Westindische triumphbazuin op de verovering van de zilveren vloot Samuel Ampzing Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Westindische triumphbazuin op de verovering van de zilveren vloot van Samuel Ampzing in de eerste druk uit 1629. p. 26: woryen → wormen: ‘4. Dan salmen al dijn buyt gelijk de wormen rapen.’ p. 38: het foutieve paginanummer 83 is gewijzigd in 38. ampz001west01_01 DBNL-TEI 1 2012 dbnl DSOLmetadata:yes exemplaar Oxford Bodleian Library, signatuur: 285. n. 17. Samuel Ampzing, Westindische triumphbazuin op de verovering van de zilveren vloot. Adriaen Rooman, Haarlem 1629 Wijze van coderen: standaard Nederlands Westindische triumphbazuin op de verovering van de zilveren vloot Samuel Ampzing Westindische triumphbazuin op de verovering van de zilveren vloot Samuel Ampzing 2012-10-22 SW colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Samuel Ampzing, Westindische triumphbazuin op de verovering van de zilveren vloot. Adriaen Rooman, Haarlem 1629 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==*r==} {>>pagina-aanduiding<<} WEST-INDISCHE TRIVMPH-BASVYNE, Tot Godes ere, ende roem der Batavieren gesteken, van wegen de veroveringe der Spaensche Silver-vlote van Nova Hispania, inde Baij van Matanca, door de Schepen vande Geoctroijeerde West-Indische Compagnie, onder het beleyd vande E. Manhafte Heren See-Helden Pieter Pieterszen Heyn, Generael, ende Heinrick Korneliszen Lonk, Admirael, geschied den 8. Sept. 1628. DOOR SAMVEL AMPZING, Bedienaer des Goddelijken Woords inde Gemeynte des Heren binnen Haerlem. Tot Haerlem. By Adriaen Rooman, Ordinaris Stads-Boek-drucker, clɔ lɔ c xxix. {==*v==} {>>pagina-aanduiding<<} Deut. 20.14. Gy sult alle den roof onder u uytdelen: ende sult van den buyt uwer vijanden eten, dien de Here uw God u gegeven heeft. Ios. 22.8. Gy komt weder te huys met grooten goede tot uwe hutten, met seer veel vee, silver, goud, metael, yser, ende klederen: so deeld nu den roof uwer vijanden onder uwe broederen uyt. 2. Chron. 14.13.14.15. Ende Assa met t' samen den volke dat by hem was, jaegde hen na tot Gerar toe: ende de Mooren vielen, dat hunner niet een levendig en bleef, maer sy werden voor den Here ende sijn heyrleger geslagen: ende sy bragten gansch veel roofs daer van. Ende hy sloeg alle steden rondom Gerar: want de vrese des Heren quam over hen: ende sy beroofden alle steden, want daer was veel roofs in. Ook sloegen sy de hutten des vees, ende bragten schaepen de volheyd, ende kemelen, ende quamen weder te Ierusalem. 2. Chron. 20.24.25.26.27.28.29. Doe nu Juda tot Mizpa aende woestijne quam, wenden sy den hoop tegens hen: ende siet doe lagen de doode lichaemen op der aerden, dat daer niet een ontkomen en was. Ende Josaphat quam met sijnen volke hunnen roof uyt te delen: ende vonden onder hen so veel goeds, ende klederen, ende kostelijk gereedschap, dat sy hun namen, datmen het ook niet dragen en konde: ende deylden den roof drie dagen lang uyt, want dies was veele. Aenden vierden dag nu, quamen sy inden Dale des Lofs te samen, want aldaer loofden sy den Here: daer van heet die stede het Dal des Lofs tot op desen dag. Also keerde een ygelijk van Juda ende Ierusalem wederom, ende Iosaphat voer aende spitze, dat sy na Ierusalem met vreugde togen: want de Here hadde hun eene vreugde aen hunne vijanden gegeven. Ende togen te Ierusalem in met psalteren, harpen, ende trompetten, ten huyse des Heren. Ende de vrese Gods quam over alle Koninkrijken inden lande, doe sy hoorden dat de Here tegens de vijanden van Israel gekrijgd hadde. Also was het Koninkrijk van Isaphat stille, ende God gaf hem ruste rondom. {==*2r==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor-rede, ende toe-eygen-brief Aende erentfeste, wijse, seer voorsienige, ende bescheydene Heren Bewindhebbers van alle de Kameren der Geoctroijeerde West-Indische Compagnie, inde Vereenigde Nederlanden: mitsgaders de E. manhafte, strijdbaere, onverzaegde, ende kloekmoedige Heren See-helden Pieter Pietersz. Heyn, van Delfs-haven, Generael, Heynrick Kornelisz.Lonk, van Amsterdam, Admirael over een magtige vloot schepen der gemelde Compagnie. Miine Heeren, God Almagtig, die sich doorgaens in sijn Heilig Woord den Here der HeyrscharenEsa. 52.15. en 54.5. etc. Oorloge tuschen Christus, ende den Satan, ende hunner beyder saed. noemd, die de krijgen in al de wereld stuerd, de bogen breekt, de spietzen ontwee slaet, ende de wagenen met den vuere verbrand, als de 46. Psalm getuygd, die de koningen af ende aenset. Dan. 2.21. en magt heeft over der menschen Koninkrijken, Dan. 4.22. naer de lere des Heiligen Daniels, heeft na den val des menschen opentlijke oorloge tuschen den Duyvel, ende sijn saed, ende {==*2v==} {>>pagina-aanduiding<<} tuschen den Here Jesus Christus, ende sijne ledemaeten uytgeroepen, seggende: Ik wil tuschen u ende het wijf, ende tusschen uw saed ende haer saed vijandschap setten. Gen. 3.15. Dit is voords van den aenbeginne der wereld gebleken, ende waerachtig bevonden. Dit word met den geduerigen heyligen krijg tuschen gemelde partijen so in den Ouden als Nieuwen Testamente gansch overvloedig bewesen. Ik segge heyligen krijg, niet in sich; also hy niet veel heyligheyds en geeft, ende niet veel goeds in sich en heeft, ja daer en tegen wel groote verstoringe ende onheyl aenbrengt, ende veroorsaekt: maer ten aensien datze van den Duyvel tegens Gods heyligen om hunne heylige sake ende de Christelijke religie word by de hand genomen, ende gevoerd, ende van God tegens den Duyvel ende sijnen aenhang voorgestaen, ende verdedigd. Oorloge der Vereenigde Nederlanden met den Koning van Spanjen. So sijn wy ook om het getuygenisze van Jezus met den Duyvel nu schier eene eeuwe van jaeren in eenen swaeren ende bloedigen oorlog, ende worden van sijne instrumenten, den Roomschen Antichrist, ende Spaenschen Senacherib sonder ophouden bestookt, ende hard aengevochten, ende bestreden, ende van God almagtig door de wettelijke wapenen deser vrije Vereenigde Nederlanden, onder de souveraine ende hooge sorge ende beleyd vande Hoog-Mogende Heren Staeten, als Vaders van het Vaderland, beneffens het gouvernement ende de regeringe van de strijdbaere Gods-Helden, ende Naszousche Josuen, Gedeons, ende Macchabeen, de Doorluchtige ende Hoog-Geborene Vorsten, de Prinzen van Oranjen, so hoog-loffelijker ende eeuwig-gesegender gedachtenisze, als noch van sijne tegenwoordige Princelijke Excellentie, onder de schaduwe van sijne vleugelen, tegens dien grooten verschrickelijken Monarch, ende dat vaste ende woeste Rijk van 't Roomsche Babylon, als by myrakel, te land ende te water, beschermd, ende staende gehouden tot groote verwonderinge van de geheele wereld. Ende gemerkt het inden wettelijk oorlog niet genoeg en is sijne eyge landen te verdedigen, ende voor te staen; maer ook nodig, de palen {==*3r==} {>>pagina-aanduiding<<} der vijanden selfs aen te grijpen, ende te bekrijgen, om hem te meer te quellen, ende te eer moede te maken, te verduren, ende uyt te harden; gemerkt ook dese onse Landen by den koophandel ter see meest bestaen; ende wy den vijand ook nergens meer in sijn vaer-water wesen, nochte sekerder ende merkelijker afbreuke doen en konnen, dan door den inval in sijne Indien, ende het gebruyk der koophandelinge met Vereenigde Oost-Indische Comapgnie. Anno 1602. die natien, ende volkeren: so is al voor eenen goeden ende geruymen tijd van jaeren vande Vaders van ons Vaderland daer op met een wakend oge acht genomen, ende gelet; ende de Oost-Indische Comapgnie tot dien eynde geoctroijeerd, opgericht, ende aengesteld, niet sonder de aldergrootste segening des Almagtigen, ende een ongelooflijk voordeel voor dese Landen, ende geen minder interest ende schade van onsen dood-gesworen vijand, in spijt van alle sijne magt, ende pragt, van al sijn geweld, ende hoogmoed. God verlene hun meer ende meer sijne heylige segeninge om sijns naems wille! Het en waer nu niet minder, maer ongelijk meerder profijtelijk ende voorderlijk voor dese Landen, konden wy eenen vinger inde West-Indien krijgen, ende daer so met der tijd met het geheele lijf inboren. So is het eyndelijk daer ook op aengesien, ende het schip over dien boeg gewend, door de selve trouwe sorge der Hooge Voedster-Magten deser Landen: wanneer onlangs inden jaere 1621. uwer Edele West-Indische Compagnie voorgenomen, goed gevonden, ende in 't werk geleyd is, onder uwer Edele beleyd, bewind, ende regeringe, met sulken heyl als wy alle weten, ende de Spanjaerd best verneemt, ende gevoeld. Ende gewiszelijk daer en is niet aen te twyfelen, of God almagtig sal aen dat groote werk sijne almogende hand houden, in vaderlijke segeninge, tot ondergang van dien vermeynden Pauselijken ende Antichristischen Monarch, tot beschaminge van sijnen trotzen hoogmoed, ende rechtvaerdige wrake van sijne bloed-dorstige tyrannije, tot nut ende besten van ons lieve Vaderland, ende sijne gansche Christelijke {==*3v==} {>>pagina-aanduiding<<} Kerke, tot sijns naems ere, indien 't ons maer aen boete ende dankbaerheyd niet en ontbreke, ende wy met God door hertelijke ende vuerige gebeden in sijne vrese altijd te rade gaen . Gen. 4.10. ende 9.5. etc. Want hoe kan dat anders wesen, of God die geen onschuldig bloed ongewroken en laet, sal die see des vergoten bloeds van die arme naeckte onnosele menschen vande Spaensche krone eyschen, ende dat bloedig Koninkrijk sijn gewiszen Spaensche Tyrannije inde VVest Indien. loon geven. Ik en wil hier nu, om der kortheyd wille, niet verhalen, wat grouwelijke tyrannije de Spanjaerds aldaer niet als menschen, maer als verscheurende wilde beesten, hebben aengericht, het welke de Christelijke Leser in den Spiegel der Spaensche Tyrannije inde West-Indien van Bartholomeus de las Casas, Spaensch Bischop, ende ogengetuyge der gemelde feyten, overvloedig kan lesen: alleen moet ik dit hier maer tot dese sake seggen, dat die barbarische menschen aldaer over de twintig milioenen sielen, dat is twee honderdmael honderd duysend menschen door alderhande grouwelijke pijnen, ende dooden, in onmenschenlijke wreedheyd, seer jammerlijk vermoord ende omgebragt hebben, verwoestende meer dan drie duysend mijlen lands, ende daer in tien Koninkrijken die meerder ende magtiger sijn als Spanjen selfs, die van volk krielden, so datmen ettelijke honderd mijlen reysen konde sonder een eenig mensche te vinden, daerse nochtans van die luyden vrundelijk gewellekomt, wel onthaeld, ende ontfangen waren, so seer als sy ter wereld hadden konnen wenschen: waer over dan gemelde Bischop niet sonder reden uytroept: Het is grootlijkx te besorgen, dat God Spanjen verwoesten sal, om de groote sonden die de Spaensche natie in Indien gedaen heeft. wederom: Het Koninkrijk van Spanjen is in groot perykel van verloren te gaen, ende van andere vreemde natien verheerd, verwoest, beroofd, ende verdruckt te worden: de reden is: om dat God die rechtvaerdig, warachtig, ende de opperste Koning van allen is, seer vergramd is, om de groote misdaeden, ende sonden, die de Spanjaerds door gansch Indien bedreven hebben, quellende, verdruckende, tyrannise- {==*4r==} {>>pagina-aanduiding<<} rende, rovende, ende moordende so veele luyden, ende sulken volk, sonder reden, ende recht, binnen so weynige jaeren, verwoestende so veele ende sulke landen, steden, ende vlecken, welk volk al redelijke sielen waren, naer het beeld Gods ende gelijkenisze vande alderhoogste Drievuldigheyd geschapen, alle Gods vaszaelen, ende door sijn dierbaer bloed verlost, die rekeninge houd, ende niet een van die en vergeet, ende die Spanjen verkoos voor eene dienaeresze ende instrument om haer te verlichten, ende tot sijne kennisze te brengen. &c. Hier uyt is dit dan ook Spaensche Tyrannije in de Nederlanden. ontstaen, dat de Spanjaerd, door dien West-Indischen roof nu verrijkt sijnde, een magtig Monarch van Indien geworden, Dominator in Asia, ende Africa, als hy sich roemd, van 't Oosten in 't Westen, ende van de eene see tot de andere heerschende, middel ende magt gekregen heeft de gelovigen inde Christenheyd ellendig te verdrucken, ende aldaer ook geen minder bloed te vergieten als water, wanneer het de Babylonische Hoere, die hy sijne magt gegeven heeft, door Apoc. 17.13. haeren