Nederlands displegtigheden. Tweede deel Cornelis van Alkemade Pieter van der Schelling Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Nederlands displegtigheden. Tweede deel van Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling uit 1732. Voor de afbeeldingen is gebruikt gemaakt van exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: KW 3116 E 14 p. 12, noot 14: het onjuiste nootnummer 8 is verbeterd. p. 22: beschreven beschreven: ‘overdragt aldaar beschreven zynde, verhaald werd’. p. 92, 93: in het origineel loopt de kop door over de paginascheiding. Dit kan niet worden weergegeven in deze digitale editie, de kop is daarom in zijn geheel geplaatst op p. 92. p. 100: het onjuiste paginanummer 200 is verbeterd. p. 120: ἀυτῶν → αὐτῶν: ‘καὶ φιλοτησίας προπίνειν, καὶ ὄψων τῶν αὐτῶν’. p. 136: ἐιωθὸς → εἰωθὸς: ‘τὸ ἐν τοῖς συμποσίοις εἰωθὸς λέγεσθαι’. p. 145: εγκυκλοπασία → ἐγκυκλοπασία: ‘alwaar hy dat drinken noemd ἐγκυκλοπασία’. p. 150, 151: in het origineel loopt de kop door over de paginascheiding. Dit kan niet worden weergegeven in deze digitale editie, de kop is daarom in zijn geheel geplaatst op p. 150. p. 175: Koning → Koning: ‘onderregt wierd, dat zy den Koning vrindelyk’. p. 181: nederbuigiugen → nederbuigingen: ‘gewoon waren met slaafsche nederbuigingen aan te’. p. 205: ettelyke → ettelyke: ‘getuigd van ettelyke zeer opmerkelyke omstandigheden’. p. 240, noot 1: Schoonvader → Schoonvader: ‘ten grooten deele onder myn Schoonvader berusten’. p. 241: het onjuiste paragraafnummer iv is verbeterd in v. p. 251, 252: in het origineel loopt de kop door over de paginascheiding. Dit kan niet worden weergegeven in deze digitale editie, de kop is daarom in zijn geheel geplaatst op p. 251. p. 267: het onjuiste paragraafnummer xi is verbeterd in xiii. p. 286: het onjuiste paragraafnummer v is verbeterd in vi. p. 287: hoofden-enid → hoofden-eind: ‘de eerste aan het hoofden-eind van dat rustbedde’. p. 296, 297: in het origineel loopt de kop door over de paginascheiding. Dit kan niet worden weergegeven in deze digitale editie, de kop is daarom in zijn geheel geplaatst op p. 296. p. 310: vreemdə → vreemde: ‘Dit is een vreemde zaak, dat de Abt van Egmond’. p. 321: pnnctueel → punctueel: ‘altyd punctueel op den rang, die hen toekomt’. p. 324: besl gt → beslegt: ‘mitsdien deze questie niet anders kan beslegt worden’. p. 333: een deel van de tekst is moeilijk leesbaar. Dat is hier tussen vierkante haken toegevoegd. p. 364: Vergadege → Vergaderinge: ‘of Personen, uit die Vergaderinge’. p. 393, 394: de paragraafnummers xiv en xv zijn verbeterd in xxiv en xxv p. 398: Drink-ketuigingen → Drink-betuigingen: ‘welke der voorschreve Drink-voorwaardens, of Drink-betuigingen’. p. 400: ἀιγείος → αἰγείος: ‘of geite-vellen, ἀσκος αἰγείος’. p. 401, noot 2: schrften → schriften: ‘is uit overgeblevene oude schriften genoeg te bewyzen’. p. 431: het onjuiste paragraafnummer iv is verbeterd in vi. p. 464: gegedood → gedood: ‘als die een vyand overwonnen, en gedood had’. p. 500: gedaaante → gedaante: ‘en naar der zelver vorm, en gedaante’. p. 558: van → van: ‘Beteekend het getal der bladzyden van het IIde Deel’. p. 565: Heiige → Heilige: ‘wonden van de Heilige Maget Maria te Mechelen’. p. 565: Builoft → Bruiloft: ‘De goude Bruiloft, in het geslagt van’. p. 569: bevestigiug → bevestiging: ‘door de waarheid, en derzelver bevestiging’. p. 574: zilzere → zilvere: ‘goude, zilvere, vergulde 498 enz. II. door Steden’. p. 598: maaltytyden → maaltyden: ‘wierden veeltyds gevolgd van maaltyden’. p. 611: Kabeljɐauwse → Kabeljaauwse: ‘in de Hoekse, en Kabeljaauwse troublen’. p. 615: en en → en: ‘van Voorn, Burggraven, en Burggravinnen van Zeeland’. p. 616: tet → tot: ‘K. van Alkemade, inleidinge tot het Ceremonieel’. alke003nede02_01 DBNL-TEI 1 2019 dbnl exemplaar Bayerische Staatsbibliothek, München, signatuur: Belg. 2 h-2, scan van Google books Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Tweede deel. Philippus Losel, Rotterdam 1732 Wijze van coderen: standaard Nederlands Nederlands displegtigheden. Tweede deel Cornelis van Alkemade Pieter van der Schelling Nederlands displegtigheden. Tweede deel Cornelis van Alkemade Pieter van der Schelling 2019-03-11 RK colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Cornelis van Alkemade en Pieter van der Schelling, Nederlands displegtigheden. Tweede deel. Philippus Losel, Rotterdam 1732 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==I==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding NEDERLANDS DISPLEGTIGHEDEN. te ROTTERDAM by PHILIPPUS LOSEL. F: v: Bleyswyck jnven & Fecit ==} {>>afbeelding<<} {==II==} {>>pagina-aanduiding<<} {==III==} {>>pagina-aanduiding<<} NEDERLANDS DISPLEGTIGHEDEN, VERTOONENDE DE PLEGTIGE GEBRUIKEN AAN DEN DIS, IN HET HOUDEN VAN MAALTYDEN, EN HET DRINKEN DER GEZONDHEDEN, ONDER DE OUDE BATAVIEREN, EN VORSTEN, GRAAVEN, EDELEN, EN ANDERE INGEZETENEN DER NEDERLANDEN, WELEER GEBRUIKELYK, NEVENS den oorsprongk dezer Gewoontens, en der zelver overeenkomst met die van andere Volken. DOOR K. VAN ALKEMADE, EN Mr. P. VAN DER SCHELLING, TWEEDE DEEL, Met Plaaten. TE ROTTERDAM, By PHILIPPUS LOSEL, 1732. {==IV==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlands Dis-plegtigheden. Het Tweede Deel. Kapittel I. [Gewoonte van plegtig te eten, en drinken, ter betuiginge van verscheide zaaken,] en in 't byzonder ter geheugenisse, en bevestiging van 't geen geschied, en verrigt is, in Nederland, en elders gebruikelyk. [i. In 't eerste Deel dezer verhandelinge voornaamelyk gesproken zynde van de maaltyden, en de plegtigheden, daar in, en ontrent, gebruikelyk, zyn we voornemens in dit Tweede Deel, inzonderheid die byzondere soort van Displegtigheden te overwegen, welke in het drinken, het {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} zy aan den dis, of drink-tafelen, byzonder in de Nederlanden gebruikt zyn. ii. Men heeft ten dien einde vooraf aan te merken; Dat men in verscheide Landschappen, en in de Nederlanden, in vroege, en laater tyden gewoon was in gezelschappen somtyds te eten, en te drinken, en wel voornamelyk te drinken, met verscheide beteekenissen, en betuigingen. 1. Somtyds ter gedagtenisse van eenige voorlede gebeurde zaak. Gelyk men vind, dat gastmaalen ter gedagtenis van een zaak ingesteld, en jaarelyks gevierd zyn, by veele volken, en in 't byzonder de Hebreen, en Kristenen, als zelfs het Paasmaal, en het H. Avontmaal, nevens veele andere, te kennen geven, gelyk in het vervolg breeder zal getoond worden. § iv, v, enz. 2. Somtyds ten teeken van verzoening, en herstelde, of gemaakte vrindschap. I. D. Kap. XXV. Tot welke twee eindens, niet alleen het te samen drinken, maar ook het te samen eten gebruikt is, als blykt uit de jaarelykse Doodmaalen, I. D. Kap. XXIV. § xii. De jaarelykse {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Kermismaalen. De maalen op jaargetyden der Martelaaren, I. D. Kap. XXXII. § iv. Het jaarelykse Zwaanemaal in 'sHertogenbos. I. D. Kap. XXV. § v. en hier viii. En zelf het H. Avondmaal, enz. als elders breeder getoond is. I. D. Kap. XXVI. 3. Somtyds ter getuigenis, en ter bevestiging van eene zaak, waar by men tegenwoordig geweest, en oor-, of oog-getuigen van was. 4. Vorder, somtyds ten blyke, en ter betuiginge van hoogagtinge, en eerbiedigheid. Gelyk men zoo dronk ter eere van Goden, enz. 5. Wyders ten teeken van genegenheid, uit welke dan veelerlei betuigingen van verscheide heilwensen, en voorwaardens van het drinken der zoogenaamde gezondheden zyn gesproten. 6. Zulks, dat men eindelyk, gelyk men at en dronk ter gedagtenisse van een zaak, ook alzoo maaltyden aanrigtte, en voor al bokalen instelde, en dronk ter gedagtenisse van persoonen, en niet alleen tegenwoordige, maar vooral afwezende. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Van welke verscheide betuigingen, en beteekenissen, met, en onder het drinken gebruikelyk, en te kennen gegeven, als ook van der zelver oorsprongk, in dit Deel in 't byzonder, en omstandiger zal gesproken worden. iii. We zullen dan hier een begin maken met die Displegtigheden, in 't eeten, en vooral in 't drinken, gebruikelyk, welke geschiedden, om daar mede de geheugenis van eenige voorlede zaaken te vernieuwen, en te versterken, of ook wel te verzekeren, en bevestigen.] Dat al van ouds onder de Joden, ter gedagtenis van eenige genoote weldaad, of verlossinge uit het geweld van hunne vyanden, en den ondergang van hun Staat en Gemeene best, vreugde-maaltyden zyn ingesteld, niet alleen voor die eene reize, maar ook, dat ze wetten hebben gemaakt, om die weldaaden jaarelyks in toekomende tyden te gedenken met gelyke vreugde-maaltyden, is uit verscheide gewyde boeken des Ouden Verbonds kennelyk. iv. Onder welke dus ter gedagtenis in- {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} gestelde maaltyden, die veelerlei zyn, zelfs geteld mag worden het Paasfeest 1, en het slagten, en plegtig eten des Paaslams, ter eeuwiger gedagtenis van de verlossing des verdervenden Engels, waar van in het breede te zien zyn de boeken, en inzonderheid het IIde boek van den Goddelyken Mozes, Kap. XII. alwaar, in het breede de instelling van dat Paasmaal verhaald zynde, gezegd word: Ende deze Dag zal u lieden wezen ter gedagtenis, en gy zult hem den Heere tot een Feest vieren, gy zult hem vieren onder uwe geslagten, tot een eeuwige inzettinge. v. Opmerkelyk is ook die groote verlossing der Joden uit het onwederstaanbaar geweld van hunnen magtigen vyand, den Koning Ptolomeus Filopater, wiens leger, op het vierig gebed van een oud {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} godvrugtig Priester, Eleazer, door twee Engelen, schrikkelyk van gedaante, wierd vernield; welke geschiedenis verhaald werd in het 2 III. Boek der Machabeen 3, Kap. VI. alwaar getuigd werd, dat de verloste Jooden met vreugde gehouden hebben over hunne verlossing, een plegtigen maaltyd der behoudenis, zeven dagen lang, dien tyd overbrengende met groote blydschap, met vrolyke dankzeggingen, en Psalmen: en voorts, dat ze een ongemeene Wet maakten, en besloten, dat men in alle hunne wooningen van eeuw tot eeuw deze dagen in vreugde zoude houden, niet om eenige drinkery, of brassery, maar om de verlossing, die hen van God verleend was. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} vi. Vorder zy het ons geoorloft hier met alle eerbied, en behoorelyke aandagt te gedenken aan, en by te brengen het allerdoorlugtigste voorbeeld van onzen Zaligmaker, welke, nu gereed om de wreedste dood te ondergaan, in 't laatste Avondmaal, dat hy met zyne leerlingen gehouden heeft, het gebroke brood, ende den drinkbeker aan de zelve hebbende aangeboden, en overgegeven, gewilt, en bevolen heeft, dat zy het zelve brood eten, en uit de drinkbeker drinken 4 zouden tot zyner gedagtenis, dat is, om door het houden van het H. Avondmaal in alle toekomende tyden te gedenken aan dit zyn bitter lyden, en sterven; als uit de H. Euangeli-boeken, en de brieven der H. Zendelingen des Heilands overvloedig werd gezien. Ten bewyze dan, dat dit eertyds, by verscheide volken, in gebruik was een maaltyd te houden, en {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} niet alleen te eten, maar te drinken, ter gedagtenis van eene zaak. vii. H. de Groot leid van zeker plegtig gebruik der Joden, hier na breeder te verhalen, af, de instelling van den beker des Avondmaals, in zyne Aanteekeningen over Matth. XXVI: 27 alwaar hy, zinspelende op de oude Verbonden, die met het drinken van bloed, daar naa met rooden wyn, bevestigd, en welke plegtige dronken, hoewel ze geen eed behelsden, egter tot bevestiging, en standhouding van 't Verbond, gebruikt, en daarom niet minder te agten zyn, vorder zegt: De oude Letterkundigen oordeelen na myne gedagten zeer wel, die zeggen, dat Sanctio (een heilig Verbond) komt {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} van sanguis (bloed) want in de Wetten wierd Sanctio genaamd dat deel, dat het leven van den mensch aan de Wet verbond, en in de Verbonden de uitstorting zelfs van het offerbloed, waar in was een dreiging van diergelyken ondergang tegens hem, die het Verbond niet hield, Exod. XXIV: 8. Zoo leest men ook, by Homerus, in de Verbonden deze vervloeking tegen hen, die 't verdrag geen gestand deeden: ‘Zoo moeten hen uit het hoofd de hersenen vloejen, gelyk deze wyn vloeit, enz.’ Hier van daan kwam dat oude Formulier: Indien hy eerst trouwloos is, zoo sal hem o Jupiter, gelyk ik dit varken van daag slagten zal, en zoo veel te meer, als gy meer magt, en vermogen hebt. Zie ook Livius, in het 39. boek, daar hy van het slagten der offerdieren, en het midden door hakken van dien, in het maken van Verbonden, spreekt. viii. Dat zulk instellen van maaltyden, en wel jaarelykse, ook in gebruik is geweest in, en ontrent de Nederlanden, leerd ons, ondere andere, een voorbeeld in 's {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Hertogenbos, het Zwaanenmaal, veele jaaren ter gedagtenis onderhouden. Gedenkwaardig naamelyk is de jaarlykse vreugdemaaltyd binnen de Stad 's Hertogenbos, oorspronkelyk van zeker gastmaal 5, door een vredelievend burger, voorbedagtelyk, en tot geen ander einde aangelegd, als om daar door te verzoenen, en te bevredigen twee voornaame 6 Edelluiden van die Stad, die, eerst goede vrinden, daar na bittere vyanden geworden, elk hun aanhang hebbende, de Stad meer dan eens in een bloed-bad hadden gesteld: welke burger, zyne gedagten inspannende om een vrede te treffen (dat niemant magtig was geweest) deze twistende Edelen op een Zwaan genoodigd heeft, nevens eenige lieden van de Regering; en {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} op welke maaltyd de verzoening gelukkig getroffen wierd 7. Over welk gelukkig voorval de geheele Stad verblyd zynde, een eeuwigduurende jaarelykse maaltyd, en een Broederschap is ingesteld, op dat 'er altyd gedagt wierde aan dit geluk, wiens wedergade de Stad zelden genoten had: en wierd deze maaltyd het Zwaane-maal, en de tafelgenooten Zwaane-Broeders geheten, naar den eersten opgedisten Zwaan: Het welke onderhouden is geworden tot in den jare 1566 toe; en zoude deze Zwaanebroederschap, en plegti- {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} ge maaltyd, volgens sommigen, door drie byzondere Pausen, Martinus V. Eugenius IV, en Innocentius VIII bevestigd 14 zyn. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} ix. Van dit voors. gebruik vind men ook blyken in Holland. Binnen de Stad {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Leiden worden nog jaarelyks dank-, en vreugde-maaltyden gehouden, ter heug- {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} lyker gedagtenis van de groote verlossinge der Stad, die op een ongeloofelyke, {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} en genoegzaam boven natuurlyke wyze uit het geweld der Spanjaarden verlost is, {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} en ontzet, op den derden October 1574, niet alleen by de burgeren in het algemeen, naa dat 'er dien dag een plegtigen vier-, en rust-dag gehouden was in alle de Kerken; x. Maar in het byzonder by de erfgenaamen van Dirk Gysbertsz Schaak 15, die des morgens vroeg van de Regeering was uitgezonden, om te vernemen, of de Schans te Lammen van de vyanden verlaten was, en welke in de zelve Schans, die leedig, en dien nagt uit vrees verlaaten 16 was, een kopere pot vond, hangende te kooken met rundvlees, en wortelen 17, en de zelve in de Stad bragt. In deze pot, op welke deze wonderlyke Stads verlossing in eenige versjes, door den vermaarden, en koddigen Leidschen {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Piero berymd 18, gesneden is, werd op dezen verjaardag een diergelyke spys gekookt, en, des vinders nazaten daar op te gast genood zynde, jaarelyks een gedenk-, en vreugde-maal gehouden 19, onder {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} het storten van een glaasjen, by welkes instelling de gedagtenis dezer zoo merkelyke zaak vernieuwd, en aan de jonger Neefschap omstandig verteld, en alzoo van hand tot hand overgeleverd werd. xi. Dat insgelyks van ouds de gewoonte was in deze Nederlanden, ter geheugenis, en onthouding van zekere zaak, die men wilde, dat in de toekomende tyden gedagt wierde, den geenen, dien men deze geheugenis wilde aanbevelen, en die als getuigen te dienen had, een glas deed drinken, is een genoegzaam bekende zaak. xii. Waarom zulks voornaamelyk gedaan wierd in het overgeven van zekere eigendommen, nadien men by mangel van schrift, en sobere schryfkunde, zelden eenige 20 overgift-brieven maakte. {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} xiii. Om deze reden is het woord 21 propinatio, dat eigentlyk voordrinking beteekend, genomen geworden voor een gift, of geschenk, en dit woord is in de Vaderlandsche taal overgebragt, en genaamd Propyn 22, waar mede men een {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} gift, ofte geschenk wilde beteekenen, als uit veele schriften, en brieven van oude tyden blyken kan. Zie hier van den Hoogleeraar Anth. Mattheus in zyne Aanteekeningen op de Egmondse Jaarboeken, en de Schryvers, en getuigenissen aldaar ter neder gesteld, en bygebragt. xiv. Van deze drinkgeschenken, ter toekomende geheugenis, vind men een klaar blyk, en dat zeer nadrukkelyk is, in {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} de plegtige overgift van de Stad Koevorden, en het Landschap van Drente, ten behoeve van de Bisschoppen van Uitregt, door Heer Reinout, Heere van deeze Plaats, in 't jaar 1402 schriftelyk gedaan; welk oorsprongkelyk geschrift als nog te zien is onder de Archiven van de Marie-kerk te Uitregt 23, in het welke, deze gewigtige overdragt aldaar beschreven zynde, verhaald werd, dat zulks geschied is in de tegenwoordigheid des Bisschops, Frederik van Blankenheim, en dat hy, tot een teeken van een toekomende, en altyd duurende geheugenis, volgens de gebruiken des Vaderlands, geschonken had 12 aamen biers, op deze voorwaarden: Ut bibatis bene, & praemissa memoriae vestrae & vestrorum successorum cordialiter commendetis. Dat is: ‘[Op dat gy lieden wel moogt drinken, en 't geen voorschreven is aan uw geheugen, en {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} dat van uwe opvolgeren hartelyk moogt aanbevelen]’ op welke alle het volk met een bly gejuich ten antwoord uitgalmde: Valeat generosus Dominus noster Trajectensis, mandatis que suis parebimus, & in nomine Domini egregie bibemus, [d. i. ‘Lang leve onze mildadige Heer van Uitrecht, we zullen zyne bevelen gehoorzamen, en in den naam des Heeren (of op de Gezondheid onzes Bisschop) wonderlyk wel drinken.]’ xv. Deze gewoonte der oude Hollanderen is overgebleven tot op onze tyden, onder de eenvoudigste van den Vaderlandsen Landaart, welke, volgens het gebruik der Batavieren, en Duitschen 24, van welke de Hollanders een deel zyn, gewoon waren, in de blyde byeenkomsten, gastmaalen, en drinkplaatsen, te handelen 25, zelfs over gewigtige, en ernstige zaken, over koop, en verkoop van roerende, en onroerende goederen, en {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} aan hunne drink-, en lag-genooten, na het treffen der koop eenig drinkgeld te verschaffen 26, om getuigen te zyn dier koop, en de voorwaarde van dien, en om daar van geheugenis te houden, en des, daar toe verzogt zynde, getuigenis te geven. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel II. [Van lyfkoop drinken, en lyfkoopmannen in Nederland.] [i. Dat men in Nederland, en in 't byzonder in Holland, de gewoonte had van niet alleen ter gedagtenisse, maar ter bevestiginge, bewys, en bekragtiging van een zaak, of verdrag, of overeenkomst, te drinken, toond ons het gebruik van Lyfkoop te drinken in Holland, waar van ik tot nog toe in gedrukte byna geen, en in eenige handschriften eenig, en hoewel weinig, egter goed bescheid gevonden, en daarom het zelve niet ondienstig geagt heb hier by te brengen. ii. By voorbeeld, die in den Lande van Voorn een verkoop van land, of erve, waar over een Godspenning gegeven, en lyfkoop gedronken was, gedaan had, wierd in geval van naasting de verste van de erven, of erfgenaamen, enz. 't Welk ten bewyze strekt der voors. Gewoonte. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} In het oude, met de hand op Francyn geschreve, boek van de Politike Regering, Regtspleging, en Koustumen van den Lande van Voorn, ter Sekretarye van de Stad Briele berustende (by my met eenige Aanteekeningen opgehelderd, en ingevoegd in onze Beschryving van de Stad Briel, en den Lande van Voorn, en van welk voortreffelyk werk ik meer opening geeft, zoo in myne Aanteekeningen op het begin van dit werk, als in myn Berigt voor het zelve, en waar uit ik de bewyzen hier des te liever zal voortbrengen, om dat eenige in de uitgaaf van die Beschryving zyn uitgelaten) heb ik dit volgende gevonden. Tract. II. Kap. V. MS. fol. 57. ‘Die ontnaasting en mag sulke comanscip niet sceiden, ende nement erve, ende latent ander goed, waar die comanscip is geschiet teffens, ende te samen, by eenrehande lyfcoep-luden, by eenen lyfcope, en Godspenning 1.’ {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Te kennen gevende, dat, huis, en erve, en andere goederen, te samen verkogt zynde, de ontnaasting, of naaster, die koop niet kan scheiden, en naasten het erv, en laten de andere goederen aan den kooper: de reden is, dat het te samen verkogt is, en dat de lyfkoop-luiden dat konnen bevestigen. En in het zelve II. Tractaat, het V. K. vind ik een Vraag, en Antwoord aldus: ‘Die seste vraghe, off een erye vercoft had, die coper vername, dat hem dat erve soude ontnaest 2 worden, off die coper den vercoper des comanscips verdraghen soude moghen, ende die ontnaester soude syn aengheboerte van dat erve ghederven 3? Die antwoirde: So wanneer iemant lant, of erve vercoft heeft, ende een Godspenning dair of ghegeven is, ende lyfcoop ghedronken, so is die vercoper de vortste van die erven.’ {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} iii. En schynen die gene, die als getuigen over deze koop geweest, en ter bevestiging van de zelve gedronken hadden, genaamd geweest te zyn lyfskoeps-mannen, en lyfkoepmannen, dat is, lyfkoops-mannen, als mannen, die met eige lyven, dat is, lighaamelyk by de koop zyn tegenwoordig geweest. Als ik heb beslooten uit het voornoemde Oude geschreven Boek van de oude Politike Regering, Regtspleging, en Koustumen van den Lande van Voorn, alwaar gehandeld wordende van het dagvaarden van verscheide soorten van getuigen, en kennessen, dat is, getuigen ook, onder andere, word gewag gemaakt van Lyfskoop-mannen. Welk woord, hedendaags onverstaanbaar zynde, ten opzigt van de gemelde beteekenis, verklaard, en bevestigd word, niet alleen uit het gene we uit dat zelve boek hier even te voren hebben bygebragt, daar genoemd worden lyfcoepluden, maar uit eenige andere plaatsen van het voors. Boek, luidende in dit opzigt aldus: {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} Tractaat III. Kap. IV. 4 ‘Item, wil een Rechter eenen Poirter belasten, ende toespreken mit kennisse, hy is sculdich die kennes (dat is, getuige) openbairlic t'Saterdaeghs ban (dat is Regtdag) te daghen, en die te nomen by hairre Kersten-name, ende in sulker forme, ende raem van kennesse, als hy mede winnen wil, dat 's te zegghen, als Scepen, als Gezworen, als Poirter, &c. Die reden van den eersten Pointe is, want die ghedaecht wort, mach hem dair op bedencken, of iement ghedaeght is kennesse over hem te segghen, dair hy waent of belast worden, die hy mit Recht keeren soude moghen, na inhoud der Hantvesten. Die reden van den anderen Pointe: Want dede een Rechter, of een ander, daghen enen kennesse te seggen, als {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Scepen, als Lyfscoepsman, als samewerker van huwelike, ende die ghedaeghde dat bewysen mocht mitten Clerc, die tugher en soude syn kennesse niet hoogher draghen, dan een slecht ander Poirter.’ Enz. En wat verder Tract. III. Kap. IV. 5 ‘Dat een Poirter den anderen niet hoogher bedraghen en mach van sculde, dan tot xx ß Hollants toe, ten sy 't Scependom, en de Lyfcoopsman, een zamenwerker van huweliker voirwairden, off een veinoot van goeden, die wter zee comen, mach kennen gelyc een Scepen, na inhout der Hantvesten.’Enz. iv. En zoo was het dan gebruikelyk, dat men in zekere gevallen getuigen verzogt om kennis te dragen, en getuigenis te geven, als Schepen-kennis, en lyfkoopluiden-kennis, die geloof, en kragt schynen gehad te hebben boven andere gemee- {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} ne kennissen, dat is, getuigen, of getuigenissen. v. En, die hier getuigenis der lyfkoopmannen verzogt, liet hen een kan wyns halen, om te drinken ter gedagtenis, en bevestiging van deze zaak: 't welk genaamd wierd een kan wyn te lyftogt geven, en wyn, of bier te kennisse geven. Ten bewyze van het een en het ander, strekt het volgende Uittreksel uit het voors. Boek III. Tract. IV. Kap. 6 ‘Een mogte vragen aldus: Het gheviele, dat een den anderen sculdig wair van comanscepe, of anders; die sculden. en vermocht niet te betalen, off het wair een loesman, die dan anderen {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} mit boeveryen 't syn ontsiertsen, en versaken wilde: Die men sculdig is comen by 2 off 3 Scepenen, off by 2 off 3 goede mannen, die gheen Scepenen en syn, en hairre gheen en heeft van dese scult gheweten. Die men sculdig is, seit tot dese luden aldus: Mi is een man sculdig, die my myn scult versaken wil, ende (ic) bid u, wilt voir dat huis gaen staen, ic en sal niet verde van u mit hem gaen staen, ende spreken dair of toe, ende wilt verstaen wes hy dair seit, op dat ghy dat horen moecht, en dat kennen als Scepen, of als lyf-coepluden. Ic sal ons een kanne wyns doen halen, dat ghi drincken moecht, die wil ic gheven te lyftocht, off die dat Scepen, of Lyfcoopluden-kennesse wesen zal. Is 't, dat sy van buten toehoeren, dat die sculdenaer seit tot den ghenen, die hy is sculdig, ende niet totten anderen, het 's wair, dat ic u dit gelt sculdig bin, ende dat u dage ghele- {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} den 7 syn, mar ic en heb 's niet te betalen. Dairom last i nu. Ic moet doen dat ic node sal doen. Die andere, die dair ghebeden zyn, hooren dese woirden; ende die hem sculdig is gheert an hem, dat sy dit kennen willen, als Schepenen, of Lyfcoopluden, ende geeft dair wyn, of bier te kennisse. Die antwoirde is: Niemant en sal kennen als Scepen, al wair hy Scepen, noch als samewerker, &c. off als Lyfcoopman, van eenig voirwairden, hy en sy aldair ter kennesse van beide partyen, in dier naem van kennesse, gheropen, ende begheert worden. Dairom so houden Scepen-brieven aldus: A. ende B. Scepen ten Brielle, kennen, ende oirkonden, &c. Wair die brieven niet also en hilden, het en wair geen Scepen-kennes 8. Desgelycx, en want {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} gheen zamenwerkers, noch Lyfcoopluden, kennen, als sy op haren eed niet {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} en kenden, als die voirwairden eerst ghemaect worden, dat sy dair by waren, ende dat beide partyen doe an hem begheerden, dat sy die voirwairden kennen wilden, als samewerkers, of Lyfcoopluden, &c. Want list, en arch syn wt Recht ghekeert. Op dat dorde Point. enz. gelyk volgt in de Beschryving van den Brief, bl. 288. reg. 17. En wat verder in de voors. Politike Regering, enz. Ten wair van sculde, dair Scepen-brieven, Scepen-kennes, Lyfcoopluden of waren, &c. die moet men met {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Scepen-kennes dooden, en dat mag die beklaagde doen, heeft hy die. enz.’ vi. Ik heb hier van zoo veele Uittreksels by een gesteld, 1. om dat van deze plegtigheid, onzes wetens, nergens in gedrukte schriften gewag gemaakt is, dan in de Politike Regeering, en Koustumen van Voorn, in de Beschryving van den Briel, door my met Aanteekeningen uitgegeven, als gezegd is. 2. En wel te meer, om dat het voornaamste Uittreksel, hier het leste op een naa, aldaar met opzet is uitgelaaten, dewyl dat het zelve reeds hier geplaatst; en de uitgaaf van dit Werkje voor dat ander van de gemelde Beschryving voorgenomen was, hoewel by de uitkomst het tegendeel geschied is.] {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel III. Oudheid van de gewoonte van wyn te plengen, en te drinken ter eere van Goden, Halve Goden, Helden, en andere. Beker der Verlossinge. En beelden der Tafel-goden op den dis gesteld. i. Het drinken ter eere, en vorder op de gezondheid van vrinden, of maagen, 't geen de geleerde Cluverius Germ. Antiq. l. 1. cap. 17. 1 wil, dat van Noachs-, of Aschenas tyden op zyne Germanen, of Duitschen zoude afgedaald zyn, is, onzes oordeels, en agtens, van die {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Oudheid niet, om verscheide redenen, onnoodig in 't breede op te haalen; behalven dat die Schryver zulks geenszins komt te bewyzen. ii. Egter, indien men met oordeel, en omzigtigheid den oorspronk dezer gebruiken wil nagaan, en opspooren, zoo zal des zelfs oudheid hoog genoeg bewyselyk bevonden worden, om die voor genoegzaam overoud te doen doorgaan. iii.Waarschynelyk komt het voor 2, dat des zelfs aanvang te zoeken zy in de Offeranden der Ouden, waar ontrent bekend is, dat men de gewoonte had van uit eenen daar toe geschikten drinkbeeker 3, die vol geschonken wierd, een weinig 4 te storten, ter eere van dien {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} God, aan wien de offeranden gedaan wierden; het zy dan tussen de hoornen van het Offerbeest 5, het zy in het Offervuur 6, of op het Outaar 7, en dan het overige uit te drinken 8. iv. Dit zelve gebruik, om een gedeelte des wyns, ter eere der Goden te plengen, had ook plaats in de Gastmaalen, waar in men een gedeelte van den drank, 't zy wyn, water, of andere vogt, op de tafels uitgoot 9, gelyk als of zulks {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} diende tot een godsdienstige plegtigheid, om de Godheid te beweegen, ter vergunninge van een gezonden, en vreedzaamen maaltyd 10. v. Zoo worden ook de Egiptise Wyzen 11 ergens ingevoerd, als het zelve doende naa den avond-maaltyd, ter verkryginge van een veilige nagtrust. vi. Ja men vind zelfs, dat, wanneer iemant een onderneming van groot belang wilde aanvangen, hy alvorens eenen beker met wyn nam, uit de zelve, naa dat hy zyne handen gewasschen had, ter eere van Jupiter een gedeelte op de aarde goot, en alzoo om den gelukkigen uitslag zynes voornemens bad 12, drinkende voorts daar uit, en doende de mede-helpers van het werk daar uit drinken, zoo {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} veel yder luste 13. Op gelyke wyze, wanneer Diomedes en Ulisses van het verslaan van den Trasischen Rhesus te rug waren gekeerd, dronken ze ter maaltyd uit den vollen beeker van Minerva, en plengden t'harer eere den zoeten wyn 14. t'Uwer eere (werd elders gezegd 15 tot Pallas) plengen hoog bejaarde, en afgesloofde gryzaards den wyn, met bevende handen, en getuigen hunne dankbaarheid, voor de bekominge van 't gene, waarom zy gesmeekt hebben. En aanmerkelyk is ten dezen opzigte het zeggen van Hektor, by Homerus 16, zekere zyne reden tot Paris op deze wyze sluitende: Maar gaan wy, dat zullen wy dan verhandelen, wen Jupyn ons gunnen zal den beeker der Vryheid in onze {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Paleizen, den onsterfelyken Goden ter eere, te wyden, na dat we de wel gelaarsde Grieken van voor Troyen zullen verdreven hebben. Ten opzigte van welken Beeker de oude uitleggingen aldaar mede brengen: Dat de geene, die hunne vyanden afgeweerd, en verdreven hadden, gewoon waren Jupiter zulk een beeker toe te wyden, voor de verkrege Vryheid, en verlossinge. vii. Deze zaaken schynen sommige der oude Heidense volken, gelyk ook veele andere plegtigheden, of van de Jooden ontleend, of ten minsten met 17 de zelve eenigzins gemeen gehad te hebben in veele opzigten. 't Waaren naamelyk {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} de Hebreen, wier dankofferanden 18 ten deele bestonden uit zekere bepaalde maat wyns; die in vrolykheden wyn 19 uitdeelden; die in hunne dankofferingen, en feesten, ter geheugenis van hunne verlossingen gevierd werdende, een beker 20 der behoudenisse ophieven; mogelyk met inzigt om daar uit iet ter eere Godes te plengen: en die op hunne Paasfeesten eenen byzonderen beeker plegtelyk dronken, ter gedagtenis van hunne verlossinge uit de Egiptische slaverny. Een gewoonte, welke de Zaligmaker heeft overgebragt tot een Evangelise meer Geestelyke plegtigheid, en om te zyn het gedenkteken van een veel heerlyker, en heilzamer verlossinge. viii. [Ja sommigen meenen, dat de Heiland daar in niet alleen gezien hebbe op de gemelde wynplenging; maar ook op het plengen van wyn, tot bevestiging van Verbonden, in plaats van welken drank, meest- {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} al rooden wyn, sommige wreeder Heidenen bloed in schalen, gedaan, geplengd, ja gedronken hebben. I. D. I. K. § vi, vii.] In de offeranden naamelyk waren veele volken gewend het bloed in schaalen te gieten, gelyk wy lezen in het 4. Boek van de Thebaïs van Papinius, en op een andere plaats; maar, om dat het onmenschelyk was bloed te drinken (hoewel wy lezen dat zulks gedaan is in de verbonden, gelyk Plutarchus zegt in Publicola;dat voornaame jongelingen een Verbond onder elkanderen hadden aangegaan, het bloed van een gedoodden mensch heyliglyk drinkende. En Tacitus, in het 12. zyner Jaarboeken, spreekt van een Verbond, door bloed geheiligd, enz. waar van meer voorbeelden, en bewyzen van andere volken worden bygebragt by H. de Groot, over Matth. XXVI.) zoo is by zagtmoediger volken ingesteld, dat men dan wyn, in plaats van bloed, zouw drinken; waarom de wyn het bloed van de wyndruif genaamd is, zynde de wynen aldaar meest rood, Ps. LXXV: 9. en aan het bloed {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} gelyk geweest. Die dezen wyn dronken, wierden geoordeeld het bloed zelfs van het slagtoffer gedronken te hebben. Dat ook de Verbonden plegen bevestigd te worden door 't byvoegen van een beeker, toond Aristophanes in Lysistrata, die, ook op deze gewoonte zinspelende, zegt: Ik drink de Verbonden uit, enz. Plutarchus toond den oorsprongk in het boek van Isis, sprekende van de Egiptenaaren: Zy dronken, nog proefden den wyn niet, als den Goden aangenaam, maar als het bloed van hen, die met de Goden hadden kryg gevoerd. H. de Groot, die deze, en meer bewyzen gebruikt, besluit aldus: ‘Zeker, Kristus schynt, niet alleen in dit, maar ook in 't Sakrament des Doops, zig geheel geschikt te hebben, niet alleen naar het begrip der Hebreen, maar ook der Heidenen, die in een Verbond stonden aangenomen te worden.’ [Annot. ad Matth. XXVI: 27.] ix. Verder waaren het niet alleen de Grieken, en Romeinen, die, naa de Hebreen, in hunne Godsdienstoefeningen, en {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} offeren, den wyn plengden, maar by de Gallen, of Gaulen, was ook het zelve in gebruik: gelyk Titus Livius 21 verhaald, dat, wanneer zy den Roomschen Burgemeester, en Veldheer, Lucius Postumius in den Veldslag overwonnen, en gedood hadden, zy des zelfs afgehouwen hoofd met groote vreugde, en staatsie, bragten in hunnen (zoogenaamde allerheiligsten) Tempel; daar na het bekkeneel, na voorgaande reiniging, volgens hunne gewoonte, met goud overtrokken; en wydden tot een geheiligd vat, om op hunne Feesten daar uit hunne Goden ter eere den wyn te plengen, en op dat het den Priester diens tempels zoo wel als zyne bedienden, tot een drinkbeker zoude verstrekken. x.Dit gedeelte der Heidensche godsdienstigheid wierd allengskens overgebragt tot betuiging van een minder eerbiedenis, en op maaltyden gepleegd, niet alleen ter eere der zoogenaamde Hemelgoden, maar om de agting voor gestorve Helden, en {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} dappere Mannen te betuigen. xi. Waar uit gesprooten is, dat de Grieken drie beekers met zuiveren wyn op hunne maaltyden dronken: 1. Den eersten, ter eere der gemelde Hemel-goden. 2. Den tweeden, ter eere der Helden, of halve Goden. 3. En den laatsten, ter eere van Jupiter den Behouder 22 Daar, tegen het einde van den Maaltyd, of na het opnemen van de tafel, nog by kwam een dronk, De Beeker des goeden Geestes genaamd 23. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} xii. De Romeinen dronken ook drie bekers 24, of wel driemaal drie, bewarende, en onderhoudende altyd het on-even getal. En den scheidronk te drinken heeten ze den beeker der Gezondheid 25 te drinken. {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoewel Keizer Alexander Severus zyne gasten maar eenen beeker voor dronk, ter eere van Alexander de Groot 26. xiii. Van drie beekers, elk van verscheide beteekenis, en opzigt, vind men in de schriften van onze Voorouderen, voor meer dan 150 jaaren 27 geschreven, gewag gemaakt, aldus luidende: ‘Die wys, en zedig is, die wil ik driemaal schenken; Het eerste mogen zy, om haar gezondheid drinken; Het tweede mag wel meê, want dat is, om te minnen; En vroijelyk te zyn; het derde doet de zinnen Bevangen van den slaap: Met deze drie gelazen Laat ik de lieden gaan, die niet en willen razen.’ xiv. [Dit drietal der dronken, of gla- {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} zen, werd van ouds genaamd, een Klaverblad drinken, en somtyds een klaver blad met een staart. Dit is te zien by D. Heinsius, in zyn Hymnus van Bacchus, vers 444. Het meeste dat ik wensch, dat is een Klaverblat, Het eerste voor de maeg, het ander om de zinnen Te brengen tot geneugt, tot lacchen, en tot minnen, Het derde mag wel met; want dat is om gerust Te vallen in den slaap, die alle sorgen sust. En by R. Visscher genoegelicke Boerten, II. 90. Op u tafel syn silveren kroesen geset, Om te drinken een Claverbladt met een staart. Waar op de zeer naauwkeurige Taal-, en Digt-kundige Hr. Balthazar Huydecooper, in zyne Proeve, bl. 454. enz. aanteekend: Dog die staart bederft dikwils de Feest; voornaamelyk als hy wat lang wordt uitgerekt. Dog zie hier een ander klaverblad, uit de Aanteek. van Is. Burchoorn, op zyn Weerelt vol Gekken, bl. 39. ‘De {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} wynstok, zegt hy, brengt driederley druiven voort, te weten, Witte, Groene, en Roode; dat is, van matigheyt, vrolykheyt, ende dolligheyt. Enz.]’ xv. En; gelyk 'er naauwelyks eene plegtigheid zoude konnen worden bedagt, waar van niet de minnaars gebruik weten te maken, ter eere van hunne meestressen; zoo plengden zy ook t'haarer eere den zuiveren, of ongemengden wyn: waar van afzonderlyk in 't volgende Hoofddeel gesproken word. xvi. Men hebbe ter dezer plaatse ook, als in't voorby gaan, aan te merken, dat de Heidenen gewoon waren op groote Maaltyden het een of 't ander afgodis Beeld, ter eere der Goden, op de tafel te zetten; welke beelden Dii Epitrapesis genaamd wierden: en dat, niet alleen om den aanzittende gasten indagtig te maken, dat ze zig eerbiediglyk aan den geheiligden disch, onder 't gezigt der Tafel-goden behoorden te dragen, [en niet vergeten den wyn, ter eere der Goden te plengen, en te storten] maar ook, om dat de Gasten hunne {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} oogen zoo wel met het vermakelyk gezigt der Konst, als hunnen buik met lekkere spyzen zouden verzadigen. Arnobius (Lib. 2. advers. Gentes) schynt deze gewoonte als met den vinger aan te wyzen, wanneer hy het Heidendom aldus aanspreekt: Gy heiligd uwe tafels, vermits gy zoutvaten, en beelden der Goden daar op zet. Een gedenkwaardig voorbeeld van dit oud gebruik, is te zien by Publ. Papinius Statius lib. 4. Sylv. 6. carm. quod inscribitur, Vindicis Hercules epitrapesios, alwaar hy verteld, hoe treffelyk hy van den edelen Vindex is onthaald geweest, getuigende, dat hem, onder de ontallyke meenigte van allerlei konstige werken, die 't huis van dezen Vindex vervulden, het kleine tafel-beeld van Hercules best aanstond, zeggende: Haec inter, castae Genius tutelaque mensae, Amphitryoniades, multo mea cepit amore Pectora, nec longo satiavit lumina visu. Tantus honos operi, firmosque inclusa per artus Majestas! Deus ille Deus, seseque videndum {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Indulsit Lisyppe tibi, parvusque videri, Sentirique ingens, & cum mirabilis intra Stet mensura pedem, tamen exclamare libebit: (Si visus per membra feras) hoc pectore pressus Vastator Nemees: haec exitiale ferebant Robur & Argoos frangebant brachia remos. Hoc spatio tam magna brevi, mendacia formae! Quis modus in dextro, quantam experientia docti Artificis curis, pariter gestamnia mensae Fingere & ingentes animo versare colossos? &c. Dat is: ‘Herkules, de Geest, en de Beschermgod van de reine tafel, heeft myn gemoed, boven alle andere dingen, met een zonderlinge liefde bevangen, zonder nogtans myne oogen te verzadigen, alhoewel ik ze gestadiglyk daar op geslagen hield: zoodanig is de aanzienelykheid des werks, en zulke Majesteit is daar in zyne sterke leden ingestort! Hy is een God, een God is Hy: Hy heeft het u vergund, ô Lysippe, hem te aanschouwen, toelatende, dat gy zyne grootheid in deze kleine gedaante kund begrypen, en gewaar worden. Dit wonderlyk Beeld is naauwelyks een {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} voet lang, en nog is daar zoo groote bedreiglykheid der Konst in dit kleine stuk werks, dat het yder een, die zyn oog laat gaan over des zelfs leden, lusten zal vrymoedig uit te roepen: Deze borst heeft den verwoester Nemeës dood gedrukt. Deze armen droegen de doodelyke knodse, en braaken de riemen van 't schip Argo; wat voor een zeldzaame kragt was 'er in de hand dezes Meesters? en met hoe grooten ondervindinge was de zorge van den geleerden Konstenaar vergezelschapt, dat hy met eene moeite een tafel-beeld zoude maken, en geweldige Kolossen in zyn gemoed ontwerpen?’ enz. Zie verder hoe deze Statius te kennen geeft, dat de Groote Alexander, Hannibal, en Sylla, drie groote Veldoversten, zoo veel werk van dezen Herkules maakten, dat ze hem in de gevaarlykste onzekerheid der Veldslagen, en in de onbekommerde gerustheid der banketten gestadig ontrent zig hadden. Zie ook Martial. lib. 9. Epigr. 44. & 45.] {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel IV. Oudheid, en wyze van het wyn plengen, en drinken, ter eere van vrinden, en vrindinnen, en beminden, en zoo genaamde Meesteressen, by oude Heidense volken. [i. Gelyk de Heidenen, Grieken, en Romeinen, als in het voorgaande Hoofdstuk gezien is, gewoon waaren wyn te plengen, te storten, en eindelyk te drinken ter eere van hunne Goden, halve Goden, en afgestorve Helden: zoo waren ze ook gewoon te drinken ter eere van hunne Helden, vrinden, en vrindinnen, tegenwoordige, en afwezende. ii. En dit geschiedde, om daar door, als een gevoegelyk teeken, zoo ze oordeelden, te betuigen de hoog-agting, die zy hadden voor de zelve, en de eerbiedigheid, die zy daar mede wilden bewyzen, als ook hunne genegenheid tot de zelve; waarom dit eerteeken doorgaans {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} verzeld, ging van het toewenschen van hun heil, welstand, en gezondheid, voor, of onder het drinken. iii. Ten dien einde wierden zelfs gebruikt zekere maat, grootte, en getal van bokaalen; even eens of de eerbiedigheid, en genegenheid daar uit moest beslooten, en daar naar afgemeten worden, als in het vervolg zal getoond worden. iv. Deze gewoonte van dus ter eere, en tot heil, en op het welvaren, en de gezondheden van Helden, en vrinden te drinken, is te bewyzen uit de schriften der Heidenen, en in 't byzonder uit een plaats van den oudsten der Griekse Herderszangdigteren, Theokritus, welke plaats het een en het ander, ten opzigt van de Grieken, teffens bewyst: Idyll. 11 vs. 151. Hy dronk, of schonk altyd den liefde-wyn: ‘dat is’ (teekend zyn uitlegger daar op aan)‘de wyn, die iemant drinkt ter gedagtenisse zyner vrindinne, of zynes vrinds.’ Scholiast. Theocr. en Idyll. XV. vs. 18, 19. ‘Als men verheugd wierd in het gastmaal, behaagde het, dat de {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} zuivere, en ongemengde wyn zou ingeschonken worden, ter eere van zoodanig een, als yder wilde, en men had ten dien einde alleen maar iemant te noemen.’ Zie meer bewyzen Kap. VII, VIII. en IX. v. De Romeinen hadden ook de gewoonte, dat zy, op iemants gezondheid drinkende, den zelven met naame noemden, en zy gebruikten voorts deze woorden, als Sagarinus, by Plautus, tegen Stichus zynen medevryer zegt: Bene vos, bene vos, bene te, bene me, bene nostram etiam Stephanium, bibe si bibis. Plaut. in Sticho Act. 11. p. m. 829. Zoo sprekende by verkorting voor, bene vos vivere precor, bene valerie. Dat is dan: ‘U lieder gezondheid, onze gezondheid, uwe gezondheid, myne gezondheid, en ook de gezondheid van onze Meestres Stephanium. Drink, zoo je wilt.’ En meenen sommigen met Lambinus, dat Stichus, by den zelven Plautus in 't vervolg wil te kennen geven, dat hy tien bekers wilde drinken, naar het getal van {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} de letteren van den naam van zyne Meestres, Stephanium. vi. Erantque illa pocula honoraria, & bibere Salutaria vocat Apuleus l. 2. Milesiarum p. 128. Vide Kipping. ant. Rom. lib. iv. c. iii. p. 514. Zie hier bl. 48. A. (25.) En zoodaanige eer-, en Gezondheids-dronken geschiedden aan de tweede tafel; want de Romeinen hadden een tafel der dischgeregten, en een der drinkschaalen; gelyk breeder verklaard is door Franciscus Luisinus l. 1. parergor. cap. 7. Van alle welke voors. gewoontens van drinken ik vorder de bewyzen met opzet bygebragt heb in het VII. en IX. Kapittel, en daarom kortheids halven den Lezer derwaarts wyze. vii. En zullen derhalven in dit Deel, uit de overgebleve schriften der Heidenen, voornaamelyk bewyzen voortgebragt worden, om te toonen de gewoonte van Grieken, en Romeinen, van ter eere van hunne vrindinnen, en in 't byzonder hunne beminde, en zoo genaamde meesteres- {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} sen te drinken op eene byzondere wyze. Waar uit men met eene zal konnen besluiten, waar van onze gewoontens, in diergelyke opzigten ten deele oorspronkelyk, en verschillende, en waar mede, en hoe verre overeenkomende zyn.] viii. In het voorgaande dan gezien hebbende het bygeloof, en de gewoonte der volken van verscheiden Landaart, en Afgodendienst, van ter gedagtenisse, en ter eere van Goden, en ook van Helden, Koningen, en vrinden; zoo tegenwoordige, als afwezende, te drinken; zoo is het ligtelyk te begrypen, dat zoodaanige volken ook deze gewoonte hebben overgebragt, tot het voor-, of onderwerp van hunne brandende genegendheid, en liefde; en een dronk van eer, en van heil-, gezondheid-, en welstand-wensch hebben konnen instellen, en de zelve hunne meestressen willen toedrinken, zoo in haare tegenwoordigheid, als in haar afweezen. ix. Dat deze gewoonte niet nieuw is, nog voor weinige eeuwen opgekomen, {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} maar dat de zelve al heeft plaats gehad onder de oude Romeinen, is kennelyk uit hunne schriften: want nademaal de minnaars, by alle voorvallen, de gelegenheid wel wisten waar te nemen, om die toe te passen ter eere van hunne Meestressen; zoo plengden zy ook den zoogenaamden zuiveren liefde-wyn: dat op deze wyze toe ging: Wanneer zy verheugd begonnen te werden, deed men een beeker zuiveren wyn zonder water schenken, dien elk zoodanig een naam gaf, als hy begeerde; uit deze plengden zy een gedeelte ter aarde, onder 't noemen van den naam der Beminde, en dronken het overige uit; 't geen herhaald wierd zoo meenigmaal als men 't goed vond, en dikwils meer maalen, dan de zinnen konden veelen. Dus kwam het drinken op den welstand der beminden in vollen trein; en wierd onder de Romeinen zoo gemeen, dat des niemant onkundig is. x. Zynde alleen aan te merken, dat zy tot zatheid toe den wyn inzwelgden, en de glazen, of bekers niet alleen telden by 't {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} getal der vyf vingeren, of der aanwezende gasten, beginnende van de meest ge-eerde, tot de laast aanleggende toe; maar dat ze ook de afwezende, en daar onder hunne Bemnden, op diergelyke wyze gedagtig wilden zyn. xi. In het byzonder hadden ze ook de gewoonte, om ter eere van hunne beminden, en onder 't wenschen van der zelver heil, en voorspoed, zoo veele bekers uit te veegen, als 'er letters in den Naam van hunne Meestressen gevonden wierden 1; dit is duidelyk te zien by Arias, en Delrio 2, welke duidelyk aanwyzen, dat ze, ter eere van hunne Goden niet alleen, maar ook van hunne Meestressen, of beminden, zoo veele bekers uitdronken, als 'er letters in haare naamen geteld wierden, volgens 't Gedigt van Martialis: Naevia sex cyathis, septem Justina bibatur, {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Quinque Lycas, Lyde quattuor, Ida Tribus. Omnis ab infuso numeretur amica Falerno 3. [d. i. Stort zeven bekers voor Justina, vier voor Lyde, Voor Lykas vyf, en drie voor Ide, En zes voor Naevia. Spel uit dat Tal elks naam.] {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} En nog by den zelven op een andere plaats 4: ten blyk, dat men op die zelve wyze de gezondheid van den Keizer dronk: Nunc mihi dic quis erit, tui te, Calocisse, Deorum, Sex Jubeo cyathos fundere? Caesar erit 5. [d. i. Zeg, Calocisse, my; voor wien van al de Goden, Ik heb zes koppen uit te drinken u bevolen? Het zal de Keizer zyn, zes letters heeft zyn naam.] {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} xii. De zelve Romeinen hadden ook in hunne godsdienstigheden, en voornaamelyk op de Feestdagen van de Godinne Anna Perenna, die over de jaaren en tyden gesteld te zyn geloofd wierd, de gewoonte van op zekere getallen te drinken, agtende, dat tot hunnen leeftyd zoo veele jaaren toe gedaan zouden worden, als zy bekers in die plegtigheid dronken 6, {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} hier van is te zien Ovidius l. 3. fastor. vs. 262. &c. Sole tamen vinoque calent, annosque precantur, Quod sumunt, cyathos, ad numerumque bibunt. Invenies illlic, qui Nestoris ebibat annos, Qui sit per calices facta Sibylla suos. [Dat is: ‘Nogtans verhit hen zon, en wyn, en ze bidden om zoo veele jaaren levens, als ze glazen drinken, en ze zwelgen op den tel; Men vind daar mannen, die Nestors jaaren uitdrinken, en 3 eeuwen aan glazen op den kerfstok tellen; en wyven, die zoo veel bekers drinken, als Sibillaas jaren.’ Vide & Sil. Ital. Bell. Pun. 8. 85. & Macrob. Sat. 1. 12. nec non uberius de hac re Augustinum Wigmans. Brabant. Marian. lib. 1. c. 12. p. 177. &c. En wierd dit Feest van Anna Perenna op den xv Maart gevierd, volgens Ovidius. fast. III. Idibus est Annae festum geniale Perenne, &c.] {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} [xiii. Hoe in Nederland de gewoonte is overgebleven van met byzondere teekens van eer, en genegenheid, of ten minsten die daar voor gehouden werden, de Gezondheid der Meesteressen, of Beminden te drinken (al was het met het omkeeren van het glas op den nagel, om te toonen, dat het zoo schoon uitgedronken is, dat 'er geen drop overig is, of, gelyk men zegt, More Palatino, ne gutta supersit, een manier, al by de Ouden 7 bekend, volgens Stuckius d. l. p. 558. en anderszins) kan naauwelyks onbekend zyn, inzonderheid aan die het gezelschap van jonge luiden bygewoond hebben.] {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel V. Het drinken van bekers, ter eere van de Godheid, van 's Heilands gezegende Moeder, van de zoogenaamde Triniteit, Drie-eenheid, of Drievuldigheid; ter eere van Engelen; en afgestorve Heiligen, en van overledene, en levende Vorsten, en Helden, bloedverwanten. Van de bekers, genaamd Olaüs-minne, Kanutus-minne, Eriks-minne, enz. Gildens en Broederschappen, ingesteld om maaltyden te houden, en te drinken ter gedagtenisse van eenige braave overledenen: onder sommige Kristenvolken, inzonderheid in de Noordse Gewesten, wel eer gebruikelyk. i. Gelyk in het naast voorgaande verhaald is, dat de Heidensche Voorouders de gewoonte hadden van wyn {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} te plengen, en te drinken in plegtige, en zelfs (naar hun begrip) godsdienstige vergaderingen, ter eere der Goden, geloovende dat zulks tot gezondheid, en hunne eige welstand, en heil gedydde, vervolgens ook ter eere van Halve Goden, en zoodaanige Helden, en anderen, die den Vaderlande geagt wierden, bevoordeeld te hebben, en nog te konnen dienst, en geluk toebrengen: en dewyl dat de Voorouders dezer Neder-, en Noorder-Landen, met het aanligten van den Kristelyken Godsdienst, tot den zelven Godsdienst niet dan zeer bezwaarlyk, en eeniger maate met oogluikende toelating van hunne ingewortelde gewoontens, konden worden overgebragt door de Leeraars, en aankondigers van het Evangelie: ii. Zoo kan ligtelyk worden bevat, dat aan deze nieuwe bekeerlingen het drinken ter eere van den waaren God, den Heiland, de Heiligen, en Martelaaren, een wyl zal zyn ingewilligd, en zy die gewoonte een geruimen tyd zullen hebben behouden, en zy dus deze oude Heidense {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} manier hebben overgebragt, naar hunne bevatting, tot den Kristelyken Godsdienst. iii. [Dat de Heidenen de gewoonte gehad hebben van ter eere van hunne Goden 1, en vrinden uitdrukkelyk wyn te plengen, en te drinken, meenen we, dat we in het III. Hoofdstuk, van het drinken, ter eere van Goden, enz. en Kap. VII. en IX. overvloedig, en met verscheide {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} voorbeelden bewezen hebben, waar toe we den Lezer wyzen.] iv. De gewoonte nu van ter eere van de Godheid, [en den Heiland 2] te drinken, onder de eerste Kristenen, in deze, en andere Noordsche Landen gebruikt, kan [behalven uit andere elders bygebragte bewyzen] worden afgenomen uit de oude Roomsche Kerkelyke Schryveren, en vooral uit zeker werk, de Eucharistia, te zien in Actis 55. SS. Ordinis S. Benedicti, sect. 4. part. 2., alwaar iemant aldus sprekende werd ingevoerd, en beschreven: Want wel eer in het land der Bulgaren was zeker edel, en magtig Heidens mensch, die my bad te willen drinken {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} ter eere van dien God, die van wyn zyn bloed heeft gemaakt. v. Dat sommigen ter eere van de H. Maagd Maria gedronken hebben, als een voorspraak, en hulpverstrekster in allen nood, is uit veele Schryvers openbaar, onder andere, uit Ducas, Histor, cap. 36. In honorem imaginis Deiparae exhaustis poculis eam invocabant, ut urbi prae esset, & auxiliaretur. [Dat is: ‘Ze baden de moeder Gods aan, met eenige bokaalen, ter eere van des zelfs beeld, uit te drinken, ten einde zy de Stad zouw regeren, en by staan.’] vi. Wyders, dat men plagt te drinken ter eere van de H. Drievuldigheid, word, onder andere, zeer aardig verhaald door den Abt Zybrandus, naamelyk, dat zyn Voorzaat Zardus de Vde, Abt van Marienhof, in Vriesland, zoo gematigd was in het drinken, dat hy, om het veelvuldig zuipen van zyne onderhoorige Kloosterbroederen te beteugelen, gewilt heeft, dat zy niet meer dan driemaal over den maaltyd, en dat ter eere van de Heilige {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} Drievuldigheid, zouden hebben te drinken 3. vii. Jaa, het misbruik mengde zig allengskens zoo groffelyk onder deze gewoonte der Heidenen, van ter eere van de Goden te drinken, en door andere teekenen aan den dis de zelve te gedenken, by de Kristenen dus nagevolgd, dat men meend, dat veele der eerste Kristenen deze manier van drinken, ter eere van God en mensen, en zelfs de gezondheids-wensching onder den wyn, om het gevaar van misbruik, geheel en al hebben nagelaten. viii. Vorder, wanneer by verloop van tyd is ingekropen, het bidden voor de zielen der afgestorvenen, het eeren der overblyfselen van Heilig geleeft hebbende menschen, en het aanbidden van de zelve, als of zy niet alleen reeds genoten de eeuwige heerlykeid, maar in staat waren om andere daar toe te helpen: zoo is ook door den tyd ingesloopen de ge- {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} woonte van te drinken ter eere van de Heiligen 4, en Engelen, en wel tot zoo verre, dat de Kristenen immers daar in zoo zeer zyn uitgespat, als ooit eenige Heidenen, gelyk uit verscheide getuigenissen der Kerkeleeraaren blykt. Wy zullen alleen twee der zelver bybrengen, tot een proef voor veele anderen. De eerste is van Augustinus 5, die zig op deze wyze uit: De slemperyen, en dronkenschappen houd men zoo zeer geoorloft, dat de zelve ter eere van de zalige Martelaaren niet alleen op de Feestdagen, maar zelfs dagelyks worden aangeregt. enz. {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} De tweede, ten dezen opzigte zeer aanmerkelyk is van Caesarius 6 Bisschop van Arlos, die tot het midden der zesde eeuw dien stoel bekleed heeft: En nu, zegt hy, hoe zal ik dat noemen, dat 'er gevonden worden, die, na het eindigen van den maaltyd, en het lessen van den dorst, wanneer zy niet meer drinken, of konnen, of moeten, dan als versse luiden, die zoo even ingekomen waren, beginnen te drinken op verscheide Namen, niet alleen van de oude verstorvene mensen, maar ook van Engelen, en oude Heiligen, oordeelende, dat zy hen de grootste eer doen, wanneer zy zig op 't noemen van der zelver Naamen, met een ongemeene dronkenschap bedelven, niet wetende, dat niemant zoo groot een ongelyk den H. Engelen, of H. Mannen kan aandoen, dan die gene, die op der zelver Naamen drinkende, door dronkenschap hunne zielen ten gewissen bederve brengen. {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Aangaande deze gewoonte der Kristenen, ziet vorder ten bewyze den Schryver van het leven van den zoogenaamden H. Ulrik Cap. 2. alwaar hy zegt: Vas quod illi porrigebatur accepit, dicendo, istam siceram bibere charitate S. Udalrici, per cujus adjutorium de maximis angustiis liberatus sum, volo. Cumque poculum hausisset, & vas cum manu deorsum verteret, dixit: Cum illa charitate signatus, certus sum, quia nullius adversitatis pravitas mihi hodie poterit nocere, sed neque gladius corpus meum vulnerare. [Dat is: ‘Hy heeft het drinkvat, dat hem toegereikt wierd, aangenomen, zeggende: Ik zal dezen sterken drank drinken, ter liefde van St. Ulrik, door wiens hulp ik uit de grootste gevaaren gered ben. En, als hy den beker uitgedronken had, en den zelven met zyne hand nederwaarts keerde, zeide hy, met deze liefde gemerkt, en gesterkt, ben ik verzekerd, dat my geen tegenspoed, hoe boos, zal kunnen beschadigen, 'en geen zwaard myn lighaam kwetsen.’] {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} Ter bevestiging der waarheid, dat 'er met een vast vertrouwen van hulp, en bystand der Heilige Martelaaren, en belyderen van den waaren Godsdienst, gedronken is t'hunner gedagtenisse, kan ook gezien worden het leven van den zelven St. Ulrik van Augsburg, alwaar gezegt werd: ‘Aldus vastelyk op St. Ulriks hulpe vertrouwende, dronk men staag aan, om vermaak, en in zyne liefde; en plagt men ook andere daar toe aan te maanen, enz.’ ix. Op gelyke wyze is het drinken ter eere der Heiligen hier te lande zeer bekend geweest, byzonder in de 12de, en 13de eeuw, wanneer men St. Geertuid van Nivelle 7 meer met volle bekers, dan met de navolging van de deugden, die ze bezeten, en geoefend heeft, gedagt, en eerde. Waar van in 't vervolg breeder zal gesproken worden. x. Deze gewoonte eenmaal onder de {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} Kristenen stand gegrepen hebbende, is ook het drinken ter eere van overlede Heiligen, en Koningen, tot het uiterste Noorden doorgedrongen, getuigende Olaüs Wormius 8: ‘Dat het de Noordse volken voor een soort van Godsdienstigheid houden, ter eere der Vorsten, en Goden te drinken, en gelyk als in een renbaan, ten koste van hun zweet, te stryden, wie een grooten beker in de minste toogen kan uitzuipen.’ Zoo vind men, dat ter eere van Olaüs, den zoon van Trygo, die de Kristen-Leer in het Noorden heeft voortgeplant, openbaare gedagtenissen, maaltyden, en in de zelve zekere Dronken, of Bekers ingesteld zyn, die ten dien einde Olaüs minne genaamd wierden, als gedronken wordende ter 9 minne, of liefde van dien {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} Koning 10, met woorden, aldus luidende: ‘Ook beval hy een hoorn van zekere maat op de Vigilie van de geboorte van Kristus voortgebragt te worden, ter minne, of liefde van Olaüs, gevuld met zoodanigen drank, als men zoude begeren.’ Zoo zyn ook zoodanige dronken ingesteld, ter eere van Canutus, Koning, en {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} Martelaar; van den Hertog Canutus, van Koning Erik, en anderen, welke mede onder het getal der Heiligen gesteld zyn. xi. Jaa, wierden ook in laater tyden ingezet zeekere Broederschappen, Gildens 111 genaamd, alles ter zelver oorzaak, en tot het zelve einde, als in het breede by de Schryvers der Noordsche volken te zien is; uit welker instellingen, en wetten deze dingen bewaarheid, en bevestigd worden: Zoo melden by voorbeeld de Inzettingen van den maaltyd, ter minne, of liefde van Koning Erik opgeregt: Haec sunt constituta de minnis â fratribus S. Erici: Primo cantanda est Beati Erici, postea Salvoris Domini, deinde min- {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} nae Beatae Mariae Virginis, & ad quam libet illarum minnarum trium debent Confratres recipere bicaria sedendo, &, bicariis singulis receptis, debent unanimiter surgere, & inchoare Minnam 12 cantando. [Dat is: ‘Dit zyn de inzettingen van de Broederschap van St. Erik. Eerst zal gezongen worden de Lofzang uit liefde tot, en ter eere van St. Erik, dan die van den Heer, en Zaligmaker, en dan die van de H. Maagd Maria, en by yder van die drie liederen moeten de Medebroederen bekers ontfangen al zittende, en, yder een beker ontfangen hebbende, moeten zy gelykelyk opstaan, en beginnen de Minne, of den voors. Lofzang te zingen.’ In de Stad Mechelen is van ouds ingesteld zekere Broederschap, eertyds genaamd, die der Eendragt, naderhand Virginis dolorosae, ter gedagtenis van de smerten der H. Maget 13, welke nog op {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} den 26 September 1626, door den Bisschop, Heer Jacob Boonen vernieuwd, en bevestigd is; in welke Stad deze Broederschap, op zekere Feestdagen, ter vrolyke maaltyd onthaald wierd; welker tafel door tien Provisoren dezer Broederschap, zonder dienaaren, wierd bediend, en geduurenden welken maaltyd geen andere gezondheden wierden ingesteld, of gedronken, dan de goede, en gelukkige aanwas dezer Broederschap, en dat matiglyk, in gevolge van de Wetten; en Instellingen, daar toe gemaakt, die vast, en onverbrekelyk onderhouden worden, volgens het getuigenis van den Prelaat, Augustinus Wigmans 14. xii. En, gelyk de vleizugt aan de eene, en de eerzugt aan de andere zyde, {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} en te gelyk ook de naayver, en 't bygeloof, den menschen, en menschelyke herts-togten, onafscheidelyk aankleven, zoo zyn vervolgens ook in de voors. Noordse gewesten, ter eere van alle Koningen, en Vorsten, dusdanige bekers 15 ingesteld, gelyk de gemelde Schryvers verhalen met deze vertaalde woorden: ‘Als doen is ingevoerd de beker van minne, die geheiligd is aan alle Koningen.’ {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} xiii. Ook zyn aldaar op de Doodmaalen de gedagtenissen van de overledenen gedronken, met zekere plegtigheden, by de zoonen, en erfgenaamen van den overledenen; inzonderheid zoo die een Prins, Vorst, Koning, of Graaf was: van welke gewoonte, en plegtigheden, een uitnemende plaats te zien is by den voorgemelden Schryver Snorro, te lang om alhier te worden voortgebragt, waar uit blykt, dat zulks al onder het Heidendom plaats gehad heeft, en van zoo hoogen ouderdom af aan, dat des zelfs begin, en oorsprongk onnaspoorlyk schynt. xiv. We besluiten dan dat, om deze voors. bygeloovige gewoonte, en Heidense wyze van drinken, ter eere der Godheid, onze Voorouderen, of ten minsten de Noorder volken ingeprent, en door opvoeding, en overlevering als aangeboren, de eerste aankondigers van den Kristelyken Godsdienst, in deze Landen, als niet anders (soo 't scheen) konnende te regt komen, hebben toegelaten, dat in de openbaare maaltyden zoude worden ge- {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} dronken, ter eere van God den Vader, en zynen Zoone Jesus Kristus, met een zonderlinge eerbiedigheid, en aanroepinge der gedugte Godheid, nademaal de oude vaderlyke Godsdienstigheden, en plegtigheden, in het drinken ter eere van Heidense afgoden, zoo diepe wortelen hadden geschoten, dat ze op geen andere mogelyke wyze schenen uit te roeijen uit de gedagten der oude voorvaderen, of inwoonderen der Noordse gewesten. § iv. xv.En dat hier met 'er tyd by gekomen is het drinken, niet alleen ter eere, en ter gedagtenis van den Heiland, maar ook van de Maagd Maria, naar het getuigenis van Janus Dalmerus, en anderen, als mede van de Triniteit, of zoogenaamde Drie-eenigheid, en vervolgens van Engelen, en afgestorve Heiligen. § iv, v, vi, vii, enz. xvi. Dat hier bygevoegd zyn de Martelaars, of Bloedgetuigen, als grondleggers van dezen Godsdienst, en als welke hun leven opgeofferd, en hun bloed gestort hebben voor deze Leer, als ware navolgers van hunnen Meester Jesus, zig {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} niet ontzien hebbende, als standvaste voorvegters, een wreede dood te ondergaan voor dat geloof, 't welk zoo strydig was aan de oude Vaderlandse Godsdienstigheden, en Afgoderye. § viii. xvii. Maar, dewyl door het vermeenigvuldigen van het getal der voors. Heiligen, of Heilig gemaakte, of verklaarde mannen, en vrouwen, ook het getal der gedagtenis-dronken vermeerderde, en dat, de maatigheid, en soberheid verdwynende, de gulzigheid, en overdaad toenam, en by gevolg, dat de goede inzigten der eenvoudige, en godvrugtige inzetters wierden overtreden; dat eindelyk de navolgende Prinsen, en Geestelyke Opperhoofden genoodzaakt zyn geweest by hunne verbiedende Wetten het meenigvuldig getal van de gedagtenis-dronken der Heiligen te verminderen, en de dronkenschap in te toomen, bepalende de zelve tot eenige weinige Heiligen, als te zyner plaats werd aangewezen. xviii. En dat men wyders die eer ook hebbe aangedaan aan de Vorsten, en Prinsen, {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} welke in yder Landschap de eerste waren in het aannemen, en voortplanten van den Kristelyken Godsdienst, als welker onderdanen naast God, de voornaamste verbintenis, en eerbied hadden aan, en voor dezelve Prinsen, wegens de bevordering van hunne bekeering, en verlossing uit de duisternis van het verblinde Heidendom: en dat dus deze gewoonte zig allengskens tot alle Vorsten, levende, en overledene, hebbe uitgestrekt, gelyk zulks met verscheide voorbeelden is, en vorder kan bewezen worden. § x. xii. enz. [xix. Vorder besluiten wy uit het geen hier voor in dit Hoofdstuk is verhandeld, dat men in de Noordse-, en Neder-landen heeft ingesteld zekere Gildens, en Broederschappen, die gehouden waaren, volgens hunne inzettingen, zekere maaltyden te houden, Minnen te zingen, en daar by zekere bekers, ook in 't byzonder ter gedagtenisse van braave overledenen, te drinken. § xi. xx. En eindelyk, dat men dus ook ter eere, liefde, en gedagtenisse van over- {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} ledene, en levende bloedverwanten, en andere vrinden van ouds onder de gemelde Noordse volken gewoon was bokaalen in te stellen, en te drinken. § xiii. Dog dat, hoewel men daar van zeer veele blyken, of overblyfsels vind in andere Noordse Landen, egter weinig bewyzen, en overblyfsels van deze manier, en gewoonte van ter gedagtenisse van Heiligen, en overledenen te drinken, in de Nederlanden bespeurd, en gevonden worden, van welke weinig bewyzen het volgende Hoofdstuk 'er egter een, of twee zal konnen leveren.] {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel VI. De ingestelde dronk, ter eere van Sint Maarte, in de Nederlanden, enz. [i. In het voorgaande Hoofdstuk reeds aangetoond zynde, dat het onder de oude Noordse volken de gewoonte was bekers in te stellen, en te drinken, ter eere van afgestorvene Heiligen, schynt het niet ondienstig dit hier in 't byzonder aan te toonen ten opzigte van de Nederlanden, en ter dezer gelegenheid te verhaalen, dat in deze Landen een gebruik is geweest een dronk te doen, ter eere van St. Martyn.] ii. Deze Martyn, of Maarte, is geweest Bisschop van Tours, geleefd hebbende in, en ontrent het jaar 386, onder den Keizer Valentiaan, en Paus Siricius; als blykt uit de schriften van Sulpitius Severus zynen leerling, Baronius, Zurius, en andere Schryveren van de Roomse Kerk: De dag van den voors. Martyn werd gevierd op den 11 van Slagtmaand. Hy {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} was de Patroon, of bescherm-Heilig van de Domkerk van Uitrecht, en des geheelen Bisdoms, en daarom de eerste, en opperste der hoog-geëerde geestelyke Kerk-voorstanderen dezes lands. [v. Moreri.] iii. En 't is aanmerkelyk, dat dit drinkgebruik zoo bekend, en algemeen was, dat het aanleiding heeft gegeven aan de looze geestelykheid, en geweetens onderzoekeren de Nederlanden, om, onder andere zeer meenigvuldige listige vragen, en verstrikkingen, hier aan te toetsen de gewaande regtzinnigheid der eenvoudige Kristenen, en of ze ook niet in eenige de minste, en geringste deelen waren afgeweken van de stellingen, en gevoelens van de Roomse Kerk: want deze Kettermeesters vraagden, onder zeer vele andere vraagen, aan * de menschen, {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} van afval betigt: ‘Zegt de loutere waarheid: Gelooft gy niet, dat de Heilige Martyn is zalig geworden, ende zyn ziel thans is in het Koninkryk der Hemelen? Wilt gy wel drinken in den naam, en ter gedagtenis van Sinte Maarten? [Kunt gy eenige liedekens van God, ofte zyne H. Moeder, enz. Wilt gy wel van ganser herten afstand doen van uwe doolingen, ende u afscheiden van de Ketters, en geen gemeenschap met haar houden? Zweert dan hier over aldus: Ik N. N. zweere, enz.’ Als in het breede te zien is by den Hoogleeraar Markus Zuerius Boxhorn, in zyne Nederlandse Historie.] iv. Dog, alhoewel de zelve Boxhorn deze gewoonte ouder maakt, als het jaar {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} 1200, zoo derven wy evenwel de zelve tot zoo hoogen ouderdom, in welke nog eerder de eenvoud, dan een voorspel van de Inquisitie † plaats had, naauwelyks brengen, nogtans niet willende dezen Hoogleeraar tegenspreken, te meer, om dat de tydsverzekeringen, en bescheiden in dit opzigt aan de nakomelingen niet genoegzaam voldoende schynen. [v. En gelyk men dus in Nederland dronk ter eere, en gedagtenis van Sint Maarten, zoo dronk men aldaar, en byzonder in Holland, ter eere van Sinte Geertrui, een dronk, genaamd, St. Geerte Minne, waar van in 't vervolg breeder.] {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel VII. Waarde der gezondheid; Oude afbeelding der Gezondheid, door de Grieken, enz. Waarom in die afbeelding een slang gevoegd zy: Hoe de Gezondheid verbeeld zy door de Pythagoristen. Hoedanig hun zinnebeeld, merk, en leus, te verbeelden zy. Oudheid van het Salut, heil, en vaar wel, in het begin, en slot der brieven. Dronk der gezondheid by de Oude volken. Drink-nap, en dronk, ter eere van Jupiter, van het goed Fortuin, en van Merkuur. Van Naderheid by de oude Duitsen. Een pot wyn, ten slaap-dronk aan sommigen vergund, zelfs by Handvest van de Graaven van Holland. Waan, misverstand, en misbruik ontrent de voors., en andere drinkvoorwaarden, en gezondheden. Schaadelyke gevolgen der zelve. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} [i. Onder alle zaaken, die op de weereld te waarderen, en hoog te agten zyn, munt voornaamelyk uit de gezondheid, als welke, nevens het leven, de grondslag is van alle aardse genietingen. Het ligt der reden leerde dit genoeg den Heidenen.] Pirrhus 1, Koning van Epirus, had de gewoonte, wanneer hy zyne Goden offerde, dat hy niet kwam te bidden om meer Koningryken, Staaten, overwinningen op zyne vyanden, eer, geld, of andere dingen, daar de mensen doorgaans na haken, en verlangen, maar alleen, om 2 gezondheid, oordeelende, dat het genot van die, alle andere zaaken, Staaten, en rykdommen te boven ging, en dat de andere, als minder gewigtig, zonder deze niets waaren, en van geen vrugt. {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} Koning Antiochus, als hy tegen de Galatiërs te velde trok, dagt in zynen slaap, dat hem de Groote Alexander verscheen in den droom, en hem vermaande, dat hy, in den aanstaanden Veldtogt tegen zyne vyanden, aan het leeger tot een Krygswoord zoude geven het woord Gezondheid. Het welk hy gevolgd, en dus een groote overwinning behaald zou hebben. De Filosoof Pithagoras plagt anders geen manier van groeting, of wensching in zyne brieven aan zyne vrinden te gebruiken, deze dan; Vaar wel: 't welk 3 de nakomelingen, niet alleen van zyne leerlingen, maar ook byna van allerlei landaard hebben gevolgd, en onderhouden. {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} [ii. De Grieken, ziende op het nut, en de onwaardeerlyke waarde van de Gezondheid, hebben de zelve onder het getal der Godinnen gesteld, en verbeeld door een vrouw, zittende op een Troon, met een drinkkop in de hand, en een altaar by haar, met een slang omkrinkeld, die den kop opsteekt. Lilius Giraldus heeft ze dus verbeeld, ten deele uit een gedenkpenning van Nero, en van M. Crassius, dog geheel naar 't voorbeeld van dien van den Keizer Probus, welke by Adolf Occo aldus is beschreven: ‘De Godheid, of het heil, of welvaren zit op een Zetel, daar ze met de slinker hand op leund, maar met de regter krygt ze een kelk van den autaar, daar een slang komt uitspringen.’ Dien 't lust, zie Cesar Ripae, bl. 597. Door den Autaar word te kennen gegeven, dat de Gezondheid van God komt, of mogelyk, dat ze door een Godsdienstig leven word bevorderd. Door de Schaal word te kennen gegeven de vogt tot noodig onderhoud, en de {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Medicinale drank, tot herstelling der gezondheid. iii. De Gezondheid zelf word door een slang verbeeld. 1. Om dat een slang, verveld zynde, gezond, en als weder jong word; en dus een zinnebeeld was van de gezondheid. Smetii antiquitat. Neomagens. p. 249. ex Macrob. Saturn. l. 1. c. 241. 2. Of, gelyk Dioskorides wil, om dat die gene, die slangen gewoon zyn te eten; hoedanige de Egiptenaars waren, ouder wierden dan anderen, en tot een hooger ouderdom gezond bleven. lib. 2. c. 16. Waar van Isigonus van Nicea, een oud Schryver, van welken Plinius Hist. nat. l. 7. c. 2. en Aulius Gellius l. 9. c. 14. al gewagen (welke oude Schryver trouwens, ook in andere gevallen, zyn lezers juist niet altyd waarschuwd, als hy fabelen verteld) een voorbeeld bybrengt in de Cirnen, zeker soort van Indiaanen, welke, door middel van slangen te eten, centenis quadragenis annis vivant, dat is: ‘honderd en veertig jaren zouden leven.’ {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} En, om welke reden de oude Kerkeleeraar Tertullianus zulk een langlevendheid aan de herten toeschryft. 3. Of, eindelyk, om dat men uit de slang voornaame geneesmiddelen, en daar onder het vermaarde Theriacum, of Triakel, weet te maken, alle dienende tot wederkryging, behouding, of bevordering der gezondheid. iv. Waarom men ook op verscheide penningen der Romeinse Keizeren slangen vind afgebeeld, en op sommige der zelve een Godin, met een drinkschaal in de regerhand, en dit opschrift: Salus Aug. Cos. III. ‘De gezondheid, en het welvaaren van den Keizer, voor de derdemaal Burgemeester.’ Of met dit byschrift: Salus Antonini Aug. ‘Het welvaren, en de gezondheid van Antoninus:’ Of Salus publica: ‘'t Welvaren van 't Gemeen, de Republyk, of 't Vaderland.’ {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} Diergelyk is te zien op de penningen van M. Aurelius Severus, Alexander Commodus, en Crispinus. Meer redenen, en gissingen, waarom de Gezondheid door een slange verbeeld zy, zyn te vinden by Joh. Piërius Valerianus, in zyne Hieroglyphica. lib. 4. pag. 159. v. Ook wierd de gezondheid by sommigen (gelyk met naame de Pythagoristen) volgens verhaal van Lucianus, verbeeld met een driedubbelden driehoek, door een gevlogten, volgens sommigen, by Beverwyk aldus afgebeeld, als hier agter in prent vertoond is No. 3. op de plaat, alwaar tevens de Alkmaarse drinkhoorn verbeeld word. Dog, onzes bedunkens (volgens de beschryving van Lucianus: τιπλοῦν τρίγωνον τὸ δεάλληλον τὸ πεντάγραμμον) met een driedubbelden driehoek, agtervolgens door een te saamen gevoegd, de figuur hebbende van 5 linien, aldus af te beelden, als hier agter op de gemelde plaat, vertoonende den Alkmaarsen drinkhoorn verbeeld word No. 4. Welk tee- {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} ken, en merk, als het woord, en de leus, was der Pythagoristen. In welke meening ik versterkt word, om dat men by Lucianus leest van Antiochus Soter, dat hy, tegen de Galatiërs zullende stryden, in den droom van Alexander de Groot daar toe gelast zynde, of ten minsten dit voorgevende, aan zyn leger, of krygsknegten voor het Krygswoord, of de leus, het Zinnebeeld der gezondheid gaf, d. l. 't geen genoemd werd πεντάγωνον, dat is, vyfhoek, en nog op zyn penningen te zien is, volgens den zeer geleerden G. Joh. Vossius de Physiologia Christiana & Theol. gent. l. 9. c. 36.] Hoewel sommigen willen, dat de Pithagoristen het teeken, dat zy onder malkanderen gebruikten, noemden, Hygieia, d. i. gezondheid: Dog dat zy dit zelve teken met drie Cirkelen [in plaats van 3 driehoeken] door malkanderen gevlogten, uit drukten, verbeeldende de Griekse letteren van de Gezondheid. vi. In Sikyon plagt eertyds het beeld van de gezondheid zeer plegtig gevierd, en {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} aangebeden te worden, alwaar de vrouwen het hair van heur hoofd afsneden, en aan die Godinne opofferden, waar van een afbeelding te zien is by Beverwyk, in zyn Schat der Gezondheid, kap. 6. En waren de Grieken, volgens sommigen, gewoon in hunne maaltyden, naa het wassen der handen, terstond elkanderen den dronk der gezondheid toe te brengen. [vii. By Lucianus word de gezondheid genaamd de oudste Godin. Ὑγεά πρεσβιστα μακάρων, &c. pro laps. inter salutand. En 't was een gewoone wens, of bede der Grieken aan die Godinne: ‘Godin, Gezondheid, oudste der Godinnen, laat ik, 't geen ik nog heb te leven, met u leven.’ Waar uit de gemelde Lucianus dit besluit: ‘Derhalven, zoo de gezondheid de oudste Godin, en haar werk welvaren is; zoo moet dit goed voor alle andere goederen gesteld worden.’] {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} viii. De oude Hollanders hebben ook, nevens andere volken, van ouds her voor de Gezondheid hoogagting, en ter dier zake een algemeen bekend spreekwoord gehad; te kennen gevende, dat onder alle schatten der weereld, de gezondheid de grootste was. ix. Zoodanig een hoogagtinge der Gezondheid plaats gehad hebbende onder de oude volken, was het billik, en ten hoogste redelyk, dat redelyke menschen, en goede vrinden malkanderen de gezondheid toewenschten; nadien de zelve, naar het lighaam is het hoogste, en beste goed op aarde, zonder welke geen volslage genot, nog vreugde zyn kan. § 1. bl. 93. Ter betuiginge nu van dezen voors. wens wierd het drinken, of voordrinken, als een teeken gebruikt; en met 'er tyd naar het teeken de beteekende zaak als afgemeten. Men was naamelyk gewoon, als men zouw drinken ter eere van de Goden, of vrinden, alvorens iet ter eere, of tot heil der zelve te zeggen, of te wensen; en ze- {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} kere maat, en getal van drinkkoppen, of bokaalen te gebruiken, om daar uit de eerbiedigheid, en genegenheid van den drinker te besluiten. Kap. III, IV. en hier § viii. enz. Stuck. antiq. conv. l. ii. cap. 13. p. 546. & de cottabismo p. 556. &c.] x. Wat de Grieken aangaat, van hen word getuigd 4, dat ze gewoon waren te drinken drie bekers 5, ter eere van {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} hunne Goden, naamelyk den eersten, in sanitatem Deorum Olympiorum, d. i. ‘op het welvaren van de Olympise Goden’: den tweeden tot heil der Helden, en den derden, in honorem Jovis soteros, of van Jupiter, den behouder, of gezondmaker: gelyk zulks zeer breed verhandeld, en aangewezen is van Stephanus le Moyne, wel eer Hoogleeraar te Leiden, in zyne Aanteekeningen op Polikarpus p. 96. xi. En wat de Romeinen, die in veele zaken de Grieken hebben nagevolgd, aangaat; dit zelve word bevestigd door Antifanes, die by Athenaeus zegt lib. 10. dat men de Goden moet eeren met drie bekers. Ad usque tria pocula venerandos esse Deos. Deze drie bekers wierden by hen heilig genaamd, en waren de voornaamste die op de gastmaalen ingesteld, en gedronken wierden 6. {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} De eerste wierd genaamd poculum Jovis sospitatoris 7, de bokaal van Jupiter den behouder. De tweede boni Genii 8 vel fortune, des goeden geestes, of der Fortuine: uit {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} welken in later tyden een jonger bygeloof is voortgekomen, om op de avondmaalen te drinken, ter eere van de witte vrouwen, of Sybillen. De derde, ter eere van Merkurius 9, {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} den God van de slaap: hoedanige dat by de oude Duitschen, volgens sommigen, Naderheid 10; en laatstelyk nog onder de Graaven van Holland, een goeden avond-, of slaap-dronk geheten wierd. xii. Van ouds was onder de Graavelyke regering bekend een slaap-dronk, of liever een pot wyns tot een slaap-dronk. Voornaamelyk was een gebruik, dat de gene, die geen groote Edelluiden waren, of hooge Graavelyke bedienders ( want Edelluiden van hooger rang hadden regt van 's Graaven tafel) en nogtans onder des Graaven gunstelingen waren, inzonderheid jongelingen van goede geboorte, en die proeven gegeven hadden van een aanstaande bekwaamheid, 't zy tot den oorlog, of tot de burgerlyke Regeering, of ook tot den Kerkendienst, eenig deel {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} hadden aan, of gegund regt tot de Graavelyke keuken, of kelder; en over zulks begunstigd wierden, 't zy om ten Hoove te mogen komen eten, 't zy om te genieten eenig deel van spys, of drank, ten koste van den Graaf, ter tyd toe, dat ze tot eenige ampten, waardigheden, of inkomsten wierden gevorderd: Zoo vind men in de Registers van de Graavelykheid van Holland, dat, in den jaare 1326, de Abt van Middelburg, in Zeeland, aan een geestelyk Heer de bediening hebbe gegeven van de Kapelle van Eikenduinen, onder deze bedinge, dat, nog hy, nog die na hem deze Kapel zouden bedienen, voortaan eenig regt meer zouden hebben, op proven in den Hage te halen, nog ten Hove te komen eten. V. Der Hoeve, op het jaar 1326, van zyn M. S. Handvestkronyk. En in sommige voorregten vind men, dat deze begunstigden het regt kreegen, om op zekere tyden, of daagen, ten Hove te mogen komen eten, in andere, dat ze een pot wyns tot een slaap-dronk haalden; {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} zoo vind men, by voorbeeld, dat eene Gerrit Alewynse van Leiden, door Hertog Willem van Beyeren, in den jaare 1351, zoodanig begunstigd wierd, volgens den brief die van dezen inhoud is: Wy, WILLEM, Hertog in Beyeren, Graav van Holland, enz. maken cond allen luden, om dat wy verstaen hebben van onze lieve, ende getrouwe, de Oudste, en de vroedste van onsen Raade, dat Gerryt Alewynsze van Leiden, onse Ouders, Graven van Holland, daer God de zielen of hebben moet, eenige dienst gedaan heeft, des zy ter ruste waren, ende ons alzoo gedient heeft, dat wy ons zyns beloven; zoe hebben wy hem gegeven voer ons, en onse nacomelingen, in regten leene te houden eene warve, in elke maand, binnen jare, als hy ten Hove koemt, een pot wyns ten slaapdronke, ende dicke kaersen daer by, als kostuime is, en tien konynen 's jaers, uit onse duinen, of uit onse bossche, enz. des Saterdag na St. Lucas-dag 1351. [xiii. En, gelyk 'er dus veel bygeloof schynt plaats gehad te hebben on- {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} trent het drinken van den beker van Jupiter den behouder, van den goeden Geest, en van Merkuur; zoo schynt diergelyk bygeloof stand gegrepen te hebben ontrent andere drinkvoorwaarden, en in't byzonder in het drinken op het welvaren, en de Gezondheid der Keizeren, Vorsten, en vrinden; en niet alleen onder de Heidenen, maar ook de Kristenen, zelfs ontrent eenige dronken in de Nederlanden, eenigszins zwemende na die voors. dronken der Heidenen. Want dat eindelyk in deze voors. manieren van drinken het misverstand, en misbruik zoo verre inkroop, dat het scheen, als of 'er een zeker bygeloof wierd gesteld in het tot heil, en welstand drinken, niet alleen onder de Grieken, en Romeinen, als onverligte Heidenen, maar ook onder sommige Kristenen 11, is {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} zoo wonderlyk, als bekend, zulks, dat dit breed aan te wyzen, noodeloos zou konnen schynen. {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} Men handelde, en stelde zig aan, in het gebruiken van de voors. 