het midden der 18de eeuw. Zie v.d. Aa, N.B.A.C. Wb. [Mr. Remees Floris van Zaanen] ZAANEN (mr. Remees Floris van), lid der Vroedschap te Haarlem, was de eerste, die zijne mederaden voorsloeg, ‘of men uit aanmerking der bewegingen te Amsterdam, waar nu reeds verandering in burgemeesteren en raden gemaakt was, zijne hoogheid (Willem IV) niet behoorde te verzoeken om ook te Haarlem te voorzien in 't stuk der regering’ (1748). Zie Wagenaar, V.H. D. XX, bl. 301. [Zaenredam] ZAENREDAM. Zie SAANREDAM. [Zacharias] ZACHARIAS van Alkmaar, kunstschilder, die zich het meest buiten's lands ophield. Hij bloeide in de 16de eeuw en was een leerling van Kornelis Kornelisz. van Haarlem. Zie van Mender en Kramm. [Jan Zachariasz.] ZACHARIASZ. (Jan), zoon van Zacharias Janse (zie dat Art.), hielp zijn vader bij het vervaardigen van verrekijkers en deed later door diens uitvinding fraaije ontdekkingen aan den sterrenhemel, zoo omtrent de maan als den grooten beer, welker beschrijving en afteekeningen door hem aan Borellius zijn medegedeeld en door dezen koninklijken arts openbaar gemaakt. Zie P. Borellius, de viro Telescopii inventore, p. 28, 37-41; De la Rue, Gel. Zeel. bl. 308. [Zachtleven] ZACHTLEVEN. Zie SAFTLEVEN. [Zacut of Zacuto] ZACUT of ZACUTO, in 1575 te Lissabon geboren uit een edel en oud geslacht. Zijn overgrootvader Abraham Zacut was een geleerde jood te Salamanka geboren, uitmuntende in de kennis der chronologie, geschiedenis en astro- {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} nomie, schrijver van het boek Juchasin, een joodsche chronologie van de schepping tot 5260 of 1500. Hij werd in 1492 uit de staten van Ferdinand en Isabella verbannen. Zijn achterkleinzoon werd in den christelijken godsdienst opgevoed, en in het latijn en de fraaije letteren onderwezen. Hij bezocht de hoogescholen te Coimbra en Salamanka, waar hij in de philosophie en de geneeskunst werd onderwezen. Gedurende dien tijd verloor hij zijne ouders en geraakte daardoor in behoeftigen staat, doch hij zette zijne studiën met ijver door en werd aan de hoogeschool van Seguenza, doctor in de geneeskunde. Toen Koning Philips IV in 1625 bevolen had, dat alle Joden Portugal moesten verlaten, week ook Zacut, ofschoon hij zich uitwendig als christen had gedragen, hetzelfde jaar naar Amsterdam, waar hij zich liet besnijden, den godsdienst zijner vaderen omhelsde, en zich als arts neêrzette. Weldra was hij de geliefde arts van alle rangen en standen en vooral zeer gezien bij de armen, die hij regtelijk ondersteunde. Hij onderhield briefwisseling met de geleerdste mannen in Europa en overleed te Amsterdam den 21sten Jan. (o.s.) 1642, in zijn 62ste levensjaar. Hij schreef: De Medicorum principum historia libri sex. In quibus Medicinales omnes Medicorum principum historiae utili et compendioso ordine dispositae proponuntur, paraphrasi et commentariis enarrantur, disputationibus, dubiis et Auctoris peculiaribus observationibns, illustrantur. Quorum primus liber nunc primum in lucem exit. Amst. 1629. 8o. Ab auctore auctus 1637. 8o. Liber II in quo Medicinales omnes Medicorum principum historiae de Vitalium et Naturalium partium affectibus compendioso ordine proponuntur, enarrantur. Opus variâ et utili doctrina refertum. In eo principum placita a Neotericorum calumniis vindicantur. Amst. 1636. 8o. Liber III, in quo Medicinales historiae de Uteri, Genitalium et inferiorum partium affectibus describuntur et compendiose explanantur. Ibid. 1637. 8o. Liber IV, in quo Medicinales historiae de Febrium essentiâ, differentiis, causis, signis, prognosi et curatione affabre explanantur. Ibid. 1638. 8o. Liber V, in quo Medicinales historiae de Venenis, morbis venenosis et Antidotis, graphicè examinantur. Ibid. 1638. 8o. Liber VI, in quo Medicinales omnes medicorum principum historiae proponuntur, quae in superioribus libris certam sibi sedem non determinarunt. Ibid. 1638. 8o. Liber VII, de Medicorum principum historiâ, in quo proponitur curatio omnium morborum internorum. Addita est Pharmacopoeia et Introitus ad Praxin ejusdem. Ibid. 1641. 8o. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Liber VIII in quo proponitur curatio morborum, qua partes naturales et vitales infestunt. Ibid. 1641. 8o. Liber IX, in quo proponitur curatio maliebrium morborum. Ibid. 1642. 8o. Liber X, in quo proponitur curatio morborum qui vasa et corpus opprimunt, Ibid. 1642. 8o. Praxis historiarum Liber XI et ultimus. Ibid. 1642. 8o. Calculus non gigni in substantiâ, sed cavitatibus renum. Fernelii hallucinatio. Difficilis calculosorum curatio. Remedia praestantissima. Epist. ad Joh. Beverovicium. In Beverov. tract. de Calculo. L.B. 1638. 12o. Zacuti Lusitani, Medici et Philosophi praestantissimi operum. Tomus I. - Ed. postrema a mendis purgatissima. L.B. 1649. fol. m. portr. - Tomus II. Ibid. 1649. fol. De 2 volumina te zamen. Ibid. 1657. fol. 1667. 2 vol. fol. Hij liet in handschrift na: De Chirurgorum principum historiâ. De regimine principum. De juniorum medicorum erroribus. De Medicâ doctrinâ selectâ. Hippocratis et Galeni Epitome. Zie brief van J.J. Pontanus aan Zacut bij Matthaeus in Syll. Epist. Ep. 120; Zacuti vita ac Elogium, authore D. Ludov. Lemosio, Olysipponensi Autae Regiae Medico ord.; Bartolocci, Bibl. Rabb. I, p. 54-56; II, p. 807-811; Paquot, Mém., T. I, p. 200. [Rud. Zaff] ZAFF (Rud.), M.D. schreef: Bijzondere aanmerkingen over het goet en kwaat gebruik der geneesmiddelen. Leyd. 1746. 8o. Zie Abcoude, Tweede Aanh. bl. 173. [Johannes Zammees] ZAMMEES (Johannes) tooneeldichter. Hij gaf in het licht: De Moetwillige Bootgesel. Kluchtsp. Den laatsten druk. Amst. 1691. Zie Witsen Gijsbeek en Verwoert, bl. 569. [R. Zamoramas] ZAMORAMAS (R.) gaf in het licht: Kunst der zeevaart. Amst. Zie Abcoude, Aanh. bl. 240. [Mr. H. van der Zande] ZANDE (Mr. H. van der) gaf in het licht: De doorluchtige minnaar trsp. Amst. 1713. De dood van Elius Sejanus of Spiegel voor de vorsten guntelingen, trsp. Amst. 1716. Demetrius of strijd tusschen de liefde en het staatsbelang Ald. 1716. De ingebeelde dood, klsp. Ald. 1717. {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Zie Cat. d.M.v. Ned. Letterk. dl. 6, bl. 227; Witsen Geijsbeek, t.a.p. Verwoert. [Michiel van der Zande] ZANDE (Michiel van der). Deze Hollandsche kunstschilder woonde in het begin der 17de eeuw te Milaan. Zie Kramm. [Zanden] ZANDEN. Op een Catal. van 3 Mei 1741 komt van dezen schilder een landschap voor. [Mr. Willem van Zandfoort] ZANDFOORT (Mr. Willem van), steenhouwer te Haarlem, was in 1466 de vervaardiger van de beelden en in 1467 van de leeuwen, die aan het Raad- of Stadhuis aldaar werden geplaatst. Zie J. Koning, Verh. over de Boekdrukkunst, bl. 360; Kramm. [Franciscus Zandicus of Zantdijk] ZANDICUS of ZANTDIJK (Franciscus), geheimschrijver van Zierikzee, zijne geboortestad, sprak eene redevoering uit voor Karel V, toen deze vorst uit Afrika weêrkeerde. Zij werd ten tijde van Val. Andreas op het raadhuis aldaar bewaard. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg., p. 247; Foppens, Bibl. Belg., T. II, p. 600; Oudh en Gestigt. v. Zeel., bl. 94; Dela Rue, Gel. Zeel., bl. 204; Kobus en de Rivecourt. [Zandvoort] ZANDVOORT. Zie SANTFOORT. [Gerard Beukelsz. van Zanten] ZANTEN (Gerard Beukelsz. van) was een der gedelegeerde regters van Oldenbarneveld, Hoogerbeets en de Groot. Hij had zitting in het collegie van gecommitteerde Raden van Holland. Zie Wagenaar, D. XI, bl. 341; Verwoert. [Jan van Zanten] ZANTEN (Jan van), doopsgezind leeraar en arts te Haarlem, gaf in het licht: Historie van het Symbolum of Geloofsformulier der Apostolis met oordeelk. aanmerkingen uit het Eng. Haarl. 1708. Verhandeling van de genezing en verzagting der jigt door het drinken van melk, uit het Lat. van J. Jolacus. Ald. 1709. Het leven van Socrates. Uit het Fr. van Charpentier, Ald. 1710. Den ganschen plicht van een Christen. Ald. omstreeks 1715. Oorzaken van het verval der Christelijke godsvruchtigheid of eene onzijdige beschouwing van den christelijke godsdienst. Door den schrijver van den ganschen plicht van een christen. Ald. 1718. Verhandeling van Gods voorwetenschap en 's menschen vrije werking. Uit het Eng. Amst. Ook vertaalde hij Milton's verloren Paradijs. {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} In den twist tusschen den remonstrantschen leeraar Bremer en de doopsgezinden, vertaalde hij Aanmerkingen over den kinderdoop. Leid. 1741. Hij was bevriend met Schiju en spoorde dezen tot het schrijven van zijne Historia Mennonitarum aan. M. le Faucheur, Verh. over de uitspraak en gebaardemaking van eenen redenaar, alsmede P. Francius, bestieringen aangaande de uitspraak en gebaarm. enz. Uit het Frans en Latijn vert. door J.v.Z. Amst. 1741. 8o. Zie Paquot, Mém, T. II, p 469; Blaupot ten Cate, Gesch. d. Doopsgez. in Holl., D. II, bl. 37, 136; Glasius, Godgel. Nederl.; Cat. d. Bibl. d M.v.L., 163; III, 81. [Laurens van Zanten] ZANTEN (Laurens van) schreef een pendant van L. van den Bos', Treurtooneel der doorluchtige mannen: Treurtooneel der doorluchtige vrouwen, of op- en ondergang der vorstinnen en andere beruchte vrouwelijke personagien. M. pl. v.J. Luiken. Amst. 1699. 4o. Met voorr. van zijn zoon Abraham van Zanten. Ook gaf hij: Spiegel der gedenkweerdige geschiedenissen. Spiegel der gedenkweerdigste wonderen onses tijds sedert het jaer 1600 tot den jaere 1660. Amst. 1661. Zie Nav., D. V, bl. 248; D. VI, bl 127, 142. [Pieter van Zanten] ZANTEN (Pieter van), in 1746 te Leiden geboren, vestigde zich te Rotterdam, waar hij zeer goede portretten schilderde. Ook dreef hij kunsthandel en overleed in 1813. Zie Immerzeel. [N. Zas] ZAS (N.) is schrijver van een werkje Over den dauw der dieren en de Welle des waters. Rott. 1660. Ook beoefende hij de poëzij, gelijk zijn vriend Joncktijs. Zie v.d. Aa, N.B.A.C. Wb. [T. Zas] ZAS (T.) en J. Op den Akker vervolgden na den dood van J. Fereira in 1691 de Portug. bijbelvertaling, waarin deze gevorderd was tot het laatste hoofdstuk van den prof. Ezechiel. Op den Akker bragt ook de Psalmen in het Port. over en mogt de invoering er van tot kerkgebruik, 13 Mei 1695 zien (Bnd. 15, 16). [Zasius] ZASIUS schreef eene Inleyding tot de ware wijsheid. 8o. [Lucas Zasius] ZASIUS (Lucas), ‘rectoir in de vermaerde schole tot Woerden,’ gaf in het licht: Borgerlücke Huys-houdingh, blij-eindigh spel. Rott. voor Corn. van Damme. 1628. 4o. Zie Cat. d. Maats. v.N.L., D. I, bl. 221. {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} [R. van Zassen] ZASSEN (R. van) schreef: Nuttig historisch verhaal van een waaragtige bekeering. Rott. 1729. 8o. Zie Abcoude, Naaml., bl. 419. [Petrus Zaunslifer] ZAUNSLIFER (Petrus), geboortig van Oostzaan, zoon van Johannes Albertus Zaunslifer (van 1672-1678 predikant te Oostzaan) en kleinzoon van Otto Zaunslifer (geboortig van Brunswijk-Solms, als predikant van Amersfoort naar Groningen beroepen 10 Dec. 1645 en aldaar 3 Oct. 1678 overleden) werd student te Leiden 27 Junij 1695, in 1702 predikant op 's lands vloot onder den vice-admiraal van der Goes, en op den 10den Oct. 1707 door zijn broeder Otto Zaunslifer (predikant te Arnhem, vroeger te Overschie en te Heusden) tot predikant te Zoelen bevestigd. Naar Vianen beroepen, hield hij te Zoelen den 19den Sept. 1717 zijn afscheidsrede. Van Vianen vertrok hij in 1724 naar Amsterdam, waar hij den 24sten Dec. van dit jaar bevestigd werd en op den 18den Mei 1739 overleed hij in den ouderdom van 62 jaren. De lijkrede is door zijn ambtgenoot Leonard Beels over hen gehouden. Zijn eenige zoon Johannes, in 1733 tot predikant te Berkwoude beroepen, stierf nog voor zijne bevestiging. Hij is als schrijver van godgeleerde werken en dichter bekend door: Gods kerk getroost en behouden over Ps. 23. 1711. 8o. Messias voorloopers, Boetstemme en doop aan de Jordaanstroom over Matth. 3. 1713. 8o. Tafereel der overdeftige zinnebeelden, gemaeckt naer de Deuchden, Ondeuchden, Gemoetsdriften der menschen, straffen Godts en zegeningen. Amst. 1720. 8o. Voorrede voor A. Bijnaeus, Geboorte en besnijdenis Christi. Amst. 1739. 4o. In hands. Dagverhaal eener seer aanmerckelijke reyse naar Spangien en Higos, enz. Zie Kist en Moll, Kerk. hist. Archief, D. II, bl. 452; Brans, Kerk. Reg., bl. 36; Gron. passieb., 1839, bl. 125; Nav., D. XVI, bl. 338, 365; D. XVII, bl. 13; Abcoude; v.d. Aa, N.B.A.C. Wb. [L. Leenders van Zavelen] ZAVELEN (L. Leenders van) te Deutikom behoorde tot de menigte dichters, die Lijktranen over den droevigen dood van Willem IV stortten. Zie v.d. Aa, N.B.A.C. Wb. [Mr. Adriaan van Zeebergh] ZEEBERGH (Mr. Adriaan van), zoon van Ludovicus van Zeebergh, predikant bij de hervormde gemeente te Gorinchem, werd aldaar den 3den Junij 1746 geboren, studeerde te Leiden in de regten en werd, na het verdedigen {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} eener dissert. de exhibitione et custodiis reorum, doct. in de regten, waarna hij zich als advocaat te 's Hage neêrzette, waar hij zamen woonde met den latijnschen dichter en advocaat Janus Grotius. Na een negenjarige praktijk werd hij raad en pensionaris der stad Haarlem, welk ambt hij den 2den December 1773, toen hij slechts 29 jaren oud was, aanvaardde. Hij bleef niet vreemd aan de woelingen na het jaar 1781 on werd in 1787 afgezet. Sedert wijdde hij zich aan de belangen van Teijler's stichting, waarvan hij sedert 1780 directeur was, die hij vooral na 1795 behartigde. Meermalen na dit jaar geroepen tot het vervullen van gewigtige bedieningen, wees hij die niet geheel af, en was vaderland en stad zijner inwoning in vele aangelegenheden zeer nuttig. Zulks werd door koning Lodewijk, die hem tot ridder van de unie en staatsraad in buitengewonen dienst verhief en door den keizer zelven, die hem tot ridder van de orde der réunie benoemde, erkend. hij overleed den 25sten September 1824. Zijn vrouw, Johanna Maria Kuits, dochter van burgemeester Anthonie Kuits, waarmede hij in 1776 gehuwd was, overleed in 1816 kinderloos. Hij was lid der Maats. v. Ned. letterk. Zie Handel. 1825, bl. 42; Kobus en de Rivecourt; Verwoert. [Abraham Lion Zeelander] ZEELANDER (Abraham Lion), in 1789 te Amsterdam geboren, behaalde in 1821 aldaar op stads teeken-akademie den hoogsten prijs, na reeds in 1814 dien bij de Maatschappij Kunst zij ons doel behaald te hebben. Van J.E. Marcus genoot hij onderrigt in de graveerkunst en sneed een aantal platen naar teeken- en schilderwerk van verdienstelijke meesters, bijv. een Binnenhuis naar G. Dou, 2 Landschappen naar Brondgeest, een Binnenhuis naar Noël, 2 Paarden naar Overbeek, 2 stuks naar Brondgeest en Teniers, 6 Landschappen met beelden naar eigene teekeningen. Ook komen fraaije prentjes van hem voor in den Nederlandschen Muzen-Almanak, en bragt hij de galerij van Z.M. Willem II in koper, een belangrijk bijvoegsel tot den beredeneerden catalogus van Nieuwenhuis. Hij was ridder van de orde van de Eikenkroon en overleed 15 Dec. 1856 te Amsterdam in den ouderdom van 67 jaren. Zijn portret, door H.W. Caspari, komt in het Prentwerk van J.E. Marcus voor. Zie Immerzeel; Kramm. [L. Zeelander] ZEELANDER (L.) is schrijver van: Vaste gronden van 't catholijk geloof, wegens het sacrament des Altaars, beweert tegen J.v.d. Honert. 8o. {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} en Vervolg der vaste gronden enz. tegen het antwoord van den Heer J.v.d. Honert. 2de deel. Gent 1747. 8o. Zie Abcoude. [Pieter de Zeelander] ZEELANDER (Pieter de), ‘zee- en scheepsschilder,’ voerde te Rome den bentnaam van Kaper. Zie Houbraken, D. II, bl. 441; Kramm. [A. Zeeman] ZEEMAN (A.) vervaardigde titels, vignetten, kleine afbeeld. van kastelen dorpen enz. o.a. voor C. Bruin, Z.H. en N.H. Arcadia, Amst. 1730, 1732. Ook heeft men een boekprent van hem: hoe zij (de Negers) visschen vangen, in den trant van Reinier Zeeman. Zie Kramm. [Enoch Zeeman] ZEEMAN (Enoch). Ofschoon geboren Hollander, bragt hij een groot deel van zijn leven als portretschilder te Londen door. Hij was in 1744 overleden. Ook zijn zoon Paul Zeeman beoefende dezelfde kunst, gelijk ook zijn broeder Isaak Zeeman, in 1751 overleden. Hij liet een zoon na, die schilder was. Zie Immerzeel. [Jacobus Zeemans] ZEEMANS (Jacobus) voer eerst ter zee, en was in 1720 organist en klokkenist te Breda. Hij vervaardigde ook de orgels te Voorschoten, Breda, de Leur en Leerdam. Zie Nav. D. XII bl. 18a. [Joost Zeeman] ZEEMAN (Joost), kunstschilder te Workum in Friesland. Kramm bezat eene door Veelwaard naar zijne teekening gesneden bewijs van Lidmaatschap van het dep. Workum der Maatschappij: tot Nut van 't Algemeen, 1801. Een aantal goede teekeningen van hem zijn in de Friesche kunstverzamelingen bewaard. Zie Kramm. [Nicolaas Zeeman] ZEEMAN (Nicolaas). Van dezen tooneeldichter bestaan twee dramas: De stomme schildwagt of bedrooge Minnaar; klsp. Amst. voor de liefhebbers 1759. De Bedrogen dokter of de spekdieven. Zie Witsen Geijsbeek t.a.p. D. VI, bl. 569; Cat. d. Bibl. v.N. Letterk. d. 16 bl. 227. [Reinier Zeeman] ZEEMAN (Reinier). Volgens Nagler en Kramm, niet in 1612 of 1616 te Amsterdam geboren. Hij heette eigenlijk {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Noom, doch hij noemde zich Zeeman wegens zijn vroeger zwerven op zee. Immerzeel vermoedt dat hij een tijdgenoot was van Willem van de Velde den Ouden, dewijl de vorm zijner schepen naar dien van de laatsten gelijken. Hij hield zich te Berlijn met schilderen bezig, doch moet ook te Amsterdam zijn gevestigd geweest, wijl daar prenten naar zijn teekeningen, den omtrek der stad voorstellende, voorkomen. De gezigten van sommige zijner prentjes zijn in Frankrijk genomen. En als schilder en als teekenaar en graveur had hij groote verdiensten. Bij Nagler vindt men al zijne prenten, 177 stuks, met al de verschillende adressen. Hij zelf heeft zijn beeldtenis geschilderd, waarnaar eene gravure door J. Faber is vervaardigd. Zie Immerzeel; Kramm; Nagler, Barts, Muller. [P. van Zeerijp] ZEERIJP (P. van), te Amsterdam geboren, vervaardigde de de volgende tooneelspelen in rijm: Arfleura en Brusanges, Droef- blij-eijndspel. Amst. 1646. De dood van Brutus en Cassius trsp. vert. op d' Amsterd. Schouwburg. Ald. 1633. Zijn zinspreuk was Niet al te rijp. Zie Witsen Geijsbeek, t.a.p. Cat. d. Maatsch. v. Ned. Letterk. t.a.p. [Jacob Zeeus] ZEEUS (Jacob), zoon van Adriaan Zeeus, burgemeester te Zevenbergen en Dirkje Verdoolten, werd aldaar den 14 Februarij 1636 geboren, ontving eene beschaafde opvoeding en toonde reeds op zijn tiende jaar smaak voor de dichten meet- en schilderkunst. Zijn vader besteedde hem te Dordrecht bij Arnold Houbraken, die hem min of meer met het werktuigelijke der poëzij bekend maakte. Van Dordrecht tehuis ontboden, verloor hij in 1699 zijne moeder. Nadat zijn vader kort daarop een tweede huwelijk had aangegaan, werd hij naar de Klundert gezonden om zich in de wiskunde te oefenen, waarin hij spoedig voldoende vorderingen maakte, om zijn examen als landmeter te kunnen doen. Na den dood van zijn vader, in 't begin van 1703, besteedde hem zijn