wijn der toverije beschonken, ende dronken gemaekt, naer Gods vaderlijke ende rechtvaerdige voorienigheyd, beliefd heeft eenen algemeynen oorlog tegens de waere gelovigen, ende lidmaten der rechte Katholijke Kerke inde gansche Christenheyd uyt te roepen, ende tegens de heyligen Apoc. 13.7. ende 17.6. krijg te voeren, op datze dronken werde van het bloed der heyligen, ende der getuygen van Jesus, naer de voorsegginge der Heilige Openbaringe. Wat staet-er dan al bloed op de rekeninge ende kerf-stock van Romen, ende Spanjen, dat God eenmael van hunne handen eyschen wil, gelijk hy dan ook beveelt Apoc. 18.6. Vergeldet haer, gelijk sy u ook vergolden heeft, ende dobbelet haer dobbel naer haere werken. In den drink-beker daer sy u in geschonken heeft, schencket haer dobbel. So veel als sy sich selven verheerlijkt heeft, ende weeldig geweest is, so veele pijnen ende droefheyd gevet haer. Ongetwyfeld uwer Edele Compagnie is ter rechter tijd aengesteld, ende opgerecht, om in de rijpicheyd der oordeelen Gods over Spanjen uwen zickel in sijnen goud-oogst ende schat-ka- {==*4v==} {>>pagina-aanduiding<<} mer te werpen, ende sijnen roof rechtvaerdiglijk te maeijen, ende in uwe schuren in te samelen, ende onder u uyt te delen. So spreekt de Here door sijnen Propheet: Wee dij! gy verstoorder: meyndij, gy en sult niet verstoord worden? ende gy verachter, meyndij men en sal dij niet verachten? wanneer gy het verstoren geeyndigd hebt, so suldij ook verstoord worden: wanneer gy des verachtens een eynde gemaekt hebt, so salmen dij wederom verachten. De Here is onse Richter, de Here is onse Meester, de Here is onse Koning, die helpt ons. Laetze hunne stricken spannen, sy en sullen toch niet houden: also en sullen sy het vaenken op den mast-boom ook niet uytsteken: dan sal veel kostelijk roof uytgedeeld worden, dat de lammen ook roven sullen. Ende geen inwoonder sal seggen: ik ben swack: want het volk dat daer in woond, sal vergevinge der sonden hebben. Dit is de dag der wrake des Heren; ende het jaer der vergeldinge, om Zion te wreken. Esa. 33.1.22.23.24. ende 34.8. Sien uwe Voorspoed des VVest-Indische Compagnie. Veroveringe der Spaensche Silver-Vlote. Edele alrede niet, dat God tot uwer Edeler voornemen sijnen rijken segen so vaderlijk verleend, ende dat hy de Indische Schatten van Spanjen inde grabbelinge geeft? Heeft de Here door uwer Edele toegeruste ende uytgesondene Vlote onder het beleyd van de Edele manhafte, strijdbaere, onverzaegde, ende kloekmoedige See-Helden Pieter Pieterszen Heyn, Generael, ende Heynrick Korneliszen Lonk, Admirael, de Spaensche Silver-schepen uwer Edele niet in handen gegeven, ende alrede daermede de vermeynde Spaensche Monarchie geweldig gekrackt, ende geswackt, ende uwer Edele kantooren ongelofelijk gestijfd, om hem noch nader onder de ogen te sien, ende sulke slagen, met Gods hulpe, meer te voegen, na 't herte te steken, ende aen de krone te ternen, ende te plucken, ja die in den dreck te werpen? Het en heeft niet sonder groote oorsake sijne rechtvaerdige bedenkinge, dat onder desen Mexicaenschen schat eene Goude Krone, den Spanjaerd toegesonden, van de onsen bekomen, ende alhier in Holland gebragt is: als mede dat het Spaensche Beeld in 't Hof van Madril door eenen grooten Donder-storm de Krone van het {==**r==} {>>pagina-aanduiding<<} hoofd is geslagen,ende de schepter uyt de hand geruckt, het beeld voords ongeschend blijvende, als wy uyt die quartieren onlangs veelvuldig sijn bericht geworden. Ik en wil hier geene prognosticatie ofte voorsegginge maken: maer overmits daer niets by geval, maer alles naer Gods Voorsienigheyd geschied, ende God ook niets te vergeefs en doet, ende voornamelijk sulke teykenen niet sonder gewichtige oorsake en geeft: so sullen wy het met geduld in hope uytwachten, wat God almagtig daer mede heeft willen voorbeduyden. Oorsaken ende oogmerk van dit tegenwoordige werk. Edoch nademael over dese onverwachte ende onwaerdeerlijke Overwinninge by alle oprechte Patriotten ende Liefhebbers van ons gemeyne Vaderland, ende ongeveynsde Religions-verwanten met allen recht eene sonderlinge vreugde ende herten-lust is ontstaen: so en hebbe ik geenzins willen nochte konnen nalaten, met eenige Poetische Dank-gedichten, en Lofsangen, naer het exempel der oude heyligen van Moses, ende Mirjam, Debora, ende Barak, ende andere, dese groote Victorie naer mijn vermogen te vereren: so om mijne dankbaerheyd voor mijn hoofd aen God Almagtig daer mede te bewijsen, die mij het herte ende het merg in mijn gebeente hierdoor sonderling vequickt heeft; als ook om uwer Edele van herten geluck te wenschen over so gesegende Overwinninge: mitsgaders ook om alle vroome herten van de wettelijkheyd ende billijkheyd deser sake inde rechtvaerdigheyd van onsen krijg gegrond, te berichten, ende dan ook met mijn exempel voor te gaen, ende tot gelijke dankbaerheyd ende geluck-wenschinge aen te porren, ende op te scherpen. Ende also ik vastelijk vertrouwe, dat uwe Edele Ende dedicatie, ofte toeeyginge. desen mijnen geringen, doch getrouwen, arbeyd, ende blijkelijk getuygenisze van mijne hertelijk genegenheyd tot den welstand van uwer Edele Compagnie, sich wel sullen gevallen laten: so hebbe ik mij ook verstout, mijn gemeld werkxken uwer Edele seer gedienstelijk toe te eygenen, en op te dragen, ende uwer Edele daer mede hertelijk geluck te wenschen: God Almachtig ootmoedelijk biddende, dat hy uwer Edele personen {==**v==} {>>pagina-aanduiding<<} met de aenslagen van uwe Edele groot begonnen werk, ende dapper voornemen, met syne goddelijke segeninge altijd wil overschudden, ende diergelijke manhafte Tochten al meer ende meer laten geluckelijk uytvoeren; ende ook uwe Edele o strijdbaere ende kloekmoedige Helden! met sijne kragt uyt den hoogsten aendoen, ende onder sijne goddelijke ende vaderlijke vleugelen voor allen onheyl beschermen, ende lang gesond sparen, tot grootmakinge van sijne Heilige Waerheyd onder die blinde Heydensche ende Paepsche afgodische Indiaenen, tot afbreuke ja vernielinge vande magt ende pracht van Spanjen, ende de geheele vertredinge van die bloedige Krone tot verstoringe van die groote Babylonische Hoere, die op de seven Roomsche bergen sit, ende de eyndelijke omkeringe van dat gods-lasterlijke Antichristische Rijk der tyrannije, ende afgoderije, tot heylsame verloszinge van Gods bedroefde, verdruckte, ende uytgeplonderde Kerke in de gansche waerde Christenheyd, tot nut ende beschuttinge van ons lieve Vaderland, ende ook eyndelijk tot tijdelijke rijke segeninge ende welvaren van alle de participanten ofte medestanders van uwer Edele geoctroijeerde gesegende Compagnie, tot een genadig loon ende vergeldinge van uwer aller getrouwicheyd aen Gods Kerke, ende het Vaderland: wenschende uyt den grond mijns herten, dat dit nieu-aengevangen jaer, daer wy nu in getreden sijn, het oude, ende alle de voorgaende, in geluck ende segen noch wijd mag overtreffen, ende dat het heyl der Compagnie met de jaeren, ja dagen, al voord ende voord mag waszen, ende vermeenigvuldigen: waer over ik ook niet ophouden en sal, so opentlijk, ende ampts-halven, als ook in 't bysonder, God Almagtig van ganscher herten ende vueriglijk te bidden: blijvende ook ondertuschen ten allen tijden ende ten eeuwigen dage Erentfeste, wijse, seer voorsienige, ende bescheydene Heren, Vwer Edele ten hoogsten toegedaen ende dienstwillige Vrund, ende Dienaer Samvel Ampzing, van Haerlem. {==**2r==} {>>pagina-aanduiding<<} Nil me pravorum livor clamorque morantur. Vnica cura mihi posse placere bonis Ik denke na 't gekrijt der boosen niet te vragen: Ik soeke maer alleen den vroomen te behagen. Gods en der vroomen gunst is 't wit waerna ik schiet 1. Cor. 4.3. Ik acht der boosen haet, en smaet, en laster niet. 2. Cor. 6.8. T' Vertrouwen op Gods hulp, die wy in 't hert bezeffen, Psal. 121. ende 123. Lu. 21.28. Phil. 3.20. Col 3.1,2. Doet ons het oog om hoog tot onsen God verheffen En onse Burgerschap by Godes heyl'ge schaer In 't Hemelsch Koninkrijk treckt onse sinnen daer: Die in het nietig goed van deze wereld wroeten, Ierem. 17.5. Rom. 18.8. Phil. 3.19. Die houden 't oog om laeg beneden hunne voeten. Foeij dwaesen! die de aerd voor Godes rijk verkiest. En om een schotel moes uw eerst geboort verliest. Het oog om hoog. {==**2v==} {>>pagina-aanduiding<<} Anagramma Cum allusione ad Symbolum Autoris. Spe Svmma Vigilans, Samvel Ampzingivs altum Respicit, &quaerit coelica. Svrsvm Animvs. In hope vlijtig-gau, en altijd vaerdig-wacker Is Ampzing trou in 't werk van Godes oogst, en acker: En hoe veracht hy daer des werelds haet, en hoon, En houd het oog om hoog, en wacht des Heren loon! Alivd. Invidiam rumpantur ut ilia Codro.Rumpantur ac crepent licet, Hoc Ange Mvsis Amplivs. Swicht Baals Papen niet een woord, Al sijnse noch so helsch gestoord. Petrvs Fachivs. {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} West-Indische Triumph-basvyne, van wegen de veroveringe der Spaensche Silver-Vlote van Nova Hispania. Stemme. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Anders. SAL God de Spaensche moord, en 't Roomsche bloed-vergieten,Besluyt ende Voorsegginge Gods van den val des Paus, ende de verwoestinge van Romen. En druck van sijne Kerk in 't eynd niet eens verdrieten? {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Mag Spanjen dan al doen, en Romen wat het wil? En sit God in 't verderf van sijne kind'ren stil? Apoc. 18. ende elders. Sal Spanjaerd, ende Paus, en 't gansche Rijk van Romen, En Stoel des Antichrists de plaeg niet overkomen, Die God hun heeft gedreygd? hun quaed, hun smaed, hun hoon, Hun bloed-vergietens straf, en hun verleydens loon? Ibid. Meynd van de Roomsche Hoer, ten Koningin verheven, Met haere boelen staeg in weeld en vreugd te leven, Die sy betoverd heeft met haer bedriegerij, Beschonken door den wijn van haere hoererij? Ibid. Haer Koopluy, meynen sy staeg koopmanschap te drijven, En dat die handel veyl, so voor, als na, sal blijven? En dat hun roverij in deser Hoeren val En al hun boeverij geen eynde nemen sal? Meynd al dat onder hen gekapt is, en geschoren, En al het siel-vergift van Romen heeft besworen, En sich daer mee geneerd tot enk'len sielen vangst, Dat hun geen smert genaeckt, geen ongeval, noch angst? De Krone van Spanjen is de stut der stoel van Romen. Catholicus. Of hoe na denken sy dat hunne Stad van Babel So vast gemetzeld is, so konstig, en so abel, Dat God dat heylloos rijk niet nederwerpen kan? Hoe soude dat geschien? Het is daer verre van. Uw Katholijke Vorst, de Koning van de baren, De Koning van de See, die sal u wel bewaren, Der Hoeren oudste Soon, en liefste troetel-kind Sal u beschermer sijn, 't is sijne wat hy wint. Die sal met Indisch goud en silver voor u vechten, En sijne Monarchij van Spanjen op gaen rechten: Het gaet-er al na toe, daer schort niets anders aen, Dan dat sijn Monarchij met God niet kan bestaen. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Die heeft des Hemels God in sijnen raed vergeten: Veel licht heeft dat uw De Paus van Romen naer de bekende ende vermaerde laster-verzen. Orac'lo vocis mundi moderaris habemus. Et meritò in terris diceris esse Deus, ende diergelijke: ende naer de voorsegginge des Heren door sijnen Apostel, 2 Thes. 2.4. God op Aerden niet geweten. Ist wonder dat hy mist, de Vader van de Mis? Hy gaf sijn soon den naem, 'tis ver noch dat hy 'tis. Matth. 4.9.10. Spaensche onmenschelijke tyrannije ende roverije inde VVest Indien. De Duyvel gaf Gods soon de Rijken vander aerden, So hy des Duyvels dienst begeerde aen te vaerden, Den Duyvel eer te doen: maer Christus sloeg het af, Die waren voor den Paus, dat hyse Spanjen gaf. Dies heeft hy ook altijd sijn Vader aengebeden, En voor den heyl'gen dienst van sijnen God gestreden Met gallig, en met rad, met swaerd, met vuer, met vlam, Wat kon hy meerder doen dat hy de kroon bequam? De Monarchij is sijn, hy heeft sich vroom gequeten. 