Briefwisseling 1930-1940. Deel 4 Menno ter Braak & E. du Perron Editie H. van Galen Last logo_braa_01 GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 72 5084 ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Briefwisseling 1930-1940. Deel 4 van Menno ter Braak en E. du Perron, in een uitgave van H. van Galen Last, uit 1967. Dit is het laatste deel van de Briefwisseling. REDACTIONELE INGREPEN p. 441: tussen vierkante haken is de kop ‘Aantekeningen’ toegevoegd. p. 428: In de digitale versie kan een accolade niet over meerdere regels weergegeven worden. Daarom is deze op elke regel met bijbehorende tekst herhaald. p. 565-567, 729-730: De errata en addenda zijn in alle delen in de lopende tekst doorgevoerd respectievelijk toegevoegd. De opgave ervan is in dit colofon geplaatst. Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. 2, 568, 620, 726, 728 en 732) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina 1] MENNO TER BRAAK / E. DU PERRON BRIEFWISSELING [pagina 3] MENNO TER BRAAK / E. DU PERRON BRIEFWISSELING 1930-1940 deel IV G.A. VAN OORSCHOT · AMSTERDAM · MCMLXVII [pagina 4] Tekstverzorging en annotaties H. van Galen Last © Copyright 1962 by A. ter Braak-Faber en Erven E. du Perron [pagina 565] Addenda en errata bij de annotaties I, p. 478, noot 8: Menno Ter Braak en Thomas Mann leerden elkaar niet begin augustus 1936, maar in 1937 kennen. I, p. 478, 9: Franz Biederkopf moet zijn: Franz Biberkopf. I, p. 484, 42: H. van Elro is een pseudoniem van Roel Houwink. I, p. 489, 65: Dr. Dumay verliest moet zijn: Dr. Dumay verliest... I, p. 490, 67: J.F. Otten was geen dichter. I, p. 495, 97: De ongesigneerde bespreking van Hampton Court in de NRC van 29 oktober 1931 was niet van H. Scholte, zoals Ter Braak vermoedde, maar van V.E. van Vriesland. I, p. 499, 126: M.J. Premsela (1896-1960). I, p. 502, 132: Jacob Hiegentlich (1907-1940). I, p. 503, 134: Godfried Benn moet zijn: Gottfried Benn. I, p. 507, 159: J.J. van Geuns (1893-1959). I, p. 507, 160: ‘een zekere Léon Deubel’ = Léon Deubel (1879-1913), dichter (Levensbericht te vinden in de Anthologie poétique du XXe siècle van Robert de la Vaissière, Crès & Cie, 1923). I, p. 508, 162: Anthony Gishford schreef aan zijn Nederlandse vriend dr. L.J. Pieters te Rhoon dat hij in 1931 door Elisabeth de Roos ‘a very agreeable group of young writers’ leerde kennen, ‘the most outstanding of whom, I think, was Menno ter Braak. At the time he was living in Rotterdam and teaching I think - and I often used to go over from The Hague and spend an evening with him, or he would come to me. He was passionately interested in contemporary English thought and writing, and combined an intelligence like a searchlight with a conversational deftness in the exchange of ideas that made him an agreeable and stimulating companion’. Gishford herinnerde zich ook nog het tijdschrift Forum, waardoor ‘I discovered the writers Jan Slauerhoff and Willem Elsschot, among others I have now forgotten. I cannot remember which of the two of them it was who wrote a novel called Kaas, but it seemed to me a small masterpiece. I even translated it into English, but at that time the idea of there being such a thing as contemporary Dutch or Flemish literature appeared nonsensical to English publishers... I cannot think what were my marvellous stories about the British ambassador, and I hope his children never chance upon this book: they are still friends of mine!’ I, p. 522, 243: Op blz. 334 moet i.p.v. ‘die herlichsten Güter’ gelezen worden: ‘die heiligsten Güter’, een zinspeling op de roman met die titel van Ilja Ehrenburg, die in 1931 bij Malik Verlag te Berlijn was verschenen. [pagina 566] II, p. 373, 568: Joost Mendes was het pseudoniem van Em. Querido (zie noot 993). Onder die naam schreef hij De Santeljano's. II, p. 480, 365: Op blz. 37, brief nr. 365, kan Richert ook gelezen worden als Rickert. In dat geval heeft Ter Braak in plaats van Hans Richert Heinrich Rickert bedoeld, de auteur van o.m. System der Philosophie en Die Philosophie des Lebens. De combinatie met Bolland pleit er, volgens J.H.W. Veenstra, inderdaad voor dat Rickert, een populair inleider in de filosofie in de jaren twintig, is bedoeld en niet Richert. II, p. 487, 388: Bij de medical Press of New York verscheen De figuris Veneris - manuel of classical erotology door Fr. Ch. Forberg, dat als volgt werd aangeprezen: ‘Prof. Forberg's classic gives us a comprehensive picture of all erotic practices in ancient Greece and Rome... Prof. Forberg defines and describes in detail, every erotic practice mentioned in the classics.’ (geciteerd uit Evergreen Review, september 1965). Waarschijnlijk is dit dus het door Du Perron bedoelde werk van Forberg. II, p. 500, 472: De aantekening over ‘een ×’ dient te worden gelezen bij brief 471. II, p. 503, 486: De twee laatste aantekeningen bij brief 486 hebben betrekking op het P.S. van brief 487. II, p. 517, 533: Maurits Uyldert (1881-1966) was geen pseudoniem van M.H. Eduard. II, p. 520, 541: De historicus Jean Delmas is momenteel verbonden aan het Institut d'études politiques te Lyon. Hij werkte o.a. mee aan Le monde contemporain, 1945-1963, onder redactie van Marcel Pacaut en Paul Bouju (collection U, A. Colin, Paris 1964). II, p. 521, 551: G. van Hulzen was romanschrijver. III, p. 404, 649: Volgens F.E.A. Batten moet Du Perron met ‘zure Kees’ de Telegraaf-schrijver Cornelis Veth hebben bedoeld. III, p. 410, 669: Samuel Lewin vertrok niet in 1938, maar eind 1935 naar de Verenigde Staten. III, p. 411, 673: Zie ook Du Perrons bespreking van de biografie van Victor Jacquemont, door Pierre Maes, in V.W. 6, p. 150. III, p. 423, 705: Dank zij dr. J. Witkop, longarts te Maastricht, kan het volgende over J.K. Brederode worden meegedeeld: J.K. Brederode (1882-1955) was tijdens de eerste wereldoorlog oorlogscorrespondent, zowel aan het westelijk als aan het oostelijk front. Aan dit laatste front maakte hij o.m. de Wit-Russische veldtocht van Denikin en Wrangel mee. In de jaren tussen de beide wereldoorlogen bereisde hij de Balkan en Azië, van welke belevenissen hij verslag deed in het Nieuwsblad van het Noorden. De tweede wereldoorlog overviel hem in Sjanghai, waar hij bleef tot hij in 1954 naar Den Haag terugkeerde. III, p. 433, 741: Misschien, vgl. brief 776, heeft Du Perron twee fragmenten uit Bint gelezen. III, p. 447, 785: Volgens F.E.A. Batten zijn met ‘de twee laatste zuchten [pagina 567] van mijn rijmende muze’ de verzen Billets pour elle bedoeld, gepubliceerd in Groot Nederland. Zie EdP., V.W. III, p. 448, 789: Op de omslagtekening van Het land van herkomst spiegelden de Eiffeltoren en een Javaanse vulkaan zich in de Seine. III, p. 449, 793: De heer W. van Royen te Diemen maakte mij er op attent dat de woorden ‘Cor Bruyn de zakkenaaier’ in Du Perrons brief 793 van 28 mei 1935 niet slaan op de roman Zaadsjouwers, maar op Een zakkenaaier grijpt naar het geluk, eveneens een proletarische roman van Cor Bruyn. III, p. 451, 799: Over Vladimir Nabokov, zie de rectificatie in noot 989. III, p. 457, 809: Madeleine Paz moet zijn: Magdeleine Paz, Frans romanschrijfster. III, p. 458, 811: Victor Serge (1890-1947) was een Franse schrijver, geboren te Brussel uit Russische ouders. Zijn werkelijke naam was Kibaltsjitsj. Na eerst anarchist te zijn geweest, werd hij in 1918 lid van de communistische partij. In 1933 werd hij in de Sovjet-Unie door de geheime politie gearresteerd en naar een concentratiekamp in Siberië gestuurd, maar een felle campagne voor zijn vrijlating, gevoerd vooral door Magdeleine Paz, Ch. Plisnier en Georges Duhamel, en ondersteund door André Gide, had in 1936 succes: Victor Serge werd vrijgelaten en keerde naar Frankrijk terug. Onder de titel Les révolutionnaires werden zijn romans, waarvan Du Perron Ville conquise kende, in 1967 herdrukt bij de Ed. du Seuil te Parijs. Zie ook EdP., V.W. 2, p. 489, 511 en V.W. 5, p. 80 en 81. III, p. 468, 845: Jan Greshoff publiceerde in 1933 een bundel poëzie onder de titel Jean-Jacques in 1933. In 1935 verscheen Een verloren zoon, dat opent met een zestal gedichten onder de titel Columbus zonder Amerika. II, p. 498, 458: Louis Guilloux werd in 1899 geboren, in hetzelfde jaar als zijn vriend Jean Grenier (zie brief 964 en de aantekening daarbij). [pagina 729] Errata I p. 24 r. 6 wel, veel beter, = veel, veel beter,... p. 33 r. 13 geheinzinnigheid = geheimzinnigheid. p. 34 r. 24 gehimzinnig = geheimzinnig. p. 40 r. 7 bovendoen = bovendien. p. 42 r. 7 gesprek aan spontaneïteit = gebrek aan spontanïteit. p. 52 r. 17 maarwschl. = maar wschl. p. 56 r. 35 zalbeslaan = zal beslaan. p. 74 r. 7 tetwijl = terwijl. p. 73 32 = 42 p. 90 r. 10 oorspronkelijlheid = oorspronkelijkheid. p. 96 r. 15 de Nerl. eerbied = de Nederl. eerbied. p. 133 r. 27 erg veel doet her er niet toe = erg veel doet het er niet toe. p. 199 r. 32 schouderjes = schoudertjes. p. 201 r. 7 maatwerk = maakwerk. p. 236 r. 24 en zelfde hand = en zelf de hand. p. 314 r. 18 zak ik het je sturen = zal ik het je sturen. p. 398 r. 4 De Erst van '27 = De Erts van '27. p. 398 r. 30 maar ik vrees = naar ik vrees. II p. 142 r. 27 medelijken = medelijden. p. 167 r. 14 protegeert ook, Onder dit = protegeert ook. Onder dit... [pagina 730] p. 337 r. 25 marr hoed je voor = maar hoed je voor. p. 423 r. 20 Maar eest moet de zending = Maar eerst moet de zending. p. 447 r. 17 las hij 45 blzn. krijgt = als hij 45 blzn. krijgt. III p. 56 r. 4 parallel te loopen. want ook ik = parallel te loopen, want ook ik... p. 79 r. 24 afschuwellijks = afschuwelijks. p 157 r. 25 onder pressie van een brien = onder pressie van een brief. p. 176 r. 26 gezicht tot en tegen het intellect = gericht tot en tegen het intellect. p. 285 r. 3 spijkerschrif = spijkerschrift. p. 375 r. 17 Buckhardt = Burckhardt. p. 382 r. 13 popualire plaatjes = populaire plaatjes. IV p. 225 r. 19 met = men. p. 248 r. 25 mijn = mij. p. 275 r. 21 dat kom = dat komt. p. 343 r. 25 heb = hebt. p. 396 r. 13 aanstond = aanstonds. p. 413 r. 30 dan = dat. [pagina 731] Colofon Dit vierde deel van de ‘Briefwisseling Ter Braak - Du Perron 1930 - 1940’ werd in opdracht van G.A. van Oorschot, uitgever te Amsterdam, gezet en gedrukt door Koninklijke Drukkerij G.J. Thieme N.V. te Nijmegen. De tekstverzorging en de annotaties zijn van H. van Galen Last. Het werd gebonden door Elias P. van Bommel te Amsterdam. 2008 dbnl / erven Menno ter Braak, erven E. du Perron & erven H. van Galen Last braa002brie04_01 yes grieks Menno ter Braak & E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940. Deel 4 (ed. H. van Galen Last). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1967 DBNL-TEI 1 2007-12-12 AS colofon toegevoegd 2007-07-03 AS errata en addenda bij de annotaties naar colofon verplaatst Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Menno ter Braak & E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940. Deel 4 (ed. H. van Galen Last). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1967 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/braa002brie04_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} 1936 922. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Zaterdag. [21 Maart 1936] Beste Menno, Waarom weer heelemaal geen bericht? - Ik kreeg het boek van Merz en zal probeeren het spoedig te lezen. Ik werk nu weer hard aan notities, schreef 20 blzn. blocnote groot formaat ermee vol en ben nog steeds op dreef. Bep en ik hebben besloten tot October hier te blijven. Als Ducroo in het fransch dan klaar is en niets zich heeft voorgedaan, misschien meteen naar Indië. Maar zùlke verre plannen... Bep is dolblij dat we nog niet met Juli hoeven op te breken; als we tot October blijven hebben we precies 4 jaar ‘in het parijsche’ gewoond. Dank voor de stukken over Reik en Pirandello, beide zeer goed. Dat die Reik zoo voornaam is zou je volgens het portret niet zeggen. Uitstekend is je beschouwing over de kitsch van de intellectueelen (cerebralen) in Pirandello. Ik schrijf vandaag een gesprek op dat ik met Caffi (en Chiaro) had over Nietzsche. - Maar ik krijg te veel van deze notities om alles in Gr.Ned. te loozen. Zou ik niet een cahier van de V.Bl. ermee kunnen vullen? Er schijnt een stuk van Sandberg over me te staan in Morks Magazijn - over Ducroo, met een fotootje dat ik hem gaf van dezen jongen man uit zijn indische jaren. Ik heb geen idee van het artikel, dat wel niet erg snugger zal zijn; maar hij belde erover op om te vragen of ik hem sommige ‘onaangename dingen’, die hij ‘eerlijkheidshalve’ had moeten zeggen, niet kwalijk zou nemen. Kan je me dat artikel bezorgen? krijgen jullie dit ‘magazijn’ op de krant? Kan Hein het anders niet voor me krijgen, of kan Mayer ernaar vragen? {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Laat gauw weer wat hooren. Hartelijke groeten onder ons 2 + 2, je E. P.S. Ik ga overmorgen voor ± een week naar Lyon; adres: Pia, 7 rue Vendôme, Lyon (Rhône), Frankrijk, jaha! Daarnet komt je brief, maar omdat alles erin eig. antwoord is, hoef ik deze envelop niet meer open te maken. - Alleen over die toekomst-obsessie: ja, die is er eigenlijk altijd en iedere dag, maar je drukt hem weg tot-ie je opeens ‘onweerstaanbaar’ te pakken heeft. Voilà tout. - Later meer, ook over Merz. E. Als ik in Holland woonde zou ik over die advertenties van Cor een ingezonden stukje hebben gepleegd, waarin sprake zou zijn geweest van ‘den acteur Melsert’. 923. E. du Perron aan M. ter Braak Woensdag. [25 Maart 1936] B.M. - Dank voor One of our Conquerors. Hier zit ik dan in Lyon, een groote stad maar een vervelend oord. Ik stuurde Jan mijn stukje over Rolland (+ Multatuli) en hoop dat je er spoedig jouw stuk aan zult toevoegen. Als alles bij elkaar ligt, kunnen we er nog brieven van maken; jij kunt jouw stuk zelfs meteen als brief schrijven. Wacht nu niet te lang, anders wordt het een verjaarde historie. Veel hartelijks, ook voor Antje, van steeds je E. 924. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Dinsdag. [31 Maart 1936] B.M. - Ik ga straks naar Brussel en blijf een paar dagen bij Jan. Kan je even naar Br. komen? Schrijf naar Jan. - Dank voor V. Haman; inleiding zeer goed, behalve die serieuze voetnoten. Ik hoop je even te zien. Heel hartelijk, je E. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} 925. M. ter Braak aan E. du Perron den Haag, 2 April '36 Beste Eddy, Hoezeer mijn hart ook trekt, ik zie helaas geen kans om er deze week nog uit te gaan. Er is van allerlei te doen voor de krant, en ik moet Zaterdagmiddag nog een lezing houden bij Bolle over Paap (het honorarium is weer goed voor de belasting n.l.): De vraag is dus: ben je er Maandag of Dinsdag nog?? In dat geval kan ik misschien komen, maar laat het me dan omgaand even weten. Uit den brief van Jan zag ik, dat onze drie stukken over de massa je in Lyon hebben bereikt. Heb je nog iets aan den vorm veranderd? Ik heb je notities over Rolland, die ongeveer mijn idee van den man weergeven (hoewel ik weinig van hem las), met groot pleizier gelezen. Meer dan ooit ben ik ervan overtuigd, dat er voor ons geen andere rol is weggelegd dan die van: anti phraseurs. Een bedroefd klein rolletje misschien, maar waarom niet? Ik moet zeggen, dat ik in deze frissche tijden naar niets zoozeer verlang als naar een anoniem leven, waarin je op adem komt, i.p.v. telkens van de eene ‘actie’ naar de andere te worden gesleept. Nu is a.s. Zondag in Utrecht de eerste vergadering van het Vigilance-comité (zeer voorloopig nog!) ten huize van Kernkamp. Natuurlijk moet ik daar ook weer bij zijn. Het lijkt me een lastige en vervelende historie. Ik heb langzamerhand in de heeren intellectueelen geen haar vertrouwen meer, gezien het feit, dat zij zich even schielijk door woorden laten beduvelen als de gesmade ‘massa’. Het stuk van Sandberg heb ik nog niet gezien, maar wel hoorde ik van een prachtige foto, die erbij moet staan. Een verblindende mannelijke schoonheid, oordeelde mijn zegsman. Ik zal op de krant nazoeking gaan doen, dus hoor je er nog nader van. Overigens is dat Morks Magazijn een dwaas leesportefeuilleblad. Het spijt me, dat ik je met die ‘serieuze voetnoten’ heb ontrijfd, in Vincent Haman! Maar ik wilde nu weer eens echt in den academischen vorm ‘bewijzen’. Het maken van zulke noten geeft een gevoel van sportieve voldoening, maar je zult wel van me {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} willen aannemen, dat ik er zelf behoorlijk bij heb gelachen. Vgl., l.c., pag. xx, dat zijn herinneringen aan het ‘vlooien’ van Otto III. Schrijf je dus nog even, of je er Maandag of Dinsdag nog bent? Maandag ‘treedt’ ook prof. Donkersloot ‘in’, maar ik denk niet, dat ik den moed vind daar heen te gaan. hart. gr. van je Menno Ik zag gisteren Mussolini op een journaal, zoo onthullend van comedianterige vulgariteit als ik hem nog nooit gezien heb. De plebejer wordt hoe langer hoe dikker, duidelijker en antipathieker in hem. 926. E. du Perron aan M. ter Braak Brussel, Vrijdag. [3 April 1936] Beste Menno, Ik ga vanavond alweer naar Parijs terug. Zal je van daaruit beter schrijven. Dit gaat in haast. Hartelijk je E. Ik zag Morks nog altijd niet. Als zoo'n nr. niet bepaald duur is, kan je misschien aan Mayer vragen mij dat ex. te zenden. Prettige Paaschvacantie! 927. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Zondag. [5 April 1936] Beste Menno, Ik ben weer thuis en kan nu antwoorden. Brussel heeft een verlammende invloed op me, om een werkelijk feillooze dosage van rotsfeer die er vanzelf hangt (vooral bij grijs weer) en mijn persoonlijke herinneringen. Wat heb ik daar 8 jaar en meer - de ‘beste tijd van mijn leven’, zooals dat heet - verknoeid! Ik heb Jan betrekkelijk weinig gezien, want hij had allerlei boodschappen en afspraken; Simone was zielig, Gille kan niet leeren en schijnt op die school verkeerd te worden ‘aangepakt’, zoodat ik nu overweeg om hem naar Morlanwelz te zenden, waar Jan en Kees Gr. zijn, enz. Enfin... Daartusschendoor nog een intermezzo over Varangot, dien ik onmogelijk vriendelijk kon bejegenen, en die zich daarover bij Jan en Truida {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft beklaagd. Ik werd door Truida opgebeld, dat ze me spreken wou; alzoo is gebeurd, [...]. Natuurlijk zijn we hoofdzakelijk anti-phraseurs; dat zijn we zelfs al zoo lang. Maar je bent dat nooit alleen; er komt een heele houding en gedragslijn aan vast te zitten. - Schrijf me wat op die vergadering bij Kernkamp besloten werd. Die foto in Morks gaf ik aan Sandberg, omdat ik niets anders had, zelfs niet meer een afdruk van dat zachte profiel, dat nu overal in de krant heeft gestaan. Het leek mij in dit geval aardig, als ‘de jonge Indischman’, maar er had bij moeten staan: ‘E. du Perron in zijn indische tijd (1919)’. Het schijnt dat Sandberg dat erbij heeft gezet, maar dat Morks het heeft laten vervallen. Je kent die foto anders best: het was de foto van mijn perspenning bij de krant van Wijbrands. Veel ‘mannelijke schoonheid’ is er bepaald niet aan; op zijn best is het een ‘nogal aardig indisch jongetje’, laat ons zeggen iets minder leelijk dan X. - en dan ik nu ben. Ik zou een groote studie van Ducroo willen zien verschijnen in een goed blad, met 3 foto's van mij erbij: dit, een van mijn 5e jaar (in het boek zelf beschreven) en een van 1933 of '34, als die bestaat. (Niet het zachte profiel!) Ik zou dit artikel willen zien, zooals ik precies zoo'n artikel zou willen zien over een ander, bv. Larbaud. Is dit erg gek of komedianterig in me? Ik geloof het niet: eerder mijn hobby voor bio-bibliographie en iconographie daaraan gepaard. Maar you never can tell. Nu, ik hoop dat je een prettige vacantie hebt en eindelijk wat voor jezelf zult kunnen doen, al was het margrietjes plukken of zandkoekjes maken. Hartelijke groeten, ook van Bep en aan Ant, een hand van je E. 928. M. ter Braak aan E. du Perron den Haag, 7 April '36 Beste Eddy, Je ‘optreden’ tegen Truida is zonder eenigen twijfel het eenig mogelijke voor iemand, die prijs stelt op een open verhouding tot een ander. Ik zie ook niet in, waarom wij in dezen tijd (trouwens in welke tijd ook) speciaal zoo tolerant zou- {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} den moeten zijn met knapen van het kaliber Varangot. Als hij zoo zijn wil, als hij is, is dat zijn zaak, maar het lijkt mij absoluut overbodig, dat wij een en ander met respect bejegenen, zoodra hij toont van zijn kaliber een eerezaak te maken. Ik heb hem niets meer laten hooren na het onthullende briefje, en ik heb ook niet de geringste lust nog nader in contact met hem te treden; [...]. Ik ben overtuigd, dat je in het gegeven geval precies gedaan hebt wat er te doen was. Hij weet nu op zijn minst in zeer duidelijke termen van jou, van Wim en, naar ik hoop, ook van Jan Greshoff, dat hij, zoolang dat raté-briefje bestaat, van mijn kant alleen op het veelzeggendste, want indifferentste stilzwijgen kan rekenen. Bij een ontmoeting in den familiekring zal ik zoo vrij zijn hem als een mij verder niet bekend heer te behandelen: beleefd, maar zonder meer dan noodzakelijk is om idioterie als ‘brouille’ te vermijden. De vergadering bij Kernkamp is mij zeer meegevallen; ik ging er met de zwartste vermoedens heen. De redenen van het meevallen zijn 1o de persoon van Kernkamp, een zeventiger n.b., die een alleraardigsten, menschelijken en flinken indruk maakt; absoluut niet seniel, zeer sympathiek; 2o de persoon van een secretaris, die we hebben opgediept, een arts uit Amsterdam, genaamd A.C. Oerlemans jr. (Hoofdweg 318, Amsterdam W.; dit adres voor ev. correspondentie, noteer het even), een man, die mij in zijn verwoedheid van antifascist soms aan Robespierre doet denken, al heeft hij gevoel voor humor. Kernkamp overtrof onze stoutste verwachtingen, door zelf aan de actie te willen deelnemen; hij was geestdriftig op die sympathieke manier van den rationalistischen 19 eeuwer, die eenvoudig de pest heeft aan mystieken zwendel en den strijd tegen die dingen eigenlijk doodgewoon vindt. Als mensch is mij deze Kernkamp dadelijk verre de meerdere voorgekomen van een Huizinga met zijn proffen-manieren; op Kernkamp heeft het ‘ambt’ hoegenaamd geen slechten invloed gehad. Er is nu een korte, maar scherpe oproep opgesteld, die behelst de stichting van een Comité van Waakzaamheid der anti-nat. soc. intellectueelen. (op voorstel van Kernkamp is de nadruk gelegd {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} op de N.S.B., dus het nat. soc., omdat dat in Nederland het eenige dreigende reeële gevaar is.) De oproep wordt nu vermenigvuldigd en dan aan een zestig menschen ter teekening rondgezonden. (Jij ontvangt er dus ook een, zoodra zij gecyclostyleerd zijn). Zijn er zestig menschen binnen, die willen onderteekenen, dan wordt een vergadering gehouden van deze zestig (begin Mei); de definitieve tekst wordt vastgesteld en het zaakje gaat naar de kranten; er wordt dan ook een bestuur gekozen. De bedoeling is de organisatie verder federatief te maken, d.w.z. plaatselijke sub-comité's te vormen. Er zal wel weer het noodige werk aan vast zitten, vrees ik, maar in godsnaam, als het moet, offer ik er een maand voor op. Het is stellig van belang, dat zooiets hier tot stand komt, en als het eenmaal rouleert, kunnen anderen met meer sociale neigingen het werk wel voortzetten. Natuurlijk is, zoodra de stichting een feit is, het contact met Parijs (want de heele zaak geschiedt uitdrukkelijk internationaal) van zeer veel belang, en men zal zeer zeker een beroep op jou doen, zoolang je nog in Parijs bent. Wij gaan Donderdag naar Eibergen, waar we in ieder geval tot en met Maandag blijven. Schrijf dus daarheen, wanneer je schrijflust en schrijfmaterie hebt. Ik verlang erg naar die landelijke rust, want het seizoen was zeer vermoeiend. Morks Magazijn komt van Nijhoff. Op de krant kon ik het niet meer bereiken. Nico schijnt, naar Henri Mayer mij vertelde, in groote glorie zijn professoraat te hebben aanvaard. Hij was stralend in zijn toga en de aula was stampvol. Hij zal, vermoed ik, nu wel omgaand totaal onuitstaanbaar worden, want zooiets is bepaald niet goed voor zoo'n man. Maar hij hoort daar, dat is zeker, en dat hij er stevig aan gewerkt heeft om er te komen, is mij ook wel duidelijk geworden uit de verhalen van X., die steeds meer los komt en aardiger wordt. Tot nader weer, hart. gr. 2 × 2 je Menno {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} 929. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Woensdagmiddag. [8 April 1936] Beste Menno, Dank voor je brief - ook aan Bep en namens haar - en prettige vacantie! Schrijf een ansicht uit Eibergen en daarop... hoe dat café heet op de place San Marco in Venetië, rechts als je met je gezicht naar de kerk staat. In mijn herinnering Florian. Is dat zoo? (Of Tortoni?). Ik ontmoette Kernkamp in Utrecht. Vertelde ik je al niet dat hij een schoolvriend was van mijn vader, dien hij zich nog heel goed herinnerde, en dat hij dien in Ducroo teruggevonden had? Hij is inderdaad heel aardig, en heel 19e-eeuwsch, hij lijkt op den G.G. Rochussen, dengeen die Busken Huet een fooi gaf, je weet wel. Ik hoor dus nader over Waakzaamheid. Denk eraan: Donker moet ook in het bestuur komen! Hartelijke groeten onder noi quattro, je E. 930. E. du Perron aan M. ter Braak Avignon, Zaterdag. [25 April 1936] B.M. Vind je dit geen vriendelijke man, ondanks zijn domme gezicht? Ik stel mij voor dat hij op den historicus Geyl lijkt. Gisteren waren we in Dijon, vanavond zijn we in Aix. Er is hier veel zon, maar nog veel meer wind. Maar Petrarca schijnt zich daar al over te hebben beklaagd; hoewel Laura hier woonde. Ik schrijf je nader uit Aix. Donderdag a.s. weer in Parijs terug. - Hart. gr. 2 × 2 E. 931. E. du Perron aan M. ter Braak Maandagavond. [27 April 1936] B.M. We hebben allerlei oorden gezien, maar voelen verreweg het meest voor dit hier (tot nader order). Niet precies voor wat er op deze briefkaart staat, maar voor het geheel. Vrijdag a.s. in Parijs terug. Hartelijke groeten 2 × 2, E. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} 932. E. du Perron aan M. ter Braak Dinsdag. [28 April 1936] B.M. Hierbij nog een mooi prentje van Hyères. Maar we vreezen dat het toch te duur voor ons zal zijn. Waar dàn heengaan? zooniet naar Holland of Indië. Ik zie Spa in het vooruitzicht! Dat is ook een soort Hyères... Als je bij je idee blijft om me die dln. Meredith terug te zenden, bel dan nu Henri Mayer op dat hij ze laat halen (of breng ze hem in een taxi) en laat ze mij verzenden. Ik heb ze dan nl. noodig met het oog op de ‘laatste werken in mijn bibliotheek’ alvorens uit Parijs te gaan. Dank! Veel hartelijks ook van Bep en voor Antje. Je E. 933. M. ter Braak aan E. du Perron den Haag, 4 Mei '36. Beste Eddy Je hebt in enorm langen tijd niets van mij gehoord; een record waarschijnlijk in onze correspondentie sedert 1930! Dank voor je briefkaarten, waaruit ik kon opmaken, dat je een woonplaats zocht; ben je tenslotte geslaagd? Mijn zwijgzaamheid komt uit allerlei redenen voort, maar hoofdzaak is een sentiment, dat ik enkele jaren geleden voor costeriaansch zou hebben versleten: ik leef onder den druk van den komenden oorlog. Sedert de bezetting van het Rijnland heb ik het gevoel, dat die waanzin ieder oogenblik over ons kan losbarsten, en dat verlamt iedere energie in me, behalve die van het dagelijksch werk, dat eerder afleidt. Ik hoop niet, dat je denkt aan een aanval van hypochondrie, want zoo is de toestand gelukkig niet. Eerder nog lijkt het op een laat-maar-waaien-stemming, die blij is met iedere morgen, waarop het ochtendblad nog geen putsch in Oostenrijk bericht. Ik zou nu met nog meer afkeer het geklets van iemand als Coster over den oorlog bejegenen dan vroeger; dit is geen materie om over te janken. De gedachte, die mij het ergst beklemt, is de absolute zekerheid, dat er weer geen verzet zal zijn, vooral nu de situatie juist zoo kolossaal verward is, dat geen sterveling weet of anti - dan wel pro-militairisme (tegen Hitler) de juiste weg is. Ik heb nog maar één hoop, en {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} die is gebaseerd op een negatief argument: dat alles n.l. toch anders zal loopen dan wij verwachten. Hoe het ook zij, ik heb in geen weken aan mijn dialogen gewerkt; als ik de pen opneem voor iets anders dan een dagblad-artikel, voel ik ineens weer die ‘voor-oorlogs-stemming’ op komen, die alles, letterlijk alles voor mij relativeert. En toch hoop ik hier op een of andere manier weer doorheen te komen. Wat heb ik in deze zwijgensperiode gedaan? Ik kan alleen nog maar zeggen, dat het feitelijk niet veel belangrijks was, en dat ik niettemin het gevoel heb doorlopend te veranderen. Als ik eenmaal weer ga schrijven, heb ik veel te schrijven; misschien te veel, de ideeën verdringen elkaar op een wanhopige manier. Gegeven daarbij de absolute onlust om ergens vorm aan te geven, voor het oogenblik: en je begrijpt mijn paradoxale toestand. Een naspel van Berlijn zal je wel interesseeren. Ik kreeg laatst een brief van G., waarin ik eindelijk dramatische onthullingen over ‘Duperon’ of tenminste Wijdenes verwachtte. Maar neen! Het boek is blijkbaar volkomen verdwenen, ongelezen, er wordt niet meer over gepraat! Wel kreeg ik nu het verzoek om een leening van 300 mark voor... het betalen van een detectivebureel, dat G. noodig heeft om haar echtvriend te laten betrappen op ontrouw. Deze heer wil n.l. van haar scheiden, maar de situatie is voor haar veel voordeeliger als zij hem op heeterdaad betrapt. Hij heeft n.l. een liefde ergens, maar loochent het. De 300 mark had ik helaas niet, anders zou ik werkelijk nog in de verleiding gekomen zijn om ze te sturen (hoewel, neen, met dezen ‘Lucas’ zou ik toch weer consideratie hebben gevoeld...). Jan en Aty logeerden een paar dagen hier. Ik waardeer hun vriendschap steeds meer. Jan was wel op dreef en niet overmoe, zooals anders vaak. Het geval Varangot ging natuurlijk ook nog over de tong, maar ik vind Jan hierin rijkelijk coulant jegens Virginius. Enfin, ik heb er mijn bekomst van en heb Jan gezegd, dat ik alleen met V.V. wensch samen te komen als hij bereid is precies aan te hooren wat ik over zijn trucje van destijds op het hart heb. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik las verleden week de Propos van Sorel, waaronder ik bijzonder goede dingen vond. De persoonlijkheid van den man trekt mij, afgaand op deze gegevens, aan; vooral zijn afkeer van de practische politiek is sympathiek. En wat is er tenslotte tegen zijn violence-theorie in te brengen? Zoolang die niet door platkoppen wordt gebanaliseerd, is zij juist en onsentimenteel. Gisteren had ik een gesprek met Ortega y Gasset, die in Holland lezingen houdt. Het gesprek was voor de krant bedoeld, maar ik had toch gelegenheid hem persoonlijk te interesseeren voor een en ander. Hij is in de discussie zeer levendig en mist alle Huizinga-kak van den professor; toch is hij duidelijk een academische geest, maar dan op zijn Spaansch, dus niet verwezen-caricaturaal b.v. Ik zal hem waarschijnlijk deze week nog weer zien, maar of het contact veel verder zal gaan dan het Zondag kwam, betwijfel ik. Hij had Huizinga in het Spaansch gelezen (ook de Schaduwen; hoe moeten die in zulk een taal klinken!), en was het heelemaal niet met hem eens. Ook Valéry viel hij heftig aan. Natuurlijk wordt hij hier door liberale Nederlanders zwaar belaagd, wat hem niet erg scheen te bevallen. ‘Konrad Merz’ logeerde ook een week bij ons. Hij hoopt binnen enkele maanden naar Parijs te gaan en zal je dan zeker komen opzoeken. Het is een erg aardige en intelligente man, die daarom natuurlijk ook in het Neue Tagebuch door zijn mede-emigrant Balder Olden op de gemeenste manier verscheurd werd. Hij behoort nu eenmaal niet tot de officieele litteraten, en dus wordt hij als nieuweling geweerd. Ik zond een stukje protest tegen dat vuil naar het N.T.B., maar het zal wel niet geplaatst worden, denk ik. Ik hoop gauw iets meer van je te hooren! Overigens maken wij het beiden best. Een hart. hand en groeten onder ons vieren van je Menno Henny Marsman was ook nog hier. Hij blijft dezelfde prettige man. (‘Een beetje jodenbloed zou hem alleen geen kwaad gedaan hebben’, zei Merz nadat hij hem had bijgewoond). Van {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Vestdijk geen berichten. Hij schijnt in Bilthoven te zitten en momenteel niet te schrijven! Se non è vero... 934. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Dinsdagavond, 5 Maart '36. [5 Mei 1936] Beste Menno, Ik stond ook aan dat record van zwijgen tusschen ons te denken terwijl ik je brief openmaakte - en zie, de eerste zin was een echo van mijn gedachten! D.w.z. in werkelijkheid andersom, maar niet vanuit mij bekeken. - En terwijl ik verder las was het of de echo niet ophield: alles wat je zegt van je relativiteitsgevoel onder deze omstandigheden, onderschrijf ik heelemaal. Ik zou zelfs niet durven te zeggen dat ik niet hypochonder ben. Sinds den dood van mijn moeder leef ik in één spanning, veroorzaakt zoowel door de crisis als door mijn persoonlijk avontuur dat daarmee in verband staat (om van toegevoegde rotzooi nog maar te zwijgen). En nu, steeds meer, heb ik het verrotte gevoel van niet alleen historisch, maatschappelijk, of hoe je 't situeeren wilt, gedepasseerd te zijn; maar ook nog over-vermoeid, physiek en moreel, als een elastiek waar te lang aan getrokken is. De arme Bep heeft het soms lang niet leuk met zoo'n echtgenoot naast zich. Ik voel mij steeds meer een ‘amateur’, iemand die nooit geweten heeft wat het ‘werkelijke leven’ eig. is, en die het nog niet weet. Het niet werken-als-ieder-ander vermoeit mij misschien nog meer als wanneer ik een bête werk zou hebben, want dan was de moreele spanning (zelfverwijt ingegrepen) heel wat minder. Maar ik heb ook het gevoel dat alles wat ik begin, mislukt, dat ik te onhandig (of onpractisch) ben om het nog eens ‘klaar te spelen’ met het leven, zooals ik in mijn hoopvolle oogenblikken natuurlijk als vanzelfsprekend voor me zie, - en waaròm? met welk recht? Nu deze reis weer. Eigenlijk hebben we geen enkel besluit kunnen nemen: alles heeft zijn voor en tegen, niets doet zich op als werkelijk gewenscht. Hyères en Aix zijn mogelijk, maar worden weer duur door de reizen. We hebben ook over Grenoble gedacht (waarvan wij nog geen prijzen weten); we denken nu {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} over Spa! Het kan ook zijn dat we in October meteen weggaan naar Indië: 1o om deze spanning niet langer te hebben, 2o om geen verhuizing meer te hebben, en installatie en zoo, in streken die misschien toch niets opleveren. (Ook al met het oog op die oorlog.) - Ik zou mijn nieuwe boek willen schrijven, maar daar is het net mee als met jouw dialogen: het geloof en de rust ontbreken mij. Spa zou er misschien goed voor zijn, is zeker goedkooper dan elders wat de ‘levensstandaard’ betreft, en met het oog op reizen naar Holland en België, ik bedoel nu Brussel. Maar die vertaling van Ducroo, waar ik nu met Pia aan werk, blijkt een enorm werk te zijn, dat misschien wel een jaar duren kan (of zelfs langer) - je vraagt je dan af: met welk succes of al die moeite zal worden beloond! - en dit werk rijdt een nieuw boek natuurlijk danig in de wielen. Daarbij komen allerlei mogelijkheden als een vertaling van Le Sang Noir (de W.B. is daarover aan het onderhandelen); Bep wil die vertaling doen met supervizie van mij, maar ik voel mij (gegeven mijn toch al groote kwelling op dit gebied) verplicht om het zekere voor het onzekere te nemen en dit werk zelf te doen, dat mij dan weer de illuzie zou geven van ook geld ‘binnen te brengen’. Maar met het vertalen van Ducroo en eventueel Le Sang Noir ben ik dan ook wel onmachtig om iets anders te doen, en dan is het de ‘kunstenaar’ die lijdt! - Naar Indië gaan zou al deze problemen meteen opheffen: ik zou dan gewoon alles inspannen om zoo gauw mogelijk werk te vinden daar; misschien zou het zelfs verstandig zijn als ik eerst alleen ging. Kortom, het is allemaal schipperen, tobben en overwegen, maar je wordt er helsch van. Ik ben niet alleen een amateur (in het leven), maar blijkbaar ook meer een bourgeois dan een avonturier (zooals overigens een man-en-vader betaamt), ik verlang hevig naar een soortement ‘vaste basis’, zelfs in deze rottijd. - Het malle van dezen tijd is dat het een tijd is voor praktische lieden bij uitstek, al is het verder een warwinkel van warhoofden, die eigenlijk (van Saturnus uit gezien) verreweg het beste zouden doen met elkaar zoo grondig mogelijk uit te roeien. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Amen. Je ziet welke akelige weerklank je beschouwing wekt. Ik zou je dit fraais 100 × kunnen schrijven, zelfs zonder beschouwingen van jouw kant. Maar je brief heeft mij veel goed gedaan en ik heb hem met trots vertoond aan mijn vrouw Bep. Als jij, die in vele opzichten zooveel rustiger, althans evenwichtiger bent dan ik, en die materieel de meest vaste basis heeft van al mijn vrienden, je zóó voelt - dan ben ik wel geëxcuseerd, vooral na de aardigheid die mij overkomen is, en die ik natuurlijk au fond toch nog lang niet ‘verwerkt’ heb. Als ik nu mijn nieuwe boek geweldig vlot en goed kon schrijven, deed dàt mij misschien alles vergeten; maar 1o is het niet een boek dat zich zoo schrijven laat (ik heb er misschien 4 jaar voor noodig, als ik het echt goed wil hebben) en 2o. word ik hierin gehinderd door Parijs. Zelfs door het Alijntje, wat dat betreft. Wij hebben nu een meidenkamer gehuurd in ditzelfde huis voor een ‘bureautje’ van me. Met allerlei platen tegen het afschuwelijke behang begint het er langzamerhand geschikt uit te zien. Ik heb tegen den muur allerlei religieuze foto's vanuit mijn eerste italiaansche tijd, zoodat iemand die hier binnenkwam en mij naar mijn muren moest beoordeelen mij ongeveer zou zien als een soort Jan Engelman. Maar ik begin er andere heiligen naast te zetten, o.a. Saint-Just, van wien ik nu al 3 portretten heb, naast dat van de heilige Théroigne van Méricourt. Het is jammer dat ik met de krach in Brussel mijn libertijnsche litho's van Vertès heb moeten verkoopen (die brachten toen nog wat geld op, verbeeldde ik mij); anders zouden die het juiste tegenwicht zijn geweest. Maar ik zal dgl. dingen gaan zoeken, langs de quais of zoo, eerstdaags. Nu nog antwoord op andere punten van je brief. Die historie met G. is fraai en bewijst hoè naief we nog zijn als we gelooven aan een bepaalde uitwerking van literatuur. Ik ben er dichter bij in de oogenblikken waarin ik geloof dat je àlles vertellen kunt, omdat àlles toch ontkracht wordt, zoodra je het in ‘literatuur’ hebt omgezet. Maar wie weet komt die politieke zwager vroeger of later nog met een klacht of requisitoor voor den dag; als Mussert of Hitler baas in Nieder-Deutschland zal zijn. Hier {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben ze het op het oogenblik straal afgelegd; als de linkschen nu maar hun voordeel weten uit te buiten. Ik zou daar bepaald blij om zijn, al maakt het voor menschen als wij wschl. nog allesbehalve een prettige ‘staat’. Wat denk je van Zuid-Afrika voor ons? Als jij, Jan Greshoff en ik, en Marsman bv., daar eens samen heen gingen, als complete ploeg? Zouden wij voor de ‘nederlandsche cultuur’ daar niet nuttig kunnen zijn, al kan zelfs Otten dan geen flitsende gesprekken voeren met een zuidafrikaansche geest? Ik denk er soms ernstig over; en daar zouden wij, ingeval van oorlog, wschl. heel wat veiliger zitten dan in Holland of zelfs in Indië. Het mopje van ‘Merz’ over Marsman is wel een jodengijntje en 's mans boek heb ik nog altijd niet kunnen lezen, maar stuur hem maar hierheen. Ik zie al zóóveel menschen, en ben er al zóó draaierig van, dat één emigrant meer er gerust bij kan. Bovendien is hij ook al in de familiekring geraakt, gezien dat hij operetten maakt met zwagertje Bob. (Ik veronderstel dat hij als librettist heel wat meer genie ontwikkelt, dan ik indertijd, toen ik een fransch libretto voor gezegden Bob schrijven moest!) Er is niets walgelijkers dan de haat en broodnijd van emigranten onder elkaar. Daarvan hoor je hier prachtige staaltjes, o.a. tegen den armen Noth. Deze Noth is op het oogenblik hier, maar gaat over een week weer naar Aix terug, zoodat ik hem niet met ‘Merz’ samen brengen kan. Het is gek, maar ‘Merz’ heeft voor mij een wat fransche bijsmaak, zooeen die maakt dat ik mij heelemaal in de vereischte stemming zou voelen tusschen ‘Merz und Noth’. Ik houd er nu mee op. Met jou ben ik alweer 100% eens dat het toch anders loopen zal, niet alleen dan wij denken, maar dan allerlei politieke knapperds vooruitzien. En vooruit dan maar. De moeilijkheid is vooral om voort te leven alsof alles normaal was, en omdat men toch niet weet hoè het abnormaal zal gaan. - Doe onze hartelijke groeten aan Ant, en heb zelf een stevige hand van je reeds oude vriend E. P.S. Je schrijft niets over Meredith. Laat hem nu werkelijk {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} eerstdaags naar me toe sturen, als ‘petite vitesse’ of wat dan ook (vraag Mayer), want mijn boekenkast is nu bijna klaar, en ik zou dàt tenminste nog eens tot een goed einde gebracht willen hebben vóór de duitsche luchtvloot alles tot gruis bombardeert. (Dit is ook erg onzeker, want het schijnt dat èn Rusland èn Frankrijk momenteel een luchtkracht hebben waar Rübezahl een verkouden kater bij is.) Cheerio! [...] 935. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Dinsdag. [19 Mei 1936] Beste Menno, Veel dank voor de Meredith, die daarnet binnenvalt. Het is een verheffend en toch ook écrasant gezicht. - Je zult wschl. weer uitgenoodigd worden voor een plénum van de ‘Défense de la Culture’, in Londen of Praag - zeg dan maar dat je niet kan. Nijhoff en Jany zijn hier: den eerste zag ik even uit de verte, de tweede bijna dagelijks. Verder zie ik niets dan proeven, want ik corrigeer ook die van Maurits voor de W.B. Later meer, als ik van jou ook weer wat heb gehoord. Hartelijke groeten nu van je E. 936. M. ter Braak aan E. du Perron den Haag. 20 Mei '36 Beste Eddy Zwijgzaamheid opnieuw gevolg van nog durende weerzin tegen schrijven in het algemeen. Het wordt eentonig, maar ik heb toch hoop, dat de tijd der ‘groote zwangerschap’ binnenkort zal eindigen. Het gevoel, dat er misschien in nog twee jaar geen oorlog zal zijn, zou over me moeten komen, en als Hitler wil, kan dat ook wel weer over me komen. Achter twee jaar is voor mij geen perspectief, dat me deprimeeren kan, behalve als het van een absolute koffiedik-voorspelling komt. Hartelijk dank voor je lange antwoordbrief, waarvan de toon inderdaad merkwaardig met de mijne correspondeerde, en voor je briefkaart, die juist binnenkwam. Meredith moet er verduiveld lang over gedaan hebben, want hij is, dunkt me, al wel een week geleden de deur uit gegaan. Maar nu iets anders: ik ben van plan met Pinksteren naar Parijs te komen. Nu die belasting {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} betalerij op haar eind loopt, zit ik er weer iets ruimer voor en op mijn eentje zou ik de reis wel kunnen betalen. Ant zou ook wel mee willen, maar zij heeft er ook niets tegen om mij een paar dagen te laten gaan, nu het onmogelijk is er met zijn tweeën tusschenuit te trekken. Schrijf mij nu even omgaand, of jullie van Vrijdag 29 Mei tot Dinsdag 2 Juni in Parijs zult zijn, want als jullie uitgaat kom ik natuurlijk niet. Het schilderachtige van de stad, waarover ik in den laatsten brief van onzen corr. weer zooveel boeiends heb gelezen, is natuurlijk wel een nevenattractie, maar geen doorslaand motief; dit heet Du Perron-de Roos. Ik ga dan in hotel Auteuil en kom Vrijdag over een week. Veel menschen zie ik liever niet, want ik heb behoefte aan zoo maar wat zitten en praten met ‘vertrouwden’. (Chiaro hoop ik wel te zien (vooral), en voor een enkele afspraak ben ik natuurlijk te vinden, maar in het algemeen ben ik voor het verkeer onder enkelingen. Dus: schikt het jullie? Schrijf gerust, als het niet schikt; dan zoek ik in den zomer misschien een paar dagen uit. De jaarlijksche afrekening van Nijgh en van Ditmar bewees me weer eens, dat ik met zes (zegge 6) boeken jaarlijks ƒ 27 kan oogsten. Die statistiek is toch wel interessant, want o.a. blijkt er uit, dat mijn heer uitgever niets doet voor mijn ‘oeuvre’, dat hij in hoofdzaak toch in handen heeft. Carnaval en Politicus verkoopen heel zachtjes door, van de rest wordt ongeveer niets meer ‘gevraagd’. En hoewel ik er best content mee ben de impopulairste auteur te zijn, ga ik a.s. Vrijdag toch eens naar Zijlstra om hem eens zachtjes uit te kafferen. Het lijkt me n.l. niet perse noodzakelijk, dat boeken, zelfs als ze van een impopulair auteur stammen, door den uitgever in de doofpot worden gestopt. Hij maakt op geen enkel ander boek van N. & v.D. ooit eenige reclame (zooals b.v. Querido wel doet), hij heeft nooit een behoorlijk prospectus gemaakt, laat staan verspreid. Wat er dus nog verkocht wordt, gaat tegen den wil van Zijlstra in, lijkt het haast wel. De boekhandel heeft sedert het geval Vrouw Jacob een haat tegen me (zooals ik van Boucher hoorde), die maakt, dat zij alleen een boek van mij verkoopen, als er naar gevraagd wordt. En aangezien men niet naar boeken vraagt, waarvan {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} men dank zij den uitgever het bestaan niet kent, is de rest logisch af te leiden. Dit staat voor me vast: weigert Zijlstra eenige propaganda te maken (het behoeft heusch geen reclame te zijn, zooals hij voor zijn Coolens maakt!), dan ga ik met een volgend boek naar Querido. Die ook wel niet veel zal doen, maar althans een zeker begrip toont voor het bekend maken van zijn Marsman- en Du Perron ‘klasse’. Het geld kan me werkelijk niets schelen, zoolang ik een baantje heb, maar ik vind het idee onverdragelijk, dat een uitgever te stom of te lui is om te doen wat hij kan. Als aanleiding neem ik bij mijn visite aan Zijlstra een nummer van de Vrije Bladen mee, getiteld Menno ter Braak, Reinaert uit Eibergen, dat een poging is om mij althans tegenover de weekdieren te rehabiliteeren. Verre van geniaal, maar sympathiek van toon; auteurs Max Teipe en Johan van der Woude. Ik wist niet, dat deze Johan zooveel belangstelling had voor een essayist. Teipe is een leeraar, en zal wel het grootste deel van het boekje hebben geschreven. Van het plenum kwam inderdaad bericht, maar ik denk er niet over te gaan. De ervaring van het Congres noodigt niet uit tot herhaling. Van het Waakzaamheid-comité hier weinig nieuws; Kernkamp is een tijdlang ziek geweest en dit heeft allerlei vertraging gebracht, maar er zijn voor het comité toch al een zestig menschen gevonden, waaronder 20 proffen en zelfs Anthonie. Mussert wordt met den dag brutaler en vulgairder; hij verheerlijkt Mussolini als veroveraar van Afrika en heeft een persoon, die in een vergadering riep (na een lofrede op Badoglio): ‘Gifgas’, beantwoord met: ‘Trap dien man eruit!’ Maar de oppositie wordt ook sterker, dat is duidelijk merkbaar. Aan den brief van Gans, waaronder jij een paar regels schreef, zag ik, dat Z.Ed. weer naar Parijs is gegaan. Bedank hem, als je hem ziet, voor zijn reactie op de briefwisseling in Groot-Nederland, en zeg hem, dat ik hem omstreeks Pinksteren in persoon hoop te ontmoeten. Tot zoolang, hoop ik. Als er tenminste niets tusschenbeide komt, bij jullie of bij ons. hart. gr. onder ons vieren je Menno {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} 937. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Vrijdag 22 Mei '36 Beste Menno, Even antwoord op het belangrijkste: je komst hier. Het spijt ons beiden erg dat we Ant nu zullen missen, maar als je in ieder geval alleen alleen kunt komen (mooie zin!) dan kan je bij ons logeeren en wel in mijn nieuwe kamertje dat heel geschikt daarvoor is. Je hebt er een divan-bed, een schrijftafel en een waschkom met stroomend water, en zelfs een W.C. op dezelfde étage; voor een handdoekenrekje en dergelijke gerieflijkheden kan worden gezorgd. Verder ben ik het absoluut eens met je op het punt ‘ontmoetingen’; veel menschen zal je niet zien. Ik verheug me erg op je komst, en mevrouw du Perron-de Roos zegt: zij ook. Er is maar één kans op beletsel, nl. ik schreef eergisteren aan mijn vriend Adé Tissing, die in Den Haag zit op het oogenblik, dat hij in hetzelfde kamertje logeeren kan. Het zou wel toevallig zijn als hij dezelfde dagen koos als jij, en bovendien is het allerminst zeker dàt hij komt; verder kan ik hem misschien nog vragen op een ander moment te komen. Dus, ik zeg dit voor alle zekerheid, maar de kans is heel klein. - Over dezen Tissing later meer: hij is een van mijn allerbeste vrienden, en ik zou het erg aardig vinden als je hem in Den Haag opzocht. Hij is nogal schuw, maar veel aardiger dan zijn broer Feicko en veel levendiger en innemender dan Ferdy de Grave; ik denk dat je best met hem kunt opschieten als je zijn schuwheid hebt weggewerkt. Dus als je niets meer hierover hoort, schrijf jij mij met welke trein je den 29en komt. Veel hartelijks, ook van Bep en voor Ant, - steeds je E. P.S. - Ik wil vooral den Reinaert uit Eibergen lezen! kan je me dat bezorgen? {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} 938. M. ter Braak aan E. du Perron den Haag, 24 Mei '36 Beste Eddy, Je briefje kwam als een uitkomst, want ik was op grond van berekeningen, die duidelijk maakten dat mijn vorige berekeningen verkeerd berekend waren, al bijna tot de conclusie gekomen, dat ik toch niet gaan kon, omdat ik dan voor de rest van de maand geen cent over hield. Maar er kwam èn een klein extra winstobject èn je brief, waarin de hotelkosten worden ‘voorweggenomen’; dus nu blijft het, behoudens onvoorzien, dat ik den 29en kom. Ik verheug mij er bijzonder op, al is het jammer, dat Ant niet mee kan komen. Waarschuw mij dus alleen nog even tijdig, wanneer Tissen oudere rechten mocht laten gelden op het kamertje voor dezelfde dagen! - Als het kan, ga ik dan Dinsdagmorgen weer terug. Eergisteren met Zijlstra gekout, die een prospectus laat drukken. Als hij het nu ook nog verspreidt, ben ik al weer tevreden. Hij was zeer geschikt, en ik ben blij, dat ik geen relaties meer tot hem heb als Forum-redacteur. Zóó is het best. Gisteren hadden we weer een samenzwering van het Vigilance-comité. Er zijn nu 60 menschen bijeen, waaronder zelfs over de 20 prof-mannen. 20 Juni is de constitueerende vergadering. Het plan is, dat prof. Pos voorzitter, Oerlemans secretaris, Kernkamp en ik ‘minister zonder portefeuille’ worden; en dan nog drie personen in dat bestuur. De organisatie wordt dan verder plaatselijk; om te beginnen zullen er in A'dam, R'dam, Haag, Utrecht en Groningen sub-comité's worden gevormd. Zoolang jij in Parijs zit, zulje (met je goedvinden) als buitenlandsch vertegenwoordiger worden geëxploiteerd. Dit allemaal voorloopig, want er zal nog wel heel wat geargumenteerd moeten worden, eer de intellectueelen het eens zijn. De quaestie communisme-dictatuur is al erg aan de orde. Ik hoop er het beste van. Het onzinnige van zich organiseerende intellectueelen kan alleen onder druk gerealiseerd worden. Reinaert liet ik je zenden. Ik heb er voor a.s. Zondag een critiek op geschreven, gewoon over ‘ter Braak’, een dubbelganger. Het boekje is verre van subtiel; dat b.v. bij de zoo minutieus op- {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} gesomde invloeden jouw naam ontbreekt, is al heel stom. Dèr Mouw hebben ze goed gezien. Het kletspraatje over Vondel is weer geheel in stijl. Gisteren heb ik, na die antifascistische bijeenkomst, bij Henny M. gegeten. Hij is best. Dus: tot Vrijdag. Ik schrijf den trein nog. hart. gr. onder ons 4en je Menno 939. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Zondag. [24 Mei 1936] Beste Menno, Jany is vandaag vertrokken en liet mij gisteren hier het nr. van de V.Bl. achter, dat aan den Reinaert van Eibergen gewijd is. Het is niet bepaald flitsend, zou Otten zeggen, maar hier en daar juist, en heel sympathiek van bedoeling. Maar je hoeft het me nu niet meer te brengen. Wel zou ik graag hebben: die 3 dln. van Anatole France, als je er niet erg op gesteld bent. (Ik meen dat je eens zei dat je het wel aardig vond, maar toch wel erg voorbij). Ik geef je er dan wel wat anders voor, want ik heb hier van allerlei dat ik best kwijt wil en waar jij misschien meer aan hebt, bv. een alleraardigste uitgave van Les Fleurs du Mal, de gedichten van Vigny, die van Rupert Brooke, etc. - Dus belaad je koffer met die 3 dln., als je wilt. Maar als je er wèl op gesteld bent, doe het dan gerust niet. Ik zie werkelijk verlangend naar je uit; we zullen zeker van allerlei te bespreken hebben. Jany was erg aardig, maar zijn heele ‘wezen werkt remmend’, zou hij zelf zeggen. Het is net of hij ‘voorbij alle wegen’ is, waar onze belangstelling nog op circuleert. Nu, schrijf nog even met welke trein je komt. Moet ik je halen of kom je gewoon met een taxi recht door naar hier? - Tissing zal wel niet komen. Wil je hem niet eens opzoeken om over dit logeeren te praten; je kunt mij dan ook zeggen hoe hij erover denkt, en het is een mooie aanleiding om kennis te maken. Zijn adres is: Laan van Meerdervoort 495. Hartelijke groeten, je E. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} 940. M. ter Braak aan E. du Perron [25 Mei 1936] Beste Eddy In haast; ik kom, zonder onverhoopt telegrafisch tegenbericht (aan joù of van mij) Vrijdag 16.55 aan. Ik neem dan een taxi naar Bd. Murat 88, hoop dus ± half 6 bij jullie te zijn. Ga niet naar het station, ik meen, dat we elkaar tot nu toe altijd daar misliepen. France neem ik mee. Bij Tissing, zal ik, als ik tijd kan vinden, vandaag even aanloopen. Verder alles mondeling. hart. gr. 2 × 2 je M. 941. E. du Perron aan M. ter Braak [3 Juni 1936] B.M. Even deze kaart om je te zeggen dat we je erg missen; je had nog wat langer moeten blijven! Met een slaperig en leeg hoofd heb ik zooeven Jany aan tafel gehad, die gelukkig even slaperig was, daarna het stuk over Daum (Marius!) gemaakt, zoo slecht als het ging. Ik snak nu naar minstens 9 uren vergetelheid. Houd je taai, en veel hartelijks van ons 2 ook aan Ant. Je E. 942. E. du Perron-de Roos, E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, 3-5-'36. [3 Juni 1936] Lieve Menno, Hier volgen eenige reacties op de dialoog in Groot-Nederland: Eddy zegt namelijk dat ik ze je schrijven moet, tot heil van de litteratuur. Maar ze zijn van de meest nurksche aard, dus vergeef me bij voorbaat. A. Gegeven dat je niet die natuurlijke behoefte hebt - litterair gesproken - aan de dialoog (in tegenstelling met Eddy die het gewoonweg niet laten kan, zelfs als hij het niet van plan was), breekt de dialoogvorm dat wat jouw betoog boeiend maakt zelfs als het abstract is: het vloeiende, dat meestal in den stijl en altijd onder de regels zit, maar niet in je dialogen. B. Gijsbertus is in geen enkel opzicht essentieel verschillend van {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik; dat hij dus meespreekt, verzwaart gewoon het essay, en legt teveel explicatiefs in een betoog dat je best zelf in zijn geheel voor je verantwoording zou kunnen nemen. Hier voegt Eddy aan toe: ‘je zou beter een soort Rêveries d'un Promeneur Solitaire kunnen schrijven, als je aan de “objectieven” essay ontkomen wilt’. Gijsb. en Ik maken elkaar stroef, en (zegt Eddy weer:) knappen tegelijk het contact tusschen lezer en betoog af. De dialoogvorm maakt, vind ik, je beredeneering een beetje vervelend, wat ik ze nog nooit, en ook niet op zijn allerabstractst, gevonden heb. Overigens is het vol ideeën, en dat van die oogopslag heel geslaagd. We vinden het jammer dat je al weer weg bent. Eddy wil ook nog iets zeggen, maar voelt zich lamgeslagen. Hartelijke groeten aan jullie beiden Bep. P.S. Vraag je aan Wim wat ik lezen kan over de nieuwste biologie, en denk je bij gelegenheid eens aan me voor de titels van die geschriften van De Stercke? Beste Menno, Ik weet niet wat ik sinds gisteren heb, maar het is treurig zooals ik mij voel. Misschien is het gewoon ‘griep onder de leden’, gegeven dit rotweer. Hoe het zij: ik ben het geheel met Bep eens wat die dialogen betreft, en ik geloof dat je je nieuwe boek totaal verpesten zult, als je het zoo volschrijft. Maak monologen, als je de ontwikkeling van je gedachten wilt aangeven, of ‘dialogue intérieur’ (in het essayistische genre nog niet toegepast, voor zoover ik weet), of rêveries, maar trap dien meneer Gijsbertus uit je boek, volgens het beste Mussert-procédé. Het is een schim die nergens toe dient dan om je ‘wereld’ traag en onwaarschijnlijk te maken. Wil je per se een dialoog, dan moet je er veel harder aan werken en van dien Gijs een mensch zien te maken. Het hoeft niet zóó geromanceerd te worden als Dialogue d'Eleuthère, maar jouw dialoog is nog valscher dan die van Corydon, een boekje dat ik je aanraad te lezen als type van valsche dialoog. - En zeg je dat dit {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} alles er niet toe doet, want dat de dialoogtoon voldoende is (tusschen A. en B. desnoods, als bij Diderot) dan moet ik zeggen, wat Bep al deed, dat deze toon bij jou heelemaal ontbreekt. Je twee dialogers doen niets dan denken, en niet eens tegen elkaar in; die Gijs vertegenwoordigt een paar schaduwtjes en tegenwindjes in het denken van ‘Ik’ en geeft hem dan ook constant gelijk - een dergelijke tegenhanger kan je veel beter oplossen in je monologen, rêverieën of wat het worden kan, door er telkens de nuance van je eigen tegenspraak van te maken, wat het ook is. M.t.B. alleen denkend is 100 × zoo pakkend als Ik-en-Gijs. De weerstand komt dan van den lezer zelf, die hier tot toehoorder wordt en daarbij al gauw onverschillig, ook als hij, zooals wij, voor jouw denken alle vriendschap en aandacht heeft. Je bent in je vorm gewoon op een dwaalweg; maar het lijkt mij erg gemakkelijk om op deze tekst alles tot monoloog of zoo om te werken, en daarvoor is het misschien juist heel goed dat die schim van Gijs er eerst geweest is. Probeer het eens, in gedachten. Hartelijke groeten van je E. P.S. Vergeet je niet naar Tissing te gaan? P.P.S. Hierbij ook nog het domme stukje van Helman over Heden ik, morgen gij dat je niet gelezen had. Hoeft niet terug. E. 943. M. ter Braak aan E. du Perron den Haag, 4 Juni '36 Beste Eddy Je briefkaart kwam ook mij nog even aangenaam herinneren aan de te snel voorbijgegane dagen. Nog heel hartelijk dank voor jullie beiden! Ik ben erg ‘bijgepraat’ terug gekomen en dus zeer voldaan over mijn verblijf. Ant was geestdriftig over het kraagje en vraagt mij Bep vast nu hartelijk te bedanken. Zij houdt bijzonder, juist van deze soort, zegt zij. Natuurlijk viel ik in allerlei gestapeld werk, toen ik thuis kwam. Het Zondagsartikel heb ik als de bliksem geschreven, en, zooals je zult zien, ik gapte schaamteloos uit je notitie op het achterste {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} van Székely-Lulofs. Met behulp van die aanteekeningen kreeg ik mijn vier pagina's gelukkig toch vol. Die Nonna Dokter is werkelijk nog 5 maal zoo slecht als De Hongertocht, maar wat doen qualiteitsverschillen er eigenlijk toe op dat peil! Wij gaan nu van Zaterdag tot Zaterdag met verlof; ons adres is die week: Hotel ‘De Leyen’, Bilthoven. Ik zag Goorcate met zijn abdicatie niet meer, reisde echter met de danseres Tatjana Barbakoff, iets heel raars en arrogants en doms. Rudje van Lier was zooeven hier; hij betoonde zich ongelukkig over de brouille tusschen Batten en jou, maar ik heb hem nog eens uitgelegd, dat dit psychologisch verklaarbaar is. Hij ziet de vervelende kanten van Batten wel in, maar zijn vriendschappelijkheid (die ik erg aardig vind) brengt hem altijd weer in de verdediging. Ik had Tissen vandaag willen opzoeken, maar er kwam niets van, doordat Hein ‘begraven’ ging. Nu hoop ik morgen tijd te vinden. Tot nader! hart. gr. van ons beiden, ook voor Bep je Menno Varangot stuurde mij gisteren opeens met een onnoozel briefje de copie van de ‘studie’, die hij over mij heeft geschreven. Het geschrift van T. en v.d.W. is er een magistraal opus naast, kan ik je zeggen. Hij heeft ontdekt, dat ‘burger’ en ‘dichter’ bij mij ongeveer neerkomen op ‘journalist’ en ‘historicus’, en werkt deze tegenstelling nog erg beroerd uit ook. 944. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Vrijdagavond. [5 Juni 1936] Beste Menno, Wat kan men toch rare ontdekkingen doen, tot onder zijn beste vrienden! Ik schreef Jan (die het erg onaardig van je vond dat je hem niet gewaarschuwd had op welk uur je langs Brussel kwam, want hij had je graag 2 × 20 minuten - of althans 1 × 20 minuten, aan het station gesproken) - ik schreef genoemden Jan hoe ik ongeveer over zijn Critische Vlug- {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} schriften dacht, en lacy! zou hij zelf zeggen, ziehier het antwoord dat ik kreeg. Ik heb hem nu uitgebreid geantwoord, ook om van mijn onbegrijpen in dezen te getuigen. Varangot is prachtig en wat hij gebrouwen heeft, kan ik uit je beschrijving voor me zien, met details en al. Ik geloof dat deze scribent het slachtoffer is van twee menschen die te veel in hem zagen (zien) en hem te veel wilden (willen) helpen: eerst jij en nu Jan. Ik zou als ik jou was niet aan hem maar aan Jan antwoorden wat je van het opus denkt, gegeven dat Jan toch de promotor is geweest van deze heele onderneming. Als zooiets ook niet neerkomt op een collectie van het peil van de Critische Vlugschriften, dan alleen door het genie dat sommige van de deelnemers zullen blijken te bezitten! Alain heeft hier net een kop thee tusschen mijn paperassen omgegooid, wat mij veel ontneemt van mijn lust tot epistoleeren. Ik stuur je dit naar Bilthoven, met de groeten voor Simon en juffrouw De Broo. Zeer benieuwd naar je stukken, zoowel over Ter Braak van Eibergen als over de twee nonna's van de medicijnen en de verdwaalde patrouille. Ik hoop ook nog door jou van Tissing te hooren; ik begrijp eig. niets van zijn zwijgen en zou in ieder geval opheldering hierover willen hebben, ook als hij mij misschien liever ‘niet meer kent’. Amuseer je, en heb met Ant veel vriendschap van ons beiden. je E. 945. M. ter Braak aan E. du Perron Bilthoven 6 Juni 1936. Beste Eddy Hartelijk dank voor je brieven, waarvan de laatste ons al in Bilthoven wachtte. Het lijkt ons hier heerlijk rustig; dat is veel waard. Wat Gijsbertus betreft: je hebt absoluut gelijk. Het is alleen jammer, dat je dit niet zoo positief eerder ontdekte, toen je deze dialoog in manuscript las; want ik twijfelde zelf, maar ben toch {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} doorgegaan, omdat ik nu eenmaal in dezen toon schreef. Nu heb ik het roer definitief omgegooid; je brief ‘doet de emmer overloopen’. Ik ga het heele boek voor zoover af overschrijven, en wel als ‘monoloog’. Of het lukt is een tweede, maar zeker is, dat ik aan dezen vorm niet vasthoud. Gijsbertus was een principe, een dialectisch axioma, en hij heeft geen recht van bestaan naast ‘ik’. Dat is duidelijk en daarmee is de zaak afgedaan. Ik ben ook Bep zeer dankbaar voor haar opmerkingen. De komende dagen ga ik nu trachten te besteden aan de omwerking. Misschien blijkt het, dat Gijs er betrekkelijk gemakkelijk uit kan, des te meer oneer voor hem! Kreeg je het stuk over Reinaert nog niet? Ik gaf dadelijk opdracht je er een te zenden, na mijn terugkomst, dus Woensdag. Schrijf nog even, als ze het verzuimden. Tissing heb ik weer niet kunnen opzoeken, omdat Maxim Gorki plotseling op sterven lag en mij plotseling noopte tot een heelen morgen tijdverlies. Ik zal nu dadelijk na terugkeer van hier naar hem toe gaan. Van Jan, die ik ook over zijn Vlugschriften schreef, kreeg ik een ongeveer gelijkluidende brief. Het is inderdaad vreemd, dat hij dit heelemaal niet ziet. Maar dat komt stellig meer voor, dat iemand het snel afgemaakte, lukrake, geïmproviseerde (de ‘rebuut’) bij zichzelf voor inferieur aan het degelijke ‘werkstuk’ verslijt. Ik zal hem antwoorden en probeeren hem nadere preciseering te geven. Vestdijk moet hier ergens in een bosch wonen, maar waar weet ik nog niet. Ik hoop het te ontdekken. Aan Gijsbertus werken tot hij een levend personage is wil en kan ik niet, want ik heb hem nooit levend gezien. Hij was het schimmetje van de Hegelsche methode, waarvan ik op een gegeven moment heil verwachtte. Ten onrechte. Hierbij de eerste regels van het opstel door Varangot aan mijn persoon gewijd. Ze zijn onthullend: ‘M.T.B. behoort tot de soort schrijvers welke zich gaarne bezig houdt met actueele verschijnselen. Er zijn auteurs, die als het ware onaangetast blijven van het tijdvak waarin zij leven. Zij {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn de zielenwichelaars aller klimaten, die een voldoende dosis “geestesadel”, “cultuurbewustzijn”, historisch inzicht en originaliteit bezitten om niet dadelijk de gehypnotiseerde lakeien hunner toevallige époque te worden.’ etc. Ik maakte hieruit op, dat Nietzsche en Multatuli gehypnotiseerde lakeien waren. De rest is navenant. hart. gr. 2 × 2 je Menno De titel van Stärcke en de biologie zal ik nasporen, zoodra ik weer in de stad ben. 946. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, 7 Juni '36. B.M. Hierbij het beloofde prentje als herinnering aan je kamertje hierboven. Misschien schrijf je nogeens een bladzij waarop het freudiaansche van deze voorstelling behandeld wordt. De schilder is Simon Memmi. - Ik kreeg van Wessem eindelijk bericht dat de V.Bl. een portie blocnotes willen uitgeven. - Deze kaart gaat naar Den Haag, je vindt die dan wel bij thuiskomst. H. gr. E. 947. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Woensdag. [10 Juni 1936] Beste Menno, Ik kreeg wel Székely en Soewarno door je besproken, maar niet het stuk over je zelf. Die historie over ‘toestanden’ heb je uitstekend benut; het heele stuk is trouwens heel aardig. - Ik kreeg eindelijk bericht van Tissing, die overal omgezworven heeft en zelfs hier in Parijs was, en overal naar me gevraagd heeft, maar niet heeft gevonden. Hij neemt zich nu voor, de 20e hier te komen. Ik kijk zeer verlangend naar hem uit. Ik schrijf hem gelijk hiermee en zend hem je stuk over de 2 Indische dames-auteurs; als je hem dan ziet is het een aanknoopingspunt. Ik zal hem nu naar jou toesturen, o.a. om een boek voor me te halen van Jane Austen, Pride and Prejudice, als je dat nog hebt. Forster maakt me er benieuwd naar en ik wil het nog {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} eens proberen. Indertijd vond ik er heel weinig aan. Geef je dat dus mee? Je idee om het dialogen-boek in monologen over te zetten is on ne peut plus judicieux. Doe dat vooral; en je zult zien dat het heel gemakkelijk zal zijn om Gijsbertus in ‘ik’ te incorporeeren. Ik geef Tissing wschl. weer wat voor je mee, als hij van hier teruggaat. Maar hij is er nog niet! misschien komt er wel weer wat tusschen. - Later meer, hartelijke groeten van je E. P.S. Hierbij, voor de collectie, nog een oude brief van je, teruggevonden in Erasmus' Lof der Zotheid dat ik in Boitsfort bij me had toen ik er bij Dr. Maasland logeerde: dat lijkt mij jaren geleden! P.P.S. Vergeet niet dat zinnetje van Multatuli over Marx voor me over te schrijven, - met opgaaf van den brief en het jaar. 948. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Donderdag 18. [Juni 1936] Beste Menno, Een fraai papiertje! Ik wil die lieden graag meteen bedanken, maar moet ik niet afwachten tot zij het mij zelf hebben meegedeeld? Is het anders niet erg hollen naar het bedank-feit? - Of is het hun gewoonte om het alleen per krant mee te deelen? In dat geval: graag omgaand in de krant ook. Als ze mij naar Chaumont-Gistoux, Frankrijk geschreven hebben, kan het een maand duren eer ik hun briefje heb. Maar wanneer kan ik het bericht in de ‘blaaien’ gelezen hebben? Stuur mij omgaand het Vaderland waarin het lijstje werd afgedrukt; ik schrijf ze zelf dan ook even. Ik wil nl. erbij zetten: ‘Als ik geen andere redenen had, zou het gebeurde met den prijs van Mr. H. Marsman mij nog versch in het geheugen liggen’. Maar dat hoeft niet in de krant. - Wat is hun adres? Pride and Prejudice wil ik niet meer hebben. Als Tissing dus komt, zeg hem dan dat ik daarvan heb afgezien. - Ik kreeg eindelijk je stuk over de dubbelganger; het is wat lang, maar aardig. - Ik kreeg ook een kaart + programma voor het plenum in Londen, en dringend verzoek te gaan, want de reis zou wor- {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} den betaald. Chiaro gaat morgen, op die voorwaarden. Ik heb mij toch maar niet laten verlokken. Overigens is het ditmaal niet publiek. Heb je mijn stuk over Gros ontvangen? Vandaag schrijf ik over Sylvia Beach. Wat zeg je van deze ijver om mijn vrouwtje te helpen? Is Jan Greshoff in Holland? Ik hoorde sinds de briefwisseling over zijn boek niets van hem. Hartelijke groeten, ook voor Ant, van je E. 949. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Donderdag. [18 Juni 1936] B.M. Ik krijg daarnet de krant en zie dat aan Henny recht werd gedaan! Mijn opmerking vervalt dus, en nu wordt mijn brief maar één zin groot, inplaats van twee... Je kunt in Het Vad. misschien dit zetten: ‘E. du Perron, die zijn benoeming tot lid enz. in ons blad las, deelt ons mede dat hij het lidmaatschap (of de benoeming) niet zal aanvaarden’. (Of: ‘verzoekt ons mede te deelen’ of zoo.) Heel kort. Je stuk over Jan is heel goed zoo. Ik hoop dat hij het zich niet te erg aantrekken zal. Ik kreeg nu ook bericht van hem; hij staat op het punt naar Holland te gaan. Hart. gr. van je E. 950. M. ter Braak aan E. du Perron den Haag, 19 Juni '36 Beste Eddy Je bedankje voor de Mij. heb ik vanavond in een korte en ‘nette’ formule in de krant gezet. Je bent volkomen gerechtigd om dat nu al te doen, omdat zij ook niet aarzelen om de beslissing in de krant te zetten eer zij een bevestiging hebben! Ik laat je morgen een exemplaar van je bedankje sturen. Vanavond komt Tissing hier. Ik ben zeer nieuwsgierig, en schrijf je nader over mijn indruk van hem. Maar dat zal wel Maandag worden, aangezien morgen die antifascistische vergadering is, en Zondag Jan hier logeert. Wij hadden in Bilthoven vrij goed weer, en ik had een rustige {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} werkkamer. Gevolg: ik werkte de twee laatste dialogen (die in Groot-Ned., en de volgende, langste) tot monologen om. Het was eenigszins compromittant voor Gijs, dat het nogal gemakkelijk ging. Nogmaals hartelijk dank voor deze jullie beider vermaning, die door de feiten volkomen gerechtvaardigd werd. Dialoog 1 (Forum) en 2 (nog niet gepubliceerd) las ik ook over met dezelfde moorddadige plannen, maar hier lijkt mij de rol van G. wel essentieel; daarom denk ik hier den dialoogvorm te behouden, al zal ik er ongetwijfeld veel in wijzigen. Toen ik deze twee stukken schreef, had ik ook werkelijk de behoefte aan dit ‘contrapunt’; later niet meer, maar toen werd ik slachtoffer van de ‘traditie’. Et ego quoque. Tot nader dus over Tissing e.a. Zijn stem door de telefoon was in ieder geval erg sympathiek. Napoleon is prachtig, al gezet, maar door copievloed nog niet meegegaan. Het stuk over Napoleon zelf was werkelijk erg aardig. hart. gr. 2 × 2 je Menno De werken van Stärcke heb ik nog niet kunnen opzoeken. Het was erg druk. 951. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Zondag. [21 Juni 1936] Beste Menno, Dank voor je briefje. Ik ben benieuwd naar je ontmoeting met Adé, maar wat mij vooral benieuwt is of hij nu nog komt of niet! Want en attendant krijg ik X. hier te zien; die natuurlijk direct geschreven heeft aan het ‘benoemd lid van de Mij.’ Het is een theetante, hoe braaf verder ook, en al is hij voor een theetante zoo geil als maar mogelijk is. Jan schreef me dat hij in Holland niemand wou zien. Ik ben blij van je te hooren dat hij Zondag al bij je zal zijn! Dat stukje over Gros als portrettist van Napoleon zal ik opwerken (er valt nog wel wat meer van te zeggen) en bij de ‘blocnotes’ zetten. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Kan je die 2 dialogen die je behoudt niet scheiden (van elkaar), om niet 2 dialogen te hebben met niets dan monologen er achter? Bv. kan dialoog 2 niet hfdst. 3 of 4 worden? Hierbij een lijstje. Wil je even invullen: de jaartallen waarin deze boeken verschenen (geschreven) zijn? Je vindt die heel gemakkelijk op Hein's bibliographische lijst achterin Avonturiers (ik heb dat boek niet meer). Graag omgaand terug, en dank. Bep laat vragen of je de copy niet te lang ‘op laat loopen’, want ze heeft nog een stuk vóór Gros gezonden, over les Arts Décoratifs. Verder geen nieuws, dan dat het ongenadig warm begint te worden. Ik las Souvenirs d'Enfance et de Jeunesse van Renan, dat je lezen moet, en dat ik je zenden zal als je het niet kent. Het is een soortement parallel van Nietzsche-ter Braak in het katholicisme; een ‘afscheid van Pastoorsland’, met uitstekende gedeelten, al is het tenslotte het type van den zacht-ironischen, zacht-egoïstischen, nogal akelig-tevreden, Franschen burger. Ook om zijn burgerschap verdient hij je aandacht. In ‘temperament’ is het precies de tegenstelling van Nietzsche; hij zou hem wschl. dan ook een grof, schreeuwerig man gevonden hebben. [Hij heeft iets van Léautaud en iets van Huizinga!] Maar de manier waarop hij met alle respect het geloof en de pastoors laat vallen, is toch heel erg de moeite waard. Het is de 19e eeuw verpersoonlijkt, zooals Diderot en Voltaire het de 18e zijn. Later meer, ook als ik over de antifascisten-conferentie gehoord heb. Hartelijke groeten, ook voor Ant, van ons twee; Steeds je E. P.S. - Dank ook voor de contra-mededeeling in de krant. Als ik geen brief krijg, zal ik het hier ook maar bij laten! waarom niet? 952. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Maandag. [22 Juni 1936] Beste Menno, Gelijk hiermee zend ik je een boekje dat op dit landschap lijkt; heelemaal 1900, maar toch heel sympathiek. Het is grappig dat zulke notities zoo aardig kunnen zijn, van een {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} man die verder toch een erg middelmatig romancier is. Houd het als een speciale proeve van ‘latijnsche geest’. Je moet verder ook lezen: Un Homme fini van Papini; dat lijkt soms op de Gesch. v/e Intelligentie van Politicus. De stijl is soms wat lyrisch en humor is hem onbekend; toch kan het boek je ‘inspireeren’, denk ik. Hart. gr. van je E. 953. M. ter Braak aan E. du Perron den haag, 24 Juni '36 Beste Eddy Hierbij, na eenige vertraging, door het lustrumspel De Groote Geus (formidabele circusregie van ‘Dally’), de jaartallen van Van Schendel. En hartelijk dank voor Boylesve! Renan wil ik graag lezen, maar ik heb hem niet. Is het boek in een betaalbare editie te krijgen? Geef mij dat even op. Ik kocht Mythes Socialistes van Thierry Maulnier, dat mij wel de moeite waard lijkt. Ik heb mijn hoofdstuk over het Christendom af. Het is lang geworden en zal wel in twee deelen gesplitst worden: Don Quichotte en Onchristelijk Christendom. Ik geloof, dat ik hier het ‘hoogtepunt’ van het boek heb gehaald en ben je als een kind zoo dankbaar voor de vertrapping van Gijsbertus. Nu volgt nog een hoofdstuk over democratie en fascisme, dat ik in de drie resteerende vacantieweken hoop te schrijven. Maar het zwaartepunt ligt in deze afrekening met het Christendom, zooals dat van P.z.P. in de afrekening met den ‘geest’ lag. Er moet nog veel aan gewerkt worden; trouwens, ik ga, bij nader inzien, ook de dialoog over de honnête homme ontgijsbertiseeren. Alleen die over den paradox blijft dan, als inleidend gesprek, want alleen hier, geloof ik, is Gijs onmisbaar en verdraaglijk. Ik heb nog nooit aan een boek zooveel herschreven en verbeterd. De quaestie lijkt mij gewoon, dat ik nog niet genoeg had gewacht met schrijven. Dat ongeduld kost me nu een paar weken omwerken! Maar kwaad kan het zeker niet, dat Gijsbertus geleefd heeft... zonder werkelijk te leven! Van Tissing kreeg je zeker ook het citaat over Karel Marx? Ik kon erg goed met hem overweg, en ik geloof, dat hij mij ook {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} niet geheel fout vond. Maar een vervloekt ding s het verschil in eruditie. Zeg hem dat vooral niet, hij zou het pedanterie of iets dergelijks vinden, en jij weet, dat ik het tegendeel bedoel. De zaak is alleen, dat het dieper doorgaan op essentieele punten onmogelijk wordt door het ontbreken van de noodige ‘contactwoorden’ voor speciale gebieden. Bij zulk een ontmoeting met een sympathiek iemand is dat onmisbaar-blijken van een zekere mate van specialisme een hinderlijke, maar zich opdringende realiteit. Maar hij is bijzonder aardig en zonder de flauwe kul van het genus van Rijen. Misschien is het voor jou veel gemakkelijker deze verschillen te overbruggen dan voor mij, die vreemd tegenover hem komt te staan. X. wordt inderdaad met den dag lubrieker. Ik twijfel er niet aan, of hij zal in de ‘lichtstad’ een voor hem begeerlijk bordeel bezoeken, ten einde weer rustiger te midden van de boekenbanden van Y. te kunnen leven. Henny Marsman sprak ik gisteren, toen ik in U. was voor het lustrumspel. Hij had al een brief van de Mij., dat de ‘éénduizend’ gulden hem zou worden overgemaakt. De Arts Décoratifs staan gezet, maar er is ontzettend veel actualiteit dezer dagen. Coenen is vanmorgen gestorven. een hart. hand en de wederzijdsche groeten van je Menno. 954. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, 29 Juni [1936] Beste Menno, We maken ons op om naar Indië te gaan. Als er geen ‘wonder’ tusschen komt, gaan we ± 15 November op de boot. Tissing zal je er meer van vertellen als hij in Den Haag terug is (hij gaat Woensdag of Donderdag van hier). Ik voel me al half uit Europa weggevallen. Renan kan je vinden in een gewone Nelson-uitgave (± 70 cts). Hartelijke groeten, ook voor Ant; je E. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} 955. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Vrijdag. [10 Juli 1936] Beste Menno, Waarom heelemaal geen bericht? Is Adé T. al weer bij je geweest en heeft hij over de plannen verteld? Anders moet Henny jou een brief opsturen die ik over mijn indische plannen schreef en die zoo compleet is dat ik het niet graag over zou doen. Maar wat verder? Heb jij geen reisplannen? Komen jullie nog hier langs vóór 1 October? Heel veel hartelijks van ons 2 voor jullie 2 en een hand van je E. 956. M. ter Braak aan E. du Perron den Haag, 12 Juli '36 Beste Eddy Inderdaad was ik zeer benieuwd om iets naders te hooren over je plotseling realiteit geworden Indische plannen. Maar Tissing heeft niets van zich laten hooren en ik kwam er van dag tot dag niet toe hem op te zoeken, aangezien ik dacht, dat hij na Parijs zwervend zou zijn. (Ik meen me te herinneren, dat hij me zooiets vertelde.) In ieder geval zal ik de brief van Marsman opvragen. Heb je vaste plannen? Of ga je op goed geluk? Het idee lijkt me niet kwaad, want hier in Europa is het momenteel toch niets gedaan, en zeker in Nederland. Ik heb je niet zoo erg veel te vertellen. Er is nogal wat drukte gekomen door het Comité van Waakzaamheid, waarvan men mij (na veel protest, want ik weet hoe het gaat met zulke baantjes) tot secretaris heeft gemaakt. D.w.z. Oerlemans is secretaris voor het werk, en ik voor het decorum (denk ik). Maar er kwam zooveel reactie uit den lande, dat ik er toch ook veel mee te doen had. Natuurlijk kwam er ook prompt de stroom modder van de fascistische kant. Vooral het blad Zwart Front (dat zijn de ‘Italiaansche’ fascisten, concurrenten van Mussert) was prachtig. Daar heette ik een ‘weggeloopen domineeszoon’ en jij een ‘verdachte Sinjo’, terwijl Bep ‘aanduidend’ werd omschreven als een vriendin van alle heeren van het comité samen! (het werd niet gezegd, maar de gnuivende fascist kon het er uit {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} lezen). Enfin, dit alles is de moeite niet waard, zoolang Mussert niet de baas wordt, en die man maakt in den laatsten tijd weer angstwekkend veel lawaai. Ik deug overigens essentieel niet voor de politiek, zelfs niet voor deze, die niet meer is dan instinctpolitiek. Gelukkig, dat Robespierre Oerlemans er anders over denkt. Ik hoop in de vacantie mijn boek af te maken, of minstens een heel eind in de richting te sturen. De dialogen heb ik nu, op één na, omgewerkt; het hoofdstuk van het Christendom is af. Het laatste zal hoofdzakelijk over de gelijkheid handelen, en dus over het elite-probleem gaan. Jan Greshoff gaat Woensdag naar Portugal. Ik zag hem een paar weken geleden in Amsterdam, daarna niet meer. Nu Coenen dood is, zal hij in Gr.Ned. wel meer bewegingsvrijheid krijgen. Gaan jullie van Holland naar Indië? Of over Marseille? In het eerste geval zien we jullie vanzelf, in het tweede maken wij zeker aanstalten om in Sept. of October nog even naar Parijs te komen. En wie moet nu voor het correspondentschap worden voorgedragen? Het is wel wenschelijk, om daarover tijdig te complotteeren als een bevriende mogendheid (Gino A. of Henny Marsman?) er beslag op wil leggen, want De Lang tracht tegenwoordig overal Oxford-weekdieren in te drukken. Je hebt mijn adressen voor de vacantie, dus tot nader jouwerzijds. In Boylesve staan aardige dingen. Die heer Carrel was onverteerbaar. hart. gr. 2 × 2 je Menno 957. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, 15 Juli. [1936] Beste Menno, Ik begrijp er niets van dat Henny je mijn brief nog niet doorgezonden heeft. Ik vroeg het hem 2 ×; maar misschien heb je hem nu al? De zaak zit zoo: ik vroeg Adé T. om je alles te vertellen, maar hij is wschl. naar Engeland (ik kreeg zelf nl. geen bericht meer van hem) en heeft, denk ik, geen tijd meer {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} gehad om je op te zoeken. Ik schreef intusschen een brief aan Henny, en zonder dat ik het wilde is die zoo uitvoerig en compleet geworden, dat het wel de brief is ‘ter uitleg’ in het ‘onderhavige geval’. Vandaar dat ik vroeg dien brief aan Jany en jou door te sturen. Van weggaan zonder elkaar terug te zien is geen sprake. Hoogstwschl. gaan wij in Augustus met Alain en Gille in Holland ergens vacantie houden; dus dan zien wij elkaar al. Maar in ieder geval ga ik voor ons vertrek de vrienden afreizen om afscheid te nemen. Hoewel ongetwijfeld in menig opzicht inderdaad een ‘verdachte sinjo’, zou ik er toch niet aan dènken om met stille trom te verdwijnen. Wij gaan òf eind October, òf eind November, of op een datum daartusschen, het kan ook begin December worden, hoewel ik wel erg opzie tegen te lang rondhangen. Ik voel mij nu al half in Indië! Maar je hoort alles nog precies, en hoogstwschl. mondeling en spoedig. Wij gaan wèl uit Marseille. Comité van Waakzaamheid en dan secretaris daarvan - ja, dat zal je weer tijd en krachten kosten. Kan je me dat nr. van Zwart Front, of hoe dat blad heet, waarin we zoo verdacht gemaakt worden, niet opsturen? Ik ga voor een groot deel naar Indië om uit de politieke drek te zijn, maar deze wil ik nog wel even opsnuiven. Misschien maak ik er zelfs een ‘blocnote’ van, in de bespiegelende lijn! Vergeet het dus niet, als je het moois nog kunt vinden. Of laat Hein het me opsturen. Er schijnt ook een politieschandaal te zijn in Nijmegen, volgens de fransche kranten! Kan je me daar ook wat details over bezorgen? Ik word graag geholpen uit mijn dwaze opvatting dat Holland geen Stavisky's kan voortbrengen. Spreek op de krant nog niet van plaatsvervangers, want Bep spreekt er soms van om nog een halve term. hier bij te huren, dus tot 1 December, en tot zoolang het werk nog te blijven doen. Overigens ken ik twee bevriende gegadigden: Gans en Antonini. Aan joù om te beslissen wie je liever hebt. (Henny heeft er, meen ik, van afgezien; het is ook niets voor hem.) {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Gans en Antonini zijn wat ‘schriftuur’ betreft, even goed, maar de eerste zal je meer moeten opporren en zal eenzijdiger zijn dan de tweede; daartegenover staat dat hij het ongetwijfeld meer noodig heeft. Je stuk over Carrel was voortreffelijk, over de dichters zeer matig. (Alleen Reinier met dat inderdaad alleszeggende kwatrijn over Erasmus komt erin uit zooals het behoort. De man is blind, maar De Genestet zou zich schamen èn voor zijn vaerskunst èn voor zijn intellect.) Ik las De Kozakken van Tolstoi en Hadji Moerad; beide uitstekend. Daar is de heele sovjet-revolutie-literatuur epigoon van, domme, trage leerling: cijfer 5 -, als 10 het hoogste is. Ook die ‘groote’ auteur Sjolochov. - Verder geen nieuws dan dat de politiek mij doet kotsen, zoowel van rechts als van links, en dat ik daarom al blij zal zijn in Indië ‘buiten’ te wonen. Maar dat zei ik al. Veel hartelijke groeten onder ons 4 en tot spoedig meer. Je E. 958. M. ter Braak aan E. du Perron Zutfen, 17 Juli '36 Beste Eddy Je brief in dank hier ontvangen. Wij zijn hier met noodweer gekomen, maar vandaag is het mooi; ik heb onder invloed van de zon al hard gewerkt. Henny zond een paar dagen geleden je brief, zoodat ik nu precies op de hoogte ben van je plannen. Het lijkt me alles bij elkaar (en gegeven je scepsis op den achtergrond) het beste wat je doen kunt. De mogelijkheden daar ken je niet, en ze kunnen meevallen, terwijl het in Europa de eerste jaren toch niet veel gedaan is. Mochten jullie in Augustus in Holland komen, dan kun je altijd bij ons logeeren. Wij hebben drie bedden, die (afgezien van buitengewone omstandigheden) altijd ter beschikking zijn. Na 6 Aug. zijn wij in ieder geval in den Haag terug. Ik heb dat nummer van Zwart Front niet meer, want het was van mijn schoonvader. Maar het was zoo bij de vloer, dat het werkelijk niet de moeite waard is; dit peil is nog iets lager dan {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} dat van de N. Gemeenschap, en dat zegt wat. (hoewel Kuyle tot dezelfde fascistische groep behoort; hij vertegenwoordigt daar zeker de ‘intellectueelen’!). Ook Volk en Vaderland van Mussert heeft nu met een zouteloos stukje gereageerd. Wanneer je zulke artikelen leest, huiver je over de resultaten van de ‘algemeene ontwikkeling’. De domheid en de gemeenheid, die in dergelijke kringen door de ‘kennis’ zijn gekweekt, zijn afschrikwekkend... en au fond in het geheel niet te bestrijden. Over Indië heb ik op de krant natuurlijk nog niets gezegd. Mocht het gaan tusschen Antonini en Gans, dan vermoed ik, dat de eerste wel favoriet zal zijn. Niet alleen, dat de politieke antecedenten van Gans hem wel onmogelijk zullen maken; maar hij is ook als ‘werkman’ bezwaarlijk voor 100% te recommandeeren. Maar als het probleem actueel wordt, kunnen we verder zien. De politiek doet mij ook kotsen, en heftig, vooral nu ik er zoo zijdelings bij betrokken ben. Maar hoe er uit te blijven, als de N.S.B. dreigt een macht te worden? Als je in Holland woont, is er momenteel geen keus tusschen iets doen of absolute instinctverlorenheid. Maar het raakt mij inwendig niet, wat ik in dat comité doe. Ik doe het als klerkenwerk, hoop zoo spoedig mogelijk mijn boek af te maken. Stuk over Slau en Vestdijk was ook heelemaal niet naar mijn zin, en onder pressie van den Woensdag geschreven. Carrel voor mijn pleizier gedaan. Zondag krijg je nog een stuk over Theuns nieuwe boeren product, dat ik ook hevig tegen mijn zin en zonder eenig pleizier heb gemaakt. Hij heeft nu 6 + van mij, tegen bij Eroïca 2- of 1. Maar aangezien mijn interesse voor het schrijven pas bij 7+ of 8 begint, heb ik het stuk ‘met lange tanden’ geschreven. Dan is het volstrekt rotte van zoo'n Eroïca veel inspiratiever. Daarna krijg je 3 weken niets van mij te lezen; beschouw dat als een goed teeken, want nu heb ik alle tijd voor wat beters. Overigens hoop ik te zijner tijd een beroep te doen op je ijzeren geheugen, als ik van die Vad-artikelen iets ga uitgeven, na formidabele schifting. Ik kreeg onlangs een aanbod in die richting van Mees te Santpoort. Maar voorloopig nog niet. {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} Bloem (uitspr. Blöm) heeft zich nu in Den Gulden Winckel een bewonderaar verklaard van Kettmann, den N.S.B.-antisemiet; hij citeert vooral met adoratie een strofe tegen de joden. Deze heer ontzag zich overigens niet (zooals je weet) zeer onlangs steun te trekken van joden, die hem wel geld wilden fourneeren op zijn circulaire. De meer en meer beproefde moraal van den puren dichter. Ik heb in Het Vad. gezegd, hoe ik over dezen heer Bloem denk. Gelukkig zie ik hem nooit meer, nu Campert definitief zijn plaats aan Claartjes groene zijde heeft ingenomen. Ik ga weer in de zon. Veel hartelijk onder ons vieren en een hand van je M. 959. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Zondag. [19 Juli 1936] Beste Menno, Behalve dat ik dagelijks bereid ben om mee te zingen tegen de algemeene ‘overschijting’ door politiek, heb ik weinig te antwoorden. Bloem over Kettmann is ook puur politiek. Malraux, die tegenwoordig telkens Ehrenburg verdedigt en zichzelf tracht wijs te maken dat het alleen maar niet goed is omdat het zoo slecht vertaald is, precies zoo. - Ik las gisteren een paar soldaten-novellen (uit Perzië, etc.) van Tichonov: erbarmelijk slecht. Een epigoontje van Tolstoi, dat er voor het ‘moderne’ heel zoutelooze cynische grapjes doorwerkt à la Paul Morand. Maar het zal wel weer aan de vertaling liggen; al deze heeren zijn blijkbaar zoo overwegend stylist dat ze alleen door gelijke literaire genieën kunnen worden ‘overgezet’. - Ik stuurde gisteren aan Gans Réflexions sur la Violence van Sorel; vervelend, maar wel om te lezen. De bedoeling is dat hij het jou doorgeeft als hij het uit heeft, en dat jij het houdt. Onze plannen staan nog niet vast, maar houd na 6 Augustus wel de mogelijkheid in zicht dat althans ik bij jullie kom logeeren. Bep gaat dan met Alain bij Bob, omdat dat sinds lang uitdrukkelijk gevraagd is en omdat Alain dan met zijn neef Peter kan spelen. Ik hoop dat je een flinke portie afkrijgt in de 3 weken van vacantie en dat je me wat vertoonen kan. Het zal voor lang misschien de laatste keer zijn. Laten we bij diè gelegenheid dan {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} ook maar je werk overzien, dat eventueel gebundeld gaat worden. In September komt er van mij een stukje over Huizinga-Benda of het standpunt der ‘clerken’ in Gr.Ned., dat jou wel bevallen zal. Het is zeer rustig en bespiegelend geschreven. Ik werk voor mijn vertrek mijn noten bij, om aan Greshoff (of jou) een flink pak achter te laten, nl. voor tot en met December 1937. Het geld daarvoor dient dan om Simone te steunen; het is ƒ 12.50 à ƒ 15 's maands, en op het oogenblik vrijwel mijn eenige verdienste. (Je ziet dus dat Indië noodig werd.) - Ik wil als ik naar Indië ga, probeeren mij geheel te concentreeren op ander werk: nl. dat verhalenboek; mocht ik daarnaast notities maken, dan zal het zijn over Indië en als materiaal voor dat boek-over-Indië dan ik dan later schrijven wil (ordenen, herschrijven?) - tenzij die verhalen niet lukken. Ik las den laatsten tijd weer heel wat over militairen, en heb een diepe bewondering opgevat voor Tolstoï, althans voor zijn verhaalkunst. Maar ook voor den man. Nu, dit is een kletsbriefje, omdat er niet echt wat te melden valt. Bep en ik kregen, ieder in afzonderlijke enveloppe, een vraag van Oerlemans om ‘krachtig’ (onderstreept) te steunen. Kan je me zeggen wat reeds ‘krachtig’ kan worden genoemd, in dit verband? fl. 5 elk, is dat ‘krachtig’, of ‘mat’? Veel geld hebben we nu eenmaal niet. Is dat waar, al die sympathiebetuigingen uit alle hoeken des lands, of is het ook politiek? Nu, nogmaals: werk naar hartelust; veel hartelijks onder ons vieren, en een hand van steeds je E. Er is kans dat wij in Amersfoort in een soort pension gaan, vanaf 15 Augustus. Gille gaat mee. Zou ik met Gille bij jullie terecht kunnen, bv. van 11 tot 15 Aug.? Is dit niet erg bezwaarlijk voor Ant? Kennen jullie misschien een jongetje in de buurt, waar Gille mee zou kunnen spelen? Graag antwoord hierop, met het oog op de plannen. Het lijkt mij voor Gille anders wel een mooie gelegenheid om met zijn voogd kennis te maken! E. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} 960. M. ter Braak aan E. du Perron Zutfen, 22 Juli '36 Beste Eddy Het blijkt alweer dom, wanneer men als man op eigen gelegenheid logeerkamers uitdeelt zonder eerst de zakelijke vrouw te raadplegen. Ik wist niet, toen ik je schreef, dat mijn schoonvader en schoonzuster tot 15 Aug. bij ons ingekwartierd zullen zijn, anders had ik dat voorbehoud dadelijk gemaakt. Vanaf 16 Aug. is echter alles weer vrij; kun je het nu niet zoo regelen, dat je dan bij ons komt logeeren? Met Gille is uitstekend, maar ik denk niet, dat hij op een bovenhuis veel amusement zal kunnen vinden. Onder mijn kennissen heb ik geen onmiddellijke leeftijdgenoten van hem (ik bedoel onder de kinderen van die tenminste). Maar er is de zee, als hij daarvan houdt. In ieder geval zijn na 15 Aug. alle combinaties, die je wilt maken, mogelijk. Zie er wat op te vinden; misschien kun je het toch parallel laten loopen aan Bep's logeren bij Bob? Hierbij een fraaie caricatuur, die je wel zal treffen als ‘verdachte sinjo’, en een stuk over Alphons Diepenbrock in de N.R.C., dat mij frappeerde om den sympathieken geest, die er (wat betreft Diepenbrock) uit komt. Deze man moet, dunkt mij, veel aardige kanten hebben gehad; maar in zijn Ommegangen ben ik blijven steken in de groote woorden. Ook zijn stuk over Nietzsche daarin is heel matig. Graag caricatuur en knipsel bij gelegenheid terug! Machtig steunen is, wat het comité betreft, in alle bedragen te vertalen. Ik heb wat veel gesteund, omdat ik wist, dat Oerlemans al veel had voorgeschoten; maar natuurlijk is 2 × ƒ 5 uitstekend! Er zijn werkelijk massa's sympathiebetuigingen gekomen. Dat is dus geen politiek. Is je stuk over Huizinga een bewerking van de aanteekeningen daarover, die ik laatst bij je las? Die vond ik heel goed, en ik hoop dus, dat ze het zijn! Ik heb de laatste dagen veel geschreven. hart. gr. 2 × 2 je Menno {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} 961. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Vrijdag. [24 Juli 1936] Beste Menno, Dank voor de twee stukken, die hierbij teruggaan. Iets pooverders, op elk gebied, dan het plaatje dat je me zond is moeilijk te volbrengen! Soit. Er gaat misschien iets grappigs gebeuren: ik, verwoed hater van de politiek, zit op spelden om naar Spanje te gaan. Er was eerst sprake van, dat ik met Malraux mee zou gaan in een vliegtuig, maar dit vliegtuig bleek later een fransch militair vliegtuig te zijn, zoodat ik als Hollander dààr niet in kon. M. is gisteren of vanmorgen vroeg vertrokken, is dus (tenzij er ongelukken gebeuren) morgen in Madrid. Hij zou mij van daar direct telegrafeeren; de kwestie wordt dan om hem daar te bereiken, maar als ik de grens over kom en Barcelona in handen van ‘links’ blijft, heb ik alle medewerking van Malraux, zoodat ik dan voor niets, wat de reiskosten betreft, naar Madrid kan komen en daar rondhangen zoolang ik wil. In ieder geval schrijf ik gelijk hiermee naar Schilt (tenzij ik hem straks telefoneer) om mij een perskaart of iets soortgelijks te sturen, voor het geval ik door de fascisten heen moet. Het lijkt mij zeer boeiend om deze burgeroorlog eens van dichtbij mee te maken; maar Bep denkt er ook zoo over en wil mee - of nakomen - wat mij wel bezwaart. Ik wacht dus op bericht van M., dat er morgen kan zijn; loopt alles niet heelemaal tegen, en komt er zoo'n kaart van Schilt, dan zou ik Maandag kunnen vertrekken en Dinsdag in Spanje zijn. Ik vrees dat ik niet zoo gauw stukken voor Het Vad. zal kunnen schrijven, omdat de post niet werkt, en telefoneeren of telegrafeeren voor Het Vad. wel te duur zal zijn. Maar ik kan een soortement journaal aanleggen en dàt aan de krant sturen. Het is in zekere zin pech voor mij dat jij niet in Den Haag bent, anders vroeg ik jou om dit alles voor mij in orde te brengen. Enfin, òf ik vertrek Maandag, òf ik schrijf nader waarom niet. - Mocht ik gaan en mocht er mij iets overkomen (een zeker gevaar is er natuurlijk altijd, vooral in de buurt van Malraux en als Bep er niet bij is!) dan weet je dat jij - met Bep samen - mijn ‘literaire nalatenschap’ moet bezorgen. Veel is het niet: brok- {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} ken van De Onzekeren, met notities, en vele enveloppen blocnotes, kant en klaar voor Gr. Ned. Maar ik hoop, als ik ga, ‘verrijkt’ terug te komen! Really. Hartelijk, steeds je E. P.S. - Wat dat logeeren in Holland betreft, als dat doorgaat, schikken we de boel wel. Misschien kom ik dan met Gille bij jou nà Amersfoort, dus tegen den 22en. Maar daarover nader. 962. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, 29 juli 1936. Beste Menno, De spaansche expeditie is niet doorgegaan, omdat Malraux onverwacht terug is gekomen, na maar 1 ½ dag in Madrid te zijn geweest. Hij zegt dat de mentaliteit, moed, etc. van de ‘linkschen’ prachtig is, maar ze weten weinig van modern oorlogvoeren af en de heele oorlog lijkt op die in Mexico. Daarbij: je hebt in de kranten kunnen lezen dat ze hier doodsbenauwd zijn voor publieke opinie, interpellaties enz. als ze het spaansche front populaire met wapens zouden willen helpen; kortom, iedereen werkt iedereen tegen en in de front-populaire-regeering hier is het één schijterigheid, terwijl overal fascistische controle en tegenwerking is. Ze vergeten één ding: dat als Spanje over 2 maanden fascistisch is, Frankrijk het over een jaar kan zijn; en dan volgt de rest in minder dan geen tijd, Holland inbegrepen. Wat op het oogenblik in Spanje gebeurt kan moreel de overwinning worden op het fascisme; leggen de spaansche ‘linksen’ het af, dan zal Frankrijk zéker geen rem blijken te zijn! Malraux heeft hier geprobeerd vliegtuigen en piloten te krijgen en is overal tegengewerkt; terwijl zoowel Italië, als Duitschland, als het hypocriete Albion, vliegtuigen bij de vleet beginnen te leveren, ammunitie en alles. Hier mag men niet helpen; de fascisten mogen en kunnen alles! Als met zooveel lulligheid het ‘lot van Europa’ binnenkort fascistisch beslecht is, dan hebben de anderen het werkelijk verdiend. Je kunt geen voorzichtige en diplomatieke menschen stellen tegen resolute die voor niets terugdeinzen. {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik ben gisteren op het punt geweest ‘agent van Spanje’ te spelen, in zooverre dat ik mijn naam zou hebben gegeven voor den aankoop van 6 vliegtuigen. [z.g. voor Mexico bestemd.] Het contract was klaar, door den onderdirecteur in orde gemaakt; maar op het laatste oogenblik heeft de directeur het verdomd, natuurlijk omdat hij fascist was. De ministre de l'air hier, Cot, wil alles doen, maar wordt door zijn eigen personeel gecontroleerd en tegengewerkt; Frankrijk wil bovendien graag een paar oude waardelooze vliegtuigen kwijt (Pothez-25, meen ik) en acht die, àls er iets geleverd moet worden (maar liefst niets, want dat is veiliger), goed genoeg voor de spaansche ‘loyalisten’. Het is om van te braken. Malraux was gisteravond ‘ivre de dégoût’, zooals hij zei. Hij denkt wel naar Spanje terug te gaan, maar het is niet zeker wanneer; hij wil nog probeeren hier zooveel te doen als hij kan. Het gewone vechten daarginds is zoowat gestabiliseerd, maar iedereen wacht op betere wapens, en als Malaga binnenkort door de ‘rebellen’ gebombardeerd wordt, beteekent dat hoogstwschl. (neen, zeker) dat zij hun vliegtuigen, bommen en gassen te pakken hebben. Misschien ga ik toch nog met M. mee; anders zijn we tegen 15 Aug. in Amersfoort. Ik heb alweer ongehoord lust om naar Java af te sjeezen en niets meer te maken te hebben met de politiek; als alles toch rot is, dan zijn die rot-fascisten, die tenminste durf hebben en op elkaar kunnen rekenen, beter - althans meer waard - dan de frontpopularisten. Maar denk erom, dit alles is geheim. Er wordt hier ontzettend afgeluisterd (op de telefoonbureau's), overgebriefd, gespionneerd en gekonkeld; voordat je het weet heb je al de een of andere schoft iets ingeblazen die ermee naar een andere schoft loopt. Dus voorzichtigheid. Geniet van je vacantie en wees met Ant behartelijkt door ons twee. Je E. P.S. Ik heb gisteren allerlei gekke dingen meegemaakt, maar daarover mondeling beter. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} 963. M. ter Braak aan E. du Perron Eibergen, 1 Aug. '36 Beste Eddy Het had me al niet bijzonder waarschijnlijk geleken, dat je over de spaansche grens zou kunnen komen, gezien de strenge afsluiting daarvan. Ook voor mij heeft deze Spaansche quaestie, hoewel ik er dus minder na bij betrokken ben, iets enerveerends, omdat ik instinctief de partij kies van de ‘rooden’ en vooral tegen die generaals. De instinctloosheid van links is ontstellend; maar ik vermoed, dat de communistenvrees hierbij een belangrijke rol speelt. Het communisme is (ik merk het hier dagelijks door dat Comité v. Waakz.), voor den echten burger een veel afgrijselijker spook dan het fascisme. Een krant als de Telegraaf heeft direct de zijde van de generaals gekozen en heeft een zeer anti-marxistische, tendentieuze berichtgeving over het gehele conflict. De burgerman ziet achter de regeering in Madrid Moskou opduiken, en achter de generaals... rust voor de spaarpot. Ik heb nu juist een paar dagen in Marx zitten lezen, omdat ik over de marxistische gelijkheidsidee schrijf; hij is inderdaad onleesbaar, maar de conceptie van zijn wereld is na Augustinus de meest complete, die ik ooit onder oogen kreeg. En het Comm. Manifest is in zijn soort een meesterstukje van logica en propaganda met wetenschappelijke onverbiddelijkheid. Ik hoop, dat je een paar vliegtuigen over de grens kunt smokkelen; de Italianen zijn al begonnen. Overigens is mijn sympathie voor de ‘rooden’ in Madrid weer zuiver onberedeneerd en herinnert me toch het meest aan mijn jongenssympathieën in den wereldoorlog. Generaals heb ik altijd de pest gevonden, en in Den Haag is die afkeer nog flink versterkt door concrete voorbeelden. Onze vacantie is heel rustig verloopen, en als vacantie voor mij een beetje mislukt, omdat ik voortdurend heb zitten werken. Ik voel me nu eigenlijk nog maar weinig uitgerust; daarom gaan we morgen (tot en met Woensdag) naar Vlissingen, Hotel Britannia, om niets uit te voeren. Donderdag zijn we weer thuis. Van jullie plannen hoor ik zeker wel gauw meer. Ant is druk bezig Het land van herkomst te lezen en ‘neemt’ sommige hoofdstukken {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} vier maal. Zij is volkomen geboeid en zelfs verrukt. Vooral het ontbreken van den ‘romanvorm’ in het verhaaltje vindt zij een enorm voordeel, zegt zij. Ik kreeg gisteren Groot-Nederland. Jan doet het toch maar aardig, vind je ook niet? [Alleen de poëzij van Beversluis wensch ik in de piespot, in de hutspot]. Beps stuk vol aardige fragmenten, maar als geheel niet zoo klemmend, lijkt me, (en ‘ontsteld’ door rare drukfouten); het zijn meer ‘blocnotes’ dan een rechtlijnig betoog. Wie is de heer M. Vasalis? De poëzie van dien man trof mij zeer. Van Jan heb ik nog steeds geen portugeesch adres ontvangen. Weet jij waar hij ergens uithangt? Ditmaal heb ik erg weinig lust weer aan het werk te gaan. Ik schoot zoo goed op met mijn eigen dingen, en merk hoe heerlijk het is de tijd voor jezelf te hebben i.p.v. een of andere Melsert te moeten verslaan of Theun 5 à 6 te moeten toedeelen. Hart. gr. onder ons je Menno 964. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Dinsdag. [4 Augustus 1936] Beste Menno, We hebben nu zonderlinge plannen. 1o. Er is nog altijd een kleine kans (die in 10 seconden heel groot kan worden) dat ik nog met Malraux meega; dit hangt niet heelemààl van mijzelf af. Anders - wat veel waarschijnlijker is - gaan wij Zaterdag, Zondag of Maandag naar Brussel, en dan zijn wij tegen 15 Aug. in Amersfoort, en wel aan het volgende adres: bij mevr. Indewey, Gedong Mampir, Barchman Wuytiersstraat (of -laan) 75, Amersf. - Maar dat hoor je nader. Ant is erg lief om Ducroo zoo te bestudeeren. Ik ben erg benieuwd om te weten wat zij goed vindt en wat slecht. Ik heb nl. veel vertrouwen in haar ‘intuïtieve’ kritiek, en ben steeds meer ervan overtuigd dat er rotstukken in voorkomen; ik zou het boek in Indië heelemaal willen overlezen en bewerken voor een evnt. herdruk. Dank Ant vast voor haar ‘wenken’. Over het marxisme moèt je absoluut lezen: het werkelijk erg sympathieke en intelligente stuk van Jean Grenier in het laatste {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} nr. van de N.R.F. (Augustus) - het heet L'Orthodoxie contre l'Intelligence. Heb je de N.R.F. op de krant? Bestel anders onverwijld dit nummer! Nu, de rest mondeling - tenzij je hoort dat ik onder generalissimus Malraux gebombardeerd ben tot chef van de Generale staf of superintendent van de loyalistische vliegdienst daarginds. Ik eindig nu, Gino Antonini s'amène... Hartelijke groeten onder ons 4, een hand van je E. Die heer Vasalis - mij verder onbekend - vond ik ook heel aardig; zeker even aardig als bv. Van Hattum, hoewel zijn verzen wel een bijsmaakje hebben van Adama van Scheltema. Adres Jan in Portugal is: Hotel Parque, São Martinho de Porto (Port). Hij zit daar nog een heele tijd, schrijf hem dus - maar gaat de post wel? 965. E. du Perron aan M. ter Braak Boitsfort, Woensdag. [12 Augustus 1936] B.M. Gisteren hier gekomen; de 15e (Zaterdag) gaan we door, naar het volgende adres: Gedong Mampir, Barchman Wuytiersstraat 65, Amersfoort. Kom je ons daar opzoeken of wacht je tot we in Den Haag komen? Schrijf in ieder geval. Die bête rotzooi met mevrouw Mühsam hoorde ik van Arthur M.L., dien ik in Parijs sprak. Bep en ik onderteekenden beiden, en zonden het papier aan Dekker; dat is dus gebeurd. Hartelijks 2 × 2, E. 966. E. du Perron aan M. ter Braak Amersfoort, Zondag. [16 Augustus 1936] Beste Menno, Het liefste zouden we je Dinsdag hier hebben; maar als je al beslist hebt voor Maandag, is het ook best. Trouwens, in dat geval komt dit papiertje toch te laat, want vandaag rust in dit land natuurlijk de post 24 uren lang. Jany komt hier Woensdag en de Marslieden wschl. Donderdag. Het is hier heerlijk; zorg dus dat je niet al te gehaast hoeft te zijn; dan kan {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Ant ook wat langer spelen met Alain, en zelfs met Gille, als zij dat wil. Je zult hem haast niet herkennen: hij is enorm geworden; overigens een best ventje, al wil hij volstrekt niet mee naar Indië. Tot ziens dus, Maandag of Dinsdag; veel hartelijks 2 × 2, je E. 967. E. du Perron aan M. ter Braak Amersfoort, Donderdag. [27 Augustus 1936] Beste Menno, Dank voor het stuk over Daum, dat voortreffelijk is. Maar je vergat als ‘reclamemaker’ je voorganger Borel te vermelden! zijn daar nog geen ingezonden stukken over binnengekomen? - Bep vraagt antwoord over die briefkwestie (vredesfeest enz.). Gino A. zit in Evian-les-Bains en hierbij een teeken van leven van ZEd., dat jou, in zekeren zin, aanbetreft. - Vestdijk was hier; behalve dat zijn gebit langzamerhand afschuwelijk is om aan te zien, was hij heel aardig. - Wij gaan 1 Sept. van hier weg, en ik dan naar jou toe; misschien moeten we 's ochtends nog pakken, zoodat ik pas in den namiddag arriveer. Ik zou erg graag de knapen van Lier, Batten (eventueel) en A.v.d. Veen in één zitting afdoen, bij jou of bij Riche, wat denk je? Ik schrijf Rudie daar nu over, hij moet dan maar opbellen om iets af te spreken. Ik ga 5 Sept. naar Amsterdam en blijf dus 4 dagen, is dat goed? Gille heb ik nr Br. teruggevoerd. Hart. gr. en tot ziens! je E. 968. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Donderdag. [17 September 1936] Beste Menno, Nu, daar stond dat stuk dan in de krant! Nogal aardig voor ‘derden’ misschien, hoewel de flauwekul niet ontbreekt. Maar waarom liet je dat zinnetje weg, dat ik je nog wel in een hotsende trein ‘voorschreef’ en nazond? Of was je niet in Zutfen, zoodat het briefje je niet meer bereikte? - Het zou mij spijten niet zoozeer om het zinnetje, als omdat ik er je nogmaals in bedankte voor de gastvrijheid. Het was héél prettig bij jullie! In Brussel zag en deed ik weer wat moest, en werd ditmaal con {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} amore door X. genegeerd. Gille is in Henegouwen gebracht. Gisternacht vond ik Bep in de nachttrein en vanmorgen waren wij hier, - met leege hoofden van het slechte slapen, maar verder best. Schrijf nog eens; ik doe het ook nog beter voor ik wegga. Veel hartelijks onder ons vier, een hand van je E. 969. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, 23 September. [1936] Beste Menno, Gelijk hiermee zend ik je Daum terug. Gek genoeg, ik kon er ditmaal maar niet door komen! Alles wat ik las, vond ik uitstekend, maar of het weer is: het terugzijn in Parijs, of het vooruitzicht op Indië, ik heb bepaald geen behoefte aan deze lectuur. Dat het 10 × beter is en ‘meesterlijker’ zelfs dan Szëkely-L. is me anders inderdaad op iedere bladzij weer in het oog gesprongen. Als ik in Indië zit, ga ik hem weer lezen. - Eigenlijk kan ik in dezen tijd heelemaal niet meer lezen; aan boord wschl. pas weer, als de zeeziekte dan niet te hard kwelt. - Laat eens wat hooren: wat je doet, wat Waakzaamheid doet, wat je plannen zijn. Wij gaan eind dezer of begin October nog 2 à 3 dagen nr Brussel. Is het zeker dat jullie hier komen? Maak dan zoo zoetjes aan uit wanneer. Bv. tegen 8 of 9, of 10? dat zou voor ons het prettigste zijn. Maar eerder is ook best. Veel hartelijks 2 × 2, je E. P.S. Je stukje over maximum-minimum is heel goed. 970. M. ter Braak aan E. du Perron 24 Sept. 1936 Beste Eddy In haast dit getypte briefje, want mijn vulpen ligt op de krant. Er kwam een wolk van krantenwerk opzetten na jullie vertrek, zoodat ik niet tot schrijven kwam. De weinige tijd, die ik overhield, gebruikte ik om aan mijn boek te werken, en dan had ik daarna weer alleen lust om geen pen te voeren. Ik wil dat boek perse in October afhebben, want het laatste hoofdstuk, waaraan ik nu begonnen ben, ligt in groote lijnen klaar in mijn hoofd; de behoefte om er geheel af te zijn, wordt met den {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} dag sterker. Ik ben nu over de 200 pagina's (schrift), dus het wordt een dik boek. Als ik een week vacantie had, zou ik stellig zoo goed als klaar zijn, maar die eeuwige onderbrekingen met Roest Crollii en zulke heeren, die dan tòch weer onvermijdelijk een deel van je belangstelling opeischen, zijn fnuikend. Twee dagen in de week kunnen schrijven b.v. (wat deze dagen mijn maximum was) vereischt ook iedere dag van die twee weer acclimatiseeren! Het goede ervan is, dat je eenvoudig de kans niet krijgt om te schrijven als je er nog niet klaar voor bent, maar dat is een zeer schrale troost. Ik las nu voor mijn a.s. Zondagsartikel Martha de Bruin van Aug. v. Groeningen; typisch naturalisme, maar zeker veel intelligenter dan b.v. Joh. de Meester, al blijft het naturalisme een stom vervelend aanwensel. Ken je het boek? Wij maken ons dus in principe op om 8 of 9 Oct. voor het afscheid naar Parijs te komen. Ik hoop, dat het lukt, en dat niet een of andere Melsert met een ‘hoogst belangrijke tooneelgebeurtenis’ tusschenbeide komt! In ieder geval zal ik het uiterste probeeren, en desnoods bij Schilt over de duizenden kilometers, die ons voortaan zullen scheiden, gaan klagen. Wanneer gaan jullie naar Brussel? Inderdaad kwam je aanvullende zin voor het interview in Zutfen aan! Maar het gedeelte over den Indischen roman leek me bij overlezen in den ouden vorm uitstekend; het zou door de toevoeging minder uit de hoogte en voor de krant daarom minder doeltreffend zijn geworden. Overigens heb ik over dat interview verschillende blijken van instemming gekregen; het heeft klaarblijkelijk de aandacht getrokken, en het was ook bepaald een aardig stuk, afgezien van de Wachtje-kul, die tenslotte toch van Melserts techniek is gegapt! Je dank voor gastvrijheid kwam dus ook over! Maar dat was bij voorbaat in orde. Het was prettig je te logeeren te hebben. Dat je Maurits ditmaal niet door kon krijgen, begrijp ik wel. Toch is Ups en Downs een erg aardig boek, en wat mij bij dezen man altijd weer treft als iets sympathieks, is de afwezigheid van het hollandsche herkauwen. De zelfmoord van Geber (ik weet {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} niet, of je zoo ver kwam) is trouwens heel sterk, vind ik. Een aansteller als Crollius moest eerst den heelen Maurits maar eens lezen. [...] Waakzaamheid is nog steeds bezig geld te krijgen. Het schijnt te lukken ook. Mussert wint, naar beweerd wordt, dagelijks aan invloed. Indië, hoorde ik gisteren, moet voor de helft N.S.B. zijn. Of het allemaal waar is, weet ik niet. Niemand weet het, maar de stembus van het volgend jaar is ditmaal eens niet een sinecure. Tot nader! Veel hartelijks voor jullie beiden, ook van Ant, de hand van je Menno 971. M. ter Braak aan E. du Perron den Haag, Dinsdag [6 oktober 1936] Beste Eddy Vannacht is Slauerhoff overleden. Hij was, zooals je misschien hebt gehoord, al een week door de doktoren opgegeven, omdat longontsteking zijn ziekte had gecompliceerd. Mijn artikel lag dus al klaar; ik heb het met groote haast moeten schrijven, desondanks, en voortdurend geplaagd door de bijgedachten aan zijn laatste manifestaties. Maar met dat al: dit is de eerste van ons, de eerste van wien ik het gevoel heb, dat hij ondanks alles ‘van ons’ was. En als ik zijn werk overzie, vergeet ik gemakkelijk weer die Leeuwarder pestkant van zijn karakter. In mijn uitlui-stuk heb ik je ‘Gesprek’ geciteerd; het is het beste, wat over hem werd geschreven. Ik ben nu in dubio, of ik naar de begrafenis zal gaan; vermoedelijk zal die Donderdag zijn. Ingeval ik ga, moet ik later naar Parijs komen dan wij gedacht hadden. Wij wilden n.l. Donderdagmorgen den D-trein nemen, die, meen ik, ± half 6 in Parijs is. Zondag behoeven we dan pas weer te vertrekken; Schilt was erg royaal en had geen bezwaar. Maar nu komt de dood van Slau er tusschen; ik voel eerlijk gezegd heel weinig voor een hooge hoed in combinatie met een piraat, maar aan den anderen kant zou ik juist nu, aan zijn graf, den indruk willen vermijden, dat wij zijn aandeel aan Forum vergeten of hoe dan ook rancune hebben. Ik zal je dus nog telegrafeeren. Een ander onaan- {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} genaam geval is, dat Ant haar pas niet heeft, want die bleek verloopen te zijn! Zij is nu juist naar het bureau om te trachten nog tijdig verlenging of een nieuwe te krijgen; ik wil hopen, dat het lukt, want anders stranden we op een idioot detail. Dus ook voor dit: ik telegrafeer. Wij brengen zooveel mogelijk mee, wat jullie gevraagd hebben; balkaneesche pantoffels, Pellecom, Blocnotes. Verder, hoop ik, alles voor het laatst mondeling. Benauwend. Ik zal Jan v. Nijlen een Tweede Gezicht laten zenden. Dus tot nader! hart. gr. 2 × 2 in haast je Menno Wil je, na ontvangst telegram, een kamer met 2 bedden bespreken in Auteuil? Graag. Je weet zeker al, dat Gino A. jullie opvolger is geworden als corr. 972. M. ter Braak aan E. du Perron den Haag, 6 Oct. '36 Beste Eddy De begrafenis van Slau is Donderdag ± half vier. Ik ga er toch maar heen; hij is toch een van de weinige menschen, die ik wat waard heb gevonden. Wij nemen dan den trein van 17.25 uit Den Haag, die 23.33 in Parijs is (Noord). Misschien kun je me omgaand nog even laten weten, of wij dan dadelijk naar hotel d'Auteuil zullen gaan dan wel eerst bij jullie aanrijden of jullie ev. aan het station treffen? Maar ook als je bericht niet meer tijdig mocht overkomen, kun je er mee rekenen, dat wij met dien trein komen, zonder telegrafisch tegenbericht. Tot ziens dus! hart. je M. 973. M. ter Braak aan E. du Perron 's Gravenhage [12 Oktober 1936] RESTONS FIDELES BON VOYAGE MENNO ANT {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} 974. E. du Perron aan M. ter Braak Indische Oceaan, 27 October. [1936] Beste Menno, Ik zou je een lange brief willen schrijven, maar kom er niet toe. Eigenlijk is deze reis knapjes vervelend; het zou aardig hebben kùnnen zijn, zonder de menschen met wie je verplicht bent zulke lange dagen te deelen, en als je heelemaal niet zeeziek bent. Sinds gisteren voel ik me verre van lekker (sinds gisteren zijn we in de Indische Oceaan en, ofschoon het weer goed blijft, de deining is hier anders, ‘machtiger’). Maar het kan ook zijn dat ik eindelijk wee ben van het verkeer met lieden die je zoo langzamerhand steeds meer kent en aan wie je werkelijk niets te zeggen hebt. Als deze lieden mij een teruggetrokken, dom heertje vinden, hebben ze groot gelijk! Bep schiet geen haar beter met ze op, misschien zelfs nog iets minder goed dan ik. Maar ze begint dol op de zee te worden en spreekt van een yacht dat we koopen moeten als we rijk geworden zullen zijn, etc. - Alain daarentegen is - ofschoon hij ‘roode hond’ heeft gekregen van de warmte - in voortreffelijk humeur, wordt zeer bemind en bejuicht door iedereen en voortdurend geknuffeld door 2 wat oudere jodinnetjes; terwijl ook Rasidi als een kloek over hem waakt. Over 3 dagen zijn we in Colombo. Wij nemen ons voor om ons daar mateloos te goed te doen aan vaste grond en kerryspijzen, na 9 dagen golven en 17 dagen deensche lunch. Dit laatste maakt me tegenwoordig al wee als ik eraan denk, en de lieden hèbben gelijk die beweren dat een goede keuken in verband staat met het sexueele temperament van een individu of een ras. Ik ben er zeker van (naar de lunch te oordeelen) dat de Denen, die een zekere reputatie van vrijlustigheid hebben, zéér middelmatig zijn als het komt tot inniger contacten. Trouwens, met zulke banale en kinderachtige smoelen; ze komen nooit het H.B.S.-stadium te boven. En ze heeten òf Jensen, òf Hansen, òf Knudsen, òf Petersen, òf Kristensen òf Nielsen. Meer namen hebben ze niet; ook op dit punt fantazie homaar! Maar het is als met de lunch: je kunt combineeren. Bv. er is hier een fami- {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} lie, genaamd Bay Nielsen. En de scheepsdokter heet Niels Bay. (O ja, je kunt ook Bay heeten.) Later meer en beter, uit Indië en vanaf een vaste schrijftafel. Nu veel hartelijks 2 × 2, een hand van je E. Houd me op de hoogte, desnoods in telegramstijl, en zend me vooral je Zondags- (en andere) stukken. Die schrijf je voortaan voor ons ook! P.P.S. Lees vooral Les Célibataires van Montherlant; je kan het in een editie van 3 frs 50 krijgen. (Livre de Demain, Fayard, die gele boeken). Laat vooral Vestdijk het lezen! Zend mij 5 exx. van Het Vad. met mijn interview erin naar Bandoeng. Niet vergeten! 975. E. du Perron aan M. ter Braak 1 November '36 Beste Menno, Gisteren waren we in Colombo. Niet onaardig, hoewel troosteloos bij het idee dat je daar zou kunnen leven. Met de menschen hier aan boord gaat het goed en slecht, d.w.z. er is eigenlijk niets veranderd, maar we hebben tegelijk meer ‘gewoonte’ om met ze om te gaan (met ze om te springen is wschl. beter) èn we zijn iederen dag meer beu van ze. Zoo'n zeereis zou aardig zijn als je met je eigen soort was, of alleen; anders is het gewoon de verhouding van een familiepension waarin alle gasten te veel vrije tijd hebben. Een haven geeft dan wel uitkomst, maar dat duurt zoo kort (en kost zooveel!). Doordat we in Colombo een hoop ijzer gelost hebben, zijn we nu flink aan het dansen, zoodat èn Bep èn ik weer een graadje méér last hebben van onze gerefouleerde zeeziekigheid. - Overmorgen zijn we in Penang. Vanavond schijnt er daarom weer een feestje te moeten zijn, en dat is wel het ergste van de heele bedoening. Als dàt ons tenminste bespaard werd! Ik heb hier aan boord, op raad van Vestdijk, Gekken gelezen van Van Looy (zéér duur gekocht, godbetert!) en het is me een raadsel hoe iemand zooiets goed kan vinden. Het gaat om een {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} zeer knullige ontmoeting, in Tanger, tusschen een jong hollandsch schilder (wschl. V. Looy zelf) en een totaal onbeduidende internationale raté, die levenswijsheden ten beste geeft, in slecht fransch, van den kouden grond. Het geheel hoogst onaangenaam weergegeven in getemperde Arij-Prins-stijl. Het zou Klooien moeten heeten, Klooyen, in de spelling van dien glorieuzen tijd. Je kan mij heel veel plezier doen met Van de koele meren des Doods in de oude uitgave (nièt de W.B.). Ik zag een ex. in je rommelkamer, maar je bent misschien daarop gesteld. In dat geval, wil je Henri Mayer dan vragen een ex. voor me op te sporen (2e handsch). Gek, ik heb den heelen tijd lust dit boek te (her)lezen, sinds ik het bij jou inkeek, en de zeereis heeft dien lust niet doen verwaaien, dus ‘God helpe mij enz.’ Nog volle 8 dagen, goddôme, voor we er zijn! Veel hartelijks 2 × 2: Bep leest Vicky Baum van de narigheid, maar bemint jullie toch zeer; ik ook. Uit Indië beter! Je E. P.S. - Ik zou je over Colombo meer verteld hebben, als ik niet net notities gemaakt had voor de een of andere nabetrachting over deze reis. En 2 keer hierover is me te machtig! Vooral met een deensche lunch in 't vooruitzicht. P.P.S. - Denk erom, als je boeken naar Indië zendt, altijd aangeteekend. 976. E. du Perron aan M. ter Braak Penang, 4 Nov. '36. (verz. Malacca) B.M. - Ik buste vanmorgen een brief voor je, die al 2 dagen oud was. Dit komt wschl. gelijk, [neen] hoewel ik sinds dien een afscheidsfuif doormaakte (ik zoowat de eenige zonder smoking!) met speeches over ‘Ships that pass in the night’ en dgl. Ik zou toch eens met jou 26 dagen tusschen deze menschen willen leven en dan nog eens praten over de ‘gewone’ menschen. Maar Penang is charmant; het landschap al 100% ‘land van her- {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} komst’; Bep verrukt en vol moed. We zagen een heerlijke boeddh. tempel waarin deze heilige schildpadden (heilig als dikke dames). Tot nader. Steeds jullie E. 977. M. ter Braak aan E. du Perron den Haag, 19 Nov. '36 Kraaienlaan 36. Beste Eddy Vanmorgen komt je brief uit Colombo verzonden, met je impressies van de Denen. Ik zit toevallig juist met een lichte angina thuis en zal dus dadelijk even reageeren, ook om het instituut luchtpost eens te probeeren. Het was het eerste levensteeken, dat ik van je ontving sedert je kaart uit Marseille; wij zijn erg blij te hooren, dat jullie niet door de tropen neergesabeld bent. Ik schreef tot dusverre nog niet, maar liet je wel conscientieus alle Zondagsbladen zenden, van Albert Verwey af; ik hoop, dat je ze alle gekregen hebt en dat ze voortaan regelmatig zullen blijven binnenloopen. Wij waren na het afscheid ook droevig gestemd, en tot Chantilly konden wij niet veel zeggen. Merkwaardig, dat een afscheid altijd weer overrompelt, wanneer je niet onder halfzachten bent; het komt ook werkelijk pas de laatste minuten, en dan heeft het des te meer een ‘fataal’ karakter. Hoe het ook zij, de luchtpost moet de verbinding onderhouden, anders deugt de aviatiek heelemaal nergens voor. Vandaag is Madrid weer voor de zooveelste maal gebombardeerd; de republiek verdedigt zich tegen de generaals ongelooflijk heldhaftig, en de stad schijnt nu al gedeeltelijk een volslagen puinhoop te zijn. De Spaansche quaestie houdt mij voortdurend bezig; hier is inderdaad het gericht over Europa al aan den gang. Duitschland en Italië hebben vandaag Franco erkend. Waar zou Chiaro nu zitten? Wij zijn inmiddels verhuisd naar de Kraaienlaan, waar het tot dusverre heel prettig lijkt. In de eerste plaats is het er absoluut stil; van radio's heb ik nog niet de geringste last gehad. Maar ook verder lijkt dit onderkomen heel geschikt. {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik maakte al eenige weken geleden mijn boek af, dat nu definitief zal heeten: Van Oude en Nieuwe Christenen. Het verschijnt bij Nijgh in het voorjaar. Er is nog heel wat aan om te werken, maar het is toch af, dat is de hoofdzaak. Ook hier weer een ‘open einde’; zal ik ooit een boek schrijven met een ‘batig slot’? Ik denk wel van niet. Een oordeel heb ik zelf niet meer; zoodra de drukproeven komen, begint er waarschijnlijk wel weer een spoor van ‘objectiviteit’ te schemeren. Ik ben zeer nieuwsgierig naar jullie opinie. Intusschen komt er heel in het vage een vorm van den roman in me op, waarover ik je al eens meer sprak, waarin een musicus en een moordenaar hoofdpersonen zijn, benevens een grijsaard. Van Jan Greshoff komen gunstige berichten. Henny Marsman en ‘Konrad Merz’ zitten nu ook in Brussel. Henny heeft De Rijke Man van V. Schendel gekraakt, in De Groene; het idiootste wat hij doen kon, maar precies ook wat van hem (in deze materie) te verwachten was. Vervang, als je mijn stuk over het boek leest, gerust den naam Blijstra door dien van Marsman! Al is Henny natuurlijk veel aardiger wat zijn toon betreft, en altijd veel minder bot dan Blijstra, toch is de verhouding tot de ‘tragedie’ letterlijk dezelfde bij beiden. Mussert heeft tallooze bokken geschoten sedert de devaluatie, die hier opleving schijnt te brengen en, ergo, verlies aan macht voor de N.S.B. Toch zal er nog heel wat stank moeten opstijgen, alvorens deze heer tot het verleden behoort. Het Comité van Waakzaamheid heeft succes; de brochures, die deze maand zijn begonnen te verschijnen, worden goed verkocht. De critiek op Meneer Visser is vrijwel vernietigend; weer een voorbeeld van het peil, waarop men hier critiek schrijft. Er is van alles tegen het boek in te brengen, maar de kletspraat van Buning, die eenvoudig wraak neemt als ‘obscurantist’ en Visser ‘niet in één adem durft noemen met van Schendel’, omdat deze heilige door zooveel stank besmet zou worden, is representatief voor het analphabetisme der overige Uylderts. Een vies boek, een gemeen boek, een ziekelijk boek: zulke argumenten zijn de {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} toonaangevende. Gevolg: er wordt van Meneer Visser geen exemplaar meer verkocht. Daarentegen heeft Vic een niet nader te beschrijven prul van een hysterische onderwijzeres (Annie Slot), genaamd Stien, in de N.R.C. ‘klassiek’ verklaard. Zoo gaat het maar door, en ik voel me dikwijls een dwaze paradox als dagbladcriticus. Toch is de eenige manier: doorgaan alsof het obscurantisme geen regel, maar uitzondering was. Alsob. Ik zal je 5 ex. van het intervieuw laten zenden. Er is nogal veel vraag naar geweest, ik hoop dus, dat het nummer niet uitverkocht is. Eigenlijk heb ik nog weinig te vertellen, dat van meer dan anecdotisch belang is; tenzij ik over de Oude en Nieuwe Christenen begin, dat vrijwel mijn heele ‘geestelijke leven’ van het laatste jaar representeert. Montherlant zal ik stellig lezen; Gino (die overigens jullie stijl in het geheel niet evenaart en zelfs beroerd nederlandsch schrijft) heeft hem voor Het Vad. een interview afgenomen. - Ontving je het Slauerhoff-nummer van Gr.Ned.? Vooral de stukken van Cola en Morriën vond ik sympathiek; het gedicht van heertje Joncheere alleen ridicuul. Laten we nu dit afspreken: ik wacht, na dezen brief te hebben verzonden, tot ik hierop antwoord heb van jou (het is immers mogelijk, dat een andere brief van jou deze kruist). We kunnen dan min of meer geregeld ‘vragen en antwoorden’. Misschien heb je dan ook al een vast adres? Ik laat de kranten tot zoolang maar naar de onderneming Rantja Soeni zenden. Voorlopig dus ons beider allerbeste wenschen! Voor jullie beiden, en voor het heertje Alain! Een hand van je Menno 978. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 10 December 1936 Beste Menno, Dit is mijn eerste antwoord op je eerste brief hierheen. Dat ik niet eerder schreef, kwam door onze omzwervingen en daarna door onze installatie hier; maar van Jan Gr. hoorde (las) je wrschl. al het een-en-ander. Dat huisje van Tissing viel bij nader inzien nl. heelemaal niet mee; de tuin was {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} maar heel klein en het huis lag in de kampoeng, verder moest alles van voêr en genotmiddelen uit Bandoeng worden gehaald, wat vrij gecompliceerd en duur was. En tenslotte, geen dokter in de buurt en bezoeken van fl. 150. àls er eens ooit één naar ons toe moest! Terwijl wij dus al erg ‘wikkende’ waren erover, kwam ik hier in Tjitjoeroeg bij mijn ouden oom en tante Crone die ons hun vroegere huis aanboden, - voor niets; maar wij geven hun dan wat het andere ons zou hebben gekost, d.i. fl. 25 's maands. Daarvoor zitten we nu in een ouderwetsche ruime planterswoning: voorgalerij, ruime eetkamer, ruime aanrechtkamer + vier goede kamers, alles compleet gemeubeld, zoodat ik zelfs geen boekenkast meer heb hoeven te koopen. Wij hebben 3 bedienden, groote tuin, en de prachtigste tropische omgeving die je je denken kan. Ik geef er maar geen beschrijvingen van, want dat zou al mijn postpapier voor de lucht in beslag nemen; kortom, 's morgens, en 's middags tusschen 5 en 7 is het hier verrukkelijk. 's Middags warm, hoewel lang niet zoo als in Batavia; en goddank ook lang niet zoo vochtig als in Bandoeng, ook dat is een voordeel. Bep moet nog heelemaal acclimatiseeren en ik eig. ook, hoewel ik de nadeelen toch beter verdraag dan zij. 's Nachts is het hier somber, en zelfs een beetje luguber voor 2 menschen alleen; de bedienden zijn dan weg en het huis klinkt dan hol en de planken vloer kraakt. Maar als er niet bij ons ingebroken wordt - zooals je misschien weet is dat tegenwoordig een veel meer voorkomend verschijnsel dan vroeger - zullen we het hier best bolwerken, aangenomen altijd dat ik tot werken kom. De N.S.B. tiert in Indië welig, vooral de planters hier in de Preanger, in Soekaboemi bv., vinden deze beweging prachtig en blaken van enthousiasme. Ik heb den eenen N.S.B.-er na den anderen ontmoet; over het algemeen lang geen ongeschikte kerels, die alleen maar ernaar snakken, dat er iets gedààn wordt: 1o om uit de werkloosheid te komen, de crisis in den handel, de steeds zwaardere belasting en de kortingen op salarissen, etc. Als er economisch maar wat bereikt wordt! Van procédés als in Duitschland weten ze hier niet veel; wrschl. kan het ze ook niet {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} schelen (‘geest’ en ‘kunst’ zijn hier totaal onbekende spoken); als ze over Duitschland praten is het om elkaar op te kikkeren met ‘wat daar toch maar al bereikt is’. En verder hier, nog véél meer wschl. dan in Holland, de doodsstuipen voor alles wat zweemt naar het ‘Roode Beest’. Ik kan niet anders zeggen dan dat de N.S.B.-propaganda al deze gevoelens heel handig weet te bewerken. Ik zal wschl. lid worden van het I.E.V. (Indo-Europeesch Verbond), al was het alleen maar omdat dat tegen de N.S.B. concurreert en althans de indo's vereenigt - hoewel daarvan ook al hoopen naar de N.S.B. zijn overgeloopen met de klacht dat het I.E.V. nu al 16 jaar bestaat, en niets ‘bereikt’ heeft en niets heeft ‘gedaan’. Gelijk hiermee zend ik je een indisch pendant van het interview in Het Vad., maar ditmaal echt opgesteld door iemand van het vak, een nogal geschikte kerel, ex-zeeofficier, gematigd N.S.B.