stiefmoeder op het kantoor van hare schoonvader, den Procureur Voorhof, om de praktijk te leeren. In 1709 hertrouwde zij met Adriaan van Sprang, Burgemeester van de Klundert en trok met haren man derwaarts, terwijl Zeeus zich als Notaris en Landmeter te Zeven bergen neêrzette. Ondertusschen beoefende hij in zijne uren van ontspanning de poëzy en vormde tevens zijn smaak door het lezen van goede dichters. Ook geraakte hij in kennis met Pieter Nuyts, officier der vrijheid Etten, Leur en Sprundel, ook een beoefenaar der dichtkunst, die slechts een paar uren van hem af woonde. Beide vrienden bezoch- {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} ten elkander en hielde briefwisseling tot den dood van Nuyts, door wien hij ook kennis kreeg aan IJsbrand Vincent en andere leden van het Amsterdamsche Kunstgenootschap, Nil volentibus arduum, den Rotterdamsche boekverkooper Arnold Willes en andere dichters. Het eerste wat van hem, doch zonder zijn naam, verscheen was: De ongeblankette wereld. Schoon hij dit dichtstuk later verwierp, behelst het echter veel goeds en draagt blijken van 's dichters gelukkigen aanleg voor de satyre, waarin hij later zoo wel slaagde, blijkens zijne berijming van het derde Hekeldicht van Juvenalis en vooral uit zijn Wolf int Schaepsvel, dat in 1711 voor het eerst verscheen, en spoedig gedrukt werd. In 1713 verscheen die tweede druk en in 1737 nogmaals onder zijne overgeblevene Gedichten. Aan dat gedicht heeft Zeeus zijn meest vermaardheid te danken. Moedig trekt hij daarin te velde tegen de snoode huichelarij der geestelijken, het schandelijk priesterbedrog en de bedorven zeden der valsche godsdienstleeraars van vroegeren en lateren tijd. In 1721 (Zeeus was den 27 Nov. 1718, gestorven) gaf de Delfsche boekverkooper Regnier Boitet zijne gedichten met koperen platen, met een voorwoord van Poot en lofdichten van Henriette, Elisabeth en Katharina Johanna de With, A. Hoppesteijn, M. de Ruynschen en anderen in het licht, en in 1726 zijn vriend Arnold Willes te Rotterdam, zijne overgeblevene gedichten 2de dr. beide in 4o uit. Zijn tijdgenoote hielden hem voor een ‘Fenix der dichteren’. De Vries was met zijne poezy niet ingenomen, doch een ander meende dat hij een Nederlandschen Boileau had kunnen worden. Behalve de genoemde gedichten en Het IV Gezang uit het IIIden Boek van Horatius Flaccus, naar onze tijden geschikt en uitgebreit Rott. 1712 8o. het Derde Berispdicht in Nederd. Vaerssen toepasselijk uitgebreid en met aanteekeningen voorzien. Amst. 1710 schreef Zeeus nog Otto, Treurspel, Delft 1721. Minder bekend in zijn twist met P.A. de Huijbert, Heer van Cruiningen, die in de voorrede van zijn blijspel de Gewaande Artrologist had beweerd, dat Vondel het tooneel niet verstond en geen kennis had bezeten van de eenheid van tijd, plaats en geschiedenis, noch van andere regels, die voornamelijk in het treurspel moeten waargenomen worden, waarop Zeeus een dichtstuk schreef: De Zangberg in gevaar, bestaande in tien coupletten en waarin hij Vondel's eer verdedigde even als zijn vriend P. de Bye deed in een dichtstuk, De Zangberg buiten gevaar en A. Nachtegaal. De heer van Cruiningen vatte hier op vuur en nam den geesel der Satyre in de hand in den smaak van le Chef d'oeuvre d'un {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} inconnu, in een brief aan den geleerde en roemzuchtigen Dr. Chrisosthomus Metanasius, 's Hage 1715 *) en gaf in hetzelfde jaar De Zangberg ontzet. Versiert met Zeeuwsche lappen en een allegorisch plaatje onder den naam van L. van der Spits, waarin hij uit Zeeus gedichten alle oneigenaardige en verkeerde uitdrukkingen te pas bragt, en ten toon stelde, o.a. zijn ongelukkige vertaling van Juvenalis Satyra III van 207. ‘Et divina opus rodebant carmina mures, Terwijl de muren vast dien grooten rijkdom schonden, het woord mures in plaats van door muizen door muren vertalende waarvoor Zeeus nog scherper werd gehekeld in den Brief van Dr. Chr. Matanasius aan den vernuftigen Papirius Carpitanius. Wij kunnen te deze plaatse niet uitwijden over dezen Poëtenoorlog, waarin ook de Haes werd gewikkeld met zijn Knuppel onder de Hoenders en die met den dood van Zeeus eindigde. Zijn portret is door Jac. Houbrake gegraveerd. Zie Siegenbeek, Gesch. d. Nederl. Letterk.; De Vries, Gesch. d. Ned. Dichtk.; Levensbeschrijving vóór de Nagel. Gedichten; Witsen Geijsbeek, t.a.p.; Cat. d. Maatsch. v. Ned. Letterk.; Kok; Hoogstraten; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Huberts, Chron. Handl.; Muller, Cat. v. portr. [Cornelis de Zeeuw] ZEEUW (Cornelis de), geboren van Enkhuizen, diende als kapitein op 's lands vloot, en behaalde, door zijn betoonde heldenmoed, grooten roem. [Jacob de Zeeuw] ZEEUW (Jacob de), zoo genoemd naar de provincie zijner geboorte, leefde in het midden der XVde eeuw en verwierf wegens zijne geleerdheid, de priesterlijke waardigheid, voordat hij de daartoe vereischte jaren bereikt had. Tot prior van het nonnenklooster te Bajum aangesteld, nam hij dien post met onbaatzuchtigen ijver waar, doch haalde zich zoo den haat van R. Gabbinga, een edelman, op den hals, dat hij, op raad der zusters, het klooster verliet. Om aan zijne zucht voor de letteren te voldoen, begaf hij zich naar Leuven, legde er zich op de regtsgeleerdheid toe en, daarin den doctoralen graad verkregen hebbende, nam hij het bestuur der kerk te Sexbierum op zich, bezocht gedurig het klooster van Lidlum en maakte zich door zijn buitengewone milddadigheid {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} bemind. Op aanbeveling van den abt van Mariengaarde, koos men hem tot pastoor te Leeuwarden, doch de weelde en wulpsheid der burgers veroorzaakten hem zooveel smart, dat hij met verlangen naar de stille kloostercel uitzag. Hieraan werd voldaan door zijn verkiezing tot abt van het Praemonstratenser klooster te Lidlum. Hij maakte zich verdienstelijk door het van de groote schulden, waaronder het belast was, te ontheffen. Zijn zwak en waterzuchtig gestel noodzaakte hem zijn ontslag te nemen, waarna hij te Miedum zijn overige dagen sleet. Hij overleed in 1492, vermaakte aan zijn klooster 300 goudgulden, terwijl zijn lijk te Lidlum werd begraven. Zie Oudheden en gestichten van Vriesland, II, 195. [Lieve de Zeeuw] ZEEUW (Lieve de), te Enkhuizen geboren, kapitein op 's lands vloot, behaalde, door zijn dapperheid, grooten roem. Zie Brandt, Beschrijv. v. Enkhuizen: Verwoert. [Gerrit Zegelaar] ZEGELAAR (Gerrit) werd den 16den Julij 1719 te Loenen aan de Vecht geboren. Zijne ouders waren Hendrick Zegelaar en Johanna Terbrugge. Hij was stom en doof, even als zijne trouwe broeder. Hij werd geen onverdienstelijk schilder van binnenhuizen. Ook vervaardigde hij portretten en behangsels met groote figuren. Twee kabinetstukjes van zijn penseel, een haringvrouwtje en een meisje met een doos onder den arm, golden op de verkooping van Braamcamp f 213. Te Utrecht berustte van hem de 5 Zinnen, door figuren uit het burgerlijk leven voorgesteld. Hij woonde te Amsterdam. Hij huwde Maria van der Steen, in 1801 overleden; hij overleed te Wageningen den 24sten Junij 1794 en werd aldaar begraven. Hij schilderde zelf zijn portret. Zie Immerzeel; Kramm. [Jan Zegerman] ZEGERMAN (Jan), kunstschilder te Utrecht, in 1611 lid van het St. Lucasgild aldaar. Hij behoorde tot de commissie, die het Zadelaarsgild van het Schildersgild afscheidde. [Frans Zegers] ZEGERS (Frans), dichter uit de eerste helft der 18de eeuw. Men heeft van hem o.a. zinspr.: Virtus vincit omnia. De triomferende deugd, of de verijdelde wellust; trsp. Amst. z.j. Mustaffa Soliman, of de verwoede wraakzucht; trsp. Ald. 1719. {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} De gestrafte vrijgeest; trsp., vert. op de Schouwb. Ald. 1720. m. pl. Krispijn Praktisijn; blsp. Ald. 1720. Zie Witsen Geysbeek, t.a.p.; Cat. v.d. Bibl. v. Neerl. Letterk., D. I, 6, bl. 228. [Guillaem of Ghilain Zegers] ZEGERS (Guillaem of Ghilain), ridder, heer van Wassenhoven, ambachtsheer van Arentsberge en Ammers aan de Noordzijde der Lek, raad des konings te 's Hage. Hij werd in 1540 en 1549 onder de Hollandsche Edelen geteld, doch onbevoegd gerekend om ter dagvaart te verschijnen, waarschijnlijk om zijn vlaamsche afkomst. Hij overleed in 1564. Hij liet na: Jan (die volgt), Anthony, die trouwde met Maria Dormael en Ghilain (die volgt). Zie Te Water, Verb. d. Edelen, D, III, bl. 412; Goudhoeven, bl. 620; van Leeuwen, bl. 686, 762, 1062; de Wall, Priv. v. Dordr., bl. 1299-1533. [Zegers van Wassenhoven] ZEGERS VAN WASSENHOVEN, afkomstig uit een oud vlaamsch geslacht, in 1645 door Philips IV geadeld, zoon van Guilliaem of Ghilain Zegers, heer van Wassenhoven, ambachtsheer van Arentsberge en Ammers aan de Noordzijde van de Lek, raad des konings te 's Hage, in 1564 overleden. Hij woonde te Voorburg, toen hij door Alva werd ingedaagd, om zich te verantwoorden op de beschuldigingen dat hij met zijne broeders Jan en Willem van Treslong over tafel te Voorburg, in tegenwoordigheid van den priester, schandelijke en lasterrijke redenen tegen 't oude roomschkatholijke geloof en der godsdienst had uitgesproken; dat hij had deel genomen aan het breken van een beeld in de kerk van genoemd dorp; de verworpene en verfoeijelijke predikatiën der arinisten had bijgewoond en zelfs nevens zijn broeders tegenwoordig was geweest in de eerste preek op de ruiterkamp bij de vaart te Delft gehouden; dat hij veel verkeerd had met Sonoy, van Haeften en van Binkhorst, die onder de Verbondene Edelen behoorden en groote begunstigers van de ketters waren; dat hij hun teeken op de borst gedragen had, ten blijke dat hij van hun verbond een aanhang was en dat hij geweigerd had den gevorderden eed te doen gelijk door de edelen, die katholijk waren, in Holland geschiedde en uitdrukkelijk aan zich te houden de wapenen niet te willen opvatten tegen den hervormden godsdienst en zijn geweten. Daar hij niet verscheen werd hij gebannen met verbeurdverklaring zijner goederen. Zie over het geslacht: Nobiliaire des Pays Bas, T. I, p. 285; T. II, p. 443; Recueil général de Familles; Orig. des N.R., p. 215; Quantiers général, T. I, p. 220; Carpentier, P. III, p. 612; van Leeuwen, Bat. ill., bl. 686, 762, 1042; Goudhoeven, Chr., bl. 620; Sentent. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} van Alva, bl. 128, 130; Te Water, Verb. d. Edelen., D. III, bl. 412; Kobus en de Rivecourt. [Jan Zegers van Wassenhoven] ZEGERS VAN WASSENHOVEN (Jan), broeder van den voorgaande, stond evenmin in de gunst van Alva, die hem den 23sten April 1568 voor altijd uit 's konings landen bandde met verbeurdverklaring van zijne roerende en onroerende goederen. Hij was verdacht van deelgenootschap aan het Verbond der Edelen; hij liet zich vinden in hunne bijeenkomsten; hij had sterk aangedreven op het teekenen van zeker geschrift, 'twelk men zeide, gekomen te zijn van Lodewijk van Nassau en, naar alle waarschijnlijkheid, het dubbel der gemelde verbindtenis was; dat hij doorgaans gewapend naar de preek der ketters reed; hunne leeraars aan zijn tafel noodigde; dat hij te Delft het nachtmaal naar de wijze der ketters had gehouden; dat hij, schoon meermalen daartoe aangezocht, geweigerd had den eed van trouw aan den koning te doen. Na zijne vlugt werden zijne goederen aangeslagen. Hij huwde Margaretha Oem van Wijngaerden, dochter van Jan Oem van Wijngaerden tot Kroonenstein, bailjuw van den Haag, en van Catharina van Zijll. Zie Sententiën van Alva; bl. 40, 445; Te Water, Verbond der Edelen, D. III, bl. 415; Kobus en de Rivecourt. [Zeghers] ZEGHERS ( ), kunstschilder, bloeide in het midden der 16de eeuw te Oudenaarden. Hij schilderde in 1549 voor O.L. Vrouwen-gasthuis drie crucifixen, St. Buerbele, St. Maria Magdalena, St. Agneta. Zie Kramm. [Zeghers of Zegers] ZEGHERS of ZEGERS. Zie SEGHERS. [Hercules Zeghers] ZEGHERS (Hercules). Zie SEGHERS. [Abraham Zehender] ZEHENDER (Abraham). Van hem bestaat een Plattegrond van de stad Middelburg met 32 wapens der leden van de regering dier stad. Zie Kramm. [Zeldam van Ganswijk] ZELDAM VAN GANSWIJK. Zie GANSWIJK. [Jan van Zele] ZELE (Jan van). Zie SELE (Jan van). [Matthias Zelhorst] ZELHORST (Matthias). Volgens Foppens gedurende 31 jaren predikant der hervormde gemeente te Hengelo, doch hij begaf zich, d. 6 Julij 1645, van zijn dwaalleer teruggekomen, weder in den schoot der R.C. kerk, in den {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} ouderdom van 59 jaren, waarna hij te Dusseldorp zijn verblijf nam en stierf. Hij gaf van zijn bekeering verslag in den Catholijcken Gereformeerden predicant ofte den onverwachten weghweijser tot de Catholijcke waerheijdt enz. Anno 1649 en 1658. 8o. Zie Foppens, Bibl. Belg., T. I, p. 89. [Johan van Zelst] ZELST (Johan van), predikant te Burcharen en Hernen 1683, te Rossum en St. Andries 1685, te IJsselstein 1696, gestorven 1730, schreef: De zieltogende Juda, treurrede, toegepast op het afsterven van William III enz. 1702. Zie Rogge, Bibl. v. Contrarem. en Geref. geschriften, bl. 203. [Christiaan Zeppel] ZEPPEL (Christiaan), een Hagenaar, leerling van den ouden Haag, bloeide omstreeks 1769, schilderde portretten en herstelde oude schilderijen. [Gerardus Zerbolt] ZERBOLT (Gerardus). Zie ZUTPHEN. [Johan Zervis] ZERVIS (Johan). Zie SERVIS (Johan). [Philip von Zesen] ZESEN (Philip von), ridder, raadsheer van Zijne Hoogheid den prins van Anhalt, te Prioran in Meiszen geboren, leefde van 1619-1672, hield zich een geruimen tijd te Amsterdam, waar hij de betrekking van consul van Anhalt bekleedde, op, en gaf en schreef gedichten en gansche werken in de Hollandsche taal. In 1672 besloegen zijne schriften reeds 9 deelen in fol. 10 in 4o., 31 in 8o. en 25 in 12o. en 16o., terwijl toen nog 36 zijner werken voor de pers gereed lagen, wier titels bij Jöcher voorkomen. Tot zijne geschriften behoort o.a. zijne Beschreibung von der Stadt Amsterdam u.s.w. Amst. 1664. m. pl. 4o. en in 12o., Waar achter: Appendix wegen die neuen Ergrösserung und Erweiterung der Stadt gestellt, durch P. von Aengelen. Volgens Wagenaar vindt men niet veel gewigtigs in deze beschrijving. Zij werd, terwijl zij gedrukt werd, in 4 maanden opgesteld. De schrijver vermeldt in de voorrede, dat hij reeds 22 jaren in de stad gewoond had en in 1662 met het burgerregt was vereerd geworden. Er verscheen ook: Het vernieuwde Paradijs-Hofken, vol christel. deugden en andere gebeden van Joh. Arent, vermeerderd door F. van Zeesen. Met pl. v.J. Luyken. Amst. z.j. kl. 8o. Zie Witte, Diarium Biogr., T. II, ad 13 Nov. 1619, p. 171; Neumeister, De Poetis Germ. Lec, XVII; Müller, Cimbria literat.; Jöcher; Wagenaar, Beschrijv. van Amst., Voorr., bl. XXVIII, XXIX; B. Huydecoper, Proeve van taal- en dichtk., bl. 379; Bodel Nyenhuis Biogr. lijst van Plaatsb., No. 57, 1460; Cat. J. Ko- {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} ning, D. II, bl. 194; Nav, D. III, bl. 290, D. IV, bl. 239, 295; Gervinus, Gesch. d. Poetis. National-Literatur, Th. V, S. 275-284; Biogr. Univ. [Zeurner] ZEURNER ( ) ‘hield zich onledig met landschappen en stadsgezigten af te beelden, namelijk op spiegelglas, waarvan het gedeelte door de lucht verzilverd en al het verdere verguld is; daarop heeft hij op eene fraaije wijze de voorstellingen geëtst, en ze dan van achter gedekt, welke bewerking door het veranderen van het licht, op de verschillende afstanden van den beschouwer, een vreemd effect maakt.’ Zie Kramm. [Daniel Zevecote] ZEVECOTE (Daniel), zoon van den volgende, in Grasmaand 1627 te Harderwijk geboren. Reeds in zijne kindschheid verloor hij zijn vader. Het blijkt niet dat hij, even als deze, de poëzij heeft beoefend. Hij ontving echter een geleerde opvoeding, werd in 1649 student in de geneeskunde aan de akademie zijner geboortestad, waar hij in 1655 en 1656 nog als doctor der wijsbegeerte voorkomt. In 1658 werd hij tot buitengewoon hoogleeraar in de wiskunde benoemd. Na drie jaren dezen post bekleed te hebben, overleed hij in het 34ste jaar zijns levens. Zie behalve de Oratio funebris van Hermannides; Bouman, Geschied. d. Geld. Hooges., D. I, bl. 206; Kobus en de Rivecourt. [Jacob van Zevecote] ZEVECOTE (Jacob van), zoon van Franciscus en Maria Uteneechont, werd den 16den Januarij 1590 te Gent geboren. Naauwelijks 16 jaren oud, toen hij de scholen nog niet had verlaten, bewonderde Jacob van Marcke reeds zijne gedichten. Hij was zwak van gezondheid, van een wispelturig en ontevreden karakter, hevig, vurig, werkzaam maar ontembaar in zijne driften, die hem van het eene uiterste tot het andere dreven. In zijne jeugd minde hij eene Gentsche schoone, die hij onder den naam van Thaumantis bezong. Ofschoon zij hem trouw had gezworen, bleef zij echter aan zijne liefde niet beantwoorden en werd op een ander verliefd. Dit trof hem zoo diep, dat hij besloot de wereld te verlaten en begaf zich in het klooster der Augustijnen te Gent, waarin hij gestudeerd had. De monnikskap bragt echter geen heul aan zijne smarten, heviger voelde hij in de eenzaamheid de driften woeden en het hart in nieuwe begeerten ontbranden. Rusteloos en ontevreden, dacht hij dat zijn zwervend leven hem meer rust zou geven, en nam, naauwelijks 20 jaren oud (1616), de pelgrimsstaf op en ging naar Rome. Hij trok door Lorreinen langs de oevers van den Rijn naar Basel en langs de St. Gothard over de Alpen naar Milaan, bezocht Bologne, Florence, Sienne en kwam {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} eindelijk te Rome aan. Na een kortstondig verblijf, keerde hij langs Genua en Lyon naar zijn vaderland en gaf eene dichterlijke beschrijving zijner reis in eene latijnsche elegie aan Justus Hardouin. Tot professor in de rhetorica in het collegie der Augustijnen te Gent en te Brussel benoemd, verveelde hem spoedig deze betrekking en ging hij in 1623 naar Leiden, om een bezoek af te leggen bij zijn vriend en bloedverwant Daniel Heinsius. Hij ging tot de hervormde kerk over en bleef eenigen tijd te Leiden, trad aldaar in den echt en werd, in 1627, tot hoogleeraar in de welsprekendheid en geschiedenis te Harderwijk benoemd. Zestien jaren bekleedde hij dit hoogleerschap niet minder geacht wegens zijne talenten en geleerdheid, wegens zijne burgerdeugden. Weinige Nederlanders bespeelden de dichterlijke lier met meer kracht en gevoel. Ook zijne latijnsche gedichten worden teregt geprezen. Naar den trant dier tijden gaf hij op een gedeelte van Suetonius en Levius staatkundige aanteekeningen in het licht, die denzelfden gloeienden haat tegen Spanje ademen, die ook zijne gedichten bezielt. Maar het was met zijn pen alleen niet, dat hij zich als een ijverig voorstander van de vrijheid zijns vaderlands betoonde. Immers, in den zomer van 1629 deden de Spanjaarden en Croaten, onder den graaf van Montecuculi, een even onverwachten als verwoeden inval in de Veluwe; en trok dien geduchten vijand voor de muren van Harderwijk. Toen zag men den beroemden geleerde, nevens de geringste burger, op de bedreigde wallen in het geweer staan en zijn stadgenooten door woord en daad tot het treden van kloeken weêrstand aanmoedigen. Terwijl hij te Harderwijk gevestigd was, wijdde hij op nieuw zijne krachten aan de regtsgeleerdheid met zulk een gelukkigen uitslag, dat de Leidsche senaat hem honoris causa den titel van doctor in de regten verleende. Zijne huisvrouw Maria Wouters, schonk hem twee kinderen, één zoon Daniel en een dochter Marijtje, gedoopt den 29sten Oct. 1630. Haar ontijdige dood baarde den gevoeligen vader zoo grievende smart, dat hij den 17den Maart 1642, in het 46ste jaar van zijn ouderdom, overleed. De hoogleeraar Boucorff vervaardigde zijn grafschrift. Schriften: J. Zevecotii, Gandensis ord. erem. S. Augustini, poëmata. Gandavi. Anno 1622. 