'T waer billijk dat hy haest waer in den troon geseten Als Paepsch en Spaensch Monarch, en Vorsten over-hoofd. Hoe geeft de Paus hem niet het geen hy heeft beloofd? Hy heeft de Indien aen sijne spietz geregen, En die so deugdelijk met moorden sich verkregen, En daer so meenig mensch, 20. Milioenen, ofte tweehonderd mael honderd duysend sielen: verwoestende meer dan 3000. Mijlen lands. Spaensche vervolginge ende moorderije inde Christenheyd. so meenig milioen, En eeuwig duysend siel gedood gelijk een hoen. Sijn beste eren-tack der katholijke kronen: De Duyvel sal hem haest met al de wereld lonen, Het komt hem alles toe. Nu heeft hy goud, en geld, De gansche Christenheyd word flukx ter neer geveld. De heele wereld sal sijne magt gewagen, De heele wereld sal sijn jock van yser dragen, Niets kan voor hem bestaen. 'Tis so, 'theeft lang geduerd, De gansche Christenheyd die heeft het wel besuerd. Sijn magt is wel bekend. Laet Duytschland daer van spreken. Eylaes! die is nu lang maer al te veel gebleken! Wat heeft sijn ys're arm al arme luy verkort! Wat heeft sijn ys're arm al Christen-bloed gestort! Och waer het eens een eynd! och waer de roe versleten! Och waerse in den brand en in de vlam gesmeten! Och waer dat loose jock van onsen hals gescheurd! Och had des Heren Kerk och hadze uytgetreurd! Och wilde God den stock des drijvers eens verbreken! Och waer die stoute kroon van God in 't sand gesteken! Och waerse in den dreck begraven, en bedeckt, Die met soo swindig bloed der vroomen is bevleckt! Wanneer sal God de Hoer den neck met voeten trappen? Wanneer sijn Kerk om haer doen in de handen klappen? {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Wanneer sal 't Hemelrijk en 't Aerdrijk sijn verblijd, Apoc. 18. ende 19.Om dat hy 't heylloos rijk des Satans stucken smijt, Om dat hy al 't geweld der hellen heeft gebroken? En aen den Antichrist der vroomen bloed gewroken? Waer Spanjen neergeveld, het waer wel haest gedaen Kon Keyser, kon de Paus dan langer wel bestaen? Wat kon de Duyvel doen? Waer 't Spaensche rijk besweken, Ik sag den ganschen rest haest in den grond gesteken. Gods oord'len rijpen vast, gewis de tijd genaekt, Dat Romen tot een nest der Draken word gemaekt. Veroveringe der Spaensche Silverschepen door de Hollandsche Vlote. Esa. 33. Spreekt Spaensche Pharao, waer blijven dijne schepen, Waer meede gy den roof plagt in dijn nest te slepen, Dijn silver ende goud uyt Indien gehaeld? So word dijn roverij dij op den kop betaeld! Als mannen Bataviers! proeft uwe oude kragten. Dat heet sijn eer en eed voor 't Vaderland betrachten! Dat heet den Antichrist en Droes met voeten treen! En dat is voor den Heer en voor sijn Kerk gestreen! Men moet den Spaenschen Draek sijn seen'wen stucken snijden, Dat is de beste weg den vijand te bestrijden, So word des Heren kerk in korten van 't geweld Westindische Compagnie.En wy ook vanden krijg en lasten vrij gesteld. Noyt iszer van het land een beter voet genomen, So konnen wy den hoek met God haest boven komen, En seylen naderhand voor stroom, en voor den wind, En dwingen met der tijd den Spangjaerd als een kind. Aensprake aende Bewindhebbers. Gy hoofden van 't bewind, gy Heren, en Majooren, Gaet met een yver voord dat Spaensche nest te storen, Daer is de vogel in, daer is de Spaensche Bruyd, Maekt daer den Spangjaerd kael, en pluckt sijn veren uyt: So ist met hem gedaen, so kan hy niet meer vliegen, So sal hem sijne hoop haest vallen, en bedriegen Gy hebt door dit bestaen, gy hebt door dit bedrijf Gewiszelijk al ruym een slag-veer uyt sijn lijf: Gy hebt door desen tocht, niet al te breed gesproken, Al stijf uyt sijnen mond een back-tand uyt gebroken: Hy gape dan so wijd en lelijk als hy mag, Voegt gy hem nu en dan so een gewiszen slag, En kont gy hem te met so op sijn backhuys smijten, So raekt hy tandeloos, so kan hy niet meer bijten. Soud gy dan sijne kroon noch in den dreck vertreen, 'Tbeginzel dat is goed, gewis! het gaeter heen. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Gy hebt den rechten man tot sulken werk verkoren, Pieter Pietersz Heyn van Delfshaven. Exod. 23.27. Een dapper Batavier, een Held ter see geboren. Heyn, moedig Kapiteyn, gaet voord op dit begin, Sy lopen voor dy weg, de vrese iszer in. Wanneer sy dijnen naem maer eens en horen noemen, So doen sy anders niet dan vloeken, en verdoemen, En kruypen in hun schelp: gy sijt die swarte man, Dien dit gespuys door 'tkruysz van sich niet jagen kan. Noyt sagmen eenig Held den dood so weynig vresen, Gy hebt dat inde Baij tot tweemael toe bewesen, Gy vecht gelijk een leeu, en vraegt noch na musket, Noch kogel van canon hoe dicht op dij geset. Hoe veel op dij gelost: gy loopter moedig tegen, Als door een Hagel-buy, en eenen dichten regen, Gy vraegt na kruyd, noch lood, gy vraegt na spietz, noch speer, Na swaerd, noch hellebaerd, of diergelijk geweer. So hebt gy inde Baij hun sterkten aengegrepen, So stakt gy inde Baij den brand in hunne schepen, En namt den rest met dij, en sterkte dijne vloot, Wat datmen ook na dij en dijne schepen schoot. Dus heeft dan dijne vrees dien swarten hoop bevangen, 'Tschrickt al voor dijn geweld, dijn perzen, ende prangen, Die nimmer op en houd, en dij gestadig weert, So lang tot dat gy 't hebt het geen dat gy begeert. Dijn kloekheyd is beproefd. Gy trokt na 't Fort Havanen, Nader beschrijvinge van desen Westindischen Tocht, ende veroveringe der Spaensche Silver-vlote. Pieter Pietersz. Heyn Generael. Met onse Bataviers, met onse Water-haenen. En kreegt de Silver-vloot der Spangjaerds int gesicht, De proije die gy socht, gelijk gy waert bericht. De Spangjaerds lopen deur, die hunne groote vaten Met silver opgepropt in dijne handen laten, Een onwaerdeerlik goed, en ongemeten schat, O Heyn! wie was hier oyt die dese ere had? Noyt brakmen sulken proij Maraen uyt sijne handen, Noyt bragtmen sulken buyt in dese onse landen. Die ere komt dij toe, die roem komt dij te recht, Pieter Pietersz. Heyn Generael. Die kroon, die lauren-kranz word voor dijn hoofd gevlecht. Gy sijt de eerste Held, die Spanjens Silver-schepen, Die Spanjens Silver-vloot met moed hebt aengegrepen, Sijne onverwinlijk heyr, sijn schrickelijke magt, En hebt getriumpheerd van al die Spaensche pracht. O Lonk! die tack sij ook aen dijne kroon gesteken, Heynrick Kornelisz. Lonk, Admirael. Wiens vroomicheyd niet min voor desen is gebleken, {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} En wiens manhafte moed in meer dan eenen tocht Voor 't lieve Vaderland voor lang al is besocht. Maer siet hoe wel te pas hebt gy dien buyt gevonden! De Here heeft u daer ter rechter tijd gesonden: Want had gy noch een tijd een kleynen tijd gewacht, So waer de silver-vloot de haven ingebragt. En hier en kan ik ook niet laten te gedenken, Hoe wonderlijk dat God dit ons heeft willen schenken, Wanneer hy met den vloed daer heen de schepen dreef, Daer 'svijands vlote quam, en ons ten proije bleef. Den 8. Sept. Wat geeft God ons een oogst, ter tijd des oogsts te maeijen! Wat geeft de Heer sijn volk, na al dat traenen saeijen, Exod. 11.2. Deu. 22.35.36.Esa. 33.23.Een vreugde inden schoot! Wij hebben lang geweend, En nu verquickt de Heer het merg van ons gebeent. Wat iszer ook een heyl! wat iszer aen gelegen! Dat God dien rijken schat, en sulken vollen segen Ons so gemaklijk geeft, en vreedzaen sonder bloed, En onsen vijand jaegd van al dat groote goed. vergeefsch bestoken ende aenvallen der Duynkerkers op enige door storm afgedwaelde buyt-schepen. Duynkerken hoopte wat van desen roof te plucken, En meynde dien Matroons uyt sijne tand te rucken, Maer slagen was hun deel, daer wil Matroos wel aen: Doch wat den roof belangd, Matroos en laet niet gaen. Godes grote ende merkelijke segeninge inde verleninge van desen aensienlijken ende onwaerdeerlijken buyt. Dien heeft hy vanden Heer door eenen wond'ren segen Schier sonder slag of stoot voor 't Vaderland gekregen. Wie krijgt dat van Matroos? hy vecht sich liever dood, De buyt die is te goed, de segen is te groot. Onverstand ende lasteringen daer tegens beandwoord, ende wederseyd. Wien hoor ik van het volk hier tegens murmureren? Of wie ontkend hier in de rechte hand des Heren? Wie scheld dit groote werk voor quaed, voor dieverij, En sulkx dat inde wet van God verboden sij? Ik hoor dat volk hier niet die allen krijg verdoemen, En die geen Overheyd en mogen horen noemen: So die dan noch het swaerd ter wraek, die God behaegd, Rom. 13. Gen. 9.6. Prov. 17.15. Math. 26.52. Rom. 11.4. Apoc. 13.10.En straf van 't boose volk, van Gode selver draegt. Mag daer de Overheyd het godlijk swaerd niet sparen, Hoe salse dan t' geweld der groote Moordenaren En 't gansche lands-verderf niet mogen tegenstaen? Gewis! so warender de vroomen qualijk aen. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} So waren wy al lang van Spanjen opgegeten. Hoe is dat domme volk so rasend, en beseten! 'Kgebruyk geen voorder reen, want die verkeerde aerd, Die is my noch den tijd noch ook de pijne waerd. En last'ren and'ren ook met stijve stoute kaken, Vijanden van het land: wie kanse anders maken? Maer denken vroomen quaed? voorwaer! dat is te slecht, En dese goede luy die dienen onderrecht. Ik wil hier voor den krijg, de moeder der gebreken, De voedster des verderfs, niet pleyten, nochte spreken: Dien neemt geen Overheyd gewillig by der hand, Dan in den hoogsten nood, tot nut van 't Vaderland. Hoe hebben wy den krijg in Holland aengenomen? Oorsake der Nederlandsche Oorlogen. Hoe sijn wy aen die plaeg, hoe aen die pest gekomen? Voor eerst bekenne hier een yder sijne schuld, En dat de Heer daer door sijn oord'len recht vervuld. En dan so weet de Heer sijn kind'ren wel te vinden, En dan so weet de Heer de roede wel te binden, Het is der sonden loon, in vaderlijke tucht, Tot sielen heyl, in boet, en in bekerings vrucht, God kon ook 't siel-vergift, den Antichristen logen, En grouw'len niet meer sien, en langer niet gedogen, En sloeg den leugen-geest des boosen helschen honds Met sijn waerachtig woord, en adem sijnes monds. Hier was de Paus in last, hier vloog de kraem van Romen, Hier kreeg de stoel een krak, hier stonken sijne droomen, Sijn leug'nen, sijne Mis, de Biechte werde veeg, Het Vagevier verkoud, en Heerooms borse leeg. De Roomsche Godekens, de beelden, de outaeren, Met hun reliquien, ten kortsten al die snaren, Al 't lieve heyligdom, s'Paus bullen, al die bras, En al die prondel-kraem, so veel als sand, en gras, Ik segge, watter was, 't had al den hals gebroken, So haest de luyden maer aen Godes waerheyd roken. Dus raekt de Hel in roer, dus ruckt de Paus te been, Dus steken sy verbaesd de koppen t'saem by een. En maken een besluyt te vangen, en te doden, De Kerke met geweld van wap'nen uyt te roden. Vergiftig siel-bedrog van een vermomde leer, Met een bloed-verwig swaerd, is 't Pauselijk geweer. Dus voerd sijn Heyligheyd, dus voerd, die God der aerden Twee sleutels in sijn schild: dit sijn sijn beyde swaerden. Luc. 22.32. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Die sijnen bezems-dreck met sout niet op en eet, Of daer eens tegen kickt, die is den dood besteed. Sijn magt is onbepaeld: gy hebt een blijklijk teken Aen sijn drie dubble kroon. Wat magt kan God ontbreken? Wie sal hem tegenstaen? de Vorsten vallen neer, En kuszen hem de teen, en dienen hunnen Heer. Apoc. 17. So heeft dit Monster dan de Rijken t'saem veroverd, So heeft dit Monster dan de Vorsten t'saem betoverd, Door een verborge kragt van Satans moord-bedrijf: Dies hitst hy al die magt Gods Kerke op het lijf. Rechtvaerdige sake, ende daerom wettelijke oorsake der Nederlandsche oorlogen tegens den Koning van Spangjen. En so heeft hier Maraen sijn erfelijke landen, Door 't stoken van dien Wolf met moorden, ende branden, Onbillijk ende wreed, als had hy die verheerd, En tegens allen recht, te gronde omgekeerd, Hy heeft des Heren woord, der Landen Vryicheden En hun gerechtigheyd naer sijnen lust vertreden, Niet als een Opperhoofd, maer als een Dwingeland: So vond hy daer ook werk, en billijk tegenstand. Dat ook noch huyden duerd, en nu so veele jaeren. Wat is nu krijgs gebruyk? den vijand niet te sparen, Maer allen leed te doen, en afbreuk dien men kan, So raektmen der eens deur, so komtmen der eens van. De krijg en is geen vree. So neemt men hunne steden, So plonderdmen de luy, so word al 't quaed geleden Te water, en te land, het gene datmen siet, Dat door den dollen krijg by ouds en noch geschied. Die dan het krijgs-verderf onwettelijk beginnen, Die rock'nen sich een quaed, dat sy ook sullen spinnen: So is het ook gewis, dat God al 't ongeval En al het bloed des krijgs hun eenmael eyschen sal. Rechtvaerdige Oorloge maekt billijken buyt. Maer word de krijg met God te recht ter hand genomen, So sal des Heren heyl en gunst daer over komen. En billijkt nu de saek het storten van het bloed Dat inden krijg geschied: hoe is de buyt niet goed? En hoe die roof ook niet, daer hier van word gesproken? Want magmen sijn partij te lande wel bestoken: So magmen ook ter see. Of oordeeld uw verstand Den krijg min wettelijk te water dan te land? |Tegenwerpinge. Gy segt dat meyn ik niet, dat kan ik wel bezeffen, Dit wil ik datmen maer den Koning aen sal treffen, En sijne schepen slaen: dit is ten grooten deel Des koopmans geld, en goed: of geld dat even veel? {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Behalven dat hier ook veel koopluy schade lijden, Die tegens den Maraen met ons gewillig strijden, En hier te lande sijn, sy dragen hier den last, En worden daer ook noch van d' onsen aengetast: Dit kan ik niet verstaen. 