Verspreide brieven Menno ter Braak Editie: Stichting Menno ter Braak logo_braa_01 Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Verspreide brieven van Menno ter Braak uit 2010. Een uitgebreide verantwoording is te vinden op www.mennoterbraak.nl. Ook zijn daar van verschillende teksten scans van originelen, typoscripten en drukproeven te vinden. Voor een overzicht van redactionele ingrepen zie de website van de Stichting Menno ter Braak. braa002vers01_01 DBNL-TEI 1 2012 dbnl / Stichting Menno ter Braak ‘Verspreide brieven’ verscheen niet eerder in druk. n.v.t. Wijze van coderen: standaard Nederlands Verspreide brieven Menno ter Braak Verspreide brieven Menno ter Braak 2010-09-13 KE colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: n.v.t. Zie: https://www.dbnl.org/tekst/braa002vers01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} A Briefwisseling Menno ter Braak - H.P. van den Aardweg H. P. van den Aardweg aan Menno ter Braak Amsterdam, 25 juni 1934 REDACTIE FORUM Weledelenzeergel. Heer Heere Dr. Menno ter Braak Den Haag. Amsterdam, 25/6 1935 Geachte Heer, Zoudt U opname van bijgaand gedichtje in FORUM wellicht eens willen overwegen. Gaarne verblijf ik inmiddels Hoogachtend Uw. dw. dn., Vd Aardweg Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Algemeen Nederlandsch Persbureau Menno ter Braak aan Algemeen Nederlandsch Persbureau Den Haag, 12 juni 1939 Algemeen Nederlandsch Persbureau Lange Voorhout 26 's GRAVENHAGE 12 Juni 1939 M.H. Zoudt U zoo vriendelijk willen zijn het volgende berichtje door te geven, bestemd voor de avondbladen van Dinsdag 13 Juni: Naar wij vernemen, heeft het eenigen tijd geleden gerezen geschil bij Het Vaderland, betreffende de letterkundige medewerking van dr. Menno ter Braak, op een voor beide zijden bevredigende wijze oplossing gevonden. Aangezien dit bericht in overleg tusschen Commissarissen van Het Vad. en mij zoo is geformuleerd, zou ik het wel op prijs stellen, indien aan de redactie niets werd gewijzigd. met de meeste hoogachting, Menno ter Braak Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Algemeen Nederlandsch Verbond, afdeeling Rotterdam Algemeen Nederlandsch Verbond aan Menno ter Braak Rotterdam, 25 september 1935 Rotterdam, 25 September 1935 Hooggeachte Heer, Het bestuur der Afdeeling Rotterdam van het Algemeen Nederland verbond is voornemens Januari-Februari 1936 een drietal voordrachten te organiseeren over moderne Nederlandsche letterkunde (in den wereldoorlog). De bedoeling is één avond Den ‘Algemeene’ Letterkunde, één avond de ‘Protestantse’ Letterkunde, één avond de ‘Roomsch Katholieke’ Letterkunde. De voordracht zou een beschouwend gedeelte, zoowel als voordracht moeten bezitten. Wij stellen ons voor eind Januari U, mijnheer ter Braak, uit te noodigen, half Februari Dhr. Roel Houwink, eind Februari de Heer Anton van Duinkerken. De Woensdag leek ons het beste. Onze voordrachten worden gehouden Ned. Handels Hoogeschool Wij vangen den avond te 8 uur aan- Als honorarium bieden wij U f 35. aan Wij zullen verheugd zijn, indien U aan onze uitnoodiging gehoor kunt geven, gaarne eenigzins spoedig- Met bel. gr. de meeste hoogachting [Adi] Kuyper [sec] Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Gemeente Amsterdam, Burgemeester en Wethouders Gemeente Amsterdam, Burgemeester en Wethouders aan Menno ter Braak (Amsterdam) Amsterdam, 25 september 1928 Amsterdam, 25 September 1928 Wij hebben de eer U bij dezen te melden, dat de Raad dezer Gemeente in zijne vergadering van 6 September j.l. U voor den cursus 1928/1929 of zooveel korter als noodig mocht blijken heeft benoemd tot tijdelijk leeraar in de geschiedenis en de Nederlandsche taal en letterkunde aan de 4e Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus alhier, op eene jaarwedde van f. 205.- per wekelijksch lesuur, met ingang op 1 September 1928. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam De Vlugt de secretaris [onleesbaar] Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Gemeenteraad Amsterdam Menno ter Braak e.a. aan Raad gemeente Amsterdam (Amsterdam) Amsterdam, [voor 16 januari 1936] Aan den raad der gemeente Amsterdam. Ondergeteekenden, allen letterkundigen of docenten in de (Nederlandsche) letteren, nemen de vrijheid naar aanleiding van de aanstaande benoeming van een hoogleraar in de Nederlandsche taal en letterkunde ter voorziening in de vacature, veroorzaakt door het overlijden van professor dr. J. Prinsen J.L. Zn, uw aandacht te vragen voor de volgende overwegingen, die naar hun oordeel pleiten voor de benoeming van dr. N.A. Donkersloot, no. twee van de voordracht, door het college van curatoren der Universiteit opgemaakt. I.Zij achten het gewenscht, dat deze leerstoel aan de Amsterdamsche Universiteit bezet wordt door een letterkundige, die representatief mag heeten voor de scheppende letterkunde in ons land. II.Zij wijzen erop, dat de zuiver-wetenschappelijke en de litterair-critische geschriften van dr. Donkersloot hem hebben doen kennen als een geleerde, die niet slechts de Nederlandsche letterkunde uitnemend beheerscht, doch tevens een open oog heeft voor de vergelijkende litteratuurhistorie. III.Zijn uitgesproken begaafdheid als docent en zijn meer dan gewone werkkracht maken hem tot den in dezen aangewezen hoogleraar. IV.Tenslotte leveren de geschriften van dr. Donkersloot het bewijs, dat hij de litteratuur zal beschouwen in verband met de geheel cultureele structuur van den tijd. Om deze redenen verzoeken zij Uw college met den grootste aandrang, dr. Donkersloot te willen benoemen. L.S., Overtuigd, dat U ingesloten adres gaarne zult willen steunen, verzoeken wij U hierbij beleefd onderstaand formulier, voorzien van Uw handtekening, voor Donderdag 16 Januari te doen toekomen aan den heer D.A.M. Binnendijk, Geleenstraat 33 ```, Amsterdam (Z). Hoogachtend, Namens: Dr. M. ter Braak Mr. H. Marsman D.A. Binnendijk, Geleenstraat 33 ``` Amsterdam, Zuid. Origineel: ? Briefwisseling Menno ter Braak - P. van Andel P. van Andel aan Menno ter Braak (Den Haag) Den Haag, [8 maart 1935] Zeer geachte Dr. t.B. Morgen vindt U door te post bezorgd een brief over eene tekortkoming der latijnsche & Lutersche vertaling van het Nieuwe Testament. Dominee J.J.[H.] weet daar reeds jaren lang van: kàn daarop bezwaarlijk dieper ingaan. Ik besprak dit al lang met Z.W. Eerw., te Enkhuizen. - En nu vrij van animositeit. Ik stond eens met Z.W. Eerw. op de veerboot naar Enkhuizen en wees hem erop hoe jammer 't is: dat die tweede verdedigingstoren, waardig pandant v/d Dromedaris niet meer 't historische stadsbeeld siert. Och! daar is misschien niets van aan: durfde hij toen in mijn gezicht te zeggen!! Ik werd niet boos, maar zond hem eene teekening aan zijn adres. Dr. P. van Andel Lubeckstr. 72 Ik ben nog zeer goed met dominee J.J.[H.] maar illustreer U hiermeê: hoe weinig theologanten exactheid weten te waardeeren. [voorzijde briefkaart:] nog bestaande Drommedaris - gesloopte O. Ind. Toren te Enkhuizen DOMBURG of Drommedaris en Oost-Indiesche Toren in 1829 gesloopt ook genaamd Engelsche toren overgetrokken uit eene vaderlandsche historische atlas natuurlijk DvA Origineel: Den Haag: Letterkundig Museum P. van Andel aan Menno ter Braak Den Haag, 9 maart 1935 9 Maart '35 Zeer geachte Dr. ter Braak 't Is maar beter geen uitstel te geven aan den brief, die ik U heden morgen per telefoon toe heb gezegd. De ‘scherf’ van heden morgen is toevallig ook op den langen duur der eerlijkheid afgestemd en op het ‘non tali auxilio’ der wetenschappelijk en politiek ernstigen ingeschoten: waarvoor ik op dit aambeeld durf blijven doorhameren, nu er nog heet ijzer op ligt. 't Ruwe meêdoogenlooze succesleven eischt immers zoo dikwerf ook koud-smeden! -Wanneer men Lucas 2.14 (de Engelenzang) op den keper beschouwt naar de grieksche bewoording, dan ligt daarin onmiskenbaar eene s??e?d??? (van s?? & e? & d???µa?). Eene synecdoche is eene zoogezegde ‘rhetorische figuur’, die berust op eigen-van-zelfsprekendheid in gelijke woordstammen aan den dag tredende bij 't bezigen in een bepaald zinsverband: zooals men o.a. ook mag rekenen op 't vermogen tot eigen geestes-verband hechten aan een ‘pars pro toto’. - Luc. 2.14 luidt ???a ?e? ?uf?st??? Te? ?a? ?ep? ??? e????? ?e? a????p??s e?d???a(?). Er bestaat twijfel omtrent die laatste sigma maar de zin verandert daardoor geenszins... zult U wel gewaar worden. U ziet wel dat in ???a ('t eerste woord van het zinsverband en in e?d???a toevallig het allerlaatste woord, edoch daardoor evenzeer òpvallend) de zelfde woordstam huist; dat n.l. één zelfde verbaal abstract in die beide woorden vóórondersteld ligt. ???a wordt aan God toegeschreven en evenzeer e?d???a aan de menschen... à priori - Nu handelt dat ‘leit-motiv’ inhaerent in ???a en in e?d???a allerminst over iets onbenulligs (zulks brengt de plaats in den geschrifte bereids van zelve meê) maar voor iemand die grieksch verstaat, is het duidelijk, dat 't hier gaat om iets geestelijks en nog wel zéér hoogs; 't geen allermoeilijkst buiten het grieksch blijkt weer te geven. Als ik U neerschrijf wat de Vulgata onder de niet geringe autoriteit van den heiligen Jeroen (Hieronymus) (331-420) ervan heeft gemeend te moeten maken n.l.: Gloria in altissimis Deo, et in terra pax hominibus bonae voluntatis, dan ziet U dat e?d???a door bona voluntas is weergegeven en dat n.b. dat ‘gloria’ niet alleen niets daarvan in ‘verband’ meêbrengt, maar dat er van eenige synecdoche niets is terecht gekomen of overgebleven. Onze vertaling van Luther, die door de Statenvertaling is gehandhaafd, heeft den geest der Vulgata daarin voortgezet zonder in te gaan op de fundamenteelen zin der in het grieksch daarin vanouds neergelegde wezenlijke, ja geestelijke gemeenschap tusschen God en de menschen. U weet natuurlijk wel, dat 't grieksch op allerlei plaatsen zijne verwantschap laat zien met onze Germaansche taal en zoo ook ligt in dat d??a e?d???a ònze woordstam uit ons woord ‘denken’: toevallig bij ons ietwat ‘genasaleerd’, edoch als men zegt: ik dacht of in 't woord ‘gedachten’ zijn ònze nasaleeringen niet meer aanwezig. Dat dat woord ‘d??a’ nog-al-zoo-iets ‘in de mars’ voerde in die dagen der hellenistische tijden van de wording van het Nieuwe Testament, moge U hieruit blijken, dat het welbekende slot aan het ‘Onze Vader’ gebed, luidende: want U is het koninkrijk en de macht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid, Amen... in het grieksch luidt: ?t? s?? est?? ? ßas??e?a ?a? ? d??aµ?? ?a? ? d??a e?? t??? a???a?, aµ??. - Het bekende en zéér te waardeeren gezegde n.l. ‘verba valent usu’ mag hier wel ereis overwogen worden: want dat ‘usus’ van d??a moge onder anderen in zijne enorme draagwijdte hieruit blijken, dat er al vanouds uit Aristoteles' tijd eene hoog, zeer hoog bedoelde trias of trilogie geldt, n.l. die van den climax e????e?a, d??aµ?? & e?te???e?a waarin U evenzeer de d??aµ?? in 't midden zi[e]t pareeren en fungeeren en de e????e?a op de plaats der ßas??e?a... maar nota bene, ja, nota optime.....de e?te???e?a op de plaats der ???a boven de d??aµ?? uit!! dus: gaat ook ???a boven de d??aµ?? uit!! Ik zie wel in mijn grieksch (hellinistisch natuurlijk... maar dat is praktisch éénder met ons gymnasium-helleensch grieksch en 't is dan ook kortweg ‘ongehoord’, dat ons N.T. niet op het gymnasium noch lyceum behandeld en vertaald pleegt te worden) ik zie wel, dat dat slot van 't ‘Onze Vader’, 't welk toch wel steeds als bij-behoorend wordt gebeden, ik zie wel, dat dat tusschen haakjes is geplaatst geworden; maar de woordwaarden daaruit hebben toch maar eeuwen- en eeuwenlang gegolden voor niet meer heidendsch voelende grieken en voor grieksch kennenden. Waarom nu dit alles? Om U te doen zien, dat in dien Engelenzang, die in 't N.T. is bedoeld als inleiding, uitbazuining van de geboorte van den jongen Vrede-vorst (uitbazuining door de Engelen) in het grieksch à priori iets diepgaand-fundamenteels van-zelve-sprekends is neergelegd, wat nòch de Vulgata, noch Luther hebben vermogen weer te geven... waardoor het ‘zich kinderen Gods’ weten in iets dat boven 't gewoon vermogen uitgaat, door eene op zich zelve geenszins ‘dynamisch’ gerichte noch aldus geredigeerde huldebetuiging is komen weergegeven te worden. Alles met bijbehoorende muziek sedert St. Jeroen allerlieflijkst geëncadreerd; maar 't wezen ligt er sedert dien buiten: het wezen dat door de volgelingen van een onveranderbaar Luthersche vertaling in dezen wordt voorbij gezien... en een ‘uitverkiezing’ à priori niet alleen uitsluit, maar daarvan zelfs niet rept. Ook in de vertaling van Joh. 14.6 ??? e?µ? ? ?d?? ?a? ? a???e?a ?a? ? ??? is het woord waarheid ontoereikend van strekking; 't zoude waarachtigheid moeten luiden (om tegemoet te komen aan die afwijzing van uiterlijke waarheid: door te doen denken aan a & ?a????e??. Onze hedendaagsche maatschappelijke verhoudingen verdragen die fundamenteele ontoereikendheid niet langer, waar ze metterdaad al sinds eeuwen wèl toereikend is gefundeerd en gedirigeerd geweest en... ... zulks ziet ook een pruis als Osw. Sprengler voorbij in zijn ‘wir wissen heüte’ - Aan een universiteit heeft hij zich te uiten: wir meinen of wir glauben zu wissen en dan ligt daarin zijn menschelijke a???e?a, zijn eerlijkheid tegenover ons en tegenover zich zelve: zijne niet evasieve levenshouding. Wij menschen hebben waarheid in ons: maar niet de waarheid. 't Latijn maakt daarin niet eens onderscheid!! Ego sum via et veritas et vita. - U behoeft niet te antwoorden aan Dr. P.v.A. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum P. van Andel aan Menno ter Braak (Den Haag) Den Haag, 11 maart 1935 's H. 11.3.'35 Zeer geëerde Dr. ter Br. Zonder U verder lastig te vallen, verzoek ik U beleefd na lezing dus van mijne voorbereidende uitéénzettingen even te willen realiseeren wat wij thans voor eene cultuur meemaken: twee ernstige mannen, waarvan de eene in het geestelijk verband des oogenbliks eene opmerking maakt... en de andere meent te mogen ten beste geven te dien opzichte: daar zal wel niets van áán wezen - Door dat bijna geheel uit proponenten bestaan der theologanten-wereld (ik zeg niet theologen) wordt ook de portée van dien niet tot zijn recht komenden ‘Engelenzang’ gewoonweg genieerd: R. Kathol. autoriteiten slaan me de ‘conjectuur’ allerminst uit de hand: edoch men kan een en ander niet zoo maar in andere banen boegseeren. Dr. v.A. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - J.L. Adreae J.L. Andreae aan Menno ter Braak Rotterdam, 28 december 1923 Rotterdam, 28 Dec. '32. Geachte Heer ter Braak, Zeer gaarne zou ik een kort mondeling onderhoud met U hebben om te ervaren in hoeverre ik U en Gij mij hebt begrepen. Daar ik aan een ongeneeslijke oogkwaal lijd, zoodat ik onlangs ben aangereden en bewusteloos bij een arts werd binnengedragen, zal het mij moeilijk vallen ten Uwent te komen en zou ik U liefst ten mijnent ontvangen. Mijn adres is pension Hoeneveld-Drukker Merulaweg 1, telephoon no 54020. In afwachting van uw antwoord blijf ik gaarne Uw dienstv. dr. J.L. Andreae oud-directeur H.B.S. te Leiden Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum J.L. Andreae aan Menno ter Braak Rotterdam, 31 december 1932 Rotterdam, 31 Dec. '32. Zeer geachte Heer ter Braak, Gaarne zal ik U Donderdag a.s. 's avonds ten mijnent ontvangen. Om mijnen woning te bereiken, zult gij eenvoudig naar de Vierambachtstraat (of Middellandschstraat) kunnen gaan en daar lijn 16 nemen, die U brengt naar de Oude Dijk halte Mecklenburglaan; dan bereikt U in twee minuten langs de Oranjelaan mijn woning, een groot hoekhuis op den hoek van Oranjelaan en Merulaweg. Hoogachtend, Uw dienstv. J.L. Andreae Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum J.L. Andreae aan Menno ter Braak Rotterdam, 7 januari 1933 Rotterdam 7 Jan. '33 Zeer geachte Heer ter Braak, Na het aangenaam onderhoud dat ik gister avond met U had, moet ik nog even met U van gedachten wisselen over iets gewichtigs n.l. over Uwe lichamelijke en dus ook geestelijke gezondheid. Wanneer een mensch, wie ook, 26 uren per week les geeft in geschiedenis en nederlandsch aan jongens en meisjes van 12-20 jaar, dan moet hij wel bij de huidige gebrekkige inrichting van het lager onderwijs ervaren dat hij zijne krachten vaak verspilt aan kalveren en hokkelingen, die met hun lelijke stijve poten de bloemen die hij biedt, vertrappen in plaats van ze te bewonderen. De stille teleurstelling daaruit ontstaan bestrijdt hij met succes door de kracht van zijn geest en alles zou nog goed gaan als hij na dien ingespannen arbeid ging rusten. Maar als hij dat niet doet, doch integendeel zijn geest en hersenen opnieuw gaat inspannen, dan is het noodzakelijk gevolg dat beide overbelast worden en hij op weg is naar een psychose. Over de wijze waarop die ongewenschte ziekte kan worden voorkomen, zou ik, als ‘oudere broeder’ gaarne nog eens met U van gedachten wisselen. Daartoe verneem ik dan gaarne plaats, dag en uur onzer tweede samenkomst. Met hartelijken groet Uw J.L. Andreae Wil mijn potlood-schrift, dat mij wegens mijn oogkwaal gemakkelijk valt, excuseeren! Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum J.L. Andreae aan Menno ter Braak Rotterdam, 17 januari 1933 Rotterdam 17 Jan. '33 Zeer geachte Heer ter Braak, Overtuigd dat de oorzaak van Uw zwijgen op mijn brief, kort na Uw bezoek verzonden, niet in hooghartigheid ligt, waag ik U nogmaals te raden rekening te houden met de feiten. Is er wellicht soms een begin van psychose ingetreden? Het antwoord daarop is zeer gemakkelijk. Rust gij 's nachts zonder kunstmiddelen voldoende van Uwen dagelijksche vermoeienissen uit in een gezonden slaap? Bij het antwoord hierop dat gij alleen zelf kunt geven, zult gij wel in acht nemen het feit dat de functies onzer hersenen gelokaliseerd zijn, zoodat een troost bij de een of andere [woord onleesbaar] niets te maken heeft met een overspanning die haar zetel op een andere plaats heeft. Als Uw slaap onvoldoende of slecht is, zal het eenige geneesmiddel zijn rust te nemen met ziekte-verlof óf kalveren geheel vaarwel te zeggen óf wel een assistent of secondant op Uwe kosten aan te schaffen die zonder moeite den kalveren de pooten bindt terwijl gij hun proefschriften nauwkeurig corrigeert. Met mijne beste wenschen voor Uwe gezondheid blijf ik gaarne Uw oudere broeder J.L.A. sen. P.S. Het is mogelijk, dat gij, evenals de Heer J. Eigenhuis, te weinig aandacht hebt geschonken aan mijn betoog over den menschelijken wil, die ik niet absoluut gebonden acht doch slechts ten deele, wijl, al acht ik het uur van den dood voor ieder vast voorbeschikt, toch, gedreven door het instinct van zelfbehoud, onmiddelijk den arts raadpleeg als ik bemerk dat eenig orgaan ziek is. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum J.L. Andreae aan Menno ter Braak Rotterdam, 19 januari 1933 Rotterdam 19 Jan. '33 Zeer geachte Heer ter Braak, Uw brief van 18 dezer heeft mij zeer verheugd, wijl hij mijne bezorgdheid voor de staat Uwer gezondheid heeft weggenomen. Daarna ben ik in de herinnering van mijn leven als directeur gaan snuffelen als in een archief en vond verschillende voorbeelden van leeraren die volmaakt gezond bleven onder den strijd met kalveren. Gelukkig is op mijn leeftijd elke vrees om eigen vergissing te erkennen, geweken en erken ik dus gaarne dat mijne zorg in bemoeizucht ontaardde. Het zal mij veel genoegen doen U ten mijnent te ontvangen op dag en uur door U te bepalen opdat wij ook eens van gedachten wisselen over de rol van verstand en wetenschap in de geschiedenis der beschaving. Met vr. groet Uw J.L.A. sen Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum J.L. Andreae aan Menno ter Braak Rotterdam, 21 januari 1933 Rotterdam 21 Jan. '33 Zeer geachte Heer ter Braak, Een denkbeeld vervolgt mij in de laatste dagen, dat ik aan Uw oordeel wil onderwerpen. In mijn leven heb ik twee bekende maandbladen zien opkomen en een kwijnend bestaan voortzetten. Ik herinner mij den bloeitijd van ‘de Gids’, toen Potgieter, Busken Huet en Buys nog leefden; ik was getuige van de geboorte van de ‘Nieuwe Gids’ onder leiding van Kloos, van Deyssel enz. Zijn beide maandbladen niet aan ouderdoms-gebreken gaan lijden! Voor mij is dat geen vraag meer en daarom greep ik naar Forum, dat een nieuw geluid laat hooren en het leven der menschen wil beelden, niet zooals men het wenscht, doch zooals het is. Waarlijk een taak van schoonheid en eerlijkheid! Kan dan, zoo dacht ik, Forum niet worden wat eertijds ‘de Gids’ was, een maandblad waarin zoowel de kunst als de wetenschap tot uiting komen, de twee voornaamste aspecten van het menschelijk leven. Dat zou alleen dan mogelijk zijn als de oprichter van ‘Forum’ zich een of meer medewerkers koos. Wil daarom dit mijn denkbeeld, als gij het gezond acht, eens bespreken met Uw uitgevers. Maar liefst mijn naam daarbij verzwijgen, daar immers naar ons beider meening, alleen het denkbeeld van belang is en niet de naam van den auteur. Met hartelijken groet steds gaarne Uw [dienstv.] J.L. Andreae sen. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum J.L. Andreae aan Menno ter Braak Rotterdam, 19 mei 1933 Rotterdam 19 Mei '33. Zeer geachte Heer ter Braak, Nu ik na mijn verhuizing van Merulaweg naar mijn tegenwoordig verblijf Vijverweg 28 Rusthuis park Honingen, de papieren in mijn schrijfbureau ordende, kwam ook uw brief van 18 Januari weer te voorschijn en daarmee de herinnering aan onze vroegere correspondentie. In de stille eenzaamheid van een rusthuis voor oude van dagen, rezen bij mij eenige vermoedens en tegelijk de wensch U daarmee in kennis te stellen. 1.Uw maandschrift ‘Forum’ prijkt op mijn schrijftafel sedert 1 Jan. '33 en nu trof mij een kleinigheid n.l. de kleur van den omslag, eerst geelachtig oranje en daarop plots parelgrijs. Heeft dat een betekenis, zoo vroeg ik mij af. Is de Heer ter Braak met mij van meening dat de erflijkheid in een regeerend vorstenhuis ongewenscht is, omdat die tot teleurstelling moet leiden. Aangenomen dat Willem de Zwijger een groot man was, dan volgt daaruit toch allerminst dat zijn nazaten hem zullen evenaren, daar hunne karakters niet alleen afhangen van den Zwijger doch ook van hem of haar met wie zij huwden. De historicus ter Braak denkt misschien aan den moord op de gebroeders de Wit en heeft meer medelijden dan bewondering voor de leden van het oranjehuis die nu leven. 2.De groote Newton, die de zwaartekracht tot een bijzonder geval der algemeene aantrekkingskracht herleidde, was Sir Isaac Newton. Een uwer collega's zou u misschien kunnen inlichten over de vraag of zijner moeder of grootmoeder een jodin was. 3.De zoogenoemde sensaties, waarover wij vroeger eens spraken, moeten een beteekenis, een zin hebben. Staan zij misschien in verband met de erflijkheid en is ons bewustzijn een voortzetting van dat onzer verwanten? Bij navraag is mij gebleken dat velen van hen die in zielkundige ervaring belang stellen, zich sensaties herinneren. Zouden dus de ‘monaden’ van Leibnitz een diepen zin hebben. Mijn geniale leermeester Buys Ballot sprak daarvan met vereering. Met vriendelijken groet Uw J.L. Andreae Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum J.L. Andreae aan Menno ter Braak Rotterdam, [na 19 mei 1933] Zeer geachte Heer ter Braak, Natuurlijk heb ik geduld, nu gij geplaagd wordt door de telkens wederkerende repetities voor het eindexamen, die zelfs de Meimaand niet ontzien. Intusschen kan ik den tijd korten door U uit te leggen hoe mijn dwaling, bezorgdheid voor uw gezondheid, ontstond. Als directeur heb ik n.l. aan een ernstige zenuw-overspanning geleden ruim 30 jaar geleden. Er was toen aan mijne school een leeraar in de geschiedenis van 76 jaar, die wegens zijn hoogen leeftijd ongeschikt was voor zijn taak, doch toen geen aanspraak kon maken op pensioen, noch van de gemeente, noch van het rijk. Daarom bood ik in overleg met zijne zoons, beiden arts, met zeer groote praktijk om te trachten met hunne hulp en die der gemeente den ouden man een pensioen te verzekeren. Die zoons reageerden op mijn voorstel door mijn denkbeeld met verontwaardiging aan de leeraren der school mede te deelen; de leeraren schaarden zich unaniem aan de zijde van hun ouden collega in een verzoek aan Burg. en Weth. Daarop was ik zoo dom mijn ontslag aan B. en W. te vragen. Toen kwam de inspecteur en dwong B. en W. mij te verzoeken mijn ontslag-aanvrage in te trekken. Ofschoon ik dus het pleit won, was mijn zenuwapparaat door voortdurend piekeren over hetzelfde onderwerp geheel in de war, zoodat ik verlof moest vragen tot herstel van gezondheid. Kort daarna werd ik benoemd te Leiden. Gij ziet hieruit dat mijne ongesteldheid aan mijn eigen domheid d.i. aan gebrek in kennis van menschen en menschelijke instellingen en verhoudingen te wijten was en in 't geheel niet aan veel werk. Haast u dus niet met Uw antwoord op mijne vermoedens, want elke haast is uit den booze op geestelijk gebied. Met hartelijken groet Uw J.L. Andreae Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum J.L. Andreae aan Menno ter Braak Rotterdam, 8 december 1933 Rotterdam 8 Dec. '33 Zeer geachte Heer ter Braak, Van mijn voorlopig weinig belovenden kleinzoon en naamgenoot vernam ik dat gij naar den Haag gaat verhuizen om daar werkzaam te zijn aan ‘het Vaderland’. Dat bericht doet mij genoegen en vandaar deze mijn hartelijke gelukwensch. Werkkring en omgeving zijn m.i. voor u in den Haag prettiger dan in Rotterdam. Ik hoop dat uw gezin na eenige jaren met een paar spruiten vermeerderd zal zijn want dan kan men spelende met hen de reinste vreugde beleven en binnen's huis de schoonste spot beoefenen, die nodig is om met de geestelijke inspanning in evenwicht te blijven. Met vriendlijken groet, Uw dienstv. J.L. Andreae Z.O. zijde! P.S. Wellicht herinnert gij u nog uit mijne brochure ‘Ware en politieke christenen’ mijne verklaring van Genesis II en III. Om te ervaren of zij reeds vroeger door een ander was gegeven, vroeg ik prof. Albert Verwey, dien ik wel eens in mijn Leidschen tijd sprak, mij daarover in te lichten en mij tevens een kritiek mijner opvatting te zenden. Daarop ontving ik ten antwoord dat hij die opvatting nooit ergens had gelezen en haar vreemd vond; maar van kritiek geen woord. Die brief was gedateerd 8 Juni '33. Toen ben ik gaan lezen in zijn proza en in den verzenbundel ‘Aarde’getiteld en vond op bladz. 117 en verder een rythmische verheerlijking van Adam en Eva in het paradijs. Naar mijne opvatting zijn dat versen tot verheerlijking van een leugen. Ik heb daarom ± 10 dagen geleden aan Verwey op nieuw geschreven en hem opnieuw verzocht om kritiek, doch nog niets van hem ontvangen, ofschoon ik hem tevens mijn handschrift zond over ‘Visioenen’, waarin ik den oorsprong van het geloof in een persoonlijken god bloot legde. Ook dat zond hij niet terug. Mag ik niet aannemen dat A. Verwey een aanhanger is van l'art pour l'art en dus bij zijn tijd ten achter? Gaarne zou ik Uw mening hierin vernemen en tevens Uw raad. Als boven Uw J.L.A. adres Vijverweg 28 Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum J.L. Andreae aan Menno ter Braak Haarlem, 14 mei 1935 Haarlem 14 Mei '35. Geachte Heer ter Braak, Een paar jaren geleden hadt gij de vriendelijkheid mij in het pension op de Merulaweg te Rotterdam te komen bezoeken op een regenachtigen dag. Sedert dien tijd ben ik verhuisd: eerst naar een rusthuis voor ouden van dagen te Rotterdam op raad van mijn arts, toen naar Haarlem bij mijne oudste dochter en van daar naar de villa ‘Ida’, waar ik thans verpleegd wordt op uitnemende wijze door de dames v/d. Sleen. In het Algemeen Handelsblad las ik dat prof. Albert Verwey, van wien ik te Leiden op de h.b. school drie kinderen op school had en dien ik in de tram wel eens sprak, eerstdaags moet aftreden. Dat feit deed bij mij den wensch opkomen dat men zoo verstandig zal zijn U tot zijn opvolger te benoemen. Het schijnt mij n.l. toe dat gij in die functie een aangenamer werk zoudt hebben dan thans in den Haag. Het was mij een behoeft U dit even te schrijven, al kan ik op de benoeming niet den minsten invloed uitoefenen. Met hartlijken groet steeds gaarne Uw ouden vriend J.L. Andreae Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - J.F. Ankersmit J.F. Ankersmit aan Menno ter Braak (Amsterdam) Amsterdam, 8 juni 1925 Den Heer M. ter Braak Hier Amsterdam, 8 Juni 1925 G.H., Het recht om krachtig te antwoorden op de patserige woorden des heeren B. over Heyermans kan den kritikus van een soc. dem. blad kwalijk ontzegd worden. Het lijkt mij dus al een heel slecht gekozen gelegenheid om over de Jong's schrijfwijze den staf te breken. De heer B. moge zich zeggen, dat wie kaatst, den bal moet verwachten. Hoogachtend J.F. Ankersmit Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Anti-fascistisch Studentencomité Anti-fascistisch Studentencomité aan Menno ter Braak (Den Haag) Amsterdam, 15 mei 1935 Den Weledelzeergeleerden Heer Dr. M. Ter Braak Pomonaplein 22 Den Haag A'dam, 15 Mei '35 Weledelzeergeleerde Heer, het Antifascistisch studentencomite afd. Amsterdam is van plan in de eerste week van Juni een kunstavond te beleggen naar aanleiding van de herdenking van de boekenverbranding in Duitschland. Wij hebben ons ten doel gesteld, om daar te laten declameeren uit de verboden boeken, waarvoor wij reeds A. van Dalsum en Willy Haak uitgenoodigd hebben. Ook zijn wij in onderhandeling met een bekende musicus, om enkele werken te laten spelen van in ongenade gevallen componisten. Gaarne zouden wij ook een bekend auteur een inleiding laten houden over het fascisme en de kunst. Het antifascistisch studentencomite zou gaarne zien, dat gij deze taak op U zou willen nemen. We verzoeken U daarom, om, als gij deze uitnoodiging aanneemt, ons dit zoo spoedig te willen berichten. Wij kunnen dan een nadere regeling treffen over datum, onderwerp, etc. Vanzelfsprekend vergoeden wij de reiskosten. Mocht gij zelf verhinderd zijn, dan zou U ons misschien een plaatsvervanger kunnen voorstellen. In de hoop, zoo spoedig mogelijk iets van U te mogen vernemen teekenen wij, namens het antifasc. stud. comité H. v. Gogh J.W. Bouwersstraat 3 Amsterdam (Z). Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - N.V. Drukkerij en Uitgeverij De Arbeiderspers N.V. Drukkerij en Uitgeverij De Arbeiderspers aan Menno ter Braak (Den Haag) Leeuwarden, 3 augustus 1935 Leeuwarden, 3 Aug 1935 Weled. Heer, Een toneelvereniging alhier zal het door u geschreven toneelstuk ‘De Pantserkrant’ willen opvoeren. Zij vraagt ons of daarvoor een opvoeringsrecht verschuldigd is. Aangezien de uitgever ons naar u verwijst, verzoeken wij u hiermede, ons de gevraagde inlichting te verstrekken. Gaarne in afwachting van uw bericht, hoogachtend J. W van de [Poel?] Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Felix Augustin Menno ter Braak aan Felix Augustin (Berlijn) Rotterdam, 19 november 1932 Rotterdam, 19 november 1932 Zeer geachte Heer Augustin Hoewel Uw vertalingen mij niet door persoonlijke kennisneming bekend zijn, heb ik ze van hooren zeggen in mijn geheugen; trouwens, dat mijn vriend Roelants U de vertaling van zijn roman heeft toevertrouwd, zegt voldoende. In principe zou ik dus gaarne nader overleg met U plegen omtrent een mogelijke vertaling van een mijner werken. ‘Het Carnaval der Burgers’ is echter reeds in het Duitsch vertaald, hoewel ik tot op heden nog geen uitgever heb gevonden; de vertaler, Albert Vigoleis Thelen, deed het werk voor zijn pleizier, dus onafhankelijk van de mogelijkheid van uitgave, waartoe ik nog maar weinig pogingen heb gedaan. ‘Démasqué der Schoonheid’ lijkt mij minder geschikt voor vertaling, omdat het te zeer op hollandsche toestanden en namen is geschreven. Ik zou echter bijzonder graag mijn roman ‘Hampton Court’ vertaald zien; ik zelf beschouw het als een on-hollandsch boek, waarvoor ik nog ten volle in kan staan. Mijn nieuwe roman, ‘Dr. Dumay verliest...’, verschijnt pas het volgend jaar bij Nijgh & van Ditmar, zoodat ik U dienomtrent nog geen voorstel zou kunnen doen. Ik zal U dezer dagen door Nijgh & van Ditmar exemplaren laten toezenden van ‘Démasqué der Schoonheid’ en ‘Hampton Court’. (Het ‘Carnaval’ is momenteel uitverkocht en wordt pas volgend jaar herdrukt): gaarne hoor ik dan na lezing nader van U. Mocht U mij bovendien eenig advies kunnen geven inzake de uitgave van het ‘Carnaval’, dan zoudt U mij zeer verplichten. Inmiddels, met de meeste hoogachting, Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - C. Avéres-Huizinga Menno ter Braak aan C. Avéres-Huizinga [Eibergen, 22 mei 1909] lieve tante lot. we heben met hemelvaart doterbloemen geplukt. opa komt met pingsteren hier. ik wil met de groot vacantie graag in Amsterdam komen. dan gaan we naar artes en in de trem. maar in hengelo is het ook wel pretig en in logem is het ook pretig want daar is een ezelwagen en een ezel. de groeten van Wim en Tiene en Jan en Truida. Van Menno Origineel: particuliere collectie B Briefwisseling Menno ter Braak - H.G. Bakker H.G. Bakker aan Menno ter Braak [februari 1928] Hooggeachte Heer Aan één der koffietafels van de Ned. Hand. Mij. ontbrandde heden voor de zooveelste maal een strijd over de al of niet ‘Schund’ van ‘Nu’. Als verwoed strijder voor de Vrije Bladen, of zuiverder gezegd, tegen het ‘Nu’ van Querido en Van Meersen, heb ik den kamp aangevangen tegen de Merijntje-kliek. Ter sprake werd gebracht ‘Anti-Schund’ en mij naar het hoofd geslingerd dat er geen zakelijke literaire kritiek in stond. In hoeverre het waar is, weet ik niet want ik heb het helaas niet gelezen. Maar ik vertrouw dat u mij een ex. zult toezenden als u er nog een over heeft, of anders bij één van uw kennissen er nog één voor mij kunt opdoen. Hopende dat u deze moeite voor de ombekende soldaat zult doen. Verblijf ik met hoogachting H.G. Bakker Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - D.J. von Balluseck D.J. von Balluseck aan Menno ter Braak 14 juni 1939 Amsterdam, 14/6 1939 Den Weled. Zeer Gel. Heer dr. MENNO TER BRAAK Kraaienlaan 36 DEN HAAG. Zeer geachte Heer Ter Braak, Uit uw schrijven van 11 Juni jl. heb ik met belangstelling gelezen, dat uw geschil met ‘Het Vaderland’ is bijgelegd. Voor uzelf verheugt mij dit zeer. Anderzijds had ik gaarne nog eens met u van gedachten gewisseld over de verzorging van een cultuur-historische rubriek in het Handelsblad; ik begrijp echter volkomen, dat dit nu geen voortgang kan vinden. Misschien doet de gelegenheid zich later nog wel eens voor. Inmiddels verblijf ik, met vriendelijke groeten, Hoogachtend D.J. von Balluseck Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - R. Barendregt R. Barendregt aan Menno ter Braak (Amsterdam) Utrecht, 20 september 1927 Beste Menno, Henny wilde graag naar je lezing in Rotterdam. Je kunt natuurlijk introduceeren. Trouwens erg precies zijn ze niet. Maar wil je even schrijven of je Henny kunt, wilt hebben in Rotterdam. Weer in A'dam? Wij waren nog 8 dagen in Parijs. Enorm. Vr. gr. van Henny. Rien Barendregt Hen is druk met de rechten vandaar dat ik schrijf. Wil je mij ook even antwoorden. Hugo de Grootstraat 6bis, Utrecht Origineel: Den Haag, Letterkundig museum Briefwisseling Menno ter Braak - D. Bartling D. Bartling aan Menno ter Braak [september/oktober 1933] Beste Ant en Menno, Dank voor jelui boekenzending, die als altijd zeer welkom was. Cheque ingesloten. Ik ben nog altijd in afwachting van de beslissing in Den Haag. Het is blijkbaar niet zoo eenvoudig! Op het moment is hier ook weer gemorrel met de [leeszaal] subsidie, nu van provinciewege. Men dringt daar op verdere verlaging aan. Geen aangenaam vooruitzicht, want ten slotte zal ik het dan ook wel in 't salaris merken. Van de vacature aan Het Vaderland komt zeker niets? Mocht er eenig uitzicht zijn, laat het me dan weten, dan ga ik als de bliksem me inwerken in de [aannames] van de ‘film wetenschap’. Morgen is het weer Zaterdag, dat betekent: vrouw en kind. Ik voel me als een beurtschipper. Gaat het jelui goed? Dirk Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - F.E.A. Batten F.E.A. Batten aan Menno ter Braak Den Haag, 12 juli 1934 Den Haag, 12 Juli 1934. 125 Sportlaan 125. Geachte heer Ter Braak, Hierbij gaat een verhaal, dat ik op raad van den heer Du Perron, aan Groot-Nederland (Frans Coenen, Eva Raedt-Canter, Elisabeth Couperus) kon zenden, maar ook naar U. De oplossing van dezen ‘tweestrijd’ kostte mij niet veel moeite, toen ik mij herinnerde aan U persoonlijk nog steeds iets schuldig te zijn, wat mijn gemaniereerde oppervlakte U toen onthield. Misschien doe ik niets anders dan eindelijk op Uw welwillend rijmpje met een daad antwoorden, ik kom nu met dien ‘geit’ op, waarvoor U toen reeds tijd wilde maken. Met beleefde groeten, Fred Batten Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum F.E.A. Batten aan Menno ter Braak Den Haag, 2-4 april 1935 Den Haag, 2-4 April 1935 125 Sportlaan 125 - Zeer geachte heer Ter Braak, Ik kreeg via Rudie mijn stuk terug - Toen ik het weer doornam, bleek ik er nog steeds aan gehecht te zijn. (Misschien wordt dit een litterair consult, wat dan in mijn litteraire lijn ligt) Ik weet namelijk niet goed wat ik aan de heeren Vestdijk en Van Vriesland heb - Uit mijn instinctmatige gehechtheid aan het stuk ontstond dezelfde lust om het geplaatst te zien, een zèker exhibitionisme zal mij hier niet vreemd zijn. Ik stootte toen op de werkelijkheid van de enveloppe, waarin het stuk was gestopt, op het verstrooide gebaar waarmee het mij had bereikt, en vervolgens op de rapporten van de beide andere redacteuren in-inkt. Wat mij daarin furieus hinderde was de arrivistenmaatstaf - het woord is hierbij van Rudie - waarmee het stuk door deze redacteuren blijkbaar genomen is. Mijn instinct of mijn ‘jeugd’ verzet zich het meest tegen de gesouligneerde afkeer van den heer Vestdijk. De heer Vestdijk ziet mij aan voor een gevorderd schrijver-met-periphrases en met een geforceerd litterair ‘peil’. Ik vond 't juist prettig die ‘periphrases’ grootendeels te hebben verloren en zoo ongeforceerd mogelijk mijn hulpeloosheid te hebben ‘gestyleerd’ in een verhaal. Verder schijn ik ‘vaag’ te zijn. Ik vertik 't natuurlijk om ‘concreter’ te zijn, zoo als de heer Vestdijk verlangt. Op die ‘concrete’ manier zou ik vervallen in de realistische lasterstijl van iemand, die zelfs de stank van zijn complex aandàchtig belicht. Dat die periode in het stuk een verstaanbaar commentaar heeft gekregen, was voor mij eigenlijk de hoofdzaak. Verder is mijn eenige trots nog steeds, dat ik al schrijvend aan het spuug-en-zaadrealisme ontkwam, dat mijn leeftijdgenooten - mits gevuld met ‘ideeën’ - nog steeds interesseert, maar ook dat ik mij met gemak verwijderde van de opstelletjes en den geest van den gemiddelden Hollandschen student - (de arrivé na zijn candidaatsexamen). De ‘noodelooze periphrases’, waarvan de heer Vestdijk er één noemt, zou ik nog kunnen veranderen, als ik ze met blauw en rood potlood had zien staan (wat is noodeloos en wat is precies periphrases?), het peil van het verhaal kan ik onmogelijk veranderen, dat peil heb ik nu eenmaal niet geforceerd. Concreter kan ik om allerlei redenen nu niet meer zijn. Het stuk schijnt ook vermoeiend te zijn: ik dacht dat ik juist kort was geworden. Maar die jeugd wás nu eenmaal zoo lang! Voor mijn 23 jaar lijkt mij alles ingehouden en toch insisteerend genoeg om aan een jòngeman te gelooven: Op mijn 30e jaar zwijg ik over die jeugd, dat staat vast - Met den heer Van Vriesland zou ik mij veel beter kunnen verstaan... Alleen weet ik ook hier niet, wat ‘waarlijk’ en ‘aanzienlijk’ overbodig zou zijn - Ik heb het versche gevoel onderschat te zijn door twee heeren, die 't veel beter doen, in wie ik nauwelijks geloof - Aan mijn toon merk ik, dat ik nog steeds aan Uw oordeel gehecht ben. Ik las het op dezelfde enveloppe terug; onwillekeurig bepaalde het mijn afkeer van dien anderen maatstaf. Het spijt mij dat ik daardoor niet op andere meeningen binnen hetzelfde ‘verband’ voorbereid was. (‘Wat Ter Braak goed vindt, drijft hij wel door’, had Rudie te dikwijls gezegd.) Blijkbaar was ik al lang veredeld door Uw oordeel, al lang blij met Uw instemming met mijn (schriftelijke) toon en ik wilde nu alleen nog de inleiding verbeteren, die werkelijk onhelder en litterair klinkt. Maar de ‘vaagheid’ en de ‘geforceerdheid’, die mij nu opeens verweten worden, en de ‘onbelangrijkheid’, die ik met den heer Van Vriesland gemeen heb, zijn voor mij oude roode rotlappen geworden. Is het nu zoo dat ik het stuk heelemaal omwerken moet (de heer Vestdijk vit op pag.1: ‘de wereld heeft zomer’, alsof ik die phrase niet als phrase had bedoeld!) of is het beter, dat ik nog maar een fragment zonder periphrases en ‘waarlijk’ belangrijk naar U toestuur? Dat is eigenlijk de raad van Rudie, ik zou U het beste hoofdstuk toe moeten sturen, en het geheele verhaal later indienen bij den heer Victor van Vriesland, die óók redacteur is van De Vrije Bladen. Het IIIe hoofdstuk, met de reconstructie van het Kuikendons, leek mij toen als geheel los te maken van het verloop. Als ik de heele crisis, waarop het verhaal eigenlijk staat, waarin het geschreven is, overlees, komt mij zoo'n fragment onbelangrijk voor: het is dan hoogstens een vertelling. Ik heb er ook geen stuk in geschreven, dat niet naar een ander stuk toe schoot en niet voeling hield met het conflict van dien tijd. Bovendien ben ik arrogant genoeg om er een getuigenis in te zien van een toestand waarin ik misschien niet de eenige ben. Daarom zal ik wel nooit kunnen inzien, dat 't van ‘nulliteiten’ krioelt, zooals de heer Vestdijk het zegt, evenmin dat 't onbelangrijk zou zijn, zooals de heer Victor van Vriesland behoedzaam schrijft. Wel moet men nooit de angst voor de stof en de specialisten hebben gekend om er zoo bij te zitten - deze brief is lang geworden -, al heb ik aan één kant geschreven. Ik schreef U, omdat ik in U blijkbaar een anderen lezer zie dan de andere redacteuren. In hoeverre heb ik ongelijk, in hoeverre is mijn woede verkeerd? U zoudt mij een groot genoegen doen mij iets terug te typen. Dat ik U in de ‘boekenweek’ ongelegen kom, heb ik geweten. Met mijn hartelijke groeten, Uw Fred Batten NB. Misschien zoudt U dezen brief ook naar den heer Vestdijk kunnen sturen. Maar Uw antwoord interessert mij 't eerst. 5 April Zooeven ontving ik Forum. Het moet mij van 't hart dat ik mij heesch heb gelachen om Uw dochter Thea; zij is misschien Uw meest practische humor voor die ‘wereld’ - Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum F.E.A. Batten aan Menno ter Braak Den Haag, 9 april 1935 Den Haag, 9 April 1935 125 Sportlaan 125. Zeer geachte Heer Ter Braak, Hartelijk dank voor Uw prettigen brief - Ik heb er nu een soort plezier in om Uw oordeel over of achter mij te hooren: soms stelt Uw ‘psychologie’ mij teleur... Nog steeds ziet U mij aan voor een wellusteling, die zich bij iedereen met de vormen versiert (accenten, gebaren en woorden) waarmee hij den toeschouwer bedriegt òf op stang jaagt. U hebt dan nog steeds een puberteitsvorm van mij op 't oog, die ik nu nog alleen heb als ik mij plotseling bespied voel. Dit is waarschijnlijk het ‘wantrouwen’ (de ‘kwetsbaarheid’, volgens de heer Du Perron) dat ik naar 't schijnt bij U aan den dag leg! In den grond van alles ben ik op zoo'n oogenblik even onrustig, ongeduldig, kinderachtig als U. Zoolang ik (nog) niet genoeg over geheele lichamen heenstaar, niet genoeg de feiten durf te bespotten, behoud ik die puberteitsrest een tijdje, - overigens ben ik in orde, d.w.z. spotziek genoeg - Ik heb soms geen lust om mijzelf te verklaren aan hen die zich niet te veel over mijn bestaan ‘verontrusten’. ‘Je n'ai pas non plus de grandes inquiétudes en leur absence,’ schreef LaRochefoucauld over zijn vrienden, waarschijnlijk zou ik hem bij zijn vriendin alleen hebben gelaten - Het was Uw grootste vergissing mij over te hevelen naar een leeftijd, die, ik niet heb: ik heb werkelijk nauwelijks geleefd, bijna alleen maar geroken en eigenlijk nog pas bij schokken gedacht - Misschien heb ik dus nog allerlei vlottende vormen, dit nu ook physiek bedoeld. Ik ben niet altijd of niet lang genoeg in één vorm (de man die lang of dik is, heeft bij voorbaat zijn lengte of zijn buik vóór.) Daarom is het mij niet gegeven om een situatie vol (plotselinge) spionnen direct te beheerschen. Ik ben er nog steeds niet gewapend op. Bovendien ben ik waarschijnlijk niet rijk aan de vormen die U bedoelt. Ik vind 't dikwijls voldoende, dat mijn gevoel bij voorbaat betrouwbaar is, hoè zich dat gevoel uit is dikwijls een ander belang - Intusschen heb ik een tijd geleden (omstreeks 1932 naar Rotterdam o.m.) walgelijke brieven geschreven; een gemaniëreerde, gemarineerde schrijfvorm als gevolg van een gebrek aan formules en een overvloedig vertrouwen. Dat die schriftelijke draailust nu nog zou bestaan is een archaeologische fictie van U, een idée-fixe voor 80% of een soort vitterij... Zoolang ik niet lieg, heb ik er ook maling aan, bovendien zult U zich mijn geval op-den-duur niet aantrekken. Voorloopig schijn ik U voor 80% beter te schrijven dan met U van gedachten te wisselen (deze gemeenplaats geef ik vrij). Het papier is zeker bij mij eentoniger dan het gesprek... Zoodra ik evengoed zwijg als spreek zou ik - vol tact - ook voor U kunnen bestaan! Hierbij zend ik U een omgewerkt fragment. Hoe ‘murw’ de heer V. hiervoor is bepraat, menschelijkerwijs heb ik hem nooit als vleesch gezien, veel eerder als een gebogen of schichtige lijn. Als ‘sprekende man’ interessert hij mij tot nu toe langs een omweg, via de charges van Rudie bijv. Als litterator is hij natuurlijk ook voor mij een z.g. verheugende verschijning in ons land, behalve een eigenaardige, onpersoonlijke persoonlijkheid, tusschen inkt in en bloed - De enveloppe heb ik als ‘inwendig gebruik’ achter de rug. Ik zal 't nooit misbruiken - voor de vorm schrijf ik U dat ook. Ik zend U vast iets toe, wanneer ik tenminste weer iets heb. Op 't oogenblik onderga ik de ergste warmteloosheid die ik ooit heb gehad. (gebrek aan een sanguinische vrouw vermoedelijk) Ertusschen door denk ik serieus aan een roman waarin ik mij in drie volledige ‘vormen’ zou willen zien handelen, als polen die elkaar niet per se vijandig behoeven te zijn. Een schema voor de mannelijke rollen: een jongen in Indië (met een familiewapen uit de V.O.I.C. boven zijn naam, en met, wat men noemt een sanguinische jeugd), een knaap in Holland, een kruising van twee types (een harmonische jeugd, een vrijzinnig Christen vermoedelijk), en een jongeman in Europa, een intellectueele student, lid van alle disputen èn een vriend van Graf Coudenhove-Calergi, een schoft kortom die den geest heeft. Mijn gezondheid, waartoe U de publicatiedrift telt, is overigens niet in orde. Als er morgen oorlog, muiterij of een overstrooming zou zijn, zou ik misschien weer acuut kunnen leven. Ik stel mijn genus òf mijn genie blijkbaar iederen dag uit. Hartelijke groeten VanUw Fred Batten Naschrift 16 April 1935 Ik ben verbazend laat met de toezending van het fragment, - ik hoop niet te laat? Het bewuste hoodstuk (III) vond ik al te veel een vertelling, met invoegingen uit de inleiding wou ik het ook het karakter geven van het conflict -: men kan nu ook weten waarom ik op een reeks anecdotes zoo wellustig gebrand was. Tegelijk moest ik er aan denken, dat het een fragmentarisch karakter moest houden. Het is nu eigenlijk een omwerking geworden van 3 hoofdstukken. Hoe groot de plaatsruimte was wist ik bij lange na niet. Rudie schatte op de lengte van Parc-aux-cerfs, ik wist 't niet. Ik heb dus ook het schommelende gevoel gehad bij 't copieëren en bewerken, dat ik een bepaalde ruimte inliep, waar één heer op mij wachtte, een ander op een pennehouder zoog of door zijn bril keek, de derde in zijn sluimering pruttelde. U begrijpt dat ik U nu vol ootmoed mijn stukje (in de nacht) breng, maar God is goed. F Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum F.E.A. Batten aan Menno ter Braak Den Haag, 9 mei 1935 Den Haag, 9 Mei 1935. 125 Sportlaan 125. Zeer geachte heer Ter Braak, Rudie vertelde me een tijdje geleden, dat 't fragment nu ook door Vestdijk was goedgekeurd en waarschijnlijk in het Juni-nummer van Forum zal komen. God geve dat de heer Victor v. V. het nu óók maar goedkeurt, daar is waarschijnlijk het wachten op. Ik ben eenvoudig gebrand op die plaatsing, als het mogelijk zou zijn al in Juni... Ik hoop dat U mij mijn ongeduldig levensteeken met een grijns zult vergeven. Hartelijke groeten, Uw Fred Batten We hebben met gepaste bewondering Uw critiek op Donker's rotroman gelezen: een meer beheerschte vorm van intense onverschilligheid, verveling en afschuw leek ons niet mogelijk. Ik zit nog steeds midden in 't boek te zwemmen in de beelden zonder dat ik er raad mee weet. Onwillekeurig heb ik de heele turf al weggeslingerd in afwachting van Ducroo, dat mij intens nieuwsgierig maakt omdat we er nog eigenlijk niets van kennen. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum F.E.A. Batten aan Menno ter Braak Den Haag, 6 mei 1939 Den Haag, 6 Mei '39. 125 Sportlaan 125. Zeer geachte Heer Ter Braak, We kwamen terug van het rijksarchief voor Eddy, toen we het bericht van Uw ontslagname aan ‘Het Vaderland’ hoorden. Het was of de bliksem ons door de stad nagezet had. Ik behoef U wel niet te zeggen, dat ik Uw besluit begrijp en de heele zaak een groote rotzooi vind. De gebeurtenis gaat ook onze toekomst aan. Het komt hierop neer dat een meneer Hans gelijk zou hebben, en dat is te gek om los te loopen. Het spreekt vanzelf dat wij ons abonnement op de courant zullen opzeggen. Ik heb dit familieblad voor Den Haag en omstreken nooit zonder Uw artikelen genietbaar gevonden. Met mijn beste wenschen uw Fred Batten In de gegeven omstandigheden kunnen Noordegraaf en dat huisvrouwenblad natuurlijk naar de pomp loopen. Wilt U dien brief als niet geschreven beschouwen? Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - H. Bax H. Bax aan Menno ter Braak Andijk-West, 14 mei 1935 Andyk-West, 14 Mei 1935. Zeer geachte Heer, Meer dan eens is by het lezen van uw artikelen by my de vraag gerezen, wat u verstaat onder het Christendom de christelyke waarheid, de waarheid van Christus. Zoo ook weer in het artikel van Zondag. Ook elders, in werk van andere intellectueelen, kwam deze vraag in denzelfden geest by my op. Daarom wilde ik u in een persoonlyk schryven wel eens vragen, wat verstaat u daaronder, hopende dat uwe werkzaamheden u tyd laten ook een particulier schryven particulier te beantwoorden. Zoo dit mogelyk teveel van uw tyd gevraagd is, wilt u my wel excuseeren. De christelyke waarheid is toch voor my een eenvoudige zaak. Erisman bepleit in zyn ‘Die Eigenart des Geistigen’ een ‘einsichtige’ psychologie. Een mensch kan tot inzichten komen in psychisch, in geestelyk gebeuren, dat niet te vangen is in psychologische experimenten ed. Of op deze inzichten nu inderdaad een wetenschap te bouwen is, is een vraag die ik hier open kan laten. Maar dergelyke inzichten kunnen wel de grond voor een overtuiging vormen, voor een levensvisie. Kortheidshalve beperk ik my hier nu tot den Bybel. Voorop staat de beleving van het wonder van het leven, van den levenden God. God is leven. Dit leven wordt dan in zyn wezen als geesteyk beseft; God is geest. De religieuze beleving. Daarnaast staat dan centraal het zedelyke en nu wil ik my tot het laatste beperken. Welke inzichten hebben nu de profeten van Israel in dit zedelyk-geestelyk leven gekregen, inzichten die in Jezus hun afronding, hun voltooiing krygen, in woord en leven? Deze inzichten komen my voor zeer eenvoudig te zyn. Door leugen, bedrog, enz. verdonkert het menschelyk wezen, ontstaat een ongunstig karakter, een zedelyk onaangenaam aandoend karakter, ontstaat een innerlyke duisternis Door waarheid, recht enz. ontstaat het zedelyk weldadig aandoende, het mooie karakter, ontstaat innerlyk licht. De profeten hebben dus oog gekregen voor zedelyke schoonheid en inzicht in de ontwikkelingswetten die hier gelden. Schoonheid in anderen zin mag elders meer tot ontwikkeling zyn gekomen de zedelyke schoonheid kwam hier by uitnemendheid tot ontwikkeling. Deze zedelyke schoonheid werd zoo sterk beleefd, zoo hoog gewaardeerd dat men van allerlei voordeelen moest afzien, wanneer deze verkregen konden worden alleen ten koste van zedelyk nadeel. Wat baat het den mensch als hy alle schatten der aarde gewint en in dezen zin nadeel zou moeten lyden. Wanneer men het Christendom verwerpt, beteekent dit dan dat men geen inzicht heeft gekregen in de zedelyke vorming, maar bv. wel in de beteekenis van het sexueele leven, in het machtsleven en dergelyke? Inzichten die natuurlyk ook hoogst belangryk zyn. Dat de groote zedelyke schoonheid weinig wordt aangetroffen, doet natuurlyk niets terzake, dat geldt voor alle werkelyk groote schoonheid. En iemand kan natuurlyk groote schoonheid bewonderen zonder zelve tot dat peil gekomen te zyn. Dat centraal in de belydenis van het Christendom sttat Jezus als overwinnaar der zonde, beteekent dat men besef heeft gekregen van, inzicht in zyn groote zedelyke schoonheid. Een mensch kan aesthetisch de zedelyke schoonheid beleven en hypothetisch staan tegenover de overtuiging, dat de mensch een hoogere bestemming heeft, aan welke overtuiging in het Evangelie het zedelyke zeer nauw gekoppeld wordt, in welk verband het zedelyke daar een centrale beteekenis krygt. De een kan meer voelen voor het standpunt van den medicus-psycholoog Garus, die zegt, dat in menschen een ‘Ahnung’ van een hoogere ontwikkeling geboren kan worden, een ander kan meenen hier met een illusie te doen te hebben. Men zou ook kunnen zeggen, wat voor den een werkelyk een ‘Ahnung’ is, is voor den ander slechts een illusie. De een gelukt het werkelyk ryk te worden, voor een ander blyft het steeds een wensch, een droom enz. Maar dan komen we nog meer op hypothetisch terrein en daarom wil ik dat laten rusten. In de Bybelsche gestalten voel ik altyd sterk het heroische, treffend wordt Jezus dan ook genoemd de leeuw uit Juda's stam. De zedelyke schoonheid wordt niet dan door moed verkregen. Dat in de massa van een en ander vaak een goedkoop zaligheidsinstituut wordt gemaakt of een verpapping van wat niet kan, kan my weinig interesseeren. Als ik merk wat men hier bv. alzoo op romangebied mooi vind, dan stop ik maar liever. Het wil my voorkomen, dat bv. Nietzsche door allerlei massaverschynselen niet is doorgedrongen tot het inzicht dat ik bedoel. Wanneer het niet teveel van uw tyd gevraagd is, zou ik het wel zeer op prys stellen uw meening hierover te vernemen. Met de meeste hoogachting, Uw dw. H Bax Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum H. Bax aan Menno ter Braak (Den Haag) Andijk-West, 31 mei 1935 31 Mei. Zeer geachte Heer, Myn dank voor uw opheldering. Ik vond het onaangenaam zoo nu en dan in uw artikelen iets niet klaar te zien. Het was juist deze belangstelling, die my u wat moeite deed veroorzaken. Voor my bestaat er wel een ethische wetmatigheid waarin door den Bybel de belangrykste inzichten in ons kunnen opgaan, maar daar gaat het hier verder niet om. Ik wilde U beter begrypen en als de keus zou moeten gaan tusschen een heerenmoraal en het gemiddelde van welke soort ook (ook in het soort van Ritter's boekbespreking), dan kies ik de eerste. Met de meeste hoogachting, Uw dw. H. Bax Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Uitgeverij H.W.J. Becht Uitgeverij H.W.J. Becht aan Menno ter Braak (Den Haag) Amsterdam, 27 april 1937 Amsterdam, 27 April 1937 Zeer geachte Heer ter Braak Ik had verwacht u spoediger meer byzonderheden te kunnen mededeelen over het plan Multatuli. Een van de zeer belangrijke factoren is de Arbeiderspers, zooals ik U by myn bezoek zei. Tot nu toe hadden wy niet de gelegenheid over deze zaak rustig en uitvoerig te spreken. U weet echter ook, dat dergelyke belangryke objecten niet in een maand beklonken worden. Vondel tenminste heeft heel wat langer geduurd. Dat du Perron zoo enthousiast is doet my genoegen. Wanneer de zaak doorgaat – wat ik persoonlyk vurig hoop – waarborgt dit een interessante uitgave, waaraan ook litterair niets zal ontbreken. De kwestie, wie de inleiding zal schryven wordt door Uw bereidheid een lastige aangelegenheid. Een beslissing hieromtrent is nog niet genomen, zelfs nog niet overwogen. In de komende weken moet ik toch in den Haag zyn en kom dan speciaal hierover met U van gedachten wisselen. Met vriendelyke groeten, Hoogachtend Jans[?] Ingesloten de brief van du P. retour. Origineel: particuliere collectie Briefwisseling Menno ter Braak - Thole Beishuizen Thole Beishuizen (Joegoslavië) aan Menno ter Braak Dobrota - Ljuta, [1935] Den WeledGestr. Heer Mr. Menno ter Braak Hoofdred. van Het Forum 's Gravenhage Zeer geachte Heer Bij dezen veroorloof ik mij de vrijheid, U ingesloten kleine novelle te doen toekomen, in de hoop dat U geneigd zou zijn de moeite te willen nemen, haar voor geschiktheid ter opname te beoordelen. Inmiddels zeg ik U bijvoorbaat dank voor Uwe belangstelling en teken, met de meeste hoogachting Thole Beishuizen Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Magdalena Bekkers-Zürcher Magdalena Bekkers-Zürcher aan Menno ter Braak Amsterdam, 12 september 1934 Amsterdam-Z., 12 Sept. 1934 Weledelgeboren Heer! Ik doe U hierbij een philosophische(?) ontboezeming toekomen naar aanleiding van 'n critiek over Uw werk in de N.R.C. Waarom? Niet omdat ik m'n ‘wijsgeerige krabbel’ belangrijk vind. Ik schrijf in de ‘Gooi en Eemlander’ voor ‘boeren, burgers en buitenlui’ en ik weet precies, wat ik waard ben. Ik geef zelfs eerlijk toe, dat ik - nu ik me zelf op genade of ongenade overgeef - een beetje bang voor Uw spot ben. Maar daar ik 'n oude vriendin van Uw ‘vriend en tegenstander’ Dick B. ben, (U herinnert zich mijner wellicht?) en ik m'n ‘krabbeltje’ neerschreef, toen ik nog geen van Uw boeken gelezen had, zult U, naar ik hoop, mijn vaste-rubriek-elan nemen voor wat het is, terwille van mijn eerlijke waardeering voor Uw scherpzinnigheid. Ik moet mij nu eenmaal eens in de veertien dagen aan eenig journalistiek pathos te buiten gaan. En dan: Ik ben onderwijzeres, ik heb dagelijks te kampen met gebrek-aan-intelligentie en ik ben dolblij, als ik eens een doodgewoon mensch ontmoet, die niet àl te dom is. Ik heb nu Uw ‘Politicus zonder partij’ in m'n bezit en ik zou ook graag Uw andere boeken lezen. Ik kan ze echter niet alle koopen. Ik heb vier kinderen... enz. enz. Mag ik die boeken van U leenen? Ik zal ze U zoo spoedig mogelijk weer terug zenden! En ik beloof U, nooit weer ongevraagd Uw partij op te nemen. Want dat vergeeft U me natuurlijk niet! Intusschen: ik voel voor Uw boek! Bespaar me dus in elk geval Uw critiek op m'n ‘idealistische oprispingen’ in de krant. U bent ‘gentleman’ en ik schrijf ten slotte om den broode. Journalisten zijn - U moet dat weten - ‘optimisten-van-professie’. De eerlijkheid gebiedt mij overigens te erkennen, dat, ontdaan van alle Ludwig-franje ‘het lied van S. en W.’ iets van mijzelf in zich draagt. Ik ben onverbeterlijk romantisch, een Goethe- en Carlyle-mensch - m'n lievelingsboek is trouwens ‘Salammbô’. Ik heb geen lust me anders voor te doen dan ik ben. Maar mag ik toch Uw boeken lezen? Ik geloof zeker, dat ik ze zal kunnen waardeeren. M. Bekkers-Zürcher Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Emmy J. Belinfante Emmy J. Belinfante aan Menno ter Braak Den Haag, 4 december 1934 's Gravenhage, 4 December 1934 Den Weledelzeergeleerden Heer Dr. M. ter Braak 's Gravenhage Zeer geachte Heer, Kunt U bijgaand artikel publiceeren in het Forum tegen het bij U gebruikelijke honorarium? Mocht U het niet geschikt achten, dan mag ik het wel van U terugontvangen, waarvoor ik hierbij porto insluit. Bij voorbaat dank. Hoogachtend Emmy Belinfante Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Fa. Van Benthem & Jutting Fa. Van Benthem & Jutting aan Menno ter Braak (Den Haag) 16 april 1940 16-4-1940 Weledel Geboren Heer, Door de Firma Nijgh en van Ditmar te Rotterdam, kregen wij Uw adres, als bezitter van eenige curiosa van wijlen de dichter Slauerhoff. Daar wij voornemens zijn van 15 Mei tot 1 Juni, een Slauerhoff tentoonstelling in te richten, komen wij tot U met de vraag, of wij evenals U reeds eerder de N.V. Broese te Utrecht, afstond, ons voor ongeveer een maand, deze ook in bruikleen zoudt willen geven. Wij zullen de voorwerpen met alle pieteit en goede zorg behandelen. Uw gunstig antwoord zien wij gaarne tegemoet, en alle onkosten zullen wij gaarne vergoeden. Hoogachtend, Van Benthem & Jutting Origineel: particuliere collectie Briefwisseling Menno ter Braak - S. van den Bergh jr. Menno ter Braak aan S. van den Bergh jr. 9 mei 1939 9 Mei 1939 Den Weledgeb. Heer S. VAN DEN BERGH Jr. Rust en Vreugdlaan 5 Wassenaar Weled. Geb. Heer Het lijkt mij wenschelijk, U als commissaris van Het Vaderland te doen toekomen ingesloten copie van een correspondentie, gevoerd tusschen de heeren Swart en Nijgh eenerzijds en ondergeteekende anderzijds. Deze correspondentie heeft mij aanleiding gegeven nader te overwegen wat mij thans te doen staat, aangezien ik het schrijven van den heer Nijgh slechts indirect wenschte te beantwoorden door het onmiddellijk indienen van mijn ontslag als redacteur Letteren en Kunst van Het Vaderland. Alvorens mijn gedragslijn in deze aangelegenheid echter verder te bepalen, zou ik gaarne van U vernemen, of U in dit verloop van zaken aanleiding vindt van uw meening te doen blijken of eenige stap te ondernemen. Met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum S. van den Bergh jr. aan Menno ter Braak Wassenaar, 10 mei 1939 den 10. Mei 1939 Den WelEd. Zeergel. Heer Dr. Menno Ter Braak 's-Gravenhage, Kraaienlaan 36. WelEd. Zeergel. Heer: Ik ontving Uw geacht schrijven van 9 dezer en daar ik toevallig morgen een commissarisvergadering van ‘Het Vaderland’ zal bijwonen, waar de Heeren Swart en Nijgh ook aanwezig zullen zijn, zal ik gelegenheid hebben mijn licht in deze aangelegenheid op te steken. Inmiddels teeken ik, hoogachtend, S. van den Bergh Jr Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan S. van den Bergh jr. 13 mei 1939 13 Mei 1939 Den Weledelgeb. Heer S. van den Bergh Jr. Rust & Vreugdlaan 5 WASSENAAR Zeer geachte Heer Van den Bergh Door dezen wil ik U en prof. Kraus gaarne nog even mijn dank betuigen voor het aangename onderhoud, dat ik gisteren met U mocht hebben. Het stemt mij tot groote voldoening, dat ik bij U zooveel begrip gevonden heb voor mijn standpunt en dat U, natuurlijk zonder op een definitieve uitspraak vooruit te loopen, toch duidelijk getoond hebt het gebeurde evenals ik te betreuren en de tegenover mij gevolgde methode van optreden te veroordeelen. Volgens Uw eigen woorden ben ik in dit geval slachtoffer geworden van bepaalde misstanden aan Het Vaderland. Ik meen, dat deze erkenning inhoudt, dat mij t.o.v. het verleden zoo volledig mogelijk voldoening wordt geschonken; niet alleen vanwege mijn privé-belangen, maar ook (wellicht in de eerste plaats), omdat deze zaak thans, door de publiciteit die er jammer genoeg aan gegeven moest worden, een zaak geworden is van de persvrijheid en de liberale journalistiek in het algemeen. Absolute opheldering is ook in het belang van Het Vaderland dringend noodzakelijk. De tegemoetkomende en begrijpende houding, die U tegenover mijn geval hebt aangenomen, en de verzekering, die U mij gegeven hebt, dat zulke methoden zich niet zullen herhalen, zullen het mij aan den anderen kant gemakkelijk maken t.o.v. de toekomst de grootst mogelijke soepelheid te betrachten. De toekomst is blanco, en zij zal zoowel voor Het Vad. als voor mij een experiment worden; een experiment, dat wij, dunkt mij, kunnen riskeeren, wanneer er wederzijds vertrouwen bestaat. Ik heb U gezegd, dat ik geen doctrinair ben en oog heb voor het belang van de krant. Ik hoop dus na mijn terugkomst uit Parijs (vermoedelijk 21 mei a.s.) nader van U te vernemen. Mocht ik erin geslaagd zijn gedurende ons onderhoud aannemelijk te maken, dat het hier om twee aspecten van één zaak gaat, die zooveel doenlijk gescheiden behandeld dienen te worden, dan meen ik, dat de mogelijkheid om tot een overeenkomst te geraken niet apriori uitgesloten behoeft geacht te worden. met de meeste hoogachting Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan S. van den Bergh jr. 24 mei 1939 24 Mei 1939 Den WelEd Geb. Heer S. van den Bergh jr. WASSENAAR Zeer geachte Heer Van den Bergh Nu ik à tête reposée Uw voorstel en dat van prof. Kraus overwogen heb, ben ik tot de conclusie gekomen, dat ik met het concept grootendeels accoord kan gaan; een uitzondering maken alleen twee passages. Aangezien ik echter ook in dit opzicht niet den indruk zou willen wekken, dat het mij aan soepelheid in de behandeling van deze zaak ontbreekt, heb ik, alvorens mijn standpunt t.o.v. Uw concept nader te bepalen, den inhoud daarvan in vertrouwen besproken met eenige vrienden, die deze aangelegenheid van den beginne af gevolgd hebben; zij zijn met mij van meening, dat ik inderdaad verplicht ben het voorbehoud bovengenoemd te maken, wil soepelheid hier niet in karakterloosheid ontaarden. Ik stel echter voorop, dat ik zeer goed inzie, welke concessies aan wenschen het concept bevat, en dat ik de moeite, die U zich daarvoor hebt willen geven, zeer waardeer. Daarnaast meen ik echter ook te moeten fixeeren, dat ik eveneens reeds concessies doe door 1e niet meer aan te dringen op eenige formeele verontschuldigding inzake een voor mij uiterst kwetsende en unfaire behandeling, 2e er niet meer op te staan, dat de heer Swart expressis verbis den door hem mede verantwoorden brief van den heer Nijgh aan mij desavoueert, 3e er geen aanstoot aan te nemen, dat Uw concept eigenlijk gesteld is in den vorm van een ‘sermoen’ aan mijn adres, hoewel ik daartoe geen enkele incidenteele aanleiding heb gegeven; want reden tot den eisch van den heer Swart over politiek en religie was een volmaakt onschuldig artikel over den heer Hans, waarna ik slechts heb kunnen repliceeren dank zij de gastvrijheid van den heer Hans in ‘De Avondpost’. Ik geloof echter de verantwoording voor deze concessies te kunnen dragen, omdat ik van Uw goede intenties volkomen overtuigd ben en dit document tenslotte ook geen openbare publicatie, maar een ‘compromis binnenshuis’ zal zijn. Dat U trouwens met mij de noodzakelijkheid van een kort berichtje aan het A.N.P. hebt ingezien, maakt dit des te gemakkelijker. Mijn bedenkingen betreffen 1e deze passage: ‘...en met name zich moet onthouden van uitspraken, die hem op politiek of religieus gebied brengen en waarvan hij kan vermoeden, dat zij in den kring der lezers aanstoot zullen geven.’ Deze formule is voor mij helaas onaannemelijk, omdat ik daarmee de motieven zou verloochenen, die mij tot mijn ontslagaanvrage hebben gebracht. In dezen vorm lijkt mij de formule in strijd met de liberale traditie en het liberale begrip van meeningsvrijheid, die ik - het zij er nadrukkelijk bij gezegd - volstrekt niet indentificeer met anarchie of dwarsdrijverij; men moet in dezen vertrouwen hebben in de tact van den schrijver. Aangezien ik echter begrijp, waarom een toevoeging in dezen zin voor U van belang is, ben ik zoo vrij geweest U per inliggende bijlage mijn voorstel tot formuleering voor te dragen. Mijn tweede bezwaar betreft de uitdrukking ‘zich zonder voorbehoud neerlegd’. Dit zal in de practijk wel geen moeilijkheden geven, maar ik stel toch prijs op een kleine toevoeging, die U eveneens in de bijlage vindt. Pro forma vermeld ik nog, dat het juister is het woord ‘medewerker’ te vervangen door ‘redacteur’, aangezien dat overeenkomt met het karakter van mijn werkzaamheden aan de courant. Gaarne zie ik Uw antwoord op dit voorstel tegemoet, met het concept van het berichtje voor het A.N.P. Onnoodig te zeggen, dat ik tot iederen vorm van mondeling en schriftelijk overleg te allen tijde bereid ben. Het spijt mij ook oprecht, dat ik U en prof. Kraus nog meer drukte moet bezorgen, maar U zult stellig begrijpen, dat er voor mij hier uiterst belangrijke zaken op het spel staan, waar ik niet oppervlakkig overheen mag loopen. Voor mij is de persoonlijke vrijheid de hoogste waarde, en het komt er dus op aan de vrijwillige discipline, die ieder dagbladschrijver zich heeft op te leggen, daarmee in overeenstemming te brengen. met meeste hoogachting, [Bijlage] Ondergeteekende stelt voor te wijzigen: ‘...en met name zich moet onthouden van uitspraken, die hem op politiek of religieus gebied brengen en waarvan hij kan vermoeden, dat zij in den kring der lezers aanstoot zullen geven.’ in: ‘...en gehouden is in dubieuze gevallen (te beoordeelen door den hoofdredacteur) overleg te plegen met den hoofdredacteur over aangelegenheden van politieken en religieuzen aard.’ Ondergeteekende stelt voor te wijzigen: ‘...waarbij de letterkundige medewerker zich bij voorbaat neerlegt.’ in: ‘...waarbij de redacteur letteren en kunst zich zal neerleggen, nadat de middelen van het redelijk overleg zijn uitgeput, aangenomen dat de gevallen beslissing hem naar eer en geweten toestaat zijn medewerking aan de courant voort te zetten.’ Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan S. van den Bergh jr. 4 juni 1939 4 Juni 1939 Den WelEd Geb. Heer S. van den Bergh Jr. WASSENAAR Zeer geachte Heer Van den Bergh Tot op heden mocht ik nog geen antwoord van U ontvangen op mijn brief van 24 Mei j.l. Het spreekt vanzelf, dat ik in geen enkelen zin invloed wil uitoefenen op de ontwikkeling van Uw gewaardeerde bemoeiingen met deze aangelegenheid, maar ik zou het toch zeer op prijs stellen, indien U mij zoudt kunnen meedeelen, tegen welken datum ik volgens Uw meening ongeveer met een oplossing (subs. een de definitieve bespreking) zou kunnen rekenen. De ‘zwevende’ positie, waarin ik thans verkeer, brengt voor mij (wellicht ook voor de krant) eenige bezwaren met zich mee; in de eerste plaats, omdat het geschil nog steeds voortgaat de menschen bezig te houden, zonder dat daar eenige officieele inlichting tegenovergesteld kan worden; en voorts, omdat ik uiteraard hangende deze quaestie geen besprekingen van welken aard ook wil aanknoopen over andere betrekkingen, waarvan ik de mogelijkheid toch open moet houden. Daarom zou ik gaarne eenig bericht van U tegemoet zien. Met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum S. van den Bergh jr. aan Menno ter Braak Wassenaar, 7 juni 1939 7-6-'39 Zeer geachte Heer ter Braak, Na uw brief van 24 Mei is uw zaak opnieuw in behandeling geweest en daar hierin verscheidene personen moesten worden betrokken, was een dergelijke zaak niet spoedig af te wikkelen. Nu moet U mij, als man van gevorderden leeftijd ten goede houden, dat ik U openhartig mededeel dat de inhoud en de toon van uw brief mij op eenige punten heeft teleurgesteld na onze voorafgaande uitvoerige besprekingen. Het is mijn overtuiging, dat indien deze brief aan een ander voor de leiding van de courant en de goede verhoudingen daaraan verantwoordelijk adres gericht waren geweest, prof. Kraus en ik weinig of niets meer hadden kunnen uitrichten. Intussen heeft het geen zin omtrent mijn bezwaren, die door prof. Kraus worden gedeeld, tegen uw brief in bijzonderheden te treden, daar hierdoor misschien maar weer oude wonden onnodig worden opengereten. Temeer niet, omdat ik U kan mededeelen, dat Commissarissen en gedelegeerde Commissarissen van het Vaderland in meerderheid besloten hebben tot bijgevoegde verklaring te Uwer opzichte, waarmede zij U verzoeken zich ook te vereenigen. Zonder dat daarover weer nieuwe besprekingen noodig zijn omdat wij meenen daarin zover als eenigszins mogelijk is met Uwe wenschen rekening te hebben gehouden. Tevens hebben Commissarissen er geen bezwaar tegen dat door U een bericht wordt verstrekt aan de bladen die over deze quaestie hebben bericht. Commissarissen zelf achten zich niet geroepen een dergelijk bericht te verstrekken, daar niet zij of de leiding van Het Vaderland voor die berichten verantwoordelijk zijn, maar zij hebben ook in deze zoo veel mogelijk Uw wensch trachten te vervullen, mits U zich dan ook houdt aan den inhoud van de tweede bijlage dezes en noch U noch Uw vrienden daaraan commentaar gaan verbinden. Ik hoop dan, dat op deze wijze de zaak op bevredigende wijze opgelost is en in de toekomst geen verdere moeilijkheden zal baren. Met de meeste hoogachting Uw dw S. van den Bergh Jr Den Weledelzeergeleerden Heer Dr. Menno Ter Braak Den Haag Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan S. van den Bergh jr. 8 juni 1939 8 Juni 1939 Den Weledgeb. Heer S. van den Bergh Jr. WASSENAAR Zeer geachte Heer Van den Bergh In antwoord op Uw schrijven van 7 Juni deel ik u mede, dat ik het bijgevoegde concept-‘richtsnoer’ aanvaard, evenals de redactie van het door mij af te geven persberichtje. Aangezien aan mijn hoofdbezwaar inzake politiek en relgie geheel is tegemoetgekomen, meen ik er goed aan te doen, bezwaren van ondergeschikten aard tegen de formuleering op zij te zetten en dezen tekst in zijn geheel te accepteeren. Allereerst wil ik daarbij U en prof. Kraus hartelijk dank zeggen voor Uw bemiddelend optreden, waarvan ik de strekking ten zeerste heb gewaardeerd. Des te meer doet het mij leed, dat mijn brief van 24 Mei U op sommige punten blijkbaar onaangenaam heeft getroffen; de reden daarvan is mij helaas niet duidelijk, aangezien ik door de zaak scherp te stellen juist wilde trachten haar van bijkomstigheden te ontdoen en tot de principieele kern te reduceeren; bovendien heb ik dien brief, alvorens hem te verzenden, opzettelijk aan eenige vrienden laten lezen (waaronder zeer bezadigde maatschappelijke menschen), die zonder onderscheid van oordeel waren, dat ik mij volkomen correct en gematigd had uitgedrukt. U gelieve niet te vergeten, dat de behandeling, die aanleiding werd tot dit geschil, mij deerlijk moest desillusioneeren, en dat alleen de toekomst (die, zooals reeds gezegd, voor beide partijen een experiment zal zijn) het geschokte vertrouwen zal kunnen herstellen. Echter: van deze voor mijn gevoel noodzakelijke scherpte was geen lettergreep voor U of prof. Kraus bestemd, aangezien ik voor Uw optreden in dezen slechts lof kan hebben. Ik hoop dan ook, dat mijn brief bij U geen onaangename herinneringen zal achterlaten, nu het geschil uit de wereld is geholpen. Voor de goede orde van zaken meen ik er goed aan te doen nog even te noteeren, hoe ik van mijn kant mij de afwikkeling voorstel. Tegelijk met dezen brief zend ik een schrijven aan den heer De Lang, waarin ik mijn ontslagaanvrage intrek; daarvan doe ik U ingesloten copie toekomen. Ik zal daarna dus, als ik wel begrepen heb, ontvangen 1. de door Commissarissen geteekende ‘richtsnoer’, en 2. een schrijven van den heer De Lang, waarin hij mij meedeelt, dat hij mijn ontslag annulleert. Daarna zal ik dan het persberichtje afgeven aan het A.N.P., dat in Vad. en N.R.C. uiteraard niet verschijnt. Het spreekt vanzelf, dat ik daaraan in de pers geen enkele commentaar meer zal verbinden. Wat mijn vrienden betreft: zij hebben zich, voorzoover ik mij herinner, over deze zaak niet in het publiek uitgelaten; de scherpste critiek op mijn ontslag kwam van de Arbeiderspers, waarmee ik geen relatie onderhoud, en van mijn principieele tegenstanders, de katholieke Nieuwe Eeuw en dr. P.H. Ritter jr. Op hun en anderer commentaren heb ik uiteraard niet den minsten invloed, en ik zal mij er dan ook wel toe moeten bepalen voor mijzelf te spreken, of in dit geval te zwijgen. met de meeste hoogachting Uw dw. [Bijlage] Gewijzigd concept volgens Swart Schilt Commissarissen van Het Vaderland, betreurende de meeningsverschillen die ontstaan zijn omtrent de opvatting welke de letterkundige medewerker van dat blad dr. Menno ter Braak van diens taak heeft, meeningsverschillen, die geleid hebben tot diens onstlagaanvrage en de aanneming daarvan door den directeur van Het Vaderland, stellen er prijs op te verklaren dat naar het hun voorkomt bij de vrijheid van critiek die den letterkundigen medewerker van een liberaal dagblad als Het Vaderland is toegestaan, noodzakelijkerwijze rekening moet worden gehouden met hetgeen de lezers van dit dagblad van een critiek onder deze rubriek mogen verwachten; van oordeel, dat in tegenstelling met de volledige vrijheid waarop een schrijver in een wetenschappelijk tijdschrijft aanspraak mag maken, de letterkundige criticus van een dagblad, in het kader van die courant, moet blijven binnen der perken, die hem door den aard zijner lezers worden opgelegd en met name zich moet onthouden van uitspraken, die hem op politiek of religieus gebied brengen en waarvan hij kan vermoeden, dat zij in den kring der lezers aanstoot zullen geven; aannemende, dat ook bij den heer Ter Braak de juistheid van dat standpunt wordt ingezien, waartoe recente besprekingen Commissarissen aanleiding geven; verzoeken eenerzijds den heer Dr. M.t.B. zijn ontslag aanvrage in te trekken en anderzijds de directie het verleende ontslag te annuleeren. Comm. stellen tevens voor ten einde moeilijkheden in de toekomst te voorkomen, de werkzaamheden zoo te regelen, dat de letterkundige medewerker voortaan geheel vrij zal zijn van elken invloed van den directeur der courant op zijn werk, zijn artikelen geregeld aan het oordeel van den hoofdredacteur zal onderwerpen, die eventueel na raadpleging van mr. Swart, zijn oordeel daarover uitspreekt, waarbij de letterkundige medewerker zich bij voorbaat neerlegt. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan S. van den Bergh jr. 12 juni 1939 12 Juni 1939 Den Weled. Geb. Heer S. van den Bergh jr. Rust & Vreugdlaan 5 WASSENAAR Zeer geachte Heer Van den Bergh Voor de goede orde deel ik U nog even mede, dat mij een brief van den Heer De Lang heeft bereikt, waarin hij mijn ontslag als redacteur annulleert. Aangezien hiermee de verhouding tusschen Het Vaderland en mij ook formeel is geregeld, meen ik er goed aan te doen het bewuste persberichtje aan het A.N.P. af te geven voor de avondbladen van 13 Juni; aan de verspreiding van geruchten over en commentaren op het ‘conflict’ wordt dan meteen een einde gemaakt. met de meeste hoogachting, In vervolg op schrijven van 8 Juni j.l. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum S. van den Bergh jr. aan Menno ter Braak Wassenaar, 16 juni 1939 den 16. Juni 1939 Geachte Heer ter Braak, Van Professor Kraus zult U dezer dagen het door hem en mij geteekend richtsnoer ontvangen en hiermee is onzerzijds dan het geval behoorlijk geregeld. Ik moet echter tot mijn leedwezen constateeren, dat een bericht in ‘Het Volk’ in het avondblad van 13 dezer geheel ingaat tegen den geest van den nieuwe regeling. - Ik neem aan, dat U, naar Uw verklaringen, geheel buiten deze zaak staat, maar U begrijpt, dat dit ons zeer onaangenaam heeft getroffen. Inmiddels verblijf ik, hoogachtend, S. van den Bergh jr. Den Weled. Zeergel. Heer Dr. M. ter Braak, 's-Gravenhage. Kraaienlaan 36. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan S. van den Bergh jr. 25 juni 1939 25 Juni 1939 Den Weledelgeb. Heer S. van den Bergh jr. ‘Wiltzangk’ WASSENAAR Zeer geachte Heer Van den Bergh Naar aanleiding van Uw schrijven van 16 Juni j.l deel ik U mede, dat ik van prof. Kraus dezer dagen twee exemplaren van het ‘richtsnoer’ ontving, waarvan ik er één aan hem terugzond, voorzien van mijn handteekening. Ook voor mij is hiermee het ‘geschil’ definitief afgedaan, en ik spreek de hoop uit, dat het in de toekomst voor geen van beide ‘partijen’ noodig zal zijn zich op dit document te beroepen; dan beantwoordt het m.i. aan den geest van onderling overleg, waarop onze overeenkomst werd gebaseerd. De toon van het bericht in de Arbeiderspers heeft ook mij onaangenaam getroffen, maar aangezien ik aan dit blad noch aan eenig ander blad nadere commentaar heb verstrekt, zooals onze afspraak was, kan ik daar niets aan doen. Dat het bericht niet den geest der nieuwe regeling weergeeft, ben ik geheel met U eens. Het is nooit mijn bedoeling geweest, ‘geheel zonder beperking’ in een courant te schrijven, zooals het bericht zegt; de wrijving, die tusschen Het Vaderland en mij ontstaan is, betrof uitsluitend de wijze van samenwerking. Wanneer deze in de toekomst in den besten zin liberaal zal zijn, dan ben ik de eerste om bepaalde aan het wezen der journalistiek inhaerente beperkingen te aanvaarden. Het zijn immers niet deze beperkingen, die iemands geestelijke onafhankelijkheid in gevaar brengen. Overigens kan ik U nog meedeelen, dat ik een gesprek met den heer De Lang heb gehad, waarin overeengekomen is om het incident als afgedaan te beschouwen. met de meeste hoogachting [‘richtsnoer’ waarvan in bovenstaande brief sprake is:] Commissarissen van ‘Het Vaderland’, betreurende de meeningsverschillen die ontstaan zijn omtrent de opvatting welke de letterkundige redacteur van dit blad Dr. Menno ter Braak van diens taak heeft; meeningsverschillen, die geleid hebben tot diens onstlagaanvrage en de aanneming daarvan door den directeur van ‘Het Vaderland’; stellen er prijs op te verklaren dat naar het hun voorkomt bij de vrijheid van critiek die den letterkundigen redacteur van een liberaal dagblad als ‘Het Vaderland’ is toegestaan, noodzakelijkerwijze rekening moet worden gehouden met hetgeen de lezers van dat dagblad van een critiek onder deze rubriek mogen verwachten; van oordeel, dat in tegenstelling met de volledige vrijheid waarop een schrijver in een wetenschappelijk tijdschrijft aanspraak mag maken, de letterkundige criticus van een dagblad, in het kader van die courant, moet blijven binnen der perken, die hem door den aard zijner lezers worden opgelegd en met name zich moet onthouden van uitspraken, die hem op politiek of religieus gebied brengen en waarvan hij kan vermoeden, dat zij in den kring der lezers aanstoot zullen geven; aannemende, dat ook bij den heer Ter Braak de juistheid van dit standpunt wordt ingezien, waartoe recente besprekingen Commissarissen aanleiding geven; verzoeken eenerzijds den heer Menno ter Braak zijn ontslagaanvrage in te trekken en anderzijds de directie het verleende ontslag te annuleeren. Comm. stellen tevens voor teneinde moeilijkheden in de toekomst te voorkomen, de werkzaamheden zóó te regelen, dat de letterkundige redacteur voortaan geheel vrij zal zijn van elken invloed van den Directeur der Courant op zijn werk, zijn artikelen geregeld aan het oordeel van den Hoofdredacteur zal onderwerpen, die eventueel na raadpleging van Mr. Swart, zijn oordeel daarover uitspreekt, waarbij de Redacteur van Letteren en Kunst zich zal dienen neer te leggen 's-Gravenhage, 13 Juni 1939.-. [ondertekend door:] Menno ter Braak, J. Kraus, S. van den Bergh jr. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Jeannette van den Bergh van Eysinga-Elias Jeannette van den Bergh van Eysinga-Elias aan Menno ter Braak Santpoort, 5 april 1931 Santpoort, 5 April 1931 Zeer geachte Heer ter Braak, Met zoo 'n buitengewoon genoegen las ik uwe recensie van de domineesvrouwroman: dat is een herinnering aan de goede tijd der Hollandsche litteraire kritiek! Ik hoorde van een vriend over de kostelijk-huilerige manier, waarop de bewuste domineeske tekeer is gegaan tegen uw weloverwogen en rake aanmerkingen. 't Is me een stel in die pastorie: hij houdt lezingen over háár en zij schrijft een roman over hèm. 't Is nu niet meer de zondaar, maar de zondares tegen den heiligen geest, en dat is erger! Als u een overdrukje heeft, dan zou ik het graag in m'n verzameling hebben! Met hartelijken groet uwe J.v.d. Bergh v. Eysinga-Elias Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Ernst Bernheim Ernst Bernheim aan Menno ter Braak (p/a uitgeverij J. Clausen, Amsterdam) 29 juli 1928 [Greifswald] 29/7 28. Sehr geehrter [Herr] Doktor! Nehmen Sie meinen besten Dank für die freundliche Übersendung Ihres Buches, das mich natürlich ungemein interessiert. Ich hoffe, künftig darauf näher einzugehen. Ergebenst der Ihren E. Bernheim Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - J.B. Besançon Menno ter Braak aan J.B. Besançon Den Haag, 16 augustus 1935 Aan den WelEd. Heer J.B. Besanson Wassenaarsche Weg 2 Den Haag Pomonaplein 22 den Haag 16 Aug 1935 Zeer geachte Heer, Namens de Redactie kan ik U mededeelen, dat van de drie, door U ingezonden gedichten, het vers ‘Exit’ zal worden geplaatst. De beide andere gaan dus hierbij terug. Namens de Redactie Met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Saar Bessem Saar Bessem aan Menno ter Braak Rotterdam, [10 juni 1935] 2de Pinksterdag Beste Ant en Menno, Het dondert en bliksemt boven Rotterdam. Over de Beukelsdijk spoeden zich angstige menschens naar huis. De meesten gehuld in verregende C. en A-Pinksteraanbiedingen. Een troostelooze aanblik. Bij mij persoonlijk komen tijdens deze hemelsche driftbuien... schuldgevoelens naar boven. (Zoo verging het reeds de primitieve mensch) Zóó erg zijn die schuldgevoelens, dat ik besluit alsnòg naar de vulpen te grijpen en te trachten de goden en jullie gunstig voor mij te stemmen. Zij het niet te laat! Het zal nu een half jaar geleden zijn dat Menno een vodje papier in mijn bus gooide bezaaid met vriendelijke woorden, waarop door mij niet werd gereageerd. Nee, dit zullen de goden mij niet vergeven, vrees ik. Zoù ik de moed vatten jullie te vragen hoe het leven staat? En of jullie nog altijd op 't Pomonaplein toeven? Kijk, daar komt het zonnetje door. Ook de primitieve mensch meende in de kleinste verandering-ten-goede-van-daarboven een gunstig voorteeken te zien... Hier gaat het best. 6 Juli wordt Heer Halewijn van Pijper hier gegeven (je moet de groeten hebben. Menno) en zal ik daarin het Koningskind spelen. Een en ander ter eere van de opening van het Boymansmuseum. Voor mij aardig. Of ik er iets van terecht zal brengen zal moeten blijken, ik heb zooiets nooit gedaan. Verkade heeft de regie. Er wordt dus deze laatste weken van de eene repetitie naar de andere gehold. 't Montessorischooltje heb ik eenvoudig in de steek gelaten, het onderwijs interessert mij minder dan ooit. Na 6 Juli (lach niet) kom ik een middagje thee drinken als 't mag. Laat een van jullie eens goed op me zijn en b.v. een briefkaartje schrijven met erop: ‘wij leven nog’, ‘wij zullen trachten je te vergeven’, ‘wij zijn je allang vergeten’ of iets in dien trant. Hartelijke groeten, Saar Origineel: Den Haag, Lettterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Martien Beversluis Martien Beversluis aan Menno ter Braak Hilversum, 19 oktober 1934 Hilversum, 19 Oct. 1934 Weledele Heer, In antwoord op uw verzoek van 16 Oct. j.l. bericht ik u dat ik dezer dagen mijn antwoord u zal doen toekomen. Met vr. gr. Hoogachtend Martien Beversluis Loosdrechtscheweg 106 Hilversum Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - C.L. van der Bilt C.L. van der Bilt aan Menno ter Braak (Den Haag) 11 mei 1939 In antwoord op Uw brief dd. 9 mei 1939 heb ik de eer U te berichten, dat ik, gezien het stadium, waarin de vervulling der vacature Nederlandsch en geschiedenis aan het tweede gymnasium verkeert, geen termen kan vinden aan Uw verzoek te voldoen. De Wethouder van Onderwijs, C.L. van der Bilt Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Rudolf G. Binding Menno ter Braak aan Rudolf G. Binding 12 december 1933 12 Dez. 1933 Herrn RUDOLF BINDING Buchslag, HESSEN Sehr geehrter Herr Binding Mein Freund und Kollege Maurice Roelants überreichte mir einen Brief, in dem Sie sich beschweren über meine Kritik bezüglich Ihrer Schriften in der Nieuwe Rott. Courant. Es schmerzt mich aufrichtig, dass diese Kritik Ihren Zorn geweckt hat, denn ich schrieb sie nicht damit Sie sich ärgern würden; wenn ich auch gezwungen bin, jeden Buchstaben meines kurzen Aufsatzes zu behaupten. Ich hatte nur die Aufgabe, den Lesern der N.R.C. klarzumachen, wie ich mich als holländischer Schriftsteller und ausserdem Mitarbeiter dieser Zeitung zu Ihren Büchern verhalte. In der Tat, ich habe diese Schriften ‘zerrissen’, und sogar ohne Belege. Dass ich ‘einfach kein deutsch lesen kann’ muss ich in diesem Zusammenhang leider in Abrede stellen, und als Beweis füge ich eine Übersetzung meines Artikels zu. Damit will ich am wenigsten sagen, dass ich über einen so schönen Stil verfüge wie Sie und dass Sie keine Fehler in Brief und Übersetzung entdecken werden. Dass Sie in den deutschen Zeitschriften und Zeitungen nicht ‘zerrissen’ wurden, freut mich sehr, und ich habe nichts dagegen. Ich erlaube mich nur dazu zu bemerken, dass dieser Umstand nichts ändert an meine Meinung über Ihren Stil; im Gegenteil, ich erwartete eine solche communis opinio in Deutschland. Ich will ja keineswegs leugnen, dass dieser Stil sich der neuen deutschen Romantik vorzüglich anpasst; der Kultus der ‘schönen Gefühle’, worüber Nietzsche so seine Meinung hatte, erscheint immer dort, wo die Freiheit des Gedankens lahm gelegt und die ‘lactea Ubertas’ des stilisierten Satzes Hand über Hand wächst. Schöner Stil ist für mich eine ‘Toilettenangelegenheit’, wenn er Banalitäten zu verhüllen hat; und in Ihren Arbeiten suchte ich vergeblich nach Originalität und ‘Wahrheit’ im Sinne Nietzsches. Nicht mehr und nicht weniger wollte ich in der N.R.C. dem Publikum mitteilen; hoffentlich wollen Sie dabei in Betracht ziehen, dass es sich hier handelt um ein holländisches Publikum; es liebt den Humor, der in Ihren Bücher volkommen fehlt; es hat schlechte Eigenschaften, ist aber nicht so mühsam und ernst wie Ihr Stil. ‘Rien au monde ne me semble bête que la gravité’, hat Stendhal gesagt, und ich sage es ihm nach. Nicht um mich zu entschuldigen, sondern nur um Ihnen klarzumachen, dass ich mich gewissenhaft mit Ihren Büchern befasst habe, schreibe ich Ihnen diesen Brief. Inzwischen habe ich die N.R.C. gebeten eine Gegenkritik mit meiner Unterschrift aufzunehmen; die Redaktion aber hat prinzipielle Beschwerde dagegen, so dass ich Ihnen in dieser Hinsicht leider nicht helfen kann. mit vorzüglicher Hochachtung, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Rudof G. Binding aan Menno ter Braak Berlijn, 15 december 1933 Dr. h. c. Rud. Binding z. Zt. Berlin den 15. Dezember 33. Herrn Dr. Menno Ter Braak Rotterdam Beukelsdijk 143 B Sehr geehrter Herr ter Braak! Wenn Ihre Ausführungen im Nieuwe Rotterdamsche Courant halb so änstandig gewesen wären wie Ihr Brief vom 12. Dezember so würden Sie Wahrscheinlich mich geradezu bezwungen haben. Ich muss gegenüber Ihrem Briefe zunächst feststellen dass nicht ich mich an Sie gewendet habe, sondern dass Sie sich an mich wenden - was vielleicht erlaubt Ihnen zu antworten. Diese Antwort freilich kann nur kurz sein und möchte Sie zunächts nur darüber aufklären, dass Ihre Kritik keineswegs meinen Zorn geweckt hat. Ich kann ja nicht hindern dass Sie sich blamieren. Wenn ich gesagt habe: Sie können kein deutsch lesen (wie es in dem Brief an Ihren Freund Maurice Roelants geschehen ist), so sage ich eben damit heutzutage nichts für uns Verwunderliches. Sie haben keine Ahnung von mir. Kein Mensch in der ganzen Welt - auch in Holland nicht - glaubt von mir das was Sie von mir gesagt haben, wenn er mich überhaupt kennt. Sie bilden sich ein dass mein Stil oder meine Gefühle etwas mit der neuen deutschen Romantik zu tun hätten und dass infolgedessen die deutschen Zeitschriften und Zeitungen mich aus diesem Grunde nicht ‘zerreisen’. Sie wissen einfach nichts von mir. Sie wissen einfach nicht dass mir deutsche Zeitschriften und Zeitungen ebenso gleichgültig sind wie holländische Zeitschriften und Zeitungen oder irgendwelche Zeitschriften und Zeitungen. Sie wissen ja garnichts von meiner Anhängerschaft. Sie kümmern sich auch gar nicht darum ob ich Humor habe oder nicht sondern nehmen an dass ein holländisches Publikum denselben in meinen Büchern vermisst. Das holländische Publikum vermisst ihn gar nicht; nur Sie kennen die Büchern nicht in denen der Humor spielt. Und ich habe keinen Grund Ihnen diese Bücher zu verehren. Wenn Ihnen darum zu tun ist können Sie sich ja dieselben selber suchen. Sie haben vollständig recht dass ‘schöner Stil’ - wie Sie ihn auffassen - eine Toilettenangelegenheit ist; aber Sie können nicht genug deutsch lesen um eine Toilettenangelegenheit die keine ist, von ‘Substanz’ zu unterscheiden die einen Stil fordert. Denn Sie können mir doch nicht beibringen was Stil ist und ich kann Ihnen offenbar nicht beibringen was Substanz ist. Die ganze Situation ist die dass ich eine bessere Meinung von holländischen Lesern habe und haben darf als Sie, der Sie voraussetzen dass holländische Leser an diesen meinen Dingen nichts von Reiz oder auch nur von Substanz finden. Die unzähligen - oder sagen wir nicht unzähligen sodern die vielfachen - Anerbietungen von Uebersetzungen ins Holländische, die jedesmal daran scheiterten dass die besten Bemühungen die Schwierigkeiten nicht überwanden, beweisen mir nur dass es schwer sein muss meinen Dingen gerecht zu werden. Ihnen nehme ich das nicht übel, Sie verstehen deutsche Dinge nicht und geben sich ja auch nicht Mühe das Werk eines Autors kennen zu lernen und aus dem deutschen Wesen heraus zu verstehen sondern Sie machen Kritiken - wie Sie selbst mir schreiben fur ein holländisches Publikum. ‘Rien au monde ne me semble, bête que la gravité’ - das ist genau das was auch ich als Bêtise bezeichne. Aber nicht einmal das werfen Sie mir ja vor sondern eine Philosophie Houbigant und dergleichen - wie ich ja überhaupt nach ihrem Brief den Eindruck habe dass Sie gar nicht mehr wissen wie unanständig - nicht für mich - sondern für die Holländer, für Ihr land, für Ihre Nation, für Ihre bedeutendste Zeitung, für Sie selbst als einen Schriftsteller von Rang die Ausführungen waren wegen deren ich mich bewogen fühlte an einen so anständigen Mann wie Ihren Freund Maurice [Roelants] - allerdings unter der Unkenntnis dieser Freundschaft -einen Brief zu schreiben. Sehr geehrter Herr Ter Braak! Wenn Sie in diesen Ausführungen nichts von einem Friseurparfüm entdecken, nichts von einem Houbigant, nichts von Glacéhandschuhen, u. dergl., so werden Sie sich ja nicht wundern. Im Gegenteil: es muss Ihnen ja nur gefallen. Ich würde auch nicht Ihren Brief einer Antwort wertgehalten haben wenn mich nicht eine Achtung vor Ihrer Nation dazu veranlasst hätte an Herrn [Roelants] zu schreiben. Dass dieser Herr Ihnen meinen Brief mitgeteilt hat und Sie von sich aus an mich geschrieben haben hat es mir erlaubt Ihnen auf Ihren brief zu erwidern. In vorzüglicher Hochachtung Rudolf G. Binding Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Rudolf G. Binding Den Haag, 25 december 1933 Haag, Pomonaplein 22 25 Dezember 1933 Sehr geehrter Herr Binding, Für die Zusendung Ihres Buches und Ihren Brief bin ich Ihnen sehr verbunden; wenn ich auch keinen Anlass finde meinen Urteil über Ihre Schriften zu ändern, so freue ich mich wesentlich, dass Sie mir Gelegenheit bieten, meinen Standpunkt von neuen Tatsachen heraus zu erörtern. Ihre Auseinanderersetzung mit Romain Rolland interessiert mich lebhaft, weil sie sich beträchtlich unterscheidet von dem all zu glatten - wenn Sie wollen: substanzreichen; ich habe den Aberglauben an die ‘Substanz’ abgeschüttelt, bilde ich mich ein - Stil Ihrer sonstigen Arbeiten. Sie verlassen hier wenigstens hier Ihren deutschen Olymp und versuchen so ehrlich wie möglich uns Ausländern klar zu machen, was Ihnen die nationale Erhebung (wie Sie es nennen) bedeutet. Glauben Sie mir, ich weiss dass zu schätzen; ich bin in meinen Aeusserungen scharf, aber ich habe keineswegs böse Absichten. Ich wohnte längere Zeit in Deutschland (Berlin); das ist eben der Grund, dass mich das deutsche Bekenntnis zum geistigen Mittelalter persönlich tief erschüttert hat. Ich liebe Heine, Stirner, Nietzsche, Thomas Mann; ich schätze Rilke und Stefan George, obschon ich um die olympische Gesten Georges oft gelachen habe. C'est la gravité de ce digne poète qui me fait rire. Sie mahnen mich in Ihrem Brief, Ihre Bücher ‘aus deutschem Wesen heraus’ zu beurteilen. Leider ist mir das rein unmöglich; aus deutschem Wesen heraus haben wir im vergangen Jahre schon zu viel erklären müssen: Konzentrationslager, [Antisemitismus], Hitlergruss, Reichtagskandale des Herrn Goering u.s.w. Sie haben es gewissermassen leicht, wenn sie das ‘Randerscheinungen’ nennen! Ich glaube Ihnen unbedingt, wo Sie sagen, das der Kern des Geschehens dadurch nicht angerührt wird; das habe ich nicht, und das hat keiner bei uns behauptet. Als den Kern des Geschehens sehe ich Schlimmere Sachen. Deutschland, das im Begriff war sich zu einem wahrhaft europäischen Staat mit ‘guten Europäern im Sinne Nietzsches emporzuarbeiten, kehrt mit seinem ewigen Lamentationen über Versailles und den verlorenen Weltkrieg zurück zum überlebten Mythus, zur lehren Romantik, zu dem Glaube an die Rasse und das Volk. Randerscheinungen? Sagen Sie mir bitte, wo der Rand aufhört und die Kern anfängt! Sie wissen wahrscheinlich so gut wie ich, wie Goethe und [Nietzsche] sich über die Deutschen geäussert haben; in seinen Gesprächen mit Eckermann sagt Goethe, dass sie Barbaren sind; Nietzsche behauptet, es habe noch nicht einmal eine deutsche Kultur gegeben. ‘Ihr Deutsche, ihr seit so tief, ihr seit noch nicht einmal oberflächlich.’ Nietzsche wollte das vereinte Europa, er verabscheute die!, die jetzt durch die deutsche ‘Erhebung’ wieder propagiert wird; er sah die fehler der Juden, aber er wusste gleichfalls, dass die Juden die kommende europäische Kultur vorbereiteteten und deshalb durchschaute er die [antisemitische] Lüge, die jetzt in Ihrem Lande offiziell anerkannt wird (‘Ein Antisemit wird damit noch nicht anständig, dass er aus Grundsatz lügt.’) Sie können sich übrigens darauf verlassen, dass sogar meine Grosseltern Arier waren; nur möchte man fast Jude sein, in den Umständen des heutigen Augenblicks. Ihre Antwort ist ehrlich gemeint, daran zweifle ich nicht; dass Sie der nationalsozialistischen Partei nie angehört haben ist für mich der Beweis, dass Sie nicht wie die Antisemiten, ‘Aus Grundsatz zu lügen’ brauchen. Trotzdem haben Sie, soviel ich weiss, nicht protestiert, als Einstein als einen Hund aus Ihrem Land geworfen wurde; Sie haben nicht protestiert gegen den (freilich ziemlich komisch anmutenden) Wahnsinn der Bücherverbrennung; dass ist alles ja ‘Randerscheinung’, und wenn man in Deutschland gegen Randerscheinungen protest erhebt, wartet das Konzentrationslager oder die Emigration. [‘Greuelpropaganda’], sagt Ihr Minister [Goebbels], diese neue Randerscheidung der deutschen Kultur; ich habe, schade für ihn, in meinem Besitz das reizende Büchlein ‘Juden sehen Dich an’, selbstverständlich auch eine kleine Randererscheinung. Warum protestieren Sie nicht? Weil (in Ihren eigenen Worten) ‘nicht jeder sagen kann was er will’. Solange Sie feierlich, platonisch, religiös, mystisch, tief und noch einmal tief bleiben, solange wird kein S.A. Mann Sie belästigen; Ihre ‘Universalität’, das weiss man ganz genau, ist harmlos wenn Sie nicht mehr sagen. Wahrhaftig, ich liebe Herrn Feuchtwanger und Emil Ludwig nicht mehr wie Sie (wahrscheinlich); ich kann aber deswegen noch nicht einsehen, warum es nötig ist, das ‘Germany puts the clock back’ und die alten Dekorationen des Volksmythus wieder neu aufgeputzt werden sollen. Der Versailler Vertrag war eine Lüge, gewiss, nicht grösser, und nicht kleiner als die neue Lüge der Rassenreinheit, und wir Holländer sind davon eben so überzeugt wie Sie; aber Ihre Nation hat weder Frankreich noch die Inflation Ihnen genommen, Sie haben diese Tragödie enszeniert, Sie haben diesen Vertrag immer und immer wieder verkuppelt mit dem nationalen Martyrium. Ich frage: warum konnte das Individuum in Deutschland unter der Republik von Weimar nicht frei und unabhängig leben, warum musste das Nationalgefühl immer verantwortlich gemacht werden für die romantischen Träumereien über die Vergangenheit? Sie wagen es, in Ihrer ‘Antwort’, Goethe und Goering in einem Satz zu vereinigen. Ich habe nichts dagegen, dass sie beide ‘verflucht deutsch’ sind; Sie werden aber nichts dagegen haben können, dass sowohl Romain Rolland wie Dimitrof dabei die Achseln zuckt und lächelt. Von diesen Phrasen haben wir endlich genug, das mutet ungefähr so an wie das weniger erhabene, aber um so bekanntere ‘Deutsche trinkt deutsches bier’. Wenn Sie mir sagen, ganz offen, und ohne Platonismus, was Sie von diesem Herrn Goering denken und seinem ritterlichen Benehmen im Reichstagsprozess, so werde ich Ihnen sagen, dass ich das Deutschtum eines Goethe liebe und hochschätze wie ich das Deutschtum Goerings als einen Schmach, eine Geschmacklosigkeit und einen pathologischen Fall betrachte. Beide ‘verflucht deutsch’ - aber Goethe war vor allen Dingen Kosmopolit[,] auch das können Sie wissen, und Goering, na, Goering ist eben eine Randererscheinung. So kann man sich mit Gott und dem Teufel zurechtfinden sie sind wahrscheinlich auch beide ‘verflucht deutsch’! Hitler wenigstens hat sich die Behauptung entfallen lassen (in ‘Mein Kampf’), dass die Deutschen ‘Ebenbilder des Herrn’ sind, und seitdem stelle ich mich Gott so ungefähr vor in der Gestalt des Filmschauspielers Otto Wallburg[.] Hoffentlich verzeihen Sie mir diese Attaque, die nicht persönlich gegen Sie gerichtet wurde; im Gegenteil, verhältnismässig ist Ihre ‘Antwort’ ehrlich und klar. Wir erwarten nur mehr, das wir vorläufig nur von Juden und [republikanische] Emigranten zu hören bekommen. Wir erwarten, dass Sie Nietzsche über die Deutschen lesen, wo er schreibt über ‘Zeitungen, Politik, Bier und wagnerische Musik’, die das deutsche Volk vergiftet haben, und nicht nur den ‘Zarathustra’ benützen als eine Art Prophezeiung des ‘Führers’. Nietzsche war Emigrant, vergessen Sie das bitte nicht[;] in Deutschland Flachland konnte er die schlechte Luft nicht ertragen; er zog Europa vor, Sils Maria, Genua. Mit vorzüglicher Hochachtung, Die Randerscheinungen sind symptomatisch für das Ganze; das wollte ich Ihnen noch sagen. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Rudolf G. Binding aan Menno ter Braak 8 januari 1934 8. Januar 1934 Herrn Dr. Menno ter Braak Den Haag Pomonaplein 22 Sehr geehrter Herr ter Braak, Ihr Brief vom 25. Dezember, der wegen eines Ausspanns um die Neujahrszeit nicht sofort seine Antwort gefunden hat, fordert doch noch einige Bemerkungen von mir heraus. Wenn Sie sagen: Nietzsche wollte das vereinte Europa, so ist sehr zu fragen ob Nietzsche das vereinte Europa unter dem Vertrag von Versailles auch noch gewollt hätte - wenn er ein Deutscher war. Man ist immer ein guter Europäer so lange das Europa noch nicht Wirklichkeit hat das man anstrebt; aber man wird ein guter Nationalist wenn man die Nation genommen bekommt - wie uns geschehen ist. Wenn Sie fragen: warum ich nicht protestiert habe wenn während einer Revolution verkannte oder missliebige Bücher verbrannt werden oder Juden ausgewiesen werden, so kommt mir das so vor als ob ich Sie fragen wollte warum eigentlich die geistige Blüte Frankreichs während der französischen Revolution nicht gegen die Hinrichtung einer unschuldigen Königin protestiert hat. Wenn Sie dann ferner auf Nietzsche als Emigrant anspielen, so weiss ich nicht ob das sehr glücklich ist. Wir verstehen unter einem Deutschen einen Mann der sein land nicht verlässt. Wenn Sie von eben diesem Nietzsche sagen: er zog Europa vor, Sils Maria, Genua - so darf ich wohl fragen: warum nicht Holland. Sie haben die Eigenschaft immer nur alle die Dinge anzuführen die Ihnen passen. Unsere Laster sind die Tugenden die Sie nicht anerkennen. Wenn wir noch keine hohe Kultur haben als deutsche - was auf gewissen Gebieten richtig und auf gewissen Gebieten falsch ist - so müssen wir sie uns eben aus uns selbst schaffen. Aber Sie können uns nicht den Vorwurf machen, wir hätten die Verpflichtung uns hierbei nach Ihnen umzusehen. Ich erkenne Sie als Holländer und Europäer an. Ob das aber von Ihnen aus nicht ebenso für uns zu gelten hätte? Sodas also Sie Nietszche als Deutschen und-Europäer anzuerkennen hätten? Vielleicht hätte er das von Ihnen verlangt. Denn ich mache mir das Vergnügen Ihnen eine Stelle aus Nietsche preiszugeben den Sie doch so verehren. diese Stelle heisst: ‘Vielleicht kenne ich die Deutschen, vielleicht darf ich selbst ihnen ein paar Wahrheiten sagen. Das neue Deutschland stellt ein grosses Quantum vererbter und angeschulter Tüchtigkeit dar, so dass es den aufgehäuften Schatz von Kraft eine Zeitlang selbst verschwenderisch ausgeben darf. Es ist nicht eine hohe Kultur, die mit ihm Herr geworden, noch weniger ein delikater Geschmack, eine vornehme ‘Schönheit’ der Instinkte; aber männlichere Tugenden, als sonst ein Land Europas aufweisen kann. Viel guter Mut und Achtung vor sich selber, viel Sicherheit im Verkehr, in der gegenseitigkeit der Pflichten, viel Arbeitsamkeit, viel Ausdauer, - und eine angeerbte Mässigung, welche eher des Stachels als des Hemmschuhs bedarf. Ich füge hinzu, dass hier noch gehorcht wird, ohne dass das Gehorchen demütigt... Und niemand verachtet seinen Gegner... Die Deutschen sind noch nichts, aber sie werden etwas.’ Blatt II, Herrn. Dr. Menno ter Braak Sie sehen also, wie deutsch Nietzsche war, und ich füge Ihnen hinzu: Es kommt heute weniger darauf an was deutsch ist - insofern darin auch manches Unbrauchbare, Ueberlebte, Wiederhervorgezogene und Misverstandene enthalten ist - als darauf was deutsch sein wird. Dies müssen Sie eben abwarten. Wir sagen ja auch nicht: Es sei echt französisch Königinnen hinzurichten, obgleich es in der Tat vorgekommen ist dass in Frankreich eine Königin hingerichtet wurde. Und nun zum Schluss. Ich habe diesen Briefwechsel nicht mit Ihnen in meiner Sache geführt sondern in Ihrer. Denn bei der mangelhaften Kenntnis die Sie von meiner Tätigkeit in Deutschland und auch von meinem Werk haben konnte ich ja gar nicht in meiner Angelegenheit zu Ihnen sprechen. Ich habe nur gedacht, einen holländischen Kritiker, der an hervorragender Stelle das Wort ergreift, darauf aufmerksam machen zu sollen dass mir seine Oberflächligkeit aufgefallen ist mit der er deutsche Dinge und deutsche Bücher aus der vorgefassten Meinung beurteilt die er augenblicklich über unsere Tugenden und Untugenden hat. Sie sind mit dieser vorgefassten Meinung, die natürlich von den Emigranten gestützt wird (ohne dass Sie es wollen), z. Zt. sehr schlecht daran. Wenn Sie Zeit haben kommen Sie einmal nach Deutschland und sehen sich die Leute genauer an die Sie augenblicklich so leichtfertig in den Beruf der ‘Friseure’ einzureihen belieben. Das ist das Einzige was ich Ihnen raten kann. In vorzüglicher Hochachtung Rudolf G. Binding Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - E. Binnendijk-Paauw E. Binnendijk-Paauw aan Menno ter Braak Amsterdam, 19 januari 1940 19 Januari '40 Beste Menno en Ant, Zooeven kreeg Dick M's brief. Ja, ik ben weer heelemaal opgeknapt, alles vergeten en vergeven en rij lustig schaats. Ik schrijf je even terug naar aanleiding van wat je over Gans zegt; van vele kanten werd dezer dagen jouw naam genoemd om hem eventueel in gunstigen zin te beïnvloeden. Dat hij ergens een rijksdaalder geleend heeft is niets vergeleken bij alle guldens en andere gelden die hij links en rechts poogt los te krijgen. Maar dat is niets bijzonders. Dan heeft hij onlangs het volgende bestaan: hij heeft het Amstelhotel opgebeld en een Friesche vlag te leen gevraagd (z.g. voor een fuif van een of andere club), deze vlag met haken om het lijf bevestigd onder z'n jasje en daarin rustig meegestapt met de journalisten, die een proefvaart met de Josef Stalin gingen maken. Niemand vroeg wat hij er eigenlijk deed en na zich de maaltijd goed te hebben laten smaken, heeft hij de Friesche vlag van het lichaam afgewonden en op het sloependek ergens aan bevestigd waar ze de rest van den tocht rustig heeft gewapperd. De russen waren te verbouwereerd om iets te doen en de persfotograaf heeft 't gekiekt. Verder natuurlijk politie en huiszoeking enzoo en uitdrukkelijk verbod er iets van in de Nederlandsch pers te publiceeren, maar het heeft met foto's in de Vooruit (België) gestaan en in een Engelsch blad. - Verder botert het niet erg tusschen hem en zijn vrouw. Zij is al vaker weggeweest en weer terug gekomen om 't nog eens te probeeren, maar dat lukte niet en nu was zij sinds 1 Jan. weer op zich zelf gaan woonen en zouden zij gaan scheiden. (Zij heeft een kamertje op een atelier). Nu kwam zij op zekeren dag Jan Campert tegen en aangezien zij hier niet veel relaties heeft vroeg zij hem of hij niet een advocaat wist, die hen gratis wou helpen bij de scheiding. Waarop Jan haar inderdaad naar iemand toe heeft gestuurd en zich ook verder haar lot eenigszins heeft aangetrokken. Dit nu was niet naar Gans' zin. Hij houdt nog van die vrouw en gunt haar geen enkele omgang met anderen en wil haar weer terug hebben. Uren lang post hij voor haar atelier en is erg lastig. Eenige dagen geleden is hij naar Jan C. toegekomen en heeft gedreigd hem een mes tusschen de ribben te steken, als hij z'n omgang met Esther niet staakte. Hij was erg overstuur en heeft den volgenden dag ‘ergens’ een gulden gevraagd ‘voor een goed doel’. Dat was volgens Dick en mij (Jan had mij de geschiedenis bij wijze van ‘goede mop’ verteld) het koopen van een mes en toen hij dan ook uren later, volkomen in de war en nerveus, Reinders binnenkwam en naar Campert zocht en hem niet vindende naar het kroegie snelde waar ik wist dat hij wèl zat, ben ik hem met een paar vrienden achterna gesneld om een eventueele moord te voorkomen. Hij is n.l. in staat, volgens ons, een dergelijk plan uit te voeren. Toen hij nu ook dreigend tegen deze vrienden begon te doen, ben ik naar het politiebureau gesneld en heb hulp gehaald. Eenige agenten hebben hem gefouilleerd, maar hij bleek geen wapen te hebben. Hij wou niet mee naar het bureau en is toen voor het kroegie, onder de hoede van een agent, blijven wachten. Het slot is geweest, dat er eenige brieven over en weer zijn gewisseld en dat hij toch tenslotte afgetrokken is en Jan 's nachts opgebeld heeft. Zij hebben toen een afspraak gemaakt, op Gans' initiatief, in het Vondelpark, alwaar zij gistermiddag in een stil laantje een robbertje gevochten hebben. Jan heeft er echter bij gezegd, dat het van zijn kant bij deze ééne keer zou blijven (hij dacht dat G. hierdoor wel opgefrischt zou zijn) maar Gans verklaarde hem te zullen blijven volgen en nu krassere maatregelen te zullen treffen. Dus toch de dolk! Aan Esther heeft hij gezegd, dat hij, als zij niet terugkomt, eerst haar overhoop zal steken en dan zich zelf. Hij is op het oogenblik voor geen rede vatbaar en luistert niet en is bij het krankzinnige af. Wij hebben Esther aangeraden haar advocaat alles te vertellen en raad te vragen of de politie om bescherming te vragen. Natuurlijk wil hij niet meer scheiden. Op een gegeven moment zei hij: ‘Ik ga naar Finland.’ Goed, zei Esther. Ja, dat zou je wel willen, dan ben je van me af - ik ga niet naar Finland. Wij vinden het allen een erg tragisch geval en hebben erg te doen met hem, maar weten geen oplossing. Toen iemand hem aanraadde zijn moeilijkheden eens met jou te bespreken, antwoordde hij dat hij dat dan liever met Du Perron wou doen want die zou hem wel gelijk geven! Weten jullie raad? Hartelijke Groeten, Enny Beste Menno, Ik zal Zondagochtend het Vaderland trachten te bemachtigen in Parkzicht. Je uitgangspunt, defensieve critiek, biedt wel gelegenheid de altijd moeilijk bespreekbare stof van een bundel critische opstellen aan te pakken, lijkt mij. Inderdaad onderscheidt zich het boekje niet door een offensieven geest, al heb ik mij - in het persoonlijk leven - geenszins in mijn stellingen teruggetrokken. Wat vind je van het stuk dat Henny erover heeft geschreven? Het schijnt mij, over den tekst heen, geconcipieerd naar aanleiding van een denk-beeld, dat hij zich - vooral in tegenstelling tot zijn eigen idealen van critiek - van mij heeft gevormd. Bovendien schuift hij mij een opvatting in de schoenen (n.l. de droom, die zich verbeeldt als ware het een plan dat zich verwezenlijkt), die ik nergens en nooit (zeker in dit boekje niet) heb verdedigd. Eigenlijk maakt hij zich jegens mij schuldig aan hetzelfde wat hij mij verwijt: abstraheeren, bevriezen. De inzinkinkjes die jij hebt, plagen ook mij. Er komt telkens een knagend ‘waarom?’ bij alles in mij op. Een nare malaise... Hoe jij daartegenin nog zooveel energie kunt ‘opbrengen’ is mij een raadsel. Bewonderenswaardig. Ik vind het dan ook bijzonder aardig van je, nog een stuk over mij te hebben geschreven. Ik hoopte het wel, maar dorst het niet verwachten. Wat dunkt jou van de affaire-Gans? Hij is m.i. rijp voor een sanatorium. Zijn jaloezie is ziekelijk en misplaatst, nu het hem duidelijk moet zijn, dat Esther allang niet meer van hem houdt. Maar zijn maatschappelijke mislukking (hij heeft geen baantje kunnen krijgen), zijn finantiëele ontreddering, het gebrek aan vooruitzichten, alles maakt hem wanhopig en redeloos, zóó dat hij voor niets meer terugdeinst. Hij heeft niets te verliezen en ontleent daaraan zijn moed. Tot ziens! Hart. gr., ook aan Ant, je D. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - G.H. Blanken Menno ter Braak aan G.H. Blanken Den Haag, 5 maart 1934 5 Maart 1935. Pomonaplein 22, den Haag Aan den WelEd. Heer G.H. Blanken Nassauplein 16 Alkmaar. Zeer geachte Heer, Met belangstelling hebben wij kennis genomen van Uw bewerking van Konst. P. Kavafis. Wij zouden het op prijs stellen uit het bundeltje eenige gedichten te mogen publiceeren in Forum. In het bijzonder zijn wij gesteld op het gedicht ‘Wachtende op de barbaren’, waarbij wij dan nog twee andere verzen zouden willen opnemen. Zoudt U ons omgaande willen mededeelen of ‘Wachtende op de barbaren’ tot onze beschikking kan staan? In dat geval zouden wij reeds zeer spoedig tot publicatie overgaan. Over de beide andere te plaatsen gedichten kunnen wij dan nog nader correspondeeren, maar wij zijn vooral gesteld op het bovengenoemde gedicht als centraal punt. Uw spoedig antwoord gaarne tegemoet ziend, Met de meeste hoogachting Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan G.H. Blanken Den Haag, 26 maart 1934 26 Maart 1935. t.B. Pomonaplein 22, den Haag Aan den WelEd. Heer G.H. Blanken Nassauplein 15 Alkmaar. Zeer geachte Heer Blanken Hierbij zend ik U de overgebleven verzen terug. In het April-nummer worden dus ook nog geplaatst: priester van het Serapeion - In de maand Athyr - en Che fece... il gran rifinto. Vermoedelijk zult U reeds de proeven van het een en ander hebben ontvangen. Ik verzoek U hierbij wel, deze zoo spoedig mogelijk te retourneren. De Redactie hoopt zeer op Uw blijvende belangstelling voor het tijdschrift te mogen blijven rekenen. Namens de Redactie Met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - J.A. Bletz J.A. Bletz aan Menno ter Braak [voor 27 juni 1925] Waarde Collega! Vermoedelijk heb je evenals ik in de ‘Vrije Bladen’ een Fransch versje aangetroffen, dat vertaald moet worden. Daar ik me tot dit versje en werk nogal aangetrokken voelde heb ik me hieraan gewaagd. Echter heb ik enkele moeilijkheden die ik aan jou, als lid van een cum laude-familie ter oplossing wou voorleggen. Beteekent nl. de naam Iblis iets? Evenals bij de inktvisscherij heb ik me ook nu tot Larousse Illustré gewend, doch deze weet het ook niet. Is het wellicht een personage uit jullie modernistische poppenwinkel van clowns, rebellen en vazallen? Als 't niets beteekent laat ik het in mijn vertaling weg. Ik schrijf je het concept daarvan ter keerzijde - je ziet het geheel is ver-Amsterdamscht, noodzakelijk, volgens mij, in dit geval. Van 't Duitsche vers, kan ik met geen mogelijkheid de syntaxis der eerste regels vatten, jij wel? ‘Tierendes’ lijkt me een onverantwoordelijke drukfout voor ‘frierendes’. Overigens beroerde dingen, die drukfouten. Zoo denk ik dat je wegens de langdurige dramatiek van de ‘trein’ wel niet het Nachtfeest in Blaricum zult meemaken. De uitnoodiging is mij te Scholtiaans gesteld: ik vrees het feest ook. Gaarne zal ik je licht onder de Eibergensche korenmaten zien uitschijnen, m. vr. gr. J.A. Bl. In de bar ‘'t Verloren Paradijs’ drinkt Adam whisky met wat ijs en Eva proeft van een menthe sode - de manna is lang uit de mode - De barman, die met de oogen knipt, - oogen uit helschen steen gestipt - vol zorg een cocktail u/hen1) mêleert, als ‘Tree of Knowledge’ geserveerd. Maar Eva voelt in 't zwang're lichaam bokst en wringt de tweeling zich saam en snuivend met een wilden ruk, zegt ze: ‘Dat brengt vast ongeluk.’ ‘'k Vertrouw 't maar half,’ dacht Adam wijs (de verborgen vrucht gold zijn gepieker) en stil snoof Satan, de cyniker, in de bar ‘'t Verloren Paradijs’. Doorhalen wat niet verlangd wordt. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak (Eibergen) aan J.A. Bletz 27 juni 1925 Amice Vanmorgen ontving ik je vraag met de vertaling. Primo de vraag. Het cum laude mijns broeders kan mij hier niet helpen. Larousse bezitten wij hier ook, maar die levert inderdaad niets op. Vervolgens heb ik me tot ‘Zoeklicht’, de encyclopaedie van v. Loghum Slaterus gewend: niet thuis. En tenslotte geeft zelfs de ‘Bijbelsche Concordantie’ geen inlichting; een bijbelsch woord is het dus in geen geval. Ga dus de Talmud bestudeeren! Of laat het eenvoudig weg. Ik vermoed heimelijk, dat het een naam voor de slang is, maar waar hij vandaan kan komen blijft me een raadsel. Ik vermoed evenzeer heimelijk, dat de redactie van de V. Bl. zelf er, bij ev. vraag, niet meer van zal weten. Secundo: de vertaling komt mij hier en daar zeer geslaagd voor. De fantailisten verzen lijken mij verduiveld lastig te vertalen, opdat hun oolijkheid zoo aan de oorspronkelijke taal vastzit; en in hoeverre is het ‘hippocreen’? De Veramsterdamsching is dus zeker noodzakelijk. - Alleen de laatste strofe vind ik niet geheel correspondeeren met het origineel, wat rhytme betreft; ‘verborgen vrucht’ moet zeker ‘verboden vrucht’ zijn? Waarschijnlijk wint de derde regel aan kracht als je ‘de’ voor ‘cyniker’ weglaat. Overigens mijn hulde! Mag het hier als tegenstelling tusschen ‘germaansche’ en ‘gallische’ geest gelden, dat Binnendijk zich opmaakt, de duitsche en engelsche verzen te vertalen, terwijl jij de ‘fantaisiste’ kiest? Je krijgt trouwens concurrentie in Marsman, naar ik vernam. Waarschijnlijk tot ziens in Laag-Soeren. Het spijt me, dat er geen licht op de korenmaat kan staan. gr. Menno t. Br. Origineel: particuliere collectie J.A. Bletz aan Menno ter Braak Weesp, 16 juli 1928 Weesp. 16 Juli 1928 Amice, Uit 't buitenland terugkeerend vond ik je dikke proefschrift en ontdekte in opgespaarde kranten dat je promotie inderdaad en nog wel ‘cum laude’ plaats vond. Allereerst dus m'n gelukwenschen met dit volledig succes en tevens welbedankt voor toezending van de dissertatie. Ik had nog geen gelegenheid om van de inhoud kennis te nemen, maar zal dit ongetwijfeld doen. Zoo hebben we dan toch allen, meer of minder met roem overdekt, de eindstreep bereikt; waar ik trouwens nooit bang voor ben geweest, al zal jij ook wel meer uren in de lokaliteiten van Clausen dan in de Universiteit hebben doorgebracht. Ik geloof echter dat de eerste evengoed rente zullen dragen als de tijden die aan de studie werden gewijd. Zij het misschien niet zoozeer in practischen zin. En nog het beste toegewenscht voor den toekomst, met beste groeten Jan Bletz Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum. Menno ter Braak (Rotterdam) aan J.A. Bletz (Amsterdam) 29 september 1932 Amice Beste dank voor de aankondiging van je verloving en hartelijke gelukwenschen bij deze (naar ik zie) dubbel-juridische verbintenis! Het is altijd pleizierig weer eens iets uit de thans verwelkte boezem der P.C. redactie te hooren. Ik lees dat blad nog geregeld, jij ook? Maar het is inmiddels ongeveer onherkenbaar geworden. Tempora mutantur... al bijna vier jaar ben ik paedagoog en sta onophoudelijk bloot aan de degeneratie daaraan verbonden. h. gr. t.t. Menno ter Braak Origineel: particuliere collectie Briefwisseling Menno ter Braak - R. Blijstra R. Blijstra aan Menno ter Braak Amsterdam, 27 januari 1934 Amsterdam, 27 Januari 1934 Zeer geachte Heer ter Braak, Hierbij een klein verhaal, naar ik hoop geschikt voor Forum? Gaarne spoedig Uw beslissing. Hoogachtend R Blijstra Ik stuur er ‘Anarchi’ bij, ik heb zoo'n idee, dat jullie dat destijds niet gelezen hebben. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan R. Blijstra Den Haag, 17 februari 1934 Pomonaplein 22 Den Haag 17 Febr. '34 Amice, Hierbij zend ik je de ingezonden verhalen terug, waar de Redactie tegen heeft gestemd. Het spijt me zeer, dat ik er zelf ook tegen heb moeten stemmen, maar ik vind ze werkelijk veel minder dan wat we vroeger van je in Forum gepubliceerd hebben. Met vr. gr. t.t. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum R. Blijstra aan Menno ter Braak [november 1934] Waarde ter Braak, Hierbij stuur ik je eventueel voor Forum mijn laatste novelle (kleine roman). Hoewel hij wat groot is kreeg ik van Vic den indruk, dat jullie er plaats voor hebben. Ik laat hem door mijn vrouw brengen en kom zelf Donderdag of Vrijdag in Den Haag. Zou je tegen dien tijd het manuscript even in kunnen kijken? Denk je, dat het wat voor jullie is, dan kan je het (ten slotte nog ‘[woord onleesbaar]’) houden tot de redactie het gelezen heeft. Lijkt het jou niets kan ik het dan meteen weer mee terug nemen. Zou je mijn vrouw even het adres van Vestdijk willen geven? Ik heb destijds eens een avond aardig met hem gepraat en zou hem nog wel eens willen spreken. Beste groeten Rein Blijstra Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum R. Blijstra aan Menno ter Braak Amsterdam, 22 december 1934 Amsterdam 22 December '34 Waarde Ter Braak, Met het oog op een buitenlandse reis, die wij gaan maken heb ik vanaf heden geen vast adres meer. Zou je manuscript van Aanslag, als jullie het niet voor Forum accepteeren willen sturen aan Mevr. Otten, van Heutzstraat 7b, den Haag? Plaatsen jullie het wel, dan had ik graag, dat het honorarium tegen dien tijd gestort werd op de Twentsche Bank op mijn naam, rekening 20609. Ik had je graag nog even gesproken voor ik vertrek, want ik had mij voorgesteld ook eens een reportage of anderszins van ‘het Vaderland’ te sturen. Dit kan ik, als het zoover is, toch wel doen, maar misschien dat je bepaalde belangstelling had voor één of ander onderwerp. Inzendingen aan het Vaderland die niet geschikt zijn voor het blad, had ik dan ook graag naar bovenstaand adres geretourneerd. Overigens zal ik je van mijn adres op de hoogte houden. Beste groeten Rein Blijstra Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum R. Blijstra Aan Menno ter Braak [1935] Waarde ter Braak, Nog steeds heb ik niets van ‘Aanslag’ gehoord, dat ik November verleden jaar voor Forum inzond. Is hieromtrent nog niets beslist? Misschien kun je even schrijven, hoe de redactie er over denkt. Ik kreeg namelijk van andere zijde een aanvraag om het te lezen. Nu is lezen nog lang niet plaatsen, maar ik zou wel graag willen weten of jullie het nemen, dan kan ik tenminste schrijven, hoe of wat. Mocht het niets voor jullie zijn, stuur het dan, als dat gaat, even naar Johan van den Woude. Zijn adres is van Lenneplaan 29, Hilversum. Misschien zou je tevens zoo vriendelijk willen zijn mij dan even te berichten, adres: R. Blijstra 9 calle Tir. Mariá Playa d'Aro Spanje. Prov. Gerona Mocht je het nemen, dan krijg ik de proeven wel aan dat adres voor 1 Augustus. Na 1 Augustus p. adres L. Lichtveld. Colonia Torres Negras. San Cugat del Valles. Barcelona. Ik ben me bewust dat ik het een en ander van je verlang en dank je bij voorbaat voor de te nemen moeite. Rein Blijstra Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - J.C. Bloem J.C. Bloem aan Menno ter Braak Breukelen, 15 december 1931 Breukelen 15 December 1931 Beste Menno Dank voor je briefje. Het doet mij erg veel genoegen, dat je Zaterdag dus komt en ik zal je om 14 uur 8 te Utrecht van het station komen afhalen. Ik wacht buiten aan den uitgang. Het spijt mij verbazend, dat Truida niet meekomt, maar ik hoop, dat jelui samen spoedig eens weer zult komen, en zal trachten, door billijke consumptie en prompte bediening mij jelui gunsten waardig te maken. Je zult gemerkt hebben, dat ik voortdurend in den eersten persoon enkelvoud schrijf. De probleemlooze is n.l. nog bij haar moeder en zal zich pas morgen weer bij den hemelschen voegen, met de uit die tegendeelen voortgesproten eenheid. Tot spoedig dus, blonde puber, en geloof mij inmiddels met hart. gr. ook aan de betreurde Truida, steeds je Jacques P.S. Henny zul je denkelijk niet te zien krijgen. Hij lijdt aan een soort van menschenschuwheid. Maar den ultramontaan Engelman zal ik trachten, op je los te laten. P.P.S. Weet je, dat Vic van Vriesland je stadgenoot wordt? Hij wordt tijdelijk plaatsvervanger van Hopman. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum J.C. Bloem aan Menno ter Braak Breukelen, 18 maart 1932 Breukelen 18 Maart 1932 Beste Menno Ik vergat Zondag nog, je bijgaand proza mee te geven, waar ik het terloops even met je over gehad heb. Het is van een nog bijna-ongedrukt jongmensch (hij heeft eens één kort stukje in Groot Nederland gehad), dat een paar maal bij mij is geweest. Ik wilde hem graag wat helpen, omdat het mij lijkt - voorzoover je daar bij een beginner over kunt oordeelen - dat er wat in hem zit. Ik vind in de eerste plaats, dat hij schrijven kan en in de tweede, dat hij een soort van kalme ironie heeft, die persoonlijk en echt is en die in dit stukje (dat in G.N. dat heel kort was, was misschien nog curieuzer: het ging over het bezoek van een prins aan een schilderijtentoonstelling) verheft boven de gangbare ‘realistische’ novelle. Schrijf mij eens wat je ervan denkt en of je het mogelijkerwijs in Forum wilt opnemen. Het speet mij, dat onze discussie Zondag door je vertrekuur stopgezet werd: ik geloof, dat wij het eigenlijk op den duur eens zouden zijn geworden, voorzover wij dat eigenlijk al niet waren. Ik hoop dat Truida en jij ons van 't voorjaar spoedig weer eens zult komen bezoeken, het was dezen keer maar zoo kort. Hoe staat het met de sollicitaties? Ik ben erg benieuwd naar het resultaat. Schrijf je mij even een briefkaartje, als er wat bekend is? Hier uiteraard geen nieuws. Donderdag gaan wij naar Bergen, maar komen Dinsdag daarna al weer terug. Misschien kom ik begin April in Rotterdam, maar dan zijn jelui er niet. Heel veel hartelijks voor Truida, ook van Claartje, die evenzeer hoopt, dat jelui gauw weer eens hier zult komen. En geloof mij inmiddels, steeds je Jacques Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum J.C. Bloem aan Menno ter Braak Breukelen, 12 maart 1933 Breukelen 12 Maart 1933 Beste Menno Het deed mij zéér veel genoegen, na zooveel tijd weer eens een levensteeken van je te vernemen en dan nog wel in den vorm van een boekwerk, waarin ik en mijn medeverdwaasden in hun hemd worden gezet. Ik heb het nog niet gelezen, maar hoop eerlang - dit is bij mij altijd een ietwat rekbaar begrip - in de Gulden Winckel te riposteeren, als je mij ten minste niet voorgoed buiten gevecht hebt gesteld. Ik kom sinds mijn herleefd celibaat nogal eens in Rotterdam en zou jelui de volgende maal graag komen bezoeken. Is het niet te druk voor Truida als ik mijzelf op den maaltijd verzoek? En zou jelui in principe Zaterdag de 25ste schikken? Ik weet nog niet zeker of ik er dan ben en zal voordien nog wel schrijven; uiterlijk den Dinsdag tevoren hebben jelui bericht. Inmiddels blijf ik met heel veel hartelijks, ook voor Truida, en van Wim, die vandaag je ‘nuttigen’ nog memoreerde steeds t.t. Jaques Origineel: Den Haag, Leterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Eugène de Bock Eugène de Bock aan Menno ter Braak (Den Haag) Antwerpen, 17 april 1935 17 April 1935 Hooggeachte Heer Menno ter Braak, Het is u misschien bekend dat een paar jaar geleden te Antwerpen een commissie werd opgericht om een eenvoudig monument op te richten op het graf van Paul van Ostayen. Dit monument moest fr.20.000 kosten. Het is thans gereed. Het comité heeft slechts de helft van het bedrag bijeengekregen, het heeft gelukkig van de stad Antwerpen verkregen dat zij het monument op haar kosten zal laten oprichten, doch er blijft aan den beeldhouwer Jespers nog een bedrag van fr.4500 te betalen. Bijdragen uit Holland zijn destijds slechts sporadisch binnengekomen. Mijn vriend Alb. Helman, met wie ik gisteren over de zaak sprak, gaf mij den raad mij tot u te wenden met het verzoek zoo mogelijk een bijdrage te storten. Ik laat u hierbij een foto van het werk van Jespers geworden. Het stelt een engel voor die met gevouwen vleugels op een grafzerk neerstrijkt. U bij voorbaat dankend, blijf ik met de meeste hoogachting, uw dw. [onleesbaar] de Bock Voorzitter van het comité is Mr. Jozef Muls, Conservator van het Koninklijk Museum v. Schoone Kunsten te Antwerpen. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Daan Boens Daan Boens aan Menno ter Braak (Den Haag) Gent, 17 november 1939 Den Heer Menno ter Braak, 36, Kraaiendam 'S GRAVENHAGE Zeer Geachte Heer Menno ter Braak, Separaat werd u mijn bundel ‘Het Rijk van den Mensch’ toegestuurd. Ik durf hopen dat u de gelegenheid zult vinden dit boekje in het kader van de huidige Vlaamsche en Nederlandsche letteren te situeeren en dat gij mij het groot genoegen zult kunnen doen er in ‘Het Vaderland’ een recensie aan te wijden. Ik mag u wel melden dat S. Vestdijk mij liet weten zeer graag de opdracht van den cyclus ‘Chaos’ te aanvaarden en dat Willem Elschot zijn groote belangstelling voor deze verzen uitdrukte. Deze twee namen en eventueel de uwe neem ik voor mijn werk als de beste referentie. In de hoop u gunstig te mogen lezen bied ik u, Zeer Geachte Heer Menno ter Braak, met mijn dank bij voorbaat, mijn beste groeten aan. Origineel: Antwerpen, AMVC Briefwisseling Menno ter Braak - Charlotte Philippine Koekebakker Charlotte Philippine Johanna Koekebakker aan Menno ter Braak (Tiel) Den Haag, 25 januari 1916 B.M. Wel gefeliciteerd met Uw jaardag. de eerste die Gij niet in de ouderlijke woning viert. Maar Oom en Tante zullen dien dag wel aangenaam voor U maken. het doet mij veel genoegen dat Ge het zoo goed maakt en het U goed gaat. Groet de famielje voor mij en U een aangename dag toewenschende Tante L. van Speijkstraat 73 Origineel: particuliere collectie Briefwisseling Menno ter Braak - G. Bolkestein G. Bolkestein aan Menno ter Braak Amsterdam, 17 april 1929 17-4-1929 Geachte Heer, Zou U bereid zijn een tijdelijke vacature van geschiedenis waar te nemen aan de Rijks H.B.S. te Zaltbommel? Aantal uur 15 per week; van heden af tot de groote vacantie. Zoo ja, wilt U dan in Zaltbommel met den directeur gaan kennis maken en mij het resultaat berichten. Hoogachtend Uw dv. G. Bolkestein Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Willem Bon Willem Bon aan Menno ter Braak 31 oktober 1929 31.10.'29. Aan Dr. Menno ter Braak Eibergen Gelderland Amice Aangezien je de film ‘Moeder’ volgens je journalistieke uitingen en ‘Cinema militans’ een van de zuiverste voortbrengselen der filmkunst vindt en als zoodanig deze film dus rangschikt onder de schoonste kunstwerken stel ik mijn meening, die er lijnrecht tegenover staat, tegen de jouwe. Inderdaad vind ik ‘Moeder’ het slechtste werk dat ik van Pudowkin zag. Natuurlijk stel ik deze hooger dan Amerikaansche producten, maar toch ontroert deze film mij niet zooals een gaaf kunstwerk dat doet. In de eerste plaats meen ik dat de montage niet volkomen doorvoeld is - en veel te verstandelijk met als gevolg een op vele plaatsen optredende verwarring en een hier en daar tamelijk naieve sentimentaliteit. Teveel was voor Pudowkin bij de montage uitgangspunt het dogma: ‘Géén tooneelspel’ met als gevolg dat, al was het dikwijls beter de psychische uitingen van 't gezicht te verfilmen om een bepaald noodwendig eefect op te wekken, Pudowkin veel te vaak trachtte met ijsschotsen, stroomend water, wolken, waaiende boomen, katjes in de zon enz. den toeschouwer de bedoelde impressie bij te brengen. Vele van deze korte scênes, waarvan de film vol is, zijn slechts afmattende puzzletjes - zij hebben absoluut zeker niet die werking die Pudowkin ervan verwacht. Hij is zich nog niet bewust van 't feit dat nooit en te nimmer een bewuste logische gedachtengang bij den toeschouwer opgewekt mag worden door een reeks verfilmde symbolen. Dat mág niet omdat het niet kán. Ter illustratie hiervan 't volgende voorbeeld: Ik herinner mij b.v. uit de ‘Moeder’ 't volgende: Bataloff, de zoon, zit in de gevangenis. Buiten is 't lente en hij voelt dat, hunkert naar de vrijheid en heeft verlangen naar buiten te gaan en van de lente te genieten. Pudowkin's monteeren is nu als volgt: (schematisch) 1.de zoon in de cel: totaal-opname. 2.de zoon: close up, lengte 1 meter, 2 à 3 sec. Hij begint te lachen, ½ sec. 3.een kind buiten in de zon speelt op de ontdooide grond: 4 meter lang. 4.de zoon: close up, lachend, 1 meter. De scênes 2 en 4 geven weer de werkelijkheid. 3. bedoelt weer te geven de gedachte van den zoon. Het publiek moet nu maar concludeeren dat de zoon blij is dat de lengte er is en hoopt op vrij komen. Het is, geloof ik, een feit dat de hier weergegeven scêne er absoluut naast is omdat hij tot foute conclusies leidt: 1o omdat de gelaatsexpressie van den zoon niet tot zijn recht komt doordat de scênes 2 en 4 veel te kort zijn en in de tweede plaats omdat zeer waarschijnlijk Bataloff zélf niet wist waarom hij lachen moest toen Pudowkin hem filmde. 2o De scêne van het kindje wekt niét de gedachte op in de eerste plaats aan ‘lente’ maar aan ‘kind’ of ‘kinderen krijgen’ of - ‘O, hij heeft een kind!’ Dit duidt aan de groote fout in deze film. De toeschouwer komt voortdurend op dwaalsporen, hij moet voortdurend zijn hersens inspannen om zichzelf af te vragen - ‘Wat bedoelt Pudowkin nu weer?’ Vooral psychologisch is de montage van deze film foutief. Hoeveel zuiverder ware het niet, om bij 't voorbeeld te blijven, om de gelaatsexpressie van den zoon te gebruiken om den toeschouwer duidelijk te maken, dat hij verlángt de lente te zien, te voelen en vrij te zijn. - Maar - 't dogma luidt: géén tooneelspel, géén tooneelmimiek, dus Pudowkin monteert ersatz, inderdaad ersatz in de plaats van de expressie van den mensch zelve. Want is het dan niet volkomen duidelijk aan ieder die er goed over na denkt, dat de mooiste en zuiverste uiting van de gedachte is juist de gelaatsexpressie? Pudowkin verwaarloost en vertrapt dit kostbaarste middel van de film. In ‘Moeder’ tracht hij met verstandelijke en dikwijls sentimenteele surrogaten de expressie te redden. Het is mislukt. ‘Moeder’ ontroert tóch - maar slechts door het verhaal, dat, in stukken en brokken, met moeite te volgen is. Hoe veel machtiger en grootscher had deze film kunnen zijn als Pudowkin hier zijn kunstenaarschap de vrije teugel had gelaten zooals in ‘de laatste dagen van Sint Petersburg’ de oorlog scênes in zoo geweldig samengaan met de beurs en verder in de slotacte van ‘Storm over Azië’ en niet zooals hier op zoo ‘wetenschappelijke’ verstandelijke wijze te werk was gegaan. Ik schreef ‘vertrapt’ - ik kan dit krasse woord rechtvaardigen. Dat Pudowkin volkomen de gevoeligheid van de menschelijke psyché miskent voor de uitdrukking van het gelaat; dat elk getrokken rimpeltje en elk plooitje in het menschelijk gezicht een beteekenis heeft, die wij, onderbewust, volkómen aanvoelen, dat blijkt uit de volgende speelscêne uit ‘Storm over Azië’: De roode guerilla-troepen vechten, de aanvoerder wordt gewond, de Mongool redt hem en wordt zelf in de vlucht geholpen door een derde bij wien hij achter op het paard springt. Deze blijkt later, in 't kamp, een vrouw te zijn, want de Mongool ziet haar een kindje zoogen. De mannen rondom gezeten kijken toe en glimlachen om de verbazing van den Mongool. Deze prachtige scêne wordt totaal bedorven. Pudowkin heeft 't blijkbaar aangedurfd om dit teere motief te monteeren met dom lachende gezichten der soldaten - gezichten die hij opgenomen heeft toen zijn heelemaal niet aan zooiets schoons dachten - maar die, op de wijze zooals Pudowkin het dikwijls doet, pret hadden over heel iets anders - misschien wel over een goede mop die hij hun vertelde. Deze gezichten geplakt aan de opname van de zoogende moeder moet dan volgens Pudowkin een volkomen expressie geven van deze scêne. Zoo iets maakt mij razend. Dit is geen kunst meer, maar schandelijke lijmerij - alsof de lach om een grap identiek zou zijn aan de gelaatsuitdrukking bij het zien van zoo iets verhevens! Dit alles duidt op een zekere halsstarrige dogmatiek bij Pudowkin die hem er toe verleidt zijn zeer zeker zuiver en krachtig talent de dwang op te leggen van allerlei montagetrucjes - kunstgrepen van een laag allooi, zonder meer. Dat hij af en toe plotseling eronder uitschiet en dan tot grootsch werk in staat is, stempelt hem toch ondanks alles tot een belangrijk kunstenaar - maar zijn film ‘Moeder’ heeft mij als film koud gelaten. De hoop dat je lust, tijd en gelegenheid hebt om hier een verweer tegen te schrijven 'tgeen ik zeker op prijs zal stellen! hr. gegr. je [?] Willem Bon Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Bond van kunstenaars ter verdediging van de kulturele rechten Bond van kunstenaars ter verdediging van de kulturele rechten aan Menno ter Braak Amsterdam, 25 september 1935 Amsterdam, 25-9-1935 Dr. Menno ter Braak Pomonaplein 22 Den Haag. Zeer geachte Heer, Onze bond stelt zich voor in het komend seizoen een aantal avonden te organiseren, waar sprekers van verschillende richting zullen worden uitgenodigd voor ons vanuit hun eigen standpunt de vraag te beantwoorden: waarom zie ik in het fascisme een gevaar voor de beschaving? Bent U bereid op een van deze avonden het woord te voeren? Wanneer U, wat wij van harte hopen, op ons voorstel ingaat, vernemen wij graag van U, welke datum(s) in de eerstvolgende maanden U het best zou(den) schikken. Wij ontvingen al voorloopige toezegging voor een avond in deze reeks van Anton van Duinkerken, ds. W. Banning en mr. S. de Jong. Met de meeste hoogachting, A. Romein. V Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - J.C.L. Bosman J.C.L. Bosman aan Menno ter Braak Kaapstad, 11 februari 1932 Universiteit van Kaapstad Rondebosch 11 Feb. 1932 Den Zeergel. Heer Dr. Menno ter Braak, p.a. Nieuwe Rott. Courant, Rotterdam Waarde ter Braak, Misschien herinner jij je nog dat we samen studenten geweest zijn te Amsterdam in de Nederlandse taal en letterkunde ook de Nederlandse kunstgeschiedenis, verder mede genoten hebben van de beraadslagingen van het illustere gezelschap ‘Helios’. Welnu sedert dien ben ik teruggekeerd in Zuid-Afrika, waar ik nu reeds verscheiden jaren lektor in Nederlands en Afrikaans aan bovenstaande inrichting ben. Dit slechts ter bekendmaking. Waarom ik eigenlijk aan je schrijf is om je daadwerkelijke hulp in te roepen in 'n zaak die jou reeds lang aan 't hart ligt en ons ook sedert verleden jaar is gaan interesseren. Censuur en andere oorzaken hebben gemaakt dat wij hier - Afrikaans- en Engelssprekenden - 'n Filmliga zijn gaan stichten ten einde tot voorstelling van betere films te komen. Nu is natuurlijk de eerste zaak: hoe komen wij aan films, goede en goedkope? Van de filmmaatschappijen hier hebben wij weinig of geen hulp te wachten. Naar de Nederlandse Filmliga hebben wij geschreven, maar behalve een aanmoedigende eerste brief, ontvangen wij op alle verdere navragen, slechts omgaand brieven van de curieuste inhoud (o.a. over Australiese filmliga's!). Ook pogingen in andere richtingen o.a. verband zoeken met de Engelse liga, hebben niets opgeleverd. Nu willen wij jou vragen, als hoofd, naar ik weet, van de Nederlandse Filmliga of jij jou niet persoonlijk voor ons 'n beetje wil inspannen. Wij hebben indertijd van jullie 'n lijst films ontvangen die jullie ter beschikking hebben of hadden. Op welke voorwaarden nu is het mogelijk films van jullie te betrekken? Dit is de voornaamste vraag. Ik mag hier bijvoegen dat wij finansiëel nog niet te sterk zijn en vooralsnog clemente behandeling zeer op prijs stellen. Kunnen wij echter verzekerd zijn van 'n geregelde toevoer van de beste kunstfilms, ook opvoedkundige, dan lijdt het geen twijfel of onze vereniging zal zeer in groei toenemen en ontegenzeggelijk ook overal in het land navolging vinden. Uit de aard van de zaak kunnen financiële verhoudingen dan op 'n betere voet geregeld worden. Wat ons in loco op het ogenblik het meest dwarszit zijn de invoerrechten 3d (15 ct.) per voet. Maar als wij eerst verzekerd zijn van de verkrijgbaarheid van hoogstaande films, willen wij hemel en aarde bewegen een vrijstelling van het invoerrecht op films voor wat dan heet ‘opvoedkundige en kulturele doeleinden’ te verkrijgen. Ik weet dat jij het steeds druk moet hebben met je schrijfwerk: essays en wat al meer, en nu ook weer jullie nieuw tijdschrift Forum. (Willen jullie ook soms Afrikaanse gedichten van mij proberen?) Maar hoe meer men te doen heeft, hoe meer men moet doen, zeggen wij hier. Daarop wil ik bouwen in elk geval wat deze zaak aangaat. Wij zullen enige hulp van jouw kant zeer op prijs stellen. Met vriendelijke groeten en in de beste verwachting, tt. J.C.L. Bosman Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - L.J.C. Boucher L.J.C. Boucher aan Menno ter Braak Den Haag, 19 november 1934 's-GRAVENHAGE 19/11/1934 Den Weled. Zeergel. Heer Dr. M. ter Braak Pomonaplein 22 - 's Gravenhage Zeer geachte Heer Ter Braak, Gaarne bevestigen wij hierbij ons onderhoud van hedenochtend. U doet bij ons verschijnen een bundel essays, waarvan U den tekst in de loop van December 1934 inlevert. Deze bundel zal verschijnen in het voorjaar van 1935, om een datum te noemen: voor 1 juni. De uitvoering zal geschieden op de wijze van Greshoff's Gedichten en het boek zal in de serie Folemprise worden opgenomen. Kleine wijzigingen, zooals ten aanzien van bandkleur, papierdikte, bladspiegelindeeling (die voor proza natuurlijk anders zal zijn, dan voor poezie) worden voorbehouden -hiervan zal uitteraard alleen sprake zijn, als het verbeteringen zijn. De oplaag wordt vastgesteld op 600 exemplaren van de gewone editie en een nog nader vast te stellen aantal (niet meer dan 25) exemplaren van de luxe-editie. De prijs van de gewone editie zal bedragen f 4.90 gebonden, van de luxe-editie f 25.00. De prijs van de gewone editie ingenaaid zal bedragen f 3.90 (er zijn een paar firma's, die hier speciaal naar vragen; er zal evenwel niet worden geadverteerd of aangekondigd, dat het boek ook zoo verkrijgbaar is). De auteur zal ontvangen 5% van den particulieren prijs van elk verkocht exemplaar. Jaarlijks zal in de maand Januari worden afgerekend. De auteur zal als auteursexemplaren ontvangen 2/8 exemplaren, 8 ex. à 4.90, 2 ex. à f 25.=. In gezamelijk overleg zal een lijst worden opgesteld van personen of redacties, waaraan een present- of recensie-exemplaar zal worden gezonden. Het boek zal worden verlucht door een portret van den auteur (liefst als houtsnede), terwijl de Heer 'sGravesande Pannekoek zal worden aangezocht een bibliographie bij te dragen. De omvang van het boek wordt thans (wellicht misschien vermoedelijk) begroot op 15 vel van 16 pagina's, de inhoud zal bestaan uit tot dusver nog niet in boekvorm gepubliceerde essays - terwijl, indien er ruimte mocht overschieten, daarnaast nog twee artikelen uit ‘Man tegen Man’ zouden kunnen worden opgenomen, indien de uitgever hiervan ermede accoord gaat zonder kostenverhoging. Dit is, zij het dan ook in huiselijken vorm, wel ongeveer wat wij afspraken. Als U iets anders geredigeerd zou willen zien of nog een toevoeging, dan zullen wij dit gaarne vernemen. Staat U op een officieel contract? Zoo mogelijk vermijden wij dit altoos: het is een extra-gehaspel. Persoonlijk vinden wij bevestigende brieven voldoende. U kunt erop rekenen, dat wij ons best zullen doen. In afwachting van de definitieve overeenkomst schrijven wij heden reeds aan den Heer 's Gravesande. Heeft U wellicht ook speciale wenschen ten aanzien van de bandkleur? Met de meeste hoogachting Fa. L.J.C. Boucher L.J.C. Boucher Nog vergeten: deze overeenkomst geldt alleen voor deze eene druk en deze speciale uitgave, wanneer deze is uitverkocht herwint de auteur weer al zijn rechten op den tekst. Mocht er sprake zijn van een heruitgave, dan komt de firma Boucher hiertoe het eerst aan bod. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan L.J.C. Boucher 22 november 1934 22 Nov. 1934 Fa. L.J.C. Boucher te 's-Gravenhage Zeer geachte Heer Boucher Voor den goeden vorm deel ik U bij dezen mede, dat ik Uw brief van 19 dezer heb ontvangen en gaarne accoord ga met den inhoud. Een contract lijkt ook mij onnoodig, bij het bestaan van deze correspondentie. Ik zou alleen (dit dus in afwijking van uw brief) willen stipuleeren, dat ik mij voor een eventueele herdruk voor een goedkooper bedrag (die dus niet het karakter draagt van een bijzonder luxe-uitgave, zoals de eerste druk) geheel vrij houd. Het kan n.l. in bepaalde omstandigheden voor mij van belang zijn, dat dit werk wordt ingevoerd in de reeks boeken, die van mij bij Nijgh & van Ditmar verschijnen. Het spreekt vanzelf, dat ik, mocht zich het geval van een herdruk voordoen, tegelijkertijd met U overleg zal plegen. Wat de beide stukken uit ‘Man tegen Man’ betreft: volgens het desbetreffend contract ben ik gehouden, den heer Stols bij overname van fragmenten grooter dan 6 pagina's om toestemming te vragen. Ik zal dat dan ook zeker doen, al heeft de heer Stols zijnerzijds zich nooit aan de bepalingen van het contract gehouden, zodat ik moreel vrij ben om te doen en laten wat ik wil. Ik heb vertrouwen in Uw opvattingen van de bandkleur: die van Greshoff's boek is uitstekend; donkerblauw of donkergroen in dezelfde uitvoering zal zeker ook goed zijn. Zooals ik reeds zeide: de editie-Greshoff lijkt mij een moeilijk te overtreffen standaard. met de meeste hoogachting Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum L.J.C. Boucher aan Menno ter Braak Den Haag, 30 juli 1935 's-GRAVENHAGE, 30 Juli 1935 Dr. M. ter Braak. Alhier Geachte Heer ter Braak, Er zijn tot heden verkocht 203 gebonden exemplaren voor een totaalbedrag van f 994.70. Uw royalties hierover bedragen dus f 49.74 voor welk bedrag ik hierbij een cheque insluit op het Noord Hollandsch Landbouwcrediet in de Mauritskade. Met vr. gr. steeds gaarne Uwe Dnw., Firma L.J.C. Boucher L.J.C. Boucher Bijlage 1 cheque Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Louis de Bourbon Louis de Bourbon aan Menno ter Braak Nijmegen, 23 december 1934 23 December '34 Weled. Zeergel. Heer Ingesloten zend ik u een vers, met het beleefd verzoek het aan de redactie van ‘Forum’ ter keuring te willen voorleggen. Bij eventueele opname zou het gewenscht zijn, het in een der twee eerstvolgende nummers te doen afdrukken, aangezien de betreffende bundel vermoedelyk in Maart zal verschynen. Met byzondere hoogachting, L. de Bourbon Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Louis de Bourbon Den Haag, [10 juli 1939] 10. [onleesbaar] '39 Zeer geachte heer de Bourbon Hierbij zend ik u de bewuste novelle terug. Ik moet u inderdaad bekennen, dat ik [voor] dit werk niet veel kan [voelen] en dus tegen plaatsing in de V. Bl. ben. Door omstandigheden hebben mijn collega-redacteuren, de heeren Stuiveling en de Gruyter, echter nog geen gelegenheid gehad om de novelle te beoordeelen. Mocht u er prijs op stellen hun opinie nog te vernemen (en ev. den doorslag te laten geven tegen de mijne), dan ontvang ik gaarne de copij te zijner tijd van u terug. m.v. gr. en hoogachting Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - J.M.C. Bouvy J.M.C. Bouvy aan Menno ter Braak Wassenaar, 29 oktober 1935 Wassenaar 29 Oct. '35 Geachte Heer ter Braak, Uw artikel in ‘Het Vaderland’ naar aanleiding van ‘Vrouw Jacob’ door Ina Boudier-Bakker, noopt mij U mijn studie over de werkwijze van Mevrouw Bosboom-Toussaint te zenden. Het onderzoek naar de werkwijze van deze historische romancière tot haar bronnen leverde verrassende resultaten op, die aan uw vondst doen denken. Uw opmerkingen over plagiaat wekken bij mij dan ook het vermoeden dat de werkwijze en het ‘plagiaat’ uit de vorige eeuw, uw belangstelling zullen hebben, vooral, omdat bekendheid met een werkmethode dieper inzicht in een ideeënwereld mogelijk maakt. Hoogachtend J.M.C. Bouvy Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - A.E. ter Braak-Viëtor A.E. ter Braak-Viëtor aan Menno ter Braak (Amsterdam) Tiel, 19 oktober 1926 B.M. We vinden het gezellig dat je Woensdag komt, hoe laat zien we dan wel of schrijf je het nog even? Breng je de viool mee? Saluut! Tante Lize Origineel: particuliere collectie A.E. ter Braak-Viëtor aan Menno ter Braak Tiel, 3 januari 1931 Tiel 3/1 1931 Beste Menno. Je zult nu zeker weer terug zijn in Rotterdam; je begrijpt dat we het plotselinge bericht van je engagement met Gerda met verbazing lazen. Toch lijkt me deze verbintenis voor jou een mooi ding. Er is tusschen G. en jou toch van het begin van jullie ontmoeting af een aantrekkingskracht geweest die dunkt mij vertrouwen geeft voor de toekomst. Gerda heeft je nooit gewaardeerd om wat je presteerde, 't was om je persoon, de prestaties kon zij nog niet en zal zij misschien nooit geheel kunnen meebeleven, maar dat is ook niet noodig. Er is een deel in een mannenleven waar de vrouw geen aandeel in heeft en als de verhouding gelukkig is is dat ook niet noodig. Wel moet er natuurlijk van den man belangstelling uitgaan naar hetgeen de vrouw op haar gebied presteert. Ontbreekt dat dan wordt het vrouwenleven droog en vervelend. We hopen dat Gerda jou zal kunnen geven een heerlijk eigen thuis en dat jij haar zult geven de kleine attenties die een vrouw hooglijk waardeert en waar ze haast niet buiten kan. Ik voor mij heb een gevoel of er voor jou zich door deze verbintenis een rustige toekomst opent. Jij moet kunnen werken met iemand om je heen, die met liefde voor je zorgt. En me dunkt die liefde kan Gerda je geven. Wel is ze heel jong, maar ze maakte al veel mee en jij bent al zoo lang in haar leven geweest, dat het vreemde van een nieuw vaderland voor haar veel verzacht wordt. Eibergen is haar al lief en zij aan Eibergen, dat is ook een goed ding. Schrijf mij eens gauw een en ander over je besluit. Ging je met zulke plannen er heen of is het ook voor jou in eens tot dit besluit gekomen? Truida is de partij die zeker wel een teleurstelling zal ondervinden. Haar leven ligt echter nog open voor zoveel mogelijkheden, dat ze zich wel ergens anders in zal werken. Wat een beroering ook met Jan! jammer dat hij niet wacht tot hij klaar is, waarvoor toch dit forceeren waar het een kwestie van eenige maanden is. Hebben jullie al trouwplannen? Ik heb het portret van 8/3 '27 weer tevoorschijn gehaald. Eerst had ik Gerda achter een andere photo gestoken, nu is het actueel, zóó veel zullen jullie niet veranderd zijn, ik kijk er nu met andere oogen naar. Groeten van ons beiden. Schrijf dus eens gauw. Hoe is het met G's gezondheid? Zijn die hoofdpijnen over? Alles goeds dus in 1931. Je Tante Lize Origineel: particuliere collectie A.E. ter Braak-Viëtor aan Menno ter Braak Tiel, 14 oktober 1931 Tiel, 14/10 1931 Beste Menno, Onzen dank voor de verschillende boeken ons gezonden, je hebt een werkzame geest om bij al je lesuren nog zooveel te kunnen produceeren. We lazen in Lochem met belangstelling Hampton Court, zagen telkens jezelf, maar hopen dat je niet alles wat je Andreas laat beleven hebt meegemaakt. Oom Jan had een typische beschouwing over het werk; hij noemt het een aardig gevonden camouflage van een angst psychose (hereditaire angst psychose), want wat jou vader terug houdt van reizen en oom Jan eveneens, is vrij wel hetzelfde. Voel je het zelf ook niet als zoo iets dergelijks? Laat Andreas maar eens wat broom nemen zeide Oom Jan telkens als we zijn emoties lazen. Afscheid van domineesland lazen we met Ds v/d Brugh, hij vond het komisch zoo zijn besprekingen beoordeeld te hooren; je gezegde ‘ik begreep hem niet’ zal hij denkelijk niet leuk gevonden hebben want hij zal zeker gedacht hebben dat jij hem zeker hebt kunnen volgen. Hij zeide het niet, maar ik kan best denken dat hij het zoo voelt. Hij stuurde dezer dagen een titel van een boek dat een parallel moet zijn van het Carnaval der Burgers. Hij was er door Krop op attent gemaakt, 't is een boekje van ± 100 blz. van Otto Gmelin Naturgeschichte des Bürgers Jena Eugen Diderich 1929. Ik kan het krabbeltje niet precies lezen maar je zult het wel uitvinden en mogelijk heb je het zelf al gelezen. Dat lijkt me een zeer eigenaardige gewaarwording voor je als je een ander met een dergelijke levensbeschouwing komt. Van de week heeft mevr. De Haan je boek gelezen (Carnaval) en met groote belangstelling en waardeering, ze verzocht me je dat bij gelegenheid te zeggen, ze vond het knap werk al kon ze niet alles volgen. Ze is patiënte op 't oogenblik, moet den geheelen winter de kamer houden wegens iets van bronchitis of longgeschiedenis. Jan en Ly dronken hier koffie en gingen toen door naar Eibergen. Een rust dat Jan nu ook klaar is. Groet van ons beiden ook voor Truida, dank voor het boek voor 30 Aug. Je tante Lize We houden ons zeer aanbevolen voor hetgeen je geest verder voort zal brengen!! Origineel: particuliere collectie A.E. ter Braak-Viëtor aan Menno ter Braak Tiel, 10 juli 1937 Tiel, 10/7 1937 Beste Menno, Onzen dank voor je brief! Even wil ik je antwoorden op je vraag omtrent Salco Tromp Meesters. In de familie Viëtor staat hij niet gunstig bekend, niet geheel betrouwbaar. Mijn broer Willem heeft indertijd vervelende dingen van hem ondervonden en ook Wim moet niets van hem hebben. Ik schrijf je dit sub rosa, want ik zou niet graag hebben dat je van mijn woorden iets liet hooren, maar knoop ze in je oor en laat je niet bang maken door zijn geschreeuw. Wil je meer weten informeer dan bij Titia Gorter, die hem ook van minder aangename kanten kent. Of ze persoonlijk iets van hem ondervonden heeft weet ik niet, maar ze weet dingen die hem als niet betrouwbaar laten zien en wat Titia je zegt is zeker te gelooven. Waar gaan jullie de vacantie doorbrengen? Gelukkig gaat het hier met Jantje goed, ze hopen hem 1 Aug. mee naar hun gehuurd huisje in Bergen te kunnen nemen. Ons beider hartelijke groeten voor jullie beiden en Wim je tante Lize Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Catharine (Tine) ter Braak Menno en Wim ter Braak aan Catharine ter Braak [Eibergen, december 1911] LEES DIT EERST!!!!!!!! Goede, beste Tineke. Het doet mij veel genoegen, te hooren, dat je weer goed geworden bent. Nog éénmaal zal ik je zeggen, de lijfspreuk van onze goede Sinterklaasvergadering ‘Wees zoet en niet stout.’ Het is verkeerd, om zoo gauw boos te worden. We schenken je nu een slee en een Kerstmannetje. Je weet, dat we morgen oefenen voor de ‘Vrede op aarde en in Menschen welbehagen’ dat comediestuk. Ik en Wim zullen je verzoek inwilligen en je voor Engel laten spelen. We hoopen dat je blij bent met de slee en het Kerstmannetje. Nog éénmaal: ‘Wees goed en niet stout.’ Wij noemen ons: M. ter Braak (Oude President der St. Nicolaasvergad) J.W.G. ter Braak (Oude Verteller der St. Nic. vergad) Origineel: particuliere collectie Catharine ter Braak aan Menno ter Braak (Eibergen) Kopenhagen, 24 januari 1929 Kopenhagen 24 Jan. 1929 Beste Menno Hierbij mijn hartelijke gelukwenschen met je verjaardag, die je wel in Eibergen door zult brengen volgens de laatste berichten van huis. Hoe staat het overigens met je toekomstplannen tegenwoordig, ben je nog steeds Arbeidsloos? Ik heb er de laatste tijd eigenlijk niets meer over gehoord, en ben natuurlijk zeer benieuwd, waar je je nu zult vestigen. Maar ik veronderstel dat er nog niets vasts is, anders had moeder er zeker wel eens over geschreven. Van mijn belevingen hier en enige successen op het gebied van betrekkingen ben je natuurlijk voldoende op de hoogte. Ik geloof overigens dat ik voorloopig wel tevreden kan zijn met wat ik nu te doen krijg, in elk geval is het aardig werk en altijd een introductie voor de toekomst. Staan er in jouw leerarenblaadje soms scheikunde vacatures, totnogtoe heb ik in Holland nog niet kunnen ontdekken. Je stuk over de Filmliga is nu zoo goed als klaar, d.w.z. ik heb het eerst vertaald, en heb er daarna met behulp van Dres normaal Deensch van gemaakt, zoo nu en dan heeft het wel hoofdbrekers gekost! Maar nu gaat het vanavond naar de redacteur van het blad ‘Sind og Samfund’, en dan wordt het hoogstwaarschijnlijk in het Februari nummer geplaatst. De volgende week zal ik de man zelf ontmoeten en hooren wat hij van de zaak vindt, waarschijnlijk ook wanneer hij een stuk over de film in Denemarken heeft. Het spijt me werkelijk, dat ik de Liga hier voorloopig zal moeten missen, er zal hier in elk geval niet oogenblikkelijk een zustervereeniging zijn, ik ben wel benieuwd of er in grootere hoeveelheid hier enthousiasme voor bestaat, enkelingen zijn er zeker, tenminste te oordeelen naar artikelen over de film die ik in enkele tijdschriften gelezen heb. Maar ik moet eindigen, vele groeten, ook van Dres, die zijn gelukwenschen bij de mijne voegt. t.a.t. Tine Ik hoop dat Maxim Gorki ongeschonden weer in je bezit gekomen is. Bedankt voor het leenen! Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Catharine Hansen-ter Braak (Kopenhagen) Den Haag, 17 oktober 1938 17 Oct. 1938 Beste Tine Dank voor brief en foto's! Ik zend je hierbij het artikel over de Nederlandsche litteratuur; het is de eenige copie, die ik er van heb, dus je wilt er zeker wel zuinig op zijn. Mocht je er iets mee kunnen doen, dan laat ik het verder geheel aan jou over; ik vind alles goed, als er maar niets verschijnt eer bonniers voor den dag is gekomen. Te zijner tijd wil ik het stuk graag weer terug hebben, maar er is niet de geringste haast bij. Ant is vanmorgen voor haar tournee door Noord-Nederland vertrokken. Ik hoop, dat ze zulk mooi weer zal hebben als het op het oogenblik hier is. Het beste voor jullie beiden, en tot nader. h. gr. Menno Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - H. ter Braak H. ter Braak aan Menno ter Braak Bloemendaal, [na november 1936] Zuiderstationsweg 27 Bloemendaal De Heer Menno ter Braak Kraaienlaan 36 's Gravenhage Geachte Heer Ter Braak Vergun mij deze brief aan U te mogen richten. Mijn woonplaats is voor dertig jaren in Noord Amerika en ben hier voor een tijdje op bezoek. Toen ik ernam dat onze namen op dezelfde wijze worden geschreven, interesseerde mij dat zeer. Voor vele jaren is het mijn verlangen geweest wat meer van de familie te mogen weten en dacht dat U mij daar misschien aan zoudt kunnen helpen. Ik zou het op hogen prijs stellen als ik mij bij U mag voorspreken op een tijd die U het beste gelegen komt. Vergeef mij deze vrijheid om aan u te schrijven. Met de meeste hoogachting U dienstw. D. H. ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig museum Briefwisseling Menno ter Braak - J.G. ter Braak J.G. ter Braak aan Menno ter Braak Tiel, 6 december 1932 Tiel, 6 Dec. 1932 Beste Menno, In de eerste plaats mijn hartelijken dank zoowel voor je felicitatie, als 't daarmee gepaard gaand fijn cadeau van sigaren, waarvan ik alleen bij hooge feestelijke gelegenheid zal gebruik maken waaronder o.a. behoort als ge weer eens bij ons komt logeeren. Verder ook mede namens Lize dank voor het gezonden boek waarvan ik nog niet voldoende gelegenheid heb gehad om nauwkeurig te lezen, doch wat ik zeker zal doen, nadat ik de mooie kritiek in de Rotterdamsche krant heb gelezen. Ik ben bang dat ik het niet voldoende zal begrijpen, - zal apprecieeren. Ge zijt me veel te destructief, gooit alle normen weg, en wat komt er voor in de plaats? Van oom Nico heb ik gekregen een boek van Stephan Zweig over Freud dat heb ik beter kunnen begrijpen, en dat heeft mij bij uitstek geboeid. Mogelijk kent ge het wel; ik kan het je anders ten zeerste aanbevelen; ik geloof, dat de door Freud verkondigde theorieën zeer goed passen in jouw systeem. We hebben de verjaardag met veel genoegen onder de oude garde gevierd. Jammer dat je ouders er niet bij tegenwoordig konden zijn. Oom Nico vond ik wat ouder geworden. Hij klaagt nogthans over zijn linkerarm. Als Wim eens in Eibergen komt (bv met de Kerstdagen), dan moet hij hem ook eens onderzoeken. We hebben gisteren zeer genoeglijk St. Nicolaas gevierd. De middag is de goede Sint ook bij Liesje tB.H. geweest. Het was leuk om te zien hoe de kleine meid op alles reageerde. Ze was volstrekt niet bang. De kleine Jan Adam had er nog niet veel begrip van. Op 't oogenblik heeft dom. van der Brugh je boek onderhanden. Nogmaals zijn dank. Hartelijk gegroet mede namens tante Lize. Kom nog maar eens als je lust hebt. Je toegew. Oom Jan Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - J.W.G. (Wim) ter Braak J.W.G. ter Braak aan Menno ter Braak Amsterdam, 27 april 1931 A'dam 27 IV 31. Beste Menno, ‘Hampton Court’ is al een dag of tien bij Binnendijk, maar ik heb de vorige week weinig gelegenheid gehad je mijn indrukken erover eens te schrijven; bovendien vond ik het wel prettig die eens wat te laten bezinken, want mijn eerste oordeel over een roman, waar ik geen vooroordeel tegen heb en die niet beneden een zeker peil is, vind ik altijd te gunstig, waarschijnlijk omdat ik mij door bijkomstigheden laat imponeeren. Maar in die geval blijf ik bij mijn aanvankelijke conclusie, n.l. dat H.C. verrassend goed is. Toen ik destijds in R'dam was, had ik juist het begin gelezen, dat ik wel niet slecht vond, maar eigenlijk ‘Hollandsch’ in de niet volkomen gunstigen zin, alleen geschreven vanuit een meer intelligent standpunt dan hier te lande gewoonlijk het geval is. Ik kon toen ook niet veel anders doen dan het gegeven origineel vinden en verder vallen over kleinigheden als b.v. de ministersnamen. Maar bij verder lezen is mijn instelling gelukkig anders geworden. Je hebt in de eerste plaats de techniek van het romanschrijven na het begin, waarin je misschien nog bezig bent die te leeren, volkomen te pakken, zoodat ik op de dialoog, op de keuze van de situaties etc. niet veel zou weten aan te merken. Maar wat minstens even belangrijk is, de figuur van v. Haaften (ook de eerste ‘goede’ naam in het boek!) is sterk genoeg om aanleiding te worden tot psychologische vondsten, die m.i. boven je eigen persoonlijke psychologie uitgaan, waarmee artistiek zoo gewenscht ‘zelfstandigheid’ van de roman gewaarborgd is. v. Haaften vind ik ook zeker de belangrijkste figuur uit het boek, of liever de best geslaagde, beter dan Andreas, die ik meer als ‘zaakwaarnemer’ van jou in de roman dan als volkomen reële persoonlijkheid, meer als de binnenkant dan als de buitenkant van een mensch zie. Maar hierin ben ik natuurlijk eenigzins gehandicapt doordat ik je ken. De verdere personen heb je m.i. terecht op de achtergrond gehouden; ik ben even voor het eind werkelijk bang geweest, dat Eline nog een woordje zou gaan meespreken, waardoor het boek zeker geleden zou hebben. Maar gelukkig bleek het eind beter, dan ik me had kunnen vorstellen, misschien is het zelfs wel het beste deel van de heele roman; het is de eenige plaats, waar ik Andreas eenigzins ‘van buiten’ kon zien. Verder maak ik je een compliment over de elegante wijze waarop je de hoeveelheid ‘directe’ erotiek, waar een roman nu eenmaal niet buiten schijnt te kunnen, hebt verwerkt. Een vraag, die ik niet bevredigend heb kunnen beantwoorden, is deze. Is van Haaften wel heelemaal een ‘einheitliche’ persoonlijkheid, of degenereert hij van een soort übermensch in het begin (niet alleen in de oogen van Andreas!) tot een iet wat goedkoope cynicus op het eind, om zoodoende de ontwikkeling van Andreas' levenshouding mogelijk te maken? Maar mogelijk zoek ik hier spijkers op laag water, om met alle geweld iets aan te willen merken. In ieder geval beschouw ik H.C. als een oase in de vaderlandsche romanlitteratuur, Vera e.d. hierbij ten volle meegerekend! Hopelijk spreken wij elkaar binnenkort nog eens. Groeten aan Truida; excuseer mij bij haar, dat ik haar verjaardag vergat. Gegroet, Wim Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - W.F.H. (Pim) ter Braak Menno ter Braak aan W.F.H. ter Braak (Eibergen) [februari 1909] Lieve Pim. Ik mag misschien Maandag weer naar school. Deze plaat, die ik je hier bij stuur, heb ik alleen gemaakt. Het is van: Het kleuren zonder krijt. Ik denk, dat je hem wel aardig zult vinden. Ik dank je wel voor het aardige briefje. Opa is gisteren bij ons geweest. Hij is gisteren weer weg gegaan. Ik heb van hem een mooi groot teekenboek gekeregen, en ook een potlood met rood en blauw. Van Tante Anna heb ik 2 gulden voor de spaarbank gekregen. Tante Betsie gaf mij een mandje met appels, en in 1 appel zaten 5 dubbeltjes. Gegroet van Wim, Tineke, Jan en Truida van Menno Menno ter Braak aan W.F.H. ter Braak (Amsterdam) Eibergen, 29 september 1910 29 September. Beste Pim. Wanneer kom je weer in Eibergen. Vader is vandaag naar Enschede om Olislagers te zien vliegen. De meester heeft ons gisteren van een vlinderpop vertelt. Morgen hebben ze bij Meester hoiting vakatie. De groeten van Vader en Moeder Wim, Tineke Jan en Truida. Van Menno Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan W.F.H. ter Braak (Eibergen) Tiel, 9 juli 1915 Geslaagd no 1! MterBraak Origineel: particuliere collectie Menno ter Braak aan W.F.H. ter Braak Tiel, 9 oktober 1915 Tiel, 9 Oct./15 Amice (vocativus) Pime! Salutem! Ik maak het goed in Theole. Er zijn veel leuke jongens, maar ze halen toch niet bij jou. De kermis gaat door, dan kom ik dus in Eibergen; leuk voor me. Wij hebben Stegmann als grammatica en Rogge en Smit als vertaalboek. We zijn aan de derde declinatie en de derde conjugatie. Ik vind Latijn een erg leuke taal, ofschoon moeilijk. Heb je al onvoldoendes gehad? Ik gelukkig nog niet, behalve een 4 voor Fransch. De andere vakken heb ik allemaal goed. Ik heb tegenwoordig vioolles van een juffrouw. Viool is veel moeilijker als piano omdat je de tonen maken moet met je vingers. Krijg jij nog een of andere muziekles? Ik kom Zaterdag misschien met de fiets van Zutphen, en Wim komt me waarschijnlijk wel een eindje tegemoet. Het is nog wel leuk, en vacantie tusschen de groote en de Kerstvacantie. Nu, doe vooral de groeten aan Jan Huinink en Jan Konijnenburg. tot Zaterdag appello Mennonem. (3e decl.) Origieel: particuliere collectie Menno ter Braak aan W.F.H. ter Braak (Hengelo) Tiel, 22 maart 1916 Tiel, 22 Maart 1916 Menno ter Braak. Gymnasiast Tiel. Beste Pim! Ik heb je in dit kwartaal nog niet geschreven en wil me nu eens van die plicht kwijten. Ik hoop, dat je het goed maakt. Ik heb gehoord, dat je het niet zoo aardig in Hengelo vindt, och, maar dat kan zoo weer veranderen. - ik heb nu al mijn hoop, op de groote Vacantie gezet; de Paaschvacantie is maar zoo'n tusschenwerpsel. Wat hebben we fijne fietstochten gemaakt, hé, je weet wel, vooral toen we buiten aten bij Bredevoort. Ik hoop, dat dat deze vacantie ook weer zal gebeuren. Bestaat het Boschfort nog? Ik hoop van wel; wat hebben we pleizier gehad bij het omhalen van die boomen. Ik heb wel zin, om er in de Paaschvacantie weer heen te gaan. De Fietsclubkwestie moesten we eindelijk eens uitmaken. In de Paaschvacantie moeten we beslissen, of de club zal voortbestaan of niet. Ik ben er sterk voor van wel; we konden eindelijk wel eens tot een fietstocht in de groote Vacantie zien te raken. We moesten dan natuurlijk allemaal nog wat in de kas bijleggen. Oom, Nico, bij wien ik Zondag geweest ben, is ook voor een voortduren van de club. Zondag ben ik in Nijmegen geweest en met oom Nico heb ik daar een prachtige fietstocht gemaakt. Bij Nijmegen is het dan ook prachtig. Hoe ver zijn jullie in Rogge-Smit? Wij zijn nu al aan thema 109 toe. Ik vind het wel een aardig boek, heelemaal niet saai. Waar zijn jullie met grammatica, spes patriae? Zooals ik je misschien verteld heb, hebben we hier een vereeniging, ‘Inter Nos’, die een gezamenlijk blad schrijft. Ik heb de eer hoofd-redacteur te zijn, Frans Goldenberg presideert de vergaderingen, Piet Bomli is secretaris-stenograaf. Het is erg gezellig, want daardoor raak je meer met elkaar vertrouwd. Ik heb in Tiel een goede vriend, Frans Goldenberg. Hij zal in de groote Vacantie wel een weekje komen logeeren. Het is een heel aardige jongen, maar Pimus optimus amicus est. Na deze ontboezeming wil ik je nog vertellen, dat het prachtig weer bij ons is geweest, maar vandaag regent het, dat 't giet. Ik zou Zaterdag naar een bal geweest zijn, maar het is door de vele zieken uitgesteld. Ik doe tegenwoordig veel aan schaken. Bovendien hebben F. Goldenberg en ik een nieuw spel bedacht, dat ‘Proelium’ heet. Salutem. Val? Nu, groeten aan je vader en moeder en [Bensy] van MterBraak discipuli gymnasii Theoliensis tot de Paaschvacantie! p.s. doe vooral de groeten aan J.t.B-H. Bedank hem voor zijn brief s.v.p. M.t.B. Origineel: particuliere collectie Briefwisseling Menno ter Braak - L.P.J. Braat Menno ter Braak aan L.P.J. Braat Den Haag, 23 april 1936 23 April 36 W.S. Hoezeer ik je uitnoodiging ook op prijs stel, ik zie onmogelijk kans om binnen afzienbaren tijd een stuk over Ortega te schrijven. Algemeene dingen heb ik er al meerdere malen over gezegd, en ik zou dan in onnoodige herhalingen vervallen, terwijl mij voor een serieuzer studie de vereischte vrijheid van beweging momenteel helaas ontbreekt. Tot mijn spijt kan ik dus niet aan je verzoek voldoen. vr. gr. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan L.P.J. Braat [29 november 1937] Amice, Hierbij, volgens afspraak met Greshoff, een foto en een bijschrift voor K.K.K. Gaarne proef van den tekst, als je die nog mee kunt nemen; zij is actueel! vrgr. H, Menno ter Braak Origineel: ? Laatst bekende eigenaar: M. van Loggem. Brief na diens overlijden geveild bij Bubb Kuyper, Auction Sale of Books, Prints and Manuscripts No.29, 1725, p. 197, 2 en 3 december 1998. Menno ter Braak aan L.P.J. Braat Den Haag, 1 december 1937 Amice Eergisteren vond ik je aangetekend expresse? met bijschrift, die je zeker wel hebben bereikt, het kostte mij eenige moeite om het origineel van de foto te bemachtigen, maar ik slaagde er tenslotte toch in. De International Press Photo Service J.L. Bak, Noordblaak 21, Rotterdam, deelt mij nu mede, dat de kosten van dezelfde foto bedragen 5. Zou je mij nu misschien het genoegen willen doen dit bedrag op de girorekening dier heeren te storten? Met vermelding van: voor foto geleverd aan dr. M. ter Braak. Het nummer is 249541. Bij voorbaat dank. Op honorarium maak ik verder geen aanspraak, want ik wil je budget niet onnoodig belasten, v. gr. t.t. Menno ter Braak Origineel: ? Laatst bekende eigenaar: M. van Loggem. Brief na diens overlijden geveild bij Bubb Kuyper, Auction Sale of Books, Prints and Manuscripts No.29, 1725, p. 197, 2 en 3 december 1998. Menno ter Braak aan L.P.J. Braat 31 januari 1938 Amice Van de tooneelspelers en hun getwist blijf ik eerbiedig verre. Het is mij onverschillig, wie er in den Stadsschouwburg gaat zetelen, als het mijn avonden als criticus maar niet te erg vergalt. Wien aan te raden? Zou het misschien iets zijn voor Chr. de de Graaff van het Hbl.? Hij is zeer geïnteresseerd in tooneel en bovendien ter zake kundig. Ik hoop vandaag of morgen mijn Saenredamstuk te schrijven. v.g. t.t. Menno ter Braak Origineel: ? Laatst bekende eigenaar: M. van Loggem. Brief na diens overlijden geveild bij Bubb Kuyper, Auction Sale of Books, Prints and Manuscripts No.29, 1725, p. 197, 2 en 3 december 1998. Menno ter Braak aan L.P.J. Braat 12 februari 1938 Amice Je hebt mij destijds toegezegd, dat de foto van mijn artikel in KKK omgaan zou worden voldaan aan het bureau, dat hem geleverd had. Blijkens den brief, dien ik heden ontving, is dat niet geschied. Zou je het alsnog omgaand even in orde willen maken? m.v. gr. t.t. Menno ter Braak Origineel: ? Laatst bekende eigenaar: M. van Loggem. Brief na diens overlijden geveild bij Bubb Kuyper, Auction Sale of Books, Prints and Manuscripts No.29, 1725, p. 197, 2 en 3 december 1998. Menno ter Braak aan L.P.J. Braat Den Haag, 3 oktober 1939 3 Oct. 1939 Amice, Het idee van een ‘oorlogsnummer’ lijkt me zeer geslaagd. Maar ik weet niet, of ik vóór 10 Oct. iets kan schrijven, dat daarvoor geschikt is. Reageeren op den oorlog zal ik stellig pas jaren na dato, en wat ik nu afreageer is niet veel anders dan voorloopige woede tegen Hitler. Maar daaraan heeft een tijdschrift niets. Ik heb wel een soort journaal geschreven tijdens de eerste oorlogsweken, maar dat is ongeschikt voor publicatie, afgezien van een paar pagina's, die ik al aan Groot Nederland heb afgestaan. Zoo staat het. Mocht ik plotseling nog een idee krijgen, dan zal ik je omgaand waarschuwen, maar veel hoop heb ik niet. vr. gr. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Die Brandwag Die Brandwag aan Menno ter Braak Johannesburg, 12 april 1939 12 April 1939 Dr. Menno ter Braak, Kraayenlaan 36, DEN HAAG, NEDERLAND. Geagte dr. Ter Braak, Na 'n gesprek met prof. dr. C.M. van den Heever war u naam by ons genoem het, wil ons u hiermee u waardevolle medewerking met DIE BRANDWAG vra. Die belangstelling in Suid-Afrika in die Nederlandse taal en gedagtelewe neem verblydend toe en ons wil besonder graag daardie beweging tot nouer verwantskap aanmoedig en bevorder deur gereeld artikels oor die Nederlandse letterkunde en strewe in DIE BRANDWAG te plaas. Sou dit vir u moontlik wees om ons bv. eenmaal per maand van 'n vaste brief uit Nederland te bedien? Die keuse van u stof word begryplikerwyse geheel aan u oorgelaat maar ons sou dit geweldig hoog waardeer en u sou trouens die Afrikaanslesendes 'n groot dienst daardeur bewys, indien ons gereeld so 'n brief van u sal kan plaas. Graag verneem ons u antwoord so spoedig moontlik. Met agting, Die Uwe, A.M. van Schoor REDAKTEUR Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Die Brandwag aan Menno ter Braak Johannesburg, 2 mei 1939 2 Mei 1939. Dr. Menno ter Braak, Kraaienlaan 36, DEN HAAG. Hooggeagte Doktor, Ons dank u baie hartlik vir u vriendelike en gewaardeerde brief van die jongste datum. In antwoord op u vrae kan ons u net kortliks meedeel dat DIE BRANDWAG 'n algemeen-kulturele Afrikaanse weekblad is wat veral besonder wyd-verspreid in Transvaal en die Vrystaat gelees word. Ons geniet die medewerking van alle Afrikaanse skrywers, veral prof. dr. C.M. van den Heever, wie se werk gereeld in ons blad verskyn. Ons het ons in die afgelope twee jaar besonder daarvoor beywer om die bande met Nederland en Nederlands te versterk en tot sover het ons feitlik weekliks kort aantekeninge van W. Hessels, die Nederlandse digter, tans woonagtig in Pretoria, geplaas, hoofsaaklik oor literere aangeleenthede. Die aantekeninge wil ons besonder graag aanvul met 'n maandelikse brief uit u pen, by voorkeur van algemeen-kulturele strekking. So 'n brief moet uit die aard van die saak 'n inniger en deurgrondender Nederlandse karakter hê en van veel hoër waarde wees as enige aantekeninge wat hier in Suid-Afrika geskryf word. By benadering sou u brief 'n lengte van omtrent 2,000 tot 3,000 woorde moet hê. Sou 'n honorarium van £3.3. per brief u geval? Besonder graag verneem ons ten spoedigste verder van u. Met die meeste hoogagting, Die uwe, A.M. van Schoor REDAKTEUR. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Redactie die Brandwag Den Haag, 26 mei 1939 Den Haag, 26 Mei 1939 Redactie DIE BRANDWAG Pleinstr. 3 JOHANNESBURG Mijne Heeren In antwoord op Uw vriendelijk schrijven van 2 Mei deel ik U mede, dat ik gaarne accoord ga met de door U aangeboden voorwaarden. Door omstandigheden was ik niet eerder in de gelegenheid U te schrijven, waarvoor mijn excuses. Ik zal U volgens onze afspraak dus, te beginnen met Juni, maandelijks een brief zenden tusschen de 2000 en 3000 woorden over een algemeen-cultureel Nederlandsch onderwerp (ev. met ‘uitstapjes’ wellicht naar verwante Europeesche gebieden). Dezen brief doe ik U per luchtpost toekomen. Het honorarium bedraagt £ 3.3. per brief, welks overmaking ik geheel aan Uw beschikking overlaat. Ik stel mij voor in deze brieven een overzicht te geven van de cultureele structuur van het Nederlandsch leven in verhouding tot het Europeesche, door telkens andere aspecten naar voren te brengen. Natuurlijk zal ik daarbij rekening houden met de eischen van een weekblad. Voorts neem ik aan, dat wederzijds tijdig wordt kennis gegeven van den wensch om de samenwerking te beëindigen. Ik mag er zeker ook wel op rekenen, dat mij voor mijn archief een exemplaar van Uw blad wordt toegezonden, waarin mijn artikelen zijn opgenomen? Bij voorbaat daarvoor dank. U ontvangt dus mijn eersten brief in het begin van Juni. met de meeste hoogachting, Uw dv. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - M.R.J. Brinkgreve Menno ter Braak aan M.R.J. Brinkgreve Den Haag, 10 april 1935 Pomonaplein 22 Den Haag 10 April 1935 Aan Dr. M.R.J. Brinkgreve Leidscheweg 149 Voorschoten. Zeer geachte Heer, Uw artikel over het Nationaliteits-beginsel is voor ons tijdschrift minder geschikt, omdat het door zijn speciale wending naar Hongarije te veel afwijkt van wat wij onder een algemeen-culturele beschouwing verstaan. Wij moeten het U dus terugzenden, maar blijven hopen op Uw belangstelling. met de meeste hoogachting voor de redactie Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Max Brod Max Brod aan Menno ter Braak 26 maart 1936 Sehr geehrter Herr Dr. Menno ter Braak, Ich bin gern bereit dem von Ihren empfohlen Übersetzer die Autorisation zu einer Übersetzung von Kafkas ‘Verwandlung’ zu erteilen. Bitte, geben Sie nur die Bedingungen bekannt. Als Verwalter des literarischen Nachlasses von Franz Kafka komme ich Ihnen gerne entgegen und werde mich bemühen, die Erben von meinem Standpunkt zu überzeugen. Darf ich ein Ersuchen ausschließen: Dem Briefe an die Redaction des ‘Vaderland’, in dem ich für Ihren schönen Essay dankte, lag eine kleine Erzählung von mir bei. Ich wüßte gern, ob Sie angenommen ist - oder schon erschienen? Das wäre eine grote Freude für mich! Autoren meiner Art, die jede Publikationsmöglichkeit in Deutschland verloren haben, brauchen mehr als je Resonanz im Ausland. Ich weiß nicht, ob Sie in der Redaktion der ‘Vaderland’ arbeiten. Bitte, meine Kühnheit zu entschuldigen, wenn ich Sie mit obiger Anfrage belästige und auch noch einem zweiten Beitrag, die Doppel ‘Glosse’ Bühnenperspektive, hier beilege - mit der Bitte, sie als Redakteur des ‘Vaderland’ zu begutachten oder dieser Redaktion weiterzugeben. Hochachtingsvolle Grüße Dr. Max Brod Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - G. Brögel Ant ter Braak-Faber (namens Menno ter Braak) aan G. Brögel 23 januari 1935 23 Jan. 1935 Secretariaat: Pomonaplein 22 Den Haag Zeer geachte Heer Brogel, Namens mijn man moet ik U de volgende adressen van auteurs mededeelen: Marsman Oudwijkerlaan 4 bis Utrecht. Vestdijk Daal en Bergschelaan 18 den Haag. Brulez St. Michiels bij Brugge. Roelants Gribaumontlaan 40 Woluwe St. Pieter Brussel E. du Perron Rue Erlanger 17 bis parijs 16de/ Walschap Markgrave lei ? Antwerpen. (nummer onbekend; nadere inlichtingen bij Nijgh en v. Ditmar) Slauerhoff heeft op 't oogenblik geen vast adres, maar U kunt brieven adresseeren aan Nijgh en v. Ditmar evenals voor de Pillecijn, waarvan het adres mij niet bekend is. met de meeste Hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - G. Brom G. Brom Aan Menno ter Braak Nijmegen, 30 juli 1935 Nijmegen, 30/7 '35 Hooggeachte Heer, Veel dank voor de vriendelijke toezending van Uw kritiek en nog meer voor de ernstige belangstelling in mijn werk. Dat U deze gedachtenwisseling op het gehalte van Vondels en mijn Kerk toespitst lijkt me volkomen redelijk, zoals het me ook voldoening geeft dat U het intellect aan het woord laat komen. Uw zwaard gaat door de huid van gevoeligheden en het vlees van dierbaarheden tot op het been van beginselen. Zo moet het onder mannen gebeuren. Alleen is het teleurstellend, hoe U nog zo instinctief werkt om ‘temperament’ met geest te verwarren, en, o vrije vitalist!, Uw individueel oordeel door vooroordelen van de massa te laten verdringen. Zou de poort, waarmee U het Katholicisme buiten de wereld sluit, niet feitelijk de oogklep zijn waarmee u zich zelf isoleert? Ik beveel U bij gelegenheid een studie als Fr. W. Foerster's Autorität und Freiheit aan en breng U het persoonlijk ‘I’ in de boeken van J.H. Neuman in herinnering. Een ridderlijk saluut! Gerard Brom Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - H.E. Bron Menno ter Braak aan H.E. Bron [1935] Aan den heer H.E. Bron Voormeulenweg 53 Bussum. Zeer geachte Heer, Daar Forum met ingang van 1 Januari 1936 zal ophouden te bestaan, moet ik tot mijn leedwezen de door U ingezonden bijdragen weer tot Uw beschikking stellen. Ingezonden zend ik U dus Uw gedichten onder dank terug. Met de meeste hoogachting, namens de Redactie Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Johan Brouwer Johan Brouwer aan Menno ter Braak Den Haag, 8 november 1933 's-Gravenhage, Tomatenstraat 176 8/XI 1933 Zeer geachte Heer ter Braak, In verband met Uw benoeming tot litterair redacteur van het Vaderland wilde ik U voorstellen een geregelde medewerking voor een rubriek ‘Spaansche en Portugeesche letteren’. Mag ik eens van U hooren of U daarvoor gevoelt en hoe deze rubriek zou kunnen worden geregeld? Het Sp. en Portug. wordt helaas maar al te zeer verwaarloosd in ons land, om van Z. Am. niet te spreken. 'k Dank U bij voorbaat voor Uw berichten. Met Hoogachting, Gaarne Uw dw. J. Brouwer Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Johan Brouwer aan Menno ter Braak Den Haag, 13 november 1933 's-Gravenhage, Tomatenstraat 176 13/XI 1933 Zeer geachte Heer ter Braak, Dank voor Uw vriendelijken brief. Het doet me veel genoegen dat U het boek van Ortega bespreken zult voor de N.R.C. want U zult zich er even mee verwant hebben gevoeld als ik. Het is een prachtige wraakneming op den horde-mensch die zich overal lawaaierig indringt en opdringt. 't Was lastig het in het nederlandsch te bewerken want Ortega is een rasechte ‘conceptista’ met een geheel eigen idioom, en een vernuftig speler met begrippen en woorden. Heel graag zal ik as. woensdag omstreeks half vier komen. Ik zal een paar periodieken meebrengen van ‘Jong Spanje’. Ze zijn aardig, ook typographisch. Hoogachtend, Gaarne Uw Johan Brouwer Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Johan Brouwer aan Menno ter Braak Den Haag, 20 november 1933 's-Gravenhage, Tomatenstraat 176 20/XI 1933 Zeer geachte Heer ter Braak, 'k Zal Uw beoordeeling in de N.R.C. aan Ortega sturen. Dat zal hem genoegen doen. Het is een goede aanleiding voor mij om in Sp. de aandacht op onze ‘jongeren’ te vestigen 'k sprak daar reeds over met m'n vriend Guillermo de Torre voor den nieuwen editie van zijn ‘Literaturas europeas de avantguardia’ (Madrid 1925). De nieuwe druk zal ik onmiddellijk bij verschijnen ook in het Nederl. laten verschijnen. Misschien kunt U, die er ‘in’ bent een aperçutje van de Nederl. jongere auteurs der ‘avantgarde’ geven? De Torre kent uitstekend Fransch, ik zou U met hem in corresp. Kunnen brengen (Hij schrijft op 't oogenblik in ‘Luz’ een reeks artikelen over Den Haag die een magnifiek staaltje van Sp. modernen stijl zijn. Hij is deze weken onze gast geweest zooals U weet). Ik zal hem een voorloopig berichtje sturen, bericht U me dan maar eens hoe U er over denkt. Dit ter slechting der ‘taal-barrieres’ Met m'n groeten, Gaarne Uw J. Brouwer P.S. m'n ‘Kronieken’ zijn verschenen Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Johan Brouwer aan Menno ter Braak Den Haag, 24 november 1933 's-Gravenhage, Tomatenstraat 176 24/XI 1933 Zeer geachte Heer ter Braak, Vriendelijk dank voor Uw beide brieven en ook voor Uw bemoeiingen in zake de bijdragen. In principe is de zaak gewonnen en ik zal naar Uw indicaties m'n overzichten maken. Over een poosje zal ik U naar aanleiding van Figueiredo's As duas Espahas, dat nu in het Sp. vertaald is, een overzicht geven van ‘de beide Spanjes’ waarvan deze scherpe Portugees een zuivere kijk heeft. 'k Heb aan Guillermo de Torre geschreven, hij zal U dan wel schrijven en dan kunnen we gezamenlijk die nederl. notitie's wel in orde brengen. Ook wilde ik wat meer over Nederl. lit. in de Sp. kranten hebben, te beginnen met Luz, waarin de Torre een plaats heeft als U in het Vad. en de N.R.C. (behalve nu tijdens de politieke geschillen die veel plaats opslorpen) Ik sluit een uitknipseltje van Luz van Maandag in, U ziet Holland staat er eventjes bij. Er ligt een groot veld van co-operatie open, ook wat vertalen aangaat, ik bedoel nu Ned. in het Sp., al is dat zeer lastig. Enfin, qui vivra verra. Met vriendsch. groeten en tot nadere berichten. Gaarne Uw dw. Johan Brouwer Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Johan Brouwer aan Menno ter Braak Den Haag, 11 december 1933 's-Gravenhage, Tomatenstraat 176 11/XII 1933 Zeer geachte Heer ter Braak, 'k Kreeg bericht van m'n vriend de Torre dat er in zijn boek een plaats zal worden ingeruimd voor de mod. ned. litt. Nu wacht ik eerst maar tot hij U geschreven heeft, op 't oogenblik zijn ze in Sp. geheel met de politiek bezet. M'n dank voor de plaats die in het Vad. is gegeven aan m'n ‘Kron. v. Sp. Soldaten’. Is het verslag van Uw hand? In verband met den tentoonstelling te Brussel bij de herdenking van Doña Isabel Clara Eugenia, de dochter van Ph. II en landsvrouwe der Nederlanden, zou ik een feuilleton willen schrijven dat wellicht beter in de N.R.C. kan komen. Aan wien moet ik het dan sturen? (afmeting: flink feuilleton zondagmorgenblad bv.) Ik dank U bij voorbaat voor Uw inlichting. Met Hoogachting groetend, Gaarne Uw J. Brouwer Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Johan Brouwer aan Menno ter Braak Den Haag, 15 december 19[33] 15/XII Zeer geachte Heer ter Braak, Dank voor uw brief. Dat is prettig dat U hier zoo dicht bij komt wonen, zoo spoedig U gevestigd bent zullen wij U en Mevrouw ter Braak een bezoek komen brengen. Hierbij Doña Isabel. Als U het geschikt vindt, plaats U het dan voor den 23en? Het is naar Uw ‘recept’, d.w.z. makkelijk te lezen en niet tè populair. Ik heb liever niet dat er stukken uitgaan, als U het niet ineens of in tweeën kunt plaatsen, maar het zou moeten verknippen heb ik het liever terug en geef het aan de ‘Lokale Pers’ welke vereeniging me om geregelde medewerking heeft gevraagd. Die romant. platen heb ik in Cortés genomen om te laten zien hoe de sp. romant. school de conquista heeft gezien. Oude prenten van me mislukten voor de reproductie. Ook moet men met het publiek rekenen. Met vriendsch. groeten Gaarne Uw Johan Brouwer Origineel: Den Haag, Literatuurmuseum Johan Brouwer aan Menno ter Braak [26 januari 1937] 26/ Zeer geachte Heer ter Braak, Dank voor uw brief. Een sober verslagje van m'n avontuur komt w.s. deze week in den H.P. Als het er onverkort inkomt zult U zich misschien m'n opmerking in den trein herinneren. Dank voor uw bespreking. Wat die pers. vrnw. aangaat, dat is een zeer geschakeerd en vernuftig spel van Ribeiro waarbij hij de - vele - Portug. nuances gebruikt om - bijv. het dan weer zich geven dan weer z. terugtrekken van Max. aan te duiden. Ik begrijp dat ik dit anders had moeten weergeven. Het weggelatene is onbelangrijk, zelfs storend. 't Zal wel in de IVe druk geschrapt worden Verder enkele voorstellen van mij, die ik U wel eens zeg Met hoogachting enz. uw J.B. Origineel: particuliere collectie Johan Brouwer aan Menno ter Braak 5 maart 1937 5/III Persoonlijk. Zeer geachte heer ter Braak, Dank voor uw beide briefjes. Het artikel heb ik inmiddels gelezen. Ik zou er in hetzelfde nummer gaarne op geantwoord hebben, nu mij die gelegenheid niet is gegeven zal ik er niet op antwoorden. Hoe men dit zwijgen uitlegt is mij vrij onverschillig, in de gegeven omstandigheden. Breekt u zich niet het hoofd over psychol. paradoxen, in dit geval zijn die er niet! Zeer ws. komt Prof Gaos, een Sp. philosoof van beteekenis, in ons land (als men hem binnenlaat. Hierover bij gelegenheid nader) Hij zal dan voor ons Comité in Amsterdam spreken. Met hoogachting en vr. gr. J. Brouwer Origineel: particuliere collectie Menno ter Braak aan Johan Brouwer Den Haag, 6 maart 1937 Den Haag, 6 Maart 37 Kraaienlaan 36 Zeer geachte Heer Brouwer Uw briefje van gisteren heeft mij zeer verbaasd en pijnlijk teleurgesteld. Het is mij volkomen onbegrijpelijk, waarom U niet op de zeer serieus gestelde en overdonderend gedocumenteerde beschuldigingen van De Jong wilt ingaan en waarom U zich terugtrekt achter een volkomen fictief argument, n.l. de gemankeerde gelegenheid om in hetzelfde nummer te antwoorden. (Ik meen, dat ik U kan garandeer- en, dat de redactie van Gr. Ned. U alle gelegenheid om te antwoorden zou geven, indien U dat verlangde, en indien U dat prefereerde boven repliek in een dagblad). U zegt, dat het U onverschillig is, hoe ‘men’ dit zwijgen uitlegt. Onder deze ‘men’ schijnt U dus ook te begrijpen de menschen, die Uw persoonlijkheid en vooral Uw houding in het Spaansche conflict tot dusverre hoog gewaardeerd hebben, en waartoe ik zelf mij reken, want U bepaart mij, zelfs in dit persoonlijk schrijven, ook de geringste explicatie omtrent deze beschuldiging van ordinaire valschmunterij ten gunste van paters en nonnen, en andere artikelen, waarvan De Maasbode meer verstand heeft dan ik. Als Ribeiro deze wonderlijke verdraaiing van zijn tekst heeft bevolen of gesanctioneerd, heeft ‘men’ m.i. recht dat tot in details te weten; door te zwijgen blameert U niet alleen Uzelf (waartoe U het volste recht hebt), maar ook Ribeiro (waartoe U niet het recht hebt). Wanneer ‘men’ (inbegrepen ik) uit Uw zwijgen de conclusie trekt, dat U Ribeiro hebt vervalscht om geen ‘aanstoot te geven’ aan de benepenste roomsche mentaliteit hier te lande, geven de feiten ‘men’ (mij) gelijk. Ik zou op dit alles niet nogmaals zijn ingegaan, als ik niet een consequentie uit deze questie moest trekken. Ik heb n.l. met U zitting genomen in het Comité tot Ve[r]breiding van Spaansche Cultuur. Wanneer U aan uw standpunt, inhoudend dat U noch aan ‘men’, noch aan de leden van dat Comité een explicatie schuldig bent, vasthoudt, zal ik mij uit dit Comité terugtrekken. Het lijkt mij n.l. van het grootste belang, juist in deze omstandigheden, dat inlichtingen over Spanje niet worden verstrekt door een Comité, waarvan ‘men’ terecht kan zeggen, dat er tekstmanipulatoren in vertegenwoordigd zijn; zoodat ‘men’ op grond daarvan zich het recht zal aanmatigen, aan informaties van die zijde te twijfelen. Mijn gedragslijn zal dus de volgende zijn. Als ik van U geen bericht heb voor dinsdag a.s., dat U Uw houding wijzigt, zal ik aan het A.N.P. de simpele mededeeling afgeven, dat ik mij uit het comité terugtrek; zonder verdere toelichting, de groote ‘men’ heeft hiermee m.i. inderdaad niets te maken. Alleen voel ik mij verplicht om den voorzitter en den heer Semprun zoo beknopt mogelijk in een zuiver particulier schrijven te laten weten, welke mijn motieven zijn; ik zal op het particuliere van die toelichting den nadruk leggen. hoogachtend, Doorslag onbekende bezorger: particuliere collectie Origineel: ? Johan Brouwer aan Menno ter Braak Den Haag, 7 maart 1937 's-Gravenhage, Tomatenstraat 176 7/III 1937 Zeer geachte Heer ter Braak, Laten wij de zaak kalm bekijken. Een maand geleden bereikte mij de triom-fantelijke geruchten van een ‘vernietigenden aanval’ op mijn vertaling van Ribeiro. Geers heeft voor mij tot tweemaal toe in den eersten dagen van Februari het ‘droit de réponse’ gevraagd in hetzelfde nummer waarin de critiek zou verschijnen, dit vanwege de tijdsomstandigheden, om legendevorming te voorkomen. Ik zei met een halve blz. desnoods met een kwart blz. te kunnen volstaan. Men heeft dit geweigerd, hoewel men wist dat het hier een tekstkwestie betrof. Ik overwoog (herinnert U zich ons gesprek in den Sp. legatie waar ik U in substantie inlichtte) een berichtje te geven aan het A.N.P. bij het verschijnen van het artikel maar heb hier van af gezien omdat het blijkt dat men aan het schandaal de voorkeur gaf boven gelijktijdige weerlegging - welke in twee zinnen is samen te vatten. Nu de feiten: I De heer de J. heeft gewerkt met een tekst die niet vaststaat, en hij wist dit. Dit is in strijd met de wetenschap en het algemeen schrijversfatsoen. II Een vertaling is wat den principieelen kant betreft de zaak van den auteur, den vertaler en den uitgever. Een vierde kan hierover niet spreken zoolang hem niet alle stukken zijn voorgelegd. III Wat den technischen kant betreft, het kan bekend worden geacht - ziegeschriften in dezen van mijn hand - dat ik sinds jaren in nauw contact met Portugal sta, ik heb daar gereisd en gewerkt. Ben bovendien litterator met een dubbel doctoraat en mag dus in staat worden geacht een tekst te vertalen. Als ik dus japon voor ketting zeg (en dit geeft een zin) mag daar goede reden voor zijn. IV Het kan bekend worden geacht dat ik mezelf durf te zijn en onafhankelijk mijn weg kan gaan op gevaar van vrijheid, leven of goeden naam te verliezen. Men zij dus niet overijld in eenige beschuldiging in dezen, mijn staat van dienst en levensgeschiedenis kunnen niet over 't hoofd worden gezien. Wanneer ik in zulke omstandigheden niet tijdig de gelegenheid krijg een verreikende beschuldiging te weerleggen - een beschuldiging die Gij gelijkstelt met valsche munterij en erger - dan is het mijn goede recht daarna te weigeren voor een geïmproviseerden rechterstoel te verschijnen van Jan Publiek als de ‘stemming’ is gemaakt. Ik zwijg dus, en zal zelfs blijven zwijgen als - wat ik mogelijk acht - Ribeiro me zou verloochenen - in de gegeven omstandigheden. De zekerheid dat ik het gekrakeel met één beweging zou kunnen doen ophouden zal mij weerhouden deze beweging te maken. Overigens, er zijn op 't oogenblik belangrijker dingen dan het bewust ontketende stormpje. Deze dingen zijn m.i. zoo evident dat ik, na mijn gesprek met U destijds, dit niet meende te behoeven te herhalen. Uw ultimatum verbaast mij dus. Indien echter alle vermelde punten voor U zonder waarde zijn, dan zal ik geen poging doen mij te rechtvaardigen. Zoals steeds ben ik bereid de consequenties van mijn daden of houding te aanvaarden. Hoogachtend J. Brouwer Origineel: particuliere collectie Menno ter Braak aan Johan Brouwer Den Haag, 10 maart 1937 Den Haag, 10 Maart 37 Kraaienlaan 36 Zeer geachte heer Brouwer Uw briefje maakt voor mij de zaak niet duidelijker. Blijkbaar bestaat er tusschen onze opvattingen an consequenties aanvaarden voor daden of houding een vrij scherpe tegenstelling. Ik begrijp n.l. in het geheel niet, waarom U, wanneer het U twee zinnen kost de aanval van De Jong te pareeren, die twee zinnen achterwege laat, terwijl U ze overal geplaatst kunt krijgen. Dat De Jong of Groot-Nederland ‘schandaal’ zouden hebben willen maken, lijkt mij ook geheel onjuist. Het is nu eenmaal usance om een artikel over een vertaling te publiceeren, zonder dat daaronder direct een nawoord van den vertaler staat: dat U van dit artikel nu toevallig bij geruchte wist, doet niets ter zake. U zult mij dus ten goede moeten houden, dat ik het artikel van De Jong blijf beschouwen als onweerlegbaar. Hoezeer mij dit spijt, heb ik U al geschreven. Mocht mijn vorige brief een ultimatum-toon hebben gehad, dan heb ik mij in den toon vergist, want de eenige bedoeling was U te verzoeken om een persoonlijke verklaring, die mij in staat zou stellen mijn meening over Uw integriteit als publicist te hand-haven. U wilt of kunt mij die niet geven: a la bonne heure, ik zal verder over de quaestie niet meer spreken. Mijn plan om uit het Comité te treden heb ik laten varen; het lijkt mij niet het geschikte moment om een zaak te benadeelen door een verschil van meening tusschen personen. Dat er van persoonlijke relatie in deze omstandigheden bezwaarlijk sprake kan zijn, zult U echter natuurlijk met mij beamen. Nogmaals, het spijt mij, maar ik zie geen andere mogelijkheid dan deze. Ten overvloede vestigde iemand dezer dagen mijn aandacht op een critiek van Jos. de Gruyter over Uw ‘Cortez’. Ik ken De Gruyter vrij goed en weet, dat hij een absoluut betrouwbaar mensch is (De Jong ken ik niet). Ik zou U, wanneer U de geheimzinnigheid niet prefereerde, gevraagd hebben, wat er van die critiek waar is. hoogachtend, Doorslag onbekende bezorger: particuliere collectie Origineel: ? Johan Brouwer aan Menno ter Braak 10 maart 1937 10/III Persoonlijk. Zeer geachte heer ter Braak, Dank voor uw brief. Uw vorige brief was kwetsend door toon en bewoordingen. Mij heeft de affaire Ribeiro zeer pijnlijk getroffen. Ten eerste, de heer de J. is pas drie jaar geleden in Coimbra op een zomercursus wat Portugeesch gaan leeren, hem paste dus in een onzekere zaak als beginneling eenige bijzondere voorzichtigheid. Hij had mij een briefkaart kunnen schrijven en naar de juiste strekking van m'n voorbericht kunnen vragen. Ik zou hem dan aangetoond hebben dat de verzoeken van Ribeiro en my uitgegaan waren, dat de bedoeling van ons beiden was hem in een zoo groot mogelijke ned. kring bekend te maken, zonder dat dit zijn werk wezenlijk raakte. Ribeiro heeft ontzaglijk aan dit boek gewerkt (vgl. 1e oorspr. Spaansche en 3e ed.) Zelden is een boek met meer zorg en studie vertaald. Ik heb Macario overal gevolgd, heb zelfs dien autotocht goeddeels (in 't donker) gemaakt enz. Hoe weinig het boek ‘verminkt’ is blijkt uit uw eigen critiek. Soit. Wat m'n Cortés betreft, die is woord voor woord verantwoord zie de noten. Hy berust op contemporaine gegevens. De Kathol. hebben het gewraakt als te nietzscheaansch. Zij hebben dat goed gezien. Ik teeken Cortés als den heros. De Gruyter, kenner van den mexic. archaeologie, ziet in Cortés c.s. de barbaarsche vernielers. Hij kàn mijn bewondering niet deelen, hij wraakt mijn werk, maar kan het - als historie der conquista - niet weerleggen. Mijn opm. over Machiavelli zal door ieder die hem zelf kent gedeeld worden, M. was een integer man. Alexander VI was een groot vorst, (diplomaat) grondlegger van de pauselijke macht v.d. modernen tijd. Ieder modern historicus kàn dat weten. Deze opmerkingen worden beiden door de G. als uitingen van oppervlakkigheid gebrandmerkt. Onkunde zijnerzijds. Vraagt U hem zelf zijn artikel (Weekbl. Christend. en Cultuur najaar 1934? geloof ik. Ik heb het niet bij de hand) Overigens dit: ik ben de laatste maanden in het openbaar en in 't geniep zoo vinnig en grievend bestreden dat ik ook daarom post factum de J. niet met de stukken weerleg. Ik ben het moe. Hoogacht[end] B. Origineel: particuliere collectie Johan Brouwer aan Menno ter Braak [14 maart 1937] 14/III Zeer geachte Heer ter Braak, 'k Heb aan Groot-Nederland de volgende mededeeling gedaan, en verzoek U daar kennis van te nemen: Inzake critiek op vertaling van ‘De man die den duivel doodde’ verwijs ik naar mijn voorbericht. Verzoeken tot wijzigingen zijn uitgegaan van auteur en vertaler. De vertaling is slechts te beoordeelen als men den tekst kent welken de vertaler heeft gebruikt. Het is een zeer ernstige fout van den heer de Jong dit over het hoofd te hebben gezien. Den vertaler treft geen enkel verwijt van willlekeur in dezen. Hoogachtend J. Brouwer Origineel: particuliere collectie Briefwisseling Menno ter Braak - Carry van Bruggen Carry van Bruggen aan Menno ter Braak Laren, 24 december 1927 Laren NH, 24.12.27 Waarde heer ter Braak. Het was óók wel omdat ik geen tijd had (heb!) maar niet daarom alleen, dat ik U geen commentaar op Uw beschouwing over ‘Eva’ schreef -, het was ook hierom, dat ik [niet] altijd precies Uw bedoeling begreep (begrijp!), waarschijnlijk omdat ik niet volkomen vertrouwd ben met Uw terminologie, en met Uw interpretatie van de mijne. Ik nam (neem!) mij dus voor, U te vragen, na Uw promotie - dit uitstel niet voor mij, maar voor U - eens over een en ander met mij te komen praten. En doe dit bij deze. Weet U wel, dat ik altijd, van lang vóór ‘Heleen’ af, heb geweten dat ik ‘anders dan de anderen’ was, dan de andere schrijfsters, en dat ik altijd ook heb gehoopt, dit anders-zijn te kunnen uiten op een wijze, die in de eerste plaats mijzelf bevredigen zou? Daarom ben ik zoo gelukkig met ‘Eva’-, met het mensch, omdat ik er geen einde, doch een begin in zie. Met vriendelijke groeten Carry van Bruggen Dit tot Uw troost: ik ben al bezig aan de correctie van de 2e druk van ‘Eva’... Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Carry van Bruggen aan Menno ter Braak Laren, 28 december 1927 Laren NH, 28-12-'27 Wat is de jeugd toch redeloos! Als U eenmaal mijn eerbiedwaardigen leeftijd zult hebben bereikt, schrijft u óók geen commentaren meer, zelfs niet op belangrijke en ernstige critieken over Uw werk. Geloof mij nu -, en herdenk mij, als het eenmaal zoo ver zal zijn. Maar die samenkomst komt in orde, het is heusch met mij zoo moeilijk niet. Dus schrijf maar gauw. Zoo moeilijk als het is, een brief van mij los te krijgen, zoo makkelijk ben ik te vinden voor een leerzaam en gezellig onderhoud. Tot spoedig dus -, desnoods in Amsterdam, in de Bodega! Uw dv. Carry van Bruggen Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Carry van Bruggen Eibergen, 29 december 1927 Zeer geachte Mevrouw Pit Uw briefjes mogen kort en met moeite aan Uw pen ontwrongen zijn, ze zijn tevens dermate prettig-agressief, dat ik me aan mezelf verplicht voel op Uw laatste antwoord nog even terug te komen, op gevaar af, dat U mij voor een querulant zult gaan verslijten. Het spijt mij, dat ik op U den indruk gemaakt heb U met alle geweld een schriftelijke commentaar te willen ontrukken, want dat was mijn bedoeling niet; zelfs mijn redelooze jeugd begrijpt wel, dat Uw tijd voor commentaren-op-commentaren te kostbaar is. U moet mijn aanvankelijke onbescheidenheid echter om twee redenen willen verontschuldigen. In de eerste plaats heb ik U mijn critiek voor den druk in onvolkomen staat toegezonden, tegen vastgeroeste instincten in, omdat ik haar, gesteld, dat zij volgens Uw oordeel totaal de plank misgeslagen had, zou hebben omgewerkt... hetgeen ik nu achteraf tòch gedaan heb. In de meeste gevallen ben ik zoo bescheiden niet en kan mij de repliek van de becritiseerden, die eventueel na de publicatie verschijnt inwendig weinig schelen. In dit geval was dit dus anders, zooals U trouwens uit mijn eerste brief zult hebben begrepen. - In de tweede plaats ben ik zelf zoo verschrikkelijk belust op briefschrijven en zoo slecht van de tongriem gesneden, dat ik het gemakkelijkst anderen attaqueer en mijzelf verdedig op papier, dat niet met een onmiddellijk antwoord klaar staat. Ik geloof, dat U deze voorkeur voor schriftelijke disputaties meer op rekening van mijn sterke secundaire reactie, dan op die van mijn jeugd moet schrijven. (Dat blijkt misschien ook wel uit volkomen ‘redelooze’ antwoorden als deze, die geen enkele bepaalde inhoud hebben en toch geen rust laten voor ze geschreven zijn.) Ik vrees dan ook ernstig, dat ons onderhoud van mijn kant noch ‘leerzaam’noch ‘gezellig’zal zijn, en dat de stroom van argumenten, die ik U zal onthouden, U misschien toch nog in een brief zal moeten worden opgezonden... na afloop! Hoewel ik U beloof, dat ik alles zal doen, om U niet op die unfaire manier van den wal in de sloot te helpen! Dit dan ter verontschuldiging van mijn verzoek om Uw commentaar. U zult er wel niet uit willen lezen, dat ik dat verzoek nog eens herhaal; want ik begrijp zelf ten volle, dat het onbescheiden was. Paedagogisch is het bovendien heel nuttig, als ik mij aan uw mondelinge slagvaardigheid waag. Zelf heb ik alleen het vage gevoel, dat het lot mij zal toebedeelen in der eeuwigheid commentaren en desnoods commentaren-op-commentaren te schrijven, vanwege de secundaire reactie. U hoort dus in Januari wel van mij. Gaarne Uw dv. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Carry van Bruggen aan Menno ter Braak (Amsterdam) Laren, 16 januari 1928 Poor boy -, ik bedoel: Waarde heer ter Braak -, is het heusch zóó'n corvee? ‘Om mijn belofte gestand te doen.’ O neen, ik lees al beter: de aankondiging is het gestand-doen der belofte. Alzoo: Morgen Dinsdag. Woensdag kunt u niet. Donderdag kan ik niet. Kunnen we Vrijdag beiden? Kom dan Vrijdag koffiedrinken. Schrijf mij hoe laat aan het Larensch stationnetje - elk kwartier een trammetje uit Hilversum, (spoorweg oversteken, vlak bij station) - dan haal ik U even af. Goed? Carry Pit Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Carry van Bruggen aan Menno ter Braak (Amsterdam) Laren, 26 januari 1928 Ik heb die Vrije Bladen opgeborgen, om ze je te kunnen teruggeven -, maar blijkbaar zóó goed, dat ik zelf niet meer weet waar. Maar in elk geval kan ik wel een nieuw ex. krijgen bij Em. Q. Zeg mij maar even, welke aflevering het was. Dank voor je brief. Zoo dit een secundaire reactie is, dan laat ze toch aan snelheid niet veel te wenschen. Menigeen zou er zijn primaire voor willen ruilen -, of niet. Natuurlijk kom je nog eens terug. Ontlast even mijn [geweten] ten opzichte van die ‘Vrije Bladen’ -, wil je? Hartelijke groeten, ook van Dr. A.P. Carry Pit Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - E.J. van der Brugh E.J. van der Brugh aan Menno ter Braak (Eibergen) Weimar, 2 augustus 1921 Weimar, 2/8 '21 Am. Van wege de goedkoope kronen heeft mijn vrouw in Oostenrijk herstel en troost gezocht voor meiden misère etc., en ik heb de koffertjes gedragen. Alleen heb ik op den terugweg een bedevaart hierheen bedongen. Die kamers te betreden is ontroerend: van Goethe, van Schiller, van Liszt. Die mooie studeerkamers, daar zit het 'm ook niet in... In het huis van Liszt - 3 kamers - leidde ons rond de oude huishoudster van L. - Mijn heroworship is er niet minder op geworden. Beste groet, ook voor de familie. t.t. E.v.d. Brugh Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum E.J. van der Brugh aan Menno ter Braak (Eibergen) Tiel, 8 augustus 1921 Tiel 8/8 '21 Beste Menno Terug van de reis vond ik de grosze Täuschung - en je briefje. Mijn dank. Ik zal 't lezen als ik tijd heb. Nu is 't erg druk. Donderdag kwamen we thuis. 't Laatst zijn we te Weimar geweest, waar ik Schiller's huis bezocht en dat van Goethe en dat van Liszt: een wondermooie dag. Als je ziet hoe simpel die menschen geleefd hebben dan doorzie je den waan der onnoozelen, die prachtige studeerkamers inrichten, waarin ze niets doen. Er is iets ontroerends in die soberheid. Ik heb geproeft gisting over de verhevenheid der bergen en de verhevenheid van de geest, die toch nog meer waard is. 't Mag dan zijn dat het niet in den haak is van de ellende der valuta te profiteeren, dat is toch ook weer niet hetzelfde wat men er als winst uit meeneemt: een aantal diners en listige koopjes of een zekere geestverheffing. Mij is het laatste zeer meegevallen. Te Salzburg bezochten we het geboortehuis van Mozart. De vereering der Duitschers voor hun Geisteshelden is mij sympathiek. In Goethe's huis hing ook een portret van Hegel, met een speciale opdracht van Goethe... Op reis maakte ik kennis met een cand. philos. die journalist wordt. Ik zal hem nog eens schrijven. Hij kortte mij de tijd toen ik 's nachts van 12 tot 4 uur in een gangpad v.e. D trein moest staan - een zoon v.e. dominee, uit een heele domineesfamilie maar die aan de traditie ontrouw geworden is. Als hij nu maar geen Nietzsche wordt! Of ook dat is goed! En toen we a.h. het station aangekomen den restaurateur vroegen wat er voor nieuws was zeide hij: het engagement van Dr. v.d. Poll. Je ex-leermeesteres gaat dus toch in 't huwelijksbootje. Lohengrin-Wernicke is met [onleesbaar] gevaar weggevaren, nu komt Siegfried, de held die het aandurft. De goegemeente vindt de geschiedenis maar matig. Hier gaat alles weer op 't oud af - en er zijn heel weinig hotels die zoo'n mooi uitzicht hebben als ik van mijn sober studeerhol, waar ik nu een en ander las en bepeins voor mijn verschillende voordrachten. Amersfoort zal wel niet doorgaan, vrees ik. Maar Barchem en Diever dan toch. De eenige lectuur in die bijna 3 weken van de reis bestond uit Führers door paleizen en badplaatsen en een paar aardige boekjes over Ernest Jahnn als treinlectuur. Het wordt dus tijd dat ik me weer aan vaster spijzen gewen. De Harz is vol van litteratuur: Heine en Goethe. Heeft je fantasie den Hexentanzplatz al bevolkt als op een sabbath? Heb je misschien gedroomd van een Heksenfest waar de leeraressen op bezemstelen rondzwierden en de leeraren als hexenmeister fugeerden? Die nachtmerrie is nu voorbij, en tot de ironie van Heine die zijn academiestad beroemd noemt om de Wurst en de professoren ben je nog niet toe. Amuseer je, en doe onze hartelijke groeten aan je Oom en Tante. Ik heb niet gehoord dat er iets bijzonders gebeurt hier. Ze kunnen dus onbezwaard van hun rust genieten. Saluut en tot ziens t.t. E.v.d. Brugh Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum E.J. van der Brugh aan Menno ter Braak (Amsterdam) Tiel, 20 maart 1922 Tiel, 13/3 '21 Amice Het tijdelijke behoort als het mindere te wijken voor het eeuwige. Het geeft dus geen pas een voorgenomen [toetreding] tot de christelijke gemeente op te geven ter wille van een verblijf in de meest ‘mondaine’ der Europeesche hoofdsteden. Maar aan den anderen kant is 't ook waar, dat de eeuwigheid uit den aard der zaak niet aan een bepaald tijdstip is gebonden en dat eene op haar gerichte handeling even goed heden als morgen kan worden voltrokken. Wat niet wegneemt, dat deze indifferentie ten aanzien van het tijdstip het belang der handeling zelve in geen enkel opzicht vermindert. Ik dring er nooit op aan. De stakkerds denken anders dat 'k voor een zaak ijver, zooals zij ieder hun particuliere stokpaardjes hebben. Maar jij weet beter en [dus] moet je er aan denken dat je uitstel geen afstel wordt - als je ten minste niet van opvatting verandert. Jammer dat je Nettie v.d.B.v.E. nu niet hoort. Maar alles behoeft ook niet in 't eerste jaar verslonden te worden. B. de Haan is niet officieel Hegeler. Hij was al publicist toen Bolland te Leiden kwam. Maar in den loop der jaren is hij toch wel Hegelsch angehaucht - zoo verzekert mij G.A. v.d.B.v.E. die hem veel ziet. De Einführung van Paulsen is een aardig boek - maar niet al te wijs. Ik heb een ex. aan Prins geleend... en verloren. Riehl ken ik niet. Hegel zelf is moeilijk. Misschien een Religionsfilosofie met de commentaar van Bolland, waarvan het 1ste deel maar verschenen is. Beter nog is eerst Gabler Kritik des Bewusstseins en J.E. Erdmann Leib und Seele door te werken. Dan 't Collegium Logicum van Bolland en dan Hegel zelf. Misschien is ook de Gesch. d. Philosophie van Hegel wel te begrijpen, al zal juist de finesse 't dialectisch verband dat hij legt je wel voorloopig ontgaan. Het beste is natuurlijk een cursus in de logica, d.w.z. in de ware logica, mondeling voorgedragen. Maar het is waar ook, daar heb je al iets van gehoord. Erdmann is een klein boekje, Gabler ook nog al bescheiden. Bolland gaf ze beide opnieuw uit bij Adriani. Ook ‘het Verstand en zijne Verlegenheden’ van Bolland, is interessant. En dan ‘Zuivere Rede’ het standaardwerk, dat in kleinere stukken uiteenvalt, en dus niet aan een stuk behoeft gelezen te worden... Maar ik stop. Hartel. groet. Er is maar één wijsheid, die alles, alles laat recht wedervaren! Saluut t.t. E.v.d. Brugh Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum E.J. van der Brugh aan Menno ter Braak (Amsterdam) Tiel, 6 februari 1924 Tiel, 6/2 '24 B.M. Mijn dank voor de kolen vuurs die je in den vorm van een ex. van je inaugureele rede ons hebt toegediend. Ook Kramers heeft in de redactie van P.C. zijn eerste talent daarvoor gegeven. Jij bent verstandiger door het na je candidaats te beginnen. Geluk er mee, en met den psalmist zeg ik: och dat men op deez' eerstelinge een oogst van schoone artikelen zag! De hooge oomes alhier gewaagden met voldoening van dezen nieuwen werkkring die alleen hen kon verzoenen met je wel wat ondoordacht versmaden van de Leidsche familierelatie. Vale, en tot ziens t.t. E.v.d. Brugh Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum E.J. van der Brugh aan Menno ter Braak (Amsterdam) Tiel, 26 januari 1925 Tiel, 26/1 '25 Am. Je bent onder een economisch gesternte geboren. In één adem kan ik je bedanken voor je felicitatie en de toezending van P.C. dat ik zooeven ontvang, en tevens je gelukwenschen met dezen dag. Economisch - ten minste in casu voor mij. - Eenige vriendelijke dames en enkele heeren maakten hun opwachting op den 23ste. Straks zal 't bij jou wel omgekeerd zijn en de meerderheid zullen wel heeren worden. Zoo wisselt alles. Als je naar de 50 loopt is de vereering v.h. schoone geslacht minder gevaarlijk. - Studeer Hegel maar, dat is een groote troost - al vindt Oom Nico 't een mallemolen - waar hij niet in wil gaan zitten, en toch over redeneeren. Practische wijsbegeerte van Prof. Wattjes, onlangs uitgekomen, is een mooi boek, zeer leesbaar en van de ware leer. Hartel. gr. wij varen wel t.t. E.v.d. Brugh Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum E.J. van der Brugh aan Menno ter Braak Tiel, 28 juni 1928 Tiel, 28/6 '28 Waarde Menno Van morgen kwam het respectabele boekdeel bij mij binnen. Mijn compliment voor het volume. Ik heb altijd respect gehad voor de kwantiteit ook. Een min of meer juiste opmerking te maken, dat gaat nog, maar een boek schrijven, dat is nog een andere prestatie. Ik zal het rustig lezen en er mijn gebrekkige wijsheid over Augustinus mee aanvullen - want die schijnt er een geestelijken rol in te spelen. Mijn gelukwensch met dit slot van je academische loopbaan of ten minste voorloopig slot. Aan je paranymphen heb ik geschreven, dat ik het promotiediner niet zal bijwonen. Ik heb de laatste tijden allerlei onaangename dingen te verwerken, waarvan ik me wel niets moet aantrekken zooals goed bedoelende menschen zeggen, maar die mij toch onplezierig stemmen. En het moet je maar overkomen! - Zoo voel ik me dus niet in staat om op een promotiediner die stemming te helpen bevorderen, die er behoort te wezen, en er als een oude brompot bij te zitten, daarin heb ik geen zin. Het spijt me wel. Ik had graag eens gehoord wat je vrinden, [onleesbaar] en [onlesbaar] daar over jou en Otto te vertellen zullen hebben. Ik had graag ook dit gelukkig slot van je studie door mijn bijna kale hoofd en ruim 50 jaren een zeker decorum bijgezet. Maar 't is beter zoo. Intusschen dank ik je nog wel zeer voor de uitnoodiging, die ik zeer op prijs stel - en ik hoop dat het een dag van groote voldoening voor je moge worden. Vale t.t. E.v.d. Brugh Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum E.J. van der Brugh aan Menno ter Braak Tiel, 6 mei 1930 Tiel 6 Mei 1930. Waarde Menno, Mijn dank voor Het Carnaval der Burgers, waaruit ik al eens een fragment over een cathedraal in de Stem gelezen heb, en dat ik nu speciaal met de bedoeling om te zien, hoe geloovigen er af komen, met attentie zal doorlezen, - alsmede voor de vriendelijke inschrift. Juist heb ik gisteren avond het hier nog over je gehad met je Tante. Ze waren naar Eibergen geweest voor een zilveren bruiloft in de familie, maar wisten niets bijzonders te vertellen over het ontbinden van je engagement. Dat gaat ook niemand verder aan, maar het interesseert je toch, als je beide menschen kent, al was het maar alleen al, om te controleeren, of je kijk op de betrokken personen wordt bevestigd of gelogenstraft. En het zijn en blijven ervaringen, die moeilijk te verwerken zijn. De verzorging van je jongste geesteskind, dat juist het licht aanschouwd heeft, neemt nu gelukkig je vrijen tijd in beslag. En intusschen voltrekt zich onderbewust het proces van de assimilatie van de ervaring met je persoonlijkheid. Ik wil hopen, dat die er geen nadeel van ondervindt. Je hebt nog een carnaval vergeten: dat der wijsgeeren. Dat heb ik in Den Haag meegemaakt, in den vorm van het Hegel-congres, eindigend met een diner en een Ausflug naar de bloemenvelden. Het congres zelf was heel interessant. Je viel er over de binnen- en buitenlandsche beroemdheden van 1ste, 2de enz. grootte. En we zaten in de grafelyke zaal, door den minister van Onderwijs, een ex-schoolhoofd, in een lucide oogenblik afgestaan. Daar heb ik dan de wijsheid op den troon zien zitten, zooals Hegel eens die Weltseele door de straten van Jena te paard zag rijden. Een zoo enorm feit, dat het alleen een tocht naar Den Haag waard was. Aan het diner werden we weer natuurlijke menschen, al waren de speeches geestiger dan gewoonlijk. Het totaal was een welkome verfrissching voor iemand, die niet zoo maar reisjes naar Kopenhagen uit zijn mouw en zijn beurs schudt. Vale t.t. E.J. v.d. Brugh Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum E.J. van der Brugh aan Menno ter Braak Tiel, 16 april 1935 Tiel, 16/4 '35 Amice Menno Eindelijk heb ik de afdrukjes ontvangen, waarvan ik je er een opstuur. En ik doe er de kroniek maar bij, al zal je dit misschien niet zoo interesseeren. Je weet al van te voren, uit welken hoek de wind waaien zal, als ik begin te praten of te schrijven. Maar dat geldt wederzijds. De geest spreekte vele talen. Ik voeg er in gedachten aan toe, dat er ook een taal der gemoedelijkheid is, en een der psychologie, enz. en dan ook nog de taal der wijsheid, en dat is dan de taal, waarvan ik mij bedien. Alles laat zich [woord onleesbaar], dat is in zekeren zin het vermakelijke in de wereld. Rochefoucauld heeft gezegd: qui vit sans folie, n'est pas si sage qu'il croit. We kunnen voor folie lezen: hobby. Maar dan valt weer op te merken, dat het de kunst is de ware hobby te kiezen... De eeuwige cirkelgang! Je familie hier heeft mij en de mijnen door een heele moeilijke week heengeholpen. Hano heeft longontsteking, en het was heel erg. Je oom Jan en je neef Jan kwamen beiden 3x daags en nog. Maar nu gaat het beter. - Dit zijn de menschelijke wederwaardigheden, die men philosophisch in een bepaald hokje kan onderbrengen. Maar ‘als het u overkomt’ om met Job te spreken, dan maak je heel wat door. En dan is een medicus ?at??? a??? p????? a?ta???? a????... Besten groet ook aan je Vrouw. t.t. vdB Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - H. Brugmans H. Brugmans aan Menno ter Braak Amsterdam, 4 januari 1927 Zeer Geachte Heer Gaarne wil ik natuurlijk Uw promotieplannen met U bespreken. Maar in de eerste dagen zal daarvan niet kunnen komen. Deze week ben ik, ook in verband met den dies der universiteit, zeer bezet. De volgende week ben ik uit de stad, juist als U in Amsterdam zult zijn. En daarna vertrekt U naar Berlijn. U ziet dus, dat wij elkaar dan[?] vrij wel [?] misloopen. Ik zie geen andere mogelijkheid dan na Uw terugkeer uit B. Het zal allicht het beste zijn, dat U mij daarvan nog even wilt berichten. Intusschen hoogachtend Uw dv. H. Brugmans Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum H. Brugmans aan Menno ter Braak (Amsterdam) Amsterdam, 12 mei 1927 Zeer Geachte Heer, Vriendelijk dank voor Uw schrijven. Tot mijn spijt kan ik U Maandag en Dinsdag niet ontvangen. Het zal daarom wel het beste zijn, dat U Woensdagmiddag om vier uur even op mijn spreekuur komt in het historisch seminarium. Wij kunnen dan Uw belangen bespreken. Hoogachtend, Uw dv. H. Brugmans Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Hajo Brugmans Amsterdam, 21 november 1927 Amsterdam, 21 nov 27 Den Hoogel. Heer prof. dr. H. Brugmans Prinsengracht 650 ALHIER Zeer geachte Professor Naar aanleiding van het gesprek, dat ik j.l. Woensdag met U had, heb ik mij tot de Heeren Scholte en van Dam gewend. De eerste verklaarde vol te houden, dat de Heer v.D. hem gezegd had, dat prof. Kernkamp tegen mijn artikel bezwaar had gemaakt; daarom had hij in aller ijl met copij moeten bijspringen. Deze voorstelling van de zaak, die ik trouwens van hem als collega niet heb kunnen wantrouwen, werd mij door personen, die hij dadelijk na het z.g. veto van prof. Kernkamp van de gerezen moeilijkheid in kennis had gesteld, bevestigd. Ik heb daarop den Heer v.D. een brief geschreven, waarin ik hem de twee lezingen uiteenzette. Den dag daarna had ik een mondeling onderhoud met hem waaraan ik tenslotte een eind gemaakt heb, omdat het er mij niet om te doen is, in dit geval gelijk te krijgen, terwijl het op zichzelf nauwelijks de moeite waard is. Ik voel mij echter verplicht U het resultaat van dit gesprek mee te deelen, daar U zoo welwillend geweest is zich voor mijn belangen te interesseeren. De Heer v.D. moest inderdaad toegeven, dat prof. Kernkamp van het geheele artikel niets wist. Hij heeft zich dus blijkbaar tweemaal vergist: de eerste maal, toen hij den Heer Scholte meedeelde, dat prof. K. tegen mijn stuk bezwaar maakte, de tweede maal, toen hij U meedeelde, dat er twee stukken tegelijk, die van den Heer Scholte en van mij, waren ingekomen. De Heer Scholte verklaarde mij ook later nog nadrukkelijk, dat hij de critiek alleen geschreven had, omdat Heer v.D. hem uitdrukkelijk gezegd had, dat mijn stuk niet kon worden geplaatst, en wel door het veto van prof. Kernkamp. Ik heb echter met den Heer v.D. afgesproken, dat wij de zaak verder zullen laten rusten. Persoonlijk zal ik overigens op zijn tusschenkomst als redactiesecretaris natuurlijk geen prijs meer stellen. Nogmaals mijn hartelijken dank voor Uw welwillendheid in dezen. Met de meeste hoogachting Uw dv. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum H. Brugmans aan Menno ter Braak Amsterdam, 18 juni 1928 Amsterdam, 18 Juni 1928 Zeer Geachte Heer. De gymnasiale eindexamens geven mij toevallig een vrijen dag om allerlei zaken af te doen, waaronder ook Uw stellingen, die mij gisteren bereikten. Ik zend ze U hierbij terug. I.Kan hier het woord ‘relatief’ niet worden gemist? Aan den eenen kant is natuurlijk alle menschelijk denken relatief; aan den anderen is er een tegenstelling tusschen ‘relatief’ en ‘algemeen’. In beide gevallen schijnt mij de toevoeging overbodig. Overigens heb ik geen bezwaar. ‘Object’ aan het slot is natuurlijk algemeen bedoeld, niet als speciaal veld van onderzoek. II.Bedoelt U hiermede, dat zoodanige uitbeelding geen eigen, wetenschappelijke waarde heeft? In ieder geval lijkt het mij dan wel noodig er een ‘uitsluitend’ of iets dergelijks aan toe te voegen, of uit te drukken, hoe die uitbeelding dan niet moet worden behandeld. III.Zijn het hier niet meer ‘denkbeelden’ in het algemeen, dan uitsluitend ‘maatstaven’? IV.Fiat. V.Evenzoo. VI.Evenzoo. VII.Waarom is dat moment irrationeel? VIII.Blijkbaar bedoelt U alleen deze termen. Dan is er geen bezwaar. IX.Fiat. X.Fiat. XI.Moet prof. Stoett deze stelling nog zien? XII.Fiat. XIII.Fiat. XIV.Fiat. XV.Deze stelling kan ik niet geheel beoordeelen. Ik moet ze dus voor Uw rekening laten. XVI.Gebeurt dat eigenlijk wel? Mijn ervaring bij het eindexamen is, dat litterair-aesthetische hoedanigheden worden gewaardeerd en ook wel in het cijfer worden uitgedrukt. Maar bepaalde eischen in die richting worden niet gesteld. Maar mogelijk is Uw ervaring anders. In ieder geval is er tegen de stelling geen bezwaar. Het zal bezwaarlijk zijn mij 26 Juni thuis te treffen: ik ben dan in Hengeloo voor de eindexamens. U wilt dus het voor mij bestemde exemplaar wel even afgeven of doen afgeven ten mijnent. Gaarne neem ik Uw uitnoodiging voor het promotiediner aan; het zal mij een groot genoegen zijn daar Uw oom aan te treffen. Intusschen hoogachtend Uw dv. H. Brugmans Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum H. Brugmans aan Menno ter Braak Amsterdam, 7 juli 1928 7 Juli 1928 Zeer Geachte Heer Naar aanleiding van Uw schrijven kan ik U het volgende berichten. Ik ben in onderhandeling over de vertaling resp. bewerking van een Deensche wereldgeschiedenis in het Nederlandsch. Die onderhandelingen zijn zoover gevorderd, dat reeds vaststaat, dr. F.H. Fischer, bekend als de schrijver van een Nederlandsche beschavings-geschiedenis, zich met de eigenlijke bewerking zal belasten, onder mijn toezicht en dat van nog een anderen hoogleeraar. Het kwam mij voor, dat dr. Fischer voor deze taak zeer goed geschikt is en bovendien over den noodigen vrijen tijd beschikt. Mocht u ter zijner tijd voor dergelijken arbeid iets voelen, dan wil ik U gaarne in gedachten houden. Maar een dergelijke taak zou, tenminste vooralsnog, niet vereenigbaar zijn met een leeraarschap. Vandaar dat ik allereerst dacht aan ‘Privatgelehrte’ als dr. Fischer en dr. Romein. Mocht onverhoopt een leeraarsbetrekking zich nog wat laten wachten, dan wil ik gaarne ook aan U denken. Intusschen heb ik gisteren over U en den heer Binnendijk aan dr. Vor der Hake te Baarn geadviseerd. Ik kreeg den indruk, dat het daar tusschen U beiden staat. Wij moeten afwachten. Ik behoud de aangenaamste herinneringen aan den dag van Uw promotie: voor mij zelf was het een groote voldoening U op zoo eervolle wijze te kunnen promoveeren. Intusschen m. vr. gr. Uw dv. H. Brugmans Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum H. Brugmans aan Menno ter Braak Amsterdam,12 juli 1928 Amsterdam, 12 Juli 1928 Zeer Geachte Heer, Vriendelijk dank voor Uw schrijven. Inderdaad kan ik mij begrijpen, dat de benoeming te Baarn voor U een teleurstelling is geweest. Maar U hebt gelijk U daardoor niet te laten ontmoedigen. Het solliciteeren behoort zeker tot de onaangenaamste levenservaringen, die evenwel iemand van ons vak niet bespaard kunnen worden. Ook voor mij is het niet altijd mogelijk de motieven, die aan een voordracht of benoeming ten grondslag liggen, te doorgronden. Dat hangt dikwijls af van hetgeen de rector of directeur verwacht van sommige sollicitanten: ook is het van belang, welke eigenschappen hij wenscht, noodig acht en dus het hoogst stelt. Het ligt soms aan kleinigheden: er is soms maar een fractie verschil. De teleurstelling is soms even onverklaarbaar voor den buitenstaander als het succes, dat echter ten slotte nooit uitblijft. Daarom: goeden moed. Ik zal natuurlijk gaarne advies blijven geven. Intusschen m. vr. gr. Uw dv. H. Brugmans Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum H. Brugmans (Frankrijk) aan Menno ter Braak (Eibergen) 22 juli 1928 Zeer Geachte Heer, Vriendelijk dank voor Uw welkom bericht. Waarschijnlijk komt de zaak in Amsterdam ook wel in orde, wat voor U van groote beteekenis zal blijken. Een dergelijke betrekking van 24 lesuren zal voorloopig Uw volledige aandacht in beslag nemen. Intusschen m. vr. gr. Uw dv. H. Brugmans Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Cor Bruijn Menno ter Braak aan Cor Bruijn Den Haag, 31 mei 1937 brief ontvangen stel daarom bezoek uit schikt u maandag? Ter Braak Kraaienlaan 36 Den Haag Origineel: Den Haag, Letterkundig museum Cor Bruijn aan Menno ter Braak Hilversum, 25 mei 1937 Hilversum, 25-5-1937 Zeer geachte Dr. Ter Braak, Ik dacht zo: als U Kurt L. de brieven eens mee teruggaf. Die zal z'n moeder waarschijnlijk bij haar afreis wel naar Utrecht brengen, of misschien staat z'n fiets nog wel te Lunteren. En anders kan hij ze wel even bij m'n dochter Jop brengen, die toch regelmatig thuis komt. Dit lijkt me zekerder dan een aangetekende zending. Het adres van den heer Van der Hoeven is v. Ostadelaan 32, zijn voorletters zijn J.H. Van harte succes! Met vriendelijke groeten Hoogachtend Cor Bruijn Ik verzuimde die beroemde portretten achter te houden. U wilt die wel mee teruggeven. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Cor Bruijn aan Menno ter Braak (Den Haag) Hilversum, 26 mei 1937 GH., Daar ben ik nog eens. Ik bedenk daar, dat er bij m'n aantekeeningen een onjuiste mededeling van den hr. v/d Hoeven niet doorgehaald is. Dit betreft het Museum Boymans. Daar was dat Museum (pje?) v. v/dHoeven geen onderafdeling van. De oude mevrouw heeft deze mededeling later gecorrigeerd. Daar 't mogelijk zou kunnen zijn, dat U iets derg. overnam, schrijf ik U nog maar even. Met vr. gr.[t.a.v.] Cor Bruijn Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Cor Bruijn Den Haag, 31 mei 1937 Den Haag, 31 Mei '37 Kraaienlaan 36 Zeer geachte Heer Bruijn De vondst heeft in belangrijkheid al mijn verwchtingen overtroffen, maar de bewerking van een en ander heeft mij vrijwel een week gekost. Nu zal hopelijk hedenavond het artikel in Het Vad. verschijnen, dat mij op zijn minst sensationeel lijkt. Ik heb zelden een correspondentie met zooveel gespannenheid gelezen als deze, waarin trouwens de tragedie van vader en zoon veel sterker spreekt dan in de brieven van Multatuli aan Funke. Ik heb geprofiteerd van Uw notitie, maar weet nog enkele dingen niet terecht te brengen, ook de dateering kostte mij hier en daar eenige moeite, aangezien er een paar niet-gedateerde brieven en fragmenten bij zijn; de fragmenten waren in de volgorde, waarin ik ze vond, beslist niet op hun plaats, om in een en ander nog meer waarheid te brengen voor de publicatie in Gr. Nederland, zou ik b.v. nog graag dit willen weten: 1ois de geadresseerde ‘mejuffrouw’ van den eersten brief mej. M.C. Meijer, de tweede vrouw v.d. Hoeven? Zoo ja, wanneer is zij precies met v.d. H. getrouwd? Wie was zijn eerste vrouw (waarvan n.l. in één der fragmenten sprake schijnt te zijn (‘schrijf me voorloopig op briefkaart, hoe 't met uw vrouw is’)? En kunt u de precieze geboorte- en sterfdatum van den heer en mevr. v.d. Hoeven-Meijer te weten komen? 2ode titels (met uitg.) van de boekjes door v.d. Hoeven jr. geschreven, ik zag ze bij u, maar vergat ze te noteeren, omdat ik nog niet wist, hoe de vork in den steel zat. 3ohebt u eenig idee van de structuur van dat museum van v.d. H.? Hoe het verbonden was met de uitgeverij b.v.? 4ois de ‘6de uitgaaf’ uit den eersten brief werkelijk van den eersten bundel Ideeën? 5oer is een los blaadje, dat achteraan lag, en dat nergens bij hoort. Daarin staat: ‘Niemand dankt u ervoor als ge uit vrees voor z'n booze tong iets nalaat of uitstelt’ etc. Waar zou dat op kunnen slaan? Leefde zijn eerste vrouw toen nog? Is de heer v.d. H. hier al op weg mej. Meijer aan den haak te slaan? Leefde zijn eerste vrouw toen nog? Is hij daarvan gescheiden, of ‘ontstierf’ zij hem? 6okent mevr. v.d. H. ook den heer van Beest Holle, waarmee Edu relatie onderhield? En kent zij misschien dien mr. Rubens, aan wien Edu een briefkaart heeft geschreven? 7oook de zaak Riedel is mij nog niet geheel duidelijk. Die zaak is niet dezelfde als die met de ‘juffrouw’, want er wordt door Mult. nadrukkelijk onderscheid tusschen gemaakt! 8ois Bastiaan Korteweg, die zich van kant maakte, familie, broer? van den wiskunde leeraar D.J. Korteweg (later professor in de wiskunde), met wien Mult. bevriend was? 9ois u of mvr. v.d. H. iets bekend over dien heer J., die voor Mult. leest en hem met ‘rodderij’ overstelpt? De dingen, die hij voor v.d. H. wil schrijven, lijken mij Adversaria te heeten, maar ik heb er nooit van gehoord. z.o.z. Verder ben ik, geloof ik, wel in de oplossing van diverse moeilijkheden geslaagd. Als u er nog eens een bezoekje aan de oude douarrière aan wilt wagen, zal ik u zeer dankbaar zijn. Het spreekt vanzelf, dat ik van uw vriendelijke medewerking aan dit onderzoek zoowel in Het Vad. als in Gr. Ned. gewag maak; dit zeg ik niet om u te complimenteeren, maar omdat u mij werkelijk de waardevolste aanwijzingen geeft en ik het dus op zijn minst zeer onbillijk zou vinden, wanneer ik het niet deed. Aangezien Lehnmann deze week nog in Den Haag blijft, riskeer ik het maar de brieven hierbij aangeteekend terug te zenden. Wilt u ze aan den heer v.d. H. teruggeven? Dat maakt den beste indruk. Ik schrijf hem met gelijke post. Met v. gr. en nog eens dank voor uw hartelijke ontvangst, ook aan uw vrouw en dochter Uw dw, Menno ter Braak Ik heb uw notities nog even hiergehouden, omdat er een paar verwijzigingen in staan, die ik misschien nog kan gebruiken. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Cor Bruijn aan Menno ter Braak Hilversum, 5 juni 1937 Hilversum, 5 Juni 1937 Zeer geachte Dr Ter Braak, Eerder dan vanmiddag had ik geen gelegenheid de oude Mevr. van der Hoeven op te zoeken; vandaar dat U enige dagen op antwoord hebt moeten wachten. Ziehier enige antwoorden op Uw vragen, of liever het antwoord op enige van Uw vragen. 1.Ja, de geadresseerde ‘Mejuffrouw’ van de eerste brief is Mej. M.C. Meyer, de tweede vrouw van v.d. Hoeven. Zij is met dezen getrouwd 11-8-1881. De naam van zijn eerste vrouw ‘wist ze niet’, na enige aarzeling. Ik zal nu de zoon er nog eens voorspannen, die hem zelf ook niet wist. 2.Van der Hoeven, geboren 1-4-1851, overleden 16-2-1882. Mevr. M.C. van der Hoeven-Meyer, geboren 19-1-1855. Zij was onderwijzeres, bezat een 6 tal actes. Zette de boekhandel van haar man nog 9 jaar voort (Zie advies Multatuli in een der laatste brieven!) en nam toen een particuliere school in Amsterdam over, waar ze tot haar 52e jaar werkzaam bleef. Later maakte ze deel uit van de Plaatselijke Commissie v. Toezicht op het L.O., in Amsterdam. Boeken v. J.A. van der Hoeven a.Louis Bouwmeester, vijftig jaren tooneel. 1860-1910. Uitgave v.h. Dramatisch Jaarboek bij de Losco in 1910. b.Galerij van beroemde Fransche Tooneelspelers, anecdotisch beschreven door J.A. van der H. (Meulenhoff, Co 1913 te A'dam) c.Achter de schermen, belangrijke merkwaardigheden en herinneringen van den impresario Jos. J. Schürmann. Vrij bewerkt naar het Fransch door J.A.v.d.H. (Meulenhoff, Co 1915 te Amsterdam) 3.Het Museum voor Onderwijs & Kunst was in de Witte de Wittstraat te R'dam, beneden voor onderwijs, boven voor kunst. De Boekhandel & Uitgeverij was in de Korte Hoogstraat 4.De ‘6e uitgaaf’ uit de eerste brief heeft ze nooit ontvangen, wel Havelaar en de Vorstenschool. Ik zelf vermoed, dat die 6e uitgaaf de eerste bundel van de Ideeën betrof, omdat DD. het voorwoord voor deze uitgave in Augustus 1879 schreef. (Zie de bekende Garmond-editie van Elsevier) Dat komt dus aardig uit. 5.‘Niemand dankt U ervoor eens.’ kan ik niet beantwoorden. Zijn eerste vrouw ‘ontstierf’ hem. 6.Mevr. v/dH. kent de naam VanBeest Holle niet. Meneer Rubens (geen Mr. in de rechten!) was een zwager, gehuwd met ook een zusje Meyer. Hij was bemiddeld en Edu genegen. 7.Meneer Riedel was inderdaad een heer. Hij dreef enige tijd met Edu een zaak in mineraalwateren. meer wist ze niet. 8.D.J. Korteweg kent ze niet. 9.De Heer J. van de Adversaria onbekend. Mijn opdracht was vrij moeilijk, want de heer VanderHoeven had mij dringend verzocht de brieven zelf niet te tonen, waarschijnlijk omdat hij moeilijkheden met zijn moeder wilde voorkomen; hoewel ze mij in alles zeer ter wille is en gaarne meewerkt. Wel heb ik haar Uw artikel voorgelezen (haar zoon had haar daar blijkbaar ook niet over ingelicht), waarover zij zeer enthousiast was. Wat het noemen van mijn naam betreft, dit is natuurlijk in orde. Ik wil U eerlijk bekennen, dat ik even moeite heb gehad om ze af te staan en er niet zelf mee aan het werk te gaan. Maar zo als het nu gegaan is, is het beter. Ik heb er nog altijd een stil pleizier in, dat ze zo te rechter tijd gekomen zijn. Mocht U mij nog eens op de een of andere manier de voor-artikelen kunnen bezorgen, dan zal ik daar heel blij mee zijn. Mocht ik nog het een of ander te weten komen, dan hoort U het wel; en verder van harte succes! Stuurt U die aantekeningen van mij maar niet terug, wat er waardevol in is, komt toch wel in Groot Nederland. Met vriendelijke groeten t.à.v. CorBruijn Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Cor Bruijn Den Haag, 10 juni 1937 10 Juni '37 Zeer geachte Heer Bruyn Hartelijk dank voor Uw inlichtingen. Ik denk, dat ik daarmee een heel eind kom. De voor-artikelen, die ik U gaarne verschaft had, kan ik nergens meer krijgen, aangezien ze volkomen uitverkocht zijn en ik zelf er slechts één van had bewaard voor mijn archief. Alles wat verder verschijnt, laat ik U echter direct toezenden. (Het stuk van Montijn hebt U zeker reeds ontvangen?) Inmiddels is U zeker ook ter oore gekomen, dat de weduwe Douwes Dekker op dreigenden toon aan den heer v.d.H. en mij geschreven heeft. Ik heb haar nu geantwoord, dat zij, ondanks haar onhebbelijke manier van optreden, mijn doorslag van het afschrift ter inzage kan krijgen, als zij zich tenminste verplicht, daarvan geen publicatie of mededeeling te doen, alvorens de correspondentie in Gr. Ned. is afgedrukt. Benieuwd, wat zij daarop antwoorden zal. Nog een minder aangename ontdekking is (dit strikt onder ons), dat ook de heer v.d.H. niet zoo ‘belangeloos’ is als hij zich liefst voordoet. Hij beschouwt n.l. het afstaan van de brieven als een soort introductie om mij met feuilletons te overstelpen, en dat op een nogal opdringerige manier. Kennelijk interesseert hem deze zaak alleen als ‘brug’ naar publicaties van zijn hand in Het Vad. Zoo heeft een bronnenstudie als deze eigenaardige gevaren. Ik hoop zoowel de een als de ander te overwinnen. Nogmaals hartelijk dank voor Uw bijstand, waarzonder ik niets had kunnen uitrichten. m.v. gr. Uw Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Cor Bruijn aan Menno ter Braak Hilversum, 13 juni 1937 Hilversum, 13 Juni 1937 Zeer geachte Dr Ter Braak, Bedankt voor Uw brief en Montijn II. Gek, dat deze niet begrijpt, dat alles wat hij omtrent ridderlijkheid etc. opmerkt tegenover Edu c.s., evengoed gold en geldt tegenover Multatuli. Ja, ik was al bang, dat VanderHoeven U meer lastig zou vallen en heb hem daar al lichtelijk van proberen terug te houden, door op te merken dat het toch niet gewenst zou zijn juist in deze maanden stukken van hem in Het Vaderland te publiceren. Hij had het er ook al over, dat als die publicatie in Groot Nederland veel opbracht, hij daarvan ook enz., waarop ik hem wat nader heb ingelicht over de fin. situatie van dergelijke tijdschriften. De inhoud van de brieven kent hij blijkbaar ook slecht. Na de ontvangst v. de brief van Mevr. D.D. -P.v.L. kwam Mevr. v/dH. bij me. ‘Ja, als we dat geweten hadden... en al die brieven publiceren!’ Ik heb toen even kort van me afgebeten, en toen was alles weer goed. Ik ben er nu ook achter, waarom Mevr. v/dHoeven-Meyers de naam van haar voorgangster niet wilde noemen. Haar schoondochterliet zich ontvallen: ‘Ze was boos op m'n man, dat hij U verteld had, dat ze zijn tweede vrouw was. Kwaad geweten. Van der Hoeven had drie zoons bij zijn eerste vrouw. Die heeft de grootvader na de dood van den vader tot zich genomen en zij (Mevr. v/dH. Meyer) heeft er nooit meer naar omgekeken.’ Of dit waar is? De dames zijn gebrouilleerd! Doet [woord(en) onleesbaar] niet veel toe. Van der Hoeven had dus reeds 3 zoons. Zijn vierde zou hij nooit kennen. Met vriendelijke groeten Cor Bruijn Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Cor Bruijn 14 juni 1937 14 Juni '37 Zeer geachte Heer Bruyn Dank voor U belangstellenden brief. Ik vrees, dat wij van die mevr. Douwes Dekker jr. nog wel een of anderen coup de théâtre zullen hebben te verwachten. Het beroerde bij zulke dames is, dat zij door hun toon van vrouw-en-moeder dadelijk aanhang weten te verwerven bij andere vrouwen-en-moeders, die er overigens niet over nadenken en er zeker geen been in zien Multatuli's nagedachtenis rustig te laten bekladden, als het moet, zelfs tegen de feiten in. Ik zond mevr. D.D. de copie der brieven, om haar zooveel mogelijk ter wille te zijn, nadat zij zich schriftelijk verplicht heeft, zich daarvan slechts voor persoonlijk gebruik te zullen bedienen tot de publicatie in Gr. Ned. Maar ik vertrouw het zaakje maar half. Het zou niet onmogelijk zijn, dat Montijn haar advocaat was, niet alleen figuurlijk. De zucht van den heer v.d.H., om uit deze zaak voordeel te slaan, is weinig sympathiek. Mocht U hem zien, deelt U hem dan gerust mee, dat ik, om de publicatie in één nummer (Aug.) mogelijk te maken, direct van het honorarium heb afgezien, behalve dan dat voor de paar pagina's inleiding, die mij meer toekomen, dunkt mij, dan den heer v.d.H. Werd de publicatie normaal gehonoreerd, dan zou die vermoedelijk (berekend op 40 pag.) f 100 hebben opgebracht, en Gr. Ned. zou daarvoor andere bijdragen hebben moeten laten liggen, hetgeen ik niet wilde en voor de redactie practisch onmogelijk zou zijn geweest, of de zaak over 3 nummers hebben moeten verdeelen, hetgeen ik nog minder wilde. Nu alles gratis gebeurt, kan de redactie de meerdere dikte en zetkosten van dat Aug. nummer bekostigen met mijn ‘geschonken’ honorarium. Het is misschien niet kwaad, dat de heer v.d.H., die een zakenman is, dat terloops eens hoort, want anders krijgt hij misschien een complex, in de waan, dat hij een goudmijn aan mij heeft gedaan voor niets. - Als er van die f 100 sprake zou zijn, zou ik ze niet alleen opgestreken hebben, al komt het mij voor, dat U in dat geval meer een part was toegekomen dan den heer v.d.H., maar hoe het ook zij, de mogelijkheid behoeft niet eens onder oogen te worden gezien, want er is nooit sprake van geweest! Wat mij in deze quaestie weer zoo bijzonder opvalt, is het instinctief verzet tegen de waarheid. Juist omdat mr. Montijn c.s. nog niet weten, wat er precies aan het licht zal komen, trachten zij door de ‘chantage met de redelijkheid’ de waarheid al bij voorbaat te verdonkeremanen. Enfin, ik mag zooiets wel, zoolang de tegenpartij tenminste fair blijft, zooals de heer Montijn ongetwijfeld gebleven is. Over Uw boek schrijf ik nu ook maar een paar maanden later, om objectief te blijven. Momenteel zou ik U slechts als bondgenoot de hand willen drukken, en dat is voor een criticus geen goede geestestoestand. m.v. gr. uw Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Cor Bruijn Den Haag, 9 juli 1937 9 Juli '37 Kraaienlaan 36 Zeer geachte Heer Bruyn In den tijd, dat U niets meer van mij hoorde, heeft de zaak met de correspondentie Multatuli-Van der Hoeven een steeds langeren staart gekregen. Op alle mogelijke manieren is mevr. Douwes Dekker bezig zich te weren. Ik heb haar, zooals U reeds bekend is, afschrift gegeven van de brieven, omdat ik (in overleg met Van der Hoeven) meende, dat zij daar in zekeren zin aanspraak kon laten gelden. Gevolg: insinuaties van haar kant, en het optreden van een advocaat, mr. S. Tromp Meesters uit Arnhem, die bezig is een brochure te schrijven, waarin ik, namens de weduwe, als lijkenschenner en sukkel wordt afgebeeld. Ik ken deze termen reeds uit een ingezonden stuk, dat hij Het Vad. aanbood, en dat in dergelijke termen was gesteld, dat de hoofdredacteur het reeds daarom moest weigeren. Deze heer bezocht mij nu gisteren, met de bedoeling ook mijn documentatie van de feiten, in de brieven vermeld, los te krijgen. Ik heb dat geweigerd, want ik meen, dat ik ver genoeg ben gegaan door mevr. DD. de brieven te laten lezen. Materiaal te verstrekken voor een gemeen schotschrift, dat tegen Pée en mij zal worden losgelaten lijkt mij nu niet bepaald mìjn taak. Ik vind het al zonderling dat iemand, die mij elders uitscheldt, op mijn kamer komt zaniken om mijn bewijzen! Maar daarvoor is hij natuurlijk advocaat. Ik schrijf U nu even, omdat ik het zeker niet uitgesloten acht, dat Tromp Meesters zich nu met V.d. Hoeven in verbinding zal stellen om te trachten hem van mijn valschheid te overtuigen en eventueel zelfs te probeeren hem op zijn toezegging terug te laten komen. Waarschijnlijk is dat niet meer mogelijk, maar voor het Augustus is, kan een advocaat veel kwaad stichten. Mocht U dus van V.d. Hoeven iets hooren over dezen heer, ontraadt U hem dan zich verder met hem in te laten. Juridisch noch moreel heeft hij eenige vordering op hem: hem kan absoluut niets gebeuren, omdat de volle verantwoordelijkheid voor de publicatie op mij rust. Het is natuurlijk het beste om geen slapende honden wakker te maken, want misschien gaat Tromp Meesters een andere kant uit, omdat hij wel zal denken, dat V.d. Hoeven en ik één ziel zijn in deze aangelegenheid; maar ik meende er toch goed aan te doen, U, die zich voor deze quaestie zoo om de zaak zelf geïnteresseerd hebt, van de mogelijkheid eener interventie uit dezen hoek op de hoogte te stellen. Als V.d.H. zich dan tot U om advies wendt, is U ‘im Bilde’. m.v. gr. Uw Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Cor Bruijn aan Menno ter Braak (Den Haag) Hilversum, 11 juli 1937 Hilversum, 11 Juli 1937 Zeer geachte Heer Ter Braak, Tot de vorige week Zaterdag heb ik de brieven nog in mijn bezit gehad. Ik dacht, ze zijn bij mij beter aufgehoben dan bij v.d.H. Maar toen kwam hij ze zelf halen. Hij heeft enige tijd geleden een hoorspel naar de AVRO opgestuurd, hoorde er niets meer van, zocht Dr Ritter in het hol v.d. leeuw op, na z'n radiopraatje, en sprak hem over de brieven. Dr R., die Uw ‘Vaderlandse’ stukken gelezen had, had er natuurlijk belangstelling voor, en zo moest ik ze afgeven. Wat ik deed met de waarschuwing te zorgen, dat nu Dr R. er weer niet wat mee ging doen. Verder is er waarschijnlijk nog niets v.d. zijde van Arnhem ten opzichte van V.d.H. ondernomen, want dan was deze wel al bij me geweest. 't Is goed, dat ik weet, welk gevaar er dreigt. v/dH. is geen sterke persoonlijkheid, en voelt voor de zaak zelf niets. Z'n moeder wel. En als het er op aan komt, is het nog de vraag, wie de baas over de brieven is. Zou v/dH. willen terugkrabbelen, dan [ruttel] ik zijn moeder op. U moet maar zien, dat een en ander zo spoedig mogelijk gezet wordt. Dan zijn er onkosten gemaakt, waarvoor v/dH. door zijn toestemming medeverantwoordelijk is. Trouwens ik geloof niet, dat het zo'n vaart zal lopen met dat terugkrabbelen. En verder heeft hij niets dan de brieven. Nou, die kennen de Arnhemmers reeds. Wat is het goed, dat U de inzage niet geweigerd hebt aan Mevr. D.D., en wat slaat ze een snertfiguur nu ze ze toch aan derden ter lezing heeft gegeven. De brieven schijnen toch van belang te zijn, anders zou men er niet zó op reageren. Intussen, waar Uw bedoelingen zuiver zijn, - meer licht brengen in een kwestie, die niet door U opgerakeld is, - gaat U natuurlijk rustig Uw gang, en een scheldende advocaat is minder gevaarlijk dan een met een beminnelijke glimlach. Met vr. gr. Uw CorBruijn Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Cor Bruijn Den Haag, 23 december 1937 23 Dec. '37 Zeer geachte Heer Bruyn Hartelijk dank voor Uw schrijven van 20 dezer. Van de brief van mevrouw Douwes Dekker begrijp ik ook niets. Mij zijn geen andere brieven bekend dan die ik gepubliceerd heb, noch door lezing, noch bij geruchte. Ik moet U eerlijk bekennen dat ik van de zaak lichtelijk genoeg heb gekregen door de wijze waarop de Heer Trompmeesters met zijn advocaten practijk heeft geprobeerd de zaak te vertroebelen. Ik heb dreigbrieven van dezen heer gelezen namens de weduwe Douwes Dekker geschreven, die mij alle lust benemen verdere verbindingen met hem of met Mevrouw Douwes Dekker te onderhouden. Het lijkt mij overigens best mogelijk dat van dit antwoord niets terecht zal komen, aangezien de Heer Trompmeesters van zijn relletje zal genoeg hebben gekregen. De bespreking van ‘Koentje’ volgt! Ik heb het boek al lang klaar liggen, maar kwam nog steeds niet tot de lectuur. Mijn allerbeste wenschen voor Uw gezondheid. Misschien interesseert het U te vernemen dat de operette van Lehmann gisteren een zeer groot succes is geworden. Met vriendelijke groeten, Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Cor Bruijn Zutphen, 28 december 1937 Zutfen, 28 Dec. '37 Zeer geachte Heer Bruyn Hierbij de brief van mevr. Douwes Dekker retour, met mijn dank. Wat die oude dames onder elkaar bepraat hebben, is mij nog steeds niet duidelijk, maar dat zulk een publicatie uitsluitend de litterair-historische waarheid zou kunnen dienen, schijnt een moeilijk te verwerven inzicht te zijn. Overigens heb ik gisteren toch niet zonder emotie het bericht gelezen van den tragischen dood van mijn tegenstander mr. Tromp Meesters. Het lijkt wel, of de schim van Multatuli hem in den Rijn heeft getrokken, niet ver van Ingelheim. Maar dezen afschuwelijke dood gun ik niemand, zelfs mijn tegenstanders niet. Ik vermoed, dat hiermee het geding wel ten einde zal zijn, want Tromp Meesters was de actieve figuur, daarvan ben ik heilig overtuigd. m.v. gr. en hoogachting Uw Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Cor Bruijn Den Haag, 14 januari 1938 14 Jan. '38 Zeer geachte Heer Bruyn Wilt U mij, alvorens ik antwoord, over bijgaand briefje van den zakenman v.d. Hoeven even advies geven? Uw naam wordt er n.l. in genoemd, en naar ik vermoed met de bedoeling om mij geld af te persen, het zou werkelijk fraai zijn, als ik voor een overdrukje, waarvoor ik geen cent heb ontvangen (zoo als U weet, was dat de conditie; ik heb evenmin honorarium ontvangen voor de uitgave der brieven in Gr. Ned., behalve dan voor mijn inleiding), f 25 moet betalen aan den heer Van der Hoeven. Het betreft hier in het geheel geen nieuwe uitgave, wel te verstaan, maar simpelweg een overdruk! Echter is het voor mij van belang te weten, of U v.d.H. werkelijk eenige bindende toezegging over ‘handelswaarde’ hebt gedaan. Mij heeft hij daarvan nooit iets verteld, zelfs niet, toen ik hem onlangs zei, dat er van de publicatie een overdruk was verschenen. Hij heeft toen evenmin f 25 gevraagd, trouwens. Dat ik er niet aan denk, op zulke vriendelijke chantage in te gaan, spreekt vanzelf, maar ik wil toch graag even Uw opinie over den man en zijn gebaar afwachten, aangezien U hem beter kent. m.v. gr. Uw Menno ter Braak N.B. Hebt U het nieuwe adres van Kurt?? Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Cor Bruijn aan Menno ter Braak [na 14 januari 1938] [G??TB.] In antwoord op Uw brief het volgende: 1.In het mondeling onderhoud, dat ik, tijdens Uw bezoek aan mij, met den heer v/dH. had, bracht hij de kwestie van een geldelijke vergoeding wel ter sprake. Wij kwamen overeen, dat ik U zou meedelen, dat hij bereid was de brieven zonder vergoeding af te staan ter publicatie, indien deze publicatie U geen geldelijk voordeel opbracht. In 't tegenovergestelde geval maakte hij aanspraak op een deel v/h evt. voordeel. Welk deel werd niet vastgesteld. Ik meen, dat ik in deze geest U ook het bericht overbracht. 2.De uitdrukking handelswaarde is niet in ons onderhoud gebruikt, en geeft een uitbreiding van verplichtingen, die in strijd is met onze afspraak. Handelswaarde had trouwens reeds het artikel in Groot Nederland. 3.Zou intussen de firma Holkema en Warendorf financiële winst uit de totale publicatie van de brieven trekken, dan, meen ik, dat billijkerwijze den heer v/dHoeven wel enige vergoeding zou kunnen worden uitgekeerd, ook al heeft onze bespreking zich niet tot den uitgever uitgestrekt, van verplichting is hier zeker geen sprake. 4.Ik betreur het, dat de hr. v/dH. eerst niet even met mij contact gezocht heeft, teneinde vast te kunnen stellen of ik het eens was met zijn m.i. ‘nieuwe lezing’ van onze afspraak. Origineel: Den Haag, Letterkundig museum Briefwisseling Menno ter Braak - Henri Bruning Henri Bruning aan Menno ter Braak Bergen, 14 oktober 1935 Bergen, 14 October 1935 Zeer Geachte Heer ter Braak, ‘Bommen op Monte Carlo’ deelde hetzelfde lot als al mijn andere art. in ‘Aristo-’: het moest verschijnen voorzien van een pseudoniem. Deze onderteekening spijt mij nu U op het artikel reageerde, hetgeen ik, eerlijk gezegd, niet had verwacht. Het was allerminst mijn bedoeling een verwikkeling te scheppen. Er zijn zoo lang alle mogelijke bizarre misverstanden rond mijn persoon geweest, dat niets verder van mij afstond dan de wensch opnieuw een verwikkeling in het leven te roepen. - De onderteekening met Victor Radersma is een gevolg van mijn lidmaatschap van een politieke partij die in Aristo- vaak bestreden werd. En dat ik U dit artikel opstuurde geschiedde, omdat de redactie van Aristo mij dit verzocht naar aanleiding van een desbetreffend verzoek van uw uitgever. Het is, na Uw brief, niet prettig deze feiten te moeten releveren, doch het geschiedt slechts om een, mogelijk vertroebelde situatie te reinigen. Ik wil graag, bij gelegenheid, nog een over de inhoud van Uw boek van gedachte wisselen; de komende twee maanden word ik echter zoo door mijn werkzaamheden in beslag genomen, dat het welhaast onmogelijk voor me is er eens tusschen uit te breken. - Toch zou ik intusschen wel graag eens vernemen welke dingen U in mijn beschouwing niet duidelijk waren. Ik doel op de passage waar U zegt dat ik enkele zaken goed naar voren bracht ‘ook in het negatieve, op enige dingen na, die ik bekennen moet niet te begrijpen.’ Niet slechts zonder angst, maar nagenoeg volkomen indifferent voor het loerende misverstand opereer ik met het woord ‘God’, - het misverstand toch bij uitnemendheid (zelfs, misschien vooral, voor mijn geloofsgenooten). - Misschien zegt U, in dit verband , ingesloten artikeltje iets (over een overigens volkomen onbelangrijk-geworden boekje). Mij positiviteit? Deze laat zich helaas alleen maar uiterst banaal samenvatten: een goed, strijdbaar vaderlander zijn, en een goed, strijdbaar katholiek. De waarde en het misverstand beginnen bij den inhoud van deze twee begrippen; maar het moest niet aan misverstanden onderhevig zijn dat deze wil onmiddellijk verbonden is met een strijdbaar recht-staan voor degenen die scheppend, verhelderend, zuiverend LEVEN: strijden. Reeds meerdere malen ontving ik van door mij besproken auteurs een dergelijk waardeerend schrijven als thans van U. Desalniettemin bezit ik thans (in de literaire wereld) geen vriend en geen vijand meer; Wat dat betreft is mijn hang naar hygiëne wel met de meest volmaakte hygiëne beloond geworden! Met de meeste hoogachting Henri Bruning Dr. Van Peltlaan 45, Bergen (N.H.) Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Henri Bruning aan Menno ter Braak (Den Haag) Bergen, 26 augustus 1937 Bergen 26 Augustus 1937 Zeer geachte Heer ter Braak, ‘De Waag’ noodigde mij uit een bespreking te wijden aan Uw laatst verschenen boek. Ingesloten doe ik U deze toekomen; het is voornamelijk een bespreking van het eerste deel, en van het hoofdstuk ‘Socialistische Gelijkheid’, dat, meen ik, mij Uw gedachten, het accentueeren door U van de ‘gelijkheid’, beter deed verstaan. Wat U onder ‘disciplinair christendom’ verstaat (en heden bestaat er nauwelijks iets anders dan dát christendom, en al de facetten – motiefvervalschingen – die U aanwijst zijn inderdaad aanwezig, en doorloopend) is ook voor mij een fictie. Ik heb daarmee, schoon anders, eveneens afgerekend: in mijn ‘Revisie en Richting’, ‘Katholicime en Beweging’ etc. (Daarom heeft het mij ook altijd enigszins vewonderd dat U in mijn ‘K.&B.’ geen essentieel verschil bespeurde met de thans gehuldigde ‘katholieke’ opvattingen. ‘Subjectieve Normen’ is slechts door 3 critici afgemaakt, door – toevallig? – 2 Jezuïeten en 1 ex-Jezuïet; en zeer beslist níet om de twee anti-Jezuïetische Nietzsche-citaten, maar zeer beslist om het art. ‘K.&B.’ dat een volstrekt anti-Jezuïetisch inzicht vertegenwoordigt). Het disciplinaire christendom was voor mij echter nimmer een bron van ‘twijfel’; deze begon pas – volkomen plotseling maar ook volkomen logisch achteraf – met datgene wat ik als de essentie van het christendom had overgehouden; het ‘bovennatuurlijk’ leven, het leven van en voor God door Christus; bij zijn ‘mystieke’ kern dus. Ook hier moest ik tot een fundamenteele revisie komen van hetgeen het hedendaagsche katholocisme ‘bovennatuurlijk’ leven noemt. Ik ben dit proces thans aan het beschrijven in een roman ‘Stille Executie’ (waarvan ik onlangs een fragment naar ‘Groot-Nederland’ stuurde), ’n psychologisch démasqué, waarna men van het hedendaagsche katholicisme minder overhoudt dan niets. Ik zou allang uit het schuitje zijn gestapt, als ik met het hedendaagsche katholicisme ook ‘het’ katholicisme had kunnen verwerpen. Maar mijn eenige consequentie kon tot op heden slechts zijn, dat ik het huidige katholieke wereldje adieu zegde, en hartgrondig, en zonder veel leedwezen. Uw meening over de Jezuïeten deel ik volkomen, ondanks het feit dat mijn artikel over ‘Verscheurde Christenheid’ in een tegenovergestelde richting schijnt te wijzen. Maar volgt men de ‘raadgevingen’, die ik aanwees om tot een juiste waardebepaling dezer orde te geraken op, dan komt men m.i. van een (heel) kouwe kermis thuis. Maar die kermis kan men natuurlijk níét in een katholieke krant vieren. In één opzicht verschil ik echter van meening; ik geloof dat aan deze orde een misverstand ten grondslag ligt, dat – hoe afschuwelijk ik het ook vind – nobeler van gehalte is dan U veronderstelt. Het gaat, als ik deze orde goed versta, om de glorie, de heerschappij van het Rijk Gods op aarde, maar zij koestert omtrent die glorie een even zonderling, anti-evangelisch misverstand als Calvijn met zijn ijzeren deemoed. Evenwel, de volstrekte (en onverbiddelijke) overgave waarmede zij haar ideaal heeft gediend, heeft (op een bepaald plan) mijn eerlijke bewondering; maar ik kan deze orde niet anders zien dan als ‘de groote beproeving’. Terwijl ik U schrijf (evenzeer als ik óver U schrijf) heb ik voortdurend het gevoel de suggestie te wekken op zielvangst uit te zijn. Niets is mij echter vreemder (vijandiger), ondanks mijn slechte reputatie. Ik expliceer mijn meening, en voor de rest huldig ik het standpunt dat iedereen wel in zijn geloof zal ‘zalig worden’. Met de meeste hoogachting Henri Bruning Origineel: particuliere collectie Henri Bruning aan Menno ter Braak 15 december 1938 Utrecht 15 December 1938 Zeer geachte Heer Ter Braak, Hartelijk dank voor het toezenden van Uw bespreking en de kantteekening bij Engelman's voetnootje in ‘De Nieuwe Eeuw’. Ik had Engelman juist geschreven n.a.v. een brief waarin hij zijn commentaartje aankondigde, doch de inhoud ervan werd mij eerst door U bekend. Neen, appetijtelijk vind ik dat aanhangsel aan Cuypers artikel niet, te minder, daar absoluut niet blijkt dat hij een (openlijke) ‘gedachtenwisseling’ tusschen van Duinkerken en mij wenschelijk en noodzakelijk acht. Hij wekt veeleer den indruk dat artikel (en een mogelijke discussie) te willen wegdrukken. Toch schijnt hij (achter de schermen) voor zoo'n discussie te ijveren, zelfs voor een ‘zakelijke’, wat v.D. betreft; hetgeen mij doet vermoeden, dat hij niet precies ziet waarvóór hij eigenlijk zoo ijvert. Van den anderen kant kreeg ik ook den indruk (maar dit onder ons) dat hij met het heele geval danig in zijn maag zit en slechts op een gelegenheid wacht met goed fatsoen de bedreigde veste v.D. in de steek te laten (vandaar zijn aandringen bij v.D. op ‘zakelijkheid’?) - In ieder geval ben ik blij, dat hij hem prest uit zijn tent te komen, en dat U daar nog 'n schepje bovenop hebt gedaan. We zullen afwachten (en nog even geduld moeten hebben: momenteel is v.D. ziek). Uw bespreking vond ik zeer scherp en juist; inderdaad, ik had Sjestof moeten noemen (en meer dan dat), maar de schrijver van ‘Dostojewski en Nietzsche’ vertegenwoordigt een ‘afrekening’ waarvoor ik, eerlijk gezegd, nog eenigszins beducht ben om me er geheel in te storten. Hij behoort tot die weinigen, die men soms misschien het meest eert door ze, tijdelijk, te vergeten (zonder dat zij nochtans ophouden achtergrond te zijn en tot een confrontatie nopen). Maar of Sjestof mijn consequentie zou zijn, - ik wéét het niet. Wél weet ik, dat hij het reeds lang zou geweest zijn, als ik niet éen mensch had ontmoet door wiens sinister lot ik iets van het heilige (en van de heiligheid) ben gaan verstaan op de wijze als in ‘Verw. Christendom’, en die het mij altijd onmogelijk heeft gemaakt en nóg maakt om de absurde logica die ik thans als waarheid beleef ‘als symbolen’ te verbrijzelen en achter me te laten. Deze ontmoeting (een vriendschap reeds van bijna twintig jaar) ben ik soms geneigd als de eenige ‘genade’ van mijn leven te beschouwen, al hoopte ik wel op een ontknooping als die waarvoor Francisco Esquerrer zorg droeg. - Voilà. Wat Mussolini etc. betreft. De natuurlijke orde houdt mij hevig bezig, want al erken ik dat zij van een lager orde is, en al raakt zij mij niet werkelijk (in tegenstelling met de wanorde!), ik acht het toch mijn plicht voor die orde te strijden - omwille van den mensch. - Vervolgens: het is mogelijk, dat de fascismen, zooals ik onlangs in het Cr. Bulletin las (in een art. van Marsman), hun oorspronkelijke bezieling etc. verloochend en verraden hebben, maar het fascistisch Staatsbewustzijn, zooals Mussolini dat geformuleerd heeft (dus afgezien van alle practijk), vind ik een reëeler en voortreffelijker beginsel dan het liberalisme zooals Ortega y Gasset dat geinterpreteerd heeft (inderdaad, dát liberalisme - het eenig verdedigbare? - is te schoon om waar te zijn!); ik vind Mussolini's Staatsbewustzijn ook een vele malen completer bewustzijn dan het klasse-bewustzijn dat Maritain zoo opvijzelt (zoo anti-thomistisch opvijzelt), en ik vind het oneindig veel beter dan de democratie, die de ontkenning is geworden van elk bewustzijn <[...]tte anarchie> (als ik mij schaam over de groote bek die Mussolini bijwijlen opzet (overigens heeft dat toch ook wel iets aardigs op sommige oogenblikken), nog meer schaam ik mij over de kleine bek en de krakende, rheumatische bewegingen waarmede de kopstukken der democratie (en let op hún smoelen!) Koning Leopold ontvangen hebben of hun Regeeringsjubileumsvreugde ‘onder woorden’ hebben gebracht; als ik dat zie en hoor - maar we zien en hooren helaas nog meer - dan zeg ik toch: dan maar liever met een groote bek en regelrecht met de heel zaak naar de verdommenis). Neen, als ik anti-fascist zou zijn (en om Hitler zou ik het fascisme kunnen haten), ik zou het toch met geen woord opnemen voor de huidige democratie. En als ik politicus was, zou mijn eenig streven zijn het Mussoliniaansche Staatsbewustzijn (dat noch theoretisch, noch practisch iets met ‘staatsabsolutisme’ te maken heeft) gestalte te geven, hoezeer dan ook de oorspronkelijke bezielers het zouden verraden hebben. Dat het onhebbelijke en onaangename kanten zou hebben, ongetwijfeld; het heeft zulks gemeen met elk ander regime. Maar de mogelijke onbillijkheden van een gerealiseerd Staatsbewustzijn zou ik durven en kunnen verdedigen, maar van de huidige democratie kan ik, zelfs het weinige goede alleen maar verachten. Ik vind de 400 000 werkloozen, waarover geen sterveling zich au fond bekommert en die we zonder gewetensbezwaar zouden laten crepeeren als het niet zoo onfatsoenlijk was, een heel wat bitterder aanklacht tegen óns regime en de mentaliteit die de democratie kweekt, dan de burgeroorlog in Spanje of de zooveel millioen gecrepeerden die de inzet vormden van het Sovjet-paradijs; dat alles vind ik, zoo niet heilig, dan toch menschelijk bij de werkelijkheid die dat lugubere leger werkloozen vertegenwoordigt (want welk een ellendig en miezerig drama vormt elk dezer menschen). Als ik aan het Staatsbewustzijn zooveel beteekenis hecht, dan omdat het de laatste gestalte, de laatste conclusie is van een gemeenschaps-bewustzijn, en van een gemeenschapsbewustzijn, dat zich niet in onmogelijke toekomstdroomen verliest. - En aan den grondslag van het Mussoliniaansche Staatsbewustzijn lag inderdaad oorspronkelijk een zeer sterk gemeenschapsbewustzijn. Ik houd niet, ik houd steeds minder, van ‘nationalisme’, als ware een natie (of wat men dan zoo noemt) een eeuwig-durend en door God gewild (en geschapen!) verschijnsel; maar ik erken wél historisch gegroeide eenheden, die men voorloopig niet vernietigen mag en ook niet vernietigen kán (ook als men zulks zou willen, b.v. met het oog op een meer omvattende i.c. een Europeesche eenheid), eenheden die men, zoolang zij gehandhaafd moeten blijven, ook bezield moeten blijven van een sterk zelfbewustzijn; ik erken ook dat die eenheden de op dit oogenblik eenig voorhanden gemeenschappen zijn waarbinnen men een nieuwe politieke en maatschappelijke orde kan opbouwen; en als mijn ideaal een geunifieerd Europa is, dan is het tevens mijn ideaal dat het de uitdrukking is van een verantwoorde pol. soc. orde, doch déze moet reeds nu en in de voorhanden gemeenschappen worden ingezet (terwille van de thans-levenden). Erken ik, als het product van eeuwen historie, het bestaan van historisch gegroeide eenheden, een historisch bepaalde lotsverbondenheid, ik erken tevens het recht (den plicht ook soms) grootere, meer omvattende eenheden te creëeren dan de bestaaande, en daarmee een nieuw stuk historie in te zetten (of een oud stuk historie weer op te nemen). In concreto: de weder-vereeniging van Nederland, België en Luxemburg is wellicht iets dat eerst in een verre toekomst werkelijkheid kan worden, maar een beweging die in elk dezer drie landen voor een nieuwe interne, op gelijke grondslagen gebaseerde orde zou verwerkelijken, die vervolgens zou willen geraken tot een zeer nauwe samenwerking op cultureel, economisch, militair gebied etc. om tenslotte te komen tot b.v. de Vereenigde Koninkrijken der Nederlanden en, als de tijden daarvoor rijp zijn geworden, tot een herstel van de eenheid der oude Nederlanden, een dergelijke beweging zou voor dit heden verwerkelijken wat voor dit heden wenschelijk is (een nieuwe interne orde) en voor de toekomst, voor de pacificatie van Europa (en zeker reeds spoedig voor die van West-Europa) een niet geringe bijdrage leveren. De pacificatie van Europa is een eerste schrede naar haar een-wording, die slechts stap voor stap en zeer moeizaam kan worden bereikt. Wordt elders de eenheid der voorhanden gemeenschappen door een paroxisme van nationalisme verwezenlijkt, wij zouden moeten beproeven deze zónder dat te verwerkelijken, op de grondslag van een levend gemeenschaps-, d.i. levend staatsbewustzijn. Een extreem en dan ook weldra verdwaasd nationalisme is een gevaarlijke bedreiging voor Europa; maar gemeenschapsbewustzijn (waarvan de laatste formule en consequentie staatsbewustzijn is), een gericht zijn en een gericht worden door het gemeenschappelijk belang van de leden der eigen gemeenschap, bezit voldoende wijsheid, zelftucht en moreele kracht om ook het gemeenschappelijk belang der verschillende (volks)gemeenschappen te dienen en de grondslag (en eenige waarborg) te vormen voor een toekomstig Europeesch volkeren-verbond. Het onderling verstaan van een aantal Europeesche intellectueelen zegt mij, als belofte, zeer weinig; het zegt mij evenveel als mij het onderlinge verstaan der Hollandsche intellectueelen voor de eenheid van Holland zegt. ‘D'abord, il n'y a pas de rapprochement intellectuel entre les peuples, parce que les peuples ne sont pas intellectuels ('m geestigheid, maar 'n niet onverdienstelijke). Entre les élites, il est d'autant plus facile qu'elles ne se connaissent pas ou ne se connaissent que par leurs oeuvres (dit is geen geestigheid meer, maar bittere ernst).’ Eenheid wordt elders en door anderen gecreëerd (al ontkent ik geenszins dat zij<, intellectueelen,> een machtig en onmisbaar wapen zijn, zelfs de Urhebers van alles wat belangrijk is geweest; maar ik kan evenmin ontkennen, dat dezelfde intellectueelen vaak de grootste bestrijders zijn van hun eigen ideaal, omdat zij weigeren te aanvaarden dat het ‘handelen’ zich onvermijdelijk op een heel wat lager, onhygiënischer plan beweegt dan het ‘denken’); eenheid wordt m.i. slechts gerealiseerd door het scheppen van een nieuwe, d.i. een daadwerkelijke gemeenschapsmoraal (althans bij de leidende Hiërarchie), van een samenlevingsstructuur die de uitdrukking is van dat gemeenschapsbewustzijn, door het herstel der welvaart, en voor het overige: door een gehandschoende vuist en niet te véél illusies. Het herstel van de eenheid der oude Nederlanden zie ik als een perspectief voor de toekomst en als ónze bijdrage voor de eenheid van Europa, maar de eerste basis is, wat ons aandeel betreft, het herstel van de eenheid (voor dit heden) van Holland-zelf. Als ik niet kan gelooven in een toekomstige eenmaking van drie gemeenschappen die op zooveel gronden op elkander aangewezen zijn, die ook door geen diepe tegenstellingen gescheiden worden, hoe kan ik dan gelooven in een Europeesche eenheid, die toch de verzoening en opheffing eischt van zeer diepe tegenstellingen. De hatelijke en onwaardige excessen van het antisemitisme rechtvaardigen nooit de ontkenning van het bestáán van een joodsch probleem, nog minder de weigering voor dit probleem (althans voor enkele kanten ervan en voor zover mogelijk) een oplossing te zoeken. Zoo ook: de verdwazing, waartoe het anti-democratisme en het anti-internationalisme zijn vervallen, maakt de huidige democratie niet minder problematisch; het verplicht m.i. slechts tot een strijd voor een bétere oplossing dan het huidige anti-democratisme en voor een betere orde dan de huidige democratie - waarin ik met den besten wil niets, maar ook niets waardeeren kan. U vermoedelijk evenmin (tenzij U naar Duitschland kijkt)? En tenslotte: ik acht het zeer wel mogelijk, dat ik mij geheel uit de practische politiek terugtrek, maar als ik dit zou doen, zou het niet geschieden omdat ik de natuurlijke orde van minder belang acht, doch alleen omdat ik dát terrein van actie niet meer als mijn terrein zou beschouwen. Maar ik zou evenzeer anti-democraat en voorstander van een sterk, levend en dynamisch staatsbewustzijn blijven (ondanks alle fascisten en fascismen die dit bewustzijn zouden hebben bevuild). - Binnenkort hoop ik uitvoeriger over dat ‘Staatsbewustzijn’ te schrijven: ik zal U dat artikel dan toezenden; wellicht verduidelijkt dit mijn bedoelingen beter dan in een brief mogelijk is. Met vriendelijke groeten en de meeste hoogachting Henri Bruning Origineel: particuliere collectie Henri Bruning aan Menno ter Braak Utrecht, 10 maart 1939 UTRECHT, 10 Maart 1939 Zeer Geachte Heer ter Braak, Waarschijlijk verschijnt in ‘De Zevende Dag’ van Zondag a.s. het eerst gedeelte van mijn artikel over Uw ‘In gesprek met de Vorigen’. Het bestaat in hoofdzaak uit citaten (met 'n enkele kantteekening); het voorwoordje is een antwoord aan den man, de redacteur, die mij een ex. van uw boek ter besprekeng deed toekomen, voorzien van een reeks verontwaardigde kantteekeningen. Goeiegod, wat had de man het op zijn heupen! - In het slot-artikel, dat dan over 14 dagen verschijnt, hoop ik nog uitvoeriger op eenige kwesties terug te kunnen komen. Het verheugde mij destijds zéér, te vernemen dat ‘Lazarus en de Rijke’ Uw belangstelling heeft gewekt. Ik heb het, 'n week geleden ongeveer, voorgelezen op S. Augustinus te Leiden, waar ik feitelijk had moeten spreken over de Zichtbare en Onzichtbare Kerk. Ik heb ze toen gezegd, dat ze droom van de rijke maar als een stukje van de Onzichtbare Kerk moesten accepteeren, en het lag me op de lippen om de keuken-tafereelen als een beeld van de Zichtbare aan te dienen, maar dat durfde ik toch niet. - De Eerwaarde Heer Moderator trok nogal een lange smoel aanvankelijk, maar het stuk verwekte een dermate spontane vroolijkheid, dat ook de vertegenwoordiger der Kerke Gods ging meelachen, - zoodat hij me zelfs na afloop een complimentje maakte (waardoor wij ons wederzijds belazerd gevoelden). Vermoedelijk zal hij zich oprecht verheugen in de r.k. critiek, die de lange toet weer zal rechtvaardigen. Met vriendelijke groeten, [?] Henri Bruning Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum C Briefwisseling Menno ter Braak - Jan Campert Jan Campert aan Menno ter Braak Amsterdam, [15 juli 1924] A'dam Beste Menno, Je brief ontvangen - alleen één ding: ik garandeer absoluut niet dat die Parijsche historie de meest geschikte oplossing is - persoonlijk heb ik er geen schijntje vertrouwen in (ze gaan gedrieënlijk: Mary Vorstman, Mien Alberts (de vrouw van Joh. C.P. en Jo Hoff.). Ze vroeg of ze aan mij de brieven kon laten zenden, wat ik niet weigerde, voor de rest wasch ik m'n handen in onschuld. Ze zijn oud en wijs genoeg om te weten dat het de meest zekere weg is naar de hel. Ik wou je dit even schrijven om je uit de waan te helpen dat dit een prachtige uitkomst was. Eèn ding spijt me en dat is dat ik het niet kan voorschieten - ik zit er ellendig finantieel voor. Wat mankeert Dick? Is er iets waar van die geschiedenis met Lennie? Ik schreef hem tweemaal over een uitgave van verzen maar kreeg geen antwoord. Werk prettig in den Haag, met hart. gr. je welgeneg. Jan C. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Jan Campert aan Menno ter Braak Den Haag, 5 december 1925 Den Haag, 5 Dec. '25 Cypresstraat 81 Beste Menno, Vandaag kreeg ik een allerzonderlingst briefje van een even zonderlinge juffrouw of ik haar wellicht kon helpen aan het adres van een of ander film-manuscript-bureau in Londen. Ik wil het mensch liever niet voor het hoofd stooten maar weet waarachtig niet hoe ik aan een dergelijk adres moet komen. Zou jij mij misschien daaraan kunnen helpen, mogelijk via een van je talrijke film-connecties? Bij voorbaat mijn hartelijken dank, t.à.t. Jan R.Th. Campert Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Julien Carron Julien Carron aan Menno ter Braak [1924] Geachte Heer Scissor, (Mai-tre-Coupeur?! Meester-Snijder?!), U komt mij zooeven - door 't onschuldig toedoen van mijn Post-bode - mijn ‘déjeuner’ te indigestionneeren (in de nabije toekomst!) - Dat is erg van U - want, wat U misschien niet wist, ik doe net een kleine regiem-gezondheidskuur in een lief lust- en rust-oord te Gent (Oost.-Vl.-B.-Gr.-N.-dat lust U zòò, niet?!?) Zie U hebt mij hertelijk doen lachen! - - niet een groene lach, niet een schaterlach, niet een spot-lach, niet een grijnslach, maar een deugd-doende, stille, maar niet minder gulle lach - (maar lachen onder 't eten is toch altijd slecht - cfr. ‘Spijsvertering’ voor en tegen) - - U geeft me daar een heel vleiend titel-woordje ‘Een reizend Troubadour’. En onmiddellijk daarop ‘Wie zijt gij, Julien Carron?’ Dat heet ik recht op zijn man afgaan! Dat 's in de zin van 't Evangelie ‘Uw woord zij Ja, Neen - wat meer is, is uit den hooge’ - Maar... daar komt juist nog heel wat meer (anderhalve kolom) achter! - is 't dus uit den hooge? - gij zoudt mij wel netjes uitlachen, néwaar, moest ik zooiets ook maar even gaan denken en met groot gelijk! - Maar, die vraag daar nu gesteld zijnde - quae cum ita sint, (zou Cicero gezegd hebben) - dat zal wellicht in Holland wel ongeveer zijn als bij ons en in de meeste andere landen van de beschaafde wereld, de gevraagde heeft het recht, ja, eenigszins de plicht den Vrager op zijn vraag te antwoorden. Welnu dan, wie ik ben? - - Wel, Julien Carron! - Julianus, Julian, Juliaan, Julien enz. Carron (Etymol. - Charron: Wagenmaker enz.) - - Van Ingelmunster (gemeente van 7-8000 zielen (en evenveel lijven - onder de zielen reken ik dan nog de rondwarende spoken niet mée!! - ) Pr. West Vlaanderen - aan de Noordzee (Blauwvoet) Geboorte-gouwe van Gezelle (zijn vader was een planten- en boomkweker - dat was de mijne ook - P.S. daarmee wil ik niets beduiden!) Rodenbach - Hugo Verriest - René De Clercq - Stijn Streuvels leeft hier nog op zijn lustig ‘Lijsternest’ op 3 uurtjes van 't mijnent - -) 'k Heb gestudeerd in 't Klein Seminarie van Roeselaere - 'k Ben naar Leuven de Germaansche Philologie gaan studeeren - 'k Ben verleden jaar in 't leger mijn ‘militaire-troep, soldaten-dienst, gaan doen als candidaat-Reserve-officier (24ste linie-/ piotten -regiment) in de Bezetting der Rhur! - - - Nu, doe ik wat van alles, hoofdzakelijk de wereld rond reizen - en als ik niet goed meer weet hoe anders den tijd gedood, begin ik voor de vuist te rijmelen 't zij in 't Vlaamsch, 't zij in 't Franch, 't zij in 't Engelsch, of... in 't Duitsch! - ‘Portret met handteekening s.v.p.?’ - Neen, beste, dat gaat niet - 'k Vrees dat U het ook naast [mijne] (door U aldus genoemde:) ‘veile vrouwen’ aan een Amsterdamsche telegraaf-paal mocht ophangen - - en daar heb ik in België ook al gelegenheid toe! - Hebt U ‘mijn eerste woord gehoord?’ - Goed, - dit hier moet mijn laatste zijn - ernst of lol - 't Blad is vol!!! J. Carron Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - P.P.J. van Caspel Menno ter Braak aan P.P.J. van Caspel Den Haag, 25 februari 1935 25 Febr 1935 Pomonaplein 22 Den Haag Zeer geachte Heer van Caspel, Na verloop van twee maanden moet ik U toch nog de teleurstelling bezorgen door het terugzenden van uw gedichten. Ik moet U daarbij tevens mijn excuses aanbieden voor het lange uitblijven van dit terugsturen. De copy was n.l. bij een van de Redacteuren blijven liggen, ik vermoed een weinig zoekgeraakt. De opinie was algemeen, dat het gedicht 2 wel het beste was, maar toch niet goed genoeg voor opname. Ik hoop, dat U de zwerftocht door Vlaanderen intusschen toch hebt volbracht. Met de meeste hoogachting namens de Redactie Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan P.P.J. van Caspel Den Haag, 30 oktober 1935 30 October 1935 Pomonaplein 22 Den Haag Aan den Wel/Ed. Heer P.P.J. van Caspel Da Costakade 156 Amsterdam Zeer geachte Heer, Daar Forum met ingang van 1 Januari 1936 zal ophouden te bestaan, moet ik tot mijn leedwezen de door U ingezonden bijdrage weer tot Uw beschikking stellen. Ingesloten zend ik U dus Uw gedichten terug. Met de meeste hoogachting Namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - J.M. de Casseres J.M. de Casseres aan Menno ter Braak Vught, 15 november 1939 Vught, 15 November, 1939 Hooggeachte Dr. ter Braak, Brieven zyn heel gebrekkige hulpmiddelen om gedachten over te brengen. Liever had ik dan ook morgenochtend by U gekomen om HET ANDERE AMERIKA te overhandigen. Nu heeft myn vriend Meier, de Direct. v. B. en W. toezicht te den Haag, op zich genomen U dit boek te doen toekomen. Ik zou hiervoor niet Uw aandacht vragen, ware het niet, dat ik meen, dat enkele hoofdstukken daarvan Uw belangstelling zullen hebben. Verklaring en toelichting van wat de schryver allemaal wilde uitdrukken heeft geen zin. Waneer dit niet uit het werk blykt, dan helpt toelichting ook niet. Maar ik zend dit boek juist aan U, omdat het tweede deel een poging is, om een maatschappelyk streven nml. De agrarische samenleving, door middel van het streven van Roosevelt te brengen onder de aandacht van meerderen. Ook geloof ik, dat het boek een aantal gegevens bevat, die stellig Uw belangstelling zullen hebben: vooral het hoofdstuk: de stryd tegen de blabitis. Het woord stedebouw is een ongelukkige aanduiding van een wetenschap, die ten doel heeft de menschen op ruimer wyze onder te brengen dan in de steenklompen der steden mogelyk is. Laat U zich dus door dit woord niet ertoe brengen, het tweede deel van H.a.A. te beschouwen als een vaktechnische uiteenzetting. Dat is het niet. Waneer U het nuttig acht, dat wy eens over dit boek spreken, zal ik graag eens daartoe by U komen. Met oprechte hoogachting, Uw Ir. De Casseres Dr. M. ter Braak, Den Haag Origineel: particuliere collectie Briefwisseling Menno ter Braak - Centrale Commissie Filmkeuring Menno ter Braak aan de Voorzitter der Centrale Commissie Filmkeuring, D. van Staveren Amsterdam, 4 april 1928 Amsterdam, 4 April 1928 De Heere D. VAN STAVEREN Voorzitter der Centr. Comm. Filmkeuring Hoefkade 602, DEN HAAG Zeer geachte Heer Van den Heer ds. Henri Ledeboer te Amsterdam, lid der Centr. Keuringscommissie, gewerd mij een schrijven, waarin hij mij mededeelde met U over een eventueel lidmaatschap van een lid van het Bestuur der Nederlandsche Filmliga te hebben gesproken. Naar aanleiding van dit schrijven legde ik deze quaestie aan mijn medebestuurderen voor, met dit resultaat, dat ik mij bij een eventueele vacature in de Keuringscommissie gaarne als candidaat beschikbaar zal stellen. De Liga zal het zeer waardeeren in de keuring der films op deze wijze geïnteresseerd te zijn. Zooals U wellicht uit het tijdschrift ‘Filmliga’ bekend zal zijn, sta ik persoonlijk op het standpunt, dat de Bioscoopwet op een onjuist principe gebaseerd is, maar, nu zij eenmaal is tot stand gekomen, door een zoo loyaal mogelijke toepassing moet worden in practijk gebracht. Ik veroorloof mij nog even terug te komen, op het door U eertijds aan den Heer van Wessem toegezegde artikel over de Bioscoopwet voor het blad ‘Filmliga’. Daar wij juist van één van onzer bekende journalisten een artikel tegen de wet ontvingen, zouden wij het zeer op prijs stellen, wanneer wij als hoofdartikel in het Aprilnummer een pleidooi van Uw hand zouden kunnen brengen. Ik hoop, dat U daarvoor een oogenblik tijd kunt vrijmaken. Intusschen, met de meeste hoogachting Menno ter Braak secr. Ned. Filmliga Kopie: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Paul Citroen Menno ter Braak (Den Haag) aan Paul Citroen 16 september 1939 16. IX.39. Zeer geachte Heer Citroen Gisteren vond ik bij thuiskomst van een paar vacantiedagen in de provincie de teekening van Thomas Mann. Hartelijk dank! Ik vind haar zeer origineel gezien en inderdaad volkomen Mann... onder één aspect, en geenszins het minst karakteristieke. En dit dan ook volkomen! Welk een verkwikkelijke tijden! Ik hoop u spoedig weer eens te spreken. h. gr. Uw Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Alexander Cohen Alexander Cohen aan Menno ter Braak Toulon, 31 maart 1937 Toulon, 31 maart 1937 Zeer geachte Heer ter Braak, Mag ik U wèl bedanken voor de uiterst-sympathieke, ònhollandissime, uitgebreide recensie van myn boek in het Vaderland? Deze bespreking verraste mij te aangenamer - met een bysmaakje van gloeiende kolen! - waar ik een beetje boos op U geweest was om het nièt-beantwoorden van den brief, dien ik U, een tyd geleden, schreef en waarin ik vroeg of U misschien geneigd zoudt zyn, en gelegenheid hebben, een fragment van myn boek op te nemen in Uw rubriek aan het Vaderland. Begryp mij goed! Een àl of nièt uitdrukkelijk gemotiveerde ‘afwyzende beschikking’ op myn vraag zou my nièt ontstemd hebben. Waarom zou het? U kende my niet, U wist, wat nu uit Uw recensie blykt, niets van myn werk, en een a prioristisch scepticisme, met betrekking tot de waarde daarvan, zou dus, Uwerzyds, volkomen verklaarbaar geweest zijn. Wat my ergerde was alléén Uw zwygen. Maar misschien is myn brief, dien ik U, Uw whereabouts destyds niet kennend, via het Vaderland adresseerde, op het redactie-bureau verslingerd en U niet in handen gekomen. Ceci dit, een paar kantteekeningen bij Uw stuk. Uw onbataafsche verdediging van de edele scheldkunst, Uw ‘hiërarchisatie’ daarvan, heeft my groote deugd gedaan, zooals de Vlamingen dat zeggen. Idem de analyse van myn non-conformisme. En met dat wat U de ‘theorie als tydelijke behuizing’ noemt, stem ik voor een goed deel in. Maar U vergist zich, du tout au tout, waar U de Action Française definieert als ‘een beweging die geen beweging achter zich heeft’! De A.F. oefent een sterke en voortdurend toenemende attractie uit op de intellectueele keur van het fransche volk, die, veertig jaar geleden - ik leef hier sedert bijna een halve eeuw en spreek met kennis van zaken! - voor 80 procent onverdacht republikeinsch, voire ‘radicaal’ was maar die nù het immonde, heerschende regiem verfoeit en uitspuwt. U zoudt zeker verwonderd zyn als U wist hoe groot het aantal royalistische of met de royalistische ‘idée’ sympathiseerende dag- en weekbladen in het land is. Al wat in Frankryk helder zièt, zuiver dènkt en nièt, als maden in en op een kreng, òp en vàn het sedert lang in staat van ontbinding verkeerende regiem leeft, gaat, geleidelyker-wyze over naar de Action Française, de éénige dam tegen de communistische bestialiteit. Wait and see! Vindt U - deze opmerking zonder ook maar de gerìngste bedoeling van anti-critiek! - vindt U myn verwachtingen van hetgeen het herstel van het koningschap voor Frankryk zou kùnnen beteekenen, inderdààd zoo ‘verbluffend van naieveteit’? Is de ‘enorme dosis gezond verstand’, die U by my onderstelt - U bent de éérste die my dit compliment maakt, en ik word, in den regel, versleten voor een van àlle gezond verstand hopeloos verstoken impulsief! - is deze bon sens hiér zoodanig in gebreke, dat alleen een verbysterende onnoozelheid my de dingen zoo doet zien? Misschien zal een hèrlezing, bij tyd en wyle, en à tête reponsée, van myn monarchistische - maar niet fetichistische! - belydenis, U van deze appreciatie doen terugkomen. Dit nog: Uw gelykstelling, Uw identificatie, van myn herinneringen met een Scheeps-journaal is even amusant als juist. Met zeer veel vriendelijks en de herhaalde uitdrukking van myn erkentelykheid voor Uw ysbrekers-werk t.à.v. Alexander Cohen P.S. - Kent U het éérste deel (In Opstand) van myn herinneringen? Zoo niet - mag ik dit even van U weten? - dan zal ik den uitgever van het boek verzoeken - eischen kan ik dit niet! - U een exemplaar toe te zenden. In het U gisteren toegezonden exemplaar van myn bundel: Uitingen van een reactionnair, heb ik verzuimd een correctie te maken, die U wel zult willen aanbrengen. - Op blz. 159, regel 3 van onder staat: hurting. Dit moet zyn hitting. Origineel: particuliere collectie Menno ter Braak aan Alexander Cohen (Toulon, Frankrijk) Den Haag, 4 april 1937 Den Haag, 4 April 1937 Kraaienlaan 36 Zeer geachte Heer Cohen Hartelijk dank voor Uw brief, en niet minder voor de toezending van het exemplaar ‘Uitingen van een Reactionnair’ met de complimenteuze opdracht. Ik had dit boek juist gelezen, en gedeeltelijk eveneens met gevoelens van verwantschap; al gebiedt de eerlijkheid mij te erkennen, dat ik de stukken uit den oorlogstijd niet kan apprecieeren. Ze zijn mij te jingoïstisch, en hoewel ik hevig antiduitsch ben, meen ik, dat Uw maréchal Foch en zijn generaals wel wat meer critiek verdienen dan ze bij U vinden. In het algemeen: deze oorlogspsychose (subs. vredespsychose) dateert erg. Maar andere stukken heb ik evenzeer gewaardeerd als het besproken boek. Ik liet U inmiddels door Nijhoff zenden een ex. van mijn ‘Politicus zonder partij’; minstens even ikkerig als Uw geschriften, maar door een ander temperament geschreven. Ik hoop er te zijner tijd uw oordeel eens over te mogen hooren. - ‘In Opstand’ heb ik inmiddels gekocht. Uw brief destijds herinner ik mij niet ooit onder oogen te hebben gehad! Natuurlijk kan ik mij vergissen, maar het gebeurt niet zoo zelden, dat een document in de journalistieke chaos verdwijnt. Uw sympathie voor de Action Française kan ik, ook na Uw commentaar, niet deelen. Ik geloof n.l., dat men de Duivel niet met Beëlzebub kan uitdrijven. Even onzinnig als een consequent toegepaste democratie, die uitloopt op de gelijkheidsdiscipline van het communisme, is de romantische coquetterie met een middeleeuwsch symbool, in casu met een koningshuis, dat alleen nog door een of ander degéneré in Ukkel of Laeken of Schaerbeek wordt gerepresenteerd. Wat ik uw naïveteit noem, is, dat u zo vitaal bent, dat u met dit symbool als positief kunt werken, zonder de belachelijke kanten ervan te zien. De heeren Daudet en Maurras lijken mij, met al hun intelligentie en afkeer van de ‘bienpensants’, toch nog een gram te veel op Hitler; juist in dèzen tijd lijkt het mij wenschelijk, dat aristocratie en ongelijkheidsthese niet verward worden met een beweging voor een stuk verschimmeld verleden. Ik heb een en ander zelf beter geformuleerd dan ik in deze paar regels doen kan in mijn boek over de gelijkheidsidee, dat, hoop ik, deze maand verschijnt (‘Van Oude en Nieuwe Christenen’); daar ik tracht de paradox der democratie en der gelijkheid, die niet denkbaar is zonder de paradox der aristocratie en ongelijkheid, onder oogen te zien zonder leliën en Camelots. Maar ik begrijp volkomen, dat uw gallicistische cultuur andere wegen bewandelt dan de mijne, die (u kunt het in Pol. z. Part. lezen) van de Duitsche wijsbegeerte tot Frankrijk is gekomen. Maar voor de ‘panache’ heb ik nog steeds geen orgaan; ik identificeer mij in dit opzicht compleet met Benda (‘Dialogue d'Eleuthère’ en laatstelijk vooral: ‘La Jeunesse d'un Clerc’). - Een ding echter voor het juiste begrip: ik verbeeld mij werkelijk niet, dat ik minder naïef ben dan U! Anders had ik uw boek niet in één adem uitgelezen. m. vr. gr. Uw Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Alexander Cohen aan Menno ter Braak Toulon, 1 mei 1937 Toulon, 1 mei 1937 Zeer geachte Heer ter Braak, Ik heb Uw introspectief, en, tegelyk, combatief boek: Politicus zonder party, met intense belangstelling tweemaal en zeker niet voor het lààtst gelezen. Wel, hier en daar, bij een bizonder subtiele passage, met myn minder-dan-het-Uwe-philosophische hoofd tusschen de handen. Maar dank zy Uw, in soortgelyke geschriften zeldzaam-heldere terminologie, geloof ik toch vrywel alles begrepen te hebben. Myn ‘oordeel’ over het boek, waarnaar U benieuwd zegt te zyn? Hoe zou ik anders dan ingenomen kunnen zyn, en, in het algemeen, nièt instemmen met een auteur wiens denkwyze, wat de richting daarvan aangaat, parallel loopt met de myne? U hekelt, van Uw ivoren toren uit, den humbug in al zyn vormen: de litteraire, de artistieke, de journalistieke, de wetenschappelyke, de wysgeerige, de intellectueele, de religieuze, de aesthetische, de moreele, de politieke, de ‘objectivistische’ e.t.q. Ik, door de omstandigheden lange jaren in meer onmiddellyke aanraking mèt - maar zonder absorbtie dóór - de kudde, de conformistische ‘troupeau’, ik schermutsel, op den beganen grond, tegen dezelfde aanstelleryen, en ik verlustig my, bovendien, by manier van hors d'oeuvre, met het neerslaan van aanmatiging waar ik die ontmoet of ook maar ontwaar in de vèrte. Het verschil van ligging der respectieve gevechts-terreinen daargelaten, is onze ‘stryd’ dezèlfde. Zyn niet onze antipathieën ongeveer identiek? U bent een ‘politicus zonder party’. Ik ook, al komt U dat ànders voor. Het is juist omdat de Action Française de eenige politieke groepeering, laat mij liever zeggen de eenige politieke ‘beweging’ hier te-lande is, die géén ‘party’ vormt of wènscht te vormen, en dit nadrukkelyk zègt, dat ik, die, van mijn jeugd af, een physieken afkeer heb gehad van al wat ‘party’ en party-leven was, my tot de A.F. aangetrokken heb gevoeld. De A.F. is een ‘reactie’, een tégen-actie, zooals ik dat bedoel en definieer in de korte inleiding (‘Op den drempel’) van den bundel: Uitingen van een reactionnair. Het geval is eenvoudig zóó: Frankryk gaat te-gronde aan de republiek, en aan de democratie waarvan het bestiale communisme - bestiaal niet alleen in zyn middelen van verovering en bestendiging van het Staatsgezag, maar ook en vooràl door zyn doel: de universeele ‘verkudding’ van het menschdom - het logische eind-resultaat is. Daarom: delenda Carthago! Wèg met republiek en democratie in Frankryk! Mag ik even àfdwalen? U kent Proudhon's boutade: ‘Vous voulez être gouvernés? Soyez tranquilles, vous le serez!’ Voor my-zèlf - en U zult er, vermoedelyk, ook zoo over denken - voel ik geen behoefte geregeerd te worden. Maar zònder regeering, d.w.z., in laatste instantie, zonder een zoo-redelyk-mogelyke ordening der onderlinge verhoudingen tusschen de individuën, i.e. zonder beperking van het vuistrecht, zal het, vrees ik, niet gaan. En als er dan toch geregeerd moet worden, dan liever, niet als ‘ideaal’, maar als ‘moindre mal’, door beschaafde menschen onder wier gezag het leven van het individu, somme toute, dràgelyk zou zyn en die er een primordiaal belang by hebben dat het dragelyk blyft, dan onder een bewind van Jan Rap zooals wy dat hier, sedert een maand of tien, Leon Blum regnante, aan den lyve ondergaan. U constateert, in Uw boek, dat in Nederland, de parlementaire democratie U beschermt tegen het vuistrecht. Maar in Frankryk is dit nièt het geval! Het vuistrecht woedt hier ongebreideld, beschermd, gegarandeerd, aangemoedigd door de regeering van het Front Populacier. De sacramenteele, constitutionneele ‘Vryheid van het Woord’ is, met betrekking tot de tegenstanders der heerschende maffia, zoo goed als opgeheven, even als het recht op gesalarieerden arbeid, anders gezegd: het ‘eetrecht’, voor de menschen die nièt aangesloten zyn, en zich niet wìllen aansluiten by de C (onfédération) G (énérale) du T (ravail) van den satraap Léon Jouhaux, Blum's éminence grise. Voilà où nous en sommes onder de ‘parlementaire democratie’! Ik geloof dat men in Holland zelfs geen benaderend begrip van dit alles heeft. De telegrafische agentschappen, de zwaar-gesubsidieerde en dus van de regering afhankelyke Agence Havas vóóraan, verzwygen, op bevèl, de ergerlykste feiten: zware mishandelingen, doodslag, moord, die hier aan de orde van den dag zyn en door een gedomestikeerde justitie òf in het gehéél niet òf in niet noemenswaardige verhoudingen gereprimeerd worden. De groote, in het buitenland gelezen fransche kranten, de z.g.n. ‘presse de grande information’, doen hetzelfde. Wat de hollandsche correspondenten in hun kranten vertellen, weet ik niet. Maar ik dènk dat zy wel heel voorzichtig, en gematigd, en braaf zullen zyn. En springen zy, wie weet? een enkelen keer uit den band - den muilband - dan is de redactie thuis daar met het blauwe potlood der censuur. Het hollandsche publiek wòrdt nu eenmaal niet graag schichtig gemaakt. En dan is daar aanstonds de tentoonstelling, met de winstgevende reclame. Dus: motus! Tot nu toe, schryft U, jaagt geen roode soldaat, met de bajonet op het geweer, U naar Uw bureau. Soyez tranquille! dat kòmt wel, als de democratie haar met (roode) bloemen bestrooid pad blyft volgen. En als dàt een poosje heeft geduurd, dan komt de bruine, of de geele, of de groene, of de geruite soldaat, die een eind maakt aan de roode uitspattingen en de roode tirannie, om die te vervangen door geruite, geele, groene of bruine ditos. In schyn afgedwaald, volgens myn gewoonte, ben ik nu weer by Uw boek terug, by Uw boek dat sprankelt van uit myn hart, myn geest, gegrepen aphorismen. U schryft ‘omdat U het niet kunt laten en zonder het gevoel te koesteren dat een goddelyke macht U dryft en een schare op Uw woorden staat te wachten’. Tout comme moi! - ‘Ik schryf zonder de minste hoop en alleen uit behoefte aan uiting.’ (de Paradox - 1897-98). Uw ‘eerlykheid is niet voor iedereen beschikbaar’? Myn ‘waarheid’ óók niet! - ‘Ik beschouw het waarheid spreken niet als een plicht. Ik zou liegen zonder een schaduw van scrupule etc.’ (de Paradox). Uw zin voor onafhankelykheid (pag. 39 van Uw boek: ‘Een complimenteus mensch, etc.’) is van hetzelfde allooi als de myne. Zich-zèlf zyn en zeggen wat men te zeggen hééft, tot elken prys, is het hoogste genot. U ‘ikt’ (pag. 42 van Uw boek) zonder te ‘wy’-en en te ‘men’-nen. Anch'io! Zyn de ‘wy’s en de ‘men’s U, naar aanleiding van Uw ikkigheid, óók te lyf gegaan zooals zy my dit deden na de publicatie van In Opstand en ook nù weer, na Van Anarchist tot Monarchist? (Een der hekelaars van myn ‘niet geringe ik-zucht’, myn ‘zelfgenoegzame ikkigheid’, myn ‘op den duur irriteerend non-conformisme juist omdat er geen “systeem” in zit’, was de sedert jaren levend-cadaverieke en tot de gruwelykste cacographie vervallen, week na week in de Groene kwylende Frans Coenen, op wien ik - hy ‘leefde’ toen nog! - doel, en van wiens critische bellettristery ik een regel of wat aanhaal op blzn. 285-286 van myn boek.) Even als de litterator in U heb ik ‘een afkeer van de ongepriviligeerde schryvery van de niet-clerken’ (de journalistieke mrs en profs, aan wie ik hun ‘schryfbewys’ wensch te zien ontnemen.) ‘Alles wat naar deemoed en ongerustheid zweemt’ ontbreekt in Uw schryfwyze. Ook in de myne! Vandaar het brevet van ‘onbetamelykheid’ en ‘zelfoverschatting’ U (en my) onder journalistiek tromgeroffel en trompetgeschal uitgereikt door de profs Ovinks, de mrs van der Hoevens en hun onderhoorigen. ‘Den journalist; daaronder versta ik (M.t.B.) de objectiviteit (i.e. de karakterloosheid), de academie (i.e. de mrs en de profs) en den chaos (i.e. de pan-bevoegde veelschryvery)!’ - Onwraakbare definitie! ‘Er is geen zeldzamer ding dan doodgewone geestelyke zindelykheid’. U zeit wat! Ook my zyn de ‘kunstenaars die ik ontmoet heb op een enkele uitzondering na tegengevallen’ - (‘Ik heb zoo goed als nooit getracht kennis te maken met den schepper van een kunstwerk, litterair of plastisch... Want de kunstenaar staat zelden bóven en meestal benéden zyn creaties. En waarom zich dan blootstellen aan de bitterheid van een ontgoocheling?’ - In Opstand, pag. 175). De door U gevoelde ‘onweerstaanbare behoefte tegenover een zeker soort verfynden opzettelyk grof te worden’, is my on ne peut plus begrypelyk. Ik val daar, bij het hèr-doorbladeren van Uw boek - op zoek naar myn aanschrappingen in margine - over den naam van Ilja Ehrenburg. Een van myn dégoûts, deze bolsjewistische conformist! En over den naam van Quérido (Ismael pour les dames), den ‘philosophisch-litterairen humbug(ger)’, wiens poespas ik nooit heb kunnen lezen, en over wien ik my, een paar keer, heb vroolyk gemaakt, o.a. in den Mercure de France, in de rubriek ‘Lettres Néerlandaises’. Hy was een soort struisvogel, die, elken keer dat hy den krop vol had van onverteerde, onverteerbare meditaties over litteratuur, kunst en wysbegeerte, naar een vel papier greep, daar - passez-moi l'image! - zyn trop-plein over uitgulpte en er op een draf mee naar een uitgever liep, voor dat het koud werd. Hy was natuurlyk sociaal-democraat en stond hoog in aanzien bij de Party. Uw definitie van Lenin: ‘een bigotte proletariër’, is subliem! Zijn bigotterie was gematerialiseerd in zyn pet, het onwraakbare onderscheidingsteeken van den bewusten en georganiseerden proletariër. Als Lenin zyn pet niet op het hoofd had, dan hield hij hem in de hand! Waarom hebben zy hem, in zyn glazen relikwiekast, niet verduurzaamd en geëxhibeerd met zyn pet op? A propos van den verduurzaamden en aan de verplichte aanbidding der van den oùden God bevryde kudde overgeleverden Man-met-de-pet! ‘De Sovjets die God als den verspreider van ongedierte bestryden met chemische praeparaten’, hebben een beetje van deze scheikundige mengsels gebruikt voor de balseming van Vladimir Ilitch Oelianow, ook genaamd Lenin, den nièuwen God! U ‘wyst Amerika af’? So did I (en ik doe het nòg), in het inleidinkje: ‘Op den Drempel’, van den bundel Uitingen van een reactionnair. U ‘ruikt voor alles Uw eigen vyanden aan hun styl, en hun gansche bestaansmodus boezemt U weerzin in’. - My is het niet ànders gegaan. ‘Het is nu eenmaal de gewoonte - schryft U - iemands resultaten tegenover zyn styl te stellen: wat heeft de man bereikt?’ - Hoeveel maal heb ik deze, specifiek-hollandsche, impliciet-afkeurende, opmerking gehoord: ‘Alles goed en wèl, maar wat heb je berèikt?’ - Dat de styl van een schryver zyn resultaat is, begrypen de Hollanders niet. De Franschen wél! Wat U van den humor zegt, en van het gebrèk aan humor, en van de ‘bescheidenheid’, en van de ‘ydelheid’, en van de vereering der ‘waarheid’, is alles even kostelyk! ‘Prys stellen op intelligentie tegenover de principieel dommen, lachen om de subtiliteit der intelligentie tegenover de principieel intelligenten.’ O! zeker. En lachen - ‘Ich habe verlacht bei Tag und bei Nacht’ - en vooràl ùitlachen! U was ‘altyd meer polemist dan scepticus.’ De ware wysheid! De scepticus kàn dood zyn zonder het zelf te weten. De polemist - étymologie oblige! - vècht en hy lééft dus. Ik vècht, dùs ik bèn! ‘De beste remedie tegen het geloof is de geloovige’. - Evidemment! De gewone homeopathie! Maar daar zyn uitzonderingen, schààrsche uitzonderingen, en geloovigen wier geloof my benydenswaard voorkomt. Ik-zèlf ‘geloof’ niet! Ik ben agnosticist. ‘Que sais-je?’ zeg ik Montaigne na. Myn sympathie gaat uit naar het ‘heidense catholicisme’ waarvoor ook U - naar ik onlangs las in de Nieuwe eeuw, in het verslag van een openbaar debat, waarin U het woord voerde - iets ‘voelt’, vergelykenderwyze gesproken, s' entend. De door U geformuleerde vraag (pag. 202 van Uw boek): ‘of het geloof aan het weten niet op weg is onze ergste vorm van inquisitie te worden’, is geen vrààg meer. Geen onbeantwoorde ten-minste! Zy omkronkelt ons al met haar doodelyke vangarmen, deze inquisitie. Zy is de Twee-Eenige moloch: ‘Wetenschap-Vooruitgang’! Haar Torquemada's, en onder-Torquemada's, haar rakkers en folteraars, zyn legio en zy hebben de toekomst vóór zich, terwyl de Oude God de zyne al achter den rug heeft. De nieuwe tirannen zijn altyd de ergsten, de onmeedoogendsten. En de onverbiddelyksten zyn zy die zich op de ‘onverbiddelyke Wetenschap’ en den niet-te-stelpen ‘Vooruitgang’ beroepen. ‘Ydelheid en eerzucht zyn de gebruikelijke motieven die tot schryven leiden’. (pag. 160 van Uw boek). En tot àlle uitingen van ‘artisticiteit’ (Zie pag. 307 en vlg. van den bundel Uitingen v/e reactionnair). Een amusante kerel, die dr. Hussenot, door U op blzn. 252-253 aangehaald, en die, in zyn autobiographie, urbi et orbi uitbazuinde, afin que nul n'en ignorât, dat hy dit niet was, en dat niet, noch wàt anders honorifieks of ontzagwekkends ook, en alléén maar ‘un simple citoyen comme tout le monde, hors qu'il n'est pas décoré’. (Het ‘Point docteur en Droit’, op myn professioneel schryfpapier, was een geloofbelydenis van dezelfde soort.) Om te eindigen: Evenmin als U heb ik ooit ‘diep nagedacht’, en ook my is alles wat ik als goede vondst beschouwde ‘aangewaaid’. Uw boek is voor my een ‘perzik die naar méér smaakt’. Mag ik Uw binnenkort te verschynen Van Oude en Nieuwe Christenen, waarnaar ik uiterst benieuwd ben, ontvangen? Met myn beste groeten en vriendelyke gevoelens t.à.v. Alexander Cohen In cauda venenum! Hoe kunt U smaak vinden in het geschryf van den pedanten, cabotineerenden intellectueel-oneerlyken Julien Benda? En U met hem ‘identificeeren’ wat zyn afkeer van de ‘panache’ aangaat? Il y a panache et panache! De vederbos die hy op zyn hoed heeft gestoken, is die van het Front Populaire! De panache van Léon Blum!!! Mag ik, bij gelegenheid, uw meening over In Opstand vernemen? (U zult de doorhalingen wel willen excuseeren.) Origineel: particuliere collectie Afschrift: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - A.P. Content A.P. Content aan Menno ter Braak 13 september 1935 Scheveningen-‘Mar’ 13 Sept. 1935 Zeer geachte Heer ter Braak. Geruimen tijd geleden zond ik U ter eventueele opname in ‘Forum’ eenige studies toe, bijzonderlijk enkele proeven van een woordelijke - naar den mythischen buitenkant èn den geestelijken binnenkant den zin behoudende - vertaling uit de Odyssee en uit de Aeneis. Nu vertrek ik over een dag of 10 voor zeer langen tijd naar Sicilië. Zou ik dezer dagen iets naders van U over de U toevertrouwde zending mogen vernemen? U bij voorbaat dank zeggend Hoogachtend Adelyde Content Villa ‘Mar’ Naast Palace-Hôtel Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - A.H. Cornette A.H. Cornette aan Menno ter Braak Antwerpen, 9 november 1934 Den Heer Hoofdredacteur van het Vaderland Parkstraat 25 Den Haag Antwerpen, den 9 November 1934 Zeer geachte Heer Hoofdredacteur, Ik moet U allereerst bedanken mij te hebben bedacht met Uwen omzendbrief betreffende de enquête over de Nederlandsche Letterkundigen. Ik vind uw initiatief bijzonder eigenaardig, en het zou kunnen aanleiding geven tot veel interessante bespiegelingen; het heeft overigens reeds navolging gevonden vanwege het Vlaamsch weekschrift Ons Land dat zich ook bezorgd maakt om de over- en onderschatting in de letteren. Ik had mij voorgenomen uwe vragen te beantwoorden, doch ik vrees dat ik er zal moeten van afzien wegens te drukke en dringende bezigheden. Ik moet U echter bekennen dat uwe vragen wel heel kiesch zijn: het wordt een delicate zaak om in de rubriek der overschatte auteurs, schrijvers te noemen waarmede men persoonlijk bevriend is. Wat er ook van zij; indien ik er kans toe zie zal ik U nog een antwoord insturen. Intusschen kom ik U verzoeken mij het groot genoegen te willen doen al de antwoorden verschenen in uw geacht Blad te willen toekomen w.t.v. op mijn kosten. Ik zou er U zeer dankbaar om zijn. Hoogachtend A.H. Cornette Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Dirk Coster Dirk Coster aan Menno ter Braak oktober 1926 Oct. 1926. Hooggeachte Heer, Ik heb uw essay nu gelezen, ik had door een ongesteldheid en daarop volgende rustkuur een groote achterstand gekregen. Ik bewonder dit opstel zeer, het gaat op sommige plaatsen zeer ver en zeer diep, - alleen als Redacteur moet ik me wel bekennen, dat het van den lezer een buitengewone applicatie eischt en ik heb juist een dergelijk opstel aangenomen van Van Schagen, dat vóór moet gaan omdat ik 't al in Mei aannam. En dan moeten de goede sukkels weer even verademen, - dus... 't zal wel Februari worden voor ik er plaats voor vind. Is dit een bezwaar? Misschien hebt U ook wel eens een kleiner stuk in petto dat U zoudt kunnen laten voorgaan? Met vriendelijke groeten Hoogachtend Uw dw dn Dirk Coster P.S. Sommige dingen in 't essay lijken mij bevechtbaar, zijn zelfs mij wat te sceptisch. Daarover misschien wel later eens. 't Deed me ook een zeker genoegen, de naam van La Rochefoucault te ontmoeten. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Dirk Coster (Amersfoort) aan Menno ter Braak [voor 30 april 1927] Hooggeachte Heer Ter Braak, Met dank uw antwoord voor de enquête ontvangen. Uw bezwaar deel ik niet in zekeren zin; in zekeren zin, want gedeeltelijk ga ik met u mee, ook in Verz. Proza (Stem-manifest) vindt u de gedachten over ‘intensiteit’. Daar staat echter dat intensiteit zich vanzelf zijn richting zal scheppen, een richtinglooze intensiteit als beginsel lijkt me onhoudbaar en zelfs tamelijk bedenkelijk op den duur. Met vreugde heb ik uw essay geplaatst: een 10 tal abonnés zal waarschijnlijk in die vreugde deelen. Op méér aandacht kunnen we niet rekenen. Ik hoop daarom, dat u me spoedig ook wat kleiner stukken zult willen zenden om 't evenwicht te herstellen. Wel zou ik u sterk aanraden, b.v. bij Boosten en Stols, dit stuk, fraai gedrukt, afzonderlijk uit te geven. 't Is 't meer dan waard. Ik wou maar zeggen dat die 10 abonnés het tijdschrift geenszins dragen, - ik voel heel veel voor de stukken die U noemt, - over La Rochefoucault en André Suarès. Het zijn toevallig die schrijvers, waarmee ik zelf in nauwe verbinding heb gestaan. Ik ben dus zeer benieuwd te ervaren hoe U, als vertegenwoordiger der jongeren, op deze schrijvers reageert. Hopend dus spoedig iets van U te mogen ontvangen, met vr. gr. Uw dw Dirk Coster Ook voor korte bespr. houd ik me aanbevolen. Kent U Défence de l'Occident van Massis, dat ik juist ontving? Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Dirk Coster (Arnhem) aan Menno ter Braak [voor 15 juni 1927] Hooggeachte Heer, Ingevolge uw verlangen heb ik uw filmbespreking in 't eerstvolgende, d.i. het 15 Juni-No. van ‘de Stem’ geplaatst. Ik ben 't wel niet zeer eens met uw meening, dat men de Sovjetfilms à priori zou moeten vrij geven ter wille van de schoonheid. - Ze worden niet met die bedoeling op W. Europa afgestuurd, - ik vind het vrij verstandig, wanneer men, bij het beslissen over deze kwestie, de schoonheid uitschakelt. De Potemkin zit vol geraffineerde suggesties, en ik vertrouw 't de Russische Jezuïten best toe, schijnbaar radicale films (waar niemand wat tegen heeft) - met zulke suggesties te laden. En dan gaat het: voor en tegen het westersche beginsel der cultuur. We zouden toch wel lummels zijn wanneer we ons in de luren lieten leggen door het beroemde beginsel: ‘in naam van jelui principe eisch ik de vrijheid om in naam van jelui principe je de vrijheid te ontnemen.’ Een Katholiek woord, maar volkomen in de lijn der Roode Jezuiten. - Het eenige aanvaardbare beginsel lijkt me: een beetje bloed op de straatsteenen maakt het stadsbeeld zeer veel schilderachtiger. - Ik kan ervoor voelen, en dit lijkt me in den grond 't Uwe. - Met verlangen zie ik de beloofde essays tegemoet. Ook ik zou U gaarne eens spreken. Ik ben 's middags altijd in Amersfoort. (Niet meer ‘Monopole’, maar ‘de Poort van Cleef’) - Als U eens op reis Amsterdam - Eibergen uit kunt stappen voor een uurtje? vr. gr. Uw Dirk Coster Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Dirk Coster aan Menno ter Braak (Eibergen) Amersfoort, [28 november 1927] H.G. Heer, Ik weet niet of U al naar buiten bent, maar anders zal deze briefkaart wel doorgezonden worden. Ik hoop U eens te treffen, - als ik tenminste dan niet in dien tijd naar de stad ben. er is een soort sympathie van onderwerpen, - zoo treft 't me nu weer 't onderwerp van Uw diss. - Kan er geen stuk van in ‘de Stem’, over Otto III zou ik bijzonder gaarne wat hebben. 't Is mogelijk geen gebruik, ik herinner me niet vóórpublicaties gezien te hebben, zij het dan als afzonderlijk art. gecamoufleerd, en daarom, zelfs bij camouflage misschien gevaarlijk. Ik zend U Massis. Maar zou 't veel gevergd zijn me 't boek nog even terug te zenden na gebruik, ik wilde Massis er een woord over schrijven. Daarna kunt U 't wel behouden. Natuurlijk heeft Müller gelijk, maar mijn opmerking betrof de betoogtrant van 't stuk die me zwak lijkt [Met bel. gr.] Hoogachtend Uw Dirk Coster Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Dirk Coster aan Menno ter Braak [voor 17 december 1927] Hooggeachte Heer, Ik stuur voorloopig 't stuk terug. Een lastig geval! Ik ben zelf met Eva bezig, en weet nog niet of ik erover zal moeten schrijven. Op de beslissing zult U wel niet kunnen wachten. - Daarom zal 't misschien 't beste zijn, dat U 't stuk voor alle zekerheid in de Vrije Bladen plaatst. Aankondigen kan ik uw stuk over Otto III dus niet. Jammer. Maar ik hoop dat U uw belofte zult houden. Na Maart bent U in ieder geval vrij, te doen wat U wilt. Met vr. gr. Hoogachtend Uw dw Dirk Coster P.S. De naam van Top Naeff naast Smeding heeft me werkelijk geërgerd. Dit wordt me te onrechtvaardig. ‘Letje’ wordt een relletje, gevolg van zich verkeerd op dit boek instellen. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Dirk Coster aan Menno ter Braak [na 17 december 1927] Hooggeachte Heer Ter Braak, Waar blijven al de stukken waarover we gesproken hebben? - Ik hoop er iets van te zien. Komt U overigens eens in A'foort in de ‘Poort van Cleef’ erover praten, - resp. ze brengen - dan breng ik voor U mee 't boek van Massis dat U ongetwijfeld interesseeren zal. Als vergoeding van reisgeld voegt U maar ergens een stevig citaat in uw artikel. Als U over La Rochefoucault schrijft, moet U maar een kleine bloemlezing uit zijn Maximes eraan toevoegen. Zij zijn mij persoonlijk oneindig ‘dierbaar’. Ze hebben ook 't voordeel dat 't de eenige waarheid is die je niet tusschen de vingers wegloopt. Mijn ethische stichtelijkheid voelt zich bij dezen dominée zoo volkomen thuis. Ik had liever gehad dat U mij van repliek gediend had over de Potemkin. Aan Müller Lehning heb ik hier niet veel, - hij maakt zich kwaad en dat is flauw, en dan gaat hij dingen zeggen die hij zelf beter weet. - Polemisch misschien uitstekend, - want de polemiek met gemeenplaatsen is een polemiek waardoor men gelijk krijgt. Maar ik houd meer van een polemiek waarin 't gaat om de sport zelf. Het stukje over Smeding is 't beste wat ik van kleinere stukken van U las. Maar wat een duffe verwarring heerscht er toch dat nu pas iemand de aller eenvoudigste waarheid zegt omtrent die kwestie, die der pornographie - en ook over de weerzinwekkende interviews van die kwaadsappige burgerjuffrouw. Toch een talent - niet in dat rampzalige boek, dat ongehoorde boek waar we twee turfdikke deelen worden onderhouden over 't feit dat een poen voor 't zingen de kerk uitmoet, en hoe jammer dat is voor deze poen, (ongehoord, alleen in Holland is zoo'n waanzin mogelijk) - maar in Achter het anker, Menschen i/e Klein Stadje, nl. overal waar zij maatschappelijke lagen beschrijft die onder de hare liggen. Hopende iets van u en uw litt. werkzaamheden te hooren, Uw dw Dirk Coster P.S. U wilt de Pirandello der critiek worden? Bien, maar verspil niet te veel kracht aan deze paradox, die toch een paradox blijft. Rembrandt is misschien toch wel een iets Grooter Schilder dan Corn. Troost. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Dirk Coster aan Menno ter Braak (Rotterdam) Delft, 25 september 1929 Hooggeachte Heer, Inderdaad heb ik deze keer maar van medewerking afgezien, - ik had niets oorspronkelijks, de paar ‘curiositeiten’ die ik toezegde, kunnen pas bij mijn verhuizing terecht komen. - Natuurlijk zou ik er ten slotte niets tegen hebben, wanneer U iets liet herdrukken uit ‘de Stem’, b.v. Schetsboek September in zijn geheel of een keuze daaruit, zij 't dan onder een nieuwe titel Marginalia II. Maar ik laat U daarin geheel vrij, en 't zal wel te laat zijn. - Temeer daar ik die afl. van ‘de Stem’ niet hier heb. In Oct. verschijnt in ‘de Stem’ een uitvoerige bespreking van Uw boek. Voelt U er niet voor, Uw maandkroniek van I10 in ‘de Stem’ te hervatten, inzake de film? Er zullen toch wel 12 films per jaar gaan. - Ik vermoed echter dat uw ambtswerk U zeer in beslag neemt. Met excuses dat ik dit keer ontbreken moest. Hoogachtend Uw dwdn Dirk Coster P.S. Meld U mij 't p.o. dan zou iemand U de Sept. Stem ter leen kunnen sturen. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Dirk Coster aan Menno ter Braak Delft, 7 december 1930 Voorstraat 101, Delft. 7 Dec. 1930 Hooggeachte Heer Ter Braak, Door de radiogids bemerkte ik dat U over Alie Smeding hebt gesproken. - Is dit niet een goed artikel voor ‘de Stem’ van Januari? Wij hebben altijd nogal aandachtig de evoluties gevolgd van deze ondanks alles begaafde dame. Wanneer u het stuk zoudt kunnen missen, dan houd ik me zeer aanbevolen, het eens te mogen ontvangen. Met vriendelijke groeten, Hoogachtend Uw dwdn Dirk Coster Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Dirk Coster aan Menno ter Braak [Delft, 9 januari 1931] Waarde Heer Ter Braak, Mag ik U misschien iets vragen? Zoudt U het erg vervelend vinden, van de Stemfuif, die lang genoeg duurt, één uur op te offeren? Mevrouw Havelaar, hoewel pas uit het ziekenhuis ontslagen, wil even komen luisteren naar mijn openingsspeechje (dat voor U zonder belang is, ik kan in dit onderwerp nooit het publiek en U tegelijk bereiken) en dan weer vertrekken, dadelijk. Ze heeft zich indertijd Uw stuk ontzettend aangetrokken, - niet om den inhoud, - maar om de (inderdaad!) hartgrondige antipathie die eruit sprak jegens een door haar boven alles gestelden mensch. Zou het niet beter zijn, haar op dit toch zoo bittere moment elke bitterheid te besparen? 't Is voor U zoo gemakkelijk even een uurtje later b.v. om half zes te komen , - Ik vraag U dit geheel uit eigen beweging, Van Tricht weet er niets van. Morgen spreken wij elkaar en zal ik U nog even eenige dingen vragen. Ik ben b.v. minstens even wantrouwig tegen het leven als U, - en toch zie ik daarom de méér-geloovigen niet als antipathiek. Ik hoop dat U mijn briefje opvat zooals het geschreven werd. Hrt. gr. Uw Dirk Coster Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Dirk Coster aan Menno ter Braak Delft, [9 februari 1931 of kort daarvoor] Amice, Ik wou dat je me dit toch eens oploste. Ik heb er wel eens meer aan gedacht, en 't viel mij opnieuw in bij je artikel in de Vr. Bl. - Je vervolgt nl. het ‘humanisme’ met een speciale hoon. En nu wou ik van jou weten, wat jij dan anders bent dan een humanist? Wat is je dogma? Waar is je God? Kun je die niet aanwijzen, dan ben je een humanist. Het helpt ook niet te zeggen, dat je geen bijzonder groot vertrouwen in de menschheid hebt. Je hebt toch een soort vertrouwen, anders zou je niet schrijven, niets kunnen waardeeren, en dat vertrouwen stel je dus in den mensch of de menschheid. - In de walgelijke schoftentroep die zich de menschheid noemt, zit hier en daar een korreltje goeds! Dat is jouw humanisme en het mijne. Men wordt om het erkennen van dat ééne korreltje dan nog zijn leven lang getreiterd. Maar door jou laat ik me dat liever niet doen, omdat jij daarbij innerlijk tricheert. Ik voor mij acht dit de meest waarschijnlijke oplossing van deze tegenstelling: is het niet een kwispelstaarten, in den grond ietwat ondapper, naar de mode van den tijd, naar hen die de sterksten zijn, of die je vreest dat de sterksten zijn? Roep je niet ‘houdt den dief’ om zelf niet voor den dief te worden aangezien? Ik geef die oplossing voor een betere, vr. gr. Dirk Coster Voorstraat 101 Delft Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Dirk Coster (Delft) aan Menno ter Braak [9 februari 1931 of kort daarna] Amice, Nog even dit: niet alles is onbepaalbaar. Het woord humanist is zeer zeker bepaalbaar. Ieder is humanist, die niet een derde macht buiten een gegeven menschheid <(ik-en-gij)> in 't spel brengt. De Roomschen weten dit over 't algemeen vrij zuiver te definieeren. Dat van die ‘schoftentroep’ houd ik vol, mits natuurlijk je niet aan de gespreksterm wilt blijven hangen. Maar ‘in 't nette’ hoewel feitelijk nog sterker, heb ik 't uitgedrukt in een der laatste gedachten van 't eerste hoofdstuk van Schetsboek. ‘Je bezwaren beginnen’ etc. Neen hier begint juist 't misverstand, dat even verder opduikt in 't woord ‘uitverkorenen’. Ik haal die maatstaven uit me zelf, eenvoudig omdat ik er zelf één ben. Het is zelfs een schadelijke en rampzalige hobby geweest, mijzelf te stelselmatig alle slechts toe te schrijven en anderen 't privilegium van dat korreltje of vele korreltjes goed te gunnen. Maar ik heb inderdaad óók geen lust om hierop door te gaan. Het was mij enkel te doen om een korte verheldering van het woord ‘humanist’, maar zeker niet om een discussie over mijn werk, die jou nòch mij bijzonder zou interesseeren. Wie deze interesse toevallig wel heeft, hoort meteen wel de ondertonen, die zoo goed als nergens ontbreken, behalve misschien in wat gelegenheids- aan de vergetelheid prijs te geven dingen als N.G. etc. - Daarom alleen nog dit: natuurlijk interesseert mij je roman buitengewoon, en plaatsen doe ik ook graag, als de worp gelukt is (eenigermate gelukt is ook al goed). Kortom: zeer benieuwd. vr. gr. je Dirk Coster p.s. Ik weet mij niet goed te herinneren, of ik je een ‘Schetsboek’ zou sturen of dat je er toevallig al een hadt. Zou je me daaromtrent even willen inlichten. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Dirk Coster (Delft) aan Menno ter Braak [voor april 1931] Waarde Heer, Ik meen dat dit heel goed gaat, omdat wij dan direct in April beginnen. Zendt U dan de copie naar Thieme? of liever nog Arnhem? Met vriendelijken groeten Uw Dirk Coster P.S. Veel gelukwenschen bij Uw voorgenomen huwelijk Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum D Briefwisseling Menno ter Braak - Cola Debrot Cola Debrot aan Menno ter Braak Amsterdam, 21 januari 1933 Beste Menno, Tenslotte stuur ik je toch nog wat. Ik had het zelf ook liever eerder gedaan. Maar enfin, ik zal er maar niet langer over jarletoeren. Ik stuur je bijgaande fantasie (ik zal het maar zoo noemen), die ik alles samengenomen zelf een goed ding vind. Ik ben er mij van bewust dat het schrijfsel niet geheel homogeen is. Ik ben mij ook bewust van een paar inzinkingen, van het einde had ik bovendien meer verwacht. Maar verwachtingen en illusies, damp en walm! Ik hoop dat het je tenslotte als geheel toch nog mag bevallen. Ik wou je iets vragen. Wanneer je het geschikt mocht vinden voor Forum, begrijp ik natuurlijk dat het er niet ineens in zou kunnen. Het is jammer maar niets aan te doen. Sommigen schrijven geschikt voor kort bestek, ik bedoel niet dat ze weinig schrijven, maar dat hun schrijven ook in kort bestek zijn werking uitoefend. Bij mij is dat niet het geval. Ik heb de oorzaak ervan in allerlei gezocht. O.a. dat ik geen geboren hollander ben, waardoor de graad van verzorgdheid, die noodig is voor het klein bestek, licht achterwege blijft. De oorzaak zal wel een andere zijn. Ik zoek haar niet meer. Kwestie van persoonlijke geaardheid waarschijnlijk, in ieder geval heb ik de ruimte noodig. Wanneer je het dus voor Forum zou aannemen, zie dan of het in 2 keeren erin zou kunnen - 2 hfdstukken telkens. Ik wil overigens niet ingrijpen in je competentiesfeer. Bovendien is dit alles van latere zorg. Het voornaamste wat mij nu interesseert is of het je toch nog als geheel bevalt. Ik ben er zeer benieuwd naar! Ik hoop er gauw iets van je [?] te hooren. Geve de Heere Heere dat je niet nogmaals een klap op het achterste gekregen hebt van een afwezige Indische [?]. Kostelijk. Maar geve de Heere Heere vooral dat je niet nogmaals onder de fiets gekomen bent en nu werkeloos in bed moet blijven - anders hoor ik in geen tijden iets van je. Ik dank je voor alle moeite. Laat iets van je hooren Hartelijke groeten Cola Adres: N. Debrot Amstelkade 99 I Amsterdam Zuid Origineel: particuliere collectie Menno ter Braak aan Cola Debrot Rotterdam, 26 januari 1933 B.C. Hartelijk dank voor de toezending van De Mapen. Ik heb de novelle van a tot z met spanning gelezen en vind er bijzonder goede dingen in. Dit klinkt misschien wat gereserveerd, maar ik kan nooit een definitief oordeel uitspreken voor ik het in druk gelezen heb; dan wordt pas de geheele tekst als van een mij volkomen onbekende. Een slechte eigenschap voor een ‘tijdschriftleider’, inderdaad; maar het ‘leider’ is ook maar zoozoo. Als tijdschriftleider zal ik positief voor opname stemmen! Het gegeven vind ik uitstekend! Eerst schrok ik van die kruising van mensch en aap, dacht aan een oud mopje in de litteratuur; maar het blijft zeer geschikt op den achtergrond, dat experiment. Ik apprecieer het meest hoofdstuk III, de autobiografie van jezelf, vermoed ik, voor eenige procenten. En in het heele stuk de zeer origineele humor, de volgehouden satyre. Hier en daar alleen vond ik een enkel grapje te faciel: pag. 3: ‘Inderdaad waren de meeste boeren, al hadden ze ook geen kiespijn.’ p.4: ‘dat niet zoozeer de Maap alswel de aap uit de mouw zou komen.’ p.8: ‘zich een aap (tenslotte zelf tot Maap) lachte.’ p.10: ‘Wij zijn dus de Mapen, laten we niet ook nog het haasje zijn.’ p.20: het mopje van Broek in Waterland. - Dat is volgens mij gewone ‘flauwe kul’, geheel in tegenstelling tot de rest van je humor. Kun je die passages niet schrappen? - Op pag.27 begrijp ik zin 1 van alinea 1 niet. (‘Ter andere...’) Aan het slot vind ik het bepaald jammer, dat de ontsnapte Johnny door de radio van Brie Crozme begint te brullen. Dat is te dik erop, al zou het in een satyre denkbaar zijn; ik ben ervan overtuigd, dat het slot nog veel zou winnen, als je die paar regels er gewoon uitliet, want de rest is weer bijzonder goed. (weglaten dus ev. van ‘doch’ tot en met ‘leef je nog’?) Afgezien van deze details heeft je stuk me voortdurend gepakt. Het is oorspronkelijk van toon en als vernachelarij van de Sovjets vooral geheel geslaagd. Over Brie Crozme schreef ik al. Als het van mij afhangt, nemen we dus ‘De Mapen’ graag! Ik zal het zoo spoedig mogelijk laten doorzenden aan du Perron en Roelants, en schrijf je later hun oordeel. Het formaat zal wel eenige vertraging opleveren. Wij zitten met een teveel aan copie; het is een lastig werk, om een nummer samen te stellen. Maar in tweeën gaat het tenslotte best. Heb alleen even geduld. Dit dus als een voorloopige indruk. Later meer. Ik hoop je in afzienbaren tijd nog eens te ontmoeten. h. gr. t.t. Menno t. Br. N.B. hier en daar heb ik (zijnde ook leeraar, schoon geen klap op mijn achterste ontvangen hebbende) een paar aperte taalfouten verbeterd. Origineel: particuliere collectie Cola Debrot aan Menno ter Braak Amsterdam, 28 januari 1933 Beste Menno, Zeer veel dank voor je brief. Veel dank ook dat je zoo gauw van je hebt laten hooren. Je critiek was voor mij zeer waardevol. Met name je raad om aan het einde het al te melodramatische gebrul van Johnny om Brie Cr. te laten wegvallen, merkwaardig dat ik zelf niet op dat idee kon komen, terwijl ik toch met die passage zeer in mijn maag zat. Met de grootste vreugde heb ik het nu doorgehaald. Van de rest hoefde ik alleen nog maar een paar woorden in de daarop volgende alinea te veranderen. Als het zoover is zal ik ook de andere door jou aangestipte passages nog eens critisch doorlezen. Dank dus nogmaals voor de moeite die, zooals je ziet, al dadelijk vruchtbaar was. Van de ter Haars hoorde ik indertijd dat je nog weleens in A'dam kwam. ‘Indertijd’ omdat het nu een klein half jaar is dat ik niet bij ze was. Ik zal ze binnenkort weer eens opzoeken, dit natuurlijk ‘terzijde’, want het gaat hier niet om de ter Haars maar om jou. Ook wanneer je hier elders onderdak zocht, zou ik je graag willen spreken. Wanneer je eischen niet te hoog zijn, kun je ook bij mij logeeren. Ik zal je vertellen hoe het zit. Ik woon hier met mijn vrouw op een kleine flat bestaande uit een kleine gang met een spiegel en een kapstokje voor de gasten (het kapstokje is zeer wrak); een badkamer plus zeer bruikbare badkuip plus zeer bruikbaar K&WW. Verder een onevenredig groote keuken en twee m.i. zeer behoorlijke kamers. In een van de kamers slapen we. De tweede is de zitkamer, waar zich evenwel ook een divanbed bevindt. Het is echt: een divan-bed. Dus ook bed. Niet alleen maar divan. Divans hebben nu eenmaal altijd iets dat het slapen in hooge mate bemoeilijkt, afronding v/d kanten waardoor je makkelijk afglijdt, een onelastisch hard hoofdeinde waardoor je allerlei nekstijfheden oploopt etc. etc. In dit geval is het een bed. Dus je zou er kunnen slapen. Voor mij zou het een groot genoegen zijn je eens hier te zien. Je zou meteen Estelle (d.i. ‘mijn vrouw’) kunnen leeren kennen. Nogmaals: ik was zeer blij met je brief! Hartelijke groeten Cola Origineel: particuliere collectie Menno ter Braak aan Cola Debrot Rotterdam, 18 mei 1933 B.C. Hartelijk dank voor je brief. Door de grote opstopping van copie in de eerste maanden van het jaar hebben we nog voortdurend de grootste moeilijkheden met het verdeelen van onze beschikbare plaatsruimte; maar ‘De Mapen’ liggen nu toch klaar voor Juli of Augustus. Ik begrijp volkomen je verlangen, het stuk gedrukt te zien; het is erg vervelend, als iets zoo lang moet wachten, maar het is soms helaas onvermijdelijk. (Het essay van Vestdijk over Emily Dickinson b.v. heeft ruim een jaar moeten liggen!) Ik zou je echter aanraden, niet te wachten met corrigeeren tot je de proeven krijgt, want meer dan gewone correctie wordt van je honorarium afgehouden. Vraag liever het manuscript nog even terug bij den secretaris (E. Bouws, Wijnhaven 113, R'dam); je kunt er dan zoo veel in wijzigen als je wilt. Maar zend het dan wel weer omgaand terug, zoodat we het weer ter beschikking hebben. Zeer benieuwd naar je pacifisme!! Je gissingen omtrent mijn reactie op Hitler waren ongeveer juist, geloof ik. Ik hoop je nog eens te zien, maar zit onder het werk en kom haast nooit meer in A'dam. hart. gr. t.t. Menno ter Braak Origineel: particuliere collectie Menno ter Braak aan Cola Debrot Den Haag, 29 mei 1934 Beste Cola, Vergeef mijn lang stilzwijgen na je bezoek: ik las eerst vandaag je novelle, omdat ik door het journalistieke werk maar niet aan een behoorlijk vrij uur kon toekomen. Nu typ ik ook, omdat ik mijn hand niet wil bewegen al schrijvende. Ter zake. Je verhaal is ronduit uitmuntend. Onvergelijkelijk veel beter dan De Mapen, niet alleen van schriftuur (ook dat), maar over de heele linie. Prachtig van sfeer, geen moment te lang, bovendien nog uitstekend van intrige en ontknooping. Natuurlijk zal ik het, zoodra de beide anderen het gelezen en goedgekeurd hebben (waaraan ik geen moment twijfel), zoo spoedig mogelijk (in tweeën) plaatsen; het is helaas voor ons te lang voor ineens, want dat zou nog beter zijn. Er komen zooveel goede vondsten in voor, dat ik niet zal detaileeren. Dat heeft trouwens weinig zin, want er is eigenlijk geen punt, waarop de spanning verslapt. Ben je al aan ‘streken’-verhaal begonnen? Ik ben na deze ontmoeting dubbel benieuwd. hart. gr., ook van Ant, t.t. Menno Origineel: particuliere collectie Menno ter Braak aan Cola Debrot Hilterfingen, 10 augustus 1934 den heer [?], N. Debrot Oude Gracht 341 Utrecht (Holland) B.C. Dank voor je brief. [?] een en ander [?] mondeling. ik kan je de novelle nu niet terugzenden, omdat ik met vacantie ben, maar het komt in orde. hart. gr. ook van Ant je Menno (Ant) 26 Aug. ben ik weer in Den Haag. Origineel: particuliere collectie Cola Debrot aan Menno ter Braak Utrecht, 3 september 1934 Beste Menno, Het plan van een speciaal Forumnummer lijkt mij prachtig. Ik hoop maar dat het door kan gaan. Dat ik mijn novelle zoo graag als boekje wilde zien verschijnen, kwam voornamelijk omdat ik het eens in z'n geheel wilde zien. Als het speciaal nummer zou doorgaan, zou mijn wensch al in vervulling zijn gegaan. Binnen een maand ga ik weer flink aan het schrijven. Het Het Hart vol Streken afmaken, en dan met een nieuw ding beginnen waarvan ik zoo min of meer de gegevens al bij elkaar heb. Mocht het speciale nummer niet doorgaan, dan zou toch de gedeeltelijke of geheele verschijning van mijn [?] in october mij een groot pleizier verschaffen. Niet alleen om er cent[?], die ik zal kunnen gebruiken. Wij hebben hierover weleens meer gesproken, over het zichzelf gedrukt zien. Mocht je iets gehoord hebben van de Vlaamsche Redactie, laat het mij dan s.v.p. even hooren, een paar woorden maar. Ik begrijp zeer goed, dat je het verschrikkelijk druk zult hebben. Na de 25ste hoop ik jullie hier te zien, jullie moeten het zeker doen! Hartelijke groeten voor jullie beiden je Cola Origineel: particuliere collectie Cola Debrot aan Menno ter Braak (Den Haag) Amsterdam, 1 november 1934 Beste Menno, Weer kom ik je lastig vallen met adreswijziging. Mijn verontschuldiging! Ik ben erg in de weer geweest met verhuizen n/A'dam of niet daarheen verhuizen enz. - Ik heb je laatst een briefje geschreven waarin ik zei dat ik verhuisd was van Oosterstraat 9 naar Sweelinckstr. 2 Utrecht. Intusschen is er weer een verandering gekomen. Mijn adres is voortaan: p/a Caland Amstelkade 181 A'dam Let s.v.p. op p/a Caland; er zijn verschillende nummers 181. Zou je mij nogmaals een dienst willen bewijzen en deze adreswijziging [?] [?] [?] de zetters doorsturen? Ik zou het zelf doen, maar weet niet tot wie mij te wenden. - Van het komen naar den Haag komende Zaterdag kan niet veel meer komen, aan het aantal ‘komen’ kun je zien hoe graag ik anders gekomen was. De week daarop misschien. Op mijn briefje aan jou heb ik geen antwoord ontvangen. Maar ik veronderstel dat jullie veel in den Haag zullen zijn. Bij voorbaat mijn dank, ik zal mijn best doen je niet meer lastig te vallen. Mocht ik mij in zoo'n geval tot de zetterij zelf moeten wenden, laat het mij s.v.p. dan weten. Hartelijke gr. voor jullie beiden je Cola Origineel: particuliere collectie Cola Debrot aan Menno ter Braak Amsterdam, 12 november 1934 Beste Menno, Dank voor je briefkaart. Indertijd heb je mij geschreven dat je er voor kon zorgen dat zij mij het honorarium stuurden, wanneer ik de drukproeven had gekregen. Welnu, ik kan je het heugelijke feit meedelen: de drukproef van Mijn Zuster is gekomen, ik heb gecorrigeerd en weer teruggestuurd. Je zou mij erg gelukkig maken als je er voor kon zorgen dat zij mij het geld stuurden. Het zijn 42 bladzijden; preciezer: 411/4 bldz. Ik hoop je spoedig nieuwe oogst te kunnen sturen, het liefst zou ik die zelf brengen; dan kan ik je weer eens zien. Beste Menno, bij voorbaat mijn hartelijke dank!! Mijn hartelijke groeten voor jullie beiden je Cola P.S. Wat het honorarium betreft, zou je ze willen vragen om het per postwissel te willen sturen. Wel heb ik een gironummer, maar ik ben juist mijn rekening aan het afsluiten om ook de laatste centen binnen te krijgen. Ik zou je zeer dankbaar zijn als jij mij gauw aan dat honorarium kon helpen! C Origineel: particuliere collectie Cola Debrot aan Menno ter Braak Amsterdam, 21 december 1934 Beste Menno, Hartelijk dank voor je hulp! Het is aan jouw brief aan Zijlstra dat ik te danken heb dat hij zoo snel op mij afgeschoten is. De zaak is beklonken, ik heb hem vandaag het contract onderteekend teruggestuurd. Ik ben er zeer mee in mij schik. Het spreekt vanzelf, zooals je mij indertijd al gewaarschuwd hebt, dat de financieele voordeelen niet bizonder groot zijn. Maar geheel met leege handen ga ik toch niet naar huis, ik krijg een niet-terugvorderbaar voorschot van f 75,= (verder 15% van ieder verkocht exemplaar). Meer had ik niet verwacht en... confidentially: ook zonder voorschot had ik het wel uit handen gegeven; zooals ik je indertijd schreef, was het hierbij mijn voornaamste doel de novelle als een geheel uitgegeven te hebben. Met dat al, f 75,= zijn in deze moeilijke tijden niet te versmaden. Ik ben ook blij dat dit alles vlot en snel van stapel geloopen is. Nu hoef ik ook niet in een ingewikkelde correspondentie te treden met Van Kamp[?], van wie ik intusschen ook een brief gekregen had. Nogmaals dus, beste Menno, mijn hartelijke dank! Groeten voor jullie beiden Je Cola Origineel: particuliere collectie Cola Debrot aan Menno ter Braak (Den Haag) IJmuiden, 26 mei 1935 Beste Menno, Helaas kom ik niet meer in den Haag bij je. Maar enfin, zoolang blijf ik ook niet weg, begin-midden October ben ik in Holland terug. Dit briefkaartje is om je iets te verzoeken. Je zou mij erg gelukkig maken als je mij een eventueele critiek van je op ‘mijn Zuster’ zou willen sturen naar Curaçao (hier achter schrijf ik mijn adres/-- Ik heb het Land van Herkomst van du Perron cadeau gekregen; aan de lectuur hiervan zullen mijn dagen aan boord grootendeels besteed worden, het lijkt mij buitengewoon belangrijk. Bourgeoiszoontje Indie geconfronteerd met de politieke [?] Europa - het zal ook voor degenen, die niet Indie maar bourgoiszoontje Europa zijn, representatief zijn. - Als je Vestdijk mocht zien, zeg hem dat ik zijn taboes-intrappend realisme van ma D. voortreffelijk vind, dat ik bovendien zelden [?] heb als [?]het lezen van J.D. Ik schrijf je binnenkort langer! Ook over Ina D. en, naar alle waarschijnlijkheid ook over Het Land van Herkomst en De [?] je Cola Origineel: particuliere collectie Menno ter Braak aan Cola Debrot Den Haag, 15 augustus 1935 Beste Cola, Pas gisteren heb ik over je Negerin kunnen schrijven, omdat ik een heelen tijd heb gewacht op een ander boek over ‘de West’ van be[?].... dat niet kwam. Nu moet je figureeren naast een heer de Pille[?], dien ik overigens als zwarte schaduw heb gebruikt, zooals je zult zien. 19 Aug. verschijnt het artikel; ik zal het je laten toezenden, ben dan zelf al in Italië met vacantie, 8 Sept. ben ik weer aan het Pomonaplein 22. Ik herlas de Negerin in boekvorm en vond het uitstekend, in het genre een meesterwerkje, je moet werkelijk gauw je roman afmaken; als je met deze middelen dit [?] [?], kan het een van de allerbeste Ned. boeken zijn. Verder niet veel direct mededeelbaar nieuws. Ik hoop je spoedig te zien na je terugkeer uit Curaçao, laat eens iets hooren! Hartelijks, ook van Ant je Menno Origineel: particuliere collectie Briefwisseling Menno ter Braak - A. Defresne (Amsterdamsche Tooneelvereniging) A. Defresne (Amsterdamsche Tooneelvereniging) aan Menno ter Braak Amsterdam, 15 maart 1935 Amsterdam, 15 Maart 1935 Den Weledel. Geb. Heer Menno ter Braak Bureau Het Vaderland DEN HAAG Hooggeachte Heer, Wij danken U zeer voor Uwe voorkeur, die ons veel vreugde deed. Het is echter onze gewoonte geen stuk ter opvoering aan te nemen zonder dat zoowel van Dalsum als ik dit gewettigd achten. Nu kan ik het stuk op het door gestelde termijn lezen, maar door overdrukke arbeid zal van Dalsum dat niet kunnen. Dit is eenvoudig onmogelijk. Ik wil U geen belofte doen, die wij niet houden kunnen. Kunt U ons dus het manuscript drie weken ter beschikking stellen, dan willen wij binnen dien tijd beslissen. Met vriendelijke groeten en hoogachting, N.V. AMST. TOONEELVEREENIGING Directie A. van Dalsum en A. Defresne A. Defresne Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum A. Defresne (Amsterdamsche Tooneelvereniging) aan Menno ter Braak Amsterdam, 15 mei 1935 Amsterdam 15 Mei 1935. Den Weledelgeboren Heer Menno ter Braak Dagblad Het Vaderland 's GRAVENHAGE Hooggeachte Heer, Ik zou U natuurlijk kunnen schrijven, dat ik Uw stuk zeer goed vond, maar dat wij het helaas niet kunnen spelen omdat wij het niet bezetten kunnen. Ik zou dit echter eene beleediging voor Uw erkend talent achten, daarom ga ik U schrijven, wat, volgens mij, de waarheid is. De Karakterteekening: Hier is een merkwaardig feit op te merken. Alle karakters, die geteekend zijn onder een spottenden haat van Uw sarcasme zijn scherp en onmiskenbaar. De andere figuren zijn zwak, vaag en af en toe onherkenbaar. Deze karakters zouden even klaar als de anderen geworden zijn, indien Uwe waardeerende liefde voor deze even sterk ware geweest als Uw afkeurende haat tegen de andere. Uwe positieve gevoelens zijn echter te zwak, hier en daar zelfs voorgewend. (Scene Prof. Ritzel en Pankow in 2e bedrijf; scene Muller, Peters, Brown, Pankow in laatste bedrijf.) Uit deze onevenredigheid van positieve en negatieve gevoelens ten opzichte Uwer figuren is voor het grootste deel de zwakte van Uw stuk te verklaren. De positieve figuren ‘laten U ijskoud’, het is U te doen om de bespotting der negatieve; de positieve zijn enkel en alleen geschapen terwille van de negatieve. Daardoor is het stuk in zijne innerlijkste constructie scheef getrokken en laat na lezing een wrange smaak achter, een zuur gevoel en zal bij opvoering niet voldoen als zijnde de uiting eener te persoonlijk innerlijke gesteldheid. Striemende haat op alles en ieder, op het heele menschdom mijnentwege, goed, maar geen haat op bepaalde figuren met als onevenwaardig tegenwicht een tot krantenfeuilleton verzwakt Christendom. Dialoog. Bovenbehandeld principieel gebrek wreekt zich in alle eigenschappen van het stuk. Alle dialogen der negatieve personen zijn raak, alle dialogen der positieve niet overtuigend. Handeling. Het sterkste gevoel produceert de sterkste handeling. Is een drama, als het Uwe, geconstrueerd op twee tegenstrijdoge gevoelsinstellingen, dan dienen deze beide polen van het dramatisch conflict even sterk te zijn, anders worden de scenes voortgebracht uit het zwakkere gevoel te slap. De handeling van Uw stuk lijdt aan dit gebrek. Aldus is Uw drama geworden een te persoonlijk gevoel dat, steeds mijns inziens, waarde heeft als hekeling eener zeer speciale categorie menschen, zonder dat deze prototype worden en die daarbij nog te gespécialiseerd zijn om algemeene belangstelling te ondervinden. U hebt dit zelf gevoeld, anders had U de figuur van Dr. Carter niet ingevoerd. Deze invoering is toch op te vatten als eene poging om op het slot het spéciale persoonlijke geval te verbreeden als karakteristiek voor het geheele menschen-bestaan. Deze poging kon niet anders dan mislukken, want zij had het geheele stuk moeten voortbrengen en niet het staartje. Ik heb U dit allemaal onomwonden geschreven omdat ik mij zulks aan U verplicht achtte. Nog iets, ik ontkom niet aan het gevoel, dat U bij het scheppen, dus niet bij het schrijven te gehaast geweest bent. Dit is alleen mogelijk, als het te behandelen conflict een schrijver innerlijk te weinig interesseert, dus, in mijn teminologie, als er te zwakke gevoelens in dit conflict werkzaam zijn. Zijn die gevoelens immers sterk, dan laten zij hem niet zoo snel de rust tot het zuivere handwerk of zoo toch, dan breken zij in de productie van moeilijkheden dat handwerk ontelbare malen af. U zoudt mij zeer verplichten, indien U mij Uw meening over mijn critiek zoudt willen schrijven, want ik weet zeker dat U een goed stuk schrijven kunt. Nog iets: Uw vorm is ook heel, heel erg traditioneel. Met groeten N.V. AMST. TOONEELVEREENIGING Directie: A. van Dalsum en A, Defresne A. Defresne Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan A. Defresne (Amsterdamsche Tooneelvereniging) Den Haag, [16 mei 1935] Rp 0.50 = DeFresne PCHooftstraat 18 Amsterdam = Verzoek dringend antwoord dat maand geleden beloofd ben verplicht vanderLugt te antwoorden = Terbraak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Delftsch Studentencorps Debating Club ‘Vrije Studie’ Delftsche Studentencorps Debating Club ‘Vrije Studie’ aan Menno ter Braak (Rotterdam) Rijswijk, 9 december 1929 Rijswijk Z/H. 9.12.'29 J.B. Pot Secr. D.S.D.C. Haagweg 184 Rijswijk Z/H. Zeer Geachte Heer ter Braak. Hierbij heb ik de eer U namens mijn bestuur de bedanken voor Uw stellingen die U ons gezonden hebt. De convocatie zooals deze aan de leden is gezonden sluit ik hierbij in. In verband met de regeling van de avond zou ik U willen verzoeken om om halfzes op de societeit ‘Phoenix’ te zijn. Ter nadere kennismaking zullen wij dan van te voren dineren terwijl U ook aan het souper na afloop wel onze gast zult willen zijn. Met gevoelens van de meeste hoogachting heb ik de eer van U WelEdelzeergeleerde Heer de dw. J.B. Pot. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Jo Donkersloot Jo Donkersloot aan Menno ter Braak [juli 1935] Zaterdagmiddag Dierbaar vitalistje, ‘Nooit [kon] ik philosoofjes hinderlaag ontgaan!’ waarmee ik niets tegen je zwager bedoel. Integendeel, hij heeft een baard, hij is me dus sympathiek, want ik heb een zwak voor baarden om de eenvoudige reden dat ik door een b. ben opgevoed. Bovendien vermoed ik dat B. de philosoof is, voor wien den koekjestrommel moet worden weggesloten, wat toch ook vóór een philosoof pleit. Over baarden gesproken: mijn nichtje - of eigenlijk geen nichtje - van ± 2 jaar kwam laatst een meneer tegen met een lange, brede, golvende b. Ze ging ervoor staan, wees erop en zei: ‘mooie kwast, man!’, waarop de meneer met een hoffelijke zwaai en glimlach zijn hoed afnam voor de onthutste moeder. Wat is eigenlijk een huts? (Dit tussen haakjes.) Maar ik kom dus a.s. week-end. En wel: Zaterdag als ik bij jullie kan [illustratie met pijl = slapen] en anders Zondag. Want inderdaad: hoe kan één huis bevatten: 1) een philosoof, 2) een baard, 3) een groot schrijver, zij het een g.s. zonder hart, 4) een wonderlijk iets als een moeder toch is en blijft, 5) een ideale vrouw, 6) een kind en dàn nog een poema? Kep net mijn eindrapportcijfers ingeleverd en een frik na rapport = paap na biecht. Een jáár lang opgekropte haat, liefde, wraakzucht enz. heb ik eindelijk kunnen ontladen: vele krengen is de nek omgedraaid, willekeurig misschien maar radicaal, maar geliefde knapen worden dan ook tegelijk genekt, want hun cijfertjes waren niets beter dan die van de krengen, en de cijfertjes die je zelf geeft worden machtig over je. En zo zit je stoom af te blazen: je haat te luchten, je liefde te verzaken, totdat de hele wereld voor je wriemelt van cijfertjes en je je zelf daartegenover voelt als een zuigeling, wiens vuile luier net is weggenomen. Hoe vies! maar het is ook een vies vak. Weet je b.v. hoe je vertalen moet: ‘??µ?? ?te?p??, ?µe??? ?? ?????s? ß???’?: ‘ze smulden v.d. thijm, die in de neus der runderen zit.’ Aldus een 6e klasser. Kep dit jaar voor 't eerst van mijn leven eindexamen ‘afgenomen’: onder auspiciën van een baard, alweer een baard. Op een ogenblik zaten er zelfs 2 baarden bij: de rector en zijn baard kwamen n.l. ook dwarskijken. Maar hoe meer baarden hoe veiliger ik me voel. Heb jij er wel eens over nagedacht, hoe het ons zou vergaan als de zon eens op het idee kwam om te gaan jongen? De vraag naar de gevolgen daarvan rees vanmorgen in II B naar aanleiding van een fabel van Phaedrus. De klas vond het schuin, geloof ik, want er stond iets van liberos creare, als was het dan maar van de zon en het individu, dat de beurt had, kreeg een kleur. Dacht zeker aan de mosselschelpen van hieronymus bosch. Ik ben door 'n boek v Eddy heengezwommen, en heb het gefluim met doodsverachting geslikt. Hè god, wat een vies beeld alweer! Quidquid templabo dicere, turpe erit. Meneer Ritter vindt het boek ontroerend. Hij is vooral geschokt door pag. 27, waar Eddy snikt. Zie ‘de literaire delver’. Verwacht van mij geen uitspraken over het land v. herk, want ik lees nou eenmaal een boek zoals ik brei, of muziek hoor of in 't bad lig. Zeg, wat kun jij toch een beleefde briefies schrijven! Enfin dat is je vak nu eenmaal: de boel te verlakken en te beduvelen met zoete klanken. Als je trouwens eens wist, wat een bedwelmende geuren en vervagende sluiers er voor poema's uit je schrifturen opstegen, dan zou je ontmaskeraarshart rillen van machteloze spijt! Dag. Tot ziens! Hartelijk julie Jo. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Jo Donkersloot aan Menno ter Braak (Juan les Pins) Maderno, 30 juli 1938 Maderno, 30-7-'38 Ter ere van den 2den Aug. deze uitvoerige symboliek. Gaat het jullie naar den vleze? Hart. gr. ook aan Greshoff v.d. poema's. Origineel: particuliere collectie Briefwisseling Menno ter Braak - N.A. Donkersloot N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak Rotterdam, 3 juli 1928 R 3/7-'28 Beste Menno, Hartelijk gelukgewenscht met je promotie, en bedankt voor de toezending van je dissertatie. Ik heb er nog niet in gelezen, maar het lijkt een kapitaal boek. 't Zal je niet gemakkelijk gevallen zijn dat in het Duitsch te schrijven. Ik heb nu gedurende 8 maanden regelmatig Duitsch gesproken, maar zou er toch nog niet in wagen te schrijven. Wat ga je nu beginnen: het hachelijke leeraarsambt of de journalistiek? Een correspondentschap lijkt me juist iets voor jou, maar misschien is daar moeilijk aan te komen. Ga vooral door met essays schrijven: niet te Duitsch-philosophisch, maar scherp, direct, concreet; en vooral met peper en azijn, daar weet je wel iets pikants mee klaar te maken. Al 't beste en hartelijk gegroet (ook Dick) van Nico Donkersloot Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak Davos, 24 november 1929 Davos 24-11-29 Pension Rychner Beste Menno, Bijgaand vind je in deze brief een circulaire met een beroep op je mede werking voor het ‘Critisch Bulletin’, dat toegevoegd zal worden aan de ‘Stem’. Ik schrijf hier persoonlijk nog het een en ander bij en hoop zeer dat je aan het goede doel zult mede werken. Het ontstaan ervan is een gevolg van wat ik destijds in dat interview in ‘Den Gulden Winckel’ gezegd heb over de wanorde in onze letterkundige kritiek, die er van jaar tot jaar niet op vooruit gaat, terwijl er toch ontegenzeggelijk een aantal critici zijn op wie men zich verlaten kan. Van Loghum ging op die uitlating in en dit tijdschrift en dit tijdschrift wil dus een stap in de richting van meer gecentraliseerde en overzichtelijke, buitendien van voor alles onpartijdige kritiek zijn. Het is dus een tijdschrift met uitsluitend critische doelstelling, waar critiek op een zuiver en hoog plan gegeven moet worden door de besten, en dat onpartijdig en zoo volledig mogelijk orienteerend is. Men vindt er dan de beste uitgaven vnl. besproken, en wel door menschen op wie men zich zoo te zeggen critisch verlaten kan. Het belangrijkste zal er worden aangewezen en het in schijn belangrijke gesignaleerd. Wij hopen den lezer zoodoende meer steun te geven bij de keuze van wat hij leest en vooral ook zijn geschokt vertrouwen in de letterkundige kritiek weer te versterken. Ik hoop van harte dat je bereid bent tot het slagen hiervan mee te werken en zou het prettig vinden omgaand je toezegging te mogen ontvangen. Zou je voor het eerstkomende nummer een bespreking op je willen nemen. Ik zou je willen voorstellen een bespreking van Juli 1914 van Ludwig. Geef me eventueel op wat je liever zoudt willen bespreken; ik zorg dan dat een en ander je toegestuurd wordt. De copy zou ik graag voor 10 Dec willen ontvangen. Bij voorbaat dank. Hoe bevalt het je op het Lyceum? Het is een aardige school, ik veronderstel dat je je er wel thuis voelt. Geef je Ned. en Gesch? Met mij gaat het best. Ik mis overigens het onderwijs zeer, maar hoop daarvoor vergoeding te vinden in letterkundig werk; voor oorspr: werk blijft als je druk vertaalt echter niet veel tijd over. Beste groeten, mede aan den heer Schrijver, collega's en den heer Reiveilo van je Nico Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak (Rotterdam) Davos, 13 december 1929 D 13/12-'29. Beste Menno, Ik zal je door V. Loghum laten sturen: Columbus van Wassermann en Hinne Rode van V. Genderen Stort. Jammer dat je Erts niet bespreken kunt. Als de boeken soms komen terwijl je al met vacantie bent, worden ze zeker aan je doorgestuurd? Succes op school en met het boek waarnaar ik uiterst benieuwd ben! Roman? Studie? Ook je essays zou ik graag eens bij elkaar in een bundel zien. Frankeer je in het vervolg zoo, dat ik geen strafport krijg? Graag ontvang ik ook uitknipsels van critische curiosa en excessen. Beste groeten van je Nico Origineel Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak (Rotterdam) Zuoz, 15 januari 1930 Zuoz 15-1-30 Beste Menno, Ik heb een hele cocktail voor je besteld! Rhum van Cendrars en ‘Scherry’ van A. Kuckhof (de roman is misschien slecht maar het boek gaat over Grock en het motief is dus interessant genoeg). Verder bestelde ik Ritters Apologie van den misdadiger; benieuwd wat dat is. Heb je van Malikverlag Jeanne Ney en 13 Pfeifen van Ehrenburg gekregen? Uitstekend wat je over Alie uit de pastorie schreef. Zou je mij een stuk over Mencken kunnen bezorgen? Hartelijke groeten van je Nico Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak (Rotterdam) Rotterdam, 7 juni 1930 R 7/6-'30 Beste Menno, Hartelijk gelukgewenscht met het prachtige ‘Carnaval der Burgers’! - De besprekingen voor het C.B. ontving ik beide. - Ik ben weer thuis. Kunnen we elkaar eens na 4 uur ontmoeten, of kom je op een avond eens aan; als ik het even hoor reken ik erop. Hart. gr. je Nico Donkersloot Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak (Rotterdam) Zuoz, 8 december 1930 Z 8/12-'30. Beste Menno, Hartelijk dank voor je twee stukken over Van Voorden en Ehrenburg. De 2 andere boeken Ehrenburg zijn besteld, ik hoop dat je ze spoedig ontvangt. Van harte hoop ik dat de vertaling van het Carnaval doorgaat. Daar stel ik mij veel van voor. Je zult er ongetwijfeld pleizier van beleven. Het Bulletin wordt binnenkort op dubbele omvang gebracht en kan dan nog meer aan zijn doel gaan beantwoorden. Ik loer op belangwekkende nieuwe boeken voor je. Hartelijke gr. je Nico Origineel Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak Rotterdam, 15 april 1931 R 15-4-31 Beste Menno, Je critiek heb ik gekregen en ik apprecieer het dat je mij het eerst laat lezen; dat geeft mij gelegenheid er enkele dingen bij op te merken en misschien recht te zetten. Want ik meen dat in dezen vorm je critiek zijn doel voorbijschiet. Je verwijt mij twee dingen: eclecticisme en neiging tot administrateurschap. Het eerste verwijt aanvaard ik tenvolle, daar sta ik voor in, de term eclecticus is op mij van toepassing (met een beperking waar ik straks op kom). Het tweede verwijt wijs ik met alle beschikbare zelfkennis als onjuist van de hand. Je aanval zal naar mijn stellige overtuiging, als je hem wilt doen, over het eerste punt moeten gaan. Dat is buitendien een principieele kwestie die boven de kleine, litteraire actualiteit uitgaat. En daarom is het jammer als je stuk in dezen vorm blijft, die de kwestie van zijn eigenlijke beteekenis weer afleidt naar de sensationeel-actueele bijzaak: Ter Braak contra Donker, weer net zoo'n lekkere rel als Prisma of over het Bulletin, een prachtige gelegenheid voor janenalleman om misverstanden, heibels, legenden, bitterpraatjes en napraterijen te debiteeren. Blijf daarom, als je hierover persé iets zeggen wil, bij de hoofdzaak, de vraag van het eclecticisme, humanisme desnoods in de renaissancebeteekenis van het woord, de aloude curiositas eenerzijds waar ik voor voel en die van afweer, keuze, protest(antisme) anderzijds waar jij voor voelt. Of je moest de kwestie van het ‘administrateurschap’ bepaald hoofdzaak vinden. In dat geval heb ik je alleen te zeggen dat je je dan aan even rare vaderlijkheid bezondigen zou als je mij verwijt, en dat je je buitendien vergist. De passage dat ik ‘maar al te geneigd ben om van de letteren een gewichtig vak te maken’ en daarmee de opzet van het heele stuk, dat dit uitvoerig betoogt, is ernaast. Waarachtig als de eenige voor mij misschien opgaande karakteristiek die van ‘volslagen scepticus (zie de critieken vnl.) met genegenheid voor het menschdom (zie de verzen vnl.)’ moet luiden, dan kan ik er nog met stelligheid aan toevoegen dat ik de litteratuur, al ons klein armzalig pennengedoe bitter onbelangrijk en grappig onbeduidend vind! Afgezien van enkele groote momenten waarop Omar Khayyam of Shakespeare of Leopold of Johannes werkelijk ‘laatste’ dingen gesproken hebben, maar laten we aannemen dat jij en ik en Marsman en zoo daar niet bij hooren, dus dan blijft het heele gedoe ongelooflijk overbodig, in mijn oogen volslagen wegvallend bij alles wat werkelijk leven is, al is ook dat maar een béétje in haast ieder menschenleven. Als we dat hebben vastgesteld en daar ken je me wel voor, dan zal je me denkelijk toestemmen dat ik het heele litteraire gedoe en al de ‘creatieve’ poespas en krampachtigheid in m'n eentje nog wel zoo onbelangrijk vind als bijv. Henny, Dick, Eddy en Greshoff samen. Dus je zou nogal verkeerd doen aan de waarheid (dat is erger dan aan mij want mij kan het zoo erg veel niet schelen wat ze van mij zeggen al zie ik ook niet graag een wanlegende tegen me opgroeien), indien je me als solliciteerend naar het administrateurschap der Ned. litt. ging voorstellen. Wat ik je op dit punt kan toegeven is persé geen intentie als door jou bedoeld alleen een zekere toegeeflijkheid waardoor een aantal critieken in tijdschriften soms niet scherp genoeg zijn; ik herdruk ze dan wel in geen boek maar ik geef toe dat ze onder de hand door mijn genegenheid voor sommige dingen des levens toch in hun goeiige vorm ten onrechte verschenen zijn. Daar nu valt aanmerking op te maken, maar met dat element in mijn critiek heb ik toevallig onlangs afgerekend en van de onwillige égards waar ik soms toe neig afstand gedaan. Nu zou het jammer zijn, als men, wanneer die beslissing onvermijdelijk merkbaar gaat worden aan mijn schrijverij (die met de jaren niet bezadigder maar scherper wordt, dat zie ik duidelijk) kon gaan zeggen: ja, dat doet-ie nou maar omdat Menno hem opgeschrikt heeft. Dus wat dat betreft zou ook dat gedeelte van je critiek op een ongelukkig moment komen; dat verwijt kun je over een half jaar doen als je me dan nog te welwillend vindt. Dan wat het eclecticisme betreft: ja, ik vind het leven vooral prachtig door zijn tegenstrijdigheden: Ruusbroec, Rubayat, Dante of Ehrenburg, telkens en telkens vind je weer dingen die een persoonlijke kant van je, ergens, raken, het leven is nu eenmaal op duizend wijzen te kennen, en te leven, en in zijn evenvele uitbeeldingen te bewonderen. Als criticus, als mensch die meeleeft met alle denkbare levensvormen voorzoover hij daartoe de capaciteiten heeft, die het leven met duizend monden zou willen drinken, overal waar het levend en wederom anders is, ben ik, ja, van alle markten thuis; van de twee voor den scepticus mogelijke levenshoudingen: alles wegwerpen of alles, zonder geloof, met een klein beetje liefde en een heeleboel twijfel toch merk-waardig achten, een onderdeel der algemeene raadselachtigheid des levens, van die twee kwaden heb ik het [m.i.] beste gekozen. In iedere levende huid wil ik kruipen, alleen niet in de huiden van opgezette dieren; alle bedrijven, alle technieken, alle denkstelsels, alle beroepen, alle levensbeschouwingen, alle dingen, alle menschen, intrigeeren mij mateloos, en in alle die vind ik weliswaar een schijntje waarde maar voor het meeste heb ik bovendien een hart. Ziedaar mijn levenshouding zoowat, die je trouwens wel kent. Voor de rest ben ik gelukkig ook inconsequent genoeg om bij alle eclecticisme toch op sommige punten, waar ik om zoo te zeggen in mijn beperkte eigenheid geraakt word, stelling te nemen, te kiezen, af te weren en aan te vallen. Maar uiteraard minder vaak dan jij, die tot de eenzijdige keuze aangelegd bent, ervoor geporteerd bent, en bij alle scepsis in dat fanatisme een zwaar pak dogmatisme meezeult, want je bent star en onverzoenlijk als de oude Calvinistische predikanten en hard als de inquisitie. Ik kan en wil er niets aan doen, er zijn oogenblicken dat ik ook Revius, ook het Stabat mater of Dies est laetitiae volledig aanvaard, al zijn mij alle papen en dominees in abstracto en veelal in concreto onaannemelijk. Als je een stuk wil schrijven, doe het dan over een kwestie van belang. Of Menno ter Braak zich in een artikel afvraagt wat er van Anthonie Donker terecht moet komen, daar heeft niemand iets aan; om dat te schrijven moet je je beginsel van de plantaardige onbelangrijkheid der schrijverij geweld aandoen want aan zoo'n onbenullige kwestie verspilt men alleen tijd als men het toch werkelijk nog een beetje belangrijk vindt; en zullen elkaar toch niet wijsmaken dat het dat zou zijn. Zooiets schrijf je iemand desnoods eens in een brief en dan haalt het nog niets uit, maar in een artikel is het... een bijdrage tot de hier te lande floreerende overschatting van minuscule futiliteiten. Laat ik, nu het toch zoover met ons gekomen is, dat we papier voltikken over deze dingetjes, jou nu ook eens een raad geven. Meet het leven aan de groote kwesties en schrijf niet teveel over actueele kwestietjes en mannetjes, doe als in je Carnaval en niet als in de artikeltjes over Prisma, Alie of mij. Er is voor jou wat beters te doen, dan je af te vragen of Dick wat van poezie snapt en of ik soms gezeten zou worden; in deze onbelangrijke wereld is het dan altijd nog het loonendst zich met de minst onbelangrijke dingen bezig te houden. Ik merk dan wel wat je verder met dit stukje doet; in elk geval kan deze brief misschien een vergissing verhelpen en de rest verhelderen. Hartelijk je Nico Origineel en doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak (Rotterdam) Zuoz, 5 mei 1931 Z 5-5-31 Beste Menno, American Criticism is met het oog op het critiek- en essaynr. nu voor rekening van het Bull. voor je besteld en zal je wel spoedig bereiken. Krijg ik ook spoedig wat over Rhum en Scherry? Het critiek-en-essaynr. kan interessant worden: Tielrooy over Fra. essayisme, Coster over Willy Haas, Geers over Spaansche essays, Houwaard over Huxley, Coenen over Henny, jou en mij; ik probeer ook Van Den Bergh te krijgen maar die heeft het erg druk./ Waar zit Otten toch; hij antwoordt nergens meer op, is hij op reis?/ Ik lees twee meisjes en ik van Nettie Nijhoff, dat naar wat ik er tot nu van las prachtig is; lees dat vooral!/ Zijn de boekjes van Stols al uit?/ Jammer dat we elkaar niet nogeens spraken; ik was graag eens een avond bij je gekomen maar hield me aan het voor mij veilige consigne: 's avonds niet uit./ Hart. gr. van je Nico Donkersloot Lyceum Alpinum. Zuoz Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak. [Zuoz], 12 mei 1931 12-5-31 Beste Menno, Onze briefwisseling maakt in elk geval het verschil in levenshouding duidelijker; dan is het toch ergens goed voor geweest. Alleen zie ik met verbazing dat je toch volhard in het aannemen van een bij mij aanwezige zgn. administratielust tov. den stand der litt. en daarmee samenhangende didactische en organisatorische tendenzen; terwijl uit mijn werk en brieven je toch duidelijk moest zijn dat ik aan alle lakenuitdeelderij en bereddering vreemd en zelfs principieel ervan afkeerig ben. Al ben ik bereid met een grooter genegenheid meer ervaringsgebieden te bestrijken dan jij die voor alle denkbare menschsoorten apriori niet voelt, terwijl ik hun zelfs in alle belachelijkheid en bekrompenheid op een onwillekeurige wijze toch weer genegen ben - dat heeft immers niets te maken met litteraire bereddering en gewichtig vinden. Ik beschouw maar ik beschik nooit. En voor de rest als ik verwerp, begrijp ik den tegenstander toch ook weer voor een deel. Geen enkel mensch is tenslotte detestabel. Ik heb nu langzamerhand onder alle klassen, van gajes tot society vrij langen tijd gezeten in meer dan oppervlakkige omgang en tenslotte nooit een beroerling aangetroffen, als ik mijn herinneringen scherp onderzoek. Ik ben daarom geen gematigd lotgenoot van mijn medemenschen, liberaal maar libertijnsch. Wat de radio betreft: als je meent dat je je gehoor tot luisteren dwingt en tot nadenken, dan overschat je het enorm; op het kleine beetje na die toch hun oordeel wel vormen, is het eenige wat je bereikt, dat je een aantal menschen met vernietigende radiocritiek gelegenheid tot leedvermaak verschaft, anderen kwetst, terwijl je vrijwel niemands inzicht verheldert, want de woorden komen door de radio de meesten nu eenmaal letterlijk ‘aangewaaid’. Zoo'n aanval haalt niets uit, behalve contra effecten: ergernis en lol. Benieuwd ben ik naar je anti-aesthetica; je weet, dat mijn standpunt eveneens anti-aesthetisch is in laatste instantie; hoewel anders, denkelijk, dan bij jou. Mij boeit in alles dit mislukte of half mislukte menschdom; jou brengt iedere schijnvorm van menschelijk gelukkken: geloof of andere levensmiddelen en levensconserven in verzet. Beide voelen we niets voor de fraaie verstarringen, in kunst, geloof, filosofie. Eddy's artikel zie ik graag tegemoet. Stuur Scherry aan Van Wessem door: Bergweg 20, Hilversum. Ja, ik zie steeds naar werk je uit, dat gelegenheid heeft tot het innemen van een standpunt, tot stelling nemen liefst. Maar sommige dingen vallen weleens tegen, zooals Ritters boekje. Ik dacht dat daar meer op af te dingen zou vallen. Gelijk hiermee stuur ik je American Criticism (volkomen eens ben ik het met het begin van Menckens artikel). Ken je Mencken goed? Het beste en hart. gr. van je Nico Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak (Rotterdam) Zuoz, 20 mei 1931 Zuoz, 20-5-31 B.M. Het stuk van Du Perron ontving ik. Geef je mij even zijn adres op? Nu je met de gegevens van mijn brief in handen, alsof daar niets in stond, je stuk net zoo publiceerde, raakt het mij nergens meer. Alleen verbaast het mij. Voor de rest: zoo bedeelend en beredderend als jij in dit lange, bezorgde stuk over mijn zieleheil was meen ik zelfs de administrateur Anthonie Donker nooit. Ik kan misschien nog beter dan G. Smit borg staan voor mezelf. American criticism heb je intusschen zeker ontvangen? je Nico Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak (Rotterdam) Zuoz, 29 mei 1931 Zuoz, 29-5-31 B.M. Je rare brief met een half dozijn misverstanden ontving ik. Mijn critiek (kunst- en levenscritiek, standpunten en werkwijze) vind je bij uitstek in Fausten en Faunen. Ik wilde weten, of je dat boek als Haagsche Post-critiek veroordeelt? Ik bestelde voor je: Bernanos. La grande peur des bien pensants. Beste groeten tt. Nico Voel je iets voor Askanasy. Spinoza und De Witt? Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan N.A. Donkersloot (Zuoz) Rotterdam, 8 juni 1931 Rotterdam, 8 Juni 1931 Beste Nico, Je antwoord in het Critisch bulletin las ik. Mij dunkt dat je beter geen antwoord had kunnen geven dan dit, waar geen argument in voorkomt, en waardoor aan het publiek op unfaire wijze wordt gesuggereerd, dat ik een ‘gratis lulpraatje’ over je verkocht heb, waarin geen verstandig woord wordt gezegd. Soit! Je repliek zou, als ze mij zou moeten treffen, ook Busken Huet b.v. moeten treffen, die vrijwel zijn heele leven aan dergelijk ‘gemeier over elkaar’ heeft besteed. De zaak was voor mij een principieele quaestie in een persoonlijk kleed; jij maakt er nu een relletje van, een botsing op een straathoek, met een moraliseerend: werk toch liever! Dat kun je mij nu niet bepaald verwijten, zou ik zoo zeggen, dat ik niet werk; het is bepaald gênant, zooveel als ik schrijf! En bovendien: dat artikel over jou heeft me niet van mijn werk afgehouden, het werd tusschen het eten en de thee geschreven. ‘Fausten en Faunen’ vind ik een boek om respect voor te hebben; dat heb ik trouwens duidelijk genoeg laten merken in mijn aanval, dat het om gebrek aan respect voor je intelligentie bij mij niet gaat! Wat ik je Haagsche Post-standpunt noem, is niet de qualiteit van je stijl of het gehalte van je overwegingen, maar je uiteindelijk gemis aan keuze, aan durf, dat je zelf tot een soort schijn-objectiviteit idealiseert. Zoo ook weer in de N.R. Ct., over Marsman en Du Perron; ik bewonder je gemakkelijke wijze van intelligent schrijven, maar je durft geen ja of neen zeggen tegen deze lieden, je ‘wenscht’ ze hoogstens dit of dat, wat ze juist tot vervelende individuen zou maken! Ik ben het geheel eens met je reserves, maar je schakelt weer onmiddellijk jezelf uit, waardoor het oordeel weer aan het zweven gaat. Zoo is het in F. en F. ook; ieder opstel is goed, maar als je het boek uit hebt, ontschiet je de persoon van den essayist Donker weer vanwege zijn sublieme anonymaat. Het boek van Askanasy wil ik graag hebben, als ik met bespreking tot de zomervakantie kan wachten. M.h. gr. tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak [Zuoz], 20 augustus 1931 20/8-'31 Amice (ik schrijf de term met tegenzin maar wat moet ik anders doen, zoolang je dat verwijt van unfairheid van kracht laat blijven?) Mag ik met het oog op het, misschien in october al verschijnende critiek- en essaynr, spoedig je stuk over de Americaanse critiek ontvangen. Graag ook binnenkort, met het oog op de plaatsruimte zoo beknopt mogelijk (tenzij noodzakelijke beschouwingen persé meer plaats vergen), de besprekingen van Bernanos en Askanasy. tt. Donkersloot Origineel, Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan N.A. Donkersloot (Zuoz) Eibergen, 25 augustus 1931 Eibergen, 25 Aug. '31 B.N., Op je ‘amice’- en ‘Donkersloot’-briefkaart heb ik maar niet gereageerd, omdat ik die ‘unfairheid’ moeilijk kan laten vallen. Ik heb er echter niets ‘ergs’ mee bedoeld, waarom ook? Mijn bezwaar is, dat je miskend hebt mijn bedoeling, om een idee te bestrijden, door te repliceeren alsof ik je een paardevijg had toegeworpen, door mij niet te antwoorden en toch te antwoorden, zooals iemand een kwajongen antwoordt. (‘Ruk uit, en tegen paardevijgen gebruik ik geen argumenten’). Maar ik wil onmiddellijk aannemen, dat het zoo niet bedoeld was, en zou je willen voorstellen, de zaak als afgedaan te beschouwen, wederzijds. Laten wij elkaar als principieele tegenstanders beschouwen, ‘centrifugale’ tegenstanders (want ons uitgangspunt was vrijwel hetzelfde, maar wij vliegen uit elkaar). Ik heb je artikelen over ‘Domineesland’ zeer gewaardeerd, maar tegelijk het gemis aan contact gevoeld. Laten we dat feit vaststellen, en geen persoonlijke wraak koesteren over iets dat op een misverstand berustte, waarschijnlijk (zooals alles). Ik wil met Coster b.v. graag in onmin leven, omdat ik hem, voor mijn gevoel, door heb; met jou zou ik dat in geen geval willen, omdat ik je intelligentie als zeer zuiver beschouw en alleen je fundamenten grondig verwerp. Aanvaard ook nu nog, zij het wat laat, mijn beste wenschen bij je huwelijk. Ik wensch je speciaal het beste toe, omdat ik in dit opzicht een gruwelijke dilettant ben en zal blijven. De bespreking van de Am. critiek zeg ik je voor 15 Sept. toe. Op de andere boeken heb ik geen vat kunnen krijgen; kan ik ze aan iemand anders doorzenden? Geef me dan adressen op. Laat ik met het stuk over Amerika ook mijn medewerking aan het Critisch Bulletin beeindigen. Ik heb altijd met genoegen de stukken geschreven, die je me vroeg; maar ik voel, dat ik voor deze soort dingen niet meer deug. Boekbespreking en voorlichting maakt me ongeveer ziek. Eddy en ik hopen binnenkort iets te beginnen, dat uiteraard een andere basis zal hebben. Over een jaar of vijf zullen we elkaar misschien grommend aankijken, als we op de Coolsingel tegen elkaar aanloopen. Maar: sans rancune mijnerzijds, wil ik hopen. M.h. gr. tt. Menno ter Braak tot 1 Sept: Eibergen na 1 Sept: R'dam Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak [Zuoz], 30 augustus 1931 30-8-31 B.M. Hartelijk dank voor je gelukwenschen met mijn huwelijk. Wat de zaken betreft: goed, die kwestie annuleeren wij. De eigenlijke portée van die notitie in het C.B. ontging je, vandaar dat je het een antwoord vond, dat geen antwoord was. Want het was heelemaal niet als antwoord bedoeld. De notitie was geen repliek, geen zelfverdediging en natuurlijk nog veel minder een gevolg van persoonlijke gekrenktheid. Ik schreef haar uitsluitend, omdat ik je stuk in de VB. een zoo bij uitstek typisch voorbeeld vond van een steeds meer gebruikelijke averechtse methode van kritiek, die den strijd der ideeën op den achtergrond brengt en het persoonlijke bedisselen en kapittelen op den voorgrond, zoodat het geheel meer van sensatie, geharrewar en incident dan van ideeënconfrontatie heeft. Je zult het misschien niet goed gelooven kunnen, maar laat dan mijn verzekering je overtuigen: dat ik het zelfs een nadeel voor die notitie vond in het geval toevallig zelf betrokken te zijn, omdat het mij uitsluitend om een algemeene kwestie te doen was. Je artikel over de Amerikaansche kritiek zie ik met belangstelling tegemoet. Het essaynr. krijgt waarschijnlijk nog wat uitstel omdat er eerst een Rusland-nummer komt. Wat de andere boeken betreft: wil je Scherry aan Van Wessem (Bergweg 20. Hilversum) Bernanos aan Van Duinkerken (Valeriusstraat 282. A'dam Z) en Askanasy aan Dr. J. Romein (Zuider-Amstellaan 194 A'dam Z) sturen, met vermelding: voor Critisch Bulletin. Mijn dank voor de moeite. Het spijt me zeer, dat je je medewerking aan het CB wilt beeindigen, maar als je van critiekschrijven genoeg hebt, spreekt het vanzelf, dat je het niet meer doet. Ik maak daaruit op, dat het geen principieele redenen zijn, die je tot dit besluit brengen, en daarom hoop ik, dat dit besluit niet definitief en uitsluitend is. Ik ben steeds gaarne tot je beschikking, een boek dat je bijzonder interesseert, voor je te laten komen ter eventueele bespreking, en als ik eens iets vind, dat bijzonder in je lijn ligt, stel ik het ook graag tot je beschikking. Willen we het daar op houden? Als we elkaar later op de Coolsingel tegen komen, laten we dan liever een borrel drinken dan ons belachelijk maken met elkaar grommend aan te kijken - [want] hoe het in latere jaren ook loopt: dat twee menschen beide mooie dingen maken is toch altijd honderdmaal meer waard dan alle meeningverschillen. Als onze generatie dat een klein beetje inzag, was er voor geen tiende zooveel ruzie als er in ons landje onder litteratoren is. Maar in dit land zit iedereen van ongeduld te springen om het met een ander oneens te kunnen zijn - in plaats van te snakken naar de zuivere lucht van een goede roman, een mooi vers, een indringend en onderzoekend essay. Overweeg deze, mijn overtuiging eens. Met hart. gr, tt. Nico Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan N.A. Donkersloot (Zuoz) Eibergen, 6 november 1931 Eibergen, 6 nov. 1931 B.N., Vandaag bereikt me hier ‘in de provincie’ je stuk over het ‘constante nulpunt’. Ik dank je voor je conscientieuze en indringende critiek, die ik met groote belangstelling las, m.i. blijkt hier weer heel duidelijk, wat ons destijds tot een conflict dreef; jij ziet n.l. mijn levenshouding als een nulpunt, terwijl ik er de kracht uit put, te leven, zooals het me voor de boeg komt. Dat er ‘iets verschoven was’ voor Andreas Laan, is voor jou onwerkelijk gebleven, omdat je ook den cynicus Van Haaften niet volledig wilt accepteren. Je vindt, dat hij eigenlijk toch wel een paar waarden mag sparen, om ons niet heelemaal in de kou te laten staan. Daarom voelde je je destijds vermoedelijk ook onaangenaam aangedaan door mijn stukje tègen je geesteshouding, waaruit de knalpot van v. Haaften hoorbaar was. Ik sta inderdaad (zooals je terecht opmerkt) sympathiek tegenover Z. Ed., hoewel ik hem later te kijk zet als een sentimenteel man. Ik verloochen hem niet, ik acht hem alleen een overwonnen standpunt. Andreas heeft veel van hem geleerd, hij zal hem nooit vergeten, maar hij zal ook zijn nederlaag nooit vergeten. Intusschen zal hij (hoop ik) de loslippigheid van v.H. als een kostbare erfenis meedragen. Het merkwaardige van je critiek (en daarom reageer ik hoofdzakelijk) is voor mij de dooreenmenging van intelligentie en afkeer van intelligence. Je accepteert het probleem, maar je accepteert het alleen onder het voorbehoud, dat de ‘wijde volle, angstaanjagende en vervoerende wereld’ niet door het intellect wordt aangetast! Wanneer m.a.w. de intellectueele crisis ook het leven zelf van al die grootheden ontdoet, weiger je met me mee te gaan, omdat het je niet gelegen komt. Werkelijk, de figuur van Andreas is niet zo intellectualistisch als je denkt; hij heeft zijn gevoel op het eind juist niet dood geanalyseerd, maar het losgemaakt van alle axiomata, die het gevoel gewoonlijk vergezellen. Natuurlijk zal hij zich opnieuw verstrikken; maar het zal met minder respect voor zijn eigen gevoelens zijn. Hij zal zich gemakkelijker op zichzelf kunnen terugtrekken, omdat hij zijn egoïsme aanvaard heeft, als de enige mogelijkheid, om toeschouwer en deelnemer tegelijk te zijn. Dat is dus allerminst een ‘nulpunt’; de werkelijke winst is, dat hij nu Hampton Court voor zijn rekening durft te nemen. Met alle intellectualisme, liefdeloosheid, onvastheid etc., etc. erbij. Andreas heeft (voor zijn persoon dan) wel degelijk de sleutel in de goede richting gedraaid; als een ander een andere kant uit wil draaien en b.v. eerst nog eens een gokje met het leven in een bepaalde verschijningsvorm wil wagen, zal Andreas hem dat niet kwalijk nemen, ook Andreas zelf zal moeten gokken, al is het zonder principes! Dat is, geloof ik, ons onoverbrugbaar verschil: jij behoudt een zekere reserve t.o.v. ‘het leven’, ik daarentegen kan alleen leven, wanneer ik ook mijn laatste reserves steeds weer stuk deuk. Maar dit is nu juist niet onvitaal, voor mij, het is voor mij de grootse gezondheid, die ik in alle halve kletskoek van V.C.S.B., later aesthetische verfijningen, verloren had. Immers: hoe meer reserves er verdwijnen, hoe onuitputtelijker het leven wordt, hoe meer dilemma's zich voordoen. Eén persoonlijke grief: waarom noem je het gescharrel van Maffie ‘kleverig’? Het is m.i. erg luchtig opgezet en niet klef à la Roel Houwink. Ik heb een persoonlijk zwak voor Maffie, dus je moet me deze aanteekening over de zuurtjesterm maar vergeven. Intusschen, de wijze waarop je H.C. hebt bekeken, heeft me zeer geboeid. In tegenstelling tot het gesprek van zekere Helman in de ‘Groene’. h. gr. tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak Zuoz, 29 november 1931 Zuoz, 29-11-'31 B.M. Dank voor je uiteenzetting naar aanleiding van mijn Hampton Court-critiek. Het probleem van Hampton Court heeft me geboeid, maar het boek heeft me werkelijk zeer teleurgesteld. Andreas noch Van Haaften zijn menschen van vleesch en bloed geworden, als zoodanig is het boek steriel. Maar op het probleem, dat ze belichamen, valt in te gaan. Al vind ik Andreas' ontwikkelingsgang niet zooiets buitengewoons, omdat velen die bevrijding overeenkomstig doormaken en Andreas dus allerminst als een unicum kan worden voorgesteld, het vraagstuk zelf van die bevrijding blijft altijd iets boeiends en spannends. Zeg je dat ik een reserve ten opzichte van het leven maak, goed, maar mits daar dan onder verstaan wordt: géén redding van toch nog enkele heilige huisjes, want ik wil geen enkele waarde a priori sparen; alleen blijken mij ook na ondergraven en onderzoeken enkele waarden niet waardeloos; en ken ik rechten toe aan nog andere organen dan enkel het sufdenkende, ondervind en waardeer ik het bestaan van nog andere levensorganen dan dat van Andreas. Erkent Andreas, erken jij die niet? Dat schijnt het geval te zijn, en dat komt dan toch waarschijnlijk doordat Andreas, doordat jij er op andere manieren dan die van het denken te weinig mee in aanraking gekomen moet zijn. Het leven kun je niet verdunnen tot absolute films. Een mensch als Andreas is een cycloop. Hoe ik het ook wend en keer, Andreas is, wat zijn vader ook verder in hem wenscht te zien, een broodmager mensch. (Is hij het niet, dan blijkt dat in elk geval niet uit het boek). Resteeren Van Haaften en Andreas-Maffie. Van Haaften vind ik, en ik kan me niet voorstellen dat de schrijver van het Carnaval der burgers dat niet me eens zou zijn, een nogal ordinaire geest, met veel hinderlijke studentenbranie, het type van den geestelijken nouveau-riche, die zijn weelde niet aan kan. God, wat een vent. Precies rijp voor een tweede ontgroening. Klef is voor het scharrelpartijtje tusschen Maffie en Andreas misschien niet zo'n juist woord maar het is reusachtig oninteressant en de beschrijvingen geen oogenblik waard. Ik lees liever over de absolute film of over het dichter-burgerprobleem, zolang het niet te theoretisch en systematisch wordt. Maar je werk wordt minder interessant volgens mij. Waarom heb je in Forum zoolang noodig om te betoogen, dat schoonheid verstarring kan beteekenen en levend dient te zijn. Dat démasqué maakt op mij den indruk van een open getrapte open-deur. Schrijf toch vooral weer eens iets interessanters. Intusschen de hart. gr. van je Nico Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan N.A. Donkersloot (Zuoz) Rotterdam, 10 december 1931 Rotterdam, 10 Dec. 1931 B.N. Laat ik de bespreking van die engelsche essays liever niet accepteren; want belofte maakt schuld, en ik heb ontzettend weinig tijd tegenwoordig; de weinige tijd die ik heb moet ik dus economisch uitbuiten. Beschouw dit dus niet las een principieele weigering, om verder mee te werken; hoewel het instituut boekbespreking-voor-het-publiek me niet erg sympahtiek is, weet ik, dat ik desgewenscht in je blad naar eigen verkiezing kan schrijven. Maar ik durf het werkelijk niet aan, momenteel, om nog meer ‘aan te nemen’. Dank voor je brief en voor je polemiek in de Stem. Ik zal nu niet weer terug polemiseeren, want ik vind, dat aan alles een einde moet komen. Maar de bepaling van mijn houding tegenover jouw gewijzigd L'art pour l'art zul je aantreffen in de vervolgen van Démasqué der Schoonheid, zonder dat je naam genoemd wordt overigens, want het is niet persoonlijk. Deze heele kwestie (ook het feit, dat ik voor jou ‘minder interessant’ word) loopt uit op een probleem, dat binnen de grenzen van ‘de’ kunst niet kan worden opgelost. Je zult zien, dat ik in het Démasqué de kunst tenslotte ook gedeeltelijk verwerp, of liever de kunst op een andere plaats stel dan gewoonlijk gebeurt. Misschien zul je die theorie ook ‘broodmager’ vinden (de dikte is populairder), maar ik ben toch zeer benieuwd, wat je er op zeggen zult. Eigenlijk is het interessantste probleem in de wereld, aan te zien, hoe de ‘broodmageren’ en de dikkeren elkaar voortdurend bestrijden, trachten te begrijpen en weer misverstaan. Noodzakelijkerwijze m.i., omdat de magerheid en de dikheid andere levensbelangen hebben en dus ook anders moeten denken. Het is mij b.v. onbegrijpelijk hoe je een aardig, conventioneel, niet slecht geschreven, maar tenslotte enorm vervelend boek als ‘Rembrandt’ zoo in de wolken kunt verheffen, alsof dit verdienstelijk beoefenen van het ‘roman-métier’ nu werkelijk belang had; terwijl je in dat stuk zelf erkent, dat de psychologie conventioneel is, reden genoeg toch, zou ik zeggen, om een boek, dat over ‘psyche's’ handelt, op zijn hoogst middelmatig te achten. Hetzelfde geldt m.i. in versterkten mate van De Stille Plantage, waar de onophoudelijke braafheid bovendien nog een ergelijk symptoon is. Vergeleken bij die boeken (die men in ieder leesgezelschap zou wenschen) vind ik Roelants heilig, veel minder litteratuur, veel meer persoonlijkheid. Maar deze amendementen berusten tenslotte op een principieel verschillende houding tegenover de kunst. m.h. gr., tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan N.A. Donkersloot (Zuoz) Eibergen, 5 november 1932 Eibergen, 5 Nov. '32 Beste Nico, Doordat ik een paar dagen in Parijs was, kreeg ik je brief eerst gisteren in handen. Ik geloof, dat het weinig zin heeft er uitvoerig op in te gaan; wij zijn al sedert lang te ver uit elkaar geraakt, om nog te begrijpen, waar het bij ieder der partijen eigenlijk om gaat. Het verschil tusschen jou en mij is alleen, dat jij je daartegen schijnt te verzetten, terwijl ik me er al geruime tijd bij neer heb gelegd. Toen ik destijds mijn ‘Zoolang er hoop is...’ schreef, dacht ik, dat het verschil nog tot een verschil in nuance te reduceeren was; maar ook dat was een vergissing. Je hebt je nu eenmaal geschaard aan de zijde van het hollandsche publiek en van het conformisme; je zult dat voor jezelf natuurlijk kunnen verantwoorden, maar verwacht van mij dan ook niet, dat ik je op dezen weg naar het aanzien en de Mij. v. letterkunde volg. Ik wil geen ivoren-toren-postitie innemen, maar nog minder met het z.g. algemeen-ontwikkelde publiek onder één deken liggen. Van den beginne af heb ik je daarom mijn medewerking aan het Cr. Bull. met reserve aangeboden; nu het inderdaad steeds meer een voorlichtingsblaadje wordt, voel ik me minder dan ooit geneigd om door medewerking een misverstand te prolongeren. Want hoe ik ook schrijf: ik licht voor, omdat ik in het Cr. B. schrijf, en daar heb ik geen lust in. Menschen, die werkelijk contact met litteratuur hebben, kunnen voorlichting missen als kiespijn, en de rest, die wel voorgelicht moet worden, kan dat beter van Nico dan van mij krijgen. Zie dus zelf in, dat mijn medewerking nonsens zou zijn. Ik heb plaats genoeg voor mijn divagaties in ‘Forum’ en heb ook het gevoel, dat ik daar bij het ensemble pas. Het ensemble mag een beetje ‘zuur’ zijn, het is in ieder geval niet conformistisch. Het idee van je gewichtigheid uit mijn hoofd te zetten kan ik ook moeilijk, zoolang je nog boeken als ‘Ter Zake’ uitgeeft, waarin n.b. het schrijven zoo gewichtig wordt voorgesteld, dat het een soort productie schijnt te moeten worden. De romans, die je ons ‘opgeeft’ over de Zuiderzee en Tuschinski, kan ik toch niet anders verklaren dan als nieuwe producten van een industrie, die in extenso bloeien moet. Maar wat praat ik nog? Wij begrijpen elkaar toch niet meer. Voor jou is de hardnekkige verdediging van een principe gelijk aan inktwerpen; dat zegt genoeg. Ik wil daarom ook niet zelf over ‘Ter Zake’ schrijven; ik zou in herhalingen vervallen van wat ik al meer gezegd heb. Eddy heeft nu een zeer ‘objectief’ stuk over je geschreven (voor zijn doen dan objectief), dat in December in ‘Forum’ verschijnt. Ik geloof, dat het je recht laat werdervaren van ons standpunt, zoowel wat je qualiteiten als je conformisme betreft. Voor je brief dus mijn dank. Nogmaals, er staat ons niets anders te doen dan de weg van ons temperament te volgen en elkaar als principieele tegenstanders te beschouwen; maar ik acht dat geen reden om elkaar te gaan haten als persoonlijke vijanden. Waarom ook? Ik zie te duidelijk, dat tegen temperamentquaesties geen verzet mogelijk is, zoowel bij jou als bij mij. En dit lijkt me toch geen misverstand. v. gr. tt. Menno Je overeenkomst met Coster zit hem niet in stijl en woordkeus, maar in je neiging om het publiek ‘iets te geven’; daarom gaat het bij ons. Verder wil ik alle verschillen erkennen, met graagte. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak [1932] (...) verzet tegen jullie poging het meeningsverschil in een antithese van superieur (t. Br. - du P) en inferieur (A.D.) om te zetten. Dat arrogant en in zijn intolerantie ook benepen dogmatisch. Dat ik het/mijn schrijverschap gewichtig zou vinden, kan alleen iemand meenen die mij onvoldoende kent. Behoeft ‘'t publiek iets te geven’ nog nooit in mij opgekomen. Die 2 feiten willen toch wel iets zeggen: dat iem. zelf nooit gedacht heeft aan de bedoelingen die men hem toeschrijft. Dat CB velen van dienst kan zijn: een voordeel; zou in ieder land doodgewoon gevonden worden alleen de Principienreiterei hier ziet daar een zelfverlaging in. In CB niet méér aan voorlichting dan in N.R.C. (die medewerking begrijp ik bij jouw standpunt niet meer). Rancune geen sprake - leven voor mij geen kwestie van standpunten. Leven, en sommige dingen daarvan ook wel opschrijven, maar dat niet 't belangrijkste. In jullie geschrijf iets maniakaals, een menschelijk onhoudbaar absurd superioriteits isolement, dat je juist brengt waar je niet wezen wilt: daar waar de litteratuur vòòr het leven gaat en het papier het belangrijkste wordt. Paradox [vh] démasqué der schoonheid is, dat de verloochening der litteratuur een nieuw litteratendom wordt. Forum daarom steriel,m.i. dichter bij het papier dan bij het leven. (...) Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum | fragment N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak 7 april 1935 7-4-'35 Amice, Wil je bijgaand stukje in het volgend nummer van Forum opnemen. Excuseer, dat ik op papier van het CBulletin schrijf, ik heb op het moment geen ander bij de hand. tt. Donkersloot Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum [Hiernaast scans van de bijdrage van Anthonie Donker (pseudoniem van N.A. Donkersloot) voor het mei-nummer van Forum 1935, waarin hij reageert op een Panopticum-artikel van Ter Braak in het april-nummer.] Menno ter Braak aan N.A. Donkersloot (Rotterdam) Den Haag, 23 januari 1936 HARTELIJKE GELUKWENSCHEN VAN ANTI PAAPSCH EENHEIDSFRONT = MENNO TER BRAAK Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan N.A. Donkersloot Den Haag, 22 september 1938 Den Haag, 22 Sept. '38 B.N. Ik ontving een vrij scherp artikel over je uitgave van Woutertje Pieterse, dat ik mij verplicht acht op te nemen, omdat het van zeer bevoegde zijde komt; na verschijnen zal ik het je zenden. Het spreekt vanzelf (vandaar dit briefje), dat onze kolommen openstaan voor een antwoord, als je daaraan behoefte voelt. vr. gr. Menno tBr. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan N.A. Donkersloot Den Haag, 10 november 1938 10 Nov. 1938 Amice, Bij dit briefje van Greshoff voeg ik er een van mij. Het hindert mij zeer, dat dit persoonlijke incident bestaat; want ik was steeds met volle ambitie je theoretische tegenstander omdat ik je als zoodanig volkomen respecteerde (zooals je uit mijn houding bij je benoeming in A'dam gebleken zal zijn). Daarom ook juist trof het mij dubbel onaangenaam dat je een uitlating plaatste, die door mij en door iedereen mij bekend niet anders kon worden uitgelegd dan als een insinuatie van min allooi. Zelfs Van Schendel, die van polemieken anders heusch geen notitie pleegt te nemen, gebruikte in een briefje aan mij het woord ‘verdachtmaking’. Nu kunnen wij allen wel heel dom zijn in het lezen, maar zooiets zou toch even te denken kunnen geven, lijkt mij. Ik meen dan ook, dat je deze op zijn minst volkomen foute terminologie zonder restrictie had moeten herroepen i.p.v. zelf de beleedigde man te zijn in je antwoord. Mijnerzijds wil ik graag erkennen, na herlezing van het ‘materiaal’, dat onze antwoorden op je ingezonden stuk in Het Vad. weinig afdoende waren. Ook over den vorm, waarin Greshoff zijn protest tegen je uitlating had gesteld, kunnen wij discussieeren. Beide feiten zijn echter psychologisch verklaarbaar uit het feit, dat wij in je uitlating zoo duidelijk een insinuatie lazen, dat wij ongevoelig waren geworden voor een andere interpretatie; er zijn nu eenmaal zekere taalmiddelen, die maar voor één uitleg vatbaar lijken. Blijkbaar echter is dit niet het geval, en ik ben bereid om, rijpelijk over de zaak nagedacht hebbend, zonder reserve aan te nemen, dat je inderdaad geen insinuatie hebt bedoeld. Kunnen wij tot overeenstemming komen over de sluiting van het incident, dan wil ik dit zoo nodig, hetzij in Het Vad., het zij in het Cr. Bull. coram publico verklaren, wanneer daar een even openlijke verklaring jouwerzijds tegenover staat. Beschouw dit briefje als een bewijs van mijn goeden wil om deze historie uit de wereld te helpen, en laat ev. ondergeschikte bezwaren over mij opvatting liever aan een mondelinge bespreking ter oplossing over. b. gr. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan N.A. Donkersloot Den Haag, 11 november 1938 11 Nov. 1938 Amice, Uit je antwoord blijkt mij, dat het niet tot je is doorgedrongen, dat mijn briefje een poging was om op vriendschappelijke wijze een geschil, dat mij door het feit van zijn bestaan hinderde, op te ruimen... en dus geen aanbod van een capitulatie, maar van een bespreking. Ik heb niet de minste reden, om den toon dien je in dit antwoord aanslaat en die meer lijkt op dien van een zedelijkheidsdictator dan van een humanist, te accepteeren. Ik deel je dus mede, dat ik van een bespreking over deze quaestie afzie. Iemand die zoozeer overtuigd is van zij eigen voortreffelijkheid, dient niet in dat geloof gestoord te worden. Ik zend van dezen brief een copij aan Greshoff. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum N.A. Donkersloot aan Menno ter Braak Amsterdam, 12 april 1939 A 12/4-'39 B.M. Waarschijnlijk kan ik Zaterdag a.s. er zijn. Ik zou naar het Phil. Congr. geweest zijn, maar ben momenteel ongesteld, zoodat dit vervalt en ik dus Zaterdag in de stad ben. Ben ik voldoende hersteld, dan kom ik natuurlijk vast. Ik heb den indruk, dat L. niet voldoende tact en routine bezit om met de uitgever te onderhandelen op een manier die dezen toekomt. Het zal goed zijn als jij je ermee kunt bemoeien. (Voor de tekst van de verzen heb ik bij zijn beleid ook weleens gevreesd). P.S. Ik ben pas in A'dam terug, vandaar dat mij antwoord verlaat is. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Willem van Doorn Menno ter Braak aan Willem van Doorn Den Haag, 30 oktober 1935 30 October 1935 Pomonaplein 22 den Haag Aan den Wel. Ed. Heer Dr. Willem van Doorn Botemakerstraat 133 Zaandam Zeer geachte Heer, Daar Forum met ingang van 1 Januari 1936 zal ophouden te bestaan, moet ik tot mijn leedwezen de door U ingezonden bijdrage weer tot Uw beschikking stellen. Ingesloten zend ik dus Uw verzen weer terug. Met de meeste hoogachting namens de Redactie Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Gemeente Dordrecht Menno ter Braak (Eibergen) aan Burgemeester van de Gemeente Dordrecht 30 maart 1929 Edelachtbare Heer Door dezen neem ik de vrijheid U mede te deelen, dat ik gaarne in aanmerking zou komen voor de op 1 Sept. a.s. vaceerende betrekking van Leeraar in de Nederlandsche Taal en Letterkunde aan de Gem. H.B.S. te Dordrecht. Mijn doctoraaldiploma van de Universiteit van Amsterdam verleent bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de geschiedenis, de Ned. taal en letterkunde, de geschiedenis der wijsbegeerte en de kunstgeschiedenis. Afschrift van dit diploma zal ik U zoo spoedig mogelijk doen toekomen met Bewijs van goed zedelijke Gedrag, na ontvangst van het laatste. Van 1 Sept. tot 1 Dec. j.l. was ik werkzaam als plaatsvervangend leeraar in de Ned. taal en letterkunde en de geschiedenis aan de 4e H.B.S. m.5j.c. te Amsterdam, directeur dr. A. Verschuur, die gaarne bereid is, dienaangaande inlichtingen te verstrekken. Hetwelk doende met verschuldigde hoogachting M. ter Braak Dr. M. ter Braak den Texstr. 31b Amsterdam C. Origineel: Dordrecht, Gemeentelijke Archiefdienst Menno ter Braak aan Gemeentebestuur van Dordrecht, afdeling onderwijs 2 juli 1929 M.H. Door dezen neem ik de vrijheid U te berichten, dat de reiskosten, door mij voor de keuring voor de voordracht leeraar Nederlandsch aan de Gem. H.B.S gemaakt, bedragen f.4.90, zijnde de reis 2e Kl. van Tiel naar Dordrecht en terug. Gaarne zal ik dit bedrag op mijn gironummer 131747 van U terugontvangen. met de meeste hoogachting M. ter Braak Origineel: Dordrecht, Gemeentelijke Archiefdienst Gemeentebestuur van Dordrecht aan Menno ter Braak (Tiel) Dordrecht, 12 juli 1929 Dordrecht, 12 Juli 1929 AAN den heer Dr. M. ter Braak Leeraar te TIEL. Korenmarkt 59. Wij deelen U mede, dat wij ter benoeming van een tijdelijk leeraar in de nederlandsche taalen letterkunde aan een hoogere burgerschool, voor den cursus 1929-1930 de volgende aanbeveling hebben opgemaakt: 1.Drs. L.M. van Dis te Doetinchem; 2.Dr. M. ter Braak te Tiel. De benoeming zal in de op 16 Juli a.s. te houden Raadsvergadering aan de orde worden gesteld. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van DORDRECHT, De Secretaris, [onleesbaar] De Burgemeester, [onleesbaar] Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Gemeentebestuur van Dordrecht aan Menno ter Braak 1 augustus 1929 Onder terugzending, voor zooveel noodig, van de door U ingezonden sollicitatiestukken, deel ik U mede, dat in de vacature van leeraar in de Nederlandsche taal en letterkunde aan de Gemeentelijke H.B.S., alhier, is benoemd de heer L.M. van Dis te Doetinchem. De secretaris van Dordrecht, Kunnen Doorslag: Dordrecht, Gemeentelijke Archiefdienst Briefwisseling Menno ter Braak - A.G. Douwes Dekker - Post van Leggeloo A.G. Douwes Dekker-Post van Leggeloo aan Menno ter Braak (Den Haag) [voor 8 juni 1937] Arnhem 51 Van Heemstralaan Den weled. Zeer gel. Heer Dr. M. ter Braak redactie van Het Vaderland te Den Haag Weledelzeergeleerden Heer, Ik moge U hierbij copie toen toekomen van mijn schrijven aan den heer J.H. van der Hoeven te Hilversum. Ik moge op gelijke gronden als daarin vervat U verzoeken mij omgaand te doen toekomen de correspondentie waarop Gij uw diffameerend oordeel omtrent mijn overleden echtgenoot hebt meenen te kunnen vestigen en dit samenvattend oordeel hebt meenen te mogen publiceeren zelfs maanden voor de in uitzicht gestelde publicatie. U wilt mij wel verontschuldigen, wanneer ik volsta met dezen brief te onderteekenen. Mevrouw A. Douwes Dekker jr. [meegestuurde kopie:] copie Arnhem 51 Van Heemstralaan Den weledelgeboren Heer J.H. van der Hoeven Handelsagent Weledelgeboren Heer, Ik zie uit een publicatie van dr. M. ter Braak in het Vaderland van 31 Mei j.l. dat U een serie brieven tot zijn beschikking heeft gesteld ter publiceering, afkomstig van wijlen mijn schoonvader en o.a. handelend over verhoudingen die tusschen een zekere Heer J. v.d. Hoeven en wijlen mijn echtgenoot (zoon van Multatuli) zouden hebben bestaan. Volgens de publicatie van Dr. Menno ter Braak zou uit die brieven blijken, dat wijlen mijn echtgenoot zich als een dief en oplichter heeft gedragen. Dr. ter Braak publiceert een brief die aan die opvatting schijnt voet te geven en deelt mede dat de publicatie van de serie zal plaats hebben in Augustus. Het zal duidelijk zijn, dat ik niet kan toelaten, dat het Nederlandsche publiek op die wijze wordt voorgelicht in een samenvattend oordeel gegrond op documenten wier kennisneming aan het publiek en mij zou worden onthouden tot in Augustus. Het is denkbaar dat de brieven de meening van Dr. ter Braak wettigen, maar ook het tegendeel zou het geval kunnen zijn. Indien ik de al dan niet juistheid van de opvattingen van dr. ter Braak pas zou kunnen beoordeelen na Augustus, zou weerlegging nauwelijks meer helpen. Daar U blijkbaar afschrift aan dr. ter Braak heeft verschaft, meen ik U te mogen vragen mij omgaand eveneens een stel afschriften te doen toekomen. Ik veroorloof mij voorts U te vragen of voor zoover U weet de erfgenamen van de quasi benadeelde heer van der Hoeven wijlen mijn man die sinds 1891 wederom hier te lande heeft gewoond om teruggaaf van het ‘gestolen’ geld heeft verzocht. Mij is n.l. van deze heele geschiedenis niets bekend. Ik mag opmerken dat ik dit schrijven aan U evenals van uw antwoorden meen te mogen gebruik maken bij eventueele publicaties. Had U deze inlichtingen misschien ook reeds aan dr. Pee verstrekt. Mijn adres is 51 Van Heemstralaan Arnhem. Afschrift dezes zend ik aan Dr. ter Braak met een schrijven waarvan ingesloten een copie Achtend Mevrouw A.G. Douwes Dekker Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan A.G. Douwes Dekker-Post van Leggeloo Den Haag, 8 juni 1937 Den Haag, 8 Juni 1937 Parkstr. 25 Mevr. E. Douwes Dekker-Post van Leggeloo Van Heemstralaan 51, ARNHEM Zeer geachte Mevrouw Door dezen bericht ik U de ontvangst van Uw brief en copie van brief aan den Heer J.H. van der Hoeven. Daaruit blijkt mij, dat U zich een volkomen verkeerd oordeel hebt gevormd over de wijze, waarop de correspondentie in quaestie in mijn handen is gekomen, en eveneens over de motieven, die bij den Heer Van der Hoeven en mij voorzitten. De toon, waarin uw schrijven is vervat, maakt den indruk, alsof U den Heer v.d. Hoeven en mij van een soort complot tegen de nagedachtenis van Uw echtgenoot verdenkt; niets is minder waar. De Heer v.d. H., die in het bezit was van de brieven, was in het geheel niet op de hoogte van de polemiek tusschen U en dr. Pée, en slechts een toeval bracht mij in kennis met de aanwezigheid van deze correspondentie. Daarop heeft de Heer v.d.H. op mijn verzoek de brieven voor publicatie afgestaan, geheel belangeloos en omdat hij, evenals ik, van meening was, dat de belangrijke inhoud zulks uit wetenschappelijke overwegingen wettigde. Noch hij, noch ik hebben ooit eenig persoonlijk of schriftelijk contact gehad met Uw echtgenoot, en het is een zeer pijnlijke bijkomstigheid, dat deze publicatie ook zijn naam in het geding moet brengen. Dat was echter niet te vermijden na het verschijnen van het boek van dr. Pée en Uw Open Brief, die Multatuli van valsche voorstelling betichtte. Ik heb geenszins een voorkeur voor het openbaar maken van particuliere aangelegenheden, maar de nagedachtenis van Multatuli is nu eenmaal punt van discussie geworden; wanneer ik dus materiaal ontdek, dat nieuw licht brengt in een eenmaal tot de openbaarheid toegelaten zaak, kan ik - dat zult U mij wel willen toegeven - onmogelijk zwijgen. Van eenige animositeit tegen E. Douwes Dekker Jr. kunt U mij niet verdenken; hij is voor mij een figuur in het drama Multatuli, dat aan de orde is. Hoewel noch de Heer v.d.H., noch ik bijzonder geestdriftig zijn over den uiterst onwelwillenden toon, die U tegen ons meent te moeten aanslaan, heb ik van den Heer v.d.H. machtiging U te berichten, dat hij U de correspondentie, die U om begrijpelijke redenen interesseert, in afschrift ter inzage wil afstaan, wanneer U zich wilt verplichten daarvan geen gebruik te maken door publicatie of tegenover derden voordat de brieven in Groot-Nederland zijn verschenen. Doorslag van dit afschrift berust bij mij, zoodat ik gaarne nader bericht van U tegemoet zie. Uit een bijlage moge U blijken, dat Het Vaderland er prijs op stelt pro en contra aan het woord te laten. Inmiddels, met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum A.G. Douwes Dekker-Post van Leggeloo aan Menno ter Braak [na 8 juni 1937] Den Weledel Zeer Gel. Heer dr M ter Braak Parkstraat 25 Den Haag Weled Zeer Gel Heer, In goede orde ontving ik uw schrijven. U houdt me ten goeden, dat ik mij te diep gekwetst heeft om daar op in te gaan. Van de toezegging van den heer van der Hoeven en U om den betreffende correspondentie in afschrift ter inzage te ontvangen maak ik bij dezen gebruik en verzoek U dus mij omgaande die afschriften te willen zenden aan mijn tijdelijk nieuw adres: Pension Gez Kaatman D 17 Brummen. Ik verplicht me van die inzage geen gebruik te maken door publicaties of tegenover derden voordat de brieven in Groot-Nederland zijn verschenen. Met verschuldigde hoogachting Mevrouw Douwes Dekker Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan A.G. Douwes Dekker-Post van Leggeloo Den Haag, 12 juni 1937 Den Haag, 12 Juni 1937 Mevr. E. Douwes Dekker Jr. Zeer geachte Mevrouw Ingevolge Uw schrijven, dat ik heden ontving, doe ik U ingesloten met doorslag toekomen, die ik van mijn copie der brieven in quaestie gemaakt hebt, in het vertrouwen, dat U daarvan het gebruik zult maken, als in Uw schrijven aangegeven. Natuurlijk bestaat er mijnerzijds niet het minste bezwaar, dat U direct na de publicatie reageert met een wederwoord Uwerzijds: en daarbij doet uitkomen dat U reeds vroeger van de correspondentie hebt kunnen kennisnemen. Het zal mij aangenaam zijn, deze doorslag voor of op 20 juni terug te ontvangen, aangezien ik er daarna nog gebruik van moet maken. Het is mij nog steeds niet duidelijk, waarom ik U gekwetst zou hebben. Ik ben toch niet verantwoordelijk voor het bestaan dezer brieven? Dat U in deze zaak betrokken bent, is mij werkelijk pijnlijk, maar ik zie - zooals U uit mijn antwoord op het laatste artikel van mr. Montijn, dat ik U liet toezenden kan blijken - geen andere mogelijkheid dan publicatie; althans geen andere mogelijkheid, die in overeenstemming is met de waarheid. In mijn commentaar zal ik iedere uitdrukking die ik niet volkomen verantwoorden kan, vermijden, zoodat U voor een herhaling van het overdreven ‘monster’ van dr. Pée geen zorg behoeft te hebben. Mij interesseert alleen de figuur Multatuli en, in zijn verhouding tot den vader, natuurlijk ook de zoon: dien ik echter niet bezedemeesteren wil. Met de meeste hoogachting, N.B. Tusschen brief 12 en 15 in bijgaande copie is een lacune. Ik heb dat deel van den doorslag n.l. gebruikt voor mijn artikel in Het Vad. zoodat U hoofdzakelijk slechts den brief mist, dien U al uit Het Vad. kent. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum A.G. Douwes Dekker-Post van Leggeloo aan Menno ter Braak Brummen, [na 12 juni 1937] Den Weled Zeer Gel Heer dr M ter Braak Parkstraat 25 Den Haag Weled Zeer Gel Heer, Een gedeelte van de copie der brieven in quaestie is in mijn bezit gekomen. Ik moge U doen opmerken, dat mij den doorslag van de brieven, dus alle, zijn toegezegd en het spijt me dat U deze belofte niet heeft gehouden. Uw onderschrift betreffende de lacune is niet juist. Er stond één brief van 5 juli 1880 in het Vad. afgedrukt, maar tusschen No 12 en No 16 zijn er meer en juist deze interesseeren mij in 't bijzonder. Ik vertrouw, dat U [nu] alle ontbrekende in zijn geheel alsnog omgaand zal toezenden en U dus uwe belofte zal houden zooals U mij gevraagd heeft de mijnen gestand te doen. Met verschuldigde hoogachting Mevrouw Douwes Dekker tijdelijk adres: Pension Gez. Kaatman D 17 Brummen Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan A.G. Douwes Dekker-Post van Leggeloo Den Haag, 17 juni 1937 Mevr. A.G. Douwes Dekker-Post van Leggeloo Zeer geachte mevrouw Uit Uw laatste schrijven, waarin U mij de goede ontvangst van mijn zending bericht, blijkt mij wederom uit den onaangenamen en ultimatum-achtigen toon, dat U zich er geen rekenschap van geeft, dat het afstaan van brieven aan U ter inzage van den heer Van der Hoeven en mij een pure beleefdheid was. Wij hebben daartoe besloten, omdat wij, afgezien van Uw beleedigenden toon, meenden, dat wij U die inzage uit overwegingen van humanen aard niet mochten weigeren. Niets echter verplichtte ons daartoe, en U vergist U dus, wanneer U schrijft, alsof U van mij nog iets te eischen had. De correspondentie in quaestie is een correspondentie van Multatuli en den heer J. van der Hoeven, niet eens van wijlen Uw echtgenoot, al speelt hij daarin een rol; ik bezorg de uitgave, omdat zij een document is, voor de kennis van Multatuli's persoonlijkheid van belang. Bovendien is Uw brief insinueerend. De veronderstelling, die men tusschen de regels door lezen kan, dat ik U opzettelijk stukken, voor U van gewicht, zou hebben onthouden, accepteer ik niet in een dergelijken vorm. Ik heb U geschreven, dat ik de betreffende bladzijden gebruikt heb voor mijn artikel in Het Vad. en dat ik er dus niet meer over beschik; zoolang ik de proeven van Gr. Nederl. niet ontvangen heb kàn ik U deze stukken niet eens zenden. Ik zou U echter, wanneer in die fragmenten voor Uw doel gewichtige dingen hadden gestaan, daarvan natuurlijk in kennis hebben gesteld, aangezien U anders na de publicatie het volste recht zou hebben gehad mij van onoprechtheid te betichten. Vandaag of morgen zal ik die proeven wel ontvangen, maar ik denk er niet aan, U de bewuste fragmenten te sturen, wanneer U op dezen toon doorgaat. Ik heb voor U gedaan wat ik kon, maar ik kan geen copie te voorschijn tooveren, nadat ik U datgene gezonden had waarover ik beschikte. Overigens wil ik U, eveneens uit pure beleefdheid, ook thans nog wel verzekeren, dat ik het einde van 13, als ik mij goed herinner, niets over uw man voorkomt, dat 14 een briefkaartje van 3 regels is, waarin de veronderstelling van 13 bevestigd wordt, en dat 15, voozoover niet in Uw bezit, slechts een aanloop over de zaak Riedel is. Uw insinueerende opmerking, dat ‘juist deze (brieven) mij in 't bijzonder intereseeren’, is dus volkomen misplaatst. met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan A.G. Douwes Dekker-Post van Leggeloo Den Haag, 18 juni 1937 Den Haag, 18 Juni Parkstr. 25 Mevr. Douwes Dekker-Post van Leggeloo Zeer geachte mevrouw Hedenmorgen bereikten mij de proeven met de copie. Aangezien ik zelfs den geringsten schijn zou willen vermijden, dat ik U eenig onderdeel der correspondentie, dat voor U van waarde zou kunnen zijn, zou hebben onthouden, doe ik U hier de beide mankeerende bladzijden toekomen. Zulks ondanks mijn besluit van gisteren om Uw aanmatigenden en insinueerenden toon niet langer te verdragen. Ik wil tenslotte de eer aan mij houden en blijven aannemen, dat die toon voortvloeit uit de partij, die U in deze aangelegenheid verdedigt, en die U blijkbaar geen oog doet hebben voor de bedoelingen, die bij mij voorzitten. met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum A.G. Douwes Dekker-Post van Leggeloo aan Menno ter Braak [19 juni 1937] Den Weled zeer Gel. Heer dr M ter Braak 25 Parklaan Den Haag Weled Zeer Gel Heer, Ik wensch me van elken polemiek met U te onthouden. Eerstens om hetgeen U mijn echtgenoot hebt aangedaan, of jegens hem hebt nagelaten in uw verschillende publicaties. Ik wil over uw houding te dien aanzien niet hier met U in discussie treden. Ik wil constateeren, dat ik in mijn brieven aan U volkomen correct ben gebleven, natuurlijk gezien de plaats, die U mij in onze verhouding heeft aangemeten en als ik nog een laatste reden noodig had om elke discussie met U te vermijden, dan zou het zijn de meer dan ordinaire scheldtoon, die U zich in uw brieven jegens mij persoonlijk veroorlooft. Ik acht den toon van uw correspondentie met mij beneden elk peil. Ik dank U voor de toezending van enkele stukken bij uw brief van 18 juni. Hiermede is de briefwisseling compleet en heb ik derhalve volledig inzicht kunnen krijgen. In verband met den eisch die U mij heeft gesteld, om niet vóór uw publicatie van de mij verleende inzage gebruik te maken, neem ik aan dat U er geen bezwaar tegen heeft, dat ik zoo mogelijk in hetzelfde Augustus-nummer van ‘Groot-Nederland’ of anders in een in Augustus na ‘Groot-Nederland’ verschijnend ander tijdschrift, mijnerzijds te belichten, wat die publicatie al dan niet bewijst. Gaarne zou ik omgaand uw mededeeling daaromtrent ontvangen, opdat ik mij ten spoedigste met de directie van ‘Groot-Nederland’ over één en ander zou kunnen verstaan. Ik neem aan, dat ik mij voor dat doel ook wel met iemand anders in verbinding zou mogen stellen, natuurlijk onder dezelfde condities, dat vóór uw publicatie nergens ter wereld wordt gepubliceerd, of tegenover iemand op eenigerlei wijze daarvan wordt gebruik gemaakt. Ik zal U de stukken Maandag terugzenden Met verschuldigde hoogachting Mevrouw Douwes Dekker Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan A.G. Douwes Dekker-Post van Leggeloo Den Haag, 22 juni 1937 Den Haag, 22 Juni 1937 Zeer geachte Mevrouw Het lijkt mij inderdaad nutteloos verder met U van gedachten te wisselen over de begrippen ‘loyauteit’ of ‘schelden’, aangezien onze standpunten in dit opzicht blijkbaar te zeer uiteenloopen. Ik heb U reeds geschreven, dat ik er geen enkel bezwaar tegen kan hebben, dat U dadelijk na het verschijnen op de publicatie der brieven reageert; waar en hoe U dat doen wilt, is Uw zaak uiteraard. Dat U zich met tijdschriftredacties van te voren in verbinding stelt, is eveneens een quaestie, waarin ik mij niet wil mengen. Alleen ben ik erop gesteld (en onder die voorwaarde stond ik U de correspondentie van te voren ter inzage af), dat niemand anders dan U zelf van den inhoud der brieven kennisneemt, alvorens zij in Groot-Nederland zijn gepubliceerd. Natuurlijk wil ik U gaarne veroorloven bij ev. bemoeiingen Uwerzijds bij tijdschriftredacties, den inhoud der brieven te omschrijven. Ik behoud mij slechts het auteursrecht op den tekst voor, aangezien de correspondentie aan mij door den heer Van der Hoeven ter publicatie is afgestaan en ik dus ook verantwoordelijkheid draag voor de wijze van openbaar-maken. U kunt bij Uw repliek de verantwoordelijkheid daarvoor dan ook volledig op mij af wentelen. met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum A.G. Douwes Dekker-Post van Leggeloo aan Menno ter Braak Brummen, 22 juni 1937 Brummen D 17, 22 Juni 1937 Den Weled Zeer Gel. Heer dr M. ter Braak 25 Parkstraat Den Haag Weled Zeer Gel. Heer, Hierbij zend ik U copie der brieven in quaestie, die ik van U ter inzage kreeg, in dank terug. In mijn schrijven van Zaterdag j.l. heb ik verzuimd er speciaal op te wijzen, dat mijn voorgaande brief geenszins de insinuatie beoogde, die U daarin schijnt te hebben gelezen. Met verschuldigde hoogachting Mevrouw Douwes Dekker Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Pierre H. Dubois Menno ter Braak aan Pierre H. Dubois Den Haag, 14 januari 1939 Zeer geachte heer Dubois, De heer Greshoff zond mij uw brief ter lezing; ik meen volkomen te begrijpen in welke beroerde omstandigheden U verkeert en zou gaarne het mijne doen om U te helpen. Tot mijn spijt heb ik aan Het Vaderland daartoe momenteel weinig; of geen mogelijkheden, maar ik zal beginnen met Vestdijk, die in de N.R.C. meer werk te vergeven heeft, dringend te verzoeken iets voor U te doen. Ik hoop, dat U dan [?] iets van hem hoort. m.v. gr. en hoogachting Uw [?] Menno ter Braak Ik veroorloof mij hierbij een portchêque van f 5,25 in te sluiten (f 6,- voor ev. onkosten bij afhalen chêque), aangezien het mij ondraaglijk is, dat iemand om zoo'n bedrag verlegen zit, terwijl het voor mijzelf momenteel niets uitmaakt. U zult dit wel willen aanvaarden als iets, dat vergeten wordt en vanzelf spreekt. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum | briefpapier Dr. Menno ter Braak. Menno ter Braak aan Pierre H. Dubois Den Haag, 30 januari 1939 Zeer geachte heer Dubois Met genoegen zou ik uw belangen bij de H.P. willen behartigen, maar ik vrees 1. dat dit soort schrijverij over [?] wel niets voor U zal zijn en 2. dat in de vacature al voorzien is. Voor besprekingen, die ik zelf (naar aanleiding van een andere betrekking) met de H.P. heb gevoerd, is mij wel gebleken, dat men in geen geval het niveau van die boekrecensies wenscht te verhogen. Als ik den heer Leopold spreek, zal ik echter zijn aandacht op de sollicitatie vestigen. Het adres van Vestdijk is: Leuvenschestraat 12, Scheveningen. Hij heeft zich al bereid verklaard iets voor U te doen, en U zult dus wel van hem hooren. m.v. gr. en hoogachting Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum | briefpapier Dr. Menno ter Braak. Menno ter Braak aan Pierre H. Dubois Den Haag, 17 augustus 1939 Zeer geachte heer Dubois Het spijt mij erg, dat U weer in moeilijkheden is geraakt, nadat het werk in Brussel U er uit had geholpen. Mocht ik iets voor U weten, dan zal ik er stellig direct uw aandacht op vestigen; maar aan het Vad. is eigenlijk steeds minder te doen in dit opzicht; zoo is b.v. het correspondentschap in Brussel, dat wij zooals u weet nu met de N.R.C. deelen, tot vrijwel nihil gereduceerd. Ik hoop dat Greshoff iets voor U doen kan, want de kansen lijken mij daar belangrijk beter dan hier, omdat de Afrikaanders pas beginnen zich voor den [?geest] te interesseeren. Is er niet iets in andere richtingen te bereiken? Ik wil U met plezier introductie geven voor uitgever of voor een weekblad als ‘De Groene’, al weet ik niet, of zulks helpt. In ieder geval hierbij een chêque van f 20,- overmorgen betaalbaar. [Schwamm drüber.] m.v. gr. Uw [?] Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum | briefpapier Dr. Menno ter Braak. Menno ter Braak aan Pierre H. Dubois Den Haag, 6 februari 1940 Zeer geachte Heer Dubois Van een vacature bij Het Vaderland was mij niets bekend! Afgezien van die voor Van der Veen. Maar ik ben van die dingen slecht op de hoogte en het kan wel zoo zijn. Als mij inlichtingen worden gevraagd zal ik mijn best doen. ‘Mislukte Wraak’ is al in veilige haven. Stuiveling en ik zijn er voor, De Gruyter is met de lectuur bezig, en zal stellig ook voor zijn. U hoort er dus meer van, maar de plaatsing is verzekerd. Ik hoorde van terzijde, dat U een poeem gemaakt had op de Vondelstoelhistorie, dat door Criterium was geweigerd. Kan ik het eens lezen? m.v. gr. Uw Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum | briefpapier Dr. Menno ter Braak. Menno ter Braak aan Pierre H. Dubois Den Haag, 3 april 1940 Zeer geachte Heer Dubois Er is aan het Vaderland voorzoover ik kan nagaan werkelijk niets te verdienen op dit oogenblik. Onlangs heb ik over U met de heer Schilt gesproken, die voor uw persoon schijnt te voelen; dus als er een plaats vrij komt, zoudt U zeker een goede kans maken. Maar zooals ik weet, is er behalve de heer Schilt nog een zekere [?man] [?] Lang, die tegenwoordig zijn eigen journalistiek [?], naar het schijnt - los werk is er al heel weinig; ik kan er wel eens een feuilleton naar aanleiding van een gedenkdag gebruiken natuurlijk, maar verder? Boekbesprekingen worden redactioneel opgeknapt. Er blijft niet veel over. Maar misschien zou het toch niet zoo gek zijn, als U nog eens met den heer Schilt ging praten. Hij is U bepaald goed gezind, heb ik wel gemerkt. Het speet mij ook, dat ik U en Aafjes misliep. Maar er zal wel eens een gelegenheid tot ontmoeting zich voordoen. De [?] van de katholiciteit lijkt mij ingewikkeld te worden. In welk opzicht U nog katholiek bent, vermag ik niet te beoordeelen, ‘Paradoxaal’ is er een te klein woord voor, op grond van wat ik laatst[?] van U las, dunkt mij. Wat er van het katholicisme overblijft, als men de kerk aan zijn laars lapt, vaarwel zegt, Van Duinkerken volkomen in de gaten heeft, ook de [?verwacht]baarheid van Bunnings standpunt nog begrijpt? U [?] het niet te vatten. De ‘mystieke kern’ is m.i. nooit als katholiek te qualificeeren; misschien ben ik dan ook wel katholiek. U kan in dezen strijd om een woord niets anders zien dan een grammaticaal probleem. Walschap voel ik overigens nog wel voor 10% aan als katholiek; zijn bevrijdingswerk is echt katholiek aangepakt; maar uw essays zijn evenmin katholiek als de mijne, zou ik zoo zeggen. Ik zou ze van a tot z kunnen verantwoorden. De katholieke illuminatie kan dus zoo onzichtbaar worden, dat een niet-katholiek er zelfs geen spoor meer van kan constateeren. In dat geval is dus Alles = Niets. Ja, ik ben dan toch misschien ook wel katholiek. Het boekje van Gomperts zal ik U bezorgen, het is voortreffelijk, vind ik, en ik zou graag weten, wat U als ‘katholiek’ daar nog tegenover zoudt willen stellen (Ik bedoel niet: als Roomsch-katholiek, maar als katholiek). ‘Mislukte Wraak’ is inderdaad aangenomen, het zal vermoedelijk Mei, Juni of Juli uitkomen. Als ik daarmee kan helpen, kan ik Leopold vragen U vast de ? 25,- honorarium te zenden, die U daarvoor toekomen. Of houdt U die liever in petto? m.v. gr. Uw Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum | briefpapier Dr. Menno ter Braak. Briefwisseling Menno ter Braak - Anton van Duinkerken Menno ter Braak aan Anton van Duinkerken Den Haag, 16 oktober 1934 Den Haag, 16 October 1934. Den Weledelgeb. Heer Anton van Duinkerken (W.J.M.A. Asselbergs), Valeriusstraat 282, AMSTERDAM.Z. Weledelgeboren Heer, Wij doen U ingesloten toekomen den tekst van een enquête, dien wij tevens aan verschillende andere vooraanstaande figuren op letterkundig gebied hebben gezonden. Gaarne vestigen wij door deze regelen nog even Uw bijzondere aandacht op onze enquête; wij zullen Uw medewerking, waarvan het welslagen van deze poging mede afhankelijk is, zeer op prijs stellen. Hoogachtend, N.V. ‘DE COURANT HET VADERLAND’ Menno ter Braak [Bijlage: enquête formulier] DEN HAAG, October 1934 L.S. Er bestaat in Nederland een litteraire traditie, die ten nauwste samenhangt met de in Nederlandsche litteratuurgeschiedenissen neergelegde opvattingen over schrijvers en boeken, waarvan men kan zeggen, dat zij een rol van eenige beteekenis in ons cultuurleven hebben gespeeld. Het ligt echter voor de hand, dat door het ontstaan van tradities bepaalde individueele gezichtspunten sterk naar voren komen, andere daarentegen op den achtergrond worden gedrongen; schrijvers worden door omstandigheden vaak buiten hun ‘schuld’ beroemd, maar anderen worden nooit meer genoemd; boeken komen door sociale, economische en andere omstandigheden in het volle licht der schijnwerpers, maar andere raken in het gedrang en worden vergeten. Terecht, ten onrechte? Op die vraag zal ieder naar eigen inzicht antwoord geven; de verschillende antwoorden zullen echter ieder voor zich van groot belang zijn bij een vergelijking met wat de litteraire traditie inhoudt. De redactie Kunst en Letteren van ‘Het Vaderland’ heeft daarom het voornemen opgevat vooraanstaande figuren in de Ned. en Vlaamsche letterkundige wereld van uiteenloopende richtingen te verzoeken eenige vragen te beantwoorden, ten einde het publiek eenig inzicht te geven in de individueele schommelingen van het waarde-oordeel. Deze vragen luiden als volgt: 1e. Zijn er volgens uw inzicht in de Ned. litteratuur schrijvers of boeken, ten aanzien waarvan gij meent te mogen constateeren, dat zij stelselmatig overschat worden? 2e. Zijn er volgens uw inzicht in de Ned. litteratuur schrijvers of boeken ten aanzien waarvan gij meent te mogen constateeren, dat zij stelselmatig onderschat worden? Het ligt natuurlijk niet in onze bedoeling, dat bovenstaande vragen alleen met namen en titels worden beantwoord; het zou de redactie aangenaam zijn een met redenen omkleed oordeel te mogen ontvangen, waarbij zij aan een maximum van 450 à 500 woorden denkt. De antwoorden op deze enquête zullen achtereenvolgens in het avondblad van ‘Het Vaderland’ worden gepubliceerd. Het spreekt vanzelf, dat het doel slechts bereikt wordt, wanneer de deelneming der uitgenoodigden algemeen is. In een slotconclusie hoopt de redactie dan een overzicht te geven van de voornaamste tendenties, die in de schommelingen van het waarde-oordeel waarneembaar zijn. Wij zullen de antwoorden bij voorkeur zoo spoedig mogelijk ontvangen (te adresseeren: Kunstredactie ‘Het Vaderland’, Parkstraat 25 's-Gravenhage), en zien uiterlijk 10 Nov. de laatste inzendingen tegemoet. Wij betuigen bij voorbaat onzen hartelijken dank aan hen, die ons initiatief door een actieve medewerking zullen ondersteunen. Dagbl. ‘Het Vaderland’ Red. Kunst en Letteren Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Anton van Duinkerken (Amsterdam) Eibergen, 27 december 1934 Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Anton van Duinkerken (Amsterdam C.) Eibergen, [19 juli 1935] Weleerw. Heer In verband met Uw strijd tegen de onzedelijkheid en de verwording der tijdschriften veroorloof ik mij UEd eenige afbeeldingen van ware moraal toe te zenden, waaruit blijkt, dat op het platteland nog eerbaarheid heerscht. met hoogachting pastoor Braakmans parochie Olden-Eibergen Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Anton van Duinkerken (Amsterdam C.) Eibergen, [19 juli 1935] No. 2 aanzoek en kuische zedigheid Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Anton van Duinkerken (Amsterdam C.) Eibergen, [19 juli 1935] No. 3 Liefdesgeluk betoomd door den band der echt. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Anton van Duinkerken Den Haag, [eind 1936] B.A. Zooeven je brochure gelezen. Ik wil niet nalaten je even te zeggen, dat ik het betoog voortreffelijk vind (afgezien van mijn bekende bezwaar tegen het kath. standpunt überhaupt), maar tevens en vooral je mijn compliment te maken over de moedige en loyale wijze, waarop je het naschrift hebt geredigeerd, dat is 100%. h. gr. tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Anton van Duinkerken Den Haag, [mei 1937] Maandag Beste Anton, Tot mijn leedwezen is het verschijnen van mijn Christen-boek zoo vertraagd door een papierquaestie, dat het pas over een week zal uitkomen. Nu was het plan van Leopold om het nummer van Juni der Vr. Bladen te bestemmen voor de ‘dubbel critiek’ van ons beiden. Vermoedelijk wordt het daarvoor nu te laat, maar in ieder geval zenden Nijgh & van Ditmar jou Woensdag de afgedrukte vellen. (Het boek zelf bereikt je later natuurlijk als recentie exemplaar). Wil je mij nu nog even omgaand berichten, of je ev. toch nog lust hebt het artikel in quaestie nog voor het Juni-no. te schrijven? Het moet dan ongeveer 1 Juni bij Leopold zijn. Het wordt dan natuurlijk een vrij gehaaste zaak; voor mij is dat minder, omdat ik je boek al gelezen heb. Dus: wat doe je? Gaat het niet, dan zal ik probeeren jet Juli-no. te reserveeren. Nog mijn hart. dank, ook namens mijn vrouw, voor je charmante ontvangst; wil dien dank ook op je echtgenoote afwentelen. hgr. tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Anton van Duinkerken Den Haag, 2 februari 1937 Amice van Duinkerken Je hebt, zooals de heer Proost mij zeide, al principieel toegezegd een artikel te zullen schrijven voor het blad van de R.V.U. ‘Leven en Werken’, de heer Proost heeft mij nu (aangezien ik hem goed ken, heb ik het geaccepteerd) gevraagd, het betreffende nummer, dat in Maart moet verschijnen, in elkaar te zetten, de copie moet voor 15 Febr. binnen zijn. Ik heb nu Vestdijk gevraagd een stuk te schrijven over de hedendaagsche poëzie, zelf zal ik iets maken over het hedendaagsche proza. Wij houden ons in deze stukken dus strikt aan het ‘heidendom’ of het ‘individualisme’! Zou jij nu voor je rekening willen nemen een opstel over de confessioneele poëtische en prozaïsche ‘jongeren’? Het artikel zou ± 10 pag. groot moeten zijn. Een pagina heeft ± 400 woorden, en wordt gehonoreerd met f 3, Wil je mij even omgaand bericht zenden, en vervolgens (naar ik hoop) de copie? Bij voorkeur aan mijn privé-adres: Kraaienlaan 36, Haag. de h. gr. tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Anton van Duinkerken aan Menno ter Braak Amsterdam, 3 februari 1937 Amsterdam, 3 Febr. 1937 Amice Ter Braak voor een artikel over Nieuwe Litteratuur en Religie zal ik zorgen. Ik hoop je deze week nog de kopij te zenden. Daar ik echter aan een boek werk, en de capita niet gaarne met ander werk onderbreek, kan het iets later worden, doch niet later dan 15 Febr. Hartelijke groeten tt. Anton van Duinkerken Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Anton van Duinkerken Den Haag, 29 april 1937 Den Haag, 29 April '37 B.A. Wij hebben nu naast elkaar in het Vad. gestaan en zullen dus de consequenties van deze confrontatie hebben te trekken. Kun je nu ± 4 uur Maandag a.s. ten mijnent (Kraaienlaan 36) zijn? Ik reken er dan op, dat je blijft eten, en we kunnen dan gemeenzaam naar de vergadering trekken. Je bereikt mijn huis met lijn 11 en 21, van de H.S.M. Antwoord in ieder geval even p.o.! Ik heb voor Zondag je boek besproken, dat ik in veel opzichten met genoegen las. Daarover nader. h. gr. tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Anton van Duinkerken (Amsterdam C.) Den Haag, 2 oktober 1937 Den Haag, 2 Oct. B.A. Op verzoek van Bonniers Litterära Magasin te Stockholm heb ik een artikel geschreven over de Ned. letteren in de laatste 10 jaar. Men vraagt daarbij cliché's van de voornaamste personages. Zou ik voor dat doel omgaand een goed clicheerbaar portret van je mogen ontvangen? Bij voorbaat dank. Ik moet de foto's Woensdag afzenden, dus er is eenige haast bij. hgr. tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum E Briefwisseling Menno ter Braak - Jan H. Eekhout Jan H. Eekhout aan Menno ter Braak Groningen, [?] september 1934 Groningen, Sept 34 Weledel Zeergeleerde Heer, Ingesloten doe ik U toekomen voor FORUM een drietal kleine gedichten, in de hoop dat U ze zult aanvaarden. Met eerbiedigen groet, hoogachtend, Jan H Eekhout Jan H Eekhout 40a O Ebbingestr Groningen Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Jan H. Eekhout aan Menno ter Braak Groningen, 8 september 1934 Groningen, 8 Sept. '34 Weledel Zeergeleerde Heer, Zoudt U mogelyk bijgaande reeks sonnetten, of eenige ervan, geschikt kunnen bevinden voor Uw ‘FORUM’? De gedichten maken deel uit van een eerlang te verschynen verzameling sonnetten van Michel Angelo. Met eerbiedigen groet, Hoogachtend Jan H Eekhout Jan H. Eekhout 40a Oude Ebbingestraat Groningen Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan H. Eekhout Den Haag, 19 oktober 1934 19 Oct. 1934 Aan den WelEd.Geb.Heer Jan H. Eekhout O.Ebbingestraat 40a Groningen. Zeer geachte Heer Namens de Redactie kan ik U mededeelen, dat, van de door U ingezonden copy, zullen worden geplaatst de sonnetten 4,5 en 9. Vermoedelijk kan plaatsing niet eerder geschieden dan Januari of Februari van de nieuwe jaargang, daar er vrij veel gedichten zijn binnengekomen en het December-nummer als een speciaal novellen-nummer zal uitkomen. De resteerende copy sluit ik hierbij in. Namens de Redactie, Met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Jan H. Eekhout aan Menno ter Braak Groningen, 16 januari 1935 Groningen, 16 Januari '35 Weledel Zeergeleerde Heer, Zou het moglyk kunnen zyn, dat ik omgaand van U ontvang het correspondentie-adres van Uwen medewerker MAURICE ROELANTS? Ik zal U zeer erkentelyk zijn voor Uw eventueele welwillendheid. Nog myne beste wenschen 1935 voor U persoonlyk en Uw tijdschrift FORUM. Met de meeste hoogachting, Jan H Eekhout Jan H Eekhout 40a Oude Ebbingestr. Groningen Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan H. Eekhout (Groningen) [Den Haag, 30 oktober 1935] De Heer Jan H. Eekhout Ebbingestraat 40a Groningen. Zeer geachte Heer, Daar Forum met ingang van 1 januari 1936 zal ophouden te bestaan, moet ik tot mijn leedwezen de door U ingezonden bijdragen weer tot uw beschikking stellen. Met de meeste hoogachting Namens de Redactie Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Clara Eggink Clara Eggink aan Menno ter Braak [1935] Beste Menno, een poosje geleden schreef ik je een briefje waarbij een paar verzen van iemand ter beoordeeling. Ik stuurde dit naar het Vaderland, omdat ik niet wist of je nog in Rotterdam woont. Daar ik niets van je hoorde, schrijf ik je nog eens, met weer een dichtsel, eveneens niet van mijn hand. Geef me nu even behoorlijk antwoord, dat is toch niet zoo'n barbaarsch werk! Dag, vele hartelijke groeten van je Claartje [handschrift van Ter Braak, Vestdijk en Van Vriesland:] 3 verzen Jonker ter Braak: voor Afstand, rest blanco Vestdijk: alle drie tegen v. Vriesland: alle drie tegen Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Clara Eggink aan Menno ter Braak Kijkduin, 26 november 1935 Kijkduin, 26 Nov. 1935 Beste Menno, hier zijn de andere drie, met spoed klaar gestoomd. Ik hoop dat ze ‘naar genoegen’ zijn. Misschien vind je [Aal] een beetje bar, maar het boek is nog barder. Vanavond zag ik alweer een G.W. stuk in je Vaderland, ditmaal van Greshoff. Hoewel jullie volkomen gelijk hebt met de handelingen des heeren Strengholt te laken - zijn eigenlijk de meeste dagbladdirecteurs en andere uitgevers zoo heel veel beter? - vind ik eerlijk gezegd, jullie edele verontwaardiging over het feit, dat de proleet Strengholt de schreeuwende poen Kramers een pootje licht, wel wat overdreven. Bovendien was de G.W. onder Kramers lang geen ‘vrij, door vrije schrijvers geredigeerd orgaan’ maar een hevig links georiënteerd propagandablad geworden. Misschien dat jij dat, met de conformistischen neigingen die je tegenwoordig aan den dag legt, goedkeurde, ik voor mij vind, dat een letterkundig tijdschrift, dat niet door een bepaalde partij de wereld wordt ingezonden, volkomen vrij van alle politieke tendensen moet zijn. Dat jij zoo optreedt, vind ik, hoewel eenzijdig, volkomen gepast en behoorlijk, maar Greshoff, die zich niet ontziet voor één boek, twee elkaar volkomen tegensprekende artikelen te schrijven een goed jaar geleden, vond ik een tikje belachelijk. Ik hoop, dat je mij deze uitbarsting niet kwalijk neemt - ik denk het niet, want het lijkt mij niets voor jou. Hartelijke groeten, ook voor Ant je Clara Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Clara Eggink aan Menno ter Braak [na 26 november 1935] Beste Menno, als ik deze brief afheb, zal ik trachten eenige inhoud in [onleesbaar] te ontdekken, maar dat is moeilijk; het boek heeft geen inhoud, behalve 100 x afwaschen, 1 kippenhok timmeren, wat fabrieksarbeid, ± 6 maaltijden, wat vrijpartijen, 1 zelfmoord. Maar ik zal mijn best doen. Wat de questie G.W. betreft: natuurlijk ben je het niet met mij eens, hoe zou dat zoo plotseling kunnen? Dat sluit echter de mogelijkheid van een vergissing in den persoon van W.A.K. niet uit. Jij mag hem dan tamelijk lang kennen, je kent hem blijkbaar niet zoo lang als ik, want mijn bekendheid dateert uit den tijd dat het Katwijksche strand te klein was, om de verontwaardigingen en afschuwen des heeren K. voor een zekere M.t.B. te bevatten. Nu echter, nu jij ‘de’ man in Den Haag bent... [Dit] kan je geen insinueeren meer van me noemen. Verder heb ik in dien tijd nog een staaltje van 's mans ware mentaliteit meegemaakt, dat te lang is om hier te beschrijven. K. schijnt zich daar ook heus wel van bewust te zijn, want hij is sindsdien voorgoed uit mijn buurt gebleven. Verder moet je maar eens bij Verster - één van de betrouwbaarste menschen die ik ken - informeeren naar K.'s handelingen ten opzichte van den meubelmaker, die jullie Cubclub presideerde, verricht te zamen met diens huisarts, terwijl genoemde meubelmaker ziek te bedde lag. Je ziet, mijn bezwaren tegen K. dateeren van lang vóór de G.W. questie. Toch ben ik ervan overtuigd dat Strengholt zich onbehoorlijk tegen over hem gedragen heeft, maar ik zou in een dergelijk geval toch altijd wel eens iets naders willen vernemen, dan de éénzijdige inlichtingen van een m.i. niet betrouwbaar persoon. Het spijt mij, dat je Jacques' conflict met K. er bij gehaald hebt. Ik had het er expres buiten gehouden. Het feit, dat je denkt dat J. ooit neiging zou vertonen om zijn daden ten opzichte van iemand als K. te ‘flatteeren’, pleit niet voor je menschenkennis. Verder vind ik dat zijn niet betalen van contributie niets te maken heeft met het feit, dat K. geld, dat hij volgens zijn eigen zeggen van S. ontvangen had, na herhaaldelijk verzoek niet aan J. afdroeg en zelfs zoo ver ging, dat hij J.'s brief daar omtrent onbeantwoord liet. Door de ruchtbaarheid, die J. aan het geval gegeven heeft, heeft hij zijn doel bereikt; de duiten zijn gisteren gekomen. Ik ben er van overtuigd dat K.J.'s contributie heusch niet uit zijn eigen zak zal bijpassen, hij heeft dus van J's al of niet betalen niets geen last en er ook niets mee te maken. Wat je over Greshoff schrijft werpt natuurlijk een ander licht op het geval. Toch vind ik dat je vergelijking met hem en zijn secretaris en jou en mij niet op gaat. Jij zult je er heusch wel voor wachten mijn copie ongezien onder jouw naam te plaatsen of mijn meeningen voor de jouwe te laten doorgaan, wanneer je het volkomen oneens met mij zou zijn. Ik kan toch niet aannemen, dat jij ergens heel diep nog een zwak plekje voor tante Wilma en haar zusteren hebt? Beste Menno, ik schei er uit, ik zou nog lange vertoogen kunnen houden over het feit, dat je mij geen M.t.B. in mijn schoenen moet schuiven, ofschoon ik ook niet mee wensch te loeien met een bende, die als hij er de kans toe krijgt precies alles doet wat hij nu zoo erg vindt - zie de Sovjet, zie de geheele Vaderlandsche en Algemeenen geschiedenis - en ook mij niet wil laten verslinden, door ongetwijfeld groote fouten van een stelsel, dat vooral in dezen tijd, als reactie ook zijn nut heeft. Om op een vrediger terrein aan te landen: Menno, als je soms eens aardige kinderboeken te bespreken hebt voor mij, dan wil ik dat graag gratis doen, ten bate van mijn leesgrage zoon. Hartelijke gr. ook voor A. en van J. je Clara P.S. Kunnen jullie, nu de Forumtijd vrij komt, niet eens een deel daarvan gebruiken voor een bezoek hier? C. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Clara Eggink aan Menno ter Braak Kijkduin, 8 december 1935 Kijkduin 8 Dec. 1935 Beste Menno, heel erg bedankt voor de duiten, die wederom weer even zoovelen ‘[Kunstzij]’ draadjes waren, die mij uit het ‘moeras’ hielden. Hoewel ik er nog niet voor in het ‘Ritz hotel’ kan gaan logeeren, waren zij toch de ‘Vader’ van een luchtig oogenblikje ‘tusschen twee nachtmerries’. Natuurlijk wil ik met genoegen met je over Kramers converseeren, als wij dan na vijf minuten over iets anders beginnen, want ik vind het nu al vrij zot van mijzelf, dat ik zooveel papier aan dien mijnheer verdaan heb. Je artikel over Van Vriesland-Buning vond ik zeer goed en juist. Curieus toch, dat je beste Zondagochtend uitbarstingen meestal over de verworpen poëzie gaan. Hartelijke groet, ook voor Ant en van J. (niet voor Weetal Kwaakgraag) je Clara Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - N. Eisenlöffel Menno ter Braak aan N. Eisenlöffel Den Haag, 28 november 1934 28 Nov. 1934 ter Braak Pomonaplein 22, den Haag. Aan den WelEd.Geb. Heer Eisenloeffel, Van Breestraat 49 Amsterdam. Zeer geachte Heer, Tot mijn spijt moet ik Uw bijdrage ‘Amato en Italiaansche kunst’ weer terugsturen. Namens de Redactie moet ik U mededeelen, dat zij deze copy niet actueel genoeg meer acht om nog in Forum te plaatsen. Het is jammer, dat de ‘Groene’ er indertijd, toen het actueel was, niet heeft toe kunnen besluiten, het op te nemen, maar nu heeft zooiets toch weinig zin meer. Met de meeste hoogachting, Namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - P. Endt (= Ed Coenraads) Pieter Endt aan Menno ter Braak Haarlem, 13 november 1934 Haarlem, 13 November 1934 Zeer Geachte Heer: Hierby een klein wederwoord aan den hr. J. Gans, die een niet ‘ter recensie’ gezonden geschrift van de Wereldbibliotheek in de Nov.-aflevering van ‘Forum’ eenige eer heeft bewezen. Gaarne bereid tot het corrigeeren der proef: met de meeste achting, Dr. P. Endt Dir. Wereldbibliotheek Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Jan Engelman Menno ter Braak aan Jan Engelman Rotterdam, 22 december 1931 Rotterdam, 22 Dec. 1931 Beste Engelman Natuurlijk ben ik er evenzeer als du Perron voor, dat jij een stuk over Koch schrijft! Die combinatie lijkt me zelfs zeer gelukkig. Ik informeerde alleen bij Hannema (directeur van het Mus. Boymans), of hij eventueel een stuk over K. Kon schrijven, waarop hij mij zei ‘er eens over te zullen denken’. Ik zou n.l. in ieder geval een stuk over K. hebben, en ben zeer verheugd, dat jij het wilt doen. Voor de goede orde schrijf ik den heer Hannema, dat wij een artikel ontvangen hebben, zoodat hij zich geen moeite meer hoeft te geven, ‘er over na te denken’ en jou ‘monnikenwerk’ wordt bespaard. Welk laatste mij als anti-papist dient te verblijden... Je critiek zie ik met belangstelling tegemoet. Je zou me een groot genoegen doen door mij een exemplaar van de N.E. naar Eibergen op te zenden; ik kan het nummer hier anders niet machtig worden. Wat de critiek op het boek zelf betreft: daarover liever na verschijnen. Een verwerpend stuk is mij even lief als een aanvaardend, als het maar geen o.h. troef is, zooals op den huidigen dag meer en meer gebruikelijk schijnt te worden. Het lijkt me echter niet waarschijnlijk, dat jij ook al met het charitaslampjes zult gaan loopen en ik denk, dat je bezwaren van ander gehalte zullen zijn dan van St. Helmannus. Overigens: laten wij elkaar toch gerust vijandig behandelen! Wij staan toch ook tegenover elkaar en hebben dus geen andere keuze. Ik meen, dat we elkaars werk met respect en belangstelling kunnen volgen zonder het op één punt eens te zijn. In het ‘Démasqué’ heb ik ook een kapitteltje gewijd aan je ‘Ambrosia’-gezang, waarover ik geen instemming van je verwacht; maar ik hoop toch, dat je desalniettemin de intentie zult kunnen waardeeren. (vijandig). Ik had gehoopt, je Zondag bij Bloem te ontmoeten en had ook pogingen in het werk gesteld, zulk een rendez-vous te organiseeren; maar je scheen niet bereikbaar te zijn, althans Bloem had geen antwoord van je gekregen. Een volgende maal? H.gr., tt. Menno ter Braak tot 1 Jan. adres: Eibergen Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan Engelman Eibergen, 25 december 1931 Eibergen, 25 Dec. 1931 Beste Engelman Hartelijk dank voor de toezending van je critiek. Hoewel je voor mij tot een betrekkelijk ‘ongunstig’ resultaat komt, denk ik er niet aan je stuk ook maar in eenig opzicht gelijk te stellen met dat van b.v. Helman. Het is eenvoudig een primair verschil van houding, dat ons scheidt, en wel ten eeuwigen dage zal blijven scheiden. Je hebt dit verschil zeer duidelijk kenbaar gemaakt; en het is dus geen wonder, dat je H.C. niet kunt accepteeren. Eenige van mijn bezwaren. Je these, dat ik ‘schimmen’ beschrijf, en geen menschen, is een consequentie van je standpunt. Voor iemand met jouw denkbeelden blijven wezens, die ik aanduid en niet realistisch volledig catalogiseer, noodzakelijkerwijze schimmen. Het belang van het Hampton Court-probleem leeft in die menschen (positief of negatief) en voor jou is het tenslotte hersen‘schim’. Ik doe dan ook de merkwaardige ervaring op, dat menschen, die het probleem beleefden, het boek goed van toon en verbeelding vinden, ook b.v. de door jou versmade van Haaften, en dat de anderen de cerebraliteit aanvallen. Dit is terug te brengen tot een tweede punt, tevens mij hoofdbezwaar tegen je critiek. Je erkent n.l. niet het levensrecht van den intellectualist, omdat die volgens jou aan verschraling van gevoel lijdt. Hieruit blijkt, dat je het type intellectualist (waarvan Andreas overigens maar het embryo is) niet uit ervaring kent. Deze menschen zijn helemaal niet gevoels-verschraald, ze zijn alleen niet van plan hun gevoel aan slecht geordend intellect uit te leveren, zooals de z.g. gevoelsmenschen. Zij hebben een ‘intellectueel geweten’, dat den meeste menschen mankeert. Je neemt me niet kwalijk: ook jou. Het woord ‘coeur’ is al genoeg voor je, om je van de hinderlijke consequenties van een onverbiddelijk denken te bevrijden. Je bedenkt daarbij blijkbaar niet, dat zelfs het overstelpendst gevoel aan ons kenbaar wordt via verstandelijke banen, dat nog geen sterveling gevoel heeft ervaren zonder verstand. Dat nu het gros der menschheid uit zeer utilitaristische overwegingen er de voorkeur aan geeft, bepaalde gevoelens met grove, valsche verstandskapsels te bedekken, bewijst niets tegen dit feit. Ik geloof trouwens, dat je scholasten van deze omstandigheid ook wel op de hoogte waren. De ‘verschrikkelijke, hypertrophische sensibiliteit van de hersenen’, waarvan men zich in gevoelskringen erge voorstellingen schijnt te maken, is dan ook niet zoo erg; het is geen ‘levensonlust’ en geen diepe vergiftiging’, die mij tot voortdurend analyseeren drijven, integendeel, het is een sterke levenslust, alleen niet zoo een van de A.J.C. of de Graal, een levenslust, die niet bang is voor één of meer kleerscheuren. Het is maar zaak tot die gezondheid te komen, waarin men niet meer bang is, gevoel en verstand als twee zijden van één complex te beschouwen; dat is het probleem Hampton Court voor mij en dat is de ‘barre pooverheid van de eindconclusie’. Je bestreed mij destijds met een autoriteit, een zekere pater Beysens, geloof ik; dat maakte op mij destijds den onbehaaglijken indruk, dat de eerste de beste van Haaften daarover nog een zeer juiste ‘cynische’ opmerking zou kunnen plaatsen; zooiets doet men m.i. ‘na Hampton Court’ niet meer. Dit brengt mij op een volgend bezwaar: je onderschatting van v. Haaften. Deze man is inderdaad een kwal, maar hij is voor het gevoelige meerendeel der menschen altijd nog fatsoenlijk genoeg, vind ik. Ik heb hem, zooals men terecht heeft opgemerkt, met eenige sympathie geteekend; niet om zijn houding, maar om zijn functie als verlakker van alle dikke serieusheid. Als ‘douche voor alle soorten sentimentaliteit’ (behalve voor zijn eigen: de cynische allure) is deze heer voor mijn gevoel een waardeerbare persoonlijkheid; dat is ook de reden, waarom Andreas hem niet zoo gauw doorheeft, als jij zou wenschen. Laat ik mogen opmerken, dat Andreas jong was en dus aan een ‘geloovige’verblinding t.o.v. het cynisme kon lijden! Wat v.H. over de imbecielen zegt, is natuurlijk van een zeker standpunt bekeken, waar; Andreas, die dat standpunt nog niet had ingenomen, verslijt het begrijpelijkerwijze voor ‘de’ waarheid, en hij verslijt zijn verlosser v.H. voor ‘den’ Verlosser. Komt meer voor, geloof ik. Ons heele verschil ligt eigenlijk al opgesloten in je zinnetje: ‘Als men altijd zoo'n superieure homo sapiens wil wezen...’ Maar mijn hemel, men wil helemaal niets; men wil alleen maar niet persé stom zijn en naderhand alles met het reine gevoel excuseeren! Men heeft het intellectueele geweten, of men heeft het niet; heeft men het, dan leeft men daarnaar, heeft men het niet, dan moet men natuurlijk den intellectualist als een uitwas beschouwen. Het zonderlinge is alleen, dat de niet-intellectualisten met de grootste lust op zijn tijd gebruik maken van allerlei verstandelijke redeneeringen, die ergens in de lucht beginnen, met veel Schwung worden opgeworpen, en tenslotte door ‘de Muzen’ moeten worden verantwoord! Wat heeft de niet-intellectualist daarmee dan gezegd? Dat hij het eigenlijk wel eenvoudig vindt om de Muzen voor een nuchter verstandsbegrip te substitueeren, om aldus de banale consequenties van zijn eigen redeneering te ontgaan. Je vergelijking met Gide is zeer juist. Ook Gide heeft het m.i. steeds te kwaad met je Muzen; hij is eigenlijk in zijn beste werk ook broodmager; als hij ‘musischer’ wordt (zooals in ‘Les Nourritures Terrestres’) wordt hij voor mij ook minder interessant. Toevallig is je opmerking over Lacfadio onjuist; want ik las de ‘Caves’ nadat ik H.C. had geschreven; dit niet als protest, want invloed van Gide is zeer aannemelijk verder. Voor de rest zou ik nog detailaanmerkingen kunnen maken; maar ze vloeien allen voort uit het hoofdbezwaar; dus we kunnen daarover misschien beter eens converseeren. Het gaat over het gebrek aan ‘beeldend vermogen’; en dit gebrek is m.i. geen absoluut gebrek, maar een gebrek voor degenen, die de sensaties van het conflict niet kennen. Zoo heeft voor mij ‘De Stille Plantage’ gebrek aan beeldend vermogen, ondanks de zeer poëtische beschrijvingen; ik heb n.l. met al die brave dames en heeren van Helman niets uitstaande en ‘zie’ ze dus niet, ook al treden ze hinderlijk uitvoerig op. Ik zeg dit niet, zoals je duidelijk zal zijn, om mijzelf persé wèl beeldend vermogen toe te kennen; ik stel alleen het begrip afhankelijk van andere factoren, dan die door jou worden aangevoerd. Ik hoop, dat je uit deze uitvoerige repliek zal blijken, dat ik je critiek heb gewaardeerd en niet naast mij neergelegd, zooals die van Helman. Uit zulke ‘ongunstige’ critieken leert men zichzelf, uit die van Helman leert men meer zijn collega's kennen. Wanneer komt je stuk over Pijke Koch? Hart. gr., tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan Engelman Rotterdam, 15 april 1932 Beukelsdijk 143b 15 April 1932 Beste Engelman Het spijt me, dat ik je even met een vervelende kwestie over je ingezonden vers ‘Ambrosia’ moet lastig vallen; een kwestie, die door mijn particuliere schuld is ontstaan. Ik heb n.l. de onvoorzichtigheid begaan, ongezien voor opname te stemmen, omdat het vers in België vertoefde, omdat ik op gezag van du Perron aannam, dat het poésie pure van hetzelfde gehalte als Vera Janacopoulos zou zijn. Eenige dagen later pas kreeg het pas toegezonden; en bij lezing moest ik constateeren, dat ik tegen was om dezelfde reden, die mij eerst opname deed bepleiten; ik vind het n.l. slechte poésie pure en een zeer sterke vermindering in waarde vergeleken bij ‘Vera’. Ik hoop dat je uit mijn ‘paraphrase’ gebleken is, dat ik dit gedicht, hoezeer ik het genre ook moet verwerpen, op den ‘schedelveld’-regel na volmaakt vond; en aangezien ‘Forum’ als eenige maatstaf de vitaliteit en de zeggingskracht van de persoonlijkheid wil aanleggen, zou ik b.v. onvoorwaardelijk voor opname van dat vers hebben gestemd. Dit is mij werkelijk ernst, en als redacteur wensch ik oprecht mijn eigen hobby te vergeten, zoodra het gaat om waarden, die ik weliswaar zelf verwerp, maar waarvan ik het belang inzie. Juist, omdat ik voor opname van goede poésie pure ben, ben ik ook tegen opname van slechte of zelfs middelmatige. En ik kan niet anders zeggen, dan dat deze ‘Ambrosia’ mij slap en pastiche-achtig voorkomt. Door opname zouden wij te kennen geven, dat wij jou in de gelegenheid wilden stellen, je goede vers nog eens speciaal in Forum door een minder te herhalen. Je zult dit wel niet met me eens zijn, maar, naar ik hoop, mijn motieven aanvaarden. Wat ik werkelijk erg vervelend vind, is, dat ik ditmaal (wat ik anders niet doe) ja gezegd heb voor ik voor mij jawoord in kon staan; en ik moet daarvan de volledig schuld op mij nemen. Aan gezien Roelants tegen was, is nu de stemverhouding juist omgekeerd, en tegen. Ik zou graag spoedig metterdaad bewijzen, dat het voor mij hier werkelijk een kwestie is van het vers, en niet van een prinzipienreiterei, door andere verzen van je te ontvangen. En je zou mij een bijzonder genoegen doen, door even te berichten, of je met mijn verontschuldiging in dezen accoord kunt gaan. Anders zal ik natuurlijk den formeelen weg volgen en mijn onberaden voorstem handhaven. Met je artikel over Greshoff in de N.E. was ik het in veel opzichten eens. Ook je standpunt tegenover de montage-specialisten deel ik geheel; ik begrijp alleen niet, dat je het niet doortrekt naar de poëzie-specialisten! m.vr.gr., tt. Menno ter Braak N.B. Graag even omgaand antwoord, met het oog op dringende tijd! Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Jan Engelman aan Menno ter Braak Maastricht, 16 april 1932 Maastricht, 16 April '32 Beste Ter Braak, Je brief verwondert mij zeer. Ik had het gedicht ‘Ambrosia’ opgestuurd, een weinig om in mijn eigen taal te reageeren op de ironie van du Perron in aflevering 4, maar ook omdat ik van de redactioneele beslissing op dit vers afhankelijk wilde maken of ik mij überhaupt met jullie poëtisch moest ophouden of niet. Ik was dus verheugd, toen ik vernam dat althans bij twee van de drie redacteuren de natuur boven de wel erg steile (en onhoudbare) leer ging. Nu komt jou brief, waaruit blijkt, dat je je in een onbewaakt oogenblik een ‘friction’ had [gekregen], die je niet had gekeurd vóór de kapper je die gaf, zoodat je nu - naar je eigen criterium kwalijk riekend - door Rotterdam heen moet loopen... Ik vind dat wel jammer, maar tenslotte het minst voor me zelf. Ook Du Perron schrijft me een briefje, en daaruit blijkt zelfs, dat er een ‘mystificatie’ wordt gevreesd. De coïncidentie is allervermakelijkst. Heeft die vrees misschien invloed uitgeoefend op de zekerheid van het oordell der Forum-redactie? Of vond jij de inzending een pastiche so wie so? Wat er van zij, er staan voor mij een paar dingen vast. Ambrosia' is géén mystificatie en ernstig bedoeld. Het is een van mijn beste gedichten, dat jullie niet zou blameeren. Het is veel ‘puurder’ dan ‘Melodie der [onleesbaar]’, dat in Helikon werd opgenomen. Ik zou je kunnen wijzen op het oordeel van Marsman en eenige andere lieden wier goede smaak en wier inzicht in poëtische aangelegenheden mij tot nu toe zeer betrouwbaar voorkwam, maar die helaas niet tot de Forum-redactie behooren. Het staat volstrekt niet zoo ver achter bij ‘Vera Janacopoulos’ als jullie meenen. Het gedicht ‘Vera Janacopoulos’ is in zijn gecomprimeerde en afgesloten vorm natuurlijk onherhaalbaar. En het is, ook voor den beoordeelaar, onzin er bij te blijven stilstaan. Het vers ‘Ambrosia’ heeft echter, op zijne wijze, dezelfde atmosfeer (van muziek en van .... geest), de suggesties die het geeft (en kunst bestaat nu eenmaal in haar [voorgronden] en [middelen] van suggestie) zijn niet van mindere kwaliteit. Over deze dingen te twisten heeft natuurlijk weinig zin. Als dit schrijven jou dus niets zegt, moet je de copie maar laten terugzenden. (Ik waardeer de wijze, waarop je de schuld van de vergissing op je neemt). Er bestaat dan echter een zoo groote ongelijkheid tusschen onze poëtische waardeeringen, dat ik mij niet opnieuw (met gedichten, al waren zij minde ‘pure’) aan het oordeel der Forum-redactie zal onderwerpen. Je argument inzake de film-puristen snijdt geen houdt. De Fotografie liegt, het Woord niet. Daarom heb ik al die overdreven film-enthousiasten altijd bekeken met een lodderoog. Alleen wanneer je mij duidelijk maakt, dat de problemen waarmee ik mij inwendig bezig houd, en die voor den goeden verstaander ook in mijn ‘poesie pure’ (ellendige uitdrukking) aanschijn ontvangen, onbelangrijk zijn, wanneer je dus bewijst dat ik eigenlijk Shanghai-Expressjes in verzen zit te fabriceeren, zou je hierin gelijk krijgen. Ik waardeer je zeer, zooals je weet, maar er gaan eenige dingen aan jou voorbij (en aan Huxley b.v., wiens snobistische en vlegelachtige citaat je boven je Démasqué hebt geplaatst) die velen nog altijd dierbaar zijn. Op dezen weg voortgaande wordt je, vrees ik, een handlanger van hen die rechtstreeks cultuur-afbraak bedoelen. Beste groeten van Jan Engelman Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan Engelman Rotterdam, 19 april 1932 Beukelsdijk 143 b 19 April 1932 Beste Engelman, Dank voor je brief, en de loyale opvatting daarin ten beste gegeven. In laatste instantie moet je natuurlijk zelf uitmaken, of je je met ons ‘poëtisch wilt ophouen’, ja dan neen. Het zou me echter spijten, wanneer je mijn verzekering niet wilde aanvaarden, dat mijn bezwaar hier niet je genre, maar het werk betreft. Misschien is het één het gevolg van het andere, kan mijn afkeer van het genre zich niet anders manifesteeren dan in afkeer van het afzonderlijke; maar ik heb voor mijzelf ‘Vera Janacopoulos’ om van het tegendeel overtuigd te zijn. - Echter wil ik niet zonder mondeling overleg van deze beslissing afstappen en heb dus aan Roelants en d.P voorgesteld, je gedicht tot de eerstvolgende redactie-vergadering aan te houden. Het betreft hier ook min of meer een zaak van algemeen redactioneel beleid, die de bespreking waard is. Kun je je daar mee vereenigen? De actueele waarde als repliek lijkt me toch een zeer bijzakelijke kant van je vers. Het leek mij persoonlijk inderdaad niet onmogelijk, dat ‘Ambrosia’ op een mystificatie zou berusten. In deze materie gaat dat begrip echter bijna niet op, evenmin als bij een film van Man Ray; de aardigste mystificaties, kunnen de schoonste associaties, ergo de hoogste puurheden opleveren. ‘Er gaan hem weer eenige dingen voorbij’, zul je zeggen. Daarvan ben ik zelf al a priori overtuigd; en ik hoop, dat ook jij overtuigd zult zijn dat je eenige dingen voorbijgaan. Wat mij in dezen voorbijgaat, beschadigt mij leven niet, het is zelfs noodig voor mij leven. Ik geloof niet in puurheid, wensch dus ook niet te beoordeelen, of ‘Ambrosia’ puurder is dan ‘Vera Janacopoulos’. Ik kan alleen zeggen, dat ik de puurheid van ‘Ambrosia’ als een repliek van ‘Vera J.’ onderga; en hoeveel pure epigonisten hebben wij in Holland niet! Ik nu zou het jammer vinden, in Forum een epigonisme van jezelf te publiceeren; maar nogmaals, ik wil de beslissing uitstellen en zie met spanning het debat tegemoet. Het is n.l. de eerste maal, dat d.P. en ik van meening verschillen inzake Forum. Het speet mij eenigszins, dat je Marsman als poëtische specialist tegen ons aanvoerde, hij toch zal met name kunnen getuigen, dat wij zooveel mogelijk ruimheid betrachten en door de opname van zijn verzen en ‘Aesthetiek der Reporters’, die b.v. lijnrecht tegen mijn aesthetiek indruischt, probeeren de andere richting recht te laten wedervaren. Het komt me, nogmaals, onjuist voor, dat je ‘Ambrosia’ als test wilt gebruiken, waar je van onze belangstelling in je werk in het algemeen overtuigd kunt zijn. Over de film later eens. Deze moet weg. Antwoord nog even! h.gr., tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Jan Engelman aan Menno ter Braak Utrecht, 20 april 1932 Utrecht, 20 April '32 Beste Ter Braak Je voorstel komt me zeer aannemelijk voor. Het is wel erg veel drukte voor één gedicht, maar misschien is het heele geval nuttig om de Forum-redactie zelf klaarheid te geven over de vraag, hoe het verband moet wezen tusschen haar beginselverklaring en haar beoordeeling der ingezonden bijdragen. Wat Marsman betreft, die staat theoretisch en practisch wel sterk aan mijn kant in de dingen waarom het hier gaat (evenals zooveel anderen, die jullie [gaven] toch weten te waardeeren). Als jullie zijn werk niet opnamen zou dat inderdaad een ernstig gebrek aan ‘ruimte’ bewijzen. Het toeval wilde dat hij jullie liberaliteit nog niet met een zéér typisch geval practisch op de proef stelde. Ik deed dit wel, en misschien met opzet. Daarom is de zaak zoo eigenaardig toegespitst. Misschien was mijn vorig schrijven wat sterk aangezet. Ik weet dat niet precies, ik schreef in een kroeg, haastig, en met de behoefte je duidelijk te laten merken waarom het voor mij ging. Misschien verdedigde ik daardoor mijn genre met meer overtuiging dan de bescheidenheid toeliet. Was het zoo? Enfin, ik wacht nu de uitslag kalm af, overtuigd van jullie welwillendheid en subjectieve objectiviteit. Met vr. groeten t.t. Jan Engelman Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan Engelman (Utrecht) Rotterdam, 23 april 1932 R'dam, 23 April '32 B.E. Je brief was in het minst niet onbescheiden, alleen volgens mijn meening niet geheel met de (mijn) feiten in overeenstemming; daarom antwoordde ik ook maar principieel, het ‘incident Ambrosia’ is dus tot nader orde en wederzijdsche bevrediging geschorst? En krijgen we spoedig je stuk over Koch? Dat staat toch, als niet-poëzie, buiten deze affaire? Ik hoop, dat mijn laatste stuk ‘Démasqué’ en mijn ‘afscheid van filmland’ in Filmliga je alvast nader materiaal zullen geven voor mijn vergelijking tusschen filmspecialisten en poëzie-specialisten. Met dat materiaal gegeven zijnde, kunnen we dan wellicht binnenkort weer eens discussieeren. V.gr.tt Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan Engelman (Utrecht) Spa, 1 augustus 1932 Spa, 1 Aug. '32 De hartelijke groeten van ons drieën, hoewel alle drie nog ‘geleegd’ door de aanschouwing van deze plek (zie achterzijde). E. du P. Menno t.B. E. du P. de R. Origineel: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek Jan Engelman aan Menno ter Braak Utrecht, 10 november 1933 Utrecht, 10 Nov. '33 Beste Ter Braak. Heden ben ik te Rotterdam geweest, waar ik zoowel Zijlstra als van Vriesland sprak, te laat echter om een kleine ramp te verhinderen. Van Vriesland zal je verteld hebben (of spoedig vertellen) wat er thans met de Vrije Bladen geschiedt. Zijlstra wil met ‘De Spieghel’ niet samenwerken. Of daarop van invloed was het feit, dat Roelants zoo ontactisch was een brief van mij aan Z. te laten lezen, vermag ik niet te beoordeelen. Ik betreur een gang van zaken, laat in het midden waar nu eigenlijk de schuld van de vergissing schuilt, maar moet jou toch in één ding in verzuim stellen. Na de bijeenkomst in Utrecht zou ik binnen een paar dagen van jou bericht ontvangen, of je met ‘Forum’ door ging of niet. Een dag of tien later pas ontving ik van Vic. bericht (nadat er in Rotterdam besprekingen waren geweest waarvan ik niets wist) dat de situatie geheel veranderd was. Intusschen had ik maar de taak, ‘De Spieghel’ en de Nijmegenaren zoet te houden. Het is tenslotte niet mijn schuld, dat die twee uitgeverijen concurrenten zijn. Een groote uitgeverij achter een tijdschrift is heel aangenaam, maar omdat Van Wessem en ik naar ‘De Spieghel’ waren geloopen en daar het eerst om een project hadden gevraagd, was het niet fair te noemen als we met pak en zak, en zonder dat de twee uitgeverijen het eens waren, naar Zijlstra waren overgegaan. Mijn voorkeur was nergens. Van jou bergrijp ik, dat je allereerst voor een prolongeeren van ‘Forum’ voelt. Maar je fout was, dat je mij niet direct na de Utrechtse bijeenkomst hebt gewaarschuwd. Zijlstra verzekerde mij bovendien, dat je ter bijeenkomst te Utrecht reeds wist van de plannen, om met de Vlamingen een combinatie te vormen... ‘De Vrije Bladen’ gaan nu zeer waarschijnlijk in zee onder mijn redactie, ‘in geregelde samenwerking met een adviseerende groep van redacteuren (volgens Vics formule), waartoe... ook Ter Braak zou kunnen behooren, als hij alsnog mocht besluiten het avontuur met ‘Forum’ in de gegeven omstandigheden niet te wagen. Maar meld dit dan spoedig, als je wilt. Met beste groeten, t.t. Jan Engelman Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan Engelman 15 november 1933 15 Nov. '33 Beste Engelman, Je brief bereikte mij helaas eerst vanmorgen, omdat Vic vergat hem mij te geven. Omdat ik, zooals je wellicht weet, momenteel twee baantjes moet opknappen, heb ik helaas weinig tijd voor correspondentie over, en moet me dus tot de hoofdzaken bepalen. Je argumentatie begrijp ik wel, maar er zitten eenige kleine fouten in m.i. Vooreerst kon ik je niet direct na de Utrechtse bijeenkomst waarschuwen, omdat v. Vr., v. Wessem en ik vlak daarna juist een poging deden om de V. Bl. bij Zijlstra en de juffers gecombineerd uit te geven. Dit plan mislukte tijdens mijn herfstvacantie eind Oct. en begin Nov., terwijl ik dus in Eibergen zat en mij nergens mee kon bemoeien; wie de schuld heeft, laat ik in het midden, ook mij lijkt de geste van Roelants verre van handig. - Voorts is in je betoog onjuist, dat ik in Utrecht wist van de ‘Vlaamsche plannen’. Ik wist alleen van een reeds verworpen plan van Roelants, waarbij een totaal andere regeling met de Vlamingen zou worden getroffen, waar ik tegen was en die mede daarom reeds positief van de baan was, toen ik jou sprak. Het nieuwe ‘Vlaamsche’ plan heeft daarmee eigenlijk niets te maken. Wat nu de zaak zelf betreft, je zult mij niet kwalijk nemen, hoop ik, dat ik, nu Zijlstra ons de kans geeft, met ‘Forum’ doorga. De condities zijn beter dan bij de Spieghel, het orgaan heeft een zekere waarde voor mij gekregen. Erg spijt het me, dat we, als jij ook met je plan doorgaat, zullen moeten concurreeren. Maar nu het eenmaal zoo is, neem ik me voor, dat op de loyaalste en aangenaamste manier te doen. Ik heb natuurlijk ook nu geen enkel bezwaar, om aan de V. Bl. mee te werken, maar in de practijk zal er wellicht weinig van komen. m.vr.gr. tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Jan Engelman aan Menno ter Braak Amsterdam, 10 februari 1934 Amsterdam, 10 Febr. '34 Beste Ter Braak Op verzoek van Cola de Brodt, die pas is afgereisd naar Tirol, zend ik je de bijgevoegde limerick, die hij met Koch samen maakte voor het Maartnummer van Forum (Panopticum). Daar hij een paar weken wegblijft zou ik de proef - bij plaatsing - maar zelf corrigeeren, als ik je was. Het spijt mij, dat ik ‘Dr. Dumay’ niet gunstiger kon bespreken in de N.E. Maar ik geloof nu eenmaal dat je (artistiek) de vijand van je zelf bent. Beste groeten t.t. Jan Engelman Oude Gracht 341 - Utrecht Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan Engelman Den Haag, 16 oktober 1934 DEN HAAG, 16 October 1934. Den Weledelgeb. Heer Jan Engelman Oude Gracht 341, Utrecht Weledelgeboren Heer, Wij doen U ingesloten toekomen den tekst van een enquête, dien wij tevens aan verschillende andere vooraanstaande figuren op letterkundig gebied hebben gezonden. Gaarne vestigen wij door deze regelen nog even Uw bijzondere aandacht op deze enquête; wij zullen Uwe medewerking, waarvan het welslagen van deze poging mede afhankelijk is, zeer op prijs stellen. Hoogachtend, Menno ter Braak B.E. Wil mij hierbij assisteeren! Bij voorbaat dank. tt. MtB. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan Engelman Den Haag, 14 juni 1935 14 Juni 1935 VERTROUWELIJK SPOED! Zeer geachte Collega, Naar aanleiding van de niet toekennen van de v.d.Hoogt-prijs aan Mr. H. Marsman en bij wijze van openbare correctie van de houding, door het Bestuur van de Maatschappij der Ned. Letterkunde aangenomen, stelt ondergeteekende U voor zoo spoedig mogelijk te komen tot het oprichten van een Comité, dat zich ten doel zal stellen in de pers een oproep te publiceeren, teneinde het noodige geld bijeen te brengen, dat den Heer Marsman kan worden aangeboden in plaats van de v.d.Hoogt-prijs, die hem op zoo onwaardige wijze is ontgaan. Behalve aan U, is dit schrijven verzonden aan de Heeren: J.W.F. Werumeus Buning dr. P.H. Ritter jr. Maurits Uyldert Victor E. van Vriesland Johan Winkler Ondergeteekende verzoekt U beleefd omgaand antwoord, waarna hij U zoo spoedig mogelijk een concept van bedoelde oproep zal doen toekomen. Met de meeste hoogachting, Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan Engelman Den Haag, 4 januari 1936 4 Jan. '36 B.E. Natuurlijk kun je van mijn naam gebruik maken voor het manifest voor de Nieuwe Eeuw. Het zou mij werkelijk spijten, als het blad den strijd zou moeten opgeven. h.gr.tt Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan Engelman Den Haag, 3 mei 1937 (3.5.37) Beste Engelman Dank voor je brief. Dat ik ‘van poëzie eigenlijk niet houd’ is een halve waarheid. Ik houd er wel van, maar ik ben tegelijk wantrouwend tegen de begeleidende acteursgebaren. Daarom prefereer ik een houding, die misschien soms te veel op onverschilligheid lijkt. En dan... een poëzie criticus ben ik zeker niet, want ik ben geen poëzie specialist, en zal het nooit worden. Voor de echte poëzie-menschen zal ik dus ook geen bevredigende critieken kunnen schrijven, ik geef het volmondig toe. Maar: ik heb in het geheel niet beweerd, dat jij ‘De Dijk’ op bestelling hebt geschreven. Ik geloof graag, dat je door de inspiratie volkomen verantwoord bent. Wat ik constateerde (en constateeren wou), was alleen, dat je ‘Dijk’ als gelegenheidsgedicht verscheen. Je bevestigt dus eigenlijk wat ik poneer, n.l.: dat het gelegenheidsgedicht tegenwoordig niet meer organisch ontstaat, zooals vroeger, toen het wel op bestelling en puur voor de gelegenheid geschreven werd. Jij bent, evenmin als ik of een ander, een gelegenheisdichter in den socialen zin (den historich-materialistischen zin), en die tweeslachtigheid heeft zich m.i. ook in je gedicht doen gelden. Maar over de poëzie zullen wij wel onenig sterven. v.gr. tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan Engelman Den Haag, [na 26 mei 1937] Dinsdag B.E. Dank voor je brief. Het doet me ontzettend veel pleizier, dat je over het gevaar van het obscurantisme zoo denkt. Juist door de nederlaag van Mussert zie ik nu de kern van het gevaar duidelijker: de bedreiging van de middelmaat, die in het fascisme zichzelf gerechtvaardigd ziet, ook als zij zich in het geheel niet fascistisch noemt. Ik zou je over brieven, die ik hier zoo nu en dan van Haagsche abonné's krijg, nog rare dingen kunnen vertellen. Het is te hopen, dat de Groene je gelegenheid geeft op dit aambeeld te blijven hameren. v.gr. tt. MtB. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan Engelman 20 augustus 1937 20.8 37 B.E. Van vacantie teruggekeerd zoo juist je artikel over ‘Kasper’ genoten. Voortreffelijk!! Meesterstukje van geladen polemiek!!! Voor dien kloot doodelijk! Schrijf nu zoo voor mij ook eens een vers! h.gr. tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan Engelman 4 oktober 1937 4.10 37 B.E. Sedert eenigen tijd krijg ik De Nieuwe Eeuw niet meer! En dat, terwijl ik zoo mijn best gedaan heb voor de propaganda! Is het een vergissing, of bestaat het blad (onverhoopt) niet meer? Schreef je al iets over mijn ‘Christenen’? Ik wil het graag lezen, dus zend het me toe, als je wilt. h.gr. tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jan Engelman Den Haag, [na 4 oktober 1937] B.E. Kun je niet zorgen, dat Het Vad. De Nieuwe Eeuw krijgt? Ik zou het blad graag geregeld lezen om er zoo nu en dan uit te kunnen citeeren. m.v.gr.tt. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - D.Th. Enklaar D.Th. Enklaar aan Menno ter Braak Breda, 8 september 1928 Breda, 8 September 1928 Seeligsingel 1. Zeer geachte Heer, Nog steeds ben ik U een uitvoeriger dankbetuiging schuldig, dan het overdrukje, waarmede ik terstond na de ontvangst van Uw boek gepoogd heb, U mijn erkentelijkheid voor het vriendelijk geschenk te bewijzen. De oorzaak van mijn schijnbare nalatigheid ligt echter niet in gebrek aan belangstelling; maar ik wilde Uw boek zorgvuldig doorgelezen hebben, alvorens erover te schrijven. En een verhuizing en langdurige omzwervingen in Frankrijk en België waren beletselen voor een geregelde lectuur. Thans moge ik U dan eindelijk gelukwenschen met de voltooiing van deze voortreffelijke dissertatie en mijn blijdschap uitspreken over Uw vriendelijkheid mij een exemplaar ervan af te staan. Ik ben zelf niet genoeg in het onderwerp ingewerkt, om in bijzonderheden Uw werk te beoordelen, maar u kunt U verzekerd houden dat ik er veel uit geleerd heb en met groote bewondering ervoor vervuld ben. Zelfs het bezwaar, dat U over enkele bijkomstigheden mogelijk wat te uitvoerig ben geweest keert zich voor mij tot een deugd, omdat ik daardoor de kwestie geheel mocht leeren vatten. Doch de omstandigheid, dat ik zoo van uw boek geprofiteerd heb, maakt tevens dat ik me niet bij machte gevoel erover te schrijven. Ik heb dan ook gemeend het verzoek om Uw boek te bespreken, dat de redactie van het Tijdschrift voor Geschiedenis tot mij richtte, te moeten afwijzen. Er leek mij over Uw boek meer te zeggen, dan de algemeenheden, waartoe ik me zou moeten beperken, en U hebt stellig recht op een betere bespreking. Ik moge dan ook thans volstaan met U nogmaals mijn hartelijken dank voor uw boek te betuigen, waardoor ik mij zeer aan U verplicht gevoel, en blijf daarom steeds gaarne met de meeste hoogachting Uw dienstwillige, D.Th. Enklaar Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Frans Erens Frans Erens aan Menno ter Braak Houthem, 15 november 1934 Houthem, 15 Nov. 1934 Aan de redactie van het Vaderland. M.H, Wanneer mijne beantwoording van uwe enquête-vragen nog niet is gezet, dan verzoek ik u beleefd: 1ode ingesloten regel aan het einde de plaatsen van den passus, die loopt over v. Looy. 2ode alinea, waarin over Querido als criticus wordt gesproken, niet te doen uitvallen, maar mede te plaatsen. Vreezende dat mijne beantwoording te omvangrijk zou worden, had ik n.l. laten bijvoegen, dat indien u verkorting zoudt wenschen, deze passus kon wegvallen. Bij nader inzien zou mij dat echter niet aangenaam zijn. U mijne verontschuldigingen aanbiedend voor deze late correctie, Hoogachtend Mr Frans Erens Volgens mij is hij als schrijver overschat en als schilder onderschat. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Sofie Erens-Bouvy Sofie Erens-Bouvy aan Menno ter Braak Houthem, 30 oktober 1934 Houthem, 30 Oct. 1934 Aan de Redactie Kunst en Letteren van ‘Het Vaderland’. M.H. Hierbij zend ik u uit naam van Mr. Frans Erens eenige door hem geuite gedachten, als antwoord op uw onlangs ontvangen vragen. In de hoop hiermede aan uw wensch te hebben voldaan verblijf ik Hoogachtend' Sofie Erens-Bouvy Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Arnold Etman (pseudoniem van Man Arnet) Arnold Etman aan Menno ter Braak [1935] geachte dr. ter braak, wanneer er geen andere reden is dan de debiliteit van mijn producten, die u beweegt mijn bijdragen bij herhaling te retourneeren, dan wilde ik bij dezen nog gaarne een poging wagen. in het geval er zulke andere reden bestaan, wilt u me dan liever niet even waarschuwen, om ons beiden kosten en moeiten te besparen? voor onverhoopte retourzending gaat hierbij wederom enveloppe met zegel uw Arn. Etman (man arnet) julianastr, 40 rijswijk z.h. [toevoeging in handschrift Ter Braak:] Hierop geantwoord met briefkaart. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - G.B.M. van Etten-Sjoukes G.B.M. van Etten-Sjoukes aan Menno ter Braak stoomschip Tambora, 29 december 1927 a/b S.S. Tambora, den 29sten December '27 Beste Menno, Nu ik al weer een paar dagen op zee dobber, en het geheel wat gaat wennen, kom ik ook tot mijn correspondentie. Mijn kaart van vóor Marseille heb je zeker gekregen; ik geloof, dat het in Avignon was, dat ik hem schreef, tóen zat ik nog in de sneeuw en kou en nu een goede week later prijk ik in een zomerjurk in de Rookkamer, die ondanks de noodige open ramen enz al vrij warm is. Wij hebben gisteren het Suez kanaal verlaten en varen nu in de roode Zee; in de verte kan je nog wat Sinaï's en dergelijke zien, maar dat wordt steeds minder en weldra is er niets meer als lucht en water, wat tot Colombo, waar we de 8ste Januari aankomen, zoo zal blijven; een eigenaardig idee. 't Is trouwens heelemaal iets mals zoo'n boot. In Marseille stap je op het trapje en geef je je over voor drie weken aan de genade van kapitein en stuurman. Menschen, die ik voor zes dagen geleden nog niet kende, behooren nu tot mijn dagelijksch gezelschap, waar ik het dek mee op en neer draaf, sjoelbak mee speel enz. De malste menschen zijn er trouwens bij; zonde, dat ik jou en Dick niet eens even kan spreken, dan zouden we even plezier kunnen hebben om al die verhalen; schriftelijk gaan zulke historie's niet! want er behoort een zekere muziek bij om ze allemaal na te doen, wat bij sommigen de moeite waard is. Vanmorgen aan het ontbijt heb ik genoten: dit was nl. de dag die de heeren gekozen hadden, om gemetamorphoost (!) te voorschijn te komen d.w.z. de Europeesche pakken waren verdwenen en de luchtiger kledij deed zijn entrée. Sommigen hadden drastisch hun witte pakken maar meteen aangedaan wat me een idee gaf, alsof ik op een koksbal was. Anderen voelden meer voor een overgangskostuum en verschenen in beige linnen of witte broek met blauw jasje. Ik zegen de hemel, dat je als meisje gewoone zomerjurken kan nemen en niet in iets buitennissigs behoeft gekoeld te gaan. De dag verdeeling is ook heel anders. Om te beginnen sta ik al om 7 uur op, dan is het zoo fijn koel; om half acht verschijn ik aan dek: dan is er praktisch gesproken nog niemand; alleen een oude matroos, die het dek dweilt en eenige heeren in meer of minder mooi pyama's, een dik ventje verschijnt bij voorkeur in een hel-oranje badjas met felle beesten erop geschilderd, geen gezicht. Om half 9 daal ik af om te ontbijten. En om 9 uur zijn de meeste menschen aan het dek. Dan ga je maar vertieren tot circa één uur; ik prefereer wandelen, want dat zitten maakt zoo stijvig. Om één uur: lunch. Ik zit naast een duitsche mevrouw, jong en heel aardig; aan de andere kant zit een eerste officier, een geschikte vent: alleen doet hij bij tijd en wijlen wat smachtend met zijn oogen, in het besef van zijn onweerstaanbaarheid (hij vertelde o.a. dat het zoo moeilijk was ongehouwd te blijven, gezien het vele succes dat je als ‘ongehouwde officier ter zee van 31 jaar’ had.). Maar hij is wel amusant door zijn vele verhalen, die mijns inziens wel met veel fantasie vermengd zijn. Verder zijn er natuurlijk de noodige Ma's met kinderen. De kinderen kibbelen met elkaar en de Ma's zoodoende ook. Er zijn natuurlijk een aantal clubjes die zich angstvallig van elkaar verwijderd houden; en al die dingen zijn vermakelijk als je er een beetje op let: allerlei amusement dus wel, wat echter wel mag, want de eerste 10 dagen zijn water en lucht het eenige uitzicht. In Port-Saïd zijn we aan land geweest, midden in de nacht, de heele stad was kalm op, alle winkels en café's open, kooplui en bedelaars in soorten, enfin een uitgeheide bende. Als vrouw alleen zou je je niet kunnen wagen in Port-Saïd, zelfs overdag niet, maar de lui van onze tafel, een vrij behoorlijke combinatie, gingen allemaal samen, en dus heb ik dat ook aanschouwd. 't Is wel de moeite waard: de egyptische politie draafde rond in lange vuile nachtjaponnen met een soort Sinterklaas staf in hun hand, om de bedelaars en kooplui in toom te houden. Daarbij maakten zoowel politie als opgejaagden zich zoo druk, gilden en schreeuwden dat je verging van het lawaai, een waar spectakel Een van de heeren die hier al voor de 4de maal was, een expert in afdingen, dong naar hartelust voor ons allemaal, zoodat we tenminste het gelukkig gevoel hadden goedkooper uit te zijn, wat natuurlijk niet waar was. Vanmiddag is er een sjoelbak wedstrijd voor de 5 dames van onze tafel: de prijzen zijn van 6 heeren; wát het is, is een diep geheim: ik vermoed iets heel mals, maar aangezien ik te weinig mikken kan om in aanmerking te komen, ben ik maar niet nieuwsgierig. En nu nadert het einde van deze brief. Beste jongen, schrijf je vooral eens terug: ik zou het jammer vinden, als we elkaar heelemaal uit het oog verloren. En ik weet zeker dat jij dat ook niet wil. Hetzelfde geldt voor Dick. Je laat hem deze brief wel lezen, hè? Ik schrijf hem uit Java. En nu tot de volgende brief! Het allerbeste met je promotie, schrijf me daar vooral over. Heel veel hartelijke groeten ook aan Dick, Je Ine Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum G.B.M. van Etten-Sjoukes aan Menno ter Braak Balikpapan, 13 februari 1928 Balik Papan 13 Februari 1928 Beste Menno Terwijl mijn ‘Man’ (iets wat ik nog steeds niet onverdeeld ernstig kan zeggen of schrijven) met een plechtig gezicht zijn kasboek in orde maakt, heb ik net mooi de tijd om aan jou te schrijven. Allereerst mijn dank voor je brief van 18 December; die ik ontving in Soerabaja, gezeten in een Cadillac, welke wagen een neef van Riek Lienden-de Jongh ons voor een dag geleend had. Omdat je begint met een gissing naar de omstandigheden, waarin ik je brief zou ontvangen, zal ik je dat maar eerst expliceeren: we waren de 27ste Jan in Soerabaja op onze doorreis naar hier. Toen Eddy aan het kantoor van de B.P.M. (Bataafsche Petroleum Mij.) aldaar onze passagebewijzen ging halen werd hem daar de post (doorgestuurd uit Balik Papan) overhandigd, daaronder was ook jouw brief en zoodoende kreeg ik dezelve in de auto, een prachtige afleiding tijdens het lange wachten op manlief, die zéer veel besognes had op het kantoor. En dus heb ik je brief gelezen in de gloeiende hitte, waarvoor Soerabaja bekend staat, speciaal in de latere morgenuren. Hopenlijk vat je uit de bovenstaande zinnen niet op, dat ik je brief alleen als afleiding waardeerde. Dat weet je trouwens wel beter: ik vond het heel prettig, die welkomstgroet in het verre. Om die van je te krijgen, en ik apprecieer het werkelijk, dat je van plan bent om de vriendschapsband niet los te laten. Ik zal dan ook zeker als je missives beantwoorden en hopenlijk kunnen we over 4 jaar als we met verlof in Holland, wel een ontmoeting arrangeeren, waarbij je dan meteen kennis kunt maken met mijn man, die zooals je wel begrijpt, een heel bizonder iemand is, tenminste voor mij (deze laatste zin, die het karakter van een grapje draagt, is ook als zoodanig bedoeld, hoewel ik in mijn hart overtuigd ben van de waarheid ervan). Nu moet je begrijpen, dat ik in mijn verloving zelfs nooit gedacht had, dat het zoo'n buitengewone schat was en zet nu niet je bekende cynische gezicht en prevel maar niet wittebroodspraatjes, of zooiets, want dat is niet waar. Je kent mij toch wel zóo goed, dat je weet dat het niet iets voor mij is, om mijn verstandelijk oordeel door pure eerste-weken-van-het-houwelijck-roes te verliezen. Maar laat ik nu maar niet aan het loflied over Eddy beginnen, want daar heb jij weinig aan en daarom is deze brief niet begonnen. Dus sla ik andere tonen aan (nu weet ik ineens niet of tonen met éen of 2 o's moet!). Wij zijn voor we naar hier gingen ± 14 dagen op Java geweest, voornamelijk in Bandoeng, dat je je heel goed voor kan stellen als je denkt aan Hilversum of Bussum, maar dan is het verschil, dat de helft van de bevolking en straatgangers inlandsch d.w.z. bruin van huid met tulbanden of fez'jes op. In Bandoeng was het voornaamste natuurlijk Fride, die ik mét of zónder echtgenoot bijna elke dag heb gezien. Verleden week schreef ik een brief erover aan Dick. Hij zal je wel het noodige ervan verteld hebben, maar laat ik het nog maar eens in het kort voor je herhalen: Ze houdt ontzettend veel van haar man, voelt absoluut, dat ze nergens anders zijn wil dan bij hem, is buitengewoon blij met haar dochter (die overigens 2 Februari een zusje erbij heeft gekregen), maar denkt toch nog met een groot gevoel (die uitdrukking is van Fride) aan Dick, zóo dat ze tegenover haar zelf en haar man liever niet aan hem schrijft, iets, waar ik het volkomen mee eens ben. Zoodra je over dergelijke gevoelens niet heen bent en niet absoluut vriendschappelijk voor een vorige ‘amour’ voelt, kan je dergelijke dingen beter nalaten vooral als je zóoveel van je man houdt, als Fride doet, iets, wat mijns inziens niet misplaatst is, want ik vind hem werkelijk buitengewoon sympathiek (om dat veel- en nietszeggende woord nog maar eens te gebruiken). Tot zoover over Fride. Het kasboek van Eddy is in orde en nu wordt het moeilijk om nog veel meer te schrijven. Want we zijn nog in het nog-geen-maand-getrouwd-stadium, dus bewaar ik verdere mededeelingen maar voor een volgende brief. Want ik kan je nog wel het noodige vertellen. Allereerst over Balik Papan: we wonen erg leuk, drie stappen uit de keuken en je valt (bij vloed) pardoes in zee. Ongeveer als volgt is de situatie: [tekening] Zooals je dus ziet: achter het huis de zee en voor ons de hoofdweg. Op die hoofdweg rossen aan éen stuk door taxi's voorbij plus op gezette tijden een tram. Want dat is m.i. ‘het’ gekke van Indië, de combinatie van hypermodern + voor-zondvloedsche toestanden; zooals geen waterleiding (alle water: filtreeren - koken, weer filtreeren - koken - dan op ijs), maar wel electrisch licht. Allerlei vieze beesten kruipen op de muren rond, maar even verderop staan paraffine en asfalt fabrieken. Maar het meest intressante voor mij zijn de bedienden, iets wat je nooit kan indenken, als je hier niet geweest bent. Nu hebben wij het erg getroffen met onze 2 exemplaren: een vrouw (Kokki) die kookt + mijn wasch doet + de slaapkamer schoonhoudt en een man, die bedient, Eddy's pakken wascht en de rest van het huis onderhoudt. Dat rare huishoudelijke verhaal over de wasch is een demonstratie van de eigenaardige opvattingen van die lui: hij is er feitelijk voor Mijnheer en zij voor Mevrouw. Hun respectievelijke echtgenooten wonen mee hier in de bijgebouwen en zijn hier gedurende de dag zoo'n beetje doende met hun persoonlijke affaires b.v.b. de man van Kokkie vertrekt met zijn spullen (hij is barbier!) om de verschillende klanten te bedienen of hij zit de halve dag lang met een papegaai te spelen (ze zijn überhaupt vrij kinderachtig!). Maar nu móét ik eindigen, Tot een volgende keer maar weer! Met vele hartelijke groeten. Ine Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum G.B.M. van Etten-Sjoukes aan Menno ter Braak Balikpapan, 15 maart 1928 Balik Papan 15 Maart 1928 Beste Menno, Verleden week dreef je brief van 7 Februari hier binnen, waarvoor mijn dank. Tegelijkertijd kwam ook de brochure Anti Schund, die me gezien het nummer van de ‘Vrije Bladen’, dat een week eerder kwam, niet zoo verbaasde, als het geval geweest was, wanneer ik dat artikel van Dick niet gelezen had. Tevens stond in de ‘Groene’ er ook iets over, zoodat ik me de geste nu wel kan voorstellen. Er waren in de brochure inderdaad wel eenige ontoelaatbare expressies maar het geheel is toch geslaagd, ik ben benieuwd om eens te hooren, hoe erop gereageerd werd. De heer [Walhelm], die hier inderdaad bij de afdeeling ‘Magazijn’ was (wat dat is, weet ik ook niet) is sinds kort, volgens manlief, overgeplaatst naar Platjoe, op Sumatra. 