8o. Antv. 1623. Tertia editio adeo aucta ut nova videri possit. Antv. 1623. 8o. Edit. ultima. Amst. 1640. 8o. L.B. 1625. Observata politica ad C. Suetonii Julium Caerarem. Amst. 1630. 24o. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Lucii Annaci Flori rerum romanarum libri. IV. Accedant J.Z.J.U.B. observationes maxime politicae. Hardiveci 1633. Editio altera. Amst. 1638. 12o. Verachtinge des doods. In 't latijn beschreven door Daniel Heinsius. Overgezet door d. Ed. en wijt vermaerden J.Z. Leijden 1623. 4o. Beleg van Leijden. Treurspel. Tot Leijden. 1626. 4o. Onzet van Leijden. Blij-eindig spel. Tot Harderwijk. 1630. 4o. Emblemata ofte sinnebeelden met dichten verciert; Met noch andere verscheijden dichten door hem zelven. Amst. 1838 in 12o. langw. form. Gedichten van Jacob van Zevecote. Voor de eerste maal verzameld en uytgegeven door Jonkh. Ph. Blommaert. Gent, Rott. 1840. 8o. Zie Heinsii Poem.; P. Cunaei Epp.; Boxhornii Poem.; Foppens, Bibl. Belg.,; Val. Andreas, Bibl. Belg.; Hoeufft, Parn. Lat. Belg., p. 156; Peerlkamp, de Poet. Lat. Neerl., p. 115; Struvii, Act. Liter. Fasc. VII, p. 27; A. Matthaei Syll. Epist, p. 101; Willems, Verh. over de Ned. taal en letterk., D. II, bl. 18-35; Kantelaar en Siegenbeek, Euterpe, D. I, bl. 69; Visscher, Bloemlezing, D. II, bl. 56; Collot d'Escury, Holl. roem, D. IV, 2, bl. 486a; Siegenbeek, Bekn. gesch. d. Ned. letterk., bl. 111, 116; van Kampen, Bekn. gesch. d. kunst en wetens., D. I, bl. 202; III, bl. 89; Schrassert, Beschrijv. v. Harderwijk, D. II, bl. 144; Bouman, Gesch. d. Geld. Hooges., D. I, bl. 1, 59, 108, 125; D. II, bl. 604, 622, 644; Witsen Geijsbeek, B.A.C. Wb., D. VI, bl. 587; Bodel Nyenhuis, over Z's Ontzet van Leijden, blij-eindend spel in III Mnemorijne, D. I, bl. 229; Willems, Belg. Museum, 1839; Blommaert, voor de gedichten van J.Z. Gent 1840; Dez., Nederd. schrijvers van Gent, bl. 8, 200, 204, 211, 231-238; Jonckbloet, Ned. lett.; Huberts, Chr. Handb.; Paquot, Mém. t.a.p.; Missager des sciences historiq, 1850, bl. 222; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt, Nav. IV, 326, V, 126, 137, VI, 240, VIII, 130. [J.F. van der Zevender] ZEVENDER (J.F. van der) bloeide in den aanvang der 17de eeuw en wordt door van der Aa onder de dichters van dit tijdperk gesteld. [Willem Zewel] ZEWEL (Willem). Zie SEWEL (Willem). [Ernst Zeijdelaar] ZEIJDELAAR (Ernst), fransch kostschoolhouder te Weesp, beoefende de Nederd. taalkunde, blijkens zijn: Nederduitsche spraakkonst, ten dienste der Nederlandsche Taalminnaars uit de werken der beste schrijveren en der beroemdste dichters verzamelt. Amst. 1791. Belangrijk is de op bladz. 396-398 voorkomende Naamlijst van Nederd. taalkundige boeken. Régelmaatige Néderduitsche Spelkonst, òf Verh. over de zésen-twintig Létteren van hèt Alphebèth. Amst. 1769. 4o. Verh. over de spelling der Nederd. Taale, ter bevordering {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} van regelmatigheid en éénparigheid in dezelve. Met bescheidene Aanmerkingen op de Verh. van N. Siegenbeek. Amst. 1803. 8o. De Hoogduitsche spraakmeester, door Prof. J.C. Gottsched met het Nederduitsch door E. Zeijdelaar, en voorts met zeer veel bijvoegsels door A.A. van Moerbeeck, Leeraar der Doopsgezinden te Dordrecht. Dordrecht 1786. 2de dr. Zie Ypeij, Gesch. d. Ned. tale, D., bl.; Vad. Letteroef. 1787, D. I, bl. 100; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk., D. I, bl. 32, 33. [Robert van Zeijl] ZEIJL (Robert van). Naar eene teekening van dezen kunstenaar, voorstellende de Boetvaardige Magdalena, vervaardigde Willem van de Pas eene uitmuntende gravure met een achtregelig latijnsch vers. Hij leefde waarschijnlijk in den aanvang der 17de te Utrecht. Zie Kramm. [W. Zheppen] ZHEPPEN (W.) gaf in het licht: Bedenkingen tot Kerkevreede. 4o. Zie Abcoude, Aanh., S. 241. [C. Ziegmeijer] ZIEGMEIJER (C.). Arrenberg vermeldt van hem: De weereldling ontdekt. Amst. 1750. 7de dr. Nederig en vrijmoedig, doch tevens noodig discours. Amst. 4de dr. 8o. Zie Naamr., bl. 595. [F. Ziereels of Ziereneel] ZIEREELS of ZIERENEEL (F.), kunstschilder, in de Meijerij van 's Hertogenbosch geboren, was in 1674 te Rome, waar hij den bentnaam van de Lely verkreeg. Zie Houbraken, D. II, bl. 349; D. III, bl. 102. [Marten Zierickzee] ZIERICKZEE (Marten), door Guicciardijn onder de kunstschilders te Amsterdam vermeld. Zie Kramm. [Thomas van Zierickzee] ZIERICKZEE (Thomas van), schilder, leerling van Frans Floris. Zie v. Eynden, D. II, bl. 231; Kramm. [Catharina Zierikhoven] ZIERIKHOVEN (Catharina), verzonnen naam, onder welken Jacques Alexandre de Chalmot een Kookkundig woordenboek getiteld: De Friesche keukenmeid en verstandige huishoudster. Franek. 1772. 2de dr. heeft in het licht gezonden. Zie Jacques Alexandre de Chalmot. {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} [Johannes Aegidius Zierikzee] ZIERIKZEE (Johannes Aegidius) of Gillis, ook wel de Leeuw, de Levres, Leves of Leves genoemd, werd in de laatste helft der 12e eeuw te Zierikzee geboren. Van daar dat hij nu en dan Aegidius Walacrensis heet. Van zijne afkomst en eerste opleiding weten wij niets. Hij wordt ergens als zeer ervaren in goddelijke en menschelijke wetenschappen en zelfs Juris utriusque doctor genoemd, eene waardigheid, die hij waarschijnlijk te Parijs heeft verkregen. In zijn vaderland omhelsde hij den geestelijken stand en sloot zich aan de orde der Premonstratenser monniken aan, Wij vinden Aegidius ten jare 1214 gevestigd te St. Peters Leeuw in Z. Brabant, de hoofdplaats van 33 parochiën. Hier bekleedde hij de waardigheid van plebaan. Weldra echter wachtte hem een meer openbare en meer vreedzame werkkring. Toen de gravin Mathilde, gemalin van Eudes III, Hertog van Bourgondië, zich in de landen, haar tot huwelijksgoed afgestaan geldafpersingen veroorloofde, onder voorwendsel van penningen voor de kruistochten, brak er een algemeene opstand uit. De partijwoede der zoogenaamde Blauvoeten en Ingikrijnen (ook IJsengrinen) - de eene aanhangers van Heribert, Mathildas tegenstander, de andere volgelingen van Sigebert Ingeryk, krijgsoverste van Mathilde, overdekte het ongelukkige land met schrik en rouw. Aegidius bleef geen werkeloos toeschouwer en hem komt een deel toe in de bevrediging die in 1207 tot stand kwam. Alleen bleef zekere Ornandus of Druardus, met nog vier andere partijgangers, aan het hoofd van een bende gewapende den schrik der inwoners en versmaadde den aangeboden vrede. Aegidius begaf zich tot hem en stelde hem voor met zijn wapenbroeders ter kruisvaart te trekken, hij zelf wilde hun tot opperhoofd strekken. Met geestdrift wordt dit voorstel aangenomen en dadelijk ten uitvoer gebragt. Zij deden de reis over land naar Italië, waar zich de pauselijke legaat, Petrus Pelagius Galvani, Bisschop van Alba en Kardinaal, aan hun hoofd plaatste. Aegidius stond met dezen in de nauwste betrekking. Hij toch komt voor als zijn Penetentiarius of biechtvader. Omstreeks het midden van 1218 zeilden zij uit Brindes en kwamen tegen het einde van September in het leger der kruisvaarders bij Damiate aan. Bij den aanval op die stad (Dec. 1218) legde Aegidius zijne dapperheid en kloeke beradenheid treffelijk aan den dag. Vermoedelijk behoorde hij tot de kruisvaarders, die gezegd werden, onder het oog der Saracenen, de schipbrug te hebben bestormd, en vier der vaartuigen, op welke zij steunde, als buit het juichende heir der kruisvaarders toevoerden. Bij die gelegenheid werd aan Aegidius of Gilles van Zierikzee de bijnaam geschonken, dien hij voortaan {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} algemeen voerde, namelijk die van Miles albus, of le Blanc Gensd'arme. Ook muntte zijne dapperheid uit bij het innemen der stad Damiate. Hij stond ook hier, gelijk overal waar gestreden werd, vooraan, snelde te paard, de lans in de hand vooruit, de laatste poort stoof van zelve open (nutu Dei ultroest aperta ei) en de aanvallers werden meester van de stad. Van deze gewichtige gebeurtenissen stelde Aegidius een verhaal op in den vorm van een brief, gedagteekend uit Damiate, vier dagen na het innemen der stad (10 Nov. 1219). Vermoedelijk keerde hij met den kardinaal Pelagius naar Europa terug en werd door den Paus met buitengewone eer ontvangen. Eenige jaren later ontmoeten wij hem weder te Gent. Hier trad hij in het openbaar op tegen de woekeraars welker usurarum veracitas in hooge mate zijnen onwil opwekte. In 1226 verkozen hem de Premonstratensen te Middelburg tot hunnen abt, vier jaren later verliet hij wederom deze stad en werd bevorderd tot abt van het hoofdconvent der Premonstratensen te Vicogne in Henegouwen, waar hij den 26 Maart 1237 overleed. Zie G.H.M. Delprat, Joannes Aegidius van Zierikzee van het innemen van Damiate in 1219 in Nyhoff, Bijdr. d. V 75 volgg; Kobus en de Rivicourt. [Amandus Zierixzeëssis] ZIERIXZEËSSIS (Amandus), te Zierikzee geboren, trad in de orde der Franciscanen of Minnebroeders, studeerde in de Godgeleerdheid en werd voorlezer te Leuven, welke post hij tot zijn dood bekleedde. Hij was een zeer geleerd man, in de Grieksche, Hebreeuwsche en Chaldeeuwsche talen zeer ervaren. Ook schreef hij een chronyk van 't begin der wereld tot 1534 in zes boeken met den titel: Scrutinium, vel venatio veritatis Historiae. Antw. 1534 apud Sim. Cocum 8, waarbij hij voegde: De LXX Hebdomadibus Danielis met een voorrede van Fr Titelmannus nopens des schrijvers leven en schriften. Voorts schreef hij: Commentarii in Genesim, Jobum et Ecclesiasten. - Dominicae Passionis histora Spritualis Militiae XII horae lib. 1. De St. Annae conjugio. De XL. Mansionibus. De Sophe, rege Persarum, hoste Turcarum. Ms. weleer te Leuven bewaard. Hij overleed te Leuven 6 Junij 1534. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 247, Boxhornii Epist, p. 76; Sweertii Ath. Belgie. p. 116, 119., Gerneri Bibl. p. 34; Guicociardini Dscriptio Belg. p. 116; de la Rue, Gel. Zeel. bl 204 4; Verwoert, Kobus en de Rivecourt. [Jo Ziernel] ZIERNEL (Jo). Naar zijne teekening graveerde Alh. Clouet de Gorcomsche Martelaars. {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} Zie Kramm. [Ziervogel] ZIERVOGEL klom tot den rangvan Vice-admiraal op. Hij was Kommandeur van de orde van den Ned. Leeuw, Ridder van de Zwaardorde van Zweden en overleed te Delft den 1 Julij 1845, in den ouderdom van 73 jaren. [Anthonie Ziesenis] ZIESENIS (Anthonie) werd de 26 Dec. 1731 te Hannover geboren, had tot leermeesters in de teeken- en schilderkunst een zijner oomen J.F. Ziesenis en een zijner neven van denzelfden naam, een bekwaam Hof-portret-schilder. Hij vertrok ter voortzetting zijner studiën eerst naar Hamburg en in 1756 naar Amsterdam, waar hij op de teeken-Akademie naar het levend model begon te boetseren. Bij zijn komst alhier werkte hij nog eenige jaren als knecht of gezel bij verschillende meesters, als Mol, Schotsma en van Daalen, vooral bij den laatste een bekwaam beeldhouwer van sieraden die tevens een spiegelwinkel hield. Hierna begon hij op eigen wieken te drijven, terwijl hij tevens het onderwijs genoot van den Franschen beeldhouwer Hirman, die op dit pas van St. Omer te Amsterdam was gekomen, zich op de Akademie begaf, aldaar gedurende ettelijke jaren fraaje beelden boetseerde, voor verscheidene aanzienlijken vele stukken in marmer en hout vervaardigde en daarna naar St. Omer wederkeerde. Door dezen gerugsteund, legde hij zich met ijver toe niet alleen een kundig beeldhouwer maar tevens een statuurius te worden. Hij werd in 1765 een der zes direkteuren van de beroemde stads teeken-akademie later niet alleen stadsbeeldhouwer, maar tevens ook beeldhouwer van de Admiraliteit en der O.I. Compagnie, om de gehouwene sieraden aan de schepen te vervaardigen. Hij vervaardigde o.a. twee levensgroote beelden, de vrede en vrijheid voorstellende, voor den raadpensionaris Stein, de sieraden aan de Muiderpoort, het beeldwerk aan den nieuwen schouwburg, de beelden van Melpomene en Thalia en het Gedenkteeken voor den schout bij nacht Bentinck in de nieuwe kerk, het groote frontespice van het werkhuis, dat van het Maagdenhuis en de groep boven het oude mannen en vrouwenhuis, op de Kloveniersburgwal, het praalgraf van den Baron van Essen in de kerk te Barneveld, de Buste van Prof. Camper in de St. Pieters-kerk te Leiden. Hij overleed in 1801 verscheidene kinderen nalatende. Zie Konst en Letterbode 1861; Immerzeel; Verwoert; Kobus en de Rivecourt, v. Eynden en van den Willigen. [Bartlomeus Wilhelmus Hendricus Ziesenis] ZIESENIS (Bartlomeus Wilhelmus Hendricus), zoon {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} van den vorige, omtrent 1762 te Amsterdam geboren, werd voor de bouwkunst opgeleid, doch beoefende tevens de teeken- en beeldhouwkunst. Tot architect van s'lands gebouwen aangesteld, zette hij zich te s'Hage neder, waar hij den 1 Mei 1820 overleed. Hij was lid der 4de kl. van het. Kon. Ned. Instituut, bouwde o.a. de de Luthersche kerk te s'Hage en huwde de beroemde tooneelspeelster Wattier. Zie Immerzeel. [Joannes Wilhelmus Hendricus Ziesenis] ZIESENIS (Joannes Wilhelmus Hendricus), broeder van den vorige, werd in 1770 te Amsterdam geboren, ontving zijn opleiding in de teekenkunst van de kunstschilders J. Andriessen en A. de Lelie, terwijl hij zich verder oefende op de Amsterdamsche teekenakademie, waarbij hij verscheidene eereprijzen behaalde. Reeds had hij groote vorderingen in de beeldhouwkunst gemaakt, toen ligchaamszwakte hem noopte zich tot de teekenpen te bepalen. Hij overleed in den ouderdom van 29 jaren. Zie Immerzeel. [Johan George Ziesenis] ZIESENIS (Johan George), in 1716 te Hannover geboren, portretschilder, te s'Hage gevestigd, waar hij zich in 1768 als lid van Pictura liet inschrijven. Hij vervaardigde de portretten van Willem V. diens gemalin en van verschillende aanzienlijken. Hij keerde naar Hannover terug, waar hij in 1777 overleed. Zie Kramm. [Adam Zilo] ZILO (Adam). Zie Silo Adam. [Cornelis Zillesen] ZILLESEN (Cornelis) maakte zich bekend door de uitgave van onderscheide geschriften en werken betreffende geschiedenis, staathuishoudkunde en waterbouwkunde. In 1781 gaf hij in het licht een onderzoek der oorzaken van de opkomst, het verval en herstel der Vereenigde Nederlanden. Behalve verschillende uitvoerige en kleinere staatkundige schriften 1) volgde in 1796, zijn wijsgeerig onderzoek wegens Neêrlands opkomst, bloei en welvaart, het daarop ge- {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} volgd verval en wat de nog overgeblevene middelen tot herstel zijn, zijne Geschiedenis der Vereenigde Nederlanden van 1793 tot 1798 in 6 deelen, van 1796-1803, in het licht verschenen en zijne uitvoerige Beschrijving van den watersnood in 1799. Na dezen tijd hield hij zich meest met onzen waterstaat onledig, gaf vroeger een plan ter voorkoming der overstroomingen, doch in 1817 een wijsgeerige staathuishoudkunde, bijzonder voor het thans vergroote Koningrijk der Nederlanden, waarbij hij twee jaren later nog een aanhangsel voegde, vooral op s'lands waterstaat betrekking hebbende. In 1820 liet hij volgen: wis- en natuurkundig onderzoek van de oorzaken der menigvuldige allerschadelijkste rivieroverstroomingen welke sedert het jaar 1704 door ijsverstopping zijn voorgevallen en drie jaren daarna eene verhandeling over den tegenwoordigen ongunstigen waterstaat in het zuidelijke gedeelte van het Koningrijk der Nederlanden, eindelijk gaf hij in 1825 nog: Iets over de natuurlijke oorzaken der steeds toenemende zeeoverstroomngen op de kusten van het Noordelijk gedeelte onzes Rijks. Hij overleed den 25 Maart 1828 te Rotterdam in den ouderdam van 92 jaren. Zie Algem. Konst. en Letterb. 4 d. XIII bl. 77. 1828 d. 1 bl. 227. [Willem Jan Zillesen] ZILLESEN (Willem Jan), zoon van de vorige in 1774 te Rotterdam geboren, studeerde te Leiden, en werd doctor in de letteren. Hij bekleedde het rectoraat der Latijnsche scholen te Middelburg, Arnhem, Rotterdam en Amsterdam. Te Middelburg werd hem ook het professorraat in de Grieksche taal opgedragen dat hij in 1803 plegtig aanvaardde. Ook kwam hij in 1810 als Hoogleeraar te Harderwijk in aanmerking. Hij overleed den 5 Sept. 1834, was lid van 't Zeeuwsch- en prov. Utrechtsch genootschap, en der Maats. van Nederl. Letterk. te Leiden. Hij heeft, behalve eene vertaling van Middleton's Leven van Cicero, de drie volgende redevoeringen uitgegeven. De accurata linguae Graecae Latinaeque disoiplina ad formanda puerorum ingenia accommodatissima Arnh. 1810. De belli Gallici laudibus ejusque vi et efficacia ad ingruentem Barbariem propellendam. L.B. 1814. De munere Rectoris gymnasii literarii. Amst, 1820. Zie Konst en Letterb. 1834 d. bl. v.d. Capelle, Or. funeb., Siegenbeek, Aanspraak. Lofrede bij de L. Maats. t. 1835, Burman, Gesch. de Geld. Hooges. D. II. bl. 563; Boekz. 1803. Aanh. op Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt. [Joannes Decker Zimmerman] ZIMMERMAN (Joannes Decker) werd den 19 Dec. 1785 te Amsterdam geboren. Zijn vader David Zimmerman {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} behoorde tot de patriotten en had als advokaat reeds voldoende praktijk, toen in 1791 de Oranjepartij triumpheerde en de schepenen hem de advokaterie verboden. Van zijn bestaan beroofd, nam hij met vrouw en kind de wijk naar Ouwerkerk, gedurende de week te Amsterdam zoekende, waarvan zich te generen. Later verwisselde het gezin de dorpswoning met een buitentje aan den Amstel, toen de vader te Amsterdam in de Hoogstraat bij de Kloveniers Burgwal een bierkelder opende. In 1794 begaf deze zich met zijn gezin naar Berbice en Demerary, waar de rechtspraktijk hem goede vooruitzigt beloofde, doch Joannes bleef te Amsterdam bij zijn oom en bezocht eene Hollandsche later een kostschool, waar hij honger leed, vervolgens een boerenschool aan de lage Vuursche, eindelijk een Fransche kostschool te Amersfoort. Bij zijn oom teruggekeerd, genoot hij het onderwijs op de beroemde dagschool van Coenraad Wester, terwijl zijn vader, intusschen te Amsterdam teruggekeerd, hem in de mathesis, logica en zedekunde onderwees: ook ontving hij privaat onderwijs in de oude talen. Ondertusschen begon zijn vader in 1801 een boekdrukkerij met 36 persen waarop Johannes het letterzetten leerden weldra met het correctiewerk belast werd; ja zelfs met de zamenstelling van een maandblad van Oost- en West-Indië getiteld: Oost en Westpost, Doch voor het predikambt bestemd, genoot hij ook eenigen tijd onderwijs van Arend Fokke Simonz. en van den Lutherschen predikant Fortmeijer, werd in 1803 student aan het Athenaeum en vertrok in 1805 naar Göttingen, nadat de Amsterdamsche loge la Charité hem in de orde der vrijmetselaren had opgenomen. Na zijne terugkomst in zijn vaderland, legde hij zijn examen af en werd tot vast propenent bij de Amsterdamsche Luthersche Gemeente aangesteld, in 1807 predikant te Zwolle en in 1808 te Utrecht, waar hij de gemeente gedurende 50 jaren bediende. Zimmerman heeft zich als kanselredenaar, ook door uitgegeven leerredenen verdienstelijk gemaakt. Tevens behartigde hij ijverig be belangen van zijn kerkgenootschap, van welks synode hij vele jaren president, en ook lid van vele belangrijke commissiën. In 1858, na het feest zijner 50jarige Evangeliebediening, nam hij afscheid van de synode en tevens zijn emeritaat. Hij overleed den 7 Junij 1867. Zimmerman heeft zich verdienstelijk gemaakt door een menigte Feest- en Gelegenheidsleerredenen, Redevoeringen en Aanspraken. Zijne eerste leerrede was over den toestand der dooden, naar Openb. 