3 bekers, en andere drinkvoorwaardens, en in 't byzonder in het drinken der Gezondheden, door het getal, en grootte der bokaalen, enz. als of men zig ingebeeld had, dat het drinken zulker gezondheden, naar maate van het getal, en grootte der bekeren, tot heil, en gezondheid strekte. xiv. Daar nogtans de ondervinding veeltyds het tegendeel leerde, ten minste aan zulken, die op die wyze de gezondheden van anderen, met verlies van hunne eige- {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} ne, dronken. Want dat de ingestelde gezondheids dronken niet tot bevordering, of behoudenis, maar tot nadeel der gezondheid meermaals kwamen te verstrekken, heeft de dagelykse ondervinding overvloedig geleerd, en gaf iemant niet onaardig te kennen: Nam quis nescit, quam multi sint, qui, hujusmodi valetudinariis poculis alterius procurare valetudinem intendentes, suam ipsius exhalent. Illos equidem in se ipsos esse injuriosos, ipsamque naturam violare constat, quae quidem aliis prodisse dictitat, sed non cum suo detrimento. En zeker Digter: Nulla salus sanis multam potare salutem, Namque est in multa nulla salute salus. By Wigmans. p. 544. Brab. Mar. En een ander: Non est in pota vera salute salus.Van welk voors. Latyn de zin voornaamelyk hier op uit komt: {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Is ongezond te veel Gezondheên vol te drinken, Een heil-dronk geeft geen heil, al wenst men 't veel met klinken, Natuur loerd 's naastens heil te vord'ren, niet met schaê, Zyns eigen heils. Wat smert de nasmaak veel te spaê! P. V. D. S. Augustyn Wigmans, in zyn voors. Brabantia Mariana, verhaald hebbende de gewoonte van de Broederschap der Lieve Vrouwe te Mechelen, daar in bestaande, dat ze, eens 's jaars hunnen plegtigen Maaltyd houdende, op zulk eene wyze, als we reeds beschreven hebben II. D. K. I. A. (14) § ix. bl. 16. en K. V. § xi. bestraft de gewoonte van zulken, die, om een anders gezondheid te drinken, hunne eige bederven, naar ziel en lighaam, en toond daar van de spoorelooze dwaasheid, met deze woorden: Nimis quam siquidem fatuum est, sic favere alienae valetudini, ut propriam demergas. l. 2. c. 64. p. 554. Diogenes bestraft daarom te regt, by Diogenes Laërtius, zoodanigen, die offerden, en om de gezondheid offerden, en {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} onder, en na de offeranden teerden, ten nadeele hunner gezondheid. lib. 6. En Dion verhaald, dat 'er twee om hunnen dood wensten, om Keizer Kaligula, krank zynde, in 't leven te behouden: maar, dat de Keizer, hersteld zynde, hen liet ombrengen. Hist. Rom. libr. 59. in Calig. Hoe ver, en waar in de tweederlei bestrafte, en gestrafte luiden zweemden naar zulk soort, die met het onmatig drinken van gezondheden, en dwaaze betuiging van genegenheid tot de gezondheid van anderen, hunne eige in de waagschaal stellen, of verderven, en verliezen, zal elk ligt konnen besluiten. xvi. En hoewel sommigen van deze gemelde inbeelding, en dit bygeloof, dat de gezondheids dronken tot gezondheid, en heil gedydden, of dat de zelve, met de langste, en grootste teugen te konnen doen, een goed voorteeken zyn zouden, al mogten bevryd geweest zyn: Zoo hadden ze nogtans een verbeelding, dat men met op iemants Gezondheid, {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} heil, en welvaren te drinken, iemant eer aan deed, en zyn eerbiedigheid, of genegenheid tot zyn heil, gezondheid, en behoudenis deed blyken. En hier van daan zyn veelerlei dronken, ter eere van Goden, en menschen, onder de Heidenen; En de dronken, ter eere van God, Jesus, Maria, de Triniteit, en afgestorvene Heiligen, en Koningen, en ter eere van tegenwoordige, of afwezende menschen, onder sommige Kristenen, inzonderheid der Noordse Landen, gekomen. Waar van we in andere voorgaande Hoofddeelen breeder gesproken hebben: en waar van meer bewyzen te zien zyn by Joh. Georgius Keysler. antiq. select. septentrional. & Celtic. p. 160. & 349. & seqq.] {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel VIII. [Oudheid, manier, en oorsprongk, van het voordrinken, en aan iemant een beker des heils, of een glas van gezondheid, of van vrindschap toe te brengen, onder de Hebreen, Oosterse, en Heidense volken.] [i. Men vind, dat het voordrinken al in gebruik is geweest by de Hebreen, en Oosterse volken, en de Grieken, en Romeinen. Gelyk het Hebreeuwse woord השקח, in hiphil 1, het Griekse προπίνειν, en het Latynse propinare, te kennen geven. By de Latynen beteekende dit eigenlyk, den wyn even geproefd hebbende, aan een ander den bokaal overgeven om te drinken. ii. En wat deze manier, ten opzigte {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} van de Hebreen, aangaat. De Vader des huisgezins was gewoon, na dat hy met zyn huisgezin den maaltyd gehouden had, een beker vol wyn in zyn regterhand te nemen, en dus dit gebed uit te spreken: Gezegend zyt gy, Heere onze God, Koning der weereld, Schepper van de vrugt des wynstoks. Daar naa dronk hy den wyn, en gaf den zelven aan alle de disgenooten te drinken. Buxtorf. Syn. Jud. Stuck. antiq. conv. l. 3. c. 10. p. 522. Van welke gewoonte men ook blyken meend te vinden Jerem. XXXV: 2. 5. en Habak. II: 16. Wee dien, die zynen naasten te drinken geeft; gy, die uwe wynfles daar by voegt, en ook dronken maakt. enz. En Esth. I: 7. Waar uit men zelfs besluit, dat de gewoonte van voor te drinken ook by de Persen, en Meden, in gebruik zou zyn geweest, en gevolgd op den maaltyd van Assuërus. iii. De Grieken bragten elkanderen den dronk, en beker toe; jaa de Helden eerden daar mede elkanderen, als breeder te zien is by Athenaeus. lib. 1. καὶ Αγα- {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} μέμνονα πλείοσι δέπασι τιμᾷ. En eer Agamemnon met volle bokaalen. Suïdas, de beteekenis van προπίνειν verklarende, beschryft den oorspronk, en het gebruik aldus: ‘De Koningen, of Vorsten van Griekenland, waren gewoon, op zekeren plegtigen dag, in goude en zilvere bokaalen wyn te mengen, en den eersten beker van den schenker te ontfangen, en, een weinig uit den zelven voordrinkende, 't geen een teeken was van groote vrindschap, den zelven beker te drinken te geven aan den genen, dien zy wilden, en dit noemden zy προπίνειν, voordrinken, en den dag, φιλοτησίαν (sc. ἡμέραν), diem Philotesium, als of men zeide, vrindschapsdag.’ En op het woord φιλοτήσια zegt de zelve Suïdas: ‘Filotesia is vrindschap, groetenis. AElianus schynt aan het volk die Filotesia toe te meten, als hy zegt: Filotesia is een schaal, die in saamendrinkingen gegeven wierd. Want, daar in elkanderen, uit vrindschap, beleefd {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} onthaalende, bragten, en reikten ze elkanderen een beker wyns toe, dien ze Filotesia, of vrindelyk noemden, enz. Filotesiae waaren ook by hen de noodigingen zelfs, die vrindschaps halven geschiedden; En Filotesia voordrinken is, als iemant, in een gastmaal uit een kop, of schaal, hem overgegeven, een zeker gedeelte drinkende, het overige aan zynen vrind brengt, en hem de schaal vereerd.’ Filotesia dan, beteekende by de Grieken, 1. De voordrinking, of noodiging tot drinken, die vrindschaps halven geschiedde. 2. Een plegtig feest, en dag, waar op die voordrinkingen uit vrindschap geschiedden. 3. Den beker zelf, waar uit men voordronk uit vrindschap. φιλοτησίαν πίνειν noemd dit Dion Cassius, d. i. den vrindschaps beker drinken. Van dezen bokaal van vrindschap voor te drinken vind ik ook gewag gemaakt by Lucianus, in zyn ψευδολογίστης, of valsen onderzoeker, oordeelaar, of bedil- {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} ler, p. m. 607. alwaar hy van zeker slegt soort van mensen zegt. ‘Weg met dat soort. Want het is niet geoorlofd, die zulke misdaaden begaan, ter zelver haartstede te roepen, καὶ φιλοτησίας προπίνειν, καὶ ὄψων τῶν αὐτῶν ἅπτεσθαι, en bekers van vrindschap voor te drinken, en met hen de zelve spys aan te raaken.’ iv. Dat, gelyk het te saamen eten; I. D. Kap. XI. en XXV. zoo ook het te saamen drinken, tot aangaan, en bevestiging, en tot een teeken, en bewys van vrindschap, van ouds geoordeeld wierd te strekken; voornaamelyk wanneer zekere schaal, of dronk op deze voorwaarden wierd gebragt, en gedronken; blykt uit de oudste Schryveren. Homerus verhaald, dat Achilles belastte, dat men aan zynen besten vrind Patroklus den besten beker, dien hy had, met den sterksten wyn geven, en dat hy dien aan Ulisses, en de andere Grieken, om uit te drinken, zouw overhandigen, ten teeken, dat hy de zelve erkende voor {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} zyne beste vrinden, of de vrindschap met dat teeken bevestigde. in zyn Ilias. En wat verder: Dat Ajax aan Ulisses toewenkte, dat hy Achilles een dronk zouw toebrengen, gelyk hy deed. v. De ouden waren ook gewoon de bevestiging van vrindschap te verbeelden door een maagd, met een bloemkrans op het hoofd, een schoon groen kleed aan het lyf, en een schaal met rooden wyn in de regterhand, welken zy, met bevalligheid, en zedigheid aan een ander overbragt: Te kennen gevende, dat op zoodanigen wyze de vrindschap kan gemaakt, bevestigd, en onverslenst, en geurig gehouden worden. Caes. Ripa. in't Duits, bl. 58. 't Welk ook de gemelde gewoonte van een schaal wyns, of bokaal van vrindschap toe te brengen, bevestigd. vi. 't Was ook van ouds by verscheide volken, en byzonder by de Romeinen, de gewoonte, dat Koningen, en Vorsten op Feestdagen, of als ze Buitenlanders plegtig wilden onthaalen, een schaal, of kop met wyn, uit handen van den schen- {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} ker naamen, en, daar even de lippen aanzettende, en den wyn proevende, den zelven de gasten voordronken, en, gelyk men by ons spreekt, bragten, 't geen voor een byzonder teeken van vrindschap gehouden wierd; en daar naa de zelve schaal aan de gasten, volgens rang overgaven, om geheel uit te drinken. En dat in navolging van de Grieken. § iii. Daar op zinspeeld Virgilius: Hic regina gravem gemmis auroque poposcit, Implevitque mero pateram, quam Belus & omnes A Belo soliti, &c. En wat verder: summo tenus attigit ore, Tum Bitiae dedit increpitans, &c. i. e. bibendi ordinem honori Trojanorum instituit. Heins. in Sil. l. ii. Dat deze gemelde gewoonte by de Romeinen in 't byzonder plaats hadde, blykt uit verscheide andere Schryveren. Zoo zegt Horatius van Augustus. l. 4. carm. 5. & alteris Te mensis adhibet Deum, &c. En dit geeft Silius Italicus te kennen, als {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} hy Fabius den Dictator, die de Roomse Zaak behouden had, beschryft, lib. 7. in fin. Nec prius aut epulas, aut munera grata Lyaei, Fas cuiquam tetigisse fuit, quam multa precatus In mensam Fabio sacrum libavit honorem. En de zelve Silius Italicus de bello Punico. lib. ii. beschryvende hoe Annibal te Capua onthaald wierd, zegt, versu 271. & seqq. Instituunt de more epulas, festamque perurbem, Regifice extructis celebrant convivia mensis, &c. non una minstri, Turba gregis, posuisse dapes his addita cura, His adolere focos, his ordine pocula ferre, &c. Concelebrant plausu pariter Sidonia pubes, Campanaeque manus, ante omnes ductor honori Nominis augusto libat carchesia ritu. De Heer van 't gastmaal dan, of de Maaltyds-Koning, stelde den eerbeker in, (προέπινε, inquam, ait Kipping, ant. Rom. l. 4. cap. 3.) Gelyk Dido. lib. 1. AEneid. in de bygebragte plaats: {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} Hic regina gravem gemmis auroque poposcit, Implevitque mero pateram, &c. Primaque libato summo tenus attigit ore. Dat is: zegt Kipping, d. l. προέπινε. Want als ze een gast wel wilden onthaalen, namen ze een beker (poculum vini, ζωροτέρου) ongemengden wyn, dronken zelfs daar uit, en gaven den gasten dien om te drinken, ten teeken van vrindschap, en onderwerpinge, of onderdanigheid, en eerbiedigheid. Zoo zegt Tibullus tot zyn vrind Messala. l. 1. Eleg. 1. Et bene Messalam sua quisque ad pocula dicat, Nomen, & absentis singula verba sonent. Op welke voors. plaats van Silius Italicus de zeer geleerde Daniel Heisius, in zyne Crepundia Siliana, heeft aangeteekend: Per augustum ritum φιλοτησίαν intelligit, quod proprium regum, principum, magnorumque virorum olim erat; nam quod ille, augusto libat carchesia ritu, est προέπινε. Doctissime Hesychius τὸ προπίνειν esse dicit, vino honorare, &c. {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} En een weinig verder: Olim enim rex aut regina, tempore festi alicujus, aut cum hospitem aliquem liberius paulo, & augustius ecxeptum vellent, pateram aliquam aut phialam, pro ratione hospitis, vino ζωροτέρῳ, ut cum Homero dicam, & purius misto, ab ipso pincerna sumebant, paulumque summis labris leviter delibabant; quod esse singulare, & firmum amicitiae symbolum volebant; posteaque allis eandem ordine convivis penitus educendam praebebat, quod illi προπίνειν proprie dicebant, &c. Dies qua id fiebat φιλοτησία antiquis dicebatur, ut & ritus ipse, de quo adeundus Suïdas. Non longe autem φιλοτησία aliud erat quam quod Belgae nostri Gallica voce Santé dicunt; sit in Dione videas φιλοτησίας πίνειν. &c. vii. En meend dus de zelve D. Heinsius, dat het drinken van den voorschreven dronk, of beker van vrindschap, niet veel verschilde van den dronk, die de Belgen, of Nederlanders, met een Frans woord noemen, Santè, of Gezondheidsdronk; en dat die voors. Griekse woorden {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} φιλοτησίας πίνειν, in dien zin van gezondheden te drinken, zouden zyn genomen. Van welke gezondheids dronken afzonderlyk in het voorgaande Hoofdstuk is gesproken. Hoewel φυλοτήσιος κοτύλη, is, by Theogenes, een glaasje van vrindschap, of een beker, die aan iemant, om vrindschap te maken, word toegebragt. Vide & Scap. Lex. p. 1679. viii. Het zy hoe het zy met de voors. drinkvoorwaarden zelfs, en dat men 'er een dronk van vrindschap, of van heil, en gezondheid, of beide, door te verstaan hebbe: Uit de plaatsen, en bewyzen, hier bygebragt, blykt, dat het een zeer oud gebruik was, een bokaal met diergelyke wensen, en betuigingen, anderen voor te drinken, en om te brengen: 't welk te bewyzen het voornaamste oogmerk is van dit Hoofddeel. ix. En derhalven besluiten we, dat, zoo onze gewoonte van voordrinken, die gemeenelyk werd te kennen gegeven met de woorden, Ik breng u, enz. of, gelyk {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} de Fransen zeggen, a vous, voor u, aan u, enz. daar van niet oorspronkelyk zy, de zelve egter met de voors. gewoonte, sommiger oude volken, en in 't byzonder der Grieken, en Romeinen, eenige overeenkomst hebbe. x. Waar by men nog in 't voorbygaan zou konnen voegen, dat, zoo ons glas van vrindschap, en de oude beker van Minne, by de Noordse volken in gebruik, of ook der gezondheden, zoo men wil, zoo dikwils ingesteld, van de Filotesia der Grieken (dat is een beker, of bokaal van vrindschap, volgens sommigen, of ook van Gezondheden, volgens D. Heinsius. § vi. en vii.) niet afkomstig zyn mogten, de zelve egter schynen daar mede eenigszins overeen te stemmen, waar van in 't vervolg breeder zal gesproken worden.] {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel IX. [Onderzoek naar den eersten oorsprongk van het drinken der Gezondheden, onder de Heidense-, en Kristen-volken.] [i. De gewoonte van, by het drinken, of voordrinken, in het gezelschap van anderen zekere plegtige betuiging te doen, het zy van eerbiedigheid, of genegenheid voor, of tot eenige Goden, of menschen; en deze eerbied, en liefde te laten hooren in zekeren wens van hun heil, gezondheid, of welvaren, reeds vertoond, is van zoo hoog een ouderdom, dat de beginsels van de zelve, t'eenemaal onnaspeurelyk schynen geworden te zyn. ii. Ontrent 1000 jaaren voor de geboorte van den Heiland was dit al een oude gewoonte onder de Trojaanen, en Grieken; en de Griekse Digter Homerus, die ontrent dien tyd heeft geschreven, geeft dit uitdrukkelyk te kennen in verscheide {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} voorbeelden, waar van we 'er hier § v. en elders twee, van Ulisses, en Telemachus hebben bygebragt. Kap. XVIII. § ii. Ouder schriften, waar uit desaangaande eenig bescheid zoude te haalen wezen, zyn 'er, behalven de Bybelse, niet te vinden. En mag ik derhalven met Ovidius wel zeggen: Trist. 2. Unde nisi indicio magni sciremus Homeri?iv. Gelyk de groetenis van ouds een teeken was van goedwilligheid, en genegenheid, of eerbied, en van heilwensching; Zoo scheen dit gemelde drinken van ouds als een soort, of teeken van begroetinge, hoedaanige verscheide in gebruik waren, aangemerkt te zyn. Waarom de oude Romeinen niet alleen zeiden, alicui salutem dicere, iemant heil, of gezondheid zeggen, of wensen, dat is groeten, maar ook alicui salutem propinare, d. i. iemant heil, of gezondheid voor-, of toe-drinken, dat is, gelyk de Fransen zeggen, saluer aucun, iemant saluëren, {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} of groeten, en byzonder met een dronk, of voordrinking, ten teeken van genegenheid, eerbiedigheid, en heil-wens. Zoo voerd Plautus, die ontrent 200 jaar voor de komst van Kristus heeft geschreven, den panlikker Gelasimus in, aldus sprekende tot den jongeling Epignomus: Bene atque amice dicis. di dent quae velis. Propino tibi salutem plenis faucibus. Coenabis apud me, &. in Stich. Dat is: ‘Je spreekt wel, en vrindelyk. de Goden geven u al wat je wenst. Ik breng je eens, en drink je gezondheid voor, met vollen mond, en beker. Je zult t'avond by my eten, enz.’ Of, gelyk het ook zou konnen vertaald worden: ‘Ik drink u de groetenis voor. of: Ik groet u met een dronk volmondig.’ En deze dronk, wil hy zeggen, strekt een teeken, dat ik u, groetende, heil en gezondheid wens. v. 't Was naamelyk een oude gewoonte by de Grieken, als zy den wyn uit schaa- {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} len dronken, eerst de Goden, en Koningen, daar na hunne vrinden, en die hen lief en waard waren, te groeten by yderen dronk, yder in 't byzonder by zynen eigen naam. En zoo dikwils, als ze zoodanigen God, Koning, of vrind noemden, dronken ze. En bragten op die voorwaarde de schaal aan anderen; Of dronken die voorwaarde, yder uit zyne byzondere schaal, te gelyk. Van welke lest gemelde manier Homerus gewag maakt, als hy zegt, dat, op het afscheid van Ulisses, Koning Alcinous beval elk een byzonderen beker vol wyns te geven, ter eere van Jupiter, en op de gelukkige reis van Ulisses. En van de eerst gemelde manier, van den beker een ander toe te brengen, geeft hy een blyk, wanneer hy verhaald, dat de zelve Ulisses een gulden beker vol schuimenden wyn bragt aan de Koninginne Arete, met deze woorden: God zegene, en beware U, ô Arete, tot in uw ouderdom, en aan de ure des doods, enz. Odyss. l. 13. {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} Cicero spreekt in een pleit, of pleidoi tegens Verres, van een noodiging, om op de Griekse manier te drinken. Fit invitatio, ut Graeco more biberetur. in Verr. de Praetur. urb. En Asconius Pedianus, deze plaats van Cicero verklaarende, wederlegd zekere verkeerde uitleggingen, en bevestigd de voorgemelde gewoonte met deze woorden: ‘Sommigen verstaan, door op de Griekse manier te drinken, met groote bokaalen, en die vol ongemengden wyn, te drinken; dog deze verstaan Cicero niet.’ Op welke vertaalde woorden hy deze laat volgen: Est autem Graecus mos (ut Graeci dicunt) συμπιεῖν κυαθιζομένους, cum merum cyathis libant, salutantes primo deos, deinde amicos suos nominatim. nam toties merum bibunt, quoties & deos, & caros suos nominatim vocant. Dat is: ‘Op de Griekse manier te drinken beteekend de gewoonte der Grieken te volgen, die den wyn uit schaalen lepperen, en storten, groetende eerst de go- {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} den, en daar naa hunne vrinden, elk by zynen naam; want zoo dikwils als zy de Goden, en die hen lief en waard zyn, yder by hunnen naam noemen, zoo dikwils drinken zy den wyn. Ascon. Comment. in Cic. d. orat. in Verr. p. m. 89.’ Lucianus bevestigd dit, met het voorbeeld van Alcidanius Cynicus, die aan zyne bruid een beker toebragt, met den naam van Herkules, in Lapithis. Zie 't geen ik heb aangeteekend van het drinken ter eere van Apollo, en Minerva, K. III. § vi. xii. A. (25). bl. 49. en Kap. V. § iii. A. (1.) van de Zanggodinnen, en Merkuur. Kap. X. § vi. De caeteris denique diis deabusque videndus Stuckius ant. conv. l. 2. c. 37. de libationibus, &c. 't Zelve blykt uit Athenaeus: Breng den derden beker van de lieve Venus: χαίρετε ἄνδρες συμπόται, zyt gegroet, of heil, mannen gasten. En Theokritus Idyll. 6. καὶ πίομαι μαλακῶς˙ μεμνημένος Ἀγιάνακτος: ‘Ik drink zagt, ter gedagtenisse van Agianax’, en Idyll. 14. Vide & Anthol. lib. 7. {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} Diesgelyk een voorbeeld geeft ons Virgilius in Dido, die, Eneas, en zyne togt-genoten ter disch onthalende, en Jupiter gebeden hebbende, vorder dus vertoond word, in zynen Eneas, I. b. door Van den Vondel aldus vertaald: Zoo spreekt ze, en plengt, en stort wat wyns uit op den disch, Als een drankofferande, en proeft die met de lippen, En roert den wynkelk pas, en effen aan de tippen, Toen gaf zy 't Bitias, die zet het aan den mond, En nypt den wynkelk uit tot onder op den grond. De grooten volgen hem, enz. bl. 162. Andere bewyzen vind men daar van by Horatius. Od. 19. lib. 3. en Tibullus, eleg. 1. lib. 2. vi. En dus dronken de Grieken, niet alleen ter eere van Goden, Koningen, en vrinden; maar wensten elkanderen heil met een dronk in 't algemeen; of in 't byzonder, over deze, of gene zaak. Zoo verhaald Athenaeus van diergelyk een drinkvoorwaarde: Αντίγονου του Βασιλεέως νίκης καλῶς, ter zake van de overwinning van Koning Antigonus, ga het u wel, of: {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} Geluk, of heil met de overwinning van Antigonus. Zie vorder Stuckius antiq. conviv. l. 3. cap. 10. en Buling. de conviv. l. 3. c. 19. p. 275. 't Zelve bevestigd Asconius Pedianus ad Verrem 3. d. l. Plutarchus noemd dit Κρατῆρα φιλοτήσιον, waar van ik hier in 't breede gesproken heb K. VIII. Van den beker van Jupiter Olympius spreken, Pindarus, Olymp. en Athenaeus l. 2. dipnosoph. Van een liefdedronk, Theokritus: ἔρωτος ἀκρατῳ ἐπιχειτο, &c. Kap. IV. § iv. vii. En is deze gewoonte ook overgegaan tot de Romeinen: En niet alleen ten opzigte van hunne Goden, maar hunne Keizeren, en andere persoonen. Jaa Dion Cassius verhaald, dat onder de meenigte van eerbewyzingen, die men aan Augustus te doen had, ook deze besloten, of by besluit vast gesteld was; dat ze by zynen Genius zouden zweren, en in alle gastmalen, pro salute ejus libarent, d. i. voor, of op zyne gezondheid zouden wyn plengen, of storten. Lips. ant. lect. l. 3. c. 1. Daar en boven waren de Romeinen ge- {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} woon onder het drinken zekeren wens te doen. Dit getuigd de Abbreviator van Dion, of die het Uittreksel van Dion gemaakt heeft (Xiphilinus) in 't leven van Kommodus; dat de Keizer, de wilde dieren in 't Schouwburg afgemaakt hebbende, uit de hand van een zeer schoone vrouw, een bokaal met wyn ontfing, en dat het volk, terwyl hy dronk, nevens den Raad hem toeriepen: τὸ ἐν τοῖς συμποσίοις εἰωθὸς λέγεσθαι, Ζήσειας, dat is, bene vivias, aut v. vas: ‘Leef, of leef gelukkig.’ Van zoodanig een beteekenis is die aanteekening van Suïdas, Ζήσειας ἐν τω ἀμυστὶ. Vivas. cum sc. aliquis uno spiritu poculum educit. Vide plura apud Lips. antiq. lect. l. 3. c. 1. Buleng. de conv. 3. c. 20. p. 276. En van deze manier der Grieken, en Romeinen van die genen, die ze eerden, en beminden, zoo wel in hun afwezen, als tegenwoordigheid, met een dronk by hunne naamen te saluëren, te groeten, en {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} gezondheid, en heil toe te wenschen, en hen ter eere, en op de gezondheid van de zelve, aan anderen bokaalen te brengen, en voor te drinken, getuigd de Oude Kerkeleeraar Ambrosius, die in de IVde eeuw, na Kristus, geleefd heeft, en bestraft het misbruik, dat daar van onder de Kristenen gemaakt wierd, met deze woorden: Quid autem obtestationes potantium loquar? Quid memorem sacramenta, quae violare nefas arbitrantur? Bibamus, inquitant, pro salute Imperatorum: & qui non biberit, sit reus in devotione. Videtur enim non amare Imperatorem, qui pro ejus salute non biberit, (piae devotionis obsequium!). Bibamus pro salute exercituum, pro Comitum virtute, pro filiorum sanitate. Et haec vota ad Deum pervenire judicant, sicut illi qui calices ad sepulcra martyrum deferunt, atque illic ad vesperam bibunt: & aliter se exaudiri non posse credunt. O stultitia hominum, qui ebrietatem sacrificium putant! Dat is: ‘En wat zal ik zeggen van de betuigingen der drinkende? Wat van hunne verbintenissen, {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} welke te verbreken zy een schennis, en euveldaad zouden agten. Laat ons drinken, zeggen ze, op de gezondheid der Keizeren, en die niet zal gedronken hebben, zy onder den vloek, de verwating, en den ban. Want hy schynt geen liefde te hebben tot den Keizer, die op zyn gezondheid niet drinkt. Dat 's eerst een opvolging van een vroome devotie, en toewijing van zig zelven! Laat ons drinken op de gezondheid, en voor het heil der heirlegeren, voor de dapperheid der Graavem. of Vorstelyke Gezellen, voor de gezondheid onzer zoonen. En ze meenen, dat deze wenschen, en beden tot God komen, en ingang vinden: gelyk zy, die de bekers by de graaven der Martelaaren brengende aldaar tot den avond toe drinken; en gelooven, dat ze anders niet konnen verhoord worden. O dwaasheid der menschen, die waanen, dat de dronkenschap een offer zy!’ En sommigen twyfelen, of de beker, dien Josef aan zyne broederen toebragt, {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} niet ingesteld zy ter eere van zynen Koning. Gen. XLIV. Zie Joh. Gerhardus. Comment. ad b. l. p. 759. Kipping antiq. Rom. l. 4. c. 3. p. 515. viii.En zoodanige gewoontens der Grieken en Romeinen, hadden ook plaats by de Deenen, en Noorder volken, als blykt uit hunne Goden- en Helden-kroezen, en Memori-bokaalen, waar van we iet aangeteekend hebben, II. D. K. V. A. (15). bl. 82. ix.En van deze oude gewoonte, en het plengen, en drinken, eerst ter eere van Goden, en naderhand ten teeken van eerbiedige, en minzaame groetenisse, en wens van heil, en gezondheid, aan Keizeren, Vorsten, vrinden, enz. meen ik, onder verbetering, dat de hedendaagse manier van gezondheden te drinken, en het instellen, en voordrinken, en toebrengen van bokaalen, ter eere, en ter liefde van dezen of genen, en op eenige andere drinkvoorwaarden zynen allereersten oorsprongk getrokken hebbe. x. Te meer, om dat men eertyds in de Nederlanden niet gewoon was de spreek- {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} wys te gebruiken van iemants gezondheid, of op iemants gezondheid, te drinken: maar alleen die van Heil te drinken, als blyken kan uit het alleroudste Formulier in deze begroetinge met een dronk, in deze Landen, eertyds gebruikelyk, volgens welk Formulier de insteller van de drinkvoorwaarden zeide tegen den genen, wien hy voor dronk, of den dronk toebragt: Wagt heil. waar op de ander antwoordde: 'Drink heil. gelyk in 't vervolg breeder zal getoond worden. Welk woord heil in deze Landen van de zelve potestas, en kragt was, als het werkwoord ὑγιαίνειν, of Ζήσειας, by de Grieken, en het naamwoord salus by de Romeinen, en salut by de Fransen. En welk woord salut nog heden, in plaats van het woord Heil, in gebruik blyft, in het begin van de Nederlandse, en de Generaliteits, en Hollands Plakaaten. En onze oude spreekwys, Heil drinken, beteekend dus het zelve als de voorgemelde spreekwys van de oude Romeinen, propinare salutem; en bygevolg het zelve als hedendaags, Gezondheden, of iemants gezondheid te drinken.] {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel X. [Verscheide der oudste manieren van voordrinken onder de oude volken. Manier van elk uit zyn byzonderen kroes, nap, beker, of glas te drinken, naar zyn genoegen, der oude Hoogduitsen, Nederduitsen, en hedendaagse Engelsen. Van boorde vol te schenken. Van kleine tot groote glazen, en bokaalen voort te gaan. Van den beker, of bokaal, van de regterhand af, rondom te laten gaan, by de Grieken, Romeinen, en andere volken. Eerste oorsprongk van dit regtsom brengen des bekers, enz. ] [i. Men was by de oude volken gewoon aan elk der gasten een byzonderen drinkbeker voor te zetten. Dit had plaats in het gastmaal der Helden, beschreven by Homerus. Waar van Athe- {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} naeus zegt: Men zet aan elk der gasten by Homerus voor een, canister, of korfje, tafel, en bokaal om te drinken, als zy willen. Latende dus aan yder een volkome vryheid. ii. Deze manier komt bynaa over een met die der Duitsen, dien yder zyn byzonder glas, of beker wierd voorgezet, hoewel op eene zelfde tafel, volgens Stuckius ant. conv. l. 3. c. 13. p. 550. iii.Waar van niet veel verschilt de hedendaagse gewoonte der Nederlanderen. Ten zy men daar in merkelyk verschil wilde stellen, dat zy veeltyds genoodzaakt worden te drinken, niet zoo dikwils, en zoo weinig, en veel, als hen lust, maar zoo meenigmalen, en zoo veel, als onthaaler beveeld. iv. Beter, en meer overeen komende met de vryheid van de voors. gasten by Homerus, schynt in dit stuk de hedendaagse gewoonte van sommige geregelde Engelsen, die aan elk van hunne gasten, niet alleen hun byzonder glas, maar daar by {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} hun eige byzondere bottel geven, om t'elkens, als 'er door den gastwaard een drinkvoorwaarde word ingesteld, iet te schenken, dog niet meer dan elk lust: Mits dat elk het geen hy dan schenkt, zoo luttel als hem behaagd, op de ingestelde drinkvoorwaarde t'elkens uitdrinke. Houdende daar in zekeren regel, die ten spreekwoord onder hen geworden is: Fill what you will: Drink what you fill. Dat is: Schenk wat je wilt, Drink wat je Schenkt. 't Welk men vind onder de Engelse spreekwoorden verzameld, door J. Ray, met deze kleine verandering: Fill what you will, and drink what you fill. In a collection of English Proverbes by J. Ray printed at Cambridge 1678. p. 88. v. Dog dat de ouden al vroeg die vryheid, om niet meer te drinken, dan aan elk behaagde, den gasten benomen hebben, {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} geeft die gewoonte eenigszins te kennen van den beker, of bokaalen, boorde vol, of, als de Hoogduitsen zeggen, gestrichen voll, gestreken vol, te schenken; waar van men blyken vind by Plautius, in Sticho, en Horatius lib. 3. Od. XXIX. Vide Lambinum in dd. ll. vi. Als ook de gewoonte van met kleine glazen, of koppen te beginnen, en tot grooter, en grooter voort te gaan. Waar van te zien is Stuck. c. 13, 14. Een gewoonte, niet dan al te net by de Nederlanderen in hunne glaasjes, en bokaalen van allerlei grootte, nagevolgd. vii.Maar gelyk men blyken vind van een oude gewoonte van elk zyn glas, of nap, en vryheid van schenken, en drinken te geven, naar zyn welgevallen: Zoo vind men ook blyken van een gewoonte, die nog eenigszins onderhouden word, te weten, van uit eenen beker, of bokaal, in 't ronde te drinken. De Grieken noemden dit ἐν κύκλῳ πίνειν, d. i. in een cirkel drinken, en het ombrengen van den beker περιφέρειν, περι- {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} φορὰ, en συμπεριφορὰ. Van deze manier getuigd Athenaeus aldus: ‘Plutarchus liet zig een drinkschaal geven, en als hy deze ter eere der Zanggodinnen, en haare moeder Mnemosyna, geplengd, en gedronken had, heeft hy ze alle een bokaal van vrindschap, of gezondheid *, gelyk hy het noemde, voorgedronken, προέπινε πᾶσι φιλοτησίαν ἐπειπὼν φιάλαν, en niet alleen aan zyn jongen schoonzoon, maar ook aan alle zyne vrinden; en hy belastte, dat de jonge dien drinkkop rond zoude brengen; het welk men noemde, in een cirkel, of in 't rond, drinken.’ lib. 11. c. 28. en lib. 8. alwaar hy dat drinken noemd ἐγκυκλοπασία, een cirkeldronk. Van deze manier van in een cirkel te drinken, gewaagd ook Menander, en Euripides. viii.En dus in 't ronde drinkende begonnen ze van de regterhand af. Dit getuigd Kritias de Lacedaemoniorum politia, aldus: ‘De Chiërs, en die van {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} Thassus (nu Taso genaamd) drinken in hunne gastmaalen uit groote bokaalen, regtsom. Die van Athene insgelyks, maar met kleine bokaalen. Dog die van Thessalie drinken groote bekers voor, en brengen die zonder eenige order aan elk der gasten, dien het mogt lusten: En die van Lacedaemonie zetten yderen gast een byzonderen beker voor, in welken de omstaande jongers aanstonds zoo veel weder inschenken, als 'er uit gedronken word’: by Athenaeus. lib. 11. alwaar meer getuigenissen zyn te vinden. Vide & Stuck. d. l. 3. cap. 14. ix. En hier in volgden ze de gewoonte van zig in sommige afgodise plegtigheden, ter eere der Goden, regtsom te bewegen, als Athenaeus van de Kelten getuigd. lib. 4. x. En zoodanig den toegebragten beker te ontfangen wierd een eer gerekend: Zoo verre, dat niemant der Skythen in heilige gastmaalen, den rondom gebragten beker mogt ontfangen, ten zy hy al- {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} vorens in de krygszaaken eenig teeken van dapperheid vertoond, en gegeven had, volgens Hieronymus Falotus. by Stuckius. d. l. c. 14. p. 554. xi. De zelve gewoonte van in 't ronde te drinken, had ook plaats by de Romeinen; dit noemd Plautus (ab aliquo) dare cantharum circum. ex. gr. a Delphio i. e. initio facto a Delphio, in Mostellar. De gastwaard was gewoon te bevelen in blyde gastmaalen, dat de beker van iemant van de gasten, dien hy noemde, af, tot anderen, door anderen, zouw worden rondom gedragen, en gebragt; en hy begon doorgaans van die de eerste plaats bekleedde. Somtyds bepaalde de zelve zekere maat van drank; van 7, of meer, of minder cyathen, om aan yder in te schenken, ten einde zekere gelykmatigheid onder de gasten zoude onderhouden worden. Welke voorgemelde gelykmatigheid egter, om de verscheide, en veeltyds strydige gesteltenis der gasten, niet anders dan zeer ongelykmatig kan geweest zyn. {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} xii. Op deze manier der oude volken, van in 't ronde te drinken te geven, schynt Profeet Jeremias gezien, en daar op gezinspeeld te hebben, in de beschryving van de Goddelyke wraak (die rond zoude gaan, en alle volken treffen) onder de gelykenis van een beker, die de Profeet zou nemen van des Heeren hand, en dien te drinken geven aan alle volken, tot welke de Heere Hem zoude zenden, Jer. XXV: 14. Alzoo zal ik haar vergelden in hun doen, en na het werk hunner handen. vs. 15. Want alzoo heeft de Heere, de God Israëls, tot my gezeid: Neem deze beker des wyns der grimmigheid van myne hand, en geef dien te drinken allen den volken, tot welken ik u zende: vs. 16. Dat ze drinken, en beven, en dul worden van wegen des zweerds, dat ik onder hen zal zenden: vs. 17. Ende ik nam den beker van des Heeren hand: ende ik gaf ze te drinken allen den volken, tot welken de Heere my gezonden had, enz. Tot dezen dronk wierd zekere bokaal, of grooter drinkglas, als geheiligd, ge- {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} naamd patera, eo quod pateat latius sic dicta. Hisce, &c. potio circumfertur, & in sacrificando hoc poculo magistratus dat deo vinum. ait Varro. xiii. Deze Gewoonte kreeg plaats by de Gallen, of Fransen; en de Fransen, dit noemende, boire a tour de rolle, bevestigen deze oude manier onder hen in laater tyden: Als ook de Duitsers, met hunne benaming, ein rund trunck. Welke gelykmaatige manier, zegt Stuckius, bekwaam is om alle de gasten gelykmaatig, of liever onmaatig, dronken te maken. En verder: Toties in orbem bibitur, donec tandem illis omnia in orbem verti atque rotari videantur. ant. conv. l. 3. c. 14. p. 554. d. i. ‘Daar word zoo dikwils in 't rond gedronken, to dat hen alles schynt rond te draaijen.’] {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XI. [Manieren van drinken, en voordrinken, in zoogenaamde heilige, en onheilige gezelschappen, en byeenkomsten, in de zoogenaamde heilige maaltyden, en Offergilden der oude Heidense Zweeden, en in andere zoogenaamde heilige plegtigheden der Noordse volken, zoo Heidenen, als Kristenen, wel eer gebruikelyk. Hunne drinkvoorwaardens, en rang der zelve. Manier hunner samendrinkingen in de voors. maalen. Aan yderen afgod zyn byzondere bokaal geheiligd. Van den beker met het teeken des kruices te merken: en te drinken ter eere van den Heiland, den H. Geest, Maria, en de Heiligen. Oorsprongk, en reden dezer gewoonte. Reden van de geduurzaamheid der zelve onder de Kristenen in de Noordse Landen. Blyk van de duurzaamheid dezer gewoonte, in Ysland, zelfs tot de Reformatie toe. Drinkvoorwaarden dezer Yslanderen, en der zelver rang. Misbruik, en verbod dezer gewoontens. Een boer, over het drinken van een beker, ter eere van den onsterfelyken God, te Koppenhagen aangeklaagd, enz. Manieren van voordrinken der Noordse volken, in gemeene byeenkomsten, en maaltyden. Jonge schoone opgecierde maagden, en zelfs Konings dogters, onder de Vorsten gebruikt, tot meerder eere der gasten, om de drinkvoorwaarden in te stellen, den drinkhoorn voor te drinken, en over te geven.] {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} [i.De Oude Sweden, en andere Noordse volken, waren gewoon {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} op zekere Feesten te vergaaderen, om zoogenaamde Heilige maalen te houden. Waar toe de huisgezinnen yder wat toebragten van spyze, en drank, wyn, bier, enz. Snorro in Olaf Helges. cap. 113, 114, 115. Deze wierden genaamd Offergillen, of Offergilden. Gilde naamelyk, beteekend eigenlyk een Broederschap, Societeit, of Maatschappy, en een byeenlegging, of verzaameling van in 't gemeen opgebragt geld, spys, drank. enz. Naderhand is dit woord overgebragt tot de maatschappyen der werklieden, en andere. Vide G. Keysseri ant. Celt. & septentr. p. 349 350. ii. In deze gemelde byeenkomsten waren gebruikelyk eenige drinkvoorwaardens, en daar in zekere rang: 1. Eerst dronk men een beker, ter gedagtenisse van Odinus, voor het groeijen, en duuren van het geluk des Konings. 2. Dan ter eere en gedagtenisse van Niardus, en Freüs, voor een gelukkig gewas, en vreedzaame tyden. 3. Aan dezen dronk volgde het voor- {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} drinken van den Bragaful, of den beker, ter eere van Helden, en vermaarde mannen, waar van ik iet heb aangeteekend. Kap. V. § vii. A. (15.) 4. Hier op volgde de gedagtenis van goede vrinden, inzonderheid der genen, die op de hoogtens, en heuvelen begraaven waren, en zoodanige beker wierd genaamd Minne, volgens getuigenis van Snorro, in Konung Hakon Adalstens Festres Saga. cap. 16. iii. Ontrent de manier van drinken by de Noordse volken in hunne Afgodise offermaalen, en plegtigheden, wel eer gebruikelyk, heeft men in der zelver Oudheden dit berigt: Dat ze hadden zekere zoogenaamde Heilige saamendrinkingen rondom een vuur, in 't midden des tempels aangestoken, ten tyde wanneer de wyn, of het bier, in hoornen, schaalen, drinkkoppen, of bokaalen zouw toegebragt worden. De bekers vol wyn wierden door de vlam gehaald. En aan yderen Afgod wierd zyn byzondere bokaal geheiligd. {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} Van dit alles vind men blyken by Snorro. in vita Haquini Adalstani l. 1. c. 16. by wien men ook een aanmerkelyke plaats vind. cap. 18. naar de Latynse vertaaling van J. Georgius Keysler, door my overgezet, aldus luidende: ‘Als de eerste bokaal moest voorgedronken worden, zoo heeft Sigurdus dit begonnen met een plegtige rede, en den hoorn aan Odyn geheiligd, uitgedronken, en, wederom vol geschonken, aan den Koning overgegeven. De Koning, dit drinkvat dus ontfangen hebbende, heeft het zelve met het teeken des kruices geteekend. Karus de Grytinger, dit merkende, vroeg, wat deze plegtigheid zeggen wilde, en of de Koning nog een afkeer had van den Godsdienst, en de slagtofferen der Heidenen? Waar op Sigurdus Jarlus antwoordde: Dat, gelyk zy, vertrouwende op zyne kragten en sterkte, aan God Thorus hunne drinkkoppen plagten te heiligen, de Koning ook alzoo zyn drinkvat, of hoorn liever met het teeken van een kruis, als {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} zynde het merk, of wapen van Thoron, heeft willen teekenen. Door welk antwoord het gerezen gemompel, en morren tegens den avond gestild is.’ Te weten, de Koning, van welken Snorro hier spreekt, is Haguinus, Koning van Noorwegen, welke den Kristelyken Godsdienst in Engeland, daar hy opgevoed was, had ingezogen, en die het merk van een kruis maakte op den beker, volgens de gewoonte onder de Kristenen dier tyden, waar van hier elders, en in 't vervolg § viii. word gesproken. Vide Bartholini ant. Dan. lib. 1. c. 8. iv. Uit welke voors. plaats van Snorro men veele zaaken zouw konnen afleiden, en onder andere twee, die alleen worden bygebragt, als hier ter zaake dienende: 1. Dat het teeken van de hamer, of het merk van den afgod Thoron, of Thorus 1, met hoedaanigen hamer in de {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} hand die afgod doorgaans wierd verbeeld, niet veel verschild hebbe van de figuur van een kruis: dewyl de Heidenen, het eene voor het andere genomen wordende, zoo ligt zig daar mede lieten paaijen, als of die drinkhoorn ter eere van dien afgod gedronken wierd; daar die ter eere van den Heiland schynt gewyd, volgens een gewoonte, die onder de eerste Kristenen van die Landen schynt plaats gehad te hebben, naamelyk van een teeken des kruices te maken, als de beker ter eere van den Zaligmaker zou gedronken worden. Zie 't geen ik aangeteekend heb Kap. V. § geen iv. Aant. (2.) en hier op § viii. v. 2. En dat die gewoonte van aan yderen afgod zyn byzonderen beker, of drinkhoorn te heiligen, de oorsprongk is van een andere gewoonte, n. dat sommige onder de Noordse volken, na dat ze den {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} Kristelyken Godsdienst al hadden aangenoomen, zekere bekers als heiligden, en in 't byzonder toewydden aan, en dronken ter eere van God, Jesus, Maria, en de Heiligen. Waar van ik de bewyzen bygebragt, en breeder gesproken heb. I. D. Kap. V. In het oude Hofregt van Noorwegen, in 't Deens genaamd Hird-skraa, vind men dit, volgens de Latynse vertaaling van Keysler: ‘De Koning Magnus heeft veel onnutte manieren afgeschaft, en in der zelver plaats ingesteld, dat 'er zouw gedronken worden een bokaal van den eeuwigen God, en onzen Heere Jesus Kristus. ut biberetur aeterni Dei & Domini nostri Jesu Christi poculum: luidende de eige woorden van de vertaaling van Huitfeld aldus: Aslag de Kong Magnus mange unyttige Sedvaner og optog i Steden igien, at mand skulle dricke den evige Guds, og vor Herris Jesu Christi Skaal. Vide Janum Dalmerum in not. ad Hirdskraa. c. 49.’ vi. En, wil men de oorzaak naspeuren, {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} zoo bleven deze gewoontens lang onder de Kristenen; ten deele door de toegevenheid der Geestelyken, en ten deele door het zoogenaamde bevel der Heiligen. Het zy dan dat de Geestelykheid geen kans zag, om het volk, zeer genegen tot den drank, hunne oude gewoontens, en manieren van ter eere der Goden te drinken, plotselyk af te wennen, en derhalven liever toegelaaten hebbe het drinken ter eere van God, den Heiland, enz. Of dat de zelve Geestelykheid daar uit eenig voordeel trok, of in beoogde. Het zy hoe het zy, 't is klaar, dat de Heiligen in 't spel getrokken zyn, om de gewoonte, van ter eere van Heiligen te drinken, te doen doorgaan. De Monnik Oddo getuigd daar van aldus: ‘Olaüs, uit de Oostzee komende, deed het eiland Norrig, genaamd Mostur, aan; Hier verscheen hem in den nagt de Heilige Maarten, Bisschop, hem aldus aansprekende’: 't Is de manier in deze Landen op de gastmaalen ter {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} gedagtenisse van Thorer, Odyn 2, en andere Asen, bekers te drinken. Deze manier wil ik door u afgeschaft hebben, en ingesteld, dat 'er voortaan ter myner gedagtenisse zal gedronken worden; want het is behoorelyk, dat die oude manier worde afgelegd. En die vreugde van Sint Maarte schynt nog overblyfsels te hebben nagelaaten onder verscheide Noordse volken. vii. Diergelyke bevelen van zoogenaamde Heiligen konnen aanleiding gegeven hebben tot het drinken ter gedagtenisse van andere Heiligen, en zelfs van God den Vader, den Heiland, den H. Geest, Maria, de Heiligen, enz. viii. Dat deze gewoonte in 't byzonder lang plaats gehad heeft in Ysland, zelfs tot dat de Reformatie daar bekend was, kan blyken uit de Uittreksels van hunne {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} trouwplegtigheden, te zien by Keysler. antiq. Celtic. & septentr. pag. 358. &c. waar in men vind fol. 1. Een beker vol drank is op onze tafel gebragt, geschikt ter gedagtenisse van den Heiligen Geest. fol. 3. Voor de gedagtenis van God den Vader, uitgedronken zynde den beker van den H. Geest, zy 'er, Antiphona; dat is eigenlyk een Tegenzang, of zeker Gezang opgeheven. fol. 5. Fyri Christi Minni antiphona, d. i. ‘voor Christi Minne, d. i. den Beker ter liefde, of gedagtenisse van Christus 3, (zy) een Lofzang, te {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} weten opgeheft, of gezongen.’ Dan volgde de Memori-bokaal van de Maagd Maria: fol. 7. Daar naa bragt de bruidegom en bruid elkanderen over en weder een dronk. Dan wierd herhaald de Gedagtenis van den H. Geest, en van Kristus. En daar op volgde de dronk; ter eere en gedagtenis van den Koning. En daar aan die van Sint Maarte, en de Leeraaren der Kerke, enz. Vide & Istmenium Reenhielm: not. ad Oddum ed. Ups. 1691. in 4. p. 65. & seqq. ix. Maar wanneer nu het drinken, ter gelegenheid van zoo veele Heiligen, als 'er daagelyks met 'er tyd vermeenigvuldigd wierden, den Kristenen, inzonderheid der Noordse gewesten, aanleiding gaf tot allerlei overdaad; en zelfs de Gildens zig verbonden hadden, om maaltyden, en saamendrinkingen te houden, ter eere van Maria, Sint Martyn, Sint Nikolaas, en Sint Steven, enz.: Zoo heeft Karel de Groot dit misbruik, inzonderheid van St. Steven, enz. zoeken te steui- {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} ten door deze Wet: Men moet aan allen verbieden het kwaad der dronkenschap; en derhalven verbieden wy die saamenzweeringen, die gemaakt worden in den naam van Sint Steven, of dien van ons, en onze zoonen. Carol. M. capitul. 3. anni 789. tom. 1. x. En men vind, dat onder de Noordse volken het drinken ter eere van God, enz. voor een misdaad wierd gehouden; en die zoodaanigen misdaad begongen, aangeklaagd, in regte vervolgd, en veroordeld zyn. Joh. Bircherodius verhaald. in antiq. Juliis. pag. 132. dat een boer, om dat hy in een maaltyd de bokaal gedronken had, ter eere van den onsterfelyken God, is aangeklaagd aan het Geregt te Koppenhage, zyne goederen verbeurd verklaard; dog, dat hy, om dat deze misdaad scheen begaan te zyn uit eenvoudige onkunde, en uit ouder gewoonte, den voorouderen zoo lang eigen, door 's Konings Vonnis, het voorige te niet doende, in zyne goederen hersteld is, onder voorwaarde van de Ker- {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} kelyke tugt zig desaangaande te onderwerpen. Vide & Keysleri antiquit. Celt. p. 362. xi.Wat nu de manieren van voordrinken der Noordse volken in hunne gemeene maaltyden, en gezelschappen betreft: De zelve volken, en in 't byzonder de Gotthen, waren gewoon, wanneer ze een beker ter eere van iemant zouden instellen, en aan een ander brengen, of voordrinken, op te ryzen, het gezelschap te groeten, en, het zelve aansprekende, de drinkvoorwaarden te noemen, en de zelve, uit eerbiedigheid, staande te drinken. Zoo groette Hilligunna, Koning Granmarus dogter, het gezelschap, en stelde een bokaal in, ter gedagtenisse van den overleden Koning van Krakow, en bragt de zelve aan den Koning Hiovardus toe, die, den beker aannemende, haar verzogt nevens hem ter neder te zitten. Waar van ik reeds iet heb aangeteekend Kap. V. § x. A. (10.) en waar van ik het bewys hier zal laten volgen § xii. {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} Warnefr, die de daaden der Longobarden beschreef, verhaald hebbende, dat de Koning Grimoaldus zou besloten hebben eenen te veel beschonken Bertaritus te dooden, ten zy 's Konings Hovelingen bevel gegeven hadden van, nevens verscheide geregten, eenige dranken tot hem te brengen; en dat die Hovelingen uit den naam van den Koning baden, dat hy een heele schaal ter eere van hem (te weten den Koning) wilde drinken; voegd 'er by: Bibebant autem, postquam surrexerant, stantes: d. i. ‘Zy dronken volgens gewoonte, naa dat ze opgestaan waren, staande. lib. 5. de gest. Longob.’ En op zoodaanige wyze dronken ook de Hunnen en Gotten, ter eere van Attila, volgens Priscus. in Histor. Goth. en onze vertaling: ‘Na dat de spys van het eerste geregt genuttigd was, zyn wy allen opgestaan, en niemant van ons is wedergekeerd tot zyn zitplaats, voor dat hy een schaal vol wyns, op de gezondheid, en het welvaaren van Attila, uitgedronken had.’ {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} xii. Waar by men nog voegen kan, dat de Noordse volken, en inzonderheid de Koningen der zelve, gewoon waren, om hooge gasten meerder eer aan te doen, den drink-hoorn, of -beker te laten inschenken, en overgeven, en de drinkvoorwaarden instellen, door een jonge schoone maagd, op het beste gekleed, en geçierd, daar toe gebruikende hunne eige dogteren. Als in het breede te zien is by M. Velzerus rerum Bojarum lib. 3. op het jaar 589, in het voorbeeld van de schoone Theodelinda, de dogter van den Vorst Garibaldus. Deze gewoonte word bevestigd door de plaats, en het voorbeeld, dat ons in de Kronyk van Snorro voor komt, aldus naar de vertaaling luidende: Tum Granmarus Rex Hildigunnae filiae suae in mandatis dedit, ut, vestes suas optimas induta, hospitibus cerevisiam propinaret: Haec omnium faeminarum formosissima erat. Assumpsit ea poculum argenteum, ac infudit. Deinde Hiovardum Regem adiit, dixitque. Salvete omnes Ylfingi. Hoc poculum in {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Hrolfi Regis Kroki memoriam bibo. Deinde, postquam dimidium exhausisset, Hiovardo Regi poculum tradidit. Ille, poculum excipiens, simulque manum ipsius apprehendens, ut apud eum consideret, rogavit, &c. Dat is: ‘Toen heeft Granmarus, Koning van Suderman-land, aan zyne dogter Hillegund belast, dat ze haer beste kleederen aan doen, en den gasten bier zou brengen, en voor drinken. Deze nu, zynde de schoonste der vrouwen, nam, en vulde een zilveren beker, en trad na Koning Hiovardus toe [die door haren vader ter maaltyd onthaald wierd, ter gedagtenisse van den overleden Koning Hrolfus] zeggende: Gy Ylfingers, zyt alle gegroet. Dezen beker drink ik ter eere van Hrolfus, Koning van Krakow. En, na dat ze de helft gedronken had, gaf ze den beker aan Koning Hiovardus. Deze, den beker aan-, en haer teffens by de hande nemende, verzogt, dat ze nevens Hem geliefde te zitten, enz.’ {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} En dat de Koningen hunne Dogters, byzonder tot het inschenken, en voordrinken hebben willen gebruiken, om daar door de hoogste agting voor hunne gasten te betuigen, toond Bartholyn in zyne Deense Oudheden. lib. 2. cap. 2. Nonnunquam honoratissimis hospitibus, Regiâ nempe dignitate conspicuis, majorem honorem habituri, qui eos excipiebant, quamvis non minoris ipsi essent qualitatis, filias suas pocula porrigere voluerunt, &c. Zie daar van nog een voorbeeld in 't volgende XII. Kap. § iii. bl. 174. enz.] {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XII. Manieren van voor-, en toe-drinken, met vriendelyke woorden, plegtige spreekwyzen, en Formulieren; By de oude Friesen, en Nedersaxen, enz. Van borg te blyven, en den voordrinker gewapenderhand tegen verraad, enz. te beschermen onder het drinken, by de oude Britten. Oorsprongk van het Formulier van antwoord, op het instellen der gezondheidsdronk, nog heden in gebruik by de Engelsen aldus: I will pledge you. Oorsprongk van de drinkvoorwaarden der oude Francen, genaamd, boire a tire lerigot. Andere manieren van voordrinken, by de Friesen, en voors. volken, met het geven van de regterhand, met een kus, of leggende op de knie, of staande, en met toegedekte bokaalen, enz. {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} i. Alhoewel ons de tyd-boeken, en geschiedenissen der oudste voor-ouderen, ook naar het getuigenis van H. de Groot, die daar over te vergeefs geklaagd heeft, grootelyks ontbreken, en vooral een verhaal, of beschryving van de zeeden, en gewoonten der voor-ouderen, nog minder dan andere zaaken wel eer beschreeven; egter ontbreken ons niet eenige getuigenissen, welke te kennen geven de wyze, en manieren, in het drinken gebruikelyk, en de hertelyke betuiging van ongeveinsde vrindschap, die ze hier mede met veel nadrukkelykheid hebben willen beteekenen. ii. De zelve bestonden, onder het toebrengen, en overgeven van den beker 1, {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} voornaamelyk in deze drie uiterlyke zaaken: 1. In woorden, de genegenheid, en vrindschap, of hoogagting te kennen gevende, met het toewenschen van heil en zegen, enz. 2. In het geven van de regterhand. 3. Of van een kus. iii. Wat het eerste belangd, de aller oudste teekenen, en voetstappen dezer gebruiken, die wy vinden onder de voorouderen van deze, en de naast gelege landen, geven te kennen, dat die manieren hier in bestaan hebben: De waard, of die aan een ander een dronk wilde toebrengen, en een drinkbeeker aanbieden, was gewoon hem aan te spreken met deze woorden: Wagt heil 2: als willende met de- {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} ze korte woorden te kennen geven: Verwagt van my, 't geen ik met dezen dronk betuigen wil, mynen hertelyken wensch, en myne zugt tot uwe welstand, en gezondheid. Waar op de ander ten antwoord gaf: Drink heil; te kennen willende gevende, dat hem deze dronk, zoo als hy hem ins- {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} gelyks toewenste, te strekken had tot zyn eige heil, welstand, en gezondheid. Dit getuigen ons verscheide oude Schryvers, die in de Latynse taal geschreven hebben, en uit de zelve, by vertaling, de Groote Hollandse Kronyk, welke, verhaalende het drinken der gezondheden, by de oude Friesen en Saxen gebruikelyk, meld: dat in het jaar 385, wanneer de Friesen en Nedersaxen 3, het Koning- {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} ryk van Engeland, onder den Koning Vortigerus bemagtigden, de Veldheer En- {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} gistus, den Koning te gast genood hebbende, zyne zeer schoone dogter Ro- {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} nixe, met een gouden kop vol wyns voor den Koning liet verschynen; en dat deze jonge maagd, den Koning te voet vallende, hem aansprak met deze woorden: Heer Koning, wagt Heil: en dat de Koning, haare taal, en deze manier van doen niet verstaande, door zyn Kamerling onderregt wierd, dat zy den Koning vrindelyk groette, en begeerde, dat hy van haare hand drinken wilde; en voorts, dat hy tegen haar zeggen zoude: Drink heil: dat zy, daar op voordrinkende, den Koning kuste: en dat hier van ook in Engeland de manier zou zyn gekomen, dat de gene, die in een gezelschap, of gastmaal zynde, iemant wilde toedrinken, {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} gewoon was te zeggen: Wagt heil, en dat een ander antwoordende zeide: Drink heil. Welke voors. geschiedenis 4 met veel meer omstandigheden de Friese Histori-schryver Winzemius, in het tweede van zyne Friesse Jaarboeken, nog breeder, en wydloopiger beschryft; tot welken wy den Lezer overwyzen. iv. Wat het tweede, en derde, naamelyk het geven van de regterhand, en {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} het kussen, by het drinken van heil, of de gezondheid belangt, het zelve word door den gemelden Winzemius, ter voorgenoemder plaatse, uit oude Schryveren duidelyk getoond; en het is de hoog geleerde Erasmus van Rotterdam, die, wegens deze manier van kusjes te geven, geheel Brittannie, hoewel in prose, poëtischer wyze, en by uitnemendheid verheffende, de zelve ondersteld heeft. Deze zaak word nog nader bevestigd door den geleerden Ubbo Emmius 5, als hy van de zeeden, en manieren der Friesen, zyne landsluiden, handelde, duidelyk zegt: In moribus vero hoc singulare etiamnum habent, ut in conviviis, quoties aliis de more praebibunt, poculumque tradunt, dextras jungant, & feminis quoque aut puellis, cum amplexu, oscula addant: atque haec cuiquam negare, qui modo boni nominis est, isolens ac superbum arbitrantur. Dat is: ‘In hunne maaltyden hebben zy dit nog byzonder, dat ze in gaste- {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} ryen, zoo dikwils als ze anderen voordrinken, en den beker overbrengen, elkanderen de regter hand, en daar en boven aan vrouwen, en jonge dogteren, met eene omhelzing zoenen 6 geven; {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} en deze te weigeren aan iemant, die maar ter goeder naam staat, dat agten zy verwaand, en trots te zyn.’ v. Welke manier van doen in de oudste Friesche tyd-boeken word verhaald te zyn voortgekomen, niet zoo zeer van een aangenome, en ingevoerde gewoonte, of by geval, als wel van een duidelyke instelling van hunne eerste Princen: Pierius Winzemius, de voorgemelde Friese Historischryver, en anderen, hier in volgende Occo Scarlensis, en Vlieterp, verhaalen, dat ze geloofden, dat deze manier herkwam van Adel, den zoon van Friso, dien zy toeschryven geweest te zyn den insteller van de burgerlyke zeden, en wellevendheid, [onder de Friesen; als in het I. Deel Kap. XII. reeds breeder gemeld is.] vi. [Het zy hoe het zy, deze voors. gewoonte der Friesen schynt eenigszins overeen te stemmen met de manier der oude Noordse volken. Ten blyk hier van, en ter nader bevestiging, en verklaaring van de voorgemelde plegtigheden, kan strekken het verhaal van Markus Valserus: d. {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} Libro Ao. 592. ter gelegenheid van het huwelyk van de Koninginne Theodelinda, met [Agilulfus] den Hertog van Piemond: Vocato craterem vini modice libatum propinavit; quem ille accipiens, cum, honore Laetus, se ad dextrae osculum venerabundus demitteret, Regina verecunde subridens, Tu vero ori, non manui, osculum admove, Agiluphe, inquit, & levatum complexa osculataque, consilium de regno,& nuptiis aperuit, &c.[l. 3. rer. Bojar.] [Dat is: ‘Theodelinde bragt den Hertog, met daar iets uit te proeven, een beker wyns, en als Hy, den zelven aannemende, zig boog, om, door die eer verblyd, eerbiediglyk haar regter hand te kussen, zei de Koningin, op een eerbaare wyze grimlagchende; Hertog Agilulfus, kus myn aanzigt, of mond, niet myne hand; en, hem opgeregt, omhelst, en gekust hebbende, heeft ze hem haar voornemen en toeleg ontdekt, van Hem deel te willen geven aan het Ryksgebied, en Hem te zullen trouwen.]’ vii. By de drie voorverhaalde gebrui- {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} ken konnen nog eenige andere gevoegd worden; als 1. het neder knielen: het welk van ouds voor de Koningen, en Vorsten in gebruik was; afkomstig van de Oosterse volken, die hun Opperhoofden gewoon waren met slaafsche nederbuigingen aan te spreken, en te naderen, als uit oude en jonge Schryveren dier landen kennelyk is; en waar van ook een voorbeeld in de elders gemelde geschiedenis van de dogter van Engistus gezien word. viii. Ook kan hier bygevoegd worden de manier van staande te drinken de plegtige gezondheden. 7 Olaüs Magnus, Aardsbisschop van Upsale, en Overste der Gotthen en Zweeden, verhaald in zyne beschryving der Noordsche Landen, dat van ouds by dien Landaart de gewoonte is geweest, welke ze nog [in zeker opzigt] naauwkeurig onderhouden, dat ze, uit eerbiedigheid tot de Goden, en Vorsten, al staande dronken; en dat ze grooten arbeid en moeite doen, om te too- {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} nen, wie met de minste teugen het grootste drinkvat kan ledigen. [Zie K. VII. A. (11). ix. Deze gewoonte van staande, of ook, by sommigen, op de eene knie nedergeboogen, op de gezondheid van gekroonde hoofden te drinken, is tot op onze tyden, by meest alle de geschiktste volken in gebruik gebleven. [Kap. XII. § xi.] x. Onder de plegtigheden van laater tyden mag ook deze geteld worden, dat men op plegtige maaltyden, de voornaamste gezondheden, of heilwenschen, gewoon is te drinken, niet alleen uit een byzonderen, en opzigtiger drinkbeker, maar ook voornaamelyk uit zeker daar toe geschikt glas, of bokaal, welke in het aanbieden, en toebrengen, met een deksel worden toegedekt: zulks, dat die gene, aan wien de dronk word toegebragt, en aangeboden, verpligt is het deksel af te ligten, en na dat deze kop, of bokaal door den voordrinker is uitgedronken, en weder ingeschonken, alzoo toegedekt aan den genen, wien ze gebragt, of toegedronken is, aan te bieden; die de zelve vervolgens {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} alzoo weder een' derden aanbied, uitdrinkt, en toegedekt overgeeft, [tot dat die gene, die meest relatie tot, of belang heeft in de ingestelde drinkvoorwaarden, in dit geval de leste drinkende, daar voor, of voor de betuiging van dien heilwens bedankt.] xi. Onder de manieren van toedrinken zouden hier ook gemeld konnen worden de konstenaryen der hedendaagse jongelingschap, die ze gebruiken, en onderhouden in hunne drink-gezelschappen, en die ze drink-wetten noemen, en als zoodanige onderhouden, welke zeker Kerkelyk Schryver opteld, en verhaald, wiens eigen woorden deze zyn: ‘Ten huidigen dage hebben de jonge luiden ontelbaare kunsjes en grillen verdigt, ook drink-wetten gesmeed, om met genoegen, en drinke-broers-orde malkanderen het lyf vol te jagen. Sommigen spelen met kaarten, schyven, en teerlingen, en die verliest moet drinken. Een ander keert een romer het onderste boven op een tafelbord, en {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} slorpt den wyn van onder. Men vlegt handen en armen door malkander, en weet de een den ander te drinken te geven met de hand, en, houdende den romer tussen de lippen, den wyn te gieten in des anders mond, en, na zulks gedaane, over te leveren tussen de lippen van zyn drinkgenoot. Sommige steken een houtje aan, gevende het zelve in 't ronde over, yder zeggende: Luitje, Luitje leeft nog, en die, in welkers handen Luitje uitgaat, moet een glas in 't lyf zetten op Luitjes uitvaart. Men heeft koppen en kroezen met een teerling daar in, en die gedronken, en een ander het gebragt heeft, hutzelt den teerling om, en is, die de kroes ontfangt, verbonden zoo veele glazen te drinken, als 'er oogen zyn geworpen. Men drinkt den Abd met zyne Monniken, dat is, den grooten romer, met eenige kleine daar by.’ xii. [Diergelyke ontelbaare kunsjes zouden 'er zyn by te brengen; dog, beter oordeelende dit niet verder in 't by- {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} zonder te doen, gaan we de zelve met opzet voorby; om niet te volgen het spoor van sommige Yveraaren, welke, kwansuis geslage vyanden van allerlei dolingen, en zoogenaamde ketteryen, en niet genoeg agtende de waarheid, Index sui & erroris, die zig zelve, en tevens de dooling kan ontdekken, eenvouwdig te leeren, en door overtuigende redenen te bevestigen, maar willende ook allerlei doolingen, die naar hunne gedagten met de waarheid stryden, met geweld, was 't mogelyk, uit de weereld helpen, gewoon zyn ten einde adems toe zig af te slooven in het beschryven, niet alleen van tegenwoordige, die meest in zwang gaan, en toekomende, die ze vreezen dat ontstaan mogten, maar ook van voorlede doolingen, en ketteryen van de voorgaande eeuwen, die lang waren vergeten, en vergeten zouden blyven, zoo 'er nooit van gerept, en de zelve nooit opgehaald, nog openbaar wederlegd wierden; en welker ontydige wederlegging, en bestraffing het middel {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} was om die zelve sommigen op nieuw, of nog erger in 't hoofd te brengen; en hoedanige yveraars eindelyk, eenige gebreken willende bestraffen, in het optellen, en het beschryven van de veelerlei manieren, op welke dat de zelve gepleegd worden, een schyn geven van de zelve eerder te leeren, als ontleeren, eerder in, dan buiten gedagten te brengen; 't welk van ouds ook in Historyschryveren, en Filosofen, als onder anderen in Suetonius, en zelfs in Seneca, misprezen is.] {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XIII. [Van den ouden Hollandsen dronk, genaamd St. Geerte Minne, anders de Schaal van Nivelle, onder de Graaven en Edelen van Holland, en andere Princen en Edelen, in Nederland, wel eer gebruikelyk.] Beschryving, deugden, en lof van de Princes Geertruid. De Stad Geertruide-Berg naa haar aldus genaamd: een Kapel aldaar, en de Hoofdkerk, en Abdy van Nivelle, als ook de Orde van 42 Edele Jonkvrouwen, door haar gestigt. Zy na haar dood in het getal der Heiligen geplaatst. Beteekenis van den naam Geertruid, en Minne. Oorsprongk van de benaaming St. Geerte Minne. Bewyzen van het gebruik van die drinkvoorwaarden, onder de {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} Graaven van Holland, en den Adel in Nederland. Voorbeeld van Graaf Floris V., en Gysbert van Amstel. Bewys, dat, en reden waarom de bokaal St. Geerte Minne, onder de Princen van Nederland, genaamd zy de Schaal van Nivelle.] [i. Gelyk het een gebruik was onder de Noordse, en Nederlandse volken, te drinken, ter eere, en gedagtenisse van Santen en Santinnen, en zoo genaamde Heiligen, als hier voor getoond is II. D. Kap. V. § viii. enz. Zoo was het ook in de Noordse-, en Neder-landen gebruikelyk zekeren beker, of bokaal in te stellen, ter gedagtenis van deze of van gene Sant, of Santinne, en ter betuiginge, dat men van vast voornemen was, om die naa te volgen, en ten opzigte vooral van den genen, met welken men zoodanigen dronk, op zulke voor- {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} waarde, deed, getrouwelyk te oefenen. Ten bewyze konnen ten opzigte der Noordse landen strekken, de drinkvoorwaardens, genaamd, Odinus-Minne, Kanutus-Minne, Eriks-Minne, St. Ulriks-Minne, waar van ik gesproken heb Kap. V. § viii. ix. En ten bewyze ten opzigte der Nederlanden, en byzonder Holland, strekke de zeer oude Hollandse dronk, en drinkvoorwaarde, genaamd Sinte Geerte Minne.] ii. Te weten, op alle vrolyke maaltyden, en plegtige gasteryen was het onder de Princen, Grooten, en voornaamste Edelen dezer Landen, een oud gebruik, en een standvaste gewoonte, om een goeden dronk, [genaamd St. Geerte Minne, anders genaamd de Schaal van Nivelle.] in te stellen, en om te drinken op 't laatste der maaltyd, of ten anderen tyden, ter betuiginge van eene alleropregtste goedhartigheid, trouw, en liefde, en ter eere en gedagtenisse van Sinte Geert, of Geertruid. {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} iii. [Van dezen dronk vind men gewag gemaakt in 's Lands Kronyken, in 't byzonder van die van Melis Stoke: en 't zal derhalven niet onaangenaam zyn de beteekenis, en oorsprongk van deze drinkvoorwaarden na te speuren, en van haare beginselen, is 't mogelyk, op te haalen, te meer, om dat daar van, onzes wetens; den Vaderlanderen tot nog toe geen omstandig berigt, nog uitlegging gegeven is.] iv. Deze manier dan van, ter liefde, en ter eere van deze Sinte Geert, een beker van opregte vrindschap uit te drinken, schynt afkomstig van de hooge agting, die van ouds de weereld, en byzonder Nederland gehad heeft, voor de Godvrugtigheid, en Heiligheid van eene Geertruid, zekere Vorstelyke Maagd, welke, in den staat van een Princes gesteld zynde, de Staaten, en Vorstendommen, de weereldsche pragt, grootsheid, en rykdommen versmaadende, zig tot een ingetogen leven, en de bespiegeling van Goddelyke zaken begeven hebbende, ein- {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} delyk in het Klooster van Niville, in Braband, overleden is, naa dat ze alle haare groote, jaa Princelyke goederen, en inkomsten aan Kerken en Kloosters had te kost gelegd. v. Deze Geertruid vorder, zekere Princes 1, was de dogter van Pipinus van Landen, Hofmeester des Konings van Vrankryk (eersten Hertog van Brabant, zoon van Karolomannus, Hertog der Tongeren, of, zoo Edmundus Dinterus wil, eersten Hertog van Neder-Australie) en van Vrouwe Itta, of Iduberga; en was de zuster van de H. Begga. vi. Wyders word de zelve Princes Geertruid, of by verkorting naderhand Sinte Geert genaamd, zoo omstandig, en {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} doorlugtig 2 beschreeven, dat alleen sommige Hoofddelen van haar levens verhaal te noemen zouw konnen genoeg doen aan ons tegenwoordig bestek, en voornemen; welke hoofdzaaken, in de Kronyken breeder te zien, dan kortelyk hier in bestaan: 1. In wat heiligheid van leeven deze Princes Geertruid haare kindsche jaaren heeft versleten en doorgebragt. 2. Hoe zy, alle huwelyken, hoe Vorstelyk, en voordeelig die haar voorkwamen, afslaande, in een zuiveren maagdelyken staat heeft willen leven; en als een Bruid van Kristus haare reinigheid heeft bewaard. 3. Hoe zy van haare moeder, op dat ze van haar godsdienstig opzet niet mogt worden afgetrokken (schoon ze nog Gode niet was toegewyd, of geconsacreert) geschooren is. 4. Hoe zy haare tydelyke groote mid- {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} delen tot godvrugtige gebruiken, en onderhoud der armen, heeft gebezigd, en aangelegd. 5. Hoe herbergzaam zy geweest is aan Geestelyken en Priesteren. 6. Hoe zy veel heilige Boeken, en Overblyfselen der Heiligen, in overvloed verkregen; en bezeten heeft. 7. Hoedanig een helder rond, of vurige krans, haar hoofd dikmaals heeft omscheenen. 8. Hoedanig haare afgezanten, op zee in gevaar zynde, en haar aangeroepen hebbende, verlost en gered zyn. 9. Hoe veele, en groote Wonderwerken na haare dood gebeurd, en door haar uitgewerkt zyn, enz. Dit alles is by de Rooms-kerkelyke Schryvers overvloedig genoeg beschreven, ja breeder dan laater tyd-genooten hebben willen, of konnen gelooven. vii. Lud. Guicciardyn 3 getuigd daar en boven, dat haar vader Pipinus {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} begraven is in de Abdye van Nivelle (van welken ook anderen 4 getuigen, dat zyn hert daar te zien is in een schoone kasse, die jaarlyks in de Kruisdagen werd omgedragen) en deze Maagd noemd hy een heilige Vrouw, welke, overmits haar heilig leven, verdiend hebbe ingeschreven te worden in 't getal der Heiligen. Voorts getuigd hy, dat zy de Hoofdkerk, welke ook naar haar Naam geheten is Sint Geertruide Kerk, gestigt heeft; dat ze heeft ingesteld een zeer Edele Orde van 42 Kanonikessen, die tot dezen tyd toe in een groote heerlykheid, en goede tugt staande blyft. Dat deze jonkvrouwen [Chanonesses, of Stigt-voogdessen] moeten zyn van een zeer uitnemende hooge geboorte, en van grooten Aadel 5, alle Domvrouwen genaamd werdende: Dat ze {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} alle, en elk hebben een byzondere woning omtrent de Hoofdkerk: Dat ze des morgens gekleed zyn als geestelyke maagden, in witte kleederen, met hermynen gevoerd, en des naamiddags als weereldlyke jonkvrouwen, met zyde laakenen, en andere pragtige kleedingen: Dat ze op maaltyden en banketten, genoodigd zynde, mogen verschynen: Dat ze vryheid hebben, om te mogen trouwen; of anders haar levenstyd door te brengen onder dit Aadelyk, en Hoffelyk gezelschap: Dat ze een genoegzaam onderhoud van deze Orde ontfangen: Dat ze tot haar Opperhoofd en Voogdes hebben een zeer aanzienelyke Vrouw, als Abdisse, die van den Prins des Lands, en van de gezamentlyke jonkvrouwen word gekoozen, en van den Roomsen Stoel bevestigd, hebbende niet alleen het gezag over dit maagdelyk Gezelschap, maar ook het geestelyk en weereldlyk gebied over de geheele Stad, en het omleggende Landschap, daar aan behoorende. viii. Voorts word verhaald, dat deze {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} Maagd, dus heiliglyk geleefd hebbende, zaliglyk ontslaapen is in 't jaar 664, naar het eenparig getuigenis der Schryveren 6: {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} en, dat zy na haar dood gesteld is onder het getal der Heiligen, als te zien is by {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} den Rooms-kerkelyken Schryver Dion. Mutzaard. bl. 543. ix. Gelyk nu van de Hoofdkerk, en Abdye van Nivelle, zoo word ook met {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} eenparige overeenstemming getuigd, dat de Hoofdkerk van Sint Geertruidenberg van deze Maagd Geertruid gestigt, en naa haar genaamd zy. x. 't Is zeker, dat zy een groot deel haar 's levens heeft overgebragt in deze Landstreek, en dat ze aldaar veel goeds bezat, als onder andere blykt uit den ouden brief van Hilsewyde, Gravinne van Stryen, van den jaare 899, welke bewaard word in de Abdye van Toorn, by Waard, in Kempenland; in welken gezegd word, dat ze weg schenkt haar erfgoed, in den Lande van Stryen, daar de H. Geertruid lighamelyk verkeerd heeft, en een Godshuis stigtte, door den Bisschop Amandus geheiligd; en in een brief van Keizer Otto de IIde word ze genaamd de uitverkoore Maagd, wordende aldaar mede gesproken van haar erfgoed in den Lande van Stryen, en van den Berg, en de Visseryen in de Maas. xi. Het zal eenige vreemd moeten voorkomen, dat sommigen, niet onverstandig, maar wel ervare in 's Lands Oud- {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} heden, overwogen hebbende de oorzaak, waarom de voors. dronk aan de H. Maagd Geertruid zoude wezen opgedraagen, en t'haarer eere, en gedagtenis ingesteld, (daar nogtans geene andere zaaken, hoe heilig Geertruid ook geagt wierd, t'haarer eere zyn ingevoerd, nog zy tot een bescherm-heilige zy uitgekozen) hunne gedagten hebben laten gaan op de beteekenis des woords Geertruid, en de kragt van dien, naamelyk een volslagen opregtheid, en een ongeveynsde vrindschap beduidende; en, gevonden hebbende, dat het oude duitsche woord Gaartruw, geheel getrouw 7 beteekende, hebben beginnen te twyfelen, of de oude Duitschers, uit hunnen aart tot den drank, niet min dan tot een opregte trouw genegen, den dronk, waar mede zy zulks wilden betuigen, niet zouden genoemd hebben Gaartruw: {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} en, of niet anderhand het bygeloof der eenvoudige voorouderen, het vermeenigvuldigen der bescherm-heiligen, en de hoogberoemde deugden van de Princesse Geertruid, wier naam [of liever eige naam, en gedrag] met dit woord geheel overeenkomstig wierden gehouden, de oorzaaken geweest zyn, waar door, en waarom men haar eigen naamwoord zoude genomen, en gebruikt hebben, in de plaats van het oude woord Gaartruw. xii. In der daad, wanneer men aanmerkt, dat ontrent deze, en laater tyden, van een Veraiçon, een Heilige Veronika, en van eene Verlosseres van zorg, en kommer, een H. Ontkommera 8, en veele anderen van dezen aart zyn gesmeed en aangenomen, zoo kan deze bedenkelykheid nog al zoo vreemd niet schynen, nog zoo geheel verwerpelyk. Dog nadien, by gebrek van bewys, zaaken, die duister, twyfelagtig, en niet onmogelyk {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} zyn, nog klaar bewezen, nog tegengesproken konnen worden, zoo willen de wetten van de reden, en billikheid, dat dien aangaande een yders gevoelen vry, en onbepaald blyve: en kan, dien 't lust, zig vermaaken in een zinspeling, die niet t'eenemaal onwaarschynelyk, onaardig, nog onmogelyk kan geoordeeld worden. [xiii. Ondertussen, is dit zeker, zoo de oude Duitsen een beker, en dronk mogten gehad hebben, in 't algemeen genaamd Gaartruw, of Geertrui, om de betuiging van opregte, en trouwe vrindschap te beteekenen, dat 'er egter des niet tegenstaande by de nakomelingen in deze Landen een byzondere beker en dronk is ingesteld van de opregtste trouw, waar van St. Geertruid tot een voorbeeld gehouden wierd, en dat deze Beker en dronk t'harer eere genaamd is. St. Geertruide-Minne, en by verkorting St. Geerde-Minne: als de benaaming zelfs, en de bygevoegde oude eernaam Sint uitdrukkelyk bewyst. xiv. Dus beschreven, en uitgelegd zynde, hoe de drinkvoorwaarde St. Geerte {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} Minne, na de voors. Geertrui genaamd is: zal het niet ondienstig zyn eenige beduidinge te doen van het woord Minne.] [Wat dan vorder de beteekenis van het woord Minne belangd; gelyk het woord Minni, 1. min, en liefde, en wel een lofzang, ter liefde tot, en ter eere van overledene Heiligen beteekend, als we reeds hebben aangeteekend. Kap. V. §x. (9). Zoo is het zeker, dat onder de oude Heidense volken van het Noorden, Minni, en Mindi, of Mindae, beteekenden zekere hoornen, kroezen, of bokaalen, die zy ter liefde, minne, en gedagtenisse van hunne overlede vrinden, en beminden, gewoon waren te drinken: waar van we een voorbeeld hebben in Heldegunnis, dogter van Koning Granmarus, hier voor reeds bygebragt, in de aanteekeningen II. D. Kap. V. § x. A. (10). 