-er alweer (!), die het geheel uit zijn geheugen heeft opgeschreven, zonder één aanteekening te hebben gemaakt. Als je dat bedenkt is het werkelijk nog heel aardig geworden; vooral omdat we meer dan een uur hebben gepraat, zoodat het onmogelijk was alles op te teekenen. Mijn gekanker tegen de N.S.B. heeft hij weggelaten, dat ik over Marx sprekend gezegd heb dat hij ‘natuurlijk een formidabele geest’ was, ook. Maar het portret is merkwaardig: wat een mussertiaansche kikkerbek! Als je zooiets van jezelf ziet, leer je de menschen begrijpen die de pest aan je hebben, dat is altijd dat. Stuur vooral trouw de stukken die je schrijft; naar dit nieuwe adres nu; gewoon: Pasir Djeding, Tjitjoeroeg. Je weet niet hoè prettig het voor ons is om die dingen hier te lezen. Het stuk over Verwey, over Van Schendel was uitstekend - Verwey vooral sympathiek; het stuk over mij viel mij niet mee, omdat ik meer van jou had willen hooren en voortdurend op citaten van mezelf werd vergast. - Verder waren wij tot tranen toe bewogen door de boterletter die wij met St. Niklaas van jullie kregen, nog wel op den dag dat wij uit Bandoeng weggingen om ons hierheen te begeven; Bep omhelst Ant uitzonderlijk daarvoor, want dit is natuurlijk voor 99% Ant! {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} Over je boek schrijf ik nu niet, altijd weer met het oog op de ruimte; het spreekt vanzelf dat wij zéér verlangen het te lezen. Daarna dan een speciale brief erover - als ik dan niet al te veel ben ingezand. Zend mij het interview van Montherlant door Gino! Zorg ervoor, via Jan aan Arthur, dat ik een ex. Rijke Man krijg. Vraag aan Van Wessem of hij mij wat exx. Graffiti sturen kan; ik zag nog niets, kreeg daarentegen wèl een postwissel groot fl. 25 van Rozebeek uit Hilversum, hoogstwschl. hièrvoor. - Spanje kunnen we hier vrij behoorlijk volgen in de krant. Alles is veranderd sinds ons vertrek, want toen dacht men dat Madrid het geen week meer houden zou, en nu, 1½ maand later, vechten ze er nòg om. Bep schrijft nog wat op de andere kant, al is er niet veel plaats meer. Ik zal je af en toe een gewone brief zenden, voor de dingen die geen haast hebben. Hier hartelijk afscheid nu, geloof me steeds je E. 979. M. ter Braak aan E. du Perron den Haag, 18 Dec. '36 Beste Eddy en Bep Als mijn inlichtingen omtrent de administratie der luchtposterijen juist zijn, dan kan ik je nog juist voor het vliegtuig van morgen even berichten, dat we je brief met groote teekenen van vreugde hebben gekregen. Natuurlijk heeft de goede Jan mij je twee brieven (één tamelijk pessimistisch, één veel optimistischer gelukkig) opgezonden, zoodat wij van een en ander wisten. Dat gevalletje met oom Crone lijkt me een ‘Glücksfall im Leben den es einmal nur gibt’! Wij zouden graag komen logeeren, maar de kilometers zijn te fataal. Ook wij hebben nu trouwens een heerlijk huis, bijna in een dorp, winderig (Roland Holst) en met uitzicht op de duinen. Ook al met een fraai logeervertrek... Dat de boterletter zoo mooi overkwam, verheugt ons; ja, het idee was van Ant, zij zag toevallig een wereldbol in een banketwinkel, die wees op overzeesche correspondentie van gebak. Je interview uit het N.v.d.D. heb ik al in uittreksel in de krant gehad. Dat uittreksel was van Aneta, en vrij beroerd, maar ik {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} maakte er zelf maar wat anders van, dat volgens mij wel zou overeenkomen met wat je wel gezegd had. - De berichten over de N.S.B. zijn dreigend, maar ik geloof, dat de triomf van Mussert toch nooit van Indië zal uitgaan. En hier gaat zijn roem, lijkt mij, bepaald achteruit. Eenheid door Democratie, een bond van geperverteerde fascisten [en natuurlijk tallooze nette burgers] (die dus weer hevig democraat zijn, zooals de fascisten een perversie waren van de democratie), heeft al over de 10.000 leden. Bovendien neemt de werkeloosheid af door de devaluatie, waartegen Mussert op de domste manier demagogisch geageerd heeft. Ook het Comité van Waakzaamheid loopt nu al tegen de 1000 leden, terwijl er al twee brochures verschenen zijn, die grif verkocht worden. Er is tenminste, in tegenstelling tot de landerigheid van verleden jaar, felle oppositie van alle kanten. Dat geeft mij hoop, dat wij nog eens van die politieke obsessie verlost zullen worden... als er voor dien geen oorlog komt. Ik las met groot pleizier La Jeunesse d'un Clerc van Benda. Het boekje verzoende me eigenlijk geheel met zijn klerkschap; het is uitstekend geschreven en mij zeer verwant. Er zijn de zonderlingste overeenkomsten tusschen zijn en mijn afstamming en opvoeding; de ‘situatie’ van onze ouders is, psychologisch gesproken, vrijwel analoog. Ik schreef over dit boekje een artikel voor a.s. Zondag, waarvan ik het gevoel heb dat het een van mijn beste is. Je krijgt het dus automatisch. (Ja, wat mijn stuk over jou betreft: ik kan me nooit losmaken van de bestaande vriendschap, en het goede stuk, dat ik over je zal schrijven, zal komen bij je dood, als ik dan tenminste nog leef!) Gisteren zag ik in den Schouwburg Bob en Christa, in gezelschap van zeer deftige menschen. Zij bewegen zich, geloof ik, meer en meer in deze officieele richting. Maar misschien vergiste ik me in het uiterlijk, hoewel ik op Hagenaars van zekere culturele standing ben uitgeslapen. Hoe combineer ik mijn sterke sympathie voor Benda met die voor Nietzsche? De eerste noemt zich nadrukkelijk een ‘once born’, de ander is in den absoluutsten zin een ‘twice born man’, {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} maar waarschijnlijk heeft de Dreyfus-affaire in het leven van Benda toch wel een soortgelijke rol gespeeld als Bayreuth bij Nietzsche. Je moet die N.S.B.-planters, als ze het over Duitschland hebben, toch eens wijzen op het feit, dat niemand daar meer een bek open mag doen; dat alle kranten nu partijbonzen als hoofdredacteuren krijgen; dat de arbeiders er crepeeren van den honger en voor de soldij naar Spanje gaan om in dienst van den gangster Franco te vechten; dat de heiligenbeelden in Oldenburg door SA-lieden uit de kerken werden gehaald. Vooral dit laatste is goed voor kwanten, die dit voor een specialiteit van communisten verslijten. (Je begrijpt, dat ik met dit laatste volkomen vrede heb). Ik ben bezig mijn boek over te tikken. Natuurlijk kost dat veel tijd, omdat ik er toch weer in zit te veranderen. Je Blocnotes voor Januari heb ik zoo zorgvuldig mogelijk (voor mijn doen) gecorrigeerd. Van mij komt er in het Jan. nummer een artikel over Gide's Retour de l'U.R.S.S. Je hebt toch gehoord, of gelezen, dat hij volkomen bekeerd uit het Stalinparadijs is teruggekomen? Hij vindt het er nog beroerder dan in Duitschland! De evangelische mensch is toch wel een verrukkelijk type. Nu zijn de Stalinisten erg boos, want Gide was altijd een sentimenteele bourgeois, die niets van de dialectische ontwikkeling heeft begrepen. Ik zal de diverse boeken voor je aanvragen bij de diverse menschen. Alles tiert hier al van de oranjelol, vanwege het groote huwelijksfeest. Het regent schuine moppen op de krant, die helaas niet worden gedrukt. Ik zou een select comité willen vormen om H.K.H. en Z.K.H. een boekje, door Stols gedrukt, aan te bieden: Bruidsbed, zijnde De Honderd Beste Schuine Huwelijksmoppen, in 2 ex. op sirenen-haar, niet in den handel. Met Kerstmis en Nieuwjaar hopen wij uit te knijpen. Maar eerst nog een temptatie: drie Oranje stukken één van v. Eysselsteyn (beroepsleverancier) één van De Prez (idioot) en één van Nijhoff en Van Duinkerken!! Van Byzantinisme gesproken; Vestdijk {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft over Nijhoff als Byzantijn een subtiele studie geschreven. Tot nader! Ons beider hart. groeten en het beste! Heb jullie Rassidi nog, of is die weer opgegaan in de tropen? hart. hand je Menno {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} 1937 980. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 1 Januari 1937. ‘Veel heil en zegen enz.!’ Beste Menno, Gelijk hiermee zend ik je l'Avenir de la Science van Renan. Je zult er, après tout, minder aan hebben dan aan de Souvenirs, want het belang van beide geschriften is voor ons toch vnl. psychologisch. Toch is L'Avenir, in al zijn ‘overladenheid’ - vooral uitvoerigheid, want tegenwoordig zou men wat erin staat in de helft van de blzn. nog zeer ampel afdoen - een goed boek; niet alleen een curieus boek. Er is nog alles in van den goeden leerling en toekomstig leeraar, mutatis mutandis heeft Renan hier op dezelfde manier zijn eigen stijl nog gemist als Nietzsche in zijn eerste boek; maar wat absoluut sympathiek is, is de oprechtheid, de overgegevenheid aan het nieuwe geloof. ‘C'était un homme qui croyait à la Science!’ Ik lees, hiernaast, allerlei Compagnies-literatuur, met wat vertalingen van javaansche (en soms sanskriet-) legenden ertusschendoor; over helden die, als Ardjoena, ‘verzocht’ worden, maar (in tegenst. met den H. Antonius) later hun schade ophalen, en die altijd onverstoorbaar dapper zijn, als Rama. Er bestaat een heele aardige bewerking van de voornaamste van deze legenden door Dr. Hooykaas, uitgegeven bij Noordhoff en genaamd Proza en Poëzie van Oud-Java. (Ik heb het met de ‘wetenschappelijke’ vertalingen vergeleken.) Als het je interesseert, kan ik het je aanraden; misschien levert ook deze literatuur je nog eens beschouwingen op voor een essay. Ik moet je van Renan er misschien nog bij vertellen dat hij, op zijn respectueuse manier tegen het christendom schrijvend, het geloof zoozeer beminnend, ondanks alles, enz., door de katho- {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} lieken ongelooflijk gehaat werd; waarin zij gelijk hadden, want zij begrepen drommels goed dat dit de meest doeltreffende manier was om hen overbodig te maken. Ze voelden in Renan niet alleen den renegaat, maar den concurrent, den man die in hun eigen scholen geleerd had hoe zich op de juiste plaats te schuiven. En ze vertelden elkaar met veel smaak de afschuwelijkste dingen over hem, onder andere ‘qu'il était mort en avalant sa merde.’ Ik heb ook vele bezwaren tegen hem en geloof allerminst dat hij, als Nietzsche bv., een eersterangs-mensch was, of zelfs maar een eersterangs-geest. Maar hij is veel meer waard dan men hem nu côteert, en hij is werkelijk bijna altijd een zeer aangenaam gezelschap. [Meer een Benda dan een Nietzsche, maar - al was het maar om het verloren geloof - dichter bij N. dan Benda.] Barrès, die hem hoogelijk bewonderde en zich zijn leerling achtte, is heel wat minder aangenaam. Ik las dezer dagen van hem een wàlgelijk boekje: maximum literair talent gewijd aan het voordragen van iets zoo laags en bête's als het patriottisch vormen van een kleine Franschman, i.c. zijn zoontje Philippe - die dan ook een ontzettende cretijn is geworden; - eig. een fraaie tegenhanger voor Goebbels, alleen met 10 × meer distinctie en begaafdheid. Voor de curiositeit zend ik het je erbij; zulke dingen moet men nu ook nog signaleeren, als het te pas komt. Maar Barrès heeft heel wat betere dingen gemaakt, laat dat ook uitkomen als je erover schrijft. Hij is zelfs zeer individualistisch begonnen; met Sous l'Oeil des Barbares, Un Homme Libre, en later nog Un Ennemi des Lois. Om zich daarna te bekeeren tot een van de ergste patriotten die men zich denken kan; volslagen verpest door de politiek. (Er was dan ook geen uitkomst uit het ‘ik’, vond hij; je moest toch ook iets doen!) Je zult wel niets hebben aan al deze praatjes; maar vat het dan maar op dat ik, vanuit mijn retraite, mijzelf de illuzie wil geven dat ik ‘den geest’ in Europa ook nog nuttig kan zijn, al is het door jouw kanaal. Jij, als publiek personage en met de kolommen van een krant tot je beschikking kunt trouwens 10 × meer doen dan welke van ons ook - met ‘ons’ bedoel ik Jan, Henny, {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} etc. - ook dàt merk je bizonder goed in dit land. Ze weten hier drommels goed wie jij bent, terwijl ze van Henny's bestaan zelfs niet afweten. Als dus iemand hier nog eens een tournée moet komen maken, dan moet jij het zijn. Daarnet je brief: de tweede, hier in Indië! We zijn onze gewoonte trouw gebleven, want jij schrijft over Benda (Jeunesse d'un Clerc) terwijl ik het een paar dagen geleden daarover had. Zeer benieuwd naar je artikel, en jammer dat je Alain er ook niet in behandelde. Ik schreef over Gide (Retour) en zond het stuk aan Jan; nu hoor ik dat jij er al over schreef (voor Gr. Ned.) en wel in het Januari-nr. Maar ik stelde Jan voor - vooral nu, na dat proces - om een reeks betuigingen, getuigenissen over Gide en U.R.S.S. in Gr. Ned. te zetten, want dit is niet alleen een zaak van fransche literatuur. Jij hebt de reeks dan ‘ingeleid’. Jan, Henny, Jan van Nijlen, anderen kunnen zich over deze zaak uitspreken. Ik schreef erbij dat het Gide genoegen zou doen - daar ben ik zeker van, - en hij heeft nu Last om het hem voor te vertalen. Ik antwoord nu systematisch op de andere punten. Dat Aneta mijn interview zou verloederen, kon je vooruit berekenen. Al dit ploertendom is hetzelfde: het haalt uit alle getuigenissen precies wat het zelf gebruiken kan, ter versterking van eigen ‘ideeën’. De heele pers hier is op die leest geschoeid; je merkt het niet alleen aan de berichten over Spanje. Eenheid door Democratie heeft onlangs in Bandoeng ook een filiaal opgericht, - natuurlijk met poep bespoten in de Indië-Hoûzee. (Ik zou over dit blad alleen al een brochure kunnen... spuiten, maar het is me tè machtig; ik zou op die manier ook hier al mijn werklust vermoorden.) Maar zijn ‘wij’ - waakzamen! - nu concurrenten van die eendrachtigen? Dat zou me toch spijten. Waarom geen samenwerking? - hoe meer hoe liever, in deze massa-wedstrijden waar onze grootsche tijd nu eenmaal uit bestaat. Ik praat met die N.S.B.-planters liever heelemaal niet. Ze geven om geen ènkel argument; en bovendien, ze hebben van hun {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} standpunt uit gelijk, want ze denken maar één ding: ‘wanneer zal de werkloosheid ophouden en zullen wij weer meer verdienen?’ Laat morgen een slimme gannef met een program aankomen, contra Mussert dat dàt alleen behandelt, en ze laten allemaal Mussert stikken, met al zijn kampioenerigheid en zijn ‘ideologie’ waar ze het nu zoo mee eens zijn. Met zulke menschen redeneeren is comedie spelen tegenover jezelf. (Qui trompe-t-on?) Alles waar wij ons druk over maken, bestaat hier niet. Bestaat hier eenvoudig niet: nooit van gehoord, nooit over gedacht, nooit van gedroomd. Welke G.G. is flink geweest en welke slap? - dat is het nec plus ultra van ‘cultuurbesef’ waar je hier over kunt praten. En wat dat precies zeggen wil, zie boven. - Ik kan dit alles in een boek zetten over Indië, maar met die planters erover praten is waanzin. Die Oranjefeesten kan ik me van hier voorstellen en verzoenen me weer een beetje ermee dat ik hier zit. Stel Stols overigens je ideetje van dat Bruidsbed voor; het is alleszins de moeite waard, en misschien zou Bernard het van zijn dubbelganger best verdragen. Maar ik doe, geloof ik zoo langzamerhand, Stols onrecht. Niet dat hij niet meteen prins-gemaal zou worden, als het hem werd aangeboden, maar zóó'n obsessie om de grijns van Gaston Doumergue te slaan zou hij, geloof ik, toch niet hebben; hij zou nog eens één keertje die glimlach van zijn bek getrokken hebben. Die prins-gemaal-in-spe moet een behoorlijke imbeciel zijn, dat kàn nu niet meer anders; hij heeft dat nu wel met 1000 foto's bewezen pardessus den aard van zijn baantje en hoezeer dat er ook al op wees. Dat Nijhoff en Van Duinkerken in dezen weer manifesteeren moesten, is teekenend voor déze intelligenties, - maar ik word er moe van, te zien hoe alles zoo prachtig uitkomt. Twee imbecielen van hier, geen planters ditmaal, maar wel, krachtig N.S.B.-fähig - hoewel nog geen lid; de een ex-directeur van het pandjeshuis, de ander ex-ass. resident van de buitenbezittingen. No. 1: - Iemand zei me: ‘We moesten een maand tractement geven aan Indië Weerbaar!’ en je hebt er ook die het {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} doen. Mij is het te machtig, ik begrijp niet hoe ze 't doen kunnen. Maar gisteren was ik met X net daar (op het comité of zoo), en X gaf 5 gulden; nou, toen zei ik: ‘Je bent tweemaal zoo rijk als ik en je geeft 5 gulden; vooruit! ik geef een rijksdaalder’. Maar toen kwamen ze met een lijst voor het huwelijkscadeau van de prinses, en toen heb ik gezegd: ‘Weg daarmee! dààr heb ik niks voor over!’ - No. 2.: - Ja, en dan geven ze nog niet eens allemaal aan het comité; en toch, als Indië verloren ging, waar zou Holland dan zijn? Wat zou Holland dan zijn? Ik zeg dat altijd tegen die Hollanders; ik zeg: ‘zonder Indië, waren jullie nix!’ Ik zeg ze dan: ‘Wéét jullie wel, wàt Holland zou zijn, zònder Indië?’ zeg ik: ‘nix dan een aanslibbing van Duitschland's riolen!’ (Dit als variant, stèrkere variant, op het woord van Napoleon.) Als ik mijn boek over Indië klaar krijg en het wordt nog uitgegeven, - dus niet onder fascistisch regiem - dan zullen er een hoop fraaie en gevoelige stukken in staan, over de natuur en zelfs over zekere menschen (om niet à la Bas Veth te kankeren), maar dit soort caricaturen zal er ook rijkelijk in worden vertoond. Bep schrijft hier nog wat onder. Veel hartelijks onder ons vier, en als steeds je E. P.S. Ik kom je eraan herinneren dat je me dat boekje van Freud over zichzelf (met portretten) nog eens zou zenden. Of was het uitverkocht? 981. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 2 Januari 1937. Beste Menno, Gisteren schreef ik je een langen brief, die vandaag eerst wegging, vanwege het nieuwe jaar. Ik verzond ook Renan, Avenir de la Science + een boek van Barrès. Patrice van Renan, dat ik op het laatste ogenblik bij Histoire de mes Pensées van Alain deed, zal je interesseeren vanwege het verloren geloof; sluit aan bij de Souvenirs, maar is in den jeugd-tijd zelf geschreven. Er is nog een ander document uit dien tijd bij, dat zijn be- {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} lang heeft. Dit alles komt je misschien nog uitstekend van pas, nu je je boek toch ‘herziet’. Maar ook nu weer schrijf ik je om iets practisch. Bep liet vragen of ze niet af en toe een indische brief kon schrijven. Ik heb nog een ander idee: kan ik af en toe niet een indisch boek bespreken? Ik kom hierop door lezing van het werkje Boven-Digoel door L.J.A. Schoonheyt, Arts. Er is van allerlei, dat hier verschijnt en dat voor Holland toch ook van belang is; voor hollandsche lezers in Den Haag, waarvan velen zich voor Indië interesseeren, en verder - door voor indische lezers van Het Vaderland. Er is hier, in de indische bladen zelf, geen enkele behoorlijke rubriek in dien geest, maar ik wil zelf hier niet vragen, want de heele pers is N.S.B.-ig, en de ‘andere’ pers is om tegengestelde redenen niet onverdacht. Het Vaderland zou dus precies de plaats zijn waar ik mijn (ons) standpunt innemen kan. Eén boek per maand kan toch wel. Als betaling ben ik tevreden met den prijs voor een parijsche brief, dus fl. 10. per kolom. Kan je dit voor mij gedaan krijgen? Ik kan de boeken dan oneindig beter behandelen dan in Gr. Nederland, en met veel meer weerklank hier. Ik kan dan behandelen: 1o Boven-Digoel voornoemd, 2o Oud-Batavia van Dr. F. de Haan, een ‘meesterwerk’ van historisch vernuft, geschreven door iemand met heel wat meer gevoel voor humor dan Huizinga, - van dit boek is net een herziene herdruk uit [ik combineer de recensie dan met een eigen bezoek aan Oud-Batavia waarbij ik het boek als gids neem]; - 3o Tijdens de Oost-Indische Compagnie door Godée Molsbergen, ex-landarchivaris (het 2e deel is net uit); 4o een paar romans tegelijk, en zoo verder. Er is van allerlei; en je kunt er altijd meer van maken dan exclusief een boekbespreking, dat lijkt mij ook voor den krantenlezer aardiger. Doe je best en schrijf mij omgaand. Ik was n.l. al begonnen aan een bespreking voor Jan, maar stel die nu uit tot ik antwoord van jou heb. Want voor jou-d.w.z. als het een artikel kan worden van 2 a 2 ½ kolom, doe ik het driemaal zoo goed. - Je kunt het ook zoo inpikken dat het òf een boekbespreking òf wat an- {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} ders (een ‘brief’ dus) wordt; en dan doen beurtelings Bep en ik het. Maar zie in dat geval gedaan te krijgen dat het 2 × in de maand mag. We beginnen dan ook met het relaas van een tocht die we eergisteren maakten naar vereerde keisteenen (van historische beteekenis) in de buurt van Buitenzorg. Deze tocht krijgt nog een vervolg, en het geheel kan een zéér amusante brief opleveren, die ik dan wschl. schrijven zal (of met medewerking van Bep.) Denk zelf niet dat dit voorstel ‘niks voor jullie’ is. Vooral in dezen tijd van hernieuwde belangstelling over en weer, lijkt mij dit voorstel ook voor de krant zelf van belang. Mijn stukken teeken ik dan ook, en ik ben nu, zoowel in Holland als hier in Indië, een soortement ‘beroemdheid’. Praat er dus serieus met Schilt over en antwoord mij direct, hetzij goed hetzij kwaad. Hartelijk je E. P.S. Vanmorgen en gisteravond Groot Nederland verslonden, en toen nog eens bestudeerd. Je stuk over Diderot-Luppol is ook na herlezing perfect. Met groot plezier ook de toelichting gelezen op het talent van Joh. v.d. Woude. Dat was, na het art. over bolle Ton, het eerste Vad., sinds lang weer, dat ik kreeg. Laat je ze nu direct hierheen zenden en niet meer via Tissing? Deze brief gaat uit Soekaboemi weg, waar wij vandaag voor nieuwjaarsbezoekjes heengaan. 982. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 11 Jan. '37 Beste Eddy Onze correspondentie is nog niet geheel en al in een practisch spoor, want ik kreeg inmiddels al weer twee brieven van jou (16 Dec. en 28 Dec.), terwijl die beide mijn brief van ik meen 17 Dec. moeten hebben gekruist. Intusschen: hartelijk dank voor beide, want er stond veel in. Ook dank voor Renan, dien ik geboeid lees (zeer verwant aan Benda) en het fraaie interview, dat vandaag arriveerde. Vooral wat daarin over de culclub wordt gezegd is prachtig! Het portret sprekend {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} Ciano en Mussolini door elkaar, hoezeer het me spijt dit te moeten constateeren! - Ook onze stukken over Gide ‘kruisten elkaar’; oplossing is nu, dat ik op verzoek van Jan jou stuk bij je Blocnote Februari gelapt heb. Als afzonderlijk artikel kon het natuurlijk niet na het mijne. Nu eerst en voor alles dit: 19 Febr. wordt de sterfdag van Multatuli herdacht. Ik wil dan een Multatuli-pagina van Het Vad. maken en zou daarvoor (in overleg met Schilt) dolgraag een stuk van jou hebben over Multatuli en Lebak (Havelaar). Het mooiste zou natuurlijk zijn, als je Lebak even kon bekijken, maar ik weet niet hoe de verbindingen op Java zijn. (reiskosten kun je declareren, dat behoeft dus geen bezwaar te zijn). Zend mij het artikel zoo spoedig mogelijk met de vliegpost en doe er even een opgave bij van de kosten (porti, ev. reis, die Het Vad. je vergoeden moet). Stuur het aan mij privé, ik behandel het dan wel. Er is hier een heftige griep-epidemie, waar Ant momenteel het slachtoffer van is. Zij was dezer dagen erg ziek, maar voelt zich nu gelukkig beter, ligt echter nog te bed. Daarom kwam ik niet eerder tot schrijven, want twee weken geleden werd ik opgeknapt met een paar oogstoornissen (z.g. ‘Flimmerskotomen’, waar ik in 1930 ook al eens mee gezegend werd), die er volgens den oogarts op wezen, dat ik me overwerkt had. Gevolg: rantsoen van lectuur en schriftuur. Prettig is dat niet, maar ik schijn nu eenmaal op deze manier te reageeren op werk overlading. Overwerktheid als psychisch symptoom ken ik niet, en dat maakt het des te verleidelijker om maar door te gaan. Het geval D.D. lijkt mij hopeloos, vooral in deze atmosfeer. In de eerste plaats zal het vrijwel onmogelijk zijn een uitgever te vinden; in de tweede plaats kan ik mij niet 100% achter de uitgave plaatsen en er propaganda voor maken. Ik geef alle Aziaten gelijk, als ze proberen hun mondigheid om te zetten in onafhankelijkheid, maar voor Japanners voel ik niets. Ik zou echter eerst het boek in quaestie moeten lezen om precies te weten hoe of wat, en tot dusverre heb ik het nog niet ontvangen. Voor mij is hoofdzaak je eigen reactie op de tropen, en speciaal op Indië. Ik geloof, dat je het gevaar van de N.S.B. schromelijk {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} overschat. Vergeet niet: ideologisch en practisch wordt de zaak niet in Indië, maar hier beslist. De planters waren voorbeschikt voor de N.S.B., maar ze zijn het niet uit ideologische motieven; je zegt zelf, dat ze er niets van weten. Wanneer de N.S.B. in Nederland bij de verkiezingen wordt verslagen (waar momenteel flink aan gewerkt wordt, van alle kanten), dan zal Mussert heusch in Indië geen pied à terre vinden voor zijn stommiteiten. Een veeg teeken voor den man lijkt mij, dat zijn Nationaal Dagblad, met veel bombarie aangekondigd, een mislukking is. Ik bedoel nu niet eens journalistiek, want dat was te voorzien, maar ook financieel. Er staat vrijwel geen advertentie in: een bewijs, dat de zakenwereld den leider al wantrouwt. De kleinburgers stroomen naar E.d.D. (Eenheid door Democratie); bij de vlagincidenten, waarvan je zeker wel een en ander gelezen hebt, heeft Mussert weer aan den Duitschen kant gestaan, d.w.z. in den tijd van Juliana-lol, precies aan den verkeerden kant. Met dat al zal hij bij de verkiezingen de noodige stemmen krijgen, maar hoofdzaak is, dat de verlamming bij de tegenstanders van een jaar geleden weg is. Hij is in het defensief. Veel gevaarlijker lijkt mij momenteel de Europeesche situatie, zie Spanje. Wanneer Mofrika eenmaal losbarst, zijn wij nazi's zonder Mussert, en dat is erger. Wat mij vooral treft in je beschrijving van het geval D.D., is weer de dilettantische bestrijding van zoo'n man door het gouvernement. Zoo moet het wilhelminische Duitschland Liebknecht en het Tsaristische Rusland zijn ‘intellectueelen’ bestreden hebben! Een concentratiekamp, of een veemmoord zou veel eenvoudiger zijn dan deze omslachtige procedure. De democratie (en zeker de koloniale) is een wonderlijke paradox. Hoeveel vooroordeelen zijn er niet verdiskonteerd in deze ‘rechten van den mensch en van den burger’, die dan toch maar beletten, dat iemand als D.D. onmiddellijk wordt gefusilleerd, zooals in Duitschland, of eerst latrines mag schoonmaken. Alles welbeschouwd leeft hij nog in een paradijs. In Duitschland is zoojuist een officieel verbod voor schilders afgekomen om families te schilderen met minder dan 4 kinderen, aangezien dat {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} niet in overeenstemming zou zijn met de waardigheid van het kinderenfokkende Rijk. Dit is geen mop! 1e Van Eeden accoord, 2e ouweheerigheid van Waakzaamheid is noodzakelijk. Deze toon is al een maximum voor actie in Nederland, zelfs onder intellectueelen. De brochures krijgen jullie automatisch na geldzending. 3o Alain heb ik al. Over hem en Benda schrijf ik binnenkort voor Gr. Ned. Het was al afgesproken, dus je ziet, dat onze gedachten weer over den evenaar heen parallel loopen. 4e Mijn Zondagsartikelen zijn je wekelijks toegezonden, maar tot voor eenige weken natuurlijk p/a Tissing. Nu gaan ze regelrecht naar Tjitjoeroeg. Informeer dus bij Tissing, als je niet alles ontvangen hebt! En bericht mij vooral, als er iets zoek raakt. Het vervelende van deze wijze van correspondeeren is, dat de ruimte zoo beperkt is en alles samengeperst moet worden. Toch vind ik brieven schrijven per boot nog ongerieflijker. Het reageeren met tusschenruimten van 6 weken is de dood voor de reactie zelf. Dus: ik zal me meer en meer trachten te bekwamen in de efficiency van het vliegpostpapier. - Ik ben bezig mijn boek te herlezen en te revideeren. - Verder weinig nieuws. Greshoffs en Marslieden allen lijdend of lijdend geweest aan griep. Henny schijnt nog heel zwak te zijn en bronchitis over te hebben gehouden. En dan dit nog, ik vergat het bijna: ik kreeg een briefje van Chiaro, uit Parijs, waar hij nu weer schijnt te zitten, maar zonder een woord over Spanje. Zijn adres is: 8bis Villa Chauvelot, XVe. Hij is dus niet gesneuveld, goddank. De Juliana-defloratie-ritueelen zijn achter den rug. Het was welletjes, dat verzeker ik je. De peper, die de nazi's er tusschendoor hebben gestrooid, en het gedonder over het Horst Wessellied, dat Van Anrooy verdomde om te spelen, waren de eenige verkwikkelijke incidenten. Nu, tot nader. Veel succes met de kakkerlakken, die mij afschuwelijk lijken (ik kan mij alle angsten van Bep voorstellen!), en ons beider hartelijke groeten voor jullie beiden! Vermeld in iedere brief even, welke brief (brieven) van mij je ontvangen hebt. De hand je M. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} N.B. Er zijn volgens een handboek op de krant twee Tjitjoeroegs op Java! Kan dat geen verwarring geven? en welk is van jullie? 983. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 23 Jan. '37. Het onze is bij Buitenzorg, dus het meest noordelijke! Beste Menno, Dank voor je brief (antwoord op de D.D.-historie). Ik zie hem eind dezer op Bandoeng en zal hem inlichten. Ik ben overigens bezig zijn ‘Havelaar’, Het Boek van Siman den Javaan, in 1908 verschenen en vaak met razernij hier ontvangen, want het ‘ontmaskerde’ de gedragingen van de P. en T. landen, aan Querido aan te bieden voor de Salamander-reeks. D.D. is alles bijeen genomen toch een werkelijk aardige kerel; tenminste niet een ‘slaaf’ als het meerendeel van de lui die je hier ontmoet (maar daarover schreef ik nu net een gewone brief aan Jan). Doe in ieder geval voor hem wat je kan. Ik was onlangs op Batavia, verkeerde daar met van der Hoop, met Hein Groeneveldt (op het oogenblik chef van den Immigratiedienst), een zeer geschikte man die alles voor me wil doen en denkt dat ik het blad van het I.E.V. zou moeten reorganiseeren, maar daarover nader, en met Prof. Palte (vriend van Cola Debrot en Jany); en het was in ieder geval een opluchting weer eens lieden te ontmoeten die lak hebben aan de N.S.B. en die als vanzelfsprekend de kranten hier ‘kinderlijk vervalscht’ noemen, een ‘uitgesproken cloaak-geur verspreidend’, enz. Ik zou je daar hoopen van kunnen vertellen, maar heb niet veel plaats hier; dat komt dus in mijn boek. Voor gezegd boek ben ik ook bezig een ongelooflijke hoop ‘javaansche’ lectuur te verdouwen: hindoe-jav. en Compagnies-geschiedenis, archeologie, folklore, koloniale letteren, etc. Ik heb, als altijd, veel aan het Bat. Genootschap, en van der Hoop, die daar zit en met wien ik uitstekend opschiet, is mij van veel nut. Maar voor een tant soit peu ‘intellectueel verkeer’ moet je toch op Batavia zijn. Ik ben erg in mijn sas met de ‘opdracht’; overmorgen ga ik naar Lebak. Het ligt in Bantam, dus heelemaal niet zoo ver af, maar {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} ik was eerst wat bang voor kosten, omdat Lebak (het plaatsje) niet aan den trein ligt; maar bij nadere beschouwing van den Havelaar merk ik dat met Lebak de afdeeling bedoeld wordt, en dat het drama van Dekker zich vnl. afgespeeld heeft in de ass. residents-woning te Rangkasbetoeng, hoofdplaats die wèl aan den trein ligt. Het is maar 2 1/2 uur van Batavia; ik zal er één nacht overnachten, voor de ‘sfeer’; daarna op Bat. wat Lebak-literatuur doorvossen en dan hier mijn artikel schrijven. Dat heb je, hoop ik, een week na dezen brief; kostendeclaratie inbegrepen! En daarna moet ik een allerellendigste officieele trouwerij doormaken, met diner in smoking en kerk, van mijn neefje Eddy (die er zelf geen bal voor voelt, maar de arme jongen moèt). Bep en ik zitten op springen, wat betreft je antwoord over die rubriek. Ik verzeker je op mijn beurt ‘daer can in Indien wat groots verricht worden’ en mijn vijanden sparen hoop ik ook niet te doen, of niet te veel! Je berichten over de N.S.B. zijn tenminste verblijdend. Moge in April deze heele rotzooi weer een goed stuk gefnuikt worden; onuitroeibaar pleegt zulk gespuis nu eenmaal te zijn; maar inderdaad, als het grofste eigenbelang niet bulkt, dan komt alles gemakkelijk weer in de gewone holen terug. Maar waarom ken je een zóó groote waarde toe aan het losbarsten van de Moffen. Ik ben er niet zeker van dat ze niet wéér verpletterd worden en dat vriend ‘Moes’ daar misschien voornaamste held in zal zijn. Je stukken komen weer geregeld, laatst een zeer goed over Walschap. En van Anrooy is een bovenstebeste! Maar vergeet dit niet: ik vertrouw niet op ‘automatische’ toezendingen, por Oerlemans dus aan (2 exx. van de brochures hierheen, een voor Bep, een voor mij) en zeg ook aan van Wessem dat hij mij nu eindelijk een paar exx. Graffiti zendt! Wil je Boucher ook eens opbellen (of opzoeken) en hem vragen hoe hij denkt over de 2e reeks Blocnote? Als er nog wat meer uit moet, moet jij dat maar doen. Maar liever niet, want ik schrapte al stevig. Ant zal nu wel beter zijn, alleen dus maar veel vriendelijkheden. (O ja, de filmster die op haar lijkt heet Ruby Keeler.) {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik keer tot mijn Pandji - verhalen en andere Bratajoeda's terug. Heel veel hartelijks 2 × 2, een hand van je E. Dat er 2 Tjitjoeroegs zijn is niet erg. Het andere ligt in de Djampangs (binnenlanden) en staat ook in Ducroo. Dààr zou je wat bij moeten zetten, dit is het groote!! P.S. Dit van belang: zou je aan een psychiater niet willen vragen (voor je Multatuli-blad) een stuk over Woutertje Pieterse? In Duitschland wordt dat boek door Adlerianen en dgl. zwaar bestudeerd. En de waarde ervan als 1e en beste holl. ‘kinderroman’ mag ook blijken! 984. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 29 Januari 1937. Beste Menno, Hierbij het stuk. De reis heen-en-terug naar Rangkasbetoeng, van hieruit: Tjitjoeroeg, + één dag hotel en eten, kostte me fl. 15.50. Zie wat je me daarna nog kunt laten geven voor het stuk. Ik ben er 4 volle dagen mee kwijt geweest, ook met het doorwerken van de literatuur over dit onderwerp (op het Bat. Genootschap). Knijp De Lang uit zoo goed als het gaat, - het gaat wschl. tòch slecht. Maar laat het geld hierheen zenden, want we hebben het best noodig. Tot later. Je E. (Las je ooit het boek van Meerkerk over Multatuli? Psychologisch en voor het leven is het misschien wel het beste; het eerlijkst ook in het geven-en-nemen. Een groot schrijver is de man niet, en zelfs een erg simpele geest, maar zeker eerlijk. Een van de ploertigste bestrijdingen is daarentegen het boek van Jhr. de Kock (uit een fraai geslacht!) ingeleid door een prof. van de Technische Hoogeschool van Delft, die over literatuur spreekt als een mislukte hulponderwijzer. Iets ongemeen stinkends en kilbloedig laaghartigs, uitgegeven door van Stockum in 1926.) Het heet Lebak en de Max Havelaar. Je mag het stuk gerust met titeltjes onderverdeelen. Maar schrap liever niets! {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} 985. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 30 Jan. '37. Beste Menno, Ik ben door jouw schuld totaal vermultatuli'd. Ik lees nu van alles, o.a. de complete ‘rotzooi’ van den deurwaarder De Kock (de man moèt deurwaarder geweest zijn!) Intusschen merk ik dat in mijn stuk nog wat foutjes zijn, vandaar deze brief die er pal bovenop gaat. Wil je vooral de volgende dingetjes verbeteren? 1. Waar ik zeg dat in 1889 de twee artikelen verschenen die, enz. - nl. van Van Sandick en van Swart Abrahamsz, moet je zetten: ‘in 1888 en '89’, want dat van Sw. Abrah. was van 1888. (De deurwaarders blaffen je altijd over zooiets aan!) 2. Waar ik zeg dat Kipling's Mandalay beter zijn weg vond naar de hawaïguitaar dan Saidjah's lied naar de gamelan, moet je van dat laatste maken: naar de ketjapi (d.i. een snaarinstrument waarbij dgl. liederen gezegd en geneuried worden; de gamelan schreef ik met het oog op holl. lezers, maar is hier eig. verkeerd, en de lezers die wèl weten wat een ketjapi en wat een gamelan is mogen niet blaffen). 3. Waar ik het stuk van Fransen van de Putte in extenso citeer, in den noot zetten, na: ‘Uit hetzelfde Bat. Nieuwsblad van 1904’ - ‘In 1910 ook in De Gids gezet door den heer Hasselman’. Maar dit tusschen haakjes, als van minder belang. De man deed nl. toen of het nog onbekend was. En Douwes Dekker hier had het in 1904 in het Bat. Nwsbl. gezet en in 1909 nog eens als aparte brochure bij Kolff. 4. In het vervolg op dit stuk, waar ik zooiets zeg van: ‘laat dit den heer De Kock gezegd zijn; het is een minister van koloniën die spreekt’ - of in wat daaraan voorafgaat, moet je even ertusschen lasschen dat ik weet dat De Kock dat stuk kent; hij citeert het nl. zelf voor een stukje (op een nogal misleidende manier, maar zeg daar maar niets van) en concludeert eruit dat de minister Multatuli er heelemààl geen gelijk mee heeft gegeven, dat er alleen maar staat dat hij niet wil dat er onderscheiden wordt tusschen knevelarijen en zoogenaamde knevelarijen, en dergelijke deurwaarders-logica en expresse geborneerdheid. Ik heb {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} aan Henri Mayer gevraagd of hij wil informeeren voor me wat die meneer De Kock was of is en of hij nog leeft. Misschien stuurt de man nog wel een ingezonden stuk naar Het Vaderland. Zorg in dat geval dat ik het met de luchtpost krijg en antwoord vast met 2 regels dat mijn antwoord komt, want ik neem me voor om dezen ouden ploert te kastijden tot hij er paf van staat. Tot dusver is hij paf dat niemand hem te woord gestaan heeft, zelfs niet de heeren van het Max-Havelaar-fonds. Van denzelfden man staat in het boek nog een brief aan den minister van koloniën dat hij afdoend heeft aangetoond dat de Havelaar een boek vol laster en leugens is en of... de Regeering nu maar niet langer subsidie wil geven aan dat fonds, ‘hoe sympathiek ook in zijn doel’, enz. [Ieder heeft zoo zijn ideaal als hij de waarheid onthult!] Kortom, het is een bedillerige, reactionnaire oude schavuit. Wat ik hierboven zet kan je nog in een voetnoot zetten; graag zelfs, - ofschoon misschien niet precies dat woord? Hij verwijt Multatuli een theatrale en bombastische stijl; de zijne is zeemelig en femelig, en 100% in overeenstemming met zijn kruipend-gedierte-achtige ‘ziel’. Ik heb nù lust om een stuk of wat brieven te schrijven (en te bundelen) over Multatuli, onder den titel: Lui, Pedant en Ziekelijk. Ik zal Querido eens gaan vragen of hij ervoor voelt. Zoo ja, dan kan ik in 3 maanden ermee klaar zijn. Ik reken dus op je om mijn stuk zoo goed mogelijk in de krant te zetten, keurig gecorrigeerd, etc. Als het niet over Multatuli was, kon het me niet schelen. Laat het liefst zetten zoodra je het hebt, dan kan je het op de proeven nog wat ‘herzien’. Heel veel dank, steeds je E. Ik krijg dus fl. 17.15, zegge fl. 17. - voor mijn kosten. En wat je wilt voor het stuk zelf. P.S. Wil je mij tien exemplaren sturen van het Multatuli nr.? Ik wil hier allerlei lieden ermee plagen en plezieren. - De 5 exx. van mijn interview die ik je vroeg, kreeg ik nooit ofte nimmer. - O ja, wil je fl. 5. van mijn honorarium aan Jan Gr. sturen voor {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} een cadeau aan Gille die 2 Maart jarig is? Vergeet dit vooral niet. 986. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 31 Jan. '37. Beste Menno, Ik schrijf je dezen brief niet particulier, maar als lid van Waakzaamheid aan bestuurslid van die vereeniging, met verzoek wat ik je hier zeg door te geven aan het verdere bestuur. De infame, volslagen fascistische methodes waarmee men in Sovjet-Rusland doorgaat alle z.g. trotskyisten op te ruimen, geeft mij voldoende reden, meen ik, om dit te zeggen: òf alle stalinistische z.g. communisten moeten uit Waakzaamheid verwijderd worden, òf wij werken daar samen met lieden die accoord gaan met procédés, even bloedig en gemeen als die van het Rijksdagproces met voorafgaande brand. Het is ‘begrijpelijk’ misschien, dat de tyran Stalin zijn vijanden met alle middelen opruimt, maar bij lieden die deze middelen niet openlijk desavoueeren voel ik mij als ‘intellectueel tegen de dictatuur’ al te slecht op mijn plaats. Ik voel mij verplicht te avoueeren dat ik de stalinistische middelen vind: even afschuwelijk en verachtelijk als welke schanddaad van het fascisme dan ook. Ergo: als er geen reorganisatie plaats heeft tot zuivering van Waakzaamheid, dien ik bij dezen mijn ontslag in als lid. Je zou mij plezier doen in dat geval even mijn uittreden in Het Vaderland te vermelden, met bijvoeging van mijn redenen. - Geloof mij, met hartelijke groeten, steeds je E. P.S. Het is geen ‘angst voor het communisme’ dat mij dezen brief ingeeft: ik heb meermalen getoond dat ik van deze specifiek-burgerlijke ziekte vrij ben, het is afschuw en totale verwerping van het z.g. communisme van Stalin c.s. Als Spanje stalinistisch zou worden, kan het mij ook niets meer schelen wèlke bandietenbende in dat land de baas wordt. B.M. - Kan je me bezorgen: het stuk dat in de N.R.C. gestaan moet hebben over Blocnote klein formaat? Van Vic? Ik zag tot {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} dusver niets daarover dan jouw stuk in Het Vad. en dan wat snertstukjes in een paar regels in holl. bibliographieën en zoo. Graag dus dit stuk, schrijf er even om aan Vic, maar laat het eerst naar jouw sturen, anders vergeet hij het toch. Dank. E. 987. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 5 Febr. '37. Beste Menno, Ik ben net terug van Bandoeng, waar ik meedeed aan de huwelijksplechtigheden van mijn neefje Eddy - voor het eerst weer in smoking (een geleende natuurlijk) sinds 19 jaar, en in de kerk (langer dan 10 minuten als toerist) sinds 23 jaar. Ik sprak verder Dekker, die toch werkelijk een erg aardig iemand is, een van de boeiendste die je in dit land kunt aantreffen. Hij wil mij leeraar in het nederlandsch maken op zijn ‘vrije universiteit’ (voor ‘Indonesiërs’, inbegrepen Chineezen) die in Augustus a.s. geopend wordt, als het tenminste doorgaat, na zijn vonnis, want ze zijn nu doende hem zijn onderwijsbevoegdheid af te nemen. Zijn vrouw is ook heel aardig, een soort halfbloed Rien Marsman, even fel en geremd beurt om beurt. Ik las van D.D. nu Siman de Javaan, dat ik Querido aanraadde in de Salamanderreeks te herdrukken. Het boek is mij enorm meegevallen; het zit uitstekend in elkaar, is zoo goed als vrij van literaire flauwekul, dateert dus nauwelijks, en is te beschouwen als een ‘voorlooper’ van Fontamara van Silone en Zuiderzee van Last, en zeker niets minder dan het laatste. (Ik vind het zelfs veel boeiender en zonder de belachelijke kanten van dit laatste: freule Zoo-en-zoo pratend over de ‘smoking’ van haar verloofde.) - Ik heb D.D. gezegd wat je van zijn boek over Azië dacht en hij vindt het ook al goed. Nu begin ik mij echter ongerust te maken, omdat je zoo zwijgt over mijn voorstel om een kroniek te maken voor Het Vad., met Bep samen, over Indische boeken en andere onderwerpen. Waarom geen antwoord daarop? Kan die brief weggeraakt zijn onderschept misschien door N.S.B. manoeuvres? Ik vroeg je dadelijk te antwoorden. {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu moet ik je opgeven wat ik sindsdien verzond en van je verwacht; maar houd dit nu onder oogen: 1.Copie van het stuk over Multatuli (aanget. uit Buitenzorg verzonden). 2.Brief met aanvulling daarop en verbeteringen, van hier verzonden, maar niet aangeteekend. 3.Brief waarin ik je schreef over Waakzaamheid, in verband met de smeerlapperij in Rusland. Hierin vroeg ik je ook mij de bespr. in de N.R.C. van Blocnote kl. form. te zenden, d.w.z. die voor mij te krijgen eerst (van Vic. bv.) Dat is alles wat de corresp. aangaat. Maar nu vroeg ik nog dingen, nl. 1. - 10 exx. van mijn art. over Multatuli (later). 2. - 5 exx. van òns interview indertijd (nooit ontvangen). 3. - Dat boekje van Freud over zichzelf, dat je me beloofde. Graffiti (aan Van Wessem te vragen) heb ik ontvangen. Dat is dus van de baan. Ik ben op het oogenblik als een razende bezig - en dat heb jij min of meer op je geweten - aan een groot stuk over Multatuli - op Natal en te Lebak - dat heel best tot een boek zou kunnen worden. Ik werk van 's morgens tot 's avonds - alleen die tocht nr Bandoeng is er tusschen gevallen. Met het oog op dit werk heb ik nòg een verlangen: kan je me het boek van De Gruyter over Multatuli zenden, dat ik je indertijd gaf (en waarover in Blocnote nog een passage staat)? Je krijgt het terug; maar stuur het me omgaand. Dat wordt dus no. 4 op het lijstje van desiderata. No. 5 is: dat je je met Boucher verstaat over de 2e reeks Blocnote. Hij kan mij de proeven zenden; maar als er nog wat geregeld moet worden, dan met jou. Nu, later meer en over wat anders. Werk nu eerst dit lijstje af. Maar Bep en ik maken ons vooral ongerust over je niet antwoorden op ons voorstel, dat voor ons van groot belang was. Ik stelde je voor - d.w.z. Het Vad. - om eens per week (14 dagen) een art. van ons (een van ons) over een boek of wat anders - ik wou doen: Boven-Digoel door Schoonheyt, arts; mémoires van den ex-regent en volksraadslid Djajadiningrat, Oud-Batavia van {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Dr. F. de Haan, gecombineerd met een bezoek aan Oud-Batavia zelf, een tocht naar hindoe-beelden, etc.. - Bep heeft allerlei brieven in het genre ‘Parijsche brief’ op het oog. Zeg gerust nee, maar antwoord. Hartelijk je E. 988. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 5 Febr. '37 Beste Eddy Zooeven je stuk over ‘Lebak’ ontvangen. Het is een uitstekend artikel, en ook zwaar gedocumenteerd. Dank! Ik zal alleen een paar uitdrukkingen moeten veranderen, die voor de krant te ‘algemeen-scherp’ zijn, maar ik zal er voor zorgen, dat daardoor aan de scherpte van het stuk geen afbreuk wordt gedaan. Het is veel beter dat ik die kleinigheden zelf doe dan dat Schilt in de proef gaat veranderen. Helaas belet de afstand overleg vooraf, maar... ik ben geen Van Lennep. - Dit vooral, omdat ik met Schilt een paar dagen geleden uitvoerig sprak over je plan brieven voor Het Vad. te schrijven. Hij bleek daarmee in beginsel ingenomen, maar onmiddellijk begon hij over de Indische politiek, die (volgens hem) een ‘wespennest’ is, waaraan hij zich voor geen geld zegt te willen steken. Zijn concrete voorstel is dus dit: stuur een brief, als je iets hebt, maar vooral cultureel. Niets over de N.S.B. dus (tenzij natuurlijk indirect, via de cultuur, voor den beteren lezer). Hij wil voorloopig ook geen afspraak maken voor maandelijksche brieven, omdat hij de kat eerst uit den boom wil kijken (Sicut suus est mos). Mijn indruk is, dat hij gevarieerde copie over Indische dingen, die een ander, een gewoon journalist dus, niet leveren kan, graag wil hebben. Ik zou je dus aanraden om het zeker te probeeren. Een stijl wordt vanzelf gevonden, en er zit ongetwijfeld iets in. Laat in vredesnaam de politiek zwemmen, want anders gaat hij toch amendeeren. Ik ken dat. Gevaarlijk voor een krant is vooral: het algemeene, het toespreken van ‘de’ ambtenaren b.v., waardoor alle ambtenaren nijdig worden en gaan protesteeren. Terwijl je precies hetzelfde tegen den incidenteelen ambtenaar kunt zeggen, als je niet generaliseert. Voor mij is dit eigenlijk het voornaamste tactische verschil tusschen tijdschrift {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} en krantenartikel. In dien geest zal ik dan ook een beetje in je Lebak-stuk moeten knoeien. - Ik leg de nota voor de onkosten eenvoudig aan de administratie over om geen slapende De Lang wakker te maken. Mocht je dus door den administrateur bij de honoreering toch beduveld worden, schrijf mij dan omgaand. Je moet minstens ƒ 35, - ontvangen. Maar De Lang heeft tegenwoordig weer kuren. Dus over de komende artikelen hoor ik spoedig nader van je? Ik schreef niet eerder terug, omdat ik haast überhaupt niet schreef, behalve het hoogstnoodige voor de krant. Een nieuwe oogaanval was n.l. weer een teeken, dat ik voorzichtig moest zijn, en zoo zit ik meer te suffen dan te lezen. Vooral lang achter elkaar lezen vermoeit mijn oogen momenteel sterk, en dus correspondeer ik alleen over de hoogstnoodige dingen. Luminal zal, hoop ik, spoedig de rest doen om van deze vervelende pesterij af te komen. Voor ik het vergeet: je stuk over Meneer Visser schijnt nooit aangekomen te zijn. Vestdijk, die straks hier was (en je laat groeten), verzocht me, je dat over te brengen. Het speet hem erg, want het boek wordt door de Nederlandsche critiek op de stompste manier behandeld. Ik las inmiddels geheel Souvenirs van Renan. (Dank ook voor het andere boekje, dat aan de beurt komt). Het is op den duur wat lang en herkauwend, maar de karakteristiek van het katholicisme in het priesterdom is heel goed en overtuigend; inderdaad fnuikend voor de kerk, veel erger dan de heftigste aanval van den hatenden ongeloovige. De sympathie, die gebleven is, is mij zelfs soms wel wat al te krachtig. Maar met dat al heb ik het boekje met veel genoegen gelezen. Ik moet nu dat Jezusboek weer eens ter hand nemen, dat ik vroeger niet fraai vond. Overigens heb ik uit Renan een uitstekend motto voor mijn boek gehaald, zooiets als (ik heb het niet bij de hand): ‘La foi que j'ai perdue me gouverne toujours’. - Het manuscript van mijn boek is nu compleet bij Nijgh. Proeven kreeg ik nog niet. - Je stuk over Coolen was alleraardigst, en eigenlijk een definitief oordeel over alles, wat hij überhaupt in zijn mars heeft. Ik {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} corrigeerde het al voor Gr. Nederland. Ook je Blocnotes voor Maart zijn de deur uit. Om de redenen bovenvermeld heb ik ook nauwelijks gelegenheid gehad om in D.D. te lezen, wiens ms. inmiddels aankwam. Zoodra ik er in doorgedrongen ben, schrijf ik je daarover nader. Van Jan (die deze week met Aty een paar dagen hier was) hoorde ik, dat jullie van plan bent een reis naar Bali te maken. En je werkplannen? Of heb je die voorloopig uitgesteld? In een brief aan Jan las ik allerlei over een en ander, dat me de moeite waard leek. Of gaat die reis niet door? Naar deze en gene dingen ben ik zeer belangstellend. - Jan en ik waren eergisteren op de Spaansche legatie, bij den nieuwen gezant, die onlangs is aangekomen, nadat de legatie een paar maand leeg had gestaan, omdat de vorige naar Franco overgeloopen was. Deze man, de Semprun y Gurrea, links-katholiek republikein, auteur, historicus en philosoof, bleek een zeer sympathieke man, die ons merkwaardige dingen over de generaal verteld heeft. Volgens hem wint de regeering het, mede dank zij het uitstekende vliegeskader van Malraux, waartegen de Duitschers en Italianen het afleggen. Tenzij natuurlijk Franco zulk een overdonderende hulp van de fascistische staten krijgt, dat hij numeriek in de overmacht komt. Madrid schijnt echter vrijwel onneembaar geworden te zijn. - 's Avonds hadden wij Van Eyck op bezoek [...] een alleraardigste man! Precies het tegendeel van zijn nogal saaie poëzie en geschriften, en vooral: betrouwbaar en innemend als mensch! Een wit rond hoofd, dat voortdurend praat; iets van een tot heer geconsolideerde Vestdijk. Ik vroeg van Wessem naar de Graffiti's; en zal Boucher over de Blocnote opbellen. In al deze dingen ben ik ook te slof geworden, hoop me te beteren. Je bootbrief van 1 Jan. met veel heil en zegen kwam ook aan. Het citaat van Unamuno zou ik ook als motto hebben kunnen gebruiken, maar Renan is nog beter, in dit speciale geval. - Gek is, dat twee brieven van jou (waarbij de lange over D.D.) weg zijn geraakt bij verzending naar Jan Greshoff! Onbegrijpelijk en vervelend, want ik had juist die brief graag willen bewaren. Ik {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} heb altijd veel aan je ‘praatjes’, dus spaar ze niet; leid ook niet uit eventueel uitblijven van reactie af, dat ik ze niet goed gelezen heb. Het is alleen de economie van het penvoeren (en nu nog die oververmoeidheid van de oogen), die me dwingen in de correspondentie matiger te zijn dan ik zou willen. Het gezelschap Eenheid door Democratie, waarvan je beslist lid moet worden, is overigens precies een democratisch geperverteerde N.S.B.D.w.z. hun middelen zijn niet veel beter, maar het zijn alleen (wat overigens veel waard is) doorgaans fatsoenlijker menschen. Het Comité van Waakzaamheid tracht op alle manieren met deze lieden samen te werken, maar dit kost moeite, aangezien zij intellectueelen, die hun phrasen niet met huid en haar slikken, hoogmoedig vinden. Toch zal het op den duur wel lukken, want die intellectueelen willen de politiek graag overlaten aan E.d.D. - Over die brochures heb ik speciaal geschreven aan den secretaris. Hij had er al voor gezorgd, zei hij. Bep: Als Juliana sterft (in of voor een kraambed, zonder opvolgers) moet er een dubbele kamer gekozen worden, die beslist over: òf een koningschap uit de zijlijn van Oranje, òf een republiek. Dat schijnt in de grondwet ‘verankerd’ te zijn. Tot nader maar weer. Ant is van de griep genezen, en na beroerde kou is het hier weer lente-achtig. Hartelijke groeten 2 × 2 je Menno 989. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 8 Febr. '37. Beste Menno, Ingesloten brieven moet je eens bestudeeren. Ik kreeg opeens dit labbekakkige gedaas, per luchtpost, en meteen een boekje (Coen van Slau) met bewerking van de heeren. Niet alleen is de heele scène van sadistisch genot geschrapt, maar het hééle stuk door is ieder onvertogen en onweldenkend woord verwijderd. Vbdn. ‘echt-en bed-genoote’ (blz. 15) bed weg! - (blz. 16) Cortenhoeff mag geen ‘spaansche pokken’ hebben; - (blz. 25) als Saartje God nadoet ‘met een zware jeneverstem’ moet de jenever eruit; (blz. 42) Blaeu mag niet zeggen dat Coen een ‘despoot’ is; en zoo verder. Ik heb het ding met walging {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} weggedaan - het gaat vandaag naar het oord van herkomst terug - en de jeugdige Lubbessen geschreven. De rest lees je in hun proza en in het mijne, waarvan hier een afschrift gaat. Ditmaal gaat deze brief per gewone post. Ik stuurde hùn het antwoord per luchtpost - daar hadden ze bons voor ingesloten! - en aan Jany ook; ben benieuwd of hij hun de ‘toestemming’ zal geven, d.w.z. de ‘moreele verantwoording’ voor deze laffe knoeierij op zich zal nemen, maar ik betwijfel het zeer. Misschien doen de Lubbesjes, als ze al te ver zijn met hun tooneelvoorbereidinkjes, het dan wel zonder. Ga dan vooral zelf het spektakel aanzien, met tekstboek in de hand, en geef dan het verslag dat ze verdienen. Van mijn brief mag je natuurlijk, wat mij betreft, gerust gebruik maken. Ik vraag me af of hier ook heel of half N.S.B.-igheid achter zit, maar Coen is aan de orde van den dag en hier in Indië hebben ze met alle geweld zijn botjes willen terug vinden en allerlei gebeente laten analyseeren! - een ex-landarchivaris, de heer Bloys van Treslong Prins, heeft gezworen dat hij op een bepaald uur van een bepaalde dag Coen's karkas had teruggevonden: dit karkas geanalyseerd, bleek het een legkaart te zijn uit een massagraf vervaardigd en bestaande uit 74 (meen ik) verschillende ingredienten. Is het niet om je te bepissje? Later over wat anders. Ik constateer met smart dat heden, 8 Februarij, je antwoord over onze kroniek nog steeds niet is gearriveerd. Hartelijk je E. Ik ga verwoed voort aan Multatuli; Bep stond gisteravond versteld dat ik in weinig dagen zoo'n pak had afgepend. Het is zuiver compilatiewerk, met maar weinig commentaar van mij, maar het is, in de compositie, gelooven wij allebei, alleraardigst. Hier komt Bep zelf om jullie weer wat te vervelen. Ik heb de rest van de oplaag v.U. met C. laten vernietigen, omdat het boek voor mijzelf onleesbaar geworden is en omdat het zijn werk heeft gedaan. Mijn opvattingen erin handhaaf ik nog ten volle, en indien eventueel mijn kritisch proza herdrukt zou wor- {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} den, zou ik er geen bezwaar tegen hebben dat dit werk, of althans een deel ervan, daarin opgenomen werd, omdat het dan ‘historisch’ geworden zou zijn in den zin van: niet meer een onmiddellijk strijdschrift. Nog één ding ook telde voor mij: hoe fel ook, dit was een literaire strijd. In den strijd die thans geleverd wordt tegen de barbarie, is de heer Coster een zoo fatsoenlijk iemand, dat deze heele aanval op hem ‘overdone’ lijkt. Leve de heer Coster! als men aan den toekomstigen hollandschen Goebbels denkt. (verander wat je ongewenscht lijkt). 990. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 23 Febr. '37 Kraaienlaan 36 Beste Eddy Het spijt me heel erg, dat de quaestie van die brief over D.D. je zoo ongerust heeft gemaakt, en ik ben het achteraf volkomen met je eens, dat een zending per aangeteekende de juiste weg was geweest. Het spijt mij in het bijzonder ook voor D.D., die er werkelijk wel niet meer onaangenaamheden bij zou kunnen verdragen. Maar één ding... ik ben er heilig van overtuigd, dat je deze zaak te zwart inziet. Ik zeg dat niet te mijner verontschuldiging, maar omdat ik het volstrekt meen. Dat ik zoo laconiek over dat wegraken schreef mag je al bewijzen, dat ik tot op den dag van heden geen moment serieus de mogelijkheid van een diefstal door N.S.B.-spionnen heb overwogen! Alle andere mogelijkheden zijn waarschijnlijker dan deze eene. Vooreerst is mij van een ‘controle’ op correspondentie tusschen Jan en mij nooit iets gebleken; er is nooit een brief verloren gegaan (evenmin als tusschen jou en mij, afgezien van één naar Bretagne, een paar jaar geleden), er is nooit iets gebleken van beschadiging of poging tot openen etc. etc. Ik heb dezen brief ook niet speciaal naar Jan gestuurd om hem op de hoogte te stellen van de zaak D.D., maar hem inzage van óók dezen brief gegeven, omdat hij er uit vriendschappelijke overwegingen prijs op stelt van je faits et gestes op de hoogte te blijven; ik zend hem geregeld jouw brieven aan mij, en hij mij de jouwe aan hem gericht. Aangezien hij, zooals je weet, geen enkele re- {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} latie onderhoudt met N.S.B.-spionnen of hooge ambtenaren, leek mij dit volkomen ongevaarlijk; verder is natuurlijk niemand op de hoogte van de quaestie van de boekuitgave en wat daarmee samenhangt. Ik erken, dat jouw mogelijkheid niet geheel verworpen kan worden, maar ik heb geen moment anders verondersteld, dan dat een gauwdief naar een bankje heeft gezocht, omdat de brief met 20 ct. gefrankeerd was. Het lijkt me dus zeer onjuist voortijdig ongerust te zijn over iets, dat hoogst waarschijnlijk geen grond heeft. Tenslotte is de correspondentie tusschen Nederland en België toch geen correspondentie tusschen Nederland en Indië. Ik geloof niet aan een doelbewuste spionnage; niet omdat ik de N.S.B. er te goed voor acht (integendeel!), maar omdat ik geloof, dat ze andere objecten kiezen om in de gaten te houden dan mij. Een soortgelijk onderscheppen door een postambtenaar is geen lolletje en wordt zeer streng gestraft. Wat voor D.D. geldt, geldt, zoover ik weet, niet voor mij; ik heb geen enkele aanwijzing voor spionnage of briefcontrole. (en dat, terwijl ik telkens brieven ontvang van Loenen, den secretaris van Waakzaamheid!). Ik heb natuurlijk al gereclameerd. Nogmaals, ik schrijf dit niet om me te disculpeeren. Ik heb den brief over D.D. in het geheel niet en bagatelle behandeld, maar ik heb alleen de mogelijkheid van spionnage bij de post gering geacht. Dat spijt me nu ontzettend, maar ik weiger alsnog te gelooven aan de hypothetische mogelijkheid, die jij als een realiteit schijnt te beschouwen. Ik zou je dan ook sterk afraden, D.D. te verontrusten door iets, dat hem waarschijnlijk niet boven het hoofd hangt. Interpreteer niet, voordat er werkelijk ernstige redenen voor zijn, Indische verhoudingen in de Nederlandsche: je vergalt je daardoor het leven, zonder noodzaak. Ook dit weer niet als ‘flauw excuus’, maar als mijn diepste overtuiging, wat de portée van de zaak betreft. Als de brief onverhoopt in het hoofdkwartier van Mussert terecht zou zijn gekomen, was er bovendien al groote kans geweest, dat er een artikel met ‘onthullingen’ in Vova had gestaan. Kieskeurig zijn die lieden n.l. allerminst, en onbeheerscht zijn ze ook, zoodat ze heusch wel {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} niet lang zouden hebben gewacht, als er een relletje uit te maken was. Dat ik den brief in quaestie nog niet verscheurd had, is begrijpelijk: ik wilde hem bewaren, totdat ik het dossier D.D. gelezen had. En nu aangenomen het ergste en onwaarschijnlijke geval: de brief is in verkeerde handen gekomen. Dat zou beroerd zijn, maar ik geloof noch voor D.D., noch voor jou, noch voor mij het allerergste. Ik denk, dat, wat je mij over de gezindheid van D.D. schreef, grootendeels geen nieuws voor de autoriteiten zal zijn. Jouw houding is uitgesproken anti zijn streven, volgens den brief. Dat je moeite wilt doen zijn boek in Holland uit te geven, is gelijkelijk bezwarend voor jou en mij, maar in laatste instantie blijkt uit den brief duidelijk, dat het hier om sympathie voor de persoon en niet voor de zaak gaat. [Dat is erg genoeg, ik weet het, maar je stuk over Lebak zal in zekere kringen ook al reden zijn voor verdachtmaking, reken daar maar op!] Ik veronderstel dit alles even, hoewel ik er niet aan geloof, dat het ‘actueel’ zal kunnen zijn. Met dat al, ik heb er ernstig de pest over in, en zal in het vervolg nog meer aanteekenen dan ik tot dusverre al deed. Deze quaestie beneemt me zelfs alle lust ditmaal over iets anders te schrijven. Ik trek het me aan, en voel me beroerd, dat zelfs de mogelijkheid van zooiets nu kan worden verondersteld. In een volgenden brief dus over andere dingen. Alleen nog een paar practische aangelegenheden. 1e Ik zond je per luchtpost een nummer van Het Vad., waarin je artikel over Lebak. De andere 10 volgen per mail. Het stuk heeft zeer de aandacht getrokken, en het is ook uitstekend. 2e Je brief over Waakzaamheid was overbodig. Er zit geen enkele Stalinist in het Comité, preciezer: geen enkele bij de C.P.H. aangesloten partij-communist. Zelfs hebben wij de brochure van Snethlage ingetrokken, omdat deze (geen lid van het comité) in den reuk van ‘Stalinistische gezindheid’ staat. 3e de ex. van ons interview zijn niet meer voorradig, maar ik tracht ze toch te krijgen door ze op te sporen bij de zendingen, die uit de kiosken terug zijn gekomen. 4e Freuds Selbst- {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} darstellung had ik al lang besteld, maar Henri Mayer vergat het; het gaat nu, samen met Julius Pée, naar je toe. 5e Boucher zegt mij, dat hij voorloopig geen tweede reeks Blocnotes uit kan geven, omdat hij nog zit met voorraad en de ‘markt’, ook door Graffiti, nog niet ‘rijp’ is voor een tweede bestelling. Hij zal je echter zelf hier over schrijven. 6e Het boek van De Gruyter over Multatuli zond ik je nog niet, omdat... ik zelf bezig ben met een boekje over Multatuli! Het zal waarschijnlijk een Meinummer van de Vrije Bladen worden. Ik wil daarin probeeren M. tegenover Nietzsche te stellen en zijn heele persoonlijkheid als synthese van het onmogelijke en geniale tegenover de populaire portretten van zijn haters en vereerders zetten. Daarom zou ik De Gruyter nu ongraag missen. In een ex. van de bibliotheek kan ik niet naar believen kantteekeningen maken en strepen zetten. Kun je het niet in Batavia krijgen? Zoo neen, dan zend ik het je omgaand per luchtpost, als dat bij het gewicht mogelijk is. Als deze brief niet over die rot-affaire was gegaan, had ik je een verslag gegeven van de heugelijke aankomst van den ‘generaal’ (wij houden hem daar tenminste voor), die helaas een weinig verminkt aankwam, maar toch in onze kamer staat op een paar zeer parmantige beenen. Wat voor ‘stijl’ is dit? Wij raden er vergeefs naar. Maar hij is magnifiek en diabolisch. - Ook over je Scheepsjournaal liever een volgende keer. Ik heb er met Jan Greshoff over gecorrespondeerd, die jouw er misschien al over geschreven heeft. Mijn oordeel is niet precies hetzelfde, maar ook dat later. - Ook over het boek van D.D., waarin ik lees, later. Wanneer de hypothetische mogelijkheid van den verloren brief niet aan de realiteit blijkt te beantwoorden, sta ik er even vrij tegenover als wanneer ook. Overigens is het misselijkste voor mij in dit heele geval, dat zulk een wantrouwen jegens gappende postambtenaren en spionnage helaas niet voor 100% verworpen kan worden. Toch heb ik voorloopig nog de ‘pueriele’ naïveteit om, voor Nederland tenminste, in de tamelijke veiligheid van het briefgeheim te gelooven. Is dat mijn fout? Ik hoop van niet. Hart, gr., ook van Ant en voor Bep. Je Menno {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} In de N.R.C. is nog geen stuk over Blocnote Kl. Formaat verschenen tot dusverre! 991. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 2 Maart '37. Beste Menno, Daarnet je brief. Aangenomen dat het een ‘gauwdief’ was op zoek naar een bankje, dan kan die gauwdief, den brief gelezen hebbende, daarmee een bankje zijn gaan verdienen. Maar laat ons het er niet meer over hebben, ik begrijp dat je het ook verre van lollig vindt. Begrijp alleen één ding: het is hier qua talis N.S.B.-ig, ook wat niet ‘officieel’ het merk draagt. Zoo'n enkel feit als het verbieden van het Bruinboek zegt toch genoeg! Ik vind je besnoeiïngen in mijn artikel best. (Heel veel veel dank voor het luchtpost-ex.!) Maar in de gegeven omstandigheden, en met de lucht hier om me heen, spijt het me dat je allerlei opmerkinkjes schrapte (over de stank van ‘Insulinde’, over Van Limburg Stirum en de ‘plaats van zijn misdaad’, over de kletsmeier Soeta Angoen Angoen en over de afkomst van De Kock (die inderdààd van dien anderen stamt en oud-ambtenaar bij de Rekenkamer was, hier!). Maar soit, dit alles kan bij de boekuitgave. Het beroerde is dat Q. me daarnet doet weten dat hij het boek wel wil uitgeven maar met gedeelde winst (ik veronderstel dat dit beteekent dat ik er geen cent voorschot voor krijg!) - en ik heb een maand lang 10 à 12 uur per dag eraan gepend, en ben er nu ‘op’ van. Ik zal de boel nog wat aanhouden en probeeren over een tijdje nog wat bij te vijlen. Misschien zend ik jou het ms., want aan Q. wil ik eerst andere voorstellen doen; misschien heb jij wat aan het ms., gegeven je plan om zelf een boekje te schrijven, wat ik zéér toejuich. Maar je stuk (dat overigens best was) is onrechtvaardig tegenover Tine; ik las nu net haar brieven aan mevr. Omboni en vind haar zéér sympathiek en heel wat minder dom dan ik mij altijd had voorgesteld. [Het is soms bij het lesbische af, maar daar was het toen de tijd niet voor, en het pathos was wel in de mode.] Lees dat boek ook: het heet Tine, brieven van... etc., uitg. door {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} dezelfde Julius Pée bij Nijhoff in 1895. Dank voor Freud en Pée, al zijn ze er nog niet. De Gruyter heb ik niet meer noodig! Nu over dien ‘generaal’. Schrijf me omgaand s.t.p. één ding, op een apart papiertje, maar als aparte brief vermomd: hoè is die pop aangekomen, wàt waren de beschadigingen? en: was er niet een briefje in, met een grapje van me: de generaal sprekend opvoerend? Dat je veronderstelt dat de generaal bedoeld werd, doet me denken dat die idioten hier dat briefje niet ingesloten hebben, en als ze dan ook nog de verpakking beroerd hebben gedaan ben ik van plan ze niet te betalen, want ze hebben de kist ook al verstuurd zonder mij eerst de verzendkosten op te geven. Zoek dus naar dat briefje, als je de ‘verpakking’ nog thuis hebt! misschien ligt het er nog tusschen. Dus graag wèl rapport over de aankomst, maar zoo dat ik het die heeren kan opzenden. Intusschen: deze pop, absoluut in geen stijl tenzij quasi-‘turksch’! heeft lang toebehoord aan een Arabier. Houd hem in eere en laat hem bijwerken als de verminking erg is. Hier had hij alleen maar een wondje aan zijn achterste, dat met een beetje stopverf en zwartsel zóó was goed te maken; ook dàt hebben die lui me beloofd te zullen doen alvorens te verzenden. Ik zit hier vrij pestilent op Tjitjoeroeg - ben ook een beetje overwerkt, heb de pest dat ik er geen cent voor geboden krijg, alsof ik òf een snertauteur òf schatrijk was; enz. Het boek wordt nu aan D.D. opgedragen, dat is wel het minste wat ik doen kan, nu. Ze hebben hem net zijn onderwijsbevoegdheid afgenomen; nog één zet kunnen ze doen: de school sluiten; dan is hij broodeloos en heeft alles verloren. De man zelf is werkelijk heel aardig, en althans 100% een mensch; beoordeel hem niet naar het verstarde portret dat in het pak zat (een reproductie dan), meen ik. Boucher zal ik zelf ook schrijven. Ik zie aankomen dat al wat er nog aan ‘blocnotes’ van mij is, niet gepubliceerd zal worden (in boekvorm) en dat het ‘scheepsjournaal’ ook als onbestelbaar zal moeten worden beschouwd, tenminste Jan en Henny zijn tegen, merk ik, en jij bent er blijkbaar ook niet chaud voor. Ik hoop dat mijn M.-boek (compilatiewerk overigens, hoor!) be- {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} ter zal bevallen. En nu spoedig maar wat anders. Ik schrijf spoedig beter. Hartelijk steeds je E. P.S. - Antwoord op deze vraag ook: is er in Holland geen plaats meer voor ‘vrije uitingen’, als die in mijn Vaderland - art. werden geschrapt. Of moet ik daarvoor soms naar Het Volk? Dit puzzelt me, want ik zal de behoefte hebben naar waarheid te vertellen wat er in dit land omgaat. Wat ik voor Schilt moet schrijven weet ik al niet meer; ik ben eig. al bij voorbaat verlamd. 3 Maart. Ik schrijf dit er nog bij, omdat er 2 blaadjes in zoo'n lp. brief gaan en omdat het jammer zou zijn er niet van te profiteeren (het is duur genoeg!) - Sinds gisteren ben ik absoluut gedeprimeerd door dat antw. van Q. Een tijdje geleden, toen ik er zoo hard aan werkte, zei Bep: ‘En wat krijg je ervoor? Misschien ƒ 100.’ Ik zei toen: ‘Wat? ƒ 200 toch zeker; het is toch van mij en het gaat toch over Multatuli?’ [En wat zijn dat dan nòg voor prijzen - ƒ 100 en ƒ 200 als je denkt aan Ludwig en aan Maurois!] Ik weet nu heusch niet meer wat ik waard ben, wanneer Q. hiervoor zelfs niks geven wil en liever mij alle risico mee laat loopen. Het is hier in Indië werkelijk rot genoeg. Ik vraag mij af of ik hier De Onzekeren ooit zal kunnen schrijven; ik heb geen moreele rust en er is hier geen perspectief. De menschen zijn vrijwel allen dezelfde rotlui als die van het scheepsjournaal: mijn eenige vriend die werkelijk levend gebleven is, Adé Tissing, is nu overgeplaatst naar een onderneming in het Cheribonsche; zoodat de kans om hem af en toe nog eens te zien weg is (de afstand is te groot). Van der Hoop is geschikt maar tenslotte ook een voor-zichzelf-wegkruipende Hollander. De eenige die werkelijk wat aanbrengt als mensch is D.D.; hij is verreweg de boeiendste persoonlijkheid van alle menschen die we tot dusver hier ontmoet hebben. En dan - misschien zou ik, als ik alléén was, op de een of andere manier mijn leven nog kunnen inrich- {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} ten hier, door bv. meer om te gaan met menschen als Dora en haar man (echte Indo's maar soepel en in een heeleboel opzichten minder agressief dom als het genre ambtenaar-autoprol-planter), maar met Bep zal dat nooit gaan, dat voel ik nu al. Het gevolg is dat Bep aan den eenen kant niet van hier weg zou willen, want hier is tenminste het landschap mooi en de akelige lieden loopen je niet bij elke stap tegen het lijf (als: op Bandoeng en zelfs Batavia), aan den anderen kant verveelt zij zich hevig, zoodra ik werkelijk in mijn werk geabsorbeerd raak (als nu pas). Dan mist ze natuurlijk dubbel alle omgang à la Parijs. Het is een heel wat lastiger probleem dan je zoo oppervlakkig gezien zou denken. Moet ik eindigen met ambtenaar te worden - als dat nog lukt - en moeten we dan op Batavia of Bandoeng gaan wonen? Moet ik een baantje aannemen op een school van D.D. die misschien 6 maanden later gesloten wordt, met vooruitzicht voor mij om daarna ‘gesignaleerd’ te zijn en nergens anders terecht te kunnen? (Bovendien is dat pas voor Augustus, àls het doorgaat.) Moeten we geld uitgeven voor een reis over Java en bv. een maand op Bali, en nog zoowat, om dat boek goed te kunnen maken; en als we daar dan handen vol geld aan uitgegeven hebben, krijg ik daarvoor dan misschien net zoo'n mooi voorstel als nu dit van Querido? Dit idee verlamt me nu al. Ik zou zóó naar Europa terug willen, - om dààr dan geen bal te vinden en tenslotte net zoo moreel gedrukt en van mijn werk afgeleid te worden als hier. Maar daar is tenminste de vriendschap, daar zijn menschen van je eigen soort. Er zijn hier wel een paar types, maar ver gaat de boeiendheid daarvan niet, en een werkelijk contact met andere menschen dan die op onszelf lijken, krijg je geloof ik niet als echtpaar. Als man alleen zou je bij zulke lui kunnen logeeren en ze genieten als ‘studiemateriaal’, maar voor twee van die ‘geleerde menschen’ als wij zijn, en dan man + vrouw, is iedereen bang. Verdomd, dit is minder humoristisch dan je misschien denkt. Misschien zouden Bep en ik ons moeten splitsen, ieder een eigen werk entameeren. Maar voor wat? Voor de radio? Het Vaderland, zoo laf en mesjokke als het blijkbaar is, is een heroïsch orgaan, ver- {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} geleken bij de drekpers waar dit land zoo'n beetje trotsch op is. Ik zie mijn toekomst soms pijnlijk duidelijk voor me: als hier niet iemand gevonden wordt die weet wat ik waard ben en die mij in dien zin ‘gebruikt’, ben ik over een paar jaar foutu, hier nog wat meer raté door niet op-mijn-plaats-zijn dan in Europa. Maar Europa staat me voorloopig nog te veel tegen, na de Parijsche sfeer. - Ik houd nu op, misschien schrijf ik binnenkort een brief met opgewekter en positiever nieuws aan Jan. Nogmaals, je E. 992. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 3 Maart '37. Beste Menno, Naast de luchtpost zend ik je dit op: antwoord aan Querido op zijn edelaardig voorstel. De brief is een klein beetje anders, maar het totaaleffect is toch precies zoo. Ik wil zien wat hij nu doet. In het ergste geval zend ik jou de copie, - dat kan ik trouwens in ieder geval doen, als je er nog in wilt kijken, al was het maar ter documentatie, voor je plaquette, - en dan moeten Jan en jij er maar mee leuren. Misschien wil de Arbeiderspers het boek hebben, of Meulenhoff, of Leopold, of een ander. Spoedig meer. Je E. Tjitjoeroeg, 3 Maart 1937. Geachte Mevrouw Van Nahuys en mijnheer Querido, Uw brief met antwoord op mijn voorstel kwam vanmorgen in mijn bezit. Ik begrijp u niet goed. Wat is ‘gedeelde winst’? Als dit beteekent, dat ik eerst zal worden uitbetaald wanneer de drukkosten goedgemaakt zijn, dan moet ik u antwoorden dat mijn positie mij helaas nog steeds niet veroorlooft daarvoor te werken. Ik heb aan dit boek hard gewerkt, ben er verscheidene malen voor naar Batavia moeten gaan, en meen dat een boek over Multatuli door mij wel eenige verkoopskans heeft. Dat ik mij dat alles getroost zou hebben om geen cent ‘voorschot’ te zien, lijkt mij werkelijk onbillijk, waar u misschien voor een inleiding al ƒ 50. of ƒ 75. betalen zou. {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} Komt mijn boek u ongewenscht voor, dan is het misschien weer zaak voor mij om het elders aan te bieden. Maar wordt ons verbond dan langzamerhand niet wat erg eenzijdig en ziet u mij dan niet liever heelemaal gaan? Ik begin daarvoor te vreezen. Bovendien moet ik u zeggen dat ik, al werkende, - ik schreef u dit, meen ik, al in een gewonen brief (niet per luchtpost) - gemerkt heb dat een splitsing in 2 deelen verkeerd zou zijn, omdat alles toch ‘op Lebak toe’ geschreven is. In dit opzicht zijn we het eens; dat treft dan. Maar ik moet u ook zeggen dat mijn tekst - mede door een belangrijk maar lang document, waar ik u ook reeds over schreef - nu 220 folio blzn. geworden is. Bij het herzien en schrappen van wat herhalingen zal er nog wel wat van af gaan, maar veel toch niet. Ook schreef ik u uitvoerig, en met opgaaf van boeken waarin zij voorkomen, dat ik graag een illustratie zou hebben van 8 portretten. Ik doe u dus, per slot van rekening, het schrikbarend voorstel van: een boek van ruim 300 blzn. over Multatuli, door mij, met 8 illustraties, waarvoor dus 8 clichés noodig zijn. Ik hoor van Marsman en Ter Braak dat mijn stuk over Lebak in Het Vaderland zeer de aandacht getrokken heeft. Ik kan u verzekeren, dat dit boek van mij het allerbeste en allercompleetste wordt over Multatuli-tot-na-Lebak (1857) geschreven. Misschien heeft mijn naam ook nog wel éénige waarde, en die van Multatuli zéker. Ik weet dat ik geen Ludwig ben en Multatuli is Napoleon niet (dit alles commercieel gesproken), maar ik wijs u op de 6 deelen van Charles Andler aan Nietzsche gewijd waarvan elk deel 400 à 450 blzn. dik is. Als Frankrijk dat voor Nietzsche doen kan, waarom zou men in Holland niet althans de schijn van cultuur ophouden door één deel als hier door mij voorgesteld? Heeft het succes, dan zou het haast mijn plicht zijn een tweede boek te maken over Multatuli-als-auteur (dus tot 1887). Maar hoe dan ook, ik hoor even graag nader van u hoe u er nu tegenover staat - gehéél afwijzend misschien? - en of u mij an- {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} ders niet op de gewone manier aan geld zou kunnen helpen voor het geleverde werk. Met vriendelijke groeten, hoogachtend, E. du Perron P.S. - Het spreekt vanzelf dat het boek van a tot z voor Multatuli is. Die ‘Zenuwlijder’ was dus sarcasme. Maar als u gelooft dat koopers daar onvatbaar voor zijn, dan maar De Man van Lebak. Deze tijd hunkert toch zoo naar Mannen. 993. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 8 Maart 1937. Beste Menno, Gelijk hiermee zend ik een aanget. brief aan het Multatuli-Museum te Amsterdam, om te vragen: 1o inlichtingen omtrent een brief van Multatuli, in Lebak zelf nog geschreven aan Duymaer v. Twist (niet verzonden). Ik heb van dezen brief, die zeer belangrijk is, ook psychologisch, omdat hij midden in het conflict geschreven werd, een afschrift - maar naar een oorspr. afschrift, dat wschl. door een inlandsche klerk in Lebak gemaakt werd, gegeven de fouten. Maar in de geïll. uitgave van de Havelaar, van Meulenhoff (die heb je zeker wel?) staat een foto van de 1e bladzij van dezen zelfden brief, maar dan van de hand van M. zelf. Rara, hoe zit dat? - Die brief is, voor zoover ik weet, nooit gepubliceerd, en dus als zoodanig voor mijn boek al van het grootste belang. Ik heb nu den conservator gevraagd: a. of hij misschien het document heeft van M's hand zelf (misschien nagelaten, door de wed. D.D. - Hamminck Schepel = Mimi, aan het Mult.-museum); b. of ik in dat geval dààrvan een copie mag hebben, dat hij mij dan zoo gauw mogelijk sturen moet, aangezien mijn boek zoo goed als af is; c. dat, als hij het niet heeft, hij mij moet opgeven of iets naders daarover hem bekend is; d.w.z. wie het dan wèl heeft; of waar het misschien al eens werd gepubliceerd. Dit laatste is natuurlijk ook van belang! Ik mag lijden dat hij er iets van afweet, want dat museum zag er {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} flink verwaarloosd uit. Ik ben er indertijd (ruim een jaar geleden) eens met Chiaro geweest; het is ergens op de zolder van een gebouw niet ver van de stallen van de koningin, meen ik, in Amsterdam. [Bep denkt: boven de Universiteits-Bibliotheek. Kan dat?)] Dit brengt mij op punt 2. 2o dan: inlichtingen omtrent 2 onbekende portretten, niet al te groot, van M., die ik daar in een vitrine zag; ik vroeg den man dien mij toen rondleidde of ik er een afdruk van zou kunnen krijgen en hij zei ja, maar ik hoorde er niets meer van. Ik kom er nu op terug. Ik maakte deze teekeningetjes voor den conservator ook - (Dit met het kruisje wil ik graag hebben) Dit is nogal leelijk, star, en hij lijkt hier op Thorbecke! Dus: bijna ten voeten uit en zittend, het linksche met het hoofd op de borst - dàt wou ik graag hebben - doet in de houding veel denken aan Malraux! Zou jij je nu met dien conservator in verbinding willen stellen? Nl. hij kan mijn brief best niet ontvangen, hoewel ik dien aanteeken, omdat ik erop zet: Mult. Museum, Amsterdam. (Meer weet ik niet!) Dan: hij kan lui of laksch zijn. Tenslotte: hij wil misschien zeker weten dat die foto (die hij voor mij moet laten maken) en dat afdruk hem betaald zullen worden; ik heb hem gezegd dat hij zich daaromtrent met jou kon verstaan en hem je adres daarvoor gegeven. Wil jij dan dat allemaal voorschieten? Maar ik ben alleen geholpen als de zaak vlug gebeurt. Er is nl. kans op dat ik mijn boek hiet gedrukt krijg, bij Kolff, en als dat lukt, tegen heel wat meer geld dan Q. zou geven. Maar ik wacht op antwoord van Cul. Nu kan ik tòch niet met mijn ms. manoeuvreeren vóór het geheel af is, en het wachten is nu uitsluitend op dat afschrift. - Het zou idioot zijn als ik in mijn boek kwam aanzetten met een klerken-copie, terwijl er in het M. - museum een copie van Mult. zelf zou liggen, en nog wel ongepubliceerd! In dit laatste geval is het misschien zelfs zaak het eerst nog in Gr. Ned. te publiceeren, want die brief verschilt zeer, zoowel van de brief die in de Max H. staat als van den {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Brief aan den G.G. in ruste (achterin de bundel Minnebrieven). Kijk zelf dus alles even na en help me hiermee, wil je? Het is voor mij van veel belang. - Bel dien conservator op, als dat kan, of schrijf hem even; dan weet hij dat er in Holland zelf iemand op wacht! Indië is zoo ver. Wil je ook een ex. van Het Vad. met die stukken van ons erin naar hem zenden? - O ja, het mijne is hier in het Bat. Nwsblad overgenomen, hoor ik (ik zag het nog niet), en heeft ook hier zeer de aandacht getrokken. Dat valt mij van het B.Nwsbl. enorm mee! Hartelijke groeten en tot spoedig! je E. 994. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 12 Maart '37 Beste Eddy Zooeven je brief; ik haast me er op te antwoorden, en een paar foto's in te sluiten, waaronder nog 2 uit Parijs, voor de Murat, zaliger nagedachtenis. Op de andere het echtpaar Marsman en de generaal, die ondanks zijn verminkingen al een vaste huisgenoot is geworden. Hij staat n.l. prachtig op zijn gebroken been, echt martiaal, en zijn sabel is gebroken als teeken van een geweldig gevecht met de emballage, zie verder los briefje, in gecouilloneerden stijl. Het is beroerd, dat je zoo in een impasse zit. Ik begrijp, dat het voorstel van Querido je de pest in jaagt, maar ik zou het toch maar accepteeren. Het resultaat kan n.l. best meevallen, wanneer het boekje goed verkocht wordt. En in het algemeen: buiten de honoraria van tijdschriften om is er in Holland op geen enkele litteraire verdienste te rekenen. Er mag eens door een toeval ergens een paar honderd gulden door een roman afvallen: de rest is treurig en blijft het onvoorwaardelijk. Daarom: je moet er van afzien van de pen te leven, tenzij je in een journalistieke baan kunt komen (en dat noem ik niet van de pen leven, omdat deze pen precies dezelfde is als die, waarmee de leeraar zijn opstelletje corrigeert). Maar om eerlijk te zijn: ik geloof niet, dat je een betrekking met je heele persoonlijkheid zou willen. Dat is voor mij ook de werkelijke tragiek van je Scheeps- {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} journaal; je verafschuwt de laagheid van die menschen aan boord, maar je weigert apriori met hen in contact te komen als ‘beambte’ (die eigenlijk hun bestaan door heeft, maar zich, om te leven, met hun aanwezigheid op aarde ‘abgefunden’ heeft). Je hebt het compromis nog niet doorgemaakt, en daarom mis ik in je reacties het probleem, dat mij het meeste bezig houdt: hoe onafhankelijk te blijven midden in die ‘nooit geanalyseerde domheid’. Ik beweer niet, dat ik het daarom ‘verder gebracht heb’; ik heb nooit de schijn van deze keuze gehad, die van den rijkdom. Maar voor jou moet op den duur deze prolongatie van de rijkdominstelling ‘in de moraal’ uitputtend en steriliseerend werken, omdat je den rijkdom niet meer hebt. Je zou m.i. moeten beginnen met die prollen en burgerlui te accepteeren als patroon, en dat voor 100%. Ik begrijp alleen volkomen, dat de lijfelijke afkeer hier veel sterker is dan de theorie. Dat vind ik ook het hopelooze van de situatie. Ik heb voortdurend het gevoel, dat je theoretisch de noodzakelijkheid van een baantje onder die kappelmannen wel hebt aanvaard, maar dat je instincten er nog absoluut afwijzend tegenover staan. Je weigert b.v. te accepteeren, dat je voor deze heeren (genus De Lang) ten eeuwige dage zult blijven een klerk, en dat je niet eens het recht hebt hen dat kwalijk te nemen, omdat ze nu eenmaal zoo zijn en door cultureele belangstelling alleen maar in snobs kunnen veranderen. Als je me vraagt, waar je met ‘vrije uitingen’ in Holland naar toe moet (ik bedoel de geschrapte qualificaties in het Vad.), dan is dat ook een voorbeeld van je standpunt inzake de laagheid der ‘gewone’ menschen. Voor mij is deze quaestie er sedert lang een van tactiek. Het spreekt vanzelf, dat je in Groot-Nederland met die uitingen terecht kunt; voor dit speciale geval zou je er ook bij Het Volk mee terecht kunnen, maar let eens op, hoe gauw ze je heel andere eischen zouden stellen! Een krant - zoo beschouw ik het - is niet mijn orgaan, maar ik schrijf om mijn brood te verdienen in een krant; dat staat voorop. Dan volgt: nu zal ik probeeren mijn onafhankelijkheid te bewaren, ook in deze bij voorbaat tot compromis gedoemde omgeving. Dat komt er op neer, dat ik door ironie of soortgelijke middelen de menschen, die le- {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} zen kunnen, tracht te bereiken. Voor de rest van mijn ideeën schuw ik de krant, houd ik mijn boeken en eventueel Groot-Nederland. Dit is niet Multatuliaansch; maar ik betwijfel, of het principieel iets anders is je portret te koop aan te bieden, zooals Multatuli deed, of later van een door de ‘gewone’ menschen bijeengebrachte lijfrente te leven, zooals hij ook deed. Er is hier geen consequentie mogelijk, omdat het geld de inconsequentie zelf is. Wie vreet van den burger (of van den stalinistischen staat, of van wat ook) is niet onafhankelijk in den ‘atomistischen’ zin; zijn onafhankelijkheid is een heel ander probleem dan dat jij stelt in het Scheepsjournaal. Dit heb ik er op tegen; het is geen ontwikkeling na Het Land van Herkomst (dat de volledige boedelbeschrijving was van de ‘atomistische’ onafhankelijkheid, en als zoodanig ook, afgezien van enkele stukken over notarissen etc., absoluut boeiend en definitief). Jan Greshoff, die dit journaal nu plotseling vreeselijk beroerd vond, maakte de niet onaardige woordspeling: ‘Het is het land van herkauwen, en ik heb het land aan herkauwen.’ In principe heeft hij gelijk, al vind ik den toon niet zoo verwerpelijk als hij. Voor mij bevestigt dit document alleen de impasse, waar je blijkens je laatste brief ook werkelijk in verkeert. Vandaar mijn on-costeriaansch bedoelde uitdrukking ‘tragisch’; ik geloof n.l. niet, dat een ander hierin door goedmoedige ‘paedagogische’ adviezen verandering in kan brengen. Alles wat je persoonlijk maakt, hangt samen met die ‘atomistische’ intelligentie. Zij is sacer, taboe; niet weg te nemen en ‘zegenend’, tegelijk verderfelijk en steriliseerend. Opmerkingen zelfs van je beste vrienden kunnen niet anders zijn dan commentaren bij een proces, dat zich langs heel andere banen voltrekt dan zij in hun betrekkelijke arrogantie meenen te zien. De oude Verwey, die nu dood is en in een sneeuwjacht van je welste begraven, had het goed met zijn Idee en het blijkbaar tegen de crisis gepantserde kapitaal van den vijand van Multatuli, Van Vloten. [Zijn vrouw is een dochter van dit ‘Onkruid onder de Tarwe’.] Toch was hij in zijn soort een figuur, maar hij {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} puzzelt me niets, in het geheel niet, zooals bijv. Multatuli. Ik ben zeer benieuwd onze 2 boekjes over hem, die volkomen onafhankelijk naast elkaar ontstonden, met elkaar te vergelijken. Het mijne is niet documentair, en ook niet lang, denk ik; ik probeer zoo scherp mogelijk mijn verhouding tot dit phaenomeen af te bakenen, zooals ik het in Pol. z. Part. met Nietzsche heb geprobeerd. (maar hier meer ‘objectiveerend’). - De figuur Tine is zielig en soms sympathiek. Ik las die brieven, waarop je doelt, nadat ik het stuk in Het Vad. had geschreven. Maar dat er een misverstand in qualiteit tusschen haar en D.D. bestond, lijkt me toch evident. Eén ding lijkt me zeker: zij had werkelijk de pest aan Holland, maar D.D. allerminst. Zijn heele stijl is één speculeeren op een (denkbeeldig) ideaal hollandsch publiek, maar een hollandsch publiek!! Soms vind ik hem bepaald onuitstaanbaar in zijn ijver om uitvoerig en populair te zijn. - Het spijt me, dat ik je niet de op denzelfden dag als onze artikelen verschenen N.R.C. heb gezonden, waarin een anoniem stuk over Multatuli, zoo vol gif en domheid, dat je er geslagen door bent. Ik heb helaas het eene exemplaar dat ik heb, nog noodig, want ik maakte dezen dwerg tot inzet van mijn boekje. Stuur mij in ieder geval het ms. Multatuli! Misschien is tactisch (tactisch!) het beste, dat je Querido nog even aan het lijntje houdt; de mogelijkheid bestaat, dat ik er een wel-voorschotgevende uitgever voor zou kunnen vinden, en dat ik die tegen Q. zou kunnen uitspelen. Het is niet fraai voor de stalles, zooiets, maar heeren uitgevers kennen geen andere argumenten dan de ‘concurrentie’. Dus... Ik kan je gerust voorspellen, dat de boekuitgave van D.D. hier niets wordt. Ik had nog geen tijd een en ander te lezen zooals het behoort (ontzettende drukte), maar zijn vonnis is hier natuurlijk bekend geworden, en er zal geen uitgever zijn, die het nu riskeert. Eerste 80 pag. van Oude en Nieuwe Christenen heb ik gecorrigeerd. Dat de dialoog eruit is, is de ware oplossing gebleken; Marsman, die hoofdstuk II in Gr. Ned. las, zei tenminste, dat er van den oorspronkelijken gespreksgang niets meer te merken {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} was. Ik heb die hoofdstukken dan ook vrijwel herschreven door ze compleet om te gooien. Het boek moet eind April verschijnen. Je moet speciale hart. gr. hebben, met Bep, van Henny, die vandaag hier logeerde. Ook van ons beiden voor jullie beiden het allerbeste. Hart. hand van je Menno Blijf je de Zondagsartikelen nu regelmatig ontvangen? 995. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 16 Maart '37. Beste Menno, Een paar dagen geleden verzond ik uit Buitenzorg een luchtpostbrief aan Jan, waarover je (als hij aankomt!) nog wel hooren zal. Daarover moet ik trouwens nadere gegevens inwinnen. Ik zit hier eenzaam! (Maar natuurnja mooi, m 'nir!) Nu allereerst wat prettige berichten. 1o Het schijnt dat de tegenwoordige G.G. zich langzamerhand ontpopt als iemand met allerminst N.S.B.-sympathieën; dat hij uit een goed ‘liberaal’ milieu komt. 2o. Mijn Multatuli is, op dat eene dokument, waarover ik je schreef, na [zorg daarom goed ervoor, d.w.z. por ze goed aan!] - totaal af, herzien en al, en ik heb zeer veel kans op een uitgever hier, als Q. krenterig blijft. 3o. Eergisteren kreeg ik hier bezoek van 2 jonge intellectueelen, die om zoo te zeggen iederen regel van jou en van mij kennen. De eene, Mr. H. Samkalden, werkt op de Algem. Secretarie te Buitenzorg; de 2e Dr. L.F. Jansen, op het Dept. van Financiën te Batavia. Ze wilden hebben dat ik een lezing (causerie of wat dan ook) voor een buitenzorgsch publicum hield, wat ik geweigerd heb, maar wij hadden een heel gezellige dag samen. De eerste, S., woont hier vlak in de buurt, in een alleraardigst, keurig onderhouden en modern gemeubeld huis, met een heel goede bibliotheek (zoowel literair als philosofisch en sociologisch). Hij is 31 jaar, kent jou zeer goed van aanzien uit je Filmliga-tijd, en is vòl belangstelling naar alle kameraden, terwijl hij Gr. Ned. tegenwoordig het heerlijkste tijdschrift vindt van alles wat hij kent, {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} de N.R.F., die hij ook vrij geregeld ziet, inbegrepen. [Hij is er ècht over uit, vindt het ‘sprankelend van leven’, etc. Is dol op mijn blocnotes èn op de kroniek van Romein.] Laat dit aan Jan lezen! 4o Een vriend van hem, die ook in Buitenzorg ambtenaar is, een Mr. Verboeket, laat zich speciaal alle Vaderlanden sturen waarin artikelen van jou staan, en geeft ze daarna door aan Samkalden. Deze S. heeft verder, even vóór mijn komst hier, een eig. gedurfde uiteenzetting gegeven, heelemaal in de stijl van Waakzaamheid van wat de N.S.B. is, waarvoor hij in de Java Bode (verreweg het botste, brutaalste en N.S.B.-igste blad hier) uitvoerig is uitgekafferd door den ‘Nestor’ der indische journalisten, zekeren heer Zentgraaff. Deze Z. die hier dag aan dag de onbenulligste stukkies schrijft in klerkenhollandsch, is om zijn ervaring, zijn feitenkennis, zijn dossiers en zijn journalistenpatserigheid [lees: gewetenloosheid onder veel airs van ‘fatsoen’] door iedereen gevreesd. Ik zal zien of ik een krant vinden kan die mij carte blanche wil geven tegen den vent. Zonder carte blanche doe ik het niet. Ik weet wat de indische journalistiek is: schrijft Z. 40 stukken tegen mij, dan wil ik (contractueel als het moet) verzekerd zijn dat ik, desgewenscht, 41 stukken schrijven kan. Ik spreek morgen te Batavia hoogstwschl. Ritman, baas van het Batav. Nieuwsblad, dat volgens iedereen het vervelendste maar ook het fatsoenlijkste is (lees: minst N.S.B.-ige) van de bladen van ‘rechts’. De man wil naar Holland met verlof. (Hij is een vriend van S.) Ik wil hem voorstellen mij in zijn plaats achter te laten - na 2 maanden met hem samengewerkt te hebben - en zulks, onder voorwaarde dat ik direct compleet weg zal gaan zoodra hij terugkomt. Geen verplichting voor hem om mij daarna ‘aan te houden’ of wat ook. Ik garandeer hem verder: 1o dat zijn krant daarna van onleesbaar zeer leesbaar geworden zal zijn, en allerminst ‘vervelend’; 2o dat hij bij zijn terugkeer heelemaal niet meer bang hoeft te zijn voor Zentgraaff (wat hij nu is). Zien, hoe hij dat opvat. 't Zal hem wel te ‘romantisch’ zijn. Verder is iedereen zoo'n beetje bezig wat voor me te vinden. Ik {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} zou je meer schrijven, maar het idee dat onze correspondentie aan openstoomerij en klabakkenneuzen overgeleverd kan worden, verlamt mij. Vandaar de ietwat zonderlinge methode die ik voor vandaag volg en die ik nog weleens benutten zal. Schrijf uitgebreid over allerlei, waar in mijn laatste 2 brieven sprake van was. Morgen zet ik hier nog wat bij misschien Vervolg. (Terug van Batavia:) Ik heb eig. te veel en te weinig te vertellen. Als je nagaat wat ik nu allemaal al aan aanbiedingen en ‘vooruitzichten’ te verwerken had, is het bijna komisch. D.D. biedt mij aan (met Sept. a.s.) leeraar te worden in fransch of nederlandsch op zijn vrije universiteit (voorgenomen nog!) Moestaka Hindia of Asia. Verder, indien ik dat niet aanneem: een reeks schoolbloemlezingen te maken uit koloniale literatuur, etc. Groeneveldt denkt aan een tijdschrift. Eerst: aan een reorganisatie van het orgaan van de I.E.V., dat Onze Courant heet, meer niet helaas. Dat schijnt van de baan. Samkalden wou mij een scenario laten schrijven voor een meneer Ochse of Okse, filmondernemer die speciaal indische films wil maken, de dappere man. Feicko Tissing ‘denkt’ nog steeds aan me voor middelbaar ambtenaar op het Dept. van Financiën - wat mij zeer ontraden wordt door Groeneveldt, zelf hoofdambtenaar op Justitie. Het nieuwste van Groeneveldt (zooeven besproken) is: dat er alle hoop bestaat dat ik met Mei of Juni a.s. bibliothecaris wordt van het Dept. van B.B. Als dat lukte! en als het niet een optimistisch praatje blijkt te zijn... Verder sprak ik op de red. van het Bat. Nwsbl. met Ritman, - en de portretten van Maurits-Daum en Zaalberg, als oprichters v/h blad, aan den wand boven onze hoofden. Ritman viel erg mee, zegt dat hij ‘de laatste liberaal’ hier genoemd wordt, had zich overigens kennelijk schrap gezet, ook met een pijp, tegen mijn agressieve reputatie. Nu, agressief ben ik ook geweest, ondanks de akelige warmte op Bat.; ik heb hem letterlijk voorgesteld wat op den vorigen brief staat (het andere papier bedoel ik). Welnu, hij gelooft inderdaad dat het blad vooral niet vervelend zou zijn en van mijn strijd met Z. zou hij {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} persoonlijk genieten, zei hij, maar daar blijft het ook bij. Hij zou zijn krant bij terugkeer niet meer herkennen, dat leek wel zijn voornaamste bezwaar. Verder wil hij graag dat ik voor hem schrijf. Maar wat? We zullen het later misschien uitvisschen. Het art. dat Bep voor Het Vad. schreef zal je allang hebben. Ik zal binnenkort wat voor jullie maken. In de 1e plaats een bespr. in het indische ‘kader’ van de memoires van Djajadiningrat, eens een groote inlandsche figuur, nu gaga, zegt men (beroerte?) Dit boek is vooral sociologisch van belang, ofschoon ook zeer leesbaar geschreven, maar nogal goed besnoeid. Maar voor ik er goed over schrijven kan wil ik Kartini herlezen, en kennis nemen van het leven van Mr. C.Th. van Deventer, twee karakteristieke étappes op denzelfden weg. Dus dat duurt nog wel een dag of tien. Daarna zal ik je een stuk sturen over oudheden hier in de buurt, maar nu gaan wij eerst naar Pekalongan bij Ade T. logeeren, dus dat komt wschl. nà den regent. Ik moet daarvoor ook beschikken over een auto, die ik nu gevonden heb, want Samkalden heeft er een en wil graag mee die beeldjes bekijken. Er is een heele ‘roman’ aan verbonden, dus het is prachtig voor een stuk, ik bedoel boeiend te maken, niet alleen ‘interessant’. Tot zoover dus. Ik snak naar antwoord. Hartelijke groeten van je E. 996. E. du Perron aan M. ter Braak Ond. Proempang, 25 Maart '37. Beste Menno, Ik heb de volstrekte zekerheid dat de brief terecht is gekomen, waar ik dacht. Ik schreef Jan er al over, maar over Bandoeng naar hier reizend, heb ik details vernomen. Ik durf die hier gewoon niet meer opschrijven, omdat ik, om ook voor jou precies te zijn, namen zou moeten noemen en wie weet of ook deze brief niet onderwerp van een ‘steekproef’ wordt. De praatjes van al die troostende post-autoriteiten enz. zijn dus praatjes. Maar enfin, het is nu zoo; laat ons er niet verder over treuren. Ik heb zelf een rotgevoel tegenover D., juist om alle reserves, die ik er, vooral met het oog op jou, d.w.z. om {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} jou niet te misleiden, in heb aangebracht; het is mij nu net of ik aanbrengertje gespeeld heb en mijn eigen stoepje schoongewasschen. Van uitgave van het boek is nu natuurlijk geen sprake meer [Bovendien was er toch al geen kans op, dus erg is dit heelemaal niet.], want de andere kant is volkomen op de hoogte. (Dit was een inktvlek). Je philosofische verklaring van mijn tegenzin in ‘gewone menschen’ las ik met veel belangstelling; al was 't alleen maar om het verschil met de reactie van Jan, die er Justus van Maurik in proeft (in mijn ms.). Nu neem ik aan dat dit ms. dus heel slecht is, veel te lang, onbeduidend, gegeven de kakkerlakken die ervoor ‘poseerden’, maar Justus v.M. is het niet, om de beteekenis al niet. Maar jij zoekt er te veel achter. Après tout is het een klachtenboek over 30 dagen gedwongen samenzijn met dit soort vee. Maar dat ik een post onder hen aanvaard, zal ook wel moeten. Er is één belangrijk verschil: in het ‘leven’ kàn je ze een behoorlijk aantal uren per dag ontgaan, op een boot niet, tenzij je vlucht in een broeierige hut. Daarom alleen is Jan's woordspeling 1o deel al niet erg juist, want het zou zijn: de boot van herkauwen. Wat het 2o deel aangaat, ik zou de minder juistheid van deel 1 voor lief nemen, als deel 2 juist niet zoo onbeschaamd gejokt was. Jan en het land aan herkauwen? Goeie hemel, dat hebben we tot in zijn poëzie kunnen merken! Ik begrijp overigens niet waarom je (jullie) absoluut een voortzetting van Ducroo wilt zien in dit scheepsjournaal. Het is, àls je 't zoo wilt zien, dan nòg geen herkauwen, maar juist nieuw voer, nieuw vee! Ik zal me nooit aan dit vee wennen, zooals je terecht zegt, nooit opgewekt - begrijpend erover schrijven. Dus zal mijn boek over Indië, als dat nog verschijnt, ook vol van deze reacties staan, bereid je daar maar op voor. Iets anders zou liegen zijn. Het eenige wat ik kan doen is: afwisselen met aangenamer zaken. Maar op de boot ging dat slecht. Ik schreef je net een lange brief over mijn ‘ambts’-mogelijkheden. Ik wacht ook nu weer af. Op 't oogenblik zitten we (tot begin April) bij Adé Tissing op een rubberonderneming boven Pekalongan, maar van hier ga ik naar Batavia en daar begin ik {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} weer onvermoeid baan-te-jagen. Ik vrees dat ik het Dept. van B.B. niet krijg, ook al om die brief, als die geproduceerd wordt. Toch zou ik tot geen ‘verraad’ in staat zijn, van het oogenblik af dat ik in zoo'n dienst zou zijn; maar ga dit uitleggen aan de lui die er zich mee bezighouden. Enfin, vroeger of later vind ik toch iets; in afwachting werk ik. Ik heb eig. nog geen moment stil gezeten en studeer 10 ‘javaansche’ dingen tegelijk. Die Mult.-historie is een tegenvaller; maar wat mij het meest getroffen heeft is de onaardige manier van reageeren van Jan; zooiets van: weet je niet dat Saks een veel grooter naam heeft dan jij, mannetje? nou en Dié krijgt zijn Mult.-studie niet eens gedrukt, dus stel je er maar niets van voor! - Dat doe ik dan ook op slag. Niets meer. Geen enkele zaak wordt zóó gewonnen; dus niets inderdaad! Ik wacht af wat Q. antwoordt, zal als het niet met hem lukt, hier in Indië probeeren (bij Kolff of Nix), en als dat ook niet gaat, jou het ms. sturen, maar Jan wil ik er in géén geval verder mee lastig vallen. Ook moet ik vóór alles bericht hebben (v/h Mult. museum) over dat dokument. Binnenkort wordt het porto van luchtpostbrieven ‘gelijkgeschakeld’ met gewone postprijzen. Dat wordt dan heel wat goedkooper voor ons. Ik schrijf vooreerst niet meer, want er zijn nu wel 3 (of 4) brieven naar je, waar ik nog geen antwoord op heb. Het beste, veel hartelijks 2 × 2, van je E. P.S. - Kan je ook nagaan welke andere brief van mij is weggeraakt? Wat stond daarin? Ook wat over de N.S.B. hier? P.S. Wil je ervoor zorgen dat mijn Scheepsjournaal aangeteekend terug wordt gestuurd? Hetzij door Jan (wien ik erom schreef), hetzij door jou, als het bij jou ligt? Dank. Brieven als deze laatste van je hoef je niet aan te teekenen! 997. M. ter Braak aan E. du Perron [27 Maart 1937] Beste Eddy In groote haast een kort briefje. Zoo juist is bij mij geweest Gans, de broer van onzen Gans, die nu bij Becht is en met zijn Vondeluitgave geweldig succes boekte. Hij wil nu een {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli uitgave maken; daarvoor adviseerde ik hem jou te vragen, waarvoor hij alles voelt, mits ik er een inleiding bij schrijf (of ev. Stuiveling, als ik geen tijd heb; voor de objektiviteit moeten het er twee zijn). Hij liet mij doorschemeren, dat voor de bewerking 2 jaar kan worden uitgetrokken, en voor den bewerker alleen ca. ƒ 2000. Voel je er in beginsel voor? Het moet een standaarduitgave worden, met noten, tekstcritisch, maar geen geleerden-editie. Van de brief van Multatuli aan Duymaer v. Twist, dien ik opgevischt heb, maak ik dezer dagen afschrift, dat ik je zend. Maar antwoord omgaand op dit idee. Voorloopig strikt onder de roos! in vliegende haast je Menno Over al het andere nader. Becht is door en door soliede, deze Gans zeer geschikt. 998. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 2 April 1937 Beste Menno, Ik antwoord omgaand op je spoedbrief. Natuurlijk voel ik enthousiast voor het idee! Ook moreel zou het zoo'n overwinning zijn om Multatuli op deze manier te brengen, precies op de plaats die hem toekomt: als onze grootste prozaschrijver naast den eeuwigen Vondel. Ik ben bereid de editie te maken zooals men die wil, en heb ook hier in Indië vrijwel alle faciliteiten. (Met een enkel ding, dat alleen in Holland op te zoeken is, zouden jij, Rudie, Fredje, mij kunnen helpen.) Op 't oogenblik denk ik: een editie als de oeuvres complètes van Gide zou prachtig zijn. Dus met telkens al de brieven over een bepaald boek, achterin dat boek (het deeltje brieven over het ontstaan van den Havelaar bv. achter het deel Max Havelaar enz. Die brieven beslaan niet zooveel blzn. als oppervlakkig wel lijkt!) - De noten kan ik net zo geleerd en ongeleerd maken als men dat verlangt. Als men precies dezelfde uitgave als voor Vondel wil, laat men mij dan een deel van die uitgave zenden als model. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} Moeten er ook portretten bij? Ik kan hier in Indië wschl. eenige ongepubliceerde portretten opsporen, bv. dat van den resident v. Bantam C.P. Brest van Kempen (Slijmering uit Havelaar!) en van den controleur Langeveldt van Hemert (Verbrugge). Voor de inleiding is Stuiveling misschien beter dan jij (voor 't publiek). Ik heb natuurlijk liever jou. [Maar misschien is jouw boekje voor de Vr. Bladen de beste inleiding die men zich hiervoor denken kan. Wil men een meer ‘encyclopaedische’ noot, dan kan ik mij geen beter boekje denken dan dat van Mevr. Van den Bergh van Eysinga-Elias. Of moet het ‘socialistisch?’] Met dat al: zeg aan den heer Gans dat ik nu dat boek over Mult. af heb, dat 't het compleetste is over hem tot 1857, dus tot hij, na de Lebak-zaak, Indië verlaat. Mijn bedoeling is: een 2o deel te schrijven over ‘Multatuli den schrijver,’ als dit boek succes heeft. Is dit boek intusschen niet de beste inleiding? Ik bedoel: als Becht dit boek neemt inpl. van Querido (daar deze laatste zoo weinig enthousiast is kom ik misschien nog van hem af) en mij het 2o deel laat maken, dan wordt de Mult. editie zooveel deelen + 2 dln. biografie vooraf, wat misschien het allerbeste is, als het budget zooiets toelaat. Of wil men alleen de werken en niet de brieven erbij? Laat Gans mij dit alles precies opgeven, als het zoover komt, en ook wat ik per maand of per deel voor het werk krijg. Bovenal moet ik weten wat de tekst-kritische noten precies moeten zijn. Men kan dit omslachtig en ‘geleerd’ aanpakken, maar ook vlot en kort. Moeten de varianten er overal bij? Of kiest men één tekst? Bv. voor de Max Havelaar de tekst van 1875 (die van de geïll. editie van Meulenhoff), die beter is dan de laatste revisie (die van de Garmond-ed.) Je weet niet hoe dit plan mij toelacht - als er nu maar wat van komt! De kop-uitgave is alleen nog maar bruin-gevlekt te krijgen, de Garmond-ed. knettert van de drukfouten. Als men ditmaal met portretten enz. mag werken en niet op rotpapier, kan het de editie worden voor de eeuwigheid. (die van Vondel; de eeuwigheid bedoel ik.) En waarom ook niet? Als Vondel de plaats van Racine voor ons inneemt, dan is Multatuli toch zeker {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} onze Victor Hugo. (Ik laat buiten beschouwing dat Racine zoo superieur aan Vondel is als Multatuli aan Hugo, voor mijn smaak althans.) Ik ben verder ontzettend benieuwd naar den tekst van dien brief aan D.v. Twist, waar mijn heele boek op wacht. Ik hoop dat je hem al lang verzonden hebt (per vliegpost!) als je dezen ontvangt. Dank voor de snelle hint en laat mij spoedig meer hooren. Misschien wordt deze editie voor een tijdje de oplossing van mijn bestaan hier. Hartelijke groeten van je E. 999. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 3 April '37 Beste Menno, Gisteren schreef ik aan Vestdijk en Jan Greshoff: aan den laatsten om allerlei boeken die ik hebben wou en die ik, zoonoodig, dan ook wel wil bespreken voor Gr. Ned. O.a. het boek van Besselaar, door jou besproken, dat zoowel Bep als mij aantrekt, en Aanslag van Blijstra, waarvan ik graag een bespr. door jou zou lezen. Ik wou er ook nog bij hebben: Onpersoonlijke Herinneringen van Frans Coenen en het Vrije Bl.-cahier van Hendrik de Vries (poëzie en teekeningen). Kan jij mij daaraan helpen? Ik raak anders wel erg ten achter hier, met mijn uitzicht op de Salak. O ja, Freud is aangekomen! Dank! Nog iets: het boekje van de Radio-Volksuniversiteit, met de stukken van Vestdijk en jou, voor mijn gevoel (maar ik sta er zelf - per moio! - zóó vleiend in afgebeeld, dat mijn gevoel hier bepaald alleen maar smoelhouden mag) allebei even voortreffelijk. De heer Defresne zal moeten opmerken dat Vestdijk (net als ik indertijd in de Sammlung van Klausje) den belangrijken dichter Buning vergat; maar hij noemt Gossaert, Bloem, Van Eyck zelfs en Jan Prins. O, o! het vergrijp is hier manifest. Met-dat-al, wil je me alsjeblieft, desnoods voor mijn rekening en dus door H. Mayer, een stuk of 10 van deze radio-boekjes laten sturen, zoo gauw mogelijk? Als ze tenminste niet duurder zijn dan {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} een kwartje per stuk of zoo; anders maar een halfdozijn. Ik word hier telkens aangeklampt door producten van halfbeschaving of zich ten-achter-geraakt-voelende eens-beschaafden die weten willen wat ze moeten ‘kennen’ van de nieuwe nederl. literatuur; onder dezen wil ik dan uitdeeling houden van dit boekje, dat is de beste, goedkoopste en vlugste manier. Je wordt hier in Indië veel gelezen, veel geciteerd, - zoo o.a. laatst in het Batav. Nwsblad een stuk over polemiek naar aanl. van Alex. Cohen, - een artikel van je dat ik nog niet in zijn geheel ontving. (Zij krijgen de krant blijkbaar per luchtpost.) Ik ben bezig, met Groeneveldt (over wien ik je in vorige brieven al schreef en die het beste type is van den ‘gebildeten’ Indischman) om een tournée van lezingen voor de Kunstkring hier te arrangeeren voor Henny; het groote probleem is alleen: zullen ze ook de reis willen betalen? Tenslotte, Henny is geen pianovirtuoos. Nog al meer verlangens: Bep vraagt of je ons niet aan een papier kan helpen dat we correspondent van het Vad. zijn (allebei), omdat ons dat hier 25% reductie kan geven op alle treinreizen. [Het kan één kaart zijn, maar onze beide namen moeten erop.] Met het oog op Bali, dat we nog steeds moeten bezoeken... Nauwelijks was mijn brief over het Multatuli-plan weg of je art. over de Vondel-uitgave kwam natuurlijk hier binnen, zoodat ik nu weet dat het een volksuitgave in één deel is. Dit bekoelt mijn enthousiasme aanmerkelijk, want een Multatuli in 2 kolommen en compleet in 1 deel lijkt me, eerlijk gezegd, een onding; maar voor 't geld zeg ik niet neen. Kan je die heeren echter niet bewegen de Multatuli anders op te vatten, bv. in 6 dikke deelen? Dan kan hij ook goed worden gedrukt, waar de meeste behoefte aan is, want de Garmond-editie is toch eig. erbarmelijk in dat opzicht. Bijv. deel 1:Max Havelaar-Minnebrieven-Vrije Arbeid-Nog eens Vrije Arbeid-Verspreide Stukken (voor zoover in verband staand met de Havelaar, d.i. bijna alles); dus een ‘koloniaal’ deel. deel 2:Ideën I en II; Pruisen en Nederland. {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} deel 3:Ideën III en IV. deel 4:Specialiteiten; Ideën V. (of als men 't absoluut chronologisch wil, dan hierbij de 2e brochure over Vrije Arbeid). deel 5:Millioenen - studiën. deel 6:Ideën VI en VII. Later meer. Hartelijke groeten en dank! Je E. 4 April. Ik was met deze brief klaar, toen je aanget. zending kwam met het dokument. Ik ben er bizonder blij, heel hartelijk dank! Ongeveer 1/3 ontbreekt. D.w.z., aangenomen dat het heele dokument 11 blzn. groot is (dat is het in mijn hs.) dan hebben we 8 blzn... hs. Multatuli (breekt af) 3 blzn. afschrift van dien klerk (?) 1 blzij Multatuli (slot). Maar voor zoover men de 2 lezingen heeft, dus 8 blzn. lang, zijn de verschillen maar heel gering. Ik stuur jouw copy - waarnaar ik mijn tekst nu wijzigde - naar Guido D.D. en vraag hem of hij het Multatuli-museum niet een afschrift wil sturen van zijn compleet afschrift, mèt al de fouten (die soms bij het hottentotsche af zijn). Misschien doet hij het. Deze brief moet nu weg. Wat dat andere aangaat, ik schreef ook jou daarover. Er is absolute zekerheid; ik zal een manier bedenken om je die precies te geven. Het is maar één feit, maar afdoend. Maar... je moet beloven niets te doen, omdat iedere klap die je uitdeelt in laatste instantie toch terugvalt op je weet wel. Als het mij betrof zou ik zelf lawaai maken; dat wou ik trouwens toch al doen, maar het zou misselijk zijn tegenover dengeen die verreweg het meest blijft geëxposeerd. Wij kunnen beter afwachten wat de beslissing zal zijn. Later nog meer. Nogmaals hartelijk dank voor al de moeite! Je E. De 3 blzn. die ontbreken zijn heelemaal in dezelfde stijl, voegen er niet veel aan toe. Maar het heele slot van de Havelaar staat er al in (in klad). {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Geef mij vooral alle kosten op die deze Multatuli-historie met zich meebrengen. Ik noteer om te beginnen 1 ½ gulden voor luchtpost. En dat portret? 1000. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitj. 6 April. [1937] In haast Beste Menno, Hierbij de gevraagde ‘gegevens’. Een mijnheer [ik had de naam hier gezet, maar op raad v. Bep (die zegt dat jij daar toch niets aan hebt) snijd ik hem weer weg] hoofdinspekteur of commissaris van politie te Bandoeng heeft D.D. bij zich laten komen en hem gevraagd: ‘wou u uw boek in Holland laten uitgeven?’ Bij die gelegenheid is gebleken dat de politie van het plan wist. Hoe, hebben ze niet gezegd natuurlijk. Maar aangezien ik er met niemand over gesproken heb, ligt de gevolgtrekking voor de hand. DD. kreeg den indruk dat de politieman volkomen beslagen op 't ijs was gekomen; hij zei: ‘Doet u het niet! Ze hebben u nu uw onderwijsbevoegdheid afgenomen, maar als u dat doet, dan sluiten ze de school zeker.’ Voilà. Het is een waarschuwing, die misschien nog sympathiek voor den waarschuwer moet worden opgevat. In ieder geval was ik blij dat ik DD. ook gewaarschuwd had (en hem niet, zooals jij wilde, ‘noodeloos verontrust’ meende te hebben daarmee), want als hem dit zoo op het lijf gevallen was zonder voorafg. wsching van mijzelf, zou hij hebben kunnen denken dat ik ‘agent provocateur’ heb gespeeld. Wat wist hij tenslotte van mij af? Je voelt dat je nu geen ruchtbaarheid kan geven. [Om dat werkelijk goed te doen zou je bovendien meer feiten moeten hebben.] Doe je dat, dan is de weerklank hier doodeenvoudig: die politieman krijgt een standje, en hij, en de heele zwik, neemt wraak op DD. Deze heeft werkelijk niet nòg een klap noodig! Op 't oogenblik heeft hij zijn memorie van revisie ingediend aan 't Hof. Op de uitslag wordt gewacht. Van herdruk van 't boek is natuurlijk geen sprake meer. Niemand rekent er meer op dat het Hof de vorige uitspraak te niet zal doen. De Gouverneur {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} van West-Java heeft DD. zijn onderwijsbevoegdheid afgenomen. Als dit alles van kracht blijft, dan kunnen ze nog maar één ding doen: de school sluiten. Dan staat hij op straat. Ik reken er dus op dat je niets doet, en dat je ditmaal deze brief verscheurt; dat je den inhoud ervan niet aan Jan schrijft, maar afwacht dat je hem eens ziet om hem die te vertellen. Vooral geen namen op papier. Schrijf mij er ook alleen over in criptische taal. Want aanget. brieven geven zekere garantie voor bezorging, niet tegen openstoomen. Hartelijk groeten van je E. Van belang: Vraag Jan mij zoo gauw mogelijk Scheepsjournaal te zenden en een dubbele proef van Waarom Indië. Ik wil er iets anders mee maken dat heel goed worden kan. 1001. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 9 April '37 Beste Eddy Zoojuist je brief over de quaestie Multatuli. Het doet me pleizier, dat je het voorstel van Gans zoo enthousiast begroet; eerlijk gezegd, ik had dat ook verwacht, en het Gans voorspeld. Ik geef nu de zaak verder door aan Gans (zijn privéadres is, voor alle eventualiteiten, Roerstraat 67 huis, Amsterdam); je kunt dus afwachten, tot hij je nader schrijft, tenzij je er de voorkeur aan geeft, dadelijk al contact met hem te zoeken. Ik hoop ook van harte, dat het plan doorgaat, maar heb den stelligen indruk, dat het Gans ernst was er aan te beginnen en dat hij alleen maar naar den geschikten man zocht. Dit werk is precies wat jij uitstekend zult doen. Over de details moet je je verder met hem verstaan. Zulk een editie is natuurlijk iets, dat zeer precies wordt berekend, ook wat den omvang betreft. Maar in ieder geval wil hij de complete werken geven, en de Ideën naar de onderwerpen gerangschikt, wat mij ook een zeer groot voordeel voor den lezer lijkt. - De inleiding zal hoogstwaarschijnlijk niet al te veel plaats kunnen beslaan. Gans wil graag, dat ik (en niet Stuiveling) die inleiding maak, maar ik aarzel nog, hoe graag ik ook (al was het louter om de symboliek) ja zou zeggen voor de definitieve Multatuli-editie van ons {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} beiden. Maar vooreerst heb ik niet, zooals jij, mijn geheelen tijd disponibel, en vervolgens zou dit stuk voor alles ook historisch-documentair moeten zijn. Het essay van 2 vel, dat dezer dagen in de Vrije Bladen verschijnt (15 April), is hoogstens als basis daarvoor te gebruiken, want het is alleen een zuiver persoonlijke waardebepaling van Multatuli voor mij; daarom ook anders van toon dan die inleiding zou vergen. Maar toch schrijf ik nu aan Gans, dat ik het aanbod in beraad houd. Deze gelegenheid komt nooit weer terug, en aan mijn roman begin ik toch het eerste halfjaar nog niet. Bovendien is Stuiveling, met al zijn qualiteiten als literatuur-historicus, verre van een Multatuliaan, getuige zijn boekje over Tachtig. En een ander die in aanmerking zou kunnen komen, weet ik niet. Jij? Je zult mijn copie van den brief van 1856 inmiddels ontvangen hebben. Ik zond die aangeteekend. Schrijf mij er vooral uitvoerig over, want het geval interesseert mij erg, ook al, omdat er in dit manuscript een duidelijke lacune was. Heeft de copiïst die ook in zijn tekst? Je kunt in ieder geval, om als ‘uitgever’ gedekt te zijn, in je boek vermelden, dat je den brief volgens mijn afschrift geeft. Dat Multatuli-museum wordt beheerd door een heel geschikt man, die echter over geld noch tijd beschikt om den boel behoorlijk in orde te houden. - Van mijn Multatuli-essay wordt een kleine genummerde oplaag extra gemaakt, waarvan ik je dadelijk na verschijnen een exemplaar zal toezenden. Ik heb nu (hoewel ik de tekst van De Kock ken), toch vastgehouden aan Dominicus, alias den anonymus in de N.R.C., omdat zijn stuk het meest recente is, en als zoodanig de meeste bewijskracht heeft voor de situatie nu. En lief vond ik deze kletspraat nu ook niet bepaald; eerder ontzaglijk stom en verwaand, qua talis zeer karakteristiek voor zekere hollandsche mentaliteit. Ik heb expres met antwoorden gewacht, tot ik je reactie op het Multatuli-voorstel had, want ik was langzamerhand ietwat de kluts kwijt wat betreft je situatie in Indië. De eene keer schrijf je ‘himmelhoch jauchzend’, een paar dagen later ‘zum Tode betrübt’; het is lastig daarop te reageeren, wanneer je weet, dat er een ruimte van een week tusschen verzenden en ontvangen is. {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} De bewerking van deze editie zou je in ieder geval voor een heelen tijd de noodige rust kunnen geven, dunkt me. Over het Scheepsjournaal nu maar niet meer. Herlees het en zie dan nog eens, wat je van onze critiek kunt accepteeren. Ik heb den indruk, dat je niet geheel vrij was van onbillijke verbittering jegens Jan, toen je op zijn critiek reageerde. Dat hij zelf van tijd tot tijd ‘herkauwt’, is toch geen reden om aan te nemen, dat jij het, in andere dimensies, bij deze gelegenheid niet zou hebben gedaan! Maar Schwamm drüber. Ik heb het manuscript aan Marsman gegeven, die nu in Zwitserland zit, en zal hem schrijven, omgaand voor aangeteekende terugzending zorg te dragen. - Ook je houding tegenover Saks lijkt me overdreven. De man heeft inderdaad eenige zeer vervelende, maar m.i. zeer fatsoenlijke stukken over de Lebak-zaak geschreven, die verre beneden zijn vroegere geschriften blijven wat toon en argumentatie betreft, maar die ik absoluut niet verachtelijk of zelfs maar bekrompen vind. Ik geloof niet, dat hij het boek over Multatuli zal schrijven (zeker niet!), maar zijn soort van nuchterheid en ‘objectiviteit’ vind ik niet onaangenaam, in dit verband. Ik las dezer dagen met stijgende verrukking Questions van Ramuz, een auteur van wien ik weinig kende, en wat ik kende vond ik matig. Dit boekje (in de serie les Ecrits verschenen) is als geknipt voor ook jou om zijn heerlijken onafhankelijken toon en zijn onbetwistbare intelligentie. Ik stel het boven La jeunesse d'un Clerc, vooral om den man die erachter zit en dien ik in hoogen mate symphatiek vind. - Ken je verder de opera ( = werken, geen Tannhäuser) van Alexander Cohen? Ik las toevallig een boek van dien 73-jarigen grijsaard, dat me best beviel, al is er een kant van ‘lawaai’ in, die ik minder goûteer. Je zult mijn artikel in Het Vad. over hem nu wel ontvangen en gelezen hebben. Hij is nu dolblij, zooals ik uit een briefje van hem merk, dat eindelijk eens iemand op ‘onhollandsche’ wijze over hem geschreven heeft. Hij is overigens sterk verfranscht, leeft in Toulon. (Mijn Zondagsartikelen bereiken je toch geregeld?) Ik heb verduiveld veel pleizier gehad over dat stuk van den heer {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} in het Nieuws van den Dag. De wijze, waarop deze man zich Huizinga heeft eigengemaakt, is exemplarisch, want ik kreeg een ongeveer gelijkluidend schrijven van een soortgelijk persoon, die tevens zijn abonnement beeindigde. Deze lieden schijnen idealistische zelfverneukerij voor het hoogste te houden, dat er bestaat, en ‘realisme’ stellen zij platweg gelijk met fascistische ploertigheid. Ik hoop, dat mijn boek aan die stompzinnige legende nu eindelijk eens een eind zal maken, al betwijfel ik het, omdat het vooroordeel hier een heel ‘geestesleven’ in stand houdt. Wij bevinden ons hier verder best, al is het gedreun van de Spaansche quaestie een voortdurende onrust, en het geschreeuw van Degrelle en Mussert nu weer zeer actueel. Overmorgen valt de slag in Brussel, die ook voor de verkiezingen hier op 26 Mei van het grootste belang is. Een goede mop: het meer dan levensgroote foetensmoel van Mussert is hier op alle reclamezuilen aangeplakt met het onderschrift: ‘Zonder dezen man heeft Nederland geen toekomst meer.’ Een dag later was overal de z van ‘zonder’ met wit overplakt! Tableau. Maar helaas hebben deze ressentimentsgieren geen gevoel voor humor... Ant heeft hier een tuin aangelegd, die er wezen mag. Mijn kamer is nog steeds lawaai-vrij, zoodat ik het beste hoop voor de toekomst. Tot spoedig nader. Ik schrijf dus vandaag nog aan Gans en zal hem zeggen, dat jij op bericht van hem rekent. Veel hartelijks 2 × 2 en de hand van je Menno Het adres van Marsman is: Reichensteiner str. 1, Arlesheim bei Basel (Schweiz) 1002. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 14 April. Beste Menno, Querido is gek, of een zoo ongehoorde ijdeltuit, dat het roerend wordt. Ik zond hem mijn Multatuli-ms. nu eergister; en vandaag, daar krijg ik me een brief: hij is gansch {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} verbluft dat ik hem niet op mijn bloote knieën bedankt heb voor zijn ƒ 150. Ik stuur je hierbij brief en antwoord (je kan ze ook naar Jan doorsturen, als ik ze maar terugkrijg.) Ik wou je nu vragen: kan je niet aan Gans of Becht zelf vragen of ze toch niet dat boek willen hebben? Als Q. zijn ƒ 150. terug krijgt en nog niet met zetten begonnen is (het ms. krijgt hij pas tegen 15 Mei), dan kan hij er nog van af. Het zou voor mij al zoo'n satisfaktie zijn als ik hem dat schrijven kon. Hij acht zich mijn weldoener, geloof ik! Van Jan hoorde ik dat allerlei ‘abonné's, medewerkers en boekhandelaars zich voortdurend geprikkeld toonen door mijn blocnotes en vragen of daar niet mee kan worden opgehouden.’ Wat herkent men hieraan weer het hollandsche tuig, dat vee. Is 't omdat ze 't zoo slecht en onbeduidend vinden? Geloof maar van niet; als 't slecht en onbeduidend was, als 't van Jo Kuller was of Jan Walch, dan vonden ze 't best, dan zou 't jaren mogen doorgaan. Nu ‘prikkelt’ het ze, God zij dank. Het spijt me dat ik niet meer heb dan tot eind van dit jaar; tenzij de redactie van G.N. indische blocnotes wil. Ik ben bereid mijn ‘ambtelijke positie’ - als ik zooiets krijg - daar eventueel aan te wagen, maar ik vrees dat het voor G.N. tenslotte verkeerd is. Hoewel ik menschen sprak (hier, godbeter't!) die die blocnotes verslinden. Mèt de kroniek van Romein overigens; en ik verdenk er Romein van dat hij behoorde tot de ‘geprikkelde medewerkers’. Ik heb er Jan naar gevraagd. Van al die ‘baantjes’ verder geen bericht. Alles ‘hangt’. Ik ga morgen weer voor 2 dagen naar Batavia, spreek dan Ritman weer. Ook hij wil mij ‘dolgraag’ een rubriek geven, maar o, de moeilijkheid nu om die zoo neutraal te houden dat zijn kudde niet wordt ‘geprikkeld’. Eenvoudig je meening zeggen, is wel het ergste wat voor vee bestaat. Je mag wel, maar dan met veel opsmuk, in een opstel. Dan lijkt het ook serieus. Ik vind de opstellen van Romein schoolmeesterig en stompzinnig vervelend (ik vond dat al in Europa, lang vóór ik hem ‘verdacht’). Maar ik heb me nooit zoo geprikkeld gevoeld, dat ik gevraagd heb ze te stoppen. Juist omdat het après tout, ook een meening was. Ik {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} schrijf spoedig beter. Dit in haast. Ik krijg ook nog antwoord op vele punten van je, geloof ik. Tot nader. Hartelijk je E. Van Jany kreeg ik bericht dat de indologische studenten na mijn brief van de opvoering van Coen hebben afgezien. Mooi zoo. Eén van hen - zekere Versluys - had Jany nog gevraagd hem te ontvangen omdat hij hem nog eens wou uitleggen waarom ze het zoo noodig vonden om Coen te castreeren op z'n indologisch, maar Jany heeft geantwoord dat het niet noodig was. Ik zend je gelijk hiermee een brochure, op Bandoeng verschenen, van een renegaat-Ennesbejer. Ik weet absoluut niet wat het ding waard is, heb't zelf nog niet ingekeken (ik heb hier 2 exx.) maar misschien is 't iets voor Waakzaamheid. Intusschen, van die brochures van Waakzaamheid die ons ‘automatisch’ zouden worden toegestuurd (in 2 exx.) zie ik nog niets. Toch schijnen er in Holland al verscheidene verschenen te zijn. Ook de man v/h Mult. museum zweeg, over de portretten. Wil je hem niet nog wat aanporren? Wat heeft hij eig. gezegd? Dat het ging of dat het niet, (moeilijk), ging? Ik bedenk of ik je wat van hier heb te vertellen, wat feitelijks bedoel ik. Neen. Bep is over 't algemeen slap, gaat Zaterdag a.s. te Batavia voor de radio lezen over Le Rouge et le Noir. Ik heb een soortement ennesbejer-bewonderaar die voortdurend met me wil harrewarren, de man heet Jansen; maar het is een Dr. Jansen, die bij de Thesaurie werkt. En hij bewondert ook den journalist Zentgraaff, dus zijn bewondering is van een billijk soort. Menschen, hier? D.D. is nog steeds de eenige. Ik zou willen zeggen: verreweg de eenige! Als ik zoo'n ouwehoer word in mijn schrijverij, zou ik er dan maar niet mee uitscheiden? Voor het plezier van het uitgeven hoef ik het bepaald niet te doen, getuige de nieuwe Querido-affaire. Bep zendt gelijk hiermee weer een stuk; ik zend er een over een week, denk ik. {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} 1003. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 17 April 1937. Beste Menno, Dank voor brief en artikelen (die ik inderdaad nog geregeld krijg.) Nà je brief eerst het stuk over Cohen, Alexander, waarvan ik echter een stuk overgenomen zag - al veel eerder - in het Bat. Nwsbl. Ik miste daarin meesmuilend mijn eigen naampje onder de schelders; maar enfin, Robbers heeft me nu net zoo ruim bedacht, je kan niet alles hebben. Is deze Cohen zoo'n aardige man, ja? Je kunt best gelijk hebben; ik las indertijd een boek van hem bij de W.B. uitgekomen, meen ik, en vond het een geborneerde lawaaimaker, een soort Clément Vautel wat ‘ziel en geest’ betreft, maar dan epigoon van Multatuli erbij, wat altijd een zekere allure verleent. Overigens, als je Cohen nu al zoo apprecieert, moet je 't misschien toch maar eens probeeren met de geschriften van dien anderen Multatuli-epigoon en journalistieke avonturier Karel Wybrands alias Diederik Baltzerdt. Cohen was, meen ik, met hem bevriend en zij waardeerden elkaar over en weer zeer om hun martiale geborneerdheid; later zullen ze wel poep hebben gekregen, maar dat is in de waardeering van dit soort geestverwanten een fatale bekroning. Ik zal je eens wat Diederik Baltzerdts zenden, als ik die op boekenstalletjes hier kan opvisschen; sommige indische journalisten vinden het nog het ‘denderendste’ wat hun vak hier heeft opgeleverd. - Op je lijst van fransche polemisten vergat je Léon Bloy, het grootste scheldgenie na Tailhade. (Dit voor 't geval je het stuk overdrukt, dat in zijn algemeene beschouwingen voortreffelijk is.) Wat je van Saks schrijft, na wat je van Dominicus vindt, is mij een raadsel. Je vindt D. verwaten tegenover Multatuli, terwijl hij niets doet dan De Kock en Saks napraten. Saks daarentegen, die beter moest weten (noblesse oblige, etc.), is 10 × meer verwaten in zijn schijnheilige waarheidslievende lultoon, tegenover Multatuli, dan Dominicus; de laatste heeft een stom stukje bijeengeschreven voor 100 stuiver ‘ter herdenking’; de eerste heeft uit eigen ijver en ongevraagd (en godbeter't na De Kock, en met veel waardeering voor De Kock!) een heele ‘studie’ af- {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} geleverd. Als je de hondsch-verwaten toon van Saks tegenover Multatuli waardeeren kunt, begrijp ik er niets van. De man is tot niet één genereuze opmerking in staat, behandelt Dekker doorloopend als de bekende theatrale zenuwpatient die't alleen maar niet helpen kan als hij zoo loog; en dat vindt je ‘niet eens bekrompen’? Wonderlijk. Ik kan me niet dik maken over den krullejongen Dominicus, maar Saks vind ik tegenover Multatuli om tegen te pissen. Liever misschien nog een werkelijke vijand, zelfs van een zoo laag soort als De Kock, dan een dergelijk z.g. objectief nakaarter die alle laster met welwillendheid mee in zijn ‘objectiefheid’, opneemt. Maar enfin, het appeltje dat ik met dezen Saks te schillen heb - hij leeft goddank nog! - vindt men in mijn boek. Ik vind den man óók ‘scherpzinnig’, maar tegenover Multatuli is het een verwaten spekburger en, na de Kock, iets bepaald laaghartigs, - wat natuurlijk best samen gaat. Nu Gans. Ik wacht liever op bericht van hèm, dat lijkt mij juister. Ik moet ook nog weten in hoeveel deelen die uitgave zal zijn. De Vondel-editie zag ik nu: voor verzen gaat dat, voor proza lijkt me een uitgave in 2 kolom en met een zoo kleine letter een moord. Als dat ònze definitieve Multatuli-editie moet worden - ach, arme wij dan! Ik zal 't dan nòg doen, al was 't maar om de duiten, maar mijn enthousiasme is dan wel weg. Verder zeg je dat Gans graag de Ideën naar het onderwerp gerangschikt zou zien, en dat jou dit voor den gewonen lezer ook best lijkt. Mij allerminst; ik vind zoo'n bij-elkaar-zetterij van ideeën, die al geen ideeën zijn, absoluut verkeerd, en in het geval Multatuli dubbel verkeerd en onmultatuliaansch. Op deze manier komen alle herhalingen, koppige uitweidingen en vervelende kanten van M. 10 × meer uit. Daarbij zegt hij voortdurend: ‘ik spring van den hak op den tak’, ‘ik meng alles dooreen’, enz., wat hierin dan verloren zou gaan - of neen, dat juist niet, want daarvoor zou je in de ideeën moeten gaan snijden en plakken, maar je zou een probeersel van correctie daarvan hebben, op een erg naïef-schoolmeesterachtige manier. Neem verder een voorbeeld: de Note-books van Samuel Butler. Het eene is naar {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} onderwerp gerangschikt, het andere (latere) niet. Het eene is onleesbaar vervelend, het andere boeiend. Ik zou zoo'n indeeling begrijpen bij iemand die werkelijk ideeën of aphorismen geschreven had en verzuimd had dit werk zelf te doen, maar bij Multatuli zou het werkelijk een ramp zijn. Ander argument: in de ontwikkelingsgang van Multatuli, om zijn steeds bitterder en zuurder worden te begrijpen, enz., is een chronologische volgorde onmisbaar. (Ook hier vind ik deze altijd onmisbaar, eerlijk gezegd, maar bij iemand als M., wiens persoonlijk leven zoo zeer betrokken is bij wat hij schrijft en er zoo vaak de eenigjuiste verklaring van geeft, absoluut). Wat heb je er bijv. aan om bij Cultuurstelsel en Vrij-Arbeid te vinden dat hij dan eens het Cultuurstelsel mèt de Vrij-Arbeid aanvalt, dan weer het ertegen verdedigt, als je niet kunt nagaan waarom dit laatste zoo is (of lijkt)? Ik ben vierkant tegen deze rangschikking. Verder verwijs ik naar een zeer belangrijken brief van Multatuli zelf over uitgeven van werken, aan Funke (eerste brief aan dezen sympathieken Funke), in deel 9 van de Brieven (uitg. W.B.) op bladzij 48-53. Ook om wat hij daarin zelf zegt, vind ik dit geknoei in zijn (z.g.) ideeën onmultatuliaansch. Het eenige lijkt me: een register van onderwerpen achterin. Dat wil ik met plezier maken, - ook al om te bewijzen dat het niet uit luiheid is dat ik zoo spreek! Verder, als de heer Gans dit bepaald wil, kunnen natuurlijk Vorstenschool en Woutertje Pieterse als aparte stukken worden gedrukt (met verantwoording van de plaats ervan in de oorspr. Ideën - Vorstenschool heeft trouwens maar één nummer als ‘idee’!) ‘Mimi’ heeft die Wouter, meen ik, al eens ‘losgezet’. Ik schrijf je later beter en over andere dingen. Deze brief kan je misschien, evenals mijn vorige, over Multatuli, doorzenden aan den heer Gans. Als hij mij nog niet geschreven heeft, kan hij het hierna misschien doen. Ik ben beschikbaar en wacht op de voorstellen, liefst zoo zakelijk en definitief mogelijk, gegeven den afstand. Wij gaan hoogstwschl. - als er kans is het Alijntje ergens af te geven voor zoolang - van 1-28 Mei ongeveer op reis-: Java- {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} Bali, eindelijk. Daarna heb ik misschien een ‘baan’, wie weet? Met het oog daarop zou ik ook moeten weten wat van me verwacht wordt, en wat ik kan garandeeren en wat niet. Natuurlijk zal ik dezen Multatuli-tekst zoo goed verzorgen als ik maar eenigszins kan, ook als ik het met het uiterlijk niet eens kan zijn. Ik zou dat doen èn voor M. èn om mijn geld te verdienen, dus... Ik verwacht nog allerlei brieven van je. Over dat dokument schreef ik al. Over de gevraagde foto naar dat eene portret (i/h Mult. museum) hoorde ik nog steeds niet; ik kreeg nog heelemaal geen bericht van dien heer conservator. Zou je hem willen aanporren? Dank voor een en ander; spoedig beter; steeds je E. P.S. - Als de heer Gans dien brief aan Funke opzoekt en leest zal hij misschien zeggen: ‘Ja, maar we kùnnen Mult. zelf nu niet meer raadplegen’. Inderdaad, maar een rangschikking van zijn ‘ideeën’ naar volgorde zou hij zeker nooit hebben toegestaan. Ik vraag mij zelfs af of het mogelijk is, tenminste om het, vanuit het standpunt Gans bekeken nu, ook maar even goed te doen. Natuurlijk voor een deel wel. Maar het andere deel kan zich alleen maar laten verknoeien, vrees ik, zelfs als het ‘met liefde’ in dezen lijn werd behandeld. 1004. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 20 April 1937. Beste Menno, Ik moet nog even op dat Multatuli-dokument terugkomen, dat je voor mij overschreef. Nl.: 1o. ben je er zeker van - of is men op het museum er zeker van - dat het hs. dat van M. zelf is? Dit is zeer makkelijk na te gaan; 2o. heb je het vergeleken met de gefotografeerde blzij in de geill. Havelaar-editie van Meulenhoff en is het wel hetzelfde stuk? Er staat nl. op die foto: ‘ik bedoel niet meer of minder dan ik zeg’ - en bij jou: ‘ik bedoel niet meer, ik bedoel vooral niet minder dan ik zeg’. Het kan zijn dat er woorden in potlood bij gezet zijn (de woorden ‘ik bedoel vooral’ nl.) die door de foto niet opgenomen zijn; maar zoo niet, dan is jouw stuk (ik bedoel nu: {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} dat van het museum) niet het eenige in de hand van Multatuli, en moet hij de 1e blzij althans 2 × overgedaan hebben, zooniet het heele concept; 3o. wil je den heer de Hartog vast hartelijk van mij danken, maar hem tevens zeggen dat ik wacht met hem te schrijven, tot ik antwoord heb over de portretten? Ik zou nl. dolgraag een foto van het gevraagde hebben, ook als die foto niet zoo erg mooi meer te krijgen is. - Verder geen nieuws voorloopig, dan dat wij 1 Mei op reis gaan. Mijn schoonzuster neemt nl. het Alijntje bij haar voor zoolang (25 dagen), dat is nu afgesproken. Bereid je dus voor op vele fraaie postkaarten! Maar vóór dien schrijf ik je zeker nog. Hartelijk gegroet van ons twee, je E. dit is vooral van belang voor ‘tekst-kritiek-virtuoozen’ die me anders gaan voorhouden dat ik niet op alles heb gelet! 1005. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 22 April 1937. Beste Menno, Het staat in de sterren geschreven, geloof ik, dat ik géén plezier zal beleven van alles waar ik mij mee bemoei. Ik schreef je over de scène-achtige brief van Querido, waarop ik antwoordde (ik zond je ook mijn antwoord), maar waarop ik nog geen tegen-antwoord heb. Dat kan ook nog leuk worden. Maar nu hier een grapje dat pijnlijk verloopen kan. De broer van D.D. - ‘Guido’ - die mij dat afschrift van Multatuli's brief aan D.v.T. gaf, het defectueuse maar complete, begint nu capsies te maken. Hij ‘mistrouwt’ nu jouw afschrift, d.w.z. het stuk uit het Mult.-museum, vanwege dat verschil van ‘niet meer of minder’ (op de gefotografeerde blzij van de Meulenhoff-Max Havelaar) met de lezing ‘niet meer, ik bedoel vooral niet minder’ van jouw tekst (die overigens veel meer met zijn tekst overeenkomt). Hij gelooft nu dat ook dit museum-stuk een afschrift is - misschien door Mult. zelf gemaakt! - en dat er in ieder geval nog een ander dokument in Mult.'s hand moet bestaan. Voor dit laatste is inderdaad veel te zeggen. 't Is zelfs ± zeker. {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar de pest is dit: hij schijnt nu zijn ‘vergunning’ tot publikatie te willen intrekken. Als hij dat doet, is het lollig voor mij! Ik kan dan natuurlijk nog altijd het museum-stuk publiceeren, maar met die gaping is een ellendig gevoel, als je weet dat elders de reddende tekst bestaat, als je die kent en om zoo te zeggen ‘gehad’ hebt, maar weer hebt moeten opgeven voor flauwekul! Voor mij is niet een tekstcritische uitgave van belang, maar het psychologische moment van M., deze brief toen en daar schrijvend; maar dan nog zou ik dit klad zoo compleet mogelijk willen hebben! Ik moet je dus vragen nog meer moeite voor me te doen; des te meer waar Querido tegen 15 Mei mijn ms. ontvangt. Misschien zal ik hem moeten vragen mij die blzn. nog terug te sturen, om mijn commentaar, etc. te wijzigen, als Guido D.D. koppig blijft. Nu is er één manier om G. DD. ‘dood te slaan’: het dokument terug te vinden waarnaar die foto gemaakt werd. Die foto is, meen ik, van 1920 (datum van die Meulenhoff-uitgave); toèn bestond dat stuk dus nog. Er is dus alle kans dat het museum het ook heeft. Zou je met den heer de Hartog nog even willen zoeken? Als het er is, en het is compleet, dan zijn wij 100% gered, want dan publiceeren wij dit (zijnde in Mult's hand) en het zal me 10 × een plezier zijn om ‘Guido’ met zijn afschrift vaarwel te zeggen. Als het er niet is, dan hebben we tenminste de satisfactie dat we gepubliceerd hebben wat er wèl was, - zonder de kans te loopen op een mal figuur, als de een of andere Saks later dat dokument - compleet en in M.'s hand - triomfantelijk uit het museum zelf komt aandragen! Dit laatste zou het toppunt zijn! Je moet dus: 1e die geïll. Havelaar erbij nemen; 2e. de eerste blzij van het stuk dat je voor me copieerde met die gefotografeerde 1e blzij daarin vergelijken (van belang is hierbij ook: wat er netter uitziet; welk stuk het 1e, en welk het 2e blad is, als Mult. zelf het 2 × dus heeft geschreven). Maar ik zou verrukt zijn als je, na eenig zoeken, dat andere stuk vond, en dat compleet bevond! En de kans bestaat. Schrijf me zoo spoedig mogelijk hierover, en vooral, laat me {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} hierin niet in de steek. Je bent de eenige die dit voor me doen kan. Ik vind het beroerd dat ik je er zoo mee pesten moet, maar beschik over mij, als je ooit een soortgelijk akkefietje hebt, dat ik voor je opknappen kan. Schrijf je brief vooral zoo dat ik hem op kan zenden naar ‘Guido’, d.w.z. zoo ‘serieus’ mogelijk, want hij is zeer zwaar-op-de-hand (hoewel multatuliaan!) en verstaat alléén Ernst (hoewel... bis). Héél hartelijk dank voor al de moeite; een hand van je E. P.S. Misschien krijg je deze brief gelijktijdig met die van 3 dagen geleden over ditzelfde onderwerp. Dit is dan een vervolg. Sindsdien kreeg ik een brief van ‘Guido’, die mij dwars zit. Querido is nu óók geallécheerd met dat dokument; als ik het nu weer verminken moet is dat een pest voor mij en voor hem! 1006. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 30 April '37. Beste Menno, Ik was van plan om vanavond nog dat stuk te schrijven over den regent van Serang (Djajadiningrat), maar 't lukt me niet. Ten 1o is er het koffer-pakken, maar 2o ben ik absoluut holhoofdig van Batavia teruggekomen. Gisternacht tuinfeest tot half 2; met de heeren Idenburg, zoon van den G.G. en zelf directeur v. onderwijs, Dr. Mansfeld, hoofd van statistiek, Rissink, autoriteit op het Dept. van B.B. en àls die bibliothecaris-historie daar doorgaat mijn toekomstige ‘chef’, en van Meeteren met nog iets ervoor, over 't algemeen vrome lieden, met hun mevrouwen. De goede Groeneveldt, die dit partijtje op touw heeft gezet om mij aan relaties te helpen (de braverd!), viel er zelf geheel buiten, was veel te veel ‘bohème’ [zegt hij zelf - hij is het met grijs haar maar een beetje in den stijl van Vic (zelfde langzame manier van gekke dingen zeggen en zoo)] om hierbij te hooren. Hij had gezorgd voor verrukkelijke pâté de foie gras in dril (aspic) en kip zooals je er geen betere wenschen kunt; daarbij bowl. Tot verdere beschrijvingen ben ik niet in staat. Gogol was onuitputtelijk geniaal toen hij de formule ‘doode zielen’ uitvond. Hoe meer praktische lieden ik ontmoet, {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} van die menschen die dan niet ‘weltfremd’ zijn, die ‘met hun beenen op den grond’ staan, enz., hoe onuitputtelijker ik die formule vind. Ik vrees dat ik niet - of geen voldoende - gebruik zal maken van de kennis die ik nu aan al deze lieden heb, en waar Gr. zich vanmorgen nog zoo op verheugde. Die Gr. heeft zich werkelijk opgeofferd, - althans voor 50%, want een zeker snobistisch genoegen heeft hij er toch wel aan beleefd. Bep en ik hebben na het gedoe kort en beroerd geslapen. Dat is een toegevoegde reden van holhoofdigheid. Als er haast bij was, zou ik dat artikel toch nog maken, natuurlijk, maar die is er immers niet? Hierbij nog een stuk van Bep; je hebt er nu 3 van haar, en één drie-deelig artikel (over oudheden in W. Java) van mij. [Hopelijk geplaatst als deze ‘binnenkomt’.] Zoodra ik terug ben van de reis, maak ik den regent. Dit boek is nl. een soort unicum, en, hoezeer half-verpest ook (door een mevr. Diet Kramer, die ook met den een of anderen bureaucraten-opperhoofd getrouwd moet zijn en die er allerlei uit heeft gesneden omdat dat veiliger was - en om òf den auteur, òf het nederl. gezag, òf allebei in bescherming te nemen), het is werkelijk belangrijk. Ik wil er dus een goed stuk van maken, althans zoo goed ik kan. Daarvoor moet ik het dikke deel nog even op mijn gemak kunnen bevingeren, - de holhoofdigheid nu nog daargelaten, - en de tijd en het gemak ontbreken. Morgen heel vroeg gaan we op reis; - we zijn van die groote reis terug (met God's hulp!), als je dezen ontvangt. Route: over Java naar Bali, ± een week Bali, dan terug. Ik laat me 2 × de post nasturen en hoop je dus op reis nog te lezen. Ik zou je boek over christenen aan de lieden willen geven van gisteravond. Ze hebben een soort gezellig christendom uitgevonden, waar joviaal verteld wordt van de doorgemaakte zonden; als ik niet oppas, denken ze dat ik er ook precies rijp voor ben. Ducroo is een moraliseerend geschrift, after all. God-God, alles wat je aan die menschen vertelt - zelfs als je ze met de beste gevoelens nadert - voel je leugen worden eer het je bek uit is, en wat er dan nog aan waarheid over mocht zijn, is zuivere poep geworden als het bij hen terecht is. En te denken {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} dat je misschien een leven door zou moeten maken met deze soort ‘rijpe geesten’ - niet-Weltfremden - alleen om, zooals dat heet, het hoofd boven water te kunnen houden! En toch, ik vind hen inderdaad nog zoo slecht niet. Idenburg bijv. is in zijn soort ongetwijfeld een flink, behoorlijk, wschl. intelligent iemand. Ongetwijfeld degene met èn de meeste eerlijkheid èn de meeste compactheid (in den goeden zin, ‘densité’). Alleen, iemand als Samkalden, die eig. een soort kruising is tusschen Bouws en Gino Antonini, begrijpt 100 dingen die al deze lieden tot hun doodkist toe niet vatten zullen, en met schijnbaar het grootste gemak. Voilà. Schrijf, en hoop toch maar 't beste voor me. De reis althans is een schadeloosstelling en ‘verrukt’ ons, vooral Bep. Tegen 26 Mei zijn we weer op Bandoeng, dus 27 Mei ben ik hier terug. Hartelijke groeten voor jullie 2 van ons 2. Je E. 1007. E. du Perron aan M. ter Braak Boroboedoer, 7 Mei '37 Beste Menno, Ik stuur jou speciaal deze pop - een grappemaker die op de bodem van de hoogste stoepa (heiligste v/h heiligste) werd gevonden en omdat hij, leelijk, banaal maar onaf, voor de Oer-Boeddha wordt aangezien. Vmdl. hebben teleurgestelde schatgravers dit ergens opgeraapte beeld daarin gegooid - als probleem voor latere geleerden. Maar hij is nu met mysterie besmet, en zit waardig en met grijswit mos bedekt op den weg v/h monument. Wij gaan verder. Veel hartelijks, ook voor Ant van ons twee, steeds je E. 1008. E. du Perron aan M. ter Braak Djokdja, 8 Mei 1937. Beste Menno, Hartelijk dank voor het portret van ‘Mul’ en nog wel met de twee erop! Zoo vind ik het nog aardiger. Wil je den heer de Hartog voor mij bedanken, of zal ik het zelf nog eens extra doen? Een ex. van mijn boek laat ik hem natuurlijk sturen. {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik zond je gisteren een Boeddha-kaart van de Boroboedoer. Wij trachten ons overigens te interesseeren voor allerlei inheemsche verschijnselen, die eig. maar half aardig zijn. Maar er zijn prachtige dingen: landschappen en tempels. De menschen zijn veel aardiger dan de koloniseerde prollen, maar hebben een soort halfzachtheid soms, die voor onze hollandsche dito niet onderdoet; vandaar ook het groote begrip tusschen onze ethici en dezen. Ik voel me nog altijd verloren, d.w.z. zonder werkelijk houvast, d.w.z. sympathie. Enfin, over 2 jaar is alles me wel duidelijker; ik moet ook meer van deze ‘inheemschen’ zien, die onder elkaar ook nog wel flink kunnen verschillen. Ik verwacht veel van de jongeren (30 tot 20 jaar) en ik zag nog niets dan vijftigers. Met spanning wacht ik op antwoord betreffende dat dokument. ‘Guido’ wil bepaald niet meer dat ik ‘zijn’ stuk publiceer. D.D. zegt: ‘Laat hem verrekken en publiceer het tòch’. Maar als het andere er is, maakt dat een eind aan alles; en is het bovendien 10 × beter. Wil je ook Boucher opbellen en vragen je mijn ms. Blocnote te zenden. Ik kreeg weer eens een prollebrief van het heer dat Jan Bakker Niersteen noemt en heb hem ditmaal zijn congé gegeven als een karrepaard. Schlusz aan de relatie. Maar het ms. moet naar jou, voorloopig. Hoe pestilent ook, ik moet je nog meer vragen! We reizen nl. met 25% reductie zoowel op de Spoorlijnen als op de K.P.M.-booten, omdat we gezegd hebben journalisten te zijn en correspondent van Het Vaderland. Wil je dus Schilt vragen [d.w.z. nòg eens vragen, want we schreven er je zeker al een maand geleden om - of vergat je het? Bep heeft overal met haar ‘eerlijke gezicht’ moeten werken en met verhalen van dat het Vaderland te gierig was om die bewijsjes per luchtpost te zenden, enz.] om een verklaring in duplo voor ons allebei (dus E. du P. èn mevr. E. du P.-de R.) - we moeten dat overleggen bij de twee administraties. Er is eenige haast bij, dus laat de verklaringen tikken op vrij dun papier (als dit bijv.) en zend ze per luchtpost. Voor de zooveelste maal dank. {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik heb een gevoel dat ik erg lastig ben en niets doe dan vragen. Maar wacht tot we op Bali zijn - en we hopen 't je een beetje te vergelden! Adresseer die stukken gewoon naar Tjitjoeroeg. Ik kom niet tot goed schrijven, zoo tusschen het reizen door. Nog maar 3 dagen Java, dan steken we over naar Bali. Hartelijke groeten, aan Antje en van Bepje ook, een handje van je E. P.S. Ik ben je ƒ 2.25 schuldig, voor portret en dokument per luchtpost. Zal ik 't je zenden? Of wil je een boek voor dien prijs bestellen bij Nijhoff en H. Mayer, vragen het op mijn rekening te zetten? Of afhouden van eventueel honorarium? Alles is best. 1009. E. du Perron aan M. ter Braak Deupasar, 18 Mei '37. B.M. Ik dankte uit Djokdja, meen ik, voor het portret v. Mult. Later (hier) kreeg ik je brief over het dokument, waarvoor nogmaals heel veel dank. Ik hoop dat de zaak nu gesettled is met ‘Guido’; ik zond hem je brief op. Verder kreeg en las ik hier je brochure over Mult. (ten 3e male dank). Goed, maar niet van je beste. Slechte lezers kunnen denken dat je die M. toch maar matig vindt, alles bij elkaar genomen. Later meer. Bewonder dit plaatje, het middelste meisje is een jongetje. Hart. je E. 1010. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 28 Mei 1937. Beste Menno, Gisteren kwam ik van Bali hier terug; Bep is te Bandoeng gebleven voor die eindexamen-commissie waar ze nu in zit en wel voor 3 weken. Ik schreef Jan gisteravond en vanmorgen kreeg ik de Wieken van den Molen van hem en mijn ms. van Waarom Indië; als je hem dezen brief doorstuurt, dan leest hij hier mijn dank. De verdere brief zal ik wijden aan platen die ik jullie zenden zal (vmdl. gaan ze morgen van hier). Ik stuur het pak naar jou met het oog op de douane, die in Holland wschl. minder straf zal {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn dan in België. En sinds de heer Mussert-wint zoo stevig op zijn pokkel heeft gekregen, is ons bestaan voor een tijdje weer wat prettiger, wil ik hopen, al was 't dan maar puur ‘moreel’. Hier in Indië gaat 't nu opeens ook heel slecht met de Ennesbé; de heeren liggen met elkaar overhoop, vertellen elkaar dat het in Holland een smeerboel in de beweging schijnt te zijn, enz. enz. Met 4 stoelen in de Kamer zijn ze tot een belachelijk partijtje teruggebracht, tot de muis die door het gebrul van hun berg van ‘jonge moed’ nu eindelijk is gebaard. Ik kreeg vanmorgen 2 bespr. van je; over Coenen en over Beb Vuyk; het eerste goed, het tweede nog beter, vooral om wat je van Anthonie zegt. Hij wordt met den dag kulliger. Je brochure over Multatuli herlas ik. Er staan goede stukken zijn - vooral de vgl. met Nietzsche - maar toch bevredigt het geheel me niet. Misschien is het een essay om later tusschen andere in een bundel te zetten als Het Tweede Gezicht, en dan kan je 't wat samentrekken. - Ik wil je later mijn complete blocnotes sturen, d.w.z. het gedrukte boekje v. Boucher, de tekst die Boucher je wschl. teruggegeven heeft, wat ik hier heb en wat er nog in G.N. komt; zou je dan een keuze willen doen (met Jan samen misschien) en probeeren er één boek van te maken, als er een uitgever voor te vinden is. Misschien wil de bandoengsche Nix wel. Nu de platen (ik schrijf dit expres op een nieuw velletje, dan kan je dat opzij houden tot het pak komt). 1o. Een groote gekleurde plaat in traditioneele balineesche kleuren en met een traditioneel hindoeïstisch onderwerp. Deze had ik jou toegedacht. De heer rechts met de vele koppen is de booze Çiwa, die zijn dreigendste vorm aanneemt. De heer boven links is Indra die de juffrouw beschermt, die door Çiwa verbrand wordt en die zijn eigen dochter is, opstandig tegen het vaderlijk gezag. De man beneden is Twalen (of Semar) een van de clowns, typisch javaansche of balineesche toevoeging aan de hindoeïstische legendes. Rechts een naga (draak of slang). Ik zal zien of ik wat meer van deze historie te weten kan komen. Naam van den maker: Dewa Njoman Leper (de 2 eerste woor- {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} den zijn bijna altijd een titel, het 3e is de eig. naam) van de desa Padangtegal. 2o. Een zwarte teekening, voorst. een vrouw die haar kind (?) - of een kind - offert aan de grootste toovenares die uit de javaansche legende naar Bali is ingevoerd: Tjalon-Arang; op Bali genoemd Rangda (= haar ‘titel’ = weduwe). Zij heeft een lange tong die in vlammen eindigt. Teekenaar: Tjokorda Gede Tandjoeng (desa Pajangan). Wij hadden gedacht: dit voor Jan Gr. of Jan v. Nijlen, maar maken jullie dat maar onder elkaar uit, misschien wil jij deze juist graag hebben. Hij valt steeds meer mee voor ons gevoel, juist deze teekening; ik geloof dat ik hem zou nemen (uit alles wat ik nu zend). 3o. Een doek, voorstellende een scène uit de Brata-Joeda, de eindstrijd tusschen Pandawa's (rechts) en Kaurawa's (links). Teekenaar (schilder!) onbekend, maar het is uit de oude desa Badoeloe. Absoluut traditioneel van gegeven en uitwerking. De figuren zijn (rechts): Ardjoena (die de pijl afschiet); Joedisjtira zijn wijze broer, rechts v. hem, de blauwe wagenmenner is Krisjna, beneden de tweelingen Nakoela en Sadewa; dan de clowns Twalen (met het phallische wapen) en zijn zoon Wreda (in 't jav. Semar en Petroek). Daartegenover, links de clowns van de tegenpartij: Dèlam en Sangoet. Deze clowns zijn tegelijk de grootste magiërs in den strijd. De Kaurawa's zijn v.l.n.r. Aswattama (de donkere) zijn vader Drona (leermeester van de Pandawa's), vmdl. Baladewa, maar zeker is dit niet, bovenaan. De man wiens hoofd wordt afgeschoten is Djajadrata; de man die met schrik naar hem kijkt is de grootste held van dezen kant, Karna, halfbroer van Ardjoena en zijn doodsvijand. De zwarte man daarvóór (rechts) wschl. Doerjodana, koning van de Kaurawa's. De 2 onderaan links, waarvan 1 in 't zand ligt, weet ik niet. - We hadden gedacht: deze doek voor Jan Gr., als hij liever geen gewone plaat neemt (hij vroeg om doeken). 4o. Een plaat, zwart en wit, met goud, voorstellende een wonderlijk freudiaansch boschmonster: spook of koning over de dieren; deze is speciaal bestemd voor Vestdijk, omdat het in onze oogen een oer-meneer Visser is. {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} 5o. Een Chagal-achtige gekleurde teekening voor Willink; 6o. Een lijnteekening uit een typisch balineesch verhaal over Tjoepak -' rabelaisiaansche' figuur. De broer van Tjoepak, Grantaing, staat niet op de plaat; de 2 andere figuren zijn bedienden. Deze is ook voor Willink; maar als hij een van de 2 niet erg aardig vindt, kan er ook een naar Cola Debrot, gesteld dat die er niet de neus voor ophaalt. Deze platen zijn natuurlijk wat ‘eenvoudiger’. 7o. Twee lijnteekeningen voor Bob de Roos, broer van Bep. Deze zijn weer uit de traditioneele legenden van goden en helden; wat ze precies voorstellen heb ik niet kunnen vernemen. Breng ze op een avond naar Bob; je ziet zijn naam in de hand v. Bep achter op de platen staan, als je ze anders niet herkennen zou! Ik vind deze lijnteekeningen niet te versmaden; ze zijn vnl. goedkoop omdat ze op gewoon papier zijn. Als ze behoorlijk worden opgeplakt (versterkt) en ingelijst, zijn ze eig. heel aardig. Jij, Jan Gr. en Jan van Nijlen kunnen dus kiezen; d.w.z. kiezen jij en Jan Gr. maar, want Jan v.N. zal wel niet veel kunnen wikken en wegen. Bep en ik vonden deze 3 de 3 mooiste - hoewel de 4o (voor Vestdijk) ook lang niet mis is! - daarom kwamen ze vanzelf op jullie namen. Tenslotte: 8o. is er nog een groote zwart-wit plaat, eig. bestemd voor Bep's tante Da (Simons, Ruysdaelstraat 88, Amsterdam), vanwege de decoratieve bloemen. Het stelt overigens voor dezelfde Rangda (Tjalon Arang) van plaat 2o, in gevecht met een toovenaar, machtiger dan zij, die haar doodt, en die op Bali Maling Magoena genoemd wordt (vmdl. is het eig. de heilige Bharada). De 2 achter hem zijn zijn volgelingen. Rangda vecht met een witte tooverdoek, de ander heeft een kris. Deze plaat is van dezelfde Tjokorda Gede Tandjoeng van plaat 2o, maar ik vind 2o mooier. De tante mag die ander niet hebben, volgens Bep, omdat ze die te griezelig zou kunnen vinden. Daarom deze voor haar. Wil je haar die plaat opsturen, of aan iemand meegeven die nr Amsterdam gaat? Ik eindig - na het andere velletje gevuld te hebben - hier weer. {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} Schrijf nu gauw. Vanaf half Juni wordt de luchtpost goedkooper. Bep en ik snakken eig. naar jullie allen, hier zijn we zoetjesaan moe van het omslachtige ontmoeten van 3e rangs-menschen! Hartelijke groeten, en vertel ons precies ‘wie’ tenslotte ‘wat’ gekregen heeft. Steeds je E. 1011. E. du Perron aan M. ter Braak 30 Mei '37. Beste Menno, Bijgaande photo's nam ik zelf op Bali, van beelden op poera's (tempels, poorten) bij Kloengkoeng. Ze zullen een 100 jaar oud zijn en stellen - tusschen de monsters en andere ‘inheemsche’ wezens - Hollanders voor. Hollanders zijn of altijd met een glas jenever toegerust of met een geldbuidel, of bezig geld te tellen. Vind je dien geldteller geen prachtig ingedeukt mopshondjessmoel hebben - Daumier waardig! - achter hem, links, zit nog een landgenoot - en wat zeg je van dien jeneverdrinker die het huilerige smoel van Otten vertoont. Dit huilerige smoel komt in Indië véél voor; onze ‘gastheer’ op Bali, de journalist Houbolt, leek op Otten! Dit is maar een geleidepraatje. Gelijk hiermee verzend ik per luchtmail een ‘brief’ voor Het Vad. Hartelijke groeten, ook voor Antje, je E. Misschien wil je die kieken nog eens publiceeren, als ik het niet doe. Of je kunt ze bij het art. van mij (of Bep) over Bali zetten, als dat komt. 1012. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 3 Juni '37. Beste Eddy Fabelachtig lang heb ik je niet geschreven; deels, omdat ik het contact met Bali toch niet voor practisch mogelijk hield (en dus wachtte tot je terug was), maar grootendeels ook, omdat allerlei ervaringen mij steeds meer van schrijven überhaupt afschrikten. Ik heb momenteel eigenlijk geen essentieeler verlangen, dan om veel ideeën te hebben en ze voor iedereen te verbergen, met wien ik niet direct kan praten. Dit slaat natuurlijk {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} niet op onze correspondentie, maar die wordt onwillekeurig meegesleept in den algemeenen banJir van dégôut van de penvoering. De eerste ervaring was, onlangs, de afrekening van Nijgh en v. Ditmar over 1936, betreffende 6 boeken (Hampton Court ± Pantserkrant), waaruit mij bleek, dat mijn gehoor sedert 1935 weer kleiner is geworden. Er wordt ongeveer niets meer van mijn boeken verkocht; het meest nog van Carnaval d.B. (11 ex.); van Pol. z.P. 2 ex., van de rest ongeveer hetzelfde. Onwillekeurig is dit volkomen ontbreken van een echo toch zeer ontmoedigend. Ik verlang waarachtig geen menigten, maar zelfs een ‘kleine kring’ ontbreekt. Resultaat: Nijgh & v. Ditmar zijn nu al 1 ½ maand te laat met mijn nieuwe boek, dat uiterlijk 30 April zou verschijnen en nu nog moet komen!! Allerlei voorwendsels moeten dit gebrek aan belangstelling hunnerzijds dan camoufleeren. Veel onpleiziger (want dit eerste kun je tenslotte in wezen normaal noemen) is de tegenwoordig aan de krant op mij uitgeoefende druk om meer boeken van Alie Smeding en... Melis Stoke te bespreken, inplaats van ‘al die geleerde en speciale boeken’, zoals de heer De Lang het noemt. Alles is ineens te moeilijk, alles moet middelmatiger; dit onder invloed van een dominee van de Oxford beweging, die de biechtvader is van mevr. De Lang, die haar echtgenoot beinvloedt, die weer op Schilt pressie uitoefent. Aangezien ik het verdom om in mijn Zondagsartikelen een anderen toon aan te slaan of andere onderwerpen te behandelen (dat is een sine qua non), komt het erop neer, dat ik die ellendige vodden van Alie Smeding of Melis Stoke extra moet afdoen, hetgeen me weer meer tijd zal kosten; en bovendien een massa ergernis. Ik kan jullie bij deze heerschende strooming niets beloven over het plaatsen van artikelen. Het is allemaal ‘veel te moeilijk’, en ‘het hoort in een tijdschrift thuis’, heet het dan. Ik doe mijn best voor wat ik hier heb (Java en de Islam is een paar weken geleden al geplaatst), maar ik kan tegen deze mentaliteit niet op. Zij ontneemt me ook alle lust om nog iets te probeeren, dat een beter niveau zou kunnen be- {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} vorderen. Ik zelf weiger iedere concessie aan de qualiteit van wat ik zelf schrijf, maar mijn sfeer uitbreiden zal ik voorloopig stellig niet kunnen. Het zal misschien wel weer overwaaien, maar zooals het nu staat, is het niets gedaan met het ‘nauwe straatje’ (dat was weer een uitdrukking van Schilt voor mijn litteraire critiek, al is hij in deze quaestie steeds zeer geschikt en al heb ik den indruk, dat hij tegen zijn zin en onder pressie van De Lang die populariteitswoede tegemoetkomt). Inmiddels is de heer Mussert voorloopig knock out geslagen, en ook dat geeft onwillekeurig een gevoel van malaise. Hij was een zeer geschikt object om en passant ook diverse slagen te incasseeren, die meer voor de algemeene hollandsche mediocriteit bestemd waren; en nu is hij er plotseling niet meer, deze dierbare vijand! Ik hoop overigens toch maar, dat mijn brochure (die je inmiddels wel ontvangen zult hebben) over de rancune de N.S.Bers nog een paar stemmen gekost zal hebben. Maar duidelijker dan ooit merk ik nu, na den nederlaag, dat mijn oppositie tenslotte niet de N.S.B. geldt, maar de mediocriteit... waarvan ik tevens begrijp, dat zij noodzakelijk en onoverwinnelijk is. Dat is een ‘Sackgasse’. Vandaag je brief van 28 Mei. Bij voorbaat dank voor de platen, waarnaar je beschrijving mij zeer nieuwsgierig maakt. Ik zal aan de hand van je aanwijzingen voor een rechtvaardige distributie zorgen. Jan Greshoff, die vandaag toevallig even hier is, heeft je brief ook gelezen. Hoe was het op Bali? Misschien heb je iets per mail vandaar gezonden, maar er bereikte ons nog niets vandaar. Ik ontdekte een heel interessante, volkomen onbekende correspondentie van ‘Dek’! Die verschijnt nu in Gr. Ned. van Augustus. Vrijwel geheel over Edu, en precies datgene, wat Pée niet wist. De brieven zijn gericht aan Van der Hoeven, een Rotterdamsch vriend van Multatuli, en omvatten de jaren 1879 tot 1882. De raté Edu, die blijkens deze correspondentie ook gapte en oplichtte, komt er even duidelijk in uit als de au fond altijd weer royale Multatuli. Curieus is, dat ook hier een vergiftigings-complex opduikt, dat veel analogie vertoont met de z.g. ver- {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} giftiging van Carolus; M. is n.l. bang, dat Edu hem, Mimi en Woutertje zou kunnen vergeven, als hij hem in huis nam. - Heb je overigens mijn in haast geschreven laatste briefje ontvangen over het bewuste stuk uit het Multatuli-museum? Je weet dan, dat de foto uit den Havelaar van Meulenhoff precies klopt met den tekst, die ik heb gecopieerd, m.a.w. die tekst is. - Van Gans (den uitgever) heb ik verder niets meer gehoord. Maar hij beloofde me jou zoo spoedig mogelijk te zullen schrijven, als hij zekerheid had. Er zit natuurlijk groot risico (en daarom veel gereken) aan zoo'n zaak vast. Een uitgave in 2 kol. zal het zeker niet worden, als ik goed begrepen heb! Het kan ook anders. Wat het geld voor die Multatuli-dingetjes betreft, dat is de moeite niet waard. Houd er geen kas van en laat s.v.p. loopen! Maar die ‘correspondentkaart’ van het Vad. kan ik je onmogelijk bezorgen, want Schilt is daarmee erg zuinig en geeft die alleen voor zeer speciale, vooraf overlegde ondernemingen. In de huidige omstandigheden is er heelemaal geen kijk op. Het spijt me, maar ik kon je niet van te voren waarschuwen, omdat de korting door jullie al verkregen was! Kun je het er zoo niet doordrukken? Of anders van De Groene iets loskrijgen? Wij maken het naar lichaam en geest verder goed. Het huis is een verkwikking in alle onverkwikkelijkheid, want het is dorpsch, luchtig en ver van bureau. De tuin is zeer prettig. Ik hoor juist, dat de Van der Hoogtprijs zal worden toegekend aan... Henriette van Eyk, godbetert. Vestdijk schijnt nog altijd niet ontdekt te zijn. Tot spoedig nader. Veel hartelijke groeten van Bep en van Ant!! Heb je niet eenig fotografisch materiaal, dat inzicht geeft in jullie woning en toestand? Wij zouden daarvan dolgraag iets zien, ook van Alijntje. Een hartelijke hand van je Menno 1013. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg; 8 Juni 1937. Beste Menno, Het is een gek gevoel, maar als we van elkaar waren ‘afgestorven’, zou't ongeveer zóó zijn. Sinds God weet {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} hoe lang hoorde ik niets meer van je, behalve voor dat eene dokument. Je hebt me daar een uitstekende dienst mee bewezen; maar de zaak is nog niet afgeloopen. De goede ‘Guido’ wil nu nl. niet meer genoemd worden; hij schijnt óók bang te zijn! Misschien denkt hij dat ik Multatuli ga vervalschen in dienst - althans in de lijn - van zijn broer, en wil hij òf daaraan niet meewerken (wat hem tot eer zou strekken) òf hij is gewoon bang voor de gevolgen. Ik zal zien hem tot betere gevoelens te brengen, misschien lukt het. Over 't dokument is hij nu tenminste gerust; ik ook! Dus nogmaals (je kreeg toch mijn dankbriefkaart uit Bali?) heel veel dank. Verder schijnt er gewoon iets mis. Ik schrijf je daarom maar niet lang over ons zelf. We zijn sinds een dag of 10 van de reis terug. Bep zit nog steeds te examineeren in Bandoeng; ik ben bezig te zoeken naar een baan - alweer, ja - want er zijn alweer mogelijkheden. Landsarchief, want de archivaris is nu net terug van europeesch verlof, of bibliothecaris op het Dept. van Justitie, als dat lukt. (Niet te verwarren met B.B., dat is óók nog niet van de baan, maar dat was toch weer wat anders! O, 't is een fraaie bezigheid, dit solliciteeren met helpers.) Maar nu even een lijstje practische dingen. Over ‘betere’ schrijf ik, zoodra ik een brief van je heb. Dan 1o: Waarom zagen we nog steeds niets van onze ‘indische’ bijdragen in Het Vad., terwijl, volgens een briefje van Rudie van Lier, althans het eerste stuk van Bep toch al lang geplaatst moet zijn? En het latere stuk van Bep, en mijn 3 stukken over oudheden in West-Java? Wil je ons vooral van elk stuk twee exemplaren laten zenden? 2o. Wil je - dit niet vergeten! - mij nogmaals het stuk zenden dat je schreef over Bep Vuyk? Ik ben daarop gesteld en Bep is zoo slordig geweest het weg te maken. Ik heb het nl. naar Bandoeng doorgezonden. 3o. Waarom in Godsnaam zijn die ‘credentials’, zooals men ze hier noemt, nog steeds niet in ons bezit? Ik schreef je erom per luchtpost uit Djokdja, nu zeker een maand geleden en vroeg je dringend ze per luchtpost te zenden. Bep vond het al niet erg {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} aardig van je dat je er niet eerder werk van gemaakt had, want dan had ze niet zóó hoeven te praten met allerlei boot- en treinautoriteiten. Als ze nòg niet verzonden zijn, begrijp ik er niets meer van! Er hoeft alleen op te staan dat wij beiden vaste medewerkers zijn van Het Vad. - als Schilt ons niet ‘correspondent’ wil noemen (maar waarom zou hij niet?). Krijgen wij die papieren niet spoedig, dan moeten we hoopjes van het nu uitgespaarde reisgeld terugbetalen. 4o. Waar blijven de Multatuli-voorstellen van Gans Sr.? Als ik binnenkort die baan krijg, heb ik dat werk desnoods niet meer noodig (mooi hollandsch!), maar zoo niet, dan is 't nog altijd een uitkomst. Por je hem nog eens aan? Als ik extra-rekeningetjes krijg van Gille, soms over de 1000 francs, voel ik me wel katterig. En met het deel ‘praatjes’ hier, bij 't voorspiegelen van een ‘job’, zooals ze bij voorkeur zeggen, ben ik nu al goed vertrouwd. 5o. Als de crisis werkelijk overzwaait, kijk dan over een tijdje toch weer uit naar werk voor me. Blijf daarop letten. Hier voorgoed blijven, lijkt zoowel Bep als mij onmogelijk; over 3 jaar maximum hebben we toch onze portie gehad en zouden we-als Europa dan nog bestaat, ondanks alle hysterie-dààr ons weer wat mensch willen voelen. 't Is een manier van spreken, zal je zeggen. 6o. Dit voor 't doorgeven van die eene Bali-plaat (als je het pak ontvangen zult hebben): het adres van Bep's tante Simons is veranderd. Noteer dus het nieuwe: Wolkenkrabber, Daniel Willinkplein, Amsterdam. (ik wist niet dat Willink een voorvader had die verdiende door de gemeenschap als plein te worden vereeuwigd, maar je moet je vrienden wat vergeven.) 7o. Zou je Guido Douwes Dekker - adres Hoofdkantoor S.S., Bandoeng (Java) - een ex. willen zenden van je Multatuli art. in de V. Bl.? Hij is braaf, al is hij ook al ‘bang’. En hij zou er èrg blij mee zijn; dus als 't niet te veel gevraagd is... 8o. Wil je Jan vragen waarom ik de Mult.-bloemlezing van S.v. Praag (Pegasus!) niet krijg, terwijl die al zoo lang uit is? Of kan jij mij zelf een ex. sturen? Het stuk van Saks over 't ontslag {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} van Mult. is laag en stom, maar dat het in Gr. Ned. is komen te staan vind ik gewoon beneden alles. En dan nog wel in vervolgen! (iets wat voor andere dingen volstrekt niet mocht, volgens Jan). 't Is walgelijk. 9 Juni. (Vervolg.) Zet zóóveel mogelijk in Het Vad. van wat we sturen zullen (we zullen 't zelf niet tè veel achter elkaar doen), want we moeten heusch wat bijverdienen! Krijg ik dat postje van bibliothecaris, dan wordt alles weer anders, hoewel 't dan nòg allerminst luxe zal zijn. Misschien brengt 't een maximum op van ƒ 150 's maands. Maar in afwachting daarvan, plaats zooveel je kunt, laat ons daarop kunnen rekenen. Ik ga nu probeeren eindelijk dat stuk over Djajadiningrat te maken. Je weet niet hoe dit alles me tegenstaat, omdat het èn een vooruitloopen is op mijn boek (over Indië, vroeger of later) èn een versnippering daarvan. Ik voel me ook niet rijp, om over alles en nog wat hier opinies te uiten. Maar als ik dan 't boek over Java lees van oud-minister Treub - zóó labbekakkig, zóó banaal, zóó treffend minderwaardig (nòg zoo'n groot man die voor de Saksen 10 × meer beteekent wschl. dan een Multatuli) - dan krijg ik weer moed. Een beetje beter dan zóó kan ik 't misschien nog wel als ik gaga ben. - Na een stuk over die mémoires zal ik wat van de reis probeeren te maken. 't Is alles bij elkaar lastig, ook door bijkomstigheden, want als ik alles vertellen zou wat ik nu toch al weet en zooals ik het zie, zou òf Het Vad. van allerlei moeten castreeren, òf ik zou hier allerlei wegen voor mezelf afsnijden, waar ik nog wel wat op wandelen wil, nu ik toch in deze streken vertoef. [Dit volstrekt niet alleen van europeesche, maar ook van ‘inheemsche’ zijde.] Maar vandaar 't verlammende gevoel dat ik vooruit heb: van veel schuimpuddingen te zullen moeten maken met erg weinig citroen erin. Over de N.S.B.-nederlaag daarginds heb je me niets geschreven. Hier zijn de helden opeens vrij plat geworden; schreef ik je dat niet al? In Soekaboemi, onlangs broeiplaats van N.S.B. (planters!) werd een N.S.B.-vergadering voor een halfleege zaal gehouden en onlangs opeens twee voortreffelijke lezingen {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} tégen voor stampvolle zalen. Die voortreffelijke lezingen tégen waren overigens niet van Eenheid door Democratie, zooals je misschien denkt (dat gedijt hier niet al te best) maar van een heer die 't had over de zegeningen van het calvinisme. [Dat was toch ook een import-artikel geweest voor ons, zei hij, net als 't Hitlerisme, dus dat had hij er niet tegen!] Over een tijdje, als al deze rotzooi zal hebben opgehouden mij te kwellen, en ik er weer om lachen kan, wil ik bepaald een studietje maken over de koelbloedige schofterigheid (niet heelemaal koelbloedig overigens, want zij ‘gelooven’ er ook in) waarmee politici allerlei moreele waarden propageeren; immoreele dingen meteen weten te exploiteeren; ze, waar 't eenigszins kan, weten aan te brengen, als 't den tegenstander maar afbreuk doet, enz. [En zooals ze dan dat alles meteen voor nul verklaren zoodra 't tegen hen in zou gaan; zooals dan opeens niets meer telt dan ‘politiek te kunnen denken’ (zooals dat heet). Ook D.D. is hierin een heerlijk studieobject voor me.] Er moet een cursus in te houden zijn, met heel wat meer succes gegarandeerd dan voor 't schrijven van short stories. Tot zoover, nu. Ik schrijf er wat bij, òf als ik, na 't stuk geschreven te hebben, nog wat te zwammen heb, òf als er nog plotseling een brief van je mocht komen, waarop ik antwoorden kan. O ja, maar dit moet er nu nog bij (ik las zoonet je stuk over Bloem-Engelman): ik begin respect te krijgen voor dichters in den trant van Engelman. Je moet toch wel een uitverkorene zijn, inderdaad, om in bepaalde tijden nog zooiets ‘gratis’ als verzen te kunnen maken. Dat je boeken schrijft tegen bepaalde levensverschijnselen (Multatuli of Erasmus) is 100 × begrijpelijker, is ook nog politiek, tenslotte, al is 't, vergeleken bij de ‘ware’, een hemelsche. Maar dat je alles vergeten kunt of langs je laten afglijden van wat er aan ploertigheid en botheid om je heen bestaat - en hoe! met handen en voeten! - dat is tenslotte toch wel heroïsch, misschien. Denk je eens even goed in: een meneer die leeft tusschen Colijnen en Hitlers, en die erin slaagt x × x rijmen te maken over een vrouw of een landschap dat hem aangenaam heeft aangedaan, of andere gevoelens - zoo maar ge- {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} voelens! - ingegeven! Als ik hierop doorging, raakte ik er niet over uitgepraat. En dat zou, al ben jij 't dan die 't leest, tenslotte even ‘gratis’ zijn als poëzie maken. Over 2,3 jaar begrijp ik het schrijven van gratisheden in proza misschien ook alleen nog maar als 't in artikelen gebeurt, dat is: om ƒ 10. per kolom te verdienen. 10 Juni. Geen aap van jou, maar daarnet een papier van de luchtpost gekregen dat de tarieven met 14 Juni verlaagd worden. Ik wacht dus in ieder geval met verzenden hiervan tot 14 Juni. Mijn stukken over de voetindrukken enz. zullen toch nog wel niet geplaatst zijn. Misschien heb ik tusschen nu en 14 Juni ook wèl bericht van je. Of zou de N.S.B. je tòch hebben opgegeten? 11 Juni (Bandoeng.) B.M. Eindelijk je brief, die zooveel vervelends tegelijk bericht, dat ik naar Bandoeng ben gegaan om er met Bep over te beraadslagen. Maar allereerst dit over jou zelf: die slechte verkoop is onaangenaam, maar zoolang je uitgegeven wordt (en niet onhebbelijk afgewezen, zooals mij door Zijlstra, door Querido, nu weer door Boucher gebeurd is) zou ik mij van de rest maar niets aantrekken. Gelezen word je! dat zweer ik je. Hier in Indië is er niemand, ook maar even op de hoogte, die niet weet wie jij bent. Twee ‘gecultiveerde jongelieden’, beiden mr. in de rechten en werkzaam op de Algemeene Secretarie in B.zorg, Mr. Samkalden en Mr. Verboeket, zijn speciaal op jouw stukken geabonneerd en lezen alles van je; bewonderen je allebei zeer: om je goede smaak, je ‘encyclopische’ kennis, je verstandigheid. Zelfs de rotvent bij wien we op Bali logeerden, wist wie je was. En hier lees ik in een boek van Bruce Lockhart, over Conrad: Poor Conrad! How well I remembered that letter of his written at the height of his fame. ‘Excuse this discordant note, but I have just received my account from my publishers. I read that all my ‘immortal’ works brought me in last year less than five pounds in royalties.’ Als Conrad klagen kon! En Gide, onlangs in de N.R.F., klaagde over dat hij nu geen woord meer kon {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} schrijven zonder weerklank, en hoe zalig het vroeger was, toen hij géén publiek had! 't Is nooit heelemaal goed. Dus troost je. Het gepest door de Lang na wijf en Oxford pallurk van de bepreeking is erger! Overigens: wees toch maar blij dat Mussert k.o. is. Dàt zou weer erger zijn dan de Lang, and by far! Ik heb verder je brochure niet - en trouwens nog steeds geen enkele brochure - ontvangen. Ook de paar exx. van dat radioboekje over ‘literatuur van nu’ niet, waar ik je om vroeg (Vestdijk, Jij, Bolle Ton); laat mij 10 exx. daarvan door Mayer zenden. Althans zes. Ja, dat is wel genoeg voor dit land. En op Gans wacht ik dan maar weer. Zal wel niets worden. Als ik die baantjes ‘op’ Batavia krijg, is alles ook weer minder noodig. Ik ga morgen van hier naar Batavia, om de lui weer aan me te herinneren. Nu, tot slot, voor ons het vervelendste. Ik vind Schilt's houding inzake die kaarten unspeakable. Zóóiets van burgerlijke gewichtigdoenerij kan je misschien toch weer alleen in Holland beleven. Of is hij óók ‘bang’, deze man? - God weet waarvoor, dat wij een ‘communistisch’ gebruik van die kaarten zullen maken? Hoe het zij, hij kan barsten; ik schrijf geen letter meer in het Vaderland en Bep is erop gesteld hem persoonlijk te schrijven wat zij van deze weigering denkt. Doe dus vooral geen moeite meer om wat ook in de krant te zetten, maar stuur al onze copy terug - per aanget. brief, maar per gewone mail natuurlijk. Alleen dat stuk over Wøller vraagt Bep door te zenden naar Vic Vriesland voor de N.R.C., als het daar nog niet besproken is. Ik ga morgen in Batavia opzoeken hoe het precies heet, wil je dat dan nog even erboven zetten? Dank, dank, ook namens Bep. - Een volgende keer hoop ik toch heusch over prettiger dingen te kunnen schrijven, speciaal aan jou. Ik ben erg benieuwd naar je boek natuurlijk. Misschien verzoent de lezing daarvan me weer een paar dagen met het leven. Ik las, na Multatuli, niets dat me ook maar even werkelijk aanging. ‘Interessante’ dingen genoeg, maar niets ‘van ons’, niets van waarvoor wij ‘vechten’. {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} Die brieven van Mult. lijken me aardig. Maar wat helpt al dit rehabiliteeren van Multatuli door Pée, door jou, door mij, als Jan en Gr. Ned. godbetert Jan lubbesachtige kleineerpartijen gaan mee helpen publiceeren, onder voorwendsel dat die Saks zoo'n knap essayist is, en bovendien 70 jaar. Als er één ding is waar ik misselijk van ben geworden, dan van deze publikatie. Ik vind dit gewoon verraad. Waarom niet morgen een ‘gericht’ over Nietzsche, en overmorgen over Stendhal, door een anderen Jan Lubbes die in wijzen toon schrijft? En heeft werkelijk niemand in de red. van G.N. kunnen zien of ruiken dat al dat knappe geanalyseer van dien Saks één geleuterhannes is? Dat is dan in-treurig! Nu scheid ik er mee uit. Ik hoop heusch: spoedig anders en beter. Geloof me steeds hartelijk je E. Maandag 14 Juni - Dat boek heet: Johan Wøller. Van de fjorden naar de Boroboedoer. Uit het deensch vertaald door M.J. Molanus-Stamperius. Amsterdam. (Uitgever weet ik niet, stond niet in de catalogus vermeld en het boek was uit. Misschien kan je Mayer even erover opbellen, of kan het zoo ook wel.) - Ik schrijf je later over bataviasche dingen. Ben nu net weer in Tj. terug. 1014. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 22 Juni '37 Beste Eddy Je brief moet me alweer aanleiding geven tot een paar onverkwikkelijke uiteenzettingen, die ik liever achterwege had gelaten. Zoowel Jan Gr. als mij treft het, dat je hoe langer hoe meer in je brieven met ultimatums en ‘gekanker’ werkt. Waarom in vredesnaam? Is het een gevolg van de afstand tusschen ons; ik bedoel in den ruimtelijken zin? De zaak-Saks vind ik gewoon onzinnig, afgezien nog van het feit, dat Coenen die bijdrage al had geaccepteerd; want waarom mag die peutige historicus niet het één en ander tegen Multatuli inbrengen? Ik voel ook niets voor deze argumenten, maar ik ontzeg Saks het recht niet, zulke bezwaartjes te formuleeren, en {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} zelfs in Groot Nederland. Het eenige resultaat, dat hij bereikt, is, dat de grootheid van de figuur Multatuli onaangetast blijft. In een volgend nummer komen jij en ik aan het woord, dus dan hoort men de tegenpartij. Ik zie niet in, wat daartegen is. Verraad van Jan? Groote God, ik begrijp er niets meer van. Houd toch op met dezen toon, want je zult nog bereiken, dat wij gaan sidderen, als er een brief uit Indië komt. Eerlijk gezegd: gedeeltelijk is het zoover. Er is een accent van ‘de pest in hebben’, dat zich ook tegen ons schijnt te richten. - Verder: de zaak met Schilt. Ik hoop, dat Bep zich nog bedacht heeft en Schilt niet heeft geschreven, want in dezen is het ongelijk geheel aan jullie kant! Jullie vraagt n.b. zonder mij of iemand anders daarvan eerst in kennis te stellen, een korting op de reiskosten, je stelt mij dus voor een fait accompli; en wanneer ik jullie schrijf, dat het niet gaat, komt er weer een ultimatum van: ‘geen letter meer in Het Vad.’! Ik wil je precies verklappen, dat ik expres deze zaak niet met Schilt besprak, omdat ik uit ervaring weet, dat hij geweldig het land heeft aan zulke ongevraagde ‘perskaarten’; wanneer ik hem had moeten zeggen, dat zonder zijn medeweten dergelijke dingen waren gedaan, zou hij je dat zeer kwalijk hebben genomen. Dat mag krenterig en unspeakable zijn, het is absoluut verklaarbaar van het standpunt van een hoofdredacteur, die deze aangelegenheden zelf in de hand wil houden, omdat anders overal medewerkers dergelijke reducties aanvragen. Als Bep hem dus al geschreven heeft, zal ik n.b. gedwongen zijn hem deze quaestie voor te leggen, terwijl ik meende jullie een dienst te doen door hem er buiten te houden. Waarom godbetert ook dat vervloekte pretentieuze en au fond verdomd kinderachtige gedoe met ultimatums en op je teentjes getrapt zijn? Er zijn waarachtig nog wel erger dingen dan dit, en deze zaak is door jullie eenvoudig incorrect behandeld. Moralistische oordeelen achteraf over de bekrompenheid van Schilt doen daaraan niets af of toe. Ik moet je hierop wel zoo scherp antwoorden, omdat ik deze houding werkelijk niet kan uitstaan. Je vervreemdt je vrienden door dezen kankertoon van je, je schept conflicten en inciden- {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} ten, die door den afstand veertien dagen op zijn minst duren en daardoor veel onaangenamer worden dan ze op ‘de korte baan’ zouden zijn. En bovendien: je vult je postpapier vrijwel met niets dan dat! Dat vergalt mijn heele genoegen aan de correspondentie, al weet ik best, dat je er geen persoonlijke onaangenaamheden in wilt leggen. Misschien heb je deze wijze van afreageeren noodig om je in dat koloniale milieu te kunnen handhaven; het is mogelijk. Maar daarom kan ik je deze ‘critiek’ toch niet onthouden. Ik wil liever, zonder eenig gevoel van verbittering, onze briefwisseling opschorten, dan telkens over ‘verraad’ te moeten lezen (of tusschen de regels door lezen); het zou zonde en jammer zijn, als een contact van jaren wederzijdsche vriendschap in dit uitdeelen van ultimatums moest eindigen, maar ik voel me werkelijk tegen deze toon niet opgewassen. Er is hier te lande allerlei vervelend practisch gedonderjaag, waar ik noodgedwongen telkens in betrokken word; met een vriend kiften over het ‘verraad’ van een anderen vriend en een halsmisdaad van zekeren heer Schilt, die in deze volkomen gelijk heeft, kan ik niet. Antwoord hier nu s.v.p. niet denzelfden dag op, maar denk er even over na. En geloof me met dezelfde hartelijkheid van altijd je Menno 1015. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 25 Juni [1937] Beste Eddy Vanmorgen liet Schilt me den brief van Bep zien. Ik had hem de zaak uitgelegd, en hij heeft de verontwaardiging dus aan mij geëndosseerd, zonder zich er verder boos over te maken. Ik merk nu, dat het weer eens een grotesk misverstand betreft, want je schreef mij over een bewijs van correspondentschap, terwijl in den brief aan Sch. over een bewijs van medewerkerschap wordt gesproken! Dat laatste had ik je, met volle instemming van Sch., gemakkelijk genoeg kunnen bezorgen; ik kan het je trouwens nog wel bezorgen. [Maar ik meen, dat Jan je inmiddels iets stuurde van het Weekbl., dat dienst kan doen?] Maar zooals ik dacht, heeft Sch. mij nu nog eens positief {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} verklaard, dat hij in geen geval bewijzen van correspondentschap uitreikt, behalve aan zijn vaste correspondenten. Inmiddels is deze quaestie nu al weer uit de wereld, en ik wacht nog tot ik je antwoord heb met de terugzending van de copie, die hier nog ligt; het lijkt me, dat er nu geen enkele reden is om Het Vad. verder den rug toe te draaien, want Sch. heeft het allemaal humoristisch opgenomen. Ik appelleer alleen nog even aan mijn vorigen brief, die misschien een beetje onder invloed van dit vervelende gedonder is geschreven, maar waarvan ik de kern moet handhaven: werk, wat ik je bidden mag, niet meer met zulke ultimatums, als het waarschijnlijk is, dat er een misverstand in het spel is, en staak ook die ‘verraad’-campagne tegen Jan Gr., die van een wantrouwen getuigt, dat verre van vleiend is voor zijn volkomen vriendschappelijke gezindheid. In groote haast, want ik moet uit voor de krant veel gr. 2 × 2 en een hand van je Menno De Christenen zijn sedert 1½ week naar jullie onderweg per mail. 1016. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 29 Juni 1937. Beste Menno, Daar mijn Javaan nog tijdig vertrokken is, is er geen reden om Bep alleen te laten schrijven; ook niet om een dag of wat te wachten, omdat ik werkelijk in geen enkel opzicht ‘boos’ ben over wat je schreef. Je zult wel gelijk hebben, wat mijn kankertoon betreft. Ik kan dit daarom alleen al erkennen, omdat ik zelf voelen kan dat ik al vrij lang geen brieven naar Holland schrijf dan die mijzelf onaangenaam zijn. De vraag is of dit alleen mijn schuld is. Maar hoe dan ook, voor zoover ik zie, zijn er drie oorzaken voor mijn ‘gekanker’ geweest. 1. Het wegraken van die eene brief door jouw onvoorzichtigheid, en ondanks het feit dat ik je gevraagd had hem strict voor je te houden. Dat is nu allang voorbij, het gekanker tenminste. De gevolgen niet, maar die bespaarde ik je, wat van een kankeraar nogal vriendelijk is. {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Mijn beroerdigheden hier in Indië. Ik schreef daarover expres zoo weinig mogelijk; reden waarom ik tot meer schrijven daarover werd aangemaand door Jan. Ik wilde jullie dat gekanker zooveel mogelijk besparen, en ik ben nu zeker in deze gedachte gestijfd. Misschien hoor je opeens dat we naar Europa teruggaan. 3. Dat plaatsen van het stuk van Saks. Hoe ik daar precies tegenover sta, schreef ik nu net uitvoerig, en zelf misselijk van de zaak, aan Jan; dus dat doe ik niet nogmaals. Laat hij je mijn brief opzenden, àls 't je interesseert. Maar als jullie mij dan niet begrijpt, ik begrijp dan geen snars van jullie, in dit geval. Ik erken één ding: de noodzaak tegenover Coenen's belofte om dat stuk op te nemen, - verder vind ik het ‘verraad’, en hoe precies, schreef ik aan Jan. Zooniet ‘verraad’, dan pure smeerlapperij, st. in ons midden; ik zie werkelijk niet hoe ik 't anders zou zien. Als jij mijn opinie over Saks' st. onzinnig vindt, dan vind ik jouw gezwoeg om Edu af te breken ten behoeve van Multatuli's reputatie volmaakt onverklaarbaar. Maar blijkbaar kunnen we elkaar dit, op lange afstand niet verduidelijken, dus soit. Er is voor jullie blijkbaar twéé soorten st., voor mij maar één, en dat stinkt. Nu komen de ‘ultimatums’. Welke zijn die? Ik heb Jan geschreven dat ik, als mijn opvatting van G.N. verkeerd blijkt, bereid ben, hoe beroerd ik dat zelf ook vind, om eruit te gaan. Dit lijkt mij niet anders dan fatsoenlijk van mij! Ik ontlast jullie dan van mijn verkeerde en lastige opvattingen over strijdkameraadschap, ook t.o.v. Multatuli bijv. Wat heb ik verder geultimatumd? Dat ik mijn medewerking effectief opzeg aan iemand die bang is - althans leek - mij als medewerker te avoueeren? Ook dat vind ik nog maar behooren tot elementaire opvattingen van fatsoen. Maar nu blijkt opeens dat jij Schilt die rol hebt laten spelen! Dat is dan nog fraaier; maar je ziet dus weer, ‘eerlijk duurt het langst’. Ik vind deze historie flauwekul, en voor mij, ondanks het feit van de duiten die we erbij verliezen, minder pijnlijk dan jullie opvattingen over het stuk van Saks; maar hoe dan ook: ik vraag me af waar- {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} òm je zoo moest optreden, en ik kan je verzekeren dat ik jou niet in de rol zou hebben gebracht waarin jij Bep nu gebracht hebt. Jij desavoueerde ons dus, nog vóór Schilt het deed! Prettig gevoel is dat. En wat is dan die ‘schuld’ van ons? Bep wilde op reis, moest op reis vóór een bepaalde datum (in verband met dat eindexamen op Bandoeng). Pertinent zeker wetend dat wij medewerkers van Het Vad. waren, heeft zij daarnaar gehandeld. Als wij geen correspondentkaart waard waren, dan had Schilt niet meer dan zijn elementair fatsoen nageleefd door het verstrekken van een bewijs van medewerkerschap. Maar blijkbaar achtte jij vooruit hem daartoe niet in staat; of ons ‘vergrijp’ zoo officieel en geweldig, dat je je niet meer als onze bemiddelaar aan de Olympus vertoonen dorst. Dit nu is wat zielig, maar alweer soit. Maar dat je je over de gevolgen van je vrome leugentje en mijn ‘ultimatum’, ons dito (want ik heb expres niets hierin gedaan zonder Bep te consulteeren), verwondert, wekt nu weer mijn pijnlijke verbazing. Ik zou willen vragen: wat hebben we gedaan om zóó laag door jou (en dus niet door Schilt) te worden gecôteerd? Lees deze brief zonder boosheid, zooals ik hem geschreven heb. En verder, goed, laat ons de correspondentie opschorten. Tot dit laatste ben ik vooral bereid over te gaan als, zooals jouw brief zou doen vermoeden, alles mijn schuld is, terwijl jou en Jan geen korreltje blaam treft. Met hartelijke groeten blijf ook ik verder je E. 1017. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 18 Juli '37. Beste Menno, Ondanks de ook voor mij zoo bevredigende ‘opschorting’, zijn er nog een paar practische dingen gaande, waarover gecorrespondeerd moet worden, een paar ‘rafels van 't verleden’ zullen we zeggen. 1o zou ik willen weten of de Bali-platen behoorlijk zijn gearriveerd; 2o kom ik je nu bedanken voor de Christenen, die eergisteren aankwamen en door Bep en mij verslonden werden. Het 2e deel vind ik uitstekend; alleen {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} jij bent in Holland in staat tot het schrijven van zooiets origineels en sterks tegelijk. Ik aanvaard deze ‘paradox’ totaal, al zullen de bezwaren dat je niet genoeg ‘historisch differencieert’ wel niet van de lucht zijn. Of iets is de moeite waard om met oorspronkelijkheid gezien en geformuleerd te worden, òf men mag alleen apprecieeren wat volgens de traditie, de leer, het vak en de sleur wordt ‘opgebouwd’. Ik voorzie groote gesprekken over jou - ook als historicus - met mijn a.s. ‘chef’ op het Landsarchief, Dr. Verhoeven, groot bewonderaar en 100% leerling van Huizinga, en met Samkalden die - ofschoon hij je door dik en dun bewondert - zoo gewetensvol marxist tracht te zijn. Tusschen haakjes: ik ontdekte nòg een groot lezer en bewonderaar van je, een zich als jij aan het vrijzinnige ontworsteld-voelende ziel; Mr. C. Binnerts, die, gegeven het kader en de toehoorders, zeer intelligente radiolezingen houdt te Batavia over literatuur (Deze man heeft zich nu op mijn verzoek, hoewel via de firma Wolters, waar hij ‘p.p.’ van is of zoo, op Gr.Ned. geabonneerd.) Zou je je Christenen niet, met een paar vriendelijke woorden erin, willen zenden aan: Mr. H. Samkalden, Algemeene Secretarie, Buitenzorg? We vragen ons nl. af wie je boek voor het Bat. Nwsbl. bespreken zal: Samkalden of ik. Ik denk dat hij wel zich terugtrekken zal en dat het dan op mij neerkomt. Dit zou mij in zoover genoegen doen, dat het mij opnieuw de gelegenheid gaf in het openbaar mijn positie te bepalen tegenover onzen subtielen en voortreffelijken essayst Menno ter Braak. - Wat mijn vriend Menno betreft, daar heb ik momenteel doodgewoon schijt aan, met permissie gezegd. Ik vind je net zoo'n ‘verrader’ als Jan, net zoo'n would-be-maatschappelijke, onbegrijpende kloen. Het eenige verschil is nog, dat Jan mij welwillende, hopeloos belabberd-geredeneerde brieven zendt, waar ik, werkelijk met de ellendigste gevoelens, op moet antwoorden (ik schreef nu weer een brief van 8 kantjes naar Juan-les-Pins) en dat jij tenminste schijnt te hebben ingezien dat we elkaar niet meer begrijpen zullen. Jullie vinden mij dwaas, ik vind jullie misselijk. De nieuwste draai is nu: dat wij vriendschap moeten scheiden van {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘literaire liefhebberijen’. Dat verdom ik, want het is een leugen, en stom ook nog. Als het voor jullie geen leugen is, dan was onze heele vriendschap het tot op nu, d.w.z. dan heeft die alleen in schijn bestaan; en in ieder geval is het een leugen voor mij. Zooals ik aan Jan schreef: ik ben niet zoo'n ‘relatieve denker’, dat ik mijn vrienden hooger kan stellen dan de rest van het menschdom (onder deze vrienden ook Nietzsche en Multatuli) en mezelf wijsmaken dat ik niet aan ‘elites’ geloof. Zoo knap ben jij, maar ik niet; ik ben zoo dom deze knapheid van jou net zoo onecht, zoo fraseologisch te vinden als een formule van Rosenberg of Mussert. Deze onbewuste hypocrisie van je - die je misschien alleen in staat stelt om in de praktijk, als het zoo uitkomt, de ‘incorrectheid’ van je vrienden te voelen tegen heeren Schilt - is mij zuwider. Ik heb wèl een zeer uitgesproken elitegevoel; mijn vrienden, dat is mijn élite. Dat de officieren van Napoleon en de stootbrigadiers à la Stachanov zich ook elite voelen, was en is hun goed recht. Je pogingen om via een cerebraal praatje te ontsnappen aan wat je bent; je knapheid om in theorie Casimir en Nietzsche samen onder te brengen, en dus te verwerpen, als intellectueele elite, was en is voor mij altijd belachelijk. ‘Literaire liefhebberij’ noemt Jan zooiets; als hij - na mij met de kinderachtigste praatjes te hebben willen zoet houden - zich effectief gedwongen ziet om Saks in bescherming te nemen (als ‘gast’ van G.N., godbetert!) tegen mij (immers maar zijn vriend)! De practijk is voor mij meer waard, dan de theorie, en deze hupsche, humorvolle theorieën, komen voor mij, dwaas, neer op een misselijke praktijk. Maar ik kan eindigen, want ik heb 1 ½ dag voor mezelf (en hoeveel voor Jan?) bedorven met het nogmaals uitleggen van mijn standpunt. Ik heb hem nu nogmaals geschreven dat jouw idee van opschorting me voortreffelijk lijkt. Waar jullie elkaar zoo volledig begrijpen, kan je hem misschien op dit punt ook nog je zienswijze doen deelen? Het zal mij een opluchting zijn een tijdje lang niets van jullie te hooren. Deze Gr. Ned.-affaire is voor mij een van de rotste dingen geweest die ik heb doorgemaakt. Overigens steeds hartelijk je E. {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} 1018. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 22 Juli '37 Beste Eddy Ik heb je brieven (die aan Greshoff en mij, en ook de commentaren van Bep) gelezen en geloof, dat ik er het best aan doe, niet op de details terug te komen. Vooral je uiteenzetting aan Jan is heel duidelijk, maar juist daarom treft het me des te meer, dat ik niet kan navoelen, wat je in dezen beweegt. Misschien zou een half uur praten genoeg zijn om die zaak van dat persbewijs volkomen op te helderen, maar omdat wij over dat half uur precies niet kunnen beschikken, zie ik er van af. Ook over de quaestie Saks nog maar een enkel woord. Je schijnt in mijn houding een soort ‘nobele’ samenzwering van Jan Gr. en mij te hebben gezien, maar dat is onjuist. Wat mij in dezen tot zoo'n scherp protest bewoog, was alleen het m.i. absurde van je beschuldiging aan Jan's adres: het verraad, al dan niet tusschen aanhalingsteekens. Ik heb hier van nabij gevolgd, hoe hij zich voor de handhaving van het peil in Groot Ned. heeft ingespannen, zonder eenige andere vergoeding dan het pleizier van het werk, en hoe hij, tegen v.H. & W., boekhandel, abonné's etc. in, je Blocnotes door dik en dun heeft verdedigd; wanneer je hem dan om een simpel meeningsverschil over het peil van een paar artikelen over Multatuli op die manier attaqueert, voel ik me, zonder eenige ‘nobelheid’, gedrongen te zeggen wat ik er van denk. Ik kan het niet anders zien, dan zoo: je verwijten waren absurd. Denk er anders over, als je wilt, maar beschuldig mij niet van ‘nobelheid’ (een leelijk woord in jouw mond, waarvan ik meende, dat je het voor de Costers en Donkers reserveerde), als ik je die absurditeit volgens mijn beste weten tracht te bewijzen. Ik zou overigens dit ‘incident’ graag sluiten, omdat het m.i. alleen door praten tot zijn juiste proportie zou kunnen worden gereduceerd. Het lijkt me een ‘voorgronds’-incident, waarvan de achtergrond is het toenemend verschil tusschen jouw en mijn nonconformisme; het indische en het achterhoeksche, als je wilt. Dat verschil brengt mee een verschil in ‘eerecode’ van de vriendschap, dat is duidelijk; het verschil heeft, sedert wij elkaar {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} voor het eerst ontmoetten, altijd bestaan, maar het was een stimuleerend element bij de uitwisseling. Het zou, geloof ik, het tegendeel kunnen worden, wanneer het verdoezeld werd, op dit oogenblik, nu mondelinge opfrissching onmogelijk is geworden. Correspondentie is stabiliseerend, en achter de gevels van de brieven veranderen de partners, zonder dat het dadelijk door de teekens wordt geregistreerd. Blijkbaar is een verschil van meening over een snertaangelegenheid als dat persbewijs of over een tijdschriftartikel al voldoende om dat te documenteeren. Laten we daarom deze briefwisseling zooveel mogelijk aan het toeval overlaten. Ik ben nog altijd overtuigd van het feit, dat wij te veel gezond verstand hebben om een vriendschap te laten verstikken in een meeningsverschil, ook al (juist al) berust het op een verschil in ‘houding’ in het algemeen. Schrijf mij vooral je (jullie) indruk van de Christenen. Overbodig te zeggen, dat de critiek (afgezien van een vernuftig stuk in de N.R.C. van Vestdijk) geheel volgens het oude recept is, maar zoo mogelijk nog stupider. Het fatsoenlijkste artikel was nog van... Van Duinkerken in De Tijd, die het boek overigens voordraagt voor den index. De Balineesche teekeningen zijn aangekomen. Hartelijk dank! Ik zal de distributie verzorgen, maar heb b.v. het adres van Carel Willink nog niet. Hij schijnt buitenslands te zijn. Wij gaan Zaterdag voor drie weken op reis. Tot en met 14 Aug. zitten wij: bei Fam. Wyrsch - Dürren, Buochs am Vierwaltstättersee, Zwitserland. Daarna weer Kraaienlaan 36. Tot nader, en hartelijke groeten voor Bep en van Ant. je Menno 1019. M. ter Braak aan E. du Perron Buochs, 29 Juli '37 Beste Eddy en Bep Hartelijk dank voor jullie brieven, die mij hier in het vacantieoord bereikt hebben. Wij zitten hier in een aardig klein châlet, vol Jezussen en Maria's, dus zeer stichtelijk voor een nieuwen christen. Het plaatsje lijkt op Sils, maar ligt {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} veel lager. Voor jullie critiek op mijn boek in de eerste plaats veel dank. Wat Bep schrijft over deel 1 is zeer juist. Ik ontdekte mijn probleem pas in het midden, en wat voorafgaat is ‘geprevel’ om dat probleem heen. De dialoog, die ik op Eddy's advies wegwerkte, bleef daar toch min of meer symbolisch voor een onbeslist en ongecentreerd praten zonder kernprobleem: naspel van Pol. z. Partij. Het tweede deel voel ik zelf ook als anders, en vooral de ‘terugkeer’ van mijn dissertatie was hier beslissend. Het specialisme bewijst hier plotseling zijn doelmatigheid, en het was me werkelijk een soort openbaring, dat die dooie Otto III plotseling een zeer levenscheppend element bleek te zijn. In zooverre loopt mijn ervaring dus geheel parallel met die van Bep (en niet alleen in dit opzicht: het specialistenboek heeft voor mij ook weer veel meer bekoring dan een paar jaar geleden, maar malgré het specialisme). Wat de quaestie Saks betreft, waarvan Eddy - voor zijn gevoel blijkbaar op goede gronden - een kabinetsquaestie maakt, om een politieke term te gebruiken voor een bij uitstek onpolitieke zaak: ik heb er behoefte aan hem te antwoorden, dat ik in dit opzicht geen concurrent van Jan zal zijn en geen welwillende brieven zal schrijven. Ik heb, om zijn eigen woorden over te nemen, door dik en dun schijt aan zijn argumentatie, en zal dat onophoudelijk blijven verklaren, zoolang hij het blijft verklaren. Ik weet absoluut niet, op welke ‘democratische’ gronden Jan zijn oordeel fundeert, maar de mijne zijn allesbehalve democratisch en zeer direct. Bijna ieder woord, dat je tegen Jan en mij richt (ons ten onrechte onder één deken vermoedend), neem ik tegen jou, Eddy, over: ik vind je houding misselijk, en jou in dezen een would-be-onmaatschappelijke, volmaakt onbegrijpende kloen. Dit zonder eenige boosheid, want deze is allang verdwenen in de tijdsruimte, maar wel met de noodige zakelijkheid en preciesheid. Ik geloof, dat uit deze antithese veel vruchtbaars kan voortvloeien, en ik zal niets nalaten wat dienstig kan zijn om die antithese te verscherpen. Het laatste artikel van Saks heb ik er nog eens op nagelezen, en ik vind het vervelend, peuterig en nog meer, maar in geen enkel opzicht een rechtvaardiging van {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} je beschuldigingen aan het adres van Jan. Overigens: heeft hij geschreven, dat vriendschap gescheiden moet worden van ‘litteraire liefhebberij’? Dat ben ik absoluut met hem oneens, natuurlijk. Ik vereenzelvig beide ‘liefhebberijen’, en uit naam van die vereenzelviging conspueer ik je quasi-onmaatschappelijke ‘verraad’-polemiek. De vriendschap had je moeten zeggen, dat men andere gedragslijnen kan volgen dan E. du Perron en toch geen ploert of conformist zijn. Blijkbaar zegt jou de vriendschap alleen maar, dat je aan al je vrienden je eigen maatstaven voor 100% moet opdringen. Onze correspondentie begint te herleven, naarmate wij er afstand van doen. Ik hoop, dat deze brief je via een Züricher vliegtuig bereikt; een vorige ging verleden week af uit Den Haag. Hart. groeten, voor jullie beiden, ook van Ant, die aan Saks eveneens haar deel heeft. je Menno 1020. M. ter Braak aan E. du Perron (niet verzonden brief) Buochs, 1 Aug. '37 Beste Eddy Op je dossier aan Jan Greshoff ben ook ik je nog een antwoord schuldig... na twee vorige brieven, waarin ik waarschijnlijk een te ‘lichten’ toon aansloeg; want ik merk nu, dat de feiten Saks en Schilt zich zoo diep bij je ingevreten hebben, dat er van ‘bijleggen’ en ‘verzoenen’ (waarnaar Jan nog steeds schijnt te willen streven) geen sprake meer kan zijn. Jan schijnt je verder te hebben willen overtuigen, dat wij altijd nog dezelfde menschen zijn en niets veranderd, wat de onmaatschappelijkheid betreft. Ik zal me dus dergelijke overredingsargumenten kunnen sparen; het was trouwens meer zijn bedoeling, je nieuw materiaal te verstrekken over de pogingen, die wij in het werk stellen (sedert 7 maanden), om toch nog bij de Mij. der Ned. Letterkunde een zetel te krijgen enz. enz. Wij hebben immers ‘de grootheid van Holland tegen je opgericht’, jawel. De man, die met ‘halfgod Nietzsche’ coquetteert, en te beroerd is om in de élite-ideeën van E. du Perron te gelooven, toont nu eindelijk zijn ware aangezicht (filius diaboli sive Anti- {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} christi Batavorum); het is de ‘maatschappelijke, althans maatschappelijk angehauchte letterkundige Ter Braak’, die maar wat litteratuur maakt over élite's, waarvan hij profiteert, zonder erin te gelooven. Deze constructie bepaalt je heele polemiek over het geval Saks; als het niet een vriend was, aan wiens waarde men ondanks alles gelooft, zou ik een hartig ‘je m'en fiche’ afdoende achten voor dergelijke insinuaties. Je schreef bij den brief van Bep ergens, dat je 2 ½ maal zooveel rancune hebt als een fascist. Schreef je het uit de grap? Ik weet het niet, maar de wijze, waarop je dat geval Saks behandelt, lijkt mij typeerend voor een rancune, die materiaal zoekt om zich geloofwaardig te maken. Het gemak, waarmee je aanneemt, dat de heeren Greshoff en Ter Braak zich in 7 maanden tijds tot gezeten letterkundigen hebben bekeerd, is zoo manifest, dat het tijdverspillen lijkt over het gelijk of ongelijk in de Saks-affaire nog langer te discussieeren. Je bent kennelijk niet meer op mijn ongelijk gesteld, zelfs als ik het op een enkel punt zou willen bekennen (zooals ik het je direct bekende na mijn zorgelooze behandeling van den brief over D.D.); het zou je berooven van de voor jou zoo vleiende zekerheid, dat de ‘letterkundigen’ hun onafhankelijkheid hebben prijsgegeven, om ‘de grootheid van Holland tegen je op te richten’, zooals Busken Huet en Potgieter het deden tegenover Multatuli. Misschien mag ik in deze analogie Busken Huet zijn, en Jan Potgieter? Je hebt destijds mijn hoofdstuk over den humor en het genie zoo geïnterpreteerd, als zou ik den notaris aan den top der hiërarchie hebben opgesteld. Dat misverstand was eerlijk, al heb ik nooit begrepen, waarom je het zoo met alle geweld misverstond. Maar wat ik nu over de élite schrijf wensch je niet meer te aanvaarden als mijn waarheid, waarvoor ik kan instaan; je maakt het verdacht als ‘Spielerei’, als gesol met Nietzsche en litterair divertissement, omdat je er een grotesken uitleg aan wenscht te geven. Ik verzeker je, dat ik het insinueerende karakter van je bewoordingen heb gevoeld en er voortaan rekening mee zal houden, dat iemand, wiens hoogste waarde de vriendschap is, {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} desondanks niet aarzelt onmiddellijk de corruptie en karakterloosheid van zijn vrienden aan te nemen. Ik weet niet, wie of wat je rancune geldt. [Waarschijnlijk een x, of ‘het leven’; in ieder geval niet mij, of Jan, of een persoon, daarvan ben ik zeker.] Ook houd ik, zooals je uit de Christenen gebleken kan zijn, de rancune niet voor een onvruchtbaar element, omdat iedere cultuurmanifestatie met rancune samenhangt. Maar de consequentie van een rancune, die zichzelf zoet houdt met een élite-conceptie, om tegelijk de anders gerichte conceptie van een vriend als uitvloeisel van hollandsche compromiszucht en lamlendigheid in verdenking te brengen, is de absolute ‘Selbstgefälligkeit’ van den man, die buiten zichzelf geen eerlijke waardeeringen meer erkent. Consequent is het in zooverre inderdaad, dat je je uit Gr.-Nederl. terugtrekt, omdat het geen Forum is; consequenter nog zou het zijn, als je überhaupt niet meer toegaf aan die verdoemde neiging om de taal te gebruiken; een instrument, waarvan je van te voren weet, dat het door het compromis der honderdduizenden is gevormd en dus besmet, en je blootstelt aan de vernedering, door honderdduizenden idioten en buffels te worden gelezen en misverstaan. Aanvaard geen betrekking, want je zult iederen dag met de gezeten lieden te doen hebben, die heel Holland voor je oprichten, zooals je vrienden het deden. Wees werkelijk consequent, als élite-mensch... en ik geef je het volste recht, om mij te verachten als den ‘verrader’, die de Saksen beschermt. Je ziet, hoever het misverstand nu is voortgeschreden. Ik opperde in een vorigen brief een verschil tusschen ‘indisch’ en ‘achterhoeksch’ non-conformisme; jij stelt er het verschil tusschen nonconformisme en conformisme tegenover. Het is inderdaad eenvoudiger. Het maakt het mij onmogelijk in dit stadium verder over een zekeren heer Saks en een zekeren heer Schilt meeningen uit te wisselen. Ondanks alles zoo hartelijk mogelijk je M. {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} 1021. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 7 Augustus. [1937] Beste Menno, Gister kwam - tegelijk met weer een lang antwoord v. Jan - de door het Züricher vliegtuig overgebrachte contra-schijtverklaring. Welaan, dat is tenminste een resultaat: om niet in herhalingen te vervallen à la Cato (‘en overigens ben ik van meening dat ik nog steeds hartelijk schijt aan je heb’) zullen we nu dus stilzwijgend vaststellen dat we tot nadere inventarisatie over-en-weer doorloopend elkaar houden voor onbegrijpende kloenen van misselijk gedrag, voor wie alleen het bovengenoemde gevoel gekoesterd kan worden. - Maar nu, afgescheiden hiervan en je filosofische geest in aanmerking genomen, kom ik je vragen mij uit te leggen waarom ik een would-be-onmaatschappelijk iemand ben. Je bloote verklaring volstaat hier niet; ‘geeft geen bevrediging’, zou Slauerhoff gezegd hebben. Je hebt me nu net zelf nog verklaard dat ik non-conformistisch was, zij 't op z'n indisch. Je hebt me words to that effect voorgehouden, zoolang je me kent. En nu opeens is het would-be geworden; niet als straatjongensrepliek natuurlijk, want zooiets is onvereenigbaar met het scherpe (zij 't paradoxale) vernuft van Dr. Menno ter Braak, maar... Ja, dat wou ik hooren. Is het omdat ik slecht verdragen kan dat je je bij voorbaat vereenzelvigt met heeren Schilt, die in werkelijkheid heel wat geschikter blijken dan jij ze voorstelt? Omdat ik protesteer tegen het wereldwijzige foefje waarmee jij opeens al deze lieden ‘begrijpt’ en van mij niets meer begrijpt dan mijn ‘incorrectie’ tegenover die heeren? Ben ik would-be-onmaatschappelijk omdat ik het effectief verdom om als verdomde Louis mee te mogen doen aan de kolommenvullerij van Het Vaderland? Zoo was ik altijd; dat je me nu pas als zoodanig door hebt, valt me dan toch tegen van je. Ook dat je blijkbaar verkeerd op mijn reacties speculeerde, toen je 't macchiavellisme beoefende van mij die Schilt-historie zoó voor te zetten. Het is niet waar dat ik vriendschap alleen zie om 100% mijn {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} maatstaven aan mijn vrienden op te dringen. Ik legde je dit al uit, voor zoover 't Jan betreft: ik word alleen maar beroerd als ik in bepaalde omstandigheden uit een vriendenhoek een trap krijg in m'n achterste. Verder laat ik ze toch alle vrijheid: ik heb je nooit ingefluisterd dat je om mijn maatstaven weg zou moeten van Het Vad. bijv. (waar ik zelf misschien toch al lang mijn ontslag zou hebben genomen); ik behoud me alleen het recht voor om voor mijzelf te handelen naar mijn maatstaven, zonder daarom op would-be-maatschappelijke manier door mijn vrienden te worden uitgemoerd voor ‘pretentieus’ en ‘incorrect’. Ik vind die terminologie onvriendschappelijk gevoeld en gedacht, gegeven de ‘tegenpartij’, maar extra zoo, waar mijn reactie 50% werd uitgelokt door een relaas van den maatschappelijken vriend in kwestie dat men hèm zoo pestte. Waar blijft je psychologie? Would-be-maatschappelijk is tenslotte nog een compliment. Would-be-onmaatschappelijk is ongeveer een beleediging. Maar o God, o God, begrijp je dit nog wel??? Jullie zijn op dit punt zóó dom geworden sinds mijn vertrek naar Indië. Ik antwoordde Jan weer op zijn lange brief, die erg aardig was. Ik redeneerde te scherp - meegesleept door de rotsmaak van dit heele geval - verscheurde toen die 8 kantjes, om het dunnetjes over te doen op 8 nieuwe kantjes. Ik heb dit voor Jan over, maar beleef heusch mijn plezier aan deze affaire! En je hebt hierin 10 × gelijk: een uur praten zou onvergelijkelijk beter zijn. Maar dat uur niet hebbende, is afwuiven en zwijgen misschien tòch nog het rotste. Ik vind het óók volslagen ongerijmd dat dit alles tusschen jou, Jan en mij plaatsvindt, maar daarom juist: omdat het tenslotte om ons gaat, en niet om de aanleidingen Saks of Schilt, wil ik zoo goed mogelijk probeeren te weten waar ik aan toe ben. Ik heb Jan nu een nieuw voorstel gedaan, dat een stap terug is van wat jij het ‘ultimatum’ noemt. Maar dit is werkelijk het laatste dat ik voorstellen kan, als ik mezelf niet een fluim moet vinden. Daar is net zooveel would-be's aan als aan 't feit dat jij bv. van Antje houdt en niet een ander ‘wilt’ kiezen. Ik wacht nu {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} dus: 1o op Jan's antwoord over dat ééne punt; 2o op jouw uitleg over de contra-beschuldiging, ‘met name’ de formule daarvan, die ik nu van UEd. ontving. Verder met hartelijke (‘sauf la merdre’) groeten, ook van Bep, je E. 1022. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 10 Aug. '37. Beste Menno, Over 8 dagen zal wschl. mijn stuk over je Christenen in het Bat. Nwsbl. staan. Ik zal 't je dan zenden met 2 andere stukken - over Beb Vuyk en een Engelschman die Java bereisde (mijn maiden speech in deze krant). Nu, na enkele bijdragen maar, zijn de klachten overigens al binnengekomen, niet omdat ik ‘kanker’, maar omdat ik te weinig ‘gevoel’ in de stukken leg. Het ziet er dus naar uit, dat ik hier een herhaling krijg van jouw belevenissen als kritikus aan Het Vaderland. Ik schreef vanmorgen mijn stuk, ook als antwoord in deze lijn, en nogal mèt ‘gevoel’, al is 't wschl. allerminst het verlangde. [Misschien moet ik er nog in veranderen!] Ik had eerst een meer analyseerend tevens resumeerend artikel willen maken over 't boek zelf, met discussies hier en daar, en had daarvoor allerlei notities gemaakt met potlood; maar tenslotte was 't me te machtig. Ik kan niet met jou min-of-meer discussieeren tegenover dit publiek, dat niet 1/3 van onze argumenten begrijpen zou, het stuk alleen maar ‘geleerd’ zou vinden, enz. Ik heb geprobeerd in voor hen verstaanbare taal een idee te geven van de ‘figuur ter Braak’ en daarna dan ook nog wat over dit speciale boek gezegd; ook wel wat het is, maar vrijwel zonder op details in te gaan. Mijn maximum toegestane plaatsruimte is bovendien maar ± 2 kolom. (Mijn eerste stuk was 3 ½, maar toen werd ook dit maximum vastgesteld. Als het stuk langer dan 2¼ kolom is, heeft de bataviasche lezer meer dan ¾ kolom hoofdpijn.) Nauwelijks was het stuk af, of wie kwam hier? Een zendingsdokter van Soekaboemi, genaamd Verdoorn, een echt geschikte man die erg veel met Soendaneezen en bijna niet met Euro- {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} peanen omgaat. Hij las tegenwoordig mijn kritieken in het Bat. Nwsbl., zei hij; we kwamen over mijn volgende stuk te praten, dus over je Christenen, en het eind was dat hij het boek van me meenam, omdat hij het ‘dolgraag’ wou lezen. Vind je dat niet lief, van een zendingsdokter? Hij kende jou, Greshoff en mij al lang bij naam, al uit Holland! Ik hoop dat mijn potloodkrabbels (die ik totaal vergeten ben, want ik maakte ze toen ik 't boek las) hem niet te erg zullen kwetsen. Je zult toegeven dat de wereld nog wel grappige verrassingen heeft, als dit kan plaatshebben tusschen Soekaboemi en Tjitjoeroeg! Schrijf me je opinie over mijn ‘kroniekje’. Hartelijke groeten van je E. Las je Robbers in Elsevier over jou en mij? Hoe dom. Ik behandelde dit gevalletje in een slot-bloknoot, die ik al opzond. P.S. - Je stuk over Elsschot (in G.N.) vond ik slecht, Bep ook. Ongeïnspireerd, op steriele manier ‘subtielachtig.’ Niet opnemen in een eventueelen bundel, of veranderen. Jan's stuk was veel meer ‘to the point’. Wat ga je nu schrijven? 1023. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 13 Sept. [1937] Beste Menno, Ik vermoed dat je nu allang in het pittige Holland terugbent en mijn brief hebt ontvangen. Ik hier kreeg de stukken v. Bep en mij, met uitzondering v/h stuk over Wøller door Bep. (Van de fjorden naar de Boroboedoer.) Heb je dat toch nog naar Vic gezonden? Zoo ja, dank. Als Vic 't niet gebruiken kan vanwege de actualiteit, dan is 't misschien iets voor Gr.Ned. ‘Alle beetjes helpen’. Zend me nu nog: de kopy v. Blocnote- vervolg, die je van Boucher kreeg, en het gecorr. ex. van mijn vertaling van La Cond. Hum. - als je 't tenminste nog niet deed. Anders alweer dank. Ik verzond van hier: 3 bespr. waaronder 1 over je Christenen en 1 bespr. apart (daarachteraan) over Gide. De stukken over jou en Gide hebben al kritiek gewekt: te ‘zwaar’, veel meer ‘voor een tijdschrift’, en 't gewone gedaas. Maar één ding is zeker: ik {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} moet nog veel ‘makkelijker’ schrijven voor deze provincielezers dan jij voor 't Vad. publiek. (Tot ik er genoeg van krijg.) Tot dusver is Ritman erg geschikt en heeft nog over geen enkele wijziging zelfs maar gerept. Dus zien hoelang 't duren kan. - Binnerts schreef over je Mult. en D.D. met heel veel waardeering, hoewel kort. Ik zal 't je laten zenden. Maar waarom zond je niet een ex. van dat boekje aan G.M.G. Douwes Dekker te Bdg., die er zoo gelukkig mee zou zijn geweest? - De afstand en verkoeling tusschen ons uit zich ook in zulke dingen; vroeger zouden we op zooiets toch over en weer meteen hebben gereageerd? Enfin, ik leg er me bij neer; het zal wel mijn schuld zijn... Hart. groeten 2 × 2, je E. 1024. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 20 Sept. '37 Beste Eddy Je brieven van 7 en 10 Aug. liggen hier nog op antwoord te wachten; vandaag kwam je critiek op de Christenen in het B.N. Ik hoop, dat je mijn lange zwijgen niet aan een soort ‘boudeeren’ hebt toegeschreven, want niets was minder de oorzaak. Ik kon eenvoudig niet meer ingaan op die quaesties Saks-Schilt, want ik was al zoover, dat ik je loyauteit en vriendschap ging betwijfelen. Op 1 Aug. schreef ik je een brief (te Buochs), dien ik niet verzond en ook niet zal verzenden; ik denk, dat een goede geest mij ingaf hem achter te houden. Op dat moment was ik ervan overtuigd, dat ik niets beter kon doen dan woede betoonen; dat is nu voorbij. Ik wil, ‘met heel mijn ziel’, niet meer op die quaestie terugkomen, en de correspondentie weer opvatten, wanneer jij evenzeer als ik sans rancune aan deze rotzaak kunt terugdenken. Zonder die verzekering jouwerzijds is mij verder schrijven niets waard; van mij heb je hierbij de verzekering, dat ik (met mijn bekende en voor deze gelegenheid zeer geeigende slechte geheugen) de details van een en ander nu al volkomen vergeten heb. Ik sta heelemaal niet op mijn absoluut gelijk, en twijfel ook niet meer aan jouw {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} vriendschappelijke bedoelingen, toen je zoo schreef als je schreef; maar ik wil alleen de vaste overtuiging hebben, dat je ook mijn gedrag als gelijkwaardig goed bedoeld erkent. Het meeningsverschil over de ‘élite’, dat ik voor essentieel genoeg houd, heeft mij in 't minst niet vervreemd van je persoonlijkheid; het lijkt me alleen hoog tijd om nu dat meeningsverschil aan andere objecten te gaan toetsen dan Saks en Schilt. Hoe onbegrijpelijk mij overigens sommige van je reacties blijven, bewijst mijn verontwaardiging over het stukje van Halbo C. Kool betreffende Coster, dat jou blijkbaar heelemaal niet boos maakte. Wanneer je daarvoor je medewerking aan Gr.Ned. zou hebben opgezegd, zou het me in het geheel niet verwonderd hebben. Ik heb Jan er direct over geschreven, en hij heeft ook royaal zijn fout in dezen erkend. Lieve god, wat een zielig en fluimig rotstukje, en wat een argumenten over dezen ‘kunstrij’-humanist! Als belooning heeft Kool nu de eereplaats in De Stem van Sept.! Hij is bovendien secretaris van den nieuwen hoofdredacteur van Het Volk, en heeft een bolhoed gekocht. De zooveelste capitulatie, het zooveelste verraad inderdaad, van een heel klein ‘klerkje’. Je stuk in het B.N. is een goede uiteenzetting van de Christenen, waarvoor ik je hartelijk dankbaar ben. Ja, het probleem van de ‘élite’ kun je beter voor een andere plaats bewaren. Er wordt veel over het boek geschreven; de domineeswereld is zelfs ietwat verschrikt, maar de gebruikelijke argumenten brengen deze Pfaffenmentaliteit alweer gauw tot rust. Er is eigenlijk één heel goed critisch stuk over verschenen: van een student Gomperts in Propria Cures, onder het motto: ‘Uzeltje wou niet naar school toe gaan, of ze moet gedragen zijn door de klare maneschijn.’ Het stuk is zoo aardig, dat ik het je zal sturen (als drukwerk). Ik ontmoette dezen Gomperts later; hij is een erg geschikte jongen, merkwaardigerwijze zeer eenzijdig belezen, zoodat ik hem attent moest maken op Het Land van Herkomst en De Smalle Mens! Maar een eenzijdigheid, die meer voortvloeit uit afkeer van het ‘programmatisch lezen’ en van de Holl. litteratuur, dan uit gebrek aan belangstelling. Verder is er niet veel nieuws, voorlopig. Ik maak notities voor {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} mijn roman over den moordenaar en den musicus, maar begin er nog lang niet aan. Ik ben bezig Luther te lezen, die mij hoe langer hoe meer een regelrechte voorganger van Streicher lijkt. Dat verhaal van den zendelingsdokter is inderdaad grappig. Zulke menschen zijn toch altijd weer een beetje hoopgevend. De methode van de drie artikelen in het B.N. lijkt me niet kwaad. Gedonder krijg je overigens zeker, maar dat is te overkomen. Kun je me je bijdragen niet automatisch laten zenden, zooals jij de mijne krijgt? Ik wil ze graag geregeld volgen. Wat is de betrekking, die je hebt gekregen? In het strijdrumoer om Saks is me dat vrijwel voorbijgegaan. Schrijf er eens iets naders over. Tot nader. Ant maakt het best. Bep ook? En Alijn? Zend eens een foto! Als steeds, een hartelijke hand van je Menno Ik bezocht tijdens onze vacantie Thomas Mann. Een bijzonder sympathieke man, die tien Huizinga's waard is. 1025. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 27 Sept. '37 Beste Eddy Eén post, nadat ik mijn vorigen brief weggestuurd had, kwam je briefkaart. Ik heb me gehaast Douwes Dekker (p/a jou) een ex. van Multatuli te sturen. Het was me eenvoudig door het hoofd gegaan, onder het wapengekletter door, en dus geen bewijs van verkoeling, zooals je schrijft. Ik heb ook werkelijk nooit het gevoel van verkoeling gehad; integendeel, meer iets als een ondraaglijke verhitting, die tenslotte iedere communicatie onmogelijk maakte. Behalve dat komt wel een gevoel van abstractheid, door het ontbreken van mondelinge verificatiemogelijkheid. Het schrijven van brieven is een surrogaat, dat blijkt me steeds duidelijker, ook al houdt iemands stijl den ‘adem’ nog zoo sterk vast. Tenslotte conserveert de letter alles, wat niet geconserveerd zou moeten worden, terwijl de verandering van nuance toch ergens blijft haken. De vraag is maar op welk punt. {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Denk dus niet aan verkoeling. Ik geloof eerder, dat de vriendschap van ‘mondelingen’ aard gedurende deze correspondentie geconserveerd (in den zin van: gebalsemd) zal blijven, en dat zij ieder oogenblik, dat nieuw direct contact mogelijk is, zal kunnen worden mobiel gemaakt. Maar van correspondentie an sich verwacht ik niet veel, op den duur. Ik wilde je nog eens nadrukkelijk zeggen, dat je je van de eerste klachten van abonné's van een krant niets moet aantrekken. Die lieden zijn verontrust, maar zij zwijgen op den duur. Het snobisme gaat zoo ver, dat zij aan je wennen. Ik heb zoo het gevoel, dat de omgekeerde snobs van Borel (waarvan ik er eens één heb ontmoet) alleen voor lettercombinaties gevoel hebben, aangenomen vooraf, dat er voor hen iets verheffends in schuilt ze te lezen. Ze hooren verder zoo hier en daar, dat die nieuwe man ‘toch zoo knap is’ etc. Tot op een zeker moment een reeël verzet komt, en dan vliegen zoowel jij als ik er uit. Daarop ben ik sinds jaren voorbereid. Maar dat is iets anders dan de klachten der verontrusten. Ik stuur je vandaag of morgen de Blocnotes en de vertaling van La Cond. Hum. Alleen het artikel, waarover je schrijft (Van de fjorden n.d. Boroboedoer), heb ik niet! Ik heb alles met bezemen gekeerd, maar het is er niet. En bij mijn weten heb ik het ook nooit gehad, want ik heb die stukken altijd dadelijk gelezen en bij elkaar gelegd op een vaste plaats. Heb je dit stuk misschien direct aan de N.R.C. gezonden? Ik zal nog eens zoeken, maar ik zou me toch titel en inhoud moeten herinneren, als het ding mij bereikt had. Nog een voorbeeld van een schijn van verkoeling, die het toch niet is. Ik was bij Thomas Mann, zooals ik je schreef. Ik heb allerlei indrukken van dat bezoek, die ik je graag zou vertellen, maar tot opschrijven kom ik eenvoudig niet. Toch voel ik van tijd tot tijd de behoefte om juist met jou dit portret te verifieeren! Verder geen nieuws, behalve dan, dat Huizinga gaat trouwen met een katholieke juffrouw van 28 jaar; hij is zelf 65! Men spreekt nu over het bronsttij der Middeleeuwen. Het huwelijk {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} wordt in de sacristij voltrokken en H. moet beloven, dat de kindertjes roomsch zullen worden... Hart. gr. 2 × 2, en een hand van je Menno 1026. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 28 Sept. 1937. Beste Menno, Daarnet je brief. Van ‘sans rancune’ is geen sprake; ik zou mij die rancune nog moeten maken! Ik ben geen oogenblik werkelijk kwaad op je geweest (al zal je dat misschien vreemd vinden), ik heb me alleen met warmte verdedigd en misschien contra-aanvallen gedaan, om de zaak zuiver te stellen, toen ik een standje kreeg over een ‘daad’ van me, die geheel door jouw ‘politiek’ was veroorzaakt. Dat je geheel ter goeder trouw was toen je aan die politiek deed, heb ik geen oogenblik betwijfeld, Bep ook niet. (Ik bedoel nu: het ‘maar niet praten met Schilt’, waar alle beroerdigheid tusschen ons uit is voortgekomen.) Als er één ding was, waar ik even nijdig over was, dan was het dat je zoo grif toegaf en vaststelde dat ik ‘incorrect’ was geweest tegen een rot-redacteur; elite-gevoel van mij, inderdaad. Maar... als ik er nu niet zeker van was dat jij, ondanks al je theorieën over ‘elites’, mij toch wel wat meer waard acht dan Schilt-tegen-wien-ik-zoo incorrect -was, dan zou ik er zeker van zijn dat wij nooit vrienden geweest zijn. Ergo, je foeterde me uit omdat je nijdig was. Ik had je nijdig gemaakt, goed; overigens zonder het eenigszins te willen. Sterker, en ik hoop dat je dit tenminste begrepen hebt: ik zou misschien niet meteen van Het Vad. zijn weggegaan, als niet in denzelfden brief, waarin je me de ‘weigering’ van Schilt meedeelde, gestaan had dat ze jou zoo pesten. Summa summarum: de heele Schilt-affaire is een ongelukkige complicatie geweest van de Saks-rotzooi, die al gaande was. Over die Saks-historie kan ik nu kort zijn. Ik ben, geloof ik, nooit zoo gegriefd geweest, in mijn heele ‘literaire bestaan’, dan door het plaatsen in G.N. van dàt stuk. Verklaar dit zooals je wilt, maar geloof het. Als Jan mij alléén geschreven had: ‘Beste Eddy, het spijt me ontzettend, maar ik kon dat niet weten en {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} bovendien was ik tegenover het kreng van Coenen verbonden,’ dan zou het meteen uit zijn geweest. Jouw en Jan's verdedigingen van die strontsakserij op zichzelf hebben olie in het vuur gedaan. Ik ben nu wat gebluscht - al vind ik de bedenkingen en voorwaarden die G.N. mij later stelde, toen Saks zoo'n heilige gast werd, nòg een beroerd nasmaakje, - maar enfin, op gevaar af van extra-drukkosten te moeten betalen heb ik althans in een eerste ronde in mijn Multatuli-boek met Saks afgerekend. Natuurlijk komen er allerlei psychologische bij-dingetjes te bekijken, als we 't ‘onbegrijpelijke’ geval compleet wilden verklaren; ik zelf ben nu een beetje verwonderd hoe wij elkaar zóó hebben kunnen pesten over zoo'n Saks-van-Stronthuizen. Maar... als het me nòg eens gebeurde, ik geloof dat ik precies zoo zou reageeren. Wat Kool betreft, daar snap ik niets van. Kool is nooit een ‘clerkje’ geweest; hij was altijd een wat rose bollert, met heel weinig begrip - nooit zal ik vergeten dat hij een boek over Rimbaud wou schrijven onder den titel Harteboer, en dat hij erg trotsch op dien titel was - en eigenlijk veel goeiïgs, ten eenenmale géén elitemensch, géén ‘kalender’, géén honnete homme, niets dan een lul-van-blanus die even goed in De Kring thuishoorde als in Het Volk. Verder een doodgewone Hollander in dit opzicht, dat hij van qualiteitsverschil nooit eenig besef zal hebben. Erasmus is een humanist en Coster is een humanist; Nietzsche is een moralist of denker en Felix Ort is een moralist of denker; Rimbaud is hartenboer omdat Halbo C. Kool, óók een jong dichter, hartenboer is. Waarom moet ik kwaad zijn omdat die man Coster tegen me beschermt? Werkelijk, ik gun dien halfdooden Coster een lansje dat voor hem gebroken wordt, en wat Kool verder van mijn ‘politieke frontverandering’ of zoo zegt, is waar. Blijkt dus enkel dat hij niet snapt waarop ik Coster heb aangevallen: op zijn humbug en zijn qualiteit, niet op zijn humanisme. Ik ben een ‘onbesuisd aanvaller’ geweest, dat is zoowat het ergste wat de brave Kool den braven Dirk verdedigend tegen mij bromt. Met den besten wil zou ik daar niet kwaad over kunnen worden. Maar de Droogstoppel-bewijs- {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} voering van Saks dat Mult. eigenlijk een angstige ijdeltuit van een prulambtenaar is geweest in Lebak - na De Kock en x blzn. lang - is infaam, walgelijk. Multatuli en Nietzsche zijn nu eenmaal elitemenschen, - ook als er geen elite bestaat (je hebt toch nooit geloofd dat ik eigenlijk bekeerd ben tot de elite van de nederlandsche literatoren, of zelfs van het scribentendom tout court?), Saks-Schilden en Schild-Saksen zijn dat ten eenenmale niet; men hoeft geen boek te schrijven als de Christenen om te weten dat dit een elementaire waarheid is. Conclusie van mij: een Saks heeft alleen maar het recht om over Multatuli zijn vieze oude kletsgat dicht te houden. En in òns tijdschrift was dat gelul misplaatst. Vertel weer eens wat van dingen in Holland. Die stukken van me stuur ik je liever persoonlijk, dan weet ik zeker dat je ze krijgt. Na dat over Gide is er niets meer verschenen. Ik schreef 2 dialogen over het detective-verhaal en werkte de oude op; dus 3 tesamen. Maar voor de krant is het al veel te moeilijk. Misschien een extract eruit? Schrijf gewoon hierheen, de post stuurt de corresp. verder. Als we in Garoet zijn, geef ik nader adres op. Tot spoedig, en steeds hartelijk je E. (Groeten onder de gades.) Nu wat anders - de schoone lei! Je hebt me niet verteld of de Bali-platen jou en Jan zoo bevallen hebben. Wij hadden ons zoo voorgesteld dat ze jullie een zeker plezier bezorgd zouden hebben. Maar iedereen vond ze misschien foeileelijk? Je hebt me niet verteld hoe je vóór de pornografie getuigd heb van Magnus Hirschfeld. Laat daar nog eens wat van hooren! Je hebt me nooit meer een ex. gestuurd, van de 6 exx. die ik vroeg, van dat radio-boekje met jouw en Vestdijk's stuk erin. Is dat uitverkocht? Ook Mayer antwoordde niet! Je weet niet hoe voortreffelijk dat overzicht was voor indische lezers, de meest belangstellenden niet uitgezonderd. Hier moet men alles van vooraf-aan uitleggen. Mijn stuk over de Christenen was dààrom goed, omdat iedereen die het hier las, bij zichzelf gezegd heeft: ‘Die Ter Braak schijnt een kei te zijn, een ware {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} djempol (duim - daarbij wordt die duim opgestoken), want het heeft in het Bat. Nwsblad gestaan’. (Van wie, doet er niet toe,) Je hebt er geen idee van, wat een prollenland dit is, voor zoover het de koloniseerende handelsman-planter betreft. [Misschien verklaart dit mijn tegenwoordige rage pro Multatuli nog het best.] De ambtenaren zijn even geborneerd, maar met iets meer vernis. Het geheel is vomitief. Goddank heb ik eenige betrekkingen aangeknoopt met betere ‘indo's:’ D.D., een zekere Dahler, lieden die ook al het echte indo-stadium ontgroeid zijn om te strugglen for high-life, zooals de echte I.E.V.-er, die niets zoozeer ambieert dan het privilege van ook als volwaardige Hollander behandeld te worden. En dan: de volwaardige Hollander van hier, poverino! Als ik je dit alles moest uitleggen, zou ik ongemerkt een boekdeel schrijven. Ik maak notities, en langzamerhand verdere relaties; als we niet gedwongen worden van hier weg te gaan (door ziekte van Bep bv.), zal je het over 3 jaar lezen in mijn Rome, Naples et Florence over Indië, 100 × beter en completer dan ik je in brieven zou kunnen vertellen. Mijn baantje vanaf 1 Jan. '38 - dat alleen nog maar ‘moreel’ vaststaat, want zeker, d.w.z. zwart op wit, heb ik de toezegging niet, en mijn opdracht van het Mult.-boek aan D.D. is misschien al genoeg om het weer te doen afspringen - zal (zou) zijn; daggelder op het Landsarchief te Batavia. Mijn a.s. ‘chef’, Dr. F.R.J. Verhoeven, is een soort Stols van de geschiedenis: als je hem met de prollen om hem heen vergelijkt een heel pruimbaar iemand, als je hem naast een elitemensch zet, een lullige streber. Dat althans is zijn overal gevestigde reputatie; persoonlijk heb ik mij nog absoluut niet over hem te beklagen; tegenover mij is hij tot dusver allergeschiktst geweest. Ik had met hem een klein verschil van meening over jou; maar hij week volledig toen hij te hooren kreeg dat jij ook ‘vakman’ was: cum laude gepromoveerd op een historische dissertatie! Voor zùlke kleine successen zijn die dokterstitels en zoo toch wel aardig. Verder is er één ding hier, dat voor iedereen en altijd telt: hoeveel verdient iemand? Dat is het eerste en het laatste. De rest zijn bijbeschou- {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} wingen, als biljarten of borrelen of in een taxi toeren. Wat telt, wat je onomstootelijk narekenen en vaststellen kan, is: het traktement. Verdient iemand 600 pop's maands, dan is hij - ontegensprekelijk - 350 pop meer waard, dan iemand die 250 pop verdient. Verhoeven bijv. die 1o ‘D-R’ is, 2o maar 31 jaar oud is, 3o ƒ 700 's maands verdient, wordt per 1 Jan. a.s. precies 540 pop meer waard dan het 38-jarige Edje. Luther is een schoft van het Goering-type; het weinige wat ik van den man weet, geeft me niet de minste lust hem nader te leeren kennen. Een lompe flinkerd; als elitemensch volslagen ongeboren. - Denk overigens niet dat ik nu simplistisch teruggevallen ben op een elite van beschaafde denkers à la Benda. Als ik mijn Onzekeren schrijf, zal je zien dat ik met wellust over lompe schoften van cavalerie-sabreurs zal schrijven. Ik hoop in Garoet eraan te beginnen. De sfeer van de menschen hier, die we niet kunnen vermijden, wordt Bep en mij te machtig. Tegen 15 October gaan we naar Garoet tot 15 December zoowat, in een goedkoop hotel, dat ons misschien nog minder zal kosten dan hier onze ‘eigen huishouding’ met eigen bedienden. Garoet is een koel, lief en nu wat verlaten plaatsje. Een engelsche lady is er eens in het hotel vermoord en verder heeft de pest er gewoed; sindsdien is het overvleugeld door Tasikmalaja, dat ook beter aan de spoor ligt. Wij hopen er veel te wandelen en ik te werken. Na 15 Dec. wordt het dan tijd om in Batavia wat te zoeken. Ik zal foto's van hier zenden, maar in een gewone brief aan Jan, dan kan hij voor doorzending zorgen. Per luchtpost wordt het te duur. Batavia wordt voor mij in vele opzichten een proefneming, maar voor Bep haast nog meer. Als zij het in dat klimaat heelemaal gaat afleggen, zullen we terug moeten of God weet wat anders erop vinden. Maar zoover vooruit denken is uit den Booze. Alijntje maakt het uitstekend. Appendix. Bedenkingen van Bep bij dezen brief (en let niet op mijn pootje, want ik schrijf met een ellendige Parker-vulpen, waar Jan in- {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} dertijd een soort naald in heeft laten zetten, die het verdomt te doen wat mijn hand wil en die de eenige is die ik nog heb): Bep dan zegt: dat ik eigenlijk nog steeds geen Hollanders ken; dat de Hollanders in Holland niets minder erg zijn dan hier in Indië, dat we alleen dààr niet met handelsprollen en plantersgelijken omgaan en hier wel; dat de Hollanders die zich hier wèl voor ‘cultuur’ (niet te verwarren met ‘cultures’, hoor!) interesseeren: Samkalden, Binnerts, Jansen, en die ook heel geschikt zijn, in geen enkel opzicht minder zijn dan hun soortgenooten in het moederland. [Ja zelfs, verzucht Bep, een tikje beter, omdat ze hier, ‘in de eenzaamheid’ aan een soort cultuur-bovarysme gaan lijden.] Die van de Cul-club bijv.! Samkalden bv. is het type van den begaafden jongen jurist, die nooit van Schnitzler, Charlotte Köhler en de Filmliga is afgekomen; Binnerts (die over 6 maanden naar Holland gaat en die ik dan naar je toe zal zenden) is eigenlijk erg aardig: jongensachtig, maar lang niet stom, minder ‘algemeen gecultiveerd’ dan Samkalden maar met een veel zuiverder smaak en èchter relaties met de schoone letteren, die hij voor Indië met veel moed, beleid en trouw propageert; Jansen is degeen die instinctief het meest ‘mensch is’ en begrijpt, laat ons zeggen: mijn Van Crevel. Het is overigens een heel klein mager mannetje, dat eruitziet als een Engelschman met een snorretje, van zijn vak is hij econoom. Met Groeneveldt, over wien ik je al schreef, zijn dit de vier Hollanders ‘waar we op leven’. Het is ook best; en ook de vrouw van Binnerts bv. is heel sympathiek. Maar als ik dat vergelijk met jou, Jan, Henny niet alleen, maar met Chiaro bijv.! Vriendschap berustend op oude sympathie, zooals met Adé Tissing, wordt dit nooit. Gezellige omgang, met biljard over kunst. Jansen leest op het oogenblik, overdonderd door je knapheid, de Christenen. In deze kring zullen de Christenen trouwens ijverig woeden, want ook Binnerts, domineeszoon, is een vurig bewonderaar van je. En Samkalden, dat schreef ik je, niet minder. Hij vindt Lotje Köhler een superieure vrouw, maar hij vindt jou ‘verrèkt knap, en zoo veelzijdig’! Misschien mag jij dus eigenlijk niet klagen over je weerklank in {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} Indië. En o ja, vertel dit eens aan Vestdijk. Binnerts was laatst op een feest van de Nirom (radio-omroep hier) en werd aangeklampt door de grappenmaker van de zaak, een slim Joodje. ‘Ik luister ook naar u, hoor... Nou, die Vestdijk! Daar gaat géén boven, hè?... Ja, ik lees hem ook’. En hij had hem gelezen, zei Binnerts, hij was uit over Else Böhler en meneer Visser. Binnerts zelf vindt Vestdijk enorm. Je ziet... (Dit alles dient om te zeggen dat Bep gelijk heeft.) Over de conversatie van de planters schreef ik laatst, meen ik, al aan Jan. Die gaat 1o over theeverkoop; 2o of deze of die winkel, of banketbakkerij, of restauratie, niet of wel bloeit, en waarom, of waarom niet (bv. de vrouw is wel serieus, maar de man niet), en zoo een half uur achtereen; 3o over de practical jokes die zij met elkaar hebben uitgehaald en die een uur lang worden naverteld, met veel gelach en nagenot, en applaus van het auditorium dat de pret niet ter plaatse heeft meegemaakt; 4o over de politiek, dwz. over ‘de lui die Duitschland er dan toch maar bovenop gekregen hebben’, en over dat ‘Engeland toch maar bang is, tegenwoordig, dat de Duitschers pepernoten bij ze gaan strooien’ (ik hoop dat je dit begrijpt: het is een hupsche stalknechtenterm voor gifgas en brandbommen). En zoo verder. Ik ben helaas te veel bedorven al door mijn intellectueele praktijken, om dit gewindbuil en geblaaskaak ook nog maar even aardig te vinden. Mijn elitegevoel wordt er onweerstaanbaar en ‘màhàteloos’ door aangewakkerd. De oudjes van het huis achter zitten nu in Het Land van Herkomst te studeeren. Ik ben ‘rood’ voor ze, uit. Niet ik heb hun dat boek gegeven. Als ze 't uit hebben en met al hun krachten niet begrepen, zullen ze wel een kruis slaan over dezen goddelooze, en mij het kruis nageven als ik eerstdaags verdwijn. In dit voortdurend compromis van ‘familie en prollen’ leven, is iets ontzettends. En ik vrees dat ik er nooit filosofisch om zal leeren lachen, al doe ik soms erg mijn best, werkelijk; en al kapittelt Bep mij dan terecht omdat ik zoo naïef ben het telkens weer te probeeren. Ik zet mij óók telkens schrap om niet zoo ontaard te zijn, ook voor mijn eigen gevoel, dat ik ‘niet meer met gewone {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} menschen kan praten’. Maar ieder probeersel brengt mij tot dezelfde cri du coeur: ‘Weg met dit tuig! Leve de elite!’ Je moet misschien in je volgende boek afrekenen met dwazen van mijn soort, die het maar niet kunnen afleeren om in een prol een prol te herkennen, en 1000 prollen alle 1000 buiten alle elites te houden. Dat zij zich voor DE elite houden, weet ik óók. Maar dat zegt niet dat daarom! - dus! - geen enkele elite meer bestaan kan. Enfin, aanvaard deze bijdrage tot kennis van de indische Hollander en geloof me nogmaals je E. 1027. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 29 Sept. '37. Beste Menno, Voor zoover deze pen, die mij grijze haren bezorgt, het me veroorlooft, wil ik mijn brief van gister vervolgen. Gelijk met jouw brief kreeg ik nl. een schrijven van Hendrik de Vries, meer dan ooit in middeleeuwsch clerkenhandschrift, wat mij weer sterk aan hem deed denken. Als je nu spreekt van elitemenschen! Ik geloof niet aan een elite van groningsche dichters; maar spreek eens een uur met den groningschen dichter Halbo Zeekool en daarna met den idem Hendrik de Vries, dan weet je dat er elitemenschen bestaan. En elitemenschen, dat is het gekke, zijn menschen die behooren tot een elite. Maar ik schrijf dit met de pertinente zekerheid je niet te zullen overtuigen, want je wilt blind zijn op dit gebied, - met een tegelijk ontgoochelde en democratische blindheid, zoo ongeveer als de verslagen honnête homme die tot zichzelf zegt: ‘Als schavuiten en schurken zich kunnen houden voor eerlijke lieden, dan zijn er ook geen eerlijke lieden meer.’ Je bent onaantastbaar geworden in je dogma. Als het niet onnoodig was om elkaar te bestrijden, omdat we het in den grond tòch eens zijn, en in ieder geval 100 × meer eens met elkaar dan met 100 andere intellectueelen en scribenten, zou ik jouw dogma eens in Gr. Ned. of zoo willen belichten. Het is gek, want jij spitst je erop om een soepele, voorkeurlooze geest te zijn (dat is trouwens ook wat je tot je nieuwe dogma voert) en ik ben te eenzijdig in mijn polemisterigheid, enz. - {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} maar hierin ben jij gekurast en bevooroordeeld en ik ben naief en argeloos. Geen logica of denkvuurwerk zal me ervan overtuigen dat poep in de mond eigenlijk ook niet zoo vies smaakt, omdat varkens poep zalig vinden en omdat anderzijds crème de rose of bénédictine ook heusch nog geen ambrosia is. Ambrosia, wat vloeit mij aan? Ambrosia kan niet bestaan. Ambrosia kan niet tot ons kommen. Maar poep is toch poep, Godverdomme! [Zola tot Mallarmé: La merde ou le diamant, pour moi c'est la même chose! - Mallarmé, met saamgeknepen oogjes: Le diamant est tout de même plus rare...] Mijn vriend D.F. = Doede Feicko Tissing, die ik eens bij je bracht en die nu bokslessen geeft in Batavia (het is niet Adé, die op eigen houtje bij je kwam, die nu hartelijk ‘Menno’ zegt als hij met mij over je praat en die Garmt Otto heet, en verrukt is in Stuiveling iemand gevonden te hebben, die ‘goddome net zoo'n rotnaam heeft als ik zelf!’), deze Feicko Tissing die tegenwoordig 100% tot het poepsoort is gaan behooren, al blijft hij aardige eigenschappen behouden, schat ook ieder individu naar zijn traktementswaarde. Maar mij vindt hij ‘geniaal’, soedah: de uitzonderingen bevestigen den regel. Ik heb hem laatst probeeren uit te leggen dat dat niet klopt. Ik heb hem uitgelegd dat ik maar één middel heb om nog eens veel geld te hebben, maar dat ik dàt dan ook zal toepassen. Als ik in Batavia ben, waar vele vogelverkoopers zijn, zal ik daar zeker een toeloeng-toempoek koopen, dwz. een mosgroene vogel, zoowat van de grootte van een specht, mosgroen met een bleek-oranje bek en knevels, ongelooflijk eigenwijs van tronie, en die niets anders roept dan ‘toeloeng toempoek’, wat zeggen wil: ‘help opstapelen’. De batavianen zeggen dus dat deze vogel geld in huis brengt. Ik heb Feicko in alle ernst uitgelegd dat de aankoop van dezen vogel het eenige middel is dat mijn genialiteit bezit om ook naar zijn maatstaven nog eens een ‘djempol’ te worden. Als zoo iemand dan grinnikt en tegen je zegt: ‘A-ach, godverdomme man, schei {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} nou ui-uit, ma-an!’ dan is hij er toch niet zeker van dat het mij geen ernst is. Ik zal Feicko toch eens vragen hoe dat nu zit, dat ik zoo ‘geniaal’ ben en tòch geen toegang zal hebben tot wat zijn elite is (gesteld dat hij het zoo zou formuleeren, maar het is niet buiten zijn bereik!) Een andere geniale vriend die hij had, heeft nu een aanvangssalaris - éen aanvangssalaris, màn!' - van ƒ 800. Dit is de man die Junius heet in Het Land v. Herkomst; hij zit nu bij de zoutregie in Madoera. Feicko heeft mij aangeraden om ‘maçon’ te worden, wat hij ook is. ‘Jij, man, jij bent het prró-to-type van de maçon!’ En het mooiste is, dat ik misschien nog aan de maçonnerie dat baantje op het Archief te danken zal hebben, want Verhoeven is een vriend van Feicko, en Feicko heeft over me gesproken met Verhoeven, en als Verhoeven maçon was - maar ik wéét het niet - zou het me niet verwonderen! Ik heb Binnerts, die ook maçon is, gevraagd wat hij ervan dacht, als ik het zou worden. Maar Binnerts is al te veel bedorven door al de lectuur die hij geregeld consumeert. ‘Vroeger, zei hij, had ik er wat aan.’ Op het altaar (?) van de loge moet bij de vrijmetselaars van alle landen een onbeschreven blad papier liggen. Behalve bij de Hollanders: die hebben er een bijbel voor in de plaats gelegd. Tenminste, zoo is het bij de Hollandsche maçons van de loge te Batavia. - Multatuli is ook maçon geweest, hij is het in Gorkum geworden, gedurende zijn europeesch verlof (vóór de Lebak-zaak)! en in no time had hij het gebracht tot ‘prins van het Rozekruis’. Ik heb Binnerts gezegd dat ik ook zo'n promotie wou beleven. Maar... pas op, Multatuli was een assistent-resident met verlofstraktement toen hij dat beleefde. Later heeft hij er niets meer aan gehad. En Binnerts vertelde mij dat hier geen prinslijkheden van het rozekruis worden vergeven; hier zijn maar drie graden: leerling, gezel, meester. En nu dacht hij wel dat ik het heel gauw tot gezel zou brengen; maar om meester te worden... ja, dat hing toch weer vooral van je traktement af, dacht hij. Er komt een literaire faculteit op Batavia, in '39 meen ik. Ik schreef je al: zou je daar niet naar solliciteeren? Je bent ‘beroemd’ genoeg op Batavia, nu al, dat verzeker ik je. En als pro- {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} fessor zal je wel een goed traktement ‘genieten’, dus alle indische achting kan je toestroomen. Waarom zou je niet de Huet van onze 20e eeuw worden, minus de smeerlapperij van het spionnetje-spelen voor de regeering, maar met het zooveeljarig verblijf in de oost-indische bezittingen? Ik ben werkelijk benieuwd wat Batavia voor Bep en mij worden zal. Zelfs of ik nog naar het Landsarchief zal gaan. Men heeft Verhoeven al tegen me gewaarschuwd; misschien wordt hij schrikachtig als mijn Man van Lebak uitkomt, waarvan ik hem zeker direct een ex. zal sturen. Als de menschen in dit land een goed woordje voor D.D. willen doen, of althans tégen het krankjoreme vonnis dat ze hebben uitgesproken (je moet weten dat hij de copie van zijn boek aan den resident van de Preanger ter inzage heeft gegeven en dat het Hoogegerechtshof erkent dat daarmee eigenlijk D.D.'s goede trouw bewezen is, maar... straffen doen we je toch!) dan moet dat gebeuren met een groote inleiding vooraf dat D.D. een ‘doodgewone bedrieger’ is, waar iedereen dus vies van is, maar dat, desalniettemin... Batavia is een mondaine stad ook, in bepaalde hoeken. De mondaniteit van de provincie; zeg, op zijn fraaist, zooiets als het milieu van Radermacher Schorer in Utrecht. En de nieuwste chic onder de ambtenaren van de haute volée is om Oxford-Club, of hoe heet het? Oxford-Groep te zijn. Zij hebben dan bekentenis-avonden, met groote verhalen over hun zondige jeugd, en over dat ze ook wel eens hun echtgenooten hebben bedrogen, maar nadat God op z'n Oxfordsch met ze gepraat heeft zijn ze weer genot gaan vinden binnen het huwelijk. Het liefhebberij-tooneel is ook een belangrijk element, net als in de dagen van Huet, die zelf zoo mooi meespeelde (en mevrouw Huet ook, al was ze verder nogal leelijk, zeggen ze hier nu nog). O ja, de oude Crone, die Multatuli nog ontmoet had, was heel wat beter te spreken over Huet, dien hij ook kende. Hij wist van hem dat hij dominee geweest was - ‘ja, zeker, van de Waalsche gemeente. - En verder oom? - Hij kwam altijd Meiwijn bij mij drinken’. En verder? - Hij heeft eens prachtig gesproken op het trouwfeest van Alex Holle (een planter). - En dat is alles. {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar daar komt dan nog iets achter. ‘Ik heb generaals, admiraals, koningen ontmoet.’ - Met hoeveel traktement, oom? - Ja, dat kan ik je niet meer zeggen. Al deze paardevijgen denken inderdaad dat zij de elite zijn. De Huets vinden genade in hun oogen, vanwege de liefde voor Meiwijn en het speechen. De Multatuli's nooit. - Stel je voor, Menno, dat ik nooit gedacht heb dat ze mij vroeger eerden, omdat ze toen tegen elkaar konden zeggen: ‘Nou, die hoeft niet te werken; die is goed af; die heeft een bom duiten.’ Zonder ironie, maar met respectvolle stemtrillingen. Ik heb het nooit vermoed, ik arme! Zoo, dat is voor vandaag weer een lange brief. Als je er eenig plezier van hebt en wat voor me zou willen doen, schop De Lang voor me. Hartelijk je E. 1028. E. du Perron aan M. ter Braak Tjitjoeroeg, 8 Oct. '37. Beste Menno, Ik schreef net aan Jan om jou mijn brief door te sturen, omdat ik geen tijd meer had om, tusschen het opbreken van hier door, te schrijven. Maar nu net krijg ik een pak van Nijhoff, waarin de Mult.-bloemlezing uit jouw naam; waarvoor hartelijk dank! Wil je Jan nu schrijven dat hij niet nòg een ex. koopt! Zeg hem ook dat ik De Groene heb, met mijn stuk erin. Het 8e vliegongeluk van de K.L.M. waarbij Bronislaw Huberman bijna omgekomen is, heeft misschien 1 van de 2 brieven vernietigd die ik je onlangs schreef over ‘elites’. Meld mij dus vooral of je ze niet toch allebei hebt ontvangen. En schrijf mij vooral uitgebreid over Th. Mann. Toch zeker wèl een ‘titaan’, vgl. bij Klausje? Huberman's telegram aan de Kunst-kring hier was teekenend: ‘Nur leichte Verletzung. Karriere hoffentlich gerettet’. Zóó zie ik deze kunstenaars; het is toch altijd weer prettig als je ziet hoe goedje voorgevoelens en deduceerderijtjes blijken te zijn. - Kom, ik ga nu Anna van Gogh etc. over Multatuli lezen. De kisten en {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} koffers komen langzaam, en wat moeizaam, maar zeker klaar. Over 4 dagen precies reizen we af naar Garoet, mijn adres is dan tot ± 15 December: Hotel Papandajan, Garoet (Java). Laat je gauw wat hooren? Vandaar schrijf ik uitgebreid. Steeds je E. (Groeten v. Bep en aan Antje.) 1029. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 12 Oct. '37 Beste Eddy Hartelijk dank voor je beide brieven, die me ontzaglijk veel pleizier gedaan hebben. Ik geloof heusch, dat die storm zuiverend heeft gewerkt, want deze brieven zijn zoo levend, als stond je in vleeschelijken lijve voor me. Ik heb helaas weinig tijd om zoo goed te antwoorden, zijnde het verdoemde tooneelseizoen weer in volle werking en ergo iedere avond van deze week met de noodige kul van Molnàr tot Annie van Ees bezet. Ik had gelukkig een rustigen zomer, met alle gelegenheid om wat op adem te komen. Voor een paar dagen maakte ik een ‘schets’ van den roman, die in mijn hoofd gaargestoofd wordt. Ik heb het gevoel, dat ik, als ik eenmaal begin, nu een beteren roman zal kunnen schrijven dan vroeger; maar ik begin er voorloopig nog niet aan, ik zit in de ‘windstilte’ en tracht feiten te vangen. En dan spookt Luther me door hetzelfde hoofd. Ik ben het volmaakt met je eens, dat hij, in welken zin ook, geen elitemensch is, maar daarom boeit mij juist de omstandigheid, dat deze rauwe Saksische ploert in de legende de ouverture van den ‘nieuwen tijd’ blaast! Ieder denker uit dien tijd (Erasmus, Melanchton) is edeler dan Luther; maar deze kloofde met het bijltje, en werd dus ‘Religionsstifter’. Zijn Tischreden zijn werkelijk onthullend, en zeer boeiend, in het soort. Hoewel ik dus Luther in geenendeele als elitemensch kan beschouwen, ben ik door jouw uitlatingen over de elite nog niet verder dan ik was. Ik geloof, dat ons debat van zuiver verbalen aard wordt; want dat jij en ik bepaalde menschen als elitemenschen zien en zelfs bij die menschen zweren, heeft niets te maken {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} met de vraag, of die elite niet een stuk romantiek is, en qua talis even inspireerend als dom (onze domheid dus). Jij beweert, dat ik op dit punt dogmatisch ben geworden; ik beweer precies hetzelfde van jou. Jij neemt je eigen subjectieve overtuiging van uitverkorenheid zoo ‘objectief’, dat je hier de kans loopt van de elite een leer te maken, in plaats van eenvoudigweg in de practijk volgens de maatstaven van je elite-voorkeur te handelen. Dat de diamant zeldzamer is dan ‘dat andere’, geloof ik graag; maar met die zeldzaamheid motiveert ook Mussolini zijn elite-rol, want hij kan ook met eenig recht constateeren, dat volgepompte kokadorussen van zijn slag zelden voorkomen. Iedere elite motiveert zich door de zeldzaamheid, niet alleen de elite, waar jij het over hebt. Ik geef er dus de voorkeur aan die elite niet te verabsoluteeren, maar voor de menschen, die wij als elite beschouwen, andere criteria te zoeken (honnêteté, karakter, menschelijke waardigheid). Waarom zou dat dogmatisch zijn?? Met het woord ‘elite’ duid je een soort maatschappelijke uitgelezenheid aan, en daartoe voel ik mijn elitemenschen absoluut niet geroepen! De vraag is dus, hoe onze elite een werkelijke elite zou kunnen zijn, onder welke omstandigheden. Voorloopig is mijn antwoord: door het ressentiment als ressentiment te doorzien en als ressentiment te behandelen. Wat is, alweer, daaraan het dogmatische? En ben ik, aldus redeneerend, anti-elite? De Balineesche cadeaux heb ik gedistribueerd. Ik schreef je er niet over, omdat ik in die polemische atmosfeer geen lust had over dingen te schrijven, die me op een gegeven oogenblik ‘anachronismen der vriendschap’ leken; zij het dan ten onrechte, zeg ik er nu achteraf bij. Ik ben met de gekleurde teekening zeer in mijn schik. De Balineesche meneer Visser vond ik ook bij uitstek suggestief. Voor professor en 20ste eeuwsche Huet solliciteer ik niet. Liever blijf ik maar journalist, d.w.z. in het oog der faculteiten journaille en rapaille. Ga mij nu niet met Huet identificeeren, omdat je jezelf met Multatuli identificeert! Ik pas! Jan Greshoff zou dan de rol van Potgieter moeten spelen, en daarvoor is hij heusch te aardig. {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} Fred Batten liet me proeven van je boek zien. Zeer benieuwd! Hij schijnt een opstel over Het Land van Herkomst te hebben geschreven in de N. Gids. Zonderlinge ambitie. Tot nader. Voor Bep het beste met haar gezondheid! Hart. gr. van je Menno N.B. Je doet voortdurend, alsof ik die elite-ideeën van de ‘poepsoort’ in bescherming neem! Wat is dat voor kul? En waar haal je die interpretatie vandaan?? Omdat ik jouw (mijn) elitegevoel niet wil verabsoluteeren, behoef ik toch niet samen te zweren met Feicko Tissing? 1030. E. du Perron aan M. ter Braak Garoet, 22 October 1937. Beste Menno, Ik ben hevig aan 't werk, vandaar kort. Binnerts schreef me dat (en zelfs wat) jij hem schreef. Hierbij ingesloten een stuk van Samkalden over Romein, dat Romein misschien aardig vindt; stuur het hem door. De zaak zit zoo: mijn a.s. ‘chef’, Dr. Verhoeven van 't Landsarchief, heeft in een blad dat hier uitkomt (Koloniale Studiën) een stukje geschreven over geschiedk. voorlichting betreffende de koloniën, en daarin een héél klein beetje Romein aangevallen. Waarop Samkalden héél kwaad is geworden, en verklaard heeft dat Verhoeven - studiegenoot van hem - een kwajongen is, die nog niets heeft gepresteerd en dus een uiterst bescheiden bek in acht te nemen heeft tegenover Romein. Samk. is marxistisch angehaucht, niet meer dan dat, maar dat dan toch wel; hij is nu een verwoed bewonderaar van Romein. Gegeven dat hij referendaris is ter Algemeene Secretarie in Buitenzorg is het aardig. En gegeven de rotzooi van indische krantenlezers is zoo'n stukje als dit, in het Bat. Nwsbl. en voor Batavia, al uiterst verkwikkend, heusch. Ik pen hartstochtelijk aan het Van Haren-familie-schandaal. Als het klaar is, wou ik het jou zenden; en als Romein het niet te druk heeft en jij met hem nog ‘verkeert’, zou je hem willen vragen het ook even te lezen? Ik zou het door jullie willen laten {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} toetsen, als vakkundigen, op de historische juistheid; dwz. dat ik er geen àl te stuitende anachronismen in zet of zoo. Ga niet het ‘breedgepenseelde’ historie-tableau erin verlangen. Het is een verhaal dat dienst moet doen als eerste hoofdstuk in een grootere kroniek, meer niet. Schrijf even of je ervoor voelt, en of Romein er niet van schrikken zou, als je hem vroeg jou (zoo niet mij) met dit werkje te helpen. (Let wel, ik van mijn kant beschouw R. als de eenige historicus aan wien ik dit vragen kan - van mijn kant gezien. Mijn a.s. ‘chef’ V. krijgt het zeker niet te zien, vòòr het definitief gezet is!) Tot zoover. Als je dit ontvangt, is mijn verhaal allang af, en hoop ik diep te zitten in een 3e verhaal. Ik verzamelde alle gegevens in Tjitjoeroeg, zoodat ik nu echt schrijven kan, zonder veel gezoek meer. Hartelijk, steeds je E. P.S. Het stuk van Gomperts is best, intelligent - een tikje te veel ‘primus v/h dispuutcollege’ toch. Ièts losser en eenvoudiger was overtuigender geweest. Zijn slotvergelijking: Uzzeltje tegen Don Quichote, is 100% geleerd van Ter Braak. Ik hoop dat het géén nieuwe Varangot is! Zijn stuk doet nu hier de ronde; daarna zend ik het je terug. Ik laat het heelemaal aan jou over, tenslotte, om te beslissen of R. het stuk (van mij) moet lezen of niet. Vind-je van niet, dan niet. 1031. E. du Perron aan M. ter Braak Garoet, 23 Oct. '37. Beste Menno, Gisteren schreef ik je een brief per gewone mail, waarin ik een art. sloot van Samkalden over Romein. Je krijgt dat op tijd, en er is nu zeker geen haast bij. Want sindsdien hebben zich weer allerlei symptonen voorgedaan, die mij werkelijk alle hoop in Indië ontnemen. Bep is weer compleet overstuur. Alles valt haar tegen; met de bedienden omgaan kan ze absoluut niet, want die ergeren haar; de menschen vindt ze hier vrijwel doorloopend afschuwelijk, Batavia is voor haar een {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘cloaak’, verder is het heele klimaat hier - maar zeker op Batavia - voor haar een hel; en zij gelooft dat ze hier ‘manisch depressief’ zal eindigen. Ik laat het elite-probleem nu dus maar loopen, daar praten we nu wel gauw over! Ik vergelijk mezelf ook niet met Multatuli, al kan ik sommige dingen van hem wschl. veel beter meevoelen dan Greshoff of jij, of überhaupt iemand die niet hier geweest is; ik vind mezelf een lulletje vergeleken met hem, terwijl ik - voor zoover mogelijk objectief gesproken - jou in geen enkel opzicht achter stel bij Huet, en subjectief gesproken (jij wilt het!) 10 × meer elitemensch vind. Soit; daar gaat het nu niet om. Sinds vandaag denk ik er nog alleen maar over, van hier weg te komen. In andere tijden zou ik Bep en Alijntje een jaar vooruitzenden en zelf zoolang op dat Archief gaan zitten; gegeven deze oorlogssfeer, wil ik liever met die 2 samen gegast worden. We gaan dus hoogstwschl. alle 3 terug. Tant pis voor mijn boek over Indië, dat wordt dan wschl. een subjectieve afrekening in een paar hfdstn., vroeger of later - en après tout, wie interesseert zich voor een boek dat ik over Indië schrijven kan? Er is net weer een ècht mooi boek over dit land verschenen van een engelsche juffrouw, met voorrede van Z. Exc. Dr. Colijn. Dàt is fijne kost! 