14:13 Amst. 1810. in 1815 gaf hij een tiental leerredenen, in 1819 een tweede {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} tiental, in 1837 en 1840 twaalf leerredenen, ten deele over eenige min behandelde teksten, in het licht. Aanzienlijk is ook het getal zijner afzonderlijk uitgegeven gedichten en prozaschriften, onder welke twee romans: Lodewijk Herder of de gevolgen eener al te groote gevoeligheid: des harten en Juliaan en Gustaaf, vervolg van den voorgaanden en beide onder den naam van A.J. Donker. Hij was Redacteur van het Tijdschrift Euphonia 1814 en volg. 16 Jaargangen, waar uit hij getrokken heeft Kinderen der vergetelheid, 5 d. Amst. 1825-1828. Ook schetste hij met W.H. Warnsinck Bz. het leven van Petronelle Moens. Zimmerman was ridder van de orde van den Ned. Leeuw, Lid van verschillende letterkundige genoot schappen, ook van het Leidsche. De Hoogl. Domela Nieuwenhuis heeft zijn leven geschetst, gevolgd door een lijst zijner uitgegeven geschriften. Zie Bijlage tot de Hand. van 1866. [Johan Christiaan Zimmerman] ZIMMERMAN (Johan Christiaan), zoon van Johan Carl Zimmerman en Margaretha Brinkman, werd d. 4 September 1789 te Amsterdam geboren. Na aldaar zijne opleiding op het kantoor zijns vaders genoten te hebben, begaf hij zich op 20 jarigen leeftijd naar New-York, waar hij steeds in den handel werkzaam was. Hij was gedurende meer dan 25 jaren consul en later consul-generaal der Nederlanden. De Koning benoemde hem tot ridder der orde van den Ned. Leeuw. Hij overleed 23 Maart 1855 te New-York bij zijne huisvrouw, Sara Vos, 5 dochters en twee zoons nalatende van welke een, tijdens zijns vaders dood, Vice-consul te New-York was. Part. ber. [A. Zing] ZING (A.) Van dezen kunstminnaar vermeldt Kramm eene teekening, voorstellende een bergachtig landschap met eenig geboomte. Kramm vermoedt dat hij een Duitscher was [Hans Zinger of Senger] ZINGER of SENGER (Hans), door van Mander, Hans de Duitscher genoemd, in Hessen geboren, vestigde zich te Antwerpen, waar hij in 1543 in het St. Lucas-gild werd ingeschreven. Hij schilderde landschappen met waterverw, teekende voor de tapijtwerkers en vervaardigde fraaije houtsneden. Zie Kramm. [Balduinus de Zirixaea] ZIRIXAEA (Balduinus de), een Zeeuw, volgens Sweertius, van wien niets anders bekend is dan een ms. weleer. te Leuven berustende en getiteld: In IV Decretalium. {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 153; Foppens, Bibl. Belg Sweertii. Ath. Belg. de la Rue. Gel. Zeil. bl. 138; [Adam Karelsen of Karels Zjermez] ZJERMEZ (Adam Karelsen of Karels), ook Adam Karels van Germes, beroemd toonelspeler bij den Amstesdamsche schouwburg. Hooft, Brandt, van Baerle, Anslo, en anderen prezen hem als zoodanig en vergeleken hem met Roscius. Hij was, even gelijk deze van Cicero, de leermeester van den Hoogleeraar Francius en van Brandt in de welsprekendheid. Hij overtrof zeker alle zijne tijdgenooten in de kunst van uiterlijke welsprekendheid en moet met het uitspreken van Brandts lijkrede op Hooft, wonderen hebben gedaan. Hij speelde den hoofdrol in het stuk van Hogendorp Willem de I. waarmede de Amsterdamsche schouwburg in 1607 geopend werd. Ook was hij zeer gezien bij den Raadpensionaris Jan de Witt. De door hem uitgegeven tooneelstukken, zijn zeer merkwaardige bijdragen tot de geschiedenis van de afgunst en kunstnijd der dichters en tooneelspelers van zijn tijd. Zijn eerste drama, betiteld: Vervolgde Laura, blijeindend treurspel. Amst. 1645, 1679, is opgedragen aan de Regenten van het Amsterdamsche weeshuis. Hij zegt dat Jan Hendriksz. Glazemaker deze Laura eerst uit het Spaansch in Nederduitsch proza heeft vertaald en dat Casper van Baerle lang te voren er 300 regels van had overgezet. Verder verhaalt hij, dat zijn leermeester Rotrou hetzelfde stuk uit het Spaansch van Lopez de Vega in het Fransch heeft overgebragt. Zijn tweede drama, getiteld: Klaagende Kleazjenor en Doolende Doriste. Amst. 1670, droeg hij op aan Mejufvrouw Kornelia Bikkers, wier vader hem vele beleefdheid betoond had. Weleer aan het Fransche hof ten tooneele gevoerd, was het op aanbeveling van Antony van Baarle, edelman van Prins Maurits Graaf van Nassau, die er de hand in had, door Adam Karels uit het Fransch overgezet. Zijn laatste drama is getiteld: Eduard, anders standvastige weduwe, blijeind Hofspel. Amst. 1660; alle te zamen uitgegeven te Leijden 1716. Zij hebben weinig dichterlijke waarde Zie Witsen Geysbeek, B. A.O.W.B. D. VI. bl. 596; Wagenaar, Amst. fol. III. St.bl. 249; Scheltema, Mengelwerk Dl. III. St. III. bl. 120, Collot d'Escury, Holl. Roem. D. VI. bl. 145, Aanh. (2). 604. Brandt, Lev. v. Hooft, bl. 22; De Argús 1826 No. 2. bl. 17, Naamrol van Tooneelsp. 1727, 1743, van v d. Marck Leid. 1774, Navorscher, Dl. III. bl. 192. D. IV bl, 157. Bijbl. 1855 bl. X. 4. Kok, Kobus en de Riverourt; Cat d. Maats. v. Ned. Letterk. D. I. bl. 228. [Johan David Zöcher] ZöCHER (Johan David), een architekt, die veel naam {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} maakte door het aanleggen van buitenplaatsen in alle deelen van Nederland en van openbare wandelplaatsen van verschillende steden. Haarlem is hem de aanleg van den Hout, den Bolwerken en van het Kenau-perk verschuldigd. In den laatsten winter van zijn leven hield hij dagelijks het toezigt over de veranderingen aan het Hertenkamp. Hij was ridder van den Nederl. Leeuw, gehuwd met J.D. Ratelband en overleed te Haarlem 8 Julij 1870 in den ouderdom van 80 jaren. Part. berigt. [Mr. Elbertus Zoesius] ZOESIUS (Mr. Elbertus), zoon van den raadsheer Thomas Zoesius, was in 1609 en 1610 schepen, 1611 raad der stad Utrecht. Hij overleed den 20 Jan. 1622. Zie van Bemmel, Beschrijving van Amersfoort, bl. 430. [Gerard Zoesius] ZOESIUS (Gerard), in 1579 te Amersfoort geboren, begaf zich in 1598 te Doornik in de orde der Jesuiten, en vertrok met der woon naar Brabant. Hij stierf den 30 Sept. 1628 te Mechelen in den ouderdom van 49 jaren. Hij heeft de volgende boeken uit het Latijn in het Holl. overgezet: Modus confessionis generalis rite instituendae ex Francisco Arias, Brúgis 1608. Pugna Spiritualis Jo. Castanizae Benedictini Mechlinae 1618. De praesentia Dei Francisci Arias. Additis considerationibus de castitate Ibid. 1619. Praxis purae et rectae intentionis. Ibid. 1619 et 1623. Via vitae aeternae Antonii Lucquet. Antv. 1620. 8. Brevis narratio vitae Francisci. Francisci a Villa regali et Johannis Ximenes, coadjutorum societatis Jesu ex vita P. Balthazaris Alvarez decerpta. Mechl. 1620. Vita P. Thovae Sanchez et vita Margarethae Middleton. Ibid. Tractatus de cultu pietatis erga B. Mariam virginem ex P. Petro Antonio Spinello collectum. Ibid. 1620. 1628. Pia exercitia animae devotae per societatem Jesu. Parisüs edita Antw. 1628. Compendium meditationum vitae et Passionis D.N. Jesu Christi, ex Vincentio Bruno. Ibid. Relatio de Martyribus Indiae Orientalis. Mechl. 1622. Narratio mortis quorumdam Religiosorum et aliorum Chantianorum in quadam tumultuario seditione Insulorum orientalium adversus Hispanos. Ibid. Compendium vitae S.P.N. Ignatii Loyolae. Ibid. 1622. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Variae litterae missae a religiosis societatis Jesu, qui anno 1615. e Belgica ad vineam Indiae occidentales excolendam abierunt Mechl. d.a. Historia vitae et obitus serenissimad Margarethae Astria cae Hispaniarum reginae, conjugis Philippi Tertii a P. Guzman conscripta Ibid. 1628. Paradisus caelestium voluptatum revelatarum S. Gertrudae, Lovanii 1625 et 1629, Cor Deo devotum P. Stephani Luzovick 1627. Litterae Japonicae anno 1624. Mechl. 162o. Zie Val. Andreas; Foppens, Alegambi, Bibl. Script. Soc. Jesu in Ger. Zoes; Witte; Diar. Biogr. ad an. 1628; Burman, Traj. erud., p. 462; Teissier Cat. Auctor. et Biblioth. p. 94; Lipenii Bibl. Phil. g. 550, 725, 754, 1541, 727, 845; v, Bemmel, Beschrijv. van Amersf.; Glasius, Godgel. Nederl. Verwoert, Kobus en de Rivecourt. [Henricus Zoesius] ZOESIUS (Henricus), zoon van den vorige, in 1571 te Amersfoort geboren, legde aldaar de gronden zijner taalkennis, oefende zich vervolgens te Leuven in de Grieksche taal de wijsbegeerte en regtsgeleerdheid, waarin hij het Rectoraat verkreeg. Hij vond gelegenheid met den Graaf Christoffel van Elten eene reis naar Spanje te doen en vertoefde eenigen tijd aan de Hoogeschool van Salamanca, waar hij vele vrienden verwierf en bewonderd werd wegens zijne ervarenheid in de regtsgeleerdheid in zoo jeugdigen leeftijd. Te Leuven teruggekeerd, werd hij in 1603 Licentiaat in de regten en in 1606 hoogleeraar in de Grieksche taal. In weerwil der algemeene goedkeuring, die zijne lessen wegdroegen, trad hij een andere loopbaan in. Aartshertog Albertus schonk hem aldaar een leerstoel in de regten, nadat hij eerst den doctoralen graad had verkregen Hij kweet zich zoo in deze betrekking dat hy in 1619 tot opvolger van P. Gudelinus die met veel lof de Pandecten verklaard had, werd aangesteld. Na 8 jaren in dien post werkzaam te zijn geweest, overleed hij den 26 Febr 1627 als rector der Academie en te midden der vreugde bedrijven van haar 2de jubelfeest. Na zijn dood verschenen: Commentarii ad Pandectas, Colon, 1651. 1658. 1689 fol Lovan. 1656. 1675, 1710 fol. Commentarii ad Institutiones Imperiales, Lovan. 1652 4o. cum additionibas perpetuis. Val. Andreas. Lovan. 1653 4o. Commentarii in Jús canonicum Lovan. 1656. Colon. 1668 4o. Commentarii paratitlares ad Codicem. Colon. 1710 4. {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} Commentarii ad Decretales, Epistolas Gregorii noni. Colon. 1683 4o. Lovan. 1647 (ed. a Val. Andrea) cun Additionibus Geijsman. Colon. 1692 4o. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. o. 375 en Fast. Acad. Lovan. p. 47. 205; Foppens, Bibl. Belg; Miraeus de Script. Secul. XVII. p. 222. Witte, Diar. Biogr. ad an. 1627; Verhoeven apud Mallh. Rer. Amerf. Script. p. 54; Burman, Traj. erud. p. 466; Struvii Bibl, Jur. Cap. VI. § VII, C. XVII, § XV. Cap. XIII § XIV; Ludewig. Praef. libri de vita Justin. et Theodorae; Grand Théatre Sacr. de Brabant T. I; V. Bemmel, Beschrijv. v. Amersf. Kok; Verwoert, Kobus en de Rivccourt. [Nicolaas Zoesius] ZOESIUS (Nicolaas), den 5 Augustus 1564 te Amersfoort geboren, studeerde te Leuven in de talen en de regten, en verkreeg den doctor.-graad in het laatste vak. Door zijne kunde en overgang tot den geestelijken stand, verwierf hij de gunst van Joh. Vandulle, bisschop van Doornick, dien hij als Secretaris op zijn reis naar Rome vergezelde en die hem na zijne terugkomst het kanonnikaat en officicaat der kerk van Doornick schonk. Na den dood van de bisschop, werd hij kerkelijk raadsheer en requestmeester bij den hoogen Raad te Mechelen en eindelijk bisschop van s'Hertogenbosch (1615). Hij bestuurde zijn bisdom, gedurende 10 jaren, in vrede rigtte te s'Bosch op nieuw het Seminarie op, dat onder Metsius en Masius was vervallen, ook stichtte hij voor het bisdom van s'Bosch te Leuven een tweede Seminarie of collegie voor Theologanten aan Willebrordes gewijd. Bij gelegenheid dat hij dit collegie bezocht, werd hij te Leuven door een zware ziekte overvallen, waar aan hij den 22 Aug. 1625 bezweek. Zijn lijk werd naar s'Bosch vervoerd en aldaar in de hoofdkerk begraven. Hij schreef: Vita Johannis Vandullii, Episcopi, Tornacensis. Duaei 1618. 8o. Er bestaat een brief aan hem door Erycius Putseanus geschreven, in de Litterae Pastor. Zoesii in de Acta Decan. Christ. Endov. Zie Val. Andreas. Bibl, Belg. p. 701; Foppens Bibl. Belg. I. p; Sweertii Alhen. Belg. p. 585; Catull. Tornac. p. 154, Freher. Theatr. vir. Illustr, p. 1044; Verhoeven apud Mallh. Rer. Amersf. Script. p. 48. Héussen Hist. Eccl. p 198; Puteanus Epp. Cent., III. Epist. 70; Burman, Trai. erud. p. 466; van de Velde, Synops III. 841, 842. Grand Théatr. Sacr. de Brab. S. II. p. 11 p, XIX; Katholyk Meyerysch Memoriboek bl. 88. Foppens. Bisdom van s' Bosch D. II. bl. 245. Glasius Godg. Ned van Heúrn. Beschrijv van s' Bosch I. 235, van Bemmel Beschrijv. v. Amersfoort. Bor. Beschrijv. van s'Bosch bl. 148; Wagenaar; Vad. Hist. D. X. bl. 692, Kok, Verwoert, Kobus en de Rivecourt. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} [Thomas Zoesius] ZOESIUS (Thomas), te Amersfoort geboren, studeerde te Utrecht, werd aldaar Jur. utr. doctor, vervolgens Raadsheer in den Hove Provinciaal des lands van Utrecht. De burgerlijke tweespalt aldaar bewoog hem zijn ambt en zijne woonplaats te verlaten en op voorspraak van P. Buys, verkreeg hij in 1584 het buitengewone professoraat in de regten te Leiden, doch zeer tegen den zin van Burgemeesters, die hem van vijandelijke gezindheid tegen de Herv. godsdienst verdacht hielden, daar het niet bekend was of hij bij eede den koning van Spanje had afgezworen. Later werd hij gewoon hoogleeraar in dat vak tot in 1593, toen hij een eervol ontslag kreeg en naar Duitschland reisde, waar hem in Wurtemberg het hoog leeraarambt in de Regtsgeleerdheid werd opgedragen. Hij stierf in 1598 en was gehuwd met een dochter die hem een zoon (Elbertus) schonk. Hij komt in de Acta Curat. te Leiden onder den naam van Sesius voor. Hij schreef: Commentarius in Codicem. Zie Val. Andreas, Fast. Acad.; Lovan. p. 198; Foppens; Verhoeven, ad. Matth. Rerum, Amersf. Script. p. 54; Matthaei Syll. Epist. T. l. Epist. 1. 119 et 536; Burman, Traj. erúd, p 468; Siegenbeek, G. D, L.H. D. II. bl. 68; Schotel, Leidsche Hooges. Acad. Tijds. voor het Kon. d. Nederl. bl 15; v. Bemmel, Beschrijv. v. Amerf.; Kok, Verwoert, Kobus en de Rivecourt. [Gerard van Zoest of Soest] ZOEST of SOEST (Gerard van), een bekwaam Hollandsch portretschilder, die zich tijdens de regeering van Willem III. (1689-1702) te Londen vestigde. Het portret van den Engelsche Rijkskanselier Clarendon is door Picart naar hem gegraveerd. Zie Kramm. [P. van Zoest] ZOEST (P. van). Zie Soest. [Zoetebrood] ZOETEBROOD. Zie Soutebrood. [Zomer] ZOMER. Zie Somer. [Jan Pieterz. Zomer] ZOMER (Jan Pieterz.), den 19 Maart 1641 te Amsterdam geboren, dreef een uitgebreiden handel in schilderijen, teekeningen en prenten, en had zelfs een schoone en rijke kunstverzameling, blijkens den Catalogus van 't heerlijk kunstkabinet van teekeningen en prenten bij een vergadert door den kunstvermaarden Jan Pieterz. Somer. Amsterd. met zijn portret door A. van Halen, Aquila naar N. van Blomme, zwarte kunst. Hij was bevriend met J. Goeree en Feitama, die bijschriften onder zijn portret, door A. Boone in 1715 geschilderd en door N. Verkolje gegraveerd, vervaardigden. {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} Kramm schrijft dat het hem uit vele bescheiden gebleken is, dat hij een eerste kenner en opspoorder van prentkunst is geweest, die menig verdienstelijk kunstenaarswerk in het ware daglicht heeft gebragt, hetgeen daarna door velen met goed gevolg is voortgezet. Zijn zinspreuk was An haec mea vita. Hij overleed den 18 Mei 1726. Zie Immerzeel; Kramm. [Zoneren] ZONEREN. Zie Someren. [Henrick van Zomeren] ZOMEREN (Henrick van), te Amsterdam geboren, waar zijn vader kastelein in het Schild van Frankrijk was, dreef kunsthandel. Aldaar landde Adriaan Brouwer aan en wekte hem tot schilderen op. Van Zomeren schilderde historiën, landschappen, bloemen, enz. Zie Houbraken in het Leven van A. Brouwer; Kramm. [Sara Maria van Zon] ZON (Sara Maria van), dichteres. Zij gaf in het licht: Gedagtenisviering der Nederlandsche vrijheit op het Eeuwgetijde van den Munsterschen vrede. Opgedragen aan Mr. Pieter Boddaert. Utrecht 1756. Zie Witsen Geysbeek, B.A. l. Wb., D. VI, bl. 593. [Georgius van Zonhoven] ZONHOVEN (Georgius van), Remonstr. predikant te Bleiswijk bij Leiden (1700), legde zijn dienst, uithoofde van ouderdom en zwakheid neêr in 1739, doch bleef curator seminarii, op verzoek der broederschap en overleed den 22sten November 1745. Hij gaf in het licht: Comoedia vetus of Bootmanspraatje, de tweede druk met meerder aenteekeningen opgeheldert en vermeerdert. Amst. 1732. Kort verhaal van het beleg en ontzet der stad Leyden. Leiden 1744. Ook beoefende hij de Nederd. poëzy, blijkens zijne dichtregelen in het Stamboek van J. Koerten. Zie Tideman, Rem. Broeders., bl. 875; v.d. Aa, N.B.A. Wb [R.O. van Zonhoven] ZONHOVEN (R.O. van) gaf een Blijeindig treurspel van 't gevecht der dry Horatien ende Curatien, ende der Zuster moord Horatii, met derzelver gevolg, genomen uit Tito Livio. Rooms-History Schryver-Franeker. Ulderick Balck. 1610. 