't Was waarschijnlijk, omdat zijn vrouw teveel met een ander ophad zóo zelfs, dat mijn man dacht, dat het een echtpaar was en pas op de dag van vertrek merkte, dat die dame Mevrouw [Walhelm] was in plaats van Mevrouw X of Y. Vertel dat maar niet aan schoonpa! Je vraagt om een beschrijving van de Indische dag. Voila! Om ½ 7 verrijst Eddy, voorziet (nog in het eerste huwelijks vuur!) me van thee en ontbijt op bed en draaft om 7 uur per tram weg. Dan sta ik direct op en dan komt tot 12 uur het deel van de dag, waarop je eigenlijk wat uitvoert, hetzij lezen of schrijven of huishouden enz. Om 10 over 12 komt Eddy thuis en gaan we vrij gauw aan het diner, dat ook consumptioneel geheel Europeesch is alleen op het gebied van vleezen is er niets als biefstuk en lapjes en lapjes en biefstuk. Zondags eten de menschen dikwels rijsttafel: ik ben er nog niet genoeg aan gewend om het erg lekker te vinden. Als Eddy om ½ 2 weer naar kantoor tijgt, ga ik slapen, d.w.z. ik ga naar bed en lees dan, waarbij ik een enkele keer in slaap val. Opblijven doe ik niet, omdat de dokters dit absoluut afraden, en het is ook geen doen meestal in die warmte van de middag. Om 4 uur à ½ 5 weer op. Om ½ 6 komt manlief gelukkig weer thuis en dan vertieren we ons tot een uur of 7 a 8. bvb twee maal per week gaan we zwemmen (er is hier een mooie zoetwater inrichting daarvoor) en momenteel zitten we nog in de vervelende tijd, dat we bij allerlei volk visite af moeten steken. Daarvoor is het uur hier: 6 à 6½ uur. Om 7 a 8 uur is dan het souper en daarna kan je bij heel goede kennissen nog wel eens aanloopen, maar verder blijf je thuis. Behalve Zaterdag en Zondag. De eerste avond is er wel altijd bioscoop waarna dansen en Zondag avond wordt er meestal ook altijd gedanst in de Soos, of liever op de open dansvloer buiten de Soos. Die filmen zijn meestal knudde in quadraat: bvb 3 weken achter elkaar een van Gloria Swanson, o.a. Madame Sans Gène. De laatste keer was er eén die hoewel erg slecht gespeeld wel aardig was opgenomen nl. ‘de kat en de kanarie’. Van Cavalcanti en consorten hebben ze hier nooit gehoord, denk ik. Over twee maanden zullen er ook af en toe Ufa films komen o.a. Faust. Tot nu toe was hier alleen Amerikaansch product. Van de week hebben we twee extra gestes gehad. Allereerst een muziekavond van de militaire kapél van de kruiser Berlin, die hier met 80 kadetten aan boord 10 dagen voor anker ligt (die kadetten zijn een ware afleiding voor de dames hier, die niet zooals ik, pas gehouwd nog eén en al echtgenoot zijn. Op de verschillende dansavonden, waar ze deze week bij waren, bogen ze bij 3 tegelijk voor je b.v.b.) Verder trad hier een avond een jong duitsch student op, die met zijn broer op een motor een reis om de wereld maakt. Op zijn boottocht Java-Japan was hij hier 2 dagen en heeft toen een lezing gehouden met lichtbeelden over die tocht, ik moet zeggen, dat het heusch niet onaardig was. Maar denk nu eens: daar waren voor deze povere proeve om iets meer te geven dan gewone banale amusementen nog geen 30 menschen in de Zaal en bij Gloria Swans. en consorten zit de groote feestzaal stampvol. Trouwens intellect zit hier niet veel; wél van dat soort quasi, zooals laatst iemand, die het had over Lizzy Ansingh als die bekende poesjesschilderes en iemand, die met kunst dweepte, maar Berlijn lang niet zoo grof vond (als stad en wat amusementskunstkunst, revue enz betreft) als Parijs. Nu nog eens iets toevalligs. Eddy heeft hier een goede kennis die als quasi vrijgezel, (getrouwd maar vrouw in Holland!) hier zit. Hij kwam laatst een avond hier soupeeren: van der Kuip. Hij begon toevallig te vragen of ik Henny Scholten kende, en bleek een soort boezemvriend van Jan Campert te zijn benevens jou en Dick goed te kennen door 's avonds in Americain enz. Schrijf me eens, hoe jullie hem vonden. Langzamerhand ben ik uitgepraat. Deze brief is erg lang geworden, maar ik had nu net zoo'n mooie schrijfgelegenheid, daar Eddy Donderdag avond altijd schrijft en ik toevallig mijn brieven naar huis en naar Nell, die iedere week natuurlijk af moeten al klaar had. Zooals ik je al schreef heb ik inderdaad Fride herhaaldelijk gesproken. Ik vind Victorine Marjolein wel leuke namen, tenminste Marjolein. Victorine is me te overwinnerig. Mijn eerste spruit zal de wijdsche naam van Erik dragen. Als ik kinderen krijg, hoop ik maar, dat de oudste een jongen is, en liefst een, die sprekend op manlief lijkt. En nu eindig ik onherroepelijk. Doe mijn hartelijke groeten aan Dick, en wees zelf buitengewoon gegroet van Ine De ‘voorzichtige’ groeten van Eddy; voorzichtig, omdat hij je alleen maar uit verhalen kent. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum G.B.M. van Etten-Sjoukes aan Menno ter Braak Balikpapan, 28 juni 1928 Balik Papan 28 Juni '28 Beste Menno, Met de Mail van 2 weken geleden kreeg ik je brief van 14 Mei; en de ontvangst deze week van je kaart uit Berlijn, noopt me je nu maar direct te antwoorden, anders komt er de eerste paar weken niet van, omdat ik 't weer eens druk heb. Je moet nl. weten, dat we begin Mei telegrafisch bericht kregen van de dood van mijn schoonvader; een héel ding; hier in Indië nog meer dan in Holland. Hij was wel zwak de laatste tijd, maar het overvalt je toch altijd. De laatste weken nu krijgen we allerlei condoleancebrieven, die beantwoord moeten worden, iets, wat ik allemaal moet doen, omdat Eddy 't in zijn werk erg druk heeft. Verder gaan goede vrienden van ons binnenkort hier weg: die moeten geholpen worden, afscheidsdiners hebben enz. Dus benut ik deze vrije ochtend maar om je te antwoorden. Van Dick heb ik nog steeds niets gehoord, wél jammer, maar in zijn examen- en andere beslommeringen is het te begrijpen. Ik hoop binnen niet al te lange tijd dus wat van hem te hooren. Je vraagt om foto's. In een volgende brief stuur ik er beslist een paar. We hebben heel aardige exemplaren, ook van ons interieur, benevens van 't strand, achter ons huis, waar de oceaan, of liever de Straat van Makassar, onophoudelijk ruischt. Momenteel heb ik geen afdrukken klaar, maar ze volgen beslist. Je oordeel over de Heer v/d Kuip, wiens vrouw sinds twee dagen weer hier is, is geheel overeenstemmend met mijn opinie. Zijn vrouw is ook mijn charme niet. Ze doen nogal moeite om met ons om te gaan, maar ik ga slechts aarzelend op die avances in. Hij vertelde, dat Jan Campert getrouwd is met een actrice. Is hij niet weer op de aanteekendag weggedraafd naar een of andere lokkende verte, zooals indertijd naar Parijs? Over ons valt verder niet veel te zeggen. We zijn nog steeds verrukt over elkaar en ik voorzie geen verandering in de toestand. Nu zou je ook een onmenschelijk wezen moeten zijn, om met Eddy niet gelukkig te zijn. (Ik zie 't gezicht voor me, waarmee je deze zin leest!) Alles marcheert dus prachtig in ons huwelijk. We zouden wel graag een jong Ettentje erbij hebben, maar die laat op zich wachten. Overigens heb ik wel genoeg aan ‘manlief’ en dus vind ik het niet zóó erg, of 't wat later gebeurt. Wat zal ik je verder vertellen? De sociale genoegens hier zijn niet de moeite waard om beschreven te worden. We hebben hier een ‘helderziende’ Mevrouw gehad, die ook spiritistische séances hield, maar aangezien ik dergelijke dingen niet bemin, hebben we dat niet meegemaakt. Verder overmorgenavond: tooneel: ‘De Spaansche Heeg’. Mijn buurvrouw, die zeer veel tooneel gespeeld heeft in Holland, heeft de regie. Na afloop dansen op de open dansvloer van de ‘Soos’. Dit is een evenement. Film: verleden week ‘Faust’, deze week ‘Zigeuner baron’. C'est tout. Gelukkig heb ik bendes goede tijdschriften, gedeeltelijk abonnement, gedeeltelijk leestrommel. Dat vergoedt veel maar niet alles. 't Meeste mis ik hier ‘goede schilderijen’. Als ik een recensie lees van een belangrijke tentoonstelling op dat gebied, word ik beslist weemoedig. Eddy vond je ‘voorzichtige groet’ zeér belangrijk. Nu herinner ik me, dat hij er zelf mee begonnen is, hè? Dat was hij, geloof ik, alweer vergeten. Nog iets: ik adresseer dit nog niet naar Dr. ter Braak, aangezien je promotie misschien verzet is. In ieder geval mijn felicitaties met je doctorschap. Wie zijn je paranymfen: Holleman zeker een van de twee! En broertje Wim? Jo Otten promoveerde met 2 vrouwelijke: zijn a.s. vrouw en Nell Aalberse. Dat zou ik niet ambieeren als man. En nu Schluss! Ik ben benieuwd, waar je terecht komt als ‘leeraar’. Heel veel groeten Ine Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum G.B.M. van Etten-Sjoukes aan Menno ter Braak Balikpapan, 8 november 1928 Balik Papan 8 November '28 Beste Menno, Je brief van 7 Augustus is al eenige maanden in mijn bezit en nu pas kom ik ertoe om te antwoorden. Allereerst mijn dank voor de toezending van ‘Otto III’; ik heb het met veel belangstelling gelezen; (zooals je weet hóud ik van geschiedenis); ook de stellingen heb ik bestudeerd, vooral toen je in je brief verhaalde van de verschillende aanvallen, die erop gericht werden. Toen ik zoo alles van je promotie hoorde, speet het mij opnieuw, dat ik er niet bij geweest was. Ik bied je bij deze mijn gelukwenschen ermee aan. Speciaal natuurlijk met 't ‘cum’metje. Deze felicitatie, die je ruim een half jaar te laat ontvangt, nu je 't geweldige evenement alweer vergeten gaat, komt wel als uitgebreide mosterd na de maaltijd (‘Mozes na de maaltijd’ noemde een engelsche vriendin van Moeder 't altijd), maar is toch goed bedoeld. Aanvaard het dus als zoodanig. Je brief met al 't nieuws over jezelf en Dick, was mij natuurlijk zeer welkom. Ik kan maar niet wennen aan 't idee, dat Dick en jij nu zeer maatschappelijk leeraaren! En Dick notabene getrouwd!! ‘Huisraad koopend’ is al heelemaal geen toestand voor hem, maar getrouwd en eventueel vader vind ik heelemaal 'n grappige situatie, waarin ik hem graag eens zou willen gadeslaan. Ik ken zijn vrouw niet, heb zelfs nooit van haar gehoord. Is het een goede combinatie, volgens jou? Dat moet je mij toch eens schrijven, alsook haar leeftijd, uiterlijk, karakter, beroep enz., allemaal dingen, die ik met echt vrouwelijke nieuwsgierigheid, die trouwens voortkomt uit belangstelling voor Dick; want zooals je weet, voel ik veel vriendschap voor hem. Hoe is nu zijn verhouding tegenover Fride? Weet zij, dat hij getrouwd is? De mogelijkheid, dat je aan 't slot van je brief oppert (nl. dat wij 5 jaar lang brieven schrijven en bij ontmoeting volkomen vreemd tegenover elkaar staan), is echt zoo'n idee om bij jou op te komen! Ik verdiep mij maar niet in dergelijke overdenkingen, want als je zooiets ‘tot in de laatste consequenties overpeinst’ (om jouw woorden te gebruiken), zou je er toe komen om met niemand meer te correspondeeren in Holland en alleen bij tijd en wijle een telegram aan je familie te zenden, dat slechts behelzen zou ‘Alles goed, hoop van jullie dito’ of zooiets. En dat is toch ook onzin. Wij maken het verder uitstekend. Manlief troont nog steeds op zijn ideale hoogte. Af en toe kibbel ik met hem, alleen om te zien, hoe hij erop reageert (ook zeker weer echt iets voor mij, hè? Trouwens iets specifieks vrouwelijks!), maar dan weet hij zoo precies hoe hij me aan moet pakken, dat ik eindig met hem zoo mogelijk nog liever te vinden, dan tevoren. Kinderen hebben wij nog niet! Ik zou 't erg leuk vinden, hoor, als wij er een in 't vooruitzicht hadden (ik heb nl. speciaal vues op een op Eddy lijkende zoon!), maar ik heb toch ook weer zoo heelemaal genoeg aan mijn man, dat ik er niet ongeduldig onder word, zooals zoo dikwels het geval is bij jonggehouwde vrouwen, ik voel het altijd als een soort onbevredigd zijn, als ze na een half jaar huwelijks zoo zuchten om kinderen. Hoewel ik 't op den duur wel naar zou vinden: een kinderloos huwelijk vind ik iets vreeselijks en ik hoop van harte, dat dit mij niet zal beschoren zijn. V.d. Kuip (jou wel bekend), die in Juli zijn vrouw uit Holland heeft laten overkomen, krijgt in Maart zijn baby. 't Is toch wel een aardig stel zoo! En hier, waar het intellect niet bepaald op 'n hoog peil staat en de conversaties veel te wenschen overlaten, waardeer ik hen dubbel, omdat ik met hen allerlei bepraten kan, waar de meeste overige lui nog niet eens de naam van gehoord hebben. Je moet denken, dat de eenige afwisseling hier de bioscoop is, die uitmunt in Amerikaansche films: speciaal Laura la Plante, Dolores Costello enz. Laatst was er ‘Circus’ een welkome afleiding (hoewel ik ‘Goldrush’ beter vond, heb ik er toch van genoten), ook was er 2 maanden geleden ‘Variété’ en nu komt binnenkort ‘Metropolis’, dat ik al eerder gezien heb, nl. in Marseille, de dag voordat ik aan boord ging. Gelukkig heb ik een bende boeken; krijg geregeld verlof om nieuwe te koopen en heb eenige abonnementen op goede tijdschriften, daarbij een wekelijksche leestrommel, waar ook een paar goede bij zijn. Ik heb pas ‘Eva’ van Carry van Bruggen van Eddy gekregen. 't Heeft mij erg geboeid, hoewel ik mij nooit verwant voel aan Carry of als je liever wilt: de personen die ze beschrijft. En nu ben ik weer aan 't slot. Ik hoop weer eens wat van je te hooren. In de volgende brief stuur ik beslist foto's. Ik heb alweer geen afdrukken! Groet Dick van mij. En ontvang vele groeten, ook van Eddy Ine Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum G.B.M. van Etten-Sjoukes aan Menno ter Braak Balikpapan, 7 februari 1929 Balikpapan 7 Februari '29 Beste Menno, Nu was ik toch heusch van plan direkt te antwoorden op je brief van 14 December, die half Januari hier arriveerde, maar terwille van de foto's moest ik 't twee weken uitstellen. Ik dorst niet weer slechts een belofte te zenden en dus moest ik wachten tot de Chinees, die hier fotograaf speelt en ook ontwikkelt en afdrukken maakt, zoo goed gunstig was om zijn werk af te leveren. Nu zijn Chineezen spreekwoordelijk langzaam, en eveneens vol beloften, die ze nooit nakomen, maar eindelijk heb ik de kiekjes gekregen en ik sluit er hier een paar bij in. No 1 stelt voor 't huis van v.d. Kuip 't welk geheel gelijk is aan 't onze (alleen heeft onze tuin meer aanleg). Van links naar rechts: Mevrouw v.d. Kuip, Eddy en ik. Manlief staat er wel juist zoo op, als hij is. No 2 is genomen achter ons huis aan 't strand, waar de Indische Oceaan (die hier straat van Makasser heet) kalmpjes ruischt. De achterste rij: van links n. rechts: een buurman van ons, Mevrouw v.d. Kuip, Ine, mijn buurvrouw (een aardig vrouwtje, die hier langzamerhand een heele vriendin van mij geworden is, ze speelt goed tooneel en regisseert hier allerlei stukken). De voorste rij mijn echtgenoot en v.d. Kuip. Zoodra wij weer eens andere foto's hebben, krijg je zeker weer een paar exemplaren. In ieder geval heb je nu Eddy en mij gezien, en zelfs op No 1 eenige palmen, waar je zoo naar verlangde. Je kaart uit Parijs heb ik ontvangen. Vind je 't ook zoo'n fijne stad? Ik ben er drie maal geweest en iedere keer vond ik 't er nog prettiger dan de vorige maal. Daar zijn van die aardige oude kerken, in kleine zijstraatjes. En dan vond ik 't zoo heerlijk om de Rue Royale uit te loopen en op de ‘Place de la Concorde’ stil te staan. Bovendien deed 't mijn historisch hart zoo goed om door al die bekende straten te spazieren. En in 't Louvre en 't Musée de Cluny heb ik dágen doorgebracht. Eddy is dól op Londen, waar hij 5 jaar gewoond heeft, zoodat we in ons verlof wel van de eéne metropool naar de andere zullen draven. Je mededeelingen over 't les geven hebben mij zéer geintresseerd. Typisch, dat je het prettig vond en je zag er vroeger altijd tegenop. 'k Ben benieuwd hoe je nu verder terecht komt, 't Kennemer Lyceum zeker in Haarlem, hè? Waarom mocht Dick niet in Holland trouwen? Wat voor beletselen waren daartegen? Je hebt mijn nieuwsgierigheid naar Enny wel voldaan. Eddy herinnerde zich plotsklaps dat hij in Londen wel eens gedanst had met een Mevrouw de Graaff, in de hollandsche club. Hij heeft echter heelemaal geen idee meer van haar uiterlijk of verdere omstandigheden. Mogelijk is 't dezelfde. Als journalist kan je best een tijdje in Londen zitten. Over ons valt weinig te vertellen, wij waren 15 Januari een jaar getrouwd en ik kan slechts constateeren, dat ik steeds meer van mijn echtgenoot houd. En daarom kan ik 't ook hier uithouden, want 't is beter hier met Eddy dan ergens anders zónder. Maar overigens vind ik Borneo vervelend en onbeschaafd. Java b.v.b. is tenminste interessant, je vindt er sporen van de oude kultuur, allerlei bepaalde mensenrassen (Javanen, Soedaneezen enz.), de natuur is er ook prachtig; en last not least er zijn menschen met intellectueele ontwikkeling, waaruit je je kennissen kunt kiezen. Maar hier is niets van dat alles. Balik Papan is eigenlijk ‘aan de wildernis ontwoekerd’. De inlanders zijn allemaal uitschot van andere eilanden. Alles is import. Er groeit niets, geen geen rijst zooals op Java, slechts palmen en pisangboomen. Alleen die levert de grond hier. En wat de Europeanen betreft, de meesten zitten al te lang in Indië en 't kost je moeite menschen te vinden, die ontwikkeld, beschaafd en toch geen ‘snob’ zijn. Geen geestelijke snobs, hemel neen, maar puur materialistisch. Je wordt hier uitgemeten naar je salaris. En nu hebben wij 't heusch nog getroffen met ons kringetje, maar daar zit je dan ook altijd in; geen weldadige invloeden van andere kanten. 't Eenige wat je kunt doen is lezen. Als ik je zeg, dat van der Kuip de meest geschikte man is, om eens mee te praten over een kultureel onderwerp, dan snap je wel, hoe 't is. Daarom verheug ik me zoo op a.s. Juni. Dan gaan wij op vacantie naar Java. Ik ga vooruit en logeer dan 2 weken bij Fride. Heerlijk, gewoon. Want al is mijn buurvrouw buitengewoon aardig, niet dom en heusch wel belezen, evenals de vrouw van Theo van der Eyden, gesprekken zooals je met Fride en Nell of Dity kan houden, zijn niet haar fort. Zoodat ik mij echt een paar plezierige weekjes voorstel. Daarna ga ik Eddy van Soerabaja halen en dan trekken wij nog 2 weken hoog de bergen in, een fijn vooruitzicht dus voor ons. Fride wist inderdaad niets van Dicks plannen af. Ik had 't haar geschreven en denk, dat we er in Juni nog wel eens over zullen converseeren. We zijn weer druk doende met een tooneelstuk. 31 December hebben we de goê gemeente op ‘Peggy, m'n kind!’ vergast. 't Succes daarvan deed ons hooger grijpen en wij gaan nu aan ‘de Ernst van Ernst’ beginnen. Ik vind 't een zalig vertier. Eddy, die 't wel kán doen, maar te lui is om rollen uit zijn hoofd te leeren, fungeert steeds als butler of iets dergelijks. Mijn buurvrouw en ik vervullen de jeugdige hoofdrollen en ik moet bekennen, dat wij wel de sterren van de troep zijn. Vandaag heb ik kroonprins Leopold van België + gemalin aanschouwd, die hier een dagje kwamen om alle werken te bezichtigen. Ik vond haar heel knap, hém een vrij gewoon heerschap. En nu is 't weer eens genoeg. Ontvang groeten van Eddy. Hij is heusch een engel. Groet ook Dick met aanhang (ik vind een vrouw met een 7 jarig zoontje echt ‘aanhang’) van mij. Hij hoeft me niet meer te schrijven, een paedagoog, tevens plotseling vader heeft daar geen tijd voor! Ik wensch jou 't allerbeste, en hoop weer eens wat van je te hooren. Vele hartelijke groeten Ine Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum G.B.M. van Etten-Sjoukes aan Menno ter Braak Balikpapan, 16 mei 1929 Balikpapan 16 Mei 1929 Beste Menno, 't Is Donderdagavond: mailavond, dewelke mijn beminde echtgenoot en ik altijd schrijvende, tegenover elkaar gezeten aan de groote eetkamertafel, doorbrengen. Mijn vaste wekelijksche correspondentie: ouders en Nell (jou, hoop ik, nog welbekend) is al gisteren afgemaakt en dus heb ik nu eens mooi de tijd om je brief van 28 Maart, die alweer een paar weken hier is, te beantwoorden. Ik ben benieuwd in welke functie je deze letteren ontvangt, als baanloos literator of als gevestigd leeraar - ambtenaar. Mogelijk zit je zelfs wel in een achterhoek van de provincie, dat schrikbeeld, waar je zoo'n afkeer van schijnt te hebben. En toch, als je 't vergelijkt met onze situatie (oerwoud, fabrieken, boortorens, 3e rangs inlanders) dan ben je in Roodeschool, Breskens etc. werkelijk nog goed af. Je stapt op een stoomtram (in 't allerergste geval) en bent tenslotte binnen afzienbare tijd in een beschaafde wereld. Bij Balik Papan vergeleken is 't ergste provinciestadje in Holland een paradijs. In dit verband moet ik je even vertellen, wat in de laatste 6 maanden ons eenig kunstgenot geweest is... een liederenavond van de goedwillende, maar aftandsche Mevrouw A. Wensma-Klaasen. Erg, hè? Maar binnen kort wachten ons wijdsche en verrukkelijke genoegens: we gaan met Javaverlof d.w.z. reizen 3 dagen per boot naar Soerabaja en vertieren ons dan 3 weken op Java, waarvan 2 weken logeeren bij Friede. Vooral dat laatste is iets, waar ik me zoo hevig op verheug, dat ik erbij de angst heb, dat er soms iets tusschen zou kunnen komen en we ervan verstoken blijven. 't Is werkelijk een zalig vooruitzicht: 'n oude vriendin, en dan nog Friede, waar ik zoo ‘reuze prettig mee praten kan’ (een geste, die ik hier met niemand kan organiseeren, behalve met Eddy en er zijn toch altijd dingen, waar een vrouw alleen maar genoegelijk met een andere vrouw over kan praten). Enfin, 't is buitengewoon plezierig. Eddy vindt 't ook erg genoegelijk: hij kan 't met Vic (man van Friede) heel goed vinden; ze gaan samen bergen beklimmen (wij meisjes blijven dan samen bij de 2 Katwijk spruiten) en gevieren gaan we natuurlijk ook van allerlei ondernemen. Je wordt toch zoo eigenaardig op een ondernemingsplaatsje als Balik Papan is, b.v.b.: we verlangen alle twee als kinderen naar 't winkelen in Soerabaya en Bandoeng, alsmede naar gewone café's en restaurants (hier is alleen de Soos en éen maatschappijwinkel). Je kunt je dat natuurlijk niet indenken, 't is ook alleen maar te snappen door lieden, die 't meegemaakt hebben. Nu ik 't voorgaande overlees, kom ik tot de ontdekking, dat 't net lijkt, alsof ik hier niet tevreden ben. En dat is niet zoo hoor. De huwelijke staat, die we nu reeds 1 _jaar beleven, bevalt me nog steeds bijster goed en manlief vergoedt me alle gemis. Hij is werkelijk buitengewoon (voor mij dan!). Maar nu eerst eens iets over je brief: Jammer, dat je zoo weinig meer aan Dick hebt; wanneer je hem eens bezoekt, doe dan ‘de hartelijke groeten van Ine’. Ik vond hem altijd een groote sympathie en betreur 't, dat jij, door zijn vrouw, hem minder ziet. Ik kan me precies voorstellen wat voor type ze is, naar aanleiding van je beschrijving van haar in een vorige brief. Je lezingen van en met Liga-films moest je hier eens houden. Je zou je groen en geel ergeren. Er zouden misschien 10 menschen zijn, die 't zouden waardeeren. Onze films hier bestaan uit Metro-Goldwyn-M., Paramount en Gamisch (de laatste uitsluitend leverancier van Harry Liedke en Lya Mara). En er zijn toch films bij! Nee, zóo stom in alle opzichten: fotografie én regie én spel, enfin 't summum van niet-kunnen. Laatst een film met Conradt Veidt. Ik herinnerde me nog die film ‘De man met de wassenbeelden’, waarin hij Iwan de verschrikkelijke zoo goed speelde en in deze Amerikaansche film was hij minder dan niets, gewoon een houten pop. We hebben ons lidmaatschap van de bioscoop dan ook maar opgezegd en zoeken zaterdagavond ons eigen plezier. Je raad om Amerikanen te lezen zal ik opvolgen voor zoover ik 't al niet gedaan had, 't zijn nl. de eenige boeken, die hier goed en veel in de bibliotheek zijn (we hebben immers veel Amerikaansche burgers hier als employee's). Van Lewis had ik al veel in Holland gelezen, laatst las ik nog ‘Arrowsmith’. Ik vind 't niet zijn gelukkigste creatie. Heb jij ‘The Tattooed Countess’ van Von Vechten wel eens doorgehad? Wel aardig. De prestaties van Mejuffrouw Fannie Hurst kan ik met de beste wil niet apprecieeren. Alleen geeft 't je een idee, hoe heel anders alles in Amerika is ingericht op alle mogelijk gebied. Weet je, wie geruime tijd in Amerika heeft gezeten en waarschijnlijk nog zit: Claartje den Hartog! Die studeert daar aan een of ander college. Daarvóór heeft ze eerst een tijd bij haar broer gelogeerd en ook allerlei betrekkingen bekleed voor de pure aardigheid o.a. butler bij een millionairsfamilie. Ze heeft mij heele geestige brieven over al die avonturen geschreven. Manlief draaft op 't oogenblik onze logé na. Als verklarende omstandigheid diene, dat die logé een hond is, een Pekineesje, de eenige rashond alhier, eigendom van een chef van Eddy, die 3 weken weg is en zijn hondje bij ons besteed heeft. 't Is een heel gedoe: iedere dag borstelen, om de dag baden, oogjes uitwasschen. Onwijs, mijns inziens! Maar je kunt zooiets moeilijk weigeren, en ik kan niet anders zeggen dan dat 't hond zelf werkelijk een aardig beest is. Maar aangezien noch Eddy, noch ik veel voor hond-adoratie voelen, is 't aan ons niet besteed. Nieuws heb ik niet te vertellen: na ons Javaverlof hoor je natuurlijk veel over Friede en entourage. Ik zal haar zeker je groeten doen. Ze heeft nu 2 kinders à 2½ en 1½ jaar, die ze zéér adoreert. Verder kan ik nu niet over haar schrijven, ik heb haar sinds Januari '28 niet meer gezien en weinig brieven ontvangen, maar áls ze schreef, was 't weer dezelfde Friede van vroeger. Maar in een volgend schrijven hoor je daar méer van. Nell is verloofd. Leuk! Ze schijnt een jongeman uitgekozen te hebben, die volgens haarzelf en vele anderen op mijn lieve gemaal lijkt. Wel verwante zielen zijn we toch, Nell en ik. En nu maak ik hier een eind aan. Hierbij eenige foto's, die je een indruk geven van ons huis, de kust achter onze wooning enz. Eddy prijkt op verschillende ervan in allerlei standen. Hij is veél aardiger nog in werkelijkheid. Ontvang vele groeten, ook van Eddy, maar speciaal van je Ine Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum G.B.M. van Etten-Sjoukes aan Menno ter Braak Balikpapan, 24 september 1930 Balikpapan 24 September 1930 Beste Menno, Het is, geloof ik, al meer dan een jaar geleden sinds ik je het laatst schreef, een belangrijke spanne tijds om zoo plotseling per brief te overbruggen. Ik hoop echter, dat het mij zal lukken. Jouw brief, welke precies op mijn verjaardag arriveerde, was ook al in zoo'n aarzelende toon geschreven. Je was nogal bang, dat ik ontstellend veranderd zou zijn en als een ± onbekend persoon van je brief kennisnemen. Stel je gerust: ik ben, meen ik, nog vrijwel dezelfde, misschien wel iets veranderd (daarvoor zit ik ten slotte al weer twee en aan half jaar in de Oost!), maar ik geloof, dat je bij een plotselinge ontmoeting heusch niet ontsteld achteruit deinzen zou noch bij het daaropvolgend gesprek droevig denken: ‘Wat is zij veranderd!’ Maar misschien kan je het zelf het beste opmaken uit dit mijn schrijven. Ik vond het erg prettig weer eens wat van je te hooren, had inderdaad alle verwachtingen daaromtrent al opgegeven en schreef je zwijgen toe aan een algeheel opgaan in je verlooving, die echter, volgens je brief, sinds April ‘Af’ was (overigens heelemaal geen term voor een brief van jou). Ik kan natuurlijk heelemaal niet zeggen, dat het mij voor je spijt, omdat ik er heelemaal niets van af weet. Toen je indertijd over je trouwplannen schreef, vond ik het buitengewoon aardig, dat je er zoo enthousiast over was en daarom is het voor mijn idee wel heel jammer voor je, dat het niet doorgegaan is. Ik vond ook altijd, dat jij een heel jonge of een véél oudere vrouw moest trouwen. Dat eerste was echter blijkbaar een verkeerde opvatting. Misschien zou je mondeling beter mijn bedoeling begrijpen. Dity schreef laatst al dat je met je zuster op een flat ging wonen. ‘Toch niet je ware’ voegde zij er vol medegevoel aan toe, waaruit ik opmaak, dat zij een aanhangster van de theorie van het alleenzaligmakend huwelijk is, hetgeen volstrekt niet strookt met mijn meeningen in deze. Laat ik echter hierbij verzekeren, dat ik persoonlijk vol lof over het huwelijk ben. Ik ben nog steeds uiterst gelukkig met Eddy, hoewel wij uiterst tegenstrijdige karakters hebben. Hij is werkelijk allerliefst en ik heb het nog geen oogenblik betreurd, dat ik de houwelijcke staat heb gekozen. Toch vind ik ongetrouwd zijn heelemaal niet zoo zielig, een fout, waarin de meeste ‘gelukkig getrouwden’ vervallen. Eddy zou tenminste alle vrijgezellen tot huwelijken willen dwingen. Van Dity heb je natuurlijk gehoord over mijn ‘journalistieke’ werkzaamheden. Het is verbazend aardig werk: ik krijg de telegrammen van Aneta: in Hollandsch, Fransch, Duitsch en Engelsch en werk dit om in Hollandsche krantenberichtjes. Het wordt bovendien vrij aardig betaald en het werk is geheel zelfstandig. Niemand bemoeit zich er verder mee. Het is een aardige tijdvulling ook. Je loopt hier veel kans om door gebrek aan werkzaamheden zenuwziek te worden, zoodat mijn baantje daartegen ook goed helpt. Overigens zou ik toch niet door ledigheid vergaan, daar ben ik veel te actief voor. Tegenwoordig kom ik werkelijk tijd te kort, echter niet door intellectueele genoegens, want die zijn hier niet. Af en toe lees ik eens een behoorlijk boek, wat ik toevallig bij iemand zie of waarover ik een recensie heb gelezen. Alleen op politiek gebied is mijn geest hier verrijkt (dank zij de courant). Ik zou je b.v.b. een volledig overzicht van den toestand in China kunnen geven met de namen der generaals en strategische punten (zonder fouten) erbij. Geen verheffende kennis overigens. Op tooneelgebied genieten wij van de prestaties der alhierwonende amateurs (ik speel ook geregeld mee, meestal als jeune permière) en van enkele gezelschappen, die hier komen (zevende rangs). Zoo hadden wij het ‘Haagsch Tooneel’ (o.a. Chris de la Mar en Kitty Posthumus), Speenhoff (vreeselijk!) en Else Grassau met Margie Morris en Adolphe Engers. De laatsten waren heusch minderwaardig. Dan hebben wij een vrij verdienstelijk amateurs orkest, dat heel aardige avonden geeft und weiter nichts. Je ziet veel verheffende afleiding is er niet. De zegsman van ‘dit overspeligste nest’ had niet geheel ongelijk. Maar het schijnt, dat het op alle kleine plaatsen in Indië zoo is. Het lijkt ook altijd erger, omdat je iedereen kent. Want, wie zegt je, dat alle stellen, die bij Trianon zitten 's middags, elkaars echtgenooten of verloofden zijn? Maar dat weet je hier direkt. In December gaan wij bij Friede logeeren, een heerlijk vooruitzicht, waar wij alle vier erg naar verlangen. Zij verwacht momenteel haar derde baby. Wij zijn nog steeds met zijn tweetjes, aan één kant jammer, hoewel wij het toch geen hopeloos gemis vinden. Mij dunkt ik heb werkelijk mijn best gedaan met deze brief. Hoor ik nog eens wat? Heel veel hartelijke groeten van je Ine Verleden week kwam je kaart uit Nürnberg, waarvoor mijn dank. Hoe is het toch met broer Wim? Daar schrijf je niets over. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum F Briefwisseling Menno ter Braak - Ds J.L. Faber Menno ter Braak aan J.L. Faber (Zutphen) Eibergen, 1 november 1931 Eibergen, 1 Nov.'31 Zeer geachte heer Faber Zoojuist vond ik in E. de aankondiging van de lezing, die wij destijds in de schaduw van de Avro afspraken. Heel graag wil ik gebruik maken van Uw vriendelijke uitnoodiging, om bij U te logeeren en zelfs zou ik de onbescheidenheid nog iets verder willen drijven, door te vragen, of ik misschien bij U mag (mee) eten op dien dag. Ik kom n.l. 17.05 in Zutfen aan; zonder Uw tegenbericht ga ik dan maar naar Uw woning. M.vr.gr. Uw dr. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan J.L. Faber (Zutphen) Rotterdam, 2 januari 1933 Rotterdam, 2 Jan.'33 Het zou mij zelf belachelijk in de ooren klinken, dezen brief te beginnen met ‘Zeer geachte heer Faber’; daarom begin ik ditmaal zonder aanspreektitel. Ik heb [?] het vervelende gevoel, dat ik iets niet gezegd heb, dat ik mij vast voorgenomen had te zeggen; maar aangezien ik geloof, dat u den zaak toch geheel begrijpt, kan ik op het gegeven moment nooit tot het ‘doen van een stap’ komen, in casu een gelegenheidsgezicht zetten en zeggen: ‘Zou ik u even alleen mogen spreken?’ - In de eerste plaats moet ik u toch eens zonder omwegen kenbaar maken, hoe buitengewoon ik uw houding tegenover mij in het afgeloopen jaar heb geapprecieerd. Dat u mij in uw huis heeft ontvangen, zonder dat ik mij met een officieel woord geïntroduceerd had, is op zichzelf al een wonder (gegeven de wereld, waarin wij nu eenmaal leven); maar dat u mij bovendien met zoo duidelijke sympathie hebt ontvangen (er u b.v. niet aan geërgerd hebt, dat ik zoo nu en dan iets tegen ‘de’ theologen beweer) en daarmee mijn sympathie getoond hebt te voelen, ondanks mijn algemeene dominees‘haat’ - dat, om kort te gaan, heeft mij bepaald gesteund in mijn omgang met Ant. Misschien hebt u zichzelf niet eens gerealiseerd, welk een weldaad u mij bewezen hebt door mij niet onmiddellijk (zooals de eerst de beste a.s. schoonvader zou hebben gedaan) naar mijn ‘bedoelingen’ te vragen; door mij, integendeel, maar gewoonweg rond te laten loopen. Ik heb daardoor in de goede sfeer geleefd, die ik absoluut noodig had en daarvoor ben ik u oprecht dankbaar. Ik behoef u dan ook zeker niet meer officieel uw dochter ten huwelijk te vragen; ik denk, dat u bij de officieele uitdrukking alleen al lacht. Maar niettemin, ik zou geen practische plannen willen maken, voor u in die plannen te hebben gekend en de bevestiging te hebben ontvangen, dat u die goedkeurt. Ant heeft destijds met u over onze verhouding gesproken en ik hoef daaraan dus niet veel toe te voegen; wij zijn zoo vaag van zins, in den zomer te trouwen. Als u daartegen geen principieel bezwaar hebt, hopen wij binnenkort die plannen nader uit te werken. Nogmaals, dit is geen officieele brief, maar voor alles een document van een dankbaar mensch. ‘Een schoonvader kan alles verpesten’; dat zult u mij zelf toegeven. Hij kan ook alles in de goede richting sturen; geval ds. J.L. Faber. ik zou alleen bijna met Ant trouwen om zoo'n schoonvader te krijgen; nu, en daarom alleen doe ik het niet eens. Ik heb mij niet eerder geuit, omdat ik, voor zoover dat menschelijkerwijs mogelijk is, verzekerd van mijzelf wilde zijn in alle opzichten (gegeven ook mijn vorige vergissingen). Het komt er dus toch eigenlijk op neer, dat ik u Ant ten huwelijk vraag; dat is geen phrase, omdat mij aan uw toestemming ook werkelijk iets gelegen is. hart. gr., ook voor de overige familie Uw toeg. Menno Beukelsdijk 143b. R'dam Origineel: particuliere collectie J.L. Faber aan Menno ter Braak (Rotterdam) Zutphen, 7 januari 1933 Zutphen, 7 Jan. '33 Beste Menno, De aanhef is voor mij misschien wat minder moeilijk dan voor jou. Hij vloeit mij tenminste nog al gemakkelijk uit de pen. Je brief heb ik gelezen en een paar dagen bij mij gehouden, alvorens er op te antwoorden. Maar ik wil er toch geen Zondag over heen laten gaan, al is wat ik te schrijven heb alles behalve van gewonen aard. Het betreft de toekomst van Ant, met wie ik een belangrijk stuk van ons beider bestaan heb samengeleefd. En dan Mineke als ‘die Dritte im Bunde’. Samengeleefd in wederzijdsche genegenheid en onderling vertrouwen, gesterkt door groote openhartigheid. Zelf van jongs af aan gewend om eenigen eerbied te hebben voor anderer overtuiging, heb ik mij daar ook aan gehouden waar ik langzamerhand jongeren om mij heen kreeg. Ik voor mij heb mijn Multatuliaansche tijd gehad en dien geheel kunnen uitvieren, juist omdat men mij rustig mijn gang liet gaan. Zoo heb ik ongedwongen het waardevolle kunnen vergaren en het waardelooze over boord gooien. Niemand heeft mij bij dat belangrijke schiftingswerk gehinderd. Ik heb daar later een aanwijzing in gevonden hoe te handelen tegenover anderen die in mijn omgeving opgroeien of zich bewegen. Vandaar dat ik je zonder eenige voor- of tegeningenomenheid kon ontvangen en met volle belangstelling je heb gevolgd. Als er toch iets van vooringenomenheid geweest is, die me over eenigen mogelijken schroom licht deed heenstappen, dan kwam dat door het nest waar je uitgebroed bent en waarvan je de veeren wel kwijt bent geraakt, maar dan blijft er toch altijd iets wat niet van buiten zit. Je ouderlijk huis in Eibergen heeft mij tallooze keeren geherbergd en altijd was het mij een vreugde met je Vader te praten over de belangen van Kerk en Staat en wetenschappelijken arbeid, terwijl je Moeder, wel verre van zoo'n beetje aanvullend te werk te gaan, onder de gastvrouwelijke zorgen door, haar eigen kijk gaf en zoodoende mij telkens tot nieuwe verantwoordelijkheid prikkelde, ook in het kleine. Van al deze goedheden heb ik steeds dankbaar genoten. Zoo was je mij eigenlijk geen vreemde en is het daaraan dunkt mij mede toe te schrijven dat je je thuis hebt gevoeld bij ons. Dat daarbij een zeker percentage van mijn (schoon)vaderlijke eigenschappen aan je critisch vernuft ontsnapte en je nog al over mij te spreken bent, is een binnenpretje waard. Waar ik Ant volkomen meende te kunnen toevertrouwen om zich door eigen inzicht te laten leiden, ook bij het beantwoorden van de vraag, met wien zij het aan zou durven om het leven verder op- en uit te bouwen, daar is er voor mij geen enkele reden om niet te zijner tijd met verlangen jullie plannen te vernemen en in alle bescheidenheid, gelijk een ouder past, mijn opmerkingen ten beste te geven. M.a.w. wij zullen je graag in onzen familie-kring opnemen. Als ik jullie zoo samen zie, dan lijkt het mij toe dat er wel eenige gelukkige mogelijkheden zijn, waarvan ik hartelijk hoop dat zij even zoo vele werkelijkheden mogen worden. Met hartel. groet J.L. Faber Origineel: particuliere collectie Menno ter Braak aan J.L. Faber [Zutphen] 9 januari 1933 Rotterdam, 9 Jan.'33 Beste a.s. schoonvader! Ook deze aanhef is nog niet geheel vrij van storende klankelementen; maar ik wil niet te voorbarig zijn! Ik dank u zeer hartelijk voor uw brief, waaruit ik heb opgemaakt, dat wij het vrijwel eens zijn; iets, waaraan ik trouwens niet getwijfeld had, maar waarvan de schriftelijke bevestiging mij toch bijzonder veel genoegen doet. Een oogenblik was ik bang, dat ik in mijn brief te veel humor had verschoten en te weinig gewezen op de ernstige kant van mijn plannen; maar ik dacht wel, dat u die daar doorheen zou lezen. Nogmaals verzeker ik u, dat ik, zoover dat menschelijkerwijs gesproken mogelijk is, geloof in mijn gevoelens voor Ant, juist omdat zij geheel verschillen van mijn vroegere ervaringen op het gebied der (laat ik maar met één woord zeggen wat twintig dingen omvat) liefde. Een bewijs is mij daarbij (als ik het noodig had), dat mijn vrienden ook de hare zijn en dat zij haar waardeeren om haar zelf; zooals ik in alles haar genegenheid voor u begrijp en deel. Wij hebben gedacht aan den maand Juli voor ons huwelijk, maar voor vaste plannen voor den zomer terwijl het nog winter is, zijn wij beiden te weinig eerzuchtig. Misschien wilt u er uw gedachte ook al eens over laten gaan. M. hart. gr., ook voor de familie Uw toeg. Menno t.B. Origineel: particuliere collectie Menno ter Braak en Ant ter Braak-Faber aan J.L. Faber [Rochefort] [Sils Maria, 7 augustus 1933] Lieve Pipa Aan ommezijde staat een op rijm in de rotsen gebeitelde tekst van Nietzsche; het doet mij denken aan een gezang, maar dat is zeker een associatie uit domineesland. Het is hier prachtig. Wij hebben het best. h.gr. Menno Dag! Ant Adres: Hotel Alpenrose Sils Maria (Engad.) tot ± Donderdag Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Johan Fabricius Johan Fabricius aan Menno ter Braak (Rotterdam) Den Haag, 16 oktober [1930] Den Haag, 16 october Zeer geachte Heer, ingesloten 'n foto, dien ik, indien mogelijk, na gebruik van U terug zou willen ontvangen. Ik neem aan, dat de volgende biografische gegevens U voldoende zijn: Geboren te Bandoeng (Java), 24 Augustus 1899, als zoon van den tooneelschrijver Jan Fabricius. Op veertienjarigen leeftijd kwam ik met mijn ouders voorgoed naar Europa. Mijn vader vestigde zich te Parijs, maar de oorlog maakte het wenschelijk om naar het eigen vaderland te gaan. Intusschen had Parijs en de omgang met artisten mij de eerste kunstontroering geschonken; na nog korten tijd de H.B.S. bezocht te hebben, meldde ik mij voor de Haagsche Academie van Beeldende Kunsten aan. Later slaagde ik voor de hoogste klasse der Amsterdamsche academie. In het laatste oorlogsjaar ging ik als ‘Kriegsmaler’ der Oostenrijksche regeering naar het Piave-front, leefde 'n half jaar in de loopgraven en publiceerde daarvan enkele indrukken in De Gids en elders. Het was Johan de Meester, die mij daarbij introduceerde. Ik schreef twee jongensboeken: Eiko van den Reigerhof en De Scheepsjongens van Bontekoe en twee tooneelstukken: Dole Wapper en Hans de Klokkenluider. Het eerste werd onder regie van den thans overleden dr. de Gruyter opgevoerd in de Kon. Ned. Schouwburg te Antwerpen: het tweede ging in den Haag bij Het Princessetooneel en Odeon; het werd ook in enkele Duitsche steden gespeeld. In 1922 vertrok ik naar Zuid-Amerika, zwierf in het binnenland op het grensgebied van Paraguay, Bolivia en Brazilië en verzamelde daar de stof voor mijn roman Mario Ferraro's IJdele Liefde. In Europa teruggekeerd wijdde ik mij weer 'n paar jaar geheel aan het schilderen, tot ik in 1925 de eerste van 'n reeks reizen naar de landen om de Middellandsche zee begon en mij daarbij bepaalde tot het schrijven van reisschetsen en zelf-geïllustreerde kindersprookjes. Ik moest, na lang uitstel, in Holland soldaat worden en schreef naar aanleiding daarvan Het Meisje met de blauwe Hoed, -terwijl de eerste van mijn Middellandsche Zee-reizen (waarbij ik van kleine Hollandsche vrachtbooten gebruik maakte) aanleiding werd tot Charlotte's Groote Reis. Thans werk ik aan 'n nieuwen roman: De Veelbeminde Pipistrello: dit werk is als trilogie opgezet; ik hoop het eerste deel in het voorjaar 1931 te kunnen publiceeren. Misschien is dit overzicht U toch nog iets te lang uitgevallen, schrapt U dan maar wat U minder belangrijk voorkomt; ik geef U plein pouvoir en verblijf na vriendelijken groet, gaarne hoogachtend Uw dw. Johan Fabricius Origineel: Amsterdam, UB Briefwisseling Menno ter Braak - Faculteitsvereeniging van Letteren en Wijsbegeerte Stedelijke Universiteit te Amsterdam Faculteitsvereeniging van Letteren en Wijsbegeerte Stedelijke Universiteit te Amsterdam aan Menno ter Braak IJmuiden, 17 december 1935 IJmuiden-Oost. 17-XII-1935 Weledel zeergeleerde heer! Hierbij heeft ondergetekende: praeses van de Faculteitsvereeniging voor letteren en wijsbegeerte aan de Stedelijke Universiteit te Amsterdam den eer U uit te nodigen een lezing voor bovengenoemde vereeniging te houden over de Nederlandse letterkunde sedert de Wereldoorlog. Ons bestuur stelt zich voor vier lezingen te doen houden over de moderne letterkunde n.l. over de Nederlandse, de Duitse (door Dr. [onleesbaar], lector aan de Sted. Un.), de Franse (door Prof. [onleesbaar]) en de Engelse (misschien dor Prof van Kranendonck). Deze zouden dan telkens met één week tussenruimte op Woensdagavond gehouden worden in het gebouw der S.U. te beginnen ongeveer midden Februari de lezing over Nederlandse letterkunde. Het zou ons bestuur een grote eer zijn indien gij aan ons verzoek gehoor zoudt willen geven. In dat geval zou ik gaarne van U vernemen, of tijd en onderwerp U schikken en welke kosten dit voor ons bestuur meebrengt. Gaarne U toestemmende antwoord tegemoet ziende, heb ik de eer te zijn van U, weledelzeergeleerde heer, de dienstvaardige dienaar [onleesbaar] Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Herman de la Fontaine Verwey Herman de la Fontaine Verwey aan Menno ter Braak Amsterdam, [1926] Maandagochtend Beste Menno, Dezer dagen werd mij bijgaande uitnodiging ter hand gesteld met het verzoek zoo mogelijk een kritiek in P.C. te plaatsen. Gezien mijn verregaande incompetentie op dit gebied ben ik zoo vrij genoemd document aan jou te endosseeren. De reden dat op kritiek prijs gesteld wordt, ligt in het feit, dat Maria Viola geïnspireerd door haat tegen de firma Mak, in het Handelsblad een zeer zonderling artikel lanceerde, ondanks het gunstig oordeel der heeren Havelaar, Veth.- Mogelijk vindt je in een [bezoek] aanleiding je - naar ik tot mijn genoegen zag te Parijs opnieuw gesneden - pen in beweging te stellen. Overigens als steeds [t.t.] Herman de la Fontaine Verwey Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Herman de la Fontaine Verwey aan Menno ter Braak (Eibergen) Hilversum, 4 april 1925 Hilversum 4 April '25 Waarde Collega, Even vóór mijn vertrek had ik vanmorgen het genoegen een telefoonische vertolking van je briefkaart door den heer Clausen te hooren. Ik kreeg daarvan den indruk, dat je eenige moeilijkheden gehad hebt met je journalistiek geweten - ten onrechte geloof ik want het is een onmenschelijke taak te beslissen, welk van twee verschillende meeningen van verstandige menschen juist is. Wil je echter geacht worden een eigen meening te bezitten, kies er dan één op goed geluk uit en houdt daar aan vast - vooral als je merkt dat je mis bent - en iedereen zal je vastheid van oordeel prijzen. Ter zake echter: dank zij de [onleesbaar] van Jan Bletz is het geïncrimineerde stuk weggelaten en vervangen door een sussend distichon van Hendrik, dat als grafsteen op de tragische figuur van Polly kan dienen. Verder vroeg je het oordeel der redactie over P.W.'s laatste maaksel (als ik het wel begrepen heb)? Ik heb me er niet mee bemoeid, omdat je persoonlijk voor een antwoord wilde zorgen. Het is m.i. een uiting van de meest mogelijk laag-bij-de-grondsche bekrompenheid. Overigens had je kunnen verwachten, dat deze held je zou kwetsen op de eenige plaats waar hij je treffen kan. Koester overigens geen al te groote wrok tegen het genus lieden, waartoe de heer Westerdijk behoort. Zij behooren tot de nuttige menschensoort op deze wereld en moesten eigenlijk op staatskosten gevoed worden. Want zij jagen de baantjes op dit ondermaansche en als zij er niet zijn, moeten wij, voor de jacht totaal ongeschikten, het doen. Eén detrimente van onze medemenschen en ons zelf. Wijders mijn dank voor je [moeite's] de inlichtingen. Glimlach maar valsch en wellustig in het net van de [Slingerbeek]. Ik volg je spoedig naar Arcadiè [Vale!] Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Herman de la Fontaine Verwey aan Menno ter Braak (Eibergen) Hilversum, 2 augustus 1925 Hilversum 2 Aug. 1925 Waarde Collega, Zoo juist ontvang ik bericht uit Uriage-les-bains dat Harry Hülsmann daar voorloopig nog zal blijven. We kunnen dus zonder bezwaar de 8ste als uitverkoren datum behouden. Behoudens tegenbericht verwacht ik je dus Zaterdag a.s. op de Cruyshoeve, Harderwijkerweg, Laag Soeren. In verband met de afstanden die sommige leden van het illuster gezelschap hebben af te leggen, leek het me het best de vergadering tegen 2 uur rond een landelijke lunch te vereenigen. In verband met je verdere expedities maak ik je er op attent dat logeerruimte aanwezig is. Vale! H. de la Fontaine Verwey Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Herman de la Fontaine Verwey aan Menno ter Braak (Eibergen) Laag Soeren, 7 april 1926 de Cruyshoeve 7 IV 26 Amice, Dezer dagen kwam me in de landelijke eenzaamheid je bespreking van Teirlinck's ‘Wonderlijke Mei’ in de laatste ‘Vrije Bladen’ in handen. Evenals de critici in de andere bladen (o.a. de Gids) is het je blijkbaar ontgaan dat de ‘Wonderlijke Mei’ niet het nieuwste werk van T. is, maar een herdruk van de beste novelle uit zijn eerste, zeer opmerkelijke bundel ‘De Doolage’ (Krimpen a/d Lek, 1903)- Een en ander doet natuurlijk aan de waarde van je bespreking, die ik zeer waardeerde, niets af; ik wilde alleen pro memorie de opmerking maken. Met hartelijke groeten -mede namens mijn familie [t.t.] Herman de la Fontaine Verwey Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - M. Frenkel M.B. Frenkel aan Menno ter Braak (Rotterdam) 24 december 1933 24/12-'33 Hooggeachte Heer, Hierbij zend ik U nog enkele verzen, waarvan wellicht iets kan worden geplaatst in ‘Forum’. Hoogachtend, MB Frenkel Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan M.B. Frenkel (Rotterdam) 10 januari 1934 10 Januari 1934 Zeer geachte Heer Frenkel, Namens de redactie moet ik U mededeelen, dat uit Uw collectie verzen het gedicht Veel kleine waarden ter plaatsing is opgenomen. De overblijvende gaan hierbij dus terug. Wij hopen op uw blijvende belangstelling te mogen rekenen. Met de meeste hoogachting, namens de redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan M.B. Frenkel (Rotterdam) 11 april 1934 11 April 1934 Zeer geachte heer, Hierbij deel ik U mede, dat, van de door U ingezonden copie, het gedicht Belijdenis wordt overgenomen. De andere verzen stuur ik U hierbij tevens terug. Namens de redactie, Met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Sigmund Freud Sigmund Freud aan Menno ter Braak [na 6 mei 1936] MAI 1936 ICH DANKE HERZLICH FüR IHRE TEILNAME AN DER FEIER MEINES ACHTZIGSTEN GEBURTSTAGES Freud Origineel: Literatuurmuseum Briefwisseling Menno ter Braak - Het Fundament Het Fundament aan Menno ter Braak [Den Haag] Amsterdam, 12 februari 1935 12-2-'35 Geachte Heer: Het Fundament, waarvan wij U tegelijkertijd een exemplaar toesturen, heeft het plan opgevat in samenwerking met Mr. L. Vooys een nr. uit te brengen gewijd aan de problemen van het strafrecht. De bedoeling is objektief en zakelijk de wording en ontwikkeling van de opvattingen over misdaad en straf in Nederland na te gaan. Daarbij komen dan problemen aan de orde als: generale preventie, misdaad en reklassering, politieke misdaad, enz. Speciale klem dachten wij aan dit nr. bij te zetten door er in op te nemen een aantal getuigenissen van vooraanstaande Nederlandse literatoren, handelende over de vraag: Hoe staat het met het vrije woord in het klassieke land der vrijheid? Het is de bedoeling deze centrale vraag aan de orde te stellen zonder vooropstelling van een partij politiek inzicht. We stelden ons voor ons te beperken tot een viertal getuigenissen, en wel de heer Menno ter Braak over: Vrijheid, de heer Maurits Dekker over: Vrijheid en werkloosheid, de heer Greshoff over: Vrijheid en opstandigheid, de heer Nico van Suchtelen over: Vrijheid en vrede. We hopen dat ge bereid zult zijn de hierin aangegeven taak op U te nemen. Hieronder zijn nog enkele punten aangegeven zoals we ons zouden kunnen voorstellen dat het onderwerp behandeld werd, zonder U ook maar enigszins te willen verplichten. Zo ergens, dan is hier volledige vrijheid binnen het raam van het geheel aangewezen. We verzoeken U zeer dringend dit voorstel in overweging te willen nemen in het belang der zaak waar het hier om gaat. In afwachting van Uw antwoord tekenen wij, Hoogachtend, Het Fundament [S. van Praag] Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Schema: De klassieke bodem der Vrijheid. I.Vrijheid: Algemene kulturele betekenis, kultuur en diktatuur, vrijheid en leiderschap, enz. II.Vrijheid en Vrede: Manifest der professoren en de Eerste Kamer, toepassing dienstweigeringswet, tijdelijke inbeslagname van anti-militaristisch propagandamateriaal, ter wille van de openbare orde, wet op de luchtbescherming, vrijheid van getuigen. III.Vrijheid en opstandigheid: Wijziging kieswet, ambtenaren reglement, de zaak Liepmann, Laren, verdedigingsrechten der politieke verdachten. IV.Vrijheid en werkloosheid: Bankgeheim, werkverschaffingsrecht, recht van politieke werkzaamheid. Het Fundament aan Menno ter Braak [Den Haag] Amsterdam, 21 februari 1935 21-2-35 Geachte Heer, In aansluiting op ons schrijven van 12-2-35 het volgende: Het is ons gebleken dat er enig misverstand ontstaan is omtrent de omvang en de preciese bedoeling van het artikel waarvoor wij U uitnodigden. Ter verduidelijking delen wij U tans nog mee dat ons voor ogen stond een bijdrage van 1-2 pag., die niet de bedoeling zouden hebben van een wetenschappelijke analyse, doch veel meer die van een getuigenis. Van daar ook dat wij ons tot U wendden als schrijver, als vertegenwoordiger van het Nederlandse kulturele leven. Als het mogelijk was zouden wij gaarne Uw bijdrage begin Maart ontvangen. Wij meenden deze opheldering nog even te moeten geven en tekenen in afwachting van Uw antwoord, Hoogachtend, Het Fundament [S. van Praag] Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum G Briefwisseling Menno ter Braak - Jacques Gans Menno ter Braak aan Jacques Gans Den Haag, 5 september 1934 Zeer geachte heer Gans Met dank voor uw brief, en ook voor de zending Marx, die ik in de vacantie ijverig geëxploiteerd heb. Om eerst daar even over te beginnen: Marx is precies wat ik dacht. M.i. een scherpzinnige pamflettist, zonder eigenlijk gevoel voor de nuance (Nietzsche!), handig, au fond een dogmaticus, maar met de flair om dat te verbergen. Het Communistisch Manifest, dat ik nooit eerder in zijn geheel had gelezen, is in zijn soort een meesterstukje. In de ‘Deutsche Ideologie’ staan ook veel goede dingen, maar deze omkeering van Hegel is mij toch telkens te simplistisch. Ik betwijfel verder, of Marx wel precies begrepen heeft, wat ‘Sankt Max’ met ‘geest’ bedoelt. Natuurlijk is Stirner het type van den kleinburger, maar was hij ook nog niet iets meer? Het historisch-materialistische trekt mij als werkwijze aan, maar stoot mij als leer af. Bovendien: ik geloof niet aan die ‘wetten’ en dat schijnbaar zoo ijskoude dialectisch verloop van de geschiedenis. Het is evengoed te bewijzen, dat het proletariaat als [??] nooit zou hebben bestaan, als Marx het woord ‘[??]’ niet had gecreëerd en daarmee de parool doorgegeven, dat voor eenige decennia voldoende bezwerende kracht kom hebben voor het menschdom. In het negatieve geef ik Marx meestal (natuurlijk?) groot gelijk b.v. waar hij tegen Proudhon of Feuerbach polemiseert. Uw brief over de emigranten was uitstekend! Geestig en licht verteerbaar en toch ‘betere’ journalistiek. Er staat verder gezet een brief over de Hallen[?], maar hebt u nog meer gezonden? Ik kreeg verder nog niets. Uw uitgangspunt voor het Forum-artikel lijkt mij zeer goed. (Titel ook). Hoe internationaler het verband, hoe beter natuurlijk. De verwaarloozing van het individu in de collectiv litteratuur, lijkt mij een symptoom van de algemeene verwaarloozing bij de collectieven van het individueele tout court. De abstractie is hier present, en de persoonlijke relatie tot de wereld er geweest is. Wat het voorschot betreft: van Nijgh & v. Ditmar kan ik dat niet vragen, omdat het stuk nog niet gezet is en formeel nog niet aangenomen. Maar ik kan u zelf 250 francs leenen op 25 Sept.; dan komt mijn salaris los. Mocht u het geld absoluut noodig hebben voor die datum, dan zal ik probeeren het elders zoolang zelf te leenen. Het hoeft u geenszins te bezwaren, schrijft u het ronduit. Deze zaken behoren bij bepaalde aangename relaties geen probleem te zijn, als het geld ergens is. U kunt brieven voor de krant ook aan mijn adres Pomonaplein 22 zenden! m.v.gr. ook van mijn vrouw Uw Origineel: ? Jacques Gans aan Menno ter Braak (Den Haag) Den Haag, 20 november 1934 Den Haag 20 Nov. '34 Laan van N.O.I 147a Zeer geachte heer Ter Braak, Hierbij het antwoord op het libel van Dr. Endt. Ik heb er weinig aan toe te voegen, alleen bewaar me voor dit soort volwassenheid! Intusschen met vriendelijke groeten, ook aan Uw vrouw Gans Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Jacques Gans aan Menno ter Braak Parijs, 21 december 1937 Parijs 21 December '37 18 Rue Monsieur le Prince Beste Ter Braak, Rudi van Lier laat mij geregeld je critieken in het Vaderland lezen. Je bespreking van Van Schendels Grauwe vogels en van Texeira de Pascoaes' Paulus hebben mij zeer getroffen; vooral de laatste dat bijna een zelfstandig essay over mystiek-antimystiek geworden is en dat ik ook zonder het boek zelf gelezen te hebben waardeeren kon. Maar het boek interesseert mij nu ook en als je soms een exemplaar van die vertaling zou kunnen bemachtigen voor mij, houd ik mij aanbevolen. Over het onderwerp religie en communisme heb ik voortdurend gesprekken met Rudi van Lier, min of meer gebaseerd op je Nieuwe Christenen. Ik wil daar niet op vooruit loopen, omdat ik daar bij het hoofdstuk ‘[Veraart] en het kropgezwel’ op terug kom. l'Espoir van Malraux verscheen intusschen, en verleent alle stof om jouw theorie te bevestigen. De stof, die mijn tegenovergesteld standpunt vertegenwoordigt, wordt langzamerhand in de landen van Europa uitgemoord en op de binnenplaatsen van de gevangenissen in Barcelona en Madrid gefusilleerd. In het heele boek van Malraux wordt angstvallig over deze dingen gezwegen. Geen woord geen zinspeling op de vermoording van Durutti, Andrés Nin, Marc Rhein enz. Malraux is op zijn beurt slachtoffer geworden van de partijreligie, ook al tracht hij deze ‘strijd’ te interpreteeren. Hij bevestigt helaas de indruk, die ik in een gesprek met hem kreeg, dat hij zijn critisch inzicht volmaakt aan zijn drang tot actie heeft opgeofferd. Passages uit ‘La Cond H.’ zooals het gesprek met [onleesbaar] te [Hankou], de beste uit het geheele werk, ontbreken in dit boek volkomen. Het is triest in Malraux een zoo [tam] offer van het partij jezuïtisme terug te vinden. Spanje bewijst dat het eene jezuïtisme, het andere nooit overwinnen kan. Daar is juist iets essentieel anders voor noodig. Het is de vloek van het z.g. anti-fascisme, dat het zich zoo naïef en zonder controle der werkelijkheid in de armen van het eene jezuïtisme wierp. Op al deze dingen zal ik uitvoerig in een boekbespreking terugkomen. Het is voor mij duidelijker dan ooit dat wat de kracht van het communisme uitmaakt, zijn antireligieus element uitmaakt. Dat in zijn degeneratie vorm van het Stalinisme b.v. alles naar religie stinkt, lijkt mij dit uitgangspunt te bevestigen. Het is absurd deze twee [onleesbaar] verschillende dingen met elkaar te verwarren. Het z.g. anti-fascisme is als angstuiting een mystieke beweging en het is logisch dat het zich vastklampt aan het russische jezuïtisme en de volksfront-mystiek, die beiden evenwel een abstractie vormen der redelijke werkelijkheid en als abstractie ook zullen ondergaan. Wanneer je het marxisme, dat zich er mee bezighoudt de reële factoren in de geschiedenis te scheiden van de abstracties, ook een religie noemt, dan wordt redeneeren natuurlijk moeilijker. Ik zal je binnenkort een brochure van Paul Lafargue toesturen om je een ‘heidensche’ kant van het Marxisme onder oogen te geven. Je zou je dat essay een oogenblik in 't russisch vertaald in millioenen exemplaren verspreid in Rusland moeten voorstellen. Ik werk hard aan ‘Tegen den Stroom’ en hoop half Februari klaar te zijn. Fred Batten schreef mij dat du Perron een aandeel van mij wil hebben. Ik heb het hem gestuurd, doch voor het geld hier kan zijn duurt een eeuwigheid. Indien jij mij dit tientje zou kunnen voorschieten, bewijs je mij een zeer grooten dienst. Dan zal ik du Perron per luchtpost schrijven, dat hij het bedrag aan jou toestuurt. Schrijf je mij even of je dit zou kunnen doen? Je critiek op mijn stuk in Gr. Ned is natuurlijk volkomen juist. Indien ik het bedrag daarvoor niet meer dan een jaar geleden ontvangen had, zou ik het ook stellig teruggetrokken hebben. Per drukwerk stuur ik je een fraai stuk ‘Polizeikultur’. Met hart. groeten ook aan Ant je Gans Origineel: particuliere collectie Jacques Gans aan Menno ter Braak (Den Haag) Amsterdam, 2 november 1939 Amsterdam, 2 November 1939 Courbetstraat 17 p/a den heer [Th.] Lehmann Beste Menno, Hartelijk dank voor je brief, waarop ik door de verhuizing - die in de gegeven omstandigheden lastiger problemen opleverde dan ooit - eerst nu tot antwoorden kom. Het heeft mij goed gedaan, dat je uit mijn schrijven hebt opgemaakt, hoe weinig behaaglijk ik mij gevoelde, in den rol, die de laatste jaren mijn deel is geworden. Ik geloof in geen enkel superieur mensch, doch wanneer ik daar in zou kunnen gelooven, weet ik zeker, dat de uitvreter het niet is. Want zelfs als zijn drijfveer nog de minst verwerpelijke is, n.l. de angst voor het maatschappelijke en hij dus een soort van vluchteling is, dan blijft dit soort vlucht toch altijd vol inconsekwenties, omdat hij op bepaalde oogenblikken toch weer de noodige moed dient te verzamelen, om deze vlucht te kunnen blijven voortzetten. Wanneer hij niet tot het inferieure menschensoort wil gaan behooren, die uit den nood een deugd heeft gemaakt en daar een soort ‘sport’ in ziet - een andere vorm van ‘maatschappij’ dus eigenlijk - dan blijven er voor hem, wil hij niet met zichzelf in den knoei geraken op den duur slechts twee mogelijkheden over: zelfmoord of terugkeer naar de doodgewone maatschappij. Kort gezegd dus dit; aan den angst toegeven of hem voor goed overwinnen. Tijdens ons gesprek heb je mij gezegd: ‘Toen je 21 was, heb je toch een goede baan gehad, waarom heb je die dan opgegeven?’ Ik heb daarop geantwoord: ‘Daar heb ik nu spijt van.’ Nog nooit heb ik dat iemand bekend, mijzelf niet eens, maar op 't oogenblik dat het mij over de lippen kwam, voelde ik dat het een zelfoverwinning was en dus de remedie behelsde. Ik geloof nu nog niet, dat iemand die op een bepaald oogenblik van zijn leven afkeer of angst voor de maatschappij krijgt een inferieur wezen behoeft te zijn, wanneer hij daaraan toegeeft. Het lijkt mij, dat hij dit pas wordt, wanneer hij uit zijn angst een maatschappij maakt en zich dat bewust wordt, zonder bij deze nieuwe bewustwording deze ‘andere maatschappij’ te willen ontvluchten. Ik heb deze ervaring nu eenmaal en zonder eenige trots gedaan en het resultaat is dat ik liever naar de gewone maatschappij terugkeer. Dat is alles. En liefst zoo vlug mogelijk. Deze uiteenzetting gaf ik alleen nog even als antwoord op je nabetrachting van je laatste brief. Méral ken ik niet, maar ik vrees dat ik hem niet zoo vermakelijk zal vinden. Nu wat het lijstje betreft! Eerlijk gezegd, zou ik werkelijk niet weten, wie ik daarop zou kunnen zetten. Het aantal menschen in Holland, dat mij zoo nu en dan geholpen heeft is zéér klein, althans voor zoover het een bedrag in de buurt van een tien gulden betreft. Het waren Du Perron, Greshoff, Binnendijk, Braat en jij. Ik ken natuurlijk nog wel andere menschen, maar voor hen is fl 1,- of fl 2,50 al zéér veel geld. Nu je mij deze vraag stelde, valt het mij op hoe weinig menschen ik de laatste tijd gezien en gesproken heb. Sinds de débacle met ‘Le Vice’ is dat er niet op vooruitgegaan. Het bijéénbrengen van een bedrag van fl 150,- zie ik daarom dan ook somber in. Het is met al dit soort dingen soms toch of iets uit Het Proces van Kafka zich voltrekt. Nooit weet men zich scherper van den uitweg gescheiden, dan op 't oogenblik dat hij zich duidelijk voor ons afteekent. En toch weet ik dat met een minimum van menschelijk geluk over twee weken of een maand alles op orde kan zijn. Sprak jij nog met Leopold? Dick Binnendijk zou vandaag met Meulenhof gesproken hebben en morgen kan ik daar iets van weten. Met hartelijke groeten en wees er van overtuigd, dat het mij bittere ernst is je Gans Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Gerda Geissel en grootouders Gerda Geissel aan Menno ter Braak (Amsterdam) Berlijn, 7 maart 1926 7.3.1926 Lieber Menno Für Deine Karte danke ich Dir vielmals. Wir haben den Geburtstag sehr schön verlebt. Zuerst schreibe mir doch bitte umgehend, wann Tante Treu und Onkel Doktor silberne Hochzeit haben. Ich hatte es ganz vergessen. Mutti würde Dir auch schreiben, aber sie hat in den letzten Wochen sehr viel mit der Hausarbeit zu tun, und hat kaum eine freie Minute Zeit, sie will Dir aber in den nächsten Tagen schreiben. Wie lange bist du noch in Amsterdam? Schreibe mir doch gleich über alles Bescheid. Heute habe ich wieder dolle Kopfschmerzen aber sonst geht es mir gut. Wann kommst Du denn endlich nach Berlin? Viele Grüsse und Küsse von Deiner Gerdel Viele herzliche [Küsse] D. Else Geissel. Origineel: particuliere collectie Gerda Geissel aan Menno ter Braak Berlijn, 27 september 1928 Berlin, den 27.9.29 Lieber Menno! Was must Du von mir denken, dass ich jetzt erst schreibe? Es war aber nicht böse Absicht von mir. Die ersten Tage nach meiner Einsegnung war ich krank, und dann musste ich ungefähr jeden zweiten Tag zum Zahnarzt gehen, ich komme gerade davon. Du weisst es ja, wie es im Laden ist, mann will immer schreiben und dann bleibt es immer beim Wollen. Nun danke ich Dir recht herzlich für den schönen Ring, ich werde ihn immer in Deinem Gedenken tragen. Als ich ihn auspackte, blieb mir der Atem stehen, denn so einen hätte ich mir im Traum nicht vorgestellt. Du hast wohl das grosse Los gewonnen, dass Du so spendabel bist? Aber ich kann Dir nur sagen, dass meine Freude grenzenlos war. Für Deinen lieben Brief danke ich Dir auch vielmals. Es kam mir ordentlich komisch vor, Du als Pastor, aber trotzdem habe ich nicht gelacht, sondern im Gegenteil. Die Worte Deiner treuen Freundschaft haben mir sehr wohl getan, und es ist auch mein innigster Wunsch dass unsere Freundschaft ewig die alte bleiben möchte. Am liebsten hätte ich das alles gerne vond Dir selbst gehört, aber das ging ja leider nicht, da Du in der Schule ‘Unsinn’ predigen musstest. Der ernste Tag ist sehr lustig verlaufen. Opa konnte Gott sei Dank raufkommen aber trotzdem geht es ihm leider sehr schlecht! In den nächsten Tagen bekommst Du von uns ein Bild, Onkel Bruno hat welche im Grunewald aufgenommen, da müssen aber erst Abzüge gemacht werden. Nun danke ich Dir nochmals vielmals und sei herzlichst gegrüsst von Deiner Gerdel Viele Grüsse an Alle. Origineel: particuliere collectie Gerda Geissel aan Menno ter Braak (Den Haag) Berlijn, 24 april 1937 Freundliche Grüsse von hier Gerda desgl. Harald Hochhaus [onleesbaar] Origineel: particuliere collectie Gerda's grootouders Geissel aan Menno ter Braak 4 januari 1931 Pirna/Elbe 4. Januar 1931 Lauterbachstr. 8 Lieber Dr. ter Brak! Wie ein Meteor sind Sie am Berliner Himmel aufgestiegen und haben uns dabei unser jüngstes, aber umso lieberes Enkelkind geraubt. Nehmen Sie unseren groβelterlichen Segen zu diesem Schritte in Empfang. Wir können uns keinen besseren und lieberen Enkel denken. Vor der endgültigen Entführung sehen wir uns hoffentlich noch. Dann, lieber Menno, Sie gestatten uns wohl diese Anrede, haben wir noch eine Bitte an Sie. Am 28. Januar d[ieses] J[ahres] hoffen wir unsere Goldene Hochzeit feiern zu können. Der Rest unserer Familie, soweit er nicht in Amerika ist, wird uns feiern helfen. Da dürfen auch Sie nicht fehlen; es sind die Groβeltern Ihrer Braut, die Sie herzlichst bitten, nicht nur uns, sondern auch Ihre Braut und deren nächsten Angehörigen die Feier durch Ihre Anwesenheit zu verschönen. Sie müβten den 27. Januar abends hier in Pirna eintreffen und allerdings einige Tage hier bleiben. Geben Sie uns bitte so bald wie möglich Nachricht, ob und wann Sie hier eintreffen und seien Sie herzlichst gegrüβt von Ihren Geissel u[nd] Frau alias Groβeltern Origineel: particuliere collectie Gerda's grootouders Schulz aan Menno ter Braak 24 januari 1931 Berlin, d.24.1.31. Lieber Menno! Herzlichste Glückwünsche zu Deinem Geburtstage, aber nicht nur dazu, sondern auch für Dein weiteres Blühen und Gedeihen! Dein neues Lebensjahr wird sich anders gestalten wie bisher, doch hoffen wir und haben die feste Zuversicht, daβ Ihr beide, Du lieber Menno, und Gerda, das Leben schon meistern und in gegenseitiger Liebe und Fürsorge auch glücklich sein werdet, und so sehen wir Eurer Vereinigung, wenn dieselbe uns auch etwas schnell kommt, mit Ruhe entgegen und erbitten vom Schicksal das Beste für Euch. Verlebe das letzte ‘einsame’ Wiegenfest recht angenehm, wir werden an Dich denken. Mit vielen Grüβen Dein zukünftiger Opa und Tante Malchen, die eigentlich doch Oma ist. Beste Grüβe Deiner Familie. Origineel: particuliere collectie Briefwisseling Menno ter Braak - Else Geissel-Schulz Else Geissel-Schulz aan Menno ter Braak Berlijn, 13 november 1930 Berlin, den 13.XI.30. Lieber Menno, Nun wird es aber wirklich die höchste Zeit, daβ ich Dir antworte. Zunächst danke ich Dir herzlich für Deine Glückwünsche zu meinem Geburtstage. Ich habe [m]ich wirklich sehr zu Deinem Brief und Gedenken für diesen Tag gefreut. Hoffentlich gehen Deine guten Wünsche in Erfüllung und das neue Jahr bringt bessere Zeiten. Wie unsere Wirtschaftslage in Deutschland ist, ersiehst Du wohl aus den Zeitungen. Wenn man nur wüβte, wann endlich diese Not ein Ende hat. So schlimme Zeiten hatten wir doch noch nie. Und wenn es auch Millionen von Menschen slecht geht so ist es doch kein Trost. Mein Geschäft möchte ich am liebsten verkaufen, ich fürchte nämlich, es wird noch slechter, und dann sitze ich ganz fest. Aber erstens verkauft es sich jetzt sehr schwer, da niemand Geld und Mut hat und zweitens weiβ ich auch nicht, was dann anfangen. Und irgend etwas muβ ich mich zuverdienen. Das erfordern unsere Finanzen. Da ist nun guter Rat teuer. Aber es heiβt eben abwarten und aushalten. Nun wollen wir uns erst mal über Deinen Besuch unterhalten. Wir hoffen alle ganz bestimmt auf Dein Kommen und selbstverständlich kannst und muβt Du bei uns wohnen. Vorausgesetzt, daβ Du mit unserem Bohèmdasein zufrieden bist. Du weiβt ja, wie sich unser Leben abspielt und wir mehr im Laden als zu Hause sind. Gerdel kommt um 5 und Hilde um ½ 6 nach Hause. Aber durch die Feiertage haben wir ja mehr freie Tage. Du bist mir also herzlich wilkommen, schreibe doch bitte mal, wann Du zu kommen denkst und bis wann ungefähr. Ende Januar haben nämlich meine Schwiegereltern goldene Hochzeit und von da sollen wir alle nach Pirna kommen. Das wird natürlich nicht gehen, aber zwei von uns werden wohl doch fahren. Ich möchte nur ein Bissel Bescheid wissen und danach disponieren. Deine Antwort betreffs Gerdel habe ich mit groβem Interesse gelesen. Ich bin sehr Deiner Meinung und werde auch über diesen Punkt noch mündlich mit Dir plaudern. Gerdel war ja noch sehr jung als sie sich für den Mann entschied, bestimmt hat sie ihn sehr gern, aber ich zweifle doch sehr ob sie heut noch genau so denkt. Junger Wein will gären und so ist es auch bei Gerda. Mit der Zeit sieht sie doch wohl vieles in anderem Lichte, aber ich stehe auf dem Standpunkte, daβ jede Beeinflussung schädlich ist, sie muβ selbst durch Erfahrung wissend und reif werden. Doch das Thema ist so vielseitig, daβ ich lieber mündlich davon reden möchte. Erwähne auch Du bitte nichts in Deinem nächsten Brief davon. Nun muβ ich schlieβen. Habe allerlei zu tun. Gib bald Bescheid und sei herzlich gegrüβt von Deiner alten Else Viele Grüsse auch an Truida von uns dreien Origineel: particuliere collectie Else Geissel-Schulz aan Menno ter Braak 26 november 1930 d.26.XI.30. Lieber Menno, Damit Du wenigstens Bescheid weisst will ich Dir schnell schreiben. Ich hatte in diesen Tagen wenig Zeit denn jetzt kommen die Weihnachtsbestellungen u.s.w. Mit Deinem Kommen am Sonnabend den 21. sind wir natürlich einverstanden nicht aber mit Deiner Abreise am 27. Das gibt es ja garnicht, denn dann kommen ja gerade die Tage, an denen wir frei haben und ungestört zusammen sein können. Bis zum heiligen Abend ist doch sicher viel zu tun, am Sonntag den 21. sind die Geschäfte auch von 2-4 auf, da müssen wir aber auch hin. Aber wir haben dann den ganzen Vormittag und Abend für uns und wenn Du Sonnabend vorher ankommst, bist du am anderen Tag nicht gleich allein. Darum passt uns die Sonabend für Dein Kommen besonders gut. Du kannst Dir ja dann in diesen Tagen den Weihnachtsrummel in Berlin ansehen und ein wenig Berlin unsicher machen oder Du leistest mir im Laden Gesellschaft ganz wie Du willst denn vor dem Fest ist unsere Zeit sehr knapp. Aber dann kommen die beiden Feiertage, die Sonntag und Neujahr, da sind wir ganz zu Hause. Und darum musst Du unbedingt bis nach Neujahr bleiben und auch Sylvester miterleben. Zu einem deutschem Weihnachtsfest gehört auch Sylvester. Und Menno, eher lassen wir Dich nicht fort; danach musst Du Deine Zeit inrichten. Wenn Du Deine Zeit nicht länger nehmen kannst, dann komme lieber zwei Tage später und bleibe länger, aber auch keinen Fall vor Neujahr abreisen. Am besten ist es Du kommst am [20] und bleibst über Neujahr. Gib mir bitte recht bald Antwort. Bin sehr in Eile darum für heute Schluss. Herzliche Grüsse auch an Truida Deine Else Origineel: particuliere collectie Else Geissel-Schulz aan Menno ter Braak (Rotterdam) Berlijn, 17 december 1930 d.17.XII.30 Lieber Menno, Wir erwarten Dich also am Sonntag früh, Gerdel wird Dich morgen 7.23 am Bahnhof Friedrichstr. am Zug erwarten. Nun glüchliche Reise und auf frohes Wiedersehen. Dir und Truida viele Grüsse. Deine Else Geissel Origineel: particuliere collectie Else Geissel-Schulz aan Menno ter Braak (Rotterdam) Berlijn, 20 januari 1931 Lieber Menno, Mit gleicher Post schicke ich eine kleine Warenprobe an Dich. Sie enthält eine Waffel und zu dieser Waffel bitte ich Dich mir ein sogenanntes Waffeleisen zu besorgen. Man soll es in Holland in fast jedem Eisen- oder Haushaltladen bekommen. Ich bin darum sehr gebeten worden es an Dich zu schicken und Du tätest mir damit einen Gefallen. Also bewaffne Dich mal mit dieser köstlichen Waffel und [versuche] Dein Heil. Du wird es sicher richtig machen und dann schicke das Eisen auch als Wareprobe sofort an meine Adresse. Schreibe auch, was es kostet, denn der gute Mann muss es natürlich auch bezahlen. Bei dem Päckchen darf aber nichts Geschriebenes beiliegen. Wie steht es denn mit Deinen Papieren? Die brauche [ich] sehr denn Gerdas Pass muss ihrer Staatsangehörigheit wegen auch nach Holland geschickt werden, aber erst müssen alle Papiere hier sein. Und wenn es nicht zeitig [xxxx] dann kann sie am 28 Februar nicht über die Grenze. Du musst auch eine einwilligung Deiner Eltern haben. Und Eile Antwort. Ja Menno, verloben ist schneller als heiraten. Dir und Truida viele Grüsse von deiner ‘Schwiegermutti’ Else. Origineel: particuliere collectie Else Geissel-Schulz aan Menno ter Braak 25 januari 1931 d.25.I.31 Lieber Menno dieses Mal nun kommen meine Glückwünsche an Deinem Geburtstag ganz besonders herzlich. Mögen sich alle Deine Wünsche erfüllen und Dir Dein neues Lebensjahr und die Zukunft nur Glück und Sonne bringen und Du und Gerdel ein restlos glückliches Ehepaar werden. Alle meine guten Wünsche sind mit Euch. Nur noch ein viertel Jahr, dann habt Ihr alle Trennung hinter Euch und Gerdel ist Deine leine Frau und eine richtige Holländerin. Gewiss wird sie auch Heimweh nach hier haben, aber ich denke bestimmt, dass Eure beiderseitige Liebe so gross ist, dass sie das auch überwindet und dann hat sie ja die frohe Aussicht auf die Reise nach hier in den Sommerferien. Das ist sehr lieb von Dir, Menno, dass Du im Sommer mit Gerdel auch nach hier komen willst, da wird uns der Abschied nicht so schwer. Ich wollte Dir am morgen eine ‘Salami’ schicken, bekam aber gestern abend überall nur ganz lange Würste, und die kann ich nicht als Päckchen schicken. Leider konnte ich nicht in die Stadt gehen und wo anders nach fragen, meine Zeit war nur kurz, wir fahren doch am Dienstag nach Pirna und da gibt es noch viel zu erledigen. Stelle Dir vor, Frl. [Hincke] will verkaufen, wird das nicht [xxx] werden? Na, es wird schon mei werden, [nun] vorher keine Aufregung. Und nur lass Dir noch einmal alles, alles Gute wünschen, ich werde morgen an Dich denken und Deine gedanken werden wohl auch bei uns sein. Verlebe Deinen letzten[?] Jungegesellen Geburtstag voller Hoffnungen und Freude auf eine frohe, glückliche Zukunft und freue Dich Deines Glückes. Mit vielen herzlichen Grüssen Deine Schwiegermama Else Wie steht es mit dem [xxxxx]? [xxxxx] Truida. Die Salami folgt noch. Origineel: particuliere collectie Else Geissel-Schulz aan Menno ter Braak 10 maart 1931 den.10.3.31 Lieber Menno, von Tag zu Tag verschob ich das schreiben an Dich, gestern wollte ich es ganz bestimmt tun, aber da ich noch gar keine Nachricht von Gerdel und van Dir hatte, war ich nur unruhig. Heute endlich kamen nun Gerdels Karten an und ich sehe daraus, dass es Dir wieder besser geht und Gerdel gut angekommen ist. Sie hat ja wirklich einen wundervollen Emppfang gehabt, so dass ihr die Traurigkeit wegen Deines [Fxxxx] sicher etwas genommen war. Na, Du kannst Dir wohl denken wie untröstlich sie war als sie von Deiner Krankheit las und Dein Telegram kam. Doch nur ist alles gut, Ihr beide hat Euch und die Stunde [xxxx] ist sicher schon doppelt und dreifach nachgehollt!! Heute vormittag war ich auf den Standesamt, Eure Trauung ist nun am Donnerstag den 9.4 um 1 Uhr vormittag. Die Vormittagstunden waren schon alle besetzt und ich denke auch, die Zeit passt so am besten. Es tut mir selbst sehr leid, dass Ihr [xxxx] noch[?] einen ganzen Tag langer warten müsst, aber durch die Freitage ist es wirklich nicht anders möglich am 3. Freitag muss ich im Geschaft sein und dann kann man ja auch infolge der Freitage[?] nichts vorher besorgen und [xxxx]. Doch nun kommt die Feier selbst und das ist das schwierigste Teil: Menno, ich war einfach sprachlos über Deinen Brief, und Deine so [treue] Fürsorge. Du bist wirklich eine gute Seele und ich glaube wirklich, ich kann mit meinem Schiegersohn zufrieden sein. So sehr ich mich über Deine Hilfe frohe und danke, so sehr bedrückt mich auch die Gedanke, - jetzt ist der Brief 1 ½ tage liegen geblieben, immer kam [xxx] dazwischen.