't Is voor mij nu verder alleen maar een praktisch probleem. Bep - of laat ons zeggen: de toestand van Bep - heeft mij nu wel ieder plezier in dit land bedorven. Ze doet misschien wat ze kan, maar leven van de eene zure teleurstelling in de andere is onmogelijk, en als dat nu in Garoet ook alweer zoo is, dan is rekenen op wat ook behalve de ergste physieke en moreele misère in Batavia, kolder. Ik heb nù al het gevoel een boeman te zijn die mijn arme vrouw dwingt een galeislavenbestaan te hebben: de beste jaren van haar leven door te brengen in een hel, of althans een helsch-warme cloaak. Alzoo, alles omgooien en naar Europa terug. Dan dààr arm zijn, géén werk vinden, misschien gegast worden; in ieder geval geschiedt dit laatste dan in beter gezelschap dan hier. Over de oude en nieuwe vrienden van hier heb ik je uitvoerig geschreven. Daarin heeft Bep althans 100% gelijk: vergeleken {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} met jullie het cloaak-garneersel. En vrienden is voor mij primordiaal. Ken je dat kwatrijn van Apollinaire: Je désire dans ma maison Une femme ayant sa raison, un chat passant parmi les livres, des amis en toute saison, sans lesquels je ne peux pas vivre. Het geeft haarscherp weer wat mijn uiterste zielsverlangens zijn. Ik schreef Jany, en vroeg hem Jan den brief door te zenden, om naar prijzen te informeeren van huisjes in Bergen of Tervueren. Naar Frankrijk wil ik niet meer, want ik wil serieus kans loopen op een ‘baantje’. Vroeger of later, wie weet? blijk ik (met al mijn multatuliaanserigheid) misschien toch ook nog ergens op mijn plaats. En anders... alles is beter dan hier samen gek worden, afgesneden van alles. Als ik alleen was geweest, had ik hier alles anders kunnen aanpakken. Maar ik ben niet alleen, en Bep is me liever dan alles. Beschouw deze brief ook niet als een gekanker tegen haar, want ze heeft het zeker beroerd genoeg; ik ben gewoon wat exaspéré over mijn eeuwige pech en den heelen toestand. Als Bep maar tegen het klimaat had gekund, was Batavia misschien in ieder opzicht mogelijk geworden, - de cloaak-kant inbegrepen. Stuur dezen brief maar niet door naar Jan, want die aan Jany is korter en duidelijk genoeg. Praat ook niet met iedereen al over mijn terugkomen - vooral niet met Bob of zoo - want er is nog een kleine kans dat we een andere oplossing vinden. Bep praat nu over in Bandoeng wonen. Alsof dàt geen teleurstellingen zou geven; - maar ze kent het, en het klimaat is daar althans goed. (maar dat is het hier werkelijk ook.) Misschien dat D.D. toch nog iets voor me vindt?... Hoe dan ook, zeker is het nog niet, hoewel zeer waarschijnlijk. Ik vertrouw nu werkelijk in niets meer. Als we naar Europa teruggaan, zou ik eventueel een maand, of langer, bij je kunnen logeeren? Dit voor het geval ik in Den Haag een baan zou willen jagen. Wat dit baantjes jagen is, weet ik nu bij ondervinding; ik ben daar al haast een vieux routier {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} in! Tusschen haakjes: ik schreef over dat Multatuli-idee aan Gans Sr. bij De Haan. Geen zucht antwoord. Blijkbaar al net zoo'n brave fantast als Gans Jr., wiens aandeelen in een te schrijven roman zoo'n beetje van hetzelfde kaliber zijn. Maar wschl. toch sympathieke jongelui, - Sr. ook. Als je iets voor me ‘weet’: ziet, ruikt, bedenken kunt... Zou Van Eyck niet wat voor me kunnen ‘open’ maken? We kunnen er ook over praten als Bep en ik in Holland terug zijn. Wil Bep dan niet in Holland, ik ben bereid er te blijven. In Europa van elkaar gescheiden zitten is niet hetzelfde als één in Europa één in Indië. Ik schreef, tot en met gister, verwoed aan De Onzekeren. Vandaag heb ik trek om alles te verscheuren; - al dit ‘happy-few’ en ‘luxe’-werk. Ik zal misschien nog eens een boek liegen over Indië, voor die ‘andere’ élites, die van ‘winden waaien om de rotsen’. Tot nader! Steeds je E. 1032. E. du Perron aan M. ter Braak Garoet, 30 Oct. '37. B.M. Gister sprak ik hier Binnerts, die ook Bep een beetje heeft kunnen bestudeeren, en die mij onverdeeld aanraadde terug te gaan! Toch wil ik, als 't kan, nog graag wat blijven, en zelfs probeeren op 't Archief. Probeeren, terwijl ik weet dat dit (door B.'s toestand) niks wordt. Nu zou B. bv. in Bandoeng kunnen wonen en ik in Batavia, maar met een dubbel huishouden verlies ik dan ook ieder schijntje ‘benefice’ van mijn archiefwerk. 't Is een pijnlijke toestand weer, van niet te weten wat je doen moet. Mijn toestand, sinds 1933. Ik kreeg vandaag je pak (Blocnotes? het ligt nog op 't postkantoor) en de nageziene Malraux-vertaling. Dank. Verder je voortreffelijke stukken over Marsman's Gorter, waar ik het tot in de minste nuance mee eens ben, en over den Caudillo, dien ik nu zelf herlees om er over te pennen in 't Bat. Nwsbl. Ik schreef het verhaal over de Van Harens af. Zoodra ik een doorslag bekrabbeld heb, stuur ik het jou. Graag je gedetailleerd {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} oordeel, over 't ‘historische’ deel en vooral over het karakter van het geheel, wat het eig. geworden is. Ik zie dat gewoon niet meer, vanwege 't plakken en schaven. Schrijf gauw eens wat prettigs. Veel hartelijks 2 × 2. Steeds je E. 1033. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 2 Nov. '37 Beste Eddy Je brief, dien ik gisteren kreeg, heeft ons somber gestemd. Tegen deze pech is inderdaad geen kruid gewassen. Het spreekt vanzelf, dat je, als Bep werkelijk niet tegen het klimaat bestand is, je verwachtingen op Indië zult moeten opgeven; het is onmogelijk om je te laten sloopen door een kracht, die je absoluut niet in je macht hebt. En natuurlijk kun je bij ons altijd terecht; er is een goede logeerkamer, waar je met twee menschen ruim onder dak bent. Maar: ik zou je één ding dringend adviseeren, met het oog op mogelijkheden in Holland. Neem een jaar dat baantje aan het archief waar, tot iederen prijs. Tracht in dien tijd eenige routine op te doen en tenslotte zooiets van een aanbeveling mee te krijgen, want dan kom je hier tenminste niet met leege handen aan. Een of ander ‘getuigschrift’ is van onschatbare waarde voor ev. sollicitaties! Terwijl ik zonder dat de kansen voor gering houd. Kun je daarentegen bewijzen, dat je, na een jaar in Indië gewerkt te hebben, om de gezondheid van Bep terug hebt moeten komen, dan is de situatie volkomen anders. Mijn raad komt dus hier op neer: ga gewoon op 1 Jan. naar dat archief, en doe, alsof je van plan bent die betrekking voor de eeuwigheid ( = een paar jaar) te gaan waarnemen. Je hebt dan zelf toch de overtuiging, dat je niet zult blijven, maar het is niet aanbevelenswaardig, om dat een superieur aan den neus te hangen. Zoek voor dat eene jaar voor Bep het klimaat op, waar zij het beste in wonen kan. (Bandoeng?) Of, in het uiterste geval: laat haar vast naar Europa terug gaan. Maar dat lijkt me ellendig voor jullie beiden. {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik geloof, dat het in ieder opzicht goed is, als je dat jaar blijft. Het is mij herhaaldelijk overkomen, dat ik voor iemand, die tenminste een getuigschrift had, iets kon doen; maar volkomen in het wilde weg neemt het soort heeren, dat baantjes vergeeft, nauwelijks iemand aan, afgezien van zeer bijzondere gelegenheden en een bepaalde soort protectie, waar ik je, vrees ik, niet aan kan helpen. Momenteel weet ik geen bepaalde mogelijkheid; natuurlijk zal ik van nu aan mijn voelhorens uitsteken, maar werkelijk, er gaat niets boven een ‘getuigschrift’ van een ‘patroon’. Ik schrijf je dit in groote haast, en dus in de zakelijkste, elitelooste termen. Het komt op deze dingen neer, voor zoover je een wezen bent, dat zich sociaal moet redden. Daarom vond ik het ook zoo bijzonder hoopvol, dat je een baantje gekregen had; want bij deze aangelegenheden is een begin alles. Spoedig meer en beter. Denk eens over dit advies na. En reken er in ieder geval op, dat je bij ons terecht kunt, hoe dan ook! Hartelijke groeten voor jullie beide, ook van Ant en een hart. hand van je Menno 1034. E. du Perron aan M. ter Braak Garoet, 3 Nov. '37. B.M. Gister bracht ik de voltrekking van mijn 38e levensjaar door in bed, eindelijk neergeworpen door Garoet's fameuzen wind. Deze gedwongen rust heb ik doorgebracht met het lezen van Het Vijfde Zegel, dat ik net gekregen had en dat ik met de grootste verwachtingen begonnen ben (ook al wist ik dat ik er hier en daar bezwaren tegen zou hebben). Nu heb ik het uit, en weet niet hoe ik er V. over schrijven moet. In de krant behandel ik dit boek liever niet, want het zou gewoon op een demonstratie neerkomen van waarom de historische roman zoo'n onding is. Ik heb zelden iets zoo oervervelends gelezen als deze Greco-historie, en hoe iemand met de intelligentie van V. hier zoo ‘noest’ aan heeft kunnen doorploeteren (noest is het woord) is me een raadsel. Ook hier is wel het bewijs geleverd dat iemand, wanneer hij aan het fameuze creëeren gaat blijkbaar al {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn kritische vermogens in den steek laat, want in alle valstrikken van het genre heeft V. getrapt: overdadig gepenseel aan allerlei personages die verder niets presteeren, doen of zijn, reconstructies van gesprekken, leukigheden van z.g. koddige figuren, beschrijvingen (in dit geval vmdl. paraphrases v. Greco's schilderijen), dik opgestapeld. Het lijkt op zoo'n overladen fransche of italiaansche film uit den ouden tijd, ‘statisch’ zooals dat heet, en met eindelooze parades. Het verhaal (dat vrij banaal romantisch is, met dat doodsteken van Don Pedro door Esquerrer) zou in 40 blzn. zeer leesbaar hebben kunnen zijn; wat V. over Greco te vertellen heeft, zou 10 × beter uitgekomen zijn in een goed essay. Maar novelle + essay zijn hier samengevloeid tot een monsterlijke historische roman. Bosboom-Toussaint zou het boeiender en beter hebben gedaan. Al wat er echt Vestdijk in is - een 100 literaire vondstjes en 5 of 6 psychologische subtiliteiten (bv. als Greco ook maar aan het verraden gaat!) - is totaal platgedrukt en doodgewerkt onder de rest. En zelfs zijn stijl is lang, slap en saai geworden, zoo accentloos als ik 't nog nooit van hem heb bijgewoond. Het is griezelig; vooral als ik bedenk dat hij jaren hieraan gewerkt heeft - hij moet er enorm aan gewerkt hebben! - en dat ik dit zoo, na 2 dagen lezen, even uitmaak. - Excuseer dit kaartje uit bed gekrabbeld. Laat gauw wat hooren. Mijn Van Harens zijn naar je toe. Heel veel hartelijks van je E. 1035. E. du Perron aan M. ter Braak Garoet, 4 November '37. Beste Menno, Ik schreef je gister een briefkaart over het 5e Zegel, maar Bep, die het ding naar de post bracht, vergat er een luchtpostfrankeering op te doen. Dus sjokt deze ‘opinie’ van me langzaam naar je toe. Enfin, haast wàs er niet bij. Vandaag sjokt dit er nog achteraan. Ik kreeg dit gister nog op mijn hoestersbed. Iedereen denkt hier in Indië dat ik ‘ontvlam’ en boos ben, als ik voor mijn eigen gevoel nog maar aan een ‘gezellige’ contraverse toe ben. Hoe zou dat komen? Ben ik zoo ‘explosief’, zooals Ritman zegt, of zijn deze Hollanders zoo gezapig? Je {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} krijgt wèl gelijk, wat de verkeerde toon in corresp. betreft, want met Querido was het ook slag op slag zoo. Ik stuur je het briefje van Ritman door om je een reactie te laten zien op ons Multatuli-geroep, komend van een der meest verlichte koloniseerenden hier. Ritman is een jongere Schilt, ± 50 inpl. van ± 65. In 't gebruik een ‘beste vent’, trouwens dat merk je wel uit zijn brief, gegeven vooral dat hij mij boos waant. Wie Meyer Ranneft is doet er niet veel toe. Een van de nogal ‘ethische’ hooge heeren hier (nu weg), voor wien Ritman nogal bewondering heeft. R. schreef mij - om te plagen inderdaad - dat jouw en mijn multatulionisme hem een infantiele regressie leek; waarop ik antwoordde dat misschien zijn bewonderde M.R. ook maar een infantiele regressie van Mult. was. Maar op één ding komt het aan: al deze lieden begrijpen er niets van, waarom Mult. voor jou en mij zoo actueel is, terwijl hij voor hen een voorbije waarde is en een voorbij stadium vertegenwoordigt. Ik heb daar nu, grosso modo, op geantwoord: dat ik die voorbijheid allerminst erken; dat de 1001 hollandsche geborneerdheden die men vinden kan, er haast op zouden wijzen dat Mult. nooit geweest is, laat staan gedepasseerd; dat het voor Indië in den kern precies zoo is, al is hier in nuances inderdaad veel méér veranderd (vooral wat de z.g. inheemschen betreft); dat Mult. voor ons actueel is, juist in dezen tijd, als typisch ‘politicus zonder partij’ - dat geeft meteen 't contact met jou aan (maar óók met mij!) - even actueel als Erasmus het is voor Benda of Huizinga, en met even veel recht; dat dit teruggrijpen naar Mult. een ‘besef van cultuur’ beteekent, van ‘vaderlandsche cultuur’, wat toch al zoo moeilijk valt voor een Hollander; - dat jij en ik dit cultuurbesef naar Mult. dirigeeren, zooals 100 anderen het doen naar den vaderl. puikpoëet Vondel bijv.; dat ik op zal houden, misschien, om in Indië ‘leve Mult.’ te roepen, als de anderen hier zullen ophouden om Coen te verheer- {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} lijken, tot in 's mans gesupposeerde en naarstig vergaderde botjes toe, waarvoor duizenden worden gegeven door heeren Geo Wehry en andere handelsschavuiten; - en ook als Coen, Daendels enz. niet meer de beschermde porselijnen poppetjes van de indische kranten zullen zijn; en nog wat - alles op de vriendelijksten toon. Maar dat men ons voor Mult.-maniakken houdt is zeker. Ook wel met eenig recht. Vooral echter heeft iedereen het land over die Edu-polemiek, tot Jansen, Binnerts, Samkalden (kortom, de braafsten der braven) toe. Ik moet zeggen dat ik dit gevoelen deel, al zie ik drommels goed dat jij in dit debat bent gesleept door Peé en nu niet goed zwijgen kunt, nu mevrouw Edu met advocaten komt. Maar waar het om gaat is ellendig. Objectief gezien is 't allergekst dat jij 1o zoo grif bereid bent om aan te nemen dat Mult. zich als een zenuwachtige lul in Lebak heeft gedragen - terwijl vergiftigingsgevallen v. chefs door inlanders hier nu nog schering en inslag zijn, zooals iedere indischman je zal zeggen die niet over Lebak oordeelt als postambtenaar in Holland, gelijk de ignobele Saks - en 2o tot het uiterste kampt om te bewijzen dat Edu een nog (veel) rotter zoon was dan Mult. als vader (misschien) was. Want een vrij beroerd vader was hij toch! Maar als je de dessous weet, wordt dit heel begrijpelijk. Alleen, ‘van buiten gezien’ is het heel gek. Vooral omdat het zoo lang duurt, nu laatst door de Haagsche Post weer! Spoedig over wat anders per luchtpost. Hartelijk steeds je E. 1036. E. du Perron aan M. ter Braak Garoet, 9 November 1937. Beste Menno, Ik begrijp er niets van, dat ik zoo weinig van je hoor. Ik schreef je veelmaals, per luchtpost en per mail. O.a. over 't boek van Vestdijk (Greco) dat mij bitter is tegengevallen en vooral stom heeft verveeld. (De Rijke Man vind ik daar een boeiend feuilleton naast.) Maar die briefkaart, door Bep bij vergissing niet per luchtpost verstuurd, komt langzaam aan. Ik kijk {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} met spanning uit naar je bespreking. Schreef ik je al dat je stuk over Marsman's Gorter zoo voortreffelijk was? Nu wil ik je 2 vergiftigingsgevallen vertellen, die doodgewoon zijn in dit land. Je moet weten dat hier in Garoet 2 hotels zijn, allerliefste gebouwen in heerlijke parken. In het eene is een paar jaar geleden een lady Mc.Phee, die een spionne bleek te zijn, gruwzaam in bed afgeslacht, zoodat de gelegenheid daar sterk van geleden heeft en nu eig. alleen nog maar bestaat dank zij het ‘eigen zwembad’. In dit hotel, waar wij zitten, was een duitsche kok, [Bep corrigeert: oostenrijksche!] genaamd Hack, baas geworden. Hij was getrouwd met een echte hollandsche burgerjuffer, en raakte hier verliefd op allerlei bruine velletjes, en omdat de wettige vrouw niet naar Europa terug wou, deed hij iederen morgen wat witte poeder in haar koffie. De baboe, die dat sindslang wist, vond dat het haar niet aanging en liet begaan. Mevrouw werd ziek. Op een dag gaf mijnheer de baboe een uitbrander, waarop deze naar mevrouw ging met den raad om verder maar niet meer te drinken van de koffie van mijnheer. De vent is voor 't gerecht gedaagd en heeft betoogd dat hij zijn vrouw niet wou vermoorden, maar alleen maar ziek maken, opdat ze naar Europa zou gaan. Hij kreeg 4 jaar gevang. Nu is hij er allang weer uit, en gérant geworden van een hotel in de buurt, op de helling van een van de kraters hier. [De ‘maîtresse’, voor wie hij zijn misdaad beging, heeft niet met hem durven trouwen, maar toch heeft hij weer een nieuwe vrouw.] Zijn halfvermoorde ega is hertrouwd met een ander en nu bazin van de gelegenheid hier, en haar nieuwe man is haar gérant. Zij zendt graag gasten naar het hotel van haar ex-man, roemt de schoonheid van de omgeving daar enz. Bep noemt het de metaphysica, de ‘abstractie’ van het hotelbedrijf. Het andere verhaal is meer ‘inheemsch’ van situatie en strekking. Mijn neefje Eddy, die nu op de oude onderneming van zijn vader werkt, hier vlakbij, kreeg onlangs een gevalletje te schikken tusschen 2 van zijn mandoers. De eene was een oude mandoer, de andere een jonge, zeer eerzuchtige. Op een avond zond de jonge wat versnaperingen aan den oude, maar deze was ook {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} niet van gister en tracteerde er zijn katten en honden op. Gevolg: alle huisdieren vergingen. De jonge mandoer werd toen aangeklaagd, maar de zaak bleef ‘duister’; en inplaats van te worden opgesloten of weggestuurd, zond men hem alleen maar naar een andere afdeeling (van de plantage). Nu onlangs werd het hem daar te eenzaam en hij kwam mijn neef Eddy vragen of hij terug mocht. ‘Wat mij betreft wel’, zei Eddy, ‘maar hoe zit dat nu eigenlijk? je hebt indertijd dien anderen mandoer willen vergiftigen, en dat is tòch je chef’. - ‘A-ach,’ zei die andere man doodkalm, ‘misschien heeft hij het maar zoo ingepikt dat men mij zou verdenken, om mij weg te hebben’. - ‘Goed’, zei Eddy, ‘maar jij hebt met hem meer te maken dan met mij, dus dan moet je hèm maar vragen, of hij geen bezwaar heeft dat je terugkomt’. De man ging weg, praatte met den ander, en er bleek geen bezwaar te zijn. Zoodat ze nu weer samenwerken in dezelfde afdeeling. Als de lui het zóó humoristisch opvatten, en niet tragisch als Multatuli in Lebak, dan komen er geen èrge drama's van. Maar dat is een kwestie van temperament. Hoofdzaak is dat vergiftiging hier nog erg normaal is, dus het in 1856 zeker nog heel wat meer was. Querido schreef me dat mijn Man v. Lebak uit was, en van Binnerts hoorde ik dat je het zou bespreken, samen met Saks. Het is te verwachten dat dit overal wel zoo'n beetje gebeuren zal. Als deze brief je tijdig bereikt, dwz. vóór het schrijven van je artikel, vertel dan ook nog wat grapjes over het vergiftigen hier. Van die 2 broers in Bali, die een heel dorp uitgemoord hadden met vergif, omdat ze zoo graag zelf die gronden wilden hebben van de vermoorde lui, vertelde ik je, geloof ik, al? Iedereen wist het en niemand durfde het aan de politie zeggen, uit vrees voor represailles van de broers. Onze ‘gastheer’ in Den Pasar, de journalist Houbold, heeft ons dat verhaal in kleuren en geuren gedaan; hoe hij naar den controleur was gegaan; hoe hij op tact had aangedrongen bij 't onderzoek; hoe 't B.B. de zaak natuurlijk extra-stom had aangepakt; en hoe iedereen direct van niks meer wist. Lebak, met de klagers die zich verbergen en de {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} gesupposeerde vergiftiging van Carolus, zoo romantisch door Mult. beschreven, is in werkelijkheid een doodgewoon geval. Met Bep gaat het nu iets beter - om op klimaatvergiftiging over te gaan - maar ik vertrouw het niet meer. Als het ertoe komt, zullen we 't gaan probeeren in Batavia; maar erg veel daarvan verwachten zou eig. des struisvogels zijn. Laat wat hooren over je zelf en Ant! Ik zond je ± een week geleden de Van Harens. Sindsdien woei de wind hier mij ziek, en sinds ik weer beter ben schreef ik vnl. artikelen voor Ritman. Maar morgen begin ik dapper aan Dirk van Hogendorp! Veel hartelijks 2 × 2, en altijd je E. 1037. E. du Perron aan M. ter Braak Garoet, 10 Nov. '37. (Hotel Papandajan) Beste Menno, Gister schreef ik je net een brief; vandaag kwam je antwoord, waarvoor veel dank! En vandaag is het precies een jaar dat we in Indië zijn. Wat je zegt is de taal van het gezond verstand zelf. Bep is juist de laatste week iets beter (je me méfie toujours!), en tenzij er door een wonder iets anders zich voordoet, is het nu weer ons plan om het tòch in Batavia te probeeren. Intusschen, zeker is dat daggeldersschap nog steeds niet; ik schijn nl. moeten worden ‘te werk gesteld’ door den Algemeenen Secretaris himself (misschien komt de G.G. er nog aan te pas!) en mijn opdracht van de Man v. Lebak bv. zou veel kunnen bederven. Ik ga dus rustig voort (manier van spreken) om hier in Garoet te werken, en tegen half Dec. gaan we naar Batavia om te zien hoe we 't daar uithouden. Gaat 't met Bep absoluut niet, dan is wat jij zegt inderdaad ook nog een mogelijkheid (dwz. zij in Bandoeng bv., of zelfs eerder terug naar Europa). Maar je ziet, zoo alles bij elkaar is het een verdomd vervelende en onzekere Geschichte. Je stuk over Greco-Vestdijk kwam nu; het is allesbehalve overtuigd geschreven. Een koele waardering is wel het sterkste wat eruit spreekt. Ik las nu net Frank Rozelaar en vond het vol goede {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} dingen: zéér superieur aan Martha de Bruin en Van Eeden's Koele meren en Van Looy's Gekken (laatstgelezen ‘ouderen’). Binnerts is blakend van bewondering voor je Christenen, en Jansen schrijft dat het op 't oogenblik een soort heilig boek voor hem (Binnerts) is geworden. Hij zal je zeker zelf wel erover schrijven. Hartelijk gegroet 2 × 2, steeds je E. B. overweegt een radiolezing over de Christenen. Delicaat! 1038. E. du Perron aan M. ter Braak Garoet, 18 Nov. '37. Beste Menno, Van Jan zul je gehoord hebben dat onze pech nu vermeerderd is met de ontdekking van amoeben-dyssenterie bij mij. Ik onderga een straffe kuur, die ± een maand kan duren. [Eerst zeiden ze: een week!] Wat dat kosten zal, daar wil ik nog maar niet aan denken. En het is te hopen dat ik dan ‘schoongeveegd’ ben, want anders is het leed niet te overzien: lever-abces en allerlei ander gedonder kunnen uit zooiets voortkomen, [Soms jaren erna en als de patient zich allang genezen dacht.] Ik moet het volgens berekening nl. al een jaar hebben en de beestjes zitten al in mijn lever. Als deze berekening juist is, moet ik het op reis - wschl. Singapore, waar we onze eerste oostersche vruchten aten - of direct na aankomst hier hebben opgedaan. Enfin. Ik schrijf je nu vooral met het oog op de Van Haren-historie die ik je zond. Beschouw die voorloopig niet als af, en zend hem maar niet naar Romein, in géén geval. Ik heb gemerkt dat uit dergelijke onzekere ‘ontmoetingen’ altijd misverstanden komen. Ik ben nu, voor zoover mijn zwakke krachten 't me veroorloven ('s morgens na de dagelijksche prik ben ik meestal gammel) druk pennende aan D. van Hogendorp. Maar misschien zie ik in dit alles een heeleboel en is het in werkelijkheid één groote vergissing. Het 5e Zegel heeft me op dit gebied bepaald angstig gemaakt, en Jansen en Binnerts, mijn 2 eenige ‘proevers’ hier, zijn verre van enthousiast. Ik zou dus zeggen: {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} lees jij het alleen, zeg hoe ik 't historische gedeelte moet aanpakken (schrappen of juist opwerken?) als je 't niet goed vindt, en wat je er verder van denkt - de bedoeling is natuurlijk: géén historisch verhaal, maar de hist. achtergrond is in dit geval onmogelijk te missen - en stuur het dan door aan Jan. Laat Jan mij ook zeggen wat hij ervan denkt. In geen geval deugt de tekst die ik jou zond, want Freddy Batten zal mij nog 2 boeken over de Van Harens sturen door Halbertsma (hier onvindbaar), waardoor ik misschien van allerlei zal moeten wijzigen. Ook de stijl bevalt me nog niet heelemaal. Misschien is 't wel èrg voor menschen die iets meer dan lezen kunnen. Hoe dan ook, geef me - met het oog op de rest van het boek - uitvoerig (dwz. gedetailleerd) je opinie over deze proeve van ‘chroniques italiennes’ van me. Nog iets waar de hollandsche lezer wschl. niets van hebben moet, al is hij o zoo dol op de boeken van L.E. (Las je die ooit?) Ik schrijf beter, zoodra ik mezelf beter voel. Ik ben op 't oogenblik niet ziek, maar ‘beroerder’ van die kuur dan van de heele dyssenterie gedurende dat jaar dan. Veel hartelijks tusschen ons 4, en steeds je oude vriend E. 1039. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 19 Nov. '37 B.E. Zooeven je briefkaart, als antwoord op mijn brief over ‘de zaken’. Dat ik zoo weinig schrijf, ligt aan de seizoendrukte, die me alle particuliere bezigheden afneemt, momenteel. Tot Sinterklaas heb ik dat dus compleet stopgezet. Dit in antwoord op je brief van eergisteren, waaruit ik de suggestie over de vergiftiging nog juist heb kunnen verwerken in mijn artikel over je boek. Hierover eerst. Het is een zeer boeiend geheel geworden, en wel precies de doodsteek voor Saks, die n.b. precies dezelfden tijd en precies dezelfde documenten behandelt! Wist je eigenlijk, dat hij vroeger in Groot-Nederland ook die heele stof voor Lebak ook had behandeld? Uit de opgave van je Multatuliana achterin zou ik zeggen van niet. De parallel is nu werkelijk heel grappig. Ik deel je slechte opinie over Saks geheel, na de {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} taaie lectuur van dat historisch-materialistische, heymansiaansche gekwaadspreek; alleen begrijp ik niet, waarom je den man zoo schijnheilig vindt? Hij is op zijn manier tamelijk rechtuit, en hij is veel te veel kankeraar om zich met hypocrisie te omhullen. Enfin, ik heb twee groote artikelen over jou en hem geschreven, die morgen en overmorgen verschijnen. Als het niet te duur wordt met de porti, stuur ik je beide stukken per vliegpost. Ze zijn geschreven onder het oog van Jany, die hier twee dagen logeerde, zeer naar (ik meen ons beider) genoegen. Hij blijft even aardig en was ditmaal bijzonder ‘op dreef’. Heb je Een Winter aan Zee gekregen, of gelezen? Wat de zaak van je baantje betreft: ik geloof, dat je besluit uitstekend is. Er is hier in Holland niets te beginnen zonder eenige ervaring of recommandatie. Wanneer je aan den gang gaat met het idee, dat je zoo noodig naar Europa teruggaat, lijkt me (misschien ook voor Bep?) de beproeving minder onaangenaam. En archiefwerk moet je, dunkt me, toch liggen, mèèr dan journalisterij, waar je verder het eerst in vervallen zou. Een archief of een bibliotheek zou mij tenminste absoluut niet slecht aanstaan. Ja, dat stuk over Het Vijfde Zegel begint niet voor niets met El Greco zelf! Het boek is een erudietenboek, en daarmee is eigenlijk alles gezegd. ‘Onze mindere rijmen’ hebben dan nu ook ontdekt, dat die Vestdijk een mahateloos door de critiek overschatte figuur is, en dat hij niets beteekent vergeleken bij... Feuchtwanger. Dat kan ik toch weer absoluut niet zetten! Maar voor ons valt deze roman tegen. Het is tenslotte een terugkeer tot van Lennep, alles op den keper beschouwd. - Ik heb juist een boekje ‘gemaakt’ voor de serie Ursa Minor; een soort blocnote klein formaat, zorgvuldig samengesteld uit allerlei plakboeken van mijn krantenstukken. Titel: Mephistophelisch. [Zooiets als Oostersch van Leopold!!] Je begrijpt de toespeling wel. Dat Binnerts de Christenen heilig heeft verklaard, verontrust me! Want dat was niet de bedoeling; maar misschien valt het mee, en is alleen zijn domineeslandsche afkomst in het spel. Er wordt hier ondraaglijk gevondeld, deze week. Een etalage van {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} kul en bluf; vergelijk dat met de kwaadsprekerij een paar maanden geleden ter eere van Multatuli! In haast, voor de post. Veel hartelijks 2 × 2 je Menno 1040. E. du Perron aan M. ter Braak Garoet, 20 Nov. '37. Beste Menno, Ontzettend gedeprimeerd, hoofdzakelijk door injecties en diëet (den laatsten dag van de injecties), ontving ik Het Vaderland met jouw stuk over Penibel Journaal en Jan's stuk over Daudet. Ik genóót gewoon van allebei en kikkerde er heelemaal van op; vandaar deze briefkaart. Zoo'n krant is goud waard, minder misschien nog om de stukken [op zichzelf], die voortreffelijk zijn en verloren zullen gaan (?) als om het bewijs dat er nog een superieur ‘fatsoen’ kan waaien uit sommige hoeken. Ik had een gevoel dat ik 10 jaar jonger werd, dat ik het ‘drie-musketiersgevoel’ terugkreeg van onze eerste ‘gemeenschappelijke wapenen’. Er is sindsdien veel veranderd, vnl. buiten ons, maar daarom toch ook met ons, maar zoo'n dubbel getuigenis, opeens, dat het intrinsieke nog leeft, is ongewoon verfrisschend. Zend deze kaart door naar Jan, en vertel hem dat hier in Garoet een ex-planter woont die zich soms door zijn vrouw de voor hem mooiste verzen van Jan laat overschrijven! Ik zei hem het couplet voor dat ik ook in 't Bat. Nwsbl. citeerde, van... ‘een kerel met een hart zooals het hoort, verlangt alleen naar moord’ - en hij glunderde genietend. Ook nog wel een verblijdend teeken. Afgescheiden hiervan begin ik te gelooven dat mijn Onzekeren een voor Holland onleesbaar prulwerk zal zijn, dat beter ongeschreven kan blijven. Maar dat is een andere Geschichte. - Schrijf weer eens! Hartelijke groeten, je E. 1041. E. du Perron aan M. ter Braak Garoet, 27 Nov. '37. Beste Menno, Gister eindelijk een brief van je. Ik ben erg blij met je opinie over mijn boek, en haast nog meer met wat je nu {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} zegt over Saks. Ik noem hem schijnheilig omdat hij op 't eind komt aanzeuteren met die waardeerinkjes van M. als ‘ethische held’ en om zijn z.g. objectieven toon. Ik ben uiterst benieuwd naar je stukken, die natuurlijk verreweg de beste zullen zijn over deze kwestie, al zal wel iedereen die 2 boeken met ijver tegen elkaar ‘afwegen’, - en natuurlijk met ‘geven en nemen’. Dat Saks ook de jeugd van Mult. behandeld had, wist ik vaag, maar niet dat hij 't zoo compleet had gedaan. Enfin, ik wacht ook met verlangen op zijn boek, dat Jan me liet zenden, en op het mijne, waarvan ik het smoel nu wel zou willen bekijken, vooral in prachtband. Hieronder een uitknipsel om je te bewijzen dat Hitler door de menscheneters althans behoorlijk herkend is. Weeg dat eens uit, in Het Vad., tegen Jan's: ‘En Hitler vind ik een vulgairen man.’ Móóie opgaaf! Van Jan hoor ik niets, wonderlijk genoeg. Ook niet over het boek, dat hij nu wschl. allang heeft en waarnaar hij zei zoo verlangende te zijn. En ik, die zoo op prompte reacties van jullie allen gerekend had. Dit boek, dat in mijn werk nauwelijks tellen mag, is mij liever dan een boek 100% van mij; en hoe Mult. eruit te voorschijn komt interesseert mij meer dan wat men mij van Ducroo of zoo vertellen kan. Maar behalve van jou, zwijgen alom; terwijl ik toch allang bericht had kunnen hebben. O ja, Fred Batten schreef er erg aardig over. Mijn baantje... vanmorgen werd ik uit Bandoeng opgebeld door Samkalden, die op de Algem. Secretarie werkt, en die mij wist mee te deelen dat ik benoemd ben. Het heeft nog eenige voeten in aarde gehad, zei hij, niet om mij, maar om mijn a.s. ‘chef’ Verhoeven, die teveel aan den weg timmert en ‘onrustig’ gevonden wordt; zoodat men van gevoelen was dat een ‘dynamische figuur’ als du Perron - het waren de eigen woorden, zei S. - geen goeden invloed op hem zou hebben. Een ander heeft toen uitgelegd dat de onrust van V. en mijn dynamiek niet veel met elkaar te maken hadden, dat V.'s ambities mij volgens menschelijke berekening siberisch moesten laten, enz. Verder heeft de tegenw. directeur van onderwijs, Idenburg, volgens S. bizon- {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} der sympathiek over mij gesproken, verklarend dat ik, als de literaire faculteit in Batavia zou komen, een privaat-docentschap moest hebben, en meer in dien geest; waarop iedereen smolt van broedermin voor me. Als ik niet oppas, word ik nog eens Huet! Als ik wist dat Bep het uit kon houden en ikzelf van mijn dyssenterie afkomen, zou ik blij zijn. Nu wacht ik wantrouwig af wat Batavia voor ons in petto houdt. Je boek in Ursa Minor lijkt me zeer aantrekkelijk en ik zal 't in 't Bat. N. bespreken. Ook daar, hoorde ik van S., ‘trekken mijn artikelen steeds meer de aandacht’. - En D.D., van zijn kant, wil een blad oprichten, socio-politisch, niet onder zijn naam, maar met hem en mij in de leiding. Dit zou vierkant tegen alle andere belangen in gaan, en met alle sympathie die ik heb voor de inheemsche jongeren (beweging van Bangoen, touchant als ‘verovering van de cultuur’) wil ik hier voorloopig liever niet aan. Zeker niet, zoolang het éénige sympathie heeft voor Dai Nippon, want wat die rotkerels in China doen is me even zuwider als Moes' zwarthemden in Abessynië. Wat ik D.D. ook geschreven heb. Maar de javaansche studenten zijn 10 × sympathieker dan bijna al het hollandsche tuig dat dit land vult. Die Colmjon en Verbraak verdienden eens goed op hun nummer te worden gezet. Kan je dat niet eens doen in Het Vad.? Maar met verachting, anders snijdt het geen hout. Inderdaad is Het Vijfde Zegel minstens even vervelend als Feuchtwanger's hist. romans. Maar waar halen die boekbediendes het recht vandaan, uit te maken dat dit V.Z. V's beste boek is? Kunnen zij dat zien, die catalogus-motten? Dergelijke knullen zijn het levend bewijs dat, zelfs om maar in de contramine te zijn en ‘gevestigde meeningen’ te ontmaskeren, men toch zelf iets moet zijn. Vraag dat eens, in 't algemeen: waarop is de meening gebaseerd dat C. en V. een meening zouden hebben die 't aanhooren waard is? (‘Ik vraag en hervraag: wààr-op?’ enz.) Het rondzenden van een gratis gidsje is toch geen voldoende garantie. Als ik nog eens hupsch ga worden - je weet nooit, in Batavia! - {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} richt ik misschien heel in mijn eentje een tijdschrift op, bij Kolff of zoo, en vraag jullie aller medewerking. Iets als een indische Gids, of een indisch Groot-Nederland. Met vertalingen van inlandsche auteurs (proza en poëzie) en herdrukken van aardige oude koloniale verhalen en fragmenten - die niemand meer kent, - een kritisch artikel van mij in ieder nr., als vervolgverhaal misschien mijn ‘Dirk van Hogendorp’, enz. Als de tijden maar minder onzeker waren, ik zou 't willen probeeren! In afwachting daarvan geeft Kolff hoogstwschl. van mij uit: Drie dialogen over het Detective-Verhaal. De eerste dialoog is die uit De Sm. M., maar totaal omgewerkt en zeer uitgebreid; dialoog 2 en 3 zijn nieuw, en vormen een soort ‘gids’. Het geheel kan aardig zijn. Misschien vind ik ook nog een anderen titel. Ik zou nu voelen voor X tegen Prospero, maar daar schrikt heel Batavia van. (Voor Batavia moet het zijn De Roode Draad, of Wie is de Moordenaar?) De rest houd ik open voor als je stukken per vliegpost mochten komen, wat ik heerlijk zou vinden, maar waar ik niet op durf rekenen, hoewel het porto niet zóó duur kan zijn, als je al de rest wegsnijdt. 29 Nov. Geen post; Bep is naar Batavia en ik ben, door kuur en negenoog, zoo slap dat ik eig. tot niets in staat ben. Ik suf een dik boek door over Edgar Poe, door Hervey Allen, je weet wel, de bestseller-held van Anthony Adverse. Dat de man grondig ongeniaal is, zou je weten uit dit boek, als je 't door 't andere niet wist; maar hij heeft zoowat àlle materiaal verzameld, dus het is een soort onvervangbaar compendium geworden voor tijd en leven van Poe, en het boeiende moet bestaan uit de relatie Poe-lezer, dus voor jou zou't wschl. ‘niets gedaan’ zijn. Intusschen, ik wou dat ik Amerikaan was! 700 blzn. en hoopen illustraties, en geloof maar dat de auteur er wat aan verdiend heeft ook. Terwijl ik gedoemd schijn te zijn tot maximum arbeid voor minimum loon. Als je al het gedonder met Querido over mijn Multatuli hiernaast beschouwt! Mòcht het boek je interesseeren, het heet Israfel (vmdl. omdat Maurois' boek over Shelley Ariel heet). Verder zit ik zoo'n beetje te voorvoelen wat Batavia en die baan {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} zullen beteekenen. Ik wou dat ‘men’ omstandigheden kon bedenken, waarin ‘men’ mij gebruiken kon! Absoluut onbruikbaar ben ik toch niet? Misschien is't goed, dat ik een tijd lang niets dan geregeld werk voor traktement doe, en het geliefhebber, waar literatuur voor mij en in Holland toch op neerkomt, houd voor mijn werkelijke vrije oogenblikken. Maar het vleesch is zwak. - Bep heeft ergens gelezen dat de opleiding voor archivaris maar een jaar neemt, waarvan de grootste helft op een groot archief moet worden gesleten. Kan je niet voor me informeeren hoe dat zit, en of er inderdaad voor mij zooiets als een ‘diploma’ te halen valt? Oud schrift en zoo lees ik zonder veel moeite; verdere ‘praktijk’ krijg ik dus wel in het oude huis van Reinier de Klerk aan het ‘aangename Molenvliet’. Als het mogelijk is om dat diploma in Indië te halen, ga ik ervoor werken; ook als ik het bv. wèl in Holland halen moet, maar mijn werk op 't bataviaasch archief niet weggegooid is ervoor. Ik bedoel niet: in het vage, maar dat ik daardoor dan bv. 6 maanden korter kan doen over de ‘verdere studie’. Kan je voor me informeeren? - Het idee om je dit te vragen is eig. van Bep. - Wat mij betreft, als ik alleen was en verdere risico kon loopen, liet ik dit heele notarisklerkengedoe loopen en sloot me bij D.D. en Dahler aan, net zoo ver en zoo lang tot ik het voor mijn eigen gevoel verantwoorden kon, dwz. dat ik die koloniale abruti's hier op alle mogelijke manieren zou willen bestrijden en alléén terugdeinzen voor landverraad. Het idee Japan inpl. v. Holland, of zelfs maar: dood aan de Hollanders, gaat me tegen de borst, maar 't hollandsche rapalje dat voor 9/10 uit N.S.B.-ers bestaat (ik bedoel in wezen, al zijn ze niet ‘bewust’) zou wat mij betreft bij honderden aan pest kunnen vergaan. Wat ‘cultuur’ is voor een naieve, nog domme, nog onhandige, maar o zoo ernstig willende ‘inheemsche’ student, - of voor de prol van de bank, van de plantage, van het bureau, die aan niks denkt dan zijn buurman te overtroeven met meer bluf en meer geld, - het is géén vergelijk! In dit opzicht zijn de ambtenaren nog het best te pruimen; al zijn ze onverdragelijk om andere ijdelheden. Maar daar zit nog wel eens iets van, zij 't specialisterige ‘cultuur’. De {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} rest... je moet het meemaken om het te weten, welke kilo's zelfverzekerde botheid, kannibalisme, analphabetisme, cretinisme, hoor-je-m'n-muilisme deze in-Indië-slagende nulliteiten langs de straten slepen. Een N.S.B.-vergadering is daar doodgewoon en op de natuurlijkste wijze de supreemste uiting van. Dàt contact sterkt ze hier den heelen dag door, zoeken ze onder elkaar, wààr ze't ook over hebben: ‘Djonges, geïf me nog een splitje!’ En als er één ding is, waarvan ik de stank nu door zal hebben tot aan 't eind van mijn levensdagen, dan is het de valsche prollensjovialiteit. Kortom, bedenk wat het zeggen wil als ik je zeg: de indische handels-en plantersprol slaagt erin je te doen verlangen naar den ambtenaar. Die Idenburg, Dir. v. Onderwijs, waarover hierboven sprake was, is zoo weinig ambtenaar, dat iedereen erover spreekt. Hij hoort tot de Oxford-Groep, maar maakt den indruk van een eerlijke, ronde vent te zijn (niet in schijn, maar echt). Ik ontmoette hem nog maar 2 of 3 maal. Is het een broer van den Idenburg die door jou en Van Crevel op de Kul-club gepest werd over God's woord? In ieder geval is deze zoon van den oud G.G. Maar ik meen me te herinneren dat hij mij zei eenig kind te zijn. Hoe zit dat? Dat deze zelf jullie man zou zijn lijkt me niet waarschijnlijk. Mijn Van Crevel hier in dit land is Dr. L.F. (Leo) Jansen. Jammer dat de naam niet mooier is, maar de man is - na ampele vergelijking - zonder twijfel de intelligentste en behoorlijkste van allemaal. Ik spreek nu van de jongeren-Binnerts, Samkalden en zoo - want Hein Groeneveldt is iets aparts. Dat is een soort wijze. Als ik een bataviaschen roman schreef, zette ik hem daarin in die rol. Jouw ‘honnête homme.’ 's Avonds. Daar brengt me de post je stukken. Je weet niet hoeveel plezier ik hieraan beleefd heb. Ik heb ze nu 2 × gelezen en vind je behandeling voortreffelijk - hoewel zéér moeilijk, lijkt me, voor den ‘gewonen lezer’. Ik moet er niet aan denken wat het zijn zou, als ik een stuk voor 't Bat. Nwsbl. maar half zoo ‘moeilijk’ maakte! Het slot is door-en-door jij, filosofisch niet ter zake {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} dienend (wat natuurlijk zeggen wil, dat de aardigheid voor jou dààr pas beginnen zou!). Maar ik zie bij voorbaat af van die nieuwe probleemstelling, waarin ik, als sociaal wezen deurwaarder (moèt dat per se?) en als onsociale ziel het tegendeel zou zijn. Ik heb nu lust om dit Saksboek als dialoog te behandelen, in G.N.; na jouw stukken zie ik niet goed hoe ik - immers zijn tegenspeler; tegenvoeter par excellence - een oordeel in een kritisch opstel over hem moet verwerken. Ik zal er Jan over schrijven; het lijkt mij verreweg het aardigst, en de vorm waarin de meeste scherts gewerkt kan worden. Van Henny kreeg ik, met gelijke post, een zeer goedkeurend oordeel over mijn boek, met de mededeeling dat Mult. zich nu reeds in een begin van vriendschap bij Henny verheugt, hoewel deze wel nooit intiem zal worden. Jij daarentegen, zegt hij, klaagde er over - toen je D.D. en Mult. schreef - dat de man je steeds onsympathieker werd. Daar is één remedie tegen, lees zijn brieven. Beminnelijker kan soms niet - die aan Tiele bv., en die aan Roorda van Eysinga (aparte bundel, niet bij de andere 10 dln.) - als Roorda boos op hem wordt bv. - een alleraardigste episode. De Stendhal-kant van Mult. (waar Henny niets van zien kan, zegt hij), blijkt misschien alléén uit de brieven. - Waarom ik Saks schijnheilig noem, heb je n.b. zèlf met zooveel woorden geformuleerd; waar je zegt:... met dezen als objectief historisch onderzoek vermomden naijver te worden verraden. Als je 't liever verraad en vermomd noemt dan schijnheiligheid, mij wel; maar wat mij zoo het land injaagt tegen den vent is dat. En die eindelooze, ouwehoerige nadrukkelijkheden bij vondstjes die soms alleen maar imbeciel zijn (bv. die beroemde post-analyse)! Hoe dan ook, wat je van den Haarlemmerdijk zegt en zoo, is nog verrassing voor me. Inderdaad, misschien is de smeerlapperij van dit gericht van a tot z logisch, als je 't geheel voor je ziet. Maar dan is het ook logisch dat iemand - ik bijv. - dezelfde marxistische bepaaldheid op dezen rechter van Mult. toepas: wat bepaalt hèm? van welken dijk komt hij, deze post-rat? Kan je me eenige gegevens over het beestje verstrekken? Ik wil óók verdomd graag hist.-materialistisch aan 't bepalen slaan, nu dat de {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} mode is. In een dialoog gaat dat prachtig: bv. Stirner is de kleinburger voor Marx. En wat is Marx? Wat voor benepen burger + schoolvos, en waarom fataal zóó geworden? Ik wil dit alles erbij te pas brengen, om die lui met hun eigen middelen te bewijzen wat een geborneerde quakers ze eigenlijk zijn. Tot zoover, anders raakt de brief niet uit! Heel veel dank en hulde over de opstellen. Kan je me nog per gewone post bv. 3 exx. van elk zenden? Dank, dank, hartelijke groeten, ook voor Ant, steeds je E. Een Bataksch Conflict Een Bataksche vader hield dezer dagen zijn zoontje ten doop. De zendeling-leeraar vroeg tijdens de plechtigheid, hoe de jongen moest heeten. ‘Si Hitler Hamonangan’ (Hitler die ter overwinning leidt) was het antwoord. ‘Ingang boi (dat mag niet). Kies een anderen naam. Ik kan het kindje geen Hitler doopen!’ ‘Dan niet!’ zeide de vader, ‘maar dit kind zal Hitler Hamonangan heeten!’ en verliet met z'n zoontje de stampvolle kerk. Eenige dagen later gaf hij in den kampong een ‘hordja mangoepa’, d.i. een Bataksch adatfeest o.a. om een zoon een naam te geven. Het kind kreeg, aldus de Sum. Post, volgens den adat en met adatritus den naam Hitler Hamonangan. 1042. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 2 Dec. '37 Beste Eddy Je berichten over de amoeben-pech hebben mij zeer verschrikt. Ik hoop, dat zij zich minder onbeleefd zullen gedragen dan in bepaalde gevallen mogelijk is, en dat er geen complicaties zullen optreden! Je tegenslag is werkelijk niet gering, ik kan me voorstellen, dat je er zoo nu en dan den moed bij verliest. [Ik ben blij, dat de krant met het stuk over Donker je wat opkikkerde! Inderdaad, er is intrinsiek niets veranderd. Niet-intrinsiek zal er nog wel meer veranderen, denk ik. Maar waarom heb je aan dat andere ooit getwijfeld? Vanwege onze elite-strijd?] Het allerbeste dus, van ons beiden! - Je hebt zeker mijn vorige brief en de critieken inzake Multatuli ontvangen? {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik verzond ook de laatste per luchtpost. Inmiddels heeft Dr. O. Noordenbos een groot artikel in de N.R.C. geschreven, dat ik je per mail opzond. Ik ken dien man persoonlijk en heb hem altijd voor geschikt en niet dom gehouden, maar dit stuk is bot. Het schijnt inderdaad zoo te zijn, dat de Hollander de qualiteit van M. niet erkennen kan, zonder zelf iets te verliezen, dat hem volkomen onmisbaar is om zijn stand op te houden. Ik zou zoo zeggen, dat ik geprobeerd heb om Saks, waar het nog mogelijk was, tegen jou te verdedigen (expres!); maar neen, voor deze soort ‘wijzen’ is het niet anders dan dat Saks een ‘rijp’ genie moet zijn en jij een ‘jonge’ enthousiast. De tegenstelling is werkelijk fraai en getuigt van veel menschenkennis! Vooral het smoesje van Noordenbos over het document van April '56 is treffend. Zooiets bedenkt alleen iemand, die Saks à tout prix wil dekken, en zijn peutermethode tegen alle evidentie in wil rechtvaardigen! - Schandaal in Holland: ik heb het zeer geboeid gelezen, werd op de eerste pagina's zelfs herinnerd aan... Van Schendel. Maar over het geheel ben ik het toch niet met mijzelf eens. Een vergelijking met Het 5e Zegel gaat niet op, want alle fouten daarvan zijn hier compleet afwezig. De voordracht van het verhaal is zoo concreet en doorzichtig, dat nergens opstoppingen ontstaan zooals die, waarvan Vestdijk wemelt. Dat heeft m.i. in de eerste plaats deze ‘innerlijke oorzaak’, dat je geen ‘historischen roman’ of ‘vie romancée’ wilt schrijven, maar een kroniek van een psychologische feitenreeks: het ‘schandaal’. Wat mij onder het lezen alleen hindert, is hetzelfde, wat mij bij de ‘vie romancée’ om geheel andere redenen (en in heel andere proporties) hindert: de vermenging van het historische document met de eigen ‘vinding’ van den auteur. Misschien is dit echter mijn erfelijke belasting als historicus? Ik heb de zaak Van Haren nooit bestudeerd en ben voortdurend onder de lectuur bezig uit te maken wat ‘van jou’ en wat ‘documentair’ is; terwijl ik toch geen oogenblik losgelaten wordt door het verhaal! Ziehier mijn tweeledige reactie. Maar dat het verhaal zoo een gaaf geheel vormt, en iets essentieel anders is dan het geromanceer over Die en Die, geloof ik vast en zeker. De preciesheid en {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} beknoptheid brengt er ook een element van speelschheid in, dat ik bijzonder waardeeren kan. Ja, L.E. ken ik door en door, uit mijn jeugd. Ik vond het 20 jaar geleden prachtig, maar het is met dat al smakelijke historische salon-psychologie van den kouden grond. Ik houd het manuscript dus hier tot ik nader van je hoor over de bestemming ervan. - Dat briefje van Ritman, hoezeer hij dan ook aan het probleem Multatuli (‘Mul’, schrijft hij, dat rijmt op etc.) moge voorbijschieten, gaf mij toch een sympathieken indruk van den man zonder zijn rit. Als ‘superieur’ lijkt hij mij lang niet de kwaadste, en als mensch: pogend te begrijpen. Maar het lukt niet, omdat het begrip weer een deel van zijn eigen vastheid zou wegvagen. Het is een soort strijd om behoud van iets, dat tenminste de zinneloosheid uit het bestaan (die Multatuli gesteld heeft door niets te zijn als specialist) elimineert. - De Edu-quaestie kan ik met den besten wil niet zien als jij. Ik heb eenvoudig gedaan wat ieder ‘vriend’ van Multatuli zou doen, als hij toevallig onbekende brieven van hem ontdekte: ze publiceeren. De complicatie met de weduwe en met de schoelje Tromp Meesters is een complicatie, die ik erg onaangenaam vind, maar die aan de zaak zelf niets verandert. Vóór het verschijnen van die brieven was de situatie zoo, dat mevr. D.D. jr. weer eens door een lasterlijke constructie meende te kunnen bewijzen, dat Multatuli een ploert was. Het is met deze brieven dus precies zoo als met het document van 1856: de eerste de beste toevallige vondst van nieuwe papieren bewijst, dat èn Saks èn de booze weduwe van de beweegredenen van M. niets begrijpen! Dat het aandeel van die weduwe de zaak naar buiten pijnlijk maakt, is een consequentie die ik moest aanvaarden. Tot nader maar weer, en nogmaals het beste met de amoeben. Ik word hier door de geestelijke amoeben van den heer Varangot verpest, die probeert tusschen Greshoff en mij te intrigeeren, hetgeen hem niet zal lukken. Een hartelijke hand en groeten aan Bep je Menno {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} 1043. E. du Perron aan M. ter Braak Garoet, 3 Dec. '37. Beste Menno, Bep is uit Batavia teruggekomen, totaal onverrichterzake. De hotels zijn er duur en zeer deprimeerend, gemeubelde huizen zijn er niet, of zoo ver van mijn werk af dat het ruïneus zou worden aan vervoermiddelen (de tram gaat alleen maar langs enkele buurten), en als we een huis moeten meubelen ruïneeren we ons dààraan - vooral, gegeven de onzekere toestand. Er moèt natuurlijk iets op gevonden worden, maar wàt weten we nog niet. Tegen 15 Dec. gaan we nr Batavia, en logeeren eerst bij Groeneveldt; dan kijken we verder uit. Ik schrijf je van daar wel hoe we 't ingericht hebben, om je niet telkens met dit gedonder te vervelen. Dat ik je nu schrijf heeft een andere oorzaak, nl. deze: Als je 't ms. van mijn Van Haren-historie ontvangen hebt en nog niet verzonden (misschien heb je zelf eenige tijd noodig alvorens het te lezen) stuur het dan ook niet naar Jan. Lees het zelf, en geef me jouw opinie, en stuur 't me dan terug - of nee, ook dat hoeft niet, stop het dan ergens weg. Ik moet in ieder geval de heeleboel herzien als ik Halbertsma gelezen heb en de historische plekken ga ik òf herschrijven òf zooveel doenlijk uitkrabben. Geef me daarover raad. Dat ik je vraag het ms. niet aan Jan te zenden, vindt zijn oorzaak hierin. Ik schreef hem, uit Tjitjoeroeg al, en later van hier, bij herhaling over De Onzekeren en ook met het oog op een geheele of gedeeltelijke publikatie in Gr. Ned., dat, zooals je weet, voor mij praktisch het eenige tijdschrift is in Holland. Hij reageerde, op alles wat ik hem schreef, met geen kik. Laten we de zaak Saks niet overdoen, met partij trekken voor elkaar en klagen over elkaar enz. Ik neem aan dat Jan alle redenen hiervoor heeft: te veel werk, hoofdpijn, redacteurs-beleid of wat ook. Maar ik heb één - m.i. logische - reactie hiertegenover: ik wil hem verder met deze schrifturen van me niet vervelen of moeite geven of wat ook. Als hij 't druk heeft, moet hij niet geplaagd worden. Zend hem dus niets, en àls hij erom vraagt (vmdl. ver- {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} geet hij dat), zeg dan dat ik nog niet tevreden was over den tekst en je het ms. heb teruggevraagd. Dank. Van Querido kreeg ik hoogst ontmoedigende berichten. Het ziet er naar uit dat ik òf Den Doolaard moet worden (op den duur) òf m'n toet houden. De keuze is niet moeilijk. Gaat deze historie zoo door, dan zal ik ernstig mijn best doen om tot het laatste resultaat te raken. Ook hierover maar niet meer, voor 't oogenblik. Houd je goed; dank voor de moeite; een hand van steeds je E. Je stukken over Slauerhoff en Van Schendel net gelezen. Goed; maar veel meer ‘overwogen’ dan met werkelijk contact geschreven. Je stukken over Henny's Gorter en over Saks en mij zijn veel ‘hartelijker’, lijkt mij. 1044. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 9 Dec. '37 Beste Eddy Gisteren je uitvoerige brief gekregen, waarvan wij beide zeer genoten hebben, vooral ook omdat er iets meer optimisme uit sprak dan uit de vorige. En bedankt voor je goede opinie over mijn Multatuli-critieken. Je zult van wat er verder over geschreven is wel gruwen; het is ook heel erg, zooals ik je al schreef naar aanl. van Noordenbos' artikel in de N.R.C. En dan De Telegraaf!! Daar is blijkbaar een looper of klerk uitgenoodigd om op een vrijen avond ‘de beide boeken over den zenuwlijder eens mee naar huis te nemen’. Pannekoek heeft je het vod opgezonden. Ik heb erg weinig tijd vandaag, maar schrijf je om een dringend feit, n.l.: per 1 Jan. gaat Vic weg van de N.R.C. Nu heb ik bij Swart, den hoofdredacteur, geheel vrijblijvend natuurlijk, geinformeerd, of jij, gesteld dat je solliciteerde, in aanmerking zou komen. Ik heb je kronieken in het Bat. Nwsbl. gememoreerd als voorbeelden van voortreffelijke exposé's, die duidelijk en boeiend zijn (zelfs voor kolonialen, dunkt me, zij het die van het ‘splitje’ uitgezonderd). Swart antwoordde mij, dat ik je in ieder geval van de vacature op de hoogte kon stellen, en dat je {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} ook in aanmerking zou komen, maar dat je woonachtigheid in Indië wel een handicap was voor de noodzakelijke mondelinge besprekingen. Aan den anderen kant weet ik, dat ze niemand kunnen vinden, die geschikt is voor het niveau van de N.R.C. Vestdijk en Marsman solliciteeren niet, evenmin Binnendijk. Ritter komt niet in aanmerking wegens verregaande corruptheid denk ik. De eenige, die genoemd wordt, is Campert, maar eerlijk gezegd, dat zou toch een onmogelijke man zijn op die plaats! Ik raad je dus aan toch te solliciteeren, als je er over zou denken, wat ik niet weet. Ik zou je in andere gevallen sollicitatie hebben afgeraden, omdat je m.i. veel beter geschikt bent voor een archief-betrekking (ik zal naar de opleiding nog informeeren!); alleen vanwege de gezondheidstoestand van Bep zou ik het niet op mijn geweten willen hebben je niet van de vacature in kennis te hebben gesteld. Het spreekt vanzelf, dat ik, als je solliciteert, Swart persoonlijk zal bezoeken om je kansen te verbeteren, zoo mogelijk. Ik kan je op grond van je stukken in het Bat. Nwsbl. in ieder geval voor de hoofdzaak van het vak 100% recommandeeren. Er is geen tooneel bij! Maar wel eenig bureauwerk. Denk er over na en schrijf mij zoo spoedig mogelijk je beslissing! In haast hart. gr. ook voor Bep en van Ant je Menno Schrijf, àls je solliciteert, aan mr. P.C. Swart, hoofdred. N.R.C., Rotterdam. 1045. E. du Perron aan M. ter Braak Garoet, 12 December '37. Beste Menno, Dank voor je hartelijke brief. Neen, ik ben er nog allesbehalve bovenop: kreeg, nà mijn negenoog, nog een 5-daagsche koorts, - specialiteit v. Garoet! - die me gewoon uitpompte. Ik ben vandaag voor 't eerst koortsvrij; dus je brief was heerlijk gezelschap. Over een paar dagen gaan we via Bandoeng, (waar ik nog met een advokaat over Ina moet kibbelen {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} en mijn lever laten fotografeeren!) naar Batavia. Ik schreef je al dat 't huizen zoeken daar lang niet mee viel. Verder heb ik, van mijn ziekbed af, nog gesolliciteerd op een advertentie van een ‘groote uitgeverij’ die een ‘journalist’ zocht, op ‘hoog salaris’ (!) en daarvoor niets anders bedong dan: ‘vlot en goed stylist’ en ‘Indische ervaring’. Maak ik een kans of niet? zoo op papier? Maar ze zullen wel schrikken, of't is niets, òf een ennesbépersje. ‘Discretie verzekerd’ stond er overigens bij. Wat je van Noordenbos aankondigt verwondert me niets. Eigenlijk verwacht ik, na jou, nièts meer dan dergelijk gedaas. Buning - of was 't de krullejongen van de Telegraaf? - zette in dat blad ook al iets heel moois. Ik zal al dit vullis verzamelen (stuur me vooral alles, ook dat Telegraaf-stuk, als je 't nog hebt) en in een dialoog in Gr.Ned. antwoorden. Ik beloof ze, dat die niet ‘jong’ en ‘enthousiast’ zal zijn, maar meer getuigen van mijn gewone kwaliteiten, als daar zijn: cerebraliteit, gevoelloosheid, bloedarmoede in de ontroering, cynisme etc. Overigens: is die Noordenbos niet socialist of marxist? Dat verklaart dan al alles. Eerlijkheid is er immers niet bij die politieke dieren, zelfs niet als het de historische waarheid betreft en zij zelf historici zijn? Ik ben van plan zakelijk, marxistisch, naar Jan's hart, over deze Saksen en verdere Noordenbossen te ‘praten’. Dus, licht me in: wie, wat, hoe oud ±, is Noordenbos? Idem voor Saks. Wat wàs die man bij de post? Ik ben erg blij - dwz. opgewekt - door je oordeel over mijn Van Harens. Ik schreef je al: ik ga alles herzien, zoodra ik Halbertsma gelezen heb. Sommige punten van mijn vinding ga ik aan H. toetsen, en als ze niet deugen, weer schrappen. Andere, echtgebeurde, toevoegen. Als alles klaar is, stuur ik je een tekst met roode strepen naast al wat ‘verzonnen’ is. - Als tegen dien tijd tenminste nog een verbinding Europa-Azië bestaat! Ik vrees dat Romein maar al te zeer gelijk gaat krijgen in dat art. Kracht of Bluf van hem, nr aanl. v. Japan. En wat kan onze brave Jaap van Gelderen uit Forum 1e Jrg. trotsch zijn! Ik twijfelde nooit aan de aanwezigheid van het intrinsieke. {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar als de symptonen vóór zijn, voel ik me prettiger dan als ze anti-en pro de ‘gezichtshoek van de anderen’ zijn. Ik ben hierin simpeler dan jij! - In wat je over die Edu-historie zegt, kan ik joù ook best volgen. Alleen, de zaak zelf werd zoo onverkwikkelijk. Ritman is inderdaad zoowat als je zegt. Tegen mij ontzettend geschikt, tot dusver. Hoe zal 't zijn op het archief? Varangot: fraai! Het is toch godgeklaagd dat die arme lieve Truida dat vieze klokkekoord heeft moeten trouwen. Een vieze slungel van binnen en van buiten, net zoo slapzwanzig als hij ruikt en eruit ziet. Wat heeft ze aan hem ontdekt? Waarom laat ze hem niet in een brusselsch confectiemagazijn achter? Maar ja, dit is ook trouw. - [...] Vóór je me de Van Harens terugzendt, zou ik Ant om haar opinie willen bidden. Zij heeft meer contact met dat ‘korte proza’ van me dan wie ook, buiten de vaklieden. Vraag haar hoe ze 't vindt. Er is niet de minste haast met terugzenden. Binnerts ziet en voelt bij Van Schendel al wat je maar wilt. Bij de Van Harens is het heele gedoe voor hem ‘wel een kurieus gevalletje’, maar eigenlijk volstrekt nietszeggend, en ‘zien’ doet hij de ballen, van begin tot eind. Jansen, die veel minder literair is ingesteld, is veel intelligenter. Daarom zei ik dat hij mijn ‘van Crevel’ is. Hij slooft zich op 't oogenblik geweldig voor ons uit met het huizenprobleem in Batavia. Later beter, als ik me iets meer mensch voel. Heusch, ik ben op, binnenste-buiten gedraaid door die physieke reeks van nu al 3 weken, geloof ik. Toch snak ik naar de Lebak-man en zelfs naar Saks, maar geen van beiden kwamen nog, en verdomme, in Batavia zijn de pers-exx- van de Lebak-man al 3 dagen binnen! Ritman, Binnerts, iedereen schreef me er al over! En ik verveel me stierlijk. Als je me nu weer schrijft, zal 't wel nr. Batavia zijn. Hierbij nogmaals voorloopig adres: p/a Dr. L.F. Jansen, Hôtel des Galeries, kamer 12a, Batavia C. (Java). Veel hartelijks onder ons 4, steeds je E. {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} P.S. Daarnet een allerhartelijkste brief van Jan, waarin ook mededeelingen over de complotten tegen Vlaanderen! - Iets anders, ernstigers: de mogelijkheid Vic van Vriesland te vervangen aan de N.R.C. Ik doet dat werk van hem vmdl. 3 × zoo vlug, en ± even goed. Ben bereid. Dus als je iets voor me wilt probeeren, doe het. Bedenk: vroeger of later moet ik tòch naar Holland terug, en dit redt me misschien van een mooi tropisch lever-abces... Zal polemiek niet in N.R.C. spuiten. Bep wil helpen met alle tijdschriftoverzichten enz. Ik kan met den dag van Bat. weg, daar ik maar daggelder ben. 1046. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 20 Dec. '37. B.M. - Dank voor je brief over de N.R.C. Je zult intusschen mijn repliek hierop allang binnen hebben, dwz. wat ik je onderaan een begonnen brief schreef, toen ik voor 't eerst hiervan hoorde door Jan Greshoff. Ik heb nu direct aan Swart geschreven en hem gezegd dat hij, wat mij betreft, alle besprekingen met jou kan voeren, dat jij mij door-en-door kent en dat ik van mijn kant ieder vertrouwen in je heb, zoodat ik mij bij voorbaat en gaarna verbind tot wat jij namens mij ‘aanneemt’ te doen of te laten. Ook een paar woorden over de polemiek en mijn indische standplaats. Verder heb ik per gelijke luchtpost alle artikelen uit het Bat.Nwsbl. opgezonden voor het ‘journalistieke element’, zeggend dat ik voor Holland natuurlijk toch wel een beetje anders dacht te schrijven, al was 't alleen maar omdat ik daar allerlei dingen bekend kon veronderstellen, die hier van meet af aan moeten worden uitgelegd. Ik hóóp dat het lukt. Ik zou zeker niet aarzelen! Het is hier nu voor Batavia koel - bv. 's nachts - en toch nog ontzettend warm. Bep is alweer wasbleek. Ik loop den heelen dag met haar drijvend in 't zweet (niet met haar = Bep, maar met eigen haar, of wat daar van over is). Een behoorlijke woning vinden voor weinig geld is quasi-ondoenlijk. En vooral nu, met die mogelijkheid van de N.R.C., denken we er niet over een jaarcontract af te sluiten voor een beroerd paviljoen of huis. {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoodra het huis een beetje aardig is ligt het ook buiten de stad, zoodat het je kapitalen kost aan taxi's, want na 6 uur 's middags bv. rijdt er geen tram meer in deze wereldstad. Vanmorgen hebben we voorloopig iets gevonden. Dit ‘voorloopig’ wil zeggen: tot we zekerheid hebben over de N.R.C. Als het neen is, kunnen we vandaar ook nog altijd zoeken naar iets goedkoopers. Wat we nu hebben is een eigen paviljoen achterin het Park-Hotel, met een eigen uitgang en donkere maar koele kamers. (Wat in Europa het idee ‘somber’ wekt, daar denkt de Bataviaan bij: ‘ha, koel’) Het grapje kost onsvoor 3 ruime kamers met eigen voorgalerijtje, kost inbegrepen - f 225. 's maands. [Gemeubeld natuurlijk, wat voor ons in de gegeven omstandigheden ook eerste vereischte is.] We moeten er dus wat bij zien te verdienen. Maar minder dan dit is òf een gelukje, òf zoo dat je er als Europeaan een minderwaardigheidscomplex van opdoet. Noteer dit adres dus, en geef het door aan Jan en anderen. Voor een maand is het dus goed: du P., Park-Hotel, hoek Rijswijk, Batavia-C. (Java). Zoo, ik houd ermee op, ga wat ‘uitblazen’, want ben den heelen morgen op sjouw geweest. Ik hoop dat je dezen brief nog met gelijke post krijgt als Swart die 2 andere enveloppen. Maar het scheelt hier een middag en kan dus één luchtpost schelen. Als je dit ontvangt, kan je in ieder gevalzeker Swart opbellen. Ik pak geen boeken uit vóór ik iets weet; mijn heele bibliotheek ligt nu in 8 kisten in de magazijnen van Wolters = onder de hoede van Binnerts. Alijntje heeft een bataviasche baboe met sirihmond en geen snars benul van spelen, die hij al hevig haat en die dus veranderd moet worden; daar moet ook nog aan gewerkt! Neem dezen brief dus voor lief zooals-i is. Veel hartelijks ook voor Ant en van Bep, en véél dank voor al de moeite en overtuigingskracht die je misschien nog voor me zult moeten doen en ‘spendeeren’! Steeds je E. P.S. - Zoodra jij iets zeker weet over die N.R.C., schrijf dat dan, want God weet wat ik hier misschien daarvoor moet uitstellen, {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} tegenhouden of laten schieten. Batavia is ondanks alles vol ‘mogelijkheden’, en geen Garoet of Tjitjoeroeg. Ik heb Swart gevraagd mij zoo spoedig mogelijk zijn ja of neen te doen weten. Maar ik doe hier nu eig. niets meer buiten verband met die retour-mogelijkheid per keerende boot enz. Misschien zou 't toch wel aardig zijn dat we ‘allemaal weer bij elkaar’ waren vóór 't Chineesch-Japansche conflict zich over de heele wereld heeft uitgebreid. 1047. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 23 Dec. '37 Beste Eddy en Bep, Ik hoop, dat deze brief nog op tijd komt om jullie een zoo voorspoedig mogelijk nieuwjaar te wenschen. Het wenschen klinkt erg paradoxaal in een tijd, die niets aan wenschbaarheden overlaat, maar laten wij rekening houden met de factor x van de toekomst (mijn eenige troost t.o.v. van heeren als Mussolini c.s.). In de eerste plaats dadelijk een minder voorspoedig bericht: voor 99% zeker is de benoeming van... Vestdijk aan de N.R.C., als opvolger van Vic. Hij had Jan eerst positief laten weten, dat hij aan geen sollicitatie dacht, maar men schijnt hem van N.R.C.-zijde zeer gepolst te hebben en toezeggingen te hebben gedaan. Details weet ik niet, maar hij schreef mij onlangs een briefkaart, waaruit ik opmaak, dat de zaak op het officieele na beklonken is. Toen ik je mijn laatsten brief schreef, wist ik dat nog niet; anders had ik je misschien maar afgeraden er iets van te verwachten, aangezien de sollicitant Vestdijk natuurlijk enorme kansen zou maken. Ik heb intusschen eenige artikelen uit het Bat. Nwsbl. ter lezing aan de hoofdredactie van de N.R.C. gezonden, die ze mij zonder verder commentaar retourneerde: ook al geen hoopvol verschijnsel. Maar bij een producer als Vestdijk verbleeken alle sterren. Het is jammer, aan den eenen kant. Aan den anderen kant: ik ben er heilig van overtuigd, dat de journalistiek je meer onaangenaamheden zou hebben bezorgd dan het archiefwerk, tenminste wat de stof betreft, en afgezien van de klimaat- en amoeben moeilijkheden, waarvoor je {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} in Indië komt te staan. Je zult stellig meer pleizier hebben van een bibliotheek dan van een krant, die alles bij elkaar toch maar een geïmproviseerd vagevuur is, waarin je bestendig brandt tusschen den hemel van het dilettantisme en de hel van de publieke opinie. Ik heb laatst geprobeerd den bibliothecaris van de U.B., Ebbinge Wubben, te pakken te krijgen om over die archivaris-opleiding meer te hooren, maar hij was er niet. Binnenkort vind ik hem wel, en dan bericht ik je daarover meer. Of de N.R.C. voor Vestdijk de bezegeling (al dan niet vijfde) van een onmiskenbaar ‘gaga-isme’ zal beteekenen? Ik vrees er wel voor; hij wordt zoo vervloekt coulant tegenover de onbenulligste poeetjes, in den laatsten tijd; het is precies de evolutie van Nijhoff, die tenslotte tot de paradox kwam, dat hij zeer onbeduidende poëzie zeer zuivere poëzie vond. Maar Simon heeft een scherper intellect, aan welks waarde contra gaga ik overigens levendig twijfel. Hij zal misschien de Valéry van Nederland gaan worden, als hij tenminste ophoudt met romans werpen. A propos, ken je Penser avec les mains en Journal d'un Intellectuel en chômage van Denis de Rougemont? Een Fransche Zwitser, dien ik momenteel lees, nog met eenige onzekerheid, maar geboeid. Bij de Multatuli-critici heeft zich de heer Johan Koning gevoegd als bewonderaar van jouw opvatting over Lebak; verder heb ik nog alleen booze geluiden gehoord (en die Koning is natuurlijk even erg als de rest). Het volgende verhaal is ook mooi: prof. de Vooys, door een student attent gemaakt op het feit, dat wel Saks was aangeschaft voor het Ned. seminarium (Utrecht), maar niet Du Perron, die toch zoo gunstig beoordeeld was door t.Br. in Het Vaderland, kreeg ten antwoord: ‘O, maar dat zijn dikke vriendjes! En het boek wordt niet aangeschaft!’ Ik heb den betreffenden student per keerende post een exemplaar van De Man van Lebak voor zijn privé-bibliotheek laten zenden, uit pure woede. Wat een mentaliteit! En daarbij is die De Vooys, evenals Noordenbos, voor de rest een brave man, en esdeapeër. Noordenbos is atheïst, gewezen theoloog (op het atheïsme in Nederland gepromoveerd), en naar ik ver- {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} moed krypto-marxist; voorts een Fries, d.w.z. eerlijk, maar op bepaalde punten ‘unbelehrbar’ en eigenwijs. De typische oneerlijkheid van den marxistischen jezuïet, die bij Romein niet geheel afwezig is, heb ik bij hem nooit kunnen ontdekken, maar ik ken hem slecht. De behoefte aan Marx lijkt me bij N. zoowel als bij R. een vervanging van de behoefte aan godsdienst. Zij ‘pruimen’ daarom ‘oneerbiedige’ menschen als Multatuli niet. Wij gaan morgen voor een week naar de provincie. Ik ben moe van het branden in het vagevuur. Maar 2 Jan. zijn we weer hier. Jan is naar Londen, voor een week. Het beste met je entree op het archief! hart. gr. 2 × 2 je Menno Malraux' nieuwe roman moet volgens Gans, die mij er over schreef, een concessie aan het linksche jezuïetisme zijn. Ik heb het boek nog niet gezien. 1048. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 31 Dec. '37. Beste Menno, Het is tijd jou en Ant ‘alles goeds’ te wenschen met '38 - als ik het nog niet deed! We zitten nog steeds in dit veel te dure Park-Hotel, waar ‘stand’ en kamers uiterst geschikt zijn, maar het eten abominabel. Ik doe niets vóór ik weet wat de N.R.C. beslist heeft: mijn heele lot hangt er om zoo te zeggen van af! Indië of Europa? Schrijf me vooral dadelijk zoodra je zeker weet dat het ja of neen is. Ik had je nog willen schrijven dat je - àls ze me namen - na overleg met Swart mij alvast had kunnen opdragen artikelen te schrijven over boeken die je me had kunnen opgeven (mits ruim een maand oud en dus in Indië verkrijgbaar). Als je me een stuk of wat titels had opgegeven, had ik, gedurende de reis zelfs, wat dàt gedeelte betreft al ‘in functie’ kunnen treden. Maar natuurlijk heb je zelf aan zulke dingen gedacht, of zijn ze in je gesprek met Swart vanzelf ‘naar voren gekomen’, dus het verzuim lijkt me niet erg. {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu over 3 dagen dus - tenzij Juliana bevalt-kom ik mijn eerste schooltijd herhalen op 't archief. Het zal toch wel een rare gewaarwording zijn, maar ik moet zeggen: die Archivaris, Verhoeven, is tot dusver tegenover mij alleraardigst. Hij geniet zeer van De Man v. Lebak - iedereen hier vindt het boek voortreffelijk, tot zij toe ‘die er niets van verwacht hadden’, terwijl iedereens Saks stomvervelend vindt en zucht dat hij ‘niet schrijven kan’! - en zijn vrouw en hij betwisten elkaar het boek, omdat het zoo boeiend is. Hij heeft mij al voorgesteld een studie over de soos in Indië, die hij zich al lang voorgenomen had te maken, in collaboratie met hem te schrijven; kortom, hij verwacht veel van mij, niet zoozeer als daggelder als als du Perron, wat natuurlijk erg prettig is. Ik heb hem natuurlijk ronduit gezegd dat ik gesolliciteerd heb naar de N.R.C., en hij kon zich dat zeer goed voorstellen, hoopte het voor me, heeft nogmaals verzekerd dat ik weg kon wanneer ik maar wou, zonder eenige ‘moreele verplichting’ zelfs, - dus alles best. Ik ga natuurlijk braaf aan mijn archiefplichten, maar als je me oproept zal ik tòch wel blij zijn! (Of ik daarin gelijk hebben zal?) Nu iets praktisch van geringer orde. Zou je een ex. Man v. Leb. kunnen zenden aan Gino voor Annie Pohl, nu mevrouw Chiaromonte? Vraag Q. desnoods een ingen. ex. voor mijn rekening, als je geen ‘waarloos ex.’ ergens weet te liggen. Gino zelf moet maar een ex. aan Q. zelf vragen. Alle ex. waar ik over beschikte zijn ‘op’. Als ik naar Euroop kom, is dit niet noodig, dan zorg ik er zelf wel voor. Maar ik kreeg net een brief van Annie, waarin ze het boek vroeg, dus als je er haast mee kunt maken, zou dat erg aardig zijn. Haar adres (en dat van Chiaro) weet ik niet; deze brief is uit Ascona, maar zij is nu weer in Parijs. Maar Gino weet het natuurlijk. Zijn adres is: 6 Square Henry Paté, Paris (16e), maar dat weet jij natuurlijk! Tot zoover voor vandaag. Ik schrijf beroerd, ben zeer ‘opgehangen’. Steeds je E. P.S. Als ik niet naar Holland terugga, schrijf ik je binnenkort- maar niet direct wschl. - over 't werk hier, over Batavia en an- {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} dere zaken. Ik zend je ook een bespr. in briefvorm van de M.v.Leb. door Samkalden. Doorzenden aan Greshoff! Ik had dit al dicht toen een brief van Jan kwam dat vmdl. V. ‘het’ wordt. Ik dacht dat hij niet meegedaan had? Hoe het zij, ik verzend dit briefje alleen nog maar pour acquit de conscience: misschien schreef je me al? In ieder geval graag zoo gauw mogelijk zekerheid. {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} 1938 1049. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 8-9 Januari 1938. Beste Menno, Ik heb al een week een brief van je, waar ik nog op moet antwoorden; iets wat me met jou zelden gebeurt! Het is de brief waarin je me Vestdijk's ‘overwinning’ over mij aankondigt. Maar Jan had het al eerder gedaan, en ik zelf zou perplex zijn geweest als het nièt zoo was verloopen. Van de N.R.C. kreeg ik gisteravond ‘bescheid’: 3 regels, en mijn ‘knipsels’ terug, en de mededeeling dat de keus op ‘een ander’ was gevallen. Lomper, in de Droogstoppelmanier, had moeilijk gekund, maar wie weet welke loopjongen (subs.-juffer) dit pampiertje heeft moeten tikken. Aan Vestdijk zelf schreef ik al lang, nog vóór ik wist dat hij definitief benoemd was, - wat ik trouwens nu nog niet weet. (Voor mij is V. niet zoomaar ‘een ander’.) Ik ben dus 3 Januari rustig naar kantoor gegaan, zooals ze in Indië zeggen, en vanavond, 8 Januari, heb ik mijn eerste week achter de kiezen. De verlossing van juffrouw Juliana Friso gezegd van Oranje - Mevrouw is het, natuurlijk! - heeft er geen stoornis in gebracht, hoewel ieder ambtenaar nu dagelijks zijn hals rekt om het te hooren gebeuren (in kanonschoten en zoo). Met gaat dan opslag een Oranje-bitter drinken, daarna jubelend en hossend den tuin in dansen, daarna naar huis; en men wedt nu al of het een prinsje of een prinsesje zal zijn. Ik heb me probeeren vertrouwd te maken, na ruim 16 jaar vrijheid, met het 's morgens om kwart over 6 opstaan - om half acht moet ik present zijn - en het verdere ‘gareel’. Maar mijn ‘chef’ is allergeschiktst, tot dusver, gedraagt zich absoluut als ‘een heer’, zoekt bepaald mijn gezelschap, en het halve bureau is al suikerzoet tegen me, zooals men is tegen een gunsteling van den baas, terwijl {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} de andere helft al zuur kijkt. Ik heb me de 3 dames van 't personeel al tot vijand gemaakt, omdat ik me wèl ‘aangesloten’ heb - dwz. abonné ben geworden - van het ‘koffie-clubje’, maar het verdomd heb om een uur uitspanning met die koffie te gaan houden op een schabelletje achter in aangename kout met deze dames. Sterker: den 2en dag heb ik al een kop koffie meer bedongen voor mijn Indo-klerk, wat buiten de regels viel en dus speciale autorisatie van den chef vereischte. Ik wou niet beneden komen - ik zit met dat klerkje, dat half getikt is door een wonderlijk soort godsdienstwaanzin en daarom uit een ander departement is gesmeten - boven op zolder; alle anderen zitten beneden. De koffie moet dus boven worden gebracht, èn voor mij èn voor hem, als ik niet beneden wil komen; dus ik ben niet alleen meprisant maar lastig. Soit; deze lastigheid is voorbehoedmaatregel om van andere lastigheden bevrijd te blijven. Als ze dat maar zoo konden inzien! Maar daar is immers ook nog het feit dat de baas mij een ‘kunstenaar’ noemt en dat ik zoo vaak met hem zit te praten. ‘Ze hebben nu al het land erover, zegt Verhoeven zelf, omdat ze ons soms samen zien lachen’. Kortom, het is je ware sfeer van ambtenaartjes onder elkaar: wantrouwen, afgunst, enz. en alles in het kleine. Ook mijn klerkje, dat ƒ 10. per maand verdient en daarvoor komt fietsen van Meester-Cornelis(!) [Een afstand als van Wassenaar naar Scheveningen. Maar reken dan ook met de warmte.], heeft me al verteld dat hij gehaat werd en haatte. Dit alles is maar een verhaaltje in doorsnee. Er zijn - in die 8 dagen - al 100 dingetjes voorgevallen vol humor; maar ik zou meer schrijflust moeten hebben en meer tijd om ze je te vertellen. Als ik om 2 uur 's middags thuiskom, heb ik nooit lust om over kantoor te praten; maar 's middags bij de thee komt het leerzame en humoristische van de dagbelevenissen boven en ik amuseer me soms kostelijk met Bep om wat ik dan weet te vertellen. Qua realiteitszin is dit werk prachtig, lijkt me; maar het incognito is een béétje gek; want afgezien van Verhoeven is er niemand die ook maar beseft wat ik ± vertegenwoordig, alle {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘beroemdheid’ nog daargelaten. Intusschen, dat Verhoeven me aanziet voor wat ik ben is op zichzelf al een bof, hier in Indië. - En wat de eigenl. arbeid betreft: ik heb, in deze week, 2 dikke dossiers nagezien, dwz. nageteld hoeveel blzn. er werkelijk in waren en of er niets uitgevallen was, en ze gepagineerd; 2 nota's van Verhoeven zelf nagekeken, ook op den stijl (wat natuurlijk nogal ‘eervol’ is!), en een questionnaire over archiefwezen in Indië - van die fameuze Institution de Coöpération Intellectuelle, je weet wel! - uitvoerig in 't fransch beantwoord. Voor dit alles, plus nog een paar mindere werkjes, heb ik dus verdiend: 6 × 6 gulden = ƒ 36. Je zult toegeven dat het niet vorstelijk is: als ik 4 kolom had kunnen plaatsen in 't Bat. Nwsbl. had ik ƒ 40. gehad. Maar zóo mag je natuurlijk niet praten als je een ‘vaste basis’ zoekt. Intusschen, mijn vaste basis is niet zoo vast, er staat in het officieele stuk uitdrukkelijk dat dit werk tijdelijk is en vooruitzichten heb ik niet. Tegen medio '38 wordt er uit Holland een jongeman, die nu nog archivaris-examen moet doen en die, meen ik, Vermeulen heet, als adjunct-archivaris aangesteld; wel een bewijs dus dat ik daarvoor niet in aanmerking kom. Verhoeven + Vermeulen, ça va bien; daarnaast scharrelt als daggelder de door het damespersoneel niet eens als ‘kunstenaar’ aanvaarde E. du Perron. Soit; dat ik me een beetje vermomde prins voel in deze omstandigheden mag ik niet ontkennen; dat geeft er wel eenige charme aan. Verder lijkt het me voor mezelf nuttig om eens een jaar deze ‘realiteit’ door te maken. Maar na een jaar moet mijn situatie, vooràl mijn salaris, toch verbeteren, of ik ga wat anders probeeren. Of we gaan, hoe dan ook, terug naar Euroop. Het bataviasche leven heeft veel aardigs en wij hebben in onze vrije avonden ook alweer heel wat nieuwe menschen gezien, waaronder zeer curieuze. Ook daarover kan ik je geen tiende vertellen. Gisteravond heb ik dezen brief moeten afbreken door 2 × ‘binnenvallers’ (waaronder Verhoeven met vrouw) en omdat het daarna tijd werd om - ontzettend bataviaasch-mondain - met de Binnertsen en Jansen op het terras van Jansen's hotel te soupeeren, - na gin-cocktails enz. Mijn aanwezigheid maakt, ge- {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} loof ik, dat de mondainheid nooit voor 100% genoten wordt, maar Bep geniet toch zeer van de koelte van dat terras (op een verdieping! - op zichzelf voor Batavia een zaligheid.) Straks moeten we gaan rijsttafelen bij de Binnertsen, die een prachtig huis hebben - óók met verdieping - aan het Koningsplein. Drie dagen geleden hadden we een uitgelezen maal buiten de stad bij Groeneveldt - met den directeur van onderwijs Idenburg en een ex-volksraadslid-regeeringsgemachtigde X., dewelke getrouwd is met een ‘sloeriebel’. [Om met een schrijver te praten, heeft ze me meegedeeld dat haar leven (hoewel vol leed) zoo interessant was dat ze er zeker een roman van zou willen maken als zij een schrijver was. Ik heb gezegd dat ze daarvoor geen schrijver noodig had. Daarna heeft ze me verteld dat ze in haar oogenblikken van verdriet soms limericks schreef, ‘of nou ja, zooiets dan, tusschen proza en poëzie, bedoel ik.’ Ik heb haar toen maar op haar gemak gesteld door indisch te praten.] Niet onamusant, maar ook allesbehalve inspireerend: Elsschot zou meer aan dit genre bijeenkomsten hebben dan ik. Basta. Het groote probleem zal binnenkort zijn: hoe houd ik tijd voor mezelf over? - Ik blijk nl., after all, een ‘gezocht personage’ te zijn in Batavia! Wij hebben voor 16 Febr. a.s. een huis gevonden, gemeubeld en uiterst geschikt, aan Molenvliet West, no. 9. Vlak bij mijn werk. We nemen ook de bediendes over van den man die weggaat; maar helaas komt hij 1 Juli alweer terug. Noteer toch al vast het adres en geef het Jan op. Stuur ook dezen brief door aan Jan, want voorloopig kom ik misschien niet meer tot schrijven. Ik stuurde Jan de mij door de N.R.C. teruggezonden ‘knipsels’, en morgen zend ik jou, ook voor Jan, het art. van Hugo Samkalden, ambtenaar ter Algem. Secretarie, over De Man v. Lebak en Saks. De Van Harens wil ik vooreerst niet publiceeren. Querido heeft me alles echt ‘tegen’ gemaakt met zijn condities. Ik heb hem nu geschreven dat er niets gebeurd was, dat ik hem al zijn ‘beloften’ teruggaf en zelf ook de vrijheid hernam - een verloving gelijk! Misschien is een dubbelnr. van de Vr. Bladen inderdaad geen {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} kwaad idee, maar Gr.Ned. is mij liever en Jan zegt dat na medio '38 weer plaats voor mij is. Ik heb, tot zoolang, zeker geen haast; - bovendien moet ik die boeken van Halbertsma (die nu door Bernet Kempers uit Holland besteld zijn) nog doorzien om mijn gefantaseerde stukken eraan te toetsen en er misschien ook nog wat uit te gappen, dus mijn tekst is allesbehalve klaar. Excuseer me bij iedereen over niet-schrijven voorloopig. Maar schrijven jullie mij wel! Veel hartelijks onder ons allen, en als steeds je E. P.S. - O ja, nog dit: om de zaak totaal uitgepraat te hebben. Die legende van: als er teveel van du Perron in G.N. komt, gaat G.N. failliet, is óók bezig voor 75% onwaar te worden. Apres tout hebben zèlfs de blocnotes het blad niet achteruit gebracht; de crisis en de blocnotes blijven toch twee. Maar aangenomen van wel, dan geldt dit alléén voor de blocnotes. Als Jan E poi muori had geplaatst, had hij mijn ‘aandeelen’ sinds lang weer wat laten stijgen, denk ik, zelfs onder de Jan Lubbessen van de lezers, en als hij bijv. op het idee was gekomen om een ‘extra-nummer’ te maken voor de Van Harens, zooals hij het deed voor Pensioen, dan had G.N. daar niet één abonné aan verloren. - Laat ons niet langzamerhand zóó idioot gaan doen, dat Jan eruit gaat zien als een tweede Querido, met wien ik ook over dergelijke bijoverwegingen harrewarren moet. Die Q. was bang voor De M.v.L., en het boek is - voor een boek van dit soort - een succes. Dat ik Den Doolaard niet ben en géén Orient-Expressen schrijven zal, is iets wat ik Q. nog wel eens aan zijn verstand wil brengen als hij het vergeet, maar toch niet Jan? Ik bedoel hiermee: dat mijn schadelijke invloed nu ook niet overschat en tot legende gemaakt moet worden in het kader van een blad als G.N. Intusschen is dit alles nabetrachting. Ik heb mij voor 75% neergelegd bij deze opvattingen over mijn melaatschheid. Ik zal probeeren alles direct bij de uitgevers geplaatst te krijgen - Q. of anderen - en het ééne tijdschrift waar ik me nog thuis voelde ook de ruimte te geven. Maar ik schrijf je dit alles nu, omdat {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} deze samenvatting van een situatie, die ik eigenlijk sinds mijn verblijf in Indië als rottig voel, mij van het hart moest. Je hoeft er niet op te antwoorden, als je je daartoe niet gestemd voelt of liever over wat anders schrijft. Graag liever over wat anders! Ik moet er een half blaadje bij doen, omdat ik het papier zoo volgekletst heb, dat ik er je niet meer op zou hebben kunnen groeten. Over 't algemeen spaar ik je zulke mededeelingen - want ik zie hier eigenlijk voortdurend lieden en maak heele Archief-drama's mee en zoo - maar jij vertelt me ook niets van jouw ontmoetingen en belevenissen. Zelfs over Thomas Mann heb je me nooit verteld wat je op 't hart had. Misschien is ook dat mijn schuld: ik vraag diensten of klaag. Als ik me nu verder afzijdig houd en G.Ned. en zoo, houdt dat misschien op. Misschien komen we dan nog eens tot een gezellige correspondentie, als het ‘bijhouden’ van den ouden toestand finaal opgegeven is. Ik ben er volkomen toe bereid. Ik houd jullie liever als europeesche vrienden, dan dat ik telkens met jullie (ik neem jou nu maar proforma hierin op, al heb je niet véél uitstaande met Gr.Ned.) moet harrewarren als literaire vrienden. Stel je eens voor dat men later onze brieven uitgeeft - dat de een of andere Garmt Stuiveling van dan er misschien op promoveert. Dat onze karakters dan ook tegen elkaar afgewogen worden en in 't eene geval prachtig draaiend blijven hangen aan het zilveren draadje van één verrukkelijke zin (vol zielenadel), terwijl in 't andere een van ons met een smak te pletter slaat door 't knappen van een vieze, verraderlijke zin vol gemeenheid. Neen, zegt de Stuiveling dan: al wàs Ter Braak koeler dan Du Perron, telkens weer gaf hij blijk van méér ware vriendschap en - zij 't beheerschte - beminnelijkheid, terwijl Du Perron, halve Indo die hij was, wel oppervlakkig zwieriger deed, maar in wezen vol berekening was, zijn vrienden uitbuitte en pestte als hij niet precies zijn zin kreeg. O jee, o jee, als we 't ongeluk hebben beroemd genoeg te worden, je zult zien dat onze schimmen dat zullen meemaken en voor het ‘gericht’ komen te staan van de Jan Lubbessen die ze al of niet bijten willen. - O ja, houd Jan {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} vooral van mijn volgend Multatuli-boek af, als dat verschijnt, want hij wordt daar vast doodziek van. Nu, ditmaal groet ik je wel, en Ant ook, en jullie beiden van Bep. Er is zelfs plaats genoeg voor het Alijntje, maar bij gebrek aan een tegen-kleingewichtje... Een Hand van steeds je E. 1050. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 24 Jan. '38. Beste Eddy, Ook mijn reactie op jouw brief blijft lang uit, hoewel ik de bedoeling had je omgaand te antwoorden, verheugd over je eerste relatief gunstige berichten. Maar een en ander werd een dag uitgesteld, en toen begon weer een eindeloos gedonderjaag met mijn lieven zwager Varangot, die er zich op beroemen mag veertien dagen in het leven van de heeren Greshoff en Ter Braak met zijn berekend vuil te hebben verpest. Ik kon geen letter meer schrijven zonder aan dat stuk modder te denken; het was of mijn pen er door besmet was. Na verschillende insinueerende brieven (allen verdachtmakingen van Jan als mensch en als schrijver) heb ik hem eindelijk geschreven, dat ik niet meer zou antwoorden. Toen kwam zijn laatste troef: een lijst met beschuldigingen: veinzen van vriendschap om materieele doeleinden na te jagen, corruptie, omkooperij, valschheid in geschrifte, bedrog. Ik zweer het je, dat de vlerk daarmee drie zijdjes heeft gevuld, met z.g. bewijzen erbij, waarvan hij blijkbaar minstens twee jaar lang zorgvuldig boek heeft gehouden: de boekhouding van den door rancune vergiftigden raté, die zijn eigen mislukking op de hals tracht te schuiven van zijn ‘vaders’ Ter Braak en Greshoff, die zich ‘verkocht hebben’ om geld te verdienen en hem achteruit te drukken. Het is zoo gemeen, dat alleen een aframmeling nog als repliek zou kunnen dienen. [...] Het is alles nog zoo versch van stank, dat wij er nog compleet door gebouleverseerd zijn en god danken, dat wij tenminste nog hersens hebben om ons door dezen slijmering niet tegen elkaar te laten uitspelen. 's Mans energie, die anders slaapt, is zeer actief bij deze gelegenheid; hij intrigeert bij Roelants en {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} Toussaint v. Boelaere, schrijft flamingantische artikelen in Vlaamsche blaadjes, waarin hij aandringt op de vervanging van het woord ‘garderobe’ door ‘kleerkamer’ etc., etc. Het naarste van de heele zaak is eigenlijk nog, dat alle uitbarstingen hier een complete leegte achterlaten (zoals ze tusschen ons zuiverend plegen te werken); de man antwoordt met nieuw vuil, doend alsof hij niets begrepen heeft, en speelt voortdurend de moralist, die Greshoff in zijn eigen belang op zijn valschheid attent maakt. Meer dan weerzinwekkend. (Je begrijpt wel, dat ik allang niet meer geantwoord had als er geen zuster in het spel was. Ook daarvan profiteert de ploert, tot zelfs bij mijn ouders, die hij onbeschofte briefjes schrijft!) Ik ben onder deze omstandigheden heel weinig schrijflustig; als ik een briefpapier aanpak, moet ik al denken aan den intrigant. Met dat al: ik heb met erg veel plezier je eerste reactie op het Archief gelezen! Vooral het fictieve van de werkzaamheden lijkt me erg aantrekkelijk; het l'art pour l'art van het werk is toch dat werk, waarvan je de sociale noodzaak niet precies kunt uitvinden. Het lijkt toch wel iets op het ‘kleine ambt’, dat Nietzsche zoo begeerlijk achtte. - Je schrijft alleen niets over Bep's gezondheidstoestand. Valt het klimaat haar mee? Ik zond zoo spoedig mogelijk De Man van Lebak aan Anny Chiaromonte, en kreeg ook al een briefje van haar terug. Als het eenigszins kan, ga ik Chiaro in Februari opzoeken. Rudie v. Lier studeert momenteel aan de Sorbonne, en heeft een heel geschikt, goedkoop pension, waar ik onderdak kan. Het zal vreemd zijn niet meer aan de Porte d'Auteuil bij de mededeelzame dame te logeeren, en vooral: niet meer in de Murat te komen! Misschien ga ik er met Gino toch even zitten om je schim op te sporen! Ik ben L'Espoir lezende. De waarschuwingen van Gans lijken me tot dusverre absurd; het boek heeft zeker alle qualiteiten van Malraux ‘bij kookpunt’, maar tot dusverre heeft hij voor mij La Condition Humaine niet ongedaan kunnen maken. Het eigenaardige van personen als Gans is, dat zij zoozeer gebiologeerd worden door hun eigen onmaatschappelijkheid, dat zij zelfs de {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘maatschappelijkheidsmystiek’ van een Malraux al direct willen wantrouwen als een aankoop van Stalin. (Welke heer overigens met den dag onappetijtelijker wordt). Ik verbeeld me in L'Espoir zoowel Chiaro als Bergamin te herkennen, maar dan erg malrauxig gevormd. Ik houd me verder een definitief oordeel voor, want ik ben nog pas even over de helft. Ontving je de critiek van de marxistische vrouw Romein-Verschoor? Ik zond je die voor de curiositeit per luchtpost. Het is fraai, zooals zij het document van 1856 weet ‘achterover te drukken’, en Saks weet te verontschuldigen door jicht of zooiets. Merkwaardig, die algemeene liefde voor den stijl van Saks! Ik kan dien niet anders dan saai en hoogstens vernuftig vinden. Evenmin lukt het mij om de werken van Busken Huet, die ik tweedehands gekocht heb, nog te ‘proeven’; Saks is zeker een nieuwe uitgave van Busken Huet voor den Nederlander, die met alle geweld Multatuli's buiten de deur willen houden en dat het best meent te kunnen bereiken door zich met groote heftigheid voor de beperkte intelligentie van de Saksen en Huetten uit te spreken. In de Lit. Fantas. en Crit. staan b.v. alleen al zooveel citaten, dat ik me er voor zou gêneeren mijn artikelen zoo te spekken met andermans lengte. Enfin, ‘alles Bestimmung’. Een intelligentie, die Saks als het hoogste goed beschouwt, moet ook ongevoelig zijn voor andere qualiteiten, anders zou hij hij niet zijn. Vestdijk zit dus aan de N.R.C. Het zal moeten blijken, of ze aan hem een goede hebben. Ik voor mij ben er, vooral na de lectuur van je artikelen in het Bat. Nwsbl., volstrekt niet van overtuigd, dat men jou terecht voor Vestdijk heeft versmaad! Die artikelen zijn, zelfs al merk ik wel de beperkingen die je jezelf hebt moeten opleggen, uitstekend leesbaar, helder, en ondanks de ‘populaire’ strekking toch nooit populariseerend of ‘eenvoudig-specialistisch’. (Dat over Hendrik de Vries vond ik tot dusverre het minste van wat ik gelezen heb, dat over Jan Greshoff uitstekend). Ik kreeg een aardigen brief van Binnerts. Of ik er gauw toe zal komen hem te antwoorden, weet ik niet. Zeg hem in ieder ge- {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} val, met mijn groeten, dat ik er stellig op reken hem bij ons te zien, als hij met verlof is! Tot nader, beste! Veel hartelijks onder ons vieren. van je Menno Ik zal binnenkort hier een balletje opgooien over kansen bij Ned. archieven bij dr. H. Moll, den archivaris van Den Haag, die ook een speciale litteraire afdeeling heeft. Daarvoor wacht ik een gelegenheid af, die binnenkort komt, als ik hem mijn manuscript over Luther ga afleveren (ik heb hem n.l. al mijn handschriften gegeven). Waar moet ik voortaan de post heenzenden? 1051. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 2 Febr. '38. Beste Menno, Ik maak gebruik van de vrije dagen als gevolg van de bevalling van mevrouw Biesterfeld om je te antwoorden. Maar vóór alles: mijn adres blijft tot 15 Febr. Park-Hotel, Bat., daarna is het: Molenvliet West 9a, Batavia-C. Ik schreef, na jou, aan Vestdijk en aan Jan. Mijn tijd is nu wel voor ¾ opgevreten, tenminste zoo voel ik het. Gewend ben ik zeker nog niet, maar het archief heeft zeker aangenamer kanten dan vele andere ‘dienstbare betrekkingen’. Met-dat-al, blijf voor me uitzien naar een ‘postje’ in Holland. Als je met Moll kunt praten, graag. Misschien kan hij mij aanstellen voor die ‘literaire afdeeling’. Als ik zeker ben dat ik zooiets krijg, wil ik er ook wel het onmisbare pampier voor halen. Batavia heeft veel aardigs en Bep zegt dat zij er nu zoowaar van begint te houden, maar toch... De Europeesche vrienden zijn onvervangbaar, omdat het gevoel van strijdkameraadschap, dat wij in Europa hebbenniet alleen onder elkaar, dwz. onder een paar hollandsche pennisten van zekere richting, maar ook met iemand als Chiarohier eenvoudig niet bestaat. Er zijn hier aardige lieden, tusschen de ergste prollen, maar de heele structuur van hun leven is anders. Hun ‘nobelste’ belangen zijn dat dus ook. Ga Chiaro vooral opzoeken, hij verdient het. En als je wat voor {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} hem doen kunt... Ik hoop dan ook dat je Caffi in Parijs zult zien; volgens de laatste berichten had men daar wat voor hem gevonden. Zijn tijd in het zuiden was erg pijnlijk en is wschl., tegenover die oude vrienden, over en weer op een ontgoocheling uitgedraaid. Geef mij dan uitvoerige berichten over iedereen in Parijs, natuurlijk ook Malraux, als je hem ziet. En zeg hun dat mijn heele ‘drama’ hier in Indië de meest banale vorm aanneemt: die van ‘je broodje te moeten verdienen’. De ‘inheemschen’ zijn wel sympathiek, maar wantrouwenterecht! - iederen Europeaan die toenadering zoekt en in ieder geval is er, onder hen, aan zooiets als een situatie of baan niet te denken. Ik antwoord nu op je brief. Wat je me van Varangot schrijft- ook Jan schreef er iets over-is afschuwelijk. Het moet vooral tergend zijn geweest je goed humeur te laten verpesten door zóó'n stuk lintworm. Een trap onder z'n gat is zeker het eenige waar hij recht op heeft. Het gekke is dat ik - van hier geziennog niet eens uitschakel dat de klungel dit alles begonnen is als ‘experiment’, zonder werkelijk besef van wat hij deed. Zooniet, dan is het niets dan een raté en een ploert in optima forma; te meer zoo als je zijn jeugd in aanmerking neemt. Maar daarom juist. De man lijkt me te lullig om zoo'n positieve ploert te zijn; vmdl. is hij zelf, op de een of andere manier, dupe van deze heele campagne van hem (dwz. misschien verbeeldt hij zich, ook in Truida's oogen, een moderne Julien Sorel of zoo te zijn). Dat hij, in zijn situatie, een verantwoording zoekt, en bepaalde dingen tracht af te reageeren, zooals dat heet, is het a b c van dit geval. [...]. In ieder geval hoop ik dat zoowel Jan als jij deze vieze smaak spoedig weg zullen spoelen. Ik veronderstel dat jullie den edelknaap nu definitief zijn congé hebben gegeven. Laat hem dan verder aflullen wat hij wil bij alle Toussaints, zelfs van Boelaere. Dank voor 't bezorgen van De M. v L. aan Annie. Maar... hàd je een waarloos ex., of heb je er althans een voor mijn rekening aan Q. gevraagd? Ik zou 't mezelf niet vergeven als je uit eigen zak ƒ 4.40 had betaald voor een boek dat ik voor de helft kan {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} krijgen; je begrijpt dat zooiets niet in mijn bedoeling kan hebben gelegen? L'Espoir heb ik uit. Ik heb het als een nachtmerrie gelezen. Het is goed, zeker, en vol bewonderenswaardige rake formules, maar, 1e heb ik voortdurend een soort zelfverwijt van lafheid, dat ik André, Chiaro en anderen naar die hel heb laten gaan en zelf naar Indië ben uitgeknepen (ik voel dit werkelijk soms als een vrij vies verraad aan de vriendschap), 2e heb ik tegelijk het gevoel dat al dit geoorlog mij eigenlijk geen bal kan schelen. Ik schreef aan Jan dat, als dit boek niet zoo actueel was, als wij er niet in zekeren zin zelf in waren betrokken, ik al deze heldhaftigheden en krijgslisten en oorlogstechniek en brand en moord zou lezen als een moderne (en intelligente) Leeuw van Vlaanderen. Wat Gans zegt is zeker onjuist, maar dat het zóó bot zou zijn heb ik ook nooit gevreesd. En toch, hoe eerlijk ook, Malraux is geen Gide: hij erkent het noodige compromis met de handeling. Tenslotte heeft Goethe dit heele probleem van ‘être et faire’ al opgelost toen hij zei: ‘De mensch die handelt is gewetenloos’ (ook dat schreef ik aan Jan). Malraux ontdekt dit nu, pijnlijk en uitvoerig. Het vervelende is, dat hij dit ontdekken moest in zoo'n sfeer van niets dan oorlog. Zijn ‘apocalypse’ wil ik wel nader bekijken, misschien is het ‘volk van Spanje’ daar rijker aan, inderdaad, dan de ‘Moren’ van Franco (die overigens wel erg exclusief als Moren worden voorgesteld; 't is goddôme of alle rasechte Spanjaarden van dièn kant pour le besoin de la cause zijn versmolten). Maar het ‘lyrisme’ en de ‘fraternité virile’, vooral dan die op kookpunt en bij oorlog, gaan natuurlijk precies zoo op voor de fascisten. Verder is een bezwaar van mij tegen 't boek - of misschien niet eens een bezwaar, maar een reden te meer waarom het mij niet pakt als La Cond. Hum. - die doorloopende verspringing van personages. Tenslotte kan het mij niet meer schelen wie (dwz. onder welk etiket of welke naam, één van de hoop) bezig is de oorlogsdoop te ondergaan. De heer Garcia, die nogal intelligent is, staat mij tegen omdat hij toch een beetje het luchtje heeft van Ehrenburg. Scali is mij misschien het meest sympathiek, maar {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} vmdl. vooral omdat ik daar Chiaro in proef. Bergamin ken ik niet; wie is dat, denk je, in 't boek? De heer Manuel met zijn twijgje en zijn steeds korter wordende haren, die van musicus officier en chef wordt, laat me siberisch, hoewel daar misschien ook wel een ondervinding van Malraux in verwerkt zal zijn. Mutatis mutandis is dit de Kyo van dit boek, maar geef me dan maar Kyo! Magnin heeft wel iets geschikts, doet mij denken aan een kruising tusschen Bourotte en Malraux zelf; maar verder zijn er misschien maar 2 passages die mij werkelijk ‘ontroerd’ hebben; het gesprek van Scali met den ouden Alvear en dat van Scali en Garcia in 't gebombardeerde Madrid, als die geiten tusschen hun beenen loopen. Verder heb ik nog maar één behoefte: dat Malraux nu maar een heelen tijd geen oorlog en revolutie en andere uitmoordbedrijven meer behandelt. Maar zijn ondervinding lijkt mij - al is het in één richting geformuleerd - én genuanceerd én zeer intelligent én gevarieerd zelfs (al is 't zonder de ‘gevaarlijke’ variaties) én juist. Dus Gans maakt er zich wel erg makkelijk van af, met zijn praatje. Ik ben ervan overtuigd dat ik, als ik mee was gegaan, in groote lijnen precies tot dezelfde conclusies zou zijn gekomen als Malraux. Maar waarom dit boek L'Espoir heet, begrijp ik niet best. Het zou L'Expérience, of La Réalité de la Guerre of Le Compromis moeten heeten. Want als meneer Garcia zegt dat hij weet waarom hij daar is, en dat het is om het lot van de boeren te veranderen, geloof ik dat hij Scali op een erg simplistische manier tracht te verneuken. En als hij op Ehrenburg lijkt, dan moet ik er zelfs hard bij lachen. Ik denk niet dat ik erover schrijven zal, vandaar dat ik me hier zoo ontboezem. Al mijn vriendjes van de Algemeene Secretarie en zoo verdringen elkaar overigens al om het te lezen. Het stuk van mevr. Romein heeft me vermaakt. Dus ook al oneerlijk! Het is alleraardigst om te zien hoe de liefde voor een mede-marxist al deze ‘historici’ oneerlijk maakt. Ik zal op dit alles antwoorden in mijn artikel over Saks, dat een definitieve afrekening zal zijn en waarin ik allerlei aardigs zal vertellen, o.a. {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} dit - waar ik door D.D. op gebracht ben - dat Multatuli met zijn ‘ravijn’ nooit een ravijn, bergkloof of afgrond bedoeld heeft, dat dit idee absoluut komt van zijn interpreteerders en in geen enkel opzicht met zijn beschrijving van dat ‘ravijn’ klopt! Een woordenboek van 1858 geeft trouwens voor ‘ravijn’: gracht, en Van Dale, nu nog: holle weg, vóór bergkloof. Dit bewijst niets voor de waarheid van de Havelaar, maar wel voor de rustelooze neiging van al die lieden om Multatuli te laten liegen. - Verder heb ik nog wat dokumentjes gevonden op het Archief: o.a. zijn trouwacte (zeer belachelijk), wat briefjes voor Scherius geschreven in Menado, een compleet Jaarverslag v. 1849 in Menado en nog wat snippers uit Ambon. Alles bijeen niet veel waard, maar geschikt als ‘aanvullend artikel’, omdat men zoo weinig van dezen tijd weet. Maar dat publiceer ik niet in mijn stuk over Saks natuurlijk; dat wordt een apart verhaaltje, hetzij voor Gr. Ned., hetzij voor Koloniale Studiën hier. Ik verkocht - althans voorwaardelijk, want hij moet het ms. nog zien - mijn Van Harens aan Querido. Het gaat verschijnen als apart klein boekje, waarvoor ik ƒ 115. - voorschot krijg. Het ms. gaat morgen naar hem toe (ik peuterde er nog wat aan, maar niet veel toch). Het volgende boekje, dat Ontdekking van den Javaan zal heeten, gaat ook apart, en zoo voort. Misschien is dit voor mij de manier om niet altijd maximum arbeid te leveren voor minimum loon, want als ik een boek van 500 blzn. aflever, urmt de Querido en zegt dat hij zùlke hooge drukkosten heeft dat ik ervoor moet bloeden. Deze uitgeverslogika: de auteur moet minder verdienen omdat hij zoo veel geschreven heeft, is niet langer naar mijn zin. Als de kleine boekjes succes hebben, kan hij ze laten herdrukken in dikke verzamelbundels, desnoods zonder mij verder voorschot te geven. Heb je er eenig idee van, hoe De Man v. Leb. in Holland gaat? Hier lang niet slecht, ondanks den belachelijken prijs. Maar ik heb zoo'n idee dat Q. altijd zal urmen als het mij betreft, ook al werd het in z'n soort een best-seller. Hier is het beter verkocht dan Saks, die ƒ. 2. goedkooper is. Dat ik me nog eens met zulke dingen zou bezighouden!! {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} Als ik die post bij de N.R.C. gekregen had, hadden ze geen ander hoeven aan te stellen en ik geloof wel dat ik me behoorlijk van mijn taak gekweten zou hebben, zeker beter dan Vic. Maar volgens Vic - aan Vestdijk - had ik ‘geen schijn van kans’, en de lompe manier waarop ik beantwoord ben, deed denken aan uitgesproken vijandigheid. Tenzij dit rotterdamsche krantenmanieren zijn. Toch mòet er vroeger of later wel een gaatje gevonden worden, met een werkje daarin dat ik doen kan, zelfs in Europa ( = Holland), niet? Huet: ik deel je bezwaren, maar hij hééft een paar aardige boeken geschreven, ondanks, en zelfs door, de citaten. Het Land van Rembrandt is wel zijn meesterwerk, en toch zeker een heel stuk belangrijker dan het fameuze Herfsttij. Ik las het tenminste met heel wat meer leering en genoegen, ofschoon ik het Herfsttij ook niet versmaad. Verder zijn zijn indische brieven aan Potgieter heel aardig (deel 2 en 3); de rest van zijn correspondentie is een volkomen bewijs van Mult.'s grief over de ‘stijve briefjes’. Maar àl die geestigerds uit dien tijd waren ongelooflijk stijf en ouwehoerig ook als ze leuk waren, getuige de brieven van de besten: Geel, Bakhuizen v/d Brink, enz. Multatuli is werkelijk een mirakel van lichtheid, raakheid en intensiteit geweest, als je zijn correspondentie daarnaast legt; zijn proza is zoowat het eenige dat er niet bij loopt of het hevig moest worden gemasseerd. - Ik zou er overigens voor voelen om de historische schetsen van ‘Bakkes’ te lezen, vmdl. zijn die beter nog dan Huet. Wat de Litt. Fant. en Krit. betreft: een keuze zou goed kunnen zijn, maar zooals ze daar bij elkaar zijn is 't net als met 't Journal van de Goncourts: misschien nuttig als ‘kroniek van den tijd’, maar met een hoop rotzooi. (Huet's artikelen over Mult. zijn me overigens meegevallen; zijn standpunt is sympathiek, heel wat sympathieker dan dat van Saks.) En verder moet Huet een soort autobiographie geschreven hebben, die zijn beste werk is. Weet je dat? Ik las erover en zocht ernaar, maar op dat gebied vind je in Indië nooit iets. Kan je 't voor me opsporen en als je 't vindt mij dit werkje zenden? Je kunt het met liefde terugkrijgen als je er zelf op gesteld mocht zijn, maar zoek het (misschien moet je {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} wel eerst den juisten titel in een bibliotheek nazien;-of zou 't een groot opstel zijn in de Litt: F. en K.?) Ziezoo, ik geloof op alles geantwoord te hebben. Heel veel hartelijks, ook voor Ant en van Bep, (die inderdaad relatief hier nogal aardt, terwijl ik juist voortdurend en op mysterieuze wijze sukkelende ben), een ferme hand van steeds je E. P.S. - Ik zal je boodschap aan Coert Binnerts, die op 't oogenblik de Oranjefeesten in de koelte ontvlucht is, overbrengen. Hij vertrekt in Mei a.s., heeft al passage. In Juni kan je hem dus verwachten. Dat is nog lang. Kan je aan Jan vragen mij een 2e nr. van Gr. Ned. van Januari te zenden? Het 1e heb ik ook nog niet, maar dat komt wschl. eerstdaags. 1052. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 4 Febr. 1938. Beste Menno, Dank voor het fraaie knipsel waarin Varangot en ik - neen, toch ik en Varangot - aan weerskanten van den heer Moravia (vriend of ex-vriend van Chiaro!) worden opgehangen, als vlinders die tot ‘staal’ dienen. Is dit van Loon's vizie op het geval? Het andere lor - de zoo hoogoorspronkelijke ‘eerste aanklacht’ van den lectuurmaker De Man, las ik al. Als ik in Holland was en een blad tot mijn dienst had, zou ik antwoorden. Met alle verachting. Maar dat zal wel onverstandig zijn. De 2 bladen waarin ik deze ‘aanklacht’ zag overgenomen (is Maurits Dekker hem niet al 2 jaar vooruit?) waren: De Avondpost en De Maasbode. Dat is onthullend genoeg, misschien. Ik lees op 't oogenblik (ik lig met influenza te bed, en dit is tenminste een uitgesproken kwaaltje, bovenop de geheimzinnige dingen die ik verder in me schijn te bergen) Huizinga's Erasmus. Met heel veel genoegen, instemming, sympathie - vooral voor Erasmus natuurlijk. Je zou op een keer eens onze positie moeten weergeven: waarom wij ‘slingeren’ tusschen Erasmus en Multatuli. De meerdere gratie, genuanceerdheid, geliktheid van no {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} 1 is toch ook: gebrek aan moed, aan temperament, die no. 2 zooveel meer had. Maar verder, op dit verschil van temperament na, dat misschien hetzelfde is tusschen libéral en libertaire (anarchist) dat Malraux in L'Espoir noemt, is er veel overeenkomst. Beiden satyriek, beiden tot het uiterste politici zonder partij, beiden individualist, beiden strijdende met spot tegen het brute, dus beiden ‘humanist’. En wij zijn soms zoo dapper en agressief als no 2 - of willen het althans zijn! - soms zoo laf en vredelievend wegwijkend als no 1. Er moet een mooi hoofdstuk over te schrijven zijn, waarom eig. deze 2 Nederlanders de eenigen zijn die ons aantrekken en inspireeren; en niemand zal dat zoo goed doen als jij. (Als ik daar niet zeker van was, zou ik het zelf eens probeeren.) In ieder geval, ik beleef er veel plezier aan, bij gebrek aan beters; en na L'Espoir is het bepaald uitgezochte lectuur om weer in evenwicht te raken. Wat Huizinga betreft, als hij zoet en bewonderend over Erasmus schrijft, van wien hij op z'n allerbest toch een klein en heel wat laffer zoontje is, vind ik hem aardig; maar als hij over hem begint te ‘kritiseeren’, met volkomen onverantwoorde praatjes over ‘den weg naar Damascus’ van de ‘allergrootsten’ - zoodra iemand met wijding zoo'n woord als ‘allergrootsten’ gebruikt, kan je er zeker van zijn dat hij je op een vage manier zit te bedotten - hangt hij me den keel uit. [Die weg naar Damascus heeft Erasmus nl. niet doorgemaakt; en Huizinga zit hier op het grootere van de allergrootsten te sabbelen, precies als Saks.] Het beroerde van zoo'n ernstig-wegende en alles-bekijkende geest als Huizinga is: dat je uitgenoodigd wordt a priori te gelooven dat hij wel uiterst-op-de-hoogte is, door-alles-heengegaan, ERNSTVOL en VERANTWOORD. En dat je, na ampele bestudeering, zou zien dat hij een véél lichtvaardiger (léger) geest is, niet alleen dan Erasmus, maar zelfs dan de ‘onbesuisde’ Multatuli. Maar hoe breng je een Hollander dat aan z'n verstand? Ik heb overigens werkelijk niets tegen Huizinga, ik lees hem zelfs heel graag soms. Ik las met veel plezier zijn Wetenschap der Geschiedenis (zonder een appendix tegen Romein en jou, naar het schijnt); dat is toch, voor een prof {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} in de geschiedenis, ongewoon frisch en soepel? Niet? En werkelijk voortreffelijk voorgedragen; H. op z'n best. Ja, ik heb nog één klein dingetje tegen hem. Voor iemand die zóó goed schrijft en wiens woorden door iedereen zóó nagewogen worden, is hij soms wat al te slordig. Op blz. 9 van deze Erasmus (2e druk) staat dat E's moeder ‘aan een pestepidemie’ gestorven is. Dat zou hij toch niet mogen doen; dat geeft mij lust hem te vragen wat hij daar precies mee bedoeld heeft: bv. dat er een heele epidemie noodig was om dat mensch te dooden, of dat ze aan angst voor die epidemie is gestorven, ofwel achter-aan, toen die epidemie al zoo'n beetje voorbij was, en dgl. Tot zoover; dit is eig. een supplement op mijn vorigen brief. Ik ben niet in mijn sas; physiek niet, maar nog veel minder moreel. Ik wil terug naar Europa. (Maar Bep profeteert dat we dan ook ‘niet lachen zullen.’) Hartelijk gegroet van ons bei, steeds je E. P.S. Vanmiddag krijg ik hier een z.g. beroemde Indische figuur aan mijn zweetbed: de Jood Sam Koperberg, ex-communist nu ‘agent double’, naar men zegt, groot man in de Vorstenlanden, groot fantast-leugenaar. De man wil laten zien dat hij voor de letteren voelt en géén analphabeet is, heet mij te ‘bewonderen’. Wil een blad oprichten of zoo. Komt allemaal neer op smoezelen en lullax. II Het is gewoon schandelijk zooals wij misbruik maken van onderstrepingen. Jij doet het ook, maar misschien niet zoo kras als ik. In Europa was 't al zoo, maar ik geloof dat het sinds ik hier zit erger geworden is. Deze brief is bv. net zoo geschreven als Jan Greshoff spreekt. Waarom?... - Als ooit onze brieven gepubliceerd worden, later, dan moet - moet (streep eronder!) iemand zich ermee bemoeien en alleen de strepen door laten gaan die onmisbaar zijn tot goed begrip. Ik schrijf meer en meer {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} met een streep onder ieder woord dat ik sprekend betonen zou, wat niets te maken heeft met het begrip. Maar als het waar is dat het den laatsten tijd verergerd is, dan weet ik wel waarom: dan is het gewoon een bewijs van zwakte, van bloedarmoê, niet in den zin van de lectuurmakers die cerebrale bloedarmoede verwijten aan de highbrows, maar in den physieken, den meest reëelen; omdat ik mij wel buitengewoon belabberd voel, physiek, sinds ik hier ben. Wil je gelooven dat ik met mijn pennehouder vecht soms, om hem te laten loopen zooals ik wil en niet zooals hij wil? [...] het krioelt van de pederasten, hier in Batavia. Met X. (van dezulken gesproken) heb ik min of meer ruzie; verder zijn er een paar bepaald heele vriendelijke onder; met het gros ga ik liever niet om, omdat de omgangsvormen van deze lieden, zelfs buiten hun speciale intimiteit, me toch niet goed ‘liggen’. Overigens hierbij een mopje. Een van deze heeren, ambtenaar hier, had De Man van Lebak lezen en zei toen: ‘God, dat heb ik eigenlijk nooit geweten dat dat zóó'n schoft geweest was, die Multatuli. Ik dacht: Multatuli, nogal een leuke vent, zoo; maar 't blijkt een reuzeschoft geweest te zijn’. (Moraal: ook onder de pederasten komen vreeselijke (streep) spitsburgers voor, en verder moet Multatuli geen man geweest zijn met groote aantrekkingskracht voor de pederasten.) - Amen. 5 Febr. Gisteravond dan die heer K. hier gehad, die inderdaad een tijdschrift wilde oprichten, waarvan hij mij bezoldigd secretaris der redactie (tevens voornaamste ‘leider’) wilde maken, op ƒ 350. 's maands. Het tijdschr. moet zooiets worden als een indisch Elsevier's Maandschrift, maar, voor de literatuur, met medewerking uit Holland. Denk eens aan hoè aardig opeens, als dat lukte! Jullie zouden dan ook allemaal moeten meewerken. Hij zegt dat hij er al met den heer Terwey van Kolff over gesproken heeft en dat die er alles voor voelt als er ‘wat’ (= geld!) achter staat; maar daarover maakt K. zich niets ongerust en hij spreekt over ƒ25000 erin steken of het een paar kwartjes was. Après tout hééft hij het tijdschr. Djåwå voor elkaar gekregen, maar dit alles {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} lijkt me toch te mooi. In ieder geval heb ik hem gezegd dat hij me gauw nader moest berichten als het plan doorging, want dat ik anders met Augustus weleens naar Holland terug zou kunnen gaan. Verder heeft hij mij oprecht gebiecht hoe hij tegenover mij stond. Hij - en ook de schilder Bonnet, van Bali - vinden de indische stukken van Het L.v.H. eig. niks (daar zijn het specialisten-Indiëkenners voor, tout s'explique, als je maar even goed kijkt); zoo ‘ironisch’ en zoo; maar de europeesche gedeelten, vooral de gespr. met Malraux (hij is welingelicht!) prachtig. Dit in tegenstelling met allerlei andere Indischmannen, die hoog opgeven over de indische stukken - die ze ‘herkennend’, en overigens stomweg als documentair, lezen - en al dat gepraat van die europeesche intellectueelen en bohèmes (!) hoogst vervelend en onbelangrijk vinden. Maar De Smalle Mens vind K. ongehoord knap en De Man v. Lebak heeft hij verslonden en vindt hij mijn beste boek! En heusch niet door of om Multatuli, want die heeft hij al lang door; dat is een schrijver van humbug, dwz. een humbug-filosoof en die is als Indiëkenner eenvoudig niet te vergelijken met een Snouck Hurgronje, enz. De wijsheid van den ‘Indiëkenner’ allemaal weer, het gelul inzake Mult. van de doorhebbers-kant. Eig. nogal leuk, want het werd allemaal hoogst gezellig voorgedragen. Ik zal toch eens op een keer een stuk schrijven over de waarde van Mult., voor deze heeren. K. is socialist. Maar nu het mooie: hoewel Saks hem dus nader ligt dan ik, moest hij mij volkomen gelijk geven in al mijn sneers op Saks en hij vindt De M.v.L. nu eenvoudig schitterend. Wat doe je tegen zooiets? Eén woord is juist, dat van Montherlant waar hij zegt dat alles, waardeering of smaad, misverstand en compromis is, voor een schrijver. Op 5 menschen na, is alles wat mij over 't L.v.H. gezegd is, hopeloos gelulhannes voor me. En toch let ik geboeid op deze lezers! {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} 1053. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 12.11.'38 Beste Eddy Je uitvoerige brief van 2 dezer heeft mij zeer verkwikt! Alleen wordt het m.i. steeds meer tijd om deze correspondentie weer eens mondeling te verifieeren; maar vermoedelijk zal dat nog even moeten wachten. Je gezondheid is eigenlijk het eenige bericht, dat directe aanleiding tot een beetje pessimisme geeft, al is het een tegenpunt, dat Bep het in Batavia zoo goed hardt. Het beste met al deze tribulaties. Mijn reacties op L'Espoir zijn vrijwel dezelfde als die van jou; ook mij ontbreekt, vreemd genoeg eigenlijk, de lust om erover te schrijven (ik laat het dan ook aan Jan over). Ik kan me toch niet volkomen aan den indruk onttrekken, dat er een teveel in dit boek is, vooral aan niet geheel opgeloste personages, die elkaar letterlijk verdringen om mee te doen aan het panorama. En dan: een van de hoogtepunten, het gesprek tusschen Alvear en Scali, is toch eigenlijk een herhaling van La Cond. Humaine, wat het essentieele betreft; die Alvear is compleet Gisors, voor mijn gevoel, en zeker niet rijker of anders of beter of hoe je het noemen wilt. Bovendien hindert mij hier veel meer dan in La C.H. de jachterige stijl, die door de omstandigheden verklaarbaar is en ook niet op journalistiek gaat lijken, maar mij toch niet ‘ligt’. Ik houd niet van dezen stijl (ook niet in La Cond. H., tenslotte), en als ik niet bewondering had voor de intelligentie en den werkelijken moed, waarvan de persoonlijkheid Malraux vol is, zou ik me nog veel verder van hem verwijderd voelen dan ik toch al doe. - Die mijnheer Guernico moet, als ik het wel heb, Bergamin voorstellen (mengsel uit Spaansch en Venetiaansch bloed, een soort H. Franciscus, een langzame en katholieke Malraux, in veel opzichten, zoo kwam hij mij ongeveer voor, toen ik hem ontmoette); maar ‘herkennen’ doe ik hem toch maar half. - Mijn laatste gedachte na de lectuur was: tot deze toewijding aan den oorlog en deze verdieptheid in de broederschap van den dood zou ik alleen in staat zijn, als de situatie zich naar mijn eigen land verplaatste. De neiging van Malraux om zich in dit opzicht te internationaliseeren, heb ik niet, zelfs al legt men mij uit, ‘dat de {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} toekomst van Europa in Spanje wordt beslist’. Als de generaals Roëll, Snijders en zoo zich met Mussert verbonden, zou ik pas broederschap kunnen voelen met Albarda, Koos Vorrink, Wijnkoop en, god weet het, Maurits Dekker. Maar met dat al heeft de lectuur mij als wrijfpaal gediend voor mijn eigen roman, die zich gestadig ontwikkelt, en die ook de ‘verantwoording voor den dood’ als onderwerp zal hebben. Hoe De Man van Lebak gaat, weet ik niet, want ik onderhoud met Querido geen geregelde relaties. Maar verwacht er niet te veel van, want de mentaliteit is den Hollander antipathiek, zooals alles, wat naar ‘verheerlijking van de intelligentie’ zweemt. Er is momenteel een soort offensief tegen mij gaande, geopend door Herman de Man, waarin ik beschuldigd wordt van onderdrukking van de ware litteratuur in Holland, van de ‘gevoelswaarde’ etc. etc. Alle achterbuurten applaudisseeren er natuurlijk hard bij. Maurits Dekker verwijt mij nu zelfs, dat ik ‘gesalarieerd’ ben, en dus alleen maar z.g.n. onafhankelijk. Hij durft niet zeggen, wat hij na het initiatief van De Man graag zou zeggen, n.l., dat ik mij voor gunstige critieken laat betalen, of zooiets. De stank, die bij zulk een offensief loskomt van alle rancune, die ik in vier jaar tijds heb gemobiliseerd, is niet frisch! En het mooiste van het geval is, dat deze heeren mij verslijten voor dengene, die door een manoeuvre van de ‘Forumkliek’ Vestdijk in de N.R.C. heb gewerkt!! Dat is de logica van het ressentiment. Dat Vestdijk door zijn eigen qualiteiten voor die plaats in aanmerking kwam, dat hij door de N.R.C. moest worden uitgenoodigd eer hij solliciteerde, dat ik geen woord ter recommandatie van V. bij wien ook heb gezegd of geschreven: dit vullis zou het nooit vatten, al werd hun de heele correspondentie over zulk een benoeming overgelegd. [Voor zulke lieden geldt, dat hun schrijverschap hen verlaagt; zonder dat zouden zij misschien behoorlijke menschen geworden zijn, nu worden zij voortdurend vergiftigd door hun jalouzie. Zij meenen ongetwijfeld, dat wij, door de ‘postjes’ te bezetten, groote sommen aan onze boeken verdienen, de sukkels!!! Ik zie voortdurend de afrekening 1937 van Nijgh, bedragende 6 gulden...] Als ik {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} menschen als De Man en Dekker aan den gang zie, vergeet ik plotseling al mijn amendementen op bepaalde gedragingen van Vestdijk, die, hoe je het ook ziet, een fabelachtig phaenomeen is naast deze leveranciers voor roomsche en roode leesportefeuilles, en bovendien iemand, die zich niet grooter, verhevener, karaktervaster etc. voor doet dan hij is. Hij is eigenlijk erg aardig, wanneer je bepaalde gevoelens van vriendschap eenmaal hebt uitgeschakeld; en ik heb hoop, dat hij, nu de N.R.C. hem een (overigens belachelijk kleine) vaste basis geeft, een beetje de angst zal kwijtraken om door slechte critieken op een ander slechte critieken van een ander terug te krijgen. En stuk van zijn voorzichtigheid en toegeeflijkheid verklaar ik, na een recent gesprek met hem, als misschien niet heroïeke maar wel begrijpelijke angst voor het brood. Vooral na de debacle van Meneer Visser schijnt die angst hem ontzettend beet te hebben gehad. Het Vijfde Zegel is (hoe zou het anders) zijn eerste boekhandelsucces, waar hij zelf gelukkig met de noodige ironie op reageert. Dat de bedoelingen van Rougemont je vaag bleven, ligt misschien aan hem, maar zeker aan mij, want mijn stuk was niet gelukt: veel te expliceerend, academisch zelfs, en te weinig partij. Wat ik precies over hem te zeggen heb, hoop ik binnenkort in Gr. Ned. te schrijven, waar ik volkomen vrij ben van de verplichting tot ‘uitleggen’. Ook dan zal nog wel vaag blijven wat Rougemont wil, maar, als het stuk goed wordt, dan niet door mijn schuld. Ik ga de volgende week naar Moll, want het boekje over Luther (dat ik je toezend) is dezer dagen gerevideerd geraakt en het manuscript kan dus ‘in de kast’. Als het gesprek iets belangrijks oplevert, zal ik je direct schrijven. Ant en ik zijn eenige malen op mysterieuze wijze vergiftigd! Na den koffiemaaltijd. Jan, die hier laatst logeerde, vertoonde plotseling ook de verschijnselen; het was een fraaie geschiedenis. Het vervelende is, dat noch de dokter, noch de chemicus, die erbij gehaald zijn, de oorzaak kunnen vinden. De symptomen zijn die van een acute arsenicumvergiftiging. Bij de ergste aanval ben ik volkomen leeggebraakt (16 ×). Goena goena? Ik {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} hoop, dat wij er ‘overheenleven’, en in dat geval tot nader. Veel hartelijks 2 × 2 je Menno 1054. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 13 Febr. 1938. Beste Menno, Lees ingesloten brief, die jou eig. evenzeer aangaat als mij en zeg mij wat ik daarvan denken moet. Wat zijn dit voor katholieken? Ik schreef dezen man een aardigen brief terug, geloof ik; maar als je er meer van weet, licht mij dan in. Kreeg jij ook zoo'n schrijven of zag je hem al eens? En is Bruning in nadere relatie met je getreden? Die brief wel graag terug. Ik kom je nu een paar dingen vragen. 1o. Wil je Jan Gr. zeggen dat Gr. Ned. van Januari mij eindelijk - gisteren - in 2 exx. heeft bereikt. Dat is dus in orde. Wèl nog graag 1 ex. van Gr. Ned. van December, als dat kan. En het meesterwerk van Saks over Multatuli. Of wil Brusse dat niet meer zenden? In dat geval koop ik het hier; maar het is zuur er ƒ 4.20 voor neer te leggen. 2o. Kan je me bezorgen - misschien heb je er een dubbel ex. van - een niet gemutileerde tekst van de Vos Reinaerde en een behoorlijke uitgave, desnoods niet compleet maar dan toch een ruime keus, uit de Historiën van Hooft? Zwolsche Herdr. of Pantheon of zoo. Mocht je deze dingetjes niet hebben, vraag Mayer dan ze mij te bezorgen, maar alleen als ze goedkoop zijn; liefst minder dan een gulden per stuk. 3o. Kan je de Romeinen vragen mijn hun Erflaters onzer Beschaving te zenden? Compleet vooral, alle 4 dln. Ik wil er best over schrijven; hetzij in 't Bat. Nwsbl. hier, hetzij in Gr. Ned. Of anders, mocht jij een ex. van henzelf krijgen en een voor de krant, stuur jij mij dan je andere exemplaar. Ik wil ook wel aan den uitgever schrijven als 't moet (wie is het?) maar misschien vind je er zóó iets op. Niet vergeten dit, ik ben er erg benieuwd naar en zit tegenwoordig tòch zoo in de Geschiedenis. Hier laat ik 't bij, voor heden. Het is merkwaardig zoo weinig {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} post als ik tegenwoordig krijg, dwz. sinds we in Batavia zitten. Maar zoodra ik weer een brief van je krijg, antwoord ik uitvoerig. Veel hartelijks voor Ant, van Bep, een hand en veel dank bij voorbaat voor je bemoeienis in 't bovenstaande, van steeds je E. O ja, een gek ding, maar ik zou ook graag ontvangen: De Prinsen van ons Vorstenhuis door J.J. Moerman en Mevr. Kleinhout-Moerman, uitg. door Holkema en Warendorf. Dààr kan Jan me wschl. gemakkelik aan helpen, of misschien heb jij een veracht ex. dat je anders toch weggedaan zou hebben. Ik ben geïnteresseerd in die halfbroers van de koningin: Alexander de professer en le prince Citron en zoo! Al zal alles wat aardig had kunnen zijn wel ontbreken in dit orangistisch werk. Maar wie weet? een goed lezer... een lezer die leest als Saks... Mevrouw Romein krijgt haar vetje nog van me, daar kan ze op rekenen; maar dat zal toch wel geen bezwaar zijn om me die Erflaters te zenden? Zoo ja, vraag dan niet aan de Romeinen. Dank, dank, dank. II. - Ik merk dat de Blocnotes in G.N. op hun eind loopen. Nog voor 1 of voor 2 keer? Ik heb alles genummerd wat ik nu bijeen heb (inbegrepen het boekje van Boucher) en kom tot ± 360 blzn. Bijeen in een boek zou't een 400 à 450 blzn. zijn; er kan nog wel wat worden geschrapt, hoewel niet te veel, om het dagboek-karakter niet te verliezen en er het air aan te geven van een collectie aforismen! Ik wil probeeren dit boek tòch uit te geven, juist nu het nog actueel is. Als ik geld ervoor bijeen krijg, wat misschien wel lukken zal, geeft Q. het wel uit. Ik zal hem erover schrijven, vragen wat de kosten zijn voor een boek (in 1000 exx.) van 450 blzn. Maar wil jij er dan een inleiding voor schrijven, om den Hollander te leeren hoe hij 't aan moet pakken en wat het is: dwz. niet het leerzame proza van Huet en zoo? Kan je (met Jan) ook nog eens denken over een uitgever? Is 't in Vlaanderen niet te {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} drukken, of uitgegeven te krijgen, is er niet een jong uitgever die eraan wil? Maar 't moet goedkoop zijn! Maximum prijs ƒ 2.50. Desnoods slechter papier. 1055. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 13 Febr. 1938. Beste Menno, Ik schreef je vanmorgen, maar deze Zondag is nogal vruchtbaar gebleken, vnl. omdat ik daarna peuterde in die Blocnotes van me. Ik weet zoowaar niet meer of eig. in Januari niet de heele collectie is opgeruimd; ik kan me tenminste niets herinneren van wat ik later nog geschreven kan hebben. Of was er toch nog wat, en zette je nog wat in Februari? Zoo ja, dan staat die rommel er nu al 14 dagen in, maar ik zal 't pas zien over een maand, denk ik! In ieder geval, ziehier. Ik zond Jan Gr., een week geleden, een blocnoot met een beschouwing over 't misverstand ten opzichte van Ducroo, dat ik met de jaren heb waargenomen. Uit Tjitjoeroeg nog zond ik hem een bloknoot over die lezing van Robbers - over ‘intelligentie’ in auteurs, je weet wel. Ik kreeg er nooit antwoord op, maar dat doet Jan wel meer niet. Voor alle zekerheid doe ik een copie daarvan hierbij. Werd het ding al geplaatst, dan gooi je deze velletjes wel weg. Anders graag daarmee beginnen voor deze laatste reeks. De rest is eenvoudig, lijkt me. Het is echt een laatste paketje. Die blocnoot die ik een week geleden naar Jan zond, moet je van hem vragen en ertusschen zetten, als jij tenminste nog altijd deze proeven ‘verzorgt’. Ik ben je echt dankbaar voor al de moeite! Maar 't zal je misschien plezier doen dat ik in zekere mate - 10 ×, 100 × minder dan ik het zou willen - op het geblaf van dien poen Hamburger (gezegd De Man) reageerde. Kan je je met Jan en Gr. Ned. dus verstaan om van deze reeks de laatste te maken? Daarna kan ik me met de boekuitgave bezighouden. Als Jan en jij perse geen uitgever weten in Holland, die 450 blzn. wil uitgeven voor zijn (gedeeltelijke?) risico; informeer dan naar een goedkoopen drukker en een uitgever die zich dààrmee zou willen bezighouden. Ik zal zelf - met Bep - hier nog {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} wat schiften. Voelt niemand ervoor, dan wend ik me tot Querido en vraag zijn condities en wat 't bij hèm zou kosten. Een deel van de oplage maak ik zeker goed. Maar 't stuit me tegen de borst om dit boek in te houden, omdat Jan Lubbes er zoo tégen is. Schrijf er me nog even over. Vooral of je er de inleiding voor wilt schrijven. Maak die dan ook absoluut vrij, schrijf wat je van mijn beroerde kanten vindt, als je daar lust in hebt, geef een ‘gebruiksaanwijzing’ in optima forma, als je daartoe gestemd zou zijn. Tot zoover. Morgen moet ik weer naar bureau, en het meest van alles hindert mij het op een bepaald uur opstaan, moeten opstaan, want ik slaap nog altijd even beroerd. Als ik dan om half 7 uit bed moet, zou ik de heele wereld kunnen uitspuwen. Ik zou met plezier harder willen werken, als ik den tijd wat meer aan mezelf had. Nogmaals het beste van ons 2 voor jullie 2, steeds je E. 1056. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 15 Febr. '38. B.M. Hierbij een foto van 's Lands Archief; vroeger ‘paleislandhuis’ van den G.G. Reinier de Klerk (koloniale stijl v/de 18e eeuw). De eig. bergplaatsen zie je niet goed, dat zijn die 2 bijgebouwen, die links en rechts naar achter loopen, vroeger slavenvertrekken. Het paviljoen rechts is nu binderij en fotografiekamer, het pav. links wordt 's morgens gebruikt voor de documentatie-afd., 's avonds voor ‘research-work’ van buiten. Ik zit op de bovenétage, achter het uiterst-linksche raam, maar aan den achterkant v/h gebouw, dat zie je dus niet. Et voilà! Je E. 1057. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 21 Febr. 1938. Beste Menno, Ik antwoord ‘haastiglijk’ op je missive, anders lukt het niet. Vandaag ben ik anders weer thuis gebleven wegens ziekte. Die vergiftigingshistorie van je is héél raar, maar {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} wat ik heb, weet niemand! Nu had ik achter elkaar buikloop - 4 dagen - met het gevolg dat ik ook leeg ben. Opnieuw onderzocht op amoeben, vond men ditmaal niets. Die veronderstelde blindedarm schijnt het ook al niet te zijn. Het is leuk. - Houd me op de hoogte van nieuwe vergiftigingsaanvallen op je. Varangot of N.S.B.? [...] Kreeg je ook nog mijn soort supplement-brief, o.a. over leesteekens - o neen, onderstrepingen? Geef me vooral antwoord op de dingen die ik je vroeg; anders moet ik maar weer overbeginnen. Ik schreef Q. nu zelf om naar prijzen te informeeren. Dat gelulhannes van de obscuranten maakt dat ik weer vechtlust krijg. Ik zie niet in waarom we bakzeil zouden halen, voor we werkelijk overleden zijn. Ik hoop je binnenkort, in ruil voor Luther, een boekje met dialogen over 't detective-verhaal te sturen, genaamd Het Sprookje van de Misdaad, en te Batavia uitgegeven. Ik kreeg daar ƒ 100. voor! Vind je 't feit dat zoo'n boekje in Batavia uitkomt, niet wel leuk? Nu puzzelt me weer wat. Ik ga eerstdaags over Multatuli en Saks schrijven, maar daar niet alleen over. Er komt ook bij: Mult. als leugenaar, geill. door de ravijnkwestie die door D.D. alleramusantst is opgelost (!); Mult. als deugdheld; Mult. als tegenstander van Van Lennep en van Huet; en nog heel wat meer. Een complete afrekening; hierna wil ik in lang niet meer over hem hooren. Mevr. Romein en Noordenbos worden beiden beantwoord, zoo ook de heer Van Vriesland. Maar dit zal wel 32 blzn. worden! Ik vraag me af hoe 't moet met Jan en zijn administratie van Gr. Ned. Het vervelende is nl. dat ik hem onlangs vroeg of hij de nieuwe dokumenten wou, die ik in de archieven van Menado en Ambon gevonden had. Ik reken daarvoor - dit is een totaal ander iets dan 't stuk naar aanl. v. Saks - op een 25 blzn. Hij stelde mij voor 't te doen in brokjes van 4 × 8 (3 × 8). Hoe moet dat? Deze serie kan ik hier in Indië gedrukt krijgen in Koloniale Studiën; die dokumenten bij scheutjes te geven zou al te mal zijn. Maar nu dat andere stuk? {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} Eén ding is toch zeker: in een behoorlijk tijdschrift, moet het tijdschr. zich richten naar de copie, niet de copie zich r.n.h. tijdschrift. Met dit laatste begint het geknoei van actueele periodieken en journalistiek. Maar nu heb ik geen trek om Jan nog eens te plagen met mijn aanbod. Denk je dat het iets voor de Vrije Bladen is? Ik vrees dat Vic ertegen zal zijn. En ik neem ditmaal niets terug; geen regel, geen komma. Het is mijn complete afrekening met den Hollander-die-Multatuli-haat. Lijkt het je niet het beste om meteen te probeeren het als brochure gedrukt te krijgen? Schrijf even erover aan Jan. Voelt hij er toch voor, dan zend ik de copie 't liefst naar Gr. Ned. Schrikt hij erg van zooveel blzn. (misschien wordt 't ook wel iets minder), bedenk dan waar. Maar 'roode' drukkerijen nemen 't niet, omdat het voor een deel tegen 't historisch-materialisme gaat, - dat van Saks althans. Waarom antwoord je die prollen van Dekker en De Man niet afdoend? Ik hoùd niet van die zwijgende reprobaties. Geef ze een frisch pak slaag; je kan ze 10 × aan en ze bulken erom. Als je mij plaats wilt geven, ben ik bereid het te doen; trouwens, de blocnote die ik je zond is al iets, vind je niet? Maar jij hebt veel meer gegevens: onthul de rancune van dit vee, inpl. van in abstracto te beweren dàt ze rancuneus zijn. Citeer ze; laten de lezers voelen en zien wat voor vee het is. Anders heb je tòch ongelijk! Ik ben benieuwd of je Chiaro nog opzoekt. Schrijf me gauw weer. Als Moll me wat bezorgen kan, ga ik zoo weg. Wil hij dat ik nog wat langer hier op 't archief blijf, met 't oog op een ‘getuigschrift’ of zoo, ook best. Maar probeer er wat van te maken, want op den duur is Indië toch maar zoozoo. Dwz. klimaat en koloniseerend janhagel; verder zijn er heerlijke dingen. Maar dan: wij moeten toch weer bij elkaar terugkomen; ik zit hier tè ver, als ‘voorpost’. Hartelijk steeds je E. Ik zou je heerlijke verhalen kunnen vertellen: over mijn getikte indo-klerk, over de giftige kloek v/h Archief ‘die dadelijk aan me gezien heeft dat ik een pederast was’, enz. enz. Maar ik heb er den moed niet toe. {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} 1058. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 23 Febr. 1938-' snachts. B.M. Ik heb dringend raad van je noodig, want ik ben de wanhoop nabij! Schrik niet: het is maar om een literaire kwestie! Je moet weten dat ik 3 dagen beroerd geweest ben en niet ‘naar kantoor’ gegaan (ik schreef je dit eergister al, meen ik) en dat ik - nu ik dat vervloekte gevoel ken van den tijd niet meer aan mij te hebben! - inpl. van te rusten, wat ik hoognoodig had, dat langaangekondigde Multatuli-Saks-Enz.-artikel geschreven heb. Het heeft me zoo beziggehouden dat Bep begint te gelooven dat ik gek ben. En nu, terwijl ik zou moeten slapen, want ik moet morgen om half 7 op, schrijf ik je dit. De kwestie is dat Gr. Ned. ‘onmogelijk’ is geworden. Jan schreef me net weer. E poi muori, dat verhaal over dien meneer Godius, je weet wel, een verhaal van 35 blzn. G.N. geloof ik, gaf ik hem zooiets van 5 maanden vóór mijn vertrek naar Indië en het komt er nu a.s. Juni pas in! Zooals ik je ook gister of eergister schreef: Jan wil alles gesplitst hebben in stukken van 8 pagina's maximum. Het wordt een Querschnitt-redacteurs-tic in hem! En nu moet je weten dat ik vandaag - 3e dag van thuisblijven - aan blz. 69 van mijn ms. toe ben! Het is op de volgende manier verdeeld: I.De heer Saks in tijdschrift- en boekvorm. (Bespreking v/h boek van Saks, dat ik van Samkalden hier leende, omdat ik het van Gr. Ned. niet kreeg.) - 18 blzn. II.De verdedigers van den heer Saks. (Antwoord op mevr. Romein en Dr. Noordenbos vooral, maar niet dat alleen, óók in algemeen verband met Multatuli). - 12 ½blz. III.Multatuli als deugdheld en leugenaar. (Hierin o.a. het bewijs dat M. met dat fameuze ravijn nooit een ravijn bedoeld heeft i/d zin van ‘woeste bergkloof’.) - 6 blzn. IV.De vergiftigde door vergiftigingsvrees. (Weerlegging van de theorie van Saks, met anecdotes over indische vergiftigingsgevallen, enz.) - 10 blzn. V.De Brieven-Avond. - (De ‘reconstructie’ van 29 Maart 1856 {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} door Saks, herzien door mij; dit stuk is veel completer en algemeener geworden dan het zoo misschien lijkt.) - 9 blzn. VI.Multatuli en de Hollander. (Beschouwingen, in antwoord op mevr. Romein, over de tegelijk veelgelezenheid en gehaatheid van M. in Holland, enz.) - 13 ½ blz. En als ik doorga, zou ik nog willen schrijven: VII.Multatuli als querulant, waarin de heele historie Multatuli- Van Lennep; en VIII. Multatuli en Busken Huet (met beschouwingen waarom voor den Hollander = Saks, Huet altijd gelijk zal hebben tegen M., terwijl hij zich kennelijk treurig gedraagt en M. hem domineert als een vorst.) Maar ik scheid ermee uit! Ik heb geen trek mijn arme vrije tijd hiermee te vullen en nul op mijn rekest te krijgen. Eigenlijk kan van dit alles alleen een tijdschrift artikel-(reeks) gemaakt worden; als zoodanig is 't geconcipieerd. Moet er een aparte brochure of een klein boekje van worden, dan zou ik 't eigenlijk moeten herschrijven. - Ik heb me erg laten gaan in deze 69 blzn. en zal dus nog wel wat kunnen schrappen en samentrekken. Maar als ik de boel compleet maak met die 2 laatste hfdstn., krijg ik in eerste lezing een kleine 100 blzn. ms., dus laat ons zeggen: 80 Gr. Ned. - Aangenomen dat ik de boel dan herzie en erin slaag een 10 blzn. te schrappen, dan blijft er toch nog copie voor een 70 blzn. G.N. over. En dat làpt G.N. hem gewoon niet! Ik heb vurig de pest in. Maar ik ben bereid de boel weg te sluiten = onuitgegeven te laten, als jullie er niets op weet. Schrijf dus omgaand hoe je 't geval ziet. Misschien schrijf ik Van Lennep en Huet er toch nog achteraan, nu ik eenmaal ‘op pad’ ben, maar met herzien enz. wacht ik tot ik bericht heb. Misschien is het 't beste dat je toch Jan raadpleegt. Het is voor mij een rotzooi, omdat ik dit alles in maanden heb opgezameld - dat idee om ook Van Lennep en Huet erbij te nemen had ik in Tjitjoeroeg al! - en nu de boel eruit is, ziet het eruit als een niet te plaatsen zoodje. Als men hiermee 5, 6 of 8 nrs. vult (in kleine beetjes), wordt het onuitstaanbaar. Mijn idee zou zijn: 2, hoogstens 3 vervolgen, dus 2 × 35 of 3 × 23 blzn. per {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} keer. Maar ik hoor Jan al zuchten. Weet je er iets anders op? Schrijf gauw, ik wacht erop. Hartelijk je E. P.S. Jan schreef dat jij voor de laatste blocnotes zou zorgen. Dat is dus in orde. - Wil je Jan zeggen dat Bep 't stuk over den Deen in Indië niet geplaatst wil hebben? Weggooien! 1059. E. du Perron aan M. ter Braak Bat. 25 Febr. '38. B.M. Daarnet een briefje ontvangen van dien zendelingdokter van Soekaboemi, die uit Tjitjoeroeg mijn ex. van de Christenen meenam. Hij zendt het nu terug en schrijft dat hij het analytisch erg knap heeft gevonden maar phenomenologisch (!) zwak. Hij vraagt hoe de gedachtenwereld van een Buber (??), een Sjestov, hierin opgenomen is bijv. Ja... tjà... de eene mensch gaat nu eenmaal niet in de andere. Maar dat heb ik hem niet kunnen zeggen, zijnde hij zelf niet hier. Nu ik het boek weer hier heb en erin blader, krijg ik toch weer echt lust je te antwoorden op sommige punten, bv. die geconstrueerde, onechte, ‘sympathiekerige’ praatjesmakerij over dat je iedereen veracht die zich tot elite rekent. Dan veracht je mij; maar óók Nietzsche, wees daar zeker van. En er zijn andere punten, aardiger, waarin je je blootgeeft. Maar het is onmogelijk, want 1o vind ik dit boek van je uitmuntend en ben het er dus eig. volkomen ‘mee eens’ (rotformule), 2o begrijpt Jan Lubbes er niets meer van als wij elkaar in de haren gaan zitten (al was 't maar in schijn). Alzoo: nikske, zooals de Vloamen zeggen. Maar als je èrg lief wilt zijn, stuur me dan een ingen. ex. van dit boek, want die z.-d. heeft het... erg goed gelezen. Ik geef dit ex. dan aan iemand die je bewondert: er zijn er zoo zelfs in dit land! Dank en hartelijke groeten van je E. Ik kan mezelf nu wel voorhouden dat alles relatief is en alleen maar ‘anders’ - ik voel me toch goddomi 100% elite naast Herman de Man. En hij ook, dàt is zoo leuk! {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} 1060. M. ter Braak aan E. du Perron 27, II. '38 Beste Eddy Ik ben eenigszins in de war wat de volgorde van onze correspondentie betreft; ik heb hier twee brieven van je liggen (4 en 13 Febr.) benevens een briefkaart van het Archief (dank voor alles), terwijl ik meen, dat er nog één brief van mij onbeantwoord is gebleven. Intusschen heb ik een langdurig gesprek gehad met den heer Arntzenius (geen broer van ‘broer’ van De Tel., zoover ik weet, want een alleraardigste man), onderdirecteur van het Gemeente-archief (Moll was afwezig). Hij heeft mij weinig hoop gegeven voor ev. kansen bij het Ned. archiefwezen, dat haast geen vacatures heeft, behalve voor Roomschen; hij vroeg, of je geen zin had in de Moederkerk te gaan, hetgeen ik ontkennend meende te mogen beantwoorden. Er is vooraf noodig een opleiding op de Archiefschool, die voor een snugger mensch volgens hem niet lang behoeft te duren, ± een jaar; maar zooals gezegd, hij raadt je dit volstrekt af. Veel optimistischer is hij over het leeszaalvak. Daarvoor is weliswaar noodig een opleiding van twee jaar, maar als de leider van die cursus, dr. Greve (de man van Perk), belangstelling heeft voor den gegadigde, schijnt daar over te praten te zijn en is tegemoetkoming wat volontairen etc. betreft mogelijk. Ik ken nu dezen Greve niet persoonlijk, maar weet toevallig, dat hij hard wegloopt met mijn critieken in Het Vad. en graag kennis zou willen maken. Ik zou dus je aangelegenheid ter sprake kunnen brengen, als je in deze richting iets zou willen probeeren. Maar in dat geval moet je toch rekenen op twee jaar selfsupporting (heet dat niet zoo?); er zit niets anders op, aangezien je die diploma's moet hebben. Schrijf mij eens, of ik met Greve zal gaan praten en je belangen bepleiten. Ik doe het n.l. liever niet, eer ik weet, dat je zooiets serieus zou overwegen; het is ontactisch iemand op te warmen en hem later weer af te moeten koelen. Dit voorbehoud ook met het oog op wat je me schreef over het tijdschrift van Koperberg, dat je directer kansen op een goed salaris geeft. Het spreekt vanzelf (Arntzenius bevestigde mij dat), dat een getuigschrift van je chef bij Greve veel zou uitwerken, wan- {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} neer je je later ev. met hem in verbinding zoudt willen stellen. Dit over de ‘zaken’. Verder heb ik een kleine correspondentie gehad met Jan Greshoff over je stukje aan het adres van Robbers. Ik had het n.l. tot nader order achtergehouden, omdat de man nadat je het schreef ten grave daalde en het stukje een directe polemiek was. Nu je het toch schijnt te willen publiceeren (waar ik in laatste instantie uiteraard niets mee te maken heb, al meende ik tegen te moeten adviseeren), zou ik graag willen, dat je mijn naam eruit liet verdwijnen. Ik voel n.l. niets voor dit gesprek met een doode, die niet meer kan antwoorden, tenzij misschien spiritistisch. Door deze onvoorziene omstandigheid zou het stukje een totaal andere portée krijgen dan het had, toen Robbers nog leefde. De zaak is van ondergeschikt belang, maar ik moet er toch even mijn ‘partij’ in kenbaar maken, omdat ik er als partij in gesteld werd. Overweeg het nog eens. Het plan om je Blocnotes in een dik formaat uit te geven, lijkt me in dezen vorm niet geslaagd. 1o is het lezen van 450 pagina's ‘losse flodders’ geen doen; m.a.w. het boek zou als geheel eigenlijk bestaan uit tallooze onderdeelen, en de vorm zou de attractie van de korte formules te niet doen. Een uitgever zul je er haast niet voor kunnen vinden, maar dat is een tweede. Ik zou je een ander plan aan de hand willen doen; maak een selectie, van 60 tot 100 pagina's ongeveer, voor Ursa Minor. Je bent dan meteen van de uitgevers af, en in die serie past juist dit werk uitstekend. - Het inleidingsplan ligt mij ook niet recht, voorloopig. Het zou dan toch zooiets moeten zijn als jouw voorwoord bij het Demasqué; want een compleet stuk, dat ik over je zou kunnen schrijven, zou veel te lang worden en daar ook niet op zijn plaats zijn. Ik zie veel meer in een bundel voor Ursa Minor, die zichzelf heusch wel kan rechtvaardigen. Die brief van Pierre H. Dubois is sympathiek, alleen een beetje te geëxalteerd naar mijn smaak. Maar dat is voor een katholiek, die Van Duinkerken niet meer lust, wel te excuseeren. Deze Anton schijnt overigens in Amsterdam als maar proselieten te maken, naar ik van Binnendijk hoorde; hij zit dik en breed in een café, onder biergenot, en predikt de universeele kerk, die {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} alleen Europa kan redden. Ik wil dit heer als een soort pendant van X, den bekeerden moordenaar, in mijn roman onderbrengen, maar dan als een gloeiende satyre op zijn gemoedelijk vet en denderende ‘geschiktheid’. Pierre H. Dubois ken ik niet, maar Henri Bruning is, met al zijn katholieke en rhetorische resten, een eerlijk man (jonkman, zou Jan zeggen). Met je opinie over Huizinga's laatste boek ben ik het heelemaal niet eens. Die Wetenschap der geschiedenis is het beroerdste broddelwerk, dat hij ooit heeft afgeleverd; vol met de potsierlijkste uitvluchten en methodische trucjes, complete woordfetichistische, schoolmeesterlijke wartaal, waar de Cultuurhistorische Verkenningen nog meesterlijk bij zijn! Het lijkt mij een feit (en als de man dood is, hoop ik dat nog eens te schrijven), dat H. sedert het Herfsttij regelmatig achteruitgezakt is. Erasmus is nog een zeer respectabel historiewerk, maar veel bleeker, onpersoonlijker en langademiger dan het Herfsttij. Maar ik heb me voorgenomen over H. niets meer te schrijven (afgezien van bepaalde noodzakelijkheden door de krant), zoolang hij nog in leven is. In Huizinga voor den Afgrond staat eigenlijk alles, wat ik over hem te zeggen had; dat ik daar nog te veel eer gaf aan de ‘vie romancée’ is mijn fout, die ik volmondig erken, maar dat was een ‘perspectivische’ vergissing, door Huizinga's conservatisme niet onaanzienlijk beïnvloed. In Mephistophelisch heb ik dat punt nog even gecorrigeerd. Nog een paar boodschappen. Romein heb ik gevraagd jou direct door Querido (die de uitgever is) zijn Erflaters te laten zenden; hij heeft me dat beloofd, en wil graag, dat je er in het Bat. Nwsbl. over schrijft. Er is een niet gemutileerde Reinaert-editie van Buitenrust Hettema. (Zwolle, Tjeenk Willink, met inleiding, aant. en glossarium); maar ik heb die niet dubbel. Van Hooft ken ik wel een bloemlezing uit de Historiën, maar die is allesbehalve volledig. (van Terwey, Wolters 1917, misschien herdrukt). De laatste kost maar ƒ 0,75. Zal ik die voor je bestellen? Er staan behoorlijke specimina in. Over Moerman heb ik Jan geschreven; hij zal het wel kunnen bemachtigen. {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor de goede orde nog dit: alle Blocnotes heb ik successievelijk dus opgeruimd. Behalve Robbers is alles in Gr. Ned. verschenen, op het laatste paketje na, dat ter zetterij is. De heele nagelaten poëzie van Slauerhoff is nu overgetypt en bewerkt, door zekere Lekkerkerker, die er een moorddadig werk aan heeft gehad. Het is alles bij elkaar een dik boek, en zeer boeiend. Het viel me onder het lezen op, dat Slauerhoff zoo weinig geëvolueerd is, in al die jaren dat hij schreef, en ondanks dat nooit cliché van zichzelf is geworden. Vroeg volwassen, maar sedert dien ook nooit meer anders volwassen... Waar deze bundel zal verschijnen, weet ik nog niet. Ruzie tusschen Stols en Zijlstra over de bestaande bundels maakt een complete editie van alle werken momenteel nog onmogelijk. Tot nader. Veel hartelijks onder ons vieren je Menno Luther ging per mail af! 1061. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 1 Maart. [1938] Beste Menno, Hartelijk dank voor het onnavolgbare boekje over Gulbransen. Alles is in harmonie: de tekst, de plaatjes, Bert Bakker en de auteursvrouw. Zelfs kleine Peer zou niet toepasseliker hebben kunnen zijn! Het werkje heeft me zeer getroost. - Van Jan kreeg ik een briefkaart. Het is uitgesloten om mijn nieuwe Multatuliana in Gr. Ned. te zetten; ik zie er van af. Ik schreef Q. nu over een aparte brochure; hij zal ook niet willen; en dan zal het er wel mee eindigen dat ik het boekje hier in Indië laat drukken, bij Kolff of Nix of zoo. Over 14 dagen hoop ik voor jaren met ‘Mul’ te hebben afgerekend. Ook met de belagers van Denzelve. Ik twijfel nog over den titel: Supplement op de ‘Man van Lebak’ is juist, maar ongewenscht, 1937: Multatuli herdacht wat saai. Multatuli en de Hollander een beetje abstract. Ik voel momenteel 't meest voor den titel die ik aan het tijdschriftartikel wou geven: Jan Lubbes bijt de schim van Multatuli. Dan weet men meteen wat men aan 't boekje ‘heeft’. Tenzij {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} je echt en ongezocht iets weet (De Haan misschien - die me overigens doodzweeg op een uitvoerigen brief dien ik aan den anderen Gans zond), doe er geen moeite meer voor. Spoedig meer, - als ik weer een brief van je heb. Jan vond De M.v.Leb. stom vervelend. Voor iemand, die 't 5e Zegel zóó boeiend vond, moest dat misschien zoo zijn? Hartelijk steeds je E. 1062. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 3 Maart. [1938] Beste Menno, Daarnet 2 nieuwe briefk. van Jan. Ik schrijf jou, omdat hem schrijven in dit geval een omweg is. Als je zoo'n bezwaar hebt tegen 't cad. van Robbers, werk die bloknoot tegen hem dan om, - schrap zijn naam, doe wat je wilt. Mij is 't de moeite niet waard, omdat de holl. opinie me tòch ergert, en aan een R. die in 't hiernamaals lijdt omdat hij niet van repliek kan dienen geloof ik niet - of indien jà, dan zou 't geen verschil uitmaken met den levende, want die zou óók niet van repliek kunnen dienen. Maar de standing v. Gr. Ned. is iets, en jouw en J's gevoelen ook. Me dunkt: met een paar krassen is 't ding ontrobberst, en de strekking blijft bewaard. Robbers en De Man gaan hier hand-in-hand en Ben v. Eysselstein geeft handjes bij den uitgang. Maar verdomd, ik zal me met Saks moeten haasten, - met 't stuk dat ik nu schrijf, - anders lapt-i me hetzelfde als R. Ik vond op 't Arch. eindelijk een heerlijk Compagniespamflet en tegen niemand minder dan den vijand van Dirk v. Hogendorp, den infamen S.C. Nederburgh (een gladde pasja, op zijn manier!) Dat is boffen! De politiek schijnt beneden alles te zijn, volgens verzuchtingen van Jan. Chamberlain likt Mussolini, terwijl Eden dat niet deed. Hm... ik geloof daar niet aan; de engelsche belangen gaan niet samen met de italiaansche, dus gejudast wordt er toch. Misschien is Ch. een betere Judas dan E. - Je stuk in K. en K. - bij die pràchtige foto! - was heerlijk. Verder verlies ik 't contact met Europa. {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik ben blij dat Jan het bestaan van Gr. Ned. verzekeren wil, - of kan, - maar zelf zal ik er wel buiten blijven of komen, steeds meer. Dat doet de afstand, dat is de schuld van niemand. - J. zegt dat reactie tegen Blocnotes niets goeds voorspelt, maar dat weet ik ook! En daarom juist: het boek moet uit. Informeer naar prijzen als jullie geen uitgever vinden. Later beter en steeds van harte je E. Liefs v. Bep voor Ant! 1063. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 7 Maart. [1938] Beste Menno, Er zit iets griezeligs in de post tusschen Holland-Brussel en in Indië. Je bezwaar tegen mijn duo met den geest van Robbers, heb ik nu nl. 3 keer gehoord (eens van Jan zelf, toen per doorgezonden brief van jou aan Jan, nu van jou aan mij). En ik antwoord nu voor den derden keer: schrap Robbers eruit, zeg ‘men’ of zoo, of vind een andere draai, en laat jou als medeschuldige naast mij staan. Het vergt precies 5 minuten en kan op de proef worden verricht. Moet je daarvoor een paar woorden toevoegen, voeg toe naar je hart je ingeeft. Sjonge-sjonge, que de bruit pour cette chèvre-là! Ik voel weinig voor een keuze, en vooral niet voor een kleine keuze uit mijn blocnotes, omdat dat het heele karakter ervan vervalscht. Het geeft er - evenals in de eerste reeks bij Boucher trouwens - iets precieus aan, dat het genre niet verdragen kan. Het geheel heeft meer van een ‘intellectueel dagboek’ (à la dat van Gide, of een collectie invallen en nog wat à la Samuel Butler) dan van een portie fijngeslepen aforismen, en dat zou zoo'n fraaie Ursa Minor-uitgave er al gauw van maken. De dingen onderverdeelen onder hoofdjes naar het onderwerp is ook akelig, althans het deel van Butler dat zoo uitgegeven werd is heel wat minder leesbaar dan het deel waarin de boel door elkaar staat. Ik heb dit alles ‘rijpelik’ overwogen. Het eenige wat ik kan doen, is hoofdstukken maken van groepen, om den zooveel tijd (maar toch in chronologische volgorde). Dat is voor 't oog prettiger, geeft wat rust, wat romeinsche cijfers en wat wit. Ik heb bij Q. geinformeerd naar prijzen. Dit schreef ik je ook {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} al. Misschien kan ik het geld ervoor opbrengen. Smoel houden om de smaak van Lubbes is zoo vernederend. Wat nu je inlichten betreft over het archiefdiploma, goed, dus géén halen! Maar nu die leeszaalkwestie. Ik zou daar natuurlijk wel serieus op willen ingaan, maar weet niet hoe, of liever, zou dan van jou nog even moeten hooren waar 't eigenlijk op neerkomt. Is 't een werkje waarbij je 't publiek moet bedienen, dus zooiets als boeken-kelner, dan lokt 't me niet erg aan. Is 't menschwaardiger: bv. boeken nazien, uithalen, catalogiseeren, etc., dan wel. Ik zou dan kunnen probeeren bij dien Greve examen te doen. Maar als je 't vervelend vindt, ga dan niet met hem praten vóór je precies weet waar dit vak toe leidt. Iets anders is: Dr. F.W. Stapel. Vraag daar Fredje Batten eens naar. Die man kent mij half van Bandoeng nog en schijnt belang in me te stellen; misschien dat hij werk voor me heeft. Ik kan hier Fredje over schrijven natuurlijk, maar vindt het serieuzer als jij me representeert. Haast is er niet, bij dit alles. - Ik kan ook eerst mijn getuigschrift van 6 maanden hier halen, dan naar Europa komen, dan verder zien; - misschien zelfs maar probeeren als arm schrijver te leven, - wat het eerlijkste is, après tout, al is 't dan hard. Ik weet met dit alles eig. niet waar ik aan toe ben, en mijn blindedarm die nu weer spookt - ik ben er nu vrijwel zeker van dat het dàt is - en die misschien binnen zeer kort een operatie noodig maakt - brengt daar geen orde in. Verder was er vandaag weer sprake van dat Bep een maand of 3 eerder zal gaan met Alijntje, weer op een noorsche of deensche boot. Hààr zielsverlangen is om dan eerst wat in Sestri bv. (bij de Van Schendels), of anders in Frankrijk wat uit te blazen van de hollandsche broeierigheden die haar hier vooral last bezorgd hebben. Over Huizinga kan je heel best gelijk hebben en ik ongelijk. Ik oordeel tenslotte als ‘buitenstaand’ lezer, jij als betrokken vakman. Het Herfsttij vind ik véél minder dan de Cult. Hist. Verkenningen, omdat die ‘vizie’ van H. dan toch maar van bijeengeplakte citaten leeft, - zoo ongeveer als mijn Man van Lebak. Verdienstelijk lees- en kies-werk, met een juist of subtiel of sterk oordeel. In de C.H.V. proef ik den man zelf, schrijvend over {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn vak. Een groote geest is het niet, een man van smaak die Holland ‘eert’, wel. Nu kan je Romein 10 × sympathieker vinden; het blijft een feit dat het werk van Huizinga, om de stijl misschien, een persoonlijkheid suggereert van hooger orde of van meer qualiteit. (Huet tegen Jorissen of Japikse of zoo.) Maar nogmaals, dit zijn indrukken, en het kan zijn dat een ernstig onderzoek hier niets van overlaat. Eén ding weet ik zeker: hoe weinig meeslepend, hoe precieus ook, H. heeft stijl, Romein niet. Ik heb Q. geschreven dat hij mijn ‘Supplement op de Man van Lebak’ moest uitgeven. Zonder honorarium voor mij, 12 ½% als de kosten zijn goedgemaakt, anders vul ik het tekort aan. Ik heb genoeg van al het gesoebat en geschipper, en dit boek heeft haast. Over 4 of 5 dagen denk ik hem de copy te sturen (tenzij ik plotseling geopereerd word!). Ik zal die Reinaert bestellen bij H. Mayer. De door jou genoemde editie van de Historiën is wel erg onvolledig, niet? Ik zal eerst eens uitkijken of ik hier in een 2e h. winkel geen andere vind; zùlke dingen vind je hier nu nog weleens. - Ik ben op 't oogenblik overigens alweer heel wat meer benieuwd naar je Luther, en nog meer naar Mefistofelisch. Voor vanavond houd ik op, omdat ik die verdomde Multatuli-schrijverij van me nog moet nazien. Gister was ik blij dat het af was, vandaag merk ik weer - alleen voor 't nakijken - hoè weinig tijd ik heb. (Gister was Zondag, vandaag Maandag.) Later meer en beter. Werkelijk nieuws van hier is er niet. Bep wil er wat bijschrijven. Het beste en een hand van steeds je E. 1064. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 7 Maart '38 Beste Eddy Die uitdijïng van je weerlegging aan het adres van Saks, mevr. Romein c.s. lijkt me inderdaad niet zoo gemakkelijk op te lossen. Uit je brief aan Jan blijkt me, dat je van de inzending aan Gr. Ned. afziet. Maar zelfs als je dat niet deed: het zou daar onmogelijk in kunnen m.i., eenvoudig vanwege de lengte. Je constateert zelf, dat Jan een verhaal van je al twee jaar heeft liggen; noem erbij, dat zijn Ikaros meer dan een half jaar {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} gelegen heeft. De eenige manier om dat tijdschrift voor ons te behouden is, zooals Jan terecht gezien heeft, het ‘gemengd’ te maken; er zit niet anders op, in deze beroerde economische omstandigheden. De saneering van de ‘zaak’ is dit jaar heel aardig gelukt, naar het schijnt; de kolossale schuld, door het wanbeheer van Coenen ontstaan, is ongeveer afgedaan. Als je daarbij ziet, hoeveel Jan tenslotte, met toegeeflijkheid tegenover de Naeffs en Robbersen, toch nog van jou, Henny, mij e.a. geplaatst heeft, vind ik het resultaat lang niet slecht. In aanmerking genomen, dat De Gids, De Stem e tutti quanti voor ons practisch niet meer bestaan, is Gr. Ned. een eiland. Maar verwacht er geen tweede Forum van. Zoolang er hier een dusdanig rotpubliek is, dat de abonnementsrekening beheerscht, is er ook geen kans op een tijdschrift, dat één richting vertegenwoordigt. Ik beschouw Gr. Ned. dan ook gewoon als een tijdschrift onder de andere tijdschriften, maar dan als het eenige, dat bijdragen van ons publiceert, en dat als zoodanig van veel meer belang voor ons is. - Probeer van die artikelen een boekje te maken. Voor de Vrije Bladen, die ik anders graag voor je zou bewerken, is het te dik geworden; tenzij de redactie iets zou voelen voor een dubbelnummer. Ook daar kan ik bij Leopold naar informeeren, maar je zou me dan eerst de copie moeten zenden, zoodat hij den omvang zou kunnen uitrekenen. Practisch is, geloof ik, Leopold momenteel de man, die de Vrije Bladen drijft, want ik heb van de heeren redacteuren nog nooit iets gemerkt, zonderling genoeg. Overleg dus, of je die poging wilt ondernemen en stuur mij in dat geval zoo spoedig mogelijk de complete copie in definitieven vorm. Voor 70 pag. kunnen zij, als zij iets voor een dubbelnummer voelen, best opdraaien. En nu nog de Deen! Ik heb het stukje onlangs op mijn bureau gevonden; het bleek ergens tusschengeraakt te zijn. Toen dacht ik er Bep een pleizier mee te doen het naar Gr. Ned. te sturen, temeer omdat ik het bij herlezen een bijzonder aardig artikel vond, eigenlijk veel beter geschikt voor een tijdschrift dan voor een krant. Ik zou, als ik Bep was, tegen de plaatsing dus geen enkel bezwaar hebben, maar als zij perse niet wil, dat het daar {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} gepubliceerd wordt, kan het zetsel natuurlijk weggemaakt worden. Maar schrijf mij daarover nog even, want ik vind het jammer, en zonde van het honorarium. Die afkeer bij Jan van de Man van Lebak is anders vreemd. Hij zegt, dat hij door de lectuur steeds meer de pest kreeg aan Multatuli. Ik voor mij geloof ook wel, dat ik bijzonder slecht met hem zou kunnen opschieten, maar dat verandert niets aan mijn bewondering voor zijn ‘figuur’. En zoolang er zoo tegen hem geageerd wordt als te doen gebruikelijk is, zal ook bij mij het laatste woord nooit anders dan bewonderend kunnen zijn. - Ja, waarop berust de overeenkomst tusschen Jan en Multatuli eigenlijk op? Zij hebben veel gemeen: de ongegêneerdheid, de neiging tot ‘overdrijven’ (beter gezegd: de neiging om gedachten ‘jenseits von Gut und Böse’ te interpreteeren in den stijl van ‘verlichting en beschaving moeten zegevieren’), zelfs de neiging om hun portret te koop aan te bieden. Maar Multatuli's intelligentie was vast en zeker grooter en beweeglijker, terwijl Jan een lyrische kant heeft, die Multatuli miste. Misschien zou Jan gemengd met Erich Wichman al meer in de richting komen, maar dan vooral niet te veel. Wichman. In ieder geval ben ik er van overtuigd, dat Jan's afkeer de kant Wichman in Multatuli geldt, en dat hij zich daardoor zeer sterk laat beïnvloeden. Ik ook, zie mijn Vr. Bl.-pamflet; maar ik heb een totaal andere appreciatie van den completen Multatuli, die zeker niet op Wichman heeft geleken. Ik zal je een ingenaaid ex. van de Christenen laten zenden door Nijhoff; maar knip dan de opdracht uit het door den zendeling bevuilde ex. en plak die in het nieuwe! En laat vooral niet na mij eens over die elite te attakeeren, want ik heb daar wel een en ander op terug te zeggen! Ik begrijp nog altijd niet (evenmin als destijds met dien genialen notaris), wat je me precies verwijt! Dat jij je 100% elite voelt naast Hamburger, is wiedes, maar heb ik gezegd, dat je je dat niet moet voelen?? Ik beweer alleen, dat je daarmee geen verdwenen ‘natuurlijke’ elite-verhoudingen in de maatschappij kunt herstellen. Dat jij je elitemensch voelt, is dus volstrekt niet alleen maar een zinnelooze aanmatiging, {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} maar het woord zegt niets meer over het gevoel. Je voelt je: intelligenter, ‘Europeescher’, fatsoenlijker, en god weet wat meer: terecht! Maar met de elitepretentie, waarover ik in de Christenen schrijf, heeft dat toch niets te maken, zou ik zeggen. Voor zoover je elitepretenties hebt, of zoudt hebben, vind ik ze, of zou ik ze vinden, flauwe kul. Leg mij nu uit, dat je ze hebt, en dat het geen kul is. Dat begrijp ik nog steeds niet. Het gevoel van de 100% t.o. Hamburger aanvaard ik niet; dat is eenvoudig een verkeerd etiket op een goede zaak geplakt. Nog een bewijs, geput uit een gisteren ontvangen zending Bat. Nieuwsbladen. Wanneer je de elite-pretentie had (of tenminste wanneer die je persoonlijkheid bepaalde), zou je die stukken in het Bat. Nwsbl. niet zoo kunnen schrijven. Ze zijn immers duidelijk voor een ‘groot’ publiek geschreven, maar ze zijn met dat al met absolute overtuiging en zonder een grein van populariseerende ‘superbia’ geschreven! Je volgt dus hierbij de impuls ‘100% elite contra Hamburger’, maar je pretendeert de elite niet te handhaven door bepaalde onderscheidingen, die je een recht op een hooger etage zouden kunnen waarborgen. Deze stukken correspondeeren volkomen met mijn opvatting van het paradoxaal geworden elitebesef; je zoudt dus, als je mij bestrijdt, je eigen stukken moeten bestrijden. (Onder ons: je doet het tienmaal beter dan tot dusverre Vestdijk in de N.R.C.). Maar ik voel me zeer suf, en misschien klinkt dus dit alles onhelder. Tot nader en beter. Hart. groeten onder ons je Menno Rien Marsman logeert hier; Henny is in Positano, bij Jany. Hij komt in April in Holland. Als een valsche élitepretentie bij mijzelf herken ik (achteraf helaas) het laten staan van latijn in dat boekje over Luther. 1065. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 14 Maart. [1938] Beste Menno, Ik kreeg 2 booze, verwijtende brieven van Jan, waarop ik zoo zachtzinnig als mij doenlijk was geantwoord heb. {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} Het gaat over Gr. Ned. dat mij nu eenmaal niet plaatsen kan (dat is waar, wat betreft het te groot geworden Multatuli-stuk maar E poi muori wacht 2 jaar, terwijl Pensioen van Elsschot, dat haast 2 × zoo lang was, er wèl opeens in kon), en over dat ik alleen aan mezelf denk, want die Robbers-notitie zou G.N. in den grond boren of daaromtrent. Nu heb ik die notitie, met de andere slotbloknootjes, alleen aan jou gezonden omdat ik dacht dat Jan het ding vergeten had, ik had er nl. niets meer van gehoord; achteraf bleek mij eerst dat jij en hij er zoo tegen waren en ik heb onmiddellijk - en daarna 2 of 3 maal herhaald - gezegd er Robbers uit te snoeien, dus... Het ongeluk is dat de afstand en dit elkaar kruisen van feitelijk onbeantwoorde brieven, die voor den beantwoorder toch al 3 × beantwoord lijken, deze verwarring sticht; maar hoe dan ook, leuk is het niet. Evenmin is leuk voor mij dat Jan mij zonder commentaar een heftig of positief of vinnig briefje van jou doorstuurt over die Robbers-notitie - die ik toen al 1 × naar jullie zin gedesavoueerd had - terwijl jij zelf mij 3 dagen later zeer civiel erover onderhield. Ik vroeg je dan ook in dat geval van die plaatserij van mijn 80 blzn. Multatuli, zelf iets te bedenken, liever dan Jan ermee te plagen, en je ziet dat ik gelijk heb gehad. Ik geloof, begin te gelooven, dat het heel slecht is, dit doorzenden van briefjes aan elkaar. Verder vindt Jan mijn Man v. Lebak niets dan erudietenwerk, schoolmeesterij, pietepeuterigheid enz. - Ik had zooveel niet durven verwachten van iemand die met plezier die rotzooi geplaatst heeft van Saks, of zooniet met plezier dan toch, na herhaalde lezing, zonder displezier. Maar het staat er: ik heb niet het minste inzicht betoond in het wezen van Mult., een ‘beeld’ heb ik niet van hem gemaakt, kortom, het is appelepap. Ik heb hem geantwoord wat de volle waarheid is: dat een dergelijk oordeel over de Van Harens bv. mij niet veel zou kunnen schelen, maar dat hij in dit geval tot dusver de eenige is die zoo tegenover De M.v.L. staat en dat ik blij ben dit boek zoo geschreven te hebben (tenslotte dus: met wegwerking van mijzelf overal waar ik Mult. zelf aan 't woord kon laten) en dat ik het nog {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} eens zoo over zou doen. Prettig is dit allemaal niet, want waarom Jan Greshoff nu opeens ‘of all men’, of liever, ‘of all friends’, deze houding aanneemt, terwijl hij anderzijds de erudieterige historischheid van het Vijfde Zegel met gloeiende wangen verslindt en met alle poriën heeft ingezogen, zooals hij mij schreef, is en blijft me een raadsel. Jan v. Nijlen, Henny, jij waren één en al lof; hier in Indië wordt het boek, misschien niet zóó gekocht als wel zou moeten, maar iedereen heeft het gelezen; Multatuli is in allerlei kringen, vooral onder ambtenaren en journalisten, maar ook onder andere lezende lieden, weer onderwerp van gesprek; in de Bibliotheek v/h Bat. Genootschap zijn, sinds de verschijning van De M.v.L., om zoo te zeggen alle multatuliana ‘uit’; allerlei mevrouwen hebben het boek verslonden en elkaar (niet alleen mij!) verzekerd dat het zoo boeiend was; alle Noordenbossen, mevrouwen Romein en besprekers van de Haagsche Post bezweren dat het zoo'n ‘vaart’ heeft, dat het te ‘jong’ en ‘vurig’ is, dat het zoo sympathiek (of antipathiek) ‘enthousiast’ is en ‘vlot’, maar Jan Greshoff verwijt mij opeens bitter dat ik verraad heb gepleegd (nu is 't blijkbaar mijn beurt) aan de taak die ik op me had moeten nemen om een goed beeld van Mult. te maken (dat wil blijkbaar zeggen: anders naverteld), dat ik uit Goethe-Dante-Vondelen ben gegaan, en dat dit boek hem geen millimeter dichter bij Mult. heeft gebracht. Nu, dat is zijn goed recht, en je weet dit alles natuurlijk ook, want hij schijnt er lang met je over te hebben ‘gediscussieerd’, maar ik snap hem niet en vooral, ik kan me niet bezorgd maken over wat ik volgens hem nagelaten heb en wat hij had gewild. Misschien is hij moe en ook wat de jaren betreft in het levensstadium gekomen dat hij alleen rustige geheelen kan waardeeren en niet tegenstrijdige standpunten tegenover elkaar gezet en verdedigd volgen kan (of wil) - hoewel, alweer: hoe kon hij dan de discussies van Greco verdragen? -; misschien is onder dit alles, en niet geweten door hem zelf, nog eenig ressentiment, zou jij zeggen, over die Saksische oorlog van ons. Maar dit alles voegt zich samen tot één beeld van onbegrip: alle punten van onze briefwisseling sinds eenigen tijd alweer, bedoel ik. Ik wil {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} er dan ook liever mee uitscheiden en houd zeker op hem te schrijven tot alle brieven die nu nog onbeantwoord bleven hun tegenpraatje hebben opgeleverd. Daarna hoop ik naar de Côte d'Azur te schrijven - waar Ant en jij dan ook zijn - en te vertellen over Batavia etc., maar de literatuur verder te laten rusten. Ik heb nl. nòg een bezwaar tegen Jan, dat ik hem nu ook verteld heb: toen ik hem uit Tjitjoeroeg en Garoet met enthousiasme schreef over de verhalen van De Onzekeren, heeft hij werkelijk met alle blijken van onverschilligheid geantwoord. Niet alleen om ‘technische redenen’, maar totaal. Het eenige vraagpunt was: zoo moeilijk om in G.N. te zetten, beter gezegd: onmogelijk; - en toen ik schreef dat ik, door ziekte en omdat ik mijn productiviteit had overschat, niet meer een reeks zou geven maar losse verhalen, was de reactie geen haar beter. Ik heb het gevoel gekregen dat Jan alle zeilen van de vriendschap moet bijzetten om me verder als auteur nog te waardeeren en dat iedere inzending van mij hem grijze haren bezorgt als redacteur van G.N. - Ik heb mij nu voorgenomen hem in geen enkel opzicht meer lastig te vallen op dit terrein. Ik gun hem al het beleid waarmee hij plaats weet te maken voor anderen en zijn publiek voor te zetten wat het lust, ik erken dit beleid als groot en wensch G.N. van harte alle succes toe. Maar ik zou mijzelf moeten zitten verneuken als ik, na al wat zich nu heeft afgespeeld en ondanks het feit dat de red. v.G.N. zich zoo goed gehouden heeft inzake mijn vermaledijde bloknootjes, nog geloofde aan het oude enthousiasme van Jan voor mijn werk. Misschien vindt hij mij in ieder opzicht achteruit gegaan en heeft zijn enthousiasme zich nu overgeplaatst op Elsschot en de essayisten die zulke boeiende bijdragen schrijven over Karel van de Woestijne en zoo, wat ik óók allemaal best vind. Maar de situatie tusschen ons - als redacteur en medewerker of als ‘nur’ scribenten onderling - is bedorven, een uil die het anders ziet. Stuur hem dezen brief niet op, om de zaak niet nog meer te doen gisten. Ik heb geen haar vriendschap voor Jan verloren; ik spreek vaak over hem met lui hier die dol zijn op zijn verzen en zijn kritieken, ik ‘citeer’ hem om zoo te zeggen elke week. Maar {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn oordeel over De M.v.Leb. stuit me, om het onbegrip. En zijn reacties op mijn inzendingen - neen, zoover kwam het al lang niet meer (die laatste portie blocnotes is de eenige uitzondering en telt als ‘laatste portie’ in dit verband niet mee) - op mijn voorgenomen inzendingen, is voor mij ontmoedigend in de hoogste mate geweest. En na mijn woede over het plaatsen van Saks heeft Jan, heb jij misschien ook, allerlei kwade ideeën over mij, maar die zijn ongegrond. Ik heb mij door meneer Halbo Kool in Gr. Ned. laten uitschelden, omdat Jan ‘in goed vertrouwen’ die copie niet meer nakeek, ik heb die bloknoot over Robbers nogeens opgezonden, alleen omdat ik dacht dat Jan het ding ergens vergeten had (dat is mij met hem méér gebeurd), ik ben direct jullie bezwaren tegemoet gekomen toen mij bleek dat jullie die hadden. Maar de gedachte wil me nu niet meer uit het hoofd dat ik, in Jan's plaats, méér plaats voor hem gemaakt zou hebben, met minder gedienstigheid voor anderen, en bv. niet een verhaal van 35 blzn., dat ik zelf gevraagd had, 2 jaar uitgesteld, terwijl ik wèl plaats kon maken voor 60 blzn. Elsschot. Als het voelen van zulke dingen ook schoolmeesterij is, dan wil ik voortaan graag in Jan's oogen een schoolmeester zijn; en trouwens, alles is mij best, als er nu maar een eind komt aan de legende van mijn bevoorkeurde positie in Gr. Ned. Dat blad ‘bevoorkeurt’ Vestdijk die er de eene vervolgroman na de andere in krijgt in groote porties, en niet in kleine à la de Blocnotes, en verder Elsschot, die er op slag in gewurmd krijgt, desnoods als ‘extranummer’, wat hij maakt. Ik ben een oude vriendschapstraditie rijk, verder niets. Dat is best, maar laat ons het dan ook zuiver stellen. Het verveelt me ontzettend zoo'n brief te moeten schrijven; ik kondig hierbij dan ook aan dat het voorloopig de laatste is. Jouw brieven hebben meestal nog wat anderen inhoud; daar zal ik dus op antwoorden. Maar op alle drukwerk-kwesties antwoord ik niet voor de heele schrijverij uit Europa hier binnen is. Ik heb dit ook Jan geschreven, zoodat je hem niets over den inhoud van dezen brief hoeft te vertellen, tenzij je dat zelf noodig acht. (Ik hoop van niet, want ik ben nu werkelijk totaal van je gevoelen geworden dat al dit geschrijf vervalschend werkt, niet {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} alleen surrogaat is, maar schadelijk surrogaat.) Wanneer gaan jullie naar Juan-les-Pins? In Juni pas? of in Juli? Wat een lànge vooruitzichten! - zulke maak ik niet meer. - Heel veel hartelijks voor jou en Ant van Bep en je E. Verhoeven gaat Huizinga afwisselen met Ter Braak! Hij wil al je essays lezen en in juiste volgorde. Ik geef ze hem nu stuk voor stuk: Carnaval is al weg. 1066. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 15 Maart 1938. Beste Menno, Gister schreef ik je een vervelende brief, waar ik alweer een soort wroeging over heb, want het is net of ik dit alles doe om je te pesten. Maar hierbij de briefjes van Jan; lees en verscheur ze. - Nu is 't bovendien net of ik bij je klagen kom - of kwam - over Jan, en dat is toch het geval niet. Ik ben niet in 't minst kwaad op hem; integendeel, ik begrijp drommels goed dat hij zelf er beroerd voor zit. Maar ik voel me wel verdomd veraf zitten, zoo langzamerhand, en deze manier is onfeilbaar om dat gevoel zijn maximum effect te verleenen. Wil je me gelooven, na zoo'n uiteenzetting als nu over Gr. Ned. - die me zelf natuurlijk ook duidelijker maakt wat ik al ruim een jaar voel - heb ik eigenlijk lust om dat heele plannetje van ‘met z'n drieën’ over Henny's werk te schrijven, aan anderen over te laten. Heusch, ik hoor er eigenlijk niet meer bij. Als H. er niet zelf zoo op gesteld was, zou ik zeggen: laat Engelman over de poëzie schrijven en jij en Jan in de gewenschte verdeeling over de proza's. Ik schrijf dan wel een artikel over de heele boel tegelijk in 't Bat. Nwsbl., waar ik thuishoor, tegenwoordig. Maar Henny zou mij dit misschien kwalijk nemen, en dan terecht. Geloof met-dat-al niet dat dit in de eerste plaats rancune is; het is compleet in één woord te zeggen: alle plezier in Gr. Ned. is voor mij er af. Wiens schuld dat precies is, kan mij ook al niet schelen; voor mijn part uitsluitend mijn schuld, - omdat ik het bèst had moeten vinden dat Gr. Ned. bij de Mult.-herdenking sprak met den mond van den ouden heer Saks. Of zouden er grieven zijn {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} (ongewetene) van nòg ouder datum? Eigenlijk geloof ik zelf niet dat die Saks-historie de ware - of zelfs maar oudste reden is: die moet dieper liggen; misschien is het een ‘gewone’, z.g. natuurlijke, verwijdering tusschen Jan en mij. Door den druk van de crisis, van de jaren, van den afstand of wat dan ook. Nu, basta. Nauwelijks was mijn brief van gister de deur uit of ik kreeg je antwoord-in-recensie-vorm op het geblaas van De Man. Voortreffelijk. Dank voor de attentie me dit per luchtmail te hebben gezonden. Je opmerking over ‘meer domheid in de critiek of minder critiek op de domheid’ is van je allerbeste. Het heele ding is tegelijk raak èn van op afstand, wat wel het summum aan ergerlijkheid moet opleveren voor dit soort sanguinische pallurken. Er is soms bepaald iets Huetsch in je - ofschoon misschien vooral in de polemische kant - eenzelfde verbinding van scherpte en ‘fatsoen’. Verder ben je veel vlugger, minder stijf, maar dat ligt ook aan den tijd; of je 't wilt of niet, weet of niet, Multatuli heeft jou natuurlijk ook gemasseerd. Zou de ‘kern’, in dezen, de christelijke opvoeding (met samengaande deftigheid) zijn? - Ik liet je stuk lezen aan een journalist die mij het stuk van De Man indertijd gebracht had (Van de Ven van 't Bat. Nwsbl.) en hij zei: ‘Ja, ja... ik ben toch óók meer op den kant van Ter Braak...’ Maar het is pure lummeligheid. Een paar dagen geleden hadden we op het Archief bezoek van zekeren heer Kirdorfer, versch uitgekomen journalist van de Java-Bode, het blad van den unspeakablen Zentgraaf. Een mannetje à la Campert, bleekscheeterig, mager, een brilletje en sprietig haar, een beetje bedorven tandjes en net genoeg finesse om in de vrije avonduren af en toe een slap versje te schrijven. Hij vertelde dat Zentgraaff zoo'n gevoelig en... kunstgevoelig mensch was, heel anders dan hij zelf gedacht had, enz. Verhoeven, die het belang van het Archief voor had, begon dapper mee te doen: dat Z. toch maar de éénige journalist was, enz. Ik heb toen dezen afgezant van de Java-Bode precies gezegd, en waar mijn ‘chef’ bij zat, wat ik van de ‘drek-polemiek’ (term van Huet al uit 1868) van dit soort journalisten dacht; dat Z. de nakomeling was van Lion van het Han- {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} delsblad uit dien tijd; dat hij allerbedonderdst, grof en banaal schreef, maar daarom hier toch nog wel ‘de eenige’ kon zijn omdat de anderen heelemààl niet schreven; dat zulke ‘figuren’ als Z. spuugklodders waren op het gezicht van de indische samenleving en dat men ze weg moest vegen door hard te polemiseeren; en dat ik daartoe bereid was, maar dat de lafheid van de andere redacteuren mij dwars zat en dat Z. wel laf genoeg zou zijn om 't mij niet in zijn blad te laten doen, tenzij gedwongen door den rechter en dan in kleine letter in 't 6e blad tusschen de mutaties. De man heeft dit alles allervriendelijkst geslikt, en tot dusver heb ik nog geen ‘wraak’ gezien in de Java-Bode, noch tegen mij noch tegen 't Archief. Verhoeven is uiterst geschikt, maar hij mag me dan ook bepaald, dus hij gunt me zoo'n uitbarsting - hoewel die man kwam voor 't Archief. Ik ben daarna dan ook archiefambtenaar geworden en heb hem op mijn beurt snoezig rondgeleid, en briefjes laten zien waarin ons uit Den Haag - denk je in, òns, uit Holland! - Oranjehandteekeningen gevraagd werden door de Princevlag, een vereeniging die zulke briefjes beeindigt ‘met Oranjegroeten’. Verhoeven lacht daarom èn is er trotsch op! Ik ben blij dat die Z. nu wschl. toch wel weet hoe ik over hem denk. Maar men staat hier machteloos tegen hem omdat inderdaad iedere andere krant bang voor hem is. Ritman heeft scheetsgewijs 's mans Atjeh-boek besproken, omdat hij bang was dat ik 't zou willen doen. Toen ik hem erover opbelde, had hij 't al net gedaan, en we hebben elkaar over en weer, en om verschillende redenen, door de telefoon op hoongelach vergast. Nu moet je weten dat ook deze Ritman mij eigenlijk heel graag mag, zooals ik uit allerlei vriendschapsattentietjes kan merken. Ik zou hier vrienden kùnnen hebben, als het indische leven maar iets minder rottig was. Maar, voor zoover het de blanken betreft, zijn ze allemaal in het gareel gaan loopen van de ‘toestanden’ hier; en heusch, het is me soms net of er voor niemand uitkomst bestaat die hier 10 jaar achtereen aan het ‘publieke leven’ deel zou nemen, of je hier alleen maar de keus hebt tusschen twee mogelijkheden: tusschen 40 en 50 verloopen te zijn of verloopbaand. {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} Een tijdje geleden las ik de brieven uit Batavia van Huet aan Potgieter (deel 2 en 3 van de 3 dln.); las jij ze ooit? Als Huet het over de politiek heeft, lult hij alle ‘conservatieven’ na; maar zijn opmerkingen over de samenleving zijn nu nog absoluut van kracht. Ik heb zelfs zoo'n gevoel dat het vroeger hier echter was, stommer, maar àls er behoefte was aan ‘wat beters’, dan ook grappiger, intenser. Tegenwoordig is Batavia een provinciestad die aan de kritiek toe is: iedereen haalt nu z'n neus op voor bv. het dansen van Darja (vindt men dàt nu mooi in Holland??) omdat iedereen in Berlijn, of Parijs, of ergens anders gedurende verloftijd, een andere beroemdheid genoten heeft. Men is meer ‘algemeen ontwikkeld’, méér ‘europeesch’, méér snobistisch, en in laatste instantie even klungelig en belust op schandaaltjes en provinciaal als toen Huet Faust zag opvoeren in de Schouwburg hier. De krontjongtroepen van vroeger zijn vervangen door echte bands (jazz-bands!) - het is er geen haar beter op geworden, behalve voor de indo-snobs. Maar... Batavia is een stad, - al vroeg Jan me na de briefkaart v/h Landsarchief of 't hier zoo landelijk was. Hij dacht dat Batavia toch wel een stad was als Antwerpen. Goeie God, het is 5× Antwerpen, en 10× zoo gevarieerd. Dat komt door de chineesche wijken en door de Javanen die er ook nog zijn. Als er één ding is, dat inderdaad vooruit is gegaan, dan de situatie van den ‘inheemsche’, en de politiek. Niet dat ze politiek vooruitgaan, want Jan Lubbes is slim genoeg om ze net zooveel ruimte te geven als dienstig wordt geacht; maar door al het gelul en gepolitieker en het onderwijs is er een soort betere inheemsche stand, zelfs een ‘intellectueelen’ - stand, al blijft het een verdomd lastig ding om met deze intellectueelen te praten, - want, hoe sympathiek ook soms, er is er nauwelijks één bij wien je je illuzies hoeft te maken, zoodra het politieke terrein verlaten wordt (en de Islam of zoo), zoodra je werkelijk tot een gratis wisselen van intellectueeligheden komt, moet alles van één kant komen, en dat is de onze. En... Zentgraaff, oud-sergeant, revolverjournalist, blijft ‘baas’ over de bataviasche samenleving, voor zoover die niet in côte- {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} rietjes verdeeld wordt, want dan kijkt men natuurlijk alleen nog maar naar de hoogste rang en/of het hoogste tractement. Zelfs Binnerts, die toch zéér studentikoos geschikt is, heeft zijn vlekje op dat gebied, dwz. verdient niet geheel straffeloos 1000 gulden 's maands. Hij vertelde me op een keer dat hij dacht dat al mijn sympathie voor de inlanders en zulke dingen zuiver uit mijn situatie voortsproten van ƒ 150 's maands. Ik heb deze eerlijkheid erg geapprecieerd, hoewel ik hem in zijn smoel uitgelachen heb, natuurlijk. Maar... er is geen uitweg, in de koloniale samenleving. Of voor het hollandsch gezag of er tegen. Anders klungel je mee in de vele fop-vereeniginkjes, waarvan het Indo-Europeesch Verbond no. 1 was, en de Vaderlandsche Club no. 2 (toen ze zagen, toen een deel van het stel inzag dat ze in no. 1 gefopt werden) en de N.S.B. is, in de indische samenleving beschouwd niets anders dan een 3e vorm; - en nu voelen ze zich daar ook al gefopt! Van werkelijk verband met de N.S.B. in Holland, weet op de 10 leden 1 vaag iets af; de 9 anderen zijn malcontenten die al sinds 100 jaar beurt om beurt roepen om een nieuwe Coen of een nieuwe Daendels. - Heb ik je overigens verteld dat we met Sammetje Koperberg (soort agent double, zegt men) gegeten hebben met Thamrin, slimste indonesische Volksraadsman en Kersten, vriend van Van Duinkerken, katholieke Volksraadsredenaar en even bol en diens vrouw die om de 20 minuten zei: ‘Ik blief die visch niet met zulke rare sausjes van gember en zoo, ik blief alleen maar botersaus’. Het was oervervelend en prollig wat de ‘scherts’ betreft. Maar zet ze op de politiek! 1067. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 15 Maart 's avonds. [1938] (Op de bonnefooi nog gebust.) (Neen, dit is mislukt!) Beste Menno, Nauwelijks waren mijn 2 brieven de deur uitje zult ze wel tegelijk ontvangen, gegeven het vertrek van de luchtmail - of er kwam nog een brief van je, ook over dit onderwerp. Allereerst: het beleid van Jan. Ik neem grif aan, dat Jan {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} Gr.Ned. uitnemend leidt en wensch hem alle succes toe. De schuld ligt wschl. aan mij: het heele geschipper van voorzichtigheid en geen plaats genoeg enz. ligt mij niet meer. Sterker, en zooals ik je schreef: mijn plezier is eraf. Laat ons dus afspreken dat we elkaar verder niets meer aandoen op dit gebied. Mocht ik toevallig een stuk hebben van ± 8 blzn, dat mij geschikt lijkt voor Gr.Ned., dan zál ik niet rancuneus doen en dat graag sturen naar Jan. Maar verder schrap ik dit tijdschrift van de lijst van ‘middelen’ die ik in mijn publicistenleven heb. De zuiverste manier, ook t.o.v. de vriendschap. Als Jan mij nu gezegd had dat De M.v.L. hem zoo de pest aan Mult. deed krijgen. Maar neen, want dan had hij mij min of meer gelijk gegeven (ik schreef hem dat hij eig. niet voor M. voelde). Dùs zegt hij dat het mijn schuld is, dat het komt omdat ik zoo'n rotboek over M. geschreven heb. Enfin, dat briefje las je nu zelf. Achteraf heb ik er plezier om. En eigenlijk begin ik te gelooven dat het idiotie van mij is om op dit gebied iets van Jan te verwachten, want hij hoùdt niet echt van hersenwerk. (Ik ben ervan overtuigd dat hij bv. 50% op gezag aanneemt dat je essays zoo goed zijn, en dat hij hier en daar ook wel een paar blzn, als goed geschreven bewondert, maar houdt hij ervan? - als je alles goed bekijkt, voelt hij misschien meer voor Hampton Court, waar hij mij eens met geestdrift over interpelleerde terwijl ik in mijn herinnering vergeefs zoek naar iets dergelijks over een essay van je. En nu vergt De M.v.L. wel ànder hersenwerk, maar hij ‘mot’ dat evenmin). Welk boek had Mult. wèl nader bij Jan gebracht? Een boek waarin, meer autoritair en in grootere trekken naverteld, M. 100% als sympathiek werd voorgediend. Mijn ‘erudietenwerk’ geeft den lezer alle kansen zich een eigen idee over M. te vormen, tegen mijn commentaren in. Nu, en die kansen zijn bij Jan dan verkeerd uitgevallen. Anders gezegd: ik maak M. antipathiek voor mijn vriend Jan Greshoff, terwijl Dr. Noordenbos en Johan Koning roepen van dat ik hem meer dan ieder ander sympathiek weet te maken! Qu'y faire? Erich Wichman lijkt op M., maar als een verregende dakgoot- {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} kat op een tijger. Daarom dat ik E.W verfoei, in de mate waarin hij op M. lijkt - of probeert erop te lijken. Jan heeft dingen met M. gemeen, die jij zelf opsomt, en de lyriek óók, al uitte die lyriek zich bij M. alleen in het proza en al is de verzenmaker bij hem (vrijwel) zoek. Maar wat die verkooperij van portretten betreft, begrijp ik je niet. Verkoopt ook Jan zijn portret? In een ‘serie auteurs in briefkaarten’ of zoo? Bij M. kan je hier den tijd niet buiten laten. Groote auteurs verkochten toentertijd hun portret, - in Parijs kon je Renan, Leconte de Lisle, Hugo enz. krijgen in groot formaat, foto's van Nadar en zoo, - dus: toen was de beteekenis ervan toch anders. Vooral waar 't bij M. nog gecompliceerd werd door een fatsoenlijke manier van aan geld komen, ‘bedelen’ als 't zoo heeten moet. Ik meen in mijn brochure tot het uiterste duidélijk gemaakt te hebben waarom M. en Holland twee zullen blijven. Zorg er ècht voor dat Jan 't niet leest! Want tegelijk is dit een - ik hoop geslaagde poging - om èn M. èn mezelf flink antipathiek te maken bij Jan Lubbes en Co. Zóó moet het zijn, terwille van... de waarheid. Of de hygiëne; of wat anders. - Met dat al, ik was ongelooflijk opgelucht, toen ik eindelijk deze nieuwe Multatuli-steen van me afgewenteld had! Het ms. is nu naar Q.; moge hij mijn condities aannemen! Doet hij dat niet, ja, dan moet ik hem vragen het ms. zoo lang naar jou te sturen, als zijnde de eenige haven die ik ervoor weet, in Holland, en moeten we probeeren een ander uitgever ervoor te vinden. Indië is tenslotte niet goed ervoor, gegeven de uitzonderlijke lafheid hier om dingen te drukken die door de regeering ‘verkeerd opgenomen’ zouden kunnen worden, of door Zentgraaff! (Deze man heeft een week geleden zoowat een boek over Atjeh gepubliceerd in 5000 exx.; gister was de oplaag uitverkocht! Een nieuwe, van 10.000, wordt nu aangekondigd. En dat vrijwel heelemaal in Indië alleen!) - Nog wat: men kan hier, vóór men het weet, een ‘bevolkingsgroep’ beleedigd hebben, en die van Lubbes is hier groot, angstig groot. Boeh! het is op het oogenblik een hitte in Batavia, waar je geen idee van hebt. Al wat we tot op dusver gehad hebben, van De- {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} cember tot nu, was er zalig bij. Nu begint het pas! Wij slapen allerberoerdst en drinken den godganschen dag! Zoonet heb ik dezen brief onderbroken om me te laten pidjitten door een oude nèh, en Bep geniet daar ook zeer van. Met ons beiden worden we geknepen en geaaid voor ƒ 1. Dàt kennen jullie ook niet, en ook niet het genot van zuurzakmoes, een vlaatje zoo frisch en zalig, dat het (na in de ijskast te zijn gezet) alle ambrosia's tot modder maakt. Er is geen europeesche vrucht die ook maar bij benadering met deze zuurzak - geen elitenaam! - wedijveren kan. De elite, ja; die komt nu ook nog. Als ik je brief lees, ben ik 't natuurlijk heelemaal met je eens. Maar dat komt, je doet 't dan voorkomen dat ik, om aan een elite te gelooven, niet voor gewone verstanden zou mogen schrijven, en vooral niet in begrijpelijke of gewone taal, maar meer à la Reinier van Genderen Stort. Als die heer voor jou de man is die aan elites gelooft, neen, dan ben ik het niet. Maar ik ben ook niet Hamburger-Herman, zooals jij zelf toegeeft. Wat ben ik dan? En wat zijn de lieden die zijn zooals ik, dan ook? - Hier zal je wel een mooi antwoord op weten; en hoe dan ook, het puzzelt mij zelf dat ik het met je heele boek eens kan zijn, behalve op dit punt. Hoewel ik dus niet zie waarom of waar, wordt mij uit dit verschijnsel duidelijk dat ik je, zoodra ik op dit punt kom, je met geborneerdheid lees. Dat kan natuurlijk heel goed. Wij praten dus langs elkaar heen, dat is de eerste conclusie die ik hieruit, en uit andere ‘verschijnselen’ trek, maar hoe precies, daarin moet ik maar berusten dat dàt me niet duidelijk zal worden; en per correspondentie lukt het zeker niet. Dus òf tot een gesprek - maar we hàdden er al gesprekken over! - òf tot een volgend boek van je, dat mij dit duidelijk maakt. Zoowel in Politicus als in de Christenen ben ik op dit punt gestruikeld. Het is jammer dat Luther er nog niet is. Morgen misschien? Ik zal Jan eerstdaags een verhaal vertellen over de ‘kloek van het Archief’. Kondig het hem maar vast aan; anders broedt hij misschien dagen op dat laatste antwoord van me. Als ik een goede bui heb, kan dat verhaal wel aardig worden, maar het is {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} vrij lang. Laat hij jou dien brief dan doorzenden; dààr is geen gevaar bij. Dat geval van dien ‘Deen van Bep’ is geregeld. Gr.Ned. kan het plaatsen, mits onopvallend en met initialen eronder. Ook daarover schreef ik in mijn laatsten brief aan Jan. Nu ga ik een bad nemen, het is 4 uur. 's Middags met zoo'n hitte als nu een douche nemen - vooral met zoo'n zachte schuine douche als we hier in huis hebben (allemaal achtergelaten door dien resident zonder kin maar met baard, [...] - is ook iets van den hemel vinden die je alleen vindt als je eerst door de hel bent gegaan. Het is zooiets heerlijks, dat de adem je uit het lijf wordt gezogen, en dat je, geloof ik, bezwijmen zou van de heerlijkheid, als je bleef staan. Volgende keer jij wat over Den Haag. In godsnaam geen literaire akkefietjes meer behandelen, en geen woord ook meer over ‘Mul’ tot òf het boek onder je oogen komt, òf het tòch door Q. geweigerde ms. Daarom dit nog als laatste opmerking: ik denk ook wel dat ik weleens ruzie met hem zou hebben gekregen, maar niet ‘echt’. Uit zijn verhouding tot Sikko Roorda van Eysinga (lees dien bundel, al was 't ter bestudeering naast Potgieter-Huet of Marx-Engels of een dergelijk duo) blijkt dat hij héél best zich het eerst verzoenen kon. Sikko heeft hem soms goed uitgekafferd. Après tout: hij was niet lastiger dan Slauerhoff, en had er heel wat hartelijkers en boeienders (als prater) en charmanters tegenover te stellen. Denk aan al de vrienden die zich tot het laatste toe niet met hem hebben gebrouilleerd, en die toch niet allemaal slaven waren: Vosmaer, Funke, Roorda v.E., Zürcher enz. En met Van Lennep èn met Huet was hij de sympathiekste van de twee, zooals ik in mijn ‘brochure’ meen bewezen te hebben (met vreeselijke schoolmeesterij en erudieterigheid!) Zijn ‘figuur’ staat ook niet los van ‘Dek’. - Tot slot dit: ik heb elitepretenties, en jij mag ze kul vinden. Ik heb de pretentie dat jij, Henny, Jan, ik, Malraux, Chiaro enz. een elite zijn, - en hier in Indië, in 't aangezicht van de Zentgraven, de planters en 90% van de ambtenaren die ik zag en zie, krijg je dat gevoel er nog minder uit dan in Holland in 't aangezicht van {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} de Hamburgers de (Jode) Mannen, en de Dekkers zonder Douwes ervoor. D.D. hier is een politicus, maar... een elitemensch. Misschien de eenige die ik in Indië zoo noemen zou, ‘objectief’ gezien. Subjectief zou ik ook Adé Tissing erbij rekenen en zekeren controleur B.B. Abraham Jansen (dit is niet de Jansen die ik mijn Van Crevel noemde). Maar soedah, soedah, soedah! - Een hand van je E. P.S. Als je den brief v. Jan met het standje over De M.v.L. nog niet verscheurd hebt, stuur mij die dan terug. Het is toch eigenlijk te leuk om weg te doen. 1069. E. du Perron aan M. ter Braak 16 Maart [1938] B.M. Doordat de djongos gisteravond uit bleek te zijn, is deze brief niet kunnen gaan. Jan heb ik nu geschreven, een ellenlange farce van kantoor uit. Vanmiddag bracht de post ook mij het pak gedichten van Slauerhoff. Er is veel eersterangswerk bij, hoopen curiosa, ook wel prullen die weg moeten, althans kunnen, zonder schade, integendeel. Maar als alles gedrukt wordt, dan ook alles. Dus ook dat fraaie sonnet tegen mij, dat hij altijd delicaat of laf genoeg was om weg te houden, dat ik nu dus voor 't eerst zie en dat me verplaatste in het moment toen ik bij jou dien volmaakten prollenbrief las, waarop ik hem toen vaarwel heb gezegd. Nu krijg je de primeur van het tegensonnet dat ik niet anders kòn dan vervaardigen, en dat ik aan zijn schim opdraag en dat ik aan zijn asch of zijn gebeente zou willen voorlezen, gesteld dat ik erbij kon. Dit is dus een vriend, aan wien je alles verteld hebt en die je alles (al is 't op zijn halfware manier) vertelde; op 't moment dat hij kwaad is, weet hij niets meer van je dan hoelang je op de W.C. zat! Wat weet hij van de bleekheid van mijn billen? die niet breed zijn, zooals 't trijp van Murat niet rood is en geen trijp: ik liet ze hem nooit zien, noch in vriendschap noch in strijd! Ik vind dit sonnet weer 100% patserig, en zie al het vee dat het ‘gebruiken’ kan. En 't is ook heele- {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} maal van denzelfden conquistador, die zich nooit wou laten interviewen, tot hij over Forum klikken moest. Ik stuur een afschrift van dit sonnet aan de HH. van de Slauerhoff-commissie en, altijd voor de volledigheid, ik ben vóór plaatsing van dit en de andere schimpsonnetten. Ik doe er ook nog een limerick bij tegen Arthur v.S., dat ik vroeger wist weg te houden. Compleet of niet; en voor de compleetheid moet deze kant van S. ook maar vertoond worden, wat beter is dan om die viezigheid mysterieus te houden, alsof 't vreeselijke wapens waren. Het stuit mij ook tegen de borst dat de Commissie wèl Schotman en Boeken zou laten uitmoeren en mij niet. - Mijn antwoord wordt dan wel gedrukt na mijn dood; ik zal 't erbij zeggen. - Hoewel ook jij physiek niet smettloos was, 't Valt me niet mee dit soort repliek te vinden. N'est pas rasprol qui veut. En iets van ras verhulde mij de stoelgang van mijn vrinden. Een scheepsdokter tot zeeheld op te winden, Kwam in mijn zelfbehagen nooit van pas. 'k Loog minder, grazend minder pampagras. En dat gaat saam: we moesten 't ondervinden. We waren dik en dun in vriendschap ook, en 't Dikst op papier deed jij: steeds frisch ontloken Conquistador, Chinees en Renegaat. Je prollenwrok heeft aan dit beeld ontbroken Tot nu, onlokt door mij. Laat dankbaar spoken Je dùnste kant van papieren piraat! Dit gaat als hors d'oeuvre. Nogmaals je E. Die haat van Slau opeens tegen Parijs, is kift tegen Malraux. Dàt ontgaat den knapsten lezer. {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} 1069. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 20 Maart 1938. Beste Menno, Na mijn overvloedige correspondentie van de laatste dagen en gegeven de hitte die ‘ondragelijk’ is vandaag, alleen maar deze briefkaart om je te danken voor Luther, die kwam en bereids gelezen werd. Er staan aardige dingen in, maar het geheel lijkt mij niet van je beste. Dwz. niet zoo apart: ik geloof dat het opstel dat je schreef in samenwerking (contrawerking) met van Duinkerken en dit en nog wat andere vereenigd zouden moeten worden tot een grooter verband, en dat dan het een het ander beter zou doen uitkomen. Misschien kan je Mult. en D.D. er dan ook in doen - als je ook aan dat essay een paar consideraties vanuit den christelijken gezichtshoek toevoegt (gemakkelijk genoeg, bij dat onderwerp). Ik zend je als kleine tegenbeleefdheid een chineesch boekje, in een chineeschen tempel hier gekocht dien ik op 'n dag met Verhoeven bezocht, in hetzelfde straatje waar de opiumkitten v. Batavia zijn. Er komen prachtige martelvoorstellingen in voor, misschien kan je 't nog eens gebruiken voor een halve blzij. Nu iets belangrijks in het praktische. De post van Garoet waarschuwt mij zoo half en half dat je artikelen van Het Vaderland mij weleens niet meer zouden kunnen bereiken, als ik mijn adresverandering niet opgeef aan jullie ook. Wil je de administratie dus zeggen dat ze voortaan alles naar Molenvliet West 9a, Batavia sturen? Als wij per 1 Juli van hier weggaan, geef ik wel tijdig een nieuw adres op. Maar Garoet is al 3 ½ maand oud! Dat is alles voor vandaag. Ik moet nog voor de krant pennen (op dezen vrijen dag, mijn éénen Zondag) over Nijhoff en Engelman, Van Wessem en Jan's Rebuten. Alles tegelijk. Hartelijk steeds je E. Dat boekske van Luther is alleraardigst uitgegeven. {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} 1070. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 21 Maart. [1938] B.M. Ingesloten een antwoord van Q. Ik schrijf aan dien aartsouwehoer om prijsopgaaf. Wil jij ondertusschen probeeren een anderen uitgever te vinden, die 't boekje drukt? Misschien is 't 1e deel (± 80 blzn). iets voor een dubbelnr. van de V.Bl. inderdaad. In dat geval zal ik Q. vragen het ms. naar Van Wessem te zenden. Maar ik vermoed dat Vic tegen zal zijn, en ik heb me in mijn kop gezet dat dit boek uit moet. Als Q. weer antwoord geeft, zal ik zien wat mij te doen staat. Liever geef ik tòch bij hem uit, maar tegelijk zou ik verdomd graag van dezen jeremieerenden smaroggel af. Dat ik bij hem blijf heeft één reden: dat ik jou niet graag opscheep met het karweitje van een nieuwen uitgever voor me te vinden. Maar als ik in Holland was zocht ik dien uitgever zelf. Hij liegt als hij zegt dat De M.v. Lebak zoo slecht gaat, en zijn ƒ800. te weinig van November moeten nu al belangrijk zijn aangevuld. [In Nov. was 't boek nog niet eens in Indië en sindsdien is het hier zéér goed gegaan. Hij volgt dus een zekere ‘tactiek’ als hij nu nog over November jeremieert.] Maar het is me te machtig, zoo langzamerhand, om met hem te strijden. Laat hij Den Doolaard uitgeven; - bovendien, ik schrijf hem nu het volgende: dat als hij al dit gesaboteer en deze pessimistische voorstellerij beoefent om mij zooveel mogelijk te ontmoedigen, dat hij dan beter doet mij compleet te laten schieten. Laat hij jou dan èn de Van Harens èn het ms. van Multatuli zenden, mits ik dan ook van het contract met hem af ben. Hij hangt mij hevig den keel uit en ik begin te gelooven dat het beter is niet uit te geven, dan te werken met zóó'n uitgever. Ik wacht nu op zijn antwoord. Stuurt hij mij de berekening, dan zal ik verder met hem praten. Mocht hij jou echter die 2 mss, sturen, dan moet ik met jou beraadslagen. Het is een pest voor mij dat ik van hieruit zoo weinig doen kan, maar als ik jou op deze manier te veel last bezorg, leg dan die mss. weg tot ik (eind van dit jaar misschien) zelf in Holland terug ben. Hoe- {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} wel - dat Multatuli-ms - moet nù uit, anders is ook Saks den weg van Robbers uitgegaan! Later beter. Hartelijk steeds je E. P.S. - Ik zit erover te denken of ik dit boekje niet naar De Ploeg kan sturen, die laatst D.D. hier om teksten vroeg. Maar mijn meeningsverschil met Saks en met mevr. Romein zal dààr wel niet goed opgenomen worden! Wat zijn die lieden? Socialist? communist? Is Servire iets voor mij? - Het stuit mij tegen de borst mij bij dergelijke partij-uitgevers min of meer te moeten ‘aansluiten’, maar zie jij iets anders? Ik wil best zelf schrijven. En godbeter't! al deze moeite voor een boekje van 6 vel, dat een schrijver van mijn reputatie in Frankrijk grif bij wien hij maar wou uitgegeven zou krijgen. Hier maakt mijn ‘lijfuitgever’ capsies, terwijl ik zoo ver ga als ik maar kan, en roept met woorden van Luther dat ik hem dit jaar nog betalen moet! Het is toch dun, en is dit nu mijn schuld? Als Jan een andere vent was, zou hij in Gr.Ned. een Multatuli-nr. uitgeven van dit 1e deel + het 2e (de nieuwe documenten) tesamen; die nieuwe documenten alleen al zouden die uitgave rechtvaardigen; en het nr. zou hier in Indië als los nummer voortreffelijk worden verkocht. Hij zou er niet 1 abonné aan verliezen, dat maakt niemand me wijs. Het heele gedonder zou van de baan zijn; Gr. Ned. zou met dit nr. voor multatulianen (die er nog zijn!) een onvergetelijk nr. hebben gegeven, en het karakter van deze publicatie - die als tijdschriftnr. en niet als apart boek bedoeld was - zou het al te nadrukkelijke dat het nu krijgt hebben opgeheven, enz. enz. Neen! zooiets zou hem prachtig hebben geleken voor Gezelle, of Van de Woestijne, of Van Deyssel misschien (om te zwijgen van Elsschot), niet voor Multatuli + Du Perron. Stuur hem dit niet door; verveel en plaag hem met niets; ik schrijf het jou als ontboezeming, nu ik het gedonder voorzie dat ik door deze publikatie krijgen ga, maar ik blijf erbij: ik heb afgedaan met te rekenen op G.N. Zoek alsjeblieft niet in deze ontboezeming een streven om toch nog in dat tijdschrift {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} terecht te komen. Liever betaal ik, als het moet, de heele oplage zelf. - Ik zal De Ploeg toch nog even ‘polsen’; je kan niet weten, misschien willen die heeren graag. Gelijk hiermee vraag ik het adres aan D.D. Begrijp me goed voor je me ‘veroordeelt’: ik dacht, door Q. tegemoet te komen met dat voorstel tot aanvullen over 2 jaar, alles ten beste geregeld te hebben, en Jan, jou, mijzelf van alle gedonder afgeholpen te hebben daarmee. En nu dit antwoord! Begrijp je dat ik walg? 1071. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 22 Maart, '38 Beste Eddy Sedert ik je voor het laatst schreef, hebben de gebeurtenissen in Oostenrijk mijn opvattingen over de aanbevelenswaardigheid van je terugkomen naar Holland belangrijk gewijzigd. Ik zelf ben vooreerst een week lang zoo ellendig geweest door die nieuwe etappe van naziheroïsme, Jodenmoord en wat dies meer zij, dat ik er eergisteren ‘down’ bij ging; mijn zenuwen verdroegen het niet langer, en zoo zit ik nu voor een week thuis, een beetje slapend en suffend, trachtend weer eenige belangstelling te krijgen in mijn werk. Maar naar aanleiding daarvan: ik geloof, dat je nu voorloopig, met Bep en Alain, nergens beter kunt zitten dan in Indië. De atmosfeer van permanente chantage en ev. oorlog, die nu wel niet meer zal verdwijnen, heeft mij zelfs op het idee gebracht naar een ander werelddeel te verhuizen, zoodra er een kans zou zijn (Amerika, Zuidafrika). Je hebt er geen idee van, hoe verpest de lucht hier is door die gelukte blufmanifestatie van held Hitler; voortaan zullen die kerels heelemaal ondraaglijk zijn, tot de dag der wrake over dat land komt. Wees dus blij, dat je er momenteel ver vandaan leeft en een baantje hebt; wacht betere tijden af om terug te komen, heusch. Het verpolitiekte leven is op den duur ondraaglijk, en het afschuwelijke is, dat wij er niet buiten kunnen blijven. - Maar schwamm drüber, en verder over onze eigen zaken, die mij belachelijk en futiel lijken naast al dat daverende gemarcheer; en toch moeten zij de eenige zijn, die ons {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} voortaan nog een argument om te leven aan de hand doen. Zoo heb ik je stukje ‘ontrobberst’, d.w.z. Robbers niet geschrapt, maar een beetje minder als polemist laten optreden; daartegen ging eigenlijk mijn gevoelsbezwaar. Ik denk, dat er in den nieuwen vorm niet veel van de strekking verloren is gegaan. Je beide brieven over je verhouding tot Jan en Groot-Nederland (waarbij ingesloten de beide brieven van Jan zelf) hebben mij zeker een anderen kijk gegeven op dit heele geval. Ik geloof, dat er veel waars is in je beschouwing; er is bezig een zekere verwijdering (voornamelijk ‘litterair’) te komen tusschen jou en Jan, wat in de eerste plaats al blijkt uit zijn oordeel over De Man van Lebak. (Hij schreef daar nu een stuk over in het Holl. Weekbl., dat ik hier en daar bijna bot vind als een stuk van Herman de Man). Vast en zeker is daaraan ook schuld de onmogelijkheid om brieven mondeling te verifieeren, maar de oorzaak ligt m.i. toch ergens anders. Misschien ook wel in Groot-Nederland, dat Jan tot iederen prijs wil behouden, en waarmee hij zich, als tijdschriftredacteur, misschien meer vereenzelvigt, dan hij zelf weet. Goddank ben ik voor dat dilemma gespaard gebleven, na den ‘val’ van Forum; nooit meer tijdschriftredacteur! Want hoe je het ook draait, het dilemma blijft bestaan voor iemand, die zich nu eenmaal voorgenomen heeft zijn tijdschrift op de been te houden. - Blijft het onweerlegbaar feit, dat Jan veel meer interesse toont voor Henny Marsman en Vestdijk, dan voor jouw werk; het mijne kan buiten beschouwing blijven, want ik heb hem niet veel gestuurd; grootere dingen als Multatuli en Luther zijn in afzonderlijke V.Bl.-cahiers verschenen. Eigenlijk passen jullie temperamenten al heel slecht op elkaar, zoo objectief bekeken; wanneer ik wederzijdsche brieven van jullie aan elkaar lees, voel ik altijd precies, waar de bron voor nieuwe conflicten ligt; Jan overdrijft, simplificeert, jij doet het tegendeel, maar prikkelt hem weer door andere dingen. Ik voor mij ben op dit oogenblik allerminst in de stemming om precies mijn positie tusschen jullie te bepalen, zoozeer drukt mij de heele politieke situatie en het vervuilen van alle levensgebieden dòòr die vervloekte politiek; ik voel haast de karakterlooze neiging om {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} jullie beiden gelijk te geven, omdat ik jullie beide zoo ontzaglijk sympathiek vind naast de Goerings en consorten, en de verschillen te weinig tel, nu de overeenkomsten al het andere in de schaduw stellen. Maar misschien voel je dit in Indië niet zoo. De hemel geve trouwens, dat er weer een tijd komt, waarin ik niet zoo welwillend en verzoenend denk. Maar om het ware pleizier in de nuance, in de onderscheiding, in het schrijven te hebben, is een zekere mate van onbezorgdheid onmisbaar; een zekere veiligheid van de toekomst op de korte baan is, dat blijkt mij steeds meer, een noodzakelijkheid voor ‘cultuurarbeid’; in de sfeer van ultimatums en andere chantage, van bombardementen op Barcelona, is het eenige wat overblijft: gejaagdheid, met als recept: koffie Hag, en wat pleizier in de weinige dingen, die het leven van alledag nog oplevert. Bep vraagt mij om over Ant te schrijven. Nu, ik ben te beroerd om goed te schrijven, maar dit kan ik wel zeggen: zonder haar was ik momenteel niet in staat het hoofd boven water te houden. Zij heeft meer gewone vitaliteit dan ik, en minder behoefte aan cultuur, maar zij begrijpt precies, hoe voor mij die twee dingen in elkaar grijpen. Meer heb ik niet noodig; ik heb zelden zoozeer het gevoel gehad als in deze dagen van volkomen lusteloosheid en onverschilligheid tegenover mijn werk, dat ik gelukkig getrouwd ben, en dat ook daarin een stuk ‘einmalige’ cultuur steekt, dat met abstracte recepten over ‘het’ huwelijk en ‘de’ liefde spot. Ja, zelfs de uitdrukking ‘gelukkig getrouwd’ is al paskwillig, want die term legt precies de nadruk op wat weer algemeen en dus onpersoonlijk-secundair is: het geluk en het trouwen. Primair is, dat wij ons de heele onderneming leven moeilijk meer zonder deze ‘eenheid’ zouden kunnen voorstellen, ik misschien minder nog dan Ant, die in wezen veel fatalistischer is dan ik. Ik ontdek steeds meer beschamende dingen in mezelf, zoo b.v. de begeerte om nog lang te leven, en (contra Nietzsche, althans in politieken zin) ongevaarlijk te leven. Neem voor ditmaal dit geklets in de ruimte, met enkele lichtpunten hoop ik, zoo het punt Ant, want dat moet dunkt mij ook via dezen stijl nog iets lichtends hebben, voor lief. Spoedig be- {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} ter. Hartelijke groeten onder ons vieren, en een hand met extra kracht van je Menno 1072. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 26 Maart. [1938] Beste Menno, Allereerst 3 punten, die ik je al dagen lang wou meedeelen: 1. Veel dank voor 't uitstekende stuk van Stuiveling, dat met het jouwe ongetwijfeld het beste is over de Saks-en-du P.-combinatie geschreven. 2. Hierbij een paar snippers die Verhoeven me op kantoor boven liet zenden: uitknipsel en geleidebriefje, en die je laten zien hoe jij een rol speelt in onze kantoorgrapjestoon. Ik had ze al een paar dagen voor je klaar gelegd en sluit ze dus maar in, al vallen ze geheel buiten mijn stemming van het oogenblik. (Zooiets doet je zelf voelen, hoe vervalschend zoo'n correspondentie op afstand werken kan.) 3. Binnenkort komt de uitgever Nix uit Bandoeng hier, een brave Indo, om besprekingen met me te voeren over mijn Multatuli-brochure. Als hij nu maar durft, lukt dat wel. Ik zou 't verdomd prettig vinden, niet alleen tegenover Querido, maar ook omdat jij dan niet verder moeite hoeft te doen van zoeken naar een ander. Eergisteren kwam hier een lang stuk van Henny over jou. Een lezing? Er staan goede stukken in naast nogal vlakke; het geheel is lang niet slecht maar ongelijk. Er zit een element in van ‘ik tegen hem’ dat mij in mijn tegenwoordigen staat niet zoo prettig aandoet, maar dat best verdedigbaar lijkt, want het geheel blijft door-en-door waardeerend. Ik voel mij weinig geïnspireerd er Henny over te schrijven, ook Jany schrijven lukt mij niet; Jan en jij zijn de eenigen met wie het contact nog echt lijkt, al is het soms allesbehalve prettig. En dit brengt me tot de rotzooi die ik gister weer te slikken kreeg, en waardoor ik nu werkelijk het eind van de briefwisseling met Jan voel als een bevrijding. {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} Gister dan kreeg ik weer een alleronaangenaamste brief in antwoord op mijn verdediging van De M.v.Lebak en de vorige uitkafferij. Natuurlijk zegt Jan dat hij met alle liefde schrijft, want geprikkeld is hij nooit. Die brief was al moeilijk te slikken voor me, maar met dien brief alleen had ik het misschien nog wel klaargespeeld. Maar als premie kreeg ik daarbij: een artikel, dat Jan misschien nog naïef genoeg is om aardig en hartelijk te vinden (hij hééft van die Belzengevoelens), maar dat mij ergerlijk en stom voorkomt, en waarin een mopje voorkomt, een ‘plastische preciseering’ zonder eenige noodzaak, voor de te Brussel wonende Jan Lubbes goddorie, over mijn gelijkenis met Pancha. Voor Jan was 't dus hoogmoedig om zijn botte bezwaren over mijn Mult.-boek te luchten, ook in 't openbaar, ook tegenover brusselsche Hollanders, - terwijl ik 't geen oogenblik van me heb kunnen verkrijgen om in 't Bat.Nwsbl. te vertellen wat ik van Vestdijk's Greco dacht. Ik zeg dit niet om voor beter dan Jan door te gaan, maar om je duidelijk te maken waaróm zoo'n artikel me verdomd grieft. Ik ben er nu ruim 24 uur misselijk van; vooral dat mopje herinnert me aan de prollenleukheid van Slauerhoff. Goeie God, als we nu tegenover Jan Lubbes, Jan Rap en Jan Stront leuk moeten worden over onze billen, buiken, tanden, bochels, adamsappels, kale koppen en x-beenen, dan is 't toch verdomd vèr met ons gekomen! Verder ergert mij de blazerige domheid van Jan meer dan ik zeggen kan. Juist omdat het van een vriend komt. Het is niet dat ik geen kritiek verdraag, maar hij weet wat deze Multatuli-campagne voor mij beteekent, en dat hij lust voelt om dan nog in 't openbaar tegen me te getuigen (al is 't dan met allerlei praatjes over dat ik zoo'n beste vent ben) dat doet eigenlijk de deur dicht. Maar zijn journalisterige superieur-doen over mijn werk, die eenoogige verblindheid die toch kallen moet, al betreft het het werk van een vriend, waarvan die vriend hem bij herhaling geschreven heeft dat hij eraan hecht, maken me compleet tureluursch. Ik ben vandaag niet naar kantoor gegaan (wat me het ‘loon’ van een dag kost) om Jan te kunnen beantwoorden, want sinds gisteravond werd zijn heele houding te- {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} genover mij me een obsessie, en ik zou me ook tusschen de Compagniespaperassen erover zijn blijven opvreten. Is Jan ziek, ben ik het? zijn wij 't allebei? Ik weet het niet, maar ik heb nu den heelen morgen besteed aan een antwoord, zooals een vriend dat nog verdient, vind ik: uitvoerig en voor mijn gevoel definitief. Ik heb hem een brief geschreven over zijn houding en een aparte weerlegging erbij gedaan van al zijn domme bezwaren. Je kunt me 100× voorhouden dat ik mijn tijd beter gebruiken kan, of dat dit toch hopeloos is, ik weet het, maar ik kan niet anders. Als ik dit niet deed, zou ik tegen hem moeten zeggen: ‘Jan, verrèk!’ - en dat zou volstrekt niet mijn werkelijke gevoelens tegenover hem weergeven, want ondanks alles houd ik mijn oude genegenheid voor hem. Hoop heb ik natuurlijk niet, maar ik zou ziek geworden zijn als ik dit ‘verkropt’ had. Als Jàn het heeft over ‘herhalen’ en ‘open deuren intrappen’ verdient hij een pak op z'n broek; als hij die wijsheid tegen mij gaat luchten, of in 't openbaar over mij, moet hij toch wel voelen hoè belachelijk hij is? Enfin, hij heeft mij deze uitvoerige afsluiting van de rekening ontlokt; maar... ik sluit die nu ook af. Ik scheid er, wat Jan betreft, compleet mee uit. Kan ik verder nog iets voor hem doen, of is er iets zakelijks en concreets waar ik hem over moet berichten, dan sta ik met alle liefde voor hem klaar; maar Multatuli en Gr. Nederland hebben het laatste sprankeltje ‘winst’ gedoofd, dat deze correspondentie nog opleverde. Is 't uitsluitend of gedeeltelijk mijn schuld, of ben ik ‘begonnen’, ook goed. Het is zeker dat er bij Jan een soort wrok moet leven, wschl. toch ontstaan vóór of tijdens of na die Saks-historie, en door hemzelf misschien ongeweten. Of Hitler en Franco hebben dit ook op hun geweten; wie zal zeggen wat het precies is. Misschien ook neemt hij revanche over mijn kritiek op zijn werk (óók zonder 't te weten). Hoe dan ook, ophouden met deze onzalige briefschrijverij lijkt mij zelf nu 't eenige om nog te redden wat er te redden valt. Ik ontmoet Jan liever over een jaar of eerder ‘vrij’ dan bevracht met de wrok van zóó'n voortgezette correspondentie. Boven- {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} dien, hij zelf en jij zeggen al lang zelf dat deze briefschrijverij niet deugt. Laat ons er dus mee ophouden. Wil Jan mij nog eens uitkafferen (zonder éénige kwaadheid of geïrriteerdheid altijd!) laat hij gerust zijn gang gaan. Deze brief, dien ik hem nu geschreven heb, zal hem wschl. nog meer de pest injagen dan zijn brief het mij deed, - maar ik heb mij vast voorgenomen dat dit mijn laatste zal zijn. Misschien zal ik het antwoord van Jan ook niet lezen dan over een tijdje. Met jou blijf ik liever wèl correspondeeren, tenzij jij er tegenop ziet. Den laatsten tijd ging het niet slecht tusschen ons, en zelfs àls het slecht gaat tusschen ons, is 't toch nog anders dan tusschen Jan en mij. Het kan zijn dat dit jouw superioriteit is boven Jan en mij. - Maar mocht het weer mis dreigen te loopen, door mijn rotkarakter dan, laat ons dan afspreken dat wij er ook meteen mee uitscheiden. Op 't oogenblik zijn onze plannen zoo: Tot 1 Juli op 't Archief blijven; dat zeker. Met de volgende maand blijf ik ook Maandags weg, wat me ƒ24. 's maands kost op mijn kleine ƒ 150., maar het gaat anders niet. Verhoeven zelf heeft dit min of meer aangegeven; althans hij was direct ervoor te vinden. - Met 1 Juli moeten we verhuizen en dacht ik naar Mr. Cornelis te gaan, daar zoo mogelijk een paviljoen te huren in mijn eigen oude huis (‘Gedong Lami’!). In September bij Adé Tissing te logeeren en met hem naar de Zandbaai te gaan; tenzij wij nog naar Makasser reizen, waar Bram Jansen ons te logeeren vroeg, en wij van daar uit naar Europa terugreizen, (dat kàn tegenwoordig: met de Wilhelm Wilhelmsen lijn, noorsch). In dat geval zouden we in October of November van dit jaar al in Europa terug zijn. Gegeven dat het hier toch nooit het ware wordt, wil ik mij toch niet onttrekken aan de rotzooi die jullie wacht, als Europa werkelijk op springen staat. Maar gek - ik geloof daar niet erg meer aan; misschien is de vuiligheid nu op hoogtepunt. In ieder geval, ziedaar één mogelijkheid, al is plannen-maken in dezen tijd idioot. Aan den anderen kant vraagt Verhoeven mij misschien met klem om tot 1 Januari 1939 bij hem te blijven. Dat zou ik dan {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} moeilijk kunnen weigeren, waar hij zich zoo geschikt betoont. Maar dan komen we begin '39, als we er zelf nog iets aan doen kunnen. Tenzij... Tenzij er God weet wat voor een buitenkansje voor me openvalt, waar ik geen neen tegen ‘mag’ zeggen, zooals dat heet. Maar ik geloof daar niet aan. Daarvoor is iedereen, op ons terrein, hier in Indië te onverschillig of te onbekwaam. Voilà. Ik eindig met hevige koppijn. Steeds je E. P.S. - Ik las, nu kortgeleden, De Grauwe Vogels, dat mij, gek genoeg misschien, De Rijke Man doet apprecieeren, hoewel het mij veel meer geboeid heeft. Maar het is toch wel erg een duplicaat van Een Holl. Drama. Ik vraag mij af of ik het even goed zou hebben gevonden als ik 't Een Holl. Drama vond, als ik de Vogels eerder gelezen had. En of het Holl. Dr. mij dan minder geleken zou hebben, minder intens. Jammer, dat je zooiets nooit meer weten kan! 1073. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 31 Maart. [1938] Beste Menno, Ik ben geslaagd met Nix in Bandoeng. Doe dus geen moeite meer voor die Mult.-brochure. Ik kan je niet zeggen hoe prettig ik het vind je van deze last te kunnen vrijwaren; ik heb toch al altijd het gevoel dat ik voortdurend vraag en dat jij nooit tegenprestaties eischt. - Wat het ex. van mijn ms. betreft, ik vroeg Q. nu jou dat door te zenden; ik heb hier een duplikaat dat naar Nix gaat, dus dat andere ex. kan je behandelen zooals het je goeddunkt. Je kunt het zelfs lezen, als je er tijd of lust voor hebben mocht, en als je niet de voorkeur eraan geeft het in boekvorm voor 't eerst tot je te nemen. Na mijn laatsten brief aan Jan had ik echt spijt. Hij méént het niet kwaad [ook als hij onbewust toch een soort wrok tegen me lucht], en hij is toch al zoo beroerd door allerlei - very much als jij zelf. Maar als ik brief en artikel weer zie, voel ik me weer ontlast; die standjesmakerige botheid ervan is en blijft me een gruwel. Ik heb ook 't gevoel of Jan allerlei theorieën van mezelf me in 't gezicht spoegt, grof gemalen, zoo grof als ze toch niet {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} uit mij gekomen zijn. Ik heb nooit erop los geraasd dat alléén bekentenisliteratuur wat waard zou zijn (zooals Jan bij La Doulou van Daudet opeens), en ik heb nooit zoo superieur gedaan tegenover àlle eruditie als hij nu opeens zich veroorlooft om het plezier mij ‘frik’ te noemen. Maar als ik eraan denk hoe beroerd hij wschl. weer zal zijn als hij mijn brief ontvangt, vind ik hem toch ook weer veel te sympathiek daarvoor. Verre van mij dus om te verlangen dat je ‘uitspraak’ tusschen ons zult doen; - ik houd je ook vooral hiermee bezig omdat Jan en jij elkaar mijn brieven doorzenden en omdat Jan jou allicht van zijn kant de zaak uiteenzetten zal. Ik kan het best verdiend hebben, maar er is iets onaardigs in Jan's houding tegenover mij gekomen; en als mijn afzijdigheid verder t.o.v. Gr.Ned. en mijn ophouden met correspondeeren daarin verbetering kan brengen, dan doe ik graag afstand van die twee dingen, en blijf Jan verder zoo vriendschappelijk gezind als het maar kan. Dit laatste is heusch geen frase. Ik zal hierin een kritiek sluiten die a.s. Zaterdag = overmorgen verschijnt en waaruit je zult gewaar worden dat ik mij ‘nobel gewroken’ heb in mijn bespreking van Rebuten. De slotzinnen van die bespreking (in 't bizonder die over 't schurftig paard) slaan op een gevleugeld woord tegen de democraten, nu een 14 dagen geleden gelucht door den flinken Zentgraaff. Misschien gaat de man hier nog op in, en dan weet ik niet eens waar ik hem antwoorden moet, gegeven de lafheid van Ritman en iedereen van de overige pers. Wat je me van Europa zegt, is pijnlijk - ook al omdat het me ergert me hier te ‘versteken’, als jullie allen werkelijk gevaar loopen. [Dat had nog eenige zin toen ik dacht dat ik hier iets kon beginnen dat zin zou hebben. Maar dat is nu wel voorbij. De zin die het hier komen had, is nu: dat ik Indië terug heb gezien, maar dat is nu eig. wel genoeg gebeurd!] Is er niets positiefs tegen de nazisten in Holland te organiseeren, of zijn ze daar (d.w.z. blijven ze daar) zonder gevaar? Dat Duitschland en Oostenrijk één worden is tenslotte toch zóó erg niet. Ik begrijp overigens dat het vooral de verschijnselen zijn waarmee dit één- {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} worden gepaard gaat, die jullie zoo kwellen. En ik weet uit mijn parijschen tijd nog hoè ellendig dit soort kwelling kan zijn! Holland is toch maar weer sympathiek, als je ziet hoe de N.S.B. het daar heeft afgelegd, onlangs. Maar nu, verder? Als de N.S.B. het bij jullie wint, is 't hier ook alles even treurig, daar kan je van op aan. Maar anders - zou je niet hier willen komen? Voel je niet voor de faculteit die in 1939 hier komt? Dr. Brugmans (zoon van jouw ‘leeraar’) gaat binnenkort naar Europa terug in verband met de krachten die daarvoor hier gehaald moeten worden. Kan ik soms moeite voor je doen bij hem? - voel je voor een hoogleeraarszetel in geschiedenis of literatuur? Ga vooral niet naar Z. Afrika: die lieden moeten om 't te besterven zijn, als je ertusschen gaat leven; ruig en kinderachtig; - en verder is 't ook daar al vol nationaal gedoe, hoor ik. Misschien is Amerika après tout het beste, maar onder welke voorwaarden zou een hollandsch intellectueel daar zijn brood kunnen verdienen? Mocht Indië je lokken, dan willen wij best hier nog wat langer blijven om je gezelschap te houden en als we 't ondanks ons samen zijn hier toch beroerd vinden, kunnen we samen misschien nog naar Amerika, of Australië of Z. Afrika. Denk er eens over na. Ik las Henny's Proza, voor die bestelde 8 blzn. in Gr.Ned. Ik kan je niet zeggen, hoe weldadig het mij aandeed. Jij lacht om de sfeer van Angèle Degroux, maar hier in Batavia gelezen is die gewoon verrukkelijk; je gaat denken: ‘waar leven de menschen toch die zooiets schrijven, ongeveer zoo dus, voelen konden?’ tusschen de praktische prollen van deze samenleving. Eén van de twee, als ik werkelijk langer dan een jaar maximum nog, hier moet leven: òf ik schrijf, desnoods in de Indonesische Commentaren van den heer Ratu Langi, die een Menadonees is die wegens verduistering van Volksraadsgelden onlangs in de gevangenis heeft gezeten, en dan ben ik inderdaad compleet ‘er uit’, òf ik ga me doodstil in een hoekje verstoppen en spreek met niemand meer, alsof ik zelf zooiets in mijn strafregister had. Ik kan 't me niet anders voorstellen. Misschien zou alles totaal anders worden als jij inderdaad hier {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} kwam. Dan bleef ik langer en samen zouden we misschien iets kunnen verzetten. Het ontbreekt je niet aan bewonderaars hier, denk daaraan. Jij hebt minder een polemistenreputatie dan ik; je baan bij 't Vaderland strekt ook tot aanbeveling; als je dan bovendien nog hoogleeraar werd hier... ‘Maar, zal je zeggen, waar blijft dan de tijd die ik noodig heb?’ Ja, dat weet ik dan ook niet. Wat je zegt van mijn verhouding tot Jan bevat veel juists. Maar ik hèb voor mijn gevoel geen ruzie met hem, allerminst. Ik ben alleen uitgescheden met een correspondentie die niets prettigs meer had; en eig. al sinds Tjitjoeroeg. Ik blijf Jan in m'n hart dragen, ik spreek vaak over hem in de warmste en loffelijkste bewoordingen, ik wil alleen maar niet meer briefwisselen met hem. Want bij zijn stomme artikel was ook nog een stomme brief. Wat mijn niet ‘uitkafferen’ van Vestdijk betrof: dat is 50% vriendschap, maar 50% onwil om iemand voor 't vee te gooien wiens waarde (als schrijver) voor mij vaststaat. Dit is voor mij 't meeste gaan tellen: ik kàn niet meer voor de Lubbessen iemand afbreken die duidelijk niet tot de Lubbessen hoort. Het is ranggevoel, meer dan vriendschapsgevoel. Een hand van je E. Zaterdag, 2 April Neem dit vorige voor lief en wees ervan overtuigd dat ik alles hartelijk meen. Maar het is een snertbrief, dat weet ik wel. Gek, ik kan gewoon niet meer schrijven; zelfs physiek voel ik me ‘crispé’ daarin. Ik ben werkelijk begonnen met de bedoeling je te schrijven hoe hartelijk ik met je meevoel, maar ik schijn 't er niet uit te kunnen krijgen. Ik zelf merk tenminste hoe onvoldoende het eruit komt. Als jij, Jan en ik weer eens ergens samen konden zijn... Maar het ziet er naar uit of wij ver van elkaar tot verdroging en verstomming zullen worden gebracht. Het zou mij toch een verlossend vooruitzicht zijn als we elkaar binnenkort ergens terugvonden: niet in een concentratiekamp, maar bv. in een lief plaatsje waar we zouden kunnen wonen en net genoeg verdienen om 't er menschwaardig te hebben. Maar waar? In {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} Zwitserland? Voel je niets voor Clarens of Lugano? Als je er eenmaal woont, schijnt het niet zoo duur te zijn. Je ziet dat ik er zelf al niet meer aan geloof dat je nog ooit naar Indië zou komen. En toch, als we hier bv. een krant - een kleintje - konden redigeeren, met ons drieën (Jan als hoofdredacteur!) zou 't ook wel aardig kunnen zijn, zoolang ze ons niet ‘breidelden’. Huet heeft tenslotte de Java-Bode hier kunnen redigeeren, nu 70 jaar geleden, als een fatsoenlijke en leesbare krant. Van kranten gesproken, tusschen het vorige vel en dit in, heb ik op 't punt gestaan mijn medewerking aan 't Bat. Nwsbl. op te zeggen: dit in verband met een vervelend spekhoofd van een redacteur die eig. al lang tegen me is, en dit met lacherige koppigheid doorvoert door zooveel (dwz. zoo lang) mogelijk mijn copie weg te drukken. Ik heb gisteravond ruzie met hem gemaakt, toen hij mij meedeelde dat hij de krant die ik je op 't andere papier aankondig toch maar niet met mijn stuk had bevracht - wat hij pertinent beloofd had - maar mij een week opgeschoven voor een stuk over de heibel van Mengelberg en Toscanini of zooiets + een vertoog over de rumba! Ik heb het conflict vandaag met zijn chef uitgevochten, hoewel dat procédé me dégouteert; op alle punten gelijk gekregen en de belofte nu verder met hèm niets meer uitstaande te zullen hebben. Wat is zooiets bête! Hier is nu een wat botte maar tenslotte niet ongeschikte vent, met wien ik expres zoo geschikt mogelijk ben geweest, met het eenige resultaat dat hij denkt dat hij over me bedisselen kan. Dit land is zoo verpest door hiërarchische houdingen, hoog- en stijfdoenerij enz., dat je alléén met lieden die zg. ‘hooger geplaatst’ zijn vrij kunt zijn. De zg. ‘lager geplaatsten’ vatten dat alleen op als gebrek aan houding of flinkheid of God weet wat en worden onhebbelijk. Ik heb het al bij herhaling gehad. Er is blijkbaar een oude wijsheid in dat elite-voorschrift van de minderen maar op afstand te houden. In Indië ben je fascist vóór je 't weet; het heele leven hier is in wezen fascistisch. Een uiterst vriendelijk mannetje dat je ergens ontmoette, hoor je opeens tegen een inlandsch chauf- {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} feur te keer gaan alsof hij zijn leven lang een kwaadaardig soort politieprolurk geweest was. Hierbij ingesloten - om van chapiter te veranderen - een onbekend portret van den regent v. Lebak, dat Nix in een prospectus van een boek had gezet (een typisch provinciaal boekje met ‘uiteenloopende meeningen’ over Multatuli, dat niet uit zal komen bij gebrek aan inteekenaren) en waarvan hij nu het cliché heeft. Hoogstwrschl. komt dat nu in mijn ‘brochure’, met de 2 onbekende foto's die jij voor mij uit 't Mult.-museum loskreeg, een portret van controleur Langeveldt van Hemert (Verbrugge!) dat in 't museum hier hangt en de juiste foto van 't unieke portret als ass. resident (die Fred Batten me nog bezorgen moet uit De Dageraad van 1887). Wat een ‘eruditie’ alweer, ik loop hard weg voor Jan! Ik hoop spoedig beter te schrijven. Het is op 't oogenblik zóó ontzettend heet in Batavia, dat ik ook in de avonduren drijf. Ik voel me haast te slap om te gaan liggen, laat staan om te zitten of te loopen; ik hang dan ook maar over de tafel heen om dit voor je op te schrijven. Werkelijk, geloof dat ik beter voor je voel dan ik schrijf, en groet Ant heel hartelijk van ons. Ook Jan, al zwijg ik tegenover hem. Ook Bep natuurlijk ‘groet jullie allen zéér’. Een hand van je E. 1074. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 4 April 1938. (Geschreven met z.g. ‘jet black ink,’ een mooie naam voor vies-grijs.) Beste Menno, Ik schreef Querido daarnet, in antwoord op een brief van hem, dat ik volstrekt niet van plan ben om hem niets meer aan te bieden, maar dat ik, waar hij mij dwingt naar andere uitgevers te zoeken, ontheven wil worden van het contract, dat hem recht geeft op primeur. Ik moet de vrije beschikking hebben over ‘goede’ boeken ook, om eventueel een uitgever te ‘beloonen’, die wèl uitgeeft wat mijnheer Querido versmaadt. Van tweeën één: òf hij begrijpt dit en heeft anderzijds de lust De Onzekeren uit te geven (wat hem in het begrijpen flink hel- {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} pen kan), òf hij grijpt de gelegenheid met beide handen aan om van mij en alle ‘onzekeren’ af te zijn, en in dat laatste geval zal jij dat merken, want dan stuurt hij jou het ms. van Schandaal in Holland. (Die Van Haren-geschiedenis.) Ik heb hem geschreven dat jij daarvoor dan een anderen uitgever zou zoeken, in Holland, maar entre nous is dit niet eens noodig. Stuur mij dat ms. maar terug, liever dan er allerlei moeite voor te doen. Ik wil het nl. alleen geven aan een uitgever die zich verbindt minstens 4, liefst 6, van die boekjes uit te geven; anders wordt het achteraf weer een hopeloos gedonderjaag. En haast heb ik niet met die Van Harens, - vooral nu niet, nu ik voor de ‘vervolgen’ toch amper tijd heb. Ik ben er nauwelijks minder erg aan toe dan jij en Jan. Als iemand mijn handschrift nakeek, zou hij misschien zeggen dat ik op den rand van krankzinnigheid sta. [Ik heb hoofdpijn, ben gejaagd, heb lust met iedereen ruzie te maken en zou liefst in geen maanden één koloniaal bekwerk zien.] Ik vorm mijn letters alleen nog maar met de grootste moeite, en terwijl ik vroeger glad en vlug schreef, gaat het nu een slakkengangetje. Schrijf ik niet al een beetje als Vestdijk? Gister kreeg ik van Binnerts het Februari-nr. van G. Ned. te zien. Mijn blocnotes leken me ellendig: stroef en moeizaam geformuleerd, eig. precies zooals ik nu fysiek schrijf. Dat kwam door de laatste loodjes in Holland (Europa dan); wat mij nu overkomt is Indische samenleving + Bataviasche hitte. Omgang met geestelijke halfwassen en zon voor misgewas. Bep Vuyk is hier. Ik had haar willen ‘interviewen’ voor 't Bat. Nwsbl. maar zij kwam òf te laat òf had geen zin; daar waar ik een boodschap voor haar achtergelaten had, miste ik haar althans. Het kan zijn dat zij vanavond nog opdaagt, anders is zij misschien verstoord op mij, wie weet, of door Donker jegens mij verdonkerd. Zij houdt morgen een lezing, maar gek genoeg om 10 uur 's morgens, alswanneer ik op het Archief dien te zijn. Bovendien, die lezing is voor de vereeniging van huisvrouwen en interesseert mij op zichzelf hoegenaamd niet. Als Szekely Lulofs hier was, zou zij voor de Kunstkring spreken en door {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} iedereen nageloopen worden, vandaar dat Vuyk mij sympathiek is. Van Jan kreeg ik een vriendelijke brief uit Putten. Dat is de ‘razernij’ van zoo'n correspondentie in geledingen. Binnenkort weer gif. Ik ben blij dat ik van dit gecorrespondeer met hem af ben. [Hij zal het niet minder zijn om van mijn rotbrieven af te zijn, ça s'entend.] Maar heusch, ik mag hem er geen zier minder om. Schrijf me of je de Van Harens op je dak kreeg of niet. Je kunt ze onuitgepakt laten en direct doorsturen naar mij; maar teeken het wel aan, wil je, want het is het eenige herziene ms. Hartelijk steeds je E. P.S. - Bij 't afmaken van dezen brief is mijn pyama zoo doorweekt van 't zweet dat ik eruit zie of iemand een glas water over me heeft uitgestort! 1075. M. ter Braak aan E. du Perron Eibergen, 6 April '38 Beste Eddy Vandaag kreeg ik je brief van 26 Maart, die dus blijkbaar gekruist heeft met mijn ‘depressiebrief’. Inmiddels ben ik nog steeds niet weer in functie; mijn zenuwen zijn blijkbaar nog niet weerbaar genoeg om de telkens terugkeerende depressieve buien te kunnen onschadelijk maken; broom en valeriaan zijn bij zulke gelegenheden de eenige betrouwbare bondgenooten. In deze omstandigheden trek ik mij de ruzie tusschen jou en Jan nog meer aan dan anders misschien het geval zou zijn. Ik begrijp volkomen je gevoelens naar aanleiding van die critiek in het Holl. Weekbl., waarover ik je mijn opinie trouwens al schreef. Alleen begrijp ik niet, waarom je Jan kwalijk neemt, dat hij die critiek publiceert, als hij meent, dat het zoo is als hij denkt! Dat kun je, dunkt me, alleen maar apprecieeren. Zoodra wij elkaar gaan ontzien, ook tegenover de Lubbessen, heeft Lubbes het recht ons te wantrouwen; daarom had je m.i. ook Vestdijk moeten uitmoeren in het Bat. Nwsbl. Maar dit schijnt in strijd {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} met je vriendschapscode, en begrijpen kan ik dat ook wel, al ben ik het er niet mee eens. Houd dan desalniettemin deze twee dingen uit elkaar: 1o het feit, dat Jan die critiek publiceert, en volkomen te goeder trouw, met vriendschappelijke bedoelingen, en 2o het even evidente feit, dat die critiek naar niets lijkt. Dat je je door 2o gegriefd voelt, kan ik me maar al te goed indenken! Ik weet niet, wat Jan t.o.v. dit boek bezielt, en waarom hij nu juist zijn onintelligentste kant laat zien bij deze gelegenheid. Overigens is hij inderdaad voortdurend overspannen, zooals ongeveer de helft van de ‘intellectueelen’ hier te lande; hij heeft zich pas veertien dagen op de Veluwe moeten retireeren, had last van huilbuien, en zal nu nog een week of wat naar Luxemburg gaan. Dit alles moet je natuurlijk wel in rekening brengen, hoewel het geen gram verklaart van juist deze specifieke domheid. Wat mij betreft: ik heb mij sedert jaar en dag ‘innerlijk verzoend’ met deze kant van Jan; hij is voor bepaalde problemen niet gevoeliger dan een hoofdonderwijzer, dat weet ik, maar ik voel me telkens weer geneigd dat te vergeten, eenvoudig omdat ik hem zoo buitengewoon graag mag, als mensch, als vriend, als ‘totaliteit’. Met dat al brengt een critiek als deze die eigenschap onvermijdelijk weer eens op den voorgrond, en ik denk er niet aan hier iets te idealiseeren. Dezelfde Jan juicht in hetzelfde Holl. Weekbl. over een roman van... Walter Brandligt, god weet waarom. Het zal ook zeker wel zoo zijn als je zegt: dat de wrijvingen tusschen jou en hem zich (geheel onbewust) toch in deze critiek hebben ‘omgezet’. Je zult overigens wel begrijpen, dat ik, nu zijn gestel er zoo beroerd aan toe is, hem alleen in de algemeenste termen heb laten weten, dat ik het met die critiek niet eens ben. Wat hij trouwens allang weet, uit mondelinge reacties. Inderdaad, de correspondentie tusschen ons schiet in den laatsten tijd weer veel beter op. Ik voel wel voortdurend het ontbreken van de verificatiemogelijkheid, maar toch, het gaat. In mijn vorige brief ried ik je sterk af terug te komen, als je in Indië een bestaan kunt binden, hoe mager ook. Ik raad het je nog af; er is hier geen toekomst, alleen een geprolongeerd he- {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} den. In deze omstandigheden zou ik de emigratiemogelijkheid, als die zich voordeed, met beide handen aangrijpen, ook al weet ik, dat Zuidafrika of Amerika mij niet gemakkelijk met het gemis van rot-Europa zouden verzoenen. Maar voorloopig doet zich nog niets voor, en zoolang zal ik maar weer aan Het Vad. blijven, zoodra mijn zenuwen mij weer toelaten geen angst te hebben voor een wit blad papier. Tot nader! Veel hartelijks onder ons vieren en een hand van je Menno 1076. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 11 April 1938. Beste Menno, Ingesloten dan dat stuk waarover ik je in mijn vorigen brief schreef. Wil je dit knipsel doorzenden naar Jan? Hij krijgt ook een gewoon ex., en jij ook (ik bedoel: een ex. met gewone post), maar deze luchtmailbestelling doe ik liever maar ééns. Ik geloof dat ik binnenkort mijn brieven ga typen, want je weet niet hoe'n moeite 't me kost om dit nog zoo op te schrijven als ik 't nu doe. Neurasthenie die zich in mijn handspieren heeft genesteld? Ik ga een glas ‘stroop’ met ijswater drinken, ook tegen de hitte. Bep ligt er op 't oogenblik lamgeslagen van. Laatst hadden we een groot, weemoedig gesprek - met Ritman van 't B.N. en Samkalden - over de tegenw. rotzooi in Europa, over onze lafheid om hier te blijven, over onze betrekkelijke veiligheid hier, enz. Heb je tòch geen lust om hier te komen? Ik kan met Brugmans Jr. een samenkomst beleggen bij Ritman (die zeer met hem bevriend is) en hem aansporen dat hij jou uitnoodigt voor de literaire faculteit in 1939. Misschien zonder uitwerking - wschl. zelfs - maar 't is te probeeren. Ik weet niet of Zentgraaff-de-alomgevreesde niet vanavond of morgen ingaat op die laatste 14 regels van mijn artikel, die voor hem geschreven, die een knip voor zijn neus, zijn. Zoo ja, dan ben ik morgen of overmorgen misschien gewikkeld in een homerische ned. indische ‘drekpolemiek’, want ik ben van mijn kant besloten dezen ploert te trappen zoo hard als ik kan. {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} Alleen: hij heeft de medewerking en vrees van iedereen, en ik zal moeten strijden met gesaboteerde middelen: losse vellen die ik zelf laat drukken of zooiets misschien wel. Want met de lieden die zelf tegen Z. zijn wil ik me weer niet verbroederen, in nagenoeg alle gevallen. Enfin, we zullen zien. Verhoeven had gisteravond op de Harmonie hier een hoogst vermakelijk gesprek met zekeren heer Povell, nu secretaris van de soos, ex-planter, die 't uitvoerig over mij had. Deze man had medelijden met mij, zei hij, want ik zocht immers ook de waarheid, maar 't kwam hem voor dat ik dat niet deed op de juiste basis, terwijl hij, katholiek, die juiste basis wèl had. En mijn boek Het Land v.Herk. had vele menschen hier voor 't hoofd gestooten. En eigenlijk was ik nu zoo'n beetje uitgekotst, en als ik zoo doorging zou ik 't zeker niet ver brengen in Indië. Maar als ik naar hèm wilde luisteren, dan kwam alles best nog terecht. Ik moest om te beginnen veel op de Harmonie komen - te beginnen met hedenavond, alswanneer daar een groot feest zal zijn met veel zeeofficieren! - en verder werd er nu een daad van me verwacht. Op de vraag v. Verhoeven wat die daad zou moeten zijn, kreeg hij te hooren dat het natuurl. een nieuw boek moest zijn, maar dan om 't L.v.H. ongedaan te maken, een boek in de lijn van de groote geesten als De Kat Angelino en zoo. En anders kwam er niets van me terecht! (dit met een slag op de tafel). Verhoeven vermaakt zich erg met zooiets, maar niet zonder een zekere lulligheid. Véél van hem verwachten - dwz. dingen van hem verwachten die vallen buiten zijn reeële goeiïgheid - doe ik niet; ook hij is doodsbang voor Zentgraaff en zit nu al in duizend angsten dat Z. zijn toorn - indien door mij opgewekt - zal uitstrekken over 't gansche Landsarchief. Dit land is goed, als men erin slaagt Jan Lubbes Kolonisator in alle variaties te negeeren. Anders is 't om te verrekken van de onbeduidende pestrotzooi waar je telkens weer mee te maken hebt. Maar ik weet niet of dit je wel interesseert en vergeleken met de {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} razernij in Europa is 't wschl. nog heilig. Alleen heb je in Europa je eigen vrienden, terwijl je hier hoogstens geschikte kennissen maakt, die zelf nog met alle banden aan 't verdere ploertendom vastzitten. Schrijf me eens, want ik schrijf nu 4 × tegen jij eens. Hartelijke groeten onder ons vieren, steeds je E. P.S. - Ik las nu in 't Crit.Bull. het art. v. Gans ‘tegen’ L'Espoir. Zooals hij 't stelt, is daar niet veel tegenin te brengen. Ik denk toch dat ik over L'Espoir ga schr. voor 't B.N. Zeg Jan dat Ritman nu ook al verwoed ‘Greshoviaan’ is geworden; hij leest zelfs zijn vrouw voor uit Jan's gedichten en na mijn stuk over Rebuten wil hij nu ook al die bundels lezen. Reb. heeft hij al gekocht. Is dat niet braaf? 1077. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 12 April '38 Beste Menno, Daarnet je korte brief, waaruit ik merk dat de depressie je toch sterker heeft aangepakt dan ik dacht. Wat je zegt van dat verlengde heden zonder toekomst is waar voor Holland, maar ook voor hier. Allerlei lieden die er intelligent uitzien, praten er hier ook van of het niet beter is ‘om het goede te zien in het fascisme’, aangezien de democratie immers ten doode gedoemd is. Daarnaast leven de vele optimisten die sussend verkondigen dat de N.S.B. het heusch ‘bij ons’ toch niet haalt. Het geknoei en gekonkel hier, waar ik nu dagelijks wat van merk, is geheel in de lijn van erop of eronder, maar dat wil zeggen: weg met de waarden waar wij voor vechten, en dàt maakt ons zoo beroerd. Dàt voel je onder alles door, of het nu precies een N.S.B.-vorm aanneemt of niet: de suprematie van Jan Lubbes en Jan Prol, het steeds brutaler negeeren en koejeneeren van wat ‘de geest’ is, al heb jij dan het land aan dat woord, en al had ik dat vroeger ook. Alles wat hier gebeurt, geprobeerd wordt om eens iets van cultuur erin te brengen, is compromis-achtig, voorzichtig, minder dan half. Met Verhoeven heb ik er op bureau lange gesprekken {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} over, en hij is 't dan compleet met me eens en zegt dat hij ook niet begrijpt dat zoo'n pallurk als Zentgraaff hier een durende intimidatie kan zijn voor alles, maar ondertusschen, hij is flink bang voor Z. en zijn neigingen om iets echt frisch' te beginnen, een ‘eigen blad’ en zoo, blijven alleen zuiver in 't gesprek op bureau. Misschien zouden jij en ik samen hier iets kunnen beginnen, voor zoolang als 't duurt. Wij zouden wel eenige lieden met ons meekrijgen en enthousiasme wekken in kleine kring. Maar ja... ik zie ook al hoe kort en betrekkelijk de vreugd daarvan zou zijn. Intusschen, als je op dat gebied - défense de la culture! - niets meer wilt doen, uit ontgoocheling of wat dan ook, wat rest ons dan? Alleen maar vegeteeren in het hoekje van een ‘klein ambt’, en probeeren ons te doen vergeten om niet gebeten te worden? Ik sterf liever bijtende. Wat mijn ‘klein ambt’ betreft, dat is overigens ook wel weer afloopende. De begrooting is alweer verminderd, met volgend jaar moet er krachtig worden bezuinigd weer: de daggelden voor 't Landsarchief, die nu op ƒ4000. gebracht zijn, slinken met 1939 tot ƒ 2000., dus je voelt dat ik dan wel afval. Ze zijn zelfs bezig Verhoeven zijn toekomstigen adjunct af te nemen, die nu nog in Holland zit, maar die sinds lang door de meest officieele instanties gevraagd is. Eind 1938 is dus zeker mijn eind op het Archief. Wil je niet eens met Dr. F.W. Stapel (vraag het adres aan Fred Batten) over me praten? Ik wil hem ook wel schrijven, maar een half uur praten is meer waard dan 3 lange sollicitatiebrieven. De man is me welgezind en op een behoorlijk getuigschrift van Verhoeven kan ik rekenen. Als je met dien Stapel praat, kan jij mij ook zeggen hoe hij is of ‘aandoet’ in een contact dat niet op papier plaatsheeft. De man heeft hoopen werk op touw, een reeks documenten die gepubliceerd moeten worden, een reeks deelen Gesch. v. Ned. Indië, enz. Bel hem eens op, zg. om met hem te overwegen wat er voor mij te vinden zou zijn als ik begin 1939 in Holland terugkom. Dit kan heusch wel iets ernstigs opleveren. {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat ik je gister schreef over dien Povell van de Harmonie is kluchtig, maar uit den mond van dronken lieden en kinderen... Die man kan niet begrijpen (met den bèsten wil niet, à la Jan!) dat ik zijn Harmonie uitkots en uitgekotst heb, lang voordat de Harmonie wist dat ik bestond. In Indië blijven beteekent voor mij: òf ontrouw worden aan alles wat voor ons het ‘honnêtehomme’-schap was, òf me carrément aansluiten bij gezagsvijandige elementen, ‘strijders’ zooals D.D. zegt. Voor dit laatste voel ik niets; daarvoor ben ik toch te veel Europeaan. Maar het andere lokt me zoo mogelijk nog minder. Ik zal met De Harmonie (als symbool nu gebruikt) afrekenen, op een manier dat zij die nù ‘voor 't hoofd gestooten’ zijn, elkaar dàn niet meer zullen herkennen van de schrammen en builen. Wat wil je anders? Ik zou me toch moeten verachten als ik voor dit vee bakzeil haalde? Met-dat-al kennen ze me steeds meer, hier. Verhoeven nam deel aan een vergadering van de redactie van 't Koloniaal Tijdschrift (van B.B.-ambtenaren). Opeens stelde iemand daar voor om mij te vragen voor ‘koloniale literatuur’ in den ruimsten zin (dwz. niet alleen romans, maar ook biografieën, reisbeschrijvingen, enz.) Een ander: ‘Ja, maar dan zou hij toch zijn stijl moeten veranderen, want ik vind dat hij afschuwelijk schrijft’. Deze man is geestverwant van Boy Heringa en lid van De Harmonie, dat is duidelijk. 't Geeft je toch zoo'n beetje aan hoe ze me hier zien, het pro en contra en het ambivalente. Ik sta precies zoo tegenover hen: dwz. de 10 geschikte lieden op de 150 à 200, doen me mijn walging van de rest nooit vergeten. En ik ben er ziek van, net als jij in Holland, en óók omdat de N.S.B. hier achter loert, en zoo niet precies de N.S.B., dan iets even ergs. O ja, ik zou je haast vergeten te vertellen dat Beb Vuyk ons nog heeft opgezocht, en zelfs meermalen. Een geschikte dikke zus, even joodsch als indisch, allesbehalve ‘verfijnd’ in haar optreden (ze schrijft bepaald fijner dan ze praat), maar met iets heel eerlijks en betrouwbaars, grof maar geschikt, en tenslotte bepaald sympathiek. Ik zou haar graag af en toe gezien hebben, hier in Batavia. Ze is opgewekt, blijgeestig en het-leven-ààn-kun- {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} nend, maar er is meer in haar, en beter. En ze heeft werkelijk een schat aan materiaal opgedaan daar in de Molukken, in de 5 jaar dat ze daar nu zat. Ik heb mij altijd erg tot Ambon aangetrokken gevoeld, dat zij heel goed kent, waar zij o.a. met haar kind dat aan kinderverlamming leed in 't hospitaal heeft gelegen. Haar man is officierszoon, maar met een ambonsche moeder, en hij is de indo-planter uit Duizend Eilanden, heeft ze me verteld. Over de indische stukken van 't L.v.H. was ze erg te spreken, en allerlei dingen over indische families, zei ze, had ze daaruit geleerd. Ze is zelf in Holland geboren en tot op 7 jaar terug nooit hier geweest. Ik heb haar 't Archief laten zien enz. - kortom, we zijn als de beste vrienden gescheiden. Als Bep en ik nog naar Bram Jansen in Makassar gaan, zijn we ook bij haar uitgenoodigd; misschien dat ik dan alleen ga, en dat Bep in Makassar op me blijft wachten. Ik zou er in principe alles voor voelen, maar is plannen maken niet razernij, in dezen tijd? Wat zal er gebeuren tusschen nu en begin 1939? Denk je in dat ik tot Januari 1939 hier zou blijven, dan eerst naar Balekambang (Zandbaai) gaan, naar Makassar, naar Boeroe; dan - in April '39 misschien? - terug naar Europa, - en dan? Eerst nog wat in Sestri zijn bij Arthur en Annie, of in Lugano of in Parijs - of direct door naar Holland? en in geval van 't laatste, meteen weer aan 't ‘kleine ambt’? Bij Stapel? bij een krant? En dan: samen met jullie gebombardeerd of zoo? Hoe ‘aardig’ sommige onderdeelen van zoo'n programma ook lijken (je kunt je toch niet doodkniezen, omdat de toekomst er zoo beroerd uitziet? - en we zijn er toch al zenuwachtig en beroerd genoeg aan toe?) het geheel is toch vrij beangstigend. Uitzicht, een oplossing ‘voor den ouden dag’, alles wat in die ideeënsfeer legt, zie ik allerminst. In afwachting tracht ik het hier te bolwerken, heusch niet met plezier, want met een steeds drukkender gevoel van alleen te staan. Wat hier je ‘vrienden’ zijn, zijn menschen die half durven, die overal elders gebonden blijven aan wat zij zelf vaak verachten. En zoodra ze iets ouder zijn, de 40 voorbij, zijn de aardigste ‘opgebrand’: vervormd, verambtenaard of verprold. Adé Tissing is op dit gebied een {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} groote uitzondering, maar hij zit mijlen uit de buurt. Menschen die je mondeling gelijk geven - o ja, bij hoopen, maar practisch doen ze niets, en je moet al blij zijn als ze niet alvast maatregelen nemen om 't eventueel ook goed te hebben onder de N.S.B. Ik was eergister verrukt, toen ik bij Ritman een brief las van Meyer Ranneft (ex-lid van den Raad v. Indië, een man die in Holland leider van de opposite zou zijn geweest maar die hier toch ook gevangen is geworden door het streven naar ‘topbetrekkingen’, met-dat-al een man met meer fatsoen in zich dan de meeste anderen), en in dien brief de opinie tegenkwam dat zoo'n ploert als Zentgraaff geboycott moest worden, in 't belang van de indische samenleving. Verder heb ik Ritman met vuur door zijn vrouw Maud doen uitkafferen, omdat hij zoo laf was zijn krant niet open te stellen voor mijn offensief tegen dien Z. Maar heusch hij durft niet. Zijn neus krult soms bij de gedachte dat hij mijn stuk zou kunnen lezen, binnenkort, maar in zijn blad, dat is wat véél gevraagd. - Intusschen, tot op heden heeft Z. niet gereageerd. Zijn Java-Bode opende gister met een uitvoerig geouwehoer over de juiste rol van den B.B. ambtenaar. 't Kan vandaag of morgen nog loskomen, maar waarschijnlijk is het niet. Bah! Ik wou dat ik iets beters beginnen kon. Maar mijn gebrek aan tijd remt me om iets grooters op te vatten. 1078. M. ter Braak aan E. du Perron Zutfen. 16 April '38 Beste Eddy Hartelijk dank voor de post van 31 Maart en 4 April. Ik ben weer zoo half en half aan het werk, voel me ook werkelijk veel beter, al golft mijn stemming nog wonderlijk op en neer; het blijft nu weer ongeveer binnen normale grenzen. Een prettige episode was die geschiedenis niet; een soort sterk geprolongeerde Hampton Court-sensatie, met Hampton Court = Oostenrijk = aanleiding. Het is mij nu definitief gebleken, dat ik een zenuwstelsel heb, dat zich aan mijn intellectueele beheersching kan onttrekken en zich door zweeten, angsten etc. kenbaar kan maken als iets rebelsch-zelfstandigs. Volgens Wim en mijn dokter heb ik gelaboreerd aan z.g. depersonalisatiever- {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} schijnselen; d.w.z. door het zenuwstelsel beïnvloede gevoelens van volkomen leegheid, zinneloosheid en ‘solipsisme’, die gepaard gaan met angst en apathie. Hoe het ook heet, het is zeer onaangenaam en zeer oncontroleerbaar door het bewustzijn; het komt plotseling op om na verloop van tijd weer even plotseling te verdwijnen; je weet dan niet meer, waarom die gevoelens je zoo kwelden. Ik vermoed, dat Luther in dergelijke episoden (die bij hem chronisch voorkwamen, tot zijn temperament behoorden) den duivel zag aankomen, ‘spiritus tristitiae qui nobis invidet gaudium’. De goede Hein heeft zich inmiddels uitgesloofd om me drie weken in het Zondagsblad te vervangen; hij is erg hartelijk en hulpvaardig bij zulke gelegenheden. Inmiddels heeft Querido mij zoowel je Multatuli-boekje als De Onzekeren toegezonden, zonder verdere commentaar. Moet ik daaruit dus opmaken, dat hij geen van beide uitgeven wil? Met Multatuli ben je nu al geslaagd bij Nix, maar voor Schandaal in Holland kan ik hier zeker moeite voor je doen, b.v. bij Leopold, een zeer geschikte man, eigenlijk wel de geschikste uitgever, dien ik tot dusverre tegenkwam. Als ik niet eenmaal 7 boeken bij Zijlstra had, zou ik stellig naar hem toe gaan. Schrijf mij even, of ik met hem de uitgave zal bespreken; ik voel me nu weer fit genoeg om me voor dergelijke dingen te interesseeren. Ik las ook, gedeeltelijk zeer geboeid, gedeeltelijk ook wel even verstrooid, de Multatuli-opstellen. Ik begrijp volkomen, ook door den stijl van het boek, welke waarde je hier verdedigt, maar ik twijfel aan het effect, omdat degenen, die het formaat van M. niet zien het ook door deze argumenten niet zullen zien, terwijl de anderen, die het wèl zien, althans een deel van deze argumenten niet noodig hebben om te zien! Zoo is b.v. de heele quaestie van den ‘brievenavond’ te specialistisch geworden, volgens mijn smaak, om nog ‘door te dringen’; ik heb het gevoel, of ik in een draaimolen zit en van de feiten niets meer zie dan slierten en strepen. Maar andere hoofdstukken zijn heel goed, zoo b.v. dat over Van Lennep en Huet, met bepaald geinspireerde passages. {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} Den Haag, 21 April Door mijn weer-aan-het-werk-gaan heb ik dezen brief laten liggen, want er was van alles te doen. Ik voel me gelukkig stukken beter; zulke ‘inzinkingen’ schijnen langduriger te kunnen zijn, maar ik vind het al mooi geweest, en hoop voor een ev. vervolg gespaard te blijven. Nog even verder over Multatuli. ‘Altijd weer de domheid te moeten honen is al een avontuur dat zelden lichtvoetig eindigt, maar tegelijk de domheid honen en erdoor begrepen willen worden is het fatum van schrijvers van dit karakter,’ schrijf je op pag. 12. Mij dunkt, je kunt het in dit geval ook op jezelf toepassen; waarmee ik overigens geen pleidooi voor een zekere onnoozele lichtvoetigheid wil leveren, maar alleen het paradoxale feit constateeren, dat jij in dezen precies hetzelfde avontuur hebt als M. Wat mij persoonlijk in dit geschrift niet ligt, is deze combinatie van hoonen en begrepen willen worden, die (alweer naar mijn smaak) te lang wordt volgehouden. Maar het is best mogelijk, dat de toestanden in Indië dit veel aannemelijker maken dan het mij hier voorkomt te zijn. Ik zou er best over willen denken in Indië professor te zijn, maar... maak je geen illusie, dat daarop ook maar 1% kans bestaat! Je moet niet vergeten, dat ik in het oog van de geleerde wereld niet veel anders ben dan de ‘gedroste historicus’, zooals voor Coster vermoedelijk de ‘gedroste ethicus’. Mocht je Brugmans overigens ergens spreken, entameer het onderwerp dan eens. Zijn antwoord kan in ieder geval nog wel eenig belang hebben, en per slot van rekening heb ik bij zijn papa cum laude gekregen. Wat de veiligheid betreft: ik geloof, dat ik daarnaar, behalve in crisistoestand, nooit bewust zal streven; en trouwens, deze wereld is zoo ontzettend ‘dynamisch’, dat de grootste onveiligheid vandaag in Europa en morgen in Azië bestaat. Een andere zaak is, dat de heele sfeer van chantage en gebulk mij hier benauwt; voortdurend in spanningen te leven, die je inwendig geen bliksem zouden moeten aangaan, is zeer uitputtend. Ik vrees alleen, dat mijn constitutie voor de koloniale sfeer en temperatuur slecht zou deugen; maar wie weet? Als ik {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} lees over al dat zweeten, word ik door sympathie van mijn zenuwstelsel al nat... Gelukkig is mijn strijdlust ook weer teruggekomen, al heb ik veel meer dan voor dien aanval het gevoel in de lucht te schermen, een onzinnig spel door te spelen. Ik zal dien Stapel eens te pakken zien te krijgen, via Batten. Maar ik ben sceptisch over de kansen hier. De werkloosheid neemt haast niet meer af, iedereen warmt zich op voor defensie en zulke aardigheden, maar verder is het de dood in de pot. De regeering doet niets, laat de N.S.B. kankeren en de S.D.A.P. met plannen werken; Colijn is ook te oud om überhaupt iets te doen dan vaderlijk zijn. Maar met Stapel zal ik toch praten. Je verhalen over Povell, de Harmonie en Bep Vuyk heb ik met groot pleizier verslonden. Ik heb voor Zondag over de Verzamelde Werken van Henny geschreven. Alles bij elkaar is het toch iets, dat mij overtuigt, ondanks de hinnekende geluiden uit den eersten tijd; maar (al begrijp ik je reactie in Indië wel) Angèle blijft voor mij, met het meeste proza, onverteerbaar. Dat is nu de élitestijl, die mij perse niet behaagt, vooral, omdat intellectueele manieren er zoo dik bovenop liggen. Maar tegenover A.M. de Jong of Kettmann wil ik er altijd nog met pleizier een stevige lans voor breken; niet tegenover jou! Ik zend je Schandaal in Holland dezer dagen aangeteekend terug. Of neen: ik wacht ermee, tot ik antwoord van je heb over ev. Leopold-polserij (zie boven). En nu, tot nader. Als ik veel vergeten heb, moet je het me maar niet kwalijk nemen, ik zit vol rotwerkjes. Hart. gr. onder ons vieren en een hand van je Menno Misschien interesseert het Bep en jou nog te hooren, dat mijn broeder Wim gaat huwen [het is heel gek dezen man subjectief te zien t.o. een vrouw! en hij is zeer verliefd!] met Ants zuster Mien. Hij wordt dus mijn zwager. Deze (half)zuster is 22 jaar oud. {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} 1079. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia 19 April 1938. Beste Menno, We brachten een paar vakantiedagen in B.zorg door, bij nieuwe kennissen van het Genus Algemeene Secretarie. Zooeven kwamen wij in de Bataviasche hitte terug. Ik vond hier een brief van Jan; erg rustig en geschikt. Het schijnt dat hij alweer denkt dat ik hem ‘niet vertrouw’ en een ‘rancuneuze lubbes’ vind. Zooiets is het bewijs dat wij elkaar per brief niet meer verstaan! Natuurlijk is daar niets van aan. Ik zal hem dit nog even persoonlijk schrijven. Ik houd op met de correspondentie omdat het bewijs geleverd is dat Jan en ik elkaar niets dan onaangenaams kunnen schrijven. Ik houd op met aan Gr. Ned. mee te werken omdat het bewijs geleverd is dat hij mijn bijdragen en überhaupt mijn werk van nu niet zoo ‘aantrekkelijk’ vindt. Verder sla ik hem geen zier lager aan dan ik het deed toen ik afscheid van hem nam. Van Querido was er een brief dat hij, als hij zijn recht op primeur moest opgeven, ook niets meer van mij wil. Dat is dan natuurlijk beklonken. Ik heb hem gevraagd jou het ms. van Schandaal in Holland te zenden. Vermoedelijk weet jij daar niet direct een uitgever voor, en haast daarmee heb ik niet, dus het beste is dat jij het mij terugzendt. Wil je dat doen, aangeteekend? De kosten vergoed ik je natuurlijk, zoodra ik aan de postzegels gezien heb wat je ervoor uitgaf. Bij voorbaat dank! Ingesloten mijn stuk over Van Schendel. Wil je dat aan V.S. doorsturen? Ik weet zijn adres niet, en zelfs niet of hij nu in Holland zit of elders. Graag dus via jou. Excuseer dit boodschappenlijstje. Ik schrijf spoedig beter. Hartelijk steeds je E. P.S. Interesseer jij je voor Atjeh-verhalen? Zoo ja, dan stuur ik je graag, als cadeau, het opus van Zentgraaff. De man zelf is een schoft, maar zijn boek zit, ondanks den stijl, vol pràchtige verhalen! {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} 1080. E. du Perron aan M. ter Braak Sitoe Goenoeng, 29 April 1938. Beste Menno, Je brief brengt Bep daarnet voor mij mee. Die met het wonderlijke bericht dat Wim's hart ook voor het vrouwelijke open bleek te zijn en dat hij binnenkort je broer en je halfzwager zal zijn! Wil je hem en zijn ‘aanstaande’ hartelijk van ons feliciteeren? Ik zie hem er niet voor aan dat hij een speciaal pampier met beschouwingen hierover van ons verwacht. Maar Bep en ik gunnen ‘het jonge paar’ alles goeds en met vereende krachten. Ik was op Batavia zóó kapot van de hoofdpijnen dat ik de bergen opgevlucht ben. Bep kwam me vandaag gezelschap houden. Over een dag of 4 zijn we weer in de hitte terug. Inderdaad, als je komt; laat je dan eerst onderzoeken om uit te rekenen of er wel wat van je overblijft in de bataviasche temperatuur. Maar ze zeggen altijd ja. Als ik weer daar ben, zal ik probeeren Brugmans te ontmoeten en hem over jou spreken. Dat ‘gedrost’ zijn van je mag waar zijn, ze hebben over 't geheel genomen een behoorlijk respect voor je. Wie weet dus of je geen kans maakt. - Laat van jouw kant hooren wat Stapel pijpt. Dank voor de moeite die je wilt doen bij Leopold, maar stuur me dat opus toch maar eerst terug. Het ellendige gebriefschrijf met Querido heeft me vooreerst misselijk gemaakt, en haast is er immers niet bij. Bovendien wil ik er toch nog wat aan veranderen, vrij veel zelfs. Wil je later nog moeite voor me doen, graag. Ik heb op 't oogenblik eig. maar één behoefte: niets meer te maken te hebben met het boekenvak als bedrijf. Helaas, het kan niet, vanwege de ‘bijverdienste’. Zoowel Bep en ik maken nu stukjes voor de N.R.C.; verder is daar mijn ‘kroniek’ in 't Bat. Nwsbl. (Die kan soms wel leuk zijn: zoo schreef ik ditmaal 2 stukken over koloniale bellettrie, waardoor ik allerlei opmerkingen kon plaatsen over de dito samenleving. Ik veronderstel dat je dit alles ‘automatisch’ krijgt.) Goed, maar met het grootere werk kan ik dan wel wat wach- {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} ten. Die Van Harens hebben voor mijn gevoel bovendien toch iets onrijps. Wat je me van die nieuwe Multatuli-historie van me zegt, onderschrijf ik voor een groot deel. En toen ik dien zin schreef dien je citeerde, wist ik natuurlijk ook drommels goed dat ik in hetzelfde valletje geloopen ben als M. Maar ik kan niet anders: je kan jezelf dóórhebben en toch doen wat je niet laten kunt. Het boekje moet het halen om wat er wèl goeds in is; en verder is het natuurlijk au fond weer niet een poging om Jan Lubbes te overtuigen, maar om, onder den schijn van dat te willen doen en op ‘ons’ recht te blijven staan, Multatuli en mezelf grondig antipathiek bij hem te maken. Het is in laatste instantie een krachtige inspanning tot een definitief ònbegrijpen. In ieder geval: er is een dubbele bodem in dit rarekiekkastje van documenten en pleidooien; je moet me nog iets verder vangen - als je hierover schrijft - dan op dat terrein waar ik zelf zoo'n mooie formule voor vond. Het is overigens een feit dat De Man van Lebak (voor wat het is) een zeer groot effect in Indië heeft gesorteerd. Ook onder de intellectueele Javanen, aan wie alle specialisten ook sinds jaar en dag hebben verteld dat Mult. 1o ‘voorbij’ en 2o een schoft was. In het blad van de jongere Javanen, Bangoen, is er een alleraardigste bespreking van verschenen; niet erg handig, maar vol enthousiasme, bepaald satisfactie-gevend als je de verhoudingen kent. Jij, Stuiveling en dit art. uit Bangoen zijn voor mij wel de ‘belangrijkste’ artikelen geweest, hoewel er veel ‘vleiender’ waren. Het art. van Jan Greshoff is het grofste stuk onbenul geweest dat erbij was. En je mag daarom lachen en het aanzien voor wat het waard is: ik heb daar echt een beroerd gevoel van. Juist omdat ik hier niet alleen een cijfer verwachtte voor literair talent, maar omdat Jan drommels goed wist dat deze Multatuliactie méér voor mij beteekende. Geen mensch heeft gezegd dat ik mij op deze manier eig. belachelijk maakte; het is om van te schrikken, maar niemand heeft dat (toch zoo voor de hand liggende) Lubbes-argument gebruikt. Behalve Jan. Van Querido ben ik af - dat schreef ik je immers al? Hij wil niet {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} alles van mij uitgeven, maar wel 't eerst aan bod zijn. Ik heb hem uitgelegd dat dit niet ging, omdat ik 't billijk vond ook eens iets ‘smakelijkers’ te geven aan uitgevers die wèl willen uitgeven wat ZEd. versmaadt. Hij schreef terug dat ik niet moest denken dat hij auteurs uitgaf die rechts en links publiceerden. Ik heb hem toen gezegd dat ik dan de keus niet had, omdat ik, mezelf als auteur beschouwende en niet als romanfabrikant of copyleverancier, vóór alles gedrukt wenschte te zien wat ik schreef. En dat hij jou dan maar die 2 mss moest sturen - wat hij dus gedaan heeft. Alles is zeer logisch, zooals je ziet. Het is niet zoozeer een incompatibilité d'humeurs alswel d'intérêts. Hij had overigens de Van Harens al zoowat aangenomen; ik heb hem dat ms. teruggevraagd. Als ik er geen ander uitgever voor vind, geef ik dat ook maar aan Nix, - die een schat van een oude Indo is, gewoon Oom Tom in persoon. Vooreerst dus publiceer ik niets dan die dialogen over het detective-verhaal (bij Kolff!) - genaamd Het Sprookje van de Misdaad, fraai, niet? - en dat Mult.appendix bij Nix. Er komen mooie portretten in, Nix minder gierig en beangst zijnde - alsnog! - dan Querido. Lichtvoetig is dat appendix niet, neen. En effect zal' t niet hebben, daar ben ik nù al zeker van. Toch staan er wel wetenswaardige dingen in, voor den tant soit peu-‘multatuliaan’. Eig. kunnen deze beide boekjes me niet veel schelen; ze zijn om te publiceeren en te vergeten. Als ik later nog eens een ‘wetenschappelijk’ uitgever vind: misschien Nijhoff of Tjeenk Willink - voor mijn complete Multatuli-biografie in 1100 blzn. en met vele portretten, dan werk ik De Man van Lebak om als 1e deel daarvan en voeg daarbij wat er dan nog aan goeds staat in het Nix-supplement. De 3 dln. Verzameld Werk van Henny kreeg ik ook vandaag. Mijn art. voor Gr. Ned. - wschl. laatste bijdrage voor geruimen tijd - is de deur uit. Het verschil tusschen jou en mij in de beoordeeling van dit proza van Henny is: dat jij méér bij 't ‘kunstwerk’ - zelf blijft staan dan ik. Als ik toegeef wat jij zoo ergerlijk vindt, moet ik er toch altijd weer bij denken dat dit misschien toch maar een vormenkwestie is, want dat Henny's qualiteit {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} immers toch weer dekt wat hij dan misschien wat opgesmukt verkondigt. Bovendien: hij schrijft dan toch ook nog proza van onmiskenbare qualiteit. Mutatis mutandis verhouden wij ons tot hem in dit geval als tot Jany, maar lieve hemel, geef me dan maar 't proza van Henny; ook om ervan te genieten, wat zeg ik? om het te bewonderen op zichzelf! Het eerlijke van Henny is dat hij leeft in zijn Proza, onvolkomen misschien, maar tenslotte even zuiver, even zeer zichzelf, als jij in Hampton Court. Jouw romans hebben hetzelfde ‘tekort’ tegenover jouw integrale waarde; maar in beide gevallen voel ik met eerlijke menschen te doen te hebben, niet met boekenmakers van het Maurits Dekker-Herman de Man-soort. En wat een ongelooflijk mooie bundel is toch eig. zijn Verzamelde Poëzie! - En hoeveel boeiender en gedrevener zijn zijn kritieken, vergeleken bij 't toch zeer goede werk op dit gebied van Donker op z'n best (over poëzie, bv. De Schichtige Pegasus). - Ik ben echt gelukkig met die 3 dln., ondanks de kruieniersletter van Querido. Met-dat-al, ik verzeker je, als ik geld had en morgen kon doen wat ik wou: ik liet deze heele santeboetiek stikken en ging met Bep reizen. Om te beginnen naar Makassar, waar de aardigste nieuwe vriend zit dien we hier maakten. Ik zou 't een genot vinden als ik een heelen tijd niets meer kon lezen dan af en toe een boek van vóór 1880. Houd je taai, dwz. doe niet nog eens zoo gek. Ikzelf, die je dit schrijf, vrees dat over een maand maximum, Batavia me even gammel zal hebben gemaakt als toen ik hierheen ging, erger misschien. Schrijf de volgende keer eens over ‘huiselijke dingen’. We zouden de politiek moeten negeeren, al was 't maar omdat we tòch nooit de ware gegevens zullen krijgen om die te begrijpen, noch de ware kijk erop, noch het ware gemak om iedere koersverandering te schatten op de juiste waarde: dwz. als gemanoeuvreer van vakmenschen onder elkaar. Die nieuwe allianties nu weer: Engeland met Italië enz. Misschien wordt Hitler uiteindelijk door Mussolini vermoord; dat is ook logisch, in Mexiko- {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} vereenvoudigde spiegel van dit alles - was 't elkaar uitmoorden van bevriende leiders immers ook volmaakt volgens de regels van het spel? Ik begin erin te berusten dat dit soort van praktische knepen mij tòch duister zal blijven. Hier in Indië ziet alles er anders uit dan in Europa. Stokvis zei 't zeer goed: je gaat in R'dam als socialist op de boot en komt te Batavia aan als kapitalist. Iedere politicus die ‘raszuiver’ is, is vooreerst een goochelaar. Veel hartelijks onder ons 4, een hand van je E. 1081. M. ter Braak aan E. du Perron 1 Mei '38 Beste Eddy Gisteren was ik op bezoek bij Stapel; een bijzonder aardige en verstandige man, die mij zeer hartelijk ontvangen heeft en met belangstelling geluisterd heeft naar wat ik hem alzoo vertelde. Hij maakt op mij den indruk van een zeer ‘honnête’ persoon te zijn, hoewel geen ‘kalender’, en hij is vol bewondering voor je werk, met name voor Het Land van Herkomst. Verder heeft hij zich bereid verklaard om alles voor je te doen wat hij ev. zou kunnen doen, maar... zijn begrooting van dat ‘alles’ is niet bepaald optimistisch. Ook hij legde er weer eens de nadruk op, dat hij aan handen en voeten gebonden is door het feit, dat het Archiefwezen in Nederland (niet in Indië) bij de wet geregeld is, ook wat de opleiding der ambtenaren betreft; hij zou dus, ook als hij wilde, toch niet iemand aan kunnen stellen, die geen diploma van de archivaris-opleiding had. Er zijn daarin, als ik goed begrepen heb, twee ‘graden’; voor de eerste is een academische opleiding sine qua non, voor de tweede niet, maar ook daarvoor wordt een speciale cursus geëischt. Stapel heeft op het oogenblik een adjunct in dienst, die waarschijnlijk het volgend jaar een andere betrekking krijgt, maar voor dat baantje aan een speciaal kol. instituut is weer vereischt, dat de man die het waarneemt de Indische talen beheerscht. Wel achtte hij het niet volkomen uitgesloten, dat hij zoo nu en dan iets voor je te doen zou hebben, maar dat is natuurlijk een tamelijk vaag vermoeden, en geen basis. {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik zou je met dat al toch aanraden hem eens persoonlijk te schrijven, en hem je situatie (beter dan ik dat uiteraard kon doen) te expliceeren. Ik heb de vaste overtuiging, dat hij, als hij ergens een gat zag, zijn uiterste best zou doen om je te helpen, en het kan dus zeker geen kwaad met hem contact te zoeken. Hij vertelde me trouwens, dat hij je juist een week geleden twee foto's gestuurd had betreffende Dirk v. Hogendorp, waarvan hij mij de origineelen liet zien. Een curieus man, die Van Hogendorp, lijkt mij, naar wat hij me van hem en passant meedeelde. Hij heeft nog drie foto's (een van het huis bij Rio in zijn teg. toestand, een van de gedenksteen, en een van de omgeving bij ‘Nova Sion’, zooals die er nu uitziet), die hij je niet kon sturen, omdat hij er geen duplicaten van bezit. Alles in alles is het resultaat van mijn visite dus niet erg bemoedigend. Volgens Stapel is het in Indië altijd nog iets beter met de kansen dan hier. Maar dat hij je bij voorkomende gelegenheden met alle middelen zal helpen meen ik wel als zeker te kunnen aannemen. Voor Schandaal in Holland zou ook als uitgever in aanmerking kunnen komen Meulenhoff. Ik zal, via Jan, die goede relaties met hem heeft, iets in die richting trachten te ondernemen (zonder Leopold uit te schakelen). Maar het zal wel gewenscht zijn, dat je zelf de definitieve correspondentie voert, vooral met het oog op de vervolgen van De Onzekeren. Zonder je mandaat onderneem ik in geen geval iets bindends. Mephistophelisch is gisteren verschenen; ik hoop het je binnenkort te kunnen zenden, maar dat hangt ook van Stols' activiteit af; verschenen zijn beteekent bij hem nog lang niet altijd exemplaren sturen. Ik ben gelukkig weer op peil wat mijn gezondheid betreft. Tot nader. Deze brief zal waarschijnlijk wel een dito van jou kruisen. Veel hartelijks onder ons vieren je Menno Arthur v.S. is weer naar Sestri vertrokken. Ik zal hem je artikel opzenden. {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} 1082. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 9 Mei 1938. Beste Menno, Véél dank voor je brief over Stapel. Ik schreef je inderdaad net uit Sitoe Goenoeng. Pas was ik hier in Bat. terug of ik werd weer 60 jaar, heb weer iederen dag hoofdpijn enz. Ik moet hier vandaan, liefst zoo gauw als het kan. Ik zal Stapel morgen schrijven. Van Jan kreeg ik weer een aardig briefje, al was 't vooral om me te doen weten dat ik zoo achteruit ben gegaan hier in Indië, en dat dàt de reden moet zijn van mijn seniele literatuur. Ook dat De M.v.L. snuf is vergeleken bij Ducroo, enz. Ik heb hem met een onzinnige koppigheid en 1000 herhalingen geantwoord; zal er nu ook maar mee doorgaan - nu ik me tòch al belachelijk heb gemaakt - tot hij over iets anders begint! Ook schreef hij me nu over de Van Harens; maar heeft hij die dan gelezen? Van waar? heb jij hem die gegeven? Ik zond ze hem niet. Jan wil er ook moeite voor doen bij Meulenhoff. Maar neen, zend ze maar eerst terug. Ik wil ze niet publiceeren vóór Dirk v.H. klaar is, want daar zijn ze toch eig. maar een voorgeschiedenis van. - Het schijnt dat Brugmans niet meer nr Europa gaat in verband met die universiteit, omdat er opeens weer geen geld is! Toch heb ik hem opgebeld en voor een dezer dagen een afspraak gemaakt. Maar... wil jij hier zijn als wij juist weggaan? Het klimaat is zóó, dat wij werkelijk uit lijfsbehoud over een jaar maximum weg moeten - de granaten tegemoet dan, misschien. - Tot nader. Hartelijk je E. 1083. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 17 Mei 1938. Beste Menno, Dank voor den mij toegezonden brief van Meulenhoff. In principe ben ik gaarne bereid daar uit te geven, maar liefst zou ik die Van Haren-historie toch eerst terug hebben om er nog een en ander aan te veranderen. Er ontbreekt nog wat aan, en ook zou ik mijn Dirk van Hogendorp-verhaal eerst af willen hebben, om deze ‘inleiding’ daartoe daar beter op af te stemmen. Je zegt dat je nog geen antwoord had op 2 brieven van je; maar {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} ik antwoordde altijd onmiddellijk. Vermoedelijk heb je nu die antwoorden wèl. Eén was uit Sitoe Goenoeng, een oord in de bergen en de koelte, boven Soekaboemi. Ik schrijf spoedig beter, heb het nu erg druk. Ik weet nog altijd niet, met die Onzekeren van me, wat ik doen zal: ieder verhaal los publiceeren, of afwachten tot ik de eerste 6 klaar heb en die samen publiceeren in één dik deel. Dit hangt een beetje van de condities van de uitgevers af. In verband daarmee zou ik willen wel hooren wat de heer Meulenhoff eventueel voor dat Van Haren-verhaal zou geven, en of hij dan ook bereid is de volgende verhalen in deze reeks in dezelfde uitvoering te doen verschijnen. Anders is het beter te wachten tot de copy voor een dik boek bijeen is, vind je zelf niet? Met hartelijke groeten, steeds je E. P.S. Als je Jan dezer dagen schrijft, wil je hem dan zeggen dat ik het Febr.-nr. van Gr.Ned. ontving? Dat is dus in orde. - Ik kreeg ook Narcissus van Vestdijk en Erflaters 1 van de Romeinen. Is mevrouw nu definitief ‘Annie’? 1084. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 17 Mei '38 B.E. Ik had juist je manuscript naar Meulenhoff gestuurd toen ik je brief uit S.G. (van 29 April) ontving; zijn epistel stuurde ik je met doorslag van mijn antwoord op. Ik zou je aanraden om het eens met dezen man te probeeren, die geschikt moet zijn en eenige menschelijke eigenschappen schijnt te hebben, die Querido mist. Ik zeg dit op gezag, maar ben niet apriori geneigd het geheel te verwerpen. En dan: hij geeft goed uit. Maar ik hoor hierover natuurlijk nader. Van hem zelf heb ik nog geen bericht. - Mephistophelisch ging gisteren naar jullie toe, per landmail. Je stuk over Marsman was heel goed, hoewel niet zoo ‘sterk’ geschreven, vond ik; maar door den menschelijken toon zeer overtuigend. Het tegendeel van een ‘litteraire critiek’. In dezen zin kan ik ook je bewondering voor M.'s proza geheel overnemen; het is inderdaad geen concessie-proza, het is door {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn eigenzinnigheid een klasse boven het Ned. litteratuurbedrijf. Wij hopen, dat je hoofdpijnen weer verdwenen zijn! Met mij gaat het gelukkig weer. Zelfs de bijeenkomst van het ploertendom te Rome heeft me niet meer kunnen schokken. Verder is er niet veel nieuws. Ik schrijf spoedig beter, zit nog steeds met achterstand. Hart. gr. onder ons vieren je Menno 1085. E. du Perron aan M. ter Braak Batavia, 29 Mei 1938. Beste Menno, Ik schrijf ditmaal kort, maar overzichtelijk, hoop ik. Van 1 Juni af ben ik weg van het Archief. Van 1-13 Juni moet ik hier in Batavia ‘bijzitten’ in een eindexamen-commissie van een christelijke A.-M.-S. (H.B.S. voor inlanders en Chineezen)! Van 14 Juni tot 1 Juli heb ik mij, desgewenscht, ter beschikking gesteld van den Landsarchivaris. Maar als ik mij tè gammel voel - ik heb nog steeds bijna dagelijks hoofdpijn - ga ik dadelijk na die eindexamen-historie naar Adé Tissing op Rantja Soeni, boven Bandoeng. Van 1 tot 15 Juli ga ik Oud-Batavia exploreeren, met het oog op mijn Dirk van Hogendorp. Daar heb ik tot dusver alleen maar ‘sporadisch’ tijd voor gehad. Ik moet ook nog naar 't eilandje Onrust in de haven hier, enz. enz. 15 Juli is onze laatste toegestane dag in dit huurhuis. De eigenaar komt dan terug uit Holland en wil er zelf in. In geen geval gaan we nog wat huren in Batavia. Je kunt doorgaan met naar dit adres te schrijven, omdat ik tegen 15 Juli òf je een ander adres zal opgeven of de post hier waarschuwen. Als vervolg op wat ik je in vorige brieven schreef, hierbij een stukje. Dit is geschreven door een meneer die tegelijk met mij solliciteerde en die afgewezen werd, een journalist die weleens {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} historische stukjes schrijft in Indische geïll. bladen. Maar de eigenlijke ‘vervolgers’ zijn een zekere Mr. Bloys van Treslong Prins, destijds wegens wangedrag v/h Archief weggestuurd, wiens vrouw nu nog op het archief werkt, en die mevrouw zelf. Het paar is krankjorem van de verzuurdheid, -je ‘indische ratés,’ - en trouwens, ik heb deze laatste dagen op het kantoor een kijk gekregen in de algemeene kift onder al die werknemers, die me bepaald vergiftigen zou als ik er me niet aan onttrok. In kleine kantoren, waar de menschen individueel op elkaar reageeren kunnen, ook al omdat ze minder te doen hebben, heerscht deze sfeer algemeen, hoor ik; zoo ook in kleine plaatsen. Iedereen haat iedereen, wrokt tegen iedereen, beafgunstigt iedereen: - het is een paradijs voor iemand die als jij den ressentimentsmensch wil kennen! En iedereen denkt aan niets anders, vindt alle energie en aandacht om te stoken, te roddelen, te conspireeren. Het is ook wel een beetje humoristisch, maar de walgelijkheid is véél sterker. Ik ben blij dat ik wegga. Over een paar dagen zal er hoogstwschl. ook een stukje over dat ‘bijzitten’ van me in de krant staan; het is me zelfs al zoo'n beetje aangekondigd. In den trant van: wat moeten ouders wel zeggen, dat hun kinderen geëxamineerd worden door zoo iemand, - die niet alleen geen H.B.S.-opl. heeft maar ook nog het Land v.H. schreef (uit dat boek halen deze menschen al hun bezwaren èn hun ‘inside information’, dus je ziet hoeveel kwaad het me in deze milieus gedaan heeft en nog doen kan), iemand die zóó onchristelijk denkt, enz. Ik schrijf je beter als ik die bijzitterij ook achter me heb. Bij voorbaat hartelijk dank voor Mefistofelisch, maar over een maand eerst zal ik het zien. Vooral nu er luchtpost is, wordt de gewone mail verwaarloosd. Van Meulenhoff en de Van Harens hoor ik dus nog wel. Graag toch zoo spoedig mogelijk retour. Er zijn allerlei plannen, maar niets heeft nog vasten vorm, dus ik schrijf liever later over wat er gebeuren gaat. Op 't oogenblik weten we eig. niets vast. (Bep zit van 1-21 Juni in een eindexamen-commissie op Bandoeng.) Het beste met jezelf. Er komt géén oorlog, als niet alles bedriegt. {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} Als er oorlog moest zijn, was die er nu geweest. Denk niet te veel aan diè kwelling. En als het menschdom wordt uitgeroeid, wel, ondanks Marx en de Guéhenno's, dan gaat er een treurig zoodje de wereld uit. Rancune en afgunst; het is niet voor niets dat de bourgeois onder elkaar telkens het woord jalouzie gebruiken. Ze kennen elkaar wel, heusch! Maar de proletariër en de kleinburger zijn precies even erg. Hartelijk je E. II Dit komt er nog bij, omdat ik jou haast vergeten zou. Maar het zou toch niet erg zijn geweest, in dit geval, je zult zien waarom. Ik heb met Brugmans gesproken, nu een dag of vier geleden. Het schijnt dat het plan toch nog altijd bestaat dat hij naar Holland zal gaan voor die Universiteit hier, maar die komt zelf eerst in 1940. Er is geen geld! En vóór 1940 zijn misschien de Japanners hier, God weet, of het geld is heelemaal op! Maar hoe dan ook, hij had zeker ooren ernaar om jou op te zoeken en met je te praten, ook in verband met dit hoogleeraarschap. Hij heeft de grootste waardeering voor je stukken, en wist dat je cum laude bij Pa had gehaald. Ook tegenover mij is hij vol goede bedoelingen, geloof ik. Het is een beetje een nette man, maar dat zegt niet alles; het zou mij niet verwonderen als hij ook op betere gronden proper en sympathiek kan worden genoemd. Hier in Batavia hoort hij tot de heel aangenamen. Maar je hebt den tijd! Ik heb Jan ook geschreven en hem ook zoo'n knipsel gestuurd. Rondzending hoeft dus niet plaats te hebben. Ik vroeg Jan ook om de zaak niet te veel aan de ‘gewone menschen’ te vertellen, omdat ik die nu langzamerhand, geloof ik, eindelijk op hun juiste waarde leer schatten. Ik ben altijd geneigd geweest met ze te praten alsof ze niet zóó geborneerd waren au fond als ze wel leken of zich voor moesten doen, maar ze zijn het en met den doodsangst van marmotten op een tak, die voelen dat ze met 2 bewegingen eraf kunnen vallen. Denk niet dat ik al aan vervolgingswaanzin lijd - ik heb mezelf nog te veel door, ge- {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} loof ik, dan dat dat het geval zou kunnen zijn, maar dat ik me soms die richting voel uitgaan is zeker. Ik loop voortdurend rond, moe en geïrriteerd tegelijk, gammel maar met de soms onbedwingbare lust om klappen uit te deelen. Het is nog een geluk dat je niet voortdurend de ploerten tegenkomt die de klappen verdienen, anders had ik nu zeker al 2 of 3 ‘zaakjes’. En ik ben er toch wel te goed voor, om in deze sfeer te leven. Het spijt me zelf dat ik niet ‘hoog’ en afzijdig kan doen of voelen; ik ben misschien ook daarvoor physiek te zeer geprikkeld in dit klimaat; - ik weet hoe vervloekt laag en stom en onbeduidend dit is, maar het ergert mij mateloos - het woord is in dit geval precies juist - dat ik deze pissebedden niet kan laten uitroeien. En als ik hier in Indië moest blijven, ik geloof dat ik dan niet lang meer onzijdig zou zijn, dat ik zou eindigen met vierkant naast D.D. te staan, ondanks de toch ook aardige en behoorlijke Europeanen die je hier hebt. Tenzij ik ergens kon wonen, buiten, alleen met Bep en Alijntje (dat zou al gauw niet meer gaan om de opvoeding van Alijntje), en een paar menschen zien af en toe als Samkalden of Bram Jansen (en dat is ook al onmogelijk, want de weinige behoorlijke Europeanen die Indië bergt, raken hier voor je 't weet door den archipel verspreid). Bij Adé hoop ik met mijn physieke hoofd en moreele maag een beetje in 't klare te komen. God weet vind ik misschien spoedig nog iets menschwaardigs. Maar Bandoeng is een stadje, 10 × zoo provinciaal en geborneerd als Batavia, al is het klimaat er beter. God weet eindig ik nog eens als werknemer bij den uitgever Nix of als redacteur van een advertentieblaadje. Geloof je heusch niet dat het après tout beter is om - als de wereld nog bestaat - medio '39 uiterlijk in Europa terug te zijn? Bep meent van ja. Het eenige dat ons hier houdt, is de iets grootere kans op een bestaan, - ondanks de stijl om broodroof te plegen per krantenartikel, of daar althans alle zeilen toe bij te zetten. Maar als ik van hier weg ben, voel jij dan nog voor hier komen? De situatie is niet dezelfde, noch in Holland noch hier; vergeet niet dat jij ‘bevoegd’ bent op allerlei gebied, zelfs voor de pissebedden - ik bedoel natuurlijk: juist voor de pissebed- {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} den. Een indisch klerkje of zoo zou je hier voortdurend met ‘dokter’ aanspreken, of met ‘meester’, als je dat was. Het respect voor den geest heerscht in die kringen niet anders dan zóó, maar zóó heerscht het dan ook 105%. Je hoeft hier niet op te antwoorden. Uit Bandoeng of zoo schrijf ik je eerlang beter en over prettiger dingen - over Mefistofelisch bijv. Nogmaals een hand. E. 1086. E. du Perron aan M. ter Braak Rantjasoeni, 17 Juni '38. Beste Menno, Ingesloten een brief aan Jan, die je eerst lezen moet (dat bespaart mij herhalingen) en daarna doorzenden. Eigenlijk heb ik op wat daarin staat weinig te laten volgen. Namens jou ontving ik Mephistophelisch, dat ik in één avond met vreugde las. Het is jammer dat ik zooveel van deze fragmenten herkende; de indruk zou juister zijn geweest als ik nu maar je artikelen niet gelezen had. Maar het is zonder twijfel een alleraardigste verzameling en jouw ‘blocnote klein formaat’. Henny had ook al zoo'n collectie in zijn Kritisch Proza; het wordt ook nog een ‘forum’-genre, dat zal je zien! Overigens heb je me niet met levensteekenen verwend, sedert eenigen tijd. Onze laatste correspondentie betrof vnl. het optreden van den heer Meulenhoff als eventueel gegadigde voor mijn Van Haren-historie. En wat is nu daaromtrent beslist? Ik zou het graag spoedig terughebben voor de dingen die erbij (en eraf) moeten, - wat er ook verder mee gebeuren mag. Ik ben nog suf van grieperigheid, bijzitten en bataviasche rotsfeer. Over 8 dagen is de bijzitterij van Bep afgeloopen en gaan wij naar Batavia terug; ik ga daar dan allerlei dingen ter plaatse bestudeeren, alsof ik er niet gauw terug zou komen - maar dit laatste is misschien maar illuzie. Of we in Buitenzorg of Bandoeng of elders - nog meer buiten - gaan wonen, weten we op 't oogenblik eenvoudig niet. Die bloemlezing uit de kol. letteren, die ik nu met Nix ga uitgeven, boeit me wel: er komen portretten, reproducties van oude prenten èn penteekeningen in, - maar ik wil mijn eigenlijke taak: dat verhaal over Dirk v.H., er {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} toch niet door verwaarloozen. Maar met de artikelschrijverij die er ook bij komt, de drukproeven van Multatuli II enz., wordt het me soms wel wat machtig. Behalve je Mephisto-uitingen las ik Vestdijk's Narcissus en verder het 1e deel van Stapel's collectieve Gesch. v.N.I. Het beroerde is, dat lezen best gaat, maar dat ik eig. niet de minste behoefte heb tot schrijven - noch van artikelen, noch van brieven, noch van wat anders. Ik vind het heerlijk als ik brieven van jullie krijg, maar zelf zou ik liefst 3 maanden vergeten willen leven in een bergoord: hier of op het Diëng-plateau of zoo, zonder een pen aan te raken. Vertel eens wat van je hollandsche leven. Wie zie je, wat doe je, wat wordt er bedisseld, pro of contra N.S.B., enz. enz. - Ik schrijf je uitgebreider en beter als ik weer eens een por van je ontvangen hebt. Neem dit nu voor lief (naast, de berichten die je in het epistel voor Jan vindt) en geloof me als altijd je E. 1087. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 30 Juni '38 Beste Eddy Mijn langdurig zwijgen moet je niet al te zeer verwonderen. Met de grootste moeite overwin ik langzamerhand de gevolgen van die ‘zenuwcrisis’, die allang achter den rug is, maar telkens nog kleine nagolvingen oplevert. Een hevige antipathie tegen alles wat meer dan strikt noodzakelijk is om van dag op dag te leven, is een van de meest karakteristieke symptomen van deze nawerking. Ik hoop nu eindelijk eens heelemaal weer fit te worden door vier weken vacantie in Antibes met rust en nog eens rust. Want dat is blijkbaar, wat ik noodig heb; de ‘regressies’ laten zich altijd gelden als ik te constant heb moeten werken of te weinig slaap krijg. Daarbij is het weer hier (zelfs voor Holland) geweldig slecht en deprimeerend; eergisteren en gisteren zelfs storm, die onze tuin ruïneerde! Maar genoeg over mijzelf. Het is heelemaal niet tragisch, maar ik dien mijn apathie en stilzwijgendheid toch te verklaren. Om mezelf een soort belangstelling in te blazen, maakte ik een selectie uit vijf jaar critieken, die in den herfst als boek zal verschijnen. Daar kwam nogal veel omwerken bij te pas, zoodat ik {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} me kon verbeelden iets te doen. Het kostte me moeite aan dit werk genoeg belang toe te kennen, maar gisteren is het resultaat toch definitief de deur uit, naar Nijgh en v.D. Ik schreef al een tijd geleden Meulenhoff; 1o om hem te vragen je het manuscript van Schandaal in Holland in ieder geval te retourneeren en 2o om zijn beslissing inzake een ev. uitgave. Het antwoord kwam een paar dagen geleden binnen; ik sluit het in. Zooals je ziet, heeft Meulenhoff jr. erg zijn best gedaan om uit te drukken, waarom hij zich zal onthouden. Ik geloof (en meen die indruk bevestigd te zien door den toon van dezen brief), dat hij geschikt is; wat hij gewild had, was waarschijnlijk toch weer een betere Jo v. Ammers-Küller, iets meer ‘opgekookts’ met smakelijker beschrijvingen. Het lijkt mij inderdaad volmaakt zinneloos, dat hij zich nu nog met jou in verbinding zou stellen; als hij er geen zin in heeft, moet hij het niet doen. Mijn vraag is nu: zal ik Leopold probeeren? In dat geval moet ik natuurlijk je manuscript weer terug hebben, na je bewerking ervan. Je brief aan Jan heb ik gelezen en doorgezonden. Ik beken eerlijk, dat ik na zooveel maanden ‘tusschenruimte’ je motieven inzake het Archief niet meer beoordeelen durf. Het zou natuurlijk onzin zijn te blijven hangen aan iets, dat geen toekomst heeft, en bovendien is het nog onzinniger om je gezondheid te verpesten. Over dit alles (juist deze kleine zakelijke dingen) is briefschrijven haast onmogelijk, na zooveel tijd. Ik zou je erg graag weer eens een dag spreken, in Le Murat b.v. Laatst nam ik plotseling Het Land van Herkomst op en had al een gevoel van herinnering! De sfeer van de Feuilleraie, Joies de Meudon: het lijkt me alles al weer in een ander tijdvak te liggen. Wat ik aan ‘bagage’ uit dat tijdvak ‘gered’ heb is niet veel. Als ik nu het boek zou kunnen schrijven, dat in mijn hoofd zit, zou het niets meer lijken op de Christenen. De behoefte aan historie, aan ‘groote lijnen’, ben ik sedert die opdonder na Oostenrijk volkomen kwijt. Maar hoe uitstekend houdt zich Het Land van Herkomst! Het is, juist door de bewuste subjectiviteit, zoo compleet een stuk van jouw leven, dat toch voor een deel ook het mijne was. {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} Over mijn tegenwoordig bestaan durf ik niet veel zeggen. Ik heb het gevoel, dat ik volkomen geïmproviseerd leef, tot nader order. Alleen de verplichte artikelen in de krant (die ik overigens met pleizier schrijf) vormen een soort continuïteit; zij noodzaken me telkens weer ‘geëxtraverteerd’ te doen, het ‘als- ob’ van den steeds actieven en belangstellenden criticus der Ned. letteren vol te houden. Misschien zal dat achteraf blijken volstrekt geen slecht element in de kuur te zijn geweest. Wij hebben een prettig huis, dat is ook wel iets waard; als een zekere mate van stomme vitaliteit terugkwam, zou de pen mij vol motieven vinden. Ik heb soms het gevoel, dat ik gegevens zou hebben voor minstens drie romans; maar de romanvorm stoot mij voorloopig nog af, ik kan de juiste formule niet ontdekken. Het gaat me net zooals jou: ik lees liever dan dat ik schrijf, in dit stadium. Het stuk in de Indische Courant (dat dus nu herroepen is) was wel een model inderdaad van de vuilste en onverteerdste rancune. Als het ressentiment zich niet beter weet om te zetten dan tot deze vuiligheid, is het werkelijk alleen maar triest en zielig. Vooral de zin over de autobiographie is zeer onthullend! Zooiets als een autobiographie lijkt dien meneer blijkbaar qua talis een soort pornographie. - Of het beter is, dat je je aan deze dingen onttrekt en naar Europa terugkomt durf ik ook niet beoordeelen. Alleen kan ik je zeggen, dat hier de mogelijkheden, zoolang de nieuwe inzinking duurt, weer uiterst gering zijn... hoogstwaarschijnlijk belangrijk geringer dan in Indië. Als het gekkenhuis nog een tijdje blijft draaien (ik bedoel hiermee nu het ‘vriendschaps’ verbond tusschen de heeren Chamberlain en Mussolini, met Hitler als fâcheux troisième) en er geen oorlog komt, kan de economische situatie misschien verbeteren, maar momenteel is het niets gedaan. Vestdijk is nu redacteur van de N.R.C. en reeds door de redactie gekapitteld als te ‘moeilijk’; dit stadium is blijkbaar geheel normaal in de loopbaan van een dagbladcriticus, en het beteekent niets anders dan een soort chantage. En verder heeft hij ‘den’ prijs, die achteraf in het geheel geen 1000, maar slechts 600 à 700 {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} gulden zal bedragen! Gewoon afzetterij dus ook nog. Ik zie V. zelden meer. Als wij elkaar zien, zijn wij ‘geïnteresseerde kennissen’, die elkaar wat bezighouden, maar geen poging meer doen om contact te krijgen. Ik wil overigens niet zeggen, dat ik onverschillig ben geworden voor V's werk; zijn essay over Rilke (Vr. Bladen van Juni) las ik werkelijk zeer geboeid. Hij is mij als mensch eerder ontvallen dan als schrijver. Menschelijk contact heb ik met Jan Greshoff, die me alleen maar geen enkel probleem meer opgeeft; maar zijn warmte en hartelijkheid is een van de dingen, die ik hoog aansla. En dan zijn onuitroeibare letterkundige enthousiasme; dat is gewoon ongelooflijk. Hoe zal ik zijn op mijn 50ste jaar? - Wij hadden verleden week Van der Veen te logeeren, die erg geschikt wordt en nu met Hoornik een jongerentijdschrift gaat opzetten (uitg. Leopold). Hij ontwikkelde zijn plannen, en ik voelde me werkelijk oud. Dat is geen coquetterie. Wij gaan waarschijnlijk 17 Juli op reis, om tot ± 15 Aug. weg te blijven. Je bereikt mij gedurende dien tijd aan het adres van Jan: Villa La Verne, Chemin François Gairaud, Juan-les-Pins (A.M.). Ik hoop daar een paar levensteekenen van je te krijgen. Op de heenreis hoop ik Gino en Chiaro even te zien. Ik heb, zie ik, werkelijk een brief van vier kantjes geschreven. Ik verzeker je, dat me dit in geen weken gebeurd is; leid daaruit af, met hoeveel vriendschapsbanden Kraaienlaan en Java nog aan elkaar vastzitten (lieve god, wat een beeldspraak, ik moet er nu toch mee ophouden). Ant laat jullie, en speciaal ook Bep, hartelijk groeten. Van mij, voor jullie beiden, een hartelijke hand Menno 1088. E. du Perron aan M. ter Braak Mr. Cornelis, 10 Aug. '38. B.M. Ik vond dezen heer in een Biogr. Wdbk. en ben om verschillende redenen van gevoelen dat dit een voorvader van je moet zijn. Zou je niet wat meer van hem te weten willen komen? E. {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik schrijf spoedig langer, uit Rantjasoeni. Hier is alles me te rommelig, we kampeeren zoo. Balduinus ter Braak, of ter Braek, geb. 1697 te Groningen, als predikant te Katwijk a.Z. bevestigd 2 Juni 1720, wegens overspel 1732 afgezet, liet zich daarop als student te Leiden inschrijven (23 Juli 1732) en gaf tegelijk onderwijs in latijn en grieksch, wat hem op voorstel van prof. Havercamp door den Senaat werd verboden (Act. Sen. 9 April 1734). Hij werd 1738 weder beroepbaar verklaard. In dat jaar volgde hij Henr. Hoogeveen als rector te Woerden op. Hij schreef: Eerste melk der kinderen (2e dr. 1725); Melk voor zuigelingen (1724); Zeden en Mengelstoffen vervattende 20 Predicatiën (1731). Hij vertaalde Bern. de Moor, Oratio de imperfecta Ecclesiae militantis felicitate (1745) en Joh. la Placette, Over de ongeneeslijke algem. twijffelinge der Roomsche Kerk (Leiden 1738). Over zijn wangedrag gaf hij een Belijdenis, verdediging en smeekschrift. Zie: Strodtmann, N. Gel. Europa IX, 163; XI 598; XII 1049; de Wal, Nalezingen. (Nieuw Nederl. Biograf. Woordenboek, onder red. v. Dr. P.C. Molhuysen en Prof. Dr. P.J. Blok, deel 1 kolom 447). 1089. E. du Perron aan M. ter Braak Rantjasoeni, 26 Aug. '38. Beste Menno, Jan zal je mijn lange brief naar Juan - die hij zeker daar nog ontvangen heeft (ik teekende hem aan, want hij was zwaar geworden, o.a. door een stuk papier erin voor jou over een voorvader van je!) - oef, ik hervat: Jan heeft je dien brief zeker laten lezen. Voor een groot deel was hij natuurlijk evenzeer voor jou als voor hem bestemd. Het speet mij echt van hem te hooren, dat hij je nog niet heelemaal ‘de oude’ vond. En nu? Heeft het verblijf daar de rest gedaan in de goede richting? Wij zijn van Mr. Cornelis op behoorlijk voorafbepaalden tijd naar de onderneming van Adé Tissing gegaan; het is hier heerlijk koud, zelfs soms wat té; Bep knapt zienderoogen ervan op en vindt Bandoeng nu alweer warm! Verder ziet het er voor- {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} loopig niet florissant uit, wat onze kansen op een prettig huis, dat niet te duur is, in Bandoeng zelf betreft. Tot dusver was het resultaat van een advertentie + informaties bij verhuurbureau's treurig, d.i. vrijwel nihil. Ik schrijf je uit Bandoeng beter, als deze voorloopige en hangende toestand voorbij is en er weer iets te melden valt dat er althans positief uitziet. Bandoeng zal wel allerlei dingen voor ons wijzigen: het werk bij Nix, en nieuwe kennissen en zoo. Er is een oude socialist, D.M.G. Koch genaamd, (oom van Anton Koch!), die mij heel sympathiek is; verder een stelletje liberalen, democraten en ethici om hem heen, die altesamen een blaadje hebben dat Kritiek en Opbouw heet en dat lijkt op kamermuziek door oudeheeren onder elkaar. Allen even braaf denkend en geen die zich werkelijk durft geven. Ze willen me in de redactie, maar ik denk dat ik het verdom: mijn stem is te schel en mijn manieren zijn te weinig liberaal, vrees ik, voor dit milieu. - Verder bestaan er plannen om eindelijk een behoorlijk, cultureel tijdschrift voor Indië op te richten (ik schreef je daar al over: het plan van den curieuzen Jood Sam Koperberg); hiermee zijn we nu zoo ver dat de 7 leden van de toekomstige redactie toegezegd hebben en één vergadering ‘ter kennismaking en onderlinge raadpleging’ zullen beleggen. Deze 7 leden zijn: 3 Europeanen = Dr. P.J. Koets, classicus, historicus ook, Dr. Hugo Samkalden, socioloog (ik schreef je over hem al vaak), Dr. J. van Leur, socioloog of historicus, of allebei; 1 ‘indische jongen’ = Ikke, zonder titel, ‘letterkundige’; 1 halfbloed, maar geheel in Holland opgevoed en eig. heel wat minder indisch dan ik = Ir. Th. Nix, zoon van mijn uitgever, en iemand die alleraardigst teekent en vrij beroerd schildert, verder bouwkundige en kunstkritikus - dat doet hij héél behoorlijk - en innig katholiek; last but not least, we'll hope sincerely: 2 Indonesiërs, = Mr. Aboelkarim Pringgodigdo en Mr. Achmad Soebardjo, de eerste statisticus, econoom, socioloog ook al, historicus à ses heures, de tweede all-round intellectueel, voor zijn brood advokaat. Vind je 't niet imposant? Ja, hè? - maar... het geld moet nog gevonden worden. En lieve help, in Indië zonder geld!... {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} Enfin, binnenkort zal ik je wel de mislukking berichten. Of het wordt iets heel goeds, - want buiten het geld is hier ‘stof’ en geestdrift genoeg, hoe verspreid dan ook, dit laatste, door den heelen archipel. Mooi; schrijf me wat over Holland; je terugvinden van Den Haag; hoe je je voelt; hoe je nu ‘tegenover de dingen’ staat. Je bent lang niet uitgebreid genoeg daarover. Chiaro schreef me alleraardigst uit Parijs. Het speet hem dat je hem niet opzocht. Hij geniet zéér van een nieuwe uitgave (?) van Diderot's brieven aan Sophie Volland; moet je die niet bestellen? Verder signaleert hij een moderne heer Roger Caillois, die een modus vivendi wil vinden door een soort vrijmetselarij onder lieden die de vulgariteit van het leven van nu willen overheerschen door verachting + beleefdheid. Bestudeer dien heer eens, naast Denis de Rougemont. Chiaro zal je wel inlichtingen kunnen geven: de man is volgens hem snob en intelligent. Adres v. Chiaro: 18 villa Seurat, Paris 18e, maar dat wist je natuurlijk al. Nu tot slot een ‘ernstig’ verzoek. Wil je Van Kampen schrijven je een laatste afrekening te doen toekomen van Uren met Dirk Coster en hem daarna vragen de rest van de oplaag te vernietigen. Laat hij jou nog een 10 of 15 ex. sturen, die je bv. onder de jongeren van Werk zou kunnen uitdeelen (!) en mij 10 exx., en de rest van het aardrond doen verdwijnen. Ik heb in Bretagne destijds een zeer bekorte lezing ervan bij de herziene (dwz. ook vnl. bekorte) copie van Cahiers v/e Lezer gelegd; misschien dat dàt zaakje tesamen nog eens herdrukt wordt, maar die Uren moeten nu maar verdwijnen. Wil je hiervoor zorgen? Hartelijk dank, veel liefs ook van Bep en voor Ant, een hand van je E. Ik las met instemming je stuk over Jany's zelfbehoud. Moet er ook over schrijven. {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} 1090. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 7 Oct. '38 Beste Eddy Gisteren stuurde Jan mij een brief van je op, waarin je je (en hoezeer terecht) over mijn zwijgen beklaagt; hij voegt er aan toe, dat het schaamrood mij naar de kaken moet stijgen. Hij heeft groot gelijk, maar je zult zelf ook wel niet gelooven, dat het onverschilligheid voor onze ‘betrekkingen’ was, die mij zoo weinig schrijfsch deed zijn. Ik lijd nu al sedert die Oostenrijksche rotzooi aan een ontzettende epistolaire apathie, eenvoudig veroorzaakt door de omstandigheden. In Juan-les-Pins was ik er langzamerhand aardig afgekomen, maar nauwelijks waren we weer thuis, of het gedonderjaag in de politiek begon weer, met het resultaat, eindelijk, dat jullie ook kent: een koehandel zonder weerga na een chantage zonder weerga, die hier n.b. nog met gevlag gevierd is! De maand September was meer dan afzichtelijk. Ik heb weliswaar die spanning met fatalisme gedragen, maar iedere gedachte aan een contact op langer duur berekend dan één, twee dagen leek me onzinnig. Ik weet niet, of je daar in kunt komen, maar het is zoo. Iederen middag, als ik van de krant kwam, waar het noodige journalistieke vuil me weer dampend van het fornuis had opgewacht, ging ik in den tuin in de zon zitten, starend en rookend als een man, die de laatste dagen van de wereld opzuigt. Een soort apocalyptische houding. Ik was volkomen voorbereid op den oorlog, die ons tenminste mogelijkerwijs had verlost van dien hysterischen schildersknecht uit Braunau. Het is m.i. niet eens onwaarschijnlijk, dat die oorlog het Duitsche volk in opstand had gebracht, want de stemming schijnt er beneden nul geweest te zijn, toen men iets van die oorlogsdreiging ging voelen. Nu de vrede uitgebroken is, ben ik heusch niet rouwig om dien gemankeerden oorlog (god beware me!), maar de perfiditeit van de politiek drukt nog zwaar op me. Je kunt wel adviseeren, dat wij ons niet door die dingen kapot moeten laten maken, omdat wij (daarin heb je schoon gelijk) voor andere bezigheden bestemd zijn; maar de dingen maken je kapot, of je wilt of niet, in zooverre althans, dat iedere cultureele werkzaamheid een idioot spelletje {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} lijkt, met die vernietigingstendens voor oogen. Ik heb mijn Zondagsartikelen soms geschreven met het gevoel van een gek, die met knikkers zit te spelen, terwijl een overstrooming hem binnen een paar minuten gaat wegspoelen. Wat interesseert mij in vredesnaam het pro of contra meneer Jos Panhuysen of meneer Bordewijk, terwijl de Tsjechen verraden en verkocht worden! Alleen een bepaalde soort superieure lectuur kan ik in die omstandigheden verdragen: Diderot of Dostojewski of zelfs Roger Caillois, die inderdaad iets snobistisch heeft, maar tegelijk een draai in zijn stijl, die mij toch stevig vasthield gedurende Berchtesgaden en Godesberg. - Dit is misschien cultureel defaitisme, en het is ook al weer bezig te verdwijnen, maar het maakte zich hier van ongeveer iedereen meester, die hersens had en in het schuitje zat. Van Lier en Batten zaten den godganschelijken dag aan de radio te draaien om nieuwsberichten op te vangen, uiteraard meerendeels leugens van het D.N.B.! Tot zooiets komt men! En het ergste is eigenlijk het gevoel van intellectueel-zijn: men zou den oorlog tegen Hitler willen wenschen, men weet tegelijkertijd (in dezelfde seconde), dat daarmee de vernietiging van alles, wat ons toch voorloopig nog dierbaar is, wordt ingeluid, ook al zou het kort duren. - Enfin, de Tsjechen zijn ‘opgeofferd’ en worden beklaagd, nu komen vermoedelijk de koloniën aan de beurt. Misschien gaat Hitler nu binnenkort niet tegen Benesj, maar tegen Colijn uitvaren, omdat hij arme batakkers heeft onderdrukt en uitgeroeid (waar dan nog iets van aan is ook!). Ons ‘geestelijk leven’ hier is dus voorloopig meer een soort poging tot zelfhandhaving tegen de stroom van phraseologie; meer doen kun je nauwelijks. Ik corrigeer met wellust de proeven van In gesprek met de Vorigen [daarin is ook opgenomen mijn dubbelstuk over jou en Saks (die inmiddels het tijdelijke gezegend heeft en nu misschien ergens naast Multatuli zweeft)], den bundel essays, dien ik (ook al meer om den tijd te verdrijven, maar langzamerhand toch ook weer met een zekere passie) heb samengesteld. Proeven corrigeeren is in zulke omstandigheden een prachtige therapie; je houdt je bezig met cultuurprestaties, {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} die al in den vorm zijn gegoten, en die dus geen bijzondere energie meer vereischen, maar toch boeien. Een omweg, en een rare omweg, naar den ivoren toren! Er is vermoedelijk op dit oogenblik (te oordeelen naar wat je er over schrijft) in Indië meer ‘te doen’ dan hier, waar alles op defensie en manhaftigheid wordt afgestemd. De jongeren van Werk zullen waarschijnlijk 's konings rok wel het eerst aan moeten trekken, als er weer eens groote chantage komt. Wij hebben, wat dat betreft, een echt rustige jeugd gehad. Onze vacantie in Juan was heerlijk. In het begin had ik nog last van mijn zenuwen [dat begrip is heel vaag, maar de ‘kwaal’ is hinderlijk. Achteraf vrijwel onvoorstelbaar.], maar dat is daar werkelijk snel overgegaan. Runciman zat juist te modderen in Praag en hield een aangename atmosfeer aan de kook, juist geschikt om te luieren in de zon. De Greshoffs zijn alleraardigst voor ons geweest, en ook Jany, die bijna dagelijks opdook, was een prettige kameraad; hij is van die generatie absoluut de man, de mensch. Wij reisden over de Provence terug, ik genoot van Arles. Wij gaan er zeker weer heen, als het volgend jaar weer een Runciman oplevert. Van Kampen schreef mij, nog eer ik er werk van maakte, dat jij hem al bericht had gezonden over de vernietiging van de oplaag Uren. Ik heb 10 ex. uit den ‘boedel’ gered; heeft hij er jou ook 10 gezonden? De verkoop stond vrijwel stil, maar ik betreur toch deze instamperij, want het boekje is heusch nog zeer leesbaar. Eenige dierbare jongeren krijgen nu van mij successievelijk de geredde zeldzame exemplaren. Op onze terugreis had ik Chiaro willen opzoeken, maar wij moesten door omstandigheden Parijs laten liggen en 's nachts doorreizen. Jammer. Het aantal contacten is toch al niet groot meer. Jan; Van Crevel; heel soms Vestdijk; en een paar ‘kennissen’, dat is mijn gewone omgang. Verder zijn er langzamerhand werkelijk ‘jongeren’, die ons aankleven, en die (ik verbaas mij er altijd weer over) onze boeken citeeren. Is dat de befaamde ‘invloed’? Maar met die menschen is de aanraking heel anders. {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik sluit een paar foto's in, van Ant en onzen angora kater Coclico (een product van mevr. Van Crevel, figuurlijk gezeid), en een opname van mij, beide door mijn zwager den vakphilosoof en aestheticus, die hiermee bewijzen van onmisbare bekwaamheid heeft gegeven. Stuur ons ook eens plaatjes met witte pakken uit Bandoeng! Ik heb langzamerhand geen idee meer, hoe jullie er uit ziet. Maak uit dezen brief niet op, dat ik als een oud wijf bij de pakken neerzit. Wat mij momenteel ontbreekt, is alleen de ‘lange adem’. De maand September heeft mij zoo gaar gekookt met fatalisme, dat het moeite kost weer aan te nemen, dat er morgen en zelfs overmorgen nog een cultuur kan bestaan. Tot nader maar weer. En blijf gelooven aan mijn onveranderlijke vriendschap! Veel hartelijks ook voor Bep en van Ant, je Menno N.B. Waarom krijg ik je artikelen in het Bat. Nwsbl. nooit meer??? Je krijgt toch ook de mijne geregeld, wil ik hopen? Die Balduinus kan geen familie zijn, geloof ik, hoezeer ik het ook betreur. 1091. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 10 Oct. 1938. Beste Menno, Ik begrijp niets van je zwijgen, - tenzij het oorlogsgevaar er schuld aan heeft. Maar daarvoor en daarna... Waarom geen enkele ontboezeming dezen kant uit? - Over die gebeurtenissen zelf schreef ik aan Jan; hij zal je mijn brief misschien wel doorgestuurd hebben. Ik begin er niet nog eens over. Ik wil nu probeeren met jou het contact te hervatten, waar 't scheen af te breken. Ik schreef je uit Rantjasoeni, eind Augustus, om je te zeggen dat we een huis zochten en je te vragen de Uren met Coster te laten vernietigen. Sindsdien schreef ik aan V. Kampen zelf, en hoorde van hem dat hij niets van je gehoord had. Hij zou zich van zijn kant met jou in verbinding stellen... Nu, wij hèbben dan een huisje gevonden. Vrij duur nog, en tòch goedkoop, enfin 't gewone halfslachtige van zulke réus- {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} sites. Bep is er eig. heel niet gelukkig mee en vindt het wel 't meest petit-bourgeois-achtige dat we tot dusver ooit hadden. We zitten eraan vast voor 6 maanden (nu nog maar 5!) Daarna: of Europa, of verhuizen. Ik heb me laten slepen in de redactie van een klein blad, het eenige fatsoenlijke in de heele europeesche pers hier, genaamd Kritiek en Opbouw. Braaf, maar àl te fatsoenlijk, geen ‘persoonlijkheden’, althans op papier; iets erg pedagogisch eigenlijk. Ze denken dat door mijn intrede alles best wordt; maar ik hèb al strubbelingen... Het is te lang om te vertellen, omdat het bovendien zoo weinig interessant is; maar helaas, dit is het summum wat Indië op dit gebied durft en oplevert. Ik zond je gisteren een nr., met een bespreking van me over Atjeh van den heer Zentgraaff, den meest gevreesden man en ‘grootsten journalist’ van Indië. Kan je 't in Het Vaderland overnemen - liefst compleet - met een beschouwinkje van jezelf erover, dan zou mij dat veel plezier doen. Mutatis mutandis, is dit blaadje nu het product van de Indische ‘Waakzaamheid’. Dat is op zichzelf iets waard. Eenheid door Democratie is hier bezweken, maar deze lieden hebben een nieuwe groep gesticht: Algemeen-Indisch-Democratische Groep of zoo. Ik ben er geen lid van, omdat ik, àls ik ooit lid van iets word, ook iets van ‘militaire macht’ achter me wil voelen. Misschien ga ik - als ik in Europa terug ben - me tòch maar aansluiten bij Colijn, of bij de liberale Staatspartij of zoo. Ik kots tegenwoordig zóózeer van alle totalitairen, dat ik besloten heb openlijk partij te kiezen tegen fascisten èn stalinisten. Al dat tuig deugt niet; het is kiezen tusschen roomschen en calvinisten, voor een ongeloovige. En ik begin voor de bourgeoisie te voelen, voor het bestaande gezag, omdat dat het minst tyrannieke is, voor de bestaande onvrijheid tegen al die zg. ‘ware vrijheid’ die ons van links en rechts wordt voorgelogen. Kortom, als er geknuppeld moèt worden - dan ben ik zoowat bereid om met de bestaande politie te knuppelen op rooden èn bruinen of zwarten. Zeg mij dus: bèn ik eig. lid van Waakzaamheid? Ik zie sinds {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} lang niets meer; geen brochure, geen papier, niks. Ben ik soms geroyeerd? Of heb je me toch nog opgegeven als lid-af, zooals ik uit Tjitjoeroeg vroeg? Toen zei je dat 't niet hoefde omdat er geen stalinisten in de vereeniging zaten. Hoe sta je er zelf tegenover? Wat ben je, sinds de strapatzen van Chamberlain en het verraad gepleegd tegenover Tsjekoslovakije? Waar sta je? Ben je lid van Waakzaamheid? Geloof je dat het nog helpt? De indonesische jongeren interesseeren mij. Er is sprake van om een ‘cultureel tijdschrift’ opterichten, hier, dat wschl. Noesantara zal heeten (d.i. de klassieke en niet door politiek geïnfecteerde naam van ‘Indonesië’). Een tijdschr. met platen, goed gedrukt enz.- min of meer een indisch Elzevier's, maar met een scheutje Forum of althans Groene (!) erin. Als dat blad tot stand komt, blijf ik nog wat, omdat me dat dan een salaris van ruim ƒ 200. per maand moet opleveren; en zelfs om wat daarmee ‘gedaan’ kan worden. Maar komt daar niets van - faute d'argent - dan zie je ons uiterlijk April of Mei '39 weer in Europa. Eig. verlang ik daar steeds meer naar. Ik zou, als er in '39 nu wèl oorlog uitbreekt, het toch al te rot vinden om hier te zitten terwijl jullie gifgassen slikken. Ik werk nu aan deel 2 van mijn bloemlezing van koloniale letteren, om zooveel mogelijk af te hebben vóór we weggaan. Deel 1 corrigeer ik al - het gaat bij scheutjes. Ik denk dat je er plezier aan zult beleven, als je 't geval voor je ziet. Overmorgen zend ik je mijn boekje over detective-verhalen + Multatuli 2. Lees dit over in deze definitieve vorm, want er is een hoop bijgekomen! Nu nog één ding: ik las de ploertige brochure van Rost over Last, en vroeg Jan dit gevalletje principieël - vanuit ‘ons’ standpunt - in Gr. Ned. te mogen behandelen. Hij zei: alsjeblieft niet, en daar kan ik in komen. Het is tenslotte een principieël-politieke kwestie en Gr. Ned. is een literair tijdschrift (ondanks Romein). - Maar nu hoorde ik dat de brochure van Rost waardeerend in Het Vaderland werd besproken, terwijl het antwoord van Last erop werd genegeerd. Is Het Vaderland nu óók al tot de {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘ware vrijheid’ toegetreden? En wiè schreef erover? Jij toch niet? Dat zou werkelijk mijn laatste zekerheden doen vervliegen. Kortom, schrijf me eens; stel me eens op de hoogte; antwoord op deze punten en bedenk zelf andere; want ik zit hier wel erg alleen tusschen de barbaren. Ik antwoord onmiddellijk, zoodra ik een brief van je hebt. Vertel ook hoe 't Ant gaat, en je zelf. En bedenk eens ernstig: kunnen we niet met ons allen ergens heen? dwz. jij en Ant, de Greshoffs, de Marsmans en wij? In Denemarken? P.S. Ik kreeg ook een brief van Gans met een plan voor een tijdschr. speciaal over fransche boeken. Hij vroeg me hem erover te schrijven en een stuk over Larbaud voor dat tijdschrift. Dat stuk over Larbaud had ik al klaar voor de N.R.C., maar overigens... lijkt mij zijn plan al net zoo krankjorem als alle vorige plannen. Ik durf hem dat niet te schrijven, want als hij er nu aan gelooft!... Mocht je hem zien, zeg hem dus dat ik het erg druk heb, maar dat ik in ‘principe’ bereid ben, enz. Maar laat hem niet op mij wachten voor dat 1e nr. - dat ik eerst nog moet zien verschijnen. Schrijf eens of er iets is van hier waar ik je plezier mee kan doen. Wil je Atjeh van Zentgraaff hebben? Wajangs en dgl. zullen je wel niet erg aantrekken. Het prettigste zou ik werkelijk nog vinden als wij allen ergens een kolonie konden vormen: in Zwitserland of Denemarken of Zweden (als die andere landen nog te dicht bij het ploerten-en-schoften-rijk zijn). Of zouden we 't in Amerika kunnen probeeren - dat jij indertijd afwees? Of willen we - gezamenlijk!- de civilisatie van Z.-Afrika entameeren? In Z.-Afrika een Forum of Vrij Nederland oprichten? Heb je zelf werkelijk geen plannen gemaakt in de voorbije dagen? 1092. M. ter Braak aan E. du Perron [21 Oktober 1938] Allerbeste wenschen beterschap Menno {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} 1093. M. ter Braak aan E. du Perron-de Roos Den Haag, 21 Oct. '38 L.B. Vandaag ontving ik je briefje met de ontstellende tijding van Eddy's ziekte. Ik kon uit de verte niet anders doen dan je een telegram zenden, als een bewijs, hoezeer het bericht me aangreep. Het lijkt me nu weer extra onzinnig om aan je mededeelingen nog beschouwingen te gaan vastknoopen, want als je dezen brief ontvangt, zal alles er al weer heel anders uitzien; laten we hopen: veel beter. Dergelijke ziekten hebben, schijnt het, vaak een verloop, dat zich erger aan liet zien in het begin dan het is. Wat ik van hier uit kan doen is alleen: je het allerbeste wenschen voor Eddy's spoedig herstel. Mocht je mij op dezen vervloekten afstand voor iets noodig hebben, telegrafeer of telefoneer mij dan dadelijk. Voor alle zekerheid: mijn telefoonnummer is 393759. Maar god geve, dat het niet noodig zal zijn, en dat je me heel binnenkort goede berichten kunt sturen. Ik kan momenteel niet over iets anders schrijven. Het zou je nu niet interesseeren, en eerlijk gezegd, het zou mij nu ook niet afgaan, alvorens ik weet, dat Eddy weer buiten gevaar is. Ant is voor een week op reis, naar Groningen; ik heb haar dadelijk geschreven, maar zij is al even ver als ik, en je helpen kan ze dus ook niet. Houd je goed! En houd mij, voor zoover het je in deze omstandigheden mogelijk is, op de hoogte. Ik geef de berichten direct door aan Jan en de anderen. Dag! Je Menno De afstand heeft in omstandigheden als deze iets spookachtigs. 1094. M. ter Braak aan E. du Perron-de Roos 25 Oct. '38 L.B. Hierbij mijn, naar ik hoop, prompte reactie op den ploert Zentgraaff. Wat een stuk vuil. Nu Eddy ziek ligt, achtte ik het des te meer mijn plicht hem zoo hard mogelijk aan te pakken als de krant het toelaat. Dit artikel verschijnt vanavond in Het Vad., d.w.z. (voor ev. citaten in Indische bladen) in Het Vad. van 25 Oct. {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} Binnenkort meer, en vast dank voor je brief met de relatief gunstige berichten. Het allerbeste! in haast je Menno 1095. E. du Perron aan M. ter Braak 26-10-'38. Beste Menno, Ik lig nog in 't ziekenhuis, maar ben stukken beter. Ik heb al een adem van meer dan 1 ½ centimeter. Hartelijk dank voor je telegram, dat zeker tot het winnen van den strijd heeft bijgedragen - maar sjt! niet zoo boud, want de strijd is nog niet afgeloopen. Een goed teeken: ik begin mij hier in bed knapjes te vervelen. De rest moet Bep maar volmaken. Een ferme hand (zij 't wat klam en killig) van steeds je E. Beste Menno, Dat telegram was erg aardig van je, en 't deed me veel plezier. Ik had je toen net de vorige dag een briefje geschreven dat het beter ging. Ik dacht er even over je dat terug te telegrafeeren, maar deed het niet uit de overweging dat ik zelf altijd eerst erg schrik als ik een telegram zie liggen. Over een paar dagen mag E. waarschijnlijk eruit, dan gaan we nog een weekje naar buiten, bij Soekaboemi (post wordt nagezonden). De moeilijkheid zal zijn om hem nog echt rust te laten houden. Veel hartelijks 2 × 2 Bep. 1096. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 2 Nov. '38. Beste Menno, Ik was erg getroffen door je brieven, waarvan ik er een in 't hospitaal las, en de ‘riposte’ op het stuk van Zentgraaff, die wij zooeven ontvingen. Dank! Je stuk is in menig opzicht met de juiste dosis tact (beleid) geschreven, en als het Bat. Nwsblad een blad met éénige moed was, zouden ze het daar, althans gedeeltelijk, overnemen. Maar daar is vrijwel geen kans op, gegeven de doodsangst van deze heele provincie voor den {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} pallurk Z. Er heeft een ‘fatsoenlijke’ verdediging van mij gestaan in Het Indische Volk, een klein socialistenblad hier, en er komt er nog een in Kritiek en Opbouw (dat je nu kent - 200 abonnés tegen de 4000 van de Java-Bode), beide van denzelfden man: een néerlandicus genaamd de Vries, op 't oogenblik wd. bibliothecaris v/h Bat. Genootschap, socialist, en iemand die ik bijna niet ken. Wel aardig, zooiets, want hij schreef mij dat hij ‘helsch’ was over 't moois van Z.-Met-dat-al, laat ons vaststellen dat ik 't heb uitgelokt met mijn kritiek op Atjeh (heb je die nu ontvangen?), omdat deze alomgevreesde mij, zooals je weet, allang de keel uithing. Ik ga nu mijn tegenstuk schrijven, - voor het kleine Kr. en Opb., als 1e ‘bijdrage tot betere kennis van de provincie’. We zullen zien, ondanks de ongelijke partij wat de ‘organen’ betreft, wie den ander beter steken kan: ik hem of hij mij. Het is jammer dat ik me fysiek nog zóó belabberd voel, want mijn hersens werken best en ik weet al precies hoe ik mijn stuk maken wil. Het zal ‘indisch’ ranselen zijn, dat beloof ik je; anders verstaat dit rund het niet. Maar wat het vee van de Java-Bode betreft, dat is ‘onbereikbaar’, dat is volmaakt gebiologeerd en geregeerd door dezen sergeant, wat geen wonder is waar het voor 98% uit planters, handelsprollen en ennesbejers bestaat. Ziedaar. Ik heb je helaas weinig anders te vertellen, dan dat allerlei menschen zich alleraardigst gedragen hebben gedurende mijn ziekte en dat ik in de bloemen gezet werd, voor herstel, thuiskomst en verjaardag (vandaag werd ik 39!), zoodat ik er nu in zit, zegt Bep, als een vedette. Maar ik ben nog niets waard, fysiek, en voortdurend lezen verveelt me ook. Ik stuur je binnenkort een bundel oud-jav. wijsheid (vertaald natuurlijk), een soort ‘levenskunst’ in aforismen, nogal gek. Verder een herziene, verbeterde Levet (inplaats v/h ex. dat je in Juan-les-Pins kreeg, geef dat dan maar weg); en tenslotte een verrassing. Dan wschl., eindelijk, Sprookje v/d Misdaad en Mult. II. Als je dit laatste bespreekt, vermeld er dan bij dat de exx. voor Holland te krijgen zijn bij ‘Templum Salomonis’, Leiden. Ik schrijf spoedig beter. Neem dit geklets nu voor lief. Eig. {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} hoop ik je over ± 6 mnd. weer te zien. - Een hartelijke hand van steeds je E. Bandoeng, 2-11-'38. Beste Menno, Hartelijk dank voor je (eerste), de 2e met het Z. artikel komt nu net, brief, die kwam toen Eddy net een paar uur uit het ziekenhuis terug was, en zich slap, machteloos en daardoor zeer gedeprimeerd voelde. Maar dat was de reactie, en sinds gister (de 2e dag thuis) is dat alweer een hoop beter, hoewel hij toch nog het grootste deel van de dag liggend doorbrengt. Het zal trouwens nog wel een kleine maand duren vóór hij vergeten mag dat hij ziek geweest is, volgens de dokter; ik hoop dat hij dan óók uitgerust zal zijn van de vermoeienis van vóór zijn ziekte, die hem zoo vatbaar gemaakt heeft. Toen ik je brief las, had ik het gevoel, dat ik je tòch had moeten telegrafeeren toen het beter ging, maar hetzelfde wat jij het ‘spookachtige’ van de afstand noemt, weerhield me ervan: het gevoel dat ik je het verheugende van de inhoud niet met het moment van schrik bij het ontvangen ervan moest laten betalen. Daarbij nog een soort bijgeloof, omdat de crisis bij een longontsteking hier in Indië nooit zoo abrupt is als in Europa, en er dus meer dagen noodig zijn vóór je van zekerheid kunt spreken. Mijn briefje was trouwens al onderweg. Maar je telegram deed me ook op dat moment van beginnende ontspanning goed, en ook Eddy, die toen juist weer gevoelig voor de buitenwereld begon te worden. Ik heb gemerkt dat je in zulke dagen soms behoefte hebt om aan een soort telepathie van de vriendschap te gelooven, en zulke bewijzen van ‘verkregen contact’ hebben dan, ook al zijn ze vertraagd door de afstand, nog hun volle waarde. Eddy schrijft nog een paar woorden bij. Veel hartelijks voor Ant en jou, Bep. 1097. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 6 Nov. '38. Beste Menno, Dank voor je nieuwe brief, gekomen na mijn vorige: het is die waarin je vertelt van dat telefoonuitbarstinkje {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} van dien ‘indischploert’ enz. Ik heb je brief hier met groot succes aan de mannen van Kritiek en Opbouw voorgelezen. Overigens heeft jouw artikel ook hier ‘zeer de aandacht getrokken’. Alle redacteuren van indische kranten hebben er plezier om gehad, want de oude schobber van de Java-Bode is ferm gehaat bij de collega's, maar overnemen - neen! ze zijn 90% bang voor hem en 10%, als vertegenwoordigers van de ééne opportunistische koloniale nederlandsche pers, toch saamhorig. Ze likken hem, terwijl ze hem konden vergiftigen; in zooverre is hij toch nog iets meer waard dan het gros van dit tuig. De jonge ambtenaren van de Algemeene Secretarie in Buitenzorg hebben van je stuk gesmuld: één had het direct uit Holland toegestuurd gekregen door een ‘woedenden vereerder’ van mij, één kreeg het van den wd. redacteur v/h Bat. Nwsblad met veel blauwe uitroepteekens. Zentgraaff zelf heeft er (nog) niet op geantwoord. Wat mij betreft, ik heb mijn stuk klaar, het zal over ± 10 dagen verschijnen. Als varkens een apoplexie konden krijgen, zou er kans zijn dat Indië daarna van dit oude zwijn was verlost. Ik geloof niet dat ik ooit zoo ‘vuil’ ben geweest in een polemiek, maar deze bully en ploert in folio verdient niet minder. Misschien zal hij hierna een zeer waardig stuk (vaderlijk joviaal) in de J.B. zetten - want aan zulke veranderingen van toon doet hij ook, - misschien zal hij mij een troep ennesbejers op mijn dak sturen... We zullen afwachten. Iedereen zegt dat de man zoo ijselijk gevaarlijk is. Overigens gaat het heel zachtjes-an met me. Ik wandel, maar ben erg gauw buiten adem, voel mijn schoenen als ijzers aan mijn voeten, loop met slappe knieën. Thuis lig ik veel, en verveel me; lezen gaat ook maar half. Bep wil binnenkort voor een paar dagen met me naar Soekaboemi, maar daar zou ik dan toch eerst beter voor willen loopen. Maar wie weet wat de ‘klimaatsverandering’ uitwerkt. Ik wou vooreerst dat ik goed slapen kon, maar dat is allerbedroevendst, - het eenige wat niet verlamd is in me is mijn breinactiviteit. Nu een komisch detail van de Zentgraverij. Leo Jansen, specialist-in-du-Perron te Batavia, werd door den boekhandel daar {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} opgebeld om inlichtingen over dat gemeene boek Uit de Indische Jeugd van Arthur Ducroo, dat Z. naast Het L.v.H. genoemd heeft en dat niemand nog kent. Verscheidene bestellingen zijn ingekomen! 't Is allemaal drastisch genoeg, maar o, o, o, wat is 't door-en-door de provincie! Wat je je niet genoeg kunt voorstellen, daarginds, is de achtergrond, het vee dat Z. als een orakel leest. Als Nietzsche in persoon hem 20 × bestrijden zou in zijn eigen Java-Bode, dan nog zou dit vee denken dat N. een razende idioot was en Z. een wijsgeer en een held. Last schreef mij dat hij jou een ex. Spaansche tragedie voor mij gegeven had - of had laten zenden. Is dat zoo? en zoo ja, heb je 't boek nog doorgezonden? Hierbij een foto van Alijntje op Rantjasoeni, het land van Adé Tissing. Die spuier achter hem noemden wij Rübezahl, en Alijntje zelf speelt voor Puck, zooals je ziet. Bep en ik denken er heusch stèrk over, om in Maart '39-of April, uiterlijk Mei - naar Europa terug te gaan. Alleen als dat tijdschrift nog doorgaat (waaraan ik ƒ250 à ƒ300 's maands zou verdienen) blijven we nog wat langer. Met dat tijdschrift hoop ik dan ook een tegenwicht voor ‘beschaafd Indië’ te maken tegen de V.C.-ers, ennesbejers- en andere patsers-sfeer van de Java-Bode. Maar zal het lukken? Ik denk van niet; er zal wel geen geld voor worden gevonden. - En eigenlijk verlang ik er ook wel erg naar om jullie allen terug te zien, inplaats van me hier schrap te zetten tusschen de bangerds tegen de overmacht van koloniale flinkerds. (Natuurlijk zijn er uitzonderingen, wat die bangerds betreft, maar uitsluitend in ‘kleine collecties’ zou Z. zeggen; de ‘groote pers’ is volkomen verkwanseld en heeft alleen ondergrondjes van passief fatsoen, hier en daar.) Ritman, de fatsoenlijke bangerd v/h Bat. Nwsbl. mutatis mutandis een jongere en koloniale Schilt, is op weg naar Europa. Hij moet ontzettend blij zijn dat hij er net nù uittrok, anders hadden Samkalden en ik nog allerlei beroepen op hem gedaan. Maar hij is niet kwaad en voor Indië nog op zijn manier een ‘fijn’ iemand. {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij zal je misschien opzoeken in Holland; laat hem dan over Indië (en mij!) uitpakken. O, hij vindt me zoo lastig, maar hij was toch op me gesteld. - Als Z. op je stuk antwoordt, krijg je 't per vliegpost, maar misschien zal hij je ‘versmaden’. Tot later. Heel veel hartelijks, ook van Bep en aan Ant. Steeds je E. 1098. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 13 Nov. '38. Beste Menno, Ik moet je toch even op de hoogte houden van het geval Zentgraaff. Het is een indische rel geworden van belang. Ik ben overal ‘verdedigd’: in het socialistische blaadje hier door een heer Van Boheemen (weet niet wie dat is), in Kritiek en Opbouw door een neerlandicus De Vries, - maar, 't mooiste van alles, in het groene schendblaadje De Ochtendpost, dat door heel Batavia en Bandoeng uitgespeld wordt, door Veersema zelf (de redacteur) en door ‘Groeneveld’; en deze ‘Groeneveld’ is de ploert Van der Kop, die in hetzelfde blaadje indertijd die walgelijke insinuaties over me schreef, met de bedoeling me uit het Landsarchief weg te werken: van dat ik niet eens de H.B.S. afgeloopen had en zoo. Ik zond die stukken indertijd aan Jan; misschien heeft hij ze je laten lezen. In ieder geval las jij het stuk in de Ind. Crt. van dezelfde strekking en denzelfden v.d.K., dat later door de redactie van de krant zelf gedesavoueerd werd. De heer Veersema is óók een revolverjournalist, een volkomen verkochte en onbetrouwbare sinjeur, maar de man heeft één hypocrisie niet: hij vertelt schunnige verhaaltjes maar komt dan ook voor zijn recht op om die smakelijk te vinden en verdedigt de ‘erotische kunst’. Hij schijnt een groote bibliotheek te hebben van galante fransche literatuur etc. - en, vergeleken bij Zentgraaff, is 't een erudiet. Welnu, deze man heeft het noodig gevonden Z. als ‘Zedenmeester’ belachelijk te maken (in een vorig stuk al, dat ik je niet zend); daarna heeft hij Van der Kop last gegeven om Het L.v.H. te verdedigen, en de pad heeft het moeten doen. (Dat stuk gaat hierbij). Daarna is een dominee aan het schelden gegaan en heeft Veersema zelf (ps. Jordens Jr.) den {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} strijd voortgezet. Gevolg van dit alles: Z. is diep belachelijk geworden, zelfs voor zijn Java-Bode-lezers, die allen het groene krantje lezen, en... Het L.v.H. is in heel Indië niet meer te vinden: het vloog de winkels uit! Men heeft overal moeten nabestellen, zooals mij natuurlijk direct bericht werd. Querido zal er niets van snappen en denken dat ik tot Edeleer benoemd werd. Laat die stukken aan Jan lezen, maar vraag wel ze uiteindelijk bij Fred Batten te doen belanden, die al die dingen verzamelt; tenzij jij er zelf op gesteld bent. Over een week mijn antwoord aan Z. Tot zoover dus, voor heden. - Wij gaan morgen naar Soekaboemi; ik voel me nu eindelijk opgeknapt genoeg om wat rond te kuieren. Het weer is beroerd: dagelijks regen, maar de morgens zijn goed. Schrijf nog eens! Hartelijk 2 × 2, E. 1099. E. du Perron aan M, ter Braak Soekaboemi, 16 Nov. '38. Beste Menno, Ik mag je dit vervolg niet onthouden van het duel tusschen den dominee (zie vorige envelop met briefje) en de groene krant. Vooral Bep dringt erop aan dat ik je dit materiaal, voor event. studies van je in domineespsychologie, met bekwame spoed zenden zal. Het lijkt, vinden we beiden, op dien man van jou, die indertijd zoo woedend was over je lessen in Jarry. Overigens is het bepaald een genot te zien hoe hij het groene krantje nog weet te waardeeren, na in het eerste stuk zoo ferm geschreven te hebben over ‘het Groene Ochtendgevaar’ en ‘De Ochtendpest.’ (Ik noem het blaadje altijd ‘De Groene Bekladder’ maar ‘de Ochtendpest’ is bepaald veel mooier en een vondst!). Het geheel van deze rel - ik kan je helaas niet alle stukken sturen - is hoogst vermakelijk. ‘Mijn toorn’ is ook prachtig als formule; dat zal ik van hem zien te gappen. We zitten nu 2 dagen in een klein hotel, bungalowsysteem, boven Soekaboemi. 's Morgens is 't hier heerlijk en het uitzicht is prachtig; maar 's avonds regent het - dwz. soms van 2 uur 's middags af - en dan is het kil en onaangenaam. Het is niet pret- {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} tig voor me, maar zoo is 't nu vrijwel overal in dit ‘zomerland’. Ik voel me nog steeds wrak, koortsig, en ben bij buien nogal ferm ontmoedigd. Dat gelig en gelees hangt me zoo de keel uit! Ik las nu net het boek over ned. letterk. onder redactie van Van Leeuwen. Het is tegelijk nogal knullig en gezellig; ook wel ‘goed’, - Bep zegt terecht: voor de Volksuniversiteit. Ik zal er spoedig maar veel braafs over zeggen in 't Bat. Nwsbl.; zoo'n vent als Van Leeuwen verdiènt dat toch werkelijk! God-god, als die V.L hier zat, was 't een zegen voor ons, qua ‘omgang’. Inzake literatuur een halfgod, vergeleken met vrijwel alles wat ons omringt. Ik zal weldra Vestdijk, Jan en anderen schrijven. Dit briefje krabbel ik op het boek van Van Leeuwen op mijn ligstoel. Plezier in schrijven heb ik nog heelemaal niet. Maar groet iedereen vast van me - Freddy en Rudie ook - en zeg dat ik gevleid en blij ben met alle genegenheid die ik ondervonden heb. Dààr is zoo'n akkefietje dan toch maar weer goed voor. Tot later. Steeds hartelijk je E 1100. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 30 Nov. '38 Beste Eddy De razende drukte (5 av. schouwburg per week, stroom van slechte boeken) houdt mij weer van schrijven af. Dank voor verschillende levensteekenen, de groene krantenstukken, en niet het minst het heden gearriveerde stuk in K. en O. over Zentgraaff. Ik heb er van genoten! Evenals van je sonnet trouwens. Het maximum aan genadeloosheid bereikt je polemiek toch in dat onschuldige nootje over het woord ‘kanoniseeren’. Het stuk behoort tot je beste en ernstigste polemieken; bewaar het vooral voor een ev. bundel! Ik zond je al een week geleden per landmail een ex. van In gesprek met de Vorigen. Het boek is een product van de angst- en afschuwperiode na den val van Oostenrijk. Toen werkte ik de artikelen om, die er in staan, omdat ik iets wilde doen en tot niets ‘scheppends’ in staat was. Het geheel lijkt me nu toch wel aardig geworden, en geen zinneloos bundeltje. Je zult misschien {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} ontdekken, dat er heel veel in veranderd is, sedert de publicatie in Het Vad. of Groot-Ned. 15 Dec. a.s. wordt Jan 50 jaar. De intieme vrienden hebben nu, als ‘aardigheidje’, voor hem een rijmprent laten maken van zijn strofe over de vrienden (‘Hier zijn mijn vrienden’ etc.). De kosten daarvan worden omgeslagen. Ik heb jou eigenmachtig ook op de lijst gezet, in de stellige overtuiging, dat je hierbij niet zou willen ontbreken. Stuur mij dus tusschen ƒ 2,50 en ƒ5, -, al naar je missen kunt. Ik schiet je bijdrage voor. Je krijgt ook een afdruk van de prent, die in 17 ex. voor de vrienden gedrukt wordt. We zijn hier ‘collectief’ blij, dat je zoo knap door die longontsteking heen bent gekomen. In dit opzicht is de collectiviteit niet slecht, want ze is spontaan. Uit je stuk aan het adres van Zentgraaff blijkt trouwens duidelijk genoeg, dat je hersens op volle kracht werken; want dit ‘verzetje’ is met kennelijken wellust van de hersens geschreven! Een week geleden zond ik je een knipsel uit Het Vad. over het ‘intrekken’ van Uren met D.C. Ik hoop, dat je met mijn onderschrift accoord kon gaan. Je bedoeling was toch zeker niet om naar het Canossa van Bennebroek te gaan? Voor ev. verduidelijkende commentaar (want het gebaar was niet erg duidelijk) houd ik mij aanbevolen. Dit in haast, tusschen rommel door. Dank ook voor het mooie kiekje van Alijntje! En hart. groeten 2 × 2, tot beter je Menno Ik zou graag geregeld je stukken uit het Bat. Nwsbl. lezen, maar ik krijg ze niet meer! 1101. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 3 Dec. '38. Beste Menno, Hierbij het vervolg van den strijd - ik veronderstel dat je alle voorafgaande knipsels behoorlijk ontving. Mijn stuk (Van oude Menschen) heeft aan alle kanten geestdrift en dankbaarheid verwekt. Je kunt je niet voorstellen hoeveel {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} fatsoenlijke lieden opleven bij het idee dat deze terreur op zijn donder krijgt. In Makasser, in Soerabaja, in Batavia en hier in Bandoeng, overal is het stuk ‘gretig verslonden’, zooals mijn berichtgevers zeggen. Zentgraaff is er verward en verbijsterd van. In de Java-Bode heeft hij niets meer gedaan dan één algemeene belastering van de red. van Krit. en Opb. als hoofdart. geplaatst: zooiets van dat wij de koloniale uitbuiters zijn en allemaal Joden (er is één Jood onder de medewerkers: Samkalden!); iets zoo idioots, dat iedereen zich begint af te vragen of de man gek wordt. Dit is nl. àl te makkelijk controleerbaar. Hij heeft dan ook geen naam genoemd, - alleen maar in 't algemeene verzucht dat het vroeger ‘menschen van positie’ (!) waren die deze rol van ‘gravers en knagers’ en ‘destructieve krachten’ speelden, en nu lieden op ons ‘peil’! Mooi; iets anders is belangrijker. Hier in Bdg. woont een zekere Seubring, oud-Afrika-reiziger, een olifant van een vent die eruit ziet als een verloopen seminarist, en die met 2 inlandsche vrouwtjes woont, meen ik, alles bij elkaar het type ‘avonturier met goeiïge en geschikte kanten’ (hij heeft een héél goede bibliotheek!) en die ook voor z'n broodje een advertentieblad, De Preanger Post, redigeert. Deze man heeft zich plotseling ook in den strijd gemengd, en Z.o.a. met jouw prestige bestookt (zie ingesloten art. 1). Daarop heeft een meneer Wormser geantwoord in het Alg. Indisch Dagblad hier, een groote kracht. Deze W. is tegelijk doodsvijand en z.g. vriend van Zentgraaff. In ieder geval, zijn stukje is vuil genoeg en met heerlijke insinuaties voor mij. (art. 2) Let wel: deze man is dr. in de rechten en schreef indertijd ‘poëtische’ boeken over Java's blauwe bergen; o.a. De heilige Gong. Seubring heeft - in de meening dat 't stuk van Z. zelf was - geantwoord met art. 3, waarin hij jouw heele stuk uit Het Vad. overneemt. Dit heeft Z. blijkbaar dol gemaakt! Begrijp wel, hij zelf woont in Bandoeng en het blaadje van Seubring wordt hier, en op de ondernemingen zelfs, verspreid in 5000 exx. (gratis). Per deurwaardersexploot heeft hij nu een antwoord ingediend, {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} dat ook hierbij gaat (art. 4). Daarin word jij op z'n mooi-indisch ‘afgedaan’. Ik heb hierop geantwoord met het getikte stuk dat hierbij gaat en dat in de volgende Preanger Post verschijnt. Schrijf mij nu omgaand hoe deze zaak in elkaar zit. Liegt de man, dan neem ik hem nog eens frisch à faire. Schrijf je antwoord hierover zóó, dat ik het geheel of gedeeltelijk kan citeeren. Om te bewijzen hoè die ploert gekwetst is, dit nog: ook aan Krit. en Opb. heeft hij per deurwaardersexploot een antwoord ingediend [dit kostte hem nu al 2 × ƒ8.50 = ƒ17.] speciaal dan tegen mij. Dat was nog vóór het exploot aan Seubring, maar K. en O. verschijnt maar eens in de 14 dagen en komt pas overmorgen uit, geloof ik. [Ik zend je natuurlijk alles, onmiddellijk na verschijnen.] Ik schreef er niet een ‘onderschrift’ bij, maar een ‘2e bijdrage tot kennis van de provincie’, gericht aan jou - bijwijze van antwoord op je vraag in Het Vad. wie die Z. is. Dat is hoonender voor hem. Deze man moet à fond geranseld worden; dat is noodig voor de opluchting in de sfeer hier! Ik laat hem trouwens niet los en heb voor 't volgende nr. van K. en O. weer iets nieuws. De ploertigheid van den man als nazi (verdomd!) en tegen de Joden is ook beneden alles. Kan je je antwoord betreffende die aantijging van ‘solliciteeren’ in Het Vad. zetten, des te beter. Dat vindt de schoft nog veel beroerder, want Het Vad. wordt hier meer gelezen dan je denkt. Bovendien zal èn Seubring èn Krit. en Opb. het onmiddellijk citeeren - mèt commentaar. Denk niet dat de sop de kool niet waard is; het prestige van dezen ploert hier te fnuiken is een zegen voor Indië. Ik zal er in ieder geval mee doorgaan. Tot dusver hebben wij den strijd verreweg gewonnen! Dat voelt de ellendeling zelf. - Dag! Je E. P.S. Ik schrijf spoedig beter. Dat over Uren met Coster is best! 1102. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 7 Dec '38. Beste Menno, Dank voor je brief. Ik heb Jan gelijk hiermee geschreven, in de hoop dat het epistel hem net op de dag berei- {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} ken zal. Jou zend ik morgen een postwissel van ƒ5. als mijn aandeel; dank dat je voor me opgetreden bent. Ik ben erg benieuwd naar de rijmprent! Wie maakte die, en staan ‘wij’ er allemaal soms min of meer herkenbaar op? Ik moet je overigens eerlijk bekennen dat ik een officieel schrijven ontving - zonder vermelding van die rijmprent - van zekeren X, dien ik vroeger weleens ontmoet heb; maar ik heb dien brief blijkbaar ‘gerefouleerd’, want, zonder het te willen, ik kon er niet toe komen hem te beantwoorden. Ik vind dien X. een ‘groven prool’, die hoegenaand niets met ons heeft te maken; iemand waar Bouws een fijne vent bij is. Ik hoop ernstig dat hij niet óók werd geportretteerd! Jany en X. bij elkaar als vrienden van Jan, ‘nei-nei, dat sou tè mooi weize’. Ik knap langzaam verder op. Mijn huid is vuurrood van het verbranden door hoogtezon-kuur. Verder besteed ik tòch veel aandacht aan Zentgraaff, want de vent is buiten zichzelf, en wraakzuchtig en ijdel, en staat voor niets. In zijn onmacht om mij serieus te bekladden, is hij nu Koch gaan belasteren over diens bibliotheekbeheer hier in Bandoeng- 1000 boeken zoek en de wildste verhalen, alles rustig uit zijn duim gezogen of althans opgediend als jachtschotel van vuile kiftmededeelingen van opvolgers, employés enz. en met saus van Z. zelf overgoten. Wàt een ploerten het zijn, daar kun je je heusch niet dadelijk een voorstelling van maken. - Op mij moet hij nog veel erger gebeten zijn. De opinie van zijn eigen collega's hier is unaniem dat hij de zaak van a tot z verkeerd heeft aangepakt, dat hij alleen maar ‘reclame’ voor me heeft gemaakt (dit vindt hij ook heel naar, want ik ben dan, in zijn mentaliteit omgezet, ‘handiger’ geweest dan hij!), en dat ik bovendien den vloer met hem heb geveegd. Zijn zg. vriend Wormser zei gisteren tegen Koch dat mijn stukken ‘erger’ waren (= vuiler, onbehoorlijker) dan de zijne. Waarop Koch doodnuchter interpreteerde: ‘Ja, er is geen sprake van dat Z. tegen du P. op kan’ - wat door Wormser innig werd beaamd! Ik voel me bepaald als een spadassijn uit Toledo, speciaal besteld om een beroemde spadassijn in Milaan met een paar nog geheel onbekende ‘bottes secrètes’ op zijn rug te krij- {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} gen. Maar wacht... de man zoekt en zal nog wel andere middelen vinden, die buiten het terrein liggen van de eigenlijke pennestrijd. Ik zou je wel andere dingen vertellen, maar ik, arme half-nogzieke, weet verder niets. Mijn boek De Muze van Jan Compagnie is af; nu alleen nog maar drukken. Verder spreek ik hier eig. alleen de mannen van K. en O. Wil je niet, alsjeblieft! een stukje voor ons schrijven, over wat maar: de sfeer in Europa, de politieke of cultureele situatie? Maar betaald word je niet; ieder van ons werkt aan dit blad voor niets. We krijgen nieuwe abonnés, vooral sinds het ongehoorde feit van strijd met zoo'n klein blaadje tegen Z. van de Java-Bode. (O ja, een officier van justitie - ik ken er al 2 die mijn stuk tegen Z. met bewondering gelezen hebben! - zei: ‘De man is geen portuur voor Du P.; Du P. speelt met hem’.) Maar we zijn zoo arm en au fond toch zoo weinigen, dat we gratis gesteund moeten worden. Iedereen in K. en O. zou het héérlijk vinden als we iets van jou of van Jan kregen. Doe dus iets, wil je? wat je zelf met plezier schrijft, en als je weer wat meer tijd hebt. Ik zal je de verdere nrs. zenden. Ook met die lummels van het Bat. Nwsbl. (Ritman is nu met verlof naar Europa en zijn vervanger ken ik niet) zal ik probeeren een regeling te treffen dat ze je behoorlijk mijn stukken zenden. Je kunt overigens alles vinden bij Fredje Batten. Maar wat ik in K. en O. doe is 10 × belangrijker dan die gevaarlooze leverantie van literatuurartikelen. Het Bat. Nwsbl. heeft niets voor mij gedaan toen ik ziek lag en door Z. beklad werd, zelfs niet (later) jouw stuk overgenomen. Dat zegt genoeg in welke verhouding ik tot dit blad sta. Hierbij nog een korte verklaring over Uren met C. die je in 't Vad. kunt zetten. Schrijf gauw eens wat langer. Ik schrijf dadelijk, zoodra ik je boek heb, waarnaar ik zéér verlang. Groeten aan Ant. - Hartelijk steeds je E. 1103. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 12 Dec. '38 Beste Eddy Bedankt, en hartelijk, voor veel dingen; in de {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} eerste plaats voor de boekenzending, die ik een paar dagen geleden kreeg, en waaruit ik met een steelsche bijgedachte aan het intellect Zentgraaff de priapische poëzie van Apollinaire putte. Dat zooiets ‘à l'île de Java’ gedrukt wordt, moet hem (als hij het wist) wel razend maken. Of verlekkerd, wat bij hem op hetzelfde neerkomt. Vanmorgen las ik je repliek, die met de ochtendpost kwam. Hij heeft eindelijk zijn portuur gevonden, deze oude heer! En het is bijzonderlijk vermakelijk om te zien, hoe je hem ‘met eigen middelen’ aftuigt, en toch de quaestie op een ander niveau brengt. - Dat blaadje, waarin de homerische kamp zich voltrekt, lijkt me sympathiek. Zal ik er misschien eens iets voor schrijven over het Comité van Waakzaamheid? Zoo ja, laat het mij dan even weten. - Ik hoop de autobiographie van Rutherford in de paar kerstvacantiedagen, die ik nemen zal, te lezen. Wie is hij? Ik weet niets van hem. Schrijf vooral over het laatste boek van Henri Bruning, Verworpen Christendom. Het bevat o.m. een prachtig stuk tegen Van Duinkerken, dat jou stellig ook zal pleizieren. - Verder zou ik je willen aanraden (hoewel het aanraden van boeken altijd dwaas is, omdat iedereen zijn eigen leesrhythme heeft) de brieven van Jacob Burckhardt te bestellen (uitgave Kaphahn, verschenen bij de Dieterische Verlagbuchhandlung te Leipzig; editie ongeveer zooals die van de brieven van Nietzsche, kost ± 3 gulden). Ik heb daarvan de laatste dagen genoten. Deze mentaliteit van den werkelijk met cultuur behepten geleerde is mij in dezen tijd (dien hij voorspelt) een soortement troost. De toon is uitstekend, en bovendien onthullend t.o.v. Nietzsche, die veel van hem moet hebben opgestoken, of beter: opgezogen. - Ik had verleden week weer een aanval van ‘depressie’: een woord, dat heelemaal niet weergeeft, welk gevoel voor dien toestand typeerend is. Juist omdat ik er op het moment zelf ook objectief tegenover, naast sta, is zulk een aanval zoo absoluut verlammend. Je ziet, dat alles wat je denkt onzin is, en desalniettemin denk je met de grootste kracht in die richting door. Gelukkig zijn deze bezoekingen vergeleken bij die van het voorjaar maar kinderspel, want ze gaan sneller voorbij en nemen niet zoo absoluut {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} hun plaats in. En dan te denken, dat zulke ‘interessante’ symptomen (want ze zijn voor mij, achteraf, als denkproblemen erg interessant), wel niets anders zullen zijn dan quaesties van ‘interne secretie’, troebelen, waarvan de ‘geest’ alleen maar een seismographisch verslag geeft! Hoogst abnormale gedachtengang, voor den heer Zentgraaff... Eergisteren ontmoette ik eindelijk, na veel vergeefsche telefoontjes, Binnerts, aan wien ik groeten voor jullie meegaf. Een erg geschikte en betrouwbare kerel, lijkt me, met eenige kleine neigingen tot het tòch - arriveeren, zonder dat hij het zelf merken zal; maar allerminst hinderlijk. Hij heeft me, als eerste ooggetuige, veel over jullie Indische leven verteld, en was o.a. zeer uit over het Alijntje, volgens hem een bijzonder humoristisch knaapje. Heb je In gesprek met de Vorigen al ontvangen? Ik zag je dialoog over het detectiveverhaal bij Nijhoff, maar kreeg nog geen exemplaar; ook het boekje over Multatuli is er nog niet. Ik zou aan een boek willen beginnen, maar ik vind geen vorm, die me volkomen bevredigt. Iets tusschen roman en essay zweeft me voor, maar zoo soepel, dat het voor mij zelf de bezwaren van geen van beide heeft. Zal ik er toe komen? Of zou ik, door die ‘depressies’, een stadium van leegheid en verval tegemoet gaan? Veel hartelijks, ook van Ant, voor jullie beiden. Je Menno 1104. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 19 Dec. '38. Beste Menno, Even antwoorden op je brief van zoonet: blijkbaar heb je wel het nr. van K. en O. met mijn 2e ronde tegen Z. gelezen, maar nog niet de knipsels gekregen die ik je toch vrijwel tegelijkertijd zond. Ik wacht dus met verzenden van dezen, tot ik opnieuw bericht van je heb, ik vermoed: met den volgenden luchtpost. Die Apollinaire. Je weet dat ieder versje in dezen bundel - zoowel Apoll. als Radiguet als Pia zelf - van Pia is. Maar vertel dat niet aan iedereen. {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} De mannen van K. en O. zullen dolgelukkig zijn als je een stuk voor ons schrijft over 't Comité van Waakzaamheid of wat ook. And what about die landverraaiers van de Nationaal-Socialist, die nu al bezig zijn onze Anschluss voor te bereiden? [Las je Den Doolaard's Hakenkruis over Europa? Dat is, van hier gezien, toch lang niet slecht.] Ik zou je haast willen voorstellen: neem een abonnement op dit K. en O.; het kost maar ƒ 2. per kwartaal. Vraag Fred Batten ook om zich erop te abonneeren, als het kàn. Het is het eenige onafhankelijke blaadje in heel Indië en Z. doet wat hij kan om het plat te drukken. Hij heeft nu een 2e stuk per deurwaarder ingeleverd. Mijn onderschrift is nu nagelezen door een advokaat, zoodat wij zijn nieuwe stuk zullen kunnen weigeren. Anders loopen onze abonnés weg door de verveling van het geval. Er zijn nu al genoeg ‘nette menschen’ die klagen... Volgend jaar begint de nieuwe jaargang, dan moeten we ons in principe een ‘zekerder’ publiek veroverd hebben. Waar kan ik dat boek van Henri Bruning krijgen? Je vergat de uitgever op te geven. - De brieven van Burckhardt hèb ik, Henny gaf ze me indertijd. Ik las ze nog niet, maar ze trokken me voortdurend aan. (Ik lees helaas bijna nooit meer wat me aantrekt.) Een uitzondering daarop is je In Gesprek... dat 3 dagen geleden arriveerde en waarvan ik de eerste helft al met groote geboeidheid las. Erasmus en Macchiavelli zijn best (waarom hier Luther niet bij gedaan?); Saenredam alleraardigst, Rembrandt vlot en amusant, maar wel èrg tot nuchterheid herleid, of laten we zeggen: in nuchter weeldegevoel omgezet. Ik vind 't een uitstekend opstel, maar blijft toch overtuigd dat hij ook nog wel anders was. Hofwijck aardig en misschien knapper dan je bezoek aan 't Spinozahuis, maar dat laatste was ongedwongener, charmanter; waarom heb je dat hier niet bij gedaan en er hfdst. I en II van Twee Bezoeken van gemaakt? Jammer! want op dat Spinozahuis was ik echt gesteld. Geef het nu later met je stuk over Arles, dat ook erg aardig was. Stuk over Diderot en Luppol uitstekend. Ik lees nu verder nà 't Multatuli-stuk. {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} Overigens een beetje beangstigend, te hooren dat die ‘depressies’ je weer eens te pakken hebben. Consulteer een arts die gevoel voor zooiets heeft en menageer je; rust liever wat veel achter elkaar dan je opnieuw erdoor te laten overvallen in sterkeren vorm. Ook van Jan krijg ik erg gedeprimeerde berichten, zoodat ik me werkelijk wat ongerust over jullie maak. Als jullie me in Europa gaan ontvallen, omdat je ‘onklaar’ wordt en zoo, voel ik me hier in Indië wel erg aan de (anti-)Joden overgeleverd. Schrijf Chiaro eens en vraag hem berichten over zijn vrijmetselaarschap van menschen, die elkaar ‘herkennen’ moeten, juist in dezen tijd. Is dat het idee van Caillois? Ik denk niet dat deze aanvallen overigens van invloed zullen zijn op je essay-roman of wat ook, als je creativiteit je te machtig wordt. Dostojevsky schreef zijn meesterwerken wel met aanvallen van epilepsie ertusschendoor. Binnerts is inderdaad wel zooals je zegt. Hij en Samkalden zijn wel je vurigste bewonderaars hier; B. ook van Vestdijk; S. stelt jou boven alles en vertelde me onlangs zooiets van: dat Greshoff, Marsman en ik toch eig. niet schrijven konden bij jou vergeleken, - wat ik hem toch maar krachtig afgestreden heb. [Ik zeg er nu tegen jou bij dat ik In G.m.d.V. zoo verdomd goed geschreven vind, dat ik van den stijl geniet, apart van intelligentie en onderwerp!] En Vestdijk vindt hij heelemaal ongenietbaar. Schrijven als jij, dat is nu zijn ideaal. Mark Rutherford is Hale White - dat vind je allemaal in de inleiding. Wat je daar niet in vindt, is dat Gide dol was op dit boek en erover gedacht heeft het te vertalen. Ik heb er geen contact mee: het is mij te speciaal-protestantsch. Tot zoover voor vandaag; de rest is voor als je brief komt. 20 Dec. Vanmorgen ging ik naar 't postkantoor een aanget. stuk afhalen, dat bleek al je antwoord te zijn. Ik geef het straks aan Seubring van de Pr. Post; het komt er dan Vrijdagavond in (d.i. over 3 dagen). Het is jammer dat je dien ploert niet meteen een platte leugenaar heb genoemd - dat was de opwelling van Koch {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} toen ik hem je antwoord zooeven liet zien - maar dat doe ik nog wel bij gelegenheid. Hij zal overigens natuurlijk zeggen dat jij liegt! De vent staat wel voor niks. Ik stuur je je stuk en event. zijn repliek erop. Maar deze brief kan nu wel weg. Ik las in den nacht nog de stukken over Gorter, Leopold, Couperus, Van Schendel en vind het boekje eenvoudig verrukkelijk. Misschien heeft Sk. toch gelijk dat jij nog het best, althans het ‘gaafst’ schrijft, van ons allen; als ik deze opstellen lees heb ik althans geen zin meer om mij tegen die uitspraak te verzetten! Er is niets in van depressie, of zelfs maar van een gevoel van bedreiging door de europeesche warwinkel; je zou zeggen dat deze intelligentie bezig is geweest aan de Middell. Zee in een tijd van niets dan carnaval in Nice. Wordt het verderop nog somberder? ik geloof van niet. Ook van stijl voor de krant is niets meer in deze opstellen over; ze zijn absoluut volwaardig. Ik toets met griezelen hieraan wat een vulgariseerend gelul mijn schrijverij voor Indië in 't Bat. Nwsbl. is; je verliest daar niets aan heusch! Tot nader dus. Heel hartelijk gegroet, en natuurlijk ‘verdubbeld’, door steeds je E. P.S. - Bep wil dat ik je op deze ruimte nog even dit grapje van Alijn vertel, als ‘anecdote over den zoon van den polemist’. Ik zat laatst hier nogal fel te discussieeren met een jong ambtenaar, Van Leur; en Alijntje zat er bewonderend naar te kijken. Opeens draaide hij zich naar Bep en zei: ‘Als ik groot bent, mag ik ook hàrrrd tegen meneer Van Leurre zeggen, net als pappa, ja?’ 1105. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 21 Dec. '38. Beste Menno, Schreef ik je indertijd niet dat Beb Vuyk zoo'n kedinne geschikte zus was? Ze heeft 't in Namlea, op Boeroe (Molukken) verdomd beroerd gehad door ruzie met een controleur of gezaghebber die aan tropenkolder lijdt en ennesbejer schijnt te zijn. ‘Er is geschoten’, schrijft ze me nu; en het begin {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} van alles was een doodgeslagen eend! Haar vorige brief was zeer humoristisch nog, - maar je weet niet wat zulke ruzies in zulke oorden-van-niets een gif in de atmosfeer kunnen brengen. De resident is er nu heen voor het onderzoek. Beb V. zegt dat ze me daarna ‘alle stukken’ zal zenden; wschl. zullen we erover schrijven in K. en O. [Die Beb Vuyk zal nog eens verdomd aardige dingen kunnen schrijven, als ze wil!] Maar nu dit uit haar brief: ‘Met interesse heb ik over uw bokspartij met Z. gelezen en het heeft mij nu opeens duidelijk gemaakt, waarom men mij op Ambon van communisme beschuldigde. Ik heb nl. daar voor de soos mijn lezing over de Indische roman gehouden, waarin ook uw L.v.H. besproken werd. Men was algemeen verontwaardigd dat ik mevr. Szekely niet een beter plaatsje in de litteraire zon gunde, maar dat zou wel aan mij liggen, daar ik een zoo gemeen en pornografisch boek als uw L.v.H. bewonderde. Ik behoorde zeker ook tot die communistische troep! Men had wel uw L.v.H. niet gelezen, maar er was heel veel over geschreven dat het door een vuile communist was gepubliceerd. Het was een heele rel, er waren menschen die mij niet groetten en dit alles vanwege mijn openlijke bewondering van het vuile boek. Dat Z. hier achter zat had ik niet begrepen, want ik was zoo woedend dat ik slechts bij 2 of 3 fam. geweest ben en met hen had ik belangrijker dingen te bespreken dan die roddelpraat’. Denk niet dat ze overdrijft: de soos in Ambon, dat moet wel het summum van geborneerde vileinigheid zijn! Het zijn dan de Europeanen op Ambon, begrijp je; de Amboneezen, die al een verdomd lichtgeraakt en twistziek volkje zijn, hebben er nog naïeve en sympathieke kanten naast, maar deze besmette en verkolderde Europeanen, dat moet iets frisch zijn! Betere lezers voor de Java Bode kan zoo'n Z. zich moeilijk wenschen; voor déze kudde is hij een god! Het verschil is niet zóó groot met bv. de planters van Soekaboemi, maar toch nog groot genoeg. Ik had anders die lezing van Beb Vuyk in dat soosje wel willen bijwonen! {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} Seubring, dien ik gister opbelde over je stuk, beloofde er een ‘mooie plaats’ aan te zullen geven en deed zeer verheugd, aan 't andere endje. Benieuwd, welk effect dit nu sorteeren zal. Ik ben er overigens van overtuigd dat die Z. wat tegen me uitbroedt, en eerlijk gezegd, ik broed ook... meer dan goed voor me is, misschien. - Nog iets amusants: de indonesische meisjesstudenten, voor een groot deel behoorend tot Istri Sedar (De Bewuste Vrouw, een vereeniging die al sympathiek is omdat het de eenige is die den dwang van de Islam durft te trotseeren in den strijd voor de monogamie!) wil mij uitnoodigen om in Januari te lezen. Niet omdat ik zoo'n groot schrijver ben, maar om mijn plotselinge beroemdheid door de Z.-affaire. Zooals mevrouw Pringgodigdo, voorzitster van Istri Sedar en een van de weinige aardige = kritische, uitgesproken indonesische vrouwen, aan Bep schreef: ‘wij hebben genoten en het eenig gevonden dat die oude kraak nu eens eindelijk op zijn kop kreeg’. Een mooie roem, maar enfin! voor de opluchting die deze polemiek heeft teweeggebracht is ze in ieder geval goed geweest. Anderzijds kreeg ik bv. een enthousiaste brief van Kriek Welter, zoon van den minister van koloniën, een aardige jongen, sportief, niet stom, maar allesbehalve een ‘intellectueel’ (in onzen zin). Het lezen in je boek, dat ik nu uit heb, zou me haast lust geven het eens te probeeren met een intelligente analyse van het indische verschijnsel Z., maar neen, dàt zou donquichotterie zijn. De man begrijpt alleen de beleediging, en al was dat niet zoo, dan verdiende hij nog niets anders. Ik had minder ‘contact’ met je laatste stukken dan met de eerste: of neen, juister is: de buitenlandsche ‘doen’, ‘raken’ mij minder dan de hollandsche. Kafka en Benda zijn goed, maar boeien mij minder dan Couperus of Leopold (ook als probleem door jou gezien); Gide en Mann zijn ook volstrekt niet slecht, en toch niet zoo compleet behandeld als andere dingen; Pascoaes lijkt me zéér goed, maar ik ken het boek niet en ik wil gekielhaald worden als jouw voorstelling ervan me er ooit naar doet grijpen! Romein en Ter Braak vind ik weer voortreffelijk. Zoo, dat is alles bij elkaar een volledig rapport, geloof ik. {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} Je weet niet hoe ik, al lezend, geplaagd werd door het besef niets prettigs meer te lezen, eig. dit alles te verwaarloozen voor allerlei indische en actueele onderwerpen, die ik bovendien toch nooit werkelijk goed kennen zal, omdat ook diè vergen dat je er dan een jaar of 10 van je leven aan wijdt. Ik ben hier, après tout, ‘dilettant in den slechten zin’; alleen ten opzichte van het ‘land van herkomst’, als zoodanig, heb ik bepaald goed gedaan met hier nog 2 à 3 jaar zoek te brengen. - Ik zou toch zóó naar Europa teruggaan, om met jou, Henny, Jany, Jan, Chiaro weer eens wat te smoezen over onze dingen, als ik zeker wist daar ‘materieel’ iets te zullen vinden. Maar het is of zoo'n Z. in zijn praktische platvloersheid nog gelijk krijgt: Aad v.d. Veen vindt bij Het Vad. een baan van ƒ 180., voor mij was er indertijd een hondebaantje van ƒ 100. Op welke manier wij tenslotte zullen moeten leven, Bep, Alijntje en ik - om van Gille nog niet te spreken - is me een raadsel. Zou Z. Afrika iets opleveren? Hier werkelijk blijven zou op den duur zeker iets geven, maar dat is- al was 't maar om Bep alleen - onmogelijk. Er zijn oogenblikken, dat ik denk dat alles wat ik hier gedaan heb, verloren tijd is geweest; en dat is toch per se niet waar! Maar er is... veel ‘interessants’ hier, achteraf beschouwd (vooràl achteraf beschouwd!) - hier en daar de ontroering van oude dingen ook (ons verblijf in Gedong Menu bijv.) - maar zelden of nooit, noch onderin noch bovenop, een werkelijk ‘accoord’. Ik houd tòch het gevoel dat alles hier 2e rangsch is, ‘in de lijn van mijn wezen’ beschouwd, om 't à la Jany te zeggen. 22 Dec. Ik schrijf nu aan een inleiding voor D.D.'s Siman de Javaan, waarvan een herdruk bij ‘De Ploeg’ verschijnt. Het is een moeilijk werk, want het moet ‘warm gesteld’ zijn en toch voorzichtig, voor het importeeren hier al. Dus een soort ‘academische inleiding’, zoo'n beetje als de jouwe voor Vincent Haman, en toch ferm vóór. Niet om literaire redenen; hoewel het boek niet slecht geschreven is, - al is 't een rapport, en geen roman. Zooeven kreeg ik je proef v/h Vad., met toch dat stuk over Z. Vermoedelijk zat het je toch dwars en heb hem je vóór willen {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn. Mooi! en ik geloof ook dat het zoo beter is. Anders zou de man in staat zijn de rollen om te draaien en te zeggen dat jij eerst in Het Vad. protesteerde toen je zag dat het hier in Indië niet opging. Iets dergelijks heeft hij met mij gedaan in zijn 2e stuk in K. en O., zooals je zien zult. Nu nog iets belangrijks, waarin ik raad van je noodig hebt. Holkema en Warendorf willen Schandaal in Holland uitgeven, maar bieden als niet-terugv.-voorschot ƒ 100. ‘omdat het maar een klein boekje is’. Toch wel erg weinig. Of moet ik tevreden zijn? Voor dit boek kan ik 't aannemen, omdat ik er toch al zoowat ƒ 285 mee verdien in Gr. Ned.; dat is dus ƒ 385 tesamen. Maar vermoedelijk houden ze 't zetsel weer aan [Dat is dus dan weer goedkooper voor ze, bedoel ik.]; en in ieder geval wil ik niet dat het een precedent wordt. Als 't niet het eerste deeltje was van de reeks De Onzekeren deed ik 't direct; maar is het nu niet wat hachelijk? Zou ik bij een ander beter kunnen beginnen? Leopold? Wat denk je? Graag omgaand antwoord hierover, omdat H. en W. nu op ‘bescheid’ wachten. Spoedig meer. Hartelijk 2 × 2, je E. P.S. - Zoowel Bep als ik zijn nu onder behandeling; Bep krijgt leverinjecties tegen de bloedarmoede, ik word 3 × per week in de hoogtezon gelegd om bij te spijkeren. Het is een gammel zoodje! Alijn alleen is best. 1106. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 28 Dec. '38. B.M. Hierbij wat scheursels over het geval Z. Ik had alles al smakelijk geordend (ingeplakt) in een compleet nr. K. en O., dat ik je per luchtpost zenden wou, maar Bep ontdekte dat de luchtpost ƒ 1.06 voor deze zending zou vragen! Hoe ik je het vorige nr. zond weet ik niet meer! Heb je daar geweldig strafport voor moeten betalen? Het schijnt dat de luchtpost geen onderscheid tusschen brief en drukwerk maakt. Z. heeft (nog) niet geantwoord op je stuk. Wel is in een ennesbejers-gratis-blad hier in Bandoeng, onder red. van een schoon- {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} zoon van Z., genaamd Brinkman, en een correspondent, genaamd Van der Pant, schrijver van een wèl pornografischen roman: Gigolo (!), een stroom vuil over de red. van K. en O. losgelaten, genre N.S.B.-proza. Op raad van D.D. - die zei ‘laat deze gelegenheid tot reclame niet voorbijgaan, je hebt recht op 8 kolom - 2 × de lengte van den aanval - en je pest ze daar enorm mee!’ - hebben Koch en ik een antwoord namens de red. van K. en O. opgesteld, dat we ze morgen of overmorgen zenden zullen, zònder deurwaarder, tenzij dat moet. Ik stuur je die kranten, maar per gewone post! Er is op 't oogenblik hier een razzia onder de pederasten gaande, waar je beroerd van wordt. Arrestaties tot in ‘de hoogste kringen’ (ambtenaren) en al één zelfmoord (een onderwijzer hier in Bandoeng). Het is een beetje naar, ofschoon in dit geval - meer dan gewetenlooze kinderverleiding met foto's en adressen! - moeilijk te laken. Dit is nu die gezonde indische samenleving onder de ‘sterke zon’ van Zentgraaff. Overigens: Vestdijk wordt door die ploerten van Het Licht (dat N.S.B.-blaadje) voor de actualiteit bij de homo's ingedeeld! Want... zijn werken komen voor in het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee (voor vrijheid van homosexueelen) in de afdeeling ‘schoone letteren’. Is dat zoo? Ik kan niet antwoorden, als ik er niet meer van weet. Want zoo ja, waarom? Wat is er ‘homo’ in het werk van V.? Tot later. Dit alles is afschuwelijk vanwege het peil, maar teruggeranseld zùllen ze worden. Je E. 1107. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 28 Dec. '38. Beste Menno, Gisteren schreef ik je en stuurde ik je wat knipsels. Vandaag kreeg ik dit knipseltje uit de Java-Bode toegestuurd. Z. heeft dus toch geantwoord; voor zijn doen zeer mat. In dat vuile blaadje Het Licht, waarin we allemaal uitgescholden worden op N.S.B.-wijze, staat het aldus: ‘Wij hebben niet de minste behoefte Z. in verdediging te ne- {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} men. Dat moet hij zelf maar doen. Trouwens, Z. liet zich verlokken tot een stuk ter bestrijding in deze Preanger-Post en daaruit lazen wij dat de beroemde Menno ter Braak bij hem gesolliciteerd had als letterkundig medewerker, maar natuurlijk niet was aangenomen. (Doctor Menno ontkent dit nu wel, zegt ‘zelfs’ dat het adres van de Java-Bode hem onbekend is en dat hij nooit één regelschrifts (echt-letterkundig gezegd!) aan de redactie heeft gezonden, maar hij schrijft niet, dat hij nòch mondeling nòch schriftelijk bij de hoofdredactie heeft gesolliciteerd! Je moet met letterkundigen voorzichtig zijn en hun ‘regelen schrifts’ leeren lezen! En erg veel vertrouwen hebben wij in Doctor Menno niet!)’ Verder ben jij mijn ‘beschermer’ en ik de ‘beschermeling’ van de nederlandsche kunstcritici, zoodat ik vuiligheden mag klodderen in Gr. Ned. en wij zijn allemaal communisten - wschl. binnenkort ook homosexueelen, net als Vestdijk! Er was afgesproken - gister nog - dat we van ons droit de réponse gebruik zouden maken en 8 kolom insturen (2 × de lengte van hun artikel), om dit blad te pesten, - want mores leeren is te veel gehoopt. Vandaag begon Koch - voornaamste redactielid van Krit. en Opbouw - terug te krabbelen. Hij had een abonné gesproken die...; die vond...; hij geloofde niet dat het iets zou uitwerken enz. Koets was zéér voor, maar de anderen zullen ook wel weer te netjes zijn. Ik ben er opeens wee van. Het is het gewone democratische ‘fatsoen’; op een gegeven moment heeft 't lang genoeg geduurd en de anderen mogen doorschelden. Wat Het Licht betreft, is dat misschien juist, maar wat Z. betreft m.i. niet. Enfin, ik stuur je dat Licht nu maar per gewone mail zònder op dat stuk van ons erin te wachten, omdat dat misschien niet komt. Ga jij in géén geval op dit Licht in! Bah. Hartelijk je E. {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} 1108. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 30 Dec. '38. Beste Menno, Van harte met Ant en ook door Bep het beste toegewenscht met 1939! Inderdaad, het is een raar moment om eraan te gelooven, - om te gelooven dat we er niet aan zullen gelooven, bedoel ik, - maar daarom juist, met des te meer kracht wenschen kunnen we altijd. Ik vraag me af: zullen we elkaar dit jaar terugzien? Dat hoort toch wel tot het beste wat ik kan wenschen. Héél veel dank voor wat je klaargespeeld hebt met Leopold. En ik zegen het gunstige oogenblik, waarop ik mijn bevestigend antwoord aan H. en W. binnenhield om jou nog even om raad te vragen. Wschl heeft die brief de jouwe gekruist, maar hier is de brief van Leopold dan, en hij biedt ƒ 400. voorschot tegen v. H. en W. ƒ 100. Ik heb dus aangenomen en een langen brief teruggestuurd in antwoord op allerlei voorstelletjes (detailkwesties) van hem. In hoofdzaak zijn we, geloof ik, accoord. Ik ben èrg blij met dit geval! Z. heeft geen valsche brief van je geproduceerd, maar in zijn lullige antwoord, dat ik je nu al zond, heeft hij het over je ‘neigingen en aard’, en als je 't stuk vullis kent, weet je dat hij tracht te insinueeren dat je een ‘vuile pederast’ bent (behalve natuurlijk een ‘vuile communist’.) Maar je bent mijn ‘beschermer’, ik ben toch een heel stuk vuiler! Dat ik ook pederast ben - zooals jij en Vestdijk - heeft noch hij noch zijn bandoengsch personeel tot dusver geinsinueerd, maar dat komt omdat ik niet ver af genoeg zit. Over Vestdijk stond het in dat Licht met nagenoeg zooveel woorden. Ik heb over 2 of 3 dagen een vergadering met mijn vriendjes de democraten en zal zien tot hoever hun strijdvaardigheid gaat. Ik ben bang: niet heel ver. Ik heb maar één vent ontmoet, hier in Indië, die ik als strijdkameraad absoluut vertrouwen zou, die werkelijk een vechter is, al heeft hij zijn gekke kantjes en al is zijn ‘zaak’ de mijne niet: D.D. Maar al die democraten gaan zoover als ze gaan. Spoedig meer. Denk niet teveel over dit alles; hier lijkt het wat, maar het is {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} en blijft vervloekt provincie; verlies dat niet uit het oog!!- Hartelijk je E. P.S. Wil je Waakzaamheid vragen ons op te geven wat we aan contributie schuldig zijn? We hebben elk contact verloren; ik weet geen adres of wat ook. {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} 1939 1109. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 4 Jan. '39 B.E. Veel dank voor je beide brieven! (19 en 21 Dec.) Inmiddels kreeg je zeker wel mijn briefkaart over Leopold; hij zond mij daarna een copij van zijn brief aan jou, die wat financieele voorwaarden betreft alleszins acceptabel is, lijkt me! Die paar dingetjes over spelling en alinea's meent hij niet zoo erg, hij wil graag ook wat opmerken, en zal zich bij alles neerleggen. Carry van Crevel, die hem goed kent, zegt, dat Robbie (Leopold) ‘nog wat aan de high-brows moet wennen’. Zooals gezegd, hij is geschikt, alleen houd ik hem voor vrij schriel, maar dat blijkt uit deze offerte nu juist niet. Als je iets voor onze Vrije Bladen-cahiers hebt (32 pag.), zal hij ook heel blij zijn. Ik ben erg blij met je geestdrift over Gesprek met de Vorigen. Jouw reactie is voor mij altijd het beste bewijs voor de qualiteit van den stijl; Vestdijk b.v. geeft daarover nooit eenig uitsluitsel, hij schreef een hyper-ingewikkeld stuk over het boek in de N.R.C., in het soort natuurlijk goed... maar zonder eenig contact met den toon, met de inzet. Alleen vind ik de thesen van Samkalden over het alleen-maar-kunnen-schrijven van mij volkomen zinledig! Hij kan hoogstens zeggen, dat mijn schrijverij hem meer ‘doet’; want ik zou Het Land v.H. of je stuk tegen Zentgr. niet kunnen schrijven, op geen stukken na, terwijl ik zulk proza volledig erken en ook zuiver om den stijl geniet! Breng hem dus van zulke vereerende, maar monomane voorkeuren af. - Ook geloof ik allerminst, dat de tijd, die je in Indië passeert, verloren tijd is, noch, dat je stukken in het Bat. Nwsbl. ‘vulgariseerend gelul’ zijn! Dat zijn ze persé niet, en vergeet niet, dat ik aan die Gesprekken veel gewerkt heb om het kran- {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} tendeel er volkomen uit te krijgen! Er is zelfs iets, dat me positief doet gelooven, dat je daar een soort intellectueele ‘missie’ vervult, die je hier ontgaan zou hebben, omdat je manier van polemiseeren in Indië precies het klankbord vindt, waar ze recht op heeft. Dat 90% misschien planters en prollen zijn, doet niets ter zake. Zoo'n campagne als tegen Zentgraaff is een van die gevallen, waarbij een zuiver gevoel van ‘menschelijke waardigheid’ op het gebied van de ‘practische politiek’ wonderen kan doen. Ik merkte aan Binnerts wel, hoezeer je daar de menschen van eenig niveau bezig houdt. - Het boek van Bruning is uitgegeven door Meulenhoff. Bij een herlezing hinderden mij wel de krampachtigheden, die zulke afstammelingen van paapsche gezinnen niet gemakkelijk kwijt schijnen te kunnen raken; maar de inzet is goed, en bovendien moedig, want de man wordt door zijn geloofsgenooten natuurlijk als een melaatsche behandeld. Daarom alleen al verdient hij een serieuze critiek in het Bat. Nwsbl. - Tot mijn onuitsprekelijke verbazing is het eerste no. van Ce Vice Impuni, la lecture, het blad van Gans, verschenen!! En het is heel aardig! Benieuwd, of hij het volhoudt.- Voor K. en O. zal ik schrijven, zoodra ik tijd heb. Laat me er even over nadenken. - Ik voel me gelukkig weer wat stabieler worden, vermoedelijk ook, omdat het niet meer zoo idioot druk is als in November en December. Adriaan v.d. Veen zit nu ook op de krant, en hij schijnt goed te bevallen. Een aardige, eenvoudige jongen; hij schreef pas een uitstekende novelle, die alles overtreft wat hij tot dusverre presteerde. Verder is een heel sympathieke eerste aflevering van Werk, het jongerentijdschrift, verschenen. Ook een uitgave van ‘Robbie die aan de highbrows moet wennen’; vraag hem om toezending, om er in Indië wat over te schrijven! Dit nummer is heusch de moeite overwaard (Hoornik, Vasalis, een onbekende: Lehmann, 18 jaar, heel curieus! er is weer een jonge generatie!). En nu nog een nieuwtje: Jan is officier in de Orde van Oranje-Nassau geworden! Ik schreef hem: ‘de eeuwige vijand is d'onsterflijke sergeant.’ Maar hij heeft me al een apologie van het lintje gestuurd, dat hij natuurlijk heelemaal niet au sérieux {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} neemt. Heelemaal niet?... Deze kant is toch altijd weer een beetje belachelijk aan onzen bovenstebesten Jan, vooral, omdat hij dit dilemma werkelijk zelf niet ziet. - Ik las juist met ontzaglijke verveeldheid 2000 pag. Albert Verwey (toch een eerlijke en zelfs wel sympathieke man) en zeer geboeid een Faux Traité d'Esthétique van Benjamin Fondane (Denoël, pas verschenen). Dit laatste een soort ‘démasqué der schoonheid’, maar dan heel anders. Eyeless in Gaza boeit me zeer matig. Eigenlijk schrijft Huxley toch wel beroerd; maar ik ben nog niet ver. De anecdote van Alijntje heeft ons erg geamuseerd! Veel hartelijks en het allerbeste met jullie gezondheid; ook Ants goede wenschen. je Menno 1110. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 17 Januari '39 Beste Menno, Kan je aan Ed. Hoornik (laten) vragen of hij en zijn vrienden mij de dichtbundels willen sturen die van hen verschenen zijn, behalve: Van Hattum, Frisia non cantat, Hoornik, Geboorte en Mok, Kaas- en- Broodspel. Ik wil nl. in het Bat. Nwsblad artikelen schrijven over deze ‘werkelijke jongeren’, maar voel me onvoldoende gedocumenteerd. Ik ken het adres van geen van deze heeren, vandaar dat ik mij tot jou wend. Aad v.d. Veen kan je hierin wschl. helpen. Je schreef me dat Leopold graag iets van me zou hebben voor de Vrije Bladen. Kan je mijn Scheepsjournaal daarvoor gebruiken? Iets meer dan 32 blzn., maar met veel kans dat het gauw is uitverkocht. Jan's desapprobatie ervan kan ik nog steeds niet beamen; ik kreeg het ding laatst in handen en vond er veel aardigs in; en Samkalden, die jou zoo bovenaan stelt, heeft ervan genoten, beweert hij. Zentgraaff is bezig materiaal tegen me te verzamelen. Hij informeerde overal in Batavia en heeft nu Nix onlangs trachten uit te hooren. Volgens Nix heeft hij niets losgelaten, maar de arme man is grenzeloos naïef en in geen enkel opzicht tegen de ouwerottigheid van Z. opgewassen. Volgens Nix had Z. een ex. {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} van het L.v.H., vol roode uitroepteekens en strepen! Misschien dat hij binnenkort nòg een kritiekje schrijft? Maar er is een maar: de man weet zelf hoezeer dit de verkoop bevordert; en hij denkt in geen andere termen dan al of niet verdienen. Wat hij vooral van Nix wou weten, is: of ik geld had, wat en waar ik verdiende, enz. Misschien meent hij - hij is er stom genoeg voor, dwz. volkomen geïdiotiseerd door wantrouwen en ondervinding op ‘indisch peil’ - dat hij binnenkort zal kunnen aantoonen dat ik ‘door Moskou word betaald’ of zoo. Enfin, afwachten. De heele redactie van K. en O. is hier in Bandoeng bij de P.I.D. (Indische Gepeoe) geroepen om een waarschuwing te ontvangen van den Procureur Generaal over mijn artikel Gorilla of Mensch, je weet wel. Over dat zinnetje van ‘de gorilla-gemeenschap van het Derde Rijk’ was de P.G. gevallen, zei de heer die ons de boodschap overbracht: die zin overschreed de grenzen van wat de P.G. toelaatbaar achtte als kritiek en was beleedigend voor een van de bevolkingsgroepen hier in Indië (de nazimofsche dus). En ook over het ‘versje’ was de P.G. gevallen. Ik vroeg of het was over sommige zinnen eruit, maar het was: over het heele versje. Bewaar dat versje dus als goud. Overigens schijnt deze P.G. - Marcella genaamd, wat een beminnelijke naam is - zelf anti-duitsch te zijn, en de politieman die als zijn mond fungeerde scheen de zaak zelf nogal humoristisch op te vatten. We zaten er dan ook met ons vijven naar te luisteren. Overigens valt die K. en O.-historie me niet mee. De brave Koch, die uiterst beminnelijk is en doet, en op wien je onmogelijk boos kunt worden, saboteert rustig alle copy die hem niet bevalt, en na de Z.-rel bevalt niets hem zoo weinig als polemiseeren. Tot zijn excuus moet ik erbij zeggen dat zijn vrouw een lieve maar oude dame is (ouder zelfs dan hij), die hartkloppingen krijgt, hoofdpijnen enz. als haar man wordt ‘aangevallen’. En daar de laatste hartklopping zoowat 6 uur geduurd heeft, kan ik me voorstellen dat hij het te duur betaald vindt. Ik laat hem dus rustig saboteeren. Maar mijn plezier is er nu óók af, en ik wist toch al niet te best wat ik voor deze heeren moest schrijven, maar nu weet ik het nog minder en het kan me al niet meer in- {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} teresseeren ook. De beteekenis van het blaadje is goed, want het is verkwikkend dat er nog één zoo'n blaadje bestaan kan in Indië, maar de qualiteit van de copij is toch jammerlijk middelmatig. Ik kijk met spanning uit naar Werk en zal er zoo gauw mogelijk in 't B.N. over schrijven. Dat ligt me beter dan de samenwerking met de K.-en O.-ers. Van Jan's officierschap las ik natuurlijk vele malen; ook in de indische kranten die niet N.S.B.-ig zijn werden er groote artikelen aan gewijd. Verwey zal me binnenkort wel net zoo hard vervelen als jou, - wanneer ik het tenminste ter bespreking toegestuurd krijg. Ik verveelde me nu net vorstelijk met de lawine poëzij in het Dec.-nr. van G.N.; wat een idee om zóóveel zangers bij elkaar te zetten! Bep en ik waren nu een goede week in Batavia. Ik heb daar in het archief gescharreld in de papieren over Dirk van Hogendorp, maar niet al te veel gevonden, hoewel toch een paar grappige dingen. Maar het prettige is: dat ik nu tenminste weet dat het niet meer is dan dit, en dat ik het doorgekeken heb. Ik lees met genot Ethica van Spinoza, hoewel ik van wat hij vertelt maar bitter weinig ‘geloof’. Maar de methode en de manier van ontwikkelen zijn verrukkelijk: dit boekje zou voor mij nu kunnen worden wat voor anderen de Imitatio Christi is. Daar geef ik je de interessantste opstellen over vakfilosofen en groote filosofen en stelsels en snufjes voor cadeau, en de stijl is ‘als van gisteren’. Ik sprak in Bat. nogal veel met X., een jongen die pas van Leiden komt, erg aardig en zoo - maar sjonge-sjonge, wat een opgekweekt diertje nog, boordevol vooroordelen, volkomen onmachtig tot zelfstandig oordeelen of denken! Huizinga de cultuurdrager van Nederland, ‘springlevend’ nog! (ja, vergeleken met de andere knarren zal dat wel zoo zijn); Herfsttij hèt meesterwerk van de eeuw; jij, erg geestig, maar zoo studentikoos, en eig. een journalist toch, en géén serieuze cultuurdrager; enz. enz. En dat geestige van je is nòg geen compliment, want ze bàrsten ook van de lol om zekeren ex-student Kamp (?), nu burgemeester, die daverende moppen heeft geschreven over {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} leidsche zeden - en die voor mij wel de meest zoutelooze lulhannes is waarvan ik ooit luim en kortswijl in handen kreeg. Jong, conservatief, geborneerd en onzelfstandig, maar... methodisch! ernstig! vol wetenschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel! Je moet maar denken: het is goed dat de Universiteit ze nog zóó maakt, want zoo zijn ze op hun aardigst. Wat zouden ze voor ignobele bierdrinkers zijn als de Univ. er niet nog dit van gemaakt had? Aldus ook de bittere nabetrachting van Bep. - Tot nader. Hartelijk gegroet door je mede-grappenmaker E. 1111. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 25 Febr. '39. Beste Menno, Hartelijk dank voor je kritiek op Mult. 2e pleidooi, dat ik een van je meest geslaagde stukken vind in dit soort! Ja, het Sprookje is nu eenmaal een specialistenboekje, daar valt niets aan te verhelpen. Dialoog I is misschien nog het meest ‘algemeen’. Maar weet je waar dit een aanwijzing voor is? Hoe de buitenstaander onze ‘algemeen’ -literaire dingen leest: die vindt hij net zoo specialisterig als jij dit boekje,- en ook met namen die hem niets zeggen, enz. Aan den anderen kant: hoe komt het dat ik een boekje van Mej. Van Herwerden over de eugenetiek geboeid lees? Is dat omdat ik a priori geïnteresseerd ben door het onderwerp en jij a priori afkeerig van den detective-roman? Want dat ik vervelender zou schrijven dan Mej. V.H. geloof ik toch niet. - Met-dat-al ik heb niets tegen je uitspraak aan te voeren, en je stuk over mij als ‘maniak’ vind ik bepaald verhelderend, ook voor mezelf. Maar waarom word ik verder zoo vuil doodgezwegen? De Muze van Jan Companjie is uit. Ik zond het je toe. Je kunt daar een echt sappig stukje over schrijven; maar dan over die heeren, niet over mij, want ik vervul hier zoowat de rol van De Groot, Leopold en Rijkens, vrees ik. (Nu ja, met ièts meer gevoel voor humor. Laat ons zeggen, van prof. G. Brom!) - Toch denk ik dat je 't boek smakelijk zult vinden, ook al omdat het {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} er zoo aardig uitziet. Wil je vooràl wat zeggen van dit 100% indische drukwerk van Nix, en van de alleraardigste teekeningen van ir. Thomas Nix, zoon van mijn drukker en om te zien een Alfoer maar in Holland opgevoed en fijn katholiek (aan zijn teekeningen zie je dat niet!). M.i. zijn deze plaatjes zoo aardig, dat ze in een fransche uitgave van het goede soort niet zouden hebben misstaan. Werkelijke berichten heb ik niet, dan dat we tot eind Juli minstens blijven, want Bep zit in Juni weer eens in een eindexamencommissie, terwijl er nu sprake van is, mij een tentoonstelling van het indische boek te laten organiseeren voor de Jaarbeurs hier, waaraan ik dan wat verdien. Een brief met wat nieuwe kout stuur ik je wel als ik weer wat van jou gehoord heb; als 't zóó doorgaat ga ik te veel lijken op den brenger van een serenade voor een gesloten raam. Ik verzend dit nl. op 1 Maart en heb nòg geen brief zien opdagen. Hartelijk gegroet 2 × 2, steeds je E. 1112. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 4 Maart '39. Beste Menno, Ik ben echt blij dat ik eindelijk iets van je hoor! Blijkbaar is het nog niet zoover met mij, dat ik geen behoefte meer heb om aan mijn beste vrienden te schrijven vanwege de algemeene beroerdigheid, maar als jij het zoo voelt moet je je natuurlijk niet dwingen. Ik zal je hierna dus niet meer schrijven, tenzij het dringend noodig is of jij mij schrijft. Dat het een rotzooi in Europa is, ik verzeker je dat wij dat hier óók voelen, en met de Japanners op Hainan is het hier ook niet bepaald meer veilig. Als Duitschland en Japan het gaan winnen, dan hebben wij als natie èn als kolonie opgehouden te bestaan. Ik voel me opeens furieus Nederlander, rotmof of jap worden verdòm ik! Daarover maar niet meer dan strict noodig is. Als Holland blijft bestaan, zie je ons wschl. toch nog dit jaar, want Bep wil Europa terugzien, gesteld zelfs dat wij ook naar Z. Afr. gaan; verder moet ik Gille dan toch ‘ophalen’. Maar plannen maken is absurd en tot Juli a.s. zitten wij hier vast. {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} Waarom heb je de H.P. maar niet aangenomen, als het je meer geld èn meer tijd had opgeleverd? Dàt is snert, die je als snert redigeeren kunt, met een kleine verbetering hier en daar. Maar misschien moet je heelemaal maar uit het journaille. Alleen: om wat te doen? Lector? je bent ‘beroemd’ genoeg, misschien lukt het. Vestdijk weg van de N.R.C., ik van het Bat. Nwsbl., jij binnenkort van Het Vad., wat een opluchting voor de boerelullen! Dat Schilt je een ‘standje’ dùrft geven over je stuk over Mult II is bezopen; iedereen die het las vond het even aardig! Het is - maar dat heb ik je al zoolang gezegd - venaal rapalje; wat doèn we daarbij? Ik vrees dat er, hoe dan ook, een rottijd voor ons aanbreekt, want als de ‘mystiek’ van het Derde Rijk in Holland niet opgaat, dan zal de tegen-mystiek van ‘Oxford’ of moreele herbewapening ons wel pesten. De open brief van Casimir aan Hitler, dien ik vanmorgen toevallig las en die in Jan's weekblad moet hebben gestaan - die gewoon is ‘om je te bedoen’ - lijkt me al een onmiskenbare apentoer ter voorbereiding van een rol in dat ‘komende’. Je brief was somber. Kunnen wij, met een zekere jeugd achter ons - die van Werk - niet iets op touw zetten, dat sterk genoeg is om zich overeind te houden, tenzij werkelijk heele landen, waaronder Holland, ‘er aan’ moeten gaan? Is er geen ‘mystiek’ voor ons te bedenken - die van de menschelijke waardigheid dan maar - waarvoor wij grootmeesters, feldwebels en vaandeldragers kunnen benoemen mettertijd? Of is afzondering het eenige voorland? Ik zou er geen bezwaar tegen hebben als ik wist waarvan te leven. Hoopen jonge Indonesiërs schijnen ‘een vriend’ in mij te hebben herkend, en dat terwijl ik mij toch werkelijk niet met politiek inlaat en hen uitsluitend bijsta met ‘cultureele’ probleemen. Ik werd zooeven opgebeld om in Buitenzorg een vergadering te komen bijwonen. Van het ‘algemeen maleisch’ (de bahasa indonesia) dat daar gesproken wordt, versta ik ¾ niet; ik spreek alleen vloeiend het laagste bargoensch van Batavia en ommelanden. Maar ik zal wel gaan. {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} Neen, over In Gesprek m.d.V. schreef ik niet, omdat ik daarvan één kroniek had willen maken met Lier en Lancet van Vestdijk. Daar komt nu dus wschl. niets van, tenzij Ritman, na zijn terugkomst hier, het per se met me wil goedmaken. - Wat zou het verrukkelijk zijn als jij, Vestdijk en ik een eigen blad konden oprichten! Kàn dat niet? Daarvoor zou ik meteen overkomen naar Holland. En Jan snelt dan wel weer toe na een Z. Afrik. kater te hebben opgedaan. Dat Scheepsjournaal stuur ik maar niet. Het is bij nader inzien toch veel te lang (wel 2 × een gewoon nr.) en als Jan - en in zekeren zin jij en Henny -er al zoo afwijzend op reageeren, wat zal dan niet het oordeel van de Gruyter en Stuiveling zijn? En het te laten ‘ketsen’ door die meneeren, smaakt mij weer niet. Ik neem het zekere dus maar voor het onzekere en spaar de verzendkosten uit, om nog niets te zeggen van het risico dat ms. te verliezen, dat ik niet gauw zou kunnen ‘reconstrueeren’! Ik schrijf nu voor K. en O. een Indisch Memorandum,-eig. notities voor mijn komend boek. Fragmenten uit dat Scheepsjournaal kan ik daar ook voor gebruiken. Van dat bericht van Niermeyer dat jij een stuk voor K. en O. gemaakt zou hebben over ‘Waakzaamheid’ is dus niets waar. Jammer!. Houd je taai en schrijf als je zelf lust hebt, anders niet. Heel veel hartelijks 2 × 2, en geloof me steeds je E. Die Fr. Paulhan is de vader van Jean Paulhan van de N.R.F. en een oude vak-psycholoog-philosoof die allang dood is. 1113. E. du Perron aan M. ter Braak Bdg., 22 Mrt. '39. Beste Menno, Als je wist wat een oervervelend stadje Bandoeng is, zou je dààrom alleen al schrijven! Maar het schijnt een uitgemaakte zaak te zijn dat dàt niet meer gebeurt. Is het een inzinking? Ik zou er bang voor zijn als ik niet zeer goede en heldere stukken van je kreeg uit Het Vad.-In ieder geval, als uitwisseling van onze gedrukten de eenige correspondentie tusschen ons moet zijn, dan ga ik het zeker erg tegen je afleggen, {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} want gelijk hiermee zend ik je mijn laatste bijdrage aan 't Bat. Nwsbl. Ik heb mot gekregen met den wd. hoofdred. die schrapte wat ik hem speciaal verzocht had niet te schrappen. Ik doe er een paar nrs. K. en O. bij, waarin een paar stukken die je misschien interesseeren (ik schrapte ze met rood potlood aan). Verder nieuws houd ik dan ook maar voor me. Van Niermeyer hoorde ik geheel toevallig dat je een stuk over Waakzaamh. geschreven zou hebben voor K. en O. If so, dan bij voorbaat mijnen onze - hartelijke dank, maar ik zag het stuk nog niet èn hoorde er van jezelf ook niets van. Misschien komt er iets van je, als deze kaart net de deur uit is. Maar ik reken er allerminst op. Het ga je goed. Hart. groeten 2 × 2. E. 1114. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 15 Mei '39. Beste Menno, Morgen stuur ik je, ook per gewone post, vandaar dat deze briefkaart evenzoo gaat, 2 nrs. van K. en O., waarin een antwoord op het beroemde vers van de dikke poezen door Georg Kettmann. (Ik las met plezier je bespreking.) Wil je zoo goed zijn 1 ex. aan dien heer door te sturen? - Verder weinig nieuws, dan dat ik hard werk aan mijn 2e deel Indische Belletrie, dat 2 × zoo dik wordt als De Muze. Ik tracht er zoo gauw mogelijk doorheen te komen, 1o omdat dit nuttige werk toch koeliewerk is, 2o om gauw klaar te zijn, zoodat we. zoo mogelijk, Indië kunnen verlaten. (Bv. in Aug. of Sept.) - Ik las, om jou genoegen te doen, Verworpen Christendom van Bruning, en Bep ook; maar - is 't omdat we verindischt zijn? - we hebben 't allebei eig. zeer vervelend gevonden. Goed geschreven, mèt pers. inzet - ik heb alleen de duvel aan zijn pretentieus gepruts met haakjes (heeft hij dat van den vroegeren stijl van Marsman overgenomen?) - maar après tout, wat kan me dat heele gedoe over de christenheid schelen? Die meneer Pascoaes, waar jij ook al zooveel voor voelt, lijkt me ook een zeldzaam vervelende sinjeur; kortom, ik lees dit alles zooals jij mijn dialogen over 't detective-verh., dat geeft je wel precies aan waarom ik 't eig. {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} onleesbaar blijf vinden. Dat de man jou zoo goed apprecieert en bolle Ton zoo slecht, geeft hem recht op mijn sympathie, maar me voor hem interesseeren lukt me niet. - Ik ben nu wschl. wel in andere opzichten van jullie problemen en zorgen afgegroeid. - Niermeyer schreef me dat je een stuk voor K. en O. over Waakzaamheid had geschreven en vroeg dat nr. al aan; daar we nooit de ‘copy’ kregen, zal 't schrijven ook wel een plan gebleven zijn. Hoe gaat het verder? Misschien hoor ik bij gelegenheid toch nog wat van je? In ieder geval met Ant veel hartelijks toegewenscht door ons 2, en een hand van steeds je E. 1115. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 18 Mei '39. Beste Menno, Gister kreeg ik van Fred Batten een kort bericht over je ontslagnemen bij het Vaderland. Hoewel ik dit op de een of andere manier, na 't gebeurde met Vestdijk, na een paar uitlatingen in je eigen brieven, in de lucht voelde zitten, is het toch nog een verrassing voor me geweest. We zijn nu dus alle 3 ‘literair kroniekschrijver’ àf. - Het is overigens typeerend voor de afstand èn voor de verzwakking in de vriendschap, dat je me niet zelf hierover schrijft; ik zou in zoo'n geval het eerst aan Jan en jou geschreven hebben. Ik heb vele roteigenschappen, maar niet die dat ik eigenlijk verlang dat mijn vrienden naar een ander gaan met hun ‘klachten’. Enfin, het is blijkbaar niet anders. En inderdaad, op 17 Mei hooren van een ontslag dat op 6 Mei plaats had, is niet je ware. Toch hoop ik mettertijd nog iets ‘intiemers’ hierover te hooren van jezelf, want uit het bericht van Freddy kan ik niet goed wijs worden. Waarom heb je ruzie met dien hyper-ouwehoer van een D. Hans? Om Vestdijk? Om de moreele herbewapening? Ik leef blijkbaar buiten alles, want ik weet van niets. Een paar dagen geleden schreef ik je per gewone mail een briefkaart; niets bizonders. Die K. en O.'s zal ik nu maar aan Freddy zenden. Ik ben vol aandacht voor de rest van je wederwaardigheden en natuurlijk bereid, voor je te doen wat ik kan. ‘Geef me een {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} paard en een wapenrusting en ik hak alle ridders van de herbewapening van hun schimmelpaarden!’ -Kan je niet hoofdred. worden van het Holl. Weekblad, nu Jan weggaat, en daar, voor ¼ althans, een goed blad van maken? Kunnen jij, Vestdijk en ik niet samen een weekblad oprichten in het land waar de N.S.B. alleen gecureerd kan worden door de Moreele Herbewapening, die àlle oude hypocrieten en filisters verzamelt en met levenselixirs inspuit? Ik voel dit ontslag van je voorshands niet als een nederlaag, maar als het begin van iets dat goed kan worden. Op 't oogenblik werk ik als een bezetene aan mijn 2e deel Indische Belletrie om in Juli klaar te zijn. Augustus of September kunnen we al in Holland terug zijn; als je plannen maakt voor krijgstochten enz., wil je daar rekening mee houden? Na een zeereis hoop ik mijn laatste resten longontstekingsmisère kwijt te raken en frisch naast je te komen. Ik wou dat je diepste gedachten de kleur hebben van ‘ze zijn nog niet van ons af, - juist nu niet’; vooral niet van ‘er is geen plaats meer voor ons’, enz. In ieder geval, het allerbeste! Ik schrijf beter en juister, zoodra ik wat meer gegevens heb. Als je - doordat je de handen vol hebt-geen compleet verslag kunt geven, schrijf dan één blaadje vol met het hoognoodige; en laat zoonoodig Ant de rest erbij schrijven. Alles wat jou overkomt, overkomt mij ook, - ik vind dat het een beetje je plicht is dat niet te vergeten. Veel hartelijks van ons 2 voor jullie 2, een stevige hand van je E. 1116. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 27 Mei '39. Beste Eddy Je moet geen ‘complex’ krijgen vanwege het feit, dat ik je niet direct uitvoerig heb geschreven over mijn ontslagaanvrage bij Het Vad.; ik heb den godganschelijken tijd nog niet anders gedaan dan in de periode van het ‘brievenavondje’ verkeeren. Dank intusschen voor je brief! In het kort is de zaak zoo: Eenigen tijd geleden zijn de drie fascisten, die onze red. buitenland vormen, tengevolge van een artikel van Krekel over Tsjecho-Slow. (waarin hij n.b. de Duitsche bezetting verheer- {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} lijkte) aan den dijk gezet. Mijn aandeel aan deze zaak was, dat ik, aangezien Schilt ziek was, een protestbrief richtte aan Swart, hoofdred. N.R.C., die tevens ‘gedelegeerde voor red. zaken’ van Het Vad. is. Ook De Lang, onze fijne directeur met Oxfordprincipes, werd toen voor twee weken met vacantie gestuurd, omdat hij die heeren jaren lang de hand boven het hoofd had gehouden. Na zijn terugkeer is hij onmiddellijk tegen mij gaan intrigeeren, o.a. door artikelen van mij over Erika Mann's Zehn Mill. Kinder en over D. Hans (Het Gemiddelde) met rood potlood aangestreept naar Rotterdam (Nijgh) te zenden. Het is hem zoo gelukt Nijgh tegen mij op te stoken, die zijn woede weer op zijn schrijfslaaf Swart heeft overgeladen, zoodat er plotseling een oekase kwam aan Schilt: Ter Braak zal zich voortaan hebben te onthouden van elke bemoeiing met politiek en religie, en terug hebben te keeren tot de ‘zuivere litteratuur’. Tevens werd mij verboden een repliek, die ik tegen een antwoord op mijn artikel van Hans in De Avondpost geschreven had, in Het Vad. te publiceeren. (Ik heb het stuk toen aan Hans gezonden, die het als ingezonden stuk in zijn blad heeft afgedrukt. Deze man heeft zich in de heele zaak keurig gedragen, bij al zijn enorme stommiteit. Hij is in het notarisgenre een ‘honnête homme’ gebleken.) Den volgenden dag kwam er een brief van Nijgh aan mij, mede namens Swart, die dusdanig ploertig was en inhield een dusdanige plompe pressie om voortaan maar zoo te schrijven als de heeren wilden, dat ik mij denzelfden dag nog naar Rotterdam heb begeven. Ik heb daar in een werkelijk grotesk gesprek met Swart desavoueering van dien brief geëischt, hetgeen hij weigerde, hoewel bleek, dat hij den brief niet gelezen had, niet wist wat er in stond en geen der verdachtmakingen staande kon houden!! Ik heb hem toen gezegd, dat ik daaruit mijn consequenties zou trekken en dat hij van mij hooren zou; hetgeen hij blijkbaar opvatte als een bewijs, dat ik wel terug zou komen. Hij heeft althans niet vermoed, dat iemand met ƒ6000 salaris nog onafhankelijk kan zijn, want toen ik aan Nijgh en hem mijn ontslagaanvrage deed toekomen (den dag daarop) moet er hevige verbouwereerdheid op dat bureel {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn geweest; men is daar n.l. gewoon, dat een beknorde schrijfslaaf den volgenden dag zijn berouw komt toonen en beterschap beloven. Ook De Lang, van wie de intrige is uitgegaan, schrok kennelijk, toen ik hem zonder meer meedeelde, dat ik Het Vad. ging verlaten; ik heb hem toen en passant verteld, dat hij een fascist was, en dat hij niet wist wat een intellectueel geweten was; het laatste gaf hij volmondig toe, want, zei hij, ‘het kwam er op aan samen een krant te maken, en buitenspelers hoorden in een elftal, dat goed samenspeelde, niet thuis’. Etc. Dit gesprek hoop ik nog eens te vereeuwigen; het was compleet Pankow in het derde bedrijf van De Pantserkrant (waar trouwens deze heele historie een verwezenlijking achteraf van lijkt). Overigens zond hij mij gauw een brief, waarin hij ‘gaarne, zij het tot zijn spijt’ (letterlijk) mijn ontslag aanvaardde. Daarmee was de zaak echter niet uit. Ik had van den brief van Nijgh en mijn antwoorden aan Nijgh en Swart copie gezonden aan Commissarissen van Het Vad., zijnde, behalve die twee heeren, den margarinekoning Van den Bergh en den oud-minister van Waterstaat Kraus. Toevallig was er den dag na de aanvaarding van mijn ontslag een comm. vergadering. Daar heeft Nijgh zich moeten verantwoorden; staande de vergadering heeft hij een beroerte gekregen, en is naar het ziekenhuis getransporteerd, waar hij nu nog ligt, met een gedeeltelijke verlamming. Toen mij den volgenden morgen dat nieuws werd verteld, dacht ik dat Hein mij voor den gek hield! Intusschen had V.d. Bergh mij opgebeld en mij gezegd, dat hij en Kraus mij over de zaak wilden hooren, als ik daar niets tegen had, want dat zij met de uiteenzetting van N. en S. niet accoord konden gaan. Den volgenden dag vergadering met deze vriendelijke heeren, die mij letterlijk vleiden om maar weer op mijn besluit terug te komen. Ik heb mij daartegenover zeer gereserveerd gedragen, aangezien ik voorwaarden te stellen had, en de zaak inmiddels al publiek was geworden; het Hbl. en de Arbeiderspers hadden het bericht gebracht en zelfs commentaar gegeven. Het geval is op het moment, dat ik je schrijf, in het stadium van onderhandelingen. Commissarissen willen mij terug hebben, maar zij willen ook {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} Swart sparen; ik daarentegen laat niets vallen van mijn eisch om volledige vrijheid om over politiek en religie te schrijven. Het ‘hangt’ dus allemaal. Krijg ik volledige genoegdoening, dan ga ik aan Het Vad. gewoon door, alsof er niets gebeurd was; krijg ik die niet, dan zou dit geval mijn Lebak worden; want ik heb een dossier, dat niet gering is als bewijs voor de toenemende gelijkschakeling aan de liberale pers. In zekeren zin is het voor de zaak, waarom het gaat, jammer, dat Van den Bergh (een uiterst fatsoenlijk man, moet ik zeggen) deze smeerlapperij niet geduld heeft; want nu is de kans op revisie groot, en in dat geval moet ik voorloopig mijn documentatie in portefeuille houden. Maar zeker is dat tenslotte allerminst, aangezien Swart tot dusverre deze nederlaag niet heeft willen incasseeren. Dit stuk pedante, doctrinaire liberaal staat of valt met zijn dictatorschapje aan de N.R.C. en Het Vad. Treurig is de houding van Schilt in dezen, die zoowel het stuk over Erika Mann als dat over Hans volledig met zijn autoriteit dekte... en niets gedaan heeft dan mij platonisch gelijk geven. Hij lijdt zichtbaar onder de affaire, maar hij durft niets doen. Het is duidelijk, dat niet ik, maar hij naar Rotterdam had moeten gaan, en dat niet ik, maar hij ontslag had moeten vragen. Ik geloof, dat je de verschillende personages van dit drama vrij nauwkeurig in den Havelaar terug kunt vinden; Schilt is dan de fatsoenlijke, maar bange ‘controleur’. Zoo staat het nu. Wij waren intusschen een week in Parijs, om de Greshoffs uit te geleiden. Het afscheid was niet vrij van emotie, want Jan kreeg het erg te kwaad, en Jany en ik trouwens ook. Wij hebben beide min of meer het gevoel, dat wij zoo langzamerhand niemand meer over houden. De briefkaart, die we je zonden heb je (met de Nieuwe Elite) zeker wel gekregen. Doe voorloopig in deze quaestie niets, behalve eventueel iets schrijven over de feiten, die in de kranten hebben gestaan: dat ik mijn ontslag aanbood, dat het gaat over de vrijheid om over politiek en religie te kunnen schrijven. Ook Vestdijk speelt zijns ondanks een groote rol in dit geding, omdat mijn artikel over Hans tevens een defence van Vestdijk was. Hij staat trouwens ge- {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} heel achter mij, evenals Jan, die direct als medewerker van Het Vad. bedankte en zijn perskaart terugzond, die hij voor Kaapstad had gekregen. Ook Arthur v. Schendel is bij Schilt gaan protesteeren, en ik ben er zeker van, dat hij zijn medewerking staakt, zoodra ik Het Vad. heb verlaten. Hetgeen ik, ook als ik gelijk krijg, vermoedelijk eveneens zal trachten te doen, door naar een ander baantje te gaan zoeken. Deze behandeling heeft mij dermate gedegouteerd, dat ik mijn pleizier in het werk volkomen verloren heb. Als eerste slachtoffer van de moreele herbewapening van den heer Hans hoor ik ook niet meer thuis aan zulk een liberaal orgaan als Het Vad. Ziezoo, nu weet je een en ander. Ik laat je zoo spoedig mogelijk weten, als de beslissing gevallen is. Veel hartelijke handen 2 maal 2; we zien elkaar nu waarschijnlijk wel binnenkort terug. je Menno 1117. E. du Perron aan M. ter Braak Bandoeng, 6 Juni '39. Beste Menno, Dank voor je brief, die net op tijd kwam om een artikel van ± 3 kolom Krit. en Opb. tegen te houden, dat ik over je geval klaar had niet alleen, maar met ± een ‘dreigbrief’ ingeleverd. Ik merkte nl. dat mijn goede Koch een beetje bang was van het stuk - dat extra scherp gesteld was, ook in verband met een vuiligheidje aan je adres, voor Zentgraaff gelanceerd, dat ik aan Fred Batten (onze ‘bemiddelaar’ tot dusver) gezonden heb. Ik heb Koch gezegd: ‘plaatsen, of ik loop óók uit K. en O.’ Dat is hard voor hem, want 1o is hij een beetje bang voor Zentgraaff èn voor zijn fussoenlijke abonnés, 2o ben ik zijn grootste kracht geworden en 50% van de abonnés, vooral de Indonesiërs, lezen het blad meer en meer om mij. Hij was dan ook nogal gegriefd; en toen gisteravond het telefoontje kwam van ‘vooreerst niets plaatsen, want Ter Braak vraagt het’ zal het een opluchting voor hem zijn geweest. Overigens is Koch fel anti-‘moreele herbewapening’, en de smeerlapperij van deze gelijkschakeling met zachtere middelen dan fascistische, die uit je heele brief spreekt, is zeer aan hem be- {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} steed. Ik heb je brief dan ook naar hem gezonden. De ploertigstomme brief van Nijgh gaat hierbij terug. Ook over deze ‘vriendjes’-historie zal ik schrijven, zoodra ik van je weet wanneer ik mijn gang kan gaan. Ik moet je eerlijk zeggen dat ik het jammer zou vinden als de zaak gedempt worden zou, vanwege de verzoening. Eén fatsoenlijke commissaris in de margarine weegt niet op tegen het karakterlooze kanalje van het krantenbedrijf, en ik heb dit van zóó nabij leeren kennen, dat ik het bestrijden zou in den boezem van mijn eigen ‘club’, zoodra ik het daar waarnam. (Vandaar mijn ultimatum aan Koch.) Schilt en Hans zijn lapzwansen, en after all rotzakken, vergeet dat niet. Er is maar één manier m.i. om in deze tijd goed werk te doen dat met ons geweten en onze ‘menschelijke waardigheid’ overeen te brengen is: zèlf een weekblad, krant of wat dan ook oprichten, en tot het uiterste strijden tegen fascisme en zg. moreele herbewapening tegelijk. Gezond blijven, tègen gif èn tegengif. Waarom niet? Het is moeilijk; daarom is het de moeite waard. Er zijn tòch menschen genoeg in Holland, dunkt me, om ons bij te vallen, als we 't serieus aanpakken. Jij, Vestdijk en ik in de redactie. De rest is lapwerk en compromis. Dat Nijgh een beroerte heeft gekregen, doet me hartgrondig genoegen. Iedere oude patser die op deze wijze rebelleert tegen zijn superieuren in intelligentie en geweten, moest op deze wijze worden verlamd. Jammer dat ik Zentgraaff zoo ver nog niet kreeg, maar die is dan ook 3 × zoo bruut, taai en grof als Nijgh !(de ploertigheid zal elkaar niet veel ontloopen). Ik ‘lig’ op het oogenblik bij een verpleegster aan den Lembangweg om op te knappen. Ik moest rust nemen van den dokter, die mij anders met allerlei ergs bedreigde. Over 10 dagen hoop ik zoo ver te zijn, dat ik weer met mijn 2e deel ind. letteren voortkan. Met 1 Juli hebben we ons huis aan de Wajanglaan opgezegd; schrijf me p/a uitgever A.C. Nix, Landraadweg 3, Bandoeng, dat is het veiligst. We kijken nu de booten na en hopen in Augustus weg te kunnen. Daarover nader. Jammer vond ik het, dat mijn arme Muze v.J. Comp. nu door {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} een idioot besproken moest worden in het Vaderl., nog eer je er uit was. Als ze mij die ‘vriendjes’-verwijten gemaakt hadden, zou mijn eerste volgende stuk daarover zijn gegaan, met weigering verder één regel te schrijven als ze dit artikel over ‘zuivere literatuur’ niet geplaatst hadden. Enfin, ik hèb een beroerder karakter dan jij. Heb je het ex. dat ik jou stuurde ook aan dien v.M. afgestaan? Zoo ja, dan zend ik je op eigen kosten nog een ex. Laat me dit dus weten. Ik heb, hoewel ik me geen ‘complex’ maak, toch niet veel illuzies meer dat we niet van elkaar zouden zijn vervreemd. Allerlei symptomen wijzen daarop, en het is een bitter smaakje voor me, dat nog geen 3 jaar de vriendschap in dezen ‘staat’ konden brengen. Het is waar dat deze 3 jaar crisisjaren waren. Houd me op de hoogte van wat er verder gebeurt, en wees er bij voorbaat van overtuigd dat ik blij zal zijn als de zaak zich voor jou schikt, ook als ik het verder ‘jammer’ vinden zou. Hartelijke groeten 2 × 2, steeds je E. 1118. E. du Perron aan M. ter Braak Bdg., 20 Juni '39. Beste Menno, Daarnet je brief. Gefeliciteerd! van harte zelfs, en ook ik voel het als een overwinning - en toch: jammer. Natuurlijk zal ik van den brief niet meer reppen; wschl. is zelfs mijn heele artikel overbodig geworden. Nu positief bericht onzerzijds. Als er geen oorlog, ziekte of zooiets catastrofaals tusschen komt, vertrekken wij 12 Aug. op het vrachtschip Stentor (6 passagiers!), uit Batavia. Aankomst: ± 12 Sept. in Amsterdam. 1 Juli gaan we naar B. zorg, waar we voor de heele maand Juli een huisje gehuurd hebben; adres: Schenk de Jongweg 8, Buitenzorg. Je weet dus waar je me bereiken kan vóór ik afvaar. Kan ik nog iets voor je doen in dit Morgenland - behalve een kakemono voor je meebrengen? - Maak je ook eens plannetjes van samenwerking of zoo, na mijn terugkeer? Ik denk dat we den eersten tijd wel bij Bep's oom en tante Simons {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} in Amsterdam zullen logeeren, maar je ziet me toch spoedig bij je in Den Haag, denk ik. All hail! Een hand van je E. 1119. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 27 Juni '39 B.E. Zoojuist komt je briefkaart met het heuglijke bericht, dat jullie weer naar Holland komt - aangenomen, dat bepaalde rampen uitblijven, die tegenwoordig nu eenmaal tot het dagelijksch menu behooren. Wij hooren juist weer over de mogelijkheden van een nieuwe internationale crisis in Augustus (Dantzig), en bovendien van een abnormaal brakenden Krakatau, maar wij hopen, dat geen van beide eenigen invloed zullen hebben op deze reis. Het werd hier wel heel erg eenzaam, na Jans vertrek; overigens kwamen er vrij goede, hoewel melancholiek gestemde berichten van hem uit Aden en Zanzibar. - Dank voor de gelukwenschen; inderdaad, deze zaak is uitgeloopen op een moreele overwinning, maar voor de rest ben ik nog zeer sceptisch. In ieder geval heb ik meer dan genoeg van deze betrekking aan een krant, die evenals de N.R.C. kruidenierspolitiek voert tot in het oneindige. Voor mij zou de eenige met geestdrift aanvaarde mogelijkheid zijn een weekblad; iets als De Groene (desnoods De Groene zelf), maar dan goed. Radicaal, antifascistich, maar niet-alleen-politiek. Ik speur overal naar die mogelijkheid, die ook voor jou natuurlijk een goede kans zou zijn, na je experimenten aan het Bat. Nwsbl. als testimonium ‘popularitatis’. Bovendien hoor ik nog van pogingen om een bestaand klein dagblad, dat zeer goed is in onze lijn, tot een algemeen dagblad te maken; ik vermoed, dat hiermee het Utrechtsch Nieuwsblad van Van Heuven Goedhart wordt bedoeld; deze V.H.G. is bestuurslid van Waakzaamheid. In ieder geval zal ik niet langer aan Het Vad. blijven dan noodzakelijk is, [dit uiteraard in strikt vertrouwen, want ik zou dien lieden een troef in handen geven als ik daaraan nu publiciteit gaf,] want het is eigenlijk maar een zeer betrekkelijk genoegen om overwinningen te behalen op weekdieren, die telkens weer slijm zullen {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} afscheiden. M.a.w.: ik moest deze partij zoo uitspelen om de zaak, niet om het behoud van dit baantje, dat ik trouwens al geheel verloren had geacht. (Vandaar ook, dat ik me nu een ongeluk zit te vertalen aan Die Revolution des Nihilismus van Rauschning, dat mij ter vertaling werd aangeboden door Leopold, juist toen ik zonder betrekking was (scheen) en ik ƒ400 niet kon afslaan. Nu kan ik Leopold niet in den steek laten en vertaal dagelijks 5 à 8 pagina's vrij philosophisch duitsch!). Je ziet, ook ik verwacht niets meer van de bestaande liberale bladen. In het geval Romein gedragen ze zich ook weer meer dan beroerd; gelukkig heb ik, na de ‘overwinning’, een Zondagsartikel aan den man kunnen wijden. Overigens was mijn eerste stuk na de ‘verzoening’ inderdaad over een ‘vriend’, n.l. Vestdijk. Het geval Muze van J. Comp. (ik kreeg het boek natuurlijk!) zit anders dan je denkt, maar het is nu niet meer actueel, dus daarover binnenkort wel eens mondeling. Mondeling ook meer en beter over de vriendschaps- en ‘vervreemdings’-quaestie, die jij blijkbaar heel anders aanvoelt dan ik. Voor mijn gevoel bestaat die vervreemding in zuiver uiterlijke factoren; het zal bij je terugkomst wel blijken, of dat juist is. De afstand laat zich onherroepelijk gelden, na verloop van tijd. Allerlei ervaringen (ik bedoel doodgewoon het materiaal van de omgeving) zijn verschillend, worden steeds verschillender, en daarom wordt een correspondentie op den duur half werk. Jouw temperament reageert daar anders op dan het mijne; ik word zwijgzamer, maar zonder het geringste besef van vriendschapsvermindering. Ik geloof, dat we elkaar bij het weerzien zullen aanspreken, alsof er niets dan een pauze van enkele dagen was geweest. - Ik neem juist de eerste drie weken van September vacantie, en wij zijn dus waarschijnlijk niet thuis (hoewel vermoedelijk binnenslands); zijn wij wel thuis, dan is onze logeerkamer natuurlijk vrij; er zijn twee bedden met vaste waschtafel, meestal is er nog één bed vrij. Zie wat je doet, wij hooren daarover zeker nog wel nader. Veel hartelijks 2 × 2 je Menno {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} Heb je De Nieuwe Elite ontvangen? Ik hoorde daarover nog niets van je. 1120. E. du Perron aam M. ter Braak Buitenzorg, 6 Juli '39 (Schenk de Jongweg 8) Beste Menno, Dank voor je brief, de eerste die we in dit nieuwe huisje hier kregen, - wschl. de laatste ook. Neen, ik ben niets bang voor vervreemding in den zin dien jij eraan geeft; ik denk óók dat we na 5 minuten al het gevoel zullen hebben van elkaar nooit verlaten te hebben. Maar alles waarvoor jij - en ‘de jouwen’ - zich interesseeren, daar zal ik me den eersten tijd wel weer in moeten werken. Terwijl jij wel met eenige nonchalance, misschien met verbazing zult luisteren naar allerlei indische problemen die voor mij levend geworden zijn. Dat doet geen afbreuk aan de vriendschap, maar wel aan het verstaan dat op het ‘gezamenlijk avontuur’ berust. - Zoo is 't bv. met De Nieuwe Elite, die me niet veel zegt, die misschien al te ‘subtiel’ voor mij geworden is. Ik snap niets, dwz. niets dan vage dingen, van die ‘paradoxale’ elite. Bep zegt dat je in dit essay dingen herhaalt die je elders al beter gezegd hebt; ik geloof van niet; dwz. ik neem aan dat je wel degelijk een stap verder deed, beter gepreciseerd hebt ook, maar dat mijn oogen de finesses daarvan niet meer zien. Vmdl. moet ik nu ook meer didactische vastigheid onder mijn voeten voelen! Enfin, mondeling wil je misschien wel zoo didactisch tegen je oude vrienden zijn, als we dan ook dat verhaal ophalen over De Muze. Je bespreking van Lier en Lancet las ik, en ik beleefde er veel genoegen aan, ook al om die ‘vriendjes’-kwestie. Ik ben nu ook verzoend met het Bat. Nwsbl., na de terugkomst van Ritman, die inderdaad (zooals ik voorzien had) erg beminnelijk was en bij me aandrong en zoo zijn best deed om de houterigheid van zijn vervanger bij me goed te maken, dat ik het hart niet had hem, die dan toch ook onschuldig is, af te ketsen. Hij heeft me dus ook met zoo'n berichtje ‘in eere hersteld’ en volgende Zaterdag schrijf ik weer. {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar als we in Holland samen een weekblad - of dat dagbladkonden ‘drijven’, en als ik dààr voldoende brood mee kon verdienen, zou 't wel heerlijk zijn. Ik zou de naam al weten van ‘ons’ weekblad: De Nieuwe Vrijheid. Net nu we besloten hebben, nu een deel van de passage zelfs al betaald is - het andere deel moet over een week volgen - begint die vervloekeling van een Hitler zijn gedonderjaag met Dantzig. Je zult zien dat de oorlog wacht met uitbreken tot wij netjes op de boot zitten. Enfin, als we aankomen, moeten we toch een afspraak maken. Waar zit je, als je niet thuis zit? Wij zouden nl. wel erg graag een weekje bij jullie logeeren alvorens in een meublé of zoo te trekken. Ik denk dat ik 2 mnd. in Den Haag moet zijn om op het Rijksarchief te werken. Hoe gauwer, hoe beter. We komen ± 12 Sept. in Amsterdam, àls we aankomen. Misschien eerder, als de boot toch Marseille aandoet (dat is nl. niet in 't vaarplan opgenomen, maar blijft mogelijk). Schrijf nogeens hierheen, met het oog op die afspraak. - Heel veel hartelijks vooruit, 2 × 2 je E. 1121. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 2 Oct. '39 Beste Eddy Hierbij een manuscript van Henny Marsman, dat hij aan jou toezendt met mijn adres. Ik denk, dat het zijn inleiding tot de verzamelde poëzie van Slauerhoff is, waarop jij blijkbaar eerst commentaar moet geven. Waarschijnlijk heb je er al met hem over gecorrespondeerd. Dank voor briefkaart. Je zult gaandeweg merken, dat Rauschning nog meer mof is dan je in het begin veronderstelt... en met dat al een integere persoonlijkheid, zij het met de wonderlijkste conservatieve en militaire complexen. De compositie van zijn boek is bepaald hinderlijk ‘golvend’; d.w.z., dat hij altijd weer op hetzelfde terugkomt, en voor een ‘tema con variazioni’ toch eigenlijk te weinig substantie heeft. Met dat al is het het best gedocumenteerde boek over de nazibeweging van binnen uit. Als zoodanig lijkt het me ook niet zoo in strijd met het Journal {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} d' Allemagne van Dionysius van Roodenberg, dat voornamelijk gaat over het effect van die ‘nieuwe elite’ op den Duitschen burger. Trouwens, ik geloof, dat de berekening en de doortraptheid bij die elite, waarover Rauschning rapporteert, zeer zonderling gemengd is, zelfs bij die heeren zelf, met allerlei ‘eerlijke’ overtuiginkjes en ideetjes. Dat blijkt ook wel uit zijn mededeelingen over Hitler, als de synthese van een bezetene en een sluwen tacticus, in op een na het laatste hoofdstuk. Ik sla dien Denis voorloopig werkelijk hooger aan dan jij, al heb ik mijn verdenkingen tegen zijn ‘religieuze achtergronden’. Maar geef me vooral nog eens je opinie na dat Journal d'un Intellectuel en Chômage te hebben gelezen. Ik heb dat bij de lectuur absoluut sympathiek en inspireerend gevonden, en moet dus bereid zijn het tegenover jouw ev. aanvallen te verdedigen. Het interview was zeer geslaagd, leek me. Alleen een beetje veel vragen in verhouding tot de antwoorden. Gisteren en vandaag De Kadt gelezen. Ik ga over hem mijn volgende kroniek voor Groot-Nederland schrijven. Dat hij ‘onze politicus’ is, lijkt mij wel zeer evident, maar ik heb de noodige bezwaren tegen zijn gebrek aan nuance en subtiliteit, waar hij n.b. ook nog trotsch op is! Maar als hij ooit een partij mocht stichten (hetgeen ik betwijfel, want zijn houding van practisch man van den daad is zeer ‘overacted’), dan zal ik er bepaald een vurig lid van worden, hetzij in de elite, hetzij in het kader of in de massa, dat moet hij dan maar uitmaken. Tot nader! Ons beider hart. gr., ook voor Bep, de hand van je Menno Ik vond bij de opruim-vlooien-campagne ingesloten twee brieven uit de episode Zentgraaff. Misschien amuseer je je er een oogenblik mee. 1122. E. du Perron aan M. ter Braak Amsterdam, 3 October '39. Beste Menno, Vanmorgen kreeg ik je brief met de 2 bijlagen over Z., die Bep en mij zeer amuseerden. Maar mijn ‘collega’ vergist zich als hij denkt dat men het oude schoelje niet meer ern- {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} stig neemt. Men doet alsof, om eigen lafheid te verbergen. In werkelijkheid ‘heerscht’ de man nog even sterk als ooit. Ook het interview kreeg ik eindelijk te zien: in Parkzicht, waar ik het onder oude kranten opdiepte. Mijzelf bracht de post nog niets. - Het ding is me niet meegevallen. Bep en ik zijn in de eerste plaats doorloopend gestoord geworden door het gebruik van het woord ‘inlanders’, dat in mijn mond neerkomt op een beleediging van de indonesische vrienden die ik me in Indië maakte. Die menschen zelf zullen, als ze dit interview lezen, er zeer pijnlijk door getroffen zijn. Ingesloten daarom een ‘ingezonden’, ter rectificatie. Ik hoop dat Het Vad. dit vlug kan plaatsen. Wat ik zeg, is volkomen juist: alleen voor Zentgraven en drg. ‘diehards’ is Indonesiër een ‘communistisch’ woord; behoorlijke menschen gebruiken het meer en meer, zonder eenige politieke bedoeling. Wil je me, na Vrijdag, dat blad sturen aan 't adres van Jany, in Bergen? Ik zal hem vragen je een ex. van de ‘geheimdruk’ van de Onderkaak te sturen. Tot nader. Dag! Je E. P.S. - Mocht Het Vad. - wat ik niet veronderstel! - mijn ‘nawoord’ niet willen plaatsen, stuur het mij dan terug, dan kan ik het elders ‘onderbrengen’. 1123. E. du Perron aan M. ter Braak Amsterdam, 5 Oct. '39. Beste Menno, Bep gaat morgen naar Bergen, ik nr Brussel. Ik hoop Maandag in Bergen (terug) te zijn, al of niet met Gille.- Waarom staat mijn rectificatie over de Indonesiërs nog steeds niet in het Vad.?-of als ze 't niet willen plaatsen, waarom zend je me de copy niet terug? - Zag je in de Telegr. van 4 Oct. het verrukkelijke stukje, genre verdachtmaking en filisterij, over mijn Van Harens? Het is wschl. van Buning en had zóó van Zentgraaff kunnen zijn. - Ik was bij Vestd. in Doorn. Hij was heel aardig en gaf vele groeten voor jou mee. - Dezen avond be- {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} keek ik met den ouden De Hart de Mult.-documenten; er zijn er nog zéér belangrijke bij, ook uit den Lebak-tijd. Biljetje van den controleur om te waarschuwen tegen den regent; uitnoodiging tot logeeren bij den resident (ná ontslag-aanvrage) en antwoord v. Mult. daarop (sprekend over Pitt en Fox!); brieven v/d control. over Lebak, en zijn eigen angsten, als Mult. al weg is en in Batavia zit; maleische lezing v/h lied v. Saïdjah, met prozavertaling; corresp. tuss. Carolus en den resid., waar Stuiveling zoo naar verlangt. Is 't niet iets voor een cahier van de V.Bl.? Er is ook een zeer goed portret v.M., dat tot dusver alleen slecht werd gereproduceerd. Schrijf mij nr Bergen, p/a Jany. Tot nader. Steeds je E. 1124. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen-binnen, 12 Oct. 1939. Beste Menno, Ook namens Jany in haast dit: we rekenen op jullie voor Maandag. Ik blijf speciaal dien dag nog hier daarvoor en ga 's middags of 's avonds met jullie mee tot Amsterdam. (Daar ga ik dan vanaf Dinsdag in dat Mult. museum prutsen). Schrijf even aan Jany hoe laat jullie komen, dan vind je ons bij de tram. Jullie blijven toch wel eten? Dan gaan we daarna samen weg. Tot kijk! E. 1125. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 13 Oct. '39 Beste Eddy Vanmorgen je briefkaart. Helaas is het lot mij nog ongunstiger dan ik dacht, want dat vermaledijde tooneel blijkt zich allerminst aan den oorlog te storen en heeft met explosieve kracht het seizoen ingezet. Nu moet ik op bevel van den speler Laseur Maandag ook uit, en Dinsdag op bevel van onze ‘sterkste’ actrice, mevrouw Charlotte Köhler, die weer eens voordraagt. Het tooneel heeft het mij dus absoluut onmogelijk gemaakt om naar Bergen te komen, ziedaar de situatie. Want als ik 's avonds weer in den schouwburg moet zijn, is de beschik- {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} bare tijd voor ‘reis en verblijf’ practisch nihil. Wij vinden het beide erg jammer, dat dit plan door den ijver der groote acteurs is gestrand. Ik heb overigens deze week toch nog iets anders (en naar ik hoop: beters) gedaan dan over tooneel schrijven, want 17 pagina's gewijd aan het boek van De Kadt; het stuk verschijnt als kroniek in Groot Nederland. Verder De Zeven Tuinen van A.v.S. gelezen en voor Zondag besproken. Voor mijn gevoel een van de minst ‘geslaagde’ boeken van v.S., met toch curieuze stukken. Iets van stijl-ontbinding, na de groote werken. Tot nader! En tot ziens! Ik weet nog niet precies wanneer, maar als het gaat toch de volgende week ergens! - Van Leopold nog geen antwoord over de toekomst der Vrije Bladen. Van Crevel heeft Schandaal in Holland gelezen; ik had er een uitvoerig gesprek met hem over; hij is er zeer over te spreken, constateerde alleen een inzinking in het midden, die hij precies had genoteerd. Veel hart. gr., ook voor Bep en Jany en van Ant. je M. 1126. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen-binnen, 13 Oct. '39. Beste Menno, Daar er altijd kans is op wegraken (vooral nu) en ik hier geen schrijfmachine heb, waarmee Bep een afschrift zou kunnen maken, stuur ik je hierbij het stuk voor het Bat. Nwsbl. waarin ik jou en Vestdijk behandel. Misschien kan Ant, als ze nog steeds voor tikken voelt, het overtikken; of iemand anders. Zoo niet, dan moet het maar zóó gaan, want, hoewel het op 1 of 2 dagen niet aankomt, het moet wel gauw door naar Indië. Wil je het dus in ieder geval, als je 't gelezen hebt, zelf doorzenden; per luchtmail èn aangeteekend? (Als je Maandag hier bent, krijg je het porto dan wel terug.) - Bij ieder stuk van mij voor dat blad, is het hetzelfde; ik denk achteraf altijd: ‘ik had er heel anders over willen schrijven’. Bedenk dat ik het publiek vóór me zie! Mijn stukken zijn heel wat ‘journalistieker’ dan de jouwe voor Het Vad., maar ze moèten dat ook zijn. En {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} een paar essentieele dingetjes komen er zóó toch ook wel in. Deze stukken zouden later behandeld moeten worden als voor Mephistophelisch, niet als voor In gesprek m.d.v. Dit in haast. Ik pen hier veel; ben erg ten achter. Ik ga ook over Rauschning schrijven (voor Krit. en Opb.). Ik verzond al een stuk over Beb Vuyk en Walschap, maar mijn lijstje van ‘onderwerpen’ is nog griezelig lang. Tot ziens! Je E. 1127. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, Zaterdag. [14 Oktober 1939] Beste Menno, Met smart vernomen dat je door tooneelbesognes van ons bent afgelast. Ik ga nu eerder nr Amst. - Nog steeds lees ik Rauschning, maar echt tijd heb ik er niet voor. Ik wil erover schrijven, tegelijk met stukjes over De Kadt en de Rougemont, voor Krit. en Opb. Voor Gr.Ned. schreef ik gister over Duymaer v.Twist en Mult. Mijn stuk over jou en V. heb je nu wschl. al gelezen; laat Ant er geen tijd aan verspillen en stuur het door; bewaar s.v.p. het reçu v/h aanget. stuk en geef me dat nu als ik in Den Haag kom (ik denk tegen den 20en). Kunnen Bep, Alain en ik tegen dien tijd ‘gedrieën’ bij jullie terecht, of zullen we ons splitsen en zal ik weer bij Fredje mijn toeverlaat zoeken? Bep blijft tot ± 20 hier in Bergen, ik ben vanaf Maandag weer Dan. Willinkplein 47, Amsterdam. Ziedaar alle praktische details, moreele en psychologische volgen later. Ben zéér benieuwd naar je art. over De Kadt. Ook naar die inzinking die v.Cr. vindt in het midden van de v.H.'s, want m.i. leeft de heeleboel juist in het midden op, als het eig. schandaal begint. Gelijk trouwens ook geconstateerd door dien al-of-niet Buning in de Tel. Jany zit hier nu bij ons Rauschning in te kijken en kijkt vies, gelijk te verwachten was. Welke razend geworden fransche generaal massacreert dit heele zoodje, oud en jong, hooger en lager? Anders komt er toch weer p..p van. Tot nader. Je E. {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} 1128. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 16 Oct. '39 Beste Eddy Je stuk over de heeren M.t.B. en Vestdijk heb ik met veel pleizier gelezen. Het lijdt inderdaad wel wat onder de ‘inlichtende’ noodzaak, maar het onderscheid, dat je maakt tusschen deze twee soorten essayisme, lijkt me volkomen juist. Ik heb het stuk vandaag aangeteekend doorgezonden. Tijd om het over te typen had ik helaas niet, en het leek me beter niet meer tijd te verliezen door de verzending nog uit te stellen. Wat Duymaer v. Twist betreft: heb je een nieuwe dissertatie over hem in handen gekregen? Ik zag die laatst toevallig ergens liggen, heb den naam van de auteur vergeten. Met onze logeerruimte zit het zoo: a.s. Woensdag gaat onze dienstbode trouwen, die daarna drie dagen ‘huwelijksvacantie’ krijgt om van de vermoeienissen te bekomen. Maandag is zij weer terug en dan kunnen wij dus weer logé's herbergen. Wij zouden jullie graag gedrieën hebben, maar helaas is het logeerkamertje voor 1 persoon door den chemischen aanval, die de vlooien-Duitscher erop gedaan heeft, nog zoo onwelriekend, dat niemand er kan slapen. Rest: één logeerkamer voor 2 personen, waar ev. een bed voor Alain zou kunnen worden bijgezet. Overweeg dus zelf, wat jullie het liefst doen: met drie menschen op één kamer, of splitsen, door het huis Batten erin te betrekken. Als ik tijd heb, ga ik vanmiddag even naar de openingsrede van Romein in Amsterdam, maar dat zal zoo snel gaan, dat ik wel geen gelegenheid zal hebben je op te bellen voor een afspraak. Ik hoop voor a.s. Zondag over Schandaal in Holland te schrijven. In haast. Laat mij gauw weten, hoe jullie plannen zijn voor de logeer-organisatie. Hart. gr. je Menno 1129. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, 20 Oct. '39. Beste Menno, Zend me vooral je art. over S. in H. Ik ben zeer benieuwd; het is - na dat Tel. -braaksel -het eerste stuk dat er- {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} over verschijnt. Ik vond heel wat over Lebak, en zéér curieuze dingen; op zichzelf niet erg belangrijk, maar als aanvulling zeer. Laat me zoo gauw mogelijk weten òf de V.Bl. het hebben wil en zoo ja, wanneer het dan aan de beurt zou zijn. Ik ben nr Bergen teruggegaan. Bep ziet erg tegen de stad op en wil vooreerst hier nog wat zijn; we hebben dit huis nu gehuurd (voor 14 dagen) hoewel de juffr. zelf weggaat. Maar anderen zullen zich over ons ontfermen. Van Bep hoorde ik van de nieuwe schipbreuk van picnicplannen. Eéns lukt het nog misschien. Tot ziens, gauwer of later. Groeten 2 × 2, je E. Denis de R. gelezen: Intell. en Ch. en Penser a.l.m. Het is inderdaad wel sympathiek, althans niet antipathiek, maar toch heusch de schoolmeester die in de ideeën is gegaan. Zoodra je 't gelezen hebt is het morsdood, zelfs de aardigste passages. 1130. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 21 Oct. '39 Beste Eddy Zooeven je briefkaart. Het spijt ons erg, dat er weer een verhindering was; ditmaal een afspraak op Zondagmiddag en -avond, waaraan ik gansch niet meer gedacht heb, toen Bep mij opbelde. Maar als jullie daar nu nog een tijdje blijven, komen we toch heusch wel, hetzij volgend week-end, hetzij een dag in de week. - Oom Simons belde mij keurig op tijd op. Ik had de portretten der Van Harens in mijn hoofd, maar wist absoluut niet, waar ik ze gezien kon hebben. Willem is inderdaad typisch een ‘schaapskop’, Onno heeft wel een pienter hoofd. Ik stuur je mijn artikel Maandag; het beviel mij bij overlezen van de proef wel. Ik kreeg ook een proef van Vestdijk over het boek (in de N.R.C.; vanavond?) in handen; je zult merken, dat hij door den toon van zijn beoordeeling een nogal stoutmoedige frontbepaling in mijn stuk waarmaakt. De Vrije Bladen gaan door, al heeft Leopold weer iets laten vallen van de ‘verliezen’, die hij daarmee lijdt. Ik voor mij zou {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} graag het Januari-cahier aan de Multatuli-stukken wijden. Doe het bij voorkeur in den vorm van een beredeneerde bronnenpublicatie, zoodat ook de lezer, die niet precies op de hoogte is van de details, het verband ziet. De omvang van de cahiers is ± 32 pagina's, maar iets meer is geen bezwaar, want wij hebben ook wel eens iets minder. Ik schrijf dit alles op eigen gelegenheid, maar ik ben er wel zeker van, dat Stuiveling en De Gruyter graag dit cahier zullen willen hebben. Wat Denis de Rougemont betreft: de appreciatie hangt natuurlijk aan een draad van sym- of antipathie. Ben ik, jouw uitdrukking overnemend, niet ook ‘de schoolmeester, die in de ideeën is gegaan’? Wij zitten Jany te wachten, die aanstonds moet komen. Artikel over De Kadt gecorrigeerd; ik behoefde er niet veel aan te wijzigen. Veel pleizier in Bergen. Ik kan me best voorstellen, dat het daar beter is dan in de stad, ik zou er zonder eenig voorbehoud heengaan... als ik geen betrekking had. Overigens: ik ontmoette Groeneveld (hij kwam op de krant), een zeer amusante man, met iets van een kalen en jongen Van Schendel over zich. Hij heeft ook een huis voor jullie, zei hij mij, in Voorschoten, als ik mij niet vergis. Ik maakte een afspraak met hem voor de volgende week, als jullie er ook zouden zijn, maar dat vervalt dus voorloopig. Tot nader. Hart. gr. 2 × 2. je Menno 1131. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, 24 Oct. '39. Beste Menno, Hartelijk dank voor je art. over het Schandaal, dat ik gisteravond kreeg, nadat ik het eergisteravond pijnlijk miste, toen Jany van jullie terugkwam. Niet alleen lijkt het stuk mij kritisch best - ik màg er geen oordeel over hebben! - maar het moet voor iemand die 't boek niet leest, en zelfs niet lezen wil, een alleraardigst stuk zijn om te lezen. - Zoonet kwam Jany hier om mee te deelen dat de histrio's je misschien toch Vrijdag {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} zullen laten komen. Moge het ditmaal zoo zijn! Bep verlangt er erg naar, Ant nu eindelijk eens te zien en het is hier heusch wel prettig. - Ik ben, op een paar details na, klaar met mijn Mult.- uitgave, maar voor de V. Bl. is het niets, want het beslaat 70 folio blzn. Dwz. minstens 5 vel druks v/d V.B., vmdl. meer nog. Ik vraag me nu af wààr dit werkje te laten verschijnen. Kan je iets suggereeren? Ik zal er ook Stuiveling naar vragen. Ik hoop nu voor lang van Mul. verlost te zijn. - Vanmorgen waren we bij Charley Toorop hier en vanmidd. zagen we, geheel afgescheiden van haar, de jeugdige mevr. Fernhout, haar schoondochter. Deze laatste vond je zoo ‘destructief’, terwijl Ch.T. het toejuichte dat wij nog geen herrie met elkaar hadden (er wordt anders zoo gehannest tusschen die jongere literatoren). Verder geen nieuws. Tot ziens! Je E. P.S. Wil je Vrijdag dat ex. v. Sch. in H. waarin ik die streepjes zette, hierheen meenemen? 1132. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, 1 Nov. '39. Beste Menno, Die lummel van een Van der Woude heeft mij geen kaart gestuurd; ik wist niet waar die lezing was, enz. Ik ben nog in het dorp geweest en heb in Oude Prins en Rustende Jager gekeken, maar merkte niets van ongewone bedrijvigheid. Ingesloten de kiekjes: 1 met en 1 zonder snor voor jezelf; de andere zonder snor voor de volgende krantenillustratie. Van Moerkerken heeft er copyright op en vraagt of Het Vad. hem voor publicatie fl. 4. kan geven; maar, zegt hij erbij, in dit geval màg het ook voor niks, omdat hij het zelf aardig vindt als die foto erin komt. Toch zou ik hem die ƒ 4. maar bezorgen, indien mogelijk. Enfin, zie maar. Bep is tevreden en moe uit Den Haag gekomen. Ik heb veel gepend: over De 7 tuinen en over De Vliegende Hollander van Last. Over beide ben ik 't vrijwel heelemaal met je eens; mijn stukken zijn ook geheel in denzelfden toon ‘afwijzend’: eerbiedig {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} tegenover no 1, welwillend tegenover no 2. O, dit recensentenvak toch! Nu, ik moet weer naar het dorp. Tot ziens! Je E. Misschien kan je v.d.W. te kennen geven dat je zijn lompheid inzake die invitatie aan mij niet zoo bijster apprecieert. Ik zal 't hem zeggen, als hij zich nog zien laat. - Hoe wàs dat contact met het hoogere militair? 1133. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, 2 Nov. '39. Beste Menno, Heb je dat art. v. mij over jou en Vestdijk aan 't Bat. Nwsbl. aangeteekend verzonden, zooals ik je dat vroeg, en heb je het reçu dan daarvan? Zoo ja, wil je mij dat zenden? Ik bewaar ze hier keurig op volgorde, omdat ik bang ben dat ze in Indië anders van de stukken die hun minder bevallen, zeggen kunnen dat die zijn weggeraakt. Dus graag. Heb je Sander Stols al gezien, die in Den Haag bij de Interneering dient. Als officier? Soejitno Mangoenkoesoemo verzoekt mij jou zijn groeten te doen, lees: son hommage. Ik heb al groeten terug gedaan. Dag! E. 1134. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 2 Nov. [1939] Beste Eddy Dank voor de fraaie fotocollectie, met en zonder Nietzscheaansch aanhangsel. De eene zal ik voor een volgend artikel in Het Vad. reserveeren, met vermelding, dat Van Moerkerken de fotograaf is; maar als hij op honorarium rekent, kan hij wachten tot St. Juttemis, aangezien De Lang, Oksfordman, liever tot je dood toe het oude cliché publiceert dan geld te geven voor een foto. Als je nu een kazemat van de Maginotlinie of een vriend van Molotof was, zou hij er misschien wèl over denken. Zoo zijn deze heeren; hij heeft vandaag juist aan alle {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} redacteuren een Oksfordpapiertje laten uitreiken met een biecht van een journalist, die tot de g. en m. herbewapening is gekomen. ‘Ik beantwoordde haat altijd met hatelijkheden, nu tracht ik het goede in de menschen op te sporen, vooral als het menschen zijn, in wie niemand iets goeds meer ziet’. Die laatste toevoeging is kostelijk. Het pamflet is met opgewektheid in de prullemand geworpen. Van der Woude verzekerde mij, dat hij je een invitatie had gezonden voor die lezing! Is die misschien zoekgeraakt? Het geheel was niet van pikanterie ontbloot; in de officierskantine Multatuli loven is een zeer speciaal genoegen, vooral als een reeks van die sabeldieren op de voorste rijen zit, met daarachter het ‘veldgrauw’. V.d.W. had mij op weg naar de kazerne gezegd, dat de vorige spreker Ritter was geweest, en dat men hem ‘te populair’ had gevonden. Ik was dus niet al te populair, met het gevolg, dat een kapitein v.d.W. in de pauze meedeelde, dat het hem te hoog was gegaan, en bovendien, dat hij iets verheveners had verwacht van een letterkundige. De gelegenheid was zeer primitief, in den beginne schalde er een grammophoon in de kamer ernaast. Je zou er misschien toch wel pleizier in hebben gehad, want ik heb Multatuli vurig verdedigd en Vondel gematigd naar beneden gehaald. Ik dacht, toen je niet op kwam dagen, dat de kazerne je afgeschrikt had. - V.d.W. is werkelijk een geschikte kerel, alleen vol complexen en zeer onzeker van zichzelf. Maar hij kan tegen critiek en is absoluut van goeden wil. Ik heb hem aangespoord om je op te zoeken. Gaat de bijeenkomst in Amsterdam nog door? Zoo ja, laat het mij dan op een of andere manier morgen voor elf uur weten, dan kan ik vroeger naar Amsterdam gaan dan ik anders zou doen. Hierbij nog het reçu voor het artikel, dat ik voor je naar het Bat. Nwsbl. zond. Hart. gr. 2 × 2 je Menno {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} 1135. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, Zaterdag. [4 november 1939] Beste Menno, Van der Woude blijft weg en ik denk: pour cause. Hij zal toch wel gejokt hebben met die invitatie, want er raakt nooit iets weg en de post hier is al zóó aan me gewend, dat het ding in ieder geval den volgenden dag terecht zou zijn gekomen. Terwijl ik niets kreeg. Ik hoopte je gistermorgen of middag in de U.B. te zien, edoch mijn hoop bleek ijdel. Je brief vond ik pas 's avonds, na thuiskomst uit Amsterdam. 's Morgens heeft de oude Gobée (wat is dat nu een sympathiek man!) mij geholpen met die arabische karakters, 's middags heb ik Stuiveling gesproken. Om 5 uur, toen 't museum sloot en jij er nog steeds niet was, zijn wij weggegaan en hebben tot 6 een kop thee gedronken. Maak X. mijn compliment over haar feillooze voorspelling: ik heb hem precies zoo gevonden als zij hem beschreef en als zij dacht dat ik hem zou vinden. Geschikt, blozend, opgewekt koutend, en zoo vlùg, en erudiet en onderhoudend - wat ontbreekt er eig. aan (theoretisch!) om er een Malraux van te maken? Practisch toch net alles. Langer dan een uur kon mijn belangstelling hem niet volgen. Toch zal ik hem bij gelegenheid graag terug zien en heeft hij zeker aardige kanten. Enfin, hij heeft mijn Multatuliana meegevoerd en zal zich, als hij 't mooi vindt, nog met jou erover verstaan. Overigens lijkt Stols ook niet ongeneigd ze uit te geven. Plaats dat portret met den naam Van Moerkerken eronder maar wèl; ik zal hem wel zeggen dat hij niks krijgt. Binnenkort stuur ik je 2 mooie portretten van Multatuli, een van zijn 44e, een van zijn 55e jaar. Ook deze werden ‘overgenomen’ door den goeden v.M., die zich werkelijk heel aardig en toegewijd gedragen kan. Hij is veel minder irritant en hufterig dan X. bv.! Het spijt me echt dat ik je niet tegenover de officieren heb gezien, te meer waar dit de eerste keer zou zijn geweest - nog altijd! - dat ik je zou hooren ‘lezen’. Tot ziens, hartelijke groeten 2 × 2, - je E. {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} 1136. M. ter Braak aan E. du Perron 6 Nov. '39 Beste Eddy Welk een pestilentie! Ik was Vrijdag door omstandigheden toch vroeger in Amsterdam en heb twee uur met mijn ziel onder mijn arm geloopen; ik heb er geen oogenblik aan gedacht naar de Bibliotheek te gaan, aangezien ik geen antwoord van je had gehad! Blijkbaar is mijn brief dan met vertraging aangekomen; of ben jij eerder naar Amsterdam gegaan? Ik heb er nog niet aan gedacht Stuiveling met Malraux te vergelijken, omdat ik altijd de A.J.C. naast hem zie. Maar geschikt is hij zeker en, ofschoon wat rhetorisch en dansend, ook niet dom. Tot mijn spijt moet ik even protesteeren tegen het wezen Van Duinkerken; ik stuurde je de krant, waarin het commentaartje voorkomt. Het mooie van het geval is, dat Van Duinkerken = De Tijd; de man is dus ethisch verontwaardigd over de behandeling die hemzelf ten deel valt, maar hij doet alsof De Tijd zich als dagblad verontwaardigd voelt! - Las je De Fatsoensrakker? En mijn stuk over De Kadt? Toen ik het in druk herlas, beviel het me; het is erg rhythmisch geschreven, ik had er ongeveer hetzelfde gevoel bij als toen ik in 1931 over den modernen ketterjager schreef. Wat is jouw indruk? Hart. gr. 2 × 2 je Menno 1137. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, 7 Nov. '39. Beste Menno, Zou je Van Rantwijk willen opbellen en hem vragen mij een nr. van de laatste Gr.Ned. te bezorgen- zoonoodig tegen betaling! Ik las zooeven bij Jany het stuk van Vestdijk, dat me bij herlezing en in dezen ‘schoone’ tekst, voortreffelijk leek, en jouw stuk over De Kadt, dat boeiend en zeer lezenswaardig is, maar waarin je m.i. toch het polemische accent wat lang aanhoudt, na bezworen te hebben dat die kant je niet schelen kon. Het is zooiets van: ik heb nù niks meer tegen je, maar wat ik tegen je had en eig. ook nog wel zou kunnen heb- {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} ben, zal je toch goed hooren. Twee blzn. verklaring dat je De K. zoo'n belangrijke vent vindt, wegen nl. toch niet op tegen 7 à 8 waarin je de eene stommiteit na de andere releveert en daarbij nog zegt, dat je er eig. nog best wat meer zou kunnen releveeren! Maar het geheel is toch heel goed. Tot later. Je E. 1138. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, 7 Nov. '39. Beste Menno, Ik was zoo stom op die andere briefk. te vergeten wat ik je allang had willen vragen: nl. je boeken - of eenige daarvan - te laten zenden aan W. Walraven, Blimbing bij Malang (Java). Deze man is nl. evenals Zentgr. oud-sergeant, maar precies het tegendeel van Z. en schrijft voor Indië werkelijk alleraardigst over boeken in de Ind. Courant (een van de groote bladen in Soerabaja). Hij was met mij de eenige die werkelijk een literaire kroniek heeft, en heeft echt zoo zijn lezers ook, een heel andere kring dan ik: hij Oost-Java, ik West-Java. Het zou aardig zijn als hij ook over jou schreef, en hij vraagt niets liever, maar krijgt alleen boeken die de krant hem opzendt, meestal rubbish. Deze Walraven (nu ± 54) is een van de weinige propere lieden die na 27 jaren tropen nog ‘onverkocht’ zijn. En hij volgt de nieuwe nederl. letteren zooveel hij kan. - Dag! Je E. Ik schreef vandaag over Gomperts voor 't Bat.Nwsbl., gister over Claartje ex-Bloem. 1139. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, 7 Nov. '39. B.M. 't Is idioot, maar je zult wel drie briefkaarten tegelijk van me ontvangen; de 2 andere zijn nl. nauwelijks weg of daar krijg ik je brief. - Ja, ik was dien dag hier kw. over 8 's morgens al de deur uit. Dank voor 't stuk over Coornhert en dat tegen bolle Ton; wat wil je? de man is overtuigd èn opgevoed in die {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} wereld; liegen en comediespelen doet hij zonder het meer te weten. Zoo'n truc toepassen is dus onbewuste smeerlapperij, vermoedelijk zóó onbewust dat er niet eens een aflaat voor noodig is. Ook zonder biecht en aflaat, zóó, toch een brave, nette vent die qua talis goed is, terwijl jij slecht bent. Straks krijg ik hier de kath. Dubois, meer van 't Bruning-soort, dat je mij óók gestolen kunt krijgen. Je stuk over De Kadt is inderdaad best geschreven; wat ik er tegen heb (niet erg, heel oppervlakkig maar, want misschien is 't tegenover hemzelf zoo juist wel goed) schreef ik je al. Tot zoover op deze ‘codicil’, of is 't onzijdig? Je E. 1140. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, 10 Nov. '39. Beste Menno, Heerlijk en fraai was dat, die zoo ‘eerlijke’ afrekening van Helman met Van Schendel! En dan in De Groene nog eens. De arme jongen schijnt zijn afhankelijkheid van V.S. in Z.Z.West en De Stille Plantage nog steeds niet te hebben ‘afgereageerd’. Ik had even lust hem te antwoorden, maar Arthur is groot genoeg en dan, op àl deze idioten ingaan wordt steeds lastiger. Laat ons een tijdschrift oprichten: wij beiden, Vestdijk ook, en De Kadt en Tas voor de ‘politiek’. Dat is onze beste kans. De Kadt heeft je geschreven en mij ook, hij wou een samenkomst van 4 man. Ik kan best van hieruit naar Haarlem komen; jij van Den Haag. Als jij nu even afmaakte wanneer. Neem dan ook even kennis van bijgaanden brief van Bep aan Ant. Ingesloten een stuk van me in 't B.N., dat je na lezing aan Dr. P.H. Ritter Jr., Admiraal van Gentstraat 23, Utrecht moet sturen asjeblieft. Graag je meening erover. Is 't eig. niet te goed voor zoo'n indische krant? Ik schreef nu net over Gomperts-dien ik àlleraardigst vind, met Vasalis het beste wat ik van de ‘echte jongeren’ las-en over Claartje's 2 bundels, waar toch ook heel aardige dingen in staan, tusschen veel wat minder is. Waarom schreef jij eig. nooit over haar? Jany vroeg het zich ook af. Na Vasalis is zij toch {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} zeker de beste dichteres van onze en de volgende generatieheel wat beter en echter dan die eig. vervelende Jo Landheer. Maar Gomperts is voor mijn smaak wel stukken beter. Met W.L.M.E. Van Leeuwen en Van der Woude - de 2e veracht den 1e zéér - maakte ik hier nu kennis. Ik houd het gevoel dat v.d.W. me belazert, dwz. liegt, maar ik heb het pleziertje gehad het hem een beetje ‘in te rubben’, dus soedah. Hij komt hier eten en lijkt me heel geschikt met zijn zich-af-en-toe-verstrammen. V.L. is erg braaf, maar toch wel het type van den discipel die hàlf mee kan. Maar wat een prettige fatsoenlijke kerel. Ik ga vast bij hem logeeren, als hij nu maar van die verdomde manier om iedereen voor een lezing te charteren wou afzien. Nu, de rest mondeling, je E. Zag je Brugmans nu? Wat zei hij? 1141. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 10 Nov. '39 Beste Eddy Ik weet niet, of er in Bergen geruchten tot je doordringen over de Europeesche situatie; daarom schrijf ik je even, dat er vandaag op de krant nogal alarmeerende berichten zijn binnen gekomen, die erop wijzen, dat een aanval van de Duitschers op Holland geenszins tot de onmogelijkheden behoort; er wordt zelfs gesproken van de volgende week, maar dat zal wel zuiver speculatief zijn. In ieder geval legt men verband tusschen de spionnage-affaire (uniformen-zaak), die hier ontdekt is, den ‘aanslag’ op Hitler en de bezetting van alle publieke gebouwen, die vannacht is ingegaan. Ik hoop zeer, dat dit alles overdreven zal blijken te zijn geweest, maar ik wil je toch even waarschuwen, zoodat je maatregelen zou kunnen treffen om te verhuizen. Ik denk, dat het bij een vliegveld nu niet bepaald bijzonder veilig zal zijn; en waarom zou je jouw, Beps en Alains leven riskeeren, waar het niet noodig is? Het zal overal riskant zijn, maar in Den Haag zouden wij tenminste wel iets kunnen doen (luchtbeschermingsdienst of wat ook). {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik zou jullie bij voorbaat ons huis, bovenverdieping, aanbieden, als ik er zeker van was, dat wij niet ook geëvacueerde familie van Ant (die n.l. in het gebied van de waterlinie woont) zouden kunnen verwachten. Ik weet niet, hoe dat allemaal zou loopen, maar in geval van nood is een zoo economisch mogelijke verdeeling van de disponibele ruimte natuurlijk zeer wenschelijk; misschien zouden jullie dan bij Bob in kunnen trekken. Dat is uiteraard ook allemaal erg speculatief, maar deze brief dient alleen om je voor te bereiden op een eventueel telegram, dat ik je zal zenden, als er werkelijk exacte gegevens mochten zijn over een invasie. Als ik telegrafeer Overkomst gewenscht, wil dat zeggen, dat ik gegronde redenen heb om aan te nemen, dat er een inval dreigt. Mocht je meenen, dat het toch in Bergen veiliger is, dan weet je, wat dit bericht beteekent; het is alleen een afgesproken ‘wachtwoord’. Ik hoop, dat het niet noodig zal zijn. Vandaag of morgen zal er wel een aanwijzing komen, in welke richting de bedoeling van dien mooien ‘aanslag’ zal moeten worden gezocht, en of daardoor een algemeene aanval op de Noordzeekust via Holland en België wordt ingeluid. Tot nader. Ons beider hart. gr., ook voor Jany, en een hand van je Menno 1142. M. ter Braak aan E. du Perron Den Haag, 11 Nov. '39 (Armistice Day, als ik het wel heb...) Beste Eddy Jouw brief heeft mijn alarmbrief gekruist. Vandaag zijn er geen speciale angstwekkende berichten (nog niet tenminste), maar er blijft een onheilspellende stemming hangen, en dus blijft ook het wachtwoord. Inmiddels kunnen wij toch niet beter doen dan in den ‘zenuwenoorlog’ de zenuwen zoolang mogelijk te negeeren; dus heb ik Bep's advertentie geplaatst voor hedenavond. Helman heeft vandaag in De Groene zijn wijsheidslicht nu ook over jou laten schijnen, en Engelman het zijne over Gomperts in De N. Eeuw; van beide heeren deugt niet veel, als ik het goed gelezen heb. Het doet me oprecht plezier, dat je Gomperts ook zoo positief waardeert! En dan moet {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} je nog bedenken, dat hij zich hier nauwelijks voor een tiende manifesteert, terwijl personen als Jo Landheer en Clara Eggink waarschijnlijk door hun bundeltjes aan den hoogsten rand van hun wezen zijn gearriveerd. Dat ik over Claartje niet schreef, is overigens puur toeval. Je artikel over Ritter vond ik niet zoo geslaagd als andere in het B.N. Een beetje verbrokkeld en zonder den climax, die de inleidende ‘strofen’ doen verwachten. Maar wel amusant. Ik zal het den radiopriester doorzenden. Van De Kadt kreeg ik ook een langen brief. Ik voel veel voor een samenkomst in Haarlem, bij voorkeur Vrijdag of Zaterdag volgende week (17, 18 Nov.), want in het begin van die week zit ik doorloopend vast. Ik zal hem in dien geest iets voorstellen. Blijkbaar is De Kadt zeer aangenaam gestreeld door het verkregen ‘contact’. Maar laten wij niet al te happig op zijn offertes ingaan! Heusch, hoezeer deze katten en tassen ook als politici te apprecieeren zijn, zij hebben een erg onaangename leiderstic; zie bijgaand uitknipseltje uit een polemiekje van De Kadt. Maar er zou misschien iets voor te zeggen zijn, als wij in hun blad De Nieuwe Kern gingen schrijven; dat is au fond toch zooiets als Kritiek en Opbouw, en zou veel gevarieerder kunnen worden door wat ‘sacerdotale’ toevoegsels. De vraag is alleen, of De Kadt en Tas als vertegenwoordigers van het ‘Regnum’ en wij als dito van het ‘Sacerdotium’ niet spoedig ruzie zouden krijgen, aangezien de ‘reges’ zich er niet van bewust zijn, dat zij aanvulling van ‘sacerdotes’ noodig hebben. Zij zien, als echte politici, natuurlijk de reclame, die in deze intellectueelen steekt. Mijn voorbehouden zijn dus zuiver practisch; in theorie zijn deze politici inderdaad de eenigen, waarmee wij kunnen samengaan, en zelfs moeten samengaan, voorzoover doenlijk. Brugmans belde mij op, en zal binnenkort verschijnen voor een bespreking. Hoe kwam Van Leeuwen in Bergen?? Ja, hij is heel geschikt, maar voor zijn intelligentie geef ik weinig; hij zou misschien intelligenter kunnen zijn dan hij is, als hij op zijn officieuze gevoelens durfde vertrouwen; maar dat is hem veel te min, hij overziet alles, roomsch en onroomsch. Hart. gr. 2 × 2 je M. {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} Jullie kunt natuurlijk van 20 tot 22 Nov. hier logeeren, als er geen geëvacueerde menschen op komen dagen voor dien tijd. Maar dan zullen alle plannen wel veranderen. {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} 1940 1143. E. du Perron aan M. ter Braak Den Haag, 22-3-'40. [21 maart 1940] Beste Menno, Zend me vooral dat ex. Mult. en de L. terug, zoodra je je recensie-ex. hebt, en reclameer dit laatste als ze 't je niet zenden! Die heeren lijken me nogal zuinig, en ze zijn ook karig met auteursreductie. - Ik las Walschap's brochure op weg naar hier, maar vond die, hoewel sympathiek, wat mat. Inderdaad, ik had een ‘heroïscher’ toon betér gewaardeerd! Zulk tuig moet met meer brio worden aangeblaft, vind ik. Maar intusschen zal het, ook zoo, voor dien armen W. geen pretje zijn. We zijn nu ingehuisd, maar voelen ons toch nog niet echt gewend. Iederen keer moet je opnieuw je draai vinden, tenminste als er gewerkt moet worden en niet alleen vakantie genomen. Ik geloof trouwens dat ik geen vakantiegevoel meer kàn hebben; het is eruit, door deze prettige tijden. Jany is gezellig, hoewel niet bijster opgewekt. Het waait hier oude wijven, maar het dorp is en blijft lief. Vergeet ons niet heelemaal, laat af en toe eens wat wereldsch hier doorklinken. Hartelijk gegroet 2 × 2, je E. P.S. Gister zond ik je de ƒ20 terug per postwissel. 1144. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, 29-3-'40. B.M. Dank voor het martiaal en lichtvoetig proza van den Hans. Braaf zoo. - Wij zien elkaar Maandag dus in Amsterdam. {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} Laat ons afspreken café Park-hotel, of hoe heet dat, als altijd. Schrijf even het uur waarop jullie daar willen zijn, dan zorgen we voor ònze aanwezigheid. Contact wil de complete Mult.-uitgave entameeren. Als dat doorging! Rest mondeling. In haast, je E. 1145. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen (N.H.), Nesdijk 19 2 April 1940. Beste Menno, Alles bijeen wel een roezemoezig avondje, gisteren. Vooral na die 2 uur-lange bespreking met Contact, waaraan 1 uur met Stuiveling voorafging. Wij waren suf toen we thuiskwamen. Vorrink is een overstelpend man! En de fantoom-achtige verschijning van Gans in het stationsrestaurant (zocht hij misschien Mette die met een vrijer den trein wilde nemen?) - het was allemaal nogal angstig. Vandaag heb ik mij met Slauerhoff beziggehouden. Mijn ‘rapport’ heb ik geschreven en bij Jany gebracht; dan heeft alvast één lid v/d Commissie het gelezen vóór het Bergen verlaat. Jany stuurt je dat ‘rapport’ door. Er zijn twee slechte verhalen bij, en 1 daarvan heeft zelfs nog wel ièts aardigs. Nl. De Gesch. v/h Paarlensnoer (dat is niet heelemààl slecht) en Een Dubbele Vergissing (dat is snert). Het éénactertje, Escale, is mij erg meegevallen. Ik vind niet dat we die 2 dingetjes moeten afkeuren, die samen ± een vel groot zijn. Waarom zoo keurig? Hoe staat het met de poëzie? Ik heb gemerkt dat Lekkerkerker zich heeft aangematigd de genitief-s overal aan de woorden zelf te schrijven, waar Slauerhoff ‘'s’ schreef. Dat is priggish. Ieder heeft het recht ‘'s’ te schrijven, ook als die aangelijnde s correcter is. Ik zou er dus voor zijn om rustig die 's overal te herstellen, ook in de poëzie. Wil je dit even nazien in de Slauerhoff-bundels die je hebt? Daar staat toch overal ‘'s’, niet? {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} Laat je me de revisie van de poëzie ook nog zenden? Ik vertrouw dien L. bepaald niet heelemaal! Antwoord gauw hierop. Hartelijke groeten, ook van Bep en aan Ant, je E. P.S. Ik heb een zeer pijnlijken indruk van den heer X. gekregen. Wat een onaangenaam smoel heeft die man! En zei je vroeger niet dat hij je aan mij deed denken? Zie ik er dan ook zoo kikker-achtig uit? Verdòmd vervelend is dat dan! 1146. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, 4 April 1940. Beste Menno, Vanmorgen zond ik je de Slauerhoff-verhalen op. Jany wil ze niet lezen en is vóór alles. Hij zegt: ‘als ik met mijn eigen smaak te rade moest gaan, zou ik wschl. maar heel weinig de publicatie waard achten; en Sl. was niet critisch; dus alles maar; vooral waar het niet erg lang is’. Hij zal je dit zelf nog wel schrijven, als hij je mijn ‘rapport’ doorzendt. Kwestie Multatuli: - Stuiveling heeft de berekening gemaakt en komt tot 12 dln. van ± 480 blzn. Contact wil werken met een voorloopig prospectus. Krijgt hij daarmee een 300 inteekenaren, liefst 500, dan doet hij het. De werkverdeeling is zoo: ik maak deel 1, St. deel 2, enz. en dan controleeren wij elkaar. Ook met proeven en revisie. St. was zeer geschikt en prettig, ik kan niet anders zeggen; tegenover de realiteit wordt hij veel genietbaarder dan ‘in de ruimte’. In ieder geval volkomen kameraadschappelijk; hij heeft zelfs nogal voor mijn belangen gepleit. Ik pruts sedert 3 dagen aan een art. over hem voor Indië, dat maar niet vlotten wil. Als dat nu maar de deur uit was, dan vond ik misschien mijn draai naar de andere artikelschrijverij. Het wordt hoog tijd dat ik weer wat naar Batavia zend. Nu iets ‘reëels’: Dirk Klomp hier, een erg geschikte baas, zou graag Hitler's eigen woorden hebben. Kan je hem (= mij) nog een ex. bezorgen? Zend het gewoon als drukwerk over de post {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} en zeg mij wat ik jou of Leopold zenden moet. Gebonden of ingenaaid, dat doet er niet toe. Niet vergeten! Verder geen nieuws. Ik schrijf spoedig beter. Hartelijke groeten 2 × 2, je E. Wil je Hein Pannek. vragen mij de nrs. van het Holl. Weekblad te zenden met het duel Greshoff-Haighton erin. Het kan me inspireeren voor de artikelen die ik voor De Nwe Kern maak. We hebben wel je art. gekregen over Mok en den pater, maar daarna niets meer. Wat was het dezen Zondag? 1147. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, Nesdijk 19. Zondag, 7 April '40. Beste Menno, Met vreugde hoorden wij dat de roman je meesleurt. Laat je nu maar niet door de duitsche dreigementen verstrooien, totdat de bommen op ons regenen, en houd de ‘inspiratie’ vast! De titel is heel goed, lijkt me: erg uitlokkend. Ben zeer benieuwd naar je fragmentarische bespreking - ontpersoonlijkt! - van de rel der wraakzieke weduwvrouw. En of de Kruisinga's dan weer met ingezonden stukkies komen, en de andere Kühren. Vraag Hein mij alles te zenden wat hij ziet over de Luizen. Ik zal hem een overdruk van Mul's faciëngalerij sturen, als ik die zelf krijg. Ik zou er een stuk of wat krijgen, maar zie niets. Je schrijft erover alsof je 't stuk al gezien had, edoch ik arme denk nog steeds dat het heele Elsevier's vanwege de huwelijksemotie van Tielrooy in het ei gebleven is. Krijg ik die overdrukken, dan zend ik er 2 naar Het Vaderland: een voor jou en een voor Hein. Heeft Hein zijn portie Luizen ook gehad? We hebben een huis - daar schrijft Bep je over. Laat Leopold vooral een ex. Hitler sturen; waarom zou hij er geen meer hebben? Hij heeft ze toch goed verstopt? Ik heb nog niets afgemaakt over die Stendhal-vertaling. Als de Mult.-uitgave doorgaat (daar mag je nog niets van openbaren!), {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} dan zie ik er wschl. vanaf. Anders doe ik het misschien nog. Tot zoover voor heden. Hartelijk gegroet 2 × 2, je E. P.S. Als de Gruyter wat over die Mult. portretten schrijft, wil je me dat stukje dan zenden? Kan Hein misschien dat over die auteursteekeningen in K.K.K. nog vinden? P.P.S. - Dat vers van Willem v. Hogendorp op Betje wou ik ook nog als bijlage achterin het V.B.-nr. doen. Ik stuurde het Stuiveling op met de mededeeling dat jij het vast prachtig vond. Hij vindt het ook best, alleen moet het huiselijke woord ‘poepen’, dat slotrijmwoord is, volgens hem gedrukt worden als ‘p-pen’. Ik vind ‘p...pen’ mooier. Dus aldus. 1148. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, 9 April '40. Beste Menno, H.E.W. kwam gisteravond; dank! Klomp zal de ƒ 2.34 op je girorekening storten. Gister was je art. over de Luizen hier nog niet, ook 's avonds niet. Ik wacht nu even op de post om je te melden of het er nù is. Anders moet je me haastig een ander ex. laten zenden en die administr. v. Het Vad. een schrobbeerinkie maken. Het vorige Zondags-art. is ook nooit meer gekomen. Stuk over Vaarwel dan en over Mok-Schreurs zijn de 2 eenige die ik van je las sinds ik hier ben. Hartelijk gegroet je E. Vanmorgen je art. gekregen. Dank. Je hebt er je handig uit gered, maar over de brochure zelf staan er nu dan ook maar 6 of 8 regels. Enfin, de vgl. Goethe-Mul heeft me zeer geboeid en zal zeker nut stichten. Stuur je Peé een ex.? Adres: Lokeren, (België). Die arme Tine nu, onder duitsche bescherming! Wanneer zijn wij aan de beurt? En wie zal Hollandje beschermen? 1149. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, 10 April '40. B.M. Ik zond vanmorgen, naar Het Vad. met het oog op de nabijheid van Hein, en met ‘persoonlijk’ erop, met het oog op {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} die van De Lang en andere Picards, 2 exx. Mult's-Portretten. Als nasla-artikel misschien wel aardig om te bezitten; verder completeert het ‘mijn’ collectie multatuliana. - Ik kan me voorstellen dat je plotseling weer geremd bent; zoo voel ik mij ook, en als ik wist wat te doen tegen dat tuig (maar efficient, niet romantisch er zoo'n beetje naast), hield ik op met al dit geschrijf om me aan dat doen te wijden. Maar wie vindt uit wàt? Boeken zijn toch eig. om te lachen (ik bedoel nu juist die Rauschning-, Souwarine-, Krivitsky-lectuur). - Jany zag mijn foto bij de Luizen, bekeek hem aandachtig en zei: ‘God, ben jij dat?’ Maar ‘mefistofelisch’ is-ie wel! somber en gemeen. Had toch maar liever die van V.M. genomen! ik had nog wel een ‘gaaf’ ex. voor je. (Moet ik nu voortaan altijd met dit smoel in de krant staan? Ik vrees dat je mijn laatste lezers ermee afschrikt.) - Goed, ik kom graag bij jullie logeeren. Het is ver van het Archief, maar de gezelligheid is ook wat waard. - Nu, tot zoolang dan maar weer afwachten: tot de volgende ‘Blitz’-historie, bedoel ik. En maar weer artikulletjes leggen voor B.N. en Vad. Een hand, je E. Zend je me nog je stuk over Lotte in Weimar? 1150. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, 17 April '40. [16 april 1940] B.M. Blij te hooren dat je weer aan 't werk bent gegaan. Dat is nu eenmaal het ‘kunstenaarsegoïsme’, volkomen in orde, heerlijk gezond. Als ik Churchill of Eden was, zou ik óók niet met literatuur spelen. Ik kom Zaterdag: ga vrij vroeg van hier, hoop ik, zoo tusschen 10 en 11, en denk tusschen 12 en 1 bij je te zijn. Dan gaan we eerst koffiedrinken, lekker, en dàn eerst onlekkerkerkeren; ik bedoel ont-enz. - Ik schreef hier een stuk over den zuren burgerman Van Hattum, een stuk dat nogal massacrant is uitgevallen. Vandaag was Den Brabander aan de beurt, die komt er iets zachter af. Morgen Hoornik, en - al spijt het me - die komt er toch {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} het best af, in poeticis. Over Achterberg moet ik me nog op de hoogte stellen. Ik vind dit werk stierlijk onaangenaam. Ik zal zorgen dat je een Stalin krijgt. Nog 2 vel revisie, dan is het klaar, wat mij betreft. Bep heeft met deze revisies lekker niks meer te maken. Jany zal de oplossing nog veel opluchtender vinden dan jij; hij heeft er nu al hoofdpijn van, geloof ik, al houdt hij zich goed. Tot Zaterdag dus! je E. 1151. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, 17 April [1940] ('s avonds) Beste Menno, Na een heelen dag verifieeren - met Bep - van die Slauerhoff-teksten, dit: 1.Jij bezit zelf toch ook Archipel oude druk, en 2e druk, door Slau en mij uitgegeven in Gistoux? Deze 2e druk is wat L. bedoelt. 2.Wil je Zijlstra een stel proeven vragen niet in vellen opgemaakt, maar met alle gedichten op losse blaadjes voor de herordening? Want daar ontkomen we niet aan; en het beste is om dat Zaterdag meteen te doen, en anders Zondag; dan zijn we ervan af in één keer. Ik heb een lijstje gemaakt voor de nieuwe ordening, waarbij L. dan ook nog raden en kiezen mag! Maar voor de definitieve fouten ben ik niet van plan ‘een stap terug te treden’, geheel als Borger! Fout is fout. Hieronder als bladvulling, twee verhaaltjes over Alijntje. Hij speelde met een klein meisje hier, waar hij echt een beetje verliefd op was, en zei toen opeens tegen Bep: ‘mag ik haar mijn voeten laten zien?’ en daar Bep niet wist wat ze daarop tegen moest hebben, heeft hij schoen en kous van één voet uitgetrokken en dat meisje zijn teenen laten zien zeggend: ‘Zie je wel? Klein, hè? Vind je ze niet klein?’ Zonderling detail bij ontblooting, vind je niet? Het andere grapje zal jou meer bevallen. Hij zegt tegenwoordig {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} telkens: ‘vieze dit en dat’, een zoontje van Buning gelijk, en sinds hem dat met wat meer klem verboden is, heeft hij 't vervangen door ‘stommiteit’. Twee dagen geleden zei Bep tegen hem, aan tafel, dat iets wat hij daar deed nu een stommiteit was (‘dat noem ik een stommiteit’) en hij: ‘Neen, weet je wat ik een stommiteit noem? Dat heen en weer loopen op school. Zoo gek is dat. Alleen soldaten doen dat. Dat is geen loopen. Dat is oefening.’ Precies zoo. Hij gaat sinds een week op de bewaarschool hier en het schijnt dat ze daar moeten marcheeren. Vind je 't niet van een heerlijk non-fascisme? Het 3e grapje vertelde ik je misschien al, dat komt als toegift. Bij Annie v. Schendel in Amsterdam zei hij opeens, zoo langs zijn neus weg: ‘Godverdomi, ik verveel mij’. Niet ‘me’, maar ‘mij’, en ‘godverdomi’. Kan het meer fils d'auteur-achtig? Jany heeft het er steeds maar over dat de wereld na de oorlog, ook als Duitschland het verliest, toch ‘totalitair’ zal zijn. Barden-pessimisme, of wat? Heeft hij gelijk? De Kadt meent van niet. Jij? - Ik weet er de ballen van. Daarnet komen mijn exx. Willem van Hogendorp (met de avondpost). Aardig, maar het portret is toch niet zoo mooi overgekomen als ik dacht: de drukproef ervan was schitterend, en dit is vaal en gevlekt. Maar soedah. Het omslag is ook bepaald niet Salden's chef-d'oeuvre; wat rood-en-blauw! Tòch aardig-ik ben er zeer mee in mijn sas. Tot Zaterdag! Veel liefs voor Ant en van Bep, je E. 1152. E. du Perron aan M. ter Braak Bergen, Woensdag. [8 mei 1940] Beste Menno en Ant, Nog veel dank voor alles - en hierbij de huissleutel, die ik zoo stom was mee te voeren. Ik was trouwens heelemaal wat idioot, want een kakemono en oorlogskaart heb ik in den trein laten liggen. En mijn bruine pyama bij jullie. Gammele diligentie. {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} Gisteravond had ik koorts. De dokter is geweest en constateerde duidelijke ‘irregularités’ van het hart. Maar natuurlijk, ‘organisch’ ontbreekt er nooit iets! Ik moet straks naar hem toe om bij hem aan huis onderzocht te worden - vanwege de compleetheid - en hij neemt zich voor me op te kalefateren. Als het hem lukt is 't een flinke vent. Ik voel me bij momenten gewoonweg als ‘aan het eind van alles’. Alleen kan ik zoo slecht tegen niets doen. Houd die pyama maar tot jullie hier komen. Houd je goed verder en tot ziens. Jullie E. De geleende gelden gaan gelijk hiermee per postwissel. Als je 't objectief bekijkt, ben ik sedert eind 1937 een halve invalide, die veel werkt maar tòch een halve invalide is. Alleen een paar maanden tusschen alles door heb ik me goed gevoeld: op de boot en toen ik pas in Holland was. Er moet toch een eind komen aan dien toestand. {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} Supplement {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} 1153. E. du Perron aan M. ter Braak Voorburg, Woensdag [30 maart 1932] (niet meer Scheveningen!) Beste Menno, Zou je B. Donderdagmiddag of -avond willen opbellen voor een afspraak? Ik vertrek óf Vrijdagmorgen óf Zaterdag, maar ook in het laatste geval ben ik Vrijdag eig. niet vrij. Het beste zou dus zijn als we elkaar Donderdagavond ontmoetten; anders Vrijdagmiddag, liefst zoo vroeg mogelijk, en dan hier in Den Haag. Of ben je Donderdag doodmoe van je Eibergensche reis? Ik zou je graag nog even zien voor ik wegga. Scholte zond me een proef terug, maar niet de gecorrigeerde. Kan jij die nog van de drukkerij halen of erom telefoneeren? - anders gaat het zóó ook wel. Ik kreeg van Scholte een uitgebreid schrijven in opgewekt-officieelen toon! Nu, de rest liefst mondeling. Tot ziens. Hart. gr., ook aan Truida, van je E. 1154. E. du Perron aan M. ter Braak Donderdagmorgen [31 Maart 1932.] Beste Menno, Ik sluit mijn briefkaart van gisteravond hierin, omdat je brief, die ik met de morgenkoffie kreeg, nog even moet beantwoord. Die beide heeren zijn in hun schrijven aan jou veel minder aestheten enz. alswel filmtijdschriftleiders. Als zoodanig hebben zij, zoowel tegen jou als tegen mij, over de heele linie gelijk. Ons gelijk ligt op een ander terrein; maar niet, zooals Scholte bot opmerkt, op dat van de literatuur. Ik heb hem geantwoord dat ik zijn ‘filmische’ bezwaren zeer goed begreep, maar niet dat hij mij van ‘literaire’ bezwaren verdacht; en dat het mij zelfs onmogelijk zou zijn een literaire bespreking van films te geven, zoodat hij nooit te maken had, noch zou hebben met den literator du Perron (dat hij opeens mijn naam niet meer spellen kan is ook een griezelig verschijnsel), maar met den toeschouwer van dien naam. Als hij dat niet begrijpt, zal ik hem dat op een scherper manier aan het verstand zien te brengen - in Forum dan maar - al zou hij van ‘heftige bitterheid’ groen worden. - Als hij zegt: ‘de film laat zich niet door de lite- {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} ratuur overwinnen’, neemt hij het woord ‘literatuur’ in een anderen zin dan ik; - want ik zou zeggen: inhoud. En die inhoud, die jammerlijk rot is, kàn met geen mogelijkheid literair worden besproken, aangezien hij filmisch bestaat, en met deze film, die door Scholte koek genoemd wordt, één is. Wanneer zijn koek door de ‘literatuur’ nog altijd naar zand en grint smaakt, dan wòrdt de film ook door de ‘literatuur’ overwonnen, of althans grondig verpest, wat meer is dan ik zou willen beweren! In laatste instantie gaat onze ‘rel’ weer tegen de specialisten; anders niet. Maar deze specialisten, die het nog steeds met zooveel ijver zijn, hebben gelijk wanneer ze mij voorhouden dat ik op hun terrein nooit specialist was, en dat jij een afvallige dito bent. Jouw eenige standpunt kan zijn: dat jij het, in dit stadium van de filmkunst, niet meer de moeite waard en zelfs idioot vindt als specialist op te treden. En de eenige consequentie (die door de beide heeren al gevoeld wordt) is dan: dat jij uit dit specialistenblad treedt. Maar is dat de moeite waard? Wat Jordaan zegt van die ruzie is zeer sympathiek. Als je op de redactievergadering niet tot een betere oplossing komt en zij jouw stuk in hun blad ook weigeren, zou het dan niet beter zijn, als wij het heele geval als een ‘algemeene’ filmkwestie in Forum liquideerden? Ik zou kunnen beginnen met mijn bespreking van Sjanghai Express + antwoord aan Scholte + algemeene beschouwingen; in een volgend nummer kan jij dan je stuk zetten met wat er nog noodig aan moet worden toegevoegd als het zoover is. Dit lijkt mij-als wij tenminste plaats hebben! - beter dan met gekibbel onderdak te worden gebracht in die specialistenkraam. Mijn moeder is ziek en kan vandaag weer niet weg; misschien blijven we dus nog wel langer. Schrijf in ieder geval niet meer naar Scheveningen, maar naar Voorburg voor een afspraak. Beste groeten, en tot ziens? - je Eddy. {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} 1155. E. du Perron aan M. ter Braak Gistoux, Vrijdag [15 Juli 1932] Beste Menno, Gisteren schreef ik met hevige hoofdpijn en in groote haast (ik moest naar Brussel en wou het stuk nog op tijd bij je hebben in Rotterdam) dat stuk tegen de Mij. Nu bedenk ik, dat het slotstukje er misschien als droog zand bij hangt, eenvoudig omdat ik niet duidelijk heb aangegeven wat ik bedoel met het geklieder over ‘geestelijke hiërarchie’ -n.l. het gezwam van Jacques, die ons van wanbegrip beticht en van 2e rangs-figuren-cultus (wie? Casanova? Stendhal?) Ik ben vandaag begonnen aan het groote ‘rapport’ dat ik in het Januari-nr. wou zetten en kan dat stukje (anders bewerkt, maar mèt het ‘zitvlak’) veel beter daarin gebruiken. Als je dat panopticum dus goed vindt, stuur het dan aan Bouws, maar schrap het slot door, dus laat het eindigen met de onderteekening van Slauerhoff. Of schrijf anders een kaartje aan Bouws, dat hij dat stukje laat vervallen. (Maar leesbaar laten, a.j.b., want ik heb er geen copie van!) Schrijf uit Eibergen wanneer je komen kunt. Wij gaan nu eerst Maandag. Waarheen moeten we je ons adres in de Ardennen laten weten? Beste groeten, je E. Je brief ontving ik, maar er valt niets op de antwoorden, omdat het een antwoord is op de mijne; en we zijn het blijkbaar tot in het kleinste onderdeel eens. - Hier komt Bep. 1156. E. du Perron aan M. ter Braak Bellevue, Donderdag. (september 1933) Beste Menno, Hierbij de nieuwe leugens van Bouws terug. Alles is mythe, als je mij gelooft. De man heeft 2 soorten verhalen leeren bedenken: over literatoren, beide met het aroma en de kruiden die hij de juiste acht. Die Kiewiet de Jonge (de man schrijft zijn eerste achternaam, meen ik, al met 2 × ie) die net weer gestorven is; en dat interessante verdenken van communisme! Voor zakenmenschen zal hij wschl. nog met het verhaal komen dat mijn communistische sympathieën in Forum hem ook hebben helpen verdacht maken. Ik geloof van het leugenbeest {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} niets meer, en een ding is zeker: hij gaat niet naar Indië en weet dit allang. Hij schreef Greshoff dat hij vast eind van het jaar uit Forum zou gaan, omdat hij het niet langer kon bijeenhouden of zooiets; verder dat hij de relatie met Slauerhoff en met mij verbroken had (hij bedrijvend onderwerp wel te verstaan). Als je nu van een platvoet spreekt... deze is heusch 10 × erger dan Buning, al zal hij misschien minder weten van rozen en meer van tarwespijzen. Zijlstra schreef aan Greshoff dat het lot van Forum aan een zij den draad hangt en dat het hoogstwschl. zal worden opgedoekt, hoezeer het hem ook spijt. Van Fred Batten hoorde ik dat de Openbare Leeszalen in Den Haag Forum hebben afbesteld, ofschoon het daar werd ‘vies-gelezen’. Dàt is Holland, en dat zijn onze vrijzinnig-christelijke en katholieke leeszaal-directeuren, daar is ‘practisch’ geen vechten tegen, al zou je ze op papier en ‘moreel’ 100 × vermorzelen. Als je Forum in stand wilt houden, doe dit dan. Ga naar Zijlstra, speel open kaart met hem, vertel hem alles van de situatie ikke-Bouws en de leugens van dien mijnheer, en zeg hem dan dat èn ik èn Bouws er in 1934 uitgaan, maar dat het jammer zou zijn van het blad enz. en vraag hèm dan wat hij voorstellen zou om voort te gaan. Stel voor als redactie: jij, Roelants, Vestdijk, verminderd honorarium, desnoods tot ƒ 1. - de bladzij, opheffen van het Panopticum misschien (dat ons zelf toch ook gaat vervelen en tenslotte journalistiek zou worden), en géén secretaris, wat hem ± ƒ 600. - in het jaar uitspaart. Laat hij jou voor het secretariaat een vergoeding geven, bv. ƒ 25. - 's maands. Maar laat hij liever het formaat en de dikte zoo laten; dat verminderen geeft naar buiten direct zoo'n zielige indruk. Misschien heeft hij zelf andere en briljante ideeën over deze ‘reorganisatie’. Maar probeer Forum in leven te houden, al was het als uitlaatklep. Het wordt onmogelijk voor ons om in De Gids en Gr. Nederl. alleen te publiceeren, als ze ons per ongeluk ‘wel willen’. Vrijdag Hierbij het panopt. tegen Campert terug, dat uitstekend is en natuurlijk 100% mijn instemming heeft. - Maar of die tarwe- {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} prijzen werkelijk zooveel beter zijn dan de rozen zelfs van Buning... blijf ik betwijfelen. Bep schrijft er nog wat bij over de Zutphensche kindercourant, waar wij beiden van genoten hebben. Hart. groeten van je E. P.S. Dank voor de teruggezonden blzn. Stuur mij dus ook de 2 verhalen terug; àls er in December plaats is (wat ik erg betwijfel), dan kunnen ze daarin. Geef Java dus nu gauw door voor October. Het is niet erg lang, ± 12 blzn. maar, denk ik. 1157. E. du Perron aan M. ter Braak Zondagmiddag. [februari 1935] Nu is Zondag geworden: Bep heeft niet eerder los kunnen komen! Wil je me alsjeblieft je stuk over Guéhenno zenden? Verder geen nieuws, dan dat ik allerlei politieke brochures lees voor mijn ‘open einde’ in Ducroo. Hoe staat het met je plannen om hier te komen, deze maand? E. Over die gewone ongewoonheid en vice versa schrijf ik maar niet meer; we schijnen hier toch langs elkaar te praten. Ik denk dat jouw cerebrale ‘boven de partijen’ staan me ergert, en dat ik altijd meer sympathie zal hebben voor de menschen die hun strijdpositie erkennen. Dat een fluim van een intellectueel hiërarchisch per se zou staan boven een zeer edele borst die niet tot tien kan tellen, zou inderdaad wat al te simplistisch zijn; maar die hiërarchie die op hiërarchieloosheid neerkomt, doet me toch een beetje de dampen aan. De dag dat je bewijzen zult waarom Nietzsche superieur is aan Hitler (of aan Napoleon?) zal voor mij een feest zijn, al is dit wschl. een bewijs dat ik ook al behoor tot de al-te-eenvoudigen-van-geest-en-gemoed. Eig. dus toch weer tot de ‘gewonen’! Bep zal verder schrijven. Je ‘brief aan een plankenhaatster’ vind ik zeer goed, ofschoon als inleiding misschien iets te lang - kon één bladzij korter, lijkt me. Hart. groeten, ook voor Ant, van je E. {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} De paradox van Ant vind ik héél aardig! Maar misschien komt dat omdat ik er mijn gelijk in vind, zooals jij het jouwe, - wat althans het groote voordeel is van de meeste paradoxen! Je moet eens Choses Vues lezen van Victor Hugo. Hij is daar heel anders dan gewoonlijk; veel leesbaarder; en volgens sommige idioten nu ook veel grootscher en intelligenter dan Stendhal. In werkelijkheid is het prima journalistiek, overal waar hij beschrijft; als hij ‘diep’ wil worden is het meteen weer hopeloos mis! Maar je zou het toch moeten bezitten, het geeft ook een goed idee van allerlei politieke dingen. Je kunt het krijgen in één gewoon Nelson-deeltje, maar ik wil je ook wel mijn ex. geven als ik er doorheen ben. - Bep komt nu aan ‘ommezijde’. 1158. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Donderdagmorgen. [11 april 1935] Beste Menno, Gino heeft een brief geleverd en zou er in Holland zelf nòg een maken, Bep heeft er een àfgemaakt die al in de maak wàs. Wil je me waarschuwen als je meer noodig hebt, of als Gino in gebreke blijft? (je hebt hem nu zeker gezien?) Ik werk aan Fermina - zeer tegen mijn zin - en ploeter aan de laatste proeven van Ducroo. Ik las dit boek vanmorgen over voor zoover het is afgedrukt (± 200 blzn.) en had het gevoel dat het een verzameling volkomen oninteressante uitspraken en anecdoten is, een lullax waarvan je je afvraagt waarom iemand ooit de behoefte had het op te schrijven. Dit zonder eenige koketterie; het is natuurlijk zuiver vermoeidheid! Greshoff schrijft enthousiast dat het 10 × beter is, nu alles bijeen is, dan in losse fragmenten, dat hij het een ‘heerlijk boek’ vindt, enz. Moge er iets waar van zijn, ook voor derden, want mijn huidige reactie geeft me een heel goed idee van hoe men tegenover deze lectuur kan staan, en ik zou toch wel graag willen dat het ‘ging’. De geboorte van Alain heeft mijn verantwoordelijkheidsgevoel toch weer wat aangeschroefd: hier in Europa blijven wordt vroeger of later toch onzin, het einde zal moeten zijn: Indië of Holland (dit laatste is voor mij ook ‘Europa’ niet!) Ik heb nu weer een lange en dringende brief naar Indië geschreven, aan mijn ouden {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} chef van de Bibliotheek (Museum) of hij vooral voor mij wil blijven uitzien. Ik houd toch het gevoel dat ik mij daar altijd beter ‘redden’ zal dan hier: door relaties, door het indische leven zelf (de afwezigheid van winter is al enorm als het tòch op armoe neer moet komen); en ook omdat ik eventueel voor Indië toch ‘nuttiger’ kan zijn dan voor Holland. De groote indische romanschrijver, die niet bestaat, is misschien mijn zaak (als ik 45, 50 ben?); de groote hollandsche bestaat (Kleine Zielen of Waterman), en bovendien zou ik dàt toch nooit kunnen. En ik heb met Ducroo gemerkt dat een bodem van realiteit toch heel wat waard is, of althans zijn kan. (Een fantaisist zal ik zeker niet, of nooit genoeg worden.) Het is gek, maar sinds Slauerhoff weg is, zijn onze brieven over en weer bepaald giftig geworden. Nu ik getuige was van zijn optreden ‘in het leven’ is mijn voornaamste grief (mijn diepste althans) wschl. dat hij zooveel minder is dan zijn literatuur; dat zijn literatuur, bewust of onbewust, de vrijstelling voor hem wordt om zich ‘in het leven’ als een van Lotje getikte provinciaal te gedragen (er valt veel méér van te zeggen, maar dit in groote lijnen); terwijl ik er met alle macht naar streef om niet minder te zijn dan mijn literatuur, en misschien zelfs mijn literatuur neer zou halen op mijn peil, als dat noodig was. Vroeger deed ik mijzelf te kort, zooals Marsman zei, en deze tekortdoenerij was natuurlijk ook nog een vorm van zelfverheffing - van mij ten koste van mijn literatuur! -; met Ducroo geloof ik wel dat evenwicht hersteld is. Slauerhoff schreef mij o.a.: ‘Van Ter Braak kreeg ik een heel hartelijk schrijven, hij schijnt je dèsappreciaties niet te deelen’. - Is dit mallotigheid, kolder of gewoon leugen? Kàn hij zich vergist hebben? hij leest inderdaad heel slecht. Enfin, het doet er ook niet toe. Het spijt mij toch dat het zoo geloopen is. Maar op het oogenblik is het tusschen hem en mij wie de meeste banderilla's in de huid van den ander planten kan. Hij is een warhoofd en een dichter (in jouw zin!), maar hij is ook in het bezit van een demon die zulke absoluut beheerschte meesterstukjes voor hem uithaalt als Po Sju I en Yuan Sjen. Dit probleem is in- {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} teressanter dan door jouw ‘roes’ verklaring; je moet er haast de ‘inspiratie’ bij halen, al zou je dat zoo realistisch mogelijk willen doen. Denk er eens over na. Later meer, maar schrijf. Bep komt morgen weer thuis, met zoon en al. Hartelijke groeten, ook aan Ant, van je E. 1159. E. du Perron aan M. ter Braak Parijs, Dinsdagavond. [7 jan. 1936] Beste Menno, Zou je Chiaro eerstdaags een f. 10, - à f. 15, - kunnen sturen? Ik sprak hem erover, en ofschoon hij het wel wat pijnlijk vond, geloof ik, hij appricieerde het toch erg. Ik zelf gaf hem deze laatste tijden een 250 frs., bij beetjes, maar verder breng ik het ook niet en het is verdomd onaangenaam hem te zien ploeteren zooals hij het nu doet. Daarbij komen allerlei lafheden van Italianen die toevallig in Parijs zijn en beloven te helpen met geld smokkelen en zoo, en die dan opeens verdwijnen zonder ièts van zich te laten hooren. Er is nu een fransche mevrouw, die in Rome woont, en die zich moediger schijnt te zullen betoonen, maar toch... Misschien heeft Malraux binnenkort werk voor Chiaro, maar in afwachting daarvan hongert hij en wordt ge-engueuleerd door de hotelierster. Hij heeft een dakkamertje in een hotel voor 25 gldn. 's maands; als hij dat opgeeft voelt hij zich heelemaal gesjochte. Hij wil dus liever weinig eten, maar dit kamertje behouden, en de ellende is dat hij nu zoowat 3 maanden ten achter is (of spoedig zal zijn). Maar iedere 100 frs. die hij de hotelierster kan geven, stemt haar zachter; dat is ongeveer de situatie. Later meer. Ik kom niet tot schrijven. Misschien ga ik eerstdaags voor Vigilance naar Holland (dit geheim houden!) en spreek dan allereerst Romein in Amsterdam. Maar het kan ook zijn dat hier niets van komt. De bijeenkomst was niet onaardig, maar verre van definitief. Een gedrukt verslag krijg je wel. Het komt er toch op neer dat ieder land eerst zichzelf moet helpen, voor de samenwerking de moeite loont. Dat is ook wel billijk! Hartelijke groeten van je E. {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} P.S. Hierbij de warme winden van Kettmann terug. De Kadt over Huizinga was voortreffelijk. Over jou ratéërig en nogal dun-zuur. {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} Du Perron's lectuurlijst 1936 Ilias (vert. Leconte de Lisle). Odyssee (vert. Leconte de Lisle). Homerische hymnen. Muis- en kikvorschkrijg. Hesiodus, Werken en Dagen, enz. Eschylus, De Perzen. -, De Smeekelingen. -, De Zeven tegen Thebe. -, Prometheus geboeid. -, Agamemnon. -, Choëphoren. -, Eumemiden. Sappho (vert. Mario Meunier). Anacreon et Anacréontiques (vert. Mario Meunier). Herodotus. Larbaud, Domaine Anglais. Jacques Méry, Capture. Pararaton (Ken Arok). Benedetto, Indiscrétions sur Giulia. Dupont, Fournier-Sarlovèze. Benda, La Croix de Roses. Blum, Stendhal et le Beylisme. Boylesve, Feuilles tombées. -, Mon amour. Donker, Schaduw der Bergen. Duclos, Histoire de Mme de Selve. Feuillet, Monsieur de Camors. Stendhal, Journal I et II. Arbelet, Stendhal épicier. {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} Chazournes, Jason. Jouhandeau, Chaminadour. Valéry, Variété III. Edgar Poe, Journal of Julius Rodman. Greshoff, Rebuten. Kitchin, Crime at Christmas. Sorel, Réflexions sur la Violence. -, Propos (recueillis par Jean Variot). Maurits, Goena-goena. M.H. James, Thirteen Ghost-stories. Greshoff, Critische Vlugschriften. Balzac, Vautrin (toneel). Renan, Souvenirs d'Enfance et de Jeunesse. Papini, Un Homme fini. Van Vriesland, Afscheid van de wereld in 3 dagen. Bentley-Warner Allen, Trent's own Case. Renan, Patrice. Barrès, Huit jours chez M. Renan. -, Trois Stations de Psychothérapie. -, Toute licence contre l'amour. Tolstoï, Enfance. -, Les Cosaques. -, Hadji Mourad. -, Journal Intime. -, Le Père Serge. Ljeskov, L'Ange scellé. -, Le Chasse-diable. }novellen in een deel genaamd: Gens de Russie. -, Cheramour. }novellen in een deel genaamd: Gens de Russie. -, Nicolas Fermov. }novellen in een deel genaamd: Gens de Russie. -, Un Pygmée. }novellen in een deel genaamd: Gens de Russie. -, Tourment d'Esprit }novellen in een deel genaamd: Gens de Russie. -, L'Artiste en Toupets }novellen in een deel genaamd: Gens de Russie. Tichonov, Tête Brûlée. Balzac, La Vieille Fille. Vigny, Servitude et Grandeur Militaires. Stendhal, Napoléon. {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} Brice, Le Secret de Napoléon. Dupont, Le général Lasalle. Henry Bataille, Le Beau Voyage. Montherlant, Les Jeunes Filles. Chamisso, Peter Schlemihl. Gide, Nouvelles Pages de Journal. Weidle, Les Abeilles d'Aristée. Vestdijk, Meneer Visser's Hellevaart. Van Looy, Gekken. Van Eeden, Van de Koele Meren des Doods. Montherland, Aux Fontaines du Désir. -, Mors et Vita. -, La Petite Infante de Castille. -, Service Inutile. -, Les Bestiaires. -, Le Songe. -, Les Célibataires. Hans van de Wall, Indië in den goeden ouden Tijd. Bourget, Le Disciple. Gide, Retour de l'U.R.S.S. -, Geneviève. -, Oeuvres Complètes XI. Victor Ido, De Paupers. M. Paessens, Mijn Kloosterleven. Camoëns, Les Lusiades. Hooykaas, Proza en Poëzie van Oud-Java. Gita Gowinda (franse vertaling). Ramayana (bewerking v. Franz Toussaint). Montherlant, Pitié pour les femmes. Stapel, Geschiedenis van Ned. Indië. Barrès, Les Amitiés françaises. Renan, Avenir de la Science. Zweig, Erasmus. {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} 1937 Schoonheyt, Boven-Digoel. Meyboom-Italiaander, Javaansche Sagen, Mythen en Legenden. Van Schendel, De Rijke Man. Coolen, Dorp aan de Rivier. -, De Drie Gebroeders. Ardjoena Wiwaha (vert. Poerbatjaraka). Smaradahana (vert. Idem). Tjalon Arang (vert. Idem). Rangga Lawè (résumé door Berg). Kidoeng Soenda (vert. Berg). Damar Woelan (vert. Roorda van Eysinga). Njai Soemoer Bandoeng-Tjioeng Wanara-Loetoeng Kasaroeng (vert. en naverteld door Pleyte) Raden Moending Laja di Koesoema (vert. Pleyte). Bharata Yuddha (vert. Poerbatjaraka-Hooykaas). Ardjoena Sasra Baoe (bewerking Mounier). Raden Pandji (bew. T. Roorda). Soelandjana (Pleyte in De Inl. Nijverheid op W. Java). Bråtå-Joedå (vert. Cohen Stuart). Van Sandick, Leed en Lief uit Bantam. Jonckbloet S.J., Multatuli. Meerkerk, Multatuli. Jhr. de Kock, Lebak en de Max Havelaar. De Bruyn Prince, Officiële Bescheiden betreff. de dienst van Multatuli (Max Havelaar op de W. kust v. Sumatra). Idem, Officieele Bescheiden... 1e druk. M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel, Multatuli en Officieële Bescheiden. A.J., Multatuli. E.F.E. Douwes Dekker, Het boek van Siman den Javaan. Swart Abrahamsz, Eene Ziektegeschiedenis. Van Vloten, Onkruid onder de Tarwe. Prånåtjitrå (vert. Berg). Multatuli, Brieven 10 dln. {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} Versluys, Een en ander over Multatuli. A.S. Kok, Multatuliana. W. van Hogendorp, Sophronisba. -, Kraspoekol. Tine. Brieven v. mevr. Everdine Douwes Dekker. Feuchtwanger, Kalkutta 4. Mai (Warren Hastings). Boemipoetra (D.D.), Ratoe Darawati. Marc d'Hautour (D.D.), Van een dappere Drakendoodster. Haafner, Lotgevallen en vroegere zeereizen. G.H. Nagel, Schetsen uit mijn javaansche portefeuille. -, Avondstonden aan boord of Verhalen uit Indië. -, Javaansche tooneelen. C.S.W. van Hogendorp, Tafereelen v. javaansche zeden. Junghuhn, Licht- en schaduwbeelden u/d binnenlanden van Java. Van Hoëvell, Uit het Indische Leven. Brumund, Indiana (de drie verhalen). W.L. Ritter, Indische Herinneringen enz. -, Nieuwe Indische Verhalen. -, Nacht en Morgen uit het Indische Leven. Saks, Lebak (in Gr. Nederland 1927). Multatuli-nrs. van De Gids (Mei-Juni 1910). Julius Pée, Multatuli en de Zijnen S. Kalff, Multatuli-Opstellen. Prinsen, Multatuli en de Romantiek. Colenbrander, Leven van Mr. C.Th. van Deventer. Kartini, Door Duisternis tot Licht. A. Djajadiningrat, Herinneringen. Krom, Het Oude Java en zijn Kunst. -, De Baraboedoer. -, Hindoe-Javaansche Geschiedenis. Rutgers en Huber, Indonesië. Covarrubias, The Theatre in Bali. Bali-nr. van Djåwå. Godée Molsbergen, Tijdens de O.I. Compagnie. Bruce Lockhart, Return to Malaya. {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} 's Gravesande, Nachtelijke Vangst. T. Volker, Gedichten. Fosca, Histoire et technique du Roman Policier. Verhalen uit Omnibus-volume v. Dorothy Sayers. D. van Hogendorp, Mémoires. Van Wessem, De IJzeren Maarschalk (Daendels). Pastre, Napoléon en Egypte. A. Stärcke, Psycho-analyse en Aesthetiek. Schouten, De Verlegenheid. Poerbatjaraka, Nitiçastra. -, Nirartha-prakrěta. -, Dewaroetji. -, Soeloek Woedjil. -, Wedatama. The Mystery Book, verhalen verz. door H. Douglas Thomson. Henry James, The Turn of the Screw. Ter Braak, Van Oude en Nieuwe Christenen. Beb Vuyk, Duizend Eilanden. Multatuli, Briefwisseling met S. Roorda van Eysinga. -, De Bruid daarboven. Huizinga, Cultuur-historische Verkenningen. C. van Vollenhoven, Professor Thorbecke. J. van Vloten, Een Edelman onder de Ploerten. Busken Huet, De Van Harens. Nederlandsch Jaarboek 1762 (over de Van Harens). J. van Vollenhoven, Multatuli en congé. Polak, De Van Harens-Multatuli (in Studiën). Knappert, Het zedelijk leven onzer vaderen in de 18e eeuw. Gewijde Verhalen van Hindoes en Boeddhisten. Héliodore, Théagène et Chariclée. Benda, La Jeunesse d'un Clerc. Elsschot, Pensioen. Winwood Reade, The Outcast. Marcus Aurelius, Gedachten. Langdon-Davies, De Groei van ons Wereldbeeld. {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} G.K. van Hogendorp, Brieven en Gedenkschriften (grote stukken uit deel I, III en V). Gide, Retouches à mon Retour de l'U.R.S.S. Alain, Avec Balzac. Romein, De Lage Landen bij de Zee. D. Wheatly, Murder off Miami. -, Who killed Robert Prentice? Thierry, Récits des Temps Mérovingiens. Sillem, Dirk van Hogendorp. D. van Hogendorp, Berigt van den tegenw. toestand der Bataafsche Bezittingen in O. Indië en den handel op dezelve. Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen. Hervey Allen, Israfel. Hérondas, Mimes. The Anatomy of Murder (door Helen Simpson, John Rhode, Margaret Cole, E.R. Punshon, Dorothy Sayers, Francis Iles, Freeman Wills Crofts). A.A. Milne, The Red House Mystery. M.P. Shiel, Prince Zaleski. Bruce Lockhart, Memoirs of a British Agent. F. Iles, Malice afourethought. Milward Kennedy, Sic transit Gloria. Bernanos, Un Crime. Mérimée, Mémoires historiques. -, Les Faux Démétrius. Toussaint v. Boelaere, Het Gesprek in Tractoria. Marsman, Herman Gorter. Bainville, Les Dictateurs. Guzman, In de Schaduw van den Leider. Gervais, Chineesche Schimmen (L'Ombre du Ma-Kouï). G. den Brabander, Opus 5. Vestdijk, Het Vijfde Zegel. H. de Vries, Nergal. -, Atlantische Balladen. -, Geïmproviseerd Bouquet. Binnendijk, Onvoltooid Verleden. {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} Rousseau, Du Contrat Social. Blok, Vaderl. Gesch. (hfdstn. over Willem IV). Van Deyssel, Uit het leven van Frank Rozelaar. Bennett, The Grand Babylon Hotel. Roland Holst, Een Winter aan Zee. Bouthoul, Le Grand Maître des Assassins. Jenkinson, A Manuel of Archive Administration. Huizinga, De Wetenschap der Geschiedenis. Slauerhoff, De Opstand van Guadalajara. Helman, 's Mensen heen- en terugweg. Bordewijk, De Wingerdrank. Saks, Eduard Douwes Dekker: zijn jeugd en indische jaren. 1938 S.J. Ottow, De Oorsprong der Conservatieve Richting. O.Z. van Haren, Agon sultan van Bantam. Beatrijs. Malraux, L'Espoir. Huizinga, Erasmus. Saks, Busken Huet en Potgieter. Engelman, Het Bezegeld Hart. Busken Huet, Brieven aan Potgieter. -, Het Land van Rembrandt. Van Schendel, De Grauwe Vogels. Willem Brandt, Oostwaarts. Marsman, Proza. Zentgraaff, Atjeh. Annie Foore, Bogoriana. Suarès, Trois Grands Vivants. Poerbatjaraka, Pandji-verhalen vergeleken (ms.). A Century of Creepy Stories. Dirk van Hogendorp, Kraspoekol. Romein, Erflaters van onze Beschaving I. Greshoff, Te Grabbel. {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} Kernkamp, Van Menschen en Tijden I. Geschiedenis van Baron Sakhènder. Vestdijk, Narcissus op Vrijersvoeten. Larbaud, Aux Couleurs de Rome. Ter Braak, Mephistophelisch. Marsman, Critisch Proza. G.H. von Faber, A short History of Journalism in the Dutch East Indies. Snouck Hurgronje, Colijn over Indië. Allerlei Comp. literatuur voor De Muze van Jan Compagnie. Greshoff, In alle Ernst. Marsman, Poëzie. Sterne, A Sentimental Journey. Goldsmith, The Vicar of Wakefield. Willemina van Huffel, Willem Bentinck van Rhoon. Arnoldina Kalshoven, De Diplomatieke Betrekkingen [tusschen Engeland en de Republiek der Ver. Nederl.]. Carlyle, Helden en Heldenvereering. Bulwer Lytton, Eugene Aram. Daan van der Zee, De Man die zichzelf behield. Vicki Baum, Liefde en Dood op Bali. D.M.G. Koch, Herleving. Walschap, Sibylle. Le Livre de Job. Le Cantique des Cantiques. L'Ecclésiaste. Benda, Un Régulier dans le Siècle. -, Précision. Poszner, Le mors aux Dents. Tielrooy, Littérature hollandaise. Barrès, Sous l'Oeil des Barbares. Briefwisseling Perk-Vosmaer. Geyl, Geschiedenis van de Nederlandse Stam III. Barrès, Un Homme Libre. -, Amori et dolori sacrum. -, Le Jardin de Bérénice. {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} -, L'Ennemi des Lois. -, Du Sang, de la Volupté et de la Mort. Macaulay, Lord Clive. -, Warren Hastings. Meredith, The Tragic Comedians. Mendoza, Lazarille de Tormès. Stendhal, Chroniques Italiennes. -, Anecdotes françaises et italiennes. Tirso de Molina, Le Séducteur de Séville. Van Leeuwen, Dichterschap en Werkelijkheid. Jef Last, De Spaansche Tragedie. Dr. E.C. Pienaar, Digters uit Suid-Afrika. Van Wessem, Slauerhoff-herinneringen. Ter Braak, In Gesprek met de Vorigen. Gide, Voyage au Congo. -, Retour du Tchad. Douwes Dekker, Mémoires (ms.). 1939 Romein, Erflaters van onze Beschaving II. Anthonie Donker, Penibel Journaal. Colerus, Life of Benedict de Spinoza. Descartes, Discours de la Méthode. De Jongste Generatie over J. Greshoff. Byvanck, Robert Fruin. Van Schendel, De Wereld een Dansfeest. -, Nachtgedaanten. Werk (eerste nummer). Uit den ouden suikerpot. Herin. v.d. kentjongkever (Sibinga Mulder). Frédéric Paulhan, Les Mensonges du Caractère. Xenophon, Abradatas en Panthea (uit Cyropaedie). Kelk, Rondom tien Gestalten. A. van der Veen, Oefeningen. {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} -, Geld speelt de groote rol. Schweitzer, Verval en Wederopbouw der Cultuur. Heine, Ideeën-Het Boek Legrand. Fr. Paulhan, Réflexions. F. van der Goes, Multatuli en het socialisme. Aeg. W. Timmerman, Tim's Herinneringen. Van Hardenbroek, Gedenkschriften deel I. Willem Brandt, Tropen. Vestdijk, De Nadagen van Pilatus. Bordewijk, Karakter. R. van Lier, Praehistorie. F. van der Goes, Litteraire herinneringen u/d N. Gids-tijd. Den Brabander, Van Hattum, Hoornik: Drie op één Perron. A Second Century of Creepy Stories. A Century of Horror Stories. Fifty Years of Ghost Stories. Maurits, In en uit 's Lands Dienst I en II. Jacques Perk, Brieven aan Joanna C. Blancke. Van Vriesland, De Ring met de Aquamarijn. H. Marsman, Menno ter Braak. Ter Herdenking van C.S. Adama van Scheltema. Tijdschrift voor Ned. Indië (vele jaargangen). De Kopiïst 1842-1845 (Indisch Magazijn). Warnasaric 1848-1858. Nederlandsch-Indische Muzen-almanak 1859-60. Biang Lala 1852-1855. J. van Soest, Oost-Indische Bloempjes. L.J.A. Tollens, Gedichten. -, Dicht- en Letterkundige Verpoozingen. J. Munnich, Letterkundige Verscheidenheden. Th.A. Boeree, Het Beleg van Bergen op Zoom in 1747. P.P. Roorda van Eysinga, Nederlands Roem in Oost-Indië. S.A. Buddingh, Allerlei. E.W.A. Ludeking, Uit mijn Portefeuille. J. van Soest, Oostindische Gedichten. L. van den Bor, [Ned. Ind. Geschiedenis op rijm]. {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} R.L. Stevenson, Kidnapped. R.L. Stevenson, Catriona. Romein, Erflaters van onze Beschaving III. R.L. Stevenson, St. Ives. Frans Erens, Vervlogene Jaren. M.R. James, Collected Ghost Stories. Jan ten Brink, De Bredero's. Laurence Housman, Victoria Regina. Beb Vuyk, Het laatste huis van de wereld. Denis de Rougemont, Een jaar in Duitschland. Claude Anet, Feuilles persanes. Pierre Loti, Vers Ispahan. J. de Kadt, Het Fascisme en de Nieuwe Vrijheid. Dirk Coster, Het tweede boek der Marginalia. Freud, Psychanalyse et Médecine (Die Frage der Laienanalyse). Freud, Selbstdarstellung. M. Revis, Zaharoff. Walschap, Het Kind. J. Zwart, A.J. Duymaer van Twist, een historisch-liberaal staatsman. Bosboom-Toussaint, Majoor Frans. S. Vestdijk, Lier en Lancet. Rimbaud, Poésies (Edition critique). Van Schendel, Anders en Eender. Virginia de Castro e Almeida, Vie de Camoëns. Hermann Rauschning, De Nihilistische Revolutie. Francis Carco, Verlaine. Léautaud, Amour (aphorismes). Denis de Rougemont, Journal d'un Intellectuel en Chômage. Van Schendel, De Zeven Tuinen. A. van Schendel jr., Breitner. Vestdijk, Fabels met kleurkrijt. Jef Last, De Vliegende Hollander. Clara Eggink, Schaduw en Water. Clara Eggink, Het Schiereiland. H.A. Gomperts, Dingtaal. {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} A. van der Veen, Tusschen Kantoor en archief. André Gide, Journal. G.H. Bousquet, La politique musulmane et coloniale des Pays-Bas. Albert Kuyle, Harmonika. Frank van der Goes, Bloemlezing uit zijn Werk (W.B.). Potgieter, Onder weg in den regen. Verwey, Mijn verhouding tot Stefan George. Verwey, Frederik van Eeden. Patrice de la Tour du Pin, La Quête de Joie. Vestdijk, Gedichten van Emily Dickinson. Geestelijke Epiek der Middeleeuwen. Prosper van Langendonck, Gedichten. Alfred Hegenscheidt, Starkadd. Aarnout Drost, Hermingard van de Eikenterpen. Vestdijk, Strijd en Vlucht op Papier. 1940 M(eersmans), D'Aiblaing van Giessenburg en Multatuli. Mevr. D.D.-Post v. Leggeloo, De Waarheid over Multatuli en zijn Gezin. Briefwisseling Vosmaer-Kloos (uitg. door G. Stuiveling). Lodewijk van Deyssel, Gedenkschriften. G. Stuiveling, De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt. F.R.J. Verhoeven, De Jonge Jaren van de Harmonie. G. Stuiveling, Elementen. -, Tegen de Stroom. -, Erasmus. Simon Gorter, Brieven (uitg. G. Stuiveling). H.A. Gomperts, Catastrofe der Scholastiek. Criterium 1e aflevering. Melis Stoke, Zoutwaterliefde. Melis Stoke, De Razende Berg. Ambrose Bierce, In the Midst of Life. {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} Oliver Onions, Widdershins. Van Hattum, De Pothoofdplant. -, Frisia non cantat. -, Bilzenkruid. Id. (met Den Brabander en Hoornik), Drie op één Perron. Den Brabander, Vaart. -, Opus 5. -, Gebroken Lier. Hoornik, Dichterlijke Diagnose. -, Geboorte, Mattheus e.a. gedichten. -, Steenen. Achterberg, Afvaart. -, Eiland der Ziel. H.T. Damsté, Atjeh-artikelen. -, L.C. Westenenk. {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} [Aantekeningen] 1936 922 ‘Ik kreeg het boek van Merz’ = Konrad Merz (pseudoniem voor Kurt Lehmann, die in 1908 te Berlijn werd geboren en momenteel als physiotherapeut te Purmerend is gevestigd) berichtte: ‘Ik leerde Menno ter Braak kennen via een artikel, waarin hij de emigrantenpers in de emigrantenpers (Neues Tagebuch, Parijs 1935) aanviel: er was nog geen enkel nieuw woord in de Duitse ‘exilliteratuur’ gesproken, en dat moest ronduit gezegd worden. Toen ik aan MtB. schreef, dat ik een boek aan het schrijven was, kreeg ik onmiddellijk antwoord, en - na een steekproef - elke hulp, die ik (toen werkzaam als koestalknecht) nodig had, om dat boek af te maken. Het werd Ein Mensch fällt aus Deutschland (Querido, 1936). Menno ter Braak, wiens huis en portemonnaie altijd geopend waren voor emigranten - ook Spaanse - stelde mij daarna in staat mijn tweede boek, Generation ohne Väter, te schrijven. Iemand zei eens tegen mij: ‘- waarom slooft Menno zich eigenlijk altijd zo uit: hij is toch geen Jood?’ Menno beschermde me niet slechts als schrijver, ook als emigrant. Hij kwam met zijn belastingpapieren helemaal naar Amsterdam, om bij de Vreemdelingenpolitie de gehele garantie voor mij op zich te nemen. Indien mij een ongeluk zou zijn overkomen had hij het moeten betalen. Hoewel Menno gewaarschuwd was: dit kan een kapitaal kosten, nam hij het risico.’ ‘over Reik en Pirandello’ = In Het Vaderland van 14 maart 1936 verscheen Ter Braaks bespreking van Theodor Reiks Der überraschte Psychologe, met een foto van Reik (zie MtB., V.W. 4, p. 354). Luigi Pirandello's Uit het leven van Serafino Gubbio, filmoperateur werd besproken in Het Vaderland van 15 maart 1936 (zie MtB, V.W. 6, p. 85). ‘Ik schrijf vandaag een gesprek op’ = In In deze grootse tijd komt een gesprek voor met A. (Caffi) en N. (Chiaromonte) over Nietzsche. Het is daar echter gedateerd: 3 maart 1936. EdP., V.W. 5, p. 195. Uit Andrea Caffi's geschriften verscheen inmiddels een keuze, verzorgd door Nicola Chiaromonte, onder de titel Critica della violenza (Milaan, 1966). Uit Chiaromontes inleiding blijkt dat Caffi (*1887) in St. Petersburg werd opgevoed; dat hij bij de revolutie van 1905 tot gevangenisstraf werd veroordeeld; dat hij, na zijn ontslag uit de gevangenis in 1907, in Duitsland ging studeren, o.a. bij Georg Simmel; dat hij zich vervolgens in Parijs vestigde, en dat hij, na de 1e wereldoorlog, door de Corriere {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} della Sera uitgezonden werd als verslaggever van de Russische revolutie. Ook toen kwam hij in een Russische gevangenis terecht, werd weer losgelaten en keerde naar Italië terug. Daar speelde hij al gauw een actieve rol in het antifascistische verzet, waardoor hij in 1926 genoodzaakt werd de wijk te nemen naar Frankrijk. In dat land, waar hij zich liet naturaliseren, verbleef hij tot zijn dood in 1955, na in de tweede wereldoorlog opnieuw actief te hebben deelgenomen, ditmaal aan de Franse verzetsbeweging. Andrea Caffi (zie ook noten 912 en 959) had een groot talent voor het sluiten van vriendschappen. Behalve Du Perron en Chiaromonte, telde hij zulke uiteenlopende geesten als de dichter Giuseppe Ungaretti, de geleerden Paul Langevin en Gaetano Salvemini, en de schrijvers Alberto Moravia en later Albert Camus, onder zijn naaste vrienden. Daarnaast onderhield hij nog vele vriendschappelijke relaties in de kringen van Russische emigranten en Zuid-Amerikaanse intellectuelen in Parijs. Uit de getuigenissen van wie hem hebben gekend, komt hij tevoorschijn als een man van een grote persoonlijke charme en een zeldzame eruditie, van welke eruditie trouwens in Critica della violenza de overtuigende bewijzen te vinden zijn. ‘over Nietzsche’ = Kort vóór Du Perron zijn gesprek over Nietzsche met Caffi en Chiaromonte had, verscheen in de NRCr. van 1 maart 1936 Ter Braaks bespreking van D. Gawronsky's Friedrich Nietzsche und das dritte Reich (Bern, 1935). ‘De eenheid, die Gawronsky in Nietzsches persoonlijkheid wil ontdekken’, schreef Ter Braak o.m., ‘is die van de romantiek en de mystiek; de intellectuele eenheid van het gedachte, de gevoelseenheid van het persoonlijke zijn hem gelijkelijk ontgaan. Het betoog van dr. Gawronsky is overigens verre van origineel. Dat men Nietzsche op paradoxen en tegenstrijdigheden kan betrappen, is een waarheid als een koe, die al zo vaak is gezegd, dat men wee wordt bij de gedachte aan al die zuivere consequentie, die daartegenover staat... Nietzsche schreef nu eenmaal niet voor vakfilosofen, maar voor ‘Freunde’, en hij schreef ook niet voor antisemieten, maar voor hen, die bereid waren het Joodse vraagstuk onder ogen te zien als een van de belangrijkste vraagstukken van het probleem des geestes als zodanig; zo komt het, dat vakfilosofen veel paradoxaals in zijn geschriften vinden, en antisemieten dito; de vakfilosofen realiseren zich dat en benoemen hem tot representant der mystiek, de antisemieten realiseren zich dat niet, maar vervalsen hem eenvoudig, wat m.i. in laatste instantie op hetzelfde neerkomt. Immers ook in het boekje van dr. Gawronsky wordt de lezer een vervalste Nietzsche aangeboden, d.w.z. een tot woordenschema's gereduceerde Nietzsche, een Nietzsche zonder vlees en bloed, een Nietzsche zonder nuancering en zonder stijl: dat deze Nietzsche de voorbereider van het Derde Rijk is geweest, mag men dan ook redelijk aannemen. Maar de Nietzsche, die dr. Gawronsky niet ziet, is de denker-dichter, die de moed had om ook in de wereld van de {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} geest het probleem van de macht te stellen, die dus, in plaats van een hekkespringend filosoof te zijn zonder vaste richtsnoeren (zoals Gawronsky hem voorstelt) zowel de macht in al haar consequenties als de cultuur in al haar consequenties kon aanvaarden, omdat macht en cultuur voor hem twee kanten waren van een en hetzelfde probleem.’ Het lijkt, anno 1966, er veel op alsof deze woorden van Ter Braak geschreven zijn als een kritiek avant la lettre op de Nietzscheanen van vandaag, zoals Gilles Deleuze en Walter Kaufmann, die nu juist een weliswaar ‘echte’ filosoof van Nietzsche maken, d.w.z. wel de ‘intellectuele eenheid van het gedachte’ bij hem onderkennen, maar die dan toch ook weer een Nietzsche ‘zonder stijl’ aanbieden, een schrijver die tenslotte gereduceerd wordt tot zijn, hoezeer op zichzelf - ook volgens Kaufmann en Deleuze - al geniale, filosofische ‘woordenschema's’. (zie ook noot 746). Bij deze brief was ingesloten een knipsel uit Paris Soir: ‘Du sang sur les Tulipes-Oss, la ville ou l'on tue, un reportage sensationnel de Titayna et Maurice Leroy. Meurtres en série... Vols... Incendies... Pillages... Débauches de la jeunesse... Batailles rangées entre bandes rivales... Générations d'assassins... Complicité de chacun... Terreur d'une province ... Tout cela dans le silence d'une population livrée à l'effroi, au coeur du pays le plus paisible, le plus heureux de l'Europe, la Hollande. A Oss, dans le Brabant hollandais, à deux heures de La Haye et d'Amsterdam, existe la plus formidable association du crime dont le le monde ait jamais entendu parler.’ Du Perron schreef hierbij: ‘‘Eindelijk zijn we op europeesch peil!’ zegt Bep. Is dit niet iets voor een panopt. in Het Vaderland?’ (Over de gebeurtenissen in Oss, zie het proefschrift van W.H. Nagel, De criminaliteit van Oss, Den Haag, 1949). 923 Regels geschreven op een prentbriefkaart van het Place des Terreaux te Lyon. Poststempel: Rhone, 25 onleesbaar. One of our conquerors = One of our conquerors (1891), een roman van George Meredith (1828-1909). 924 Regels geschreven op een prentbriefkaart. Poststempel: Paris XVI, rue Singer, 15.30-31-III-193 onleesbaar, maar in 1936 viel de 31ste maart op een Dinsdag. 925 ‘Ik moet zaterdagmiddag nog een lezing houden’ = Op zaterdag 4 april 1936 hield Ter Braak bij de firma D. Bolle te Rotterdam, ter gelegenheid van een aldaar tijdens de Boekenweek gehouden expositie van de Salamander-uitgaven van uitgeverij Querido, een lezing over Vincent Haman en Willem Paap. Volgens een verslag in de NRC van 5 april begon Ter Braak ‘met een algemeen overzicht te geven van de invloed, die de beweging van Tachtig op het beeld der Nederlandse lite- {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} ratuur heeft gehad. Zij opende bepaalde perspectieven, zij richtte zich bv. tegen de rhetoriek en de taalverkalking, die daardoor was ontstaan, maar sneed aldus ook andere perspectieven af. Zij verdiepte zich zozeer in de uiterlijkheden van het fenomeen taal, dat zij in een andere vorm van taalverering verstrikt raakte, die eigenlijk een nieuwe rhetoriek is: de woordkunst. Het aesthetisme, dat op zichzelf een bestaand aspect is, overwoekert meer en meer de persoonlijke verhouding tot het leven, zoals Multatuli die reeds had gewild... Concluderend betoogde spr., dat in de verwaarlozing tot volkomen vergetelheid toe van dit merkwaardige boek [Vincent Haman] de Tachtigers een bewijs hebben gegeven van kwaad geweten. Door de roman weg te drukken als caricatuur op een lager plan hebben zij tekort gedaan aan de kwaliteiten van Paaps beste werk, waarin met name de analyse van de hoofdpersoon de kwalificatie meesterlijk verdient. Dat een andere generatie zich rekenschap geeft van deze waarden, is een teken, dat de verering van de woordkunst niet langer oppermachtig heerst en dat de lijn Multatuli, die in tegenstelling tot de aesthetische en de sociale de antitraditionele lijn is in de Nederlandse literatuur, duidelijker naar voren komt.’ ‘onze drie stukken over de massa’ = Sans famille, drie brieven van J. Greshoff, Menno ter Braak en E. du Perron, in Groot Nederland, 1936, p. 402. (MtB., V.W. 4, p. 170; EdP., V.W. 5, p. 183). ‘je notities over Rolland’ = Zie EdP., V.W. 5, p. 183. 926 Regels geschreven op een niet gefrankeerde, ongestempelde prentbriefkaart. 927 [...] = 489 woorden weggelaten. Ook het P.S. bij deze brief, 59 woorden, is weggelaten. 928 Kernkamp = G.W. Kernkamp (1864-1943) werd in 1901 hoogleraar in de algemene en vaderlandse geschiedenis te Amsterdam; doceerde van 1903-1935 nieuwe geschiedenis te Utrecht; was hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer van 1920-1929. A.C. Oerlemans = A.C. Oerlemans (*1909), zenuwarts te Amsterdam. Dr. Oerlemans schreef: ‘Ik heb Ter Braak maar enkele keren en alleen bij zakelijke besprekingen ontmoet. Ik bewonderde hem zozeer dat ik tegenover hem wat geïntimideerd was. Hij had ook wel iets gereserveerds en kon ‘streng’ kijken, wat door zijn bril nog enigszins werd geaccentueerd. Maar ik hield van zijn werk omdat hij daaruit naar voren kwam als een vent met pit, humor en intelligentie. Ik genoot van zijn strijdbaarheid tegen de muffe regentenmentaliteit en ik voelde mij zeer verwant met hem in zijn hartgrondige afkeer van kouwe drukte, hypocrisie en machtswaan.’ {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} Omdat van sociaal-democratische zijde (Het Volk) bezwaren bestonden tegen zijn persoon, zou dr. Oerlemans later als secretaris van het Comité van Waakzaamheid worden opgevolgd door D. Loenen. Hij had echter een actief aandeel in de oprichting van het Comité en volgens Loenen werd de beginselverklaring opgesteld door Oerlemans, Ter Braak, Romein en Loenen. ‘die mij aan... Robespierre doet denken, al heeft hij gevoel voor humor’ = De Franse revolutionair stond namelijk niet bekend om zijn gevoel voor humor. Mirabeau voorspelde, toen hij Robespierre voor het eerst had horen spreken: ‘Cet homme ira loin, car il croit tout ce qu'il dit’. En Talleyrand vertelde aan Victor Hugo eens van Mirabeau te hebben vernomen, dat Robespierres gezicht hem deed denken aan een kat die azijn had gedronken. 929 ‘hij lijkt op den G.G. Rochussen, dengeen die Busken Huet een fooi gaf’ = Op voorspraak van de oud gouverneur-generaal Rochussen werd op 12 maart 1868 bij Koninklijk Besluit f 2967,50 aan Busken Huet toegekend, een besluit waartegen later de Algemene Rekenkamer protest aantekende, als zijnde in strijd met de wet. Huet verplichtte zich zijnerzijds de regering te verstrekken ‘consideratiën en advies omtrent de vraag welke maatregelen daar te lande van Bestuurswege werden vereist tot breideling van de uitspattingen der (liberale) drukpers’ in Nederlands-Indië (zie P. Spigt, De ballingschap van Multatuli). In Multatuli's Brieven (1893, dl. II, p. 241) is een mededeling van Mimi over een mondelinge uitlating van Multatuli te vinden: ‘Ik vertrouwde hem’, zei hij, ‘Ik zond hem naar Rochussen in de overtuiging dat hij en ik eenzelfde schoone zaak voorstonden, en, als een lakei, zonder zich om onze zaak te bekommeren, empocheert hij een nietige fooi... fi donc!’ 930 Deze regels werden geschreven op een ansichtkaart, waarop een beeld van Karel IV, Duits Keizer en Koning van Bohemen: een lang gezicht; uitpuilende, grote, verbaasde ogen; lippen die nog even zichtbaar zijn tussen snor en puntbaardje. Poststempel: Avignon Gare, 15.30-25-IV-1936. ‘Gisteren waren we in Dijon’ = Over deze reis, zie EdP., V.W. 5, p. 238-240. 931 Geschreven op een ansichtkaart uit Hyères: ‘le vieux Château vu à travers les Oliviers.’ Poststempel: Hyères, extrême sud de la côte d'azur, verder onleesbaar. ‘voelen verreweg het meest voor dit hier’ = Hyères, gelegen tussen Toulon en St. Tropez, is de oudste touristische winterverblijfplaats aan de Franse Riviera, een stadje waar de door Du Perron zo gewaardeerde schrijver Robert Louis Stevenson (1850-1894) had gewoond en dat met {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn tropische bloemen, zijn ouderwetse villa's aan beschaduwde lanen, meer dan enige andere plaats aan de Riviera, herinneringen aan Java zou kunnen oproepen. 932 Geschreven op een prentbriefkaart uit Hyères: ‘Type de la végétation locale au Jardin d'Acclimatation’. Poststempel onleesbaar. ‘Waar dàn heengaan?’ = Van 22 tot 30 april 1936 zochten de Du Perrons naar een woonplaats in de Franse provincie. Ook uit berichten aan Jan Greshoff kan worden afgeleid dat Du Perron op 24 april bezocht: Dijon, ‘erg aardig, maar niet om er te wonen’. Avignon beviel niet, Aix-en-Provence noemde Du Perron ‘een heel lief plaatsje en mooie omgeving, maar al te uitsluitend een toeristen-oord.’ Op 26 april waren Nice, Villefranche en Cagnes-sur-mer een grote teleurstelling. Na de gelukkiger kennismaking met Hyères op 27 en 28 april, volgde op 29 april een bezoek aan Toulon, ‘een sijk-haven’, zoals Du Perron aan Greshoff berichtte (‘en regenen dat het er doet...’). Ook schreef hij aan Greshoff op Donderdag (30 april 1936) naar Parijs te zullen terugkeren, en niet op Vrijdag, zoals in de bedoeling had gelegen (zie brief 931). 933 ‘Sedert de bezetting van het Rijnland’ = De bezetting van de linker Rijn-oever door het Duitse leger vond plaats op 7 maart 1936. Aangezien deze Duitse stap in strijd was met het verdrag van Locarno, overwoog de Franse regering maatregelen. Het Kabinet-Sarraut beschikte evenwel niet over de energie om zelfstandig te handelen. De minister van buitenlandse zaken, P.E. Flandin, ging naar London om Engelse medewerking te verkrijgen, maar toen de Franse regering die in geen enkel opzicht kreeg, zag men - misschien met de Engelse reacties op de bezetting van het Ruhrgebied in 1923 nog in het geheugen - verder van actie tegen Hitler af. Dit ondanks de profetische woorden die Flandin, volgens Churchills mémoires, bij die gelegenheid zou hebben gesproken: ‘Dit is uw laatste kans. Als u Duitsland nu niet tegenhoudt, is alles verloren.’ De Franse lafheid werd overigens destijds door Winston Churchill, in een artikel in de Evening Standard van 13 maart 1936, toegejuicht. Door af te zien van het gebruik van wapens, had Frankrijk volgens hem op de enig juiste manier gehandeld. Hitler heeft later tegenover zijn tolk Paul Schmidt bekend, dat hij gedwongen zou zijn geweest zijn troepen terug te trekken als de Fransen Duitsland waren binnengerukt. (Zie A. Fabre-Luce, l'Histoire démaquillée, Parijs 1967). ‘geen sterveling weet of anti- dan wel pro-militairisme (tegen Hitler) de juiste weg is’ = Dit oude probleem, door Elie Halévy aan de vooravond van de eerste wereldoorlog in een brief (8 maart 1913) aan Alain als volgt geformuleerd: ‘Fais du pacifisme, si tu veux, mais que ce soit sous des formes qui ne compromettent pas la paix,’ hield tussen 1935 en {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} 1939 velen in Europa opnieuw bezig en leidde bijvoorbeeld in Frankrijk tot een scheuring in Vigilance tussen Paul Langevin en de pacifisten Alain en Rivet (zie brief 909 en de aantekening daarbij). Maar voor nog meer anderen in Europa, vooral voor de zg. kenners, de beroepspolitici, deed zich dit probleem in 1936 in het geheel niet voor. Zo verklaarde Winston Churchill nog in oktober 1937, een half jaar voor Hitlers overrompeling van Oostenrijk, er van overtuigd te zijn dat een grote oorlog niet voor de deur stond en dat er een goede kans was dat ‘onze tijd’ geen grote oorlog meer zou meemaken. ‘zijn violence-theorie’ = Vergelijk Ter Braaks mening over Sorels theorie van het geweld met die van Du Perron (EdP., V.W. 5, p. 251). Voor een korte samenvatting van Sorels vaak slecht begrepen theorie, zie Neil McInnes in The Encyclopedia of Philosophy, dl. 7, New York 1967. ‘een gesprek’ = In zijn gesprek met J. Ortega y Gasset (1883-1955) in Het Vaderland van 4 mei 1936, vergeleek Ter Braak de persoonlijkheid van de Spanjaard met die van Spengler: ‘Dat men er voor moet oppassen het acteren op te vatten als het tegendeel van oprechtheid (zoals bij de Noorderling zo dikwijls het geval is), blijkt alleen reeds uit het feit, dat de sprekende Ortega veel meer de man is van zijn boeken dan de sprekende Spengler; terwijl Spengler door zijn persoonlijke voordracht ‘afvalt’, omdat hij veel meer aan een schoolmeester doet denken dan zijn geregelde omgang met het roofdier in zijn werken zou doen vermoeden, vindt men Ortega werkelijk terug, zoals men hem in zijn geschriften al gevonden hàd; bij hem zijn de discipline van de mondelinge en schriftelijke communicatie veel nauwer aan elkaar verwant dan bij zijn Duitse collega. Op de katheder is de man, die spreekt, hetzelfde mengsel van objectiviteit, polemiek en artisticiteit, dat ten onzent zo zelden voorkomt, als in zijn Opstand der horden of zijn divagaties over de liefde. Wat bewijst dit? M.i. dit: een sterker eenheid van persoonlijkheid en stijl dan men bij Spengler aantreft. Het is de democratische en liberale tendentie in Ortega, die hem bewaart voor coquetterie met het roofdier, en die hem, zijn aristocratische voorkeur voor de eenzaamheid ten spijt, belet een romanticus met heroïsche allures te worden. Hier stuit men dus op de paradox, dat het elegante handgebaar van Ortega, dat effect sorteert, eigenlijk soberder is dan de onbeweeglijke handen van Spengler, die alle effect versmaden.’ ‘Ook Valéry viel hij heftig aan’ = ‘De Franse cultuur met haar ononderbroken traditie geloofde tot voor enkele jaren aan literaire normen; alles bleef bij het oude, hoewel ieder gezond verstand kon zien, dat die normen geen geldigheid meer hadden. Ik denk aan de zuster van Chateaubriand, die voor haar dood zei: ‘Wat moet ik in de hemel doen, ik, die niets kan doen dan poëzie schrijven!’ En ik denk aan een figuur als {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} Paul Valéry, die het superieurste voorbeeld is van zulk een hardnekkig literair normenstelsel, waarop nu langzamerhand ook in Frankrijk de reactie komt. Hij zal worden omvergeworpen, daarmee is alles gezegd,’ aldus Ortega y Gasset in zijn interview in Het Vaderland van 4 mei 1936. In zijn bespreking van G.H. Streurmans Goethe, de universele mens - een bespreking die waard is vergeleken te worden met wat Ter Braak over Goethe schreef in zijn bespreking van Lotte in Weimar (MtB., V.W. 7, p. 525) - noemde Ter Braak Um einen Goethe von innen bittend, uit het Buch des Betrachters, één van Ortega's beste essays (Het Vaderland, 2 juli 1936). ‘Ik zond een stukje protest’ = Ter Braaks protest werd, zoals hij vermoedde, niet geplaatst in het blad van Leopold Schwarzschild (1891-1950). 934 ‘hier hebben ze het op het ogenblik straal afgelegd’ = Bij de verkiezingen die op 26 april en 3 mei 1936 in Frankrijk werden gehouden, behaalden de drie partijen van het Volksfront (Front Populaire, zie noot 823) de grootste linkse verkiezingsoverwinning in het Europa van de jaren dertig. Van de 614 zetels in de Kamer van Afgevaardigden kregen de socialisten (S.F.I.O.) 146 zetels (winst: 49), de gematigde radicaal-socialisten van Herriot 115 (verlies: 43), de communisten 72 (winst 62), tesamen dus 333 zetels voor het Volksfront. De overige 281 zetels werden bezet door 8 partijen. Op grond van deze uitslag zou Léon Blum op 4 juni 1936 zijn regering vormen, bestaande uit socialisten en radicaal-socialisten, terwijl de communisten hun parlementaire steun toezegden. Van Léon Blum (1872-1950) kende Du Perron ‘het voortreffelijke boek’ Stendhal et le Beylisme (EdP., V.W. 5, p. 175); minder waardering had hij voor Du Mariage (V.W. 5, p. 219). Saint-Just = Zie de aantekening bij brief 17. Vertès = Zie de aantekening bij brief 160. ‘toen ik een fransch libretto voor gezegden Bob schrijven moest’ = Voor zijn zwager, de componist Robert de Roos, schreef Du Perron, in het Frans, het libretto Le coup de pistolet, naar Poesjkins novelle (zie ook brief 256). Het ms. van dit libretto is tot heden niet teruggevonden. Aan het slot van deze brief is het P.P.S. weggelaten (34 woorden). 935 Regels geschreven op een briefkaart. Poststempel: Paris, rue Singer, 20-19-V-1936. 936 Badoglio = Pietro Badoglio (1871-1956), Italiaans veldheer die een belangrijk aandeel had in de verovering van Ethiopië (Abessynië), van welk land hij in 1936 tot onderkoning werd benoemd. ‘dat ik met zes boeken jaarlijks f27 kan oogsten’ = Eén jaar later, op 22 mei 1937, schreef Ter Braak aan Greshoff: ‘De gepaste vreugde over {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} het succesje van mijn Multatuli-essay wordt sterk getemperd door de ontvangen afrekening van Nijgh & Van Ditmar, over 1936, waaruit blijkt, dat mijn publiek sedert 1935 weer crescendo in elkaar geschrompeld is. Verkocht werden in dit jaar: 11 Carnaval, 10 Démasqué, 1 Dumay, 2 Hampton Court, 2 Politicus. Emolument: f6,15, ‘welk bedrag wij op Uw postrekening doen overschrijven.’ Het bedrag laat me overigens koud, maar dat ik voor een boek als Politicus z. Partij in éen jaar 2 hele lezers vind, heeft me toch nog wel even een koude douche gegeven.’ Zie ook brief 1012 (p. 142). 937 Adé Tissing = Garmt Otto, bijgenaamd Adé, Tissing was een jeugdvriend van Du Perron. 938 ‘omdat ik dan voor de rest van de maand geen cent over hield’ = Misschien kunnen de verzuchtingen over geldgebrek die wel te vernemen zijn in de brieven van Du Perron, en soms zelfs - zoals hier - in die van Ter Braak, gemakkelijk een verkeerde indruk vestigen. Du Perron en Ter Braak schreven meestal niet over het geld waarmee zij anderen hielpen. Zo bekostigde Ter Braak bijvoorbeeld de overtocht naar Amerika, in 1935, van Samuel Lewin, en zo schreef Nicola Chiaromonte: ‘I can tell you that Caffi liked Du Perron very much, and told me several times that he was one of the most generous persons he had ever met. Du Perron, on his part, had great respect and liking for Caffi. Once, he helped him out (at a moment when, I happened to know, he himself had financial difficulties) with quite a sizeable amount of money - 3000 francs, if I am not mistaken, that is, more or less, the equivalent of 60 dollars today.’ Soortgelijke verhalen werden ook gedaan door Du Perrons Indonesische vrienden (zie ook noot 922 en brief 1159). ‘een critiek’ = Dr. Menno ter Braak, Reinaert uit Eibergen, van Max. B. Teipe en Johan van der Woude, werd door Ter Braak besproken in Het Vaderland van 31 mei 1936, zie MtB., V.W. 4, p. 162. 939 ‘die 3 dln. van Anatole France’ = La rôtisserie de la reine Pédauque, Les dieux ont soif en La révolte des anges beschouwde Du Perron als ‘de 3 goede boeken van France’ (zie brief 261). Ook later, op Java, zouden deze drie werken voorkomen op een lijst van aanbevolen Franse literatuur, een lijst die Du Perron opstelde voor dr. F.R.J. Verhoeven. Rupert Brooke = Rupert Brooke (1887-1915), Engels dichter. 940 Vrijdag = Ter Braak arriveerde te Parijs op 29 mei 1936. Vermoedelijk zal hij op maandag 1 juni 1936 (tweede Pinksterdag) naar Den Haag teruggekeerd zijn. {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} 941 het stuk over Daum (Maurits!) = Goena-Goena, door P.A. Daum (Maurits), met een voorwoord van E. du Perron, verscheen in 1936 bij de Wereldbibliotheek, Amsterdam. Regels geschreven op een prentbriefkaart. Poststempel: Paris, 3-13.30-juin-36. 942 Corydon = Titel van André Gides beroemde apologie van de homofilie. Du Perron beschouwde het als één van Gides zwakste geschriften, terecht, geloof ik. Maar vanuit een cultuurhistorisch standpunt beschouwd, krijgt Corydon een andere waarde: onze hedendaagse homoseksuele schrijvers zijn veel verplicht aan dit werkje, waarvan de publicatie, na de eerste wereldoorlog, door een zo juist beroemd geworden auteur, op zijn minst een moedige daad betekende. Het is in hoge mate aan Gides optreden te danken, dat sindsdien in onze westerse literatuur de homofilie een vertrouwd en met openhartigheid behandeld thema is geworden. 943 ‘brouille’ = Batten schreef hierover: Er was in een ontmoeting met Du Perron vaak iets van een uitdaging, waarbij hij - zelf naar een zo groot mogelike waarheid strevend-een even volledige inzet van de ander verwachtte. Ik zag hem in februari 1931 onverwacht op een in mijn oude Haagse h.b.s. ingerichte Couperus-tentoonstelling. De vrouw van een Indiese vriend uit zijn jeugd had hem daarop opmerkzaam gemaakt. Behalve de aanwezige portretten van Couperus moet ik als letterkundig neef je van zijn vriend, de Atjehstrijder Edy Batten, zijn belangstelling gewekt hebben. Er was meteen een principiële woordenwisseling over wat Du Perron de ‘antieke reconstructies’ van Couperus noemde, het verfoeilikst in de Haagse conversatietoon van ‘De Berg van Licht’, waarvan op slag een uit het geheugen geciteerde dialoog van het keizerlik monstertje met één van zijn lustknapen als exempel werd gedeclameerd. Ik zie de bezoeker en hoor zijn laconieke spot nog, en ik lach nu om wat mij toen met niet minder dan heilige verontwaardiging vervulde over een zo impertinente kritiek. Daar stond een man tegenover mij, die ik nog nauweliks gelezen had, want behalve trots op mijn kennis van Couperus, was ik een krampachtig bewonderaar van de tachtigers, iemand die mij allerminst kende, maar mij, juveniel als ik was, zonder enige reserve ernstig nam, mijn nauweliks verworven eigenwaarde en mijn kennis van de litteratuur op de proef stelde en zichzelf ontvankelik toonde voor een ruiterlike gedachtenwisseling. De ontmoeting schokte en verheugde mij tegelijk als de onverhoedse handdruk van een vreemdeling. In de omgang met Du Perron was geen ontkomen, geen alibi mogelik: vriendschap of vijandschap waren van zijn kant ‘sans recul’ en moes- {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} ten het ook wederkerig zijn. In een felle aanval, kort voor zijn dood, noemde hij mij ‘een Hollander die in zijn schulp kruipt,’ toen ik in de discussie over de stijl van Léautaud tegenover het proza van ‘een zekere mijnheer Van der Pigge’ alias Albert Verwey liever zweeg. Aan onenigheid, aan ‘brouilles’ over de meest uiteenlopende onderwerpen heeft het in onze vriendschap niet ontbroken, maar ik heb van d'Artagnan steken en sabelhouwen geïncasseerd, die mij voor het leven gehard en van een vals pathos bevrijd hebben. Wie ‘ongeboren’ was of nog ‘in de watten’ lag, werd onder zijn hoede geboren of tot volwassene geslagen. De vriendschap met Du Perron was voor mijn generatie ongetwijfeld een op leven en dood beoefende schermles, waarbij de ‘maître d'armes’, een meester op alle wapens, als een ‘maître de conscience’ werd aanvaard. Eenmaal in zijn hiërarchie opgenomen, liep ik nog telkens ernstige wonden op, met de wijsheid achteraf dat ze wel niet als dodelik waren bedoeld. In zijn tragies leven wisselden de stemmingen naar gelang van zijn lotgeval, en wie die hem gekend hebben, zullen hem de pijnlike ondervindingen niet vergeven? Hoe vaak verloor ik, een alleszins impertinente jongeling, hoe vaak won ik zijn vriendschap terug? Er was soms een gebrek aan stijl in de strijdmiddelen, maar in wezen een noblesse in Du Perron, in het bijzonder jegens de zogeheten jongelingschap. In een élan van jeugd en dadendrang, ook buiten het gebied van de litteratuur, herkende Du Perron zich het meest. Wars van elke denkbare pose, is hij voor mijn gevoel de enige van zijn generatie geweest, die zich in het geschreven of gesproken woord, als mens tout court niet aangesteld heeft.- In zijn nabijheid, maar ook in de briefwisseling legde men de maskers van het eigen gezicht, alle pose af, streefde men ernaar zichzelf te zijn tegenover een man die daarin onontkoombaar het voorbeeld gaf. Jong en oud tegelijk op een wonderlike wijze, verdreef de ernst soms alle jeugd uit zijn gelaat, uit zijn hele houding, zodra een probleem of een betoog hem maar enigszins boeide. - Er was geen halfheid in hem: zowel in het gesprek als bij het luisteren gaf Du Perron zich volstrekt. In het donkerbleke, soms asgrauwe, ronde gezicht waren de ogen-‘comme des gouttes de café’, dacht ik onwillekeurig-in het open voorhoofd de meest bezielde die ik ooit gezien had, afwisselend peinzend of spottend, melancholiek of strijdlustig lachend. In de geamuseerde lach kreeg zijn gezicht iets jongensachtigs, door de witte tanden nog versterkt, die in het debat onder een triomfantelik even opgetrokken bovenlip vervaarlik blikkerden. In neurastheniese stemmingen vernielden dezelfde tanden nauwgezet zijn nagels, onder een donkere, in de verte starende blik. Naast zijn hooggerugde, gedrongen gestalte lopend, sloeg ik telkens twee passen over om met zijn snelle, kleine voeten gelijke tred te houden. Alsof hij vreesde ergens te laat te komen, heeft hij vaak een gespannen haast gehad.- {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik hoor zijn stem nog met de Indiese tongval daarin, in opgewekte ogenblikken verlevendigd door een onvervalste Bataviase bonhommie of versterkt door opgetogen Maleise uithalen. In een ernstig betoog sprak hij met een gesaccadeerde eentonigheid, uiterst overtuigd en de hoorder dwingend tot repliek. Met de rechterhand maakte hij wel als in een soort schrijverstic onrustige tekens op zijn pantalon, alsof de bezetenheid van het schrijven ook onder het spreken niet afliet. In de gelukkigste tijd van zijn leven droeg hij op het terras van café Riche eens het nog onvoltooide ‘Somewhere’ voor, in een streng gescandeerde, uiterst bedwongen toon als was het een gedicht van een ander, dat hij mij daar bijwijze van ‘enige en algemene kennisgeving’ meedeelde.- Als na een gesprek over de laatste dingen klonk zijn afscheid bij de korte handdruk altijd enigszins imperatief. Het leek een laatste dagorder in drie woorden. In die groet lag zijn hele wezen, ‘zo intens en menselik’, zoals zijn vrouw het eens zo juist heeft samengevat. ‘Houd je goed!’ was als hetware zijn ‘categoriese imperatief’ in de vriendschap. Het was het laatste wat ik hem hoorde zeggen, en ik doe mijn best.- Nonna Dokter = In Het Vaderland van 7 juni 1936 besprak Ter Braak de romans De Hongertocht van M.H. Székely-Lulofs, en Nonna Dokter van J.C. Soewarno-van der Kaaden (zie Indische ‘toestanden’, in MtB., V.W. 6, p. 151). Goorcate = Het is mij niet bekend wie met deze vermoedelijke naamsverandering (vgl. Klarenberg = Chiaromonte) kan zijn bedoeld. Tissen = Adé Tissing. 944 ‘ik schreef genoemden Jan’ = In een brief van 3 juni 1936 schreef Du Perron aan Greshoff zijn bezwaren tegen diens Vlugschriften. 945 ‘omdat Maxim Gorki plotseling op sterven lag’ = Maxim Gorki, pseudoniem van A.M. Pesjkof (1868-1936). Uit Ter Braaks herdenkingsartikel blijkt geringe waardering voor het literaire werk van Gorki: ‘zijn talent eindigt, waar dat van Dostojefski begint’, schreef Ter Braak als antwoord aan degenen die Gorki wel met Dostojefski hadden vergeleken. ‘Het leven is voor hem een probleem’, schreef Ter Braak verder, ‘voorzover het de sociale en politieke sfeer raakt; Gorki beschrijft zowel de laagste categorieën van het Russische volk als de ontworteling der bourgeoisie, der intelligentia onder het tsarisme; de ware zin van het leven vindt echter alleen hij, die zich verbindt met de arbeidersklasse en haar belangen. Daarom ontbreekt bij Gorki het metaphysische element dat voor Dostojefski zo karakteristiek is; de oplossing ligt voor hem in het sociale, de revolutie is tegelijk de culturele ontwikkeling.’ Gorki zou eerst op 18 Juni 1936 overlijden. In Europa gingen geruchten - de weerklank er van is ook te vinden in Ter Braaks necrologie in Het Vaderland - als zou Maxim Gorki het in de laatste maanden van zijn {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} leven oneens zijn geworden met het régime van Stalin. Er werd na zijn dood ook verteld dat hij een gewelddadig einde zou hebben gevonden. ‘Gorky starb 1936 in seiner Villa bei Moskau. Zwei Jahre später gestand Stalins Geheimpolizeichef Jagoda in einem Schauprozeß, er habe den Dichter durch dessen Leibarzt umbringen lassen. ‘Der Patient erhielt beispielsweise im Laufe von 24 Stunden vierzig Kampferinjektionen. Dazu kamen zwei Digalen-, vier Koffein - und zwei Strychnin - Injektionen.’ Dieser grausige Darstellung vom Tode Gorky's ist bisher nicht dementiert worden.’ (Ontleend aan Welttheater 1962, herausgegeben von Siegfried Melchinger und Henning Rischbieter). Wel verklaarde Jagoda ter rechtzitting dat ‘het blok van rechtsen en trotskysten’ hem de opdracht had gegeven Maxim Gorki uit de weg te ruimen, aangezien deze werd beschouwd als een onvoorwaardelijk aanhanger van de stalinistische leiding (zie Pierre Broué, Les procès de Moscou, coll. Archives, Parijs 1964). ‘De titel van Stärcke’ = Mevr. du Perron had om een boek van Stärcke gevraagd. Du Perron las, in 1937, A. Stärcke, Psychoanalyse en aesthetiek. 946 ‘het freudiaansche van deze voorstelling’ = De prentbriefkaart waarop deze regels geschreven waren, reproduceerde een schildering uit het pauselijk paleis te Avignon, voorstellend een vrouwenfiguur die lijkt te wijzen op een waterleidingpijp, die tevoorschijn komt vanuit een rotsspleet en die een meertje vormt, waaruit een beekje verder stroomt. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat Du Perrons zinspeling op het Freudisme werd ingegeven ook door het feit dat in de weken daarvóór Freud nog al eens ter sprake was gekomen in Het Vaderland. Op 14 maart 1936 besprak Ter Braak Der überraschte Psychologe van Theodor Reik (zie MtB, V.W. 4, p. 354); op 5 mei 1936 herdacht Theodor Reik in Het Vaderland de tachtigste verjaardag van Freud, terwijl op dezelfde datum Ter Braak schreef over Freud en zijn invloed. In dit stuk schreef Ter Braak o.m.: ‘Dat men Europees geestesleven niet meer kan denken zonder Freud, wil allerminst zeggen, dat zijn onmiddellijke invloed overal is aan te wijzen, waar met het woord ‘Freudiaans’ wordt gegoocheld. Bijna zou ik de paradox durven wagen, dat men beslist geen directe invloed van Freud kan verwachten, waar over iets, dat ‘Freudiaans’ zou zijn, gesproken wordt. Als men op de pseudo-invloed van Freud zou afgaan, zou men moeten vaststellen, dat hij het aanzijn heeft gegeven aan het surrealisme, aan psycho analytische films van dubieus karakter en eigenlijk aan alle slechte romans, die er in de laatste vijftien jaar verschenen zijn. Het is raadzaam met de ware invloed van Freud voorzichtig te zijn, wil men niet uit het oog verliezen, dat deze strikt wetenschappelijke geest het tegendeel is van een kwakzalver of een wonderprofeet. Dat de psycho analyse gevulgariseerd werd, dat mindere gees- {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} ten zich van problemen meester maakten om ze als waarheden op te dissen, is een aangelegenheid op zich zelf, waarvoor alweer Freud in het minst niet verantwoordelijk is. De koersstijging van het onbewuste en de droom, die de kunstenaars uit de aard der zaak bijzonder hebben bevorderd door hun speculaties, is een algemeen na-oorlogs verschijnsel; al mogen de ‘Freudiaanse’ termen hierbij een zekere rol spelen, dat de geest van Freud in deze manifestaties werkt, zal men moeilijk kunnen volhouden. Want wat zijn tenslotte termen! Etiquetten, verzamelnamen van nuances, meer niet. Zij worden onmiddellijk grof en onbruikbaar, zodra zij het karakter krijgen van een recept. Men ga maar na, tot welk een inderdaad afschuwelijk patent-systeem het misbruik van ‘Freudiaanse’ termen heeft geleid in de moderne biografie, die een persoonlijkheid verklaard acht, wanneer zij haar vatbaar heeft gevonden voor een Oedipus-complex. Aan deze en soortgelijke verschijnselen van abject ‘Freudisme’ ontbreekt nu precies datgene, wat de persoonlijkheid van Freud zelf zo bewonderenswaardig maakt: de intellectuele zuiverheid, de strenge stijl in het betoog, de afkeer van het irrationele, speculatieve en conventionele. Ieder genie heeft waarschijnlijk wel zijn ‘aap’ naast zich; zo heeft Freud naast zich gekregen de Freud-conventie, die juist door haar duidelijke tweederangsheid des te meer reliëf geeft aan het levenswerk van de man, wiens gehele streven er in heeft bestaan zich van conventies vrij te houden. De werkelijke invloed van Freud op de Europese cultuur behoeft daarom volstrekt niet onmiddellijk aan de hand van de terminologie te worden bewezen. Zijn voornaamste invloed zal juist niet vast te leggen zijn omdat de zelfstandige persoonlijkheden haar hebben verwerkt. Men kan herhaaldelijk constateren, dat zij, die ongetwijfeld nader aan Freud verwant zijn dan zijn epigonen, hem critisch hebben opgenomen en zijn inspiratieve soberheid niet hebben misbruikt om zijn slaven te worden. Vestdijk wijst in dit verband, in een artikel in de Groene van deze week over Freud, op Thomas Mann, die in zijn Zauberberg de ‘zielsontleder’ dr Krokowski duidelijk aan de kaak stelt, hoewel hij hem toch een belangrijke functie toekent en zijn intellectuele capaciteiten geenszins onderschat. Men kan trouwens, om dicht bij huis te blijven, in Vestdijk zelf (een van de weinige Nederlandse schrijvers, die zeer essentieel door Freud zijn beïnvloed) de ambivalente verhouding tot deze leermeester constateren; zowel de dankbaarheid jegens de persoonlijkheid Freud als de afkeer van de ‘Freudiaanse’ thaumaturg (men denke aan het aequivalent van Krokowski, de psycho-analyticus Peter van Herwaarden uit Else Böhler!) spreken in Vestdijks werk mee. Dit is geen toeval; de waarlijk scheppende persoonlijkheid neemt niet kritiekloos over, maar erkent de gedeeltelijke afhankelijkheid juist het eerlijkst door de kritiek niet buiten werking te stellen.’’ {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} Op 6 mei 1936 gaf Ter Braak in Het Vaderland nog een korte, kritische bespreking van Theodor Reiks Wir Freud-Schüler (Leiden, 1936). ‘een portie blocnotes’ = Verschenen in De Vrije Bladen, schrift X, jrg. 1936. 947 ‘Forster maakt me er benieuwd naar’ = Ofschoon het cahier, waarin Du Perron sinds 1935 aantekening hield van door hem gelezen boeken, geen melding maakt van de lectuur van E.M. Forster, is het waarschijnlijk dat deze zin verwijst naar de opstellen over Jane Austen in Abinger Harvest. Deze bundel kritische geschriften van Forster verscheen namelijk in maart 1936. ‘dat zinnetje van Multatuli over Marx’ = Zie Multatuli's brief van 8 januari 1884 aan Dr. H.C. Muller. Hij schreef toen o.m.: ‘Karl Marx! Herhaaldelijk ben ik begonnen z'n werken te lezen. De man schrijft slecht, doch juist slecht op 'n manier die sommigen doet denken dat-i flink op de hoogte is. Hij doet - even als de mannen en place - in frazen. En terdeeg!’ 948 Regels geschreven op een briefkaart. Poststempel: Paris XVI, rue Singer, 15.30-18-VI-1936. ‘Stuur mij omgaand het Vaderland waarin het lijstje werd afgedrukt’ = Het Vaderland van 17 juni 1936 meldde dat Du Perron, met vele anderen, benoemd was tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. ‘Heb je mijn stuk over Gros ontvangen?’ = Portretten van Napoleon verscheen in Het Vaderland van 19 juni 1936 (zie EdP., V.W. 5, p. 252-255). ‘Vandaag schrijf ik over Sylvia Beach’ = Du Perrons stuk over Sylvia Beach, voornamelijk een interview, verscheen in Het Vaderland van 29 juni 1936. Bedoeling van het stuk was: publiciteit voor Sylvia Beachs boekhandel in de rue de l'Odéon, Shakespeare and Company, die erg te lijden had van de economische crisis die vele Amerikanen en Engelsen in Parijs sinds 1929 naar huis had doen terugkeren. Haar landgenoten gaven Sylvia Beach de raad mee te verhuizen naar New York. ‘Op een dag', vertelde Sylvia Beach Du Perron, ‘zei ik het tegen Gide en hij zei: ‘Dat gaat toch niet’... Gide heeft toen geprobeerd steun te krijgen van de Staat, maar dat ging niet. Toen is hij op het idee gekomen een club te maken van vrienden van Shakespeare and Company, helemaal bestaande uit Fransen, en waarvan de leden zich zouden verbinden tot het storten van 300 francs per jaar, gedurende twee jaar... Toen zijn er ook groepen gevormd in New York, in Londen. De bedoeling was verder dat iedere maand een schrijver hier komt lezen uit onuitgegeven werk, en alleen voor de leden van de club.’’ Gide opende de reeks lezingen in 1936, en daarna ‘heeft Valéry onuitgegeven proza voorgelezen, en ver- {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} zen, en Le Serpent op verzoek van Joyce. (U weet dat Joyce in Parijs woont? hij zegt dat hij alleen in Parijs goed kan werken).’ Daarna lazen Jean Schlumberger, ‘die ook altijd even aardig is geweest’, Jean Paulhan (Les fleurs de Tarbes) en T.S. Eliot (verzen). Sylvia Beach vertelde Du Perron ook de geschiedenis van Ulysses, dat zij in Parijs, gesteund door haar vriendin Adrienne Monnier, liet verschijnen nadat pogingen Joyces werk uitgegeven te krijgen in Engeland - uit angst voor de justitie - en in Amerika - door een verbod - op mislukkingen waren uitgelopen. (Zie ook Sylvia Beach, Shakespeare and company, New York 1956). Toen Du Perron voor de eerste maal, in gezelschap van John Buckland Wright (zie noot 270), een bezoek had gebracht aan Shakespeare and Company, had Sylvia Beach later aan Buckland Wright gevraagd: ‘Who was that little man with the facetious face?’ 949 ‘zie dat aan Henny recht werd gedaan’ = Het Vaderland van 17 juni berichtte dat de C.W. van der Hoogt-prijs 1936 was toegekend aan H. Marsman (zie ook noot 804). In Het Vaderland van 18 juni zou Ter Braak, in een ongesigneerd stuk, commentaar leveren op het advies, waarin o.m. werd geschreven: ‘De aanbieding van de prijs zal hem [Marsman] een aanleiding kunnen zijn, zijn houding t.o.v. de Maatschappij der Ned. Letterkunde te herzien’. Ter Braak vond dat Marsmans houding tegenover de Mij. niets uitstaande had met zijn waarde als schrijver. ‘Maar zo wil het blijkbaar de traditie’, schreef Ter Braak, ‘de jongere zal vermaand worden tot hij de onfeilbaarheid van de Mij. eindelijk heeft begrepen. Wij hopen, dat het bij Marsman nog even zal aanlopen’. ‘Je stuk over Jan is heel goed zo’ = Op 17 Juni 1936 verscheen in Het Vaderland Ter Braaks bespreking van Greshoffs Critische Vlugschriften. In zijn bespreking citeerde Ter Braak uit de bundel van Greshoff: ‘Du Perrons interpretatie van La Condition Humaine leest men als een oorspronkelijk boek. Hij heeft het tot een bezit van onze vaderlandsche letterkunde gemaakt. En wij kunnen over deze vertaling schrijven als over een nationale overwinning’. Ter Braaks commentaar hierop luidde: ‘Excusez du peu! Een nationale overwinning noemt Greshoff niet de hagespraak bij Lunteren, maar een (zeer goede maar geenszins boven alle critiek verheven) vertaling! Hier begin ik onwillekeurig aan de Sonsbeekers te denken, die natuurlijk dadelijk de vlag hebben geheschen na de lectuur van dit artikel in hun courant... Deze voorbeelden zijn niet “gehengeld”; men komt soortgelijke overdrijvingen hier herhaaldelijk tegen. Op grond daarvan overwegen bij mij de bezwaren tegen de ‘Critische Vlugschriften’; zij zijn inderdaad vlugschriften, maar het praedicaat “critisch” moet helaas met eenig voorbehoud worden toegekend.’ {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} 950 ‘Je bedankje voor de Mij.’ = Het Vaderland van 19 juni 1936 berichtte: ‘De heer E. du Perron verzoekt ons te melden, dat hij zijn benoeming tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde niet kan aanvaarden, aangezien hij op het lidmaatschap geen prijs stelt’. ‘Het stuk over Napoleon’ = Portretten van Napoleon (EdP., V.W. 5, p. 252-255). 951 Renan = Ernest Renan (1823-1892), brak in 1845 zijn opleiding tot priester af (zie Souvenirs d'enfance et de jeunesse), een geloofscrisis die van grote invloed zou zijn op de houding tegenover het Christendom van de Franse intellectuelen in de tweede helft van de 19e eeuw. Tot het omvangrijke oeuvre van Renan behoren het destijds geruchtmakende Vie de Jésus (1863) en Histoire des origines du christianisme (1863-1883). 952 ‘zend ik je een boekje dat op dit landschap lijkt’ = Deze regels werden geschreven op een prentbriefkaart, voorstellend de zuilengalerij aan de vijver van het Parc Monceau te Parijs. Het bedoelde boekje moet zijn geweest Feuilles tombées van René Boylesve, pseudoniem van René Tardiveau (1867-1926). Van dezelfde auteur noemde Du Perron La leçon d'amour dans un parc als het ‘enig meesterwerk’ dat uit Boylesves produktie van middelmatige boeken tevoorschijn kwam, zie EdP., V.W. 5, p. 215. Papini = Giovanni Papini (1881-1956), Italiaans schrijver, dichter en polemist, teruggekeerd tot de R.K. Kerk in 1919, publiceerde in 1912 zijn autobiografisch werk Un uomo finito. 953 ‘het lustrumspel De Grote Geus’ = Lustrumspel van de Utrechtse studenten door S. Sjollema, geregisseerd door Albert van Dalsum. Een bespreking er van door Ter Braak verscheen in Het Vaderland van 24 Juni 1936. ‘De Arts Décoratifs staan gezet’ = Dit stuk voor Het Vaderland werd geschreven door mevr. E. du Perron-de Roos. 954 Regels geschreven op een prentbriefkaart: ‘Napoléon Bonaparte en lieutenant colonel, musée de Versailles’. Poststempel: Paris, onleesbaar, 29-VI-1936. 955 Regels geschreven op een briefkaart. Poststempel: Paris XVI, rue Singer, 11-1h.30-juil.-36. ‘Anders moet Henny jou een brief opsturen die ik over mijn indische plannen schreef’ = Over zijn gaan naar Indië schreef Du Perron aan H. Marsman (juli 1936) o.m.: Nu de oorzaken, vraag je. Adé Tissing, één van mijn allerbeste vrienden, is hier geweest en heeft mij warm ge- {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} maakt. Op 37 km boven Bandoeng, in de bergen heelemaal, dus in een heerlijk klimaat (wat vooral voor Bep en voor Alain van belang is, in den eersten tijd) is een ‘pondok’ (soort buitenverblijf) van een eens rijk planter, die nu dood is, maar die die ‘pondok’ heeft gegeven aan zijn ex-huishoudster. Deze vrouw woont er nog en wil het huis verkoopen of verhuren, omdat zij het niet onderhouden kan. Adé, die haar heel goed kent, wil haar nu voorstellen ons het heele huis af te staan en ons meteen ‘en pension’ te nemen. Het mensch kookt heel goed, want heeft vroeger natuurlijk altijd voor den planter gekookt en is ‘welgemanierd’; spreekt wschl. een mondje hollandsch (voor Bep prachtig), verstaat het althans. Verder moet zij heel geschikt zijn, vrij oud nu al, en geen draak. Het huis is vrij oud en een beetje vervallen, maar kan voor een klein beetje geld worden opgeknapt (Adé en eventueel mijn schoonzuster, die nu terug is naar Indië, zorgen daarvoor); verder is het gemeubeld, wat voor den eersten tijd bèst is; verder staat het in een prachtige verwilderde tuin, een indische tuin, dat is gemakkelijk 3 × zo groot als een tuin in Holland. En de natuur eromheen is prachtig; je kunt wandelen tot je er zat van bent - en Bep is van wandelen niet gauw zat. Laatste detail: de planter in kwestie heette Halewijn; wij komen dus in het ‘huis van heer Halewijn’ en in de bergen, is het niet om Nijhoff dol te maken van jalouzie? Nu zal dit alles wel tè mooi zijn. Er is natuurlijk allerlei beroerds aan ook. De vraag is alleen maar: wat overweegt. ... Wat zeg je van dit alles? Als het opeens allemaal onbewoonbaar blijkt, dan vinden we wel wat anders. Als ik een ‘baan’ moet zoeken, moeten we bovendien elders wonen. Maar dit is in ieder geval te probeeren, lijkt mij, vooral waar Bep nu al zegt dat zij geen Hollanders wil zien, geen ‘omgang’ wenscht, en alleen maar van de indische natuur wil genieten met Saint Léger-Léger of Claudel (vergeef het haar!) onder een boom. Tegen dien tijd vind ik ook nog wel de mémoires van Boeddha voor haar. Ik ga dit avontuur - om de verantwoordelijkheid, om de onzekerheid tegenover mijzelf ook - heelemaal niet zoo opgewekt aan als je, dezen brief lezend, misschien denkt. Maar aan den anderen kant: ik heb genoeg van Parijs; ik wil werken; het is hier te duur; en in Holland krijg ik niets; terwijl Bep het daar veel beroerder vindt dan in Indië. Verder kan Indië mij ‘stof’ geven, Holland niet. (Lijn Pijke Koch). O ja, ik vergat nog te zeggen dat Adé ons wonen + eten, voor alle drie, berekent op een maximum van fl. 60 's maands! Laat ons zeggen, met alles mee, fl. 100, daarvoor kunnen we dan nog naar Bandoeng of er kan eens een dokter komen voor Alain. Als dus niet alles tegenvalt!... Maar nogmaals, dat kàn. Anders zie ik over een paar jaar Menno, jou, Jan, iedereen naar Indië gaan, om daar de europeesche cultuur te brengen in een tijdschrift ge- {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} drukt door Toko Nix (dit is een bestaande firma en geen grap) te Bandoeng! - ‘Wah, seh! indisch drukwerk, eerste klas, sèh!’ 956 ‘Er is nogal veel drukte gekomen door het Comité van Waakzaamheid’ = Het Vaderland van 30 juni 1936 meldde de oprichting te Amsterdam van een Comité van waakzaamheid van anti nationaal-socialistische intellectuelen. Over de oprichting van dit comité zei Prof. dr. J.M. Romein in De bezetting, dl. I, door dr. L. de Jong (Amsterdam, 1961): ‘In Parijs bestond een Comité de vigilance des anti-fascistes intellectuels dat in Brussel een vertakking had, en daar ben ik begin januari 1936 eens poolshoogte gaan nemen. Want dat wij iets van dien aard ook bij ons moesten hebben, lag voor de hand. Daar heb ik ook Greshoff en Nico Rost bereid gevonden tot medewerking. Via Greshoff... ben ik toen naar Den Haag gegaan, naar Menno ter Braak, die het plan ook toejuichte. En diezelfde avond nog heb ik professor Pos bereid gevonden om het voorzitterschap op zich te nemen. Daarmee was in beginsel het comité eigenlijk voor elkaar’. Deze herinneringen doen tekort aan het aandeel van Du Perron bij de totstandkoming van Waakzaamheid. De lezer zal zich herinneren dat Du Perron al sinds 15 februari 1934 (zie brief nr. 536) had aangedrongen op de oprichting van een dergelijk comité: enkele weken dus zelfs vóór dat op 4 maart 1934 te Parijs het Comité de vigilance werd samengesteld (zie de noot bij brief 812). Op 30 december 1935 (brief 897) schreef Du Perron dat hij Romein had gevraagd op 4 januari 1936 aanwezig te zijn bij een Vigilance-vergadering te Parijs, een uitnodiging die niet werd aanvaard (zie brief 899). In plaats daarvan reisde Romein blijkbaar naar Brussel, maar noch Greshoff noch Rost hebben enige rol van betekenis gespeeld bij de oprichting van Waakzaamheid. Twee feiten zijn zeker: 1o Du Perron reisde, o.a. om de stoot te geven aan de oprichting van Waakzaamheid, op 9 januari 1936 naar Nederland, waar hij op maandagmiddag 13 januari bij de Marsmans te Utrecht kennis maakte met het echtpaar Romein (zie brief nr. 901 en het protokol van het gesprek met mevr. A. Romein-Verschoor in de scriptie van drs. G.R. van der Ham, Het comité van waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische intellectuelen, 1966, Instituut voor Wetenschap der Politiek van de universiteit van Amsterdam); 2o Romein moet vóór 20 januari 1936 in Brussel zijn geweest, aangezien Jan Greshoff sinds die datum in Parijs verbleef (zie brief 902). Dat Romein in zijn herinnering de bezoeken aan Brussel en aan Menno ter Braak te snel door een sukses heeft laten volgen, blijkt uit de reserves van Ter Braak in brief 904 van 23 januari 1936. Jammer genoeg zijn de met Romein gewisselde brieven die Ter Braak aan Du Perron doorstuurde, niet teruggevonden, maar kennelijk dacht Romein toen nog aan een verbinding met de B.K.V.K. Ook zinspeelde Ter Braak er op {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} dat hij geen dupe wenste te worden van het communisme, waarvoor Jacques Gans blijkbaar Du Perron had gewaarschuwd in een brief die Du Perron ‘vervolgingswaanzinachtig’ had genoemd (zie brief 902), al is het ook waar dat Du Perron in dezelfde brief al had gesproken van een ‘voorlopig comité’, twee woorden die overigens door hemzelf tussen aanhalingstekens waren geplaatst. Verder blijkt uit Ter Braaks brief 925 dat hij nog in April 1936 niet zeker was of het comité tot stand zou komen en eerst op 24 mei 1936 (brief 938) maakte Ter Braak melding van een plan om prof. Pos tot voorzitter te benoemen. Uit de brieven 897, 899, 901, 902, 904, 906, 925, 938, en 1159 en uit de verklaring van Romein in De bezetting, zou ik willen concluderen dat Du Perron de eigenlijke stoot heeft gegeven tot de oprichting van het Comité van Waakzaamheid, maar dat zijn initiatief in Nederland werd opgevangen en uitgewerkt door, in de eerste plaats, Romein, in de tweede plaats Ter Braak. De stelling van mevr. Romein-Verschoor (in de scriptie van drs. Van der Ham) dat haar man als de eigenlijke initiatiefnemer moet worden gezien van het Comité van Waakzaamheid, lijkt mij in tegenspraak met de tot dusver bekende feiten. Sinjo = Maleis: jongen. Koloniale Nederlanders hadden dit woord ook de betekenis gegeven van: ‘halfbloed’. ‘Nu Coenen dood is’ = Ter Braak schreef de necrologie van Frans Coenen (1866-1936) in Het Vaderland van 24 juni 1936. ‘Die heer Carrel was onverteerbaar’ = Ter Braak schreef over L'homme, cet inconnu van de Franse chirurg en physioloog (Nobelprijswinnaar 1912) Alexis Carrel in Het Vaderland van 5 juli 1937. (MtB., V.W. 4, p. 112). 957 ‘Er schijnt ook een politieschandaal te zijn in Nijmegen’ = Nadat Het Vaderland van 4 juli 1936 had gemeld, dat de commissaris van politie te Nijmegen was gearresteerd omdat bij de politie een kastekort van f 400. - was geconstateerd, legde het blad in zijn volgende editie uit dat er natuurlijk wel meer aan de hand moest zijn. Op 10 juli werd bericht dat op de commissaris ‘chantage op zeer aanzienlijke schaal was gepleegd door individuen uit de Haagse onderwereld’, welke chantage dateerde uit de tijd dat de commissaris inspecteur van de recherche te Den Haag was. ‘De Commissaris’, aldus Het Vaderland, ‘die jaren achtereen met zeer delicate, vaak internationale regeringsopdrachten belast is geweest en deze vaak onder de moeilijkste omstandigheden tot een goed einde wist te brengen, was er zich van bewust, dat hem een schitterende carrière te wachten stond. Maar er was in zijn leven één misslag, een zeer duister punt, en dat was bekend aan gewetenloze lieden die hem bij voortduring bedreigden met het bekend maken van hetgeen zij wisten. De bedragen welke hij aan hen is kwijtgeraakt lopen in de tienduizenden guldens en door het ene gat met het andere te stoppen heeft hij zich {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} in een hopeloze positie gewerkt.’ In Het Vaderland van 11 juli waren de onderwereldfiguren weer gereduceerd tot hun enkelvoud: een eertijds bekende worstelaar. Deze had de commissaris, toen nog in Den Haag, laten weten goed op de hoogte te zijn met de relaties die de politieman onderhield met een dame uit de Jan van Nassaustraat, wier man tijdelijk in Indië verbleef. De worstelaar had zijn eigen informatiedienst: zijn vriendin, dienstbode van de dame, wier man blijkbaar een invloedrijke positie bekleedde, maar die desondanks haar gunsten zo van harte aan de politie schonk. Tegenover De Telegraaf ontkende de worstelaar evenwel met kracht dat hij zich aan chantage zou hebben schuldig gemaakt. Zo stonden de zaken in deze affaire toen Ter Braak Du Perrons brief ontving. ‘over de dichters’ = Zie MtB., V.W. 6, p. 165, een bespreking van Een eerlijk zeemansgraf, Kind van stad en land van S. Vestdijk en twee bundels van Louis de Bourbon en Reinier van Genderen Stort. Sjolochov = Michaïl Sjolochov (*1900), Nobelprijswinnaar 1965, is één van die sovjetschrijvers voor wie Du Perron altijd een hartelijk gebrek aan waardering heeft gehad, zie bv. EdP., V.W. 5, p. 272. Sjolochovs houding tijdens het beruchte proces, in 1966, tegen de schrijvers A. Sinjawsky en J. Daniel, zou Du Perron dan ook vermoedelijk nauwelijks hebben kunnen verbazen. 958 ‘Zondag krijg je nog een stuk’ = Zie MtB., V.W. 6, p. 172, een bespreking van Theun de Vries' Stiefmoeder Aarde. ‘Ik heb in Het Vad. gezegd, hoe ik over dezen heer Bloem denk’ = In Het Vaderland van 15 juli 1936, in een bespreking van het juni-julinr. van Den Gulden Winckel, schreef Ter Braak: ‘De heer J.C. Bloem, die men zorgvuldig onderscheiden moet van de dichter J.C. Bloem, verklaart zich in zijn poëziebeschouwing een bewonderaar van de antisemietische pasticheur van Adama van Scheltema, George Kettmann (‘dat zijn de Sluysers en Polakken, dat zijn de rode vuilnisbakken’ etc.). Als criticus schijnt deze heer Bloem geen nuances meer te kunnen onderscheiden, hetgeen men de dichter bijna kwalijk zou nemen. La trahison des clercs...’ Wat betreft de door Ter Braak in zijn brief genoemde circulaire: er is mij niets bekend van een door J.C. Bloem zelf opgestelde circulaire. Vermoedelijk hebben anderen, vrienden van de dichter, het rondschrijven opgesteld. 959 Tichonov = Het lectuurschrift van Du Perron vermeldt als gelezen in 1936: Tête Brulée van Tichonov. Paul Morand = In hetzelfde jaar, 1936, noteerde Du Perron (EdP., V.W. 5, p. 193) over de diplomaat-auteur Paul Morand (*1888): ‘Er is, grappig genoeg, in Frankrijk een soort literatuur van de ambassade, die {==462==} {>>pagina-aanduiding<<} rigoureus tot het tweede soort behoort: Claudel, Giraudoux, Morand, St.-John Perse, Hoppenot, de ene is wat ‘machtiger’ dan de andere... maar het is één onleesbaarheid, voor mijn gevoel.’ Du Perron stond in zijn geringschatting van Claudel en St.-John Perse tamelijk alleen in Frankrijk. Het is waar dat Paul Léautaud Claudels poëzie verafschuwde, maar tot de bewonderaars van de katholieke dichter behoren zulke uiteenlopende geesten als Gide, Valéry, Malraux, Etiemble, Aragon, Sartre, Simone de Beauvoir, Julien Gracq en Maurice Blanchot. St.-John Perse had ook buiten Frankrijk zijn vurige bewonderaars, o.w.T.S. Eliot, de vertaler van Anabase. ‘over Huizinga-Benda’ = Zie EdP., V.W. 5, p. 162, waarin hij begint te vertellen dat hij een artikel had willen schrijven over In de schaduwen van morgen, maar dat J. de Kadt aan dat boek een stuk had gewijd ‘dat eigenlijk niets ongezegd laat’. Du Perrons stuk over Huizinga-Benda verscheen in Groot Nederland van september 1936. ‘dat verhalenboek’ = Het werk dat als titel zou dragen: De onzekeren. 960 ‘Hierbij een fraaie caricatuur’ = De caricatuur is niet teruggevonden. ‘een stuk over Alphons Diepenbrock’ = De NRC van 14 juli 1936 bevatte een stuk, Diepenbrock als gymnasiumleraar, door dr. J.C. Hol. In het artikel werden twee fragmenten uit brieven van Diepenbrock geciteerd. Op 12 november 1901 schreef Diepenbrock aan dr. Hol een brief over zijn opvattingen van en zijn moeilijkheden met het leraarschap. Over Nietzsche schreef de componist, 24 juli 1902: ‘Het weinige wat ik weet of begrijp, en wat voor mij toch van grote waarde is, heb ik van Nietzsche geleerd. Althans dat wat direct op de antieke wereld en de moderne cultuurproblemen betrekking heeft.’ En ook: ‘Wij kunnen ons niet anders voelen dan als Unzeitgemässe en hebben dan in deze werken van N. een steun en een troost.’ Hol schreef zijn artikel naar aanleiding van een beschouwing van dr. W.J.W. Koster over Diepenbrock als classicus in Hermeneus van 15 april 1936. 961 ‘Spanje’ = In Spanje, een republiek sinds 1931, kwam in Februari 1936 een einde aan de rechtse regering van Gil Robles en zijn verwanten. Als resultaat van de verkiezingen werd toen een Volksfrontregering gevormd, waarin overigens socialisten noch communisten zitting hadden. Deze linkse overwinning was oorzaak van een gespannen atmosfeer en ongeregeldheden in het land. Op 13 Juli 1936 werd de monarchistische afgevaardigde, Calvo Sotelo, door de politie vermoord, welke moord het sein zou zijn tot het uitbreken van een met Italiaanse en Duitse hulp reeds lang voorbereide opstand van legereenheden in Spaans Marokko op 18 Juli. Op 18 September 1936 kon de Osservatore Romano schrijven: ‘Men kan constateren dat de revolutionaire massa's de militaire putsch in Marok- {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} ko hebben beantwoord met het bestormen van kerken, het bedrijven van heiligschennis en het doden van onschuldige slachtoffers.’ Inderdaad maakten de tegen geestelijken bedreven gruwelen-moord, verkrachting en grafschennis - en de brandstichting en plundering van kerken, vooral in Barcelona, in de eerste dagen van de burgeroorlog grote indruk in Europa. Deze feiten versterkten de vooroordelen van de toch al velen wier angst voor het communisme groter was dan die voor het fascisme. Tot diegenen behoorde ook de R.K. Kerk, van wie de scherp bekritiseerde ‘neutraliteit’ tegenover de nazistische gruwelen in de tweede wereldoorlog gedeeltelijk door deze gebeurtenissen kan worden verklaard - wat iets anders is dan gebillijkt. De encycliek Divini redemptoris van 1937 zou er in ieder geval geen twijfel over laten bestaan dat Rome het bolsjewisme als een veel groter kwaad zag dan het nazisme. En dat de anti-kerkelijke uitspattingen ook invloed hadden op de houding van diegenen, die niet tegen de Spaanse republiek bevooroordeeld waren, bewijst het artikel van François Mauriac in de Figaro van 25 Juli 1936: ‘Et je crois être l'interprète d'une foule immense appartenant à tous les partis... en criant à M. Léon Blum, qui brûle d'intervenir, qui, peut-être, est déjà intervenu dans ce massacre: ‘Faites attention, nous ne vous pardonnerions jamais ce crime’.’ De Spaanse regering had inmiddels tot Parijs en Londen het verzoek gericht om hulp in de vorm van vliegtuigen en munitie. Italiaanse en Duitse vliegtuigen streden, volgens verschillende persberichten, al actief aan de zijde van Franco en zijn rebellen mee. De conservatieve Engelse regering weigerde echter de gevraagde steun te verlenen. De volksfrontregering van Léon Blum, die sinds Juni 1936 in Frankrijk aan het bewind was, had aanvankelijk van zijn sympathie voor de Spaanse volksfrontregering blijk gegeven. 27 Juli 1936 echter, negen dagen na het uitbreken van de opstand, meldde Paris-Soir dat het Franse kabinet unaniem had besloten tot een politiek van non-interventie. Het is waarschijnlijk dat Léon Blum onder de indruk is geweest van de verdeeldheid die de Spaanse burgeroorlog in Frankrijk veroorzaakte - een land dat, meer dan enig ander in Europa, zijn eigen lot in dat van Spanje zag weerspiegeld. Tegenover de afkeer van de fascistische rebellen stond in die eerste dagen de verontwaardiging over de vervolging van geestelijken in republikeins Spanje, en dat dus niet alleen bij lieden die sympathiseerden met Franco. Vast staat ook dat het voorbeeld van Londen zwaar heeft gewogen: Blum's buitenlandse politiek was vooral gericht op het eèn lijn volgen met Engeland. In een brief van 14 April 1938 zou Winston Churchill Léon Blum danken voor zijn pro-Engelse politiek. ‘I have never seen the good feeling between Britain and France so strong as during your terms of power,’ schreef Churchill onder meer. Dat het echter al gauw moeilijk bleek om in Franco een kruisvaarder {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} van het Christendom en in de burgeroorlog een heilige oorlog te zien, wordt bewezen door de snelle verandering in de houding van vele Franse katholieken. 18 Augustus 1936 reeds schreef François Mauriac, n.a.v. de fascistische massamoorden te Badajoz, alweer in de Figaro: ‘Le problème de l'intervention est mal posé. Il faudrait toujours un plan d'action où tous les partis de tous les pays seraient d'accord pour intervenir. La non-intervention, il faut l'avouer, au degré de fureur où le drame a atteint, ressemble à une complicité. Au secours des otages dans les deux camps; pour le salut des prisonniers dans les deux camps...’ De politieke non-interventie zou overigens twee dagen later een bekende Engelse voorstander krijgen. Winston Churchill schreef: ‘Het is van het grootste belang dat Frankrijk en Engeland het eens blijven over een strikte neutraliteit... De Spaanse vulkaan gaat ons niet aan. De Franse sympathieën voor de Spaanse communisten en de Engelse welwillendheid ten opzichte van de rebellen zou oorzaak kunnen zijn van ernstige verschillen van mening tussen het Britse imperium en de Franse republiek’ (in de rubriek ‘Tribune Libre’ van Paris-Soir, 20 augustus 1936, geciteerd in: R. Barrillon, Le cas Paris-Soir, Parijs 1959). Dat Churchill hier de Spaanse republikeinen simpelweg vereenzelvigde met een kleine fractie onder hen, is tekenend voor de communistenvrees in het Europa van die dagen, die vrees waarover ook Ter Braak schreef in zijn brief aan Du Perron van 1 augustus 1936. Bij de verkiezingen van 1936 hadden de communisten immers slechts 15 van de 443 zetels in de Cortès behaald! Op 22 juli 1937 zou Ter Braak in Het Vaderland het katholieke tijdschrift De Gemeenschap loven omdat het stelling had genomen tegen het bombardement op Guernica (26 april 1937). ‘Een moedig initiatief in de Nederlandse Katholieke pers, die zich ten opzichte van Spanje het een en ander te verwijten heeft’, aldus Ter Braak, die uit De Gemeenschap o.m. het volgende citeerde: ‘De ‘tegenspraak’, waarbij men lukraak de schuld op de Basken zèlf schoof, was ridicuul en wij hebben ons diep geërgerd aan de houding der Katholieke bladen in ons land, vooral de Maasbode, die eenvoudig meedeelden, dat die vermaledijde Roden hun eigen stad in brand hebben gestoken...’ Welwillendheid ten opzichte van de rebellen, zoals Churchill het uitdrukte, was er dus niet alleen in Engeland! 962 ‘je hebt in de kranten kunnen lezen dat ze hier doodsbenauwd zijn voor publieke opinie, interpellaties enz.’ = Volgens Pierre Cot (zie hieronder) heeft, behalve de houding van Engeland, ook angst voor de Franse senaat, die volgens de grondwet van destijds, over de mogelijkheid beschikte om de regering tot aftreden te dwingen, er toe bijgedragen dat Léon Blum zijn aanvankelijke plannen om de Spaanse Republiek open- {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} lijk te steunen, opgaf (zie het interview met Cot in de Nouvel Observateur nr. 90, 3-9 augustus 1966). ‘iedereen werkt iedereen tegen’ = Volgens Hugh Thomas in The Spanish civil war, werd het Franse plan om bommenwerpers en artillerie naar de Spaanse republiek te zenden, door een onbekend gebleven Franse minister onmiddellijk verteld aan graaf Welczeck, de Duitse ambassadeur te Parijs, terwijl de rechtse Franse journalist Henri de Kérillis dit plan onmiddellijk aanviel in L'écho de Paris, nadat hij er over was ingelicht door de Spaanse militaire attaché te Parijs, een overtuigd aanhanger van Franco. ‘het hypocriete Albion’ = Het is mij niet bekend dat Engeland in de eerste dagen van de burgeroorlog vliegtuigen en munitie aan Franco leverde. Wel is bekend dat de Engelse premier, Baldwin, vóór alles vermijden wilde dat Engeland aan de zijde van de Russen zou moeten vechten, en dat de houding van de Engelse ambassadeur in Spanje uitgesproken pro-Franco was (Hugh Thomas, op. cit., p. 289-290). Ook lijkt de opmerking van Churchill gerechtvaardigd dat bij het Engelsepubliek veel sympathie voor de rebellen bestond, terwijl de sympathie voor de Spaanse republiek in Labour-kringen in ieder geval werd overtroffen door de behoefte om zich niet met Spanje te bemoeien (dat was bijvoorbeeld de houding in die dagen van de tegenwoordige premier, Harold Wilson). Actieve sympathie voor de Spaanse republiek bestond bij de intellectuelen. Bij een uitgebreide enquête onder Engelse schrijvers, in 1937 gehouden door de Left Review, bleken slechts vijf, o.w. Evelyn Waugh, pro-fascistisch te zijn. Zestien auteurs, o.w. Ezra Pound, T.S. Eliot, H.G. Wells en Norman Douglas, verklaarden zich ‘neutraal’. De overige honderd waren op de hand van de Republiek. ‘in de front-populaire-regeering hier is het eén schijterigheid’ = Die schijterigheid schijnt de regering-Blum vooral ingegeven te zijn door de toenmalige secretaris-generaal van het ministerie van buitenlandse zaken, Alexis Léger, alias de dichter Saint John Perse. Volgens Hugh Thomas in The Spanish civil war, was het Légers ‘cauchemar (a favourite diplomatic word of the time)... that Baldwin's Britain might turn away from a left-wing France to join Germany’. En Robert Graves en Alan Hodge schreven in The long week-end, a social history of Great Britain (1918-1939), p. 325: ‘The Blum Government in France grew very restive and the Anglo-French Non-Intervention scheme could not have been maintained had not the British Government warned France that it would remain neutral if French action provoked a war with Germany’. Zie ook EdP., V.W. 5, p. 262. Cot = Pierre Cot (*1895), minister van luchtvaart in de volksfrontregering van Léon Blum, en in die regering eén van de warmste voorstanders van steun aan de Spaanse Republiek. Met Jean Moulin, de latere stichter van de Franse Nationale Verzetsraad in de 2e wereldoor- {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} log, toen directeur van het kabinet van Pierre Cot, en André Malraux, hielp de Franse minister de Spaanse Republiek met de levering van vliegtuigen. Waarschijnlijk was de levering van vliegtuigen op de dag dat Du Perron zijn brief schreef, 29 juli 1936, tegengehouden om het de ministers Blum en Delbos op 30 juli mogelijk te maken voor de senaatscommissie van buitenlandse zaken te verklaren dat geen oorlogsmateriaal aan de Spaanse republiek was geleverd. Op dezelfde dag echter werd het bewijs geleverd dat Italië Franco steunde: twee Italiaanse bommenwerpers voor de Spaanse rebellen maakten toen een noodlanding in Frans Marokko. Na een stormachtige kabinetsvergadering op 2 augustus kon Pierre Cot vervolgens vliegtuigen naar de Spaanse republiek zenden. André Malraux nam Du Perrons plaats in als ‘koper’ van het materiaal. (zie Hugh Thomas, op. cit.). Zie ook de annotatie bij brief 988. 963 ‘Beps stuk’ = Zie De pen der vrouwen van Holland, n.a.v. Vrouwenspiegel door A.H.M. Romein-Verschoor, in Groot Nederland, jrg. 1936, p. 101. ‘De poëzie van dien man’ = M. Vasalis publiceerde in Groot Nederland van augustus 1936 de verzen Pension; Drank, de onberekenbare; De dood; Tijd en De idoot in het bad. Vasalis schreef: ‘De eerste keer, dat ik Ter Braak zag was bij hem thuis, begin '39 denk ik - op wiens initiatief weet ik niet meer. We hebben in zijn kamer gezeten, die me imponeerde door de hoeveelheid van papier, typsels, kranten en boeken. Hij vroeg (het was een leading question) of ik me een kunstenaar voelde, of een intellectueel. Ik zei, dat ik dat een artificieële scheiding vond, en dat ik me noch het een noch het ander voelde. We leken het over alles eens te zijn. B.v. over dat onderscheid tussen kunst en wetenschap. En over het willekeurige en schadelijke van de indeling van mensen in gezonde en neurotiese. En over de waarde van twijfel als element in de opvoeding. In de gang kwam ter sprake dat ik binnenkort ging trouwen. Hij zei verrast: Ja! nou dat valt erg mee, het is eigenlijk erg leuk om getrouwd te zijn. De 2e keer zag ik hem in ons ouderlijk huis in Den Haag. Hij praatte daar vnml. met mijn vader, die historicus was met een voorkeur voor de filosofie van de geschiedenis. Ze hadden een onmiddellijk een groot contact, ze zaten voorin hun stoelen en prikten af en toe naar of op elkaar met hun wijsvinger. Ze lachten erg veel en ze rookten en dronken erg veel. Ze onthoofdden en castreerden veel historici en filosofen. Alleen hadden ze een verschillende waardering voor Nietzsche. De grote lichamelijke en geestelijke vitaliteit van Ter Braak is mijn hoofd-indruk van dat bezoek en zoals mijn vader zei: nou, vergeestelijkt is die vent goddank niet.’ Dit bezoek van Ter Braak heeft waarschijnlijk begin oktober 1939 plaats gehad; in een brief van 6 oktober 1939 deelde Ter {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} Braak H.A. Leenmans mee dat tot zijn ‘(deels niet onaangename) verbazing’ het pamflet over Luther geheel uitverkocht was en dat hij nu een ander pamflet zond ‘als een kleine herinnering aan onze kennismaking, die ik zeer bijzonder op prijs heb gesteld.’ Mevr. M. Drooglever Fortuyn-Leenmans vervolgde: ‘Ter Braak is er nog een keer terug geweest, ik was er niet bij. Ik geloof, dat het een duurzaam contact had kunnen worden tussen hen. De derde keer was een onverwacht en mislukt bezoek van Menno op het W.G. Ik had dienst en moest weg. - Ik geloof niet, dat we verwante zielen waren, maar wel geesten en we waren elkaar van het eerste contact af niet vreemd.’ Waarschijnlijk heeft het eerste bezoek van mevr. Droogleever Fortuyn-Leenmans aan Ter Braak plaats gehad op Zondag 15 januari 1939 - op die datum noteerde Ter Braak in ieder geval in zijn agenda: ‘Vasalis’. 964 ‘Over het marxisme moèt je absoluut lezen’ = Het door Du Perron in de N.R.F. van augustus 1936 gelezen stuk van Jean Grenier is het derde hoofdstuk van Essai sur l'esprit d'orthodoxie (Parijs, 1938). In zijn stuk verzette Jean Grenier zich tegen het klimaat van intellectuele onverdraagzaamheid anno 1936, tegen wat Du Perron zou noemen ‘de politieke razernij’ (zie de aantekening bij brief nr. 968): ‘Maintenant si l'on n'est pas ‘marxiste’ ou susceptible de le devenir, on vous tient pour ‘fasciste’. Ce n'est pas une mauvaise tactique étant donnée la peur des mots; et l'on voit des gens résignés à tout dire et à tout faire ‘pour ne pas passer pour...’’ Nog meer algemeen tegen de geest van de tijd richtte Grenier zich met een klacht die, hoewel anders geformuleerd, verschillende malen bij Du Perron kan worden gehoord: ‘L'extension de l'instruction ne va pas toujours de pair avec le progrès de la culture. Les masses sont de plus en plus éclairées, mais les lumières sont de plus en plus basses. Les idées courtes et simplistes ont plus de succès que les: autres. Un homme cultivé a de moins en moins de contemporains.’ Scherp keerde Grenier zich tegen de marxisten: ‘Les scolastiques, qu'ils fussent chrétiens, musulmans ou israélites, procédaient plus intelligemment avec Aristote; car... ils conservaient vis-à-vis de leur maître plus d'esprit critique et ne se faisaient pas faute d'introduire dans son système des innovations importantes. Au contraire, il faut voir la panique qui s'empare de ces intellectuels marxistes, si arrogants quand il s'agit d'écraser la pensée ‘bourgeoise’ (ils appellent ainsi toute pensée qui n'est pas la leur), lorsque les autorités du parti signalent dans leurs écrits quelque ‘déviation’.’ En ook: ‘S'il n'était pas absurde de parler de ‘philosophie réactionnaire’ on pourrait dire que celle de Lénine l'est éminemment.’ Aan het eind van Greniers stuk komt ook de zin voor die Ter Braak zou gebruiken als motto boven zijn Brief aan J.G. over het individualisme (V.W. 4, p. 170): ‘Demeurons tels que nous sommes sans chercher aucun alibi’. Vóór het ‘zeer belangrijke’ (MtB., V.W. 7, p. 75) {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} Essai sur l'esprit d'orthodoxie verscheen, had Du Perron al in de NRCt. van 7 september 1933 (EdP., V.W. 6, p. 105) de essaybundel Les Iles aangeraden ‘als behorende tot het beste van de hedendaagse franse essaykunst: het heeft de volle charme van een lang gesprek over eeuwige onderwerpen met een niet minder intelligent dan sympathiek mens’. Jean Grenier, destijds leraar in de filosofie, zou later eén van de leermeesters van Albert Camus worden. Ter Braak schreef over Essai sur l'esprit d'orthodoxie (herdr. in coll. Idées, Gallimard, 1967) in Ce vice impuni, la lecture, jrg. 1939, afl. 2. 965 ‘Die bête rotzooi met mevrouw Mühsam’ = Zensl Mühsam (1884-1962) was de vrouw van de door de nazis vermoorde dichter Erich Mühsam (zie brief nr. 694 en de aantekening daarbij). In 1935 naar Moskou uitgenodigd onder het voorwendsel dat de literaire nalatenschap van haar man zou worden uitgegeven (wat tot op heden niet is gebeurd), werd zij in 1936, terwijl zij middelen zocht om de Sovjet-Unie te verlaten, gearresteerd. Tegen haar arrestatie werd in Nederland geprotesteerd op initiatief van het weekblad De Syndicalist. Behalve door het echtpaar Du Perron, werd het protest ook ondertekend door Menno Ter Braak, Maurits Dekker, Jan Greshoff, John Rädeker, Charley Toorop, Daniel de Lange, Garmt Stuiveling e.a. Sommigen, o.w. Nico van Suchtelen, weigerden het protest te tekenen omdat zij de feiten niet wilden geloven. Het anarcho-syndicalistische maandblad Buiten de perken (nr. 16, april 1962), onder redactie van Albert en Rudolf de Jong, waaraan deze gegevens zijn ontleend, wist nog te vermelden dat Zensl Mühsam blijkbaar in 1937 in vrijheid werd gesteld, om in 1939 opnieuw te worden gearresteerd. Na het pact van Moskou tussen nazis en communisten, in augustus 1939, zou het in de bedoeling gelegen hebben Zensl Mühsam met andere gevangenen, o.w. Margaretha Buber, aan Hitler-Duitsland uit te leveren. In plaats daarvan verbleef zij gedurende de tweede wereldoorlog in een Siberisch dwangarbeiderskamp. Ziek en waarschijnlijk geestelijk gestoord, werd zij enkele jaren na Stalins dood naar Oost-Duitsland overgebracht, alwaar zij verschillende malen werd gedecoreerd. ‘Zensl Mühsam’, aldus Buiten de perken, ‘is het slachtoffer geweest van de vervolgingen van Hitler, Stalin en Ulbricht. Na lange jaren te hebben doorgebracht in concentratiekampen en gevangenissen van het communistische Rusland, is zij tot het einde van haar leven vernederd en geëxploiteerd ten dienste van de propaganda voor het rode fascisme. De naam van onze kameraad Erich Mühsam is misbruikt ten gunste van een systeem dat hij steeds heeft bestreden en zijn nagelaten werken zijn voor het Westen verloren.’ Zie ook EdP., V.W. 5, p. 263. {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} 967 ‘het stuk over Daum’ = Ter Braaks bespreking van Daums Goena-Goena verscheen in Het Vaderland van 25 augustus 1936. MtB., V.W. 6, p. 184. 968 ‘dat stuk’ = In Het Vaderland van 15 september 1936 verscheen een ‘Gesprek met E. du Perron vóór zijn vertrek uit ons werelddeel’. Du Perron werd o.m. gevraagd of hij speciale redenen had om Indië als woonplaats boven Nederland te prefereren? ‘Lijkt een goedkope woning in deze crisistijd u voldoende als speciale reden?’ antwoordde Du Perron, ‘Bovendien verlang ik steeds weer terug naar Indië... Een andere speciale reden kan zijn: dat ik mij verbeeld meer stof in Indië te zullen vinden voor mijn werk dan hier, in Holland, en zelfs in Europa. Ik geloof niet, dat ik ooit werkelijk contact zou kunnen vinden met specifiek-Hollandse onderwerpen. En het leven in Indië lijkt elastischer, ruimer, van hier gezien, al besef ik heel goed wat men er missen zal op intellectueel gebied.’ Gevraagd aan welke verschijnselen in Europa Du Perron zich het meest had geërgerd, was het antwoord: ‘Ik verfoei de tegenwoordige politieke razernij...’ Du Perron besloot: ‘Ik zou mij ver willen houden, zo ver mogelijk, van alle politiek, zeker van iedere practische. Maar het lijkt mij in de huidige constellatie onmogelijk geen anti-fascist te zijn. De Hollandse fascisten noemden mij eens een ‘verdachten sinjo’; verdacht door hen en zo romantisch ‘sinjo’; ik neem het dankbaar aan. Laat ons liever geen roerende dingen zeggen over ‘bloed en bodem’, maar als ik zou voelen bij de een of andere collectiviteit te horen, dan bij die van de ‘in Indië geborenen’. Het idee van sommigen, dat ik communist zou kunnen worden, lijkt mij elke dag maller; ik heb haast nog minder graag te maken met mensen, die voortdurend de hypocrisie beoefenen van te schermen met woorden als ‘ware vrijheid van de geest’, ‘verdediging der cultuur’ etc., en die je dan op gebeurtenissen onthalen als nu net in Sowjet-Rusland. Mussolini, Hitler, of Stalin, ik ben zo vrij geen bekoring te kunnen ondergaan van onverschillig welke tyran...’ Wat betreft de gebeurtenissen in de Sovjet-Unie, zal Du Perron (zie EdP., V.W. 5, p. 265) hebben gedoeld op het proces tegen het zg. ‘trotskystisch-zinovjevistisch terroristisch centrum’, dat van 19-24 augustus 1936 werd gehouden tegen o.a.G. Zinovjev (1883-1936) en L.B. Kamenev (1883-1936), twee vooraanstaande medewerkers van Lenin sinds het ontstaan van de bolsjewistische partij. Een nieuwe fase in de geschiedenis van de Sovjet-Unie zette hiermee in, de periode van de zg. Trotskistische processen. Na de ‘liberale’ periode, die tussen 1934 en augustus 1936 zoveel intellectuelen in Europa en Amerika hoop had gegeven op een samengaan van het streven naar sociale rechtvaardigheid en het herstel van de individuele vrijheden - het was in deze tijd dat de nieuwe grondwet van de Sovjet-Unie tot stand kwam, waarin {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} de rechten van het individu werden gewaarborgd - trad nu eén van de ernstigste perioden van willekeur, repressie en terreur in de moderne geschiedenis in (zie ook de aantekening bij brief nr. 986). Zinovjev en Kamenev werden 25 augustus 1936 terechtgesteld. 969 ‘Je stukje over maximum-minimum’ = Geschreven n.a.v. Land van Verlangen door B. Roest Crollius en Moord en doodslag in Wolhynië door Elisabeth Augustin. MtB., V.W. 6, p. 210. 970 ‘voor mijn as. Zondagsartikel’ = Zie MtB., V.W. 6, p. 216. ‘het gedeelte over den Indischen roman’ = Over de Indische roman zei Du Perron in het interview in Het Vaderland: ‘Over Maurits schreef ik zeer onlangs nog een inleiding voor de herdruk van Goena-Goena; hij is, met al zijn feuilletonistische kanten, ongetwijfeld onze beste koloniale romancier. Maar er is nog wel meer in deze bijzondere productie te vinden. De Herinneringen van een Indisch Officier van W.A. van Rees bv. zijn, hoewel wat lang, vol aardige stukken; zo is ook Bogoriana van Annie Foore eigenlijk een heel aardig boek. Augusta de Wit, die zeker haar verdienste heeft, is mij wat te agressief teergetint, en mevrouw Székely-Lulofs wordt eigenlijk gestraft door een te groot succes om er nog méér kwaad van te spreken, vindt u niet?’ ‘de Wachtje-kul’ = Ter Braak had in het interview geschreven dat hij Du Perron had getroffen ‘onder de Haagsche Arc de Triomphe, d.w.z. in het befaamde ‘Wachtje’, dat even trots een soort Haagsche Champs Elysées afsluit als zijn Parijsche collega...’ = Tussen de twee laatste alinea's van de hier gepubliceerde brief is eén gehele alinea (176 woorden) weggelaten, een alinea die geen betrekking heeft op overige, in deze brief genoemde personen of onderwerpen. 971 ‘Vannacht is Slauerhoff overleden’ = J. Slauerhoff (*1899) overleed 5 Oktober 1936. In Het Vaderland van 6 oktober 1936 schreef Ter Braak o.m.: ‘Wanneer men het werk van Slauerhoff overziet, dan wordt men in de eerste plaats getroffen door de eène idee, die het voortdurend beheerst; het verzet tegen de maatschappelijke orde en, verder uitgebreid, tegen de regelmaat van het bestaan überhaupt. In zoverre kan men ook zeggen dat Slauerhoff zich sedert zijn debuut niet meer ontwikkeld heeft; hij bleef zwerven om deze centrale gedachte, die hem (de verbeten concreetheid van zijn werk bewijst het) tot een obsessie was geworden. Zijn voorkeur voor den piraat en desperado, zijn haat jegens het burgerlijke leven, dat hij door de toon van zijn poëzie en proza scherper wist te attaqueren dan een ander door de heftigste polemieken vermag te doen, zijn hang naar het ‘verboden rijk’ China, dat de vreemdeling niet straffeloos betreedt, zijn zintuigelijk verfijnde ge- {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} voel voor zekere perverse grensgebieden, zijn apologie soms ook van het steeds weer verder gaan, steeds weer uitwijken voor het bereiken; het zijn even zoveel tekenen van zijn verzet, dat zich ook in kleinigheden openbaarde, zoals zijn veel omstreden ‘slordigheid’: een slordigheid, die litterair-critisch gesproken een misverstand is (of liever een verkeerd geïnterpreteerd verschijnsel), maar die in zijn correspondentie en aflevering van zijn manuscripten veel vrienden en zetters tot vertwijfeling zal hebben gebracht. Een handschrift van Slauerhoff was op zichzelf al een protest tegen de orde der maatschappij, d.w.z. in dit geval der schriftelijke conventie.’ 972 ‘Donderdag ± half vier’ = Over Slauerhoffs crematie te Driehuis Westerveld op 8 oktober 1936, schreef Adriaan Morriën: ‘Ik ging daar naar toe, omdat Slauerhoff mijn lievelingsdichter was en zijn dood mij erg had geschokt. Ik kon wel veronderstellen dat ik er schrijvers zou zien, maar dat speelde voor mij geen rol. Ik herkende van hun portretten A. Roland Holst (in gezelschap van een donkere vrouw met wie hij geen woord wisselde en die op een meter afstand van hem bleef staan, een afstand nog juist groot genoeg voor de mythologisering van de erotiek), Halbo Kool, Van Duinkerken, Ter Braak en Engelman. Na afloop gingen Ter Braak en Engelman samen naar de spoorhalte vlakbij. Engelman liep links van Ter Braak, was veel kleiner en dribbelde, in mijn herinnering. Hij was het die het woord voerde en het leek alsof hij voortdurend grapjes vertelde. Ter Braak luisterde en lachte. Ik vond het sympathiek dat zij niet met lange gezichten van die crematie kwamen. Ter Braak zag er keurig uit, onartistiek en onburgerlijk tegelijk, en eigenlijk zoals ik mij hem had voorgesteld. Hij was lang, maar leek niet langer dan ik (1.86), zonder een spoor van slungeligheid, met iets gedecideerds en nadenkends tegelijk.’ In zijn zakagenda uit 1934 noteerde Ter Braak als zijn lengte: 1.87 m. 973 ‘bon voyage’ = De Du Perrons vertrokken 13 oktober 1936 uit Marseille. In de avond van de twaalfde oktober waren zij uit Parijs vertrokken. Sinds 21 september 1932 hadden zij - met uitzondering van enkele maanden in Bretagne - in of bij Parijs gewoond. Al kan de treffende hulde aan het Parijs onder Louis Philippe, die te vinden is in Isaiah Berlin, Karl Marx, niet gelden voor de jaren dertig van déze eeuw, er zijn toch overeenkomsten. Het kan in ieder geval moeilijk worden ontkend dat Parijs, vooral na de bezetting van Berlijn door bruinhemden, geheime politie en boekverbranders in 1933, de culturele hoofdstad van de westerse wereld werd. Evenals in de tijd van Marx, Heine, Chopin, Toergenjew, Herzen en Bakoenin, wemelde het in Parijs van intellectuele réfugiés uit Oost-, Midden- en Zuid-Europa, van buitenlandse studenten, schrijvers en artisten uit alle delen van de wereld. In de vier jaar {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} dat Du Perron Parijzenaar was, woonden er ook, behalve de Italiaanse, Russische en Duitse vrienden die men van hem kent, o.a. James Joyce, Leo Sjestov, Pablo Neruda, Alejo Carpentier, Malcolm Lowry, Samuel Beckett, Arthur Koestler, Walter Benjamin, Henry Miller, Ivan Boenin en Miguel Asturias. Verschillende anderen, o.w.E.M. Forster en Aldous Huxley bv., bezochten Parijs geregeld, zo ook Vladimir Nabokov, van wie in noot 799 ten onrechte vermeld staat dat hij in deze jaren al in Parijs woonde. Nabokov verkoos tot 1937 in Berlijn te blijven; pas in 1938 vestigde hij zich in Parijs (zie Speak, memory). Voor de sfeer in het Parijs van de jaren dertig, zie het fotoboek van Gisèle Freund, James Joyce in Paris, met tekst van V.B. Carleton (London, 1966). 974 Rasidi = Indonesische bediende van de familie Du Perron gedurende de reis naar Indië. Zie het Scheepsjournaal van Arthur Ducroo. EdP., V.W. 5, p. 297. ‘17 dagen deensche lunch’ = De Du Perrons maakten de reis van Marseille naar Singapore met het motorschip Alsia van de Deense East Asiatic Company Ltd. In Singapore werd overgestapt op de Swartenhondt van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (K.P.M.) De reis duurde van 13 oktober tot 10 november 1936. 975 ‘over Colombo’ = Du Perron's notities over Colombo zijn afgedrukt in het Scheepsjournaal, EdP., V.W. 5, p. 335-338. Van Looy = Jacobus van Looy (1855-1930), schilder, graficus, dichter en prozaschrijver, behoorde vele jaren tot de redactie van De Nieuwe Gids. Zie over Van Looy: MtB., V.W. 4, p. 409. Arij Prins = Ary Prins (1860-1922), schreef o.m. een in experimenteel kunstproza geschreven historische roman, De heilige tocht. 976 Deze regels waren geschreven op een prentbriefkaart, voorstellende een vijver vol schildpadden, de Tortoise Pond van de Ajer Itam tempel (de tempel van het zwarte water) te Penang. Over Penang, zie EdP., V.W. 5, p. 346. 977 ‘je kaart uit Marseille’ = Deze briefkaart van Du Perron is niet gevonden. ‘mijn stuk’ = Zie Ter Braaks bespreking van De rijke man, in MtB., V.W. 6, p. 243, waarin hij Van Schendels werk verdedigt tegen R. Blijstra, die had geschreven dat iedere Hollandse romandame zo'n boek had kunnen schrijven. Morrien = Adriaan Morriën (*1912), dichter, novellist en criticus (zie MtB., V.W. 4, p. 876) schreef over Ter Braak in zijn inleiding tot de essaybundel Reinaert op reis (Stoa-reeks, Amsterdam 1967), waarin hij o.m. vaststelde dat Ter Braak ‘alle kwaliteiten bezat van een rassti- {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} list.’ Omgekeerd had ook Ter Braak waardering voor Morriëns proza. N.a.v. diens prozadebuut, de novelle Rendez-vous, in Werk van september 1939, schreef hij in Het Vaderland van 4 september 1939 o.m.: ‘Het is... soms ietwat lang, maar evenals Morriens poëzie vlekkeloos van zuiverheid, en bovendien intelligent. Men kan zich voorstellen, dat Morrien zich verder zal ontwikkelen, zich zal besnoeien en concentreren...; maar ook nu al, zonder deze ontwikkeling, weten wij, dat Morrien meer dan een naam en een belofte is. Voor mij althans behoorde de lectuur van dit proza tot de zeldzame verkwikkingen, die tegenwoordig nog mogelijk zijn onder de politieke spanningen en katastrofen...’ Adriaan Morriën schreef: ‘Pas in 1939 ontmoette ik Ter Braak in werkelijkheid, ter gelegenheid van de Greshoff-tentoonstelling in de Haagse Bijenkorf. Na afloop gingen wij met een klein gezelschap naar Riche. Ter Braak was daar ook bij en op zeker ogenblik kwam hij naast mij staan en zei mij dat hij mijn bespreking van Mephistofelisch in Den Gulden Winckel het beste had gevonden wat erover geschreven was. Ik was door die opmerking niet alleen gevleid, maar ook een beetje geschokt. Ze kwam mij ongeloofwaardig voor, niet omdat ik Ter Braak ervan verdacht een vriendelijke onwaarheid te hebben gezegd, maar omdat ik mij niet kon voorstellen dat niemand er niet beter over geschreven zou hebben. Pas later, en eigenlijk veel later, bedacht ik dat het waarschijnlijk gewoon waar was en dat Ter Braaks opmerking karakteristiek was voor het isolement waarin hij en Du Perron zich moeten hebben gevoeld. En toen begreep ik ook zijn belangstelling en toenadering juist voor jonge mensen van wie hij waarschijnlijk iets verwachtte. L.Th. Lehmann, die in het café bezig was een gedicht te schrijven (hij had twee regels en het idee voor een derde, zei hij toen ik ernaar vroeg) liet tekeningen van naakte vrouwen circuleren die hij had gemaakt. Ter Braak keek er even naar en zei dat hij de vrouwen wel erg ondoorvoed vond. Wij spraken over Nietzsche en Kafka en Ter Braak liet mij een toen nog ongepubliceerde foto van Kafka zien, die hij van Dora Diamant, de vriendin van Kafka, had gekregen (zie noot 1114). Tijdens ons gesprek bleef Ter Braak naast mij staan, in een nomadische houding, zou je kunnen zeggen, bereid elk ogenblik op te stappen. Zijn houding was los, niet nerveus, met een zekere gereserveerdheid waarvan ik voelde dat ze niet tegen mij was gericht, maar gewoon bij hem hoorde. Zelfs wanneer Ter Braak tegen mij sprak, zag hij mij niet recht in het gezicht, maar keek half langs mij heen. Misschien deed hij het ook wel om de ander op zijn gemak te stellen, uit een soort respect voor de intimiteit van de ander, waarin tegelijk besloten lag dat hij zijn eigen intimiteit niet zo gemakkelijk prijs gaf als sommige anderen. In elk geval stelde ik juist daardoor zijn vertrouwelijkheid, die evident was, des te meer op prijs.’ {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} Later was Morriën één maal bij Ter Braak op bezoek: ‘Ter Braak, gewassen, geschoren en met dezelfde zorgvuldigheid gekleed als de vorige keren dat ik hem had gezien, zat tegenover mij, achter zijn schrijftafel, als ik mij niet vergis. Ik zou niet kunnen zeggen hoe zijn studeerkamer er uitzag. Ik herinner mij in hoofdzaak ons gesprek, waarschijnlijk omdat wij over verschillende dingen spraken, maar helemaal niet over mijn studie, waarvoor ik toch gekomen was en waarvoor ik niet zelf durfde beginnen. Ter Braak sprak mij vol lof over Onweer, de novelle van Vasalis, die hij drie keer gelezen had. In gedachten verwonderde ik mij daarover. Ik herlas, behalve gedichten, weinig boeken. En Ter Braak, bij alles wat hij al las... Ook al sprak Ter Braak niet ronduit ironisch, ik hoorde in wat hij zei toch voortdurend een ondertoon van ironie. Hij bewoog zich telkens een beetje op zijn stoel. Ik dacht dat hij zich misschien verveelde, omdat ons gesprek te algemeen bleef. Later bedacht ik dat zijn rusteloosheid misschien te maken had met de toestand waarin wij toen leefden, de oorlog tussen Duitsland en de Geallieerden etc. Zo verliep ons samenzijn dat misschien anderhalf uur duurde en waaraan een eind kwam door de komst van Fred Batten. Ter Braak liet ons uit. Beneden kwamen zijn poezen naar hem toe: angora's. Ik aaide de ene poes. Ter Braak nam de andere, de schuwe, op zijn arm en wiegde hem, zei “ouwe jongen” tegen hem. Hij leek ineens ontspannen. Zonder dat Ter Braak op mij een oudere indruk maakte dan de leeftijd die hij had, had hij voor mij toch ook iets gevestigds, waarbij mijn eigen doen en laten als erg jeugdig afstak, voor mijn gevoel. Met gevestigd bedoel ik niet iets deprecierends. Ter Braaks “gevestigdheid” leek in niets op die van de gewone burgerman of intellektueel, die ik verafschuwde. Ze werd ook onmiddellijk gerelativeerd door wat hij zei, door de beweeglijkheid van zijn interesse en door zijn kritische instelling. Zonder echt slank te zijn, bewoog hij zich als iemand die slank is, met een “verende” voetstap. Zijn gezicht was vol en vlezig, met duidelijk te onderscheiden “partijen”. Maar net als zijn gestalte werkte zijn gezicht niet zwaar of zwaarwichtig. Alles wat naar zwaarwichtigheid neigde werd door de lippen tegengegaan, door de mogelijkheid dat die lippen zouden glimlachen, misschien nu nog niet maar dan toch zeker straks, het volgende ogenblik. En ook de ogen hielden de zwaarwichtigheid in toom door hun melancholie, hun scepsis en door de kans dat de man die er mee keek geamuseerd zou zijn. En eigenlijk ook door iets vriendelijks. Toen ik na Ter Braaks dood het portret van Paul Citroen zag, vond ik wel een frappante gelijkenis, maar ook een moedwillige overdrijving van de monumentaliteit van het hoofd, en van iets agressiefs en hooghartigs, dat Ter Braak tegenover mij geen ogenblik had gedemonstreerd. Zelfs de lorgnet, die bijna iedereen slecht stond en van bijna iedereen een soort leraar of droge geleerde maakte, deed geen afbreuk aan de levendigheid van Ter Braaks {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} mimiek, die niet uitbundig maar gedempt was en met lichte nuances werkte.’ Joncheere = Karel Jonckheere (*1912). 978 ‘het I.E.V.’ = Op initiatief van de journalist F.H.K. Zaalberg was in 1919 in Batavia opgericht het Indo-Europees verbond, een organisatie die zich de bevordering van de morele, sociale, intellectuele en economische ontwikkeling van de Indo-Europeanen ten doel stelde. Voor een belangrijk deel was het werk van het I.E.V. gericht op de maatschappelijke actie. Het I.E.V. gaf ook een weekblad uit: Onze stem. 979 ‘Ook wij hebben nu trouwens een heerlijk huis, bijna in een dorp’ = Blijkens Ter Braaks notitieboekje- 1936 werd donderdag 5 november 1936 verhuisd. De nieuwe woning aan de Kraaienlaan 36 te Den Haag, lag destijds aan de grens van de zg. ‘vogelbuurt’, een inderdaad dorpsachtig stadsdeel van bescheiden villa's. Vanaf de Kraaienlaan had men toen uitzicht op de duinen van het Westduinpark. In zijn tuin had Ter Braak ook aandacht voor het leven van de vogels, zoals zou blijken toen iemand in Het Vaderland protesteerde tegen een gedicht van Emily Dickinson, waarin een roodborstje iets deed wat hij volgens de briefschrijver nooit doen zou: brood eten. Ter Braak (zie Het Vaderland van 2 januari 1940) stelde daar tegenover dat het roodborstje, dat zich regelmatig in zijn tuin vertoonde, wel degelijk brood at en nog veel meer: hij at ‘alleen Camembert met tegenzin’. ‘Ik weet niet’, vervolgde Ter Braak, ‘of mijn lijf-roodborstje misschien een zeer onsociaal, mephistophelisch roodborstje is, dat zich er op toelegt de algemene regels te saboteren; maar zelfs dan bestaat de mogelijkheid, dat Emily Dickinson een dergelijk individualistisch diertje heeft gevoederd en in haar poëzie onsterfelijk gemaakt.’ Het huis Kraaienlaan-36 overleefde de oorlog niet. De gehele vogelbuurt werd op bevel van de Wehrmacht ontruimd, en het huis gesloopt. Aneta = Nederlands-Indisch persbureau. ‘een artikel over Gide's Retour de l'U.R.S.S.’ = In Groot Nederland van januari 1937, p. 63, verscheen Ter Braaks bespreking van Gides verslag van zijn sovjet-russische ervaringen, onder de titel: André Gides naieveteit. Retour de l'U.R.S.S. noemde Ter Braak een merkwaardig getuigenis van Gides ‘non-conformisme, en dus van zijn naieveteit. Het gebeuren heeft iets van een mirakel; iemand van ver over de zestig, sedert jaar en dag beschouwd en zelfs herhaaldelijk gefotografeerd als steunpilaar van het Stalinisme, gaat naar Rusland, waarschijnlijk bereid om zich te verheugen over een nieuwe maatschappelijke orde...en keert terug als de aanklager van dat régime! Hij klaagt, bovendien, niet aan met het gehuil van de ressentimentsmens, die zijn diensten heeft aangeboden en nu de kous op de kop heeft gekregen; neen, dit requisitoir {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft de waardigheid van de oprecht ontgoochelde... Voor Stalinistisch links is deze evangelische Gide voortaan een sentimentele bourgeois, die niets begrijpt van het evangelie der historisch-materialisten; zij voelen deze vorm van ernst als de ergste belediging, die men een politieke soldaat als Stalin aan kan doen; dat iemand, die reeds gefotografeerd was op het ere-plankier bij de begrafenis van Maxim Gorki op het laatste ogenblik nog weet te ontsnappen en zoiets als ‘trotskist’ wordt, moet hen wel bovenmate verbaasd en vervolgens tot razernij gedreven hebben. Er is weinig zo onplezierig als verlaten te worden door een pasbenoemde apostel (met mandaat voor de westerse intellectuelen nog wel)... Ook de conformisten van rechts snellen toe; zij horen het geluid van de gedesillusionneerde, en daarop zijn zij tuk. Zij hadden dit alles aan Gide al lang vooruit kunnen zeggen, deze eminente krantenschrijvers; wanneer hij van te voren bij hen zijn licht had opgestoken, hadden zij hem deze ‘teleurstelling’ kunnen besparen... Dat iemand als Gide het geweten van een cultuur zou kunnen zijn, omdat hij een van de zeer weinigen is, die niet zwendelt met de taal, die zij [de kritici van links en rechts] zo stuntelig gebruiken en waarin hij zich zo concreet en zakelijk uitdrukt: zoiets schemert wel in hun hoofden, maar zij hebben er belang bij zich dat niet te realiseren... Zij zijn op hun best als sommige christenen, die de naïeveteit van Christus op een afstand bijzonder apprecieren, maar het toch van oneindig meer waarde achten, dat deze gevaarlijke non-conformist niet meer in staat is om openlijk gewag te maken van zekere animositeit contra de Mammon. Wat wij, die voorzeker in Gide niet de toekomstige premier van een zakenkabinet zien, dan in de naïeveteit van zijn gedragslijn waarderen? In de eerste plaats dit: de naïeve non-conformist heeft geen belang bij het jezuïetische feiten-arrangement der conformisten...’ Een houding als die van Gide, vond Ter Braak, ‘verraadt iets van karakter: een factor, die door het conformisme ten onrechte geheel verwaarloosd wordt. Want eén ding is zeker: de verhalen van rancuneuze dominees over goddeloos Rusland of van ontmantelde baronnen over het idiotenprofiel van Lenin doen minder schade aan een regime dan het getuigenis van een enkele man van karakter, die men onvoorwaardelijk kan geloven; niet omdat hij onfeilbaar is (onfeilbaar zijn alleen de conformisten) of vrij van bepaalde affecten, maar omdat zijn reactie in laatste instantie bepaald wordt door zijn naïeveteit.’ In Het Vaderland van 8 januari 1937 oefende Ter Braak critiek op de beschouwing van Jan Romein in Groot Nederland (januari 1937). Ter Braak vond dat Romein zich wel erg gemakkelijk afmaakte van Gides Russische ervaringen. Dat André Gide geen verstand van economie had, zoals Romein hem verweet, deed Ter Braak denken aan de Prawda, waarin Gide, nà het publiceren van zijn boek, opeens een ‘rentetrekker’ werd genoemd. {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} 1937 980 ‘C'était un homme qui croyait à la Science!’ = Louis Guilloux vertelde de Du Perrons vele verhalen over zijn leermeester Daniel Halévy (zie noot 440), waarbij hij ook diens klemtonen imiteerde. Daniel Halévy nu sprak over zijn vader, de romancier en librettoschrijver Ludovic Halévy (1834-1908), als van een man ‘qui croyait à la science.’ ‘Barrès, die hem hoogelijk bewonderde en zich zijn leerling achtte’ = Zie Maurice Barrès, Huit jours chez M. Renan. ‘zijn zoontje Philippe’ = Philippe Barrès (*1896). Waarschijnlijk heeft Du Perron Philippe Barrès gekend uit Paris-Soir, in welk blad de zoon van Maurice Barrès - die van 1951 tot 1956 Frans Parlementslid zou worden - vóór de tweede wereldoorlog wel publiceerde. ‘Hij is zelfs zeer individualistisch begonnen’ = De jonge Maurice Barrès beschouwde zichzelf als een overtuigd Stendhaliaan. Indië Weerbaar = Indië Weerbaar was een tijdens de eerste wereldoorlog opgericht comité waarin zowel Nederlanders als Indonesiërs zitting hadden. Men wilde Nederlands-Indië ‘weerbaar’ maken, niet alleen in militair, maar ook in politiek, economisch en intellectueel opzicht. Verschillende eisen en wensen van de Indonesische nationalisten zijn via Indië Weerbaar tot uiting gekomen. 981 ‘Boven-Digoel’ = Zie EdP., V.W. 7, p. 309. Oud Batavia = Du Perron heeft verschillende malen naar dit werk van dr. F. de Haan verwezen. Zie het Register, V.W. 7. ‘Tijdens de Oost-Indische Companie’ = Zie EdP., V.W. 7, p. 327. ‘het relaas van een tocht’ = Zie EdP., V.W. 7, p. 332. ‘Je stuk over Diderot-Luppol’ = Diderot, dilettant, en Luppol, schoolmeester, zie MtB., V.W. 4, p. 39. ‘de toelichting gelezen op het talent van Joh. v.d. Woude’ = Zie MtB., V.W. 6, p. 263. ‘na het art. over bolle Ton’ = Zie MtB., V.W. 6, p. 256 982 ‘het fraaie interview’ = Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië publiceerde in zijn editie van 8 december 1936 een interview met Du Perron. Ciano = Galeazzo Ciano (1903-1944) huwde in 1930 Mussolini's dochter Edda en was Italiaans minister van buitenlandse zaken van 1936 tot 1943. Beschuldigd van deelname aan de samenzwering, die leidde tot de val van zijn schoonvader, werd Ciano in 1944 in N.-Italië - waar de Duitsers Mussolini beschermden-terechtgesteld. Zijn schoonvader vond geen redenen voor gratieverlening. ‘onze stukken over Gide’ = Du Perrons stuk over Gides Retour de l'U.R.S.S. is afgedrukt in EdP., V.W. 5, p. 273. ‘de vlagincidenten’ = Op 23 december 1936 werd, n.a.v. het op 7 jan- {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} uari 1937 te sluiten huwelijk tussen prinses Juliana en prins Bernard, op Houtrust te Den Haag een voetbalwedstrijd gespeeld tussen Den Haag en Lippe Detmold. De leider van de Duitsers eiste, vóór de wedstrijd begon, het hijsen van de hakenkruisvlag. Zijn verzoek werd, na enig geharrewar, ingewilligd. De Duitse kranten grepen deze ‘kwestie’ aan om hem op te blazen; de Nederlandse kranten probeerden aanvankelijk de Duitse campagne te verzwijgen op verzoek van de Nederlandse regering, die de vreugde van het volk en de stemming van het bruidspaar niet wilde bederven. Maar op oudejaarsavond 1936 werd een hakenkruisvlag van de Von Bylandt-Schule aan de Wassenaarse weg te Den Haag van zijn stok gerukt en een eind verderop, in stukken gescheurd, teruggevonden. Het Vaderland bijvoorbeeld gaf dit feit pas op 4 januari toe. Inmiddels had men de Duitse perscampagne niet meer kunnen verzwijgen, een campagne die door de N.S.B. werd gebillijkt, maar die door het overgrote deel van het Nederlandse volk werd gezien als een poging om het Oranje-feest te verstoren. Eenheid door Democratie (zie noot 988) greep het koninklijk huwelijk aan om zijn trouw aan het Oranjehuis te betuigen; om er nog eens de nadruk op te leggen dat deze organisatie iets geheel anders was juist dan een ‘Volksfront’; en om te suggereren dat Oranje en de democratie onverbrekelijk bij elkaar horen. Liebknecht = Karl Liebknecht (1871-1919) was eèn van de weinige Duitse sociaal-democraten, die zowel in 1914 als in 1915 in de Rijksdag tegen de oorlogscredieten stemde. In 1916 trad hij uit zijn Rijksdagfractie en werd, na een verklaring tegen de oorlog te hebben afgelegd, wegens hoogverraad tot 4 jaar tuchthuisstraf veroordeeld. Bevrijd door de Republiek, werd hij evenwel in 1919, als één van de leiders van de Spartakus-opstand, zonder vorm van proces terechtgesteld. Deze moord heeft grote indruk op Ter Braak gemaakt (zie noot 458) en later is hij blijkbaar voor Ter Braak het symbool geworden van het afnemend respect voor zijn tegenstander in de 20ste eeuw. ‘Over hem en Benda schrijf ik binnenkort voor Gr. Ned.’ = Dit plan van Ter Braak is niet uitgevoerd: voor zover mij bekend heeft hij nooit over Alain geschreven. Van Anrooy = Ter gelegenheid van het koninklijk huwelijk zou op 5 januari 1937 het bruidspaar een officieële ereavond worden aangeboden in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Den Haag. Het programma leverde moeilijkheden op. Het ABC-cabaret van Louis Gimberg en Wim Kan mocht niet optreden met het nummer Jalousie internationale, omdat, zoals het organiserende comité verklaarde: ‘Van hogerhand is de wens te kennen gegeven, dat alles wat slechts enigszins aanleiding tot misvatting zou kunnen geven, uit het programma moet worden verwijderd.’ Toegevoegd aan het programma werd daarentegen op de repetitie van 4 januari plotseling het Horst Wessellied, dat {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘verbonden werd met het Deutschland, Deutschland über alles’, ofschoon de Nederlandse regering op 3 januari in een verklaring had laten weten dat er geen aanleiding was ‘voor het spelen van het Deutschlandlied naast het Wilhelmus.’ Dr. Peter van Anrooy (1875-1954) weigerde nazi-liedjes te spelen en moest worden vervangen door een militaire muzikant: kapitein C.L. Walther Boer. De regeringspersdienst deelde daarop mee: ‘Het Horst Wessellied vormt een onverbrekelijk deel van het Duitse Volkslied, dat wordt gespeeld uit beleefdheid tegenover de Duitse gasten. De mening, dat hierin anti-joodse uitingen zouden voorkomen, is onjuist. Er staat geen woord in dat als zodanig zou kunnen worden uitgelegd.’ Daartegenover verklaarde Peter van Anrooy geen bezwaar te hebben om ‘een lied van het Duitse volk te dirigeren, echter wel om een lied te spelen dat niet aan het volk behoort, maar aan een partij, die onder de tonen van dat lied andersdenkenden en Joden vervolgt en mishandelt, en de vrijheid van het Nederlandse volk bedreigt.’ 983 D.D. = E.F.E. Douwes Dekker (*1880), kleinzoon van Multatuli's broer Jan, behoorde tot de eerste voorstanders van de onafhankelijkheid van Indonesië. Met Soewardi Soerianingrat en Tjipto Mangoenkoesoemo-die wel de vader van het onafhankelijke Indonesië is genoemd - richtte E.F.E. Douwes Dekker nog vóór de eerste wereldoorlog de Indische partij op. Hij werd daarom in 1913 door het Ned.-Indische gouvernement verbannen. In 1908 was bij P.M. Wink te Amersfoort zijn Het boek van Siman den Javaan verschenen. In 1939 bewerkte Du Perron deze roman voor een herdruk, maar zijn exemplaar is in de Duitse bezettingstijd bij de uitgever Tom Rot verloren gegaan. Du Perrons inleiding bij dit werk werd afgedrukt in EdP., V.W. 7, p. 146. In de jaren van de tweede wereldoorlog werd E.F.E. Douwes Dekker, verdacht van Japanse spionage, opnieuw gearresteerd en geïnterneerd in Suriname. Na de tweede wereldoorlog teruggekeerd naar Java, nam hij de Indonesische nationaliteit aan en noemde zich Setiabuddhi (‘de geest getrouw’). Toen ik hem, niet lang voor zijn dood in 1950, in zijn huis bij Bandung op zijn verzoek bezocht, was hij al zwaar ziek. Hij lag te bed, sterk vermagerd en met de moeilijke en pijnlijke ademhaling van de hartpatiënt, maar zijn geest had nog niets van zijn helderheid en strijdbaarheid verloren. Zijn hopeloze fysieke toestand leek telkens te worden ontkend door het vuur in zijn ogen. Over Du Perron wilde hij toen niet veel meer zeggen; hij beschouwde de gehele periode van het Nederlandse bewind als voorbij. Hirosjima had naar zijn mening een nieuw tijdperk ingeluid, waarin het Westen het Oosten niets meer te zeggen kon hebben, moreel gediskwalificeerd als het was door de gebeurtenissen van de veertiger jaren. (Aan zijn anti-westerse hartstocht herinnerde mij later, tijdens de Algerijnse vrijheidsoorlog, de geschrif- {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} ten van de evenals Setiabuddhi tenslotte westers-gevormde Algerijnse Martiniquais Frantz Fanon). ‘Alleen een pragmatische geest als Herbert Spencer’, zei hij mij, ‘kan voor ons Oosterlingen nog iets te betekenen hebben.’ Toen ik hem vroeg of hij niet van mening was dat in het denken van Spencer de Westerse cultuur zich in eén van zijn meest merkwaardige aspecten had geopenbaard, kreeg hij zo'n aanval van benauwdheid dat ik gedurende enkele ogenblikken begon te vrezen dat zelfs een vraag dodelijk kan zijn. ‘de P. en T. Landen’ = De Pamanoekan- en Tjiasemlanden (inderdaad in Nederlands-Indië gewoonlijk de P. en T. landen genoemd) besloegen een gebied groter dan de provincie Utrecht in het oostelijk deel van de residentie Batavia. De ‘Maatschappij ter exploitatie der P. en T. landen’ was zelf weer eigendom van de ‘Anglo-Dutch Plantations of Java Limited’, een Engelse maatschappij. Men verbouwde op de P. en T. landen ten behoeve van de Europese markt thee, kina en rubber, daarnaast rijst en wat koffie voor binnenlands gebruik. van der Hoop = Dr. A.N.J. Thomassen à Thuessink van der Hoop (*1893) maakte met Van Weerden Poelman en Van den Broeke de eerste vlucht van Nederland naar Java van 1 oktober tot 24 november 1924. In 1937 was hij secretaris van het Kon. Bat. Genootschap van Kunsten en Wetenschappen en conservator van de etnografische en prehistorische Verzamelingen van dat genootschap. Hein Groeneveldt = Mr. Hendrik Groeneveldt (*1884), in 1937 Hoofd van de Immigratiedienst te Batavia, woonde na de tweede wereldoorlog in Den Haag en Nieuwkoop. Hij overleed op 6 juni 1959. prof. Palte = Prof. dr. P.M. van Wulfften Palthe (*1891) was in 1937 hoogleraar in de neurologie en psychiatrie aan de Geneeskundige Hogeschool te Batavia. Bantam = Bantam was de meest westelijke provincie van Java, gelegen aan Straat Soenda, tegenover Sumatra. ‘Moes’ = Benito Mussolini (1883-1945). ‘een zeer goed over Walschap’ = Zie MtB., V.W. 6, p. 281. Ruby Keeler = Ruby Keeler was in de jaren dertig een bekende ster in Amerikaanse revue-films. 984 ‘Las je ooit het boek van Meerkerk over Multatuli?’ = Eduard Douwes Dekker, Multatuli. Eene karakterstudie, door J.B. Meerkerk. 985 ‘Intussen merk ik dat in mijn stuk’ = Het stuk van Du Perron, De ‘Zenuwlijder’ van Lebak, verscheen in Het Vaderland van 18 Februari 1937. 986 ‘De infame, volslagen fascistische methodes’ = Van 23-30 januri 1937 vond te Moskou de tweede serie in de zg. Trotskistische processen plaats (zie ook de aantekening bij brief nr. 968). De hoofdverdachten waren ditmaal Jouri Piatakov (1889-1937), lid van het Centraal Comité {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} sinds 1921, één van de zes door Lenin in zijn testament genoemde bolsjewiki, en K.B. Radek (zie de aantekening bij brief nr. 690). Evenals in augustus 1936 hoorde men ook nu weer oude medewerkers van Lenin, grote namen uit de revolutiejaren, zichzelf beschuldigen van verraad, moord, sabotage en spionage, en ook nu weer zongen tenslotte de beschuldigden de lof van de ‘geniale leider’ Stalin. Toch verliep niet alles even goed voor de openbare aanklager, A. Vychinski. Zo beweerde Piatakov in december 1935 vanuit Berlijn naar Oslo te zijn gevlogen op uitnodiging van Trotsky, met wie een complot op touw zou zijn gezet. Vanuit het buitenland nodigde Trotsky de openbare aanklager nu uit om Piatakov te vragen waar het huis van Trotsky was gelegen en of hij er soms de vrouw van Trotsky had ontmoet? De uitnodiging van Trotsky werd genegeerd, maar daarop kwam de directie van het vliegveld Kjeller bij Oslo plechtig verklaren dat geen enkel buitenlands vliegtuig in december 1935 een landing had uitgevoerd. Op 29 januari 1937 verklaarde Trotsky aan de internationale pers bevreesd te zijn voor een spoedige terechtstelling van Piatakov om het aldus onmogelijk te maken hem nog meer vragen te stellen. Piatakovs terechtstelling vond inderdaad op 1 februari 1937 plaats, twee dagen na zijn veroordeling. Dat de Moskouse processen niets met recht hadden uit te staan, wordt vandaag, sinds Kroestjevs onthullingen op het XXe partijcongres van 1956, ook in de communistische wereld wel toegegeven. Verschillende slachtoffers van toen zijn trouwens gerehabiliteerd. En, schrijft Pierre Broué in zijn uitstekend overzicht Les procès de Moscou (Parijs, 1964): ‘Les derniers défenseurs de Staline dans le mouvement ouvrier, les communistes chinois, se montrent, sur ce terrain, extrêmement circonspects.’ Hoe anders was het destijds: ‘Tous les Partis communistes du monde, toutes les sections de l'Internationale communiste, emboîtent le pas au procureur et à la presse russe. Les intellectuels compagnons de route, dans la presse communiste et sympathisante, prennent eux aussi position dans une véritable campagne de terrorisme intellectuel contre ceux qui doutent, et qu'ils accusent, en défendant Trotsky et ses complices, de se faire les “avocats d'Hitler et de la Gestapo.” La cause sera presque aussi vite entendue dans le mouvement ouvrier et socialiste que devant le tribunal de Moscou. Les voix des défenseurs des accusés, militants socialistes ou syndicalistes, écrivains indépendants, celles de Trotsky, Modigliani, Victor Serge, Carlo Tresca, Rosmer, Dewey, seront vite étouffées. D'un procès à l'autre, on semble s'habituer à l'invraisemblable et même au sordide, on renonce à s'interroger et parfois à comprendre. Les procès ne provoqueront aucune crise de conscience dans le mouve ment ouvrier qui se dressait, quelques années auparavant, pour la dé fense de Sacco et Vanzetti...’ (op. cit., p. 12) {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} Men moet hierbij bedenken dat in deze tijd de aandacht van de wereld was gevestigd op Spanje, waar de Republiek stand hield tegen de door Hitler en Mussolini gesteunde generaal Franco. G. Dimitrov (zie noot 542) had dan ook in deze tijd, als leider van de Komintern, de goede smaak op te merken dat men onmogelijk het Spaanse volk kon helpen in zijn strijd tegen het fascisme en tezelfdertijd een met het fascisme samenwerkende terroristische bende in de Sovjet-Unie de hand boven het hoofd houden. Wie direct of indirect de contra-revolutionaire terroristen in de Sovjet-Unie ondersteunt, aldus Dimitrov, ondersteunt in wezen ook het Spaanse fascisme (op cit., p. 13). 987 ‘mémoires van de ex-regent en volksraadlid-Djajadiningrat’ = Zie EdP., V.W. 7, p. 322. ‘Fontamara van Silone’ = Zie de aantekening bij brief nr. 902. ‘Dat boekje van Freud over zichzelf’ = Du Perrons lectuurschrift vermeldde, maar pas in 1939, de lectuur van Freuds Selbstdarstellung. ‘dat heel best tot een boek zou kunnen worden’ = Het werd een boek: De man van Lebak. 988 ‘een uitstekend motto’ = Het motto voor het tweede boek van Oude en nieuwe christenen luidt: ‘Je sens que ma vie est toujours gouvernée par une foi que je n'ai plus. La foi a cela de particulier que, disparue, elle agit encore.’ ‘Je stuk over Coolen was alleraardigst’ = Zie EdP., V.W. 6, p. 213. de Semprun y Gurrea = Van december 1936 tot februari 1939 was de jurist en historicus dr. José Maria de Semprun y Gurrea zaakgelastigde van de Spaanse republiek te Den Haag. N.a.v. zijn vertrek schreef Ter Braak op 25 februari 1939 in Het Vaderland: ‘De erkenning de jure van Franco door de Nederlandse regering, zal, zoals men in het avondblad van gisteren heeft kunnen lezen, het spoedig vertrek tengevolge hebben van dr. José Maria de Semprun y Gurrea. Op de noodzakelijkheid van die erkenning, nog voor Frankrijk en Engeland, wordt door de minister van buitenlandse zaken de nadruk gelegd; dat de ‘figuur’ in het land van Grotius weinig fraai is, lijkt mij met dat al moeilijk te betwisten.’ Ter Braak schreef De Semprun te hebben leren kennen ‘als een hoffelijk en hartelijk gastheer, maar bovendien als een kenner van het cultuurprobleem van zijn land, dat minstens even gecompliceerd is als het politieke.’ De Semprun leek Ter Braak minder een politicus dan een cultuurmens, ‘dat bleek duidelijk genoeg uit de gesprekken, die hij (onvermoeibaar en boeiend prater) kon voeren, en die als vanzelf afdwaalden naar de Spaanse cultuur in haar samenhang met de Europese’. De sympathie was wederkerig. De Semprun vestigde zich na zijn vertrek uit Nederland in Frankrijk, waar ik hem in 1946 ontmoette, bij welke gelegenheid hij met warmte sprak over Ter Braaks hoffelijkheid, en met bewondering over zijn grote cultuur en scherpzinnigheid. {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} De Semprun publiceerde Beslissend moment in de situatie van Spanje in De nieuwe stem, februari 1960. Volgens hem wint de regering het, mede dank zij het uitstekende vliegeskader van Malraux' = In werkelijkheid was er in februari 1937 niet veel meer over van Malraux' eskader. Janet Flanner schreef in The New Yorker van 6 en 13 november 1954: ‘He [Malraux] started out by founding an international air squadron called the Escadre España (later, it was renamed by its men the Escadre Malraux, after he was injured in a crash), which was stationed on its own airfield outside Madrid... Malraux was the titular chief of the squadron; the technical chiefs were two pilots who were reserve officers in the French Air Force. Malraux flew on sixty-five missions and, though he had no pilot's license, occasionally piloted anyhow... He crashed only twice... The first important engagement for Malraux and the Squadron was an August [1936] attack on Franco's forces at Medellin, when they flew low enough to use their pistols. They also fought at Toledo, Madrid and Guadalajara, among other places. By November, the Escadre was on its last wings, after a gallant private battle with Nazi Heinkels near Teruel, where there was a new hidden airfield’. Een maand nadat Ter Braak zijn brief schreef, in maart 1937, was Malraux in de V.S., om er geld in te zamelen voor medische hulp aan de Spaanse republiek. In Hollywood ‘he was asked at one party why in the world he, one of France's famous novelists, had risked his life in Spain, and answered, in English, ‘Because I do not like myself’ - a truly revolutionary idea in Hollywood circles. At a Sunday breakfast at the University of California Faculty Club, where Malraux talked on art, he laid the groundwork for one of his typical mnemonic feats. Notes were taken on what he said, and pages of them turned out to be germinal ideas on art that appeared verbatim and entire ten years later, in his three-volume La psychologie de l'art.’ [...] = Vier woorden weggelaten. ‘Eenheid door Democratie, waarvan je beslist lid moet worden, is overigens precies een democratisch geperverteerde N.S.B.’ = Prof. dr. ir. W. Schermerhorn en Prof. dr. P.C.A. Geyl richtten in 1935 de beweging Eenheid door Democratie (zie ook noot 982) op, die de strijd aanbond tegen het fascisme en andere vormen van dictatuur. E.d.D. beschikte over een weekblad van dezelfde naam, waarvan de oplage in 1936 23000 ex. bereikte. E.d.D. heeft altijd wantrouwend tegenover Waakzaamheid gestaan, niet alleen om de ‘hoogmoed’, zoals Ter Braak in zijn brief schrijft, van dit comité van intellectuelen, maar ook om dat E.d.D. Waakzaamheid er wel van verdacht een communistische mantel-organisatie te zijn. (Net zo min als E.d.D. vertrouwden overigens de communisten Waakzaamheid). Over de moeilijkheden tussen E.d.D. en Waakzaamheid schreef Men- {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} no ter Braak in de Groene Amsterdammer van 4 december 1937 o.m.: ‘Sedert de vreedzame Bartholomeusnacht van de N.S.B. is het... noodzakelijk geworden het probleem van de strijd tegen het fascisme en het nationaal-socialisme anders te stellen: maar aangezien de wetten der traagheid ook op dit gebied (juist op dit gebied) een belangrijke invloed uitoefenen kost het zeer vele bestrijders van fascisme en nationaal-socialisme moeite om zich af te wennen op het verdwenen hoofd van Jut te blijven slaan; dat gebaar was immers zo eenvoudig, en had bovendien bij een deel van het altijd tot lachen geneigde publiek ook veel sukses. Men blijft uitgaan van de gemakkelijke, au fond zeer oppervlakkige en in wezen foutieve absolute tegenstelling tussen democratie en nationaal-socialisme, die in de verkiezingsstrijd het voordeel had van overzichtelijkheid voor de kiezerspsyche, maar aan de zijde der democraten tegelijk een zekere onmiskenbare onkritische zelfgenoegzaamheid teweegbrengt; want het gevaar, dat in Nederland van het nationaal-socialisme dreigt is zeker niet in de eerste plaats het gevaar van de dictatuur, nu aan de politieke ambities van de heer Mussert voorlopig de bodem is ingeslagen; het grote gevaar is het opkomen en massgebend worden van simplistische denkwijzen of met andere woorden, het afleggen van persoonlijke, kritische verantwoordelijkheid om er een frase voor in de plaats te stellen... Dat zich in Nederland grote groepen tegen fraseologische verering hebben verzet door zich in de spontaan opgekomen beweging Eenheid door Democratie te verenigen, wil dus nog allerminst zeggen, dat men nu alom kritisch staat tegenover de democratie, integendeel. Zulke spontane bewegingen danken haar sukses gewoonlijk aan een paar suggestieve leuzen en wanneer de spontaneïteit eenmaal heeft gezegevierd is het zeer de vraag of de opkomende zelfgenoegzaamheid niet sterker zal blijken dan de neiging tot zelfkritiek. Ten opzichte van de houding, die de beweging Eenheid door Democratie na haar suksesvolle ‘verkiezingsdag’ is gaan aannemen, is een dergelijke sceptische vraag zeker niet misplaatst... En erger: het deinst er niet voor terug de kritische werkzaamheid van een andere organisatie, n.l. het Comité van Waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische intellectuelen, herhaaldelijk verdacht te maken van het verlenen van hand en spandiensten aan Moskou. Omdat de bewijzen uiteraard niet te vinden zijn, neemt men zijn toevlucht tot insinueren en tot vrijblijvend waarschuwen;... Het zou niet de moeite waard zijn, dergelijke volkomen onbewezen en onbewijsbare verdachtmakingen zelfs maar door een woord van weerlegging waardig te keuren, wanneer deze soort bebestrijding niet symptomatisch was voor een bepaalde soort democratische zelfgenoegzaamheid, die voor zichzelf het monopolie van de ware, de ‘maximale’ democratie opeist en in anders georiënteerde stromingen niet dan (tout comme chez Hitler) de hand van de bolsjewistische dui- {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} vel kan zien... Zo schijnt het de redactie van het orgaan Eenheid door Democratie van nul en gener waarde, dat de leiding van het Comité in handen is van mensen, die met het communisme niets uitstaande hebben, afgezien van de historicus Jan Romein, die marxistisch denkt, maar geen lid is van enige politieke partij.’ Behalve Menno ter Braak en Jan Romein waren de overige bestuursleden: prof. dr. H.J. Pos (voorzitter), dr. D. Loenen (secretaris), mr. J. Baert (penningmeester), ds. J.J. Buskes, drs. A.W. Kersbergen, dr. K.F. Proost en mevr. A.E.J. de Vries-Bruins. (Zie over Eenheid door Democratie ook MtB., V.W. 3, p. 588, en noot 982). De ‘vreedzame Bartholomeusnacht’ noemde Ter Braak in zijn stuk, Verkeerde democratie, de verkiezingsnederlaag van de N.S.B. van 26 mei 1937 (zie noot 1012). 989 ‘Hier komt Bep zelf om jullie weer wat te vervelen’ = Achter deze woorden van Du Perron schreef mevr. E. du Perron-de Roos: ‘Nee, ik kom ervan terug: het was de kreet eener moeder - maar ik heb zelf al aan de winkel waar ik het over hebben wou, geschreven. Eddy vergeet het m.i. interessantste feit dat we deze week gehoord hebben, te vertellen: het bruinboek is hier, vanaf het begin, verboden. Nu onthult zich waarom niemand hier ooit van concentratiekampen gehoord heeft. (Over ‘rode gruwelen’ natuurlijk altijd copie te over.)’ Verder schreef mevr. Du Perron nog: Hier is een citaat uit Lévy-Bruhl voor als je nog eens over Benda schrijft: ‘... le malheur disqualifie. Celui qui en est atteint est du même coup déchu moralement.’ Bij de primitieven, zegt een ander: ‘C'est la souffrance et ce sont les accidents de toute espèce auxquels l'humanité est sujette que l'on considère comme une souillure.’ 990 ‘Het spijt me nu heel erg, dat de quaestie van die brief over D.D. je zoo ongerust heeft gemaakt’ = Zie Du Perrons brieven 996 en 1000. Na dit incident zou Ter Braak nog merken dat er op hem werd gelet, al valt niet meer na te gaan welke geheime krachten zo'n belangstelling voor hem hadden. Zeker is dat, na dit incident-Douwes Dekker, brieven van Ter Braak aan de destijds invloedrijke anti-nazistische politieke publicist en redacteur van Das Neue Tagebuch, Leopold Schwarzschild te Parijs, zijn zoek geraakt. En in 1939 leerde Ter Braak ‘een Duitser uit Leipzig, zekeren Hauswald’ kennen (Ter Braak aan Greshoff, 1 augustus 1939), die eens, na een verblijf in Nederland, in Duitsland werd verhoord, waarbij de politie hem meedeelde ervan op de hoogte te zijn dat hij, Hans Hauswald, een bezoek had gebracht aan Ter Braak aan de Kraaienlaan te Den Haag. Overigens blijkt uit de aanhef van Ter Braaks brief, dat Du Perron hem, tussen 8 en 23 februari 1937, nog een brief moet hebben geschreven. Deze brief is evenwel niet gevonden. {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} Loenen = D. Loenen (1890-1966) was secretaris van het Comité van Waakzaamheid van 1936-1939. Aan drs. G.R. van der Ham (zie noot 956) vertelde hij dat hij in die kwaliteit in die jaren bezoek had gebracht aan prof. dr. G. van der Leeuw (zie MtB., V.W. 4, p. 897 en 386), de latere minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (1945-1946), die evenwel had verklaard: ‘Geef mij maar liever Franco.’ Over Loenens vertaling van het gesprek tussen de afgevaardigden van Athene met de regeerders van het eiland Melos in 416 v. Chr., uit Thucydides, schreef Ter Braak in Het Vaderland van 29 september 1939 o.m.: ‘Men heeft hier een treffend voorbeeld van dezelfde redeneringen, die ook nu in de politiek opgeld doen; alleen treft het ons, dat de begeerte van de grote staat, die de kleine wil overheersen en zo nodig vernietigen, in minder hypocriete termen wordt uitgesproken, dan tegenwoordig het geval is. De Grieken waren dan ook minder hypocriet dan wij: getuige in de eerste plaats Aristophanes...’ ‘de brochure van Snethlage’ = Waarschijnlijk dr. J.L. Snethlage, de auteur van o.m. De politiek (Den Haag, 1961). ‘die ‘generaal’’ = Pop door Du Perron aan Ter Braak gezonden en zo genoemd als een toespeling op de ‘generaal’ uit Hampton Court. 991 ‘Maar je stuk (dat overigens best was) is onrechtvaardig tegenover Tine...’ = Op 18 februari 1937 verscheen in Het Vaderland een stuk van M.t.B.: ‘Nieuwe publicaties over Multatuli's leven’ n.a.v. dr. Julius Pée's ‘Multatuli en de zijnen.’ In dit stuk komt de volgende passage voor, waarop Du Perron moet hebben gedoeld: ‘Door de stukken zelf te laten spreken bereikt Pée meer dan hij door een eigen betoog zou hebben bereikt; hij rechtvaardigt Multatuli door dat hij hem aan het woord laat in zijn menselijke brieven aan zijn uitgever Funke, die ons tot dusverre onbekend gebleven waren, daar mevr. Douwes Dekker-Hamminck Schepel ze om verschillende redenen uit haar bekende editie der brieven heeft weggelaten. Ze zijn een gewichtige bron voor de kennis van Multatuli's karakter, maar vooral voor de kennis van Multatuli's verhouding tot zijn eerste vrouw, Tine, en tot zijn kinderen, Eduard (“Edu”) en Everdine (“Nonnie”). Nu deze kinderen resp. in 1930 en 1933 zijn overleden, is er geen enkele reden meer om de publicatie te supprimeren, te meer daar noch de zoon, noch de dochter zich gegeneerd hebben om de persoonlijkheid van hun vader in woord en geschrift te bekladden. Men kan het moeilijk anders noemen, als men de thans door Pée gepubliceerde correspondentie met Funke gelezen heeft; wat er ook aan Multatuli als echtgenoot en vader moge hebben ontbroken (en dat zal, volgens het oordeel der z.g. “normalen”, zeker niet weinig zijn), hij heeft zeker Tine en haar kinderen niet “laten zitten”, op de manier die van de zijde van Edu en Nonnie is gesuggereerd. Ook de brieven van Tine aan Potgieter, die haar tijdens {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} haar verblijf in Italië met geld ondersteund heeft (en die Pée nu eveneens in zijn boek afdrukt volgens het handschrift in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek), pleiten tegen die voorstelling van zaken. “Sprekende bedelbrieven” noemt Pée ze; het zijn inderdaad tragische documenten van een soort gecamoufleerde (soms nauwelijks gecamoufleerde) aalmoezen-politiek, maar zij bewijzen ook, dat Tine zelf, hoewel zij van haar man niet veel meer begreep dan dat hij het traditionele “miskende genie” was, in hem bleef geloven. Het is vooral deze correspondentie, die onthullend is voor de afstand tussen Douwes Dekker en de “heldin” van zijn “Havelaar”; als er dan ergens van schuld sprake zou moeten zijn, dan zou men Multatuli moeten verwijten, dat hij deze vrouw op een onverantwoordelijke manier idealiseerde tot wat zij zeker niet was. Er is, gegeven eenmaal dit huwelijk, gegeven de Lebak- affaire en haar voor dit gezin katastrophale financieele gevolgen, verder alleen vast te stellen, dat deze verwijdering wel moest volgen; deze twee karakters konden slechts in misverstand of verkeerde bewondering langs elkaar heen gaan.’ ‘als je denkt aan Ludwig en Maurois’ = Emil Ludwig (1881-1948) en André Maurois bereikten een zeer grote lezerskring met hun biografieën. Ter Braak wist trouwens de biograaf Maurois (*1885) zeer wel te waarderen. Op 24 juni 1938 schreef hij in Het Vaderland, n.a.v. Maurois' verkiezing tot lid van de Académie Française, o.m.: ‘De talenten van Maurois komen op hun voordeligst uit in zijn historische biographieën. Hij heeft zich in dit veel omstreden genre ontwikkeld tot een ware virtuoos, die bovendien over een benijdenswaardige historische vakkennis beschikt; dat de historici van het vak dus dikwijls jaloers zijn op zijn soepele, pakkende manier van vertellen, is geen wonder. Ere wie ere toekomt: de biograaf Maurois is een van de leesbaarste schrijvers van zijn tijd’. Maurois overleed in 1967. ‘in het Cheribonsche’ = Omgeving van de stad Tjerebon (destijds geschreven: Cheribon), aan de Javazee, ten noordoosten van Bandung. ‘Dora en haar man’ = Dora van der Groen-Pichel. Mevrouw Van Nahuys = Alice von Eugen-van Nahuys (1894-1967), was lid van de directie van de uitgeverij Querido. mijnheer Querido = Emanuel Querido (1871-1943) begon in 1915 te Amsterdam de uitgeverij Querido. 993 ‘Ik maakte deze teekeningetjes voor den conservator ook’ = Du Perron schetste in zijn brief de twee portretten die hij had gezien: twee zittende portretten van Multatuli, met de rechterhand rustend op een tafel. Waar hij volgens Du Perron op Thorbecke leek, zat hij rechtop; op het andere portret zat hij iets meer onderuit, de kin wat dichter bij de borst. {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} 994 ‘De oude Verwey, die nu dood is’ = Naar aanleiding van het overlijden van Albert Verwey (1865-1937), schreef Ter Braak in Het Vaderland van 9 maart 1937 o.m.: ‘Was Verwey de vertegenwoordiger van het historisch geworden Tachtig, hij was onder de Tachtigers tevens de enige, die nog midden in de tijd stond; hij was voor ons meer en meer de vertegenwoordiger van die literaire beweging geworden, waarover reeds zoveel woordenwisseling is geweest; als dichter was hij zeker niet de hevigst-geïnspireerde, maar even zeker de monumentaalste onder de Tachtigers, als theoreticus was hij de enige, die het Dichterschap vermocht te rechtvaardigen langs de weg der logische bezinning, als hoogleraar, tenslotte, bleek hij de man bij uitnemendheid, om een dichterleven te bekronen met een wetenschappelijk en pedagogisch voorgangerschap. Maar er is meer, dat ons aan Verwey bindt, en dat het bericht van zijn dood tot een persoonlijke emotie maakt; dat is wel in de eerste plaats zijn menselijke zuiverheid, die juist in deze laatste jaren van volksmythologie en nationaliteitswaanzin zo schitterend uitkwam. Nog zeer onlangs heeft Verwey het in een rede te Leiden duidelijk gezegd: wij zijn het land van Grotius, wij wijzen de ideologie van het nationalisme à tort et à travers af! Men kan het met de motivering van Verwey niet of gedeeltelijk eens zijn: geen verschil van mening kan er m.i. bestaan over de waardigheid van deze geest, wiens protest nog duidelijker spreekt in een van zijn laatste gedichten, De dichter en het Derde Rijk: ‘Volken waar een dichter niet kan leven, / Staten waar een dichter niet wil sterven, / zijn vervallen tot puin van de aarde, / Tot het molm dat laatren mogen keren / Eer de wind van zee verstikte kiemen / Weer doe spruiten en de dampkring zuivre’. Zo is het laatste jaar van Verweys leven een jaar geweest, dat hem als een zeer bijzondere persoonlijkheid deed kennen; velen zullen met mij het gevoel hebben, dat alleen reeds deze regels Verweys verheerlijking van het dichterschap volkomen hebben gerechtvaardigd. Want wanneer men het dichterschap beschouwt als een sublimering van de menselijke geest, zonder daarom die ondergrond van menselijkheid te verliezen, dan heeft men recht op een ‘Vierde Rijk’, dat de brute geweldsideologie van het Derde te boven gaat. Stefan George heeft geweigerd die ideologie te steunen, en hij is in eenzaamheid gestorven; Verwey, levend in een land, waar tot nog toe de laars niet hoger geacht wordt dan het argument, mogen wij godlof nog herdenken, zoals wij dat op dit ogenblik gaarne willen doen: als een eerlijk dichter, die zijn dichterschap in de ‘ure des gevaars’ niet in dienst stelde van een zg. ‘pure’ aesthetiek, maar het gebruikte als bezield instrument van zijn verontwaardiging en zijn hoop op beter tijden.’ ‘een anoniem stuk over Multatuli’ = Naar aanleiding van het feit dat het op 19 februari 1937 een halve eeuw geleden zou zijn dat Multatuli stierf, verscheen in de NRC van 18 februari 1937 een ongesigneerd {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} stuk over Multatuli, waarin de klachten werden gehoord dat Multatuli het niet kon laten ‘onnodig goddeloos’ te zijn en daardoor velen te kwetsen en dat hij leed aan de ‘ziekelijke zelfoverschatting van een zenuwlijder.’ Van Vloten = J. van Vloten (1818-1883), schoonvader van Albert Verwey, Frederik van Eeden en Willem Witsen, was de schrijver van Onkruid onder de tarwe. 995 ‘natuur-nja mooi, m'nir!’ = Verindonesischt Nederlands: ‘de natuur is mooi, mijnheer!’ ‘de tegenwoordige G.G.’ = Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië in 1937 was jhr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer (*1888). mr. H. Samkalden = Hugo Samkalden (*1905) schreef een sociologische analyse van de ontwikkeling van de Volksraad in het kader van de Europese samenleving in Ned.-Indië, getiteld Publieke mening, pers en staat (dissertatie). In Criterium, jrg. 1946, p. 593, werden gepubliceerd de nagelaten aforismen van H. Samkalden, die 15 januari 1943 in het concentratiekamp Mauthausen was omgekomen. dr. L.F. Jansen = Op 23 november 1938 zou Du Perron aan de in de tweede wereldoorlog omgekomen L.F. Jansen schrijven: ‘Het is moeilijk met je discussieëren, zoo op papier, omdat je mijn termen blijkbaar misverstaat. Zoo heb je 't over ‘razen’ als ik van de bekwerken, stank etc. van die Hitlerploerten spreek. Neen, beste, dat is geen razen, dat zou ik, hòe koel ook constateerend en formuleerend, niet anders kunnen zeggen. Een koeiebil is een koeiebil. Een paardenhoef is geen paardenvoet. Een bekwerk geen gelaat, stank geen geur, etc. Verder zeg je dat ik het woord ideologen introduceer. In jouw voorlaatste brief... heb je 't over ‘de ideologie van de Hitlerheilstaat.’ Iemand met een ideologie is een ideoloog (niet een idealist). Het woord is van Napoleon, meen ik, niet van mij. Je hebt het over den taak van den ‘clerc’. Ik heb je al eerder gezegd dat je me de keel uithangt als je daarover begint; ik zou je bijvallen als je zelf een ‘clerc’ probeerde te zijn, maar dat is niet te rijmen met je radio-activiteit. Bovendien, dit ‘clerc’-standpunt komt van Benda. Doe mij het genoegen zijn laatste boek te lezen, Un régulier dans le siècle, dat één excuus is omdat hij als ‘clerc’ tòch militant moest zijn. Maar, zegt hij erbij, ik vecht voor de eenige waarden van ‘clerc’... Die zijn nu in gevaar! Hij is minder naïef dan jij, die telkens schijnt te suggereren dat men onder een regiem als dat van Hitler, of Mussert, of hoe de smakker heeten mag, ‘clerc’ zou kunnen zijn.’ mr. Verboeket = K. Verboeket (*1902) was in de jaren 1937-1939 werkzaam op de Algemene Secretarie te Buitenzorg (Bogor). Hij leer- Du Perron daar kennen door mr. H. Samkalden. Mr. Verboeket woont thans in Napier, Nieuw-Zeeland. {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} Zentgraaff = H.C. Zentgraaff (1874-1940). Ritman = J.H. Ritman (*1893) was van 1928 tot 1940 hoofdredacteur van het Bataviaasch Nieuwsblad. Hij repatrieerde in 1956. In het exemplaar van Het land van herkomst dat hij Ritman gaf, schreef Du Perron: ‘In de hoop dat dit land zijn ‘laatste liberalen’ niet zal smoren.’ Kartini = Raden Adjeng Kartini (1879-1904), van wie Du Perron in 1937 Door duisternis tot licht las. mr. C.Th. van Deventer = C.Th. van Deventer (1857-1915) schreef in De Gids van augustus 1899 zijn artikel Een Eereschuld, dat de stoot gaf tot de zg. ‘ethische politiek’ in het koloniale bestuur. Mr. Van Deventer wees op de noodzaak van het verhogen van de economische welvaart van de Indonesiërs en pleitte voor meer onderwijs in Ned.-Indië. 996 ‘Ond. Proempang’ = Onderneming Proempang. Justus van Maurik = Justus van Maurik (1846-1904), schrijver van toneelstukken en destijds veel gelezen humoristische vertellingen over het Amsterdamse volksleven. 997 ‘Gans, de broer van onze Gans’ = L. Gans (*1900). 998 D.v. Twist = A.J. Duymaer van Twist (1809-1887) was gouverneur-generaal van Ned.-Indië van 1850-1856. 999 ‘het boek van Besselaar, door jou besproken’ = Reis naar de volwassenheid, door Herman Besselaar. Zie MtB., V.W. 6, p. 249. ‘mijn uitzicht op de Salak’ = Enkele kilometers ten zuidwesten van Bogor, dat Buitenzorg heette in de Ned.-Indische tijd, ligt de 2200 m. hoge vulkaan Salak, die vrij steil uit het land oprijst en daardoor hoger en indrukwekkender lijkt dan de meeste West-Javaanse vulkanen van ongeveer dezelfde hoogte. ‘een stuk over polemiek n.a.v. Alex. Cohen’ = Ter Braak schreef over Alexander Cohen in Het Vaderland van 21 maart 1937, zie MtB., V.W. 6, p. 357. Guido D.D. = G.M.G. Douwes Dekker, broer van E.F.E. Douwes Dekker. 1000 ‘De Gouverneur van West-Java heeft DD. zijn onderwijsbevoegdheid afgenomen’ = Gouverneur van West-Java was, sinds mei 1936, L.G.C.A. van der Hoek. Tot beter begrip van deze en andere brieven van Dn Perron over de toestanden in Nederlands-Indië, moge hier geciteerd worden wat eén van de beste kenners van dat land, D.M.G. Koch, later over de jaren dertig zou schrijven in zijn Verantwoording (Den Haag, 1956): ‘Het algemene koloniale bewind was in de dertiger jaren door en door {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} reactionair. De ministers Colijn en Welter zetten de klok terug, en in Nederlands-Indië regeerde jhr. mr. B.C. de Jonge, die van het wezen der verhoudingen, waarin hij door zijn niet verwachte benoeming tot gouverneur-generaal geworpen was, niets begreep. En na hem kwam jhr. mr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, die zich te zeer afhankelijk voelde van de inzichten van onder het regiem-De Jonge benoemde regeringsadviseurs. Nooit tevoren was de bevolking in dezelfde mate slachtoffer geweest van de druk van de koloniale exploitatie en het koloniaal bewind, dat enkel het Nederlands belang als richtsnoer kende. In de kampongs, in het binnenland, heerste onbeschrijfelijke armoede: de heer Welter, voorzitter van de Indische Ondernemersraad te Den Haag, ging zich te buiten aan de smakeloosheid een loflied te zingen op Kromo [= de eenvoudige Javaan], voor wie een standbeeld opgericht zou moeten worden, omdat hij door zijn gelaten ontbering - dat wilde zeggen: door zonder verzet, hongerlonen te aanvaarden - cultures voor ondergang behoedde.’ 1001 Dominicus = Dr. F.C. Dominicus was destijds leraar in Den Haag. Hij publiceerde in De Telegraaf. ‘Je zult mijn artikel in Het Vad. over hem’ = Zie MtB., V.W. 6, p. 357. Degrelle = Op 11 April 1937 vonden in België tussentijdse Kamerverkiezingen plaats, waarbij minister-president Paul van Zeeland zich candidaat had laten stellen tegenover Léon Degrelle, leider van de fascistische Rex-beweging. Zowel de katholieken als de socialisten besloten Van Zeeland te steunen. De premier verkreeg daarop 75,89% van de stemmen, Degrelle 19,05%. Bij de verkiezingen in 1936 had deze laatste 19,9% van de stemmen op zich weten te verenigen. 1003 Karel Wijbrands alias Diederik Baltzerdt = Karel Wybrands (1863-1929) was directeur-hoofdredacteur van Het nieuws van den dag voor Nederlands-Indië. ‘Op je lijst van franse polemisten vergat je Léon Bloy, het grootste scheldgenie na Tailhade’ = Over Du Perrons waardering van Laurent Tailhade (1854-1919) schreef Jan van Nijlen in zijn Herinneringen aan E. du Perron: ‘Een groot aantal van zijn [Du Perrons] hekeldichten waren, wat de toon betreft enigszins geïnspireerd door Laurent Tailhade, auteur van de Poèmes aristophanesques, en bekend pamflettist. Deze auteur, wiens werk aan het eind der vorige eeuw een zekere vogue kende vanwege zijn brutale scheldverzen, is tegenwoordig niet zo erg meer te genieten. Du Perron voelde nogal veel voor hem en ik kon mij met deze bewondering niet verenigen. Ik moest toegeven dat die dichter wel erg knap was, maar ik wantrouwde een beetje een auteur, die zoveel vreemde woorden gebruikte, dat men op zijn minst twee of drie woordenboeken nodig had om de zin van eén versregel te begrijpen. {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik weet niet of Du Perron in later jaren nog zo dol was op Tailhade; in elk geval heeft hij de Poèmes aristophanesques uit zijn bibliotheek verbannen. Bij wijze van humoristische wraakneming op mijn afwijzing van die dichter, heeft hij mij het boek cadeau gegeven.’ Léon Bloy (1846-1917), katholiek schrijver, en niets en niemand ontziend polemicus. Zelfs de Allerhoogste zou kunnen getuigen dat Hij niet gespaard bleef voor Bloys polemische uitvallen. Zie ook EdP., V.W. 6, p. 125. 1004 ‘den heer de Hartog’ = C. de Hart (1880-1956). 1006 ‘eèn drie-deelig artikel’ = Zie EdP., V.W. 7, p. 332. 1007 ‘Ik stuur jou speciaal deze pop’ = Zinspeling op de foto van het Boeddhabeeld dat afgedrukt stond op de prentbriefkaart waarop Du Perron schreef. Poststempel: 8-V-37-13. 1008 ‘Ik zag nog niets dan vijftigers’ = Tot de Indonesiërs die Du Perron in Djokja leerde kennen, behoorde Soewardi Soerianingrat (zie ook noot 983), die later als Ki Hadjar Dewantoro naam zou maken als onderwijshervormer (oprichter van de Taman Siswa-scholen) en die in de eerste jaren van de Indonesische republiek enige tijd minister van onderwijs was. 1009 ‘Bewonder dit plaatje’ = Du Perron schreef op een ansichtkaart met de afbeelding van drie Balinese ‘danseresjes’. Poststempel: 19-V-37-8. 1010 De Wieken van de Molen = Proza-bundel van Jan Greshoff. ‘de heer Mussert wint’ = ‘Mussert Wint’ was een verkiezingsleuze van de N.S.B. ‘kreeg vanmorgen 2 bespr. van je’ = Zie MtB., V.W. 6, p. 377 en 383. 1011 Daumier = Honoré Daumier (1808-1879), Frans schilder, lithograaf en beeldhouwer, vooral bekend als satirisch genie. 1012 ‘mijn nieuwe boek’ = Van oude en nieuwe christenen. ‘Inmiddels is de heer Mussert voorloopig knock out geslagen’ = Bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer van 26 mei 1937 werden 171.137 (4,21%) van de stemmen op de N.S.B. uitgebracht, een duidelijke achteruitgang bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten van 1935 toen de N.S.B. 294.598 stemmen behaalde (7,94%). Zie ook noot 988. ‘Heb je overigens mijn in haast geschreven laatste brief ontvangen over het bewuste stuk uit het Multatuli-museum?’ = Dit briefje is verloren gegaan. {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} 1013 ‘t boek over Java... van oud-minister Treub’ = Nederland in de Oost, reisindrukken door M.W.F. Treub (1858-1931). ‘je stuk over Bloem-Engelman’ = Bespreking van De Nederlaag van J.C. Bloem en Het bezegeld hart van Jan Engelman, zie MtB., V.W. 6, p. 395. ‘je brochure’ = Het nationaal-socialisme als rancuneleer. 1014 Saks = J. Saks was de schuilnaam van P. Wiedijk (*1867). Saks schreef o.m. Socialistische opstellen (1918-1923) en Busken Huet en Potgieter (1927). Zie over J. Saks de dissertatie van F. de Jong, 1954. 1016 ‘jouw gezwoeg om Edu af te breken’ = N.a.v. het artikel van Ter Braak over dr Julius Pée's ‘Multatuli en de zijnen’ in Het Vaderland van 18 Febr. 1937, richtte mevr. E. Douwes Dekker jr. (weduwe van Multatuli's zoon Edu) in Het Vaderland van 21 April 1937 een open brief tot dr Julius Pée, waarin zij deze verweet de nagedachtenis van haar man te hebben beklad, en geen gebruik te hebben gemaakt van de gegevens over haar man die zij hem had verstrekt. Tevens keerde zij zich in haar Open Brief tegen de bespreking door Ter Braak van het boek van Pée. In zijn onderschrift bij deze Open Brief tekende Ter Braak o.m. het volgende aan: ‘Hoezeer begrijpelijk het ook moge zijn, dat mevr. Douwes Dekker zich met groote heftigheid richt tegen dr Pée, zij slaat m.i. toch niet den juiste toon aan. Ik heb in het bewuste artikel dr Pée geenszins door dik en dun verdedigd, en vooral niet daar, waar hij Multatuli met alle geweld van schuld wil vrijpleiten; maar ik kan niet meegaan met hen, die meenen, dat het hier indiscreties betreft, die beter verdoezeld of verzwegen kunnen worden. De figuur Multatuli is te zeer eigendom geworden van het publieke leven, dan dat men nog achteraf zou kunnen gaan probeeren, hem daaruit te verdringen; de brieven-publicatie door mevr. Douwes Dekker-Hamminck Schepel (die ik persoonlijk zeer toejuich, die men echter in geen geval meer ongedaan kan maken) heeft Multatuli ook in zijn particuliere leven laten zien, en dat met volkomen afwezigheid van andere overwegingen dan het belang der persoonlijkheid als ondeelbaar geheel. Wanneer dr Pée dit onderzoek voortzet, is dat zijn goed recht; en mevr. Douwes Dekker heeft het recht zijn conclusies te weerleggen. Dat de uitlatingen van “Edu” over zijn vader niet zonder commentaar zouden blijven, kon men verwachten; de historicus zowel als de psycholoog hebben de bevoegdheid daaruit hun gevolgtrekkingen te maken. Dr Pée zou er stellig beter aan hebben gedaan bij zijn onderzoek termen als “monster” te vermijden, en in dit opzicht kan ik het protest van mevr. Douwes Dekker dan ook geheel navoelen; dat kan echter geen reden zijn om aan zijn publicaties alle waarde te ontzeggen. Wanneer men in een brief van “Edu” leest, dat {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn vader “gewoonlijk met recht wordt uitgelachen door degenen die wat gestudeerd hebben en die wel wat weten”, en dat “de opdracht van het boek Max Havelaar aan mijne moeder een ware infamie (is)”, dan kan het niet anders, of de bewonderaar van Multatuli gaat zich verzetten; wanneer de zoon in het openbaar zegt, dat zijn vader “een ploert” is geweest (volgens het getuigenis van den heer J.G. Götze), dan kan een scherpe reactie niet uitblijven.’ Op 1 Mei 1937 verscheen in Het Vaderland een Open Brief aan Menno ter Braak van dr Julius Pée, waarin deze ontkende ooit gegevens over haar man van mevr. E. Douwes Dekker jr. te hebben ontvangen. Ook deze Open Brief verscheen met een kort naschrift van Ter Braak. Op 31 Mei 1937 deed Ter Braak in Het Vaderland mededeling van het feit dat hij afschrift heeft kunnen nemen van de ruim twintig brieven omvattende correspondentie van Multatuli en de kunsthandelaar en uitgever J. van der Hoeven, en dat deze correspondentie in Groot Nederland zal worden gepubliceerd. Intussen wilde Ter Braak vast de lezers van Het Vaderland inlichten: ‘Nogmaals stel ik voorop, dat ik de “schuldvraag” anders zie dan dr Pée, en dat de brieven aan Van der Hoeven mij niet zullen dienen om de “schuldeloosheid” van Multatuli te betoogen. Integendeel: dit kleine drama in brieven is werkelijk een drama, omdat eruit blijkt, dat tussen vader en zoon een verbittering was ontstaan, wier oorsprong veel verder terug ligt. De verwachtingen, die de auteur van den “Havelaar” van den “Kleine Max” heeft gekoesterd, de onregelmatige opvoeding, het verblijf van Tine met de kinderen in Italië, waardoor bij “Edu” iets als een Oedipuscomplex werd aangekweekt, en stellig ook de haat van den vader, die in zijn zoon eigen zwakheden in “spotvorm” weer ziet te voorschijn komen: dat alles telt mee, en behoort tot het gebied van het fatum.’ Voor Ter Braak betekende de briefwisseling tussen Multatuli en Van der Hoeven-die melding maakt van financiëele onregelmatigheden ten koste van zijn werkgever, Van der Hoeven, door E. Douwes Dekker jr. - een bevestiging van zijn vermoeden dat dr Julius Pée ‘zich in zijn hypothese over het karakter van den zoon niet vergist heeft, en dat mevr. Douwes Dekker, bij haar begrijpelijke en te respecteeren poging om Multatuli te discrediteren, door haar verontwaardiging te weinig aandacht schonk aan de periode, die aan de maatschappelijke rehabilitatie van “Edu” is voorafgegaan.’ Als reactie op deze publicatie van Ter Braak, verscheen op 5 Juni 1937 een ingezonden brief van mr. J.J. Montijn, op wie vermoedelijk Du Perron doelde toen hij schreef: ‘nu mevr. Edu met advocaten komt.’ Mr. Montijn verklaarde ‘Edu’ goed te hebben gekend, en wel als ‘een waardig lid van de maatschappij’ en ‘every inch a gentleman’. Zo'n man, meende mr. Montijn, kan niet dezelfde geweest zijn als het jongmens, waarvan sprake is in de door Ter Braak geopenbaarde correspon- {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} dentie. Ter Braak's antwoord aan mr. Montijn eindigde als volgt: ‘In plaats van de ‘onmogelijkheid’ van een evolutie van dezen ‘jongen man’ tot ‘een waardig lid van de maatschappij’ te constateeren, zoals mr. Montijn doet, moet men dus aannemen, dat ‘Edu’, verlost van de aardsche aanwezigheid van zijn vader, later kans heeft gezien zijn karakter aan te passen bij de maatschappelijke eischen. Wanneer hij er bovendien in geslaagd was, zijn herinneringen te sublimeeren en dus dien vader, met al zijn ‘menschliche, allzumenschliche’ eigenaardigheden en zelfs onhebbelijkheden, los te maken van eigen persoonlijke gekrenktheid en onbevredigde eerzucht, zou zelfs een dr Pée niet bij machte zijn geweest, hem een ‘monster’ te noemen.’ In zijn repliek stelde mr. Montijn dat het geen ‘fair play’ is een dode in staat van beschuldiging te stellen: ‘Wanneer ‘Edu’ dat overwogen had’, schreef Ter Braak terug, ‘zou hij zijn vade