'Tzijn redens die niet nijpen: Andwoorde. Gy segt, gy laet ons toe den Koning aen te grijpen, Sijn schepen, geld, en goed: want eerst, dat is geschied: Maer hoord het koopmans goed ook aen de krone niet? Bestaet der Landen magt, der Vorsten, ende Staeten Ten deel niet in de magt van hunne ondersaeten? Sijn sy het Corpus niet of 't lichaem van het land? So krijgt hy tegens 't lijf, die tegens 't hoofd sich spand: De Spanjaerd is partij, en die in Spangjen wonen. So siet gy datze ons so weynig ook verschonen. Wat roofd dat Rovers nest Duynkerken daeg'lijkx niet, En dat al koopmans goed? t'sijn dingen die gy siet. Als ook de steden sijn belegerd, en verworven, Word dan de Burger mee niet jammerlijk bedorven? De Vorsten voeren krijg, die treft hen niet alleen, Quicquid delirant Reges plectuntur Achivi. De sonde van het land, die maekt die plaeg gemeen. Reed iemand aen Maraen, die moet het daer ook wagen En so hy schade lijd, wien sal hy 't billijk klagen? En so hy Spanjen stijft met sijne koopmanschap, Ist vreemd, al geeft God hem met Spanjen ook een lap? De Compagnie soekt de Spaensche magt te splijten: Het and're valt hier toe, en is haer niet te wijten. En die bysond're scha is niets by 's Lands profijt, Is niets ook by de scha die hier de Spanjaerd lijd. Dit is ook krijgs gebruyk. Die schade wil verhoeden, Die doe sijn vrije goed by geen onvrije goeden: Is eenig goed verbeurd, en is het uw daer by, Het uw is ook goe prijs, het uw is ook niet vrij. Maer so 't de Staeten deen, so kon ik't beter lijen: Tegenwerpinge. Nu doen 't gemeyne luy, nu doen 't de Compagnien. Ik seg de Staeten doen't, die doen't door hunne handt: Andwoorde. Dies hebben sy octroij of vrijheyd van het land. Wie heeft de Compagni haer magt en recht gegeven? Wie heeft de Compagni haer wetten voorgeschreven? Ist niet al Staten werk? en so men wat bestaet, De Staeten hebben ook hun stemme inden Raed. Hier boven heeft het Land, en Prinze van Oranjen, Tot afbreuk vande magt des Konings van Hispanjen, {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Een groote zomme gelds ook selver ingeleyd: Behalven het gemet van hun gerechtigheyd. So moetmen dan dit werk, het werk der Hooge Magten Het werk der Overheyd van dese Landen achten, Waer mede onse Leeu, die seven pijlen vlecht, Tot heyl van onsen Tuyn, den Spaenschen Draek bevecht. Men moet den vijand dan van alle kanten plucken, Men moet den vijand dan van alle kanten drucken. So voelt hy 't alderbest, so breektmen sijne magt, So siet hy datmen ook naer sijne krone tracht. Men moet de nag'len hem en vleug'len so wat korten, Om minder quaed te doen, om minder bloed te storten: 'T is een mael hoog genoeg. So krijgt de krijg een end: De krijg die word op hoop van vrede aengewend, Indiender hope is om vrede te bekomen, Door 't Jesuwijtsch gespuys, en stoke-brand van Romen, Van wien de krijgen sijn in Christenrijk gesticht, Van wien dit bad des bloeds dus lang is aengericht. Wie kan nu niet verstaen, dat krijgen ende buyten Te samen billijk gaen, en op malkand'ren sluyten? Daer't krijgen wettig is, daer is het buyten vrij: Men sie maer dat de krijg geperst en billijk sij. Exempelen der oude Israelitische Kerke, Hoe dikwils heeft de Heer sijn volk in ouden tijden Met hun vijanden roof sich heerlijk doen verblijden! Hoe dickwils heeft de Heer sijn volk dat toegeseyd! Hoe dickwijls heeft de Heer sijn volk dat toegeleyd! Als Abram met sijn volk sijn vijand ging bestrijden, En sijnen neve Lot uyt hunne hand bevrijden, Die heyl'ge Patriarch, die vader in 't geloof, So lesen wy daer ook van sijnen buyt, en roof: En dat Melchisedek als van een rechten segen Als van rechtvaerdig goed de tiende heeft gekregen, Gekregen tot sijn recht, gekregen tot een eer, Die groote Priester Gods, dat voorbeeld van den Heer. Num. 31,26.27. Deut. 2.35. ende 20.14. En als de Heer nu dacht sijn volk het land te geven, So heeft hy hun tbeleyd van't krijgen voorgeschreven, So heeft hy hun het recht, so heeft hy hun de wet So vanden strijd, als roof, bescheydelijk geset. Jes. 8.2,27. ende 11.14 ende 22.8, En so heeft dan het volk met Josua gestreden, En onder sijn beleyd des vijands magt vertreden, En een geweldig goed, en eenen grooten schat Seer dickmaels tot een roof en tot een buyt gehad. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Was David niet een man van Gode selfs gepresen? 1 Sam. 30.22.23.24.25. Socht Assa God den Heer van herten niet te vresen, En Josaphat na hem? sy hebben krijg gevoerd, 1 Chron. 14.13. ende 20.25. Sy hebben buyt gedeeld, en op den roof geloerd. Als God ook Assurs magt beloofd in tween te breken, So hoort gy sijn Propheet van krijg en roven spreken, Esa. 33. By Hiskias Esechias tijd, dat ik van and'ren swijg.1. Sam. 14.31.32. 2 Sam. 23.10. 2 Chron. 28.14. Wie scheld en straft dan noch den buyt van onsen krijg? Wat kosten heeft het Land om Spanjen niet gedragen? So diend sijn geld hem ook uyt sijne hand geslagen: 'Tis noch geen interest, 'tis ver van 't kapitael: Hy moetet anders aen, eer dat hy 'tal betael. 'Tis ook een kleyne saek den Spanjaerd kael te plucken, En hem so nu als dan sijn tanden uyt te rucken: Men moet den Antichrist, Servus Servorum. Gen. 9.25. dien aller knechten knecht, Dien Cham, met voeten treen, voor wien de Spanjaerd vecht. Men moet den Antichrist naer sijn verdienst onthalen, Men moet hem al sijn quaed op sijnen kop betalen: Het buyten is het minst, dat is noch maer gespeeld. Of sal 't ook sonde sijn te doen wat God beveeld? En seyd dan iemand hier, Gods volk in oude tijden Had duydelijk gebod met Chanaan te strijden; So seg ik dat ons hier ook diergelijk bevel Niet min gegeven is, als 't volk van Israel. De Here heeft sijn volk uytdrucklijk voorgeschreven, Apoc. 18.6.7. De Babyloonsche Hoer haer dobbel loon te geven, Een dobb'le volle maet in haerer sonden schoot. Wie is hy dan so dom, die sich aen 't buyten stoot? Men most hier tegens dan met onverstand niet janken, In plaetze datmen God van herten soude danken: En die in bitterheyd sijn laster-tonge roerd, Tot nadeel van het land, dien diend de mond gesnoerd. En wat durfd Simei de Hooge Magten steken! En tegens d' Overheyd en Goden laster spreken! O slim verkeerd geslacht! o Chams! o Judas aerd! Wat maekt u hier so stout, als of gy meester waert? Gewiszelijk heeft God den landen by ons leven Den landen oyt voor heen tot vreugde stof gegeven, Gewiszelijk heeft God sijn volk oyt by gestaen, En heyl geopenbaerd, dat heeft hy nu gedaen. De vijand is geheel met dese daed verlegen: En houden wy die hier Voor geene rechte wegen. voor geenen waren segen? {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} De vijand voeld Gods hand; en merken wy die niet? Onwaerdig volk dat God met segen overgiet. Sy durven van dit stuk in 't Papen-land niet reppen: En sullen wy de klock der dankbaerheyd niet kleppen? En hertlijk vrolijk sijn, dat God dit groote goed, Dat God dit groote heyl aen sijne Kerke doet? Vermaninge tot vreugde ende dankbaerheyd. Juycht dan, o Bataviers! dankt God in alle Kerken, Betoont uw dankbaerheyd met woorden, ende werken, Richt vreugden-teyk'nen op, steekt vreugden-vieren aen, En laet door 't gansche Land de vreugden-klocken slaen. Aensprake aen den Spanjaerd over sijne geledene schade ende genakend loon sijner Tyrannije. Treurt Spaensche Pharao, treurt om uw geld, en schepen, Treurt dat de Bataviers u door den mostaert slepen, Treurt dat dij Goliath de sterne is geraekt, Treurt dat dijn swaere val en ondergang genaekt. Hangt nu het Huys te huer. Speelt nu Comedianten, Speelt nu een kluyt van Heyn, en onse Noordsche quanten; Ik acht die guyterij, die deun, vergaet u nu: Matroos die heeft den buyt, en laet het spel voor u: Speelt liever dan Maraen. Hy is vervaerd voor slagen, En laet sich sulken roof, een konings-schat, ontjagen. Schier sonder tegenweer, schier sonder slag, of stoot. Maraen die heeft gelijk t'is beter blood, dan dood. Hy is een dapper man op naekte Indiaenen, En meynd sich daer den weg tot sijne eer te banen: Maer krijgt hy mannen voor, so maekt hy sich van kant, So laet hy schip, en goed, en alles inden brand. Spreekt Spaensche Pharao, wat dunkt dij van den Geusen, Die Helden vande See, die sterke Water-reusen, Die gy gestadig tergt, en niet met vreden laet, Voor dat gy onderlegt, voor dat gy ondergaet. Claud. Tolluntur in altum, Vt lapsis graviere ruant.1. Theß 5. 3. Gy hebt Gods Kerke nu een langen tijd bedorven, Gy dacht de Geuskens sijn nu altemael gestorven, Het is met hun gedaen: mits krijgt gy desen val, Mits krijgt gy desen slag, die dij wel heugen sal. 1 Theß. 5.3.Nu kont gy Godes hand, indien gy wilt, gevoelen, En dijne dwaesheyd sien in al dijn nietig woelen: Gy meynde in dijn sin gy waerter boven op, Mits raekt gy onder 't rad, mits krijgt gy desen schop. Uw Vader, en uw God, het christen-krijgen-naeijer, Des bloed-bads-stoke-brand, en twisten-wervel-draeijer, Die dacht ook dat hy al volkomen meester was, En hiermee liggen nu sijn spillen inde as. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Dus heeft het God voorseyd, wanneer de Hoer sal lachen, Apoc. 18.7. En als een koningin sal pralen, ende prachen, En als sy seggen sal, ik sal geen weduw sijn, Ik sal geen droefheyd sien, so naekt haer smert, en pijn. Maer spreekt, wat sijt gy oyt so onbedacht geworden, Dat gy dij met dijn swaerd gingt tegens Holland gorden, En dat gy tegens ons sijt inden krijg getreen, En put dij selven uyt tot op het dorre been? Doe gy de Landen had, doe had 'tgy mogen maken Dat gy de Landen hield: met branden, ende blaken, Math. 7.2. Esa. 33.1. Apoc. 18.6. Luc. 18:7.8 Apoc. 6.10. ende 18.20 ende 19.2. ende elders. Met moorden, en geweld, sijt gy de Landen quijt. Wie weet wat volgen wil, en dat in korten tijd? Spreekt op van waer is dij die stoute moed gekomen, Dat gy ook tegens God den krijg hebt angenomen, En sijne Kerk verdruckt? Het Indiaensche goud Het silver ende geld maekt dij so boos, en stout. Spreekt groote Moordenaer, hoe veele milioenen Voorboden van den Spaenschen ondergang. Van sielen hebt gy daer gesneden als meloenen, Als kappers af geplukt? Bereyd nu dijnen huyd, Dat bloed dat sweerd dij vast tot dijne nag'len uyt. Ik sie den grooten God in sijnen troon geseten, Ik sie daer van hem rechtvaerdig ingemeten Met dijne eyge maet: gelijk gy hebt gedaen, So sal het dij gewis, so sal 't dij wedergaen. God sal ook 't dierbaer bloed van sijne heyl'gen wreken, En dijnen wreeden arm en kop aen stucken breken, Gy hebt door 't Indisch goud dijn tyrannij gesticht, Gy word door 't Indisch goud van Gode weer gericht. Heyn heeft dijn Kroon al weg, Heyn heeftze al in handen, Goude Krone van Mexico na Spanjen gesonden, ende vande Hollanders met desen buyt bekomen. Heyn brengt van Mexico dijn Kroon in onse landen. Word Spanjens heerschappij van Holland dan verplet? Word Holland dan de Kroon van Spanjen opgeset? Sou dat de meyning sijn: dat swaere donderslagen Krone ende Schepter des Konings Beeld te Mardril door donder ende onweder weg genomen. Dij hebben van dijn beeld de Krone weg-gedragen, En dijnen Schepter ook uyt dijne hand geruckt? Gy hebt de Kerke Gods al