4o. Zie Cat. d.M.v. Ned. Letterk. D. I, 6, bl. 229. [J.F. Zoolemaker] ZOOLEMAKER (J.F.). Zie Soolemaker (J.F.). [Hendrik Martensz Zorg of Zorgh] ZORG of ZORGH (Hendrik Martensz), zoon van Mar ten Rokes, marktschipper van Rotterdam op Dordrecht {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} in 1621 te Rotterdam geboren. Door goede en getrouwe zorg aan zijne betrekking verbonden, was hij meer onder den naam van Zorg dan onder dien van Rokes bekend. Hij was zijn vader behulpzaam in zijn beroep, doch zucht voor de schilderkunst openbaarde zich bij hem meer en meer. In zijne rusturen zat hij met het penseel in de hand, zich na de natuur door kunst te beschaven en genoot hij het onderwijs van Teniers en Buitenweg, welke meesters hij geen schande aandeed. Na den dood van zijn vader nam hij diens bedrijf over, doch hij wist tijd uit te breken om aan zijne geliefkoosde neiging te voldoen. Zijn smaak viel eerst op het afbeelden van gezelschappen, boerenbinnenhuizen en keukens, daarna op het schilderen van woelige marktplaatsen met beeldjes en stallettjes met fruit, wild en visch, zeer uitvoerig en geestig. Hij werd een vermaard meester die in den stijl van Ostade schilderde. Zijne stukken onderscheiden zich door een malsch penseel, aangenaam koloriet, keurigheid van uitvoering en worden vrij duur betaald, o.a. de boerenkeuken met 5 figuren, f 1150. Bij Houbraken en Descamps komt zijn portret voor. Zie aldaar en Kramm; Kobus en de Rivecourt. [Jan Pietersz Zorg] ZORG (Jan Pietersz.), een kunstschilder en kunsthandelaar, omstreeks 1641 te Amsterdam geboren. Men schrijft de afbeelding Vue de Leyden, een wintergezigt met schaatsenrijders en verder ijsvermaak, door J. Bachely gegraveerd aan dezen Jan Zorg toe. Zie Kramm. [Cornelis Gijsbertsz Zorgdrager] ZORGDRAGER (Cornelis Gijsbertsz), die in het laatst zijns levens, te Zaandam woonde en aldaar overleed, deed in 1690 zijne eerste reis als kommandeur voor rekening van Dirk Dirkz. Prutkooper, te Jisp, met een oude opgetimmerde buis, met 2 sloepen en 1 jol: de bemanning bestond uit 14 koppen. Voorwaar wel een klein begin. Zorgdrager heeft in het onderstaande werk zoovele nergens anders te vinden bijzonderheden bewaard, dat zijn arbeid gerekend kan worden van blijvende waarde te zijn, en de bron is geworden waaruit latere schrijvers geput hebben. Aan hem is dan ook voor een groot deel ontleend: C.G. Zorgdrager's Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche visscherij. Waarin met eene geoefende ervarenheyt de geheele omslag deezer visscherij beschreven en wat daarin dient waargenomen, naauwkeurig verhandelt wordt. Uitgebreid met eene korte historische beschrijving der noord en {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} gewesten, voornamelijk Groenlandt, IJslandt, Spitsbergen, Nova Zembla, Jan Maijen Eilandt, de Straat Deiris en al 't aanmerkelijkste in de ontdekking dezer landen en in de visscherij voorgevallen. Met bijvoeging van de walvischvangst in hare hoedanigheden, behandelingen, 't scheepsleven en gedrag. Beschouwd door Abraham Mousbach. 's Gravenhage. De eerste druk daarvan is bij Johannes van Oostenrijk, te Amst., uitgegeven en was schielijk uitverkocht, zoodat in 1727 bij P. van Tol en R.C. Alberts, te 's Hage, een tweede druk het licht zag, zoo als de geplaatdrukte titel vermeld, terwijl de bedrukte titel Amsterdam 1728 heeft. De walvischvangst met vele bijzonderheden daartoe betrekkelijk. Amst. bij P. Conradt en Harlingen bij V. van der Plaats, 1784. Zie Honig, Oude Letterk. Stud., St. I, Afl. VI, bl. 169. [Clement van Zorgen] ZORGEN (Clement van), hoogleeraar in de wiskunde te Amsterdam in de XVI eeuw, gaf in dichtmaat uit: Het Etmael en het Klokkenspel, blijkens een Puntdicht van J. de Decker. Zie de Decker, Rijmoef. D. II, bl. 157; van der Aa, t.a.p. [Hurrecht Zoudenbalch] ZOUDENBALCH (Hurrecht) hield in de twisten over den Utrechtschen bisschopsstoel tusschen Zweden van Culemborg en Rudolf van Diepholt, de zijde van eerstgenoemde en nam, toen Diepholt reeds op den bisschopszetel gevestigd was, in 1427, deel in eenen aanslag om Utrecht op het onverwachts te overrompelen, door des vrijdags na de kruisvinding, des morgens ten 7 ure, de Witte Vrouwenpoort in te nemen en daardoor Culemborg's volk in de stad te brengen; deswege werd Zoud en balch, toen de aanslag ontdekt was, uit Utrecht gevlugt zijnde, voor eeuwig uit de stad gebannen, terwijl zelfs zijne vrouw en kinderen gelast werden uit de stad te gaan en dus, zoowel als hij, gebannen. Zie Burman, Utrechtsche Jaarb., D. I, bl. 543. [J.H. Zopkens] ZOPKENS (J.H.) gaf in het licht: Kort begrip der algemeene historie. Amst. 8o. Zie Arrenberg, bl. 596. [Jonas Zoukers] ZOUKERS (Jonas), te 's Hage in 1679 secretaris der confrerie kamer Pictura, schilderde landschappen en gezigten in miniatuur, die zeer gewild waren. Zie Kramm {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} [Daniel Zouter of Soterius] ZOUTER of SOTERIUS (Daniel). Zie Souter (Daniel). [Paschavius Zouterius] ZOUTERIUS (Paschavius), te Hondschoten geboren, onderwijzer der jeugd en Lat. dichter te Yperen, gaf in het licht: Adolescentia s. de contemnenda voluptate et amplexenda virtute Carmine elegvaco. Antv. 1521. Miscellanea Grammatices. Antv. 1524. 8o. Zie Val, Andreas, Bibl. Belg., Foppens, Bibl. Belg. [Pieter Zoutman] ZOUTMAN (Pieter). Zie Soutman. [Jan Zoutman] ZOUTMAN (Jan), middelmatig tooneeldichter uit de 2e helft der 17e eeuw. Witsen Geysbeek vermeldt zijn kluchtspel: De verstelde en herstelde wet. Hoorn, 1765. Zie B.A.C.W. D. VI, bl. 693; Verwoert. [Johan Arnold Zoutman] ZOUTMAN (Johan Arnold) werd den 10den Mei 1724 geboren op den huize Kunstwijk, onder Gouda. Zijn vader, die denzelfden naam droeg als hij, was doctor in de geneeskunde, wijsbegeerte en de beide regten, en bekleedde de betrekking van pleitbezorger voor de geregtshoven van Holland en Zeeland, zijne moeder, Margaretha van Peteum, was de dochter van Harman van Peteum, minister en geheimraad des hertogs van Sleeswijk-Holstein en resident van dien vorst bij onzen staat. In Lentemaand 1737, nog geen 13 jaar oud, trad hij bij de Admiraliteit van Amsterdam als adelborst in zeedienst, vijf jaren later werd hij luitenant, vervolgens tot kommandeur en in 1750 door Willem IV tot extra-ordonnaris kapitein bevorderd. Negentien jaren daarna werd hij door Willem V tot supernumerair bij dat collegie benoemd. Een groot aantal zeereizen tot bescherming van den handel werden door Zoutman gedurende al die jaren gedaan, toen hij een onsterfelijken roem verwierf door zijne dapperheid in den zeeslag bij Doggersbank tegen de Engelschen op Zondag 8 Augustus 1781 met de vloot waarover hem het opperbevel was toevertrouwd, voerende als schout-bij-nacht het schip Admiraal de Ruiter, van 64 stukken. Deze slag, waarin de eer der Nederl. vlag luisterijk werd gehandhaafd, is o.a. door J.C. de Jonge beschreven, Tot vice-admiraal benoemdbeschonk men hem tevens met een gedenkpenning, een gouden degen en een jaarwedde van f 2400, daarna eindigde hij zijn dagen in rust en stierf den 7den Mei 1793. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Den 14den Mei werd hem te Geertruidenberg een gedenkteeken opgerigt. Zie J.C. de Jonge, Ned. Zeewezen, D. V, bl. 137, 543, 604-662; Kok, Verwoert, Kobus en de Rivecourt, Glasius, Rede bij het graf van Zoutman in Ber. v. Zeevaartk. 1846. VI, 601; Nav. VIII, bl. 59; Gids, Mengelw. VII, bl. 587. [Jacobus Zovitius] ZOVITIUS (Jacobus), niet gelijk Sweertius en Konigius te Breda, maar te Drieschor, op het eiland Schouwen, geboren. Hij noemde zich Drieschornanus en Triturbius. Hij was rector der Latijnsche scholen, eerst te Hoogstraten later te Breda, en maakte zich op 21jarigen leeftijd door een Latijnsch drama uit het O. en N. Testament bekend: Ruth, Antv. 1533. 8o, Later schreef hij: Ovis perdita. Col. 1539. Antv. 1540. 8o. Didascalus comoedea. Antv. 1534, 1539. 8o. Ook gaf hij: Camina varia. Adagia Latino-Belgica, weleer in de Latijnsche scholen in gebruik. Jacobi Zovitii et Sibaldi Heyden, Colloquiorum puerilium formula, Latiné et Gallicé. Paris. 1633, in 16o. Zie Val. Andreas; Foppens; Sweertius; Koningius; de la Rue, Gel. Zeel., bl. 227, 225; Kok, Verwoert, Kobus en de Rivecourt; Paquot, Mem., T. I, p. 158; Peerlkamp, Poct. Lat. Belg. p. 34; Oudh. en Gesticht. van Zeeland. [Franciscus Zichemus] ZICHEMUS (Franciscus) te Lochem geboren, was Minderbroeder en Gardriaan der kloosters te Mechelen en Maastricht. Hij schreef: Explicatio in VII verba, quae in cruce Christus protulit. Concio de Eleemozynae efficacia. Antv. 1556. Enarratio in prophetam Jeremiam. Colon. 1549. Exhortatio Laconica ad martem Traj. ad Mosam. 1554. Zie Val. Andreas; Foppens. [Everardus Zimmerman of Timmerman] ZIMMERMAN of TIMMERMAN (Everardus) gaf in 1646 te Leiden uit, een explicatio van Psalm LXXXIV, vs. 5-8. [P. Zimmerman] ZIMMERMAN (P.) schreef: Hemels gebed Jesu. 1668. Zie Abcoude, bl. 422. [Ambrosius Justus Zubli] ZUBLI (Ambrosius Justus), werd den 4den October 1751 in de Berbice geboren. Te Amsterdam zich aan den handel wij- {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} dende, beoefende hij in de uren die hem van zijn beroep overschoten de poëzy. Na de omwenteling van 1795, lid van de nationale vergadering geworden, onderscheidde hij zich door gematigdheid en ernst die hem bij eene opgewondene partij somtijds op miskenning kwam te staan. Hij stierf als ontvanger der belasting te Vlaardingen, den 9den October 1820. In 1784 gaf hij zijn eerste dichtproeve in het licht, zijnde Twee Bijbelsche dichttafereelen, (Amst. 1784), vervolgens Drie tooneelstukken uit het Fransch: Hamlet 1786; De edelmoedige dragonder, 1790. en Gesner of het Zwitsersch huisgezin. Hij was een goed dichter en zijn Lierzang aan het Bataafsche Volk bij den aanvang van 1798, waarin hij op eene nadrukkelijke wijze de rampen voorspelt, het gevolg der burgelijke verdeeldheden, is een uitmuntend en krachtig gedicht. Ook gaf hij in het licht: Lierzang aan Leydens burgerij. 1807. Dichttafereelen van den winter, storm en overstrooming in 1809, in drie zangen. Nederland verlost. 1813. Bij de wederkomst van Lodewijk, koning van Holland. Amst. 1810. In de Evangelische gezangen is van hem eene vertaling opgenomen. Zie Witsen Geysbeek, B.A.E. Woordenb., D. VI, bl. 593; Dr. Bennink Janssonius. Gesch. v.h. Kerkgezang bij de Hervormd. D. II, bl. 292; Verwoert. Kobus en de Rivecourt. [Zuidewind] ZUIDEWIND. Zie Art. Ens. [Marten Jelles Zuidhoek] ZUIDHOEK (Marten Jelles), geboren te Zuiderhuizen in O.-Friesland, 6 Dec. 1737, werd door zijn ouders voor het schoolambt bestemd en op zijn 17den jaar schoolmeester en voorzanger te Loppersum in O.-Friesland. In 1762 werd hij meester en organist te Weender en in 1774 ts Grietzijl. Hij was zeer ervaren in de hoogere rekenkunde en muzijk, waarvan hij de theorie verstond, terwijl hij meesterlijk het klavier, de viool en de dwarsfluit bespeelde. In 1766 werd hij lid van het Hamburger Genootschap der mathematische wetenschappen, en 3 jaren later medeoprichter van het Amsterdamsche Genootschap Een onvermoeide arbeid komt alles te boven. In 1785 tot schoolmeester en organist te Bonda beroepen, bedankte hij, wegens de geringheid van zijn tractement voor dien post. In het volgend jaar en begaf hij zich naar Groningen, waar hij lessen gaf in de hoogere rekenkunde. Door de Herv. gemeente werd hem in 1789 den post van schoolmeester en voorzanger in Veendam op- {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} gedragen, waarbij hij later (1806) ook het secretariaat waarnam van het daar gevestigde departement van de maatschappij het Nut van t' Algemeen. Hij overleed den 21sten Junij 1817. Hij schreef: Rekenkundig mengelwerk. Groningen. Rekenkundige bijzonderheden. Idem. Weegkunst met praktijk. Idem. Meetkundig rekenboek. Idem. 3e verm. druk. 1810. Arethmetlica of rekenkunst voor beginnende leerlingen. 8o. 3e druk. Idem. 1810. Ook liet hij rekenkundige opstellen en hands. na. [Zuichem] ZUICHEM. Zie Viglius van Aytta. [Gerijt van Zulen Lambertsze] ZULEN LAMBERTSZE (Gerijt van), een burger van Utrecht koos in de geschillen tusschen David van Bourgondie en Gijsbert van Brederode de zijde des eerst genoemden en werd diensvolgens in 1456 voor zijn leven lang ter stad uit gebannen, terwijl daarbij tevens bepaald werd, dat hem nooit zou worden toegestaan, met eenen nieuwen bisschop weder in te komen. Zie Burman, Utrechts. Jaarb. D. II, bl. 313. [Jan van Zulen van Natewisch] ZULEN VAN NATEWISCH (Jan van), een burger van Utrecht, koos in de geschillen tusschen David van Bourgondie en Gijsbert van Brederode, de zijde des eerst genoemden en werd diensvolgens in 1456 voor zijn leven lang ter stad uit gebannen, terwijl daarbij tevens bepaald werd, dat hem nooit zou worden toegestaan, met eenen nieuwen bisschop weder in te komen. Zie Burman, Utrechts Jaarb. D. II. bl. 314. [Jacob van Zulen van Blikenborch] ZULEN VAN BLIKENBORCH (Jacob van), een burger van Utrecht, koos in de geschillen tusschen David van Bourgondie en Gijsbert van Brederode, de zijde des eerstgenoemden en werd diensvolgens in 1456 voor zijn leven lang ten stad uit gebannen, terwijl daarbij tevens bepaald werd, dat hem nooit zou worden toegestaan, met eenen nieuwen Bisschop weder in te komen. Zie Burman, Utrechts. Jaarb. D. II. bl. 314. [Gerijt van Zulem van Blikenborch] ZULEM VAN BLIKENBORCH (Gerijt van), een burger van Utrecht, koos in de geschillen tusschen David van Bourgondie en Gijsbert van Brederode, de zijde des eerstgenoemden en werd diensvolgens in 1456 voor zijn leven lang ten stad uit gebannen, terwijl daarbij tevens {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} bepaald werd, dat hem nooit zou worden toegestaan, met eenen nieuwen bisschop weder in te komen. Zie Burman, Utrechts. Jaarb. D. II. bl. 314. [Lotharius Zumbag of Zumbach de Koetsfelt] ZUMBAG of ZUMBACH de KOETSFELT (Lotharius), zoon van Carl Zumbag de Koetsfelt, kapitein in keizerlijken dienst, werd den 27 Augustus 1661 te Trier geboren. Hij werd op een Jesuitenschool zijner geboorteplaats opgevoed en oefende zich zoo daar als te Keulen in de wijsbegeerte en mathesis, in genees- en toonkunde, en werd in 1685 door den Trierschen Keurvorst tot zijn mathematicus en musicus was benoemd. Na den dood van Koenraad Maximiliaan Heinrich in 1688, begaf hij zich om de vervolgingen der geestelijkheid wegens zijne vrijzinnige gevoelens te ontgaan naar leiden, waar hij derwijze de belangstelling van Dr. Paulus Herman, hoogleeraar in de kruidkunde wekte, dat deze hem in 1690 de bezorging opdroeg van de uitgave zijner Florae Lugduno-Batavae flores 8o. Den 16 Julij 1613 erlangde hij er den doctorgraad in de geneeskunde op eene Dissertatio de sudore et sudoriferis (L.R. ap. Elsevier) aan zijnen leermeester Paulus Herman opgedragen. Hierop werd hij Lector Astronomiae, doceerde privatum wiskunde en wijsbegeerte en vervulde tijdelijk in 1697 de betrekking van organist in de Pieterskerk. In 1708 vertrok hij naar het Carolinum te Cassel als professor in de wiskunde en wijsbegeerte, eene waardigheid hem bij de oprigting van dat collegie dadelijk door den Landgraaf van Hessen opgedragen. Den 10 Maart van dit jaar aanvaardde hij die betrekking. Hij schreef zoo te Leiden als te Cassel onderscheidene gesehriften, over sterre- en aardrijkskunde, over de wenteling van verschillende planeten, over de kleuren in den regenboog. Hij had het opzigt over de kunstkamers van den landgraaf van Hessen, gaf er in 1715 zijne Vera methodus inveniendi longitudinem marinam in 4o. uit, en werd er reeds kort na zijne aankomst in de maand November 1709 door den Frankforter geleerden reiziger, Baron van Uffenbach, bezocht, die zijne wiskundige lessen bijwoonde en zijne kijkers bewonderde. Hij huwde Theodore Day, dochter van eenen Leidschen wijnkooper en stierf te Cassel den 29 Julij 1727 en zijne vrouw den 11 Julij 1719, in den ouderdom van 47 jaren. Zie Uffenbach's Reisen, 1, 2, 47, 63; Strieder, Hessische Gelehrten Geschicht. Th. XVII. S. 371; Jöcher; Bodel Nyenhuis de Leidsche Medicinae doctor, Coenradus Zumbag van Koetsvelt in Handel. en Mededeel. d. Maats. v. Ned. Letterk. 1865; Navorscher d. XVI bl. 435. {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} [Conradus Zumbag de Koevelt] ZUMBAG DE KOEVELT (Conradus), zoon van den vorige, werd in het eind van Mei 1697 te Leiden geboren. Hij vertrok in 1708 met zijn vader naar Cassel, doch werd reeds vroeg naar Leiden gezonden, waar hij den 3den Julij 1713 als student in de wijsbegeerte werd ingeschreven. In 1717 liet hem zijn vader naar Cassel terugkeeren om hem onder zijne leiding verder te oefenen. Reeds in hetrelfde jaar verdedigde hij openlijk aan het Collegium Carolinum, twee Exercitationes - de scientia et opinione caeterisque cognoscendi et assentiendi modis en de cognatione veri - onder voorzitting van zijn vader. In 1720 werd hij door zijn vader naar Leiden teruggezonden, om zich in de geneeskunde te oefenen. Hier studeerde hij onder 's Gravesande en den lector Coets in de wijsbegeerte en mathesis (waarin hij zelf onderwijs gaf) in de geneeskunde onder Frederik Rekkers, Albinus en Boerhaave, en werd 23 Jan. 1724 medic. doctor, na verdediging eener dissertatie de vero in medicis inveniendo. Drie maanden later (12 April 1724) werd hij in 't chirurgijnsgild ingeschreven. Omstreeks 1724 schijnt hij begonnen te hebben, even als vroeger zijn vader, onderwijs als lector te geven. Drie en dertig jaren gaf hij van 's morgens vroeg tot 's avonds laat onderwijs in de wijshegeerte en wiskunde. Ook hield hij zich spoedig bezig met sterrekundige waarnemingen. Zoo nam hij in 1829 een merkwaardig noorderlicht waar, waarvan hij, onder den naam van de Wonderwerken Gods, korf daarna tweederlei afdrukken en beschrijving in het licht gaf. In 1730 gaf hij, behalve eene beschrijving van weer en wind: Leid. 4o., zijns vaders geometria practica in het licht, waaraan hij in 1748 nog andere compendia voegde. Omstreeks denzelfden tijd (23 Junij 1730) werd hij tot stads-geneesheer benoemd, en iets later (1731) lid en assessor van het collegium chirurgicum. Onze doctor beoefende ook de poëzy. De Leidsche predikant Laurentius Steversloot had in 1730 eene berijming van den profeet Jona met aanteekeningen uitgegeven, die veel opzien baarde. Zumbag was het met hem en zijne overbrenging van des profeten woorden op Nederland niet eens. Hij liet dus zekere Lofrijmen uitgaan. die niet tot eer des kerkleers strekten. Steversloot reikte hem hierop in dichtmaat eene Hand van broederschap. Eene tweede tegenvers verscheen onder den titel: Dankrijm aan den Heere L.S., met taal- en letterkundige aanteekeningen, waarin S. nog al sterk gegispt werd, doch waarmede deze kleine letterkundige strijd eindigde: ook schreef hij verzen voor de acad. proefschriften zijner leerlingen en vrienden. In 1762 teekende hij o.a. eene dagelijksche berekening {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} af van den loop der zes voornaamste planeten voor het sehrikkeljaar 1742. Ephemeris geometrica seu planetarum primariorum ad annum Christi 1742 currentem ad ductum Planetolabii in systemate copernici. één folio blad. In hetzelfde jaar spoorde Bolstra's kaart van het Haarlemmermeer hem tot nadenken over en het ontwerpen van een plan ter droogmaking van het Haarlemmermeer aan. Van dit plan gaf hij in 1743 een tweeden druk in het licht: Korte schets, verhandelende van het droogmaken van de groote Meeren. Leiden 1743, 4o., waarvan van Hasselt in 1838 het nut heeft uiteengezet. Zijn vader was, zoo bij den keurvorst Maximiliaan Heinrich als te Leiden, onderwijzer in de toonkunst geweest en had te Leiden of te Cassel lessen over de theorie der toonkunst gegeven in 't Latijn *). De zoon, die in hetzelfde vak lessen gaf, zond in 1743 een geschrift in het licht, getiteld: Institutiones Musicae, of onderwijzingen rakende de praktijk van de muzijk en inzonderheid van den generalen bas, benevens de daaruit spruitende gronden van de compositie. Leiden. Met 8 bladen muzijk door hem zelven gegraveerd. (Ook graveerde hij den titel.) In hetzelfde jaar verscheen er weder van hem een Compendium, zijnde de eerste beginselen en praktikale instructie in de meet-, krijg- en bouwkunde. Leiden 1748. 