Dispereert niet. Deel 5 Twintig eeuwen historie van de Nederlanden A. Algra en H. Algra GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 9600 D 5 ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de achtste, uitgebreide druk van Dispereert niet. Twintig eeuwen historie van de Nederlanden. Deel 5 van A. Algra en H. Algra uit 1978. De eerste druk verscheen in 1956. REDACTIONELE INGREPEN p. 36: ontstaa ntusschen → ontstaan tusschen: ‘... dat thans een staat van oorlog is ontstaan tusschen het Koninkrijk en Duitschland.’ p. 425: twee in het origineel weggevallen stukjes tekst zijn in deze digitale versie vervangen door ‘[...]’. Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. 4, 6, 248, 398, 400 en 436) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina 1] DISPEREERT NIET Deel 5 [pagina 2] Eerste en tweede druk 1956 Derde, uitgebreide druk 1965 Vierde, opnieuw uitgebreide druk 1971 Vijfde druk 1971 Zesde druk 1972 Zevende druk 1973 Achtste, uitgebreide druk 1978 © by Uitgeverij T. Wever, Franeker Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any manner whatsoever, whether by print, photoprint, microfilm, or any other means, without written permission from the publisher. ISBN (deel 5) 90 6135 277 0 - (kompleet) 90 6135 272 X [pagina 3] DISPEREERT NIET Twintig eeuwen historie van de Nederlanden door A. en H. Algra Deel 5 Achtste, uitgebreide druk Uitgeverij T. Wever - Franeker [pagina 435] INHOUD ONDERGANG, HERSTEL EN SCHEIDING 1. Naar de catastrofe 7 2. Nog neutraal 23 3. De vijf dagen 35 4. Het schrikbewind 54 5. Hun leger telde rang noch stand 81 6. Van Rijsoord tot Wageningen 105 7. Herstel en vernieuwing 133 8. De ramp 161 9. Onder de Japanse hiel 172 10. Het gescheurde koninkrijk 193 11. De achterhoek der aarde 215 12. Het drama Nieuw-Guinea 228 WAER DAT MEN SICH AL KEERD OF WEND 1. Naar de over-rijcke landen van America 249 2. In en om de ‘Kraalzee’ 265 3. Nederlands groot gewin 275 4. Suriname en de Nederlandse Antillen 295 5. Verzuimd Brasil 314 6. Een schoon landbouw met den soeten naem van Nederland bekend 333 7. Van het winterhuis tot de zuideras 350 8. Voortrekkers 360 9. Voor vrijheid en recht 381 Slotwoord 399 Naam- en zaakregister op het gehele werk 401 2008 dbnl / erven A. Algra en H. Algra algr001disp05_01 A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Twintig eeuwen historie van de Nederlanden. Deel 5. Uitgeverij T. Wever, Franeker 1978 (achtste druk) DBNL-TEI 1 2008-09-25 AS colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Twintig eeuwen historie van de Nederlanden. Deel 5. Uitgeverij T. Wever, Franeker 1978 (achtste druk) Zie: https://www.dbnl.org/tekst/algr001disp05_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} A. en H. Algra ondergang, herstel en scheiding {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} 1. Naar de catastrofe De mooie leus. ‘Nooit weer een vernietigingskrijg’, werd de leus na de verschrikkelijke ramp van 1914 - 1918. De ellende, die door de Wereldoorlog was veroorzaakt, de miljoenen mensenlevens, die verloren waren gegaan, de onmetelijke schade zowel materieel als cultureel, zij hadden Europa aan de rand van de afgrond gebracht. Het komende geslacht moest bewaard worden voor een dergelijke, misschien nog verschrikkelijker slachting, die de volledige ondergang van Europa en de westerse christelijke beschaving zou betekenen. En daarom moest door internationaal overleg en internationaal recht de oorlog voor altijd uitgebannen. Er waren eerder van deze klanken vernomen. Toen Europa door een serie van oorlogen tijdens het regime van Lodewijk XIV volkomen uitgeput was, kwam de Fransman St. Pierre met een memorie, die aan Europa de eeuwige vrede wilde verzekeren: een internationale rechtsgemeenschap, waarvan alle christelijke staten in Europa deel zouden uitmaken. En toen Europa na de Napoleontische oorlogen uit duizenden wonden bloedde, richtte tsaar Alexander I, beïnvloed door Madame Krüdener, de Heilige Alliantie op, waarvan vrijwel alle Europese monarchen lid werden; zij beloofden elkaar als broeders te zullen beschouwen en te behandelen naar uitwijzen van het heilig Evangelie. St. Pierre bleef een eenzaam roepende stem in de woestijn en de Heilige Alliantie werd een ‘schoonklinkend niets’. De vorsten van Europa zochten alleen hun eigen voordeel en waren er op uit, overal de drang naar vrijheid en het ontwakend nationale gevoel met geweld te onderdrukken. En niettegenstaande die mislukkingen herleefde telkens weer de hoop van de mensen ‘van goede wil’. Vredesconferenties werden in Den Haag gehouden, zonder dat ze enig resultaat opleverden, de vredesactie onder de jeugd werd gestimuleerd, er verschenen kalenders en er werden wedstrijden in het maken van opstellen georganiseerd. Er kwam in onze residentie een prachtig vredespaleis, Marxistische arbeidscongressen dreigden met algemene staking, als een staat zou mobiliseren, staatslieden hielden {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} roerende redevoeringen, maar de oorlog kwam toch, ofschoon niemand hem wenste, zelfs de Duitse keizer en de Russische tsaar niet. Hernieuwde hoop. Maar in 1919 en de eerste jaren daarna maakten zich de mensen op en spraken opnieuw: Welaan, laten wij ons een toren bouwen, waarvan de top tot de hemel reikt. Wilson kwam tijdens de oorlog nog met zijn 14 punten, die een grondslag zouden zijn voor een duurzame vrede en de kroon op zijn werk was het Volkenbondsverdrag, dat ongelukkig genoeg aan de vrede van Versailles werd vastgekoppeld. Hij bereikte meer dan St. Pierre in 1712, die men liet praten, maar de grote idealist en mensenvriend werd in eigen land miskend en zag zijn grootse schepping daar verworpen. Hij is onder het grote leed bezweken. Maar duizenden en miljoenen geloofden aan het werk van de martelaar en aanschouwden in de geest de dageraad van de nimmer eindigende dag des heils. Zij verwachtten een wereld, waarop gerechtigheid zou wonen, waarop ‘al 't wreed geweld zou zwichten’. Doch zij verwachtten het van de mens en van hem alléén. In de Heilige Alliantie werd althans nog gesproken van de goddelijke Verlosser en van het Evangelie, in het Volkenbondspact was voor de Christus geen plaats. Dat betekende niet, dat het streven van Wilson en zijn vrienden de steun werd onthouden door hen, die wèl Christus' koningschap erkenden. De leidende politieke figuren in ons land, die deze waarheid in woord en daad deden uitkomen, hebben even trouw als zij, die leefden uit het beginsel van de menselijke humanitas, het streven naar wereldvrede en internationaal recht door middel van de Volkenbond van ganser harte gesteund. Op vele congressen, door de Bond bijeengeroepen, hebben de vertegenwoordigers van ons land een edele strijd gevoerd tegen egoïsme en wanbegrip, tegen onwil en wantrouwen, die zich op die bijeenkomsten openbaarden. De schone inhoud. Uit de modder en het bloed der loopgraven was de hernieuwde hoop geboren op vrede en recht en dit werd vastgelegd in de belofte van de leden van de nieuwe wereldorganisatie, ‘om internationale samenwerking te bevorderen en interna- {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} tionale vrede en veiligheid te verzekeren, door de aanvaarding van de verplichting nimmer toevlucht te nemen tot oorlog, door de onderhouding van open, rechtvaardige en eerzame betrekkingen tussen de volkeren, door de aanvaarding van de regels van het internationale recht als basis voor het gedrag der regeringen, door de betrachting van gerechtigheid en nauwgezette eerbiediging van alle contractuele verplichtingen in het onderlinge verkeer der aangesloten volkeren’. Dit was het primaire doel en daarnaast waren nog vele andere mooie oogmerken op sociaal, economisch en cultureel gebied. Op sommige van deze terreinen zijn ook aanzienlijke successen geboekt. Het misbruik van de opium, de handel in blanke slavinnen, de sociale misstanden zijn met kracht bestreden. Maar andere artikelen van het verdrag, als de ontwikkeling van de mandaatgebieden, zijn met voeten getreden. Vleugellam. De neutrale staten werden vrij spoedig toegelaten, maar het heeft lang geduurd, eer ook de ‘overwonnen vijanden’ en Rusland het lidmaatschap verkregen. Veel erger was echter, dat, zoals reeds gezegd werd, Amerika niet toetrad. Dr. Sneller merkt terecht op: ‘De Senaat, d.w.z. dat deel van de Volksvertegenwoordiging van de Verenigde Staten, dat in de buitenlandse politiek gezaghebbend is, stelde zich op het non-interventiestandpunt van de Monroe-leer en verloochende de schepping van de president. Hiermee waren de Volkenbond de vleugels gebroken. Het gezag van de Unie had wellicht opkomende geschillen kunnen beslechten; de economische macht van de Unie zou aan het tuchtmiddel van de economische boycot wellicht effect hebben verleend.’ Hiertegenover moet echter opgemerkt worden, dat de Verenigde Staten als ‘belangstellende toeschouwer’ toch meer dan eens het streven en het werk van de Volkenbond hebben gesteund. Wij behoeven dan alleen maar te denken aan het vraagstuk van de oorlogsschulden en andere financiële problemen. Doch wat nog erger was: de grote mogendheden waren en bleven aangesloten zolang de Assemblée ze niets in de weg legde. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Italië, Duitsland, Rusland en Japan, zij bedankten alle vier voor het lidmaatschap, toen hun politiek werd veroordeeld. En dat terwijl de maatregelen tegen hun onrechtmatige daden slechts bestonden uit een veroordeling op papier, behalve een schuchtere poging tot boycot van Italië. Zo waren bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog Engeland en Frankrijk de enige grote mogendheden, die aangesloten waren bij de Volkenbond, en toen de grote catastrofe al dreigender werd, was er niemand, die dacht aan Genève noch aan Den Haag, waar de stoelen des gerichts toch stonden. En toch Zuidenwind. Hoewel dus reeds dadelijk door het niet toetreden van de Verenigde Staten en het weren van andere staten het idealisme een deuk kreeg, zo hebben we toch een periode van optimisme gekend en als zodanig zouden we speciaal de tijd tussen 1924 en 1929 kunnen karakteriseren. De eerste jaren waren nog vol beroering, revoluties in Duitsland, financiële moeilijkheden in Frankrijk, woelingen in Italië, strijd in Rusland en Klein-Azië. De Ruhrbezetting door Frankrijk en België wegens de onwil en onmacht van Duitsland om de oorlogsschadevergoeding te betalen vormde het hoogtepunt in de spanning van de eerste jaren na de opgedrongen vrede van Versailles. Maar dan komt de leiding aan mannen als Stresemann, Briand en MacDonald en de maartse buien worden gevolgd door zomerse weken, het wantrouwen maakt plaats voor toenadering. Het Dawesplan verlicht de Duitse schuldenlast, de bezetting van het Ruhrgebied wordt teruggetrokken, het Locarno-verdrag van 1925 regelt en garandeert de grenzen in het Westen van Europa definitief, Duitsland wordt lid van de Volkenbond, de Ontwapeningscommissie van de Volkenbond komt bijeen, een grote economische conferentie in Genève zal uitkomst brengen en het Kellogg-pact, zo genoemd naar de Amerikaanse staatssecretaris, deed de aanvalsoorlog voorgoed in de ban. In Rusland zegevierde Stalin over Trotzky en dit betekende, dat aan het streven naar wereldrevolutie voorlopig een eind kwam. De binnenlandse toestand van de Sovjet-Unie vroeg nu in de eerste plaats aandacht en Rusland toonde zich bereid met de ‘kapitalistische’ staten verdragen te sluiten. Tenslotte (we noemen slechts de voornaamste symptomen van de nieuwe geest) regelde en verbeterde het Young-plan opnieuw de herstelbetalingen van Duitsland. Briand hoopte op en pleitte voor een {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Verenigd Europa. Het mensdom was eindelijk verstandig geworden, zo werd er beweerd en een golf van optimisme kwam over de zo zwaar geteisterde wereld, speciaal over Europa. De ontnuchtering. Des te erger was de ontnuchtering, die aan alle schone dromen een einde maakte. Ook nu slechts een enkele greep. De 24ste oktober 1929 zette de economische catastrofe in met een scherpe koersdaling in Wallstreet, gevolgd door een depressie, zoals de wereld nog niet had gekend. Hierdoor werd niet alleen op maatschappelijk gebied het evenwicht verbroken en de rust verstoord, maar ook het politieke leven raakte geheel in verwarring. De economische wereldconferentie te Londen werd een fiasco, het ene na het andere land liet de gouden standaard los, de werkloosheid bereikte een omvang als nooit te voren, de vrijhandel maakte plaats voor protectie en contingentering. Terzelfder tijd openbaarde zich op staatkundig terrein een nieuwe geest, die voorgoed een einde maakte aan de met zoveel moeite tot stand gekomen goodwill tussen de volkeren en staten. In China was na jaren van strijd de eenheid bereikt en kwam de 5de mei 1931 een nationale conventie bijeen, die het rijk eindelijk de zo nodige rust zou brengen. Maar in Japan, dat onder keizer Yoshihito een periode van matiging had gekend, kwam het imperialisme met nieuwe kracht opzetten en het antwoord op de Chinese eenheidsproclamatie was het incident bij Moekden in de nacht van 18 op 19 september 1931, opzettelijk uitgelokt om te kunnen ingrijpen. Mandsjoerije werd door Japanse troepen bezet en om de schijn op te houden werd een nieuw keizerrijk gesticht, Mandsjoekwo. De Volkenbond faalde volkomen. Wel werd de Japanse agressie in het Lytton-rapport veroordeeld, maar geen enkele mogendheid stak een hand uit om China bij te staan. Het enige gevolg was, dat Japan bedankte als lid van de Volkenbond en de vlootverdragen met Engeland, Amerika en Frankrijk opzegde, waardoor een nieuwe wedloop in de maritieme bewapening werd voorbereid. Een laatste poging om in Europa althans tot beperking van de bewapening over te gaan, mislukte volkomen. Het enige gevolg was, dat Duitsland zich nu ook uit de Volkenbond terugtrok en iets later de militaire clausules van het vredesverdrag van Versailles annuleerde en de algemene dienstplicht weer invoerde, straks gevolgd door de bezetting van het gedemilitariseerde Rijnland. Italië, nog steeds ontevreden over de magere {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} kluifjes, die het in 1919 had gekregen, wilde de smaad van 1896 uitwissen en begon de oorlog tegen Abessinië. Weer faalde de Volkenbond door onvoldoende sancties en gebrek aan eensgezindheid. Het voorbeeld van Japan en Duitsland werd door Mussolini gevolgd: weer een grote mogendheid minder. Een tweede aanval van Japan op China volgde in 1937 en een conferentie van 7 mogendheden, die grote belangen in het Verre Oosten hadden, bracht ‘het niet verder dan tot een platonische verklaring ten gunste van China’. Het woord was niet langer aan de vredesapostelen, maar aan de mannen van het zwaard. De Führer. Maar de grootste bedreiging voor de wereldvrede was de psychopaat, die de 30ste januari 1933 in Duitsland de dictatuur verwierf. Voor hem gold niet de heiligheid van een belofte, voor hem was elke handeling, zedelijk of onzedelijk, geoorloofd, als zij slechts voordeel bracht. ‘Geheel de tendens van zijn boek “Mein Kampf”, bij hetwelk Machiavelli, op zijn ongunstigst gelezen, hagelwit wordt, gaat van dit principe uit.’ ‘Geen overweging in de buitenlandse politiek mag ooit worden geleid door een andere gedachte dan deze: brengt zulk een maatregel ons volk, nu of in de toekomst, voordeel, of zal dit er schade van ondervinden. Diplomatie dient er voor te zorgen, dat een volk niet heldhaftig ondergaat, maar werkelijk behouden blijft. Iedere weg, welke naar dit doel leidt, is dan goed, en het moet misdadig plichtsverzuim heten, wanneer zulk een weg niet wordt bewandeld...’ ‘Men mag werkelijk geen ogenblik in twijfel verkeren, dat de herovering van de verloren gebieden nooit tot stand komt door Onze Lieve Heer op plechtige toon aan te roepen en ook niet door maar een vrome hoop op de Volkenbond te vestigen, maar uitsluitend en alleen door geweld van wapenen....’ ‘Duldt nooit het ontstaan van een tweede mogendheid op het vasteland van Europa. Beschouwt elke poging om aan Duitslands grenzen een tweede militaire macht op te bouwen, of zelfs een mogendheid, die in staat zou zijn, zich tot een militaire macht te ontwikkelen, als een aanval op Duitsland, en acht het niet alleen uw recht, maar zelfs uw plicht, om met {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} alle middelen, met inbegrip van die van het geweld, het ontstaan van zulk een mogendheid te voorkomen of eventueel om haar - voor het geval zij reeds ontstaan is - weer te vernietigen.’ ‘Mein Kampf’ werd de nieuwe Duitse bijbel en handig speculeerde Hitler op de verdeeldheid in de Duitse Republiek, op de sluimerende anti-Joodse sentimenten, op het communistisch gevaar, het vernederende verdrag van Versailles, de economische moeilijkheden in de jaren van de depressie, op de werkloosheid als gevolg daarvan. Handig deed hij als een Napoleon III naar links en rechts beloften, zodat middenstanders en arbeiders, feodale machten en industriëlen in hem de redder in de nood begonnen te zien. De listige propaganda van mannen als Goebbels, het gebrek aan principiële politieke scholing van vele Duitsers, de straffe organisatie van de partij, de glans van de uniform en het hakkengeklap, de Pruis zo dierbaar, droegen het hunne bij tot het succes, evenals de voorspiegeling van roem en welvaart, Lebensraum en een machtspositie. Het arme, door bolsjewisme, kapitalisme en jodendom bedreigde Duitsland was het thema in pamflet en redevoering. Met wetenschappelijk vertoon en historische argumenten hield de Führer zijn lange, op effect berekende redevoeringen, ‘die haar climax bereikten in een hysterisch slot’. Het kwam zover, dat hij voor zijn volgelingen niet meer was de politieke leider, ‘maar een profeet, een heilige, die men met het fanatisme van een godsdienstige secte aanhing’. Hij werd voor velen een nieuwe Heiland, voor wiens glans de Man van Smarten, als een onwaardige slappeling, voor altijd van het wereldtoneel moest verdwijnen. Werd de kinderen niet geleerd hem te danken voor het dagelijks brood? Het hakenkruis moest de plaats gaan innemen van het Kruis van Golgotha, de leer van de menselijke onmacht en erfschuld was in strijd met het geloof aan het edele bloed en ras, de verzoening strookte niet met de zelfhandhaving en verlossing door eigen kracht. Het was het Evangelie naar de mens, waarvan Rost van Tonningen later beleed: ‘Ik vond in Hitlers “Mein Kampf” al hetgeen, waarop ik mijn leven lang gehoopt had. Wat ik moeizaam als diepe geloofsovertuiging had verworven, was hierin neergelegd. Sindsdien vervulde mijn nationaal-socialistische wereldbeschouwing mijn leven, zij is mijn onwankelbaar Godsgeloof.’ De methoden van het Communisme en het Nationaal-Socialisme {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} waren nauw met elkaar verwant, ook wat betreft de vorming van en het appèl op de jeugd. Het ‘alles voor de staat en alles door de staat’ werd goedgepraat met de leuze ‘algemeen belang tegenover egoïsme’, maar het leidde tot vernietiging van allerlei levenskringen en tot de slavernij van het individu. Ouderlijke macht en invloed, de roeping van de kerk, zij werden ontkend of verzwakt bij de opvoeding van de jeugd, die op school en in jeugdorganisaties geheel moest worden opgeleid in de ideologie van de nieuwe heilsleer. Deze merkwaardige overeenkomst tussen Communisme en Nationaal-Socialisme is door een illegaal geschrift tijdens de bezettingsjaren zeer suggestief aangetoond. De blinddoek voor. En hoewel de leer en het streven van de nieuwe heerser Europa bekend was uit het nooit herroepen program in ‘Mein Kampf’, hebben de mogendheden telkens weer geloofd aan de woorden van de vogelaar, die voortdurend de vredesapostel uithing en ‘na de inwilliging van deze éne eis nog geen verdere verlangens meer had’. Zijn eerste grote rede als Rijkskanselier, over de hoofden van de leden van de Rijksdag heen gericht tot de staatslieden van Europa, was vol van betuigingen van liefde voor de wereldvrede. ‘De Duitse regering is bereid onbaatzuchtig mee te doen aan het werk, dat bedoelt de politieke en economische toestanden van de wereld in orde te brengen...’ ‘Op dit ogenblik bestaat er slechts één grote zaak, n.l. de wereldvrede te verzekeren...’ ‘Duitsland is bereid van aanvalswapenen af te zien...’ ‘Duitsland is bereid tot ieder plechtig pact van non-agressie toe te treden...’ ‘Duitsland denkt niet aan een aanval, doch slechts aan eigen veiligheid...’ ‘De Duitse regering wil de uiterste tegemoetkoming tonen...’ En Europa hoopte, hoopte tegen beter weten in. Het hoorde, hoe een maand nadat de prachtige leuzen waren verkondigd, in het binnenland de eerste maatregelen al begonnen tegen de politieke partijen, tegen de vakbonden, tegen de kerk. Men wist, dat de brand van het Rijksdaggebouw een brutale provocatie was, dat de pers gemuilband was, dat het recht met voeten werd getreden, men {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} wist, dat vijf maanden na de prachtige rede dezelfde Adolf Hitler het lidmaatschap van de Volkenbond opgezegd had en toch wilde men geloven aan zijn beloften, dat hij de vrede niet zou verstoren, maar die in al zijn daden en plannen zou bevorderen. Beloofde hij ook niet, dat hij elk vrijwillig ondertekend verdrag, ook dat hij bij de aanvaarding van zijn ambt had gevonden, met pijnlijke nauwgezetheid zou nakomen en verklaarde hij niet, dat na de terugkeer van het Saargebied bij Duitsland nog een waanzinnige slechts zou denken aan een oorlog met Frankrijk? ‘Voor ons zou daarvoor geen verstandelijk of moreel te verantwoorden argument meer aanwezig zijn.’ Hitler slaat toe. Hitler wachtte zijn tijd af. Hij wist, dat de democratische staten onderling verdeeld waren, hij kende de zwakheid van Frankrijk, waar het ene ministerie het andere opvolgde, hij wist, dat in Engeland grote vrees voor een conflict heerste, hij was er van op de hoogte, dat Roosevelts eerste redevoering tegen het isolationisme in Amerika geen weerklank had gevonden. Oostenrijk was het eerst aan de beurt. Reeds in 1934 was een poging gedaan, om het land onder een Nazi-regime te brengen, maar de opstand van 25 juli mislukte, al werd dan Bondskanselier Dollfuss ook het slachtoffer van de putsch. De beide moordenaars hieven vlak voor hun terechtstelling de kreet ‘Heil Hitler’ aan. Maar Hitler was nog niet gereed, om daadwerkelijk in de grijpen. Bovendien had net in deze tijd de Roehm-revolutie plaats, de crisis in de eigen partij, die in een moordpartij op grote schaal eindigde, stierf Von Hindenburg en toonde Mussolini door het zenden van troepen naar de Brenner, dat hij een annexatie niet zou dulden. ‘Het hoofd van de Italiaanse regering is op krachtdadige wijze voor Oostenrijks onafhankelijkheid opgekomen. Nimmer zullen wij dit bewijs van bondgenootschap van Italië vergeten’, zo luidde een Oostenrijkse regeringsverklaring. Maar vier jaar later zond Italië geen troepen naar de Brenner. Mussolini heeft in september 1937 een bezoek gebracht aan Berlijn en als de ‘Anschluss’ heeft plaats gehad, verklaart Mussolini het gebeurde volkomen te accepteren, waarop het antwoord volgt: ‘Benito Mussolini, ik zal dit nooit vergeten. Adolf Hitler’. Het was begonnen met het onder druk zetten van Schuschnigg, de opvolger van Dollfuss, die na een onderhoud, dat 11 uren duur- {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} de, door Hitler gedwongen werd, twee Nazi's in zijn regering op te nemen, onder wie Seyss-Inquart en nog wel als minister van veiligheid. De Bondskanselier schreef een volksstemming uit over de vraag, of men voor een vrij en onafhankelijk Oostenrijk was, onafhankelijk en socialistisch, eensgezind en christelijk. Het enthousiasme was overweldigend, toen deze maatregel bekend werd, en het zou tot een eclatante overwinning van de tegenstanders van een Nazi-bewind hebben geleid. Daarom stelden Seyss-Inquart en Horstenau in opdracht van Berlijn een ultimatum, waarin uitstel van het referendum werd geëist, gevolgd door een tweede: aftreden van Schuschnigg. Indien hieraan geen gevolg werd gegeven, zouden Duitse troepen het land binnenrukken. Hulp was niet te verwachten. Italië had Oostenrijk in de steek gelaten en Frankrijk en Engeland waren alleen maar verontwaardigd. De eis werd ingewilligd en Seyss-Inquart kreeg het ambt van bondskanselier, dat hij ogenblikkelijk misbruikte, door de hulp van Duitsland in te roepen tegen dreigende ordeverstoring. In een minimum van tijd was een wet gereed, een referendum gehouden, waarbij de befaamde Hitlermeerderheid de doorslag gaf, en Oostenrijk was Ostmark geworden, een provincie van het Duitse rijk. Op een lauw protest van Engeland tegen de gang van zaken werd geantwoord, dat de aansluiting geheel uit vrije wil was geschied en dus een kwestie van interne verhoudingen betrof, waarmee Engeland zich niet had te bemoeien, evenals Hitler geen interesse had voor de kwestie tussen Engeland en Ierland! Nieuwe spanning. De aansluiting van Oostenrijk en de daarop gevolgde reacties, die zich tot woorden en papier beperkten, gaven ook de aanhangers van Hitler in Tsjecho-Slowakije moed. Ook hier had Hitler zijn stroman, Conrad Henlein, die zijn bevelen uit Berlijn ontving. Natuurlijk vroeg hij aanvankelijk niet om aansluiting bij Duitsland, maar slechts om de vorming van een autonoom Duits Bohemen, een staat in de staat. En intussen kreeg Keitel opdracht de inval voor te bereiden. Allicht zou de hele zaak op dezelfde gemakkelijke en ‘geruisloze’ wijze verlopen als met Oostenrijk. Maar Engeland scheen deze keer minder lauw te zullen zijn, want het verklaarde de 21ste mei, dat het zich niet gedesinteresseerd zou gevoelen bij een eventuele aanval op Tsjecho-Slowakije. Het schaarde zich achter Frankrijk, dat een verbond met het land van Masaryk {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} had gesloten. Hitler bond in, wellicht ook omdat er in de legerleiding nog altijd velen waren, die een oorlog voor Duitsland noodlottig oordeelden, en stemde toe in onderhandelingen. Een speciale Engelse ambassadeur, Lord Runciman, installeerde zich te Praag, om als bemiddelaar te fungeren. ‘Lieber Lord, mach uns frei, von der Tsjechoslowakei’, was de begroetingskreet van de separatisten. Hun eisen werden, geheel in de geest van hun grote instructeur, elke keer hoger. Incidenten werden uitgelokt en de wereld werd overstelpt met opzienbarende berichten over mishandelingen van de Duitse minderheden. Toen kwam het befaamde artikel in de ‘Times’, dat voorstelde, om de Sudeten-Duitsers volledige vrijheid te geven, teneinde alzo een meer homogeen en dus krachtiger Tsjecho-Slowakije te vormen. Hoewel slechts een krantenartikel, voelde ieder, dat dit een capitulatie was. Toch bleef de spanning nog groot en midden september dreigde elk ogenblik het grote conflict te zullen uitbreken. Toen deed Chamberlain, de Engelse vredesminister, een opzienbarende stap. Hij vloog naar Duitsland, om een onderhoud te hebben met Hitler. ‘Het waren twee wereldbeschouwingen, die elkander kruisten, toen op de 15de september 1938 Chamberlain een onderhoud van meer dan drie uren met Hitler had op de Berghof bij Berchtesgaden. Een kleine bijzonderheid illustreert dit: Chamberlain had, evenmin als zijn begeleider Sir Horace Wilson, tevoren ooit in een vliegtuig gezeten, terwijl Hitler van oudsher zo dikwijls van dit vervoermiddel gebruik maakte, dat zijn hoofdkwartier het bijna als een grap beschouwde, wanneer men op de vraag, waar Adolf was, tot antwoord gaf, dat hij zich weer in de lucht bevond.’ (Brugmans) Tijdens de besprekingen kwamen voortdurend telegrammen binnen over nieuwe incidenten en ‘laffe moorden op weerloze Duitsers’. Het resultaat van het overleg was, dat Engeland en Frankrijk Praag adviseerden, zonder volksstemming alle gebieden met meer dan 50% Duitsers af te staan. Onder druk van de beide mogendheden moest Benesj toegeven. En de 22ste september, precies een week na het eerste onderhoud, verscheen Chamberlain opnieuw bij Hitler met de mededeling, dat aan zijn verlangen was voldaan. Maar nu - te Godesberg - was Hitler met die capitulatie niet meer tevreden en hij eiste meer. De besprekingen werden afgebroken en Chamberlain keerde naar Engeland terug. Hitler {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} hield zijn uitdagende redevoering in het Sportpalast op de 26ste september: ‘Wij hebben thans een bewapening voltooid, die de wereld nog niet heeft gezien en waarvoor ik - dat moet het Duitse volk thans weten - milliarden heb uitgegeven. Ik wilde mijn volk een oorlog besparen, maar zal dat met over vrede bazelende, van bloed druipende democratieën mogelijk zijn? Dit is de laatste territoriale eis, die ik in Europa stel, maar ik zal deze niet prijs geven. Mijn geduld is ten einde.’ De comedie van München. De teerling scheen geworpen. Chamberlain verklaarde, dat hij bereid was, een derde tocht naar Duitsland te ondernemen, teneinde de vrede te redden, ‘maar voor het ogenblik zie ik niet, wat ik doen kan’. Frankrijk mobiliseerde een deel van zijn leger, in Engeland had de mobilisatie van de vloot plaats, Nederland riep de grenstroepen op, België had 300.000 man onder de wapenen, de Duitse troepen marcheerden naar de Beierse grens. Het uitbreken van de grote oorlog scheen een kwestie van uren te zijn. Op het laatste moment echter greep Mussolini in, die, door zijn bondgenoot meestal voor een fait accompli gesteld, de oorlog wilde voorkomen. Voor hem was het nog veel te vroeg. Hij deed deze stap ook op verzoek van Frankrijk en feitelijk waren alle partijen blij, dat er nog een kans op een vreedzame regeling overbleef, zelfs Hitler. De 29ste september kwamen Hitler, Daladier, Chamberlain en Mussolini bijeen en de volgende morgen vroeg werd een overeenkomst bereikt. Een zucht van verlichting ging op in heel de wereld, behalve in Tsjecho-Slowakije. In Duitsland was Chamberlain de populairste man en spreekkoren in München brachten hem hulde. In Londen wachtte hem een nieuwe ovatie, Mussolini werd in Italië uitgeroepen tot ‘redder van de vrede’, Daladier werd te Parijs en te München luide toegejuicht, in de eerste stad tot zijn eigen verbazing. ‘Peace in our time’ 1) was de uitroep van de Engelse minister-president, terwijl hij met een document zwaaide, dat een afzonderlijke overeenkomst tussen hem en Hitler bevatte, met het veelbelovende slot: ‘Wij zijn vastbesloten, ook andere vraagstukken, die onze {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} beide landen aangaan, te behandelen volgens de methode van overleg en er verder naar te streven, eventuele oorzaken van meningsverschillen uit de weg te ruimen, teneinde op deze wijze bij te dragen tot de verzekering van de vrede in Europa.’ Sedert de processen van Neurenberg weten we, dat Hitler toen al het plan had geheel Tsjecho-Slowakije te annexeren en hier geldt dus ook het woord van Churchill, dat hij in 1932 sprak: Ik kan mij geen tijdperk herinneren, waarin de afgrond tussen de woorden der staatslieden en het werkelijk gebeuren zo groot is als nu. Het enthousiasme van de wereld bekoelde heel spoedig. Tenslotte kwam uit, dat Hitler toch vrijwel had verkregen, wat hij te Godesberg had geëist en het bleek al heel spoedig, dat de aller-allerlaatste eis toch niet de laatste was. Reeds kort na de overeenkomst van München moest Praag een Duitse corridor door Tsjecho-Slowakije toestaan, om een betere verbinding tot stand te brengen tussen de Ostmark en Silezië. Polen en Hongarije eisten ook hun deel van het beroofde Tsjecho-Slowakije op en kregen voor een groot deel hun zin. Slowakije scheidde zich na enkele maanden van de rest van de romprepubliek af en stelde zich onder ‘bescherming’ van Duitsland. Het ogenblik om nu ook het laatste restant te vernietigen was gekomen. President Hacha en minister Chalkovsky werden naar Berlijn ontboden en kregen daar een stuk te tekenen, waarbij zij het lot van het Tsjechische volk ‘vol vertrouwen in handen van de Führer legden’. Tekenden zij niet, dan zou de volgende dag Praag worden gebombardeerd. Het heette, dat het verzoek tot een samenspreking van Hacha was uitgegaan ‘en aan beide zijden werd, in volkomen overeenstemming, uitdrukking gegeven aan de overtuiging, dat het doel van ieders streven de verzekering van orde en vrede was’. Het leger, dat al naar Praag oprukte terwijl de onderhandelingen nog gaande waren, kreeg een proclamatie mee die van de onduldbare terreur tegen de Duitsers sprak. Hitler nam voor een dag zijn intrek in de oude koningsburcht, het Hadschrin. En Europa? Het protesteerde fel, voorzover het geen voordelen uit de situatie had getrokken, zoals Hongarije en Polen. Chamberlain hield een geweldige rede te Birmingham, maar overigens legde men zich ook bij dit fait accompli neer met de schoonschijnende redenering, dat Tsjecho-Slowakije de annexatie zelf had gevraagd!! Geen wonder, dat Mussolini, na de daad van Hitler, waarvan hij {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} weer op het allerlaatst op de hoogte gesteld was, nu ook moed greep en op Goede Vrijdag zijnerzijds voor een verrassing zorgde: de bezetting van Albanië. Voorbereidingen. Men begreep eindelijk, dat op Hitlers toezeggingen niet viel te vertrouwen en dat er elk ogenblik een nieuwe daad van agressie was te verwachten. ‘En die zal niet meer worden geduld. München is een les geweest.’ Er wordt druk onderhandeld. Polen, Roemenië en Griekenland krijgen garanties, met Turkije sluiten zowel Frankrijk als Engeland een verdrag tot wederzijdse bijstand. Zelfs laat Chamberlain zijn afkeer van Rusland varen en tracht met Stalin tot een overeenkomst te geraken, wat echter volkomen mislukt door het befaamde Russisch-Duitse pact van 22 augustus 1939, aan de vooravond van de inval in Polen. Een bezoek van Koning George VI aan Amerika - het eerste, dat een Engelse koning bracht aan de vroegere koloniën - wees op een poging, om ook Amerika bij een mogelijk conflict in te schakelen. Roosevelt zou daartoe zeer zeker genegen zijn, maar zijn voorstel tot wijziging van de neutraliteitswet werd door het Congres verworpen. De isolatie-politiek zegevierde daar nog. En intussen bereidden alle staten zich voor door leger en vloot te versterken. De vreugderoes na München was voorbij, niemand geloofde meer aan ‘peace in our time’. Niet Chamberlain, maar Churchill werd de komende man. Dantzig en de Corridor. Thans was Polen aan de beurt, al had Hitler in 1934 voor tien jaar de status quo gegarandeerd. Precies twee weken na de bezetting van Praag is er sprake in de Duitse pers van mishandelingen van Duitsers in Polen en wordt verklaard, dat de houding van dit land met toenemend ongeduld wordt beschouwd. Het is het type berichten, ‘dat de lezers van de Duitse bladen buitengewoon bekend voorkomt’. Er moest haast worden gemaakt, want Roosevelt begon zich ook op het Europees toneel te vertonen, door in een telegram een beroep te doen op de As, waarop Hitler de Rijksdag bijeenriep om te spreken over hetgeen de president van de U.S.A. had voorgesteld: Garanties voor dertig met name genoemde landen voor 10 of 25 jaar en in die tijd conferenties over ontwapening, handelsvrijheid en verdeling der grondstoffen, maar onder voorwaarde, {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} dat ‘in rechtszaal en conferentie de wapens buiten de deur zouden blijven’. 2½ uur sprak Hitler. Zijn rede besloeg in brochurevorm 100 pagina's en vanzelfsprekend werd zij vele malen door de 888 leden met applaus en minutenlang geschreeuw onderbroken. Hij verklaarde, dat de bewering, als zou Duitsland nieuwe aanvalsplannen koesteren, een grove insinuatie was en theatraal riep hij uit: ‘Ik heb geen enkele oorlog verklaard. Ik heb mijn afschuw van de oorlog te kennen gegeven en ik weet niet voor welk doel ik oorlog zou moeten voeren. Wij willen niets wat ons niet heeft toebehoord. Geen staat zal ooit door ons in zijn bezit worden aangetast.’ Maar tegelijkertijd werd het 10-jarig verdrag met Polen opgezegd en ook het vlootverdrag met Engeland. In dezelfde rede werden de eisen inzake Polen gesteld: Dantzig keert als vrije rijksstad tot het Rijk terug en Duitsland krijgt door de Corridor een weg en een spoorlijn met extra-territoriale rechten. Het veldtochtsplan lag gereed en de datum was al bij voorbaat vastgesteld: 1 september. Nog hoopt Hitler echter, dat Engeland op het laatste ogenblik zich bij de gebeurtenissen zal neerleggen, maar de stemming is nu anders dan een jaar te voren. Ook Chamberlain voedt geen illusies meer. Er is een kwestie over de schuldvraag van de eerste wereldoorlog geweest. Allen zijn het er over eens, dat Engeland toen allerminst de oorlog wilde. Maar zo heeft men geredeneerd: De fout van Engeland was, dat het zo lang zweeg. Had het tijdig verklaard zich aan de zijde van Frankrijk te zullen scharen, dan had Duitsland zich misschien bedacht en Oostenrijk tot matiging van zijn eisen bewogen. Had het, omgekeerd, verklaard, dat het neutraal zou blijven, dan hadden Rusland en Frankrijk zeer waarschijnlijk een andere houding aangenomen. Nu zou de wereld niet in onzekerheid zijn, want op de 23ste augustus, toen Rusland en Duitsland het tot ontsteltenis van de wereld en tot grote ergernis van Mussolini eens werden, verklaarde de Engelse minister, dat Engeland zijn plichten tegenover Polen onder alle omstandigheden zou nakomen. En datzelfde gold van Frankrijk. Maar Hitler wilde de ‘weg terug’ niet. Toen het pact met Rusland was gesloten, zei hij tot zijn generaals: ‘Nu is Polen in de positie, waarin ik het hebben wilde. Ik ben alleen maar bang, dat op het laatste moment een of andere {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} “Schweinhund” een voorstel tot bemiddeling zal doen.’ (Brugmans) De uitbarsting. Maar om de schijn op te houden, verklaarde de Führer, dat hij bereid was, om met Polen te onderhandelen, mits dit een afgezant zond, die met algehele volmacht zou zijn voorzien. Het spelletje met Schuschnigg en Hacha zou worden herhaald. Een voorgelegde capitulatie tekenen en daarmee uit. Binnen 24 uren moest deze ambassadeur te Berlijn zijn en anders was de deur gesloten. Toen de Poolse gezant te Berlijn een onderhoud met Von Ribbentrop aanvroeg, werd hem meegedeeld, dat de tijd verstreken was en Duitsland dus de voorwaarden als door Polen verworpen beschouwde: In de nacht van 31 augustus op 1 september rukten de Duitse troepen de grenzen over zonder oorlogsverklaring en begon de Duitse luchtmacht de Poolse vliegvelden te bombarderen. Hitler verklaarde in de in allerijl bijeengeroepen Rijksdag, dat hij gedwongen was om de wapenen op te nemen voor de verdediging van het Rijk. Maar tot zijn medewerkers sprak hij, zoals bij de Neurenberger processen bleek, dat het er niet op aankwam, of de reden om Polen aan te vallen plausibel was of niet. ‘Aan de overwinnaar zal niet worden gevraagd, of wij al dan niet de waarheid spraken. Bij het beginnen van een oorlog komt het niet aan op recht, maar op overwinnen.’ En wat Engeland en Frankrijk betrof, behoefde geen vrees gekoesterd te worden: ‘Onze vijanden zijn kleine wormen. Ik zag hen in München!’ Nog deed Italië, dat ook nu weer zeer laat door zijn bondgenoot was ingelicht en dat geen oorlog wilde, een poging, om de vrede te bewaren, maar dit zou volgens Engeland alleen mogelijk zijn, als Hitler eerst zijn troepen terugtrok. Een poging van Leopold III van België en Koningin Wilhelmina had evenmin resultaat. De Engelse en Franse gezant overhandigden beiden een ultimatum en toen binnen de gestelde tijd het antwoord uitbleef, verklaarden beide staten de oorlog aan het Duitse rijk, Engeland op 3 september 's morgens om 11 uur, Frankrijk 's middags om 5 uur. De teerling was geworpen... {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Nog neutraal Mobilisatie. Evenals in de eerste wereldoorlog wilde ook de Nederlandse Regering in het nieuwe grote conflict strikt neutraal blijven, een opgaaf, die thans nog veel moeilijker was dan in de jaren 1914 - 1918. Dat bleek al uit de positie van de luchtstrijdkrachten, die toen nog maar een zeer ondergeschikte rol speelden en die thans een even belangrijke plaats innamen als de land- en zeemacht. Een voortdurende schending van ons neutraal luchtruim moest worden gevreesd en heeft dan ook, hetzij opzettelijk, hetzij bij vergissing, plaats gehad. De blokkade ter zee zou al dadelijk veel scherper vormen aannemen dan in 1914, met al de moeilijkheden en gevaren daaraan verbonden: aanhouding en onderzoek van onze schepen, speciaal door de Engelsen, torpedering of vernieling door mijnen van Duitse zijde. Bovendien was het gevaar, dat de Duitse troepen nu bij een aanval op Frankrijk Limburg en Brabant niet zouden ontzien, veel groter dan in 1914. In Duitse kringen werd nog altijd betreurd, dat men toen morele overwegingen boven ‘militaire noodzaak’ had gesteld en het oorspronkelijke plan van Von Schlieffen had gewijzigd in die zin, dat alleen België werd overrompeld. Paraatheid was dus geboden, want neutraliteit betekent dan alleen iets, als zij kan worden gehandhaafd. Na de Duitse herbewapening waren ook in Nederland plannen gemaakt en ten dele uitgevoerd, om het militaire apparaat uit te breiden en te verbeteren, al kwamen de meeste maatregelen te laat. De tijd van bezuiniging op bezuiniging heeft zich verschrikkelijk gewroken. Toen de kwestie Tsjecho-Slowakije in 1938 een zeer grote spanning veroorzaakte, werden ook in ons land verschillende veiligheidsmaatregelen genomen, die echter na München weer konden worden ingetrokken. Maar het bleek al gauw, dat de onweersbui niet voorgoed was afgedreven, maar opnieuw kwam opzetten. In verband met de inval van Italië in Albanië in het voorjaar van 1939 en de woelingen in Midden-Europa werd door het Ministerie Colijn op 7 april overgegaan tot het oproepen van speciale troepen voor de grens-, kust- en luchtverdediging. Tevoren was de diensttijd al verlengd van 5½ maand tot 11 maanden. {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} De spanning nam in de zomer toe en het conflict tussen Duitsland en Polen bereikte in de tweede helft van augustus haar climax. De 24ste augustus werd daarom het bevel tot de voormobilisatie gegeven, die de volgende dag plaats had. Drie dagen later volgde de oproep tot de algemene mobilisatie, waartoe het besluit genomen werd in een ministerraad, waarbij de minister-president, Jhr. de Geer, afwezig was. In de laatste maanden voor het uitbreken van de wereldoorlog hadden wij ons nog de weelde van een kabinetscrisis veroorloofd. Dr. Colijn verdween van het toneel en maakte plaats voor Jhr. de Geer, een man met grote gaven, maar volkomen ongeschikt voor zijn taak in deze dagen. De 29ste augustus kwamen de lichtingen 1924 - 1938 onder de wapenen en over het algemeen kon gezegd worden, dat de mobilisatie evenals in 1914 vlot verliep. Begin september hadden de troepen hun stellingen ingenomen, geen moment te vroeg, want de 3de september was Wereldoorlog II een feit geworden. Tegelijk met de afkondiging van de algemene mobilisatie werd de chef van de generale staf I.H. Reynders tot opperbevelhebber van Land- en Zeemacht benoemd, zodat hij dezelfde functie bekleedde als Generaal Snijders tijdens de eerste wereldoorlog. Paraat? Maar een gemobiliseerd leger is niet voldoende. Om geheel paraat te zijn, komt er heel wat meer kijken. Uit het onderzoek na de oorlog is wel gebleken, dat er zeer veel aan de organisatie, de bewapening en het moreel van onze troepen ontbrak. Tal van gemobiliseerden hadden een veel te korte opleiding gehad. Lange jaren was de diensttijd maar 5½ maand en degenen, die de zogenaamde vooroefeningen in eigen omgeving hadden ‘doorlopen’, konden zelfs met 1½ maand toe. Van zulke militairen kan natuurlijk moeilijk gezegd worden, dat ze allround soldaten zijn. Daarbij kwam nog, dat door de bezuinigingen de lichtingen zeer klein waren gehouden, waardoor verhoudingsgewijs veel te veel huisvaders moesten worden ingezet, als het ernst werd. Van de ongeveer 43.000 goedgekeurde dienstplichtigen kwamen in de jaren van bezuiniging maar 19.000 man onder de wapenen. Ook de herhalingsoefeningen hadden zeer veel te wensen overgelaten, ook al omdat alles wat geld kostte, diende te worden vermeden. Grote manoeuvres behoorden tot de zeldzaamheden. ‘Alles was goedkoop en daarmee is het voldoende aangeduid.’ {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Er was veel te weinig materieel en wat er was, dateerde vaak uit de vorige eeuw. Kanonnen van 1880 moesten uit de arsenalen gehaald en opgepoetst worden om nog dienst te doen. ‘We hadden geen artillerie, geen afweergeschut, geen mijnenwerpers, geen radioverbindingen, geen pantserafweer, geen vliegtuigbescherming’, zo luidde later de klacht van menig commandant, die met zijn troep tegen een modern uitgerust leger kwam te staan. De verdedigingslinies waren lang niet gereed. De Grebbestelling moest eigenlijk nog gebouwd worden en toen de oorlog uitbrak was zij wel gedeeltelijk klaar, maar het had zeker nog een half jaar gevergd vóór het werk geheel voltooid zou zijn. En elders was het nog erger. Geen kazematten van beton hier, geen telefonische verbindingen daar, geen mogelijkheid tot inundatie elders. ‘En wat in vredestijd verzuimd is, haalt men in een paar maanden niet in’, merkte een hoofdofficier terecht op, waarbij nog kwam, dat de winter 1939/'40 erg streng was, waardoor het werk zeer vertraagd werd. Het grote aantal verloven was oorzaak, dat van een regelmatige oefening van het gemobiliseerde leger ook nog weinig terecht kwam, terwijl er aan de leiding ook, zacht gezegd, nog wel het een en ander ontbrak. Er was onvoldoende kader en de automatische bevorderingen waren geen waarborg, dat de rechte man ook op de rechte plaats kwam. Er was bovendien jaren een geest gekweekt tegen het leger, die de tucht ondermijnde en al wat militair was in discrediet had gebracht of trachtte te brengen bij het Nederlandse volk. Wat de Pruis te veel had, had ons volk te weinig. In de laatste jaren was hierin wel verbetering gekomen, doordat ook de Vrijzinnig-Democraten en Socialisten hun politiek wijzigden, maar men verandert de mentaliteit niet met een handomdraai en het denigrerend praten over ‘soldaatjespelen, sabeldieren en geldverspilling’ had zijn uitwerking gehad. In 1933 was muiterij nog ‘dappere ongehoorzaamheid’ in de ogen van sommigen en nog iets eerder werd er gesproken van de ‘uitbranding’ van het officierenkorps. De bekering kwam, vooral door de gevaren van het verschrikkelijke stelsel van tirannie bij onze oosterburen, die met geen gebroken geweertje was te bestrijden, doch de stelselmatige ondermijning van ons nationaal besef en onze nationale plicht hadden te lang geduurd. Vonden velen het niet een sport ‘om de lijn te trekken’ en gold het soms niet als een daad om zich te verheffen, als men ‘zich even fijn gedrukt had’? {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Daarbij kwam nog iets: wij waren er de vorige keer ‘doorgerold’ en nu zou het ook wel wat meevallen, zo redeneerden velen. De ernst van de situatie was velen niet duidelijk en het op zichzelf prachtige feit, dat wij meer dan 100 jaar in Europa geen oorlog hadden gehad, werkte dit ongerechtvaardigd optimisme in de hand en leidde tot een zekere goedmoedigheid, die in zorgeloosheid ontaardde. Uit inspectierapporten is dat nu nog duidelijk te merken. een wachtcommandant, die ongewapend de grenscontrole uitoefende, soldaten, die op een kritiek moment de schietgaten van de kazematten hadden dichtgestopt, omdat het anders zo koud was. En toen van de hoogste legerleiding een opmerking gemaakt werd over de wijze, waarop een weg aan de grens moest worden versperd, waren er officieren die het toch allemaal maar theorie vonden, want in de praktijk kwam het gelukkig toch niet zo ver. Zij geloofden niet in een overval en zulk een zorgeloos optimisme wordt gaarne overgenomen. Wie de uitgebreide verslagen en verhoren van de Enquête-commissie naleest, zal nog veel meer gerechtvaardigde klachten kunnen ontdekken en tal van oorzaken kunnen vinden, die tot de conclusie moeten leiden: Wij waren noch in augustus 1939 noch in mei 1940 klaar. Wisseling in het opperbevel. En dan boterde het niet tussen de Regering, speciaal de minister van Defensie, en de opperbevelhebber. Knappe rechtsgeleerden en militaire kopstukken hebben hun licht laten schijnen over de verhouding tussen de commandant van Land- en Zeemacht en de Regering. Het is een puzzle, die niet gemakkelijk is op te lossen. De twee termen opperbestuur en opperbevel zijn wel aardig, maar in de praktijk is de grens moeilijk. Het eerste berust bij de constitutionele Koning, en de minister van Defensie of de ministers gezamenlijk kunnen dus ter verantwoording geroepen worden. Voor zijn beleid moet dus de opperbevelhebber door de Regering op haar beurt ter verantwoording kunnen worden geroepen, maar gaat dit ook zover, dat zij in zijn leiding kan ingrijpen, hem kan voorschrijven, hoe hij in zijn ‘techniek’ moet zijn? Het is hier de plaats niet, om een oplossing te geven, maar wel kan gezegd worden, dat door deze ‘tere’ verhoudingen gemakkelijk conflicten konden ontstaan. De opperbevelhebber klaagde, dat de minister van Defensie teveel in zijn zaken ingreep, buiten of achter hem om handelde en hem te weinig armslag gaf, doordat de staat van beleg niet {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} werd afgekondigd maar slechts de staat van oorlog en dan nog op beperkte schaal. Een vrij scherpe censuur op de pers moest b.v. door de opperbevelhebber op last van de minister weer worden ingetrokken. Dan waren er klachten over onvoldoende voorlichting, over onbeantwoorde voorstellen, verschil van inzicht over het toelaten van mobilisatieclubs voor de militairen, die aanhangers van de ‘moderne vakbeweging’ waren, wat de opperbevelhebber ontoelaatbaar achtte. Maar het belangrijkste zal geweest zijn, dat de beide autoriteiten het niet eens waren over de strategie: over de waarde van de Peelstelling, over de vraag, of de Grebbe de lijn van de uiterste weerstand moest zijn of de oude vesting Holland, of de troepen na een eventuele terugtocht van de Grebbe nog ingezet zouden kunnen worden achter de Waterlinie en dergelijke kwesties meer. We kunnen zeggen, dat er van het begin af aan geen of te weinig vertrouwen heeft bestaan, een allereerste voorwaarde voor een juiste samenwerking. Een samenkomst onder presidium van Koningin Wilhelmina zelf bracht geen blijvende verbetering en tenslotte werd de 30ste januari 1940 Generaal Reynders verzocht zijn ontslag aan te vragen. Zijn opvolger werd Generaal Winkelman, een gepensioneerde, die echter bij de mobilisatie weer in actieve dienst was getreden. Over deze kwestie is na de oorlog een onverkwikkelijke strijd gevoerd, maar wie dan ook gelijk had, al deze kwesties waren niet bevorderlijk voor de consequente doorvoering van een bepaald verdedigingssysteem. En dat had Nederland zo dringend nodig. Alles ging zo stroef. En ernstig is b.v. de klacht, dat bij het uitbreken van de oorlog vóór de Grebbestelling niets was opgeruimd, omdat de Regering het had verboden. De vijand heeft van de boomgaarden een pracht gebruik gemaakt en onze verdediging kon ze niet onder vuur nemen, toen ze de voorposten aanvielen. Een nationale verdediging. Er was echter ook een andere oorzaak, die het opstellen van een bepaald plan bemoeilijkte. Dat was ons stelsel van de nationale verdediging. Onze Regering stond op het standpunt van de volstrekte neutraliteit. Er moest dus front naar twee kanten worden gemaakt en de kusten moesten evengoed als de landsgrenzen worden bezet. Als een van de beide partijen aanviel, zouden wij de andere om hulp vragen. De gezanten hadden daartoe verzegelde opdrachten, {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} die echter alleen in geval de aanval een feit was, mochten worden geopend. Maar dat verhinderde, dat er vooraf overleg kon worden gepleegd. Wij konden door deze politiek, om het concreet te zeggen, bij een eventueel gevaar van Duitse zijde - en dat was het waarschijnlijkst - vooraf geen overleg plegen met België, gesteld dat dit ook zou worden aangevallen, en met Frankrijk. Daarom was er ook geen coördinatie in de verdediging en sloot de Belgische defensielijn niet aan bij onze Peelstelling. Zouden de Duitsers beide landen aanvallen, dan konden ze door Belgisch gebied eenvoudig om onze Peelstelling heentrekken en de aanval in de rug beginnen. Er zijn in de meidagen Franse troepen in Brabant aangekomen, maar het ontbrak volkomen aan samenwerking, omdat er geen plannen waren en de hopeloze toestand was oorzaak, dat zij al spoedig zich hebben teruggetrokken op Antwerpen. Alleen in Zeeland hebben ze krachtdadig aan de strijd deelgenomen, terwijl onze manschappen, geheel terneergeslagen, feitelijk aan geen weerstand meer dachten. Engeland en Frankrijk hadden in 1939 een gemeenschappelijke opperbevelhebber benoemd, maar zij waren bondgenoten en wij hadden steeds ons onthouden van iedere toenadering tot welke partij dan ook. En de Belgen, eerst nauw met Frankrijk verbonden, waren dezelfde weg opgegaan, toen het linkse Frankrijk met Rusland een verbond sloot. De moderne oorlog. Men was in ons land misschien ook nog te veel ‘vastgeroest in de methoden en handelwijzen’ van de eerste wereldoorlog. Toen kreeg b.v. de Belgische regering nog ‘fatsoenlijk’ een ultimatum en begon de strijd aan de grenzen. Men had het in 1939 en zelfs in 1940 nog over een tweede of derde linie, terwijl na de inval in Polen al gebleken was, dat door de luchtmacht de strijd direct naar het hart van het land kon worden verlegd. Vooral Noorwegen was een les, waar de parachutisten een grote rol speelden. Of met die les voldoende rekening is gehouden? Een van de commandanten meende in de avond van de 9de mei de waarschuwing om bijzondere waakzaamheid te betrachten, niet te moeten doorgeven, daar zijn troepen toch niet in de eerste linie lagen. De verrassing van Waalhaven en van de Moerdijkbrug zou misschien voorkomen zijn, wanneer met deze mogelijkheid meer rekening was gehouden. Nu zijn vele soldaten in de slaap verrast, belangrijke verbindingen bijna zonder slag of stoot in handen van de vijand gevallen en netjes op rijen staande vliegtuigen vernield. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} Opmerkelijk blijft het, dat een burgerminister, Albarda, steeds erop aangedrongen heeft de wegen om Den Haag te versperren, om een landing van vliegtuigen op die grote verkeerswegen te verhinderen. Van militaire zijde zag men dit gevaar niet als reëel, al heeft men tenslotte tot de uitvoering van het plan meegewerkt. De vele wrakken langs deze wegen in de meidagen hebben de zienswijze van deze minister van Waterstaat bevestigd. Munitie en handgranaten moesten in de omgeving van Moerdijk nog uitgedeeld worden, toen de troepen al midden tussen de vijanden zaten, want die munitie was kort tevoren ingenomen. Het had nog wel de tijd, evenals het aanbrengen van de explosieven voor het doen springen van de grote bruggen in het centrum. De overval van Noorwegen had geleerd, dat er nergens tijd voor is, als een vijand aanvalt, die de ‘verouderde gebruiken’ van ultimatum en oorlogsverklaring heeft afgeschaft en alleen ‘plechtige verklaringen’ aflegt, als de strijd al uren aan de gang is. Van het westfront geen nieuws. Nadat de 1ste september de Duitse troepen waren binnengevallen, kwam voor Polen spoedig het einde. Verraderlijk door Rusland in de rug aangevallen, moest het reeds na enige weken het verzet opgeven. Duitsland wilde in geen geval een twee-frontenoorlog, die in de jaren 1914 - '18 tenslotte tot de nederlaag had geleid. Daarom eerst snel en afdoende met Polen afgerekend en tijdelijk een goede verstandhouding met Rusland, om dan alle krachten in het Westen aan te wenden. Ziedaar het plan van Hitler. Rusland kwam daarna wel aan de beurt. Misschien heeft hij ook gehoopt, dat Frankrijk en Engeland na de val van Polen wel geneigd zouden zijn tot vrede. Een aanbod in die richting is door hem gedaan. De verdediging van Frankrijk door de Maginotlinie heette formidabel en ook daarom verwachtten sommigen, dat geen der partijen het zou wagen tot de aanval over te gaan, maar dat men zou afwachten. Heel de herfst van 1939 en de eerste maanden van 1940 gebeurde er dan ook aan dit front zo goed als niets. Een enkele verkenning, een schermutseling voor de afwisseling en verder radiopropaganda over en weer. De profetie van een miljoenenworsteling scheen niet bewaarheid te zullen worden. Misschien wordt het nog wel vrede, zo oordeelden optimisten en de pogingen van verschillende zijde, om een einde aan de dreiging van een vernietigingsoorlog in het Westen te maken, werden met blijdschap be- {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} groet. Zo kwam Koning Leopold onverwacht in ons land en richtte zich met onze Koningin opnieuw met een aanbod tot bemiddeling tot de strijdende partijen, echter zonder resultaat. Als in de eerste wereldoorlog. En dan moeten we niet vergeten, dat het gevaar went. Ook tijdens de eerste mobilisatie waren er dagen van spanning geweest. Dan werden de verloven ingetrokken en kwam de ministerraad in spoedzitting bijeen. De crisis van 31 maart 1916, de troepenconcentraties van Duitsland aan onze grenzen in het begin van 1917, de zand- en grintkwestie in april 1918, het zijn een paar van de belangrijkste momenten geweest, waarbij het leek, dat ook Nederland zijn onzijdigheid niet langer zou kunnen bewaren. Maar telkens dreef de bui ook weer af. Zou het misschien ook nu bij enkele dagen van extra-spanning, van wilde geruchten blijven? Een incident bij Venlo, waarbij een paar mannen van de Engelse geheime dienst met een Nederlandse officier op Nederlands gebied door de Duitse Gestapo werden opgelicht en weggevoerd, schrikte velen op, maar Duitsland zweeg vrijwel over deze zaak, om dit ‘komplot van Nederland’ later des te beter te kunnen uitspelen. Toen kwam de novemberalerte: troepenconcentraties aan de grens, een perscampagne in Duitsland tegen Nederland geheel naar het bekende model, dat ook gebruikt werd voor de aanval op de andere randstaten, een ernstige waarschuwing van onze militaire attaché, dat de inval waarschijnlijk de 12de november zou plaats hebben, intrekking van de meeste verloven. Doch de inval had niet plaats, mogelijk is de zaak afgelast of op verzet van de Duitse generaals gestuit, die voortdurend nog terugdeinsden voor een oorlog in het Westen en november voor het grote offensief wel heel ongeschikt oordeelden. Het water van de grote rivieren stond tot aan de dijken. De 13de november hield de minister-president dan ook een rede, waarin hij verklaarde: ‘Het is aan de Regering gebleken, dat in de laatste dagen geruchten gelopen hebben over een acuut dreigend gevaar voor ons land en dat die geruchten in brede kring onrust hebben verwekt. En nu wil ik U even komen vertellen, dat daarvoor geen enkele grond bestaat.’ Als het zo positief gezegd wordt, valt het wat mee, denkt de ge- {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} wone burger en als dan later de verloven weer worden ingetrokken, dan sust men zichzelf met de gedachte: och, de vorige keer betekende het ook niets. Toen in april 1940 plotseling allerlei maatregelen werden getroffen aan de kust, omdat, zoals later bleek, berichten waren binnengekomen over een groot konvooi, werd de troepen na het afnemen van de spanning meegedeeld, dat het hier slechts een oefening was geweest. Of dergelijke zoethouderij bevorderlijk is voor een onafgebroken waakzaamheid, mag wel worden betwijfeld. Nog eens werden in dezelfde maand de verloven ingetrokken, de inval in Denemarken en Noorwegen toonde aan, hoe Hitler met beloften omsprong, maar de 24ste april was de spanning weer voorbij en werden de verloven weer als tevoren verstrekt. Toch bleek nu ook wel, dat de toestand ernstiger werd. Generaal Reynders had direct bij de mobilisatie de staat van beleg willen afkondigen, maar de Regering was slechts genegen de veel mildere staat van oorlog in te voeren en dan nog op zeer soepele wijze. Thans werd eindelijk die staat van beleg afgekondigd en kon de militaire overheid krasser optreden tegen allerlei gevaarlijke elementen, die intensief voor de vijand spioneerden of onze weerbaarheid trachtten te verlammen. Prees Mussert niet de-armenover-elkaar-politiek aan? Doch ook nu trad de Overheid nog allerminst rigoureus op. Van een lijst met 820 namen van personen, die staatsgevaarlijk werden geacht, werden er maar 30 uitgekozen, die voor directe arrestatie in aanmerking kwamen en tenslotte arresteerde de politie er maar 21, die geïnterneerd werden. Opmerkelijk is, dat de instanties, die hierover moesten oordelen, Mussert een te onbenullige figuur vonden, om hem ook de eer aan te doen martelaar voor zijn zaak te worden. Onafwendbaar. De Nederlandse militaire attaché, die met een Duitse kolonel in verbinding stond die ten koste van alles de ondergang van Hitler wenste, had ook na november meer dan eens gewaarschuwd voor een dreigende inval. Zijn berichten waren niet altijd au sérieux genomen, vooral niet als dan de genoemde datum weer voorbijging, zonder dat er iets gebeurde. Er is zelfs ernstig aan zijn ontslag gedacht, omdat men hem als te zenuwachtig beschouwde. Achteraf is wel gebleken, dat het Duitse invalsplan van het begin af aan wel degelijk heeft bestaan. De 28ste september werd hem door zijn {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Duitse relatie meegedeeld, nadat hij zijn vermoeden over een Duitse schending van onze neutraliteit had kenbaar gemaakt: ‘Beste vriend, je hebt gelijk. Nu is ook Holland “an die Reihe”.’ Denemarken gaf zich zonder verzet over, Noorwegen werd verrast en hoewel in het Noorden nog gestreden werd, de zaak was feitelijk al de eerste dag beslist. En nu waren Nederland en België aan de beurt, om de oorlog in het Westen tot een beslissing te brengen. Geen doorbraak door de Maginotlinie, maar dezelfde weg en methode als in 1914, met dit verschil, dat Brabant en Limburg niet meer zouden worden ontzien. Dat was in 1914 de grote fout van de keizer geweest, zo oordeelden de militaire deskundigen in Duitsland. De militaire attaché waarschuwde opnieuw ernstig, terwijl ook via het Vaticaan en de Griekse ambassade te Berlijn verontrustende mededelingen binnenkwamen. Een voor Amerika bestemd gecamoufleerd telegram werd te Amsterdam onderschept, dat ‘vertaald’ luidde: Duitsers, die het weten kunnen, zeggen vrijdag. De Regering trok opnieuw de verloven in, deze keer zonder enige uitzondering, munitie werd uitgedeeld - en soms weer ingenomen -, de bruggen werden ondermijnd - en bij sommige de springladingen weer verwijderd -, de grote wegen in Zuid-Holland werden versperd, vliegvelden voor buitenlandse machines gesloten verklaard en sommige omgeploegd of op andere wijze onbruikbaar gemaakt. De 9de mei werd om twee uur het bevel tot de inval door de Führer gegeven en kolonel Oster deelde onze attaché mee: ‘Nu is het werkelijk uit. Er zijn geen tegenbevelen gegeven. Het zwijn is naar het westfront vertrokken.’ De Nederlandse legerleiding kreeg een telefonische mededeling van de attaché: Morgenvroeg bij het aanbreken van de dag. Dus brief 210 ontvangen? Dit laatste was een code-afspraak. 200 betekende inval en 10 was de datum. Dit was om 9 uur in de avond en 1½ uur later belde men nog eens voor alle zekerheid uit Den Haag de attaché op, of het wel werkelijk ernst was en het antwoord op een vraag naar de toestand van zijn vrouw luidde korzelig: ‘Ik begrijp niet, dat je mij onder deze omstandigheden nog lastig valt. De operatie daar is niets meer aan te doen. Ik heb {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} alle dokters gezien. Morgenvroeg bij het aanbreken van de dag vindt het (de operatie van de patient) plaats.’ Opmerkelijk is, dat de Duitsers deze telefoongesprekken nog hebben doorgelaten, hoewel zij natuurlijk door hadden, wat die betekenden. Zij hebben b.v. later naarstig gezocht naar de bron van inlichtingen van onze berichtgever. Waren zij misschien van mening dat door dit ongestoord telefoneren de Nederlanders toch nog zouden denken, dat het zo'n vaart niet zou lopen? Misschien waren er, die er zo over dachten, want uit de verhoren na de oorlog is gebleken, dat sommige officieren twijfelden aan de ernst van de toestand. Het bericht om bijzonder op zijn hoede te zijn, werd verzonden, maar niet overal doorgegeven, terwijl een beschikking, waarbij in bijzondere gevallen weer verloven konden worden toegekend, de scherpte van het bevel verzwakte. Aan de andere kant werden nog vóór een Duitse soldaat de grenzen had overschreden, ten Oosten van de grote rivieren al wegen versperd en bruggen onklaar gemaakt. De grensposten hadden trouwens al de grote bedrijvigheid aan de overkant waargenomen. Heel de dag klonken er commando's, reden auto's af en aan, werden pontonbruggen opgeladen en kwamen nieuwe troepen aan, die zich enkele kilometers van onze grenzen opstelden. Het 6de leger stond gereed aan onze grenzen tussen de Dollard en de kop van Limburg, het 18de Duitse leger moest opereren ten Zuiden van de grote rivieren, dus in Brabant en Limburg. De bedoeling was, om een of meer bruggen over de Maas te verrassen en dan met een pantsercolonne door te stoten naar het hart van Holland, waar intussen de luchtlandingstroepen bepaalde posities bezet zouden hebben. Het plan is maar al te goed gelukt, doordat de spoorbrug bij Gennep inderdaad onbeschadigd in vijandelijke handen viel en de parachutisten de grote bruggen bij Moerdijk, Dordrecht en Rotterdam in handen kregen. Onverklaarbaar blijft, dat een waarschuwing van de Nederlandse militaire attaché, die dit plan van het oprukken door de Langstraat meedeelde, zoek is geraakt, ergens verdwaald is op een bureau in het hoofdkwartier en dat na de oorlog geen der verantwoordelijke bevelhebbers er zich iets van herinnerde, alleen enige subalterne officieren. Als een dief in de nacht. Jordaan heeft een prachtplaat getekend, waarop een grimmige {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Grüne’ zijn hand door een ingeslagen ruit steekt en de sleutel aan de binnenkant van de deur omdraait. Hoe suggestief ook, toch geldt dit beeld niet geheel voor degenen, die de leiding hadden in de spannende meidagen. Het is de vraag, of een ieder, die hiertoe geroepen was, wel goed heeft gewaakt bij de deur en of het niet fout was, de sleutel aan de binnenkant in het slot te laten zitten. Maar voor het overgrote deel van ons volk kwam, al was er dan verontrusting door de genomen maatregelen, de vijand wèl als een dief in de nacht. Er waren geruststellende berichten. De treinenloop, die op dinsdag 7 mei sterk was beperkt en hier en daar geheel door busdiensten was vervangen, zou op zaterdag 11 mei weer normaal zijn, zo werd in de kranten meegedeeld. Er verschenen zelfs nog geruststellende berichten op de 9de mei. Een communiqué, kennelijk afkomstig van de hoogste Duitse autoriteiten, noemde de geruchten van een voorgenomen aanval op Nederland dom en plomp. Het heette, dat een bedreiging van onze grenzen onzin was en dat dergelijke praatjes alleen maar verzinsels waren van Engelse oorlogsophitsers, die de methode ‘houdt de dief’ als altijd trachtten toe te passen. Associated Press had van betrouwbare zijde vernomen, dat twee Duitse legers op weg waren van Bremen en Düsseldorf en wel zo snel, dat zij binnen enkele uren de Nederlandse grens zouden kunnen overschrijden. Deze ‘betrouwbare bron van militaire onzin’, zo ging het bericht verder, was ‘zoals wij konden vaststellen, het Britse ministerie van voorlichting’. Dit gebruikte Amerikaanse persagentschappen en hun alarmerende berichtgeving als een afleidingsmanoeuvre, die even dom als plomp kon worden genoemd. Maar terwijl deze geruststellende berichten in de pers verschenen, terwijl over ontspanning werd geschreven, terwijl velen met grote vreugde lazen, dat in Brussel alle politieke en diplomatieke kringen het er over eens waren, dat het ergste gevaar voorbij was, terwijl bij ons in de Tweede Kamer uitvoerig gedelibereerd werd, of men de Graaf de Marchant et d'Ansembourg een interpellatie over de interneringen zou toestaan, stonden twee Duitse legers slechts enkele kilometers van onze grens gereed en stonden honderden vliegtuigen startklaar voor een aanval op het hart van ons land. ‘Het lijkt weer wat beter. Ik ga tenminste maar eens lekker slapen’, zo was de slotconclusie van een burger en misschien was hij wel de tolk van verreweg het grootste deel van ons volk. Maar die lekkere slaap werd voor miljoenen ontijdig afgebroken... {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. De vijf dagen Het begin. Het was kwart voor twee in de nacht, toen de eerste schoten vielen en wel in de Kapellerlaan bij Roermond. Het was een schermutseling met een klein groepje verklede Duitsers, die wilden proberen om de brug over de Maas te verrassen. Maar de algemene aanval van Nieuwe Schans tot Vaals was gesteld op 3.55, het uur U. En stipt op tijd hadden overal de grensoverschrijdingen plaats. En tegelijkertijd zwermden honderden vliegtuigen uit en brachten overal vernieling en verwarring. Kazernes en barakken, zoals de Alexander-kazerne te 's-Gravenhage en het kamp van Waalsdorp werden onverwacht gebombardeerd en tientallen soldaten werden in de slaap gedood. En op deze golf van bombardementsvliegtuigen volgden honderden transportvliegtuigen, die tussen Leiden en Moerdijk een paar duizend parachutisten neerlieten, die ogenblikkelijk hun taak begonnen: de vliegvelden veroveren, de belangrijkste wegen en bruggen bezetten en de residentie belegeren. De troepen, wakker geschrikt door de bombardementen, in allerijl ingezet, maar soms nog niet in het bezit van munitie en handgranaten, stonden plotseling tegenover de keur van Hitlers best geoefende manschappen, die wisten wat een Befehl was. Oorlog. Twee uur na deze brutale schending van onze neutraliteit verscheen de Duitse gezant bij onze minister van Buitenlandse Zaken en overhandigde deze bewindsman een verklaring: ‘Wij kondigen u den inzet van een geweldige Duitsche troepenmacht aan. Elke tegenstand is volmaakt doelloos. Duitschland garandeert den staat van bezit in Europa en Overzee, zoowel als de dynastie, indien elke tegenstand uitblijft. Zoo niet, dan bestaat er gevaar voor een volledige vernietiging van het land en zijn staatsbestel. Daarom manen wij u dringend aan, tot het volk en de weermacht een oproep te richten en voorts in verbinding te treden met Duitsche militaire commando's. Motiveering: Wij hebben onweerlegbare bewijzen voor een on- {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} middellijk dreigenden inval van Frankrijk en Engeland in België, Nederland en Luxemburg, die met medeweten van Nederland en België sinds lang was voorbereid, met het doel op het Roergebied een aanval te doen.’ Het antwoord van de minister was kort en waardig: Met verontwaardiging wijst Hr. Ms. Regeering de aantijging der Duitsche regeering van de hand, dat zij op eenigerlei wijze of met eenige Mogendheid geheime en tegen Duitschland gerichte afspraken heeft gemaakt. Gezien den ongehoorden Duitschen aanval op Nederland, een aanval begonnen zonder eenige voorafgaande waarschuwing, is de Nederlandsche Regeering van oordeel, dat thans een staat van oorlog is ontstaan tusschen het Koninkrijk en Duitschland.’ Terzelfder tijd, dat de Duitse gezant ‘zijn opwachting’ kwam maken bij onze minister, werd de Nederlandse gezant te Berlijn bij Von Ribbentrop geroepen, waar hij een soortgelijke mededeling ontving, terwijl tevens aan de pers een uitvoerige uiteenzetting werd gegeven, die de 10de mei in dezelfde kranten verscheen, waarin de vorige dag nog alle berichten over een voorgenomen aanval dom en plomp waren genoemd. De argumenten. Het is bekend, dat wanneer Engeland vroeger aan de Republiek der Nederlanden de oorlog verklaarde, het een hele serie beledigingen opnoemde, om zijn daad, die het overigens ten zeerste betreurde, te rechtvaardigen. Het kon nu eenmaal niet anders. Oude koeien werden uit de sloot gehaald, kleine vlagincidenten geweldig opgeschroefd. Dan deed Lodewijk XIV anders. Die verklaarde, dat de Republiek hem reden tot ongenoegen had gegeven en daarmee basta. Duitsland koos de Engelse methode. Een uitvoerig memorandum werd opgesteld en aan de Belgische en Nederlandse regeringen aangeboden en gepubliceerd. Engeland en Frankrijk, zo heette het, bereidden een inval in het Ruhrgebied voor en deze inval zou via Nederland en België worden geleid. Acht argumenten toonden aan, dat beide landen niet neutraal waren en er op gerekend moest worden, dat zij de Engels-Franse aanval zouden steunen: 1.Sinds het uitbreken van de oorlog heeft de Belgische en {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlandse pers in haar uitlatingen tegen Duitsland zelfs de Franse en Engelse overtroffen. De uitlatingen van de leidende persoonlijkheden waren in dezelfde geest. 2.Nederland en België hebben zich ertoe geleend, de pogingen van de Engelse geheime dienst te steunen, n.l. om een revolutie in Duitsland te ontketenen (o.a. Venlo-incident). 3.De maatregelen op militair gebied spreken een nog duidelijker taal. Zij versterkten uitsluitend hun oostgrens en stelden hun legers daar op. Zo werden beide landen een prachtig open invalsgebied van de Franse en Britse strijdkrachten. En dat, terwijl Duitsland absoluut geen troepen aan deze grenzen had gestationeerd. 4.De veelvuldige schending van de Nederlandse neutraliteit door Britse vliegtuigen, waartegen geen afdoende maatregelen werden genomen. 5.Tussen de Franse en Engelse generale staven enerzijds en de Belgische en Nederlandse militaire leiders anderzijds zijn overeenkomsten getroffen. Zo kunnen de acht, waarvan er drie louter herhalingen zijn, worden samengevat en evenals in Noorwegen, Polen of welk bezet land dan ook, werden al heel spoedig door de Duitsers de ‘onomstotelijke bewijzen’ en de ‘onweerlegbare documenten’ gevonden. Een paar weken na de bezetting verschenen ze al in druk of werd er melding van gemaakt door de radio. Het antwoord. Zo langademig het memorandum van de Duitse regering was, zo kort en krachtig was het antwoord van onze Koningin, een antwoord, dat niet tegen de leider van de roofbenden werd uitgesproken, maar een antwoord, gericht aan het Nederlandse volk. Mijn Volk, Nadat ons land met angstvallige nauwgezetheid al deze maanden een stipte neutraliteit had in acht genomen en terwijl het geen ander voornemen had dan deze houding streng en consequent vol te houden, is in den afgeloopen nacht door de Duitsche weermacht zonder de minste waarschuwing een plotselinge aanval op ons gebied gedaan. Dit niettegenstaande de plechtige toezegging, dat de neutraliteit van ons land zou worden ontzien, zoolang wij haar zelf handhaafden. Ik richt {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} hierbij een vlammend protest tegen deze voorbeeldelooze schending van de goede trouw en aantasting van wat tusschen beschaafde staten behoorlijk is. Ik en Mijn Regeering zullen ook thans onzen plicht doen. Doet gij den uwen, overal en in alle omstandigheden, ieder op de plaats waarop hij is gesteld, met de uiterste waakzaamheid en met die innerlijke rust en overgave, waartoe een rein geweten in staat stelt. WILHELMINA. Germaanse eer. Snel oprukken door Brabant om tijdig de luchtlandingstroepen te kunnen bereiken, dat was de opdracht van het Duitse leger. Het was van grote betekenis, dat de in de buurt van Wezel gereedstaande pantserdivisie zo spoedig mogelijk door de Langstraat kon doorstoten. Daarom moest er zo enigszins mogelijk een brug over de Maas onbeschadigd in handen van de twee vooruittrekkende divisies vallen. Daarbij hebben de Duitsers van middelen gebruik gemaakt, die niet bepaald passen bij een leger, dat het zo graag over ‘eer’ had. Op verschillende plaatsen maakten zij gebruik van militairen, die in het uniform van de Nederlandse marechaussee waren gestoken of die verkleed waren als spoorwegarbeiders. Bij Buggenum en Venlo mislukte dit, doordat de brug de lucht inging, toen de verklede personen er al op waren. Zij vonden allen de dood. Ook op andere plaatsen werden dergelijke methoden toegepast, b.v. het gebruik van motorfietsen met oranje nummerplaten, zonder dat het succes groot was. Behalve dan bij Gennep. Daar verschenen een aantal Duitsers, begeleid door ‘Nederlandse’ marechaussees, die deze vijanden zogenaamd gevangen hadden genomen. Deze begeleiders waren echter Nederlanders en Duitsers, speciaal opgeleid in een kamp even over de grens. De list is gelukt. Hoe de zaak zich precies heeft toegedragen is nog steeds niet helemaal duidelijk, maar de brug ging de lucht niet in, ook mee een gevolg van het feit, dat de ontstekingsmiddelen (en dat in de nacht van 9 op 10 mei!) niet in orde waren. Zo kon een pantsertrein gevolgd door een goederentrein ongehinderd doorrijden, daar de volgende bruggen door een ‘misverstand’ niet ondermijnd waren, en om even 4 uur stapte een heel Duits bataljon een eind voorbij Mill netjes uit, achter de Peel-Raamstelling. Zij konden de kazematten, die daar waren, met hun schietopeningen naar het Oosten, van het Westen aanvallen. Door verschillende afdelingen en personen van {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Duitse overval in mei 1940. De pijlen geven de richting aan van de voornaamste Duitse aanvallen. De kruisjes verwijzen naar de plaatsen waar parachutisten zijn geland. (G = Gennep)==} {>>afbeelding<<} ons leger is daar dapper gevochten, maar de stelling was eigenlijk direct al verloren. De spoorbrug werd voor het vervoer van pantserwagens geschikt gemaakt en na heel korte tijd konden de pantsercolonnes de rivier overrjden. De zeer ijle verdediging langs de Maas was daarmee feite- {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} lijk nutteloos geworden en nog dezelfde dag bereikten de Duitsers ook op vele andere plaatsen de overkant. In het Nederlandse oorlogsmuseum bevinden zich nog verschillende stukken, zoals legitimatiekaarten en uitrustingsstukken, die de vermomde bandieten bij mislukte overvallen hebben verloren. De uniformsmokkel tijdens de mobilisatie is aan deze plannen natuurlijk niet vreemd geweest. Een der deelnemers aan de aanslag op de brug bij Gennep, een Nederlander, heeft later een heel relaas over zijn daad aan Mussert gezonden, waarin hij zichzelf extra verheerlijkt en zijn vaderlandsliefde als motief noemt. De leider heeft het beter gevonden, dit relaas maar niet te publiceren. Begrijpelijk, als er direct al in de aanvang melding gemaakt wordt van de opleiding in het kamp over de grens van ‘30 Mussertmänner und etwa 80 Kameraden der deutschen Wehrmacht’. En dan de mededeling: Wij Hollanders werden in het uniform van de Koninklijke Marechaussee gestoken. Geen wonder, dat op dit stuk, dat in het archief van Mussert is gevonden, de aantekening van een onbekende stond: Niet aan beginnen! Beter in de doofpot! Geen wonder, want de toch al zo geringe populariteit van Mussert zou, als dit relaas toen zou zijn gepubliceerd, niet bepaald zijn gestegen. Minstens even erg waren de Methoden om gevangenen als dekking te gebruiken, een geval, dat door de Duitsers toen wel is tegengesproken, maar dat door tal van getuigen voldoende is aangetoond. Vooral de parachutisten maakten van dit afschuwelijke middel gebruik en veroverden op deze wijze verschillende belangrijke punten, b.v. bij de Moerdijkbruggen, rondom Dordrecht en bij Ypenburg. Van een georganiseerde 5de colonne mag niet gesproken worden, doch dat ook opzettelijk uitgezonden Duitsers reeds in ons land aanwezig waren, staat wel vast. Maar een der officieren, die krijgsgevangenen als dekking misbruikte, sprak openlijk uit, wat de zienswijze van de hoge legerleiding was: Het doel heiligt de middelen! Had Hitler zelf niet verklaard, dat een overwinnaar toch geen verantwoording zal gevraagd worden? Alleen in de pers lieten de Duitsers al heel spoedig na de capitulatie verklaringen opnemen, dat van verraad en onzedelijke middelen niets gebleken was volgens Nederlandse instanties. Maar de uniformonderdelen en de valse legitimatiekaarten lagen al die jaren veilig verborgen in Brabant. ‘Eenmaal komt alles toch aan het licht’, was de titel van {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} een heel bekend Duits verhaaltje over een moordenaar, dat elk kind kende. Ze hadden het dus kunnen weten... Het Noorden. In de noordelijke provincies lagen slechts zeer weinig troepen, alleen bedoeld om de opmars van de vijand te vertragen. Veel is daarvan echter niet terecht gekomen. Het bevel tot terugtrekken is spoedig gegeven en alles stroomde naar de Afsluitdijk. In vele gevallen heeft men geen vijand gezien en de provisorische linies vielen vrijwel overal zonder slag of stoot in handen van de Duitsers. Slechts hier en daar werd tegenstand geboden, maar dat hing geheel af van de officier, die de leiding had. Zo hielden een luitenant en slechts twee man bij Odoornerveen met hun lichte mitrailleur een afdeling cavalerie van meer dan 500 man gedurende een uur tegen, wel een bewijs, dat vertragen mogelijk was. Het werd in vele gevallen een wedstrijd om zo gauw mogelijk de kop van de Afsluitdijk te bereiken en 24 uur na de inval waren de Duitse troepen dan ook al bij Leeuwarden. Diezelfde dag trokken de laatste vluchtende troepen de stelling Wons binnen, die toen al de eerste contacten met de vijand had. Deze stelling kon die naam haast niet eens dragen: twee bataljons, kazematten van hout en aarde en geen artillerie. Direct na de eerste luchtaanvallen en artilleriebeschietingen van de vijand was het al mis. Het moreel van de troep was hier niet tegen bestand, bij de eerste vrij zwakke Duitse infanterie-aanval stortte de hele verdediging als een kaartenhuis ineen. Veel militaire Willemsorden zullen hier niet uitgereikt zijn, maar het was ook alsof een politieagent met een gummistok werd uitgezonden tegen een bende, bewapend met de modernste revolvers. Beter ging het aan of liever op de Afsluitdijk. De forten bij Komwerderzand waren prima en weerstonden de luchtaanvallen. De Duitse artillerie, die ingezet werd, werd tot zwijgen gebracht door de ‘Johan Maurits van Nassau’, die op ongeveer 18 km afstand lag. Het was een prachtstukje, dat de commandant van de kazematten zijn waarnemingen telegrafisch doorzond naar Den Helder, waar dan weer op radiografische wijze de commandant van het oorlogsschip instructies werden gegeven. Een aanval van een Duits wielrijdersbataljon op Kornwerderzand werd een verschrikkelijke debâcle en toen de capitulatie kwam, was de dodendam nog vast in onze handen. Maar hier was het materiaal goed en had de bezetting vertrouwen in de leiding en de verdedigingsmiddelen. {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} De Grebbe. Ook in de provincies Gelderland en Overijsel waren de troepen ten Oosten van de IJsel bestemd om de vijand op te houden en om te waarschuwen. Gestreden is hier dan ook vrijwel niet en nog in de middag van de 10de mei waren de vijanden al over de rivier, hoewel alle bruggen hier tijdig waren vernield en tegen de avond was Wageningen al bezet. De vijand stond hierdoor dus al op de eerste dag van de strijd voor de Grebbelinie, waarop door velen alle hoop was gesteld, ja, die door ‘mensen, die het weten konden’ onneembaar werd geacht. Maar wie die mensen waren, daar krijgt men, zoals bij alle geruchten, geen weet van. In elk geval, het is wel gebleken, dat de echte deskundigen allesbehalve gerust waren. De stellingen waren nog niet voltooid, er ontbrak van allerlei en de Regering had verboden om het schootsveld vrij te maken. De voorposten vielen reeds de llde mei. De bezetting ging lafhartig op de vlucht bij de eerste aanval. In het Beknopt Overzicht van de Krijgsverrichtingen wordt dit zo kras niet gezegd, maar wel verklaard, dat het initiatief te wensen overliet, terwijl velen hun plicht niet te volle begrepen. Uit de verslagen van de Enquêtecommissie is nu wel gebleken, dat hier van lafhartigheid mag gesproken worden. Een krijgsraad te velde, die vlug en streng kon optreden, was er nog niet, maar aan de gevluchten werd een taak opgedragen onder bedreiging, dat zij bij falen door eigen zware mitrailleurs onder vuur zouden worden genomen. Toen de commandant dit persoonlijk zou meedelen, vond hij zo'n armzalig troepje, dat hij het niet over zijn hart kon krijgen, de dreigementen te uiten. Ook hier waren echter weer uitzonderingen en volgens het officiële rapport hebben groepjes weerstand geboden zolang het mogelijk was. De aanval op de eigenlijke stelling kon nu beginnen en ook deze werd een volledig succes van de vijand. Er ontstond een chaos, tegenaanvallen liepen geheel in de war, onze mannen lagen voortdurend onder eigen vuur, geruchten deden veel kwaad, de stukaaanvallen braken het moreel en de ene vergissing na de andere had plaats. Een sectie, die aangevallen werd, had wel handgranaten, maar de slagpijpjes zaten in een kist, waarvan de sleutel zoek was. Een commandant ‘die voor de oorlog al het vertrouwen van de troep miste’, bood bij de eerste aanval ‘geen voldoende weerstand’. Dit laatste is natuurlijk eufemistisch gezegd. In de namiddag van de 12de mei waren de Duitsers dan ook al op de {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Grebbeberg en tegen de avond was de toestand al kritiek. Generaal Reynders heeft verklaard, dat bij de verdediging ongeveer alle fouten zijn gemaakt, die er gemaakt konden worden. Nu moet toegegeven worden, dat hij op dat ogenblik stuurman aan de wal was, maar wel is gebleken, dat er een chaos ontstond. Volgens hem zou een belangrijk deel der gesneuvelden door eigen vuur zijn gevallen. Een detachement marechaussee moest gezonden worden, om de manschappen te dwingen stand te houden en de vluchtelingen tegen te houden, desnoods door een aantal neer te schieten. Het was echter onbegonnen werk, al heeft dit kleine groepje wonderen verricht. Er waren meer gevallen van individuele of gemeenschappelijke dapperheid. Majoor Landzaat heeft uren met twee andere officieren en acht soldaten een landhuis verdedigd, waarin hij had post gevat. Zij verschoten al hun munitie en de meesten van het groepje sneuvelden of werden zwaar gewond. Van overgave wilden zij echter niet weten. Ook hier was het voorbeeld van de commandant doorslaggevend, de man, die met mitrailleur, geweer en pistool schoot en tenslotte zijn leven gaf. Zo zouden er meer te noemen zijn, b.v. de officier van het K.N.I.L., die van de aanvang had besloten, om zich in geen geval over te geven. Uit de verslagen van de Enquête-commissie is echter voldoende gebleken, dat een aantal officieren en onderofficieren niet beschikten over de kwaliteiten, nodig voor de leiding onder oorlogsomstandigheden. ‘En tegenover deze troepen, aangevoerd door meermalen niet voor hun taak bekwame commandanten en geleid door een commando, dat niet voldoende geoutilleerd was met stafofficieren, werd een leger geplaatst, dat reeds in Polen in het vuur was geweest, dat een uitnemende opleiding had genoten 1) en voorzien was van moderne wapenen en moderne outillage. Daarnaast beschikte de vijand over een luchtmacht, die aan Nederlandse zijde praktisch geheel ontbrak.’ De verbindingen lieten bovendien veel te wensen over en tussen de bevelvoerende officieren was veel te weinig contact, waardoor alle tegenaanvallen een volkomen mislukking werden. De 13de mei was de zaak hopeloos en 's middags om 4 uur werd het bevel tot de terugtocht gegeven, die echter al in volle gang was {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} en meer op een vlucht dan op een terugtocht leek. Aan de omstandigheid, dat de Duitsers hun troepen hergroepeerden voor een nieuwe aanval, was het mee te danken, dat er geen achtervolging plaats had en de troepen, ook zij die noordelijker lagen en praktisch niet gestreden hadden, zonder kleerscheuren de vesting Holland bereikten. Het Zuiden. Ook in het Zuiden van Limburg lagen slechts weinig troepen en het was eveneens hun taak vernielingen aan te richten. Die taak is naar behoren volbracht, want nergens viel een brug de vijand in handen. Maastricht was echter al dezelfde dag, dat de strijd begon, in Duitse handen en van aansluiting bij het Belgische leger kon niets meer komen, doordat de Duitsers op even verrassende wijze als zij in ons land optraden, de onneembaar geachte versterkingen aan het Albertkanaal met parachutisten hadden veroverd. Door de geslaagde overval op de brug bij Gennep waren de Duitsers, zoals we zagen, reeds in de vroege morgen van de 10de mei door de Peel-Raamstelling heen gebroken. Toch hebben de troepen daar zich nog heel de dag dapper geweerd, ook tegen de aanvallen uit het Oosten. Zij hadden naar twee fronten te strijden. Maar toen tegen de avond een geweldig luchtbombardement plaats had, zakte ook hier de tegenstand ineen en moesten de troepen worden teruggetrokken achter het Wilhelminakanaal, dat echter geen versterkingen had, zodat de Duitsers konden oprukken. De Fransen kwamen uit het Zuiden, maar konden weinig hulp meer bieden. Zij zijn al heel spoedig teruggetrokken en van een gehoopte herovering van de Moerdijkbruggen kwam niets. De terugtocht van onze troepen werd steeds onordelijker door voortdurende luchtaanvallen en in de nacht van 12 op 13 mei waren Breda en Oudenbosch reeds bezet. De pantserdivisie kon ongestoord oprukken en trok de Moerdijkbrug over. In het hartje van het land. Grote aantallen parachutisten daalden in de vroege morgen tussen Leiden en de Moerdijk en bezetten verschillende punten. Zo werden de vliegvelden Waalhaven, Ypenburg, Ockenburg en Valkenburg veroverd en ging het zuidelijk deel van Rotterdam verloren, terwijl Duitsers zich ook aan de noordelijke oever van de Nieuwe Maas nestelden. Toen eenmaal Waalhaven in hun handen {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} was, konden daar transportvliegtuigen met steeds meer verse troepen landen. Waalhaven is niet heroverd en de commandant, die dit vliegveld moest verdedigen, heeft jammerlijk gefaald. Maar elders is met grote energie gestreden. Het plan om Den Haag te nemen en de Koningin en haar ministers gevangen te nemen, mislukte. Van de 10de tot de 14de mei is een verbitterde strijd gevoerd tegen de parachutisten, en met succes. De vliegvelden Valkenburg, Ypenburg en Ockenburg konden worden heroverd en was de capitulatie door het bombardement niet gekomen, dan waren alle afdelingen van de vijand ten Noorden van de Nieuwe Maas vernietigd. Rotterdam werd het toneel van een felle strijd. De Duitsers werden in een klein hoekje ten Noorden van de bruggen bijeengedreven en de opzet, om de stad te nemen, is mislukt, al heeft men het bruggenhoofd niet geheel kunnen opruimen. Aanvoer van vijandelijke troepen was onmogelijk en er zijn daden verricht van grote dapperheid, inzonderheid door de mariniers. Deze successen zijn des te groter geweest, omdat op een aanval niet gerekend was, althans niet op zo'n schaal, zodat alles geregeld moest worden tijdens de aanvallen. Ten Zuiden van Rotterdam liep het echter volkomen mis. De verovering van de Moerdijkbruggen is al genoemd en ook die bij Dordrecht gingen verloren. Alle pogingen tot herovering en verdrijving van de vijand mislukten volkomen. Dordrecht viel in handen van de Duitsers. De commandant daar, overste Mussert, was volkomen zijn hoofd kwijt. Een hoofdofficier zette hem op eigen verantwoordelijkheid af, maar dit besluit werd weer door de opperste leiding tenietgedaan. Verraad is niet bewezen, maar zijn wonderlijke maatregels gaven wel aanleiding tot verdenking en ten slotte is hij door een officier, die hem wilde arresteren, doodgeschoten. De pantserdivisie kon dus ongehinderd doorstoten tot Rotterdam. De Duitsers hadden gemeend, dat hun onderneming zou slagen en hun generaal had voor alle zekerheid zijn paradepaard al meegenomen, om zijn intocht te houden. Boven Den Haag werden pamfletten uitgeworpen met oranjerand en in het volgende slechte Nederlands: BEKENDMAKING Sterke Duitsche troepeneenheden hebben de stad omsingeld. Jeder weerstand heeft geen zin meer. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Duitschland vecht niet tegen uw land, maar tegen Engeland. Alleen maar gedwongen, in 't vervolg van dezen strijd, heeft het Duitsche Leger in u land moeten binnendringen. Het Duitsche Leger beschermt leven en eigendom van ieder vredelievend burger. Maar de Duitsche Troepen zullen iedere gewelddadigheid door de bevolking begaan, met den dood bestraffen. Jeder burger is verplicht zijne bezigheden na te gaan. Aldus dient hij de belangen van zijn eigen volk. Met de geringe middelen waarover men beschikte, de luchtafweer in het bijzonder, zijn de Duitsers grote verliezen toegebracht, daar met zekerheid tussen de 500 en 600 toestellen zijn neergehaald of op andere wijze vernietigd. Geen laffe vlucht. In de avond van de 12de mei was het prinselijk gezin naar IJmuiden vertrokken en vandaar overgestoken naar Engeland. Prins Bernhard keerde, toen hij zijn vrouw en beide kinderen in veiligheid had gebracht, naar Nederland terug. Maar de vraag kwam nu aan de orde, wat H.M. de Koningin moest doen. De toestand werd steeds kritieker en het liet zich aanzien op de 13de mei, dat ons leger het niet lang meer zou kunnen houden. Bondgenoten konden niet helpen. Engeland stuurde enkele vernietigingstroepen, maar dat was ook alles. Vliegtuigen konden ze niet missen en de vier gevraagde Franse divisies konden ook niet worden geleverd. Integendeel, de geringe Franse hulpkorpsen in het Zuiden trokken reeds de 12de en 13de mei op Antwerpen terug. De minister van Defensie was van oordeel, dat het onverantwoordelijk was, dat de Koningin langer bleef en volgens hem moesten ook de ministers vertrekken, om niet in handen van de vijand te vallen. In verband met de internationale positie van het Koninkrijk en vooral met het oog op de overzeese gebiedsdelen moest er een Regering buitenslands zijn, wanneer Nederland zelf geheel bezet werd. Om deze reden werd ook zoveel mogelijk de marine tijdig naar de overzijde gedirigeerd. De 13de mei begaf zich de Koningin naar Hoek van Holland, waar zij zich inscheepte op een Engelse destroyer. Dezelfde avond vertrokken ook alle ministers. De opperbevelhebber had van dat ogenblik aan alle macht en verantwoordelijkheid. Dit vertrek van onze vorstin maakte een diepe indruk op het {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} volk. Velen konden het niet begrijpen. Er waren er, die het portret van H.M. van de wand rukten en verscheurden, er werden harde, zeer harde woorden gebruikt. Er werd gesproken van ‘in de steek laten’ en ook op de toch al gedemoraliseerde troepen had dit vertrek geen gunstige uitwerking. En toch: het was de enige weg. Dat heeft de uitkomst bewezen. De Regering en inzonderheid ons staatshoofd mocht niet in handen van de vijand vallen, omdat zij een taak had in de komende strijd, omdat het Koninkrijk niet alleen bestond uit ‘het Rijk in Europa’. De grijze hofprediker Welter, tijdens de oorlog overleden, sprak het juiste woord: 13 Mei 1940 Neen, 't was geen vlucht, die U deed gaan Maar volgen, waar God riep; 'k Vraag niet, wat in U is doorstaan, Een strijd hoe zwaar, hoe diep. Wij knielen naast en met U neer. Tot God de blik, de hand; Geef Neerland aan Oranje weer, Oranje aan Nederland. En kome dan wat komen mag, W' aanbidden, zwijgen stil. De nacht zij zwart, omfloerst de dag, Geschiede, Heer, Uw wil. De hoofdredacteur van het Friesch Dagblad schreef naar aanleiding van de kritiek, die er los kwam, in het nummer van 23 mei: ‘Velen onder ons waren de vorige week diep geschokt door het plotselinge vertrek van H.M. de Koningin. Onze jongens, zo zeide men, liggen in de vuurlinie, en gaat de Koningin ons nu verlaten? Wij hebben toch altijd gemeend, dat in de ure van het gevaar Oranje en Nederland één zouden zijn? Het is licht te begrijpen, dat zulke vragen gesteld worden. Maar wie wijs is, schort zijn oordeel op. Men weet niet, wat er aan de hand geweest is. Wij moeten in deze dagen ons goed realiseren, dat de historie van deze oorlog eerst later zal worden geschreven. En dan zal er ook worden geoordeeld. Misschien wel streng geoordeeld. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Er zijn vele dingen gebeurd, die uitermate vreemd zijn Om maar een voorbeeld te noemen: het Duitse opmarsplan bedoelde, de vesting Holland binnen te dringen via Noord-Brabant en de Moerdijkbrug. De laatste werd reeds de eerste dag bezet. De spoorbrug bij Gennep die de weg naar Noord-Brabant opende, is niet door onze troepen vernield. Zulke dingen zullen later worden bekeken en opgehelderd. Voorlopig zullen wij daaromtrent wel niets naders vernemen. Zo zijn er tal van dingen te noemen. Men denke dan ook niet, dat de opperbevelhebber van landen zeemacht zijn ganse hart heeft uitgestort, toen hij ons duidelijk trachtte te maken, waarom verdere strijd nutteloos was. Dwaas is het, te trachten, de hiaten van onze kennis aan te vullen door geruchten. Zelfs de meest tastbare dwaasheden vinden in sommige kringen geloof. Maar dwaas is het ook, op grond van fragmentarische gegevens nu reeds een oordeel te vellen, dat alle reserves laat varen. Men weet niet, hoe de situatie was, toen de Koningin vertrok en welke gevaren er dreigden. Men weet niet, of Zij zelf ook gevaar liep. Men weet niet, of er misschien in Haar eigen omgeving ook elementen waren, die Haar positie ondergroeven. Er zijn evenwel ook dingen, die we wèl weten. We weten, wat de Koningin een lange reeks van jaren heeft gedaan. We weten, dat Haar beleid verstandig was, bezonnen en kloek. Zij heeft in een lange reeks van jaren getoond, dat Zij het vertrouwen van ons volk waard was. Laten we daarom voorzichtig zijn en niet zondigen door een haastig oordeel. We zeggen het met te meer vrijmoedigheid, omdat de soms bittere woorden, die aan het vertrek van de Koningin worden gewijd, spruiten uit een zuivere bron, uit de bron der liefde. De liefde en het vertrouwen waren zó groot, dat niemand anders kon denken dan: wij staan en vallen met de Koningin. En die liefde kon het niet geloven, dat bericht van het overhaaste vertrek. Als we vanavond ons hoofd buigen, hebben we dan vrijmoedigheid om niet meer zoals voorheen te bidden voor onze Koningin?’ Dit artikel werd door vele Nederlandse kranten overgenomen, {==*1==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 1. Bij zijn terugkeer uit München, 30 september 1938, zwaait eerste minister Chamberlain de wachtenden op het Londense vliegveld Heston toe met het document dat ‘peace for our time’ (vrede in onze dagen) beloofde. (Foto R.v.O. = Rijksinst. v. Oorlogsdocumentatie)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 2. Nog geen twee jaar later, op 18 juni 1940, vieren Hitler en Mussolini in datzelfde München hun ‘glorieuze’ overwinningen. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 3. Vordering van paarden bij het begin van de mobilisatie in augustus 1939. (Foto H.K.K.L. = Sectie Krijgsgeschiedenis v.h. Hoofdkwartier Kon. Landmacht)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 4. Opkomst van dienstplichtigen in januari 1940. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 5. Bezoek van Prins Bernhard, in zijn functie als inspecteur-gen. van de strijdkrachten, aan een mobilisatie-eenheid tijdens oefeningen van het veldleger in maart 1940. (Foto H.K.K.L.)==} {>>afbeelding<<} {==*3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 6. Een gedeelte van de Grebbelinie. (Foto H.K.K.L.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 7. Kuststelling met loopgraven langs de boulevard te Scheveningen. (Foto H.K.K.L.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 8. Tankversperringen voor de Waalbrug bij Nijmegen. (Foto H.K.K.L.)==} {>>afbeelding<<} {==*4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 9. Majoor G.J. Sas. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 10. Kolonel Hans Oster (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 11. Stafbespreking van Generaal H.G. Winkelman (rechts), opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, met Generaal H.F.M. Baron van Voorst tot Voorst (links), commandant van het Veldleger, en Vice-Admiraal J.Th. Fürstner, chef van de Marinestaf. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 12. Duitse infanteristen passeren de Maasbrug te Maastricht.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 13. Duitse parachutisten in de omgeving van Waalhaven bij Rotterdam. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*6==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 14. Mobiele luchtdoel-mitrailleurs van het Nederlandse leger. Met wapens als deze konden in de Mei-dagen tientallen Duitse vliegtuigen buiten gevecht worden gesteld. (Foto R.v.O. )==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 15. Neergeschoten Duitse Junker-52 transporttoestellen op de Rijksweg Den Haag-Rotterdam. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*7==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 16. De Coolsingel/hoek Kruiskade te Rotterdam, na de verwoesting. (Foto Openbare Werken, Rotterdam)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 17. Identificatie van gesneuvelden op de Grebbeberg. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*8==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 18. Aankomst van Nederlandse en Duitse militaire autoriteiten (links vooraan Generaal Winkelman) bij de Chr. School te Rijsoord, waar de capitulatie-onderhandelingen plaatsvonden. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 19. Een colonne krijgsgevangen Nederlandse militairen bij de Gevangenpoort te Den Haag. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 20. Na de capitulatie maakten enkele NSB-ers hun opwachting bij de Berlagebrug te Amsterdam om de eerste Duitse troepen welkom te heten.==} {>>afbeelding<<} {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} maar verscheidene lieten de laatste volzin weg. En op 28 mei volgde in hetzelfde blad op de mededeling, dat Koning Leopold zich had overgegeven en in een kasteel was geinterneerd: ‘Persoonlijk ontbreekt het de vorst in zulke gevallen aan niets. Maar toch... zouden wij graag willen, dat we omtrent onze Vorstin in de krant lazen, dat de Duitsers haar een kasteel als verblijfplaats hadden aangewezen?’ En precies een maand na het vertrek van de Koningin wees hetzelfde blad op een soortgelijke ‘vlucht’, n.l. die van Prins Willem in 1567 bij de komst van Alva. ‘Men dacht toen ook dat alles afgelopen was. En de mensen, die toen leefden en de toekomst niet wisten, zouden raar opgekeken hebben, als iemand tot hen had gezegd: de historie van de laatste 8 jaar is slechts een voorspel. De grote, geweldige wereldhistorische beslissingen moeten nog komen. Want zij hadden de indruk: het is voorbij. Alva is gekomen, de Prins is naar Duitsland. Het is uit. Maar het was niet gedaan met deze landen, het begon. Waarvan hangt de toekomst van een volk af? Niet van de grootte van de tegenspoed en de bitterheid van de teleurstelling. Maar van de kracht, de zielegrootheid, de trouw en de ere, die als nationale krachten in teleurstelling en tegenspoed openbaar worden. Zijn die er niet, dan sterft een volk. Zijn die er wèl, dan heeft een volk toekomst. In 1567 en zo dikwijls heeft het gestaan ten booste. Maar het kon nog worden goed. Want er was geloof. Er werden offers gebracht. Lijf ende goed altsamen. Wij hebben geen reden, te wanhopen of bij de pakken neer te zitten. Want mits goed verstaan, geldt voor alle tijden de aanhef van het oude geuzenlied: Helpt nu u self, soo helpt u Godt.’ Dat gebed, waarover in het eerste artikel werd geschreven, is opgezonden, ook door hen, die eerst het portret verscheurden, maar naderhand een nieuw kochten en gretig luisterden naar de stem van de Koningin, de Koningin, die reeds dadelijk na haar aankomst in Londen sprak van moed en vertrouwen: {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ons hart gaat uit naar onze landgenoten in het vaderland, die harde tijden zullen doormaken. Maar Nederland zal zijn gehele Europese grondgebied eenmaal met Gods hulp herwinnen. Herinnert u de rampen uit vroeger eeuwen, waaruit Nederland is herrezen...’ Hier moesten we wel iets uitvoeriger zijn, want geen zaak is in die dagen zo met ontroering èn met felheid besproken als het vertrek van onze Koningin. Maar misschien ook geen enkele daad van de vijf dagen is achteraf zo wijs en zo zegenrijk gebleken als deze ‘vlucht’. Stad zonder hart. De 13de mei was de toestand reeds zeer kritiek en de volgende dag werd die nog ernstiger. Het eiland van Dordrecht was geheel veroverd, de Grebbestelling was verlaten. De Duitse pantserdivisie stond aan de overzijde van de Nieuwe Maas, maar in Rotterdam zette men de strijd verbeten voort. Toen kwam op dinsdag 14 mei om half elf een Duitse parle mentair met een ultimatum, dat gericht was aan de commandant van Rotterdam, burgemeesters en wethouders ‘en die Autoriteiten van den Staat in Rotterdam’. Binnen twee uur werd het antwoord verwacht, ‘anders ben ik genoodzakt, die scherpste maatregelen van vernieling te nemen’. Het stuk was echter niet ondertekend en welke vernieling er zou plaats hebben, werd niet gezegd. Maar Warschau was een baken in zee. Na ruggespraak met de opperbevelhebber werd geantwoord, dat alleen op een behoorlijk getekend geschrift kon worden gereageerd, daar hier van mystificatie sprake kon zijn. Voordat de twee uren verstreken waren, had een Nederlandse parlementair dit bericht overgebracht en thans kreeg hij een door een generaal ondertekend stuk, dat om 13.20 werd overhandigd. Thans werd een tijdslimiet van 3 uren gegeven, zodat voor 16.20 het antwoord binnen moest zijn. Duitse begeleiders brachten de parlementair tot de brug en terwijl zij daar waren, vielen de eerste bommen. Een geweldig eskader bommenwerpers doemde op en viel de weerloze stad aan, waar de luchtafweerbatterijen diezelfde morgen waren weggehaald. Verschrikkelijk was de uitwerking, niet alleen door de bommen zelf, maar meer nog door de ontzaglijke branden, die ontstonden. Het gehele hart van het nijvere Rotterdam werd uitgebrand. Later hebben de Duitsers geprobeerd door de gemuil- {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} bande pers de schuld op de Nederlandse militaire leiding te werpen, maar dit is toen al niet geloofd. Een verdediging van Generaal Winkelman, waarin de juiste feiten werden aangetoond, is clandestien op grote schaal verspreid en was een der redenen van zijn wegvoering naar Duitsland. Het ultimatum werd aanvaard en ruim 6 uur in de avond hielden de Duitsers hun intocht in de door hen verwoeste stad. Nu was Utrecht aan de beurt. Pamfletten waarschuwden hiervoor en een Duitse parlementair - al weer niet op ordelijke wijze - kwam met eisen van overgave. De opperbevelhebber, Generaal Winkelman, die na het vertrek van de Regering de verantwoordelijkheid alleen droeg, stond voor een moeilijke beslissing. Verder verzet was zinloos en zou de ondergang van heel Holland kunnen betekenen. De overgave. De Duitse pantserdivisie kon ongehinderd doorstoten tot in het hart van Holland en de verdediging aan de Waterlinie, zelfs als zou die nog mogelijk zijn, werd daardoor volkomen nutteloos. De 14de mei om 16.60 uur gaf hij het bevel om de strijd te staken, behalve in Zeeland. Vele lezers herinneren zich nog wel de diepe verslagenheid, die zich van een groot deel van ons volk meester maakte, toen dit besluit door de radio werd bekend gemaakt. In een proclamatie richtte de opperbevelhebber zich tot het volk, een zeer waardig slot van zijn aktieve loopbaan: AAN DE BEVOLKING Duitsland heeft hedenmiddag Rotterdam gebombardeerd, terwijl Utrecht eveneens met vernietiging wordt bedreigd. Ter sparing van de burgerbevolking en ter voorkoming van bloedvergieten, meen ik gerechtigd te zijn om aan de daarvoor in aanmerking komende troepen het bevel te geven, de strijd te staken. Aan deze troepen is tevens opdracht gegeven om tot aankomst van de geregelde Duitse troepen de orde te handhaven en de daartoe nodige wapens en munitie te behouden. De strijd in Zeeland wordt nog voortgezet. Ik breng met nadruk onder de aandacht van de bevolking, dat alle tot nu toe geldende wettige bepalingen ter verzekering van de orde en de rust moeten worden nageleefd en dat het militair gezag ter plaatse bevoegd blijft tot het ogen- {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} blik, dat Duitse troepen zullen zijn aangekomen. Ik doe een beroep op de bevolking, om door een waardige, ernstige, rustige houding tijdens de bezettting die komen gaat, de eerbied van de vijand af te dwingen. Door grote overmacht van de meest moderne middelen is hij er in geslaagd onze weerstand te breken. Wij hebben ons niets te verwijten gedurende deze oorlog. Uw houding en die van de troepen was rustig en vastberaden, Nederland waardig. Behoudt deze houding, vergeet niet, dat gij Nederlanders zijt en dat het Koninkrijk der Nederlanden, al zal het Moederland grotendeels door de vijand worden bezet, niet geheel opgehouden heeft te bestaan. Aan het einde van de oorlog zal Nederland weder als zelfstandige vrije natie opstaan. LEVE HARE MAJESTEIT DE KONINGIN! De Generaal Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, H.G. WINKELMAN Dit was de laatste maal, dat een officieel stuk in Nederland met ‘leve de Koningin’ kon eindigen. De volgende morgen om 9.20 uur werden in de Christelijke School te Rijsoord door Generaal Winkelman en de Duitse commandant Von Küchler de capitulatievoorwaarden getekend. De strijd in Zeeland wordt voortgezet. Zo stond het in de capitulatie-proclamatie. Lang heeft die strijd echter niet geduurd. De stellingen op Zuid-Beveland en de verdediging van Walcheren werden spoedig doorbroken. De geheel moedeloze troepen, waarvan een gedeelte de debâcle in Brabant had meegemaakt, boden weinig weerstand. De Franse troepen, die hier aanwezig waren, hebben veel spirit getoond, maar ook zij waren niet in staat de aanvallen tegen te houden. Middelburg leed verhoudingsgewijs even erg als Rotterdam door een bombardement op de 17de mei, waarbij ook het prachtige stadhuis ernstig werd beschadigd. Dezelfde dag nog capituleerde het eiland Walcheren en nu was Zeeuws-Vlaanderen nog het enige onbezette gebied. Daar bevond zich ook nog Prins Bernhard, die uit Engeland was teruggekeerd. Maar ook hier werd de toestand onhoudbaar en op de {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} avond van de 19de mei verlieten de laatste Nederlandse militairen de vaderlandse bodem en trokken terug op Ostende. Rekent men dit verzet in het uiterste Zuidwesten van ons land niet mee, dan heeft de strijd tegen de overweldiger 5 dagen geduurd. Die 5 dagen van verschrikking werden gevolgd door 5 jaren van verschrikking. Maar - en deze profetie van Generaal Winkelman kwam uit -: Aan het einde van de oorlog is Nederland als een vrije natie weer opgestaan. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Het schrikbewind De tweede Alva. Veertien dagen na de capitulatie arriveerde de vertegenwoordiger van de Führer, om overeenkomstig diens wens het hoogste gezag in het civiele bestuur over te nemen. Dit was mogelijk geworden, zo deelde de nieuwe bewindsman mee, doordat de kracht van het Duitse leger en de grootmoedigheid van de Führer de orde zo spoedig hadden hersteld. Het stuk was tweetalig en er kwam al dadelijk een vermakelijke vergissing in voor. In de Duitse tekst wordt gesproken van een catastrofe ‘durch die frühere Führung der Niederlande heraufbeschworen’, wat betekent, dat die catastrofe was opgeroepen of verwekt door de verdwenen Nederlandse regering. Maar de vertaler maakte er van: na de door de vorige regering bezworen catastrofe. Het zou niet de laatste vergissing van de vertalers zijn. Menigmaal hebben velen zich verkneuterd om de overzetting van de tekst op de grote, rood omrande en door de roofvogel met het hakenkruis in zijn klauwen gekroonde aanplakbiljetten. Maar er was toch een verschil tussen Dr. Arthur Seyss-Inquart en Ferdinand Alvarez de Toledo, hertog van Alba. De laatste kwam er echt voor uit, wat zijn plannen waren. Men wist, wat men van hem te verwachten had en vandaar ook, dat zo velen uitweken. De nieuwe Rijkscommissaris blaakte van rechtvaardigheid, van goede bedoelingen, van liefde voor ons volk. Zo scheen het althans. Maar de vertegenwoordiger van Hitler had een reputatie en die kende het Nederlandse volk: verrader van zijn eigen land en volk. Hij had de 12de maart 1938 troepen gevraagd aan zijn chef te Berlijn, om Oostenrijk te bezetten en deze minister verwelkomde op dezelfde dag te Linz de Führer, die hem als beloning voor zijn verraad bekleedde met de post van Rijksstadhouder van het overgeleverde Oostenrijk. Lang was hij niet als zodanig werkzaam. Hitler had toch nog liever een niet-Oostenrijker in de hoogste functie te Wenen en reeds de eerste mei 1939 werd hij weggepromoveerd, toen hij tot Rijksminister voor bijzondere zaken werd benoemd. Even bekleedde hij een betrekking in het veroverde Polen en thans wachtte hem zijn levenstaak in de Nederlanden. {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} Als de vos de passie preekt. Het klonk allemaal zo mooi, die 29ste mei 1940. In de Ridderzaal, waar elk jaar Koningin Wilhelmina met de vertegenwoordigers van haar volk samenkwam, was nu een erezetel opgericht voor de Rijkscommissaris. Een orkest was aanwezig. Zelfs de harp ontbrak niet. Geen wapengekletter, maar zachte muziek! ‘Gedragen door de zedelijke kracht van de grootste inspanning voor eigen volk kwamen wij ook naar dit land. En ook al liggen de dode strijders van onze weermacht in de Nederlandse aarde, toch zijn onze harten niet van vijandschap vervuld. Ook het Nederlandse volk heeft als gevolg van een geschiedkundige dwaling zijn bloedige tol betaald. De Nederlandse soldaten hebben zich in de strijd goed geweerd, de Nederlandse burgerbevolking heeft zich tegenover de strijdende troepen ordelijk gedragen. Er is niets, wat ons zou kunnen verhinderen, elkander met achting te bejegenen. Wij Duitsers echter, die door dit land gaan met een blik, welke gescherpt is door het begrip voor de waarden van de banden des bloeds en de ontbinding des bloeds in een volk, verheugen ons over de Nederlandse mensen. Wij verheugen ons over de kinderen, wij wensen, dat de jongens hier krachtige en energieke mannen en de meisjes gelukkige moeders in grote gezinnen zullen worden. Wij gevoelen ons heden steeds en in alle omstandigheden verantwoordelijk voor het goede bloed, want bloed verplicht ook over uiterlijke feiten en ontbrekend begrip heen. Uit dit inzicht en de daaruit opkomende verandering worden de krachten gevormd, welke de hoogste waarden van ware menselijkheid laten onderscheiden en ontwikkelen. Wij komen hier niet om een volkskarakter in het nauw te brengen en te vernielen en om aan een land de vrijheid te ontnemen. Wij kennen de ware vrijheidsoorlogen van dit land, welke eens tegen de geloofsdwang en tegen Habsburg werden uitgevochten...’ ‘Wij willen dit land en zijn bevolking noch imperialistisch in het nauw drijven, noch aan dit land en zijn volk onze politieke overtuiging opdringen...’ ‘Als Rijkscommissaris oefen ik het hoogste regeringsgezag in het burgerlijk bestuur in de onder de bescherming der Duitse troepen staande Nederlandse gebieden uit, om de {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} openbare orde en het openbare leven te waarborgen. Ik zal alle maatregelen ook van wetgevende aard nemen, die nodig zijn om deze opdracht te vervullen. Het is mijn wil, hierbij het tot dusver geldende Nederlandse recht in werking te laten, tot uitoefening van het bestuur de Nederlandse autoriteiten er bij te betrekken en de onafhankelijkheid van de rechtspraak te garanderen...’ ‘Wij zijn niet gaarne met wapengeweld gekomen, wij willen beschermers zijn om dan vrienden te blijven...’ ‘Het Nederlandse volk zal door vervulling van de taak, die uit het gemeenschappelijke lot voorvloeit, in staat zijn, zijn land en zijn vrijheid voor de toekomst te verzekeren.’ Dit zijn enkele zinsneden uit de rede van Seyss-Inquart op die gedenkwaardige 29ste mei 1940. Zes jaar later. Op de beklaagdenbank voor het internationaal gerechtshof te Neurenberg zit Dr. Arthur Seyss-Inquart en hij moet aanhoren, hoe de Amerikaanse procureur Atherton een aanklacht voorleest die 1½ uur in, beslag neemt. Hij noemde de excommissaris een der verachtelijkste oorlogsmisdadigers en stelde op zijn rekening de deportatie van 117.000 Nederlandse Joden, van wie het overgrote deel naar vernietigingskampen is gezonden, evenals het gewelddadig wegvoeren van 430.000 Nederlanders, die als slaven in Duitsland werden gebruikt. En hij haalde de rede van deze beul aan, die hij de 2de februari 1943 in Den Haag hield: ‘Wij blijven menselijk, omdat wij onze tegenstanders niet pijnigen...’. Verder bracht hij aan het licht, dat op aansporing van de beklaagde Nederland was leeggeplunderd. In april 1942 begon het met een ‘vrijwillige bijdrage’, bestemd voor het voeren van de oorlog tegen het bolsjewisme. Per maand moest 10 miljoen gulden in goud worden geleverd. Op 31 maart 1944 was 2.150 miljoen Rijksmark afgedragen. ‘Hij is verantwoordelijk voor alle wreedheden en misdaden door de Duitsers in Nederland begaan’, zo luidde de conclusie van de Amerikaanse procureur. En hij heeft de waarheid gesproken. Tussen de 27ste mei 1940 en de 5de mei 1945 liggen jaren van de grootste ellende, veroorzaakt door handelingen van de Rijkscom- {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} missaris en zijn handlangers, die volkomen in strijd waren met zijn mooie woorden, die hij in de Ridderzaal had gesproken. Handhaving van het Nederlandse recht: dat betekende de moord op tienduizenden onschuldige Nederlanders. Garantie van de onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak: dat hield in, dat onafzetbare rechters werden afgezet, omdat zij recht wilden spreken. Dat hield ook in, dat duizenden zonder enige vorm van proces werden omgebracht, al dan niet na een schijnvonnis. Geen opdringing van de eigen politieke overtuiging: dat betekende de opheffing van alle politieke partijen, behalve die ene, die eigen land en volk had verraden. Dat was de knechting van de pers en de ontbinding van alle organisaties, behalve die van de N.S.B.-ers. Zorg voor de Nederlandse belangen, opdat de bevolking van ons land in geen enkel opzicht achter zou staan bij Duitsland: dat liep uit op wegvoering van onze levensmiddelen, onze machines, onze voorraden grondstoffen. Bescherming werd de grootste plundering. Vrijheid en menselijkheid waren blijkbaar de vertaling van Tyrannenjoch und Vernichtungswille, twee woorden, die steeds gebruikt werden voor de plutocratische, liberale, communistische, joodse vijanden. Het was ook in mei, maar dan in mei 1944, dat Antipholis van Ephesus bij een tekening van Antipholus van Syracuse dichtte: Nog nimmer is de Waarheid zó ontkend, zózeer verminkt en listiglijk bemanteld met veil gepraat, waaraan 't gemeen zich went, als in dit uur, waarin een tijdperk kantelt. De leugen zit ten troon en heeft de straat, zij grijnst ons aan langs de vertrouwde wegen, de leugen ranselt Waarheid in 't gelaat - maar leugen staat den Nederlander tegen. Prins Jezus, die ons aller harten kent, die nieren proeft en de tirannen ment, wij hebben van dat gif genoeg gekregen. Verslaat de Vijand, die de Waarheid schendt! - de leugen staat den Nederlander tegen. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} De militaire gezaghebber. Toen Seyss-Inquart het burgerlijk bewind aanvaardde, werd Generaal Christiansen tot hoofd van het militaire gezag in het door de Duitsers bezette Nederlandse gebied benoemd. Hij stamde uit een oud Noordfries geslacht en volgens de enthousiaste beschrijvingen in sommige bladen waren zijn voorouders in Holland goed bekend geweest als gezagvoerders en harpoeniers op Nederlandse walvisvaarders. Zelfs was een van zijn geslacht opgeklommen tot lid van de vroedschap van Amsterdam. Hij was korter in zijn toespraak dan Seyss-Inquart. Tot deze collega sprak hij slechts enkele zinnen: ‘Onze strijdgemeenschap en verbondenheid van tot dusver waarborgt mij een succesvolle samenwerking voor Führer, Volk en Vaderland.’ Over de belangen van het Nederlandse volk geen woord. Dat was in elk geval eerlijker. En wat die succesvolle samenwerking betreft, het was al spoedig geen geheim, dat de beide leidslieden elkaar niet konden luchten en dat Christiansen de recepties van Seyss weigerde bij te wonen. Het Nederlandse volk heeft niet die afkeer van deze vliegergeneraal gehad als van de Rijksminister, maar toch blijven wij ons die vijf mannen herinneren, die uit het gijzelaarskamp te Sint Michielsgestel zijn weggesleept en op de heide bij de Belgische grens zijn gefusilleerd. Op last en onder verantwoordelijkheid van ‘de sympathieke en de ons niet onbekende Christiansen, die voor het Nederlandse volk de grootste achting koesterde’. Zo had Nederland zijn twee machthebbers en zij kregen hun helpers. Nog voor zij beiden op het toneel verschenen, had de Führer ons Dr. Wohltat toegezonden als economisch adviseur in de directie van de Nederlandse Bank, ‘een man met een grote naam en internationale reputatie, die hier de wederopbouw in grote stijl ter hand zal nemen’. De naam van de nieuwe adviseur was althans prachtig (en hij was zeker nog de beste van het hele stel), maar naar de Wohltaten hebben we vergeefs uitgezien. Van al die handlangers, die de Führer ons zond, is wel de naam Rauter de meest beruchte geworden. Hij, die zich noemde: de Höhere S.S. und Polizeiführer, Generaal-Commissaris voor het Veiligheidswezen, heeft met zijn trawanten en met goedkeuring van de opperbeul Himmler zijn slachtoffers bij duizenden gemaakt. {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} De Joden. Handhaving van het Nederlandse recht. Dat had de Rijkscommissaris bij de aanvaarding van zijn ambt uitdrukkelijk beloofd. Maar hij was nog slechts enkele weken aan het bewind, of dit recht werd geschonden. Onze grondwet garandeert de volledige vrijheid van godsdienst niet. alleen, maar verklaart ook, dat elke Nederlander tot elke landsbetrekking benoembaar is. De bezetter begon niet direct met een pogrom. Alles ging geleidelijk, zo geleidelijk, dat de gewetens van een groot deel van het Nederlandse volk in slaap werden gesust. Dat al vrijwel dadelijk het rituele slachten werd verboden en de niet-Ariërs niet meer deel mochten uitmaken van de luchtbescherming, dat was toch niet zo erg? Zo redeneerden velen, misschien beter gezegd: bijna allen. Toen kwam de bepaling, dat allen, die een overheidsbetrekking bekleedden of bij het onderwijs werkzaam waren, de zogenaamde Ariërverklaring moesten tekenen. Dat betekende ontslag van de Joden uit die betrekkingen, ofschoon dat natuurlijk niet dadelijk werd gezegd. Wel werd het benoemen en bevorderen van Joden terzelfder tijd verboden. Nog was de reactie gering. Uit de kringen van de professoren en studenten te Leiden kwamen de eerste protesten, terwijl ook de kerken een poging deden, om de Rijkscommissaris te bewegen, het onrechtmatige besluit in te trekken. Het eerste rekwest. De vertegenwoordigers van 7 kerkgemeenschappen, n.l. de Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken, de Chr. Gereformeerde Kerken, de Geref. Kerken in H.V., de Herstelde Evangelisch Lutherse Kerk, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit en de Remonstrantse Broederschap, zonden uit naam van die kerken in oktober 1940 hun eerste verzoekschrift in. De strekking van de genomen maatregelen, waarbij gewichtige geestelijke belangen ten nauwste zijn betrokken, achten zij in strijd met de Christelijke barmhartigheid. Voorts treffen deze maatregelen de leden der kerk zelve, voorzover zij in de laatste geslachten tot het Christendom zijn overgegaan en in volkomen gelijkgerechtigdheid, zoals de Heilige Schrift uitdrukkelijk verlangt (Romeinen 10:12, Galaten 3:28), in de kerken zijn opgenomen. Eindelijk worden de kerken op het diepst ontroerd, omdat {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} het hier betreft het volk, waaruit de Zaligmaker der wereld is geboren en dat het voorwerp is van de voorbede der Christenheid, opdat het zijn Heer en Koning lere erkennen. Het is om deze redenen, dat zij zich wenden tot Uwe Excellentie met het dringende verzoek te willen meewerken tot de intrekking van de voorschriften, houdende verbod van benoeming en bevordering van Joodse ambtenaren in het bezette Nederlandse gebied. Zij doen daarbij een beroep op de belofte, door Uwe Excellentie in een plechtig uur geschonken, dat gij ons volkskarakter wilt eerbiedigen en aan ons land geen ideologie wenst op te dringen, die ons vreemd is. Bijna te laat. Het stuk was een beroep op de Rijkscommissaris, maar tegelijk een appèl op het geweten der Nederlanders. Maar ook nu bleek, dat het moeite kostte, om dit geweten wakker te schudden. Daarbij kwam, dat dit getuigenis in de Hervormde kerken wèl en in de Gereformeerde kerken niet werd voorgelezen, wat verwijdering tussen de samenwerkende kerken bracht, die door een onhandige poging, om het niet afkondigen te verdedigen, nog werd vergroot. Gelukkig is het contact spoedig hervat en had men geleerd door de opgedane ervaring. De meesten beseften echter ook na dit kerkelijk getuigenis niet, welk een groot gevaar in deze eerste maatregels school. Het was daarom, dat Dr. J. Koopmans, secretaris van de Ned. Christen Studenten Vereniging, een brochure schreef, een der eerste illegale pamfletten, waarin op zeer prïncipiële en pakkende wijze op het verzuim van ons Christenvolk werd gewezen, dat niet direct een duidelijk ‘neen’ had gezegd, toen de Ariërverklaring werd gevraagd. Daarin werden de verenigingen en besturen aangeklaagd, omdat zij of een ontwijkend advies aan de leden hadden gegeven, òf geredeneerd hadden: Doe het maar, want de anderen doen het ook. Op dit punt beschuldigde hij zelfs de kerken, dat zij geen leiding hadden gegeven in de geest van een kerkblad, dat schreef: ‘Eer vergete mijn rechterhand zichzelve, dan dat ik een verklaring ondertekene, dat ik niet van Joodsen bloede ben, waarbij ik dus verklaar: Gij, Here Jezus, zijt wel van Joodsen bloede geweest, maar ik gelukkig niet, en daarom kan ik mijn betrekking houden.’ {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} Geen enkele instantie was er, die open en eerlijk durfde te adviseren: Weigert te tekenen! Secretarissen-generaal, burgemeesters, besturen van christelijke scholen, christelijke organisaties, omroepverenigingen, de balie, de Maatschappij voor Geneeskunde, zij allen werden door de schrijver opgeroepen, om een standpunt te bepalen, om na de eerste verloren slag niet weer te falen of te redeneren: De maatregelen zijn tot nu toe nog al gematigd. Wij kunnen in het vervolg niet allerlei artikelen en andere illegale geschriften citeren of excerperen, maar deze twee eerste stukken hebben grote betekenis gehad. ‘Bijna te laat’ heeft duizenden diep getroffen en het heeft bij een groot deel van ons volk bij elke nieuwe oekase de vraag doen rijzen: ‘Mag ik dit doen?’ De eerste slag was verloren, schreef Dr. Koopmans, maar dat verschillende volgende slagen gewonnen zijn, is niet het minst aan zijn vlammend protest en zijn waarschuwing te danken. En dat geldt niet alleen van de slagen op het terrein van rassenleer en godsdienst, maar evenzeer van die op het gebied van het onderwijs, de organisatie, de staatsbemoeiing, de wegvoering naar Duitsland, de Arbeidsdienst, de Winterhulp, de Volksdienst en zovele meer, waar de vijand ons trachtte te verslaan. Al maar verder. De bezetter ging door. De ontslagen kwamen wel, de Joodse kinderen moesten van school verwijderd worden, de eerste bordjes verschenen in parken of aan openbare gelegenheden: ‘Joden niet gewenst’. Straks werd het ‘Voor Joden verboden’. Op het persoonsbewijs kwam een grote J te staan en de stamkaart voor de distributiebescheiden werd gemerkt. De voorbereidingen voor de grote razzia's! Maar om nog duidelijker de Jood te herkennen en om hem straks nog gemakkelijker te kunnen vangen, werd de 29ste april 1942 de Davidsster voorgeschreven, te dragen op de jas of de mantel, de gele zespuntige ster met het woord Jood er op. Men grijpt uw kind, men steelt uw zaken, Men neemt u alles, alles af, Om paria's van u te maken, Men brengt u tot de bedelstaf. Maar van uw borst daar blinkt van verre, Het Davidsschild, de Jodensterre. Gij gaat door diepe, donkere dalen, {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Groot is uw leed, fel is uw pijn, Maar immer zal de opzet falen, Want God zegt: Eeuwig zult gij zijn! En uit uw harten licht van verre, Het Davidsschild, de Jodensterre. Zo zag de dichter in het Geuzenliedboek het teken van smaad als een erester en zo beschouwden ook vele Nederlanders dit, toen zij in april 1942 tot grote ergernis van de Duitsers en hun trawanten voor ieder, die met een ster getooid was, de hoed afnamen. Maar toen die ster verscheen, was het leed al begonnen. De dichter wijst daar ook op. De Joden moesten hun bedrijven en winkels overlaten aan ‘eerlijke Verwalters’, die begonnen met zichzelf een behoorlijk traktement toe te kennen en met royaal gebaar Winterhulp te gedenken, zij moesten hun vermogen storten bij Lipmann en Rosenthal, die wel zorgde, dat het in Duitsland kwam, zij werden samengedrongen in afzonderlijke wijken, zij werden overgeleverd aan de barbaarsheid van de kornuiten van de W.A., die cultuurbeschermers wilden heten. Het eerste grote conflict. Amsterdam heeft het recht in zijn wapen te voeren de zinspreuk: Standvastig, Vastberaden, Barmhartig. En volkomen verdiend. Daar kwam het in februari 1941 tot een spontaan verzet tegen de barbaarse methoden van de Duitsers en hun handlangers. De laatsten, de W.A., waren begonnen met het uitlokken van incidenten in de Jodenbuurten: het inslaan van ruiten en het molesteren van Joodse bewoners. Amsterdam trok partij voor de verdrukten en het kwam tot botsingen op grote schaal, gevolgd door een vrijwel algemene staking. De Duitsers moesten hun prestige handhaven en spoedig schoten de overvalwagens in alle richtingen. Hoe ernstig de toestand wel was, bleek uit het feit, dat de uitzonderingstoestand werd afgekondigd en de bevelhebber van de weermacht, Generaal Christiansen, het opperste gezag aan zich trok. Met zware straffen werden bedreigd zij die de arbeid niet onmiddellijk hervatten of die nog enige actie voerden. Opmerkelijk was echter, dat hij tevens elke politieke actie verbood, in het bijzonder het dragen van uniformen en insignes, van welke aard dan ook. Dit laatste was duidelijk genoeg. De W.A. moest ook van de straat. Na een paar dagen was de rust volledig hersteld, de rust van het kerk- {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} hof. De stad mocht nog 15 miljoen gulden boete betalen en burgemeester De Vlugt en vier wethouders hadden af te treden. Het ondubbelzinnig bewijs, zo luidde de officiële uiteenzetting, was geleverd, dat Engelse agenten en anti-Duitse ophitsers de hand in het spel hadden gehad. En verder stond vast, dat Joodse horden, voorzien van wapenen, stelselmatig incidenten uitlokten en aanvallen pleegden op Nationaal-Socialisten en de weerloze vrouwen en kinderen van deze Nederlanders mishandelden. De talrijke arbeiders waren tegen hun wil, maar door bedreiging en zelfs handtastelijkheden gedwongen geweest om te staken! Zo trachtte de ‘Voorlichtingsdienst’ de schuldvraag op te lossen en de manifestatie anderzijds te verkleinen, door de duizenden stakers als slachtoffers voor te stellen, die uit vrees hadden gehandeld. Daarmee was weer niet in overeenstemming het besluit van dezelfde dag, dat geen staker over de 25ste en 26ste februari loon mocht worden uitbetaald en dat hij zonder meer mocht worden ontslagen. Ziet men op het directe resultaat, dan lijkt het verzet onzinnig. Met een loden buis of een paar keien begint men niets tegen tanks en mitrailleurs, maar evenals bij de meistaking van 1943 is deze eerste grote poging tot verzet een morele overwinning geweest voor de moedige Amsterdammers. De N.S.B. had zich voor altijd onmogelijk gemaakt en de ware intenties van de bezetters waren na alle mooi gepraat thans volkomen duidelijk. De slachtoffers hadden niet voor niets hun leven gegeven. Van de arrestanten werden velen tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld en enkelen hoorden het doodvonnis tegen zich uitspreken. Vierhonderd Joden in de leeftijd van 20 tot 35 jaar werden als vergeldingsmaatregel overgebracht naar een Duits concentratiekamp, zo bepaalde de Hogere SS- en Politiechef Rauter in een bekendmaking, die in Amsterdam werd aangeplakt. Dat stond gelijk met het uitspreken van de doodstraf. Tegelijk met de berechting van de ‘ophitsers en raddraaiers’ van de Amsterdamse opstand, vielen de vonnissen van een groep actieve verzetslieden, de eerste grote groep, die terechtgesteld werd. Het officiële communiqué wordt hieronder afgedrukt. De achttien. ‘Op 13 maart zijn van de achttien Nederlanders, die zoals bekend is gemaakt, in het Haagse proces tegen een terreur-, sabo- {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} tage- en spionage-organisatie ter dood waren veroordeeld, vijftien door de kogel terechtgesteld. Een gratieverlening kwam niet in aanmerking, daar bedoelde organisatie behalve ernstige sabotagehandelingen tegen militaire inrichtingen op de laagste wijze en met de gemeenste middelen, zoals zij anders slechts bij onbeschaafde volken bekend zijn, b.v. allerlei gifmoorden en aanvallen op Duitse militairen beraamd en in een aantal gevallen ook ten uitvoer heeft gebracht. Slechts drie der veroordeelden heeft de Bevelhebber der Weermacht tot een levenslange tuchthuisstraf begenadigd, omdat zij bij het plegen der daad nog geen twintig jaar oud waren. De Weermachtbevelhebber wenst hiermede een laatste beroep te doen op het verstand en het inzicht van de Nederlandse jeugd. Tegelijk zijn drie te Amsterdam veroordeelde ophitsers, die tot stakingen in de provincie Noord-Holland hadden aangezet, doodgeschoten.’ Zo was het getal van achttien toch weer vol. Ik heb geloofd. Een van de ‘misdadige elementen’, die reeds erg geleden had door de verschrikkelijke mishandelingen, schreef op de dag van de terechtstelling nog aan zijn vrouw. Het was de 40-jarige verzekeringsagent Ary Kop uit Vlaardingen: ‘Ik kan het mij nog niet voorstellen en toch gebeurt het met zonsondergang of met zonsopgang, maar wij sterven voor een heilig doel. Ik ben zo gelukkig, dat ik je gisteren nog heb kunnen spreken. Wij hebben zojuist met 15 man nog een psalm gezongen: “Nu gaan wij op tot Gods altaren”, maar allen, zonder uitzondering, kunnen het zich nog niet voorstellen, dat het over enkele uren of morgen nog afgelopen is...’ ‘Jac. v.d. Ende kwam ook nog afscheid nemen met de woorden: Ik ben altijd een vriend van je geweest en ik hoop, dat Gods genade ons voert. Hij weet wel, wat wij gewild hebben.’ En toen zes veroordeelden reeds gereed stonden, om weggebracht te worden, schreef hij nog: ‘Terwijl zes vrienden op de gang reeds stonden om weggebracht te worden, kwam in mijn gedachten: {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} “Ik heb geloofd, en daarom zing ik. Daarom zing ik van gena, Van ontferming en verlossing Door het bloed van Golgotha. Daarom zing ik U, die stervend Alles, alles hebt volbracht. Lam Gods, dat de zonden wegneemt Lam van God, voor ons geslacht”.’ De dag na zijn executie werd zijn derde kindje geboren. Het lied. Aan deze achttien wijdde de dichter Jan R.Th. Campert zijn ontroerend vers: Een cel is maar twee meter lang en maar twee meter breed, wel kleiner nog is het stuk grond, dat ik nu nog niet weet, maar waar ik naamloos rusten zal, makkers bovendien, wij waren achttien in getal, geen zal den avond zien. O lieflijkheid van lucht en land van Hollands vrije kust - eens door den vijand overmand, vond ik geen uur meer rust; wat kan een man, oprecht en trouw, nog doen in zulk een tijd? Hij kust zijn kind, hij kust zijn vrouw en strijdt den ijdelen strijd. Ik wist de taak, die ik begon een taak, van moeiten zwaar, maar 't hart dat het niet laten kon schuwt nimmer het gevaar; het weet, hoe eenmaal in dit land de vrijhei werd geëerd, voordat een vloek'bre schennershand het anders heeft begeerd, voordat die eden breekt en bralt {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} het misselijk stuk bestond en Hollands gronden binnenvalt en brandschat zijnen grond, voordat die aanspraak maakt op eer en zulk germaans gerief, een land dwong onder zijn beheer en plunderde als een dief. De rattenvanger van Berlijn pijpt nu zijn melodie; zo waar als ik straks dood zal zijn, de liefste niet meer zie en niet meer breken zal het brood noch slapen mag met haar - verwerp al wat hij biedt en bood, de sluwe vogelaar. Gedenkt, die deze woorden leest, mijn makkers in den nood en die hun nastaan 't allermeest in hunnen rampspoed groot, zoals ook wij hebben gedacht aan eigen land en volk, er komt een dag na elke nacht, voorbij trekt ied're wolk. Ik zie, hoe 't eerste morgenlicht door 't hoge venster draalt - mijn God, maak mij het sterven licht, en zo ik heb gefaald, gelijk een elk wel falen kan, schenk mij dan Uw gena, opdat ik heenga als een man als ik voor de lopen sta. Oordeel van Seyss-Inquart. In diezelfde dagen hield de Rijkscommissaris een ontzaglijk lange redevoering in het Concertgebouw te Amsterdam, waarbij hij de Februari-opstand te Amsterdam en de pas gevelde vonnissen ook besprak: ‘Er zijn mensen, die van mining zijn, dat zij krachtens na- {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} tionale beweegredenen zich persoonlijk op het spel zetten en dat het ingezette en verspeelde leven een soort oproep en aansporing voor de overigen vormt en een aanleiding tot nationale gedachtenis voor de nakomelingen, kortom, dat zij nationale helden en martelaren worden. Deze mening is een onjuistheid. Als nationale helden en martelaars blijven slechts diegenen in de herinnering van een volk voortleven, die hun leven aan de goede zijde van de ontwikkeling van dit volk op het spel hebben gezet. Slechts wie voor de werkelijke dragende politieke idee van een volk zijn leven heeft gelaten, geldt als heros. Wie aan de verkeerde kant stond wordt vergeten, al heeft hij zich persoonlijk nog zo flink gedragen. Als het Nederlandse volk zich opmaakt en de weg van de volkse vernieuwing en de gelijkgerechtigde medewerking aan de nieuwe opbouw van Europa inslaat, dan zullen degenen, die aan de andere zijde hebben gestaan en zijn gevallen, worden vergeten.’ Maar als dit het criterium is, dan hebben deze achttien, en vele honderden met hen, aan de goede kant gestaan, want ze zijn en worden niet vergeten. Oranje en Nederland. De aanvankelijke ontsteltenis en teleurstelling bij een groot deel van het Nederlandse volk, toen bekendgemaakt werd, dat de Koningin het land verlaten had, had wel heel spoedig plaatsgemaakt voor juister inzicht en hoe meer de vijand trachtte haar naam en haar daden te belasteren, hoe groter de aanhankelijkheid werd of opnieuw werd. Ook hier wist de bezetter door onhandigheid voortdurend zichzelf te schaden en zijn handlanger Anton Mussert deed al niet anders. Hij verklaarde de 5de juli 1940: ‘Wij, nationaal-socialisten, zijn er van overtuigd, dat op 13 mei 1940 het Oranjehuis als Vorstenhuis heeft opgehouden te bestaan. Dit is voor ons een vaststaand feit en de toekomst zal dit bevestigen. Koningin Wilhelmina was de laatste der regerende Oranjes.’ Het was precies een week na een geweldige en onverwachte demonstratie, vooral in Den Haag, waarbij ons volk zijn liefde voor het Oranjehuis in ballingschap had getoond. Duizenden legden op de verjaardag van de Prins hun bloemen neer bij het paleis en {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} tekenden de felicitatieregisters, de opperbevelhebber Generaal Winkelman en burgemeester De Monchy voorop. De wegvoering van eerstgenoemde in krijgsgevangenschap is ook aan deze daad niet vreemd. En dan volgen de maatregelen elkaar op: geen fietsvlaggen, het dragen van oranje verboden, elke demonstratie eveneens, het Wilhelmus verboden, behalve dan voor de N.S.B., die het 6de couplet voortdurend ontwijdde, geen recht mocht meer worden gesproken in naam der Koningin, de straatnamen, die aan levende leden van het koninklijk huis herinnerden, dienden te worden gewijzigd. Op 31 augustus werd nauwlettend controle gehouden, maar wie kon verhinderen, dat vele heren die dag juist blootshoofds liepen. Hoe meer maatregelen, hoe vindingrijker de Nederlanders. Uitgesneden dubbeltjes, postzegels op een bepaalde wijze opgeplakt, naamgeving van kinderen, slagzinnen met O.Z.O., het waren allemaal maar van die kleinigheden, waarop de bezetter direct weer reageerde met verbod en bedreiging. De pers werd gedwongen om lasterlijke berichten op te nemen over leden van het koninklijk huis. Sommige kranten weigerden, andere trachtten door een bepaalde opmaak en het veelvuldig noemen van de bron - D.N.B. - zich uit de moeilijkheden te redden. De grote voorliefde voor het kweken van goudsbloemen, margrieten, anjers en afrikaantjes was in de oorlogsjaren wel heel opvallend en wekte meermalen de woede op van de W.A. Maar veel meer werd de band bevestigd door de toespraken, die de Koningin hield voor de radio. Het kon om 7 uur 's avonds opvallend stil zijn op straat, want het bericht was op kantoor en school, in werkplaats en winkel allang verspreid: ‘Vanavond spreekt de Koningin!’ En al was dan sedert juni 1940 het luisteren naar ‘vijandelijke’ zenders ten strengste verboden, als de Koningin sprak, dan waren 90% van de toestellen afgestemd op Engeland. En hoevelen hebben moed en troost geput uit de woorden, die zij sprak, woorden als deze: ‘Christus' ledige graf spreekt door alle tijden heen, is het alles beheersende feit, in betekenis ver uitgaande boven het verschrikkelijk gebeuxren van het huidige tijdsgewricht. Het verzekert ons, dat achter het beeld, dat wij zien van deze wereld, doortrokken van haat en overdekt met puinhopen en verwoesting van allerlei aard, Zijn machtig rijk staat, dat geen overweldiger kan overweldigen, en het verzekert ons {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} tevens, dat Hij, de Overwinnaar van dood en duivel, in de kracht van Zijn liefde steeds geslagen wonden heelt en tranen doet verkeren in blijdschap; en zulks niet voorbijgaande, maar voor altijd. Nog zien wij slechts de ellende om ons heen en het heengaan van hen, die ons lief zijn; hun thuiskomen is nog voor ons oog verborgen. Doch eens zal het anders zijn, want het ledige graf zegt u, dat het thuiskomen der uwen is in Zijn Rijk en in Zijn licht, dat zij in Christus u nabij zijn, omdat Christus u nabij is...’ ‘Groot en schoon is het offer, dat zij, die hun leven gaven, brachten. Maar zeer zwaar en drukkend zijn ook de vele dagelijks terugkerende offers, die een ieder moet brengen en het leed, dat hij moet doormaken en zonder welke onze vrijheid niet te herwinnen is. Vooral de geest, waarin de offers gebracht worden en de beproevingen gedragen worden, is een kracht ter overwinning. Levendig staat ons voor de geest in deze tijd het innig verband tussen Christus' lijdensnacht en de onze, en wij voelen de steun, die deze kruisverwantschap ons geeft. Voor ons heeft Hij volgehouden tot het einde, opdat wij zouden kunnen volhouden in iedere strijd, niet alleen in de innerlijke strijd, maar ook in die voor een rechtvaardige en goede zaak. Hij heeft volgehouden voor ons, opdat wij dit zouden kunnen ook in de worsteling van dit ogenblik. Toen de nacht der verlatenheid over Hem kwam, een verlatenheid, die nimmer ons deel zal en kan zijn, klonk van Zijn lippen: Mijn God, Mijn God. Ziedaar het geheim van Zijn kracht en ook van de onze. Als wij in de donkerste ure van ons leven God niet loslaten, ook als wij niets meer van Hem bespeuren kunnen, worden wij de overwinning deelachtig, die, welke wij thans zo vurig begeren, maar bovenal die, welke door Christus is behaald.’ En dan het gebed elke zondag in de kerk. Er waren kleine kinderen, die er op letten en bij thuiskomst hun oordeel over de dominee uitspraken: ‘Een goeie, want hij bad voor de Koningin.’ Als dat de maatstaf is voor een ‘goeie dominee’, dan had Nederland er in die tijd weinig slechte. Verboden noch verdachtmaking hebben de liefde tussen vorstin en volk kunnen uitblussen. Nog is het uur van weerzien niet gekomen, {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar ons verlangen zwol tot zekerheid, En wat ons door de vijand werd ontnomen, niet onze liefde tot Uw rijk beleid, niet onze trouw, die in het laffe dreigen van straf en dood nog groeide, rijk en diep, en niet de blijdschap, die wij voelden stijgen, als ons van ver Uw stem tot strijden riep. En nu wij heden weer Uw feest gedenken, gaan onze harten juichend tot U uit; zelfs groter vreugde wil die dag ons schenken, want voller weten wij, wat hij beduidt. Voller dan vroeger in die tijd van vrede toen ons alleen geluk met U verbond, want wat wij allen met en om U leden, brandt dieper nog in 's harten diepsten grond. (31 aug. 1943) De N.S.B. Die liefde en de groei daarvan was omgekeerd evenredig met de sympathie voor de beweging, die zich Nederlands durfde noemen, de N.S.B. In de jaren voor de oorlog had zij aanhangers weten te vinden, door listig gebruik te maken van de slechte economische toestanden, door beloften naar alle kanten, maar reeds voor 1940 was de invloed sterk aan het verminderen. Bij de verkiezingen in 1938 daalde het aantal stemmen tot de helft van dat van enkele jaren tevoren. Reeds in de maanden van de mobilisatie was van de trouw, waarop de Beweging steeds zo prat ging, van de liefde voor Volk en Vaderland (en toen nog voor de Vorstin, zo het heette) niet veel gebleken en sprak de Leider de bekende woorden, dat hij met gekruiste armen zou afwachten, als Nederland in oorlog met Duitsland kwam. Of het met gekruiste armen was, weet ik niet, maar hij bracht in elk geval die 5 dagen door op een vliering in Huizen. Maar toen de capitulatie een feit was, kwam hij weer te voorschijn en dacht, dat het nu zijn gouden tijd werd. Hoe weinig begreep hij de toestand en ook de geestesgesteldheid van ons volk. Nog maar enkele weken na de verwoesting van Rotterdam hield hij te Lunteren een hagespraak, daarbij dankbaar memorerend de aanwezigheid van Duitse partijgenoten. En daar had hij de ‘moed’, om de opperbevelhebber van de Duitse luchtmacht, Hermann Göring, de grote luidklok van de N.S.B. aan te bieden ‘als offer van dankbaarheid voor de bescherming, ons geboden’. De bescher- {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} ming, waarvan Rotterdam het voorbeeld was. De geste werd niet eens op hoge prijs gesteld en Göring beschouwde het alleen als een welkome aanvulling van het zo hoog nodige metaal. Intussen had de Beweging de wind mee. Het aantal leden nam weer toe, maar de kwaliteit was omgekeerd evenredig met de kwantiteit en de leider zelf sprak voortdurend zijn ongerustheid uit over het peil van zijn volgelingen. De baantjes, de extra-toewijzingen en andere voorrechten lokten het gespuis, dat graag de hand opstak en ‘Houzee’ schreeuwde, als daar iets mee te verdienen viel. Het aannemen van nieuwe leden werd zelfs tijdelijk gestaakt en de bekeerlingen konden voortaan eerst een tijd als sympathiserende leden beproefd worden op hun trouw en eerlijkheid. Maar het Nederlandse volk werd niet gewonnen. Dat zag de optochten van de W.A. in de zwarte uniformen met ergernis en minachting. Een enkele maal kwam het tot een botsing, waarbij een dergelijk sujet werd gedood, die dan met groot eerbetoon werd begraven en als martelaar werd vereerd. Maar in de regel liet het Nederlandse volk de op relletjes beluste horden trekken zonder er de minste notitie van te nemen. De propaganda slaagde maar niet, hoe de leiders zich ook inspanden en dan moesten de verslagen goed maken, wat er aan de werkelijkheidd ontbrak. Na een bezoek aan Eindhoven heette het, dat langs de hele weg de mensen geschaard stonden om de leider te begroeten, om zelf de man te aanschouwen, van wie nu iedereen weet, dat hij de leider van het Nederlandse volk zal zijn. Heel Eindhoven was uitgelopen! Men had het uur van het bezoek zo gekozen, dat de Philips-fabrieken begonnen. Het is maar een der vele voorbeelden van propaganda, waarop ons volk vergast werd, maar dat was te nuchter om deze prachtverslagen te geloven. Het ergste voor Mussert was, dat de bezetter hem niet voor vol aanzag. Hij had gehoopt op een functie als Quisling in Noorwegen; herhaaldelijk was geprofeteerd dat de ambtsaanvaarding spoedig te verwachten was, maar de Duitsers waagden zich niet aan dit experiment. ‘De N.S.B. zal haar regeerplicht als roeping aanvaarden’, riep Mussert in juli 1942 uit op een bijeenkomst te Lunteren, maar wat hem en zijn beweging ten deel viel in december 1942 op de ilde verjaardag van de partij was een schamel beetje ‘regering’. Hij werd bekleed met de raadgevende macht. {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} Een maand later volgde een decreet van de Rijkscommissaris: ‘Het is in overeenstemming met de taak mij door de Führer opgedragen, het Nederlandse volk te betrekken bij de verantwoordelijke medebeslissing inzake het bestuur van dit land. Drager van de politieke wil van het Nederlandse volk is de Nationaal-Socialistische Beweging der Nederlanden. Ik heb derhalve gelast, dat ter waarborging van de harmonie tussen het Bestuur en de taak van de Nationaal Socialistische Beweging der Nederlanden alle aan mij ondergeschikte Duitse instanties bij de uitvoering van belangrijke personeelsaangelegenheden, overleg dienen te plegen met de Leider der Nationaal-Socialistische Beweging.’ In de praktijk kwam dit overleg neer op het uitzoeken van partijgenoten voor de opengevallen baantjes en het paraderen voor de fotograaf. Dan was er nog de onderlinge verdeeldheid tussen de zonen van hetzelfde huis, de strijd tussen de N.S.B. en de N.S.D.A.P. en andere malcontenten, scheldkanonnades tussen Volk en Vaderland en De Misthoorn, grote aversie tussen de W.A. en de Nederlandse S.S. Duitse instanties moesten dan de eenheid herstellen, zo nodig door al te felle opposanten naar het Oostfront te zenden. Naar het Oostfront. Want ook hier had Mussert een taak. Hij mocht als ronselaar optreden voor de Führer, om soldaten te werven voor de grote kruistocht in het Oosten en hij mocht bij het vertrek van de kleine contingenten een toespraak houden, samen met de landverrader luitenant-generaal Seyffardt, en hoog opgeven van de dure roeping van het ‘Nederlandse legioen’ en het hoog houden van de Nederlandse vlag en de Nederlandse eer in de strijd tegen het barbarendom. Van die Nederlandse vlag en die Nederlandse eer kwam niet veel, want de vrijwilligers kregen een Duitse opleiding en Duitse officieren en zij moesten de eed van trouw afleggen aan Hitler. Van zeer velen kwamen al spoedig de prachtige rouwadvertenties in de krant met het runenteken er boven en de vermelding dat de dappere kameraad voor Leider, Volk en Vaderland was gesneuveld, wat de animo onder de W.A. nu weer niet stimuleerde. Gelukkig voor hen werd medegedeeld, dat er ook een {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} krachtig thuisfront moest blijven en de leden van ‘de keurtroep, die het nationaal-socialisme wil uitdragen door houding en discipline’ werden op 50 vergaderingen gerustgesteld door de commandant Mr. Zondervan met de mededeling dat het gaan naar Rusland helemaal vrijwillig was en dat de Leider niet beval maar verzòcht en dat er ook een zeer belangrijke taak in eigen land was te verrichten. Die taak kon spoedig gevonden worden in de Landwacht, waarin ze, met jachtgeweren uitgerust, hun moedwil en onkunde konden botvieren. Het eenmaal illegaal uitgekomen ‘Haarlems Dagblad’ gaf de beste typering van deze terroristen door een advertentie: ‘Driemaal reeds was hij door de rechtbank veroordeeld; tweemaal voor inbraak en eenmaal voor oplichterij. Zijn vrouw is van hem weggelopen. De voogdijraad heeft hem uit de ouderlijke macht over zijn kinderen ontzet. Wat deed hij dus: Hij werd landwacht!’ De ‘Opbouw’. En intussen werd het Nederlandse volk verblijd met de producten van de nieuwe orde. De oude instellingen en organisaties moesten verdwijnen. Aanvankelijk kregen ze een commissaris, natuurlijk iemand van de nieuwe richting. Zo werden de vakverenigingen gelijkgeschakeld, eerst de socialistische, straks ook de confessionele. Hoe dat in zijn werk ging, vertelde Ruppert in het eerste nummer van De Gids, na de bevrijding van het Zuiden verschenen op 15 maart 1945. ‘Het was 25 juli 1941. De voorzitters van alle bij het Christelijk Nationaal Vakverbond aangesloten bonden waren door de Duitse bezettingsautoriteiten opgeroepen tot een bespreking ten kantore van het C.N.V. Namens de zgn. Rijkscommissaris werd ons toen meegedeeld, dat de “heer” Woudenberg in het vervolg als commissaris van het C.N.V. zou optreden en dat alle bestuurders verplicht waren, de orders van deze commissaris op te volgen. Discussie over dit besluit had volgens de Duitse autoriteit geen zin. Maar dat verhinderde de aanwezige voorzitters toch niet, om elk voor hun bond te verklaren, dat zij niet bereid waren, een dergelijk “commissariaat” te aanvaarden. {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} De bestuurders staakten de arbeid, die hun lief was. Verreweg het grootste deel bedankte terstond voor de organisatie, waaraan zij jaren lang hun krachten gegeven hadden. De Christelijke vakbeweging, die tot zo rijke zegen was geweest voor de arbeidende stand, ging uiterlijk ten onder.’ Dit is maar een voorbeeld, maar zo ongeveer ging het bij de meeste vrije organisaties. Daarbij was het vooral om de goedgevulde kassen te doen. De werkgeversorganisaties volgden, tal van jeugdverenigingen en allerlei andere organisaties ‘van niet commerciële aard’. Van medewerking was weinig of geen sprake. Bestuurders trokken zich terug, de leden bedankten bij duizenden, maar de kassen waren gered en dat was heel belangrijk voor de nieuwe beheerders. Na deze stap kwamen er al spoedig nieuwe. De eenheid zou voortaan worden nagestreefd en zo kregen we voor de boeren een Landstand, voor de arbeiders het Nederlandse Arbeiders Front, voor de vorming van de jeugd een Jeugdstorm, in plaats van de dienstplicht een vrijwillige, later een verplichte Arbeidsdienst, de groene Koenraad met zijn schop. De zorg voor de behoeftigen zou voortaan door de Winterhulp worden geregeld, straks aangevuld door de Nederlandse Volksdienst. Geen week ging er voorbij, of de een of andere oekase verkondigde, dat er ten behoeve van het Nederlandse volk weer een heilrijke organisatie in het leven was geroepen of een sociale maatregel van de eerste orde was genomen. Jammer, dat het Nederlandse volk de eisen en voordelen van de nieuwe tijd slecht verstond. N.A.F.-vergaderingen werden een fiasco òf door gebrek aan belangstelling òf doordat de gedwongen aanwezigen ‘de ernst van de toestand nog niet verstonden’. De postbode kwam in vele rayons met net zoveel krantjes van de Landstand terug als waarmee hij op stap was gegaan. De ‘Kultur’ was voor de bezetter en de Beweging ‘een voorwerp van aanhoudende zorg’ en deswege werd ons land verrijkt met een Kultuurkamer onder leiding van Prof. Goedewagen, die in juni 1942 werd geopend met een rede van de Rijkscommissaris, die verklaarde, dat het een diepere grond had, dat de Nederlandse Kultuurkamer de Reichskulturkammer tot voorbeeld had genomen. Er kwamen in deze Kamer verschillende gilden, zoals dat van de beeldende kunsten, het persgilde, onder leiding van Max Blokzijl, een muziekgilde, een letterengilde, een filmgilde en één voor theater en dans. {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} De artsen moesten lid worden van een Artsenkamer, waarin een N.S.B.-er de leiding kreeg. Dit pogen is op een volledig fiasco uitgelopen, omdat 6000 dokters weigerden een aanmeldingsformulier in te zenden en velen zullen zich herinneren, dat op een bepaalde dag alle bordjes met arts waren verdwenen of dat deze beroepsaanduiding met een stuk leukoplast was overplakt. Tenslotte moest de Artsenkamer haar activiteit staken, omdat, behalve een kleine groep van nieuwlichters, niemand zich aan de oekases van de leider Croin stoorde. Zo kreeg ook de Jeugdstorm alleen de kindertjes van kameraden en kameraadskes onder zijn vanen. De leden van de ontbonden organisaties wachtten andere tijden af of zetten hun werkzaamheden clandestien en gecamoufleerd voort. De diaconieën hadden nooit groter collecten dan in die jaren, toen de Winterhulp schier bedelde, of men toch een gift wou aannemen en de Volksdienst later zijn waardebonnen maar met de grootste moeite kwijt kon. Neen, afbraak was er wel, maar met de opbouw schoot het maar niet op. Radio en Pers. Beide instrumenten ter publicatie en voorlichting werden door de bezetter aanstonds ingeschakeld om het Nederlandse volk te beinvloeden en te bekeren tot de nieuwe orde. We kregen de Nationale Radio, waarvoor mannen als Max Blokzijl al spoedig hun welgemeende adviezen gaven, waarvoor Winterhulp en Volksdienst werden aangeprezen en die bij elke nieuwsuitzending ons wilden doen geloven, dat de overwinning nu aanstaande was. De kranten kregen eerst zachte aanwijzingen of er werden verzoeken gericht tot de redacties, maar al gauw volgden de eerste straffen: een boete hier, een schorsing voor enkele weken of maanden daar, verwijdering van een redacteur elders. Maar die ‘zachte middelen’ waren maar van korte duur. Er werd een oppercensor benoemd, de heer Janke, en deze kweet zich met ijver van zijn taak. De journalisten moesten lid worden van de Perskamer (later een gilde van de Kultuurkamer) en op de vele conferenties werd hun precies gezegd, hoe en wat ze te schrijven hadden, zelfs de plaats waar een artikel of mededeling moest afgedrukt worden. A.N.P. leverde voortaan de kopij kant en klaar, zoals de heer Janke het wilde, en voor of na de mededelingen verschenen de aan- {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} wijzingen. Zo af en toe mocht een onhandig stuk van de Leider van het Nederlandse volk niet overgenomen worden of werd een Duits blad gecensureerd - voor wat Nederland betreft - omdat de waarheid er al te duidelijk in voorkwam. Het ging op deze manier: Niet voor Publicatie. Op de persconferentie heden werd gesproken door Ministerialrat P.W. Fink, die namens het Rijkscommissariaat mededeelde, dat de heden gepubliceerde oproep van de Rijkscommissaris en van luitenant-generaal Seyffardt ter vorming van het Nederlandse Vrijwilligerslegioen tegen de bolsjewieken, letterlijk en op de voorpagina met grote opmaak gebracht moeten worden. Gedurende de eerste drie dagen moet commentaar ter toelichting van deze oproep worden gegeven. Het moet voor het publiek zeer duidelijk worden gemaakt, dat elk beschaafd volk de kruistocht tegen het bolsjewisme en zijn gruwelen, die thans door zulke ontzettende vondsten in de gevangenissen der veroverde steden versterkt onder de aandacht komen, ondersteunt en ondersteunen moet. Of over andere onderwerpen: de presseabteilung wenst geen commentaar in de pers op de inbeslagneming van rijwielen. in opdracht van oberregierungsrat hushahn delen wij u mede, dat het verboden is foto's te publiceren van leidende duitse persoonlijkheden, zittende aan een maaltijd. einde noot voor directie, hoofdredactie en redactie. niet voor publicatie. noot voor de redacties. niet ter publicatie. in afwachting van nadere mededelingen, welke hedenmiddag gedaan zullen worden, is het niet geoorloofd het artikel van ir. mussert in volk en vaderland, getiteld ‘geen boter en geen vlees’ over te nemen en te bespreken. noot voor de redacties, niet ter publicatie. het is niet juist, dat de n.s.b. hier over acht dagen aan de macht zal komen. de bladen wordt dan ook verboden op deze geruchten in te gaan. de afdeling perswezen van het departement van v. en k. {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} deelt mede, dat geen commentaar mag worden geleverd op de nieuwe personele belastingen. over het algemeen mag niet geschreven worden over belastingonderwerpen en dergelijke. noot voor de redactie, niet ter publicatie. Zo werd de pers dag aan dag geïnstrueerd en redacties en journalisten kronkelden zich in allerlei bochten om nu eens aan een publicatie te ontkomen en dan eens goed te praten - natuurlijk niet in de krant -, dat men bleef verschijnen. Het bekende recept: Er staat ook nog wel iets goeds in de krant. Maar eervol was het niet! De school. Zou de vernieuwing, de echte ‘Volkse Geest’, zegevieren, dan was het nodig, dat de Nederlandse jeugd gewonnen werd voor de idealen, dan moest het onderwijs worden genazificeerd. Voorzover hiertoe pogingen zijn gedaan, zijn deze volkomen mislukt, dank zij de ouders, de onderwijzers en leraren, dank zij ook de houding van de leerlingen zelf. Nu bleef het bij vaak stumperige pogingen, om toch iets te laten merken van de nieuwe tijd. Passages in de leer- of leesboekjes moesten worden verwijderd, met het gevolg, dat de leerlingen nu natuurlijk wilden weten, wat er onder het reepje papier stond. Er werd hier en daar reclamemateriaal verspreid, maar het lag in een minimum van tijd in de goot. De houding van vrijwel alle onderwijzers en leraren ‘schommelde tussen hevige verontwaardiging en dodende spot’, als er een nieuwe aanslag op de school gepleegd werd. Dr. van der Does zegt het kort aldus: ‘De leerlingen, in stede van slachtoffer te worden van het verraderlijk Nazivergif, moesten door diezelfde leerkrachten voortdurend in toom gehouden worden, uit vrees, dat zij zichzelf en de school in moeilijkheden zouden brengen door illegale lectuur binnen de schoolmuren te smokkelen of door hun schaarse Nazi-schoolkameraden al te duidelijk te demonstreren, wat zij van hen dachten.’ Geen vak had in die jaren zoveel aantrekkelijkheid als de vaderlandse geschiedenis en de tocht naar Rusland en de val van Napoleon werden volgens de Nazi-autoriteiten op vele scholen misbruikt als propaganda tegen de ‘ontzettende worsteling, die de {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} grootste man van alle tijden voerde in het belang van Christendom en beschaving’. De invoering van het Duits op de lagere scholen werd een paskwil, de inschakeling van de schoolkinderen in de Winterhulpactie met speldjes en verkeerstekens mislukte volkomen. Over de benoeming van het personeel aan de bijzondere scholen zal in het hoofdstuk over het verzet nog nader worden gesproken. Op enkele middelbare scholen, waar een leraar hoopte zijn ‘gunstige’ invloed uit te oefenen, kwam het tot conflicten, die geen successen opleverden, maar de leerlingen versterkten in hun afkeer van de nieuwe orde. Ook aan de universiteiten trachtten de Duitsers en hun handlangers het onderwijs om te zetten, maar ook hier is hun streven niet bekroond. Het ontslag van de Joodse professoren was al heel spoedig de aanleiding tot demonstraties, waardoor de Leidse universiteit werd gesloten en de Technische Hogeschool te Delft tijdelijk ook. In februari 1943 werd plotseling een zeer groot aantal studenten gearresteerd en weggevoerd. De indruk, die deze laffe overval allerwegen veroorzaakte, was zo groot, dat de Duitsers terugkrabbelden. Zij wilden de studerenden verder ongemoeid laten, mits de studenten een verklaring tekenden. 80% weigerde en het gevolg was, dat de universiteiten en hogescholen òf officieel hun deuren sloten òf slechts in naam open waren. Mussert en de zijnen trachtten de Duitse maatregelen goed te praten met tirades over plutocratenzoontjes, die ook maar eens moesten werken, maar zij beseften maar al te goed, dat al deze gewelddaden, het ontslag en de arrestaties van de ware opvoeders van de studerende jeugd, de Beweging nog meer stinkende maakten bij het Nederlandse volk. De roof. En intussen had een uitplundering van ons land op grote schaal plaats. Treinen en schepen werden vol geladen met boter, kaas, groenten, fruit, koffie, thee, tabak en andere, produkten en vervoerden alles oostwaarts. De Nederlandse Regering had gezorgd voor een zeer belangrijke opslag van voedings-en genotmiddelen. De oorlog 1914 - 1918 had maar al te goed geleerd, dat aanvoer in oorlogstijd heel moeilijk kan worden, zo niet onmogelijk. Hiervan heeft de bezetter enorm geprofiteerd en misschien heeft de wetenschap, dat er veel te halen was, de begeerte om Nederland te {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} veroveren, nog wel versterkt. Intussen werd het Nederlandse volk overstroomd met distributiekaarten met steeds lager rantsoenen, met een papierwinkel van toewijzingen, met een ‘keur’ van surrogaten. Geweldige propaganda werd gemaakt met de produktieslag. Onze textiel verdween in korte tijd en wat de officiële instanties niet in beslag namen, dat was welkome buit van de individuele Duitsers, die steeds bepakt en bezakt met ‘Urlaub’ gingen. Bollen geeft een staatje, wat één Hauptsturmführer wegsleepte: 4 bestralingsapparaten, 120 scheerapparaten, 750 knijpkatten, 6 radio's, 80 acculampen, 4 kisten filmapparaten, 2 boekenkasten, 2 linnenkasten, 2 gebeeldhouwde kisten, 2 opklapbedden, 6 schilderijen, 10 electrische strijkijzers, 5 electrische kachels, 7 keukenuitrustingen, 4 kisten sigaren, 1 kist sigaretten, 2 pelsjassen, 300 paar zijden kousen, 4 bontjassen, 5 zilvervossen, 2 rollen Engelse stof voor herencostuums, 4 stofzuigers, 4 fietsen, 20 fietsbanden, 8 jachtgeweren en 20 kisten met conserven en dranken. Daar kon de familie in de Heimat het voorlopig mee doen. Meubels waren ook zeer welkom en de 8ste juli 1942 moesten onze metalen er aan geloven. De torenklokken werden geroofd. Gelukkig zijn vele daarvan na de oorlog weer terechtgekomen, door sabotage gered. De radiotoestellen werden verbeurd verklaard in 1943 om te voorkomen, dat er valse berichten werden verspreid. Tramwagens, spoorrails, hoogspanningsdraden, fabrieksinstallaties, kunstvoorwerpen, bibliotheken en zelfs onze pasmunt waren voor de beschermers een welkome aanvulling van hun voorraad. En als er geklaagd werd over de kleine rantsoenen, dan verschenen er prompt biljetten met beschuldigingen aan het adres van Engeland, de bondgenoot, die ons honger liet lijden door zijn meedogenloze blokkade. 80% van de auto's en motorfietsen werd weggehaald en spoedig was elke fiets een begeerlijk object voor de rondtrekkende rovers. Dit zijn maar enkele voorbeelden. En het Nederlandse volk werd onderwezen, hoe nuttig en voedzaam brandnetels wel waren, hoe de kinderen in de vakanties hun medemens konden dienen door het zoeken van onkruid, dat gekweekte groenten kon vervangen, wilde vruchten, paddestoelen en kruiden voor ‘thee’. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Toen de bevrijding kwam, was ons land volledig leeggeplunderd. Levend materiaal. Maar ook mensen kon Duitsland gebruiken. Aanvankelijk werden arbeiders gevraagd en gelokt met schone beloften. Op grote reclamebiljetten verschenen lachende arbeiders en blijde moeders met kinderen naast pakkende opschriften als: Ook zo tevreden? Hij werkt in Duitsland. Meldt U aan bij het Gewestelijk Arbeidsbureau. Verbetert uw toekomst. Grijpt uw kans. Welvaart in Uw gezin door arbeid in Duitsland. Door foto's en publicatie van brieven werd de arbeiderswereld vergast op de schone vooruitzichten en de buitengewoon paradijsachtige toestanden van degenen, die in de val gelopen waren. De uitwerking was niet geweldig en toen ‘moesten de mensen dan maar tot hun geluk gedwongen worden’, vond Dr. Böning. En toen volgden dan ook de verplichte meldingen, de uitkamming van de bedrijven, de Liese-actie, de razzia's, de oproeping van alle gedemobiliseerden om in krijgsgevangenschap terug te keren. Honderdduizenden zijn door de slavenjagers weggehaald en nog eens honderdduizenden hebben zich door onderduiken aan de ‘plicht’ onttrokken. ‘Zij verkozen het ongewisse en rechteloze leven van een voortvluchtige boven het werken voor de gehate vijand.’ Er zijn geen woorden voor. Maar dit is het ergste: maanden, maanden lang werd elke week bij Westerbork een trein volgepropt met Joden; telkens ongeveer duizend, mannen, vrouwen en kinderen; ze werden vervoerd onder omstandigheden die bij het transport van vee niet worden geduld; ze werden bij aankomst in Auschwitz of Sobibor en masse vergast, alsof het ongedierte was. In 1978 heeft Dr. L. de Jong het achtste deel van zijn grote geschiedeniswerk ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’ gepubliceerd over alles wat gevangenen is aangedaan, en het kostte hem na meer dan dertig jaar nog een zekere zelfoverwinning om dit verhaal op papier te zetten. Eigenlijk zijn er dan ook geen woorden voor. {==*9==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 21. De ‘nieuwe heren’ (v.l.n.r.): Rauter, Christiansen, Mussert en Seyss Inquart. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 22. Generaal Seyffart bij het vertrek van Nederlandse vrijwilligers naar het Oostfront.==} {>>afbeelding<<} {==*10==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 23. Het manifest van de Nederlandse Unie. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*11==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 24. Prof. Dr. K. Schilder==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 25. Dr. J. Koopmans (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 26. Mevr. Th. Kuipers-Rietberg (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 27. Johannes Post (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 28. Frans Goedhart, alias Pieter 't Hoen (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 29. Theo Dobbe (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*12==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 30. Een Joods gezin, gereed voor vertrek naar Westerbork. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 31. Jodenrazzia op het J.D. Meyerplein te Amsterdam. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 32. 'n Bejaard Joods echtpaar, ondergedoken in een souterrain, weet zich te behelpen. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*13==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 33. Zo verging het talloze onderduikers en verzetslieden die zich op het platteland land of elders schuilhielden voor de bezetter. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 34. Eén van de vele drukkerijen van illegale bladen: radio-ontvangstation, redactie, tikkerij, drukkerij en verzendkantoor, alles inéén. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 35. De deelnemers aan de geslaagde overval op de strafgevangenis te Leeuwarden, zoals zij die bewuste avond opereerden. (Foto K.P. afd. Friesland)==} {>>afbeelding<<} {==*14==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 36. De illegale pers==} {>>afbeelding<<} {==*15==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 37. De grote drie in Teheran, 1 december 1943. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 38. Generaal Dwight D. Eisenhower en Maarschalk Bernard L. Montgomery, ‘Viscount of Al'amein’. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*16==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 39. Koningin Wilhelmina en Prins Bernhard in Londen na een bezoek aan de ‘Oranjehaven’, het tehuis voor Engelandvaarders. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 40. Het oorlogskabinet-Gerbrandy (v.l.n.r.): Ir. J.W. Alberda, Dr. J. van den Tempel, Mr. J.R.M. van Angeren, Prof. Mr. P.S. Gerbrandy, P.A. Kerstens, Mr. E.N. van Kleffens, J.Th. Fürstner, Dr. G. Bolkestein, H. van Boeijen en Jhr. Mr. E.F.M.J. Michiels van Verduynen.==} {>>afbeelding<<} {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} 5. Hun leger telde rang noch stand Tegenstelling? Tussen de illegaliteit en het volk heeft de grote confrontatie plaats gehad na de bevrijding. Toen zagen de mensen ‘de ondergrondse’ op straat, mannen in overall, met banden om de arm en met vreemde vuurwapens. Voor die mannen was er veel officiële waardering en de pers verviel bij haar loftuitingen in de bekende gemeenplaatsen. Maar die mannen van het verzet schenen een kritische geest te hebben, zij schenen ook over bevoegdheden te beschikken, zij staken soms hun neus in onderscheidene zaken, zij wisten zich het een en ander te herinneren, waar sommigen liever niet meer over spraken en zij hadden in hun toon en optreden iets, alsof zij meer behoefte hadden aan een afrekening dan aan een feest. En tegen dit alles klonken er gedempte, maar nadrukkelijke stemmen van mannen en vrouwen van betekenis, die dit allemaal maar niet zonder meer goed vonden. Zij hadden kritiek, zij ontwaarden excessen, zij toonden hun bezorgdheid, zij hadden bezwaar tegen het ongewone. Bij sommigen was daar een element van beschaming in, een gereserveerdheid van hen die niet hadden meegedaan en die nu alleen op het trottoir mochten staan als onbekende toeschouwers. Zij kenden die lui niet en die lui kenden hen niet. Verzet en volk schenen al gauw na de toejuichingen elkaar eigenlijk niet te kennen en soms scheen de onbekendheid tot vervreemding en verwijdering te voeren. Men suggereerde een tegenstelling tussen het volk en de illegaliteit. Er werd gesproken over de eigengereidheid van die verzetsmensen en anderen hadden het over avonturiers, misschien wel idealistische avonturiers, maar dan toch avonturiers. En vijandige elementen kenden opeens de naam Oranjelandwachters. Bovendien was er de behoefte om te vergeten, om over te gaan tot de orde van de dag en al heel gauw bleven de uitgevers met allerlei verzetsromans zitten, waarvan sommige inderdaad het verzet te dicht brachten bij de romantiek van het Indianenverhaal. Omgekeerd was er bij de illegalen een grote desillusie. Zij zagen niet de grondige vernieuwing, waarop zij gehoopt hadden, en zij zochten de schuld bij het volk, dat beheerst werd door burgerlijke traagheid. Sommigen trokken de conclusie: dit is één keer geweest, maar nooit weer. {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} Die desillusie wordt ons door het slothoofdstuk in het grote gedenkboek van de L.O. en de L.K.P. aldus getekend: ‘Tussen verwachting en verwezenlijking, tussen droom en daad, ideaal en werkelijkheid, ligt een afstand of kloof, even oud als de mens. Zo hebben de mannen en vrouwen van het verzet '40-'45 verwacht, dat het ideaal van vrijheid en gerechtigheid zich door en na de bevrijding in schone vorm zou verwezenlijken. Levend temidden van een nooit aflatende bedreiging van barbarij en onmenselijkheid, hebben zij zich gegeven aan de strijd, stelden zij lijf en goed in de waagschaal. Velen zijn zwaar, soms bijna bovenmenselijk zwaar beproefd. De spanning tussen ideaal en werkelijkheid is echter gebleven, toen de bevrijding eenmaal gekomen was. Velen, vooral de jongeren, die hun maatschappelijke ontwaking in het verzet doormaakten, zijn diep teleurgesteld over de werkelijkheid na de bevrijding. Hebben de verzetsmensen daarom teveel gewaagd, hebben de gevallenen hun leven tevergeefs geofferd?’ De opdracht. En toch is die schijnbare tegenstelling tussen volk en verzet er niet. Nu we alles meer als geschiedenis kunnen zien, kunnen we langzamerhand komen tot meer bevredigende conclusies. En dan zijn er twee dingen waarop speciaal gewezen kan worden. Het eerste is, dat de teleurstelling van velen begrijpelijk is, maar dat de grond van het verzet tenslotte niet is geweest de strijd voor idealen, voor een schone toekomst, maar een opdracht, een roeping. En zij die na de bevrijding soms defaitistisch spraken of schreven, zouden, als zij weer voor het dilemma werden geplaatst, opnieuw kiezen vóór het verzet en tégen de futloosheid en de geestelijke capitulatie. ‘Levend vanuit de Christelijke beginselen, weigerden zij voor het onrecht land en volk aangedaan, te bukken, verkozen zij de vrijheid des harten en van de geest boven de staat der slavernij, en zetten zich in voor de strijd van de vrijheid van burgerij en vaderland. Zij, wier beweegredenen humanistisch waren, streden omdat zij, geleid door hun opvatting van de menselijke waarden, de knechting evenmin duldden.’ {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} Een grote vlek. Het is dan ook niet juist, dat er een diepe en principiële tegenstelling is geweest tussen het volk en het verzet. Dat zou denkbaar geweest zijn, als het verzet zich had beperkt tot enkele honderden. Maar het was zo breed en wortelde zo in alle lagen van het volk, dat er al dadelijk geen andere conclusie mogelijk schijnt, dan dat het verzet volkszaak is geweest. Er zijn, om maar iets te noemen, 200.000 gezinnen geweest, die onderduikers hebben geherbergd. Al die gezinnen waren in het komplot, zij hebben risico's gedragen en consequenties aanvaard. De grens tussen verzet en volk is niet scherp te trekken. Het is alsof het verzet een grote vlek is, waarvan de randen uitvloeien in de blekere tinten van het zwijgen en de passieve medeplichtigheid. Wie dan ook de geschiedenis van het verzet beschrijft, is in zekere zin bezig met de geschiedenis van ons volk tijdens de bezetting. En dat is misschien wel eens te veel vergeten. Het valt mee. De eerste dagen na de capitulatie was er een grote dofheid gekomen over ons volk, alsof het nog duizelig was van een harde klap. En tegelijk was er een colportage van dwaas-optimistische verhalen. Had Koningin Wilhelmina niet zelf voor de radio gezegd, dat zij nog in 1940 haar verjaardag in Den Haag hoopte te vieren? Niemand had het uiteraard zelf gehoord, maar het werd telkens weer verteld; en zulke verhalen over een spoedige ineenstorting van de Duitse macht waren er vele. Op een avond in mei van het eerste oorlogsjaar stonden in de buitenwijken van een der provinciale hoofdsteden velen te kijken naar een vreemd licht in het Westen, dat men niet thuis kon brengen. Het geheimzinnige licht was niets anders dan de planeet Venus, maar de mensen dachten, dat het iets met de bevrijders had te maken. Het schijnt een ongeloofwaardige anekdote en toch is het waar; de krant moest bevestigen, dat het werkelijk Venus was. En toen Dr. Colijn in een van de geheime samenkomsten de tijdsduur van de oorlog op 5 tot 7 jaar schatte en zijn gevleugeld woord sprak: ‘Optimistisch wat de uitslag betreft, pessimistisch wat de duur aangaat’, toen waren er velen, die meenden, dat ‘de oude man’ het toch wel heel somber voorstelde. Men nam zijn zienswijze met een korreltje zout. Maar de dingen moesten hun beloop hebben en we moesten weer {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} aan het werk. En als er weer een dag voorbij is, blijkt het toch telkens mee te vallen. De Duitse soldaten treden correct op, de boeren constateren met genoegen, dat zij goede prijzen maken, vele arbeiders hebben plotseling werk op vliegvelden, bij opruimings en herstelwerkzaamheden, en de lonen gaan omhoog. Het is alsof iedereen zich kan omringen met een grotere veiligheid en rust door zichzelf te verzekeren, dat het bepaald meevalt. ‘Wij moeten vooruit, en de handen uit de mouwen steken... En nu de oorlog voorbij is, ontwikkelt ook de verhouding tussen de Nederlandse bevolking en de Duitse militairen zich gaandeweg langs de lijnen van natuurlijke menselijke waardering.’ Zo schreef de 18de mei reeds een vooraanstaand blad in ons land en een deel van de pers begon met ijver aan het schrijven van commentaar op de ‘troonrede’ van Seyss, alsof hij de wettige constitutionele vorst was. Afglijden. Dat meevallen kreeg al gauw een egoïstische trek. De Joden werden al spoedig een beklagenswaardige minderheid en men kon met hen meeleven, maar toch altijd met een zeker gevoel van bevrediging, dat men er eigenlijk buiten stond. Je kon gerust een ‘Jodenverklaring’ tekenen; trouwens je vertelde ‘ze’ daar helemaal geen nieuws mee, want ze konden het zelf op de Burgerlijke Stand wel nagaan, of je Jood was of niet. Voor die anderen, de Joden, was het wel heel erg. Zo gleden we af. Een groot deel van de pers vergiftigde geleidelijk het volk. De redacties paaiden zichzelf met de gedachte, dat de lezers wel zouden begrijpen, dat het van één kant kwam; de lezers pleitten voor de redacties, want die mensen konden nu eenmaal niet anders. De ambtelijke instanties gaven de verordeningen en bevelen van de bezetters door, lieten bordjes met ‘verboden voor Joden’ ophangen, veranderden de namen van straten en zeiden tot zichzelf en anderen, dat er grenzen waren en dat zij die in acht zouden nemen, maar het pijnlijke was, dat er hoe langer hoe meer werd geslikt en dat de grens wel heel ver scheen te liggen. De ‘Winterhulp’ kwam en prominente figuren zorgden voor de aanbeveling. Hier kwam het echter ook al tot een beslist verzet en de collectanten hadden zeer weinig succes. Doch er waren {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} toch tal van ondernemingen en particulieren, die vooral aan de eerste inzamelingen bijdroegen en er zijn in de archieven briefjes gevonden van helden, die aan de deur niet gaven, maar schreven, dat zij alsnog per giro een bedrag over wilden maken. Voor het oog van de buren hadden zij zich groot gehouden, maar het was te riskant, om niets te doen. Er bestaan nu eenmaal geen heldenvolken en ook een groot deel van het Nederlandse volk zocht heil in het compromis en gleed daardoor af. Het is voorgekomen, dat iemand, die op een verantwoordelijke ambtelijke post stond, werd gevangengenomen en na een jaar weer terugkwam - hij schrok toen: zijn we al zó ver? Het laatste argument was: het gebeurt tòch en als wij het niet doen, dan laten ze het de N.S.B.-ers doen en dan zijn we nog verder van huis. Daarom waren er leraren, die enige bijverdienste hadden door schoolboekjes, van uitdrukkingen en volzinnen te zuiveren waaraan de Duitsers aanstoot zouden kunnen nemen, en er waren anderen, die een extra daghuur verdienden als tolk bij de paardenvordering. Burgemeesters redeneerden, dat als zij de Joden lieten ophalen, dit zonder geweld geschiedde, wat een ‘illegaal’ de opmerking deed maken: ‘U vindt natuurlijk dat het prettiger is met een koets dan met een veewagen naar het schavot te rijden.’ Winterhulp en Arbeidsdienst waren de eerste pogingen tot nationaal-socialistische penetratie, aanvankelijk nog zeer gecamoufleerd en met prachtige leuzen: Geen politiek. En dat werd door velen gretig aangenomen en ouders zonden hun kinderen dan toch maar naar de kampen, waar vele jongens geestelijk een deuk kregen door de Duitse methoden van dressuur en kwetsing van het schaamtegevoel. Dit alles, dit afglijden, deze uitholling ondanks innerlijke weerstanden, twijfelingen en listen doet ons denken aan een woord van een Duitser, die principieel en consequent partij heeft durven kiezen tegen het nationaal-socialisme en die niettemin zei: Als Hitler nog vijftien jaar zijn bewind in vrede had kunnen voeren en de dwang en de verzoeking van zijn systeem had kunnen voortzetten, dan waren er buiten de concentratiekampen uitsluitend nationaal-socialisten gevonden, dan was het gehele volk gelijkgeschakeld, alleen met dit verschil, dat de ene helft actief en de andere helft passief nationaal-socialist zou zijn geweest. {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Andere tendensen. Dit dodelijk gevaar van afglijden en berusten en toegeven maakte het verzet noodzakelijk terwille van het volk. En er waren direct na 15 mei al stemmen, die waarschuwden, dat het geen vrede was en geen tijd voor compromissen en dat, om de woorden van de Geuzenactie, de eerste illegale beweging in ons land, die 15 mei 1940 in Amsterdam begon, te gebruiken, er moest zijn: ‘Geen gesol met opbouwerij, zolang wij geen baas zijn in eigen huis’. Want er werd met zulk een opbouwerij gesold; de oprichting van de Nederlandse Unie, die in korte tijd een geweldige aanhang kreeg, was bedoeld om ons volk te ‘vernieuwen’, zo al niet met hulp dan toch in overleg met de bezetter. Van het verleden deugde niets, we konden veel leren van Duitsland en Italië, Arbeidsdienst en Winterhulp werden aangeprezen, de leiding van de jeugd moest in geheel andere handen, ja, er werd zelfs door een der topfiguren de hoop uitgesproken, dat de oorlog zou eindigen met een 3-2 overwinning voor Duitsland. Aan de nederlaag van Duitsland werd niet geloofd en daarom moesten we ons aanpassen. Geheel anders dan Dr. Colijn, die in zijn brochure met de overwinning van Duitsland ook rekening hield, maar tijdens de bezetting daaruit geen consequenties wilde trekken, al was zijn brochure ‘Op de grens van twee werelden’. voor velen dan ook een diepe teleurstelling. Het humoristische in heel deze Unie-affaire is geweest, dat de duizenden zich niet aansloten om samenwerking met de Duitsers, om de zo begeerde vernieuwing en de frasen van de leiders, maar om te getuigen tegen de N.S.B. en uit anti-Duitse overwegingen. En tenslotte is achteraf heel de beweging nuttig geweest, omdat er uit bleek, dat het verlangde compromis een onmogelijkheid was, omdat de Duitsers geen gedeeltelijke aanvaarding van hun systeem wensten plus 50 of 60% Nederlandse principes of gedachten, maar alles. En toen bleek, dat de leiders van de Unie dat niet wilden en afkerig waren van de propaganda voor de strijd tegen Rusland, toen waren haar dagen geteld en maakte de aanvankelijke welwillendheid plaats voor verachting en afkeer. De Unie werd in 1941 opgeheven en haar orgaan verdween. Als vergaderbak voor hen, die aanvankelijk met hun houding geen raad wisten, heeft ze nut gehad. De N.S.B. haatte haar met een volkomen haat als de gevaarlijke concurrente en uit de Uniekringen, waar oorspronkelijk al maar gesproken werd over een loyale houding tegen {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} de Duitsers, zijn duizenden voortgekomen, die later van ganser harte deloyaal waren. Maar het best kwamen de andere tendensen uit in enkele dagbladen of weekbladen, die nog de waarheid durfden zeggen en die dan ook al heel spoedig verdwenen. Hoevelen hebben de artikelen van Prof. Schilder in De Reformatie niet gelezen en herlezen en zijn gevangenschap kwam voor de Duitsers te laat, want velen hebben door die artikelen hun standpunt hervonden: ‘Aan zuurkijkers hebben we geen behoefte. Die kunnen niet eens bidden voor onze Koningin, zoals jij, hardop hoop ik, met mij doet. Maar ik zeg: kijk, hoewel niet zuur, dan toch ernstig. Acclimatiseer niet, maar geloof alleenlijk.’ En van het Friesch Dagblad getuigde de Duitse vertegenwoordiger van de Pressereferent: Elke dag legt de hoofdredacteur een ander dekje op een ezel en slaat er op. Dan zijn het de Franse overheersers van 1810, dan de Spanjaarden of wie dan ook. Maar de slagen zijn voor ons bedoeld en heel de tribune applaudiseert. Zulke kranten verdwenen, maar te laat. Zij hadden hun werk gedaan! Het ‘kwaad’ kon niet weer goed gemaakt worden door de ‘gewillige’ pers, die beledigende stukjes opnam over het koninklijk huis, die haar artikelen versierde met een grote V: Duitsland wint op alle fronten. Doch dan komt langzamerhand de illegale pers op. Eerst wat kleine blaadjes, soms nog gebrekkig geredigeerd en op zeer kleine schaal verspreid, overgetikt, gestencild en overgeschreven. Het eerste bericht van de Geuzenactie al op 15 mei 1940 en dan de nieuwsbrieven van Pieter 't Hoen (F.J. Goedhart), waaruit later ‘Het Parool’ voortkwam, spoedig gevolgd door ‘De Waarheid’ en ‘Vrij Nederland’. Het laatste verscheen op Koninginnedag 1940, en wees al dadelijk als een verderfelijke zaak af, dat velen vergaten, dat de overheerser nog altijd onze vijand was; en in een later nummer wees het elk compromis en elke lafheid af met de krasse, maar juiste uitspraak: Tussen de Christen en de N.S.B.-er kan geen gemeenschap bestaan. Hier het recht - daar de macht. Hier de waarheid - daar de leugen. Hier de Verlosser der wereld - daar het nationaal-socialisme. Straks werden de enkele gestencilde of getypte blaadjes tot een machtig werktuig, werden de illegale kranten bij duizenden en tienduizenden gedrukt. Het uit ‘Nieuw Nederland’ voortgekomen ‘Trouw’ heeft het tot een oplage van 150.000 gebracht en ook {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} van ‘Vrij Nederland’, dat bleef bestaan, ‘Je Maintiendrai’, ‘Het Parool’, ‘Christophoor’ en nog zovele andere algemene en meer lokale periodiekjes zijn duizenden nummers verspreid. Zij kwamen met de eis van de algehele weerstand, zij plaatsten het volk voor de gewetensvraag: Wat is uw roeping en wat doet gij? En het Nederlandse volk kon niet langer zeggen, dat het niet gewaarschuwd was, als het door Pieter 't Hoen werd voorgehouden: De vijand eist. ‘De vijand eist, dat we hem precies opgeven hoe groot onze voorraden zijn. Wij hebben hem alles nauwkeurig opgegeven en hij heeft alles nauwkeurig weggehaald. De vijand eist, dat onze dagbladen zich in zijn dienst stellen om het eigen volk met de leugenachtige Duitse berichtgeving te vergiftigen en de veile dagbladeigenaren onderwerpen zich, terwijl hun redacteuren wedijveren, om het de overweldiger naar de zin te maken. De vijand eist, dat wij zijn handlangers in ons volk met rust laten en gehoorzamen, wanneer hij hen op hoge posten zet. Wij laten hen met rust en wij gehoorzamen hun. De vijand eist, dat onze arbeiders naar Duitsland gaan om daar voor hem slavenarbeid te verrichten. Onze ambtenaren voeren deze deportatiebevelen uit en de ongelukkigen, die uit Duitsland naar huis terugvluchten, onthouden zij de miserabele steunuitkering, waarvan een werkloze moet pogen te leven. De vijand matigt zich aan te bepalen, dat wij slechts naar het radiogedaas van de Duitse zenders mogen luisteren. De Nederlandse politie staat klaar, om landgenoten, die zich hieraan niet houden, aan de vijand over te leveren. De vijand eist, dat wij vliegers van de luchtmacht onzer bondgenoten, die hier neerkomen, opvangen en aan hem uitleveren en onze politie volgt dit gebod op. De vijand eist, dat onze industrie voor hem werkt en leveranties aan het vijandelijke leger doet en onze industriëlen lopen zo hard zij kunnen, om hem terwille te zijn en om wat aan het zaakje te verdienen. De vijand organiseert concerten, taptoes, feesten, parades en andere officiële vertoningen en hij eist, dat onze autoriteiten aanwezig zijn, om hem te huldigen. Zij komen inderdaad en krommen hun rug en dat is niet slechts symbolisch. {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} De vijand eist, dat Joodse Nederlanders, die in overheidsdienst staan, uit hun werkkring gestoten worden. En al onze gezagsdragers en overheidspersonen werken mee aan dit schandelijk besluit. De vijand is voornemens onze Joodse landgenoten van alles, wat zij bezitten, te beroven. Daartoe eist hij, dat het Joodse bezit geregistreerd wordt. De Kamers van Koophandel stellen zich beschikbaar, om bij deze registratie als intermediair op te treden. De vijand poogt zijn stempel op ons openbare leven te drukken en hij eist, dat de café's hun deuren voor onze Joodse landgenoten gesloten houden en zijn eis wordt ingewilligd. De vijand eist, dat wij drie kwartjes per maand betalen om de vijandelijke radiopropaganda te bekostigen en wij betalen. De vijand plundert onze schatkist en de banken en voor honderden millioenen worden er uit de belastingopbrengst gestolen. Als ontelbare landgenoten tengevolge van deze Duitse plunderingen in moeilijkheden komen en brodeloos worden, dan eist de vijand, dat deze mensen door een pompeuze bedelpartij aan een aalmoes worden geholpen. Meteen staan er allerlei Hollanders klaar, om de Winterhulp op de been te helpen. De vijand stelt zijn eisen en wij houden ons gereed om al zijn eisen in te willigen. Intussen vertellen wij elkander dat de Duitser nergens zoveel last van de bevolking ondervindt en nergens op zoveel tegenstand stuit als in het bezette Nederlandse gebied. Ja zeker, wij gedragen ons als een moedig, standvastig, zelfbewust en heldhaftig volk...’ Zulke artikelen vol vlijmend sarcasme waren nodig, al generaliseerden ze iets te veel. Er waren ook anderen dan de schrijver tekent. Er was ook een burgemeester, die zijn politie verbood om ‘Jodenbordjes’ op te hangen, er was ook een schilder, die vóór de 10de mei bezig was met het schilderen van een kazerne en die na de capitulatie zijn ladders niet wilde terughalen, want dan moest hij de Duitsers er om vragen en dat wilde hij niet, laat staan voor hen werken. Dat waren de andere typen, die in een artikel als dit niet genoemd worden, maar in zijn algemeenheid had Pieter 't Hoen toen - het was nog maar ruim een half jaar na de bezetting - gelijk. Het volk moest nog wakker gemaakt worden en nog leren onderscheiden. Ik sla de trom en dreun de dromers wakker, {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Wie droomt verraadt zijn vrouw, zijn kind, zijn makker... Zo drukte Jan Greshof het uit en dat wakkerdreunen van de dromers heeft de illegale pers gedaan, jaar in, jaar uit en met succes. De schrijvers, drukkers en verspreiders, zij zijn gevallen bij tientallen, maar steeds stonden er weer nieuwe gereed. Ook van hen geldt: En velen vielen om hen heen... Hun rijen sloten weer in één. En steeds opnieuw en onversaagd Werd aan des vijands macht geknaagd. Zo trokken z' op en vochten, Het leger der gezochten. Politieke actie. Dan was er de politieke actie. De zes grote partijen zochten en vonden elkaar. Het politieke convent werd geboren, bestaande uit 12 leden, uit elk van die partijen 2 en mannen als Colijn, Drees, Tilanus, Joekes, Telders en Deckers vonden elkaar voor een gezamenlijk getuigenis en de vorming van een nationaal blok onder leiding van een nationaal comité. Zij hielden vast aan een ‘volk in vrijheid en onafhankelijkheid en in trouw aan het Huis van Oranje’. Aanvankelijk scheen het alsof de heren van de Unie ook mee zouden doen, maar tenslotte gingen zij hun eigen weg, toen de Duitsers bezwaar maakten tegen het gebruik van de naam Oranje. De samenwerking bleef echter bestaan tussen de zes partijen, al werd de toestand steeds moeilijker, doordat een belangrijk deel der kopstukken werd gevangen genomen of geïnterneerd, de partijbladen werden verboden en evenzo het houden van samenkomsten. Wat dit laatste betreft waren de Duitsers echter ook weer te laat, want er waren reeds grote meetings gehouden, speciaal van Anti-Revolutionaire en Christelijk-Historische zijde en bij duizenden waren de aanhangers opgekomen in Amsterdam, Utrecht, Groningen, Leeuwarden en nog andere plaatsen, om een principieel geluid te horen. En behalve het woord, was daar het gebed en het gezang. Nooit zullen de duizenden, die aanwezig waren op het IJsclubterrein te Leeuwarden, vergeten, hoe er toen gezongen is: Zo ik niet had geloofd dat in dit leven Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou... {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Der kerken klage. En dan waren er de kerken, die aanvankelijk nog aarzelend soms, maar steeds principiëler en krachtiger opkwamen voor de rechten van het volk in Christus' naam. Kerken, die neen zeiden, toen de bezetter het charitatieve werk wou administreren. Kerken, waarin soms krasse preken werden gehouden, in 1940 al en daarna nog veel meer. De dominee, die Romeinen 13 in een stampvolle kerk voorlas, en er het commentaar aan toevoegde, dat gehoorzaamheid, niet alleen uit vrees voor straf, maar ook om des gewetens wille, alleen verschuldigd was aan de wettige overheid van Koningin Wilhelmina, was een van de velen, die in de preek stoutmoedig en consequent zeiden waar het op stond. Straks vonden de verschillende kerken elkaar, eerst de Protestantse en dan komt ook de samenwerking met de R.K. Kerk. Dan heeft het historisch gebeuren plaats, dat Ds. Gravemeyer, Monseigneur Van Loo en Dr. van Dijk samen zitten aan één tafel met Seyss-Inquart, Schmidt en Schrieke en al bereiken zij daar geen tastbaar resultaat, zij hebben daar de opdracht van hun Meester meegedeeld en die Meester was geen synode en geen aartsbisschop; het was de boodschap en de waarschuwing van Jezus Christus. Zie, en dat de kerken zo konden spreken, dat was mogelijk, omdat de kerkmensen er, trots alle weifeling en vrees, zo over dachten. Straks wordt het zelfs zo, dat, zoals een der kerkelijke leiders het zegt, de kerkeraden en predikanten de synodes en andere instanties gaan corrigeren, als de stem niet klaar genoeg spreekt en het afwijzen van de Duitse methodes in te voorzichtige termen is gesteld, zoals dat het geval was bij de adviezen inzake de Arbeidsdienst. Hoeveel rekwesten zijn door de kerken verzonden; zij hebben opgeroepen tot bededagen, zij hebben protesten en verklaringen laten voorlezen; al wisten de opstellers, dat hun gevangenschap wachtte, zij hebben zich aan geen bedreigingen gestoord, zij hebben spionnen in de kerkdiensten niet geacht, zij zijn in de meeste gevallen - enkele struikelingen daargelaten - getrouw geweest. En wat op straat en in vergadering niet kon, die zondag 31 augustus 1941, dat kon in de kerken wel: God bidden en danken omdat het Koninginnedag was. Ik zou nog veel meer kunnen noemen. Hoe hebben de kerken en vele individuele predikanten en R.K. geestelijken deelgenomen aan het onderduikerswerk. Zij deden, wat een der felste ijveraars voor {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} deze organisatie zondags op de preekstoel als 11de gebod aan de wet toevoegde: ‘Verbergt de verdrevenen en meldt de omzwervenden niet.’ Opmerkelijk groot is dan ook het aantal geestelijken en predikanten, dat als slachtoffer van de Duitse terreur is gevallen. En al is dit geen rechtstreeks verzet geweest, het charitatieve werk, dat zich vooral uitte door het verzorgen van de gezinnen van onderduikers en in de laatste maanden van de oorlog door verstrekking van voedsel en uitzending van kinderen, strekt die kerken tot een altoosdurende eer. Maar het allerbelangrijkste is en blijft, dat de knie niet voor de Baäl van de tijd is gebogen en dat het Woord van God is verkondigd, zonder aanpassing en verdraaiing en dat het de gemeenten is voorgehouden zondag op zondag: ‘Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben, ook niet de goden van het nationaal-socialisme.’ Maar nooit hadden die kerken zo kunnen spreken, als haar vertegenwoordigers niet geweten hadden, dat zij spraken namens die duizenden en dat hun taak gedragen werd door het gebed van diezelfde duizenden. De voedingsbodem van het verzet, ook van het geestelijk verzet, is geweest in het volk. Duitse domheid. Daarbij kwam, dat de Duitsers het verzet in de hand gewerkt hebben, zoveel zij konden. Men zegt, dat de duivel slim is, maar de Duitse was dan een uitzondering op de regel, want hij heeft niets nagelaten, om ons volk te ergeren. Göring moge dan Seyss-Inquart hebben geprezen, omdat hij zo meesterlijk beurtelings met de stroopkwast en de zweep kon omgaan, het ‘zich overal mee bemoeien’ en de arrogante wijze van optreden, alsof men in Nederland nog alles moest leren, ergerde de doorsnee Nederlander. (Zo sprak Seyss in een geheim rapport van economische lethargie, slechte lichamelijke conditie, onzindelijkheid, sleur, kleinburgerlijkheid, ernstige biologische en morele defecten.) Ook de opscheping met allerlei Duitse organisaties en programma's, het opdringen van een cultuur, die de onze niet was, maar bovenal het begunstigen van de N.S.B., die algemeen van landverraad werd verdacht, zoals {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Seyss zelf in datzelfde rapport moest toegeven, versterkten de anti-Duitse stemming. Het steun verlenen aan de N.S.B. en vooral het optreden van de W.A., door de bezetters zo al niet aangemoedigd dan toch gedekt, moest werken als een rode lap op een stier, want deze arrogantie-in-rijlaarzen maakte zelfs renteniers met een puntbaardje wild. Het benoemen en naar voren schuiven van de mannen van dit slag, die werden gesteund door de elementen die alles wilden geloven als zij er maar aan verdienden, zodat zelfs Mussert schrok van zijn rapaille van laarzenstampers en treiteraars, oplichters en recidivisten, was een bron van ergernis en soms van hoongelach, b.v. wanneer de nieuwbakken burgemeesters hun decreten uitvaardigden. Zij wisten te veel van de antecedenten van een ‘heer’ als de Utrechtse burgervader Van Ravenswaay, die ‘tijdens zijn bewind van Zaandam het zeer druk had met attenties aan een zeker soort vrouwelijke leden van zijn gemeente en deswege moest worden weggepromoveerd’. Er werd de spot gedreven met de burgemeesterscursussen, waarop de nieuwe autoriteiten werden klaar gestoomd, burgemeesters van het soort als Thomas te Heusden, voor wiens wekelijkse mededelingen in het plaatselijk blad de grootst mogelijke belangstelling bestond, omdat men zich een abonnement op een blad als ‘De Lach’ wel kon besparen. De brave leden van de Beweging konden een formulier invullen met wensen en kwaliteiten en dit werd met een foto dan verder gezonden, om de man een hem passende bestemming te bezorgen. Na de oorlog vond schrijver dezes in een archief van de Volksdienst een hele serie van deze persoonsbeschrijvingen met foto, die het uitgeven meer dan waard waren. Een der inzenders, een man met het uiterlijk van een landloper - hij was trouwens zoals bij informatie bleek ook niet veel meer - had in een taaltje van de 3e klas lagere school zijn leven beschreven en verder zijn wensen kenbaar gemaakt. Wat wilt gij worden: Wethouder. Wat is uw liefste werk: Denken. Maar met dit slag van mensen scheepten de Duitsers ons toch maar op, straks met landwachters, die niet eens lezen of schrijven konden (wat wel eens gemakkelijk was), en dat terwijl zij zelf overtuigd waren, blijkens hun rapporten, dat Mussert nog niet eens de kwaliteiten had van een gemiddelde Gauleiter, terwijl zijn bijzondere vriend Schmidt hem ezel en kameel noemde. {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} De beschermende gordel. In het begin van de bezetting hadden sommige jongeren een bespreking met Dr. Colijn en zij overwogen met hem de mogelijkheid van actief verzet. Maar ze kwamen met hem tot de conclusie, dat de grote moeilijkheid lag in het feit, dat wij wonen in een open, dicht bevolkt land. Een gebied als de Ardennen zou misschien een verzetshaard kunnen zijn, maar de Veluwe is daartoe zelfs niet geschikt. Later is het een ontdekking geweest, dat het volk een betere dekking biedt dan een wildernis. Dat heeft men eerst geleidelijk verstaan. Maar dan is het ook niet zo, dat verzet en volk gescheiden waren, dat het volk alleen maar toezag. Brede groepen deden mee, zonder afspraak, instinctief. Een Utrechts student reisde met een juffrouw een tijdlang elke dag met een kinderwagen, waarin een baby, via het Amstelstation naar elders. Zo werden Joodse kinderen in veiligheid gebracht. Maar zo'n kinderwagen moet afzonderlijk als bagage behandeld en gewogen worden. Na een paar keer viel het op, dat de man, die dit deed, het gewicht al precies wist en met grote vlotheid voor de zaak zorgde. Hij zei niets, hij deed alleen maar wat en in een minimum van tijd waren de beide mensen geholpen met ‘hun kind’. In een bloemenkiosk vlak bij het station stond een man, die fout was, en dus geen getreuzel. De beambte vroeg niet, hij begreep. Die spontane hulp, waarbij het volk tussen de Duitsers en de illegale werkers ging staan, zonder te praten en te vragen, kwam heel vaak voor. Nog een voorbeeld. Een bakker in Friesland had een ‘nieuwe knecht’ gekregen met een uiterlijk, dat voor een bakkersknecht wat opvallend was. Hij moest per fiets een bestelling bezorgen bij een boer ver in de polder en zijn baas zag geen kans, om hem het pad precies aan te duiden. Hij moest maar eens vragen. Hij kwam na een poos boos en ontmoedigd terug. De boer was niet te vinden. De een stuurt je naar links en als je dan een eind gefietst hebt, dat wordt je door een ander weer in een heel andere richting gestuurd. De oplossing was eenvoudig. De vreemde knecht was voor een spion aangezien en men wist, dat de boer onderduikers had en daarom was de vreemdeling opzettelijk misleid. Soms scheen het, alsof de illegaliteit niets had te verbergen en er waren dorpen waar vrijwel openlijk over alle mogelijke dingen werd gesproken. Als trouwens 10% van de bevolking uit on- {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} derduikers bestond - en dat was geen zeldzaamheid -, dan is dat alleen mogelijk, wanneer er medeplichtigheid is bij allen, op zijn allerminst in de vorm van medeweten. Natuurlijk lagen deze dingen niet overal gelijk en met name is hier een tegenstelling tussen stad en platteland. Terwijl op het platteland ook zonder straatnamen en naambordjes iedereen iedereen kent, zijn in de stad namen en bordjes en nummers bijna een bureaucratische vorm van anonimiteit. Daar was het geheimzinniger en moesten contacten vaak met meer omzichtigheid worden gelegd. Maar binnen die stadsbevolking waren toch ook hechte en betrouwbare verbanden, waar de enkeling steun kon vinden, waarop hij terug kon vallen: kerkelijke gemeenschap, werkkring, bestuur, club, kiesvereniging, vakvereniging, nog bestaande of al opgeheven, waar hij zijn kennissen en vertrouwden had opgedaan. De man bij het bagageloket was een voorbeeld uit de vele, vele gevallen. De verhalen van medewerking waarin de hospita, de portier, de ambtenaar van de burgerlijke stand of van de distributie en niet te vergeten de huisarts telkens terugkeren, zijn legio. Gradatie. Op het platteland verschilden de verhoudingen van streek tot streek sterk. Een vrijwel algemene actieve medeplichtigheid was er b.v. in de Wieringermeer, waar bijna de gehele bevolking een verzetsgemeenschap vormde. In streken met een Rooms-Katholieke bevolking was het sterke vertrouwen van de mensen in de geestelijkheid de brug, waarlangs de illegaliteit haar verbindingen legde. Ook in andere gebieden werden de verhoudingen dikwijls in sterke mate kerkelijk bepaald. Wanneer eenmaal binnen de grenzen van een bepaalde kerkelijke groep een verzetskern was ontstaan, dan breidde deze zich vaak lange tijd vrijwel uitsluitend binnen de grenzen van die groep uit, omdat men elkaar zo goed kende en dus vertrouwde. Zo kreeg het èn voor de Duitsers èn voor sommige buitenstaanders de schijn, dat het verzet in een deel van Groningen uitsluitend een zaak van Gereformeerden was. Zo was de officiële onderduikersorganisatie, de L.O., in Friesland aanvankelijk specifiek Gereformeerd, omdat de meeste leiders elkaar kenden van de ‘anti-revolutionaire clandestiene praatavondjes’, zodat een van de eerste vragen van de Duitsers in het Noorden aan een gearresteerde vaak was, of hij lid van de ‘Colijnkirche’ was, en dat lidmaatschap was geen aanbeveling. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} In Brabant en Limburg waren het mannen als pater Bleys en broeder Ambrosius en had men zijn verbindingen tot de bisschoppen toe. In streken, waar de Gereformeerde Gemeenten - niet te verwarren met de Gereformeerde Kerken - grote invloed hadden en ook in enkele andere gebieden, waar een bepaalde lijdelijke richting het kerkelijk leven beheerste, werd een zekere afkeer jegens het verzet gekweekt en lijdelijkheid en onderwerping gekweekt met een misplaatst beroep op Jeremia of Daniël. Terwijl aan de ene kant de Hervormde Kerk, de R.K. Kerk, de Gereformeerde Kerken en andere kerkformaties de gelegenheid gaven, om de verzetshouding op te wekken en te versterken - niet alleen door de houding van die kerken, maar ook omdat de leden van elke groep elkaar kenden -, zo waren dit links de vakbeweging, politieke organisaties en andere verenigingen, al of niet ontbonden. Want was dit laatste het geval, dan bleven ze ondergronds toch bestaan. Het verzet was dus overal en deze algemene spreiding is een bewijs, dat het een volkszaak was. Toch was er een grens. De een zat in de illegaliteit en de ander niet. Maar die grens was een dunne lijn. En telkens gingen er mensen over, de een vroeger, de ander later. Dat later kon een gevolg zijn van aanvankelijke vrees of van berekening. De illegaliteit heeft wel eens onderscheid willen maken tussen illegalen vóór en ná Stalingrad. In zijn algemeenheid is dit onjuist. Er zijn mensen toegetreden, die het twee jaar eerder ook hadden gedaan, als zij toen de weg hadden gezien. Er was bovendien ook een ontwikkeling in het verzet. Aanvankelijk lag een dergelijke houding tal van Nederlanders niet, altijd gewend als zij waren aan ‘een stil en gerust leven’, aan de prediking: alle dingen eerlijk en met orde. Er is in dit opzicht ook groei geweest, en een burgemeester, die in de twee laatste jaren honderden valse persoonsbewijzen en duizenden ‘ongedekte’ distributiekaarten verstrekte, vertelde, dat hij, toen hij in 1942 zijn eerste valse opgave had verzonden, een slapeloze nacht had gehad en dat niet uit vrees voor mogelijke gevolgen, maar omdat hij er geen vrede mee had iets opzettelijk te vervalsen. Dit was geen Stalingradfiguur, omdat hij eerst eind 1942 illegaal werd en alleen in 1943 en 1944 elke aanvraag honoreerde en tenslotte zelfs moest verdwijnen, terwijl zijn huis werd verbrand. Bladen als ‘Vrij Nederland’ en ‘Trouw’ keurden aanvankelijk sabotage af en de kerken deden feitelijk hetzelfde. Een inbraak, een geweldpleging, een brandstichting, een liquidatie vooral, lag {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} ons volk nog niet en het moest 1943 worden voor die felheid ontstond, dat wij over dat wat ik zou willen noemen ‘gevoel voor fatsoen’ heen waren. In de harde strijd was het noodzakelijk tot diefstal over te gaan, om de duizenden verjaagden en verstotenen te voeden, was het plicht, om sommige verraders op te ruimen, al moest dit noodzaak zijn en geen persoonlijke wraakneming. Vandaar dat b.v. in het Noorden van ons land een veemgericht werd opgericht met erkende rechters, mannen van naam, die eerst hun fiat moesten geven, voor het vonnis werd voltrokken. En deze heren deden dit conscientieus. Zouden zij echter hiertoe in 1940 al bereid zijn geweest? De groei en de omvang van het verzet, het inzicht ook in het karakter van de strijd, heeft na 1942 velen de weg doen vinden en dit is dus heus niet bij de meesten het gevolg geweest van Stalingrad en El Alamein, waar de oorlogskansen keerden. De Meistaking. Van veel meer invloed dan de gewijzigde oorlogskansen op de gesteldheid van ons volk is geweest de Meistaking. Tot die tijd was de houding van velen wel afwijzend, maar passief. Elke maatregel werd met wantrouwen ontvangen en vele nieuwe ‘vindingen’ als Winterhulp, Volksdienst, Landstand, Frontzorg en wat niet al, werden eenvoudig genegeerd. Collectanten voor Winterhulp mochten binnenkomen om een kopje koffie, ‘maar wij geven maar niet’. Als de rustige tuinder op een dorpje in het Noorden hoort van de terreur in Amsterdam in februari 1941, dan schudt hij zijn hoofd en zegt: ‘Het is erg, heel erg, dat het zo moet’, maar dan klopt hij zijn pijp uit, zegt dat de aardappels wel een buitje kunnen gebruiken en dat het nu tijd is, om naar bed te gaan. In vele streken was de verwoesting zeer gering, Rotterdam lag ver weg, de meeste soldaten waren gezond en wel teruggekomen, van die Duitsers en N.S.B.-ers trok je je zo weinig mogelijk aan en uit de krant haalde je alleen het distributienieuws en de rest hoorde je wel voor radio-Oranje. Maar toen kwam, nadat eerst al de beroepsofficieren op verraderlijke wijze waren gevangengenomen (wat zelfs een man als Christiansen in zijn hart verfoeide, maar ‘Befehl ist Befehl’ en daarvoor wijkt de eer), plotseling het bericht, dat alle militairen moesten opkomen, opnieuw in krijgsgevangenschap zouden gaan en afgevoerd zouden worden naar Duitsland. Achteraf is gebleken, dat {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} het de bedoeling was 100.000 arbeiders te krijgen en dat de machthebbers in Berlijn de bezwaren - meestal niet morele - van Seyss en andere Duitse autoriteiten eenvoudig aan kant schoven. Het argument voor de tribune was, dat vele leden van het voormalige Nederlandse leger ondankbaar geweest waren en de grootmoedigheid van de Führer hadden beantwoord met daden van verzet, opgestookt door ophitsers in en buiten het land. Dit was geen druppel, die de emmer deed overlopen, maar een steen, met geweld in het water geworpen, schrijft Prof. Bouman, die een zeer uitvoerige studie aan de opstand van 1943 heeft gewijd. De 29ste april 1943 verscheen de proclamatie van Christiansen in duidelijke en scherpe taal en het Nederlandse volk reageerde spontaan. De illegaliteit was nog niet voldoende ontwikkeld, geheime groepsvorming vergde tijd, van gewapend verzet kon geen sprake zijn. Voor massale sabotage was het juiste moment nog niet gekomen. Zo kon het spontaan reageren van ons volk slechts één vorm aannemen: het neerleggen van het werk, in alle nuances van een kortstondige protestactie tot verbitterde pogingen de stakingen het karakter van een volksopstand te geven. Dezelfde dag, dat het bevel werd gepubliceerd, stroomden de fabrieken van Stork te Hengelo al leeg en nog voor de middag ten einde was had het personeel van de meeste bedrijven in Twente het werk neergelegd. In de mijnen in Limburg, in de Brabantse industriestreken, langs de grote rivieren, in de Zaanstreek, in de veenkoloniën, op het platteland en de steden van Friesland en Groningen, in het Westland en de Veluwezoom, overal werd het werk neergelegd. De zuivelfabrieken stonden stil, sloten waren witgekleurd door de melk, door de bevolking uitgegoten, wanneer niet ingelichte of onwillige vervoerders melk wilden afleveren, banden van autobussen werden doorgesneden. ‘Heel het raderwerk lag stil.’ Hard sloegen de Duitsers toe. Het politiestandrecht werd afgekondigd, eerst voor vier provincies, later voor het hele land. De auto's van de Grüne Polizei raasden door het land. Duizenden werden gearresteerd. Er werd links en rechts geschoten op iedere samenscholing, waaronder zelfs verstaan werden enkele oude mannetjes, die in Dokkum bij een brug zaten. Tientallen stakers werden na een schijnprocedure neergeschoten en overal werd van deze terechtstellingen mededeling gedaan om de schrik er in te krijgen. De stakingen verliepen, maar de Duitsers waren verbaasd over {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} deze reactie, die volgens de rapporten van de provinciale Beauftragten nimmer was verwacht. Seyss was op reis en men kon hem zelfs niet opbellen en Rauter zette alles op alles, om de opstand de kop in te drukken. Dat 70 - 80% van de arbeiders - volgens hun eigen opgave - zich had verzet, was de Duitsers een openbaring. Deze beweging vormde echter een keerpunt in het verzet. Men had van nabij kennis gemaakt met de methoden van de beulen, men had de ‘Grünen’ in het aangezicht gezien. Zij waren niet meer vijanden, maar bloedhonden. De aanhangers van Mussert waren geen belachelijke proleten, maar handlangers en huurlingen van de grootmoordenaar. Terecht schreef een burgemeester: ‘Het is goed geweest, dat wij met de daad hebben getoond, dat wij niet bereid waren om ons straffeloos te laten sarren tot in het oneindige. Met vrij grote zekerheid kan gezegd worden, dat na dit gebeuren de bewaking van Nederland aan de vijand grotere inspanning heeft gekost, waardoor meer personeel aan ons land werd gebonden. De onmacht van de Duitsers om de leiders van de staking uit te schakelen, was mede oorzaak dat vele Nederlanders zijn gaan twijfelen aan de almacht van de Duitsers, terwijl het geloof in eigen kracht en in mogelijkheden werd herwonnen. De Meistaking in 1943 hebben wij in het totaalgebeuren niet kunnen missen.’ De offers waren niet tevergeefs en al was eerst de teleurstelling groot, de gevolgen waren tenslotte geweldig. Het verzet werd meer dan ooit volkszaak, het werd systematisch en consequent. De schellen waren velen van de ogen gevallen en men ging steun verlenen aan hen, die waren voorgegaan. ‘Na de staking ging het plaatsen van onderduikers tienmaal beter dan voorheen’, wordt in het gedenkboek van de L.O. getuigd. De algemene spoorwegstaking van september 1944 is zonder deze beweging b.v. niet denkbaar. Ambtenaren en politie, die vroeger weifelden, stonden nu dikwijls met heel hun werkkracht ten dienste van de ondergrondse acties. Niets heeft verzet en volk zo dicht bij elkander gebracht als het gebeurde van de laatste twee dagen van april en de eerste twee van mei. De organisaties. Het is onmogelijk, in het bestek van dit werk al de verzetsorgani- {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} saties en alle publicaties tijdens de oorlog te bespreken. Daarvoor zijn de goed gedocumenteerde en objectieve gedenkboeken, zowel van het kerkelijk als van het ‘seculaire’ verzet. De grenzen tussen die twee zijn bovendien niet scherp te trekken en in een kerkelijk werk vonden wij b.v. een uitvoerige beschrijving van de arbeid van organen als ‘Trouw’ en organisaties als de L.O. Maar al is het slechts als in het voorbijgaan, we willen toch enkele noemen en dan denk ik in de eerste plaats aan de organisatie, die voor de duizenden onderduikers heeft gezorgd. Het begon klein: een dominee, die gevlucht is en werk zoekt, een moeder, die bezorgd is voor de toekomst van de jeugd van Nederland, die opgeroepen wordt voor de Arbeidsdienst. De laatste, Mevrouw Rietberg-Kuipers, terecht de moeder van de L.O. genoemd, is gevallen als een heldin. Er worden contacten gelegd, er ontstaan beursvergaderingen, waarop onderduikers worden uitgewisseld, er groeit een geweldige organisatie, die plaatselijke groepen in zich opneemt, die provinciale afdelingen vormt, waarin predikanten en priesters, boeren en kooplui, onderwijskrachten en ambachtslieden samenwerken, allen bezield met dit ene: Houdt de Duitsers onze jongens, onze Joden, onze arbeiders, onze soldaten uit de klauwen. Men werkt met falsificaties, men zorgt voor distributiebescheiden, men helpt aan duikadressen, men geeft voorlichting, men doet eenvoudig, wat er maar gedaan kan worden. En misschien is deze arbeid wel geworden de volkszaak bij uitnemendheid, waarbij de grens tussen volk en verzet haast niet meer te onderkennen was. Uit de L.O. groeide de L.K.P., de befaamde en soms te romantisch verheerlijkte knokploegen, die zorgden voor de kraken, de bevrijding van gevangenen, straks voor sabotage, het in brand steken of verduisteren van bevolkingsregisters, het verhinderen of tegenwerken van vorderingen van mensen, vee en materialen. Ik zeg: te romantisch verheerlijkt. Want deze mannen waren geen avontuurlijke Indianen, maar er waren vele huisvaders bij, die hun gezin liefhadden en die ook de vrees wel kenden. Er waren jonge mannen bij, die het leven lief hadden en dat toch in de waagschaal stelden, omdat zij dat moesten doen. Voor hen was een gevangeniskraak geen lokkend avontuur, maar een onderneming die zorgvuldig vooraf werd beraamd; voor het welslagen daarvan werd God ernstig aangeroepen. Het waren heel gewone Nederlanders, die in het leven voor de oorlog niet opvielen en die niets {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} liever hadden gedaan dan dat rustige leven voort te zetten in gezin en bedrijf. Zo treffend zegt het Gedenkboek van de L.O. en de L.K.P. het van de eerste leiders van de knokploegen: ‘Wanneer de oorlog begint, heeft de boer, die op een oude boerderij begonnen was, twee flinke bedrijven, welke hij door deze tijden hoopt heen te loodsen. De bakker heeft een eigen zaak en droomt van een hotel. De klerk begon als kappersjongen en de ambtenaar was een slachtoffer van de werkloosheid geweest. Met werken en studeren werden zij wat zij zijn en zij kunnen nog verder. Elk heeft zijn dromen en verlangens, voor wanneer dit voorbij is. De vertegenwoordiger zwerft ver van zijn vrouw en kinderen. Hij hoopt tot hen terug te keren en goed te maken, al wat zij lijden aan voortdurende zorg en angst om zijn lot. Vrouw en kinderen hebben zij allen. Alleen de tuinder heeft geen kind. Dat is zijn gemis en verdriet. Zo gaat het leven door dit donkere dal. Er zijn tallozen zoals zij. Deze zes mannen zijn symbool. En zijn ook werkelijkheid. Zij waren leden van de Top van de L.K.P. De boer: Johannes Post (schuilnaam Van der Zwaag) † 16 Juli 1944. De bakker: Hilbert van Dijk (schuilnaam Arie) † 16 Juli 1944. De klerk: Izaäk van der Horst (schuilnaam Jacques, Louis) † 4 Sept. 1944. De tuinder: Leendert M. Valstar (schuilnaam Bertus) † 4 Sept. 1944. De vertegenwoordiger: Theodorus Dobbe (schuilnaam Oom Jan) † 5 Sept. 1944. De ambtenaar: Johannes van Bijnen (schuilnaam Arnold) † 30 Nov. 1944.’ Zo ging het in de L.O., zo ging het in de L.K.P. Honderden werkers, meer dan 1600, die hun leven lieten voor het peleton of in het concentratiekamp, maar de vraag na elke arrestatie was steeds heel eenvoudig en steeds dezelfde: Wie zal het overnemen? En er waren altijd die als eenmaal de oudtestamentische profeet zeiden: ‘Zend mij!’ Daar was het N.S.F., het Nationaal Steunfonds, dat miljoenen heeft verzameld op allerlei wijze, tot de heffing van belastingen {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} toe, om de gezinnen van onderduikers, van Joden, van spoorwegpersoneel, van gevangenen en zeevarenden te steunen. Het Nationaal Comité was er met een ambtenaren-, een landbouw- en een industriegroep en stelde zich ten doel alle maatregelen van de bezetter op economisch en administratief gebied tegen te werken. De Ordedienst was er vrij spoedig na de bezetting, die zich aanvankelijk ten doel stelde, om de orde te handhaven in een mogelijk interim tijdens de bevrijding, maar steeds meer de kant van het verzet tijdens de bezetting opging en straks met de linkse Raad van Verzet en de L.K.P. de Binnenlandse Strijdkrachten zou vormen onder bevel van Prins Bernhard. Het schoolverzet was er. Toen de vijand ons onderwijs wilde aantasten en vooral het bijzonder onderwijs door beknotting van zijn vrijheid werd bedreigd, hebben vele schoolbesturen contact met elkaar gezocht om één standpunt in te nemen en alles te weigeren, wat in strijd was met de door de Grondwet gewaarborgde vrijheid. Ook hier was in sommige streken vrees en aarzeling, aanvankelijk ook bij de organisaties, maar honderden schoolbesturen hebben voet bij stuk gehouden en meer dan 80% in de drie noordelijke provincies hebben de Secretaris-Generaal bericht, dat zij nooit de benoemingsvrijheid zouden loslaten. Dan maar zonder subsidie. En toen men in Nijmegen en Arnhem verraderlijke onderwijzers had, schroomden de besturen daar niet, hen te ontslaan, al kostte hun dat ook de vrijheid. De andere onderwijzers weigerden samen te werken met deze ongure elementen, toen de school door de autoriteiten werd heropend, en praktisch alle ouders verklaarden zich solidair met de besturen. We zouden verder kunnen wijzen op het artsenverzet, het optreden van een deel van de hoogleraren, de fiere houding van vele kunstenaars, die het lokaas van de Kultuurkamer versmaadden, de clandestiene jeugdverenigingen, de geheime inlichtingendienst, de C.I.D. met haar ingenieuze net van telefoonverbindingen, maar het zou ons gaan als de schrijver van Hebreeën 11, als de geloofshelden voor zijn geest passeren en hij ze alleen nog maar kan opnoemen en aanduiden, daar er anders geen einde zou komen aan zijn verhaal. Gewone mensen. En nog eens, het waren heel gewone mensen, geen bijzondere helden en heldinnen. Ds. Slomp zegt van zijn L.O.-ers, en dat geldt van allen: {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Het waren geen zware jongens, het waren geen doodsverachters, nee, ze waren soms erg bang. Het waren geen mensen, die het leven moe waren, doch vaak jonge vaders en moeders met een ontluikend huwelijksleven, Het waren jonge kerels, die midden in het leven stonden.’ En dan komt hij tot de conclusie, dat zij niet gedreven werden door de haat tegen de Duitsers, maar door de liefde tot hun volk. Zij werden voortgedreven op de weg van het verzet. Voor eigen behoud, voor het kind van de naaste, voor de jeugd en de toekomst van Nederland vervulden zij hun roeping, gedreven door het grote gebod: Gij zult uw naaste liefhebben. En velen, zeer velen konden dat doen, omdat zij ook dat andere gebod kenden: Gij zult God liefhebben - en hun geloof gaf hun de kracht om stand te houden. Wat niet wegneemt, dat ook de velen, die uit louter humanistische beweegredenen de strijd streden, dit deden met volkomen overgave en met een idealisme, vrij van eigenbaat. Gewone mensen, mensen van allerlei slag en rang. Professor en arbeider, freule en dienstmeisje, dokter en havenwerker, kolonel en soldaat, fabrikant en ambachtsman, koopman en ambtenaar, zij vormden het grote leger en elk had zijn werk. Koeriersters, die op massieve banden de laatste maanden van de oorlog in de vreselijke koude nog geregeld van Holland naar het Oosten fietsen, een boer, die in zijn schuur vier Engelse instructeurs verborgen houdt, een kind, dat briefjes in haar schoen overbrengt, een weduwe, die een zendstation in haar huis laat opstellen of een piloot verzorgt, zij allen maakten deel uit van dat grote leger. En zij kwamen voort uit en behoorden tot het Nederlandse volk. En nu weet ik wel, dat er vele profiteurs waren, verklikkers, verraders, zwarthandelaars, bunkerbouwers en soldatenmeiden, maar men rekent de zwammen toch niet bij de boom, waarop zij woekeren? Duizenden van dit leger van gezochten zijn nimmer teruggekeerd. Namen als die van Vught, Amersfoort, Dachau, Mauthausen, Bergen-Belsen, Auschwitz, Oraniënburg, zij zullen nog generaties lang associaties opwekken aan terreur en moord, maar de dood van deze veelal jonge mensen is niet voor niets geweest. Uit de vroeg afgevallen bloem rijpt de schoonste vrucht, heeft Raden Adjeng Kartini eens gezegd en dit geld ook van deze levens, al blijft dan ook nu bij velen een gevoel van teleurstelling, omdat de spanning tussen ideaal in de oorlogstijd en de werkelijkheid daarna niet is weggenomen. {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Wanneer later, b.v. in 2045, een geschiedenisboek zal worden geschreven, dan zullen de auteurs niet meer in staat zijn een tegenstelling te construeren tussen ‘volk’ en ‘verzet’. Dan zullen zij kort en goed handelen over het dappere en principiële verzet van het Nederlandse volk. Misschien zal de illegaliteit nog afzonderlijk worden vermeld, maar dan zal zij worden omschreven als de voorhoede van een volk, dat niet gebroken werd. En die eer is niet gering. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} 6. Van Rijsoord tot Wageningen Nederlanders zetten de strijd voort. De 14de mei 1940 betekende het einde van ons aandeel aan de grote worsteling, voorzover het betrof het vasteland van Europa. Die laatste toevoeging wordt wel eens vergeten, maar het is toch een noodzakelijke aanvulling. Want duizenden van ons volk hebben hun aandeel geleverd in de worsteling van de volgende jaren en hebben bijgedragen tot de uiteindelijke overwinning. En dan bedoel ik niet met deze duizenden strijders de mannen van het verzet, over wie in het vorig hoofdstuk is gesproken, maar degenen die ingedeeld waren bij de Koninklijke Marine en die tijdig waren uitgeweken naar Engeland. Dan denk ik ook aan de mannen van onze koopvaarders, die niet in handen van de vijand waren gevallen en die 5 jaar lang, van de hunnen gescheiden, hebben gevaren en nog eens gevaren op alle zeeën van de wereld. De helden ter zee, zo mogen we ze gerust noemen en onder hen zijn er zeer velen geweest, die ook het hoogste offer hebben gebracht. Een drijvende mijn, een torpedo van een loerende duikboot, een aanval van een bommenwerper, het waren de grote gevaren, die deze mannen ter zee elk uur bedreigden. Hoe groot die gevaren waren, blijkt wel uit de verlieslijsten. Van de 1203 grote en kleine zeeschepen, metende totaal bijna 3 miljoen ton, viel ongeveer 2½ miljoen ton niet in vijandelijke handen. Vijf jaar later was meer dan de helft van deze ontkomen vloot ondergegaan bij de volvoering van de zware taak van de moedige bemanningen. Maar niettegenstaande alle verliezen en gevaren, zij deden hun plicht, hetzij ze op de koopvaardijschepen, hetzij ze op een konvooierend oorlogsschip voeren, en zij hebben meegewerkt, hard meegewerkt aan de allereerste voorwaarde voor de strijd: de bevoorrading. En dan vergeten wij ook niet de kleine groepen militairen, die aan de overgave waren ontsnapt, aangevuld met Engelandvaarders en Nederlanders uit den vreemde, die later werden ingedeeld bij de Irenebrigade of anderszins daadwerkelijk hebben meegeholpen aan de bevrijding van Europa en van ons eigen land, aan de Nederlandse mannen van de geallieerde luchtmacht. Het bleef ook na de 14de mei 1940: Mannen te land, ter zee en in de lucht! {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} De Regering in Londen. En bovenal moet niet vergeten worden, dat onze wettige regering intact gebleven was, dat H.M. de Koningin bleef regeren, ook al zetelde zij dan in den vreemde. En eveneens waren daar onze ministers. Het ligt buiten het bestek van dit werk, om de geschiedenis van die Londense periode te bespreken. Er is veel waardering geweest naast veel kritiek, wanneer de maatregelen van de bewindslieden in Londen werden behandeld. Er zijn nodige en misschien onnodige wisselingen geweest, men moest vaak roeien met de riemen, die men toevalligerwijze in Londen aantrof, maar één ding staat vast en dat is het voornaamste geweest: deze Regering heeft onwrikbaar vastgehouden aan het geloof in de uiteindelijke overwinning met uitzondering van de tragische figuur van Jhr. de Geer, die na de overwinningsrede van Hitler in de Rijksdag, 19 juli 1940, wilde onderhandelen met de vijand. Hij werd echter genoodzaakt ontslag te vragen en wist op slinkse wijze naar Nederland te komen. De leiding kwam aan Prof. Gerbrandy, die tot na de bevrijding minister-president is gebleven en hij verklaarde: ‘Wij zullen de vrijheid niet vragen aan de vijand; wij zullen haar, steunend op God, ons recht en onze bondgenoten, heroveren voor ons en onze kinderen. Dan zal er vrede zijn.’ En voor die mentaliteit, die onbuigzaamheid, die geheel paste in het kader van Churchill, kan ons volk de Koningin en haar raadslieden nooit dankbaar genoeg zijn. Want die geest had de grootste betekenis voor onze mannen, die nog streden, en niet minder voor ons volk, dat leefde onder de druk van de bezetting. De lange weg. De vrijheid moet heroverd worden. Dat was het parool van de minister-president, maar op die herovering leek het in augustus 1940, toen hij optrad, nog niet veel. Wie op die vrijheid hoopte, werd nog zwaar beproefd en het leek soms of Hitler toch gelijk had met zijn bewering, dat de beslissing al gevallen was en dat hij de definitieve overwinning had behaald. Veertien dagen na de Nederlandse capitulatie legde Koning Leopold de wapens neer. Hij werd krijgsgevangene en zijn verder lot is tragisch geweest, zowel tijdens zijn gevangenschap als daarna. Het Engelse leger, bij Duinkerken ingesloten, wist te ontsnap- {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} pen, dank zij het krachtig optreden van de vloot, gesteund door schepen van allerlei grootte, tot zeil- en roeiboten toe. In feite was dit de eerste Duitse nederlaag, want de 225.000 man, die Engeland daar in Duinkerken had, waren op dat ogenblik zijn enige strijdmacht te land. Was die verloren gegaan, dan had een aanval op het eilandenrijk zeer waarschijnlijk wèl kunnen worden doorgezet. De militaire en politieke leiders in Frankrijk raakten - anders dan in 1914 - het hoofd volkomen kwijt. Een grote slag in het begin van juni 1940 werd een volkomen nederlaag. Snel rukten de Duitsers op, de Kanaalkust werd bezet, Parijs viel de 13de juni en toen was het de vraag: zal Frankrijk capituleren of de strijd desnoods doorzetten buiten Europa. Italië had als in de eerste wereldoorlog aanvankelijk een afwachtende houding aangenomen, maar het wilde in de buit delen en de 19de juni verklaarde Mussolini de oorlog aan Frankrijk en Engeland beide. Pétain en Laval kregen in Frankrijk de leiding en in dezelfde wagon, in hetzelfde bos als in 1918 werd de wapenstilstand getekend, die Frankrijk verder machteloos maakte. Engeland stond alleen! Toen deed de Führer het reeds genoemde laatste beroep op Engeland. ‘Ik meen, dat ik dat kan doen, omdat ik immers niet als overwonnene iets vraag, maar als overwinnaar een beroep doe op het gezond verstand. Ik zie geen reden, die tot voortzetting van de strijd zou kunnen dwingen. Ik betreur de slachtoffers, die hij zal eisen. Ik weet, dat miljoenen Duitse mannen en jongelingen in vuur geraken bij de gedachte, eindelijk de strijd te kunnen aanbinden met de vijand, die ons zonder enige grond voor de tweede maal de oorlog verklaarde. Ik ben er mij van bewust, dat de voortzetting van deze strijd zal eindigen met de algehele vernietiging van een der beide strijdenden. De Heer Churchill kan geloven, dat dit Duitsland is. Ik weet, dat het Engeland zal zijn.’ Maar het antwoord was ondubbelzinnig: Neen! De slag om Engeland. In de eerste maanden van de bezetting hebben we getuige kunnen zijn van dat in vuur geraken bij de gedachte, om met de ‘hoofdschuldige’ af te rekenen, wanneer Duitse troepen zingend de straten {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} doortrokken: Wir fahren gegen Engeland. Maar reeds na enkele maanden verstomde dit lied en werd het alleen spottend gezongen door kwajongens, die met de troep meeliepen, tot grote ergernis van de commanderende officieren. Göring zond de 8ste augustus zijn eerste grote vliegtuigeskaders, die in de volgende weken door tientallen andere werden gevolgd en die ontzettende verwoestingen aanrichtten. Alleen in Londen waren meer dan 30.000 slachtoffers en Coventry werd vrijwel met de grond gelijk gemaakt. En dan noemen we nog niet eens de tientallen haven- en industriesteden in Midden- en Zuid-Engeland. Maar het doel, het Engelse moreel te breken, werd niet bereikt. De trotse luchtmacht van Duitsland leed bovendien zulke ernstige verliezen - in drie maanden tijds 2375 vliegtuigen, meest zware bommenwerpers -, dat de poging moest worden opgegeven. ‘In de tweede wereldoorlog is deze Battle of Britain geworden, wat de Marneslag in de eerste wereldoorlog was. Wat buiten Engeland niemand durfde geloven, dat de poging tot het verkrijgen van de overmacht in de lucht zou worden afgeslagen, zodat de invasie moest worden afgelast, geschiedde. Op 31 oktober stond vast, dat Hitler Engeland niet kon overweldigen, althans niet in de naaste toekomst. De grote troepenconcentraties, voor de invasie samengebracht, werden geleidelijk ontbonden.’ Het gezang verstomde. The Battle of the Atlantic. Maar er was nog een ander middel om Engeland op de knieën te krijgen. Wanneer Duitsland de toevoer naar Groot-Brittannië wist af te snijden, zou het machteloos zijn. En daarom is al direct in 1939 de strijd om de heerschappij over de Atlantische Oceaan begonnen, meestal op dezelfde wijze als in de eerste wereldoorlog, n.l. door de onbeperkte duikbotenoorlog. Honderden koopvaarders zijn het slachtoffer van deze meedogenloos gevoerde strijd geworden. Wij hebben in die dagen dikwijls gelachen om de overdreven opgaven van de Duitsers over de vernielde tonnage en overdreven waren zij, maar wat we toen - gelukkig maar - niet geweten hebben, was, dat deze opgaven dikwijis veel dichter bij de werkelijkheid waren. dan wij vermoedden. Zo werden in mei 1941 142 schepen met een tonnage van 818.000 vernietigd, en de Duitse duikboten, die maandenlang op zee konden zijn, verschenen zelfs aan de Amerikaanse kusten, in de Westindische wateren en bij Kaap de Goede Hoop. Het {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} was in die dagen, dat Amerika, hoewel officieel nog neutraal, ingreep en door de leen- en pachtwet en door begeleiding van Amerikaanse schepen en patrouillediensten de last van Engeland ging verlichten. Die last is zwaar geworden, want niet minder dan 2775 Britse handelsschepen met een inhoud van 14½ miljoen ton zijn in de grote strijd verloren gegaan. De verbeterde uitrusting, de felle jacht op de duikboten, de intensieve konvooidiensten, de aanvallen op de Duitse werven, zij alle werkten mee tot de uiteindelijke mislukking van het grote plan van Hitler, om Engeland te vernietigen. Maar de overwinning is duur gekocht: 30.000 zeelieden zijn omgekomen in de Atlantische Oceaan en de ijskoude wateren van het Noorden bij hun ‘konvooien naar Moermansk’. Naar het Zuidoosten. De Führer had de invasie in Engeland eerst een paar maal uitgesteld en tenslotte definitief afgelast. De legers, die daardoor vrij kwamen, konden nu op ander terrein worden gebruikt en Hitler wendde zich naar het Zuidoosten. De meeste staten daar sloten zich ‘vrijwillig’ bij de As aan, maar Griekenland weerstond de Italiaanse druk en toen Mussolini de oorlog verklaarde, werden de onoverwinnelijke Romeinse legioenen keer op keer verslagen. De grote bondgenoot moest te hulp komen, maar Joegoslavië versperde de weg. Het werd in een korte veldtocht met de gebruikelijke bombardementen veroverd, hoewel in de bergstreken de Duitsers nooit volledig het gezag in handen hebben gekregen. Nu was Griekenland aan de beurt en de hakenkruisvlag wapperde al spoedig op Olympus en Acropolis en zelfs Kreta ging verloren. Een poging om Syrië en Iran te bezetten, mislukte echter door het snelle ingrijpen van Engeland. Zo was ook Zuidoost-Europa in handen van de Duitse legers en kon de volgende stap worden gedaan: de afrekening met Rusland. Rusland. Hitler had een twee-frontenoorlog willen voorkomen, daar die in de eerste wereldoorlog rampzalig voor Duitsland was geworden. Daarom zijn vriendschapsverdrag met Rusland en de snelle verovering van Polen, om de handen in het Westen volkomen vrij te houden. Nu maakte hij echter een grote fout door de oorlog in het Westen voor geëindigd te verklaren en de aanval op Rusland {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} te beginnen. De oorlog in het Westen was nog niet gewonnen. Rusland had van de omstandigheden geprofiteerd en zijn gebied belangrijk uitgebreid langs de Oostzee en ten koste van Finland en Roemenië. Het werd nu een gevaar voor de Duitse macht en daarom werden de anti-bolsjewistische leuzen weer aangeheven en de kruistocht tegen het communisme gepredikt, nu het kapitalisme in het Westen vernietigd was. Deze kruistocht-gedachte moest de ware bedoeling verbergen: blijvende bezetting van de Krim, Galicië, Zuid-Rusland en gebieden aan de Wolga en in Kaukasië. Kolonisatie van grote delen van het Russische rijk door bewoners van bezette gebieden van het Westen. Zo zou een groot deel van het Nederlandse volk daarheen worden overgebracht, en de vorming van de Oostcompagnie straks in Nederland door de N.S.B.-ers was een eerste stap tot dit grootse doel, al hebben zij dan niet geweten van de plannen voor een gedwongen overbrenging van de bevolking op grote schaal. Het Russische volk zou voor het grootste deel worden vernietigd en daarom werd de legers ingeprent, dat genade niet in het woordenboek van deze oorlog stond. Maar de wereld werd wijsgemaakt, dat het doel was: de redding van de westerse beschaving. Het Nederlandse volk werd opgeroepen om een rede van Seyss-Inquart te Amsterdam te komen beluisteren en het oranje pamflet luidde: Het uur der eindbeslissing voor Europa is gekomen. Liberalen - Marxisten Bolsjewisten en Plutokraten waren steeds fel gekant tegen de Nationaalsocialistische Revolutie van 1933. De Führer heeft zijn Leger en de Legers van Finland en Roemenië tot de strijd tegen de Joodse Wereldmachten in het Oosten, tegen de USSR opgeroepen. Duitsland strijdt niet voor een imperialistisch oorlogsdoel, maar voor het behoud van de Europese beschaving. Wat nu? Hierop zal de door de Führer geroepen {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied Rijksminister Seyss-Inquart in Amsterdam, op het IJsclubterrein bij het Museumplein, Vrijdag 27 Juni 1941 's avonds 20 uur, antwoorden. Komt allen. Joden hebben geen toegang. De arglistigheid van de Sovjets en het Engelse gestamel werden in deze rede aan de kaak gesteld en de Nederlandse gelijkgerechtigdheid uitgeroepen, mits dit volk zich zuiverde van zijn joodse, kapitalistische, nihilistische en bolsjewistische smetten en het nationaal-socialisme aanvaardde. Ir. Mussert sprak het dankwoord en meldde namens de duizenden kameraden, dat zij zich door niemand in trouw zouden laten overtreffen. ‘Het Duitse volk kan op ons rekenen als op zijn trouwste broeder.’ Maar opmerkelijk was, dat nog maar kort daarop de advertentie verscheen: ‘Duitsers, Noren, Finnen, Denen, Slowaken, Hongaren, Roemenen, Italianen en Spanjaarden strijden de gemeenschappelijke strijd tegen de Bolsjewisten, de vijanden van de wereld. Waar blijven de Nederlanders?’ Een geweldige ophef werd gemaakt van de overwinningen en deze waren inderdaad groot. Maar de grote fout was, dat elke keer werd verzekerd, dat de veldtocht nu definitief was afgelopen en dat slechts het opruimen van wat restanten noodzakelijk was. Einde 1941 verklaarde Von Ribbentrop, dat de laatste bondgenoot van Engeland op het vasteland opgehouden had een factor van betekenis te zijn. En de Führer verklaarde, dat de voldongen ondergang van Rusland ook het noodlot van de oorlogsmisdadigers op de Britse eilanden betekende. Maar Moskou en Leningrad vielen niet en de reeds voorbereide feesten moesten worden afgelast, zowel in Berlijn als in de reeds versierde zaal te 's-Gravenhage. De Duitse soldaten maakten voor het eerst kennis met de Russische winter. Op 20 km. afstand van Moskou gekomen moest de terugtocht worden bevolen en deze terugtocht leverde een aanblik op, ‘waarbij die van Napoleon in 1812 nog heroïsch geleek’. De beslissende strijd moest worden uitgesteld tot 1942, maar desondanks verklaarde de Führer: Het mag dan langer duren dan wij gedacht hadden, het laatste bataljon op dit veld zal {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} een Duits bataljon zijn. Ik ben zo dikwijls profeet geweest in mijn leven en men heeft mij uitgelachen, maar ik heb steeds gelijk gekregen. De Europese oorlog wordt wereldoorlog. En dan slaat de bliksem in het Verre Oosten in. Lang had de spanning daar geduurd. In Japan hadden de ultra's de leiding gekregen onder generaal Tojo, die de Japanse oppermacht over Zuidoost-Azië wilde vestigen en heel dat gebied tot ‘Lebensraum’ wenste. De onderhandelingen met Amerika tot het laatste ogenblik waren een dekmantel voor de verrassing, die hij op het oog had. En die verrassing kwam, toen de 7de december de verraderlijke aanval op Pearl Harbour plaats had, waarbij 19 schepen, waaronder 5 slagschepen, werden getroffen, 250 vliegtuigen werden vernield en meer dan 3000 militairen en burgers werden vermoord. Tegelijk begon Japan zijn aanvallen op Hongkong, Malakka en de Philippijnen. Amerika was in oorlog! En niet alleen met Japan, maar ook met Duitsland en Italië, want Hitler en Mussolini haastten zich om ‘de geesteszieke vervalser en zijn joodse aanhang’ de oorlog te verklaren. Een oorlog, die gewonnen moest worden en zou worden, ‘want de Heer der wereld heeft de laatste jaren zoveel groots aan ons gewrocht, dat wij ons dankbaar buigen voor een Voorzienigheid, die ons bedacht heeft met de eer, leden van een zo groot volk te mogen zijn’. De oorlog in het Verre Oosten komt verder ter sprake in het hoofdstuk over de verovering van Nederlands-Indië. Hij bracht nieuwe zorgen en gevaren, veel bloed en tranen en 1942 zou worden het jaar van de grootste zorg en teleurstelling, maar het zou ook worden het jaar van de gunstige wending. Op oudejaarsavond 1941 verkrachtte Seyss-Inquart het woord van de Heilige Schrift, door zijn rede te besluiten met de tirade: Hem, de Führer, is alles gegeven. Oudejaarsavond 1942 moest hij een andere tekst kiezen. Het keerpunt Snel vorderden de Japanners in de eerste maanden van 1942 in de gebieden om de Grote Oceaan en toen de winter voorbij was, hervatte Hitler, die zelf het opperbevel op zich genomen had, het offensief in Rusland. Tegelijkertijd drong Rommel, nadat de eerste jaren de strijd in Noord-Afrika met afwisselend succes {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} was gevoerd, Egypte binnen en bedreigde Caïro. Nog eens verschenen de grote biljetten met de V en de bekende leuze: V = Victorie, Duitsland wint voor Europa op alle fronten. Maar er waren ook andere verschijnselen. In Amerika werd koortsachtig geproduceerd en er werden schepen gebouwd in enkele weken in een quantiteit, die de verliezen door de onderzeeërs verre overtrof. De eerste grote luchtaanvallen op Duitsland kwamen los en Göring, die beweerd had, dat Engelse vliegtuigen geen schijn van kans hadden om de Duitse industrie te schaden, moet toezien, dat Keulen, Hamburg, Bremen, Kiel, Lübeck en vele andere plaatsen geheel of gedeeltelijk werden vernield. De vroegere berichten, dat een schaap of koe was getroffen, gevolgd door die, waarin alleen gesproken werd van ziekenhuizen, kerken en onschuldige burgers, moesten door andere worden vervangen. De slag in de Koraalzee in mei en die bij Midway in juni 1942 betekenden het einde van het Japanse offensief in het Verre Oosten. In de herfst van 1942 hadden de Duitsers echter het grootste gebied bezet tijdens de gehele oorlog. Op de Elbroes in de Kaukasus en in de woestijn bij het Egyptische El Alamein wapperde de hakenkruisvlag en daarom kon de Führer nog eens van glorie spreken, zoals de geknechte Nederlandse pers meedeelde: ‘Opnieuw heeft de Führer gesproken in meeslepend-bezielende taal, soms fel hartstochtelijk, dan weer scherp en rustig betogend, maar altijd met het woord, dat doortrokken is van de gloed der onwankelbare overtuiging in de uiteindelijke zegepraal...’ Maar de 23ste oktober 1942 gaf Montgomery zijn aanvalsbevel in de woestijn van Egypte, de Duitse linies werden doorboord door zijn pantserwagens en precies drie maanden later stond hij in Tripolis, een afstand van 1500 km. Maar rust kende hij niet en nog weer drie maanden later was hij te Sfax in Tunis. En in dezelfde tijd, dat Montgomery zich een weg baande door de woestijn van Lybië, landde in Marokko en Algiers een reusachtige Engels-Amerikaanse macht, aangevoerd door een vloot als nog nooit eerder was gezien. En als derde verrassing voor Duitsland ontketenden de Russen de 19de november 1942 het grote offensief bij Stalingrad, dat niet eindigde, voordat maarschalk Paulus, die niet mocht terugtrekken, zich met het armzalige restant van zijn leger aan de Russen had overgegeven. {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} De druk neemt toe. Na deze drievoudige Duitse nederlaag konden geen prachtige vindingen als elastische verdediging en strategische terugtocht de achteruitgang camoufleren. Zelfs in de redevoeringen verdween het element van de vernietiging van de vijand en werd reeds gesproken van een invasie, die natuurlijk zou mislukken, maar die niettemin mogelijk was. In Noord-Afrika werd de DuitsItaliaanse macht in Tunis vernietigd. Rommel werd de smadelijke overgave door terugroeping bespaard, maar Von Arnim gaf de 13e mei 1943 zich met 267.000 man over en nog geen twee maanden later stonden de geallieerden op Sicilië. Veertien dagen later werd Mussolini afgezet en gevangen genomen en de nieuwe Italiaanse regering sloot vrede. Wel werd Mussolini door de Duitsers bevrijd en stichtte hij een nieuwe republiek, maar Italië had als bondgenoot afgedaan. De Russen rukten steeds verder westwaarts op, slechts nu en dan door een tegenoffensief weer iets teruggeworpen, maar steeds nieuwe legers met door Engeland en Amerika geleverd materiaal kwamen in het veld en dreven de moedeloze Duitsers westwaarts in de richting van hun eigen grenzen. De propaganda van Goebbels kon dit alles niet verhelen en om hem te helpen verspreidde men in ons land het volgende gedicht: Wir siegen zurück durch uns're Taktik. Die Russen - sie folgen in wilder Panik. Wir locken sie, mit ihrem Führer Stalin, Aus Russland heraus, nach Potsdam und Berlin. Da steh'n sie betrogen: Berlin ist nicht mehr! Und so wird geschlagen das russische Heer! Gereed tot de laatste aanval. In november 1943 kwamen Stalin, Roosevelt en Churchill te Teheran bijeen om de laatste besprekingen te houden voor de grote aanval en plannen op te stellen, hoe te handelen met het overwonnen Duitsland, al verklaarde Hitler dan ook, dat het nooit weer een november 1918 ‘gibt’ en Goebbels, dat het woord capitulatie uit de Duitse woordenboeken is geschrapt. Eisenhower wordt tot opperbevelhebber van de geallieerde strijdkrachten in Europa benoemd en op hem rust de taak van de geweldige invasie, die in 1944 werkelijkheid zal worden. {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} In de bezette gebieden begint het steeds onrustiger te worden. De ‘Maquis’ in Frankrijk, de legermacht van Tito in Joegoslavië, het gewapend verzet in Polen, de illegale bewegingen in Nederland, Noorwegen en Denemarken, zij eisen steeds meer troepen van de Duitsers, die aan de fronten moeten worden onttrokken. D-day. De 6de juni, de dag nadat Rome in handen van de geallieerden was gevallen, stak in de vroege morgenuren een ontzaglijke vloot van oorlogs- en transportschepen, gesteund door 9000 vliegtuigen, het Kanaal over en in de ‘onneembare’ Atlantik Wall 1) werd een bres geslagen, die niet meer geheeld kon worden. Een maand later was Bretagne evenals Normandië veroverd, terwijl in Zuid-Frankrijk in augustus de geallieerden ook een geslaagde landing uitvoerden. De Duitse tegenstand stortte ineen en dat de Duitsers het einde zagen naderen, bleek uit een mislukte revolte en een aanslag op het leven van de Führer. De Russen drongen in het Oosten steeds verder op en de satellietstaten daar gaven zich de een na de ander over en verklaarden zelfs de oorlog aan hun vroegere bondgenoot en ‘beschermer’. Parijs bevrijdde zichzelf, de 24ste augustus, en in het begin van september ontruimden de Duitsers Brussel en Antwerpen. In twee maanden tijds waren vrijwel geheel Frankrijk en België van de vijand verlost. ‘Dolle Dinsdag’. De bevrijding leek nu zo dichtbij. Grote Duitse legeronderdelen vluchtten in paniek naar het Noorden en algemeen was de verwachting, dat na de val van Antwerpen de troepen van Montgomery in één ruk door zouden stoten tot in het hart van ons land. Reeds werd voorbarig door de radio gesproken over de eerste pantserwagens, die de Nederlandse grens waren gepasseerd. De geruchten maakten er van, dat Rotterdam al bezet was. De N.S.B.-ers kregen plotseling grote haast om naar het Oosten af te reizen, verschillende Duitse bureaux werden leeggehaald en het materiaal ging in grote haast dezelfde weg op. Nog één, mis- {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} schien nog twee dagen, dan zou de laatste edelgermaan gevlucht zijn of gevangen genomen en reeds bij voorbaat ontstond er in een deel van ons land een feestroes, die we met de naam Dolle Dinsdag (5 september) aanduiden. Er waren er, die met een klapstoeltje al aan de weg post vatten, om de intocht der bevrijders toch maar niet te missen. De vlaggen en oranjestrikken konden echter weer worden opgeborgen, want de verwachte aanval bleef uit. Voor het Albertkanaal stokte het offensief en van een aarzeling der Engelsen maakten de Duitsers gebruik om in allerijl de vluchtende troepenonderdelen zo goed en zo kwaad het ging te verzamelen en te reorganiseren. Maastricht vrij. Niet Breda, zoals de achteraf vals gebleken geruchten vermeldden, was de eerste plaats, waar de nationale driekleur kon worden gehesen, maar Eysden in het uiterste Zuiden van ons land, waar het 19de korps van het lste Amerikaanse leger de 12de september arriveerde. Twee dagen later kwam de bevrijding van de eerste Nederlandse provinciale hoofdplaats, Maastricht, waar de Duitsers op de 10de mei 1940, slechts enkele uren na de inval, waren binnengetrokken. Het regime van Graaf de Marchant et d' Ansembourg was al eerder geëindigd, want hij was met Dolle Dinsdag al weggevlucht, evenals verschillende andere hoge functionarissen. Deswege werd door de leider een soort partij-rechtbank opgericht, die de lafaards moest berechten en onwaardigen uit de partij stoten. Maastricht was vrij, ‘precies na 4 jaar, 4 maanden en 4 dagen slavernij, vervolging, knechtschap, duivelse tirannie. De eerste stad in Nederland, die deze vrijheid heeft verkregen, waar driekleur en Oranjewimpel vrolijk wapperden onder een stralende Septemberzon. Daar is vreugde in ons hart en jubel en blijdschap over die ongekende weelde: vrij te zijn!’ Zo uitte men zich die 14de september te Maastricht en nog dezelfde dag werd door de burgerij een telegram verzonden aan de Koningin in Engeland. Een goede tijding uit verre landen is als koud water op een vermoeide ziel, maar dubbel verkwikkend is die goede tijding, als zij komt uit het eigen land met de belofte, {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘dat liefde en aanhankelijkheid van heel het volk haar straks opnieuw blijvend zal omringen’. Uitgestelde hoop, die het hart krenkte. Intussen had Montgomery de toezegging van Eisenhower gekregen versterkingen te zullen ontvangen om de Duitse tegenstand in de Kempen te breken en door te stoten naar de Rijn en de IJsel. Als datum van de algemene opmars werd vastgesteld de 17de september. MARKET werd de naam voor de grote actie in de lucht en GARDEN voor die over land. De eerste bedoelde de verovering van de bruggen over de grote rivieren en de bezetting van de voornaamste strategische punten, terwijl daarna het leger snel op zou rukken om deze posities te verzekeren, zonder rekening te houden met de gebeurtenissen op de flanken, een zelfde taktiek, die de Duitsers ook toepasten in 1940 in België en Frankrijk. ‘De operatie GARDEN beoogde op te rukken over een zeer smal front, grotendeels met slechts één goede aanvoerweg langs de as Eindhoven, St. Oedenrode, Veghel, Uden, Grave, Nijmegen, Arnhem en Apeldoorn.’ Als eindpunt van de stoot werd Nunspeet genoemd. Een enorme luchtvloot steeg in Zuid-Engeland op en vloog gedeeltelijk over Zuid-Holland, gedeeltelijk over Noord-België en Noord-Brabant naar de aangegeven plaatsen en op zondagmiddag om ruim 1 uur sprongen de eerste parachutisten bij St. Oedenrode, ten Zuiden van Nijmegen, en ten Westen van Arnhem. De strijd om de grote rivierovergangen was begonnen en van de uitslag daarvan hing het menselijkerwijs gesproken af, of Nederland nog voor de winter zou worden bevrijd. Tegelijkertijd rukten de geallieerde troepen uit de Kempen op en veroverden als eerste plaats in Noord-Brabant Valkenswaard, de volgende dag door Eindhoven gevolgd. Nu was het zaak zo spoedig mogelijk de luchtlandingstroepen te bereiken, die het hard te verduren hadden. De 19de september drongen de pantsertroepen reeds Nijmegen binnen, waar de paratroepen al twee dagen een verwoede strijd met de Duitsers voerden. De volgende dag werd de stad gezuiverd en kreeg men de grote verkeersbrug over de Waal onbeschadigd in handen. Nu moest Arnhem worden bereikt. Daar had de 1ste Engelse luchtlandingsdivisie op de eerste dag van het grote offensief verschillende punten bezet in de om- {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De aanvallen der geallieerden. Op de met x aangegeven plaatsen werden parachutisten ingezet.==} {>>afbeelding<<} geving van Oosterbeek en een detachement was doorgedrongen tot in Arnhem, waar het noorderbruggenhoofd van de verkeersbrug werd veroverd. Een heroïsche strijd begon. De kleine groep verweerde zich heldhaftig tegen de aanrukkende Duitse troepen. De volgende dagen landden opnieuw troepen, waaronder ook een Poolse brigade, die ogenblikkelijk de ongelijke strijd tegen de Duitse overmacht mee aanbonden. Alles hing af van de versterkingen die over land moesten worden aangevoerd. En die bleven uit. Het Engelse offensief liep vast bij Elst, de verbindingen in Brabant werden voortdurend bedreigd en meer dan eens zelfs door- {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} broken, wat geen wonder was, gezien de smalle strook, die bezet was. Daarbij kwam het slechte vliegweer waardoor bevoorrading uit de lucht en versterking langs dezelfde weg praktisch onmogelijk werd. En dan was een laatste, maar niet geringe tegenslag het feit, dat er een Duitse pantserdivisie ten N.O. van Arnhem gelegerd was, iets waarop de geallieerde bevelhebbers niet hadden gerekend. Tenslotte kon de kleine groep ten Noorden van de verkeersbrug bij Arnhem het niet meer houden en de rest van het detachement, waarvan allen gewond waren, moest zich na 4 dagen harde strijd overgeven. De geheel geïsoleerde afdelingen in de omgeving van Oosterbeek zetten de strijd hardnekkig voort, nog steeds hopende op ontzet, welke hoop verlevendigd werd door het verschijnen van een Engelse afdeling, die de zuidelijke rivieroever in de buurt van Oosterbeek wist te bereiken. Maar het bleef bij die ene afdeling. De Duitse druk werd steeds groter, het terrein van de Engelsen steeds kleiner. Maandag de 25ste september, precies 8 dagen na de landing, werd besloten tot de terugtocht, die wonder boven wonder onder dekking van zware Engelse artillerie in de Betuwe gelukte. ‘Van de ongeveer 9000 man, die in de omgeving van Arnhem zijn geland, keerden er aanvankelijk slechts ruim 2000 terug binnen de Engelse linies te Nijmegen. Anderen, door de bevolking verborgen gehouden, konden later nog volgen. Het gros was gesneuveld of omgekomen en een deel gewond en gevangen genomen.’ (Van Hilten) Zo nabij de bevrijding en toch nog mislukt. Op de maandag nadat de operatie was begonnen, bleef het spoorwegpersoneel absent; het dook onder op last van de, Regering te Londen. Het was maar een kwestie van dagen, dachten de meesten, maar het zou nog vele maanden duren, eer machinist en seinhuiswachter hun post weer zouden innemen. Hun staking heeft echter de Duitsers zeer gehinderd en de wraakneming volgde prompt: het zoveel mogelijk stopzetten van het vervoer van voedsel. Op verschillende stations ziet de reiziger thans nog een gedenksteen voor de gevallenen onder dit stakende spoorwegpersoneel. Ook deze categorie strijders voor de vrijheid heeft zijn slachtoffers gehad. De bevrijding van het Zuiden. Van een snelle verovering van het Noorden was geen sprake {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} meer. De Duitsers voor wie Arnhem een volkomen verrassing was, waren nu paraat. Het kwam er nu op aan, om de smalle corridor door Brabant te verbreden en het veroverde te behouden en uit te breiden. Zuid-Limburg was de 5de oktober met de bevrijding van Kerkrade geheel in geallieerde handen. In Noord-Brabant is nog weken zwaar gevochten vóór het geheel gezuiverd was van vijanden. Grote verwoestingen werden aangericht en ook in de bevrijde delen had de burgerbevolking te lijden van de beschietingen en van de bombardementen. In Eindhoven, de eerste grote stad, die in deze provincie was bevrijd, vielen na deze bevrijding nog honderden slachtoffers en wel mocht de burgemeester de woorden van de dichter in zijn ‘In Memoriam’ aanhalen: Gaat zachtkens aan, die u zozeer verheugt, De rouw zit meestentijds al op de slippen van de vreugd. Bijna twee maanden na de invasie was Noord-Brabant bevrijd. Tussen de 24ste en de 27ste oktober werd de tweede provinciale hoofdstad veroverd, 's-Hertogenbosch, en twee weken later stonden de Amerikanen aan de Moerdijk. Ook oostwaarts werden de Duitsers na harde strijd en soms krachtige tegenoffensieven over de Maas teruggeworpen. De plaatsen aan de overzijde kregen veel te lijden en de bevolking van Venlo en Roermond werd in de strenge winter overgebracht naar Friesland en Groningen, een lijdensweg voor duizenden. Van groot belang was het voor de geallieerden, dat zij de haven-van Antwerpen weer konden gebruiken. Die was hun de 4de september vrijwel onbeschadigd in handen gevallen, maar de Duitsers beheersten nog de Westerschelde. Zeeuws-Vlaanderen werd veroverd en daarop volgden Zuid-Beveland en Noord-Beveland, maar de laatste en zwaarste opgave was, Walcheren van vijanden te zuiveren. In oktober werd door drie grote aanvallen vanuit de lucht de dijk, die het land tegen de zee beschermde, op verschillende plaatsen vernield, zodat na enkele dagen Walcheren praktisch geheel onder water stond, waardoor de Duitse stellingen geïsoleerd waren en de troepen in hun bewegingen ten zeerste werden belemmerd. Op verschillende plaatsen hadden landingen plaats, waarbij zware verliezen geleden werden, maar de aanval slaagde. Vlissingen viel en bij verrassing werd ook Middelburg genomen, waar het melk- en wittebrood-bataljon zich overgaf bij het zien van enkele amfibie-voertuigen, waarbij {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} een Noorse luitenant door bluf de Duitse generaal Daser zodanig intimideerde, dat hij aan geen tegenstand meer dacht. Zo was de derde hoofdstad, Middelburg, nu ook bevrijd (7 november), de weg naar Antwerpen lag open en het eerste konvooi bereikte drie weken later deze haven, die voor de verdere strijd van onberekenbaar voordeel is geweest. Het Zuiden was vrij, maar nu verstarde het front langs de grote rivieren. Het wachten was nu op het voorjaar, maar dat voorjaar duurde zo lang. De hongerwinter. In de jaren 1940 - 1944 waren de rantsoenen steeds meer ingekrompen, maar na de septemberdagen 1944 werd de toestand speciaal in Holland en Utrecht meer dan kritiek. Een broodje per week en een kilo aardappelen, als ze te krijgen waren. Geen brandstof, geen elektriciteit, geen gas. Bloembollen werden in vele plaatsen het dagelijks menu, als die tenminste ook nog te verkrijgen waren. Lange rijen van stedelingen trokken naar het platteland, naar de Haarlemmermeer, naar de Wieringermeer, maar ook naar de oostelijke en noordelijke provincies, op fietsen met massieve banden of helemaal geen banden, met trekkarretjes of rugzak te voet. Er waren ‘vaderlanders’, die van deze nood misbruik maakten, door ƒ 40, - voor een liter tarwe te vragen of ƒ 6, - voor een kilo aardappelen, maar honderden andere boeren hebben de les van de Heiland verstaan: Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij gevoed, Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij geherbergd. Velen hebben de reis om voedsel niet volbracht, men vond ze stervende langs de wegen. Diaconieen en andere instanties deden wat ze konden en wisten nog honderden kinderen naar het Noorden van het land over te brengen, waar geen honger was. In deze provincies werd een hulpactie georganiseerd, waardoor nog ondanks de tegenwerking der bezetters vrachtauto's en schepen, vaak onder valse papieren, geladen met voedingsmiddelen Holland bereikten. Maar het was een druppel op een gloeiende plaat. Het dieptepunt. De ellende kan niet beter weergegeven worden dan door de korte kenschets van Dr. A. de Froe: {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘De dijken ondermijnd, de vruchtbare landerijen onder water gezet (in Zuid-Holland alleen 47.000 H.A. of 20% van de cultuurgrond in die provincie), de steden verwoest, huizen afgebroken, onbewoonbaar of geplunderd, mannen weggevoerd, de straten opgebroken en vervuld van vuilnis, drek en stank, ons voedsel voor onze ogen weggesleept, onze kleding gestolen of versleten, in de straten rijen hongerende mensen, bevreesd voor razzia's, oud en jong graaiend in de vuilnishopen op zoek naar voedsel of in sintelhopen naar brandstof, mensen vermagerd tot het gebeente of met ziekelijke opgezwollen ledematen en gezichten, mensen stervend op straat zonder hulp, lijken opgehoopt in leegstaande kerken, waar niemand raad mee wist, in de huizen koude, duisternis en honger, op de landwegen lange droeve stoeten van zich voortslepende mensen, hongerend naar de genade van boeren, de havens moedwillig vernield, de fabrieken leeggesleept of vernield en daaromheen weer de huizen, niets biedend dan koude, duisternis en honger...’ Het sterftecijfer was in verschillende steden 2 tot 3 maal het normale. Doodkisten waren er niet genoeg en de stad Amsterdam stelde driedubbele papieren zakken ter beschikking. Daarin konden de vele doden worden vervoerd naar het massagraf. Eén zucht, één snik, één stervenskreet Uit harten, die verbonden waren Door honderdduizendvoudig leed... De deportatie. En temidden van die ellende begon de bezetter op grote schaal de mannen weg te voeren. Toen vrijwillige meldingen met schone beloften van extra voedsel, hoge lonen en tabak niet baatten, werden er overal razzia's gehouden en verschenen aan de muren de gevreesde plakkaten met de roofvogel bovenaan, die alle mannen van 17 - 40 jaar gelastten zich te melden voor de arbeid aan de verdedigingswerken in Gelderland, in Drente en andere streken, waar nieuwe stellingen werden opgebouwd. Niemand mocht meer zijn woonplaats verlaten en vluchtelingen zouden zonder meer worden neergeschoten. In heel het nog niet bevrijde gebied werd een drijfjacht georganiseerd op de weerbare bevolking. Dan hier, dan daar verschenen troepen slavenjagers en omsingelden een dorp, een {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} stadswijk, en doorzochten de huizen of pakten op straat op, wie binnen de leeftijdsgrenzen viel. En toch was het resultaat niet zo heel groot. Er waren er, die uit angst zich gingen melden, er waren duizenden, die zich schuil hielden en die niet werden gevonden, tussen plafonds, op de daken, onder de vloer van de huiskamer, in tuinen en hooibergen. In Amsterdam ging een school, waar de aanmelding plaats had, door een tijdbom de lucht in, gevolgd door de gemeentelijke arbeidsbeurs en het gebouw Atlanta. De artsen wendden zich tot Seyss-Inquart en herinnerden hem er aan, dat het volk, dat eens Duitse en Oostenrijkse kinderen voedde, thans door hem werd uitgeplunderd en in hongersnood werd gedreven. ‘Wreder dan dit alles is wellicht nog de op steeds groter schaal en op steeds ruwer wijze doorgevoerde wegvoering en gedwongen tewerkstelling van Nederlandse mannen in de vijandelijke oorlogsorganisatie. Is deze dwang op zichzelf een vergrijp tegen de eerste regelen van menselijkheid en internationaal recht, de gruwzaamheid, waarmede de bevolen maatregelen thans worden uitgevoerd, kunnen slechts de indruk wekken van een wraakoefening op weerloze mensen.’ En toch werd de geest niet gebroken, al daalde de voedingswaarde der rantsoenen tot minder dan een derde van wat een mens als minimum nodig heeft. Het was maar een jochie van een jaar of elf, dat met een transport kinderen uit het hongergebied in Leeuwarden aankwam en zijn pleegouders op hun vraag naar de toestand in Leiden ten antwoord gaf: We hebben allemaal erge honger, maar al moeten we gras eten, we zeggen geen mof goeiendag. Met en door de honger nam het aantal ziektegevallen snel toe en de artsen verklaarden in hetzelfde stuk, dat tuberculose, dysenterie en buiktyfus hun slachtoffers bij honderden maakten in het hongergebied. Dorp zonder mannen. Met de voedselellende nam de terreur toe. Op de Veluwe was de toestand na het terugtrekken van de Engelsen bij Arnhem labiel gebleven en een verzetsgroep raakte in de nacht van 30 september op 1 oktober slaags met de inzittenden van een Duitse auto bij Putten, waarbij een Duitse officier sneuvelde. Onmiddellijk werd het dorp omsingeld en na kerktijd werden alle mannen van 17 - {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} 50 jaar samengedreven. 94 huizen werden in brand gestoken, 7 bewoners verloren reeds bij de razzia het leven en 602 mannen werden weggevoerd naar Duitsland. 13 van hen wisten uit het transport te ontsnappen en van de overigen keerden slechts 49 na de oorlog terug, van wie er nog 5 zijn overleden tengevolge van de doorstane ellende. Een herhaling van de massamoorden in Tsjecho-Slowakije en Frankrijk met alleen dit verschil, dat hier de mannen langzaam zijn omgebracht. Woestehoeve. In de avond van de 6de maart 1945 stelden 4 mannen van de verzetsbeweging zich op langs de weg tussen Arnhem en Apeldoorn. Zij waren gekleed in S.S.-uniform en imiteerden een Duitse controlepost. Het doel was een vrachtauto te bemachtigen voor het vervoer van wapens. Een auto werd aangehouden en toen de inzittenden lont roken, ontstond een vuurgevecht, waarbij alle inzittenden sneuvelden, behalve... Rauter, die zwaar werd gewond. De gevolgen waren verschikkelijk. In tal van plaatsen werden gevangenen uit hun cellen gehaald en vermoord. Op de plaats van de aanslag alleen werden 117 man neergeschoten en in totaal zijn er 1100 Nederlanders gefusilleerd als represaille. Maar Woestehoeve is maar een van de vele plaatsen, welker namen niet vergeten mogen worden. Weteringschans, Dokkum, Leusderheide, Dronrijp, Norg, Schouwen, Waalsdorpervlakte, Overveen, Fort de Bilt, Hoflaan Rotterdam - en nog zijn het maar enkele van de vele plaatsen, waar een monument staat opgericht of opgericht behoort te worden. Massagraven in de duinen, in de heide, ze zijn na de bevrijding teruggevonden. En naast deze ‘terechtstellingen’ in het groot organiseerden de bezetters de sluipmoorden als represaille, die met de schone naam Silbertanne werden gedekt. Er wordt in de vroege morgen gebeld, de bewoner komt beneden, opent de deur en wordt neergeschoten. Oude en nieuwe martelingen werden toegepast, om tot bekentenissen of inlichtingen te dwingen. Maanden later waren de slachtoffers nog niet in staat om zichzelf te kleden. Een bejaarde boer in het Zuiden van Friesland werd dag aan dag aan zijn handen opgehangen, die eerst op zijn rug werden bijeengebonden en dan werd hij geslagen, al maar geslagen, om namen te noemen. M. Quadraet kende de grote kracht van deze grijze held, toen hij zijn vers maakte: {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} Het grote zwijgen Zij hebben hem gehangen en geslagen; zij hebben hem gemarteld onder 't vragen; hij zweeg, hoewel hij 't bijna niet kon dragen. Zij poogden toen heel vriendelijk te spreken en hoopten zo zijn tegenstand te breken; hij heeft zijn beulen zwijgend aangekeken. Zij hebben hem hun vonnis voorgelezen in vreemde taal; hij werd ter dood verwezen. Hij zweeg: waarom zou hij de dood nog vrezen? Wat gaf hem kracht, de namen niet te melden der medestrijders, illegale helden? Wat deed hem zwijgen, toen de banden knelden? 't Was Jezus' voorbeeld, dat zijn weerstand staalde; Diens bijstand maakte, dat zijn kracht niet faalde en diepe vrede in zijn ziele daalde. Deze zwijger is bevrijd, toen in de donkere avond van de 8ste december 51 gevangenen uit de gevangenis te Leeuwarden werden verlost. Donkere dagen om Kerstmis. ‘Kunnen wij de zware slagen, die ons toegebracht worden, nog langer dragen? Het gros van ons volk zegt, dat het bijna niet meer kan: we zijn aan het einde van onze voorraden, van onze krachten, van onze weerstand. Zo zwaar is ons land nooit geteisterd geweest.’ Zo schreef het illegale ‘Trouw’ in de decembermaand, om er dan aan toe te voegen, dat klagen de weg niet is trots alle nood. ‘'t Is God honen, Die helpen kan en zal, als Hij meent, dat het goed voor ons is. Laten wij, Hem dienende, leven naar Zijn wil: delend ons goed met de armen, gevend een deel van onze schamele portie eten, die nog minder hebben, gevend onze dekens aan hen, die niet slapen kunnen van de kou, vechtend zonder pauze, biddend om echt, echt Christen te zijn, buigend voor God alleen. Dan sluiten wij aan bij onze zwaarste, maar tegelijk bij onze beste nationale dagen: Na {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} 't suer sal ick ontfanghen van Godt, mijn Heer, dat soet.’ Dat was geloofstaal en die hadden wij in die dagen hard nodig. Want nog eenmaal verzamelde Duitsland de energie, waarover het nog beschikte, en ging tot het offensief over. ‘Hitler ziek te bed liggend, had het bedacht; Jodl had het georganiseerd; Von Rundstedt, na Kluge's zelfmoord weer in genade aangenomen, voerde het, tegen zijn wil, uit.’ Het was een verrassing voor het geallieerde hoofdkwartier, toen 15 divisies over een breedte van 70 km. plotseling doorbraken en tot vlak bij de Maas doordrongen. Maar Bastogne hield stand en toen het weer verbeterde, kon de Amerikaanse en Engelse luchtmacht optreden. Vanuit het Noorden viel Montgomery en vanuit het Zuiden Bradley de Duitsers in de flank aan en het offensief stokte. De doorbraak naar Antwerpen was mislukt. Tegen Nieuwjaar was het gevaar geweken en moesten de Duitsers terugtrekken, op de voet gevolgd door de geallieerden, die direkt het offensief hernamen en in de beide volgende maanden heel het gebied tussen Maas en Rijn veroverden. Hier mag niet onvermeld blijven, dat om de vijand tegen te houden, ook belangrijke troepenonderdelen uit Noord-Brabant werden weggetrokken, waardoor deze nog maar pas bevrijde provincie opnieuw gevaar liep, omdat een Duitse legermacht bij Altena werd opgesteld, om eveneens een aanval op Antwerpen te doen. Het was de eenvoudige schoenmakersjongen uit Sprang, Jan H. de Rooy, die vrijwillig naar het bezette gebied was gegaan met een zender om de geallieerden te waarschuwen. De reeds vertrokken artillerie ontving het bericht bij Eindhoven en keerde terug. In de Kerstnacht werd de Duitse concentratie onder vuur genomen en vernietigd. ‘Het was het laatste bericht, dat Jan de Rooy doorzond. Zijn zender werd ontdekt en vijf onschuldigen werden als represaille gearresteerd. Toen Jan de Rooy dit hoorde, ging hij zich vrijwillig aangeven. Kort daarop werd hij door de vertrappers van het recht doodgemarteld. Hij is het symbool geworden van allen, die vielen in het verzet in deze streek, van allen, die belangeloos streden en offerden voor waarheid, rechtvaardigheid en naastenliefde, voor God, Koningin en Volk.’ (Het grote gebod) {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} En terwijl in het Westen de Duitsers achter de Rijn werden teruggedreven, kwam een nieuw groot Russisch offensief los. Warschau werd genomen en er ging sedertdien haast geen dag voorbij, of in Moskou klonken saluutschoten, omdat er een grote stad was veroverd. Eind februari stond Zjoekow aan de Oder bij Frankfort, slechts 70 km. van Berlijn. Het Noorden en het Oosten. Toen kwam het verrassende bericht: De Amerikanen zijn de Rijn over. De Ludendorffbrug bij Remagen was hun onbeschadigd in handen gevallen! Maar ook zonder brug ging het. Zuidelijker trokken de geallieerden ook de rivier over, maar het geweldigst was de aanval van Montgomery vlak aan onze grenzen. Weer kwam een enorme luchtvloot opdagen, die in rechte lijn een lengte van 800 km. had en ongeveer 14.000 man werden aan land gezet achter de Duitse linies. Tegelijkertijd beukten 1900 vuurmonden de stellingen van de vijand aan de overkant van de Rijn en toen begon de overtocht onder ‘de ogen van Churchill, die zich het bijwonen van dit geweldig gebeuren niet liet ontnemen’. Terwijl de meeste geallieerde troepen oostwaarts en noordoostwaarts Duitsland inzwenkten, rukte het 1ste Canadese leger ons land binnen. Arnhem werd nu definitief bevrijd en straks volgden Apeldoorn, Deventer en Zutphen. Hier en daar werd met de terugtrekkende Duitsers nog hevig gestreden, b.v. bij het Twente-kanaal, maar de tegenstand werd overwonnen. Parachutisten werden neergelaten in Drente, om verwarring te stichten en de grondtroepen de gelegenheid te geven, sneller op te rukken. Het waren Fransen, die hier achter de Duitse troepen opereerden. Overijsel, Drente, Friesland en Groningen vielen in enkele dagen in handen van de Canadezen. De Binnenlandse Strijdkrachten waren op verschillende plaatsen al in actie gekomen en bespoedigden de zuivering van de vijand. Alleen Delfzijl bleef net als in 1813 nog in Duitse handen. En dan natuurlijk Utrecht en Holland. Hier lagen nog 120.000 vijanden. Een op zichzelf vrij belangrijke troepenmacht, al bestond die soms uit een samenraapsel. Het geallieerde opperbevel kwam hier voor een vreselijk dilemma te staan. Een aanval zou wellicht gelukken, maar het zou onnoemlijk veel burgers het leven kosten, terwijl de Duitsers wellicht een groot deel van het land onder water zouden zetten. De Wierin- {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} germeer ging in deze dagen al verloren. Aan de andere kant betekende elk uitstel, dat er dagelijks honderden van honger zouden omkomen. De voedselvoorraad was totaal uitgeput. Hoe zwaar het Eisenhower ook viel, hij besloot om Duitsland elders te dwingen het Westen van Nederland prijs te geven. De algemene capitulatie kon niet ver meer zijn. Reeds hadden de Russen Berlijn bereikt en reeds stonden de Amerikanen aan de Elbe en de Engelsen bij Bremen. Vliegers die genade kennen. Dit was eens door de Duitsers van hun luchtmacht gezegd na de vernieling van Rotterdam en Mussert had die luchtmacht gehuldigd voor de verleende bescherming. Nu kwamen te rechter tijd honderden vliegtuigen, die brood brachten aan het verhongerende Holland en Utrecht. De Duitse leiding zag wel in, dat het misliep en er werd van begin april af voortdurend onderhandeld over bevoorrading, wapenstilstand, het stopzetten van vernielingen en inundaties, het staken van de terreur, en tenslotte werd een modus gevonden, waardoor de geallieerde luchtmacht duizenden tonnen voedsel in de nabijheid van de grote steden kon afwerpen, het eerst op de 29ste april bij Amsterdam. Tegelijkertijd kon een Zweeds Rode Kruis-schip worden gelost en een paar dagen later reden door niemandsland bij de Grebbe honderden vrachtauto's met voedsel, die daar door de Nederlanders werden overgenomen. Toen heeft men in deze hongergebieden leren verstaan de waarde van één brood. De ergste nood was voorbij. De capitulatie. Maar de blijdschap zou nog groter worden. Het oppercommando ‘Noord-West’, waaronder ook de geïsoleerde Duitse troepen in Holland ressorteerden, besloot tot de capitulatie. De toestand was onhoudbaar geworden. Berlijn was gevallen en de Russen stonden ook aan de Elbe. De Duitse bevelhebbers hoopten, dat de Engelsen nog zo ver mogelijk Duitsland zouden binnentrekken, maar Montgomery wenste geen regelingen en besprekingen, alleen maar een onvoorwaardelijke overgave en na overleg met Keitel tekende Friedeburg, de Duitse afgevaardigde, de overgave van alle Duitse strijdkrachten in Noordwest-Europa in de veldtent van Monty op de Lüneburger Heide. De 5e mei 1945 werd het vuren gestaakt, {==*17==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Nederlandse militaire eenheden van land- zee- en luchtmacht hadden een belangrijk aandeel in de geallieerde oorlogsinspanning 41. Een pantser-afdeling der Prinses Irene-brigade tijdens de opmars door Frankrijk. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 42. Landing van Nederlandse mariniers op Walcheren. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 43. Mitchell-bommenwerpers van een Nederlands squadron worden gereedgemaakt voor een aanval op Duitsland.==} {>>afbeelding<<} {==*18==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De slag bij Arnhem: 44. Geallieerde zweefvliegtuigen die zojuist zijn geland, in de buurt van de Rijn.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 45. Britse Para's, gewapend met 'n Piat-anti-tankkanon, bewaken een kruispunt in de omgeving van Oosterbeek. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 46. Arnhem was het toneel van hevige straatgevechten en felle branden die de stad grotendeels verwoestten. Britse infanteristen dringen naar voren, onder dekking van een rookgordijn. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*19==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De bevrijding van Zuid-Nederland: 47. Burgers zoeken dekking in een Britse stelling bij Boxtel. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 48. Tijdens de gevechten in 's-Hertogenbosch brengt een vader, onder dekking van een Britse tank, zijn kinderen in veiligheid. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 49. De dijkdoorbraak bij Westkapelle. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*20==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De laatste oorlogswinter: 50. De gevolgen van een treinoverval, ergens in Nederland. Het Nederlandse verzet en de Britse luchtmacht slaagden er in om het vervoer in bezet gebied vrijwel geheel lam te leggen. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 51. De aanslag op Rauter bij Woestehoeve. Reconstructie van de overval, enkele uren na het gebeurde, door leden van de S.D. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*21==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 52. Een hongertocht zoals duizenden uitgeputte burgers die hebben gemaakt. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 53. Inwoners van Amsterdam, op zoek naar brandstof, slopen de dwarsliggers uit de tramrails. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*22==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 54. In afwachting van de bevrijding van ons gehele land nam Koningin Wilhelmina, na haar terugkeer in het bevrijde Zuiden, enige tijd haar intrek in een landhuis te Ulvenhout bij Breda. De foto toont H.M. samen met H.K.H. Prinses Juliana en haar adjudant Mr. Erik Hazelhof Roelfsema, in haar tijdelijke residentie, bij het doornemen van regeringsstukken.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 55. De capitulatie in hotel ‘De Wereld’ te Wageningen. Links generaal Blaskowitz, bevelhebber van de Duitse troepen in de ‘Vesting Holland’, tegenover hem de Canadese generaal Foulkes. Geheel rechts, schuin op de rug gezien, Prins Bernhard. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*23==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 56. Een voedseldropping in de omgeving van Den Haag. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 57. De schietpartij op de Dam. Op 7 mei 1945 maakten verbitterde SS-ers nog enkele slachtoffers onder de Amsterdamse bevolking, die de straten vulde om de bevrijding te vieren. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*24==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 58. Uitbundige vreugde bij de intocht der bevrijders. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 59. Schamele aftocht van de bezetters. (Foto Elsinga, Franeker)==} {>>afbeelding<<} {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} bijna 5 jaar nadat de eerste schoten hadden geklonken in de Kapellerlaan bij Roermond. En diezelfde dag tekende in hotel ‘De Wereld’ te Wageningen Generaal Blaskowitz de overgave van zijn troepen in Holland en Utrecht. De Canadese generaal Foulkes nam de capitulatie in ontvangst in tegenwoordigheid van Prins Bernhard. Aan het lijden was een einde gekomen. 15 mei 1940 Rijsoord: diepe verslagenheid. 5 mei 1945 Wageningen: immense vreugde. Nog trachtten Duitsers de capitulatie te loochenen, nog werd er hier en daar geschoten, zelfs op de feestmenigte op de Dam, maar ook deze recalcitrante en felle S.S.-ers moesten tenslotte het hoofd in de schoot leggen. De Binnenlandse Strijdkrachten kwamen in actie en Canadese pantserwagens rukten op naar Utrecht en Amsterdam. De Koningin, die in maart 1945 een eerste bezoek aan het bevrijde Zuiden had gebracht en die zich later voorgoed met haar regering in het land had gevestigd, ontving te Breda de blijde tijding en geweldig was de ovatie, die haar gedurende de avond en de voornacht werd gebracht. De blik op de toekomst. Voor de zender ‘Herrijzend Nederland’ sprak zij haar feestboodschap tot haar volk: ‘Mannen en Vrouwen in Nederland. Onze taal kent geen woorden voor hetgeen omgaat in ons aller hart in deze ure der bevrijding van geheel Nederland. Eindelijk zijn wij weer baas op eigen erf en in eigen huis. Verslagen is de vijand, van Oost tot West, van Zuid tot Noord; verdwenen het vuurpeleton, de gevangenis en het martelkamp. Voorbij is de nameloze druk, de nimmer rust latende gedachte aan vervolging, welke vijf jaren lang heeft geduurd. Voorbij is de verschrikking van de hongersnood. Warme dank breng ik, mede namens U allen, aan onze bondgenoten en hun strijdmacht voor onze bevrijding en voor de redding uit de greep van de hongerdood. Hulde aan onze Binnenlandse Strijdkrachten, die hun uiterste krachtsinspanning gaven en nog geven en voor wie geen offer te zwaar was, wanneer het gebracht moest worden voor de bevrijding van ons volk. Hulde ook aan hen, die buiten Nederland stre- {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} den, hetzij te land, ter zee of in de lucht, en vanzelf reken ik hierbij onze varende en strijdende scheepvaarders en vissers en de velen, wier strijd en ontbering en lijden nimmer bekend zullen worden, omdat er geen getuigen of overlevenden zijn, die ons hiervan konden berichten. Hulde aan allen, die waar ook en hoe ook, hetzij door het offer van hun leven te brengen, hetzij door zich dagelijks in het grote gevaar te begeven, het mogelijk maakten om deze dag van bevrijding thans te doen beleven...’ ‘Ons allen wacht een grote taak, waarmede wij, nu wij weer gelukkig verenigd en geheel onszelf zullen zijn, terstond een aanvang moeten maken. Onder de druk van de overweldiger hebben wij onszelf teruggevonden, is onze volkskracht opnieuw ontwaakt...’ ‘Laten wij allen de handen thans ineenslaan, gedreven door onze innerlijke kracht, onze plicht verstaan en niet achterblijven op de weg, waarop zij, die wij in zo hoge ere houden, ons voorgingen, de weg, die zij met hun martelbloed ons hebben gewezen...’ ‘Landgenoten, wij houden thans de blik gericht op de toekomst, waarin onder de zegen van de Allerhoogste, Nederland zal herrijzen en zijn hoge roeping in de wereld vervullen.’ De algehele overwinning. Voordat de bevrijding van Nederland een feit was geworden, had Hitler met enkele trawanten in Berlijn een einde aan zijn leven gemaakt. Seyss-Inquart kon de ‘heldendood’ nog bekend maken: ‘Deutsche Soldaten. Deutsche Männer und Frauen, Deutsche Jugend in der Festung Holland! Ik rufe Euch auf. Hört es und fasst es, mit starkem Herzen. Unser Führer ist im Kampf gefallen.’ Generaal Dönitz werd zijn opvolger, maar hij kon de ineenstorting niet meer tegenhouden. Er was geen front meer. Jodl werd als zijn gevolmachtigde naar Reims gezonden en om kwart voor drie in de ochtend van de 7de mei tekende de Duitse generaal de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland. Eisenhower kon zijn telegram naar Washington verzenden: De opdracht der geallieerde strijdkrachten is heden vervuld. Helaas kon de eminente Roosevelt deze boodschap niet meer lezen. Hij was in het gezicht van de eindoverwinning, de 11de april, plotseling overleden. {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} Twee mannen: Hitler, die de brute heidense leer van de staatsalmacht had verkondigd en miljoenen onschuldigen had doen ombrengen, die zijn woord gaf om het te breken, die als een waanzinnige zijn eigen land opofferde aan een waan en heel Europa in het verderf had willen storten. Franklin Delano Roosevelt, die Gods bedoelingen trachtte te realiseren in de onderlinge verhoudingen der mensen, die de vrijheid als het hoogste goed eerbiedigen wilde, de vrijheid der volken, de vrijheid van de geest. ‘Hij was van onze generatie, hij was van Nederlandse afkomst, maar zijn naam zal in alle tijden voortleven en onder alle volken. Want op de weg der volkeren staan, naast die van alle groten der aarde, onuitwisbaar en scherp zijn voetsporen, wijzend naar vrijheid en gerechtigheid voor alle volkeren.’ (Dr. Kok) Dat Churchill zich eens zijn luitenant noemde, is een grote eer voor Roosevelt, maar niet minder voor de ‘luitenant’ zelf, wiens verdienste ten aanzien van de zaak der vrijheid evenmin is te peilen als die van de grote Amerikaanse president. Omdat het leven mag. Het gaat niet aan, hier de vreugde te beschrijven, die volgens Amerikaanse reporters die van Parijs nog te boven ging, het enthousiasme, waarmee de bevrijders werden ontvangen, de tanks gesierd met bloemen en oranje, de ontroerende blijdschap, waarmee de Koningin bij haar aankomst in Amsterdam en andere plaatsen werd begroet. Omfloerste vreugde was er ook in de vele gezinnen, waar rouw heerste, maar toch ook de innige dankbaarheid. Het rood, wit en blauw met het aloude oranje waaide weer breed uit over steden en dorpen, het schemerde tussen het groen der bossen, het spiegelde zich in de blanke meren. Het ging ons als eens het oude bondsvolk: Toen de Here de gevangenen deed wederkeren, waren wij als degenen die dromen. Toen werd onze mond vervuld met lachen, onze tong met gejuich... En in het Baroskamp bij Tjimahi, waar honderden leden in onmenselijke gevangenschap van de Japanners, waar van bevrijding nog geen sprake was, werd door een clandestiene zender het bericht van de capitulatie opgevangen. Toen kwam men daar in alle stilte bijeen. Een dominee sprak enkele woorden en ging voor in {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} dankgebed en daarna stond een van de gevangenen op en droeg een gedicht voor, door hem die dag gemaakt: 10 Mei visioen Ik denk aan Holland in een voorjaarsnacht, Een lichte wind vaart door de hoge bomen. Iets in de lucht zegt dat de lente is gekomen En even fluit een vogel in de takken zacht. Ik denk aan Holland in een milde voorjaarsnacht. Ik denk aan Holland in die voorjaarsnacht, Ik hoor het brullen van een stroom motoren, Ik kan 't geschutvuur en 't kermen der gewonden horen. Ik zie hoe onze beste zonen worden omgebracht. Ik denk aan Holland in die wilde voorjaarsnacht. Ik denk aan Holland op een lentedag, De bloemenvelden zijn een zee van lichte kleuren En op de lentewind verwaaien zoete geuren, Jong leven juicht, omdat het leven mag. Ik denk aan Holland op een blijde voorjaarsdag. Ik denk aan Holland in de lentezon, Ik zie het speenkruid bloeien op de wallen. Ik zie een lichaam dat voorover is gevallen, Ik zie de botte koppen van het peleton. Ik denk aan Holland op een blijde voorjaarsdag. Ik denk aan Holland in een nieuwe Mei. Verdronken land en platgebrande steden. Maar - stralend over alles - Licht en Vrede. 'k Zie mensen gaan, gezichten stil en blij. O God, heb dank, ons Nederland is vrij! {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} 7. Herstel en vernieuwing Toen de Romeinse geschiedschrijver Tacitus zijn grote meesterwerk begon, dat meest met de naam Annales wordt aangeduid, beloofde hij te zullen schrijven sine ira et studio, dat is zonder toorn of ijverzucht. Het is nog een zaak, die ter discussie staat, of hij zich aan die belofte heeft gehouden, of nog algemener, heeft kùnnen houden. Hij was nl. bezig met zijn eigen tijd, de Keizertijd. Hoeveel te meer dan komt voor de schrijver van dit hoofdstuk de vraag naar voren, of hij in staat is of gerechtigd, een poging te doen de nieuwe tijd te beschrijven, de tijd na de bevrijding, daar hij vrijwel gedurende die gehele periode een werkzaam aandeel heeft gehad aan de politieke strijd. Hij kan zich ook zelfs niet geheel troosten en tegenover anderen verschonen met het adagium van Groen van Prinsterer: ‘Het moge paradox schijnen, maar het is waar: onpartijdig kan slechts hij zijn, die partij kiest.’ Niet alleen puinruimen. Toen nog slechts het Zuiden was bevrijd en de Regering zich daar voorlopig had gevestigd, had Prof. Gerbrandy een nieuw kabinet gevormd, dat voor een deel bestond uit ‘zuiderlingen’, waaronder korte tijd ook Prof. Dr. J.E. de Quay (als minister van oorlog). Het was de bedoeling, dat dit kabinet zo spoedig mogelijk na de bevrijding van het gehele land zou aftreden, opdat er een kabinet zou kunnen optreden, dat minstens in hoofdzaak bestond uit personen, die tijdens de bezetting in ons land waren geweest en die dus beter dan de Londense ministers konden weten, wat er leefde onder ons volk. Koningin Wilhelmina droeg dan ook, nadat het kabinet Gerbrandy zijn ontslag had aangeboden, aan twee socialisten, Dr. W. Drees en Prof. Dr. Ir. W. Schermerhorn op, een nieuw kabinet te vormen. De formateurs hadden graag gezien, dat alle constructieve politieke groeperingen zich verenigden op hun program. Maar tegelijk wilden zij een politiek, waarin hun visie op de taak van een nieuw bewind duidelijk tot uitdrukking kwam. Zij stelden éérst de richtlijnen op en vroegen daarná aan verschillende personen uit allerlei groeperingen en richtingen om mee te doen op de basis van hùn program. {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} Het is begrijpelijk, dat dit niet zo gemakkelijk ging. Bovendien kwam er van antirevolutionaire zijde een bezwaar, dat evenwel niet door de gehele groep werd gedeeld, maar dat daarentegen ook bij anderen dan antirevolutionairen weerklank vond. Mannen als Schouten en De Wilde vroegen het parlement zo snel mogelijk weer te laten functioneren. De Staten-Generaal van 1940 zouden weer kunnen bijeenkomen, waar nodig aangevuld uit de candidatenlijsten van de laatst gehouden Kamerverkiezingen. Maar het kabinet-Gerbrandy had in contact met het verzet en met sommige politieke leiders reeds afgesproken, dat het anders zou. Aanvankelijk zou er een noodparlement bijeenkomen, waarin naast een aantal ‘oude’ kamerleden, die zich door hun politieke gedrag tijdens de bezetting daartoe niet onwaardig hadden gemaakt, nieuwe figuren zouden komen, aangewezen op voordracht van een Nationale Commissie van Advies. Het op deze wijze samengestelde noodparlement kwam er inderdaad. En in dezelfde trant kwamen er noodgemeenteraden en werden de colleges van Gedeputeerde Staten vernieuwd. Er was voor de Regering meer dan één reden, om de Kamerverkiezingen voorlopig uit te stellen. Het formele bezwaar tegen het op korte termijn houden van verkiezingen was, dat vele bevolkingsregisters in het ongerede waren, zodat een nauwkeurige kiezerslijst niet was op te stellen. Maar er was een belangrijker motief, dat allerminst werd verzwegen. Het Nederlandse volk, zo meenden mannen als Prof. Schermerhorn, moest tijd hebben voor politieke bezinning. Het moest gelegenheid hebben voor nieuwe partijformatie. Praktisch betekende zulks, dat de voorstanders van een radicale verandering in het Nederlandse partijensysteem tijd moesten hebben, hun plannen uit te werken en organisatorische vorm te geven. Intussen trad het kabinet-Schermerhorn op (24 juni 1945) en drie dagen later hield de minister-president zijn grote programmatische rede voor de radio, daarbij ingeleid door een toespraak van H.M. de Koningin zelf. Zij gaf daarmee aan de rede van de minister-president een bijzondere kleur en accent. Het program van het kabinet werd samengevat in twee woorden: herstel èn vernieuwing. Dat laatste kreeg een bijzondere nadruk in dit verband. Het kabinet wilde geen kabinet zijn van puinruimers, het wilde bouwen aan een nieuw bestel in Nederland. De doorbraak. Uiteraard heeft de Regering niets te regelen omtrent de partij- {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} formatie. Dat is een zaak van de burgers zelf. Maar wel leefde in leidende kringen, ook in het kabinet, de overtuiging, dat de oude politieke tegenstellingen moesten verdwijnen. ‘Voor vele buitenlanders is de grondslag van het Nederlands partijwezen een boek met zeven sloten; zij begrijpen niet, dat schier alle groeperingen gebaseerd zijn op een bepaalde visie over de oorsprong en het einddoel van de mens, onverschillig of deze uitvalt in positieve zin dan wel in algemene termen’ (Kortenhorst). De Nederlanders, die na 1945 hoopten op de grote verandering, vonden dit niet zozeer onbegrijpelijk als wel ongewenst. Het zou in het belang van het land zijn en een zuivering van de politiek betekenen, wanneer de ‘confessionele’ partijen ophielden te bestaan. Een socialistische partij was vanzelfsprekend, en evenzeer als tegenwicht een conservatieve partij. En een middenpartij zou daartussen functioneel van grote waarde kunnen zijn. Maar voor een R.K. of een Prot. Chr. partij moest in het nieuwe Nederland geen kans zijn. De gedachte was niet nieuw. Kohnstamm, De Sopper en Paul Scholten hadden haar reeds lang voorbereid; sommige leidende figuren in de Nederlandse Christen-Studentenvereniging, zoals Stufkens en Eykman, bevorderden haar. Vooral in de theologie van Karl Barth werden aanknopingspunten gevonden. Maar dat alles was vaak niet meer dan een academische verhandeling. Heel anders werd het tijdens de bezetting, toen de Nederlandse Unie optrad, die niet alleen een verzamelplaats werd van tegenstanders van de N.S.B., maar ook een enorme organisatie, waarin door de leiders denkbeelden omtrent een totale vernieuwing werden gepropageerd, soms in formuleringen, die deden denken aan een soort Nederlands nationaal-socialisme. Prof. J.E. de Quay was een van de drie leiders, Suurhoff de grote propagandist in Amsterdam... Het kader van deze Unie werd later, met anderen, die evenzeer, maar op principieel andere wijze aan het verzet hun aandeel hadden, geïnterneerd in het gijzelaarskamp te St. Michielsgestel, en daar was de politieke heroriëntering het thema van elke dag. Daar werd ook de Nederlandse Volksbeweging voorbereid, die een ruimer doel wilde nastreven, maar allengs in de praktijk de basis legde voor de oprichting van de Partij van de Arbeid. Aanvankelijk hebben een aantal leidende R.K. in het Zuiden van het land ook gespeeld met de gedachte, geen nieuwe R.K. partij weer op te richten, maar slechts een zeer kleine groep hield het vol. De meesten gaven al spoedig de voorkeur aan een wat vernieuwde {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} R.K. Staatspartij onder de naam Katholieke Volkspartij en ingewijden hadden er soms een heimelijk of openlijk plezier in, wanneer zij constateerden, hoe bij niet weinigen het aanvankelijk neen tegenover die partij snel veranderde in een ja, waarbij hetgeen in St. Michielsgestel was beweerd, niet veel profetische kracht bleek te hebben behouden. Het Nederlandse episcopaat liet zijn voorkeur voor de K.V.P. blijken. De P.v.d.A. opgericht. Zo moest de nieuwe partij het hoofdzakelijk hebben van de oude S.D.A.P. Zij verenigde zich met de Vrijzinnig-Democratische Bond onder leiding van Mr. Oud en met de kleine Christen-Democratische Unie in een nieuwe partij, de P.v.d.A. Een aantal Christelijk-Historischen, zoals de heren Lieftinck, Van Walsum en Van Rhijn, sloot er zich eveneens bij aan. Op 9 februari 1946 werd de P.v.d.A. op deze wijze te Amsterdam gesticht als doorbraakpartij. De partij erkende, dat voor elke burger het politieke handelen en de politieke keuze allereerst wordt bepaald door wat hem in de diepte van zijn bestaan beweegt, nl. zijn levens- en wereldbeschouwing. Maar de partij als partij heeft niet een dergelijk fundament, zij is de samenbundeling van burgers die een zelfde politiek doel nastreven, zij het op zeer verschillende gronden. Daarbij werd graag gesproken over de onvervangbare geestelijke waarden, die aan ons volksbestaan inhoud geven en die ontleend zijn aan Christendom en Humanisme. Dit náást elkaar stellen van deze twee was schering en inslag geweest bij de Nederlandse Volksbeweging. Toen Mr. Oud zijn toetreden tot de P.v.d.A. verdedigde (dat toetreden was niet van ganser harte, hij had liever een voorlopige formatie geprobeerd) schreef hij over het thema Christendom en Humanisme: ‘Wij hebben over de dogmatiek van het Christendom onze verschillende opvattingen. Men kan wat de Bijbel vertelt over de schepping van de mens naar Gods beeld, gevolgd door de val als gevolg van 's mensen ongehoorzaamheid, als historische waarheid aanvaarden, men kan het ook zien als symbool. Maar de conclusie zal in beide gevallen zijn, dat wij zowel het goddelijke als het demonische in de mens hebben te erkennen. En wij begrijpen, dat uitspraken als die van de heidense dichter Ovidius: “Ik zie de goede dingen en acht ze goed en ik doe de slechte dingen” en van de christen-apostel Paulus: “Het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik” blijkens hun treffende overeenkomst be- {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} wijzen, dat men uit verschillende grond kan komen tot hetzelfde resultaat.’ Verkiezingen. Eindelijk werden op 17 mei 1946, ruim een jaar na de bevrijding, voor het eerst verkiezingen gehouden voor de Tweede Kamer. De P.v.d.A. had daarvan grote verwachtingen. Zij werd geïnspireerd door wat in Engeland gebeurd was in juli van het vorige jaar, toen Labour een verrassende overwinning had behaald en Churchill werd vervangen door Attlee. Op aanplakbiljetten van de P.v.d.A. verscheen de afbeelding van de Tommy en de aansporing, zijn voorbeeld te volgen door Labour te kiezen. Leidende figuren in de Ned. Hervormde Kerk, die op kerkelijk gebied een reformatie nastreefden, stonden sympathiek tegenover de P.v.d.A. en zagen een parallel tussen wat in de Hervormde Kerk en in de staat gebeurde. De oude richtingen gingen verdwijnen. Kopstukken van de P.v.d.A. verschenen ter synode, om haar te informeren over de politieke doorbraak. De heer Vorrink beroemde er zich op, dat de P.v.d.A. kon rekenen op 700 Hervormde predikanten. In een van de socialistische bladen werd het vermoeden uitgesproken, dat in elk geval de C.H.U. vrijwel geheel zou bezwijken. Misschien zou alleen Tilanus terugkeren. Een spreker verzekerde zijn gehoor, dat een volstrekte meerderheid voor de P.v.d.A. in het verschiet lag, zo niet reeds bij deze verkiezingen dan bij de volgende. Maar de uitslag was voor de socialisten een grote teleurstelling. Niet de P.v.d.A., maar de K.V.P. bleek de sterkste partij. De socialisten verwierven 29 zetels en kwamen zwakker terug dan in het noodparlement. De Prot. Chr. partijen hadden zich goed weten te handhaven en de communisten haalden meer dan 10% van de stemmen. Sedert schommelt de P.v.d.A. steeds om de 30% van het electoraat. Misschien was niemand meer teleurgesteld dan Mr. Oud. Hij besloot de bakens te verzetten. De liberale partij was herleefd als Partij van de Vrijheid, onder leiding van Mr. Stikker, maar had niet veel aanhang verworven. Mr. Oud verliet de P.v.d.A., die, naar hij constateerde, sedert 1947 weer een zuiver socialistische partij was geworden, begon via het Handelsblad een soort wisseling van open brieven met Mr. Stikker, stichtte een comité om een nieuwe democratische partij op te richten en verschafte zich op {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} die manier een sterke onderhandelingspositie met de Partij van de Vrijheid. Het resultaat was precies zoals hij het verlangde: zijn eigen comité en de Partij van de Vrijheid werden opgeheven en een nieuwe partij gesticht, de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, die onder leiding van Mr. Oud, een bekwame en ook een weinig opportunistische leiding, een factor van betekenis werd in de Nederlandse politiek. Het nieuwe bestand. De K.V.P. de sterkste partij, dat betekende in 1946 een nieuw kabinet onder leiding van Dr. Beel. Dr. Drees nam zitting in dit nieuwe kabinet als minister van sociale zaken en Prof. Schermerhorn kon zich in opdracht van het kabinet spoedig wijden aan onderhandelingen met de Indonesische leiders. Meer dan bij het kabinet-Schermerhorn kon men nu spreken van een Rooms-rood kabinet. Dr. Beel noemde dit het nieuwe bestand. De beide grote partijen maken samen de dienst uit. Maar de samenwerking mocht, aldus Prof. Romme, niet worden gezien als een huwelijk. Want naar katholieke opvatting betekent dat een band voor het leven. En inderdaad had dit nieuwe bestand een tijdelijk karakter. In 1948 kwamen er weer nieuwe verkiezingen, noodzakelijk geworden door een voorgestelde grondwetsherziening, ten einde ruimte te maken voor een nieuwe verhouding met Indonesië. De verkiezingen betekenden enige winst voor de K.V.P. en enig verlies voor de P.v.d.A. De K.V.P. wilde niet opnieuw een Rooms-rood kabinet en Mr. Van Schaik formeerde een kabinet op de grondslag van vier partijen, met Dr. Drees als minister-president. De Christelijk-Historischen en de liberalen deden mee en Mr. Oud had weten te bereiken, dat de belangrijkste figuur naast hem, Mr. Stikker, een sleutelpositie kreeg in het nieuwe kabinet, doordat hem de leiding van buitenlandse zaken werd toevertrouwd. Zo hoopte de V.V.D. te bevorderen, dat het roer om zou gaan, ook in de Indonesiëpolitiek. Het gebeurde niet, integendeel: Mr. Stikker bleek er al spoedig van overtuigd te zijn, dat alleen een politiek mogelijk was, die moest leiden tot de erkenning van de Republiek Indonesië, en de strijdkreet van de V.V.D.: ‘Hebt u ook genoeg van Soekarno?’ was in de verkiezingen zeer nuttig gebleken, daarna weldra vergeten. Het begon te spannen in de V.V.D. en de resultaten van de Ronde-Tafelconferentie werden dan ook alleen met pijn en moeite aanvaard, in redevoeringen die bijna onoverkomelijke bezwaren {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} opnoemden, en dan kwamen tot het ‘maar, mijnheer de voorzitter’. Daar zat iedereen op te wachten, want dan moest het tweede gedeelte van de redevoering komen, van ‘wij zien, alles afgewogen hebbende, toch geen andere weg dan voor te stemmen’. En zo kon met behulp van de V.V.D. de vereiste tweederde meerderheid in beide kamers worden gehaald. Maar de bot was vergald. En toen het bleek, dat het eigenlijk maar een schijnvertoning was, dat er een verdrag was gesloten met de Verenigde Staten van Indonesië, omdat de Republiek Indonesië, volgens dat verdrag één van de deelstaten, de andere deelstaten als resten van het koloniaal regime opruimde en de Nederlandse Regering daar niets aan scheen te doen, sprong Mr. Oud op de ketting en richtte zich in al zijn felheid tegen één van de ministers, de eerst verantwoordelijke Rooms-Katholieke minister van Uniezaken en Overzeese Gebiedsdelen J.H. van Maarseveen. Hij negeerde de stelling, dat hij zich richtte tegen het kabinet. Zijn motie die het beleid van minister Maarseveen afkeurde, werd verworpen (mei 1950). Maar in januari 1951 keerde Mr. Oud zich tegen het beleid van het gehéle kabinet en nadrukkelijk ook tegen dat van zijn partijgenoot Mr. Stikker. Wéér kwam er een motie en weer werd zij verworpen, ditmaal met 66 tegen 26 stemmen. Maar Mr. Stikker wilde niet langer minister blijven, als zijn eigen partijgenoten hem het vertrouwen opzegden en hij vroeg dus ontslag, gevolgd door het gehele kabinet, omdat de grondslag van het kabinet, nl. de samenwerking tussen vier fracties, was bezweken. Dr. Drees noemde het een ‘rare crisis’. Zij werd ook op een merkwaardige wijze opgelost. Er kwam een nieuw kabinet Drees, geformeerd door de heer Romme. Dr. Drees kwam terug, Mr. van Maarseveen kwam terug, Mr. Stikker kwam terug. Wel waren er enkele verschuivingen en verdringingen, wat de andere portefeuilles betreft, maar het was hetzelfde kabinet met dezelfde politiek. En Mr. Oud vond, dat zijn motie een uitstekend resultaat had gehad. De patient had een bloedtransfusie gehad, die hem goed had gedaan. Andere brede basis. Na de verkiezingen van 1952 veranderde de constellatie, zoals te verwachten viel. D.V.V.D. ging in de oppositie. De A.R. hadden nu de Indonesische kwestie geen praktische betekenis meer had, geen bezwaar meer om mee te werken aan de totstandkoming van een parlementair kabinet, en twee A.R., nl. Prof. Zijlstra voor {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} economische zaken en Mr. Algera voor verkeer en waterstaat, kregen een plaats in het nieuwe kabinet-Drees. Laatstgenoemde had er toen uiteraard geen vermoeden van, dat zijn naam zou worden verbonden aan de belangrijkste wet van een geheel tijdperk, nl. de Deltawet. Prof. Zijlstra bleek niet alleen een bekwaam econoom, maar ook, ondanks zijn latere ontkenning, een homo politicus. En Mr. Oud leidde een scherpe oppositie, waarbij hij de hoffelijkheid had, de eerste vrouwelijke minister (voor maatschappelijk werk), Mej. Klompé, te prijzen als de enige bloem in de woestijn. In mei 1955 vroeg dit kabinet zijn ontslag, omdat een voorstel tot wijziging van de huurwet, een zeer technisch ontwerp, werd verworpen, waarbij de socialistischen zich in de oppositie schaarden. Mr. Burger, de voorzitter van de fractie van de P.v.d.A., wist de zaak te lijmen, en het kabinet hield spoedig, zonder enige verandering, weer een blijde incomste in de Kamer. Maar de verhouding tussen K.V.P. en P.v.d.A. was er niet beter op geworden. En ‘het nieuwe bestand’ week naar de horizon. Het mandement. Daartoe had ook niet weinig bijgedragen het mandement van het Nederlands episcopaat van 1954. Een mandement is een boodschap van de bisschoppen aan de R.K. gelovigen. Het mandement van mei 1954 heeft ook buiten de R.K. geleid tot hevige reacties, omdat het zich nadrukkelijk keerde tegen de doorbraak en het socialisme rangschikte onder de onchristelijke stromingen. In zulke gevallen spreekt het episcopaat met groot gezag, het leert, wat ‘naar de mening der bisschoppen de uitkomst moet zijn, waartoe een goed functionerend katholiek geweten moet geraken’ (Prof. J.A.M. Weterman). Het mandement was een klap voor de socialistische organisaties en bracht de kleine R.K. groep, die zich had gevoegd bij de P.v.d.A., uiteraard in grote moeilijkheden. Duidelijk werd uit het stuk, dat de zeven bisschoppen het optreden van alle R.K. in één organisatie van grote betekenis achtten voor de invloed van het Rooms-Katholicisme in Nederland. ‘Waar de katholieken hun eenheid missen, daar is de heilige Kerk haast altijd in verdrukking geraakt en - wat niet minder te betreuren valt - daar hebben zij zo weinig constructief kunnen medewerken aan het welzijn der mensen in de openbare sfeer van het leven.’ De Katholiek Nationale Partij van Welter, een kleine groep, die zich tegen de Indië-politiek van de K.V.P. verzette, begreep de {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} wenk en was bereid tot fusie; haar bekwame en slagvaardige woordvoerder Welter kwam bij de volgende verkiezingen bij de K.V.P. op een verkiesbare plaats. De socialisten evenwel verweerden zich krachtig en soms heftig. Daarbij is typerend, wat Fedde Schurer schreef in zijn Protestants Protest, ook om het ‘eeuwige misverstand’. Wie immers het socialisme een onchristelijke stroming noemt, zegt niet dat de leden van een socialistische partij dus geen christenen kunnen zijn. Een zin uit de brochure van Schurer is hierna duidelijk genoeg: De bisschoppen hebben uitgemaakt, dat deze socialisten (socialisten, die met de paters in Witmarsum deelnamen aan oecumenische conferenties) ten onrechte als christenen werden beschouwd; hun mandement bespreekt ze onder het hoofd: ‘Onchristelijke stromingen.’ Het is hetzelfde verzet, dat ook altijd opnieuw rees tegen het spreken over de politieke antithese. Daarbij werd, o.a. door Dr. Kuyper, gesteld, dat de tegenstelling in de politiek die is tussen twee beginselen, tussen de erkenning van Christus als Heer over alle leven enerzijds en anderzijds de conceptie, die uitgaat van de autonome mens, die geen wetgever boven zich erkent. Er is geen sprake van, dat de mensen daardoor in twee kampen worden verdeeld. Nog één citaat uit het protest van Fedde Schurer, om te laten zien, hoe diep zulk een strijd in de harten grijpt: ‘Gij, zeven bisschoppen, zijt als de zeven zonen van Sceva uit de Handelingen der Apostelen, die zich verstoutten bij hun geestenbezweringen de formule te gebruiken: “Wij bezweren u bij Jezus, die Paulus predikt”, maar die terecht ten antwoord kregen: “Jezus ken ik en Paulus weet ik, maar gij, wie zijt gij?” Wij zijn God zij dank Protestantse Christenen, vrijgemaakt van uw bezweringen, uw dreigingen en uw sancties.’ Veel bezadigder, maar veel meer indringend in de eigenlijke problematiek, was de studie over het mandement door Prof. Dr. R. Schippers, hoogleraar aan de Vrije Universiteit. Het mandement verscheen in een periode, toen de P.v.d.A. en de K.V.P. nog in sterke mate politieke bondgenoten waren; in een latere periode, na 1959, met de P.v.d.A. in de oppositie, scheen het geen rol van betekenis meer te spelen en in 1963 kwamen de socialistische en de R.K. vakbeweging met één gezamenlijk program. Het mandement, hoewel niet officieel ingetrokken, functioneerde niet meer. Maar wij merken tenslotte op dat de verhouding {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} Rome-socialisme ook in andere Westeuropese landen een sterk vlottend karakter heeft. P.v.d.A. naar de oppositie. Gelijdelijk geraakte Nederland verwijderd van de aanvankelijke toch wel cordiale samenwerking tussen K.V.P. en P.v.d.A.. Op een fakkeldragersdag van de P.v.d.A., waar dus het kader bijeen was, bleek duidelijk het onbehagen. Wij doen wel mee, maar wij krijgen nooit onze zin, dat was het thema. Als puntje bij paaltje komt, dan is er altijd een meerderheid tegen ons, met de K.V.P. als centrum. Dat was het thema van de bezwaren. En zo kwamen we in de periode van het latente conflict. De socialistische minister van financiën, de heer H.J. Hofstra, wilde de werkingsduur van de tijdelijke verhoging van enige directe belastingen met twéé jaar verlengen. De meerderheid van de Tweede Kamer deelde het standpunt van de heer Romme, fractievoorzitter van de K.V.P.: met één jaar zijt gij, Regering, voorlopig voldoende geholpen en blijkt nog een jaar nodig, dan kunt gij, Regering, dat tijdig weten en in de volgende zomer uw fiat van de Kamer krijgen. De minister vond, dat hij op zo'n manier niet werken, niet vooruit voldoende plannen maken kon en tevens dat eigenlijk in zo'n beslissing van de Kamer een zeker wantrouwen tot uiting kwam. Hij diende zijn ontslagaanvrage in en de andere socialistische ministers en dus ook de minister-president, Dr. Drees, volgden zijn voorbeeld. De rest van het kabinet kreeg een nieuwe minister-president, Dr. Beel, en schreef vervroegde verkiezingen uit, die tot een nauwelijks gewijzigde samenstelling van de Tweede Kamer leidden. De kabinetsformatie was dan ook geen realisering van een duidelijke verkiezingsuitslag, maar een conclusie uit de in de laatste jaren gegroeide politieke verhoudingen. Dat betekende, dat de socialisten buiten het kabinet bleven en de oppositie gingen vormen. Het nieuwe kabinet stond onder leiding van de gemoedelijke maar niet onbekwame Professor Dr. J.E. de Quay en bestond uit 6 R.K. 3 liberale, 2 A.R. en 2 C.H. ministers. Na anderhalf jaar bood het zijn ontslag aan, omdat de A.R.P. en de C.H.U., met behulp van de socialisten, een motie aangenomen wisten te krijgen, die om 5000 woningwetwoningen méér vroeg, terwijl de A.R. minister Van Aartsen 2500 direct aan zijn program wilde toevoegen en, indien mogelijk, nogmaals 2500 in het volgende voorjaar. De crisis werd een tragikomedie, begon op {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} 23 december 1960 en eindigde op 2 januari 1961 door bemiddeling van Prof. De Gaay Fortman. Niets was veranderd en niets had gestagneerd. Op dit kabinet-De Quay volgde in 1963 het kabinet-Marijnen, met dezelfde gewichtsverhoudingen en een gedetailleerd regeringsprogram. Het had tevens een tijdbom aan boord: het vraagstuk van de wettelijke regeling van de omroep. Daaromtrent stonden de meningen in het kabinet vierkant tegenover elkaar; uitstel werd verkregen door de oplossing op te dragen aan een speciale, veelzijdig samengestelde commissie, waarbinnen de meningen evenzeer verdeeld waren als in het kabinet. Toen in de ministerraad toch een ontwerp van minister Bot aan de orde kwam, omdat het wachten op de commissie uitzichtloos was, barstte het kabinet uit elkaar. Reparatie bleek niet mogelijk en zo kwam er een kabinet van geheel andere signatuur, een kabinet van K.V.P., P.v.d.A. en A.R.P., onder leiding van Mr. Cals. Minister Vrolijk (P.v.d.A.) kwam met een ontwerp-omroepwet, in wezen hetzelfde als dat van minister Bot, maar voordat de Staten-Generaal daarover hadden beslist, was dit kabinet na anderhalf jaar ondergegaan in de ‘nacht van Schmelzer’ (22 november 1966) als gevolg van de aanneming van een motie van de K.V.P., gesteund door twee oppositiepartijen, n.l. de C.H.U. en de V.V.D. De motie sprak uit dat het financieel beleid van het kabinet aanleiding gaf tot ongerustheid, zowel wat de uitgaven als de dekking betrof. Prof. Dr. J. Zijlstra vormde een overgangs-kabinet, waarin alleen de K.V.P. en de A.R.P. vertegenwoordigd waren, maar dat toch, met name door de leiding van de premier, groot vertrouwen bleek te verwerven in het land. Het kabinet schreef vervroegde verkiezingen uit. De P.v.d.A. voerde een verkiezingscampagne, die het beleid van het kabinet-Zijlstra met hartstocht afwees, maar zij had daarmee nergens succes en kon dus bij de kabinetsformatie niet met goed fatsoen in overleg treden met de informateur Prof. Zijlstra. Zij stelde daarom als voorwaarde voor overleg, dat de informateur éérst het overleg met de liberalen zou afbreken, wel wetende dat Prof. Zijlstra aan die eis niet zou kunnen of willen voldoen. Zo kwam er een kabinet van dezelfde signatuur als de kabinetten van De Quay en Marijnen, onder leiding van de oud-marineofficier P.J.S. de Jong, die zowel in het kabinet-Marijnen als in het kabinet-Cals de portefeuille van defensie had beheerd. Het kabinet De Jong (1967 - 1971) was het elfde kabinet na de bevrijding en in geen van deze kabinetten had de K.V.P. ontbroken. {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} In zes van de elf kabinetten is de heer Luns minister van Buitenlandse Zaken geweest. De verkiezingen van 1971 leidden ertoe, dat de combinatie van vier partijen, waarop het kabinet-De Jong steunde, de meerderheid in de Tweede Kamer verloor. De linkse concentratie (P.v.d.A., D'66 en de P.P.R.) bleef nog veel verder in de minderheid, hoewel met name de P.v.d.A. succes boekte. Maar de nieuwe partij van de Democratische Socialisten (DS '70), oorspronkelijk afgesplitst van de P.v.d.A. en staande onder leiding van Dr. W. Drees Jr., bleek een realistische socialistische partij, met name wat haar pleidooi voor noodzakelijke bezuinigingen betrof. Zij had bij de verkiezingen een opmerkelijk succes. Na moeizame onderhandelingen bleek de mogelijkheid te bestaan tot de vorming van een parlementair kabinet, steunende op vijf partijen, dat zich in juli '71 presenteerde onder leiding van Mr. B. Biesheuvel. Het wilde beginnen met ‘orde op zaken te stellen’, maar binnen twee jaar bezweek het al door innerlijke verdeeldheid. De ministers die tot DS '70 behoorden wilden niet op dezelfde manier bezuinigen als hun ambtgenoten. Op 29 november 1972 kwamen er vervroegde verkiezingen en daarna duurde het 164 dagen voor er een nieuw kabinet optrad, het kabinet-Den Uyl (11 mei 1973). Dit kabinet was op een eigenaardige manier tot stand gekomen. Nadat de onderhandelingen weer tot een patstelling hadden geleid, wist de socialist Mr. Burger, met informatie belast, via de achterdeur de A.R.P. binnen te dringen en daar bij een paar ministeriabele figuren de voorlopige bereidheid te vinden om op bepaalde voorwaarden tot een kabinet-Den Uyl toe te treden. Omdat deze contacten tot stand kwamen buiten de officiële onderhandelaars namens de fractie om, gaf dit binnen de A.R.P. aanleiding tot grote spanningen. De C.H.U. deed helemaal niet mee, maar ging in de oppositie. Zo kwam er een kabinet-Den Uyl, dat de socialisten graag beschouwden als in de eerste plaats hun kabinet, waarin de K.V.P.ers hun invloed wilden laten gelden en waarbij twee A.R. ministers betrokken waren wier geestverwante fractie niet verder kwam dan de bereidheid om het kabinet ‘te gedogen’. Er was grote staatsmanskunst en een fors zedelijk overwicht nodig om in zulke omstandigheden te bereiken, dat de totstandkoming van dit kabinet geen blijvende sporen zou nalaten. Dat is niet gelukt. Bovendien stond het kabinet-Den Uyl voor de harde noodzaak de uitgaven te matigen en het stuitte daarbij op verzet van allerlei machten en belangengroepen. Evenals de kabinetten-Marijnen en Biesheuvel bezweek {==*25==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 60. De Proclamatie van de Vertrouwensmannen==} {>>afbeelding<<} {==*26==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 61. Oproep van de Nederlandse Volksbeweging.==} {>>afbeelding<<} {==*27==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 62. Eén der eerste saneringsmaatregelen van Minister Lieftinck.==} {>>afbeelding<<} {==*28==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 63. H.M. Koningin Wilhelmina bij het verlaten van de Ridderzaal na het uitspreken van de historische troonrede van 20 november 1945 (Foto Anefo).==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 64. Het eerste naoorlogse kabinet (v.l.n.r.): J.M. de Booy (Mar.); Dr. L.J.M. Beel (Binnenl.); Ir. Th.S.G.J.M. van Schaik (Verkeer); Prof. Dr. J.H.A. Logeman (Overz. Geb.); Ir. S.L. Mansholt (Landb. en Viss.); Prof. Mr. P. Lieftinck (Fin.); Ir. H. Vos (Handel en Ind.); Prof. Ir. W. Schermerhorn (Min.-Pres., Alg. Oorlogv.); Mr. H.A.M.T. Kolfschoten (Just.); W. Drees (Soc. Zaken); Mr. J. Meynen (Oorlog); Mr. E.N. van Kleffens (Buitenl.); Dr. Ir. J.A. Ringers (Openb. Werken); Mr. J.H. van Royen (zonder portef.); op de foto ontbreekt Prof. Dr. G. van der Leeuw (O., K. en W.). (Foto Anefo)==} {>>afbeelding<<} {==*29==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 65. Als alle andere kinderen in ons land lieten ook de Prinsessen (v.l.n.r. Margriet, Beatrix en Irene) op 18 februari 1947, de geboortedag van H.K.H. Prinses Christina zich de beschuit met muisjes goed smaken. Prins Bernhard kijkt geamuseerd toe.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 66. Een historisch moment in de geschiedenis van ons Koninkrijk: Op 4 sept. 1948 deed Koningin Wilhelmina vanaf het balkon van het Paleis op de Dam mededeling van haar troonsafstand ten gunste van Prinses Juliana. De foto toont de scheidende vorstin op het moment dat zij haar toespraak besloot met de uitroep: ‘Leve de Koningin!’ (ANPfoto)==} {>>afbeelding<<} {==*30==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 67. Dat het naoorlogse eenheidsstreven van de aanvang af sceptisch werd ontvangen blijkt o.m. uit deze tekening van Marten Toonder in ‘Metro’, een blad van oud-illegalen.==} {>>afbeelding<<} {==*31==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 68. Een politiek verschijnsel van na de oorlog waren de langdurige en moeizame kabinetsformaties. Op die van 1956 maakte de tekenaar Eppo Doeve bovenstaande caricatuur, getiteld: ‘De Veertigdaagse’. De kabinetscrisis was toen echter nog slepende en eindigde eerst na bijna vier maanden.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 69. Een lastig aspect van onze toenemende welvaart was het chronisch tekort aan arbeidskrachten, waardoor de handhaving van loonafspraken in sommige bedrijfstakken ernstig werd bemoeilijkt. Deze situatie inspireerde de tekenaar Ch. Boost tot het maken van onderstaande caricatuur: ‘Staatssecretaris Roolvink (Soc. Zaken in het Kabinet-De Quay) waarschuwt de werkgevers tegen het betalen van zwarte lonen.’==} {>>afbeelding<<} {==*32==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 70. Mr. J.M.L.Th. Cals.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 71. Spotprent van de bekende tekenaar Opland op de aanvaarding van de Mammoetwet.==} {>>afbeelding<<} {==*33==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 72. Drs. J.M. den Uyl.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 73. De langdurigste formatieperiode uit onze parlementaire geschiedenis werd op 19 november '77 afgesloten met de beëdiging van het kabinet-Van Agt/Wiegel, hier samen met H.M. de Koningin op het bordes van Paleis Soestdijk. (Foto Anefo).==} {>>afbeelding<<} {==*34==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 74. Rotterdam in het jaar van de bevrijding. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 75. ...en twintig jaar later. Op de voorgrond is een gedeelte van de metro-tunnel in aanbouw. In het midden op de achtergrond de torens van het Raadhuis op de Coolsingel en van de Sint-Laurenskerk. (Foto Techn. Dienst Gem. Werken, Rotterdam)==} {>>afbeelding<<} {==*35==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 76. De stormachtige ontwikkeling in de scheepvaart heeft het gebied rond de Waterweg onherkenbaar veranderd. Hier de scheepswerf van Verolme N.V. voor de bouw van mammoettankers op het voormalige eiland Rozenburg. (Foto KLM-Aerocarto)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 77. Het westelijk havengebied van Amsterdam met werf en dokken van de N.D.S.M. Op de achtergrond de Coentunnel. (Foto Nationaal Foto-Persbureau, A'dam).==} {>>afbeelding<<} {==*36==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 78. De faam van de Nederlandse vliegtuigbouwer Anthony Fokker is herleefd in het succesvolle verkeersvliegtuig Fokker-F 27 ‘Friendship’, dat over heel de wereld goede diensten bewijst, met name op de binnenlandse lijndiensten. Hier enkele toestellen van dit type die op het eigen binnenlandse net dienst doen.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 79. De montagehal van de Fokkerfabrieken, waar het nieuwe en grotere type, de Fokker F-28 ‘Fellowship’, wordt gebouwd. Dit toestel is uitgerust met twee straalmotoren, terwijl de F-27 de meer conventionele turboprop-aandrijving heeft.==} {>>afbeelding<<} {==*37==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 80. Het ‘Evoluon’, permanent tentoonstellingsgebouw van de N.V. Philips te Eindhoven en a.h.w. symbool van de vooruitgang op electronisch gebied, waarin dit Nedderlandse bedrijf zo'n krachtig aandeel heeft gehad.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 81. Het hart van het Philips-concern in Eindhoven. Rechts het hoofdkantoor; links het kantoor van Philips Nederland N.V.==} {>>afbeelding<<} {==*38==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 82. H.K.H. Prinses Wilhelmina, de ‘Moeder van het Verzet’, bij het standbeeld van ‘De Dokwerker’ op het J.D. Meyerplein te Amsterdam, door Mari Andriessen ontworpen ter herinnering aan de Februari-staking van 1941. (Foto Nationaal Fotopersbureau Stevens & Magielsen)==} {>>afbeelding<<} {==*39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De begrafenis van H.K.H. Prinses Wilhelmina op 8 december 1962: 83. De ‘witte stoet’ op weg naar Delft. (ANPfoto)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 84. Koningin Juliana, Prins Bernhard en de vier Prinsessen volgen de kist, terwijl deze door personeel van Paleis Het Loo de grafkelder der Oranjes in de Nieuwe Kerk te Delft wordt binnengedragen. (ANPfoto)==} {>>afbeelding<<} {==*40==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 85. De normalisatie van de betrekkingen met Indonesië werd in september '71 bekrachtigd met een officieel staatsbezoek van Koningin en Prins, die op Java o.m. de Burubudur bezichtigden. (Foto Anefo).==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 86. De voltallige koninklijke Familie op het bordes van Paleis Soestdijk tijdens het traditionele défilé op Koninginnedag 1978. (Foto Anefo).==} {>>afbeelding<<} {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} tenslotte ook het kabinet-Den Uyl aan innerlijke verdeeldheid. Twistappel was de te volgen grondpolitiek. De ministers uit de K.V.P. en de A.R.P. wilden op dat punt niet bukken voor de meerderheid in het kabinet en stelden hun portefeuilles beschikbaar. Dit leidde ertoe dat het kabinet-Den Uyl op 22 maart 1977 zijn ontslag indiende en dat er op 25 mei d.o.v. verkiezingen voor de Tweede Kamer werden gehouden. Bij die verkiezingen traden de A.R.P., de C.H.U. en de K.V.P. op met één lijst. De drie partijen waren nl. federatief gaan samenwerken onder de naam Christen-Democratisch Appèl (1973). Die federatieve samenwerking zou in een volgende fase moeten leiden tot één partij. De verkiezingen hadden plaats onder grote spanning, omdat een groot aantal weerlozen door Molukse jongeren gegijzeld waren bij De Punt. Het is moeilijk uit te maken, in hoeverre die spanning de verkiezingen heeft beinvloed. In elk geval was de uitslag verrassend. Drie-stromenland? Toen de evenredige vertegenwoordiging in 1917 werd aanvaard, had minister Cort van der Linden als een van de voordelen genoemd, dat nu ook kleinere minderheden, ‘tot enige wasdom gekomen’, haar intrede zouden kunnen doen in 's lands raadzalen. Een tijdlang scheen het, dat een veelheid en verscheidenheid van kleine partijen tot een belemmering zou worden voor het vlot functioneren van het parlementaire werk. Sommige kleine politieke partijen hielden vrijwel onveranderd stand, zoals de S.G.P. (Staatkundig Gereformeerde Partij), die al sedert 1918 een plaats heeft in de Tweede Kamer. Het G.P.V. (Gereformeerd Politiek Verbond) heeft zijn vaste en mondige aanhang practisch alleen binnen de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt (binnen verband). De Boerenpartij is geboren uit ontevredenheid over allerlei overheidsmaatregelen, met name zoals die in het Landbouwschap tot uitdrukking kwamen. Een tijdlang scheen het, dat er omvangrijker kansen waren voor nieuwe partijen: de P.P.R. (Politieke Partij Radicalen), oorspronkelijk een afsplitsing van de K.V.P. (die te conservatief en te opportunistisch werd gevonden), maar al gauw een verzameling van radicale jongeren zonder een gemeenschappelijke principiële basis. Nog meer opportunistisch scheen soms D '66, vooral een creatie van intellectuele jongeren, die het liefst alle bestaande partijen zagen ‘ontploffen’, om zo te komen tot een vernieuwing van het {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} gehele politieke en parlementaire bestel, maar zich al gauw aan dat bestel aanpaste als bondgenoot van de P.v.d.A. En nu de verkiezingsuitslag van 1977. Op één uitzondering na werden de kleinere partijen of weggevaagd of tot de kleine vaste aanhang beperkt. Die ene uitzondering was D '66. Bij de statenverkiezingen van 1975 scheen er van deze groep vrijwel niets meer over, maar zij wist zich onder leiding van Jan Terlouw verrassend te herstellen. Het resultaat was echter dat er maar drie forse partijen overbleven: in volgorde van grootte de P.v.d.A., het C.D.A. en de V.V.D. Bij de statenverkiezingen in 1978 werd dit bevestigd, met dien verstande dat het C.D.A. nu de grootste partij werd en de debâcle voor de kleine partijen nog groter was. Dit betekent, zoals het nu staat, een wijziging en vereenvoudiging van de politieke situatie in Nederland. Er zijn, omdat geen van deze drie partijen over de volstrekte meerderheid beschikt, noch waarschijnlijk binnenkort zal beschikken, in theorie een aantal mogelijkheden voor een parlementair kabinet op basis van een coalitie tussen twee van de drie grote partijen. Maar omdat de V.V.D. en de P.v.d.A. (vooralsnog) van geen onderlinge politieke verbintenis willen weten, blijven er in de praktijk maar twee mogelijkheden tot een regeringscoalitie over, die tussen het C.D.A. en de P.v.d.A. en die tussen het C.D.A. en de V.V.D. Dat wil zeggen, dat in elk parlementair kabinet het C.D.A. meedoet en dat zowel de P.v.d.A. als de V.V.D. als oppositiepartij kunnen fungeren. Deze simpele constatering is de sleutel voor de onbegrijpelijk lange en vreemd verlopen kabinetscrisis, die na de verkiezingen op 25 mei niet minder dan 217 dagen duurde en eindigde met het optreden van het kabinet-Van Agt (een kabinet van C.D.A. en V.V.D.) op 19 december 1977. Het is de fout van de P.v.d.A. geweest, dat zij zich niet voldoende deze simpele feiten heeft gerealiseerd en zich heeft verbeeld, dat zij het C.D.A. min of meer haar voorwaarden kon opdringen en de candidaten van het C.D.A. kon keuren. De P.v.d.A. moge de sterkste partij zijn, het C.D.A. heeft de laatste troef in handen. Verloedering. Over de jongste kabinetsformatie is evenwel nog iets te zeggen. De formatie van een kabinet is een moeilijke zaak. De formateur ontvangt zijn opdracht van H.M. de Koningin en die opdracht {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft een nader omschreven inhoud. De formateur gaat daarna overleg plegen met de voorzitters van de fracties over de hoofdlijnen van het te voeren beleid en over de zetelverdeling. Maar in de lange periode van de formatie van 1977 was het alsof de gehele formatie een zaak was geworden van Jan en Alleman, in die zin, dat partijbesturen, partijcongressen, actiegroepen enz. enz. deden, alsof zij allemaal de formateur de les hadden te lezen en ieder voor zich in de formatiepot mocht roeren, dat partijbesturen het recht zouden hebben uit te maken, wie wel en wie niet voor een ministersportefeuille in aanmerking mochten komen. Kortom, alsof de formatie niets meer te maken had met het constitutionele feit dat H.M. de Koningin de opdracht geeft tot de formatie en dat de formateur haar rekenschap moet geven over wat hij met die opdracht heeft gedaan. Wanneer deze verloedering doorgaat, wordt op den duur de formatie een sinister bedrijf, waarin de brutaliteit triumfeert over de redelijkheid, en het belang, ook het persoonlijk belang, het beginsel in de schaduw wegdrukt. Terwijl de eigen, hoogst verantwoordelijke taak van het staatshoofd bij zo'n kabinetsformatie onmogelijk wordt gemaakt. De ruïne. Na de voltooiing van dit politiek overzicht keren we terug naar de ruïne, die de Duitsers na hun capitulatie in ons land hadden achtergelaten. Het was een leeggeroofd land, met een grotendeels uitgehongerde bevolking. Treinen en auto's waren voor een groot deel verdwenen, zelfs meer dan een miljoen fietsen waren weg. Bruggen waren opgeblazen, de Wieringermeer stond diep onder water en de boerderijen stortten in. Complete fabrieken waren overgebracht naar Duitsland. In geld uitgedrukt bedroeg de schade vele miljarden en naar de tegenwoordige geldswaarde omgerekend kunnen we stellen, dat de schade, over de gezinnen omgeslagen, ongeveer 20.000 gulden per gezin bedroeg. Groot was de drang om te kopen, om het overvloedige geld om te zetten in goederen, niet alleen om in werkelijk dringende behoeften te voorzien, maar ook uit vrees, dat de koopkracht van de gulden snel zou wegslinken. Daarom bleef er voorlopig een scherpe distributie en werd het geld gesaneerd. Die geldsanering is het werk geweest van de knappe, vasthoudende Mr. P. Lieftinck, minister van financiën van juni 1946 tot juli 1952. Hij heeft groot werk verricht en had daarbij vrijwel onbeperkt de steun van de {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Staten-Generaal. Wel waren de omstandigheden en opvattingen veel veranderd vergeleken bij de periode tussen de beide wereldoorlogen. Toen was een geraamd tekort van 40 miljoen een hoogst verontrustende zaak; nu berekende minister Lieftinck, toen hij op de derde dinsdag van september 1946 voor het eerst met het bekende koffertje in de Tweede Kamer kwam, een begrotingstekort van 2 miljard. Dat moest wel leiden tot zware belastingen waarbij de vermogensaanwas tijdens de oorlog het in het bijzonder moest ontgelden. Zelden is een minister in ons land zo verguisd. Er werd over hem gesproken alsof hij een struikrover en plunderaar was, maar de uitkomst heeft bewezen, dat zijn bewind zegenrijk is geweest. Maar zijn werk was slechts een onderdeel van een geheel van regeringsmaatregelen, waartoe rantsoenering, loonen prijsbeheersing en in- en uitvoercontrole eveneens behoorden. De drie taken van de Regering: herbouw en vernieuwing van het productie-apparaat, voorziening in de grote binnenlandse behoefte en bevordering van de uitvoer, waren als drie schepen die tezamen in een te kleine kolk moesten worden geschut. Het gevolg was, dat er in 1948 een ernstige crisis dreigde. Marshallhulp. Op 5 juni 1947 hield de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken George C. Marshall (zijn ambtsaanduiding is hier een ‘vertaling’ in Europese verhoudingen: in de U.S.A. zijn geen ministers en de officiële titel is secretary of state) een rede voor Harvard University. Het was maar een korte rede, naar onze standaard gemeten buitengewoon kort, niet meer dan drie bladzijden uit een gewoon boek. Maar een heel duidelijke rede van beslissende betekenis voor geheel West-Europa. De rede kwam in het kort hierop neer: In Europa staat een crisis voor de deur. De behoefte aan goederen, die hoofdzakelijk in Amerika moeten worden gekocht, is enorm veel groter dan wat Europa kan betalen. Zonder zeer belangrijke Amerikaanse hulp gaat Europa naar de chaos. Daarom moet Amerika helpen; met grote bedragen. Maar het heeft geen zin, land voor land te helpen; als Europa niet tot nauwe economische samenwerking komt, zal de hulp nooit effectief kunnen zijn. Amerika verwacht van Europa een gemeenschappelijk antwoord, een gezamenlijk plan. Geen enkel Europees land was van het aanbod van Amerika uitgesloten, ook de landen achter het ijzeren gordijn niet. ‘Onze {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} politiek is niet gericht tegen enig land of enige doctrine, maar tegen honger, armoede, wanhoop en chaos.’ Europa reageerde snel: op 27 juni kwamen Bevin (Engeland) Bidault (Frankrijk) en Molotof (Rusland) te Parijs bijeen. Maar Rusland zei nee en belette de andere landen achter het ijzeren gordijn ja te zeggen. Zo bleef de Marshall-hulp beperkt tot West-Europa. Zestien landen kwamen op 12 juli 1947 te Parijs bijeen om een program op te stellen. En hier werd meteen duidelijk aan West-Europa, dat de Benelux bestond. Hier konden Nederland, België en Luxemburg aan de vergadering duidelijk maken, wat zij bedoelden. In 1944 hadden zij in Londen een douane-overeenkomst gesloten en nu konden zij vertellen, dat zij over een half jaar zouden starten. De tolgrenzen tussen de drie landen zouden op de duur verdwijnen; de drie landen gingen op economisch gebied nauw samenwerken en stelden daarmee een voorbeeld. De deskundigen gingen in Parijs aan het rekenen en ontwierpen plannen voor Europese economische samenwerking en het gehele rapport werd in september 1947 aan Marshall aangeboden. Voor de vierjarige periode 1948 - 1951, zo stond erin te lezen, zal Europa een dollar-deficit hebben van bijna 22½ miljard. Dit O.E.E.S.-rapport (Organisatie voor Europese Economische Samenwerking) werd in november van hetzelfde jaar beantwoord met een Amerikaans rapport, het werk van de beste deskundigen, die eerst onder leiding van Christian A. Herter de situatie in Europa hadden verkend. Toen het zover was, kon president Truman er voor zorgen, dat de hulpverlening een wettelijke status kreeg. Met elk van de betrokken landen sloot Amerika een afzonderlijk verdrag, maar het drong de O.E.E.S. tegelijkertijd tot nauwe samenwerking. Daarbij was het belangrijk, dat de Marshallhulp tijdelijk was, bedoeld voor vier jaar, terwijl de O.E.E.S. een duurzaam karakter kreeg. De Marshallhulp is voor Europa en ook voor Nederland van grote betekenis geweest. Direct en indirect heeft Nederland in vier jaar tijds ongeveer 2 miljard dollar ontvangen, waarbij speciale maatregelen werden genomen om te verhinderen dat het toestromen van deze dollarbedragen inflatie in de hand werkte. In dit opzicht lag het allemaal heel anders dan na de eerste wereldoorlog. Toen moest alles vanzelf maar weer in orde komen, volgens economische wetten waar de regering toch niets aan kon veranderen. Nu was de economische wetenschap zover gevorderd, dat de overheid wist of kon weten, hoe zij allerlei instrumenten kon {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} hanteren, om schokken te voorkomen en tegenslagen tijdig op te vangen. Helemaal lukte het nog niet. In 1952 werden de gevolgen van een overbesteding openbaar en moest de Regering een reeks onaangename maatregelen nemen, om verder afglijden te verhinderen. Het bleek, dat zulk een, overbesteding met de daaraan verbonden gevolgen leidt tot een snelle toeneming van de werkloosheid; in 1952 met name in de bouwvakken - terwijl er honderdduizenden woningen tekort waren. Maar ondanks deze tegenslag was de algemene lijn zeer verheugend. Het herstel en de expansie gingen snel. Stellen wij de productie in 1913 op 100, dan was zij in 1949 slechts 94 en in de zes daarop volgende jaren resp. 113, 126, 139, 145, 147, 163. Dat het goed is gegaan, dat de weg naar nationale welvaart betrekkelijk kort was, is in sterke mate te danken aan de arbeidsvrede in Nederland, waar geen enkel ander land aan kon tippen. Groot is het verschil met de gang van zaken na de eerste wereldoorlog. Dat blijkt uit het aantal door stakingen verloren gegane werkdagen: 1919 1.057.000 1946 682.000 1920 2.355.000 1947 203.000 1921 1.282.000 1948 131.000 1922 1.224.000 1949 389.000 1923 1.216.000 1950 163.000 1924 3.156.000 1951 67.000 De vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers hadden reeds tijdens de bezetting maatregelen genomen om het herstel van de Nederlandse economie in goede banen te leiden. De Stichting van de Arbeid gaf aan die maatregelen vorm en gestalte en voor het regelmatig voortschrijdend herstel is de sociale vrede van onschatbare waarde gebleken. Europese samenwerking. De O.E.E.S. was maar een begin, soms een aarzelend begin. Maar de gedachte won veld, dat de Europese samenwerking veel intensiever moest worden. In 1950 lanceerde de Franse staatsman Robert Schuman een gedachte die bijna opzienbarend werd gevonden. Van het Franse departement Pas de Calais strekt zich via de Maasvallei en het Lotharings-Luxemburgs gebied tot ver over de Rijn een gebied uit van steenkool- en ijzermijnen, waar de zware industrie van grote betekenis was geworden. In sommige opzichten was dit ge- {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} bied allang de kern van Europa. Maar het gebied was op grillige wijze aan de oppervlakte doorsneden door politieke grenzen, aan weerskanten van die grenzen heerste altijd naijver, veelal wantrouwen en soms haat. In de diepte liepen de kolen- en ertslagen dóór onder de grenzen, die de mensen aan de oppervlakte hadden getrokken. Robert Schuman wilde dit gehele gebied maken tot één economische gemeenschap, zodat dit gehele gebied één markt werd voor kolen en staal. Daarvoor was het nodig, dat er een onafhankelijk gezag kwam, dat deze markt ordende en handhaafde. Aanvankelijk zag de Fransman zijn plan als een vooruitstrevend voorbeeld van Frans-Duitse samenwerking, samenwerking tussen oude erfvijanden dus. Maar al spoedig werd het ieder duidelijk, dat er méér landen op natuurlijke wijze bij betrokken waren of konden worden. Zo kwam in 1952 de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal tot stand met een eigen Hoge Autoriteit. Daarin werken samen Frankrijk, West-Duitsland, de Benelux-landen en Italië. Maar de samenwerking kon niet beperkt blijven tot kolen en staal. Het moest een gemeenschappelijke markt worden, waarbij de tolmuren steen voor steen werden afgebroken. Zo kwam in 1957 het verdrag tot stand waarbij de E.E.G. werd gevormd, de Europese Economische Gemeenschap. In 1972 traden ook Engeland, Ierland en Denemarken toe. De E.E.G. heeft vier organen: 1. De Europese Commissie (het permanente bestuur); 2. de Raad van Ministers, waarin de verschillende regeringen door ministers zijn vertegenwoordigd en waar de eigenlijke beslissingen vallen na vaak moeilijke onderhandelingen; 3. het Europese parlement met een controlerende bevoegdheid; 4. het Hof van Justitie, belast met de uitleg van het verdrag en het toezicht op de juiste toepassing daarvan. Het ligt in de bedoeling, dat het Europese parlement, waarvan de leden tot nu toe door de nationale parlementen werden aangewezen, straks rechtstreeks zal worden gekozen. Velen verwachten, dat de ‘Europese gedachte’ daardoor zal worden versterkt. Intussen komen vele beslissingen van de Raad van Ministers maar moeilijk tot stand, omdat de belangen van de lidstaten soms duidelijk tegen elkaar indruisen. En wanneer er nog meer staten toetreden (Spanje en Portugal bijvoorbeeld) wordt het er niet gemakkelijker op. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat als het erg stroef en langzaam gaat, er een soort compensatie wordt gezocht in verklaringen omtrent zaken waarover men het wel eens kan worden, maar die met het doel van de E.E.G. weinig te maken hebben. {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} Intussen is er nog nooit sprake geweest van een vredesverdrag met Duitsland. Praktisch is dit land nu in twee staten verdeeld, Oost-Duitsland, in de meest volledige zin een satellietstaat van Rusland, en de Westduitse Bondsrepubliek, die als een volwaardige mogendheid meewerkt in de Westelijke samenwerking. In de eerste tijd na de capitulatie van Duitsland leefde bij niet weinige Nederlanders het verlangen een niet onbelangrijk gedeelte van die staat te annexeren, waarbij sommigen zelfs tot de Wezer wilden gaan. Maar dit was historisch en politiek niets dan een stuk onverstand. Tenslotte werd door de Westelijke geallieerden enige ‘grenscorrectie’ bevolen, waardoor Elten en Tudderen onder Nederlands bestuur kwamen. Maar in 1963 sloten Nederland en de Westduitse Bondsrepubliek een verdrag, waarbij deze correcties weer ongedaan werden gemaakt, en een aantal kwesties, voor een deel uit de bezettingstijd stammende, werden geregeld. Duitsland toonde zich daarbij een harde onderhandelaar, zich volledig bewust van de herwonnen positie, wat vooral bleek uit de vergeefse Nederlandse pogingen, om de grens in de Eems op een redelijke wijze vast te stellen. Slechts kwam een gemeenschappelijke beheersvorm van de Eemswateren tot stand, waardoor Delfzijl meer zekerheid kreeg over een blijvende behoorlijke toegang gaar de zee. Aan de nazi-slachtoffers zou 125 miljoen D.M. worden uitgekeerd, te verdelen door de Nederlandse Regering, welke vergoeding, uiteraard niet vergelijkbaar met de grootte van de schuld, toch een erkenning van die schuld inhoudt. Naast en in zekere zin buiten de E.E.G. fungeert de Raad van Europa, die geregeld te Straatsburg vergadert. Hij bestaat uit twee organen: het Comité van de ministers van buitenlandse zaken van de 15 deelnemende landen en de Raadgevende Assemblée, samengesteld uit afgevaardigden van de verschillende parlementen. Deze Assemblée heeft alleen adviserende stem; het Comité van ministers beslist. Vandaar dikwijls het gevoel bij de Assemblée: ze laten ons maar praten. Ze praten trouwens in de Assemblée veel. Al deze activiteiten vragen grote aandacht van Regering en Parlement. Er was een tijd, aat het hoofdstuk buitenlandse zaken in de troonrede altijd werd afgedaan met één zin, elk jaar vrijwel dezelfde: De betrekkingen met de andere mogendheden zijn van de meest vriendschappelijke aard. Soms moest er nog een zin bij, als ergens een oorlog was uitgebroken, nl. dat de Regering in dit conflict een strikte onzijdigheid in acht zou nemen. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} Neutraliteit was bijna een sacraal woord. Wanneer in die dagen de begroting van buitenlandse zaken in de Tweede Kamer werd behandeld, waren de diplomaten aanwezig. gezeten in lage fauteuils, en brandde er een soort feestverlichtingl waaronder kandelabers. De diplomaten kwamen alleen uit beleefdheid, en als ze de discussie hadden kunnen volgen in de vrijwel lege kamer, zouden ze hebben gemerkt, dat het o.a. ging over de vraag, of niet ergens een consulaat moest worden gevestigd of een vice-consulaat omgezet in een consulaat. Maar tegenwoordig is de buitenlandse politiek een van de belangrijkste punten van het regeringsbeleid en spreken sommigen, ook zelfs in ons kleine land, graag van een primaat van de buitenlandse politiek, welke term zij dan zeggen te ontlenen aan Leopold von Ranke, wat niet helemaal correct is. Zelfs wordt het hoe langer hoe duidelijker, dat een minister van buitenlandse zaken te zwaar wordt belast. Een tijdlang hadden we op het departement dan ook twee ministers, de heren Beyen en Luns, waarvan de eerste de portefeuille had. Toen minister Luns eenmaal werd gevraagd, of dat niet een beetje vreemd was, zo'n klein land en dan twee ministers van buitenlandse zaken, antwoordde hij: Juist omdat ons land zo klein is, is het buitenland zo groot en daar hebben wij rekening mee gehouden. Het gaat niet alleen om de buren, en ook niet alleen om Europa. In de Verenigde Naties, waar ieder jaar een grote Nederlandse delegatie deelneemt aan de beraadslagingen, komen alle mogelijke vraagstukken aan de orde betreffende de Congo, Laos, Zuid-Vietnam, Algerië, Israël en tal van landen meer en het neutralisme in al die vraagstukken kan nooit verder reiken dan tot onthouding van de stem. Het is geen wonder, dat in 1963 voor het eerst, met het optreden van het Kabinet-Marijnen, een commissie uit de ministerraad is geconstitueerd als raad voor Europese aangelegenheden. Van neutraliteitspolitiek is geen sprake meer en kàn ook geen sprake meer zijn. Dat komt het duidelijkst uit op het gebied van de defensie. In 1940, voordat Nederland werd betrokken in de worsteling van de vrije wereld tegen het Hitler-regime, stond onze Regering nog strak op het standpunt, dat wij alleen onze neutraliteit verdedigen. Valt Hitler ons aan, dan hebben wij oorlog met Duitsland en is Engeland onze bondgenoot. Schendt Engeland als eerste ons grondgebied, dan is Engeland vijand en Hitler bondgenoot. Daarom waren onze troepen ook evenzeer opgesteld om een Engelse als om een Duitse invasie te keren. Maar in een wereld, {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} waar ideologische krachten de politiek beheersen en de vrijheid gewapend is tegen de dictatuur, is dat allemaal niet meer mogelijk. En zo is Nederland terecht een loyaal Navopartner. De Westerse verdediging. Duitsland had nog geen week geleden gecapituleerd, Japan maakte zich gereed tot de verdediging van het moederland en wist nog niet welke verschrikkingen er binnen enkele weken zouden komen, en vijf miljoen geallieerde militairen op alle gevechtsterreinen in West-Europa dachten aan de vreemde terugtocht: voorgoed naar huis. Toen schreef Churchill aan Truman, die nog geen maand tevoren na de plotselinge dood van Roosevelt tot het presidentschap was geroepen: ‘Wat zal de situatie zijn binnen een jaar of twee, als de Britse en Amerikaanse legers zijn opgelost, de Fransen er nog geen hebben gevormd op een schaal van enige betekenis, en de Russen intussen verkiezen 200 of 300 divisies in actieve dienst te houden? Een ijzeren gordijn is neergelaten op hun frontlijn. Wij weten niet, wat daarachter gebeurt...’ Het kwam, zoals Churchill had gedacht. Binnen een jaar had Amerika zijn militaire macht teruggebracht van 3.100.000 op nog geen 400.000 man, Canada had de demobilisatie voltooid en Engeland had tweederde van de manschappen laten gaan. Maar Rusland had nog 4 miljoen onder de wapenen en de oorlogsindustrie draaide nog op volle toeren. En langs zijn westelijke grenzen vormde het door geweld en intimidatie een gordel van satellietstaten: Oost-Duitland, Polen, Hongarije, Bulgarije, Roemenië, Albanië en tenslotte ook Tsjecho-Slowakije. Tijdens de oorlog had Rusland 24 miljoen mensen blijvend tot zijn onderdanen gemaakt: Finnen, Letten, Polen enz. en na de vrede waren binnen vier jaar nog 95 miljoen onder communistische dictatuur gebracht in de satellietstaten. In maart 1948 was de gelijkschakeling van Tsjecho-Slowakije voltooid en lag Jan Masaryk, de minister van buitenlandse zaken en zoon van de stichter der Tsjecho-Slowaakse republiek in Praag dood op straat. Een week later tekenden te Brussel afgevaardigden van Engeland, Frankrijk, Nederland, België en Luxemburg het pact van Brussel en ontstond de Westeuropese Unie, die samenwerking bedoelde op economisch en cultureel gebied en veiligheid nastreefde op {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} militair gebied. Mocht het gebied van een dezer landen in Europa worden aangevallen, dan zou dat worden beschouwd als een aanval op alle aangesloten staten. Rusland antwoordde drie maanden later met de blokkade van Berlijn, die 323 dagen duurde, maar de Westelijke machten, vooral Amerika, zorgden voor bevoorrading door de lucht en redden de vrijheid van de stad. Deze actie leidde tot een snelle uitbreiding van de organisatie van de Westerse verdediging. De Verenigde Staten en Canada gingen samenwerken met de Westeuropese Unie en zo kwam de Noordatlantische Verdragsorganisatie tot stand, een defensief verbond, op 14 april 1949 getekend te Washington door de vijf staten van de W.E.U., Amerika, Canada, Denemarken, Noorwegen, IJsland, Italië en Portugal. Drie andere staten voegden zich bij deze twaalf: Griekenland, Turkije en (in 1955) tenslotte West-Duitsland. Het kleine land. Tegenover het grote buitenland is het inderdaad een klein land. Grijs en groen onder een wolkenhemel, waar gemiddeld dertig uren per week de zon schijnt en het de meeste dagen van het jaar regent. Op de weinige, zomerse dagen is het strand op sommige plaatsen een mierenhoop. Ja, dat is het... het land is buitengewoon dicht bevolkt, dichter dan enig ander land in Europa. In vijftig jaar verdubbelde de bevolking van 6 miljoen op 12 miljoen. Een groei, sterker dan in enig ander land van Europa. Dat maakte het probleem van de economische expansie ook moeilijker: elk jaar moest er na de tweede wereldoorlog voor 40.000 personen méér een arbeidsplaats komen. Het leidde tot een sterke emigratie, vooral tussen 1946 en 1952, met name naar Canada, Australië en - in mindere mate - naar Nieuw-Zeeland. De Christian Reformed Church in Canada groeide snel, want de immigranten in Canada waren voor een zeer groot deel afkomstig uit Gereformeerde kringen. Een dichtbevolkt land, waarmee vergeleken de rest van de wereld leeg of bijna leeg is, op enkele uitzonderingen na. In 1951 was de bevolkingsdichtheid in Nederland 320 per km2, in België 285, in Japan 230, in het Verenigd Koninkrijk 207, in West-Duitsland 195, in Italië 155, maar van de gehele wereld 17, de Verenigde Staten 20, de Unie van Zuid-Afrika 10, geheel Afrika gemiddeld 5, Canada 2 en Australië 1. Vroeger werd in de aardrijkskundeboeken aan het verhaal over bevolking en bestaansmoge- {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} lijkheden van Nederland steeds toegevoegd: Ons land is arm aan delfstoffen. Later bleek, dat de provincie Groningen een van de allerrijkste vindplaatsen van aardgas is van de gehele wereld en de grote zoutvoorraad in de bodem bij Winschoten heeft de basis gevormd voor de moderne chemische industrie van Delfzijl. Deze snel groeiende bevolking maakte het woningtekort tot een heel bijzonder probleem. Toen Prof. Schermerhorn voor de radio zijn politiek ontvouwde, sprak hij over de woningnood. Er is veel verwoest, er is tijdens de bezetting nauwelijks gebouwd, wij hebben normaliter per jaar 40.000 nieuwe woningen nodig, dus zullen we tien jaar lang 65.000 tot 70.000 woningen moeten bouwen om het tekort in te halen... In 1962 waren er reeds een miljoen naoorlogse woningen en in 1963 kondigde het nieuwe kabinet aan, dat het streefde naar 90.000 woningen per jaar, om er omstreeks 1970 uit te kunnen zijn, uit de woningnood, die door velen, maar ten onrechte, nog in direct verband werd gezien met de tweede wereldoorlog. In dit kleine land werd na de tweede wereldoorlog de sociale wetgeving veel dichter bij de afronding en voltooiing gebracht. In wezen werd er voortgebouwd op de sociale wetten van Talma, maar met dit verschil, dat Talma de sociale verzekering tegen financiële gevolgen van ziekte, invaliditeit, ouderdom, nl. invaliditeits-, ouderdoms-, weduwen- en wezenrenten, principieel beperkte tot de werknemers, terwijl dit alles nu werd geregeld, uitgebreid en verbeterd als volksverzekering. Het grote departement. De woningnood werd maar niet overwonnen en toch - de buitenwijken van iedere stad groeiden snel en vertoonden de grootst mogelijke eenvormigheid. De treinreiziger, die na een poos te zijn ingedut, zich wil oriënteren, heeft daartoe niets aan het beeld van de buitenwijken van de stad die hij nadert. Het is overal hetzelfde type. Alleen is het bos van televisie-antennes in Twente en Limburg wat dichter dan in Friesland en Zeeland. Welk een hoge vlucht heeft de televisie genomen in Nederland, in een veel sneller tempo dan verwacht werd: in 1956 waren er nog geen 100.000 geregistreerde toestellen; in 1971 waren al 3 miljoen toestellen geplaatst. Het betekent een verandering van het patroon van de vrije-tijdsbesteding, een verandering ook in de plaats en functie van de radio. Dat radio en televisie alleen maar {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} leiden tot vervlakking van de cultuur en tot geestelijke passiviteit, is een verkeerde opvatting. Beide media dragen bij tot veelzijdige oriëntatie en tot ontmoeting met andere levenskringen. Zij kunnen gevaarlijk zijn als media van intensieve beïnvloeding van de ‘massa’. Daarom was de strijd om de commerciële televisie zo scherp. Groepen van belanghebbenden, waaronder machtige concerns, wilden een net voor de ‘commerciële televisie’, waarbij de muze en de sensatie zouden worden gebruikt als ‘animeermeisje’ voor de commercie. In 1963 werden dergelijke plannen met een grote meerderheid door de Tweede Kamer verworpen. De propaganda voor zulk een ontwikkeling, die vooral in de Angelsaksische landen heeft plaats gevonden, kreeg de machtige steun van een aantal grote bladen en ging gepaard met aanvallen op de omroepverenigingen, die graag werden voorgesteld als produkten van een ongewenste ‘verzuiling’. Daarbij moet worden geconstateerd, dat àlles wat op organisatorisch gebied christelijk wil zijn, in de ogen van sommigen als ‘verzuiling’ moet worden veroordeeld, onverschillig of het gaat om een christelijke technische school of een christelijke emigratie-centrale. Tenslotte is deze zaak geregeld bij de Omroepwet van 1967, die geldt voor radio èn televisie. De omroepverenigingen blijven daarbij zelfstandige en vrije zendgemachtigden, terwijl er een aparte stichting kwam, de NOS (Nederlandse Omroep Stichting), die een dubbele taak kreeg: 1.de technische verzorging van alle programma's; 2.de verzorging van een eigen ‘gezamenlijk’ programma. Zo is de geestelijke strijd, die vroeger in hoofdzaak schoolstrijd was, in een veel breder bedding gekomen met tot nu toe onbekende bakens aan de oever. Geen departement heeft daarmee meer te maken dan het departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Meer dan een eeuw lang ressorteerde onderwijs ijs onder binnenlandse zaken. In 1918 kwam er een afzonderlijk departement voor onderwijs en de eerste minister was Dr. J.Th. de Visser. Na de bevrijding trad korte tijd, alleen gedurende het kabinet-Schermerhorn, als minister van O.K. en W. Prof. Van der Leeuw op, die aan dit departement een grote en diep ingrijpende taak wilde geven op het gebied niet alleen van het onderwijs, maar van de gehele cultuur. Het gehele vraagstuk van de geestelijke vrijheid, van staatszorg voor de cultuur, was daarbij opeens hevig aan de orde. Het Kabinet-Schermerhorn wilde b.v. het liefst de omroep- {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} verenigingen voorgoed op non-activiteit zetten en de gehele radio blijvend in handen geven van een door de overheid in het leven geroepen orgaan. Zelfs werd aan de radioverenigingen belet om veer met een verenigingsorgaan uit te komen door ze uit te sluiten van de papier-distributie. Maar hier bleek de boog te strak gespannen te zijn en het episcopaat liet zo duidelijk zijn ontstemming merken dat het voortbestaan van het Rooms-rode kabinet alleen mogelijk bleek door een halve capitulatie. En toen het Kabinet-Schermerhorn viel, kwam er een R.K. minister van O.K. en W., in 1946, en dat is meestal zo gebleven. Daarbij moet vooral de naam genoemd worden van Minister Cals. die gezorgd heeft voor een sluitend geheel van onderwijsvoorzieningen. De wet op het lager onderwijs van Dr. De Visser is gebleven. Aan die wet gaat tot nu toe nog vooraf de wet op het kleuteronderwijs en zij wordt gevolgd door de wet op het voortgezet onderwijs, die alle onderwijs dat niet tot het basisonderwijs behoort en niet tot het wetenschappelijk onderwijs, in één wet regelt, waarbij zeer veel wordt overgelaten aan regeling bij algemene maatregel van bestuur. En dan volgt, niet chronologisch, maar wel in het organische plan, de wet op het wetenschappelijk onderwijs. In al deze wetten is de financiële gelijkstelling volledig. Maar de grote strijd ging over de zin en de realisering van de vrijheid van onderwijs, speciaal bij de behandeling van de wet op het voortgezet onderwijs, door de heer Roosjen als ‘mammoetwet’ gedoopt. Mr. Cals bleef gemakkelijk overwinnaar, ondanks scherpe bestrijding van Prot. Christelijke zijde. De socialisten steunden hem krachtig en hier werd ‘het nieuwe bestand’ van Dr. Beel nog eenmaal een politieke realiteit. Prof. Verdam van de Vrije Universiteit zei niet onaardig na de aanneming van de ‘mammoetwet’: ‘Dit is een pax romana, maar meer romana dan pax.’ Bij de debatten werd soms duidelijk openbaar niet alleen een verschillende visie op de vrijheid van onderwijs, maar ook op het karakter van de staatstaak. Het is dan ook gelukkig helemaal niet waar, dat de politieke debatten in Nederland zich al meer beperken tot sociaal-economische verhandelingen en dat het Kamerdebat dus in vele opzichten slechts een herhaling is van wat in de Sociaal-Economische Raad (het hoogste orgaan van de na de oorlog geleidelijk ingevoerde publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, waarin voor de klassenstrijd-gedachte geen plaats meer kan zijn) wordt behandeld. In de volksvertegenwoordiging komen ook de grote geestelijke vraagstukken aan de orde. Mee daarom is politiek meeleven plicht. Som- {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} migen hebben geklaagd, dat de politiek in onze tijd geen mannen van betekenis meer voorbrengt, geen grote figuren meer kent. Wie persoonlijk jarenlang mannen als Drees, Romme, Lieftinck, Anema, Schouten, Oud en anderen heeft bezig gezien, die denkt daar enigszins anders over. Die heeft ook eerbied voor de onbaatzuchtigheid, het plichtsbesef en de volharding, die nodig zijn om hier jarenlang op zijn post te blijven. Sommigen van hen moeten iets gevoeld hebben in de geest van wat M. des Amorie van der Hoeven eens schreef: ‘De Staat is een van de weinige dingen, waarvoor het de moeite loont op deze wereld te leven.’ En dat krijgt een dieper en zelfs ontroerend reliëf, als ik denk aan de plechtige inhuldiging van H.M. Koningin Juliana in 1948 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, toen zij zich met ons volk als koningin verbond, haar hoge taak op zich nam en zei: ‘Wie ben ik, dat ik dit doen mag?’ Een woord dat velen zich herinnerden, toen de Koningin in september 1973 haar 25-jarig regeringsjubileum mocht vieren, temidden van ons volk, op een wijze die zij ‘hartverwarmend’ noemde. De koninklijke familie Zo spitst het slot van dit hoofdstuk zich als vanzelf toe op de koninklijke familie. Nu daarover een laatste woord. Koningin Wilhelmina heeft de zware last gedragen vijftig jaar lang, zij is bijna vijf jaar balling geweest en in den vreemde was zij de moeder van het verzet. In 1948 deed zij afstand en was dus rechtens Prinses Juliana koningin. Koningin met een hoge opvatting van haar taak, tegelijk moeder en grootmoeder en zo met dubbel sterke banden met ons volk verbonden. Het leven van de Koninklijke familie verliep intussen niet zonder spanningen. Prinses Irene ging in het geheim over tot de R.K. kerk en huwde in 1964 (zonder de in art. 17 van de Grondwet bedoelde wettelijke toestemming, waardoor zijzelf en haar nakomelingen werden uitgesloten van de erfopvolging) met Prins Carel Hugo van Bourbon Parma. Prinses Beatrix trad in 1966 in het huwelijk met Claus von Amsberg, die de titel Prins der Nederlanden kreeg en er door zijn evenwichtige persoonlijkheid en buitengewoon tactvol optreden spoedig in slaagde het vertrouwen te winnen van het Nederlandse volk en volledig als de echtgenoot van de Kroonprinses te worden aanvaard. In 1967 huwde Prinses Margriet met Mr. Pieter van Vollenhoven en in 1975 vond Prinses Christine {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} haar huwelijkspartner in de heer Jorge Guillermo. Aan geen dezer huwelijken bleef de kinderzegen onthouden. En twee gebeurtenissen besluiten dit overzicht: de blijde viering van de zilveren bruiloft van ons koningspaar in 1962 en in hetzelfde jaar het heengaan van Prinses Wilhelmina. Begraven in Delft, dicht bij de plaats waar de Vader des Vaderlands al bijna vier eeuwen rust, begraven na een rouwdienst zo eenvoudig, zo zuiver godsdienstig, zo vrij van mensverheerlijking, zo echt christelijk, zo één getuigenis van gelovige, blijde overgave, dat vrijwel geheel ons volk er de handen bij ging vouwen. Het ‘dispereert niet’ krijgt zo de zin en de kracht van een geloofsgetuigenis. {==*41==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 87. Hoe de Februari-storm van 1953 het Noordzeewater heeft opgestuwd. Het kaartje toont de loop der depressie (L) op 31 januari tussen 6.00 en 24.00 uur. De verschillende lijnen duiden op de vier fasen, waarin de stormvloed zich, mèt de kern der depressie, verplaatste en een accumulatie in de zuidelijke ‘zak’ van de Noordzee bewerkte...==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 88. ...en wat de gevolgen waren.==} {>>afbeelding<<} {==*42==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 89. Een op 2-2-'53 gemaakte luchtopname van Kerkwerve, één der getroffen dorpen op Schouwen-Duiveland. (Foto KLM-Aerocarto)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 90. Het oostelijk gat in de hoofdwaterkering van het waterschap Kruiningen. (Foto M.L.D., genomen op 7-2-'53)==} {>>afbeelding<<} {==*43==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 91. Het oostelijk sluitgat ten zuiden van Ouwerkerk op 6 november 1953, gezien vanuit het zuidwesten. De sluitcaisson ligt aan het westelijk landhoofd gemeerd. De laatste voorbereidingen worden getroffen voor de blokkering, die in de nacht van 6 op 7 november plaatsvond. (Foto KLM-Aerocarto)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 92. Een overzicht van de geslaagde blokkering d.m.v. vier Phoenix-caissons. Zie voor een verslag van de werkzaamheden blz. 165-166. (Foto KLM-Aerocarto)==} {>>afbeelding<<} {==*44==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 93. De sluiting van het Veerse gat op 27 april 1961. (Foto Mastboom's Vliegbedrijf)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 94. Aanleg van de dam in het Brouwershavense gat. Op de voorgrond de kabelbaan voor het storten van de ‘fundering’. (Foto Bart Hofmeester, R'dam).==} {>>afbeelding<<} {==*45==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 95. Zowel voor de Noord-Zuidverbinding als voor de gehele verkeerssituatie in het Rijnmondgebied was het gereedkomen van de Brienenoordbrug bij Rotterdam een enorme verbetering. (Foto Mastboom's Vliegbedrijf)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 96. Het indrukwekkende sluizencomplex tussen Goeree en Voorne, dat de waterstand in het Haringvliet reguleert. (Foto Bart Hofmeester, R'dam).==} {>>afbeelding<<} {==*46==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 97. Het Hellegatsplein, gelegen op het punt waar Volkerak, Haringvliet en Hollands Diep samenvloeien en kruispunt in een oeververbinding tussen de drie provincies ZuidHolland, Noord-Brabant en Zeeland, gezien vanuit het Zuiden. Rechts de schutsluizen tussen Volkerak en Hollands Diep. (Foto Bart Hofmeester).==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 98. Dezelfde sluizen uit het Oosten gezien. Op de achtergrond Ooltgensplaat op Overflakkee. De stand van de werkzaamheden toont aan, dat deze foto in een vroeger stadium is genomen. De caissons voor het damproject bevinden zich nog in de bouwput. (Foto Bart Hofmeester, R'dam).==} {>>afbeelding<<} {==*47==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 99. Onder het Deltaplan viel ook de afsluiting van de Lauwerszee. De bovenste foto geeft een beeld van de werkzaamheden in het beginstadium, gezien vanuit het Oosten. Op de voorgrond de bouwput voor de caissons, rechts de werkhaven. De tweede foto werd genomen op 9-5-'69, enkele dagen voor het aanbrengen van de laatste caisson in het westelijk gedeelte van de afsluitdam (op de achtergrond). De vroegere werkhaven van Lauwersoog fungeert thans als in- en uitvalspoort voor het scheepvaartverkeer over de Lauwerszee en als veerhaven naar Schiermonnikoog.==} {>>afbeelding<<} {==*48==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 100. Het Deltaplan. De op deze kaart vermelde jaartallen geven de tijdschema's aan die voor de uitvoering en voltooiing van de diverse projekten waren uitgetrokken, met uitzondering van het Oosterschelde-projekt, waarover bij de afsluiting van deze uitgave nog geen definitieve beslissing was genomen.==} {>>afbeelding<<} {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} 8. De ramp Overrompeling. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 is ons land door een verschrikkelijke stormvloed geteisterd. De gewoonte getrouw heeft de Rijkswaterstaat er een uitvoerig rapport over gepubliceerd. En wie de inleiding van dat indrukwekkende boek leest, wordt getroffen door een niet direct verwachte opmerking: ‘De door de Rijkswaterstaat uitgegeven reeks stormvloedverslagen wordt hierbij voortgezet. Tot nu toe verschenen verslagen van de stormvloeden van 1877, 1881, 1883, 1889, 1894, 1906, 1911 en 1916.’ Dat betekent dus veertig jaar lang gemiddeld om de vijf jaar een stormvloed, die ernstige schade aanricht. Maar het minst in Friesland en Groningen en het meest in Gelderland en Overijssel. Bij de stormvloed van 1916 werd Noord-Holland het zwaarst getroffen. Uit de cijfers blijkt duidelijk, dat de 300 km. lange dijk langs de Zuiderzee de geringste veiligheid bood. Nadat de Zuiderzee in 1932 werd afgesloten, is dat gevaar praktisch geweken. Van die acht stormvloeden was er maar één, die van 1906, welke in Zeeland schade van betekenis aanrichtte. Volgens de statistiek was Zeeland dus een van de betrekkelijk veilige provincies. En na de afsluiting van de Zuiderzee was er trouwens nergens meer ernstige schade aangericht. De ramp van 1953 had daardoor iets van een overrompeling, die verbijstering bracht. Noodtoestand. Het is allemaal gebeurd in de nacht van zaterdag op zondag, en de eerste berichten, die door het A.N.P. op de telex werden doorgegeven, 's morgens om een uur of vier, kwamen uit Dordrecht, Maassluis en Willemstad. Berichten over hoog water, over de polders die onderliepen. Maar geen mens had er in de rest van Nederland aanvankelijk een vermoeden van, dat toen een groot deel van Zeeland diep onder water stond, dat dorpen door het geweld van het water waren verpletterd, dat honderden mensen de dood hadden gevonden. Eerst geleidelijk werd het duidelijk, dat er een ramp had plaats gehad. Maar hoe erg het was, dáár had men geen voorstelling van. Dat het toch wel een noodtoestand moest {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn, werd de meesten duidelijk, toen de militairen per radio werden opgeroepen, om onverwijld naar hun garnizoen terug te keren. Zij kwamen; de treinen liepen vol, de perrons waren vol mensen, en het was er tóch stil. Die oproep tot de militairen was een beslissing van de chef van de generale staf. Hij las de telex-berichten over dijken, die waren bezweken, over dorpen, die geen oproep meer beantwoordden, en hij besloot, op eigen verantwoordelijkheid, om de militairen gereed te houden. Hij trok een conclusie, die eerst moeilijk te trekken scheen. Hij zette door zijn oproep opeens voor heel ons volk een dikke streep onder het woord noodtoestand, dat al meer in de telex-berichten voorkwam, al stond er in die berichten over sommige eilanden nog geen woord en al duurde het héél lang, voordat het duidelijk werd, dat Schouwen-Duiveland door de zee was overspoeld. Velen hadden gedacht dat dit eiland niet was getroffen, want er kwamen immers geen berichten om hulp. Maar een aantal Urker vissers, wier schepen in Breskens lagen, gingen zondagmiddag per autobus van Urk door België naar Zeeuws-Vlaanderen, en ze voeren uit. Ze hadden hun radiozenders aan boord, zij werden verkenners in een wereld van nood en verwoesting en zonden hun berichten naar Scheveningen. Vissers uit Ierseke deden hetzelfde. De stormvloed. De ramp had plaats bij springvloed, maar theoretisch kon déze springvloed in verband met de maanstand niet veel betekenen. De storm heeft het gedaan. En daarbij is het van belang na te gaan, hoe die storm het Noordzeewater heeft opgestuwd. Een diepe depressie trok op 31 januari langzaam in zuidoostelijke richting over de Noordzee. Op het bijgevoegde kaartje is zij te volgen. 's Morgens om zes uur lag de kern voor de noordoostpunt van Schotland. Het is bekend, dat de winden op het noordelijk halfrond om de depressie draaien tegengesteld aan de wijzers van de klok. Zo begon aan de oostkust van Schotland door de zware storm een opstuwing naar het Zuiden. Tegen de middag was de depressie midden boven de Noordzee gelegen en de storm stuwde nu ook langs de kust van Engeland het water verder zuidwaarts. Daarbij werd die opstuwing steeds breder: zij schoof op naar het Oosten en kreeg langer banen. Toen de depressie de zuidpunt van Noorwegen raakte, was de hele Noordzee in heftige beweging en de opstuwing ging over de volle breedte dóór naar het Zuiden, naar de nauwe {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} trechter tussen de Hollandse kust en de Theemsmonding. Te middernacht was de kern van de depressie in de Duitse bocht. De storm woede onverminderd voort en de wind begon op de Noordzee te krimpen. Heel het samengestelde resultaat van deze opstuwing perste zich in de zeegaten tussen de Zeeuwse eilanden. Drie achtereenvolgende vloeden schoven over elkaar heen en hoogden elkaar op. Toen het tijd was voor eb, blééf het water even hoog als normaal bij vloed en de volgende vloed werd er als het ware overheen getild. Dit geaccumuleerde geweld laat zich precies narekenen. En ook is het niet moeilijk te zeggen, wat er anders had moeten verlopen om de ramp af te wenden. Als de depressie zich de helft sneller had verplaatst, of naar het Noordoosten was gezwenkt, dan waren de gevolgen van deze storm alleen vermeld in de geregelde overzichten van de hoogwaterstanden. En nu, in deze situatie, bezweken in het nachtelijk duister de dijken en stormde de zee naar binnen. Weggegleden dijken. Hoe het toen ging, blijkt misschien het duidelijkst uit een verslag van wat in Stavenisse gebeurde, in het Westen van het eiland Tholen. Daar werd in de voornacht een vergeefse strijd gestreden aan het haventje. De vloedplanken waren geplaatst, maar ze konden het op den duur niet houden. Wat konden enkele mensen beginnen, terwijl het geweld van de zee al meer toenam? Het water drong naar binnen, de straten stonden blank, het water wies zienderogen en ieder zocht een goed heenkomen in het hoger gelegen gedeelte van het dorp, op de bovenverdieping, op zolder ... In één woning zaten tenslotte veertig mensen op de bovenverdieping, sommigen zo naar binnen gevlucht. Want het was aan de haven misgegaan. Het was allemaal erg, het kon nog erger worden, maar niemand had het gevoel, dat het een catastrofe was. En toen gebeurde het. Het was, alsof uit het Westen een vreemd geweld aanstormde, dat de grond deed dreunen. En opeens was het er. De volle zee overstroomde het land vanuit het Westen. Het Westen, daar was de Scheldse dijk, een geweldige dijk, een machtig bolwerk. Nooit had iemand in Stavenisse gedacht, dat het dáár mis zou gaan. En nu was die dijk er niet meer. Over tientallen meters was hij, neen, niet doorgebroken maar letterlijk weggegleden. Op twee plaatsen, over een lengte van respectievelijk 265 en 150 meter, wàs er geen dijk meer. Voor de rest waren nog vele honderden {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} meters zwaar beschadigd. En meer om de Zuid, in de aangrenzende Nieuwe Annex Stavenissepolder, waren ook twee stukken, van 400 en 140 meter, nu zònder dijk. Vroeger dacht men bij een doorbraak altijd aan een gat, betrekkelijk smal, waar het water doorheen bruiste en aan de binnenkant al kolkend een wiel vormde. Het polderland kwam dras te staan en het water werd nòg hoger, het kon gevaarlijk hoog worden, maar het ging niet zó plotseling, of er konden veiligheidsmaatregelen worden genomen. Hier werden de dijken opeens naar beneden geschoven en de zee stroomde als een wilde vloed, als een hoge golf over het land. Toen de zee zó de Kerkstraat van Stavenisse bereikte, werden de schuren plat tegen de grond gedrukt, de ramen werden ingeslagen, de deuren opengeramd, de huizen in rijen te pletter gelopen. En meteen waren de mensen in twee groepen verdeeld. De ene groep was door het eerste geweld onmiddellijk volkomen overrompeld en meegesleurd. De anderen brachten het er levend af, al scheen alles te wankelen. Maar hun huis stond nog en machteloos moesten zij wachten in de nacht, totdat er misschien in de grauwe, late morgen een kans zou zijn op redding. En voor sommigen is er geen redding meer gekomen, zij kwamen om, na een lange, vergeefse strijd. En toen tenslotte de balans werd opgemaakt, stonden er alleen voor Stavenisse tweehonderd doden vermeld. In het gehele rampgebied was het dodencijfer 1835. Van wat in de eeuwenlange strijd tegen de zee was veroverd en beschermd, had de zee in één nacht hoofdzakelijk tussen middernacht en 4 uur in de morgen, opeens 150.000 hectare terugveroverd. De deskundigen van Waterstaat gingen na, hoe het gebeurd moest zijn. En hun verklaring is de volgende: De golven slaan steeds meer over de dijk; de binnentalud wordt geheel doorweekt en drassig, ontaardt in een zware sponsachtige massa, die door het eigen gewicht loszakt van de drogere kern; langs de kruin van de dijk ontstaat zo een lengtescheur, waardoor het water de kans krijgt, de kern van de dijk aan te tasten; dan, soms met donderend geraas als bij een bominslag, begint de dijk aan de binnenzijde in te storten en weg te glijden. Dan is het gauw afgelopen, de rest van de dijk is tot een smalle richel zonder steun geworden, die het geweld van buiten niet meer kan doorstaan. Alles wordt weggevaagd en de zee buldert over het land. Later heeft ‘Waterstaat’ alles geregistreerd. Over een totale lengte van 48 km. waren in Zeeland de dijken doorbroken; daarbij was over 14 km sprake van zware doorbraken, waarbij de {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} dijk praktisch was verdwenen, en over 5,7 km. waren stroomgaten ontstaan, in totaal 89. Voor Zuid-Holland waren de cijfers: doorbraken met een totale lengte van meer dan 17 km. Hiervan was over 6 km de dijk geheel verdwenen en de gezamenlijke stroomgaten hadden een lengte van 1 km. In Noord-Brabant was de schade geringer, maar toch was ook nog 3,5 km dijk verdwenen en waren de stroomgaten samen ruim 1 km lang. Schokkende bijzonderheden. Maar het is onmogelijk, de aandacht voorgoed af te wenden van die paniek, die verschrikking, die doodsnood van mensen, die jaren lang altijd rustig waren gaan slapen, ook als het springvloed was en de storm bulderde, en die nu ineens door de vloed werden overweldigd. Nog in februari 1953 verscheen een boek DE RAMP, een nationale uitgave met een woord vooraf van H.M. de Koningin, een uitgave, ontstaan uit spontane samenwerking van de gehele Nederlandse boekenwereld, waarin de welsprekende platen de hoofdzaak zijn, maar waarin ook de tekst in een beklemmende preciesheid de situatie schetst. ‘Bij het geteisterd Stavenisse vluchtte die nacht een echtpaar. In de woonkamer stond het water al boven de knieën. De vrouw was al op de overloop. De man zou nog even een tas grijpen, die in de kamer lag. Maar binnen enkele tellen was het water nog een halve meter gestegen en drukte de deur dicht. De vrouw die trok, de man die duwde, zij konden hem niet bewegen. Zij moest vluchten en hij verdrinken, aan de andere kant van de deur. Daar op Tholen zag een man zijn vrouw en twaalf kinderen verdrinken. Een tienjarig meisje wordt gered, maar onder het huispuin liggen haar vader, moeder en acht broertjes en zusjes. Ergens te midden van kolkend water en striemende kou zitten een jonge man en zijn verloofde. Als na anderhalve dag een reddingboot komt is het meisje dood, de jongen half krankzinnig. Een jongen van Spijkenisse zwemt uren lang met zijn meisje op zijn rug. Dan raakt zij te verkleumd, wanhopig en uitgeput en verdwijnt in de diepte. {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Een man is met zijn vrouw op het dak gevlucht. Zijn vrouw aan de ene hand, de andere geklemd om de schoorsteen. Het water kabbelt langs hen voort en zijn rechtervoet slaat dag en nacht achtereen met de golfklots tegen de dakgoot. Wanneer zij gered worden, is die voet kapot; de man heeft geen hiel meer, geen been meer. Het is slechts een versplinterd bot. Op Tholen zwalkt een gezin van zes personen op een afbrokkelend vlot. Een voor een verdwijnen zij in de diepte. Alleen een jongeman, de laatste, wordt nog gered. Ergens hangen een man, een vrouw en vier kinderen aan de dakrand. Een half uur, een uur. Dan laten zij los, de een na de ander, en verzinken in het grauwe, gulzige water. Een man drijft met zijn vrouw op het losgeslagen dak van hun huis ergens aan land. Een tocht begint langs overspoelde dijken zonder leven en beschutting. Maar wanneer hij ten slotte nog bij de levenden komt, heeft hij zijn kinderen gestorven moeten achterlaten, onderweg tussen wat aangespoelde melkbussen. Een man komt aanstrompelen met een dochter in zijn armen. Men neemt haar over. Zij is dood. Hij zegt: Mijn andere dochter is ook dood. Ik heb haar niet kunnen meenemen. Het zijn maar enkelen uit duizenden van die nacht.’ Zulke bijzonderheden zijn later niet meer te verifiëren. Zij zijn opgeschreven uit de mond van hen, die ‘het hebben meegemaakt’. En vreemd steekt daarbij af het verhaal van die bejaarde Zeeuw, die in het huis waar hij na de vlucht gastvrijheid genoot, de nieuwsgierigheid maar weinig kon bevredigen, omdat hij naar eigen zeggen eigenlijk niets had meegemaakt. ‘Toen het water kwam, zijn wij naar de zolder gevlucht. En toen werd het water al hoger en kwam het op de zolder. En toen zijn we op het dak geklommen. En toen kwam er een heel hoge golf en sloeg het dak van het huis. En op het dak dreven we toen tegen de dijk aan. En toen zijn we van het dak op de dijk gestapt. Nou, en dat is alles wat we hebben meegemaakt.’ En dan komt het andere verhaal, dat van de hulpverlening. Maar eerst moest men wéten wat er was gebeurd. Het rampgebied zwéég. Het moest worden verkend. Over de vissers is al wat gezegd. {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} Vooral ook de verkenning uit de lucht heeft belangrijke diensten bewezen. Een Belgische piloot kwam op zondagavond tegen de schemering in Oude Tonge, want daar moesten ongeveer tien mensen in nood verkeren. Hij merkte echter, dat honderden wachtten op hulp. Zo ging het telkens. De berichten werden eerst geleidelijk als een legkaart in elkaar gepast, totdat een beeld kon worden gevormd. Maar intussen was overal het reddingswerk begonnen. De militairen hebben heel veel gedaan. Zij kwamen met sloepen, met duoks, met helicopters. Het werd al heel gauw een actie in Navoverband, waarbij grote Amerikaanse helicopters belangrijke diensten bewezen. Ongeveer 60.000 mensen werden voor langer of korter tijd geëvacueerd en kregen elders onderdak. Mensen die vast verbonden waren, hun leven lang, aan een bijna streng gesloten gemeenschap, zaten nu naast onbekenden, één in spanning en leed. En groots was de begeerte om te helpen. Kleding, dekens, geld, levensmiddelen, het was al spoedig bijna in overvloed beschikbaar. En ook uit het buitenland kwam een indrukwekkende stroom van giften en hulpmiddelen. Ook later bij de wederopbouw. En intussen ging in het eigenlijke rampgebied, vooral als bij eb weer gedeelten droogvielen voor enkele uren, het werk door, dat moest gebeuren, het zoeken naar slachtoffers, die soms moeilijk te identificeren waren, als ze uit het slik werden opgedolven. Dijken dicht. Maar voordat met de wederopbouw kon worden begonnen, moesten eerst de dijken dicht. En dat was in sommige gevallen een bijna bovenmenselijke taak. Door het grote verschil van eb en vloed in de Zeeuwse stromen werden de gaten soms door de stroom al maar verbreed en uitgediept. Uit de lucht gezien leek het eigenlijke gat op een zware stam met grillige takken ver in het land. Dat waren de geulen die door erosie ontstonden, als het water tweemaal per etmaal weer naar zee terugstroomde. Een enkel cijfer: het stroomgat bij Schelphoek aan de zuidkust van Schouwen, het grootste van alle stroomgaten, had ten slotte een wijdte van 525 meter en een grootste diepte van 37 meter en elk etmaal ging tweemaal een watermassa van gemiddeld 125 miljoen m3 naar binnen en weer naar buiten. Gelukkig hadden de mannen van Waterstaat ervaring opgedaan met een nieuw middel, dat onder meer gebruikt was bij het dichten van de gaten van Walcheren, die gemaakt waren om het land te inunderen, ten einde de Duitsers te verdrijven. Dat dichten {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} was nl. gebeurd met behulp van caissons, grote betonnen bakken, die in het gat werden gevaren op het moment dat de getijstroom kenterde, en daarna tot zinken werden gebracht. Men had nog een andere ervaring opgedaan. Ten behoeve van de invasie in Normandië hadden de geallieerden in Engeland betonnen, geprefabriceerde havens gebouwd, de zgn. Mulberry Ports, waarvan de havendammen bestonden uit Phoenixcaissons, die vanuit Engeland naar de Franse kust werden gesleept. Het grootste type had afmetingen van ruim 62 × 18 × 18 m en een waterverplaatsing van 7400 ton. En zie, bij informatie bleek, dat in de Engelse oorlogshaven Portsmouth nog zes zulke caissons lagen. Ze werden door de Engelse marine afgestaan en naar Nederland gesleept. De Nederlandse industrie bouwde intussen kleinere caissons in series, die geassembleerd konden worden. En met behulp van zulke caissons bleek men ook de grootste stroomgaten de baas te kunnen. Maar welk een karwei was het! Wat kwam er een vakkennis aan te pas, met koelbloedigheid toegepast. En achteraf was er de verwondering, dat het zó was gelukt. Het laatste stroomgat, dat ten Zuiden van Ouwerkerk op Duiveland, ging dicht in de nacht van 6 op 7 november 1953, om 4 minuten voor middernacht, bij het schijnsel van vele natriumlampen en in tegenwoordigheid van H.M. de Koningin. Drie Phoenixcaissons waren reeds geplaatst, en de laatste werd als een deur dichtgetrokken en geduwd door sleepboten en sloot zo de ruimte tussen de reeds geplaatste caissons af. Toen de vloed weer kwam opzetten, was Duiveland voor het eerst na negen maanden voor hem onbereikbaar. Honderdduizenden luisterden die nacht voor de radio; er werden ook nog officiële toespraken gehouden; de reporters struikelden over woorden en zinnen, om een indruk te geven van wat er gebeurde. En het officiële verslag van Rijkswaterstaat vertelde: ‘Het op de plaats brengen van de middelste sluitcaisson werd gemakkelijker geacht dan dat van de beide andere, zodat men het aandurfde, deze in de nacht van 6 op 7 november te plaatsen. Dit had het grote voordeel dat de felle stromen door het overgebleven sluitgat slechts tweemaal optraden (éénmaal bij de laatste vloed en éénmaal bij de laatste eb). De laatste vloed veroorzaakte buiten de bezinking aan de polderzijde een verdieping van 7 m. Door de laatste eb ontstonden grote neren, die veel last veroorzaakten. De sluitcaisson, die gemeerd lag ten Zuiden van het westelijk landhoofd, moest ge- {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} durende de felle ebstroom door een grote baggermolen, die naast zijn normale verankering met spuds en draden ook nog de emmerladder aan de grond had staan, en door 8 Rotterdamse havenboten van elk ruim 400 pk. worden vastgehouden. Te 21.35 was de snelheid in het sluitgat afgenomen tot 1m/sec; het plaatsen van de sluitcaisson kon een aanvang nemen. Het draaipunt werd tot stand gebracht met de westelijke sluitcaisson. Te 22.35 begon het indraaien van de caisson. Langzaam werd de caisson tegen de afnemende ebstroom op zijn plaats gedrukt. Om 23.23 lag de caisson op zijn plaats en werden de afsluiters opengedraaid. De caisson begon te zinken, terwijl er nog ebstroom liep; 8 havensleepboten hielden de caisson tegen de stroom op zijn plaats. De in de caisson aanwezige slingerschotten bewezen hierbij goede diensten, daar de caisson tijdens het zinken in dwarsrichting sterk ging overhellen. Dit kwam doordat de resultante van de waterdruk een lager aangrijpingspunt had dan de resultante van de door de draden en sleepboten uitgeoefende krachten. Te 23.56 kwam de caisson aan de grond: het werk was tot een goed einde gebracht.’ Ook voor ons Vorstenhuis was hiermee een goed werk ten einde gebracht. De koninklijke familie had intens meegeleefd en meegeholpen. En de aanwezigheid van H.M. de Koningin bij het plaatsen van de laatste caisson in de koude novembernacht was daarvan het symbool. Maar vooral niet minder indruk maakte het optreden van Prinses Wilhelmina, 72 jaar oud, die zich in de eerste dagen na de ramp door niets liet tegenhouden om overal mensen op te zoeken en te bemoedigen. In een slingerende sloep, op de rug van een matroos, het deed er niet toe, zij moest er heen. Marinemannen vreesden elk ogenblik, dat er iets ergs zou gebeuren. Maar de Prinses hield vol en kwam overal, en groette de mensen, alsof zij ze reeds lang kende, verzocht ze de groeten te doen aan anderen, en vergat nooit erbij te zeggen: ik kom bij u namens de Koningin... Niet weer als vanouds. De dijken waren dicht, het land werd drooggelegd, de wederopbouw kon beginnen. Er moest een nieuwe veestapel komen: 20.000 koeien en 1750 paarden waren verdronken. De woningen en an- {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} dere gebouwen hadden een schade geleden van 160 miljoen gulden; duizenden woningen waren ingestort of ernstig beschadigd. Het slib stond een meter hoog in sommige kamers. Maar dit alles kon worden hersteld. Intussen werd al duidelijker, dat daarmee de opbouw niet was voltooid. Herstel en vernieuwing moesten samengaan. De op de zee veroverde eilanden werden in vele opzichten nieuwe eilanden, met een andere gemeentelijke indeling, een ander landschapsbeeld, een andere organisatie van het gemeenschapsleven. Ook daarbij kwam veel hulp van buiten en niet altijd hulp die goed begreep, hoe de geest van de bevolking was en zou blijven. Soms hoorde men beschouwingen, alsof de mens sociaal anders wordt als het verkeer dichterbij komt en er allerlei schaalvergrotingen plaatsvinden. Maar dat gaat niet in die mate en vooral niet zo snel als de theoretici meenden. De Deltawet. En bij de grote veranderingen moest toch ook speciaal worden gedacht aan de toekomst. De deskundigen rekenden het ons voor: déze stormvloed is wel een uitzondering, vooral door de accumulatie van drie vloeden, maar het is mogelijk, dat het wéér gebeurt. Over een jaar, over tien jaar, over een eeuw, wij weten het niet. Het is ook mogelijk, dat het vaker gebeurt, want geleidelijk, hoewel héél langzaam, stijgt de zee ten opzichte van het land. En zowaar: de zee leverde kort daarop het bewijs, dat zij het vaker kon. In Harlingen en andere plaatsen aan de Waddenkust had de stormvloed van 1953 weliswaar niet zulke extreme cijfers opgeleverd als in het Zuidwesten van ons land, maar toch hogere standen dan ooit in deze eeuw. En - het volgend jaar, vlak voor de kerstdagen, steeg het water daar een halve meter hoger dan in het rampjaar en was de situatie twee etmalen kritiek. Al vóór de ramp was Waterstaat geleidelijk tot de conclusie gekomen, dat radicale verbeteringen van ons verdedigingsstelsel tegen de zee in hoge mate gewenst, maar door de vergroting van de technische mogelijkheden ook mogelijk waren geworden. Zo was de tijd rijp voor de Deltawet, de wet van 8 mei 1958, ontworpen en verdedigd door de minister van Verkeer en Waterstaat Mr. J. Algera. Een wet van slechts 10 artikelen, die 1½ pagina beslaan in het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden en waarin schijnbaar zo simpelweg wordt gezegd, wat er gebeuren zal: {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} Artikel 1. Ter beveiliging van het land tegen hoge stormvloeden worden werken uitgevoerd: I.a. tot afsluiting van de zeearmen tussen de Westerschelde en de Rotterdamse Waterweg door waterkeringen, lopende van Walcheren naar Noord-Beveland, van Noord-Beveland naar Schouwen, van Schouwen naar Goeree-Overflakkee, van Overvlakkee naar Voorne; b. tot afsluiting van met bedoelde zeearmen in open verbinding staande wateren, voorzover noodzakelijk of wenselijk in verband met de werken, bedoeld onder a; II. tot versterking van de hoogwaterkering langs: a. de zee tussen de Belgische grens bij het Zwin en de Westerschelde; b. de Westerschelde van de zee tot de Belgische grens; c. de kust tussen de Westerschelde en de Rotterdamse Waterweg, zeewaarts van de werken, bedoeld onder I.a; d. de Rotterdamse Waterweg en daarmede in open verbinding staande wateren; e. het overige deel van de kust met inbegrip van die van de Waddeneilanden. Later werd in het kader van dit Deltaplan ook opgenomen de indijking van de Lauwerszee. Het merkwaardigste is, dat met de uitvoering van sommige van deze werken werd begonnen, voordat de wet nog tot stand was gekomen, maar met goedvinden van de Staten-Generaal. Daarbij ging het bovenal om de stormvloedkering in de Hollandse IJsel, die met bekwame spoed werd gebouwd. Want iedereen wist het, dat de dijken van deze oude rivierarm het op het nippertje hadden gehouden, en dat bij een doorbraak dáár de wateren als bij het ontzet van Leiden opnieuw Zuid-Holland zouden hebben overstroomd, maar met heel andere gevolgen. En zo zijn de werken tot uitvoering van deze wet in volle gang. Zij zullen de gehele zuidwesthoek van Nederland veranderen op elk gebied en hoe ver en hoe diep die veranderingen zullen zijn, dat zal de toekomst ons leren. {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} 9. Onder de Japanse hiel Boemerang. Tot 1854 had Japan in een soort vrijwillig kluizenaarschap geleefd. Decima was het enige venster naar het Westen, waar Nederlandse kooplieden onder zeer beperkende en vaak vernederende voorwaarden een factorij mochten stichten en onderhouden. Maar dan dwingt Amerika in 1854 de Japanse regering om haar havens voor het handelsverkeer te openen en straks wordt ditzelfde geëist door Engeland, Rusland en andere landen. Verdragen werden min of meer afgedwongen, waarin de buitenlanders extraterritoriale privileges werden toegekend, bestaande uit vaste en zeer lage douanetarieven, kortom, verdragen die de verwachting wekten, dat Japan ‘zich op een hellend vlak had begeven, wyaarop het zou afglijden naar de koloniale of semi-koloniale status’. Maar deze profeten vergisten zich. In een halve eeuw of minder maakte het de sprong van een middeleeuwse riddermaatschappij naar een eersterangs mogendheid, economisch, militair en politiek. Straks zijn het niet meer Amerikanen en Engelsen, die Japans leveranciers zijn, maar Japan overstroomt met zijn goedkope producten de vroegere afzetgebieden van die staten. De Japanse vloot en het Japanse leger tellen mee: China en Rusland moesten het een halve eeuw geleden al ondervinden en op de politieke conferenties moest terdege rekening gehouden met de wensen of liever eisen van Japan. Bij elke oorlog of elk conflict wist het zijn gebied uit te breiden, zijn positie te verstevigen. Engeland was tijdelijk zijn bondgenoot, in de eerste wereldoorlog veroverde het Duitse koloniën en wist het tevens een grote invloed in China te krijgen. Korea was al voordien eerst een vazalstaat, later een provincie geworden. Het rijk van de vergoddelijkte Tenno eigende zich de westerse techniek toe, het organiseerde zich naar het voorbeeld van Pruisen, politiek zowel als militair, en het wapen, in 1854 geworpen, keerde zich een kleine eeuw later tegen de macht, die het had weggeslingerd. Regilieus imperialisme. En ook in dit opzicht volgde Japan zijn mentors van het Westen, {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} dat het de weg van het imperialisme opging. Het had daartoe dezelfde bekende argumenten, die in elk leerboek voorkomen: gebrek aan grondstoffen, overbevolking, het zoeken van afzetgebied, strategische belangen, maar al deze oorzaken, hoe belangrijk ook, worden overvleugeld door dit belangrijke: De God-keizer is geroepen tot de wereldheerschappij. Dit sterke geloof en de mystieke verbondenheid met de goddelijke heerser maakten, dat de Japanners zich als een uitverkoren volk beschouwden. Die krachten sluimerden in dit volk en Dr. de Kat Angelino zegt het dan ook zo kort en bondig: ‘Diezelfde krachten, diezelfde psychische instelling en collectieve mentaliteit, die Japans nationale zelfstandigheid hebben gevrijwaard voor het gevaar van buitenlandse expansie en agressie (in de tijd vóór 1854), hebben echter, toen dit volk zelf machtig was geworden, het voortgedreven op de weg van agressie tegen zijn buren en zullen het ook in de toekomst in deze noodlottige richting voortzwepen.’ (Dit werd geschreven vóór de nederlaag.) De God-keizer is heer van de wereld en alle afspraken en verdragen zijn slechts geldig zolang hij dat nuttig oordeelt. Verovert hij rijken, sticht hij vazalstaten, dan zijn deze scheppingen dochternaties, die de stamnatie, het uitverkoren volk, hebben te eren en te gehoorzamen. Spiritueel moest daarom ook Korea worden ingelijfd, door de invoering van de verering van de Japanse zonnegodin en stammoeder Amaterasu. En de stroman-keizer van Mandsjoekwo moest ook deze eredienst in zijn paleis een plaats geven, om daarmee de geestelijke vazaliteit te kennen te geven. Zo wordt het Japanse imperialisme een roeping, zo wordt elke oorlog een heilige oorlog, zo wordt voor de gevallenen op het slagveld een tempel opgericht, zo is er geen plaats meer voor geweten en vrijheid, maar alleen voor zelfvergoding, zelfverblinding, ‘want de broeikasttemperatuur van mythologische verdichtselen omtrent goddelijke afstamming van keizer en natie, welke absolute gehoorzaamheid aan de godkeizer, dus met volkomen uitschakeling van het eigen geweten, impliceert, kan nu eenmaal het toelaten van lucht en licht, van waarheid en wetenschap, niet gedogen’. Hoe diep die fanatieke verering was ingeprent bij het volk, bleek nog, toen in 1945 keizer Hirohito, die met zijn militaire kliek het Japanse volk in het ongeluk had gestort, voor de radio meedeelde, dat de strijd verloren was en Japan capituleren moest: de menigte lag toen geknield ter aarde en prevelde, dat zij toch nog niet genoeg voor de verhevene had gedaan. {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} Men sprak voor het grote conflict vaak over een oorlogs- en een vredespartij in Japan, men maakte onderscheid tussen de regeringsperiode van Hirohito, de Showaperiode, en die van zijn vader, Yoshihito (1912-1926), de Taishoperiode. De laatste zou liberaal en vredesgezind geweest zijn en de eerste imperialistisch en dictatoriaal, maar in wezen is heel dat verschil tussen de beide stromingen van tactische aard geweest. De mannen van leger en vloot kregen onder Hirohito wel volledig de macht in handen en zij stonden voor niets, maar de andere groepering was niet afkerig van expansie, van verovering en geweld; alleen kalm aan, de wereld niet onnodig verontrusten en genoegen nemen met de helft als het verkrijgen van het geheel te grote risico's dreigde op te leveren. Onderhandelingen en pressie. Ook op de Nederlands-Indische markt was Japan verschenen - en aanvankelijk ongehinderd. De open-deur-politiek gold ook dit rijk, maar op de duur moest er ingegrepen worden, daar Japan deze liberale houding geheel uitbuitte ten eigen bate. ‘In een wereld, waarin het stelsel der tweezijdigheid in handelsbetrekkingen ieder jaar terrein won, schiep dit een onmogelijke situatie voor een land, dat in zulk een mate als Nederlands-Indië afhankelijk was van de uitvoer’ (Dr. van Mook). Niettegenstaande heftige protesten werd daarom in de malaisejaren overgegaan tot restricties, tot regeling van de visserij in de territoriale wateren en eveneens van het scheepvaartverkeer. Ook het aantal immigranten werd aan bepaalde maatstaven gebonden, want hierdoor probeerden de Japanners in steeds sterker mate op vreedzame wijze te infiltreren. Opmerkelijk was hun interesse voor landbouwconcessies in militair belangrijke streken en overal kwamen zij als kleinhandelaar, kappers, planters en vissers voor. Elke plaatsing was een zet op het schaakbord en ieder had zijn plicht als... spion. Want de Japanse immigrant bleef gehoorzaamheid verschuldigd aan de goddelijke keizer en moest zijn roeping als voorpost van de expansiepolitiek getrouw vervullen. Het China-incident nam jaren alle krachten van Japan in beslag, naar het scheen. De staatsschuld verdubbelde in 5 jaar tijds en hoe diep de Japanse legers ook in China doordrongen, Tsjang Kaisjek had de ruimte. Dan nog maar eens een paar honderd kilometer achterwaarts. En omdat dit ‘incident’ (want de oorlog was nog nimmer verklaard) zo lang sleepte, waren velen overtuigd, dat {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} Japan met al zijn economische, financiële en militaire moeilijkheden zich wel zou wachten om een oorlog aan te gaan met Engeland, Amerika en hun bondgenoten. Maar zij vergaten, dat die oorlog haast een noodzakelijkheid voor Japan werd, wilde het zijn prestige niet verliezen door een nederlaag in China, zij vergaten, dat Japan tot daden van wanhoop zou kunnen komen, om de nodige grondstoffen voor de oorlog te krijgen - en dat alleen door oorlog! Wel heeft het eerst getracht door onderhandelingen het begeerde te verkrijgen en Nederlands-Indië was daartoe het meest voor de hand liggende object: rijk aan grondstoffen en na 13 mei 1940 zonder band met Nederland, dat door de As-bondgenoot was bezet. Wel erkende Japan officieel de Nederlandse Regering te Londen nog, maar in de praktijk beschouwde het Nederlands-Indië als een zelfstandige staat en wenste het met de Goeverneur-Generaal te onderhandelen. Reeds op de 18de mei 1940 bracht de Japanse consul-generaal een bezoek aan de Regering te Batavia ‘met betuigingen van deelneming, vorderingen en bedekte dreigementen, vrijwel in één adem’. Twee dagen later werd de Nederlandse gezant een verlanglijstje overhandigd met de Japanse wensen. ‘Daarom wordt verzocht, dat de Regering van Nederlands-Indië de definitieve verzekering geeft, dat de hoeveelheden van de producten, opgesomd in de aangehechte lijst, althans voorlopig, jaarlijks, welke omstandigheden zich in de toekomst ook mogen voordoen, van Nederlands-Indië zullen worden geëxporteerd. Ik zal erkentelijk zijn, indien Uwe Excellentie de goedheid zou willen hebben, mij zo spoedig mogelijk schriftelijk mede te delen, dat de Goeverneur-Generaal het bovengenoemde verzoek inwilligt.’ 1. Tin (inclusief erts) 3.000 ton 2. Rubber 20.000 ton 3. Aardolie 1,000.000 ton 4. Bauxiet 200.000 ton 5. Nikkelerts 150.000 ton 6. Mangaanerts 50.000 ton 7. Wolfram 1.000 ton 8. Oud-ijzer 100.000 ton 9. Chroomijzererts 5.000 ton {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} 10. Zout 100.000 ton 11. Castorzaden 4.000 ton 12. Kinabast 600 ton 13. Molybdenum 1.000 ton Even later kwamen de eisen omtrent concessies voor oliewinningen van miljoenen hectare, de instelling van een luchtlijn met Japanse vliegtuigen, de onbeperkte toelating van immigranten, vrije visserij in de territoriale wateren, deelneming aan de kustvaart, sterke bevoorrechting van Japanse importeurs, grote vrijheid in de organisatie van nieuw op te richten drukkerijen, weverijen en fabrieken. Dit alles zou betekenen, dat Japan Nederlands-Indië economisch al veroverd had en het spreekt vanzelf, dat de Regering te Batavia hier niet in trapte. Wel was zij bereid te onderhandelen en een geweldige missie onder leiding van een minister verscheen te Batavia, maar hoe tegemoetkomend men zich ook van onze zijde betoonde, van weifeling en capitulatie was geen sprake. Bekwame onderhandelaars als Van Mook, gesteund door de Goeverneur-Generaal Tjarda van Starkenborgh, ‘wiens rechtschapenheid en doordringend verstand een hechte waarborg vormden tegen weifelende en willekeurige beslissingen en wiens brede diplomatieke ervaring leiding wist te geven’, weigerden op de eisen, die nog steeds werden verhoogd, in te gaan. En dat alles zonder druk der geallieerden, die soms wel werden gekend, maar nimmer als voogd werden geduld. Het feit, dat H.M. de Koningin uitgeweken was en nu in vrijheid kon besluiten, kwam ons daarbij zeer te stade, schrijft Dr. Van Mook. Dit ontnam de Engelsen en andere belanghebbenden elk argument om in te grijpen. Er was nog een wettige Nederlandse Regering. De eerste Japanse missie verdween zonder resultaat, een tweede verscheen. Maanden duurden de onderhandelingen en intussen werd de pers in Nippon steeds feller. Zij beschuldigde de Nederlands-Indische regering van sluwheid, van woordbreuk, van rassendiscriminatie en wat niet al; en al deze agressie moest de woede verbergen, omdat de ‘vreedzame’ verovering mislukte, omdat men in Batavia de ogen open had. In juni 1941 kon de poging als mislukt worden beschouwd. Toen vroeg de leider van de tweede missie een audiëntie aan bij de Goeverneur-Generaal en verzocht voor de laatste maal een verklaring, dat de Nederlandse Regering haar standpunt wilde wijzigen. Zo niet, dan had zijn regering besloten de onderhandelingen af te {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} breken. De Goeverneur-Generaal antwoordde op zeer beleefde wijze, maar de inhoud van zijn antwoord was onverbiddelijk: Neen! Er werd nog een gemeenschappelijk communiqué uitgegeven, waarin van beide zijden spijt werd betuigd, dat de onderhandelingen niet tot een bevredigend resultaat hadden geleid en waarin tevens werd gezegd, dat er geen verandering was gekomen in de normale betrekkingen tussen Nederlands-Indië en Japan, maar de afscheidsrecepties en onvermijdelijke ceremoniën konden niet geheel deze Japanse nederlaag verbloemen, want een nederlaag was het. Toen de mislukking bekend werd, ging er zucht van verlichting op en alle bevolkingsgroepen, de hele pers, ook de ultra-nationalistische, alle fracties in de Volksraad, zij stonden in dezen achter het beleid van Tjarda-Van Mook. De oorlog breekt uit. Japan begon in juli drastische maatregelen te nemen tegen Nederlandse handelshuizen in Japan. Terzelfdertijd drongen de Japanse troepen in heel Indo-China door, nadat reeds in september 1940 de Vichy-regering aan de keizerlijke land- en zeemacht faciliteiten had verleend. Zo hadden deze uitnemende bases voor de komende strijd tegen Malakka en Nederlands-Indië. Dan verbreekt Amerika de economische en monetaire betrekkingen met Japan, hierin gevolgd door het Brits imperium en Nederlands-Indië. De regering in Tokio riep alle schepen naar de havens terug, bijna alle Japanners verlieten de Britse en Nederlandse gebieden, om opgeleid te worden voor hun taak bij de komende invasie als ‘econoom’, tolk, gids of wat dan ook. Oorlog scheen onvermijdelijk, al hadden velen nog hun laatste hoop gevestigd op de besprekingen te Washington. Deze hebben echter slechts gediend als camouflage. Terwijl Koeroeso en Nomoera besprekingen voerden met Cordell Hull, verzamelde Japan zijn aanvalskrachten en werd in alle stilte het eskader, bestemd voor de aanval op Hawaiï, uitgezonden. De 8e december startte op 275 mijl afstand 360 vliegtuigen van de vloot en zij bereikten, zonder ontdekt te zijn, hun doel: Pearl Harbour. Daar lagen 94 oorlogsschepen, waaronder 8 slagschepen... Er was geen alarmtoestand afgekondigd, de vliegtuigen waren niet startklaar, het afweergeschut was niet van bemanning voorzien, zelfs werden radarwaarnemingen van ondergeschikten als volkomen onjuist terzijde gelegd. De leiding was herhaaldelijk gewaarschuwd door Washing- {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} ton, maar Stark, de opperbevelhebber kon en wilde aan zo iets absurds als een aanval op Pearl Harbour niet geloven. ‘Voor de Japanners waren de acht slagschepen de voornaamste doelen. Een half uur na het begin van de aanval was de Arizona een brandend wrak, de Oklahoma gekapseisd, de West-Virginia gezonken, de Californië zinkende en alle andere slagschepen, behalve de in dok liggende Pennsylvania, zwaar beschadigd. Groter waren nog de verliezen onder de op de vliegvelden geparkeerde vliegtuigen. In totaal werden er 250 vernield en 2403 man gedood en 1178 gewond. Om 10 uur 's morgen was alles voorbij...’ ‘Zeven van de acht slagschepen van de Pacific Fleet zijn vermoedelijk onbruikbaar, zei een Amerikaanse marineofficier tegen mij te Batavia, een week later. Ik kon het niet geloven, maar het was waar ...’ (Admiraal Helfrich) Terzelfder tijd vielen de Japanners ook de Filippijnen, Wake, Midway, Guam, Hongkong en Malakka aan. Singapore en Manila werden slechts een paar uren na de aanval op Pearl Harbour gebombardeerd. Het grondgebied van Nederlands-Indië werd nog niet geschonden, maar afgezien van het feit, dat Nederland en Engeland een bondgenootschap hadden, was er, zo zegt Dr. Van Mook, geen reden om te wachten tot de aanval bepaaldelijk Nederlands-Indisch grondgebied had bereikt. Indië was waarschijnlijk het voornaamste Japanse doel; indien het niet ellendig en eerloos zou willen bezwijken, zou het in elk geval moeten vechten. Om 4 uur in de morgen van de 8ste december (op Hawaii nog 7 december) kwam het nieuws van de aanval te Batavia binnen. Drie uur later sprak de heldere, beheerste stem van de Goeverneur-Generaal over de radio: ‘Medeburgers! Door onverhoedse aanvallen op Amerikaanse en Britse gebieden, terwijl diplomatieke besprekingen nog gaande waren, heeft het Japanse keizerrijk bewust gekozen voor een beleid van geweld. Deze aanvallen, die welhaast aan waanzin doen denken en thans - naast het strijdende China - de Verenigde Staten van Amerika en het Britse Rijk in actieve oorlog met Japan betrokken hebben, beogen de vestiging van Japanse heerschappij over heel Oost- en Zuid-Oost-Azië. Deze veroveringslust richt zich - zeker niet in de laatste plaats - ook op Nederlands-Indië. De Neder- {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} landse Regering aanvaardt deze uitdaging en neemt tegen het Japanse keizerrijk de wapenen op.’ De Nederlandse Regering in Londen en die in Batavia hebben geen ogenblik geaarzeld en de consequenties getrokken, een feit dat Engeland, Amerika en Australië zich later niet meer schenen te herinneren. Ramp op ramp. Welhaast waanzin - maar Japan was klaar voor de strijd en de geallieerden niet. Wat Nederlands-Indië betreft, er was koortsachtig gewerkt na mei 1940 om de achterstand in te halen, maar een moderne lucht- en zeemacht is niet in een paar maanden op te bouwen. Net als in Nederland had ook hier de zuinigheid de wijsheid bedrogen. Daarbij kwam, dat het heel moeilijk was, om in die oorlogsjaren materialen te krijgen. Elk zorgde voor zichzelf in de eerste plaats. En dan was er nog een derde omstandigheid, die Japan zeer te stade kwam. Er was geen plan, geen coördinatie, doordat het eerst toen de oorlog onafwendbaar scheen, tot een samenspreking tussen de Amerikaanse, Engelse en Nederlandse militaire leiders was gekomen en tot een begin van samenwerking. Amerika had zich aanvankelijk steeds verzet, omdat het niet door militaire conventies de schijn van agressieve bedoelingen wou wekken. Toen het eindelijk toegaf, was het te laat. Bij een dezer besprekingen kwam de Nederlands-Indische legercommandant, Generaal Berenschot, om het leven door een vliegtuigongeluk. Het opperbevel, opgedragen aan Generaal Wavell, in de zg. ABDA American-British-Dutch-Australian) Area kon geen verandering meer ten goede brengen in de toestand, daartoe kwam het te laat. Het heeft trouwens maar ruim een maand bestaan, want toen waren Malakka en Nederlands-Indië praktisch al verloren. De ramp van Pearl Harbour werd gevolgd door de vernietiging van de twee Engelse slagschepen Repulse en Prince of Wales, die zonder vereiste dekking en verkenning in de lucht de landingen op Malakka trachtten te verhinderen, hetzelfde euvel waarmee Doorman te kampen had in de Javazee. ‘Het laatste hechte fundament van de geallieerde strategie was afgeknapt.’ Met alle mogelijke ‘kleine’ middelen is getracht Singapore te redden en de Marine Luchtvaartdienst en de Nederlandse onderzeeërs deden wonderen, zoals de O 16, die in de Golf van Siam verschillende transportschepen tot zinken bracht, voor zij op tra- {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} gische wijze haar einde vond op een Britse mijn. Zusterschepen verrichtten eveneens geweldige prestaties, zodat in Amerika de bijnaam ontstond ‘Ship a day-Helfrich’. Na de eindoverwinning heeft men van die zijde juist getracht ons aandeel te verzwijgen of te kleineren. Maar daden van dapperheid konden tenslotte de overmacht niet keren. Kort na nieuwjaar 1942 werden de eerste punten in de Archipel aangevallen. Menado en Tarakan gingen verloren, het laatste niet dan nadat de olie-installaties waren vernietigd. In Malakka rukten de Japanse troepen, dank zij ook het feit dat Siam zich bij de agressor aansloot, snel op en bereikten Singapore, een geducht maritiem bastion, maar ... aan de landzijde nauwelijks te verdedigen. Na korte strijd moest de commandant met 70.000 man capituleren. De Nederlandse strijdkrachten hadden gedaan, wat zij konden, om de bedreigde stad te steunen en de Engelse bevelhebbers hebben toegegeven, dat zij meer deden dan gevraagd was en dat zij alle afspraken naar letter en geest waren nagekomen. En imperiale nederlaag, zo karakteriseerde Churchill dit verlies van de 15de februari. Op dezelfde dag viel Palembang, Kendari op het zuidelijk deel van Celebes werd bezet, waardoor de Japanse vliegtuigen gemakkelijk Java konden bereiken. Het einde was nabij. Generaal Wavell verliet Java en de Amerikaanse admiraal Hart legde het bevel neer, omdat hem de verantwoordelijkheid te zwaar viel. Helfrich, de Nederlandse admiraal, volgde hem op. Hij vormde uit de beschikbare schepen een ‘Striking Forcé’, die aanvallend zou moeten optreden, om zo mogelijk de landingen op Java te verhinderen. Schout-bij-nacht Doorman werd commandant. De ‘vloot’ bestond uit een Amerikaanse, een Britse, twee Nederlandse en een Australische kruiser met een aantal Nederlandse, Britse en Amerikaanse jagers. Vlaggeschip was Hr. Ms. De Ruyter. Aan de kust van Sumatra kon geen succes meer worden bereikt, beter ging het bij Bali, waar een Japanse landing werd ‘afgegrendeld’ en toen kwam, 27 februari 1942, het treffen met een sterker Japans eskader; dat de invasievaartuigen begeleidde: 14 schepen tegen 18. Ik val aan, volg mij! De bedoeling van Doorman was, door de beschermende gordel heen te dringen en de transportschepen te vernietigen, om zo - {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} althans tijdelijk - Java te redden. Het is niet gelukt. De kansen waren te ongelijk. ‘Hier streed een homogene Japanse strijdmacht - één doctrine, één taal, één seinstelsel, langdurig te zamen geoefend, èn bewust van haar macht, gesterkt door snelle successen - tegen een bijna nooit te zamen getrainde geallieerde strijdmacht van vier nationaliteiten - geen doctrine, twee talen, afwijkende seinstelsels, vermoeide bemanningen na drie maanden afmattende strijd met schromelijk te weinig middelen, welke strijd weliswaar momenten van glorie opleverde, doch de overmachtige tegenstander niet kon tegenhouden...’ (Helfrich) Om 16.12 zag Doorman de vijand. Vier minuten later openden de zware Japanse kruisers het vuur op een afstand van 27 km. De slag in de Javazee was begonnen. Hij heeft uren geduurd, met korte onderbrekingen als de eskaders elkaar in het duister of door rookgordijnen kwijtraakten. Het eerste slachtoffer was onze torpedojager Kortenaer, die, door een torpedo getroffen, in tweeën brak. Helaas bleef het hierbij niet. Bijna terzelfder tijd werd de Britse kruiser Exeter buiten gevecht gesteld. Het schip moest begeleid door de Witte de With naar Soerabaja terugkeren. Maar Doorman bleef doorzetten, niettegenstaande deze verliezen en die welke nog volgden. Om 9 uur in de avond was hij vlak bij de kust van Java, omdat hij vreesde, dat de transportschepen tijdens het gevecht achter hem langs waren geslipt. Dit was het geval niet, zij waren integendeel waarschijnlijk naar het Noorden teruggezonden in afwachting van de resultaten van de strijd. Dan de vijand maar weer opgezocht, nu alleen met de 4 kruisers, want de jagers waren of verloren gegaan, of ze waren hun torpedo's kwijt en daarom naar Soerabaja teruggekeerd. In snelle vaart ging het noordwaards, de De Ruyter voorop, dan de Perth, de Houston en de Java. Zij voeren voorbij de plek, waar de Kortenaer was gezonken. Quispel geeft het verslag van een der drenkelingen weer, die daar met lotgenoten op een vlotje ronddreef. ‘Uren gingen voorbij; de vlotjes hadden zich verzameld en kliekten nu bij elkaar, wat nogal moeilijk was door de vrij hoge zee die er stond. Enkele gewonden kregen water uit de veldflessen, gebeurtenissen waarover gepraat en gedaan werd {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} alsof er niets belangrijkers bestond. Maar de hoofdzaak was, de tijd ging voorbij, al was het dan ook op kruipende wijze. Daar mijn horloge nog steeds liep, was ik de vraagbaak der ongeduldigen geworden en net had ik weer eens meegedeeld, dat we elf uur al voorbij waren, toen één der buitenste vlotjes met een woeste schreeuw een schip aankondigde. Een snel groter wordend silhouet doemde in het Zuiden op. Langzamerhand veranderde het van grauw in zilvergrijs. Dank zij het heldere maanlicht nam het gauw vorm aan. Opeens werd het bijna door allen herkend: “DE RUYTER”. Nu zagen wij ook de andere kruisers, de Houston, Perth en Java. Zij stoomden even vastberaden als de vorige dagen achter het vlaggeschip aan. De Exeter was uitgevallen en er stoomde geen enkele jager meer mee. Aan de sterren zag ik, dat de koers praktisch Noordwest was. Zij stoomden opnieuw de vijand tegemoet. Die middag hadden zij zodanig van zich afgebeten, dat de overmacht geen kans gezien had met hen af te rekenen. Nu in de nacht konden zij opnieuw ten aanval gaan. Langzaam rees in mij het besef, dat dit misschien het laatste was, wat ik ooit van deze schepen zou zien. Misschien was die gedachte niet erg beredeneerd, maar helaas bleek zij maar al te waar te zijn. Het was echter onvergetelijk, die mooie kruisers in volle vaart, zilverig glinsterend in het witte maanlicht, de Nederlander, de Amerikaan, de Australiër en nog een Nederlander. Recht stoven zij op ons aan en overvoeren ons bijna. Vele malen kantelden de vlotjes, maar een slok zeewater kon ons gebrul niet dempen. Aan dek zagen wij mensen lopen. Zo nabij passeerden ze ons, dat de Java aan de andere zijde voorbijstoof dan de eerste drie. Dan was alles voorbij, nogmaals gingen wij kopje onder door de hekgolf en toen ik weer kijken kon, was de kruiserlinie weer tot een zwarte vlek aan de kim samengevloeid. Wij hoefden niet meer naar de sterren te kijken om te weten, dat daar in die richting de vijand zat.’ 1)) Om kwart over elf werd weer contact met de vijand verkregen en begon de strijd opnieuw, nu nog ongelijker dan tevoren, hoewel {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} ook de Japanners verliezen hadden geleden, die zij echter nooit hebben opgegeven. Na een kwartier had een grote explosie plaats op de Java, het achterschip brak af en overal brak brand uit. Tegelijkertijd werd het vlaggeschip door twee torpedo's getroffen. Beide schepen waren verloren. En weer laten we Admiraal Helfrich aan het woord: ‘De bemanning van Hr. Ms. De Ruyter werd op het voorschip verzameld; het schip moest worden verlaten; er was geen paniek en geen zenuwachtig gedoe. Gedurende enige tijd bleef de zware hoge opbouw van brug en commandotoren rechtstandig in het water staan, totdat ook deze met een laatste explosie verdween ... met de Nederlandse bevelhebber der Combined Striking Force. Hr. Ms. Java was verticaal gaan staan met het voorschip naar boven. De mensen vielen of sprongen over boord. En toen het schip snel in de diepte verdween, brachten onze in het water spartelende marinemannen drie hoezee's uit op Hare Majesteit de Koningin...’. De Houston en de Perth draaiden af en stoomden volgens bekomen orders naar Priok. De kust van Java was nu verder onverdedigd. De beide kruisers en de Exeter met de kleinere schepen, die naar Soerabaja waren gestoomd, hadden nog een kans om te ontkomen naar de Indische Oceaan. Ook dit mislukte. De Houston en de Perth gingen bij een poging om door Straat Soenda te ontsnappen ten Noorden van Bantam onder, de Exeter met twee jagers onderging hetzelfde lot ten Noorden van Madoera. De Striking Force was geheel vernietigd. Maar er is ook een ondergaan met ere en dit was hier het geval. Doormans sein: ‘Ik val aan, alle schepen volgen’, dat hij om 6 uur bij een nieuwe poging om de vijand te treffen gaf, blijft een zin, die onze marine tot in lengte van dagen eert. Ramp op ramp. Diezelfde 27ste februari, waarop de slag in de Javazee plaatshad, bombardeerden Japanse vliegers het Amerikaanse vliegtuigmoederschip met 32 vliegtuigen aan boord, die bij de verdediging van Java zouden worden gebruikt. De marine-installaties te Soerabaja en Priok werden vernield, het personeel, dat nog over was, naar Tjilatjap gevoerd, om vandaar naar Ceylon of Australië te gaan. De zeemacht had in de wateren van de Indische archipel afgedaan. De luchtmacht vrijwel {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} ook. Er was alleen een leger, niet opgewassen tegen zijn taak, moreel reeds verslagen toen de vijand voet aan wal zette. Wavell was vertrokken en de geallieerden waren niet bereid nog versterkingen te zenden. Ongeveer 120.000 Japanners landden de eerste dagen van maart op de noordkust van Java. Het scherm daalt. Drie landingen geschiedden in Bantam, op de kuststrook tussen Krawang en Indramajoe en tenslotte op Oost-Java bij Rembang. Een grote ramp was het al dadelijk, dat het vliegveld Kalidjati, nog geen 50 km in rechte lijn van Bandoeng, door een Japanse colonne werd verrast. Zonder noemenswaardig verzet van een daar gelegerde Britse afdeling viel het onbeschadigd in hun handen. De vijand kon nu zijn vliegtuigen stationeren en onafgebroken onze stellingen, colonnes en opslagplaatsen bombarderen. Alle pogingen om het vliegveld te heroveren, zijn mislukt, waarbij een aantal officieren met hun manschappen grote energie en dapperheid hebben betracht, zoals de groep van Majoor Teerink. Maar de aanvallen liepen dood door de ononderbroken vijandelijke luchtaanvallen en de veel zwaarder bewapende en beter gepantserde Japanse tanks. Ook uit Bantam rukten de vijandelijke troepen snel op in de richting van de hoofdstad en van Rembang uit ging het zowel naar de kant van Soerabaja als naar het Zuiden, Tjepoe, Madioen, Soerakarta... Men krijgt de indruk, dat deze moderne wijze van oorlogvoeren dezelfde verwarring heeft gesticht als in Nederland. Het was in vele gevallen een vluchten en terugtrekken zonder dat men de vijand ook maar gezien had. ‘Aan allerlei geruchten werd zonder enig nader onderzoek geloof gehecht. Men kreeg berichten over de nadering van een grote vijandelijke tankcolonne en, zonder de waarheid te onderzoeken, werd het bevel gegeven, de stellingen te verlaten. Een uitgezonden verkenningspatrouille vond bij terugkeer het hoofdkwartier ontruimd. Verhalen over parachutisten veroorzaakten een hopeloze verwarring. De intendance faalde volkomen ....’ Bandoeng was vol met vrouwen, kinderen en burgers. Hier zou de laatste strijd moeten worden gestreden, zonder vliegtuigen. De {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} pogingen om de verdediging hier vol te houden, waren van te voren gedoemd om te mislukken. Wellicht had het leger nog bijtijds gesplitst kunnen worden in kleine afdelingen, die overal de Jappen op het lijf waren gevallen, een soort guerrilla dus, maar men hield vast aan de oude verdedigingsmethodes. ‘Hoe goed er gevochten kon worden, hebben de troepen in de stellingen op de helling van de Tangkoeban Prahoe en in Tjiater schitterend bewezen. Maar deze stellingen waren nog niet geheel gereed. De Japanners konden er omheentrekken en onze troepen daar werden ingesloten en ten prooi gesteld aan een ferrydienst van bommenwerpers van Kalidjati uit. Men kon daar niets tegenover stellen, omdat men geen jagers meer had. De vliegers hebben zich vrijwel tot de laatste man opgeofferd. Bijna zelfmoord was het om in de logge Brewsters te moeten opstijgen en tegen een snelle Navy-O op te treden. Ook de schitterende houding van enkele hoge officeren en van een deel der subalterne officieren mag nooit vergeten worden. De soldaten droegen hen dan ook op hun handen.’ Maar deze heldhaftige houding van bepaalde personen en groepen kon niets veranderen aan het feit dat het geheel gefaald heeft, zeer zeker door de grote overmacht van manschappen en materieel van de vijand, maar ook door gebrek aan initiatief en volharding tot het uiterste. Op 8 maart moest het vruchteloos verzet op Oost-Java worden opgegeven. Dr. Van Mook en een aantal autoriteiten verlieten op uitdrukkelijk bevel Bandoeng met de laatste nog beschikbare vliegtuigen, die op een van de boulevards in de nacht opstegen. Admiraal Helfrich was reeds naar Ceylon vertrokken met een marinevliegtuig. Het einde naderde snel. Na het doorbreken van de Tangkoeban-Prahoestelling kon er hoogstens nog 24 uren worden standgehouden en dit zou onnoemlijk veel burgerslachtoffers kosten. Daarom wendden de Goeverneur-Generaal en de legercommandant, Generaal Ter Poorten, zich tot de Japanse commandant om een onderhoud. Zij wilden Bandoeng overgeven. Een bespreking had plaats te Kalidjati en toen bleek, dat de Japanse bevelhebber uitsluitend de overgave wenste van alle troepen in heel Indië. De overgave van Bandoeng interesseerde hem niet, zo verklaarde hij. Binnen tien minuten moest hij de beslissing hebben van de algehele onvoorwaardelijke capitulatie en anders zou Bandoeng met de {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} grond worden gelijk gemaakt. De Gouverneur-Generaal, die geen militaire macht meer had sedert 4 maart, werd het zwijgen opgelegd. Generaal Ter Poorten moest beslissen. En hij kon niet anders dan accepteren, hij verkeerde in dezelfde omstandigheden als Generaal Winkelman de 14de mei 1940. Het enige, dat met alle opoffering werd bereikt, was dat de opmars naar Australië was vertraagd. De Japanners moesten zich voorbereiden voor een volgende stoot en dat kostte enkele maanden tijd. Hierdoor is menselijkerwijs gesproken Australië een invasie bespaard gebleven. Als men daar ooit besef van gehad heeft in dat werelddeel, dan was men het wel heel gauw vergeten. Tot het laatste toe behield de Goeverneur-Generaal zijn waardige en flinke houding. ‘Wij staan met de rug tegen de muur’, had hij verklaard, toen de zaak hopeloos was, maar zelfs de overwinnaar dwong hij respect af door zijn houding. ‘Ondanks het feit, dat hij zich in een onmogelijke positie bevond, wist hij zijn waardigheid als Goeverneur-Generaal ten volle te bewaren. En dat, terwijl hij wist, dat hij het er niet levend zou afbrengen, als de onderhandeling zou mislukken en dat geheel Nederlands-Indië verloren was. Een schitterende houding, die een voorbeeld voor anderen mag zijn.’ Zo schreef een Japanse stafofficier, ooggetuige van het onderhoud, dat aan de capitulatie voorafging. Tout est perdu, hors l'honneur. Geen evacuatie. Maar er waren meer ‘mannen’. Dat waren de vrouwen, van wie Elias zegt, dat vergeleken bij haar, vele mannen oude wijven waren. Hij heeft te veel gegeneraliseerd, maar daarom is de houding van deze vrouwen in het uur van de nood toch bewonderenswaardig geweest. Zij bleven, ook de vrouwen van hooggeplaatste ambtenaren of officieren, die om 5 minuten voor 12 naar Australië of Colombo werden gezonden, en niemand minder dan de Luitenant-Gouverneur-Generaal wijdt in een van zijn boeken deze regels aan die vrouwen: ‘Toen onze vrouwen met een brok in de keel de duizenden Europese en Amerikaanse evacué's achterna staarden, die langs en door onze havens trokken op weg naar veiligheid; toen de Japanse oorlogswals naar het Zuiden kwam rollen; {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} toen het zeker was, dat versterkingen niet op tijd zouden komen, toen hadden zij met Jeremia kunnen klagen: “Hoe lang zien onze ogen smachtend uit, maar vergeefs, naar wat ons kan helpen? Wij keken uit op onze wachtpost naar een volk, dat niet redden kon”. Doch zij klaagden niet. Zij traden het noodlot, dat hen overviel, tegemoet, onwankelbaar, vechtende en standhoudende. En vergeet niet, dat zij weinig illusies konden hebben omtrent hetgeen hun wachten zou onder Japanse bezetting...’ ‘Waarschijnlijk waren wij in Nederlands-Indië eerder dan anderen overtuigd, dat een Japanse aanval zou komen, omdat wij niet konden vertrouwen op onze militaire macht om de aanvaller af te schrikken. Maar de juistheid van het besluit van de Regering, dat geen evacuatie van Nederlanders zou plaats hebben, werd niet eens in twijfel getrokken...’ Oerwoudstrijders. En terwijl de hoofdmacht capituleerde, zetten hier en daar in de buitengewesten kleine groepjes dappere kerels de strijd voort. Zij deden wat Generaal ter Poorten zei: ‘Liever staande sterven dan knielend leven.’ Op Borneo, op Sumatra, op Timor, op Nieuw-Guinea, op tal van plaatsen waren van deze groepjes mannen, die de Japanners nog maandenlang handen vol werk hebben gegeven en die getoond hebben, wat een goede guerrilla vermag. De meeste strijders zijn tenslotte door honger, ziekte, verraad of bij een overval van de vijand omgekomen. Op Timor wisten zij door een zelf gefabriceerde zender contact met Australië te verkrijgen en deze Nederlandse en Australische mannen zijn tenslotte bijna een jaar na de capitulatie door een oorlogsschip afgehaald. De troep van Kapitein Geeroms verliet bij de komst der Japanners Manokwari op de noordkust van Nieuw-Guinea en trok zich terug in de rimboe. Maandenlang hebben ze een adembenemende strijd met de Japanners gevoerd, waarbij de verliezen aan de kant van de vijand vele malen groter waren dan die van het hele detachement guerrillastrijders. Twee jaar na het begin van de strijd viel Kapitein Geeroms, die ernstig ziek was, bij een overval in handen van de vijand, die hem natuurlijk ter dood bracht. Maar een sergeant nam de leiding over en na nog enkele maanden werd contact gekregen met de intussen op Nieuw-Guinea gelande Amerikanen. Het kleine overschot vroeg alleen voedsel, medicijnen en wapens, om de strijd voort te zetten! {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} Te Merauke aan de zuidkust van Nieuw-Guinea bleef de Nederlandse vlag wapperen. Dit is de enige streek geweest, die niet in Japanse handen is gevallen. Vernedering en lijden. In de eerste dagen van de bezetting zijn al dadelijk vele Nederlanders vermoord, vooral in de buitenbezittingen. Vooral daar waar vernielingen hadden plaats gehad, b.v. van olie-installaties, zoals op Borneo, hoeft de bezetter wraak genomen. Vele leden van de vernielingsploegen, maar vooral bestuursambtenaren, werden onthoofd, neergestoken, in zee gedreven, soms eerst na onmenselijke martelingen. ‘Het corps bestuursambtenaren heeft ongetwijfeld wel de zwaarste tol betaald. Ook op Java zijn velen hunner gruwzaam vermoord.’ Zij waren op hoog bevel op hun post gebleven om ook tijdens de bezetting het civiel bestuur te blijven voeren. Maar de Japanner had hen niet nodig. Zij verdwenen achter het prikkeldraad, maar zij waren de enigen niet. Het leger was natuurlijk krijgsgevangen en de aanvankelijke hoop, dat de vijand dezelfde methode zou toepassen als de Duitsers, bleek al ras ijdel. De duizenden mannen konden maar al te goed gebruikt worden in dienst van de Tenno Heika. Zij zijn weggesleept naar Sumatra, Flores, Malakka, Thailand, Birma, tot zelfs naar Japan. Hard was hun leven daar, werkend aan de spoorlijnen op Sumatra en in Birma-Siam: weinig voedsel, zo goed als geen geneesmiddelen, martelingen, collectieve straffen, eindeloze marsen, waaronder velen bezweken, transporten over zee, die elke beschrijving tartten, omdat soms de helft van de in de ruimen opgesloten gevangenen onderweg ellendig crepeerde. Aanvankelijk werden de burgers nog met rust gelaten, maar weldra volgde ook hun internering en tewerkstelling, behalve van een aantal ‘onmisbaren’, die een witte armband met een rode bal moesten dragen in navolging van de Japanse vlag, iets waar sommigen zelfs trots op waren! Ballenjongens werden ze wel spottend genoemd naar de katjongs, die bij het tennissen de ballen oprapen. Ook de geïnterneerde burgers moesten hun diensten bewijzen: houtzagen, op het land werken, spoorwegen aanleggen en andere Gibeonietendiensten verrichten. En toen volgden de vrouwen. Ze werden in ‘beschermingskampen’ ondergebracht met de kinderen, waar ook haar een systema- {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} tische verpaupering en uithongering wachtte. Namen als Tjideng, Ambarawa, Kampong Makassar, zij zullen bij deze generatie steeds een associatie wekken aan honger, terreur, vernedering, dood. Van het vrouwenkamp Tjideng werd de half waanzinnige Sonei commandant, die het ene ogenblik de kinderen suikertjes gaf en het andere de vrouwen op onmenselijke wijze liet ‘straffen’ bij een vermeend vergrijp tegen de ‘goede orde’. ‘Sterke’ vrouwen werden op het land gebruikt, om groente te planten, te patjollen, varkensstallen te mesten, beerputten te ledigen, waarvoor een extra broodje van 110 gram werd verstrekt. Urenlang in de brandende zon staan, omdat een zoon van het heilige rijk niet beleefd was gegroet, twee dagen geen voedsel als er een ongerechtigheid was ontdekt. Een enkel voorbeeld, ontleend aan het boekje van Mevrouw Vogelaar. Twee vrouwen hadden door de gaten in de omheining wat etenswaar geruild. Ziehier, zakelijk en nuchter de opgelegde straf: 1.Ze werden gehuisvest in een detention-cel van 1 bij 2 meter. 2.Ze moesten daar zonder bedekking en klamboe op de rode aarde liggen. Dit was voor Kampong Makassar een zware straf, omdat het daar 's morgens en 's nachts uitgesproken koud en vochtig was. 3.Ze moesten met een Jap langs alle opgestelde kampongbe-bewoonsters lopen en a.waren daarbij gekleed in een bustehouder en een broekje; b.sporen van stevige mishandelingen waren te zien op haar lichaam; c.ze waren volkomen kaal geschoren. 4.Ze moesten met een ezelsbord om de hals, waarop haar wandaden vermeld stonden, bij de heiho's (een soort inheemse landwachters) aan de doorgang naar de tuinen staan, als de vrouwen daarheen gingen of er van terugkwamen. 5.Ze mochten zich niet wassen, laat staan verschonen. 6.De voeding werd tot het uiterste beperkt. 7.De straf duurde een week. Toen een paar ‘aanvoersters’ heel beleefd kwamen vragen om enige verbetering van het rantsoen, kreeg het hele kamp twee hongerdagen en de ‘raddraaisters’ werden gestraft als de twee hierboven. Het avondbrood en het half gekookt eten moesten door de vrouwen zelf naar de varkens worden gebracht. ‘Zij waardeer- {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} den het goede voedsel niet’, was het oordeel van de edelmoedige Japanner. En dan waren er de morele kwellingen, de onzekerheid over het lot van de kinderen (de jongens werden op 12-jarige leeftijd van de moeders gescheiden en naar mannenkampen gebracht) en de mannen. Soms werd een briefkaart verstrekt, waarop enkele woorden mochten worden geschreven, door de bezetter gedicteerd, zoiets van ‘wij hebben het goed en zijn heel gezond’, maar het was de vraag, of deze ooit de geadresseerde bereikten. Zendingen van het Rode Kruis werden voor het grootste deel door de Japanners zelf gebruikt, de rest werd verstrekt en moest onmiddellijk worden gebruikt met al de ellendige gevolgen daarvan. Het is onmogelijk al dit lijden in deze mannen- en vrouwenkampen te beschrijven, de vreselijke huisvesting, de volgepropte ziekenzalen, de honger van de kinderen, het langzaam afmaken van de oude, ‘niet-economische’ mannen. Maar evenmin is te beschrijven de heldenmoed van velen, de vindingrijkheid, de verzorging van zieken, de opofferingen en soms ook ... de humor. Dat er in deze overvolle kampen ook veel ongerechtigheid heerste, zoals egoïsme, corruptie en ruzie, spreekt haast vanzelf. Ook in de ellende blijft de zonde voortwoekeren. Maar dat neemt niet weg, dat trots alle vernederingen velen, zeer velen, het hoofd omhoog hielden. Daar waren twee moeders in een kamp op Midden-Java, die haar kinderen elke avond om zich verzamelden om een psalm te zingen en te luisteren naar de geschiedenissen van de Bijbel. Daar was een onderwijzeres, die in de lekkende barakken bij een enkel kaarsje de kinderen verzamelde, om in de vreselijke kerstavond van 1944 toch te zingen, daar waren vrouwen, die van haar karig rantsoen nog uitspaarden voor haar jongens en meisjes, er waren mannen, die onderwijs gaven aan de knapen, die in hun kamp werden gestopt, losgerukt van de moeder, jongens, van wie sommigen niet wilden huilen toen ze weg moesten, om de Jap dat plezier niet te gunnen. Propaganda. En terwijl de duizenden Nederlandse mannen en vrouwen volkomen geïsoleerd in de kampen langzaam en systematisch werden uitgehongerd, ging de Japanner voort met zijn propaganda onder de inheemse bevolking. Eigenlijk al van de eerste dag af aan. Het Nederlandse bestuur was niets geweest dan onderdrukking. Wat {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} er nog aan goeds was geschied, dat was alleen tot voordeel van de overheersers geweest: wegen, scholen, ziekenhuizen. Met grote ophef werd bekend gemaakt, dat er nu eindelijk een geneeskundige hogeschool zou worden geopend. Die bestond al in 1927! Japan zal nu de ware vrijheid brengen, Indonesië zal worden een vrije staat in de grote Oostaziatische gemeenschap onder ... oppertoezicht van Japan. Het zijn dezelfde klanken als in Europa over lotsverbondenheid, de grote Germaanse gemeenschap van broedervolken enz. De veroveraars vinden in een aantal nationalistische elementen gewillige marionetten, die van ganser harte aan deze volksvergiftiging meedoen, die zich uitsloven om de Nederlanders met vuil te werpen en Dai Nippon te verheerlijken. Soekarno beweert: ‘Wat Nederland niet kon geven in 350 jaren, wordt door Dai Nippon aangeboden in een zeer kort tijdsbestek.’ Helemaal ongelijk heeft hij niet, want de zegeningen van de Kempeitai - indien mogelijk nog sadistischer dan de Duitse S.D. -, de wegvoering van duizenden dwangarbeiders, die voor een groot deel ellendig zijn omgekomen, de verpaupering van het Indonesische volk, ze zijn wel in zeer korte tijd gekomen. Maar Soekarno, Hatta, Mansoer en andere prominenten worden niet moe de edelmoedigheid van de grote Tenno te bezingen en pers, radio en film worden ingeschakeld om toch maar de grote zegen van het nieuwe bewind te verbreiden. De muizen (Nederlanders) moeten allemaal onschadelijk gemaakt, schrijft de krant in een vurig kommentaar op een van Soekarno's ophitsende redevoeringen. De jonge mensen worden op Japanse wijze gedrild en opgevoed, om straks mee te kunnen doen aan de vrijheidsstrijd tegen de verdorven machten van Engeland en Amerika. Demonstraties zijn aan de orde van de dag. Plechtig worden stropoppen, voorstellende Roosevelt en Churchill, verbrand en de ene eed na de andere wordt afgelegd om de Japanse vrienden trouw en aanhankelijkheid te verzekeren. En intussen lijdt het volk ontzettend, maar dat moet het gewillig dragen, ‘zoals dit een sterke achterhoede past’. Soekarno, Hatta en Ki Bagoes Hadikoesoemo bezochten in november 1943 Japan. Zij werden door de keizer ontvangen en gedecoreerd. Overigens bereikten ze weinig. Ingenieur Soekarno werd door Japanners behandeld als Ingenieur Mussert door de Duitsers. Aan de macht kwamen ze niet. Aanvankelijk was het zelfs verboden op Java de rood-witte vlag te hijsen en het Indonesische volkslied te zingen. Eerst toen Japan hoe langer hoe dui- {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} delijker zijn ondergang zag naderen, werd het toeschietelijker en mocht b.v. het ‘rood-wit’ worden gehesen mits naast en ná de Japanse vlag. Het waren vooral de militaire en maritieme leiders in het bezette gebied, die van werkelijke invloed der ‘Japanse vrienden’ niets moesten hebben. Eerlijkheidshalve moet gezegd worden, dat er ook mannen waren, niet minder nationalistisch gezind dan deze marionetten, die het samenwerken met de verdrukkers verafschuwden en zich niet lieten inschakelen in dit minderwaardig gedoe, mannen als Sjarifoedin en Sjahrir. Maar de kleine groep van collaborateurs had de wind in de zeilen en drie jaar lang heeft zij niets nagelaten om de ‘ingebeelde en verwaande Nederlanders’ (Hatta) te trappen en de ‘bevrijders’ te verheerlijken. En de Jap lachte in zijn vuistje. Het ging goed. Indonesië werd uitgebuit ten bate van Japan en zou de overwinning behaald worden, dan had de keizer een nieuw dochterrijk, ‘dat in eerbied en afhankelijkheid de grote zusternatie zou volgen op het spoor naar de Oostaziatische welvaart’. En mocht hij verliezen, dan zou hij als een booby-trap een onafhankelijkheidsverklaring achterlaten. Toen kwam de capitulatie, voor de meeste Nederlanders achter prikkeldraad net op tijd, aan de andere kant - politiek gesproken - misschien te plotseling. De Japanners konden daardoor hun laatste slimme streek uithalen, de bondgenoten waren onwillig en onmachtig tot snel ingrijpen, in Nederland heerste verdeeldheid en aarzeling, in Indonesië verwarring en terreur, en zo kwam er een bevrijding, die geen bevrijding was. ‘Toen de werkelijkheid zich tussen 15 augustus en 29 september 1945 geheel openbaarde, zaten wij er al midden in. Zij overtrof onze meest pessimistische verwachtingen.’ (Dr. Van Mook) {==*49==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 101. Jhr. Mr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, laatste Gouv.-Gen. van Nederl.-Indië, 1936-1942. (Foto R.V.D.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 102. Gen. Sir Arch. P. Wavell en Lt.-Gen Ter Poorten bij aankomst van e.g. op het vliegveld te Batavia, 10-1-'42. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 103. Bijeenkomst van stafofficieren van ABDA-Command, eveneens op 10 januari 1942, ten huize van de Commandant Zeemacht te Batavia. Aanwezig zijn (v.l.n.r.): Kapt. ter zee Van Staveren (K.M.); Vice-Adm. Sir Geoffrey Layton (Royal Navy); Vice-Adm. Helfrich (K.M.); Adm. Hart (U.S. Navy); Rear-Adm. Purnell (U.S. Navy); Lt.-Gen. Ter Poorten (KNIL); Lt.-Kol. Mantel (KNIL); Kol. Kengen (KNIL); staande Lt. ter zee 1e klas Von Freytag Drabbe (K.M.); ged. zichtbaar: Group-Capt. Darvall (R.A.F.), Maj.-Gen. Playfair (Br. Army) en Lt.-Gen. Pownall (Br. Army); vervolgens: Gen. Wavell (Br. Army); Lt.-Gen. Brett (U.S. Army); Maj.-Gen. Brereton (U.S. Army); Air-Commodore Hewitt (N.Z.A.F.); in het midden, op de rug gezien: Air-Marshall Sir Charles Burnett (R.A.A.F.). (Foto B.M.H. = Bureau Marit. Hist. van de Marinestaf)==} {>>afbeelding<<} {==*50==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 104. Vice-Adm. C.E.L. Helfrich. (Foto B.M.H.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 105. Schout-bij-nacht Karel Doorman. (Foto B.M.H.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 106. Doorman's vlaggeschip Hr. Ms. ‘De Ruyter’ in actie. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*51==} {>>pagina-aanduiding<<} De slag in de Java-zee, op 27 februari 1942: {== afbeelding 107. Hr. Ms. Torpedobootjager ‘Kortenaer’, die 's middags tussen 5 en 6 uur door een torpedo werd getroffen en vrijwel onmiddellijk in de golven verdween. De acht schepen van deze klasse zijn alle tijdens gevechtshandelingen tenonder gegaan. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 108. De overlevenden van de ‘Kortenaer’ zien de geallieerde kruiserlinie, bestaande uit de ‘De Ruyter’, ‘Perth’, ‘Houston’ en ‘Java’, voorbijstormen. Zij werden later, op last van Schout-bij-nacht Doorman, door de Engelse torpedo-jager ‘Encounter’ opgepikt en naar Soerabaja gebracht.==} {>>afbeelding<<} {==*52==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 109. Bergartillerie van het K.N.I.L. tijdens de oorlog. (Foto H.K.K.L.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 110. Inheemse KNIL-soldaten, zojuist uit Zuid-Sumatra in Batavia teruggekeerd, tonen trots hun trofee: een Japanse vlag die zij in gevechten bij Palembang hebben buitgemaakt. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 111. Een felle brand in de haven van Soerabaja, da regelmatig van Japanse luchtaanvallen te lijden had. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*53==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 112. Japanse troepen worden op Java aan land gezet. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 113. Geallieerde toestellen van het type B-17, gestationeerd op het vliegveld Andir bij Bandoeng, werden door de Japanners ter plaatse vernietigd. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 114. De capitulatie-onderhandelingen te Kalidjati; links Lt.-Gen. Ter Poorten, commandant van 't KNIL. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*54==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 115.Een Japans aanplakbiljet te Soerabaja maakt propaganda voor het ‘Groot-Aziatische Rijk’ en voor ‘Nippon, de leider van Azië’. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 116. Soms werden hele stadsdelen door de Japanners in gevangenkampen veranderd. Hier een opname van ‘Tjideng’, interneringskamp voor vrouwen en kinderen te Batavia. (Foto-archief Kon. Inst. v. de Tropen)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 117. Een ‘rustdag’ in het krijgsgevangenenkamp Pakan Baroe op Midden-Sumatra. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*55==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 118. De overgave van Japan vond officieel plaats op 2 september 1945 in de baai van Tokio, aan boord van het Amerikaanse slagschip ‘Missouri’. Namens de Nederlandse regering ondertekent Lt.-Admiraal C.E.L. Helfrich het kapitulatie-akkoord. Links op de voorgrond Generaal MacArthur. (Foto B.M.H.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 119. Na de Japanse capitulatie komen Timorese guerrilla-strijders uit de rimboe tevoorschijn om hun geweren in te leveren bij het NICA-hoofdkwartier te Koepang. (Foto R.v.O.)==} {>>afbeelding<<} {==*56==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 120. Het Mater Dolorosahospitaal te Batavia, vlak na de bevrijding. Tijdens de Japanse bezetting zorgden hier 34 verpleegsters voor 1.300 patiënten. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 121. Na de doorstane ellende genieten deze bevrijde gevangenen uit een concentratiekamp te Palembang hun sigaret, thee en krant als nooit tevoren. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} 10. Het gescheurde koninkrijk ‘Nederlands-Indië zal heroverd worden en ge krijgt elke inch terug’, zo had Churchill aan Admiraal Helfrich beloofd. Maar eerst moest de oorlog in Europa beslist worden, althans de omkeer daar bereikt zijn. En toen een jaar nadat de nacht over Java kwam, ook in het Verre Oosten het tegenoffensief begon, werd aan de bevrijding van de archipel niet gedacht. Alleen militaire overwegingen golden èn de belangen van Amerika èn soms die van Engeland. Het begon met de verovering van Guadalcanal en daarop werd telkens een nieuwe sprong gewaagd. Soms werd er maanden om één eiland gestreden of om een enkel vliegveld en duizenden Amerikanen offerden hun leven in deze gigantische worsteling tegen de Japanners, die liever stierven dan zich overgaven en die elke zege van de geallieerden met een hoge bloedrekening lieten betalen. Zo werd langzamerhand de ring om Japan steeds nauwer. Morotai, de Filippijnen, Okinawa, Iwoshima - en tenslotte lag het Japanse rijk praktisch onbeschermd tegen de duizenden bommenwerpers en verschenen de slagschepen in de baaien van Nippon om de schande van Pearl Harbour uit te wissen. Alles werd op deze rechtstreekse aanval geconcentreerd en daarom werd alleen in Indië een plaats of een eiland veroverd, als die in de route lagen en van belang waren voor de operatie. Zo Hollandia, Morotai en later Balikpapan. Zelfs de Engelsen moesten tot bijna het einde van de strijd afzien van grootscheepse ondernemingen op de grenzen van Birma. Eerst eind 1945 misschien en anders begin 1946 kon een aanval op Java worden verwacht, ná Singapore en Malakka. MacArthur liet zich hiervan niet afbrengen. En zelf was Nederland tot weinig in staat. Onze strijdkrachten waren versnipperd en onder geallieerde bevelhebbers gesteld, onze honderden transportschepen zaten in de gemeenschappelijke pool en anderen dirigeerden ze, waar ze wilden. Toen in 1944 na de bevrijding van het Zuiden van ons land pogingen in het werk gesteld werden om zo vlug mogelijk contingenten manschappen naar Australië te zenden, om mee te doen aan de bevrijding van Indië, werd dit door de verantwoordelijke geallieerde leiders afgewezen: Eerst Duitsland ..., er is geen vervoersmogelijkheid ... Tot overmaat van ramp had een paar maanden voor de capitu- {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} latie van Japan een wijziging in het operatieplan plaats. Oorspronkelijk zouden - als de tijd daar was - de Amerikaanse legers in de Nederlands-Indische Archipel optreden, behalve op Sumatra, dat aan de bevelhebber van het Britse S.E.A.C. (South East Asia Command) werd overgelaten. Onze regering zou dus met twee bevelhebbers te maken krijgen om de zaken te regelen, later zelfs met drie, toen ook de Australiërs nog een taak kregen, die niet onder het S.E.A.C. wilden staan. Zonder voorkennis van onze autoriteiten werd nu in juni ineens bepaald, dat Nederlands-Indië geheel in de ‘Britse sfeer’ lag en dat de Amerikanen zich er niet mee zouden bemoeien. De reeds bezette plaatsen zouden zij zo spoedig mogelijk overdragen aan Nederlandse troepen, als die beschikbaar waren. Dit was een slag voor Nederland. MacArthur had wel de manschappen en middelen om bij de capitulatie tot een snelle bezetting over te gaan, Engeland had die niet en dacht bovendien vrijwel alleen aan zijn eigen gebieden zoals Malakka en Singapore. De capitulatie. En de capitulatie kwam, veel spoediger dan zelfs de meest ingewijden hadden verwacht. De beide atoombommen gaven de doorslag. Het uitgeputte en door ‘gewone’ bommen reeds half vernietigde Japan bood onderwerping aan, mits de heilige persoon van de keizer buiten schot bleef. China wilde de Tenno Heika op de bank van de oorlogsmisdadigers, maar Amerika zette door, dat de enige voorwaarde werd aanvaard. De keizer mocht blijven, mits hij de bevelen van MacArthuh uitvoerde. Hierdoor werd bereikt, dat de nog vrij aanzienlijke legers in Zuidoost-Azië zich zonder verzet onderwierpen, omdat de keizer het beval. Hadden deze gebieden op een desperate vijand moeten worden veroverd, dan zou dit nog vele maanden hebben geduurd, zouden de blanken in gevangenschap allen zijn omgebracht en had het nog honderdduizenden soldaten het leven kunnen kosten. De 2de september had de formele overgave plaats aan boord van de Missouri. ‘Ieder staat roerloos, beheerst en zelfbewust in zijn trots en vreugde, maar de spanning staat op aller gezicht te lezen. Mac Arthur geeft de Japanse delegatie een kort bevel: The Japanese representatives will sign. Shigemitzu komt naar voren, gaat zitten, neemt zijn vulpen, bestudeert de documenten, ondertekent daarna langzaam, {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} voorzichtig, nauwkeurig; daarna Umezu. Twee mannen, twee maskers. Dan zet Mac Arthur zich neer om met een forse pennestreek de overgave aan te nemen namens de Verenigde Staten, the United Kingdom, Rusland en China en in het belang van de andere verbonden naties met Japan in oorlog. En dan komen achtereenvolgens op een kort bevel van Mac Arthur de vertegenwoordigers der Grote Vier en die der “andere naties”, om hun handtekening te plaatsen en uit naam van hun regeringen en volkeren de overgave van de vijand te accepteren... Het is geschied! De indrukwekkende plechtigheid is afgelopen, indrukwekkend en plechtig door haar soberheid en forsheid van opzet. Geen gala-uniformen, geen klatergoud, doch vecht-tenue, khaki of wit. Geen daverende toespraken, doch enige zakelijke, korte en toch diep ontroerende woorden. En intussen heeft de omroeper het klaar en opwindend de wereld en haar naar vrede hunkerende volken verkondigd, dat de aartsvijand in het Verre Oosten, de eens machtige zeemogendheid, die van de beheersing van de oceanen droomde, dat al die zwaar bewapende, goed uitgeruste, gevechtsgerede Japanse heirscharen op het vasteland en in de Indische Archipel, die Azië wilden regeren, dat het Keizerrijk Japan zich onvoorwaardelijk heeft overgegeven!’ Zo schreef de vertegenwoordiger van Nederland bij deze overgave, Admiraal Helfrich, een jaar later in Elsevier. Maar er was niet alleen vreugde, want bij deze plechtigheid openbaarden zich al de eerste tekenen van de politiek der groten. Het kostte Admiraal Helfrich moeite als vertegenwoordiger van het Koninkrijk der Nederlanden op te treden. Washington had instructies gegeven, om hem als vertegenwoordiger van Nederland te erkennen. Wie artikel 1 van de Grondwet leest, voelt het verschil. En dan: de Japanners gaven zich alleen over aan Engeland, China, Amerika en Rusland. Geen Nederlandse macht kon van de Japanners iets gedaan krijgen dan na machtiging door geallieerde bevelhebbers. De verhoudingen waren na 8 december 1941 wel gewijzigd. Maar het is ook iets anders, wanneer men vóór de strijd staat en hulp dringend nodig heeft, dan wanneer de strijd achter de rug is en de groten het alleen wel kunnen bedisselen. {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} Herstel van het oude? Was men in Nederland van plan na de overwinning de koloniale politiek voort te zetten? Neen. Niet alleen, dat reeds voor de oorlog geleidelijk de autonomie werd ingevoerd, maar ook tijdens de oorlog had de Koningin als constitutionele vorstin, dus onder verantwoordelijkheid van haar ministers, de bekende rede van 8 december 1942 uitgesproken, precies een jaar na Pearl Harbour. En daarmee stemden alle partijen in, kopstukken als Van Mook èn Gerbrandy, om twee uitersten in later tijd te noemen. In deze rede was onomwonden verklaard, dat een bevrijd Nederlands-Indië niet alleen in naam maar ook in wezen geen kolonie zou zijn, maar een gelijkgerechtigd deel, tezamen met Nederland, Suriname en de Antillen, van het Koninkrijk der Nederlanden. Het is alleen te betreuren, dat dit woord gesproken werd op de 8ste december 1942. Hoe veel meer effect zou het gehad hebben op 8 december 1941, of beter nog in 1938 of 1939. Nu hoorden velen, die het moesten weten, deze rede niet en vele anderen stelden geen belang in de beloften van een macht, die toch afgedaan had. Of men betwijfelde de oprechtheid van Nederland, dat zo moeilijk royaal kon geven, maar dit het liefst bij stukjes en beetjes deed. En toch, Indië kon wél op dit koninklijk woord aan en, waren de nationalistische leiders op deze toezeggingen ingegaan in plaats van zich voor altijd te blameren door hun collaboratie met de Japanners, die tienmaal kolonialer waren dan de Nederlanders, dan had, menselijkerwijze gesproken, het tegenwoordige Indonesië een bloeiende en welvarende staat kunnen zijn. Was er dus eenstemmigheid over een nieuwe koers, de wegen scheidden, waar het ging om de grondslag. Er waren er, die de toestand van maart 1942 tot uitgangspunt wilden innemen: herstel van Nederlands-Indië en daarna op wettige wijze de schepping van een nieuwe status in gezamenlijk overleg. Orde en rust waren de eerste vereisten, dan de hervorming. Dit waren degenen die de zaak principieel wilden aanpakken, al was het de vraag, of zij zich de gevolgen van de drie jaar bezetting wel ten volle realiseerden. Goeverneur-Generaal Tjarda en Admiraal Helfrich behoorden tot deze groep. Toen eerstgenoemde bemerkte, dat de Nederlandse Regering zijn mening niet deelde, nam hij ontslag. De opportunisten wilden, de een meer, de ander minder, zich instellen op de verhoudingen, zoals zij die bij hun terugkeer vonden. Zo dachten de Regering in Nederland en Van Mook er over. En die verhoudingen {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} waren zo moeilijk te doorgronden, de toestand was zo labiel, dat deze politiek moest leiden tot schipperen, tot het aangaan van compromis na compromis, tot het herroepen van uitspraken, die kort geleden gedaan waren. Nooit onderhandelen met de Republiek - toch samenspreking. Niet spreken met Soekarno - wel met zijn minister Sjahrir. Geen inmenging van buiten - aanvaarding van commissies van de Veiligheidsraad. Geen erkenning van de Republiek - door daden toegeven, dat ze de facto bestond. De internationale omstandigheden hadden zij daarbij niet mee. Engeland, Australië en Amerika hebben alles gedaan wat zij konden, om elke poging tot krachtig optreden te beletten. De Republiek uitgeroepen. Daartoe moet in de allereerste plaats gerekend worden de aarzeling om troepen te zenden ter bezetting van de voornaamste punten in Indonesië. Eerst 29 september landden de eerste Britten, zes weken na de capitulatie. Officieel hadden de Japanners zolang te zorgen voor de orde en het bewind, maar die geloofden dat wel. Zij trokken zich terug naar recreatieoorden, waar zij zichzelf alvast interneerden. Grote wapenvoorraden vielen in handen van de opgezweepte pelopor-organisaties en ondergronds steunden de Japanse leiders de marionettenrepubliek, die 17 augustus, twee dagen na de capitulatie werd uitgeroepen. Het besluit daartoe was al voor dat feit genomen. Voortdurend hadden Japanse staatslieden grote beloften gedaan van een vrij Indonesië in de grote Aziatische welvaartssfeer, maar bij woorden bleef het. Leger en marine voelden niets voor experimenten en al werd er dan een ‘volksvertegenwoordiging’ bijeengeroepen, dit was niets anders dan een advieslichaam met geen tiende deel van de macht en de invloed van de oude Volksraad. Maar in 1945 zagen de Japanners het einde naderen en zij sloegen hun slag. Op 9 augustus vlogen Soekarno, Hatta en Dr. Radjiman van Batavia naar het hoofdkwartier van Terauchi, de Japanse bevelhebber van Zuidoost-Azië te Saigon; daar kregen zij hun instructies en Soekarno, met Japanse ridderorden getooid, kon verklaren: ‘Ongetwijfeld is deze gave (van de onafhankelijkheid) een gunst van de meest heilige majesteit, de Tenno Heika, voortgekomen uit diens oneindige wijsheid, en wij wensen onze eeuwige dank daarvoor uit te drukken.’ {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} Van een reis naar Tokio kon niets komen door ‘moeilijke omstandigheden’. De onafhankelijkheid zou ingaan op een door de geheiligde keizer gekozen tijdstip! Maar dan komt de capitulatie van Japan op 15 augustus. Even aarzelen de leiders, maar dan worden ze ontvoerd door de jongerenorganisaties - een heel vreemde comedie - en daarop wordt de 17de augustus de Republiek geproclameerd, waarbij verklaard wordt, dat de Japanse autoriteiten met de actie instemmen. Toen het bevel van Mountbatten aan de Japanse bevelhebbers werd gegeven, dat zij en zij alleen het bestuur in handen moesten houden tot de komst der geallieerden, hebben zij deze opdracht opzettelijk niet of zeer ten dele uitgevoerd. Zo was er bepaald, dat de Indonesische hulptroepen onder Japanse controle moesten blijven tot de effectieve overgave, maar de Jappen ‘demobiliseerden’ de inheemse PETA, d.w.z. zij stuurden ze met wapens en al naar huis, waardoor straks terreurbenden vrij spel hadden. De beweging sloeg over naar de andere eilanden, maar daar waren de gevolgen minder ernstig, doordat er eerder troepen landden, meest Australische, straks gevolgd door K.N.I.L.-compagnieen. Een voorbeeld, hoe door snel optreden iets kon worden bereikt, geeft Dr. Van Mook, door te wijzen op West-Borneo, een gebied vele malen groter dan Nederland, waar één compagnie Nederlandse troepen na een zeer korte Australische bezetting de zaak volkomen in handen had. Maar op Java duurde het tot 29 september, voordat het eerste Britse legerkorps landde. En het bleek alras, dat Mountbatten de bedoeling had, de Japanners te ontwapenen en af te voeren, de geinterneerden te bevrijden - die op zijn bevel al maar in de kampen moesten blijven - en daarna zo spoedig mogelijk zijn macht terug te trekken. Van bezetting van heel Java wilde hij in geen geval weten, hoogstens van enkele punten. En toen kwam, wat Dr. Van Mook noemt de klap op de vuurpijl: ‘Uit de radio moesten wij vernemen, dat de opperbevelhebber van de AFNEI (Allied Forces Netherlands East Indies), Luitenant-Generaal Sir Philip Christison, bij het binnentrekken van Batavia had verklaard, dat hij de republikeinse partijleiders zou verzoeken hem in de uitoefening van die taak te steunen en dat - gezien de beperktheid van die taak - de Indonesische republikeinse autoriteiten verantwoordelijk zouden blijven voor het bestuur van de gebieden onder hun {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} controle. Hiermede was praktisch de republiek als een regeringsorganisatie erkend en de bepaling van het Civil Affairs Agreement, dat voor het bestuur van de tussenkomst van de Nederlands-Indische autoriteiten gebruik zou worden gemaakt, van kracht beroofd.’ De verklaring van Christison, een ex-dokter, later beroepsofficier, die volgens Dr. Van Mook alle politieke scholing miste, was des te brutaler, omdat geen enkele Nederlandse instantie hierin was gekend. Dr. Van Mook en Den Haag protesteerden en toen werd wel geprobeerd om de zaak in der minne te schikken door de mededeling, dat men natuurlijk de rechten van Nederland niet wilde aantasten en dat deze verklaring van Christison te spontaan was geweest, maar het kwaad was geschied en de Engelse Labourregering stond er in werkelijkheid volkomen achter. Tegelijkertijd gingen de Australische communistische havenarbeiders reeds eind augustus 1945 tot een boycot van Nederlandse schepen over, zodat grote voorraden levensmiddelen, kleding en andere benodigdheden, die in de eerste plaats voor de bevolking waren ingekocht, niet konden worden vervoerd. De kampen. Intussen was de toestand in vele kampen hachelijk geworden. Aanvankelijk was er verruiming geweest, wat huisvesting en voeding betrof. Velen hadden - hoewel het verboden was door Mountbatten - hun interneringsoord verlaten en waren naar plaatsen als Batavia getrokken, op zoek naar vrouw en kinderen. De overgeblevenen kregen meer ruimte en de Japanse terreur was voorbij. Maar in feite bleven' zij gevangenen en toen een aantal regeringspersonen na veel moeite van de Japanners toestemming had gekregen om van Bandoeng naar Batavia te gaan, om daar het werk aan te pakken, werden zij door de vriendelijk grijnzende Japanners daar weer naar een kamp geleid. Voorschrift van Mountbattenl Toen de capitulatie bekend gemaakt werd, was er ontroerende blijdschap. Op de eerste Koninginnedag werd een grote driekleur over een piano gelegd in een vrouwenkamp - de vlag hijsen was verboden; dat wilde de Brit zelfs Dr. Van Mook verbieden, toen hij het paleis begin oktober betrok, maar die stoorde er zich niet aan - en de vrouwen vierden feest. Plechtige psalmen, ons volk uit het gelovig hart geboren, {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} zweefden over het grote veld, dat eens het brandpunt van ellendige strafoefeningen was. Toen zette het koortje het volkslied in: Wilhelmus van Nassouwe. Wat zingen de mensen slecht, als tranen de stem verstikken. Daar stonden ze, beschaamder dan ze ooit in haar vernedering waren door de ontroering die ze bevechten wilden, de duizenden vrouwen met haar kinderen, gered voor een nieuw leven, toen de nood het hoogste was... Maar de aanvankelijke vreugde verdween bij velen weer. Het wachten duurde zo lang, al kwamen er dan enkele Rapvi-mensen 1), al verschafte de Japanner nu voldoende voedsel. En de terreurbenden werden steeds brutaler. In de steden verschenen ophitsende opschriften, slogans op trams en treinen, in verhitte redevoeringen werd aangedrongen op moord en doodslag. De vrouwen, die in de kampen waren gebleven, werden van alle kanten bedreigd door benden, die onophoudelijk met mortieren, mitrailleurs en kleinere vuurwapens verschenen en de beslist onvoldoende bewaking aanvielen. Hier en daar kwamen verschrikkelijke tonelen voor, ook in Europese woonwijken in de grote steden. Ambarawa, Semarang, Malang, Soerabaja en andere plaatsen werden oorden van verschrikkingen. In de streken waar de militaire macht niet verscheen of te laat kwam, werden vele burgers opnieuw geïnterneerd en nu ook de Indo-europese bevolking, die althans op Java door de Japanners was gespaard. Zo beschikten de opstandelingen over duizenden gijzelaars en voor tal van ongelukkigen begon een tweede periode van gevangenschap. Hier en daar traden de Japanners op als helpers van de bedreigden en waar ze het deden, daar geschiedde het ook consequent. De Engelsen landden te Semarang en te Soerabaja. In laatstgenoemde stad kwam het tot hevige gevechten en daden van geweld en wreedheid. De Engelse bevelhebber, brigade-generaal Malaby, werd daarbij verraderlijk vermoord, wat aanleiding was tot krachtiger optreden. Generaal Christison gaf de Nederlanders de schuld, een beschuldiging die hij later moest intrekken. In november werd in Soerabaja eindelijk de rust hersteld. Van Semarang uit werden Ambarawa, Banjoebiroe en Magelang bereikt, waarvandaan de geïnterneerden met veel moeite naar de kust konden worden ge- {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} bracht. Toen de Engelse officieren echter verder wilden en naar Djokja oprukten, werden zij teruggeroepen. Hoe de toestand in Bandoeng nog in december was, kan het best worden weergegeven door een telegram van de Rapwi-leiders, dat door Admiraal Helfrich werd gepubliceerd in zijn memoires: ‘Toestand te Bandoeng beslist kritiek. Brandstichting in beschermd deel der stad gaat ongehinderd voort. Duizenden en duizenden vluchten momenteel uit hun huizen. Europese bevolking radeloos. Uit naam van 60.000 Europeanen zijnde grootste Hollandse gemeenschap in Indië protesteren wij met klem dat bevolking te Bandoeng schijnbaar aan zijn lot wordt overgelaten. Stuur troepen herhaal stuur troepen voordat algemeen bloedbad ontstaat. Adviseer stuur vliegtuigen stationeren op Andir om tijdig te kunnen ingrijpen.’ Er is hulp geboden, maar de Engelsen hebben zoveel mogelijk de Nederlanders willen uitschakelen, het wapenen van ex-krijgsgevangenen verboden, het aantrekken van de Nederlandse troepen van buiten Java verhinderd; de uitgezonden soldaten uit Nederland werden vastgehouden op Malakka, te Medan werd het door Nederlanders gevormde politiekorps weer ontbonden en het handhaven van de orde opnieuw aan de Japanners opgedragen onder supervisie van de Engelsen. De radio werd in staat gesteld onafgebroken opruiende redevoeringen uit te zenden en eerst na maanden kregen de Nederlanders ook zendtijd, mits ‘onze berichten de Republiek niet in een ongunstig daglicht zouden stellen’!! En die omroep heette ‘Allied Broadcasting Station’. Het heeft verder heel wat moeite gekost, om de Britten zover te krijgen, dat ze het bekladden van gebouwen en vervoermiddelen met ophitsende leuzen verboden. Er waren wel Britse officieren, die zich schaamden over deze dingen, maar de Labourregering te Londen, die, zoals Dr. Van Mook zegt, sterk rekening hield met de linkervleugel der partij en elke Aziatische vrijheidsbeweging toejuichte, althans zonder kritiek aanvaardde, was de ‘Republiek’ goed gezind. Vandaar deze tegenwerking. Als er gevraagd werd om onze ex-Knillers van Manilla, Saigon en Singapore naar Java te zenden, dan was er geen scheepsruimte. Ieder bezwaar tegen de beweging of tegen de leidende figuren stuitte op die algemene bevrijdingsmanie, waarin zich het schuldgevoel uit het imperialistisch verleden. (van Engeland) afreageerde en die door de duidelijke verschuivingen naar links in de politieke stemming van verschillende landen nog werd {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} aangewakkerd. Mountbatten stelde als eis voor de bevrijding van de geïnterneerden en gevangenen op Java, dat de Nederlanders niet langer afkerig zouden zijn van overleg met de voormannen van de Republiek, aangezien anders moeilijkheden tussen Londen en India dreigden. De Luitenant-Gouverneur-Generaal, Dr. Van Mook had hier geen bezwaar tegen, ofschoon hij toegaf, dat het Indonesische kabinet vele duistere en zwakke figuren telde, wier verleden met wandaden was besmet. Een ontmoeting tussen de Republikeinse leiders en Dr. Van Mook en de zijnen had plaats op 23 oktober in de woning van de Britse opperbevelhebber. Fel waren de reakties in Nederland en zelfs de overigens niet bepaald consequente ministers in Den Haag ging dit te ver en de handelwijze van Dr. Van Mook werd openlijk gedesavoueerd. Het feit was echter geschied tegen de instrukties in en men moet de ‘schuldige’ min of meer toestemmen, dat het wel eigenaardig was, dat niet gesproken mocht worden met Soekarno, maar wel met zijn vertegenwoordigers, of zoals een Chinees politicus zei: ‘Wel met de procuratiehouder, niet met de baas’. Toen in november Sjahrir een nieuw kabinet vormde, waarin personen van veel beter allooi zitting kregen dan in het eerste, liet de Nederlandse Regering haar bezwaren ook vallen en zo kon onder voorzitterschap van Generaal Christison een eerste bespreking te Batavia worden gehouden, die echter nog geen resultaten opleverde, omdat de Republikeinse leiders nog niet wisten wat ze wilden en juist in deze dagen Soekarno en een deel van zijn vrienden van Batavia naar Djokja verhuisden, waardoor er een tamelijk gematigde regeringsgroep in Batavia achterbleef en een felle fractie zich ophield ‘in de geïsoleerde droomwereld van Djokja’. De conferenties. In Nederland heerste verdeeldheid, de toestand op Java veranderde met de dag. De groep Sjahrir mocht voor matiging en toenadering pleiten, de extremisten trokken er zich niets van aan en gingen door met hun terreurmethoden, zodat zelfs de Engelsen inzagen, dat er iets moest gebeuren en dat de kleine bezette enclaves op Java moest worden verruimd. Intussen vertrok Dr. Van Mook naar Nederland om instructies te halen en plannen te bespreken, die daarop door de Nederlandse Regering aan Engeland werden voorgelegd, waar Attlee en Bevin er hun goedkeuring aan hechtten! Christison ging intussen voort op eigen houtje politiek op {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} Java te voeren en afspraken met de Republiek te maken. Maar de Britse Regering besloot nu een kundiger man te zenden en de exgezant te Moskou Sir Archibald Clark Kerr verscheen te Batavia, om de rol van bemiddelaar te spelen. Admiraal Helfrich, die voor alles de orde wilde herstellen, verdween van het toneel en mannen met minder uitgebreide bevoegdheid als Generaal Spoor en Viceadmiraal Pinke werden met de militaire en maritieme zaken belast. In de tweede helft van januari kwam Dr. Van Mook terug met een programma. Voortbouwend op de rede van H.M. de Koningin van 2 december 1942 plaatste de Nederlandse Regering ‘zich op het standpunt, dat de bevolking van Indonesië na een begrensde periode van voorbereiding in vrijheid over haar staatkundig lot zal moeten kunnen beslissen’. En in een toelichting verklaarde Dr. Van Mook nog eens nadrukkelijk, dat na de overgangsperiode, nodig voor het herstel van de vernielde economie, Indonesië geheel vrij zou zijn over zijn staatkundige toekomst te beslissen. Een federale staat werd als de beste staatsvorm aangeprezen, iets, wat echter de voorstanders van de Republiek helemaal niet lag. De Republikeinse regering beantwoordde dit program met tegenvoorstellen, waarbij als eerste eis werd gesteld, dat zij als draagster van de soevereine macht over heel ‘voormalig’ Nederlands-Indië zou worden erkend, terugroeping der troepen werd gevraagd en de concessie werd gedaan, dat voor een bepaalde periode de buitenlandse betrekkingen en defensie door beide staten samen zouden worden geregeld. Dat de Republiek helemaal niet in staat was om de soevereiniteit over de buitengewesten uit te oefenen, was blijkbaar geen bezwaar. Zij deed echter spoedig daarop water in de wijn en beperkte de eis van soevereiniteit tot Java en Sumatra en de mogelijkheid werd geopend, dat bepaalde gebieden vrij zouden zijn zich al of niet bij de te vormen Indonesische Staat aan te sluiten. Deze tweede nota klonk heel wat gematigder en het scheen dan ook, dat er een basis tot een samenspreking kon worden gevonden. De U.S.A. drongen er bij Nederland ‘vriendelijk’ op aan een rondetafelconferentie te beleggen. Op de Hoge Veluwe kwamen Clark Kerr en afgevaardigden van de Nederlandse, de Nederlands-Indische en de Republikeinse regeringen samen, maar een overeenkomst kon niet worden bereikt. De Nederlandse Regering had onoverkomelijke bezwaren en wenste minder ver te gaan dan Dr. Van Mook, terwijl achteraf bleek, dat {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} ook Sjahrir niet op de steun van Djokja kon rekenen. Dr. Van Mook meent, dat vooral het feit dat in Nederland de verkiezingen voor de deur stonden, de Nederlandse Regering beinvloedde, terwijl Prof. Schermerhorn de nadruk legt op de gebrekkige opdracht aan de republikeinse gedeputeerden en de slechte verbindingen met hun lastgevers. Volgens Dr. Van Mook zou een slagen van de conferentie tot gevolg gehad kunnen hebben, dat het Koninkrijk was blijven bestaan. Na de Hoge Veluwe was daarvoor geen schijn van kans meer en begon de Uniegedachte op te komen. ‘Schuld aan beide kanten’, zo oordeelt Schermerhorn, die toen minister-president was, en de starre houding werd door sommige progressieven geweten aan Dr. Drees. In elk geval was men in Nederland in die dagen niet erg enthousiast, ook niet in de kringen van hen die de regering steunden. Dr. Romme sprak zelfs van de ‘schandelijke week’. De protestants-christelijke groepen stonden ook vierkant tegenover deze onderhandelingen. Zij wensten bij monde van Dr. Schouten niet te tornen aan de gedane toezeggingen noch aan het zelfbeschikkingsrecht, maar zij vonden afspraken met deze republikeinen uit de boze. Hij was de enige, die van oppositiewege met duidelijke voorstellen kwam, oordeelde Prof. Schermerhorn, al vonden zij dan ook geen genade bij de Regering en de Regeringspartijen. Meer succes hadden de onderhandelingen met de delen van Nederlands-Indië, die onder Nederlanse controle tot rust waren gekomen. De conferenties te Malino en Den Pasar deden verwachten, dat hier in samenwerking veel te bereiken viel. Naast zelfstandigheid- was men daar algemeen geporteerd voor een nauwe band met Nederland en in elk geval voor een federatieve opbouw van Indonesië. In Republikeinse kringen werd na de Hoge Veluwe weer een heel andere toon aangeslagen. De extremisten namen zelfs Sjahrir gevangen, al duurde deze ‘hechtenis’ niet lang. Allerlei duistere figuren uit Amerika en Australië sloegen hun slag. Voor honderden miljoenen gestolen waren werden in Singapore verkocht en de troepen van Soedirman deden wat goed was in hun ogen. Terreur was aan de orde van de dag, een terreur, waarvan vooral de Chinezen te lijden hadden. En nog steeds zaten duizenden Nederlanders als gevangenen in het binnenland, niettegenstaande alle afspraken, dat ze zouden worden geëvacueerd. Rondom Tangerang, Bandoeng en andere plaatsen moest daarom ook met kracht worden opgetreden, waarbij de eerste vrijwilligerskorpsen, die maanden {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} op Malakka waren tegengehouden door de Engelsen, goede diensten bewezen. Men gaf de moed op een vreedzame oplossing nog niet op. Engeland, zeer verstoord over de mislukking van de conferentie op de Hoge Veluwe, zond in plaats van Sir Archibald nu Lord Killearn, die nog al naam heeft gemaakt op Java. In Nederland was het ministerie Schermerhorn vervangen door het kabinet Beel en de vroegere premier toog met de heren De Boer en Van Poll als Commissaris-Generaal naar Batavia om samen met de Luitenant-Goeverneur-Generaal nieuwe pogingen in het werk te stellen, om met de Republiek in het reine te komen. Allereerst werd onder leiding van Lord Killearn een bestand gesloten, dat de Republikeinse vrijbuiters echter aan hun laars lapten, gevolg van het feit, dat de regering te Djokja geen zeggenschap had over deze heren. Zij gaven dit zelf toe. Toen begonnen de politieke onderhandelingen, eerst te Batavia en tenslotte te Linggadjati op Republikeins gebied, opdat de heren Soekarno en Hatta aanwezig konden zijn. Weer was Lord Killearn de voorzitter en het gelukte de 12de november 1946 tot overeenstemming te komen. Het verdrag werd zowel door de Nederlandse volksvertegenwoordiging als door een soort Republikeinse kamer, de KNIP, aanvaard, maar over de uitleg ontstond heel wat moeite. In de 2de Kamer was weinig enthousiasme, evenmin als bij de Commissie-Generaal, en de beide regeringspartijen waren alleen bijeen te houden door een compromis, de motie Romme - v.d. Goes van Naters, die de aanvaarding van het verdrag alleen goedkeurde als daarbij de interpretatie van de Commissie-Generaal zou gelden, iets wat voor de Republiek natuurlijk een zwaar te verteren hap zou zijn. Het karakter van de voorgestelde Unie met Indonesië was ook niet duidelijk voor velen en zo was er naast het naakte en het aangeklede Linggadjati sprake van een zware en een lichte unie, al naar de band tussen de te vormen Verenigde Staten van Indonesië en Nederland nauw dan wel losjes zou zijn. De ‘zware unie’ kwam in feite neer op de oude gedachte van het Koninkrijk met vier autonome onderdelen. Het duurde dan ook lang, voordat ten paleize te Batavia het verdrag werd getekend door vertegenwoordigers van de Republiek en de heren Van Mook, Schermerhorn, De Boer en Van Poll... 145 dagen na de sluiting! Vrede werd het echter niet. De bestandsschendingen bleven aan de orde van de dag. Soedirman, de generaal van het ‘Repu- {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} blikeinse leger’ lapte alle bepalingen omtrent een wapenstilstand aan de laars. Soms moesten de Nederlandse troepen ingrijpen b.v. toen de benden de vlakten om Soerabaja onder water dreigden te zetten. Maar dan werden deze troepen weer op klacht van de Republiek teruggetrokken. Extremisten gingen op eigen houtje tot vernielingen over in de grensgebieden en het lukte maar niet een demarcatielijn vast te stellen. Bovendien ging de Republiek tegen elke afspraak in buitenlandse betrekkingen aanknopen. Van teruggave van de Nederlandse bezittingen kwam weinig of niets en verschillende linkse elementen in de Republiek hielden niet op tegen de Nederlanders te fulmineren. Ook daar waren velen niet gelukkig met het accoord. In de Commissie-Generaal boterde het ook niet altijd. Was in Nederland de vrees groot, dat Van Mook de 3 heren zou overheersen (twee van de leden wisten van Indonesië door eigen ervaring niets), men krijgt de indruk, dat de heren De Boer en Van Poll Schermerhorn verdachten van een politiek op eigen houtje. Bovendien wilde Minister Jonkman, die Prof. Logeman was opgevolgd en die door Prof. Schermerhorn als ‘meer koloniaal’ werd beschouwd, de commissie met een paar meer behoudende figuren uitbreiden en Prof. Posthuma en Prof. Verzijl werden in afwachting van een wetswijziging, die hiervoor nodig was, alvast naar Java gezonden als adviseurs. Het boterde niet tussen de deskundigen. Van Poll nam in maart 1947 ontslag en de beide adviseurs verklaarden geen benoeming tot commissielid te zullen aanvaarden. De ministers Mr. Jonkman en Dr. Beel brachten een bezoek aan Java, maar reeds toen bleek onomstotelijk, dat een nieuw conflict in zicht kwam. Door de Republikeinse blokkade kregen de Nederlandse gebieden op Java, die maar zeer klein waren, geen voldoende voedsel. De Republikeinen leverden voortdurend goederen aan het buitenland, die eigendom waren van Nederlandse ondernemingen. Berucht was de handel van Sumatra op Singapore, waardoor Engelsen en Chinezen zich verrijkten, maar ook de Amerikaanse kooplui van minder allooi trachtten van de controverse op Java gebruik te maken. Zouden de economische besluiten van Linggadjati niet worden uitgevoerd, dan stond Nederland naar het scheen voor een debâcle en kon van verder optreden en opbouwen geen sprake zijn. Het geduld raakte uitgeput. Tot tweemaal gaf de Nederlandse Regering toestemming tot een militaire actie als de Republiek zijn houding niet wijzigde. In beide gevallen werd nog getracht een {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} laatste overeenkomst te bewerkstelligen. Ook Amerika oefende een zachte druk uit te Djokja, maar dat stuk werd door de Republikeinse leiders geheel in hun voordeel geïnterpreteerd. Even scheen het, dat Sjahrir de lijn zou ombuigen, en de hoop op een vreedzame regeling herleefde, doch deze tegemoetkomende houding van de minister-president betekende zijn val. Soekarno nam zelf de leiding tijdelijk op zich en benoemde toen de extremistische leider Sjarifoeddin tot minister-president. De stukken uit de Republiek werden zeer verward. Soms leek het, zegt Dr. Schermerhorn, dat men toegaf, maar in hetzelfde stuk werd de hele zaak weer teruggenomen of op losse schroeven gezet. Nu stelden de Nederlanders een soort ultimatum aan Sjarifoeddin, waarin zij eisten, dat het uit moest zijn met de tactiek der verschroeide aarde en met alle andere schendingen van Linggadjati. Sjarifoeddin, die in Batavia was, scheen te willen toegeven en hem werd een vliegtuig ter beschikking gesteld om overleg te plegen met zijn mederegeerders, die hij zou trachten te winnen voor een koerswijziging, zoals hij Dr. Van Mook beloofde. Eenmaal in Djokja deed hij dit volgens een medeminister, die nog tot de Sjahrir-groep behoorde, niet. Toen er door de Nederlandse Regering een antwoord werd verlangd, kwam er alleen een verzoek om uitstel. Dit ging nu niet meer. Lang genoeg was onze Regering om de tuin geleid. De spanningen bij leger en marine werden ook te groot. Reeds eenmaal had men uitgezonden vlooteenheden moeten terugroepen, toen er nog een kans leek te bestaan om langs vreedzame weg tot een vergelijk te komen. De Commissie-Generaal, de Luitenant-Goeverneur-Generaal Dr. Van Mook en andere leidende figuren, o.a. Generaal Spoor en Admiraal Pinke, adviseerden unaniem om nu door te tasten en Den Haag gaf zijn fiat. Prof. Schermerhorn verklaarde weliswaar later, dat hij de actie een sprong in het duister vond, maar hij zag die toch als onontkoombaar. Opmerkelijk was bovendien, dat de heren Van Mook en Schermerhorn verder wilden gaan dan de Regering in Den Haag. Zij wilden een einde maken aan de Republiek en daartoe Djokja bezetten. ‘Die geestelijke pesthaard’ moest volgens hen vallen. Dan kon met een nieuwe gematigde Republikeinse regering worden onderhandeld, die wèl haar woord hield. De Nederlandse Regering wilde echter een beperkter politionele actie, omdat zij anders de steun van de P.v.d.A. zou verliezen, en stelde zich ten doel: {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} a.uitbreiding van de bestaande perimeter voor de voedselvoorziening en voor het verkrijgen van economisch en politiek afgeronde gebieden; b.het veilig stellen van belangrijke economische objecten; c.het bestrijden van terreur in de te bezetten gebieden; d.het verlenen van bescherming aan bepaalde bevolkingsgroepen. Zelfs na het ingrijpen van de Veiligheidsraad bleef Dr. Van Mook aandringen op een hernieuwde actie, maar het was vooral de Nederlandse ambassadeur te Washington, Van Kleffens, die volgens Prof. Schermerhorn de Nederlandse Regering van een dergelijk optreden weerhield. Een onderhoud van Van Mook met de Amerikaanse leider Marshall had geen resultaat en Nederland was van diens ‘hulp’ afhankelijk. Maar dat kwam later aan de orde. Nu in de nacht van 20 op 21 juli 1947 was het woord aan de militairen. De Commissie-Generaal had geen zin meer en zij keerde naar Nederland terug. De eerste politionele aktie. In korte tijd bezetten K.L., K.N.I.L. en de mariniers een groot deel van Java en belangrijke gebieden op Sumatra. ‘In het algemeen begroette men onze troepen, die zich voorbeeldig van hun taak kweten, met een zucht van verlichting en in de meeste streken bleven de Republikeinse ambtenaren aanvankelijk ten volle bereid hun arbeid voort te zetten en met ons samen te werken.’ Dit is niet het oordeel van een koloniale diehard, maar van Dr. Van Mook. Hadden onze troepen nog enkele dagen de tijd gehad, de Republiek zou toen op Java weggevaagd zijn. Want men kwam in Djokja niet tot bezinning, maar de ‘propaganda dreigde er met moord en doodslag overal en tegen ieder. Het heft bleef in handen van mensen voor wie het herstel van orde en veiligheid slechts het einde betekende van een avontuurlijke en gewelddadige carrière’. Ook dit oordeel werd niet in de hitte van de strijd, maar veel later neergeschreven door Dr. Van Mook. Generaal Spoor en Admiraal Pinke hebben de actie krachtig en kundig geleid, de soldaten en marinemensen waren na het eindeloos getreiter aan de demarcatielijn vol enthousiasme. De verliezen waren zeer gering en de houding van het leger tegenover de bevolking in de bezette gebieden mag voorbeeldig genoemd worden. {==*57==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 122. Het eerste Brits-Indonesisch-Nederlandse contact; v.l.n.r. Lt.-Gen. Sir Philip Christison, Soetan Sjahrir en Lt. Gouv. Gen. Dr. H.J. van Mook. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 123. Lt.-Gen. S.H. Spoor (Foto H.K.K.L.)==} {>>afbeelding<<} {==*58==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 124. De ondertekening van het Linggadjati-akkoord op 25 maart 1947. Achter de tafel onderscheidt men o.a. Dr. H.J. van Mook, Soetan Sjahrir, Dr. W. Schermerhorn en Mohammed Roem. (Foto Kon. Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 125. In maart 1948 werden met betrekking tot de mogelijke vorming van een interimregering directe besprekingen gevoerd tussen Lt.-Gouv.-Gen. Dr. H.J. van Mook en Mohammed Hatta. Deze besprekingen vonden plaats in Paleis Rijswijk, Van Mook's residentie te Batavia. (Foto Associated Press)==} {>>afbeelding<<} {==*59==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 126. Een mitrailleurpost van het KNIL in de binnenlanden van Java. Bij nachtelijke aanvallen kon het terrein rond het kampement door schijnwerpers worden verlicht. (Foto H.K.K.L.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 127. Bij het begin van de eerste politionele actie, op 21 juli 1947, vonden o.a. landingen plaats bij Pasar Poethi. Een gevechtswagen van de Mariniersbrigade heeft zojuist het ruim van één der landingsschepen verlaten. (Foto B.M.H.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 128. Bij de tweede politionele actie werd de Republikeinse hoofdstad Djokja door luchtlandingstroepen bezet. Gen. Spoor (rechts op de voorgr.) volgde de operaties vanuit de lucht. (Foto Ass. Press)==} {>>afbeelding<<} {==*60==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 129. Een overzicht van de Ronde-Tafelconferentie, die van 23 aug. tot 2 nov. 1949 in de Ridderzaal te Den Haag werd gehouden. In het midden, staande voor de voorzitterszetel, Dr. W. Drees. (Foto Anefo)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 130. Op 27 december 1949 vond de soevereiniteitsoverdracht plaats in het Koninklijk Paleis op de Dam. Van rechts naar links: Dr. W. Drees, H.M. Koningin Juliana, Drs. Mohammed Hatta en Sultan Hamid II van Pontianak. (Foto Anefo)==} {>>afbeelding<<} {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} Naar menselijke berekening, zo zegt Dr. Van Mook, zou de voltooiing van de actie niet veel tijd meer hebben gekost en als Djokja, de haard van alle agitatie, zou zijn verdwenen, zou ordeherstel {== afbeelding Resultaten van de politionele acties op Java. Op 29 juli 1947 was van Java het gearceerde gebied op het eerste kaartje onder Nederlandse controle. Bij het einde van de politionele actie op 4 augustus het gearceerde gebied op het tweede kaartje. - Bij de 2e actie in december 1948 werd geheel Java bezet.==} {>>afbeelding<<} ook een gemakkelijke kwestie zijn geweest, waarna de opbouw eindelijk zou kunnen worden verwezenlijkt. De vernietiging van het nationalisme lag niet in de bedoeling, alleen die van de Republiek zoals zij was. De Veiligheidsraad. Maar het doel werd niet bereikt. India en Australië brachten de kwestie voor de Veiligheidsraad en nu een kleine natie beschuldigd werd sprak men niet van een interne kwestie, zoals dat bv. wel het geval was, als Frankrijk moeilijkheden in zijn overzeese bezittingen had. Soekarno deed een beroep op President Truman: ‘Ik heb het gevoel, dat de invloed van de grote Mogendheden nodig is om de Nederlanders te bewegen hun militaire actie te staken’. Hij had succes. De Veiligheidsraad deed in een resolutie uitspraak, waarin beide partijen aangemaand werden om de vijandelijkheden te staken en hun geschillen langs de weg van arbitrage te regelen, terwijl de Veiligheidsraad van de verdere ontwik- {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} keling op de hoogte wenste gehouden te worden. Ieder begreep, dat die ernstige aanmaning niet bij een vermaning zou blijven, als er niet naar zou worden geluisterd, maar dat er tot sancties zou worden besloten. Nu reeds braken stakingen uit tegen Nederland en werd de vliegroute over India verboden. De Veiligheidsraad besloot om een afgevaardigde van de Republiek, Sjahrir, te horen, die nu met grote felheid de Nederlanders beschuldigde. Een deputatie van Oost-Indonesië werd niet toegelaten. België had dat voorgesteld. Het eind van het lied was, dat er een Commissie voor Goede Diensten zou komen, bestaande uit drie personen. Nederland en de Republiek mochten er elk één aanwijzen en die twee zouden de derde bemiddelaar benoemen. Daarmee haalden wij het paard van Troje binnen. Deze heren, Paul van Zeeland (België), Richard Kirby (Australië) en Frank Graham (Amerika), waren volkomen ondeskundig en de Australiër was altijd, de Amerikaan meestal op de hand van Soekarno. Alleen Van Zeeland was objectief, maar had weinig invloed. Dus weer dezelfde ellende van praten en praten. Ondanks de afkondiging van het ‘Staakt het vuren’ duurden de aanvallen van Indonesische zijde voort, niettegenstaande er een zwerm van militaire waarnemers namens de Verenigde Naties kwam om zogenaamd toezicht te houden. Op het Amerikaanse oorlogsschip Renville werden de onderhandelingen gevoerd en weer werd een overeenkomst bereikt, waarbij bepaald werd, dat de soevereiniteit ‘voor geheel Nederlands-Indië is en zal blijven aan het Koninkrijk der Nederlanden, totdat, na een bepaalde tijdruimte, het Koninkrijk zijn souvereiniteit over zal dragen aan de Verenigde Staten van Indonesië’. Maar de Australische en de Amerikaanse bemiddelaar deelden aan de Republiek mee, dat deze rustig zou kunnen beschikken over een eigen leger en eigen buitenlandse betrekkingen. Prof. Graham verklaarde: ‘Gij zijt, wat gij waart.’ Intussen kwam in de bevrijde gebieden, waar de terreur van de Republikeinse benden was verdwenen, een streven naar samenwerking en naar het voorbeeld van Borneo en de Grote Oost vormden er zich deelstaten, die straks hun plaats zouden krijgen in de nieuwe federatie: West-Java, Oost-Java, Sumatra's Oostkust en Zuid-Sumatra. De samenwerking met de Nederlandse leiders was uitstekend. Maar de verhouding met de Republiek verbeterde niet. De leiding van het leger verklaarde openlijk, dat zij zich niet gebonden achtten aan overeenkomsten als die van de Renville. {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} Na de ondertekening van het verdrag verdween de Commissie voor ‘Goede Diensten’, maar een nieuwe commissie verscheen, bestaande uit de heren Herremans (België), Coert Dubois (Ver. Staten) en Critchley (Australië). Het was met deze commissie al precies als met de eerste. De Belg werd feitelijk uitgeschakeld en de anderen dienden zelfs buiten hem om voorstellen in, zo deelt Dr. Van Mook ons mee. Bovendien kwam er een leger ambtenaren en militairen om toezicht te houden, die van Indonesië en Indonesische toestanden weinig begrepen. Hun rapporten over botsingen of moeilijkheden werden door de anti-Nederlandse commissieleden steeds verdraaid ten nadele van de Nederlanders. De controleurs gaven dit zelf toe en ook Amerikaanse journalisten verklaarden openlijk, dat de Nederlanders opzettelijk in een kwaad daglicht werden geplaatst. Zeer belangrijk zijn in dit opzicht de laatste artikelen en een enkele radiotoespraak van deze groep Amerikaanse journalisten, verbonden aan Amerika's grootste bladen, die op de terugweg naar hun land bij een vliegtuigongeval omkwamen. Door de V.V.D. zijn deze stukken indertijd uitgegeven. Zelfs de Amerikaanse afgevaardigde in de Veiligheidsraad verklaarde, dat het opmerkelijk was, dat klakkeloos elke beschuldiging van Republikeinse zijde voor waar werd aangenomen. Hij had zijn vermaningen mogen richten tot zijn eigen regering. Internationaal had de Republiek heel wat gewonnen. Zij was als het ware erkend en vooral de Aziatische landen bliezen hoog van de toren in de vergaderingen te Lake Success. Tweede actie. Dr. Van Mook ging in november 1948 heen. Tussen hem en de Regering in Den Haag was de verhouding stroef geworden en verschillende dingen werden buiten hem om geregeld. Er werd geen nieuwe landvoogd benoemd, maar Dr. Beel werd aangewezen tot Hoge Vertegenwoordiger der Kroon. Een federale regering zou in het leven worden geroepen, waaraan de Republiek dan desgewenst ook deel kon nemen. De heren in Djokja dachten daar echter niet aan. Zij wilden niettegenstaande alle beloften geen federale republiek. De bestandsschendingen namen in aantal toe. Tal van terroristen infiltreerden in de door de Nederlanders bevrijde gebieden met speciale instructies. Tegen de aankondiging, dat indien de Republiek weigerde mee te doen aan de vorming van een voorlopige federale regering, deze zonder haar zou worden ge- {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} vormd, ontstond een heftige hetze met de bedreiging, dat er dan op 1 januari 1949 een grote actie in de federale gebieden zou worden ontketend. Groot was het aantal sluipmoorden, vooral op ambtenaren, die met de Nederlandse Regering samenwerkten. De toestand werd langzamerhand onhoudbaar, temeer daar de besprekingen voortdurend mislukten en vastliepen door het gekuip van twee der leden van de Commissie voor Goede Diensten. Weer raakte het geduld uitgeput en de 18de december 1948 besloot de Nederlandse Regering na allerlei ontwijkende antwoorden en chicanes de knoop door te hakken. De tweede politionele actie begon en verliep snel. Djokja werd door luchtlandingstroepen bezet en de heren Soekarno, Hatta en een aantal anderen werden weggevoerd. Tegelijkertijd rukten de troepen over de demarcatielijn en bezetten het resterende deel van de Republiek. Ook op Sumatra werden grote gebieden onder controle gebracht. Maar het spel herhaalde zich. De Veiligheidsraad kwam in het geweer en de maatregelen tegen de Nederlanders begonnen opnieuw. De K.L.M. handhaafde zich meesterlijk door een vliegroute via Mauritius met een grote sprong over de Indische Oceaan. In Australië herleefde de boycot en ook in de Aziatische landen begon een heftige campagne. Het regende voorstellen in de Veiligheidsraad. Amerika wilde, dat Nederland zijn troepen zou terugtrekken tot de frontlinie van 18 december. Opmerkelijk was, dat Engeland een zwaai had genomen en nu tegen deze resolutie stemde. Zijn afgevaardigde verklaarde, dat het Engeland in 1946 al duidelijk was geworden, dat de Republiek onmachtig was om de orde te handhaven! Het resultaat was, dat er een ‘aanbeveling’ werd vastgesteld, waarbij het onmiddellijk staken van het vuren werd gevraagd en het loslaten van de gevangen Republikeinse autoriteiten. Wat het eerste betrof verklaarde Nederland zich bereid op 31 december de actie op Java te beëindigen en op Sumatra zodra daar de toestand opgehelderd was. De vrijlating van de gevangenen zou spoedig plaats hebben, zodra overal orde heerste en op voorwaarde, dat de heren deze niet verstoorden. De houding was flinker dan velen verwachtten en de Veiligheidsraad legde zich hierbij schijnbaar neer, althans de meerderheid. Weer praten. Maar het bleef niet zo. In januari veranderde de toestand: 18 Aziatische landen kwamen bijeen en namen scherpe resoluties te- {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} gen Nederland aan. In de Veiligheidsraad kwam de zaak opnieuw ter sprake. België, dat steeds Nederland gesteund had - evenals Frankrijk - was vervangen door Noorwegen, dat de zijde van Amerika koos. Een nieuwe serie besluiten werden genomen. De Commissie voor Goede Diensten werd nu een Commissie der Ver. Naties voor Indonesië (UNCI) met veel groter bevoegdheid. Men eiste de vrijlating van de Republikeinse leiders en de ontruiming van de voormalige residentie Djokjakarta om Soekarno in de gelegenheid te stellen weer ‘soevereine macht’ uit te oefenen. De Nederlandse Regering protesteerde wel, maar beloofde toch zoveel in haar vermogen lag de resolutie uit te voeren. Tussen Dr. Van Royen en de Republikeinse leider Moh. Roem kwam in mei een overeenkomst tot stand, waarbij de terugkeer van de Republikeinse leiders werd geregeld en het houden van een ronde-tafelconferentie in het vooruitzicht werd gesteld. Dr. Beel, die zich met de gang van zaken niet kon verenigen, nam ontslag en werd opgevolgd door Dr. Lovink. In dezelfde maand overleed Generaal Spoor, de bekwame en populaire Nederlandse bevelhebber. Hoewel officieel ontkend of gedeeltelijk ontkend, mogen we de capitulatie van de Nederlandse Regering zeker mee toeschrijven aan de pressie van het buitenland, speciaal die van Amerika. De pers daar verklaarde dit althans openlijk. Eind juni werd Djokjakarta door onze troepen ontruimd en kort daarna werd Soekarno door de UNCI in triomf naar zijn residentie teruggevoerd: ‘De eerste keer, dat een constitutionele regering in haar positie en in haar hoofdstad is hersteld door de bijstand van een internationale organisatie - die geen gebruik maakte van gewapende macht, doch van haar instellingen ten behoeve van de vrede.’ Zo luidde het communiqué van de UNCI. De Ronde-Tafelconferentie is bijeengekomen en de beide partijen werden het eens. Tot stand zouden komen de Verenigde Staten van Indonesië, die met het Koninkrijk der Nederlanden - Nederland, Suriname en de Antillen - een Unie zouden vormen. Aan de nieuwe staat zou door Nederland de onvoorwaardelijke soevereiniteit worden overgedragen. Het is niet nodig, hier de details van de regeling nader te bespreken, daar de Unie al heel spoedig, om met Metternich te spreken, ‘een luidklinkend niets’ was en in de eerste maanden na de soevereiniteitsoverdracht de federatieve republiek werd vernietigd en de personen die met Nederland hadden samengewerkt en nog wilden samenwerken, werden {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} uitgerangeerd. Van een rekening houden met de minderheden was geen sprake. De bepalingen omtrent zelfbeschikking bleken een wassen neus. De 27ste december 1949 had in het koninklijk paleis de plechtige soevereiniteitsoverdracht plaats en dezelfde dag werd de Nederlandse driekleur op het voorerf van de Hoge Vertegenwoordiger der Kroon voorgoed neergehaald. De band tussen Nederland en Indonesië was verbroken. Alleen Nieuw-Guinea bleef nog Nederlands en daarover zou later worden onderhandeld. Het werd een middel om nieuwe agitatie in Indonesië te ontketenen tegen de ‘koloniale Hollanders’. {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} 11. De achterhoek der aarde Nog 13 jaar Nederlands gebied. Toen de 27ste december 1949 de Nederlandse driekleur voor de derde maal werd neergehaald in Batavia en deze keer voor altijd, bleef deze-vlag wapperen op het westelijk deel van Nieuw-Guinea en het zou tot 1 januari 1963 duren voor ook daar aan het Nederlandse gezag een einde kwam en onze regering door dwang van buiten de soevereiniteit moest opgeven. Aan dit Westelijk Nieuw-Guinea, nu Irian-Barat, mogen dus wel een paar afzonderlijke hoofdstukken worden gewijd. Vergeten aarde. Men kan zeggen, dat althans het Nederlandse gedeelte van Nieuw-Guinea in 1512 èn in de 20ste eeuw is ontdekt. In 1512 waren het Portugezen, die als eerste westerlingen langs het op één na grootste eiland der wereld voeren, maar zij toonden er niet veel belangstelling voor. De Spanjaarden, die enkele jaren later ook aan de kusten verschenen, hadden iets meer interesse, want zij meenden hier het goudland te vinden, waarvan zovele ontdekkingsreizigers droomden. Zij gaven de bezochte kuststreek dan ook de naam Isla del Oro, Goudland. Later is de naam Nueva Guinea aan het eiland gegeven, naar men zegt, omdat bezoekers een vrij grote overeenkomst meenden te zien tussen de kroesharige donkere Papoea's en de negers van het Afrikaanse Guinea. Maar meer dan het eiland ten doop houden deden de Spanjaarden en Portugezen niet. De moerassige streken, de ongastvrije bewoners, gebrek aan mensen, zij waren oorzaak, dat de kolonisators van de 16de eeuw het bij een vluchtige kennismaking lieten. Zo weinig wist men van de ligging en omvang van het eiland, dat men nog heel lang meende, dat de ontdekte streken een deel van het Australische vasteland uitmaakten. Dat de Spanjaard Torres in de 16de eeuw de naar hem genoemde straat tussen Australië en Nieuw-Guinea was doorgevaren, raakte zelfs in het vergeetboek. Wie een nieuwe kaart van het eiland bekijkt, ziet dat de ontdekking ook in deze eeuw valt. Namen als Idenburgrivier, Emmaketen, Wilhelminatop, Prins Hendriktop, Julianatop, om maar enkele te noemen, wijzen er op, dat vooral het hart van Nieuw-Guinea tot {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} in deze eeuw terra incognita was. En nog heden ten dage is lang niet alles volledig bekend, al is het witte gedeelte op de kaarten sterk ingekrompen, zelfs vergeleken bij 1938. Het vliegtuig heeft hier zijn grote diensten bewezen. Ook weinig Nederlandse interesse. Toen de Verenigde Oostindische Compagnie de Spanjaarden en Portugezen geheel of vrijwel geheel uit de archipel had verdreven, betekende dat voor Nieuw-Guinea geen verandering. Ook de Compagnie liet het eiland met rust. Er werd eens van het eiland melding gemaakt in een scheepsjournaal, een andere keer werd een poging gedaan om in contact te komen met de bewoners, terwijl er ook zo nu en dan een optreden plaats had tegen zeeroverij of andere on- {== afbeelding Nieuw-Guinea Nederlands Nieuw-Guinea beslaat met de omringende eilanden ongeveer 416.000 vierkante kilometer. De bevolking wordt op 700.000 zielen geschat, zodat de bevolkingsdichtheid ca. 2 inwoners per vierkante kilometer bedraagt (ongeveer 160 maal minder dicht dan in Nederland). Er worden honderden inheemse talen gesproken. Het reusachtige land is voor een groot deel met bijna ondoordringbare oerwouden bedekt. Men vindt er grote rivieren met aan de monding grote moddergebieden en woeste gebergten met eeuwige sneeuw op de hoogste toppen.==} {>>afbeelding<<} {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} gerechtigheden. Maar daar bleef het dan ook bij. Wat zou men er zoeken bij een bevolking die er een sport van maakte om vreemdelingen dood te slaan of te bepijlen. Officieel stonden de Papoea's onder de sultan van het eilandje Tidore, maar ‘hij had volstrekt geen gezag over de naar hartelust moordende en brandschattende bewoners’. Verschillende Nederlanders bekochten hun ‘belangstelling’ ook met de dood. De goeverneur van Ambon trachtte Coen over te halen om het eiland te bezetten, omdat hij van een ‘Moorsche paep’, een Mohammedaans. geestelijke, iets gehoord had van goudrijkdom, zodat hij niet twijfelde of daar zou ‘God genade gevende, iets treffelijks verricht kunnen worden’. Coen geloofde echter niet al te veel van de woorden van de ‘Moorsche paep’ en hij had bovendien de handen vol op Java. Het was in die jaren, dat de opperkoopman Carstensz. een ‘overhooch gebergte dat op vele plaatsen wit als met snee bedeckt lach’, opmerkte. Geloof aan sneeuwbergen in de tropen vond echter weinig ingang en nog in 1901 schreef Coolsma in zijn standaardwerk over de zending in de 19de eeuw: ‘Heeft men vroeger de mening geuit, dat er ergens op Nieuw-Guinea een “sneeuwgebergte” zou zijn, in de jongste tijd is men daarvan teruggekomen.’ In de allerjongste tijd is echter gebleken, dat Carstensz. niet dronken was geweest, toen hij zijn notitie schreef, en dat hij niet het slachtoffer was geweest van gezichtsbedrog. De sneeuwtoppen zijn er, bergen van meer dan 5000 meter hoogte, en Dr. Colijn Jr., die een expeditie maakte naar enkele van deze reuzen, noemde ze naar de opperkoopman van 1623: Carstensz-Toppen. Alleen merktekens. Toen na de Engelse overheersing in 1816 de koloniën aan Nederland werden teruggegeven, werd wat Nieuw-Guinea betrof, de zaak op de oude voet voortgezet: geen of zo weinig mogelijk bemoeienis. Om moeilijkheden te voorkomen, werd een grens aangenomen, tot waar de Nederlandse soevereiniteit zich zou uitstrekken, door op papier een lijn te trekken, die samenviel met de 141ste lengtegraad. Aan de Tritonsbaai werd een ‘fort’ gebouwd, dat een kleine bezetting kreeg. In dit vergeten oord met zijn moordend klimaat was deze post echter niet te handhaven en binnen 10 jaar na de vestiging werd het ‘fort’ weer verlaten. {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Sindsdien werd onze heerschappij er alleen verkondigd door de merkpalen, van het Nederlandse wapen voorzien, welke hier en daar langs de kusten staan opgericht, terwijl er zelden een schip of een ambtenaar zich vertoonde.’ Dit werd aan het einde van de vorige eeuw geschreven. Wij zouden er aan toe kunnen voegen, dat hier en daar nog wel een stok met zilveren knop in het bezit van een stam- of dorpshoofd zal zijn geweest, eens gekregen als teken van waardigheid van de ‘soeverein’. Toen het bovenstaande geschreven werd, was er al enige kentering, want de schrijver voegde er aan toe: ‘Eerst onlangs ging de Regering, ten gevolge van aanhoudende vertogen der zendelingen, er toe over, er een gezaghebber te plaatsen.’ Eén ambtenaar voor een gebied dat 11-maal zo groot is als Nederland! Overigens: op de andere helft van het eiland was het al niet veel anders. Ondanks aanhoudende aandrang van Australië voelde Engeland niets voor bemoeiing met het land der Papoea's en eerst toen in 1884 de Duitsers het noodoostelijk gedeelte van het eiland bezetten en het Kaiser Wilhelmsland doopten, moest Engeland ook wel iets doen en werd het zuidoostelijk deel officiëel tot Australisch territoir verklaard. Zo bezat Nederland in naam de helft en Duitsland en Engeland ieder een kwart van het ‘land van koppensnellers en paradijsvogels’. De eerste wereldoorlog had tengevolge, dat de Duitse heerschappij verdween en er voortaan van een Nederlandse en een Australische helft gesproken werd. De 141ste lengtegraad bleef de grens. Een poging tot verovering. Verliet de ‘bezetting’ van Nieuw-Guinea dit eiland in 1838 weer, in 1855 werd een poging gedaan om de bevolking te onderwerpen, niet aan Koning Willem III maar aan Christus. In dat jaar namelijk zetten de zendelingen C.W. Ottow en J.G. Geissler voet aan wal op het eiland Mansiman in de Dorehbaai. Zij waren uitgezonden door de vereniging ‘De Christen Werkman’ (opgericht door Ds. Heldring), na op hun taak voorbereid te zijn door de Berlijnse predikant Goszner, die op het standpunt stond dat men naar het voorbeeld van Paulus ambachtslieden, die voor hun eigen onderhoud konden zorgen, moest uitzenden als evangeliepredikers. Zo zijn er in die tijd timmerlieden, smeden, meubelmakers en kleerma- {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} kers uitgezonden, soms naar streken waar geen behoefte was aan kleding, waar geen vraag was naar meubels. Zo is het Ottow en Geissler ook vergaan. Zij hebben wat gehandeld om in het leven te blijven en het is hun nog kwalijk genomen ook, want handel veronderstelt winstbejag. Coolsma zegt van de twee: ‘Daar stonden ze te midden der ruwe, onbeschaafde kroesharigen, zonder enige kennis van volk en land. Een oude schuur was hun voorlopige verblijf. Niemand wilde iets voor hen doen; met eigen handen moesten ze een boom vellen en uithollen tot kano, waarop ze dagelijks heen en weer voeren naar het tegenoverliggende Doreh op de vaste wal, om in het bos hout te kappen en zich daarvan een huis te bouwen.’ De beide mannen lagen maanden ziek zonder enige hulp. Voor hun boodschap was geen belangstelling naar het scheen. ‘We zijn er niet aan gewend’, was het antwoord op de nodiging tot het heil. Een losgekochte slavin, een uitgestotene of een vluchteling mocht misschien enige belangstelling tonen, de grote massa bleef onverschillig en nam zelfs meer dan eens een vijandige houding aan. Op het erf van de zendelingen werden veten uitgevochten, een pijlenregen verstoorde eens de samenkomst, de eerste avondmaalsviering met 12 aanzittenden dreigde een drama te worden. Ottow is na 7 jaar arbeiden op Mansiman overleden, Geissler stierf in Duitsland, toen hij daar met verlof was, nadat hij 14 jaar bezig geweest was ‘zending te drijven’. En vrucht hadden beiden haast niet gezien. Soms leek het dat er belangstellenden waren, wier interesse achteraf alleen de tabak van de zendeling gold. Het heeft aanleiding gegeven tot de veel geciteerde slagzin, die een Papoea eens geuit zou hebben: ‘Geen tabak, geen halleluja!’ Van een Lutherse prediker op het Duitse deel werd ook verteld, dat hij de kerk vol kreeg, als hij tabak uitdeelde, en toen hij deze distributie een keer naliet, de volgende zondag voor banken kon preken. Ottow en Geissler kregen opvolgers. De Utrechtse Zendingsvereniging ontfermde zich over het terrein en zond opgeleide zendelingen uit, maar ook nu bleven de vruchten schaars. Na 25 jaar waren er op Nieuw-Guinea meer graven van zendingsarbeiders en hun vrouwen en kinderen dan gedoopte Christenen. Na 50 jaar waren er nog maar een paar honderd Christenen. Ploegen op rotsen. Maar op Zijn tijd gaf God Zijn zegen en na 1905 kwam {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} de ommekeer. De Van Hasselts, vader en zoon, hebben de oogst mogen binnenhalen met gejuich, nadat het zaad met tranen was uitgezaaid. Toen meldden zich honderden voor dooponderricht, toen kwamen er zeer vele Papoea's om hun goden in te leveren. Er zijn menselijke factoren voor deze massa-overgang aan te wijzen, maar in de eerste plaats was het toch het werk van de Geest, die de harten raakte, was het de vervulling van de belofte: Mijn Woord zal niet ledig tot Mij wederkeren. Natuurlijk waren deze bekeerlingen niet dadelijk model-Christenen naar onze maatstaven. Het gewone dagelijkse leven was niet plotseling veranderd en aangepast bij de eisen van het evangelie. Het bijgeloof behield ook na de bekering een sterke invloed. De Christenen moesten hun vroegere gebruiken en liefhebberijen, wanneer die in strijd waren met de boodschap van Jezus Christus, afschaffen. Koppensnellen, het doden van een pas geboren tweeling, het afmaken van oude, ‘nutteloze’ mensen, kannibalisme, vele huwelijksgebruiken, ze moesten verdwijnen. Een Christen moet ook in zijn dagelijks leven een discipel zijn. Vooral het bijgeloof was moeilijk te overwinnen. Trouwens was na 12 eeuwen evangelieprediking dat bijgeloof in West-Europa al verdwenen? Hoe kon men het dan verlangen van een volk, dat - en dan nog maar voor een deel - nog geen mensenleeftijd het licht van het evangelie heeft genoten? Mijn mede-auteur woonde eens aan de Wisselmeren een godsdienstoefening bij, waarin een Enkari, iemand van het daar wonende volk, voorging. Hij preekte in zijn eigen taal over Zacheus die in de boom klom. De hoorders leefden geheel mee. De voorganger deed alsof hij in een boom klauterde (deze dominee had talent, zouden we zeggen) en de gemeente klauterde mee. Hij stond onder de denkbeeldige boom te wenken, dat Zacheus er uit moest komen, en de gemeente wenkte enthousiast mee. En toen de hoorders langs de smalle paadjes naar huis terugkeerden in de avondschemer, toen hadden ze de boodschap gehoord: ‘Ik moet heden in uw huis zijn’ en waar Jezus is, is geen angst! Maar velen van hen die zojuist nog zo opgewekt hadden geklauterd en gewenkt, zonk nu de moed in de schoenen. Zij zwaaiden met de armen en riepen zoiets als ‘boeh!’ om de boze geesten, die hun pad konden kruisen, te verjagen. Wie floot er echter of zong erg luid, als hij 's avonds laat thuis kwam? En is dat in wezen niet hetzelfde? De zendingsgemeenten konden in 1955 groot feest vieren, een dankbaar feest. Op Mansiman en bij Doreh bereikte dat feest haar {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} hoogtepunt. Hier waren Ottow en Geissler in 1855 aangekomen. Hier had voor het eerst evangelieprediking plaats gehad en honderd jaar later waren er een 150.000 gedoopte Papoea's in het noordelijk deel van Nederlands Nieuw-Guinea. Behalve de zending had ook de R.K. missie zich het lot der Papoea's aangetrokken. Haar arbeidsveld lag vooral in het zuidelijk gedeelte van het eiland en hoewel een 50 jaar later begonnen dan de Protestantse zending, heeft ook de missie een belangrijk aandeel geleverd in de kerstening van de bevolking. Vele missionarissen hebben er een mensenleeftijd gewerkt, velen hebben er ook hun graf gevonden. Naast mannen als Bink, de Van Hasselts Ottow en Geissler mogen met ere genoemd worden de paters Vertenten, Geurtjens en Vlamynck. Tijdens de tweede wereldoorlog, toen de Papoea's hun leiders misten, was er in geestelijk opzicht wel verwarring, ook wel afval en terugkeer tot heidense denkbeelden, maar de kerk bleef. Dr. Kamma heeft b.v. geschreven over de Messiasverwachting in die tijd, die een uiting was van het oude animisme. Na de oorlog verdwenen die uitwassen weer. De 18de oktober 1956 was voor de Protestantse Christenen op Nieuw-Guinea een bijzondere dag. Toen werd, nadat reeds in 1954 een proto-synode was gehouden, de Evangelische Kerk gesticht, waarin Papoea's, Ambonnezen en Nederlanders hun gemeenschappelijk tehuis vonden. De verschillende zendingsgemeenten, vrucht van de arbeid van Nederlandse en buitenlandse kerken en zendingscorporaties, werden op die gedenkwaardige dag in 1956 één. De nieuwe Evangelische Kerk kreeg een korte maar duidelijke belijdenis: het apostolicum, de grondslag van Efeze 2: 20 en de uitspraak, dat de Bijbel als Woord van God het enige richtsnoer is voor belijden, leven en handelen. Geen rassenscheiding, al werd om praktische redenen een Nederlandse classis in deze nieuwe kerk gesticht. In de synode zaten 13 Papoea's, 8 Nederlanders en 7 Ambonnezen en aan het eerste Heilig Avondmaal zat de goeverneur Van Baal aan met de Papoea-bediende van zijn bureau! Een situatie, die de kerken in vele Europese landen en Zuid-Afrika beschaamd zou moeten doen staan. Het bestuur. Daarvoor moeten we terug naar het begin van deze eeuw. Toen begon ook het Indische goevernement zich weer met Nieuw-Guinea {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} te bemoeien. De tijd van onthouding was voorbij. Er werden in 1898 bestuursposten gevestigd te Manokwari en te Fak-Fak en in 1902 te Merauke. Natuurlijk betekende dit nog niet veel in een gebied dat 11-maal zo groot is als Nederland. ‘Van drie vestingen op een kustlijn van rond 2000 zeemijlen met geen enkele vestiging in het binnenland, zonder zelfs enige kennis van betekenis omtrent dit binnenland, kon moeilijk veel worden verwacht.’ (Van Eechoud) Maar het begin was er. Toen kwam ‘de bijbel van Colijn’ (zie deel 4, blz. 350). De buitengewesten en daarbij ook Nieuw-Guinea kwamen onder effectief gezag en de exploratie werd krachtig aangevat. Het doel werd overal de ‘pax Neerlandia’ te brengen, orde, rust en beschaving. De eerste wereldoorlog zette de activiteiten voorlopig stop. Na 1919 werd er opnieuw aandacht aan de vergeten aarde besteed, maar het ging bij stukjes en beetjes. ‘Hier kwamen een paar bestuursambtenaren meer, daar werd een dokter geplaatst, elders werden wat scholen gesubsidiëerd. Enige duizenden guldens werden extra uitgetrokken. Het was niet veel, maar het groeide.’ (Van Eechout) Allerlei expedities werden uitgezonden om het binnenland te verkennen, men begon met luchtcartering, de witte plekken op de kaart krompen in, contacten werden gelegd met stammen die tot nu toe onbekend waren geweest; en de eerste kolonisaties van IndoEuropeanen vonden plaats. Toch bleef het gebied afhankelijk van de schommelende conjunctuur in het overige Nederlands-Indië. Bij noodzakelijke bezuinigingen werden in de eerste plaats streken zoals Nieuw-Guinea getroffen. Het Nederlands gedeelte was een afzonderlijke residentie geworden, maar toen de resident Lulofs, die de pacificatie krachtig ter hand had genomen, stierf, werd het grote gebied maar weer bij een andere residentie gevoegd. Daarbij kwam, dat de meeste ambtenaren er niet veel voor voelden, om naar dit onherbergzame oord te gaan. Toen een ambtenaar in Batavia verzocht om op Nieuw-Guinea te mogen werken, vielen de autoriteiten haast van hun stoel van verbazing. Velen beschouwden een plaatsing daar als een strafmaatregel en als er niet aan te ontkomen viel, probeerden zij zo gauw mogelijk weer naar meer geciviliseerde streken te worden overgeplaatst. Het gehalte van de bestuurders liet dan ook wel eens wat te wensen over. Bepaald vermakelijk is het verhaal {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} van de oud-resident Van Eechoud over de Soerabajaanse kapper, ‘die op zijn nette gezicht’ als gezaghebber in Hollandia werd geplaatst en daar als een autocraat regeerde en belastingen hief, als zijn geldkist leeg was. Of van de gezaghebber, die op 31 augustus steevast op toernee was om van de ‘drukte’ af te zijn en dan zijn (onwettige) echtgenote de honneurs liet waarnemen. Zij hield dan een soort openbaar gehoor. Van een andere soortgelijke ‘dame’ werd verteld, dat zij iemand had laten veroordelen, ‘omdat hij zijn ogen oneerbiedig had opgeslagen tot ene aanzienlijke vrouw’. Dit liep de spuigaten uit en de chef van de veroordeelde vroeg aan de resident op Ambon, wie nu feitelijk regeerde op Nieuw-Guinea: Koningin Wilhelmina of de bijzit van de gezaghebber? Nu zijn deze verhalen vaak gekleurd, maar men zat ver van Batavia en ver van Ambon en menige bestuursambtenaar zal gedacht hebben als de Rus: De hemel is hoog en de tsaar is ver weg. Een handicap was ook, dat in het toenmalige Nederlands-Indië een strenge centralisatie bij het bestuur bestond. Men zei wel eens, dat er geen spijker te Balikpapan (Oost-Borneo) kon worden geslagen, als niet eerst Buitenzorg (de zetel van de G.G.) toestemming had verleend. Regelingen die voor Java misschien uitstekend waren, hadden geen zin voor Nieuw-Guinea. Het onderwijs b.v. had een heel ander karakter moeten hebben in de ongeciviliseerde streken dan in gebieden waar al eeuwen een vrij hoge beschaving had bestaan. Eerst in 1938 werd toegestaan, dat er op Nieuw-Guinea afwijkende regelingen mochten worden gemaakt, en komt er een begin van een eigen status. Orde en rust. Vele waren de ongerechtigheden, die op Nieuw-Guinea geschiedden. Pater Vertenten maakte een berekening, dat er in een mensenleeftijd 15.000 koppen werden gesneld. Alleen in de onderafdeling Boven-Digoel zouden enkele tientallen jaren geleden volgens berekening van resident Van Eechoud en controleur Den Haan per jaar 300 koppen zijn gesneld en in heel Zuid-Nieuw-Guinea een 1000. Kannibalisme kwam in vele streken nog voor en sluipmoord om de geringste redenen, althans in onze ogen. Een der missionarissen vertelt, dat een jongeman die een vrouw begeerde van middelmatige schoonheid, daarvoor in zijn ressort moest betalen: 6 bijlen, 8 messen, 2 kettingen hondetanden, 1 snoer varkenstanden, 1 platte grote schelp, 2 kralensnoeren, 2 kopjes, 3 {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} borden, 3 lepels, 2 vorken, 2 flessen zout, 2 lappen katoen, 30 gulden en 30 kaurischelpjes. De laatste zijn zeldzaam en daarom gaat de huwelijkskandidaat er dikwijls toe over ze door roofmoord bv. op een oude man, die ze wel bezit, te krijgen. Uit de prijs blijkt, dat het hier al een enigszins beschaafd milieu betreft. In andere streken waren koppen ook een geliefde bruidsschat, terwijl de geboorte van een kind ook een kop vereiste. Eeuwige veten waren daarvan het gevolg. Had men in het ene dorp meer koppen van een ander dorp dan omgekeerd, dan moest dit vereffend worden. Zo was de ‘stand’ van twee dorpen eens 6 - 11 en met voldoening kwam de minstbedeelde kampong het bestuur meedelen, dat het gelukt was de stand op 11 - 11 te brengen. Een bestuursambtenaar vertelde enige jaren terug nog, dat hij met veel moeite vrede gesticht had tussen twee dorpen die misschien wel eeuwen met elkaar oorlog hadden gevoerd. Het vredesfeest had plaats op 30 april. Kon men geschikter dag vinden? Maar de volgende dag was er toch weer een kop gesneld, want het ene dorp had berekend, dat de stand op 1 kop na gelijk was. Voor deze kampong kon het pas echt vrede zijn, als er geen overwinnaar was. Onnoemlijk veel is er gedaan door kleine patrouilles van militairen en veldpolitie, die vaak maandenlang in de jungle verkeerden om de sneltochten te verhinderen en orde en veiligheid te brengen. Van een controleur wordt verteld, dat hij per jaar 300 dagen op inspectie was. De grote moeilijkheid was echter, dat er op Nieuw-Guinea zoveel stammen en talen zijn. Men schat het aantal talen op minstens 100, maar er zijn ook veel hoger opgaven, al naar men twee of meer talen die nog overeenkomsten vertonen, als zelfstandige talen dan wel als één taal met verschillende dialecten beschouwt. En dan wees Dr. Van Baal er op en misschien is dat wel het voornaamste: Men kan wel wetten voorschrijven, geboden en verboden afkondigen, maar als de mensen hun koppensnellen niet als kwaad beschouwen, het doden van tweelingen niet als moord maar als een kwestie van noodzaak, dan steekt het kwaad telkens opnieuw de kop op. Zondebesef is noodzakelijk en aat kan zich alleen ontwikkelen, als de Papoea het kruis heeft leren kennen. De tweede wereldoorlog. Al zat Nieuw-Guinea dan ook ‘in de achterste wagon’, het werd {==*61==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 131. De baai van Hollandia met de ‘werf’, tijdes Wereldoorlog II door de Amerikanen aangelegd en als herstelbasis gebruikt. (Foto B.M.H.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 132. Een zondagsschoolk v.d. Amerikaanse zending, geleid door een Papoegodsdienstonderwijzeres.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 133. Toernee-prauw van een bestuursambtenaar op het eiland Japen, Noord-Nieuw-Guinea. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {==*62==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 134. De Indonesische processen tegen de Nederlanders Schmidt en Jungschlaeger hebben indirect ook het conflict om Nieuw-Guinea beïnvloed. De foto toont v.l.n.r. Schmidt en Jungschlaeger (e.g. hier nog als getuige in het proces tegen l.g.) voor hun rechters. Staande op de achtergrond hun verdedigster mevr. M. Bouman. (Foto Assoc. Press)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 135. Voor politie-diensten werden Papoea-vrijwilligers opgeleid, hier geïnspecteerd door gouverneur Dr. P.J. Platteel tijdens een parade in Hollandia op Koninginnedag. (Foto Assoc. Press)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 136. Indonesische infiltraties in Nieuw-Guinea luidden de eindfase in van de strijd om dit onmetelijke eiland. Een gevangengenomen infiltrant, afkomstig van de nabijgelegen Keieilanden, wordt door een Nederlandse marinier ondervraagd. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {==*63==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 137. Op 5 april 1961 werd officieel de Nieuw-Guinea-Raad geïnstalleerd. Op de voorgrond enkele inheemse leden van de Raad; links op het podium, zittend achter de microfoon, gouverneur Dr. P.J. Platteel; geheel rechts de minister van Binnenlandse Zaken Mr. E.H. Toxopeüs en staatssecretaris Mr. Th.H. Bot. (Foto Ass. Press)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 138. In Nederland zelf werd de regeringspolitiek m.b.t. Nieuw-Guinea een steeds feller omstreden zaak. In de ‘Volkskrant’ werden de ministers Luns en De Quay door tekenaar Opland voorgesteld als moderne koppensnellers, die, wachtend op Soekarno, aan missie-zuster Marga (Klompé) de vraag stellen: ‘Zuster Marga, ziet gij nog niets komen?’, waarbij de schedels van hun onthoofde tegenstanders, de Nijmeegse hoogleraren, Prof. Duynstee, Paul Rijkens en de heer Van Konijnenburg een welsprekend decor vormen.==} {>>afbeelding<<} {==*64==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 139. Z. Exc. Mr. J.M.A.H. Luns tijdens de behandeling van de kwestie Nieuw-Guinea in de Algemene Vergadering van de V.N. te New-York. (Foto Assoc. Press)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 140. Na de aanvaarding van het Nieuw-Guinea-akkoord: v.l.n.r. de Indonesische minister van Buitenl. Zaken Dr. Soebandrio, de secr. gen. van de V.N. Oe Thant en de Nederlandse V.N.-gedelegeerde Mr. C.W.A. Schurmann tijdens de uitwisseling van de officiële stukken in het gebouw van de V.N., op 20 sept. 1962. (Foto Assoc. Press)==} {>>afbeelding<<} {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} toch meegetrokken door de locomotief van vooruitgang en ontwikkeling. Maar opnieuw kwam een wereldoorlog de uitbreiding van de Pax Neerlandia verstoren en deze keer veel erger, omdat Nederland met zijn overzeese rijksdelen zelf in deze oorlog werd betrokken. Ook aan Nieuw-Guinea ging die strijd niet voorbij, maar het had toch de eer, dat het nooit geheel in handen van de Jappen is geweest. In Merauke in het zuidelijk deel is de Nederlandse vlag blijven waaien evenals in Tanah-Merah aan de Boven-Digoel, meer in het binnenland, eens het verbanningsoord voor de communisten en terroristen die in 1926 in opstand waren gekomen tegen het gezag. Er is een verbitterde strijd gevoerd tussen de ‘oerwoudstrijders.’ en de Japanse bezettingstroepen. Velen hebben de boeken gelezen van Vic. de Bruyn alias Jungle Pimpernel of het hoofdstuk ‘De Helden van de Vogelkop’ in het boek ‘Oerwoudstrijders’ van H. George Franks. Ook Van Eechoud vertelt op zeer suggestieve wijze van de guerrilla in de binnenlanden en van de tochten in die tijd. De Papoea's hebben een groot aandeel in deze strijd gehad en volgens laatstgenoemde schrijver hebben zij op Biak, toen daar de invasie van de Amerikanen plaats had, minstens 1700 Japanners gedood. Biak en Hollandia in de wereldgeschiedenis. Hollandia was voor de oorlog een kleine nederzetting aan de Humboldtbaai, dicht bij de grens met Australisch Nieuw-Guinea. Het was in 1910 gesticht door de officier Sachse en heeft in 1960 nog zijn gouden jubileum als Nederlandse schepping mogen vieren. Dit Hollandia werd straks met het eiland Biak het uitgangspunt voor de grote tegenaanval van generaal MacArthur. Op 21 april 1944 begon de geweldige aanval op Hollandia met slagkruisers, vliegdekschepen, torpedoboten en 500 vliegtuigen. De Japanners werden deerlijk verslagen, vluchtten naar alle richtingen, aangevallen door Nederlandse en inheemse guerrillastrijders. En toen werd Hollandia een basis met een hoeveelheid materiaal, waarbij het Japanse in het niet verzonk. Gedurende de eerste maanden arriveerden er dagelijks te Hollandia op het inderhaast aangelegde vliegveld 250 Dakota's met voorraden ter waarde van een miljoen pond. Daarnaast was er nog een militair terrein waar geregeld honderden bommenwerpers en jagers stonden opgesteld. Op het vliegveld op Biak waren steeds 2000 vliegtuigen {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} startklaar. En dan niet te vergeten de honderden landingsschepen, die het zware materiaal aanvoerden: tanks, bulldozers, trucs en vrachtauto's. Alles ging grootscheeps: wegenaanleg, vliegvelden die in 8 dagen gereed moesten zijn, barakkenbouw enz. ‘Waar kortgeleden nog het kleine plaatsje Hollandia lag te dromen, slechts eens per maand opgeschrikt door de roep “Kapal masoek” (de boot komt), waar de paradijsvogels speelden en de herten onbeangst op het pad bleven staan, verscheen in enige maanden tijds een wegennet van honderden kilometers, waarover duizenden auto's een onbegrensd lijkende hoeveelheid en verscheidenheid aan goederen vervoerden, verrezen onafzienbare rijen barakken en pakhuizen van honderdduizenden vierkante meters oppervlak. Waar hoogstens eens een toverlantaarn met petroleumlamp was vertoond, kon men in een 70 tal (openlucht-) bioscopen een keuze doen uit tien, twaalf programma's van de nieuwste Amerikaanse films. In de Humboldtbaai, waar in de goede oude tijd wel eens twee schepen tegelijk hadden gelegen, wanneer de K.P.M. en de goevernementsstomer er elkaar ontmoetten, werden in de kortst mogelijke tijd acht grote steigers gebouwd, geschikt voor boten van 12.000 ton. Op de dag van de Leyte-invasie (Filippijnen) kon men van een heuveltop een majestueus en onvergetelijk schouwspel bewonderen: de mooie zonbeschenen baai bezaaid met vaartuigen, groot en klein, 1450 in totaal, waarvan alleen reeds 450 Libertyschepen van 10.000 ton, meer dan de gehele Nederlandse handelsvloot.’ (Van Eechoud) Zeer vele Pa-poea's werden zo van het stenen tijdperk als het ware overgeplant in een moderne wereld van techniek, zoals wij Nederlanders die zelfs nog niet kenden. Sommigen hebben gedacht, dat het nooit goed zou gaan. Waren wij in onze pedagogische ontwikkelingsgang niet de mensen, die de weg der geleidelijkheid aanprezen? Toch heeft de Papoea die plotselinge verandering niet alleen overleefd, maar hij paste zich snel aan. Straks zat een jonge man, die in zijn jeugd nog geen ander werktuig kende dan een steen aan een stok, zelfbewust op een bulldozer en bezoekers hebben me verteld, dat een Papoea-chauffeur in zijn jeep een bewonderenswaardige rijvaardigheid vertoonde. {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} En hoe men zich kan vergissen, bleek toen een belangstellende westerling aan een Papoea vroeg, wat hem nu wel het meest geimponeerd had bij deze geweldig invasie. Hij verwachtte als antwoord: de grote bommenwerpers, de bulldozer of iets dergelijks, maar de man uit het stenen tijdperk wees op een flesje coca-cola en vroeg aan wat voor bomen die vrucht vol sap groeide! Een nadeel was, dat de Amerikanen het geld met handenvol uitdeelden en voor allerlei ‘souvenirs’ absurde prijzen betaalden, waardoor de Papoea op vrij gemakkelijke wijze in zijn onderhoud kon voorzien. Na het vertrek der Amerikanen moest hij dan ook weer aan het gewone leven wennen en langzamerhand weer in het gareel gaan lopen. De wederopbouw kon beginnen. De oorlog was voorbij, maar ook nu zat Nieuw-Guinea aanvankelijk weer ‘in de achterste wagon’. Een werkelijk krachtige aanpak van de problemen kwam na 1949. Daarover in een volgend hoofdstuk. {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} 12. Het drama Nieuw-Guinea Binnen een jaar. Toen de 27ste december 1949 de soevereiniteitsoverdracht getekend werd om 10.17 uur precies, hoorde daarbij niet het Nederlandse gedeelte van Nieuw-Guinea. Van het begin aan was het de bedoeling van de toenmalige minister Jonkman geweest, dat dit gebiedsdeel onder Nederlands gezag behoorde te blijven. Aldus de mededeling van Prof. Schermerhorn, die het met dit standpunt niet eens was en het vasthouden aan deze eis niet bevorderlijk vond voor de goede verstandhouding tussen de twee Unie-partners. Volgens Mr. Dr. C Smit in zijn boek ‘De liquidatie van een imperium’ zou de Nederlandse Regering westelijk Nieuw-Guinea aanvankelijk vooral bestemd hebben als een toevluchtsoord voor de duizenden Indische Nederlanders, die - voorzover ze niet opteerden voor het Indonesische burgerschap in hun geboorteland - op den duur vreemdelingen zouden zijn en daardoor b.v. uitgesloten van alle staatsambten. Daarnaast werden ook andere motieven aangevoerd, waarbij vooral de zedelijke verantwoordelijkheid naar voren kwam. Indonesië zou voorlopig niet in staat zijn om veel voor de bevolking te doen. Aan eigen opbouw had het de handen meer dan vol, wat ook inderdaad gebleken is. Er waren ook ethnografische overwegingen: aardrijkskundig zowel als volkenkundig was Nieuw-Guinea Australisch en niet Aziatisch. Maar hoe dan ook: eens kon men het niet worden en het verzet tegen de voortduur van het Nederlandse bewind kwam zowel van Republikeinse zijde als van de deelstaten, die in de periode 1945 tot 1949 met Nederland hadden samengewerkt, misschien van de laatsten wel het meest. Soekarno en de zijnen hadden oorspronkelijk weinig interesse voor dit verre eiland en in de laatste periode van het Japanse gezag voelden ze meer voor het bezette Britse deel van Borneo dan voor Nieuw-Guinea. Overigens zouden ze echter tevreden zijn met wat de allerhoogste keizerlijke majesteit van Japan hun zou toebedelen. Omdat de Indonesische kwestie dringend om een oplossing vroeg, werd besloten om de zaak Nieuw-Guinea na de soevereiniteitsoverdracht opnieuw aan de orde te stellen: ‘Ten aanzien van Nieuw-Guinea is overeengekomen: {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} Gezien het feit, dat nog niet mogelijk is gebleken de standpunten van de partijen nopens Nieuw-Guinea overeen te brengen, waardoor deze een geschilpunt blijven; gezien de wenselijkheid om de Ronde Tafelconferentie te beeindigen op 2 november 1949; gezien de belangrijke factoren, die in ogenschouw moeten worden genomen bij de oplossing van het vraagstuk Nieuw-Guinea; gezien het beperkte onderzoek, dat kon worden ingesteld en voltooid ten aanzien van de problemen, die samenhangen met het vraagstuk Nieuw-Guinea; gezien de moeilijke taak, waarvoor de deelgenoten zich al dadelijk zullen gesteld zien, en gezien de beslotenheid der partijen tot handhaving van het beginsel om door vredelievende en redelijke middelen alle geschillen op te lossen, die later mochten blijken te bestaan of te rijzen: dat de status-quo van de residentie Nieuw-Guinea zal worden gehandhaafd met de bepaling, dat binnen een jaar na de overdracht der soevereiniteit aan de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië het vraagstuk van de staatkundige status van Nieuw-Guinea zal worden bepaald door onderhandelingen tussen de Republiek der Ver. Staten van Indonesië en het Koninkrijk der Nederlanden.’ Uit de briefwisseling bleek duidelijk, dat met de handhaving van de status-quo bedoeld werd de voortzetting van het gezag van de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden. Indonesië heeft later beweerd, dat in 1949 in feite de soevereiniteit ook over Nieuw-Guinea was overgedragen, maar dat Nederland het voorlopig zou besturen. Onderhandelingen mislukt. Reeds op 2 januari 1950, een week na de soevereiniteitsoverdracht, verklaarde Soekarno: Binnen een jaar is West-Irian bij Indonesië, nl. voordat de zon op 31 december van dit jaar ondergaat! Dit was wel enigszins een vooruitlopen op het resultaat der onderhandelingen. Van 25 maart tot 1 april 1950 werd in Djakarta een bespreking gehouden tussen Nederlandse en Indonesische ministers. Er werd toen besloten een commissie van 6 personen te benoemen, van elke zijde 3, om tot een oplossing van het geschil te komen. Van Neder- {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} landse zijde werden aangewezen de professoren Kolff, Pieters en Van Dijk. De zes heren bezochten Nieuw-Guinea, maar kwamen tenslotte niet tot een overeenkomst. Er verschenen dan ook twee rapporten, zodat de zaak vastliep. In december had in Den Haag een nieuwe samenspreking plaats. De tijd drong, want de 27ste december kwam wel heel dichtbij. Nederland stelde toen voor de soevereiniteit toe te kennen aan de Nederlands-Indonesische unie, terwijl Nederland dan het eigenlijke bestuurswerk zou verrichten tot te zijner tijd de bevolking zelf zou kunnen beslissen over haar toekomst. Indonesië zou de gelegenheid krijgen tot verbreiding van de Indonesische taal en cultuur. Een tweede voorstel behelsde de oplossing van de moeilijkheid door het aanvaarden van een bemiddelingsvoorstel van een commissie van goede diensten, een soort arbitragecommissie dus van buitenlanders. Indonesië verwierp beide oplossingen en wenste slechts genoegen te nemen met de overdracht van de soevereiniteit over het omstreden gebiedsdeel met enkele concessies ten behoeve van de Nederlandse belangen en de belofte van een zekere autonomie. De beide partijen konden het niet eens worden en de Nederlandse Regering, die volgens velen in het parlement al te ver gegaan was, besloot een afwachtende houding aan te nemen. De zaak Nieuw-Guinea ging in de ijskast. De mislukking van de onderhandelingen was mee te wijten aan het gebeurde in Indonesië in het jaar 1950. Bij de soevereiniteitsoverdracht ontstonden de Verenigde Staten van Indonesië. Op deze basis was tenslotte de overeenkomst bereikt. Aan de deelnemende staten was autonomie verleend, terwijl de leden zelfbeschikkingsrecht kregen en eventueel uit de ‘bond’ konden treden. Dit was absoluut niet naar de zin van de ex-republikeinen, die van 1945 af de strijd tegen het Nederlandse gezag hadden gevoerd en die de bewoners der deelstaten buiten Java als collaborateurs beschouwden. In de eerste maanden van 1950 werd dan ook ‘vrijwillig’ een eind gemaakt aan deze toestand. De ene na de andere deelstaat werd opgeheven en op 17 augustus werd de eenheidsstaat uitgeroepen: de Republiek Indonesië. Verzet werd overal onderdrukt, in Makassar, in de Minahassa en op Ambon. Wat het laatste beteft, werd, toen de deelstaat Oost-Indonesië op het punt stond te verdwijnen, de Republiek der Zuid-Molukken uitgeroepen en van april tot november 1950 hebben de Ambonnezen met heldenmoed hun nieuwe staat verdedigd, terwijl op Ceram nog jarenlang verzetsgroepen bleven opereren. Dit schan- {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} daal zette veel kwaad bloed in Nederland en was niet bevorderlijk voor het vertrouwen in de beloften van de regering Soekarno. De Nederlandse Regering heeft nog getracht iets te doen voor de belangen en rechten van de Ambonezen, door de U.N.C.I. in te schakelen, de United Nations Commission for Indonesia, die in 1949 was ingesteld en die toezicht zou houden op de naleving der accoorden. Deze commissie heeft de Veiligheidsraad geadviseerd pressie op de Republiek uit te oefenen, maar op haar voorstel is nimmer door dat orgaan geantwoord. Van het zelfbeschikkingsrecht is nimmer iets terechtgekomen. Al met al vormde deze wijze van optreden ‘de slechtst denkbare achtergrond van de onderhandelingen in 1950’ (Prof. Duynstee). De processen tegen Jungschläger en Schmidt, die een aanfluiting van het recht waren, bedierven in later tijd de sfeer. Van Indonesische zijde werd niet aan een ijskast gedacht en reeds direct na zijn terugkeer uit Nederland verklaarde een der leden van de delegatie: ‘De samenwerking met Nederland kan van nu af aan niet meer met dezelfde geestdrift worden voortgezet.’ Dit was. eufemistisch gezegd. In het parlement gingen al dadelijk stemmen op om de overeenkomsten van de R.T.C. en het Unie-statuut eenzijdig op te zeggen en in de toekomst alleen te onderhandelen als Nederland vooraf beloofde, de soevereiniteit te zullen overdragen. Voorlopig trad de Indonesische regering echter nog gematigd op, wellicht mede door de houding van Australië. Aan de slag. Nu Nederland besloten had voorlopig geen nieuwe pogingen tot een overeenkomst te doen, kon en moest het al zijn aandacht wijden aan zijn taak in het omstreden gebied. Er is in enkele jaren veel bereikt en het bestuur over Nieuw-Guinea kon het licht verdragen. Elk jaar werd trouw rapport uitgebracht aan de Verenigde Naties. Er viel niets te verbergen, wel veel goeds te melden. Het was alsof het verzuim van eeuwen in enkele decennia zou worden ingehaald. Het is niet mogelijk al de werkzaamheden uitvoerig te beschrijven, maar op een paar punten moge de aandacht even worden gevestigd. Waren er vroeger enkele scholen op Nieuw-Guinea, in 1958 bestonden er 576 goevernementsscholen en gesubsidieerde scholen met 30.000 leerlingen en nog een 300 tal ongesubsidieerde {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} schooltjes met een 10.000 leerlingen. En dat op een bevolking van een kleine 400.000 mensen, want er kon natuurlijk alleen rekening gehouden worden met de geregistreerde bevolking, d.w.z. de Papoea's met wie het bestuur in contact was gekomen. Natuurlijk was dit onderwijs op de dorpsschooltjes nog zeer eenvoudig. Er was veel verzuim en veel ziekte onder de leerlingen, maar aan de andere kant was het onderwijs zeer praktisch en leerden de kinderen naast wat lezen, schrijven en rekenen: het gebruik van zeep en kam, hygiëne, eenvoudige landbouwmethodes, handenarbeid. En op de zendingsscholen en die van de missie werd de leerlingen tevens de weg gewezen die bevrijdt van alle vrees en ellende van het animisme. Er kwamen vervolgscholen met Nederlands als leervak, technische scholen, een middelbare school, opleidingsinstituten voor verpleegsters, politieagenten, onderwijzers, vroedvrouwen enz. enz. De Papoea is over het algemeen vlug van begrip en in allerlei bedrijven was hij een welkome en goed betaalde werkkracht. Het gevaar dat deze omschakeling van de primitieve samenleving naar de geldmaatschappij onherroepelijk meebracht, werd zoveel mogelijk beperkt door de leiding van kerk en zending en het Christelijk Nationaal Vakverbond zond Klaas de Boer, om de Papoea te leren hoe hij een verantwoord maatschappelijk bestaan zou kunnen opbouwen naar christelijke maatstaven. Op kerkelijk gebied werd eenheid bereikt door de instituering van de Evangelische Kerk, waarover ik al schreef in het vorige hoofdstuk. In verschillende talen werd een deel van de Bijbel vertaald, b.v. in het Enkarisch, een zeer eenvoudige en arme taal, gesproken bij de Wisselmeren. Het gelukte een Amerikaanse zendelingsvrouw in 10 jaar tijds de rijkdom van het Nieuwe Testament in deze taal te ‘gieten’, door Ds. Sillevis Smitt een wonder genoemd, ‘even groot als wanneer men de hele inhoud van de staatsmijn Maurits in één vulkachel wilde stoppen’. Op economisch gebied werd getracht het land open te leggen. Er werd gezocht naar delfstoffen, de exploitatie van de bossen begon, de vissers kregen voorlichting van hun Nederlandse collega's, grote landbouwprojecten werden ontworpen en gedeeltelijk uitgevoerd. Het bestuur breidde zijn invloedssfeer uit en steeds meer stammen kwamen in contact met de overheid, die naar pacificatie en ontwikkeling streefde. Met grote energie werd de strijd aangebonden tegen de vele ziekten, vooral de framboesia en malaria. In sommige streken was de kindersterfte door laatst- {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} genoemde ziekte 50%. Er waren streken waar het aantal ziektegevallen van meer dan 80% tot 8% werd teruggebracht. Zelfs van de zijde van de gezondheidsorganisaties van de Verenigde Naties werd op deze grote successen en de moderne methoden gewezen. De mobiele geneeskundige brigades trokken van kampong tot kampong om te onderzoeken, in te enten, te verbinden, geneesmiddelen uit te delen. Zending, missie en Simavi hadden een belangrijk aandeel in deze geneeskundige hulp. Het sterftecijfer daalde met sprongen. De tijd was voorbij, dat er slechts op een enkele plaats een tweederangs arts wat experimenteerde onder de laconieke opmerking: ‘Als van buiten, kan zien, als van binnen, moet mar raje’, daarbij doelende op een uitwendige aandoening of inwendige kwaal. In 1950 telde Nieuw-Guinea 11 dokters, in 1958 55, 36 regeringsartsen en 19 particuliere. Dat betekende 1 op ongeveer 5000 inwoners van de ontsloten gebieden, iets waarvan in Indonesië nog geen sprake was. De vooruitgang in de economie wordt door de statistiekcijfers wel heel duidelijk aangetoond. Ik geef er slechts één sprekend voorbeeld van. Terwijl de import jaar op jaar toenam, veranderde niettemin in een paar jaar tijds de verhouding import-export van 100: 17 in die van 100: 54. Menselijkerwijs gesproken zou binnen afzienbare tijd het evenwicht in de handelsbalans zijn bereikt en in dit opzicht Nieuw-Guinea self-supporting zijn geworden. Begin van autonomie. Kerkelijk was Nieuw-Guinea wat de protestantse bevolking betreft zelfstandig geworden, maar ook op staatkundig gebied begon een ontwikkeling tot autonomie. Overal werden Papoea's ingeschakeld, bij de politie, het leger, onderwijs, bestuursdienst enz. Met de volksinvloed begon het bij de locale raden, te vergelijken met onze gemeenteraden. Zo kreeg Biak een raad, waarin 1 Nederlander, 8 Papoea's, 1 Chinees en 1 Indonesiër zitting hadden. In Hollandia, de hoofdstad, domineerden de Nederlanders. Met de opbouw van de bevolking werd dus rekening gehouden. De goeverneur kreeg naast zich 8 diensthoofden, ministers in de dop. Er kwam een adviesraad en in 1961 werd het eerste ‘parlement’ geopend, de Nieuw-Guinearaad, bestaande uit 16 gekozen en 12 benoemde leden. Het was natuurlijk nog {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} geen volwaardig parlement, maar het was weer een stap op de weg naar zelfstandigheid, al beschouwden anti-Nederlandse elementen in Nederland en daarbuiten de hele zaak als een komedie. Engeland, Australië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk lieten zich bij de opening van de raad op 5 april 1961 vertegenwoordigen, maar de U.S.A. bedankten tot grote vreugde van de Indonesische staatslieden. ‘De afwezigheid van de Ver. Staten maakt de hele opening tot een ijdele vertoning’, zei minister Soebandrio. Een volkslied, eens gedicht door de bekwame zendingsonderwijsdeskundige Kijne, en een vlag moesten de eigen toekomst symboliseren, maar al aanvaardde Goeverneur Platteel vlag en volkslied, de Nederlandse Regering beschouwde deze zaken nog als ‘symbolisch’. De Nieuw-Guinearaad bleek al spoedig een eigen mening te hebben. Hij wenste niet, dat er over land en volk zou worden beslist buiten hem om. In meer dan één uitspraak werd medezeggenschap gevraagd bij onderhandelingen, een commissie werd naar het hoofdkwartier van de Ver. Naties gezonden en voortdurend werd aangedrongen op het recht van zelfbeschikking. Een lang leven zou de Raad althans in zijn oorspronkelijke samenstelling niet beschoren zijn, want in hetzelfde jaar dat de Raad werd geinstalleerd, begon het einde van de Nederlandse soevereiniteit zich steeds duidelijker af te tekenen, om in het volgende jaar een feit te worden. Sympathie en antipathie. Ik vat de draad weer op bij de mislukking van de onderhandelingen in 1950. Tot het jaar 1962 is het een grote lijdensweg geweest, waarbij buitenlandse invloeden een grote rol speelden. Daarbij was eigenbelang of vooringenomenheid vaak het motief tot handelen of tot het nemen van een besluit. Vrijwel steeds kon Indonesië rekenen op de steun van de Aziatische staten en ook van de meeste Afrikaanse. Reeds vóór 1949 had Van Mook geprofeteerd, dat bij kwesties als deze niet recht of billijkheid de doorslag zouden geven, maar sentiment. In de Algemene Vergadering van de Ver. Naties stemden de Aziatische landen steeds tegen Nederland, ook al verklaarden verschillende van hun leiders in particuliere gesprekken, dat zij het optreden van Nederland waardeerden. Zo noemde Pakistan het voorstel van Minister Luns inzake de overdracht aan de Verenigde Naties een pre- {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} cedent, dat alle andere ‘kolonialen’ moesten volgen. Niettemin stemde het in de vergadering van de U.N.O. tegen een voorstel van de Brazzaville-groep, dat nog gunstiger was voor Indonesië, maar blijkbaar niet gunstig genoeg. Op de congressen van deze landen werd dan ook steevast het punt Nieuw-Guinea behandeld en kreeg Indonesië de belofte van steun bij zijn eis tot overdracht. De communistische landen waren altijd tegen Nederland. Daar zou men Soekarno ook gesteund hebben, als hij Suriname opgeeist had, omdat er Javanen wonen. De Nederlandse ‘kolonisten’ werden zo zwart mogelijk afgeschilderd in hun pers, waartegen natuurlijk niets was te doen. De wreedheden van de Nederlanders, schreef hun ‘Waarheid’, waren afschuwwekkend en heel West-Irian was één groot concentratiekamp. Een enkele keer scheen het of enkele staatslieden uit de Aziatische landen toch tot een ander inzicht zouden komen. Zo heeft Abdoel Rahman, de premier van Malaka, gesproken met Minister Luns over een bemiddelingspoging, maar Indonesië liet hem voor de deur staan en de minister verklaarde: ‘Ik geef het op, hier is geen compromis mogelijk.’ Op de wijziging, van het standpunt van een groep Afrikaanse landen, de Brazzaville-groep, kom ik nog terug. Nederland had de steun van Australië. In het begin was de houding van dit land sterk anti-Indonesisch. Het vreesde, dat West-Nieuw-Guinea voor het communisme een springplank naar het vijfde werelddeel zou worden. Alle partijen in het Australische parlement spraken zich in 1950 uit voor handhaving van de bestaande toestand. In 1958 pleitte Minister Kerr voor een toekomstige Melanesische federatie, waartoe geheel Nieuw-Guinea zou behoren. In 1957 verzette de Australische regering zich tegen elke behandeling van het probleem door de Verenigde Naties en het jaar tevoren had zij reeds verklaard, zich tegen elke aanspraak van Indonesische zijde te zullen verzetten. Het zijn maar een paar voorbeelden van de reacties van deze buren. België, Frankrijk en Engeland toonden meermalen sympathie voor Nederland, zonder dat zij ‘te ver gingen met beloften’. De Verenigde Staten zagen alleen de grote lijnen volgens een deel der Nederlanders en het grensde aan majesteitsschennis om kritiek te hebben op de politiek van Kennedy. Indonesië niet in de communistische sfeer, dat was het oogmerk van de U.S.A. Het werd een gevrij van Amerika en Rusland om de liefde van Soekarno, die hier een handig gebruik van wist te maken. Daarom ook geen {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} afgevaardigden naar de opening van de eerste vergadering van de Nieuw-Guinearaad. Daarom werd Soekarno bij zijn bezoek aan de Verenigde Staten ook gehuldigd als de vrijheidsheld bij uitnemendheid, een soort George Washington, een staatsman van grote allure, een vader van zijn volk (dat half verhongerde tijdens de luxe reizen van deze vader). Daarom tokkelde letterlijk en figuurlijk de Amerikaanse gezant te Djakarta mooie liedjes voor de president van de Republiek. De Nederlanders waren te kortzichtig om deze machtige politiek te doorzien. Amerika noemde voortdurend Nederland een bondgenoot en Indonesië een goede vriend, maar dan in de betekenis van een gewijzigd spreekwoord: een goede vriend is beter dan een kleine bondgenoot. Als Amerika een enkele maal voor Nederland stemde of eens een uitspraak deed die iets minder prettig was voor de zuster-republiek, sprak de laatste zijn teleurstelling daarover uit, evenals over het feit, dat de Zuid-Amerikaanse staten niet alles slikten, wat hun werd voorgehouden. Zo gezien was Indonesië internationaal in het voordeel, al kreeg het zijn zin niet in de vergaderingen van de Ver. Naties, omdat daarvoor 2/3 van het aantal stemmen vereist was. Steun aan eigen regering. Soekarno had nog iets voor. Hij werd gesteund door heel zijn volk, voorzover men dat kon beoordelen. In zijn dictatuurstaat werd elke kritiek onderdrukt, zodat de pers volkomen achter de eisen van de regering stond. Gematigde elementen verdwenen van het toneel, zoals Hatta, die weliswaar het recht op West-Irian erkende, maar toch de zaak niet wilde overtrekken. Anderen verdwenen achter slot en grendel en onder hen waren verschillenden, die een verzoenende politiek wensten. Daarbij was de president uiterst consequent en dat was ook zijn kracht: alleen onderhandelen als vaststond, dat de soevereiniteit werd overgedragen. Daaraan heeft hij tot het einde vastgehouden. Geheel anders was het in Nederland. Daar was vrijheid van meningsuiting. Ieder kon kritiek uitoefenen op de regering en daarvan is dankbaar gebruik gemaakt. De communisten en de pacifistische socialisten (in later tijd) waren natuurlijk tegen het Nederlandse standpunt en veroordeelden fel het militarisme en kolonialisme van hun eigen regering. In de kringen van de zending en in sommige kerkelijke groe- {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} peringen was een streven om toe te geven, speciaal met het oog op de toekomst van de zending. Een manifest van de Hervormde Kerk in 1954 deed al heel wat stof opwaaien in eigen kring. Hier waren de motieven zuiver ideëel. Anders stond het met de kapitalistische kringen, die op behoud of teruggave van eigendom hoopten en op economische concessies. Allerlei groepen bemoeiden zich met de zaak. Er verschenen manifesten of rekwesten voor overdracht en eveneens voor handhaving van het Nederlandse standpunt. Als b.v. in 1961 een manifest van 270 vooraanstaande Nederlanders verschijnt, waarin de zelfbeschikking als eis wordt gesteld, komt er een soort tegenadres van even vooraanstaande mannen als Prof. Brillenburg Wurth, Dr. Buskes, Paul Rijkens en andere kerkelijke en kapitalistische figuren, die voor ‘verzoening’ (= capitulatie) pleiten en die openlijk verkondigen, dat het Nederlandse volk andere gedachten heeft dan de Nederlandse Regering. Zelfs de kunstenaars lieten zich niet onbetuigd en Annie Schmidt, Hella Haasse en anderen verklaarden, dat Nederland het toch niet kon, dat het geen raad wist met dat land en volk en dat er maar één uitweg was: de zaak overlaten aan de V.N. en bij voorbaat zich bij een uitspraak neerleggen. Zo werd in volle vrijheid gesproken en geschreven, soms zo, dat de heer Van Riel, fractieleider van de V.V.D. in de Eerste Kamer, zei: ‘Ook niet-socialistische bladen spelen Soekarno in de kaart op een wijze, die in landen met meer zelfrespect ondenkbaar zou zijn.’ Er werd trouwens wel zeer luchthartig over de zaak gesproken ‘op een wijze van zullen we het houden of weggeven, alsof het een zak knikkers betrof’ (Eechoud). Brussel en Bonn waren de plaatsen, waar Nederlanders ‘onderhandelden’ met Indonesiërs op een wijze, die soms beangstigend dicht de grens van landverraad naderde. Soekarno beriep zich dan ook bij zijn redevoeringen op de uitspraken van ‘zijn Nederlandse vrienden’ en deed op hen een ‘laatste beroep’ om de Nederlandse Regering tot capitulatie te bewegen. Stel, dat het eens andersom gebeurd was. Soekarno las in het publiek een brief van Rijkens voor, die hem welgevallig was! Zelfs in de politieke partijen die, voorzover ze niet van Moskou uit werden gedirigeerd, eens achter de Regering stonden, waren verschillende figuren die probeerden ‘de bocht te nemen’. Maar dat komt nog aan de orde. {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} In de Verenigde Naties. Na de mislukte onderhandelingen in 1950 zijn nog wel nieuwe besprekingen gehouden, o.a. in Den Haag en Genève, ook over andere kwesties, zoals financiële regelingen, de vervanging van het Unie-statuut door een soort vriendschapsverdrag, maar tot een resultaat kwam het niet. Maar niet alleen tussen beide regeringen kwam het tot overleg, de zaak werd ook meer dan eens aanhangig gemaakt bij de U.N.O.. Toen in 1957 Indonesië in de Verenigde Naties zijn resolutie verworpen zag, begon de actie tegen de Nederlanders door een staking in al hun bedrijven, terwijl op 29 november op Oost-Java reeds een economische blokkade tegen hen was begonnen. De vakverenigingen namen de leiding bij het ‘overnemen’ van verschillende bedrijven. Op 3 december werd het radio- en telefoonverkeer tussen beide landen stopgezet en de volgende dag deelde de minister van justitie mee, dat alle Nederlanders (circa 50.000) zouden moeten vertrekken, een landingsverbod voor de K.L.M. werd uitgevaardigd en Nederlandse kranten en drukwerken werden verboden. De ongeveer 500 Nederlandse ondernemingen werden onder staatstoezicht geplaatst (het volgende jaar werden ze genationaliseerd) en tevens werd bepaald, dat er geen transfer van winsten of sociale verplichtingen meer mocht plaatshebben. Ik noemde hier enkele data om aan te tonen, hoe fel van Indonesische zijde de reacties waren en hoe snel de maatregelen elkaar opvolgden. Steeds feller. Reeds eerder was het Unie-statuut opgezegd. De Unie was trouwens toch allang een ‘luidklinkend niets’. In 1956 waren bovendien de Ronde-Tafelovereenkomsten opgezegd en werd een einde gemaakt aan de betalingen van verplichte uitkeringen volgens die overeenkomsten. Daarmee verviel ook de aanspraak van Indonesië op Nieuw-Guinea krachtens de bepalingen van die overeenkomst, evenals de hele soevereiniteitsoverdracht van 27 december 1949. Maar Soekarno en de zijnen ‘herleidden het bestaan van de Indonesische staat van dat ogenblik af tot 17 augustus 1945’, wat Minister Luns noemde: ‘een herschrijven van de geschiedenis’. Bij de uitroeping van de onafhankelijkheid op die bewuste vrijheidsdag in 1945 was Nieuw-Guinea bij het bevrijde gebied inbegrepen. {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} De Indonesische minister van buitenlandse zaken verklaarde, dat Indonesië de betrekkingen met Nederland zou verbreken en geen onderhandelingen meer zou voorstellen. Dat voorstel moest van Nederlandse zijde komen en vergezeld gaan van de uitdrukkelijke belofte van overdracht. In 1958 moesten in enkele maanden tijds een 30.000 à 40.000 Nederlanders Indonesië verlaten, van wie de meesten daar ‘geworteld’ waren. Indonesische producten mochten niet meer naar Nederlandse markten worden verscheept, de vloot van de K.P.M. werd in beslag genomen, maar later onder buitenlandse druk toch weer vrijgegeven, terwijl vooral in de grote steden het opgezweepte volk zich tegenover de Nederlanders allerlei ‘vrijheden’ straffeloos kon permitteren. Mr. Dr. C. Smit, die waarlijk niet aan de kant van de Regering stond, wat het Nieuw-Guinea beleid betrof, spreekt van een ‘abominabel wangedrag’. Tenslotte werden in 1960 de diplomatieke betrekkingen met Nederland verbroken. Dit geschiedde op 17 augustus, de onafhankelijkheidsdag, en als argument werd gebruikt het bezoek van de ‘Karel Doorman’ aan het Verre Oosten. Engeland was bereid de belangen van de Nederlanders te behartigen, maar het volgende jaar werd dat door de Indonesische regering onmogelijk gemaakt, een wel zeer ongebruikelijke nieuwigheid, want zelfs bij openlijke oorlog was het gewoonte, dat een neutrale staat mocht opkomen voor de belangen van de ‘vijandelijke onderdanen’. Internationalisatie? In de loop der jaren was meermalen het plan geopperd om Nieuw-Guinea althans tijdelijk onder het beheer van de Verenigde Naties of een aantal mogendheden te plaatsen. Dit laatste schijnt een plannetje geweest te zijn van de premier van Malaka, maar zijn pogingen tot bemiddeling strandden op de eis van Indonesië: Alleen praten over de wijze en datum van overdracht! In Nederland waren ook allang stemmen opgegaan om van het omstreden gebied een beheersterritoir van de Verenigde Naties te maken. Prof. Schermerhorn pleitte in 1956 reeds daarvoor. In 1958 kwam de P.v.d.A. met een definitief voorstel in deze geest. Minister Drees achtte het onuitvoerbaar, omdat Indonesië het toch nimmer zou accepteren. Ook Dr. Bruins Slot achtte het plan-Burger in de praktijk niet te verwezenlijken, terwijl overdracht aan Indonesië door hem de slechtste vorm van kolonialisme werd {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} genoemd. Dr. Romme was nog veel scherper. Hij zag in deze motie een eerste stap naar overdracht en meende, dat er wel een bordje op de uiterste hoek van Nieuw-Guinea kon worden geplaatst met als opschrift: ‘Te koop, te huur, te leen of cadeau. Te bevragen bij Jan Burger, Wassenaar.’ Het voorstel werd verworpen met alleen de stemmen van de P.v.d.A. voor. Maar van de baan was de gedachte nog niet. De opvolger van Dr. Drees, Prof. de Quay, liet over deze zaak b.v. een proefballonnetje op tijdens een cocktailparty, al moest hij dan ook later zijn woorden weer inslikken. In 1961 werd het echter menens. Mislukking. De spanning nam toe. Op de onafhankelijkheidsdag (17 augustus) 1961 werd te Djakarta de eerste steen gelegd van een revolutionair monument en ‘bevrijdden rood geklede papoea's met in bloed gekleurde speren een meisje, dat door de kolonisten was gekneveld’. Symbool van de komende strijd! De president zou de laatste ‘koloniale luis’ verdrijven. De Nederlandse Regering besloot een laatste poging te wagen om een gewapend conflict te voorkomen. Na een 40-tal regeringen gepolst te hebben, kwam Minister Luns de 26ste september 1961 met een plan in de vergadering der Verenigde Naties, dat hierop neerkwam: Nederland is bereid om het bestuur over te dragen aan de Verenigde Naties en om de soevereiniteit af te staan aan de bevolking. Nederland zou voorlopig een bijdrage van vele miljoenen blijven betalen voor de ontwikkeling. Aangedrongen werd op terugtrekking van de strijdkrachten van beide partijen. De zelfbeschikking van het volk van N.-Guinea was essentieel en daarbij werd gedacht aan een keuze voor Indonesië, een vereniging met Australisch Nieuw-Guinea of volledige zelfstandigheid. Tevens vroeg Minister Luns een onderzoek van de V.N. naar de beweerde wreedheden van de Nederlanders op Nieuw-Guinea. Over het algemeen had deze stap een zeer goede pers in het buitenland. In de Kamer steunden de grote partijen dit regeringsbeleid ook. Alleen de A.R. fractie had kritiek, omdat zij naast deze behandeling in de V.N. ook de mogelijkheden wilde aftasten om tot een bilaterale overeenkomst te geraken. Sommigen meenden, dat daartoe het klimaat iets gunstiger was en dat misschien Indonesië wel bereid zou zijn enig water in de wijn te doen wat be- {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} treft hun eis: alleen onderhandelingen over overdracht. Het geheel was een pijnlijke geschiedenis, die in eigen gelederen veel verwarring teweegbracht. In de V.N. kwam een tweede voorstel en wel van enkele Afrikaanse staten, de zgn. Brazzaville-groep, dat aan een mogelijk beheer van Nieuw-Guinea een poging tot rechtstreekse onderhandeling wilde doen voorafgaan, terwijl eerst na een eventuele mislukking daarvan een beheerschap van de V.N. zou worden ingesteld. Nederland kon hiermee accoord gaan. Indonesië niet. Wel was het vóór een derde voorstel, dat van India, dat onderhandelingen tussen Nederland en Indonesië aanbeval. Maar in dit geval was overdracht weer een conditio sine qua non, zij het ook dat de mogelijkheid werd opengelaten voor een beheerschap van de V.N. als. tussenfase. Het voorstel van de Brazzaville-groep kreeg op 28 november 1961 wel een meerderheid (53 tegen 41 stemmen met 9 onthoudingen), maar dat was niet de vereiste 2/3 meerderheid. Nederland trok zijn resolutie in en die van India werd verworpen met 41 stemmen voor, 40 tegen en 21 onthoudingen. De Verenigde Staten stemden zowel voor de resolutie van de Brazzaville-groep als voor die van India. Het conflict. Zouden dan toch de wapens moeten beslissen? Soekarno had meermalen verklaard, dat hij geen geweld wilde, maar aan de andere kant waren er ook uitlatingen, dat hij een invasie op het oog had. Mobilisatie werd gelast en menigvuldig waren de berichten over grote massa's die zich gereed maakten voor de strijd. Er waren beloften gedaan, dat de door de Nederlandse ‘bondgenoten’ geleverde wapens en schepen niet tegen Nederland zouden worden gebruikt, maar Rusland leverde ook en zelfs zwaar materiaal. De spanning nam toe, al viel de rede van Soekarno op 19 december 1961 mee. Velen hadden toen het bevel tot de aanval verwacht, maar het bleef bij het wachtwoord: Weest gereed! Wel verklaarde hij via zijn gezanten nog eens uitdrukkelijk aan alle regeringen, dat alleen onderhandelingen over de wijze en datum van overdracht konden worden gevoerd. Reeds sedert 1954 hadden zo nu en dan infiltraties van Indonesische militairen op Nederlands Nieuw-Guinea plaatsgehad. In het begin waren het ‘verdwaalde’ militairen of particuliere groepen, die buiten de {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} verantwoordelijkheid van hun overheid opereerden, maar de aanvallen begonnen na 1961 een meer officieel karakter te krijgen en zowel in omvang als frequentie toe te nemen. India gaf met zijn aanval op Goa een voorbeeld, hoe geschillen dienden te worden opgelost. De 15de januari had een treffen plaats tussen de Nederlandse fregatten Evertsen en Kortenaer en drie Indonesische motortorpedoboten. Een der M.T.B.'s werd in de grond geboord, de twee anderen zochten een veilig heenkomen. Na dit incident deden zich voortdurend nieuwe schermutselingen voor. Vliegtuigen namen nu ook deel aan de strijd en op verschillende plaatsen werden Indonesische parachutisten gedropt. Nederland zond versterkingen, maar werd daarin bemoeilijkt door de houding van vele Indonesisch gezinde regeringen (de Ver. Staten incluis), én door de lange afstanden. De verhouding tussen de sterkte van het Nederlandse oorlogspotentieel en die van het Indonesische viel geheel ten nadele van Nederland uit, al hadden de Nederlanders het voordeel dat zij de verdedigende partij waren. Bunker. Intussen werd er achter de schermen nog gewerkt aan een oplossing. Vooral de Verenigde Staten wensten geen conflict op grote schaal. Een lid van de Kennedy-familie bezocht zowel Indonesië als Nederland. De Nederlandse Regering werd te verstaan gegeven, dat zij niet op steun van de machtige bondgenoot had te rekenen, maar ook werden pogingen gedaan om Indonesië tot redelijker inzichten te brengen. De waarnemend secretaris-generaal der Ver. Naties, Oe Thant, was ook bereid te bemiddelen en in maart 1962 begonnen geheime voorbesprekingen in de Verenigde Staten ten huize van de zakenman Elsworth Bunker, vroeger ambassadeur van de U.S.A. in India. De Indonesische afgevaardigden hadden opdracht aan de Nederlandse onderhandelaars de pertinente vraag te stellen, of Nederland bereid was Nieuw-Guinea aan Indonesië over te dragen. Zo niet, dan zouden deze gedelegeerden meteen moeten terugkeren. De onderhandelingen liepen inderdaad vast en de aanvallen op Nieuw-Guinea begonnen na een korte pauze opnieuw. Tijdens of net voor een kamerdebat in Nederland over de Nieuw-Guineakwestie, waarin een motie-De Kadt werd verworpen, die de overdracht aanbeval, kwam bericht binnen, dat de Amerikaanse bemiddelaar {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} een plan had opgesteld, dat door Kennedy werd aangeprezen en dat door Soekarno in principe al was aanvaard. De Nederlandse Regering gaf toe en aanvaardde ook in principe het plan-Bunker, maar de onderhandelingen kwamen maar moeilijk weer op gang en eerst de 15de augustus kwam men tot een accoord, waarvan de inhoud hierop neerkwam: 1.Nederland en Indonesië stellen gezamenlijk een resolutie op en leggen die ter goedkeuring voor aan de V.N. 2.Daarna draagt Nederland zo mogelijk op 1 oktober 1962 het bewind over aan een internationaal lichaam, de UNTEA. 3.De UNTEA draagt het bestuur over aan Indonesië op 1 mei 1963. 4.De V.N. administrateur moet voor beide partijen aanvaardbaar zijn. 5.De Nederlandse topfunctionarissen moeten op 1 oktober verdwijnen, het lager personeel kan tot 1 mei blijven. 6.Het V.N.-bestuur wordt door Nederland en Indonesië gezamenlijk bekostigd. 7.De vijandelijkheden zullen op 18 augustus worden gestaakt. Geen van beide partijen mag versterkingen zenden. 8.Voor eind 1969 wordt door Indonesië met assistentie van de V.N. een volksstemming gehouden, waarbij de bevolking zich zal kunnen uitspreken, of zij bij Indonesië wil blijven of zich daarvan wil afscheiden. In een afzonderlijke aide-mémoire werd bepaald, dat de Nederlandse vlag tot 1 januari 1963 naast de V.N.-vlag zou wapperen en de Indonesische tussen 1 januari en 30 april 1963, dit om te voldoen aan het verlangen van Soekarno zijn belofte waar te maken, dat de Indonesische vlag op West-Irian zou waaien voor de haan op 1 januari zou kraaien. Tot het laatste toe bleef Indonesië oorlogshandelingen plegen. Zo landden op 8 en 9 augustus nog 150 man en werden op 11 augustus 6 Indonesische motortorpedoboten door de Nederlandse marine op de vlucht gedreven. De 7de september 1962 aanvaardde de Tweede Kamer het accoord en een week later de Eerste. In beide Kamers stemden slechts enkele leden tegen. De meesten zagen in het bereikte resultaat de enige oplossing. De twee andere mogelijkheden zouden zijn, zoals Dr. Berghuis in een brochure uiteenzette: een militair conflict op grote schaal, dat geen uitzicht bood, en het abandonnement, het zich terugtrekken zonder meer, wat tot een chaos zou {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} leiden. En dus was het accoord van drie kwaden het minst slechte. De enkele tegenstanders van het accoord wilden het eens gegeven woord tot het laatste toe gestand doen. Uitgezonderd bij de extreme linkse groepen was er bij voor- noch tegenstemmers vreugde en in de pers was het al niet anders, zoals blijkt uit de beoordelingen van enkele der voornaamste bladen: ‘Met recht heeft dit niets te maken.’ ‘Een capitulatie-akkoord.’ ‘Niet het recht maar de agressie heeft gezegevierd.’ ‘Het akkoord riekt aan alle kanten naar kwade trouw’ en dergelijke uitlatingen meer. Bij de Papoea's was helemaal geen blijdschap. Vele van de leidende figuren voelden zich genomen en er werden soms bittere verwijten aan het adres van Nederland gehoord. De Nieuw-Guinearaad legde zich niettemin de lste september bij de zaak neer. Ook in Indonesië werd de overeenkomst goedgekeurd. Al was er dan enig water in de wijn gedaan door een zelfbeschikking op papier, in wezen had Soekarno zijn zin gekregen. De zaak werd tenslotte door de Verenigde Naties goedgekeurd. Het 29 artikelen tellende accoord werd met 89 stemmen voor en 14 onthoudingen aanvaard. Dit geschiedde op 21 september 1962 en precies een week latèr verliet de Nederlandse goeverneur Dr. Platteel, die evenals zijn voorgangers, Dr. Waardenburg en Dr. Van Baal, zich voor land en volk verdienstelijk had gemaakt, Nieuw Guinea. De waarnemend goeverneur droeg de 1ste oktober het gezag over aan de vertegenwoordiger van de V.N. en daarmee was voor Nederland de zaak afgedaan, al heeft het beloofd voorlopig financieel te zullen blijven steunen. Nederlands Nieuw-Guinea, nu Irian-Barat, ging na een kort tussenbewind over aan Indonesië. Inderdaad werd in 1969 de volksraadpleging gehouden. Het was echter een farce en in de Verenigde Naties had men enige moeite in moreel opzicht om zich voldaan te tonen over de gang van zaken. Maar Nederland hielp daartoe diplomatiek mee. Na een mislukte communisten-opstand, waarin Soekarno een duistere rol speelde, is deze leider door de generaals op dood spoor gezet en zijn de communisten en die daarvoor werden gehouden, hard aangepakt. Sedert heerst in Indonesië praktisch een militaire dictatuur. Het bewind onder generaal Soeharto probeert orde op zaken te stellen, het zoekt toenadering tot Nederland, - officiële staatsbezoeken {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn daarvan het symbool - en het Nederlandse bedrijfsleven komt tot samenwerking met Indonesische staatsondernemingen. Iedereen doet zijn best om vriendelijk te kijken; een triest hoofdstuk is afgesloten. Alleen - het Ambonezenvraagstuk dreigt in Nederland een heviger karakter te krijgen. De R.M.S. Vele Ambonezen koesteren nog altijd de gedachte, dat het moet komen tot een vrije en onafhankelijke republiek van de Zuid-Molukken en eisen, dat Nederland dit politieke ideaal, dat al meer op een illusie gaat lijken, zal ondersteunen. Hier wreekt zich het feit, dat bij de Ronde-Tafelconferentie een soort schimmenspel is opgevoerd. De souvereiniteit werd overgedragen aan de Verenigde Staten van Indonesië met erkenning van het zelfbeschikkingsrecht van groepen en volken binnen het gebied van deze Staten. Maar in werkelijkheid bestonden die Verenigde Staten alleen maar tot het moment dat Soekarno zijn voornemen uitvoerde en het gehele gebied, zo nodig met geweld, inlijfde bij zijn Republiek Indonesië en alles wat op papier stond over een federale staatkundige gemeenschap, in de prullebak deponeerde. Nederland had dat kunnen verwachten en kon alleen maar toezien. Zuidmolukse jongeren hebben herhaaldelijk hun toevlucht genomen tot de methoden van een brutaal en wreed terrorisme, om daardoor aan de Nederlandse regering hun eisen op te dringen. In 1970 werd de ambtswoning van de Indonesische ambassadeur te Wassenaar overvallen, waarbij een op wacht staande politieagent werd vermoord. De gijzeling van de ambassadeur en zijn personeel duurde één etmaal en daarna gaven de terroristen zich over. In december 1975 sloegen de Molukse jongeren hard toe. Zij maakten zich meester van een trein bij Wijster en van het Indonesisch consulaat te Amsterdam. Vier gijzelaars lieten hierbij het leven. In de zomer van 1977 werd vrijwel gelijktijdig een trein bij De Punt gekaapt en een school in Smilde bezet. De overheid heeft tenslotte aan deze gijzelingen met wapengeweld een einde gemaakt. Zes Molukkers en twee treinpassagiers werden gedood. In maart 1978 maakten drie jonge Zuidmolukkers zich meester van het provinciehuis te Assen en vermoordden onmiddellijk een van de aanwezige ambtenaren. Deze gijzeling had direct een grimmig karakter en de regering maakte er een einde aan; juist voor- {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} dat er opnieuw mensen werden vermoord, kwamen de mariniers tussenbeide, waarbij nog één gijzelaar door een schot van een Ambonees dodelijk werd gewond. Het is er verre vandaan, dat de Molukkers een soort monopolie hebben op deze vorm van terrorisme. Het komt over de hele wereld voor en ook in Nederland hebben we tweemaal een gijzeling gehad, waar de Zuidmolukkers part noch deel aan hadden, beide keren in 1974. Leden van het ‘Japanse Rode Leger’ overweldigden de Franse ambassade in Den Haag en kregen vrije aftocht, waarbij hun eisen voor een belangrijk deel werden ingewilligd. Gevangenen in de strafgevangenis te Scheveningen hebben meer dan vier etmalen een aantal mensen, o.a. een zangkoor, dat in de gevangenis optrad, in gijzeling gehouden, maar moesten zich tenslotte overgeven. Deze terroristische acties, hoe uiteenlopend van opzet en bedoeling ook, krijgen telkens een soort morele steun van revolutionaire theoretici, die de merkwaardige stelling verkondigen, dat het hanteren van de zwaardmacht door de wettige overheid evenzeer terreur is als het gewelddadig verzet daartegen. Sommige zendgemachtigden bieden royaal gelegenheid om deze leer via radio en televisie uit te dragen. {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} A. Algra waer dat men sich al keerd of wend {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} 1. Naar de over-rijcke landen van America Melodie der verten. ‘Set uwen voet in West ghelijck in 't Oost gheschied, Soo leyt haest neer ghevelt het trotsche Spaensch ghebied.’ In 1624 gaf de dichter A.H. deze raad aan zijn landgenoten. Die waren toen echter al bezig dat advies op te volgen. Want evengoed als het Oosten lokte ook het Westen. De Nieuwe Wereld bevatte schatten, die tot nu toe alleen de Spanjaard en Portugees ten goede waren gekomen. Het strenge monopoliestelsel sloot alle andere volken uit van de deelname aan handel en scheepvaart op Amerika. Die bepalingen weerhielden echter Fransen, Nederlanders en Engelsen niet om ook de Atlantische Oceaan over te steken en verschillende punten te bezetten. Uit ons land waren het vooral de Zeeuwen, die op avontuur uitgingen. Er viel wat te verdienen in de Westindische wateren: zout was er gemakkelijk te verkrijgen en onze haringkopers hadden er heel wat van nodig. Na 1580 was het moeilijk om het uit Portugal te betrekken. Geen wonder dus, dat verschillende schippers een kansje waagden op de eilanden in de Caraïbische zee. Dan was er tevens de mogelijkheid, dat men eens een rijk geladen Spaanse koopvaarder tegenkwam. Het handwerk der Watergeuzen bleek dan nog niet verleerd: vlug de zeilen bijgezet en de vijand geënterd! Er is sprake van, dat een Zeeuw reeds in 1520 een reis naar Amerika maakte, maar zeker is dat niet. Wel weten wij, dat in 1567 twee schippers, van wie de een uit Enkhuizen, de ander uit Arnemuiden afkomstig, op Cuba vertoefden, terwijl iets eerder ook uit Hoorn reeds een tocht naar de West is gemaakt. De eigenlijke vaart begint echter na 1570. Dan verschijnen geregeld Hollanders en Zeeuwen in de Kraalzee, zoals men in die tijd de Caraïbische zee noemde wegens de vele koraalriffen. Nog vóór 1600 vinden wij in het gebied tussen de Orinoco en Amazone Zeeuwse nederzettingen, die zich later uitdijden tot de kolonies Essequibo, Demerary en Berbice. Kleine maatschappijen werden opgericht, die de expedities financierden. Ze zijn te vergelijken met de compagnieën van verre, waarvan de eerste tochten naar Indië uitgingen. Behalve in Zeeland vond men deze vennootschappen te Rotterdam, Amsterdam en Enkhuizen. {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} De W.I.C. Sedert 1591 waren er al plannen om één generale compagnie te stichten voor de vaart op Amerika. Dat was dus nog vóór de zeeweg naar Indië was ontdekt, laat staan dat er plannen in de maak waren, een Oostindische Compagnie op te richten. Toch is de W.I.C. bijna 20 jaar na haar Oostindische zuster geboren. Een der redenen, waardoor de oprichting werd vertraagd, was het Twaalfjarig Bestand. In 1606 begonnen er onderhandelingen met Spanje over een definitieve dan wel een tijdelijke vrede. De vaart op Oost-Indië was daarbij een der grote struikelblokken. Als de Nederlanders nu ook nog door een Westindische Compagnie expansie in Amerika zochten, zou die vrede, ja zelfs een bestand, geheel onmogelijk worden. Oldenbarnevelt heeft dan ook de plannen tegengewerkt, wat hem de sympathie van Amsterdam kostte, misschien wel het grootste verlies, dat hij in zijn binnenlandse politiek kon lijden. Zo duurde het tot 1621, het jaar, waarin de strijd met Spanje werd hervat, voordat de geoctrooieerde generale Westindische Compagnie werd opgericht. Usselincx. Usselincx was een streng Calvinist, een man met grote kolonisatieplannen en zendingsijver. Reeds. vanaf 1591 had hij geijverd voor de oprichting van een compagnie voor de vaart op Amerika, maar nu het doel bereikt was, trok hij zich teleurgesteld naar Zeeland terug. Het is hier de plaats om iets meer over deze idealist mee te delen. Immers het succes is tenslotte niet het beslissende. Veel van wat Usselincx wilde, is in later eeuwen, in onze tijd soms, in vervulling gegaan. Usselincx was een Antwerpenaar, die zich na de verovering van die stad in Noord-Nederland had gevestigd, evenals verschillende andere Calvinistische zakenlieden. Hij reisde in Spanje en Portugal, kwam zelfs op de Azoren en hoorde daar veel over de Amerikaanse bezittingen. In Holland teruggekeerd, pleitte hij voortdurend voor de oprichting van een Westindische Compagnie. Door het Bestand kwam daar, zoals wij reeds zagen, eerst niet van en in die tijd heeft Usselincx zich gewijd aan de drooglegging van de Hollandse meren, maar al is deze onderneming een succes geworden, Usselincx verloor er al zijn kapitaal mee en vluchtte naar Zeeland. {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar toen het Bestand om was en de plannen voor een Westindische Compagnie opnieuw naar voren kwamen, verscheen Usselincx weer. Hij wilde van geen streng monopoliestelsel weten, maar pleitte voor kolonisatie. Aan de overzijde van de oceaan moest een tweede Nederland verrijzen, dat op gelijke en vriendschappelijke voet met het oude Nederland zou verkeren. Met de wilden diende contact gezocht en dezen zouden door de verkondiging van de ware Christelijke Gereformeerde religie tot een ‘beschaafde natie’ worden gevormd. Voor zulke ideeën was men in die dagen nog niet rijp. Coen moest zijn vrijhandelsideeën loslaten en zijn kolonisatieplannen mislukten vrijwel geheel. Usselincx vond dan ook geen gehoor en heeft nog in Zweden geprobeerd zijn plannen te verwezenlijken. Ook daar werd hij bitter teleurgesteld en tenslotte is hij in ons land teruggekeerd, nog altijd hopende, dat de Bewindvoerders op zijn plannen zouden ingaan. Zijn gebrek was, dat hij zijn tijd een paar eeuwen vooruit was en zijn principiële veroordeling van de W.I.C. werd niet geteld. Bezwaren. Er waren ook praktische bezwaren. Barlaeus verhaalt, hoe bedachtzame lieden het hoofd schudden en waarschuwend de vinger ophieven. De Nederlanders werden te overmoedig en wilden verder springen dan hun pols lang was. Licht zou er wrijving met de Oostindische Compagnie kunnen komen en in elk geval zouden de strijdkrachten verdeeld moeten worden. ‘Zij, die voor enge vromen werden gehouden, verklaarden, dat de heerszucht beteugeld, de begeerte om alles naar zich toe te halen, gedoofd moest worden; dat het dom en onchristelijk was, zo beproefd werd de Spaanse Majesteit van al hare rijken te beroven; dat de Nederlanders eerzucht genoeg hadden, overal aan te vallen, maar geen kracht genoeg om alles te behouden; dat groot vertoon van macht eerst de afgunst, vervolgens de haat van onze buren zou opwekken.’ Argumenten voor de oprichting. Er waren echter ook anderen. Zij bepleitten agressie in westelijke richting vooral op deze grond, dat vandaar de Spaanse koningen hun schatten kregen, die zij gebruikten voor de oorlog tegen de {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} Republiek. Wanneer hun bezittingen daar werden aangetast, zouden zij minder te duchten zijn en wellicht geneigd vrede te sluiten. Handel en scheepvaart hadden de Nederlanden in staat gesteld de Habsburgse wereldmonarchie te trotseren en voor die beide bronnen van bestaan moesten steeds weer nieuwe wegen worden gezocht. En uit de kringen van ‘meer godsdienstig gestemden’ gingen stemmen op, die de expansie verdedigden, opdat met de uitbreiding van grondgebied ook het Rijk van Christus zou worden uitgebreid en omdat ‘een fakkel behoorde ontstoken te worden voor de in het rijk der duisternis blindelings dolende volkeren’. De organisatie. De W.I.C. werd geheel ingericht naar het model van de V.O.C. Ook hier Bewindhebbers en een dagelijks bestuur, de Heren XIX. Verder waren er kamers, nl. te Amsterdam, Middelburg, Rotterdam, Hoorn en Groningen. Voor de tijd van 24 jaar kreeg de nieuwe vennootschap het handelsmonopolie aan de westkust van Afrika ten Zuiden van de Kreeftskeerkring, op heel Amerika en al de eilanden tussen dit werelddeel en Nieuw-Guinea. Praktisch was daarmee de hele wereld buiten Europa toegewezen aan de beide handelslichamen. Wij vestigen er hier echter nogmaals de aandacht op, dat deze monopolies iets anders waren dan die van de koningen van Spanje en Portugal. Dezen gaven aan enkele concessionarissen verlof om handel op hun koloniën te drijven en sloten verder alle anderen, landgenoten zowel als vreemdelingen (vooral de laatsten) uit. Het octrooi van de beide Nederlandse compagnieën richtte zich alleen tegen particuliere Nederlandse kooplieden en schippers. Tegen buitenlanders werden geen bepalingen gemaakt, al hebben de organen van de beide handelslichamen door andere middelen wel getracht (en wat de V.O.C. betreft met succes), de concurrenten te weren uit streken, door de onzen geoccupeerd. De Staten-Generaal hadden meer invloed op de gang van zaken bij de Westindische dan bij de Oostindische Compagnie. Een van de Heeren XIX werd door hen benoemd, bij onenigheid tussen de bestuurders beslisten zij, de benoeming van goeverneurs in de vreemde werelddelen geschiedde na approbatie van de Hoge Regering en zo zouden er meer voorbeelden aan te halen zijn. Financieel was de staat ook bij de Compagnie geïnteresseerd. Hij had nl. 1 miljoen gulden bijgedragen tot de vorming van het stam- {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} kapitaal, dat 7 miljoen bedroeg. Het land deelde dus ook in de winsten en speciaal kwam aan admiraliteit en stadhouder een deel van de buitgemaakte prijzen toe. Karakter. Hoewel in de stichtingsakte van negotie en populatie gesproken werd, van handel en kolonisatie dus, is de Westindische Compagnie toch in hoofdzaak een kaapvaartmaatschappij geworden. Zij heeft gebloeid in de eerste 20 jaren na het Bestand, toen Piet Heyn, Loncq, Houtebeen en anderen met schatten thuis kwamen. Op de vestigingen in Brazilië en Nieuw-Nederland na, die in de volgende hoofdstukken ter sprake komen, is er weinig gedaan aan het uitvoeren van die beide belangrijke programmapunten van het octrooi. Dat wil niet zeggen, dat de W.I.C. niet van betekenis is geweest. Joannes de Laet, die in 1644 een ‘Iaerlijcks verhael van de Verrichtinghen der geoctroyeerde West-Indische Compagnie’ heeft geschreven, geeft in de opdracht van zijn werk aan de Staten die betekenis aldus weer: ‘De meeste middelen, waermede den Koningh van Hispagnien de gantsche Weerelt, ende insonderheyt het Christenrijck, soo vele Jaren in roeren heeft ghehouden, ende dese Gheunieerde Provintien soo machig bestreden, zijn voornamentlijck hem toe-ghekommen uyt de over-rijcke Landen van America. Wat groote schatten van Goudt ende Silver hy uyt die ghewesten jaerlijcks heeft getrocken is alle de Weerelt ghenoegh bekent. Wat andere Koninghen ende Potentaten daer teghen van tijdt tot tijdt hebben voorgenomen ende te wege ghebracht, en is mede niet verholen. Dese Gheunieerde Provintien, hoe wel de laeste wel zijn geweest, in 't selve mede bij der Handt te nemen, en zijn effen-wel niet de geringste geweest in 't verhinderen ende verderven van dese sijne inkomsten. Naer dat de geoctroyeerde West-Indische Compagnie is opgericht, ende heeft begonnen te wercken, heeft men konnen speuren, hoe des selves Koninghs schatten ende inkomsten hebben kommen te verminderen ende sijne vorige macht te verflauwen. De swackheyt van dat groot Lichaem laet sich nu klaerlijck sien; door so swacken teghenpartije soo merckelijcken verminckt zijnde, dat de armen beginnen te hangen. De vreese {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft den Machtigen aengegrepen, die alle andere deed beven.’ De Laet heeft de betekenis goed geschetst. De afbreuk, die de W.I.C. de koning van Spanje heeft gedaan, is voor ons land van grote waarde geweest. Wij denken dan aan de vermeestering van de zilvervloot, die in dit, en aan de vierdaagse zeeslag aan de Braziliaanse kust, die in een volgend hoofdstuk ter sprake komt. Deze laatste slag is van even grote betekenis als de overwinning van Tromp bij Duins. En tenslotte: Curaçao en de eilanden boven de wind zijn nog heden ten dage delen van het Koninkrijk der Nederlanden. Dat is te danken geweest aan de activiteit van de W.I.C. Met Suriname staat de zaak anders, zoals nader zal blijken. Wanneer wij over de operaties van deze Compagnie spreken, moeten wij een keus doen. Het is onmogelijk al de grote figuren, die haar hebben gediend, en hun daden te bespreken. Brazilië en Nieuw-Nederland worden bovendien in aparte hoofdstukken besproken. Pieter Pieterszoon Heyn. De populairste admiraal van de Compagnie is wel geweest Pieter Pieterszoon Heyn, van wie èlk Nederlands kind weet te zingen. Hij werd de 15de november 1577 te Delfshaven geboren, in de vrijheidlievende en ondernemende streek langs de Maas. Zijn vader was kapitein van een koopvaarder en al vroeg voer de jonge Pieter mee de Maasmond uit. Met zijn vader bracht hij enkele jaren door op de Spaanse galeien, totdat zij bevrijd werden door een uitwisseling tegen de Spaanse gevangenen van Nieuwpoort. Zo kon Pieter weer als vrij man gaan varen. In 1607 maakte hij een reis naar Indië op een van de schepen van Verhoef, waarmee ook Coen zijn eerste reis naar Java maakte. De meest bekende figuur uit de historie van de V.O.C. en de populairste uit die van de W.I.C. reisden samen! Piet Heyn bracht het onderweg tot kapitein. Als zodanig heeft hij later waarschijnlijk nog een reis naar de Oost gemaakt, maar na 1620 treffen wij hem geregeld in de Westindische wateren aan. Hij heeft er zelfs wegens schending van het monopolie van de Spaanse koning een tijdlang gevangen gezeten. Nadat hij zijn vrijheid teruggekregen had, weerhield de opgedane ervaring hem niet, in dienst te treden van de W.I.C. en zo nam hij als vice-admiraal deel aan de verovering van San Salvador. {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} Piet Heyn was een echte Calvinist, een uitstekend commandant, een man van discipline, bemind door zijn ondergeschikten en door zijn vijanden geëerd om zijn edelmoedigheid. Wij bezitten een getuigenis omtrent zijn persoon van zijn vriend Ds. Spranckhuysen. Deze vertelt van de admiraal, dat hij zich nimmer te scheep begaf, ‘ofte hy dede dat in sulcker voughen, als ofte hy gegaen hadde van de Aerde na den Hemel. Eerst ende voor al besorghde hy syne Ziele, die wassende door de handt des Geloofs en des Gebedts in het Bloedt des Lams Jesu Christi, ende voorts deselve bevelende in handen van den ghetrouwen Schepper der Zielen, den eeuwigen Almachtigen ende Barmhertigen God. Daer na soo disponeerde hy oock sijne tijdelijcke goederen. Eyndelijck soo nam hy een Christelijck afscheydt van sijn Vrouwe en Vrienden. Ende sulcks alles na behooren ghedaen zijnde, so gingck hy henen met een vaste resolutie, ofte om door Gods ghenade uit te voeren 't geene hy voorghenomen hadde; ofte om daer by te sterven, en syn leven te laten in den dienst van syn Vaderlandt, wel wetende, dat so te sterven niet alleen heerlijck, maer oock ghenoeghlijck en zaligh is.’ (L'Honoré Naber) Welcom met u Schatten! Na zijn dapper optreden bij de verovering van San Salvador liet Piet Heyn zich ook de volgende jaren gelden. De Heeren XIX benoemden hem tot admiraal en in 1626 en 1627 kruiste hij weer in de Amerikaanse wateren. Reeds in het eerstgenoemde jaar ontmoette hij een zilvervloot, maar tot zijn spijt was zijn macht veel te gering om de 40 schepen van de vijand aan te tasten. ‘Het doet mij wee soo schoone occasy voorbij hebbe moeten gaan door het manckement van assestentie’, schreef hij aan de XIX. De vloten van Boudewijn Hendriksz. en Jan Lam, twee commandeurs, even geducht als Heyn zelf, moesten zich met zijn eskader verenigen, maar hij had ze niet kunnen vinden. Nu deze buit hem dus ontgaan was, wendde hij de steven naar Brazilië en verscheen opnieuw in de Allerheiligenbaai, waar hij een grote slag sloeg. Tal van Spaanse schepen, met suiker en andere produkten geladen, werden buit gemaakt. Zegevierend keerde Heyn naar het vaderland terug, waar hij in de herfst van 1627 arriveerde. De Bewindhebbers vereerden hem met ‘een sware goude keeten met een Penningh daer aen’. {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} Geen wonder, want op deze tocht had de admiraal 38 schepen van de vijand vermeesterd of vernield en voor duizenden aan suiker, verfstoffen en andere produkten buitgemaakt. In mei 1628 voer Piet Heyn weer uit, deze keer met de titel admiraal- en kapitein-generaal. Meestal noemde men hem op deze reis generaal, om verwarring te voorkomen met Loncq, die de titel admiraal had gekregen. Het was een flinke vloot, waarover de generaal kreeg te beschikken. De buit van het vorige jaar had gemaakt, dat de Bewindhebbers goed uit de hoek gekomen waren. Het doel van de tocht was thans, de jaarlijkse zilvervloot uit Mexico te bemachtigen. Daarom mocht het ook niet als in 1626 aan de nodige secours ontbreken. Deze keer had Heyn geluk. De 8ste september kruisende ten Noorden van Cuba, werd de wacht een vloot van 20 zeilen gewaar. Ogenblikkelijk begon de jacht. Een deel van de schepen kon vrijwel dadelijk buit gemaakt worden, maar de grote galjoenen, die de begeerde schatten aan boord hadden, vluchtten de baai van Matanzas binnen. Heyn ze na. Bij maanlicht werden de grote zeekastelen vermeesterd. Het geschiedde zonder verzet. Een deel van de bemanning, waaronder de admiraal, had reeds een goed heenkomen aan de wal gezocht. De rest gaf zich na enkele schoten over op de belofte van ‘bonne guerre’ (lijfsbehoud). Deze gevangenen werden zo spoedig mogelijk met voedsel aan land gebracht. Over land konden zij zich naar Havanna begeven. En toen begon het overladen van de buit. Een week was er voor nodig. Gout, silver ging men laden, 't Was eenen lust om sien, Daer wy soo langh om baden Dat sachmen daer geschien. Concenillie seer schone 1) En Indigo heel goet 2), Wy waren 't ongewone 't Gaf de Matroosen moet. Hoe soumen konnen swijgen Die groote kostelijckheydt, {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat men daer uyt sagh krijgen Vant Zilver daer gheleyt, Seer groote Zyde balen, Seer groote Zyde rollen schoon, Ick moet het u verhalen Met eenen Koninghs Croon. l) De slechtste waer ghepresen, Dat was Campechyhout 2), En Huyden uytghelesen Soo gingen wy int Wout, Orientaelsche steenen 3) Werden gevonden mee, Den Koningh mach wel weenen, Sijn herte doet hem wee. Soo langh des weerelts gronden De gulde son omkruyt, Soo is tot geenen stonde. Ghekregen sulcken buyt, Als daer nu heeft ghekregen Den Generaal Piet-Heyn, En niet daer voor gheslegen 4) Looft Godt vry alghemeyn. Dominee Sprankhuysen verhaalt, hoe de stemming bij het overladen van de kostbaarheden niets te wensen overliet; er passeerde nl. terwijl men daarmee bezig was, een scheepje vol vaten wijn. Dat werd veroverd en de buit werd over de schepen verdeeld. Voorts was er een papegaai, die zorgde voor de vrolijkheid door telkens luidkeels te roepen: ‘Victoria, Victoria, o que buena va!’ (Victorie, Victorie, o, wat gaat het ons goed!) De galjoenen werden meegenomen, de overige schepen in brand gestoken en toen begon de terugreis. {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} In Januari verheven Den thienden dagh voorwaer Sagh men Piet-Hein ghepresen Tot Rotterdam seer klaer, Aenkomen met zijn scheepen En den Admirael Loncq, 'T gheschut wiert aenghesteken, Men gaf daer lustigh vonck. Groot was de vreugde in het vaderland. Piet Heyn werd met eerbewijzen overladen. Hij zelf vond het veel te erg. De Laet verhaalt, hoe de vlootvoogd opmerkte: ‘Siet hoe het volck nu raest, omdat soo grooten schat t'huys brenghe, daer weynich voor hebbe ghedaen; ende tevoren als ick der voor hadde ghevochten, ende verre grooter daden ghedaen als dese en heeft men sich naeuwelijcks aen my ghekeert.’ De schijver voegt hieraan toe: ‘'T welck inder daet soo is, want de dinghen die wy hebben verhaelt, bij hem in de Bahia de todos os Santos (Allerheiligenbaai) aengherecht, met een ongelooflijcke dapperheyt ende voorsicht uytghewrocht, zijn wel hooger te weghen gheweest, als het veroveren van dese Vloote. 't Welck niet en segge tot verminderingh van sijn Loff, die altijdts by ons sal ghedacht worden, maer om aen te wijsen den verkeerden yver ende swacke oordeelen van de meeste menighte, die deughden niet en prijsen, dan alser nut en voordeel aen hun vast is.’ Verschillende opgaven becijferen de buit. Naber geeft een staatje uit een pamflet, dat de inhoud der schepen verkort weergeeft: 177329½ pond zilver, ad 44 Gld. het pond. 606 kassen en balen cochenille ad 3000 Gld. 114 kassen cochenille silvestre ad 400 Gld. 155 balen en kisten zijde adi 2000 Gld. 2112 kassen indigo ad 400 Gld. 361 kisten suyckeren ad 250 Gld. 382 kassen onbekend goed ad 400 Gld. 37375 stuks huiden ad 12 gulden. De samensteller komt dan op 11.510.437 gulden. Ook de opgaven {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} van de Compagnie komen ongeveer op dit bedrag. Maar daarin zijn dan niet begrepen produkten als hout, de waarde van de schepen en hun inventaris, zodat men de totale buit gerust op 14 à 15 miljoen kan stellen. Piet Heyn kreeg 7000 gulden, ongeveer ½% van de waarde, de bemanning ontving 17 maanden extra gage, behalve hetgeen zij zelf al ‘versmoort’ hadden. Frederik Hendrik ontving 700.000 gulden. Dat is 100-maal zoveel als Piet Heyn. Die verhouding lijkt ons niet bepaald billijk. 1) Tenslotte waren de aandeelhouders ook goed uit. Zij kregen 50% dividend. Een schat en buyt voor dijne Kerk. De betekenis van deze overwinning werd door sommigen in Nederland gezien als een redding uit de nood. Men lette er daarbij op, dat de toestand voor de Protestanten in die dagen niet rooskleurig was. De 30-jarige oorlog in Duitsland scheen ten voordele van Habsburg te zullen worden beslist. Gustaaf Adolf was nog niet te hulp gesneld. Zou in Duitsland de contra-reformatie zegevieren, dan liep ook in de andere landen van het continent het Protestantisme groot gevaar. De Spaanse en Oostenrijkse Habsburgers waren in de ogen van de rasechte Calvinist ‘de trouwste stijl en stut van den Roomschen Reus’. En nu had de Spaanse Habsburger een gevoelig verlies geleden, dat hem noodzaakte voor een tijd zijn activiteiten te staken. Zo bezien was de vermeestering van de zilvervloot een uitkomst voor de Protestanten en kon Samuel Ampzing laten zingen op de wijs van psalm 68: O God, wy danken dijne magt, Die gy hier hebt te weeg gebragt Voor ons gesicht, en ogen. Wat deeld gy hier een schat en buyt Aen dijne Kerk en kind'ren uyt, De Spaensche magt onttogen! Siet ons so voorts genadig aen, En wilt den Draek te gronde slaen, En sijnen trotz beschamen. {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} Bespoedigt Heer! dit groote werk. Tot heyl van dijne lieve Kerk, En dijns naems ere, Amen. Die toon beluisteren wij ook in de feestpreek van Ds. Spranckhuysen en zo zag Piet Heyn zijn succes het liefst. Indruk in Spanje. Irene Wright heeft in de Spaanse archieven gesnuffeld naar documenten omtrent de verovering van de zilvervloot. Verscheidene zijn er door deze schrijfster gepubliceerd en door Prof. van Dam vertaald. Men kan ze vinden in de Werken van het Historisch Genootschap, Serie III, deel 53. Er blijkt uit die stukken, dat de Spanjaarden de vermeestering van de zilvervloot als een grote slag beschouwden. De raad voor oorlogszaken te Madrid schreef aan de koning: ‘Het feit, dat Uwe Majesteit en hare onderdanen met deze vloot zulk een grote schat verliezen is een nimmer te voren geziene ramp; maar zij heeft geen invloed op de grootmoedigheid van Uwer Majesteits hart, noch op de liefde en trouw, waarmee de onderdanen Haar dienen. Wanneer wij onze vijand in het bezit zien van de grootste schat, die zij ooit hebben verworven, dan kan ons vertrouwen niet anders dan steeds meer zich vestigen op God, en er ons toe aanvuren om hen (de vijanden) te straffen en ons te beteren, maar als wij overwegen, dat zij de goede naam van Uwer Majesteits wapenen kleineren en dat zij bijzondere voorspoed gehad hebben, omdat het hun geen bloed en geen bijzondere moeite gekost heeft, dat gaat toch menselijkerwijs gesproken alle troost te boven.’ Don Juan de Benavides, de admiraal van de zilvervloot, kreeg het dan ook hard te verantwoorden. Wel stelde hij een uitvoerig stuk op, om zich te verdedigen, maar het baatte hem niet. Na een proces, dat maar even 5 jaar duurde, werd hij onthoofd. De vice-admiraal zat jaren gevangen. ‘Spanje voelde zich voor de hele wereld vernederd. Er moest een zoenoffer zijn.’ (Irene Wright) Ook in de Zuidelijke Nederlanden zag men de grote betekenis van het succes van Piet Heyn in. Kardinaal de la Cueva schreef in december 1628 uit Brussel aan de koning, dat de kredietwaardigheid verdwenen was, overal grote ontevredenheid heerste, de soldaten op luide toon soldij eisten, terwijl er geen geld voorhanden was. Alles wat beleend kan worden, is reeds beleend en velen vre- {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} zen grote rampen. De rebellen schijnen met het geld grote plannen te hebben. (Den Bosch!) Daer leeft noch syns gelijk. Bidt nu doch allegader Voor den Generael bemint Dat Godt hem lanck wil sparen, Met ghesontheydt heerlijck ... Maar lang heeft Piet Heyn niet meer geleefd na de vermeestering van de zilvervloot. De volgende wens ging in vervulling: Ende hierna vergaren Al in het eeuwich Rijck. In 1629 werd hij tot luitenant-admiraal van Holland benoemd en sneuvelde kort daarop in de strijd tegen de Duinkerkers. Maar de Westindische Compagnie had meer ervaren kaperkapiteins. Toen Jan Pietersz. na een strijd van zes uren tegen 10 Spaanse schepen het onderspit moest delven, zong men: ‘Al is Jan Pietersz. dood, daar leeft noch syns gelijk.’ Welnu, dat gold ook bij de dood van Piet Heyn. Dirck Pietersz. van Uytgeest keerde in 1629 met een grote buit in het vaderland terug. Hij had op zijn tochten langs de Afrikaanse en Amerikaanse kusten 11 schepen op de vijand veroverd. In hetzelfde jaar voer Loncq met een grote vloot uit ter verovering van Olinda en Recief (zie het vijfde hoofdstuk). Dan was er Adriaen Jansz. Pater, die geregeld in de buurt van Cuba kruiste. De Spanjaarden kregen de goede raad bij deze ‘Pater’ eens te gaan biechten. Soeckt nu aflaet ghy Spaens gekroont Die noch inde Havana woont, Wilt u by tyds verneeren, Wie komt te laat wordt niet verschoont, Pater sal 't absolveeren. Pater was in die streken goed thuis, want hij had drie jaar dienst gedaan als galeislaaf op een Spaans galjoen ‘en gedurende deze tijd ging hij alle havens van deze kust onderzoeken en peilen.’ (Uit een brief uit St. Marta aan de koning. St. Marta was door Pater gebrandschat.) Doch de man, die het meest gevreesd was in de Kraalzee was {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} Cornelis Cornelisz. Jol, beter bekend onder de naam Houtebeen. Dat hij in onze historie minder genoemd wordt dan Heyn, zal wel daaraan toe te schrijven zijn, dat hij niet het geluk gehad heeft een zilvervloot te vermeesteren. Tweemaal is de Spaanse retourvloot hem ontgaan, een keer door onwil of lafheid van zijn kapiteins, de andere keer door een orkaan, die zijn vloot deerlijk teisterde. Houtebeen. De Spaanse archieven staan vol van de daden van Pie de Palo, zoals Houtebeen daar in de officiële stukken wordt genoemd. Jarenlang heeft hij voor de Compagnie gevaren en gevochten, zowel in de Caraïbische zee als in de Afrikaanse wateren. De Laet geeft in een statistiek een hele rij van de door Jol behaalde buit: in 1632 5 schepen in 1633 27 schepen in 1634 3 schepen in 1635 11 schepen in 1636 15 schepen. En het waren geen kleine vaartuigen, die hij kaapte. Een Spaans admiraalsschip sleepte hij uit een der Amerikaanse havens. Van een grote armada viel hij brutaalweg een der rijkstbeladen gekonvooieerde koopvaarders aan en maakte die buit. In 1638 werd hij admiraal en stevende met 12 schepen de Caraïbische zee binnen, om de daad van Piet Heyn te herhalen. Hij ontmoette werkelijk een rijk beladen vloot en dapper streed hij met de grote galjoenen. Maar zijn kapiteins trokken zich uit de strijd terug en waren oorzaak, dat de admiraal zich de buit zag ontgaan. Hij brieste van woede en gaf een der kapiteins zelfs een pak slaag, maar dat baatte weinig meer. Barlaeus schreef de houding der ondergeschikte bevelhebbers aan ijverzucht toe. Zij gunden Houtebeen het succes niet, omdat hij hen was voorbijgestreefd. Maar hoe het ook zij, of het lafheid of jaloersheid was, de zilvervloot kwam behouden in Spanje aan. Het volgende jaar nam Jol deel aan de slag bij Duins als onderbevelhebber van Tromp. Ook toen weerde hij zich geducht: Heeft hy een been van hout? hy heeft een yzre handt, Het klotsen van zyn stelt dreunt Aragon in d'ooren Gelyk een donderslagh het Lichaem van ons Landt. Dat rust niet op zyn been, maar op zyn moedigheeden, Wie zich vol moedts betoont ontbreekt het aan geen leden. {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} Opmerkelijk is, dat Houtebeen wars van alle zeemansruwheid was. Evenals Piet Heyn behandelde hij de krijgsgevangenen ridderlijk. Meestal liet hij ze na enkele dagen weer vrij. Van Haren geeft dit getuigschrift van hem: ‘Behalven Piet Heyn heeft niemand zo veel buyt op de Spanjaards veroverd als hy; en egter was hy by die natie geacht in zo verre, dat een van hunne Priesters hem noemt dien kloeken en edelmoedigen Hollander, welken de Spanjaards zo zeer vreesden, en dien zij Pie de Palo (Houtebeen) noemden.’ Tekenend is een briefje, dat een Spaanse commandant aan Pie de Palo zond, toen deze na een overval van Santiago op Cuba een sommetje vroeg voor de uitlevering van het lijk van een Spaanse officier. ‘Aan den wil, dien de heer Admiraal toont, kan men wel zien, welk een groot krijgsman hij is. Maar aangezien de oorlog nu eenmaal deze rampen met zich sleept, is het niet billijk, dat hij een afkoopsom eischt voor het lijk van Kapitein Juan de Inza en te minder, omdat hij zoo'n dapper krijgsman is, die altijd alle krijgsgevangenen, die hij maakte, weer de vrijheid gaf. En het zal billijk zijn, dat hij dat nu ook weer doet met die, welke hij thans weer heeft!’ (Werken Hist. Gen., deel 63) Houtebeen liet inderdaad twee dagen later, toen hij die streek verliet, alle gevangenen weer vrij en hoewel het er niet uitdrukkelijk bij staat, mogen we ook aannemen, dat het lijk van de kapitein uitgeleverd is. Het is trouwens opmerkelijk, hoe humaan van beide zijden in de Caraïbische zeeën is opgetreden, heel anders dan in Brazilië en dikwijls ook in Europa. Jol moest niets hebben van mishandeling van gevangenen. De Staten-Generaal hadden voorgeschreven, dat alle gevangen Duinkerkers ‘de voeten gespoeld’ moesten worden. Dit bevel is later ingetrokken wegens het verzet van de matrozen, die voor weerwraak van de Duinkerkers vreesden. Maar in Jols tijd bestond het voorschrift nog en toen hij als kapitein het eens moest uitvoeren, liep hij volgens Van Haren over het dek te ijsberen, terwijl zijn ondergeschikten de gevangen Duinkerkers twee aan twee gebonden over boord wierpen. Houtebeen wees ‘van tyd tot tyd met de vinger na de kant van Den Haag, terwyl hy uitriep: ‘Voor uwe reekening, Mijne Heeren de Staaten! voor uwe reekening!’ Nadat zijn tweede poging een zilvervloot te bemachtigen verijdeld was door een vreselijke storm, voer hij naar de kust van Afrika {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} en veroverde er Angola en St. Thomé beide van grote betekenis voor de slavenleverantie. Aan de kust van Afrika is hij aan de koortsen bezweken. Hij ligt begraven in de kerk van St. Thomé, nagenoeg op de evenaar, waardoor naar Barlaeus opmerkt, ‘het geding tusschen Noord en Zuid werd ondervangen, over het graf van den man, die op beide halfronden zijn triomfen had gevierd.’. {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. In en om de ‘Kraalzee’ Curaçao. In de dagen van Houtebeen is Curaçao een Nederlandse kolonie geworden. Hij heeft het bevel van de XIX overgebracht, dat het eiland niet weer ontruimd mocht worden. De verovering komt echter op naam van een ander, n.l. op die van Johannes van Walbeeck. Bonaire was al bekend bij de onzen. Verschillende malen hadden zeelieden het in het passeren even bezocht, om wat bokken te schieten, zout te halen of verfhout te kappen. Maar Curaçao was nog onbekend land voor hen. Nu presenteerde zich in het begin van 1634 bij de Bewindhebbers een matroos met name Jan Jansz. Otzen, die als gevangene op Curaçao had vertoefd en nu beweerde, dat hij ‘alle ghestalten van 't selve ende de haven wel hadde deursien’. Hij was bereid als gids te dienen bij een eventuele poging om het eiland te vermeesteren. De Heren hadden er wel oren naar. Zij hoopten, dat Curaçao verfhout en zout zou opleveren en bovendien wilden zij het gebruiken als operatiebasis tegen de vijand. Wat het eerste betreft, zijn zij teleurgesteld. Curaçao leverde zeer weinig waardevolle produkten, maar als basis heeft het zeer goede diensten gedaan. De prachtige, natuurlijke haven, die nog het eiland vertier en welvaart brengt, was oorzaak, dat men in het moederland besloot, het veroverde niet weer prijs te geven. Tot leiders van de expeditie werden benoemd Johannes van Walbeeck en Pierre le Grand, die beiden in Brazilië hun sporen reeds hadden verdiend. Zij kregen de beschikking over een groot schip, ‘De Groot Hoorn,’ twee jachten ‘De Eenhoorn’ en ‘De Brack’ en een fluitschip met de naam ‘De Engel Gabriël’. Met die vloot verschenen ze de 29ste juli in het Scottegat. De Spanjaarden en inboorlingen bepaalden er zich toe, een lading verfhout in brand te steken en enkele putten te dempen. Toen gingen ze aan de haal. Geen wonder, want het journaal zegt: ‘De inwooners dein ende groot, jongh ende out, sijn 402 in 't getal bevonden, waeronder omtrent 105 weerbare mannen mogen sijn, ende daerenboven de Spagniaerden, waeronder den Gouverneur don Alonso 1), den Paep Salvador de Car- {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} mona, eenen Jan Mattheus, die 12 kinderen heeft, ende noch eenige andere van weynich bewints. Sij waren alsamen slechtelijck gewapent, niet als drie goede musquetten ende weynich cruyts op het eylant synde, so datter geen wederstant tot de bescherminge van de haven ofte huysen gedaen is, maer haer dadelijck op de vlucht begaven.’ De vluchtelingen werden achtervolgd en na enkele kleine schermutselingen, waarbij een luitenant van Walbeecks troep werd gedood en enkele sodaten gekwetst, gaven de Spanjaarden zich op eervolle voorwaarden over. Zij zouden naar de kust van Venezuela worden overgebracht. Het grootste deel van de inboorlingen ging mee. Dat had Van Walbeeck liever. Blijven of verlaten. Aan boord van de schepen waren stenen en andere benodigdheden, om als het eiland veroverd was, dadelijk over te gaan tot het aanleggen van een of meer sterkten. Toch schijnt Van Walbeeck nog geaarzeld te hebben. Zijn tochten over het eiland hadden niet tot een bemoedigend resultaat geleid. Zijn rapport aan de XIX is dan ook niet zeer enthousiast geweest. Alleen de haven werd geprezen. Het gevolg was, dat in de W.I.C. stemmen opgingen om het veroverde gebied maar weer op te geven. In de documenten van Hamelberg komen wij de volgende aantekeningen van de Kamer van Zeeland tegen: ‘Verg. van 30 November 1634. D' heeren Elfsdyk en Becker worden versocht om 't achternoen haer te bevinden bij d'Hr. van der Poorte, sieckelyck zijnde, om opt pampier te brengen pro en contra opt behouden of verlaten van eylandt Corasou.’ Dit geschiedde en naar aanleiding daarvan besloot de Kamer te adviseren het eiland ‘te abondonneeren, als hebbende de Compe oorloge genouch aen die van Brasyl’. De Kamer van Amsterdam dacht er anders over. Bovendien moesten de Bewindhebbers rekening houden met de Staten-Gene- {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} raal, die een subsidie voor de expeditie hadden verleend en nu zeker niet genegen waren, het verkregene maar weer op te offeren. Amsterdam kreeg zijn zin. Zeeland gaf toe. In een van de volgende vergaderingen van de Kamer wordt aangetekend: ‘Beter gedaen als gelaten; is goetgevonden, dat dese Camer part sal houden int eylant Curakau.’ 1) De betekenis van het eiland kan in de eerste tijd enigszins vergeleken worden met die van Batavia: het werd een rendez-vous, waar de schepen van de W.I.C., die in de Caraïbische zee opereerden, elkaar konden ontmoeten. Tevens deed het dienst als sedes belli, als uitgangspunt voor de aanvallen op de vijand in Zuid- en Midden-Amerika. Kolonisten. Toch hebben zich op Curaçao ook al spoedig kolonisten gevestigd. De gids Jan Jansz. Otzen vroeg zeer spoedig na de verovering om een stuk land. De lste februari 1635 verschenen in een vergadering van de Kamer Amsterdam ‘Willem Wats ende Thomas Fletscher, versouckende eenige Huysgesinnen te seynden naar Curaçao als vrye luyden, om toubacq, cottoen ende alderley vrughten te planten’. Op 2 april 1635 kreeg Jan Claessen van Campen vergunning naar Curaçao te gaan. De gegadigden kwamen uit verschillende streken. Van Fletscher lezen wij, dat hij met 7 Walen en Walinnen, een koopman en een kleermaker de reis ondernam. Maar in dezelfde maand vertrokken ook Jacob Jacobsen van Domburg en Laurens Pietersen van Nordtstrand (Sleeswijk). Een paradijs vonden ze er niet. Bodem en klimaat waren oorzaak, dat van plantagebouw niet veel is gekomen. Eerst de slavenhandel en later de petroleum hebben Curaçao een wereldbetekenis gegeven. Het stedeke, dat aan de baai ontstond, kreeg de naam Willemstad, naar stadhouder Willem II. In de eerste tijd werd alleen nog maar van het fort Amsterdam gesproken. Walbeeck is in 1636 reeds vertrokken. De kolonist Jan Claessen van Kampen heeft na hem het bewind gevoerd. Tolck was directeur omstreeks 1640 en dan komt in 1643 Pieter Stuyvesant, koppige Pieter, Pieter met de stijve nek, die gedurende 21 jaar gezagheb- {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} ber van de eilanden beneden de wind is geweest en gelijktijdig over de kolonie Nieuw-Amsterdam in Noord-Amerika. Wij zullen hem opnieuw aantreffen in hoofdstuk 5. Ook in dit hoofdstuk komt hij nog eens voor het voetlicht, bij de expeditie tegen St. Maarten. De eerste predikant. Elders in deze serie hadden wij het over de kerkstichting te Batavia en deelden mee, dat als eerste diakenen aangesteld werden: Jonas Aerssen van Wymes 1) en Willem Lourens. Jonas Aerssen is geen diaken gebleven. Enkele jaren later is hij in het vaderland tot predikant geordend (op art. 8?) en als zodanig naar Indië teruggekeerd; omstreeks 1640 verscheen hij op Curaçao. Prof. Knappert schrijft, dat hij goed ontvangen werd, de goeverneur prees om zijn medewerking en met ijver aan zijn werk begon. Hij verzocht de Heren in het vaderland, hem zo spoedig mogelijk zijn boeken over te zenden en vervolgde dan: ‘Versoecke toezending van mijn huysvrouw, bijzooverre sy selfs genegenheyt daertoe heeft. Het is een vrouwe, die veel tot den dranck genegen is, maar hier is niet een druppel drancks te coop, t.w. van stercken dranck, waardoor men het gebruyck van zijn verstand soude voor een tijt verliesen.’ Aan het eind van zijn brief schrijft hij: ‘Ik word een oud man en heb soms de behulpzame hand van doen.’ De schrijver voegt er aan toe: Dan (8 aug. 1640) zwijgt deze stem uit de allereerste jaren der Gereformeerde gemeente op ons eiland. Het leven in de kolonie. Dat er geen drank te verkrijgen was, is zo niet gebleven. Want 9 jaar later toornde Ds. Beaumont tegen de ‘beestelijke dronkenschap’. En met de directeur (Stuyvesant) nam hij maatregelen tegen deze zonde, de onkuisheid, de ‘gruwelijke sabbathschennis’ en het misbruiken van Gods Naam. Men ziet: dezelfde zonden en moeilijkheden als in de gemeenten in het verre Oosten. Wij kunnen er echter aan toe voegen, dat de overheid met haar plakkaten en de beperking van het aantal kroegen en de kerk met haar tuchtmaatregelen verbetering in de toestand hebben gebracht, zodat er {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} getuigd kon worden, dat het tenslotte op Curaçao niet slechter was dan in het vaderland. Toen Ds. Beaumont zijn brief schreef, was de vrede van Munster reeds gesloten en waar dat feit de begrenzing van dit hoofdstuk is, breken wij hier de geschiedenis van Curaçao af. Alleen dient nog vermeld, dat vrij spoedig na de vermeestering {== afbeelding De West==} {>>afbeelding<<} van dit eiland door Van Walbeeck ook de eilanden Bonaire en Aruba zijn bezet. Het eerste leverde zout en beide waren nodig om te voorkomen, dat de vijand ze zou gebruiken als een basis tegen Curaçao. De eilanden boven de wind. Er zijn nog drie kleine eilanden in de Westindische wateren, waar heden ten dage de driekleur waait. St. Eustatius, Saba en de helft van St. Maarten zijn delen van het Koninkrijk der Nederlanden. In de periode, die wij thans besproken hebben, zijn ze Nederlandse koloniën geworden. Deze verdienen dus nog enige aandacht. Columbus is op een van de vele eilanden, die in een grote boog tussen Noord- en Zuid-Amerika liggen, geland. Reeds heel spoedig hebben de Spanjaarden deze vele kleine eilanden bezocht. Zij hebben ze in kaart gebracht en namen gegeven. Een schrijver in het {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} gedenkboek Nederland-Curaçao zegt van deze naamgeving: Zij deden dat, om zo te zeggen, met de Heiligenalmanak in de hand en soms bestaat er meer zekerheid aangaande de dag dan aangaande het jaar der ontdekking. 1) Zo hebben wij gekregen: St. Maarten of St. Martin, St. Eustatius, St. Thomas, St. Christoffel, St. Lucia, St. Kruis, San Domingo enz. enz. Ook baaien en rivieren kregen een roomse naam: St. Annabaai, San Franciscorivier en dergelijke. Al heel spoedig kwamen onze zeevaarders in connectie met de eilanden boven de wind. Zij ankerden er soms, om de schepen te repareren, om even uit te blazen op hun zwerftochten, er vestigden zich kolonisten en de zoutpannen trokken ondernemende schippers. Wij wezen daarop reeds in het vorige hoofdstuk. Punta de Arya aan de noordkust van Venezuela was het zoutland bij uitnemendheid, maar de Spaanse koning had er versterkingen laten aanleggen en in 1621 uitdrukkelijk geboden, geen zout aan de rebellen te verkopen. Voor en tijdens het Twaalfjarig Bestand hadden de Spanjaarden het nl. niet zo nauw met het monopolie genomen. Nu zochten de Zeeuwen en Hollanders het op een van de vele eilanden van Midden-Amerika. In de Spaanse documenten is sprake van een hele vloot, die bezig was zout te laden. In een jaar tijds verschenen er bij St. Maarten een 80 schepen, die volgeladen weer naar het moederland terugzeilden. Geen wonder, dat op dit eiland zich kolonisten vestigden, Fransen en Nederlanders. Dat ergerde de Spanjaarden niet weinig en een der autoriteiten in de West schreef aan de koning, dat op die manier Punta de Arya alle betekenis verloor. Vandaar, dat in 1633 een expeditie uitgezonden werd naar het eiland, die het veroverde. ‘De onse hadden eenige jaren te voren daer de Spagnaerden van ghejaegt, ende een fortjen begonnen te legghen om de Soutpanne te beschermen, dan alsoo noch onvolmaeckt was, ende weynich volks daerin, so en konde het niet teghen houden.’ (De Laet) In 1644 heeft Pieter Stuyvesant een poging gedaan om het eiland te heroveren. Daarin is hij echter niet geslaagd. Met vrij grote verliezen werd zijn aanval afgeslagen en de directeur verloor zelf een been. Dat heeft zijn toch al niet opgeruimd humeur er niet {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} beter op gemaakt en hij zwoer volgens de Spanjaarden, dat hij het verlies van zijn been op de Spekken zou wreken. Er is op Curaçao nog een begraafplaats, die Stuyvesants kerkhof wordt genoemd. De legende verhaalt, dat het been van de directeur daar begraven is! De Spanjaarden vreesden een herhaling van de aanval, maar zover is het niet gekomen. Nog in 1644 besloten de raden in Spanje om St. Maarten te verlaten. In 1647 of begin 1648 is dit plan uitgevoerd en Nederlanders van St. Eustatius en Fransen van St. Christoffel zijn ogenblikkelijk overgestoken en hebben zich van het eiland meester gemaakt. Zo is het te verklaren, dat thans nog altijd St. Maarten voor de helft een Nederlands en voor de andere helft een Frans rijksdeel is. Het verhaal is in omloop, dat bij de verdeling een Nederlander en een Fransman op een bepaald punt in tegengestelde richting zijn gaan lopen langs het strand, tot ze elkaar weer ontmoetten op een punt aan de andere kant. Tussen die beide punten zou de grens getrokken zijn. Of dit verhaal op waarheid gegrond is, weten wij niet, maar wel is zeker, dat in 1648 een verdelingstraktaat is opgemaakt. Nog heet op St. Maarten een berg de Montagne des Accords. St. Eustatius. De man, die de Nederlanders van St. Eustatius naar St. Maarten overbracht, was Michiel Adriaansz. de Ruyter. Deze was toen nog in dienst van de Lampsins, bij wie hij als touwslagersjongen zijn carrière was begonnen. De Lampsins hadden op verschillende eilanden rechten verkregen van de Compagnie en zo is het te verklaren, dat onze grote admiraal een rol gespeeld heeft bij de bezetting van St. Maarten. St. Eustatius is in 1635 of 1636 bezet. Met toestemming van de Kamer van Zeeland ondernam Jan Snouck een expeditie naar dit eiland, dat vrijwel onbewoond was. De kolonisten bouwden er het fort Oranje en bezetten ook Saba, dat zout leverde. St. Eustatius is 130 jaar lang een belangrijk middelpunt van de sluikhandel geweest. Een gouden rots is het genoemd, om de schatten, die er werden verdiend. Wij komen daarop in een volgend hoofdstuk nog terug. Zo bezat de Compagnie bij de vrede van Munster de drie eilanden boven de wind, die nog een band met Nederland hebben. Spanje moest toen officieel het bezit van vreemdelingen in zijn {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} wereldhelft erkennen. Bovendien kregen de Nederlanders handelsprivileges op verschillende Spaanse bezittingen, die inbreuk maakten op het oorspronkelijke monopolie. Patroonskoloniën. Er waren nog meer eilanden met Nederlandse kolonisten: St. Kruis en Tortola zijn Nederlandse bezittingen geweest, op het Deense St. Thomas was 60% van de bevolking van Hollandse origine, evenals de administrateurs. Op Tabago vestigden zich in 1628 63 kolonisten, die uitgezonden waren door de Lampsins. Een lid van deze koopmansfamilie is door Lodewijk XIV als baron van Tabago erkend. De kolonisten leverden aan hun patroon tabak. Omstreeks 1680 schijnt de bezitting te zijn opgegeven. De namen Lampsin, Snouck, Van Pere, Coerten en andere komen voortdurend in de historie van West-Indië voor. Wij hebben daar n.l. een eigenaardige verhouding gekregen. De Compagnie gaf aan rijke kooplui, vaak aandeelhouders van de Compagnie, eilanden of streken op het vasteland in beheer onder bepaalde voorwaarden. Sommigen hadden trouwens al voor de stichting van de W.I.C. dergelijke bezittingen, die hun dan door de Staten waren verzekerd. ‘Een eigenaardige schakel van verhoudingen werd in het leven geroepen tussen de soeverein (de Staten-Generaal), de leenheer (de Compagnie), de leenman (de patroon) en de individuele kolonisten (pachters, ambachtslieden enz.).’ Het stelsel vertoont overeenkomst met dat van de schepping van particuliere landerijen op Java, dat wij bij de historie van Daendels bespraken. Verschillende dezer patroons konden beter dan de Compagnie een bepaald gebied exploiteren, al was de voortdurende wisseling van patroons een schaduwzijde. Eigenaardig is, dat in tegenstelling met de koloniën in het Oosten, de burgers van de Westindische bezittingen meer in de melk te brokken hadden dan de ‘vrijluyden’ bij de V.O.C. In sommige streken kan men van democratische tendensen spreken en hadden de kolonisten in meer of mindere mate zelfbestuur. Guyana. Het tegenwoordige Suriname valt buiten dit hoofdstuk. Het is niet {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} op de Spanjaarden maar op de Engelsen veroverd en wel in de 2e Engelse Oorlog, dus na 1648. Wel echter bestonden er in deze dagen Nederlandse koloniën op de noordkust van Zuid-Amerika: Demerary, Berbice en Essequibo, tezamen ongeveer het tegenwoordige Brits Guyana uitmakend. Tussen de monden van de Amazone en de Orinoco lag omstreeks 1600 een soort niemandsland. Portugal en Spanje bemoeiden er zich niet mee: het lag aan de grens van hun invloedssferen. Zeeuwen kwamen in die tijd in die streken en dreven ruilhandel met de bewoners. Kolonisten vestigden er zich, daartoe overgehaald door de Lampsins, De Moor, Van Pere, Coerten en anderen. De kolonies zijn niet alle blijven bestaan. De vestiging aan de mond van de Orinoco is b.v. opgeheven. Een der oudste nederzettingen, al daterend uit het eind van de 16de eeuw, was die aan de Pomeroon. Deze kolonie werd later een deel van Essequibo of Isekepe, zoals de Zeeuwen het eerst noemden. Dit Isekepe was eveneens al een Nederlandse volksplanting, toen de Westindische Compagnie werd opgericht. In 1627 landde Abraham van Pere met 40 mannen en 20 jongens aan de Berbice en stichtte er een kolonie met consent van de Westindische Compagnie. Ook deze streek heeft veel Zeeuwen getrokken, al was het er niet zo gezond. Onze spreekwijze ‘naar de Barbiesjes gaan’ en ‘voor de Barbiesjes zijn’, die uit die tijd dateren, geven een niet al te gunstig beeld van een verhuizing naar Berbice. In de 18de eeuw konden de Van Peres het niet bolwerken en is de kolonie het eigendom geworden van de sociëteit van Berbice, die hoofdzakelijk door Amsterdammers werd gevormd. Demerary is de jongste van de rij. Tot 1746 was het alleen maar een handelspost, maar in dat jaar vestigden er zich de eerste kolonisten en spoedig overtrof het Essequibo en Berbice. De voornaamste plaats werd naar een der Zeeuwse directeuren Stabroek gedoopt. In de Engelse tijd is deze naam veranderd in Georgetown, welke plaats nu de hoofdstad van Engels Guyana is. Cayenne, het Franse Guyana, is ook een tijdlang in onze handen geweest. In 1624 vestigden er zich de Fransen, die zich echter later weer terugtrokken, evenals uit Suriname. Daarom waagden de Nederlanders in 1657 een kansje, maar nu kwamen de Fransen weer met hun prioriteitsrechten aandragen en verdreven de onzen (1664). Berbice, Demerary en Essequibo zijn Nederlands gebleven tot de {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} 19de eeuw. Toen veroverden de Engelsen ook al onze Amerikaanse koloniën en in 1814 werden wel Suriname en Curaçao teruggegeven, maar Berbice, Essequibo en Demerary bleven Engels tot op de huidige dag en vormen het tegenwoordige Engels Guyana, dat nu echter autonomie bezit. Zo krijgen we het eigenaardige geval, dat de oorspronkelijk Britse kolonie Suriname Nederlands is geworden en de Nederlandse nederzettingen daarnaast in Engelse handen zijn gekomen. De laatste jaren van de W.I.C. De W.I.C. heeft maar een korte bloeiperiode gekend. Dat was in de dagen van Piet Heyn en Houtebeen, Johan Maurits en Artichewsky, toen de kaapvaart grote voordelen opleverde. Na 1640 ging het echter snel achteruit, vooral na de val van Brazilië (in een volgend hoofdstuk besproken), en toen de vrede van Munster in 1648 praktisch aan de kaapvaart een einde maakte, stond de Compagnie al spoedig aan de rand van het faillissement. Zij hield het nog vol tot 1674, in welk jaar het octrooi eindigde en niet werd hernieuwd, zodat zij ophield te bestaan. Het volgende jaar werd echter een nieuwe Westindische Compagnie opgericht, die een deel van de bezittingen en schulden van de vorige overnam, zodat men beter van een reorganisatie kan spreken. De Nieuwe Compagnie werd op eenvoudiger leest geschoeid, had slechts 10 directeuren en kreeg een beperkt handelsoctrooi, waarvan het slavenmonopolie voor Guyana wel het belangrijkste was. Door deze beperkte werkkring en het behoud van enkele winstgevende rechten kon de nieuwe Compagnie het beter uithouden dan de vorige en betaalde ze zelfs geregeld dividend uit, een enkele keer tot 10%. In 1791, enkele jaren voordat de V.O.C. ophield te bestaan, ging de W.I.C. van 1675 ter ziele en het tijdperk van particuliere koloniën is dan voorgoed voorbij. {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Nederlands groot gewin Suriname. Aan de kust van Guyana hadden de Nederlanders, speciaal de Zeeuwen, reeds omstreeks 1600 hun nederzettingen. Essequibo, Demerary en Berbice zijn Nederlandse koloniën gebleven tot in het begin van de 19de eeuw. In het vorige hoofdstuk kwamen zij reeds ter sprake. Thans is Suriname aan de beurt van behandeling. Tot 1650 is het gebied tussen de Corantijn en Marowijne feitelijk niemandsland geweest. Nominaal viel het onder de heerschappij van Spanje, dat er zich echter praktisch niet mee bemoeid heeft. Wel treffen we er in de eerste helft van de 17de eeuw beurtelings Nederlandse, Franse en Engelse nederzettingen aan, die echter alle na enige tijd weer verdwenen, daartoe genoopt door de Indianen en waarschijnlijk ook door ziekten. In 1650 komt er echter meer tekening in de geschiedenis van het tegenwoordige Nederlands Guyana. In dat jaar namelijk rustte Willoughby, graaf van Parham, een expeditie uit, die bezit nam van de mond van de Surinamerivier en er een kleine versterking bouwde op de plaats, waar eens de Franse nederzetting was geweest. De kolonisten vestigden zich rondom het fortje en zo werd de grondslag gelegd van het huidige Paramaribo. Men heeft de naam van de hoofdstad van Suriname wel afgeleid van die van de stichter, maar dit schijnt zonder grond te zijn. Plantages werden aangelegd en de bevolking nam snel toe, vooral door de komst van vele Joodse emigranten uit Brazilië. Toen n.l. na het vertrek van Johan Maurits de Portugezen hoe langer hoe meer opdrongen, verlieten vele Joden, bevreesd voor een onaangename bejegening door de Portugezen, Brazilië en vestigden zich in Cayenne, Suriname, op Curaçao 1) en in andere Westindische koloniën, die niet onder de heerschappij van Spanjaarden en Portugezen stonden. Als welgestelde kooplieden en plantagebouwers waren {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} deze immigranten voor de jonge kolonie van grote betekenis en Willoughby ontving ze dan ook met open armen en schonk hun verschillende voorrechten. Volgens Thomson zouden er omstreeks 1664 reeds een 4000 kolonisten zich aan beide oevers van de Surinamerivier hebben gevestigd. Toen echter kwam het land in handen der Nederlanders. Abraham Crijnssen. In 1665 brak de 2de Engelse Oorlog uit. Feitelijk was hij al een jaar te voren begonnen, toen de Engelsen plotseling onze bezittingen op de westkust van Afrika en in Noord-Amerika aanvielen en veroverden. De Ruyter werd uitgezonden om het verlorene te heroveren. Dat gelukte in Afrika, maar Nieuw-Nederland en verschillende Westindische eilanden bleven in Engelse handen. Wat de Engelsen konden, vermochten echter de onzen ook. En zo zonden de Zeeuwen in december 1666 drie oorlogsschepen uit, die vergezeld van 4 hulpscheepjes een aanslag moesten doen op de Engelse koloniën in Amerika, in de eerste plaats op Suriname. Het plan ging uit van de Zeeuwse raadpensionaris Pieter de Huybert, die daarover met Johan de Witt uitvoerig correspondeerde. De Huybert had een gemeenschappelijke actie op het oog, maar de Hollanders aarzelden, meenden de vloot in de Europese wateren nodig te hebben. Daarom handelde de Zeeuwse admiraliteit maar op eigen houtje en zo vertrok ‘de vloot’ de 30ste december 1666 uit het Veersche Gat onder commando van Abraham Crijnssen. De laatste februari van het jaar 1667 verscheen hij aan de monding van de Surinamerivier en eiste het fort Willoughby op. De commandant weigerde en daarop begon de beschieting, ‘maer sommige van binnen haer op de Wallen vertoonende, klopten met handt op 't achter quartier (hun achterwerk), tot teycken niet veel naer 't schieten te vraghen (om het schieten te geven)’, zo schrijft de vlootpredikant Ds. Westhuysen, wiens verhaal door Warnsinck opnieuw gepubliceerd is. ‘Maer de onse, dit bemerckende, brachten inder ijl al het Volck aen Landt, die soo haest niet in ordre waren, om te approcheren, oft terstont gingck de Witte Vlagge op van 't Casteel, tot teycken van te willen parlementeren; en soo is ten selven dage het Casteel op accoord overgegaan ...’ {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} Crijnssen verovert de tabaksvloot. Crijnssen liet een deel van zijn manschappen en een schip te ‘Permeriba’ achter en zeilde nu naar de bovenwindse eilanden, om daar in samenwerking met de Fransen 1) de Engelse vloot aan te tasten. De vereniging had plaats, maar toen het op vechten aankwam, liet de Franse admiraal Crijnssen lelijk in de steek, zodat de Engelsen aan een wis verderf konden ontkomen. Na deze onbesliste slag moest onze Zeeuw natuurlijk niets meer van de ‘bondgenoten’ hebben en hij zette nu in overeenstemming met zijn instructies koers naar de kust van Virginië. Met de Engelse vlag in top viel hij de Chesapeake baai binnen en tastte de zorgeloze Engelsen (ze waren gewaarschuwd!) aan. Het grote oorlogsschip ‘Elisabeth’, met 46 kanonnen, werd vermeesterd en verbrand. Vervolgens nam Crijnssen 17 Engelse koopvaarders, met tabak geladen. Voor een dergelijke grote buit had hij niet voldoende prijsbemanning. Daarom werden er enkele in brand geschoten, maar met 11 schepen, volgeladen met kostelijke tabak, keerde Crijnssen naar Zeeland terug, waar hij natuurlijk met grote blijdschap werd ontvangen. Onenigheid. Bij de vrede van Breda, gesloten de 31ste juli 1667, werd het beginsel van uti possidetis toegepast. Elke partij zou behouden, wat het voor de 10de mei van dat jaar had veroverd. Zo behield Engeland Nieuw-Nederland, maar Suriname bleef Zeeuws. Wel werd dit laatste door de vrienden van Willoughby - waarschijnlijk onkundig van de sluiting van de vrede - nog eens veroverd, maar de stichter moest het, zeer tegen zijn zin, op bevel van Londen weer laten schieten. Toch pleegde hij voor zijn vertrek nog allerlei moedwil en haalde vele kolonisten over om Suriname te verlaten, vooral Joden, die zich nu op Jamaica vestigden. Wij zeiden, dat Suriname een Zeeuwse kolonie werd. Want de Staten van Zeeland beweerden, dat de andere gewesten part noch deel aan de expeditie hadden gehad en er dus ook geen voordelen van behoefden te genieten. De Staten-Generaal schreven herhaaldelijk aan de Zeeuwse admiraliteit, wat Crijnssen feitelijk wel {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} thuis gebracht had, maar daarop kregen ze wel een relaas van zijn tochten, maar geen opgave van de buit of afrekening van de verkoop er van. In dit antwoord wezen de Zeeuwen er nog eens nadrukkelijk op, dat zij de Hollanders hadden voorgeslagen om samen er op uit te gaan. Was dit gebeurd, zo voegden zij er aan toe, dan had er nog veel meer bereikt kunnen worden. Dan was de Engelse vloot, die nu door de lafhartigheid der Fransen was ontsnapt, geheel vernietigd. En zo hielden de Staten vol, dat zij alleen op Suriname het bezitsrecht konden pretenderen. Natuurlijk waren de andere gewesten het daar niet mee eens. Dat het Zeeuwse eskader toevallig succes had gehad, sloot niet in, dat de Zeeuwen daarvan alleen mochten profiteren. Bovendien was feitelijk niet Nieuw-Nederland tegen Suriname geruild en hadden daar niet de Amsterdammers grote belangen gehad, dus nu belangrijke verliezen geleden? Zeeland hield echter voet bij stuk en riep reeds het volgende jaar gegadigden op voor kolonisatie. En al is deze toestand niet bestendigd, in Zeeland bleef toch lang een zekere voorliefde voor Suriname. In de Tweede Kamer citeerde het lid Oldenhuis Gratama bij de behandeling van de Surinaamse begroting eens een oud Zeeuws gedicht, waaruit dat duidelijk blijkt: Gij waerde vrint begeert mijn dogter tot u zoete lief? Ik zal haer wel zeecker geven tot u gerief; Maer toon mij eerst dat ghij besit als man goeden moet En dat ghij vooraf de rijs naer Surinaeme doet, Zooals van outs ieder oprecht Zeeuwsch joncman past Die eene Zeeuwsche maeght door haer schoonheyt heeft verrast. De geoctroyeerde sociëteit. De onenigheid over de rechten op Suriname heeft enkele jaren geduurd. Toen echter bleek, dat de kolonie minder rendabel was dan Zeeland zich had voorgesteld - na het vertrek van honderden kolonisten in 1667 en 1668 was zij sterk achteruit gegaan -, waren de Staten niet ongenegen een schikking te treffen. En zo deed het gewest in 1682 zijn rechten over aan de Westindische Compagnie voor een bedrag van ƒ 260.000. Daar deze handelsmaatschappij dat bedrag niet kon opbrengen, ging zij met de stad Amsterdam en Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck een ven- {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} nootschap aan, om gezamenlijk het nieuwe bezit te exploiteren. Elk van de drie ‘firmanten’ droeg 1/3 van de koopsom bij en wees een aantal bestuurders aan. De vennootschap kreeg de naam: ‘Geoctroyeerde sociëteit van Suriname’. Het aandeel van de erven Sommelsdijck ging in 1770 over aan de stad Amsterdam, zodat zij toen 2/3 deel van de rechten bezat. Een dergelijke wijze van bezit en beheer waren in die dagen niet vreemd. Amsterdam had ook reeds speciale rechten in Nieuw-Nederland gehad en Berbice werd, toen Abraham van Pere in moeilijkheden geraakte, ook een sociëteitskolonie. De eerste goeverneur. Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck, mede-eigenaar van de kolonie, werd tot goeverneur benoemd. Hij had bij het toetreden tot de vennootschap bedongen, dat het bewind door hem of een van zijn erven zou worden gevoerd, indien dit verlangd werd. De nieuwe bewindsman had - wat welhaast vanzelf spreekt - zeer veel interesse voor Suriname en heeft alle krachten ingespannen om het tot bloei te brengen. Het vertrek van zeer veel kolonisten op aansporen van de Engelsen had een groot verval ten gevolge gehad. Sommelsdijck probeerde nieuwe immigranten te trekken en onder zijn bestuur zijn inderdaad verscheidene nieuwe kolonisten in Suriname gearriveerd, onder wie tal van refugiës. Evenals op Java en in nog veel sterkere mate in Zuid-Afrika treft men ook in Nederlands Guyana tal van nakomelingen der vervolgde Hugenoten aan. Ook Joden vonden opnieuw een wijkplaats in Suriname. Zij vestigden zich met vergunning van de goeverneur op een stuk land, hun door hun geloofsgenoot Samuel Nassy geschonken. Hier ontstond de Joodse savanna met tal van mooie huizen en een synagoge. Thans is deze plaats nauwelijks terug te vinden. De kolonie is als zoveel andere in Suriname ten onder gegaan door het moordende klimaat in het binnenland. Niet altijd waren deze Joden dankbare gasten. Meermalen hebben ze het de goeverneur lastig gemaakt. Samuel Cohen Nassy heeft Sommelsdijck heftig tegengewerkt en diens opvolger Scharphuisen kon het tegen de Joodse oppositie in Suriname èn Amsterdam niet bolwerken. En dat kwam niet, omdat Sommelsdijck onverdraagzaam was. Zelfs de Roomse geestelijken genoten vrijheid om de mis te bedienen. Thomson vertelt hieromtrent de volgende anekdote: De Zeeuwse Staten achtten die vrijgevigheid ten opzichte van {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} de Roomsen in strijd met de voorwaarden, waarop zij Suriname aan de W.I.C. hadden verkocht en eisten daarom uitlevering van de beide in de kolonie vertoevende priesters. Toen echter dit bevel de goeverneur bereikte, waren de geestelijken reeds overleden. Sommelsdijck liet de lijken opgraven en zond de Staten met schipper Plas ‘de beenderen van twee overleden Papen’. Aan de opdracht was voldaan! De Heren zonden ze hem echter terug en droegen hem op, ‘de beenderen weder eerlijk te begraven’. Tweemaal is er ook een groep Labadisten uit Wieuwerd in Suriname aangekomen. De zusters van Sommelsdijck waren bewoonsters van Walta-state te Wieuwerd, waar een Labadistenkolonie was ontstaan, waartoe ook Anna Maria van Schurman behoorde. De Labadisten-kolonisatie is echter volkomen mislukt. Sommelsdijck wordt geprezen om zijn verdraagzaamheid, maar deze kwam niet voort uit onverschilligheid. De Van Aerssens waren goed Calvinist. Men roemde ook zijn vroomheid, rechtvaardigheid en weldadigheid. En het pleit voor hem, dat hij in die tijd paal en perk wilde stellen aan de mishandeling der slaven. De goeverneur vroeg voortdurend om voedsel en materialen, maar evenals eens Johan Maurits de Braziliaan kreeg hij geen bescheid. Zijn einde was tragisch. Onder de soldaten heerste ontevredenheid over de zware arbeid en het karige rantsoen. Toen enkelen hunner de goeverneur ontmoetten, spraken zij hem over die grieven aan, wat de ietwat driftige bestuurder in woede deed ontsteken. Hij trok zijn sabel om de brutale soldaten - meest gewezen boeven - tot rede te brengen, maar werd door de muitelingen doodgeschoten, evenals de commandant van het leger, die hem gezelschap hield. De oproerlingen bezetten zelfs het fort en met moeite gelukte het de nieuwe legercommandant en de gewapende burgers om hen te bedwingen. Bestuur. Onder de Engelsen was het in Suriname gebruik - en niet alleen daar -, dat de kolonisten in belangrijke aangelegenheden gekend werden. Toen de sociëteit het bestuur aanvaardde, kon zij deze gewoonte moeilijk afschaffen en zo vinden wij dan naast de goeverneur het Hof van Politie, dat behalve de goeverneur en de legercommandant 8 leden telde, uit de gegoede burgers voor hun leven gekozen. Meestal waren het de rijke plantagebezitters en voortdurend waren zij in oppositie tegen de goeverneur, wanneer deze opkwam voor de rechten van de sociëteit of de belangen van {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} de slaven bepleitte. Daar zij voor hun leven werden aangewezen, waren zij, eenmaal lid van de Raad, praktisch geheel onafhankelijk van de goeverneur. Meer dan één Surinaamse bestuurder heeft dan ook, verbitterd door de openlijke en stille tegenwerking van de Raad van Politie, zijn ontslag gevraagd. Vrouwen speelden vaak een hoofdrol in dit kabaal en Thomson deelt mee, hoe vooral Elisabeth van der Lith de eerste viool speelde. Deze dame kon er zich op ‘beroemen’, dat zij de echtgenote van 3 goeverneurs en twee predikanten was geweest. Zij was dus wel enigszins met de zaken op de hoogte en goeverneur Mauricius heeft ondervonden, dat de weduwe van zijn voorgangers geen katje was om zonder handschoenen aan te pakken. In 1752 werd wel het hoogtepunt in de strijd tussen de Raad en de vertegenwoordiger van de sociëteit bereikt. Toen n.l. in dat jaar de goeverneur stierf, wilde Crommelin het bestuur aanvaarden, daartoe gemachtigd door de Bewindhebbers. Maar de leden van de Raad wezen op eigen houtje een waarnemend goeverneur aan en hielden Crommelin buiten de zaken, bedreigden zelfs personen die de partij van de wettige goeverneur durfden kiezen. Het gevolg was, dat de sociëteit nu krachtig optrad, de Raad ontbond en een nieuwe Raad benoemde, die - in het begin althans - volgzamer was. Het ‘kabaal’ had voorlopig afgedaan. Een plantageland. Suriname was niet geschikt voor kolonisten, die zelf de grond bewerkten. Alle pogingen in die richting zijn, zoals we in een volgend hoofdstuk zullen zien, mislukt. Een groot aantal offers en zeer veel leed zijn door deze goed bedoelde maar ondoordachte pogingen veroorzaakt. De Joodse savanna was reeds een eerste bewijs, evenals de kolonie der Labadisten. En toch was en is Suriname vruchtbaar. In de 18de eeuw leverde het suiker, koffie, katoen, cacao en houtsoorten. Deze producten, behalve hout, werden geteeld op grote ondernemingen, de plantages, zoals nu nog op Java het geval is. In de bloeitijd heeft Suriname meer dan 300 koffieplantages gehad en over de 100 suikerondernemingen. Nu zijn er van de laatste nog drie. Geen wonder dan ook, dat de bezittingen in Midden- en Zuid-Amerika in die dagen Nederlands groot gewin werden genoemd. {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar het zijn sterke benen, die de weelde kunnen dragen. Dat gold ook voor de grondbezitters in Suriname. Er werden prachtige huizen gebouwd in Paramaribo. De zaken werden overgelaten aan administrateurs en opzichters en menige plantage werd met zware hypotheek belast. Het gevolg was, dat bij daling van de markt de eigenaars niet aan hun verplichtingen konden voldoen en zo gingen de meeste ondernemingen in de tweede helft van de 18de eeuw over in handen van Amsterdamse handelshuizen. Het kwaad van het absentisme deed toen voorgoed zijn intrede. Administrateurs, directeuren en blank-officieren vertegenwoordigden de rijke koopman-eigenaar in de Amstelstad en het getuigenis omtrent vele van deze vertegenwoordigers is vaak niet bepaald fraai te noemen. Dit is, zo zei Mr. Dirks eens in de Tweede Kamer, het begin van Suriname's ondergang in economische zin geweest. Wie ook geen profijt trokken van deze wijziging van bezit, dat waren de slaven, want Suriname is het slavenland ‘bij uitnemendheid’ geweest. Zeker ook op de bezittingen van de Oostindische Compagnie kwam slavernij voor, maar lang niet in die mate. In Suriname bestond in de 19de eeuw nog meer dan 60% van de bevolking uit slaven. Een dergelijke percentage is op de Oosterse bezittingen nimmer in de verste verte bereikt. Geen wonder, dat van de emancipatie in de Oost veel minder ophef is gemaakt dan van dezelfde gebeurtenis in de West. Slaven. Kwaad zag men in vorige eeuwen niet in het instituut der slavernij. Het werd zelfs verdedigd met een beroep op de Bijbel. Stond er niet: Vervloekt zij Kanaän, een knecht der knechten zij hij zijne broederen? En aangenomen werd, dat Kanaän de stamvader was van de negers, die dus voorbestemd waren voor een leven van harde dienstbaarheid. Prof. Godée Molsbergen vertelt, hoe in de 18de eeuw een neger, die het tot doctor in de theologie bracht, een dissertatie schreef, waarin de slavernij werd verdedigd. Dat geschiedde in ons land en ik denk, dat menig slavenhouder, die nog zoiets als een geweten had, gerustgesteld is door de uitleggingen van een rasgenoot van de zwarte koopwaar. Toen de Bijbel minder als verdediging kon gelden, omdat die ook in andere zaken niet als richtsnoer werd erkend, schreef men geleerde verhandelingen over het al of niet mens-zijn van de neger. Men kan zich ‘verlustigen’ in allerlei schone theorieën, die {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} Teenstra - een voorstander van de emancipatie - in zijn werk over de slavernij in Suriname weergeeft. De neger zou een soort tussenpositie innemen: aan de ene kant de mens, aan de andere kant de oerang-oetan. En het spreekt vanzelf, dat zulk een wezen geen aanspraak zou kunnen maken op een menselijke behandeling. Ds. Johan Picardt van Coevorden oordeelde in de 17de eeuw reeds, dat een slaaf nimmer ‘gekoesterd’ diende te worden: ‘Deze menschen sijn alsoo genaturaliseert, soo wanneer sij in vrijheydt gestelt of lieftalligh gekoestert werden, soo en willen sij niet deugen en weten haer selfs niet te gouverneren: maar bijaldien men geduerich met rottingen in hare lendenen woont, en dat men deselve 't elckens sonder genade bastonneert, soo heeft men goede diensten van deselve te verwachten, alsoo dat haere welvaert bestaet in slaverneije.’ Dit onbarmhartige gevoelen van de dominee werd door de houders der plantages en hun blanke ondergeschikten maar al te graag onderschreven. De behandeling van de slaven was over het algemeen slecht en voor hun ontwikkeling en opvoeding werd praktisch niets gedaan. Wat erger was: ook in godsdienstig opzicht werd de slaaf in onze Amerikaanse bezittingen aan zijn lot overgelaten. In Zuid-Afrika en Oost-Indië was dat anders. In het vierde deel van deze serie kwam dit ter sprake. Al was de ijver niet altijd even groot en ontbrak het wel eens aan takt, er sprak toch uit de handelwijze van de kerk en de dienaren der V.O.C. zorg voor het eeuwig welzijn van ‘de zoon van Cham’. De kerk op Curaçao en in Suriname heeft in dit opzicht niets, maar dan ook helemaal niets verricht. Het zijn de Hernhutters, Methodisten en Roomsen geweest, die zich het lot van de slaven hebben aangetrokken en met zegen onder hen hebben gearbeid, vaak onder grote tegenkanting van hen, die zich christenen noemden. Op deze arbeid komen wij in een volgend hoofdstuk terug. Slavenhandel. Maar de voorziening van de plantages vereiste voortdurend nieuwe aanvoer van ‘zwart materiaal’. Daardoor ontstond de slavenhandel. De Indianen, de oorspronkelijke bewoners van Amerika, bleken minder geschikt voor het plantagewerk en de arbeid in de Spaanse zilvermijnen. Een priester ried aan ter voorkoming van het uitsterven der Indianen negers uit Afrika te halen en naar die {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} - goedbedoelde - raad is geluisterd. Sedert de aanvang van de 16de eeuw reeds voeren slavenschepen over de Atlantische Oceaan, om de Spaanse en Portugese, later ook Engelse, Franse en Nederlandse koloniën van slaven te voorzien. Vandaar is het ook te verklaren, waarom de Europese koloniserende mogendheden zo gesteld waren op het bezit van de westkust van Afrika. Daar was de levende waar te verkrijgen. De Goudkust leverde sterke negers en de Nederlanders bezaten er St. George del Mina, een echt slavenstation. Tijdelijk hadden ze ook St. Thomé, een eiland in de golf van Guinea. En onder Johan Maurits van Brazilië werd een expeditie uitgezonden, die in 1642 de kusten van Angola op de Portugezen veroverde. Angola toch was het slavenland bij uitnemendheid. De negers uit die streek waren gezocht. Lang heeft echter de W.I.C. er niet van geprofiteerd, want een paar jaar later was Angola weer in handen der Portugezen en dat is het gebleven tot de huidige dag. Tot 1650 hadden de Nederlanders veel slaven nodig voor Brazilië, maar na die tijd konden zij er heel wat leveren aan de Spanjaarden. Curaçao. Als leveringsplaats der slaven werd Curaçao gebruikt. Handel en vaart op de Spaanse koloniën was immers verboden. Dat behielden de koningen van Spanje aan zichzelf en hun getrouwen voor. Maar toch konden zij niet buiten de vreemdelingen en tegen betaling van een zeer belangrijke bijdrage in de schatkist konden concessionarissen het recht krijgen verschillende produkten voor de koloniën te leveren op een bepaalde plaats. Zulk een contract heette een asiento en reeds in 1516 werd door keizer Karel V het eerste asiento afgesloten inzake de levering van negerslaven. Genuezen, Portugezen en Spanjaarden bezaten beurtelings dit leveringsrecht. Ook Zuid-Nederlanders en Engelsen zijn asientistas geweest. De W.I.C. nu sloot contracten met de concessionarissen af om hun een groot aantal slaven van de Goudkust te leveren op Curaçao. En zo werd zij feitelijk ‘onderpachtster’. Jaar op jaar voeren de slavenschepen naar Curaçao, dat tot grote bloei kwam. Er waren jaren, dat er meer dan 5000 slaven aan de markt kwamen. Toen in de 18de eeuw de Engelsen het asiento in handen kregen, was het met de bloei van Curaçao gedaan. Jamaica kreeg toen de klandisie. Maar ook daarna bleef de slavenhandel een winstgevend bedrijf, waarvan de W.I.C. haar monopolie steeds met hand en tand ver- {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} dedigde. In vele opzichten gaf zij toe, als in haar octrooigebied vrijhandel werd geëist, maar de slavenhandel bleef steeds van die liberale bepalingen uitgesloten. En kon men niet meer leveren aan de Spanjaard, Suriname vroeg ook heel wat werkkrachten. Zoveel vaak, dat de W.I.C. moeite had om aan de vraag te voldoen. In 1767 en 1768 alleen voeren er 36 slavenschepen uit en men berekent, dat zij jaarlijks 6000 slaven konden vervoeren. Nu moet daarbij rekening gehouden worden met de grote sterfte onderweg. De slavenhalers. Voor de slavenhaler was het riskant en daarom sloot hij verzekeringen af tegen het sterven op natuurlijke of gewelddadige wijze van zijn kostbare lading. Maar de assuradeurs vergoedden alleen, als de sterfte boven normaal was, dat was boven de 15%! De ongelukkigen zaten als haringen in een ton; men laadde wel 1000 stuks in één schip, vooral als de leverantie per stuk geschiedde en niet, zoals ook wel voorkwam, per ton! Soms ging het de Heren in het vaderland al te bar. Dan vaardigden zij reglementen uit, waarin nauwkeurig omschreven werd, hoe de slaven onderweg moesten worden behandeld: het voedsel en drinkwater, de ‘werkverschaffing’ onderweg, de vermaken, het luchten, de medische behandeling, dit laatste vooral ter voorkoming van epidemieën aan boord, de scheiding der sexen enz. En al was dit meer uit eigenbelang dan uit naastenliefde, het lot van de arme schepsels werd op de schepen toch iets dragelijker en het was heilig in vergelijking met de 19de eeuw, toen de vaart slechts clandestien kon plaats hebben. Toch leed de Compagnie meermalen gevoelige verliezen door de grote sterfte onder de slaven. Zo stierven er in 1679 van de 4847, die op Curaçao behouden aankwamen, nog 1196. Hoeveel er onderweg reeds bezweken waren, wordt niet vermeld. Dat de brutowinst dus hoog moest zijn, valt uit deze cijfers wel af te leiden. Smokkelhandel. Een ander belangrijk bestaansmiddel op de Westindische eilanden was de smokkelhandel. We wezen er reeds op, dat de vaart op de Spaanse bezittingen voor elke vreemdeling gesloten was. Maar Curaçao lag dicht bij de kusten van Venezuela en Midden-Amerika. De bewoners waren wel genegen de Europese producten, die {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} de Nederlanders hun konden geven, te ruilen tegen de voortbrengselen uit hun eigen land. En Spanje kon weinig tegen deze clandestiene negotie doen. De Engelse navigatie-wet verbood aan de bewoners der koloniën ook de handel met vreemdelingen en de maatregelen van Colbert beoogden voor de Franse koloniën hetzelfde. Trouwens, de Nederlandse politiek in het Verre Oosten was al precies eender. Maar de landbouwkoloniën van Engeland in Noord-Amerika wilden graag suiker van de Franse Westindische eilanden en deze konden de landbouwproducten van Noord-Amerika heel goed gebruiken. De Nederlandse bezittingen, vooral de eilanden boven de wind, deden nu als schakels bij deze transacties dienst. St. Eustatius was in de ogen van de Engelsen het grootste smokkelaarsnest van de West. Er ankerden soms 300 schepen per jaar en op het kleine, onvruchtbare eiland, feitelijk maar een afgeknotte vulkaankegel, heerste voortdurend grote bedrijvigheid. De zakenlui woonden er in kapitale huizen. Vooral in de Noordamerikaanse vrijheidsoorlog beleefde St. Eustatius nog eens een gouden tijd. De Amerikaanse schepen haalden vandaar hun benodigdheden, ook wapenen en munitie. De Nederlanders hadden die - heel onschuldig - naar Eustatius gevoerd. Dat was toch een Nederlandse kolonie. Dat een dergelijke handel de Engelsen een doorn in het oog was, spreekt vanzelf. Toen dan ook in 1781 de oorlog tussen de Republiek en Engeland uitbrak, maakte de Britse admiraal Rodney zich dadelijk meester van Saba en St. Eustatius, waarbij hem een reusachtige buit in handen viel. Die buit werd nog groter, toen hij de driekleur liet waaien, waardoor nog menig smokkelschip argeloos op de rede ankerde en op die wijze in handen viel van de vijand. Wel is kort daarop St. Eustatius door onze Franse bondgenoten heroverd en kregen wij het na de vrede terug, maar met de bloei was het gedaan. De Verenigde Staten, nu onafhankelijk, hadden geen tussenstation meer nodig. Thans is de gouden rots het armste en onbelangrijkste eiland der Nederlandse Antillen. Gemoeid in de Europese oorlogen. Suriname was in de oorlog met de Engelsen veroverd, de Antillen waren veroverd in de strijd met Spanje. Het spreekt haast vanzelf, dat in de latere oorlogen van de Republiek met Engeland of Frankrijk ook de Westindische bezittingen betrokken werden. {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} Daarvoor waren de drie staten in de Nieuwe Wereld ook buren. De eilanden boven de wind zijn meermalen lange tijd in handen van de Fransen geweest, de Engelsen hebben ze in bezit gehad, maar omgekeerd veroverden de bewoners van de Nederlandse helft van St. Maarten ook meer dan eens de Franse helft. Bij de vredes werd echter dan de oude toestand weer hersteld. Erg nationaalvoelend waren de bewoners op deze eilanden dan ook niet. De taal was er het Engels - trouwens nu nog - en toen in 1673 Evertsen het eiland St. Eustatius op de Engelsen heroverde, moest hij constateren, dat dezen door de Statianen werden gesteund! Gevaarlijker dan de Engelsen waren de Fransen. Zij hebben meer dan eens Curaçao en Suriname ernstig bedreigd. In 1675 verscheen een Franse vloot voor Willemstad, maar na enkele schermutselingen ‘beliefde het Godt den Heere den onsen 't vertreck der vijandelijcke schepen te doen sien’. Drie jaar later scheen het echter menens te worden. Le duc d'Estrée zette met een hele armada koers naar Curaçao. Door zijn verregaande eigenwijsheid - hij wilde geen loods mee hebben - raakte de admiraal op de riffen bij de Aves-eilanden verzeild en van de 35 schepen kon slechts het kleinste deel het verderf ontgaan. De Nederlanders waren zo goed het geschut van de gezonken schepen op te vissen. Deze ongedachte uitredding was oorzaak, dat tot 1800 elk jaar op Curaçao een dankdag werd gehouden. In de Negenjarige Oorlog moest Suriname het ontgelden, maar de bewoners sloegen de Fransen af. Niet altijd was men echter zo gelukkig. In de Spaanse Successieoorlog (1702 - 1713) werden èn de koloniën op het vasteland èn de eilanden door de Fransen gebrandschat. Admiraal Jaques de Cassard verscheen eerst in Berbice en Suriname. In het laatstgenoemde land dreigde hij alle plantages te zullen verwoesten, als hem geen 300.000 rijksdaalders werden betaald. Met moeite werd dit bedrag bijeengebracht. St. Eustatius was vervolgens aan de beurt en betaalde 3000 rijksdaalders. In februari 1713 verschenen de Franse schepen voor Curaçao en ankerden in de St. Kruisbaai. Een landing kon niet worden verhinderd. Willemstad werd gebombardeerd, toen de goeverneur niet inging op het voorstel van De Cassard, om een schatting van 400.000 rijksdaalders te betalen. Na het bombardement begonnen de onderhandelingen opnieuw en het bleek, dat er met de Franse admiraal wet te marchanderen viel. Voor een som van 115.000 rijksdaalders {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} was hij genegen te vertrekken. Er kwamen echter nog al wat kosten bij, want gedurende de tijd, dat het kapitaal werd bijeengebracht, moesten de bewoners van Curaçao de vijand onderhouden en zijn gewonden verplegen. Zo dienden de chirurgijns van het gasthuis nog een rekening in, waarop onder meer de volgende posten voorkwamen: Een fransman met een breuk in syn harsenpan Ps. 20 Een ditto met een gequetste knie Ps. 18 Een ditto aen syn hand van een mes Ps. 10 Een ditto aen syn heupe Ps. 12 Drie dittos aen haer hoofden Ps. 12 Een ditto aen syn schouwer Ps. 4 Een ditto aen syn elleboog Ps. 4 Een syn beyde beenen verbrand Ps. 5 Een syn beyde handen Ps. 3 (Ps. betekent hier niet psalm, maar peso's. Een peso was ongeveer een rijksdaalder waard.) Het bleek, dat onze koloniën allerminst in een goede staat van verdediging waren en zowel op Suriname als op Curaçao zijn na deze schande nieuwe versterkingen aangelegd. Maar de tijd was voorbij, dat een Houtebeen de Kraalzee beheerste. Slavenopstanden. Niet alleen echter werd de rust van buiten bedreigd, ook binnenlandse ordeverstoringen hadden meer dan eens plaats. Het grote aantal slaven kon licht leiden tot revoltes. Zo brak op Curaçao in 1750 een slavenopstand uit, die vooral de goeverneur grote schade berokkende, ‘want ik vermis 31 mannen en 12 wijven en kinderen’. Een klopjacht werd gehouden op de muitelingen, waarbij velen omkwamen of uit vrees voor een wrede terechtstelling zelfmoord pleegden. Er stierven 34 mannen aan de galg. Was het op Curaçao een incident, in Suriname bestond in de 18de eeuw voortdurend onrust. Daar hadden de slaven veel groter kans om te ontvluchten dan op een eiland en de behandeling was er over het algemeen ook veel slechter. Vooral na de inval der Fransen in 1712 begon het drossen op grote schaal. Wel werden er strenge straffen toegepast op vluchtelingen die achterhaald werden, maar het baatte niet. De doodstraf was volgens de regering niet afschrikwekkend genoeg en daarom werd de ongeluk- {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} kigen een been afgehakt of de hielpees doorgesneden. Zij werden dan verder veroordeeld hun leven in ketenen op het fort door te brengen. Bij Teenstra vindt men extracten uit de vonnissen van 1772: drie negers een been afgezet 14 September. twee peezen doorgehakt 18 en 21 Mei. Deze wreedheden echter bevorderden het weglopen en de vluchtelingen betaalden, wanneer zij daartoe gelegenheid kregen, de mishandeling van hun broeders met woeker terug. De Marrons. Zo vormde zich in het binnenland een onafhankelijk volk, de bosnegers of Marrons, die een gedurige bedreiging van de plantages vormden. In het begin kwamen zij alleen 's nachts om voedsel te bemachtigen, maar later verschenen zij bij klaarlichte dag, zelfs tot in de nabijheid van Paramaribo, namen de slaven goed- of kwaadschiks mee, staken de gebouwen in brand en doodden de blanke employés. Thomson noemt drie hoofdleiders van de Marrons: Baron, Joli-Coeur en Bonni. Baron was enigszins ontwikkeld. Zijn meester had hem zelfs eens meegenomen naar Nederland en hem beloofd de vrijheid te zullen geven. (In Nederland was hij vrij, want zodra een schip Texel was gepasseerd, hield de slavernij op.) In Suriname terug, hield de meester zijn woord niet en verkocht Baron. Deze ging er daarom vandoor en werd door zijn meerdere kennis al spoedig een der leiders. Joli-Coeur had gezien hoe zijn moeder werd mishandeld en toen zijn vader haar trachtte te redden uit de handen van de beul, werd hij bloedig gegeseld. De jongen zwoer nu wraak aan de plantagehouders en sloot zich bij de Marrons aan. De derde, Bonni, was in de wildernis geboren. Zijn moeder was vlak voor zijn geboorte weggelopen wegens mishandeling, deze hoogst zwangere vrouw aangedaan. De drie Marronaanvoerders hebben het de plantagehouders en de Regering tientallen jaren zeer lastig gemaakt. Mauricius sloot in het midden van de 18de eeuw zelfs vrede met hen en zond geschenken! Deze vielen echter in handen van andere Marrons en zo liep het weer op oorlog uit. Eerst toen er hulptroepen uit Nederland kwamen en een korps van vrije negersoldaten werd opgericht, konden de Marrons worden bedwongen en werd vrede met hen gesloten. Zij behielden hun onafhankelijk- {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} heid en wonen nog in de binnenlanden van Suriname onder hun kapiteins en granmans, voor wie een oude uniform, een koperen plaat op de borst en een stok de tekenen der waardigheid werden, hun door de Regering verleend bij de bevestiging in hun ambt. De Herrnhutters hebben, zoals nog nader besproken zal worden, aan deze Marrons het Evangelie gebracht. De Broedergemeente. ‘Wie de historiebladen over de eerste helft der 18de eeuw raadpleegt, stuit op een reeks van welbekende namen. Namen van vorsten als Lodewijk XV, Frederik de Grote, Peter de Grote, Maria Theresia en Karel XII van Zweden; namen van staatslieden als Sir Robert Walpole, Fleury of Alberoni en van legeraanvoerders als Marlbourough en Eugenius van Savoye. Hij leert ook verstaan, als hij de naam John Law tegenkomt en kennis neemt van de windhandel uit die tijd, dat ook op dit gebied het woord van de Prediker der Oudheid waar blijkt: hetgeen er geweest is, hetzelve zal er zijn en hetgeen er gedaan is, hetzelve zal er gedaan worden; zodat er niets nieuws is onder de zon. Zelden echter - tenzij dan in boekwerken, die zich met het geestelijk leven bezig houden - vindt men de naam van de Graaf von Zinzendorf vermeld. En toch is de vraag niet misplaatst, of het levenswerk van deze man de tijd niet beter heeft verduurd dan van zo menig ander uit die tijd, wier namen men, als die van bekenden, steeds met zich omdraagt.’ (Dr. Colijn) Deze woorden, gesproken bij het 2de eeuwfeest van de Suriname-zending, houden een grote waarheid in. Anders dan het werk van vele groten in de historie van de 18de eeuw, verduurt hetgeen Von Zinzendorf deed, de eeuwen, omdat het niet zijn werk was, maar dat van zijn Zender. In de wouden van Saksen stichtte de graaf een gemeente van gevluchte Moravische broeders, die voor de tirannie van de Roomse Habsburgers waren uitgeweken. Zo ooit, dan werd hier bewaarheid: hetgeen de mensen ten kwade hebben gedacht, heeft God ten goede gedacht. Want deze kleine vluchtelingengemeente heeft de stoot gegeven tot de geweldige zendingsactiviteit in de 18de en 19de eeuw. Anton. In 1732 ontmoette Von Zinzendorf in Kopenhagen een neger- {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} slaaf van St. Thomas. Deze openbaarde de graaf zijn eigen geestelijke nood, maar ook het onuitsprekelijk geestelijk en lichamelijk lijden van zijn broeders, de slaven in West-Indië. ‘In schrille kleuren tekende hij eerst voor de Graaf, later voor de verzamelde gemeente te Herrnhut, de ellendige toestand van deze mensen zonder God en zonder hoop in leven en sterven. Met onweerstaanbare geestdrift smeekte hij de gemeente te Herrnhut de arme, verdrukte slaven te hulp te komen.’ Herrnhut heeft aan die roepstem gehoor gegeven. 18 augustus 1732 werden de beide eerste zendelingen afgevaardigd. Het waren de broeders Leonhard Dober en David Nietschmann, een pottenbakker en een timmerman. De graaf zelf deed hen uitgeleide, gaf hun ieder een dukaat en de hand op hun hoofd leggende sprak hij: ‘Gaat dan heen en tracht zielen te winnen voor het Lam! En laat u in alles leiden door de Geest van Christus.’ Op de dag, dat deze twee eerste zendboden in West-Indië landden, was de dagtekst van de Broedergemeente: Hoor, een gedaver op de bergen als van veel volk. Hoor, een rumoer der koninkrijken van verzamelde volken. De HERE der heerscharen monstert een krijgsheer. Van dat ogenblik aan is de ontzaglijke worsteling van de Broeders van Herrnhut tegen het heidendom begonnen en in vier werelddelen hebben deze eenvoudige, vrome broeders duizenden hun knieën leren buigen voor Koning Jezus. Naar Suriname. Zo is ook Suriname hun arbeidsterrein geworden. In 1735 vertrokken er drie afgezanten, die moesten onderzoeken, ‘of er onder de Wilden (Indianen) en Mooren (negers) in Suriname iets voor den Heiland te winnen was’. Het eerste rapport was niet bemoedigend. Er was weinig kans voor de Heiland, schreven de Broeders. Toch heeft dit de gemeente niet weerhouden, mannen en vrouwen uit te zenden naar Suriname en de overige Nederlandse bezittingen in Zuid-Amerika. De slaveneigenaars voelden niets voor kerstening van de negers; de Regering was wantrouwend en brak meer dan eens haar beloften aan de Broederkolonisten; de kerkeraad van Amsterdam, die de zaken in de Nieuwe Wereld behartigde, waarschuwde dringend tegen de gevoelens en conventikelen van de Herrnhutters. Wij zagen hiervoor, dat ook in Oost-Indië de deur voor hen gesloten werd. {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} Door ziekte kwamen er in de eerste 3 jaar 20 zendelingen om, maar Herrnhut stuurde telkens nieuwe gezanten uit. In Suriname zijn meer dan 200 graven van mannen en vrouwen, die zich aan de dienst van Christus hadden overgegeven. Toen de zending onder de slaven door tegenwerking in het begin mislukte, vestigden de Broeders zich onder de Indianen. In 1740 werd de eerste post gesticht: Pilgerhut. Later volgden Efraïm, Saron, De Hoop. Maar de ene Broeder bezweek na de andere, vijandige stammen bedreigden de nederzettingen, bij een slavenopstand werd Pilgerhut verwoest, de Indianen konden moeilijk hun nomadenleven vaarwel zeggen, honger teisterde de nederzettingen en tenslotte moest de arbeid worden opgegeven, toen in 1808 ook De Hoop in vlammen opging. ‘Te Pilgerhut is geen pelgrim meer; Saron is niet langer een bloeiende roos; Efraïm draagt geen vruchten en te De Hoop hoopt men niet meer; maar tevergeefs is deze zendingsarbeid zeer zeker niet geweest. Wanneer eenmaal de stem der laatste bazuin door de wouden klinkt en de Paaszon het duister der oerbossen verlicht, zullen ook de Indianen, die in het geloof in Jezus Christus ontsliepen, hun Opstandingsfeest vieren.’ (Weiss) En nog vindt men over de grens in het tegenwoordige Engels Guyana een gemeente, die voortgekomen is uit de arbeid onder de Indianen in die tijd. In 1765 begon ook de zending onder de bosnegers, terwijl iets later een nieuwe poging, toegang tot de slaven te krijgen, beter resultaat had. In 1776 kon de eerste neger worden gedoopt en twee jaar later werd een aanvang gemaakt met de bouw van de eerste kerk der Herrnhutters in Paramaribo. Thans zijn daar 7 grote kerkgebouwen van de Broedergemeente. In het volgende hoofdstuk zal deze arbeid opnieuw de aandacht vragen, evenals het zegenrijke werk van de missie op Curaçao en omliggende eilanden, dat reeds in deze eeuw een aanvang nam. Het leven. Dat zending en missie het vaak moeilijk hadden, kwam ook door de blanken. De heidenen kregen maar al te vaak geen hoge dunk van het christendom door hen, die zich naar de Christus noemden. Mauricius noemde in het midden der 18de eeuw het grootste deel der bewoners lieden òf zonder opvoeding òf die in het vaderland niet hadden willen deugen en van godsdienst, orde en betame- {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} lijkheid geen of zeer verkeerde denkbeelden hadden. Nog meer dan de Oost werd de West gebruikt voor uitschot. Zelfs de soldaten, die bij de V.O.C. dienst namen - en dat waren geen heiligen - zagen met verachting neer op hen, die zich voor de West lieten ronselen. Menig verloren zoon vond in Suriname een baantje als blank-officier en ging moreel onder op de plantages, waar de zweep, de drankfles en een slavin zijn enige troost waren. Op Curaçao schijnt het iets beter geweest te zijn, maar ook daar klaagde de kerkeraad in 1771 over het verval der zeden en het plegen van allerhande zonden en gruwelen en de goeverneur conformeerde zich aan dat oordeel. Het onderwijs was meer dan treurig. Vaak was op de eilanden de post van schoolmeester jaren vacant. De Nederlandse taal is dan ook tot op de huidige dag niet de taal geworden van Suriname en de eilanden, al maakt zij vorderingen. Op Curaçao werd het Papiemento, een verbasterd Spaans, de omgangstaal, in Suriname bediende het grootste deel van de bevolking zich van het NegerEngels, een mengelmoes van talen, terwijl op de bovenwindse eilanden het Engels zelfs de officiële taal is. Gereformeerde en later Lutherse gemeenten werden gesticht, maar zij hadden als al onze handelskerken te lijden door de grote afhankelijkheid van de Compagnie en haar ambtenaren, waardoor de predikanten laffe ogendienaars werden òf in conflict moesten komen met de een of andere potentaat. In handen van de Engelsen. In 1791 ging de Westindische Compagnie ter ziele, enkele jaren voor haar zuster de V.O.C. De schulden en bezittingen gingen ook hier over aan de staat, maar lang is de Republiek niet in het bezit geweest van Suriname. De oorlog van 1795 betekende ook voor de Amerikaanse koloniën verwisseling van vlag. In 1795 kreeg de goeverneur van Suriname, Friderici, zowel van Willem V als van de Bataafse Republiek opdracht om de kolonie te blijven besturen. Friderici, hoewel Oranjegezind, legde echter de bekende brieven van Kew naast zich neer en bleef dus de Republiek trouw. Maar toen de Engelsen in 1799 voor de mond van de Surinamerivier verschenen, besloten goeverneur en raden, om zonder verzet te capituleren. Wel werd Suriname in 1802 bij de vrede van Amiens teruggegeven, maar toen het volgende jaar de oorlog weer uitbrak, was het lot van de koloniën in Zuid-Amerika spoedig beslist. {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} In 1803 vielen Essequibo, Demerary en Berbice in Engelse handen, Suriname volgde in 1804 en ook de Antillen gingen verloren. In 1816 kreeg Nederland ze terug, behalve het tegenwoordige Engels Guyana. Een nieuw tijdperk breekt aan, maar het is er dan ver van af, dat Suriname en de Antillen nog genoemd kunnen worden: Nederlands groot gewin. Eerder: het zorgenkind. Maar een zorgenkind ontvangt vaak extra liefde van zijn ouders. En de band aan huis blijft sterker. {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Suriname en de Nederlandse Antillen De grondwet. Het Koninkrijk der Nederlanden omvat het grondgebied van Nederland, Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao. 1) Zo luidde sedert 1922 artikel 1 van onze grondwet. Van koloniën en bezittingen geen sprake meer! Er volgt echter tevens uit, dat de Amerikaanse delen van het Koninkrijk twee afzonderlijke territoria vormen, al is dat in de 19de eeuw niet steeds het geval geweest. Zelfs zijn er wel stemmen opgegaan, om de eilanden boven de wind ook tot een apart gebiedsdeel te verheffen, zodat wij dan drie goevernementen zouden hebben gehad. Hoewel Suriname en Curaçao dus twee staatkundige zelfstandigheden zijn, willen wij toch in één hoofdstuk de geschiedenis van Amerikaans Nederland ná 1816 behandelen. Teleurstelling. De hoop, dat Suriname en de eilanden voor het Koninkrijk der Nederlanden een bron van welvaart zouden worden, is reeds heel spoedig na de teruggave beschaamd. De tijden waren voorbij, dat de dichter van Nederlands groot gewin kon spreken. En toch waren er juist in de aanvang van de 19de eeuw goede kansen om betrekkingen met Zuid-Amerika aan te knopen. De Spaanse en Portugese koloniën stonden namelijk de een na de ander tegen het moederland op en verklaarden zich vrij. Het monopoliestelsel verdween daardoor en ondernemende handelaren knoopten betrekkingen aan met de nieuwe republieken. Het waren echter hoofdzakelijk Engelsen, die met de winsten gingen strijken. Ook de kooplui van de Verenigde Staten knoopten relaties aan met opgestane koloniën. De Nederlandse Regering echter nam een afwachtende houding aan en wenste kool en geit te sparen, wat haar zowel de ontevredenheid van Spanje als het misnoegen van Venezuela en andere landen op de hals haalde. Eerst in 1829 erkende Nederland de republiek Venezuela (toen nog verenigd met Columbia), maar de tijd om grote handelsvoordelen te verkrijgen was {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} voorbij. Bovendien brak de Belgische opstand uit, die een tijdlang alle aandacht in beslag nam. Voeg daarbij het conservatisme en de jansalie-geest, die de eerste tientallen jaren van de 19de eeuw onze ondernemers en kooplui kenmerkten, de vrees om hun kapitaal te wagen - en vaak ook het gebrek aan kapitaal -, dan is het niet te verwonderen, dat de goede kansen verzuimd werden. Aan Willem I lag het niet. ‘Veel van hetgeen de koning had willen doen, om de positie van ons land in het gebied der Caraïbische zee te versterken, stuitte af op de ongunst der tijden en ook na 1840 bleven de middelen tot een grote krachtsontplooiing voorlopig ontbreken.’ (Menkman) Van den Bosch. In de geschiedenis van Oost-Indië speelt Graaf van den Bosch, de man van het kultuurstelsel, een grote rol. Maar ook in de West heeft hij getracht verbetering in de toestand te brengen. In 1828 zond de Koning hem uit met grote volmachten. Hij verenigde Suriname en de eilanden tot één kolonie met een goeverneur-generaal aan het hoofd, die te Paramaribo zijn zetel kreeg. Verder nam hij maatregelen om de koloniën uit het verval op te heffen. De toestand was inderdaad droevig, vooral in Suriname. Ramp na ramp had het ongelukkige land getroffen. In 1819 braken de pokken uit, waardoor naar schatting 15.000 slaven stierven, wat voor de plantagehouders een geweldig verlies, voor velen zelfs een ramp betekende. Twee jaar later brak in de hoofdstad een vreselijke brand uit, die eerst na een etmaal kon worden bedwongen. De schade werd op 16 miljoen gulden geschat. De financiën waren deerlijk in de war. Het zogenaamde kaartengeld was in het begin van de 19de eeuw ingevoerd, maar zoals het dikwijls met papieruitgifte gaat, als de pers eenmaal draait, is zij moeilijk weer tot stilstand te brengen en zo ging het hier ook. Het gevolg was, dat de bewoners tenslotte het kaartengeld tegen ongeveer 30% van de nominale waarden konden inwisselen tegen zilver. Van den Bosch regelde het rechtswezen, hij stelde Joden en kleurlingen gelijk met de blanken, verbeterde de positie der slaven, die voortaan geen zaken, maar onmondige personen zouden zijn. Maatschappijen tot verbetering van de zedelijke en godsdienstige toestanden onder de onvrije negers werden met zijn instemming en medewerking opgericht. Een soort maatschappij van weldadigheid zou de arme vrijen vooruithelpen. Tenslotte werd de Suri- {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} naamse Bank, zij het niet door Van den Bosch dan toch met zijn instemming en medewerking, opgericht. Waar Willem I wars van was, dat was van invloed van het volk in de koloniën. Hadden Suriname en Curaçao vóór en in de Engelse tijd een soort volksvertegenwoordiging gekend, na 1816 werd het bestuur op geheel autocratische wijze ingericht. Wel kreeg de goeverneur-generaal een raad van advies naast zich, maar de leden er van waren ambtenaren. Aan de verwachtingen hebben de maatregelen van Van den Bosch slechts ten dele beantwoord. Ook na 1830 bleef de toestand in financieel en economisch opzicht slecht. Het onheil schijnt voor mij geschapen. Ramp op ramp trof de kolonie. Het is of er een vloek op de kolonie rust, zei Mr. Dirks van Leeuwarden eens in de Tweede Kamer. Machines, die voor de suikerbereiding naar Oost-Indië worden gezonden, voldeden. Dezelfde soort machines zijn naar de West gezonden, maar de werktuigkundige stierf kort na aankomst en een opvolger verknoeide de kostbare installaties, zodat ze als oud ijzer konden worden verkocht. Hij haalde meer van die voorbeelden aan. In 1832 werd de hoofdstad opnieuw door brand geteisterd, ditmaal door weggelopen slaven gesticht. Ziekten, mislukking van de oogst, conservatisme, concurrentie van andere tropische gebieden, zij alle veroorzaakten in Suriname grote malaise in zaken, terwijl op de eilanden, eens middelpunten van handel, helemaal de dood in de pot was. De vereniging van Suriname met de 6 eilanden tot één gebied werd in 1845 weer ongedaan gemaakt en sedert dat jaar hadden Suriname en Curaçao ieder weer een eigen goeverneur. De slavenhandel afgeschaft. Zag men in de 17de en 18de eeuw geen kwaad in de slavenhandel, langzaam kwam er kentering in deze mening. Het eerst openbaarde zich het verzet bij de Quakers in Noord-Amerika, maar langzaam breidde zich deze mening uit over verschillende Angelsaksische landen. In 1806 werd in Engeland een wet aangenomen, waarbij het verboden was na 1 mei 1808 slaven in de Engelse bezittingen in te voeren. Door traktaten trachtte Engeland ook andere naties tot dit verbod over te halen. Zo was een der bepalingen in het traktaat van Londen, waarbij ons een deel der koloniën werd ge- {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} restitueerd, dat de Koning maatregelen zou treffen tegen de onmenselijke slavenhandel. Inderdaad heeft Willem I in 1818 een verbod uitgevaardigd. Onder slavenhandel moet men hier echter alleen verstaan het halen van zwarte koopwaar uit Afrika. De handel in de koloniën en ook tussen de bezittingen onderling bleef vrij; zelfs mochten de Nederlanders wel negers naar Amerika vervoeren, mits niet uit Afrika betrokken. Toch was dit verbod van de slavenhandel de eerste stap op de weg naar de emancipatie. Het instituut van de slavernij kon - in Suriname tenminste - niet bestaan zonder voortdurende aanvulling van het ‘materiaal’, daar het aantal sterfgevallen dat der geboorten overtrof, 'hetgeen vooral aan de slechte behandeling en de slechte hygiënische toestanden moet worden toegeschreven. In de 19de eeuw was de slavenhandel geen eerlijk bedrijf meer. Engelse kruisers maakten jacht op de slavenhalers en onder de aangehouden schepen waren er verscheidene Nederlandse! Toegegeven moet echter, dat ook meermalen misbruik werd gemaakt van onze vlag. Hoe riskant het bedrijf geworden was, blijkt wel uit het feit, dat de smokkelaars er op rekenden, dat slechts een van de drie reizen gelukte. Nooit is de slavenvaart zo onmenselijk geweest als in de eerste tientallen jaren van de 19de eeuw, toen het een verboden en gevaarlijk bedrijf was geworden en dus ieder toezicht ontbrak. Ook in Suriname werden nog wel Afrikaanse negers binnengesmokkeld en voordurend protesteerde Engeland tegen de schending der afspraken. Tenslotte werd een gemengd Engels-Nederlands hof te Paramaribo ingesteld, dat overtredingen tegen het verbod van slavenhandel zou berechten. Intussen ging Engeland nog een stap verder en schafte in 1833 de slavenij af. De wet werd aangenomen 3 dagen voor de dood van William Wilberforce, de man, die heel zijn leven geijverd had voor de emancipatie. Andere landen volgden het voorbeeld, zo Frankrijk in 1848. Maar Nederland aarzelde nog, al was zijn eer als christelijk en beschaafd land met deze zaak gemoeid. Slaven. De behandeling van de slaven in Suriname was allesbehalve humaan. Wel had Van den Bosch in 1828 bepaald, dat zij wettelijk geen zaken meer zouden zijn, maar zouden beschouwd worden als onmondigen, die in hun meesters hun voogden hadden te zien, {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} maar vier jaar later was deze bepaling reeds weer ingetrokken en de voogden bekeerden zich trouwens door één enkele bepaling in het regeringsreglement ook niet. Al te grote excessen werden door de Regering gestraft. Teenstra somt daarvan verschillende voorbeelden op. Feger, een directeur van een plantage, had in het bijzijn van drie collega's een slavin op beestachtige wijze laten doodmartelen. De onmens werd gegeseld, gebrandmerkt en uit de kolonie gebannen, terwijl ook de ‘toeschouwers’ werden veroordeeld. Maar verschillende blanken protesteerden tegen dergelijke barbaarse straffen, die alle respect voor de blanke meester zouden doen verdwijnen! Eigenaardig is, dat vrouwen soms nog het wreedst konden optreden. Anna Elizabeth Lindsay werd in 1822 gegeseld en verbannen, omdat zij een negerin had doodgezweept. ‘Zij was bekend om haar straffen met de zweep, bullepees, kromsluiting, kettingen en boeien, houten halskragen, het aan de handen ophangen aan de bomen, het branden onder de voeten, het onthouden van eten en drinken.’ Een andere ‘dame’ werd van meer dan één moord beschuldigd. Ook op de eilanden, hoewel de behandeling van de slaven daar veel beter was, konden de vrouwen soms zeer wreed zijn. Jaloersheid schijnt daarbij wel een voorname rol te hebben gespeeld. En het allerslechtst hadden het soms nog de ongelukkigen die door vrije rasgenoten werden gekocht! De stadsslaven hadden het over het algemeen beter dan de plantageslaven. Maar ook daar heersten toch dikwijls ellendige toestanden. De eigenaar of eigenares verhuurde ze aan anderen of zond ze er met koopwaar op uit, met de opdracht, een bepaald bedrag thuis te brengen. En ontbrak er iets aan, dan lag de zweep klaar. Een der drie brandstichters verklaarde weggelopen te zijn, omdat er een halve stuiver aan zijn dagverdienste ontbrak en hij vreesde, door zijn meesteres gegeseld te worden. (De drie brandstichters werden in het jaar 1832 levend verbrand!) Jonge slavinnen hadden vaak geen moeite, om dagelijks het benodigde bedrag te ‘verdienen’, vooral als ze er aardig uitzagen. Op de plantages. De eigenaren van de plantages woonden als regel in het moederland. De bestuurders werden administrateurs genoemd. Zij woonden doorgaans te Paramaribo en bezochten een enkele maal de {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} onderneming, die onder leiding van een directeur stond. De administrateur ontving meestal een percentage van de bruto-opbrengst en verder heel wat producten van de plantage: vruchten, groente, suiker, hout, vlees, koffie, eieren, wild enz. Wat de granmassera met zijn huishouding zelf niet kon consumeren, werd verkocht door bedienden. De directeuren woonden op de plantages. Zij genoten behalve hun salaris ook vele gaven in natura. Het was hun verboden te trouwen. Zelfs het voornemen daartoe kon reden tot ontslag zijn. Het gevolg was, dat de meeste directeuren in concubinaat leefden. Hun kinderen werden daardoor ook slaven. Wilden zij die vrij hebben, dan moesten zij ze vrijkopen en de eigenaar wist soms uit het verlangen van de vader een extra slaatje te slaan! Geen wonder, dat menig directeur moreel geheel onderging en Kuhn oordeelt, dat velen de zon nooit nuchter zagen ondergaan. Blank-officieren en Bastiaans (negeropzichters) hadden het directe toezicht op de arbeid. De eerstgenoemden, blanke assistenten, hadden vaak een bestaan, dat niet veel beter was dan dat van de slaven. Deze laatsten waren helemaal niet in tel. Evenals in de 18de eeuw werd voor het godsdienstige en materiële leven van de slaaf niets gedaan. Een huwelijk kon hij niet sluiten; dat was wettelijk verboden en aan de Roomse missionarissen op Curaçao werd ten strengste verboden om de slaven te trouwen. De prefect Brouwers verklaarde, dat hij dit voorschrift ‘volgens zijn gewisse’ niet zou kunnen toepassen, ‘vermits het onbillijk was, deze in hoerendom te laten leven’. Nog in onze tijd ondervindt de Broedergemeente de ellendige gevolgen van dit stelsel, daar zij een harde strijd heeft te voeren tegen het ongehuwd samenleven van de nakomelinen der slaven. Hoe men over de pogingen tot verbetering van de toestanden onder de slaven dacht, blijkt wel uit een opmerking bij Teenstra: ‘De slaaf moet dom blijven en kort in de teugel gehouden worden en als een redeloos dier met weinig behoeften leven, en geheel machinaal, gelijk een molenpaard werken; want de ontwikkeling van zijn verstand en rede zou hem onwillig en ongehoorzaam maken, evenals rederijkers en wijsgeren onder de soldaten en matrozen.’ Nog lang bleef in verband met deze beschouwing van de negers de gedachte leven, dat het christendom niet goed voor hen was. {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} De vrees bestond, dat zij als christenen, tot hetzelfde kerkgenootschap behorende als hun heren, het nodige respect zouden missen. Paulus schreef immers aan Filemon, toen hij Onesimus terugzond: Nu voortaan niet slechts een slaaf, maar meer dan een slaaf, namelijk een geliefde broeder! En anderen vreesden juist, dat wanneer hun ondergeschikten tot een andere kerk of groep zouden behoren, zij hun meesters als ketters zouden beschouwen. Inzonderheid de Joden voelden dit bezwaar. Teenstra vertelt, hoe de vice-president van het bijbelgenootschap in Suriname het hoogst ongerijmd vond, om de Bijbel en de christelijke godsdienst onder de heidense bevolking te verspreiden. De Regering greep tenslotte in en eiste voor de zendelingen toelating op de plantages. Later waren er verschillende administrateurs, die zelf om zendelingen vroegen, toen bleek, dat christennegers niet slechter waren dan heidenen en op de markt zelfs meer opbrachten! Vermindering van het aantal slaven. Nu de import van negers onmogelijk was geworden, ging het aantal slaven achteruit. ‘Zij nemen jaarlijks in getal af, de vermindering heeft over de laatste drie jaar twee ten honderd bedragen; tot die vermindering dragen de manumissiën (vrijverklaringen) bij, maar als voornaamste oorzaken schijnen te moeten worden aangewezen zedeloosheid, de veelwijverij, overmatige vooral nachtelijke arbeid (in de suiker), en eindelijk een aan die oorzaken van uitputting onevenredige voeding.’ Zo schreef de Prov. Gron. Courant in 1842. Wat die voeding betreft, dikwijls moesten de slaven daar zelf voor zorgen en kregen ze kostgronden toegewezen, die ze in hun ‘vrije tijd’ konden bearbeiden. Maar die waren meermalen absoluut onvoldoende, zodat de Regering ook hier moest ingrijpen met bepalingen omtrent de voorziening in de kost. Manumissie. Natuurlijk had het feit, dat de Engelsen en Fransen de slaven vrij verklaarden, invloed. Velen vluchtten over de grens, als eens Eliza. Op St. Maarten ging dat al heel gemakkelijk en daar bestond na 1848 dan ook de slavernij nog slechts in naam. Ook door manumissie ging het aantal slaven achteruit. De formaliteiten voor de vrijverklaring waren echter vrij lastig en de kosten hoog. In Suriname moest daarvoor 600 gulden aan het goevernement wor- {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} den betaald. Op St. Maarten moest volgens het gedenkboek Nederland-Curaçao 80 rijksdaalders worden betaald voor het klokkleppen bij die gelegenheid en 22 voor de handtekening van de autoriteit. Men deed dat, omdat er anders misbruik van vrijverklaring werd gemaakt en de eigenaars oude of onbruikbare slaven zouden vrijverklaren, die dan armlastig waren. Ook in andere opzichten trad het goevernement door reglementering op en regelde b.v. voor de eilanden voeding, kleding, zondagsrust, verpleging en zelfs gedwongen winkelnering! De tuchtiging werd uitvoerig omschreven, zelfs welke straffen kinderen van 6 - 10 en die van 10 - 14 jaar mochten worden opgelegd, terwijl er tevens bepaald werd, dat de kinderen beneden de 6 (later 10) jaar niet van de moeders mochten worden gescheiden. Dat de toestanden op de eilanden veel beter waren dan in Suriname, blijkt reeds uit het feit, dat er op de Antillen een geboorte-overschot was. De emancipatie-wet. Na 1840 was het wel zeker, dat de emancipatie niet meer te keren was. Engeland had in 1833 met de Abolition-act het voorbeeld gegeven. De overige mogendheden van Europa volgden de een na de ander. In Amerika brak de burgeroorlog uit, die door het Noorden werd gewonnen, maar reeds voor de beslissing verklaarde Lincoln alle slaven in de Verenigde Staten vrij. Nederland moest wel volgen. Maar het devies gold, zoals Mr. Dirks opmerkte: haast u langzaam! In 1851 kwam de zaak voor het eerst aan de orde, maar pas het zesde ontwerp, dat bij de Kamer werd ingediend, bereikte het Staatsblad. Het was in 1862 en Elout merkte op, dat de onafhankelijkheidsfeesten voor de deur stonden. 17 november 1813 sloeg voor Nederland het uur der vrijheid, maar schande over Nederland, zo vervolgde hij, als het zelf 50 jaar daarna nog anderen in slavernij laat zuchten en het de schuld niet heeft betaald, welke meer dan twee eeuwen een christenvolk bezwaart. Er waren verschillende bezwaren tegen het ontwerp. Geen stem werd gehoord om de slavernij in stand te houden, maar de wijze van afschaffing was niet ieder naar de zin. Hadden sommigen liever een trapsgewijze afschaffing gehad, anderen vonden het ontwerp niet radicaal genoeg, daar het de vrijverklaarden nog 10 jaar aan staatstoezicht bond en hen voor die tijd verplichtte een arbeidscontract aan te gaan. Weigerden zij, dan zou het goevernement hen te werk stellen. Verschillende leden noemden dat ver- {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} kapte slavernij en iemand gebruikte daarvoor het volgende beeld: Regering: Gij zijt vrij. De slaaf springt voeten hoog. Regering: Maar gij moet hier blijven werken en als ge niet genoeg werkt, dan zullen wij u straffen. Na vele wijzigingen, waarbij Minister Uhlenbeck in verschillende opzichten de radicalen ter wille was geweest, werd het ontwerp de 10e juli 1862 met 47 tegen 11 stemmen aangenomen. Direct daarop werd de emancipatie-wet voor Curaçao behandeld en eveneens aangenomen. Het staatstoezicht werd daar echter geheel uit het ontwerp gelicht. 1 juli 1863. ‘De grote stadskerk van de Broedergemeente was 30 juni met bloemen versierd, evenals op de plantages, waar zendelingen gevestigd waren en dus een bedehuis was. Des avonds werden er voor de negers bijeenkomsten gehouden. Met alle nadruk werden ze er toe vermaand, alle zonden, die zij als slaven tegen de Here hadden bedreven, voor Hem te belijden en de feestdag te vieren met een verzoend hart. Na afloop van de godsdienstoefening verspreidde zich de menigte; in de stad en op de plantages was het volmaakt rustig. De volgende morgen klinken er 21 schoten van het fort Zeelandia. De slaven zijn vrij! Weer gaat de menigte in feestkledij ter kerke en luistert naar de preek over de tekst: Indien dan de Zoon u zal hebben vrijgemaakt, zo zult gij waar- lijk vrij zijn.’ Ook toen de volgende dag de feestelijkheden een minder kerkelijk karakter droegen, was er geen enkele wanklank. Heel anders dan b.v. in de Franse en ook sommige Engelse koloniën, waar de emancipatiedag tot ongeregeldheden leidde. De patrouilles in Paramaribo en ook die te Willemstad hadden niets te doen. Dat was te danken resp. aan zending en missie. Niet ten onrechte had Elout in de Kamer voorspeld: Ik verwacht minder van het staatstoezicht dan van de Broedergemeente. 33000 slaven kregen in Suriname de vrijheid. Aan de eigenaars werd een vergoeding toegekend, voor Suriname ƒ 300 per slaaf, op de eilanden ƒ 200, behalve op St. Maarten, waar slechts ƒ 30 werd toegezegd, omdat de slavernij daar slechts in naam bestond. (Later is dit tot ƒ 100 verhoogd.) {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} Achteruitgang der plantages. De voorspelling, dat de slaven, als ze eenmaal vrij waren, niet meer zouden willen werken, althans niet op de plantages, kwam uit. Dat valt ook niet te verwonderen. Zulke mooie herinneringen hadden ze er niet aan. Men had trouwens de voorbeelden al in Brits en Frans Guyana gezien. Daar werden het metselwerk en de fabrieksschoorstenen ook overwoekerd door het oerbos. In Cayenne was maar 10% der voormalige negers te bewegen geweest de arbeid te continueren tegen loon. Dit betekende voor de plantagebouw een slag. Wel had de Regering de verplichting tot werken voor 10 jaar opgelegd, maar van het staatstoezicht is niet veel terecht gekomen. De goeverneur heeft veelvuldig van zijn bevoegdheid gebruik gemaakt om goedoppassende ex-slaven geheel vrij te verklaren. Bij de wet van 1862 waren dan ook kredieten toegestaan, om vreemde arbeiders te werven. Al voor de emancipatie-wet was aangenomen, had het goevernement Chinezen laten overkomen. Later zijn duizenden Brits-Indiërs en Javanen als koelies geworven, van wie velen na het verstrijken van hun contracttijd zich als kleine landbouwers, winkeliers of ambachtslieden blijvend in Suriname hebben gevestigd. Nog eens de Herrnhutters. Van de 33.000 slaven, die in 1863 in Suriname vrij verklaard werden, waren reeds 20.000 tot het christendom overgegaan. Na de emancipatie hebben de Broeders de arbeid voortgezet. Een jaar later was het aantal gedoopten reeds tot 27.490 geklommen en thans is het boven de 40.000. Inzonderheid voor het onderwijs is door de Broedergemeente veel verricht, maar ook andere christelijk-sociale arbeid is ter hand genomen. Wij wijzen op de kindertehuizen, de melaatsenkolonie Bethesda en dergelijke inrichtingen, door de Herrnhutters gesticht. Intussen kon een deel van het werk aan de Surinamers zelf worden overgelaten. Men spreekt wel van de oude en de jonge zending. De Broeders hebben zich in de laatste tientallen jaren vooral gewijd aan de arbeid onder Javanen en Brits-Indiërs, terwiil ook de Bosnegers weer met het Evangelie benaderd zijn. 1) Voor dit laatste werk gebruiken de Broeders inheemse krachten, die wel {==*65==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 141. Willem Usselincx. (Anoniem schilderij, Rijksmus.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 142. ‘Het West-Indische Huys’, kantoor en magazijn der West-Indische Compagnie te Amsterdam, op de hoek van Rapenburg, gebouwd in 1642.==} {>>afbeelding<<} {==*66==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 143. Pieter Pietersz. Hein==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 144. Hendrik Cornelisz. Loncq==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 145. Een koopvaardijschip van de W.I.C.==} {>>afbeelding<<} {==*67==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 146. Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk, gouverneur van Suriname 1683- 1688. (Anoniem schilderij van de Hollandse School, Rijksprentenkabinet)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 147. Jurriaan François Friderici, gouverneur Suriname. (Foto-archie h. Kon. Inst. v.d. Trop==} {>>afbeelding<<} {==*68==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 148. Paramaribo omstreeks 1700. Rechts het Fort Zeelandia==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 149. Het fort Zeelandia in zijn huidige staat. Duidelijk onderscheidt men de drie bastions aan de rivierzijde. De gebouwen die deels op, deels binnen de muren werden opgetrokken, dateren uit de 18e eeuw. (Foto S.L.D.)==} {>>afbeelding<<} {==*69==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 150. Het fort Nieuw-Amsterdam omstreeks 1800. (Kon Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 151. ...en wat ervan overbleef. Van de vele gebouwen zijn alleen het kruithuis (13 en de karakteristieke, aan de Commewijne gelegen, bakstenen afwateringssluis (15 met overhuiving bewaard gebleven.==} {>>afbeelding<<} {==*70==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 152. ‘Gezigt van de Waterkant en Rhede van Paramaribo, in Suriname.’ Ingekleurde ets van L. Schweickhardt naar een tekening van G. Mabé (Foto Stichting C.N.O.). De prent moet zijn gemaakt kort voor de grote brand in 1821. Op de voorgrond het zgn. Cornerhouse, dat thans nog bestaat.==} {>>afbeelding<<} {==*71==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 153. ‘Het Nieuwe Waag Gebouw en Bank der Colonie Suriname’ aan de Waterkant te Paramaribo, naar een anonieme litho (Foto Stichting C.N.O.). Op de achtergrond de Surinamerivier met enkele zeilschepen en een zgn. plantagepont (rechts vooraan). Het oude Waaggebouw werd bij de grote brand van 1821 verwoest. Te oordelen naar de ruïne-resten op de voorgrond, die daaraan nog herinneren, moet deze prent van omstreeks 1830 dateren.==} {>>afbeelding<<} {==*72-*73==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 154. Het ‘Chirurgijnsetablissement Sommelsdijk’, gelegen aan de samenvloeiing van Commewijne en Cotticarivier in Suriname. Eertijds lag hier het fort Commewijne, na de dood van gouverneur van Aerssen van Sommelsdijk in 1688 omgedoopt in fort Sommelsdijk. Later werd het fort buiten gebruik gesteld en vestigde zich hier een gouvernements-chirurgijn, te vergelijken met de tegenwoordige districts-arts. Uit die periode (1827) dateert deze waterverftekening, vermoedelijk gemaakt door een slaaf, die signeerde met de naam Bienfait. De nummering van gebouwen e.d. correspondeert met een verklarende legenda linksboven. Op de voorgrond een zesriems tentboot, het algemene vervoermiddel van de Europese kolonisten. De prent is eigendom van de Stichting C.N.O. (Cultuurgeschiedenis van de Nederlanders Overzee) te A'dam.==} {>>afbeelding<<} {==*74==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 155. Waterverftekening van de suikerplantage ‘Catharina Sophia’, gelegen aan de Saramaccarivier en genoemd naar de echtgenote van gouverneur Jurriaan François de Friderici, die de plantage tegen het einde van de 18e eeuw liet aanleggen. Links enige fabrieksgebouwen, bestaande uit een trasloods (bergplaats voor suikerrietafval), de kokerij en stijlerij (rumstokerij). In het midden de directeurswoning; rechts daarvan resp. een opzichterswoning en enkele botenhuizen. Op de voorgrond een zesriems tentboot, bemand door slaven in gouvernementsuniform.==} {>>afbeelding<<} {==*75==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 156. Dezelfde plantage, van de landzijde gezien. In het midden de directeurswoning. Links daarvan resp. enkele opzichterswoningen en een botenhuis. Rechts de fabrieksgebouwen, bestaande uit trasloods, kokerij en stijlerij. Op de voorgrond een parkachtige tuinaanleg met sinaasappelbomen. Beide tekeningen dateren van ca. 1860, toen de plantage eigendom was van het gouvernement, en zijn gemaakt door A.L. Brockman (Foto Stichting C.N.O.).==} {>>afbeelding<<} {==*76==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 157. Beeld van een Surinaamse slavenmarkt. Een negerslavin en haar twee kinderen worden ‘geveild’. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 158. Een rijke planter begeeft zich met zijn vrouw en een ‘slaven-escorte’ ter kerke. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {==*77==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 159. Een suikerplantage in 1840. Rechts de fabrieksschoorsteen. De meer eenvoudige plantagewoningen, zoals deze, stonden niet op een dóórgaande gemetselde fundering, maar op zgn. ‘neuten’, zoals ook thans nog menig huis buiten de stad. (Stichting Atlas van Stolk)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 160. De koffieplantage Geyersvlijt met woningen van Javaanse en Hindoestaanse arbeiders.==} {>>afbeelding<<} {==*78==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 161. Het centrum van Paramaribo uit de lucht gezien. Op de voorgrond het moderne hotel Torarica. Daarboven het fort Zeelandia en het Oranjeplein met het Gouverneurspaleis en de Palmentuin. Geheel boven de Waterkant.==} {>>afbeelding<<} {==*79==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 162. De Noorderstadskerk van de Evangelische Broedergemeente te Paramaribo. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tr.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 163. De Grote Stadskerk van de Evangelische Broedergemeente te Paramaribo. (Foto Zendingsgenootschap v.d. Evangelische Broedergemeente te Zeist)==} {>>afbeelding<<} {==*80==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 164. Het Unie-statuut werd op 25 november '75 beëindigd met de erkenning van de Republiek Suriname door Nederland. Onder het toeziend oog van H.M. de Koningin ondertekent vice-premier Van Agt als tweede de betreffende acte. Derde ondertekenaar (geheel links) was de minister van buitenlandse zaken Mr. M. van der Stoel. (Foto Anefo).==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 165. Hoge gaste bij de Surinaamse onafhankelijkheidsfeesten in Paramaribo was H.K.H. Prinses Beatrix; naast haar (met bril) Suriname's eerste president Dr. Ferrier. (Foto Anefo).==} {>>afbeelding<<} {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} tegen het klimaat van de binnenlanden bestand zijn. Zelfs zijn sommigen hunner tot predikant bevestigd. Deze evangelisten doen tevens dienst als dokters, terwijl de Boslandscholen al 6000 leerlingen tellen. Een der goeverneurs van Suriname verklaarde, hoe hij met eigen ogen had gezien de grote invloed van één enkele christen-onderwijzer in een Bosnegerdorp! ‘Gaat heen en ziet, of gij zielen kunt winnen voor het Lam.’ Aldus Von Zinzendorf tegen zijn boden. Zij hebben zielen gewonnen voor het Lam en de vele graven van de zendelingen en hun vrouwen in Suriname spreken van veel offers, maar groter, veel groter is geweest de zegen. De Broeders zijn hun zinspreuk getrouw geweest: Vicit Agnus noster, Eum sequamur (Ons Lam heeft overwonnen, laten wij Het volgen). De missie. Ook de Roomsen hebben in Suriname met vrucht gearbeid en de Moederkerk telt er haar gelovigen tegenwoordig bij duizenden. Evenals de Broeders hebben de missionarissen ook op sociaal terrein veel verricht. Droeg een hunner, die van 1856 tot 1887 onder de melaatsen werkte, niet de erenaam Vader der Leprozen? Maar als wij aan de missie denken, dan is het toch in de eerste plaats, dat wij met erkentelijkheid wijzen op haar arbeid op de eilanden beneden de wind. Deze dateert reeds uit de vorige eeuwen, hoewel aanvankelijk de Roomse godsdienst verboden was. Men vreesde niet zozeer de priester als wel de Spaanse priester. Na 1648 kregen verschillende geestelijken consent om op de eilanden hun dienstwerk te verrichten, al waren er beperkende bepalingen, speciaal ten opzichte van de slaven, zoals we reeds zagen. Meer dan één priester is beboet of verbannen, omdat dergelijke onchristelijke praktijken tegen de leer van de kerk en zijn geweten ingingen. In de 19de eeuw kregen de Roomsen dezelfde rechten als de Protestanten en vroeg de Regering zelfs om priesters, die uit de staatskas werden bezoldigd. De grote man voor Curaçao is geweest Monseigneur Niewindt, apostolisch vicaris. Van 1824 tot 1860 heeft hij onvermoeid gearbeid onder vrijen en slaven. Hij stichtte scholen en kerken, bouwde weeshuizen en hospitalen en bracht de leer van Christus met woord en daad. Zijn opvolgers zetten zijn werk voort en door hun arbeid is meer dan 90% van de bevolking van Curaçao, Aruba en Bonaire thans Rooms. De {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} kerk telt er ongeveer 60.000 gedoopten, terwijl er slechts een 6000 Protestanten op die eilanden wonen. Op de eilanden boven de wind waren het de Amerikaanse Methodisten, die met vrucht onder de bevolking werkzaam waren, terwijl ook daar de Roomse kerk zich over de onwetenden ontfermde. Kolonisatie. Nog voordat de slaven vrijverklaard werden, zijn er pogingen gedaan om de economische toestand van Suriname te verbeteren door kolonisatie. In de 18de eeuw was dit ook reeds geschied. In 1684 hadden Labadisten van Wieuwerd zich 40 uren gaans ten Zuiden van Paramaribo gevestigd. Zij wilden zonder slaven het land bebouwen. Maar ziekten en aanvallen van Indianen, evenals onderlinge twisten, waren oorzaak, dat er na korte tijd geen spoor meer over was van de kolonie. Hoe het met de Joden-Savanna ging, zagen we reeds. In 1749 werd een proef genomen met boeren uit Bazel en de Paltz. Van de 87 kolonisten waren er na 2 jaar nog 11 over! In het midden van de 19de eeuw is nog eenmaal een proef gedaan met Nederlandse gezinnen. Drie predikanten voerden propaganda voor deze onderneming en het goevernement steunde de actie. Voor echter de zaak ten uitvoer kwam, trok zich reeds een der leiders terug, nadat hij de plaats, die voor kolonisatie beschikbaar was gesteld, had bezocht. Het was de verlaten plantage ‘De Voorzorg’, niet ver van de post Groningen. Toen Ds. Copijn met de eerste 207 kolonisten aankwam, was er praktisch niets gereed. Het werd een grote lijdensgeschiedenis. Van de 384 personen, die op Voorzorg voor en na arriveerden, werden er 373 ziekl Vele weduwen en wezen keerden naar Nederland terug. Sommige gezinnen vertrokken naar Paramaribo, terwijl de rest op Groningen een toevlucht vond. In 1853 was er nog één mannelijke volwassen kolonist over! Zij, die zich te Paramaribo hebben gevestigd, hebben daar een behoorlijk bestaan weten te vinden, maar dat was de bedoeling niet. De kolonisatieplannen waren jammerlijk mislukt en nieuwe proeven werden in de 19de eeuw niet weer genomen. Andere tegenslagen. Ook in ander opzicht gold wat wij reeds eerder opmerkten: het {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} onheil. schijnt voor mij geschapen. Ramp na ramp trof de landbouw. Door gebrek aan werkkrachten, door roofbouw en ouderwetse middelen ging de suikerbouw praktisch ten onder. Alleen door bemoeiing van de Handel-Maatschappij bleef een enkele onderneming over. Koffie werd eens geteeld op 300 plantages, na 1890 is er geen Suriname-koffie meer op de wereldmarkt geweest. De ziekte had de oude kwaliteit aangetast en de Liberia, die daar- {== afbeelding De 5 Guyana's De streek, gelegen tussen de rivieren Lawa en Tapanahoni (aangegeven door A), werd Nederland toegewezen bij scheidsrechterlijke uitspraak van de tsaar van Rusland. Op de gearceerde gebieden aan de grenzen van Suriname laten Engeland en Frankrijk nog aanspraken gelden. S = Stabroek, thans Georgetown, hoofdplaats van Engels Guyana. P = Paramaribo M = Moengo G = Groningen J.S. = Joden-Savanna Oranje Nassau was een Zeeuwse nederzetting aan de mond van de Amazone (1600 - 1625).==} {>>afbeelding<<} {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} tegen beter bestand is en minder werkkrachten vraagt, is niet gewild. De cacao ging een tijd goed. In 1895 werd er 4500 ton geleverd. Maar toen kwam de krullotenziekte, die de gehele cultuur vernietigde. Een tijd lang scheen de baccoven(soort bananen)-cultuur uitkomst te brengen. Overeenkomsten werden gesloten met Amerikaanse fruitconcerns, maar ook hier vernietigde een ziekte alle hoop. De contracten werden opgezegd en de Regering trok de steun in (1910). Zo moest ook de rubberaanplant na enkele proefnemingen worden gestaakt. De kleine landbouw schijnt beter kans van slagen te hebben. Brits-Indiërs en Javanen verbouwen vruchten, klappers, rijst en aardnoten. Maar export-artikelen zijn dit niet. En nog liggen duizenden hectaren vruchtbare grond woest of verwilderd. Slechts 1% van de bodem is in cultuur gebracht en honderden slootjes en dammetjes wijzen er op, dat eens Suriname een belangrijk agrarisch land is geweest. Ook de delfstoffen brachten geen rijkdom. Wel is er goud gevonden, maar een Witwatersrand heeft Suriname tot nog toe niet. De spoorlijn, die aangelegd is naar het binnenland met het oog op de goudexploitatie, was niet rendabel en is belangrijk ingekort. Het ‘goudrijke’ gebied tussen de Lawa en Tapanahoni, ons bij scheidsrechterlijke uitspraak door de Russische tsaar toegewezen, heeft geen schatten opgeleverd (zie kaartje). Bauxiet is echter in de laatste jaren zeer belangrijk geworden. Deze delfstof, onontbeerlijk voor de aluminiumindustrie, treft men aan de Cottica in vrij grote hoeveelheid aan en wordt voor een groot deel naar Amerika uitgevoerd. Ook in Suriname is een grootscheepse aluminiumindustrie. Het plaatsje Moengo dankt er zijn betekenis aan. Tegenwoordig worden proeven genomen met nieuwe ondernemingen, b.v. mechanische rijstaanplant op grote schaal. Curaçao. Is Suriname zo steeds een zorgenkind geweest, dat voortdurend financiële steun van het moederland nodig had, met Curaçao is het de vorige eeuw niet veel beter geweest. De eilanden betekenden economisch heel weinig. Daarin is in de laatste 30 jaar een grote verandering gekomen. Aruba en Curaçao zijn tot grote bloei ge- {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} komen door de aardolie. In Venezuela wordt langs de lagune van Maracaibo heel wat olie gevonden, maar de ondiepe zeeboezem leende zich niet voor de grote scheepvaart. Daarom hebben de grote concerns Curaçao en Aruba met hun mooie havens uitgekozen voor het raffinaderijbedrijf. In 10 jaar tijds steeg de bevolking van Curaçao van 35.000 tot 47.500, die van Aruba van ruim 8.000 tot ruim 16.000. Het aantal schepen, dat de haven van Willemstad bezocht, steeg in dezelfde tijd van 1470 tot 4516 en voor Aruba liep dit op van 11 tot 3235. Na Rotterdam zijn Willemstad en Aruba thans de drukste havens van het Koninkrijk. De overige eilanden, ook Bonaire, kwamen niet tot bloei. Het bevolkingscijfer bleef stationair of daalde en veel kostwinners moesten elders werken, waarom Saba wel het vrouweneiland wordt genoemd. De grote tekorten op die vier werden echter meer dan goed gemaakt door de batige saldo's van Curaçao en Aruba, zodat zij het enige deel van het Koninkrijk vormden, dat zelfs in de crisisjaren voorspoed kende. Er is echter één bezwaar aan deze welvaart verbonden. Zij is zeer eenzijdig. Pater Euwens zegt in het gedenkboek, dat in 1934 verscheen ter gelegenheid van het feit, dat Curaçao 300 jaar Nederlands was: ‘Toch blijft een angstig spookbeeld van heel uit de verte sommigen schrik aanjagen. Theoretisch beschouwd is het eerder mogelijk dan uitgesloten, dat binnen afzienbare tijd de petroleumbronnen van Venezuela hun productievermogen zullen zien verminderen of zelfs verliezen. En dàn is het met de welvaart van Curaçao gedaan, want de grote moeilijkheid is, dat de bloei van Curaçao en Aruba valt of staat met de petroleum-industrie. Iets anders, waarop ons eiland steunen of drijven kan, bestaat er niet. De fosfaat-ontginning van Santa Barbara is zonder twijfel een hulpbron van betekenis, maar niet onuitputtelijk ...’ Deze fosfaatontginning vraagt bovendien slechts een paar honderd werkkrachten. De zoutwinning en landbouw hebben weinig betekenis meer. Op het arme Bonaire en St. Maarten produceert men soms nog wat zout, maar de afzetmogelijkheid is gering. Curaçao en de internationale politiek. Door zijn raffinaderijen heeft Curaçao de aandacht getrokken, {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} maar van grote betekenis was ook de ligging, vlak voor de kust van Venezuela en in de nabijheid van grote scheepvaartlijnen, vooral na de opening van het Panamakanaal. Meermalen heeft deze ligging conflicten veroorzaakt, omdat Curaçao veelal als tijdelijke retraite voor de steeds wisselende politieke leiders van Venezuela dienst deed. En men kon nooit weten: de vluchteling van vandaag was morgen misschien president. Daarom moest er voorzichtig worden gehandeld. Het goevernement te Willemstad zag dat soms beter dan de Regering in Den Haag. Zo werd generaal Guzman in 1870 uitgewezen tegen het advies van de Raad van Curaçao in. Hij verliet Willemstad en promoveerde kort daarop tot president van Venezuela. Dat hij de Nederlanders niet erg gunstig gezind was, valt te begrijpen. Gedurig waren er klachten, dat Curaçaose kooplieden en reders werden benadeeld, zonder dat protesten baatten. Jarenlang bleven de diplomatieke betrekkingen verbroken. Onder Castro, die in 1899 president werd, verbeterde die toestand niet. Zoals in de Zuidamerikaanse staten nog al eens gebruikelijk was, werden aangegane verplichtingen niet nagekomen en baatten protesten van de schuldeisers niet. Duitsland, Engeland en Italië blokkeerden de kusten van Venezuela en gebruikten daarbij met toestemming van onze Regering Curaçao als basis. Castro moest heel spoedig toegeven, maar bleef tegen de Nederlanders wrokken. De verhouding werd hoe langer hoe slechter. Onze zaakgelastigde werd uitgewezen en onze kooplieden op allerlei manier gehinderd. Tenslotte was het geduld uitgeput. Onze Regering zond een soort ultimatum en blokkeerde de havens van Venezuela (1908). Het resultaat was verrassend. Het Castro-regime werd door een opstand verdreven en de nieuwe president opende onderhandelingen, die tot een bevredigend resultaat voerden. In 1929 heeft Curaçao het vernederend avontuur met generaal Urbino gehad. Deze Venezulaanse aanvoerder maakte zich van de goeverneur en de legercommandant meester en ging er met de wapens uit het fort vandoor op een veroverd Amerikaans schip. Het wekt achteraf verwondering, dat de zaak tenslotte nog zo goed afliep en Venezuela noch Amerika al te veel gewicht aan de vertoning hechtten, die echter een schandvlek voor het Nederlands bestuur was. Een veel betere voorzorg tegen onverwachte aanslagen bleek wel zeer noodzakelijk. Het onrustige Zuid- en Midden-Amerika vereiste een voortdurende waakzaamheid; het Panamakanaal heeft de oude Kraalzee weer in betekenis doen stijgen. {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} Bestuur. Evenals Oost-Indië werden de Amerikaanse koloniën tot 1848 op geheel autocratische wijze bestuurd. De Koning had bij uitslui- ting het opperbestuur. De grondwet van 1848 gaf de Staten-Generaal in koloniale zaken medezeggenschap, maar de bewoners van de overzeese gewesten zelf kregen voorlopig nog weinig zeggenschap. Indië kreeg zijn Volksraad in 1917, maar in dit opzicht was Suriname het een heel eind voor. Daar werd onder goeverneur Van Landsberg, onder wiens bewind ook de emancipatie der slaven plaats had, een nieuw regeringsreglement afgekondigd, waarbij Suriname een volksvertegenwoordiging kreeg, de Staten. Curaçao kreeg een koloniale raad, maar de leden daarvan werden door de Regering benoemd, zodat men niet van een vertegenwoordiging kan spreken. Niet altijd was de verhouding tussen goeverneur en Staten even vriendschappelijk. Tussen Jhr. M. de Savornin Lohman en de volksvertegenwoordiging kwam het tot heftige conflicten, waarbij zelfs relletjes plaats hadden. Een deel der bevolking was op de hand van de Staten, een andere groep op die van de goeverneur. De zaak kon alleen opgelost worden door de ontslagaanvrage van de goeverneur, waarna onder Jhr. Van Asch van Wijk de normale toestand terugkeerde. Evenals voor Oost-Indië bracht 1922 ook principiële veranderingen voor de West. Het woord koloniën verviel in de grondwet en het algemeen bestuur zou voortaan geschieden door de goeverneur in overleg met de Staten. Ook Curaçao kreeg toen een vertegenwoordiging. De Staten van Suriname en die van Curaçao bestonden beide uit 15 leden, van wie er 10 gekozen werden en 5 door de goeverneur benoemd, een zelfde wijze van samenstelling als bij de Volksraad in Indië. Het kiesrecht was afhankelijk van bezit, census of capaciteiten. Voorts kwam er een Raad van Bestuur, bestaande uit de goeverneur, een ondervoorzitter en 3 leden, die in alles overeenkwam met de Raad van Indië te Batavia en veel geleek op de Raad van State in Nederland. In Suriname werden tevens lokale gemeenschappen ingesteld, die voor wegen, voetpaden, afwatering en begraafplaatsen zorgden. De eilanden boven de wind hadden een gezagvoerder, door de goeverneur benoemd, die met twee door de bewoners gekozen vertegenwoordigers landraden vormden, ter behartiging van de lokale belangen. De regering van het moederland behield zich nog enkele rech- {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} ten voor, onder meer de vaststelling van de begroting, wanneer deze met een nadelig saldo sloot, iets wat met die van Suriname steeds het geval was. Zelfstandig. Waren er dus voor de oorlog reeds vorderingen gemaakt op de weg naar de autonomie, na 1945 is deze ontwikkeling voortgezet en het resultaat was tenslotte het Statuut van het Koninkrijk, dat in 1954 werd aanvaard en getekend. Twee ronde-tafelconferenties zijn daaraan voorafgegaan. Omdat de verhouding met Indonesië in de jaren 1945 tot 1949 nog niet duidelijk was, werd door de eerste conferentie een interim-regeling opgesteld. Deze bevatte feitelijk al volledige autonomie. Toen de scheiding tussen Nederland en Indonesië een feit geworden was, werd er opnieuw geconfereerd. Erg snel ging het niet en er had een vrij langdurige onderbreking plaats. Een moeilijk punt was vooral of de beide delen van het Koninkrijk het recht hadden zich af te scheiden of niet. De Staten van Suriname en die van de Antillen (bij de grondwetsherziening was de naam Curaçao vervangen door die van Nederlandse Antillen) en de Staten-Generaal aanvaardden het Statuut, dat op 15 december 1954 door H.M. de Koningin in aanwezigheid van de ministers der drie rijksdelen getekend werd. Nederland zond nu aan de Verenigde Naties ook geen rapporten meer in over deze ex-koloniën, wat in 1955 door deze organisatie werd goedgekeurd. Aan elke vorm van kolonialisme was voorgoed een eind gekomen. Grote verdienste heeft voor dit alles wijlen Prof. Kernkamp, minister van Overzeese Rijksdelen († 1956). Het Statuut. Het Statuut is een soort grondwet, die geldt voor het gehele Koninkrijk. Elk der drie rijksdelen heeft daarnaast zijn eigen grondwet. De aanhef van het Statuut is aldus: ‘Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen, overwegende dat zij uit vrije wil verklaard hebben in het Koninkrijk der Nederlanden een nieuwe rechtsorde te aanvaarden, waarin zij de eigen belangen zelfstandig behartigen en op voet van gelijkwaardigheid de gemeenschappelijke belangen verzorgen en wederkerig bijstand verlenen, hebben besloten {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} in gemeen overleg het Statuut voor het Koninkrijk als volgt vast te stellen...’ Dan volgt de regeling, die 61 artikelen bevat. Ik noem slechts een enkele bepaling. De Kroon van het Koninkrijk wordt gedragen door H.M. Koningin Juliana en haar wettige opvolgers. De Koningin wordt in Suriname en de Antillen vertegenwoordigd door een goeverneur, die benoemd en ontslagen wordt door de Koning, als hoofd van het Koninkrijk (en dus niet door de koning van Nederland, zoals voorheen). Niet duurzaam. Bij de totstandkoming van het Statuut hebben Suriname en de Antillen de vraag gesteld: als wij nu vrijwillig toetreden tot de regeling, vervat in het Statuut van het Koninkrijk, hebben wij dan ons zelf- beschikkingsrecht voor de toekomst verbruikt? Duidelijk is toen vastgelegd: zoals we nu vrijwillig en in goed overleg samengaan, zo kunnen we later ook vrijwillig en met gemeenschappelijk goedvinden dat samengaan weer beëindigen. En zo is het in 1975 gebeurd: Suriname werd een onafhankelijke republiek, waarmee Nederland diplomatieke betrekkingen onderhoudt. En de Antillen hebben te kennen gegeven, dat zij op een geschikt moment het voorbeeld van Suriname willen volgen. Op het moment, dat dit gebeurt, is het einde gekomen van het Statuut van het Koninkrijk. Tot zo lang blijft het bestaan, maar met twee partners in plaats van met drie. {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} 5. Verzuimd Brasil In twee delen. Toen Spanjaarden en Portugezen aan het eind van de 15de eeuw hun grote ontdekkingsreizen maakten, achtte de paus het nodig, teneinde conflicten te voorkomen, de nieuwe landen eerlijk onder de beide Pyrenese mogendheden te verdelen. De 3de mei 1493 verscheen de bul ‘Inter Caetera’, waarin vastgelegd werd, dat de grens tussen Spaans en Portugees bezit zou zijn een lijn van pool tot pool getrokken op een afstand van 100 mijlen ten Westen van de Azoren en de Kaapverdische eilanden. Portugal was echter met zijn deel niet tevreden en opnieuw werd er onderhandeld met het gevolg, dat 7 juni 1494 het verdrag van Tordessillas werd gesloten, waarbij de grens werd verlegd tot op 370 mijlen ten Westen van de Kaapverdische eilanden. Wat ten Oosten van deze lijn lag, zou Portugees bezit zijn, wat ten Westen lag, behoorde aan Spanje. Zo kon Portugal aanspraak maken op een deel van Zuid-Amerika, n.l. op Brazilië. De demarcatielijn liep door dat land (zie het kaartje). Het was trouwens ook door een Portugees, Cabral, ontdekt, toen die op weg naar Indië in het jaar 1500 te veel naar het Westen afdreef. Veel heeft overigens het verdrag van Tordessillas niet uitgehaald. Dan moest ook aan de andere zijde van de wereld een dergelijke scheiding gemaakt zijn. In de Indische Archipel ontmoetten beide volken elkaar dan ook, waar zij na jaren van strijd tenslotte ook een grens aanvaardden, die tussen de Molukken en Philippijnen liep. Brazilië werd onder Thomas de Souza een bloeiende kolonie, die vooral suiker en Brazielhout leverde. Het laatste ‘heeft een root hart en geeft verwe’. In Europa werd het geraspt, speciaal in de gevangenissen, die dan ook de naam rasphuizen droegen (voor vrouwen waren er spinhuizen). Sedert 1580 stonden Portugal en Spanje onder dezelfde koning en al bleven de Spaanse en Portugese koloniën officieel van elkaar gescheiden, toch dienden beider rijkdommen en voortbrengselen na dat jaar de Habsburgse politiek. Wat voor de Indische waren gold, die in Lissabon werden verhandeld, werd nu ook re- {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} gel voor de Braziliaanse: slechts met groot risico konden onze kooplieden ze halen. Het strenge monopoliestelsel maakte het bovendien onmogelijk, rechtstreeks met de Portugese bezittingen connecties aan te knopen. Toch waagden ondernemende kooplieden het wel, een bezoek te brengen aan de havens van Sal Salvador of Olinda. De eerste expeditie. De verdeling van Alexander VI leverde de Nederlandse kooplieden geen rechtsgrond op, het gebied der Portugezen te ontzien en nau- {== afbeelding Nederlands Brazilië ..... grens bij de komst van Johan Maurits in 1637. - - - - grens bij zijn vertrek in 1644. -.-.-.-. grenslijn vastgesteld bij het verdrag van Tordessillas in 1494. Het gebied ten Oosten van deze grens werd Portugal toebedeeld en dat ten Westen behoorde aan Spanje. ==} {>>afbeelding<<} {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} welijks was de Westindische Compagnie opgericht, of de Bewindhebbers wijdden hun aandacht aan het rijke Brazilië. Tegelijkertijd zou een poging gedaan worden zich van de Westkust van Afrika meester te maken. Vandaar kregen de Portugezen en Spanjaarden hun slaven, die de Compagnie nu nodig zou hebben voor haar cultures in het nieuw te veroveren gebied. Bovendien zouden de Spanjaarden en Portugezen daardoor in ongelegenheid komen door gebrek aan werkkrachten. West-Afrika is niet los te maken van de Braziliaanse plannen. En niet te vergeten, de afbreuk aan de vijand gedaan, zou de strijd in Europa ten goede komen. Bij het vertrek van de eerste vloot naar Brazilië gaf een dichter als derde ‘nuttigheyd’ van de tocht op: de vrede voor ons Land, Castilien moet haar krachten Nu spitten hier, end' daar, end' bieden tegenstand In beyde Indiens soo verre van ons Land, Te minder sal hy ons op onse palen quellen, De kamers van sijn schat berusten in dat perck. Of om het met de woorden van De Laet te zeggen, was men van mening, ‘dat men den Koningh van Spagniën, de senuwen van syne jaarlijkse inkomsten behoorde af te snijden, ende de springaderen uyt de welcke 't bloedt ende de levendmaekende geest in dat groot lichaam sich verbreyt, met der tijdt gelijck op te stoppen.’ In januari 1624 verliet een vloot, bestaande uit 23 grote schepen en 3 jachten het Goereesche Gat, om een aanval te doen op de Portugese kolonie in Zuid-Amerika. Het was in de eerste plaats gemunt op de hoofdstad San Salvador aan de Allerheiligenbaai. De leiding berustte bij de admiraal Jacob Willekens van Amsterdam, terwijl Pieter Pietersz. Heyn de rang van vice-admiraal voerde. De Heren hadden alvast een goeverneur voor de te veroveren kolonie benoemd, n.l. Jonkheer Johan van Dorth, die bovendien het bevel voerde over het landingsleger. In mei arriveerde de vloot in de baai en begon de strijd. De stad lag op een heuvelrug, rondom de halve-maanvormige baai. Verschillende forten verdedigden bovendien de toegangen. Maar de bevelhebbers besloten door te tasten. Een fort, vlak voor de stad in de baai gelegen, veroorzaakte de vloot heel wat schade. Piet Heyn en zijn maats besloten deze sterkte aan te tasten. Veertien sloepen, elk met 20 man bewapend, ‘beghaven sich naer de voornoemde Platte-forme ende beklommen deselve, het welcke by de Vice-Ammirael niet tegenstaende het ghewaldigh schieten soo van de Batterije, als van het Strand, {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} met sulcke dapperheyt ende veerdigheyt is verricht, dat sijn Trompetter de eerste ende hy selfs de tweede ende de reste van sijn volck successivelijck boven op de Platte-forme zijn geraeckt - een seer stoute ende manhaftige daet, want de muyr was omtrent acht of neghen voet hoogh uyt het water opghetogen ende wel met vijf of ses hondert man, naer het ghemeyne seggen, voorsien; doch ons Volck gheraeckte daer niettemin op, staende op malkanders schouderen ende langhs de Bootshaecken opklaverende. De Portugeesen dit siende, zijn met groote verbaestheyt daeruyt gheloopen, ende door 't water naer de Stadt gevlucht, achterlatende een deel dooden.’ Aan verdere verdediging dachten de Portugezen niet. Toen de volgende dag de bestorming van de stad plaats zou hebben, bleek het garnizoen gevlucht. Alleen de goeverneur was met zijn gezin achtergebleven, daar hij zijn eed aan de koning wenste te houden. De buit, die in de stad vermeesterd werd, was buitengewoon groot, terwijl ook de veroverde schepen in de Baai nog heel wat goederen bevatten. De expeditie was schitterend gelukt. Van Dorth kon zijn ambt aanvaarden. Een deel van de vloot (met de beide admiraals) vertrok. Door ondeugden verloren. Op het bericht van de verovering van de Portugese hoofdstad werd een nieuwe expeditie uitgezonden. Maar toen zij de kust van Brazilië bereikte, was de stad San Salvador reeds weer in handen der Portugezen. Zij hadden dat niet in de eerste plaats te danken aan hun overmacht of dapperheid, al was de vloot en het leger die Philips IV zond onder leiding van Toledo, een geduchte macht. Neen, de val van de stad was in hoofdzaak te wijten aan de onderlinge verdeeldheid en de losbandigheid van de achtergebleven Nederlanders. De goeverneur, Johan van Dorth, was n.l. kort na zijn ambtsaanvaarding op een verkenningstocht door de vijand overvallen en gedood. ‘'t Hooft hebben se hem afghesneden ende 't lichaem leelijcken mishandelt.’ Albert Schouten nam zijn plaats in, maar overleed enkele dagen later eveneens. Nu werd diens broeder Willem Schouten commandeur, maar ‘hy begaf sich tot alle ongheregeltheden’, deed niets voor de verdere versterkingen, onthield de soldaten hun loon en schold hen voortdurend uit. Van vechten hield hij niet. ‘Hij ging liever in de Hoerenhuysen, ende bleef op 't Hof sitten, swelghende ende suypende.’ Op die wijze {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} kon dan ook van een flinke verdediging geen sprake zijn en toen hij eindelijk werd afgezet, was het te laat. De krijgsraad besloot te onderhandelen en gaf zich op belofte van vrije aftocht over. ‘'t Is een straffe Godts gheweest over dien Gotloosen hoop. 't Verlies, d'welck de Compagnie daer by ghehadt heeft, is seer groot gheweest, boven 't verlies van een Plaetse van soo grooten gewichte, ende die haer dier hadde ghestaen, soo veel Schepen ende andere dingen te verliesen.’ De volgende jaren konden geen nieuwe successen te land worden geboekt. Een aanval op Afrika mislukte en de W.I.C. hield zich onledig met het kapersbedrijf. De verovering van de zilvervloot, die wij reeds in een vorig hoofdstuk bespraken, is het glanspunt van deze periode. Olinda maeckt ons herten vro. De verovering van de zilvervloot was oorzaak, dat de Compagnie een nieuwe expeditie op touw kon zetten tegen Brazilië. Deze keer was niet San Salvador het doel, maar Pernambuco, wegens zijn ligging en zijn belangrijke handel in suiker en verfhout van grote betekenis. Piet Hein was in dienst van den lande overgegaan als luitenant-admiraal van de vloot en daarom werd Hendrik Loncque tot leider van de expeditie benoemd. Hij had als viceadmiraal deel gehad aan de verovering van de zilvervloot. Het was een geduchte macht, die in februari 1630 voor de hoofdstad van de provincie Pernambuco verscheen: 52 schepen, 13 sloepen en 7280 manschappen, ‘een fraye ende machtighe Vloote als veellicht oyt uyt dese Landen is t' zeyl ghegaen’. Het doel werd bereikt en Olinda en het Recief veroverd. Weer wapperde de Nederlandse driekleur boven Brazilië en deze keer zou het jaren duren, eer zij weer werd neergehaald. De Portugezen trokken af naar het binnenland en verontrustten vandaar uit voortdurend de onzen. Jarenlang heerste er een hardnekkige guerrilla, waarbij zich van Nederlandse zijde vooral onderscheidden de bevelhebbers Schuppe en Artichewsky. Laatstgenoemde was een Pools edelman, die wegens manslag zijn vaderland had moeten verlaten en in dienst van de Westindische Compagnie was getreden. Hij had een naam onder de aanvoerders in die tijd. Toen hij met zijn troepen bij Porto Calvo in een moeilijke positie geraakte en een paniek dreigde, waarom alle officieren aanrieden te retireren, wist hij door persoonlijk optreden alle bataljons te {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} bewegen stand te houden. Ontkomen was onmogelijk, daar de vijand hun de pas had afgesneden. Daarom was het beter ‘met goede resolutie ende in goede ordre als met verbaastheyt ende in confusie, de eere ende 't leven te hasarderen. Godt opende haer alle daer op 't verstandt, soo datse met eenen mondt alsamen beloofden als eerlijcke Lieden te vechten.’ De volgende dag begon de slag. Artichewsky won en dit is volgens L'Honoré Naber de belangrijkste overwinning geworden uit de hele oorlog te land in Brazilië. De doden werden in een gracht gelegd en met rijs toegedekt, de gewonden verbonden en voor het vervoer gereed gemaakt. Maar voor de terugtocht aanvaard werd, had er nog een plechtigheid plaats: ‘Ende yeder-een sijn knijen buyghende wierdter een Dancksegginghe tot Godt ghedaen; ende naer dat weder waren op-ghestaen soo bedanckt haer de Colonel (Artichewsky) voor hare goeden dienst aen de Compagnie ghedaen, ende liet daer op de Bataillons tot een triumphe dry-maels vier geven. Naer den middach begonnen weder te marcheeren naer Paripuera, alwaer den 21sten wel aen-quamen, naer veel gheleden onghemack, alsoo de Soldaten in vier dagen gheen Broodt en hadden ghegeten (vleesch wasser ghenoech te krijghen), noch sich konnen verschonen.’ Zo werd het verkregene bevestigd. Olinda met omgeving was een Nederlandse kolonie geworden. Olinda maeckt ons herten vro, De Hoof-stadt van Fernambuco, Verovert met kleyn schaden, De Batavieren vechten soo Alleen door Gods ghenaden. Zo zong men in het vaderland op de wijze van ‘Te Mey als al de voghelen singen’. Een generael opsiender. Doch Artichewsky kon meer dan vechten. Hij schreef ook missives aan de Heren XIX en dan durfde hij het raak zeggen. Hij wil veel meer actie, nieuwe veroveringen, zelfs een aanval op Peru, het rijke goudland. De Compagnie moet nieuwe troepen zenden, meer krijgsmateriaal en geld. Bovenal moet in Brazilië alles veel beter {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} geordend worden. Nu is het er vaak een chaos. Er moet daarom zo spoedig mogelijk een ‘generael opsiender op ons allegaer’ worden benoemd. De Heren in het vaderland moeten niet alleen aan winst en dividend denken. Het is ons bij de lezing van de depêches van Artichewsky, of wij Coen horen toornen tegen de kruidenierspolitiek van de Bewindhebbers van de V.O.C. Ook in dit opzicht is de Poolse edelman met de grote Goeverneur-Generaal één van zin: hij wil vrijhandel en kolonisatie. Wat het advies van de generale opziener betreft, daaraan hebben de Heren XIX gevolg gegeven. In overleg met de Staten-Generaal benoemden zij tot goeverneur van alle veroverde en nog te veroveren bezittingen en tot kapitein- en admiraal-generaal van de krijgsmacht te land en ter zee in die streken Johan Maurits van Nassau, een kleinzoon van Jan de Oude en petekind van Prins Maurits. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Johan Maurits was de 17de juni 1604 op de Dillenburg geboren. Hij had 19 broers en zusters en het was dus geen wonder, dat het de vader zwaar viel, ‘den jungen Hauff, damit Gott der Herr ihin gesegnet hatt, zu unterhalten’ (Fabius). Prins Maurits werd zijn peet, maar veel voordeel bracht dit de jonge graaf in het begin niet. Een fraaie zilveren schotel was voorlopig het enige gunstbewijs. Toen hij ouder werd, nam hij dienst in het Staatse leger en klom al spoedig op tot kolonel, in welke rang hij deelnam aan de belegering van 's-Hertogenbosch. Bij Frederik Hendrik stond hij zeer in de gunst. En het was met diens instemming, dat deze Nassau benoemd werd tot landvoogd van de koloniën in Brazilië. De 25ste oktober 1636 verliet hij de rede van Texel. De Compagnie had hem een vloot van 32 schepen en 2700 soldaten toegezegd, maar toen puntje bij paaltje kwam, waren er maar vier {==*81==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 166. De plantage ‘Plantersrust’ op Curaçao, gezien vanuit het gebouw ‘Mundo Novo’, eertijds militair hospitaal, thans Curaçao's museum. ‘Plantersrust’ was een zgn. gouvernements-proeftuin, waar naast de verbouw van sisal en aloë de cultuur van nopal (om het daarop levende cochenille-insect, dat een kostbare verfstof leverde) beoefend werd. Deze waterverftekening, één der zeldzame afbeeldingen van Curaçaose plantages, werd in 1862 gemaakt door de 19-jarige adelborst Jacob Hendrik van de Poll, die enige tijd in genoemd hospitaal werd verpleegd en het daarop volgende jaar te Groningen overleed. Het origineel is eigendom van de Stichting C.N.O. (Cultuurgeschiedenis van de Nederlanders Overzee) te Amsterdam.==} {>>afbeelding<<} {==*82==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 167. Gezicht op Willemstad, Curaçao. Op de voorgrond het Fort Amsterdam. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 168. Het Fort Amsterdam uit tegenovergestelde richting gezien. In het midden het gouvernementskantoor, daterend uit 1760; links op de voorgrond het Gouvernementsgebouw, schuin tegenover de Emmabrug gelegen; zie boven. (Fotoarchief Kon. Inst. voor de Tropen)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 169. De haven van Willemstad, met een gedeelte van het C.P.I.M.-complex. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {==*83==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 170. Een Curacaose plantagewoning in oud-Hollandse stijl.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 171. Een fraai voorbeeld van oud-Hollandse bouwkunst te Otrabanda op Curaçao (foto-archief K.N.S.M.).==} {>>afbeelding<<} {==*84==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 172. Het fort Oranje op St. Eustatius, met het monument dat herinnert aan het korte verblijf van Michiel de Ruyter op dit eiland. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tr.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 173. Oude magazijnen aan het strand en de Baaiweg van St. Eustatius, gezien vanaf het fort Oranje. In de verte het eiland Saba. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {==*85==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 174. Het Aruba Caribbean Hotel op Aruba, typerend voor het toenemend toerisme op de Antillen. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 175. De zoutwinning is één der oudste ‘industrieën’ in het Caraïbische gebied. Een zoutpan op het eiland St. Maarten. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {==*86==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 176. Johan Maurits v. Nassau, de ‘Braziliaan’ (gravure van Pieter Soutman). In de portretlijst zijn lijfspreuk: Qua patet orbis (Zover de wereld reikt)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 177. Christoffel Artichewsky, onder Johan Maurits luitenant-generaal in Brazilië. (Rijksprentenkabinet)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 178. Woning van een Hollandse kolonist in Brazilië, naar een schilderij van Frans Post (Rüksmuseum A'dam).==} {>>afbeelding<<} {==*87==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 179. De ligging van Mauritsstad, het Recief en de omringende forten.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 180. Het paleis ‘Frijburgh’ dat Johan Maurits aan de noordkant van Mauritsstad, midden in een grote tuin, liet bouwen en dat, naar men zei, meer dan ƒ 600.000.- heeft gekost. ‘Het was zeer treffelijk en lustig getimmert en had zeer schoone uitsichten, niet alleenlijk in zee, maar ook te landewaerts in. Het pronkte met twee hooge toorens, die vijf of zes mijlen verre uit zee konden gezien worden en den zeeman een baek verstrekten.’ (Uit: Nieuhof, ‘Gedenkwaerdige Brasiliaense Zee- en Lantreize’, A'dam 1681)==} {>>afbeelding<<} {==*88==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 181. Gezicht op Mauritsstad en Recief, met de door Johan Maurits aangelegde brug, die beide steden met elkaar verbond (zie boven). Deze brug, voor die tijd een zeldzaam staaltje van Hollandse ingenieurskunst, moest ƒ 240.000.- kosten, maar bracht de eerste dag na opening reeds ƒ 620.- aan tolgeld op (voor elke passerende burger 2 stuivers, voor een soldaat en een neger 1 stuiver, voor een ruiter 4 en een ossenkar 7 stuivers), en door verpachting ontving men jaarlijks ƒ 28.000.-. Links achter de brug het Hof van de Graaf (domus comitis).==} {>>afbeelding<<} {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} schepen - welgeteld, zegt Barlaeus spottend! - aanwezig. Volgens dezelfde schrijver waren de voortekenen overigens gelukkig, want in het Nauw van Calais sprong een kabeljauw aan boord en streken 5 patrijzen op de schepen neer, ‘welke tekenen, volgens de uitlegging der geluksprofeten, geacht werden gelijke dienstbaarheid zo van land, als van zee te beloven. En misschien wil Gods goedheid, omdat zij bewogen wordt door de godsvrucht(!) der regenten, ook door deze middelen en door beelden van het toekomstige verkondigen wat op handen is. Diergelijke zijn in de Oudheid geweest: de slang te Bagrada, toen Regulus in Afrika streed; het aanschouwen door Koning Dejoratus van een heil aanbrengende adelaar; de drie raven Gracchus toekrassend; de wolf in Gallië de schildwacht het zwaard uit de schede halende, en andere zonder tal.’ De eerste successen. 23 januari 1637 arriveerde de nieuwe landvoogd in Brazilië, waar hij dadelijk de toestand opnam. Artichewsky had niet te veel gezegd. Er was dringend ordening nodig. Het leger leek meer op een bende dan op een geregelde troep, er was gebrek aan wapenen, munitie en levensmiddelen. De Portugezen deden voortdurend strooptochten en bedreigden zelfs de weg van het Recief naar Olinda. Johan Maurits stelde dadelijk orde op zaken en na het houden van een bedestond, ‘opdat het de schijn niet zou hebben, dat hij iets zonder goddelijke bijstand ondernam’, begon hij het offensief tegen de vijand. Allereerst zou een aanval gedaan worden op de vesting Porto Calvo, de operatiebasis van de Portugezen. In een veldtocht van enkele weken werden de benden van de vijand verslagen en verdreven. 1) De Spaanse bevelhebber Don Manuel gaf zich met de hele bezetting van Porto Calvo over en mocht na een aangeboden gastmaal met de zijnen in vrijheid heengaan. De buit was aanzienlijk: 27 kanonnen, 4 mortieren, ‘ijzeren kogels en projectielen in menigte, zo goed als lont en oorlogstuig, het hele magazijn des Konings, dat zich daar bevond’. De grens werd verlegd naar de San-Franciscorivier. Ten Zuiden daarvan werd een brede strook verwoest, zodat de vijand daar geen basis zou kunnen vestigen. Het fort Maurits aan de mond van de rivier diende tot verzekering van de grenzen. ‘De ganse provin- {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} cie Pernambuco heb ik van vijanden gezuiverd’, kon Johan Maurits aan Frederik Hendrik schrijven. Plannen. Evenals Coen en Artichewsky drong de Graaf aan op kolonisatie. Brazilië was een vruchtbaar land. ‘De grond heeft slechts behoefte aan bewoners, smeekt om kolonisten teneinde deze eenzaamheid te bewonen en te bebouwen. Ik heb aan de (Heren) XIX geschreven om Duitse vluchtelingen, uit het vaderland verdreven en van have beroofd, herwaarts over te zenden; zij zullen in een goed land om te bebouwen en onder een zachte heerschappij komen. Hetzelfde zij aan de zorg van Uwe Excellentie aanbevolen, want zonder volksplantingen kunnen deze streken der Compagnie niet van nut worden noch er op berekend, om de strooptochten der vijanden te verhinderen. Bijaldien de zaak op deze wijze niet slaagt, wens ik, dat de Amsterdamse werkhuizen geopend worden en het galeigeboefte worde losgelaten, opdat het hier de grond met het houweel bewerke, van wangedrag worde afgehouden, zijn vorig gedrag eerlijk uitzwete en voor het gemenebest niet schadelijk doch nuttig zij.’ Men ziet, de Graaf was minder kieskeurig dan Coen indertijd. Zijn brieven aan de Heren XIX en de Staten-Generaal hameren ook voortdurend op hetzelfde aambeeld: er zijn kolonisten, soldaten, victualiën en krijgsbehoeften nodig. Maar evenals Coen werd hij voortdurend teleurgesteld. Ongeregeldheden beteugeld. Ook in ander opzicht is er overeenkomst tussen Coen en Johan Maurits. Beiden toornden tegen de losbandigheid in de koloniën. De Graaf zag ook in een eerbaar huwelijk de beste remedie tegen de uitspattingen. Degenen die ‘schandvlekken voor de Compagnie werden geacht’, moesten de bezitting verlaten, predikanten en ziekentroosters kregen tot taak de zondaren te vermanen, weesmeesters en magistraten werden aangesteld om aan de toestand van wetteloosheid een eind te maken. Verdraagzaamheid. Op godsdienstig gebied was de landvoogd verdraagzaam. Zelf was hij een overtuigd Calvinist, maar de verhoudingen in Brazilië ge- {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} doogden niet, dat de leer van Genève met al te grote krachtdadigheid werd ingevoerd. Er woonden vele Portugezen, al dan niet van gemengd bloed, die aan de Roomse kerk waren gehecht. Verder hadden er zich tal van Joden gevestigd en onder de oorspronkelijke bevolking heerste nog het heidendom. De Graaf kwam de Joden tegemoet, door het verlenen van vrijstelling van wacht op ‘de dag, die sedert de Schepping heilig is’. Wat de Portugezen betrof, wilde de landvoogd hun vrijheid van eredienst laten. In zijn politiek testament schreef hij: ‘En hoezeer ik wense, dat allen hetzelfde geloven en belijden als ik, is het toch beter andersdenkenden gemoedelijk te verdragen, dan dat de staat door grote woelingen in onrust worde gebracht. Niets is gevaarlijker dan ontijdig tegen volgroeide en zeer krachtige dwalingen toegediende medicijn; ieder heeft de godsdienst, die hij van kindsbeen heeft ingezogen, lief en wil die behouden. Zo gij hem tegenwerkt, slaat hij de verzenen tegen de prikkels, zodat het beter is een oogje dicht te doen dan dat heilige vuur met hartstochtelijke en ontijdige plannen aan te wakkeren. Laat ik dus niet verlangen, dat gij u met kerkelijke aangelegenheden der Portugezen inlaat, of dat zij gedwongen worden om zich aan Uw ritus en onze plechtigheden te wennen. Laten zij hun priesters hebben en het kerkelijk bewind, dat zij van hun ouders hebben ontvangen... Niets gaat hun (de Portugezen) zozeer ter harte als het gezag hunner geestelijken en streng tegen dezen op te treden ware hier ter plaatse vol gevaar. Schenkt niet te veel aandacht aan beschuldigingen en klachten door hen, die van onze religie zijn. Ieder wil, dat het geloof, hetwelk hij omhelsd heeft, ieders geloof zij en dat onder eenzelfde hemel en eenzelfde gouverneur allen hetzelfde geloven.’ Degenen, die met beschuldigingen en klachten kwamen, zullen wel enkele ijverige predikanten geweest zijn, die meermalen op verbod van de ‘superstitie’ aandrongen. Zending. Het heeft niet ontbroken aan pogingen, om aan de Brazilianen het Evangelie te verkondigen. Davit Doresla legde zich toe op de studie van de taal der inboorlingen. ‘Met alle naarstigheid’, zo schrijft Van der Dussen in een rapport aan de XIX, ‘heeft hy zich begeven tot het leeren van de Brasilische tale, daer inne hy gereets verre geproffiteert heeft en gereets veele goede onderwijsinge gedaen en ordre gestelt; gaende van tijt tot tijt rontom de aldeas {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} (dorpen) visiterende en onderwijsende hare kinderen, doopen en huwelijcken samengeweven.’ Bij de Portugezen hadden de bekeringspogingen geen succes. Zij waren volgens dezelfde schrijver met een onbeweeglijk vooroordeel ingenomen en hielden vol, dat onze leer een ketterse en vervloekte leer was en dat zij niet vermochten daarvan te horen spreken zonder in de zonde van ketterij te vervallen. Een poging om door onderwijs althans de jongeren te winnen, liep ook op niets uit, omdat de Portugezen hun kinderen thuis hielden, waar ‘sy se onderwijsen door de papen, die in haere huysen verkeeren, soodat daer oock geen vat aen is’. Het heeft aan predikanten in Brazilië niet ontbroken, die daar de ‘gereformeerde religie, sijnde de rechtmatige leere van Godes Heylich Woort vercondichden’. Van der Dussen noemt er tien op en een proponent, terwijl er ook nog plaatsen waren, die zich met een ziekentrooster moesten behelpen. Hij vindt dit aantal nog veel te gering. Er blijkt ook hier, evenals in Indië, dat het aan geloofsijver bij onze vaderen niet ontbrak. Evenals daar, volgde ook hier de kerk de vlag van de Compagnie. Er is zelfs een classis gevormd! Vrijhandel of monopolie. Coen had voor vrijhandel in de Indische bezittingen gepleit, maar zijn liberale denkbeelden werden door de Bewindhebbers ter zijde gelegd. Een zelfde strijd ontbrandde ook onder de leiders van de Westindische Compagnie. Zeeland hield strak vast aan het monopoliestelsel, de Amsterdamse heren voelden meer voor vrijhandel. De uitsluiting viel in het verre Oost-Indië ook veel beter te handhaven dan in Zuid-Amerika. Vele kooplieden voerden er al een drukke handel vóór de W.I.C. werd opgericht. Ontduiking van het monopolie zou door de betrekkelijk korte afstand veel gemakkelijker gaan. Johan Maurits was een voorstander van het liberale systeem. Uitvoerig zette hij de voordelen daarvan uiteen aan de Bewindhebbers, met het gevolg, dat zijn standpunt werd aanvaard. Nederlandse particulieren zouden voortaan op Brazilië mogen varen en aldaar handel drijven. Slaven, krijgsbehoeften en verfhout waren van deze vrijhandel uitgezonderd. De rechten op deze particuliere handel geheven, vormden een belangrijke bron van inkomsten voor de Compagnie. Daarnaast bleef de Graaf steeds aandringen op kolonisatie. {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} San Salvador. Johan Maurits heeft ook pogingen gedaan San Salvador opnieuw te veroveren. In 1638 voer hij met een vloot en een landingsleger naar de baai. Maar deze keer ging het niet zo gemakkelijk als bij de expeditie van Willekens. Wel werden verschillende forten rondom de stad veroverd, maar de stad zelf werd dapper verdedigd. De Graaf moest het beleg opbreken. ‘Jupiter wil dikwijls anders dan Caesar’, verzucht Barlaeus, die een lange rij argumenten aanvoert, waarom de poging gestaakt moest worden: te geringe troepenmacht, ziekte, het ongunstige weer en de grote reserves van de vijand waren wel de voornaamste motieven. De kosten van de expeditie werden echter goedgemaakt door de buit van 400 slaven. Geen twee grote masten op één schip. De Heren XIX namen Johan Maurits de afloop van de expeditie niet kwalijk. De schuld lag dan ook grotendeels bij hen, omdat ze steeds in gebreke bleven, de nodige strijdkrachten en krijgsbehoeften te zenden. Dat zou nu verbeteren. Zij beloofden, dat voortaan hun eerste en laatste zorg zou zijn, dat het gewest door zendingen van troepen en schepen versterkt zou worden. Als eerste vervulling verscheen Artichewsky, die een tijdlang in de Nederlanden was geweest, met 1600 man (er waren 3000 beloofd). Maar tussen de houwdegen en de landvoogd boterde het niet. De Heren in het vaderland hadden Artichewsky tot ‘meester-generaal van de artillerie’ benoemd en hij had tevens de belofte verkregen, dat zijn soldaten zonder zijn toestemming niet zouden worden verdeeld over andere regimenten. Hij wilde zijn officieren en manschappen onder zijn persoonlijke leiding houden. De Heren in het vaderland hebben in zijn eis toegestemd en niet voorzien, dat daardoor moeilijkheden zouden kunnen ontstaan met de goeverneur, kapitein- en admiraal-generaal. Johan Maurits vertrouwde Artichewsky niet en zag in hem een soort dwarskijker, door de Bewindvoerders gezonden om op zijn doen en laten toezicht te houden. Uitvoerig toont L'Honoré Naber het onjuiste van dit denkbeeld aan. De opdracht aan Artichewsky dat hij zijn meesters rapport moest uitbrengen over het geschut, de wapens en munitie, als generaal van de artillerie, was ontactisch. Het behoeft dan ook geen verbazing te wekken, dat het heel spoedig tot een botsing kwam. De goeverneur stoorde zich niet aan de beloften aan Artichewsky gedaan en beschikte naar welgevallen over de nieuwe troepen. Er waren meer {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} conflicten, waarover Artichewsky klaagde in een brief aan de Bewindhebbers, welk epistel hij echter ruiterlijk aan zijn tegenstander voorlas. Dit was voor Johan Maurits te veel. Hij verwijderde zich uit de Raad en wenste niet langer goeverneur te wezen, als Artichewsky in Brazilië bleef. Een poging tot verzoening door de Raad aangewend, stuitte af op de onwil van Johan Maurits en het eind van het liedje was, dat de Pool moest wijken voor Nassau. Artichewsky kreeg arrest en werd vervolgens naar Nederland getransporteerd. Tevergeefs poogde hij daar rechtsherstel te krijgen. De Bewindhebbers, de Staten-Generaal en de Prins begrepen heel goed, dat ze hadden te kiezen tussen Maurits en Artichewsky en natuurlijk lieten ze de edelman schieten voor de Graaf. Velen onzer geschiedschrijvers hebben Artichewsky onrecht gedaan. Naber heeft zijn optreden in het juiste licht gesteld. In elk geval bleek, dat er geen twee grote masten op één schip konden zijn. Vorstelijke praal. Johan Maurits hield van de kunst en vooral van de bouwkunst. In Den Haag had hij een prachtig huis laten bouwen, waarvan de beroemde Jacob van Kampen de ontwerper was. Ook in Brazilië heeft hij trots al zijn beslommeringen die liefde niet verloochend. Olinda werd verlaten, omdat het ongeschikt lag. Het Recief was veel beter geschikt als hoofdplaats en op een eilandje liet Johan Maurits, gedeeltelijk van de afbraak van Olinda, een nieuwe stad bouwen, Mauritsstad. Twee bruggen gaven verbinding met het Recief en het achterland. Een prachtig paleis verrees in de nieuwe stad, Fryburgh, met twee hoge torens, ‘die op 6 ad 7 mijlen zichtbaar, den zeevaarders tot landmerken dienden’. Pieter Post was de bouwmeester. Maar behalve dit officiële verblijf legde hij nog een park aan op het noordelijk deel van het eiland en in het midden daarvan verrees een landhuis, Boa Vista, Schoon Gezicht. ‘Wie haar maar aanschouwd hebben, stellen de villa's van Bajae in Campania zo goed als die van Luculles in Latium er bij ten achter.’ Fabius deelt mee, dat vanaf de hoge torens een zonsverduistering werd bestudeerd en de resultaten vergeleken met de waarnemingen van de kapiteins op de oceaan, die daartoe opdracht hadden gekregen. Johan Maurits spaarde geen kosten, als het ging om kunst en wetenschap; de bouw van Fryburgh kostte zes tonnen gouds en de Compagnie heeft er geen cent aan ten koste gelegd. {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} De vierdaagse zeeslag. Wanneer wij het hebben over de vierdaagse zeeslag, dan denken wij aan De Ruyter, die in 1666 de Engelse tegenstander op schitterende wijze versloeg. Maar in 1640 is ook een vierdaagse zeeslag geleverd, waarbij het even warm is toegegaan en die de Nederlandse marine evengoed tot grote ere strekt. In 1639 werd er in Spanje en Portugal een grote activiteit aan de dag gelegd. Een tweede armada zou afrekenen met de Nederlanders op de Noordzee en tegelijkertijd werd een grote macht uitgezonden naar de Amerikaanse kust om met één slag een eind te maken aan de heerschappij van de Westindische Compagnie in Brazilië en de Caraïbische zee. De eerste onderneming vond haar roemloos einde bij Duins. Met de tweede liep het al niet beter af. Door onderschepte brieven was Johan Maurits op de hoogte gekomen van de plannen van de Spaanse koning. Een grote vloot zou uitzeilen naar San Salvador en daar verder met schepen en manschappen worden aangevuld. In november 1639 vertrok de expeditie uit de Allerheiligenbaai, sterk 86 schepen met 11 à 12000 koppen bemand. Eerst twee maanden later arriveerde deze armada voor het Recief, daar zij gedurig met tegenwind had te kampen gehad. Admiraal Loos beschikte slechts over 41 schepen, waarbij verschillende kleine, die inderhaast in oorlogsschepen waren gemetamorfoseerd. Reeds waren de Spanjaarden en Portugezen bezig met de voorbereiding van een landing van 7000 man, waartegen Johan Maurits er geen twee duizend kon stellen, toen Loos de aanval begon. Hij voer regelrecht op de Spaanse admiraal af en werd daarbij door vijf galjoenen aangetast. Urenlang bleef hij met deze overmacht slaags, maar tenslotte ‘heeft hij hem daer wederom uytgeredderd, met verlies van sijn eigen leven, 3 andere dooden en maer 4 gequetsten’. Jacob Huygens nam het commando over en zette de volgende dag de strijd voort (13 januari). Van 10 uur 's morgens tot de avond werd er bitter gestreden met ‘grouwelicken en furieusen geschiet’. Huygens lag tussen de Spaanse en de Portugese admiraal in en takelde de beide tegenstanders geweldig toe. Ook de 14de januari werd de strijd hervat. Schout bij nacht Jacob Aldrixsz. werd door 11 Spaanse schepen aangevallen. Huygens kwam te hulp en wist vijf van die galjoenen te verdrijven, maar de overige klampten zich aan ‘De Swaen’ vast en een 300 man sprongen over en veroverden zelfs de kajuit. Maar Aldrixsz. sloeg ze er weer uit en kapte het anker. Zijn schip dreef nu naar de kust en vier gal- {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} joenen lieten hun prooi los. De Spanjaarden en Portugezen, die reeds overgesprongen waren, werden ‘met geweld uytgedreven, waer van het meeste deel verdroncken is’. Het schip van admiraal Don Antonio de Cuncha, dat met ‘De Swaen’ afgedreven was, werd vermeesterd: 230 man, onder wie de admiraal, 4 monniken, 2 kapiteins, 2 alferes en een dokter, geraakten in gevangenschap. De buit bestond uit 30.000 gulden aan zilver, enige gouden kettingen en een pijp waters 1), ‘behalven dat voorts onder de matroosen versmoort (verdonkeremaand) is’. De beide volgende dagen kon er geen slag geleverd worden door windstilte. Wel begon tegen de middag van de 16de januari een flinke bries op te steken, maar Huygens en zijn officieren besloten tot de volgende dag te wachten, ‘willende liever den geheelen dach met haer slaen’. De 17de januari ‘van Godt deselve wint hebbende’, is de strijd hervat, die de beide volgende dagen in een vervolging van de vluchtende vijand eindigde. ‘De Spanjaarden en Portugezen zochten een goed heenkomen, steeds achtervolgd door de onzen, die kruit noch kogel spaarden, om de vijandelijke schepen tot zinken te brengen. Een groot deel der bemanning vond de dood in de golven, een ander deel kwam om van honger en dorst.’ (Fabius) Caspar Barlaeus verhaalt, dat ‘wij in al dese 4 furieuse slagen niet meer als 22 dooden en 82 gequetsten’ hadden. Hij ziet daarin de zonderlinge en genadige bescherming Gods en ten andere de overgrote couragie van officieren, soldaten en matrozen, ‘niettegenstaende sij sagen soo groote en machtige schepen, tegen de welcke sij slaen moesten, waer bij de onsen maer als jachten te vergelijcken waeren’. In het moederland werd deze slag vereeuwigd door een penning met de beeltenis van Johan Maurits, waaromheen de woorden: ‘God sloeg 's vijands hoogmoed den 12, 13, 14 en 17 January 1640.’ De slag bij Conjahou was niet minder roemvol dan de overwinning van Tromp bij Duins. Tegenspoed. Maar de glansrijke overwinning werd door tegenspoed gevolgd. Een {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} aanslag op San Salvador mislukte voor de tweede maal. Maandenlang werd de stad bedreigd, maar tenslotte moest de Graaf het beleg opbreken evenals in 1638. Portugezen stroopten voortdurend in Pernambuco, pokken en misoogsten van de suiker veroorzaakten grote verliezen, een vloot onder Houtebeen, uitgezonden om het succes van Piet Heyn te hernieuwen, ging voor een groot deel in een orkaan verloren. De bevolking, speciaal het Portugese deel, was ontevreden en de zendingen uit het moederland waren nog steeds even onvoldoende. De wapenstilstand. In 1640 stonden de Portugezen tegen de Spaanse koning op en wisten hun onafhankelijkheid te bevechten. Er ontstond nu een eigenaardige verhouding. Spanje was nu de gemeenschappelijke vijand van Nederland en Portugal en er werd zelfs gedacht over een verbond. Maar in Oost-Indië en Brazilië waren de beide staten elkaars onverzoenlijke tegenstanders. Tenslotte werd men het eens over samenwerking in Europa, terwijl in de koloniën een tienjarige wapenstilstand van kracht zou zijn. In het vorige deel zagen we, hoe de Nederlanders in Indië, voordat deze bepalingen ingingen, nog deden wat ze konden, om het een en ander in de wacht te slepen, en ook Johan Maurits heeft getracht in Afrika successen te behalen, voor hij het bestand ‘ambtelijk’ afkondigde. In 1637 had hij daar reeds St. George del Mina aan de Goudkust laten vermeesteren, een belangrijke slavenmarkt. Deze kolonie is Nederlands bezit gebleven tot 1871, toen zij bij het tweede verdrag van Londen aan Engeland werd afgestaan. Angola en St. Thomé werden na het sluiten van de wapenstilstand nog veroverd. Het ontslag. De wapenstilstand met Portugal verminderde de moeilijkheden in Brazilië slechts zeer weinig. De bevolking werd steeds oproeriger en het ontbrak de landvoogd ten enenmale aan middelen, om het gezag krachtig te handhaven. De Heren XIX hadden maar één wachtwoord: bezuinigen! Zij verminderden zelfs nog de garnizoenen. Ten einde raad vroeg Johan Maurits om ontslag, tenzij hij over meer middelen kreeg te beschikken. Maar de Bewindhebbers hadden genoeg van de ‘dure goeverneur’ en ook de Staten-Generaal lieten hem schieten. Zo kreeg hij in 1643 bericht, dat zijn verzoek ingewilligd was. Het volgend voorjaar legde hij zijn ambt neer, in een {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} laatste rede in de Raad nog eens zijn idealen en plannen uiteenzettend. Het betekende het einde van de kolonie Brazilië. Dat voelden velen. Verschillende kooplieden verlieten maar meteen Mauritsstad, voor het te laat was. De Joden, die zeer bevreesd waren voor herstel van het Portugese regime, deden nog een poging, de Graaf te behouden. Geen prijs was hun te hoog, al was het ook hun eigen bloed, om ‘hem te coopen’ en te mogen behouden. Zelfs onder de Portugezen waren velen, die de landvoogd graag hadden gehouden, daar hij zich steeds zeer gematigd en verdraagzaam had betoond. Ook van de zijde der inboorlingen werden pogingen aangewend de Graaf te bewegen Brazilië niet te verlaten. Het mocht niet baten. Hij vertrok, door een groot deel van de bevolking uitgeleide gedaan. ‘Sommigen was het een troost zijn rechterhand, anderen zijn opperkleed te mogen aanraken. Allen gevoelden gelijke smart, waar ieder met de ogen naar de Graaf staarde. De aangezichten van minderen of van meerderen, van mannen of van vrouwen stonden gelijkelijk treurig. Er waren er, die uitriepen, dat de zaak van Brazilië verloren, dat er nauwelijks meer hoop was...’ Het einde. Deze voorspelling zou maar al te spoedig waarheid worden. Na het vertrek van Johan Maurits braken overal ongeregeldheden uit. De Portugezen, in het geheim door hun landgenoten in San Salvador gesteund, stonden tegen de koloniale raad op en ieder jaar kromp het gebied, dat Johan Maurits had veroverd, in. Nog eenmaal zou een poging worden gedaan de kolonie te redden. In 1647 werd besloten Witte de With met een vloot te zenden en tevens kreeg Johan Maurits het vererende aanzoek, opnieuw goeverneur te worden. Hij was bereid te gaan, mits hij 12.000 soldaten meekreeg. Maar de kruideniers vonden die eis te hoog en zo vertrok Witte de With alleen met half zoveel manschappen en 12 (!) schepen. En daarmee moest hij ook nog San Salvador veroveren! Hij vond alleen het Recief en een drietal forten nog in handen der onzen. Herhaaldelijk vroeg de admiraal om hulp. Hij had gebrek aan touwen, zeilen en victualiën, maar men liet hem zonder antwoord op de ‘hongerberg’ zitten, zodat hij woedend uitriep, dat hij liever de Turk dan de Compagnie diende. Ten slotte werd zijn toestand zo wanhopig, dat hij op eigen {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} gezag terugkeerde naar het vaderland, waar hij wegens zijn eigenmachtig optreden gevangen werd gezet op last van Willem II en de Staten-Generaal, maar spoedig weer werd losgelaten, toen Holland dreigde, hem met geweld te zullen verlossen. De With was verantwoordelijk aan de Staten van dit gewest en niet aan de Staten-Generaal, beweerden ze. Terwijl over deze formele kwestie in het moederland geredekaveld werd, ging Brazilië als Nederlandse kolonie onder. Onze Gouden Eeuw heeft ook haar zwarte bladzijden, onze ondernemende vaderen konden ook krenterig zijn. Toen de oorlog met Portugal weer uitbrak, behaalde de V.O.C. grote voordelen in Indië, maar in Brazilië gingen het Recief en de laatste drie sterkten verloren (1654). De bevelhebber kreeg met de zijnen vrije aftocht en moest in het vaderland nog voor de rechter aantonen, dat overgave noodzakelijk was! Het viel hem niet moeilijk. Zeeland interesseerde zich nog voor het bezit van de W.I.C., maar Amsterdam en Holland hadden andere belangen. Zij wisten dan ook in 1661 de vrede met Portugal door te drijven, waarbij de Compagnie een schadeloosstelling van 8 miljoen gulden kreeg en daarvoor afzag van alle aanspraken op Brazilië. Officieel behield zij het recht, met de vroegere bezittingen te blijven handelen, maar zij kwam deze slag niet weer te boven. Usselincx was gewroken, zegt Muller. Hij had grootse plannen gehad: een volksplanting in Amerika, bevordering van de beschaving, de prediking van de christelijke godsdienst, een nauwe band tussen de volksplantingen en het moederland. Maar zijn programma was niet of in elk geval slechts voor een zeer klein deel gevolgd. Johan Maurits was het in verschillende opzichten met hem eens, uitgezonderd dan op religieus gebied, waar Usselincx met alle geweld het Calvinisme wilde invoeren. Ook Johan Maurits is door de geschiedenis gerechtvaardigd. En zo kon Onno Zwier van Haren in zijn 11de zang van ‘De Geusen’ dichten: Verzuimd Brasil; ô ryke gronden, Wier aard' is Diamant en goud; Ik hoor uw overgaaf verkonden, Nu Bankert u niet meer behoud! Vergeefs heeft Post Olinda's kerken Verwoest, voor onse nieuwe Werken. Met Nassau wykt het wuft geluk; {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} De Plaats, de naamen, zyn verlooren, Die d'Overwinnaar had verkooren In 't heedendaagsche Fernambuk. 1 {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} 6. Een schoon landouw met den soeten naem van Nederland bekend Henry Hudson. In het vorige deel beloofden wij terug te zullen komen op de pogingen om een noordwestelijke doorvaart naar Indië te vinden. In de jaren 1594 tot 1597 was driemaal tevergeefs geprobeerd langs de kusten van Rusland en Siberië de Grote Oceaan te bereiken. In het begin van de 17de eeuw deed de Engelsman Henry Hudson in dienst van de Engelse Muscovy Company tweemaal verkenningstochten met hetzelfde doel. Hij zwierf evenals onze pioniers in de buurt van Spitsbergen en Nova Zembla rond, maar het eigenlijke doel werd door hem al evenmin bereikt als door Barendsz. en Heemskerk. Toch vestigde hij door zijn reizen de aandacht van de Bewindhebbers van de V.O.C. op zich en toen Hudson ontslag kreeg bij zijn oude meesters en in Nederland verscheen, wisten de Heren XVII hem over te halen tot een contract om nog eens de plannen van Plancius te beproeven. Zijn instructie schreef voor, dat hij langs de N.O.-route en op geen andere wijze naar Indië mocht varen. Vreesde men, dat Hudson een ander plan koesterde? Waarschijnlijk heeft hij zich in die geest uitgelaten en was hij in het bezit van gegevens omtrent de wateren in de buurt van New Foundland. Hoe het ook zij, de Kamer van Zeeland vertrouwde de Engelsman maar half, maar Amsterdam zette door en de welomschreven instructie zou het Hudson wel beletten een slippertje te maken. Maar dan hebben de Heren zich terdege vergist. Wel is hij op de ‘Halve Maen’ de Noordkaap gepasseerd (hij verliet op 6 april 1609 de rede van Texel) en heeft Nova Zembla bereikt, maar toen hij aan de ijsvelden was gekomen, heeft hij niet lang naar een doorvaart gezocht, maar schielijk de steven gewend. Langs de Faroëreilanden zette hij koers naar de oostkust van Amerika, om daar door de Davisstraat of een andere passage in de Grote Oceaan te komen. Dit gelukte niet en in plaats daarvan verkende hij een deel van de kust van Noord-Amerika, vooral het deel tussen de Delaware en kaap Cod (zie de kaart). In het bijzonder had de streek {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Nieuw-Nederland==} {>>afbeelding<<} {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} langs de Noordrivier (thans Hudsonrivier) zijn interesse en tot het tegenwoordige Albany voer hij haar op. Na zijn onderzoekingen keerde hij naar Europa terug, maar Nederland bereikte hij niet. In Plymouth werd het schip in beslag genomen en speciaal de papieren hadden de belangstelling der Engelsen. De ‘Halve Maen’ is later aan de V.O.C. teruggegeven, maar Hudson werd niet weer afgestaan. De Engelsen zagen in, dat het gevaarlijk was, een koene ontdekkingsreiziger aan de dijk te zetten en namen hem weer in dienst. Nu kon hij nogmaals een poging doen om zijn geliefkoosd plan uit te voeren. In 1610 voer hij uit en stevende door de naar hem genoemde straat de grote baai binnen, die hij reeds voor de Oceaan hield. Het de tegenwoordige Hudsonbaai. Aan de zuidkust daarvan werd de winter van 1610 op 1611 doorgebracht en in het voorjaar zou men verder. Maar op het schip brak muiterij uit. De bemanning zette Hudson, zijn zoon en een drietal vrienden in een open boot en keerde naar Engeland terug. Nooit heeft iemand meer iets van Hudson vernomen ... Particuliere ondernemingen. Maar Hudson had de streek tussen de Zuidrivier en Kaap Cod ontdekt in dienst der Nederlanders en geen wonder ook, dat zij aanspraak maakten op die kusten, temeer daar er in die gebieden geen kolonisten woonden, ja, de bewoners er sedert mensenheugenis geen blanke hadden gezien. Reeds in 1610 voer nu een Nederlands schip naar de mond van de Hudsonrivier, om betrekkingen aan te knopen met de bewoners van het land, waarvan Hudson volgens De Laet had getuigd: ‘Het schoonste land, dat ik ooit met de voeten betrad.’ Op deze reis werd een eiland bezocht in de brede riviermond, dat de naam Manhattan kreeg. Wat deze naam precies betekent, is niet bekend. Men neemt wel aan van Dronkemansoord en dan zou het kunnen wijzen op een minder mooie daad van Hudson, die een stelletje Indianen bij zich in de kajuit had genodigd en hen te veel had getrakteerd. Het duurde niet lang, of een compagnie werd opgericht, die van de Staten-Generaal een octrooi kreeg voor vier reizen (jaren). Dertien kooplui vormden deze maatschappij, die echter in 1618 weer werd opgeheven. In 1621 werd de Westindische Compagnie opgericht en de kusten van Noord-Amerika vielen ook binnen haar limiet, zodat {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} het uit was met particuliere ondernemingen. De vrije kooplui kregen last deze streken te verlaten. Buren. Maar onbetwist bleef het bezit niet. De Engelsen verklaarden meer rechten te hebben. Inderdaad had Raleigh in 1584 Virginië ontdekt en daar was een Engelse volksplanting ontstaan. Koning Jacobus meende, dat hij al even goed als Paus Alexander grenzen mocht trekken, en zo wees hij de kusten van Amerika tussen 34 en 45 graden Noorderbreedte toe aan twee Engelse maatschappijen en hierop beriepen de Engelsen zich, al had zich nimmer een Engelsman vertoond tussen de 38ste en 41ste breedtegraad, waar Hudson opereerde. Behalve Virginië in het Zuiden lag ook ten Noorden van onze nederzetting een Engelse kolonie, Nieuw-Engeland, gesticht door uitgeweken Puriteinen en Independenten, die na een tijdlang in Nederland te hebben vertoefd, zich in Noord-Amerika hadden gevestigd. Het waren de streng-calvinistische Pilgrimfathers. Deze koloniën - er waren er totaal vier - hadden een zeer grote mate van zelfbestuur en sloten een verbond dat de grondslag is geworden van de latere U.S.A. Ook de Zweden (eigenlijk Hollanders in Zweedse dienst) vestigden zich, wat later dan de Nederlanders, in Noord-Amerika, voornamelijk langs de Zuidrivier (Delaware), waar Gothenburg, Helsingborg en andere plaatsen werden gesticht. Toen echter deze Zweedse kolonisten na de dood van Gustaaf Adolf geen steun meer uit het moederland ontvingen, moesten zij zich tegen wil en dank wel bij de Engelsen of Nederlanders aansluiten, wilden zij staande blijven tegen de Indianen. Nieuw-Nederland. Officieel strekte het gebied, waarop de Nederlanders aanspraak maakten, zich uit van de Zuidrivier tot Kaap Cod, maar de eigenlijke kolonisatie had plaats langs de Hudson. De kolonie kreeg de naam Nieuw-Nederland en de W.I.C. kocht verschillende eilanden en stroken grond langs de rivier van de bewoners, de Indianen. Het meest bekende voorbeeld is het eiland Manhattan, dat voor produkten ter waarde van ƒ 60. - werd gekocht van de oorspronkelijke bewoners. Thans ligt New-York op dat eiland en kost de grond er duizenden en nog eens duizenden dollars per vierkante meter. {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} Op Manhattan werd door de eerste directeur van de nederzetting, Petrus Minuit, een sterkte aangelegd. De bouwmeester van het fort was Krijn Fredericks en het kreeg de naam Nieuw-Amsterdam. ‘Binnen in het fort werd een molen gebouwd en boven in die molen een kerk ingericht, waar de eerste predikant Jonas Michaëlius de godsdienstoefeningen leidde.’ (Prof. Eekhof) Kolonisatie. Het nieuwe land was uitstekend geschikt voor kolonisatie. De Laet wees op ‘de gelijkheid van de gestalte des luchts en weder’. De pelterijen waren een begeerlijk handelsobject, dat de Indianen in grote hoeveelheid leverden, de baaien waren visrijk evenals de rivieren, de bossen leverden uitstekende houtsoorten en de grond was uitermate vruchtbaar. Misschien zou Nieuw-Nederland de taak van de Oostzeelanden kunnen overnemen, wat hout en koren betrof. Het was daarom vooral Amsterdam, dat zich zeer voor de nieuwe volksplanting interesseerde en na 1656 er zulke grote belangen had, dat het feitelijk de burgemeesters van de Amstelstad waren, die in Nieuw-Nederland de lakens uitdeelden, zoals in de 18de eeuw in Suriname. De berichten van de kolonisten waren zeer gunstig. Zo schreef volgens Van Hinte een der boeren, dat hij ‘twaelf jaer schoone Tarruwe achtereen geteelt hadde, sonder Braecken ofte Somervaghen’. En het was een goed produkt, want ‘de Tarruwe wies in lenghte hooger als de langhste Man’. In 1629 maakte de W.I.C. de voorwaarden bekend, waarop kolonisten zich in Nieuw-Nederland konden vestigen. Door de eigenaardige bepalingen kon ook hier, evenals in West-Indië, het patronaat opkomen. Kapitalisten sloten met de Compagnie een overeenkomst en vormden de schakel tussen die Compagnie en de individuele kolonist. Zo stichtte reeds in 1630 Kiliaen van Renselaer hoog aan de Hudson-rivier, waar het fort Oranje de kolonie aan de noordzijde beschermde, de nederzetting Renselaerswijck. Nog treft men op de kaarten van de Verenigde Staten de naam aan, terwijl Albany ligt, waar eenmaal het fort Oranje of Nieuw-Albanien werd gesticht. Andere heren volgden dit voorbeeld: Godijn, Samuel van Blommaert, David de Vries, Pauw, Cornelis Antonissen van der Slijck van Breukelen, Nederhorst en anderen. Pavonia en Vriesendael ontleenden hun namen aan Pauw en David de Vries, Breukelen op Lang Eiland aan Van der Slijk van Breukelen. {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} Namen. Nog zijn er heel wat namen in de omgeving van New-York, namen van eilanden, plaatsen en straten, die herinneren aan de Nederlandse kolonisten. Nieuw-Amsterdam is herdoopt in New York, maar in Brooklyn herkennen we nog Breukelen. Vlissingen werd Flushing, Utrecht werd New Utrecht, Heemstede Hamptstead, Nieuw-Haarlem is thans de bekende negerwijk Harlem in New York, Staten-eiland werd Staten-Island, Lang Eiland werd Long Island, Zandhoek Sandyhook. Wallstreet is in de beurswereld een bekende klank; de straat dankt haar naam aan de wal van het fort. En om nog één voorbeeld te noemen: Ds. Bogardus kwam door huwelijk met Anneke Jans, de dochter van de vroedvrouw van Nieuw-Amsterdam, in het bezit van een stuk land, dat sedertdien ‘Domenies bouwerij’ werd genoemd. Thans heet een wijk van New York nog de Bowery. 1 Op de kaart, die ik overnam van Bourjé, kan men enkele van die namen vinden. Moeilijkheden. Het aantal kolonisten nam toe. Ook Waldenzen, Hugenoten en Walen vonden een gastvrij onthaal in Nieuw-Nederland. Maar de moeilijkheden bleven ook niet uit. Met de Indianen konden de pioniers in het begin zeer goed opschieten. Maar door het ontactisch optreden van een paar directeuren werd de verstandhouding veel slechter en menige kolonie werd als wraak voor een wrede behandeling uitgemoord. Vooral Kieft maakte zich aan ‘moordzucht jegens de Indianen’ schuldig en werd op verzoek van de kolonisten teruggeroepen. Zijn opvolger was Pieter Stuyvesant, die het bewind over Nieuw-Nederland combineerde met dat over Curaçao. Houten Piet, Pieter met de stijve nek en dergelijke namen karakteriseerden deze bewindsman. Hij was bekwaam en had hart voor de kolonie, maar hij duldde geen inmenging in zijn zaken. Een despootje, wiens humeur er niet beter op geworden was, nadat de Spanjaarden hem een been hadden afgeschoten (zie het hoofdstuk over Curaçao). De kolonisten echter beschouwden zich allerminst als onmondige inboorlingen en het voorbeeld van de Engelse kolonies met hun char {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} ters spoorde hen aan, geen genoegen te nemen met het autocratische bestuur van Pieter. Een deputatie ging naar het moederland en daar was men genoodzaakt in verschillende opzichten toe te geven. In 1652 kreeg Nieuw-Amsterdam zelfbestuur. Andere plaatsen volgden en in 1663 werd zelfs een landdag gehouden onder voorzitterschap van een Van Renselaer. Dan waren er de Engelse kolonisten, vooral die van Hartfort in het Noorden, die steeds verder opdrongen en de Nederlandse rechten niet wilden erkennen. De Virginiërs waren beter te gebruiken en dreven met de Nederlanders een drukke handel, vooral in tabak. Te meer verbaast de houding van de kolonisten van het Noorden, omdat zij juist Calvinisten waren, die in Nederland bescherming hadden genoten. De overgang. In 1652 probeerde Stuyvesant een grensregeling te treffen en een tijdlang was de verhouding iets beter, maar na 1660 drongen de buren weer op en vestigden zich aan de linkeroever van de Hudsonrivier en op Lang Eiland. Stuyvesant verscheen zelf op de landdag van de vier koloniën en drie daarvan gaven hem gelijk. Maar Nieuw-Engeland wilde van geen toegeven weten. Reeds vroeg Stuyvesant om hulp in het moederland, toen in 1664 plotseling een Engelse vloot voor 's-Gravenzande verscheen en de goeverneur noodzaakte, de kolonie over te geven. Koning Karel II had er zijn broeder, de hertog van York, mee bedacht en zo werd Nieuw-Amsterdam omgedoopt in New York en kreeg Nieuw-Nederland dezelfde naam. Toen in 1667 de vrede van Breda gesloten werd, bleef Nieuw-Nederland Engels, terwijl Suriname, door Crijnssen veroverd, een Nederlandse kolonie werd. Nog eenmaal werd de princevlag te Nieuw-Amsterdam gehesen, toen Cornelis Evertsen en Jacob Binckes in 1673 tot grote vreugde van de kolonisten de Engelsen weer verdreven. Doch toen het volgende jaar de vrede van Westminster werd gesloten, diende Nieuw-Nederland als lokmiddel om de Engelsen bereidwilliger te maken. En voorgoed ging nu de driekleur naar beneden. De kerk. Toch hield de kolonie nog lang haar Nederlands karakter. Niet weinig droeg daartoe bij de kerk. Wij zagen reeds, dat Ds. Micha- {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} elius in 1628 de eerste gemeente institueerde, al was er voor dat jaar ook al geregeld godsdienstoefening gehouden. Spoedig werden op andere plaatsen ook gemeenten gesticht, in Renselaer, Breukelen, Utrecht enz. Megapolensis was de eerste predikant van Renselaerswijck. Hij was ook de eerste, die aan de Indianen in Noord-Amerika het Evangelie bracht, nadat hij de taal der Mohawk-Indianen had leren spreken. Hij dacht er dus anders over dan zijn collega Michaëlius, die de volwassen Indianen maar ‘in hun gevallen staat’ wenste te laten en alleen de kinderen wilde onderwijzen. Het grafschrift van Megapolensis luidde: ‘Nieuw Nederlandt schreyt, En spaer geen tranen, want Megapolensis leyt (Zuyl van Nieuw Nederlandt) Hier uit syn volle leden. Syn onvermoeyde werck Was bidden dag en nacht, En yv'ren in Gods Kerck. Nu rust hij en belacht Des weerelts ydelheden.’ Er vielen echter ook andere feiten te melden. Ds. Bogardus, de man van de ‘Domenies-bouwerij’, lag voortdurend overhoop met de goeverneur Van Twiller en noemde hem in het openbaar een kind des duivels. Met zijn opvolger Kieft kon hij het ook al niet vinden. Hij beschuldigde hem (terecht) van wreedheid tegenover de Indianen, maar de goeverneur noemde de dominee een dronkaard en een muiter. Beide heren werden ter verantwoording geroepen naar het moederland. Ze maakten de reis op hetzelfde schip, maar dat verging en dominee en goeverneur verdronken. Kieft had 400.000 gulden bij zich, die hij in de kolonie had bijeengeschraapt ... Strijd en groei. Toen de Engelsen in 1664 de kolonie veroverden, waren er 11 gemeenten met 6 predikanten. Zij behoorden tot de classis Amsterdam en dit is nog meer dan een eeuw zo gebleven. De band met Nederland bleef aldus bewaard. De predikanten werden door die classis uitgezonden. {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} En evenals in Zuid-Afrika was het ook hier de Statenbijbel, die de kolonisten bond aan het oude stamland en zijn taal. Nog in de 19de eeuw waren vele afstammelingen van de oude kolonisten in staat te lezen in de Statenbijbel. Toen Roosevelt Sr. de eed als president aflegde, deed hij dit op Engelse wijze met de hand op de Bijbel. Maar deze Bijbel was een Nederlandse Statenbijbel, een erfstuk in de familie Roosevelt. Niettegenstaande de tegenwerking van de Episcopaalse kerk, die ook financieel in een betere positie verkeerde dan de Gereformeerde kerk, breidde de laatste zich nog gestadig uit. Maar tegelijkertijd kwamen ook de geschillen. Die betroffen vooral twee punten: de taal en de verhouding tot de classis Amsterdam. De jongeren voelden meer voor het Engels, maar een zeer groot deel der gemeente hield met hand en tand aan de Nederlandse taal vast. Alleen de vrees, dat tenslotte de jeugd de kerk zou verlaten en zich bij een andere formatie zou aansluiten, stemde tenslotte tot toegeven op dat punt. Toch werd het 1763, dus een eeuw nadat de kolonisten onder Engelse vlag waren gekomen, voor de eerste ‘tweetalige dominee’ werd beroepen en nog in 1800 beluisterden volgens Van Hinte elke zondag een 250.000 mensen het Evangelie in het Nederlands. Langzamerhand echter kreeg het Engels de overhand. In 1803 werd te New York de laatste Nederlandse preek gehouden, maar nog in 1844 werd er de zegen in het Nederlands uitgesproken en in die dagen waren er nog velen, die de taal van hun voorouders konden lezen en spreken, zoals verschillende Afgescheidenen ondervonden. De Amerikaanse gezant Bleecker, die ruim honderd jaar geleden door Koning Willem I werd ontvangen, sprak volgens de Koning beter Nederlands dan menig hier te lande geborene. Een tweede strijdpunt was, zo merkten we op, de verhouding tot de classis Amsterdam. Het aantal kerken groeide en daarmee bij velen het verlangen, een zelfstandige classis te vormen, om ten slotte de algehele onafhankelijkheid te bereiken. Anderen vreesden, dat de kerk daardoor in een verkeerd spoor zou geraken, gebrek zou krijgen aan de nodige universitair gevormde predikanten en dat de kerk snel zou verengelsen. Zo ontstonden de coetuspartij, die ijverde voor meerdere zelfstandigheid, en de conferentiepartij, die de oude toestand wilde behouden. De classis Amsterdam was ook weinig toeschietelijk en het is toch wel vreemd, dat men een zo groot aantal kerken als wellicht geen enkele classis in Neder- {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} land omvatte, op een dergelijke manier onmondig hield. Tenslotte wist de predikant Dr. John Livingstone, een Schot van geboorte, wiens geslacht lang in Nederland en Noord-Amerika had gewoond, de vrede te bewerkstelligen. Hij draagt niet voor niets de naam van ‘Vader der Gereformeerde Kerk in Amerika’. Op den duur was de scheiding van de kerk in Nederland niet tegen te houden, vooral niet, toen na de vrijheidsoorlog tal van afstammelingen der Nederlandse kolonisten zich echte Amerikanen begonnen te voelen. Dat was iets anders dan Engelsen en tot de felste strijders in de kamp om de onafhankelijkheid behoorden dan ook de Nederlanders. In 1792 werd de band met de kerken in Nederland definitief doorgesneden en voortaan sprak men van the Dutch Reformed Church (Hollandse Gereformeerde Kerk) en in de volgende eeuw werd ook het Dutch weggelaten. Toen de kerk haar zelfstandigheid verkreeg, telde ze 116 gemeenten en had ze een eigen seminarium te New Brunswick. Afstammelingen. Nog treft men in Amerika duizenden personen met een Nederlandse naam. Sommigen daarvan hebben zelfs een heel bekende klank: Stuyvesant, Renselaer, Schermerhorn, Van der Bilt, Roosevelt. De afstamming van een der pioniers geldt voor de Amerikaan als een adelbrief, evenals de Engelsen graag hun geslachtslijst opvoeren tot de Pilgrimsfathers. Van Hinte schat het aantal afstammelingen van hen, die zich bij de overgave in Nieuw-Nederland bevonden, op ruim 2 miljoen. Opmerkelijk is dat velen zo gesteld zijn op een naam met Van er in. Volgens dezelfde schrijver telt het telefoonboek van Brooklyn alleen 12 kolommen met namen, die met Van beginnen. Het miljonairsgeslacht der Vanderbilt's heeft wel het meeste naam gemaakt. Maar ook andere afstammelingen van de oude kolonisten zijn vermaard geworden. Drie er van hebben het tot president gebracht. Van Buren in 1837 en in deze eeuw de beide Roosevelts. Toen de oude Roosevelt president was, bezocht Dr. Beets hem eens op een receptie, zo hoorden wij deze eens verhalen. De president was er niet weinig trots op, dat hij van de pioniers afstamde en om te tonen, dat hij het Nederlands nog ‘machtig’ was, reciteerde hij: Tikke, takke, tonen, Varkentje in de bonen, {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} Koetje in de klaver. Paardje in de haver. In 1885 werd de Holland Society opgericht, maar in werkelijkheid zijn de leden echte Amerikanen. Velen maken graag eens een reis naar het oude stamland en vinden daar alles zeer ‘interessant’, maar de Nederlandse cultuur is hun volkomen vreemd geworden. Een tweede fase. In het midden van de 19de eeuw gaat er echter weer een brede stroom van kolonisten over de Atlantische Oceaan. Onze eeuw, sinds tachtig jaar, ziet aan die Westerstranden met heilverlangend oog, met uitgebreide handen, een andre glans van roem, een andre ster van hoop voor 't oude en afgetobde en overvolle Euroop! Zo zong Da Costa in 1847 in zijn ‘Wachter, wat is er van de nacht?’ De emigratie was toen al in volle gang. En daarvoor was reden. Nederland scheen de malaise maar niet te boven te kunnen komen. Het aantal armlastigen bedroeg in de jaren tussen 1830 en 1840 ongeveer 10% van de bevolking. Na 1840 steeg het en in 1850 werd ongeveer ¼ deel van ons volk bedeeld. Zware lasten op de boeren en de middenstand en het autocratische bewind van Willem I waren menigeen een doorn in het oog. De aardappelziekte in 1845 en de schaarste in de volgende jaren waren oorzaak, dat meer dan één het leven in Nederland moe was en een beter bestaan aan de overzijde van de oceaan hoopte te vinden. De vervolgden. Maar bij een grote en wel de meest karakteristieke groep golden andere beweegredenen. Het waren de Afgescheidenen, die sedert 1834 op allerlei wijze door Regering en plebs waren geplaagd. ‘In de naam van een Vorst uit het huis van Oranje hadden gewelddadige uiteendrijvingen plaats, en werden inlegeringen van militairen, geldboeten en gevangenisstraf toegepast op hen, die niets anders begeerden, dan God volgens hun geweten te mogen dienen.’ Zo schreef Henry Dosker, een der emigranten, die jaren lang als Afgescheiden predikant in Bunschoten en Harlingen had ge- {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} staan en in de Nieuwe Wereld zich naam gemaakt heeft door zijn historische studies. Nederland, eens het land, waar de verdrukten om des gewetens wil een toevlucht hadden gevonden, verdrukte nu zijn eigen kinderen. Wel werd de toestand onder Willem II beter, maar alleen op vernederende voorwaarden en door het prijs geven van de naam Gereformeerd kon de vrijheid worden gekocht en de gemeenten onder het Kruis bleven bloot staan aan allerlei openlijke en bedekte vervolgingen. Nog in 1847 werden boeten opgelegd. En wat vele Afgescheidenen ergerde, was dat zij hun kinderen niet het christelijk onderwijs konden laten geven, dat zij zozeer voor hen wensten. In Indië geen plaats. Er is eerst over Nederlands Indië gedacht. Ds. Scholte en Ds. Heldring (hoewel zelf Hervormd steunde hij de vervolgden) hebben zelfs met de Minister geconfereerd, maar deze wilde er niet veel van weten, kon in elk geval niet beloven, wat de Afgescheidenen zo vurig verlangden: volkomen vrijheid van kerk en school. Scholte schreef aan Groen van Prinsterer: ‘Wij hebben de overtuiging gekregen, dat de tegenwoordige regering volstrekt ongezind is om een kolonisatie op Java te bevorderen, niettegenstaande Z.Exc. moest toestemmen, dat er uitgestrekte gronden onbewoond liggen. De redenen, die opgegeven worden, zijn naar mijn oordeel kinderachtig; ik geloof, dat men bevreesd is voor de invloed van onze mensen op Java......... Wij hebben hier in de laatste weken weder rechtelijke vonnissen zien vellen, waardoor de vrijheid van onderwijs en godsdienstoefening op verregaande wijze wordt onderdrukt. Wat moet er van worden?’ ‘Naar Amerika!’ het parool. Dan maar naar Amerika. In 1846 gaven Van Raalte en Brummelkamp, beiden Afgescheiden predikanten, een vlugschrift uit, waarin zij erop aandrongen het land te verlaten. Zij schreven: ‘Nederland gaat een bange toekomst tegemoet. Daarin zullen ontkomenen overblijven, die uitgevoerd zullen worden, zonen en dochteren, spreekt de Here. Gedachtig aan deze woorden zijn wij rijp Oranje en Nederland te verlaten.’ {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} Zij wezen op de malaise in bijna elk bedrijf, op de werkloosheid, de lage lonen, de hoge lasten, maar vooral hierop, ‘dat ieder, die Christelijke scholen wenst te stichten, op alle mogelijke manieren wordt gedwarsboomd, dat burgers voor de rechtbanken worden gesleept, omdat zij de misdaad begaan hebben, voor meer dan 20 personen de gekruisigde Christus te hebben gepredikt’. Zij stichtten een maatschappij voor landverhuizing en kolonisatie, die echt christelijk en gezond democratisch was, en in 1846 besloot Van Raalte om zichzelf aan het hoofd van de beweging te stellen en reisde af naar de Verenigde Staten. In Amerika was men niet geheel onbekend met de geloofsgenoten. De synode van de Dutch Reformed Church had geprotesteerd tegen de vervolging van de Afgescheidenen, ‘hetgeen ons niet alleen toeschijnt te strijden met het licht en de vrijheid des tijds, waarin wij leven, maar ook een vreemde zaak te zijn in ons Vaderland, dat in vorige tijden bewezen heeft, een toevluchtsoord voor heel Europa te zijn’. Het was vooral Ds. Wijckoff van Albany, die zich voor de immigranten interesseerde en hen op allerlei wijze voorthielp. Na enig zoeken besloot Van Raalte zich met de zijnen te vestigen in de wouden van Michigan en spoedig klonken de bijlslagen en werden de zware reuzen geveld, om een weide- en landbouwgebied te verkrijgen. De eerste kerkdiensten werden in de open lucht gehouden en bij de viering van het avondmaal onder het groene bladergewelf deden de gevelde boomstammen dienst als banken. Hard was het leven dezer pioniers in die jaren. Ziekte en plagen bleven niet uit. Velen stierven en meermalen moest Van Raalte het als een Mozes horen: ‘Waarom hebt gij ons uitgeleid?’ Wormser zegt: ‘Van Raalte en zijn echtgenote moesten allen alles worden. Hun voorbeeld en geduld moesten moed en vertrouwen schenken. Van Raalte was vrederechter, politie-agent, houthakker, timmerman, geneesheer, verloskundige, landagent, ziekentrooster en predikant.’ Maar Van Raalte hield stand en na enkele jaren waren de eerste moeilijkheden overwonnen. Toen Ds. Wijckoff in 1849 de koloniën bezocht, vond hij er 7 gemeenten met 629 huisgezinnen en een viertal predikanten. Men emigreerde groepsgewijs en bleef ook in Amerika een eenheid. De Friezen onder Ds. Ypma vestigden zich in Vriesland, de Zeeuwen onder Ds. Van der Meulen in Zeeland en zo waren er ook de nederzettingen Overijsel, {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} de Graafschap, Drente, Groningen en Holland (deze laatste onder Van Raalte zelf). Scholte ging met zijn aanhangers naar Iowa en stichtte Pella. Hij had het voordeel, dat zijn volgelingen over het algemeen beter bemiddeld waren dan die van Van Raalte. Pella lag dan ook niet in de wildernis. Scholte kocht er huizen, land en vee. Toch had men ook daar de eerste jaren met allerlei bezwaren te kampen en kon men eerst na 1850 zeggen, dat de moeilijkheden waren overwonnen. Kerkelijke kwesties. Scholte had zich in Nederland al een soort Independist betoond en in Amerika kwam dat nog meer uit. Hij wenste zich bij geen enkele groep van kerken aan te sluiten. Anders echter dacht Van Raalte er over, die met zijn meer ‘verstandelijke’ Gereformeerden in Michigan woonde. Toen Ds. Wijckoff de gemeenten daar bezocht en voorstelde, om zich met de oude Gereformeerde Kerk te verenigen, die nog immer op de basis van 1618 en 1619 stond, is door de nieuw aangekomenen daartoe besloten. De Afgescheidenen verenigden zich met de oude kerk, die hen in Nederland had uitgeworpen. Maar al heel spoedig opperden sommigen bezwaren en in 1857 leidde dit tot een splitsing. Een deel der nieuwe leden wilde toch maar liever afzonderlijk leven en keerde ‘het Oosten’ de rug toe. Er waren allerlei grieven: het huisbezoek, de doopsbediening, de tucht en de catechismusprediking zouden niet meer zijn, zoals ze wezen moesten. En het feit, dat vele leden van de Dutch Reformed Church vrijmetselaar waren, ergerde ook niet weinigen en gaf vooral omstreeks 1880 aanleiding, dat een tweede groep de band met de Reformed Church verbrak. Zo werd in 1857 de Christelijke Gereformeerde Kerk in Amerika gesticht, die thans ook vele duizenden leden telt. Deze tweedracht in de jonge koloniën was te betreuren en Prof. Beets vertelde eens, hoe de aanhangers van Reformed en Christian Reformed Church, als ze elkaar ontmoetten op weg naar hun kerkgebouw, niet voor elkaar wilden wijken! Van Hinte wijst er ons inziens terecht op, dat hier ook andere motieven in het spel waren. Vele Nederlanders voelden zich niet thuis in de veramerikaanste kerk, al had die dan ook dezelfde belijdenis. Volgens deze schrijver waren de leden van de Reformed {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} Church dan ook veel gauwer ‘geëgaliseerd’ dan die van de Christian Reformed Church. Maar met dat al heeft men in Amerika en in Afrika twee kerken met precies dezelfde belijdenis naast elkaar. Daaruit is te verklaren dat b.v. de Gereformeerde Kerken in Nederland (syn.) met de Nederduits Gereformeerde Kerk en de Gereformeerde Kerk in Afrika en met de Reformed en de Christian Reformed Church in Amerika beide betrekkingen onderhouden. Werkzaamheden. De kolonisten hebben niet alleen op maatschappelijk terrein veel gepresteerd, maar zij hebben ook in cultureel opzicht een grootse taak vervuld. Lagere scholen zijn opgericht en zowel de groep van Van Raalte als die van zijn tegenstanders zijn daarbij niet blijven staan. Daarvan getuigen de middelbare en hogere scholen, waarvan wij nu alleen maar noemen het Calvin College te Grand Rapids en Hope College te Holland. Ook in Iowa en andere middelpunten is in dit opzicht de hand aan de ploeg geslagen. Ongeveer 30 jaar geleden verschenen nog tientallen bladen in de Nederlandse taal. En dat behoeft niet te verwonderen, als men weet, dat toentertijd een 130.000 geboren Nederlanders in Amerika woonden. Voeg daarbij de velen, die wel in Amerika zijn geboren, maar die toch nog hun moedertaal kennen, dan komt men op een aantal, dat het half miljoen benadert, al zijn er zeer velen onder de jongeren, voor wie het Nederlands een vreemde taal is geworden. Maar in levenswijze blijven zij toch Nederlanders, wat volgens van Hinte b.v. duidelijk bij de huwelijken blijkt. Andere emigranten. Natuurlijk zijn die honderden en duizenden lang niet allen nakomelingen van de uitgeweken Afgescheidenen. Trouwens met Scholte en Van Raalte gingen ook wel orthodoxe leden van de Hervormde Kerk mee. Er zijn ook een groot aantal emigranten geweest, die uitsluitend lotsverbetering zochten, maar deze verhuizingen hadden een meer individueel karakter. Vooral Friezen en Groningers hebben hun vette landouwen verlaten, om aan de overzijde van de oceaan een bedrijf te stichten. In ‘It nij Frysk Lieteboek’ kan men gedichten van Troelstra vinden, die van dit scheiden van het Heitelân spreken. Ook Roomsen uit Brabant hebben zich onder leiding van Pater {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} Van den Broeck in Amerika gevestigd en kolonies in Wisconsin gesticht. Door het internationaal karakter van de Roomse Kerk waren deze nederzettingen een minder opvallend verschijnsel dan die in Iowa en Michigan. Merkwaardig is ook de uittocht van een kleine groep Balkster Doopsgezinden om des gewetens wil. Zij hadden principiële bezwaren tegen de dienstplicht en vertrokken daarom onder leiding van predikanten naar Amerika, waar zij koloniën stichtten in de staat Indiana. Er zijn ook heel wat kolonisatiepogingen mislukt, er is heel wat getwist, zelfs over namen en andere nietigheden, er waren Nederlanders, die zich voor hun afkomst schaamden en hun Nederlanderschap verloochenden, er waren er, die toonden, dat een Nederlaner ook klein kan zijn. Maar anderzijds hebben deze stoere mannen en flinke vrouwen laten zien, dat zij hun handen uit de mouwen konden steken, dat zij nakomelingen waren van de oude pioniers, die zich ook door niets of niemand lieten weerhouden om hun doel te bereiken. Twee miljoen nakomelingen zijn er van de oude trekkers en reeds een half miljoen van de jongere groep, - en het zijn volgens Amerikaanse getuigenissen staatsburgers, die gerekend mogen worden tot de besten van de Republiek. Geen zwaluwen. Anders dan vele Italiaanse emigranten, keren de Nederlanders op een enkele uitzondering na niet weer naar ‘the old country’ terug. Een der Amerikaanse bladen schreef: ‘Als landeigenaar, pachter of landarbeider zijn de Hollanders de beste ter wereld. Zij zijn van meer waarde voor Iowa dan tweehonderd landbezitters 1), die niets uitvoeren met 50.000 dollar geërfd geld. Deze Hollanders brengen mee: kennis van wat de bodem kan opbrengen en bekwaamheid om er uit te halen, wat er met vakkennis, zorgvuldigheid en arbeid uit te halen is. Zij hebben het kalme vertrouwen in de grond, dat karakteristiek is voor de Nederlander. Zij zullen sterven op hun eigen boerderij en niet in een zijstraat van een stad. De boerderij is hun tehuis en niet een pleisterplaats. De Hollanders zijn voorbeelden van spaarzaamheid en tevredenheid, on- {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} derwijzers van intensieve arbeid, zij zijn hun gewicht in goud waard. Gegeven het land en de Hollander zelf en het resultaat is zo zeker als dat van een tafel van vermenigvuldiging.’ Wij voegen hier aan toe: er waren ook honderden voortrekkers. die nog wat meer hadden dan het karakteristieke kalme vertrouwen in de grond. ‘Daarom verblijd ik mij, dat de Here mijn aandacht bepaald heeft op een land, waar ik ruimte vind, om als Christen te kunnen bezig zijn.’ Zo schreef Scholte eens aan Groen. En toen Van Raalte de feestrede uitsprak bij het 25-jarig jubileum van de Nederlandse kolonisatie, wees hij niet op de bodem noch op de kracht van het volk, maar hij richtte zich tot het jongere geslacht met de woorden: ‘Wij zijn gereed, u deze erve met vreugde over te geven. Doch vergeet niet: wij ontvingen haar als de kweekhof Gods voor de eeuwigheid, als een werkplaats voor Gods rijk; wij ontvingen haar biddende uit Gods hand en begeerden Gods doel met die erve te bereiken. Die erve zal in uw hand bloeien en welvaren, zo God, Zijn dag, de Christus Gods, Zijn rijk en werk uw dierbaar levensdoel blijven.’ Het vertrouwen op God was de grote kracht van de pioniers van Holland en Pella en hun nageslacht kan, als het aan die God trouw blijft, voor het materialistische Amerika een zoutend zout zijn. 1) {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} 7. Van het winterhuis tot de zuideras Namen. Waer, dat men sich al keerd of wend End' waer men loopt of staet, Waer dat men reyst of rotst of rend, End' waer men henengaet, Daer vindt men, 'tsij oock op wat ree, D'Hollander end' de Zeeuw; Sij loopen door de woeste zee Als door het bosch de leeuw. Wie een flinke wereldkaart tot zijn beschikking heeft, die zal hoog in het Noorden, maar ook dicht bij de Zuidpoollanden Nederlandse namen aan kunnen treffen. En dat in alle werelddelen. Nieuw-Zeeland, Tasmanië, Dirk Hartog-eiland, ik neem er maar een paar in de omgeving van Australië; Staten-eiland, Straat Lemaire en Kaap Hoorn, men vindt ze ten Zuiden van Vuurland; Mauritius en Amsterdam liggen midden in de Indische Oceaan; Kaapstad, Simonstad en Stellenbosch herinneren aan de daden van Van Riebeeck en Van der Stel in Zuid-Afrika; Zeelandia lag eens op Formosa en Mauritsstad in Brazilië; Nieuw-Amsterdam in Engels Guyana en Willemstad op Curaçao herinneren aan de bedrijvigheid van de Westindische Compagnie; Haarlem en Renselaer liggen nog in de staat New York, Holland en Pella in het Westen doen voor ons verrijzen de figuren van Van Raalte en Scholte; het Barendsz.-eiland, de Smeerenburgbaai, de Hinlopenstraat, de Klaas Billenbaai, zij getuigen van het grote aandeel, dat de Nederlanders hadden in de vaart op Spitsbergen en andere eilanden in de Noordelijke IJszee. Maar ook al getuigen de namen van steden, straten, kapen en golven niet van de invloed van de Nederlanders, dan is die er dikwijls nog wel geweest en ons werk zou niet volledig zijn, wanneer wij daarvan ook niet enkele voorbeelden aanhaalden. De kleine visserij. Zó noemde men de walvisvangst in de 17de eeuw en wel, omdat het aantal schepen, dat zich met deze tak van visserij bezig hield, {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} slechts een gering percentage was van het aantal, dat ter haringvangst uitzeilde. De haringvangst was bovendien veel ouder, want eerst in 1612 begonnen de Nederlanders zich toe te leggen op de vangst van walvissen in de Noordelijke IJszee. Ze waren de eersten niet. Hudson had reeds in 1608 gewezen op de grote rijkdom aan walvissen en robben en als gevolg daarvan hadden de Engelsen een compagnie opgericht, die ten doel had het monopolie van de visvangst in de wateren om Spitsbergen te verkrijgen. Maar de Nederlanders verschenen een paar jaar later (1612) ook op het toneel en toen ontbrandde natuurlijk de concurrentiestrijd. En dan was daar nog de koning van Denemarken, die beweerde, dat Spitsbergen onder zijn rechtsmacht viel. Hij had expedities uitgezonden naar Groenland en dit land - zij het alleen in naam - geannexeerd. Nu werd in de 17de eeuw nog vrijwel algemeen aangenomen, dat Spitsbergen aan Groenland vastzat, zodat in dat geval Christiaan IV de ‘wettige’ soeverein was. De Nederlanders beriepen er zich op, dat het Barendsz. was geweest, die Spitsbergen had ontdekt en ten doop gehouden. Het doet denken aan de ruzie van drie eierzoekers, waarvan de een zegt: ‘Dit is mijn land’, de ander: ‘Ik zag de kievit het eerst’, en de derde: ‘Ik was het eerst bij het nest.’ In zulke gevallen krijgt tenslotte meestal hij het ei, die de sterkste knuisten heeft. Denemarken heeft dan ook het loodje moeten leggen en zijn walvisvaarders mochten het als een gunst erkennen, dat ze hun ligplaatsen mochten hebben in de ‘Hollandse’ baaien. Maar de beide concurrenten, die er overbleven, waren beter tegen elkaar opgewassen. De Nederlanders gingen n.l. in het jaar 1614 ook over tot de stichting van een compagnie, de Noordse Compagnie, en zonden gewapende schepen naar Spitsbergen. De Noordse Compagnie. In de eerste jaren kwam het menigmaal tot een botsing, vernielden de Engelsen de traaninstallaties der Nederlanders en namen dezen natuurlijk daarop weer wraak. Tenslotte echter zagen beide partijen in, dat het beter was om de buit te delen en zo kwamen ze overeen, dat de Engelsen in de westelijke baaien van Spitsbergen hun bedrijf zouden uitoefenen en de Nederlanders in het Noorden. Op een huidige kaart is dat nog duidelijk af te lezen. In het Noorden namen als: Nieuw Friesland, Verlegen Hoek, Smeerenburgbaai, Vogelsang enz., in het Westen Gramant City, {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} Longyear City, Kingsbaai enz. Op het eilandje Amsterdam ontstond de Nederlandse ‘loge’ Smeerenburg, die bestond uit traankokerijen, hutten en tenten. 1) Het was in het seizoen zeer bedrijvig in het hoge Noorden. Maar in het najaar had een grote exodus plaats. Dan bleven de installaties eenzaam achter. Wat meegenomen kon worden, werd ingeladen, maar een deel der benodigdheden lieten de walvisvaarders op Spitsbergen in de hoop deze een volgend jaar weer terug te vinden. Niet altijd was men zo gelukkig. Piraten, vooral Duinkerkers, kwamen na het vertrek der walvisvaarders nog wel eens een haastige visite aan Smeerenburg brengen, om er alles te vernielen of te kapen. Daarom heeft men in 1633 een proef genomen, of het mogelijk zou zijn in deze barre streken te overwinteren. Op Spitsbergen en Jan Mayenland (noordelijk van IJsland) bleven ieder zeven vrijwilligers achter. Die van Jan Mayen stierven allen in de winter, die op Spitsbergen vonden de walvisvaarders het volgende voorjaar echter gezond en wel terug. Het volgende jaar echter, toen de proef op Spitsbergen herhaald werd, was de afloop tragisch. Alle overblijvers waren overleden; het journaal hadden ze bijgehouden tot de laatste dag ... ‘Ter nagedachtenis van die gevallenen, is in het jaar 1878 door de bemanning van ons Nederlands poolscheepje “Willem Barents”, onder bevel van de luitenant ter zee L.R. Koolemans Beynen, een steenhoop op het kerkhof gebouwd, waartegen een uit het vaderland medegebrachte steen werd geplaatst, met het opschrift: † In Memoriam Spitsbergen of Nieuland ontdekt tot 79o 30 N. Breedte door de Hollanders. Hier overwinterden 1633 - 1634 Jacob Seegersz. en zes anderen. Hier overwinterden en stierven 1634-1635 Andries Jansz. van Middelburg en zes anderen.’ Zo deelt de oud-kolonel der genie F. Dekker mee en hij voegt er aan toe, hoe ook op Jan Mayen een dergelijke steen is geplaatst, terwijl een Noorse visserij-inspecteur op de grafheuvel een kruis {==*89==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 182. ‘Af-beeldinge van het groot ongeluck en geluck 't welck gebeurt is aen zijn Vorstelijcke Doorl: Prins JOHAN MOURITS van Nassau, komende van de Begrafenisse van den Overleden Prins Willem van Nassau, Gouverneur van Vrieslandt, alwaer de Val-Brugh binnen Franicker inbrack, en Zyn Vorstelycke Doorl: in 't Water viel, met vyf Edel-lieden en ses Paerden. Geschiet den 6. January in 't Jaer MDCLXV.’ Anonieme gravure, de eerste uit een serie van drie welke aan dit voorval zijn gewijd en zich bevinden in het ‘Coopmanshûs’, het gem. museum te Franeker. Joost van de Vondel voorzag de prenten van een passend bijschrift, waarvan de eerste strofe luidt: ‘De vriesche brugh ontzeght Nassauschen Bucefal (= paard) ❘ En Maurits, zwaer van deught en dapperheit, te draegen. ❘ Zoo plompt hy met zyn stoet in 't water van de wal. ❘ Der vorsten zon verdrinkt: nu zal het nimmer daegen!’ Tijdens zijn herstel raakte Johan Maurits bevriend met de kastelein van het Franeker ‘studintewaerdshûs De Bogt fen Guné’, een exzeeman die veel op de Goudkust (Guné) had gevaren en dus evenals de Graaf, ‘veel kon verhalen’; zie blz. 327.==} {>>afbeelding<<} {==*90==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 183. Het fort St. George del Mina aan de Westkust van Afrika (Guinee), naar een anonieme aquarel uit 1869, eigendom van de Stichting C.N.O. (cultuurgeschiedenis van de Nederlanders Overzee) te Amsterdam.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 184. Gezicht op San Salvador. In het midden twee liften die de havenkade met de hoger gelegen stad verbinden. Deze bestaan thans nog. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)==} {>>afbeelding<<} {==*91==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 185. Petrus Stuyvesant, gouverneur van Nieuw-Nederland en Curaçao 1643-1664. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tr.)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 186. Stuyvesant was korte tijd als student in de letteren en wijsbegeerte ingeschreven aan de Franeker Universiteit en lid van de Leeuwarder Studentenvereniging aldaar, zoals blijkt uit deze bladzijde van het ledenregister dezer vereniging (Gemeente-archief Leeuwarden). Zijn registratie is voorzien van een treffend citaat uit de werken van Chrysostomus, waarvan de vertaling ongeveer als volgt luidt: ‘Vertrouw op God: wantrouw uzelf, wantrouw uw heren, ❘ Wantrouw uw ouders en uw vorsten ❘ Vertrouw alleen op God, want als u alle hoop ontvalt En de mensen u in de steek laten ❘ Dan is uw enige hoop in God gelegen, dan vangt Zijn Rijk aan, ❘ en schenkt Hij u een blijde dood’. Maar weldra werd ‘Petrus Stuyfsandt’ geroyeerd wegens minachting der reglementen (ob contemptum legum), wat meestal wanbetaling inhield. Vandaar de galg, die er later werd bijgetekend, en op dit eerloze einde van zijn lidmaatschap duidt.==} {>>afbeelding<<} {==*92==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 187. Titelblad van de ‘conditiën’ die ‘gepresenteert werden aen alle de gene, die als Coloniers na Nieuw-Nederlandt willen vertrecken’, gedrukt in 1656 bij Jan Banning te Amsterdam.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 188. Voorstelling van de beruchte scène, waarbij Pieter Stuyvesant de proclamatie der Engelsen inzake de overgave van Nieuw-Amsterdam in stukken scheurde en deze de burgemeesters der stad in het gezicht slingerde. De prent bevindt zich in de bibliotheek van de stad Grand Rapids (Mich.) in de V.S.==} {>>afbeelding<<} {==*93==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 189. ‘'t Fort nieuw Amsterdam op de Manhatans’ in de jaren 1626-1628. (Uit: ‘Virginia, Nieuw Nederlandt (etc.)’, uitg. Joost Hartgens, A'dam (1651)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 190. Nieuw-Amsterdam omstreeks dertig jaar later, naar een gravure van Claes Jansz. Visscher, Amsterdam 1656. Links het fort met de vlaggemast - ‘dese vlagge wert opgehaelt als daer Schepen in de Haven komen’ -; daarnaast v.l.n.r. 't gevangenhuys, de Kerck en 't Gerecht (de galg); in het midden 't Compagnies-Pachuys en geheel rechts de Stadts-Herberch.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 191. Het oude Stadt-Huys of de Stadts-Herberch van Nieuw-Amsterdam, zoals die buurt er in 1679 uitzag. De stad had zich krachtig ontwikkeld en was met ‘ronduiten’ (een soort strekdammen, zie rechts op de voorgrond) versterkt. Let op de typisch Hollandse bouwstijl, die ook lange tijd na de overname door de Engelsen (in 1674) nog werd toegepast.==} {>>afbeelding<<} {==*94==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 192. Walvisvangst in de 17e eeuw, naar een schilderij dat zich in het Ned. Hist. Scheepvaartmuseum te Amsterdam bevindt.==} {>>afbeelding<<} {==*95==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 193. De Hollandse traankokerijen op Jan Mayen-eiland, naar een schilderij van Corn. de Man (Rijksmuseum, A'dam).==} {>>afbeelding<<} {==*96==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 194. Lodewijk de Geer, (Gravure van T. Falck, Rijksprentenkabinet)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 195. Cornelis Haga. (Anoniem schilderij van de Hollandse School, Rijksmuseum)==} {>>afbeelding<<} {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} liet oprichten met het opschrift: Het hiler tapre Hollandske Menn (Hier rusten dappere Hollandse mannen). De Noordse Compagnie vond in het eigen land niet overal waardering. Vooral uit Friesland voeren velen op Spitsbergen, die geen aandeelhouder van de Compagnie waren. Geweld zou hier niet veel baten, zodat de Noordse Compagnie tenslotte, als in onze tijd de grote concerns, de kleinere maatschappijen in zich opnam. Anders dan de V.O.C. en de W.I.C. heeft de Noordse zuster het maar dertig jaar uitgehouden. In 1642 liep het octrooi, dat enige malen was verlengd, weer af en het is niet vernieuwd. Schade heeft dat de kleine visserij niet gedaan. Integendeel, na 1642 nam de vaart op Spitsbergen nog toe. De ‘Groenlandse visserij’, zoals men ze ook wel betitelde, heeft in de volgende tientallen jaren haar hoogtepunt bereikt. Het aantal schepen, dat er aan deelnam, vertienvoudige en volgens Pieter de la Court zouden er jaarlijks 12.000 man naar het Noorden varen. Waarschijnlijk is dit aantal wat overdreven (de schrijver was een groot tegenstander van compagnieën en monopolies), maar in elk geval is de vaart naar het Noorden van grote betekenis geweest voor de Nederlandse welvaart. Het walrussenivoor, het spek van walvissen, walrussen en robben, traan en baleinen, de robbenvellen, het waren kostbare artikelen voor handel en industrie. En tevens werden de reizen in het hoge Noorden dienstbaar gemaakt aan de wetenschap. Tot in onze dagen gebruikt men de nauwkeurige waarnemingen en gegevens van onze vaderen. Spitsbergen is thans Noors. Toen in 1918 het bezit van dit eiland aan de orde kwam, heeft men van Nederlandse zijde nog eens gewezen op de ontdekking door Barentsz., maar het heeft geen resultaat gehad. Barentszburg en Barentszeiland herinneren er echter nog heden aan deze pionier. Zweden. De Zweedse professor Wrangel heeft een standaardwerk geschreven over de betrekkingen tussen Zweden en Nederland. Op bijna elk gebied zijn er Nederlanders geweest in Zweden om leiding te geven en honderden zijn er gebleven, van wie velen zelfs in de adelstand werden opgenomen. Hugo de Groot was na zijn vlucht uit de Republiek jarenlang Zweeds gezant; ontevreden Nederlanders richtten in Zweden een Westindische Compagnie op, Usselincx probeerde er zijn idealen te verwezenlijken, Gothenburg {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} werd door Nederlanders gebouwd en gekoloniseerd, waarbij Cabilieau een hoofdrol speelde. Zo groot was de invloed der Nederlanders in deze streken, dat de diplomatieke taal jaren lang het Nederlands was. Gustaaf Adolf b.v. kon het lezen en verstaan. Wanneer wij echter de namen van een groot aantal Nederlanders lezen, aan wie Zweden zeer veel te danken heeft, dan is er een, die ver boven alle anderen uitsteekt: Lodewijk de Geer. De Geer. Evenals Usselincx, De Moucheron en Lemaire behoorde De Geer tot de uitgeweken Zuid-Nederlanders die zich in Amsterdam vestigden. Hij verzwagerde zich met de Hollandse patriciërs: de bekende bankier Trip was zijn zwager. Met hun groot vermogen steunden zij meermalen Gustaaf Adolf. Zij schreven voor grote bedragen in op de Zweedse leningen, waarvoor als onderpand de opbrengst van de kopermijnen diende. Daardoor werd De Geers aandacht gevestigd op de Zweedse ertsen en hij is het geweest, die de mijnbouw er tot ongekende bloei heeft gebracht. Hij werd de leverancier voor Zweden en tevens de bankier. In 1641 werd hij in de Zweedse adelstand opgenomen, omdat, zoals Dekker zegt, ‘hij door zijn belangrijke ondernemingen en door zijn handel in wapenen had bijgedragen tot de verdediging van het land tegen de vijanden; dat hij een betere methode had ingevoerd voor het gieten van ijzer, voor het smeden en voor de wapenfabricage; dat door zijn zorg kostbare werkplaatsen en fabrieken waren opgericht; dat op zijn oproep talrijke vreemde werklieden waren toegesneld, en dat hij aldus een belangrijke bron van nationale welvaart had geschapen’. Niet ten onrechte heeft men De Geer, die reusachtige wapenfabrieken bouwde en de leverancier van kanonnen werd voor een groot deel van Europa, de 17de eeuwse Krupp genoemd. Hoe groot zijn invloed was, blijkt uit de Deens-Zweedse oorlogen. In 1644 brak de eerste uit en in Nederland heerste onzekerheid, hoe te handelen. Krachtens traktaat was de Republiek verplicht Zweden te steunen, maar Frederik Hendrik vreesde, dat de aandacht van Spanje zou worden afgeleid en wenste bovendien Engeland niet te ontstemmen. Toen rustten Trip en De Geer een particuliere vloot van 30 schepen uit, die de Zweden te hulp kwam. Maarten Thijssen was admiraal. De Denen sloegen hem terug, maar na in Nederland de schade hersteld te hebben, zeilde {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} Thijssen opnieuw het Vlie uit en versloeg met de Zweedse admiraal Wrangel de Denen verpletterend. Thijssen werd onder de naam Anckarhjelm in de Zweedse adelstand opgenomen en heeft als admiraal de Zweedse zeemacht gevormd. Lodewijk de Geer is op het laatst van zijn leven naar Amsterdam teruggekeerd, waar hij in 1652 is gestorven. Zijn nakomelingen hebben echter ook in later eeuwen een belangrijke rol in Zweden gespeeld. Amager. Tegenover Kopenhagen, de hoofdstad van Denemarken, ligt het eiland Amager. In het begin van de 16de eeuw nodigde de Deense koning Christiaan II, een zwager van Karel V, een aantal Hollandse boeren uit, zich op dat eiland te vestigen, teneinde de hoofdstad van tuinbouwprodukten te voorzien. Zij zouden tal van privileges genieten en zo hebben er zich in 1516 een kleine 200 personen gevestigd, voornamelijk afkomstig uit Waterland. Hun nakomelingen wonen er nog en lang hebben ze hun taal en gebruiken in ere gehouden. Nog in 1811 werd in het Nederlands gepreekt, daarna tweetalig, tot tenslotte het Deens heeft gezegevierd. Het pleit echter voor de stoere kolonisten, dat zij drie eeuwen lang in de betrekkelijk kleine kolonie Hollaenderby hun taal in ere hebben gehouden. Deze daad van Christiaan II heeft betere gevolgen gehad dan zijn verhouding met de schone Duveke, een dochter van een Amsterdamse weduwe. Moeder en dochter hebben jarenlang de koning beheerst. De moeder Brechtje heeft zelfs een tijd de Deense financiën beheerd en heeft tenslotte mede de val van Christiaan II veroorzaakt. Ook in de 17de eeuw heeft Denemarken veelvuldig betrekkingen met de Republiek onderhouden. Stonden in 1644 de Hollanders nog aan Zweedse zijde, later veranderde dat, toen Zweden te machtig scheen te worden. Wassenaar van Obdam, De Ruyter en Cornelis Tromp zijn in de Deense geschiedenis ook zeer bekende namen. Laatstgenoemde was zelfs een tijdlang opperbevelhebber van de Deense vloot, die hij geheel reorganiseerde. In 1676 bracht hij de Zweden een zware nederlaag toe. Volgens De Jonge waren van de 26 schepen der Denen minstens 17 onder bevel van Nederlandse officieren. Om deze en andere overwinningen is Cornelis Tromp in de Deense adelstand verheven met de titel graaf. Tevens kreeg hij de olifantsorde en het verhaal gaat, dat hij bij de uit- {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} reiking daarvan 2000 rijksdaalders moest betalen aan de kanselarij (voor de armen), wat hem de opmerking ontlokte: ‘Dat beestje is mij te duur.’ Duitsland. Reeds in de Middeleeuwen hebben Nederlandse en Vlaamse kolonisten een belangrijke rol in Duitsland gespeeld. In de 10de en llde eeuw woonden de heidense Slaven nog tot aan de Elbe. De keizers hadden in de meeste gevallen meer oog voor Italië dan voor landen ten Noorden van de Alpen. Verschillende vorsten hebben hun taak overgenomen. Hendrik de Leeuw, Albrecht de Beer van Brandenburg en later de grootmeesters van de Duitse Orde hebben veel gedaan voor de uitbreiding van de Germaanse stam en meteen van christendom en beschaving. Wij noemden slechts enkele van de voornaamste kolonisators. Zij en anderen hebben daarbij dikwijls gebruik gemaakt van Nederduitse en Vlaamse boeren. In Oldenburg, Brandenburg, Mecklenburg, Saksen, Pommeren, Thüringen en Pruisen zijn soms zeer belangrijke nederzettingen geweest. In Pruisen lag zelfs een stad Pruisisch Holland. ‘Bij voorkeur vestigen zij (de Nederlanders) zich in streken, die enige gelijkheid vertonen met die van hun stamland. Zij ontginnen moerassige of heideachtige gronden, leggen rivierdijken aan tot bescherming van het bezette gebied, enz. Daarbij bedingen zij zich in de overeenkomsten behoud van eigen wetten en gebruiken, eigen bestuur, vaststelling van op te brengen lasten. Vooral in de Altmark maar ook elders in de genoemde landen en gebieden zijn, behalve in de overlevering, in de namen van plaatsen, dijken, ontgonnen landen, ook in de oude familienamen nog aanwijzingen van dergelijke kolonisaties door onze stam te vinden: Holländerof Hollerdeich; Flemming, Preussisch Holland enz.; hier en daar meent men in de rechtsgebruiken, kleding, dialectvormingen herinneringen daaraan te ontdekken. Het is onweerlegbaar, dat zo een belangrijk deel van Noord-Duitsland door mensen van Dietse stam is gekoloniseerd.’ (Prof. Blok) Vluchtelingen. Van andere aard waren de vestingen in de 16de en ook nog in de 17de eeuw. Zij waren het gevolg van de geloofsvervolging. Tijdens Karel V en Philips II weken tal van Nederlanders uit naar Duitsland. Wezel, Emden en andere plaatsen hebben er duizenden gast- {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} vrij ontvangen en geherbergd. De eerste grote kerkelijke vergaderingen van onze Gereformeerde Kerk zijn in Duitsland gehouden: het convent van Wezel en de synode van Emden. Maar toen na 1572 het getij kenterde, zijn zeer velen teruggekeerd. Ook in Frankfort vormde zich een Nederlandse calvinistische vluchtelingengemeente, maar door de onverdraagzaamheid der Luthersen heeft het merendeel der leden de stad al spoedig weer verlaten. Philip Ludwig von Hanau, een schoonzoon van Willem van Oranje, ontving een deel van deze verdrevenen met open armen en zij stichtten er Nieuw-Hanau, waar zij volkomen vrijheid van godsdienst genoten. De nieuwe stichting kwam tot grote bloei en dijde uit tot een duizendtal gezinnen, die volgens Prof. van Schelven nog tot in de tweede helft van de 18de eeuw het Nederlands als voertaal in de kerk gebruikte en de psalmen van Datheen zong. Zo groot werd de bloei volgens dezelfde schrijver, dat de Frankfortse gilden beducht waren voor de overvleugeling van hun stad en dat het erop begon te lijken, dat men zou beginnen te spreken van Frankfort bij Hanau, zoals de verdrevenen hadden voorspeld. Een ander deel van de Frankfortse gemeente was al eerder uit de ongastvrije stad vertrokken en vond een toevlucht bij de keurvorst van de Palts. Zij stichtten er Frankenthal, dat tot grote bloei kwam door zijn nijverheid. De eerste diaken van Batavia, de ziekentrooster Aerssen, later de eerste predikant van Curaçao, was volgens de Bataviase archieven afkomstig uit Frankenthal. In de Negenjarige Oorlog is de stad echter ondergegaan, nadat zij in vorige troebelen al meermalen ernstig had geleden. Friederichstadt aan de Eider in Holstein heeft zijn ontstaan te ‘danken’ aan de moeilijkheden, die de Remonstranten na de Dordtse synode in de weg werden gelegd. Frederik II van Sleeswijk-Holstein nodigde de Remonstranten uit, zich in zijn land te vestigen. Hij hoopte met hun hulp zijn land tot welvaart te brengen en vooral de handel te ontwikkelen. Friederichstadt, zoals de emigranten uit dankbaarheid hun geheel op Hollandse wijze gestichte stad noemden, is echter geen tweede Amsterdam geworden. Na enkele jaren was er van vervolging van de Remonstranten geen sprake meer en verschillende families keerden toen maar liever weer naar het vaderland terug. Bovendien ontbrak het de hertog aan voldoende macht om zijn schepping tot een handelscentrum te maken. Daarvoor was een vloot nodig. Friederichstadt is dan ook een onbetekenende plaats gebleven, die men op vele kaarten tevergeefs {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} zal zoeken. In één opzicht was het een eigenaardige plaats. ‘Remonstranten, Doopsgezinden, Luthersen, Katholieken. Kwakers en Joden hebben daar in vrijheid en verdraagzaamheid geleefd in een tijd, waarin elders nog niemand dacht, dat zoiets mogelijk was.’ De nederlandse Labadisten vonden een tijdlang onderdak te Altona, in die dagen Deens. Mennisten. Eén groep heeft wel een heel bijzondere en tragische geschiedenis gehad. Het waren de Doopsgezinde vluchtelingen, die zich in de omgeving van Dantzig vestigden. Als de meeste Mennisten waren het stille en ijverige landbouwers en ambachtslieden, die juist daardoor tot betrekkelijke welvaart geraakten. De Poolse koningen zagen deze immigranten niet ongaarne, want zij brachten woeste streken in ontginning en op geoorloofde en ongeoorloofde wijze werd heel wat van de hardwerkende gegoede Mennisten gevraagd. Dat veranderde, toen Pruisen een deel van Polen annexeerde. Was er blijdschap bij de Doopsgezinden, omdat ze voortaan onder een Protestant zouden staan, dit veranderde, toen Frederik Willem II, broer van Prinses Willemijntje, maatregelen tegen de duizenden Doopsgezinde onderdanen nam, die nog steeds afkerig waren van krijgsdienst. Het gevolg was, dat honderden uitweken naar Rusland, waar Katharina II hen heel goed kon gebruiken in de Oekraïne. Ontzaglijke moeilijkheden hadden zij daar in het begin te overwinnen. Zij woonden in holen, die zij in de grond hadden uitgegraven! Maar zij versaagden niet. Ds. Fleischer schrijft: ‘Allengskens ging het hun naar den vleze. De maagdelijke bodem der steppen bleek een wonderrijke aarde te zijn, die voor weinig arbeids grote winsten terugschonk. De Hollanders zijn altijd een vruchtbaar ras geweest en ook deze Hollanders kenmerkten zich door grote gezinnen en vele huiselijke deugden. Hun vrouwen waren toegewijde moeders en zij spaarden de melk niet voor knapen en maagdekens. Voor het onderwijs der jeugd hadden zij al vroeg een open oog en getroostten zij zich aanzienlijke offers. Welvarende dorpen ontstonden, regelmatig, maar niet aaneengesloten gebouwd. Ieder woonde op eigen grond, te midden van weelderige boomgaarden en malse weiden en wuivende korenvelden. Men zou er zich kunnen wanen in de Friese bouwhoek of de Groninger Ommelanden. Hun jongelieden, die thuis {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} en op school goed waren opgevoed en die men gerust kon vertrouwen in de boze wereld rondom, zond men als een “nieuwe lente” uit om elders nieuwe koloniën te stichten.’ Zo breidde zich het aantal nederzettingen gestadig uit. Men trof ze aan in de Krim, in de Kaukasus, langs de Wolga en zelfs in Siberië. Weer dreigde echter gevaar, toen omstreeks 1870 de Russische regering begon te tornen aan de vrijheid van geweten, door te dreigen met verplichte krijgsdienst. Wel had Katharina II de pioniers beloofd, dat zij en hun nageslacht daarvan ‘voor eeuwig’ zouden zijn vrijgesteld, maar ook hier gold het woord: Vest op prinsen geen betrouwen. Nog dreef de wolk voorbij, toen de Doopsgezinden in plaats van soldaat te worden, een periode in de staatsbossen moesten werken, maar het vertrouwen was verdwenen. En zo gingen in 1874 tal van Mennisten naar Amerika, evenals de Balkster broeders in 1853 uit Nederland. Ds. Leendertz bezocht de gemeente van Alexanderwohl in de staat Kansas en gaf in de Zondagsbode van 4 september 1921 een beschrijving van deze groep, die oorspronkelijk uit Groningen afkomstig, zich in West-Pruisen had gevestigd, toen in Zuid-Rusland had gewoond en tenslotte hier in het verre Westen terecht was gekomen. De dominee schrijft: ‘De liefde voor Holland is er nog altijd groot en verscheidene kerkbezoekers konden de lezing van de Hollandse Bijbel nog goed volgen; huizen, kerkgebouw, de gezichten van de mensen, hun namen als Jansen, Klaassen, Harmsen, zijn nog typisch Hollands. Zij hebben de kale prairies, waar de buffel rondzwierf, herschapen in een bloeiend landschap en zijn thans welvarende landbouwers. De velden zijn zwaarbevracht van koren en mais. Onder hoge bomen, met oprijlanen naar de weg, liggen de mooie boerderijen, omringd door grote, van elevators voorziene schuren: daaromheen vruchtbomen zonder tal. Op iedere boerderij vindt men een of meer auto's waarmee men naar de kerk gaat en de kinderen naar de school brengt. Er is in Alexanderwohl zelfs een Doopsgezinde politieagent, die echter geen wapenen draagt en ze ook nooit nodig heeft gehad, want zolang de nederzetting bestaat, heeft er nog nooit een misdaad plaats gehad. Komen er kleine gevallen voor, b.v. dat iemand zijn schulden niet betaald heeft, of dat opgeschoten jongens kattekwaad uithalen, dan worden die voor de predikant en de oudsten der gemeente gebracht, die de schuldigen vermanen en straffen...’ Gelukkige mensen! {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} Vooral wanneer wij zien op de duizenden Nederlandse Doopsgezinden, die in Rusland achterbleven. In 1904 waren er nog 74.000, verspreid over een oppervlakte, tientallen malen zo groot als ons land. Toen de eerste wereldoorlog kwam, werd opnieuw hun vrijstelling van de militaire dienst een grief van de bevolking, die hen bovendien als ‘Duitsers’ niet vertrouwde. Maar het ergste kwam na de wereldoorlog, toen de communistische revolutie uitbrak en de Oekraïne maandenlang het strijdtoneel was van Witte en Rode troepen. En toen de eersten tenslotte moesten wijken, brak voor de stille en weerloze kolonisten een vreselijke tijd aan. Bij honderden werden ze vermoord, bij duizenden vluchtten ze met achterlating van al hun bezittingen. Het Bolsjewisme heeft grondig vernield, wat de duizenden Doopsgezinden met noeste vlijt en vrome zin in anderhalve eeuw hebben opgebouwd. Velen van de vluchtelingen hebben ook in Amerika een toevlucht gevonden. 1) Tsaar Peter en de Nederlanders. De grote Keurvorst (1640 - 1688) heeft in Brandenburg de kolonisatie van Nederlandse boeren bevorderd. Blok wijst op een overeenkomst, die deze vorst sloot met een compagnie ‘Friesche huysluyden’, vertegenwoordigd door Hein Sikkes en Leinst Wilchels. Frederik de Grote, koning van Pruisen, die een eeuw later regeerde, ging in dat spoor voort en tussen de regeringsjaren van deze beide ‘groten’ ligt de periode van Peter de Grote van Rusland, de man van de Zaandamse timmerwerf, die lastige jongens een kies uittrok en belasting van baarden hief. Maar hij heeft meer gedaan. Hij heeft Rusland tot een grote Europese mogendheid gemaakt en bij zijn werk heeft hij vele Nederlanders gebruikt. Niet dat dezen voordien geen connecties met ‘Moscovië’ hadden. Herhaaldelijk waren er gezanten bij de heersers van het grote rijk verschenen en meer dan één tsaar had een Nederlander als apotheker, lijfarts of raadsman. Ook Russische gezanten verschenen in Den Haag en het. verkeer werd drukker naarmate de Nederlanders {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} een groter aandeel in de handel op Archangel, toentertijd de enige Russische haven, veroverden. Maar de grote invloed der Nederlanders dagtekent toch uit de tijd van tsaar Peter, die in 1697 een bezoek bracht aan Zaandam en Amsterdam en gedurende dit verblijf tal van bekwame personen heeft weten over te halen hem naar Rusland te volgen om daar de hervormingen op militair en maatschappelijk gebied te leiden: zeelieden, scheepsbouwers, dokters, apothekers, architecten, waterbouwkundigen enz. Vooral het zeewezen in Rusland is door de Nederlanders gevormd, waarbij de hulp van de Amsterdamse burgemeester Witsen van grote betekenis was. Zo is het ook te verklaren, dat hoewel het Russisch en het Nederlands hoegenaamd geen overeenkomst vertonen, de Russische scheepstermen zoveel op de onze lijken. Dr. R. Vermeulen heeft daarover een verhandeling geschreven en het blijkt, dat tal van woorden letterlijk zijn overgenomen. De tsaar zelf sprak en schreef Nederlands en bediende er zich van op zijn reizen door Europa. En het is overtuigend bewezen, dat hij bij zijn dienaren het leren van onze taal aanmoedigde. ‘Eerbied vervult ons voor de geweldenaar, de niets en niemand - zichzelf wel het allerminst - ontziende despoot, die zijn gehele leven in dienst heeft gesteld van zijn plannen om zijn onmetelijk rijk naar zijn inzichten omhoog te stoten in de rij der natiën; tegelijk “de grote man, voor wie niets te klein was”. Maar eerbied ook voor de zeldzame bekwaamheid, de geweldige geestkracht van die Nederlandse staatslieden, kooplieden, varengezellen en technici; van dat stoere Nederlandse geslacht van onze gouden eeuw.’ In de Levant. De Nederlandse kooplieden, die in het laatst van de 16de en het begin van de 17de eeuw naar de Turkse landen voeren, deden dat onder Franse vlag. Doch in 1610 verscheen de eerste Nederlandse gezant bij de Hoge Porte en vanaf die tijd dateren de betrekkingen der Nederlanders met het oostelijk deel van de Middellandse zee. Die eerste gezant, Cornelis Haga, de man met de mooie witte baard, heeft 26 jaar in Constantinopel vertoefd en aan zijn beleid is het te danken geweest, dat de Nederlanders verschillende voorrechten kregen in het land van de Grote Heer. Eerst in Aleppo, later in Smyrna, dreven de Nederlandse kooplui een drukke han- {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} del. In laatstgenoemde plaats hadden zij een kolonie, die verschillende privileges verkreeg, o.a. een eigen recht. Er was een Nederlandse kerk en een hospitaal. Haga was aan het hof zeer gezien en heeft getoond een man van kennis en ondernemingsgeest te zijn. Zo had hij aandeel in de vertaling van de Bijbel in het Nieuw-Grieks en onderhandelde hij met de patriarch over een samengaan van de Oosterse kerk en de Gereformeerde. Aan hem is het ook te danken, dat de eerste drukkerij te Constantinopel werd opgericht. Een zijner opvolgers vervaardigde voor de Turken globes en kaarten en zo ook is in wetenschappelijk opzicht het gezantschap de Turken van dienst geweest. In latere tijd is de betekenis der Nederlanders in deze streken sterk gedaald. De eens bloeiende kolonie van Smyrna ging in de 19de eeuw achteruit. Wel werden in deze eeuw het hospitaal en de kerk nog eens vernieuwd, maar bij de grote brand van 1922, die een groot deel van Smyrna verwoestte, gingen beide in vlammen op en dat betekende meteen het einde van de Nederlandse volksplanting. Andere kolonies. Tenslotte zouden wij nog kunnen wijzen op de Nederlandse vluchtelingenkerken in Londen en andere Engelse plaatsen tijdens het regime van Karel V en Philips II, maar de meeste vestigingen daar zijn niet van lange duur geweest, vooral toen verschillende autoriteiten hun het episcopaalse systeem wilden opdringen. Evenwel zijn er in enkele plaatsen, zoals Londen, Nederlandse kolonies gebleven tot op de huidige dag. In Italië hebben vele Nederlanders gewerkt en gewoond, vooral als gevolg van het feit, dat Rome de gelovige Roomsen aantrok. Reeds in de Middeleeuwen was er een Friezenkerkje en ook in later eeuwen werkten en woonden er Nederlanders in aanzienlijken getale. Schapekaes, zo deelt Hoogwerf mee, was een kundig ingenieur, die in de 17de eeuw al plannen maakte om de Pontijnse moerassen droog te leggen, iets wat eerst in deze eeuw aan de Duce is gelukt. Wij zouden op een jongere kolonisatie kunnen wijzen, zoals die in Argentinië, waarheen verschillende landbouwers zijn gegaan, toen de Verenigde Staten en Canada de deuren grendelden. Reeds heeft zich er een classis Buenos Aires van de Gereformeerde Kerken in Nederland gevormd en werken er verschillende predikanten en onderwijzers. {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} Hongarije, dat een standbeeld oprichtte voor Michiel de Ruyter, die hun predikanten verloste, heeft eeuwenlang met Nederland in betrekking gestaan. Honderden Hongaarse studenten hebben in ons land gestudeerd, vooral in Franeker. De eerste wereldoorlog heeft die banden weer versterkt en menig Hongaar heeft zich de moeite getroost Nederlands te leren om te studeren aan een Nederlandse universiteit of hogeschool. De emigratie naar Canada, Australië en Nieuw-Zeeland in de laatste tijd zou tenslotte ook nog genoemd kunnen worden. Waer dat men sich al keerd of wend. Wij deden in dit hoofdstuk een greep. De Nederlanders en hun invloed in den vreemde is een onderwerp, dat meer dan een boekwerk vult en waaraan tal van eminente schrijvers artikelen hebben gewijd. Wij mochten echter deze serie niet eindigen zonder ook hierop, zij het kort, te wijzen. God gaf ons volk een roeping, zoals Hij dat aan elk volk heeft gegeven. Wij mogen zeggen, dat het met veel gebreken en met vaak zeer egoïstische doeleinden voor de wereldgeschiedenis van grote betekenis is geweest en dat wij uit zijn historie kunnen leren, dat, naar het woord van Koningin Emma, een klein volk ook groot kan zijn. En bovenal lere het ons streven en bidden om als volk van Nederland de wereld tot zegen te zijn: Van het winterhuis tot aan de zuideras! {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} 8. Voortrekkers Neefs. ‘Lauts 1) het as ouer broer saam feesgevier, toe die Voortrekkers hul onafhanklike Republiek begin opbou het: hoogstens as neefs deel die Nederlande in ons Voortrekkers-Eeufees-vreugde vanjaar. Ons het twee aparte volksbegrensinge geword wat nooit meer een kan of wil wees nie.’ Zo schreef Dr. Elizabeth Conradie in het eeuwfeest-nummer van het maandblad Zuid-Afrika. Zij heeft gelijk. Wij moeten thans erkennen, dat Nederlanders en Afrikaners twee volken zijn. De twijg, eens in de 17de eeuw geplant aan de Kaap, is uitgegroeid tot een boom, tegen alle verdrukking in. Hij staat naast de oude boom in de lage landen aan de Noordzee. Volgens de titel van ons werk zou de historie van onze stamverwanten in Zuid-Afrika dus buiten ons bestek vallen. Maar neefs behoren toch ook tot de familie en daar wij in het vorige deel over de Nederlandse kolonie aan de Kaap hebben gehandeld, wensen wij de verdere lotgevallen van de ‘Boeren’ niet onbesproken te laten. Onder Engelse vlag. In 1806 gaf Janssens de Kaapkolonie aan Baird over en bij de teruggave van onze bezittingen in 1814 werd zij evenals Ceylon van die restitutie uitgesloten. Nimmer, zo scheen het, zou de driekleur zich weer ontplooien boven het Compagnieskasteel en het scheen ook een kwestie van tijd, of de bevolking zou evenals in Nieuw-Nederland geheel verengelsen. Doch dit is niet geschied. Het Dietse element heeft zich gehandhaafd en uitgebreid en kan zingen: ‘Uit die chaos van die eeue Het verrys 'n stoere volk. Met die durf van pioniere {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} Word ons nasiestryd vertolk. Ons sal handhaaf, ons sal opbou, Ons sal hoog jou vaandel dra. Ons sal sterk wees in ons liefde Vir ons volk, Suid-Afrika.’ Ontevredenheid. Onder de Compagnie waren de kolonisten niet verwend en meermalen heerste er spanning tussen de goeverneur en zijn onderdanen (zie vorige deel). Zelfs werden in 1795 vrije republieken gesticht, die het gezag van Heren XVII niet langer wensten te erkennen. De eerste Engelse occupatie maakte een einde aan deze beweging en toen Nederland in 1803 de kaapkolonie terugkreeg, heeft commissaris De Mist heel wat verbeteringen ingevoerd en het hart van de kolonisten gewonnen. De vreemdeling, die echter na 1806 het heft in handen kreeg, heeft letterlijk niets nagelaten om de oorspronkelijke bevolking te verbitteren. Een lid van het Lagerhuis verklaarde in 1825, dat de bevolking in Zuid-Afrika onderdrukt en onbillijk behandeld werd en veroordeelde het optreden van de goeverneur als hoogst onbevredigend en willekeurig. Deze onverdachte getuigenis van een Brits parlementslid is tekenend voor de toestanden in de nieuwe Engelse kolonie en door de bewoners werd zij als juist gevoeld. Wij kunnen hier niet uitvoerig op de motieven voor de Grote Trek ingaan, maar willen toch enkele grieven opnoemen. Daar was in de eerste plaats de laster, waarmee de Boeren werden vervolgd. En niemand heeft in dit opzicht meer schuld dan de Engelse zendeling met zijn bewonderaars, de negrofilen. De Boeren zouden hun bedienden, de kleurlingen, op onmenselijke wijze behandelen. De Hottentotten werden als beesten beschouwd en in de conflicten tussen Boer en Kaffer kreeg de laatstgenoemde steeds de schuld. In Londen werden deze verdichtselen gaarne voor waar aangenomen en reeds in 1812 werd op grote schaal een onderzoek ingesteld naar de ‘barbaarsheden’. Het is de ‘Zwarte Ommegang’ geworden, die vier maanden geduurd heeft. Meer dan 50 zaken werden behandeld, aanklachten tegen de Boeren wegens moord, mishandeling, onderdrukking en andere vergrijpen tegenover de ‘natuurkinderen’ gepleegd. Het resultaat was, dat de schande neerkwam op het hoofd van de lasteraars. Geen enkele moord werd geconstateerd, allerlei andere zaken bleken voor het overgrote deel leu- {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} gens en slechts enkele hardhandigheden werden met een geldboete gestraft. Maar het gif werkte door en het Londens Genootschap bleef ageren tegen de ‘blanke barbaren’ en zelfs in Nederland werden de beschuldigingen voor waar aangenomen. En dat, terwijl de Engelse goeverneur, Lord Somerset, eerlijk erkende: Geen deel der samenleving verkeert in een betere situatie en is misschien gelukkiger dan de huisslaven in Zuid-Afrika. Die slavernij moest verdwijnen. De Boeren verzetten zich daar niet tegen. Het is onjuist, dat zij zijn gaan trekken om de slavernij in stand te houden. In het manifest van de leider Retief wordt uitdrukkelijk vastgesteld, dat ‘niemand in 'n toestand van slawerny gehou word nie’. Alleen, de Boeren klaagden over de ontactische wijze van afschaffing, die niet geleidelijk maar ineens plaats had, waardoor velen in grote ongelegenheid kwamen en het aantal leeglopers en rovers ten zeerste toenam. Dan was daar de kwestie van de schadevergoeding. Londen had beloofd, dat de eigenaars een behoorlijke schadeloosstelling zouden ontvangen. Deze bleek veel te laag en werd in Engeland uitbetaald, waardoor de Boeren hun bewijzen met een hoog disconto aan handelsagenten moesten verkopen. Niet meer dan een vijfde van de waarde werd op die wijze aan de eigenaars uitbetaald. Sarel Cilliers, wiens slaven op 2.888 rijksdaalders waren geschat, ontving 500 rijksdaalders. Tal van Boeren werden door deze maatregel geruïneerd. De gelijkstelling tussen Hottentotten en blanken was theoretisch te verdedigen, maar de ijveraars daarvoor in Engeland waren onbekend met de toestanden in Zuid-Afrika, waar leiding van de naturellen nog noodzakelijk bleef. De gelijkstelling was bovendien in de praktijk een bevoordelen van de inboorlingen boven de Boeren, vooral door invloed van de zendelingen. Zo werd de landloperswet alleen toegepast op het blanke element van de bevolking! Ambtenaren die het onrechtmatige en gevaarlijke van verschillende ordonnanties inzagen, kregen tegenover Dr. Philip en zijn aanhangers in Londen steeds ongelijk. Het Kaffervraagstuk dateerde reeds uit de vorige eeuw en gaf toen al aanleiding tot meningsverschillen tussen de drost van Graaff-Reinet en de bewoners van zijn district. Tijdens het Engelse bewind werd de toestand in de grensstreken steeds ernstiger. Duizenden stuks vee werden geroofd en tal van Boeren door de roverstammen, die de Visriviergrens niet eerbiedigden, vermoord. De Boerencommando's, het instituut van zelfverweer, waren op hoog bevel ontbonden. Wel werd een strafexpeditie gehouden maar {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} het resultaat daarvan werd door Londen weer ongedaan gemaakt. De Nederlandse taal werd afgeschaft. Sedert 1 januari 1828 bediende de justitie zich uitsluitend van het Engels en werden stukken, niet in deze taal gesteld, door het bestuur geweigerd. Het Engelse muntstelsel verving het Kaapse, maar de inwisseling werd zodanig geregeld, dat dit weer voor de Boer een aanmerkelijk verlies betekende. De oude rechtsinstellingen, burgerraden en heemraden, werden afgeschaft, het verzoek om een wetgevende vergadering, een volksvertegenwoordiging, in 1830 door het Britse parlement verworpen. Slachtersnek. Er zouden meer grieven zijn te noemen. Geen feit heeft misschien de stemming bitterder gemaakt dan de terechtstelling van SIachtersnek. Frederik Bezuidenhout, een boer uit het district Graaff-Reinet, had een Hottentot een pak slaag gegeven en was deswege tot een maand hechtenis veroordeeld. Bij zijn arrestatie pleegde hij verzet en werd doodgeschoten. Bij zijn graf hield zijn broer Johannes een hartstochtelijke toespraak en verscheidene Boeren zwoeren de dood van Frederik Bezuidenhout te zullen wreken. De opstand mislukte, de meeste Boeren waren het ook lang niet eens met het optreden van de heethoofden. De leider sneuvelde en de overigen gaven zich over. Vijf hunner werden ter dood veroordeeld. Op de plaats, waar zij hun eed hadden gezworen, zouden ze worden opgehangen. De overige schuldigen moesten getuige zijn van de dood van hun makkers. De galg brak en de veroordeelden smeekten om genade, daarin ondersteund door de omstanders, vrienden en verwanten. Het baatte niet: opnieuw werden de slachtoffers gehangen, nu één voor één ... De regering liet hier een gelegenheid passeren om de sympathie der Boeren te winnen. ‘Het was geen misdaad, het was erger, het was een fout.’ Slachtersnek werd voor het opgroeiend geslacht het symbool van tirannie en bij de kampvuren op de Grote Trek verhaalden de ouderen van de meedogenloosheid van het Engelse bestuur. Er waren velen, ‘die Slachtersnek verlieten met een wonde in de ziel, die bij zichzelf een eed zwoeren: Wij zullen Slachtersnek nooit vergeten!’ {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} Geen uitschot. De opmerking is gemaakt, dat de Trekkers hun land verlieten, omdat zij geen bestaan meer hadden. Er zullen onder hen geweest zijn, die niets meer hadden te verliezen. Maar de meesten waren gegoede landbouwers en veehouders. Sommigen waren zelfs rijk. Van ‘ou ryk Joseph van Dyk is beweer, dat hy £ 10.000 aan goud (ƒ 120.000) by hom gehad het, terwyl ene Roberts, wat saam met Retief vermoor is, seker 'n duisend goue ponde in sy wa gehad het. Ook ander Voortrekkers was volgens die begrippe van hul tyd welaf, hoewel die meeste se rykdom hoofsaaklik uit goed en vee bestaan het.’ Bij 113 gezinnen, zo deelt Dr. Van der Merwe verder mee, werden 102.600 stuks kleinvee, 6900 beesten (runderen) en 1000 paarden aangetroffen! En om de bewering geheel te weerleggen, dat de uitgewekenen maatschappelijk berooiden waren, is daar het getuigenis van de toenmalige Engelse goeverneur, die de Trekkers bestempelde als een dapper, geduldig, vlijtig, ordelijk en godsdienstig volk, de verdedigers en de belastingbetalers van het land, de keur der grensboeren! Daar zijn nog wel andere motieven te noemen: de zucht naar avontuur, de vrijheidsdrift, sprinkhanenplaag en droogte, maar die werden ook gevonden bij de Trekboeren, die van de Voortrekkers zijn te onderscheiden. De eersten wilden ook over de Oranjerivier, maar hadden niet het doel, zich aan het Engelse gezag te onttrekken. Integendeel, velen hunner legden er de nadruk op dat het hun bedoeling niet was om Harer Majesteits bescherming te verliezen. Het manifest. De Voortrekker wilde vrijheid; daarvoor verliet hij zijn bezittingen, die vaak voor een appel en een ei overgingen in handen van opkopers. Terwijl de meeste leiders uittrokken zonder zich in het openbaar te verantwoorden, vaardigde Piet Retief een manifest uit, waarin hij onder meer zei: ‘Ons verklaar plegtig dat ons hierdie Kolonie verlaat met die begeerte, om 'n rustiger lewe te lei as wat ons tot hiertoe gedoen het. Ons sal geen volk molesteer nie en aan niemand die geringste eiendom ontneem nie; maar as ons aangeval {==*97==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 196. Trek van een ‘ossewâ’ over de Drakensbergen.==} {>>afbeelding<<} {==*98==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 197. Sarel Celliers==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 198. Andries W.J. Pretorius.==} {>>afbeelding<<} {==*99==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 199. Detail-fries van het zgn. Voortrekker-monument bij de hoofdstad Pretoria, voorstellende de ondertekening van het traktaat door de Zoeloekoning Dingaan en Pieter Retief. De ‘inkt was nauwelijks droog’, toen Retief en zijn 70 metgezellen werden vermoord.==} {>>afbeelding<<} {==*100==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 200. Facsimile van de overeenkomst tussen Pieter Retief en Koning Dingaan. (Foto Suid-Afrikaanse Ambassade)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 201. Het indrukwekkende Voortrekker-monument te Pretoria.==} {>>afbeelding<<} {==*101==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 202. De slag bij Bloedrivier, naar een schilderij van de Nederlander Arie M. Luyt, die van 1921-1925 in Zuid-Afrika verbleef.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 203. Het Gelofte-kerkje te Pietermaritzburg, thans museum.==} {>>afbeelding<<} {==*102==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 204. Pres. F.Th. Burgers==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 205. Pres. J.H. Brand==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 206. Spotprent op de houding van de grote mogendheden inzake de annexatie van Transvaal in 1877. Het opschrift luidt (vert.): Vergeefs beroep op het vrije Amerika, van wie één woord de verraderlijke luipaard (Engeland) zou doen beven. In het midden Pres. Burgers; links de belagers met dolken achter hun rug; rechts Amerika, Duitsland en Frankrijk, die rustig toekijken. De onderschriften luiden resp.: Niemand zou durven beweren dat dit geen echte christenen zijn of een stel kidnappers (links), en: Wie zou deze mensen lafaards durven noemen? (rechts).==} {>>afbeelding<<} {==*103==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 207. Spotprent op de houding van Engeland in de Transvaalse kwestie. John Bull, die al zoveel koeken naar zich toegehaald heeft, kan ook de laatste (Transvaal) niet met rust laten, maar de Boer staat klaar om hem gevoelig op zijn vingers te tikken.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 208. Na de vredesonderhandelingen van 1881 poseren beide deiegaties voor de fotograaf; v.l.n.r. de generaals P. en C.J. Joubert, beiden met hoed; vervolgens, met de hoed in de hand, M.W. Pretorius, Paul Kruger, Pres. Brandt; daarnaast de Britse onderhandelaars, w.o. Sir Evelyn Wood (in het midden, met de helm in de hand) derde van rechts generaal N.J. Smit, de overwinnaar van Langnek.==} {>>afbeelding<<} {==*104==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 209. Marthinus Wessei Pretorius (Foto Staatsinl.diens, Pretoria)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 210. Pretoria, genoemd naar de leider der Voortrekkers, Andries Pretorius, werd gesticht in 1855. Deze foto toont het Kerkplein te Pretoria omstreeks 1900, tijdens een driemaandelijkse ‘Nagmaaldiens’, die door Boeren uit de wijde omtrek wordt bijgewoond. Vandaar de vele huifkarren (‘kakebeenwaens’) die op het plein om de kerk genarkeerd staan (Foto Staatsinligtingsdiens Pretoria)==} {>>afbeelding<<} {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} word, sal ons ons ten volle geregverdig beskou om ons persoon en eiendom tot die uiterste te verdedig teen enige vyand. Ons verlaat die Kolonie onder die volledige versekering, dat die Engelse Regering niks meer van ons te vorder het nie en ons sonder verdere bemoeiing sal toelaat om ons in die toekoms self te bestuur. Ons vertrek nou uit ons vrugbare geboorteland, waar ons enorme skade gely het en voortdurend blootgestaan het aan ergernis, om ons te gaan vestig in 'n woeste en gevaarlike gebied; maar ons gaan met 'n vaste vertrouwe op 'n alsiend regverdige en genadige God, wat ons altoos sal vrees en in alle nederigheid zal probeer gehoorsaam.’ Er is geen sprake van, dat de Voortrekker orde en recht ontvluchtte, hij had een afkeer van wetteloosheid, zijn ideaal was een vrije staat, waar rust en orde, een geregeld en veilig bestaan mogelijk waren en in de Kaapkolonie ontbraken deze noodzakelijke elementen in die dagen. In het vorige deel merkten we reeds op naar aanleiding van de dissertatie van Dr. v.d. Merwe, dat het Oude Testament de Boeren tot een richtsnoer was. De aartsvaders waren ook trekkers. ‘Laat hulle ook trek, soos Abram, Isak en Jacob getrek het voor hulle’, zo sprak Kruger Sr. ‘Is daar geweldige hindernisse, vreeslike gevare in die weg? Hulle moet trek. Die God van Abram, Isak en Jacob is ook hùlle God. Hy sal voorsien.’ De uittocht. Commissies werden uitgezonden, om ‘het beloofde land te verspieden’ en keerden met goede tijding terug (1835). Toen werden de voorbereidselen gemaakt, de bezittingen verkocht, de wagens opgeladen, het tuig nagezien, het vee bijeengedreven. De laatste maaltijd in het vrijwel reeds lege woonvertrek genuttigd, zwijgend. Dan neemt de huisvader de oude Statenbijbel en leest langzaam en met nadruk de 121ste psalm. ‘Daar word gekniel. En nou ontlas die beswaarde gemoed hom in geloofstaal, wat al sterker en sterker tot uiting kom. Die vertwyfelende siel vind troos en krag in hierdie ontboeseming. Die huisgenote ondervind daarvan die seënde werking. Na die kragtige “Amen” sit die moeder in, by die tweede noot, waarvan al die huisgenote hertlik inval en saamsing: {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik weet, aan wien ik mij vertrouwe, Al wisselen ook dag en nacht; Ik ken de rots, waarop ik bouwe, Hij feilt niet, die uw heil verwacht. As die rooidag dof opglans aan die oosterhemel word ingespan. Gou staan albei spanne klaar voor die waens. By die gedempte woord “Vat!” kom die swaar waens krakend en kreunend in beweging. Die tentklap word effens opsy gedruk, en in die donker vors 'n paar betraande oë soekend na die onbestemde omtrekke van die woonhuis. Dan word 'n snik in die kopkussing gesmoor... Die trek het begin.’ (Prof. Pienaar) Verschillende groepen. Er waren afspraken gemaakt, een ontmoetingspunt was zelfs genoemd, maar de Voortrekkers vormden niet één grote heirschaar. Zij gingen in groepen onder eigen leiders en op verschillende tijden. Zo is er sprake van de tocht van Trichardt en Van Rensburg, de groep van Potgieter, de mensen van Uys, de trek van Retief en de volgelingen van Pretorius. Dikwijls bestond zulk een ‘clan’ uit een aantal gezinnen of families, die aan elkaar verwant waren. Dit gaf saamhorigheid, maar was ook oorzaak, dat het meermalen veel moeite gaf, om één grote samenleving te vormen. Onderlinge verdeeldheid tussen de Voortrekkers heeft hun positie soms ernstig verzwakt. Een ilias van lijden. Van Rensburg en Trichardt vertrokken het eerst. Laatstgenoemde heeft een dagboek aangehouden, dat ons deze trek beschrijft, die met zo nameloos veel lijden gepaard is gegaan. Zij trokken over de Oranjerivier, dwars door de tegenwoordige Vrijstaat en Transvaal tot Zoutpansberg. Daar scheidden zij. Van Rensburgs vee werd door de tsetsevlieg vernietigd en hij zelf met al zijn volgelingen door de Kaffers vermoord. Eerst kort geleden is de plaats ontdekt, waar dit tragisch einde plaats had. Trichardt bereikte na tal van zwarigheden, onophoudelijk door koortsen bedreigd, Lourenço Marques, de Portugese havenstad aan de Delagoa-baai. Daar bezwijkt de een na de ander aan de malaria, ook Trichardt zelf. Slechts 25 vrouwen en kinderen bereiken tenslotte Natal, waar intussen andere Boerenfamilies zijn gearriveerd. {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De grote trek==} {>>afbeelding<<} {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} Carolus Trichardt was door zijn vader naar het Noorden gezonden, om de oostkust van Afrika te verkennen. Toen hij in 1840 weer te Lourenço Marques arriveerde, vond hij er niets dan graven... ‘My vader 's dood; my land is ver; My moeder 's van my weggeskeur; 'n Weeskind is ek nou...’ De strijd met Silkaat. Potgieter en Cilliers waren de volgenden, die de kolonie verlieten. In het Noorden van de tegenwoordige Vrijstaat kochten zij grond van inboorlingen. Bij deze groep was ook ‘'n jong seun, met donkere oë en rats bene, die het geluister, wanneer die vrome Godsman, Sarel Cilliers, sterk in die onvervalste leer van Geus en Hugenoot, sy reisgenote oproep, hulle hoofde voor die Almagtige te buig. Die seun se naam was Paul Kruger...’ (Prof. Gie) Terwijl de volgelingen van Potgieter zich over de nieuwe bezitting verspreidden, ging de leider zelf op verkenning, nog verder naar het Noorden. Dat gebied was haast ontvolkt door de benden van Silkaat of Moslekase. Deze was vroeger kapitein van Tsjaka, de grote Zoeloekoning, geweest, maar was later op eigen naam ‘zaken gaan drijven’, die daarin bestonden, dat de zwakke stammen in de landen langs de Vaalrivier werden uitgeroeid en hun vee meegevoerd. Tijdens de afwezigheid van Potgieter vielen de benden van Silkaat de Boeren aan, die zich tussen Vaal en Vetrivier hadden gevestigd. De goedgedrilde Matabelen 1) moordden verschillende groepjes uit. Slechts enkelen wisten te ontkomen om de overige Trekkers te waarschuwen. Dezen trokken terug en vormden van hun wagens lagers, om de vijand af te wachten. Hun voorzorgen waren niet tevergeefs. Na enige tijd kwamen de Matabelen opnieuw opdagen en overvielen met 3000 man het leger van Sarel Cilliers, dat slechts veertig man telde. Maar zij riepen de Naam des Heren aan en streden als een Gideonsbende. Na een half uur vluchtten de benden met achterlating van 400 doden, terwijl de verdedigers twee man hadden verloren. Maar hun vee waren ze kwijt. Dat hadden de Matabelen weggevoerd. De Boeren besloten met Silkaat af te rekenen. Tweemaal werd {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} een expeditie uitgerust. De eerste maal werd Mosega veroverd en 8000 beesten vielen daarbij in handen van de veroveraars. De tweede keer werd in een negendaagse veldtocht door enkele honderden 1) Boeren de strijd aangebonden met 12.000 man van de keurtroepen van Silkaat. Zij werden vernietigd en Silkaat zelf vluchtte met het overschot van zijn benden de Kalahari in. Het Noorden van de Vrijstaat en het grootste deel van Transvaal was door deze slag aan de Marico het eigendom van de Boeren geworden. De restanten van de vroegere bevolking uitten hun blijdschap over de verlossing van de tiran en schikten zich graag onder de leiding van de ‘Potgietermense’. Naar Natal. Intussen vermeerderde het aantal emigranten gedurig. In 1837 verscheen Piet Retief met honderden volgelingen in het gebied over de Oranjerivier. Hij was een man van grote bekwaamheden, een geboren leider. 2) Op 17 april werd een grote vergadering gehouden van de Voortrekkers en daar werd Retief tot goeverneur gekozen. Ook Maritz kreeg een post, maar Potgieter werd niet genoemd. (In een vroegere vergadering waren Potgieter en Maritz gekozen.) Diens aanhangers hielden zich afzijdig, een gevolg van verschil van mening over de richting van de Trek, terwijl ook kerkelijke wrijvingspunten schijnen meegewerkt te hebben aan het uiteengaan van de Trekkers. Op de genoemde volksvergadering werd de eerste constitutie, die uit 9 artikelen bestond, aangenomen. Wel een bewijs, dat het er de Trekkers niet om begonnen was buiten wet en orde te leven. Potgieter wenste na zijn succes tegen Silkaat zich te vestigen in Transvaal. Retief wilde naar Natal gaan. Daar was een zeehaven te verkrijgen, iets wat Retief noodzakelijk achtte voor de nieuwe maatschappij. Natal was bovendien een land ‘overvloeiende van melk en honing’. Zo trok Retief met een aantal volgelingen over de Drakens- {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} bergen en knoopte onderhandelingen aan met de Zoeloe-koning Dingaan. Dingaan. Wij noemden reeds Tsjaka, de vroegere meester van Silkaat. Hij had zijn legers tot een geduchte macht georganiseerd; 50.000 man volgden hem op zijn rooftochten. Tientallen Kafferstammen werden ingelijfd of uitgeroeid. 1) Bij de dood van zijn moeder liet hij 7000 mensen slachten, om haar een waardig gevolg mee te geven naar de geestenwereld. In 1828 werd dit beestmens door zijn halfbroer Dingaan vermoord, die hem opvolgde. Hij zette het bloedige werk van zijn voorganger voort. Hij was echter daarbij achterdochtig en lafhartig. Met hem nu kwam Retief in aanraking en verzocht om grond in Natal te mogen kopen. De ontvangst was niet onwelwillend en Retief meende, dat hij een vestiging wagen kon. Met blijdschap werd zijn boodschap over de Drakensbergen ontvangen en honderden ossewagens hotsten over de passen en verschenen in het vruchtbare Natal. Het scheen, alsof alle Trekkers zich weer zouden verenigen. ‘Ebenhaëzer’, tot hiertoe heeft de Here ons geholpen, daarover preekte Ds. Erasmus Smit op de dankdag. Maar er was ook een der Boeren, die wees op de boomrijke zomen van het nieuwe land en zei: ‘Wee het land, hetwelk schaduwachtig is aan zijn frontieren.’ Het verraad. Weer begaf Retief zich naar Umgungundlovu, de residentie van Dingaan, nu om het definitieve contract af te sluiten. Een 70 man volgden hem en de 3de februari 1838 reed hij aan het hoofd van zijn commando de ‘hoofdstad’ binnen. Weer scheen de koning zeer welwillend en het contract werd door beide partijen getekend. Alleen de afscheidsvisite moest nog plaats hebben. Welgemoed verschenen de Boeren de 6de februari daartoe voor de koning. De gasten namen plaats in de kring van soldaten, die ter hunner ere krijgsdansen uitvoerden. Retief zat in de nabijheid van Dingaan. Plotseling stond deze op en schreeuwde: ‘Slaat de tovenaars dood!’ De aanval op de weerlozen begint. Hun geweren hebben ze {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} moeten afleggen en de slachting vangt aan. Retief wordt vastgehouden om de moord op zijn vrienden, zijn eigen zoon en zijn stiefkind te aanschouwen. Dan wordt ook hij neergeknuppeld. Zeventig lijken op de heuvel bij Umgungundlovu. En de honderden emigranten aan de voet van de Drakensbergen zijn onbezorgd. Zij zien met verlangen uit naar de komst van hun leider, die het definitieve traktaat zal meenemen. Dezelfde 6de februari verlieten in alle stilte enige Zoeloeregimenten de hoofdstad. Enkele dagen later overvielen zij de Boerenlagers langs de Blauwkransrivier en Boesmansrivier, die bijna geheel werden uitgemoord: 41 mannen, 56 vrouwen, 185 kinderen en een paar honderd bedienden werden in die vreselijke nacht van 16 op 17 februari afgeslacht. Was het wonder, dat de Boeren het dorp, dat daar later verrees, Weenen noemden? Gelukkig konden enkelen ontkomen om de andere lagers te waarschuwen, die een aanval wisten af te slaan en zelfs de vijand te achtervolgen. Maar de hoofdmacht bereikte veilig de overkant van de Tugela met een buit van 25.000 stuks vee. De toestand van de Boeren was allesbehalve rooskleurig. Hun leider Retief dood, zijn opvolger Maritz volgde hem weldra. Een poging van Potgieter en Uys, om de vijand in zijn eigen land te verslaan, mislukte. Ze werden in een hinderlaag gelokt en Uys sneuvelde. Potgieter keerde naar Transvaal terug. Natal had bij hem afgedaan. Hij was er nooit enthousiast voor geweest. De overgeblevenen overwogen om ook het land van verraad te verlaten, maar de vrouwen weigerden, als hun mannen ongewroken zouden blijven liggen op de moordheuvel bij Umgungundlovu. Dingaansdag. Maar wie zou de leider zijn? Potgieter was vertrokken. Retief, Maritz en Uys waren gestorven. In hun grote nood (Dingaan bereidde een nieuwe aanval voor) smeekten de Boeren Andries Pretorius uit het district Graaff-Reinet, om hun leider te worden. Pretorius heeft aan die roepstem gehoor gegeven. Hij verkocht zijn prachtige boerderij en voegde zich bij de in het nauw gebrachte emigranten in Natal. Groot was de vreugde, toen hij de 22ste november 1838 arriveerde. Hij besloot dadelijk offensief op te treden en vormde een commando van 464 man, om de vijand tegemoet te trekken. De Voortrekkers grepen moed, zij waren geen schapen zonder herder meer. {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar Pretorius besefte ook, wat er van dit optreden afhing. Faalde zijn pogen, dan betekende dit de ondergang van de Boeren in Natal. Hij wist, evenals Willem van Oranje, dat er één machtige Bondgenoot was, die hem kon bijstaan. Enkele dagen voordat de beslissende slag geleverd werd, riep hij zijn officieren bij zich en deelde hun mee, dat een zaak zonder God begonnen, verijdeld zou worden. Daarom moest elke morgen en elke avond een bidstond worden gehouden, om ‘alle diensten en verrichtingen aan God op te dragen’. De 9de december, een zondag, werd een gelofte gedaan. Sarel Cilliers ging voor in de godsdienstoefening en ontroerend was het psalmgezang van de ‘veldgemeente’: Zie mij, Heer! wien elk moet duchten, Tot U vluchten. O mijn God! verlaat mij niet; Blijf niet wegens mijn gebreken, Ver geweken; Toon, dat Gij mijn rampen ziet. Zij, die mijnen dood bejagen, Leggen lagen, Dreigen mij den laatsten slag; Spreken, hoe mij 't best te krenken, En bedenken Mijn verderf, den gansen dag. (Psalm 38) En toen hebben die mannen de Here een gelofte gedaan, ‘om zoo de Heere ons de overwinning geven mogt, een huis tot Zijns Grooten Naams gedachtenis te stichten, alwaar Hem zal behagen’. En verder, dat ‘wij den dag der overwinning in een boek zullen aanteekenen, om dezelve bekend te maken zelfs aan onze nageslachten, opdat hij ter eere van God gevierd mag worden’. ‘Als een Sabbathdag’, zo voegde Cilliers er aan toe... En intussen rukten de duizenden krijgers van Dingaan op om het legertje Boeren te vernietigen. Bij Bloemrivier sloeg Pretorius zijn lager op. Hij koos een gunstige positie. Aan de ene kant liep de rivier met steile oevers, aan de andere een gracht. De wagens stonden in een kring, stevig aan elkaar verbonden. Twee kleine kanonnetjes op de wallen! De 16de december begon 's morgens vroeg de aanval. Meer dan 10.000 Zoeloes, de keur van Dingaans regimenten, begonnen {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} de bestorming. Zij werden afgeslagen, maar keerden terug, nog eens en nog eens. Toen werd de poort van de wagenburcht geopend en daar stormden een paar honderd Boeren te paard naar buiten. ‘Die aarde dreun onder die pote van die perde, en dit blijk al dadelik, dat die Soeloes nie voor die naderende stormwolk met sy gedonder en dodelike blitsvuur bestand is nie. Hulle spat uitmekaar en gaan op die vlug, en toe die oorwinnaars drie uur later op vermoeide perde en met leë kruithorings die agtervolging staak en na die laër terugkeer, was die fleur van Dingaan se strydmag in duisend afgemaai, of met skrik bevange oor die heuvels versprei. Veral rondom die laer het Soeloelyke die aarde bedek, en Soeloebloed het aan die rivier sy naam gegee. 1) Aan Boerekant daarenteen - en dit het die uitslag nog meer bonatuurlik laat lyk - is geen verliese gely nie ...’ Enkele dagen later werd Umgungundlovu bereikt. De hoofdstad was verlaten. Op de moordheuvel vonden de overwinnaars de overblijfselen van Retief en zijn volgelingen. Op het geraamte van Retief werd een leren zakje gevonden, waarin het contract, getekend door Dingaan.... De wrede Zoeloekoning kreeg geen rust meer. Hij werd al maar vervolgd, vluchtte in 1840 na een tweede nederlaag naar een naburige stam, waar hij zijn loopbaan eindigde ‘onder de assegaaisteken der Swasies’. Natal was voor de Boeren. Met Panda, een broer van Dingaan, sloten zij een verbond. Hij erkende het oppergezag van de emigranten-maatschappij. De staat werd geïnstitueerd en het ideaal van Retief scheen, al was het langs andere weg, toch bereikt. Dingaansdag wordt tot op de huidige dag gevierd en in de hoofdstad van de nieuwe republiek, Pietermaritzburg 2), verrees het geloftekerkje, thans het Voortrekkersmuseum. Geen rust. Maar er verschenen kapers op de kust. Engeland zag met lede ogen de vestiging van de nieuwe republiek aan de oostkust van Zuid-Afrika. Pretorius onderhandelde met de goeverneur aan de Kaap over de erkenning van de nieuwe staat. Maar de Engelse koopman en de Engelse zendeling waren het er over eens, dat {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} Natal moest worden geannexeerd. De 2de december 1841 verscheen de proclamatie, dat Port Natal bezet zou worden en de Engelse regering de onafhankelijkheid der emigranten nimmer zou erkennen. Het bleef niet bij een verklaring. Het volgende jaar verscheen kapitein Smith met 260 man bij Durban en sloeg er zijn kamp op. De Boeren eisten, dat hij zou heengaan en toen hij weigerde, vielen zij hem aan. Toen hij zozeer in het nauw gebracht was, dat de overgave een kwestie van dagen scheen, voer de ‘Southampton’ de haven binnen en wist Smith uit zijn benarde positie te redden. De Boeren trokken af. De annexatie werd doorgezet. Aan verder verzet werd niet gedacht. Verscheidene Boeren, die naderhand alleen om economische redenen Natal waren binnengekomen, waren voor de capitulatie en onder hun invloed aanvaardde de volksraad de onderwerping. Velen van de Voortrekkers wilden echter hun grond, die ze gekocht hadden en ook nog met hun wapenen hadden veroverd, liever verlaten dan weer onder Engelse vlag te leven. Vrouwen vergaderden met de commissaris Cloete en een van haar, mevrouw Kruger, verklaarde: ‘Al die mooi beloftes wat hier deur u gedaan is, smaak ons soos alsem in die mond. Ons het goed en bloed gegee om onder die gehate Britse vlag uit te kom, en al moet ons ook kaalvoet oor Drakensberg loop, sal ons nie onder die vlag berus.’ En zo spanden de Voortrekkers hun ossen weer voor de wagen en zochten hun broeders ten Westen van de Drakensbergen op. Pretorius was een der laatsten. Hij deed nog een poging met de Kaapse goeverneur een regeling te treffen, maar werd niet eens ontvangen. Potgieter had juist gezien. Hij had zich ten Noorden van de Vaal gevestigd. Hoe verder van de Engelsen af, hoe beter. En alweer kreeg hij gelijk, want in 1848 werd ook het gebied tussen de Oranjerivier en de Vaal, het gebied van de Oranje-Vrijstaat, door goeverneur Harry Smith geannexeerd. Een poging van Pretorius om de Engelsen te verdrijven, eindigde met de nederlaag bij Boomplaats. Pretorius moest over de Vaal vluchten. De vrije republieken. Maar veel plezier beleefde Harry Smith niet van zijn nieuwe aanwinst. Een nederlaag tegen de Basoeto's kostte hem zijn prestige, de Engelse regering werd afkerig van de ‘dure’ annexaties, de Krimoorlog dreigde. Zo kon het gebeuren, dat eerst de Boeren ten Noorden van de Vaal als onafhankelijk werden erkend (verdrag {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} van Zandrivier 1852) en twee jaar later te Bloemfontein de Vrijstaat. Het doel was toch eindelijk bereikt! Maar de Voortrekkers bleven gescheiden. De Vrijstaat werd een afzonderlijke republiek en alle pogingen om één Boerenstaat te stichten zijn op niets uitgelopen, ook door tegenwerking van Engeland. Zo beschouwde de Engelse goeverneur te Kaapstad het als strijdig met de conventies van Zandrivier en Bloemfontein, toen Marthinus Wessel Pretorius in beide republieken tot president werd gekozen. Ten Noorden van de Vaal was aanvankelijk zelfs geen eenheid. Er is meer dan één republiek geweest: Lijdenburg, Utrecht, Zoutpansberg en de Zuid-Afrikaanse republiek. Veten waren er: de Potgieter-mensen en de aanhangers van Pretorius konden elkaar niet verdragen. Eens scheen het burgeroorlog te worden. Een samenspreking werd gehouden om deze te voorkomen en tot grote opluchting van beide partijen reikten de beide Voortrekkers elkaar boven de opengeslagen Bijbel de broederhand. Er waren kerkelijke geschillen. Pretorius wenste een zelfstandige kerk, los van de Kaapkolonie. Ds. Van der Hoff, door de bemoeiingen van Lauts (zie noot blz. 362) overgekomen, stichtte de Nederduits Hervormde Kerk. Andere emigranten bleven echter trouw aan de Nederduits Gereformeerde Kerk, de oude kerk uit de dagen van de Compagnie, waarvan de synode in Kaapstad zetelde. In 1857 arriveerde Ds. Postma uit Nederland, uitgezonden door de Chr. Afgescheiden Kerk. Om hem verzamelden zich de Doppers, de streng-gereformeerden, die zich vooral kantten tegen het gebruik van de evangelische gezangen. Zij vormden de Gereformeerde Kerk van Zuid-Afrika. Paul Kruger was een van de eerste veertien leden van deze kerk, die zich snel uitbreidde. Tot op de huidige dag zijn de drie formaties gebleven. Pogingen om de eenheid te herstellen hebben geen duurzaam resultaat gehad. Pretorius en Potgieter overleden beiden in 1853, maar de tegenstellingen bleven ook na hun dood. Hun zonen Marthinus Wessel Pretorius en Pieter Potgieter werden de leiders, doch reeds het volgende jaar sneuvelde de laatste. Daardoor kwam Pretorius sterker te staan en na tal van strubbelingen gelukte het in 1858 een grondwet op te stellen en in 1860 verenigden alle voormalige republieken ten Noorden van de Vaalrivier zich onder de naam Zuid-Afrikaanse Republiek, die Pretoria tot hoofdstad kreeg. De eerste president was Pretorius. {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} Staatsinrichting. Bij de Volksraad berustte de hoogste autoriteit. Hij had de wetgevende macht. De president met een uitvoerende raad bezaten de uitvoerende macht, de rechterlijke macht was in handen van landdrosten en gezworenen. Voor de defensie waren de burgers verdeeld in veldkornetschappen met aan het hoofd een commandant, gekozen door de burgers die in staat waren de wapenen te dragen. Aan het hoofd van het leger stond de commandant-generaal, evenals de president door de burgers gekozen. De vlag van de Z.A. Republiek werd de Nederlandse met een groene baan langs de stok, ‘die vierkleur van Transvaal’. Veel hadden de Boeren te danken aan de staatkundige maatregelen van De Mist (zie deel IV, blz. 274), maar nog meer grondden zij zich op de Bijbel. Daar leefden ze bij, die was met zijn commentaren vaak hun enige lectuur. De rechters moesten zijn mannen, ‘die niet alleen Mozes' wetten kennen, maar die deze wetten en het Evangelie dagelijks met een kostelijke aandacht beproeven en onderzoeken’. Dr. Wypkema zegt: ‘De Boeren hielden er niet van gebonden te zijn door machten, die hun gezag niet aan Gods Woord ontleenden. Dit moet vooral toegeschreven worden aan het Calvinisme, dat in Zuid-Afrika veel meer dan een kerkleer, ja, inderdaad een allesomvattende levensleer was. Voor het Voortrekkersvolk was het ganse leven, in al zijn vertakkingen, zonder enige uitzondering, godsdienst. Voor hen was tenslotte alles bestemd tot verheerlijking van God, de Schepper...’ En om hun staatsopvatting tenslotte nog eens te karakteriseren, wijzen wij op een besluit van de volksvergadering: ‘Aangaande de wetten, waarnaar wij geregeerd moeten worden, zal geïnformeerd worden naar de soevereine regel van Gods Woord, die regel van ons leven is, en waarin wij nimmermeer dwalen kunnen.’ De twee republieken waren gesticht. De tijd van de Voortrekkers was ten einde. De periode van verdediging van het verkregene breekt aan. {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} 9. Voor vrijheid en recht De diamantmijnen. De conventies van Zandrivier en Bloemfontein waarborgden de onafhankelijkheid van de beide republieken. Engeland zou geen connecties aanknopen met de inboorlingenstammen ten Noorden van de Vaalrivier, terwijl de Boeren beloofden - geheel onnodig - dat ze geen slavernij zouden tolereren. Maar toen de Britse regering deze verdragen afsloot, wist zij niet, dat de bodem van de nieuwe staten goud en diamant bevatte; toen dat eenmaal bekend was, heeft Engeland niet geaarzeld zijn gegeven woord te schenden. Hoffman, Boshoff en Pretorius waren de eerste drie presidenten van de Vrijstaat, die van Koning Willem III zijn vlag en wapen ontving. Naar diens huis - niet naar de Oranjerivier, zoals de staatssecretaris, een vroegere onderwijzer uit Amersfoort verklaarde - was de Oranje-Vrijstaat genoemd. Pretorius was tegelijkertijd president van de republiek ten Noorden van de Vaal, maar we merkten reeds op, dat dit niet strookte met de wensen van de Engelsen. Ook velen in de Vrijstaat waren niet voor een samengaan met de stamverwanten in het Noorden. De Vrijstaters waren meer georiënteerd op de Kaap en minder anti-Engels. Zij waren voor een deel niet afkerig van een soort federatie van staten in Zuid-Afrika. Deze houding kwam uit, toen Pretorius aftrad en men in de Vrijstaat een geletterde Kapenaar, Johannes Hendrikus Brand, tot president verkoos. Tijdens zijn bewind werd de eerste diamant gevonden en al spoedig bleek, dat het Westen van de Vrijstaat een menigte ‘blinkklippies’ bevatte. Dat wekte de begeerte der Engelsen op en naar een reden voor bezetting van het rijke gebied werd gezocht. Een Griqua-hoofd, Andries Waterboer, werd in de arm genomen. Deze beweerde, dat hij rechten had op de omstreken van Kimberly, en hij stond zijn rechten aan de Britse regering af. Natuurlijk was deze toen wel zo goed, het gebied te annexeren. In het Kaapse parlement werd heftig, ook door de Engelse leden, tegen dit onrecht geprotesteerd. Brand probeerde op vreedzame wijze rechtsherstel te verkrijgen, maar het baatte niet. Engeland weigerde in te gaan op zijn voorstel om een scheidsrechter, b.v. de koning van Nederland of de president van de Verenigde Staten, te benoemen. Daar Brand geen geweld kon {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} en wilde gebruiken, moest hij het bij een protest laten. Een gerechtshof te Kaapstad stelde hem in het gelijk (!) en tenslotte heeft Engeland toen zijn ongelijk bekend en het geroofde gebied teruggegeven? Neen, het scheepte Brand af met 90.000 pond sterling. ‘De uitvoer van diamanten bereikte toen reeds 's jaars 35-maal de als schadeloosstelling uitgekeerde som.’ Ook in Transvaal maakte Engeland aanspraak op de diamantvelden, die aan de Vrijstaat grensden. Pretorius stemde toe in een scheidsgerecht en dit kende het gebied toe aan Engeland. ‘Sonder 'n enkele goeie kaart in sy hand het Arnot (de man, die voor Waterboer opkwam) die hele pot gewen. Hy en sy vriende het lekker in hulle vuis gelag, en as die saak nie so 'n ernstige kant had nie, kon die Keate 1)-uitspraak as 'n kolossale grap opgevat geword het.’ (Prof. Gie) Pretorius bleek niet opgewassen tegen de knappe advocaten van de tegenpartij. De Volksraad verwierp de overeenkomst en daar het betwiste gebied minder opleverde dan de Kimberleyvelden en Engeland op dat ogenblik geen oorlog wenste, bleef voorlopig alles bij het oude. Straks zouden de imperialisten niet alleen dat diamantgebied bezetten, maar heel Transvaal. Tot zolang hadden ze wel geduld. Pretorius had zijn prestige bij de Boeren verspeeld en ging heen. Een dominee wordt president. Was Pretorius een ontwikkeld man geweest, hij had zich zo niet door de Engelse advocaten in de luren laten leggen, zo redeneerden de Boeren en zij besloten daarom niet weer ‘'n dom boer te kies’, maar een geleerd man. Brand werd aangezocht, maar bedankte voor de eer. Toen viel de keus op Ds. Burgers, predikant te Hannover in de Kaapkolonie, die met zijn gemeente en de synode moeilijkheden had vanwege zijn vrijzinnige leerstellingen. Het verbaast ons, hoe de Calvinisten over de Vaal hem konden kiezen, maar zij namen zijn gebrek aan orthodoxie voor lief en Burgers aanvaardde in 1872 het bewind. Al spoedig bleek het geen gelukkige keus. Doppers als Kruger konden niet samenwerken met de moderne dominee en Oom Paul legde zelfs zijn functie van commandant-generaal neer. Hij wenste niet uit te trekken met een ‘ongelovige’ president. {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} Burgers had grote plannen. Hij reisde naar Europa en bracht tal van helpers, vooral Nederlanders, mee, die hem behulpzaam zouden zijn om de staat te moderniseren. Hij sloot leningen in Europa om een spoorweg aan te leggen naar de Delagoabaai. Het onderwijs zou worden hervormd, kortom, Burgers zou orde en tucht brengen. Maar het enthousiasme van de Boeren voor hun geleerde president bekoelde en zijn financiële maatregelen werkten daartoe ook niet weinig mee. Een oorlog tegen de Kaffers liep op een mislukking uit, toen Kruger niet meeging. Voor Engeland scheen dus de tijd rijp om in te grijpen. Men schakelde weer Kafferstammen in, die de regering van Hare Majesteit om hulp smeekten, en een aantal Engelsgezinde bewoners van Transvaal schilderden de toestanden in de republiek zodanig af, dat er wel ingegrepen moest worden. Verreweg de grote meerderheid der bevolking wenste dat, zo heette het in het Britse propagandamateriaal. De annexatie. In het begin van 1877 verscheen Shepstone, de goeverneur van Natal, met 25 man politietroepen te Pretoria, om zogenaamd behulpzaam te zijn bij de regeling van allerlei moeilijkheden. Eenmaal goed en wel in de hoofdstad, proclameerde hij de annexatie van Transvaal. Burgers liet het bij een protest en ging naar de Kaapkolonie terug! Shepstone was menslievend. De handel was bijna geheel vernietigd, het land verkeerde in een staat van insolventie, de blanke bevolking was ontevreden met hun staat en in partijen verdeeld, de regering machteloos, zo verklaarde hij. Buitendien bedreigden talloze naturellen, misschien wel 1½ millioen, de arme bevolking ‘en de verwoesting van een naburige, vriendelijke staat door oorlogszuchtige wilde stammen kan niet voor een ogenblik door Harer Majesteits Regering zonder de ernstigste en pijnlijkste bekommering overdacht worden’. Jammer, dat ook als argument werd aangevoerd door de negrofilen: de bescherming van de arme Kafferstammen tegen de blanken! Hoe dit te rijmen was, daar konden de ‘domme Boeren’ niet bij. Ze stelden de erbarming ook niet erg op prijs. Een deputatie, bestaande uit de heren Kruger en Jorissen, ging naar Londen, om de Engelse minister Carnavon te verzoeken, de stap van Shepstone ongedaan te maken. Zij kregen nul op het request. De minister was goed ingelicht. De grote massa was immers voor annexatie. Kruger {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} vertegenwoordigde slechts een aantal malcontenten. Nu wensten de Boeren een volksstemming, maar de Engelsen voelden daar natuurlijk niet voor. Ze hielden er zelf een en het resultaat was, dat ruim 6500 personen zich tegen en nog geen 600 zich vóór de annexatie verklaarden. Weer een deputatie naar Londen, om dit resultaat bekend te maken, maar andermaal werden de heren (deze keer Kruger en Joubert) afgewezen. Nog hoopten de Boeren op een vreedzame oplossing. De verkiezing in Engeland was op handen en de liberale leider Gladstone had in zijn verkiezingsspeeches de daad van de conservatieve regering ten zeerste gelaakt. IJdele hoop! Wel zegevierden de liberalen en werd Gladstone minister-president, maar hij seinde, dat de annexatie niet ongedaan gemaakt kon worden. Hij accepteerde deze als fait accompli. Een motie van één zijner medestanders in het Lagerhuis, die voorstelde het onrecht weer goed te maken, werd verworpen. Er bleef maar één weg over: die van het gewapend verzet tegen de overweldiger. Drie jaar lang hadden de Boeren geprobeerd langs vreedzame weg de onafhankelijkheid terug te krijgen, maar Engeland liet niet weer los, wat het op onrechtmatige wijze had verkregen. Wat zei Froude, de Engelse historicus, ook weer? ‘Wij vergeven nooit degenen, die wij onrecht gedaan hebben.’ Paardekraal. Op 11 november 1880 openbaarde zich het eerste verzet. Bezuidenhout wenste alleen belasting te betalen, wanneer op zijn kwitantie vermeld werd, dat hij het gedaan had onder protest. De landdrost liet zijn ossenwagen in beslag nemen en deze zou te Potchefstroom worden verkocht. Maar Piet Cronjé en zijn vrienden zorgden dat de baljuw, die op de wagen was geklommen, op de vlugste maar niet op de zachtste wijze weer op de begane grond terecht kwam. Dit was het sein. Ruim een maand later vergaderden duizenden Boeren te Paardekraal, hoewel de ‘regering’ het bijwonen van deze bijeenkomst als rebellie had gebrandmerkt. Deze volksvergadering herstelde de republiek en stelde een driemanschap aan het hoofd: Kruger, Pretorius en Joubert. Daar Pretoria door de Engelsen was bezet, vestigde de wettige regering zich te Heidelberg en op Dingaansdag werd daar de Transvaalse vlag gehesen. ‘Die vierkleur waai weer oor Transvaal...’ {==*105==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 211. Pres. M.Th. Steijn==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 212. Dr. W.J. Leyds==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 213. President Paul Kruger. (Foto Staatsinligtingsdiens, Pretoria)==} {>>afbeelding<<} {==*106==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 214. Cecil John Rhodes. (Foto Staatsinligtingsdiens, Pretoria)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 215. Johannesburg, thans de grootste stad in Zuid-Afrika, is nog geen honderd jaar oud. Het ontstond in 1866, toen stromen goudzoekers naar de pas ontdekte goudvelden van Witwatersrand kwamen. Twee jaar later, in 1888 dus, werd deze foto gemaakt van Commissionerstreet, thans een der drukste hoofdstraten van deze goudstad. (Foto Staatsinligtingsdiens Pretoria).==} {>>afbeelding<<} {==*107==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 216. Het driemanschap, dat tijdens de Tweede Vrijheidsoorlog het commando voerde over de strijdmacht der Boeren; v.l.n.r. gen. Christiaan Rudolph de Wet (1854-1922); gen. J.H. de la Rey (1847-1914); gen. Louis Botha (1862-1919).==} {>>afbeelding<<} {==*108-*109==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 217. De Uitvoerende Raad, onder voorzitterschap van Pres. Paul Kruger (rechts op de voorgrond), ontvangt een Boeren-deputatie die maatregelen verlangt tegen de ‘Johannes-burgse Hervormers’. Staande, naast Kruger, de staatssecretaris F.W. Reitz, die alszodanig Dr. Leyds was opgevolgd; zittend achter de tafel (v.r.n.l.): Gen. Piet Joubert, Schalk W. Burger, A.D.W. Wolmarans en Gen. Piet Cronjé, en geheel links Gen. Jan Kock, allen leden van de Uitvoerende Raad. (Naar een schilderij van Fr. Wichgraf, eigendom van het Staatsmuseum te Pretoria)==} {>>afbeelding<<} {==*110==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 218. Lord Roberts==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 219. Lord Kitchener==} {>>afbeelding<<} {==*111==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 220. Manschappen van de Boeren-artillerie tijdens de Tweede Vrijheidsoorlog, uitgerust met een Kruppsnelvuurkanon. (Foto Suid-Afrikaanse Ambassade)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 221. Hr. Ms. ‘Gelderland’, op weg naar Lourenço Marquez om President Kruger af te halen.