lang genoeg gedruckt, En heeft de Here ook dijn mijnen ingesmeten, Ingevallen Silver-mijnen inde VVest indien. So neemt hy dij de magt sijn volk meer op te eten, En alle voorder hoop, ia dreygt dij selfs eer lang Dijn eygen swaeren val, en heelen ondergang, En al die stormen ook, die zedert sijn vernomen, Stormen. Dat dese Spaensche Bruyd van d' onsen is bekomen, {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Of dat ook storm en wind voor 't Spaensche Rijk beduyd, Door dese Compagni, en Indiaenschen buyt? O Spaensche Pharao! o Roomsche Leugen-gieter! Ik sie van Pieter Heyn een nieuwen Sinte Pieter, Hy draegt den sleutel-riem van 't Roomsche-Spaensche-Rijk, En werpt veel-licht wel haest uw kronen t'saem in't slijk. Smijt Sinte Pieter tuyg, sijn sleutels, in het water, Begraeftze in den vloed des Tybers, Sancte Pater, En gord dij om het lijf met Sinte Paulus swaerd. Dijn sleutels sijn voordaen niet eene bone waerd. Julius II. Dijn voorsaet heeft dat ook voor desen wel geweten. Maer of dijn stoute kroon haest werde weg gesmeten, So denkt eens wat gy waert in dijnen ouden staet, En dat geen dood noch hel so groot is als dijn quaed. De Roomsche Paus heeft sich selven opgeworpen, en allenkskens groot gemaekt, ende het volk met sijne Anti-christliche leugenen verleyd Denkt groote Roomsche Wolf, hoe gy hebt toegenomen, Met list en met geweld van niet sijt opgekomen, En in 't begin niet meer dan andren sijt geweest, Al sijt gy nu so groot, van Vorsten ook gevreesd: Gy klomt by trappen op, gy sijt te met verheven, Tot dat een Phokas: Moordenaer dij heeft de magt gegeven Om algemeyn te sijn, een Bischops Overhoofd: En zedert hebt gy ook der Vorsten glanz verdoofd. En zedert heeft dijn trotz en pracht noch meer gebleken, 2 Theß. 2.4. En zedert hebt gy God noch meer na 't oog gestreken, En dij in Godes Kerk met dijne eyge wet Naer dijnen vollen lust, gelijk als God, geset. Ioh. 10.1. Denkt Dief, denkt Moordenaer, hoe veele honderd jaeren Gy Christus bloed-verdienst en woord hebt laten varen, En 't blinde domme volk in dijnen Satans nest Met menschelik verdienst met swijnen-draf gemest. Wat hebt gy niet versierd, wat voor afgoderijen, Wat lasterlijken dienst, wat grove schelmerijen, Wat bygelovig werk, en hebt dien grooten God En sijne Christenheyd so schandelijk bespot? Gy hebt dijn armen hoop des Heren woord ontogen, En met dijn guyterij so jammerlijk bedrogen, En met dijn helsch vergift aen hunne siel verkort, En van hun heyl beroofd, en in 't verderf gestort. Apoc. 27.6. ende elders. Denkt groote Moordenaer, wat hebt gy vroome sielen Om Gods getuygenis doen vangen, en vernielen, Wat hebt gy meenig mensch van goed en bloed beroofd, Alleen op dat dijn doen en leugen werd geloofd. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} 'Tbloed dat van aenbegin in Duytschland is vergoten, 'Tbloed dat in Nederland als water heeft gevloten, In Vrankrijk, Engeland, in Spanjen, en waer niet? Is al door dijnen raed en dijn bevel geschied. Dat nu noch meenig land en stad door oorlog branden, Is ook dijn moord-bestel, en 'twerk van dijne handen. Wat mensche moet sijn hert niet in den lijve slaen, Die al dijn quaed gedenkt dat gy oyt hebt gedaen? Sou dan voor God den Heer dat storten ende suypen Apoc. 18. ende 19. Van al dat Christen bloed dij in het oog niet druypen? Sou God dijn moorderij, 'tverachten van sijn woord, En al dijn schenderij niet straffen als 't behoord? Wie heeft den Antichrist de staert meer opgesteken, De Stoel van Romen hangt aen de Krone van Spanjen. Spreekt Spaensche Pharao, en Christen-bloed doen leken? Dat hebt gy met dijn magt, dat hebt gy met dijn geld, Dat met dijn Indisch goud en silver so besteld. Nu krijgt gy dijnen loon. Waer blijft dan 'tRoomsche Babel, Dat gy tot nochtoe hebt beschermt met dijnen zabel, Met tyrannij gestijfd? haer val die is gewis, Dijn plaeg, en haer verderf, so God waerachtig is, En staet voor uwe deur. Laet uwe Jesuwijten Van spijt en toornigheyd nu bersten, ende splijten, En al dat Roomsch geswerm, en al 't gekapt gespuys Van uw geschoren hoop in uw bouvallig huys. Het waer wel haest geschied, dat al die Roomsche Heren Apoc. 9.7. Hun Antichristen kroon met ke-mist gingen smeren Vermaerde vermeynde Myrakel-boom van Bloemendael des voorleden jaers.Van schaemte, ende vrees. Gaet kruypt in uwen boom, En treurt daer om den val en ondergang van Room. Mij dunkt het wilder toch en haest op uyt gaen komen, 'Tgeen onlangs in dien boom van wonder is vernomen: Gy dacht gy waert so goed als meester van het Land, Wy sagen 't anders in, wy sagen u van kant; En daer op komt het aen: want dat moet toch eens wesen. Al is het schoon dat gy geen quaed en schijnt te vresen, So heeft het God gedreygd, so is het Gods besluyt, En dat wijst ons het Boek der Openbaring uyt. God heeft des Keysers loop beginnen af te breken, Sijn straelen sijn hem al voor Straelsont afgesteken, En Gluckstad geeft hem geen geluck tot sijnen strijd, Ook krimpen wy noch niet al sijn wy Krempen quijt. Gaet juycht daer over vrij, en roemt dat gy met hoopen Veel landen overal en steen hebt afgelopen, {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} En lacht in uwe vuyst. Maer lieve vrunden sacht, 'Tis beter voor getreurd, en dan daer na gelacht. En roept so luyde niet, gy kont wel haest weer swijgen, En so gy 'twachten meugt, gy sult uw beurt wel krijgen. Luc. 23.32. 1. Pet. 4.17 2. Pet. 2.9.Indien dit aen Gods Kerk en 't groene hout geschied, Wat naekt dan 't dorre hout, den voosen, een verdriet! De Keyser heeft Gods Kerk na 'tgroot verlies van Pragen En na dien droeven slag in Duytschland hard geslagen: Maer denkt vrij dat hem haest van God sal recht geschien: Ik meyne dat hy sulkx ook al begint te sien. Ik meyne dat gy ook nu al begint te merken, Dat gy te bijster mist, wanneer gy onse kerken, En landen, ende steen haest meester docht te sijn: Maer dat uw val genaekt, uw oordeel, ende pijn. Gaet stroijt dat onse Vloot ontdaen is, en geslagen, Gaet stroijt dat Heyn sijn loon en straf al heeft gedragen, In Spanjen omgebragt: liegt t'samen dat gy sweet, Liegt tegens uw gemoed, en daer gy beter weet. De Stads-Roeper binnen Antvverpen. Laet ook uw Belleman langs uwe straeten lopen, En laet die brilleman uw leug'nen veyl verkopen, Het krijgsvolk diend nu wat met yd'le hoop gevoed: Die leugen is uw Land en Roomsche Kerke goed. Want anders komt uw volk wel haest aen 't muyteneren, Als hun betaling-geld hier door hun wil faeljeren, En dan so krijgt gy licht hun handen op het hoofd, En danso word gy licht selfs van dijn volk beroofd. Begin der muytenatie van 's vijands volk. Wy hebben daer van al geruchten horen lopen, Wy hebben 't silver nu om dijne steen te kopen: Weet gy geen raed om geld dijn krijgs-volk te voldoen, De Geuskens sullen hun de schade wel vergoen. Sy willen onsen Prinz sy willen onse Staten De steden slechts tot pand in hunne handen laten: So worden sy betaeld, so krijgen sy soldij, En Neerland word verlost van Spanjens tyrannij. De Maets beginnen vast sich selven te bedropen, En komen met Het geld. den aep aen dese sijde lopen, De hope die is uyt: so raekt gy uw credijt, So raeckt gy uw geloof en uwe knechten quijt. Als gy dan 't silver mist, so kont gy niemant plagen, Als gy dan 't silver mist, so krijgt gy selver slagen, Dien stock dien sijt gy quijt, gy meynde ons te slaen, En nu komt dese stock op uwe ribben aen. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Maraen, slaet nieuwe munt, laet and're stoffe halen, En wilt dijn mager volk met Koper-geld betalen, Met Algemisten goud, sy sijn 't aen dij gewoon, En speelt dan banqueroet: dat is dijn loon, en kroon! Set al uw koten op, dockt Monnicken, en Papen, Brengt by al wat gy hebt, en wat gy t'saem kont rapen, 'Tkomt op uw buyk nu aen, en leuijen leck'ren beck, O, loopt uyt uwe kap, en hangtze op het heck. Of sal des Paus Monarch, tot hechten vande enden, Die hy nau 'tsamen houd, een nieuwen Pater Ian Ney. Naeijer senden, Die weer een schrael Bestand met dese landen smee, Gelijk hy voor een tijd van jaeren noch eens dee? Of sal des Paus Monarch 'thoofd in den schoot weer leggen, En sijne oude les door nood-dwang op gaen seggen, En decken 'tleeuwen-vel met eenen voszen huyd, Terwijl so waszen hem de klaeuwen weder uyt. Terwijl so krijgt hy magt de vroomen te doen treuren, Terwijl so krijgt hy magt Gods Kerke te verscheuren, Gelijk wy meermaels sijn bericht van tijd tot tijd: Want 'tis des wolven aerd dat hy de schaepen bijt, Daer is 'them om te doen, dat denkt hy niet te laten: Want waerom maekte hy geen vrede met de Staeten, Als hy 't Bestand met ons voor twalef jaer besloot? Thoofd kondet niet wel door, so leyd hy 't inden schoot. De nagels waren hem gansch kort, en afgesleten, De tanden waren hem gansch stomp, en afgebeten, Wy hadden 't vreeslijk wild genoeg in ons geweld: Dies heeft hy't met den Vos op strelen aengesteld Dat hy dan Stilstand maekt, dat is niet voor de Landen Maer 'tis voor sijne kroon, maer 'tis voor sijne tanden: Hy kend de Landen ook quanzuys gelijk als vrij, Maer daer na blijkt het wel wat sijne meyning sij. In middels heeft hy ook met schrickelijke tochten Het vrye Duytsche Rijk gansch heftig aengevochten, En daer Gods waerde Kerk so jammerlijk verheerd, En al dat lieve Land so droevig omgekeerd. Het oorlog is een pest: wie sal het oorlog prijsen, En sich also geen mensch, maer sich een beest bewijsen, Die in geweld, en moord, in schenderij en bloed, En ander krijgs-verderf sijn quaede lusten boet. Maer is dat rechte vree? is dat het eynd der krijgen, Dat voor een kleynen tijd de krijgs-geruchten swijgen, {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Op dat daer na de krijg met eene meerder magt, En met een meer geweld, een meerder onheyl wracht? Het oorlog diend daer toe om vrede te verwerven; Maer dat en is geen vree die na meer volks doet sterven, En die den helschen krijg maer dies te heeter maekt, Wanneer die ouder lag weer is te heen geraekt. Socht dan de Spanjaer vree, so moste hy de Staeten So moste hy het Land en 't volk in vrede laten, Die God van sijne moord, die God van sijn geweld, Sijn jock, en tyrannij door 'tswaerd heeft vrij gesteld. Maer 'tis daer verre van, eer hy dien smaed sou dragen, So wil hy liever noch al sijne kronen wagen. De Roomsche Antichrist, der krijgen stoke-brand, En blaes-balk des verderfs, die houd hier ook de hand: Die wil der Kerken heyl en welstand niet gehengen, En tracht des Heren volk en lieden om te brengen. De Katholijke Vorst is tot dit wit en end Van sijne Heyligheyd het beste instrument, De sonderlingste vrund des Roomschen Sinte Pieter, De heetste Hoeren-boel, ende wreedste bloed-vergieter, De stijl van Baals kraem, en Antichristen poel, De stut van Babylon, en Roomschen Kayphas stoel. So voegen sy te saem. Maer Holland isze tegen, Met Holland sijnse meest bekommerd, en verlegen: En daerom een van tween, of Holland moeter aen, En moet weer onder 't jock, of Spanjen moet vergaen. Wat wilmen Spanjen dan den adem laten halen, Op dat sy onse deugd met moorden na betalen: y hebben hem weer schoon, dus word hy haest vermand, 1. Reg. 20.42.En dus geeft God hem weer genoeg in onse hand. En als God Romens stoel ter neer sal willen rocken, So sal hy ook het hert van Pharao verstocken, Dat hy sijn straffe draeg, en Romen naer 't besluyt Van sijnen raed verga. De Paus die moeter uyt! Apoc. 18. Vermaninge aen de Bataviers. Dan. 4.11. Tsa wacker Bataviers! beneemt den boom sijn tacken, Dien hoogen trotzen boom, voords lustig aen het hacken, Hy held al na den val, 'tsa lustig rust niet eer, Voor dat gy meester sijt, en velt dien boom ter neer. Gy hebt de kaerze nu hem deeglijk toe te lichten, Gy hebt sijn eygen stock hem lijdig af te richten, En 'tswaerd van Goliath, en 'tmes in uwe hand, Douwt dat de Spaensche magt in 'thert en ingewand, {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Tot dat sy haere siel en geest heeft opgegeven: So sal de Kerke Gods beginnen weer te leven, So moet het Roomsche Beest, de Antichrist, van hier, En al sijn Klooster-volk met hem na 't Vagevier. Ik keer my weer tot u, o Heren, en Majooren, En geef met mijn gedicht het lopend paerd de sporen, Aensprake aende Bewinthebbers. God geeft u onverwacht een koninklijke buyt, Voert gy dan onverzaegd des Heren oord'len uyt. God geeft u meerder magt wat meerder uyt te richten, En voor den Antichrist en Spanjen niet te swichten, God die het kleyn verheft, en 't groote nederstort, En daer door wonderlijk en sterk bevonden word. God heeft de Spaensche Magt door Holland aengegrepen, En door dit Landeken dien Grootert so genepen, Dat al de wereld hier des Heren magt bekend Veel-licht word Spanjens magt en pracht door u geend. Wat? sal't gemeyne volk? wat? sullen Compagnien Sijn seen'wen noch wel meest gedenken af te snijen? In't oosten is't beschickt; in't westen gaet het aen: Tsa lustig Bataviers! en daer mee ist gedaen. God die dit magtig heyl den Landen heeft gegeven, Die alle lof hier van moet worden toegeschreven, VVenschinge van voorder segen en geluck van God. Die seeg'ne meer en meer dit groot begonnen werk, Tot eer van sijnen Naem, en nut van sijne Kerk. Het oog om hoog. Chronologicon. SepteMbrIs bIs qVarta dIes ILLV Xerat orbI: A CLasse HoLLandà CLassIs Ibera CadIt. Tiid-verz. SepteMbers aCtste dag Was eVen aengebroken, Wanneer de Heer sICh heeft aen SpanIens praeL geWroken, Wanneer dIe RIIke VLoot, die SpanIens sILVer bragt, De IndIaensChe brVYd, door HoLLand is Verkragt. {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} Trivmph-lied op de Scheeps-Victorie der VVest-Indische Compagnie, Op de wijse van den Lxviii. Psalm. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Dese twee Triumph-lieden konnen ook geheel gesongen worden op de volle Musijke met ses stemmen van Mr. Ian Pietersz. en Sweling.HOe lang is Christus Bruyd geplaegd? Hoe lang Gods volk verstroijd, verjaegd! Hoe lang so hard geslagen! Hoe lang ook salmen al dien druck, Hoe lang dat quaed, dat ongeluck, Met traenen noch beklagen! Wanneer sal God die scherpe roe, De plage van sijn kind'ren moe, Wanneer die roe verbranden? Wanneer sijn lieve Kerck behoen, En sijnen kind'ren 't goede doen, In alle Christen-Landen? {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Sal dan het Roomsche Satans wicht, Die dese moord dat bloed-bad sticht So langen tijd van jaeren, Sal dan de Keyser, sal Maraen, Die onder 'thoofd van Romen staen, Staeg voor den wind so varen? Hoe lang blijft naer Gods raed-besluyt Des Antichrists verderf noch uyt? Wanneer toch sal hy vallen? Och brak des Heren heyl eens aen! Och wilde God dien drijver slaen! Dien drijver van ons allen! 3. Is Spanjen niet de trouste boel Der groote Hoer, der Roomsche stoel, Door haeren wijn betoverd? Is Spanjen niet de stijl, en stut, Is Spanjen niet de scherm, en schut Des Roomschen Reus en groverd? Waer Spanjen dan ter neer geveld, 'Twaer ook met Room en Oom besteld, So kond't niet langer duren: So sou Gods Kerk sijn wrevel-moed Met haerer kind'ren goed, en bloed, Ook langer niet besuren. 4. Bestaet de Spaensche trotz en pracht Niet in het geld, niet in de magt Die sy met kragt van Schepen, Van 't rijke west gewest, en kant, Uyt Indien 't goud-dragend land, In't Spaensche nest gaen slepen? Het geld heeft ons de roe geknoopt, Het geld heeft ons het vel gestroopt, De moeder der ellenden: Dus stort Maraen het Christen-bloed, Dus heeft Maraen den krijg gevoed, Die nimmer so kan enden. {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} 5. Hoe wijslijk ist hoe kloek bedacht! Hoe wacker ist in't werk gebragt! Door rijpen raed van Staeten, Dat daer na werde meest getracht, Het Spaensch geweld, die hooge magt, Die goude aer te laten, Ook na dat land en goud te staen: Want, lieve toch, hoe is Maraen Aen Indien gekomen? Hy heeft dat land met kragt en moord, Het land dat hem niet toe behoord, Met roven ingenomen. 6. Wie kan den handel met de lien Naer rechten ons met recht verbien? Staet ons de See niet open, De toegang en de deur van 't Land, En ons en hun de vrije hand Om kopen, en verkopen? Dit is een wet die niet en slijt, Die even oud is als de tijd, Geboren met de jaeren, So Spanjen sich daer tegens set, Hy doet sijn best dat hy't belet, Wy denken daer te varen. 7. En denkt hy ons met sijn geweld, En met sijn goed, en met sijn geld Te dwingen, en te plagen: Wy sijn den Spanjaerd wel getroost, En vragen na sijn silver-oogst, Om hem daer af te jagen. Die weg die is de korste spoed, De beste raed om hem den voet (Met God) wel haest te lichten, Het eenig middel om Maraen So tuschen hals en neck te slaen, Dat hy wel haest sal swichten. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} 8. So heeft Heyn hem een steek gebragt, So heeft Heyn hem na 't hert getracht, Dat hy begint te sijgen: Krijgt hy te met noch sulken tast, En komt Matroos so meer te gast, Hy sal sijn loon wel krijgen. O Heyn! dij komt een lauren-kroon Voor dese daed, tot eenen loon, Die nimmer en sal sterven: En dit is ook een eren-vonk, Een eren-tak voor dij, o Lonk! Dien gy met recht sult erven. 9. Gy toogt ter See met uwe vloot, En swomt daer in haer blaeuwen schoot Na't Indisch Fort Havanen, Tot dat de silv're buyt en roof Voor dijne magt als stof verstoof, Met hun geweld, en vanen. Jo triumph! io! Maraen Ontsiet sich met Matroos te slaen, En geeft sich aen hem over: So word gy dan ook weer geroofd, Als God dat in sijn woord beloofd, O groote Spaensche Rover. 10. Denkt vrij des Heren wrack is rijp, Dat hy dij by de krage grijp, Om dijnen stock te breken. Wat hebt gy daer een bloed gestort! Van niemand ook in 't minst verkort? Sal God dat quaed niet wreken? Wat hebt gy met dijn Aerdschen God Den God des Hemels ook bespot, En Christen-bloed vergoten? Sal God dan ook de Spaensche kroon, Sal God dan ook den Roomschen troon, Te samen niet verstoten? {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} 11. Nu treedt tot Godes Tempel in, En maekt aldaer een vreugd-begin, En dankt den Heer der Heren, En doet dan vreugds-bewijs door vier, En klocken, naer triumphs manier, En naer des tijds begeren. Juycht Zion, o ia overal, Daer dit gerucht sich spreyden sal, Juycht midden in uw treuren, Veel-licht wat u in uwen dwang In uwen druck hier door eer lang Voor troost ook kan gebeuren. 12. O God wy danken dijne magt, Die gy hier hebt te weeg gebragt Voor ons gesicht, en ogen. Wat deeld gy hier een schat en buyt Aen dijne Kerk en kind'ren uyt, De Spaensche magt ontogen! Siet ons so voords genadig aen, En wilt den Draeck te gronde slaen, En sijnen trotz beschamen, Bespoedigt (Heer!) dit groote werk, Tot heyl van dijne lieve Kerk, En dijns naems ere. Amen. II. Trivmphlied. Op de selve wijse. GEluck! geluck! o Heyn, en Lonk! Voor wie de magt van Spanjen sonk, Als gy die Vloot van schepen? Die met dien schat was vol gepropt, Die Spanjen hadde ingeroyt, Hebt by het hoofd gegrepen. Verblijd u Holland voor den Heer, Geeft God hier van de hoogste eer, Stookt vreugden-vueren-vonken, En maeckt een dankbaer speel-geluyd, Juycht om den roof der Spaensche Bruyd, Die God ons heeft geschonken. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Lof-sang van Esaias, ofte Trivmph-bode, Ende voorsegginge der verloszinge van Gods Kerke, ende ondergang haerer vijanden, kap. XXXIII. ende XXXIV. Hy dreygd Senacherib, dat God hem neer sal houwen: Na bid hy voor Gods volk met hertelijk vertrouwen: Voorseyd dan dat de Heer sijn Kerk verloszen sal: Met-een beschrijft hy ook der boosen straf, en val. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1. WEe dij, die niet en doet dan and'ren te verstoren! Meynt gy niet, dat de Heer dij storten sal in toren? En gy die and'ren staeg met onrecht hebt bestreen, Meynt gy niet, dat de Heer dij sal met voeten treen? 2. Verstoorder! als gy sult al dijn verstoren enden, So sal God dij gewis ook mee verstoring senden: Wanneer gy lang genoeg het quaede hebt gedaen, So sult gy eyndelijk ook selfs te gronde gaen. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. 2. O Heer! wilt over dijn heyl en dijne gunst betogen, Want wy verwachten dij, dijn hulp staet ons voor ogen, Helpt dijne kind'ren vroeg, verlostze uyt den druck, En sijt ons heyl (o God!) ter tijd van't ongeluck. 4. 3. Laet voor dijn groote kragt, en dijne krijg-geruchten De volken al te saem verzagen, ende vlugten, En laet de Heyd'nen gansch verstroijen in den wind, Wanneer gy dijne kragt te tonen eens begint. 5. 4. Dan salmen al dijn buyt gelijk de wormen rapen, Dan salmen onversiens als kevers dij betrapen, En springen op den neck. 5. De Heer sit magtig hoog In sijne hemels tent, en uytgespanne boog. 6. De Heer maekt Zion vol van sijn gerechtigheden, De Heer laet sijn gericht in alle haere steden, Hy laet sijn oord'len sien. 6. En siet, tot deser stond Tot dees gelegenheyd is dit dijn vaste grond, 7. De rotz-steen van dijn heyl, op God den Heer te bouwen, En op sijn sterken arm van herten te betrouwen, Enso recht wijs te sijn. Dit is het effen pad, Dit is de weg tot heyl. Gods vrees is al dijn schat. j. *** 8. 7. De boden van de vree staen buyten voor de deuren, De afgesanten mee te wenen, en te treuren, 8. De paden liggen woest, daer is niet eene straet, Daer is niet eene weg, die iemand veylig gaet. 9. 'Tverbond is los gemaekt, de trouwe ligt verbroken, En van de steden word seer smadelijk gesproken, Hy acht de luyden niet. 9. De landen sijn verheerd, En knylen klagelijk ellendig omgekeerd. 10. 'Tgebergte Libanus staet droevig ook te schreijen, En Saron is gelijk de slechte vlacke weijen, En so is Basan mee tot een woestijn gemaekt, En Charmel desgelijkx een wildernis geraekt. {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} 11. 10. Derhalven spreekt de Heer, nu wil ik mij verheffen In mijne groote magt, en sijnen hoogmoed treffen. 11. Gy gaet met stroo bevrucht, dijn arbeyd is niets waerd, Dijn pogen is vergeefs, 't sijn stopp'len die gy baert. 12. Dijn moed, dijn hooge moed, dijn pochen, en braveren Sal dij selfs, en dijn vleesch, gelijk een vuer verteren. 12. De volken sullen sijn tot kalk en asch verbrand, Gelijkmen met het vuer de doornen helpt van kant. § 13. 13. Wel aen dan, luystert toe met uwe beyde oren, Die ver gelegen sijt, en wilt mijn daeden horen, En die na by ons woont gebueren van ons land, Merkt op mijn groote kragt, en op mijn sterke hand. 14. 14. De sondaers in de burcht van Zion sijn besweken, En inde huychelaers is angst en schrick gebleken, En spreken: wie van ons (eylaes!) wie is die man, Die by een brandend vuer te samen wonen kan? 15. Wie is daer onder ons, die sonder vrees, en beven, By een verterend gloed der vuer'ge vlam kan leven? 15. Wie vroom is van gemoed, en recht spreekt met bescheyd, En ontrou vijand is, en alle gierigheyd. 16. En treckt sijn handen af van allerleij geschenken, Sijn naesten leed te doen, en in sijn recht te krenken: En stopt sijn oren toe voor bloed-schuld, ende moord, En sluyt sijn ogen mee voor 't quaed dat niet behoord. 17. 16. Die mensch sal seker sijn, en sich met heyl versterken, De rotzen dijen hem tot vaste bolle werken. Hy krijgt des broods genoeg, en word ter nood versaed, Sijn water word hem ook gedeeld met volle maet. iij. 18. 17. Dijn ogen sullen sien den Koning triumpheren, En 't land weer lustig staen naer wenschen, en begeren. 18. Gy sult verwonderd sijn, hoe 'tso gansch anders gaet, En seggen: waer is nu des vijands wijse raed? {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} 19. Waer is sijn geld, en magt? waer sijn sijn kloeke knechten, Het vrezelijke volk gewapend om te vechten? 19. Gy sult dat volk niet sien aen eenig grens, of pael, Dat volk van diepe spraek, dat volk van vreemde tael, 20. En onbekende tong, dat niemand uyt kan leggen, Dat niemand kan verstaen, wat dat sy willen seggen. 20. So schout van Zion aen, alwaer Gods volk vergaerd: Siet dijne ogen sien Jerusalem bewaerd. 21. Een vast en vreedzaem huys, daer't seker is te leven, Een hut die niet en word vervoerd, noch weg-gedreven, Wiens nag'len vast gehecht gedurig wel bestaen, Wiens seelen desgelijkx niet breken, noch vergaen. 22. 21. God sal daer by ons sijn, God hoog en groot van magten, In plaetze van een see en wijde water-grachten, Daer niet een eenig schip, hoedanig men ook vind, Sal drijven met den riem, of streven met den wind. jv. 23. 21. De Heer is onse wraek, de Heer sal onse saken, Uytvoeren tegens hen, en goed en richtig maken, God is ons God, en Heer, die ons sijn wetten geeft, Daer na sich yder-een voor hem te schicken heeft. 