3. En eindelyk zoodanige, die zy uitdronken ter eere van hunne Goden, als de geleerde Bartholyn bewyst, in zyn Deense Oudheden. lib. 1. c. 8. Zie Kap. XIV. En kan hier dit woord in de eerste, en {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} tweede beteekenis teffens genomen, en 'er door verstaan worden zekere beker, of bokaal, die gedronken wierd, om daar door jegens anderen te betuigen een min, liefde, en genegenheid, en vrindschap, en dat wel zoo ongeveinst, opregt, getrouw, deugdzaam, en standvastig, als die van de vermaarde Heilige Geertrui.] xv. Wanneer, en op wat tyd nu dit gebruik, van ter eere van St. Geertruid te drinken, opkwame, is noodeloos, en te vergeefs nagespoord, nadien van deze, en diergelyke zaaken in zoo vroege tyden geen de minste aanteekeningen gehouden zyn, ter oorzake van de zeldzame schryf-oefening; en nog was 't van klein belang, indien men in die tyden geen gewigtiger zaken hadde nagelaten te boek te stellen, waar over zig de nakomelingen nu te laat, en vergeefs beklaagen. [xvi. Dog al ontbreken ons bewyzen van het eerste begin van dat gebruik, van te drinken St. Geerte Minne, daar ontbreken ons geen bewyzen van dat gebruik, zelfs, onder den Adel in Nederland.] {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} Want dat 'er al in vroege tyden, zelfs onder onze Graaven, uit het oude, en eerste Huis van Holland, een zoodaanige dronk plaats gehad hebbe, is onwederspreekelyk uit het getuigenis van den genoegzaam oudsten onzer tot nog toe bekende, en gemeen gemaakte Jaarboek-schryveren, Melis Stoke, die, in zyne Rym-kronyk, in 't leven van Graaf Floris de Vde, de saamenzweering der Hollandsche Edelen tegen dezen Graaf, en des zelfs opgevolgde moord, in den jaare 1296 begaan, beschryvende, getuigd van ettelyke zeer opmerkelyke omstandigheden, die deze moord zyn voorgegaan; en in het byzonder, hoe de Graaf, voor het uitryden uit de Stad Uitrecht naar het veld toe, om te gaan jaagen, (alwaar hem toen de lagen gelegd waren) met Heer Gysbregt van Amstel nog eens drinken wilde een hartelyken, en vrindelyken dronk, genaamd Sint Geerten Minne; aldus: Gaat t'uwen Heere, en zegt hem, dat, Ik ride voren wt 'er Stat, Laat hem comen als hy wille, {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} Die Graef en sweech niet stille. Hi seide: Heer Gysbrecht, hier inne Zel ic u Sinte Geerden Minne Geven, eer wi hene riden, Men brochte den wyn ten selven tiden. Die Grave liet schenken den wyn, En seide, drinc van der hant myn 9Sinte Geerden Minne, en vaer wel; Doe nam die Verrader fel 10, Den wyn van 's Graven hant, En seide: blyf gezond, ic ga varen; enz. {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} xvii. Dat deze dronk ter gedagtenis van Sint Geertruid zy geweest een aller teederste uitdruksel van Liefde, en hertelyke vrindschap, en van goede trouw, betuigd de geleerde Vossius, in zyn Jaarboeken, op het jaar 1296, alwaar hy de zelve geschiedenis terstond uit Melis Stoke bygebragt, mede verhaald, invoerende Graaf Floris van Vyfden, sprekende tegen Hr. Gysbregt van Amstel, ten tyde als hy verraden werd, op deze wyze: Van Amstel, dus spreekt Vossius, word op 't bevel van Graaf Floris weerom geroepen: de Graaf, om misschien zyn inborst eens te doortasten: Gysbert, zegt hy, ik heb myn brandende liefde, welke ik u altyd heb toegedraagen, zoo in myn hart niet konnen verbergen, of ik heb ze u door een klaar teeken moeten doen blyken: en, met eenen een glas schoon uitgedronken hebbende, heeft hy hem daar na het zelve met eigene handen overgeleverd, zeggende: Drinkt hier nu Floris hert uit, dat gy dog t'eenemaal bezit. xviii. Vorder word deze manier, van {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} te drinken ter liefde van deze H. Geertruid, zeer geestig beschreven door den Hooggeleerden, en Edelen Janus Dousa, Heere van Noortwyk, onder den naam van Memoriae S. Gertrudis propinandi formula, aldus: Ecce scyphum hunc, comtemque scyphi, Gertrudis Amorem Propino (& pròsit) voce manuque tibi. De Heer Petrus Scriverius getuigd, dat deze wys van doen, en deze oude herkomst van hand tot hand hem is toegekomen, en overgeleverd, dat het onder de Princen, en den Aadel in gebruik was, deze Sinte Geertruid met een glas te gedenken, en dat de drinkbeeker van Niville 11 (Patera Nivigellensis geheeten) {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} ten zynen tyde nog een spreekwoor onder de Princen van Nederland was, en {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} dat om der gezondheids wille, en goede uitkomst. Dog deze manier van St. Geerte Minne te drinken, schynt sedert de verandering in den Godsdienst, en Reformatie merkelyk afgenomen, ja geheel in 't vergeetboek geraakt te zyn. {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XIV. Onderzoek na den eersten oorsprongk van den ouden Hollandsen, en Nederlandsen dronk, St. Geerte Minne. Van den dronk van Minne, onder de Noordse volken in 't algemeen wel eer gebruikelyk; en van hunne Bragabaegere en Minde. Helden-, en Gedagtenis-bokaalen. Hunne zugt tot vryheid en glori. Hunne Bagarbot, of Heldendigten, op hunne gastmaalen opgezongen. De beker van Odyn, Niordus, Frejus, Brago, enz. Afgoden der Noorder volken. De dronk van Minne, hoe gebruikt onder de Noordse volken. De zelve wel eer gedronken ter minne van overledene Helden, en vrinden, als ook ter betuiginge van vrindschap. Besluit wegens den oorspronk van St. Geerte Minne. {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} i. De kenners der Nederlandsche Oudheden, bespeurende, dat in deze Landen, sedert ettelyke eeuwen herwaards geen anderen dronk van opregte vrindschap op plegtige byeenkomsten, en groote gastmaalen, onder de Princen, en Edelen dezer Landen bekend was, en gebruikt wierd, dan die ter eere van de zoo genaamde H. Maagd Geertruid, als by uitstekendheid St. Geerte Minne genaamd, hebben uit dien hoofde meestal vastgesteld, dat de zelve drinkvoorwaarde (gelyk het in zeker opzigte klaar is) haaren oorsprongk had genomen in, of na de tyden van deze H. Maagd Geertruid. ii. Dog ter dezer gelegenheid onze gedagten nader latende gaan over deze, en andere aaloude gebruiken der Noordsche volken, onder welke ook deze onze Nederlandse behooren, zoo hebben wy duidelyk ondervonden waaragtig te zyn, dat de Deenen, en Noormannen deze wyze van met veel plegtigheid [Minne en Vrindschap te drinken] al in gebruik ge- {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} had hebben voor de tyden van deze Maagd, en by gevolge voor de aankomst en regeering onzer algemeene Graven, en ook al voor het aannemen van den Kristelyken Godsdienst in deze Landen, en vervolgens, dat de Beker van Minne in 't algemeen zeer lang de tyden van de H. Geertruid heeft voorgegaan. iii. Indien men aandagtig naspoort de voornaamste gebruiken van de Voorouderen, en oude Vaderlanderen, die de eerste Kristen-tyden, en eenige daar aan volgende eeuwen beleefd hebben, men zal bevinden, dat zeer veele Kerkelyke, en weereldlyke gebruiken, zoo die der oude bewoonderen dezer Landen, als die der Romeinen, uit het Heidendom zyn overgekomen, welker overblyfselen, en naagelaatene voetstappen overal bevonden worden. By de Romeinen is in gebruik geweest het Poculum Boni Genii 1, vel boni {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} Dei; welke Bokaal sommigen meenen de zelve te zyn, als die genaamd wierd P. Jovis Sospitatoris, gelyk by Athenaeus en Pollux kan gezien worden: en was deze de laatste, daar de Maaltyd mede besloten wierd, als uit Cicero, AElianus, Valerius Maximus, en andere Schryvers blykt. Derhalven is 't bedenkelyk, of deze Beker van Minne 2, die ten zelven einde, en met het zelve inzigt wierd ingesteld, hier van zyn begin en oorsprong niet hebbe genomen. {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} iv. Het zy hoe het zy, men bevind, dat deze Noordsche volken, onder den staat van het Heidendom, onder andere, gehad hebben tweederlei bekers, of liever, een tweederlei manier, of wys van plegtelyk te drinken. Den eenen beker noemden ze Bragabegere 3 4; en betee- {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} kende de eerste, in onze taal, zoo veel als een Helden-beker, welken zy gewoon {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} waren te drinken, in hunne byeenkomsten, ter gedagtenis van de groote Oorlogsmannen, en Helden, die op 't bedde van eer voor 't Vaderland gesneuveld waaren: En de tweede zoo veel als een Beeker van Minne 5, dat is van vrindschap, te kennen. v. Te weten, de Oorlogshafte Nooren, Deenen, Friesen, en andere aangrenzende gebuuren, waren nergens meer {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} op gesteld, dan op hunne Vryheid, en om die ten laatsten druppel bloeds te beschermen; zy schatten 't de hoogste eer voor de zelve in 't harnas te sterven; en waren vervolgens ook zeer begeerig naar eer, roem, en een onsterfelyken naam. vi. Waarom ze de heldendaaden, en dappere verrigtingen van hunne Voorouderen, en braave Landsgenoten op digtmaat 6 in hunne moedertaal deeden brengen, en op hunne openbare, en plegtige gastmaalen verhaalen, en opzingen, om daar door de wakkere jonkheid tot krygsdeugd, en kloekmoedigheid aan te zet- {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} ten, en op te wakkeren, als uit Tacitus, Olaüs Magnus, Joh. Magni, Schefferus, Leoninus, en andere Schryveren der Noordse Landen, en volken te zien is. Deze Heldendigten noemden ze Bragarbott, dat van de zelve beteekenis is; en deze waaren ze gewoon, naar het getuigenis van Stefanus, ad Saxonem, op te zingen, ad Bragebegere, dat is, met, of by het drinken van de schaal, of beker der Helden; dit bevestigd de zelve, als ook Schefferus, met deze woorden: Multi quoque bibebant Bragabaegere, hoc est, precellentium Heroum, atque Dominorum scyphos, qui in bello occubuerant. Dat is: ‘Veele dronken ook Bragabegere, dat is, den Beker der uitmuntende Helden, en Heeren, die in den oorlog gesneuveld waaren’ 7. vii.En alhoewel sommige Schryvers deze eerste en tweede drinkwys zonder onderscheid hebben opgenomen; en als met een gemeenen naam van den Helden- {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} beeker genaamd: zoo heeft egter de schrandere, en naarstige Schefferus, die alles met veel opmerking behandelde, aangetoond, dat deze beide geenszins moeten worden in een gesmolten, of ononderscheidenlyk opgemerkt: maar in tegendeel, dat de Ouden de zelve met onderscheid gebruikt, en afzonderlyk behandeld hebben, en dat yder van de zelve van een byzondere, en onderscheide 8 beteekenis geweest is, zeggende: ‘De beker Bragabegere wierd gewyd, en ingesteld alleen ter eere van de Bragen, dat is, braave, en dappere Helden: En de Beker Minde, alleen ter eere van de Minden, dat is beminden, of vrinden.]’ [Te weten, de Bragabere wierd ook by sommigen genaamd Bragaful, dat is, Heldenbeker: En gelyk zy de Bragabegere en Bragaful zonder onderscheid voor de zelve naamen, en oordeelden, dat de Bragaful weder de zelve was, als de be- {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} ker Minni (gelyk ik hier voor heb aangemerkt A. (4) § iii, iv, v.) Zoo zyn by sommigen deze voors. benaamingen van drinkbekeren zonder onderscheid de eene voor de andere genomen. viii. Dog] Snorro, de oudste Schryver, en Wetgever der Noormannen, bevestigd niet alleen dat voors. onderscheid, maar gaat nog verder, en zegt duidelyk, dat deze Bragaful, of Helde-beker een hooger afkomst heeft, en dat ze ter eere, en gedagtenisse der Goden is ingesteld, en gedronken; en over zulks, dat het woord Brage in den aanvang, en aller oudste beteekenis, niet te kennen geeft een Held, of Oorlogsman, maar dat het is de eigen naam van hun lang gebaarden God Brago, die gehouden wierd voor den oppersten der welsprekendheid, en den meest ervarenen in de Digtkunde; [waar van dan ook met 'er tyd de Helden den eernaam van bragen, of braaven zouden konnen ontleend hebben] en eindelyk, dat van ouds de Digt-, of Rym-kunst zelfs Bragur genaamd, en met dat woord beteekend wierd. {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} ix. Voorts is by den zelven Snorro op verscheide plaatsen aangetoond, dat de Ouden, de gewoonte hadden van ter eere van hunne Godheden, in plegtige, en god-gewydde Maaltyden, verscheide bekers uit te drinken, volgens deze zyne vertaalde woorden: ‘Men zal eerst den beker van Odinus drinken voor de overwinninge, en het gelukkig gebied des Konings, daar na den beker van Niordus, en den beker van Frejus, voor den overvloed des leevtogts, en voor de vrede: daar naa hebben veele de gewoonte gehad te drinken den beker van Brago.’ x. Den beker van Minne, of van vrindschap, beschryft de zelve oude Schryver Snorro aldus: Poculum in memoriam defunctorum illustrium amicorum, of den beker ter gedagtenis van doorlugtige, en vermaarde vrinden. Welke daarom ook Poculum memoriae 9, de Drinkschaal {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} der gedagtenis genaamd is. Dus zegt Snorro ook: ‘Men dronk ook den Beker ter eere zyner vrinden, die door hun groote daaden veredeld waaren, welke de beker van Minne, of dronk van vrindschap genaamd is geweest.’ Want Minni, of Minde, als te vooren verhaald is, beteekend vrinden of, gelyk het nog in onze taal luid, beminde. § iv. xi. En alhoewel deze dronk van vrindschap in de aller oudste tyden verscheide was van den dronk, ter eere van Godheden, Koningen, en Helden, zoo zyn ze alle, door verloop van tyd, zonder onderscheidelyke benaaming, en als met eenen naam geheeten, de beker van Minne, en gedagtenisse. xii. Dezen Heidensen beker van Minne, of liefde, schynen de oude Roomse Kloo- {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} sterluiden, die de afgodsdienstige gewoonte van drinken, ter eere der gewaande Godheden, met een beker inzigt, en tot een ander einde navolgden, in de Roomse Kerk te hebben overgebragt, en genaamd Poculum charitatis, [ter eere van die gene, die aan hun Klooster, en hen liefde betoond, en eenige giften, en een jaarelyksen vrolyken dag, of avond befroken hadden, waar van in het XVI. Hoofddeel gewag gemaakt word.] [xiii. En 't is dus zeer waarschynelyk, dat de byzondere dronk St. Geerte Minne, aller eerst oorspronkelyk zy van de algemeene gewoonte der Noordse volken, van te drinken den drinkhoorn, of beker van Minne, ter minne, en gedagtenis van braave overledenen, en vrinden, en wyders ter betuiginge van vrindschap onder de levende. En 't kan vorder zyn, dat de Geestelykheid in de Nederlanden het haare hebbe toegebragt, om die gemeene gewoonte, in 't byzonder ter eere en gedagtenis van de H. Geertruid, in trein te brengen in deze Landen; gelyk ik getoond heb, dat zy daar van haar werk maakte in andere Noordse gewesten. II. d. K. XI. § v. bl. 158.] {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XV. Verhanzen. De Hensbekers, en onder deze de Hensbekers der Hooge Heemraadschappen in Holland, in 't byzonder van Rynland, Delfland, en Schieland, die genaamd zyn Koning Willem, Aalbert van Beyeren, Floris de V., enz. De Hensbeker der onzigtbaaren. [Vannen, de Van-beker, en Vantyd. Onderzoek na den oorsprongk dezer benaamingen. Verscheide gissingen desaangaande. Beteekenis van VAN, FAN, en BAN, in 't Alemansch, en van fanden in 't Friesch, en Sikambersch. Besluit.] i. Hoewel de Hens, of Hans-beker, en het Verhanzen, en drinken van zekere voorwaarde daar uit, by veelen genoeg bekend is; zoo is egter meestal on- {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} bekend deszelfs oorsprongk, en waare beteekenis. ii. In onze oude taal beteekend Hens, en Hensigt 1 zoo veel als handgift, en Hensigten, handgift geven, dat is, de eerste koopmanschap op een dag doen, en de betaling ontfangen: welk woord handgift niet dan al te wel bekend is by de Hollandsche Koopluiden, en winkelieren. iii. Gelyk ook het woord Hans by de oude Engelsaxen, en Gotten beteekende, een makker, medgezel, amptgenoot, en zulken, die lots gemeen zyn met die geenen, met welke zy in een Verbond, of Staat zyn, of eene zelve waardigheid, of bediening waarnemen, en bekleeden; en beteekend vervolgens Hanzè een Maatschappy: Waar uit overgebleven is de benaaming van de Duitse Hanzèe Steden, zynde zoodaanige Steden, die in een Verbond, en {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} Maatschappy met den anderen staan, en handelen: en vervolgens, wanneer iemant, of eenige stad, of plaats in deze gemeenschap wierd aangenomen, zoo wierd gezegt, dat hy of zy, zyne of haare hanzè gewonnen, [dat is, deel aan de Maatschappy verkregen] hadde. iv. Uit de beschryving van welke beteekenis ligtelyk kan worden begrepen, dat door Verhanzen, en den Hens-, of Hans-beker zekere Lots-, Staats-, of Bedienings-gemeenschap word ondersteld, en te kennen gegeven: Het blykt naamelyk, dat by alle openbaare Vergaaderingen, en Kollezien 2 {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} van ouds een groote beker berustte, dienende tot geen ander einde, nog hebbende geen ander gebruik, dan om den genen, die in de zelve vergaadering, als een medelid, of amptgenoot wierd aangenomen, tot een teeken zyner inlyving in dat gezelschap, en om te betuigen een onderlinge gemeenschap, liefde, trouw, eendragt, broederschap, en lotgemeenschap onder den anderen, den zelven beker te doen uitdrinken. Om deze reden word ook deze plegtige gebruikelykheid uitgedrukt met het woord Verhenzen, [of Verhanzen] waar mede de Inhulding in dat gezelschap, en, ten openbaaren blyk van dien, het drinken van dien beker word beteekend. vi. Ten dien einde worden nog in de Gemeenschappen gevonden zoodaanige, op gemeene kosten gemaakte Drinkvaten, of Kroezen, 't zy van goud, zilver, of kristal; met veel konstig gedrevene, of gegraveerde Beelden, en in het byzonder met het wapen van het Genootschap, en dragende den naam van den eersten instel- {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} ler van dien. Zoo worden in de Vergaderingen der Wel Edele Heeren Dykgraven, en Hooge Heemraadschappen onzes Lands, gezien zoodanige Hensbekers, den naam dragende van een van de Graaven, of Princen dezer Landen, als erkend voor de eerste Instelleren der zelve. vii. Het Hooge Heemraadschap van Rynland heeft tot hunnen insteller Koning Willem, door wien het zelve in 't jaar 1253 is opgeregt; en tot hunnen Hensbeeker een schoonen kristallynen kop, geheeten Koning Willem, op welken de vermaarde Digter, en glas-schryver, Willem van Heemskerk, met het stift van een diamant, door zyne wakkere, en konstige hand behandeld, heeft geschreven met zeer cierlyke letteren deze zeer nadrukkelyke, en op den naam zeer aardig speelende woorden: WEL HEM, DIE WEL WIL!Van dezen beker van Rynland, en het plegtig drinken uit den zelven, getuigd de meergemelde S. V. Leeuwen, in zyn {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} voornoemd Batavia, met deze woorden: Gelyke manier van doen is by het Kollegie van de Hooge Heemraaden van Rynland, in Holland; onder welke, als iemant nieuw aankomt, of anderszins by haar ter maaltyd komt, die daar nooit meer geweest is, de zelven een doek word omgedaan, en een groote kop met melk-pap voorgezet, die hy, tot een teeken van hunne voorzorge der weilanden, en onderhoud der melktebeesten, moet uiteeten, en daar op een groote kop met wyn, dien zy Koning Willem noemen, om dat hy haar van Koning Willem, zoo men zeid, vereerd is, moet uitdrinken. viii. Dus verre deze Schryver: die zeer wel te pas hier by voegd de woorden; zoo men zeid: alzoo deze Drink-kop niet van Koning Willem, als een vereering, afkomt; maar naar hem, als den insteller van dit Edele gezelschap, en van het Heemraadschap, of den Heemraad van Rynland, genaamd is; gelyk niet alleen blykt uit de benaamingen der hens-bekeren van andere Land-, en Heemraad- {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} schappen, maar ook uit den kop zelfs, die niet minder dan naar den ouderdom, en het maaksel van die tyden is zweemende: als aan allen ooggetuigen, die de oudheidkunde maar van den eersten drempel begroed hebben, kennelyk is. ix. Zoo hebben ook die van Delfland 3, Hertog Aalbert van Beyeren. x. En die van Schieland, Graaf Floris den V., en andere Hooge Heemraadschappen weder andere Graaven dezer Landen tot hunne instellers, en vervolgens tot de benaamingen van Hunne Hensbekeren in gebruik. {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} [xi. Zynde den Hensbeker van het H. Heemraadschap van Delfland genaamd Aalbert van Beyeren, en den Hensbeker van het Hooge Heemraadschap van Schieland, Graaf Floris.] xii. En word zelfs deze benaaming van Hans, of Hens, en wel in deszelfs voorgemelde volle beteekenis, nog hedendaags gebruikt, wanneer de gezondheid van een zwangere vrouw, en die van haar ongeboore vrugt, gedronken word, onder de alombekende spreekwys van Hansje in de kelder.Dat is van den genen, welke niet alleen medgezel, maar met de moeder vereenigd, en lotgemeen, dog als nog verborgen, en onzigtbaar is; waarom ook sommigen onzer tydgenooten, toeleggende om wat nieuws uit te vinden, en ter baan te brengen, in plaats van het oude versleete spreekwoord van Hansje in de kelder, invoeren willen, te drinken [op zyn Frans: à la santè des invisibles, d. i.] de gezondheid van de onzigtbaare. {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} [xiii. En zou dus deze beker, volgens den aart en kragt des ouden woords, onderscheids halven, den naam konnen dragen van den Hans-, of Hens-beker der onzigtbaaren.] [VAN DEN, VANTYD, EN VANDBEKER.][xiv. Terwyl hier nu zoo even gesproken is van het gebruik, en de beteekenis van den hensbeker. En zelfs van dien hans-, of hens-beker, waar mede de onzigtbaare als worden verhanst, of verhenst. Zoo schynt hier bygevoegd te mogen worden het gebruik van 't Vanden, en den Van-beker, en een onderzoek na de reden van deszelfs benaaminge; als welke Van-beker gebruikt word, wanneer die gemelde onzigtbaare verhansden, zigtbaar zyn geworden door een gelukkige geboorte.] xv. 't Is naamelyk een zoo oud, als bekend gebruik in de Nederlanden, dat de kraamvrouwen, nevens haare jonggeboorene van eenige haarer vriendinnen be- {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} zogt wordende, zekeren beker, of thans een bokaal, meestal met Rynsen wyn, waar aan kaneel, nog zuiker ontbreekt, voorzien, aan de zelve vrouwen, van welke zy bezogt worden, aanbieden, en rond gaan laten: welke gemeenelyk genaamd werd de Van-beker: gelyk de verscheide agtereen volgende dagen van zoodanigen bezoek de Van-tyd, xvi. Dog, wat de reden, en oorsprong aangaat van deze benaamingen, de zelve schynen niet volkomen zeker: Wil men 'er egter iets van gezegd hebben, we mogen 'er slegts eens na raaden. Zouw Van-tyd wel wan-tyd willen zeggen, d. i. een tyd, die met vana, en ydele, of onnutte zaaken word doorgebragt? xvii. Of zouw Van-beker wel zoo veel zyn, als wan-beker, die dikwils wan, d. i. ledig gemaakt word? xviii. Of zouw de Van-beker zoo genaamd zyn voor vein-, of vent-beker, dat een jongelings, of kinder-beker zouw konnen beteekenen? Immers Kiliaan zegt: Vent is veyn, juvenis, adolescens, puer. dat is, jongeling, jonge. {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} xix. Of zouw dit beter bykomen? VAN beteekend, in 't Alemannis, of Frankis, het zelve als FAN, en BAN, en wel en windsel, fascia, in 't algemeen. Waar van komt fanen, fanden, d. i. inwinden, involvere. En by de Gotthen beteekende fanins, windsels, zwagtels, panni. Zoo zegt Otfridus, III. 24. 204. van den opgewekten Lazarus, Joh. XI: 44. Mit lachanon biuuuntan Joh fanon so gibuntan. Dat is: Linteis involutus, & fasciis sic ligatus. Dat is: Zoo met windselen bewonden, En met zwagtelen gebonden. Fana beteekende ook een stuk fyn lywaad, een tafellaaken, enz. Sindon, mappa. du Fresne Gloss. p. 291. en Fano, Sax. pane, een vendel, windsel, zweetdoek, enz. {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} Zie Spelmanni Glossar. in Fano. En, gelyk dus Fan en Van in 't algemeen beteekend allerlei windsels, die wederom verscheide benaamingen krygen, na de hoedanigheden of eindens van der zelver gebruik, als by voorbeeld, van grafdoeken aan lyken, zwaktels, en luieren aan kinderen, enz.; zou zoo ook dienvolgens de Vantyd, als by uitnemendheid, den zwagtel-, of baaker-tyd niet konnen beteekenen? enz. xx. Indien de voors. gissingen nog niet voldoen, zie de volgende: Schilterus, die meend, dat, gelyk als van Fana fanden, en fanen, komt, men zoo ook daar moet t'huis brengen Vanden, 't welk, volgens Kiliaan, by de Friesen, en Sikambren beteekend een zieken te bezoeken. Van waar het komt, zegt de zelve Schilterus, dat, als de Bremer-vrouwen de kraamvrouwen bezoeken, zy dit noemen vandelen. Schilteri Glossar. Teutonic. in VAN, & BAN. xxi. Het zelve schynt men op de Hollandse, en Nederlandse vrouwen, en hun Vannen, en Vantyd, of Vanden, en Vand-tyd te konnen toepassen. {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} xxii. Zoo dat dan Vantyd, of Vand-tyd, zou zyn de tyd, waar in de vrouwen gewoon zyn te vanden, of vandelen, dat is, de kraamvrouwen te gaan zien, vinden, en bezoeken. En de vand-beker, of -bokaal, de beker, of bokaal, die daar in den vandtyd gebruikt word, en gedronken op de spoedige herstelling der kraamvrouwe, en het groeijen en bloeijen van den jonggeboorenen. Dog al genoeg van deze kinder-plegtigheid.] {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XVI. Charitas, charitas vini, & pocuculum charitatis. De Chariteits wyn, en Liefde-dronk, of -maal, en -beker, in Broeder-, en Zuster-Kloosteren der Nederlanden, in 't byzonder in de Abdyen van Rynsburg, Leeuwenhorst, het Klooster van Egmond, enz. gebruikt. Op wat voorwaarden de Liefde-dronken, of Liefdemaalen wierden besproken. Zangwyn door den Graaf van Holland aan de Abdye te Loosduinen vergund, volgens Handvest, te Rotterdam geteekend, in 't jaar 1328. Hoedanig de Monniken gewoon waren den Liefdebeker aan te nemen. [i. Terwyl we spreken van de drinkvoorwaardens, in Nederland gebruikelyk, en reeds beschreven hebben de dronken van vrindschap, en minne, onder {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} Heidenen, en Kristenen, wel eer gebruikelyk, kan hier bygevoegd worden zekere drinkvoorwaarden, meestal in de Abdyen, en Kloosteren van Holland, en Nederland gebruikt, en in de Kloosterschriften gemeenelyk genaamd, Poculum charitatis, charitas, ook charitas vini, als ik hier in de Aanteekening getoond heb A. (4). § 1. 3. dat is de beker, of bokaal der Liefde, anders genaamd liefdegift, en liefde-wyn, of wyngift uit liefde.] Hoewel onder dien liefdewyn somtyds teffens een Liefdemaal werd begrepen. ii. Te weten de Kristenen, inzonderheid die de eerste droeve tyden der bittere vervolgingen hebben beleeft, by den anderen komende, om hunne Godsdienstige oefeningen te houden, den anderen te stigten, te onderwyzen, te troosten, en Gode te danken, waaren gewoon met den anderen te eten, en vrolyk te zyn, met zedigheid en maatigheid, inzonderheid voor, of na het houden der gedagtenis van het lyden des Heilands, door het Heilig Avondmaal; en deze maalen te {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} noemen ἀγάπαι, Liefdemaalen, als we reeds getoond hebben I. D. K. XXVIII. iii. En wierd in de zelve maaltyden gebruikt de zoogenaamde beker der Liefde, welke by hen in maatigheid, met dankzegging, en niet tot dronkenschap gedronken wierd: waar van de Oude Kerken-schryvers gewagen, gelyk ook de weereldlyke, als Alcoinus, in zyn 22. brief, en in zyn 28. brief, aldus: ‘Vaart wel met uwe kinderen, en groet de Broeders, die in den beker der Liefde voor my bidden, enz.’ iv. Dit woord, en diergelyke gewoonte is naderhand in de Kloosteren, aan welke eenige makingen 1, en geschenken gedaan waren tot Zielmissen, welke, {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} op dat de zelve niet vergeten, of verzuimt mogten worden, met eenige giften, tot vreugde-maaltyden, of vrolyke avonden verzeld wierden) overgebragt, tot de voors. liefdegiften, genaamd Charitas, of poculum charitatis; dat wel Liefde, of een beker der liefde beteekend, dog waar door in de Roomskerkelyke tyden, doorgaans een vrolyke dag voor de Kloosterlingen, zoo mannen, als vrouwen, verstaan wierd, inzonderheid, als 'er, volgens de voors. makingen, en giften, wyn ten beste wierd gegeven, en uitgedeeld. v. Zoo vinden we in de zoogenaamde Boeken vande Godsdienstige geschenken 2 der Kerken, en Kloosteren dezer Landen, een oneindig getal der uiterste willen, of makingen, en andere giften der eenvoudige Voorouderen, tot lavenis (zoo men toen sprak, en geloofde) van de zielen hunner afgestorvene ouderen, en bloed- {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} verwanten: welke bevonden worden in te houden, en te melden de geschenken van landeryen, en andere meestal vaste goederen, en renten aan deze Kerken, en Kloosteren, onder beding, en voorwaarde, dat deszelfs Geestelyken, of Kloosterluiden, op zekere by hen gewilde, en vast gestelde tyden, 't zy weekelyks, maandelyk, of jaarlyks zouden gehouden wezen zekere graf-, ziel-, of Lyk-diensten te doen, naar, en volgens het gebruik der Roomsche Kerk, en, die verrigt hebbende, dat ze als dan zouden genieten een zeekere vrolykheid, of zeeker onthaal 3, ten laste des Kloosters, vol- {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} gens 't geen uit liefde was besprooken, welk onthaal daarom genaamd wierd Charitas 4. {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} [En wierd zulk onthaal met wyn, of spyze, aldus genaamd: {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} 1. Of, om dat zoodaanige gift tot zekeren wyn, of spys, uit liefde gedaan was aan het Klooster. 2. Of, om dat de gift was strekkende, om de liefde, een eendragt, onder de Kloosterlingen te herstellen, en vermeerderen, te onderhouden, en te versterken. Want dat de maaltyden, en het saamen eeten, en drinken, daar toe strekken konnen, is reeds met eenige voorbeelden bevestigd. I. Deel. XXV. Kap. En dat tot dien einde in de Kloosters, en zekere Broederschappen maaltyden zyn {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} ingesteld, kan blyken uit het geen ik heb aangeteekend op Kap. II. II. D. A. (14). § vii. bl. 14. en 15.] v. Aldus bevind men ook in de Egmondse Jaarboeken van Broeder Jan van Leiden beschreven, Kap. 25. de opmerkelyke giften 5, gedaan door Graav Dirk den IXden, en zyne Egtgenoot de Gravin Sophia, [aan het Klooster van Egmond, aldus: Reliquas duas libras, & uncias quatuor constituerunt fatribus ad Charitatem 6 ter in anno, {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} quam diu vixerint, videlicet sexto Kalendas Maii, & septimo Kalendas Augusti: cum vero obierint, in anniversariis suis, & in die quâ agitur memoria omnium fidelium animarum, & in omnium anniversariis comitum, & comitessarum.] En in 't 36. Kapittel, sprekende van Diederik, den XVden Abt van Egmond, zegt hy: Qui & dedit ad Charitatem fratrum XXIII solidos annuatim. [d. i. ‘Die tot een Chariteit, of liefdegift der broederen gegeven heeft XXIII solidi, of schellingen, jaarlyks.’] [Het zelve word bevestigd door den Schryver van het leven van Udalrik, aldus: Canonici, praecipiente Episcopo, charitatem accipientes, & rogantes, unum responsorium de resurrectione Domini interim decantaverunt. Et hac Charitate expleta ad Alteram mensam congregatio S. Afrae similiter fecit. Appropinquante vero Vespera, ille sibi, & secum {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} sedentibus laetanter pocula porrigere praecepit, & tertiam Charitatem omnes charitativè bibere rogavit. Vide auctorem vitae S. Uldarici cap. 4. in fin. cap. 11.] [vi. En hoewel zoodanig gedeelte van spyze, of wyn, of een maaltyd 7, aan de Kloosteren uit liefde wierd besproken, en daarom genaamd was Charitas: zoo wierden deze giften egter doorgaans besproken, en gedaan op zekere voorwaardens, door den Kloosterlingen te volbrengen, niet alleen van Zielmissen, enz. maar in 't byzonder van eenige andere diensten te doen, als by voorbeeld van op gezette tyden te zingen, enz En de wyn, daar toe weekelyks besproken, en gegeven, wierd genaamd Zang-wyn. Zoo heeft Willem, graav van Holland, aan de Abdy der Adelyke dogteren te Loosduinen, {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} gestigt door Graav Floris IV, begiftigd door Gravinne Machteld, zyne weduwe, (die, onder de zelve geleefd hebbende, in dat Klooster gestorven, en begraaven is den 22 December 1267) den wyn tot den zang gegeven, in 't jaar 1328: volgens zyn Handvest, gegeven te Rotterdam, van dezen inhoud: WY, WILLEM, GRAAVE, &c. maken cont, &c. dat wy voor ons, ende voor onze nacomelingen, Graven van Hollant, om Gode den Goedshuis van Loesdunen gheven enen stoep wyns te Sancwine, ende die sal hem gheven alle weke onse Meyster uit onse Hove in die Haghe. Ende waert dat geviele, dat in onzen Hof in die Haghe geen wyn en ware, of dat 'er wyn ware, daer men niet uyt tappen en mochte sonder vreese van scade; so ontbieden wy onsen Meister voors., of wie daer na in den Haghe Meister wesen sal, dat hy den Goedshuse van Loesdunen voors. elke weke geve xii denier Hollants voer den stoep wyns, {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} ter tyd toe dat ghi hem den wyn gevet. Ende, om dat wy willen, dat dit wel, en vaste gehouden worde, so hebben wy desen brief besegelt mit onsen zegele. Gegeven tot Rotterdamme, op Sinte Luciendagh, in 't jaer ons Heeren 1328.] {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XVII. Pitançe. Oorsprongk, en beteekenis dezer benaaminge. Of, en hoedanig onderscheid zy tussen Pitançe, en de zoo genaamde Charitas, in vroege, en later tyden. In hoe vroege tyden men Pintançe gemeld vind in de Handvesten der Graven van Holland, en uiterste willen. Pintançe, zeker eet-, of drink-regt, of deel van spys of drank, te genieten op gezette tyden, besproken aan Abdyen, en Kloosteren in de Nederlanden, in 't byzonder aan 't Godshuis van St. Katryn, als ook aan de Minder-Broederen, en Predik-broederen te Uitrecht, aan de Abdyen van Rynsburg, Leeuwenhorst, in Rhynland, en aan het Klooster Marienpoel, by de Stad Leide. Oorsprongk der gewoonte van aan de Godshuizen, en Weez-, en Arm-huizen iet te maaken tot een jaarlykse maaltyd, enz. De Gast-huis-Kermis, Moeder Duisten Maal, Huig Jakobsze van der Dussens Freuitmaal, te Delft. Jaarlykse maaltyd besproken aan de kinderen in het Weeshuis te Rotterdam, enz. Gevoelen van sommigen, aangaande den eersten oorsprongk dezer maakingen. Ondienstigheid van diergelyke maakingen, somtyds den Godshuizen ten last. {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} i. De vreugde-maaltyd, of vrolyke avond, en de wyn, en beker, die den Kloosterlingen wierd gegeven onder den naam Charitas, als terstond verhaald is, wierd naderhand genaamd Pitançe; een vreemd woord, over welkers oorsprongk 1, en oorspronkelyke be- {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} teekenis de geleerden tot nog toe getwist hebben. {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} [ii. Pinançe is zeker eet-, of drink-regt, of deel van spys of drank, voor de Monniken op zekere gezette tyden geschikt, of aan de zelve besproken, op den dag des jaargetydes, of der memorie, als in 't vervolg breeder zal blyken. § viii. enz. iii. En dus zweemd Pitançe naar de Charitas der Abdyen, en Kloosteren in Nederland. Sommigen willen, dat deze woorden byzondere onderscheide zaaken te kennen geven. Anderen dat 'er geen onderscheid van beteekenis in te vinden is. En dat, zoo eertyds door Pitançe iet anders verstaan zy dan door Charitas, in laater tyden de Charitas Pitançe genaamd is, zonder onderscheid. {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zy hoe het zy, we zullen dit verschil in staat latende, van Pitançe, en den oorsprongk, en beteekenis dezer benaaminge afzonderlyk handelen, zoo dat we egter Pitançe onmiddelyk op de Charitas, in 't lest voorgaande Hoofdstuk beschreven, laten volgen.] iv. Sommigen hebben het genoemd Pitantia, anderen Pictantia; en men zegd, dat Pitancia is Portio monachica ad valorem unius pictae, [d. i. zekere Monniks portie, of deel, ter waarde van een picta: en, dat picta zouw zyn zeker soort van het allerkleinste geld van de Graaven van Poitou; aldus:] Picta, Pictavina, Pictavensis, est moneta Comitum Pictaviensiu, minutissima ferè omnium monetarum, by de Fransen genaamd Pieté, of Pité, als te zien is in de preuves de Linden, bl. 39. nevens de Afbeelding van deze munt, bl. 650. 2. Anderen willen, dat het komt van Pitissare 2, dat Potare, of drinken be- {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} teekend in de oude Latynse taal. 3. Anderen wederom van Pittacium, te kennen gevende zekere gezette, of toegevoegde taak, of deel van voorraad, 't zy van brood, wyn, spek, vlees, of andere eetwaaren, den Kloosterluiden toegevoegd in de legers, en veldtogten. [v. Wyders heeft dit woord meer andere beteekenissen, zeer veel van elkanderen verschillende, en somtyds van zekeren briev, en voornaamelyk in vieren gevouwen. (Van welke leste beteekenis, gelyk ook van de andere, in het breede gezien kan worden het Gloßarium med. & infim. Latin. van du Cange, in het woord pictancia.) Of, zoo anderen willen, een korten, of kleinen zendbrief. Zie Spelmannus, glossar, die meend, dat het afkomt van pictance, waar door de Engelsen dikwils een kleinigheid, of een kleine, of geringe zaak verstaan.] {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} vi. Het woord Pitançe vind men al gebruikt geweest te zyn ten tyde van Graav Floris de IV., den vader van Koning Willem, die in 't jaar 1232 binnen Leiden dezen briev aan de Nonnen van Rynsburg gav: Ic Floris, Graave van Holland, geeve een ygelic te kennen, die dit tegenwoirdige geschrift zullen zien, dat ic vast houde het geschenk, dat Vrouwe Maria, eertyds Gravinne, gegeven heeft aan de Abdisse, en Convent van de H. Maria tot Rynsburg, te weeten vyf pont jaerlyks, twee tot Pitançe der joncvrouwen, drie pont op den dag van St. Pontiaan, enz. vii. De Heer Christophorus Butkens, in zyne proeven, of bewyzen van 't Geslagt van Lynden, bl. 39. brengt voort een giftbrief van het jaar 1384, aldus luidende: Zy gaven, en droegen op, mit heuren vryen wille, ende mit mynre hant, in behouf Heer Geryts de Rycke, Priester, tot behouf der Pictancien 3 des Godshuis {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} van St. Catharine t'Uitregt twee margen lunts. enz. viii. In deze tyden, dat is, ontrent, en tussen de jaaren 1300 en 1400, is 'er niets gemeener geweest, dan dit woord, in de Kloosteren dezer Landen, en de geschreve boeken der godsdienstige geschenken onzer Kloosteren, en Abdyen, inzonderheid die van Rynsburg, en Leeuwenhorst, die wy doorzien hebben. In een briev van het Klooster Marienpoel, by Leiden, worden mede verscheide brieven gevonden, die dit bewaarheden, als, onder veele andere, de briev, die het Klooster gezegeld heeft t'zynen laste, op de zeer gewigtige geschenken, gedaan door den Heer Adriaan van der Boekhorst, en Juffr. Katharina van Zwieten, in den jaare 1502. Ende wy, Pater, {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} en Priorinne voors., belooven te geven dat gemeen Convent XXXV stuivers, op den dag des jaergetydes, enz. om spys, en wyn, in pitance, enz. [En in een brief van Vrouwe Katharina van Zwieten, Priorinne dezes Kloosters, van den jaare 1491. Ende dat wy onsen Convent altoos, en ten eeuwigen dage, op ten dag der memorie voors. een Pitançe besorgen zullen van goeder gebrade spyze, als hoenderen, of conynen, en voogelen, en rundvlees, gesmoort in de pot, op de maniere van pasteyen, des middags, en des avonds aan te regten, en XII mengelen wyns van de beste, en twee scheepel tarwe, tot schoon brood, enz. ix. Zoo vind men ook, dat elders in de Nederlanden op zekere jaarelykse, of andere feesten, of by het vertoonen der Reliquien, of H. Overblyfselen, zekere deelen wyns wierden uitgedeeld aan die genen, die als dan den Kerkelyken dienst verrigtten, inzonderheid aan die gene, die ter gelegenheid van zoodanig een feest preekte, ook wel aan de onder Oppas- {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} sers van den toorn, voor het bommen, of luiden der klokken, enz. Dat dit plaats had, in 't byzonder in Uitrecht, kan blyken uit de Acten van het jaar 1522, te zien in de Historie van het Uitregts Bisdom. I. D. bl. 108. alwaar blykt, dat veeltyds aan zoodanigen voors. Preeker als toen een vierde wyns, en den Onderoppasser een agtste gegeven wierd. Dat men ook gewoon was iet te bespreken op de zoo genaamde jaargetyden der afgestorvenen, niet alleen tot vergelding, of erkentenis voor de vereiste Kerkdiensten, maar ook tot verkwikking van die als dan de Mis doen zou, en de Koorgezellen, Kloosterlingen, en anderen, kan blyken uit het zoo genaamde Doodboek van den Dom, en de voornaamste Kerken van Uitrecht, waar in de levens gevallen de sterfdagen van verscheide Domheeren, en anderen, als ook wat by yder besproken, en gemaakt is, om op hun jaargetyde uitgekeerd te worden, gemeld zyn. {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} Onder welke besprekken, en maakingen men niet alleen gemeld vind zekere sommen, of ponden; maar in 't byzonder verscheide soorten van mondkost, op de voors. gezette tyden aan de bedienaaren der Kerke uit te deelen. Gelyk dit ook breeder blykt uit zeker Geschrift, uit de oude papieren der Kerke van Uitrecht getrokken, beginnende het Opschrift, en luidende vervolgens eenige uittrekselen, by ons daar uit getrokken, aldus: Oude manier, volgens dewelke Myn Heeren de Deken, en het Kapittel plagten bedient te worden uit de goederen van de Proostdy: al vry overeenkomende met een oud boek van de Rekenkamer, in 't welke, als in een Dagregister, alle de dagen aangetekend stonden.‘Op St. Jans avond worden uit de voorraads kelder van den Proost vier stoopen gegeven. Op den dag zelf worden uit de voorraadskelder van den Proost gegeven zeven gerechten, en 't vlees tot ieder {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} Prebende behoorende, en zeven stoopen. Op het Feest van St. Jan, en van St. Paulus, word dagelyks vleesch, en nog slegter vleesch, en vier stoopen uit de voorraads kelder van den Proost gegeven. Daags voor het Feest der Apostelen worden vier stoopen gegeven uit de voorraads kelder van den Proost. Op den dag zelf zeven geregten, en het vlees tot yder Prebende, en zes stoopen, enz. 's Avonds voor de overvoering van St. Martinus, worden drie stoopen uit de voorraads kelder van den Proost, en een maaltyd uit de offerpenningen van de Mis gegeven. Op het Feest van St. Maria Magdalena word, behalven de dagelykse Prebende, gegeven een maaltyd, uit de Nieuwejaars giften van vyf Pachthoven, met 5 Ameronger Broe. enz. Daags voor O. L. Vrouws Hemelvaart worden vier stoopen uit de voor- {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} raads kelder van den Proost gegeven. Op den dag zelf worden zes gerechten, en het vleesch tot iedere Prebende behoorende, met vier stoopen, uit de voorraeds kelder van den Proost, en een stoop wegens de Kerk, gegeven, enz. Op de dagen, als 'er maaltyden gegeven worden, word aan alle de dienstboden van het Klooster eene stoop gegeven, uit de voorrads kelder van den Proost.’ Die het voors. Geschrift, al te wydloopig, dan dat het hier geplaatst zoude worden, in 't geheel, en meer bewyzen begeerd, zie de Historie, of Beschryving van het Uitrechtse Bisdom, in het Latyn, of des zelfs voorgemelde Overzetting, I. Deel, bladz. 114. enz.] x.Dusdanige vrolyke maalen, en vrolyke avonden, hebben de eenvoudige voorzaten, zelfs uit godsdienstige inzigten, en om, zoo ze geloofden, hier mede eenigzins hunne zaligheid te bevorderen, in een oneindig groot getal aan de {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} Kloosteren gegeven. Waar uit als nog overgebleven schynt de gewoonte van, zoo niet aan de Kerken, aan de Godshuizen, en Wees-, en Arm-huizen, zelfs nog na de hervorming van den Godsdienst, dusdanige vrolyke maaltyden te bezorgen, met het maken, en nalaten van Landen, Renten, en andere goederen aan de zelve, [tot het bekostigen van diergelyke maaltyden geschikt, aangewezen, en verbonden]: waar van de voorbeelden zoo overvloedig zyn, dat genoegzaam de meeste Hollandse Steeden, en Dorpen daar van tot getuigen konnen verstrekken. xi. En 't waare derhalven onnoodig, en verdrietig, om veele zoodaanige geschenken aan de Godshuizen, na de tyden der hervorming besprooken, en gedaan, by te brengen. Weinige zyn genoeg tot een proef. De Burgemr. D. V. Bleiswyk, in zyn Delft, 490. bladz. getuigd van ettelyke zoodanige giften aan 't Weeshuis van die Stad, die als nog plaats houden. 1. Van 't geschenk van een ongenoemden, die gewilt heeft, dat de Weeskin- {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} deren op zekeren dag jaarlyks zouden genoodigd worden in 't Oude Gasthuis, om aldaar hun lust te boeten in zoete melk met witte brood, en voorts den dag met vrolykheid door te brengen, en dit noemden ze Gasthuis Kermis. 2. Van de maaking van zekere Matrone Duyst van Voorhout, om, voor het inkomen van zeker land, een plegtige jaarlykse maaltyd te houden t'harer gedagtenis: 't welk nog Moeder Duist, en Maal genaamd word. 3. Van de maaking van Huig Jakobsz Van der Dussen, om freuit uit te deelen, uit de inkomsten van zekere gemaakte Rentebrief: 't Freuitmaal geheeten. Zoo is 't mede gelegen met onze andere Hollandsche Steden, als uit der zelver beschryvingen kan gezien worden. [4. Een voorbeeld van diergelyk een maaltyd, aan de burger-weeskinderen besproken, en jaarelyks nog gegeven wordende, vind men ook in 't byzonder in de Stad Rotterdam.] {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} xii. En schynt het dus, dat deze Liefde-giften aan de Godshuizen haar oorsprongk hebben, of liever haar vervolg, en voortgang behouden uit de Pitançen, den Kloosterlingen wel eer besproken: Hoewel sommige hervormde Kristenen, na het afwerpen van het Pauselyke juk, zulks hebben willen ontkennen; om geen schyn te hebben van na te volgen manieren, die eigen waren aen de Roomse Kerk, als der zelver gewoontens met een vooroordeel afkeurende, en veeltyds ook kwaad schattende alles, wat naar 't Pausdom zweemd. Zulken willen den oorsprong van zoodanige geschenken aan Kerken, en Godshuizen, enz. liever t'huis brengen tot de Goddelyke bevelen, aan Israël gegeven, wegens het opbrengen der Tienden, te zien Deuteron. XIV: 28 & 29. Zoo zal dan komen de Levit, dewyl hy geen deel, nog erve met u en heeft, ende de vreemdeling, ende de weeze, ende de weduwen die in uwe poorten zyn, en zullen eten en verzadigd worden, op dat u de Heere uwe God zegene, enz. En Kap. {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} XXIV: 19, 20, 21. daar God beveeld aan zyn volk: Dat zy de vrugten des velds, de freuiten, en boomgewassen, niet al te naauw zouden afplukken, maar dat ze een klein deel zouden overig laten voor den vreemling, voor de weezen, en weduwen. enz. En meer andere diergelyke plaatsen, die van de mildaadigheid aan den armen, weezen, vreemdelingen, enz. gewagen. xiii. Dog, hoewel de Liefdegiften aan den armen, in de H. bladen, den Kristenen ten hoogsten zyn aanbevolen, en dat, volgens een eenparige toestemming aller Kristenen, de zelve nooit behooren op te houden, of naagelaaten te worden, als noodzakelyke pligten, den Kristenen betamende; zoo hebben egter omtrent dusdaanige giften, strekkende tot vrolyke maaltyden voor de Godshuizen, veele hervormde Kristenen, niet geheel t'onregt geoordeeld, dat wel de mildaadige geschenken, maakingen, en giften aan alle Armen, en Gods-, Weez-, en Gast-huizen hoog noodzakelyk zyn; Maar, dat evenwel die giften, die tot zekere tyden, {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} om vrolyk te zyn, en tot zekere vastgestelde Maaltyden, en spyzen, voorgeschreven, en geschikt zyn, meestal voor de armen, en Armhuizen, onnoodig, ja ondienstig zyn, en vervolgens onprysselyk, en zelfs schadelyk; om dat de inkomsten dezer gemaakte goederen meest tot noodiger, en nutter eindens, konnen worden gebruikt, en aangelegd. Het welke veele Godshuizen in Holland, welker lasten vermeerderd, en welker inkomsten, sedert de vervalle zaken des Vaderlands, na den jaare 1672, zoodanig verminderd zyn, dat ze naauwlyks bestandig zyn haare arme huisgenooten te onderhouden, konnen getuigen: nadien dusdanige smulmaaltyden den genen, die ze, volgens de wil des maakers, jaarelyks moeten voldoen, somtyds tot een groote last zyn geworden. {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XVIII. Een glaasje na de Gracie, in de Nederlanden in gebruik. Uit wat oorzaak, door welken Paus, en tot wat einde eerst is ingesteld. Hoe deze instelling door Paus Adriaan van Uitregt is bevestigd, met belofte van Aflaat, niet alleen aan de Kloosterlingen, maar anderen, en byzonder den Hoog-, en Neder-Duitseren. Oudheid van de gewoonte, van na den maaltyd een dankzegging, en na de dankzegging zekeren dronk te doen, by de Joden, Grieken, en Romeinen. i. HEt is in Holland, onder persoonen van allerlei rang, een algemeen spreekwoord geworden, dat elk een, inzonderheid op eenige vrolyke maaltyden, in den mond heeft, en wel voornaamelyk de huiswaard, welke, tragtende zy- {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} ne gasten wel te onthaalen, aan de zelve, zulks ook naa dat ze van de tafel zyn opgestaan, doorgaans een glas voordrinkt, of brengt, en aanbied; een gebruik, het welk ontstaan is uit eene, niet vrywillige, of onverschillige keure, maar uit zekere noodzaakelykheid, en zelfs door den Roomsen Stoel vastgestelde Wet 1, en een gebod, dat de onderhoorigen schuldig, en verpligt waren te voldoen; ingevoerd tot dat einde, op dat dog de gasten, dikwils meer dan ten genoege, en boven den peil van de maatigheid, met spyze, en drank onthaald zynde, niet zouden in gebreke zyn, van aan den dis te blyven, tot deze drinkvoorwaarde zou zyn ingesteld, en gedronken: waar van dan de spreekwyze komt: Een glaasje na de graci, De Wet van Bonifaci. ii. Te weten, de insteller van deze {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} Wet is geweest Bonifacius de VIII. Paus van Rome. De reden, waarom hy deze gaf, is, dat hy al in zyn' tyd bemerkte, dat de Monniken, en Kloosterluiden, uit weelde, en dertelheid, gewoon waaren zig zelven in veele gelegenheden ongeschiktelyk te dragen, zelfs ook in 't byzonder aan de tafel van de gemeene kloosterlyke Eetzaal; den eenen Monnik naar den anderen niet willende wagten, maar, als 't hem goed dagt, van tafel op staande; het zy, om, wel gegeten hebbende, een middag slaapjen te nemen, of om eenige andere onnodige ydelheid te bedryven; en dus geen geduld willende nemen, nog zoo langen verbeiden, tot dat het gebed, of de gewoone dankzegging naa de maaltyd, die zy de gracie noemden, openbaarlyk gelezen, of uitgesproken was. Om welke ongeschikte baldaadigheid der Monniken dan te beteugelen, de voors. Paus is bewogen, om op een zagte, en gevoeglyke wyze, door een aanlokkelyk middel, als een goedertieren {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} Herder, zyne afdwalende schapen op den regten weg te brengen, [en in te stellen zeker glaasje, te drinken na de gracie, by zulken, die aan de taafel zouden zyn gebleven, tot dat de gracie, dat is de dankzegging, na den maaltyd zoude zyn gedaan. iii. Zulks, dat het einde van deze instelling zy geweest, op dat de Monniken, eertyds gewoon, zonder na het doen der dankzegging te wagten, elk van tafel op te staan, en zyns weegs te gaan, de een den anderen zouden verbeiden aan den dis, tot dat de dankzegging na den eeten met orde zoude gedaan zyn in aller tegenwoordigheid.] iv. Naderhand heeft de goede Paus Adriaan de VI., de eenigste Nederlander, die de waardigheid van den Roomschen Stoel te bekleeden genoten heeft, deze instelling goed gekeurd, by zyne brieven bevestigd, en daar boven vergund zekere Aflaat aan de Duitschen in 't algemeen, en zoo wel den Nederlanderen, als Hoogduitseren, welke drinken zou- {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} den, als de gratie na de maaltyd gelezen waar 2. {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} [v. En van deze gewoonte van een dankzegging te doen na den maaltyd, en een dronk na de dankzegging, vind men al blyken in vroege tyden onder veele andere volken. 't Was al een zeer oude gewoonte by de Joden, op plegtige feesten den maaltyd met dankzegginge, en een wyndronk te besluiten: En by de Grieken wierd de laatste, bokaal, voor heilig gehouden, gedronken na den maaltyd, terwyl de tafel wierd opgenomen. Waar van eenige bewyzen verzameld zyn by H. de Groot, in Matth. XXVI: 26. en by Stuckius antiq, conv. l. 2. c. 35, 36.] als ook by Bunaeus, in zyn gekruisten Kristus. 17. Afdeel. onder {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} andere ook volgens het geen Nikostratus daar van verhaald: Maar ras inschenkende den beker van den goeden Geest, neemt men de tafel weg uit de voeten. voegende daar by, om dat, den dronk van den goeden Geest 3 gedaan zynde, de gewoonte was de tafel op te nemen. Van de zelve gewoonte getuigd ook de Uitlegger van Aristophanes 4. En Theopompus zegt: Dat het de gewoonte was, wanneer de tafel zoude opgenomen worden, den dronk te doen van den goeden Geest. De Uitleggers van Homerus maaken hier van ook gewag 5. Xenophon getuigd hier van op deze wyze: Na dat zy de tafel weggenomen, en Pean gezongen hadden. enz. [En Seneca in Thyeste. Act. 5. sc. 6. Hoc haec mensa claudatur Scypho. ‘Laat ons dit maal besluiten met een glas.’] {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} [vi. Dat de Romeinen diesgelyk een dronk gebruikten, als die van den goeden Geest, by de Grieken wel eer gebuikelyk geweest, en den zelven noemden, poculum bonae valetudinis, of Jovis sospitatoris, is hier reeds getoond Kap. III. § xii. en A. (25.) en Kap. VII. § xi. en A. (8.)] [vii. En met dezen dronk, of bokaal van den goeden Geest, of Jupiter sospitator (die sommigen meenen, dat de zelve was, of te gelyk wierd ingebragt. Vide Rosin. antiq. p. 390. b.) wierd altoos by de voors. Grieken, en Romeinen de maaltyd besloten. En op diergelyke gewoonte, onder andere, gebruikt, schynt de Digter Corippus gezien te hebben, als hy zegt: De laudibus Justini Minoris lib. 3. num. 4. Postquam divinae sumpsere novissima coenae Pocula, & excelsae siluerunt gaudia mensae.] {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XIX. [Een dronk van afscheid, te scheep, of aan de wagen, by de oude volken; als ook in de Nederlanden, gebruikelyk, anders aldaar gemeenelyk genaamd een glaasje aan de wagen, of op de valreep.] [i. Gelyk de oude volken, Hebreen, Grieken, Romeinen, oude Duitsers, en andere, op een verre reis zullende gaan, de gewoonte hadden van zig van elkanderen te scheiden, na het geven, en houden van eenige afscheidmaalen, verzelf met offeren, gebeden voor een gelukkige reis, en heilwenschen, en geschenken, enz. als reeds hier voor in het I. Deel, het XXIste Hoofddeel van de Afscheidmaalen, is te kennen gegeven: ii.Zoo waren de ouden in 't byzonder gewoon een schaal, of bokaal van afscheid te drinken, met wens van een voorspoedige reis, gezondheid, en welvaren. {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} De Griekse Digter Homerus verhaald, dat Ulysses, der Goden offer volbragt zynde, verlof van afscheid naar zyn vaderland verzogt van Koning Alcinoüs, en de burgeren van Feaka, en een wens deed, met deeze vertaalde woorden: O groote Alcinoüs, Koning, en Heerscher der volken, en gy andere burgers van Feaka, enz. Dat de groote Goden, vergelders van alle weldaden, u, nevens uwe vrouwen, en kinderen, den gantsen tyd uwes levens in bescherming nemen, en voor alle ongeval behoeden: Waar voor zy hem alle bedankten, en van alles verzorgden. En dat Alcinoüs, zig tot zyn Hofmeester keerende, aldus sprak: Panthonoë, geef elk een beker vol wyns, om gezamentlyk den grooten Jupyn te offeren, en hem om een gelukkige reis voor onzen gast te bidden. 't Welk, zegt hy, terstond wierd nagekomen. Zy ontfingen een byzondere schaal met wyn, en stonden alle, na hunne offerhanden, op. Ulysses bragt de Koninginne Arete een gulden beker vol schuimenden wyns, met deeze woorden: {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} God zegene, en beware U, ô Arete, tot in uw ouderdom, en aan de ure des doods, die aan alle menschen gemeen is; ik vaar na myn vaderland, en gy blyft in vreugde by uwen Koning, kinderen, en onderdanen. Naa deeze woorden, zegt hy, plengde hy den wyn op der aarde, en ging t'scheep, van den Hofmeester, en verscheide dienstmaagden des Konings vergezelschapt zynde. Odyss. I. XIII. iii. En, gelyk men in zoo vroege tyden een voorbeeld vind van een schaal wyns, op het punt van afscheid, te scheep, by Ulysses gebruikt; zoo vind men een voorbeeld van diergelyke wynschaal van afscheid, by zynen zoons zoon, Telemachus, reisvaardig staande, voor de wagen gebruikt. Deze kloekmoedige jongeling, verlof van afscheid verzogt, en bekomen, en een blyde afscheidsmaaltyd met Koning Menelaüs gehouden hebbende, wierd van den Koning met een zilveren beker, en gulde schaal, en andere geschenken vereerd, en op nieuw ter maal- {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} tyd onthaald, daar Megapentis den kragtigsten wyn schonk in goude schaalen. En, verhaald de straks gepreeze Homerus, die het beschryf, dit vorder aldus: Als zy tot hun genoegen van spys, en drank voorzien waren, stonden zy op, spanden de moedige paarden in, en reden uit den Koninklyken stal, voor 't Hof stil houdende, daar Menelaus met een groote schaal, schuimende van ingeschonken wyn, in de regterhand, te voorschyn kwam, en, voor den wagen staande, sprak: Gy jonge Heeren, vaart wel, en zegt Nestor: dat my zyne vrindschap, die hy my voor Trooje deed, nog wel indagtig is, enz. Odyss. I. XV. iv. En, om geen voorbeelden van andere volken meer by te brengen, zoo was men van ouds in de Nederlanden gewoon, niet alleen afscheidmaalen te geven, en te houden; waar van hier voor reeds is gesproken. I. Deel, Kap. XXI. maar in 't byzonder op het punt van scheiden een glas van afscheid te drinken, en {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} dat somtyds te herhaalen, den reisvaardigen uitgelei gedaan hebbende, te scheep, of voor de wagen. Welke oude gewoonte nog bevestigd word door de hedendaagse spreekwoorden: Een glaasje op de valreep, en Een glaasje aan de wagen. v. En dat deze gewoonte van onheuchelyke tyden plaats had in de Nederlanden, geven de oude Nederduitse benaamingen, en spreekwyzen, in oude schriften te vinden, genoeg te kennen, als scheidmaaltyd, die anders genaamd wierd letse, en letste; 't geen zoo veel beteekend, als het laatste, of leste maal, voor het afscheid, en de reis, gegeven: En terwyl men voor laatste, en leste plagt te zeggen, letse, en letste; zeide men ook zyn letse, of letste geven, zyn voy bezetten, dat is, ter zaake van de aanstaande reis zyn leste maaltyd, of reismaal, of reiswyn geven, volgens Kiliaan. En, gelyk dus de scheidmaalen in Nederland, door de voors. oude spreekwyzen {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} bevestigd worden; zoo ook de gewoonte van afscheid-dronken te doen, door de spreekwyzen, scheid-dronk, en scheidbier, dat is een dronk, die gegeven, en bier, dat geschonken werd, ter zaake van het afscheid nemen, en de aanstaande reis. Waar van meer bescheid te vinden is by den lest gemelden Schryver, die de zelve spreekwyzen verklaard door potatio profectitia, viatica, discessus causa.] {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XX. Rang der disgenooten aan de Tafel, en in het toebrengen van een dronk, onder de oude volken, byzonder de Romeinen. Welke by de Romeinen de hoogste plaats was aan den dis. Rang der disgenooten, onder de Numiden, Grieken, Trojaanen, Egiptenaaren, Hebreen, oude Duitsen, enz. [i. Dus verre beschreven zynde de plegtigheden, in de gastmaalen, aan den dis, en in het voor-, en om-drinken gebruikelyk, schynt de natuur der zaake te vereisen, dat men vertoone, of, een hoedanige orde, en rang gehouden werd ten opzigte van de gasten, en disgenooten, zoo wel in het plaatsen der zelve aan den dis, als het voordrinken, of het brengen van een dronk aan de zelve, of het instellen hunner Gezondheden; mitsgaders, of, en wat rang men bespeur- {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} de in het noemen, of instellen van de zoogenaamde Drinkvoorwaardens; twee zaaken, die we dan wat nader zullen beschouwen. ii. Kennelyk is het uit de overblyfselen der oude Geschiedenissen, dat de oude Duitsers, en Bataviers (hoewel zy ook elk wel eer een byzonder eettafelken gebruikten, als breeder gezegd is. I. Deel, Kap. VIII. § v.) egter aan hunne tafelen, en in hunne drinkplegtigheden, zekeren rang, en ordre onderhouden hebben, gelyk andere volken, als in 't vervolg breeder.] iii. De oude Romeinen waren gewoon aan te leggen, en niet te zitten; de vrouwen alleen zaten, eerbaarheidshalven, op stoeltjes, of lage bankjes: drie, of vier gasten besloegen ydere tafel, die rond was, met hunne leg-beddekens. Die eerst, of boven aan op een bedde lag, besloeg de aanzienelykste, en waardigste plaats; daar aan volgde de tweede, die met het hoofd tot aan het middenlyf van den eersten reikte, hebbende een klein hoofdkussen onder het hoofd; de geringste plaats besloeg de {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} leste, of onderste. Dog in veele gastmaalen wierden drie gasten op een bedde geplaatst, en die dan in het midden lag, wierd gehouden de aanzienelykste plaats te beslaan, als in 't breede by Justus Lipsius, Dionisius Lambinus, en anderen te zien is. iv. Dat deze Romeinen den rang aan tafel naauwkeuriglyk hebben waargenoomen, blykt doorgaans uit hunne Historien: Discubuere Sertorius inferior, in medio super eum T. Fabius, Hispaniensis Senator, ex proscriptis, in summo Anthonius, quia autem erat convivium Sertorii, ipsi locus inferior, Senatori honoratior datus. [In welke Historien men dus, onder andere, gemeld vind, dat, in het gastmaal, gegeven door Sertorius, Antonius de hoogste, T. Fabius de middelste, en Sertorius, om dat hy Onthaaler was, de laagste plaats besloeg. Hoewel Sallustius aanmerkt, dat by de Numiden, en anderen, de middelste voor de hoogste plaats gehouden wierd. Bell. Jugurth. p. 54. als § v. breeder.] {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} v. Suetonius (in Augusto. cap. 65.) verhaald, dat Cajus, en Lucius, Neven van Augustus, de laagste plaats hadden, wanneer de Keizer met de zelve neven spysde: En worden de laage plaatsen by de Romeinen genaamd umbrae, dat is, schaduwen, om dat deze gasten, als de schaduwen van de aanzienlykste geagt wierden. Horat. Dio, Cassius, Plutarch. [Of liever, de umbrae, die onder de vleugelen van de genoodigden ongenoodigd kwamen, besloegen de laatste plaatsen.] Zie verder van dezen rang onder de Romeinen, Plautus, Horatius, en anderen. vi. [Dat de Romeinen zekeren rang aan tafel, en in het omdrinken, hielden gelyk reeds in het voorgaande is aangetoond, kan dus blyken uit de manier van hunne aanlegginge, en onderscheide naamen, waar mede zy den verscheiden rang van de plaatsen der aanlegginge beteekenden. Maar egter schynt het zoo klaar niet, {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} wat by de Romeinen voor de hoogste of waardigste plaats wierd gerekend. Te weten, terwyl nu by de Romeinen 3 of 4 personen een bed besloegen, leggende op den linker arm, met het hoofd, en boven lyf wat verheven, op dat ze de regter arm vry, en uitgestrekt zouden konnen hebben, de eerste aan het hoofden-eind van dat rustbedde, met de voeten uitgestoken agter de lendenen van den tweeden, en de tweede met zyne voeten uitgestrekt agter de rug van den derden, en zoo voort 1. En terwyl die aan het hoofdeinde van dit rustbedde lag wierd summus, de hoogste, en die aan het laagste, of voeten-eind van het zelve lag, imus, of de laagste genaamd, en die tussen deze twee lag, medius, de middelste, geheten wierd; zoo is het hier van daan gekomen, dat sommigen meenden, dat de gemelde summus, of hoogste, de waardigste plaats bekleedde, en daar van zoo ge- {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} naamd was. Lips. antiq. lect. Cantelius de Rep. Rom' diss. 6. c. 2. pag. 387. Kipping. antiq. Rom. 4. c. 3. hier voor § 11. en I. D. K. VIII. § 11. en A. (2). vi. Dog Lipsius beweerd, dat niet deze, maar de middelste, op de waardigste, en hoogste plaats lag. Ego non summum, sed medium locum honor. ficentissimum habitum confirmo. Om dat Cicero verhaald, dat hy by Eutrapelus ter maaltyd was geweest, en dat boven hem Atticus, en beneden hem Verrius, hadden aangelegen. Epist. l. 9. ad Paetum; en by gevolg, dat Cicero in het midden heeft aangelegen; 't welk de hoogste, of waardigste plaats moet zyn gewees, om dat hem, als oud Burgemeester van Roome, de zelve hier toekwam. En om andere redenen, by de zelven te zien. antiquar. lection. lib. 3. cap. 1. vii. En dat dienvolgens de middelste de eerste, de tweede in rang de plaats aan 't hoofd-, en de derde aan 't laagste einde van het rustbedde geweest zy, indien 'er drie gasten op aanlagen. En indien 'er {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} vier aanlagen, dat de hoogste plaats was, naast die van het hoogste einde van het rustbedde, en, indien 'er twee aanlagen, dat de waardigste was, die aan het hoofd van het rustbedde aanlag. Lipsius d. l. Cantelius de Roman. republ. dissert. 6. cap. 11. p. 367. Ter bevestiging van het gevoelen van Lipsius, Cantelius, Kipping, enz. kan strekken een plaats C. Sallustius, waar van ik hier voor reeds eenig gewag gemaakt heb. § iv. alwaar hy verhaald, hoe Hiempsal aan de regter zyde van zynen ouder broeder Atherbal ging zitten, op dat Koning Jugurtha, dien hy kleinigheid wilde aandoen, de middelste plaats, als zelfs by de Numiden de aanzienelykste gehouden, niet beslaan, nog innemen mogte. Ne medius ex tribus, quod & apud Numidas honori ducitur, jugurtha soret. onderstellende, dat de Romeinen hier in overeenstemden met de Numiden. viii. Het zy hoe het zy, het blykt, dat de Romeinen, in het aanleggen aan hunne tafelen, zekeren rang waargeno- {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} men hebben. Waar op Seneca ziet, als hy zegt: Minus honorato loco positus irasci coepisti convivatori, vocatori, ipsi, qui tibi praeferebatur. Demens, quid interest, quam lecti premas partem? Honestiorem te, aut turpiorem potest facere pulvinum? d. i. ‘Op een minder aanzielelyke plaats geplaatst zynde, begost gy toornig te worden op den gastwaard, en noodiger, en den genen die voor u gesteld wierd. Onzinnige, wat is 'er aan gelegen, wat deel van het rustbedde gy beslaat? Kan u een eetbed eerelyker, of schandelyker maken?’ ix. Vorder hielden de Romeinen in het drinken die order, dat ze, van het hoogste eind, tot het laagste van het rustbedde, onder de aanleggende gasten den beker gaan lieten, 't geen ze noemden, bibere a summo, circumferre potionem, by Varro; en de Grieken, ἐκ κύκλω πίνειν, qui summus accumbit, ad imum, zegt Lipsius d. l. die bewyst dat dit een plegtigheid was, in alle maaltyden, waar in ze {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} zig maar een weinig vrylyk wilden maken, by de Romeinen gebruikelyk. Zoo vind men ook van andere volken, dat de schaalen, of bokaalen, van de regterhand omgingen, als blykt uit Homerus. Iliad. a. en Ausonius epist. 9.] x. [Dat diergelyken rang onder de Grieken plaats had aan tafel, en in het drinken, blykt uit Historien. Xenofon verhaald van Cyrus, dat hy zyne genoodde gasten niet onbezonnen, maar elk een met xi. En van het gebruik van den rang der gasten onder de Trojaanen, en ande- {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} ren, is te zien Virgilius 2, zeggende: Inde thoro Pater AEneas sic orsus ab alto.Alwaar niet de hoogste, maar eerste plaats van AEneas verstaan word; want de derde plaats was toegevoegd aan zyn zoon Ascanius, en in de tweede, of middelste had zig Dido geplaatst: Aurea composuit sponda, mediamque locavit.xii. By de Grieken was ook de gewoonte van op hunne maaltyden met name te noemen den genen, aan wien men den beker zoude toereiken, op dat men te samen daar uit drinken zoude. Gelyk men hen ook toeschryft, dat ze eerst verzonnen hebben de verscheide geregten, en zoogenaamde tweede tafelen. Zie Polid. Virgilius de rer. invent. l. 3. c. 5. [Dog by de zelve Grieken hield men verscheide orde in het omdrinken op de gastmaalen; die van Thracie dronken uit groote glaazen, van de regterhand om- {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} gaande; die van Athene uit kleinder glaazen, mede rondom gaande van de regter zyde. Die van Thessalie dronken uit groote glaazen, gevende den genen, dien 't luste. Athenaeus, dipnosophistarum sive coenae sapientum libr. 15.] xiii. Dat ook de oude Egiptenaaren niet alleen byzondere tafels hadden, maar dat ze ook elk, naar zyne waardigheid, en ouderdom, in rang aan de tafel plaatsten, is onder andere te zien in de maaltyd, die Josef zyne broederen bereid hadde, welke de Goddelyke Moses beschryft 3, getuigende: Eerstelyk, dat Josef, om zyne waardigheid te betuigen, als een Stedehouder des Konings, voor zig zelve alleen aanrigtte, en voor zyne broederen in 't byzonder, en voor de Egiptenaaren in 't byzonder, om dat de zelve niet mogten eeten met de Hebreen, het welk hen een gruwel was. {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} En ten 2. dat Josef zyne broeders aan tafel schikte naar hunnen ouderdom, eerst den eerstgeborenen, en daer na de jonger broeders 4. Voorts, dat hy hen liet voordienen de geregten van zyne tafel; dog dat hy het geregt van den jongen Benjamin vyfmaal grooter deed zyn, dan dat der andere; en dat ze alle door den drank verheugd, en dronken wierden met hem. xiv. Dat de gasten, by de oude Duitsen elk aan een tafeltje zaten in een ronden kring, by den haard, is te zien by Posidonius 5, die daar by meld den rang, dien ze in 't zitten gehouden hebben, daar in bestaande, dat de voortreffelykste, die in manhaftigheid, of Adel uitblonk, in het midden de eerste plaats bekleedde, waar {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} aan de waard des gastmaals volgde, en voorts, na dat elk in waardigheid uitstak: agter welke de gewapende dienaars stonden met hunne speeren, en schilden; zynde de gasten zelfs mede gewapend, als uit Tacitus blykt, welke uitdrukkelyk verhaald, dat ze tot de gastmaalen nooit, dan gewapend zynde, gingen. xv. [Dus verre beschreven we dan hier ontrent kortelyk de gewoontens van andere oude volken, met zulken oogmerk, op dat men, zullende in het volgende Hoofddeel bespeuren diergelyke gewoontens der oude Duitsen, Batavieren, en Nederlanderen, uit dit voorgaande der zelver oorsprongk, of overeenstemming zou konnen navorschen; en besluiten, dat ze zelve Duitsen, en Bataviers deze hunne gewoontens van andere volken ontleend, of ten minsten met de zelve eenigzins gemeen gehad hebben.] {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXI. Pligt van den gastwaard. Rang der oude, en laater Batavieren aan den dis, voor, en onder de Graafelyke Regeering. Gebruik van rang in gastmaalen, strydig met die op Bruiloften, en Begraafenissen, gebruikelyk. Onderscheid tussen Voorrang van eer, en Voorrang van regt. Teedere stryd, om den voorrang van eer aan anderen te geven. Voorbeeld van Albertus, en Isabella. Rang onder bloedverwanten, en vreemden, waar naa geregeld. Teederheid der rangverschillen, en moeijelykheid om de zelve door uitspraaken te bepaalen. Rang der Overheden, en Priesteren onder de Bataviers, voor, en na het aannemen van den Kristelyken Godsdienst. Hoedanig een men te verstaan hebbe, als 'er ingesteld werd de gezondheid van den Koning, Prins, of Hertog. Aardig voorval desaangaande, te Brussel, op een gastmaal van Spinola, van de Princes van Condé, ingesteld hebbende de Gezondheid der Koninginne. Verschil daar over ontstaan. Uitspraak van den Prins van Condé daar over. Rang der andere Overheden onder den Souverain. Rang der gasten in het voordrinken, en instellen hunner gezondheden. Pligt der gasten, ten opzigte van den rang. Gevolgen der rangverschillen. Hoe, om deze te ontgaan, sommigen zig onthielden van eenige plegtige gastmaalen. {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} i. Alhoewel in het drinken van gezondheden, de instelling, rang, en orde ten grootsten deele afhangt van de schikkingen, en bevelen van den ont- {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} halenden huiswaard, zynde in zeker opzigt als Koning, en Wetgever in zyn eigen huis, en omtrent zyn eigen taafel, over dewelke hy in het zelve opzigt alleen te gebieden heeft; zoo is egter deze onderstelling voor onwrikbaar, en zeker te houden, dat een zoodanig huis-wetgever geen bevelen te geven, nog wetten te maken hebbe, dan zoodanige, die overeen komen met de reden, billykheid, orde en regtmatigheid, en 't geen dienvolgens onder redelyke, bescheide, en beleefde luiden in gebruik is: dewyl alle verstandige, bescheidene, en redelyke menschen dit moet eigen zyn, dat zy alle hunne daaden, en bevelen naar de reden gewillig schikken; ten ware zy hunne geboden, en wetten, als hoofden des huisgezins gegeven, uit enkele hoofdigheid onwettelyk geven, en te gelyk zig zelven bespottelyk maken wilden. ii. Derhalven diend een zoodanige huis-, of gast-waard met alle omzigtigheid, voornaamelyk agt te geven op dezen zynen pligt, en op den staat, en de {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} hoedanigheden der Gasten, welke hy niet alleen tot hun genoegen, en voldoeninge te onthaalen, en te spyzigen, maar ook met alle beleefdheid, bescheidenheid, en eerbied te handelen, en te bejegenen heeft. Paulus Emilius zegt 1; daar word een gelyke voorzigtigheid vereist, in een banket wel te bestellen, en in een slagorde te maken, d'eene, om by de vyanden verschrikkelyker, en d'andere, om by de vrinden aangenaamer te zyn. iii. En, of wel de Bataviers, en oude Hollanders, van ouds gewoon waren, en dienvolgens bevonden wierden, zonder onderscheidinge, en naar dat het voorviel, hunne vergaaderingen, en byeenkomsten gehouden te hebben, zonder onderscheid van zitplaats, en rang, een yder die eerst kwam zyn plaats nemende, zelfs in hunne Opperste, en Staats Vergaaderingen, gelyk ze ook alzoo in hunne maaltyden {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} gewoon waren, met deze onderscheiding alleen 2, dat yder zyn byzonder tafel- {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} ken had, waar aan hy, op een uitgespreid vel, of schaapsvagt op den grond aanlag 3; iv. Zoo is in laater tyden, onder de Graavelyke Regering deze oude Heidense, en ongeschaafde gewoonte afgeschaft, en door een tegenstrydig gebruik verwisseld, en in een geschikter, en welvoegelyker staat van rang, en orde, gebragt. v. Indien men nu de orde, die deswegen van ouds onder de Bataviers, en Nederlanders in gebruik gebragt is geworden, naspoord, men zal bevinden, dat de zelve, met die der Bruiloften, en Begraafenissen, doorgaans lynregt strydig is; of, om het duidelyker te verklaaren, dat op de Begraafenissen, en Bruiloften meestal plaats kreeg een voorrang van regt, en op andere gastmaalen een voorrang van eer 4. {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} vi. In de Bruiloften, en Begraafenissen komen in aanmerking de naasten in {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} bloede, en zwaagerschap, aan de jonge egtgenooten, of den overledenen, bestaande; welken ten opzigte van het bloed, {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} en de namaagschap, de voorrang met regt toekomt, om redenen die gegeven zyn, in onze beschryving van de plegtigheden der Begraafenissen. vii. In tegendeel, in de Gastmaalen word aan deze, den onthalenden huiswaard naast bestaande, met zeer veel gevoeglykheid, de laatste, en nederigste plaats aangewezen, ter oorzaak deze; zyne gasten met alle beleefdheid, heusheid, en agtinge; willende ontmoeten, en zyn eerbied bewyzen aan zyn genoodde gasten, niet alleen zig zelven, en zyne huisgenooten, maar ook zyn bloedverwanten; en naastbestaande vrinden, de laatste, en nederigste plaatsen toeschikt, en, ten openbare blyke van een beleefde vernedering, en gedienstigheid van hem, en de zynen, en van agtinge voor zyne gasten, gewoon is de zelve gasten te plaatsen op de aanzienelykste, en eerste plaatsen; En waar uit dan de voorrang van eer, en niet van regt 5, komt te blyken. {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} viii. Wat de rang onder de zynen belangt, daar ontrent komen de jaaren; en ook de trappen van maagschap in opmerking, maar niet de Ampten; en waardigheden, daar mede de zelve bekleed, of begunstigd mogten zyn: Zoo moeten, by voorbeeld, de vaders voor de kinderen, de ouder voor de jonger broeders; de oomen voor de neven, rang, en plaats hebben, zonder aanschouw te nemen op hunne Bedieningen. ix. Om dit wat duidelyker met eenige nader opmerking te verklaaren, zoo heeft men te weten; dat; na de vooraanzetting der niet bestaande; of vreemde gasten; geen andere persoonen overblyven, dan de huiswaard met zyne bloedverwanten, die, als zyne gemeenzame eigene vrinden, en huisgenooten; moeten aangezien, en gerekend worden: onder welke, of wel, volgens de voorgaande stelling; de allerverste in bloede bestaande aan de vreemde gasten zoude konnen schynen te moeten volgen, en vervolgens de naast bestaande digtst by den huiswaard, aan 't laagste ein- {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} de: zoo is nogtans in dezen algemeenen regel voor vreemden een opmerkelyke uitzondering voor de vrinden, die gegrond is op de orde van 't geslagt, en van de jaren; welke, als reeds verhaald, en getoond is, mede bragten, dat de vader voor den zoon, de oomen voor de neven, en zoo voorts, rang hebben: en, volgens dien, in gevalle de huiswaard had genoodigd zyn schoonvader, zyne oomen, en neven, zoo is hy, volgens gebruik, verpligt aan de niet in bloede bestaande genooden te laten volgen de schoon-vader, daar na de oomen, en laatstelyk, nevens hem de neven, om redenen, dat de orde van 't bloed, en huisgezinnen, ten opzigte van nabestaanden, meerder geld, dan de rang van eer; en dit alles mede zonder aanschouw te nemen op waardigheden, en Bedieningen, die [onder de bloedverwanten, als bloedverwanten] geen voorrang geven 6. {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} x. Maar, betreffende den rang der andere, en niet bestaande voorzittende gasten, vallen verscheide bedenkelykheden, en vervolgens ook verschillende gevoelens; want, gelyk de eerste plaatsen aan de waardigste toebehooren, volgens regt, en reden, zoo is het tot nog toe in veel punten een betwistelyk, en onafgedaan, geschil, wie men voor de waardigste te schatten hebbe: en men ploft dikwils neder in een draaikolk, waar in het ryk van Alexander de Groot verviel, welke Vorst, op zyn doodbedde den allerbekwaamsten tot zyn Ryksnavolger benoemd hebbende, oorzaak gav; dat, om den zelven te vinden; alzoo elk een zig die hoedanigheid aanmatigde, en die beweerde, zyne [Monarchy, en] naalatenschap, in veele stukken gescheurd, en gereeten is geworden, niet zonder groote verwyderingen, en bloedige oorlogen. {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} [Sommige volken schikten zig in het regelen van den rang, onder vreemden, naar het getal der jaaren, zie Kap. XX. § xii. en uitmuntende eigenschappen.] Dog anderen hebben ook de Bedieningen; en waardigheden, en andere omstandigheden van aanzienelykheid, in aanmerkinge genomen 7 en die alle in zekeren vasten rang willen schikken; waar ontrent wy ons niet breed zoeken in te laten, om deze teedere, en doornagtige zaken, en verschillen te beschryven, 'k laat staan te bepalen, of te beslissen. xi. Zeker is 't ondertusschen, dat de omzigtigheid zelfs naauwlyks magtig is te ontgaan de misslagen, die hier in (naar het oordeel van sommigen) en hun aangeboore belgziekte, begaan worden; en de verschilligheid der oordeelen is hier ontrent zoo groot, dat het niet wel doenelyk is aan allen te voldoen; en voor te {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} komen alle, zoo gegronde als ongegronde, misnoegingen, daar uit veeltyds opgevat: Waar ontrent men dan in agt te nemen hebbe het oude Hollandse spreekwoord, te kennen gevende, dat zoodaanig een nog staat geboren te worden, die aan allen zal voldoen. xii. [Wat den rang der Overheden, en Priesteren, onder de Batavieren belangd] van ouds waren de Priesters van deze, en de naburige Landen, onder het Heidendom, in zoo hooge agtinge, dat het een onbetwistbare zaak was, dezen de hoogste eerbewyzen te doen, en naast den Prins, of Opperheer [dien buiten allen twyfel de eerste plaats, en rang toekomt] erkende men geen andere, die hen in waardigheid, aanzien, agting, en voorzitting gelyk waren, als uit de schriften van Caesar, en Tacitus openbaar is. xiii. Maar onder de Graaven der Hollanderen, en by gevolg na het aanligten van den Kristelyken Godsdienst, ging dit nog verder; want hoewel deze waren de Princen des Lands, zoo zyn egter de {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} Geestelyken 8, zelfs die van den minsten rang, alleen uit hoofde, dat ze het Heilige bedienden, en Leeraars des volks waren, in zoodanige agtinge [of ten minsten in zoodanigen schyn van hoogagtinge] geweest, dat niet alleen de eerste Edelen, maar ook de Graven, die in rang niemant nevens, of boven hen te erkennen {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} hadden, aan deze geestelyke Vaderen den voorrang gaven, en zy daar van in 't bezit waren; als, onder meer andere overgebleve bewyzen, blyken kan uit de brieven, by de Graven gezegeld; alwaar niet alleen de Bisschop, de Abten, en Priesters, maar zelfs de gemeene Monniken, bevonden werden den voorrang te hebben 9 genooten, zoo in de opnoemin- {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} ge, als in het aanhangen hunner zegelen aan de Graavelyke, en andere brieven. xiv. In plegtige maaltyden, daar de Gezondheid der Koningen, Princen, en Opperheeren word ingesteld, en gedronken, heeft men zeer naauwkeurig agt te geven op den rang, en titel, die aan de {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} zelve toekomt, niet alleen met opzigt op hunne Staten, maar ook op de plaats, en het gebied, daar deze plegtigheid voorvalt (nademaal zelfs een Koning, zynde buiten zyn Koningryk, aldaar geen Koning is, dat is, zyne Koninglyke magt, en gebied wel behoud, maar voor dien tyd, als een onderdaan van dat Land, of Ryk werd aangemerkt, daar in hy zig bevind) zoo men anders niet wil vervallen in ongenade, en ongerymtheden: waar van een opmerkelyk 10 voorbeeld gezien is binnen Brussel, op de plegtige, en Vorstelyke Maaltyd, gegeven by den Marquis Ambrosius Spinola, op welke de Prins, en Princes van Condé, om de liefkoozeryen van Henrik de IV, Koning van Vrankryk, het Hof hebbende verlaten, onthaald wierd; als wanneer de Princes van Condé, ingesteld hebbende de Gezondheid van de Koninginne, zonder byvoeging van wat Koninkryk, en verstaan- {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} de egter, daar door, die van Vrankryk, gelyk ook de meeste andere Vrouwen van dat gezelschap, en dezen dronk verder voortgebragt zynde aan iemant, die naauwer opmerking op de ingestelde gezondheid genomen had; zoo wierd by de zelve deze drinkvoorwaarde geweigerd te drinken, ten zy dat de Princes, als insteldster dezer gezondheid, zig desaangaande nader, en klaarder uitdrukte: waar op door andere Vrouwen geoordeeld wierd, dat de Princes haar dien aangaande duidelyk genoeg had geuit, en dat aan hare meening, die klaar genoeg was, geen twyfel konde zyn. Welk verschil, dewyl elk haare meening staande hield, eindelyk gebragt is voor den Prins van Condé, die, zig daar op met eenige aanwezende Heeren beraaden hebbende, voor een eind-oordeel uitsprak, dat de instelling van deze gezondheid, duisterlyk zynde gedaan, en by eenige kwalyk zynde gedronken, zoude worden hervat, met een uitdrukking van het Koninkryk van die Koningin, welker gezondheid te drin- {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} ken men had voorgenomen: of anders, dat, zonder deze byvoeging 11, verstaan zoude worden de Koningin van Spanjen, onder welker gebied het gezelschap zig bevond. xv. In de byzondere Baronijen, en Heerlykheden, enz. komt, volgens gebruik, naast den Prins van den Lande, de voorrang onbetwistelyk toe aan de Overheid, of den Heer van de plaats, niet alleen op alle maaltyden binnen zyn Gebied, maar ook in alle openbaare gebeden, en alle andere, zoo Kerkelyke, als weereldlyke oefeningen: gelyk van ouds in deze {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} Landen gezien is in de openbare Ommegangen, Offeringen, en toedieningen van de H. Kerk-geregten, enz. 12. [xvi. Daar aan volgt de Regeering, het Geregt van de respective plaatsen, en der zelver Beampten. En vorder zulke, dien volgens regt, en wettig gebruik, de voorrang toekomt, en word gegeven. Waar van in 't vervolg breeder.] xvii. Dog alle deze dingen, den rang {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} betreffende, moeten worden verstaan plaats te hebben, zoo lang, en verre by Wetten, Koustumen, of verbintenissen, en overeenkomsten het tegendeel, of eenige andere rang, niet is voorgesteld. Zoo is by voorbeeld, by verdrag tussen de Steden, Gouda, en Rotterdam, wegens het opnemen der Rekeningen van 't Heemraadschap van Schieland, ten overstaan van de Hoofd-ingelanden moetende geschieden, op den 1 July 1658 vastgesteld: ‘Dat den Hoofd-ingelanden niet toestaat questie te moveren over den rang op de maaltyd, maar dat ze voor aangenaam zouden moeten houden de plaats, die hen, als genoodde Gasten, zoude worden geassigneert.’ xviii. Volgens de zittinge, of plaatzinge der Gasten, worden ook van ouds de voordrinkingen, en nog de gezondheids instellingen geschikt, en geregeld, als gevolgen van malkanderen, en als den anderen gelyk zynde; om dat de zelve {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} redenen, die voor de eene, ook voor de andere zaak, komen te dienen. xix. Dus betrof het geen voorgaat den Gast-onthaaler, en zynen pligt: dog ten aanzien van de genoode Gasten is opmerkelyk, dat yder van hen, volgens de wetten der heusheid, der nedrigheid; der beleefdheid, en bescheidenheid (die ook in deze gelegenheid, en byzonder in het aanzitten op bruiloften, of gastmaalen, den Kristenen van den Zaligmaker zelfs is aanbevolen) verkieze, en tragte te bekomen eer een nederiger, en laager-, dan hooger plaats, op dat hy niet tot zyne schande, en schaamte, bevonden werde een plaats, en rang te hebben aangenomen, welke aan eenen waardiger, of ouder had gevoegd. De Evangelist Lukas, K. XIV: 7, 8, 9. voerd den Zaligmaker tegen de liefhebbers van den voorrang dus sprekende in: Wanneer gy van iemant ter bruiloft genood zult zyn, zoo en zet u niet in de eerste zitplaatse, op dat niet misschien een waardiger {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} dan gy van hem genood zy: ende hy komende, die u, en hem genood heeft, tot u zegge: Geev deze plaatse: en als gy dan zoud beginnen met schaamte de laatste plaats te houden. Vers 10. Maar wanneer gy genood zult zyn, gaat henen, ende zet u in de laatste plaatse, op dat, wanneer hy komt, die u genood heeft, hy tot u zegge: Vriend gaa hooger op. Als dan zal 't u eere zyn voor de genen, die met u aanzitten. En Profeet Daniel zegt, Kap. XIII. ‘Komt, en zit in het midden van ons, om dat u de eere des ouderdoms toekomt.’ [xx. Zoo veelvuldig nu, als de rangverschillen zyn, zoo hoog wierden ze doorgaans opgenomen, zoodanig, dat niet zelden plegtige feesten, en maaltyden, den regter luister, en vreugde schenen te missen, om het niet verschynen van zulken, die, daar vooral behoorende, om de verschillen des rangs, of om, naar hun oordeel, geen kleinigheden te ontmoeten, zig daar van onthielden. Waar van, om geen ouder voorbeelden op te haalen, zekere hooge School, in het plegtig vieren van des zelfs derde vyftigjaarige eeuwgetyde, en den plegtigen maaltyd, ten dien einde in den naam der Hooge Overheid aangeregt, dog buiten de tegenwoordigheid van de daar toe genoodigde Hoogleeraaren gehouden geweest zynde, den 8. Febr. van den jaare 1725, een blyk gezien heeft.] {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXII. [Van den rang onder de Souverainen in 't algemeen: Hoe de zelve met onderscheidinge kan onderzogt worden; en of, hoe, en waar na deze zou te reguleren zyn.] [i. Zoo noodig als het punt van zekere orde, en rang is, zoo teeder, en moeijelyk is het, om, vooral onder Souverainen, die elk geen hooger, dan de Goddelyke magt boven zig kennen, het zelve wel te treffen, en te reguleren. Ten opzigt van de noodzakelykheid, en standvastige onderhoudinge, en handhavinge van den beraamden, en gereguleerden rang onder Souveraine Vorsten, en Staaten, laat zig de Ridder Graswinkel, in zyn nasporing van het Regt van de opperste magt, aldus hooren: ‘Zoo is 't, dat onder Souverainen, voor zoo veel die met den anderen niet {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} alleen in goede correspondentie zyn, maar ook dat, als daar tussen hen eenig disconcert valt (uitgezonderd openbare rupture, en dadelyke vyandschap) altyd punctueel op den rang, die hen toekomt, agt werd genomen, tot zoo verre, dat men, by manier van spreken, zoude, niet buiten propooste, konnen zeggen’: dat het maintineren van den rang, in reguard van Souverainen, onder den anderen, zoo veel bestendigheids heeft in zyn onderhoud, als een fondamenteele wet kan doen in eenigerhande Regeering, en specialyk in het opzigt van de personen, die, hare Principalen representerende, daar toe ten uitersten aangehouden, en verbonden zyn, en den zelven haar doen hebben te verantwoorden. ii. Sommigen hebben geoordeeld, dat men, om den rang te vinden onder de Kristen-Souverainen, in agt te nemen had, 1. den tyd, op welken de Vorstendommen zig voor den Kristelyken Godsdienst in hunnen Staat hadden verklaard, en dat elk, en die hier in voor waren, den voor- {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} rang hebben zouden voor andere Vorstendommen, welke in laater tyd den Kristelyken Godsdienst hebben aangenomen. 2. Of den tyd, wanneer de Ryken zig by de Roomse Kerk gevoegd hadden. En meend men, dat hier na de rang der Souverainen, of hunner Gezanten, geschikt is in de Concilien, of plegtige Kerkvergaderingen. iii. Dog anderen zeggen hier tegen: Dat dit wel in Concilien is waargenomen, maar dat dit het Burgerlyke niet aangaat, nog het regt, en de waardigheid van het Ryk. Dat de Heidenen, en Mahometanen met het zelve regt heerschen, als de Kristenen; Dat de weg ter eeuwige zaligheid onderscheiden is van de tydelyke Heerschappijen; en dat de staat der Koningen door den Doop in geenen deele erger wierd, enz. Hoedaanige bewysredenen de na te noemen Gezant van Sweeden, aan het Hof van Vrankryk, eertyds gebruikte: Om te toonen, dat Sweeden, later, dan andere Ryken, gekomen tot de Kristelyke Kerk, daarom in geen lager rang, {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} dan andere Ryken, moest gesteld worden, die eerder den Kristelyken Godsdienst hadden aangenomen. iv. Anderen meenen, dat men agt moet geven op den ouderdom der Ryken, de uitgestrektheid van der zelver landpalen, magt, enz. Op de 2 eerste dier gronden was het, dat Mr. Hugo de Groot, de voorgemelde Afgezant van de Kroon van Zweden, aan 't Hof van Vrankryk, voor zyn Ryk, waar uit hy gezonden was, den Voorrang boven andere Ryken beweerde. Zie het vervolg van het leven van Hugo de Groot, door den zeer geleerden Hr. Adriaan van Cattenburg 96, 97, 98, & 106. en 107. bladz. v. Hoewel anderen van gedagten zyn, dat de Souverainiteit, iet wezentlyks zynde, van zulke toevallige eigenschappen geen rang behoorde te ontleenen; als welke rang dan altoos van de zelve natuur, dat is, toevallig; en by gevolg altoos wisselvallig zyn zouw. Zie Grasw. d. tr. I. Hoofdst. bl. 696. {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Om hier regt in te gaan, zoo diend wel ingezien, dat al de Schryvers, die tot nog toe geschreven hebben van het regt van preferentie, onder de Opperste Magten, aangaande den rang, zeer merkelyk hebben gedwaald, als zy de zelve hebben gesteld, en gevestigd in dingen, die accidenteel zyn: hoedanig zyn, dat d'een Prins magtiger is als d'ander; dat hy over meerder Koninkryken heerschapt; dat hy hooger, en meerder geallieerd is; dat hy ouder, en grooter voorstander is van de Religie; en diergelyke: want alle de zelve geen ware kenteikenen van de Souverainiteit zyn, maar wel illustre toevallen, en schynelyke bewyzen van de zelve; zynde zulks 't geen wy voor deze gezeid hebben’: Dat een Souverainiteit geen meerder, nog minder kan hebben, als iet dat zelfs wezig is, en tot wiens wezen nog af, nog toe kan worden gedaan, en dat, mitsdien deze questie niet anders kan beslegt worden, als klaarlyk alleen uit den grond van de Souverai- {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} niteit, welker realiteit verder boven alle accidentatien is overdragende. vi. Wat my belangt, my dunkt (behoudens beter gevoelen) dat de Rang onder Souverainen, en zoodanige Vorsten, die zyn sui juris, hunnes eigen regts, en aan niemant, dan den Oppersten Monarch, onderdaanig, tweezins kan onderzogt worden: zoo dat, dit ondersteld zynde, twee vragen konnen vallen; 1. wat rang de Souverainen, indien 't noodig waar zekeren rang onder de zelve te beraamen, en vast te stellen, zouden behooren te hebben? 2. En wat rang de zelve met 'er daad hebben? vii. En dienvolgens, dat tot decisie van deze Vraagen in aanmerking komt het Regt der volken; gelyk van dit Regt afhangen alle verschillen tussen Souveraine Vorsten, die door geen ander, dan dit Regt, geregeerd worden. Vide Bynk. de for. Leg. c. 3. p. 442. viii. Wat dit Regt zy, waar van oorspronkelyk, en in wat regelen begrepen, is in veele wydloopige Werken te zien. {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} En het bestaat kortelyk in dat gene, het welke volgens de gezonde rede onder de volken onderhouden word, zoo niet onder alle, ten minsten onder de meeste, en zedigste. De reden leerd, en schryft redelyke menschen voor, wat zy te doen, en te laten hebben. Redelyke menschen stemmen onderling toe, 't geen redelyk is, en het zelve in 't werk: zoo ook redelyke volken. Uit dit dikwils te werk stellen van het geen redelyk geoordeeld is ontstaat een gemeen gebruik, en vaste praktyk; en deze praktyk, by het redelyke komende, maakt het Volker-regt, waar door dan de volken, anders vry, onder elkander verbonden worden; en zonder welk Regt, nog vrede, nog oorlog, nog verbonden, nog Gezandschappen, konnen begrepen worden. ix. Uit welke Beginselen dan 2 zaaken konnen besloten worden. 1. Dat dit Volkerregt steund op de rede, en het gebruik, gelyk dit de Hr. President van Bynkershoek boven anderen, {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} bondig getoond heeft in zyne voortreffelyke Verhandeling. de for. Legator. c. 3. p. 442. 2. En dat dit zelve Volkerregt bewezen word door het gebruik, en het getuigenis der genen, die hier in zyn ervaaren. Als H. de Groot breeder beweerd heeft. Grot. de J. B. & P. lib. 1. c. 1. § 14. Probatur autem hoc jus gentium pari modo quo jus non scriptum civile, usu continuo, & testimonio peritorum, &c. Atque in eam rem maximum nobis usum praebent annalium conditores. x. Men kan derhalven onderzoeken, 1. of, en wat rang onder de Vorsten, volgens de reden, behoorde te zyn. En daar toe moeten dan gebragt worden de gevoelens der geleerden, hier voor gemeld, en nader ter toetse. xi. En men kan vorder onderzoeken, 2. of, en wat rang onder de Vorsten, volgens de redelykheid, en praktyk, onderhouden word. Dit leste, en niet het eerste, is hier nu eigentlyk onze Vraag. {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} Op welke dat we breeder zullen antwoorden in het vervolg. Uit welk antwoord dan eigenlyk zal blyken, of, en wat desaangaande onder de Volken, en der zelver Vorsten in gebruik, en praktyk is. Zonder dat we ons met opzet in een onderzoek van de redelykheid van die praktyk in 't algemeen, of byzonder, zullen inlaaten. Egter zal daar uit niet alleen blyken eenig gebruik van rang, maar ook meestal begrepen, en besloten konnen worden de reden, waar op dat gebruik steund; en dus zullen in dit opzigt ook genoeg openbaar worden de twee gemelde grondslagen van het Regt der volken in deze. xii. Te weten, men bespeurd in 't algemeen, dat in den rang, voor zoo ver die onder Souveraine Vorsten in gebruik is, zekere regels doorgaans zyn ondersteld, of opgevolgd; als by voorbeeld: 1. De minder zal den meerder wyken, en den zelven den voorrang geven. Zoo gaat een Keizer voor Koning, en volgen doorgaans Princen, Hertogen, Graaven, {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} Marquisen, Baronnen, Heeren; enz. 2. Elk Souverain is in zyn territoir de grootste, en den zelven komt daar de meeste eer toe. P. Geb. II. D. bl. 206. Al was 'er iemant tegenwoordig, die grooter Souverain was, of daar voor gehouden wierd. Ten waar 'er vergund wierd een preseance d'honneur, waar van in 't vervolg breeder. Zie ook K. XXI. § v. A. (4) bl. 301. xiii. Dienvolgens komt aan de Staaten der particuliere Provintien in de Vereenigde Nederlanden, yder in zyn territoir, toe een Preseance du droit, voor de Staaten Generaal. c. 5. bl. 311. II. d. als geordonneerd, en geobserveerd word in het zoogenaamd publyk Gebed, volgens Plakaat van Haar Ed. Groot Mog., den Predikanten voorgeschreven. xiv. En ten aanzien van Uitheemsen, en op indifferente plaatsen, of ook in de gecedeerde, of gekonquesteerde plaatsen, onder het ressort der Generaliteit, komt den Staaten Generaal de rang voor de particuliere Provintien. {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar niet ten aanzien van de onderdaanen van Hunne Ed. Groot Mogendheden; nog binnen der zelver eige territoir. d. tr. bl. 258. III. D. En mits dat dan zoo zeer niet verstaan worden de Gedeputeerden ter Generaliteit, die somtyds in zeker opzigt abusivelyk de Staaten Generaal genoemd worden, als wel de Staaten zelfs van de 7. particuliere Geünieerde Provintien, die zig door hunne Gecommitteerden elk doen representeren, als niet wel konnende en corps te samen komen. d. l. 259. bl. en II. D. 4. c.] {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXIII. [Of 'er, en hoedanig een gebruik van rang, naar het Regt der Volken, plaats hebbe onder de Gekroonde Hoofden, Republyken, Keurvorsten, Prinsen, en Potentaten van Europa, en der zelver Ambassadeurs, Envoieez, enz.] § i. Voorbetuiging des Schryvers. ii. tot viii. Of 'er, en hoedaanig een standvastig Volkerregt ontrent den rang der Vorsten van Europa te bespeuren zy. ix. Of, en hoe de beraamde, en vast gestelde rang somtyds door omstandigheden veranderd. Rang der Vereenigde Nederlanden, onder de Vorstendommen, en Staaten van Europa. Afwyking van den rang, op eige territoir. Plegtigheden by Gedeputeerden van Haar Hoog Mog., in 't huis van den Staat, in 't recipieren van Ambassadeurs aan de Hoornbrugge, en in 't geven van den voorrang aan tafel, enz. x. Als ook in het ophaalen van eenige Ambassadeurs ter Audientie. xi. En in Conferentien. xii, xiii, xiv. Rang der voors. Gedeputeerden van {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} Hunne Hoog-Mogendheden, buiten het Huis van den Staat. xv. Rang der Ambassadeurs van den Staat der Vereenigde Nederlanden buiten 's Lands. xvi, xvii. Rang van de 17 Spaanse; en van de 7 Souveraine Vereenigde Nederlanden, onder elkanderen.] [i. Terwyl we hier door het vereis der stoffe geleid, en genoegzaam getrokken worden, hoewel anders ongaarne, en tegens onze eerste gedagten, om iet van den rang van hooge, en laage Standspersoonen, voor zoo ver de zelve ook in gezelschappen, en aan den dis in plegtige Gastmaalen word waargenomen, te melden; zoo vermeten wy ons dit geenszins, als onzer geringheid bewust zynde, nog onderwinden ons dit, ten zy onder uitgedrukte protestatie, en voorbetuiging, dat we, onverminderd yders rang, en regt, en zonder opzet, om daar in iemant te beledigen, volgens berigten, en bescheiden, en naar ons beste geweten, 't gebruik des rangs eenigzins beschreven hebben; en derhalven zonder behaald, of {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} aansprekelyk te willen zyn, indien we hier in ergens misleid waren, en dus feilden, of missloegen; bereid nogtans de feilen op eene gevoechelyke wyze te verbeteren, zoo iemant op eene heusche wyze ons de zelve zal gelieven aan te wyzen. ii. In het voorgaande Hoofdstuk getoond zynde, dat de rang onder Souverainen, met onderscheidinge, tweezins kan onderzogt worden, te weten aldus: 1. Of, en wat rang onder de zelve zoude behooren plaats te hebben. 2. Of 'er, en hoedanige rang onder de zelve bespeurd word (welk laatste punt alleen wy voornaamen een weinig nader in te zien); Zoo zouw hier te onderzoeken staan, of 'er, en hoedanige rang onder de Monarchen, en Vorsten van Europa beraamd, en vastgesteld zy, en onderhouden word. iii. Dog, dewyl we ook tevens in 't voorgaande Hoofdstuk beweerd hebben, dat de rang onder Souverainen af te ne[men] is, uit het regt der volken; {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} En dat dit Regt bewezen word door twee zaken, te weten, het gebruik, en het getuigenis der genen, die hier in zyn ervaaren: Zoo wil ik wel bekennen, dat ik, by gebrek van deze tweederlei bewyzen in deze zaak, ontrent den rang der Vorsten geen standvastig Volker-regt zou durven bepaalen, nog konnen aantoonen. iv. 't Is waar, dat men door de Potentaten van Europa, en hunne Ambassadeurs, meestal den voorrang verleend vind aan den Roomsen, of Duitsen Keizer, en des zelfs Ambassadeurs; welke Keizer derhalven in bezitting van dezen voorrang schynt, volgens zeker Regt der volken. Maar dat 'er een standvastig gebruik van rang, en voorrang zouw zyn onder de Koningen van Europa, en der zelver Ambassadeurs, en Ministers, door uitdrukkelyke, of stilzwygende overeenkomsten, toestemming, of anderzins ingevoerd, en onderhouden, is iet, dat ik niet kan bevestigen. {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} v. 't Is wel waar, dat men somtyds in Traktaten, Observantien, en andere geschriften van Vorsten, als ook in sommige schriften der onderdaanen, eenige Vorsten van Europa somtyds naar zekeren rang gemeld ziet. By voorbeeld, om alleen een blyk daar van in onze Republyk op te haalen: Zoo vind men in de gemelde Republyk zekeren rang gehouden, en waargenoomen in 't melden van Landen, bestuurd door Gekroonde Hoofden, als ook in 't melden van Republyken, Keurvorsten, Prinsen, en Potentaten, en der zelver Ambassadeurs, extraordinaris Gedeputeerden, en Envoieez, enz. Want men ziet dezelve door Haar Hoog Mog. op dezen volgenden rang gemeld, in 't jaar 1653: te weten, de Keizer, de Koning van Vrankryk, de Koning van Engeland, Spanje, Portugal, Zweden, van Polen, en de Koning van Denemarken; vervolgens Venetien, de Staaten Generaal, de Duitse Keurvorsten, enz. {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} Dezen voors. rang vind men dus gehouden in de ceremonieele Wetten, en Observantien van Haar Hoog Mog. en byzonder van den 7 Febr. 1653. Zie Gr. Plak. b. III. D. 1. b. t. 2. bl. 78, 79, 80. Waar onder, of tussen, sedert in rang gesteld schynt te konnen worden zyn Keizerlyke Majesteit van Rusland, hunne Koninkl. Majesteiten van Polen, Pruissen, Sardaigne, enz. En, gelyk men dus de Souverainen van Europa op zekeren rang gemeld vind in schriften van byzondere onderdaanen. vi. Maar behalven dat men, veele Potentaten zullende noemen, genoodzaakt is den een voor den anderen te stellen, al was 'er geen rang onder de zelve gereguleerd; zoo kan ook uit die orde van noemen, of schryven geen gebruik van rang besloten worden; Vooral, als het oogmerk van de Vorsten, of Staaten, niet is in zoodanig geschrift, ontrent den rang, {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} eenige bepaaling te maken. En zal men bevinden, dat de orde, in verscheide diergelyke schriften gehouden, met elkandere vergeleken, niet altoos eenparig, nog de zelvde, maar vol veranderingen is. En wat de schriften van partikulieren belangt, men kan in deze niet meer vinden, dan zekere genoodzaakte orde, en rang van den eenen Vorst voor den anderen te moeten noemen, zonder daar uit een gebruik van vastgestelden rang te konnen opmaken. Behalven dat men somtyds desaangaande wel uitdrukkelyke protestatien bespeurd van zoodaanige Schryveren; die zig genoodzaakt vinden, om zekere Vorsten; of Staaten op zekeren rang te noemen. vii. Dog, gelyk men dus niet schynt met zekerheid te konnen zeggen, hoedanigen rang in 't algemeen onder de Souveraine Vorstendommen, en Staaten van Europa, en der zelver Ambassadeurs, enz. in publike byeenkomsten, maaltyden, en anderszins, naar het Volker-regt word onderhouden; {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoo ontkennen we egter niet, dat de rang tussen eenige Vorstendommen, en Staaten, by uitdrukkelyke, of stilzwygende overeenkomsten, en opgevolgd gebruik, geregeld, vast gesteld, en altoos, of in zekere gevallen, onderhouden zoude zyn, of worden. viii. Want dewyl het punt van eer, en voorrang zeer teeder is, en de verschillen, daar uit ontstaande, konnen zyn van de grootste gevolgen, en des te gevaarelyker, hoe dat de Vorstendommen, Staaten, Kollezien, en Persoonen, die deswegen verschillen, van hooger rang, en magt zyn: zoo zyn de verschillen, desaangaande gevreest, of gerezen zynde, door Souverainen zelfs somtyds in zekere opzigten voorgekomen, of geëindigd door een reglement, by onderlinge willige overeenkomsten, of uitdrukkelyke, of stilzwygende toestemmingen, en opgevolgd gebruik, vastgesteld. ix.Dog zoodaanige voorgemelde beraamde rang, voor zoo verre die onder Souverainen al in gebruik is, veranderd nog- {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} tans somtyds naar eenige omstandigheden: Want, gelyk de Staat der Vereenigde Nederlanden, ‘na de Koninkryken, en Republyken van Venetie, ontwyfelyk voor alle andere Keurvorsten, Vorsten, en Standen van de Kristenheid in orde behoord gepresenteerd te worden; gelyk ook het zelve, naa 't gemaakte twaalfjaarig bestand, in den jaare 1609 in 't Hof van Vrankryk, door Koning Hendrik IV; en ook door den Koning van Groot Brittannie, en de Republyke van Venetien, alzoo aangesteld, en geobserveerd is’; als blyken kan uit de Resolutie van Haar Hoog Mog. van den 5 Mei 1655: Zoo is by Haar Hoog Mog. geresolveerd den 24 Julii 1658. ‘Dat Haar Hoog Mog. Gedeputeerden, die eenige Ambassadeurs aan de Hoorn-brugge zullen recipiëren, en ontfangen, de zelve zullen geleiden in 's Lands gehuurde huizinge, en hen voor de eerste maal in 't ingaan geven den voorrang; en, in het Salet gekomen wezende, be- {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} leefdelyk presenteren de zelve 's Lands huizinge tot haar gebruik voor eenige dagen, als naar ouder gewoonte; Dat, dit gedaan wezende, zal verstaan worden, dat zy als dan haar Logement aldaar zullen hebben genomen, en dat zy Heeren Ambassadeurs derhalven van dien tyd af aan doorgaans, volgens het gemeen gebruik, en praktyk, by alle Ambassadeurs van Gekroonde Hoofden, en in specie ook by de Heeren Ambassadeurs van Vrankryk, Spanje, en andere, geobserveerd, aan de Heeren Haar Hoog Mog. Gedeputeerden in de voors. 's Lands gehuurde huizinge, en ook in eenig ander haar Logement, zoo in 't ingaan, uitgaan, aan de Tafel, en in alle Conferentien, den Voorrang zullen geven; als ook recipiëren, en uitgeleiden tot beneden de trappen aan de Karosse. Dog dat alleenelyk, geduurende de dagen, dat de gemelde Heeren Ambassadeurs van wegen den Staat zullen werden gedefroyeerd, aan de zelve het hoogste einde van de Tafel zal werden gedefereert, en gegeven.’ {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} x. En is tot elucidatie van deze Haar Hoog Mog. Resolutie van den 29 Julii 1658, den 10 Januari 1660 nog by Haar Hoog Mog. geresolveerd: ‘Dat der zelver Gedeputeerden, die eenige Ambassadeurs van Uitheemse Koningen, Republiken, Princen, en Potentaten ter Audientie zullen gaan halen, aan de zelve, geduurende die actie, doorgaans over zullen geven de Preseance, of voorrang, te rekenen van den tyd af, dat ze welgemelde Heeren Ambassadeurs in 't Salet van 's Lands gehuurde Huis zullen hebben bekend gemaakt, dat Haar Ed. ten voorschreven einde aldaar zyn gekomen, ter tyd toe, dat ze wederom aan, en in haar voors. Logement, zullen wezen geconduiseert incluis, des dat, het zelve gedaan zynde, als dan daar naa voorts doorgaans de inhoud van Haar Hoogm. Resolutie van den 24 Julii 1658 zal moeten worden gepractiseert, en geobserveert.’ xi. Zoo is ook den 20 April 1662 by Haar Hoog Mog. verstaan, dat, zoo wan- {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} neer door Kommissarisen van Haar Hoog Mog. met extraordinaris Gedeputeerden, of extraordinaris Envoieez van Gekroonde Hoofden, eenige Conferentien gehouden zullen worden, de zelve Conferentien niet anders, dan ten Hove, in de groote Vertrekkamer van Haar Hoog Mog. gehouden zullen worden, en dat de voorgemelde Ministers in de voors. groote Vertrekkamer, als wezende in 't huis van den Staat, de regterhand, of de hooge zyde van de Tafel gepresenteert, en gelaten zal worden; en dat de gemelde Heeren, extraordinaris Gedeputeerden, of Envoieez, door twee van de voors. Heeren Commissarisen, buiten de deur van het Apartement van Haar Hoog Mog., tot boven aan de trappen te gemoed getreden, en ingehaald zullen worden, gelyk als tot nog toe was geobserveert, zonder de zelve trappen in 't geheel, of ten deele af te gaan. xii. Dog dat Haar Hoog Mog. hier mede geenszins verstonden te desisteren, of af te wyken van den rang, en Presean- {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} ce, de Heeren der zelver Gedeputeerden, buiten 't Huis van den Hoog-gemelden Staat, in dat van een derden onwedersprekelyk toekomende, maar geresolveert te zyn, den zelven rang, en Preseance, met den gevolge, en aankleve van dien, in allen deele te maintineren: En dat die gene van de voors. Ministers, die zulks boven vermoeden t'eenigen tyde in dispute zouden mogen zoeken te trekken, met de gemelde civiliteiten, in 't Huis van den Staat, niet meer en zullen werden bejegend. xiii. Te weten, daar was reeds by Hunne Hoog Mogendheden, den 7 Februari 1653, vastgesteld: Dat aan Hunner Hoog Mogendheden Gecommitteerden, zoo in den Haag, als anders, door de Ambassadeurs de voorrang, en hooger hand in hun Logement zou gegeven worden, gelyk aan de zelve Ambassadeurs in zoodanigen geval reciproce zoude geschieden. En dat, zoo wanneer eenige publike Ministers van eenige Uitheemse Princen, {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} en Potentaten, in den Haage residerende, of van buiten aan dezen Staat komende, Haar Hoog Mog. ten Banket, of op een Festyn zouden mogen noodigen, als dan eenige Heeren uit Haar Hoog Mog., ten minsten van yder Provincie een, daar toe zouden worden gecommitteerd: Aan den welke dan ook by de Nooders, of Verzoekers, zou moeten gegeven worden het vooraanzitten. xiv. En hebben Haar Hoog Mog. den 9 Dec. 1666, het zelve, gelyk § xii gemeld is, verklaard; als ook, dat alle extraordinaris Envoiees, extraordinaris Gedeputeerden, en Afgezanten van den Keizer, Koningen, en Republiken, Princen, en Potentaten, aan welker Ambassadeurs rang werd gegeven in de Kristenheid, in de voors. Resolutie van Haar Hoog Mog. van den 20 April 1662, gecomprehendeert zullen wezen. Gr. Plak. B. IV. D. bl. 101. xv. En wat den rang der Ambassadeurs van dezen Staat buiten 's Lands aangaat, desaangaande is by Haar Hoog Mogend- {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} heden geordonneerd, 7 Febr. 1653, aldus: Den Ambassadeurs van Koningen, en dezen Staat, buiten 's Lands aangaande, wort verstaan, dat de eerste aangekomen aan den lesten aankomenden, na voorgaande denunciatie, de eerste visite zal moeten geven, en reciproce, den voorgang, en hooger hand, aan den genen, die de visite doet; neffens den titel van Excellencie, reciproce, gelyk daar van de practyk generalyk op de Vredehandeling tot Munster is geobserveert. Gelykerwys zullen de Ambassadeurs van dezen Staet, buiten 's Lands, met Ambassadeurs van Chur-Fursten, Fursten, en andere Souveraine Princen, in onderlinge begroetinge, verwellekomen, en de aenspraek, de zelve tracteren, ende zich gedragen in alle manieren, als de zelve van de Ambassadeurs der Republyke van Venetien getracteerd worden. Gr. Pl. B. III. bl. 81. xvi. Gelyk men van ouds de 17 Nederlandse Provincien op rang gemeld vind; Het Hertogdom van Brabant, Limborg, Lutsenburg, Gelre; {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Graafschap van Vlaanderen, Artois, Henegouwe, Holland, Zeeland, Namen, Zutphen; Het Markgraafschap des H. Roomsen Ryks; De groote Heerelykheden van Vriesland, Mechelen, Uitrecht, Overysel, Groningen; (Zie Guicciardyns beschr. der Nederlanden, enz.) xvii. Zoo vind men een vast gebruik van zekeren rang onder de zeven Vereenigde Nederlanden, uitmakende de Generaliteit, onderhouden, als volgd: Gelderland, (waar onder thans begrepen is het Graafschap Zutfen) Holland, Zeeland, Uitrecht, Vriesland, Overysel, Groningen en Ommelanden.] {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXIV. [Rang onder de Generaliteits Kollezien, en Hooge Subalterne Officieren van de Militie van het Land.] [i. Gelyk 'er een vast gebruik van rang plaats heeft onder de Souveraine Nederlanden, met elkanderen vereenigd, als reeds is aangewezen: Zoo schynt ook wel eenig gebruik van rang plaats te hebben tussen de Generaliteits Kollezien en corps. Hoewel ik dit, ten opzigte van alle, en yder in 't byzonder, niet kan bepaalen, nog bevestigen. Ten minsten, men vind deze Kollezien veeltyds volgens zekeren rang genoemd, welken ik hier zal volgen laten, zonder egter den zelven, als aldus aangenomen, te beschryven: De Raad van Staaten der Vereenigde Nederlanden. De 5 Kollezien ter Admiraliteit, als 1. Een in Zuidholland, binnen Rotterdam. {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Een in Noordholland, binnen Amsterdam. 3. Een in West-Vriesland, te Hoorn, of Enkhuizen. 4. Een in Zeeland, binnen Middelburg. 5. En een in Vriesland, binnen Dokkum. Volgens der zelver opregting, by Haar Hoog Mog. gedaan, den 13. Aug. 1597. De Kamer van de Finantsie van de Generaliteit. De Generaliteits Rekenkamer. De Generaliteits Muntkamer. De Raad, en 't Leenhof van Brabant, en den Lande van over Maas, residerende in 's Gravenhage. De Raad van Vlaanderen, door Haar Hoog Mog. ingesteld den 6 Nov. 1599, residerende te Middelburg, in Zeeland. De Hooge Krygsraad der Vereenigde Nederlanden, enz. ii. Dog, onder de Hooge, en Subalterne Officieren van de Militie, is door Haar Hoog Mog., den 23 Maart 1671 dezen rang geordonneerd: {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} Te weten, dat (onverminderd den Rang aan den Generaal van de Artelery aan te wyzen) men geven zal. 1. Den eersten rang aan den Generaal van het leger. 2. Den tweeden aan de Veldmarschalken. 3. Den derden aan de Generaals van de Infantery, en Kavallery; in paraleliteit, en collateraliteit met den anderen. 4. Den vierden aan de Luitenant-Generaals van de Infantery, en de Cavallery; mede in paraleliteit, en collateraliteit onder den anderen. 5. Den vyfden aan den Sergeant-Majoor, ofte Wagtmeesters-Generaal van de Infantery, en de Commissarisen, ofte Wagtmeesters-Generaal van de Cavallerye, mede in paraleliteit, of collateraliteit, met den anderen: En dat voor alle Collonellen; te voet, en te paard, zonder onderscheid, of de zelve Collonellen ouder, of jonger commissie van Collonel zouden mogen hebben; Ook, schoon de voors. Sergeant Majoor, ofte Wagtmeesters Ge- {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} neraal van de Infantery, en de Commissarisen, of Wagtmeesters Generaal van de Cavallery, geen Collonels mogten zyn, maar, ten tyde van het obtineren van de voors. bediening, eene minder Character hebben. 6. Dat de zesde rang toekomt aan de Collonellen te voet, en te paard; mede in paraleliteit, en collateraliteit, met den anderen. 7. De zevende rang aan de Luitenant-Collonels, te voet, en te paard; mede in paraleliteit, en collateraliteit onder den anderen. 8. Dat men den agsten zal geven aan de Sergeanten-Majoor, te voet, en te paard; in paraleliteit, en collateraliteit, onder den anderen. 9. Vorder, den negenden aan de Kapiteinen te voet; en de Kapiteinen, of Rit-meesters, te paard; ook in paraleliteit, en collateraliteit onder den anderen. 10. Den tienden aan de Luitenanten, zoo te voet als te paard; in paraleliteit, en collateraliteit onder den anderen. {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} 11. En eindelyk den elfden rang aan de Vendrigs te voet, en Cornetten te paard; mede in paraleliteit, en collateraliteit onder den anderen. enz. iii. Wyders, dat onder de voorschreve Hooge, en Subalterne Officieren, hier voor in paraliteit, en collateraliteit onder den anderen gesteld zynde, voorrang zal hebben de oudste in Commissie. iv. En, zoo wanneer de Commissien bevonden zullen worden op eenen dag gegeven te zyn, die gene, dien voor dato van de zelve Commissie de voorrang gecompeteerd had. v. En, in geval Haar Hoog Mog. zouden mogen goedvinden, by partikuliere Acte, of Commissie, tot zekere actie, of expeditie, een van de Militaire Officieren te honoreren met hooger Character, dan waar mede hy, volgens zyn ordinaris Commissie, is bekleed, 't zy een Luitenant-Generaal met een Generaalschap, een Colonel met een Generaals Functie over een separaat Corps, of anderzins; dat, in zulken gevalle, geduurende de voors. actie, {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} of expeditie, en langer niet, des zelfs Rang, met alles 't geen daar van dependeert, 't zy van commandement, 't zy van respect, zal worden gereguleert na de waardigheid van 't emploi, dat aan hem extraordinaris gedefereert zal worden; En dat, de voors. actie, of expeditie, en vervolgens de voors. Commissie cesserende, de zelve dan wederom zal treden in zyne oude Charge, en Rang, zonder uit dien hoofde eenigen voorrang te mogen pretenderen, of nalaaten zyn oude Charge waar te nemen. vi. En hebben Haar Hoog Mog., den 1 April 1671, nader verklaard, dat onder de Officieren van de nieuwe Werving zou moeten worden nagekomen het Reglement, op het houden van den Rang, tussen de Hoofd-; en andere Subalterne-Officieren van de Militie van den Staat, by Resolutie van Haar Hoog Mog., van 23 Maart 1671 vastgesteld: en dat, mitsdien de Sergeanten-Majoor, mitsgaders Ritmeesters, Luitenanten, en Cornetten te paard, ook zelfs niet in het veld, bui- {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} ten de garnizoenen van de respective Steden, en buiten de retrenchementen van de respective Legeren, zullen mogen pretenderen, veel min hebben, of houden eenigen voorrang voor de Sergeanten Major, Kapiteinen, Luitenanten, en Vendrigs te voet; maar overal, en in alle plaatsen met de voors. Sergeanten Major; Kapiteinen, Luitenanten, en Vendrigs te voet, zullen moeten staan in een absolute paraleliteit: En zulks rang hebben, en nemen, naa de oudheid van hunne respective Commissien. Of, zoo de Commissien van eenen tyd zyn, naar den voorrang, die hen voor de zelve Commissien gecompeteerd had. Dat ook van gelyken de Luitenanten van de Compagnien der Kollonellen van de nieuwe Werving; gemeenelyk genaamd Kapiteinen Luitenants, zullen moeten concurreren met de Luitenanten van andere Compagnien, zonder eenigen voorrang voor de zelve andere Luitenanten te konnen pretenderen: {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} En dat de voors. Officieren van de nieuwe Wervinge zig niet zouden konnen, of mogen behelpen daar mede, dat zy voor 't maken van dit Reglement reeds verkoren, aangesteld, of beëdigd zouden mogen zyn. Gr. Pl. B. III. 70. vii. En, op dat de disputen van rang tussen de Officieren, spruitende uit het verzuim van den eed, aan de Generaliteit, binnen den tyd daar toe gesteld, af te leggen, geen plaats zouden hebben, hebben Haar Hoog Mog. den 19 Mei 1717 noodig gevonden, aan alle Kollonellen, zoo te voet als te paard, aan te schryven: ‘Dat ze, yder in opzigt van zyn onderhebbend Regiment, zig in dezen deele reguleren [zouden] na de ordre van 't Land, en dienvolgens geen Capiteinen, te voet, of te paard, nog hooger Officieren, laten dienst doen by de Regimenten, welke geen eed hebben gedaan aan de Generaliteit, binnen den tyd daar toe gesteld.’ viii. Insgelyks is door Haar Hoog Mog. gereguleerd de rang van Militaire {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} Officieren, die, na dat by de Bondgenoten besloten is een nieuwe Werving te doen, ontrent eenen, en den zelven tyd, door de respective Provincien verkoren, en aangesteld worden; welke gehouden, en geconsidereerd zouden worden, en rang hebben, en nemen, even als of zy alle op een, en den zelven dag by de voors. Provincien geëligeerd, en aangesteld waren, en als of zy op hunne Commissien, mede op een en den zelven dag, en uur, eed hadden gedaan; zonder eenig voorregt van Rang te konnen pretenderen, om dat de een by de eene Provincie eerder aangesteld zoude mogen zyn, of ook op zyn Commissie Eed hebben gedaan, dan de andere, enz. volgens Resolutie van den 23 Maart 1671, en van den 13 April 1672. ix. Ook is by Haar Hoog Mog. de rang beraamd, en vastgesteld van die genen, die in In-, en Uitheemsen dienst te voren geweest zyn. Zoo is, by voorbeeld, 1. Tussen die genen, die in Inheemsen dienst geweest zyn, en die, in Uitheem- {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} sen dienst geweest zynde, zig in Imheemsen dienst begeven hebben, en van gelyk Character zyn, de voorrang aan de eerste toegewezen. 2. Dog aan zoodanigen, die den tyd van 4 jaaren, dog anders niet, in Uitheemsen dienst een hooger Charge bekleed hebben, word de rang gegeven voor die genen, welke in Inheemsen dienst in minder Character zyn gebruikt geweest. 3. Onder de Uitheemsen, die in Inheemsen dienst zig laten gebruiken, gaat die voor, welke in Uitheemsen dienst de hoogste Charge gehad heeft. x. Onder anderen, die nooit in dienst geweest zyn, en gelyk aangesteld worden, moet om de rang geloot worden, volgens Resolutie van Haar Hoog Mog. van 23 Maart 1671. xi. Zoo is ook by Haar Hoog Mog. gereguleerd de rang tussen Militaire Offcieren te paard, en te voet, eens by den Staat aangenomen, en daar naa, het zy by Reforme, het zy by dimissie, van den Dienst gelicentieerd, en daar na weder- {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} om aangenomen zynde: wanneer de zelve komen in concurrentie met andere Militaire Officieren van gelyke Charge, of Character, 't zy in de oude, of nieuwe militie. 1. Zoo dat hy, die gelicentieerd is by reforme, zyn Rang houd, volgens dato van zyn eerste Commissie. 2. En die gelicentieerd is by dimissie, zyn rang houd, volgens dato van zyn jongste Commissie. 3. Ten waar de zelve Officier langer dan een volkomen jaar in Eed, en dienst van 't Land waar geweest; wanneer hy ook zyn rang zou houden, volgens zyn eerste Commissie zoo dat egter alleen gerekend zou worden de tyd, die hy effective in Eed, Dienst, en gagie van 't Land zou hebben geëmployeerd, volgens Resol. van 1 Junii 1671. II. 76. xii. Gelyk ook geresolveerd is: Dat de Officieren van de ordinaris Militie van 't Land, en hunne Compagnien, concurrerende, 't zy in Krygsraden, of andere gelegenheden, met de Officieren van de {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} Burgers, of Waartgelders, en hunne Compagnien, voor den een, en den ander den voorrang zullen hebben, en houden. En dat de Officieren van de Burgers, en hunne Compagnien, in concurrentie met Officieren van de Waartgelders, en hunne Compagnien, de preseance, en rang voor de laatste hebben zullen, volgens Resol. van den 16 April 1672. Invoegen dat in alle Krygsraaden, en andere Militaire Actien, en Commandementen, 1. De eerste rang gegeven zal worden aan de Officieren van de ordinaris Militie van 't Land; 2. Dat men den tweeden geven zal aan de Officieren van de Burgers; 3. En den derden, en laatsten rang aan de Officieren van de Compagnien Waertgelders. xiii. En, belangende den rang van de Officieren, en Compagnien van de Burgers onderling, dat de zelve gereguleert moest worden na de orde, rang, en sessie van de Steden, en plaatsen, daar uit de zelve gezonden zouden zyn. Gr. Plak. B. III. D. bl. 78.] {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXV. [Of 'er, en hoedanige Rang plaats hebbe tussen de Leden der respective Nederlanse Provincien, en inzonderheid tussen de Leden van Holland, en des zelfs respective Kollezien. Rang tussen Gedeputeerden van Haar Ed. Groot Mog., en Gecommitteerden uit de Kollezien ter Admiraliteit. Rang tussen de Raaden, in 't Kollezie ter Admiraliteit in Zeeland, op de presentatie van Haar Ed. Groot Mog., en op die van de Staaten van Zeeland, by Haar Hoog Mog. Gecommitteerd, enz. Als ook tussen Gedeputeerden van Haar Ed. Groot Mog., en Gedeputeerden uit de Hoven van Justitie; en tussen de zelve, en die Hoven en corps. Mitsgaders tussen wederzyds Gedeputeerden, in materie van Adjunctie.] {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} [i. Gelyk 'er nu een rang vast gesteld is, en waargenomen word onder de Provincien, den Staat der Vereenigde Nederlanden uitmakende, als Gelderland, Holland, Zeeland, Uitrecht, Vriesland, Overysel, Groningen en de Omlanden, gelyk reeds getoond is Kap. XXIV.; Zoo heeft ydere Provincie wederom zekeren rang, ten opzigt van die Leden, die de Provincie uitmaken, en des zelfs Staat representeren, als by voorbeeld: ii. In Gelderland: 1. Het Quartier van Nymegen: 2. Het Graafschap Zutfen: 3. Het Quartier van de Veluwe; Wordende het Quartier van Nymegen, het Graafschap Zutfen, en het Quartier van de Veluwe gerepresenteerd door yders respective Ridderschap, en Steden. iii. In Holland: 1. De Ridderschap, en Edelen: 2. En de 18 Steden van het Zuider en Noorder Quartier, zoo als de zelve hier in rang volgen; {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} Uit het Zuider Quartier. 1. Dordrecht, 2. Haarlem, 3. Delft, 4. Leiden, 5. Amsterdam, 6. Gouda, 7. Rotterdam, 8. Gornichem, 9. Schiedam, 10. Schoonhoven, 11. Briel. Uit het Noorder Quartier. 12. Alkmaar, 13. Hoorn, 14. Enkhuizen, 15. Edam, 16. Munnikkendam, 17. Medenblik, 18. Purmerende. De voors. Orde der Ridderschap, en Edelen, en de Steden, maken dus uit de 19 Leden van de Staaten van Holland, en West-Vriesland, en geven, volgens den voors. Rang, hunne stemmen ter Staatsvergaderingen. iv. En bespeurd men in ydere Provincie der Nederlanden ook zekeren Rang onder elks respective Kollezien, van de Souverainiteit dependerende: Gelyk in 't byzonder, by voorbeeld, in Holland, dezelve op dezen rang, of orde, ten minste gemeld: {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} 1. Het Kollezie van Gecommitteerde Raaden van de Heeren Staaten van Holland, en Westvriesland; 2. De Hoven van Justitie; te weten, a. de Hooge Raad over Holland, Zeeland, en Westvriesland. b. En het Hof van Holland, Zeeland, en Westvriesland. 3. De Kamer van Rekeninge van de Gravelykheids Domeinen in Holland. 4. De Kamer ter Auditie van de gemeene Lands rekeningen van Holland. 5. Het Kollezie van Houtvester, en Meesters Knapen van Holland, en West-vriesland. 6. Het Kollezie van de Societeit in 's Gravenhaage, bestaande uit Leden van 4 andere Kollezien, naamelyk van den H. Raad, het Hof, de Graavelykheids Rekenkamer, en van de Magistraat van 's Gravenhaage. v. Ook hebben de Ed. Groot Mog. Heeren Staaten van Holland, en West-vriesland vastgesteld: {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} 1. Dat aan Hunner Ed. Groot Mogendheden Gedeputeerden de voorrang toekomt voor de Gecommitteerden uit de respective Kollezien ter Admiraliteit, te besoigneren hebbende met welgem. Gedeputeerden, volgens Resol. van den 3 Mei 1657. Resolutien van Considerat. ten tyde van J. de Wit. bl. 306. en Gr. Pl. III. 73. vi. 2. Insgelyks, dat de Raaden, op de presentatie van Haar Ed. Groot Mog. by Haar Hoog Mog. Gecommitteerd in't Kollezie ter Admiraliteit in Zeeland, zullen den voorrang hebben voor de Raaden, Gecommitteerd in 't zelve Kollezie, op presentatie van de Provincie van Zeeland, herwaards gecommitterd tot besoignes met Gedeputeerden uit de andere Kollezien ter Admiraliteit alhier, naamelyk in Holland, te houden. Volgens Resolutie van den 26 Julii 1657 Zie de voors. Resolutien ten tyde van J. de Wit. 374. bl. vii. En eindelyk, dat, zoo wanneer in eenige Commissien van Staat zig te samen vinden, en rencontreren Personen uit {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} de Vergadering van Haar Ed. Gr. Mog, en uit 't een of 't ander van de Hoven van Justitie gedeputeerd, in zulken cas den Persoon, of Personen, uit die Vergaderinge (der H. H. Staaten) gedeputeerd, (als representerende de zelve Vergaaderinge de Souverainiteit van den Lande van Holland, en West-Vriesland, daar van de gemelde Hoven van Justitie, als Subalterne Kollezien, zyn dependerende) toekomt het voorgaan, voorzitten, en voorstemmen, met het gene daar verder aan dependeert, voor den Persoon, of Personen, uit de voors. Hoven, ofte uit het een, of 't ander van de zelve gecommitteerd. Volgens Resolutie van den 9 Nov. 1618. en van den 16 Decemb. 1655. Gr. Plak. B. III. 72. viii. 4. Dog, dat de Kollezien der Hoven van Justitie en corps, zouden voorgaan voor Gedeputeerden van de Vergaderinge, maar niet voor de Vergaderinge, nog de Gecommitteerde Raaden en corps, is by haar Ed. Groot Mog., met {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} onderscheiding gereguleerd in de gemelde Resol. van den 9 Nov. 1618. ix. 5. En gelyk Haar Ed. Groot Mog. de sessie, en rang tussen Gedeputeerden van Haar Ed. Groot Mog. hebbende te besoigneren met Gecommitteerden uit den H. Raad gereguleerd, en aen de eerstgemelde den voorrang toegewezen hebben; zoo hebben Haar Ed. Groot Mog. de sessie tussen voorgemelde wederzyds Gecommitteerden, in materie van adjunctie, gelaaten, invoegen als de zelve tot nog toe was gepraktizeerd geweest. Volgens Resolutie van den 17 Novemb. 1637.] {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXVI. [Rang tussen de Leden van de Regering der respective Steden van Holland, enz.] [i. Gelyk 'er nu zekere rang word gehouden tussen de Vereenigde Nederlanden; En in yder der zelve tussen de Leden der Provincie, de Hooge Regering uitmakende; Als ook tussen de respective Kollezien in elke Provincie, en der zelver respective Gedeputeerden: Zoo bespeurde men ook zekeren rang onder de Magistraaten, of Leden van de Regering der respective Steden; en dus in elke Stad, naar des zelfs byzondere gebruiken, of resolutien, en reglementen. ii. Dus heeft de Regering der Stad Dordrecht, den 22 Sept. 1594, op den rang van sessie genomen deze Resolutie: 1. Dat de eerste plaats bekleed zouw worden by den Schout. {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Dat daar aan volgen zou de Burgemeester van de Gemeente; 3. Daar na de Burgemeester van 's Heeren wegen, als President van de Schepenen; 4. Daar aan de andere Schepenen, na dat zy eerst in qualiteit als Schepenen zouden hebben gediend; 5. Dan de Raden, naar dat zy de oudste in die qualiteit in Officie zouden zyn. 6. Daar aan de Oud-Burgemeesters, naar den tyd, op welken zy Burgemeesters gekoren zouden zyn geweest. 7. Dan de Oud-Raden; zonder onderscheid, of zy Schepenen, of Raden zouden zyn geweest. 8. En daar aan eindelyk de persoonen van den Agtten, naar den langsten tyd van yders Bediening. 9. En, daar de Personen gelyk in Officie gekomen waren, zoud de oudste van jaaren den voorrang hebben. J. V. Oudh. Dordr. 209, 210. bl. iii. Dus heeft de Regering der Stad Gouda insgelyks van ouds in gebruik ge- {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} had eenige gewoontens ontrent het houden, en waarnemen van den rang, tussen Persoonen van de Magistraat, en zekeren rang tussen de 28 Raaden, en Vroedschappen, in diervoegen: 1. Dat een ouder Burgemeester, of Schepen, den rang had voor zyn jonger Mede-Burgemeester, of Schepen, schoon die langer in de Vroedschap geweest waren. 2. En een ouder Burgemeester voor zyn jonger Mede-Burgemeester, schoon hy in een der aanzienelykste Kollezien in 's Gravenhage ter zelver tyd mogte zyn Gecommitteerd. 3. En ging een Schepen, buiten de Vroedschap tot Schepen, en daar na tot Vroedschap, of Raad in de Vroedschap gekozen zynde, voor een ouder Raad, of Vroedschap, die verkoren was, na dat de andere was Schepen geworden; Dog in zaken, daar de Vroedschappen, als Vroedschappen fungeerden, naar de jaaren van hunne respective verkiezingen. {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. En daer en boven heeft welgemelde Regering, meer dan eens, door byzondere Resolutien, den rang uitdrukkelyk geregeld, of veranderd. Zoo is by Resolutie der Vroedschap geresolveerd: Dat iemant, buiten de Vroedschap Schepen geworden zynde, van zyn rang vervalt, zoo haast de jaaren van zyne Bedieninge uit zyn, en dat hy uit dien hoofde den rang niet langer kan pretenderen. den 1 Januari 1675. M. S. Vroedschaps boek van den jaare 1673. fol. 132. verso, art. 3. 5. En is by Resolutie van de zelve Vroedschap, in den jaare 1704, de rang geregeld der Magistraat, en Vroedschappen, ontrent de begraafenissen van Leden van de Magistraat, en van de Vroedschap. iv. We zullen hier niet voortgaan met het beschryven van de gebruiken, en resolutien van andere Steden van Holland, ontrent den rang van de Leden van de Regering, nog der zelver Kollezien, en Beampten; Een zaak, hier van al te groot {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} een uitgestrektheid, en die, als meestal in gebruiken bestaande, voor die gene, die den rang waar te nemen heeft, yder in 't byzonder, ligst te vernemen is: Hier genoeg agtende het gebruik van sommige Steden, en die beginselen te hebben aangeroerd, waar naa men in zeker opzigt gewoon is den rang te regelen.] {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXVII. [Rang in 's Lands Hooge Schoole te Leide, onder de Leden van den Akademisen Senaat, en van des zelfs Vierschaar. Onderscheid van Rang tussen den Rector en Senaat, en de Stads Magistraat, ter begraafenisse van een Akademie-, en een Stede-Burger, enz. Rang van de zoogenaamde Faculteiten, en Wetenschappen, en van der zelver Leeraaren, of die zig daar in oefenen, enz.] [i. De Universiteit, Akademie, of 's Lands Hooge School te Leide, is een corpus, of lighaam, immediaat afhangende van den Souverain; 't geen in gevolge van de Plakaaten van den zelven, of de Statuten, bestuurd word. ii. De Professoren te samen, of de Senatus Academicus, representeerd het lig- {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} haam van de Universiteit. Statut. art. 1. en Ampl. art. 39. iii. Wet gevende, en Wet onderhoudende Magt, in zeker opzigt, hebben van de Hooge Overheid verkregen 1. De Rector, 2. Curateurs, 3. Burgemeesteren van Leide, 4. Assesseurs, 5. met Advis van de Professoren, of de verdere leden van den Senaat. Zie de Deductie van den Rector, en Senaat der Universiteit, enz. (zoo ik meen, van den jaare 1724.) behelzende een klaar, en volkomen verhaal van het gepasseerde, tussen gemelde Rector en Senaat ter eenre, en de Heeren van de Weeskamer der zelver Stad ter andere zyde, ter occasie van het Lyk, en de goederen van Hieronymus van den Dyke, lidmaat der Universiteit, en het Regt dat de zelve Rector en Senaat meenen in deezen haar te competeren. bl. 8. iv. Aan den Rector word de rang gegeven in alle Akademise Wetten, voor de Heeren Curateuren zelfs, hoewel de zelve by de Staaten worden gekoren uit de Ridderschap, Steden, en Hoven van Justi- {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} tie; zynde altyd de aanzienelykste Leden uit Hooggemelde Heeren Staaten, of uit wel gemelde Hoven. Voors. Deductie, bl. 20. v. De Rector en Assessores alleen zyn eerst Vredemakers. Stat. art. 10, 15. om partyen, die eerst voor hen moeten verschynen, te accorderen, zoo ver doenelyk is; dit niet gelukkende, openen zy den weg van Justitie, en wyzen hen tot des Universiteits voors. Vierschaar. Art. 39. en Ampl. vi. De Akademische Vierschaar bestaat uit Rector, Assessores, met de Burgemeesteren, en 2 Schepenen der Stad Leide; van welker Sententie geen provocatie valt, nog in 't civil, nog in 't crimineel. vii. Des zelfs Jurisdictie strekt zig uit over de Ledematen der Universiteit, het zy aanleggers, het zy verweerders, art. 39. en ampl. van het zelve art. van 24 Maart 1662. bladz. 9. enz. En deze Vierschaar noemd men Senatus Academicus juridicus. viii. De Politike bestiering geschied by den Rector, ontrent het inschryven, {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} en recenseren der ingeschrevene Ledematen, en verder by den Rector, en Assesseurs, ontrent zaaken, rakende de vordering der Universiteit, en, des noodig vindende, nemen de zelve in het Advis der andere Leden des Senaats; zynde ook gehouden over zwaare, en hoogwigtige zaaken te roepen de Curateurs van de Universiteit. Satut. art. 3, 4. 10. 13. 15. ix. Zulks, dat de Rector, Kurateurs, Burgemeesteren, Assesseurs, en verdere Ledematen van den Senaat, constituëren de geheele Politike Regering der Akademie, onder de Hooge Overigheid. In welke aen de Heeren Kurateuren, en Burgemeesteren, is gegeven een byzondere, en preëminente bestuuring: zynde de voors. Regeringe verder partikulierlyk by den Souverain gereguleerd. En zulks, dat de judicieele zaaken aan Rector, Assesseurs, Burgemeesteren, en twee Schepenen der Stad Leiden, uitmakende de Regtbank van de Universiteit, privative zyn aanbevolen. Deduct. bl. 11. {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} x. Waar uit dan af te nemen is, of, en hoedanigen rang men vind onder de Leden van de Regeringe der voors. Universiteit. Te weten, onder de zelve word zekere, en zoodanige rang, en orde onderhouden, als reeds § iii. en vi. gemeld is. xi. En wel in 't byzonder bespeurd men zeker gebruik van Rang onder de zelve, in de openbaare, en plegtige Lykstaatsien; Met dit onderscheid, dat, ter begraafenisse van een Akademie-Burger, de Rector, en Senaat, met de Pedellen, en Scepters voor, en daar agter de Stads Magistraat; en in tegendeel, ter begraafenisse van een Stads Burger, de Stads Magistraat voor, en, agter die, de Rector en Senaat ging. Dit geeft de Rector en Senaat zelfs uitdrukkelyk te kennen in hunne voorgemelde Deductie *. {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} xii. Onder luiden, van Studie eigenlyk, en by uitstekendheid, professie doende, blykt genoegzaam dat doorgaans deeze rang gehouden word, van Professoren, Doctoren, Magistri, Deduct. bl. 7. Licentiaten, Studenten, enz. xiii. Maar, gelyk 'er ook zekere rang schynt ingevoerd, in opzigte van de verscheide zoogenaamde Faculteiten, of Wetenschappen, ten minste in het opstellen der zelve, als die doorgaans op dezen rang genoemd worden: De Theologie, of Godgeleerdheid, de Regten, de Medicynen; Zoo vind men ook veeltyds op rang ge- {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} noemd de navolgende Wetenschappen: De Filosofie, enz. de Astronomie, of Starrekunde, de Wiskunde, Historien, Welsprekendheid, en Taalen, enz. xiv. Dit eens ondersteld zynde, zoo valt 'er bedenking, hoe veel die rang tot de personen, in een dezer Faculteiten, of Wetenschappen meer, of minder respective gevorderd zynde, en in laager, of hooger trap daar van professie doende, zy uit te strekken. En of aan een Licentiaat in de Regten de voorrang zouw toekomen boven een Doktor in de Medicynen, uit hoofde dat aan de Faculteit, of Wetenschap, de voorrang word gegeven, boven die der Medicynen? En meend men, dat de voorrang alleen competeert, caeteris paribus. In diervoegen, dat onder Doctores de rang geregeld word naar den rang der voors. Faculteiten, of Wetenschappen; en insgelyks onder de Licentiaten, enz. Maar, dat het absurd, en ongerymd zou zyn, dat een Licentiaat in de Theo- {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} logie den rang zouw pretenderen, of zig aanmatigen, voor een Doktor in de Regten, Medicynen, of andere Wetenschappen. Want zoo de Faculteit zelf in dit opzigt diergelyken voorrang gaf, dat dan een Student, of ten minste een Licentiaat in de Theologie, of Regten, de rang zou pretenderen konnen voor Doktoren in de Medicynen, Filosofie, enz. Mogelyk op diergelyken voet, als eertyds de zoogenaamde Geestelykheid gewoon was te houden, ook in deze Nederlanden, jaa in 't byzonder in Holland; zulks dat men zag, dat een Abt en Monnik, in 't zegelen den voorrang nam voor den Graaf van Holland; om dat hy, hoewel byna op den laagsten trap, tot de zoogenaamde Geestelykheid behoorde; die men dus, zelfs met al haaren nasleep, boven de wettige Overheid, ja Souveraine Vorsten, poogde te verheffen. xv. Of nu hier ontrent zekere uitzondering met regt behoord plaats te hebben, of plaats heeft, ten opzigte van Licentiaaten, en anderen, die, zelfs geen Li- {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} centiaaten zynde, publyk onderwyzen in de Theologie; en of aan zulke onderwyzeren, schoon zy eigenlyk nog Doctores, nog Licentiati zyn, dat is, nog tot den Gradus Doctoratus, of trap van 't Leeraarschap, nog tot den Gradus Licentiatus, of Trap van 't Licentiaatschap, door den Senaat van de Akademie gepromoveerd, of gevorderd zyn, egter de voorrang toekomt boven anderen, die tot hooger Gradus gepromoveerd, of gevorderd zyn in de Regten, Medicynen, en andere Faculteiten, en Wetenschappen, en dus niet alleen boven alle Licentiaaten, maar ook Doctoren, jaa (zoo de Theologie dien rang geeft) zelfs boven alle Professoren in de andere Faculteiten? Dan, of aan dezelve alleen de voorrang toekomt boven anderen, caeteris paribus, en dus alleen voor die in andere Wetenschappen zoo verre gevorderd zyn als zy, zonder dat ze nog tot den trap van het Leeraarschap, of Licentiaatschap gekomen zyn: en dus niet boven Doktoren, nog Licentsiaaten, in andere Faculteiten? {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} En dienvolgens, of een Licentsiaat in de Theologie wel meer kan pretenderen, als dat hem de voorrang vergund worde voor een Licentsiaat in andere Faculteiten, en een Doktor in de Theologie voor andere Doktoren in andere Faculteiten? En of iemant, onderwyzende in de Theologie, dog geen Licentsiaat, nog Doktor zynde, aan Licentsiaaten, en Doktoren den voorrang niet moet laaten, als zynde in dit opzigte impares, en niet gelyk staande? En of het pretenderen, en aanmatigen van zulken voorrang, als een pretens voorregt, uit hoofde van de respective Faculteit zonder den Gradus, wel gegrond zy? En eindelyk, of zoodanige voorrang, zoo ze mogt gepretendeerd, en ingevoerd worden, of zyn, alleen een Preseance d'honneur, en geenszins een preseance du droit te noemen zy? Deze, en andere diergelyke zaaken, bedenkelykheden, en vraagen, laat ik anderen, dien 't lusten mogt, nader onder- {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} zoeken, en beantwoorden; en over de verschillen deswegen, zoo 't noodig, en oorbaar zyn mogte, dien 't best voegen zoude een eindoordeel vellen, en de zelve by uitspraak decideren, en beslegten. Non nostrum est tantas componere lites. 'T past ons niet twist van zulk' belang te slegten. xvi. Ook zal, nog kan ik niet bepaalen, wat rang toekomt aan de Heeren Professooren, op een publyke maaltyd, alwaar ook Heeren Schepenen van Leide geroepen zyn. Of namelyk den eerst, of lest genoemde de voorrang toekomt. Te meer, om dat dit punt in verschil, of niet beslegt schynt, ten minste nog niet ten tyde van zeker Feest, en voorval, ter gelegenheid van het vieren van het lest-voorgaande vyftig-jaarig eeuwgetyde der gemelde Universiteit, waar van ik reeds gewag gemaekt heb. xvii. Tot ons bestek genoeg zynde, dus, onder de voors. betuiging, kortelyk, voor zoo veel het tot deze verhandeling {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} zou konnen betrekkelyk zyn, aangewezen te hebben het gebruik in de onderhouding van zekeren rang, voor voor veel de zelve te bespeuren is onder de Hooge Regering der Vereenigde, en byzondere Nederlandse Provincien, enz. Onder der zelver respective Ambassadeurs, Kollezien, enz. onder de Regering der respective Steden, enz. En onder verscheide Stands persoonen, het zy van den Tabbaard, of den Degen, van Studie, of in Militie zynde, enz. Waar mede ik dan liever van deze teedere stoffe zal afscheiden.] {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXVIII. [Gebruik van zekeren rang, of orde der Drinkvoorwaardens, en Drinkbetuigingen, in de Nederlanden, en elders aangenomen.] [i. Gelyk 'er zekere rang, ten opzigt van de personen in verscheide voorvallen, en zelfs aan den disch, en in het drinken van gezondheden, word waargenomen, als hier in eenige lest voorgaande Hoofddeelen, K. XX. enz. is getoond; Zoo is 'er ook zekere orde, en rang in gebruik, naar welke de drink-conditien, of drinkvoorwaarden, van welke eenige in 't begin van dit II. Deel zyn beschreven, van, en aan den dis, worden ingesteld. ii. Deze zaken meine ik zoo bekend te zyn, dat ze, ten zy voor uitlandigen, uitheemsen, vreemdelingen, of nakomelingen, geene beschryving noodig hebben. Dog dewyl we ons meestal beklaagen over onze voorouders, dat ze de gewoon- {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} tens, en gebruiken, en zelfs hunne dis-plegtigheden, ons niet beschreven, nog in schrift nagelaaten hebben: En dat waarschynelyk om dezelve reden, als waarom wy het hedendaags verzuimen, te weten, om dat zy onderstelden, dat die gewoontens hen toen zoo bekend waren, dat ze geen beschryving noodig hadden: Zoo schynen we dit niet voorby te konnen, zonder ons schuldig te maken aan het zelve verzuim, vooral in dit geval, daar het deze stof schynt te vereisen; hoewel we ons dat lot niet verbeelden mogten, dat onze schriften van laate nakomelingen zouden gelezen worden; welke, zoo dit gebeurde, en zy daar door kennis kregen, of behielden, van zaaken die, onzes bedunkens, gering, en thans geen beschryving waardig, en daar aan, onzes agtens, hen weinig zoude gelegen zyn, egter mogelyk met zoo veel nieuwsgierigheid, vermaak, en verwondering, de zelve zaaken zouden vernemen, als wy nu, uit het weinig berigt, dat 'er van overig is, nog de gebruiken, en plegtigheden onzer oude {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} voorvaderen nasporen, en beschouwen. Of zou juist altoos moeten gewagt worden tot een Athenaeus, Tacitus, een Guicciardyn, een François Le Petit, of diergelyke uitheemsen, en vreemdelingen voor de nakomelingen dezer, en der nabuurige Landen beschreven, 't geen de inboorlingen, die 'er oneindig beter kennis van hadden, verzuimd hadden aan te teekenen? Of zou de zoogenaamde nieuwsgierigheid in ons desaangaande alleen pryselyk wezen, ten opzigte van de Hebreen, Grieken, Romeinen; en eenige andere volken, en zelfs niet onverschillig, en middelmatig, maar veragtelyk, ten opzigte van ons eige volk? iii. We zullen dan hier kortelyk onderzoeken de aaloude gewoontens der Kelten, Germaanen, Saxen, Friesen, en Batavieren; en of, en hoedanigen bescheid daar van te vinden zy: En dan daar tegenover stellen een korte schets der hedendaagse gewoontens van menigerlei verscheide drinkbetuigingen, en der zelver rang, en orde. In {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} welker verhaal wy, zonder het minste oogmerk van dezelve toe te stemmen, of goed, of kwaad te keuren, of verder van eenige regels, of wetten te beschryven, of iemant aan dien rang, of orde te willen onderwerpen, alleen het meest gemeene gebruik in veelerlei maaltyden, en gezelschappen, of ten minste zoo als het ons, en anderen toescheen, en dat kortelyk zullen melden. iv. Wat dan voor eerst de oude gebruiken der Batavieren hier ontrent betreft: Al het bescheid, dat we daar van gekregen hebben, komt van uitlandigen, die maar een algemeene ruwe schets van der zelver gewoontens ontworpen hebben, zonder zig in byzonderheden veel in te laaten; en welke derhalven, van 't geen we hier navorsen, niet gerept hebben. Cluverius zegt wel, dat hy meend, dat de Kelten yder hun byzonder eettafelke, en drinknap zouden gehad hebben, in navolging van de Grieken. En dat de Germaanen deze gewoonte zouden gemeen hebben gehad met de Kelten. Germ. {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} antiq. l. 1. cap. 7. p. 128. Maar 't is een enkele gissing, die hy door geen bewys ondersteund. En als men dit alles al eens onderstelde, zoo volgd nog niet dat deze gewoontens plaats hadden in 't byzonder by de Batavieren. En; indien ze al plaats hadden by de Batavieren, kan 'er, zelfs by waarschynelykheid, nog geen besluit uit getrokken worden; ten opzigte van eenige drinkbetuigingen, en der zelver orde onder de Batavieren. v. De oudste, en eenigste betuiging onder het drinken; by de oude Saxen, en Friesen, en waarschynelyk ook de Batavieren, gebruikelyk; daar ik gewag van vind; was; wagt heil; waar op geantwoord wierd, drink heil; waar van ik reeds gesproken heb in de Aanteekening op Kap. XXII. § iii. A. (2). vi. En mogelyk, dat 'er maar zoo eene betuiging onder 't drinken doorgaans en zeer langen tyd plaats had by de eenvoudige Voorouderen. En dat de reden daar van zy, dat zy gewoon waren allen te drinken uit eenen {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} beker, enz. Kap. XX. § ii. A. (1) die mogelyk met deze voors. drinkbetuiging, van wagt heil, enz. rond ging. vii. En mogelyk dat dan hier van overgebleven zy de gewoonte, die in Nederland nog plaats heeft ten platten Lande (alwaar de oude gewoontens doorgaans langst aankleven, en stand houden) hier in bestaande, dat elk, den beker voordrinkende, in plaats van wagt Heil, als eertyds, thans alleen zegt, geluk, en noemd den Doopnaam des genen; wien hy den beker voordrinkt, en toebrengt: zonder dat men by de eenvoudigsten andere drinkvoorwaarden, of drinkbetuigingen in gebruik heeft. viii. In laater tyden vind men wel eenig gewag van driederlei bekeren, of dronken, het Klaverblad, en een Klaverblad met een staart, als ik getoond heb Kap. III. § xiii. enz. Dog behalven dat dit, in navolginge van andere volken, van dezen, of genen zoo ingesteld, en van een ander beschreven zy, zoo bewyst het geenszins een algemeene gewoonte. {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} ix. Meer bescheid vind men desaangaande van andere volken, de Grieken, en Romeinen. Zie Kap. III. § xi, xii. en Kap. XII. § x. A. (8). bl. 105. Als ook van de Noorder Volken, te weten van hunne verscheide drinkvoorwaardens, en orde in het instellen der zelve. Dog dewyl daar van reeds gesproken is, zal het onnoodig zyn hier herhaald te worden. Zie Kap. XI. en XIV. § ix. enz. En deze zaaken bewyzen nog niets, met volkome zekerheid, ten opzigte van de oude Batavieren in 't byzonder. x. En wat vorder de hedendaagse gewoontens belangd, die van andere volken ontleend schynen, vooral in de Steden; men meend, dat in Nederland meestal de gewoonte is verscheide zoogenaamde drink-voorwaarden, of drink-betuigingen by het drinken in te stellen, en te drinken; En wel voor eerst, de welkomst der verscheene gasten. xi. Vorder de Gezondheid der zelve, en wel van yder in 't byzonder, naar der zelver Waardigheden, Ampten, Jaren, enz. {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} En wel volgens dien rang, die we aangewezen hebben, dat, ten opzigte van hooge, en laage personen, in gebruik is. Kap. XX. enz. xii. Dog, om dat het dikwils moeijelyk, hagchelyk, en aanstootelyk is voor den Huiswaard, by decisie, of uitspraak, den rang onder sommige gasten te regelen, werd, voorzigtigheids halven, by eenigen wel gebruikt de manier van in te stellen de gezondheid van het getal der genen, die 'er tegenwoordig zyn; wanneer de Gastwaard, by voorbeeld, ingezet hebbende de gezondheid van ons tienen, de volgende reis die van negene noemd, vorder van agte, en zoo voort tot een, of den lesten toe, voortgaat; door welken lesten dan de huiswaard zelf verstaan word. xiii. Of ook, dat de zelve gastwaard eerst drinkt de gezondheid van die naast hem zit, beginnende van zyn linkerhand, en met de zonne, gelyk men spreekt, of op een andere wyze omgaande. Welke naastzittende gast dan, by die zelve instelling, den hospes, of onthaaler bedankt, en {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} teffens insteld, en drinkt de gezondheid van die naast hem zit, en volgd; en die wederom drinkt de gezondheid van den volgenden; en die daar nevens zit, op de zelve wyze, vervolgens voort en rond gaat, tot den lesten der aanwezende gasten toe. Wanneer de huiswaard ten tweeden insteld de gezondheid van den genen, die in ry volgt aan den voors. eersten, en dus wederom by vervolg yder gast zyn man in orde vervolgd naar den voors. ry, en dat dus telkens by herhaalde instellingen van den Gastwaard, tot den lesten toe. xiv. De Gezondheden der gasten rond gedronken zynde, is men veeltyds gewoon in te stellen de gezondheden van de afwezende egtgenoten der tegenwoordige gasten in 't algemeen, of van yder in 't byzonder. Wordende anders aan de vrouwen gegeven een voorrang van eer; of ook wel de Gezondheid van man, en vrouw, beide tegenwoordig zynde, teffens ingesteld. xv. Daar aan somtyds de zoogenaamde inclinatien der ongehuwde persoonen, of {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} 't geen hen lief is: het goed succes van hunne verkiezing, vryaadzie, enz. En dat in eene algemeene, of verscheide instellingen, ten opzigt van yder in 't byzonder. Dog, ('t geen, ik in een zaak van zulken belang, door agteloosheid byna vergeten, en overgeslaagen had) somtyds werd teffens in eene drinkvoorwaarde begrepen, Uxoribus & amoribus, vrouwen, en meestressen; in een goeden zin genomen zynde. xvi. Het welwezen van yders respective kinderen. En dat mede in eene, of in verscheide instellingen. xvii. En, gelyk men dus heil wenscht aan yders reeds gebore kinderen, zoo is men vorder gewoon, in zekere gevallen heil te wenschen aan de onzigtbaare, met den hensbeker der onzigtbaare, waar van zie Kap. XV. xviii. Vorder, gelyk men somtyds in 't byzonder, zoo gedenkt men ook aan het heil der afwezende vrinden, in 't algemeen, onder voorwaarde van de absente, of afwezende vrinden. En dat wederom in {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} eene drinkvoorwaarde, of in verscheide, naar het getal der gasten. xix. Hier op volgd veeltyds het welvaren, en goed succes van yders beroep, negotie, koophandel, reederye, ondernemingen, enz. En wederom in eenen dronk, of veele verscheide, naar het getal der gasten. xx. Het welvaren van de Stad, of plaats, waar in men zig bevind, of waar toe men de meeste betrekking heeft. xxi. 't Welvaren van der zelver Regeringe. Of ook wel van des zelfs hooge, en laage Kollezien, volgens rang: Of van een, of eenige der zelve in 't byzonder. xxii. Het welvaren van het gemeene Land, als by voorbeeld Holland. xxiii. De Souverain, de Prins van den Lande, of in Holland de Ed. Gr. Mog. Welke voorwaarde, ten teeken van de meeste eerbied, met onderscheidinge, doorgaans met ongedekten hoofde, en veeltyds staande werd gedronken in Holland. xxiv. Het welvaaren van de Vereenigde Nederlanden. {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} xxv. Haar Hoog Mog., en der zelver goede Regering. enz. Of nu, als het welvaren van den Lande, en van den Souverain, en des zelfs gelukkige, heilzaame, en voorspoedige Regering, waar van het welvaren van den Lande veel afhangt, in byzondere drinkvoorwaardens onderscheiden word, het een, of het ander, en welk van beide moet voorgaan, vermeet ik my niet te beslissen. Als ook niet, of men eerst hebbe in te stellen het welvaren van de Stad, enz. waar in men zig bevind, en waar toe men de meeste relatie, en betrekking heeft, dan het welvaren van het Gemeene Land, enz. waar van die Stad een lid is. enz. xxvi. Vorder, de respective Kollezien, van deze, of gene Provincie. Of die der respective Provincien. En dat wel alle te gelyk, onder eenen naam, en en corps, elk in 't byzonder, of volgens rang. xxvii. Die der Generaliteit, volgens zekeren rang, reeds gemeld, en wel in 't byzonder zoodaanige, tot welke eenige {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} der tegenwoordige gasten de meeste relatie hebben. Hoedaanige in zulken geval gewoon zyn lest den bokaal te drinken, en voor het instellen, en voldoen van die Drink-voorwaarde te bedanken. xxviii. En heeft deze voors. orde plaats, als men op den bodem van Holland, of in een andere byzondere Provincie is: Maar in plaatsen, onder het Ressort van de Generaliteit, gaat de Generaliteit voor de voors. Provincien, en der zelver Kollezien, volgens Kap. XXII. § xiii, xiv. xxix. By welke voors. nog een meenigte van genoegzaam ontelbaare Drinkvoorwaardens konnen gevoegd worden. Waar onder het Welvaaren van de Geoktroijeerde Oostindise, als ook de Westindise Maatschappije der Vereenigde Nederlanden: En der zelver respective Bewindhebberen. enz. Het welvaaren van de Groote, Groenlandse, en andere Visseryen, enz. {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} xxx. Eindelyk volgd, en word door de disgenooten ingesteld een glaasje van dankbaarheid aan den Onthaaler der Gasten, voor zyn beleefd onthaal, en 't vermaak, hen aangedaan: En een van den Traktant, tot dankbaarheit voor de eer, en het vermaak, hem door het gezelschap aangedaan. xxxi. En ten laatsten, in avond-maaltyden, en Gezelschappen, de goede nagt-rust, of slaapdronk. Kap. VII. § xi, xii. xxxii. Zaaken, die, gelyk we reeds hebben aangemerkt, anders genoegzaam by deelen bekend zyn, en daarom hier niet zoo zeer beschreven, als maar effen aangeroerd worden, en van welke we niet eens zouden reppen, ten zy vooral de draad van onze Verhandeling ons daar toe trok; als die, reeds getoond hebbende den rang der persoonen, den rang der drinkvoorwaardens, by die persoonen in gebruik, niet wel konden voorby gaan. xxxiii. Niet dat we hier mede te kennen geven willen, dat het gebruik algemeen, of op allerlei maaltyden alle de {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} voors. voorwaardens, of de voors. rang, zouden gebruikt worden: of, indien ze gebruikt wierden, dat de zelve binnen de voors. voorwaardens, en der zelver gestelden rang bepaald zoude zyn: Geenszins. Terwyl daar ontrent, ten opzigt van de byzondere gezelschappen, en verscheide omstandigheden, zoo veel veranderingen konnen plaats hebben; en elk doorgaans zoo veele nieuwe drinkvoorwaardens, zelfs buiten de voors., weet te bedenken; en aan dezelve zoodanigen rang te geven naar zyn goeddunken; dat het genoegzaam onmogelyk is, om de zelve, en al 't geen voors. is, als een vastgesteld gebruik op alle tyden, in alle plaatsen, en omstandigheden, die dog oneindig verschillende zyn, te beschryven, of te bepaalen. Waarom ik ook zelfs de voorbetuiging, ten opzigte van den rang van Hooger, en Laager Stands Personen gedaan. Kap. XII. § i. ook hier, ten opzigte van deze korte schets van den rang der drinkvoorwaardens in de Neder- {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} landen gebruikelyk, en doorgaans, des nood zynde, houde voor herhaald. xxxiv. Ook vermeet ik my niet, en laat anderen, dien 't luste, over, om naauwkeurig te bepaalen, welke der voorschreve Drink-voorwaardens, of Drink-betuigingen, men met gemeene glaazen, en welke met Bokaalen hebbe, of gewoon is te onderscheiden.] {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXIX. Van de drink-bewaar-vaaten, en de drinkvaaten der oude volken; van de drinkhoornen, by alle de Noordse, en sommige andere Volken gebruikt. [Van de Drink-bekeren, Schaalen, en Kroezen der oude Volken. Drinkhoornen, wel eer in Nederland, in Vriesland, en of ook in Holland, gebruikelyk. Verscheide soorten van drinkhoornen, en van veelerlei stoffe, en met hoedanige vercierselen, onder de Noordse, en Nederlandse Volken gebezigd. Van het gebruik der Bekeren, Kroezen, Ghelten, Buizen, Koupetassen, Bokaalen, enz. in de Nederlanden.] i. Van de drink-bewaar-vaaten 1, en de drink-vaaten der oude vol- {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} ken getuigen heilige, en onheilige Schryvers overvloedig; gelyk ook van die der Grieken, en Latynen, hunne Schryvers gewagen. Van die in deze Landen gebruikt zyn, is, by gebrek van genoegzaame be- {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} schryving, en afbeelding, weinig bescheids te vinden. ii. Dat ze van ouds onder het Heidendom in deeze Landen, en onder de naast gelege Noortse volken, veelal uit hoornen 2 gedronken hebben, is in sommige Jaarboeken gemeld: welke drinkhoornen 3 tot in later tyden, onder den {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} bloei van het Kristendom in gebruik zyn gebleven. {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} Het eerste soort van drinkhoornen, onder 't Heidendom in gebruik geweest zynde, was met veele afgodische beelden, en Heidense afbeeldingen, die veelal raadselagtig waaren, opgeschikt; waar van sommige in de kassen van zeldzaamheden by eenige Prinsen, en Duitse, en Noordse Vorsten, nog in groote waarde 4 gehouden, en vertoond worden. {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} iii. De lest gemelde soort van Drinkhoornen, na het aannemen van den Kristelyken Godsdienst, onder die zelve volken gebruikt, waaren met afbeeldingen van Heiligen, met Choorwelven, en Kerkcieraaden besneden, en opgepronkt, naar de Rooms-kerkelyke wys; en van allerlei stoffe, en over zulks zyn de zelve niet alle natuurlyke hoornen, maar ook kopere, zilvere, enz. Onder deze, om niet van andere te spreken, munt by uitnemendheid uit de alom vermaarde Oldenburgse hoorn, waar van in 't vervolg in 't byzonder zal gesproken worden. DRINKBEKERS, enz.iv. De oude volken hadden ook zeer veele andere soorten van drink-vaaten, en bekers 5 van velerlei stoffe, en gedaan- {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} te, en, om 'er maar een te noemen, sommige drinkbekers, die ze Delphines, of {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} Dolfynen noemden, dat zyn drinkvaaten, naar 't fatsoen van een Dolfyn konstig ge- {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} wrogt, en daarom Delphines, of Dolfynen geheeten, zoo verhaald Plinius lib. 33. cap. 2. dat C. Gracchus eenige Delphines, of Dolfyntjes gehad heeft; daar van elk pont op vier duizend sestertien kwam te staan. {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} De tafels van de Romeinen waren ook veeltyds met gesnede Dolfynen, van 't zelve maaksel als de drinkvaaten, onderschraagd: en hunne zoudvaaten, naar de gedaante van zekere Godheid gemaakt. [DRINKHOORNEN IN NEDERLAND, enz.]v. [Gelyk hier voor reeds getoond is, dat by verscheide volken, in 't byzonder de Grieken, en meest alle de Noordse volken in 't algemeen, zekere drinkhoornen gebruikt zyn: Zoo dunkt my, dat het hier niet ongevoegchelyk zyn zou, indien het doenlyk waar, te toonen, 1. dat diergelyk soort van drinkhoornen ook in gebruik is geweest, in 't byzonder in de Nederlanden, of eenige deelen der zelve. 2. En van wat voor stoffe deeze drinkhoornen by de voors. Noordse volken enz. gemaakt, en met hoedanige vercierselen vercierd zyn. Ik zal dan het eerste dezer twee punten tragten te bewyzen van de Friesen (onder welke wel eer de inwoonders van meer dan eene der Nederlanse Provincien {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} zyn begrepen) alleen met het getuigenis van Thaborita, een goed Schryver, wiens Kronyk tot nog toe niet gedrukt, en ongemeen schaars is, welk omstandig getuigenis 6, door my uit het Latyn vertaald, en een voor alle konnende verstrekken, aldus luid: {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} En hoewel de Friesen wreed, en streng geloofd worden te zyn tegens hunne vyanden, nogtans wil ik niet dat dit zonder eenige onderscheiding opgenomen worde, daar ze anders boven anderen van een zonderlinge mildadigheid, beleefdheid, en herbergzaamheid zyn: want ze ontfangen niet alleen beleefdelyk de vreemdelingen, onbekenden, en armen, die by geval tot hen komen, en hen dat verzoeken, maar ze noodigen van zelfs, en trekken de zelve tot zig, en geven ze zelfs voor niet overvloedig de kost; ten zy 'er openbaare herbergen mogten zyn, daar ze voor geld de zelve gewoon zyn te bezorgen. Waarom ze ook zeer veele, en dagelykse gastmaalen houden, in welke zy in 't drinken, en dronkenschappen, volgens de manier der Duitsen, zig al te veel toegeven. Want ze hebben groote hoornen van beesten, zoo wilde als tamme, die veel drank houden, met goude, en zilvere platen boven, in 't midden, en onder aan beslagen, welke zy, in plaats van glazen, in hunne maaltyden gebruiken. Van welke hoornen ik meen dat {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} Caesar gewag gemaakt heeft in 't vi. boek van den Gallisen oorlog, zeggende, enz. Deze plaats van Caesar, heb ik, zoo als de zelve gemeenelyk gelezen word, bygebragt, en vertaald § x. van dit Kapittel. Hoewel deze plaats, zoo als de zelve by Thaborita is aangehaald, zeer veel van de gemeene lezing verschilt. vi. Dat de oude Friesen uit hoornen gedronken hebben blykt, niet alleen uit de voors. plaats van Thaborita, maar dat zelve schynt ook het oude spreekwoord van den Friesen hoorn, waar van we hier voor iets aangeteekend hebben. I. Deel, Kap. XII. § iii. te konnen bevestigen. Waar ontrent sommigen meenen, dat deze Drinkhoorn in Friesland ingevoerd, en ingesteld zouw zyn door Adel. Dog anderen de Historie van Adel, als een verzinsel, verwerpende, meenen, dat het veiliger is te gelooven, dat de plegtigheid van uit een hoorn te drinken, in Vriesland, ontleend zy van de Deenen, en Noormannen, die een lange reeks van jaaren, op deszelfs kusten geschuimd, en huis gehouden heb- {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} ben, ten tyde dat de Friese dapperheid niet bestendig was, om hun ruiten, en rooven te konnen wederstaan. vii. Jaa zelfs vind ik Holland niet geheel ontbloot van overblyfselen, die schynen te kennen te geven, dat men in oude tyden van dit gebruik aldaar niet vreemd was. Een voorbeeld hier van schynt ons te konnen strekken de oude Alkmaarse Drinkhoorn, hier in prent te zien No. 5. waar van in 't vervolg nader beschryving gedaan zal worden. viii. Vorder, gelyk men van deze manier van hoornen tot drinkvaaten te gebruiken, zoo vind men zelfs van de stoffe, en vercierselen dezer drinkhoornen overvloedig gewag in de schriften der Deenen, en Noordse volken: van welk gebruik reeds bewyzen bygebragt hebbende, hier voor in myn aanteekeningen A. (3). zal ik hier alleen eenig bescheid byvoegen wegens de stoffe, en vercierselen van de drinkhoornen der oude volken. Het eerste soort van Drinkhoornen, dat gebruikt is, waren gemeene Stierhoornen. {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} Zie Gabbema, Leeuwaarden, bladz. 