8o. In 't volgende jaar gaf hij in het Latijn, zonder plaats van drukker en uitgever, in 4o, de beschrijving uit van een Instramentum novum sive horologium autobarnm, om de lengte zoo ter zee als te land te vinden. Hij zegt er van, dat zijn vader, door Christiaan Huygens voorgelicht, het uitvond, en dat het door hem vervaardigd en aan het publiek medegedeeld werd. In 1752 kwam hij op dit geschrift terug en gaf hij van het gebruik van dit horologiüm autobarum, aldus genaamd, omdat het door zijn eigene zwaarte naar omlaag daalt, eene nadere verklaring uit. Tusschen de jaren 1752 en 1759 verscheen van hem, doch zonder jaaropgave, in 't Fransch en groot folio, een krijgskundig plan uit ter betere verdediging der vestingen en ter besparing van menschenlevens, in het Hgd. opgenomen in het Boehmisches Magazin für Ingenieurs und Artileristen, VII, No. 11, onder den titel van Algemeine Methode die Festungen zu verstärken. Waarschijnlijk is hij ook de schrijver van Plan d'une bateau {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} avec lequel on peut aller au fond de la mer, et revenir à son grè et même naviguer entre deux eaux. (Een duikerklok.) In 1770 werd hij, op zijn verzoek wegens ouderdom, na 40jarigen dienst als stads-doktor, ontslagen en in 1779 als assessor Collegii Chirurgii. Hij overleed in 83jarigen ouderdom, op den 15den April 1780, en werd in de St. Pieters kerk begraven. Zie Bodel Nynhuis; t.a.p., Siegenbeek, t.a.p.,; Gregoir, Biogr. des artistes médicins. [Eduard van Zurck] ZURCK (Eduard van), conrector te Haarlem, heeft zich bekend gemaakt door de volgende werken, die de goedkeuring der geleerden niet wegdroegen. zoodat de schrijver der Sapientiae Hyperborcalis, hem noemde Eduardus ὸ σουρϰιος. Hij gaf in 1694 te Haarlem in het licht: Ciceronis selectae orationes, waarvan de tweede uitgaaf (denuo revisa et amendis in prima editione occurrentibus accuratiori modo purgata. Ultraj. 1773), door een onbekende bezorgd werd. De vierde uitgaaf gaf ls. Ant. Nodell, Editus [i]n usum scholasticum Holl. et Westfr. ex decreto. Illustrissimornm ejus regionum Ordinum cum dedic. et praef. I.A. Nodell. L.B. 1809. 8o. Twee jaren later gaf hij de Carmina van Horatius uit met zijne observationes maximam partem e Dacerio consarc[i]natae. en in 1706: Oratio de felicibus Brittannorum Batavorum et foederatorum successibus. Anno 1706, habita Harlemi in aula principis. Hagae Amst. 1706. 4o. Zijn voornaamste werk is de Codex Batavus, waarin het algemeen Kerk-, Publyk- en Burgerlijk-Recht van Holland, Zeeland en het Ressort der Generaliteit, kortelijk begrepen, enz. Delft 1711, 1738 (3e uitg.), Rotterd. 1757 (4e druk), Leyden 1764 5e dr., (de laatste drukken bezorgd door P. van der Schelling). Hij huwde Anna Maria Schat en overleed omstreeks 1726. Zie Saxe, Onom. T.V., p. 450; Schotel, Leven van Alkemade en van der Schelling, bl. 169; Kobus en de Rivecourt. [B. Zuhrmuhlen] ZUHRMUHLEN (B.) Van hem bestaat een blijspel getiteld: De Infante van Zamora, m. zang en gev. n.h. Fr. Amst. 1784. kl. 8o, voorkomende in D. VIII der Tooneel- en Mengelpoëzy van het Genoots. onder de zinspr. Kunstmin spaart geen vlijt. Zie Cat. der Maats. van Letterk. D. I, 6, bl. 31. [Bernard van Zutphen] ZUTPHEN (Bernard van), Advokaat voor het hof van Utrecht, gaf in het licht: Practycke der Nederlandsche Rechten. Leeuw. 1645, 1655. 4o. {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} [Gerard van Zutphen] ZUTPHEN (Gerard van), aldus naar de plaats zijner geboorte genoemd, leefde in het midden der XIVe eeuw. Hij was voor zijn tijd een uitstekend geleerde, ervaren in de wijsbegeerte, theologie en welsprekendheid. Hij behoorde tot de Reguliere kanunniken en bekleedde een leerstoel bij de kapittelschool te Keulen nog in 1399. Hij liet na: Quaestiones sententiarum notabiles. Sermonum variorum liber unus. Quaestiones quodlibetanae. Zie Val Andreas; Foppens; Kobus en de Rivecourt; Trithemius, Catal. illustr. Vir., p. 139. [Gerard van Zutphen] ZUTPHEN (Gerard van), bijgenaamd Zerbolt, in 1367 te Zutphen geboren, begaf zich, na de scholen zijner geboortestad doorloopen te hebben, ter vermeerdering zijner kennis, buiten 's lands en kwam naar een langdurige reis te Deventer in het Fraterhuis van G. Groote, en sloot een hartelijke vriendschap met Florentius Radewijn. Hier had hij gelegenheid zijne wetenschappelijke studiën uit te breiden en in praktijk te brengen. Ofschoon een geordend geestelijke, wilde hij de stichting van Florentius tot geen geestelijke orde hervormen, maar de beoefening der H.S. meer algemeen maken en niet binnen de kloostermuren gesloten houden. Het Latijn, waarin de Bijbel vertolkt was, was geen zoo heilige taal, dat men hem niet voor de leeken mogt overzetten. Naar zijn inzien moesten ook deze de H.S. lezen, uittreksels er uitmaken, boeken er over schrijven, de uitstekendste kerkvaders met elkander vergelijken en hunne spreuken verzamelen. Daartoe wenschte hij de scholen der broederschap ingerigt te zien. Geen kerkelijke banden mogten er gelegd worden en zij, die het kloosterleven verlangden, konden te Windesheim te Zwolle daaraan voldoen. Op eene terugreis uit Drenthe bezocht hij in dat klooster zijne voormalige leerlingen, werd er door een zware ziekte overvallen, die hem, op 31jarigen leeftijd, den 4den Dec. 1398 deed overlijden. Van zijne schriften zijn slechts uittreksels overgebleven of hier en daar (b.v. te Wiesbaden) bewaard. Op Cat. van Serrure komt voor Tractatus de spiritualibus ascensionibus, in 't begin der 16e eeuw te Bazel gedrukt. Revius gaf uittreksels uit mss. die in de bibliotheek te Deventer bewaard werden, b.v. de utilitate lectionum sacrarum literarum in lingua vulgari. - De precibus vernaculis. Voorts vermeldt hij: Tractatus de vestibus pretiosis. - In quendam gradus Ec- {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} clesiasticos et praedicationis officium affectantem cujas intium consulit quidam clericus. De reformatione varium animae, qui incipit; Homo quidam descendit. Ook Delprat heeft eenige uittreksel uit Gerard's geschriften gegeven. Zie Valerius Andreas; Foppens; Trithemius; Christ. Masseus Chron. ad annum 1398; Hamelmannus, de illustrib. vins Westphaliae, lib. I; Revii Devent. ill. p. 41; Moll, Kerk. gesch. voor de Herv.; Delprat, Broeders, van Geert Groote, 2e uitg., bl. 42; Kok, Verwoert, Kobus en de Rivecourt. [Hendrik van Zutphen] ZUTPHEN (Hendrik van), aldus naar zijne geboorteplaats in Gelderland genoemd; zijn eigenlijke naam was Hendrik Möller of Muller. Hij werd in 1488 geboren en reeds vroeg voor den geestelijken stand bestemd, waartoe hij de hoogeschool te Wittemberg bezocht en ook het onderrigt van Luther bijwoonde. Voor hij de hoogeschool verliet, verkreeg hij den graad van Baccalaureus, die hem het uitzigt gaf om doctor in de godgeleerdheid te worden. Even als zijn leermeester, verkoos hij den monnikenstand en trad in de orde der Augustijnen. Hij had reeds te Keulen den eersten rang onder den Prior bekleed, toen hij vervolgens te Dordrecht zelf Prior van het Augustijner klooster werd, dat door hem in 1516 in groot aanzien stond. Nadat Luther in 1517 tegen de aflaten was opgetreden, waren hij en Jacob Spreng, toenmaals Prior van het Augustijnen klooster te Antwerpen, onder de eersten in de Nederlanden, die hem aanhingen. Beide hielden briefwisseling met Luther en verlangden zeer hem te zien en te spreken. Zelfs beloofden zij hem in eenen brief, omstreeks het Paaschfeest van 1519 geschreven, naar Wittenberg te zullen komen, doch zij konden toen hunne belofte niet volbrengen. Eerst in 1521 begaf zich Hendrik derwaarts, en vernieuwde persoonlijk zijn betrekking met Luther, en deze, zich daarna op den Wartburg ophoudende, liet hen in een brief aan Melanchton vriendelijk groeten. Hij keerde naar de Nederlanden terug, trad, sedert de gevankelijke wegvoering van Jacob Spreng naar Brussel, in 1521 onder de monniken van het Augustijner klooster te Antwerpen in de voetstappen van zijnen voorganger, en was een niet minder ijverig voorstander van de hervorming dan deze. Bij de vernieuwde afkondiging van het Wormsche edikt van 1529, werd hij met al de monniken van het Augustijner klooster te Antwerpen gevangen genomen. Op 's keizers last beval de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, een scherp onderzoek naar het geloof der gevangenen. Onverschrokken antwoordde hij op de arti. {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} kelen, die hem ter beproeving van zijn geloof werden voorgelegd. Het volk vernam dit en stelde belang in den man, doch de raad van onderzoek had hem reeds tot den marteldood bestemd, en hij zou, in weerwil van het volk, dat hem lief had, met de overige monniken van gemeld klooster van Antwerpen naar Brussel worden overgebragt en zich daartoe van den nacht bedienen; doch eer die nacht kwam - het was in den avond van 29 September 1522, na zonsondergang - schoolden zich eenige duizenden, zoo mannen als vrouwen, zamen, stoven in razende woede naar zijnen kerker, braken met onstuimigheid grendels en deuren los en voerden hem in triomf naar zijn klooster terug. Zich te Antwerpen niet meer veilig achtende, verliet hij de stad, van plan over Holland en Westfalen naar Wittenburg te reizen, toen het toevluchtsoord van schier allen, die om het geloof vervolgd werden. Hij kwam op zijne reis derwaarts te Bremen en hield hier, op verzoek van eenige aanzienlijke burgers, op Zondag 9 November 1522 eene leerrede in de Ansgarie-kerk. Aanstonds verzocht hem de gansche gemeente bij haar te blijven, 't geen hij niet van de hand wees, maar voor een tijdlang aannam. Doch ook hier was hij niet veilig voor de lagen, die hem gelegd werden. De overige geestelijken drongen bij den raad aan op zijne verwijdering. De raad bragt die klagt tot de opzieners der Ansgarie-kerk. Deze weigerden hem te ontslaan. De geestelijkheid leverde nu hunne klagt in bij den bisschop, die bij den raad aandrong Hendrik aan hem over te geven. De raad weigerde zulks. De bisschop liet daarop eene kerkvergadering buiten Bremen beleggen en daagde Hendrik er voor, doch de raad stond hem niet toe derwaarts te gaan. Hij werd in zijne afwezigheid veroordeeld en het keizerlijk edikt van Worms afgekondigd en aangeslagen. Ondertusschen ging hij voort met prediken, ook in meer verwijderde gewesten. In het dorp Meldorf, in het Detmarsche, een landschap in het hertogdom Holstein, stond een priester, met name Nikolaas Rose, die tot inzien der waarheid gekomen, in vereeniging met anderen, bewerkte dat Hendrik in het Detmarsche werd beroepen. Deze voldeed aan dien wensch en vertrok naar Meldorf. Het ontbrak ook daar niet aan zulken, die het indringen der nieuwe leer trachtten te beletten en wisten te bewerken, dat aan den priester te Meldorf gelast werd den vreemden monnik te laten vertrekken. Van Zutphen ging echter voort met prediken. Inmiddels hadden zijne vijanden een aanslag tegen hem gesmeed en een plan gevormd hem heimelijk op te ligten en te verbranden. Hun voornemen gelukte, zij maakten zich van hem meester en sleepten hem aan een touw in het holst van den win- {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} ternacht, schier naakt en barrevoets naar Heide, waar hij in een kelder opgesloten aan den hoon en spot zijner wachters was blootgesteld. Des morgens om acht uren kwamen zij op de markt te Heide bijeen, hielden onderling raad en veroordeelden hem ten vure. Het vonnis werd op de wreedaardigste wijze ten uitvoer gebragt. Luther was zeer getroffen, toen hij den marteldood vernam van eenen man, dien hij persoonlijk gekend en wiens ijver voor de waarheid hij zoo hoog geschat had. Hij stelde de geschiedenis van zijn uiteinde te boek en droeg die aan de Christenen te Bremen op, waarbij hij eene verklaring van den 9de Psalm voegde. Men vindt dit stuk in de meeste uitgaven van Luther's werken en eene vertaling er van in Paauw, Europa's Lutherdom, bl. 227-244. De Wette heeft wel de opdragt en de verklaring van den 9de Psalm, doch de geschiedenis van zijn uiteinde niet medegedeelt. Nadat in 1825 de plaats, waar hij gemarteld werd tot een begraafplaats voor de gemeente te Heide was gewijd, kwam een reeds vroeger ontworpen plan, om een gedenkteeken voor den martelaar op te richten, tot rijpheid. Het is een eenvoudige obelisk ter hoogte van 14 voeten op een heuvel geplaatst, met het volgende opschrift op de voorzijde: Dem Glaúbens helden Henric von Zutphen, Der dieses Feld durch sein Blut heiligte. Geb. im Jahre 1488. Gest. den 11 Dec. 1524. Op de keerzijde leest men: Errichtet von der Heider Gemiente, am 25 Junij 1830. Zie Nachricht über das dem Andenken Heinrichs von Zutphen. am 25 Juni 1830, auf den Heiden Begràbnissplatze errichtete Monument. Als Beitrag zur Geschichte des Confessions-Jubiläums, herausgegeben von G.O.W. Schetelig, Pastor zu Heide in Norder-Detmarschen. Altona 1830. Tegenover het titelblad staat eene afbeelding van het monument; De Marteldood van Hendrik van Zutphen, een der monniken van het Augustijnen klooster te Antwerpen, in Bijdragen tot de Geschied. der Ev. Luth. kerk in Nederlund, 2e stuk; de Monographie van Heinr Muhlens; O.H. van Herwerden, het aandenken van H.v.Z. onder zijne landhenooten vernieuwd. Gron. 1840 (zie Vad. Letteroef. Julij 1841, No 8. bl. 322 volgg.); Schotel, Kerk. Dordr. D I, bl. 17, D. II, bl. 752; Dez., het klooster der August.; Bat. Sacra, D. III, bl. 544; Brandt, Hist. de Ref., D. I, bl. 79-91; A. van Haemstede, Martel. bock, bl. 67-70; Pauw, Omst. Levensb. van Luther, bl. 202; Balen, Beschrijv. van Dordr., bl. 130; Kist en Moll, Kerk. hist. archif, D. IV, bl. 7, 200; Kist. en Roijaards, K. Archief (eerste serie) D. I, bl. 204, (tweede serie) D. II, bl. 38, D. V, bl. 267; De Wette, Luthers Briefe, Th. I, p, 42, § 341, Th. II. § 12. 265, 379; C.J. Trip, Heinrich von Zutphen, in Hist. Theol. Zeits. {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} 1869; Gerdes, Hist. Ev. renov, c 28 en in append. p. 13-15; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Jöcher; Convers Lex; H. Heyen, De dood van H.v.Z., in Kal. v.d. in Ned. 1857, 138; J.M.E. Dercksen, H.v.Z, in Geld. Volksalm. 1849. 3. Moll Kerkgesch. v. Nederl. 11. II. III. [Zuttere] ZUTTERE, gezegd over d' Haghe, burger van Gent, schreef; Eene Forme ende maniere der Conjugatien in Nederduytsch ende Francoys, door P.A.H.G. (P.A. Hyperphragme Gantois) Rott. 1576 8o. Eene korte leerung, wie das alle Geloovigen in Christo, alsz eyn koren in der ärden, hitze und kalde lijden unde sterven moeten 1563 8o. Een sachtmoedige samemsprekinge van Cephas ende Arnobius, waerin by manierlyck ernstelyck ende grondelyck dis uteren ende handelen door den Aucteur selve wt den Latyne in Nederduytsch gestelt. Gent (omstr. 1580) 8o. Opgedragen aan den Prins van Oranje. onderteekend door P.A.H. Ingeboren burger van Gent (Petrus ab Haghe d.i. P. de Zuttere, gezegd over d' Hage). Eene korte und eynvuldige Underwisung wt die Goddelicke schrift of man oock lasteren, ordeylen und schelten sal. Zie v. Doorninck, Anon. pseud. No. 1511, 2627, 1503, 4560. [Jan van Zuylen] ZUYLEN (Jan van) leefde in de 17e eeuw te Utrecht als portretschilder. S.A. van Lamzweerde heeft een prent van Menard Lamzweerde naar van Zuylen gegraveerd. Zie Nagler, Kramm. [Maria van Zuylekom] ZUYLEKOM (Maria van), dichteres, te s'Hage geboren, droeg in 1786 hare Mengelingen van Prosa en Poëzy aan de leden van het aldaar gevestigde genootschappen op. In 1790 verscheen haar treurspel Osman en Ophelia. Zij was lid van het Haagsche en Utrechttche kunstgenootschap en gehuwd met de Witte van Haemstede. Zie v.d. Aa. f.a.p. [Martinus de Zwaan] ZWAAN (Martinus de) of Swaan, den 4 Jan. 1651 te Amsterdam geboren, wijdde zich aan den geestelijken stand, verkreeg in 1677 de priesterlijke ordening en werd 2 jaren later pastoor te Assendelft. Toen het collegie de hooge heuvel in 1683 van Keulen naar Leuven was overgebragt, werd hij tot president er van benoemd en bleef tot in 1692 werkzaam in deze betrekking. Hij keerde toen naar zijn vaderland terug en werd pastoor in den Hoek te Haarlem. {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij muntte als doctor in de theologie boven vele zijner ambtgenooten uit in geleerdheid, en zag zich als neef van den pauselijken vicaris Coddaecus in de toenmaligen kerkelijke twisten betrokken. Men kent hem twee geschriften ter verdediging der regten van het Haarlemsche kapittel, waarvan hij deken was, toe, namelijk Motivum Juris en Refutatio responsi, die echter anderen aan Z.B. van Espen toekennen. Hij zou zich voor zijn dood, 30 Maart 1713, met de pauselijk kerk verzoend hebben. [C. Zwaan] ZWAAN (C.). In het Aanhangsel op de Dichtkundige Cypressen bladen bl. 121 (1752) vindt men van dezen dichter een Rouwklacht. Zie v.d. Aa. t.a.p. [J.A. de Zwaan] ZWAAN (J.A. de), te s'Hage geboren, werd in 1816 als klerk den toenmaligen archivarius toegevoegd, en vergezelde dezen op zijn reis naar Belgie ter terugvordering van de te Bergen, in Henegouwen, berustende Hollandsch Charters. Later verving hij als Commies en Chartermeester de Fouw, die onder de voormaligen Staten van Holland in dezelfde betrekking bij het Rijks-Archief was werkzaam geweest. De gevorderde jaren van Wijn en de toenmalige ongunstige plaatsing van het Rijks-Archief gaven aanleiding, dat de Zwaan meer dan iemand anders zekere vertrouwdheid verkreeg met het onder zijn toezigt geplaatste depôt, zoodat hij in de gelegenheid was de aan van Wijn opgevolgde Rijks-Archivarissen met raad en daad bij hunne onderzoekingen bij te staan. Zeer naauwkeurig had hij zich met den gang der zaken bij de voormaligen collegien van Holland, bij de Staten-Generaal en den Raad van Staten weten bekend te maken, eene kennis van onschatbare waarde voor elk, die uit de Archieven licht wenscht te putten over den zamenhang der gebeurtenissen of den oorsprong van regten. Een proeve van zijn dienstijver gaf hij bij het redden en nader rangschikken van de overblijfselen van het archief van Marine na den brand van het Departement. Schoon niet tot geleerde opgeleid, heeft hij echter der geschiedenis gewigtige diensten bewezen. Hij overleed den 28 Januarij 1862, in den ouderdom van 63 jaren. Zijne verdiensten zijn erkend door den koning, die hem tot ridder der orde van den Nederl. Leeuw, door den keizer van Rusland, die hem tot ridder der Stanislaus orde 3e kl., de New-York Historical society, het Provinciaal Utrechtsch Gedootschap en de Maats. van Ned. Letterk. die hem tot lid benoemden. Zie J.C. de Jonge, Leven van van Wijn; Schotel, Brief aan den Hoogl. de Wat over het Archief te s'Hage bl. 15, 16, en bl. 18, {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} 19, der Fransche vertaling; Dez. in Levensb. d. led. v.d. Maats. v. Letterk. 