24. God is ons Hoofd, en Vorst, God sal in sijne ermen Gelijk een Koning ons wel weten te beschermen, God helpt ons vroeg, en laet, God en beswijkt ons niet, En treckt sijn lieve volk uyt jammer, en verdriet. 25. 23. Uw touwen sijn verscheurd, uw meyning sal u liegen, Uw vlagge sal niet meer op uwe masten vliegen, Hier heeft uw roem een eynd, hier word uw trotz gesteuyt, Uw groote diefsche roof die word ons tot een bueyt: 26. So dat de lammen selfs en die op krucken springen, Den ganschen rijken buyt 'tsaem delen, ende singen. Daer sal geen kranke sijn: want Gods volk dat daer woond Sal sijn met God versoend, en voor den Heer verschoond. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} 27. 1. Komt, Heydens, herwaerts dan, komt volken, en wilt merken, De aerde hore toe, en alle werelds perken, En alle werelds eynd, en alle werelds oord, En alles wat daer is, en wat haer toebehoord. 28. 2. Want God de Here wil sich aen de Heydens wreken, En is op al hun heyr met grimmigheyd ontsteken: Hy sal hen altemael verbannen, en verslaen, En laten door het swaerd ellendig ondergaen. 29. 3. Hy sal 'tverslagen volk doen werpen op de straten, En al hun dooden daer als dreck verstinken laten, En als een roock hun stank doen opgaen, en hun bloed Van aller bergen top doen vallen als een vloed. 30. 4. Ook sal al 'themelsch heyr voor hunne swaere pijnen En schrickelijken angst versmelten, en verdwijnen, En 't blauwe firmament, daer s' hemels lichten staen, Sal sijn gelijk een brief gerold, en toegedaen. 31. De sterren sullen ook, die aen den hemel blonken, Neervallen als de bla'en: 5. want siet, mijn swaerd is dronken, En valt op Edom in, en vaert van boven af Op al 'tverbannen volk, ter wraek, en wisze straf. vj. 32. 6. Ja siet, des Heren swaerd sal in de slachting druypen, En overvloedig bloed van sijnen vyand suypen, En dick sijn van het vet en bloed van meenig lam, En bock, en nieren-vet van meenig geyt, en ram. 33. Want God wil al het volk van Bozra stucken smijten, Ja in het gansche land der boose Edomijten; God richt een slachting aen, en worgen over al, Dat niemand sijne hand en straf ontvlieden sal. 34. 7. D' eenhorens moeten ook her-onder met de stieren, En oszen vet-gemest, en al de wilde dieren: Want al hun land en aerd sal worden heel besmet, En dronken van hun bloed, en dick van al hun vet. {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} 35. 8. Want siet, dit is de dag van Gods gewiszen segen, De dag van sijne wraek, en 'tjaer van hem verkregen, Om tot vergeldings-loon ter straffe sich te spoen, Het jaer om Jakob recht, en Zion wraeck te doen. Lvsus poeticvs quarundum epigrammatum. Dat is: Poetisch spel sommiger sin-dichten. I. In effigiem Generosissimi Herois Petri Heynii, Batavi, Principis Archithalassi, seu Generalis, navium, militumque, qui sub Dei opt. Max. auspicijs, & Praepotentiss. D.D. Ord. Gen. Foed. Provinc. liberi Belg. & illustr. Pr. Auriaci Frederici-Henrici, Nassovij, auctoritate, & privilegio, foventibus Patriae Patribus, & faventibus omnibus bonis, nomine Collegei Indiae Occidentalis, contra potentissimum juxta atque cruentissimum Hispaniarvm Regnum, pro aris, & focis, acerrimè, ac felicissimè depugnant. ASpicis Herois vultumque oculosque Batavi, Aspectum cujus non tulit hostis Iber. Heyni, Castilij victor domitorque Tyranni, Baija tibi fasces, subdit Havana tibi. Succubuere rates, queis dives Mexico dona Misit, & Eoi capta corona Ducis. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Omen inest facto, coelo prostrata corona Maurorum ultori praeda datur Batavo. Heyni macte, insta. Sic sic jugulate Tyrannum, Sic potes Hesperio ponere jura mari. Op de Afbeeldinge van den manhaften ende onverzaegden Held Pieter Pietersz. Heyn, van Delfs-haven, Generael over de schepen, ende zoldaeten, die onder den segen des Almagtigen, met autoriteyt ende privilegie der Hoog-Mog. Heren Staeten Generael, ende des Doorluchtigen Prinze van Oranjen Frederick-Heynrick van Nassov, onder de gunste van alle goede en getrouwe Patriotten, ende Liefhebbers van't Vaderland, van wegen de West-indische Compagnie, tegens het magtige ende bloedige Koninkrijk van Spanien voor 'tVaderland, ende de Religie, kloek ende geluckig vechten. GY siet alhier dien Held dien Batavier sijn wesen, Van Spanjen seer gevreesd, van Holland meer gepresen, Wiens ogen en gesicht de Spanjaerd niet verdraegt, Die met sijn naem en roem de Spaensche magt verjaegt. Heyn, dwinger van 't geweld der Spaensche Dwingelanden, De Baya buygt den neck, Havana voud de handen, En duyken onder dij, en onder dijne vaen, En vallen dij te voet, en sijn dij onderdaen. De schepen van Maraen, de schepen van dien Rover, Vol Mexicaenschen schat, die geven sich dij over, En schudden al dien roof van Spanjen voor dij uyt, En geven dij sijn Kroon ten loon, en tot een buyt. Gewis dat heeft wat in! De Kroon voor weynig dagen, Van 'thoofd van Pharoos Beeld door storm ter neer geslagen, Die Godes Kerk so lang geplaegd heeft om 't geloof, Die word den Bataviers gegeven tot een roof. Heyn, gaet dan dapper voord, vreest geen geweld der Hellen, Daer moet gy 't Spanjen doen, daer moet gy Spanjen quellen, Gy geeft de Spaensche magt de doodelijke snee, So gy dij meester maekt van d'Indiaensche See. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} II. In Effigiem fortissimi Herois Henrici Lonkii, Amstelredamensis, dictę Classis Collegii Indiae Occidentalis Archithalassi. SIC Heros Batavus, sic Lonkius ora ferebat, Vir bello praestans, nec pietate minor; Quem rapere Hesperij vidit Matanca Tyranni Auriferas, Mauro vix renuente, rates; Cum spolijs reducem quem Patria vidit ovantem: Et lauda, & factum hoc exprime, posteritas. Op de Afbeeldinge van den strijdbaeren ende kloekmoedigen Held Heynrick Kornelisz. Lonk van Amsterdam, Admirael over gemelde Vlote der West-indische Compagnie. DIT is het beeld van Lonk, ten oorlog wel bedreven, Een dapper Batavier, niet minder vroom van leven, Door wien Matanca sweem, als hy de silver-vloot Des Spanjaerds meester werd, en die geen weer en bood; Dien Holland heeft gesien met vreugde weder keren, Dien Holland heeft gesien hier over triumpheren: Gy Hollands saed en bloed roemt dit manhaftig feyt, En tracht dit voorschrift na dat voor dijn ogen leyt. III. De Petro Heynio, & Henrico Lonkio, Batavis. ECce duo Martes, Batavi duo fulmina belli, Hesperij quantus terror uterque Ducis! Qui ratibus Mauro ereptis cum divite praedà, Hispani Regis regna fretumque domant. Van Pieter Heyn, ende Heynrick Lonk, Hollanders. SIet hier twee Bataviers, twee onverzaegde Helden, Die sich tot Spanjens schrick oyt tegens Spanjen stelden: {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Ja hebben Spanjen nu van haere magt ontbloot, Also sy meester sijn van Spanjens Silver-Vloot. IV. In Diadema aureum à Mexicanis in Nova Hispania ad Regem Hispaniarum Philippvm iv transmissum, & à Batavis, duce Petro Heynio, Hispanis ereptum, & in Hollandiam deportatum. Mexico donavit Regi Diadema Philippo, Heynius ereptum detulit ad Batavos. Omen habet factum: an quod ferro haec Indica regna Quod caede innocuos sub juga misit Iber: Hanc praedam hanc caedem jam Mattri caede reposcet Iustitiae assertrix vindicis ira Dei? Op de Goude Krone, van die van Mexico uyt Nieu-Spanjen aenden Spaenschen Koning Philippus IV. gesonden, ende van de Hollanders, onder 'tbeleyd van Pieter Heyn den Spanjaerden benomen, ende in Holland gebracht. Nieu-Spanjen heeft een Kroon aen Koning Phlips gesonden, Heyn heeft die Spaensche Kroon, en al dien schat geschonden: Die Kroon en al dien roof, dien Spanjen had verwacht, Heeft Heyn voor goede buyt in Holland aengebracht. Die saek beduyd ons wat, en daer is aen gelegen: Hoe na om dat Maraen dit land door quaede wegen Door swaerd, en door geweld, en roven heeft verkragt, En daer so meenig mensch mooddadelijk geslacht: Wil God dien roof, die moord, op Spanjen gaen verhalen, En dat onschuldig bloed hun op den kop betalen, God die der stouten arm rechtvaerdig stucken breekt, En sich aen bloed, aen moord, aen tyrannije wreekt? V In Diadema Sceptervmque Statvae Regis Hispaniarum, Madritii in Regali Palatio erectae, turbine & tonitru capite {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} & manu dejectum, atque excussum. IMpositum Regis capiti Diadema Philippi Et Sceptrum excussit dira procella manu. An quia crudeli privanda Hispania regno, Exhibet hoc signum dextera justa Dei? Op de Krone ende Schepter van het Beeld des Konings van Spanjen, te Madril voor 'tKoninklijke Paleys opgericht door donder ende onweder van sijnen hoofde ende uyt sijne hand geslagen. DE Kroon, die op het hoofd des Spanjaerds was geseten, Is door een Donder-storm van God ter neer gesmeten, De Schepter, die hem was in sijne hand gedruckt, Die is uyt sijne vuyst door onweer weg-geruckt. Sou Gods rechtvaerdigheyd dit teyken ons wel tonen, Om dat hy heeft gedacht den Spanjaerd haest te lonen, En sijne wreede kroon met voeten te vertreen, Waer door sijn lieve Kerk so veel hier heeft geleen? VI. In Papam, Caesarem, & Hispanvm, id est: Antichristum, ejusque sanguinarios Satellites, seu Meretricem & Bestias Apocalypticas. CAEsar, & Hispanus pro Papae numine certant, Ignibus, & flammis, caedibus, & gladio: India praebet opes, & fulvum suggerit aurum, Vt sacrum perdat turba prophana gregem. Heynius auriferas invadit milite naves, Et sic cum auro ipsis excurit Arma. aera manu. Nervus funesti numerosa pecunia belli est, Hac orbus, vires perdidit hostis Jber, Haec vindicta Dei est. Quin mente & lumìne cassus Iam jugulum praebet, jam nece victus obit. {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} Sic contrita diu redimenda Ecclesia Christi: Sic fulcrum excussum est, perdite Papa, tibi. Quid tibi latroni misero nisi funera restant. Impius ut meritis praemia digna feras? Tegens den Paus, Keyser, ende Spanjaerd: dat is tegens den Roomschen Antichrist, ende sijne bloedige Lijf-knechten, ofte de Hoere, ende Beesten van Johannes Openbaringe. DE Keyser, en Maraen, bevechten (laes!) de vroomen Met vuer, met moord, met swaerd voor't heyloos rijk van Romen: De rijke Indien die geven't goud daer toe, En knopen Godes Kerk die lange scherpe roe. Heyn grijpt de schepen aen vol silv're Spaensche tanden, En slaet hem met het goud De wap'nen. het yser uyt de handen. Het geld dat is de kragt en senuw' van den strijd, Verliest Maraen sijn geld, hy is sijn kragten quijt. Dit is des Heren wraek, Gods oord'len die beginnen, Dit is de eerste slag. Maraen die mist sijn sinnen, En ligt nu al in swijm, en heeft sijn strot ontbloot, En vreesd en wacht de steek, en wel verdienden dood. Dus mag de Kerke Gods van God verloszing hopen; Dus mag de Antichrist eens denken aen te lopen: De Spangjaerd is sijn stut. Verwacht dan duysend doon, O sone des verderfs! en dijn rechtvaerdig loon. VII. De Papa Romano, & Petro Heynio, Batavo. PEtra dedit Petro diadema, ut dicere Papa, Vt simul impostor fallere Papa solet. Sic Ferdinando dedit, & dedit ille Philippo: Sed Batavus Petrus dat sibi, dat Batavis, Heyni Romano Petre aversarie Petro, Excussis Papa clavibus, ecquis erit? Tu verò exuviis spoliisque armatus eisdem, Iam poteris Papam detrahere è solio. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Van den Roomschen Paus, ende den Hollander Pieter Heyn. Math. 16.18. DE steen gaf Petrus magt, gelijk de Paus gaet liegen, Gelijk die leugenaer de luyden gaet bedriegen. So heeft hy naar 't besit van sijne leugen-wet De krone Ferdinand en Philips op geset. Maer Pieter, die van hier, van Holland is gesproten, Die iszer met Matroos met moed op in geschoten, En heeft hem allebey van hunne kroon beroofd, En set die kronen sich en Holland op het hoofd. Manhafte Pieter Heyn! de Roomsche Pieter tegen, Als gy sijn Heyligheyd so na de strot gaet vegen, En hem sijn sleutels dus uyt sijne handen smijt, Wat ist van Pieter-Paus? is hy dan 't schaep niet quijt? En als gy hem so gaet van sijne magt ontbloten, En dijne eyge magt met sijne magt vergroten, So grijpt gy Pieter-Paus wel licht'lijk by den neck, En ruckt hem uyt de stoel, en werpt hem inden dreck. VIII. De Papa, Hispano, & Petro Heynio. PApa solet Coeli falsò praetendere claves, Inferni claves obtinet, & meritò. Romani servat claves Hispanus Olympi: Hispanus ni sit, nec quoque Papa foret. Hispanus regni Papae vi sustinet axem, Hispanum Papae subtrahe, Papa cadet. Heynius armato claves excussit utrique, Vnoque ictu ambos reddidit exanimes. Vanden Paus, Spanjaerd, ende Pieter Heyn. DE Paus die pleeg hier van sijn lof en roem te tuyten, Dat hy de sleutels heeft den Hemel op te sluyten, Alwaer hy groflijk liegt: de sleutels van de Hel Die voerd hy in sijn schild, en voegen daer ook wel. In-middels draegt Maraen, die groote Spaensche Kemel, De led're sleutel-riem van desen Pausen-Hemel, {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} Want waer der Spanjen niet, so kon het spel niet gaen, So waer het met den Paus en sijne stoel gedaen. Maraen die torzt den last van 't gansche Rijk van Romen, Ontreckt Maraen den Paus, so moet hy omme komen. Heyn smijt hun allebey de sleutels uyt de hand, En heeftze met een slag verwonnen, en vermand. IX. De Balaena, 4. Jan. 1629. sub idem tempus ad Batavum littus ejectâ, & de Hispano. VIctor ovans patriis dum jam Heynius imminet oris, Et Batavam exuviis India ditat humum: Pellitur intereà Batavorum ad littora Cetus, Et sedit sicco bellua vasta vado. Quantus Christicoli praedator es Orbis Ibere! Vt Balaena lupus piscibus esse solet. Hoc quid portenti est? Hispano vita fatiscit, Indica dum nudum scrinia destituunt. Van den Walvisch, ontrent den selven tijd in Holland gestrand, ende van den Spanjaerd. Terwijl dat Heyn ons Land komt meer en meer te naken, En Indien dat ook met schatten rijk te maken: So is alhier uyt See een groote Visch gestrand, Die raekte op het droog, en bleef so op het sand. Wat heeft Maraen oyt volk in Christenrijk gesleten! Gelijk als sulken visch de and'ren plag te eten. Wat word hier door beduyd? De Spanjaerd komt ten val, Om dat sijn geld hem mist, de Spanjaerd leyter al. X. In Papam, Caesarem, & Hispanvm. PApa, Iber, & Caesar, dum Christi clade triumphant, Act. 9.4. 1 Cor. 12.12. Papa, Iber, & Caesar, per Batavos pereunt. {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Tegens den Paus, Keyser, ende Spanjaerd. SO Keyser, Spanjaerd, Paus, om hunnen voorspoed prachen, En om den ondergang van Godes Kerke lachen, Sijn Keyser, Spanjaerd, Paus te samen onverwacht Van 't Bataviersche bloed en moed ten val gebragt. XI In eosdem. DVM parat Hispanus cunctis indicere bellum, Saevaque Romani Caesaris arma fovet, Tarpejo applaudente Iove, & mala dira minante, Hispanum invadunt Heynius, & Batavi, Et tela excutiunt Mauro, cum Caesaris armis, Redduntque attoniti fulmina bruta Iovis. Tegens de selve. TErwijl de Spanjaerd tracht in Christenrijk te woeden, En so met raed als daed des Keysers krijg te voeden, En dat de Paus vast stookt, en dreygd, en schut den kop, So vat de Batavier den Spanjaerd by den krop, En grijpt Maraen 'tgeweer uyt sijn bebloede handen, En maekt den Keyser ook met sijn geweld te schanden, Soo dat de Roomsche God van groote vrese beefd, Om dat sijn donder-slag geen blixems-strael en geeft. XII. In Romam, & Papam, SAnguine fundata est, & crevit sanguine Roma; Sic quoque stat regnum, Papa cruente, tuum: Sanguine sed tandem hoc divina vindice dextrâ, Tu quoque; Roma tuo, tu quoque; Papa, lues. Tegens Romen, ende den Paus. DOor bloed is Romen eerst gesticht, en opgekomen; Door bloed heeft ook de Paus so magtig toegenomen: {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Maer God sal u dat bloed eens door uw bloed, en dood, O Romen! en ô Paus! vergelden in uw schoot. XIII. In Ferdinandvm II. Imperatorem Romanorum. HVmano dudum madefactus sanguine Caesar, Hun tamen usque bibis, nec sitis inde minor? Effusi Deus est ultor vindexque cruoris: Huic quoque; nonne tuum fundere lusus erit? Tegens Ferdinand II. Roomsch Keyser. O Keyser, die voor lang al stinkt na 'tbloed der vroomen, Word dij, hoewel gy 't drinkt, dijn dorst noch niet benomen? God die een wreker is van't uytgestorte bloed, Sal dij so weder doen met eenen koelen moed. XIV. In Philippvm iv. Hispaniarum Regem. ET tu obfirmato statuisti corde Philippe Impia ter-summo bella movere Deo? Ergò tuo, quid sit, tu quoque disce malo. Tegens Philips IV. Koning van Spanjen. IS dijn gemoed dan ook, Maraen, so onbesneden, Dat gy ook tegens God in't veld sijt opgetreden? Leert dan ook met dijn quaed, hoe dat het hem geluckt, Wat straffe hy verdiend, die Godes Kerk verdruckt. XV. In Marcvm Ambrosivm Spinolam, Hispanici Exercitus contrà Foed-Belgii liberum Populum, atque Provincias, Ducem, ac Dei furoris virgam non ità olim in Palatinatu. {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} SPinola de spinis si nomen habere putaris, Quàm benè conveniet! nomen & omen habes: Potissimum in Palatinatu. Namque gregi Christi dum plurima damna dedisti, Has malè quis spinas dixerit esse tuas? Attamen has inter spinas Ecclesia crescit, Matth. 16.28. Nec Nvnc Nec Vnqvam. Alludo ad arrogantissimum Itali Thrasonis Symbolum Avt Nvnc, Avt Nvnqvam.Nec tu nec quisquam confodere hanc potis est. Ipse sed aeternum tua per malefacta peribis, Ipse sed à spinis conficiere tuis. Nunc Dominus flagrisque suos spinisque fatigat: Sed frangenda brevi virga furoris erit. Tegens Marcus Ambrosius Spinola, Veld-overste van het Spaensche Leger tegens de Vereenigde vrije Nederlanden, ende de onlangsche roede van Gods toorne inden Paltz. Spina beteykend in't Latijn eene doorne. O Spinola, so bij die naem word toegeschreven, Om dat dij dien 'tgesteek der doornen heeft gegeven, Dat is so juyst gepast, so aerdig, so bequaem! Voorwaer! gy hebt de daed so wel hier als den naem: Insonderheyd inde Paltz. Want daer gy Godes volk so vinnig hebt gesteken, Sijn dat dijn doornen niet, maer al te veel gebleken? Doch noch wast Godes Kerk door al die doornen heen. Gy sultze nimmermeer, ia niemand, gansch vertreen: Maer gy sult selver noch door dijne wreede daeden, Door dijne tyrannij Gods toorne op dij laden, Gy sult dijselven noch met dijne doornen slaen, Die sullen dij door 'thert en door de siele gaen. 'Tbeliefd nu God een wijl sijn volk met kruyz, en lijden, Met roeden over al, en doornen te kastijden: Maer noch een kleyne tijd, ter wel-bestemder uer, So werpt de Heer de roen en doornen in het vuer. XVI. In Eundem. DIceris Ambrosius: sed quàm malè diceris esse! Immortale decus qui malè persequeris. {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Diceris Ambrosius: Sed quàm benè diceris esse! Qui immortale tibi dedecus accumulas. Diceris Ambrosius: Sed quàm malè dice is esse! Qui Christi populo haud Nectar & Ambrosia es. Quàm benè! Dum pateram Iuctusque necisqùe ministras, Exsorbenda tibi poc'la furoris erunt. Psal. 75.9. Tegens den selven. GY word Ambrosius, maer qualijk so geheten: Ambrosia beteykend by de Grieken onsterfelijkheyd, ende is by de Poëten ook een kruyd ende spijse der Goden. Die't recht onsterflijk goed en ere hebt vergeten. Gy word Ambrosius, en ook te recht geseyd: Die een onsterfelijk quaed en schande dij bereyd. Gy word Ambrosius, maer qualijk so geheten: Die Godes Kerk geen goed geen soet en geeft te eten. Gy word Ambrosius, en weer te recht geseyd: Gy schenkt dij selven roed, en enk'le bitterheyd. XVII. Ad Illustrissimum Generosissimumque Heroem Henricvm-Fredericvm, Nassovium, Principem Auriacum, Exercitus Confoed, Provinc. Belg. Terrâ, Marique praefectum, & Imperatorem, adversus Hispanorum furores, & tyrannidem. O Frederice-Henrice! ô Illustrissime Princeps! Aurea ab Auriaco Principe progenies! O Batavae lumenque, decusque, & gloria Gentis! O Belli fulmen! ô Patriae columen! Maétè Heros! Patrisque tui vestigia calca, Et Fratrem factis exprime, vel supera. Christi Sponsa tuis, & Patria floreat armis, Sic Deus (ô Princeps!) te Batavosque beet! Aenden Doorluchtigen ende Hoog-geboren Vorst Frederick-Heynrick. Van Naszou, Prinze van Oranjen, Gouverneur, Kapiteyn, {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} ende Admirael Generael der Verenigde vrije Nederlanden tegens de Tyrannye van Spanjen. O Freed'rick Heynderick! Doorluchtig Vorst, en Here! Naszousch-Oranjen-bloed! o Hollands roem, en ere! O blixem onzes krijgs! o stut van 't Vaderland! O Held! neemt onse saek voords dapper by de hand. Volgt uwen Vader na, en treed in sijne stappen, Beeld uwen Broeder uyt, ja klimt op hooger trappen Van daeden, ende eer, tot heyl van Godes Kerk, Tot heyl van 't Vaderland, O God bekroont dit werk! XVIII. Allusio ad Nomen Illustrissimi PrincipisFrederici-Henrici. PRaesta te talem Princeps, qualem exhibet omen, Si duplicis sensum nominis excuties. Da pacem optatam nostris Frederice diebus, Sic Papam è solio dejice, & Hesperium. Et Patriae fines, Henrice extende trophaeis. Sic Henricus eris! sic Fredericus eris! Augutor, & voveo, Felicibus urere fatis, Et macte ô Princeps! Annue summe Deus! Gespeel op den naem van sijne Prinzelijke Excellentie Frederick-Heynrick, getogen uyt mijne Beschrijvinge der Stadt Haerlem, pag. 279. Frederijk Vrederijk, Heynrijk ofte Heymrijk rijk van Huys en Hof.Prinz Freed'rick-Heynderick, wat brengt dijn naem ons mede? De daed sij als de naem, Prinz Frederick, geeft vrede: Stort Romen, en Maraen! Prinz Heynrick set ons Land Set onse palen uyt door kloekheyd, en verstand! Gedenkt manhafte Vorst dat God dij heeft verkoren, Om't Rijk des Antichrists, om Satans magt te storen, Om Godes eer en leer kloekmoedig voor te staen: So sult gy tot den Heer by sijne Helden gaen. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Maer lieve Here God, van wien al 't heyl der vroomen, Van wien 'tgeluck dijns volks van boven af moet komen, Vergeeft ons onse schuld, en torent dan niet meer, En plant so dijnen roem door desen waerden Heer. XIX. Ad Ecclesiam Christi, ab Antichristo, ejusque asseolis, miserrimè afflictam, atque oppressam. AFflicta ô nimium nimiumque Ecclesia Christi! Te conculcavit Papa suis pedibus: Vt tandem justas proprio det sanguine poenas, Cum te emendavit virga paterna crucis. Quare age ad iratum supplex convertere Patrem: Sic erit aeternum virga cremanda rogo. Aende Kerke des Heren Jesus Christus, vanden Antichrist ende sijnen aenhang, ellendig vervolgd, ende verdruckt. O Lieve Kerke Gods, so jammerlijk bestreden! De Paus, de Antichrist, die heeft u plat getreden: Tot dat hy eyndelijk ook aen sijn loon geraekt, Wanneer de roe van 't kruyz u beter heeft gemaekt. Wilt u van herten dan tot uwen God bekeren, En door de scherpe tucht oprechte boete leren, Valt Gode inde roe, en gaet hem na de hand, So word des drijvers stock, uws vaders roe, verbrand. XX. Oratio ad Devm Ter-Opt. Max. O Deus! ô Patriae nostrae summe Induperator! In nos qui auxilium coelitus exoneras: Quas tibi dicemus quas grato pectore grates, Qui populi exaudis fervida vota tui? Hesperij vires confringere perge Tyranni, Romanumque Lupum deijce de cathedrâ, Exurgat tandem miseranda Ecclesia busto, Et ferat afflictis dextera rebus opem. Pande gregis seducti oculos, quos Papa nefandus Ad certum impostor fascinat exitium. {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} Floreat auspiciis nostra haec melioribus aetas, Et Novus ex voto jugiter Annus eat. Tu rege, tu rege nos, tu suscipe, tu gere curam, O Pater! ô Pastor! nam tua turba sumus. O God! o hoogste Vorst der Vrije Nederlanden! Die ons dijn hulp bewijst door dijne sterke handen, Wat lof en dank sal dij met recht niet sijn geseyd, Die in dijn troon verhoort dijn volk dat tot dij schreijd? Wilt voord en voord de magt van't Spaensch geweld verstoren, En schud den Roomschen Wolf ter degen by de oren, En werpt hem uyt de stoel, en helpt dijn Kerk te been, En trektze uyt den druck, en vrijdze van't geween. Wilt ook het blinde volk de ogen open breken, Die door de toverij des Paus sijn uytgesteken, Die met sijn guyterij de arme luyden loerd, En in't gewis verderf door sijne leugens voerd. Laet dese onse tijd ons beter dagen geven, En laet ons gunst en heyl dit Nieuwe-jaer beleven. Leyd, stuert, beschut ons t'saem, en sorgt voor ons te gaer, O Harder, Heer, en God! want wy sijn dijne schaer. Psal. 97. Iehova regnat. God is Koning. Sursum Animus: &, Sustine, & Abstine, Het oog omhoog: en lijd en mijd.