13. Daar naa begon men in te voeren Urorum cornua, de hoornen van Ur-ossen, als Plinius getuigd lib.xi. cap. 37. p. m. 202. Urorum cornibus Barberi septentrionales potant, urnasque binas capitis unius cornua implent. ix. Somtyds wierden deze eigenlyke Drinkhoornen nagebootst van goud, zilver, en andere stoffen. Bewyzen hier van strekken de goude Deense drinkhoorn, waar van ik in het volgende Kapittel zal spreken, en de zilvere drinkhoorns van die van Athene. § 11. A. (2). enz. x. In laater tyden vercierde men de voorgemelde hoornen met loof-, en beeldwerk, en goud, en zilver. Het een, en het ander bevestigd J. Caesar. l. 6. de bell. Gall. p. 233. van de Duitsers, Amplitudo cornuum, & figura & species multum a nostrorum boum cornibus differt. Haec studiose conquisita ab labris argento circumcludunt: (sc. Germani) atque in amplissimis epulis pro poculis utuntur. dat is: ‘De grootte, gedaante, en soorten (naame- {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} lyk van de hoornen der Ur-ossen) verschilt zeer veel van de hoornen van onze ossen. Zy (de Duitsers) zoeken deze naauwkeurig, en beslaan de randen met zilver, en bezigen ze voor bekers in groote bras-maalen.’ Het zelve word getuigd van de Friesen, by Petrus Kempius de orig., situ, qualitate, & quantitate Frisiae, c. 20. Camerarius getuigd ook verscheide diergelyke hoornen, zeer konstig met Gottise rympjes voorzien, en met goud, en zilver beslagen, uit de meest afgelegene Noordse gewesten overgevoerd, gezien te hebben; en toond uit Olaüs Magnus, en anderen, dat ze in zyn tyd nog in gebruik waren by sommige der zelve Noordse volken, zeggende: Sane ejusmodi cornua magnae capacitatis, & singulari arte cum Gothicis rythmis caelata, auroque & argento elaborata, ad nos quoque e remotioribus septentrionalibus locis allata sunt, quae apud moreatorem quendam nostratem, qui in illis regionibus negociabatur, magna cum voluptate, propter novitatem rei, vidi. {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} Is affirmabat in hodiernum diem illos homines septentrionales prae caeteris poculis talibus cornibus delectari, & suavissime ex eis, saepiusque ad insaniam usque, potare solere. Hoc quoque confirmat Olaüs Magnus. Oper. hor. subcisiv. cent. 1. c. 93. p. m. 437. xi. Insgelyks zyn de hoornen van andere dieren ook wel tot het zelve gebruik gehouden 7, in 't byzonder die van een Renocheros. Zoo is een drinkschaaltje, uit een Renocheros-hoorn gesneden, langen tyd te zien geweest, in het vermaarde Kabinet van wylen den Burgemeester Nikolaas Witzen, te Amsterdam. {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} [BEKERS, KROEZEN, KELKEN, GHELTEN, BUIZEN, KOUPETASSEN, BOKAALEN, enz. IN NEDERLAND.]xii. Dus aangetoond hebbende, dat 'er ook in Nederland wel eer Drinkhoornen in gebruik geweest zyn: zal het genoeg zyn kortelyk aan te roeren, dat aldaar ook Kroezen, Bekers, en Kelken, hoedanige getoond zyn dat onder andere volken plaats hadden, alom zyn in gebruik geweest; en nog zyn ten platten Lande. Terwyl dit te bewyzen vergeefse moeite schynt. xiii. Jaa sommigen willen, dat wy ons woord kroes, met dat der Grieken Κρωσσος, urceus 8, en het woord Kid, zeker wynvat, met het Griekse word Κα- {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} δος 9, ('t geen anderen, volgens Scapula, wederom van het Hebreeuwse כר כרר, 10, kad, cadus, Hydria, afleiden) gemeen hebben. En misschien dat men het zelve kan zeggen van onze kelk, en kelken, en de κύλιξ, κύλικες, by de Grieken, en calix, calices, by de Romeinen. Hoedanige kelken, van zilver, en andere stoffen, insgelyks in Nederland hun gebruik hebben. Hoewel men in de Nederlanden deze van bekers schynt te onderscheiden, te weten daar in, dat de kelken zekere zoogenaamde voeten hebben, en de bekers smalle onderranden; en dat de kelken van den voet af naar boven scheuins op wyder worden, of aan den voet veel enger zyn dan gemeenelyk het onderste der bekeren is. Het zy hoe het zy, men wil dat dus deze volken dit gebruik, en deze woorden met elkanderen gemeen zouden hebben; zonder dat de een van den an- {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} deren, te weten de Duitsen, en Grieken, deze woorden van elkanderen ontleend zouden hebben. Zoodaanigen naamelyk, die van dit gevoelen zyn, onderstellen, dat de Griekse, en Duitse Taal zusters zyn, gesprooten van eene moeder, de Getise, Gottise, of oude Skytise taal. 't Welke zoo zynde, zoo zouden deze woorden der Grieken, en Duitsen, niet alleen aantoonen de oudheid van het gebruik der kroezen, kitten, kelken, enz. by die twee volken, maar ook by de Gotthen, en andere Noordse volken; van welke zy Beide deeze woorden, nevens het gebruik der zaaken, die ze beteekenen, zouden konnen ontleend hebben. xiv. Onder de grooter drink-vaaten, of glaazen (om van geen kruiken, schenk-potten, kannen, tuitkannen, en zulk soort te spreken, waar van by Kiliaan eenig bescheid te vinden is) waaren in Nederland wel eer in gebruik de Gelthen, en Buizen, woorden nu genoegzaam onbekend. Een Gelthe word by Kiliaan ver- {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} klaard door poculum majus, cantharus, zoo veel beteekenende als een grooter drinkkop, of drinkglas, by de Grieken ontrent een stoop, of ook wel een kan hebbende konnen bevatten. De Buizen waaren zekere drinkglazen, die aan beide zyden een handvatsel hadden, en die men om der zelver grootte met beide de handen had op te ligten, en neder te zetten. Kil. Erasmus meend, dat ze het zelve waaren als Amphitheton by de Grieken, waar van Hesychius de zelve uitlegging geeft, als hier van buizen is gedaan: en de zelve Rotterdammer getuigd, dat de Hollandse bootsgezellen dit in zynen tyd buizen noemden. Id Hollandi nautae vocant busam. in Adag. Ex Amphitheto bibisti. p. 465. xv. En schynt dit gemelde gebruik van kroezen; bekeren, enz. in de Nederlanden in 't algemeen plaats gehad te hebben, tot dat; na de drinkhoornen; berkemeijers, nappen, bekers, en kroezen, {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} en kelken, en koppen, aldaar ook de drinkglaazen zyn ingevoerd: En daar onder, ten tyde van Keizer Karel de V. zekere overdekte glaze kelken, toen genaamd Koupetassen; naderhand, en hedendaags genaamd Pocalen, en by verzagting Bocalen, of Bokaalen; een woord, zoo men wil, ontleend van het Latynse Poculum, een drinkkop, of drinkglas. Ten waare men, met sommigen, wilde beweeren, dat de Romeinen diergelyke woorden, die zy met de Duitsen gemeen hebben, als tabula, tafel, penna, pen, pluma, pluim, enz. van de Germanen, of oude Duitsen zouden ontleend gehad hebben. 't Welk we hier niet nader onderzoeken.] {==t.o. 420==} {>>pagina-aanduiding<<} {==t.o. 421==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de Goude Deense Drink Hoorn. F: v: Bleyswyck Fecit. ==} {>>afbeelding<<} {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXX. [De Goude Deense Drink-Hoorn. § i, ii. Deszelfs stof, zwaarte, en grootte. iii. Afbeelding, gesteltenis. iv. Gedaante, en de afbeeldsels op de zelve. v. Wanneer gevonden, en waar. vi. Door hoedaanigen gemaakt, beteekenis van deszelfs afbeeldselen, en zinnebeelden. vii. Waar toe deze Drinkhoorn wel eer gediend hebbe. viii. In het Kabinet van welken Koning deeze Hoorn berust heeft. ix. Van hoe hoogen ouderdom, en hoe zeldzaam dezelve zy] [i. In het voorgaande Hoofddeel getoond zynde, dat verscheide, inzonderheid de Noorder volken, tot hunne drinkvaaten gebruikt hebben eigenlyke drinkhoornen van dieren, of oneigenlyke drinkhoornen, de gedaante hebbende van een hoorn, maar gemaakt van zilver, goud, of andere stoffen: En dat die hoornen vercierd wierden met verscheide {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} afbeeldselen, en zinnebeelden, die veeltyds te kennen gaven, van wat Godsdienst de zelve volken waren, den Heidensen, of den Kristelyken: zoo zal ik hier een bewys voortbrengen van eenen oneigenlyken drinkhoorn, by de oude Deenen, lang voor het aannemen van den Kristelyken Godsdienst, gebruikt. ii. Te weten, onder de kostelyke zeldzaamheden van Europa word geteld een groote hoorn, van zuiver, en gelouterd goud, wegende honderd twee, en een half ons; lang 2 voet en 9 duim: houdende twee Sextarien, en een half, wiens afteekening ik hier nevens in prent te voorschyn breng. No. 3. iii. Deze hoorn bestaat uit een dubbelde plaat, waar van de buitenste geheel, en uit een stuk is, maar de binnenste niet uit een stuk als de eerste, maar uit elf breede plaaten, naast elkander gehegt, van verscheide breette en dikte, die door zekere internodii, of knopjes, tussen beide onderscheiden, of verdeeld zyn. {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} iv. Op de oppervlakte van dezen hoorn ziet men verscheide afbeeldsels van naakte menschen, met uitgestrekte handen en voeten; en dieren van verscheide gedaantens, sommige met mensche-hoofden; een soort van apen, met honds koppen (cynocephali) gieren, vlammende op, en gapende na vissen (vultures piscibus inhientes) hagedissen, slangen, en zeer veel andere zaken, als in de nevens staande plaat, of prent kan gezien worden; aan de eene zyde. Dog aan de andere zyde, hier niet vertoond, vind men, onder anderen, verbeeld sommigen, houdende slagtbylen, en slagtofferen, en offertuig, als ook iemant houdende in beide handen een grooten hoorn, mogelyk zekeren offeraar, of priester beduidende. gelyk ze dus vertoond is in het na te noemen Museum regium. tab. XV. v. Deze gouden hoorn is gevonden door een boere meisje, den 20 Juli 1639, tussen het Dorp Osterby, en Megeltunder, een Stedeke van het Bisdom Rypen, op het Half-eiland Jutland, onder de Rege- {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} ring van Kristiaan IV. Koning van Denemarken, enz. vi. Dat de zelve hoorn van de Heidenen gemaakt is in zeer vroege tyden, konnen de verscheide Hieroglyphica *, en zinnebeelden, by de oude Egiptenaaren, en andere Heidenen, in plaats van letteren, wel eer gebruikt, om hunne meening te beteekenen, daar op vertoond, genoeg te kennen geven; waar in de gruwelyke Heidense afgodery, plengingen, wigchelarijen, slagtingen, en schrikkelyke gewoontens, en ondeugden, welke die tyden bezoedelden, overal afgemaald worden. vii. Men houd het derhalven daar voor, dat deze hoorn tot de Heidense Afgodery eertyds gediend hebbe; volgens een gewoonte der Heidense volkeren, in 't byzonder van die van Assyrie, die hunne Feesten vierden met zeker geschal van een soort van trompetten, en vooral hoo- {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} nen; en die ook tot hunne offerplengingen hoornen gebruikten; als doorgaans de Histori-, en Oudheid-beschryvers verhaalen, en Peucerus getoond heeft, de divinitatione fol. 158. viii. Deze Hoorn heeft ontrent het jaar 1696 berust in het Kabinet van Kristiaan den V, Koning van Denemarken, te Koppenhaage, nevens andere natuurelyke, en konstige zeldzaamheden, waar van de Naamrol beschreven is door Oligerus Jacobaeus. Vide O. Jacobaei, Med. & Phil. Prof. Regii, Museum Regium, sive Catalogum rerum tam naturalium quam artificialium, quae in Basilica Bibliothecae Augustissimi Daniae, Norvegiaeque, Monarchae, Christiani V. Hafniae asservantur; typis expressum Hafniae, 1696. in fol. pag. 59. ix. Deze Jacobaeus, sprekende van de zinnebeelden op dezen Hoorn, besluit daar uit, dat de zelve Drinkhoorn is van den hoogsten ouderdom, en van de kostelykste zeldzaamheden van Europa. Quae pretiosi hujus Cimelii, inter Europaea om- {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} nia aestimatissimi, antiquitatem summam uberius testantur. d. p. 59. Die begeerig is meer van dezen Drinkhoorn te vernemen, zie Ol. Wormius, Monum. Dan. lib. 5. en Envaldus Nicolai Randulfus, in zyne Tuba Danica, die naa Wormius heeft geschreven, als ook Trogillus Arnkiel, de cornu aureo.] {==t.o. 426==} {>>pagina-aanduiding<<} {==t.o. 427==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de Oldenburgse Drink-Hoorn. ich begeert toe drinc al uit. F: v: Bleyswyck Fecit. ==} {>>afbeelding<<} {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXXI. [De Oldenburgse Drink-Hoorn. § i, ii. Verscheidelyk afgemaald, en beschreven.] iii. Vertelling, aangaande den zelven, door Havelman. iv. Het meest gemeene gevoelen der Schryveren over dezen Drinkhoorn. v. Beschryving van deszelfs gedaante, afbeeldsels, letters, en opschriften op de zelve, en der zelver beduidenis. [vi. Vertelling van anderen, aangaande dezen Drinkhoorn, met de voors. vertelling van Havelman vergeleken. vii. Of 'er zoodaanig een Hoorn te Oldenburg gezien zy. viii. Getuigenis, en verhaal van Bekker desaangaande. ix. Schildery daar van te Oldenburg, door Bekker nageteekend. x. Met onze afbeelding, hier te voorschyn gebragt, vergeleken. xi. Opschrift op de voors. Schildery. xii. Eenige aanmerkingen over het Opschrift van dezen Drinkhoorn, vergeleken met het algemeen gerugt, in 't byzonder aangaande deszelfs stoffe. {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} xiii. Als ook over deszelfs onnamaakelyk maaksel. xiv. En eindelyk over de vertellingen van dezen Drinkhoorn gedaan.] [i. Onder de vermaardste Drinkhoornen der Noordse volken, munt verre uit de Oldenburgse Drinkhoorn. Welke, gelyk de voorgemelde goude Deense Drinkhoorn merken draagt van het Heidendom, alzoo blyken toond, dat zy behandeld is van Kristenen. ii. Verscheide zyn de Afbeeldingen daar van gemaakt, en de vertellingen, daar van gedaan.] iii. Johannes Herbinius, in zyn boek de Caractis 1, gedrukt te Amsterdam, in 't jaar 1678, verhaald uit Harmanus Hamelmannus, in zyn Oldenburgse Kronyk 2, in het jaar 1599 gedrukt, dat {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} deeze hoorn in 't jaar 990 3 aan Otto, {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} Graaf van Oldenburg, op de jagt zynde, in het bosch Bernefeur, ontrent zekeren heuvel, Ossenberg geheeten, aangeboden zou zyn door een schoone Maagd, welken, vol van aangenaamen drank, zy hem ter hand stelde, met verzoek, dat de Graaf, van dorst byna versmagt, de zelve wilde uitdrinken, met verzekering, dat niet alleen deze dronk tot zyne gezondheid zoude gedijen, maar dat ze ook hem, en alle zyne naakomelingen, en het geheele Oldenburgse Huis, tot heil zoude strekken; en in tegendeel, zoo hy haar wantrouwde, dat dit Vorstelyke Huis in geduurige oneenigheden zekerlyk zoude storten. Voorts verhaald hy, dat die Graaf, agterdogt krygende, en haar voor een spook aanziende, de vogt agter hem uitgoot, die, op den rugge van zyn paard neder stortende, het hair, als met een brandende olie geschroeid, deed uitvallen; en dat de Maagd, zig hier over belgende, den hoorn weder eiste; maar dat de Graaf, den zelven behoudende, zonder de Maagd te groeten, snellyk is weg gereden, en {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} dat hy, tot de zynen wedergekeerd, alles hebbe verteld. iv. Het zy met deze zeer verdagte geschiedenis, die zelfs met nog eenige wonderdaaden werd verhaald, zoo als 't wil; als zeker, of waarschynelyk schynt, dat deeze zeer oude hoorn, onder de Oldenburgse kostelykheden zorgvuldig bewaard, en aan de vreemdelingen vertoond plagt te worden; waar van de zelve de geheele weereld door ter verwonderinge, en vermaardheid gekomen is; dat ook aan de doorlugtigste, en treffelykste vreemdelingen toegelaaten is, om uit den zelven den besten ouden Rynschen wyn op de gezondheid van den Vorst te mogen drinken; en zegt men, dat de stof, waar uit die bestaat, tot nog toe onbekend zy, schoon aan veele goudsmeeden vertoond, en dat de zelve Hoorn ter plaatse G door onvoorzigtigheid gebroken zynde, door een Goudsmit hersteld zy geworden. v. Wat deszelfs gedaante betreft; A B is het deksel, 't welk afgenomen zynde, een drink-, of Jagt-hoorn verbeeld; de {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} afmaalingen op deezen hoorn vertoonen de Wapenen van het Huis van den Vorst, voorts, Kerken, Toornen, Kasteelen, en Menschen van verscheiden staat; waar uit geoordeeld is geworden, dat ze van ouds een gebruik, dat in 't vergeetboek geraakt is, gehad hebbe, en genaamd zy geweest, Cornu Salutis 4, dat is, de hoorn des heils, of der zaligheid. Dat schynen te kennen te geven de deftigheid der Kerken D, der Kapellen F, en in de zelve een Non, biddende met geboge kniën; en in een klein celleken een biddend man G; voornaamelyk de Opschriften, met oude letteren op 't deksel A, luidende, ô Deitas: en op de boven-rand van dien hoorn, ô Mater Dei; en voorts veele beelden van Heiligen. Wat de Toornen C, de Kasteelen L, en de Burgen B aangaat, de oude Geeste- {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} lykheid heeft hier mede willen aanwyzen, en verbeelden, dat het heil, en de veiligheid der Kerke; volgens den CXXII. Ps. zoude bestaan in het ryk van Kristus, den dienst Gods, de bediening des Regts, en in vrede, eendragt, en eenigheid des geloofs, als Burgen voor de Kerk zynde. Dog dat naderhand door de oorlogen; of andere toevallen, dit drinkvat, naar 't voorbeeld van de daad van Koning Necadnezar, de kerk, en het heilig gebruik onttrokken zy, schynt te blyken uit de Opschriften, naderhand bygevoegd, als op 't einde, H. drink al wt, en in het midden, C. ik begere toe. Drinkwoorden, over de maaltyd gebruikelyk. Dit is aldus kortelyk het meest gemeene gevoelen van de genen, die over dezen hoorn geschreven hebben: het welk nogtans ons niet in alle deelen voldoed, nog behaagd. [vi. In 't voorgaande gesteld zynde de vertellingen van Havelman, aangaande dezen Drinkhoorn, en het meest gemeene gevoelen over den zelven, en de afbeeldingen, letters, en opschriften op den zelven: zoo zal ik hier by-voegen, op wat wyze de {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} vertellingen, en verhaalen van anderen, met de voorgaande overeen komen, en daar van verschillen, nevens eenige aanmerkingen over de zelve. Anderen verhaalen dan deze voors. geschiedenis, of fabel, of verdigtsel, wegens het gemelde voorval, aldus: Dat zeker Graaf van Oldenburg, in oude tyden uitgereden op de Jagt, en eindelyk niets te drinken vindende, door grooten dorst en ongeduld, in schrikkelyk vloeken zou zyn uitgeborsten; te kennen gevende, als of 't hem even veel zoude zyn, van wien het ook kwame, indien hem maar iets te drinken wierd gegeven: Dat daar op de duivel hem zouw verschenen zyn, in de gedaante eener schoone jonkvrouwe, die hem drinken aanbood, en gaf in een zeer kostelyken, en konstigen hoorn, van onbekende stoffe, meest naar goud gelykende, en echter geen gelyk hebbende onder 't hedendaagse goud, en dat het maaksel zoodanig zouw zyn, dat het de allergrootste Konstenaar niet zouw konnen na maken, nog ook zeggen hoe het gemaakt zy. Vorder, verhaalen ze, dat de Graaf dezen Drinkhoorn aannam, dog, in bedenken zynde, niet dronk, maar den drank uitgoot, en bespeurde, dat 'er iets, agter op zyn paard gestort zynde, het hair aanstonds deed uitvallen. En dat de Graaf (het zy dan ook dat die jonkvrouw ondertussen verdween, of uit het gezigt van den Graaf door haar, of zyn vertrek, geraakte) den voornoemden Drinkhoorn behield; en dat de zelve van verscheide inwoonderen, en vreemdelingen sedert is bezien, met verwonderinge over deszelfs weergalooze stoffe, en maaksel. vii. Het zy hier mede zoo het wil, dit schynt {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} zeker, dat 'er een Drinkhoorn van een zeer hoogen ouderdom, en zeldzaam maaksel, eenige eeuwen te Oldenburg berust, en aldaar met verwondering van yder bezien is: waar van men de voorgemelde vertelling deed. viii. De beruchte Bekker, geenszins ligt geloovig ontrent fabelen, of Duivels konstenarijen, verhaald, dat hy de voorgemelde vertelling, zoo verre hy zelf konde, onderzogt heeft. Dat 'er verscheiden, die zeiden den voorn. Drinkhoorn gezien te hebben, hem bevestigden de vreemdigheid der stoffe, en des maaksels. Dat hy zelf te Oldenburg is geweest, maar dat hem niet heeft mogen gebeuren den zelven Hoorn te zien, alzoo de zelve een jaar te voren, als hy daar was, of twee jaren voor dat hy dit schreef ('t geen schynt ontrent het jaar 1691 geschied te zyn) door den Graaf van Oldenburg, toen teffens den Koning van Denemarken, naa Koppenhaage vervoerd was. Alleen heeft hy gezien een afbeelding van dezen Drinkhoorn, uitgeschilderd, in de grootste herberg, te Oldenburg, dien men hem eenpariglyk verzekerde, dat van gedaante, en ommetrek zeer wel geleek naar den oorspronkelyken hoorn. Deze afbeelding vertoonde, naar zyn beste onthoud, de lengte van anderhalf voet, de kromte mede langs gemeten zynde. ix. Hy teikende de zelve uit, zoo als hy ze geschilderd vond, en had gaarn het maaksel wat bescheidenlyker willen verbeelden, zoo van den voet, als anders; maar 't was niet netter, zegt hy, onderscheiden in de schildery. Naa deze zyne teikening heeft hy het in ruwe houdsnede, en te voorschyn doen brengen in zyn {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} Werk van de Betooverde Weereld, het IV. b. 140. bladz. x. Dog die deze tekening vergelykt met de afbeelding, die hier in plaat word voortgebragt, No. 2. zal bevinden, dat de schildery, die Bekker gezien, en nageteekend heeft, zoo hy ze naauwkeurig afgeteekend hebbe, op zyn allerbest maar een zeer ruwen omtrek van dezen Drinkhoorn begrepen heeft: alzoo 'er de allerminste versierselen, nog beeldekes, nog opschriften, daar ze nogtans mede vervuld is, nog zelfs de voet naar behooren in zyn ruwen omtrek vertoond is. xi. Onder de voorgemelde ruwe schildery stond dit merkwaardig opschrift: Im jahre nach Christi geburt 939 hat eine wolgezierte jungfrau, so aus den Ossenberg kommen, Graff Otten van Oldenburg auf der jacht da ihme dürftet ein ubergüldetes volgeschenktes silbernes Horne dagereicht. Als ers aber geschen was es gewesen, hat er sich darfur entsetzet, und nich trinken wollen. Dar auf der Graff von der jungfrauen a Go-bald geritten, dat horn hinterwarts ausgeschuttet, war van den pferde die haare ausgangen. Dat is, naar onze vertaaling; In den jaare na Kristus geboorte 939 heeft een wel opgecierde jongkvrouw, uit den Ossenberg gekomen, aan den Graaf Otto van Oldenburg op de jagt zynde, toen hem al dorste, een volgeschonken overgulden zilveren Hoorn toegereikt; Maar toen hy zag wat het was, heeft hy 'er zig over ontzet, en niet willen drinken. Waar op de Graaf van de juffrouw schielyk is weg gereeden, den Hoorn agterwaarts uitgeschud hebbende, waar van het paard het hair is uitgevallen. {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} xii. We zullen hier kortelyk eenige aanmerkingen byvoegen, 1. zoo over dit opschrift, vergeleken zynde met het gemeene gerucht, 2. als over het maaksel van deze Drinkhoorn. 3. En eindelyk over de vertelling die daar van gedaan is. 1. Wat het eerste belangt, uit dit opschrift blykt, dat het zelve wederspreekt het gemeen gerucht, als of deze Drinkhoorn van een onbekende stoffe zouw zyn te samen gesteld. Terwyl hier uitdrukkelyk gezegt word, dat de stof zilver verguld is. De Hoogleeraar O. Jacobaeus, een beschryving van het Kabinet van den Koning van Denemarken in 't ligt gegeven hebbende ontrent het jaar 1696, en daar in gewagende van dezen hoorn, waar van hy een grooter prent vertoond. Tab. XVI. zegt uitdrukkelyk pag. 59. Cornu Oldenburgicum ex argento purissimo inaurato, quod encausto hinc viridi, inde violaceo distinguitur, pendet uncias 61. seu 4 sere libras. Mus. Reg. xiii. 2. Wat het maaksel belangt; dat dit niet zouw konnen worden naagemaakt by de meest ervarene Konstenaaren, nog gezegt op wat wyze het zelve zouw zyn voortgebragt. Daar over zegt de voorn. Bekker: ‘Wat wonder, zoo geen goud-, of zilversmit, nog eenig Konstenaar, daar veel van weet, het gene (meer) dan 750 jaar geleden is, in welken tyd de konst, en het fatsoen te merkelyk veranderd zyn? Daar zyn op heden veele konsten uit de weereld, welker werken nog voorhanden zyn, en word daar tegen dagelyks wat uitgevonden, dat by den Ouden onbekend geweest is, waar van de exempelen overvloedig zyn, enz.’ {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} xiv. 3. En wat eindelyk de vertellingen belangt, aangaande dezen Drinkhoorn gedaan, hier voor gemeld, we zullen hier de aanmerking van den meer gemelden Bekker met zyne eige woorden vertoonen: Wat de Historie betreft, zegt hy, indien die gebeurd is, invoegen als daar onder 't Schildery te lezen staat, zoo mag men denken, dat die jongkvrouw niet de duivel, maar wel een tooveresse zy geweest. Niet dat se met den duivel om ging, maar wel met vergif: en daar gekomen is, om dezen Graaf te vergeven. Daar staat niet by, hoe zy daar kwam: nog wat redenen van haar gevoerd zyn, eer Hy 't van Haar aannam. Ook niet, of doe een huis stont aan den Ossenberg: en zy daar wonende hem dus voor deur in 't voorby ryden te drinken bood. En of Hy, reden hebbende van hare vrindschap niet veel goeds te denken, zig voor het drinken heeft bedagt, en iets uit den vollen beker, door 't hossen, of opspringen van het peerd, in 't overnemen, daar uit scolperende, daar 't hair of veranderde, 't verraad bemerkt heeft, en, 't hoorn als tot beuit mede nemende, zy weg gereden. Altoos 't is lang genoeg geleden, om die histori al met 'er tyd wat op te schikken: alsoo men doorgaans ruim soo veel daar hy doet, als men door den tyd vergeten heeft. En is 't wat wonderlyk, soo moet de Duivel voort daar hand in hebben, als een die dog op alle konsten afgeregt moet zyn: en in 't byzonder, niet alleen het goudsmeden, maar ook het goud maken wel verstaan, sodanig dat men heden desgelyk van 't gene God maakt, in geen mynen vind. Betov. Weer. iv. b. 140. bl.] {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXXII. [Nader Berigt, en Beschryving van den Oldenburgsen Drinkhoorn. enz. § i, ii. Onderzoek naar de Oudheid. iii. En reden van de benaaming van dezen Oldenburgsen Drinkhoorn. iv. Dat de zelve zoo oud niet zy, nog van den tyd van Graaf Otto, als men waand. v. Of het deksel, de voet, en wapenen, aan dezen Hoorn in laater tyd gehegt zyn. vi. Beschryving, en beteekenis van de vercierselen van dezen Drinkhoorn. vii. Ter wier eere, en gedagtenisse de zelve gemaakt zy. viii. Opschrift op den Rand. En Wapenschilden. ix, x, xi. Ter gedagtenisse van welke zaak, en door welken Koning de Wapenschilden daar op gesteld zyn. xii. Spreuken op den zelven. xiii. Beduidenis van de Griffioenen. xiv. En de 5 Schilden. xv. Gebruik van dezen Drinkhoorn. xvi. Besluit desaangaande. xvii. Andere Drinkhoornen, in 't Kabinet van den Koning van Denemarken. Aan de 3 Koningen gewyd. {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} xviii. De Drinkhoorn van den Bisschop van Druntheïm. xix. Nog andere Drinkhoornen. xx. Ter nader bevestiging van 't algemeen gebruik der Noordse volken. xxi. En der Batavieren, en Friesen in 't byzonder.] [i. De Hoogleeraar O. Jacobaeus, die een beschryving gemaakt heeft van het Kabinet van den Koning van Denemarken, en daar onder van dezen Oldenburgsen Hoorn, schynt my die gene, op wien in dit geval meest staat te maaken zy. Zie Kap. XXXI. § xiii. ii. Deze oordeeld, dat de oude waardigheid der gietkonst wel eenige oudheid van dezen Hoorn te kennen geeft, maar geene zoo hooge, als Hamelman wil (part. 1. pag. 19, 20. 21.) en dat ontrent het jaar 989 gelyk Winkelman wil (Hist. Old. p. 1. cap. 3.) wel zekeren hoorn, aan den Graaf van Oldenburg op de jagt door een maagd kan zyn aangeboden; maar dat het waarschynelyk is, dat Hamelman het grootste deel van deze vertelling uit de {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} oude Verdigtselen der Romeinen geput hebbe. iii. Dat deze hoorn een Oldenburgse is, en met regt de Oldenburgse genaamd, word besloten uit de wapenen van Oldenburg, en Delmenhorst, daar op staande, en aangehegt; in welke de balken (trabes vel asseres) onder gladde, of naakte verciersels, (sub apicis ornamentis) en de kruissen van den huize van Oldenburg, en Delmenhorst, doorgaans ingesneden zyn. iv. Maar meest alle de Historien van Oldenburg komen hier in met elkanderen over een, dat het Wapenschild van Oldenburg met die voors. balken niet vercierd is geweest, voor, nog in den tyd van Graaf Otto den I: maar dat die balken, of liever treken van leeuwenbloed, na den leeuwestryd (Leomachia) van Frederik, den zoon van Huno, aan dien roemruchtigen Huno, toen Architekt van 't Roomse Ryk ter zee gesteld, van Keizer Henrik den IV, die in de elfde eeuw geregeerd heeft, eerst zyn gegeven geweest, gelyk Hamelman zelf bekend. Chron. part. 1. p. 35. 37. {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} En 't is derhalven ongerymd te zeggen, dat deze hoorn toen aan Graaf Otto zouw aangeboden zyn. 1. Om dat hy voor dien tyd geleefd heeft. 2. Het Wapen van Bourgondie, op dezen hoorn met de Franse lelien bezaaid, toond ook, dat deze hoorn van den voors. hoogen ouderdom niet zyn kan: terwyl die lelien eerst geprengd zyn in de zegelen van Filips den Stouten, en Maria Maleana, in de 14 en 15de eeuw, volgens Olivarius Vredius, de Sigill. Com. Flandr. p. 63. 65, 66, 67. 3. De figuur der letteren, op den hoorn gesneden, smaaken ook na geen hooger ouderdom; als die zoo naauwkeurig op haar plaats zyn ingesneden, dat ze geenszins schynen lang na het gieten van dezen hoorn gesneden te zyn. v. Die gene nu, die meenen, dat het deksel, de voet, en de Wapenen aan dezen hoorn zouden by gegoten, en vast gehegt zyn, gelyk Happelius, en anderen, hebben te overwegen, hoe moeieylyk het zy voor de gietkonst, om aan een konstig {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} gemaakt stuk iets by te gieten, dat niet aanstonds door zyn nieuwigheid van het stuk zelf te onderscheiden zou zyn, inzonderheid voor kenneren. vi. Derhalven, zoo men het konstige gestel van dit drinkvat, aan beide zyden met trotse kanteelen, en pinnen van wallen voorzien, uit welker hollen dan voetknegten, en ruiters, dan leeuwen te voorschyn komen, naauwkeurig beziet; zoo is 't geloovelyk, dat door den ruiter, die uit het toppunt van het deksel kykt, Dit- marsias beteekend word; en door de 4 leeuwen, voor eerst door drie der zelve Denemarken, en door den eenen overigen der zelve Noorwegen. vii. De naamen Balthazar, Jaspar, Melchor, welke men in den omtrek, of rand van het deksel vind, schynen te kennen te geven, dat deze kostelyke Hoorn zoo kunstig gegoten, en gemaakt is, ter eere, en gedagtenisse van de 3 zoogenaamde Wyzen, Magers, of Koningen, uit het Oosten gekomen tot Bethlehem. En dit drinkvat schynt in dit opzigt {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} zeer gelyk aan dat genen, 't welk, of aan dien drinkhoorn, welken Christiaan de I, Koning van Denemarken, aan de 3 zoogenaamde Heilige Magers, te Keulen, gelyk men zegt, begraven zynde, wanneer hy aldaar was, in Octavis, of in de Octavae van de 3 Koningen, in 't jaar 1475, toegeëigend heeft, volgens Huitfeldius. Chron. Dan. part. 5. fol. 945. viii. Op den rand van dezen hoorn ziet men een Pauselyken wens. O Mater Dei memento mei, ‘O Moeder Gods gedenk myner.’ En daar onder, veele pragtige Wapenschilden, te weten den zwarten dubbelden Arend des Roomsen Ryks, de drie Leeuwen van Denemarken, de lelien van 't Hertogdom Bourgondie; de twee Leeuwen, waar van de eene, volgens de teekening van Winkelman, wit, dog nu met het schild verloren zynde, het Wapen van het Hertogdom Brabant, en de andere zwarte, het Wapen van het Graafschap Vlaanderen is: gelyk de zelve staan op het Geslagt-zegel van Karel den Stouten, {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} Hertog van Bourgondie, ten deele by Hamelmannus. part 3. p. 279. en ten deele by Olivarius Vredius, onder de Zegels van de Graaven van Vlaanderen. pag. 94, 95. 100. welke Wapenschilden, alterno ordine, tussen beide met den Bisschoppelyken Miter vercierd zyn. ix. Want, gelyk als de Koning een lieve Bondgenoot van Karel van Bourgondie, in het Verbond van den Bongonjon met den broeder van den Koning, Gerrit den moedigen, genaamd word by Hamelman. Chron. pag. 274. en Huitfeld. Chron. Dan. part. 5. fol 909: zoo is hy ontrent dien tyd van Keizer Frederik den III (uit wiens hand hy het Landschap Dithmarsia onlangs gekregen had) en van dien zelven Hertog van Bourgondie, tot middelaar in deze gewesten geroepen, om een zwaar verschil tussen dien Hertog, die Nuis bezet had, en tussen de Kerk van Keulen, door hulp van den Pauselyken Legaat, Bisschop Alexander van Forli, by te leggen, naar verhaal van Hamelmannus. Chron. pag. 211, 212. 214. {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} Ter eeuwige gedagtenis van deze zaak nu, heeft de voors. Koning de gemelde wapenschilden, en beelden op dezen hoorn doen stellen, en voornaamelyk de Wapenen, in welke de dubbelde Arend van Frederik III, de drie Leeuwen van Kristiaan I, de verspreide Lelien, en beide de Leeuwen van den Hertog van Bourgondie, Karel den Stouten, die yder hun eigen schild hebben, en de Bisschoppelyke Miter van Alexander, Bisschop van Forli, tussen in te zien zyn. Vide Ughelli Italica sacra. tom. 2. p. 624. x. En, hoewel Karel de Stoute alleen drie Lelien, die zyn vader hem, als hy gedoopt was, in 't jaar 1433 toegeschikt had, na dat hy meerderjaarig was geworden, in zyn Wapenschild heeft willen laten stellen; zoo heeft hy ook de Lelien, met een onzeker getal hier en daar gezaaid, wel willen voeren, gelyk Olivarius Vredius, uit de Archiven van Gent, het Zegel van dezen Hertog, aldus in het schild bezaaid met Lelien, te voorschyn brengt, pag. 100 de Sig. Com. Flandr. en, {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} gelyk de zelve, als op de oude manier dus in onbepaalden getalle gespreid, in 't Wapenschild van Bourgondie na dien tyd gebleven zyn. xi. En als men dit naauwkeurig overweegd, zoo konnen, volgens den voors. Jakobaeus, geen ouder, nog jonger gebeurtenissen, of verbonden van naauwer vrindschap tussen den Roomsen Keizer, den Koning van Denemarken, en den Graaf van Oldenburg, die op dezen hoorn volkomen passen, uit de Historien gehaald, nog voortgebragt worden. xii. Daar en boven is deze Hoorn, vervolgens na onderen met eenige koninklyke Spreuken vercierd van voren in 't midden. In hopen ic leve, en ter regterzyde van deze Spreuk: Ic bheghere, ter linker: Im ghenoghen, en van agteren: Ave Maria. Op welke wyze de zelve in de Octovae van de drie Koningen aan deze zoogenaamde heilige Magers te Keulen toegewyd, en geheiligd is. xiii. De toppunt van dezen Hoorn, en beide zyde grooter voeten, nog aan stuk- {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} ken gebroken, hangen daar aan by, en de kleiner voeten, of stutten, waar op de hoorn rust, vertoonen twee Griffioenen; ten teeken, dat de Groot Hertog van Mekelenburg, die een dezer fabuleuse vogelen in zyn Wapenschild gevoerd heeft, een getrouw medgezel op de voors. reis geweest is. xiv. Daar en boven de 5 Schilden, die de wapendragers (hier tussen F en G) onder de naakte verciersels 1 draagen, waar van 'er 4 door ouderdom by na versleten zyn, schynen te kennen te geven, dat Frederik van Brunswyk, Johan van Saxen, de Groot Hertog van Mekelenburg (Magni Megapolitani Daris) Gerrit van Oldenburg, en Jakob, Graaf van Rupin, op de voors. reis ook tegenwoordig, en reisgenooten geweest zyn, gelyk ook de 5 jagers, die in het bovendeel daar aan volgende, te paard rydende, gezien worden. Want dat deze helden den Koning verzeld hebben, getuigen de Jaarboeken. {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} xv. Op den top ziet men een maagd, met beide handen een cedel houdende, waar op gesneden is: Drink all wt. 't Welk ons het gebruik van dezen drinkhoorn te kennen geeft. xvi. Uit het geen dus reeds, volgens Jakobaeus, en de Schryvers, door hem ter bevestiging aangehaald, gezegt, en vertoond is, schynt dan te besluiten: Dat deze Drinkhoorn van Kristiaan I, Koning van Denemarken, aan de eer van de zoogenaamde heilige Drie Koningen zy toegewyd, en, ter gedagtenisse van deze drie Magers, met wyn gevuld zynde, over tafel aan de voors. Bondgenooten, en zyne doorlugtige reisgenooten aangeboden, en toegebragt, wanneer de Koning in de Octavae van drie Koningen te Keulen was. Vide O. Jacobaei Museum regium. pag. 60, 61, 62. Dog die nu onze Afbeelding No. 2. met die van Jakobaeus, Tab. XIV. welke veel grooter is, vergelykt, zal hier en daar nog merkelyk onderscheid gewaar {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} worden. De reden is, dat ik onze prent heb doen maken naar een andere oude Afteekening, onder myn Schoonvader berustende, en niet naar die van Jakobaeus, en dat, eer ik het voors. Werk van Jakobaeus heb konnen zien, of magtig worden. En dit onderscheid kan nog in verscheide opzigten zyn nuttigheid hebben. xvii. Ook zyn in het Kabinet van den Koning van Denemarken bewaard twee ossen-drinkhoornen, aan de randen met zilver verguld beslagen, welke ook aan de drie Koningen toegewyd scheenen. xviii. Nog een groote Ossenhoorn, op den top met een eikel vercierd, welk men zegt den Drinkhoorn geweest te zyn van den Aartsbisschop van 't Landschap Druntheim 2, Assachus Bolt; de rand is met zilver verguld beslagen, en daar op zyn deze naamen, Baltazar, Jaspar, Melchior, nevens eenige Geslagtwapenen verbeeld. Vide Jacobaeum. d. l. {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} xix. Eindelyk zyn 'er in 't zelve Kabinet nog eenige hoornen, van verscheide grootte, gedaente en stoffe; waar onder sommige van ivoor, door uitnemende kunst, en verscheidenheid van zinnebeelden hier en daar, uitmuntende, en sommige van ossen, en andere dieren genomen, en waar van de lippen met zilver, koper, of ander metaal beslag, meestal verguld, voorzien zyn. Van hoedanige ik reeds gewag gemaakt heb. Kap. XXIX. § viii. xx. Welke alle dan teffens bewyzen, dat de hoornen by de Deenen, en Noordse volken voor drink-vaaten gebruikt geweest zyn; gelyk de meergemelde Jakobaeus besluit. Quae cornua poculorum usum majoribus nostris olim subministratunt. d. l. p. 62. xxi. We hebben dit wat uitvoeriger vertoond: 1. Om dat men tot nog toe in onze Taal van den Oldenburgsen Drinkhoorn meestal verkeerd, en geen regt, nog genoegzaam bescheid gehad heeft. {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. En ten anderen, om uit het oude gemeene gebruik der Deenen, en andere Noordse volken te ligter af te nemen, dat het niet zeer te verwonderen is, dat dit gebruik ook tot de Batavieren, en Friesen zy overgekomen, daar zelfs de Noordse volken deeze Landen wel eer, zoo dikwils, hoewel niet vrindelyk, bezogt hebben. KONING WILLEMS DRINKHOORN.Ten overblyfsel, en bewys van welk oude gebruik eindelyk nog strekken kan zekere glaze drinkhoorn, onder ons berustende, die, gelyk de Overlevering wil, geblazen, en nagemaakt is naar een glaze Drinkhoorn, over veele jaaren gevist uit de vyver van het Hof in 's Gravenhaage, welke oorspronkelyke, gelyk ook deze nagemaakte, oudtyds genaamd is Koning Willems Drinkhoorn, dat is, de Drinkhoorn van Graaf Willem II, Roomsen Koning, die de Groote Zaal van 't Hof in 's Gravenhage gestigt heeft, enz. ontrent het jaar 1350.] {==t.o. 452==} {>>pagina-aanduiding<<} {==t.o. 453==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de Alkmaarse Drink Hoorn. F: v: Bleyswyck Fecit. ==} {>>afbeelding<<} {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXXIII. De Alkmaarse Drink-Hoorn. i. Onder de oudste soort van Drinkvaaten, die ook in Holland in de byzondere huisgezinnen van ouds in gebruik, en bekend waren, is geenszins de minste de Drinkhoorn van den Burgemeester Kintschot, te Alkmaar, die in zyn Raadsheerlyk geslagt van voor menschen geheugenis bewaard is. ii. De zelve heeft deze gedaante; de buik van het drinkvat bestaat uit eenen schoonen Ossenhoorn, zoo lang zynde, dat de twee uiterste punten van den zelven, twee Alkmaarse voeten, in een regte lyn gemeten, zonder de bogten te volgen, van elkanderen stonden. Aan de eindens, en in 't midden was hy met zilver beslagen; en rustende op een zilveren voet. Als men den voet nederzette, zoo was van den grond daar die op rustte, tot aan {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} den oppersten rand van den mond des hoorns een tussenwytte van een, en een halven voet. iii. Het beslag, dat den mond omringde, vertoonde in zyn omtrek driemaal even het zelfde, te weten eenen boom, daar men een paard aan gebonden hadde, neffens een leggend, en nog andere beeldekens, als ook de afbeelding van eenig landschap. Tussen yder der drie voors. gelyke afbeeldingen, zag men in een eironden omtrek een borst-beeldje, meer nieuwerwetsheid dan aaloudheid vertoonende. Behalven de andere siersels van den voet, was de buik, of het midden van den zelven omringd met vier byzondere Zeeridderen, rydende op zee gedrogten, tussen welken in een woelende zee verscheide vissen zig vertoonden. [iv. Van dezen Alkmaarsen Drinkhoorn heb ik een Afbeelding in 't klein doen maken, en hier nevens vertoonen, No. 5.] {==t.o. 454==} {>>pagina-aanduiding<<} {==t.o. 455==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de Berke meijer. F: v: Bleyswyck Fecit. ==} {>>afbeelding<<} {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXXIV. [Beukebekers, Berkemeyers, Nappen; enz.] [i. Onder de drink-vaaten, die allereerst onder de volken, en in de Nederlanden in 't gebruik, en aan de eenvoudigheid gereedst, en voldoende zyn geweest, waren de zoogenaamde Beukebekers, Berkemeyers, en Nappen.] ii. De oude Digters 1, daar onder Virgilius, en dienvolgens het boek van {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} de Schilderkonst, door Hoogstraten, en anderen, spreken van beukebekeren. [Zoo- {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} danig was die van Menalcas, by Virgilius 2, welke door Alcimedons konst met een taaien wyngaard, daar veil, en beziën van eikenloof, met een lugtigen zwier omkrulden, vercierd, en daar twee beelden, Conon, en de vinder van den graadboog, in 't midden gesneden waren: Als ook die van Ametas, waar op door de zelve konstige hand, Orfeus, die bossen na zig sleepte, in 't midden van zagt beereklauw uitgebeeld was.] iii.Deze zoodanige beuken-, of berkenhoute bekers zyn meest onder de landluiden, en schaapherders in Duitsland, en elders, van ouds in gebruik geweest, gedraaid, of gedreven uit een dikken tak van een beukeboom, en daar van genaamd Beukebekers, of van een berken-boom, en deswegen Berkemeyers genaamd, hebbende {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} deze Bekers meestal, in plaats van gesnede beelden, de ruwe, en schilderagtige schors behouden, die niet onaardig voor komt. Van deze hebben onze oude Schryvers, en vooral de Hollandse Digters, en onder die de beroemde Vondel, in hunne gedigten dikwils gewag gemaakt. [iv. De reden, waarom deze houte kelken genaamd zyn Berkemeyers, is, om dat de zelve gemaakt zyn van een Bercken-mey 3, dat is, een tak van een Berken boom, gelyk de beukebekers na de tak van een Beuke boom, waar uit zy gemaakt werden, genaamd zyn. Men plagt de beukebekers met geel was van binnen te bestryken. Ovid. Metam. 6. v. De Berkemeyers zyn in de Nederlanden meer bekend, en wel eer gebruikt geweest dan de Beukebekers. Waar van {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} de reden kan zyn, dat het gebruik van de leste veel ouder schynt dan der eerste. Waarom Kiliaan zegt: Solent autem ex fago fieri pocula, quae nunc ex betula fiunt. vi. Zoodanig een Berkemeyer, van een zeer goeden ouderdom, berust onder myn Schoonvader K. van Alkemade, waar van ik hier nevens een afteekening bezorgd heb, No. 6. Dog, dewyl daar uit des zelfs grootte niet is af te nemen, zal ik die wat nader beschryven: Deze Berkemeyer is hoog, zonder het deksel, 6 en 3 vierde duim; en breed boven aan de rand ontrent 2 en 3 vierde duim; het deksel is hoog ontrent 1 en 1 half duim, behalven het knopje, ook ontrent 1 en 1 half duim. En is deze Berkemeyer van binnen bedekt met hars van pynboomen, en daar in, en aan vast gehegt eenige schyfjes van nooten muskaat, en eenige foelie, kaneel, en nagelen. vii. Nap beteekende oudtyds in Nederland ook een diepe houte schotel, en naderhand een houte drinkkroes. {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} En schynen deeze drinknappen in de 16de eeuw, alleen by het geringste soort van volk in gebruik te zyn geweest. Hoewel daar tegen schynt te stryden, dat Brederode, als 't hoofd der Verbonde Edelen, uit een houten nap met wyn, de drinkbetuiging van vivent les Gueux heeft ingesteld, en onder de Edelen omgebragt, van welken nap de afbeelding te zien is, No. 10. ten waar men wilde beweren, dat hy den nap, zoo wel als de bedeltas, gebruikt had, om de gueux, of bedelaars, te beter te verbeelden. Dog in zoodanigen geval schynt, dat de nap zoo wel, als bedeltas, teffens op de bekende penningen zouw zyn verbeeld. Het zy hoe het zy, het oude gebruik der houte drinknappen in de Nederlanden, is hier en elders uit bekend, en klaar. En van dat gemeen gebruik der nappen komt het, dat men een schenker in Nederland wel eer noemde een Naphoeder.] {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXXV. Bekkeneel-schaalen, Drink-schaalen, Drinkkoppen. enz. i. Het drink-tuig der ouden was niet alleen gemaakt van hoornen van ossen, of andere dieren, of uit boomen, maar ook van de hoofdpannen, of bekkeneelen der verslaage vyanden 1; welke in {==462==} {>>pagina-aanduiding<<} hooge waarde gehouden zyn geweest; als te zien is by Herodotus lib. 4. cap. 65. {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} Ctesippus apud Platonem. Aristoteles de Republ. l. 7. c. 2. ii. Deze bekkeneelen waren by de gemeene luiden met leder, en by de groo- {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} ten met goud overdekt, uit welke getuigd werd, dat niemant mogt drinken, als die een vyand overwonnen, en gedood had. Zie van dit alles breeder by Livius l. 23. cap. 24. Silius Italicus l. 13. en Paulus Diaconus l. 1. cap. 27. 2 iii. Dit woord Schaal, Schel, Schil, dat is een deksel, of bekleedsel, is daar na aan de drinkvaaten, die een dusdanige holligheid, als die der bekkeneelen hadden, gegeven, en eindelyk aan veelerlei {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} drinktuigen, en met die beteekenis tot onzen tyd overgebleven. [iv. En mogelyk dat onze drinkvaten, genaamd kopjes, of koppen, van dit gebruik, of de gedaante der koppen, of hoofden, of hoofdpannen, hoofdschedelen, of schaalen, hunnen eersten oorsprong getrokken hebben. v. Dit is zeker, dat men zelfs in deeze Nederlanden niet zonder voorbeeld is van zoodanigen oorspronkelyken gebruik. Ten bewys strekt de schaal, die in 't jaar 1300 gemaakt is van 't bekkeneel van St. Odolf, ten dien einde opgegraaven, na dat hy ontrent 500 jaar was begraven geweest in St. Viktors Kapel te Uitrecht, van welken men dit bescheid heeft: ‘In 't jaar ons Heeren MCCC heeft de Deken, en het Kapittel van Sint Salvator te Uitrecht, my uit de Kapel doen haalen, en opmaaken.’ Van 't welke breeder gesproken word K. XXXIX.] {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXXVI. Vrouw Jakobaas Kannetjes. i. Onder het drinktuig, of de drinkvaten der Voorouderen, kan geteld worden [zeker soort van kannetjes, naar alle waarschynelykheid in Holland, en elders in Nederland in 't algemeen, en zelfs by 's Lands Graven wel eer gebruikt, te weten] de zoogenaamde Vrouw Jakobaas Kannetjes, of Kruikjes; hoedanige ter gedagtenisse van deze onze ongelukkige Gravinne nog bewaard worden, zynde kleine snelletjes, ongezien, en ruw van maaksel 1, welke, zoo getuigd {==t.o. 466==} {>>pagina-aanduiding<<} {==t.o. 467==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Jakobaas Kannetjes. F: v: Bleyswyck Fecit. ==} {>>afbeelding<<} {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} werd, by haar gebruikt zyn; voornaamelyk op den huize van Nieuw Teilingen, {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} by Sassenheim gelegen, haar verblyf- op 't {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} laatste van haar leven, en ook haar sterf- {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} plaats 2; en wel, op dat ze haare regtmaatige droefheid, en hartzeer, door den afgedwongen afstand, en berooving des Graafschaps, door haren heerszugtigen Neef, Hertog Filips van Bourgondie, veroorzaakt, zoude verzetten. ii. Het heugt ons nog, dat ons, voor veele jaaren 't zelve huis bezigtigende, door den Kastelein vertoond wierd zekere plaats, en eenige overblyfselen, uit {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} welke men wilde vast maken, dat aldaar een pottebakkery geweest was, tot het bakken van zoodanige kannetjes, en ander aardewerk, gebruikt: voorts verklaarde hy ons, dat eenige jaaren te vooren, ter gelegenheid van het diepen, en schoon maken van de gragt, rondom dat Kasteel loopende, zeer veele van deze snelletjes gevonden waren; welke alle op den huize van Warmond bevolen zouden zyn gebragt te worden. iii. Dog dat deze, en diergelyke kannetjes, al lang voor Jakobaas tyd in gebruik zyn geweest, schynt ons te blyken uit de gevondene in de gragt van 't Huis te Velzen, dat al voor den jaare 1300 vernietigd is geworden 3, te gelyk met den Heer, en deszelfs geheele geslagt, ter zaake van de begaane moord aan Graaf Floris den V. Deze aldaar gevondene zyn van 't zelve ruwe maaksel, en van de zelve ge- {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} daante, en kleur; waar van 'er een, op 't welke voortyds een zilver lid gemaakt is, wiens eene zyde de moord, en d'andere de straf van Hr. Gerrit van Velzen vertoond, by ons bekomen zynde, ten blyk van dit oude gebruik der aarde drinkkruikjes, en ter gedagtenis van deze zoo vermaarde geschiedenis, en de oude meening, en doling daar ontrent, bewaard word. {==t.o. 472==} {>>pagina-aanduiding<<} {==t.o. 473==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding het Doorn Stokje. F: v: Bleyswyck Fecit. ==} {>>afbeelding<<} {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXXVII. Drinkvaten van glas, kristal, by de Oude, en nog by Nederlandse volken gebruikelyk. Het doorne stokje. [Bokaalen, en der zelver Opschriften; oudheid dezer gewoonte. Pocula literata, geletterde Bokaalen, by Grieken, en Romeinen, en in de Nederlanden. Eenige Opschriften van Nadruk, verbintenis, vrindschap, verzoening. Het glas van den Graaf van Manteuffel, en deszelfs Opschrift, enz. door den Koning van Pruissen toegepast op de vernieuwing van de vrindschap tussen de Kroon van Pruissen, en Polen.] i. Het glas, en het gebruik der drink-glaazen, zyn van zeer hoogen ouderdom, als ook van het zelve te vereieren, te graveren, en met afbeeldingen {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} te verfraaijen, waarom het ook Vitrum Caelatum is genaamd. Plinius lib. 36. cap. 26. zegt: ‘Sommig glas krygt de gedaante door 't blazen, sommig word met het draai yzer gefatzoeneerd, sommig word gegraveerd, als men het zilver plagt te doen.’ Van dit glas, om uit te drinken, spreekt Achilles Tatius lib. 2. de Clitoph. & Leuc. amoribus. ‘Hy heeft den kop van Glankus Chius eerst, en daar na een anderen beker van gegraveerd glas ingebragt: de randen des bekers waren gekroond met wynranken, die daar in schenen te groeijen: zoo waren daar ook overal druiftrossen, aan deze ranken hangende; en deze trossen waren groen, en onryp, zoo lang als het glas ledig was; en 't konde daar en tegen zoo ras niet opgevuld worden, of deze wynbeziën kregen dadelyk een onverwagte roodigheid, en rypheid; Bacchus was in 't midden van deze ranken gemaakt, om den wyngaard waar te nemen.’ {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} [ii. Drink-vaaten van glas, en Kristal, enz. zyn dus voor langen in gebruik geweest by andere volken, en byzonder by de Grieken, Romeinen, enz. Waar van overvloedig bescheid te vinden is by oude Schryveren, en zulken, die in later tyden daar uit met opzet desaangaande de bewyzen verzameld hebben, Stuckius, Rosinus, en veele diergelyke. iii. 't Is waarschynelyk, dat deze soort laat by de Batavieren in gebruik gekomen zy. De brosheid der stoffe laat niet toe bewysstukken te leveren, die eenige eeuwen verduurd hebben. Men vind nogtans overblyfselen van oude drink-glazen in de Nederlanden, die zekerlyk een, twee, en mogelyk meer eeuwen in wezen zyn geweest. En dat van veelerlei gedaantens, sommige schaals-, sommige schuits-gewyze, met een voet, gelyk het glas St. Geerte Minne, hier te zien No. 7. en ook zonder voet; andere kroes-, of bekers-gewyze, andere van andere formen. {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} iv. Waar onder ons een voorgekomen is merkwaardig, zoo ten opzigt van deszelfs gestalte, en stof, als deszelfs ouderdom, waar van de teekening in 't klein te zien is No. 9.] v. Deze Afteekening verbeeld ons een glas van eene groene koleur, 8 en drie vierde duim hoog, en 2 duim min een agtste breed; zynde van een hoogen ouderdom, en meer dan eene eeuw verduurd hebbende, niet tegenstaande zyne glaaze broosheid. Het verwonderlyke maaksel, hoewel het geen schrift, of letteren heeft, geeft een goeden ouderdom te kennen. Het heeft de gedaante van een dikken getakten doornen stok, en is daarom onder de bloedverwanten van den bezitter, en andere, die 't met verwondering beschouwd hebben, bekend is met den naam van het doorne stokje. vi. Dit glas is wel eer bezeten by het oude geslagt Brasser, en dat boven alle geheugenis, zelfs van overlevering; tot dat eindelyk de Heer Willem Brasser, Burgemeester der Stad Schiedam, het zel- {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} ve by zynen uitersten wille, en by een byzondere maakinge heeft geschonken aan den Heer Ambassadeur Nieuwpoort; als toen wegens dezen Staat in Engeland zynde; wiens dochter, in huwelyk gehad hebbende den Hr. Mr. Arend Vink [waar van ik in 't eerste Deel breeder heb gesproken. Kap. XIV. § xiii.] het zelve nog bezit. [vii. In laater tyden zyn, onder de drink-glazen van verscheide gedaantens, ook in de Nederlanden in gebruik geraakt de Bokaalen, mogelyk van gedaante als de Romeinse pocula, of ten minsten naar, of nevens de zelve, aldus genaamd. Zie Kap. XXIX. § xv. viii. En worden deze Bokaalen, in onze tyden meestal in gebruik, en gemaakt van glas, kristal, of kristal de Montagne, of Berg-kristal, doorgaans met eenige opschriften, of zinnebeelden voorzien, en eenige konstige geslepen, gedrild, of gesneden. ix. Het welk al een oud gebruik schynt, en gemeen geweest te zyn aan andere volken. Want, dat men van ouds gewoon was eenige letters, of opschriften op bokaalen, en bekers te stellen, by Grieken, en Romeinen, blykt uit de benaamingen, γραμματικὰ ποτήρια, by de Grieken, en pocula literata, by de Romeinen, dat is, geletterde, of beschreven bokaalen, die eenige letters vertoonden, waarschynelyk den naam van den eigenaar, {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} of van den persoon, aan wien ze toegewyd waren, of de drinkvoorwaarde, waar toe ze geschikt waren, beteekend hebbende. Zie Athenaeus, en Petron. Arb. sat. p. m. 53. & not. ad h. l. x. Vorder leerde de ondervinding, dat diergelyke afbeeldingen, wapenen, of zinnebeelden, of opschriften op de bokaalen, by geval somtyds iets schenen toe te brengen, tot betuiging van vrindschap, of van de herstelling der zelve, niet alleen onder byzondere persoonen, maar; zoo men wil; ook Koningen, Vorsten, en Prinsen. Zoo verhaald men, dat de Koning van Pruissen, den 24 Januari zeventien honderd agt en twintig, het Turkse Huis by Dresden hebbende bezigtigd, en, naar die Stad gekeerd, in het voorby gaan den Graaf van Manteuffel, met eenige goede vrinden in 't vensten ziende leggen, onverwagt, in 's Graaven huis stapte, en aldaar het middagmaal nam. Alwaar zyne Majesteit, niet tegenstaande de Graaf alleen voor tien, of twaalf persoonen had laten dekken, en zulken hoogen gast niet verwagt had, tot vyf uuren bleev. En, meend men, dat daar toe eenigermaate geholpen had een fraai glas, dat aan den Graaf van Manteuffel gebragt wierd, op het welke gesneden waren de witte Poolse, en de zwarte Pruissise Adelaars, die elkander met hunne vlerken omhelsden, nevens de naamen der 2 Koningen, Friedrich Wilhelm, en Augustus, welke aldus geschreven, frIeDrICh WILheLM, en aUgUstUs.Uitmaken het jaargetal mdcllvvvvviii. Dat is: mdccxxviii. {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} En vorder dit Opschrift: Avita concordia redintegrata.d. i. De eendragt der Voorouderen hersteld. En daar benevens dit Hoogduits versje: Hier sieht man weiz und schwartz freund-bruderlich vereint, Es lebe wer es treu mit beyden Adlern meint. Dat is, naar onze Vertaaling: Hier ziet men zwart, en wit vrind-broederlyk vereend, Hy leve, die het trouw met beide Ad'laaren meend. Of anders: Lang leve die het wel met beiden Arend meend!Vorder verhaald men, dat zyne Maj. wilde, dat dit glas zoude rond gaan, en zeide tot het Gezelschap, dat de goede herstelde overeenstemming tussen de twee Koningen niet anders was, dan een vernieuwing van de vrindschap; die van ouds af tussen hunne Voorouders stand gegrepen had. xi. Het zy hoe het zy, men vind in Nederland niet alleen Bokaalen van byzondere persoonen, op veelerlei wyze beschreven; met opschriften, te kennen gevende de drinkvoorwaardens, waar toe zy geschikt schynen: maar van gansche Genoodschappen, en gezelschappen. Zoo vond men sedert het jaar 1725 zoodaanig een bokaal onder de leden van zeker aanzienelyk Gezelschap, in een nabuurige Provincie, heb- {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} bende op het deksel dit opschrift: Nodus indissolubilis. d. i. De onverbrekelyke knoop. En op den kelk, of bokaal zelf, vertoonende de Stamnaamen van de Heeren van dat Gezelschap: Dit Glas vernieuwd opregte Vrindschaps pligt, Elks Eer, tot heil van Uitregts Stad, en Stigt. Zoo wierd ook in zekere Stad van Holland aan yder Lid van zeker voornaam rondgaande wekelyks Gezelschap een bokaal vereerd, met dit opschrift: Plus tot mourir que changer du foi.'t Geen hier op uit komt: Eer' sterven, dan door kwaade streken Zyn trouw, en woord van eer te breken] {==t.o. 480==} {>>pagina-aanduiding<<} {==t.o. 481==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding st Geerte minne. F: v: Bleyswyck Fecit. ==} {>>afbeelding<<} {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXXVIII. [Het Drink-glas, St. Geerte Minne.] [i. Vertoond, en gezien hebbende, wat drinkgereedschap, en drinkvaaten wel eer in de Nederlanden, enz. in gebruik geweest zyn, zal ik hier in 't byzonder spreken van eenige drinktuigen in Nederland, die vermaard zyn; 1. Of door de drinkbetuigingen, die men meend, dat van ouds daar mede zyn gedaan. 2. Of door de persoonen, en byzondere omstandigheden, waar by, en in, de zelve drinkvaaten gebruikt zyn. En dat wel van het eerste soort in dit, en van het tweede in volgende Kapittelen. ii. Onder die oude glazen, die in Nederland vermaard zyn door de drinkbetuigingen, die daar mede plagten te worden gedaan; en waar toe ze als byzonder geschikt schenen, behoord zeker zeer oud drinkglas, oudtyds genaamd St. Geerte {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} Minne, naar zekere betuiging van Minne, en teedere vrindschap, die by het drinken, onder de Edelen in Nederland, en byzonder in Holland, met dit, en andere diergelyke glazen, wel eer plagt gedaan te worden; en welk glas sedert by overlevering dien naam behouden heeft. Zynde deze drinkbetuiging gedaan, en drinkvoorwaarde ingesteld, en gedronken, onder anderen in 't byzonder by Graaf Floris, en Gerrit van Velsen, en andere Edelen, volgens Melis Stoke, voor dat zy zig tot de jagt, en, onder dit voorwendsel, tot het verraad, en den moord, begeven hadden; en dat waarschynelyk uit het zelve glas, dat ik hier wat nader zal beschryven. iii. Ten minsten is dit zeker, dat dit glas lang, en van een onheuchelyken tyd in een Adelyk Geslagt, van den eersten Rang in ons Land, berust, en zoo lang den naam gehad heeft van St. Geerte Minne. 't Welk schynt te kennen te geven, dat het zelve glas, zoo niet eertyds by de Graaven van Holland, of een der zelve, {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} en byzonder by Graaf Floris, ten minsten by de Edelen dezer Landen, gebruikt is tot het instellen, en drinken van de oude Drinkvoorwaarde, St. Geerte Minne. En zeker, dit glas zelf, deszelfs goude voet, en edele gesteentens, enz. het vergulde kasje, met fluweel van binnen oudtyds bekleed, waar in het zeer zorgvuldig werd gesloten, geven, met opzigt op de eenvoudigheid der oude tyden in deze Landen, iet Vorstelyks, en buitengemeens te kennen. iv. Van de drinkbetuiging St. Geerte Minne zelve; is reeds in 't breede gesproken. Kap. XIII en XIV. Van het glas zelfs heb ik eenig gewag gemaakt in myne Aanteekeningen op Kap. XIII. § xviii. A. (11.) bl. 209. en aldaar toezegging gedaan van een afbeelding des zelven in 't vervolg te zullen vertoonen, die ik heb doen maken naar het oorspronkelyke, en alhier te voorschyn breng, gemerkt No. 7. (zynde om, eenige verandering, gemaakt in den rang der stoffe, de eerst beraamde {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} nommers der prenten hier wat buiten den rang, en orde van hun getal verschikt.) Dog dewyl het glas, en zyn toebehooren, grooter is dan het hier verbeeld word, zal den naauwkeurigen wat nader beschryving van deszelfs waare gestalte, en groote, vercierselen, en andere omstandigheden, gedaan worden. v. Dit St. Geerte Minne dan is een glas, waar over onder kenners getwist word, of het zeker kristal, of glas te noemen zy: en op wat wyze het zelve, en de figuuren, en vercierselen daar op zyn gemaakt; alzoo de zelve niet gesneden, nog geslepen, nog gedrild zyn; en is van gedaante als een soort van schuitjes, waar op agterop een kop, en vorder andere vercierselen vertoond zyn, als hier verbeeld word. vi. Dit glas St. Geerte Minne vorder is, (het glas, en de voet, ten deele van glas, of kristal, ten deele van goud, te saamen zynde genomen) hoog 5 en een half duim; de goude voet afzonderlyk is hoog 1 en {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} drie vierde duim. Het glas zelf, dat wel ontrent een vierde van een duim dik, en helder is, is lang 5 duim en een vierde; breed ontrent 3 duim van agtere, dog na voren allengskens smaller toeloopende, en aan het mondstuk breed ontrent 2 duim, diep 2 en drie vierde duim. De glaze voet ter zyden rondom met kanaaltjes, of groefjes voorzien, en onder plat langwerpigrond zynde, is ruim eenen duim, en een vierde hoog; en onder een en drie vierde duim lang over het diameter; en breed 1 en een half duim. Deze glaaze voet is gehegt aan, en steund op een gouden. En deze goude voet is ovaal, of eirond, in de lengte ontrent 3 duim en een vierde; en in de breedte 2 duim en een vierde uitmakende. vii. De goude voet is rondom geëmalieerd, met verscheide bloemetjes, van verscheide koleuren; en bezet met 8 gemmae, of edele gesteentens (hoedanige Grieken, Romeinen, en andere volken wel eer tot ringen plagten te gebruiken) in 't goud gezet, en uit den voet uitstekende. Deze {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} steenen word gehouden meestal te zyn onyx, sordonyx, enz. de zelve steentjes zyn elk van twee of drie byzondere koleuren, konstig gewrogt naar het geen daar op verbeeld word. Muntende daar in uit de Renoceros, de Leeuw, en het Reebokje, zynde wit op bruinen grond, waar in zelfs, door het waarnemen van de kleur van den steen, de schaduwen, enz. naauwkeurig zyn in agt genomen, en uitgewrogt. Onder 't mondstuk van het glas is een Princes, met zoodanig een hulsel, met hoedanig een de Griekse Princessen op de penningen wel gezien worden. Regt agter de zelve, aan de andere zyde van dien gouden voet een Rooms Keizer, met een laurier op 't hoofd; zynde beide deze gesteentens, of borstbeelden, wit op bruin. Op zyde ziet men aan de eene kant een borstbeeld, zwemende naar een Hertog van Gelderland, of diesgelyken Nederlandsen Vorst. En op de andere kant een borstbeeld van eene Nederlandse Hertogin, of andere Vorstin. {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} viii. Deszelfs kas, eenigszins zwemende naar de gedaante van zekere ouderwetse lampen, en van binnen met rood fluweel, en van buiten met verguld leder overtrokken, is hoog 6, en ¼ duim, van boven lang ontrent 5 en drie vierde duim, breed 3 duim; de voet is breed ontrent 4 duim. En werd de zelve met 3 kopere haakskens, en oogjes, te weten van elks een aan ydere zyde, en een boven op in 't midden, oudtyds gesloten. ix. Aanmerkelyk vind ik, dat dit glas de gedaante heeft van een schip, scheepje, of schuitje, van hoedanige gedaante men drinktuig vind by de Ouden. Ja, Makrobius wil, dat Scyphus zeker drinkvat der Ouden, van een schiff, op zyn Hoogduits, d. i. schiph, of schip zyn oorsprong hebbe, als ik reeds heb aangemerkt. Kap. XIX. § iv. A. (5.) bl. 465. En, Vossius beweerd, dat Cymbium, en Carchesium, zekere drinkvaaten by de Grieken, en Romeinen, om dat ze als een schip uitgehoold waren, aldus genaamd zyn. Voss. Etymolog. ling. Lat. in Scyph. {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoewel het leste woord eigenlyk beteekend een hoop rond drinkvat, gelykende naar de top van een mast. x. En ten andere vind ik aanmerkelyk, dat de zeer geleerde Hr. van Noortwyk, Janus Dousa, sprekende van deze Drinkbetuiginge, St. Geerte Minne, die drinkschaal, of het glas, waar mede men deze Betuiging deed, noemd Scyphus, waar door men eigenlyk een drinktuig verstaat, de gedaante van een schip, of scheepje hebbende, als ik reeds breeder vertoond heb. Kap. XIII. § xviii. bl. 209. Even als had hy op dusdanige gedaante van een schip, of schuitje, of op het zelve glas, dat hier van zoodaanige vorm vertoond word, het oog gehad.] {==t.o. 488==} {>>pagina-aanduiding<<} {==t.o. 489==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding het Geuze Napje. F: v: Bleyswyck Fecit. ==} {>>afbeelding<<} {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XXXIX. Koppen, schaalen, en houte drinknappen, enz. vermaard in de Nederlanden. De bekkeneelschaal, en houte drinknap van St. Odolf. Het Geuze napje, of dat der verbonde Edelen in Nederland, waar uit zy gedronken hebben Vivent les Gueux. [i. Gelyk van ouds in Nederland in gebruik geweest zyn zekere drinkvaatjes uit hout gedraaid, als beukebekers, berkemeyers, en sommige genaamd Drinknappen, of Nappen, waar van reeds gesproken is Kap. XXXIV. Zoo vind men 'er nog overblyfsels van sommige drinknappen, die in 't byzonder genaamd zyn naar zekere personen, tot wien ze betrekking hebben, of naar zekere drinkbetuigingen, die met zulk drinktuig, te weten met Nappen, zyn gedaan. Van elk van die tweederlei soort zullen we hier een voorbeeld by brengen.] {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} ii. Van geen geringe hoogagting was van ouds, ten tyde de Roomse Godsdienst hier bloeide de [bekkeneel-drinkkop, en de houte] nap van St. Odulfus 1, Kanonik van Uitrecht, een man, om de heiligheid zynes levens, en onder de voornaamste voortplanters van den Kristelyken Godsdienst, in deze Landen zeer vermaard, en geagt, geleefd hebbende ontrent het jaar 830, van welken onze Historischryvers in 't breede gewagen. Deze man, het sterfelyke afgelegt hebbende, en begraaven in St. Victors Kapelle, naast de Kerk van St. Salvator, te {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} Uitrecht, als Arn. Buchelius 2 getuigd, is, na verloop van vyf eeuwen, opgegraven, en van zyn hoofdpan, in zilver beslagen, een drinkvat gemaakt; 't welk voor dezen in de St. Salvators Kerk bewaard, en voor de geloovigen, uit voorgewende Godsdienstigheid, op zekere tyden ten toon gesteld; en welks opschrift door Gysbertus Lappius, in ze- {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} keren brief, aldus beschreven geworden is: ‘In het jaar onzes Heeren MCCC heeft de Deeken, en het Kapittel van St. Salvator, te Uitrecht, my uit de Kapelle doen haalen, en opmaaken 3.’ [iii. Onder de bewyzen, en overblyfsels van 't gebruik der drinknappen, in de Nederlanden; en wel zulke, die vermaard zyn door de Persoonen, tot wien ze betrekking hebben, of de drinkbetuiging, die daar mede in zeldzaame omstandigheden is gedaan, strekt het alom zoo berugte Geuse Napje, of] de zoogenaamde houte drinknappen der Geusen, die, hoewel van een gering begin, zoo veel gerugts in de weereld, en zoo veel verandering in den [uiterlyken] Godsdienst, en den Staat dezer Nederlanden veroorzaakt hebben. Welke drinknappen alomme gemeld, en geroemd worden in onze Vaderlandsche Jaarboeken, en uit- {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} gedrukt op de gedenkpenningen, en in de Gedenkpenning-boeken te zien zyn, onder de benaming van de Geuse drinknappen. iv. De eerste dezer Geuse drinknappen waren van hout gemaakt, op de manier van die der bedelaaren, naderhand zyn der ook van roode, en andere aarde gezien, beslagen met zilvere randen, en op de zelve gegraveerd deze woorden: Vivent les Gueux. [d. i. Lang leeven de Geuzen.] [Insgelyks vind men de voors. nappen, van zilver, en goud gemaakt. v. Ik heb een teekening doen maaken naar een houten napje, 't geen myn Schoonvader over eenige jaaren heeft laten draaijen naar een oorspronkelyk, ten tyde van de verbondene Edelen gebruikt, 't geen lang berust had onder een voornaam Heer in Holland. En terwyl dit gedaan is naar de nette grootte van het oorsprongkelyke, zoo vereist dit geen nader beschryving. Zie de prent No. 10. vi. Zoodaanige houte nappen strekten wel eer voor de leus, het veldteeken, of verbonds-teeken der verbondene Edelen, en wierden by hen gedragen aan hunne gordelen, gelyk eenige penningen om den hals. vii. Te weten, men vind aan de oorspronkelyke brieven van de Confederatie der Edelen, door eenige der zelven eigenhandig onderteekend zynde, {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} (waar van 'er nog een zoodanig berust onder myn Schoonvader) een ovaal, of eirond penningkje gehegt, van zilver verguld, waar op aan de eene zyde staat de afbeelding van Filips de II, met dit omschrift: En tout fidelles au Roi. d. i. In alles den Koning getrouw. En aan de andere, een bedelzak, of tas, met twee regterhanden, en dit omschrift: Jusques a porter la besace. d. i. Zelfs tot het dragen van den bedeltas. viii. En zoodanige eironde penningkjes hebben de Bondgenooten eenige volgende dagen te Brussel om den hals gedragen, gelyk de voors. houte nappen aan hunne gorderls, zynde vorder gekleed in grof graauw monniken laken. Zie Bisot. Medal. Hist. Bort zegt 'er by, dat deze nappen vast gehegt waren met zwarte zilvere banden, daar op gesteken waren deze woorden: vivent les Gueux. Nederl. Oorl. 2. b. Hooft zegt: ‘sommigen hegtten op de zyde der borst een houten napken aan zilvere banden, en vive le Geux daar op gesneden.’ 2. b. in 't einde. ix. Bisot, die de Medalische Historie van Holland geschreven heeft, verhaald de gelegenheid, en den oorsprongk van deze Geuze napjes, aldus: Ao. 1566, toen Brederode het Request tegen de Inquisitie, en d´andere nieuwigheden, welke men in de Nederlanden invoeren wilde, presenteerde, was hy verzeld van drie hondert Edelluiden, die zig te samen {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} verbonden hadden, om de Privilegien der XVII Provintsien [die door 't invoeren van de voors. Inquisitie, enz. verbroken wierden] te handhaven. Margareta van Oostenryk, naturelyke dogter van Karel de V, en gemalin van Octavius Farnese, Hertog van Parma, had het Gouvernement van Nederland voor Philips den IIden, Koning van Spanjen. Deze Hertogin zig verbaast toonende over Breederode, in het Hooft van een zoo talryken Adel, te zien, zeide Karel, Graaf van Barlemont, om haar gerust te stellen, in het Frans tegen haar: Que ce n'estoient que les Gueux. [Dat is te zeggen, dat dit niet anders dan Geusen, dat is, guiten, bedelaars, of landloopers waren, of gelyk Petit dit verhaald: Que ce n'estoient qu'un tas de Gueux, d. i. dat dit niet dan een hoop guiten, enz. waren.] Des anderen daags, den 6 April 1566, de Bondgenooten, aan tafel zittende, en sprekende van een naam aan hun Verbond te geven, erinnerden zig des Graven versmading, en riepen altemaal: Vivent les Gueux, [d. i. Lang leven de Geuzen, of Bedelaars.] Breederode, op 't einde van de maaltyd een bedelzak aan den hals gehangen hebbende, en een houten nap met wyn nemende, dronk het gezelschap toe, en betuigde, dat hy gereed was, om goed, en bloed by de verdediging van de Vryheid des Lands op te zetten. Op deze woorden vingen de algemeene toejuichingen weder aan, en men riep luider als voor heen, Vivent les Gueux. Breederode vervolgens, den wyn maar even geproeft hebbende, en den nap, en bedelzak aan den naasten gevende, gingen ze over van hand tot hand, en alle de bystanders deden bescheid op de zelve wyze, en met de zelve betuiginge als Breederode. Aldus nam de naam van Gueux, [of Geusen,] die {==496==} {>>pagina-aanduiding<<} zulk een gerugt in Europa gemaakt heeft, zyn oorsprongk. te weten, uit het voors. voorval, en de uitgevonde drinkvoorwaarde, in het voors. Gastmaal. x. Hier in volgd Bisot meestal het verhaal van Strada, die nogtans meer byzonderheden heeft. Te weten, als Brederode de Verbondenen, ten getaale van ontrent 300 gasten, in 't huis van den Graaf van Kuilenburg, naderhand tot den grond toe geslegt; op een heerlyk gastmaal onthaalde: en men over tafel overwoog hoe men deze Societeit, of Maatschappy, best zoude noemen; en men Deeze wilde noemen de Edele Eendragt, en het Hoofd van de Bondgenooten den Hersteller der verloore Vryheid; zoo verhaalde Breederode aan de Graaven van Kuilenburg, en van den Berg, wat hy, en anderen, die digtst by de Stadhouderes geweest waren, gisteren gehoord hadden; te weten, dat de Graaf van Barlemond dien gantsen hoop Edelen, uit veragting, genoemd had Geuzen: Maar dat zy gaarne dien naam aannamen, en dat zy, om hunnen Koning, en Vaderland, met 'er daad geuzen, en bedelaars zouden worden. De Graaf van Kuilenburg, en anderen, over deze smaad verbitterd; vonden goed dien naam te geven aan hun Verbond, en Bondgenooten. Eerst begonnen ze elkanderen dus te noemen; nevens den Graaf van Hoogstraaten, daar by geval in 't voorbygaan aangeraakt zynde: Vorder te juichen, Vivent les Gueux, d. i. Lang leven de Geuzen; en eerst met groote glaazen deze drinkbetuiging te doen; en daar naa, op het einde van den maaltyd, met een houte napje, en een plegtige verbintenis van onderlinge hulp, bystand, bescherming, en ge- {==497==} {>>pagina-aanduiding<<} trouwheid ten uitersten toe, en vorder met andere omstandigheden, als Bizot, volgens Strada, in de hier pas bygebragte plaats, verhaald heeft: En eindelyk, na dat sedert by hen gekomen waren uit het Huis van den Graaf van Mansveld, daar zy gegeten hadden, de Prins van Oranje, en de Graaven van Egmond, en Hoorn, zouw deeze voors. Drinkbetuiging op nieuw zyn ingesteld, en de wens, en het gejuich vernieuwd. En dat niet alleen dien dag, maar de volgende dagen op andere maaltyden. Deze omstandigheden verhaald Strada, en dat hy daar van kennis had gekregen uit de geheime brieven, ter dezer gelegenheid heimelyk, en haastig aan de Stadhouderes gezonden van de genen, die het meeste van Sernapulius, den man van de zuster van Breederode, gehoord hadden. de bell. Belg. dec. 1. lib. 5. p. mihi 225. Zie vorder Hoofdt Ned. Hist. 2. b. Den Griffier Petit Chron. de Holl. Zeel. &c. tom. 2. livr 9. p. 102. & 106.] {==498==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XL. Goude, zilvere, en vergulde Drinkkoppen, Schaalen, Bokaalen, Koppetassen, enz. § i. Zoodanige Drinkkoppen, ter gelegenheid van de huldinge der Graaven van Holland, aan de zelve Graaven door de Steden, en Heerlykheden geschonken. ii. Diergelyke Drinkkoppen, door de Graaven geschonken aan Steden, Heemraadschappen, Burgerschutteryen, enz. De Hensbekers, Koning Willem, Aalbert van Beyeren, en Floris V. De gulde Kop, en 't deksel, van den Graaf van Buuren, door 's Graaven Stadhouder, Maximiliaan van Bourgondie, op zekere voorwaarden, by uitersten Wille, besproken aan de Stad Veere. De zilververgulde Kop, door Vrouw Jakoba aan de Schuttery der Stad Gouda vereerd. iii. Diergelyke Drinkkoppen vereerd aan Hooge Bevelhebberen, Krygsoversten, Admiraalen, enz. iv. Reden dezer oude gewoonte. v, vi, vii, viii. Goude Bokaalen, door Haar Ed. Groot Mog. vereerd aan den Lt. Admiraal De Ruiter, en den Admiraal van Gent. {==499==} {>>pagina-aanduiding<<} ix. Aan de Wel Ed. HH. van Hoornbeek, Goslinga, en Fagel. x. Zilververgulde Bokaal, door de Stad Gorkom vereerd aan J. Van Ameide, in zyn leven Raad, en Burgemeester aldaar. xi. Diergelyke geschenken van Kollezien aan anderen, om verscheide redenen. xii. Zilververgulde Koppetas, door 's Lands Staaten vereerd aan de dogter van J. V. Oldenbarneveld. xiii. Zilver vergulde Kop, door 's Lands Staaten aan Scriverius. xiv. Een zilvere kop, of Schaal, door de Overheid van Amsterdam, aan J. V. D. Vondel geschonken. i. Van ouds, onder de regeering der Graaven van Holland was 't een gebruik, en gewoonte; dat de Steden 1, {==500==} {>>pagina-aanduiding<<} Heerlykheden, en andere Gemeenschappen, op de huldinge van hunne Vorsten in deze Nederlanden, nevens andere giften, en geschenken, ook zekere dierbaare, of konstig gewerkte drinkvaten aan de zelve aanboden. [Welke drinkvaten gemeenelyk waren van goud, zilver, of zilververguld, en naar der zelver vorm, en gedaante, genaamd bekers, drinkkoppen, koppetassen, bokaalen, enz. als in het vervolg zal blyken.] {==501==} {>>pagina-aanduiding<<} ii. Gelyk ook aan de andere zyde de Graaven, en Gravinnen deezer Landen [en der zelver Stadhouders] somtyds zoodaanige vergulde koppen geschonken hebben aan de Steeden, of andere Gemeenschappen 2. {==502==} {>>pagina-aanduiding<<} [En zelfs vind men, dat door Vorsten zekere zilvere, of goude drinkkoppen aan {==503==} {>>pagina-aanduiding<<} byzondere persoonen, zoo wel als aan zekere Gemeenschappen, en in 't byzonder aan {==504==} {>>pagina-aanduiding<<} Burger- Schutteryen vereerd zyn; het zy ter erkentenisse van eenige verdiensten, of ten teeken van hunne gunst; waar van de voorbeelden overvloedig zyn in Nederland.] Van dit laatste soort van zilvere drinkkoppen is, onder andere, een bewys de zilververgulde kop, door Vrouw Jakoba, Gravinne dezer Landen, aan de Schutterye der Stad Gouda geschonken, nevens zeker inkomen, om maandelyks, of jaarelyks den zelven, als ze de Wapenschouw, en Wapenoeffening deeden, te gebruiken; welke kop tot op dezen dag toe, volgens het getuigenis van Tombergius, in zyne Goudse Arkadia, nog in wezen, en van dit gebruik zoude zyn. iii. [En 't was niet alleen de gewoonte, dat Steeden, en Gemeenschappen Drinkkoppen vereerden aan 's Lands Graaven, en hunne Stedehouderen, en deze wederom aan sommige Steden, en Gemeenschappen: Maar de Graaven waren ook wel gewoon daar mede te vereeren eenige hooge Bevelhebberen, en Krygsoversten] {==505==} {>>pagina-aanduiding<<} wanneer zy, na het overwinnen der vyanden, het Vaderland beveiligd hebbende, met zeegen t'huis kwamen, en dus (in plaats van hen anders, naar de oude Romeinse wyze, te bekranssen met laurieren) met goude, of zilvere koppen, bokaalen, of drinkbekeren, te beschenken. En, gelyk dusdaanige vereeringen geen geringe eer, en agting mede bragten, en byzetteden, zoo wierden ook deze drinkkoppen, en bekers in groote waarde gehouden by die huisgezinnen, en geslagten; en het was, en bleef de gewoonte, om op alle plegtige maaltyden, en byeenkomsten dezelve voort te brengen; en tot het drinken der Gezondheden te gebruiken, niet zonder melding, en verhaal aan de nakomelingen van de oorzaak, en reden des geschenks, en van de loffelyke verdiensten. iv. De aaloude trek, en begeerte der Duitsen tot den drank, roem, en het vermaak van by den drank te toonen de teekens hunner verdiensten, schynt ook de oorzaak geweest, en tot heden toe geble- {==506==} {>>pagina-aanduiding<<} ven, van deze zeer oude gewoonte pvan Drinktuig ten schenk te geven.] v. En, om van de oude tyden tot laater, en de tegenwoordige over te gaan, zoo hebben de Heeren Staaten van Holland, en Westvriesland, zelfs nog in den jaare 1667, aan de Heeren Kornelis de Wit, als gevolmagtigden op 's Lands Vloot; aan den Luit. Admiraal de Ruiter, en den Admiraal van Gent, elk een schoone Bokaal van goud, van groote waarde vereerd, op welke de resolutie van Haar Ed. Groot Mog., de oorzaak dezer Geschenken behelzende, gegraveerd stond. vi. [De Resolutie van de H. H. Staaten, is van den 2. Juli 1667, en te zien in de Historie van 't leeven van de Heeren, Jan, en Kornelis de Wit. 2. b. 193. bl. alwaar zulks in het breede verhaald word, gelyk ook zelfs in het opschrift, tot dien kop behoorende, alwaar men binnen in het deksel van den gouden kop leest deze woorden: Extractcompendieux, den 2 Juli 1697. ‘Op het geproponeerde van de G. Raden is by de Staten goetgevonden, dat aan Heer Cornelis de Witt, als Gevolmagtigden van den Staat op 's Lants Vloote, gedirigeerd, en uitgevoerd hebbende het fameus Exploit, den 21, 22, en 23 Juli 1667, op de Rivier van Londen, en van Rochester in 't werk gesteld, vereerd zal worden {==507==} {>>pagina-aanduiding<<} een Goude Kop, daar op 't voors. Exploit uitgebeeld zy, en tot gedenkteeken in zyne familie, en voor de posteriteit.’ Accordeerd in substantie met de Resolutie van de Staaten: HERB. VAN BEAUMONT. vii. Deze Kop was waardig 5000 guldens, en verbeeldde rondom het innemen van de sterkte Charnesse, nevens het verbranden, en veroveren der Koninklyke oorlogschepen, by Chattam, met verven geëmalieerd. Zynde de voet met konstig lofwerk van bloemen, en het deksel van boven met een rooden staanden leeuw, verbeeldende het Wapen van Holland, vercierd, ibid. 192. viii. Zie van diesgelyken gouden kop, door Haar Ed. Groot Mog., aan den Lt. Admiraal de Ruiter vereerd. G. Brand, in 't leven van de Ruiter, bl. 609. ‘Deze gift was wel klein, ten aanzien van 's mans verdiensten, die met geen goud konden opgewogen werden; maar de eer, die het geschenk verzelde, vermeerderde de waardy. Zoo plagten wel eer de oude Romeinen hunne Helden met geringe kranssen van laurier, of eikeloof te beloonen: en al 't lof bestond in den lof der dapperheid, die door de gift werd beteekend, en ten toon gesteld.’ ix. Zoo hebben in laater tyd Haar Ed. Groot Mog. in Augustus van den jaare 1721, den Wel Edele Heeren, van Hoornbeek, toen Raad-Pensionaris van den Lande, Goslinga, en den Griffier Fagel, yder voor hunne byzondere diensten, met het bemiddelen van de verschillen, die tussen de 3 {==508==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoofdkwartieren van Gelderland, Nymegen, Zutphen, en Aarnhem, ontrent honderd jaaren geduurd hadden, gedaan, met een gouden Bokaal, zeer konstig gesneden, en ydere bokaal ontrent 3000 gls. waardig, doen vereeren. Europ. Mercur., op 't jaar 1721: bl. 112. x. En zyn 'er voorbeelden van zoodanige drinkkoppen, enz. om diergelyke verdiensten, tot heil van 't gemeene best, door 's Lands Staaten niet alleen, maar zelfs door byzondere Steden, in vroege, en laater tyden, aan sommigen vereerd. Zoo heeft de Stad Gornichem aan den Heere Jan Jakobsz van Ameide, Raad, en Burgemeester der gemelde Stad, zig nevens andere H. H. Gevolmagtigden, extra-ordinair hebbende laten gebruiken in het maaken van den Treves, met een grooten zilververgulden Kop, of Bokaal, vereerd. Binnen op het deksel word vertoond het Wapen der Stad, met het Wapen des voorn. Burgemeesters, aan de eene, en dat van zyne Egtgenoot aan de andere zyde, en het jaartal 1609 aldaar onder het Wapen der voors. Stad; en daar rondom deze regels geschreven: Voor de moeite langdurig extraordinarie begaan, In Treves besogne gebragt tot victorie, Den Burgemeester Ameide tot een memorie Heeft Stads dankbaarheid dees Kop doen ontfaen. Welke kop nog in wezen, en te Rotterdam, in bewaringe van de nakomelingen, en bloedverwanten van den zelven Stamnaam, als de voors Burgemeester, by my gezien is. Gelyk men daar nevens nog voorhanden heeft de bescheiden, behelzende, en bewyzende, dat, {==509==} {>>pagina-aanduiding<<} den 1 Mei 1611, by Acte van de Staaten van Holland, Jan Jakobsze van Ameide is aangesteld tot Gecommitteerde Raad van de Staaten; zynde deze oorspronkelyke Acte geschreven op pergament, en geteekend by den Sekretaris Duik. Als ook een Acte van Sauvegarde op den zelven dag aan den zelven Heer, by de H. H. Staaten van Holland, gegeven, inhoudende, dat, zoo hem in 't reizen, toeven, of wederkeeren, tot vorderinge van des Gemeene Lands diensten, te water, en te lande, op eenige passagien, wegen, of plaatsen van den vyand, of andere, by apprehensie, invasie, arrest, of anderssins eenig ongeluk aan zyn persoon, of goederen zoude mogen overkomen, of beschadigt werden, het zelve te indemeren, enz. xi. En zyn diergelyke Schaalen, Drinkkroezen, en Bekers ook dikwils vereerd door andere Kollezien, ter gedagtenisse, en erkentenisse van andere diensten, ten nutte van 't gemeen gedaan. Wanneer de Zuidpolder, buiten Goedereede, aan eenige, meest Rotterdamse, en Delfse Heeren, ter bedykinge uitgegeven door de Raaden, en Rekenmeesteren van de Grafelykheids Domeinen van Holland, en inderdaad bedykt, en tot een schoone vrugtbaare Polder gemaakt zynde, kort daaraan in groot gevaar was van inbreuk, en door de onvermoeide vlyt, en wakkerheid van Jakob Krynsze Kievit, als aangestelden opziender, wierd behouden; zoo hebben de Ingelanden, in erkentenisse, en ter gedagtenisse van dezen Dienst, hem vereerd met een zilveren beker, vercierd zynde met hunne Wapenen, en met dit opschrift: Vereering, gegeven aan Jakob Krynsze Kievit, over zyne vigilante, en getrouwe dienst, by hem gedaan, wanneer {==510==} {>>pagina-aanduiding<<} de Polder perikel heeft gehad van te inunderen. Zie onze Beschryving van de Stad Briel, en den Lande van Voorn. II. Deel. 290. bl. xii. Zoo zyn ook in vroeger, en later tyden verscheide byzondere persoonen, door 's Lands Staaten, om byzondere omstandigheden, en verdiensten hunner Voorouderen, met zilververgulde Koppetassen, overdekt met het Wapen van Holland, vereerd. Van welk laatste geval ik maar een voorbeeld zal bybrengen van de dogter van den Heer Advokaat van 't Gemeene Land; J. van Oldenbarneveld, breeder blykende by deze volgende Resolutie: Extract uit de Resolutien der H. H. Gecommitteerde Raaden. fol. 23. Den 3 Febr. 1603. Tot vereering van de Alliantie van de dogter van den Heer Advokaat van 't Gemeene Land, is van wegen de H. H. Gecommitteerde Raaden van wegen den Lande van Holland, en Westvriesland gedaan koopen zekere zilververgulde Koppe tasse, overdekt met het Wapen van Holland, en den Schild op 't deksel gesteld, wegende agt en sestig, en eene halve onse, tot vier ponden, vyf schellingen, makende twee honderd een en tnegentig ponden, twee schellingen, in geld; en den zelven door den Sekretaris Duik op huide aan de Bruid doen presenteren, met toewensching van alle geluk in de voorgenome Alliantie; en dat ten regarde van de blydschap, die hy daar in hadden, en {==511==} {>>pagina-aanduiding<<} de groote obligatie van den Heer Advokaat, haar Vaders diensten, den Lande gedaan; en begeren dit klein present in dank te willen ontfangen. xiii. En zyn door 's Lands Staaten, Steden, en andere Gemeenschappen, somtyds om andere redenen, diergelyke geschenken gedaan. Dus is aan P. Scriverins door de H. H. Staaten vereerd een zilververgulde kop, voor de Dedicatie van zyn Boek. Batavia Illustrata, ter waarde van 200 a 250 gls. volgens Resolut. van de Staaten van Holl. 11 Octob. 1609. MS. Resolut. fol. 251. xiv. En is de Prins der Nederlandse Dichteren, Joost van den Vondel, wegens zyn gedicht van de inwydinge van het Stadhuis t'Amsterdam, opgedragen, en toegeëigend aan de Ed. Groot Achtb. Heeren Burgemeesteren en Regeerderen der zelve Stad, by de zelve Regeerderen met een zilveren kop, of schaal vereerd: Als ook in later tyd, uit andere handen, met een schoonen zilveren vergulde kop, voor de Opdragt van de Herschepping van Ovidius. J. V. Vondels leven, bl. 86.] {==512==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XLI. Duk d'Alfs uitluiding: of afbeelding, en beschryving van het glas, of de glaze klokjes, waar mede de Koning van Spanje, als Graaf van Holland, enz. na de afzwering, door 's Lands Staaten, enz. op, en met een plegtige maaltyd, en Drinkbetuiging is uitgeluid. [i. Onder die glaazen, die in Nederland, en elders vermaard zyn door de drinkvoorwaardens, waar toe ze plegtiglyk gebruikt zyn, munt ook uit zeker glas, of glaaze drinkklok, genaamd, Duc d'Alfs uitluiding. Te weten] ii. Gedenkwaardig is de glaaze drinkkroes, by de Heeren Staaten Generaal gebruikt by die plegtige, grootmoedige, en door de geheele weereld beroemde afzweringe van den laatsten Graaf van Holland, den magtigen Koning van Spanjen, en {==t.o. 512==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding duc Dalfs Uitluiding. F: v: Bleyswyck Fecit. ==} {>>afbeelding<<} {==t.o. 513==} {>>pagina-aanduiding<<} {==513==} {>>pagina-aanduiding<<} van de grondlegginge van de genoegzaam geheel nieuwe Republyk, in den jaare 1581. iii. De goede ingezetenen dezer Landen, van 't begin dier eeuwe, zoo in hunne gemoederen, en Godsdienst, als in het trouwloos verbreken van hunne wetten, en de oude vaderlyke gebruiken, en het schandelyk verkragten van hunne met eede bezwoore Voorregten, en Vrydommen, meer dan 50 jaaren vrdrukt, en geplaagd, en dat door de heers-zugt van den grooten Keizer Karel de V, en door de nog grooter geweldenarijen van zynen zoon, den Koning van Spanjen, Filips de II, en wel voornaamelyk door de ondragelyke wreedheden van den Hertog van Alba, zyn algemeenen Bevelhebber; en 's Lands Staaten derhalven genoodzaakt geweest zynde, om zig binnen Uitrecht, in 't jaar 1579, met een vasten band van eenigheid, onverbrekelyk aaneen te hegten, en twee jaaren daaraan het voorbeeld van de oude Batavieren, hunne Voorouderen, onder Claudius Civilis, te gebruiken het regt, {==514==} {>>pagina-aanduiding<<} en de magt, die God, en de natuur hen gegeven hadden, om het Vaderland te herstellen in zyne oude vry-, en veiligheden: zoo hebben de zelve Staaten der toen Vereenigde Nederlanden, by een wydloopig, en omstandig verhaal 1, de wettige redenen van deze groote daad aan alle de Vorsten, en Staaten van geheel Europa bekend gemaakt, en daar in verklaard, dat ze daarom vastelyk, en onwederroepelyk besloten hadden, den Koning van Spanjen, als Vorst, en Graaf dezer Landen [maar ter oorzaake van het verbreken der bezwoore Voorregten, vervallen van het Regt tot de Nederlanden] af te gaan. iv. Tot een plegtige maaltyd, mede naar 't voorbeeld der Batavieren, onder Civilis, in een gelyke gelegenheid, gehouden, hebben Hooggemelde Staaten doen maaken eenige glaaze drinkklokjes, de gedaante van een schelle, en van binnen een glaaze klepel hebbende, welk {==515==} {>>pagina-aanduiding<<} glas op den gelukkigen, en voorspoedigen Voortgang van hunne daad, en het welwezen van het nieuwe Gemeene Best zynde, uitgedronken, hebben dezelfde met dezen Beker, als een schelle, of klok, nu omgekeerd zynde, een eenparig bly geklank gemaakt, en ( zoo men doen sprak) den Koning van Spanjen, en den Hertog van Alba uitgeluid 2 v. En de uitkomst heeft geleerd, dat de Goddelyke magt, en zegen hier op gevolgd, deze edelmoedige daad van afzwering te doen, ter oorzaake van het verbreken van hunne zoo plegtig bezwore Voorregten, {==516==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft begunstigd, tot zoo verre, dat de Koning van Spanjen, na een tagtigjaarigen oorlog, zelfs de vrede van dit Gemeene Best verzogt heeft, en verkregen in 't jaar 1648, met een openbaare belydenis, dat hy geen regt aan het zelve had, of behield. vi. Deze glazen zyn meest alle, ten deele door het hertelyk, en yverig uitluiden, of door den tyd, verbroken, en te niet gegaan: alleen een eenig, onzes wetens, en dat ten deele nog geschonden, overig gebleven zynde, en in een voornaam Geslagt bewaard wordende [is alhier afgebeeld, te zien No. xi. vii. Hoewel de Teekening, die wy bezitten, gemaakt is naar een oorspronkelyk glas, zoo is dezelve hier wat kleinder in prent gebragt. De waare groote van 't oorspronkelyke is lang by de 6 duim, onder aan den rand de lengte van de middelyn 4 duim, boven aan het klokje, daar de glaze klepel in deze glaze klokjes, met een glaze oogje vast gemaakt was, of anders het onderste van dezen kelk, is breed over zyn middellyn by de 2 duim.] {==t.o. 516==} {>>pagina-aanduiding<<} {==t.o. 517==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding de Waalwykse Dyk. F: v: Bleyswyck Fecit. ==} {>>afbeelding<<} {==517==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XLII. [Het Glas, de Waalwykse Dyk.] [i. By de drinkglazen, en gedenk-nappen, vermaard onder de Pausgezinden, en Protestanten, en dat om de persoonen, en drinkvoorwaardens, door, en tot welke de zelve gebruikt zyn, schynt niet kwalyk te voegen zeker glas, van ouds genaamd, de Waalwykse Dyk, ook wel het welvaaren van 't Vaderland; welke benaaming voor sommigen wel eenige uitlegging schynt te vereisen. ii. Die niet t'eenemaal afgezonderd zyn van zoodaanige gezelschappen, waar in men gewoon is op het welvaren van het Vaderland hertelyk, en plegtiglyk te drinken, is kennelyk, dat men deze zelve zoogenaamde drink-conditie, en voorwaarde, van het welvaren des Vaderlands ook niet zelden plagt te noemen den Arminiaansen Dronk, den Waalwyksen Dyk, enz. met eene benaaming, nu ruim honderd {==518==} {>>pagina-aanduiding<<} jaaren oud, en van het zelve beteekenis, als het welvaren van 't Vaderland. iii. Waar van de reden, en oorsprong te vinden is in de Kerkelyke Historien; die verhaalen, dat eenige, tot het Dordregtse Synode beschreven, of, zoo men wil, geciteerde Remonstrantse Predikanten ( die, om dat ze het gevoelen van Arminus, eertyds Professor in de Theologie van de Akademie te Leide, ontrent de Predestinatie, enz. toegedaan waren, Arminianen, en na het overleveren van hunne Remonstrantie aan de Heeren Staaten van Holland, strekkende tot onderlinge tolerantie over de verschilpunten, Remonstranten genaamd zyn) een zeer geruimen tyd, gedurende de handelingen van dat Synode binnen Dordrecht, in een naauw Arrest waren gehouden, niet tegenstaande (zoo zy Predikanten, in hun Request aan de Staaten Generaal, en eenige der zelven ook aan de Staaten van Holland te kennen gaven) dat zy tot een vry Synode waren ontboden, en men hen eenige malen vrygeleide had toegezegt, en niet tegenstaande {==519==} {>>pagina-aanduiding<<} alle wettige Synoden altyd vrygeleide gegeven, en gehouden hadden aan allen, ja zelfs het Concilie van Trente aan de Protestanten, en dat hun Arrest nog duurde, niet tegenstaande de Synode al lang geëindigd, en gescheiden was. enz. Vorder, dat deze Arminiaanse, of Remonstrantse Predikanten, na verloop van eenigen tyd, in den Haag waren ontboden, en dat hen aldaar op den 3 Julii 1619, door de Staaten Generaal gevergd was te teekenen zekere Akte van stilstand van alle Kerkelyke diensten, en bedieningen, enz. in 't heimelyk, en 't openbaar, directelyk, of indirectelyk, zoo wel in, als buiten de Steden, dorpen, en plaatsen van de Geünieerde Provintien, en het ressort van dien. Met voorgegaane toezegging, dat aan die genen, die dit wilden doen, door de Staaten zouw toegelegd worden, waar van ze eerlyk zouden konnen bestaan. En als ze alle, een alleen uitgezonderd, te kennen gaven, dat ze, terwyl het anders niet zyn kon, zig wel wilden onthouden van alle Kerkelyke diensten in de publike Ker- {==520==} {>>pagina-aanduiding<<} ken; maar reden gaven van hunne bezwaarenissen, waarom zy oordeelden zulks in die omstandigheden in meerder uitgestrektheid met geen goed gemoed te konnen, ook niet te mogen beloven, nog doen; en twee dagen daar aan wederom voor de Staaten Generaal geciteerd, en hoofd voor hoofd gecompareerd zynde, alle persisteerden by hunne gegeve reden van weigering van het ondertekenen van zoodanige Acte; en daar op, volgens de Resolutie van de Generaliteit, zouden geconsuiseerd worden, door zekere boden, door Haar Hoogm. daar toe geordineert, uit de geünieerde Provincien, en het ressort der zelve; dat toen op den 6 Julii, na dat hen alle uitstel, om hunne huiszaken te beschikken, ontzeid was, de deurwaarder van Haar Hoog Mog. hen kwam vragen, waar yder wilde gebragt wezen. En als elf der zelve, waar onder Mr. Simon Episcopius, wel eer Professor der Theologie, in Lands Hooge School, te Leide, vermaard door zyne schriften, wilde gebragt zyn tot Waalwyk, in Brabant, in {==521==} {>>pagina-aanduiding<<} de Langestraat (dat is op den Waalwyksen Dyk, welke, gestraat zynde, nu nog de Langestraat genaamd word) dat deze, met 6 wagens, en 4 Staaten-Boden te Waalwyk beland zynde, den Boden, hun afscheid nemende, belast hebben aan de Staaten Generaal goed rapport te doen van hun comportement onder wege, en aan Haar Hoog Mog. te zeggen, dat zy zulken traktement niet hadden verdiend, dat zy het nogtans geduldig zouden dragen, blyven vrinden van hun Vaderland, en niet nalaten zouden voor Haar Hoog Mog. te bidden. Zie Limborch, in 't leven van Episcopius, in fol. 106. en volg. bladz. en in het zelve in het Latyn geschreven, in 8. p. 239. & seqq. Baud. Mem. ix. b. Uitenbog. Kerk. Hist. v. b. Brants Reform. III. 697. Dus de blyken toonende van een teedere liefde, die ze hun Vaderland, waar in ze gehoond, en waar uit ze verdreven wierden, niet te min bleven toedragen: in zeker opzigt van eene gedagten zynde geweest met Hugo de Groot, die aftte, dat hy alles wat hem overkwam, niet {==522==} {>>pagina-aanduiding<<} van, en door zyn Vaderland leed, maar om zyn Vaderland, en met zyn Vaderland, Grot. Apol. xix. 286. 't Leven van H. de Groot. bl. 2. iv. Dit verhaalen ons de beschreve Historien: maar daar en boven zegt een welgegronde overlevering, dat de voors. Predikanten, na het volbrengen van deze reis, en hunne aankomst, in zekere verblyf-plaats, of logement, aan den voors. Waalwyksen Dyk, of de Langestraat, zig ververschende, in tegenwoordigheid der voors. Boden, op het welvaaren van het Vaderland elkanderen een glas voorgedronken, of gebragt hebben. v. Als ook, dat deze, en eenige andere Rem. Predikanten, zig naderhand in Brabant, Vrankryk, en elders ophoudende, en by elkander spyzende, om dat hunne groote genegenheid tot hun Vaderland, in een vreemd Gewest betuigd zynde, niet ten nadeele mogte geduid worden van die genegenheid, en goede intentie, die ze behoorden te hebben voor dat Land, waar in zy zig toen bevonden, zig bediend {==523==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben van deze, toen duistere benaaminge, den Waalwyksen Dyk, om daar mede in een vreemd land veilig, en zonder misduiding, te konnen drinken op het welvaren van hun eige Vaderland; of ten minsten onderling deze drinkbetuiging doen, en door dat teeken onderling de duurzaamheid van hunne, goede genegenheid tot den welstand van hun Vaderland, niet tegenstaande zy meenden in het zelve grof verongelykt, en mishandeld te zyn, te kennen te geven. vi. En, gelyk de Remonstranten, in hunne ongelukkige tyden, en ongelukken, nog dit geluk hadden, dat veele goede Patriotten, en wel met het Vaderland meenende Politiken van die, en later tyden (die de zaaken van Staat, en Politie, van die der Kerke, en der zelver respective intrigues, en het Regt van de Generaliteit, en dat der byzondere Provincien, naauwkeuriger dan sommige heethoofdige Kerkelyken, waar onder toen veele vreemdelingen, in Holland, en beter dan het gemeene volk, vooral in trouble tyden, {==524==} {>>pagina-aanduiding<<} wisten te onderscheiden, en dieper in te zien) geen kwade opinie hadden van de gevoelens, nog de zaak der Remonstranten, en in alle gevallen zig verzekerd hielden van hunne goede intentie jegens het welvaren van het Vaderland: zoo is daar uit ontstaan, dat niet alleen de Remonstranten, maar andere Politiken, toen op het welvaren van het Vaderland met een opregte intentie willende drinken, sedert van het welvaaren van 't Vaderland een conditie instelden, en dronken, onder de benaaming van den Waalwyksen Dyk, den Arminiaansen dronk, den Vaderlandsen dronk, enz. daar door te kennen gevende, dat ze de zelve drinkbetuiging instelden, die by de voors. Arminiaanse, of Rem. Predikanten aan den Waalwyksen Dyk gedronken was; of vorder, dat ze deze voorwaarde met zoodanig een opregten wens, en genegenheid dronken, als de Remonstrantse Predikanten de zelve gedronken hadden aan den Waalwyksen Dyk; gelyk nog in gebruik blyft, voornaamelyk in Holland. {==525==} {>>pagina-aanduiding<<} vii. Het glas, toen aan den Waalwyksen Dyk, by de voors. Predikanten, tot de voors. drinkbetuiging gebruikt, en tot nog toe zorgvuldig bewaard ter gedagtenisse, is eindelyk in handen gekomen van, en heeft een wyl berust onder wylen den Wel Ed. Gestr. Hr. Paulus Loef, Raad, en Burgemr. der Stad Gouda, een kenner van 's Lands Historien, en vooral van de Kerkelyke van die tyden, waar van hem, ten teeken van zyne wonderbaare geheugenisse de minste omstandigheden bekend bleven. Gelyk zyn Wel Ed. Gestr. meer dan eens ons, en anderen heeft doen blyken. viii. We hebben de moeite genomen van het glas af te schetsen, en deszelfs gedaante hier te vertoonen, zynde het zelve van binnen en buiten met zeer kleine geslepe ruitjes, van verre eenige linien vertoonende, en van ondere zonder voet, met zilver beslagen, 't geen met een oogje eindigd. {==526==} {>>pagina-aanduiding<<} ix. Dit glas by my; sedert ontrent 18 jaaren meer dan eens gezien by den voorschreve Burgemeester Loef, en over weinig jaaren nog gezien in bezittinge van wylen deszelfs Zoon, den Heere Steven Loef, Raad in de Vroedschap der Stad Gouda, is by my, toen in zyne tegenwoordigheid naar het oorspronkelyke afgeschetst, en sedert in prent gebragt; zoo als het hier vertoond word No. 12. dog een weinig kleiner dan myne schets, of het oorspronkelyke. Welk oorspronkelyke is hoog met het ringetje ruim vyf duim. Boven aan den drinkrand, langs de diameter, of middellyn, wyd 3 duim, in 't midden by de 4 duim. En is het zelve althans in bewaaringe van zekeren Heer; Raad, en Oud-Burgemeester; enz. der welgemelde Stad.] {==527==} {>>pagina-aanduiding<<} Kapittel XLIII. [Byzondere Glazen, gebruikt door vermaarde Mannen, en in byzondere omstandigheden, in Nederland. Het Glas van Viglius van Zuichem, waar by hy Keizer Karel V onthaald heeft te Uitrecht. Het Glas Loevestein, of Huig de Groot.] [i. Na dat ik dus heb vertoond eenige drinkvaatjes, en glaazen, vermaard in de Nederlanden, door de berugte drinkbetuigingen die daar mede gedaan zyn: zoo zal ik hier eenige diergelyke glaazen melden, vermaard in Nederland, door de vermaarde persoonen, die de zelve gebruikt hebben, en in byzondere gelegenheid.] ii. Onder de glaazen, of drinkbekers der Voorouderen van eenige opmerkelykheid, mag mede geteld worden de glaaze kroes, of beker van den berugten, en ge- {==528==} {>>pagina-aanduiding<<} leerden Viglius 1, voorzitter in den geheimen Raad der Nederlanden, met het welke hy den grooten Keizer Karel den V heeft onthaald, binnen Uitrecht, daar de zelve als nog te zien is. iii. Op welken, zynde van een dik bruin glas, met zeer aardige trekken, door de vermaarde Jufvr. Schuurman, met het punt van een diamant, de volgende woorden geschreven zyn: VIGLIUS ZUICHEMIUS. AL BEN IK DUISTER, DE NAAM GEEFT LUISTER. A. M. SCHUURMAN. {==529==} {>>pagina-aanduiding<<} iv. Welk glas sedert dikwils gebruikt werd by die genen, die vermaak scheppen in den roem, en eer, dat ze met Keizer Karel uit het zelvde glas gedronken hebben; en, om hier ontrent nog meer verzekerd te zyn, dat hunne lippen dezelve plaats getroffen mogen hebben, als die van den Keizer, zoo zyn ze gewoon het glas al drinkende rondom te draajen. v. Dat dit soort van donkerbruin glas by Viglius, en anderen, in die, en vroeger tyden in gebruik was, in plaats van heldere doorschynende romers, of glazen, die sedert in gebruik zyn gekomen, kan mogelyk tot een oorzaak hebben of het gebrek der kunst in die tyden, of op dat de vysheid, en zinlykheid, die in oude tyden zoo veel plaats niet had, en welke de lange baarden der bejaarde mannen, in {==530==} {>>pagina-aanduiding<<} het drinken uit eenen beker, zoo wel niet begunstigden, in haare oplettendheid wat minder aanstoot mogte lyden, en minder gewaar worden, indien de drank eenigzins troebel zyn mogte; voornaamelyk, zoo 'er veelen, naar de oude Wet, uit eenen roemer dronken, of daar in eenige langbaarden, en knevels zwabberden. vi. En diergelyke middelen vind men al in 't werk gesteld in vroeger tyden. De beker Cothon is by de Lakoniers beroemd geweest, byzonder by 't Krygsvolk, om dat dezelve alzoo gemaakt was, dat men door de verwe het water niet konde kennen, dat, somtyds troebel zynde, in de legers geschonken wierd; en byaldien somtyds eenig slyk op den grond was, het zelve bleef in den buik van 't glas zitten, en door den mond des genen die dronk ging niets dan het zuiverste. HET GLAS LOEVESTEIN, of HUIG DE GROOT.vii. Opmerkelyk, en ter goeder gedagtenis van den grooten, en van den {==t.o. 530==} {>>pagina-aanduiding<<} {==t.o. 531==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Loevestein of Huig de Groot. F: v: Bleyswyck Fecit. ==} {>>afbeelding<<} {==531==} {>>pagina-aanduiding<<} Lande zoo hoog, en wel verdiend hebbende, dog zoo kwalyk beloonden Heere 2, Hugo de Groot, is ook te melden het glaasje, by dien Heer in zyne gevangenis op Loevestein gebruikt, inhoudende ontrent het vierde deel van een pint wyns; het welke na zyne gelukkige ontsnapping uit dien kerker by zyne Huisvrouwe, Vrouwe Maria van Reigersber- {==532==} {>>pagina-aanduiding<<} gen, is mede genomen, en in haar huisgezin overgebragt en bewaard. viii. Welk glas haar broeder de Hr. van Reigersbergen, weleer Raad in den Hoogen Raade van Holland, Zeeland, en Westvriesland, aan zyn tafel ten eeten hebbende den Hr. Justus Rykwaard, hervoort bragt, en ter gedagtenis des waardigen, en grooten Mans voordronk, en hem vervolgens aanbood: waer op de zelve Rykwaard aanstonds, en zonder zig {==533==} {>>pagina-aanduiding<<} op dit onverwagt voorval lang te bedenken, dit Latyns vers digtte, en uitsprak, ['t welk men op het glaasje gesneden ziet:] Haec vini mensura fuit, qua Grotius olim Captivus curas leniit, atque sitim. Dat is: Dit Glas heeft Huig de Groot, gevangen en benard Op Loevestein, zyn dorst gelest, en zyne smart. Anders. Dit's 't Glas, waar uit de Groot, op Loevestein benard, Gelescht heeft zynen dorst, gelenigd zyne smart. Anders. Dit's 't Glas, waar uit de Groot, op Loevestein zyn hart Gelaafd heeft, en verzagt zyn zorgen, en zyn smart. Anders. Dit is de maat des wyns, waar meê De Groot, die onregtvaardig leê Om 't Vaderland, op Loevestein, (Eer zyne Vrouw den norssen Kastelein, 't Geweld, en wagt by wagt, verraste met een boekekist; O Trouw, door ramp, nog haat, not tyden uitgewischt!) Toen Hy van druk byna versmagtte, Zyn dorst, en leet, en zorg verzagtte. P. V. D. S. {==534==} {>>pagina-aanduiding<<} Welke vlugheid van geest den Heere van Reigersbergen zoodaanig wel geviel, dat hy 't zelve glas, anders den huisgezinne zoo veel waardig, en eigen, dien Digter vereerde, en weg schonk. ix. Wiens nazaat 't zelve naderhand wederom by zeker toeval uit een enkele edelmoedigheid vereerd heeft aan den Hr. Johan de Groot, broeders zoon van den Hr. Huig de Groot. x. [Het zelve glas was in 't jaar 1727 nog in bewaaring van een der nazaaten van den Grooten Hugo, den Heere Drost van Bergen op Zoom; en is my de schets, en teekening daar van beschikt door den Wel Ed. Gestr. Heere Mr. Adriaan Prins, Bewindhebber. der Geoktrojeerde Oostindische Maatschappye deezer Landen, ter Kamere van Rotterdam, wiens Vrouw Moeder de eer had van een kinds kind te zyn van den welgemelden Hugo de Groot. Na de voors. schets, of teekening heb ik deze hier nevens geplaatste afbeelding doen maken, gemerkt No. 13.] EINDE VAN HET TWEEDE DEEL. {==535==} {>>pagina-aanduiding<<} Byvoegsels. I. Deel. Berigt. [Verscheide merkwaardige zaaken, meest ter bevestiging van het verhandelde, naa het afdrukken dezer blaaden, my toevallig voorgekomen zynde, heb ik, nevens de verbetering eeniger Drukfeilen, hier naar orde der bladzyden te samen gevoegd.] [BLadz. 1. reg. 13. voeg by: Volgens Cicero Orat. de lege Agrar. Non ingenerantur hominibus mores tam a stirpe generis ac seminis, quam ex iis rebus, quae ab ipsa natura loci, & a vitae consuetudine suppeditantur, quibus alimur & vivimus, &c. Bl. 4. A. leste reg. voeg by: Hippokrates, of de Auteur van het boek de Morbis, zegt, dat het woord butyrum een Skythisch woord is, waar van ons boter uit de Latynse taal ontleend {==536==} {>>pagina-aanduiding<<} is, welk ten tyde, van Kero, Monnik van St. Gal, die voor ontrent duizend jaaren in 't Alemannisch geschreven heeft over den Regel van St. Benedictus, den Alemannen nog onbekend schynt geweest te zyn, terwyl hy het woord butyram in 't Alemannisch overzet door Ancka. vide praefat. ad Schilteri Glossarium Alamannicum. pag. 5. & Keronis interpretationem Regulae S. Benedicti, in Schilteri Thezauro Antiq. Teutonic. tom. 1 part. 2. Bl. 5. A. (5.) r. 7. Vorstius, leez, Vossius. Bl. 5. A. (5). leste reg. voeg by: Zoo wil de de Bisschop Nemesius, die onder de Keizeren Gratianus, en Theodosius, gebloeid heeft, dat het vlees eten begonnen hebbe naa den val der eerste mensen; en dat hen te voren belast was alleen te eten, 't geen uit de aarde uitsproot. Ταῦτα γὰρ ἤν εν τω παραδείσω, Want dez dingen, zegt hy, waren in het Paradys, περί φύσεως ἀνθρώπον, mihi ex ed. Plant. pag. 16. alwaar hy over deze stoffe als een Filosoof van dien tyd, gelyk hy 'er ook een was, in 't breede redeneerd. Dit schynt ook, naar het gevoelen van haaren tyd, ondersteld te zyn door de Romeinse Digteres Sulpitia: Dic mihi Calliope quidnam pater ille deorum Cogitat? an terras & patria saecula matat? {==537==} {>>pagina-aanduiding<<} Quasque dedit quondam, morientibus eripit artes? Nosque jubet tacitos, & jam rationis egenos Non aliter primo quam quum surreximus aevo Glandibus, & purae rursus procumbere lymphae? Dat is: Zeg my, Kalliope, wat denkt der Goden vader? Brengt hy ons Land en eeuw als aan den Baayerd nader, En eerste ruwheid? neemt hy 't stervend mensdom af De kunsten, en 't gemak, die hy het eertyds gaf? En wil hy dat we als stomme en redelooze leven. Tot zuiver water ons, en eikels weer begeven, Gelyk ter eerster eeuwe? P. V. D. S. En van Boëthius cons. Philos. l. ii. Somnos dabat herba salubres, Potum quoque lubricus amnis, Umbras altissima primus. Dat is: Het ledekant was gras, een pynboom het gordyn, Een stroom verschafte drank. P. V. D. S. Hoewel sommigen meenen, dat de menschen in 't gemeen voor den Zondvloed vlees gegeten, en wyn gedronken hebben. De redenen van hun gevoelen zyn: {==538==} {>>pagina-aanduiding<<} 1. Dat het eerste mensdom niet minder geest, en verstand, dan het volgende had, nog minder schranderheid, om alles, wat tot nut, en vermaak scheen te strekken, uit te vinden. 2. Dat het dienvolgens niet te denken is, dat het 15 of 16 honderd jaaren zig vergenoegd zouw hebben met kruiden te eten, en water te drinken: maar dat ze, zoo ze al geen vlees gebruikt hebben, eenig voedzaamer, en geuriger voedsel zullen bezorgd hebben. 3. Dat de Heiland Jesus te kennen geeft, dat in de dagen van Noach, voor den Zondvloed, de mensen waren etende, en drinkende, trouwende, en ten huwelyk uitgevende. Waar uit ze besluiten, dat 'er in, en voor dien tyd plegtige maaltyden zyn gehouden; dat men daar in de maat te buiten ging, waarschynelyk zoo wel in dronkenschap, als brasserye; ten minsten, dat het niet te vermoeden is, dat men op de plegtige feesten, en maaltyden zig alleen met aard-, en boom-gewassen, en enkel water behielp. 4. Dat Noach geen vinder van 't gebruik des wynstoks geweest zy, maar dat hy de eerste, naa den Zondvloed de wynstokken verzameld, en tot een wyngaard geplant hebbe. Van dit gevoele zyn de Jesuit Frassen disquis Biblic. Journ. des Savans. Jo. Chr. Becman Annal. Hist. &c. {==539==} {>>pagina-aanduiding<<} Bl. 5. A. (7) voeg by: Het zelve word getuigd van de oude Britten, volgens den Ridder Temple: Zy leefden meest by melk, of vlees, op de jagt gevangen; weinig van koorn, 't welk by hen niet veel geagt, nog overvloedig was. Inleid. tot de Hist. van Engel. bladz. 12. Bl 7. reg. 12. voeg by: en Ovidius, Hersch, 1. b. beschryvende de goude eeuw, door van den Vondel dus overgebragt. bladz 6. Het lant lagh ongeploeght, En onge-eght, alleen met zyn gewas vernoeght, Brogt nootdruft voort van zelf; geen bouwers zich vermoeiden, Verzaat met vruchten die van zelf in 't wilde groeiden, Zy plukten ooft, en brem op bergen zonder last, De moerbei, en kornoelje op haegen, daer ze wast, En eekels van den eik, Jupyn gewyt, hun allen Miltdaedigh voorgeschud, en in den schoot gevallen; enz. Bl. 46. leste regel: agter, in agt, voeg tussen: dat vinolentos, en temulentos woorden zyn van eene, en dezelfde beteekenis, en dat vinum, en temetum beide wyn te kennen geven, waarom ook abstemius genoemd word iemant die geen wyn drinkt. En vorder bl. 47. r. 4. agter, &c. voeg by: dat is. {==540==} {>>pagina-aanduiding<<} Bl. 49. reg. 11. voeg by: En hier van zal komen, dat Zythopoeus, 't geen eigenlyk een bereider, of maker, van Zythus, zouw beteekenen, zonder genoegzaame onderscheidinge voor een bierbrouwer is genomen; gelyk ook Zythopepta, welk woord eigenlyk een kooker van Zythus zoude te kennen geven. Bl. 50. r. 9. voeg by: En mogelyk, dat men dit woord Zythus wel zoude vertaalen door gersten-wyn, of gersten-drank, in navolging van Scapula, vinum hordeaceum, seu potus ex hordeo, waar van ik gewag maak § xiv. bl. 53. r. 6. voeg by: En mogelyk, dat tot den appeldrank eenige betrekking hebbe een zeker soort van wrangen, of zuuren wyn, geperst uit de vrugten, of appelen van de sorbe, dat is een wilde boom, ook genaamd sorb-appelboom, sorb-beziënboom, en spreeboom, en des zelfs vrugt, sorb-appelen, en sorb-beziën, en spree-beziën, in veele landen ten ongeagten drank voor behoeftigen gestrekt hebbende. Men wil, dat de boom zelf zweeme naar de baveresche, of lysterboom. Zie Kiliaan, en P. Vlaming, in zyn Aanteekening op de x. Herdersz. in de Arcadia van Sannazarius. bl. 138. A. 22. Virgilius maakt van deze vrugt al gewag, die noemende acida sorba, d. i. zuure sorb-appelen. {==541==} {>>pagina-aanduiding<<} En de vermaarde Latynse Digter, die aan Virgilius naast schynt, in zyn gemelden Herderszang, en Arkadia, door den Heere Vlaming in zuiver, en cierlyk Duits, en Rym, en Onrym, overgebragt: Het Godendom maakt ons de vryheid quyt; Zoo dat zy, die 't gewest bewoonen van den Schyt, Zy die Boötes, en de Helice zien blinken, En straelen op hun hooft, schoon dat ze elendig drinken Den wrangen sorbenwyn, en zich met ruwe spys Verzaên, gelukkiger zyn in hun levenswys. Bl. 55. v. 15. in de Aant. voor waarom, te stellen: waar van de reden te zien is by Plutarchus, Quaest. natural. x. Of ten derden, om den wyn te klaaren, schoon, of helder te maken: nademaal de zwaarder zout-deelen, met andere grove, en aardagtige ligter deeltjes vermengd, de zelve met zig doen zinken; welke reden van deze gewoonte gegeven word by den gemelden Plutarchus. d. l. Bl. 55. leste reg. voeg by: Plutarch. Quaest. natural. x. Moral. part. 3. Bl. 58. in de Aant. reg. 11. van ondere, ad, leez, id. - - leste reg. cynthum, leez, cyathum. {==542==} {>>pagina-aanduiding<<} Bl. 60. . lest r. voeg by: Men vind ook gewag gemaakt van vinum picatum, by Martialis, l. 13. epigr. 107. dat is, zekeren gepikten wyn, te Roome door konst toegemaakt, op dat hy zwemen zouw naar den natuurlyken vinum picatum, van 't oude Vienne, in 't Daufiné, waar van de druif, een niet onaangenaamen piksmaak gegeven hebbende, beschreven is door Plin. l. 14. c. 1. En dat deze niet t'eenemaal onbekend zy geweest in de Nederlanden, dunkt my, dat ik moet besluiten uit het woord, terre-wyn, als of men zeide, geteerde wyn, welk woord Kiliaan verklaard door het voors. vinum picatum. Ten zy men door vinum picatum, of pek-, of teer-wyn, verstaan wilde zoodanigen wyn, welke in vaten, met pek, of teer digt gemaakt zynde, goed gehouden, en bewaard wierd; en dien volgens goeden wyn, die waerdig is lang, en zorgvuldig bewaard te worden; of liever, ouden wyn, die op de voors. wyze lang, en zorgvuldïg bewaard is. Voyez Bouchet, Sieur de Brocourt, dans 1. livr. des Serées. 1. Ser. f. 38. Bl. 70. reg. 5. voeg by: 't Is waarschynelyk, dat by de oude Duitsen het zout gebruikt is, voor een teeken, en ter bevestiging van verbonden, en goede trouw. En dat die gene, die een verbond troffen, {==543==} {>>pagina-aanduiding<<} elkanderen over en weder zout gaven, en volgens sommigen, aten, ter bevestiginge van hun verbond, en goede trouw. Jaa dat een eed, bekragtigd door het nuttigen van zout, voor den allerkragtigsten werd gehouden. Quod sale comesto fides confirmaretur; optimo juramenti Symbolo: qui enim sale comesto jurat idem dicere videtur ac si dixisset: sic ego onserver, atque hoc quod promitto sum servaturus. Gorop. Becan. d. i. ‘Want die met zout te eten zweerd, schynt daar mede zoo veel te zeggen als: Zoo moet ik behouden worden, als ik, dat ik beloof, onderhouden zal.’ En het Duitse woord soud, zold, bezolding, soudenaar, en soudener, als ook soudaat, dat is, soldaat, soldenaar, die bezolding geniet, schynt de voors. gewoonte te onderstellen, en te bevestigen. Men meend naamelyk, dat wel eer de krygsknegten, door het ontfangen, of eten van zout, als met een Krygseed aan hunne Veldoversten verpligt wierden tot een onverbrekelyke trouw: Quasi salis foedere devoti, I. G. Becan & Kilian. in Soud. Bl 70. r. 14. agter, omwierp, voeg by: schending van trouw, en vrindschap, en bl. 78. A. r. 6. eerste, leez, eerst. bl. 84. A. r. 19. voeg by: Van die van Japan {==544==} {>>pagina-aanduiding<<} word getuigd, dat ze nog stoelen, tafels, banken, nog bedden in gebruik hebben; zig bedienen van spreyen, of matten, op den grond nederzittende hun maal doen, en, op den zelven nederleggende, slaapen. Zie de Beschryving van Japan, door E. Kaempfer, onlangs in onze Taal overgezet. Die van Lapland schynen in zekere opzigten aan de gewoonte der oude Duitsers nog tegenwoordig naast te komen, waarom we, 't geen Scheffer in zyn Historie van Lapland, 2. b. 67. bl. daar van verhaald, hier zullen vertoonen: ‘Zy eten niet meer dan tweemaal daags. Des ogtens hebben zy zeer weinig kost, bestaande uit kaas, en gedroogde vis, of een klein stukje vlees, hier mede dan bedwingen zy den honger: maar het avondmaal is wat rykelyker opgeschaft, en bekwaam om een hongerigen buik te verzaaden, want dan eten zy vlees, en allerlei andere soort van spys. 's Winters is hun eetplaats binnen de tent, enz. Maar 's zomers daar buiten op eenige groene zoden: zy zitten rondom de ketel, en haardstede, die in 't midden van haar tente is. Als zy rondom den dis zullen zitten, hebben zy nog stoelen, nog banken, maar zit- {==545==} {>>pagina-aanduiding<<} ten op den grond neder, of leggen een huid onder hun lyf, zittende met de beenen kruiswys, gelyk de snyders by ons doen, makende met elkanderen een ronden kring uit, enz. Zy zetten de spys niet op een tafel, maar op een bord, 't welk by hen voor een tafel verstrekt. Sommigen onder hen gebruiken bord, nog tafel, maar leggen de spys op de huid, op welke zy zitten. Zy scheppen de spys uit de ketel op in een stuk grove stof, of linne, enz. Zy hebben nooit kasjes, schotels, tafelborden, lepels, nog diergelyk keukegereedschap, enz. Tot melk, of vogtige spys gebruiken ze een vat, gemaakt uit een tronk van een berkeboom, in 't lang uitgehoold, bynaa als een schop, daar ze het koorn mede verschieten, enz.’ Twee zaaken, of plegtigheden, na dat avondmaal, zyn onder hen aanmerkelyk. 1. Dat zy God danken op een plegtige wyze, als den Schepper der spyze, volgens formulieren, te zien in de voors. Historie. bl. 68. 2. Dat ze daar na elkanderen de regterhand geven, en elkander aanporren om de vrindschap, en getrouwheid, die ze met elkanderen hebben, te onderhouden. Zoo dat ze door deze plegtigheid de onderlinge liefde, en eendragt po- {==546==} {>>pagina-aanduiding<<} gen te verwekken, en versterken, en elkanderen te erinneren, dat, gelyk ze eenen dis, ook alzoo als een hert, en ziel behooren te hebben, en in eendragt, en trouwe vrindschap met elkanderen te leven. ibid. bl. 69. Bl. 87. r. 8. by, leez, in Posidonius. Bl. 95. r. 6. voeg by: En het geld, dat ze daar voor betaalden, wierd naar de byzondere Dialecten der Duitsen genaamd, Mahlgelt, Molzer, mulzer, molta, multura, waar van Schilterus zegt: Pensitatio, domino Molae debita de frumento. Gloss. Teuton. in d. voc. & Gloss. du Fresn. v. molta. bl. 96. r. 2. van ondere, tydbeurd, leez, tydbeurt. bl. 97. r. 26. voeg by: En de plaats van zoodaanige openbaare byeenkomst draagt in 't Hoogduits den naam van Malstad, dat is, maalstede. Vide Joannis Schilteri thez. antiquit. Teutonic. tom. 3. sive Glossar. Teutonic. in dictione Mal, p. 561. bl. 106. A. leste reg. voeg by: En volgens Plantyn is naderheid alleen Prochaineté, proximitias. Thes. Teuton. linguae, of schat der Nederduitscher Spraken, enz. bl. 110. r. 1. bekwamen, leez, bekwaame. ________19. Goddelyke natuur, leez, Goddelyke Wet der Natuure. {==547==} {>>pagina-aanduiding<<} Bl. 134. A. r. 16. voeg by: Spencer de LL. Hebraeorum. l. 3. c. 8, 9. diss. 1. bl. 140. A. (25) reg. 1. 71, leez, 7. ___________ reg. 2. 4, leez, 2. bl. 141. in de A. (28), in 't eind, voeg by: Hier van komt het, dat die genen, welke met eenigen in een verbond staan, gezegt worden hun brood te eten. Dit vind men by Profeet Obadia vs. 7. Uwe vredegenooten hebben u bedrogen, zy hebben u overmogt, [die uw] brood [eten] zullen een gezwel onder u zetten. Die uw brood eten, dat is, uwe bondgenooten, te weten, volgens sommigen, de Romeinen, met welke de Joden ten tyde van Judas Makkabeus een verbond aangongen, en vrindschap zogten, waar van het verdrag te zien is by Josefus, en G. Outhof, over dezen Profeet. Hoewel anderen de voors. woorden dus overzetten; de mannen uwes broods, en door deze verstaan de Assyriers, met H. Grotius, in h. l. Anderen de Ammoniten, en Moabiten, 2 Kron. XX. Vide Poli Syn. in d. l. bl. 144. r. 27. Spreken, leez, sprekende. bl. 161. r. 3. voeg by: Anders genaamd Minde, als ter minne en gedagtenisse van Maria gedronken werdende. bl. 177. A. (1) leste regel voeg by: Als ook Ceremonies nuptiales de toutes les nations, par le Sr. De Gaya. {==548==} {>>pagina-aanduiding<<} Bl. 219. r. 5. voeg by: De Costumen van de Stede, en den Lande van Dendermonde, by zyne Majesteit gedecreteerd den 5 April 1629, luiden aldus: ‘Man, en wyf, voor verband van Huwelyk, mogen tracteren, ende maken huwelykse Contracten, sulke als hem lieden belieft; die tusschen henlieden, ende heurlieder Hoirs effect sorteren sullen, welverstaende, indien daer by tot profyte van den lancxlevende gedisponeert, of gegeven wort douaire conventioneel, dat hy ten scheede van den Huwelyke dar of sal mogen renunchieren, ende hem houden aen 't coustumier, t'sijnder keure, ende optie, te verclaren binnen ses weken naer 't overlyden, ten waere dat men by den voorseyden Contracte van Huwelyke sulcke optie speciaelyk waere afgegaen.’ Rubrica xii. van de regten van gehuwde lieden, en heurlieder gemeensaamheid. Art. 9. bl. 38. En Rubrica ix. van giften. Art. 3. bl. 31. ‘Huwelyke Gifte erst, ipso facto, den begiften, 't sy dat die Judicielyk gedaen es ofte niet, sonder daer toe van noode te syne ander Acte van erfenisse, ofte traditie te doen, uitgesteken van Leenen, daar in gevolcht sal worden de Costume van den Hove, daer af de selve gehouden zyn.’ bl. 224. r. 10. en bewys, leez, en ten bewys. {==549==} {>>pagina-aanduiding<<} Bl. 240. reg. 8. doen geven, voeg agter: dan twe silvere penningen, en ook en zal niemand an den kraam de kinde meer geven, of doen geven. Bl. 264. r. 3. voeg by: Dog diergelyke inwyding-maalen hadden in Italie, en elders, plaats, wanneer iemant tot Lid van zekere Akademie, of Kunstgenootschap wierd aangenomen: In de Napolitaanse Akademie (die genoegzaam op dezelve wyze, als die van Roome bestond) ten tyde als Joannes Jovianus Pontanus daar het hoofd, en dezelve met het plonderen van Roome door de Keizersen, onder het bevel van Bourbon, nog niet verstrooid, en vernietigd was) werden de Leden op deze wyze aangenomen: Elk had zyn stem, om hem, die men voordroeg, als een medelid af, of toe te stemmen. ‘Na de inlyving verwisselde men zyn naam in eenen anderen, of verboog dien van zyn geslagt, of voegde daar eenen by. . . . .’ Vervolgens werd het aangenomen Medelid met laurier gekroond, en zyn naam in 't register der Akademie geschreven, deze plegtigheid met een maaltyd besloten, en de nieuw aangenomen verders gehouden, om altoos in de Akademische oefeningen de lauwerkroon te dragen. En was de voors. naamwisseling, die al plaats had ten tyde van Keizer Karel den Grooten, oorzaak in 't byzonder, dat {==550==} {>>pagina-aanduiding<<} de vermaarde Digter Sannazarius, door den voorn. Pontanus, als een Lid van de Akademie van Napels ingelyfd, by zynen Stamnaam aangenomen heeft den naam van Actius Sincerus, ‘om zyn opregt hart, en de liefde, die hy voor het strand droeg, te toonen, zyne Visserszangen in het oog hebbende.’ En in 't algemeen, dat men de Geslagtnaam van sommige geleerden tegenwoordig niet weet te ontdekken. Waarom deze gewoonte van Paus Paulus II, en veele geleerden te keer gegaan is. ‘En waren de oefeningen van de Leden dezer Akademie, of Kunstgenooten het doen van redenvoeringen, het digten van Verzen, daar over raad te plegen, en te oordeelen, wyders alles toe te brengen tot het opbouwen der geleerdheid, en Latynse Taale.’ Zie het leven van Sannazarius, onlangs uitgegeven door den Heere P. Vlaming. bl. 255. en 256. Bl. 271. leste reg. zyn, leez, zyn.] Bl. 290. reg. 7. agter, bespeurd, voeg by: by de Hebreen, als reeds is te kennen gegeven Kap. xii. § iv. bl. 141. en 29. en Bl. 303. leste reg. voeg by: Men vind in 't Testament van Wouter van Zuilen, Kanonik te Uitregt, van den jaare ciɔ cccxxviii, gewag gemaakt van een Broederschap der Kalenderbroederen: {==551==} {>>pagina-aanduiding<<} Item, Fraternitati fratrum Kalendarii [scilicet lego] 5 libras, ejusdem monetae, ad reditus annuos comparandos. Item lego cuilibet sororum mearum tam religiosis quam aliis unum sciphum argenteum cum baso [basin, fulcrum intelligit, juxta Matthaeum. p. 536.] hoc salvo quod optimus Scyphorum cum suis pertinentiis apud dilectum meum Patrem remaneat, &c. p. 533. Op welke woorden de Professor Matthaeus heeft aangeteekend: Fraternitati fratrum Kalendarii. Kalendaria, collegia ad pias causas erecta, quod initio cujusque mensis conventus fratrum, sic dicta. Duo ejusmodi Ultrajecti. Statuta habeo alterius manuscripta, & prolixiora, quam ut inseri hic possint. Vide vetera aliquot Testamenta, p. 533. & Syllogen epistolarum in ejusd. Analectis. Vide & Keysleri antiq. Celtiq. pag. 359. &c. Ubi agit de celebri quondam societate in terris Brunsvicensibus quae singulis Calendis conveniebat, missas celebrabat, Sanctorumque memoriasco lebat, dicta Caland-Gilde a Calendis. Bl 307. reg. 7. voeg by: Dat andere inwoonders, en Wilden van Amerika hunne doodmaalen houden, en op wat wyze, is te zien by La Fiteau, zeden der Wilden van Amerika, II. Deel vii. boek, iv. hoofdst. bl. 500. enz. als ook van {==552==} {>>pagina-aanduiding<<} hun algemeen feest der dooden, genaamd het Zielenfeest, bl. 522. Bl. 315. r. 12 voeg by: Dat de doodmaalen ook in Nederland zyn gehouden, blykt niet alleen uit het voors. getuigenis van Guicciardyn; maar dat dezelve al vroeg gehouden zyn, geeft het oud Nederduits woord Lykfeest, wel eer in gemeen gebruik, te kennen, by Kiliaan vertaald door epulum funebre, dat is lyk-, of dood-maal. Bl. 340. r. 5. voeg by: II Deel. I. Kap. § v. Bl. 343. r. 11. dat zelve, leez, dat dezelve Bl. 346. r. 8. de, leez, die Bl. 388. r. 1. maaltyden de offeranden der Heidenen, leez, maaltyden der Heidenen. Bl. 392. r. 19. renigen, leez, reinigen Bl. 472. reg. 18. De Ridderen, leez, den Ridder Bl. 476. leste reg. voeg by: §. v. Van de jaarlykse maaltyden van de Zwaane-broederschap, en die der Lieve Vrouwe, in 's Hertogen Bos, word elders in dit Werkje gesproken. Bl. 495 reg. 7. De Heeren en van Boetselaer, Tailleser, leez: De Heeren, van Boetselaer, en Tailleser. Bl. 524. leste reg. leez, misbruiken.] Bl. 525. r. 4. leez [van de ________ 5. voeg by: Gyzelmaalen.] {==553==} {>>pagina-aanduiding<<} Bl. 551. reg. 2. en naa, leez. en in. Bl. 552. reg. 21. by de Prinsen, leez, by Prinsen II. Deel. BLadz. 20. A. (20) leste regel, voeg by: En schynt deze gewoonte uit het Noorden tot de Nederlanden eertyds te zyn overgekomen: Want dat het onder de Noorder volken in gebruik was landeryen, en andere goederen, door overgift, en voordrinking uit drinkhoornen, van ouds te vervreemden, en in eigendom te doen overgaan, word in 't breede bewezen by Stephan. in not. ad Saxonem p. 127. & seq. & Worm. monam. Dan. l. 1. p. 44. en Inulphus getuigd daar van aldus: Conferebantur multa praedia nudo verbo, absque scripto vel charta, tantum cum domini gladio, vel galea, vel Cornu, vel Cratera. Keysler. ant. Celt. p. 366. Bl. 52. reg. 10. voeg by: § xiii. Dat ook de volkeren van de Westerdeelen der weereld, van Zuid Amerika, en de Mexikanen, van onheuchelyken tyd af, sterke, en dronken makende dranken maaken van de zelfde wortelen, het zelfde koorn, en de zelfde vrugten, die tot hun daagelyks voedsel dienen: {==554==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe deeze verscheide naamen hebben, en de gemeenste in Brazilien, Caouin, en elders anders genaamd word: Als ook op wat wyze dezelfde word bereid, is breed te zien in de Zeden der Wilden van Amerika, door J. F. La Fiteau. II. Deel, 2. boek. 10. hooftst. bl. 355. enz. Bl. 61. leste r. der H. Adig, leez, Adag. Bl. 67. r. 7. en Helden, leez, Helden, en Bl. 73. r. 2. Engelen, voeg by: en Martelaaren. Bl. 76. naastleste regel, voeg by: Wat nu den oorsprong dezer gemelde gewoontens belangd: Anthonius Matthaeus, na eenige plaatsen uit het leven van St. Udalrik, en uit de in 't Grieks beschrevene Historie van Ducas bygebragt te hebben, (uit welke laatste plaatsen blykt een gewoonte der voors. volken, van ter eere van 's Heilands Moeder Bokaalen te drinken, en onder het drinken haar aan te roepen, op dat ze de Stad zouw regeren, en beschermen) leid deze gewoontens van ter eere van de Godheid, Maria, en andere Heiligen te drinken, af van zekere gewoontens der Heidenen, van ter eeren der Goden, en Helden, enz. te drinken, zeggende: Et id, ut pleraque etiam alia, ab Ethnicis. (Sc. Graecis, et Latinis) haustum. 't Welk hy vorder aldus bewyst: Solebant olim Graeci tria pocula evacuare in honorem Deorum. {==555==} {>>pagina-aanduiding<<} Unum in Sanitatem Deorum Olympiorum. Alterum in Heroum. In honorem Jovis σωτῆρος tertium, seu ἀγαθοῦ δαίμονος, aut ὑγείας, quae sanitatem curaret, ut egregie Vir clariss. Steph. le Moyne ad Polycarp. in not. p. 96. Vide Ant. Matth. ad Annal. Egmundan. not.. & observat. pag. 194. & 195. Bl. 98. r. 18. τιπλοῦν, lege, πριπλοῦν. Bl. 164. leste regel, voeg by: Dit bevestigd Cornelius Graphaeus: In epitome sua ex Olao Magno. lib. 13. cap. 4. Religiosum ducunt (scil. omnes Septentrionales populi) stando pro reverentia numinum ac principum bibere, & quasi in agone per sudorem contendere quis uno, vel altero, vel multiplicato haustu, amphoram vacuet Capitolinam. Bl. 182. r. 8. Kap. XII. leez, Kap. XI. Bl. 217. r. 5. En de tweede, leez, En geeft de tweede. Bl. 250. r. 6. voeg by: Zoo vind ik somtyds zeker deel wyns aan Abdyen, en Kloosteren, door 's Lands Graaven geschonken, zonder gewag van diergelyke diensten: En in een nog ongedrukt deel der Handvest-Kronyk van M. V. D. Hoeven, onder myn Schoonvader berustende: Dat Willem, Graaf van Holland, aan de Abdye van Berne, in {==556==} {>>pagina-aanduiding<<} moesten trekken uit den tol van Niemants Vriend. Zie ook de Hist. van 't Uitr. Bisd. bl. 62. Bl. 347. r. 3. Hooge Subalterne, leez, Hooge en Subalterne. bl. 377. r. 6. veel, leez, ver. bl. 401. Aant. r. 13. voeg by: en elders l. vi. Dat Cyrus, terwyl hy in Asie by de Paflagonen streed, hoorne-drinkvaten gebruikt hebbe. bl. 416. r. 17. word, leez, woord bl. 419. r. 5. voeg by: Uit Plantyn, en Kiliaan blykt, dat door Ghelte, en Taake het zelfde, als een stoop', verstaan wierd: Plantyn zegt, Taake, of ghelte wyns, Un lot de vin, waar voor ik leez, un pot. En Kiliaan, Taecke, vetus, is stoop, ghelte. bl. 420. r. 14. agter Pluim, voeg by: porta, poort, pilum, pyl, muras, muur, pinna, pinnen van muuren, kanteelen, saccus, zak, forma, vorm, form, gedaante, color, kleur, figura, figuur, regula, regel, tegula, tegel, ordo, orde, order, testa, test, calix, kelk, carcer, kerker, mantelum, mantel, enz. bl. 422. r. 16. No. 3. leez, No. 1. bl. 432. r. 20. L. leez, D. bl. 433. r. 5. van onderen, iv. leez, vi. bl. 464. A. r. 14. Lombarden, leez, Langbardiers. {==557==} {>>pagina-aanduiding<<} bl. 464. A. r. 15. Gedipen, leez, Gepiden. bl. 521. r. 1. Op, den Waalwyksen Dyk, nu nog de Langestraat, voeg by deze Aanteekening: * Die meer bescheid begeerd van dezen Dyk, en Langestraat, zie Augustyn Wigmans, in zyn Brabantia Mariana, alwaar hy zig dus uit: Tractus est in Brabantia, Heusdenum versus, & veterem Mosam, cui nomen Longa Platea vernacule de lange Straat, in longum enim protenditur, domibus hinc inde cinctus, & lapide ut plurimum, in formam quasi oppidi, stratus. Adjacet huic celebre Municipium, jure oppidi a Joanne Duce nostro an. 1303. donatum (sigillum etiam gestat, cui insculptum Oppidum de Waalewyk) cui nomen Waelewiick, quasi vicus Walonum; forte quia illi hic olim Castra metati fuerint Ita enim Xanthum ad Rhenum, Cliviae Oppidum, eo quod Ulpius Trajanus ibi olim Castra metatus sit, nomen obtinuit Colonia Trajana, non Trojana, sive Troja, uti vitiose a multis scriptum, &c. In hoc Municipio Walewicano (quod ad gentem Leefdaliam spectat) coenobium Virginum est, D. Virgini, adnuntiatae in Nazareth, consecratum, &c. libr. 3. c. 59. de Sancta Maria de Nazareth. bl. 532. de naast leste reg. eêr, leez, weêr. {==558==} {>>pagina-aanduiding<<} Bladwyzer des eersten en tweeden deels. Berigt. II. Beteekend het getal der bladzyden van het IIde Deel. A. De Aanteekeningen op de bladzyden. (1), (2) enz. der zelver nommers. A. Aarden den dooden 321. A. § xv. Aardvrugten 5. Aardvrugt-maalen 8. Aasen, wie by de Noordse Volken 159. II. Actie van injurie instituëren, of zonder ongeoorloofde wraakzugt kan geschieden 368. enz. Adel, zoon van Friso, wanneer geleefd 127. En of diswetten den Friesen gegeven hebbe 128. enz. 131. enz. Adrichem, Niklaas van 56. enz. Afscheidsdronk te scheep, of aan de wagen, by oude volken 277. In de Nederlanden 280. II. Afscheid-maalen by de Hebreen A. (30) 286. By de oude Heidense volken 287. By de Romeinen 288. In Duitsland, en de Nederlanden 289. Agapae 114. Alleen-eting 119. eertyds opspraakelyk by de Heidenen 120. en Kristenen 121. Ambassadeurs-maalen, by demonstratie van vreugde over victorie, of vrede 477. publike intrede, receptie, en audientie 480. Hoe veel aan de Am- {==559==} {>>pagina-aanduiding<<} bassadeurs, enz. daar voor toegelegd 478 enz. Ambtsgeving, gekkelyke 299. Ambten, bekuiping der zelve door maalen 237. enz. Amende, honorable, en profitable, hoe, en wanneer de actie tot de zelve verjaard 363 enz. Anna Perenna, 't Feest van die Godinne, hoe met het drinken gevierd by de Romeinen 64. II. Appeldrank 19. A. Arminiaanse Dronk, waarom dus, en hoe anders genaamd 517 enz. II. Avondmaal, H. waarom roode gemengde wyn daar toe gebruikt 64. Avondmaal, H. hoe, en van wien ingesteld, en overgeleverd 345. Hoe dikwils, en op wat wyze gebruikt by de oude Kristenen, ten tyde van de Apostelen 345. Waarom genaamd des Heeren Avondmaal 345. A. (2). Eindens waar toe het is ingesteld, driederlei 347 enz. strekkende tot een openbaar Verzoen-, Vereeniging-, en Vredemaal der Kristenen 349. Waarom dit genaamd zy Pax, of Vrede, by de Ouden 250. Misbruik van 't H. Avondmaal enz. Hoe deze plegtigheid de aanleiding gegeven hebbe tot veele spitsvindigheden, twisten, vyandschappen 350. en dat zelfs in de Nederlanden, en Holland. Vryheid van Geweten aldaar. Dwang, en vervolging, om verschillen van den Godsdienst, door de Bescheidenheid der hooge Overheden in Holland in toom gehouden. Dat de Godsdienst vry van dwang is naar het Regt der volken, door de Regtsgeleerden beweerd op 's Lands Hooge School 351. Hoe het H. Avondmaal zelfs misbruikt werd tot een teeken, en vendel van Orthodoxie, en scheu- {==560==} {>>pagina-aanduiding<<} ring tegens deszelfs einde 352. Hoe de Kristenen, kort na de tyden der Apostelen het H. Avondmaal gehouden hebben 353 enz. Van den naam Eucharistia, en Charistia, en der zelver beteekenisse, en oorsprong 354. A. (4). Hoe bediend door Diakonen 355. aan wie, tegenwoordige en afwezende 355. 358. met dankzeggingen. Wanneer, en hoe dikwils 356. met het voorlezen van de H. Schriftuur, en het voeren van een rede; het doen van gebeden, en dankzeggingen, en aalmoessen; by wien de aalmoessen bewaard, en waar toe gebruikt zyn 358. Avondmaal, H. hoe in de voors. eerste tyden ten opzigt van het H. Avondmaal geen onderscheid gemaakt wierd tussen Geestelyken, en Leeken; en geen gewag van transsubstantiatie, nog in-, onder, en mede-zelfstandiging, nog diergelyke spitsvindigheden 359. Op wat tyden van den dag, of nagt het H. Avond-, of Nagt-maal zy gehouden onder de eerste Kristenen 359. Of iemant, met zyn party het H. Avondmaal gehouden hebbende, daar door naar regten zou verstaan worden te hebben vergeven het ongelyk, zoo dat hy teffens zoude hebben geremitteerd de injurie, en afstand gedaan van zyne actie 365 tot 377. Gevoelens der Regtsgeleerden desaangaande 366. en de redenen 367 enz. der Godgeleerden 373 tot 376. Sententie van den Hove van Vriesland, in het voors. geval 377. Waar op de Heiland gezien hebbe in de instelling van het H. Avondmaal 8 enz. 43. 45. II. {==561==} {>>pagina-aanduiding<<} B. Bacchus met Noach verward 33. of de Fabelen van Bacchus uit een waare geschiedenis gesproten zyn, en uit welke, en of ze iet zinnebeeldigs behelzen 33, 34. en A. 55. Daufynen, waarom by Bacchus geschilderd 56. Batavieren, oude, hune spys, en drank 2 enz. 8, 9, 10. Hun drank 26. tot 30 en 37. Of zy bier, dan montwyn gebruikt hebben 44 enz. en 526. II. Ongemeene gastvryheid 144. enz. Reden van hunne brassery-, en drink-lust 147. volgens Artsen 148. volgens Erasmus 149. Boxhorn, enz. 151. Beelden der Heidense Goden op tafel 5. enz. II. Begangenis, wat beteekend in de Oude Keuren 250. 252. Beker, drinken uit eenen en den zelvden beker, hoe een teeken van verzoening naar Regten 336. en van wat uitwerking 336. als zoodanig, en als een teeken van vertrouwe, en vaste vrindschap, in gebruik by de oude Duitsen, Grieken, en Romeinen 337. A. (1). 338. A. (2). Of, en hoe het stilzwygen, en daar op gevolgde teekenen van vrindschap, als het drinken uit eenen beker, enz. naar regten, genomen word voor een teeken van quytschelding van ongelyk, en van verzoening 363 enz. 368. En of men dan het zelfde te stellen hebbe van die genen, die, van anderen verongelykt, te gelyk met den belediger aan eene tafel het H. Avondmaal vieren, en als uit eenen beker drinken 365 enz. zulks, dat die daar door zouden gemitteerd hebben de Actie van injurie 366 enz. Beker, door de Vorsten eerst toegereikt aan den {==562==} {>>pagina-aanduiding<<} Bisschop, om den zelven uit zyne handen te ontfangen 560 enz. Beker des heils, of der verlossinge 43. II. 3 Bekers met zuiveren wyn, by de Grieken 47. II. en Romeinen, ter eere der Goden 48. II. 104. A. (8). II. 3 Bekers ter eere der bevalligheden, en negen ter eere der Zanggodinnen 62. heilig genaamd 103. II. Beker der gezondheid 47, 48. II. en 103. II. enz. of ter eere van Jupiter den behouder. ibid. Des goeden geestes 47. II. en 104. II. Ter eere van Merkuur 105. II. Benaming en rang der voors. 3 Bekers 47. A. (1). II. en 554. II. Driederlei Bekers, of dronken, van ouds in Nederland bekend 49. genaamd het Klaverblad, of het Klaverblad met een staart 49. II. en by de Noordse volken 215. II. Beker ter eere van Alexander de Groot 49. Beker van den H. Magnus, by de Schotten 73. A. (4). II. zeer groot; met den zelven beproeven ze hunne nieuwe Bisschoppen. Den zelven in eenen teug uit te drinken, een goed voorteeken by hen iii. A. II. Beker der Liefde 238. enz. II. Bekers der oude Volken, van Josef, Nestor, Herkules, Koningen 405. enz. A. II. Van veelerlei stoffe, en gedaante 406. II. Wandelende, en andere zeldzaame bekers 406. enz. A. II. Bekkeneelschaalen 461. II. dat van St. Odolf 465. II. Berkemeyers 458 enz. II. Beschermgod, had yder Noords Koningkryk byzonder, en wien 155. A. (1). II. Besnydenis-maalen 139. A. (22). {==563==} {>>pagina-aanduiding<<} Bestantenis, wat beduid in de O. Keuren 321. Beukebekers 455. enz. II. Bier, oorsprong van deze benaaming 14. A. en 44. of by de oude Egiptenaaren zy in gebruik geweest 15. A. 43. of, en wanneer by de Romeinen bekend 16. en by andere Noorder volken 17. A. by wien uitgevonden 17, 18. A. troostelbier 321. Bygebuuren 275. Bynkershoek, Korn. van, 35. A. II. Boedelhouder, waar toe verpligt in boedelscheidinge 460 enz. Boedelmaalen, Boedelscheiding-maalen aan de Geregten 459 enz. Boedelscheiding, weleer ten overstaan van het Geregt gedaan 461. A. (2). Boivin 63. A. II. Bokaalen, hoe genaamd ten tyde van Keizer Karel 420. Gemeenschap van de benaaming 420 II. Van glas, kristal, bergkristal; Opschriften, Zinnebeelden, Wapenen, enz. op dezelve Geletterde Bokaalen, by de Grieken, Romeinen, Nederduitsen 473. enz. II. Bokaalen, en haar Opschriften, en Zinnebeelden, somtyds van nadruk geweest, tot onderhouding, of herstelling van vrindschap, en derzelver betuiginge 478. II. Bokaal van den Koning van Pruisen, gebruikt by den Graaf van Manteuffel. ib. Bokaalen, met haare Wapenen, en Opschriften van byzondere Genootschappen, en aanzienelyke Kolleziën, en Gezelschappen in Nederland 479. II. in Uitregt, Holland, enz. 480. II. Bokaalen van goud, en zilver, door 's Lands Staaten gegeven aan Zeehelden, en anderen, om hunne verdiensten, enz. 506 enz. II. {==564==} {>>pagina-aanduiding<<} Boter, door wien uitgevonden 4. A. Oorsprongk van dit naamwoord boter 536. II. Hoe lang den Alemannen onbekend 536. II. Bouwfeest, over den opbouw van Jeruzalem 137. A. (18). Bouwmaalen, waar van oorpronkelyk 138. A. (18). ____ ____ 276 enz. Groen bekranste standerd; en vlag boven den nok van een gebouwd wordend huis, enz Oorsprong van deze gewoonte 277, 278. Braaven, oorspronk van dit woord 221. II. Bragaful 215. II. 220. II. Brageboegere 82. II. A. (15). 215. II. A. (4). 219. II. Bragarbott 219. Bragen, bragi 82. II. A. (15). 221. II. Bragur, hoe de Digtkunst beteekend by de Noorder volken 221. II. Bragus, afgod 221. II. Britten, oude, hun oude levenswys in 't nemen van voedsel 539. II. Bry-etende Romeinen, waarom zoo genaamd 6. A. Broederschappen, of Gildens, ter eere van zekere Heiligen ingesteld; en met jaarelykse maalen, en eerdronken dezelve Heiligen eerende. Die ter eere van St. Erik, enz. 79 enz. II. Broederschappen, derzelver jaarelykse maaltyden 472. Die van de Schutterbroederschap van den Ridder van St. Joris 473. Van St. Sebastiaans Doele, in 's Gravenhage 474. Van die der Schutter-broederschap van Delft 474 enz. Broederschap der L. Vrouwe in 's Hertogenbos, haare byzondere maaltyden om de 6 weken, en op de Spyndagen 15. II. {==565==} {>>pagina-aanduiding<<} Broederschap, ter gedagtenis van de 7 wonden van de Heilige Maget Maria te Mechelen, haare jaarelykse maaltyden 16. A. II. en 81. II. Brood, iemants brood te eten, de mannen uwes broods, wat beteekend in de H. Schriften 547. II. Bruidschat 226. Bruiloften by de Joden 178. Trojaanen, Grieken, Romeinen, Oosterse, Noordse volken 187. Duitsers, Batavieren 188 enz. en meest alle andere volken 177 (1). Zevendaagse bruiloften, gemeen by de Joden 179. A. (15). Veertiendaagse ongemeen. ibid. Zevendaagse bruiloft van een Forestier van Vlaandre, in Vrankryk gevierd 180. A. Plegtigheden by de Joden 181 enz. Vermakelyke tydkortingen 185. Pypers, en Speelluiden 198. Of de vrouwen by de Batavieren niet ter bruiloften verschenen 190. Overdaat, pragt, en onkosten in bruiloften, by de Romeinen, hunne wetten daar tegen 191. In de Nederlanden, en Wetten, en Keuren daar tegen 191. A. (13). In Holland, oude MSS. Keuren van Leide 192. A. Briele 192, 193. A. Amsterdam 194. A. Van Rynland, Schieland 195. 't Land van Putten. In Gelderland, Zutfen. Overyssel, Deventer, Zwol. 196, 197. Groeningen 198, 199, 200, 200. Brabant, Antwerpen. Vlaandre 201, 202. Geweer op bruiloften verboden 202. A. Bruiloften, zoogenaamde geestelyke 202. enz. ________ zilvere, en goude 204. Waarom zoogenaamd 205. De goude Bruiloft, in het geslagt van van Loon, agtmaal gevierd, vyfmaal van Vader op Zoon 207. {==566==} {>>pagina-aanduiding<<} Bruiloftspenningen, zilvere, en goude 205. Goude Bruiloftspenningen van Mr. Pieter van Loon, en Vrouw Agneta Graswinkel. deszelfs Opschrift 208. Van den Hr. Niklaas van Loon, en Vrouw Emmerentia van Veen 208. Van Mr. Arent Vink, en Vrouwe Anna Nieupoort. Aanmerkelyke zeldzaamheden ontrent hunne goude Bruiloft 206 enz. Afbeelding van dezelve Bruiloftspenn., en verklaring van het zinnebeeld 209 enz. Bruiden, en bruidegoms schutten, enz. Oorsprong, en hoedanigheid dezer gewoonte 535 enz. Verboden in Holland 538 enz. Plegtigheden van Bruid, en Bruidegom, en Speelnoots voor het trouwen; suiker ten vensteren uit te strooijen, in Rynland, enz. 536. Geestelyke 50 jaarige Bruiloften, of Geestelyk Jubile 211 enz. Gastmaalen, en geschenken voor, en na de bruiloft gebruikelyk. Huwelyksluitmaalen 213 enz. Huwelykse voorwaarden 216. Gebodenmaalen 219 enz. Weerreizen 220 enz. Giften op trouw 222 enz. Morgengaven 224. hoe te bewyzen in Zwol 217. Bruiloftgedigten by Joden, Heidenen 186. A. (10) II. Buizen, hoedanig drinktuig in Nederland 419. II. Buurmaalen der bouwlieden, hopplukkeren, hooijeren 272 enz. Der Buurten in Holland 274. Buurten in Holland, Heer van de Buurt 274 enz. C. Caouin der Amerikanen 554. II. Carchesium, beteekenis, en oorsprong 487, 488. II. Charistia, by de Romeinen, wat beteekend. 355. A. (5). Wanneer gevierd 355 A. § iii. oorsprong van de benaaming. ibid. § iv. {==567==} {>>pagina-aanduiding<<} Celia, en Coeria 48. II. Censuales 518. Cerevisia 16. 48, 49. enz. Charitatis poculum, waar van oorspronkelyk 224. II. 244. II. A. (3) § iii. Charitas, charitas vini, & poculum charitatis, zekere drinkvoorwaarden in de Abdyen, en Kloosteren van Holland, en Nederland 239 II. enz. somtyds genomen voor een vrolyken avond, besproken aan de Kloosterlingen, enz. 241 enz. Of een Liefdemaal, of zekere deelen van spys, en drank enz. 243 A. II. en hoedaanig, en door wien deeze wierden omgedeeld 244 II. Of zekere beker der Liefde 244 II. Zie Liefdebeker. Hoedaanig de Monniken gewoon waren deezen beker aan te vatten 245 A. II. Waarom zoodaanig een onthaal genaamd wierd Charitas, of liefde 245 II. Op hoedaanige voorwaarde de voors. Charitates, liefdewyn, en liefdemaalen, enz. zyn besproken aan de Kloosteren, enz. 248 enz. Of, en wat onderscheid 'er zy tussen Charitas, en Pitançe 253 enz. II. Zie Pitançe. Convivium unde dictum 114. Coena 114. Cyathus, wat zy 62 II. enz. Cymbium, waar van oorspronkelyk 487 II. D. Dankzeggingen na den maaltyd, by veele volken 545 enz. en 274 enz. II. Een glaasje na de gracie 269 enz. II. Oudheid der gewoonte van naa den maaltyd een dankzegging, en naa de dank- {==568==} {>>pagina-aanduiding<<} zegging zekeren dronk te doen, by Joden, Grieken 274, 275 II. Romeinen 276 II. Diakonen plagten brood en wyn om te deelen in 't H. Avondmaal, in de II. eeuw 355. Digtkunst, hoe genaamd by de Noorder volken 221 II. Dii epitrapesii 51 enz. II. Disbeelden der Goden 51. II. enz. Dishertog 512. Doodzonden, hoe genaamd by de Romeinen 304. verboden by de oude Kristenen 304. De gewoontens, en Doodmaalen van vreemde volken, de Cassubiërs, Littauwers 307. oude Skyten, Tartaren 309. die van Guïana 310. Oostindie, Japan, 311. van Lapland 312. de Wilden in Amerika 351 II. Spys, en drank geworpen in 't lykvuur, en waarom 307 A. (3) § i. deze weg te nemen, een teeken van de uiterste armoê, en onbeschaamdheid, ibid. § ii.. Brood, en giften aan den armen te deelen op begraafenissen, waar van oorspronkelyk, ibid. § iii.. Einde en oorsprong der doodmaalen, om de droefheid der bloedverwanten te verzetten 313 enz. Gebruik 552 II. en misbruik der doodmaalen in Nederland 315. Keuren, en Wetten jegens derzelver overdaad, in Zuid-Holland, van Haarlem, Leide, enz. in Noordholland, van Hoorn, Grootebroek, Texel, 316. in Groningen, Brabant, Vlaanderen, Overyssel, Keuren van Deventer 317. Zwol 318 enz. Plakaaten van Holland tegens de zelve ten platten Lande 320. enz. Doodmaalen. Reden, aanleiding, en oorspronk der doodmaalen by zulke volken, die over de dooden geen rouw bedreven 322 enz. Doodmaalen, {==569==} {>>pagina-aanduiding<<} lang voor, en na de geboorte van Kristus, by de Heidenen, Egyptenaaren, Grieken, en Romeinen 325. gegeven door de bloedvrinden, by het graf. Oorsprong dezer gewoonte 327 enz. Waan der Heidenen, dat de waarende zielen voedsel noodig hadden; en der Noordse volken 327. Doodmaalen, door de Oude Kerken-leeraaren bestraft 319. Oorsprong, en eindens der eerste doodmaalen onder de Kristenen 330. en in Holland, Rynland, 't Land van Putten, en van het wyn-, en bier-schenken ter begraafenissen 331 enz. Plakaaten, en Keuren wegens de zelve 330, 331, 332. Doodmaalen, Jaarelykse, by sommige volken 333, 334. Doolingen, worden ontdekt, en wederlegt door de waarheid, en derzelver bevestiging 185 II. Doolingen, van voorlede eeuwen, buiten noodzaakelykheid te wederleggen, schynt eerder dezelve te willen leeren, dan afleeren, ibid. Doopmaalen 229. Naamgeving-maalen by Grieken, en Romeinen 229 A. (2). Overdaad in Doopmaalen 230 en A. (3). Wetten, en Keuren tegen dezelve in Holland, Oude Keuren van Leide, Briele 233. Groeninge, Zutfen, Deventer, Zwol 234. Antwerpen, Uitrecht 235. Doorne Stokje, zeker drinkglas 476 enz. II. Douma, Janke, 341. Drank der ouden 12 enz. 21. gekookt van gerst, of tarw 13. Van den algemeenen, en gezondsten drank voor alle dieren, en mensen 22. van het water, koud 23 enz. warm 25. Sterke drank der ouden 13, 14. enz. 40 enz. 52 enz. en 553 II. Waarom zig daar van moesten wagten {==570==} {>>pagina-aanduiding<<} de Nazireërs, en de Priesters, geduurende hunnen Dienst 40, 41. Wat men door den sterken drank, waar van de H. Schriftuur spreekt, te verstaan hebbe 42. of zeker bier, of moutwyn 43. Of de Batavieren, en Duitsen moutwyn, of bier gedronken hebben 44 enz. Drankbewaarvaaten der oude volken 399 enz. II. ledere zakken, vellen van geiten, kemelen, zwynen, enz. 400 II. Drietal der dronken, by Grieken, Romeinen 47, 48 II. in de Nederlanden 49 II. Drinken met verscheide beteekenissen, en betuigingen 2 II. ter gedagtenisse, tot vrindschap, en verzoening, ter getuigenis, en bevestiging 11. 2. 4. enz. ten teeken van hoogagting, eerbiedigheid, genegenheid, enz 3. ter bevestiging van goede trouw, en waarheid 8. A. II. Drinken ter geheugenis, en bevestiging van het overgeven van eigendom 20 II. Drinken, een teeken van overgift in eigendom II. 20 A. (20)(21). voorbeeld in de overgift der Stad Koeverden 22 II. Drinken, beteekend somtyds vereeren 20 A. 20 II. _____ , lyfkoop 25 enz. II. _____ ter eere, en op de gezondheid der vrinden, enz. oorspronk volgens sommigen 37 enz. II. _____ ter eere van Goden 38 39. 69 II. Driederlei bekers by de Grieken 47 II en Romeinen 48 II. 104 II. 554 II. ten einde van een goeden uitslag van eene onderneming 40 II. Oorprong van een glaasje van 't goed succes 40. A. (12) II _____ ter eere van halve goden, helden 55. II. vrinden, en vrindinnen 56. II. op wat wyze by de Romeinen 57, 58 II. {==571==} {>>pagina-aanduiding<<} Drinken ter eere van beminden, en meestressen 59 II. hoe by de Romeinen met verscheide glazen 60. volgens 't getal der vingeren, of gasten, of Naamletters hunner beminden 61 enz. II. Hoe in de Nederlanden 66 II. _____ ter eere der Keizeren, hoe 63 en 64. A. (5). II. _____ met glazen op den tel 62, 63, 64 II. ter eere van de Godheid, by de Kristenen, en den Heiland 70 II. deszelfs Moeder 71. 564 II. de Triniteit 71. de afgestorve Heiligen 72 enz. Engelen 74. Martelaren 76. van Heiligen, Martelaren, en overledene Koningen, onder de Noordse Volken 77 enz. 88 II. van alle Vorsten, enz 82 II. 84 II. Oorsprongk dezer gewoontens 554 II. ter eere van vrinden, levende 82 II. A. (15) en overledene, op doodmaalen, enz. 88 II. 85 II. Bepaaling van het getal van de Gedagtenis-dronken der Heiligen 85 II. Drinken, staande, 555 II. _____ in eenen teug. Die daar in uitmuntte wierd toegejuicht by de Grieken 109 II. A. (11). voor een goed teeken gehouden, zelfs onder de Kristenen 100 II. A. Drinken. Zie Voordrinken. _____ als een teeken van groetenis gehouden, en hoe gebruikt 129 enz. 136 II. en ter betuiging van eerbiedigheid, en heilwens, by Grieken 134 II. en Romeinen 135 II. en Noorder volken 139 II. Drinken heil, wat beduidde in de Nederlanden. 140 II. _____ yder uit zyn eigen beker naar zyn genoegen, by de oude volken, en Hoog-, en Nederduitsen, en Britten 140 enz. II. Die vryheid al {==572==} {>>pagina-aanduiding<<} vroeg betwist, en benomen 143 II. Drinken eerst met kleine, en daar na met grooter glaazen 144 II. in het ronde uit eenen beker, by de Grieken 146. Zoodaanig den beker te ontfangen een eer gerekend 146 II. Drinken. Zoogenaamde heilige samendrinkingen der oude Noordse volken, hoe geschiedden 153 II. Drinkvoorwaardens daar in gebruikelyk, en derzelver rang 152 II. Drinklust der Duitsen, en Batavieren 144. Oorsprong 147. Drinkhertog 513. Drinkmeesters 513. Zie Gastmeester. Drinkhoornen 88 Drinkhoornen onder die van Thracie, en Athene gebruikt, by de Noordse volken 401. 414 II. Hoe oud en gemeen dat gebruik by hen. Hoe zy hunne Feestdagen door drinkhoornen te kennen gaven 402 A. II. Hun waan, dat het gebruik der Drinkhoornen in het toekomende leven zou duuren 403 A. II. Afgodise beelden op hunne drinkhoornen 403 II. Andere beelden daar op onder 't Pausdom 404 II. _____ in Nederland, van verscheide stoffe, en gedaante 408 enz. II en verscheide vercierselen 412 enz. II. in Friesland 409 II. in Holland 405 II. Drinkhoorn, de goude Deense, in 't Kabinet van den Koning van Denemarken 421. II. deszelfs stof, zwaarte, grootte, afbeelding 422. verciersels, wanneer, en waar gevonden 423. Door Heidenen gemaakt, met beeldespraak, en zinnebeelden, waar toe gediend hebbe 424. In wiens Kabinet berust, van hoe hoogen ouderdom, en zeldzaam dezelve zy 425 enz. II. Drinkhoorn, een aan yderen afgod geheiligd in 't byzonder 154 II. {==573==} {>>pagina-aanduiding<<} Drinkhoorn, de Oldenburgse, afteekening 427. II. Verscheidelyk afgemaald, en beschreven. Vertelling van Havelman desaangaande 428 enz. II. Het gemeene gevoelen 431. gedaante, afbeeldsel, opschriften, en beduidenis 432 enz. II. Verhaal van anderen, aangaande dezen drinkhoorn 433 A. enz. II. met dat van Havelman vergeleken. Of 'er zoodaanigen hoorn te Oldenburg gezien zy 435. Getuigenis, en verhaal van Bekker desaangaande. Schildery daar van te Oldenburg, door Bekker nageteekend 437. met onze afbeelding vergeleken 436. Opschrift op die Schildery 436. Aanmerkingen over het opschrift, het maaksel, en de vertellingen voors. 437 enz. II. Nader berigt, en beschryving van den Oldenburgsen Drinkhoorn. Onderzoek naar de oudheid 440. Reden van de benaaming 441. Dat deze zoo oud niet zy als men waand 441. Of het deksel, de voet, en wapenen aan dezen Hoorn in later tyd gehegt zyn 442. Beschryving, en beteekenis van de vercierselen van dezen hoorn. Ter wier eere, en gedagtenisse dezelve gemaakt 443. Opschrift op den rand, en Wapenschilden 444. Ter gedagtenis van welke zaak; en door welken Koning de Wapenschilden daar op gesteld zyn 445 enz. II. Spreuken van dezelve 447. beduidenis van de griffioenen, en de 5 Schilden 448. II. gebruik dezes Hoorns 449. Besluit. Berigt aangaande de afbeelding deszelfs 450 II. Drinkhoornen in 't Kabinet van den Koning van Denemarken 450 enz. II. Koning Willems Drinkhoorn 452. II. De Alkmaarse Drinkhoorn, deszelfs gedaante 453. grootte, beslag, afbeelding 454 II. {==574==} {>>pagina-aanduiding<<} Drinkkoppen uit bekkeneelen enz. 461 enz. II. Barbaarse gewoonte der Skyten 461 II. A. (1). der Boien, Kelten, Gaulen, Duitsen 463. der Langbardiers 464 A. II. Bekkeneel-drinkkop van St. Odolf 490, 491. _____ _____ goude, zilvere, vergulde 498 enz. II. door Steden, Heerlykheden, enz. geschonken aan de Graaven, en Vorsten in Nederland, ten tyde van hunne inhuldinge 499 enz. II. Zoodaanige Drinkkoppen door de Graaven, en Graavinnen, of hunne Stadhouderen, geschonken aan de Steden, Heemraadschappen, enz. 501 II. Zilververgulde Kop van den Graaf van Buuren, door Maximiliaan van Bourgondie aan de Stad Veere besproken, op zekere aanmerkelyke voorwaarde 501 enz. II. Drinkkoppen, door Vorsten vereerd aan byzondere persoonen 503 II. _____ _____ aan Burgerschutteryen. Zilververgulde kop van Vrouw Jakoba, aan de Schutterye der Stad Gouda vereerd, enz. 504 II. _____ _____ aan Bevelhebberen, en Krygsoversten 504, 505 II. Oorsprong dezer gewoonte 505, 506 II. Goude Drink-Kop, door 's Lands Staaten vereerd aan K. de Wit: den Adm. van Gent, en den Lt. Admiraal de Ruiter 506 II. Aan de Heeren van Hoornbeek, Goslinga, en Fagel 507. Zilververgulde Kop, door dezelve Staaten vereerd aan den Burgemeester Jan Jakobsz van Ameide, te Gorkom 508. Aan de dogter van J. van Oldenbarneveld, toen de Bruid. Resolutie der Gecommitteerde Raaden desaangaande 510. aan P. Scriverius 511 II. {==575==} {>>pagina-aanduiding<<} Drinkkoppen, door andere Gemeenschappen, Steden, Kolleziën, aan anderen, om andere redenen, vereerd 509. 511 II. Drinkschaalen, uit bekkeneelen 461 enz. II. Drinkvaaten der oude volken 401 enz. II. van veelerlei stoffe, en gedaante 404 enz. II. Drinkvaaten van aarde, by de oude volken in gebruik 470. A. (1) § ii. II. Vr. Jakobaas kannetjes. 466. II. Zie kannetjes. Drinkvoorwaardens der Noordse Kristen volken, ter eere van God, den Heiland, H. Geest, Maria, de Heiligen; en oorsprongk dezer gewoontens 156. enz. II. en reden van derzelver duurzaamheid 157. 160 II. byzonder in ysland, tot de Reformatie 159 II. Drinkvoorwaardens, ter eere van Odinus, Niordus, Frejus, Bragus, de dronk van Minne 222. II. _____ _____ ontelbaar in Nederland 383 II. 396 II. Rang, en orde in het instellen der drink-voorwaarden, en -betuigingen, in de Nederlanden, en elders 383 II. 389 enz. II. of by de Bataviers plaats hadden 386? Hoedaanig een by de Saxen, en Friesen 387. Reden waarom men onder hen maar van eene drinkbetuiging gewag vind 387. en nu nog ten platten Lande 388. Dronken, verscheide. Zie drinken. Duitse Taal, een zuster van de Griekse, van waar gesproten 418 II. Duist, Moeder Duist'en maal, te Delft 265 II. Duitsen. Zie Bataviers. Duk d' Alfs Uitluiding. Afbeelding van de glaaze klokjes, gebruikt ontrent de afzweering van den Koning van Spanje, by 's Lands Staaten, en anderen 512 II. {==576==} {>>pagina-aanduiding<<} E. Eerzugt der Noordse volken. De Heldendaaden hunner voorouderen, in digtmaat op maaltyden gezongen 218 II. Eeten, met verscheide beteekenissen, en betuigingen 2 enz. II. Zie drinken. Eetmaal, etmaal 96. Eikels 7. Envoiees Festynen, en maalen. Zie Ambassadeursmaalen. Eucharistia, en Charistia, wat beteekend. Oorsprong dezer benaamingen 354, 355. A. (4). en 356. F. Fanden, fanen 236. II. Feest-brieven, oorsprong, en einde waar toe onder de Kristenen geschreven 405. Gebruik van zekere Paasbrieven te schryven, van een anderen oorsprong en einde 405 enz. A. (1). Feestdagen, instelling der Feestspelen, en Wetten by de Friesen 125, 127 enz. Eerste oorsprong der Feestdagen 142. A. (33). Feestdagen by de Jooden 134. der eerste Kristenen. 134 A. (34) der oude Duitsers, en Bataviers 144 enz. Op Feestdagen was een gebruik elkanderen geschenken aan te bieden 413 A. (3). Floraas geboortedag, hoe gevierd by de Romeinen 161. {==577==} {>>pagina-aanduiding<<} Fooi geven, wat eigenlyk beteekend. Oorsprongk dezer spreekwyze 289. Frejus, wat Afgod 156 A. (1). 't Freuitmaal te Delft 265 II. G. Gabbama 469. Gast, gastregt, gasthuis, wat eigenlyk beteekend 92. en oneigenlyk 93. Gasten, ongenoodigd, genaamd vliegen, en waarom, enz. _____ laat komende, hoe by de Ouden gehandeld 527 A. (3) § iii. Smaadnaamen aan zoodaanigen gegeven ibid. § iv. _____ volggasten, schaduwen, bootjes, sloepjes, enz. A. (3) § iv. Gasthouder, gasteryhouder, gastweerd, en gastweerder, wat beteekend 512. Gasthuis-Kermis, te Delft 265 II. Gastmaal, wat beteekend 96. 343. oorsprong der zelve 109 enz. of 'er, en welke overeenkomen met de wet der natuure 110. Het vereiste oogmerk van de gastmaalen 112 enz. Gastmaal van Klaudius Civilis 147. Gastmaalen konnen strekken tot voorkoming, inhouding, en weering van twist. Het maken, en onderhouden van vrindschap 340. Voorbeelden daar van 340. en van het tegendeel 341. _____ heeft de Heere Jesus bygewoont, nevens zyne leerlingen 379 enz. _____ na de offeranden by de Hebreen, en afgodise Heidenen 388 A. (10). Gastmaal-overste, en Gastmaal-koning. Zie Koning. {==578==} {>>pagina-aanduiding<<} Gasten, derzelver getal, door wetten, en anderszins bepaald 520 enz. in de Nederlanden 522 enz. Gastmaalen, jaarelykse, door Broederschappen 472. enz. II. 15, 16. Jaarelykse maaltyd in de Stad Leide, ter gedagtenisse van het verlaten van de Schans te Lamme, en 't ontzet der Stad. 17. II. Gastmaal, door Haar Ed. Gr. Mog., gegeven aan Koning Karel, II. in 't breede beschreven 483. Rang dier Hooge Disgenoten 487. Gedaante der tafel; eerschoten, en Muzyk onder 't drinken der gezondheden 489. Verscheide tafels, en geregten. Konfituuren ter plonderinge t'elkens overgegeven. Wyn-dag en nagt loopende; tafeldienaars 490. Onkosten van defroijement, en presenten aan zyne Majesteit. 491. Gastmaal aan zyn Majesteit door dezelve Staaten gegeven, den 30 Maart, in 't breede beschreven 491. Beschryving van de eetzaal 492. de Tafel 494. Rang der Hooge Disgenooten aan den dis 494. 498. Tafeldienaars van zyn Majesteit 494. van Haar Ed. Gr. Mog. Geregten 495. Eerschoten onder het drinken der Gezondheden, vuurwerken, enz. 497. Gastmaal, door zyn Hoogheit den Prins van Oranje, gegeven aan de Staaten van Holl. en West-vriesland, 24 Febr. 1672, omstandig beschreven 499 enz. noodiging 500. eetplaats, inhaaling der hooggemelde Gasten 501. Rang 502, 503. Servetten kunstig gevouwen, disgeregten 504 enz. Tafeldienaaren 505. Rang der ingestelde Gezondheden 506. Eerschoten, Muzyk, illuminatien, en vuurwerken 507. overgebleve spys, gegeven aan de Godshuizen 507. {==579==} {>>pagina-aanduiding<<} Gastmaalen, wetten ter bepaaling der zelve 517. Wetten der Roomse Keizeren tegen de ontydige gastmaalen der Studenten 518. hoedaanige daar onder te begrypen 519. Goden der ontydige gastmaalen 520. Wetten, aangaande 't getal der gasten, by Romeinen, Grieken, en tegen de overdaad 6. A. (9) enz. 521. In Vrankryk, en in de Nederlanden 522 enz. Ongenoodigd op gastmaalen te komen, schandelyk 525. weleer in gebruik by de Batavieren 526. naderhand verboden in de Nederlanden 226. en wel eer by de Grieken, en Romeinen 526 enz. A. 3. een teeken van de uiterste onbeschaamdheid 538. A. (3). § v. hoewel somtyds by hen geoorlofd § vi. Gastmeester, of gastmaal-koning, oorsprong, rede, en einde van deszelfs aanstelling 509. 510. Hoe by de Friesen genaamd, hoe verkoren 510 en 511. en hoe by de Grieken, en Romeinen 511 en 512. Gastvryheid der oude Duitsen, en Batavieren ongemeen 144 enz. Gebed, en dankzegging, voor, en na den maaltyd, by Grieken, Romeinen 545. Joden 546. Kristenen 547 enz. Turken 549. Gebodenmaalen 219. Geboorte-dagen, en -maalen by de Persen, Meden, Grieken, Romeinen, enz. 152 A. (1). 160. A. (5). Hoe de Heidenen hunne Geboortedagen vierden. ibid. § i. en ii. hoe die van Thracie 153 A. § ii. Oorsprong van het vieren van geboortedagen onder de Kristenen 153 A. (1). § iv. Geboortemaal van Farao 154. 166. De zoonen van Job 155 A. (2) 166. van Herodes 156. 158. 