1865. [Bernard of Bernardus Zwaardecroon] ZWAARDECROON (Bernard of Bernardus), van Amersfoort, een geleerd en godvreezend man, was leeraar der Quartani in de Hieronymus school te Utrecht, 1586-1589, toen hij onderwijzer werd van graaf Floris II van Culemborg, dien hij naar Leiden volgde, waar hij van 1595 tot 1607 tot rector aan de Latijnsche school is geweest. In 1607 benoemde hem de regering van Utrecht tot rector der genoemde school, die onder zijn bestuur bloeide. Hij bekleedde dien post tot 1619, toen hij ontslagen werd, wijl hij den door de Synode van Dordrecht gevorderden eed niet wilde afleggen. Sedert bleef hij te Utrecht, zich met wetenschappelijken arbeid bezig houdende, tot zijn dood. Wanneer die plaats had, is onbekend, doch hij leefde nog in 1628. Hij was gehuwd met Elizabeth van Loendersloot. Van zijne kinderen zijn ons bekend Jan, die van 1608-1609 lector of conrector tertii classis aan dezelfde school was en toen ‘van zijn ambt gelicentieerd werd wegens merckelijcke redenen den raad hiertoe moverende’. Hij had tot vrouw, Margaretha van den Broek; voorts Wolphaart, die zijn broeder Jan opvolgde en in 1619 te gelijk met zijn vader werd afgezet, gehuwd met Emmetje van Beeck. Ook had hij maar eene dochter. Casper Kinschot en Laurens Nyendalius vervaardigden Latijnsche gedichten onder de beeldtenis van Bernardus. Zie Ekker, De Hieronym. school te Utrecht, bl. 82 volgg.; Schotel, Floris II v. Pallant, bl. 135; O, Kinschotii Poem., p. 184; Nyendalii Poem. p. 75; Orlers, Beschrijv. v. Leyden, bl. 217; Nijhoff, Bijdr., D. I, bl. 35; Voet van Oudheusden, Beschrijv. van Culemborgh, D. I, bl. 251; Dodt van Flensburg, Utrecht, Tijds. Voorheen en thans. D. 12, bl. 167 enz, 185 enz.; Verwoert; Kobus en de Rivecourt. [Henricus Zwaardecroon] ZWAARDECROON (Henricus), zoon van den vorige, te Leiden geboren. Hij was conrector aan de Latijnsche school te Leiden toen hij den 25 September 1619 zijn ontslag vroeg en verkreeg. Hij bleef echter te Leiden wonen tot dat hij in 1634 rector te Rotterdam werd en bleef tot in 1651, toen hij zijn eervol ontslag ontving. Men wil dat hij de Latijnsche poëzy beoefende en beroept zich op de opschriften op het voetstuk van het standbeeld van Erasmus, doch deze zijn niet van hem maar van Heinsius. Hij heeft eene overzetting van Terentius gegeven, die vroeger zeer gezocht en viermaal gedrukt werd. (P. Terentii Afri comoediae sex Belgice interpr. cum {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} nocis illustratae, op. a. st. H.Z. (Lat. en Ned. proza) ed altera Rott. 1660 8o). Hij was de Remonstansche gevoelens toegedaan en had dien ten gevolge met vele moeijelijkheden te worstelen. Zijn zoon, de geneesheer Petrus Zwaardecroon, verhaalde aan zijn schoonzoon Casper Brandt, met hoeveel kosten en moeite zijn vader in 1645 het lijk van de Groot te Rotterdam, door misverstand aangehouden, van het arrest heeft ontslagen gekregen. Hij was in 1622 te Leiden gehuwd met Machtelt Jans van der Pluym en had 4 kinderen Bernard. Wilhelmina, Petrus en Hendrik. Zie Verv, v.h. Leven van dé Groot door Cattenburch bl. 415; Brandt Hist. d. Reform. D. IV. bl. 938. Kan, Gesch. v.h. Erasm. Gymnasium bl. 636, 637 Ekkert t.a.p. Schotel Floris I en II. van Pallant Aant. N 8. bl. 43; Scheltema, Konst. en letterb. 1817 d. II. bl. 387. [Bernhard Zwaardecroon] ZWAARDECROON (Bernhard). Of deze ook een zoon was van voorgemelde is onzeker. Hij komt in 1647 als conterfeytsel en in 1648 als kunstschilder te Utrecht voor Zie Ekker t.a.p. bl. 90; Kramm. [Henricus Zwaardecroon] ZWAARDECROON (Henricus), zoon of volgens anderen kleinzoon van Henricus, in 1660 te Rotterdam geboren, vertrok in 1684 als adelborst met den commissaris-generaal A. van Rheede naar Batavia. Deze stelde hem 2 jaren later aan tot boekhouder, waarna hij in 1689 den rang van opper- en in 1694 dien van eersten koopman bekleedde. Bij eene fraaije en edele gestalte bezat hij vele verdiensten. Toen een voornaam regeeringslid te Batavia hem den last opdroeg om zekere jonge dame ten huwelijk te vragen, gaf deze tot antwoord: ‘indien gij voor u zelven deze vraag deed, zou ik met mijn antwoord niet verlegen zijn. In het laatst van 1694 werd hij als kommandaut naar Jaffana-Patnam op het eiland Ceylon, gezonden en van daar in 1699 als directeur naar Suratte, waar hij zulke schitterende proeven van bekwaamheid in het behandelen van zaken toonde, dat de gouvernevr Oudshoorn hem bij zijn terugkomst in 1703 tot eersten Secretaris der Hooge Regering aanstelde. Tot buitengewoone Raad van Indië geroepen, was hij in deze waardigheid werkzaam tot 1706, toen hij tot gewoon raad, en in 1720 tot gouverneur-generaal werd aangesteld. Zijn bestuur werd gekenmerkt, door de hulp aan den Javaan Scherkener bewezen in het dempen van een opstand door 2 zijner broeders; door den eersten koffieboom op Java te planten; door het fnuiken eener uitgebreide zamenzweering van {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} zekeren rijken mesties P. Erberveld. Hij verduisterde zijn roem door het wederregtelijk verbeurd verklaren van 2 W. Ind. Comp. schepen, die onder bevel van den adm. J. Roggeveen van de expeditie ter ontdekking van onbekende landen te Batavia ter reede gekomen waren, en door den handel der Chinezen op Java te bevorderen. Na groote schatten verzameld te hebben, legde hij 8 Julij 1725 zijn post neder en vertrok naar zijn buitengoed Cadauwang, dat hij verfraaid had en hij zijn vrienden gul onthaalde. Hij overleed Zie Du Bois, vies des Gouv. gener.; Lev. v.N.M. en W. X. 49; Kok; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muller Cat. v. portr. [Dirk Zwaardemaker] ZWAARDEMAKER (Dirk), oudste zoon van Jan Zwaardemaker en Aagtje Wendelberg, werd den 18den Junij 1791 te Zaandam geboren, ontving het onderwijs van J.H. Nieuwveen, toen kostschoolhouder aldaar, later te Leiden, en kwam in 1805 bij zijn oom K. Windelberg in de grutterij. In 1810 werd hij pelder met één molen en in 1816 verbond hij zich met zijn broeder Hendrik Zwaardemaker tot het werk van Commissiehandel, dat zij ruim 23 jaren gelukkig uitoefenden, terwijl zij ook de pelderij te zamen aanhielden en uitbreidden tot den dood van den oudsten broeder. Nagenoeg ten tijde dat hij in eigen werkkring werd geplaatst, kwam hij in kennis met den hoogleeraar S. Muller, toen predikant bij de Doopsgezinden te Zaandam Oostzijde, die hem doopte en zijn vriend werd. Hij had een onbegrensde zucht naar kennis, een zeldzame mate van gezond verstand, groote fijnheid en juistheid van oordeel, rijke oorspronkelijkheid van geest, was in verschillende openbare en kerkelijke betrekkingen en werd in 1831, in plaats van Cornelis de Vries, bestuurder der algemeene Doopsgezinde Societeit, Als lid van de Maatsch. tot Nut van 't Algemeen, droeg hij verscheidene dichtproeven voor, die door zijn vriend S. Blaupot ten Cate, met zijn leven in 1840, alleen voor nabestaanden en vrienden, onder den titel Dichtproeven, nagelaten door Dirk Zwaardemaker te Zaandam, zijn uitgegeven. Hij huwde den 14den Julij 1813 Neeltje Vos, die hem verscheidene kinderen schonk. Hij ontsliep den 11den Maart 1839. Zie het aangeh. werk van B. teu Cate; J. Boeke, Verslag der Alg. Doopsgez. Societeit, 1839, bl. 3. [Zwanenburg] ZWANENBURG. Zie Swanenburg. [Zwaneveld] ZWANEVELD. Zie Swanefeld. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} [Wiliam up de Zwanne] ZWANNE (Wiliam up de), schilder bij de blijde inkomst van Karel van Bourgondie te Brugge in 1468. Hij was 13 dagen werkzaam à 8 stuivers daags. [Albert Gerrits Zwart of Swart] ZWART of SWART (Albert Gerrits), in 1813 geboren te Kuikhorne onder Bergum, genoot het kunstonderwijs van W.P. Ruwersma en W.B. van der Kooi en schilderde levensgroote portretten. Hij overleed in 1837 te Leeuwarden. Zie Imerzeel en Kramm; Eekhoff, Cat. Kunstverzam. van Leeuwarden, bl. 48, 133, 318. [H. Hinchlife Zwart] ZWART (H. Hinchlife), middelmatig dichter uit het laatst der 17e eeuw. Zie van der Aa t.a.p. [Zwarte] ZWARTE ( ). Volgens Abcoude verscheen zijne Poëzy te Amsterdam in 1727. 8o. Zie Naaml., bl. 423. [Claes de Zwarten] ZWARTEN (Claes de), schilder te Iperen, arbeidde tegen 10 stuivers s'daags hij de blijde inkomst van Hertog Karel te Brugge in 1468. [Joachim Hendriks Zwartehond] ZWARTEHOND *) (Joachim Hendriks) werd in 1566 te Amsterdam geboren en verloor reeds in 1577 zijne ouders. Aan zich zelven overgelaten begaf hij zich in dienst van Jan Kakeler, kapitein ter zee voor Genemuiden, vervolgens van den zeekapitein Gerrit Krijnen, die voor Duinkerken kruiste. Wederom te huis gekomen, deed hij met schipper Loohman een reis naar Portugal. Tot nu toe had hij wegens zijn jeugd als putger of zwabber gediend, doch schipper Roemer Cornelis nam hem voor half man en deed met hem een reis naar Spanje. Daar deze echter aangehouden werd, ging hij over op een buis, gevoerd wordende door Cornelis Pietersz. van Edam, en voer met hem naar Condaad op Villa Mora. Op de terugreis werd de buis door een Engelsch zeeroover, kapitein Kalwel, genomen, moest Swartehond van Bristol naar Londen wandelen en nam aldaar bij een anderen Pieter Cornelisz. van Middelburg, te Portsmouth liggende, dienst, om naar St. Lucas te varen. Bij gebrek van vrijbrieven, werd hij gevangen en op de galeijeu gezet, vervolgens bij eenen meester Nicolaas, als constapel op het ‘Kasteel van St. Lucas’ geplaatst. Toen Francois Drake met zijn vloot aldaar aankwam en alles verbrandde, werd hij landwaarts {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} medegevoerd en naar Bouançe gezonden om schepen, die aldaar lagen en tot de onoverwinnelijke vloot behoorden, te helpen toerusten. Hij ontvluchtte en ontmoette te Condaad een schipper van Medemblik, Kers. Jansz. Schout genoemd, met wien hij naar het vaderland terugkeerde. Hier werd hij door de staten van Zeeland ontboden, om mede te deelen hetgeen hij van de Spaansche vloot wist. Toen de Spaansche vloot in aantocht was, nam hij dienst onder den admiraal Maarten Zegersz, die met 36 schepen uitzeilde en voor Duinkerken ging liggen om den hertog van Parma met zijn vloot er binnen te houden. Na dezen togt nam hij dienst als soldaat en trok onder kapitein Hans Kraak naar het Huis te Dort, vervolgens onder jonkheer Johan van den Ende, naar Naarden, waar hij in bezetting werd gelegd. Voorts geraakte hij in 1593 in Schenkenschans, vervolgens voor Nijmegen om de vesting Knodzenburg te helpen opmaken, en eindelijk werd hij met zijn makker Hans van Dermonde, voor de vesting Derdendaal gevoerd, die door Maurits werd beschoten, waar hij zijn eerste heldendaad verrigtte, door den bevelhebber der vesting, Claas Boelen, in kluisters te slaan. Vervolgens nam hij deel aan de belegering van Zutphen en Koevorden, en wachtte te Deventer den veldtogt van Maurits, in welke deze Grol, Breevoort en andere plaatsen bemagtigde, af. Nadat hij ook daar blijken van dapperheid en beleid had gegeven, nam hij wederom, met toestemming van kapitein van den Ende, dienst onder den admiraal Zegersz, toonde in de ontmoeting met een vrijbuiter van Biscayen grooten moed, doodde den stuurman en maakte zich van het schip meester. Deze en andere heldendaden verwierven hem de gunst en achting zijner bevelhebbers, zoodat hij van matroos tot luitenant werd bevorderd, en toen hij omtrent 30 jaren oud was, stelde de admiraliteit te Amsterdam hem tot kapitein aan, om voor Duinkerken en Calais te kruisen. In 1597 convoyeerde hij de koopvaardijschepen naar Hamburg, daarna vergezelde hij op het schip ‘de Roode Leeuw’ den admiraal van Enkhuizen, Jan Gerbrandsz., naar Duinkerken, en door prins Maurits, die van zijn onverschrokkenheid en moed gehoord had, te Dordrecht ontboden, kreeg hij den last met zijn volk in de belegering van 's Bosch te trekken. In het volgend jaar ontving hij en kapitein Hartman last op een schip, de ‘Gulden Arend’ genoemd, voor Grevelingen de wacht te houden en op het uit- en inloopen der Duinkerkers te passen. Door 5 Duinkerksche schepen overvallen, verdedigde hij zich tegen hen met de grootste kloekmoedigheid en redde zich uit hunne handen. Deze dapperheid en trouw was oorzaak dat hij in 1599 bij de {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} vloot van jonkheer Pieter van der Does, buitengewoon luitenant-admiraal van Holland, als kapitein over 154 man en als raad van oorlog op het schip de ‘Gulden Leeuw’ werd benoemd. Ofschoon in zeer slechten toestand, met nog slechts 9 gezonde mannen overig naar het vaderland terugkeerende, dreef hij (27 Jan. 1600) een Duinkerksche roover op de vlucht. In 1602 voerde hij bij de vloot van den admiraal Obdam het bevel over ‘de Zon’ voerende 36 lepelstukken. Door zijn beleid wist hij 6 vijandelijke schepen met suiker geladen in onze handen te doen vallen, hetgeen in 1603 door zijue benoeming tot vice-admiraal gevolgd werd. In die betrekking had hij in het einde van 1603 het bevel over het schip ‘de Hollandsch Tuin’, een der 7 schepen onder Paulus van Kaarden, op diens togt naar het Westen en liep, na veel buit gemaakt te hebben, na een reis van 17 maanden, behouden in Texel binnen. Na dezen togt begaf hij zich naar Amsterdam, van plan een stil leven in zijne bekende woning de ‘Zwarte Hond’ te slijten. Hier bleef hij tot 1620, toen hij door de Staten van Holland en den prins verzocht werd, als vice-admiraal onder den admiraal Haalten zee te kiezen en de koopvaarders naar de Middellandsche zee te geleiden. In 1621 werd hem, als admiraal, het bewind over een vloot van 3 oorlog- en 32 koopvaardijschepen toevertrouwd en tastte hij, 16 Oct. 1622, door verscheidene schepen versterkt, de Spaansche vloot, 24 schepen sterk, in de Straat van Gibraltar aan en joeg ze op de vlucht. Prins Maurits en de Staten huldigde zijn moed en dapperheid en de reeders schonken hem een gouden keten ter waarde van f 700. Hij sloeg de aanbiedingen om in dienst van Denemarken en Zweden te komen af en overleed te Amsterdam 5 Junij 1627. Zie Leven en daden van J.H. Zwartenhond. Amst. 1832; Levensb. van Nederl. mannen en vrouwen, D. VIII, bl. 1-44; J.C. de Jonge, Neerl. heldendaden ter zee, D. I, bl. 139; Wagenaar, Amsterdam, D. XI, bl. 239; Kok; Verwoert; Kobus en de Rivecourt. [Zweder van Culenburg] ZWEDER VAN CULENBURG, een inwoner dier stad, behoorde waarschijnlijk tot het geslacht der heeren van Culenburg. Hij leefde blijkbaar in het laatst der 15e eeuw en schreef een Chronytje onder den titel van Origines Culenburgicae (in het Holl.) bij Matthaeus, Analecta medii aevi T. III. p. 589-656 4.) Het loopt van de jaren 1015 tot 1414 en bevat nog al eenige bijzonderheden nopens het geslacht van Culenburg en de lotgevallen der stad. Overigens is het een mengelmoes van al hetgeen den schrijver voor {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} den geest kwam. Het eindigt met een recept, hoe zwaar de klepel van een klok zijn moet. Zie de Dedic. van Matthaeus Paquot, Mém., T.V. p. 218 De Wind, Bibl. v. Geschieds. D. I. bl. 88. [Zweder van Culenburg] ZWEDER VAN CULENBURG, zoon van Gerard, heer van Culenburg, werd in 1408 Kanonnik ten Dom van Utrecht, in 1414 domproost te Utrecht. In 1423 werd hij, tegen den zin van de kapittels, die Rudolf van Diepholt gekozen hadden, door paus Martinus V tot bisschop van Utrecht verkozen en hield den 21 Augustus 1425, doch onder de ongunstigste omstandigheden, zijn intogt aldaar. Ofschoon hij beloofd had geen wraak te zullen nemen wegens het gedane beroep, hield hij echter geen woord en begon met den kerkban te slaan over Rudolf van Diepholt en allen die zijne zijde hielden, vooral de Overijselaren, Rudolfs warmste aanhangers, tot ergenis van alle goede ingezetenen der stad. Voorts brandde en moordde hij te Amersfoort wegens den ijver, aldaar voor Rudolf betoond, en zocht hulp bij den vreemde. Den 8sten Maart 1426 sloot hij een of- en defensief verbond met Philips van Bourgondië en Arnold, hertog van Gelderland. Te gelijker tijd nam Jan van Renesse Utrecht voor Diepholt in en sedert heeft Zweder de straten zijner hoofdstad niet meer betreden, ook de ridderschap en geestelijkheid kozen Rudolfs partij; de laatste en de kapittelen zeiden hem de gehoorzaamheid op. Zweder werd voor het domkapittel gedaagd, doch hij kwam niet, en beriep zich op den paus. Er volgden bloedige worstelingen tusschen de aanhangers van beide partijen, en toen Rudolf zich met Gelder verzoend had, bleef evenwel de kerkelijke scheuring voortduren. Paus Martinus, schoon van verschillende zijden aangaande Zweders en diens verdorven aard ingelicht, hield echter zijn partij tot zijn dood. Maar toen ook Zweder's broeder met Rudolf verzoend was (1431), vertrok hij naar Bazel, waar hij de 21sten Sept. 1421 stierf. Zijn testament berust in het archief te Culenburg. Zie, behalve Beka, Heda. Buchelius, de Bat. Sacr. of Kerk. oudh.; v. Rhijn. Aanh. op kerk oudhed; Matthaei Anal. T.V. p. 420 volgg, Busch, Chron. Windesk. T. I p. 1; Revius, Daventr. ill.; Burman. Utr. Jaarb. Dl. I bl. 279-284 Orig Culenb.; Balen, Beschrijv. v. Dord. bl. 774; Dumbar, Kerk. en wereldl. Deventer, D. II bl. 103; Wagenaar, Arend, Roelants, Gesch. v.d. Kerk. geschillen in het Bisdom van Utrecht; Royaards, Gesch. v.d. Christ. Kerk. in Nederl. D. II. bl. 103 volgg.; Mol, Kerkel. Staat van Nederl. II. [1]. 184 198, II. III. 132; Cath. Meyer, Memorieboek, bl. 75; Coppers en van Gils enz. N. Beschrijv. v. 't Bisdom van 's Besch D. I bl. 1; Voet van Oudheusden, Beschrijv. van Culemb. {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} [Zweerts] ZWEERTS. Zie Sweerts. [Kornelus Zweerts] ZWEERTS (Kornelus) zoon van den Amsterdamschen boekverkooper Hieronymus Sweerts werd in 1669 te Amsterdam geboren. Hij was een niet onverdienstelijk dichter, en beoefende ook de schilderkunst en de muziek. Men heeft van hem eenige tooneelspelen en gedichten. Jacoba van Beijeren, Erfgravin van Holland, tripp. voor den Auth. 1690. (2 verschillende drukken in hetzelfde jaar), 1750; met voorgen. pl. van J. Harrewyn, voorstellende Arx Rúpelmondae. Langw. 4o. Rijkaart, muzijk-st. Ald. P. v, d. Berge z.j.m. pl.; onder de spreuk, Ventilante Doctrina. Den verliefden Grijn bedrogen blsp.; Ald. 1722 m. pl. Apollo en Dafne; op muziek gestelt door H. Anders. Ald. 1696, 1697, 1698). Voorts gaf hij een Inleiding tot de zang en speelkunst. Amsterdam z.j. kl. 8o. Gedichten 2 dn. m. pl. 4o. Amst. 1692. Leerzame fabelen m. pl. Ald. 1704. 8o. Mengelzangen en Zinnebeelden Ald. 1694 8o. Stigtelijke gezangen en zedeliederen op nooten. Amst. 1730 8o. Zeeden- en Zinnebeelden over Davids Harpzangen met C 4, prent verbeeldingen. Amst. 1723. 