==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 222. Het telegram dat Pres. Kruger bij aankomst in Parijs van Koningin Wilhelmina ontving.==} {>>afbeelding<<} {==*112==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 223. Het eerste Unie-kabinet van 1910. Zittend, in het midden, eerste minister Gen. Louis Botha. Staande, geheel links, Gen. J.C. Smuts, en tweede van rechts Gen. J.B.M. Hertzog, die beiden eveneens premier van Zuid-Afrika zijn geweest. (Foto Staats-inligtingsdiens, Pretoria)==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding 224. De Unie-gebouwen te Pretoria, zetel van de Zuid-Afrikaanse regering. (Foto Staatsinligtingsdiens, Pretoria)==} {>>afbeelding<<} {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} De vrijheidsoorlog. De Engelsen lachten om het verzet. Had niet Shepstone met slechts 25 man Transvaal geannexeerd? Enkele honderden zouden nu voldoende zijn om het verzet te breken. Maar het viel niet mee. De Engelse garnizoenen in Transvaal werden ingesloten. Een afdeling Britten van 250 man kwam uit Lijdenburg om Pretoria te ontzetten, maar werd onderweg door Joubert verslagen en tot overgave gedwongen. In Natal rukte generaal Colley op met 1400 man. Hij minachte de armzalige Boeren, die maar 15 patronen de man hadden. Maar die minachting veranderde in bewondering, die hij ook eerlijk uitsprak, toen zijn weluitgeruste troepen door 350 Boeren bij Langnek werden teruggeslagen. De versterkingen, die Colley vanuit Pietermaritzburg werden toegezonden, moesten het afleggen tegen vechtgeneraal Smit. Zij verloren 5 officieren en 61 soldaten, terwijl het aantal gewonden 139 man bedroeg. Aan de kant van de Boeren waren 8 doden. Majoeba. Intussen scheen het mogelijk, dat Engeland zou toegeven. Brand had moeite zijn Vrijstaters in bedwang te houden, in de Kaapkolonie was elke Afrikaander en menig Engelsman diep verontwaardigd. In verschillende Europese staten klonken heftige protesten en zelfs in Engeland waren velen, die vroegen, ‘waarom Engeland dan toch de Boeren door grof geschut en op de punt van de bajonet wilde overreden, om Britse onderdanen te worden?’ Reeds werden door beide partijen onderhandelingen over een wapenstilstand gevoerd, toen Colley plotseling in de nacht van 26 op 27 februari 1881 de Majoebatop bezette, die de weg naar Transvaal beheerste. Hij kon het niet verdragen, dat er vrede zou komen zonder enig succes van Engelse zijde. Voor de Boeren was deze coup een verrassing. Zij hadden aan geen vechten meer gedacht. Maar er was geen tijd om zich zelf te verwijten, dat men te onachtzaam was geweest. ‘De Engelsen zijn op de Kop en jullie moet hen daar gaan afhalen’, was Jouberts laconiek bevel. Slechts 150 man waren voor deze onderneming beschikbaar en Colley had boven op de top reeds 600 man. Johannes Roos en Joachim Ferreira aarzelden echter niet en bestormden de berg. En zij kwamen boven. De bezetting vluchtte voor het nimmer falend geweervuur van de {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} bestormers met achterlating van 90 doden en meer dan honderd gewonden. Onder de gesneuvelden was ook Colley... 1) ‘Heel de wereld deelde in het geval. De versmade Boeren waren met één slag vrijheidshelden geworden. Engeland was stomverbaasd. De eerste aandrift was, onmiddellijk een zó sterke macht naar Zuid-Afrika te zenden, dat de Boeren moesten worden verplet, maar Gladstone's geweten bood weerstand.’ (Prof Colenbrander) De vrede. President Brand bood zijn bemiddeling aan en zo kon 6 maart 1881 een wapenstilstand gesloten worden, waarna de onderhandelingen van het Driemanschap met de Engelsen konden aanvangen. Op 3 augustus werd de conventie te Pretoria getekend. De Boeren verkregen niet volledig rechtsherstel. Zij moesten de soevereiniteit van de Britse kroon erkennen. Een Britse resident zou te Pretoria zetelen en op verschillende handelingen van de regering toezien. Alle onderhandelingen met vreemde mogendheden mochten slechts door bemiddeling van de Britse regering geschieden. De Volksraad aanvaardde onder protest deze conventie. Kruger maande tot toegeven. Hij zou na de ratificatie zo spoedig mogelijk pogingen in het werk stellen de nog bestaande grieven met de Britse regering te bespreken. In 1883 werd het Driemanschap ontbonden en Kruger werd tot president gekozen. Zijn tegencandidaat was Joubert, de legercommandant. Ook bij de volgende verkiezingen stonden beide leiders steeds tegenover elkaar, maar Oom Paul is president gebleven tot het ogenblik dat de vierkleur opnieuw werd ingehaald. In 1884 maakte hij een reis naar Europa en bezocht de Engelse minister Derby. Inderdaad werd toen een nieuwe conventie getekend, waarbij op één punt na de algehele onafhankelijkheid aan de Z.A. Republiek werd teruggegeven. Dat ene punt was, dat zij met geen enkele staat, uitgezonderd de Vrijstaat, een verdrag mocht sluiten, zonder goedkeuring van de Engelse regering; hetzelfde gold van overeenkomsten met de stammen ten Oosten en Westen van de republiek. Het was net op tijd. Het volgende jaar kwamen de conservatieven weer aan het bewind, die minder toeschietelijk waren dan Gladstone en zijn partij. {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} Kruger maakte na afloop van de conferentie een reis door Europa en werd overal met groot enthousiasme begroet. ‘As 'n gelyke het hy met vorste en wêreldberoemde staatsmanne verkeer, want ook hy was 'n leier by die grasie van God en hy was groot genoeg om onder al die nuwe invloede en eerbewyse, soos 'n massiewe toring op 'n rots in moederaarde se skoot gegrondves, onwankelbaar te staan. Hy het innerlik onveranderd gebly, die Voortrekkerseun, wat soos koning Dawid in sy jeug sy vader se skape opgepas het, met 'n eenvoudige, kragtige lewensbeskouing en met 'n onwrikbare geloof in die Bybel en die leer wat Calvyn daaruit opgebou het, maar daar het ook trots uit sy oë gefonkel, trots op sy herkoms en volk, en nooit het hy afgewyk van sy groot lewensideaal, nl. om in 'n vrye republiek die tradisies, godsdiens en karakter van die Voortrekkers te handhaaf nie.’ (Prof. Gie) De insluiting. Na 1885 breekt een nieuwe periode van imperialisme aan. De mogendheden in Europa beginnen de wedloop om de bezetting van de witte gedeelten op de kaart van Afrika. De Duitsers vestigen zich in Zuidwest-Afrika en het ‘gevaar’ is niet denkbeeldig, dat de Boerenrepublieken met deze kolonie in contact zullen treden. Daarom wordt Beetsjoeanaland ten Westen van Transvaal bezet. De kust tussen Natal en Portugees Oost-Afrika wordt eveneens bezet, zodat Transvaal geen uitweg heeft dan naar het Noorden en de Portugese koloniën. Maar ook in het Noorden werd de Z.A. Republiek ingesloten. De man, die dat deed, was Cecil Rhodes. Een jonge, zwakke emigrant kwam in 1870 in Natal aan. Hij begon er te boeren, maar zijn onderneming mislukte. Dan maar naar de diamantvelden. Daar bracht hij het tot grote rijkdom, maar geld was bij hem geen doel maar middel. Tussen zijn werkzaamheden in studeert hij te Oxford. Men ziet hem op een ossenwagen, lezend in een Grieks of Latijns boek. Soms leest hij niet. Dan droomt hij. Hij ziet de Britse vlag wapperen op Kreta, Cyprus, in Palestina, Oost-Indië, Zuid-Amerika en geheel Afrika. Dan zal de hereniging met de Verenigde Staten komen en de periode van de wereldvrede breekt aan. Hij is het, die er voortdurend op aandringt, dat het gebied ten Westen van Transvaal moet worden geannexeerd, het ‘zendelingenpad’, het Suez-kanaal van Zuid-Afrika, ‘de nek van de bottel’, en hij heeft succes, al is hij het met de uitvoering niet eens. {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij maakt zich bemind bij de Afrikaners in de Kaapkolonie, respecteert hen en ijvert voor samengaan van Boer en Brit. Heel Zuid-Afrika verenigd tot een zelfstandig gemenebest, is zijn leus, maar ... onder Britse vlag. Hij sticht de Chartered Company en deze bezet Rhodesia, het land ten Noorden van Transvaal. Hij wordt eerste minister van de Kaapkolonie, hij amalgameert alle diamantmaatschappijen. Ja, wat doet hij niet? Het goud. Toen kwam de ontdekking van de rijke goudlagen aan Witwatersrand. In enkele jaren verrijst Johannesburg en uit alle landen stromen de delvers toe. De Zuid-Afrikaanse Republiek is plotseling rijk geworden, maar de moeilijkheden komen ook. Het grote probleem is, dat deze staat, cultureel staande op oudtestamentische grondslag, economisch verkerend in de periode van jacht en veehouderij, plotseling voor het moderne Johannesburg in zijn staatkundig, cultureel en economisch leven een plaats moet weten te vinden. Binnen enkele jaren leeft meer dan de helft van de bevolking van mijnbouw en industrie. En begerige ogen worden geslagen op het rijke gebied. Er is nu geen voorwendsel te vinden als met de diamantvelden. En Paul Kruger zou zich ook niet door handige advocaten er tussen laten nemen. Hij heeft trouwens flinke raadgevers. Dr. Leyds uit Nederland is zijn staatssecretaris, om maar een van zijn bekwaamste helpers te noemen. De ‘uitlanderkwestie’ komt op. De regering van de republiek is maar niet van zins om elke avonturier het kiesrecht te geven. De termijn van ingezetenschap wordt daarom belangrijk verhoogd. Maar de Engelse bewoners van Johannesburg beschouwen dat als onderdrukking en Rhodes speelt met hen onder één hoedje. Er zijn kwesties over de tarieven, er is een spoorwegstrijd. Kruger heeft de lijn van Pretoria naar de Delagoabaai laten aanleggen en de spoorwegmaatschappijen in het Zuiden binden een hevige strijd met zijn schepping aan. De ‘raid’. Dan komt de uitbarsting. Dr. Jameson, de rechterhand van Rhodes, rukt plotseling de republiek binnen vanuit Rhodesia, om de {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} verdrukte ‘uitlanders’ te helpen en ‘vrouwen en kinderen’ te beschermen. Tegelijk zal de stad Johannesburg in opstand komen. Maar als het er op aankomt, aarzelen de geldmagnaten in Johannesburg en Kruger roept zijn getrouwen op. Voordat Jameson de stad heeft bereikt, wordt hij bij Doringkop door de Boeren totaal verslagen en gevangen genomen. De strooptocht is mislukt. Johannesburg moet bukken. Het was een lelijke streep door de rekening van Rhodes. Met één slag was hij het vertrouwen van de Afrikaanse bevolking in de Kaapkolonie kwijt. Hij moest aftreden als eerste minister. De gevangenen werden aan de Engelse regering uitgeleverd ter bestraffing en een parlementaire commissie onder leiding van de minister van koloniën, Chamberlain, zou een onderzoek instellen. Deze was notabene zelf vooraf op de hoogte gesteld van de plannen! De straffen waren dan ook heel mild. En de Engelse publieke opinie wist niet beter te doen, dan te fulmineren tegen keizer Wilhelm II, die Kruger een gelukstelegram zond. De oorlog opgedrongen. Maar de Engelse imperialisten lieten het er niet bij zitten. Ging het niet met een coup, dan maar door een officiële oorlog. De ‘uitlanderkwestie’ werd aangegrepen om de spanning te verergeren. Kruger was toegevend. Hij kortte de periode, nodig voor de verkrijging van het kiesrecht van 14 tot 9 jaar in en deed de toezegging, dat er in de toekomst nog meer wensen zouden worden vervuld. Maar ruim 20.000 Engelsen in de republiek smeekten H.M. om bescherming. Een nog groter getal ‘uitlanders’ betuigde de regering van Kruger trouw! Nog had een samenkomst tussen de hoge commissaris voor Zuid-Afrika, Milner, en Kruger plaats. De laatste beloofde hier, de ‘kiesrechtperiode’ tot 7 jaar te zullen terugbrengen. Milner eiste 5 jaar. En daar bleef het niet bij. De Engelse regering moest de nieuwe kieswet goedkeuren, iets wat volkomen in strijd was met de conventie van 1884. Nog gaven de Boeren toe. Het zou 5 jaar worden, mits Chamberlain zou erkennen, dat Engeland in 1884 afstand gedaan had van zijn recht tot ingrijpen in binnenlandse zaken. Het werd geweigerd. Steeds dreigender werd de toestand. Voortdurend kwamen nieuwe Britse troepen aan, die naar de grenzen van de beide republieken werden gezonden. Want als er oorlog kwam, deed ook de Vrijstaat mee. Men begreep daar terecht, {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} dat de val van de zuster-republiek ook de eigen ondergang zou zijn. Kruger en Steyn sloten een verbond. Nog duurden de onderhandelingen voort, maar Engeland antwoordde al maar ontwijkend. De troepen waren nog gedeeltelijk onderweg. Nu begrepen de Boeren, dat tot hun ondergang besloten was en zij stelden een ultimatum. De Britse legers aan de grens zouden moeten worden teruggetrokken. Het antwoord luidde, dat deze eisen zelfs niet zouden worden overwogen. De oorlog was uitgebroken... (11 oktober 1899) Het begin. Geen deskundige oordeelde, dat de Boeren het lang zouden uithouden. Hun legermacht bestond uit enkele tienduizenden mannen, de Engelsen beschikten over 100.000 soldaten, straks over een ¼ miljoen. De Boeren hadden weinig artillerie en waren voor de voorziening van ammunitie grotendeels van buit afhankelijk. De Britten hadden alles in overvloed. Toch was in het begin het succes aan de zijde der Boeren. Zij vielen de Kaapkolonie en Natal binnen. Ladysmith, Mafeking en Kimberley werden belegerd. De legers, die tot ontzet kwamen opdagen, werden vernietigend geslagen. Wie herinnert zich niet de namen Colenso, Spionkop, Magerfontein, de Modderrivier, de Stormbergen? Maar in het belegeren waren de Boeren geen matadors. Hadden zij de drie genoemde plaatsen door een kleine afdeling laten observeren, dan had eerst de hoofdmacht een beslissende veldtocht in de Kaapkolonie kunnen houden. Nu kreeg Engeland de gelegenheid uit de koloniën en uit het eigen land een keur van troepen te zenden. Het prestige stond op het spel. Tegelijk werden de bekwaamste aanvoerders er op af gestuurd, Kitchener, de man van Egypte en de Soedan, Lord Roberts, die zijn sporen in Afghanistan had verdiend. Het volgende jaar bracht de ommekeer. Cronjé moest met 3700 man bij Paardeberg capituleren en Bloemfontein en Pretoria vielen in handen van de overweldiger. Kruger verliet zijn land op de ‘Gelderland’, daartoe door onze Koningin gezonden. Zijn poging in Europa hulp te vinden, mislukte. Geen der grote mogendheden waagde het Engeland de voet dwars te zetten. Er waren te veel onderlinge veten. Wel stroomden vrijwilligers uit alle delen der wereld binnen en werden overal collecten gehouden voor de Boeren, maar die hulp en verder sentimentele bewondering waren niet voldoende. {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} De guerrilla. Roberts dacht, dat de oorlog beslist was, en vertrok. Kitchener zou het werk even voltooien. Maar nu begon het pas. De kleine commando's onder De Wet, De la Rey, Hertzog, Smuts en anderen hielden het nog bijna twee jaar uit. Botha had de opperleiding. Telkens doken de benden op, vernielden een spoorlijn, vermeesterden een konvooi of versloegen een vijandelijk korps, dat de verbindingslijnen moest bewaken. En de Engelsen konden die kleine afdelingen niet te pakken krijgen. ‘Honderdduizenden van de vijand worden door hen buiten adem gehouden.’ Doch dan heeft Kitchener een ander middel. De boerderijen worden stelselmatig verwoest, om op die wijze de vijand met verhongering te bedreigen. Vrouwen en kinderen gaan naar de concentratiekampen en daar sterven er 27.000! Totius heeft ze bezongen in zijn bundel ‘Bij die monument’. Rachel, wenend om haar kinderen, weigert zich te laten troosten, omdat zij niet meer zijn. Diep roerend is het tweegesprek tussen moeder en kind: In die kamp Als zich hunne ziel uitschudt in den schoot hunner moeders. Klaagl. 2:12 Mijn moeder, mijn moeder, ik het tog so honger; ag, gee mij tog gou-gou 'n klein stukkie brood! Mijn kindjie, jou moeder die weet jij het honger, dog kom maar en klim eers op moeder haar skoot. Mijn moeder, ag help mij, ik kan nie meer loop nie, ik voel tog so moede: mijn honger is groot. Mijn kindjie, jou moeder die weet dat jij moeg is, maar slaap breng versterking op moeder haar skoot. Maar, moeder, hoe ween jij en snik jij so baing? en waarom is moeder haar oge so rood? Mijn kind, dit is trane wat jij nie verstaan nie; kom, slaap maar gerus op jou moeder haar skoot. Mijn moeder, ik kan nie, ik het tog so honger, geef eers aan jou kindjie 'n klein stukkie brood. Ag, liefste, rus eers in jou moeder haar arme, en als jij ontwaak help die Heer uit die nood. {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik kan nie meer wag nie van honger, mijn moeder; maar waarom tog so? Het die Heer ons verstoot? Nee, liefste, verstoot sal die Vader ons nimmer, maar hier in die tent is geen krummeltjie brood. Geen brood nie, mijn moeder! Ik kan nie meer langer ag, moet ik verhonger op moeder haar skoot? Nee, kindlief, die son is al amper weer onder, en is dit weer awend, dan krij ons weer brood. Haar kindjie slaap in bij die soete gedagte: as ik weer ontwaak help die Heer uit die nood. Die moeder ontvang met vermagerde hande haar deeltjie oplaas - maar die kindjie was dood. De vrede. Tegen die methode konden de dappere Boeren niet op en zij besloten, de wapens neer te leggen. De 31ste mei 1902 werd de vrede van Vereniging getekend. Kitchener beloofde, dat Transvaal en de Vrijstaat zo spoedig mogelijk zelfbestuur zouden krijgen. En in dit opzicht heeft Engeland woord gehouden. Jaren waren echter nodig om de deerlijk geteisterde gebieden weer tot nieuwe bloei te brengen. Wel hadden de Engelsen financiële steun daarvoor beloofd, maar zelf hadden zij door de oorlog 250 miljoen pond sterling verloren. Was alles toch vergeefs geweest? Had Rhodes toch van Kruger gewonnen? Zij beiden beleefden de nieuwe tijd niet meer. Rhodes stierf nog tijdens de oorlog, Kruger vlak er na. Rhodes' ideaal scheen verwezenlijkt: er kwam een groot Zuid-Afrika: Natal, de Kaapkolonie, Transvaal en de Vrijstaat verenigden zich in 1910 tot de Unie van Zuid-Afrika. Maar in deze Unie overweegt niet het Engelse element. De Afrikaanders zijn in de nieuwe eeuw zelfbewuster dan ooit. De nieuwe tijd. Cultureel brak er een nieuw tijdperk aan. Het Afrikaans werd in 1925 officiële taal (niet meer het Nederlands dus) en in 1933 kwam de Bijbel in het Afrikaans op de kansel, een vertaling, ontstaan door samenwerking van de drie kerkformaties. In 1937 kwamen de psalmen van Totius gereed. Het Afrikaans werd een {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} cultuurtaal en tal van schrijvers, dichters en geleerden bedienen zich in deze tijd van hun moedertaal. Onder Britse vlag, zei Rhodes, maar al bleef de band met Engeland bestaan, in 1926 werd de Unie een zelfbesturend gewest met een eigen vlag, de oude Nederlandse kleuren. Het kreeg een buitenlandse vertegenwoordiging en zo zetelde naast de Britse gezant ook een Afrikaanse ambassadeur te 's-Gravenhage. In 1931 werd de zelfstandigheid formeel bevestigd bij het statuut van Westminster, waarbij ‘de oplossing van het ene koninkrijk in een, door een vrijwillige gehandhaafde rechtsband verenigde groep van zeven koninkrijken plaats had, die zowel onderling als tegenover de buitenwereld onafhankelijk zijn’. (Prof. Verzijl) Niet, dat aller ideaal bereikt is. Ook in Zuid-Afrika ontstonden partijen, waarvan de ene verder wilde gaan dan de andere. Tegenover elkaar kwamen te staan de ‘Zappen’ (Zuid-Afrikaanse Partij) en de ‘Natten’ (Nationalisten) en groot waren de geschillen tussen Botha en Smuts ener- en mannen als Hertzog en Malan anderzijds. In 1934 kwam een vereniging tot stand, maar een deel der ‘Natten’ onder Malan bleef in oppositie en wilde niet rusten voor elke band met Brittannië was doorgesneden. In de eerste oorlogsmaanden van 1914 heeft deze tegenstelling tot een bloedig conflict geleid. De Wet, Fourie en andere oud-leiders wensten niet mee te doen aan de verovering van Duits Zuidwest-Afrika. Het verzet brak uit. De la Rey werd vermoord door een imperialist, Beyers verdronk, De Wet en Jopie Fourie raakten gevangen. Laatstgenoemde werd gefusilleerd. Een blinddoek hulde de oogen hem. Hij zat en zong met vaste stem: Als wij de doodsvallei betreên, Laat ons elke aardsche vriend alleen, Maar Hij, die trouw is in den dood, Verzelt ons over graf en dood. Zijn laatste wens was: .....................richt die kogel niet op mijn gezicht, Mijn Afrikaner hart is groot, Daar's plek te over voor uw lood. De Wet kreeg boete en gevangenisstraf, maar is later begenadigd. De vrees, dat Zuid-Afrika spoedig verengelsen zou, is be- {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} schaamd. In drie van de vier staten, die bij de Unie waren aangesloten, is het Afrikaans de taal. In de Vrijstaat, Transvaal en het grootste deel van de Kaapkolonie spreekt meer dan 75% van de bevolking die taal, alleen in Natal is het Engels overwegend, evenals aan de oostkust van de Kaapkolonie, van Port Elizabeth tot de Natalse grens. Dingaansdag 1938 is gevierd, 100 jaar na de slag aan de Bloedrivier, en toen stond daar een jong, krachtig volk, de nazaten van het geslacht van Pretorius en Potgieter, Cilliers en Retief, en zij konden zingen: Op U almag vas vertrouwend het ons vadere gebou; skenk ook ons die krag, o Here, om te handhaaf en te hou dat die erwe van ons vaad're vir ons kinders erwe bly: knegte van die Allerhoogste, teen die hele wêreld vry! Soos ons vadere vertrou het, leer ons ook vertrou, o Heer: met ons land en met ons nasie sal dit wèl wees! - God regeer! De Republiek. Tijdens de Tweede wereldoorlog heeft Zuid-Afrika meegestreden tegen Duitsland en was Kaapstad een belangrijke basis voor de geällieerde vloot. Toch waren er in die tijd wel pro-Duitse elementen. Hitlers rassenleer sprak een deel van de bevolking wel aan. Na de oorlog won de gedachte van de uitroeping van de republiek steeds meer veld. Sedert 1948 zat de Nationale Partij vast in het zadel en zo kon minister-president Verwoerd op 5 oktober 1960 een referendum uitschrijven, waarbij de vraag aan de kiezers werd voorgelegd, of men zich al dan niet zou losmaken van Engeland. Ruim 850.000 stemmen waren voor het uitroepen van de republiek en ruim 774.000 voor handhaving van koningin Elizabeth als staatshoofd. Alleen de blanke bevolking mocht aan de stemming deelnemen. Wel besloot de Zuidafrikaanse regering zo mogelijk lid te blijven van het Britse Gemenebest. Ook Pakistan, India en Ghana was dit toegestaan. Op de gemenebestconferentie te Lon- {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} den werd echter zoveel oppositie openbaar tegen bestendiging van het lidmaatschap, dat een beslissing zeer twijfelachtig werd. De pogingen tot een compromis van de eerste minister van Engeland, Macmillan, dreigden te mislukken en premier Verwoerd kondigde bij verrassing aan, dat hij het verzoek introk. Hij keerde naar zijn land terug, waar hij op uitbundige wijze door zijn aanhangers werd verwelkomd. De 31ste mei 1961 werd de Unie van Zuid-Afrika plechtig tot republiek geproclameerd en goeverneur Swart als president beëdigd. Niet het ideaal van Rhodes maar dat van Kruger ging in vervulling. De apartheid. Het woord apartheid is over de hele wereld bekend en het is een zwaar geladen woord. De eigenlijke architect van de huidige apartheidspolitiek in Zuid-Afrika is de eerste minister Verwoerd geweest. Hij wilde een aparte ontwikkeling en positie voor blanken, Aziaten, kleurlingen en zwarten. In 1959 werd op zijn voorstel de wet aangenomen, die zelfbestuur aan de Bantoes bedoelde in zeven aparte gebieden, Bantustans, allereerst de Transkei, die nu praktisch geheel onafhankelijk is (en begin 1978 zelfs de diplomatieke betrekkingen met de Republiek Zuid-Afrika heeft verbroken!). De Nationalistische Partij wordt, sinds de dood van Verwoerd, die in 1966 werd vermoord, geleid door John Vorster, aanvankelijk in zijn opvattingen meer extreem dan Verwoerd en ook feller antiEngels (gedurende de tweede wereldoorlog stichtte hij de Ossewa-Brandwag, die zich verzette tegen deelneming van Zuid-Afrika aan de strijd tegen Hitler, waarom hij veertien maanden werd geïnterneerd). Het is merkwaardig dat Vorster zulk een grote steun ontvangt bij de verkiezingen, niet alleen van hen die stammen uit de Boerenfamilies, maar ook van heel veel later geïmmigreerden, Engelsen, Duitsers, Belgen (uit de voormalige Kongo). En niet het minst van Nederlanders. Maar de kern van zijn aanhang wordt toch gevonden in de Nederduits Gereformeerde Kerk, waartoe hij zelf ook behoort. En dáár wordt ook getracht de apartheidspolitiek te rechtvaardigen op bijbelse gronden, in die zin, dat de verscheidenheid tussen volken en rassen wordt gezien als ontstaan uit de wil van de Schepper. {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} Intussen blijkt Vorster in de praktijk minder doctrinair dan zijn voorgangers. Verschillende maatregelen, die de apartheid tot gelding moesten brengen, verdwijnen. Vorster wil voor Zuid-West Afrika (Namibië) wel een regeling treffen met de Verenigde Naties en zoekt ook contacten met andere Afrikaanse staten. Maar veel levert dat niet op, want Zuid-Afrika is practisch het enige land dat de ganse wereld tegen zich heeft, met Nederland mee aan de spits, hoewel Nederland het enige land is dat sterke historische, culturele en geestelijke banden met Zuid-Afrika heeft. Een veroordeling van de apartheidspolitiek op principiële gronden, die terecht is, betekent niet dat tegelijk een suggestie of een raad voorhanden is, hoe het vraagstuk in Zuid-Afrika moet worden opgelost. In Angola woonden 900.000 Portugezen, niet als koloniale heersers, maar voor het overgrote deel als middenstanders in handel en ambacht. Zij zijn naar Portugal teruggekeerd, omdat in Angola geen plaats meer voor hen was. Angola is officieel onafhankelijk, maar in werkelijkheid wordt het regime op de been gehouden en geleid door Cuba, dat er een sterke militaire bezetting heeft. Er is een Cuba-crisis geweest, toen de Sowjet-Unie van dit communistisch geregeerde eiland een voorpost wilde maken voor de deur van de Verenigde Staten. President Kennedy heeft toen ingegrepen en met succes. Sedert is Cuba al meer geworden de gewapende hand waarmee de Sowjets hun positie in Afrika proberen te handhaven of te versterken. Maar in Zuid-Afrika ligt het duidelijk anders dan in Angola. De blanke inwoners kunnen dat land met recht hun vaderland noemen, met minstens evenveel recht als de volken met een andere huidskleur. Zij hebben geen moederland waarop zij kunnen terugvallen, zoals de Portugezen in Angola en de Britten in een aantal Engelse kolonies in Afrika dat konden. Er zou dus een oplossing moeten worden gevonden, waarbij in samenwerking tussen de verschillende volken in Zuid-Afrika en onder gemeenschappelijke verantwoordelijkheid de apartheid wordt overwonnen. Er zijn tendenzen merkbaar die in die richting wijzen. Maar aan de andere kant is er een verharding van standpunten, vooral naar buiten, in de confrontatie met hen die van elders komen met hun vermaan. De tragiek van Zuid-Afrika is, dat enerzijds nergens ter wereld zó dringend een bevrijdende oplossing nodig is, anderzijds elke poging om naar zo'n oplossing te zoeken, zowel binnen als buiten {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} Zuid-Afrika bij voorbaat als verdacht wordt beschouwd, met name bij hen die wel kritiek hebben, maar nooit aan een positieve bijdrage tot de discussie zijn toegekomen en zelfs geneigd zijn hen te veroordelen die hun best voor zulk een bijdrage willen doen. Wie zich met geschiedenis bezig houdt, weet dat hij zich beter niet aan voorspellingen kan wagen. Dat is weggelegd voor dichters en profeten. Wel mag worden gezegd dat de strenge vorst aanhoudt, dat het ijs hard is en sterk, en - dat niemand er peil op kan trekken hoe onder die ijslaag de stroom verder gaat. Maar dat onttrekt ons niet aan die specifieke eigen verantwoordelijkheid, die wij als Nederlanders op grond van onze historische, culturele en vooral geestelijke verbondenheid, ten aanzien van Zuid-Afrika hebben. Integendeel, met name de Christenen in Nederland zullen er goed aan doen hun medebelijders in Zuid-Afrika in het gesprek te blijven betrekken, overal waar en voorzover dat mogelijk is. {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} Slotwoord Zo hebben we dan iets mogen vertellen van de historie van ons land en volk en van gebieden en mensen, met wie Nederland nauwe betrekkingen heeft of heeft gehad. Het was een lange weg van een paar duizend jaar voor Christus tot de twintigste eeuw na Christus. Er was te verhalen van opgang en ondergang, we hebben mogen spreken van grote daden, van geloof, van glorie en uitredding, maar er zijn ook zwarte bladzijden in ‘'s lands historieblaân’, voorbeelden van ongeloof, onderdrukking, winstbejag, afval... Ook onze geschiedenis echter mogen we zien in het licht van de eeuwigheid. God had met ons volk zijn bedoelingen. Tielich zegt in ‘Ein Beitrag zur Sinndeutung der Geschichte’: ‘Christus is voor de hele geschiedenis van allesomvattende betekenis, van fundamenteel belang. Krachtens Zijn verzoening is geschiedenis mogelijk. De geschiedenis rust niet in zichzelf. Zij rust als menselijke - en dat wil voor ons zeggen zondige - geschiedenis in Gods verzoening door Jezus Christus. Deze verzoening is het dragende midden. Om derwille van de komende Christus heeft God in de oude bedeling, om der wille van de gekomen Christus in de nieuwe bedeling de wereld gespaard. Door de verzoening met Christus wordt de wereld bewaard voor de wederkomst en is er geschiedenis mogelijk. De onontwarbare kluwen, die menselijke geschiedenis heet, is de tijd en ruimte, die God uitspaart tussen de komst en wederkomst van Christus. Hij spaart tijd en ruimte uit voor de loop van Zijn Woord over de aarde en daarmee draagt Hij die aarde’. Zo gezien, behoeven wij de toekomst niet te vrezen, want dan staat lichtend boven de geschiedenis van ons eigen leven en boven de historie van ons volk èn die van alle volken het ontzagwekkende woord, dat tegelijk zo troostvol is: DE HEER REGEERT. {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} Naam- en zaakregister op het gehele werk De in het register opgenomen romeinse cijfers verwijzen naar het deel van de serie waarin de vermelde pagina's voorkomen. Aalberse, P.J.M. III 303, 358, 364, 395v, 424, 425 Aalst I 378 Aardenburg II 339, 340 Aartshertogen, zie Albertus van Oostenrijk en Isabella van Castilië ABDA (American-British-Dutch-Australian)-Command V 179 absenteïsme (Suriname) V 282 Achtkarspelen I 108, 203 Ada, gravin van Holland I 83 adel, zie ridderschap Adela I 91, 92 admiraliteit (scolleges) II 150, 207, 209, 214, 261, 262, 264, 277, III 22 Adolf van Egmond, hertog v. Gelre I 199, 226, 229 Adolf, graaf van Nassau I 326, 327 Adriani, N. IV 363, 378, 386 Aernout, graaf van Holland I 65 Aernout van Egmond, graaf van Gelre I 199, 226 Aerschot, Philips van Croy, hertog van I 378, 386, 387, 391 Aerssen van Sommelsdyck, Cornelis V 278v Affry, graaf d' III 28 Afscheiding, Afgescheidenen III 180v, 193, 262, 264, 266, V 343v Afsluitdijk V 41 Afzwering Philips II I 293, 409 Ageng, sultan v. Mataram IV 65v, 133, 191 Agricola, Rudolf I 269v Agt, A.A.M. van V 146 Ainsworth, Thomas III 253 Aitzema, Lieuwe van II 235 Aken I 48, 169; vrede van - (1748) II 321, III 12, 25 Akte van Consulentschap III 32, 47 Akte van Garantie III 60 Akte van Navigatie II 206, 227, 282, 293 Akte van Seclusie II 228v, 237, 301, 345 Akte van Stilstand II 73 Albarda, J.W. III 360, 403, 404, 421, V 29 Albemarle, Joost van den Keppel, hertog van II 277, 287, 288, 420 Albertine Agnes, prinses v. Oranje II 351 Albertus, aartshertog van Oostenrijk I 324, II 20v, 27, 30, 32, 35, 38, 46, 48 Albrecht van Beieren, graaf v. Holland I 160, 166, 196, 201v Albrecht, hertog v. Saksen I 236v, 249v, 259 Alexander, prins v. Oranje, zoon v. Koning Willem III III 241, 267, 278 Aldegonde, St., zie Marnix Aldgils, koning I 33 Algemeen Nederlands Werkliedenverbond (A.N.W.V.) II 258, 259, 303 Algera, J. V 140, 170 Alkmaar I 362, 363, II 228, 341 Allerheiligenbaai V 255, 316, 327 Allerheiligenvloed (1570) I 342 Alliantie, zie Grote -, Triple - Almonde, Philips van II 417 Alphen aan de Rijn I 218 Altena, land van II 139 Altenesch, slag bij I 132 Alting, W.A. IV 149, 205 Alting van Geusau, Jhr. G.A.A. III 404 Alva, Alvarez de Toledo, hertog van I 303, 319, 322v, 392, 397 Amalia, gravin van Solms II 79, 123, 191, 234, 301, 302, 309, 345 Amangkoe Boewono, sultan v. Djocja, 1e IV 196; 2e IV 234, 294; 3e IV 292; 4e IV 292 Amangkoerat, sultan v. Mataram, 1e IV 133, 134, 191; 2e IV 134, 135, 192v; 3e IV 194; 4e IV 194 Ambarawa V 189,200 {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} Ambon IV 206, 279, V 230, 231, 242v Ambonse moord IV 61, 64 Ambrosius, pater V 96 Ameland II 129, 130 Amersfoort I 231, 232, 284, 396, II 91v Amiëns, vrede van (1802) III 94, IV 210, 212, 236, 274, V 293 Amstel, land van I 68, 78, 137, 138, 151, 154; Gijsbrecht van - I 78, 138, 139 Amsterdam I 166, 167, 182v, 288, 353, 357, 363, 388, 389 (28, 29), II 27, 60, 63, 69, 92, 104, 141v, 181v, 190, 195v, 202, 241, 242, 263, 327, 335, 341, 342, 387, 389, 390, 393, 399, 429, 435, III 19, 20, 28, 116v, IV 16, 35, 36, 40, 177, V 62, 250, 252, 266, 267, 278, 279, 331, 337, 340, 341 Anabaptisten, zie Wederdopers Anak Agoeng Madé IV 342, 343, 348 anarchisme III 259, 303, 334, 337 Ane, slag bij I 78, 90 Angola V 264, 284, 329 Anjou, Frans, hertog van I 391, 410v, 417, II 48 Anna van Buren I 301 Anna van Hannover, prinses van Engeland II 436, 437, III 10, 12, 20, 24, 25, 28, 29, 276 Anna van Saksen I 325, 338, 339, 376 Ansfried, bisschop v. Utrecht I 70, 71 Antillen, Ned. V 196, 213, 286, 294, 302, 303, 312, 313 Zie ook Aruba, Bonaire, Curaçao, enz. anti-papisme III 408, 426 Anti-Revolutionairen, Anti-Revolutionaire Partij III 230, 232, 238, 239, 262, 264 enz., 307 enz., 362, 407, 410, 411, 414, 423, 425, 426, IV 393, V 90, 139 enz. Anti-Schoolwetverbond III 239, 240, 264 anti-semitisme V 13. Zie ook Jodenvervolging antithese III 331, 332, V 141 Anton van Bourgondië, hertog van Brabant I 212, 214 Antwerpen I 186, 282, 284, 305, 306, 313v, 342, 346, 351, 370, 377, 381, 388, 411v, 419v, II 19, 27, 48, 84, 193, III 7, 44, 379, 400, 401, IV 8, 9, V 120, 121, 126 Aprilbeweging (1853) III 214v, 260 Arbeidsdienst V 61, 74, 85, 86, 91, 100 Arbeiders Front, Ned. V 74 arbeidersorganisaties III 258, 259. Zie ook vakbeweging Archangel II 197, IV 14, V 361 Aremberg, Johan van Ligne, graaf van I 301, 321, 326, 327 Arentsburg I 16 Ariëns, A.M.A.J. III 303 Arkel, huis van I 208, 226; Jan, heer van - I 205 Armada, Spaanse (1588) I 432v Armada, Spaanse (1640) II 108v, IV 9 Arminianen, zie Remonstranten Arminius, Jacobus II 53, 54, 60 Arnemuiden I 351 Arnhem I 253, II 134; slag om - V 117v Aroe Palakka, vorst van Boni IV 132 Arragon I 239, 241. Zie ook Ferdinand, Johanna van - Artichewsky V 274, 318v, 325, 326 Artikelen, De 18 - (juni 1831) III 165, 171; De 24 - (okt. 1831) III 170, 171 Artois I 210, 230, 392 Arts, Mr. III 408 Aruba V 305, 308, 309, 312, 313 Asch van Wijk, Jhr. T.A.J. van III 245, 330, IV 349, V 311 Asperen I 257 Athlone, graaf van II 428 Atjeh IV 28, 280, 282, 314 enz., 334 Atjehoorlog IV 282, 312, 320 enz. Augustus, keizer I 14, 15, 27, 47 Aurich I 89 Auschwitz V 80 Austrasië, zie Oost-Frankenland Avaux, Jean de Mesmes, graaf d' II 121, 122, 389 Avesnes, huis van I 104, 142, 151, 160, 198. Zie verder Guy, Jan, Willem van - (Henegouwen) Ayscue, George II 209, 278, 279 {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} Aytta, Viglius van I 304, 307, 309, 323, 336, 378 Baal, J. van V 221, 224, 244 Bacx, gebr. II 29 Bakker, Jan de, zie Jan Jansz van Woerden Balderik, praefect v. Utrecht I 91, 92 Bali IV 26, 338, 339, 341, 350, 351, V 180 Balikpapan V 193 Banckert, Adriaen II 109, 110, 363, 365 Banda IV 49, 50, 61, 62, 206 Bandjermasin IV 333, 340 Bandjermasin enormity (Raffles) IV 232, 233 Bandoeng IV 355, 365, 366, V 184, 185, 201 Banjoemas IV 297 Banka IV 359 Bantam IV 25, 27, 51, 57, 59, 60, 65, 66, 135, 182, 191, 196, 220, 233, 234, 311 Bantoes, zie Kaffers Barbarijse zeerovers II 201, 203, 242, 251v Barendsz, Willem IV 18, 21, V 351, 353 Barfleur II 417 Barlaymont I 304, 306, 313, 323, 336, 378 Barneveld I 232, 233 Baros IV 316, 333 barrièresteden II 434, III 12, 24, 25, 45, IV 239 Bartholomeüsnacht I 354, 355, 391, II 20, 123 Bataafse legioen III 64, IV 213 Bataafse Republiek III 73 enz., IV 208, 210, 213, 274, V 293 Bataklanden IV 377, 379v Bataven I 13v, 23, 29 Batavia, o.a. IV 57, 60, 61, 66, 67, 75, 112, 113, 147v, 169v, 177, 179, 183v, 191, 198, 219, 227, 363, 371, 388, 395 Bataviase Statuten IV 113 Batéë Ilië IV 328 Batenburg, heren van I 321, 327, 360 Baud, J.C. IV 304v, 374 Beachy Head, slag bij II 415 Beauharnais, Hortense de III 97, 102 Beaumont, Jan, heer van I 149, 150, 156, 157 Beel, L.J.M. V 138, 142, 158, 205, 206, 211, 213 Beelaerts v. Blokland, Jhr. III 312, 313 beeldenstorm I 314, 315, 334 Beeremans, W.C. III 258 Berenschot, generaal V 179 Beets, Nic. III 223v, 238, 246 Beierse huis I 197v. Zie ook Albrecht, Jacoba, Jan, Willem van Beieren Bekker, Balthasar II 169v belastingheffing I 336, 337, II 104, III 12v, 309, 400, 416, IV 145, 146, V 148 belastingverpachting III 13v België III 113, 125v, 148v, 369, 370, 374, 380, 400v. Zie ook Zuidelijke Nederlanden Belgische kwestie III 400v Belgische opstand III 157v Belgische vluchtelingen III 376, 379, 380, 388 Belgisch Nationaal Congres, zie Nationaal Congres Benavides, Juan de V 260 Benedictijnen I 112v Benelux V 149 Bengalen, zie Voor-Indië Bengkalis IV 334 Benkoelen IV 235, 279, 281 bentengstelsel IV 295 Bentheim I 75, 76 Bentinck, Hans Willem II 302, 303, 420, 422, 425; -, Willem, heer van Rhoon III 10, 22, 55 Berbice III 146, 147, 391, IV 238, 239, V 249, 273v, 279, 287, 294 Bergansius, J.W. III 269, 307, 330 Bergen (Mons) I 352, 355, II 383, 384 Bergen (Nrd-Holland) III 85 Berge (Noorwegen) II 259, 273; slag bij - II 274, 275 Bergen op Zoom II 75, 76, III 11 Bergen, Adriaen van II 7 Bergen, Jan van Glimes, markgraaf van I 312, 323, 325 Bergh, Frederik, graaf van den II 15, 23; -, Hendrik, graaf {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} van den II 81, 83, 86, 91, 92, 96, 98, 99; -, Herman, graaf van den II 11; -, Willem, graaf van den I 357, 396, 397, II 11, 14 Bernhard van Horstmar I 77, 78 Bernard, Prins der Nederlanden III 283, 285, 286, V 46, 52, 102, 129 Bernlef I 40, 41 Bertling III 360 Bestand, zie Twaalfjarig - bestuur (sinstellingen), zie staatsinrichting Béthune I 253 Betuwe I 92 Beukelsz., Jan, zie Leiden, Jan van Beukelsz., Willem - van Biervliet I 177, 178 Beuningen, Koenraad van II 241, 242, 320, 344, 346, 387 Beverningk, Hieronymus van II 228, 301 bevrijding van Nederland V 116v, 127v Beyen, J.W. V 153 Beyers, C.F. V 393 Beylinc, Allaert I 218 Beza, Theodorus I 289, 292, II 53 bezetting, Duitse V 54v, 104, 121v Bezuidenhout, Frederik V 367 bezuiniging III 416v, V 23 Biak V 225, 233 Bicker, familie II 184v, 223; -, Andries II 184, 185; -, Wendela II 223 Biesheuvel, B. V 144 Bilderdijk, Willem III 49, 100, 107, 108, 177, 179 Billiton IV 281, 359 Binckes, Jacob V 339 Blake, Robert II 207, 211 Blaskowitz, J. V 129 Bleys, pater V 96 Bloedraad, zie Raad van Beroerten Bloedrivier, slag bij. V 376, 377 Bloemfontein V 390, conventie van - V 379, 381, 389 Bloemhof, zie Wittewierum Bloemkamp, klooster bij Bolsward I 158, 287 Blokzijl II 353, 354 Blokzijl, Max V 74, 75 Bodegraven II 335, 345, 355v Boedi Oetomo IV 402 boekdrukkunst I 276, 277 Boeren IV 253v, V 364v Boerenoorlog, Eerste (1881) V 385, 386, Tweede - (1899-1902) III 325, 371, V 388v Boerenpartij V 145 Bogerman, Joh. II 60, 71v, 78, 163 Boisot, Karel van I 377; -, Lodewijk van I 355, 367, 373, 374 Bokhoven, heerlijkheid II 135 Bolsward I 396, 397 Bonaire V 265, 305, 309 Bondjol IV 286v Boni IV 340 Bonifacius I 30, 35, 40, 43, 65 Bongaai, vrede van IV 132 Boomplaats, slag bij V 376 Borculo, heerlijkheid II 299, 301 Boreel, Johan II 272 Borneo, o.a. IV 333, 334, 350, 359 Borselen, Frank van I 219 Bos, D. III 359v, 374, 398 Bosboom, N. III 360 Bosch, Den, zie 's-Hertogenbosch Bosch, Johannes, graaf van den III 146, 147, IV 299, 304v, 309, 311, 317, 333, V 296 Boshoff, J.N. V 381 Bosjesmannen (Boesmans) IV 254, 260, 270, 271 Bosnegers V 289, 292, 304 Bossu, graaf van I 348v, 363v, 371 Both, Pieter IV 47, 52 Botha, Louis V 391, 393 Boudewijn I, graaf van Vlaanderen I 99 Boudewijn II, graaf van Vlaanderen I 99 Boudewijn II, bisschop van Utrecht I 76, 83 Boudewijn, graaf van Bentheim I 77 Bourgondië, Bourgondische huis I 185, 208, 210v. Zie ook Anton, David, Karel, Jan, Maria en Philips van Bourgondië Bourgondische kreits I 243 Bouvines I 101 Bovenwindse eilanden V 269v, 286, 287, 306. Zie ook Saba, St.-Eustatius en St. Maarten Boxmeer, baronie II 147 {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} Boyne, slag aan de II 410, 411 Brabant I 211, 212, 234, 236, 242, 305, 306, 329v, 378, 379, 381, 418, II 21, 49, 100. Zie ook Staats-Brabant Brakel, Wilhelmus à II 166 Brakel, Jan van II 287, 330, 416; -, Pieter van II 261 Brand, J.H. V 381, 382, 385, 386 Brazilië IV 128, V 253, 255, 263, 275, 314 enz. Brazzaville-groep V 235, 241 Breda I 375, II 7, 8, 104, 147, III 214, V 44; vrede van - (1667) II 293, V 277, 339 Brederode, geslacht II 135; -, Frans van I 236; - Hendrik van I 312, 321, 325; -, Johan Wolfert van II 90, 234, 307 Bredevoort II 23 Brès, Guido de I 290, 309, 316, 317 Brielle I 198, 200, 347v, 396, 422, II 62 Brinio I 18 Broecke, Pieter van den IV 58 Broedergemeente, Evangelische, zie Herrnhutters Broeders des Gemenen Levens I 263, 266, 267, 273, 278, 289. Zie ook Moderne Devotie Broglie, M.J.M. de III 148 Bronkhorst, geslacht II 299; -, Dirk van I 370, 371 Bronsveld, A.W. III 249, 314 Brooke, James IV 334 Brouwer, H. IV 83, 95, 96 Bruins Slot, J.A.H.J.S. V 239 Brugge I 69, 99, 103, 169, 186, 201, 222, 234v, 253, 413, II 193 Brugghen, J.J.L. van III 221v, 227 Brugman, pater Jan I 265, 266 Brugse metten I 103 Bruin, Peter de IV 290, 291 Brummelkamp, A. III 187, V 344 Brune, G.M.A. IV 213 Brunonen, graven in Friesland I 65, 82 Brunswijk, Christiaan, hertog van II 76 Brunswijk-Wolfenbüttel, Lodewijk, hertog van III 22, 29v, 42, 47 Brussel, o.a. I 236, 312, 313, 328, 336, 340, 378, 379, 382v, 386, 419, II 19, 24, 95, 101, 102, 370, 383 Bruynincx, Hamel II 377, 388, 401 B.S., zie Ned. Binnenlandse Strijdkrachten Buat, heer van II 248, 302v Buitengewesten IV 333v, 358, 361 Buitenzorg IV 150, 218, 223, 356, 363, 404, V 223 Bunker, plan V 242v Buren, graafschap I 301, II 35. Zie ook Anna van - en verder Egmond, Maximiliaan v. Burger, J. V 140 Burgers, T.F. V 382, 383 Bus de Gisignies, L.P.J., burggraaf du IV 284, 295, 299 Buys, Paulus I 340, 354, 418, 425, 440 Buijskes, A.A. IV 214, 241, 279, 283 Bijbelvertaling I 284, II 73, 74, IV 178 Bijlevelt III 406 Cadiz II 20, 21, IV 7 Caesar, Gajus Julius I 12, 14 Caland, P. III 254 Cals, J.M.L.Th. V 143, 158 Calvinisme, Calvinisten I 289v, 309v, 313, 315, 318, 366, 372, 380, 383, 384, 386v, 398, 410, 411, 429, II 25, 54, 55, 120, 121, 160, 297, 299, V 380, 382 Cammingha, geslacht I 204, II 129, 130 Camphuys, Joh. IV 136, 138, 139, 180, 362 Canneman, Elias III 114 caoutchouc-artikel III 268, 308v. Zie ook kiesrecht Capellen, G.A.G.Ph. baron van der IV 241, 279, 280, 283, 284, 291, 292, 297 Capellen tot de Pol, Joan Derck III 42v capitulatie van Duitsland (1945) V 128, 129 {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} capitulatie van Japan (1945) V 194, 195, 198, 199 capitulatie van Nederland (1940) V 41, 51, 52 capitulatie van Nederlands-Indië (1942) V 185, 186 Carnegie, Andrew III 365 Carolina, prinses v. Oranje-Nassau III 10, 29, 31 Carpentier, Pieter de IV 62, 65, 66, 78, 90 Carstensz., Jan IV 110, V 217 Cassard, Jaques de V 287 Castilië I 239, 241. Zie ook Isabella van - Castlereagh, H.R.S. IV 236v Castra Vetera I 14, 18 Castricum III 85 Cats, Jacob II 181, 182, 189v, 206, 297 Cateau Cambresis, vrede van I 298 Cayenne V 273, 275 Celebes IV 333, 350 Celles, graaf de III 104 censuskiesrecht III 202, 249, 309, 312, V 311 Ceram IV 340, 350 Cerealis I 19 Ceylon III 26, IV 73, 75, 106v, 128v, 136, 163, 164, 199, 201, 202, 206, 211, 236, 237, V 364 Châlon, Philibert van, prins van Oranje I 300; -, René van, prins van Oranje I 300 Chamberlain, Arthur Neville V 17v Charleroi II 355 Charlotte de Bourbon I 338, 375, 376, 385, 411, 412 Chassé, David Hendrik, baron III 105, 128, 160, 161, 171 Chatham, tocht naar II 285v Châtillon, Jan van I 103; -, Henri de Coligny, graaf v. II 29 Cheribon IV 135, 191, 196 China, handel met IV 105, 136, 185, 356. Zie ook Formosa Chinees-Javaanse oorlog IV 188, 194 Chinezen (in Ned.-Indië) IV 146, 182v, 340, 390, 396 Chinezennoord IV 186, 187 Christelijke Gereformeerde Kerk III 181, 264, IV 366, 373 Christelijk Historische Unie, Christelijk-Historischen III 314, 316, 328, 350, 357, 362, 407, 408, 410, 411, 426, V 90, 136v Christelijk Nationaal Congres (1890) III 264 Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, Vereniging voor II1 225, 226, 238, 246, 376 Christen-Democratisch Appèl (C.D.A.) V 145, 146 Christen-Democratische Unie III 418, V 136 Christiansen, F.C. V 58, 62, 97, 98 Christison, Sir Philip V 198v, 202 Churchill, John, zie Marlborough Churchill, Sir Winston III 383, V 19, 20, 107, 114, 127, 131, 137, 154, 193 Cilliers, Sarel V 366, 372, 376 Cirksena, geslacht I 248 Cisterciënsers I 113v, 203 Civilis, Julius I 16v Claessen, Jan V 267 Claessen, Reinier II 39, 40, 43 Clant, Otto I 426 Clark Kerr, Sir Archibald V 203, 205 Claudius Paulus I 17 Clauwaerts I 102v clericalen III 154v Clerq, Gilles le I 310 Clerq, Willem de III 138, 139, 253 Clive, Robert IV 201 Clovis I, koning I 33, 45 Coalitie (A.R., C.H., R.K.), de III 265v, 307, 329v, 338, 363, 407v, 412, 414 coalitie-oorlogen (tegen Napoleon) III 84, 85, 94, 101, 102 Cochius IV 290 Cock, H. de III 180 Code Pénal III 179, 180, 182v Coehoorn, Menno, baron van II 417 Coen, Jan Pietersz., IV 43, 47v, 96, 105, 116, 170, 182, 183, V 217, 322, 324 Coerten, familie V 272, 273 Coetsé, Jac. IV 266 Coevorden I 75v, 255, 404, II 10, 14, 15, 350, 357, 358 Collegium Philosophicum III 151, 152 Colley, Sir G. Pomeroy V 385, 386 {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} Colombo, zie Ceylon Colijn, H. III 291, 348, 352v, 364, 372, 395, 399, 400, 405, 407, 417, 420, 423v, IV 328, 329, 347, 350, 404, 405, V 23, 24, 83, 86, 90, 94 Commissie-Generaal (1814) IV 240, 241; - (1791) IV 204, 205, 207; - (1946) V 205v Commissie van Goede Diensten V 210v communisme, communisten III 359, 363, 404, 407, 412, V 13, 14, 110. Zie ook Sociaal-Democratische Partij Compaen, Claes Gerrits II 203 compagnieën (handels-) IV 35v, V 249, 335. Zie ook Oost-Indische, West-Indische, Magelhaense en Noordse Compagnie Compagnie van Verre IV 23, 27, 35 Compromis, zie Verbond der Edelen Concentratie, Liberale III 359 concentratiekampen V 103, 391, 392. Zie ook interneringskampen concordaat met de Paus (1827) III 152, 212 Condé, Lodewijk, prins van II 327, 334, 356, 374 Coninc, Pieter de I 103 conscriptie III 99, 104, 105, 124 conservatieven III 197, 216, 223, 227, 231, 237v, 243, 251, 262, 266, 310, 327, 397 constitutie, zie grondwet Consulta I 303 Continentaal Stelsel III 99, 102 Contra-Reformatie I 298, II 75, 93, 94, V 259 Contra-Remonstranten II 52v, 99, 161 Contra-Remonstrantie (1611) II 55 Coornhert, Dirk Volkertsz. I 291 Coppelstock, Dirk Pietersz. I 348 Corbulo I 16 Cornelis, Mr IV 89, 90, 219, 228, 366 Cornput, Johan van den I 401, 403, 404, 426, 438, II 13 Coromandel IV 204 Cort van der Linden, P.W.A. III 332, 359v, 374, 398, 409, V 145 Cortenaer, Egbert Meeuwisz. II 217, 244, 263v Costa, I. da III 175v, 191, 223v Coster, Laurens I 276 Cremer, J.T. IV 349 Crêvecoeur II 8 crisis, economische (1929) III 414v, IV 360 crisiswetten III 418, 419 Crommelin, Wigbold V 281 Cromwell, Oliver II 225v Cronjé, P.A. V 390 Cronström, baron III 11 Croy, Willem van, heer van Chièvres I 241; -, Philips van, zie Aerschot Crijnssen, Abraham II 291, V 276, 277 Culemborg, graafschap II 135 cultures, in Ned.-Indië IV 144, 145, 301, 303, 304, 306, 310v, 353v; - in Suriname V 307, 308 cultuurprocenten IV 304 cultuurstelsel III 229, 230, 356, IV 299v, 388 Cuncha, Antonio de V 328 Curaçao III 134, 153, 412, V 254, 265v, 274, 275, 284v, 295, 305, 308v Daalen, G.C.E. van IV 328, 332 Daelhem I 326, 330, II 101 Daendels, H.W. III 51, 64, 81, 82, 84, IV 145, 150, 179, 212v, 233, 241, 361, 388 Dagobert I I 33 Daine III 159, 160 Damiate I 129, 130 Dampierre, huis I 102. Zie ook Guy van - Dantzig II 241, 242 Dathenus, Petrus I 290, 313, 390, 391, II 28, 161 David van Bourgondië, bisschop v. Utrecht I 221, 229, 231, 233 D-day, zie invasie Decima IV 99v, 105, 136, 234, 235, V 172 Deckers, L.N. III 426, 427 defensie III 210, 228, 237, 243, 321, 345v, 352v, 371v, 383, 384, 395, 403v, 413, 416. Zie ook dienstplicht Dekama, Juw I 248 {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} Dekker, Eduard Douwes IV 307, 308, 310 Delft I 198, 200, 202, 219, II 140, 341, IV 40 Delfzijl II 11 Deli IV 316, 355, 358, 372 Deltawet, Deltawerken V 140, 170, 171 Demerary IV 238, 239, V 273v, 294 Democraten '66 (D'66) V 144v Democratische Socialisten '70 (DS '70) V 144, Denis, slag bij St. II 383 Den Pasar, conferentie te V 204 Dertigjarige oorlog II 75, 84, 87, 91, 94, 316, V 259 devaluatie III 417, 424, 425 Deventer I 59, 79, 171, 181, 428, II 10, 11, 133, 335 Deventer, C.T. van IV 312, 404 Devolutie-oorlog II 315, 317 Devotia Moderna, zie Moderne Devotie Diederik, zie ook Dirk Diederik van de Elzas, graaf van Vlaanderen I 101 Diemen, Anthony van IV 91, 93, 95v, 126, 133 dienstplicht III 269, 307, 321, 328, 405 Dillenburg I 300, 320, 321, 325, 369, 385, II 20, V 320 Dingaan, Zoeloekoning V 374v Dionysios de Kartuizer I 266 Dipo Negoro IV 292v Dirk I, graaf van Holland I 61, 63 Dirk II, graaf van Holland I 64 Dirk III, graaf van Holland I 65, 66, 68 Dirk V, graaf van Holland I 67 Dirk VI, graaf van Holland I 75, 76 Dirk VII, graaf van Holland I 83 distributie III 361, 385, V 79 districtenstelsel III 207, 249, 362 Djokja(karta) IV 196, 220, 234, 293, V 204v Doeff, Hendrik IV 234, 235 Doelisten III 20v Does, Jan van der I 371 Doggersbank, slag bij III 39, IV 203 Dokkum I 396, 397 Doleantie, Dolerenden III 262v Dolle Dinsdag V 115, 116 Domela Nieuwenhuis, F. III 259, 260, 308, 316, 317, 337 Dominicanen I 131, 132 Donker Curtius, D. III 201, 209, 216 Doopsgezinden, zie Mennisten doorbraak V 136, 137, 140 Doorman, Karel V 179v Doppers V 379, 382 Dordrecht I 65, 66, 136, 137, 142, 183, 198, 200, 202, 215, 217, 352, 353, II 140, 341, 342, V 33, 40, 45 Dordtse leerregels II 72 Dordtse Synode, zie Synode van Dordrecht Dorestad I 58, 59, 185 Dorp, Philips van II 105, 106 Dorth, Jhr. Johan van V 316v Douwama, Jancko I 255, 256, 260 Dover, verdrag van II 311, 321v, 367v, 401 Downing, George II 235, 253v Drake, Sir Francis II 432v, IV 9, 29 Drakenstein IV 247, 254, 257 Drechterland I 65, 68, 81, 83, 152 Drees, W. III 423, V 90, 133, 138, 139, 142, 204, 240 Drente I 10, 71, 75v, 90, 151, 257, 389, II 99, 100, 131v, 189, 350, III 18 Dresselhuys, H.C. III 395, 410 droogmakerijen II 137v Drusus I 14, 15, 27 Drususgracht I 14, 16 duikbotenoorlog III 381v, V 108, 109 Duinkerken, Duinkerker kapers I 413, II 27, 28, 35, 96, 105v, 116v, 203, V263 Duins, slag bij II 11lv, V 262, 327 Duitse inval in Nederland (1940) V 35v Dumoiriez, C.F. III 63, 64 Dungeness, slag bij II 211 Duymaer van Twist, A.J. IV 308, 310 Duymaer van Twist, L.F. III 396 Duyn van Maesdam, A.F.J.A., graaf van der III 116, 120, 121, 141, IV 236 Duys, J.E.W. III 351, 356, {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} 358 Duyvenvoorde, Jhr. Jan van II 20 Dijk, J.J.G. van III 404, 405 Echternach, abdij van I 34, 35, 65 Edam II 227 Edict van Nantes, herroeping van het II 391, 393, IV 247 Edzard, graaf van Oost-Friesland I 251v, 259 Eems V 152 Eeuwig Edict (1667) I 384, II 307, 308, 343, 373, 399 Egbert, praefect van Groningen I 77 Egmond, abdij I 91 Egmond, geslacht I 200, 208, 226; -, Lamoraal, graaf van I 298, 299, 306v, 311, 316, 323, 324, 328, 329, 347; -, Maximiliaan van, graaf van Buren I 300, 301 eigenerfden II 131, 133 Eisenhower, Dwight David V 114, 117, 128, 130 Eland, C. III 321 Elbing, traktaat van II 242 Elburg II 335, III 51, 52 Elout, C.Th. IV 241, 279, 283, 284, 299, 310 Elout van Soeterwoude, Jhr. P.J. III 220, 247v, 298, 299 Elten V 152; abdij van - I 91 Embden I 334 emigratie III 187, 188, V 155, 316v Emma van Waldeck-Pyrmont, koningin der Nederlanden III 269, 275v, 285, 308 Emmius, Ubbo II 60 Engelbert, graaf van Nassau I 236 Engelse oorlog, eerste (1652-'54) II 205v, IV 120; tweede - (1665-'67) II 259, 261v, V 273, 276, 277; derde - (1672-'74) II 325, 326, 362v; vierde - (1780-'84) III 37v, 47, 48, IV 201, 203, 204, V 286, 287 Enkhuizen I 348, 351, 357, II 228, 342, IV 40 Enquête-commissie V 26, 42, 43 Enschedé II 23 Entens, Barthold I 402 Episcopius, Simon II 54, 71 Erasmus, Desiderius I 274v Erberveld, Pieter IV 161v Erkelens II 81 Ernst, aartshertog van Oostenrijk II 18v Ernst Casimir, graaf van Nassau-Dietz II 29, 31, 32, 83, 90, 99 Essequibo III 39, 238, 239, V 249, 273v, 294 Estrée, duc d' V 287 Etna, slag bij de II 378v Europese Economische Gemeenschap (E.E.G.) V 151v Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal V 151 Eustatius, St. III 39, V 269v, 286, 287 Evangelische Kerk (Nieuw-Guinea) V 221 Everhard, Saksische graaf I 59, 91 Evertsen, geslacht II 265; -, Cornelis, de Oude II 278; -, Cornelis, de Jonge V 287, 337; -, Cornelis, de Jongste II 416; -, Johan II 217, 221, 246, 247, 263v, 280 Fabius, D.P.D. II 314, 357 facultatieve splitsing III 221, 224 Fagel, Caspar II 308, 342, 399; Hendrik - IV 239 Fak-Fak V 222 Falck, A.R. III 107, 114, 115, 117v, 140v, 150, IV 238 Februari-opstand (1941) V 62, 63, 66 Februari-ramp, zie Stormvloed Februari-revolutie (1848) III 199 federalisten III 79v Fendall, John IV 241, 279 Ferdinand van Arragon I 238v Ferdinand, aartshertog van Oostenrijk II 102, 104 Feringa, N.M. III 225, 247 Filips, zie Philips Fivelgo I 77, 81, 90, 130, II 130 Flagellanten I 120 Fleurus II 76, 415 Floris I, graaf van Holland I 66 Floris II, graaf van Holland I 67 Floris III, graaf van Holland I 76, 83, 126 {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} Floris IV, graaf van Holland I 132 Floris V, graaf van Holland I 65, 68, 97, 137v, 151, 154 Foere, L. de III 148 Formosa IV 99, 105, 106 Fossa Eugeniana II 85 Fourie, J. V 393 Franeker I 249, 251, 254, 396, 397, V 363 Frankische rijk, Franken I 29, 33v, 44, 45, 47, 49, 53 Franse furie I 411, 412 Franse Hoek IV 247, 254 Franse revolutie III 61v Franse tijd III 69v Fransen van de Putte, I.D. III 229v, 243, 308, 309, 311, 349, 404 Franskiljons III 149, 154 Frederici, Wilhelmus I 248, 272 Frederik, prins van Oranje, broer van Koning Willem I III 64, 65 Frederik, prins van Oranje, zoon v. Koning Willem I III 146, 159, 167, 168, 241, 278 Frederik Hendrik, prins van Oranje II 29, 59, 61, 79 enz., 176, 345, V 259, 320, 354 Frederik van Zierik, bisschop van Utrecht I 154, 155 Friderici, J.F. de V 293 Friesland, Friezen I 14v, 18, 27, 29, 30, 33, 35, 36, 56, 59v, 65, 81v, 152v, 203v, 241, 247v, 254, 282, 287, 342, 357, 396v, II 10, 11, 99, 100, 128v, 264, 342, 351v, 435, III 15, 16, 31, 74, IV 39, V 353 Fryburgh (Mauritsstad) V 326 Frijkenius IV 205 Fuentes, graaf van II 20 Funen II 248, 249 Fyne, Paschier de II 73 Gaay Fortman, W.F. de V 143 Galen, Christoph Bernard van, bisschop van Munster II 298v, 326v, 352, 353 Galen, Jan van II 223 Gajo- en Alaslanden IV 320, 329 Gallië, Galliërs I 13, 16v, 33, 47 Gansfort, Wessel I 266v, 278, I 279 gardes d'honneurs III 111 geconcentreerde linie IV 324, 325, 327 Geel, Jan van I 288, 289 Geer, Jhr. D.J. de III 399, 409, 411, 412, 414, 416, 425, 426, V 106 Geer, Lodewijk de II 94, 195, V 354,355 Geertruidenberg I 436, II 10, 16, 17 Geheime Raad I 243, 336 Geissler, J.G. V 218, 219, 221 Gelder I 92, II 134 Gelderland, Gelre I 91v, 154, 155, 160, 211, 221, 226, 229, 240, 241, 253, 257v, 357, 392, 393, 396, II 99, 134, 135, 334, 342, 372, III 18, 27 geldsanering V 147 Gelissen, H.C.J.H. II 424 Gelkingen I 77 Geloofsbelijdenis, Ned. I 309, 313 geloofsvervolging I 279v, 303, 308, 310, 312, 316, 317, 324, 327, 328, 330, 342, 381, 388, V 356, 357 Gembloux I 387 Gemert, heerlijkheid II 147 Gendt, Willem Joseph, baron van II 282, 283, 285, 288, 293, 330, 331 Generaliteitslanden II 340, 344, 372. Zie ook Staatslanden Gennep V 33, 38, 44 Gent I 103, 169, 231, 234, 237, 244, 245, 284, 380, 381, 390v, II 382, 430 Gent, Otto van, heer van Dieden II 92 George del Mina, St. II 258, IV 223, V 284, 329 George, hertog van Saksen, gubernator van Friesland I 249, 252, 254 Gérard, E.M. III 171 Gerards, Balthasar I 414, 415, II l53 Gerbrandy, P.S. III 426, V 106, 133, 134, 196 Gereformeerde Kerken III 263, 264, 305, IV 365, 366, 374 Gereformeerden, zie Calvinisten Gereformeerd Politiek Verbond (G.P.V.) V 145 Germanicus I 15 Germanië, Germanen I 13v, 32, {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} 44, 45, 47 Gerulf, graaf in Friesland I 61 Geuzen I 311v, 340, 343v, 362v, 380, 383, 386v, 392, 397, 402, II 47, 95, 404, 420 gewetensvrijheid, zie godsdienstvrijheid gezantschap bij de Paus III 408, 410, 412 Gibraltar, slag bij II 43v gilden, gildewezen I 99, 143, 172, 189v, III 71 Gleichman, J.G. III 250 Goa IV 11 Godfried (de Noorman), hertog I 59v, 91 Godfried (met de Bult), hertog van Neder-Lotharingen I 66, 67, 72 Godfried van Bouillon, hertog van Neder-Lotharingen I 124, 125 godsdienstoorlog I 389, II 153 godsdienstvrede, zie godsdienstvrijheid godsdienstvrijheid I 307, 308, 310, 379, 380, 384, 389, 390, 402, 413, II 46, 93v, 121, 130, 141, 147, 148, 154v, 190, 352, III 183, 186, IV 274, V 279, 280, 323, 358 Goebbels, J.P. V 13 Goedewagen, T. V 74 Goedhart, F.J. V 87, 88 Goejanverwellesluis III 57 Goeman Borgesius, H. III 309, 320, 324, 326, 327, 329, 345, 356 Goens, Ryklof van IV 128, 129, 131, 133, 135; Ryklof Michaël van - III 42 Goes II 86, 146 goevernementscultures IV 292, 356 Gogel, I.J.A. III 84, 86, 95 Gomaristen, zie Contra-Remon-stranten Gomarus, Franciscus II 54 Gooi II 137 Göring, Hermann V 70, 71, 92, 113 Gorkumse martelaren I 352, 353 Goseling, C.M.J.F. III 426 Gouda I 352, II 65, 144 Goudkust II 253, 255, IV 223, 235, 241 Goudriaan III 422 Graaff-Reinet IV 267, 269, 272, 273, V 366 Graafschap I 92, 397, 425, II 23 Graeff, familie De II 184; -, Cornelis de, heer van Zuidpolsbroek II 188, 190, 223; -, Jacob de II 250 Graeff, Jhr. A.C.D. de IV 407 Graeff, Jacob van der II 337v, 350 Grand, Pierre le V 265 Grange, Pierre de la I 316 Granvelle, Antoine Perrenot, heer van I 298, 301, 304, 306, 307, 407, II 315 Grave I 425, II 12, 147, 371, 375; verdrag van - (1536) I 258 Gravemeyer, K.H.E. V 91 Gravenhage, 's- I 65, II 144, III 19, 50, 113, 116, 118, 120, V 35 Grebbelinie V 25, 27, 42, 43, 50 Grevelingen I 298 Grimaldie I 144 Grobbendonck, Anthonie Schetz, baron van II 89v Groenevelt, Reinier, heer van II 77 Groeningen, slag bij I 103, 104, 234 Groen van Prinsterer, G. III 178, 179, 185, 186, 194v, 201, 202, 209v, 216, 221v, 227, 234, 237v, 329, 332, 408, IV 309, 390 Groenlandvaart II 246 Grol II 23, 86, 88 grondwet (sherziening) 1798 III 70, 82v, 89; 1801 III 90; 1814 III 122v; 1815 III 126, 127, 148, IV 402, 403; 1840 III 197; 1848 III 201v, 205, 207, 209v, 217, 308, IV 403, 408; 1887 III 267, 268; 1917 III 362, 363, 396; 1922 III 409, IV 405, 406 Groningen I 75v, 152, 162, 166, 176, 181, 248v, 258, 259, 287, 393, 396, 398, 401, 402, II 10, 11, 15, 16, 18, 99, 100, 130, 131, 189, 342, 351v, 372, 435, III 17, 18, V 252 Groot, Hugo de II 40, 56, 57, 62v, 69, 154, 199, V 353; Pieter de - II 333, 340v, 344 {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} Groot-Besogne (1806) III 96, 98 Groot-Privilege I 229, 234, 238 Grote, Geert I 260v Grote Alliantie (tegen Lodewijk XIV) II 370, 373, 374, 376, 381, 382, 415 Grote Vergadering (1651) II 188v, 205, 225, 297 Grovestins, Frederik Sirtema van II 428 Guy van Dampierre, graaf van Vlaanderen I 102 Guy van Dampierre, graaf van Namen I 104, 143, 144 Guy van Henegouwen, bisschop van Utrecht I 142, 151, 154, 160 Guinea, kust van, zie Goudkust Guyana II 291, IV 238, 240, V 272v, 279 Gijzelaar, Cornelis de III 46, 50 Haags Concert II 247 Haags Verbond (1701) II 424 Haags Verdrag (1795) III 69, 71, 72 Haamstede, Witte, heer van I 143, 149 Haen, Jan den II 379 Haarlem I 142, 218, 238, 357v, II 140, 227, 341, III 19, 214 Haarlemmermeer II 138, 139, III 254, 255 Habsburgse huis I 231 enz. Zie ook Karel V, Maximiliaan van Oostenrijk, Philips de Schone, Philips II Hadji, sultan van Bantam IV 135 Haga, Cornelis II 201, 202, V 361, 362 hagepreken I 313, 314, 316, 388 Hall, A.M.C. van III 185; F.A. van - II 190, 197, 215v, 221v, 227 Ham, Van, generaal IV 343v Hames, Nicolaas de I 310, 313 handel o.a. I 421, 425, II 12, 18, 21, 27, 194v, 251, 429, III 22, 27v, 133, 134, 137, 384, 385, IV 7v, 98v, 185, 202, 415, V 252, 295, 361, 362. Zie ook compagnieën, monopolie en vrijhandel Handelmaatschappij, Ned. III 136v, 253, IV 284, 298, 305 Hanze, Hanzesteden I 176v, 346, IV 8 Harald I 56 Harderwijk II 335 Haren, Onno Zwier van III 30; Willem van - III 8 Harlingen I 396, 399, 400 Harskamp III 388 Hart, Th.C. V 180 Hartsinck IV 211, 212 Hassan Oedin, sultan van Makassar IV 132, 133 Hasselaar, Kenau Simons I 358 Hasselt, van, zendeling V 220, 221 Hatta, Moh. IV 409, V191, 192, 197, 205, 212, 226 Hattem II 335, III 51, 52 Haultain, Willem de Zoete, heer van II 39, 43 Hedel II 8 Heemskerk, J. III 232, 243, 262, 266, 268 Heemskerk, Th. III 284, 310, 330, 339, 347v, 358, 359, 364, 372, 414 Heemskerk, Jacob van II 40v, IV 18, 21, 22 Heeze, Willem van I 378 Hegius, Alexander I 273, 274 heiho's V 189 Heiligerlee, slag bij I 326, 327 Heinsius, Anthonie II 425, 428 Heinsius, Daniël II 70 Helder, Den III 120 Heldring, O.G. III 147, 218, 220, 222, 225, IV 390, V 218, 344 Heldt, B.H. III 258, 303 Helena, St. II 367, 369, IV 115, 116 Helfrich, C.E.L. V 180, 183, 185, 193, 195, 196, 203 Hemert II 8 Hemming I 56 Hendrik, hertog van Mecklenburg, prins der Nederlanden III 282v Hendrik, graaf van Nassau I 347, 348 Hendrik van Nassau, heer van Ouwerkerk II 384, 428 Hendrik, prins van Oranje, zoon v. Koning Willem II III 168, 241, 278 Hendrik, hertog van Saksen, gubernator van Friesland I 249, 251, 252 Hendrik Casimir I, graaf van {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} Nassau II 100 Hendrik Casimir II, graaf van Nassau II 351, 375, 387, 427 Henegouwen I 54, 160, 234, 392 Henegouwse huis, zie huis van Avesnes Henriëtte Amalia van Anhalt-Dessau II 427 Héraugière, Charles de II 7 Herbert, bisschop van Utrecht I 75v Herbert, Arthur, lord Torrington II 399, 403, 410, 415, 416 herendiensten I 94, IV 211, 214, 230, 231, 292, 302, 304 Herespich I 59 Herman, koning der Cherusken I 14 Herman van Hoorn, bisschop van Utrecht I 76 Herrnhutters IV 174, 369, V 283, 290, 300, 303v Herter, Christian A. V 149 Hertogenbosch, 's- II 89v, 147, III 214, V 121v Hertogenrade, 's- II 101 Hertzog, J.B.M. V 391, 393 Hervormde Kerk, Ned. III 69, 70, 174v, 262, 304, 305, IV 373, 374. Zie ook kerkelijke situatie, kerkelijke ontwikkeling Hervorming I 266, 278v Hettinga, Taco van II 29 Heurnius, J. IV 80v, 90, 184 Heutsz, J.B. van IV 326v, 349, 350, 392 Heyde, Ter, slag bij II 216, 217, 220 Heyden, Caspar van der I 313 Heyden, K. van der IV 323v Heykoop III 390, 391 Heyn, Pieter Pietersz. II 87, 105, 116, V 253v, 274, 316, 318 Hiddes, Tjerk, zie De Vries Hildebrants, Jacob I 401, 402 Himmler, Heinrich V 58 Hindelopen II 197 Hitler, Adolf V 12 enz. Hoedemaker, Ph.J. III 314 Hoeken I 199v, 205, 208, 215v, 231, 236v, 249 Hoen, Cornelis Henrixs I 278v Hoen, Pieter 't, zie Goedhart, F.J. Hoëvell, W.R. baron van IV 307v, 393, 397, 404 Hof van Arbitrage, Permanent III 325, 365 Hof van Holland I 281, 287, II 59, 61, 167, 295, 305, 347v Hoff, D. van der V 379 Hoffman, Josias V 381 Hoffman, Melchior I 285, 286 Hofstede de Groot, P. III 211, 213, 226 Hofstra, H.J. V 142 Hogendorp, Dirk van III 53, IV 211, 241; Gijsbert Karel v. - III 30, 53v, 60, 92, 93, 114v, 119v, 133, 140, 141, IV 236, 237 Hogerbeets, R. II 65, 69 Hoge Veluwe, conferentie op de V 203v Hohenlohe, Philips, graaf van I 402 Hollaer, Marinus de II 97 Holland I 61, 63v, 76, 77, 105, 137v, 149v, 184, 185, 187, 197v, 213v, 229, 242, 379v, 384v, 392, 393, 396, 417, 418, 428, II 10, 53v, 137v, 150, 178v, 188v, 306, 324, 343, 350, 372, 373, III 10, 19, 20, 27, 52 Holland, koninkrijk (1806-'10) III 97v Holland (Michigan) V 346 Hollandia V 193, 223, 225, 226 Hollandse huis I 64v. Zie ook Dirk, Floris, Jan en Willem, graven van Holland Holmes, Robert II 325 Hooft, Pieter Cornelisz. II 157, 215 Hoorn I 237, IV 40, V 252 Hoorn, Johan van IV 154, 165, 168 Hoorne, Filips van Montmorency, graaf van I 306, 323, 325, 328, 329 horigheid, horigen I 94, 95 Hottentotten IV 115, 120v, 249, 252v, 260, 264, 270, V 365, 366 Houtebeen, zie Jol, Cornelis Houten, S. van III 257, 267, 311, 312, 316, 320, 329, 332 Houtman, Cornelis de IV 22v, 35, 182; Frederik de - IV 23, 28, 74, 78 Hovy, W. III 247, 258 Hudson, Henry IV 14, V 333v {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} Hugenoten I 331, 334, 339, 340, 347, 348, 352, 354, II 47, 390v, IV 247v, 257, V279, 338 huismanskiesrecht III 310, 362 Hulsebos, A.J. IV 58, 75v, 85 Hulst II 12, 20, 122, 146 Hulst, Frans van der I 279 Humanisme I 270v, V 136 Humphrey van Glocester I 216, 218, 219, 221 hunebedden I 10, 11 Hunsingo 1 77, 81, 90, II 130, 131 Hurdt, Antonie IV 135 Huybert, Pieter de V 276 Huygens, Constantijn II 79, 157, 158 Huygens, Jacob V 327 Huygens, Rutger II 272 Idenburg, A.W.F. III 330, 348, 352, 353, 364, IV 312, 349, 366, 393v, 401, 404, 408 Ieperen V384 illegale pers V 60, 61, 86v, 125 illegaliteit, zie verzet Imhoff, Gustaaf Willem, baron van IV 143, 146, 149v, 169, 174, 179, 185v, 194, 202 imperialisme, Engels II 434, III 26, V 378, 381, 383, 384, Frans - II 388, 395; Japans V 172v Indië, Ned. Oost- IV 35v, 279v, V 172v; zeeweg naar - IV 13v, V 333; eerste tocht naar - IV 169v Indië, West-, zie Antillen en Suriname Indo-Europeanen IV 407, 408, V 200 Indonesië, Republiek V 138, 139, 197, 198, 201 enz.; Verenigde Staten van - V 139, 213, 229, 230 Indonesische kwestie V 202v, 228 industrie, industrialisatie I 100, III 136, 139, 299v, 388 infiltraties in Nieuw-Guinea, Indonesische V 241v inflatie III 400, V 149 inlijving (bij Frankrijk) III 103v, IV 222 interneringskampen, geïnterneerden V 188v,198v invasie (1944) V 115 investituurstrijd I 72, 73 Irmgard, hertogin van Limburg I 97 irrigatiewerken IV 352, 353 Isabella, koningin van Castilië I 238, 239 Isabella, aartshertogin van Oostenrijk I 436, II 15, 20, 24, 46, 48, 101, 102 Jaarsveld, Adriaan van IV 271, 272, 274 Jacatra IV 51, 52, 57v Jacoba van Beieren, gravin van Holland I 208, 213v, 223 Jacobinisme III 74 Jacobus II, koning van Engeland II 238, 391, 396v Jamaica III 74, IV 208, V 284 Jan I, graaf van Holland I 142 Jan II (van Avesnes), graaf van Holland en Henegouwen I 142, 143, 149 Jan I, hertog van Brabant I 96, 97 Jan IV, hertog van Brabant I 214v Jan van Arkel, bisschop van Utrecht I 155 Jan (zonder Genade), hertog van Beieren, elect van Luik, ruwaard van Holland I 214v Jan (zonder Vrees), hertog v. Bourgondië I 134, 208v, 216, 224 Jan van Diest, bisschop van Utrecht I 74, 75, 154v Jan van Nassau, elect van Utrecht I 137, 138 Jan (de Oude), graaf van Nassau I 368, 369, 389, 392, 393, 399, 412, II 20 Jan, graaf van Nassau, kleinzoon van Jan de Oude II 97 Jan Jansz. van Woerden (Jan de Bakker) I 280, 281 Jansonius, Jacobus II 154 Janssens, J.W. IV 222v, 241, 274, 275, V 364 Januari-protocollen (1831) III 164, 165, 171 Japan V 172v; handel met - {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} IV 98v, 202. Zie ook Decima Japanse aanval op Ned.-Indië V 180v Japara IV 66, 311 Jauregui, Jean I 410 Java o.a. III 412, IV 25, 26, 206, 211, 212, 214, 225v, 241, 279, 305, 333, 354v, 359, 361, 374, V 180v, 193, 198 Javaanse successie-oorlogen IV 191v Java-oorlog (1825-1830) IV 284, 287, 291, 293v Javazee, slag in de V 179v Jemmingen, slag bij I 329, 330 Jeugdstorm V 74 Jezuïeten I 297, 298, II 18, 25, 159 Joden I 191, V 275, 277, 296, 301, 330; Portugese - II 141, 142 Jodenvervolging V 56, 59v, 78, 80, 84 Joekes, A.M. III 426, V 90 Johan van Bourgondië, bisschop v. Kamerijk I 221 Johan Maurits, graaf van Nassau V 274, 275, 284, 320v Johan Willem Friso, graaf van Nassau II 426, 427, 430v Johanna van Arragon, koningin van Castilië I 239 Johanna, hertogin van Brabant I 211, 212 Johanniter orde I 134, 135 Johannesburg V 388, 389 Jol, Cornelis Cornelisz II 112, V 253, 262v, 274, 329 Jong, P.J.S. de V 143, 144 Jonge, Jhr. B.C. de III 361 Jonker-Fransen-oorlog I 236 Jonkman, J.A. V 206, 228 Joodse savanna V 279, 281, 306 Joubert, B.C. III 82, 84 Joubert, P.J. V 384v Juan van Oostenrijk I 379, 382v, 387, 388, 392, 398 Juliana, koningin der Nederlanden III 285, 286, 419, V 146, 147, 159, 168, 169, 313 Juliana van Stolberg I 300, 385 Jumel IV 228 Jungschläger V 231 Jurius, Franciscus I 310 Kaap de Goede Hoop IV 13, 14, 114 Kaapkolonie II 392, III 126, IV 46, 114v, 206, 236v, 243v, V 364v Kaapstad IV 122, 260, 270, 272, 273, 392 kaapvaart II 116, 124, 202, 367, IV 9, V 253, 274, 318 Kaas- en Broodvolk I 237, 249 Kabeljauwen I 199v, 205, 208, 209, 214v, 223 kabinet, zie ministerie Kadt, J. de V 242 Kaffers IV 254, 260, 271, 272, 274, V 365v Kalidjati V 184, 185 Kamerijk I 151, 155, 304, 410 Kampen I 59, 69, 79, 176, 179v, 201, 254, 357, 396, II 133, 334 Kamperduin, slag bij III 80, 81 Kaninefaten I 18, 29 Kappeyne van de Coppello, J. III 244, 248, 250, 268, 269 Karel Martel I 36, 46 Karel de Grote, keizer I 40, 42, 46v, 52v, 82, 122, 248 Karel de Eenvoudige, koning van West-Frankenland I 63 Karel de Kale, koning van West-Frankenland I 53, 54, 99 Karel V, keizer van Duitsland I 239v, 255v, 279, 297 Karel II, koning van Engeland II 236v, 252, 283, 284, 297, 311, 317v, 396v Karel (de Stoute), hertog van Bourgondië I 210, 223v, 235, 247 Karel van Egmond, hertog van Gelre I 226, 253, 254, 258, 259 Karel (de Goede), graaf van Vlaanderen I 100, 101 Karnebeek, Jhr. H.A. van III 353, 364, 365, 401 Karolingen I 48, 51, 55, 56 Kartasoera IV 193 Kartini, Raden Adjeng IV 390, 396, 401 Kartinischolen IV 396, 402 Kater, K. III 258, 303, Katholieke Nationale Partij V 140 Katholieke Volkspartij V 136v Kediri IV 297 Kempeitai V 191 Kempenaer, J.M. de III 209 {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} Kempis, Thomas à I 263v, 267 Kennemerland, Kennemers I 56, 65, 68, 137, 138, 143, 238 kerk en staat, verhouding tussen II 52, 54v, 161, III 223, IV 80v, 169v, 365, 366 kerkelijke situatie, kerkelijke ontwikkeling in Nederland I 32v, 106v, 278v, 304, 305, 307, 426, 427, II 50v, 151v, 351, III 69, 70, 152, 153, 174v, 212v, 217, 218, 304, 305 op Ceylon IV 129, 130 in de Kaapkolonie IV 122, 248, V 379 op Nieuw-Guinea V 232 in Noord-Amerika V 337, 339v in Oost-Indië IV 68v, 72v, 169v, 364v in West-Indië V 268 Zie ook zending en missie Kernkamp, W.J.A. V 312 Kersten, G.H. III 410, 421 Keuchenius, L.W.C. III 230, 232v, 238, 308, 309, IV 308, 310, 326, 393, 394, 404; motie - III 232v, IV 403 Keulen, aartsbisdom o.a. II 326, 327, 350, 371 Kew III 67; declaratie van - IV 206, 236, 273 Keyser, Pieter Dircksz. IV 23, 25 Kiahi Modjo IV 294, 295 Ki Bagoes Hadikoesoemo V 191 Kieft, Willem V 338, 340 kiesrecht(kwestie) III 267, 268, 307v, 316, 345, 361, 362 Killearn, lord M.W.L. V 205 Kimberley V 381,382, 390 Kinsbergen, Jhr. J.H. van III 41, 53, 61, 64, 65, 67, 128 Kitchener, lord H.H. V 390v Klaerkamp, klooster I 113, 203 Kleef I 76, 77, 92, 234 Kleffens, E.N. van V 35, 36, 208 Klerk, R. de IV 149 kliprecht (Indië) IV 334, 338 Klompé, M. V 140 kloosters, kloosterorden I 112v Knipperdolling, B. I 287 Knodsenburg II 8, 12 Kock, H.M. de IV 284, 290, 295, 296 koepelgraven I 11 Koetsveld, C.E. van III 246 Koevorden, zie Coevorden Köhler, J.H.R. IV 321, 322 Kok Seng A IV 106 Kol, H. van III 317, IV 340, 349, 404, 405 Kolkman, M.J.C.M. III 323, 347, 348, 353, 358 Kolmar I 53 kolonialisme, koloniale politiek V 196, 235, 236 koloniën, Ned., zie o.a. Brazilië, Kaapkolonie, Nieuw-Nederland, Oost-Indië, West-Indië kolonisatie, kolonisten V 253, 257v; - in Brazilië V 320, 322, 324; - aan de Kaap IV 46, 121, 124, 125, V 237v; - in Nieuw-Nederland V 337v; - in Oost-Indië IV 45, 46, 53, 63, 160, 161; - in West-Indië V 267v; 275, 279v, 306, 311v Königsmarck, graaf van II 355 Koninklijk Ned.-Indische Leger (K.N.I.L.) V 198, 201, 208 Koolen, D.A.P.N. III 426 Koopmans, J. V 60, 61 Kopenhagen II 243, 245, 246 Kornwerderzand V 41 Kotaradja IV 320, 322, 324 K.P., zie L.K.P. Kruger, Paul III 325, 326, V 372, 379, 382, 383, 386v, 395 Kruis, St. V 272 kruistochten I 76, 87, 122v Kruyt, A.Ch. IV 378 Küchler, von V 52 Kuik II 147; Jan van - I 139 Kuipers-Rietberg, Mevr. Th. V 100 Kultuurkamer V 74, 75, 102 Kuyper, A. III 239v, 242, 245, 248, 264, 265, 308, 310v, 322, 323, 325, 327v, 347v, 357, 361, 364, 371, 387, 398, V 141 Kijkduin, slag bij II 363v Labadisten V 280, 281, 306, 358 Ladysmith V 390 Lalaing, George van, zie Rennenburg; Karel, graaf van - I 300; Philips, graaf van - {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} I 391 Lambertsz., Adie I 399v Lampongse districten IV 340 Lampsin, familie V 271v landbouwcrisis (1845) III 198, 199, V 343; - (1880) III 256 landrente IV 230v, 300, 302 Landstand V 74, 97 landverhuringen, verbod van IV 284, 292 Langen, Otto van I 248, 249 Langnek, slag bij V 385 Lebrun, Ch.F., hertog van Plaisance III 104, 107 Lebuïnus (Liafwin) I 40 Ledenberg, Gilles van II 65, 69 Leeghwater, Jan Adriaensz. II 90 leenstelsel I 51, 95, 96 Leerdam, graafschap II 135 leerplicht III 307, 322, 323, 328 Leeuw, G. van der V 157 Leeuwarden I 254, 398v, II 86, 128, 129, III 16 Leffingen II 30, 31 Leicester, Robert Dudley, graaf van I 422v, II 55 Leiden II 140, 141, 228, 340v, III 19; beleg en ontzet van - (1673, 1674) I 366v Leiden, Jan van I 287; Philips van - I 195, 206, 207 Lely, C. III 326, 360 Lemaire, Isaäc I 421, II 195, IV 33, 40, 42v; Jacques - IV 42 Leopold III, koning van België III 402, V 22, 30, 49, 106 Leopold I, keizer van Duitsland II 421v Levant V 361, 362 Leydekker, Melchior IV 178, 362 Leyds, W.J. V 388 Lhokseumawé IV 328, 329 Liberale Unie III 327 liberalisme, liberalen III 148 enz., 197 enz., 307 enz., 357 enz., 391, 397, 424 enz., IV 309, 310. Zie ook Liberale Unie, Vrij-Liberalen, Vrijzinnig Democratische Bond, Partij van de Vrijheid en Volkspartij voor Vrijheid en Democratie libertijnen II 55, 78 Liefde, Jan de II 366 Lieftinck, P. V 136, 147, 148 Ligue I 306 Limburg I 97, III 171, 231, 232, 234, 401 Limburg Stirum, geslacht II 135, 299; Leopold, graaf van - III 116, 118 Lingen II 23 Linggadjati, accoord van V 206v Linschoten, Jan Huygen van IV 11v, 23 Lisola, François Paul, baron de II 315 Lissabon IV 7, 9 Liudger, bisschop van Munster I 28, 38v Livingstone, John V 342 L.K.P. (Landelijke Knokploegen) IV 100v L.O. (Landelijke Organisatie) V 95, 100, 101 Lobith II 332v Lochem I 396, II 8 Loder, B.C.J. III 403 Lodewijk de Vrome, keizer I 53, 56 Lodewijk II, koning van Oost-Frankenland I 53, 54 Lodewijk III, koning van Oost-Frankenland I 54 Lodewijk, graaf van Nassau I 309, 310, 315, 325v, 343, 347, 352, 355, 367, 368, 370 Lodewijk XIV, koning van Frankrijk II 298, 311, 315v Lodewijk Napoleon, koning van Holland III 97v, IV 212, 213, 222 Loeff, J.A. III 330, 361 Loevestein I 341, II 69, 135, 182, 186, 215 Loevesteinse factie II 191, 206, 215, 216, 229, 301, 333, 342, 373 Logeman, J.H.A. V 206 Lohman, zie Savornin Lohman Lombok IV 338v, 351 Loncq, Hendrik Cornelisz. V253, 256, 261, 318 Londen, traktaat van (1814) IV 237, 242, 279, V 293; - (1824) IV 242, 281, 282, 314, 316 Lotharingen I 221, 228 Lotharius I, keizer I 53, 54, 56 Lotharius II, koning van Lotharingen I 54, 59 Loudon, Jhr. John III 360, 401 {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} Louise de Coligny I 412, 415, II 59, 79 Lovink, A.H.J. V 213 Lowestoft, slag bij II 259, 264v, 294 Loyola, Ignatius de I 297 Lubbertus, Sibrandus II 60 Luik I 54, 97, 225, 253, 320, 321, II 100, 326, III 125 Luitgardis I 91 Lumey, Willem van der Marck, heer van I 347, 351, 353, 357, 358 Luns, J.M.A.H. V 144, 153, 234, 235, 238, 240 Lutheranisme, Luthersen I 266, 267, 277v, II 75, 160, IV 174, 203, 365 Luxembourg, François Henri, hertog de II 327, 354v, 371 Luxemburg I 211, 212, 221, 228, III 164, 165, 171, 231, 234, 235 Luxemburgse kwestie III 234v lijkverbranding I 11, 12 Lijn, Cornelis van der IV 126 Lynden, baron van III 220, 247, 248 Lynden van Sandenburg, C. Th., graaf van III 251, 266 Maanen, C. van III 113, 114, 122, 123, 184, 190 Maarseveen, J.H. van V 139 Maarten, St. V 269, 287, 301v, 309 Maastricht I 392, 413, 439, II 100, 101, 147, 148, 329, 355, 370, 371, 375, 382, 383, 406, III 72, 164, 165, 168, IV 37, V 44, 116 Macao IV 99, 100, 128 MacArthur, Douglas V 193v, 225 Mackay, Aeneas, baron III 245, 251, 268, 307, 308, 310, 329, IV 309, 393 Madioen IV 297. Madoera IV 188 Maetsuycker, Johan IV 93, 96, 126v, 132, 135 Mafeking V 390 Magelang IV 296 Magelhaens, Straat IV 14, 29 Magelhaense compagnie IV 29v, 33 Magnus Forteman, potestaat van Friesland I 248 Majoeba, slag op de V 385, 386 Makassar IV 131v, 333, V 230 Malaka IV 97, 98, 133, 136 Malan, D.F. V 393 Malino, conferentie te V 204 Malplaquet, slag bij II 430 Mammoetwet V 158 mandement, bisschoppelijk (1868) III 229; - (1954) V 140, 141 Mangkoe Boemi IV 194v. Zie ook Amangkoe Boewono I Mangkoe Negoro I, zie Mas Saïd Manhattan V 335, 336 Manokwari V 187, 222 Mansfeld, Peter Ernst, graaf van I 334, II 16, 17; Ernst, graaf van - II 76 Mansiman V 218v Mansoer, Kiai V 191 Marcellusvloed I 110, 118 Marchant, H.P. III 399, 410, 411, 424 Marchant et d'Ansembourg, graaf de III 423, V 34, 116 Marck, Robert van der, heer van Sedan I 253 Marees van Swinderen, Jhr. de III 353 Mariëngaarde, klooster I 85, 86, 116 Margaretha van Beieren, vrouw van Jan zonder Vrees I 211 Margaretha van Bourgondië, vrouw van Willem VI I 210 Margaretha van Henegouwen, gravin van Holland I 151, 197v, 215 Margaretha van Male, gravin van Vlaanderen I 210 Margaretha van Oostenrijk, hertogin van Savoye I 240, 243, 256 Margaretha, hertogin van Parma I 298, 303v, 312v Maria, hertogin van Bourgondië I 227v Maria van Oostenrijk, koningin van Hongarije I 243 Maria Louise, prinses van Hessen-Kassel (Marijke-Meu) II 431, 433, III 30, 31, 277 Maria Stuart, prinses royale II 175, 191, 192, 234v Maria Stuart, koningin van Engeland II 238, 381, 382, 396, {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} 398v, 402v, 409, 410, 414, 415, 418, 419 Maritz, Gerrit V 373, 375, 377 Marlborough, John Churchill, hertog van II 408, 410, 427v, 433 Marnix, Philips van, heer van St. Aldegonde I 290, 313, 315, 326, 353, 356, 357, 366, 367, 375, 376, 380, 413, 419v, II 73, 125, 151v, 159, IV 74; Jan van -, heer van Toulouse I 290, 310, 318 Marshall, George C. V 148, 208 Marshallhulp V 148v Marijnen, V. V 143, 153 Mas Saïd IV 194v Matabelen V 372 Matanzas, baai van V 256 Mataran (Bali) IV 341v Mataran, rijk van IV 65, 66, 68, 97, 133, 188, 191v matriarchaat IV 285 Matthias, aartshertog van Oostenrijk I 386v, 391, 409, 410, II 18 Matthijsz., Jan I 286, 287 Maulde, Nicolaas de I 430, 431 Mauricius V 281, 282 Mauritius IV 115, 116, 202 Maurits, prins van Oranje I 390, 421, 425, 428, 430, 431, 436v, II 7 enz., 106, 178 Mauritsstad V 326, 330 Maximiliaan van Oostenrijk, keizer van Duitsland I 230v, 240, 241, 248v, 252, 253 May, Jacob III 117 Maynier IV 272, 274 Mechelen I 139, 229, 234, 304, 357; parlement van - I 223, 229 Medemblik I 138 Medina Celi, hertog van I 351 Medina Sidonia, hertog van I 434, 435 Medway II 285v Meersen I 54 Meester, Th.H. de III 345, 360 Megen, Karel van Brimeu, graaf van I 327 Meidagen 1940, zie Duitse inval in Nederland Meierij (van Den Bosch) II 93, 147 Meistaking (1943) V 97v Menado IV 206, V 180 Menangkabauers IV 285 Mennisten, Mennonieten I 283, 286, 289, II 159, 160, 352v, III 16, 75, IV 370, 373, V 250, 358v Ment, Eva IV 64, 67, 70 Merauke V 188, 222, 225 Merkus, P. IV 306, 307 Merode, Bernard de I 403 Merovingen I 33, 44, 45, 48 Meurs II 23 Michiels, A.V. IV 290, 338, 339 Michielsgestel, St. V 58, 135, 136 Middelburg I 169, 176, 351, 367, II 146, 309, IV 35, 36, V 52, 252 Midderigh III 82 Minahassa IV 333, 368, 388, V 230 ministeriële verantwoordelijkheid III 197, 202 Ministeries Schimmelpenninck (1848) III 200, 201 De Kempenaer - Donker Curtius (1848-1849) III 201, 209 Thorbecke I (1849-1853) III 209v, 216, 217, 228 Van Hall (1853-1856) III 216v, 221 Van der Brugghen (1856-1858) III 221v, 227 Thorbecke II (1862-1866) III 228v Fransen van de Putte (1866) III 231 Van Zuylen van Nijevelt-Heemskerk Azn. (1866-1868) III 231v Thorbecke III (1871-1872) III 236, 237 De Vries-Fransen van de Putte (1872-1874) III 243 Heemskerk Azn. - Van Lynden van Sandenburg (1874-'77) III 243, 244, 262 Kappeyne van de Coppello (1877-1879) III 211, 244, 245, 248, 250 Van Lynden van Sandenburg (1879-1883) III 251, 266 Heemskerk Azn. (1883-1888) III 266v Mackay (1888-1891) III 268, 269, 307, 308, 327 {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} Van Tienhoven-Tak van Poortvliet (1891-1894) III 308v, 329 Roëll-Van Houten (1894-1897) III 311, 312, 320, 329 Pierson-Goeman Borgesius (1897-1901) III 320v, 327, 329 Kuyper (1901-1905) III 329v, IV 313 De Meester (1905-1908) III 345v Heemskerk Jzn. (1908-1913) III 347v, 372 Cort van der Linden (1913-'18) III 360v, 391 Ruys de Beerenbrouck I (1918-1922) III 364v, 388, 395, 404, 409 Ruys de Beerenbrouck II (1922-1925) III 409, 410 Colijn I (1925-1926) III 410 De Geer I (1926-1929) III 411v Ruys de Beerenbrouck III (1929-1933) III 414v Colijn II (1933-1935) III 424, 425 Colijn III (1935-1937) III 425 Colijn IV (1937-1939) III 426 Colijn V (1939) III 405, 426, V 23 De Geer II (1939-1940) III 426, 427, V 23 Gerbrandy I (1940-1945) III 426, V 106 Gerbrandy II (1945) V 133, 134 Schermerhorn-Drees (1945-1946) V 133, 134, 157, 158 Beel I (1946-1948) V 138 Drees-Van Schaik (1948-1951) V 138, 139 Drees I (1951-1952) V 139 Drees II (1952-1956) V 139v Drees III (1956-1958) V 142 Beel II (1958-1959) V 142, 205 De Quay (1959-1963) V 142, 143 Marijnen (1963-1965) V 143, 151 Cals (1965-1966) V 143 Zijlstra (1966-1967) V 143 De Jong (1967-1971) V 143, 144 Biesheuvel (1971-1973) V 144 Den Uyl (1973-1977) V 144, 145 Van Agt (1977-...) V 146 Minto, lord IV 225v Minuit, Petrus V 337 missie IV 98, 385, V 221, 283, 300, 305, 306 Mist, J.A. Uitenhage de IV 269, 274, 275, V 365, 380 mobilisatie (1914-1918) III 372, 373, 378, 381, 405 mobilisatie (1939) V 23v, 31 moderaten III 79 Moderne Devotie I 256, 260v modernisme III 229, 262, 263, 327, IV 372, 373 Modjopahit, rijk van IV 134, 182, 191 Moehammedyah IV 409 Moengo V 308 Moerdijkbrug V 28, 33, 40, 44, 45 Moersbergen, Adolf, heer van II 65, 69 Molenaar, D. III 175 Molitor, Gabriël J.J. III 117 Molukken IV 28, 46, 49, 56, 57, 60, 72, 75, 85, 112, 132, 225, 282, 333, 357, 368, 371, 388 Mondragon, Christoforo I 367, 376, 377 Monk, George, hertog v. Albemarle II 288 monopolie(stelsel) III 133, IV 42v, 49, 56, 107, 112, 132, 134, 135, 200, 211, 282, 283, 305, 352, V 249, 252, 284, 295, 324 Montbas, de II 323 Montecuculi, Raimond, hertog van II 91, 371 Montfoort, Jan, burggraaf v. I 231 Montgomery, B.L. V 113, 115, 117, 127, 128 Montigny, Emanuel Philibert, heer van I 312, 323, 325 Mook, H.J. van V 176, 177, 185, 196, 198, 199, 201v, 234 Mookerheide, slag op de I 367, 368, 370 Moor, Joost de II 37 Morotai V 193 Moscovië, handel op II 197 Mossel, Jacob IV 161 Moucheron, familie de I 421, II 195; {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} Balthasar de - II 195, IV 14, 28; Melchior de - II 195, 197; Pieter de - II 195, 199 Mounbatten, Louis V 198, 199, 202 Muiden II 137 München V 18v Munster I 86, 108, 286v, II 298, 300, 326, 327, 350, 371; vrede van - II 121v, V 271, 272 Muntinghe, H.W. III 136, 230, 281 Münzer, Thomas I 285 Musch, Cornelis II 123 Mussert, A. III 423, IV 408, V 31, 40, 67, 70v, 76, 78, 93, 99, 111, 128 Mijer, P. III 231v, 352, IV 403 Naarden I 357, II 371, 417 Namen I 102, 221, 234, 384, II 417 Napoleon Bonaparte, keizer van Frankrijk III 87v, 102, 104v, 127, 128, IV 213, 219, 224 Nassau, zie Adolf, Ernst Casimir, Hendrik, Jan, Johan Maurits, Johan Willem Friso, Lodewijk, Willem Frederik, Willem Lodewijk Nassau-Dietz II 100, 129 Nassause landen III 165, 236. Zie ook Dillenburg Nassy, Samuel Cohen V 279 Natal V 373v, 378, 390, 394 Nationaal Arbeids Secretariaat (N.A.S.) III 337 Nationaal Congres, Belgisch III 160, 161, 165 nationaal-socialisme V 13, 14, 73, 85. Zie ook Nationaal Socialistische Beweging Nationaal Socialistische Beweging (N.S.B.) III 422, 423, 426, IV 408, V 68, 70v, 75, 78, 85, 87, 92, 93, 97, 110, 115, 135 Nationaal Steunfonds (N.S.F.) V 101 Nationale Partij (Natten) V 393, 394 Nationale Vergadering III 73v, IV 213 nationalisme (Indonesië) IV 409, 410, V 191, 192, 209 Naudin ten Cate, W. III 405, 406 Nay, Cornelis Cornelisz. IV 17 Neck, Jacob Cornelisz. van IV 27, 28 Nederburgh, S.C. IV 205, 207, 208, 211 Nederhemert I 67 Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (N.B.S.) V 102 Nederlandse Omroep Stichting (NOS) V 157 Nederlandse Overzee Trustmaatschappij (N.O.T.) III 383, 384 Nederlandse Unie V 86, 90, 135 Neerwinden II 417, III 64 Negapatnam III 39, 47, IV 204 Negenjarige oorlog (1688-1697) II 411, 412, 415v, V 287 negenmannen, de III 197, 198, 201 nepotisme III 13v, IV 256 Nes, Aert van II 280, 281, 283, 285, 366 neutraliteit(spolitiek) II 177, 178, 388, III 8, 10, 11, 27v, 344, 370v, 381, 383, 387, 388, V 23, 27, 28, 35, 152v Nieuw-Amsterdam V 337v Nieuw-Guinea IV 349, 350, 377, 378, 384, V 187, 215v, 228v; kwestie - V 228v Nieuw-Guinea-accoord V 243v Nieuw-Guinearaad V 233, 234, 236, 244 Nieuw-Nederland II 258, 259, 367, 369, V 253, 276v, 333v Nieuwe Waterweg III 254 Nieuwpoort, slag bij (1600) II 26v; zeeslag bij - (1654) II 213, 214 Niewindt, Mgr. V 305 Noircarmes, Philips, heer van I 316, 323, 392 Nolens, W.H. III 364, 408, 410, 411, 414 Nommensen, Ludwig Ingwer IV 379v non-coöperatie-gedachte IV 410 non-possumus-politiek III 267, 268 Noordatlantische Verdragsorganisatie (N.A.V.O.) V 154, 155 Noorderkwartier I 359, 362, 363, 388, II 144, 145 Noordse Compagnie V 351v {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} Noordse oorlog (1658-1660) II 243v Noordzeekanaal III 254 Noormannen I 55v, 122, 185 Noort, Olivier van IV 29v Noot, Charles en Lamoraal van der II 29 Noot, Pieter Gijsbert van IV 258 Noue, François de la I 413 Nova-Zembla V 333; overwintering op - IV 18v Nijmegen I 22, 49, 181, 393, II 8, 12, 62, 63, 134, III 50, V 117, 119; vrede van - (1678) II 383 Odijk, Willem Hadriaan van Nassau, heer van II 309, 311 Oldambt II 131 Oldenbarnevelt, Johan van I 421, 424, 428, 430, 431, 440, 441, II 19, 20, 36, 46v, III 43, IV 36, 37, 40, V 250 Oldenzaal II 23, 83, 133 Olennius I 15, 16 Olinda V 261, 315, 318, 319, 326 Olivier, N. III 231 Olivier van Keulen I 126, 130 Ommelanden I 65, 79, 84v, 108, 114, 203, 248, 250, 254, 304, 342, 393, 401, II 18, 130, 131, III 17 Ommelander borgen I 85. Zie ook zathen omroep (wetgeving) V 143, 156, 157, 158 onderduikers V 83, 91, 94, 95, 100 onderwijs III 70, 71, 228, 305, 306, 416 (zie verder schoolstrijd) onderwijs in Ned.-Indië IV 46, 83v, 179, 180, 184, 388v onderwijskwestie, zie schoolstrijd; - in België III 150v onderwijswetgeving. lager onderwijs III 150, 221v, 225, 244v, 251, 268, 269, 397v, V 158 voortgezet onderwijs V 158 hoger onderwijs III 243, 244, 340v onthoudingspolitiek IV 317, 333v, 340, 392 Oostenrijkse huis, zie Habsburgse huis Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) III 8v, 24, 26, IV 200 Oostergo I 65, 81, 116, 153, 250, II 129 Oosterweel I 318 Oost-Frankenland I 37, 54 Oost-Friesland I 248, 251, 252 Oost-Indië, zie Indië Oostindische Compagnie, zie Verenigde Oostindische Compagnie Oostindische Compagnie te Ostende III 7. 8, IV 200 Oost-Indonesië. deelstaat V 210, 230. Oostzeehandel II 196, 197 Ootmarsum II 14, 23 Opper-Gelre I 92 Oquendo, Antonio d' II 109. 111, 112, 115 Oranje, huis van, zie Frederik Hendrik. Maurits, Philips Willem, Willen Oranjepartij (tijdens eerste stadhouderloos tijdperk) II 297, 300, 323 Oranje-Vrijstaat V 372, 373, 378v, 389, 392, 394 Ordedienst V 102 Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (O.E.E.S.) V 149v Orsoy II 329 Ostende II 29v, 38 Oster, Hans V 31v Otterloo, Van III 238 Otto II van Lippe, bisschop van Utrecht I 77 Otto van Rheineck, graaf van Bentheim I 75 Ottow, C.W. IV 377, 378, V 218, 219, 221 Oud, P.J. III 424v, V 136v Oudegeest, J. III 335, 337 Oudenaarde, slag bij II 430 Oudewater I 352 oud-liberalen III 328, 345, Oudinot, N.C. III 102 Oultremont, Henriëtte, gravin d' III 172, 173 Overkwartier II 99, 134 Overmaze, landen van II 101, 148, 355 Oversticht I 71, 75, 79, 154, 254. Zie ook Utrecht {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} Overijsel I 151, 257, 396, II 133, 134, 300, 334, 335, 342, 350, 353, 372, III 10, 18. Zie ook Oversticht Paardeberg, slag bij V 390 Paardekraal, volksvergadering te V 384 pachtersoproer III 15v Pacificatie van Gent I 381v, 393, 394, 397, 398, II 19, 101 pacifisme III 386, 403, 423 Padang IV 204, 242, 280, 286, 290, 333 Padangse Bovenlanden IV 285v Padri-oorlogen IV 286v, 333 Pakoe Alam IV 196, 234 Pakoe Boewono, sultan van Mataram, 1e IV 194; 2e IV 188, 194, 195; 3e IV 195 Palembang IV 233, 281, 333, V 180 Pallandt, Floris van, graaf van Culemborg I 310, II 135 Panglima Polem IV 321, 328, 329 Papoea's V 215, 220, 223v Paramaribo V 275, 292, 296, 297, 299, 306 parlement, zie volksvertegenwoordiging parlementaire stelsel III 202, 233, 234, IV 405 Parma, Alexander Farnese, hertog van I 392v, 407, 412, 413, 420, 421, 425, 427, 433v, II 9, 12, 15, 28, IV 8; Margaretha van -, zie Margaretha Partai Kommunis Indonesia IV 409 Partai Nasional Indonesia IV 409 Partij van de Arbeid (P.v.d.A.) V 135 enz., 207, 240 Partij van de Vrijheid V 137, 138 Parijs, vrede van (1784) IV 204 Pater, Adriaen Jansz. V 261 Patrimonium, Verbond III 246, 258, 259, 263, 303, 338, 355 Patriotten III 28, 35 enz., IV 204, 205 patronaat, patroonskoloniën V 272, 337 patronaatsrecht I 63 Paulus, Pieter III 76, 80 pauperisme III 144v Pauw, familie II 184, 250; Adriaen - II 122v, 191; Reinier - IV 40 Payn-et-Vin II 355, 356 Pearl Harbour V 177v Peel-Raamstelling V 27, 28, 38, 44 penning, tiende I 337, 340, 346; twinstigste - I 336, 337, 346; honderdste - I 336, 337 Pere, familie Van V 272, 273; Abraham van - V 273 Pernambuco V 318 perscensuur (tijdens Duitse bezetting) V 68, 75v Perskamer V 75 Persijn, Jan van, heer van Waterland I 137, 138 Peta V 198 Peter de Grote, tsaar van Rusland V 360, 361 Philippa van Egmond, dochter van Adolf I 253 Philippa van Henegouwen I 150, 151, 197 Philips van Bourgondië, bisschop van Utrecht I 241 Philips (de Stoute), hertog van Bourgondië I 210v, 224 Philips (de Goede), hertog v. Bourgondië I 174, 186, 187, 210, 215v, 260 Philips (de Schone), koning van Castilië I 230, 231, 238, 239, 250, 253 Philips, hertog van Kleef I 235v, 249, 253 Philips II, koning van Spanje I 293, 297v, 334, 336, 379v, 419, 432v, II 15, 20, 24, 25, 199, 387, 407, 409, 417, IV 8, 9 Philips Willem, prins van Oranje I 301, 305, 324, 407, II 135 Pidië IV 320, 328 Pier, Grote I 255 Pierson, N.G. III 283, 309, 320, 327 Pietermaritzburg V 377 Pilgrimfathers V 336, 342 Pinke, A.S. V 203, 207, 208 Pippijn de Korte I 46 Pippijn de Middelste I 33, 34, 36 Plancius, Petrus II 195, IV 13v, 18, 23, 28 plantages (Suriname) V 275, {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} 281v, 296, 299v, 304 plantloon IV 300v, 310 Platteel, P.J. V 234, 244 Plettenburg, Joachim van IV 258, 266 Poelgeest, Aleida van I 202 Poesiat, B. III 303 Poland, Toontje IV 289, 291 politieke partijen III 314, 327, 328, 407, 408, V 145,146. Zie ook onder Antirevolutionaire Partij, Christelijk-Historische Unie, liberalisme, rooms-katholicisme, socialisme e.d.: - in Oost-Indië IV 407v; Politieke Partij Radicalen (P.P.R.) V 144, 145 politionele acties V 207v Pomp, Dirck Gerritsz. (Dirck China) V 10, 11, IV 29 Pontianak IV 333 Poorten, H. ter V 185v Pop, W.F. III 404 Portland, slag bij II 212, 213 Porto Calvo V 319, 321 Post, Johannes V 101 Posthuma, F.E. III 361, 385 Postma, D. V 379 postweg op Java (van Daendels) IV 214v Potgieter, Andries H. V 370, 372, 373, 378, 379; Pieter - V 379 praedestinatieleer II 54, 72 Praemonstratensers I 115v, 203 Pragmatieke Sanctie (1549) I 243 Prawira Dirdja, zie Sentot Preanger IV 145, 231, 283, 292, 301, 302, 311 Pretoria V 379, 383v, 390; conventie van - (1881) V 386 Pretorius, Andries W.J. V 370, 375v; Wessel Marthinus - V 379, 381, 382, 384 Prinsenland, heerlijkheid II 147 Prinsgezinden III 28, 35 enz., IV 204 processieverbod III 408 Protestantse Kerk van Ned.-Indië IV 365, 366, 372 provisionele representanten III 74 Pruikentijd II 434 Punta de Arya V 270 Putten V 123, 124 Pijnacker Hordijk, C. IV 343 Pijnssen van der Aa, Willem II 90 Quay, J.E. de V 133, 135, 142, 143, 240 Quanta Cura, pauselijke encycliek (1864) III 229 Quatrebras III 127, 128 Quentin, St. I 298 Raad van Beroerten I 309, 323, 328, 334, 354 Raad van Bestuur (Suriname, Antillen) V 311 Raad van Europa V 152 Raad van Financiën I 243 Raad van Indië IV 47, 57, 80, 82, 113, 132, 138, 185, 188, 282, 393, 404 Raad van Politie (Suriname) V 280, 281 Raad van State I 243, 306v, 336, 378, 379, 382, 427, 428, II 150, 178v Raad van Verzet V 102 Raaff, A.T. IV 286 Raalte, A. van III 187, V 344v, 349 Raay, Pieter van IV 58, 59 Rabenhaupt, Carl, baron van Sucha II 154, 352 Radboud (Redbad), koning der Friezen I 33, 38, 138 Radewijnsz., Floris I 262 Radjiman Wedjodiningrat V 197 radio V 156, 157 Raffles, Thomas Stanford IV 145, 225v, 229v, 241, 242, 279v, 292 Ramillies, slag bij (1706) II 429 Rammekens, fort I 422 Rantzou, Cajus I 428, 429 Rappard, W.F., ridder van III 346, 347, 350, 352 Rauter, H. V 58, 63, 99, 124 Ravenstein, heerlijkheid II 147 Reael, L. IV 56, 57, 63 recht, rechtspraak I 49v, 84, 85, 95, 96, 108, 109, 164, 165, II 131 Recief V 261, 318, 327, 330 Reductie, traktaat van II 18 Rees II 329 Reformatie, zie Hervorming {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} regenten(stand) o.a. II 55v, 295v, 373, 435, III 28, 29, 43, 44, 50, 51, 71 regeringsreglementen IV 282, 283, 320, 374, 375, 388 Reglementen Reformatoir III 17, 18 Regout, E.R.H. III 348, 353, 358; L. - III 348 Reigersbergh, Maria van II 66 Reiniersz., C. IV 126 Reinoud I, graaf van Gelre I 97 Rembang IV 294, 311 Remonstranten II 52v, 72, 73, 99, 160, 161, IV 370, V 357 Remonstrantie (1610) II 54, 60, 77, 78 remplaçantenstelsel III 269, 307, 321 Renaissance I 270v Rennenburg, George van Lalaing, graaf van I 389, 396v, IV 8 Rensburg, Jan van V 370 Renselaer, Kiliaen van V 337, 339 Renselaerswijck V 337, 340 Renville-overeenkomst V 210 repartitiestelsel II 180 Repoeblik Maloekoe Selatan (R.M.S.) V 245v Republiek Indonesia, zie Indonesië Republiek der Verenigde Nederlanden I 432, 441, II 20 enz. republikeinen II 296, 297, 301, 350, 373 Requesens, don Louis de I 366, 367, 370, 375v Rerum Novarum, pauselijke encycliek (1891) III 307 Resolutie, Scherpe II 60v [...] 373v, 377 [...] 366, 368, 370, 371v, 375 Réunion, Chambres de II 385, 386 Réveil III 177v Revolutie, Franse III 61v Revolution, Glorious II 395v Rey, J.H. de la V 391, 393 Reynders, I.H. V 24, 27, 31, 43 Reynold van Rees I 77 Reynst, G. IV 52 Rhodes, Cecil V 387v, 392, 393, 395 Rhijn, L.J. van III 222, 225; A.A. van - V 136 Ribemont, verdrag van I 54 ridderschap o.a. II 130v, 144, 146, 233, 334, 340 Riebeeck, Jan van IV 118v, 243, 244, 249, 264; Abraham van - IV 125, 154, 168 Rio, Louis del I 323 Riouw-eilanden IV 340, 359 Ripperda, Wigbout van I 357 Robert, graaf van Artois I 103, 104 Robert (de Fries), graaf van Vlaanderen I 67, 99 Robert van Béthune, graaf van Vlaanderen I 102 Roberts, lord F.S. V 390, 391 Robles, Caspar de, heer van Billy I 342, 357, 396v, 420 Roche, Abel Servien, graaf de la II 121, 123 Roda, Geronimo de I 378, 381 Rode, Hinne I 279 Rodney, George B. V 286 Roëll, W.F., baron III 203, 204, 206; Jhr. J. - III 311, 320 Roemerswaal I 367, II 145 Roentgen, Gerhard Mauritz III 139, 140 Roermond II 99, III 214, V 35, 120 Romeinse rijk, Romeinen I 13v, 22, 23, 27, 29, 32, 44 Romme, C.P.M. V 138, 139, 142, 204, 240 Ronde-tafelconferentie te Den Haag (1949) V 138, 213, 231, 238 Rooms-Katholicisme, Rooms-Katholieken I passim, II 24, 83, 93, 95, 133, 154v, 353, III 75, 126, 148v, 193v, 201, 210, 212, 223, 228, 229, 236, 260v, 265, 267, 268, 305, 307, 308, 321, 322, 328, 350, 357, 364, 408, 410v, 414, 424v, IV 174, 178, 365, V 135, 136, 140, 141 Rooms-Katholieke Staatspartij, zie Rooms-Katholicisme Roorda, Karel I 393, 424 Roosevelt, Franklin Delano V 20, 114, 130, 131 Rorik I 56, 59 Rossum, Maarten van I 257 Rost van Tonningen, M.M. V 13 Rotterdam II 343, IV 35, 40, V 33, 44, 45, 50, 252 Royen-Roem-overeenkomst, Van V 213 {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} Rudolf, burchtheer van Coevorden I 77 Rudolf van Goor I 78 Ruichaver, Nicolaas I 362 Rumphius, George E. IV 139, 180, 181, 362 Rupert van de Palts, prins II 362, 365, 366, 368 Ruys de Beerenbrouck, Jhr. Ch.J.M. III 364, 388, 395, 404, 409, 410, 414 Ruyter, Herman de I 341, 342 Ruyter, Michiel Adriaensz. de II 208, 211, 214, 217, 221, 242, 246v, 263, 271v, 330, 331, 360, 362v, 376v, V 271, 276, 363; Engel de - II 380 Rijn-barrière II 329, 330 Rijnberk II 102, 329, 330 Rijnsburg, abdij van I 112 Rijp, Jan Cornelisz. IV 18, 19 Rijsbergen II 23 Rijsoord, capitulatie te V 52 Rijswijk, vrede van (1697) II 418, 425 Saaftinge II 96 Saba V 269, 271, 286, 309 Saksen, Saksers I 29, 33, 40, 42, 49, 59 Salland I 71, 77, II 133 San Salvador V 315v, 325, 327, 329, 330 Sanghi- en Talaudeilanden IV 368 Santa Cruz, Alvaro de Bazan, markies van II 100, 101 Sarekat Islam IV 408 Sas, G.J. V 30v Sas van Gent II 340v Sasaks IV 340v Savornin Lohman, Jhr. A.F. de III 245, 247, 248, 250, 264, 266, 310v, 322, 326, 329, 336, 340, 341, 347, 350, 361, 364, 374, 398; Jhr. M. de - V 311 Schaffelaer, Jan van I 232, 233 Schaepman, H.J.A.M. III 261, 264, 265, 267, 303, 307, 308, 321, 323, 398 Schaik, Th.S.G.J.M. van V 138 Schaper, H.J. III 284, 317, 319, 321, 333, 336, 337, 359, 360, 392, 404, 422 Scharphuisen V 279 Schelde II 49, 104, 124, 126, III 7, 44, 72, 401 Schenk, Maarten I 402 Schenkenschans (bij Nijmegen) II 89, 92 Schermerhorn, W. V 133, 138, 156, 204v, 228, 239 Schieland, plakkaat van II 57, 65 Schieringers I 115, 203, 204, 248v, 256 Schiermonnikoog I 114 Schilder, K. V 87 Schimmelpenninck, F.D., graaf III 323; G., graaf - III 200, 201, 206 Schimmelpenninck, R.J. III 79, 86, 94v, 104, 331, IV 212 Schmelzer, nacht van - V 143 Schmidt, C.H.J.G. V 231 Schmidt, Fritz V 91, 93 Schokland II 133 Scholte, H.P. III 181, V 344, 346, 347, 349 Schomberg, graaf van II 406, 411 Schonen I 177v, 184 schoolstrijd III 193v, 203v, 211, 218v, 239, 240, 244v, 266v, 338v, 361, 362, 397v, 413 Schoonevelt, slag bij (1673) II 362, 363 Schoonhoven I 217, 218, II 57, 58 Schoterzijl I 203 Schouten, J. V 134, 204 Schouten, Willem Cornelisz. IV 42, 43 Schouwenburg, Joost van I 397 Schurman, Anna Maria van V 280 S.E.A.C. (South East Asia Command) V 194 Semarang IV 134, 188, 193, 294, V 200 Seneffe II 373, 374 Senopati (Soetowidjojo), sultan van Mataram IV 191 Sentot (Prawira Dirdja) IV 294v Sepoeh, zie Amangkoe Boewono II Serawak IV 334 Seyffardt, H.A. V 72, 76 Seyss-Inquart, Arthur V 16, 54v, 65, 73, 74, 84, 91v, 110, 112, 123, 130 {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} Sheerness II 286 Shepstone, Theophilus V 383, 385 Siak IV 316, 317, 334 Sicilië, zeeslag bij, zie Etna Sidney, Philip I 426 Sieberg, J. IV 205 Sikkel, J.C. III 303, 355 Silkaat V 372, 373 Simonsz., Menno I 286, 289 Singapore IV 97, 235, 280v Singkel IV 316, 333 Sjahrir, Soetan V 192, 197, 202, 204, 207, 210 Sjahrifoedin, Amir V 192, 207 Skänor, zie Schonen Slaak, slag op het II 96v Slachtersnek V 367 Slangenburgh II 428 Slatius, Henricus II 18, IV 73 slaven, slavernij IV 124, 158, 159, 208, V 281v, 288, 289. 296, 298v, 365, 366; afschaffing slavernij V 302, 303 slavenhandel IV 232, 339, 351, V 264, 267, 274, 283v, 297, 298 Slingelandt, Simon van II 434 Slomp, F. V 102 Sluis I 236, 238, II 37, 38, 146 Sluysken, A.J. IV 273 Slijkgeuzen II 56 Smeekschrift der Edelen I 311, 312, 334 Smeerenburg V 352 Smit, Nic. V 385 Smith, Harry V 388 smokkelhandel III 99, 102, 386, IV 166, 250, V 28, 285, 286 Smuts, J.C. V 391, 393 Sneek I 396, 397 Sneevliet, H.J.M. IV 409 Snellius, Rudolph II 53 Snouck, Jan V 271 Snouck Hurgronje, C. IV 326, 327, 330, 349 Snijder, Hendrik Hendriksz. I 288 Snijders, C.J. III 372, 389, 422, V 24 Sobibor V 80 Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (S.D.A.P.), Sociaal-Democraten III 303, 316v, 328, 334, 337, 339, 359, 360, 363, 374, 389, 392, 397, 403, 404, 407, 411, 412, 418, 422, 423, 426, V 136 Sociaal-Democratische Bond III 259, 316, 317 Sociaal-Democratische Partij III 359 Sociaal-Economische Raad (S.E.R.) V 158 sociale toestanden in Nederland III 144v, 256v, 333, V 343 in Ned.-Indië IV 147v, 152v, 297 in de Kaapkolonie IV 267v sociale wetgeving III 211, 218, 303, 320v, 324, 342, 343, 356v, 396, 397, V 156 socialisme, socialisten III 258, 259, 303, 308, 316v, 321, 322, 328, 329, 335v, 344v, 357, 359, 368, 389v, 396, 421, V 25, 136v. Zie ook Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, Sociaal-Democratische Bond en Partij van de Arbeid Socialistenbond, zie Sociaal-Democratische Bond Soebandrio IV 352, V 234 Soedirman V 204, 205 sociëteitskolonies V 278, 279 Soekarno, Ahmed IV 409, 410, V 191, 197, 202, 205, 207, 209, 210, 212, 213, 228, 231, 235, 236, 238, 241v Soemba IV 335v Soembawa IV 350 Soenda-eilanden IV 334 Soerabaja IV 219, 366, V 181, 183, 200 Soerakarta of Solo IV 188, 191, 194, 196, 220, 293, 297 Soerapati IV 193, 194 Soetardjo, petitie - IV 410 soevereiniteitsoverdracht (1949) V 213, 214, 228, 230 Solebay, slag bij (1672) II 330, 331 Solms, Johan Albrecht, graaf van II 90. Zie ook Amalia van - Somerset, Charles V 366 Sommelsdijck, zie Aerssen Sonoy, Diederick van I 341, 362 Sont, de II 241v; slag in de - (1658) II 243v Sophia, prinses van Württemberg, koningin der Nederlanden III 241, 269, 277 Sophia Hedwig van Brunswijk-Wolfenbüttel, gemalin van {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} Ernst Casimir II 100 Spaanse furie I 381 Spaanse Successieoorlog (1702-'13) II 420v, IV 200, V 287 Speelman, C.J. IV 128, 132v Spex, Jaques IV 68, 80v, 95, 99, 183; Sara - IV 55, 67, 68, 79, 96 Speyk, J.C.J. van III 166, 167, 169 Spiegel, Laurens Pieter van de III 60, 67, 68 Spilbergen, Joris van IV 33 Spinola, Ambrosius II 38, 46, 75, 76, 86, 90, Frederik - II 37 Spitsbergen IV 18, V 351v Spoor, S.H. V 203, 207, 208, 213 Spoors III 84 spoorwegen III 227 spoorwegstaking (1903) III 333v; - (sept. 1944) V 99, 119 S.S. V 72 Staal, H.P. III 345, 346 Staalman, A. III 331, 363, 407, 408 Staatsbewind (1801-'05) III 89v Staats-Brabant II 101, 147, 148 Staatsgreep, eerste (jan. 1898) III 81v, IV 213; tweede - (juni 1898) III 84, IV 213 staatsinrichting, bestuursinstellingen Nederland: Staten der gewesten II 128v. Zie verder onder Holland, Zeeland enz. Staten-Generaal II 148v. Zie verder onder Staten-Generaal Unie van Utrecht, zie aldaar Republiek der Ver. Ned. I 441. Zie verder onder Republiek Raad van State II 150. Zie ook onder Raad van State Bataafse Republiek III 7lv stadsbestuur I 165v Zie verder grondwet, kiesrecht, volksvertegenwoordiging Oost-Indië IV 46, 47, 229, 230, 282, 283, 308, 402v West-Indië V 311v Nieuw-Guinea V 221v Transvaal V 380 Staatslanden II 101, 146v Staats-Vlaanderen III 146, 147, III 72 Stabroek V 273 Stadhouderloos tijdperk, eerste (1650-'72) II 188v, 372; tweede - (1702-'47) II 427v stadsbestuur I 165v stadsrecht I 161v stakingswetten (‘worgwetten’) III 334v standen(staat) I 205, 206, 244, 298, 336, 337, III 203 Stanley, William I 428 Starkenborgh Stachouwer, zie Tjarda van - Stassart, G.J.A., baron de III 104 Staten, zie staatsinrichting Staten-Generaal I 234, 240, 245, 253, 299, 336, 337, 379 enz., II o.a. 148v, 178v, III o.a. 71v, 203. Zie verder onder volksvertegenwoordiging Statenvergadering te Dordrecht (1572) I 353 Statenvertaling, zie Bijbelvertaling Statuut van het Koninkrijk V 312v Staveren I 69, 113, 154, 155, 157, 181, 396, 398v steden, ontwikkeling der I 161v Stedingerland, Stedingers I 131, 132 Steenbergen II 8 Steenberghe, M.P.L. III 417, 424 Steenwijk I 255, 396, 403v, 426, II 10, 12v, 21 Stel, familie Van der IV 257v; Simon van der - IV 248, 254, 257, 261, 264, 265; Willem Adriaan van der - IV 257 Stella, François I 398 Stellenbosch IV 247, 254, 257, 267, 273 Stellingwerf I 152, 153 Stellingwerf, Auke II 264, 266 Steyn, M.Th. V 390 Steyn, Pieter III 24 Sticht, zie Utrecht Stichting van de Arbeid V 150 Stikker, D.U. V 137v Stockum, Van IV 205 Stormvloed 1953 V 161v Stoutenburg, Willem, heer van II 77 Straatvaart II 199, 200 {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} strafexpedities in Ned.-Indië IV 335v, 348 Stralen, Hendrik van III 98, 119 Straten, Anthony van I 298 Stromboli II 378 Stuyvesant, Pieter V 267, 268, 270, 271, 338, 339 Sumatra III 412, IV 280, 281, 311, 316, 333, 354, 357, 359, V 180, 193 Suratte IV 136 Suriname II 291, 293, V 196, 254, 273v, 286v, 295v, 311v Suurhoff, J.G. V 135 Swart, C.R. V 395 Sweers, Isaäc II 366 Swellendam IV 267, 269, 272, 273 Swieten, J. van IV 322 Synode, Nationale, te Dordrecht (1618-'19) II 50, 70v, 163, III 174; - te 's-Gravenhage (1586) I 427 Tabago V 272 Tachtigjarige oorlog I 326 enz. Tacitus I 11, 15, 16, 19, 20, 22 Tafelbaai IV 115, 119, 121 Tak van Poortvliet, J.P.R. III 308v Takkianen en Anti-Takkianen III 311 Talma, A.S. III 264, 303, 338, 348, 349, 354v, 396, V 156 Tanah-Merah V 225 Tanchelmus I 109 Tarakan IV 359, V 180 Tasman, Abel Jansz. IV 11, 112 Teding van Berkhout, J.J.B. III 245 Teisterbant I 60, 61, 71 televisie V 156, 157 Temple, William II 318v terpen I 24v, 31 terreur, Duitse V 63v, 80, 98, 99, 103. Zie ook Jodenvervolging; Japanse - V 188v Terschelling II 281, 283 Teukoe Oemar IV 325, 326, 328 Teylingen I 201 Thomas, St. V 272 Thomé, St. V 264, 329 Thomson, L.W.J.K. III 347, 367, 368 Thorbecke, J.R. III 186, 195v, 209v, 216v, 222, 227v, 231, 236, 237, 329, 331, IV 310, 393, 403 Thijssen, Maarten V 354, 355 Tiberius, keizer I 14, 27 Tichelaer, Willem II 347, 348 Tiendaagse veldtocht III 166v Tienhoven, G. van III 308 Tilanus, H.W. V 90, 137 Tilly, graaf van II 349 Timor IV 182, 206 Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, A.W.L. V 176v, 185, 186, 196 Tjideng V 189 Toentang, capitulatie van (1811) IV 229 Toewangkoe Imam IV 286v Toledo, Alvarez de, zie Alva; Fernando de - I 322; Frederik de - I 358, 397 tolerantie, zie godsdienstvrijheid Toradjalanden IV 372, 378 Torbay II 404, 405 Torrington, zie Herbert Tortola V 272 Toulouse, Jan van, zie Marnix Trakranen, N. III 232, 233 traktaat, zie verdrag Transkei V 395 Transvaal V 373, 375, 378, 381v, 386v, 392, 394 Trek, Grote, zie Voortrekkers Treslong, Willem van Blois van I 349 Treub, M.W.F. III 311, 360, 361, 378, 391v, 407, 414 Trichardt, Louis V 370, 372 Trigland, Cornelis II 234 Triple Alliantie (1668) II 320, 321, 323 Troelstra, P.J. III 284, 316v, 336v, 346, 359, 360, 374, 389v, 414 Troenodjojo IV 134, 135, 192 Tromp, Maarten Harpertsz. II 105v, 207v, 276; Cornelis - II 223, 224, 254, 267, 269, 271, 272, 278, 280v, 294, 360, 362v, 370, 371, V 355 Tsjaka, koning der Zoeloes V 372, 374 Tulbach IV 267 Turenne, Henri de la Tour d'Auvergne, burggraaf van II 300, 327, 355, 371 Turenneplan II 299v, 345 Twaalfjarig Bestand II 46v, 81, V 250 {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} Tweedaagse zeeslag (1666) II 280v Twente I 75, II 23, 133, 134, III 139 Twiller, Van V 340 Uitvoerend Bewind (Directoire) (1798-1801) III 83v U.N.C.I. (United Nations Commission for Indonesia) V 213, 231 Unie van Atrecht I 392, 399 Unie van Brussel, Eerste I 384, 392; Nadere - I 390 Unie van Utrecht I 90, 229, 393, 394, 398, 441, II 69, 372 Unie, Nederlands-Indonesische V 204, 205, 213, 228, 230, 231, 235, 236 Unie-Liberalen, zie Liberale Unie Unie ‘Een School met de Bijbel’ III 250 unitarissen III 79v, IV 213 U.N.T.E.A. V 243 Upnor, kasteel II 288 Upstalbom I 89, 90, 154 Usselincx, Willem I 421, II 195, V 250, 251, 331,353 Utrecht, stad I 33, 79, 143, 156, 162, 166, 169, 195, II 62, 63, 91, 92, 371, III 214; Sticht (bisdom) - I 35v, 70v, 108, 137, 138, 151v, 231v, 241, 251, 254, 256, 257, 304; gewest - I 337, II 136, 137, 342, 372, III 10, 18, 19 Utrecht, vrede van (1713) II 434 Uyl, J. den V 144,145 Uys, Pieter V 370,375 vakbeweging, vakbonden III 303, 337, V 141 Valckenier, Adriaan IV 185v; Gilles - II 308, 341 Valdez, Francisco de I 366, 367, 370, 371 Valenciennes I 316, II 120 Valentijn, François IV 152, 178, 181, 194 Valkenburg II 101 Valkhof te Nijmegen I 49, 52 Varax, graaf de II 21 Vargas, Juan de I 323 Varus I 14, 15 Veere I 351, II 146, 373, III 10, IV 35, 36 Vegelin van Claerbergen II 104, III 43 Veiligheidsraad, zie Verenigde Naties Veluwe I 92, 93 Velzen, Gerard, heer van I 139v Velzen, S. van III 181, 247 Venlo I 425, II 99, 434, III 72, V 120; verdrag van - (1543) I 258 Verbond der Edelen I 310v, 316, 334 verbond met Engeland ❘ Frankrijk (1596) II 20 met Frankrijk (1635) II 102v, 121, 176, 370 met Frankrijk (1662) II 254, 299, 318, 319 met Spanje (1673) II 369 Zie verder Haags Concert, Haags Verbond, Grote Alliantie, Triple Alliantie en coalitie-oorlogen verdrag met België (1839) III 401 met Engeland (1674 en 1678) III 27, 28 Zie verder de plaats, waar het verdrag of traktaat werd gesloten Verdugo, Francisco II 10, 12, 14 Verdun, verdelingsverdrag van I 53, 54 Vere, Francis II 29, 33; Horace - II 29 Verenigde Naties V 152; - en Indonesische kwestie V 208v, 231 - en Nieuw-Guinea-kwestie V 234v Verenigde Oostindische Compagnie (V.O.C.) IV 37 enz., 243 enz., 333, V 216, 331, 333, 365 organisatie der - IV 40v; octrooi der- IV 40, 42, 202, 208; monopolie der - IV 42v; handelsgebied der - IV 136, 137, 199v; verval en liquidatie der - IV 199v, 208, 209 Vereniging, vrede van (1902) V 392 Verhoef, Pieter Willemsz. IV 49 {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} Verhuell, C.H. III 95v, 120 Vertegenwoordigend Lichaam III 83, 84, 90 Verwoerd, H.F. V 394, 395 Verzet V 60v, 81v - der artsen V 75; - der kerken V 59, 60, 91, 92; - der politieke partijen V 90; - der scholen V 77, 78, 102 verzetsorganisaties V 99v Vetera, zie Castra Vetera Vetkopers I 115, 203, 204, 248v, 254, 256 Vetter, J.A. IV 326, 338, 343v Vianen I 217, II 135 Vierdaagse zeeslag (1640) V 327, 328; - (1666) II 277v Villiers, de I 326; Pierre l'Oyseleur de - I 408 Vilvoorde I 256, 280, 321, 327 Vinet, Alexandre III 179, 221, 313 Visser, J.Th. de III 314, 342, 357, 364, 396v, V 157, 158 visserij I 177v, V 386v Vitellius, keizer I 17, 18 Vlaanderen, Vlamingen I 54, 68, 99v, 142v, 210, 231, 233v, 418, II 27, 28, 38, 49 Vleertman, Willem II 428 Vliegen, W.H. III 316v, 334, 335, 337, 359, 360 Vlies, Gulden, Vliesridders I 223, 226 Vlissingen I 351, 422, II 146, III 101 Vlugt, W. van der III 340, 341 Vocula, Dillius I 18 voedseldroppings V 128 Voes, Hendrik I 280 Voetius, Gijsbertus II 93, 95 Volkenbond III 403, V 8v, 15 Volksbeweging, Ned. V 135, 136 Volksdienst, Ned. V 61, 74, 75, 93, 97 Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (V.V.D.) V 138 enz. volkspetitionnement (1878) III 245v, 266, 268 Volksraad (Ned.-Indië) IV 404v, V 177, 311; - (Transvaal) 380, 382, 386 volksverhuizing I 22, 29, 44 volksvertegenwoordiging III 75v, 123, 124, 127, 202, 203, 207, 208; - in Oost-Indië, zie Volksraad; - in West-Indië V 311v Vollenhove I 75, 152, 153, 396, II 133 Voorhoeve, Jacob III 239, 240, 247 Voor-Indië IV 128v, 136, 200, 201, 204, 206 Voorlopig Bewind III 159, 164 Voorne, heerlijkheid II 139 Voortrekkers V 364, 367v Vorrink, Jac. (Koos) V 137 Vorstenlanden IV 242, 284, 291, 293, 297, 355. Zie ook Djokjakarta en Soerakarta Vorster, John V 395 Vranck, François I 418 vrede, zie bij de plaatsen waar de vrede werd getekend; - met Portugal (1661) IV 128 vredesconferenties te 's-Gravenhage III 325, 365, 372, V 7, 8 vredesonderhandelingen met Spanje (1575) I 375, 379; - (1608, 1609) II 46, 47; - (1632) II 101, 102, 120; - (vanaf 1646) II 121v Vries Czn., S. de III 399 Vries, Tjerk Hiddes de II 268, 280 Vrij-Antirevolutionaire Partij III 314, 328 vrijburgers, zie kolonisatie Vrije Universiteit III 244, 263, 313, 341, 342 vrijhandel III 133, 358, 417, IV 42, 43, 63, 151, 199, 200, 211, 282, V 285, 320, 324 vrijkorpsen, Patriottische III 44v, 51, 52 vrij-liberalen, zie oud-liberalen Vrijstaat, zie Oranje-Vrijstaat Vrijzinnig Democratische Bond (V.D.B.) III 327, 328, 345, 363, 423v, V 25, 136 Vuyst, Petrus IV 163, 164 Vijt van Traxdorp I 252 W.A. V 62, 68, 71, 72, 93 Waal, E. de IV 305, 311 Waal Malefijt, J.H. de III 349, 353 Waalse furie I 397 Waardenburg, Dr. V 244 {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} waardgelders II 61v Wagenaar, L. III 314 Wageningen, Duitse capitulatie te (1945) V 129 Walaeus, A. II 68, 74 Walbeeck, Johannes van V 265v Walcheren III 102, V 52, 120 Waldeck, geslacht II 135 Walsum, C.E. van V 136 Waltgar, graaf van Teisterbant I 61 walvisvangst V 350v wapenstilstand met Portugal (1640) IV 128, V 329; met Spanje (1609), zie Twaalfjarig Bestand Warns, slag bij I 157 Warnsveld I 425, 426 Warwick III 65 Wassenaar, geslacht I 200; Philips van -, burggraaf van Leiden I 204, 205 Wassenaar, Jacob van, heer van Obdam II 222, 242v, 263, 264, 266, 269, 272, 280, 282, 307 Wassenberg, Gerhard, graaf van I 92 Watergeuzen, zie Geuzen Wateringhe, Gerrit, heer van der I 201; Willem, heer van der - I 201 Waterland I 137, 138 Waterlinie, Hollandse II 335, 336, 350, 354, 355, 360, III 27, 52, 243, 353, V 27, 52 Waterloo, slag bij III 128 Wavell, Archibald P. V 179, 180, 184 Wederdopers I 285v Weldadigheid, Maatschappij van III 146 Wellington, Arthur Wellesley, hertog van III 127, 128, 164 Welter, Ch.J.I.M. V 140, 141 Weltevreden IV 160, 219, 227 Wener Congres III 125, 163, 165 Werf, Pieter Adriaansz. van der I 370 Wereldoorlog I (1914-'18) III 365v Wereldoorlog II (1940-'45) V 7 enz., 172 enz. Nederland in - V 35v, 110, 111, 115v Ned.-Indië in - V 177v werkloosheid III 415, 418, V 149 Wesembeke, Jacob van I 340, 341 Westerbork V 80 Westergo I 65, 81, 153v, 248v, II 129 Westerkwartier II 130 Westerwolde II 131 Westeuropese Unie (W.E.U.) V 154, 155 West-Frankenland I 54, 63 West-Friesland, West-Friezen I 137, 138, 143, 152 West-Indië, zie Suriname en Antillen West-Indische Compagnie (W.I.C.) II 87, 116, 253, 255, 258, IV 120, 128, V 250v, 274, 278, 293, 316v, 335v; bestuur en organisatie der - V 252, 253 Westminster, eerste vrede van (1654) II 226, 227; tweede vrede van - (1674) II 369, V 339 statuut van - (1931) V 393 Wet, Chr. de V 391, 393 Wetgevend Lichaam III 90, 95 Wezel II 92, 93, 326, 329 Wichman, graaf I 91, 92 Wielingenkwestie III 401 Wieringermeer V 127, 147 Wilde, J.A. de III 426, V 134 Wilhelmina, prinses van Pruisen, gemalin v. stadhouder Willem V III 32v, 47, 55v, 66, 93, 122, 142; -, gemalin van Koning Willem I III 172 Wilhelmina, koningin III 267, 275v, 329, 330, 348, 359, 364, 376v, 391, 393, 401, 403, 406, 411, V 22, 27, 30, 37, 45v, 55, 67, 83, 106, 116, 129, 131, 133, 134, 157, 166 Willekens, Jacob V 316 Willem Beukelsz. van Biervliet I 177, 178 Willem I, graaf van Friesland I 83, -, graaf van Holland I 83, 127, 129 Willem II, graaf van Holland, koning van Duitsland I 68, 137 Willem III van Henegouwen, graaf van Holland I 142, 149v, 160 Willem IV van Henegouwen, graaf van Holland I 155v, {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} 160. 197, 202, 204 Willem V van Beieren, graaf van Holland I 113, 165, 197v, 206 Willem VI van Beieren, graaf van Holland (Willem van Oistervant) I 202v, 208v, 213, 214 Willem I, prins van Oranje I 169, 299 enz., II 20, 98, 103, 159 Willem II, prins van Oranje II 124, 175v, 191, V 331 Willem III, prins van Oranje, koning van Engeland II 187, 189, 225v, 294 enz., IV 106 Willem IV, prins van Oranje II 433, 436, 437, III 8, 10 enz., IV 203 Willem V, prins van Oranje III 12, 24, 29, 32v, 91, 93, IV 203, 205, 206, 273 Willem I, koning III 64, 65, 85, 93, 119, 121, 122, 126, 134 enz., 176, 193, IV 236v, 298, 365, V 296, 297, 343 Willem II, koning III 141, 142, 158 enz., 187, 189 enz., V 344 Willem III, koning III 208 enz., 240, 241, 251, 252, 269, V 381 Willem (de Rijke), graaf van Nassau I 300 Willem, graaf van Nassau (zoon van Prins Maurits) II 90 Willem, prins van Oranje, zoon van Willem III III 278 Willem van Gulik, hertog v. Gelre I 258 Willem, hertog van Gulik I 103, 104 Willem van Normandië, graaf van Vlaanderen I 101 Willem I, bisschop van Utrecht I 71v, 123 Willem Frederik, graaf van Nassau-Dietz II 178, 181v, 187, 189, 225, 229 Willem Lodewijk, graaf van Nassau I 403, 425, 436v, II 9 enz., 130, 161 Willemstad V 267, 287, 309, 310 Willibrord, bisschop van Utrecht I 30. 33v, 38, 65 Willoughby, graaf van Parham V 275v Windesheim, congregatie van I 263 Winkelman, H.G. V 27, 50v, 68 Winter, Jan Willem de III 80, 81 Winterhulp V 61, 62, 74, 75, 78, 84v, 97 Wirtz, maarschalk II 333 Wisse, A.H. IV 212, 214 With, Witte Cornelisz. de II 106v, 179, 180, 208v, 221, 223, 243v, V 330,331 Witmond, J. III 258 Witsen, Nicolaas II 399 Witt, Jacob de II 181, 182, 186, 188, 215, 236; Johan de - II 186, 214v, 222, 225v, III 43, V 276; Cornelis de - II 222, 285, 288, 293, 330, 343 Wittelsbach, huis, zie Beierse huis Wittewierum, klooster te I 87, 117 Woerden I 151, 154, II 354, III 120; Herman, heer van - I 138v Woeringen, slag bij I 97, 98, 155, 211 Woestehoeve V 124 Wohltat, H.C.H. V 58 Wolvendaalse Kerk IV 129, 130 Wons, stelling V 41 Wormser, J.A. III 179, 181 Woudenberg, C. V 73 Woudrichem, verdrag van I 215 Wtenbogaert, Johannes II 54, 55 Wijck, Jhr. C.H.A. van der IV 327, 343 Wijlant, Willem IV 122, 123 Wijnkoop, D.J. III 359, 392, 408, 421 Xaverius, Franciscus IV 98 York, Roland I 428 Yperen I 413 IJsellinie I 428, II 10, 11, 332, 334 Zandrivier, conventie van (1852) V 379,381 zathen I 84, 85, II 129 zee- en strandroof (Ned.-Indië) IV 314v, 325, 334, 335, 338, 339 Zeeland, Zeeuwen I 68, 142v, 149, 213, 214, 218, 219, 234, {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} 342, 365, 376, 379v, 392, 393, 396, 417, 418, II 124, 145, 146, 150, 263, 302, 306, 309, 342, 343, 350, 351, 367, 373, 435, III 10, 19, IV 40, V 266, 267, 273, 275v, 331 Zeeuws-Vlaanderen III 10, 164, V 52, 120 zelfbeschikking (srecht) V 204, 214, 230, 231, 234, 237, 240, 243, 244 zending in Brazilië V 323, 324 aan de Kaap IV 123, 124 op Nieuw-Guinea V 218v in Oost-Indië IV 46, 54, 74, 75, 79, 94, 105, 179, 184, 368v in West-Indië V 283,290v, 304,305 zending en overheid IV 374v zendingsgenootschappen IV 370v, V 219. Zie ook Herrnhutters Zevenbergen, heerlijkheid II 147 Zevenjarige oorlog (1765-'63) III 24v Zevenwolden I 250 Zierikzee I 142v, 149, 183, 377, 378, II 146 Zilvervloot, verovering van de Spaanse II 87, V 25v Zinzendorf, N.L., graaf van V 290, 291 Zoeloes V 372, 374, 375, 377 Zondervan, A.J. V 73 Zoutman, Johan Arnold III 39v Zuid-Afrika V 364v (zie ook Kaapkolonie); Unie van - IV 275, V 392v; Republiek van - IV 275, V 393, 394, 395v Zuid-Afrikaanse Partij (Zappen) V 392 Zuid-Afrikaanse Republiek, zie Transvaal Zuidelijke (Spaanse) Nederlanden I 44, 48, 54, 292, 385, II 18, 20, 46, 84, 95, 102, 104, 105, 298, 300, 317, 318, 320, 376, 423, 424, 429, 430, 434, III 7, 9, 12, 24, 44, 45, 113, 125, IV 200, V 260 Zuiderzee, slag op de I 363v; drooglegging van de - III 376, 419, 420 Zuid-Molukken, Republiek der V 230, 245v Zutphen I 93, 163, 169, 179, 181, 357, 396, 397, 428, II 10, 134 Zuylen van Nijevelt, J.P.J., graaf van III 232, 233, 235, 236 Zuylesteyn, Frederik, heer van II 302, 311, 354 Zwaardecroon, H. IV 143, 145, 163, 167 Zwammerdam II 355, 356 Zwarte Dood I 120 Zwingli I 279 Zwolle I 79, 181, 254, 357, 396, II 133, 334 Zwijsen, Joannes III 192, 193, 217 Zijlstra, J. V 139, 140, 143 1) Vrede in onze tijd. 1) Onder meer de S.S.-divisie ‘Der Führer’. De naam spreekt hier al boekdelen. 1) De waarde van deze Wall was lang zo groot niet als de Duitse propaganda vriend èn vijand trachtte wijs te maken. ‘Het meeste van wat er over de Atlantik Wall werd gepubliceerd was zuiver humubug’, verklaarde een Duitse generaal. 1) Deze schipbreukelingen zijn opgepikt door de Britse torpedojager Encounter, die het verband met de kruisers was kwijtgeraakt. 1) Uitgezonden hulptroepen voor de geïnterneerden (Rapwi = Rehabilitation of allied prisoners of war and internees). 1) Cochenille is een kleurstof, afkomstig van de scharlakenluis. 2) Indigo is een plantaardige verfstof, later veel op Java geproduceerd. l) Onder de buit was ‘een goude Croon met steenen verciert voor een santinne op 't hooft te setten’. Dit was dus geen koningskroon, maar een diadeem, bestemd voor het een of ander heiligenbeeld in een der Spaanse kerken. 2) Campechyhout of provinciehout (wij schrijven campêchehout) is rood verfhout, genoemd naar de stad Campêche in Yucatan. 3) Er waren heel wat edelstenen bij de buit. 4) Zonder verlies te lijden. 1) Dit houdt verband met het feit dat Frederik Hendrik als kapiteingeneraal en admiraal der Unie geen inkomsten genoot, behalve 10% van de buit. 1) De titel is onjuist. De goeverneur van Coro, op de kust van Venezuela, had het bestuur ook over Curaçao. Alonso was de voornaamste Spanjaard, die, waarschijnlijk met een opdracht, juist op het eiland was. Juan Mattheus, de vader van 12 kinderen, was vroeger gezaghebber op Curaçao geweest. De ‘paap’ Salvador schijnt een vrij grote invloed uitgeoefend te hebben. Uit alles blijkt echter, dat de Spanjaarden zich weinig aan de eilanden beneden de wind gelegen lieten liggen. 1) Men lette op de spelling van de naam in deze en de vorige vergadering. 1) Wymes is volgens Prof. Knappert Wijdenes bij Hoorn. In de Bat. archieven staat echter, dat hij uit Frankenthal afkomstig was. 1) Zo'n eiland kreeg de naam van de heilige, op wiens naamdag het werd ontdekt. 1) In 1651 kwamen er op Curaçao al Joden voor, die uit Brazilië waren gevlucht. Later kwamen er ook uit Nederland. Zo vestigden er zich in 1659 12 families onder leiding van een zekere Isaäc da Costa, een naam, die in de 19de eeuw in Nederland op veler lippen zou zijn. Na 1660 nam het aantal Joden sterk toe en werd de Joodse kolonie er welvarend. Zij beoefenden aanvankelijk de landbouw en verhoogden de bedrijvigheid op het eiland niet weinig. Maar in latere jaren gingen de meesten toch maar weer liever ‘in de negotie’. Opmerkelijk is, dat de Joden zowel in Suriname als op Curaçao zich zeer weinig met de kleurlingen hebben vermengd. 1) In de 2de Engelse Oorlog waren de Fransen onze bondgenoten. Lodewijk XIV verklaarde in 1666 de oorlog aan de Engelse koning. Daadwerkelijke steun hebben de Fransen echter niet verleend. De vereniging van de vloten kon door het dralen der Fransen nooit plaats hebben. Een soortgelijke passiviteit heerste in de Westindische wateren. 1) De naam van dit rijksdeel werd in 1948: de Nederlandse Antillen. 1) Door de arbeid van Johannes King, de apostel der Bosnegers, een Mantuari-neger, is de streek langs de Saramacca gekerstend. 1) Hierbij sneuvelde Johan Ernst, een broer van de Graaf. 1) Van grote betekenis, want op beide vloten was groot gebrek aan water. 1 Bankert heeft nog een poging gedaan, het Recief te ontzetten, echter tevergeefs. Post is Pieter Post, de in dit hoofdstuk genoemde bouwmeester, die de vervallen kerken en kloosters van Olinda afbrak voor de nieuwbouw van Mauritsstad. Deze daad werd door vele Roomsen als heiligschennis beschouwd en heeft de Nederlanders geen goed gedaan. Met Nassau wordt Johan Maurits bedoeld. 1 Aldus Dr. Henry Dosker. Van Hinte echter schrijft de naam toe aan de ‘Groote Bouwerij’ van goeverneur Stuyvesant. 1) Er waren net 200 emigranten voor Iowa gearriveerd. Bovenstaande beschrijving werd overgenomen door ‘Neerlandia’. 1) Wij konden in dit hoofdstuk niet al te uitvoerig zijn. Belangstellenden verwijzen wij, voor wat de emigratie naar Amerika en het leven der kolonisten daar betreft, naar het prachtige werk van Dr. Van Hinte: ‘Nederlanders in Amerika’ (2 dln.). Wie meer wil weten van de kerkelijke kwestie, kan de publicaties lezen van Prof. Henry Dosker (voorstander van de Ref. Church) en Prof. Henry Beets (verdediger van de Chr. Ref. Church). De bekende serie ‘Een schat in aarden vaten’, die het leven van de vaders der Afscheiding behandelt, bevat ook de levensbeschrijvingen van Scholte en Van Raalte. Een onuitputtelijke bron vormen twee werken van Prof. Henry S. Lucas: ‘Netherlanders in America’ (Ann Arbor, 1955) en ‘Dutch Immigrant Memoirs and Related Writings’ (Assen, 1955). 1) Ook een kerk! 1) Ds. Fleischer deelt nog mee, hoe zij om godsdienstige redenen steeds onderling gehuwd waren. Veel vreemd bloed was er dus niet bij gekomen. Zij waren vreemdelingen gebleven en toen hij in 1922 met enkele vluchtelingen in Constantinopel besprekingen had, werd hem gezegd: ‘Praot oe maor hollans, wie verstaen oe wol!’ 1) Lauts, hoogleraar aan het Kon. Instituut voor het Zeewezen te Medemblik, die veel voor de stamverwanten in Zuid-Afrika deed. 1) De naam betekent: zij die zich achter schilden verbergen. 1) Volgens Dr. Carel Potgieter, een kleinzoon van de grote Voortrekker, bestond het vechtcommando onder Potgieter en Uys uit 330 man. Wat de slag aan Bloedrivier voor Natal was, betekende die aan de Marico voor Transvaal. 2) Zijn huis staat nog in Grahamstad in Oost-Kaapland. Bij zijn vertrek bood de Engelse gemeenschap hem een prachtige bijbel aan! 1) In 5 jaar had hij 1½ miljoen Kaffers vermoord (Theunissen). 1) Bloemrivier werd Bloedrivier. 2) Genoemd naar Piet Retief en Gerrit Maritz, de twee leiders van de Voortrekkers in Natal. 1) De scheidsrechter Keate, de Britse luitenant-goeverneur van Natal! 1) De Boeren verloren 2 man. ‘Niet wij hebben de Engelsen geslagen, maar God, de Here.’ (Ferreira)