166. van Koning Agrippa 156. Wat men te verstaan {==580==} {>>pagina-aanduiding<<} hebbe door γενέσια, overgezet den dag van Herodes geboorte 158 A. (4). Of de Joden als Joden wel geboortedagen gevierd hebben 159 A. (4). § v. De School der Joden sprak dit tegen, ibid § v, vi en vii. Geboortedagen, hoe gevierd by de Romeinen 160 enz. misbruik 168. dezelve te vieren, ongeoorlofd gekeurd by eenige der Oude Kerkeleeraaren, by andere geoorlofd 168 A. (10) Wat men daar van te gevoelen hebbe. Oordeel van Kalvyn 169. van Maldonaat daar over hevig bejegend 170 enz. Aanmerking over het oordeel, en de hevigheid van Maldonaat 172 A. (13). Geboortedagen eeniger afgestorvene by wien gevierd 172 enz. der afgestorve Vorsten, Graaven, en Stadhouderen, niet gevierd in Holland, maar in Engeland 174. der regerende Vorsten, Graaven, en Stadhouderen gevierd in de Nederlanden 171. Ook sommiger geallieerde Monarchen 176. Geschenken op geboortedagen gebruikelyk 413. A. (3). St. Geertruid, hoedaanige Princes 191 II. Haar eigenschappen, en deugden 192 enz. II. Stigt de Hoofdkerk in de Stad Nivelle, genaamd St. Geertruide Kerk, steld de Orde in van 42 Kanonikessen, genaamd Domvrouwen 194 II. Voorregten, en vryheden der zelve 195 II. Zy, wanneer overleden, en onder de Heiligen gesteld 196 enz. hoe zy de Stad gestigt hebbe, genaamd St. Geertruideberg 197 A. § iii. en 198, 199. en aldaar een Cel, of Kapel, geheiligd door Bisschop Amandus 198, 199 II. Geerte-minne, zekere oude Hollandse dronk, hoe anders genaamd 189 II. gemeld in 's Lands Kronyken. Uitlegging van deszelfs beteekenis 190 II. {==581==} {>>pagina-aanduiding<<} Geerte-Minne, oorsprong van deze benaaming 200. of dezelve van Gaartruw af te leiden 201 II. beteekenis van Minne in 't algemeen, en byzonder alhier 203 II. Wanneer de voors. dronk zy ingesteld 204 II. Hoe dezelve gebruikt onder de Graaven van Holland, van Floris de V. en Gysbert van Amstel 205 II. Matth. Vossius, verdeedigd tegen P. Scriverius, aangaande de onkunde ontrent deze drinkvoorwaarde hem te last gelegd 206 A. (9) en 207 II. Hoe deze drinkvoorwaarde gebruikt zy onder de Princen, en den Adel der Nederlanden. Hoe deze dronk anders wierd beduid met de schaal van Nivelle 208 II. reden van deze benaaming 209 A. (11) § II. Zekere Drinkschaal, van ouds zoo genaamd, nog in wezen; beschryving van dezelve 209 enz. II. Wanneer deze dronk St. Geerte Minne begonnen zy, en waar uit ontstaan. Oudheid van het gebruik van den dronk Minne, by de Noordse Volken 213 II. waar van afkomstig 214 A. (2) II. Bragabegere, Bragafull, en Minni, 3 dronken by de Noordse Volken in gebruik, hoe te onderscheiden, en hoe somtyds de een voor den anderen zy genomen 215, 216 II. Hoe by dezelve volken erfenissen aanvaard wierden, na alvorens den Beker Minne plegtig gedronken te hebben 216 II. A. (4). § v. St. Geerte Minne, beschryving, en afbeelding van een zeer oud glas, op een gouden voet, met edele gesteentens, van ouds aldus genaamd. 481 enz. II. Aanmerking over de gedaante van dit glas, als een scheepje, of schuitje 487 II. Gebreken, welke, en hoe te bestraffen 186 II. Gekke Gezelschaps Ridderorde 297 enz. {==582==} {>>pagina-aanduiding<<} Gekkelyke Ambtvergeving 299. Gekken-feesten 302. Ghelte, wat zy 284 A. Gemaalschat 226. Geschenken, op Feestdagen gebruikelyk, op geboorte-, en verjaar-dagen, bruiloften, naamdagen; Van peper, kaneel, wierook, enz. onder de geestelyken 414. van speceryen, en wyn aan sommige Hoven 415. Geregtsmaalen 453. 458. 465. 459. Getyden, jaar-, en maand-getyden, hoe de Kloosterlingen houden voor elkanderen 411 enz. Getuigen, beteekend somtyds Regters 34 A. 8. Of-, en in wat zin 'er volgens Pauselyk Regt 70 getuigen vereist worden om een Kardinaal, of Bisschop te veroordeelen. Gueux. Zie Geuzen. Geuzen, oorsprong dezer benaaminge 493 II. Smaadwoord van den Graaf van Barlemont 495 II. Oorsprong van het gejuich, Vivent les Gueux. Vivent les Gueux, als een drinkvoorwaarde, hoe, en wanneer ingesteld door Brederode 445. enz. II. Gewoontens oorsprong 535 II. Gezangen, gebruikt tussen het drinken ter eere van God, den Heiland, den H. Geest, enz. 160 II. Gezondheid, boven alle aardse goederen te waarderen, wens, en bede van Pirrus 93 II. Het woord gezondheid tot een Leus, of Krygswoord, door Antiochus gegeven, van gelukkigen uitslag gehouden. Vaarwel-, of heil-wens van Pithagoras, en zyne leerlingen aan anderen 94 II. Gezondheid, hoe de Grieken deze voor een Godinne gehouden, en afgebeeld hebben 95 II. Waar- {==583==} {>>pagina-aanduiding<<} om dezelve door een slang verbeeld zy 96 II. enz. op Romeinse penningen 97 II. Door wat teeken de Pithagoristen de Gezondheid verbeeldden 98 II. Door een driedubbelden drie-hoek, geen zes-, maar zekeren vyf-hoek uitmakende 98 II. hoe het beeld van de Gezondheid gevierd by de Grieken 99 II. Dronk der gezondheid by dezelve 100 II. De Gezondheid, de oudste Godin genaamd 100 II. bede aan dezelve, ib. Wens der gezondheid, aan anderen betuigd met voordrinken 101 II. by de Grieken met den beker van Jupiter den gezondmaker, of behouder, en by de Romeinen 103 enz. II. Gezondheid te wensen met voordrinken, enz. bygeloof daar ontrent 109, enz. II. misbruik 111 II. Al te veel gezondheden te drinken, ongezond, en schadelyk 112 II. Oudheid, manier, en oorsprong van het drinken der gezondheden 116. 125 II. Eerste oorsprong van het drinken der Gezondheden onder de Heidense-, en Kristen-volken 128 enz. en 139 II. Oudste manieren van spreken, in het drinken der Gezondheden in de Noordse-, en Neder-landen weleer gebruikelyk 140 II. Gezondheid van den Souverain, of van de Koninginne, enz. zonder nader verklaring ingesteld zynde in de Nederlanden; wie weleer daar door te verstaan was. Aardig voorval desaangaande te Brussel, van de Princes van Kondé. Verschil, en Uitspraak daar over 313 II. Ghelten, hoedaanig drinktuig in Nederland 418 II. Giften, op Trouw 222 enz. _____ ter ontsleuieringe 225. Gyzeling-maaltyden in Gyzelbuizen 529. enz. {==584==} {>>pagina-aanduiding<<} Gilde, wat beteekend eigenlyk, enz. 152 I. Gildens, derzelver jaarelykse maaltyden 472. Glaasje, een van 't goed succes, enz. oorsprongk van deze drinkvoorwaarde 40 A. (12) II. _____ van vrindschap 118 enz. II. _____ na de gracie 118 enz. II. _____aan de wagen 277 II. _____ op de valreep 281 enz. II. Glasmaalen 280. enz. Glas, waarom men men donkerbruin glas om te drinken eertyds gebruikt hebbe by verscheide volken 529 II. Glas, drinkglazen, van oude gebruik 473 474 enz. II. onder de Grieken, Romeinen 475 II. zelfs by de Batavieren 475. Glazen, gebruikt by vermaarde mannen in Nederland. Van Viglius van Zuichem te Uitregt, waar mede hy Keizer Karel onthaald heeft 527 enz. II. _____ van Huig de Groot op Loevestein 529 enz. II. Godshuizen, aan dezelve zekere jaarelykse maalen te bespreken, waar van oorspronkelyk 264 II. ondienst daar door somtyds gedaan 267 II. Graanen zaaijen, by wien uitgevonden 8. Gracie, een glaasje na de gracie, in de Nederlanden in gebruik 269. Uit wat oorzaak, door welken Paus, en tot wat einde eerst ingesteld 270 enz. door Paus Adriaan VI. bevestigd 272. met belofte van Aflaat, niet alleen aan de Monniken, maar ook anderen, en byzonder aan de Hoog-, en Neder-Duitseren 273. A. (2) II. De Groot, Huig, beschryving, opschrift, en afbeelding van het glas, by hem gebruikt op Loevestein 531 enz. II. Lof van Huig de Groot 531. A. (2) II. {==585==} {>>pagina-aanduiding<<} Gropenbrade, zie Huts-pot. Guchberech 469. H. Haanengevegt, jaarelyks in 's Hertogenbos 11. II. Hamans vervloekingfeest 136. hoe gevierd by de Joden 136 A. hoe ingevoerd 137 A Halsslag der Ridderen, wat beduid 268. Handwater, by de oudste Schryveren gemeld 542. Handwassing, hoe, en wanneer in gebruik by oude volken 541 enz. Hans. Zie Hens. Hansel 226. II. Hansée, Hanzeesteden, wat beteekend 226 II. Heiligen, bekers gedronken t'hunner eere 73 enz. 85. 87. 161 II. Heyratmaalen 215. Heldenbeker, hoe genaamd 219 enz. II. Heldendaaden, zugt tot dezelve onder de Noordse volken, Dezelve in digtmaat gebragt, en op hunne Gastmaalen opgezongen 218 II. Heldendigten, gezongen door de Barden, en de Hunnen by de graven der Helden, en op maaltyden, enz. door de Gotthen, enz. 218. A. 6. II. hoe genaamd by de Noorder volken 219 II. Hens, Hensigt, Hensgigt, Hensigten, wat beteekend 226 II. Hens-bekers 226, 227 II. Beschryving der zelve 228: II Van dien van 't Hoog Heemraadschap van Rynland 229 II. Waarom die genaamd is Koning Willem 230 II. Van dien des Hoog-Heemraadschaps van Delfland, en dien van Schieland in 't byzonder 231 II. {==586==} {>>pagina-aanduiding<<} Herkules tafelbeeld 52 II. _____ drinkschaal, oorsprongk van de Fabel, dat Herkules met zyn drinkschaal de zee zouw zyn overgevaaren 405. A. (11). Hooimaal 273. Oorsprongk van het spreekwoord, het hooi binnen hebben 274. Hoon, wat beteekend; woordelyke, en daadelyke; hoe, en wanneer die beide verstaan worden te zyn quytgescholden door een jaar, of langer stilzwygen 363. Sententie van den Hove van Holland, als ook van Uitrecht daar mede strydende 365. Een hoonder is niet minder schuldig, tot voldoening aan den gehoonden, dan een ander schuldenaar, tot voldoening van andere civile schulden 370. Of de Actie tot reparatie van hoon, enz. vernietigd word door het houden van het H. Avondmaal met den beledigden 365 tot 377. Gevoelens der Regtsgeleerden 366 enz. en Godgeleerden 373. Sententie van den Hove van Vriesland, desaangaande, enz. 273. Hoon in persoon te wreken, inderdaad een teeken van zwakheid, laag-, en laf-hartigheid; en in tegendeel den hoon te vergeven, een teeken van waare grootmoedigheid 374 en 375. A. Hoornen. Zie Drinkhoornen. Hoppeplukkers maaltyd 272. Horspil in de patene, zeker maal, in Vrieslands twee spalt gebruikelyk: wat eigenlyk beteekend, en wat de beteekende zaak beduid 466 en A. (1) enz. Hoe de beduidenis van de zaak zoo wel overeen te brengen zy met het paardetuig, of den paardetoom, als met de Ossenzeelen 471. Hoven, wat beteekend 275. Huig de Groot. Zie Groot. {==587==} {>>pagina-aanduiding<<} Huydekooper, B. 50. II. Huiscieraaden, oorsprongk van de gewoonte van die te vereeren aan nieuw Getrouwden 225. en wanneer ze zig in een huis nieuwlyks ter woon begaven 283. 285. Hutps-pot, hoe eertyds genaamd in de Nederlanden 17 II. Gropenbrade, volgens Plantyn. Huwelyken, gewoonte van dezelve op een maaltyd te voltrekken, by sommige oude volken, te Schermerhorn 178. A. (2). Huwelyksluitmaalen 213. enz. Huwelykse voorwaarden 215. van Tobias, en Raguel 216. Oud gebruik van die in schrift te stellen 215, 216. Hoe in Groeningen eertyds gemaakt 218. Hoe in Dendermonde 548 II. Samenwerkers van huwelyke, en van huwelykse voorwaarden 30. 33. II. Huwelyks goed 226. I. Janke Douma, zyn lof; beschryft de Friese Historien in zyn kerker, naar zyn geheugenis 431. Injurie, verbale, en reale, hoe, en wanneer verjaard 363 enz. Zie Hoon. Inquisitie 91 II. Inwyden, wat beteekend 418. A. (3). Inwydingmaalen 256. van den Hoogenpriester, en andere Priesteren, by de Hebreen 258. by de Heidenen 259. by sommige Christenen 260. van sommige Monniken en Nonnen 260. van de Studenten, of Promotie-maalen 262 enz. van sommige jongelingen, ter Krygsdienst ingewyd by de Bata- {==588==} {>>pagina-aanduiding<<} vieren 264. ter inwyding van de Ridderen 264 enz. en Keerlen 267 enz. van Heeren van de Regeering in de Nederlanden 269. Ambagtsheeren, Kolleziën, Militaire-, en Burger-Officieren 270. en Gildebroederen 271. van Leden van een Akademie, of Kunstgenootschap 549 II. Inwydingmaalen van gebouwen, Kerken, huizen, enz. 276 enz. 433 enz. 447. Jokmaalen, onder den Adel, en op de Kasteelen in Nederland; der Ambagtsheeren 294. Reden dier benaaminge, en instellinge 295. Jaarelyks Jokmaal van den Heer en Vrouw van Warmond, met hunne dienstboden 296. Ridderorde van het Gekken Gezelschap, enz. 297 enz. Andere soorten van Jokmaalen 298 enz. Gekkelyke Amptgeving 299. Casteldags Gezelschap 300. Oorsprongk van deszelfs instelling 301. Narrenfeesten 302. Kalende Broederschap. 302 A. 50. II. 550 II. K. Kaas, 2. A. (2). 4. Kalende-broederschap, 302. 450. II. 550 enz. II. Kannetjes, aarde, van Vr. Jakoba 466 enz. II. uit de gragt van het Slot Nieuw Teilingen 469. uit die van het Slot der Heeren van Velsen 468. 471. II. uit het Slot Zand 469 II. het Huis Rosenburg. 470 II. Karel II. van Engeland, enz. maaltyden gegeven door Haar Ed. Gr. Mog. aan den zelven Koning 483 enz. Keerel slaan, en Keerel-maaltyden 267. Kelken 417. II. Kennen, kennes dragen 30 II. {==589==} {>>pagina-aanduiding<<} Kennen, wat beteekend 34. A. (8) II. Kennes, of getuigenis, hoe te geven 33 II. Wat beteekend 34. A. (8) II. hoe somtyds Vonnis ibid. Schepen-kennis 33. en A. (8) II. 35, 36 II. Kerkgangmaal 250. Kermissen 416. verscheide benaamingen, en omstandigheden van de Kermissen, feriae, nundinae, &c. 417. festa Dominica, &c. encaenia 418. Ommegangen 420. reden van de benaaming Kerkmis 420. A. (5). Dat de Ommegangen van maaltyden gevolgd wierden 420 A. (6). Bekendmakingen der aanstaande Kermissen 422 enz. verzaameling van winkelieren, kraameren, kooperen, en verkooperen op de Kermissen 423. 427. Openbaare, en andere maalen, alsdan gehouden 424. Noodigingen om de Kermissen te vieren 426 A. (14). Hoe men althans de jaarelykse Kermissen onder de Protestanten kan aanmerken 429 A. (15). Reden, en oorsprongk der eerste Kermissen 432. Hoe, en met welke plegtigheden de Pausgezinden de Kristen-kerken plagten in te wyden 433 enz. Wie verzogt wierden tot die plegtigheden 456. Deze eerste Kermissen jaarelyks gevierd 427. Oorzaaken van den toevloed van veele mensen, tot het jaarelyks vieren der eerste Kerk-inwyding-Missen, en van Kraameren, Kooplieden, Spelen 437 enz. Hoe vroeg het in gebruik zy geweest de Kristen-kerken in te wyden 439. En wanneer ingevoerd zy die inwydingen jaarelyks te vieren. Hoe lang deze gewoonte geduurd hebbe in Vrankryk. Of deze zyn oorsprong hebbe van het jaarelyks vieren van den dag, jaar, {==590==} {>>pagina-aanduiding<<} of het jaargetyde der Martelaaren 425. Overeenkomst, die men bespeurd in de plegtigheden, op die tweederlei feesten gebruikelyk 425 enz. Hoe de jaarelykse Kermissen by de Protestanten veranderd schynen in openbaare Jaarmarkten 446. Of de Kermissen der Pausgezinden zyn ingesteld tot navolging van de inwyding van de Kerken der Heidenen, of Joden 446. Hoe Heidenen, en Joden hunne Kerken inwydden 447. en hunne plegtige feesten met Ommegangen, en gastmaalen beslooten 448. Misbruik der Kermissen. Klagten der oude Kerkeleeraaren 448. Bepaalingen der Synoden, ook in de Nederlanden desaangaande 448. en der Vorsten 449. Ordonnantsie van den Bisschop van Luik 451. Goed gebruik te maken van het jaarelyks vieren van de Kermis, zelfs by de Protestanten 451 enz. Kerskoeken, oorsprong 390. 403. enz. 412. Ketelvang 71. Kid 416. II. Kindermaalen, welke eigenlyk zyn, of ook by de Romeinen in gebruik geweest zyn 248. A. (8). Verschil tussen die, en Kraam-maalen; buitensporigheid der zelve, bepaald door Keuren van Rynland, en het Land van Putten 249. A. (8) § ii, iii. Kindermanstik, wat zy in de Oude Keuren 245. A. (5). Klaverblad, en Klaverblad met een staart, hoedanige dronken in Nederland 50 II. Kolleziën, derzelver jaarelykse maaltyden 472. Koning der gasten 129. enz. 512, 513. by lotinge {==591==} {>>pagina-aanduiding<<} aangesteld 130. 513. zelfs nog in de Nederlanden 131. 516. den Koning trekken 516. Zie Gastmeester. Koppelmaandags feest 162. Onderscheid, oorsprongk, en beteekenis van de benaaming 163 enz. A. (8). by de werkgasten der Boekdrukkeryen gevierd 163. A. (8). en anderen 166 A. Koppen. Zie Drinkkoppen. Kopperen, wat beduid 165. A. Koppermaandag Zie Koppelmaandag. Koppetassen, hoedanig drinktuig 420 II. 510. II. een zilververgulde Koppetas, door de Staaten van Holland, en West-Friesland vereerd aan de dogter van J. Van Oldenbarneveld, toen de Bruid zynde 510 II. Kostermaandag. 163. Zie Koppelmaandag. Koupetassen; hoedanig drinktuig in Nederland. Zie Koppetassen. Kraam-maalen by Grieken, en Romeinen, hoevelerlei soort by de Duitsers 243. A. (1). in de Nederlanden 243. Keuren, ter beteugeling van dezelve, der Stad Leide 244. Briele 245. Deventer 246. Zwol 247. Kraamvrouwe-kerkgang-maal. Zie Begangenis Oude Keuren, ter bepaaling der zelve, van Haarlem, Briele, Zwol 250, 251. Deventer 252. Overyssel. 252. A. (11). Kroezen 416 II. Krooningmaalen 140. A. (26). Kruis, den drinkbeker te merken met het teeken des kruices, waren de Kristenen gewoon 154 II. Kuiperymaalen 257 enz. Kunstgenootschappen, der zelver jaarelykse maaltyden 472. 475. Inwydingsmaalen 549 II. {==592==} {>>pagina-aanduiding<<} Kussen, onder het voordrinken, gebruikelyk weleer in Friesland, Engeland, enz. 177 II. L. Langestraat 521 II. 557 II. Lasteraars zyn gehouden tot voldoening aan den gelasterden, en dat wel niet minder, dan andere schuldenaars gehouden zyn, tot voldoening van andere schulden 370. dat het schelmagtiger is iemants goeden naam, dan geld, of goed te ontstelen 370 A. (1). Laster, niet altoos te veragten, maar zig daar tegen te verdedigen 370 A. (1) enz. hoe geheeld, laat doorgaans eenig lidteeken na ten nadeel van den beledigden 371 enz. Latynse Taal heeft veel woorden gemeen met de Nederduitse Taal 420 II. 556 II. Leste, zyn leste geven 289. of letse, en letste 281 II. Letzemaal, letzeessen 289. Liefde-beker 240 II. enz. 245 A. Zie Charitas. Liefdemaal in Kloosteren 239 II. Liefdemaalen der eerste Kristenen 378. Dat deze gehouden zyn is zoo vreemd niet, wanner de geoorloofdheid der gastmaalen ondersteld word, nevens het voorbeeld van Jesus, en zyne leerlingen, als zekere gastmaalen gehouden hebbende. 379 enz. Of men van deze Liefdemaalen gewag vind in de H. Schriften; op wat wyze, plaatse, en met wat oogmerk dezelve zyn aangelegd 382. hoe beschreven door Tertulliaan 383 enz. Het einde der Liefdemaalen 385. de manier, en tyd op welke dezelve wierden gehouden 386. de genoodigden 388. {==593==} {>>pagina-aanduiding<<} Misbruik der Liefdemaalen 388 enz. dezelve daarom afgeschaft 388 A. (12). Gevolgen, en overblyfselen van de Liefdemaalen, en 't'zenden van Kerskoeken, en Paasbrooden 390. Liefdemaalen by de graaven der pas gestorvene geloovigen 390. en Martelaaren, afgeschaft 388 A. (12) 400. Een soort van Liefdemaalen, gehouden by de Jooden 391 enz. en veele Heidense volken 393. enz. Verzamelde Liefdegiften, waar uit de Liefdemaalen wierden aangelegd 396 enz. Of de Liefdemaalen gevierd zyn voor, of na het H. Avondmaal 397. Het overschot van de Liefdemaalen aan den armen gegeven 400. Of de Liefdemaalen onder Kristenen van de Nederlanden wel ooit plaats gehad hebben 401 enz. Liefdemaalen onder de afwezende Kristenen gehouden 403. oorsprong der Kerskoeken, Paasbrooden, en Feestbrieven 403, 404 enz. 412. Dat de Kristenen de Liefdemaalen, niet alleen onder de tegenwoordige, maar afwezende zelfs hebben willen houden, gelyk ook het H. Avondmaal 409 enz. Diesgelyke gebruiken hadden plaats by de Heidenen 411. Liefdewyn 239 II. Lyden, geleden is de dag, wat beteekend 33 A. (7). II. Lyfkoop drinken II. 25 enz. Lyfkoop 28. II. Lyfkoopluiden, Lyfkoopsmannen 26 enz. II. 28. II. Lyfkoopluiden-kennis II. 30. 32. Lyftogt, wyn, of bier te lyftogt geven II. 31. Loefman II. 31. Loofhuttenfeest 135. {==594==} {>>pagina-aanduiding<<} Loon (van) aanmerkelyke zeldzaamheid ontrent het vieren van goude Bruiloften in dat Geslagt 207. Loevestein. Zie Huig de Groot. M. Maal, mallus 92. 97. Maalen, Gastmaalen, oorsprongk, en beteekenis 93. Maalsteden 192 en 546 II. Maaltyden, en derzelver verdeeling 92 enz. 98. noen-maal, middagmaal, avondmaal 96. maaltanden 96. Maalen, Byzondere, Openbaare, en Kerkelyke, Maalen 99. Verscheide tyden, en soorten der Maalen, by de oude volken, en Batavieren 100 enz. en derzelver verscheide geregten 106. Maaltyd der Romeinen, Persen, Ethiopiërs 102. Joden 103. Duitsers, en Batavieren 104, 105. Op welken tyd voedsel te nemen natuurlykst zy 105. Maalen, hoe de Duitsers, en Bataviers de hunne gehouden hebben 75. aan taafelkens 76. 85. om den haart 76. 85. op den grond op matten, of vellen 78. 85. hoe ook andere volken 82. oorsprongk van het aanliggen, en aanzitten aan den dis by de Ouden. Welke van beide de oudste manier zy A. 77. gewoontens der Romeinen 78, 79, 80. Eenvoudige wyze der ouden in hunne disgeregten, en het nuttigen der zelve 80, 81. A. der Kelten 85 enz. De Duitsen gewapend ter maaltyd 89. en op dezelve dikwils vegtende 89 enz. verboden daar tegen in Nederland 90. Gewoontens van Japan, Lapland 544 enz. II. Op de Maalen der Duitsen, of, en hoe geen vrouwen tegenwoordig 91. {==595==} {>>pagina-aanduiding<<} Maalen van aard-, en boom-vrugten 7, 8. Bloedlooze maalen 8. Honds-maaltyden 36. Maaltyden, onderzoek naa den eersten oorsprongk van de samenetingen 107. uitwerksels van de alleen-, en samen-etinge van Adam en Eva 108. Oorsprongk van de maaltyden der huisgezinnen 109. en van de gastmaalen der burgeren 110. Iet Goddelyks aan de gastmaalen toegeschreven door de Ouden 111. en de tegenwoordigheid hunner Goden aldaar 112. De reden, en het einde, en vereiste oogmerk van de t'samenetingen, maaltyden, en gastmaalen 112, 113 enz. zoo in het aanregten, als bywoonen der zelve 121 enz. Maalen der Ruwaarden, en Baljuwen aan het Geregt 453 enz. _____ jaarelykse, van Kolleziën, Gildens, Burgerschutteryen 472 enz. _____ der Ambassadeurs, enz. 477 enz. Gebed, en dankzegging voor, en na den maaltyd, by de volken 545 enz. het lezen der H. Schriften, voor, en onder den maaltyd 551. Maaltyden, gehouden met verscheide beteekenissen, en betuigingen 2. II. by de Joden 4. enz. Kristenen 5 II. enz. Maaltyden, heilige, by de oude Zweeden, enz. hoe genaamd, en gehouden 151 II. Drinkvoorwaardens daar in gebruikelyk 152 enz. II. Maalbeletters. Maalhouders in duisternis, laate maalhouders, snelle ter maaltyd, maalgierigen, enz. hoedaanige gasten aldus gebynaamd by de Grieken 527 enz. A. (3). § iv. {==596==} {>>pagina-aanduiding<<} Maalschat, melschat 226. Maan, feest der Nieuwe Maanen, hoe gevierd 138 A. (19). Maane, wat zy 245 A. (5). Maankoek, maanstuk, wat beteekend, en wanneer gegeven 245 A. (5). St. Maarte, dronk, ter eere van hem in de Nederlanden 88 enz. II. Niet te willen drinken in den naam, en ter eere van St. Maarte, by Inquisiteurs, of Kettermeesters, in Nederland gehouden voor een proef van onregtzinnigheid, en kettery 89 II. Martelaaren, hoe men de gedagtenis van hunne sterfdagen met veelerlei plegtigheden plagt te vieren 440 enz. Of daar van de jaarelykse Kermissen zyn oorspronkelyk 440 enz. Mede, hoedaanige drank, en by wat volken gebruikt 18 A. Bygeloof van den zelven na de dood te drinken 19 A. Meesteressen, op wat wyze ter eere van haar plagt gedronken te worden 55 II. 60 enz. II. by de Grieken 56. Romeinen 57 II. in de Nederlanden 66 II. Melk 4. de oudste, en gemeenste drank 12. A. Memori bokaalen onder de Noordse volken 82 II. A. (15) 222. II. en A. (9). Messen, by de Grieken in gebruik; of, en waarom van geen tafelmessen gewaagd word by de Ouden 80 A. by de Gallen, Kelten 86 A. en 87. Oorprong der Franse manier van maar een mes over tafel te gebruiken 87 A. Minde. Zie Minne. Ministers van Staat, hunne Festynen, en Gastmaalen. Zie Ambassadeurs-maalen. {==597==} {>>pagina-aanduiding<<} Minne, wat beteekend by de Noordse volken 77. A. (9). II. en 79 II. Olaus Minne, Kanutus Minne, Eriks Minne 79 II. De beker van Minne, ingevoerd ter eere van de Goden 216 II. A. (4). van alle Koningen, en Vorsten 82 II. van Kristus, Maria, de Heiligen 160 enz. II. 189. II. en 547 II. Wanneer 213. II. en waar uit ontstaan zy 127. II. 214 II. hoe genaamd, aan wien geëigend 215 II. A. (5). of, en hoe Minne van Bragabegere, en Bragafull te onderscheiden zy 215 enz. II. hoe met den Beker Minne erfenissen aanvaard zyn 216 II. A. (4) § v. Molen-ban 95. Molen-regt van den Graaf, enz. 94. en 546 II. Μονοφαγία, alleeneting 119. Morgen-gaven 224. hoe te bewyzen in Zwol 217. oorsprong der zelve 225. Hoe in 't Oude Frankise Regt gebruikt, en bepaald 226, 227. zelfs ten opzigt van Vorsten, en den Roomsen Koning 228. Moutwyn 43. N. Naam, goede, te verdedigen. Dat iemants goeden naam te benemen schelmagtiger zy dan iemants goed 370 A. (1). Men moet meer tragten goed te doen, dan daar van den naam te hebben 371 A. egter mag men somtyds niet agteloos zyn over de herstelling van zynen geschonden naam 374, 375. Naamgeving-maalen by Grieken, en Romeinen, enz. 229 A. (2) 238. A. § 7, 8. plegtigheden, en giften dan gebruikelyk. Wanneer gehouden 237. A. (10) § 4, 5, 6. {==598==} {>>pagina-aanduiding<<} Naderheid, zekere zoogenaamde dronk 106 II. wat beteekend volgens Plantyn 546 II. Nappen van veil, of klimop 456 II. beteekenis 459 II. Langduurig gebruik daar van in Nederland 460 II. Het Geuze drinknapje, by welke gelegenheid, en wanneer ingevoerd 493 enz. Narrenfeesten 302. Nieuwpoort, Willem, Ambassadeur, zyn verrigting en lof; deszelfs dogter, Vrouw Anna Nieuwpoort; zeldzaamheden wegens haar goude Bruiloft 206. O. Odinus, afgod 156 A. (1). Oegst-maalen 140 A. (25) 272. Oenopta 129. A. Offeranden wierden veeltyds gevolgd van maaltyden 138 A. (19). Offer-gillen, of-gilden, by de oude Zweden 152 II. Officiaalen, hun werk 518. Ongenoodigd op gastmaalen te komen, schandelyk 525. onbeschaamd 528. wanneer betamelyk 528. A. (3) § vi. In de Nederlanden by Keuren verboden 526 enz. 431 enz. Onyxsteen tot bekers gebruikt 406 A. (11). Overdaad in spys en drank, wetten daar tegen by de Romeinen 6 A. (9). Overwinningmaalen A. 27. {==599==} {>>pagina-aanduiding<<} P. Paasfeest 135. Paasbrooden, oorsprongk. 390, 403 enz. 412. Paasbrieven, verscheide soort, oorsprongk, en eindens der zelve 405 enz. en A. (1). Oorsprongk van de overblyfselen der Paasbrieven in de Nederlanden 407 A. (1) § xiv. en xv. Paasfeest, verschil over den dag van dit Feest onder de Kristenen 405 A. (1). Kerkelyke besluiten des aangaande 406 A. (1) Hoe uit te rekenen, en bekend te maken door brieven aan Aartsbisschoppen, en Bisschoppen 407. Oorsprongk der Paasbrieven aan byzondere Kristenen, en die der jeugd aan hunne ouderen, enz. 407 A. (1) § xv. Paard, en ros, wat eigenlyk beteekend 467 A. (1). Palinodia, wanneer de Actie daar toe, of tot recantatie, verjaard. 363, 364, 365. Pardon gaf eertyds by de Franken de tafel des Konings aan zyne disgenooten 561. Pik 60. Pictatum vinum, pikwyn, hoedanige wyn 541 II. Picta, pieté 255 II. Pictance 256 II. Zie Pitance. Pillegiften 236. Oorsprongk van de benaaming, hoe anders genaamd; oorsprongk der zelve A. (10). § 1, 2, 3. Of die naar Regten verstaen worden aan het Kind, of aan de Ouderen geschonken te zyn 238 A. (10) § 9. Keuren, ter beteugeling der zelve, van Haarlem 238, Naarden, Zwol, Groeninge 239. Deventer, 's Hertogenbos 240. de Nederlanden 241 enz. Pinsterfeest 135. {==600==} {>>pagina-aanduiding<<} Pitançe, oorsprongk, en beteekenis van dit woord 252, 253. 255 II. of, en wat onderscheid tussen Pitançe, en Charitas zy, in vroeger, en laater tyden 254 II. en A. Hoe vroeg men het woord Pitançe al gemeld vind in brieven der Graaven, enz. 257 enz. II. Zekere deelen van verscheide spyzen, en wynen, op zekere feesten aan Kloosterlingen, enz. besproken 260 enz. II. Oorsprong van zekere maalen aan Godshuizen, en Weez-, en Arm-huizen besprooken 264 enz. II. voorbeelden 265 II. Pitancier 244. A. (3) § iii. II. Pitissare. 255. II. Pittacium 256 II. Poortmeesters, wie 244 A. (2). Potharst, en potvlees 17 II. (ook anders genaamd Gropenbrade, volgens Plantyn in Potharst.) Προεστὼς, wat beteekend 357 A. (6). Presentiegeld der Regteren 456. Promotien, openbaare, welke in Holland by uitstek zoo genoemd, en met welke plegtigheden verrigt 263. Promotiemaalen 261 enz. Propinare, aliquando significat donare II. 20. A. (20). Symbolum traditionis. ib. A. (21) (22). Propyn, propina, een geschenk 21 II. Q. Quart wyns, wat in de oude Keuren beteekend 292. A. enz. {==601==} {>>pagina-aanduiding<<} R. Raadsels uitgegeven na den maaltyd; en zout water, of wyn met zout, voor den genen, die de zelve niet kon raaden 54. Raadsels op bruiloften, gebruikelyk by de Jooden 184 enz. en andere Volken 184 A. (8). prys, en straf, voor die de raadsels kon raaden, of niet 185 A. Rang der disgenooten aan de tafel, en in het toebrengen van een dronk onder de oude volken 283 II. byzonder de Romeinen 284. 286 II. welke by hen de hoogste, en eerste plaats was aan den dis 287 enz. hoe zy de beker lieten omgaan 290 II. Rang by de Grieken aan tafel 291 II. by Trojaanen, enz. in 't omdrinken 292. by de Egiptenaaren 293. by de oude Duitsen 294 II. Pligt van den gastwaard, in 't byzonder ontrent het regelen van den rang der gasten 298 II. Of, en hoe dat 'er onder de oude Bataviers geen rang gehouden wierd in hunne byzondere, en openbaare byeenkomsten 299 II. in vroege, en laater tyden. Welke by hen de eerste was aan den dis, enz. A. (2) II. Rang onder de Bataviers van laater tyd, en Nederlanders, op gemeene maaltyden, regt strydig met dien der Bruiloften, en Begraafenissen 301 enz. II. Rang onder de bloedverwanten van den gastwaard, waar na te regelen 305, 306 II. Rang, of voorrang, tweederlei, een van regt, en een van eer, hoedanig verschillen 301 A. (4) II. 304 II. Beleefde stryd om den voorrang, inzonderheid van eer, aan elkanderen te geven 302 A. {==602==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorbeeld van Albertus en Isabella 303 A. II. Rang onder de disgenooten, den gastwaard niet bestaande, waar na te regelen 308 II. Rang der Overheden, en Priesteren onder de Bataviers 309 II. der Geestelyken, onder de Graaven van Holland. De Bisschoppen van Uitrecht, en byzondere Graaven zegelen brieven in rang voor den Graaf 310 enz. II. _____ der laager Overheden onder de Hooge Overheid 315 enz. II. Voorrang ten offer, in de Kerk enz. verschillen desaangaande onder den Adel in Holland, en West-vriesland. Verdrag tussen de Steden Gouda, en Rotterdam, wegens den rang der Hoofdingelanden van 't Heemraadschap van Schieland, wegens het opnemen der Rekeningen 317 II. Pligt der gasten ontrent de aanwyzing van hunnen rang en plaatsen 318 II. Rangverschillen, dikwils oorzaak van het agterblyven, en de afwezigheid op sommige Feesten van zoodanigen, die 'er meest toe behooren 319 II. Van den Rang der Souverainen in 't algemeen, hoe deze met onderscheidinge kan onderzogt worden; en of, hoe, en waar na dezelve zouw zyn te regelen 320 enz. II. Gevoelen van den Schryver P. V. D. S. desaangaande 325 II. Zekere regels in den rang der Vorsten ondersteld, of opgevolgd 328 II. Rang der Staaten van byzondere Provincien in de Vereenigde Nederlanden, voor de Staaten Generaal; en van de Staaten Generaal in zekere gevallen voor die der byzondere Provincien 329, 330 II. {==603==} {>>pagina-aanduiding<<} Of 'er, en hoedanig een gebruik van rang, naar het regt der volken, plaats hebbe onder de Gekroonde Hoofden, Republyken, Keurvorsten, Prinsen, en Potentaaten van Europa, en der zelver Ambassadeurs, enz. 331 enz. II. Rang der Vereenigde Nederlanden onder de Vorstendommen van Europa 339 II. _____ te houden by Gedep. van Haar Hoog Mog. in 't Huis van den Staat, in 't recipieren van Ambassadeurs, en in 't geven van den voorrang aan tafel 339 II. in 't haalen der zelve ter audientie 341 II. in conferentien 342 II. _____ der zelve Gedeputeerden buiten het Huis van den Staat 342 enz. II. _____ der Ambassadeurs van Haar Hoog Mog. buiten 's Lands 344 enz. II. _____ der Nederlandse Provincien onder elkanderen 345 II. _____ onder de Generaliteits Kolleziën 347 enz. _____ onder de Hooge, en Subalterne Officieren van de Militie 348 enz. II. _____ tussen de Leden der Nederlandse Provincien, byzonder vertoond wegens Gelderland, en Holland 360. II. _____ der Kolleziën in Holland 362 II. Rang der Gedeputeerden van Hunne Ed. Gr. Mog. en Gecommitteerden uit de Kolleziën ter Admiraliteit 363. II. Raaden in 't Kollezie ter Admiraliteit in Zeeland, op de presentatie van Hun Ed. Gr. Mog., en op die van de Staaten van Zeeland by Hun Hoog Mog. Gecommitteerd 363 II. Gedeputeerden van Hun Ed. Gr. Mog. en Gedeputeerden uit de Hoven van Justitie, als ook {==604==} {>>pagina-aanduiding<<} dezelve Hoven en corps 364 II. tussen wederzyds Gedeputeerden, in materie van Adjunctie 365 II. Rang tussen de Leden van Regeering der respective Steden van Holland, enz. 366. in 't byzonder van Dordregt 367 II. van Gouda 368 II. _____ in 's Lands Hooge School te Leide, onder de Leden van den Akademisen Senaat 372 II. en van deszelfs Vierschaar 373 II. byzonder in openbaare Lykstaatsien van Akademi-, en Stads-burgers 375 II. _____ der Faculteiten, en der genen die daar van Professie doen 376 II. Hoe ver de rang der Faculteiten tot de Personen, daar in verscheidelyk gevorderd zynde, zy uit te strekken 377 II. Of aan een Licentiaat in de Theologie, of Regten, de rang toekomt voor een Doktor in de Medicynen 378. Of hier ontrent een uitzondering plaats hebbe ten opzigte van sommige onderwyzeren in de Theologie 379 enz. II. Rang, en orde, in het instellen der drink-voorwaardens, of drinkbetuigingen. in de Nederlanden, en elders aangenomen 385 II. Of 'er, en hoedaanige drinkbetuigingen plaats hadden by de Batavieren, Saxen, Friesen 387 II. Hoedanige, en der zelver orde in de Nederlanden 389 enz. II. Manieren van sommige gastwaarden, om niemant te beledigen in den rang, met het instellen van de gezondheden der gasten 390, 391 II. Regte hand geven, ten teeken van verzoening 335. onder het voordrinken by de Friesen, Britten 178 II. Regt der Volken, beslist de verschillen tussen Souverainen. Wat dit regt zy, en waar in bestaa 325, {==605==} {>>pagina-aanduiding<<} 226 II. waar op het steund 326. en waar mede bewezen 227 II. Regters zyn eertyds in Nederland van een onbepaald getal geweest 454. Wie in 't Civil, en Crimineel eertyds in Holland regt vorderde en uitsprak. En wie; en hoe dit geschiedde, volgens het oude Alemannische Regt 454, 455 A. (1). Hoe de Graaven het getal der Regteren bepaald hebben 455. en hen zeker loon, of presentiegeld, of gastmaal toegelegd, ten koste der Baljuwen 455. Hoe de boden, enz. van den Regter a quo, of van welken geappelleerd was, wierden onderhouden tot hooger Uitspraak toe, op kosten van ongelyk, volgens het Oude Frankise Regt 456 A. (2). Regtmaalen 453 enz. Reismaal 281 II. Reiswyn geven 289. en 281 II. Ridderorde van het Gekkengezelschap, wanneer, door wien, en tot wat einde ingesteld 297. Hun blazoen, Regels 298. Ridder slaan, en Riddermaaltyden 264 enz. Ros, hoe eigenlyk beteekend een reispaard 467. A. (1). S. Sabbatten, met gastmaalen gevierd 141 A. (31). Sabbat-lezing, met een maaltyd besloten 142 A. (32). Salutaria bibere 48. A. (25) 58 II. Samenwerker van huwelykse voorwaarden 30. 33 II. Schaal, schel, schil, beteekenis 464 II. Zie Drinkschaal. Schaapscheermaalen 140. A. (24). {==606==} {>>pagina-aanduiding<<} Scheidronk 106 II. A. (9). Scheid-maaltyd 280. Scheid-dronk, scheidbier 282 II. Schenken, waarom somtyds beteekend vereeren 21 II. A. (22). Schepen-kennis 30. 32. 33. II. en A. (8). 34, 35, 36. Scyphus, waar na genaamd 405 A. (11). Scyphus, of oorspronkelyk zy van Schiph 487 II. Schriften, de H. gelezen voor, en in den maaltyd 551. Schutten der bruiden, en bruidegoms, oorsprongk, en hoedanigheit dezer gewoonte 535. verboden in Holland 538 enz. Schuttery der burgeren, jaarelykse maaltyden dezer Broederschappen 472. Schutterkoning 474. Selbarnen 66. Servet, gewoonte van dit aan den Vorst aan te bieden 555 enz. _____ gewoonte van dit te scheuren door een Heraut, in zekere gevallen 557 enz. Voorbeelden hier van in Willem van Beyeren, oudsten zoon van Graaf Aalbert van Beyeren 558 enz. Siltzout 66. Siward by de Friesen, wat beteekend 510. Sjuurd. Zie Siward. Slaapdronk by de Heidenen 105 II. Een pint wyns ten slaapdronk onder de Graaven van Holland 106 II. enz. by Handvest vergund 108 II. Slang, waarom een zinnebeeld van de Gezondheid 96 II. op Romeinse penningen 97 II. Sorbe, sorb-appelboom, sorb-beziënboom, sorb-appelen, sorb-beziën, wyn daar van gemaakt, sorbenwyn 540 II. {==607==} {>>pagina-aanduiding<<} Souverain. De gezondheid van den Souverain, enz. ingesteld zynde zonder nader verklaring wie men daar door te verstaan hebbe 315 II. Aardig voorval van de Princes van Kondé te Brussel 313 II. Rang der Souverainen in 't algemeen. Zie rang. Speelgenooten 183. Speenmaalen 139. en 140 A. (23) 252. Voorbeelden in Isaäk, Samuël 253. wanneer gehouden 254. Spyndagen 15 II. A. (14). § viii. Spynden doen 15 II. A Spreebeziën 540 II. Stalpert van der Wiele (Odilia) 207. Starke drank. Zie drank. Studenten, wetten der Roomse Keizeren tegen hunne ontydige gastmaalen 518. wat daar door te verstaan zy 519 enz. en tegen de kwade gezelschappen, en Tooneelspeelen 519. T. Taak, wat zy 284 A. 293 A. Tafelbeeld van Herkules 53 II. Tafeldienaars 88. Tafelkens hadden de Duitsers yder een, om van te eten 75. Tafels, geheiligd door zoutvaaten, en beelden der Goden 52 II. Tandmaaltyden 255. Tempelvernieuwings feest by de Joden 135, 136. Terrewyn, hoedanige 542 II. Thorus, wie. Hoe met een hamer afgebeeld 155. II. Tiendmaalen in Gelderland, enz. 463. Redempien, {==608==} {>>pagina-aanduiding<<} of afkoopingen der zelven 464 enz. Trompetten-feest, wanneer, en hoe gevierd 138 A. (20). Troostelbier, wat is de Oude Keuren beteekend 321. Troublen, inlandse, in Holland, Gelderland, Vriesland, onder verscheide benaamingen 468. U. Uitluiding van Duk d'Alv', en den Koning van Spanje, hoe met zeker Glas betuigd 512 II. V. Vadder-, vedder-geld 236 A. (10). Van, vand-beker, vanden, vantyd 233 II. beteekenis. Oorprongk dezer benaamingen 234, 235. enz. II. Vandelen 236 II. Vaten, drankbewaarvaaten der oude volken 399 enz. II. Zie drinkvaaten. Veinoot van goeden 30 II. Verbond-maalen 141 A. (28). Verbonden door bloeddrinken, en anders bevestigd 8. II. 44. II. Vergiffenis van het ongelyk, en misdaaden, een teeken van grootmoedigheid 275 A. in wat zin het vergeven van de misdaaden onzer vyanden in de H. Schriften word genomen 376. Verhanzen, of verhenzen 225 II. 227 II. 228 II. 231 II. Verhuismaalen, by de Grieken, Hoog-, en Neder-Duitsers 283 enz. {==609==} {>>pagina-aanduiding<<} Verloren Maandags-feest 162. Verzoening-feest 141 A. (31). Verzoen-teekens 335. _____ maalen 336 II. 10. Vetkoopers, en Schieringers, oorsprongk van hunne tweespalt 469 A. (3). waar door ze zig onderscheidden 470. Vicehospes 130 A. Vierschaar-maalen der Ruwaarden, Baljuwen, aan hunne Leen-, en Welbore-mannen 453 enz. Viglius van Zuichem, is geen Hoofd, maar Kancellier geweest van de Orde van 't Gulden Vlies 528. en geen eerste Bisschop van Gent; maar gemyterde Proost van St. Baav 529 II. A. Beschryving van het glas, waar mede hy Keizer Karel te Uitrecht onthaald heeft 528 enz. II. Vink, Mr. Arent, deszelfs egtgenoot, aanmerkelyke zeldzaamheden ontrent hunne goude bruiloft 206 enz. hunne kinderen, enz. 207. Vlees, of de menschen het zelve eerst hebben beginnen te eten na den Zundvloed, en of dit oorzaak zy van den korten levenstyd 5. A. (5). en 31. en 536 enz. II. Voedsel, aangeboore trek, en kennis, om het zelve te nemen 1. Groot verschil ontrent deszelfs gebruik onder de mensen, en de oorzaak daar van. 1. en 535 II. eenvoudigheid der oude Duitsers, en Batavieren, de hoedaanigheid hunner spyzen 2. der oude Britten 539 II. der eerste mensen, en oude volken 7. en 539 II. Voedstermaaltyden 255. Voy bezetten 281 II. Voordrinken, beteekend somtyds vereeren 20. II. {==610==} {>>pagina-aanduiding<<} A. (20) (21) (22). overgegeven, vervreemden 553 II. Voordrinken, oudheid, manier, en oorsprongk van het voordrinken, onder de Hebreen, Oosterse, en Heidense volken 116 enz. II. en in de Nederlanden 125 II. Voordrinken, manieren van drinken, en voordrinken by de oude volken; elk zyn eige beker, en vryheid 142. Gewoonte der Hoog-, en Neder-duitsen, en Engelsen in 't drinken 142 II. in 't rond drinken by de Grieken 144. Romeinen 147 enz. II. Franken, Duitsen, enz. van de regterhand af 145 II. Manieren van voordrinken onder de Noordse volken, in heilige, en onheilige gastmaalen, Offergilden, en plegtigheden, zoo die der Heidenen, als Kristenen 151 II. Manier der samendrinkingen in die maalen 153 II. Drinkvoorwaardens, en der zelver rang 152 II. Aan yderen Afgod zyn byzonderen beker toegeheiligd 153 enz. Byzondere bekers geheiligd aan God, Kristus, Maria, de Heiligen 157 enz. II. Oorzaak van de duurzaamheid dezer gewoonte onder de Kristenen 158 II. Drinkgewoontens in Ysland, tot de Reformatie toe 160. hoe buiten gebruik geraakt 161 enz. II. Manieren van Voordrinken der Noordse volken, in gemeene gastmaalen 163 II. met het gezelschap aan te spreken, de drinkvoorwaarde te noemen, en dezelve staande te drinken 164 II. De drinkvoorwaarde ingesteld, en de Drinkhoorn door schoone maagden, en Konings kinderen ingeschonken, en overgegeven, tot meerder eer der gasten 165 II. {==611==} {>>pagina-aanduiding<<} Manieren van voor-, en toe-drinken, met vrindelyke woorden, plegtige spreekwyzen, en formulieren, wagt heil, drink heil, enz. by de oude Friesen, Nedersaxen, en Britten 169 enz. II. Oorsprongk van de spreekwyze, I will pledge you: eigenlyk, ik wil u borg zyn, nog by de Engelsen in gebruik 172 enz. II. A. (3). Drinkvoorwaarde der oude Franken, boire a tirelerigot, wat beteekend, en van welke drinkgewoonte oorspronkelyk 174 enz. II. A. (3) § 11. Manieren van voordrinken met een kus 177 II. het geven van de regte hand, ibid. knielende, staande 178 II. uit bokaalen, op zekere wyze gedekt wordende 182 II. andere manieren 183 II. Voorn, de Baljuw van Westvoorn, gehouden een maaltyd te geven aan die Mannen, die hem helpen regt doen 457. Vredemaalen. Dat van Filips van Bourgondie, in de Hoekse, en Kabeljaauwse troublen, ter bevrediging van de Regeering van Amsterdam 338. Het Zwaanemaal in 's Hertogenbos 339 en 10. enz. II. Vryheid, zugt der Noordse volken tot verdediging van hunne vryheid; agtende het een eer daar voor te sterven 218 II. Vrindschap drinken, by de Grieken 119 enz. II. en Romeinen 121 enz. II. en Noordse, en Nederlandse volken 127 II. 212. 214. II. W. Waalwykse Dyk, waar gelegen 520. 557 II. waarom de Langestraat genaamd 521. 557 II. Ze- {==612==} {>>pagina-aanduiding<<} kere drinkvoorwaarde, waarom zoo genaamd 517 enz. Beschryving van een glas van dezelve Benaaming 225 enz. II. Warmond, jaarelykse Jokmaaltyd van den Heer, en Vr. aldaar, met hunne dienstboden 296 enz. Wasschen der handen, enz. voor, en na den maaltyd, hoe by de Grieken, Romeinen, Jooden, en Nederlanderen, enz. gebruikelyk 541 enz. Water 12. koud 23. enz. warm 25. of enkel water de drank geweest zy der eerste mensen 537 II. Weerreizen 220 enz. Weeshuizen, maalen aan dezelve jaarelyks besproken 264. 265 II. waar van oorspronkelyk 266 II. somtyds lastig 268 II. Welkomst-maalen onder de Hebreen 141 A. (29) 291. de Grieken, Romeinen: en van wien gegeven onder de Nederlanders 291 enz. 't Welvaaren van 't Vaderland. Zie Arminiaanse dronk, Wiel, wieldoek, wyle der Bruid 181. Wyn, by wien eerst gebruikt 21, 32, 33. De Hebreen dankten God voor den zelven 35. De Heidenen schreven daar aan toe een kragt van verheuginge; en de oorzaak, en onderhouding van de vrindschap 35. hielden den zelven voor een God, noodig op feesten, en plegtige maaltyden. Vroeg misbruik van den zelven, by sommige volken 36. weinig bekend by de oude Nederlanders, laat by dezelve in gebruik geraakt 37. of, en wat goed, of kwaad dezelve uitwerkt, ten opzigt van de gezondheid 38, 39. Wyn uit gerst gemaakt 44. 52. uit dadelen, Palmboomen 51. mille, geers, appelen, enz. 52. - - - gemengd met zout 54. aan wie gegeven 54. oorsprongk 54. voorwendsels, en reden van deze vermenging 55, 56. en 541 II. {==613==} {>>pagina-aanduiding<<} Wyn gemengd met water 60 enz. in 't H. Avondmaal 64. Wyn, of bier geven te lyftogt 31 enz. II. _____ _____ _____ te kennisse 33. II. Wyn, genaamd het bloed van den druif 44 II. _____ geplengd, en gedronken ter eere van Goden 37 enz. II. _____ ten zang 249 II. _____ tot een Charitas. Zie Charitas. _____ tot een Pitance. Zie Pitance. Wyngaard planten, door wien uitgevonden 31. 33. en 538 II. Wynkoop 24. A. (26) II. 31. II. Wynzakken 400 II. Wraak, byzondere, en wettelyke 369. Byzondere, den menschen onbetamelyk 373 A. (2). die wraak zweemd niet naar edelmoedigheid, maar bewyst een geringheid, en zwakheid van geest, en de uiterste laag-, en laf-hartigheid 174 A. verkeerd denkbeeld van sommigen van het point d'honneur 174 en 175 A. waar in de regte edelmoedigheid in dit opzigt bestaat 175 A. Z. Zangwyn, wat, en hoedanig besproken aan sommige Kloosterlingen, enz. en byzonder aan de Abdy der Adelyke dogteren, te Loosduinen, door Graaf Willem 328. 250 II. Zedeward, beteekenis, en benaamings oorsprongk 510. Zeventuig 34 II. A. (8). Zold, bezolding, soudenaar, soldaat, enz. hoe afkomt van sold, zout 543 II. {==614==} {>>pagina-aanduiding<<} Zout in wyn gemengd 54 enz. Zout, en 't zout maken by de oude Duitsers in gebruik, en in de Nederlanden 66. Hoe, en wanneer de Jooden zout op tafel zetteden, en daar af naamen 66. 't gebruik van zout, en zoutvaten by de Romeinen, en in hun Godsdienst 66. by de Egiptise Priesteren 66. Zout, by de ouden, een teeken van liefde, vrindschap, vrede 66. in offeranden, en het maaken van verbonden, gebruikt; een verbond des zouts 69. By de Duitsers ook als een teeken van vrindschap, trouw, en eendragt 69. en 543 II. het omstorten van het zoutvat voor een kwaad voorteeken gehouden 70. het zout als een teeken van vervloeking, en bedreiging van onheilen, en een proef van schuld, of onschuld 71. Met wat oogmerk in de spys gebruikt, en in den wyn 74. en 541 II. Een eed bekragtigd door het eten van zout, inzonderheid de Krygseed: Soldaat, of afkomt van sold, zold, zout 543. II. Zwaanebroederschap. 339. en 11, 12. A. (14). II. Zwaanemaal in 's Hertogenbos 339. en 10. II. Zythopepta, en Zythopoeus, waarom een bierbrouwer beteekend 540 II. Zythus, hoedanige drank der Egiptenaaren 15. A. 42, 43, 48 enz. en 540 II. In 't IIde Deel, Bladz. 480. reg. 10 changer du foi, leez, manquer de foy. {==615==} {>>pagina-aanduiding<<} Register van Boeken, die by Philippus Losel Gedrukt en te bekomen zyn. K. van Alkemade, Munt, en Levens beschryving der Graaven, en Gravinnen van Holland, met platen, in Folio. K. van Alkemade, en P. van der Schelling, beschryving van de Stad Briele, en den Lande van Voorn, behelzende I. de beschryving zelf van de Stad Briele, en den Lande van Voorn, enz. II. De Historie Genealogie, en Successie van de Heeren, en Vrouwen van Voorn, Burggraven, en Burggravinnen van Zeeland. III. De Politike Regeering. nevens de Regten, Herkomen, Koustumen; mitsgaders de Regtspleging, en manier van Procederen, in 't Civil, en Crimineel, lang voor, en ontrent het jaar MCCCC. in de Stad Briel, en 't Land van Voorn in gebruik geweest zynde. {==616==} {>>pagina-aanduiding<<} IV. De Privilegien, Octroijen, Ordonnantien, Reglementen, Keuren, Sententien van de Hoven van Justitie, Contrakten, Bedykingen, en andere voorname Chartres, en Stukken, betreffende de Stad Briele, en den Lande van Voorn; mitsgaders de Privilegien, Keuren, enz. der Stede, en vrye Heerlykheid van Heenvliet, met platen, in Folio. K. van Alkemade, inleidinge tot het Ceremonieel, en de plegtigheden der Begraafenissen, en der Wapen-kunde, uit deszelfs oorspronkelykheid aangewezen, en opgeheldert, met platen, in Octavo. _____ Rotterdamse Heldendaaden, onder de Stadvoogdy van den jongen Heer Frans van Brederode, genaamd Jonker Fransen Oorlog, beschreven, en met egte, meest ongedrukte bewyzen bekragtigt, in Octavo. K. van Alkemade, en P. van der Schelling, Nederlands Dis-plegtigheden, enz. 2 deelen, met platen, in Octavo. P. van der Schelling, Hollands Tiend-Regt, of verhandeling van het regt tot de Tienden, toekomende aan de Graafelykheid, en de Heerelykheden van Holland, en Westvriesland, enz. 2 deelen, in Octavo. G. Brandts Historie van de Regtspleging, gehouden in de jaaren 1618 en 1619, ontrent de drie gevangene Heeren, Mr. Johan van Oldenbarnevelt, Mr. Rombout Hoogerbeets, Mr. Hugo de Groot. Derde druk, met Aanteekeningen vermeerdert, in Quatro. {==617==} {>>pagina-aanduiding<<} Overgebleve Rymstukken, of vervolg der Versen van, en op de Heeren, en Meesters Jan, Huig, Willem, en Pieter de Groot, enz. in gr. Octavo, tweede druk, met platen. S. van Til, Digt- Zang- en Speel-konst, zoo der ouden, als byzonder der Hebreen, enz. in Quarto, met platen. _____ eerste Weerelds Op-, en Onder-gang, in Quarto. _____ Voorhof der Heidenen, in Quarto. _____ Feest-Kerkredenen, in Quarto. T. Ubink, over Psalm 68. Als mede des Grooten Konstantyns bekeeringe, en Godsdienst-yver onderzogt, en verdedigt, in Quarto. J. Creyghton, verklaring over 't 15. Kapittel van den H. Lucas, in Quarto. Weyle, klaar vertoog dat Jesus is de Christus, in Octavo. Rotterdamse Apotheek, in Octavo. J. van Wyck, Verhandeling der Beengezwellen, in Octavo. _____ Vyftig Aanmerkingen der Heel- en Geneeskunst, in Octavo. Nieuwe kost, en vervolg, in gr. Octavo. Jesuïte kost, en vervolg, in gr. Octavo. J. de Riemer, beschryving van 's Gravenhage, 2 deelen in Folio, vol platen. Beschryving der Stad Delft, in Folio, met platen. Meriaan, beschryvinge der Surinaamse Insecten, gr. Folio, vol platen. _____ _____ _____ der Europise Isecten, gr. Folio, vol platen. Seckendorf, Historie der Reformatie van Luther, 3 deelen, Folio, met platen. {==618==} {>>pagina-aanduiding<<} Charles King, Historie van den Algemeene, en byzonderen Koophandel van Groot Brittannien 2 deelen in Quarto. Laffiteau, Historie der Wilden van America, 2 deelen in Folio, met platen. Labat, Reizen, 2 deelen in Quarto, met platen. Historie der Engelse Zeeroovers, 2 deelen in Octavo, met platen. Heldhaftige, en Vorstelyke Fabelen, met 60 platen in Octavo. Choul, Godsdienst, en Legerschikking der oude Romeinen, in Quarto, met platen. Fenelon, gevallen van Telemachus, 2 deelen in Octavo, met platen. _____ Samenspraken der Dooden, geschikt voor de opvoeding van een Vorst, in Octavo. D. van Hoogstratens Gedigten, in Quarto. Claas Bruin, Zededigten, 2 deelen in Octavo, met platen. _____ Lustplaats Zoelen, in Quarto. _____ Alleenspraken, in Octavo, vol platen. K. Boon van Engeland, Gedigten, in Quarto. _____ _____ _____ Tooneelpoëzy, in Quarto. 1 Het voorbeeld, ten tyde van Mordechai, wanneer de Joden, ter gedagtenis van de verdelging hunner vyanden, Feest, en een dag der maaltyden, en vreugde hielden, en volgens last van Mordechai aanname daar in jaarelyk te volharden, Esther IX: 18, 19, enz. bevestigd de zelve zaak, en is nog jaarelyks in gebruik. 2 Dit derde boek is lest geplaatst, om dat het minder geloof verdiend, en daar van is niet eene oude Latynse Overzetting. Vide H. Grot. prol. in h. liber. 3 Deze boeken der Machabeen worden gehouden Apokryf, en dit voorbeeld zonderling ongemeen, en meestal niet bekend, of verdagt by anderen; en, alhoewel de Pausgevinden deze boeken Kanonizeren, egter heeft de Roomse Drukker Plantyn de zelve niet. 4 H. de Groot bewyst, dat de Verbonden gewoon waren bevestigd te worden door bloed, en naderhand wyn, in schaalen te gieten, en te drinken, en met het byvoegen van een beker; en dat Kristus schynt in het instellen van het H. Avondmaal, en den Doop, zig geschikt te hebben naa 't begrip van Joden, en Heidenen, die in een zelfde Verbond zouden getrokken worden, ad Matth. XXVI: 27. En Coelius Rhodiginus verhaald, dat de Nasamonen, een volk in Afrika, het over- en weder-brengen van een goeden dronk hielden voor de hoogste bevestiging van goede trouw, en waarheid. lib. 18. cap. 38. 5 Van dit gastmaal heb ik eenig gewag gemaakt onder de Verzoenmaalen, waar toe het ook betrekkelyk is. I. Deel. Kap. XXV. § V. 6 Jacob Coptiten, en Henrik Becquerling, waar naa de twistgenooten genaamd zyn Koptiters, en Becquerlingers, anders Karolynen, en Becquerdynen. J. Oudenh. Beschr. van 's Hertogenbos, bladz. 49. enz. 7 Op Vastendags avond, op deze voorwaarden: 1. Dat deze maaltyd jaarelyks zouw gehouden worden op vasten-avond, ter gedagtenisse; en dat alle, die zig daar toe zouden verbinden, zouden zyn in een Broederschap, waar van de leden den naam zouden dragen van Zwanenbroeders. 2. En dat dan op 's Heeren Huis een gevegt van haanen zouw aangeregt worden, door beide partyen in gelyken getale te leveren. Gelyk geschied is op de Zaal van het Stadhuis, tot het jaar 1566. Joh. Goropius Orig. Antv. lib. 17. J. V. Oudenh. 's Hertogenb. cap. 13. p. 50. J. B. Grammaye Taxandria cap. 6. & 14. p. m. 24. & 52. &c. 14 I. Hier in schynt eenigzins gevolgd te zyn Grammaye, in zyn Taxandria cap. 6. in fine. II. De eige woorden van Grammaye d. cap. 6. luiden aldus: Eadem hac in Ecclesia anno 1518 Sodalitas Deiparae instituta peculiari choro ad aquilonem, primum ab Adulpho, Leodicensi Episcopo, & Neapolio de filiis Ursi Archidiacono, denique a Martino V. Eugenio IV, & Innocentio VIII. approbata. Nec ad illam sub juramento admittuntur, nisi clerici eminentioris gradus, generis, & dignitatis sine juramento, alias etiam Laici digniores dant nomen, praesiciunturque Praepositi duo, Peculii sacri, & necessariorem ad rem divinam curam habentes. Dat is: ‘In deze zelve Kerk (te weten de St. Jans Kerk in 's Hertogenbos) is in 't jaar 1518 een Broederschap, of maatschappy, van de Moeder van den Heiland ingesteld in een byzonder Choor naa het Noorden, eerst van Adolf, Bisschop van Luik, en van Neapolis, van den geslagte der Ursinen, Aardsdiaken; eindelyk van Martinus V, Eugenius IV, en Innocentius VIII, goedgekeurd. Tot deze Broederschap word niemant onder eede toegelaten, dan de Geestelyken van hooger rang, geslagt, en waardigheid, zonder eed. Anders laten leeken van hooger waardigheid zig ook daar in inschryven. En daar worden gesteld twee Proosten, of Oversten, die de bezorging hebben van de Kerkelyke goederen, en 't geen noodzakelyk vereist word tot den Godsdienst.’ Men heeft hier aan te merken, dat nevens deze voors. Latynse woorden, in den voors. Auteur op de kant, om den inhoud te kennen te geven, staat: Zwaanenbroeders. III. Dog, hoewel op de kant, nevens de voors. woorden staat: Zwaanenbroeders, zoo toonen de woorden zelfs, dat Grammaye, die in het 14. cap. van zyn Taxandria wel van de Zwaanebroederschap spreekt, hier c. 6. op de zelve niet ziet: maar alleen op de Broederschap van de Lieve Vrouwe, en bygevolg, dat de bevestiging door de voors. Pausen niet op het Zwaane-broederschap, maar op de Broederschap der Lieve Vrouwe, te duiden zy; en dat dienvolgens Zwaanenbroeders verkeerdelyk op de kant, als boven, gesteld zy. IV. Oudenhoven, in zyne beschryving van 's Hertogenbos, Kap. 13. bl. 50. sprekende van deze Zwaanebroederschap, en des zelfs maaltyd, schynt dit wel eenigzins als een misslag van Grammaye te hebben aangemerkt; maar hy doet midlerwyl zelfs een anderen misslag. Dus luiden zyne woorden: ‘Johannes Baptista Gramaye in Taxandria cap. 6. mihi pag. 16. maakt mede gewag van de Swaa-broers, alsoo dat het daar uit blykt, dat hy van deze Swanenbroederschap mede kennisse gehad heeft: maar en steld daar van geen beschryving, maar hy voegd daar by de Vrouwenbroers, daar zy geen gemeenschap mede gehad hebben.’ V. Ik kan naauwelyks gelooven, dat Grammaye deze Broederschappen zouw verward hebben, maar wel, dat hy door een misslag een verkeerden korten inhoud op de kant gesteld hebbe. En dat Grammaye op die plaats cap. 6. van die Zwaanebroederschap geen beschryving doet, als Oudenhove zegt, is waar; en bewyst, dat hy die 2 verscheide Broederschappen wel heeft onderscheiden. Dog het is 'er zoo ver van daan, dat hy geen beschryving van die Broederschap zouw doen in zyne beschryving van 's Hertogenbos. Dat hy in tegendeel daar van wydloopig spreekt cap. 14. van zyn Taxandria p. mihi 52. en wel zoodanig, dat Oudenhove daar uit veel zaaken schynt ontleend te hebben in zyn voors. 13de Kapittel, onder andere, aangaande de manier van Haane-gevegten, by de Oude Volken, bladz. 53. VI. Die 't lust een beschryving te zien van deze Broederschap der Lieve Vrouwe in 't byzonder, zie Oudenhove 's Hertogenbos, Kap. 19. alwaar hy teffens de Bulle zal vinden van des zelfs Instellinge, en bevestiginge, in 't byzonder van Eraard van de Mark, Bisschop van Luik, enz. gegeven den 18 Januari 1518, bl. 102. enz. VII. En, 't geen eindelyk in dit opzigt aanmerkelyk is, de gemelde Bulle behelst een bewys, dat de voors. Lieve Vrouwe-Broederschap haar byzondere maaltyden had: dus luid een Artikel, bladz. 105. Van der Broederschappen Maaltyden. ‘Item, op dat dese Ordonnantie, met meer andere, ook die broederlyke liefde der gelederen te onverbrekelyker mochte syn, soo vergaderen alle die Ghesworen Broeders, in de Stadt wonende, tot allen ses weken eens, ook op die vier principale Spyndaghen*, ende eten met malkanderen in eerlykheit, stilheit, ende blyschappen. In welke maaltyden die benedictie, en die gratie worden solemneelyk ghezongen in discant, ende desghelyks tusschen alle gherichten een ghenoeglyk Carmen, ofte Lofsanck, ende nae de maeltyd leest men Misere mei Deus, ende De profundis voor de dooden. Ende op dat dese maeltyden in gheen overdadighe weelden verandert solden worden, soo ist verbooden, dat niemant meer mach drinken dan een half kanne wyns, in dier Maeltyt voors.’ VIII*. De voors. Spyndagen zyn dagen, op welke die Broederschap Spynden doet, gelyk in die zelve Bulle diergelyke spreekwys gevonden word: Daarom eest, dat die Broederschap voors., tot zaligheit der Gildebroederen, en susteren, nae haerder rykdom sommige Spynden doet in brood, en penningen, dat is, haar spinden, waar voor men eertyds zeide Spynden, volgens Kiliaan, of haar spyskamers opend, om den armen voedsel te verschaffen, of zeker geld daar toe. IX. En diesgelyk een voorbeeld heeft men in de zoogenaamde Koninklyke, en Mirakuleuse Broederschap, ter eere, en gedagtenisse van de zeven wonden van de H. Maaget, wel eer ingesteld te Mechelen, in de Kerk van de Lieve Vrouwe van Mechelen, in 't jaar 1482, door Filips van Oostenryk, zoon van Maximiliaan, en vader van Keizer Karel de Vde. Van welke Broederschap veele Mirakelen worden verteld by Augustyn Wichmans, in zyn Brabantia Mariana l. 2. c. 44. die ook getuigd, dat de zelve Broederschap verbonden, en gewoon was ontrent het feest van Mariaas geboorte een openbaar gastmaal te houden, op welk alleen zekere spyzen opgedischt worden door 10 Provisoren, zonder andere dienaaren. Als dan word een Mariebeeld in de Zaal, daar men den maaltyd houd, om hoog gehangen, en na den maaltyd met gebooge knien, volgens zyn verhaal, gezongen Salve Regina. Naa het eindigen van welk gezang de Broederschap zig laat voorstaan, dat de Broeders hebben naar huis te gaan, nademaal 'er dan genoeg gedronken is, zoo als de voors. Wichmans ook getuigd: Qua (scilicet antiphona illa: Salve Regina) finita, illud omnibus praefixum est: Ite Domi Fratres. satis haustum est. Ite Sodales. Waar uit dan mede, onder andere, blykt, dat ook de zoogenaamde Geestelyke Broederschappen hunne gezette jaarelykse maaltyden in de Nederlanden onderhouden hebben, zoo wel als de weereldlyke, waar van reeds gesproken is I. Deel. Kap. XXXVII. 15 Hy was, volgens Orlers, de eerste, of tweede, die uit de Leidse burgeren in de Schans van Lamme gekomen was. 16 J. Orlers Beschr. der Stad Leiden, bl. 536. 17 Een spys, een toespys, zeer lang bekend in de Nederlanden onder den naam van hutspot, eertyds genaamd potvlees, en potharst: de reden van welke benaaming te vinden is by Kiliaan. 18 Deze twee rympjes, waar van 'er een op de voors. Pot gesneden was, gemaakt door Pieter Kornelisze van der Morsch, als Orlers hem noemt, maar van Tettenrode, als anderen willen, gemeenelyk genaamd Piero van Leiden, door zyne grappen, en potsmakeryen berugt, zyn te zien in de Beschryving van Leide, van den gemelden Orlers bl. 536. 19 Op het berigt, kundschap, en orde van Baldeus, dat Boria, de Bevelhebber in die Schans, zig, en de zynen wel mogt behouden, ontstond zoo geweldig een verbaasdheid en schrik in de Spaansche bezetting, dat ze zig nog dien nagt, zynde den nagt voor den derden dag van Wynmaand, op de vlugt begaven. Orlers d. l. Zynde dezeu schrik zoo groot, en wonderlyk, dat ze de zeer Edele, Geleerde, en Geestige Dousa met zyn Gedigt vereeuwigde, onder andere met deze woorden:Dicite vos, Nymphae Cronesteinides, Hiccine terror Panicus, an potius Spanicus error erat? Die hier op uit komen: Zeg, Nimfen van den Kroonesteinsen Vliet, Waarom de Spanjerd Lamme, uw Schans, zoo ras verliet? Is 't uit een Pansen Schrik, of Spaanse Feil geschied? 20 Zoo verhaald Joh. de Leidis, dat Maximiliaan van Oostenryk, in de Steden van Holland in 't jaar 1478 ingehuldigd wordende, naar ouder gewoonte, te Haarlem beleefd, en eerbiedig ontfangen is van Nikolaas van Adrichem, Abt van Egmond, en dat de zelve Abt aan Maximiliaan (volgens eigentlyke vertaaling zyner woorden) een os, waardig 30 guldens, voorgedronken, dat is gebragt, of vereerd, en dat de Graaf den Abt ter maaltyd onthaald heeft, met deze woorden: Propinavit eidem bovem, valentem 30 florenos, & idem Dux invitavit eundem ad prandium, pro sua reverentia, laetatique sunt in convivii, & gaudio magno repleti, & amicitiam magnam contraxerunt ad invicem, &c. En wat verder: dat die zelve Abt aan den zelven Hertog eenige zilvere vergulde bekers toebragt, of dronk, dat is schonk, en vereerde. Ik zal de plaats, ter bevestiging, en om 't fraai van 't Munniken Latyn dezer Kronyk, uitschryven: Nunc iterum idem Dominus Abbas Propinavit praelibato Duci pro majoris amicitiae cumulo aliquot cyphos argenteos deauratos, in quibus valde propter extraneum modum constructionis praenominatus Dux jocundabatur. Ann. Egmund. c. 86. 21 Het voordrinken, op zoodanig een by overeenkomst vastgestelde zaak, strekte ter bevestiging, en een teeken van de overeenkomst, en de overgift zelve, als de Hoogleeraar Matthaeus bevestigd. Propinatio etiam poculi olim Symbolum traditionis, ad ann. Egm. cap. 86. not. 22 De Schryver van de Kronyk van Brabant, beschryvende de komst van Hertog Jan van Brabant te Valencyn, in 't jaar 1425, zegt: Rectores, &c, oppidi praedicti pretiosam, & pulchram propinam ei obtulerunt. Dat de Regenten van die Stad hem een kostelyke, en schoone Popyn, dat is, gift, of geschenk, vereerden. Waar op dezelve Matthaeus heeft aangeteekend: Donum, munus, Propina est. Propina a propinando. Dono aliquid daturus donatario id propinabat, 't welk aldaar met bewyzen bevestigd word, ad Chron. Brabant. p. 174. & 199. En mogelyk, dat ons schenken, geschenk, geven, gift, eigenlyk beteekend heeft schenken, en drinken, ter bevestiging van de gift, en dat allengskens het teeken genomen is voor de beteekende zaak, dat is, het geven, of de gift zelf, waar van het schenken, en drinken een teeken ter bevestiging wel eer verstrekte. 23 Matt, ad Anonym. Chron Brabant. fol. 75. & seqq. 24 Zie Tacitus de Morib. Germanor. 25 Zie de Keuren van Rynland, en andere Landschappen. 26 in de openbaare verkoopingen van vaste goederen, is, in Rynland, en elders, als nog in gebruik, eenig opgeld, onder den naam van Rantsoen, of Wynkoop, voor de koopers, en lag-genooten te bedingen. Keuren van Leiden, Rynland, enz. Kiliaan zegt, Wynkoop is Lyfkoop: en elders: Lyfkoop is liefkoop, epulam emptionis causa, emptio genialis, comessatio emptionis ergo, arrha epularis. Dat is, een koop-gastmaal, enz. Een maal, aangeregt ter zaake van zekere koop, een pandpenning, of Godspenning, ter zaake van koop, om daar voor een onthaal, of maal te bereiden, enz. Dog van Lyfkoop zal ik, dewyl deze Aanteekening te lang zouw vallen, in 't volgende Kapittel met meer onderscheidinge spreken. 1 Zie ook de Beschryving van den Briel, en Lande van Voorn, I. D. bl. 268 2 Zie 't geen ik daar over heb aangeteekend in de Beschr. van den Briel en Voorn. I. D. bl. 268. Aant. (2). (5). (7). 3 Ibid. 4 Zie de Beschr. van den Briel en Voorn, I. D. bl. 282. 5 Ibid. bl. 288. 6 Dit Uittreksel, by my reeds te voren hier geplaats zynde, heb ik uitgelaten uit de Politike Regering, enz. van Voorn, door my in de Beschryving van den Briel met Aant. onlangs uitgegeven: Maar het beginsel daar van is te zien, en kan vorder geheel aldaar ingevoegd worden. bl. 288. reg. 16. Zie 't geen ik daar heb aangeteekend. A.(7). 7 Dat is, gelyk de Latynse Regtsgeleerden zeggen:Dies non tantum cessit, sed & venit. Vide L. 213. D. de Verbor. signific. 8 Scepen-kennes. Een kennes, of kennis beteekend in oud Nederduits zoo veel als een getuigen, of ook wel een getuigenis; en kennen getuigen: gelyk uit de hier aangetoogene, en andere plaatsen van de Politike Regering, enz. van Voorn, overvloedig blyken kan. Dienvolgens kan Scepen-kennis eigenlyk beteekenen een getuigenis van Schepenen. Dit woord is in Amsterdam nog in gebruik gebleven, hoewel met een bepaalder beteekenisse; wordende aldaar door Schepen-kennissen verstaan zodanige getuigenissen, en brieven van Schepenen, die een algemeen verband van goederen behelzen. Zie het Octroi van den 8 Maart 1594, en de Waarschuwing van Haar Ed. Gr. Mog. van den 5 Febr. 1665. Gr. Plakaath. II. 2211. enz. II. Anders beteekende kennen ook kennis nemen van een zaak, en, 't geen het gevolg was, daar over oordeelen, en vonnis vellen; waar van by ons nog schynt overgebleven deze spreekwys, over. of, van zoodanigen misdaad competeerd de kennis, of judicatuure, aan dezen of genen Regter. En dus zou Schepen-kennis ook elders een vonnis van Schepenen konnen beduiden: III. En geen wonder: daar men vind, dat in de oude Hollandse Wetten, en Privilezien de Regters getuigen, en tuigen genaamd zyn, en een Vonnis van zeven Regters, of Schepenen, seventuig; waar van men blyk vind in het Handvest van Filips van Bourgondie, van den 9 Aug. 1447. Zie de Handvesten van Monnikendam bl. 28. En daar men door getuigen Regters beteekend vind, zelfs in 't Pauselyke Regt, als by voorbeeld c. 2. caus. 2. quaest. 4. alwaar bevolen word, dat een Kardinaal, of Bisschop, niet zal veroordeeld worden, ten zy met 72 getuigen, nisi cum 72 testibus. 't Welk van sommigen verkeerdelyk genomen is, als of 'er 72 getuigen vereist wierden, om een Kardinaal van een misdaad te overtuigen: daar door getuigen hier Regters verstaan worden; gelyk de zeer geleerde Heer President van Bynkershoek in 't breede beweerd, en bewezen heeft in zyn zoo nut, als uitmuntend werk, de Foro comp. Legator. c. 12. p. m. 492. & 493. 1 De woorden van Cluverius luiden, vertaald aldus: ‘Dat de ouden elkanderen door voor te drinken gegroet, en hunne genegenheid betuigd hebben, blykt zoo uit andere, als uit Homerus, den oudsten aller Schryveren. Waarom ik oordeel, dat deze manier niet nieuw is by de Germanen, of Duitsers, nog voor weinig eeuwen uitgevonden; maar dat de zelve in de eerste eeuw na den Zondvloed uit Asie in Keltenland, door Aschenaz, en zyne kinderen, en nakomelingen, overgebragt is.’ 2 Statius Thebaid. l. 1. versu 541. 3 Curtius l. 7. c. 8. § 18. 4 Seneca in Thyeste vers. 982. Over deze plegtigheid der Heidenen, waar by zy op hunne Altaren den wyn uitstortten, ter eere van hunne Goden, zegt de Kerkeleeraar Arnobius tot de Heidenen van zynen tyd: ‘Leerd ons, zoo het u beliefd, waarom gy alzoo den wyn uitstort op uwe Outaren? Is het dat uwe Goden met den dorst zyn bevangen, en dat men hunne droogte met deze vogtigheid moet weg nemen? Of is het, dat, gelyk wy stervelingen in onze maaltyden gewoon zyn den drank onder de spys te gebruiken, gy ook, naa dat gy den Goden hebt gegeven het vlees der geslagte offerbouten, enz. de zelve met wyn besprengt, op dat zy te beter de spys zouden verteren, enz.’ Waar van hy in het vervolg de onredelykheid schimpender wyze nader aantoond, in 't 7de boek tegen de Heidenen, en naar de vertaaling van J. Oudaan, bl. 407. 5 Servius ad AEneid. l. 6. vers. 244. 6 Seneca in Thyeste vers. 699. 7 Apulejus Metamorph. l. 9. Vide sii Petri Colvi notas in h. l. 8 Senec. d. loc. vers. 982. 9 Virg. AEneid. 1. vers. 740. 10 Heliodorus Aethiopicor. l. 2. pag. 98. 11 By den gemelden Heliodorus l. 2. p. 136. 12 Homerus Iliad. Ω. vers. 283. & seqq. Waar van daan onze gewoonte schynt afgekomen, van een glaasje van goed succes te drinken, het zy van een huwelyk, koopmanschap, reedery, of eenige onderneming. 13 Id. Iliad. 1. vers. 171. & seqq. 14 Iliad. K. in fine. 15 Seneca in Agamemnone vers. 356. &c. Tibi grandaevi lassique senes Compote voto reddunt grates, Libantque manu vina trementi. &c. 16 Iliad. Z. in fine. 17 Hoewel ook vele plegtigheden by de Heidenen in gebruik waaren, die de Allerhoogste aan de Joden toegelaten, en geboden heeft, veeltyds met verandering van eenige omstandigheden; zulks dat de Hebreen sommige plegtigheden van de Heidenen ontleend hebben, en voornaamelyk van de Egiptenaaren, aan, en tot welker plegtigheden de Joden eenigzins gewend waren, en toegeneigd, en van welke sommige den Joden bevolen waren met eenige verandering, om byzondere redenen. Zie hier van breeder in Hollandt Tiendregt Kap. IV. § 3. 18 Exod. XXIX: 40, 41. 19 2 Sam. VI: 19. 20 Psalm CXVI: 13. 21 Lib. 23. Cap. 24. 22 Dus spreekt Hesychius in voce Τρίτος Κρατήρ. Die dronk wierd ook genaamd poculum bonae valetudinis, den beker van welvaren, of van goede gezondheid. En uit dezen dronk, ter eere van Jupiter Sospirator, den behouder, die de Heidenen meenden, dat de menschen kon hoeden, beschermen, en in gezondheid bewaaren, willen sommigen, dat de gewoonte gesprooten zoude zyn, en den Kristenen, dog met beter inzigt, en oogmerk, by gebleven, van de gezondheden van andere te drinken, en op hunne gezondheid te laten drinken. Augustinus Wigmans, Brabant. Marian. libr. 2. c. 64. 23 Vide Scholia in ἱππεῖς, equites Aristophanis, & ejusdem σφῆκας, vespas & Schefferum in Not. ad AEliani var. hist. l. 1. c. 20. Dog anderen stellen hier een geheelen anderen rang, en orde, gelyk de andere diergelyke verdeelingen, en benaamingen, en den rang der dronken. Lambinus, Cruquius, &c. ad Horat. Carm. l. 3. of. 19. fin. Athenaeus Dipnosoph. lib. 2. & l. 15. c. 20. Rosinus antiq. Rom. l. 5. c. 30. & quae ad hoc cap. notavit Dempsterus p. 386. en vorder het volgende Hoofdstuk, en 't geen ik daar over heb aangeteekend A. (9). 24 Vide Petron. & in eum Not. Erudit. 25 Deze zelve beker wierd by de Romeinen genaamd Poculum bonae valetudinis, of Jovis suspitatoris, de beker van goede gezondheid, of van Jupiter den behouder, waar van we zoo even gewaagden. A. (22) bl. 47. En sommigen meenen, dat Apulejus van het drinken van zoodanigen dronk spreekt, onder de benaming van bibere salutaria, dat is, volgens hunne meening, den heil-dronk, of gezondheids-dronk te doen. De asino aureo l. 2. prope fin. hisce quidem verbis: Cum primum Telophron hanc fabulam posuit, compotores, vino madidi, rursum cachinnum introgrant, dumque bibere salutaria postulant, sic ad me Byrrhaena, &c. Alii tamen solitarium, alii aliter logunt. Zie meer van de voors. 3 bekers K. VII. ook waren de Ouden gewoon wyn te plengen, en te drinken, ter eere van andere Goden, en Godinnen, als ter eere van Minerva § x. bl. 47. en van den afgod Apollo. Als breeder zal getoond worden Kap. IV.§xii. Kap. V: §i. en Kap. IX. 26 Lamprid. in Vita Alexandr. Cap 39. 27 In Albo DD. de Zuilen van Nieveld. 1 Vid. Brissonius de Formulis l. 1. Rofinus de ant. Roman. l. 5. cap. 30. & ad eum Demsterus. Stuckius antiq. Convivial. l. 3. cap. 13. 2 Delrio Adig. 810. 3 Lib. 1. epigr. 72. & Sil. Italic. l. 9. Pun. Belli. En de zelve Martialis zegt, lib. 11. ep. 37. Quincunces, & sex cyathos, bessemque bibamus, Cujus ut fiat, Julius, & Proculus. De Romeinen dronken veeltyds wel drie bekers; ter eere van de Bevalligheden, of anders negen; ter eere van de Zanggodinnen. Dit geeft Horatius te kennen. l. 3. carm. 9.Da Lunae propere novae, &c. Horatius wil dan daar, dat een liefhebber der Musen, ter eere van deze Godinnen, in eenen teug zouw drinken, negen cyathen: Maar dat de bevalligheden niet toelieten, dat men meer dronk dan drie cyathen in eene reis (of, gelyk de Fransen zeggen: à la fois.) Qui Musas amat impares Ternos ter cyathes attonitus petet Vates. Tres prohibet supra, Rixarum metuens, tangere Gratia. &c. Carm. lib. 3. Od. XIX. 13. Hoe cyathus was zeker kroesje, of wynmaat, houdende een twaalfde van een Sextarius; de sextarius een zestiende van een Congius: Congius een agtste van een Amphora: Hoe dat men, om dat cyathus het zelve rapport had tot een sextarius, als de 12 onzen tot een pond, hoe dat men daarom de zelve naamen aan de deelen van een sextarius, als aan die van een pond by de Romeinen gegeven hebbe, en dus aan 9 cyathi den naam van dodrans, enz. En hoe men, om het ongemak van dikwils schenken voor te komen, drinkschaalen van ongelyke grootte gebruikte, waar van 'er een 2, 3, 4, ja 11 cyathen behelsde. En meer andere zaaken, konnen zy, die de lust, en naauwkeurigheid hebben, onder andere, breeder verhandeld vinden by M. Boivin, dans l'Histoire de l'Academie Royale des inscriptions, & belles Lettres, &c. tom. 1. p. 166. &c. 4 Martial. l. 9. Epigr. 94. 5 Dat niet alleen dit getal der dronken, met die der Naam-letteren van de beminden overeenkomende, gedronken wierd, maar ook, dat dit zelfde geschiedde, als des Keizers gezondheid gedronken wierd, getuigd Martialis op verscheide plaatsen, die zelf, zullende drinken op de gezondheid van Keizer-Domitianus, tien dronken, naar des naams letter-tal, gedaan heeft, l. 9. ep 94. Vide & eundem l. 1. epigr. 72. l. 8. ep. 51. l. 9. ep. 37. & 39. & l. 14. ep. 170. Zie vorder van deze manier van drinken Farnabius, en anderen, over Martialis, lib. 1. ep. 72. &c. 6 Ten minsten, zy waaren gewoon op dat Feest van die Nimf zoo veele bekers te storten, en naar der zelver getal elkanderen veele jaaren te wenschen, als of ze in dat overgeloof geweest waren. Even gelyk by ons sommigen meenigvuldige en groote bokaalen, en gezondheden instellen, met zoo veel yver, als of ze waanden, dat de gezondheid daar door naar maate bevorderd wierd. 7 De Grieken plagten ook, in de voors. en andere gevallen drinkende, te leunen op den linker elleboog, en met de regter hand den overigen drank zagt rondom te bewegen, en in een koper bekken uit te kletsen; en uit, en naar maate van de grootte van dat geluid, als een goed voorteeken, te besluiten, hoe ze van hunne Meesteressen bemind wierden: een manier, by hen genaamd Cottabus, Cottabismur. &c. en in 't breede bewezen by Stuckius, ant. conviv. l. 3. c. 14. p. 556. &c. Het Engelse spreekwoord: Make a pearl on your nàel: Maak een paarl op uw nagel, bevestigd de voors. drinkwys ook onder hen. J. Ray. Prov. p. 88. 1 Uit Homerus blykt, onder andere, dat men van ouds gewoon was, den afgod Apollo ter eere, elkanderen een dronk toe te brengen. Want de zelve Griekse Digter voerd Antinous, dus sprekende tot Ulisses in: ‘Het is heden een vierdag des Gods Apollo, dies willen wy 't schieten nalaaten, den boog aan een zyde leggen, en aan Melanthus bevelen, dat hy den allervetsten geit hier brengt, welken wy dien stralenden God op morgen offeren, en naa het zelven het schieten weer aanvangen zullen: Die schutterlyke God zal ligt ons dan met beter geluk, dan nu, begiftigen, en gy, schenker, schenk in, op dat wy elkanderen een dronk, dien God ter eere, toebrengen: Deze meening, voegt hy 'er by, wierd van allen aangenomen. De disch-dienaars reikten 't vers handwater, en droegen den drinkbeker om her. Toen nu yder zyn genoegen gedronken had, enz. Odyss. l. XXI.’ 2 Dat 'er ter eere van den Zaligmaker, en zyne gezegende Moeder, plagt gedronken te worden onder de Kristenen in de Noordse gewesten, blykt ook uit een bewys in 't vervolg § xi. Ook schynt het een gebruik geweest te zyn by sommige Kristenen, op, en onder den dronk van zekeren beker, Kristus aan te roepen, Κριστὸν ἐπειπεῖν, en met het maken van het teeken des kruices naar om hoog te zien; waar van Gregorius Nazianzenus gewag maakt. Oratione L. in Julian. Apost. 3 Vide M. S. Anal. istius Monasterii. & Aug. Wigtmans Brabant. Marian. l. 1. c. 12. p. 178. 4 Vermaard is onder de Schotten zekere groote beker, genaamd de beker van den Heiligen Magnus, den eersten verkondiger van den Kristelyken Godsdienst onder dat volk, waar van men de beschryving, en eenige byzonderheden gemeld vind by Buchananus rer. Scoticar. lib. 1. Welke beker het voors. gebruik van ter eere van afgestorvene Heiligen te drinken, ook onder het oude volk van Schotland, bevestigd, en van welken beker ik in 't vervolg nog iet denk aan te teekenen. Kap. VII. 5 In zyn 64sten brief, aangehaald by Baluzius. op de VI. Homilie van Caesarius p. 125. 6 In Homilia VI. quae est contra malum ebrietatis, pag. 45. in fine. 7 Zie van deze breeder in het Hoofdstuk van St. Geerte Minne-dronk. 8 Ol. Wormii Abbreviator l. 13. c. 4. 9 Zie van dit woord Minna (liefde, min, dog hier beteekenende een lied, of lofzang, die uit liefde tot, en ter eere van eenige Heiligen gezongen wierd) Glossae Isonis Magistri ad Prudentium l. 1. in Symmachum. Ereherus in expostione foederit inter Ludovicum, & Carolum, reges. du Fresne. en 't geen we in 't vervolg hebben aangeteekend over den dronk St. Geerte Minne. 10 In het Noordse landen, onder het Heidendom, was 't een gebruik te drinken ter gedagtenis van hunne oude Koningen, en Wetgevers, die ze genoegzaam voor Goden hielden, als onder veele andere voorbeelden te zien is in de beschryvinge van 't gastmaal van den Koning van Sudermanland, Granmarus, dat hy gaf aan den Koning den Denemarken Hiovardus, alwaar de schoone Hildegunnis, des Konings dogter, den genoodden Koning uit een zilveren beker bier, ter eere van den lang overleden Koning Hrolfus, waar toe ook dit maal bereid was, toedrinkende, zeide, volgens Bartholyns vertaaling: Hunc colicem in Hrolfi Regis Kraki memoriam bibo. &c. d. i. ‘Dezen beker drink ik ter gedagtenisse van Hrolfus, Koning van Krakaw.’ Volgens getuigenis van Snorro, by Thom. Bartholinus. antiquit. Danic. lib. 1. cap. 8. pag. 134. 111 Deze Gildens, of Broederschappen wierden ingesteld om maaltyden te houden, en te drinken ter gedagtenisse van eenige braave overledenen, en dat volgens zekere Wetten, waar van te zien is Bartholinus d. l. p. 132. Dog deze wierden veeltyds misbruikt, zoo dat men in het derde Kapitulare van Karel de Groot, in 't jaar 789, de dronkenschap in zulke byeenkomsten verboden vind. Tomo l. capitulorium, a Baluzio edito. 12 Zie Aanteekening (9). 13 Zie 't geen ik van deze Broederschap, en den maaltyd, ter eere van Maria ingesteld, reeds heb aangeteekend. II Deel K. I. A. (14). § ix. bl. 16. 14 De eige woorden van Wichmans luiden dus: Mensa autem durante nullas sanitates bibere licet, nisi ad felicem successum, & incrementum ipsius Confraternitatis. Et hoc modice. Salubre plane decretum, quod utinam apud omnes convivas esset in viridi observantia, qui, frequenter ad aliorum sanitates bibendi; proprias perdunt, & animae & corporis. Brabant. Mariana l. 2. c. 64. in fine. 15 1. Zoodanige kroezen, ter eere van overledene Helden, noemden zy Bragebaegere, solis consecrata Bragis, id est, fortibus viris, geëigend alleen aan Brage, dat is, braave, dappere mannen, volgens Schefferus, of aan hunnen Afgod Bragus, dien ze de ervarendste in welsprekendheid, en Digtkunde hielden, als Snorro toond, by Bartholinus, antiq. Danic l. 1. c. 8. p. 128. 2. Ze hadden ook bokaalen voor hunne andere vrinden, die door eenige brave daden vermaard waren, die ze noemden Memori-bokaalen: zoo zegt Snorro, volgens Bartholinus: Bibebant etiam homines calices in honorem amicoru, qui illustribus factis nobiles erant, quae Memoriae pocula nobinabantur. d. l. p. 34. Dat is: ‘Men was ook gewoon eenige Bekers te drinken, ter eere van de vrinden, die door doorlugtige daaden vermaard waaren, welke Memori-Bokaalen genoemd werden.’ * Deze, en veele diergelyke vraagen wierden gedaan, allermeest aan zoodanigen, die verdagt waren, dat ze het gevoelen van Pieter Waldo, gekant tegen het bygeloof der Roomse Kerk, en in het midden van de 12de eeuw uit Vrankryk, met de Vaudoisen, in de Nederlanden gevlugt, mogten toegedaan zyn. Ten welker onderzoek de Dominikaanen hier te Lande zyn gezonden, als strenge Kettermeesters, die ten dien einde zig van zeker Formulier van ontelbaare vraagen bedienden, en dus het voorspel van de naderhand ingevoerde Inquisitie, ten toneele der Nederlanden, begonden te spelen. Welke zaken, en het voors. Formulier, in 't breede te zien zyn by Boxhorn, Nederlandse Hist. 2. b. bladz. 14. enz. † Dien 't lust desaangaande in 't byzonder, en naauwkeuriger onderzoek te doen, dan dit bestek vereist, zie Ph. a Limborch hist. inquis. &c. en, vooral, zoo hy de Latynse Taal onkundig is, de Historie der Reformatie van G. Brand, en de Beschryving der Waldensen, vergeleken met de Historie der Inquisitie, beide onlangs uitgegeven in Levensbeschryving van beroemde, en geleerde Mannen, enz. bet. I. Stuk No. II. en III. 1 Ex Luciano pro lapsit int. salutand. 2 Τὸ ὑγιαίνειν, zegt Luciamis. d. l. d. i. eigenlyk ‘om wel te vaaren.’ 3 Met dit onderscheid nogtans, dat daar de brieven in later tyden met vaar wel eindigden; de Pithagoristen, als ze iet ernstigs aan elkanderen schreven, volgens de gewoonte, en bevel van Pithagoras (gebynaamd θεσσέσοις, den Goddelyken, gelyk ook eertyds Plato gebynaamd wierd θεῖος) zy hunne brieven daar mede begonnen: en de wens van dit ἀγιαίνειν, of welvaren, betrof ziel en lighaam, en behelsde alles goeds, volgens den zelven Lucianus. d. l. 4 Gelyk elders, om iet anders te bewyzen, reeds met eenig onderscheid is aangetogen, Kap. III. § x, xi. 5 Men leest van zeker Wysgeer, dat hy het eerste glas rekende voor den dorst, het tweede voor de lust, het derde voor de dronkenschap, en het vierde tot uitzinnigheid. En de Wysgeer Anacharsis zeide, dat de wyngaard drie ranken droeg, de eerste van wellust, de tweede van dronkenschap, en de derde van moeijelykheid; te kennen gevende, dat een maatige dronk wyns aangenaam was voor den dorst: maar dat een onmaatige dronkenschap, en een gulzige dronk twisten, gekyf, vegtery, moord, en ziektens veroorzaakte. Men heeft aan te merken, dat deze Liefhebber der Wysheid uit Skytje van geboorte was, en de eenigste geleerde, of Wysgeer van dat Land, van waar het een preekwoord wierd, als men een zeldzaam mens wilde beteekenen, te zeggen: Apocharsis inter Scythas, een Anacharsis onder de Skyten. En zyn voorgemelde zeggen zal te bevalliger zyn, als men bedenkt, dat in Skytie geen wyngaarden zyn: Dictum erit jucundius, si cogites in Scythia non esse vites. volgens Erasmus. Apothegm. lib. 7. 6 Scholiastes Apollonii. lib. 1. 7 Δίος σοτήρος, van welken dronk wy reeds iet hebben aangeteekend over het III. Hoofddeel § xi. 8 I. Te weten, de Grieken plagten, naar 't verhaal van Athenaeus, lib. 15. c. 20. na het houden van den maaltyd, en even voor het opnemen van de tafel, aan de gasten te schenken, of door den nap-hoeder, of schenker, te doen schenken een dronkje ongesneden wyn, 't welk zy noemden τὸ ποτήριον τοῦ ἀγαθοῦ Δαίμονος, Poculum boni Daemonis, de Nap, of 't glaasje van den goeden Geest, 't geen sommigen aan Jupiter Servator, en anderen aan anderen toeëigenden. II. Dit Glas wierd aan de gasten gegeven, om maar weinig daar uit te drinken, en als zy het wegnamen, baden zy de Godheid op hunne kniejen, dat ze dog niets doen mogten, dat oneerlyk was, nog vervallen tot een al te groote begeerte tot dien drank, en van den zelven God mogten leeren, wat nut, en betaamelyk was. 