8o. Dichtkundige Zinnebeetden. Ald, 1736 8o. Gezangen en Liederen. Ald. 1725 8o. Hij was tijdgenoot en vriend van Moonen en Vollenhoven, Alewijn, Brandt, Rotgans, die zijne gedichten zeer prezen. Tweemaal was hij gehuwd, 1. met Helena van Weeden, 2. met Johanna Elizabeth de la Fontaine met wien hij in 1726 zijne zilveren bruiloft vierde. Zie Witsen Geijsbeek, B A.C. Wb. D. VI. bl. 596; De Vries, Gesch. d. Med. dichtk. D. I bl. 223; Siegenbeek, Gesch. d. Ned. Letterk.; Huberts, Chron. lijst; Abcoude; Arrenberg; Cat. d. Maats. v. Ned. Letterk.; Verwoert; Kobus en de Rivecourt, Muller, Cat. v. portr. [Philips Zweerts] ZWEERTS (Philips), zoon van bovengemelde en vader der dichters Bruno en Cornelis Isaac Sweers of, Sweerts te Amsterdam gekoren, was daar Notaris en beoefende gelijk zijn vader, doch minder gelukkig, de nederduitsche poëzy. Hij gaf in het licht: De beloonde deugd, en de gestrafte Wreetheit blij-eindendt treurspel. Amst, 1723. Semeramis of de Doot van Nizus; trsp. Ald 1729, 1745. Scipio, trsp. Ald. 1737. Merope, trsp. gev. n.h. Ital. van So. Maffei. Ald. 1740. Gedichten. Amst. 1745. {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij huwde Johanna Maria de Putter, die in 1799 overleed. Hij stierf in 1773, zijn portret is door Houbraken naar Troost in Koper gebragt. Zie Witsen Geysbeek T.a.p. bl. 598; De Vries t.a.p. D. 1 bl. 223; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. port. Cat. d. Bibl. v.d. Maats. v. Letterk. [Daniel Zwicker] ZWICKER (Daniel), een Unitarius, den 22 Januari 1612 te Dantzig geboren, werd dr. med. Hij ging van de Hervormden tot de Soccinianen over, doch was het echter met hen in alles niet eens. Hij sloot zich evenwel aan de bijeenkomsten der Moravische broeders, die de gemeenschap der goederen hadden ingevoerd en den krijg veroordeelden, met vrijheid zijn gevoelens te behouden. M. Ruarus trachtte hem wederom tot de Socinianen terug te voeren. Hij gaf verschillende werke in het Latijnsch, Duitsch en Hollandsch in het licht en is ook auteur van Jrenici Jrenicorum in 1654 in 4o en het vervolg in 1658 in 8o verschenen. Hij overleed te Amsterdam den 10 Nov. 1678. Zijn Nederduitsche scchriften vermeldt Rogge, in Geschriften betreffende de Ned. Herv. kerk. bl. 39, 50. Zie Sandu, Bibl. Antetr.; Jöcher: [J.v. Zwietenne] ZWIETENNE (J.v.). Abcoude vermeldt hem als schrijver van Geestelijke Steenrots Amst. 1701. 4o. en van Declaratie tegen Christus, de Koning. Leijd. 1656. 12o. [Cornelis Zwigtman] ZWIGTMAN (Cornelis), in 1782 te s'Heerenhoek, een dorp in Zuid-Beveland geboren, werd aanvankelijk tot het vaderlijk bedrijf, het wagenmaken, te Wissenkerk, waar zich zijne ouders gevestigd hadden, opgeleid, doch hij toonde meer neiging voor de schilderkunst, nam de lessen aan de teekenakademie te Middelburg met het gelukkigst gevolg waar, en oefende zich in de penseel behandeling in de fabrijken van L.P. van Oppen en Fh. Gaal. Slechts weinige maanden mogt hem dat geluk te beurt vallen, daar de plotselinge dood van zijn vader hem dwong huiswaarts te keeren en diens bedrijf op te vatten. Sedert beoefende hij alleen de kunst als uitspanning. Ook was hij een beminnaar der nederduitsche poëzy en gaf twee luimige dichtstukjes in het licht, getiteld: de Franschen in Noord Holland in 1813 en Jan Steen. Zijn oudste zoon Marinus drukte zijn vaders voetstrppen en schilderde welgelijkende portretten. Zie Immerzeel. [Barthout van Zwolle] ZWOLLE (Barthout van) werd den 7 Febrarij 1517 van {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} wege den Keizer aangesteld tot Grietman van Gaasterland en Recht (mederegter) binnen Sloten. Zie Charterb. 2 dn., bl. 344; v. Sminia, bl. 376. [L. van Zwyndregt] ZWYNDREGT (L. van) scheef: Verhandeling over den Hollandschen scheepsbouw en C. de Ruiter over het bouwen der koopvaardijschepen m. pl. s'Hage 4o. Zie Arrenberg, bl. 598. [Abraham Zybandt] ZYBANDT (Abraham) te Amsterdam geboren was tooneeldichter in het midden der 17den eeuw. In 1654 verscheen zijn Dollen Bruiloft, in 1668 zijn Verleyde Vriendt beide in den smaak van Jan Vos. Zie Witsen Geysbeek t.a.p., D. VI, bl. 599. [Gerrit van Zijl] ZIJL (Gerrit van), ridder, zoon van Dirk van Zijl en Alyd van der Does, werd door graaf Willem VI tot verscheidene aanzienlijke bedieningen verheven en in 1427 tot een der 9 raden aangesteld ter besturing der belangen van het graafschap. Onder de regering van Philips van Bourgondië was hij raad en kamerling van dien vorst. In 1453 wordt hij vermeld onder de raden in den hove. Hij huwde Alyd, zuster van Jan Eggers, heer van Purmerend, die deze heerlijkheid aan zijn schoonbroeder verkocht. Hij overleed 11 Maart 1453 en liet kinderen na. Zie de Genealogie bij Kok en van Leeuwen. [B. van Zijl] ZIJL (B. van), kunstgraveur, in den aanvang der 18e Hij graveerde o.a. het portret van Corn. Kuyk van Mierop, predikant, te 's Gravenhage, overleden 1718, naar Vollevens. [Roelof van Zijl] ZIJL (Roelof van), een schilder, naar wien W. de Passe zijn Magdalena-beeld zou hebben gegraveerd. Zie Nagler en Kramm. [Dirk van Zijl of Zijll] ZIJL of ZIJLL (Dirk van), glasschilder te Utrecht. Te Gouda zijn drie glazen in de St. Janskerk door hem geschilderd, als: No. 9, De offerande van den priester Zacharias. No. 11. De geboorte van Johannes den Dooper, en No. 13. Jezus, 12 jaren oud, zittende onder de leeraren iu den tempel te Jerusalem. Zij voeren de jaartallen 1560-1562. Zie Kramm, De Goudsche glazen enz.; Leven der schilders; Nag ler en Immerzeel. {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} [Dirk van Zijl of Zijl] ZIJL of ZIJL (Dirk van), waarschijnlijk kleinzoon van den vorige, bloeide een eeuw later en beoefende dezelfde kunst. In een te Gouda gesloopte kerk waren van hem een voorstelling uit de jeugd van Jezus, Ao. 1646; en de aanbidding der koningen in de stal te Bethlehem, in 1662 in het ‘Huis met de Hoofden’ te Amsterdam verkocht. Zie Kramm. [Gerard Pietersz. van Zijl of Zijll] ZIJL of ZIJLL (Gerard Pietersz. van), zoon van Pieter Gerritze, lijstenmaker te Leiden, werd aldaar (volgens sommigen te Amsterdam) geboren. Hij was leerling van Antoni van Dijck, in 1640 of 1641 overleden. Met dezen vertrok hij van Antwerpen naar Londen en nam zijn intrek in Westminster tegenover hem. Hij schilderde geheel in diens trant, zoodat men hem ‘van Dijke in 't klein’ placht te noemen. Na van Dijk's dood vestigde hij zich te Amsterdam in de Kerkstraat, waar hij in 1655 of 1658 leefde. Zijne schilderstukken verbeelden meestal vrolijke gezelschappen van mannen en vrouwen, meest naar het leven geschilderd, en even als in de stukken van zijn lerrmeester, bewondert men in de zijne de handen der vrouwen. Zijn meesterstuk stelt voor den Verloren zoon te paard gezeten en afscheid nemende van zijn vader, op wiens gelaat kommer en angst sprekend zijn uitgedrukt. Zie Houbraken; Immerzeel; Kramm; Verwoert; Kobus en de Rivecourt. [Jan van Zijl of Zijl Hendriksz] ZIJL of ZIJL Hendriksz. (Jan van), in het midden der 16e eeuw glasschilder te Utrecht. Hij schilderde ook voor de St. Janskerk te Gouda. Zie Kramm; Goudsche glazen bl. 165 Lev, d. schilders. [Jan van Zijl of Zijll] ZIJL of ZIJLL (Jan van), eenige zoon van Rijer van Zijl, glasschilder te Utrecht, bloeide in het laatst der 16e eeuw. Zie Kramm. [Otto van Zijl of Zilius] ZIJL (Otto van) of ZILIUS, 30 Julij 1588 uit een oud en deftig geslacht te Utrecht geboren, werd 8 jaren oud naar de Latijnsche school gezonden en oefende zich ook in het Grieksch en Hebreeuwsch. Op zijn 18 jaar trad hij in het genootschap der Jesuiten, gaf te Roermonde onderwijs in het Latijn, muntte als kanselredenaar, daar hij zeer bespraakt was, uit, en predikte vooral te Leuven en Brussel met grooten toeloop voor de broederschappen der H. Maagd. In het laatst van zijn leven bekleedde hij de post van Rector van 't collegie te s'Hertogenbosch en te Gend. {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij overleed 12 Augustus 1656. Hij gaf in het licht: Ruraemonda illustrata, dat hij met den titel van Ruraemundensium Rhetores, Lovanii. 1613 heeft uitgegeven. Historia miraculorum B. Mariae Sylvaeducensis, post captam urbem, ad D. Gaugerici Bruxellam translatae. Antv. 1632, 1638. 4o. Mardochaeus triplex, seu de triplici Mardochaei fortuna, media, infima, summia libri tres, dat hij niet voltooid heeft. Cumeracum obsidione liberatum. Antv., 1650, 4o, 1656 8o. Francof 1654 en in Lamorse Souèt Jesu. Uit het Grieksch bragt hij in het Latijn over: Vita SS. Xenophontis et Mariae conjugum filiorumque Johannis et Arcadii uitgegeven door Bollandus in Act. Sanctorum XXVI Januarii, ook met den tite: Vita et Miracula SS. Cyri et Johannis Martyrum, bij Bolland XXXI Januarii. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 705; Foppens, Bibl. Belg. T. p. 137; Miraeius de Script. Sec. XVI. C. 234; Alegambe, Bibl. Script. Societ. Jesu; Dez. in Biblioth. Latino-Hebraïca p. 183; Gryphius, de script. seculi. XVII p. 407; Placcius, de Script. Pseudon. N. 237, p. 548; Burman, Traj. erud p. 468 469; Graevius, Or. de Acad. Traj. natul.; Witte, diar. biogr. ad annum. 1656; v. Heussen, Kerk. Oudh. d. II. bl. 140; Grand Théatre Sacrée de Brabant T. I. p. 11. p. 195; Kok; Verwoert; Kobus en de Rivecourt. [Pieter Valkendael van Zijl] ZIJL (Pieter Valkendael van), uit hetzelfde geslacht in de 15den eeuw te Utrecht geboren, reisde om de kundigheden in zijn vaderland verworven, verder uittebreiden, verkreeg te Rostock den graad van baccalaureus in de godgeleerdheid en eindigde zijne dagen als prior van het Regulierhuis in zijne geboortestad Hij overleed 1485. Hij schreef: Explanatio in libros Sententiarum. Vetus et Novum Testamentum per vocabula sub ordine Alphabetico destinatum. Secunda secundae et liber Quaestionum de malo Doctoris sancti. Sermones varii de tempore et sanctis. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 765,; Foppens, Bibl. Belg., p. 1017; Graevius, Orat. cet.; Burman, Traj. Erud., p. 377; Halma; Hoogstraten; Kok. [D. van der Zijlberch] ZIJLBERCH (D. van der), schreef: Cort verhaal van die myrakelen de welcke in diese vorle jaeren door die intercessie der heyl. maghet zyn geschiet. s'Hert. 1512 12. Zie Hermans, Bijdr. II, 559; v. Doorninck, Pseud. en Anon. p. 4763. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} [Rijer van Zijll] ZIJLL (Rijer van), een glasschilder, die te Utrecht in het laatst der 16den eeuw bloeide. Hij was in 1605 nog en leven. Zie Kramm. [Abraham Ferdinand van Zijll] ZIJLL (Abraham Ferdinand van), zeekapitein uit de school van de Ruiter, waaruit zoo vele voortreffelijke zeehelden voortgesproten zijn. Voor het eerst komt hij als bevelhebber van een schip van oorlog van 50 stukken de Leeuwen voor bij den beroemde togt op de rivier van Rochester in 1667, toen hij gesteld werd bij dat uitgezochte smaldeel, aan hetwelk onder den Lt.-Admiraal van Ghent opgedragen werd de vermaarde maar hagchelijke onderneming te volbrengen. Zes jaren later nam hij deel aan de krijgsverrigtingen in West-Indiën, toen onder de leiding van Cornelis Evertsen en Jacob Binckes den vijand in die oorden eene aanmerkelijk afbreuk werd toegebragt en Nieuw-Nederland veroverd. In 1676 was hij tegenwoordig bij de twee zeeslagen die door de Nederlanden en Denen aan de Zweden geleverd werden; in het laatste van welke beide gevechten van Zijll een vijandelijk fregat van 44 stukken veroverde. In 1688 bevond hij zich bij de vloot die Willem III. overbragt en twee jaren daarna deelde hij in den rampspoedigen, doch voor ons vaderland roemrijken zeeslag van Bevezier. Sedert dien tijd nam hij deel aan alle ondernemingen en togten in de Middellandsche zee, in het Kanaal en de Noordzee, waar hij tot zijn dood toe het gebied voerde over een aanzienlijk eskader. Zie Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 518; J.C. de Jonge, Neerl. Zeew., D. IIIa, bl. 348; bl. 58, 65, 234, 402, D. IVb, bl. 376, 522, 677, 112-117, 574. [Jan van Zijp] ZIJP (Jan van), inwoner van Batavia, vriend en kunstgenoot van H.J. Terkamp, wiens overzetting van het oostersche minnedicht Bara's klagt, over het afzijn van haren minnaar Assedin hij in vloeijende verzen overzette en in 1774 te Batavia uitgaf. Verwonderingswaardig is de overeenkomst tusschen dat en het Hooglied van Salomon. Behalve dit lied, vervaardigde hij nog andere losse dichtstukjes en een Herderspel ten trouwdage van mijnen vriend, Heer Deeleman met de deugdrijke bruyd Ammarantha Jacoba Tuynzaat den 16 van Herfstmaand 1767. [Jaques van de Zijpe] ZIJPE (Jaques van de) vervaardigde in onderscheiding van de Hollandsche blijeindende treurspelen een vlaamsch droefeijendend treurspel, getiteld: Rampzaligen ondergangh van {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Tersides, Koning van Persen, verweckt d oor wraeck ende weer wraeck van Thevoren ende Amurath. Zie Witsen Geysbeek, t.a.p. [Dirk Pietersz. Zijlstra] ZIJLSTRA (Dirk Pietersz.), wijnkooper en lid der vroedschap te Franeker, gaf in het licht: Gebeurtenissen van Franeker, zederd den 14 Mey 1787 tot den 20 Dec. 1789. Franek. 1790, 8o. Korte historie en beschrijving van Franeker beginnende met den j. 1192 en eindigende in h.j. 1785. Franeker 1785, 8o; en later een vervolg daarop, get.: Gebeurtenissen. Dit vervolg na het eerste. Vroeger werd de hopman W.A. Aapkens, hierin op bl. 71 genoemd, verkeerdelijk voor den schrijver gehouden, ook door J. Scheltema, zoo als vermeld is in de Bibliographie van mr. Bodel Nijenhuis, bl. 245. Zie v. Doorninck, n. 1541, 2030. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Aanwijzing der personen in dit deel vermeld. X. blz. Xavery (Alb.) 1 - (Frans) - - (Gerard) - - (Jacob Jos.) 2 - (Jan Bapt.) - - (Piet) 3 - (T.) - IJ. IJver (James) 3 IJck (Corn. v.) - IJckberg (P.) 4 IJds (Reinsz.) - IJdsen (Rein.) - IJdzarda (B.) - IJemants (Manr.) - IJlpendam - IJman (Jac.) - IJntema (Jac. Wib. 5 IJpelaar (Abr.) - IJpey (Ann.) 7 - (Adolph) 9 - (Nic.) 11 - (Nic.) 12 IJperen (Kar. v.) 14 - (Jan Thom. v.) - - (Laur. v.) - - (Marc. v.) - - (Urban) - IJpma (M.) - IJsbrand - - of IJsbrandi (E.) 15 IJsbrands (Joh.) - IJserveen (Wil. Jansz. v.) 16 IJsel (P.v.) 16 IJske (A.A.) - IJsendijk (El. v.) 17 IJssel (Ch. v.d.) - IJsendoorn - IJsenhout 17 IJserman (P.H.) - IJsselstein (G.v.) - - (Alex.) 18 - (Christ.) - - (A.P.v.) - - (A.F.) - - (C.H.v.) 19 - (Wil. Reyn v.) - IJve (Feed. d') - - (Henry d') - IJver (Piet) 20 - (Jan) - IJves (A.) - IJvoy (J. van Hangestt. Genlis gezegd d') 23 - (Nic.) - - (Maximil.) 24 - (Gasp. Sam.) - - (Fred. Thom.) 25 - (Maximil.) - - (Maximil. Lovis) - - (Maximil. Lovis) 26 - (Paul Engelb.) 27 Z. Zaagman (G.P.) 27 Zaagmolen (Mart.) - Zaal (J.) - Zaan (Corn. v.d.) - - (Jor. v.d.) 28 - (Wil. v.d.) - - (Wil. v.d.) 29 Zaanden (Sim. v.) - - (Wil. v.) - Zaandijk (Hendr.) 30 Zaanen (mr. Rem. Fior. v.) - Zaenredam - Zacharias - Zachariasz (Jan) - {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} blz. Zachtleven 30 Zacut of Zacuto 31 Zaff (Rud.) 32 Zammees (R.) - Zamoramas (R.) - Zande (mr. H.v.d.) - - (Mich. v.d.) 33 Zanden - Zandfoort (mr. Wil. v.) - Zandicus of Zantdijk (Fr.) - Zandvoort - Zanten (Ger. Beuk. v.) - - (Jan v.) - - (Laur. v.) 34 - (Piet v.) - Zas (N.) - - (T.) - Zasius - - (Luc.) - Zassen (R.v.) 35 Zaunslifer (Petr.) - Zavelen (Leend. v.) - Zeebergh (mr. Adr. v.) - Zeelander (Abr. Leon.) 36 - (L.) - - (Piet de) 37 Zeeman (A.) - - (Eu.) - - (Joost) - Zeemans (Jac.) - - (Nic.) - - (Rein.) - Zeerijp (P. van) 38 Zeeus (Jac.) - Zeeuw (Corn. de) 40 Zeeuw (Jac. de) 40 - (Lieve de) 41 Zegelaar (Ger.) - Zegerman (Jan) - Zegers (Fr.) - - (Guil.) 42 - van Wassenhoven - - van Wassenhoven 43 Zeghers - - of Zegers - - (Herc.) - Zehender (Abr.) - Zeldam van Ganswijk 43 Zele (J.v.) - Zelhorst (Matth.) - Zelst (Joh. v.) 44 Zeppel (Christ.) - Zerbolt (Ger.) - Zervis (Joh.) - Zesen (Phil. v.) - Zeurner 45 Zevecote (Dan.) - - (Jac. v.) - Zevender (S.F.v.d.) 47 Zewel (Wil.) - Zeydelaar (Ernst) - Zeyl (Rob. v) 48 Zheppen (W.) - Ziegmeijer (C.) - Ziereels (F.) - Zierickzee (Mart.) - - (Thom. v.) - Zierikhoven (Cath.) - Zierikzee (Joh. Aeg.) 49 Zierixzeessis (Amand.) 50 Ziemel (Jo.) - Ziervogel 51 Ziesenis (Anth.) - - (Barth. Wilhel. Hendr.) - - (Joh. Wilh.) 52 - (Joh. George) - Zilo (Ad.) - Zillesen (Corn.) - - (Wil. Jan) 53 Zimmerman (Joan. Decker) - - (Joh. Christ) 55 Zing (A.) - Zinger of Senger (Hans) - Zirixaea (Bald. de) - Zjermes (Ad. Karelsen) 56 Zöcher (Joh. Dav.) - Zoesius (Mr. Elb.) 57 - (Ger.) - - (Henr.) 58 - (Nicol.) 59 - (Thom.) 60 Zoest (Ger. v.) - - (P.v.) - {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} blz. Zoetebrood 60 Zomer - - (Jan Pietersz.) - Zomeren 61 - (Henr. van) - Zon (Ser. Mar. van) - Zonhoven (Georg. van) - - (R.O. van) - Zoolemaker (J.F.) - Zorg of Zorgh (H. Mant.) - - (Jan Piet) 62 Zorgdrager (Corn. Gijsb.) - Zorgen (Clem. v.) 63 Zondenbalch (Huib.) - Zopkens (J.H.) - Zoukens (Jan) - Zouter of Soterius 64 Zouterius (Passcharius) - Zoutman (Piet) - - (Jan) - - (Joh. Arn.) - Zovitius (Jac.) 65 Zichemus (Franc.) - Zimmerman of Timmerman - - (P.) - Zubli (Amb. Jans.) - Zuidewind 66 Zuidhoek (Mart.) - Zuichem van Aytta 67 Zulen Lambertsze (Ger. v.) - - v. Natewisch (Jan v.) - - van Blikenborgh (Jac. van) - - van Blikenborgh (Jac. van) - - - - (Ger. v.) - Zumbag of Zumbach de Koetsvelt (Lothar.) 68 - - - Koetsvelt (Conr.) 69 Zurck (Ed. van) 71 Zuhrmuhlen (B.) - Zutphen (Bern. van) - - (Ger. van) - - (- -) 72 Zutphen (Hendr. van) 73 Zuttere 75 Zuylen (Jan van) 76 Zuylekom (Mar. van) - Zwaan of Swaan (Mart. de) - - (C.) 77 - (J.A. de) - Zwaardecroon (B.) - - (Henr.) 78 - (Bern.) 79 - (Dirk) 80 Zwanenburg - - - Zwaneveld - Zwanne (Will. op de) 81 Zwart of Swart (Alb. Gerr.) - - (H. Hinchl.) - Zwarte - Zwarten (Cl. de) - Zwartehond (Joach. Hend.) - Zweder van Culenburg 83 - - - 84 Zweerts 85 - (Korn.) - - (Phil.) - Zwicker (Dan.) 86 Zwietenne (J. van) - Zwigtman (Corn.) - Zwolle (Barth. van) - Zwijndregt (L. van) 87 Zybrandt (Abraham) - Zijl (Gerrit van) - - (B. van) - - (Roelof van) - - (Dirk van) - - (Dirk van) 88 - (Ger. Pietersz. van) - - (Jan van) - - (Otto van) - - (Piet Valkendaal v.) 89 Zijlberch (D. van der) - Zijll (Rijer van) 90 - (Abr. Ferd. van) - Zijp (Jan van) - Zijpe (Jaques van de) - Zijlstra (Dirk Pietersz.) 91 *) Zoon van Hubertus Sas en Anna Loman, te Amsterdam 30 Jan. 1754 geboren, leerling van Ypelaar. *) Drie dezer gouden ketenen met de daaraan behoorende eerepenningen, de kogel, waarmede hij doodelijk gewond werd, den brief der Weduwe van der Zaan, ten geleide van het lijk van haren echtgenoot, benevens zijn afbeelding en dat zijner vrouw, beide ten voeten uit, berusten thans op de kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam. †) Zie dit praalgraf bij Commelin, Beschrijv. v. Amsterdam, D. I, bl. 422 en Bizot, Medal. Hist. Zijn beeldtenis vindt men bij Kok. *) De pseudoniem van M. de Saint Hyacinthe, die genoemd werk in den Haag schreef en in 1712 uitgaf, bevattende een omslagtige commentarius van een Fransch straatliedje, om die geleerden ten toon te stellen, die lijvige commentariën op oude schrijvers maakten, welke slechts kleine toelichtingen behoefden. 1) Onder deze telt men ook finantiële stukken een van welke in het Vervolg der Vad. Hist. d. X. 411 bl. 196 wordt vermeldt als bij de regeering ingediend, - een Welmeenende Raad aan 't Vaderland in 1783 eene Wijsgeerige verklaring van de regten en pligten van den burger 1796, eene Wijsgeerige beschouwing der represertative regeering en een werk in 2 dn. dat in 1792 onder den naam van Philaletus Batavus verscheen, doch waarvan in 1792 een uitgave met zijn naam uitkwam, te weten de eer van het Patrotismus der zeven vereenigde Gewesten verdedigd. *) De Kon. Bibl. te 'sHage bezit in 4o. Tractatus de compositione Musicâ Zumbach de Koesfeldt. 4o. *) Hij nam dien naam naar zijn huis den Zwarten hond aan.