't Was ongemengde zuivere wyn, dien ze allen, na verzadigd te zyn, alleen dronken om de smaak, en om te vernemen de kragt van dien goeden Geest. Dog al de andere wyn wierd, met water gemengd, gedronken. En dit geschiedde volgens zekere wet, als blykt uit een plaats van het 2de boek van Philochorus, bygebragt by Athenaeus. d. l. III. En wat deze drie dronken, en de orde belangt, de zelve Athenaeus zegt, dat welgeschikte luiden zig bedienden van drie dronken. 1. Van gezondheid. 2. Van toegenegenheid, en vrolykheden, en 3 van een slaap-dronk. lib. 2. c. 2. IV. Sommigen, sprekende van driederley dronken, verhalen ze aldus: 1. De eerste, ter eere van den goeden Geest. 2. De tweede van Jupiter Servator. 3. En de derde, ter eere van Merkurius, die men hield over den slaap gesteld te zyn, en dien ze wyn plengden, op dat hy den geneuchelyke droomen zouw verwekken, volgens Heliodorus. l. 3. AEthiopic. Zie van de voors. drie bekers, en der zelver benaamingen, en rang, hier voor II. Deel Kap. III. § xi. xii. V. Anderen zeggen vorder, dat de Grieken zoo meenigmaal dronken, als de Goden, of goede vrinden dus bedagt wierden, of met naamen genaamd. Coel. Rhodig. lib. 28. cap. 6. VI. Dit is genoegzaam zeker, dat zy aan hunne Goden gedagt hebben in den aanvang, en het einde van hunne maaltyden. 9 Ἕρμης genaamd, welke voor een schei-dronk strekte by de Grieken, volgens Caelius Rhodiginus: l. 28. c. 6. 10 Naderheid, of Naderschap is zoo veel als proximitas, propinquitas, volgens Kiliaan, dat is, nabyheid, nabuurschap, of namaagschap, bloedverwantschap. 11 I. 't Was de manier by de oude Heidenen, den genen toe te juichen, en heil, en gezondheid te wensen, die ἀπνευστὶ, dat is, in eenen teug, den grootsten beker kon uitdrinken. Zoodanigen juichte men by de Grieken toe: ζήσειας, dat is, leef lang, enz. Dion verhaald, dat, Keizer Kommodus, als hy in de Schouwspelen de beeren met werpschigten geveld had, gewoon was een bokaal vol zoeten wyns uit te drinken, ἀμυστὶ, zonder adem haaling, of in eenen teug; en dan van de aanschouweren toegejuicht te worden, met het voors. woord, Lang leve: te weten, de Keizer, die zoo treffelyk zuipen kan. Vide & Suidam. Hier van hebben we ook blyk by Apulejus lib. 10 by wien iemant dus sprekende word ingevoerd: ‘Ik heb dien grooten beker in eenen teug uitgedronken.’ Et clamor exurgit consona voce cunctorum salute me prosequentium, d. i. ‘en daar op ontstond een geroep, en gejuich van allen, my eenparig heil wenschende.’ Welke voors. oude Heidense manier Stuckius beweerd, dat nog onder sommige Kristenen plaats heeft. d. l. c. 13. II. Jaa men hield dit, te weten zoo veel in eenen teug, ter eere, of op de gezondheid van een ander te konnen drinken, voor een goed voorteeken, zelfs onder sommige Kristenen. Vermaard is by de Schotten zekere Beker, de Beker van den Heiligen Magnus, gelyk te meenen, welke eerst onder hen den Kristelyken Godsdienst verkondigd heeft; en welken ze dezen beker toeschreven, ut major crapulae sit autoritos, gelyk Buchananus zegt, rer. Scot. l. 1. om te grooter voorwendsel, en voorbeeld van dronkenschap te hebben. Deze drinkbeker overtreft, naar zyn getuigenis, in grootte alle andere gemeene drinkbekers, zoo verre, dat ze zouw konnen schynen uit het gastmaal der Lapithen overgebleven te zyn. Met den zelven beproeven ze hunne Bisschoppen, als ze eerst tot hen komen. Die den zelven in eenen teug uitveegd (dat zeer zelden gebeurd) verheften ze met wonderbaaren lof, en besluiten daar uit, velut ex laeto augurio, als uit een gelukkig voorteeken, den uitslag, en de vrugten der volende jaren Hinc velut laeto augurio sequentium annorum trovenium aximis praecipiunt. Buchan. rer. Scotic. lib. 1. p. m. 37. 1 In dien zin is het gebruikt Num. V. Jerem. XXXV. Job XXII. Esth. I. Hab. II. * Zie Kap. VII. § iii. vi. vii. enz. 1 Men heeft hier aan te merken, dat, geduurende het Heidendom, aan yder ryk in 't Noorden zekere byzondere Deus tutelaris, of bescherm-God, wierd toegeschreven. Zoo hadden, en hielden, en eerden die van Noorwegen en Ysland, als hunnen byzonderen bescherm-God, Thorus, hier boven gemeld; vorder, de Sweden Frejus, of Fró; De Deenen Odinus. waar van breeder te zien is Thomas Bartholinus. ant. Danic. l. 2. c. 5. 2 Van Thorer, of Thorus, en Odyn, heb ik reeds beschryving gedaan in de Aanteekening op § iv. Door Aasae, Aasen, of Asen, wierden de Goden verstaan der Deense, en andere Noordse volken. Vide Bartholin. ant. Dan. 3 Dat de oude Kristenen by ydere bokaal Kristus plagten aan te roepen, getuigd Sozomenus, hist. Eccles. l. 5. c. 17. Zie 't geen ik heb aangeteekend op Kap. V. § iv. A. (2). en § x. A. (9). En dat men tussen ydere Bokaal, ter eere van God, den Heiland, den H. Geest, en Heiligen, en naderhand, sins den tyd van Olaüs, ook van Koningen, een lofzang plagt te zingen, onder de Noordse volken, is uit de overblyfselen hunner Schryveren kennelyk, als ook uit de Oudheden der Kelten, en Noordse volken, verzaameld, door Keyslerus pag. 361, en uit de Oudheden der Deenen, door Bartholyn, beide in 't Latyn beschreven. Zie ook hier I. D. Kap. V. § xi. 1 Onder de uiterlyke teekenen van betuigde vrindschap, wierd van ouds by de Duitsen wel het kragtigste gehouden, en gerekend het drinken uit eenen beker, gelyk onder anderen getuigd H. de Groot, in zyn Inleiding tot de Holl. Regtsg. 3. b. 35. d. § 8. als te voren breeder verhaald, en aangewezen is. I. D. 336. bladz. enz. En vind men diergelyke gewoontens, zelfs onder de meest afgelegene volken: De Nazamonen; een volk in Afrika, hebben het over-, en weder-brengen, en voorts het drinken van een goeden dronk, gehouden voor de hoogste bevestiging van trouw, en waarheid. Cael. Rhodig. lib. 18. cap. 38. 2 I. Heil, was 1. een Formulier van groeten, en zoo veel als salve, ave, in 't oud Alemannisch, en met weinig verandering, hails in 't Gottis, en bal in 't A Saxis, gebruikelyk; gelyk het by de oudste Schryvers, Kero, Otfridus, Ev. Notkerus. Ps. enz. in dien zin word gevonden. Waar van komt heilizen, salutare, groeten ('t welk de Sweeden, en Deenen nog helsa, helse noemen) en heilizunga, 't welk ook nog hedendaags de Sweeden helsnin, hieten, dat is salutatio, de groetenis. 2. Het wierd ook gebruikt in het Formulier van saamendrinkingen: Wagt heil, Drink heil. Waarom Schilterus zegt: Wacht heil, Trink heil, formulae compotantum. Gloss. Teuton. in Heil. Zie ook Occe Scarlensis. 1. b. fol. 9. II. In plaats van welke oude manier van zeggen in laater tyd deze schynt overgekomen te zyn: dat de insteller zegt: Uw gezondheid: En de ander antwoord: Het zal de uwe zyn. Een manier van zeggen van de zelve kragt, en beteekenis, als de boven gemelde oude spreekwyzen. III. Waar ontrent ook aan te merken staat, dat het woord salus, by de Romeinen de groetenis, en heil, en gezondheid beteekende. Zie hier Kap. IX. § iv. en x. 3 I. De oude Britten hebben een manier van voordrinken, en vooral van den voordrinker, onder het drinken te beschermen, gehad, en zeker Formulier, daar op staande: zaaken, die ik hier niet kan voorby gaan, om dat de zelve konnen strekken tot verklaaring van een Formulier, ten dien einde eertyds gebruikt, en nog hedendaags in gebruik, hoewel de daadelyke bescherming ophoud. Te weten, de Engelsen hebben nog hedendaags de gewoonte, dat, als iemant voordronken, of een dronk gebragt, en gezegd word: Your good health, d. i. Uw gezondheid, of iet dergelyks, daar op te antwoorden: I pledge you, of I will plegde you, 't geen veeltyds in dien zin genomen word van: Ik bedank u, of ik zal u bedanken: Maar dat eigenlijk is: Ik ben, of wil zyn u borg, te weten, dat niemant van het gezelschap u verraaden, of beledigen zal, terwyl gy deze voorwaarden drinkt. Men verhaald naamelyk, dat, wanneer de Gotthen, Deenen, en andere Noordse volken, hunne invallen, en strooperyen deeden in Engeland, veelen der inwoonderen nu en dan, door verraad der zelve, gegriefd, doorstoken, of de strotten afgesneden wierden, en zy dus om 't leven gebragt, zelfs dan wanneer ze dronken. En dat hier uit ontstaan zy een gewoonte onder de Britten, dat, als de een den ander voordronk, dan die den drinkbeker verwagtte de voors. woorden sprak: Ik ben uw borg, of ik wil u borg zyn, zyn zwaard trok, en uitgetogen hield zoo lang de ander dronk. En men vind nog al eenig bescheid van deze oude gewoonte in de schriften der Engelsen. Bailey spreekt 'er aldus van: To Pledge one [in drinking] is to be surety to one for the rest of the Company, that he shal receive no Harm while he is drinking; a custom occasioned by the Practice of the Danes, heretofore in this Kingdom, who frequently us'd to stab or cut the Throats of the Natives, while they were drinking. Dat is: ‘Iemants borg te zyn [in drinking] is iemant te verzekeren voor het gantse gezelschap, dat hy geen nadeel, leet, nog onheil zal ontfangen, terwyl hy is drinkende: een gewoonte, verwekt door dezen in dit Koninkryk, door de praktyk der Deenen, die de Britten dikwils verraderlyk staken, of den hals afsneedden, terwyl zy waren drinkende.’ See the universal Etymologicial English Dictionary, by N. Bailey, φιλόλογος, printed to London 1728. 4. edit. II. En sommigen meenen, dat de drinkvoorwaarden, die de oude Francen in gebruik plagten te hebben, en by verkorting te noemen, boire a tire-lerigot, van diergelyke verraderlyke gewoonte der Gotthen, toen zy Vrankryk door hunne invallen plaagden, ontstaan zy. Deze leiden de voors. spreekwys af van λάρυγξ, laryngx, dat is, de keel, of strot. Dog anderen, deze afleiding toestemmende, meenen, dat 'er in het geven van de voors. benaaming niet zouw gezien zyn op het afsnyden van de strot, maar het wyd openen van de keel, in het drinken van die voors. drinkvoorwaarde. Hoewel men 'er vind, die meenen, dat deze gewoonte, en benaaming, a tire-lerigot, af komt van Alarik, Koning der Gotthen. Het krygsvolk van dezen Veldheer, Vrankryk overrompelende, en zynde in Guienne, eertyds genaamd Aquitanie, dwongen al de Franken te drinken, a la santé, & prosperité de leur Roy Alaric Goth, d. i. op de gezondheid, en het welvaren van Alaric, den Goth. Maar, Klovis, Koning van Vrankryk, dezen Bevelhebber der Gotthen, of eigenlyk Visi-Gotthen, met eigen hande in een veldslag gedood, en op zyn leger de overwinning behaald hebbende, hebben de Franken, ten smaad, en veragting van Alarik, en de Gotthen, elkanderen genoodigd, en aangezet om te drinken, ter veragtinge van Alarik den Goth (gelyk zy tegens hun dank wel eer gedwongen waren geweest t'zyner eere te drinken) zeggende tot elkanderen: Je m'en voy boire à te le Re Alaric Goth. En, dit dus ondersteld zynde, meenende zelve, dat met 'er tyd, by verderf, en verkorting van deze spreekwyze, of dit smaadig drink-formulier, is overgebleven: Je boy à toy, à tirelerigot. Zie van de voors. geschiedenis van Alarik, en Klovis, Gregorius Turonensis l. 2. c. 35, 36. & 37. Prokopius. Mezeray, &c. en van de voors. drinkvoorwaarden der oude Franken, Les serées de Guillaume Bouchet, S:eur de Brocoxrt. a Rouen 1615 i. liv. fexill. 20. &c. III. Hoewel men ten opzigte van de voors. Engelse spreekwyzen hier nog aan te merken heeft, dat de Engelsen eenigzins van die voors. gewoonte, en den ouden zin dier voors. spreekwyzen zyn afgeweken, en die zelve spreekwyzen, I will pledge you, enz. thans meest gebruiken om iemant aan te moedigen tot het voordrinken, of het instellen van een drinkvoorwaarden, of het brengen van een glas aan hem, die die woorden gebruikt: Ser, I'll pledge you. Of ook wel als een compliment, wanneer iemant zyn glas, of bottel stil latende, en onuitgedronken staan, en een ander den zelven wil tot drinken noodigen; deze genoodigde daar op antwoord: I pledge you; of iet dergelyks: zoo veel zeggende als, drink my voor; ik zal u bescheid doen, ik zal het verwagten, of ik zal u volgen, enz. 4 2 Divis Cap. 24. 5 Rer. Fris. l. 2. pag. mihi 80. 6 Van deze oude gewoonte der Friesen, van, onder het drinken, elkanderen te kussen, en de hand te geven, getuigd Thaborita, in zyne nog ongedrukte Kronyk van Vriesland, onder ons berustende, aldus: Est & alia caeteris gentibus rara, sed huic paene familiaris, non certe contemnenda, nec ridendu cansuetudo, quam pro lege quasi observant, ut videlicet, quotier patheram plenam vicino convivanti ex more tradunt, id non nisi datis dextris, cujuscunque etiam conditionis, status aut utraeque feminei sexus fuerint, etiam addito osculo id perficiant, &c. dat is: ‘Zy (naamelyk de Friesen, daar eertyds de Hollanders onder begrepen wierden) hebben nog een andere gewoonte, onder andere volken zeldzaam, maar onder hen byna gemeen, en waarelyk nog veragtelyk, nog belagchelyk, welke zy als een wet opvolgen; dat naamelyk, zoo dikwils zy een volle kroes, of schaal aan den naasten gast, volgens gewoonte overgeven, zy, van wat staat, conditie, of sexe zy ook zouden mogen wezen, dit niet doen, als met het geven van de regterhand aan elkanderen; of, zoo de persoonen ongelyk, of beide alleen van het vrouwelyk geslagt mogten zyn, dat zy dan ook, met een kus daar by te voegen, zulks voltrekken.’ 7 Libr. XIII. cap. 4. 1 Deze Geertruid is eindelyk geweest Abdis van 't Klooster Nigivella, in Brabant, welke, aldaar in 't jaar 664, na Kristus geboorte, gestorven zynde, onder de Heiligen gesteld is, en dus den bynaam van Sinte Geertruid gekregen heeft. Zie P. Schryvers Toetst. op het Goudse Kronykje, bladz. 262. ter welker gedagtenisse de 17de van Maart nog by de Roomse Kerk gevierd word. 2 Zie Oudoëmus, Sigebertus, Haraeus, de groote Kronyk van Brabant, I. deel, kap. 3. 3 In zyn beschryv. der Nederl. 170 bl. 4 L. V. Haagt, Hertog. van Brab. bl. 24. 5 Als welke Domvrouwen, alvorens toegelaten te worden, haare wettige geboorte, en haaren Adel bewyzen moeten, ten minsten van vier Quartieren van 's vaders, en moeders zyde. Guicciard. beschr. der Nederl. in de Stad Nivelle. 6 I. De oude Historien, van de levens beschryvingen der zoo genaamde Heiligen handelende, zyn doorgaans zoo doorspekt met fabelen, en uitgedagte wonderwerken, dat ze de nakomelingen, zelfs die van den Roomsen Godsdienst, welke niet van de bygeloovigste zyn, walgelyk voorkomen, en voor een groot deel ongeloofwaardig worden geschat. Waar toe de eenvoudigheid der ingezetenen, de bygeloovigheid des volks, en de stoutheid der Monniken, die ze veelal beschreven hebben, aanleiding hebben gegeven; nadien deze Geestelyken, zig niet ontziende meer te ondernemen, inzonderheid toeleidden op het uitbreiden van den heiligen handel, en wandel der Mannen, Vrouwen en Maagden, welker heiligheid, en wonderdaaden zy voornamen te boek te stellen. II. Egter is niet geheel te verwerpen al 't geen van hen te boek geslagen is, gelyk wel sommigen hedendaags de gewoonte hebben, die aldus, het eene uiterste mydende, tot het ander, en niet min dan de eerste in een buitenspoorigheid geraaken, en van 't pad der waarheid afdwaalen; vooral hebben ze hier toe geen reden, wanneer de zaaken zelfs, die nog in wezen zyn, en diergelyke zigtbaare, en vastgaande bewyzen meer, hunne beschryvingen ontwyfelbaar bewaarheden, gelyk dan ontrent deze Princes, of Maagd Geertruid, ten minsten onwedersprekelyk zyn de Kerken, en Godshuizen, die zy gestigt, en gebouwd heeft in de Nederlanden, en in 't byzonder de Hoofdkerk, en Abdy van Nivelle, en een Kapel, naderhand de Hoofdkerk van de Stad St. Geertruidenberg, welke Stad na Haar genaamd is: en welke Gestigten dan ook de waarheid van haare zonderlinge milddadigheid, en godsdienstigheid schynen te bevestigen. De Schryver van de Voorrede voor de Graaven van Holland, door Scriverius, spreekt 'er dus van: Deze Geertruid naamelyk, had den eigendom aan den Berg, daar zy een Kapel had, en als de Berg, daar ook te voren een hoeve, en haven gehouden word geweest te zyn, ‘om schepen te bergen (hoedaanige havens, of bergplaatsen daar ontrent toe zeven gevonden wierden, waar van men meend, dat Zevenbergen zyn naam zouw hebben) tot een Stad geworden is, zoo heeft de zelve den oude naam van St. Geertruide-berg behouden.’ III. Het schynt ten minste, dat deze Geertruid gehad hebbe zekere eigendom, of regt over zekeren Heuvel; of Berg, gelegen aan den Biesbos, by de grenzen van Brabant, naa haar genaamd, Mons S. Geertrudis, de berg van de Heilige Geertrui, of Sinte Geertrude-berg, gelyk de Stad, op dien berg, of heuvel gebouwd, nog dien naam voerd. Want, hoewel de gemelde Schryver ontkend, dat 'er een berg zouw geweest zyn, en dat de plaats daar van zynen naam zouw ontleend hebben: Zoo is dit niet waarschynelyk, om dat de gelegenheid van de Stad St. Geertruide-berg, door haar verheve grond te kennen geeft, dat daar ontrent, zoo geen berg, ten minsten een heuvel, hoogte, of terp geweest is. En ten anderen, om dat men in den hier naa gemelden brief van 't jaar 992, die plaats genaamd vind, Mons litoris, 't geen zekeren berg of duin schynt te onderstellen. IV. Te weten, de oude gedenkschriften melden onder anderen, dat het Land rondom den Berg, naderhand naa haar geheten St. Geertruide-Berg, was haar erflyk goed, alwaar zy zeer veel verkeerd heeft: als blyken kan uit een Handvest van Vrouwe Hilsewyd, Gravinne van Stryen, by Dordrecht, gegeven in de Abdye van Thoorn in de Weerd, in de Kempen, in 't jaar 992 den 1 Juny. Alwaar de Gravin, te kennen gegeven hebbende wat ze tot de Kerk toebragt, deze woorden gebruikt: Imprimis ipsam Ecclesiam de Stryen, quae est consecrata in honorem Mariae Virginis, Montem litoris, ubi beatissima Gertrudis corporaliter conversata est, & cellam habet, a beato Amando consecratam, &c. d. i. ‘Inzonderheid de Kerk van Stryen zelfs, ter eere van de Maagd Maria gewyd, den Berg des oevers, daar de Heilige Geertruid lighamelyk verkeerd heeft, en een Cel heeft, van St. Amandus geheiligd, enz.’ Zie Gouthoeve, 91. bladz. 7 Conveniunt rebus nomina saepe suis, Dat is: Zoo komen woorden wel met zaaken, En eige Naamen over een Met een gedrag, geenszins te laaken. 8 Van deze H. Ontkommera, zie Augustinus Wigmans in Brabant. Mariana. 9 De zeer geleerde Scriverius toond, dat aan Matth. Vossius de gewoonte van ter liefde van Ste. Geertruid te drinken, niet schynt bekent geweest te zyn, en dat hy deze plaats des Rymkronyks van het drinken van Sint Geerte Minne, niet verstaan; en over zulks 's Graaven antwoord, in zyn Jaarboeken overgeslagen hebbe. Toetsteen op 't Gouds Kron. bl. 262. Dog het schynt, dat de zelve geleerde Schryver zig hier vergist. Want, hoewel Vossius geen eigenlyke verklaaring van de drinkvoorwaarde; St. Geerte Minne, geeft, zoo laat hy egter den Graaf een antwoord geven, waar uit men besluiten kan; dat hy 'er een dronk van hertelyke vrindschap door verstond. Zie Voss. op 't jaar 1296, en hier § xvii. 10 Zie ook van dezen dronk, en het opgevolgd verraad van Velsen, Commelyns beschryving van Amsterd. I. D. 2. b. bl. 68. 11 I. Dus luiden de eige woorden van Scriverius, naamelyk ter verklaaring van de bygebragte plaats van Melis Stoke: ‘De Graaf van zyn middagrust opgestaan zynde, nam een kop, of schaal in de hand, willende eens drinken met Gysbregt van Amstel, ter gedagtenisse en liefde van Sinte Geertruid, die hier Sinte Geert genaamd word. Onder de Princen en Adel was 't een gebruik, deze Sinte Geertruid over tafel, en in afscheid te gedenken: Patera Nigivellensis in Proverbium abiit: De schaal van Nigivella is nog een spreekwoord onder de Princen in Nederland, om de gezondheids wille, en goede uitkomst: Een manier van ouder herkomst, van hand te hand ons toegekomen.’ Welke gewoonte deze geleerde Schryver met eenige getuigenissen bevestigd in zyn Toetsteen, bl. 263. II. Waar uit ook met een te zien is, dat de beker, St. Geerte Minne, anders genaamd is de Schaal van Nivelle. En, gelyk 'er hier reeds reden is gegeven van de eerste benaaming van St. Geerte Minne, zoo is 'er wel reden te bedenken van deze tweede benaaming: alzoo de voors. Geertruid in de Stad Nivelle de Hoofdkerk, en Abdy gestigt, en aldaar langen tyd verkeerd heeft; alwaar ook haar vader Pipyn in de gemelde Abdy zouw zyn begraaven, volgens Guicciardyn. III. Ter bevestiging van de voors. drinkwyze, onder de Graaven van Holland, en Princen, en Edelen van Nederland, kan ook strekken zekere drink-schaal, of-kop, nog in wezen, van boven de gedaante hebbende van zeker schuitje, zoo oud, dat kenners twisten, of die drinkkop van kristal, of glas, of iet diesgelyks zy. De zelve staat op een gouden voet, omzet met edele, en uitmuntend konstig gewrogte gesteentens, verscheide afbeeldsels van menschen en dieren vertoonende. Dit glas word met haakskens besloten in een houte kasje, van buiten met verguld leer, van binnen met rood fluweel zorgvuldig bekleed, eenigszins van buiten zwemende naar de gedaante van een ouderwetse lamp. Men heeft, by overlevering van onheugelyke tyden, dat dit glas genaamd is St. Geerte Minne, en, naar alle waarschynelykheid, tot het drinken van die voorwaarde, daar het zyn naam van heeft, geschikt, gehouden, en gebruikt is. Ik heb van het zelve, 't geen sedert veele jaaren bezeten is by myn Schoonvader K. van Alkemade, een teekening laten maaken, hoewel de zelve van veel kleiner omtrek valt, dan het oorspronkelyke, en deze, om den naauwkeurigen te voldoen, hier agter in prent te voorschyn gebragt, ter plaatse, alwaar van eenige zeldzaame drink-vaten, en glazen word gesproken No. 7. 1 De orde, en benaaming van de 3 dronken, meest vermaard by de Grieken, verschild zeer veel: en sommigen telden den Beker van Jupiter, σώτηρ vel sospitator, den behouder, of gezondmaker, voor den derden, en onderscheidden daar van den beker des goeden Geestes, poculum boni genii, dien ze tot een vierden gebruikten. Gelyk ik reeds uit verscheide oude Schryveren, hier voor in de Aanteekeningen getoond heb. II. D. K. III. § xi. A. (22) (23) en (25) en K. VII. § xi. A. (8). Vide & A. Matth. not. in Chron. Egm. pag. 194. 2 Of de beker van Minne der Noordse volken niet mogte zyn afkomstig van, of eenigszins overeenkomstig met de Filotesia der Grieken, zoo veel als hun beker van vrindschap, of, gelyk ook sommigen willen, van Gezondheid, enz. te kennen gevende, heb ik reeds breeder onderzogt in het VIII. Kap. van dit Deel, en desaangaande myne gedag. ten geuit § x. 3 Bragabaegere. als of men zeide, een beker der Braaven, of Helden. Zie 't geen ik daar van aangeteekend heb. I. D. K. V. § xii. Aant.(15) bladz. 82. 4 I. Poculum Minni, zoo noemen sommige Latynse Schryvers dien beker, of drinkvoorwaarde. Maar Snorro noemd ze in zyn taal uitdrukkelyk Minni. Vide & Barthol. ant. Dan. l. 1. cap. 8. pag. 134. in fin. II. Wormius en Schefferus zeggen, dat de zelve genaamd is Minde. Worm. monument. Danic. lib. 1. cap. 5. III. Schefferus voegd 'er by: Bragebaegere solis consecratum Bragis, i. e. fortibus viris, Minde solis Mindis, id est amicis. Dat de beker Bragebaegere geëigend was alleen aan bragen, dat is, braave, dappere helden: en de beker Minde, aan de Minden, dat is, beminden, of vrinden. IV. Waar in hem egter Bartholyn in zeker opzigt tegenspreekt, bewerende: Dat hy den beker Brogabaegere, met den Bragaful vermengd, en dat de lest genoemde beker alleen ter eere der Goden wierd gebruikt, en genaamd was, niet naar Bragen, maar naar afgod Bragus. ant. Dan. lib. 1. c. 8. p. 127. Zie § viii. van dit Kap. V. Hoewel Bartholyn bekend, dat, niet tegenstaande de beker Minni eigenlyk geëigend was aan vermaarde overledene vrinden, door den zelven ook wel verstaan is een beker, ter eere, en liefde der Goden d. l. 135. en in 't byzonder den beker Bragafull, die geëigend was aan Bragus, volgens Snorro. Zie ook 't geen ik van de verscheide beteekenissen van Minni, en Minne reeds heb te kennen gegeven Kap. XIII. § xiv. Ik zal de plaats van Snorro hier, vertaald, bybrengen, te meer, om dat daar uit zeker gebruik van erfenissen te aanvaarden onder de Noodse volken, naa alvorens den beker van Minne, of Bragafull gedronken te hebben, klaar blyken kan, een gebruik, waar van men buiten Snorro zeer weinig bescheid vind: als alleen in diergelyke Schryveren, by voorbeeld in Jomsvikinga saga cap. 27. alwaar beschreven word het doodmaal, ter gedagtenisse van Graaf Strutharald aangeregt, word verhaald, dat Sigvaldus, de zoon, en erfgenaam van Strutharald, zoo lang op de voetbank van den Throon zat, naar ouder gewoonte, tot dat de Minni, of hoorn, of beker der Minne wierd ingebragt. Dat deze nu dezelve, als de voors. Bragafull, die ter eere der Goden gedronken wierd, en byzonder aan Bragusgeheiligd was, beweerd Bartholyn uit de zelve plaats van Snorro. ant. Dan. d. l. p. 136. welke plaats dan vertaald zynde, aldus luid: ‘Het was in die tyden de gewoonte, als de doodmaalen van een Koning, of Graaf gehouden wierden, dat, die dezen laatsten pligt aan zynen vader bewees, gereed om de erfenis te aanvaarden, voor den Troon op een voetebank zat, tot dat 'er een bokaal wierd ingebragt, die aan Bragus toegeheiligd was, en hy voor die bokaal opstond, een gelofte deed [van zekere braave daad uit te voeren] en daar naa den bokaal uit dronk. Dan klom hy op den Troon van zyn vader, en wierd geplaatst in de zitplaats van zynen vader. En dus kreeg hy een vol regt, en eigendom, tot, en van alles wat zyn vader had nagelaten.’ 5 Zie 't geen ik van de beteekenis van Minne heb aangeteekend. I. D. K. V. § x. A. (9). 6 Zoodanige Heldendigten wierden ook gezongen door de Barden, by de graven der Helden, en Koningen, als blykt in Faramon, Koning der Franken, volgens Fortucatulus, de Gal. Imp. & Phil. lib. 5. Zoo zongen de Hunnen de daaden van Attila, by de plaats van zyn begraavinge, volgens Jornandes. cap. 20. En zoodanige Heldendigten zongen die van Lapland op hunne gastmaalen, volgens Olaüs Magn. lib. 4. cap. 8. En de Gotthen, ook in hunne saamendrinkingen, volgens Joannes Magni, cap. 8. praefat. Vide plura apud Bartholin. in antiq. Dan. 7 Zie Barthol. ant. Dan. l. 1. c. 8. p. 126. 8 Zie van deze onderscheiding, en de eige woorden van Schefferus, hier A. (4). § iii. 9 Zie van deze Minnen, anders genaamd by de overzetteren van Snorro, pocula memoriae, of Memori-bokaalen der Noordse volken, 't geen we reeds aangeteekend hebben Kap. V. § xii. Aant. (15) 2. bl. 82. Te weten deze Minnen, of Memoribokaalen, beteekenden bokaalen ter minne, liefde, en gedagtenisse van overledene vrinden. Want het is aanmerkelyk, dat Snorro, en andere Schryvers der Noordse volken, op verscheide plaatsen het woord Minni hebben, 't geen Bartholyn aldaar door poculum memoriae, of Memori-bokaal vertaald heeft. Vid. ant. Dan. l. 1. c. 8. p. 134. & 135. 1 Ook anders genaamd ansighte, en hendsgichte, waar van af komt, of waar mede ten minste overeen stemd het Engelse woord hansel, dat is, handgift. Zie Kiliaan. 2 Hier van getuigd Mr. Simon van Leeuwen, in zyn Batavia Illustrata. I. d. 7. hoofdst. § 50. aldus: ‘Zoo is 'er nog een manier, en gast-wet onder de Duitschen, dat iemant, die voor de eerstemaal op een plaats, of in een vergaderd gezelschap komt, daar hy nooit in, of by geweest is, een groot glas, of kroes hem word toegeschikt, die hy moet uitdrinken, dat men verhensen, of verhansen noemt, dat is, in dat gezelschap, of genootschap aangenomen worden, gelyk men den kop, of kroes, een hensbeker noemd.’ 3 Van den Hensbeker, Aalbert van Beyeren, hebben we dit getuigenis: Dat de Bailliuw, en Hooge Heemraaden van Delfland, hebbende verkregen van Hertog Aalbert van Beyeren in 't jaar 1391 het Handvest van de instellinge van hun Kollezie, en des zelvs Wetten en Ordonnantsien, ter onsterfelyker gedagtenis, de gewoonte onderhouden hebben, van een ygelyk, de eerstemaal, met haar ter maaltyd komende, te doen verhenzen uit een grooten gulden kop, daar toe gemaakt, en den naam van dezen Hertog voerende. Zie den Burgemr. D. V. Bleiswyk, in zyn Beschryvinge van Delft, bladz. 557. 1 Hier van zyn blyken in de oude uiterste Willen: en schriftelyke maakingen, aan de Abdyen, en Kloosteren dezer Landen gedaan, ontrent de jaaren 1300 en 1400, zulks duidelyk, en zeer omstandig bevestigende: inzonderheid in Legaaten, aan de Abdyen, en Kloosteren van Rynsburg, Leeuwenhorst, en Egmond besproken; welker afschriften ten grooten deele onder myn Schoonvader berusten. 2 Vide Codices piarum Donationum; praesertim Aub. Miraei Cod. piar. donation. & ejusdem Donationes Belgicas. 3 Zoo besprak Mr. Hugo van Assendelft, Kanonik ten Hove (in 's Gravenhage) Priester, enz. by zyn Testament van den jaare 1522, aan St. Barbaraas Konvent, gestaan hebbende in 't Westeinde, op den hoek van de Assendelfstraat, verscheide goederen, onder voorwaarde van eenige te doene diensten, en Missen, en het zingen van eenige gezangen, door de Priorinne, en Nonnen, op zyn jaargetyde: ‘Dat ze altyd tertia Septembris, t'savonds Vigilie, en quarta Septembris post primam, die commendatio animarum, en Zielmisse voor myn ziele, en ouders zullen doen, enz.’ Wanneer hy ook beval, dat de zelve Jonkvrouwen onthaald zouden worden: ‘Ende wil oik, dat die Jonffrouwen sullen 's middachs quarta Septembris hebben wel te eten, gesoden, en gebraden, of visschen in Apr., en elcs een oortgen wittebroot.’ Welke uiterste wil met zyne dood bekragtigd, en vorder te zien is in de Beschryvinge van 's Gravenhage, door den Heere Mr. J. de Riemer. I. D. 1. St. bl. 454. enz. 4 Uit oude Klooster-brieven, en andere gedenkstukken, voornaamelyk van de agtste eeuw af, blykt, dat het woord Charitas, 't geen eigelyk liefde beteekend, voornaamelyk door de Geestelyken gebruikt is om velerlei byzondere uitwerksels der Kristelyke liefde te kennen te geven: 1. En dienvolgens voor eerst een liefde-maaltyd, alwaar vrienden, en armen ontfangen wierden. 2. Aalmoessen, en allerlei giften, die aan de Kloosters, gegeven, of gemaakt wierden. 1. In diervoegen, dat vervolgens door dat woord charitates somtyds verstaan worden Landeryen, aan de Kloosteren gemaakt, of besproken. 2. Zekere maaltyden, eens 's jaars, of op gezetten dagen te houden, met, of zonder wyn, volgens den wil van den Schenker. 3. Ook allerlei buitengewoone verkwikking, en versnapering voor de Monniken, buiten hunne gewoone maaltyden, by uiterste wil, of anderszins besproken; het zy zeker deel van beste tarw, of van wyn, 't geen in sommige Kloosterbrieven is uitgedrukt, met de benaaming van charitas. II. En is dit woord Charitas dienvolgens ook in de Kloosterschriften, en onder de Geestelyken gebruikt, om 'er mede te kennen te geven zeker maal, of deelen van spys, of drank, of ook een taak wyns, die aan yder van hen, door den kelderwaarder des Kloosters, wierden uitgedeeld. En in zoodanige gevallen vergat men niet plegtiglyk te drinken het poculum charitatis, dat is een bokaal van liefde, of wel, ter liefde, eere, en dankbaare gedagtenisse van den genen, die zoodanig een vreugdemaal, of deel wyns aan het Klooster had besproken. III. En wierd aan yder Monnik zyn deel van de voors. spys, of drank aanbedeeld door den Cellerarius, of Pitanciarius van het Klooster, dien dit was aanbevolen: Zoo leest men in een Kloosterbriev van den jaare 1292. Pitanciarius ministret inde cuilibet de conventu unam charitatem integram boni vini, & unum ferculum boni piscis, dat is: ‘De Pitançier, of Klooster-kelderwaarder deele yder Klooster-broeder een heele chariteit, of liefde-gift van goeden wyn, en een geregt van goeden vis.’ IV. Het zy dan, dat dit deel wyns zoo groot viel, dat yder Monnik zyn gedeelte met zig nam, en op verscheide tyden naar zyn welgevalle gebruikte. Of zoo kleen, dat 'et, in een rondgaanden beker onder de zelve verdeeld zynde, wierd uitgedronken. Zoo vind men: Constituit itaque cifum quendam magnum, flasconem, & dimidium, scilicet duas charitates, & eo amplius in se contenentem, &c. Historia Abandonnensis Coenobii in Augf. tom. 1. Monastici Anglic. pag. 104. dat is: ‘Hy heeft derhalven een grooten beker ingesteld, behelzende anderhalve fles, naamelyk twee gewoone chariteiten, Liefdegiften, of wyndeelen, en meer.’ V. Hoedanigen Liefde-beker de Monniken gewoon waren, niet aan den rand, en met beide de handen, aan te vatten. Die meer bewyzen begeerd, zie Du Cange in vocib. Scyfum & Caritas. 5 Ook verhaald de zelve Schryver, dat ze voor de ziel van hunnen zoon, Peregrinus, zekere gift aan de Geestelykheid, of het Klooster van Egmond gegeven hebben, waar van een gedeelte geschikt is tot een Charitas der broederen, en het overige tot kleederen voor den armen: Ex his (unciis) octo unciae constitutae sunt ad charitatem Fratrum, & sex ad vestes pauperum. ann. Egmund c. 25 pag. 29. 6 Ad charitatem ter in anno: De Professor Antonius Matthaeus heeft over deze woorden deze uitlegging: Ad diem hilarem comburendum, sumendum poculum charitatis, ut a Graecis simul, & Latinis frequenter admodum id olim factum in honorem Sanctorum. dat is: ‘Om een vrolyken dag te houden, heeft men den beker van liefde te nemen, gelyk de Grieken, en Latynen wel eer zeer dikwils gewoon waren ter eere der Heiligen.’ ad Annal. Egmund. Not. & observ. pag. 194. 7 Van het oogmerk, en de wyze, en bepaaling van verscheide maaltyden van der Broederschap der Lieve Vrouwe, van de St. Jans Kerk, in 's Hertogenbos, kan men bescheid vinden in de Bulle van des zelfs instelling, en bevestiginge, en in een Artikel, hier voor reeds bygebragt. I. D. K. I. in de Aanteekeningen, A. (4). § vii. 1 Chr. Plantyn zegt in zyn Schat der Nederduitscher Spraken: Pitancie, toespyze. Pitance, comme choir, poisson, &c. obsonium pulmentarium. Kiliaan maakt geen gewag van Pitancie. I. De Heer van Cange meendt, dat het woord Pitançe een gedeelte was van spyze, beter geagt dan die van moeskruiden, als van eenige vis, en diergelyke; ook blykt uit oude Kloosterbrieven, dat 'er somtyds een deel kaas, of eenige eyeren door verstaan zyn. Gloss. in Pictancia. II. Alhoewel de Heer Petrus Scriverius het naamwoord Pictancia, in de oude Kloosterbrieven onzer Landen gevonden, voor een soort van Drinkregt neemt, en door Drinkregt vertaald, in zyn Toetsteen op het Goudse Kronykje, bladz. 263. alwaar hy aldus spreekt: ‘Meer diergelyke getuigenissen (naamelyk van den beker der liefde) hier toe dienende, ook tot bevestiging van der Monniken Pitantia, dat is Drinkregt, waar toe hen van sommigen eenige inkomsten gezet zyn,’ als onder anderen ook de Adelyke Nonnen van Rynsburg: een proeve hier toe strekkende van zekere Gravinne zoude ik konnen bybrengen, ten ware ik gedagtig wierde, dat ik de toetsteen schryf over 't Goudse Kronykje, en niet over de Jaarboeken van Vossius. Dus verre P. Schryver. Deze proeve, waar van hy gewaagd, is te zien in den Giftbrief van Graav Floris, van den jaare 1232, te Leiden, op St. Matthys dag gegeven, en § vi. van dit Kapittel aangetogen. III. Zoo dat, gelyk Charitas somtyds zeker maal, of deel van spys, of wyn beteekend, zoo kan ook door Pitançe verstaan worden:Zeker deel beste spyze, of een maal, Of zeker deel van eenigen wyn, of drank. IV. En, meend men, dat het geen eertyds genaamd was charitas, naderhand zou genaamd zyn Pitance: En dus, hoewel het eertyds een byzondere beteekenis mogte gehad hebben, met 'er tyd zonder onderscheid gebruikt is. 2 Eigenlyk beteekent het slurpen by Terentius. Heaut. 3. 1, 48. of den wyn naauwkeurig proeven:Vide Donatum, & Buleng. de conv. l. 3. c. 22. Anders, op zyn Grieks, veel, of te veel, uit kleine glaasjes drinken. Voss. Etym. 3 Men vind in vroeger tyd al gewag van vyf ponden tot Pitancie, gemaakt aan de Minder-Broederen, en Prediker-Broederen, te Uitregt, in het Testament van Wouter van Zuilen, Kanonik te Uitregt, van den jaare 1328. Item lego fabricae fratrum Minorum Trajecti quinque libras boni pagamenti. Item ejusdem Minoribus ad pitantiam 5 libras, & fratribus Praedicatorib. ad pitantiam 5 librat. 1 Zie van dezen dronk, en het Pauselyk gebod dien aangaande. Thuan. pag. mihi 447. 2 Zoo dat deze Wet, eigenlyk eerst voor de Kloosterbroederen gegeven, ook algemeen schynt te zyn geworden, met verdienste van Aflaat voor de gehoorzamen. Zie hier van het getuigenis van den Prelaat Augustinus Wigmans, bekend door verscheide zyner uitgegeve werken, in zeker traktaatje, by hem genaamd, Onze Lieve Vrouwe Zaturdag, 395. bl. in het Latyn beschreven, en ook in het Nederduits vertaald, en zynde deze vertaaling gedrukt te Antwerpen 1633, luidende zyn getuigenisse, naar de gemelde vertaaling, aldus: ‘Onder de Pauselyke brieven, en Ordonnantsien is gevonden zekere Bul van den Paus Adrianus VI, die alhier in Nederland, in de Stad Uitrecht gebooren is, in welke Bulle hy approbeert, enz. en bevestigd die Bul van den Paus Bonifacius VIII., met de welke eertyds Aflaat vergunt, en gegeven is aan de Duitsen, zoo wel Nederlanderen, als Hoogduitsen, die drinken zullen, als de graatsie, of dankzegging na de maaltyd gelezen, of gedaan is. En hoewel dat 'er hedendaags veel menschen gevonden worden, die het zelve privilesie, en voorregt door hunne boosheid misbruiken, dikwils veel meer naa de maaltyd, dan over de maaltyd drinkende; nogtans word hier door geenzins oorzaak gegeven, om veel buitensporigheden te begaan, excessen te doen; maar hier mede worden wy verwekt, hoe dat wy na de maaltyd God moeten loven, en danken voor de weldaden, die wy van hem ontfangen hebben. Johannes Hemelarius, Kanonik van onze Lieve Vrouw te Antwerpen, getuigd, dat hy allebeide de voorgenoemde Bullen te Rome gezien, en gelezen heeft, gelyk my onlangs uit zynen mond verhaald heeft onze vrind Franciscus Sweertius, die door zyne schriften, die hy in 't ligt gebragt heeft, alom genoeg bekend is.’ 3 Zie van dezen dronk, of beker des goeden geestes. II. D. III. K. § xi. en Kap. VII. § xi. en 't geen daar is aangeteekend. 4 Scholiast. Aristoph. in equit. 5 Eustath. ad lib. 17. Odyss. 1 Dit blykt uit Petrus Appianus in Collectaneùs, p. 435. 456. 2 AEn. l. 2. vers. 2. 3 Genes. XLIII: 33. Zie Clericus in b. l. Men vind ook voorbeelden van rang aan den dis. 1. Sam. IX. enz. En by Homerus. Οδ. γ. & η. Eustathius Ιλ. β. f. 186. ver. 36. Crinitus lib. 2. cap. 4. 4 Dit schynt te onderstellen dat de Hebreen, en Egiptenaaren den rang in zeker opzigt schikten na de jaaren. Zie ook Dan. XIII. Vide Philonem de Josepho. Zie verder van den rang aan den dis breeder Stuckius ant. conv. l. 2. c. 35. p. 419. en Baccius de conv. antiquor. l. 5. c. 1. 5 Zie ook I. Deel. VIII. Kap. en 't geen ik hebbe aangeteekend II. Deel. Kap. XX. § iii. 1 By Plutarchus lib. 1. Sympos. Problemat. 2. alwaar hy onderzoekt, of, die de gasten ontfangt, de zelve moet, volgens rang plaatsen, of dit over laten aan de gasten, naar hun eige goeddunken. 2 Dat de oude Duitsen egter zekeren rang hebben gehouden op de gastmaalen, blykt uit verscheide Schryveren, te zien in het Batavia Illustrata van Mr. Van Leeuwen, alwaar hy met de zelve tragt te bevestigen zyn beknopt verhaal, desaangaande dus luidende: Het jongelingschap, soo wel dogters als soonen, waren tafeldienaars ter maaltyd, behalven dat sy ook hunne dienstelingen tot af-, en aan-dragers hadden; sy waren ruw, en onmanierlyk in het genuttigen van hunne spyse, gebruikten geen messen, om die ordentelyk voor te snyden, maar trokken, en scheurden de selve met de handen en tanden van malkander. Over haar maaltyd hadden sy de Schouwspelen van haar jongelingschap, dewelke haar gants naakt tussen de bloote swaarden, en vreeselyke priemen onbeschadigd wisten in te werpen, over-, en in te springen. Sy maakten ook onderscheid onder hunne gasten van meerder, en minder aansien. Onder meer gasten setten sy haar in 't ronde neder, en wierd de middelste plaats voor de voornaamste van eer, en waardigheid gelaten, daar sig de waard beneven stelde, en besorgde dat hem de beste spyse wierd voorgeset. Buiten de maaltyd waren sy ook seer tot spelen, en dobbelen genegen, om hun ledige tyd daar mede te verdryven. Bat. Illustr. I. D. 7. Hoofdst. bl. 228. Dit tragt hy te bewyzen bladz. 276. uit Posidonius, by Athenaeus l. 4. c. 8. en uit Diodorus Siculus lib. 5. Egregiis viris pulcherrimas carnium portiones honoris causa apponunt. d. i. ‘Den gasten van eer, en waardigheid word het beste hunner spyze voorgezet. ’ Zie vorder hier II. D. Kap. XX. § iii. 3 Zie I. D. Kap. VIII. § i. en § iii. en Aant. (2) en (3). enz. 4 I. Men hebbe allenthalve aan te merken, zoo in deze, als andere gelegendheden, dat 'er is tweederlei rang, en voorzitting, die de Autheur onderscheid in eene van regt, en de andere van eer. Van welke beide breeder in de verhandeling van het Ceremonieel der Begraafenissen, en in het publyk Gebed, als ook hier in het vervolg. Zoo geeft een meerder aan eenen minderen den Voorrang in zyn eigen huis, te weten, een Voorrang van eer, om daar mede zynen gast in zyn huis te eeren, niet om hem daar mede in andere gevallen, en op andere plaatsen een regt van voorrang over te geven. Zoo geeft een Souverain somtyds op zyn eige grond aan gekroonde Hoofden, of hunne Afgezanten, den voorrang, te weten van eer, en geenszins van regt: terwyl, naar 't regt der Volken, den Souverain in zyn Regtsgebied, zonder eenige uitzondering, boven alle andere Souverainen een Voorrang van Regt toekomt. II. In zoodanige gevallen bespeurde men, onder Souveraine Vorsten, en byzondere Persoonen, niet zelden een beleefde stryd, om den voorrang aan elkanderen te geven. En onder de teedere stryd om voorrang te geven, en het onderling mededeelen van de hoogste Eer, is zeer opmerkelyk het Hoffelyk gebruik, en de byzonder zeldzaame gewoonte van den Aarts Hertog Albertus, en Ysabella, Infante van Spanjen, Princen der Nederlanden. Deze Vorstelyke Egtgenooten hadden de gewoonte, om te betuigen de hooge agting, en de liefde, die de een voor den anderen had, de eerste letter van malkanders Naam te stellen voor elks eigen Naam, in het onderschryven van brieven. Waar van Olivarius Vredius de Sigill. Flandr. fol. 280. aldus getuigd: Hic adverte, Albertum Y, primam nominis Isabellae (Hispanice Ysabel) literam: ipsamque perinde Isabellam A nominis Alberti praesidem, chirographo quemque suo praemittere. Id quod: equidem interpretor, inter amantissimas conjuges, eosque animo, & voluntate conjunctissimos, ab una mutui amoris decertatione ita proficisci: ut videlicet, dum alteri alter primas honoris deferre contendit, alterius nomen suo nomini praemittat. Dat is: ‘Merk hier aan, dat Albertus de Y, zynde de eerste letter van den naam van Isabelle (in 't Spaans Ysabel:) en wederom, dat Isabella de A, zynde de eerste letter van den naam van Albertus, yder in zyn gewoone handteekening, voor hun eige naam stellen. Het welk ik aldus uitleg, als voortgekomen uit die eene, en de zelve stryd van onderlinge liefde, waar door deze zeer geliefde, en met hert en wil warelyk vereenigde Egtgenooten elkanderen poogden den voorrang te geven, en de eer, in diervoegen, dat daar elk stryd, om de een den anderen de eerste plaats van eer te geven, elk des anders naam voor zynen eigen naam steld’ 5 Zie hier Aanteekening (2). bl. 300. 6 Iet anders is het, als bloedverwanten zig bevinden op plaatsen, daar niet de bloedverwantschap, maar alleen de Ampten, Waardigheden, en Bedieningen in aanmerking komen. Zonder welke onderscheidinge van tyd, en plaats, veel onorde zou ontstaan konnen. 7 Dit leste heeft dan alleen plaats onder de genoodden, die den onthalenden huisheer, of gastwaard niet bestonden in bloede, of zwagerschap; als terstond aangewezen is § vii. 8 Dat niet alleen de Bisschop van Uitrecht, maar de Geestelyken dezer Landen voor den Graav van Holland Brieven gezegeld, en onderteekend, en zelfs de byzondere Abten, zynde volslage onderdanen van den Graav, voor den Graav gezegeld, en den voorrang gehad hebben, is te zien in de oudste brieven, nog voor handen. Graaf Floris de Vette, aan de buuren van Heiloo, buiten Alkmaar, kwyt scheldende de zwaare schattingen, die zy, wegens het begraven der dooden aan de Abten van Egmond moesten geven, mits dat zy daar voor zouden aan het Klooster van Egmond opbrengen de Tienden van hunne vruchten, en van hun vee, in 't jaar 1108, zoo heeft de Abt Athalard eerst, en daar na de Graaf gezegeld. M. S. Handvest: Kronyk van M. Van Der Hoeve, op dit jaar, door welken Schryver ik, met zyn eige hand, daar op aangeteekend vind: ‘Dit is een vreemde zaak, dat de Abt van Egmond, zyne Vassal van Holland, voor den Graaf teikent.’ Zie ook J. a Leydis. 9 Onder veele andere, blykt zulks uit verscheide brieven der Adelyke Stigtinge, en Abdye van Rynsburg, als by voorbeeld, uit een brief van Graav Willem, den eersten, waar by de Heerelykheid van Boskoop, uit het bezit der Heeren van Amstel, komt aan dit Stigt, van den jaare 1222, alwaar op het einde des briefs de volgende zeer opmerkelyke rang der getuigen gezien word: Hujus rei testes sunt Abbas Ecmundensis, Terekinus Monachus, Gerardus decanus Kinmarie, Willelmus Decanus Rinlandie, Willelmus Persona de Vorholt, Heinricus de Nortyc, Albertus Capellanus, Sacerdotes. Laici vero, Maria, Comitissa, Isbrandus, Bartholomeus, Ibelot de Harlem, Theodoricus de Wasnar, Jacobus Castellanus, Willelmus de Ecmunda, & alii quam plures. Dat is: ‘Getuigen dezer zaake zyn de Abt van Egmond, Terekyn, Monnik, Gerrit, Deken van Kenmerland, Willem, Deken van Rynland, Willem, Kerspelpaap van Voorhout, Henrik van Noortik, Aalbert Kapellaan, Priesters. Als ook deze Leeken, of weereldlyken, Maria, Gravin, Ysbrant, Bartholomeus, Ibelot van Haarlem, Dirk van Wassenaar, Jakob Kastelein, Willem van Egmond, en zeer veele anderen.’ Zie ook Boxhorn pag. 242. V. D. Hoeve M. S. op 't jaar 1222. En diergelyke voorbeelden vind ik in Graaf Floris, in een brief, van 't jaar 1108. J. a Leidis Chron. Hoewel ik 'er ook een vind van 't jaar 1174. waar in Graaf Floris verklaard word de eenige, en Opper-Advokaat van de Abdy van Egmond, met magt, om nevens den Abt een Advokaat in mindere zaken aan te stellen: in welken de Graaf niet heeft geteekend, maar alle de broeders van Egmond, allereerst Baudewyn, de broeder des Grave, Albinus, en Hugo, Kapellanen, Luso Medicyn, Florens van Voeren, en zyn broeder Dirk Isbrand van Haarlem, en zyn broeder Gerrit, Simon Gaal, met zyn broeder Niclaes, Willem van Teilinge, Aelbert Baniaert, Costinus de Meule, met zyn broeders, enz. en andere zeer veele. De brief zelf is te zien by Bockenberg. Dynast. Egm. p. 20. V. D. Hoeve M. S. Handv. Kron. Chron. op 't jaar 1174. 10 Memoires de Sr. de Montresor, & autres. p. 21. Publ. Geb. I. D. c. 5. 11 Welke uitspraak op reden steund: Want wanneer men in eenig Land noemd den Koning, den Prins, den Hertog, zonder byvoeging van zyn Ryk, Prinsdom, of Hertogdom; (hoedanige manier van spreken de Fransen noemen, sans queue) dan word doorgaans verstaan de Koning, Prins, of Hertog, die 't gebied heeft over dat Land, waar in men is, als aan wien, by uitnemendheid, en privative, aldaar die eer toekomt. En, als men egter met zoodanige onbepaalde manier van spreken een ander, dan den Prins van den Lande, wilde beteekenen, is het by den Souverain van dat landschap niet wel opgenomen. P. G. d. c. 5. p. 58. 12 Over den voorrang ten offer, en de voorzitting in de Kerk, zyn onder den Adel, en oude geslagten, in Holland, en Vriesland, wel eer groote verschillen, en moeijelykheden geweest. Waar van onder keurige verzamelaars der Vaderlandse Oudheden verscheide uitspraaken, diesaangaande gedaan in voorgaande eeuwen, nog bewaard worden. En waar van ik een bewys heb bygebragt in het 56. Hoofddeel, zynde by my ingevoegd in onze Beschryving van de Stad Briele, en den Lande van Voorn. I. Deel, bladz. 160. Welk bewys ik getogen heb uit een oude Keurboek der Stad Briele, met de hand op Francyn beschreven, behelzende, onder andere, de Stads Keuren, in 't jaar 1445 afgelezen, en in 't byzonder een Keur, betreffende het voorgaan, offeren, zitten, staan in de Kerken, enz. waar van de eige woorden aldaar te zien zyn. * Deze Deductie luid bladz. 20. aldus: Het is ook geweest een oud, en by forme van overeenkomste getroffen gebruik, in de openbaare en solemneele Lykstatien, dat de Magistraat der Stad, en Rector, met den Senaat, te gelyk en corps gebeden, en verschynende ter eere der Overledene, in funere Academico, de Rector, en Senaat, met de Pedellen, en Scepters voor, de Stads Magistraat agter die, zouden komen: Zoo dat ook mede in funere Academico van den seer beroemden Heer Professor Jakobus Triglanaius, nog is geobserveerd den 28 Sept. 1705; als ook in dat van den wyd vermaarden Heer Hermannus Witzius, den 24 Octob. 1708; En, dat seer te noteren is, den 8 Sept. 1657 in de Lykstatie van den Professor Arn Vinnius, met overleg van Kurateurs selve gemaekt, en uitgevoerd, hebben gegaan, 1. De vrinden. 2. De Pro-rector en Senatus. 3. Kurateuren en Burgemeesters. 4. De Adjuncten in Revisie, schoon als doen representerende de Staaten selve. 5. Schout, en Schepenen. enz. Act. Acad. d. 8 Sept. 1657. 1 I. In de Oosterse Landen was men van ouds gewoon den wyn te bewaaren; en te vervoeren in lederen zakken, welke zig gemakkelykst scheenen te schikken voor de lastdraagende dieren. Zoo ziet men by Josua IX: 4. Dat de Gibeoniten tot Josua kwamen met oude, en gescheurde, en t'saamengebondene ledere wyn-zakken op hunne ezelen. En 1 Samuel XVI: 20. Dat Isaï, door de hand zynes zoons Davids, aan Saul zond een ezel, geladen met brood, en een lederen zak met wyn. En XXV: 18. Dat onder de geschenken, die Abigaël met zig voerde naar David, waren 200 brooden, en 2 ledere zakken wyns, enz. geladen op ezelen. Men leest van zoodanige ledere wynzakken by Homerus, den oudsten der Griekse Digteren. II. En uit den zelven blykt, dat ze gemaakt wierden van ossen-vellen, ἀσκὸς, Βοὸς, of geite-vellen, ἀσκος αἰγείος, Odyss. Z. 78. waar van te zien is Is. Casaubon, over Athenaeus. Plinius spreekt ook van vellen van kemelen, en rinocerossen, tot wynzakken gebruikt. l. 12. c. 6, 7. By Pollux word ἀσκὸς onder de wynvaaten geteld, en Apulejus spreekt 'er van met den naam van Vinarii utres. Pol. Syn. Scultetus, & Hamm. ad Matth. IX: 17. Zoo werd in Spanje de wyn gevoerd in digt toegenaaide varkens-vellen, volgens getuigenis van Hammond. ad Matth. IX: 17. 2 Dat verscheide oude volken de gewoonte gehad hebben van uit hoornen van ossen, en andere beesten, te drinken, is uit overgeblevene oude schriften genoeg te bewyzen: En onder andere uit Athenaeus l. 11. c. 8. verhalende, dat Koning Filippus een hoorn met wyn plagt te brengen den genen, welke hy vrindelyk, en wel onthaalen wilde. En uit Xenofon, zeggende: ‘Als hy gekomen was by den Koning Seuthes, hebben zy, naar de manier der Thracen, elkanderen eerst omhelst, en eenige hoornen met wyn toegedronken.’ libr. 7. de expedit. Cyr. min. Die van Athene gebruikten zoogenaamde zilvere drinkhoornen, enz. 3 Drie zaaken zal ik hier aanmerken, 1. de oudheid, en gemeenheid van het gebruik der drinkhoornen, by de Noordse volken, op gemeene, 2. En op hunne Feestdaagen, en hoe de Feestdaagen in hunne Almanakken door drinkhoornen te kennen gegeven zyn. 3. En eindelyk, hoe zy geloofden, dat het gebruik der drinkhoornen in het toekomende leven zouw blyven duuren. I. Het drinken uit hoornen is een der alleroudste, en gemeenste: gewoontens der Noordse volken, zelfs nog Heidens zynde, als uit veele Schryveren blykt. Zie Wormius, in disquis. de aureo cornu, en Th. Bartholinus de unicornu cap. 13. Della Valla geeft te kennen, dat de Tarters in zynen tyd nog de zelve gewoonte hadden, en dat hy, in de Stad Sultania, op een maaltyd van den Koning genoodigd, en verschenen zynde, gezien heeft, dat aldaar aan zekeren Tartersen Chan in een hoorn, met diamanten vercierd, en bezet, wierd ingeschonken. Doorlugtige Reiz. III. d. bl. 84. II. Zoo gemeen waren van ouds in de Noordse Landen de drinkhoornen: en zoo gemeen ook het ongemeen gebruik daar van op Feest-, of zoogenaamde Heilige-dagen, dat men in de Runise Almanakken de Heilige dagen beteekend vind door een drinkhoorn, of somtyds twee met de punten onder tegen elkander, dog alle met het mondstuk om hoog. En agter de daagen van het Feest Jul, het voornaamste der oude Heidense Noorder volken, meestal met het leeg maken van drinkhoornen, enz. gevierd, in den voors. Runisen Almanak met zoodanige drinkhoornen te kennen gegeven, vind men op den eerst volgenden gemeenen dag een omgekeerden hoorn, met het mondstuk benedenwaarts, om te beteekenen, dat de tyd, om den drinkhoorn op Feestdagen te vullen, enz. voorby, en de werktyd gekomen was. Vide J. G. Keysleri antiq. Celticas & Septentr. pag. 160. 367. Men kan een schets van zoodanigen Runisen Almanak, en door drinkhoornen beteekende Feestdagen zien by Verelius in not. ad Hevarar Saga c. 56. en by Keysler d. p. 367. fig. XV. III. Zelfs hebben deze volken geloofd, dat het gebruik der drinkhoornen plaats had in het toekomende leven, en dienvolgens, dat zekere heilige, of vergode Maagden in de zelve weereld, of in de verblyfplaats der gestorve Helden, den drinkhoorn aan de zelve toegebragt, en ingeschonken hebben. Vide Barthol. ant. Dan. 4 Hier van weet ik geen ouder voorbeeld, dan dat van den vermaarden Deensen drinkhoorn, waar van ik hier een afbeelding bybrengen, dog, om dat deze aanteekening hier te lang zou vallen, in een byzonder volgend Hoofddeel spreken zal. 5 Drinkbekers, enz. der Oude Volken. Dat 'er in zeer vroege tyden drinkbekers zyn in gebruik geweest, bewyst de zilvere drinkbeker, of kop, waar uit Josef gewoon was te drinken, Gen. XLIV: 1, 2. gevonden in den zak van Benjamin. Van drinkhoornen, en andere veelerlei soorten van drinkvaten, kroezen, bekers, glaazen, en der zelver benaamingen, zyn, onder anderen, te zien Athenaeus. lib. 2. cap. 1. & seq. Caelius Rhodiginus. lib. 27. cap. 27. enz. Onder de zelve drinkvaten, en bekers munten uit, de Olifant, drie choae, of kongien, dat is, ontrent driemaal 5 pinten, of by de vier stoopen inhoudende. De beker van Nestor, die, vol geschonken, naauwelyks opgevat kon worden. De groote beker van Herkules, anders genaamd Scyphus, welke naam ook tot andere drinkbekers, koppen, en schaalen is overgebragt, hoewel ze ten opzigte van Herkules eer een drinkschaal, dan een beker, schynt te beteekenen. Dewyl de oude fabel, volgens Macrobius, wil, dat Herkules met een drinkschaal, Scyphus, zouw zyn over zee gevaren: Waar van hy deze uitlegging geeft: Dat hy gelooft, dat Herkules de zee is overgevaren met een vaartuig, dat Scyphus, of Schiph, geheeten was. Waar uit sommigen met Goeree gissen, dat die Schryver (hoewel hy waarschynelyk geen Duits verstond) de afkomst, en den oorsprongk van het woord Schip, en Schuit, niet duisterlyk schynt aangewezen te hebben. Zie Mozaische Oudh. II. D. bl. 143 Ook schynt de H. Schrift zekere eige drinkbekers aan sommige Vorsten, en Koningen toe te schryven, die hen van hunne Schenkeren wierden aangeboden, als Gen. XL: 11. 13. 21. 1 Kon. X: 5. 2 Kron. IX: 4. Nehem I: 11. Ook prees men de Goden, onder het drinken der bekeren, Dan. IV: 2. 4. En men vind gewag gemaakt van een drinkbeker der dankzegginge, Ps. CXVI: 13. 1 Kor. X: 16. Men leest ook elders, dat de Koningen van Florida zoo veel hielden elk van hunnen eige drinkhoorn, of beker, die tot hun byzonder gebruik diende, dat ze de zelve na hunnen dood boven op hun graf deeden stellen. Goeree d. l. 143. Onder de Asiatise volken hadden ze groote drinkkroezen, waar uit ze rond dronken, genaamd Obbae. Pompejus zig, na de dood van Mithridates, verzekerende van zyne overige Kasteelen, en schatten, vond te Telaura, de bewaarplaats van de voornaamste kostelykheden, kleederen, vaatwerk, enz. onder andere, twee duizend bekers van Onyxsteen gemaakt, en in 't goud gezet; zie Appianus, in Mithridaticis. Prideaux, Geschied. van 't Oude en N. Verb. bl. 1254. Wandelende, en andere zeldzaame Bekers, enz. II. Men vind hier en daar ook gewag gemaakt van wandelende bekeren, gebruikt in vroege, en laater tyden, van metaal, hout, of been, en door een verborge uurwerk zoo konstig in beweging gebragt, dat die van den eenen gast tot den anderen over Tafel geloopen, en aan 't einde van de tafel stil gestaan hebben: en ook, wanneer dezelve uitgedronken waren, wederom zyn te rug gekeerd. Van diergelyken beker is voor langen gewag gemaakt by Philostratus, in 't leven van Apollonius, welke beker, op het gastmaal van den Gymnosophist Jarchus, den gasten wierd ingeschonken. Men verhaald, dat in laater tyden zeker Domheer, te Wurtsburg, een beker gehad hebbe, vertoonende uiterlyk een vrouwebeeld, en die, vol geschonken zynde, van den eenen tot den anderen gast wandelde, te weten door middel van eenige raderen, in den voet verborgen. III. Ook vind men, als aanmerkinge waardig, gemeld de zeldzaame beker in de Keursaxise Konstkamer, welke wel klein schynt, maar, wanneer men de zelve aanraakt, door een staale veer, zoodanig zig uitrekt, dat hy wel eens zoo groot word. Zie Koenraad Mel, in zyn Nederduitsche Physica, of Natuurkunde. I. D. 8. Saamenspr. § 15. bladz. 368. enz. 6 Van de gewoonte der oude Friesen, in het drinken uit hoornen op hunne maaltyden, in 't breede by Thaborita, in zyne nog ongedrukte Kronyk der Friesen, lib. 1. cap. 2. bevestigd, luiden zyne eige woorden, die ik daarom de moeite waardig agt uit te schryven, aldus: Et licet Frisii feroces ac severi credantur esse animi in hostes, tamen & non indifferenter ad omnia hoc intelligas velim, quum alias singulari quadam liberalitate, urbanitate, ac hospitalitate prae caeteris sunt praediti. Nam peregrinos, ignotos, & pauperes, ad eos forte declinantes, non modo rogati comiter excipiunt, sed ultro trabunt, & invitant, atque illis victum gratis habunde ministrant; nisi publica forte diversoria fuerint, ubi hujusmodi praetio venundari solent. Ub quod etiam multa & pene quotidiana inter se celebrant convivia, in quibus potationibus, & ebrietatibus, more Germanorum, plus justo student. Habent quippe ingentia magnae capacitatis cornua ferarum, animalium, laminis aureis argenteisque circa oram, medium & finem circumdata, quibus poculorum loco in conviviis utuntur. Horum cornuum Caesarem meminisse existimo. lib. 6. bell. Gallic. &c. 7 Ktisias verhaald van zekere witte woud-ezels in Indie, van een vreemde gedaante, met eenen hoorn op 't voorhoofd, van welke soort men wel eer drinkhoornen maakte, en dat deeze van zulken kragt waren, dat die daar uit dronken nooit de kramp, nog vallende ziekte kregen. Jaa, dat het vergif geen kragt had op zulke, als ze maar voor, of naa het innemen van het vergif, eenig waater, wyn, of iet diergelyks daar uit gedronken hadden. Vide ex Ctesia scriptis excerpta a Photio. c. 12. Uit de oudheid van deezen Schryver blykt teffens de oudheid van dit Gebruik, zelfs onder Oosterse Volken. 8 Vide Reiz. Belg. Graeciss. p. 237. Hoewel Goeree in bedenken gaf, of de drinkhoornen by de Grieken genaamd Κερατα (waar van hy zegt κερασαι, mengen, of schenken, afgekomen te zyn) niet een oorsprongk aan ons woord kroezen gegeven hebben. Alzoo het elk, zegt hy, bekend is, dat 'er nog drinkkroezen uit hoornen gemaakt worden. Moz. Oudh. III. D. 700. bl. 9 Reiz. d. tr. l. 1. c. 8. p. 224. 10 De bis vocibus confer Buxtorsii Lexit. Hebr. cum ejusdem Lexic. Chaldais. Talmud, & Rabbinit. * Waar van te zien zyn Horus Apollo, Pierius Valerianus, hieroglyphic, Causinus. Symbolica Egyptior Sapientia, &c. 1 Lib. 5. cap. 2. fol 264 2 Ik oordeel niet ondienstig den inhoud van de woorden van Hamelmans Kronyk, zoo als de zelve vertaald zyn door Oliger Jakobaeus, in zyn Museum Regium, pag. 60. hier te laten volgen: Octho primus ejus nominis Comes Oldenburgicus, &c. venandi studio addictus, cum tempore quodam, comitantibus aulicis suis, in silva, Bernefeurholtz dicta, feram persequeretur usque ad Osenberg, equo albu infidens, canes venaticus convocaturus, in cacumine montis substitit. Calore aestivo, & laboribus fessus haustulum, quo sitim levaret, impensius exoptavit. Mox raptis montis Osenberg crepidinibus virgo formosa apparuit, vestibus pretiosis fulgens, sparsa per humeros coma, & innexa capiti corolla, cornu argenteum inauratum, characteribus variis figurisque insignitum, & liquore plenum, manu tenens, quod Comiti blande obtulit, simulque rogavit, ut nectare hoc sitim sedaret. Accepit cornu Princeps, sed liquorem ipsum, cum turbulentum animadverteret, bibere recusavit. Illa vero, bibe intrepide, inquit, mea fide, haud oberit haustus, sed Tibi potius, tuisque magno erit emolumento. Si enim quod offero biberis, florebit perpetuo familiae Oldenburgica Tibique ac Posteritati Tuae bene erit, sin minus turbabunt domum Tuam discordiae ac seditiones, & familia tota pessum ibit. Petitioni Virginis annuere nolens Comes liquorem omnem a tergo effudit. Quà vero ejus portio equum, eui infidebat, tetigit, glabra reddita est cutis, ac pilis destituta. Haec videns virgo cornu sibi reddi postulabat. At ille, concitato calcaribus equo, ad suos evolavit, rem gestam exponens, factique testem cornu argenteum ostentas. Virgo interea disparuit. 3 Winkelmannus zegt ontrent het jaar 989. hist. Oldenb. part. 1. c. 3. Dog het Opschrift van de Schildery, die Bekker daar van gezien heeft, zegt 939, als in 't vervolg te zien is. 4 Tertullianus getuigd, dat men een beeltenis als des Heilands op de Kelken plagt te snyden, in de gedaante van een Herder, die een schaap op de schouderen draagt. de pudicit. c. 7. & 10. 1 Sub apicis ornamentis. 2 Archiepiscopi Nidrosiensis. 1 Van verscheide soorten van houte drink-vaaten vind men gewag gemaakt, als by de Oude volken in gebruik geweest zynde. Ten opzigte van de Grieken vind men daar van blyk by Hesychius. Theocritus, die geleefd heeft ten tyde van Ptolomaeus, Lagus, of Soter gebynaamd, en van Alexander de Groot, de oudste der bekende Herderzang-digteren, voerd den herder AEpolus in, aan Thyrsis belovende:Καὶ βαθὺ κισσύβιον κεκλυσμένον ἁδέϊ καρῷ, Ἀμφῶες &c. d. i. ‘Een diepen, of grooten nap van veil, of klimop, gezuiverd door zoet was, met twee handvatselen, nog vers met beeldwerk uitgehouwen, en van boven met een veilkrans gecierd, die sluit om den rand.’ Idyll. 1. pag. mihi 118. Ten waar men deze soort, daar Theokritus van spreekt, eigenlyk drinkpotten met twee ooren, en de overige houte kroezen, of nappen, of bekers wilde geheten, en van de berkemeyers, met voeten, en deksels voorzien, wilde onderscheiden hebben. Van hoedanige houte nappen een teekening voortgebragt word. No. 10. en hier gesproken § vii. Die, hoewel ze hier by de houte drink-vaaten zouw behooren, in 't vervolg geplaatst is, om dat die nap tot een byzonder gebruik, aldaar beschreven, gediend hebbe. Kap. XXXVI. II. En, gelyk Virgyl den gemelden Digter Theokritus heeft nagevolgd in zyne Herders zangen, zoo maakt hy daar ook een beschryving van diergelyke, en byzonder beuke-bekeren, of kroezen, Pocula fagina, ten stryd-pryze beloofd. Van beuke-drinkgereedschap spreekt ook Ovidius:- - - - - - Fabricataque fago Pocula. Et Fast. 5.Terra rubens crater, pocula fagus erant. En Tibullus:Faginus astabat cum Scyphus ante dapes. Men vond 'er ook van palm-, of bos-boomenhout, en deze wederom van verscheide gedaantens. Waar van men in 't breede bewyzen vinden kan by Stuckius. antiq. conv. l. 3. c. 12. p. 536. Bulengerus. de conv. vet. l. 4. c. 11. &c. Baccius. de conv. antiquor. l. 3. c. 1. &c. 2 Virgil. Eccl. III. 3 Diergelyk een oude Berkemeyer, en deksel daar toe behoorende, dog van een ongemeene groote, is my over eenige jaaren vertoond te Haarlem; zynde ook het deksel uit den zelven tak (soo 't scheen) als de beker gedraaid, en daar op sluitende. 1 Zoo waren de Skythen gewoon te drinken uit de bekkeneelschaalen der verslagene Romeinen; ter gedagtenisse van hunne overwinning. En dit steld Graaf Emmanuel Thesaurus in Symbolis argutis ex adjunctis circumstantiis, hoewel hy die gewoonte noemd: Barbarum illum morem. Idea argut. & ingenios. dictionis cap. 1. p. 13. Deze barbaarse gewoonte der Skyten beschryft Herodotus zeer omstandig. Een Schyt, zegt hy, drinkt het bloed des genen, dien hy eerst gevangen neemt. Hy brengt de hoofden van allen, die hy in den slag dood, aan den Koning, want als hy een hoofd brengt, krygt hy deel aan den behaalden beuit, en anders niet. Hy bouwt het hoofd by de ooren in de rondte af, vat het by den kruin, stroopt het af, en vild het; en als hy de huid, gelyk een ossenhuid, met de hand getouwd heeft, gebruikt hy ze als een servet, en hangt ze tot zyn roem aan het gebit, of toom van zyn paard, en, naar der zelver servetten getal, word iemant uitmuntend geagt, enz. Deze dingen zyn by hen in gebruik. Dog dit volgende doen ze niet aan de hoofden en bekkeneelen van een ygelyk, maar alleen van hunne doodvyanden; te weten, yder zaagt het bekkeneel tot aan de wynbraauwen af, zuiverd het, overtrekt het alleen met een raauwen ossenhuid, indien hy arm is, maar zoo ryk, overtrekt hy 't niet alleen met een ossenhuid, maar verguld het ook binnen; en zy gebruiken het dus beide voor een drinkbeker; 't zelve doen ze ook aan hunne gemeenzaamste vrinden, zoo 'er tussen hen tweedragt ontstaan is, en zy de overwinning by den Koning verkregen hebben. Zy vertoonen deze hoofden aan hunne gasten, die tot hen komen, en van agtinge zyn, en verhalen hoe deze, daar ze hunne huisgenooten waren, en hen ten stryde uitgedaagd hadden, van hen overwonnen zyn, dit als een dapper heldenstuk roemende. Dog eens 's jaars neemd yder overste van de Provincien een kop met wyn, waar uit alle Skyten, die een der vyanden verslagen hebben, drinken. Maar die dit niet, of niets voortreffelyk gedaan hebben, proeven daar van niets, zitten afgezonderd, en eereloos: 't welk by hen de grootste schande is. En die meer als eenen vyand verslagen hebben, drinken uit twee bekeren, die zy ten dien einde gebruiken. Herod. Melpom. lib. iv. c. 107. Strabo verhaald, dat de Skyten gewoon waren de vreemdelingen op te offeren, en hun vlees te eten, en hunne bekkeneelen voor drinkschaalen te gebruiken. En dat dit eene reden is waarom de Euxynse zee eertyds genaamd is Axenus, dat is ongastvry, of onherbergzaam, om de wreekheid, en ongenaakbaarheid der Skyten, haar oude omwooneren: maar na dat de Iöniers steden aan 't strand gebouwd, die wreedheid doen ophouden, en de gastvryheid ingevoerd hadden, dat de gemelde zee toen genaamd is Euxinus, dat is, goed voor vreemdelingen, of gastvry. Strabo Geograph. lib. 7. Ook blykt uit Arnobius, dat men aan Dis, of Pluto, en aan Saturnus eertyds menschen hoofden offerde: en dat de Bojen, en Kelten het bekkeneel van een vyand met goud inleidden, en het godsdienstig hielden, in eo poculo selennibus libare, dat is, ‘in die drinkschaal plegtiglyk te offeren.’ Vide Stukkii sacr. sacrificiorumque descript. 63. Liv d. l Dat niet alleen de Skythen drinkbekers maakten van de bekkeneelen hunner vyanden, die zy in een twee gevegt, of anders verslagen hadden, als we uit Herodotus getoond hebben, Herod lib. 4. Maar dat die gewoonte ook plaats had by de Gaulen, blykt uit Diodorus Siculus. lib. 3. p. 212. Gelyk ook by de oude Duitsen, als die van de Skythen voortgekomen zyn, volgens Elias Skeed. De zelve Schryver beweerd ook, dat diergelyke wreedheid by na by alle Oosterse volken in zwang ging. Zie La Fiteau, van de zeden der wilden van Amerika. II. Deel. 2 De woorden van Paulus Diaconus luiden aldus: Longobardi victures effecti sunt, tanta in Gepidos ira saevientes, ut eos ad internecionem usque delerent, atque ex copiosa multitudine vix nuncius superesset. In eo proelio Alboin Cunimundum occidit caputque illius sublatum, ad bibendum ex eo poculum fecit, quod genus poculi apud eos Scala dictus, lingua vero Latina Patera vocitatur. Dat is: ‘De Langbarders zyn overwinnaars geworden, met zulk een toorn tegen de Gepiden woedende, dat ze de zelve in een algemeene slagting uitroeiden, en uit een talryke meenigte naauwlyks een tyding-brenger over bleef. In een slag heeft Alboin [Koning der Gedipen.] gedood, en van zyn hoofd, ten dien einde weggenomen, een drinkvat gemaakt; welk soort een schaal genaamd word, en in 't Latyn patera.’ 1 I. Deze snelletjes, of kannetjes, niet alleen by de Gravin in 't byzonder, maar voor een' tyd in algemeen gebruik van ons Land geweest schynende, zyn graauw van koleur, niet ongelyk aan verharde potaarde. Men vind ze van verscheide engte, en hoogte, hoedaniger eenige by den Auteur bewaard worden, naar twee van welke de teekening gemaakt is, hier vertoond, No. 8. Dog dewyl daar uit der zelver grootte, nog andere omstandigheden, zyn af te nemen, zal ik een nader beschryving doen van drie dezer Jakobaas Kannetjes, zoo als ik die in het Kabinet van mynen Schoonvader bevind, te weten: 1. Een, gekomen uit den boedel van Joachim Oudaan, hoog 7 en een half duim; wyd boven in zyn diameter, of middellyn, 2 en drie vierde duim; zynde van boven met zilver beslag, en een deksel; of lid voorzien. 2. Een wat langwerpiger, hoog (buiten den zilveren rand, en bodem) 10 duim, wyd boven langs zyn diameter, of middellyn, 1 en drie vierde duim. Dit is van boven met zilver beslagen, gelyk het voorgaande, van ondere hebbende een zilveren rand, en zilvere ronde plaat, of bodem; breed over zyn diameter, of middellyn, 3 en 3 vierde duim; op den voors. bodem is gegraveerd, of gesneden een zittende vrouw, hebbende met de regterhand diergelyk een kannetje aan haren mond gezet; en een ander kannetje, van het zelve maaksel, agter haar op den grond staan; en rondom met Romeinse Kapitaale letteren dit Opschrift, in eenen kring: DIT'S VROUW JAKOBAAS KANNETJE GELOOFT, DIE HIER MAAR EENS UYT DRONK; SMEET HET DAN OVER 'T HOOFT IN DE VYVER DAT HET SONCK. 3. Eindelyk berust onder den zelven nog een kannetje van de zelve stoffe, gedaante, en maaksel, hoewel eenigszins lomper, waar na de teekening gemaakt is, No. 8. zynde aldaar het wydste der zelve. Dit kannetje is hoog 8 en drie vierde duim, wyd, boven aan over het diameter, of zyn middellyn, 2 en een half duim, onder, met den zilveren rand, 4 en een vierde duim. Het is gekomen uit de Vyver van het Slot van Gerrit van Velsen; en van bovene, en ondere beslagen met zilver: staande op het lid konstig gesneden het vermoorden van Graaf Floris, en van binnen in het zelve deksel de straf van Gerrit van Velsen; wordende de zelve van Velsen onder een gedrang van Krygsknegten, of Geregtsdienaaren, en veel volks, in een ton gerold, volgens 't verhaal sommiger gemeene Kronyken; en zynde een tonnetje bovenop agteraan het lid geplaatst by de schenier, om zyne gemelde straf, die men een tyd lang geloofd heeft; dat hy zouw hebben geleden, te verbeelden. Staande op den zilveren rand, aan den voet van het kannetje, van ondere met Italiaanse letteren in 't ronde: Gegraven ben ik op uit de verzonken gracht Van 't Slot der Velser Heer'n, de leste van 't Geslacht Doode 's Lants Tyran, wilde Hollant vryheit geven, Moest in een ton gerolt op spykers laten 't leven. II. De reden waarom de gemelde Jakobaas kannetjes in zulken grooten getal onverbroken uit de gragt des gemelden Slots Nieuw Teilingen zyn te voorschyn gekomen, schryft men toe aan de gewoonte dezer ongelukkige Gravinne, van de zelve, uitgedronken zynde, over haar hoofd in de gragt des zelven Slots, haar woonplaats, te werpen. M. van Der Hoeven Handv. Kron. bl. 129. Daar mede haar hertzeer, 't geen haar eindelyk aan een tering deed sterven, waar 't mogelyk, pogende te verzetten. Zie Heemsk Batav. bl. 570. III. Het zy hoe het zy, een ooggetuige heeft my voor eenige jaaren aangewezen de plaats in de gragt, loopende om de nog staande muuren van het Kasteel, nu genaamd Nieuw Teilinge, by Sassem, waar uit hy gezien had, dat op verscheide tyden meer van diergelyke kannetjes, nog geheel zynde, gevist waren; gelyk de zelve my in de ruïne, of overgebleve muraadje van 't Slot, nog vertoonde de kamer, toen nog in haare muuren staande, genaamd Vrouw Jakobaas kamer, uitziende over de voors. gragt; onder, en ontrent de vensters van welke kamer de meeste kannetjes gevist zouden zyn. IV. Men zegt ook, dat 'er zoodanige kannetjes gevist zyn uit de gragt van het oude Slot Zand, ontrent, en tussen Katwyk, en Rynsburg, alwaar de Oude Heeren van Wassenaar plagten te woonen, naar getuigenis van Gouthoeven, en Orlers, en alwaar Vrouw Jakoba ook enigen tyd haar verblyf zouw gehad hebben. Dog waar van nu niets is overgebleven, als eenige muurbrokken, met den naam, en 't Regtsgebied. En dat deze kruikjes nog zouden bewaard worden in het huis van den Hoog Ed. Heer van beide de Katwyken, en 't Zand. Pars Katw. Oudh. 137. bl. van welke een afbeelding te zien is by den gemelden Pars, bladz. 123. Gelyk ook zoodaanige kannetjes zouden gevonden zyn ontrent de grondvesten van het Huis Rosenburg, gelegen tussen Leide, en den Haag, in 't jaar 1635. V. Wat nu andere oude volken aangaat: dat by de zelve niet alleen aarde eet-, maar ook drinkvaaten in gebruik geweest zyn, blykt uit Plinius. lib. 33. cap. 11. & l. 35. c. 12. Ausonius, exhort. ad modest. epigr. 8. en Martialis in Aphor. epigr. 108.Sume Saguntino pocula ficta luto. Dien 't lust, zie daar van meer bescheid by Stukkius, Rosinus, Baccius, Bulengerus, enz. 2 Deze ongelukkige Gravin is overleden, in 't jaar 1436. 3 Zie 't geen ik daar van, en der zelver afbeelding, hier No. 8. gezegt heb. A. (1.) § I. 3. 1 Sint Odolf, geboren te Oorschot, in Brabant, alwaar op zyner ouderen hoeve een Kerk staat, t'zyner eere toegewyd, was Kanonik te Uitrecht, ad S. Salvatoram, en deeze, van St. Frederik, Bisschop van Uitrecht, in Vriesland gezonden zynde, heeft het woeste volk door de prediking der Evangelise waarheid tot den weg der waarheid bekeerd, en, bekeerd zynde, eenige jaaren lang onderwezen: Vide Molan. in Natalibus SS, Belgii 12 Junii, ejus vitam apud Surium, nec non Valeri Andreae Biblioth. Belgic. pag. 706. Eundem Odulphum scripsisse ajunt Antidotum, sive Amuletum, adversus striges incubos, & succubos, & similes daemonum praestigias. 2 Vide Buchelii notas in Joh. Bekam. Alwaar ook G. Lappius spreekt van zekeren houden nap van St. Odolf, en deszelfs plegtig gebruik, voor zoo verre zulks tot ons tegenwoordig oogwit diend, en vertaald is, aldus: ‘Daar is nog in zekere bewaringe een houte nap van St. Odulfus, zynde met een zilveren nap bekleed; aan den zelven hangt met een goud kettingkje een kruis van 't allerfynste goud, met het beeld van den gekruisten Christis daar aan, in welk beeld beide de voeten, rustende op een steunsel, met twee nagelen doorboord, gezien worden. En 't is nog op heden de gewoonte van uit St. Odolfs nap op zyn' Feestdag [12 Juni] te gaan drinken, na dat ze het gemelde kruis in den zelven nap gedoopt hebben. De H. Man Odulfus heeft dit kruis op zyne borst gedragen. Ik heb zelf al dikwils uit dien nap gedronken, als hy nog in bewaring was van mynen voorgemelden neef Pompejus, enz.’ 3 Zie van dit, en het bekkeneel van St. Frederik, met zilver beslagen, het I. D. van het Batavia Sacra, in 't leven van St. Frederik, en Odolf. 1 I. Zoo heeft by voorbeeld de Stad Vlissinge, in 't jaar 1542 aan Maximiliaan van Bourgondie, Heere van Buuren, en Vlissinge, enz. op zyn huldinge geschonken twaalf groote, zilvere kroezen, of koppen, met een aam wyns. Kron. van Zeel. 4. b. I. D. bl. 555. II. En de drie Steden van Overyssel hebben Filips van Bourgondie op zyne inhuldiging, als Bisschop van Uitrecht, met zilver vergulde bekeren vereerd. Dit getuigd de Prediker Arn. Moonen, in zyne korte Kronyk van de Stad Deventer. bl. 75. In October 1517 is Philips van Bourgondien, in Overysel, van de drie Steden, in elk byzonder, voor 57ste Bisschop van Uitrecht gehuldigd, en met drie zilver vergulde dubbelde bekers, of overdekte koppen, waar op der Steden Wapenen gesneden waren, beschonken. III. En bl. 44. verhaald de zelve Schryver een geval, waar uit blykt, dat zilvere bekers, by andere gelegenheid, door de Overheid zyn geschonken. Ao. 1533, 's Maandags na Apollonien dag, is verstaan by Schepenen, en Raad, dat yder Lid van de Magistraat, hy zy Kamerscheepen, of Raad, geduurende zyn regeeringe stervende, de belooninge van het sterfjaar zoude moeten missen, waar voor een zilvere beker, met de Wapenen, of merk des overledenen, tot zyne gedagtenis zoude gemaakt worden. 2 Getuigen, en bewyzen hier van strekken de Hensbekers, door Koning Willem aan het Hooge Heemraadschap van Rynland; door Graaf Aalbert van Beyeren aan dat van Delfland; en door Floris V aan dat van Schieland vereerd. Waar van breeder gesproken is K. XV. § vi. enz. bl. 216. enz. Onder de gulde koppen van naam, in deze Landen bekend, en door Graaven, of Stadhouderen aan een Stad geschonken, komt in aanmerking de gulde kop van den Graaf van Buuren, door Maximiliaan van Bourgondie aan de Stad Veer gegeven, op uitgedrukte voorwaarden, dat hy het gebruik behield voor zyn leven; en dat de zelve, na overlyden van hem, Maximiliaan, zoude gegeven worden, door de Executeurs van zynen uitersten wille, aan de Burgemeesteren der Stad Veere, op deze voorwaarde, dat de zelve daar op zouden doen graveren zyne Wapenen, en de zelve t'zyner liefde, en eeuwiger gedagtenisse op het Stadhuis bewaren, zonder de zelve ooit te mogen verzetten, verkoopen, of belasten, op verbeurte van den zelven kop. II. De Hoogleeraar Boxhorn, in zyn Zeel. I. D. bl. 224. verklaard, en bevestigd, dat Maximiliaan van Bourgondie, Heer van der Veer, een man van groot aanzien, en bedryf, aan wien Keizer Karel V. het grootste bewind des Lands toebetrouwde, en hem met het Markgraafschap van der Veer, in 't jaar 1553, vereerde, zynde overleden 1558 zonder kinderen, nalaatende Vrouw Louïse van Kroi, zyne egtgenoot, en toen zyne bedroefde weduwe, dat deze Maximiliaan, 's Graven Stadhouder, enz. op den 2 Februari 1551 de Wethouderen van der Veer beëdigd hebbende, aan hen by Testament schonk zyn grooten vergulden Drinkkop, gekomen van den Graaf van Buuren, daar de gevangenis van den Hertog van Saxen op afgemaald was, als terstond zal gemeld worden. De vermeerderaar van de Zeelandsche Kronyk (in zyne Aanteekening op de Stad Veer, I. D. 4. b.) zegt: ‘Wegens den gulden kop, aan die van der Veer gegeven, en by haar op 't Stadhuis nog bewaard, daar de Heer Boxhorn van geschreven heeft, hier voor gemeld, vinden wy dusdanigen bescheid.’ Maximiliaan van Bourgondie, Ridder van de Orde van den Gulden Vlieze, Heere van Beveren, van der Veere, van Vlissinge, Brouwershaven, Duiveland, Torrehem, enz. Admiraal, en Kapitein van de zee, Stadhouder van Holland, Zeeland, Vriesland, en Uitrecht: Doen te weten, dat, omme de goede affectie, die Wy dragende zyn tot onze Stad, en gemeente van der Veere, Wy hebben de zelve Stad gegeven, en gegonnen, geven, gonnen, en transporteren nu jegenwoordelyk in effectie, en met kragte van dezen onzen jegenwoordigen brief in rechten eigendomme al zulken vergulden kop met een deksel, als ons gekomen is by Testament van onzen lieven, en beminden Neve, en Medebroeder van der Orde van den Gulden Vlieze, Heere Maximiliaan van Egmond, den Graave van Buuren, zalr. mem., daar ook zyne Wapenen op staan, op welke kop staat gewrogt de vanginge van der Hertoge van Saxen, in Duitsland; mits conditie, dat wy daar aan reserveren het gebruik; ons leven lang gedurende, en anders niet: ordinerende mits dezen, en willende, dat de Executeurs van onzen sterfhuize, terstond na onze dood, den zelven vergulden kop leveren in handen van de Burgemeesters, die als dan Burgemeesters van der Veer zyn zullen; die daar op zullen doen graveren onze Wapenen, en dien bewaren ter liefde, en de memorie van ons, tot een eeuwige gedenkenisse, op ter Stadhuis van der Veere, binnen der Stede kiste; dewelke zy bezigen zullen, als tyd en stond wezen zal, zonder die tot eeniger tyd te mogen verkoopen, verzetten, of belasten in geender manieren, in wat zake dat de Stad zoude mogen bekommerd, of belast wezen, niet uitgezondert, op de verbeurte van de zelve kop, die in zulken gevalle wederom zal komen aan onze regte Erfgenamen. Gegeven op onzen Huize van Zandenburg, onder onzen naam, en Zegel van Wapenen, op Ligtmisse avond, Ao. 1551. a nativitate. M. DE BOURGONGNE. 1 En Plakaat van den 26 Juli 1581. 2 En zegt men, dat dit toen in byzondere gezelschappen, en zelfs onder 't gemeene volk is nagevolgd, en dat wel onder dit, of diesgelyk gejuich: Duk d'Alf die heeft het te zwaar verbruid, Wy luijen den Koning van Spanjen uit. Want hoewel de Hertog van Alba al in den jaare 1573 vertrokken was, zoo schynt men hier door Duk d'Alf verstaan te hebben de gantse Spaanse tiranny, of geweldenarijen, en door Duk d'Alvs uitluiding het goed succes van de afzweering van den Koning van Spanje, als Graaf, en van zyne wreede Stadhouderen. 1 Deze, een Fries van geboorte, is geweest Hoogleeraar in de Regten, te Bourges, in Vrankryk, en te Ingolstad, in Beyeren, en tot hooger Ampten in Vlaanderen, en Brussel, en tot President van den geheimen Raad van Keizer Karel V, gevorderd geweest. Als ook tot Kancelier van de Order van 't Gulde Vlies, en Gemyterde Proost van St. Baav. Want hy is geen Hoofd geweest van 't Gulde Vlies, als sommigen, en wy weleer gemeend hebben, misleid door Moreri, die hem zoo noemd; een eernaam, die zig de Koningen van Spanje privative geëigend hebben: maar Kancellier van deze Orde. En geen eerste Bisschop van Gent, als de zelve Moreri wil, maar gemyterde Proost van St. Baav. Zie van Loon, Nederlandse Historipenn. op het jaar 1556. en 1560. 2 Die Groote Hugo, die niet van, en door zyn Vaderland, maer om, en met zyn Vaderland, zoo lang, en veel heeft geleeden, en, pleitende voor de Vryheid, het Regt, en de Privilesien van zyn Vaderland, zyn eige vryheid, en regt, en voorregt, of Privilesien moest verleizen, om, en met zyn Vaderland; en die door zyn geleerdheid, en verdiensten, en nyd en tyd, en lof en laster te boven is. Van wien Daniel Heinsius met regt zong:Depositum coeli, quod jure Batavia mater Horret, & haud credit se peperisse sibi. &c. En de Hooggeleerde Heer Burmannus, in zyn carmen Elegiacum, op het derde vyftigjarig Jubilé der Universiteit te Leide:Grotius, obstupuit genitrix quo Belgica nato, Belgica mox raro dira noverca viro. &c. Welker zang wy, hoewel op veel lager toon, dus volgen t'zyner eere: De Groot, de grootste van de beste Letterhelden, Waar over Holland eerst, als moeder, stond verbaast. Wiens heil Hy zogt, als Zoon; Maar dat Hem bitter kwelde, Toen 't Staat-, en Kerk-orkaan, zoo woedend heeft geraast, Als stiefmoer van haar Zoon, een Patriot, een Held, Die zig voor Staat, en Kerk steeds heeft in 't spits gesteld; Dog dat nu eer, beter dan in troublen tyd beraaden, Zyn Grootsten Balling roemd, als zonder wedergade. F. V. D. S.