- Gedanke dass Ihr die ihr als [xxx] [xxx] geben sollst. Heute abend muss ich noch mal mit [xxx] sprechen, in den letzten Tagen war es nicht möglich, da abends wenn wir hinkamen, [xxx] oder andere Störungen waren. Ich wünschte ich konnte Euch den Hochzeitstag von mir allein aus feiern, ohne meinen Vater fragen zur mussen. Ich habe ja die Hoffnung nicht aufgegeben dass er die Hochzeit [xxx]ausrichtet denn wenn er [xx] gerade jetzt mehrere Tausend Mark für das Haus ausgeben muss, so wird er vielleicht auch noch etwas mehr [xxx]. Wenn ich heute bestimmten Bescheid haben solle, so schreibe ich gleich, damit Ihr sofort [xx] alles steht, wenn Ihr nach Tiel geht. Sollte ich keine Antwort bis dahin geben so kannst Du vielleicht auf alle Fälle mit Deinem Onkel sprechen, definitiven Bescheid kannst Du ihm dann ja jederzeit geben. [xx] es ist doch grässlich, dass so viel vom Geld abhängt, wie viel [xxx] konte dann oft ale sein. Besprich doch mal alles mit Gerdel [xxxx], ich freue mich nämlich sehr dass Deine Mutter nach Berlin kommt und möchte sie auf keinen Fall missen. Wann werden den alle kommen und wer? Wir müssten das ja auch wissen, damit wir uns mit unserem eventuellen Verwandten, die können danach [xxx], da nur 18 Personen bei [xxx], im Esszimmer sitzen können. Du und Wim, Ihr könnt unter schlafen und 2 Personen können bei mir wohnen, wenn Gerdel nachher weg ist mit jemand. Wir sind ja leider mit dem [xxx] [xxx] und hoffentlich ist es deine Mutter nicht zu ungemütlich. Aber ich werde scjon mein möglichstes tun um es ihr und deinen Schwestern recht gemütlich zu machen. [xxx] Ihnen nur immer unser Bohemeleben sonst bekommen sie einen Schreck wenn sie hier sind. Aber nach[xx] habe ich auch mehr [xx] und dann kann ich mich [xxx] ofter im Laden vertreten damit ich zu hause bleiben kann. Sie macht ihre [xxx] recht[?] gut. Nun schreibe mir nur auch recht bald wie die Reise und Wohnpläne [gexxx] sind und wer aller kommt und wann. Ich gebe du auch so schneel wie möglich Bescheid. So, nur ist auch dieses schwierige Thema behandelt, dieser Brief fiel mir sehr schwer und es bedrückt mich auch noch dass nicht alles geklärt ist und Ihr vieleicht wie[?] [xxx] sein müsst. Dass Du es gern [xxx], davon bin ich überzeugt, aber das es mir peinlich ist, müsst Du auch verstehen. Doch Gerda möchte auch Hochzeitstag nicht ganz ohne Feier verleben. Wir wollen nur den Daumen kneifen dass alles recht, recht gut wird. Heute in 4 Wochen ist die feierliche Handlung schon vorbei und Ihr seid Mann und Frau. Bist Du sehr froh dass Gerda bei Dir ist? Sie schreibt ja sehr selig und ich wünsche Euch vor ganzem Herzen alles Glück, dass eine Mutter nur wünschen kann. Wenn doch Rotterdam nicht so weit wäre das macht mir oft sehr treurig, glaube mir, es fällt mir sehr schwer, gerda so weit und so schnell [xxxx], aber Ihr Glück [xxx][xxx][xxx]. Nun will ich noch einige Zeilen an Gerda selbst schreiben, sonst ist sie raurig. Wurde nicht wieder krank. Du hast uns einen schönen Schreck angejagt. Zum Schluss viele Grüsse von Deiner Schwiegermama, gename[?] Else. Der Standesamtbogen soll vom [xxx] gestempeld werden sein und dann schickt ihn mir ein, der Standesbeambte will ihn bald haben. Origineel: particuliere collectie Briefwisseling Menno ter Braak - J. van Gelderen Menno ter Braak aan J. van Gelderen (Hilversum) Den Haag, 13 Februari 1934 Pomonaplein 22 den Haag. 13 Febr.1934. Hooggeachte Mr. van Gelderen, Hierbij stuur ik U een van de drie ingezonden gedichten weer terug. ‘Brood en Spel’ en ‘De deftige disselaars’ worden geplaats[t] en wel vermoedelijk in het Maartnummer. De redactie hoopt zeer op Uw verdere belangstelling te mogen rekenen. Namens de redactie Met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Gerhard Gerdes Gerhard Gerdes aan Menno ter Braak (Den Haag) Amsterdam, 19 april 1935 19 April 1935 Zeer geachte heer ter Braak, Ik heb de eer U hierbij aan te bieden een door mij geschreven satyre op filmgebied met beleefd verzoek mij te willen berichten of deze in aanmerking kan komen voor opname in het onder Uwe redactie staande maandblad ‘Forum’. U zult U terecht afvragen, waarom het maandblad de ‘Filmliga’ het artikel niet plaatst, daar dit toch meer op haar terrein ligt. Ik heb het echter niet eens ter plaatsing aan de ‘Filmliga’ aangeboden, omdat het mij wil voorkomen, dat dit blad zich gedurende het laatste jaar, blijkens haar inhoud, in geenendeele meer bekommert om dingen, die met de film te maken hebben, maar alles in het werk stelt om het woord ‘onafhankelijk’, dat op haar titelblad voorkomt tot een aanfluiting te maken door stupide artikelen over hersenschimmen als b.v. de ‘regeneratie’ van de Amerikaansche film en het ‘met belangstelling’ volgen van de ‘ontwikkeling’ (sic) van de Nederlandsche filmindustrie. Men zou er om lachen als het niet zoo treurig was. Een gunstig antwoord Uwerzijds tegemoet ziende aangaande ingesloten artikel, teeken ik Hoogachtend, Gerhard Gerdes Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - J. Giroldi Menno ter Braak aan J. Giroldi (Amsterdam) Den Haag, 11 april 1934 Secr. ter Braak Pomonaplein 22 den Haag 11 April 1934 Zeer geachte Heer, Namens de Redactie deel ik U mede, dat van de door U ingezonden verzen, het gedicht ‘Meretricula’ geplaatst wordt. De andere copie stuur ik U dus hierbij terug. De redactie hoopt zeer op Uw verdere belangstelling voor het tijdschrift. Met de meeste hoogachting, namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Anthony Gishford Anthony Gishford aan Menno ter Braak Den Haag [1932] [20] [onleesbaar] [32] Dear Mr. ter Braak, I wonder if you ever received a letter I wrote you about three weeks ago? Anyway - I am writing again now because it seems to me more than likely that I sent it to a wrong address. Although it can no longer be arranged through the medium of Miss. de Roos, I hope it may yet be possible for us to meet again and renew our very brief acquaintanceship of last March. If you are likely to be in the Hague at all soon and could spare time to see me, will you let me know? Or if not, may I perhaps come and see you in Rotterdam? I don't know how much longer I shall be staying in Holland, but I should hate leaving it without having seen ‘the Dutch Huxley’ face to face more than once! Yours Sincerely Anthony Gishford Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - E.P. Goldschmidt E.P. Goldschmidt aan Menno ter Braak (Eibergen) Amsterdam, [januari 1925] Waarde Ter Braak Hierbij bericht ik je allereerst dat onze pogingen om te komen tot een Studentenvereeniging voor den Volkenbond tot nu toe groot succes hebben, o.a. is de rector van het ASC. Maasland tot de commissie toegetreden. Donderdag 22 Januari hebben we de laatste commissievergadering (hierna, begin Februari, zal te Utrecht tot de definitieve stichting worden overgegaan). In de P.C. van 24 Januari moet een flink bericht komen te staan, onder de rubriek ‘Studentenvereenigingen’. Zou jij ervoor kunnen zorgen, dat dat stuk nog wordt opgenomen, als ik het Donderdagmiddag om 6 uur bij Clausen breng? (Vroeger bezorgen kan ik niet, want we moeten eerst de laatste commissievergadering afwachten en de commissie kan ook niet eerder bijeenkomen.) Zou je je verder enorm verdienstelijk willen maken door in het ‘Hoofdartikel’ van dezelfde P.C. naar 't stuk te verwijzen? E.P. Goldschmidt Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Chr. de Graaff Chr. de Graaff aan Menno ter Braak Amsterdam, 13 april 1927 13 April 1927 B.M. Voel je er misschien iets voor in het Handelsblad een artikel te schrijven over de film conferentie? Onze Arnhemsche correspondent zou dan voor beknopte verslagen van de lezingen kunnen zorgen en jij - à raison de... - voor een samenvattende beschouwing. Maar het is journalistiek. Daarom moet ik je vragen het niet àl te moeilijk te maken en er vooral voor te zorgen dat wij je bijdrage zoo spoedig mogelijk (liefst niet later dan één dag na de conferentie) kunnen plaatsen. Lengte en wijze van onderteekening of anonimiteit laat ik aan je over. Zou je mij even p.o. willen antwoorden? Met hartelijke groeten tt. Chr. de Graaff P.S. Graag zou ik ook van jou een bespreking hebben van de film demonstratie op Vrijdag middag. Misschien zou je je daarover met onzen correspondent Vergouwe willen verstaan. Hij kan dan ook zorgen voor snelle verzending van je kopy. Tenslotte nog dit: Als 't mogelijk is zou ik graag van te voren een uitreksel uit je lezing over de grondslagen der filmaesthetiek ontvangen. (Kan ook worden gehonoreerd.) Dat is toch het voornaamste onderwerp, dunkt me, en ik zou dat graag duidelijk in de krant hebben. Het wordt natuurlijk niet voor Zaterdag morgen geplaatst. Bij voorbaat mijn dank dG Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Chr. de Graaff aan Menno ter Braak Amsterdam, 19 april 1927 19 April 1927 B.M. Dank voor je toezegging! De correspondent, Vergouwe, zal met een enkel woord melding maken van de film demonstratie, maar heeft daar natuurlijk (?) geen kijk op. Dus als 't wat is, dan zou ik graag willen dat je er nog op terug kwam. En misschien zou jij ook de ‘algemeene nabespreking’ samenvattend willen behandelen. Anders wordt dat allicht een onoordeelkundig relaas van een uiteraard verwoed debat. Ik zal den correspondent schrijven dat hij daarover nog met jou overleg pleegt. Ik wilde die conferentie n.l. graag zoo goed mogelijk in de krant hebben. Zooals je weet hebben wij alleen P.K. voor de film, dien men (onder ons gezegd terecht) verwijt, dat hij geen oog heeft voor de ‘kunst in de film’. De moeilijkheid is, er iets op te vinden. Het is lastig (en onbillijk) twee menschen resp. luchtig en ernstig over bioscoop te laten schrijven. Maar het ‘Hbl.’ voelt wel, dat er iets voor de ‘artistieke’ film moet worden gedaan. Vandaar mijn verzoek, Het resumé van je lezing krijg ik dus nog? - Het loon zal zijn weg naar Eybergen wel vinden. Hartelijke groeten tt Chr. de Graaff Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Chr. de Graaff aan Menno ter Braak Amsterdam, 2 september 1929 2 Sept. 1929 Beste Menno. Dank voor je hartelijken brief. Om je de waarheid te zeggen geneerde ik mij nogal voor mijn bespreeking ‘in Volkstoon’. Het deed mij des te meer genoegen, dat je er tevreden mee bent. Ik kan, helaas, niet zeggen dat mijn vacantie mij veel goed heeft gedaan. Allerlei oude misère is er in dien rusttijd los gekomen. Misschien zal mettertijd blijken, dat dit uit-zieken noodig en nuttig is geweest. De schrijverij is er intusschen jammerlijk bij ingeschoten. Maar ik geef den moed nog niet op. Ik vind 't misdadig neerslachtig te zijn en 't wordt hoog tijd dat ‘een ander mensch’ word. Hartelijke groeten en veel succes tt [Beer] Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Chr. de Graaff aan Menno ter Braak Amsterdam, 17 oktober 1929 17 Oct. 1929 Beste Menno, Dick schreef mij, dat hij je eenige van mijn duitsche kronieken had gestuurd voor een keuze voor ‘Erts’ met een aanbeveling voor het stuk over ‘Im Westen Nichts Neues’. Nu heb ik al een heelen tijd geleden de Erts-proef van mijn versjes [gekregen], maar nog geen proef van een essay. Hoe zit dat? Heb je 't niet genomen? Maar ik onderstel, dat je mij in dat geval wel om een àndere bijdrage zou hebben gevraagd. Graag zou ik dat even hooren. En dan nog iets. Joris Ivens zei mij, dat je slecht te spreken was over 't gelijktijdig verschijnen van onze interviews. De zaak is, dat ik al meer dan een maand lang op Joris ‘loerde’ die telkens uitstelde. Toen 't eindelijk zou doorgaan vertelde hij mij dat hij met Franken juist door jou was geinterviewd. Ik zei toen: dan doe ik 't niet òf tegelijk met de N.R.C. Ik had ook een paar dagen eerder mijn interview kunnen plaatsen maar wilde dat niet tegenover jou. Ik sta op 't standpunt, dat de plaats voor de filmkunst onder de dagbladzon, waarvoor ik zelf een paar jaar heb gewerkt en tegen zure gezichten van X.Y.Z., [onleesbaar] (en zeker voor jou, niet broodgedwongen journalist) van meer belang moet zijn dan primeur-jacht en ik ben altijd bereid overleg te plegen, waar dat ideeële belang kan worden gediend. Enfin, je zult zelf gauw genoeg de verhouding tusschen ideaal en journalistiek ontdekken. 't Is een repeteerende breuk! Ik hoop van je te hooren dat wij het eens zijn. Hartelijke groeten tt Beer Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - D.A. de Graaf Menno ter Braak aan D.A. de Graaf (Zeist) Den Haag, 10 April 1935 Pomonaplein 22 den Haag 10 April 1935 Zeer geachte Heer, Onze belangstelling is universeel en dus stellen wij ook belang in alle onderwerpen door U opgesomd. Het hangt er maar vanaf, hoe ze behandeld zijn. De ingezonden gedichten kunnen wij tot onzen spijt niet geschikt achten. Met de meeste Hoogachting, voor de Redactie Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - A. Greebe jr. Menno ter Braak aan A. Greebe jr. Den Haag, 19 februari 1939 19.II.'39 Zeer geachte Heer Greebe Vriendelijk dank voor Uw brief en ingesloten copij brief Jacques Perk. Hij lijkt mij niet zonder belang; een klein fragment ervan werd gepubliceerd in Den Gulden Winckel, maar niet het belangrijkste deel. Het leek mij het beste, de copij op te zenden naar den heer Stuiveling, die op dit gebied expert is. U zult van hem dus wel nader horen. m.v.gr. en hoogachting Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - J.B. Greeve J.B. Greeve aan Menno ter Braak [na 7] oktober 1938 Zeer geachte Heer ter Braak, Hartelijk dank voor uw vriendelijk schrijven d.d. 7/dezer met daarin [vervatte] bestelling, welke inmiddels is uitgevoerd. Wat uw opmerking aangaat over een mededeeling te doen in Het Vaderland, deze is natuurlijk volmaakt juist. Omgekeerd had ik van mijn kant niet veel zin in het formeel plaatsen van een advertentie, omdat me dat in elk geval geld zou kosten hetgeen ook alweer niet de bedoeling is. Maar de laatste flacons van Jarry's pittig wijntje kunnen rustig blijven liggen, het blijkt er een te zijn dat met de tijd niet zoo gauw verschraalt. Wat uw betaling aangaat, ik heb, particulier althans, geen giro. Om u nu geen overlast te bezorgen, lijkt 't me 't best - beter dan een postwissel - dat u me 't bedrag in postzegels insluit. Van mijn kant hierbij [vergoeding] voor andermaal veroorzaakte portokosten, niet noodig is 't u er voor te laten opdraaien dat ik geen rekeninghouder ben. Nog iets tot slot wat u als een der weinige ‘amis du père Ubu’ mogelijk belang inboezemt (voorzoover 't niet al bekend is): het heeft geen haar gescheeld of het (toch al ongewone) getal van drie bewerkers was tot een kwartet uitgedijd. De Fransche uitgave (Fasquelle 1922) bevat namelijk nog een Onthersen lied (La chanson du décervelage) waarvan wij de verdietsching aan Slauerhoff opdroegen. Ongetwijfeld moet dit hem wel hebben gelegen, maar door zijn langdurige afwezigheid ter zee als anderszins is hij met het ding nooit voor den dag gekomen. (Als anderszins: eens, meen ik, is hij met een in alle haast in elkaar gesloddervost product komen aanzetten, dat niemands goedkeuring weg kon dragen, ook de zijne niet.) Tenslotte werd de fa. Emmeringe oproerig en Ubu verscheen zonder het Onthersen lied. Mochten de met Slau's nalatenschap belastte personen onverhoopt een welgeslaagd concept ervan alsnog zullen aantreffen. Dat zij het dan in zijn afzonderlijke onbegrijpelijkheid niet mogen verwaarloozen, is mijn wensch, het behoort bij Ubu. h.g. J.B. Greeve Origineel: De Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Ernst Groenevelt Menno ter Braak aan Ernst Groenevelt Den Haag, 16 oktober 1934 Den Haag, 16 October 1934. Den Weledelgeb. Heer Ernst Groenevelt, p/a Red. De Avondpost, Spui, 's-GRAVENHAGE. Weledelgeboren Heer, Wij doen U ingesloten toekomen den tekst van een enquête, dien wij tevens aan verschillende andere vooraanstaande figuren op letterkundig gebied hebben gezonden. Gaarne vestigen wij door deze regelen nog even Uw bijzondere aandacht op deze enquête; wij zullen Uwe medewerking, waarvan het welslagen van deze poging mede afhankelijk is, zeer op prijs stellen. Hoogachtend, Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Ernst Groenevelt aan Menno ter Braak (Den Haag) Den Haag, 19 oktober 1934 Den Haag Van Stolkweg 16 19 Oct. 34 Weledzeergel. Heer Dr Menno ter Braak Kunstredactie van Het Vaderland Den Haag Waarde collega Hoe interessant ik ook de voorgenomen enquete vind, en hoe mij ook de beantwoording der gestelde vragen ook tegenlacht, toch meen ik meer in den geest van de Directie van het dagblad waaraan ik verbonden ben, te handelen, door afzijdig te blijven. Beschouw het uitblijven van mijn antwoord dan ook alleen uit, [onleesbaar] te begrijpen, zakelijke overwegingen. Met belangstelling zal ik het verdere resultaat van de enquete volgen. [onleesbaar] Ernst Groenevelt Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Uitgeverij De Gemeenschap Uitgeverij De Gemeenschap aan Menno ter Braak (Rotterdam) Utrecht, 11 april 1932 Hoogeachte Heer Ter Braak, hierbij hebben wij de eer U te doen toekomen de honorarium-afrekening over het jaar 1931 van Uw boek Cinema Militans. Na accoord bevonden retour-ontvangst van het origineel van bijgaande honorarium-bon, no 219, stelt zich Uw rekening in onze boeken als volgt op. debet credit 1931 Febr.24. factuur 2761 fl 2.03 / honor. bon 219 fl 22.62 Febr.25. factuur 2781 fl 4.36 _____ fl 6.39 fl 22.62 Hieruit blijkt dat U dus een credit-saldo bij ons hebt open staan ten bedrage van fl 16.23, hetwelk wij U na ontvangst van het geteekende origineel van de honorarium-bon, zullen overmaken. Inmiddels, hooggeachte heer, geven wij U de verzekering van onze bijzondere hoogachting, De Gemeenschap-uitgevers Utrecht L.M.A. Kuitenbrouwer Dir. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum (B 802 B2). Machineschrift. Briefpapier De Gemeenschap. Menno ter Braak aan Uitgeverij De Gemeenschap (Utrecht) Rotterdam, 18 februari 1933 18 Febr. '33 M.H. Ingesloten doe ik U de door mij geteekende honorariumbon toekomen, voor welks toezending ik U mijn dank betuig. Gaarne ontvang ik het bedrag overgeschreven op mijn gironummer 131747. Inmiddels, met de meeste hoogachting [Uw dv.] Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Uitgeverij De Gemeenschap aan Menno ter Braak (Den Haag) Utrecht, februari 1935 Weled. Zeer Gel. Heer, Hierbij ingesloten 2 honorariumbons in duplo, betreffende CINEMA MILITANS. U gelieve van elk 1 exemplaar aan ons geteekend terug te zenden. In afwachting met de meeste hoogachting De Gemeenshap Uitgevers Utrecht G.J. Vos Honorarium bon 366 ( 1 jan. 1933 - 1 Jan. 1934) Gld 8.70 Honorarium bon 416 ( 1 Jan. 1934 - 1 Jan. 1935) Gld 3.05 _____ Gld 11.75 Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum (B 802 B2). Machineschrift. Briefpapier De Gemeenschap. Briefwisseling Menno ter Braak - J.H.F. Grönloh (pseudoniem: Nescio) Menno ter Braak aan J.H.F. Grönloh (Amsterdam O.) Rotterdam, 21 juli 1933 21 Juli '33 Zeer geachte Heer Toevallig hoorde ik vanmiddag van den heer Zijlstra, dat hij een tweede druk van Uw drie novellen uitgeeft; hij was ook zoo vriendelijk, mij Uw naam en adres mee te deelen. Ik zou U zelf graag even laten weten, dat ik met die herdruk in mijn schik ben, alsof het een persoonlijke aangelegenheid betrof; want ik heb Uw boek, sedert mijn vriend du Perron het mij gaf, altijd beschouwd als een aangename oase in de zee van het ‘schoone proza’ van '80 en omstreken. Een creatie als de uitvreter is voor mij iets totaal anders dan een letterkundig phaenomeen, evenals Bavinck uit ‘Titaantjes’. Vooral het maling hebben aan alle letterkundige ernst en vakzwaarwichtigheid leest men zoo duidelijk door Uw werk heen, dat het absoluut niet dateert, ondanks de ‘hatti’'s en ‘datti’'s, waarmee mijn generatie niet meer is opgegroeid. Ik weet niet, of U verder nog geschreven hebt en of ik U dus eventueel zou mogen vragen om medewerking aan ‘Forum’. Deze brief is trouwens geheel zonder zakelijke bijbedoelingen geschreven. Misschien kan ik U eens ontmoeten, als ik in Amsterdam kom? hoogachtend Uw Menno ter Braak adres tot 1 Sept.: Eibergen (Gld.) daarna: Beukelsdijk 143b, Rotterdam Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum J.H.F. Grönloh aan Menno ter Braak (Eibergen) Amsterdam O., 27 juli 1933 Antwoord 27 juli: Het was mij aangenaam Uw briefje te ontvangen. Ik vind het altijd prettig weer eens een vriend van mijn werk te ontdekken. Als medewerker aan een tijdschrift kom ik niet in aanmerking. Gaarne zal ik U bij gelegenheid ontvangen. Ik vrees echter dat ik U moet schrijven, wat Heine schreef over Napoleon toen hij van St. Helena naar Parijs werd overgebracht: [‘Sie werden einen sehr stillen Mann an ihn (mir) haben!] Wij zeggen hier nog altijd ‘hatti’ en ‘datti’ als in 1900 en daarvoor Met vr. groeten hoogachtend Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Taeke de Groot Menno ter Braak aan Taeke de Groot Den Haag, 25 januari 1934 Pomonaplein 22 den Haag. 25 Januari 1934 Zeer geachte Heer de Groot, Hierbij deel ik U mede, dat van de door U ingezonden gedichten, het gedicht ‘Interieur’ is geplaatst, vermoedelijk in het Februari-nummer. Het andere stuur ik U dus terug. Wij hopen op Uw blijvende belangstelling te mogen rekenen, Met de meeste hoogachting namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Taeke de Groot (Amsterdam) Den Haag, 10 april 1935 Pomonaplein 22 den Haag. 10 April 1935 Zeer geachte Heer, Namens de Redactie deel ik U mede, dat van de door U ingezonden gedichten, het vers ‘Stilleven in Café’ gaarne zal worden geplaatst. De andere copy zend ik U hierbij terug. Namens de Redactie Met de meeste Hoogachting, P.S. Indien U ev. terugzending der copy wenscht, wordt U verzocht daarvoor porto in te sluiten. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Taeke de Groot Den Haag, 24 december 1935 Pomonaplein 22 den Haag 24 Dec 1935 Zeer geachte Heer de Groot, Hierbij zend ik U al de gedichten terug, die nog van U in het archief van Forum berustten. Door de opheffing van het tijdschrift was er geen gelegenheid nog enkele daarvan te plaatsen. Tevens dank ik U namens de redactie voor Uw vriendelijke briefkaart. Ook wij betreuren natuurlijk, dat het tijdschrift zal verdwijnen. Namens de Redactie met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Barend de Goede Menno ter Braak aan Barend de Goede (Arnhem) Den Haag, 6 maart 1934 t.B. Pomonaplein 22, den Haag. 6 Maart 1934 Zeer geachte Heer, Hierbij zend ik U twee van de drie ingestuurde gedichten terug. Het gedicht ‘Ouden van Dagen’ werd unaniem door de redactie voor plaatsing aangenomen. De beide andere vond men tenslotte toch niet belangrijk genoeg om tot publicatie over te gaan. De redactie hoopt echter op Uw blijvende belangstelling te mogen rekenen. Het gedicht ‘Ouden van Dagen’ wordt vermoedelijk in het April-nummer opgenomen. Namens de redactie, Met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Barend de Goede Den Haag, 19 oktober 1934 Secretariaat Pomonaplein 22 den Haag 19 Oct. 1934 Zeer geachte Heer de Goede, Bij dezen kan ik U mededeelen, dat de Redactie gaarne Uw gedicht ‘Najaar’ wil plaatsen. Het zal evenwel in elk geval moeten blijven liggen tot de nieuwe jaargang, daar het December-nummer een speciaal novellen-nummer zal zijn. Namens de Redactie Met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - T.J.C. Gerritsen T.J.C. Gerritsen aan Menno ter Braak Den Haag, 27 april 1935 Zeer geachte Heer ter Braak, Even wilde ik U nog melden, dat ik ter mogelijke bespoediging een -iets ‘verbeterd’- afschrift van mijn repliekje op de schijf van gisteravond zend aan den heer Schilt. Ik zou toch gaarne snel antwoorden op Uw aardige stukje (permettez!) aardig op zichzelf, maar waarvan het onderwerp (Heymans!) Niettemin nauwelijks matière à blague vormt, zeker niet op de wijze zooals U dit deed; hetgeen beteekent, dat een persoonlijkheid als de arme m.i. beneden haar stand -d.i. ook (zelfs) beneden haar krantenkaliber!- werkt, als zij zoo schertst (permettez!) Met vriendelijken groet, [handtekening] Een kleine ‘verbetering’, i.e. verduidelijking -voor het publiek, niet voor U (U bent immers, zelf legendarisch inteligent!)- is b.v. een slotzinnetje: ‘Sortez-en, monsieur le Sagittaire!’ Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum T.J.C. Gerritsen aan Menno ter Braak Den Haag, 2 mei 1935 Zeer geachte Heer ter Braak, Heden ontving ik Uw -wat late- reactie, en antwoord U het volgende: Er heerst bij U een misverstand. Niet ik ben een vijand van open behandeling van zaken. Daarom zond ik U mijn (geteekend) antwoord op Uw -voor het publiek anonieme- Vrijdagavondschijf. Dit onder opgave van mijn adres en telefoonnummer. Toen U zich niet verwaardigde, dien Zaterdag bij mij te reageeren (van Uw persoon verwachtte ik dat ook niet), heb ik Zaterdagavond laat een briefje aan den Heer Schilt geschreven. Ik heb het echter pas Maandagmorgen 10 uur particulier op ‘Het Vaderland’ doen bezorgen, omdat ik U zoo lang mogelijk tijd wilde laten, U met mij in verbinding te stellen. Ter eventueel beproeving en in verband met enkele aanvullingen in mijn repliek gaf ik den Heer Schilt ook mijn antwoord. Ik wist immers Maandagmorgen half zès nog niet, hoe en wanneer U zou handelen. A qui la faute?! (Ik schrijf dit tevens aan U, ook zonder antwoord te krijgen). U hebt, inderdaad, zelf een regeling ‘in der minne’ belet. Wat ik den heer Schilt schreef over Uw persoon, is allerminst een geheim (De Heer Schilt, die het U blijkbaar liet lezen, heeft dit ongetwijfeld ook gevoeld). Dat hij het U meedeelde, beschouw ik als een zaak, die hem aangaat. Ik wil 't ook wel zelf doen en zou 't wellicht natuurlijkerwijze gedaan hebben, als U dadelijk met mij in correspondentie was getreden. A qui le faut?! Verschillende menschen kennen inderdaad mijn meening/werk, die ik niet -evenmin als ik Uw opinies- onder stoelen of banken steek. Maar ik heb nooit verzuimd en zal, ‘Deo volente’, nooit verzuimen, er bij te zeggen, wat ik ook den Heer Schilt schreef, dat ik U niet beschouw als bewust oneerlijk (partijdig), - alleen als gevaarlijk ‘versubjectiveerend’. Ik hoop, dat ik 't mis heb. (Hier bedenk ik, dat ik, door een vergissing [ik vroeg om mijn repliek], mijn Maandagmorgen-briefje aan den Heer Schilt terug kreeg; als U het nog niet geheel kent... voilà!; voor het ‘archief’ krijg ik het gaarne weer. Trouwens, wat mij betreft, mag U kennis nemen van mijn heele correspondentie met den Heer Schilt, ook dus van het, door de m.i. onbillijke plaatsingsweigering, inderdaad geprikkelde taal. Ik kan U geen afschriften aanbieden; ik heb ze niet). Ik geloof dus niet, dat Uw handelen (schrijven) een verkeerde beïnvloeding ondergaat vanwege Uw karakter **, maar wel door Uw intellect, temperament (zie b.v. Heymans: Einführung in die Ethik, o.a. 't hoofdstuk, ‘Die Beurteilung anderen). Ten slotte: De weigering van mijn wederwoord vind ik dus principieel onjuist, even principieel onjuist als Uw stukje, dat - op onjuiste gegevens - Heymans belachelijk maakt. Ik kan best tegen een grapje, maar een dergelijke behandeling van Heyman's arbeid verdient m.i. een scherpe afwijzing. U moet toch langzamerhand inzien, dat ook U niet alles ‘ongestraft’ kunt doen. Dat voorts Uw - laat ik zeggen: jeugdige Sagittariaantje ‘pogingen doet’ om vrij te ‘beoordeelen of te hinderen in de uitoefening van mijn functie’ als ‘beroeps-philosoof’ (zie Uw schijf) schijnt - subjectievelijk - niet in U op te komen. Toch ben ik niet wezenlijk kwaad. Wel denk ik even aan het: ‘On reproche souventant autres le mal qu'on leur a fait’. Ik vergeef het U gaarne, ook zonder dat U excuses maakt. Steeds bereid, open kaart te spelen, met vriendelijke groet (permettez?!) hoog-achtend, [handtekening] Van ‘andere zijde’ is mij niets bericht inzake de bespreking van mijn tooneelstuk door ‘een ander’. Ik begrijp en billijk dit niet-antwoorden volkomen. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum T.J.C. Gerritsen aan Menno ter Braak Den Haag, 6 mei 1935 Zeer geachte Heer ter Braak, Uw schrijven van 1 Mei ontving ik 2 Mei 's ochtends. Ik antwoordde U 2 Mei 's avonds: U kreeg mijn brief vermoedelijk 3 Mei 's ochtends. Mag ik thans herhalen het daarin gedane verzoek, mij het er bij ingesloten briefje (van mij aan den Heer Schilt) terug te zenden? De Heer Schilt zal er geen prijs op stellen, neem ik aan, - hij zond het mij terug inplaats van mijn repliek, die ik later kreeg -, maar ik doe toch wellicht beter, het hem weer te doen toekomen. 'n Formaliteit! Ik vraag U dus dringend, het aan mij terug te zenden, zij het dan niet voor mijn ‘archief’. Voorts: om mijnerzijds te pogen, elk misverstand op te heffen, wil ik hieraan toevoegen, dat het mijn bedoeling niet is, noch is geweest, U in Uw betrekking te benadeelen. Ik had ook liever gezien, dat ik - door mij Zaterdag 27 of Zondag 28 April dadelijk te antwoorden - mij, c.q., de gelegenheid had gegeven, een en ander persoonlijk te melden, in plaats van aan den Heer Schilt. En - ook thans - is het onjuist van mij. Ook den Heer S. zal ik dit melden. Hoogachtend, [handtekening] Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum T.J.C. Gerritsen aan Menno ter Braak Den Haag, 7 Mei 1935 Zeer geachte Heer ter Braak, Na Uw schrijven van gisteren - er moet inderdaad een kruising hebben plaats gehad - merk ik later, moet ik U toch nog even wijzen op de, in Uw brief herhaalde, aperte en pricipieele onjuistheid, die U wezenlijk Heymans (en schijnbaar: mij) in de schoenen schuift, de onjuistheid n.l., dat Heymans (en ik) zouden beweerd hebben, dat ‘de Ik's en de Gij's’ aan elkaar gelijk behandeld moeten worden zonder dat het altruïsme al te erg ‘wordt’: Iets zoo mals heeft Heymans niet gezegd, noch ik. De Ik-en Gij-kwestie laat ik rusten, het onderwerp is te lang, maar de dwaasheid over het altruïsme kan ik snel rectificeeren. Heymans passage, die ik uiteenzette, de auteur op het cardinale moment citeerend, luidt: ‘Der Egoismus ist unbedingt - und in letzter Instanz ist nichts anderes als den Egoismus [sichlich??] zu verwerfen; die [????iche] Grundneigung, welche diesem Egoistmus gegenübersteht ist aber nur angenau als Altruismus, sie ist erschöpfend nur als Universalismus zu bezeichnen, Der Altruismus [??] nicht nur, wie haüfig bemerkt worden ist, praktische Schwierigkeiten, [???fern] eine Welt, in welchen jeden nur geben und keiner [emp???] wollte, Schwerlich bestehen könnte; aber er ist, als letztes [???] gefaszt, auch irrationell, und überhaupt nur als krankhafte übertreibung des [????selismus] denkbar’. Verwerping van het altruïsme is inderdaad iets principieels anders dan het ‘niet te erg doen worden’. De - vermoedelijk Christologisch georiënteerde - verslaggever heeft iets zoo ergs als ‘verwerpelijk ziekelijk altruïsme’ zeker niet ‘aangedurfd’ en er iets onnoozels van gemaakt. Dat U zooiets klakkeloos exploiteert vind ik onbehoorlijk, te meer, omdat het anoniem en, blijkbaar, in absolute pers-immuniteit geschiedt (of vindt U dit openlijk, in een schijf?) En - ook nadat ik Uw licht van gisteren heb laten schijnen blijf ik daarbij -: het is een onbehoorlijkheid tegenover Heymans (De reactie-feiten van het auditorium bewijzen dit trouwens). De verslaggever had U in 't zonnetje (([???]) moeten zetten. Ik kan niet aannemen, dat U Uw handelswijze correct vindt; daarvoor acht ik U te fundamenteel eerlijk. Ik onderschrijf trouwens überhaupt niet Uw apodichische: ‘het is Uw meening, dat ik een verderfelijk individu ben; maar zou liever bescheiden willen opmerken, dat, naar mijn meening, mijn meening over U beter aldus kort te resumeeren zou zijn: U weet het allemaal al te gòed en àl te goed (± de opinie gecommentarieerd door W. van Konijnenburg in De Delver van Oct. '34, die echter overdrijft; U kent het stukje?!) Wellicht weet U het in 't algemeen beter dan ik, eenvoudig leeraar, nog steeds ([??], eerzucht) niet ‘hooger’ dan ‘op’ het Stedelijk Lyceum in Den Haag, en slechts dilettant-philosoof, - maar dit geldt toch niet altijd! ‘Verderfelijk’ is dus veel te mooi en ook te simplistisch*: in sommige opzichten en op verschillende momenten vind ik U een bepaald zeer verdienstelijk criticus, alleen niet geschikt voor de krant. Over objevtiviteiten-theoriën en het objectiviteits-ideaal (in de praktijk heb ik het inderdaad nog niet ver gebracht; ik ben vast ongeschikt als criticus) had U mij pas mogen aanvallen - met een onduidelijker onderteekening dan [??af??]en antwoord-plaats - na kennisneming van mijn geredeneer in een tijdschrift (binnenkort). - Ik hoop, dat ik, na de voorloopige beoordeeling in Uw brief van 12 Febr. '34, ‘Judith’ dan spoedig bespreekt in de krant: misschien interesseert hetgeen talrijke gehoor van mijn lezing zich er nu extra voor. (In afwachting van de realiseering van Defresne's speel-voorneemen is ‘Judith’ langzamerhand een bedaarde dame geworden; enfin!) Tot slot en nogmaals, ik vind het jammer, en stom van mezelf (ik ben ook een beetje over 't paard getild: stuurt U dus de tillers maar niet hier!), dat ik, geen antwoorde krijgende van U, me maar in overdreven haast tot den Heer S. heb gewend: Que voulez vous?!........en wat te snel beschikt, is dus emotiviteit, ook al handel je niet in de eerste plaats pro [doms??]. Hoogachtend, [handtekening] P.S. Dit briefje was af, maar nog niet dicht, toen ik Uw memorandum vond met mijn schrijven aan den Heer S. met dank voor de terugzending, [paraaf] U beoordeelt, uit onkunde wellicht, Heymans objectiviteitsprincipe ook te simplistisch, te veel als ‘esprit synthétiqué’ ([??] synthese). Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - G. van Gelder Menno ter Braak aan G. van Gelder Den Haag, 28 april 1935 Zeer geachte heer van Gelder Uw gedicht is zeker geenszins slecht en den klap behoef ik dan ook niet te geven, ik zelf heb voor plaatsing gestemd, maar mijn collega's vinden het werk toch meer belofte dan realiteit. Uiteraard kan ik uit dit eene vers nog moeilijk conclusies trekken voor Uw toekomst, U wilt mij dus wel ten goede houden, dat ik op een uitgebreider zending wacht? Hoogachtend gaarne Uw Menno ter Braak Origineel: particuliere collectie. Briefpapier Forum. Menno ter Braak aan G. van Gelder (IJmuiden) Den Haag, 6 juni 1935 Pomonaplein 22 den Haag 6 Juni 1935 Zeer geachte Heer, Namens de Redactie kan ik U mededeelen, dat uw gedicht ‘Zondeval’ kan worden geplaatst. Het gedicht ‘Nachtcactus’ kan ook worden opgenomen, maar alleen onder de voorwaarde, dat de laatste drie en de negende regel worden gewijzigd. Dit gedicht zend ik U dus ook terug. Mocht U hiermee accoord kunnen gaan en de wijziging bevredigend blijken, dan kan het vers tezamen met het andere geplaatst worden. Ik ontvang het dan te zijner tijd gaarne van U terug. Met de meeste hoogachting Namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Gezantschap van Spanje Gezantschap van Spanje aan Menno ter Braak (Den Haag) Den Haag, 8 augustus 1937 La Haye le 8 Août 1937 Légation d’Espagne La Haye Cher Monsieur ter Braak Ainsi que je vous l'ai promis je vous envoie quelques livres de Monsieur Landsberg. Je joins aussi une brève note biographique. Monsieur Landsberg sera ici vers le 16 de ce mois. Je vous aviserai dès qu’il sera là. Cordialement Hannie Sautau Origineel: particuliere collectie Briefwisseling Menno ter Braak - Jos de Gruyter Jos de Gruyter aan Menno ter Braak Soesterberg, 7 oktober 1935 7 Okt. '35 Zeer geachte Heer ter Braak, Ik las met eenige verwondering Uw stuk over Rembrandt in het Zondagsblad. Als ik U goed begrijp, hebt U -with all due respect- een fundamenteel onjuiste opvatting van schilderkunst. Het kan zijn, dat ik U niet begrijp, dat het 'n kwestie is van terminologie, maar dit lijkt mij toch niet erg waarschijnlijk; in elk geval zullen Uw woorden dan mede op vele anderen een verkeerden indruk maken. Met opzet schrijf ik over Uw opvatting van schilderkunst, niet van Rembrandt; R. is een uiterst moeilijk geval, daarom kan men beter andere voorbeelden kiezen om te ‘debatteeren’. En terloops opgemerkt, ik ben het geheel eens met de opmerkingen betreffende de tegenstelling burgerlijk-niet burgerlijk. Maar waar ik tegen protesteeren moet, zijn uitlatingen zooals: ‘ook wanneer de schilder “diep” is, blijft hij toch voor alles een verheerlijker van de oppervlakte, bezeten door den wil tot den schoonen schijn’ enz., ‘Niet voor niets spreekt men van het “genieten” van schilderkunst!’ enz., ‘Heeft hij niet veeleer gezien, onder welke nuances van de opperhuid het lijden vorm krijgt op een menschengezicht?’ -Het komt mij voor, dat U bij dit alles U veel te veel stelt op het (overwonnen) standpunt van het optisch naturalistisch zien van den schilder, laten wij zeggen het standpunt, waar de Europeesche schilderkunst op aanstuurde sedert het begin der Renaissance en dat volledige uitdrukking vindt bij het meerendeel der impressionisten. Op schilders als Frans Hals of Breitner zijn Uw woorden volkomen toepasselijk, maar het is een grove en bedroevende vergissing geweest van de Europeesche kunstgeleerden, telkens weer juist dèze schilders als schilders par excellance voor te stellen! Past men Uw woorden toe op de Chineesche schilderkunst of op de Perzische miniaturen, op de Byzantijnen, Van Gogh of Picasso, en zij zijn (m.i.) er absoluuut naast. En wel omdat zulke kunst allereerst een kunst is van ‘gelooven’ en niet van ‘zien’, van ‘uitdrukking’ en niet van ‘indrukken’. Voor zoover zij afhangt van het zien van verschijningsvormen, geeft zij deze allerminst weer op een optisch illusorische wijze: zij bedient zich van het zien, om de verschijningsvormen te leeren kennen, maar enkel, om deze weer te kunnen ontkennen; zij ‘stelt’ den vorm om deze weer te ‘ontstellen’. (Zie de ‘onbewuste’ deformaties in negerkunst, de ‘half-bewuste’ deformaties bij Greco, Breughel, Grünewald, Goya en de volkomen ‘bewuste’ deformaties van Kirchner, Matisse, Derain, [onleesbaar], enz.: een welbewuste verstoring van allen schoonen schijn en van elk oppervlakte-leven! Behalve deze wijze of methode tot de ontkenning van het zintuigelijk werkelijkheidsbeeld, zijn er echter andere, bijv. die der oud-Chineezen, te geraffineerd en filosofisch toegespitst om hier met enkele woorden duidelijk te maken. Ook Rembrandt komt, op het eind van zijn leven, tot een ontkenning van de ‘schoone verschijningsvormen’, door de vormen namelijk tot een soort van atmosferische stof te ontbinden. Het is de vraag, in hoeverre hij dit bewust deed (wat ik inmiddels volkomen bijkomstig acht), maar zèker stelt U de quaestie m.i. onjuist, door enkel en alleen te wijzen op het ‘anderssoortige’van zijn fantasie. Daarmee verklaart men den Rembrandt v.d. Verloren Zoon en de Familie en de (absoluut niet fantasierijke) laatste zelfportretten niet! De Saul en David is geen goed voorbeeld van den laatsten Rembrandt; persoonlijk heb ik trouwens meermalen de (onzekere) dateering van het stuk betwijfeld. U wilt mij dit protest wel ten goede houden; ik lees Uw beschouwingen vaak met groote instemming, maar het komt mij toch voor, dat U ditmaal de plank misslaat, tenminste wat de bedoelde zinnen betreft. Inmiddels met vr.gr. en alle hoogachting, Jos. deG. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Jos de Gruyter aan Menno ter Braak Soesterberg, 12 oktober 1935 12 Okt. '35 Zeer geachte Heer Ter Braak, Veel dank voor Uw brief; ik meen nu wel geheel Uw standpunt te begrijpen, al kan ik mij er nog maar zeer ten deele mee vereenigen. Het lijkt een kwestie van woorden eigenlijk, maar achter dit verschilend gebruik van woorden, deze verschillende gevoelsinterpretatie ervan, steekt natuurlijk een andere levensbeschouwing. Ik ben het geheel met U eens, dat de opvatting van Aristoteles over de tragedie onhoudbaar is; maar wanneer Nietzsche de tragedie enkel, of allereerst, als een ‘tonicum’ beschouwt, dan lijkt het mij toe dat hij zeker niet méér dan de halve waarheid te pakken heeft. Alle kunst is een tonicum, alle kunst verhoogt het machtsbesef van wie haar ondergaat, alle kunst wordt genoten en geeft een schoonen schijn - goed, maar gebruikt men dan de woorden niet in een zóó ruimen zin, dat zij alle beteekenis verliezen? Kan men dan niet nog een stap verder gaan en zeggen, dat ook elk leven ‘genoten’ wordt, ook het smartelijkste? En dat het Abesijnsch slagveld een Tonicum voor de menschheid is en ongetwijfeld een boeiend en schoon schouwspel biedt? Heel wat boeiender en schooner dan bijv. Goethes ‘Werther’? Dat Rembrandt niet minder dan Hals van zijn schilderen genoot, Van Gogh niet minder dan Renoir, ben ik roerend en dadelijk met U eens. Maar daarom kan nog wel het geheele complex van biologische en psychologische motieven, verlangens, driften, enz., dat tot dat schilderen aanleiding gaf, zéér verschillend geaccentueerd zijn geweest en bijgevolg ook kan de uitwerking op den beschouwer van het werk een totaal andere zijn. U hebt er bezwaar tegen, dat Rembrandt een dieper levensinzicht zou hebben gehad dan Hals, en U laat hier op volgen, dat U gelooft dat ‘een werkelijk met ideeën beladen schilder per se een slecht schilder zal zijn’. Het laatste ben ik weer volkomen met U eens, maar ‘diepte’ is toch een kwestie van de totale persoonlijkheid en niet van ideeën! Voor mij zijn de instincten vaak tienmaal dieper dan de diepzinnigheden van het bewust denkleven, al kan men m.i. het kunstwerk uitsluitend beoordeelen naar de totaliteit der persoonlijkheid, die er in uitgedrukt is. En mij aldus instellend aarzel ik niet te schrijven, dat Rembrandt een veel diepere persoonlijkheid was dan Hals en reeds daarom, vermoedelijk -men kan zulke dingen moeilijk gaan bewijzen- ook veel meer geleden zal hebben. Om de smart te illumineeren, moet men haar toch eerst gevoeld hebben, en wel met die intensiteit althans hebben gevoeld, dat de drang opkomt haar op een andere wijze af te reageeren of te sublimeeren enz.. Dat zij in dit proces afmetingen kan aannemen, die zij niet aanvankelijk in de werkelijkheid bezat, doet aan haar reëel uitgangspunt m.i. niets af. Wij moeten toch òòk onder de oogen zien, dat in het geval van bepaalde ‘tragische’ kunstenaars het reëele levensleed ter dege ondragelijk was (Van Gogh bijv.) -zoudt U zulke figuren mede uitsluiten als illuminatoren van hun smarten en niet werkelijk als de ‘menschen van hun smarten’ willen beschouwen? Wat tenslotte de ‘chaos der moderne schilderkunst’ betreft, die chaos lijkt mij allereerst te wijten aan den eeuwenlangen nadruk in Europa juist op den ‘schoonen schijn’ gelegd. Indien wij wat meer naar binnen en minder naar buiten hadden geleefd, was die chaos overbodig geweest. Thans acht ik hem noodzakelijk en vruchtbaar: ik neem graag de steriliteit van Van der Lecks laatste werk (gevolg van Bremmers verkeerde wegwijzing, maar mede een bewijs van een tekort aan vitaliteit natuurlijk), op den koop toe, wanneer daar elders zooveel tegenover staat: Van Gogh, Gauguin, Picasso, Klee, Kruyder, enz. -‘goede schilders’ allen, zeker, maar men kan ze daarom toch moeilijk allereerst verheerlijkers van den schoonen schijn heeten; indien ze het zijn, dan zijn ze het pas in de laatste plaats. Ik althans kan het begrip ‘schoone schijn’ niet anders begrijpen-. Dit is, zeer in het kort, mijn antwoord op Uw argumenten. Mijn eigen standpunt heb ik meer in mijn vorige brief (en uitvoerig in mijn boek over de Europeesche schilderkunst na 1850) getracht duidelijk te maken. Inmiddels met vriendelijke gr. Uw Jos de Gruyter Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jos de Gruyter Den Haag, 3 september 1937 Den Haag, 3 Sept. '37 Zeer geachte heer de Gruyter De heer Pannekoek (= 's Gravesande) is plotseling met verlof gegaan, hoewel hij dat niet van plan was. Ik geloof, dat zijn vrouw ziek is geworden. Wilt U in ieder geval tot nader bericht Uw copie maar op mijn naam aan de krant adresseeren? Ik verzorg zoolang de rubriek. Dit meer als inleiding bij een enkele opmerking (geheel persoonlijk) over Uw eerste stuk over de ‘gezonde’ kunst. Ik veroorloof mij die opmerking, juist omdat ik zelf aan Uw oordeel veel waarde hecht, maar ook, omdat ik weet, dat dit oordeel een geheel andere autoriteit zal hebben, in den lande, dan dat van den schildersezel Niehaus. Er viel mij n.l. in Uw stuk, dat overigens uitstekend is, een zekere besluiteloosheid op wat betreft de conclusie. Of anders gezegd: een neiging tot het compliceeren van dingen, die m.i. weinig gecompliceerd zijn. Misschien vergis ik mij daarin, en vult Uw artikel over de ‘ontaarding’ de lacune aan? Wanneer n.l. de twee afbeeldingen werkelijk het meesterlijkste weergeven van wat er in die sfeer van ‘gezondheid’ te zien is, lijkt het mij toch evident genoeg, dat wij hier te maken hebben met een terugkeer tot de romantiek van het gezonde, niet tot een werkelijke gezondheid. En de oorzaak van die terugkeer lijkt mij dan ook niet zoo moeilijk te vinden. Romantiek van deze tamme, onschadelijke, lieve soort wordt het geliefkoosde thema van menschen (schilders of schrijvers), die de werkelijke problemen van het maatschappelijk leven niet meer mogen behandelen. De staat, in dezen gesymboliseerd door den mislukten schilder Hitler, bevordert die zoete romantiek, omdat hij bij voorbaat weet, dat daaruit geen enkel gevaar kan voortvloeien. Uw opmerking, dat men zich richt tegen den totalen achtergrond, alsof daarmee het gemeen-persoonlijke van wraakneming op Barlach en Marc ware buitengesloten!, klinkt mij daarom in de ooren als een gedeeltelijke capitulatie van den ‘clerc’ voor de macht, die de onschadelijke geestelijke liefhebberijen onder haar bescherming neemt. Het doet er nu voor mij niets toe, bij de probleemstelling, of er onder de ‘gezonde’ kunst een aantal hupsche en kundige werklieden zijn, en evenmin doet het er voor mij iets toe, dat er onder de ‘ontaarde’ schilderijen een massa ‘rotzooi’ is; ik heb dat alles al a priori aangenomen. Maar het feit, dat een Marc en een Barlach zonder oordeel des onderscheids worden meegenomen met de ‘rotzooi’, bewijst al, dat het hier heelemaal niet om een strijd tusschen schilderkunstige achtergronden gaat, maar om de triomfantelijke wraakneming van een politieke macht, die der kleinburgerlijke zelfgenoegzaamheid en kleinburgerlijke rancune, o.a. ook door middel van de schilderskunst. Het ontnemen van den doctorstitel aan Thomas Mann is een gelijksoortig symptoom van die wraakneming; ook bij de generatie van Mann was, in literaricis, veel ‘rotzooi’. De totale achtergrond van het probleem ligt dus achter de schilderskunst, en wie het tracht op te lossen, zal onvermijdelijk partij moeten kiezen tusschen de ideologieën: de kleinburgerlijke van het ‘fatsoen’ en de ‘gezondheid’, en de kosmopolitische van het ‘experiment’ en de ‘ontaarding’. Uw herleiding van den nieuwen stijl der dikke boerinnen tot de Duitsche schilderkunstige tradities lijkt mij daarom weinig geslaagd, het gansche verschil is, dat in die traditie de rancune jegens de ‘ontaarding’ niet is verondersteld, terwijl zij bij de moderne navolgers de doorslag geeft voor het succes! Het zal geringe moeite kosten om ook de Nederlandsche museumdirecteuren te overtuigen van de noodzakelijkheid eener ‘zuivering’, want zij hebben in hun hart van ijverig kunstgeleerde rancune genoeg. De heer Knuttel sprak mij al knipoogend over zooiets. Het komt niet in mij op, om de ‘rotzooi’ te gaan verdedigen. Ik zou niets liever zien dan een felle en onmeedoogende veroordeeling van wat volgens Uw meening waardelooze kitsch is in de ‘ontaarde’ kunst, maar het woord ‘ontaard’ zegt al genoeg over de afkomst van de verontwaardiging over kitsch èn Barlach te zamen! ‘Ontaard’ is alles, wat de burgerman niet kan ‘begrijpen’, en of het kitsch dan wel de hoogste waarden zijn, interesseert hem voor geen cent (Pfennig). Dat is de grondslag van de ‘zuiveringswoede’, volgens mij. Wie om der wille van secundaire schilderkunstige qualiteiten daar langs heen redeneert, raakt gemakkelijk zelf in de verwarring der begrippen. De vraag is, of men de samenleving van Herr Piefke en Herr Schultze, met hun aanhang van brave romantici, wil of niet. To be or not to be. Ik hoop dat U zich in het tweede artikel tot iets meer positieve waardebepaling in dien zin opzweept. Zoo neen (het is in het geheel geen verzoek, maar alleen een reactie op Uw eerste stuk), dan vrees ik, dat het misverstand over Uw bedoelingen, waaraan ik niet twijfel, niet uit zal blijven. m.v.gr. Uw Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, collectie W. Jos de Gruyter Xeroxkopie: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Annie Grimmer Annie Grimmer aan Menno ter Braak 14 januari 1927 Vrijdag Beste Menno, Misschien bereikt je deze nog in Eibergen. De operatie is voorbij en gelukkig meegevallen - de eerste nacht bijna geen slaap en vrij veel pijn, die nu weg is. Nu nog slap en lusteloos, maar na een goede nacht zal hij morgen wel veel opgeknapt zijn. Hartelijke groeten en goede reis, ook van Arthur Annie [bijschrift van G.A. ter Braak-Huizinga:] B.M. Behalve deze kaart, kwam er nog een bewijsnummer van de VB (Kerstmisnummer) dat mogen wij zeker wel houden, omdat jij er één hebt. Wim en Jan waren om 11 uur terug, dat was dus alles goed verloopen. Zij zitten nu in de kano, helaas begon het te regenen, want 't was een mooi gezicht met Laps op de voorsteven. Ik hoop dat je reis voorspoedig is en je niets hebt vergeten. Met ons aller groeten, ook aan de familie G. Moeder Eibergen 15 Jan. 1927 Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Annie Grimmer aan Menno ter Braak (Berlijn) 19 januari 1927 19-1-27 Beste Menno, Dank voor kaart. Arthur is veel beter en mag morgen of overmorgen naar Zeist om wat stevigers te eten dan pap. Gaarne wat over ‘Metropolis’, uiterste termijn inzending 5 Februari. - Wij zijn ook zeer ongeduldig op I 10, dat er vandaag zijn moet. Groet Frits hartelijk van ons. Hartelijke groeten van ons beiden, Annie Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Annie Grimmer aan Menno ter Braak (Eibergen) Amsterdam, 13 april 1927 Beste Menno, Dank voor briefkaart. Ik doe al mijn best hier Vrijdag weg te kunnen: stuur dus de lezing naar A.M.L. ferma in posta (poste restante) Ascona (Tessino) Zwitserland. Dan kan Arthur 't zelf beoordeelen en naar den drukker sturen. Denk je om een niet te lang (50-60 woorden) resumé? - Je boeken wil ik graag binden: ik hoop je na mijn terugkomst vlugger te kunnen bedienen dan Dick. Wat de prijzen betreft, die zijn zeer uiteenloopend, en die hangt af van kalico - leer - zwijnsleer - perkament. Maar daarover worden we 't wel eens. Van Arthur goede berichten: na 2 dagen regen weer zon en warmte. Ik kondig hem de komst van 't artikel aan. 't Lijkt me goed het ev. aangeteekend te sturen. Met hart. groeten Annie Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum. Briefkaart Briefwisseling Menno ter Braak - Groningsche Literarische Faculteitsvereeniging Groningsche Literarische Faculteitsvereeniging aan Menno ter Braak Groningen, 1 november 1935 1-11-'35 De Weledel Zeergeleerden Heer den Heer Dr. M. ter Braak Weledel Zeergeleerde Heer, Namens het Bestuur van de Groningsche Literarische Faculteitsvereeniging richt ik mij tot U met het verzoek op een nader te bepalen datum in November of begin December een lezing voor ons te houden over een door U op te geven onderwerp. Indien U hiertoe genegen zoudt zijn, zouden wij gaarne Uw condities vernemen, evenals het tijdstip, dat U het meest gelegen voorkomt. In de hoop een gunstige beslissing Uwerzijds te mogen tegemoetzien, verblijf ik met de meeste hoogachting, van U, Weledel Zeergeleerde Heer, de dienstvaardige P.C. Soeters h.t. ab-actis. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Groningsche Literarische Faculteitsvereeniging aan Menno ter Braak Groningen, 11 november 1935 11-11-'35 Den Weledel Zeergeleerden Heer den Heer Dr. M. ter Braak. Weledel Zeergeleerde Heer, Hierbij bevestig ik de ontvangst van Uw schrijven van 7 dezer, waarvoor onze hartelijke dank. Wij stellen het ten zeerste op prijs, dat U bereid bent om voor onze vereeniging te spreken. Ook het onderwerp heeft ten volle onze instemming. Wat betreft de datum hebben wij rekening te houden met de Kerstvacantie, die waarschijnlijk tusschen 10 en 15 Dec. aanvangt. Wij geven de voorkeur aan 29 November, doch indien U dan verhinderd bent, zijn 2, 3 of 4 Dec. ook data, die ons passen. Indien het beslist onmogelijk voor U is, op eén van deze dagen voor ons te spreken, kan het natuurlijk altijd nog tusschen 7 en 15 Dec., hoewel het ons dan minder geschikt voorkomt, aangezien tamelijk veel studenten reeds voor de aanvang der vacanties naar huis gaan. Met Uw condities gaan wij accoord. In de hoop, dat eén van de door ons genoemde data voor U aanvaardbaar is, teeken ik met de meeste hoogachting. Namens het bestuur P.C. Soeters h.t. ab-actis Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - O.V.L. Guermonprez O.V.L. Guermonprez aan Menno ter Braak Amsterdam, 24 januari 1932 24 Januari 1932 Zeer Geachte Heer ter Braak, Pas bij mijn terugkomst in Amsterdam na de Kerstvakantie ontving ik Uw schrijven naar aanleiding van mijn polemiek in PC met de heer Scholte. Het verheugt mij uiteraard ten zeerste van U, die de ontwikkeling van Filmliga van zo nabij heeft meegemaakt, een bevestiging te ontvangen van mijn mening hieromtrent! En dit te meer, waar Forum - met hoeveel wantrouwen in den beginne ook ontvangen - mij tenslotte tot de overtuiging heeft gebracht, dat tussen Uw krities-intellektualistiese houding en die van de socialistiese strijd geen ruimte voor een waardige houding overblijft - hetgeen zowel aan de ethici, wien het aan de dàad, als aan de fascisten, wien het aan verstànd ontbreekt, valt aan te tonen. Persoonlik koos ik voor het socialisme, menende dat onze wereld voldoende waardevol is, om er de schouders onder te zetten, maar het verheugt mij, telkens weer te kunnen konstateren, dat bij menig ‘tussengebied’, zoals hier weer ten aanzien van Filmliga, beide houdingen tot een zelfde resultaat blijken te leiden. Met des te meer spanning blijf ik inmiddels een uiteindelike uiteenzetting tussen Uw intellektualisme en het socialisme tegemoet te zien. Het ware ongetwijfeld een boeiend tweegevecht! Nu Uw spontane sympathiebetuiging er aanleiding toe was, zult U mij deze opmerking naar ik hoop wel willen toestaan. Met de meeste hoogachting, O.V.L. Guermonprez Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum. Briefwisseling Menno ter Braak - Den Gulden Winckel Den Gulden Winckel aan Menno ter Braak Den Haag, 6 december 1930 Den Haag 6 December 1930 Amice ter Braak Reeds lang had ik het voornemen je eens te vragen, of je niet wat actief zou willen medewerken aan Den Gulden Winckel, doch nu ik via Brussel daartoe aangespoord word, wil ik dat verzoek niet langer uitstellen. Ik vernam n.l., dat je een artikel gereed hebt over de Nieuwe Poëzie naar aanleiding van Binnendijks bloemlezing. Heb je al een bestemming voor dat artikel? Zoo niet, zou je het dan willen afstaan voor D.G.W., waarin ik het in het Januari-nummer zou kunnen plaatsen? Mocht het reeds elders zijn opgenomen, dan verzoek ik je te overwegen of je niet wat anders voor D.G.W. hebt. Je zoud niet alleen mij, maar vooral vele anderen daar een groot pleizier mee doen. Na groeten tt W.A. Kramers Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum H Briefwisseling Menno ter Braak - T. ter Haar-Koch T. ter Haar-Koch aan Menno ter Braak (Amsterdam) Zwitserland, 29 januari 1929 Beste Menno, We genieten ongelooflijk van dit sprookjes mooie land. Alleen sneeuwde 't nog te veel, 4 dagen aaneen. Vandaag goddank zon, dan is 't zeldzaam mooi! Ook is 't dit jaar extra koud (zegt iedereen!) + deze dagen speciaal 20° vorst, m'n neusje vriest af. Toch dapper op ski's aan 't oefenen, elken dag les, 't valt heusch niet mee. We beginnen nu met kleine tochtjes, Jan heeft enorme aanleg. 't Hotel is heel goed en gezellig. De hartelijke groeten van Tops Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum T. ter Haar-Koch aan Menno ter Braak [april 1931] Lieve Menno, Je weet niet hoe beroerd ik ervan ben, dat 't mis is, heelemaal uit, hoe kan dat nou, 't leek alles zoo natuurlijk en goed. Lieve jongen ik heb zóó met je te doen, God, Menno, waardoor is 't zoo. Ik pijnig me af over 't wat en hoe en ben er aan een stuk mee vervuld. Ja, nu zijn alle illusies kapot, dat is juist zoo vreeselijk. Ik vind het heerlijk dat je komen kunt en wilt a.s. Zondagavond (natuurlijk ook logeeren). We hebben niets en als we 't hadden, zei ik het natuurlijk af. Hoe kan dit alles, het is lang nog tot Zondagavond te wachten om te hooren en te praten, ja Jo is er ook ellendig aan toe, eindelijk is ze weggegaan, hij wil in niets toegeven, is redeloos, egoïst, onbewust en hard als graniet. Als ik hem zag zou ik hem wat kunnen doen. Ik denk nog steeds aan jullie beiden, wat heeft 't leven toch vreeselijke kanten. Dag Menno tot Zondag je Tops Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Hester Moulijn-Haitema Mulier Hester Moulijn-Haitema Mulier aan Menno ter Braak Den Haag, 22 mei 1935 den Haag van Weede van Dijkveldstr 101 22 Mei '35 Geachte Heer, Mag ik U mijn groote instemming betuigen met uw artikel ‘Dogma en Muziek’ in ‘Het Vaderland’ van Zondag 19 Mei? In het bijzonder heeft mij getroffen, dat U daarin de bij Gorter als dichter zoo bij uitstek aanwezige eigenschap opnoemt: het denken, tot overtuiging geworden en daardoor geheel naar binnen doorgedragen, komt in de ziel als klank en kleur weer te voorschijn. Ik heb ook altijd geloofd, dat Gorter degene was, die de grootste poetische mogelijkheden in zich droeg, niet alleen door zijn groot intuitief vermogen en zijn fijn zintuiglijk waarnemingsvermogen, maar tegelijk door zijn helder verstand en zijn heroïsche offerzin. Is de oorzaak aan zijn tragisch falen niet hierin gelegen, dat hij in zijn geloovige overgave aan ‘het denken’ zichzelf daaraan verloor en in plaats van in de sfeer van de bewuste spiegeling tusschen het individueele en het algemeene, terechtkwam in de sfeer van het algemeene zelf? Al dwalend heeft hij zijn eigen brandpunt nooit gevonden. Zoo is het mij tenminste voorgekomen en ik gevoelde behoefte, u dat naar aanleiding van uw artikel even mee te deelen. Met beleefde groeten Hoogachtend H Moulijn Haitsma Mulier Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - A.M. Hammacher A.M. Hammacher aan Menno ter Braak Wassenaar, 17 januari 1934 17 Januari 1934 Zeer Geachte Heer ter Braak, Ik schreef aan Elsevier om cliché's en aan Dr. Harrenstein om foto's. Nu hoorde ik nog niets over cliché's, maar wel stuurde Dr. H. mij eenige foto's, waar ik U een keuze uit zend. Maar wel moet ik U dringend vragen deze foto's na gebruik te willen terugzenden aan Dr. Harrenstein - Weteringschans 141 Amsterdam. Hij schreef erbij, dat ze niet zijn eigendom zijn. De foto's zijn zwak, zoodat de maker van de cliché's wel zijn uiterste best mag doen wil hij er iets van maken. Met hoogachting A.M. Hammacher Pieter Twentlaan 1 Wassenaar Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - D. Hans [hoofdredacteur van De Avondpost] Menno ter Braak aan D. Hans 8 mei 1939 Den Heer D.HANS Hoofdred.De Avondpost ALHIER Zeer geachte Heer Ingesloten doe ik U toekomen een artikel over De Cultuur en het Gemiddelde, dat ik voor Het Vaderland schreef als antwoord op Uw artikel in De Avondpost van 2 Mei. Door allerlei omstandigheden, die thans niet ter zake doen, is het door een veto getroffen en anleiding geworden tot mijn ontslagaanvrage. Ik verzoek U het thans als ingezonden stuk in Uw blad te willen plaatsen. Mijn eenige voorwaarde is, dat U er geen letter aan verandert. Het doet mij leed, dat onze discussie, die tot dusverre volkomen zakelijk gebleven is, op deze ietwat ongewone wijze moet eindigen, maar de schuld daarvan ligt niet bij U; de toon van Uw artikel van 2 Mei liet m.i. niets te wenschen over aan correctheid. met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan D. Hans 10 mei 1939 Den Heer D. HANS Hoofdred.De Avondpost ALHIER Zeer geachte Heer Wil bij dezen mijn welgemeenden dank in ontvangst nemen voor de loyale wijze, waarop U mijn ingezonden stuk in Uw blad hebt ondergebracht en van commentaar voorzien. Het spijt mij na deze geste Uwerzijds bijna, dat wij principieel tegenover elkaar moeten (blijven) staan; maar wil U er van overtuigd houden, dat ik Uw houding in dit conflict heb weten te waarderen, als een bewijs voor mijn stelling, dat men scherp kan discussieeren en toch volkomen fair blijven. Dat de door U gevolgde gedragslijn het gebrek aan werkelijk liberaal besef bij zekere andere partijen in dit conflict des te pijnlijker uit doet komen, stemt mij juist in dit geval tot voldoening. met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum D. Hans aan Menno ter Braak (Den Haag) Den Haag, 11 mei 1939 Zeer geachte heer Ter Braak, Oprecht dank voor uw schrijven. Toen ik enkele dagen geleden het bericht van uw ontslagaanvraag vernam, schrok ik zeer! Want in mijn geest kwam de mogelijkheid op, dat de door ons gevoerde polemiek dit conflict kon hebben uitgelokt. En dat zou mij ontzaglijk hebben gespeten: met een dergelijke mogelijkheid voor oogen zou ik zeer stelling dit gevecht in de krant niet zijn begonnen Met dit ‘begonnen’ bedoel ik mijn vroegere studies. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - John Hartman John Hartman aan Menno ter Braak (Rotterdam) Den Haag, 27 maart 1933 27 Maart 1933. Mijnheer, Het ligt in mijn voornemen, Uw prozastukje ‘De Handelsreiziger’ in studie te nemen. Beleefd verzoek ik U mij toestemming tot voordracht te verleenen, zonder hieraan financieele eischen te verbinden. Het zou mij trouwens onmogelijk zijn, eenige financieele vergoeding te betalen. Het behoeft geen betoog, dat stukken als bovengenoemd, slechts in enkele kringen waardeering kunnen vinden. Het is dan ook alleen omdat ik er persoonlijk waarde aan hecht met werkelijk goed werk te komen, wanneer daar een enkele maal gelegenheid toe is, dat ik bovengenoemd prozastukje in mijn programma zou wenschen. Mocht U iets gepubliceerd hebben, wat U voor voordracht bijzonder geschikt voorkomt, zal ik het op prijs stellen, indien U mij dit wilde mededeelen. Te mijner introductie zend ik U met gelijke post mijn prospectus voor het loopende seizoen, waarin U o.m. een reeks beoordeelingen over mijn arbeid als voordrachtskunstenaar gelieve aan te treffen. Hopend, dat een en ander aanleiding moge zijn, mij de gevraagde toestemming te verleenen, Hoogachtend, Jan Hartman Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Jac. van Hattum Menno ter Braak aan Jac. van Hattum (Amsterdam) Den Haag, 19 oktober 1934 Secretariaat Pomonaplein 22 den Haag. 19 Oct. 1934 Zeer geachte Heer, Namens de redactie moet ik U mededeelen, dat van de door U ingezonden copy, de kwatrijnen 5,7,8 en 10 worden geplaatst, vermoedelijk in het Januari-nummer van de nieuwe jaargang. De andere verzen en de boekbespreking stuur ik U dus bij dezen terug. Met de meeste hoogachting Namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jac. van Hattum (Amsterdam) Den Haag, 28 november 1934 ter Braak Pomonaplein 22 den Haag 28 Nov. 1934 Zeer geachte Heer v. Hattum, Op uw brief van 28/10 reageerde ik niet nader, omdat de Redactie met uw voorstel accoord ging, en de twee overgebleven kwatrijnen samen geplaatst zouden worden. Deze week, toen de copij naar de zetterij zou worden gestuurd, maakten deze regelen op ons toch wel een ietwat magere indruk. Ook voor Uzelf, omdat U nog niet eerder in Forum publiceerde, leek het ons dus toch beter, dat U nog wat ander werk ter beoordeeling instuurde; hetzij nog enkele kwatrijnen, die samen met deze twee geplaatst kunnen worden, of andere gedichten, die naast deze een plaats kunnen vinden en de magerheid wat kunnen aanvullen. Indien U hiermee accoord gaat, zien wij dus gaarne nieuwe copy tegemoet. Wat betreft de brief, die U het vorige jaar ontving, kan ik U alleen mededeelen, dat deze geschreven werd door den Heer E. Bouws, toenmalige secretaris van de Redactie; misschien was zijn wijze van uitdrukking in dit geval niet geheel conform de bedoelingen van de vorige Redactie. Er nader op ingaan kan ik dus niet meer. Met de meeste Hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jac. van Hattum Den Haag, 10 januari 1935 Secr. Pomonaplein 22 den Haag 10 Jan. 1935 Zeer geachte Heer van Hattum, Uw nieuwe zending verzen heeft bij de verschillende redactieleden gecirculeerd. Het resultaat is als volgt: Van het ‘gebed voor den vrek’ wil de Redactie gaarne plaatsen het eerste en het laatste gedicht; de twee middelste gedichten wil zij laten vervallen, omdat zij naar haar oordeel veel zwakker zijn. Dit natuurlijk, indien U daarzelf mee accoord gaat. Vind U, dat het gedicht één geheel moet blijven, dan ziet zij van plaatsing af. Verder heeft zij uitgezocht het gedicht ‘Orthodoxie’, mits de laatste strofe vervalt. De andere gedichten stuur ik U hierbij terug. De beide bovengenoemde verzen houd ik hier, maar wacht op Uw bericht met plaatsing. Mocht U dus bezwaren hebben tegen plaatsing op deze wijze, dan hoor ik het wel. Eén van de persoonlijke reacties van een der redactieleden op Uw werk luidt als volgt: van Hattum heeft veel talent, maar evenveel holle rancune; veel literair bedachte verzen. Misschien heeft het voor U waarde dit oordeel te vernemen. Met de meeste hoogachting, namens de Redactie Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jac. van Hattum Den Haag, 10 april 1935 Pomonaplein 22 den Haag 10 April 1935 Zeer geachte Heer van Hattum, Het lijkt ons niet wenschelijk de praktijken van de nieuwe Gemeenschap met zooveel aandacht te honoreeren als door Uw artikel zou geschieden. Als men dit geval opblaast blaast men de heele Nieuwe Gemeenschap op tot factor van groot belang, terwijl o.i. eerbiedig stilzwijgen hier de beste houding is. Wij zenden U dus hierbij de betreffende stukken terug met dank voor de inzage. Het panopticum over Mussert lijkt ons weinig geslaagd, hoewel wij natuurlijk tegenover de strekking sympathiek staan. Met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jac. van Hattum (Amsterdam) Den Haag, 6 juni 1935 Pomonaplein 22 den Haag 6 Juni 1935 Zeer geachte Heer, Namens de Redactie kan ik U mededeelen, dat de volgende gedichten worden geplaatst: ‘140 Pond’, ‘Adreswijziging’ en ‘Ik dacht mij in...’ Vermoedelijk zullen deze in het juli-nummer worden opgenomen. De overige verzen ontvangt U dus hierbij terug. U ziet, dat de Redactie niet door de kleur van Uw papier is afgeschrikt al was ze wel bevreesd, dat U naar Nationaal herstel was overgeloopen. Met de meeste hoogachting Namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jac. van Hattum Den Haag, 23 december 1935 Pomonaplein 22 den Haag 23 December 1935 Zeer geachte Heer van Hattum, Tot mijn spijt moet ik U hierbij alles retourneeren, wat ik nog in mijn bezit had. Het laatste nummer van Forum was al zoo overvol met copy, die reeds gezet was, dat er niets nieuws meer geplaatst kon worden. Misschien kunt U de laatste verzen doorzenden aan Groot-Nederland, daar de Heer Vestdijk daar in de Redactie is gekomen. Met de meeste hoogachting namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Hans Hauswald Hans Hauswald aan Menno ter Braak 10 augustus 1939 Lieber Menno, Ich hätte Dir gern vor meiner Abreise noch ein paar Zeilen geschrieben, die Du vielleicht als unnötig empfindest, aber die ich doch wohl als notwendig empfinde um nicht eine Unterlassungssühnde zu begehen. Denn es ist doch wohl unfreundlich immer nur zu nehmen und - da die Fähigkeit des Gebens in meinem Falle weniger gut entwickelt ist als bei Dir - nicht einmal auszusprechen welchen Eindruck des Geben auf den Empfänger dieser Freundlichkeiten macht. Nun weiss ich schon, dass die 5 Tage die wir bei Dir und Deiner Frau waren für Dich keine grosse materielle Belastung gewesen sind, aber deshalb will ich Dir ja auch garnicht danken. Aber was wohl der Erwähnung wert ist, sind die vielen neuen Eindrücke und Gedanken, die sowohl meine Frau als auch ich in Deinem Hause empfangen haben und die ich im Einzelnen auch nicht aufzählen will, obwohl Benjamin Franklin sich jeden Abend eine kleine Tabelle machte was er am abgelaufenen Tage Gutes und Schlechtes gesehen gehört und gelernt hatte. Aber solch eine tägliche Bilanz mache ich trotz meiner kaufmännischen Bildung nicht, und auch nicht trotz meiner Sympathie für Benjamin. Es geht ja auch nicht um die einzelnen Vorfälle, die nicht so viel anders zu sein brauchen als in Deutschland. Aber wohl ist die Stimmung, die Atmosphäre und das Muster, nach dem sich alles gliedert so grundverschieden, dass wir Dir beide für die Möglichkeit sehr dankbar sind eine Ferienwelt kennengelernt zu haben, die wir stets gern in Erinnerung behalten werden. Mit freundlichem Gruss Hans Hauswald Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum? Briefpapier Hans Hauswald. Machineschrift. Hans Hauswald aan Menno ter Braak Leipzig, 19 februari 1940 Den 19 II. 1940 Lieber Menno, Als Du mir vor einiger Monaten Dein kleines Heft ‘De nieuwe Elite’ gegeben hast, wolltest Du gern wissen, was ich darüber denke. Ich habe etwas lange mit der Antwort auf mir warten lassen, obwohl ich das Büchlein schon auf der Fahrt durchgelesen hatte. Zu Hause habe ich mich aber mehr um meine damalige Arbeit kümmern müssen, sodass ich mich nicht eingehend genug mit Deinem Heft beschäftigen konnte. Inzwischen habe ich mehr Zeit gefunden und die Schrift liegt nun schon ein paar Wochen auf dem Tisch. Ich habe sie seitdem noch ein paar Mal gelesen. Zu einem Resultat bin ich aber immer noch nicht gekommen. Vielleicht ist dies auch eine Art Anerkennung, die ich Deinem Werk zolle. Ueber die Richtigkeit des historischen Teils, wie er zu Erklärung der gegenwärtigen Anarchie dient, kann kein Zweifel bestehen. Auch über die Notwendigkeit einer mit gutem Gewissen befolgten opportunistischen Handelsweise bin ich mir im Klaren. Neulich las ich im ‘Willen zur Macht’ etwas ganz Aehnliches: ‘In der Hauptsache ist das kluge Ausnützen der gegeben Lage wohl unsere beste, ratsamste Tätigkeit.’ Gleichzeitig bin ich mit dem ‘schipperen’ bloss um dessentwillen doch nicht einverstanden - weil es mir allzu individualistisch ist. Darum habe ich auf die Frage: ‘Wat houdt een tactiek in zonder absoluut gesteld doel?’ auch eine andere Antwort. Eine Antwort, die ich mir von Nietzsche geborgt habe und die mir auch heute noch richtig scheint: Diese Taktik des Opportunismus wird mir vom Willen zur Macht eingegeben, wobei ich die einmal erlangte Macht in einem ganz bestimmten Sinne auszunützen gedenke. Darum bin ich auch nicht einverstanden damit, dass ‘de nieuw elite zal uiteenvallen in een denkende en een handelende elite.’ Gerade weil man zwischen der Scylla des ferrums und der Charybdis des verbums zwischendurch lavieren muss, wird man selber diese Zweiteilung bei sich nicht mehr dulden. Darum glaube ich auch mehr als an das Paradox an die Einheit, wenn ich mich auch schwer hüten werde, das Wesen dieser Einheit in Worten zu umschreiben, geschweige den definieren zu wollen. Worte sind gut um Anhänger zu bekommen, aber sie werden nicht dafür zu gebrauchen sein, dass man das Ziel, das man als ‘sentiment’ (aanvoelen) in sich trägt, damit definiert. Das Paradox steht mir noch zu dicht beim Nihilimus, als dass mein innerstes sentiment dadurch befriedigt würde. Oder habe ich Dich falsch verstanden und Du meinst garnicht, dass das höchste Ziel der neuen Elite ist: Paradoxe über alles und jedes zu schmieden. Denn schliesslich sagst Du auch wieder dasselbe, was ich ausdrücken möchte: eenheid door democratie, maar die tevens esoterisch het geheim waart. Der grösste Fehler den man machen könnte, wäre wohl ein ‘Programm’ aufzustellen, denn dieses würde ja doch bald zur Tyrannei werden. Trotzdem wird man kaum ohne Wortschwall auskommen können, wenn man um praktisch wirkzam zu werden die dazu nötige Macht erlangen will. Deshalb bin ich doch wieder für die Formulierung von vorläufigen, konkreten Zielen, wie sie ungefähr in der kleinen ‘Abhandlung über Treitschke’ ausgedrückt sind. Das ‘Geheimnis’ der neuen Elite lässt sich nicht durch Standards ausdrücken, sondern muss bei jedem Menschen einzeln mit einer Art ‘Eliteinstinkt’ erfasst werden, wobei dieser Instinkt beileibe nichts ‘Elementares’ ist sondern ein Unterscheidungsvermögen, das nur auf hoher Kulturstufe zu erlangen ist. Met het oogenblik van het uitspreken van het nieuwe doel valt hetzelfde binnen de perken van de ‘Parteiarena’ en staat bloot tegenover alle aanvallen van hoog en laag. Ein neues Verhältnis zum Elementaren - wat een onzin! ‘Ein neues elementares Verhältnis’ zou beter den toestand uitdrukken. Een ‘Verhältnis’, dat in zijn vrijwel totale onverschilligheid tegenover woorden een verhouding nadert, die men tot nu toe met het woord ‘liefde’ omschreef. Zonder liefde geen contact en dus geen mogelijkheid tot denkend handelen - geen mogelijkheid de synthese van Erasmus en Macchiavelli te voltrekken. Geen moralische verplichting maar een zelfverzekerdheid, die van binnen naar buiten gaat, de oogen helder en de stap ferm maakt en daarmee soms de uiterlijke kenmerken van den bruut geeft. ‘Toekomstvisie’ - zooals Marsman die vereischt, habe ich schon genug, aber darum finde ich doch nicht, dass man muss ‘uitgaan van een essentieel beeld van den mensch’. Das ‘schipperen’ betrifft auch nicht die ‘toekomstvisie’ sondern nur den Weg, der zu ihr führt. Manchmal finde ich, dass das Büchlein nicht hätte geschrieben werden sollen, denn es versucht etwas auszudrücken, was nicht mit Worten gesagt werden kann. Man muss schon die Gestalt des Verfassers vor Augen haben um die Worte nach ihrem richtigen Wert einschätzen zu können. Wenn zwei dasselbe sagen ist es noch nicht dasselbe. Um das Buch vollständiger zu machen gehört eigentlich noch eine Abbildung von Dir mit hinein - z.B. die Fotografie des Betongemäldes und möglichst auch eine Wachsplatte, damit man sich eine Vorstellung von Deiner Stimme machen kann. Sonst könnte mancher N.S.B.er auf den Gedanken kommen, dass in diesem Heft einer dekadenter Zivilisationsliterat spricht. Und das ist ja nun ganz sicher nicht der Fall. Bitte entschuldige, dass ich jetzt nicht mehr zu dem Heft sagen will. Voor myn oogen danst een andere zeepbel, zoodat ik my over de nieuwe elite niet zeer verontrust. Ich bin dabei die Abhandlung über Treitschke noch etwas auszubauen. Vielleicht kan sie einmal brauchbar werden. Vielen Dank für Deine Bestätigung, dass Du sie erhalten hast. Die Karte brauchte 6 Tage um hier anzukommen und war von der Zensur genau untersucht worden. Freundliche Grüsse, auch an Ant und von Lenchen an euch beide, sendet Arno Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Carel Hedeman Carel Hedeman aan Menno ter Braak Den Haag, 23 juli 1935 855 Hoefkade, den Haag 23-7-35 Weledele Heer, Ingesloten enkele gedichten. Zou U deze eerstelingen des geestes eens door willen lezen om te zien of er iets bij is dat geschikt is voor Forum? Hoogachtend Uw Carel Hedeman Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Carel Hedeman aan Menno ter Braak Den Haag, 9 oktober 1935 855 Hoefkade den Haag 9 Oct '35 Weledele Heer In juli van dit jaar zond ik u enige gedichten waarop ik tot nu toe nog geen antwoord ontving. Ik zou graag van U horen of U ze denkt op te nemen in Forum. Het was mijn bedoeling voor hetzelfde tijdschrift ter beoordeling te sturen enkele essays & satires. In verband met het bericht over de opheffing van F. zou ik U willen vragen of U nu deze stukken wel kunt ontvangen. Gaarne uw spoedig antwoord vernemend hoogachtend C. Hedeman Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Carel Hedeman aan Menno ter Braak Den Haag, 25 oktober 1935 den Haag, 25.10.35 855 Hoefkade Weledele Heer, In juli van dit jaar zond ik u enkele vellen met gedichten waarop ik nog steeds geen antwoord ontving. Evenmin hoorde ik iets op mijn schrijven van 8 dezer. U kunt begrijpen dat ik wel meer of min nieuwsgierig naar uw oordeel ben. Wilt u mij daarom, indien u ze in forum of ergens anders denkt op te nemen, hierover spoedig berichten. In afwachting van uw antwoord hoogachtend Carel Hedeman Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Carel Hedeman (Den Haag) Den Haag, 30 oktober 1935 Pomonaplein 22 den Haag 30 October 1935 Zeer geachte Heer, Daar Forum met ingang van 1 Januari 1936 zal ophouden te bestaan, moet ik tot mijn leedwezen de door U ingezonden bijdrage weer tot Uw beschikking stellen. Tevens moet ik U melden, naar aanleiding van Uw schrijven van 9 Oct. 1935, dat geen enkele nieuwe bijdrage meer kan worden aangenomen, daar de twee resteerende nummers reeds overbelast zijn. Op de door U in Juli ingezonden gedichten kreeg U inderdaad geen antwoord, daar U verzuimd had porto daarvoor in te sluiten; aan de binnenzijde van Forum staat dit uitdrukkelijk vermeld. Ingesloten zend ik U dus de verzen retour. Met de meeste hoogachting namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Carel Hedeman (Den Haag) Den Haag, 12 oktober 1936 Geachte Heer Hedeman Ik moet zeggen, dat ik mij met uw critische coupletten zeer heb vermaakt. Het is een aardig soort satyre, die ik, als ik redacteur was, stellig in Groot Nederland zou plaatsen. U kunt er alleen nog heel wat aan verbeteren, lijkt mij; hier en daar teekende ik iets aan, maar U zult dat zelf het best voelen. Zend U dit door, vooral naar Gr. Nederland, U moogt er dit briefje, als U wilt, ter recommandatie bij doen. hoogachtend Uw Menno ter Braak Uw stuk over Laurence is niet slecht, maar veel onpersoonlijker en schools. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - F.W. van Heerikhuizen Menno ter Braak aan F.W. van Heerikhuizen (Bussum) Den Haag, 21 december 1934 21 Dec. 1934 Zeer geachte Heer, Namens de Redactie van Forum moet ik U het volgende mededeelen. Uit de door U ingezonden gedichten zou zij graag het gedicht ‘Treurwilg in de Lente’ willen plaatsen, maar met de volgende restrictie: het veranderen van de vierde regel. Zij vindt nl. in deze regel een overbodige beeldspraak in verband met de eerste regel en acht dat voor het gedicht in questie zeer storend. Indien U dit dus zoudt willen veranderen, zal zij het gedicht gaarne in Forum een plaats inruimen. Ik stuur U hierbij de andere gedichten terug, en ontvang, voor het geval U met de bovengenoemde wijziging accoord gaat, het bedoelde gedicht graag retour. Met de meeste hoogachting namens de Redactie Ant ter Braak Faber Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Dhr. Heerink Menno ter Braak aan Heerink Den Haag, 24 januari 1935 Pomonaplein 22 den Haag 24 Jan. 1935 Zeer geachte heer Heerink, Tot mijn spijt, moet ik U namens de redactie uw inzending retourneeren; men is van oordeel, dat het gedicht ‘Soissons l'Antique’ wel eenige belofte inhoudt. Het gedicht ‘Voornacht’ is daarentegen veel minder, maar beide zijn toch nog niet goed genoeg om in Forum te worden opgenomen. De Redactie hoopt echter, dat U te zijner tijd nog eens ander werk kunt insturen. Met de meeste hoogachting namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Jan van Heiloo Menno ter Braak aan Jan van Heiloo (Den Haag) Den Haag, 30 oktober 1935 Pomonaplein 22 den Haag 30 October 1935 Zeer geachte Heer, Daar Forum met ingang van 1 Januari zal ophouden te bestaan, moet ik tot mijn leedwezen de door U ingezonden bijdrage weer tot Uw beschikking stellen. Ingesloten zend ik U dus Uw gedichten terug. Met de meeste hoogachting namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - T. van Hengel-van Enst T. van Hengel-van Enst aan Menno ter Braak Velp, 17 oktober 1935 Velp 17 Oct. '35 Zeer geachte Heer ter Braak Inliggend programma van lezingen stuurde mij Mej. v. Enst uit den Haag. Zij was n.l. opgebeld door 'n [Mevr. van] Bronting die haar vertelde, dat de Heer v.d. Meer een lezing zou houden over dèr Mouw's verzen en haar nota bene de volgende vragen stelde: Kunt u mij zeggen wie dèr Mouw's eerste vrouw was? 2. Wat hij doceerde, wiskunde of talen. 3. Waar hij z'n jeugd doorbracht. 4. Waarom hij uit Doetinchem wegging + 'n opgave van leerlingen en oud-leerlingen. - Ik weet niets van den Heer v.d. Meer, alleen de onnoozele vragen die hij nu doet, over dingen die toch niets aan de waarde van de verzen afdoen, omdat hij den onbescheidenheid heeft om over dèr Mouw's persoonlijkheid te willen spreken, daar hij kennelijk niets van hem afweet. Ik vind 't vervelend u lastig te vallen, daar u 't waarschijnlijk heel druk heeft. Ik had aan Victor v. Vriesland kunnen schrijven, maar waar ik me herinner dat Vic. altijd zoo moeilijk te bereiken is, en al a.s. Maandag die lezing gehouden zal worden, wendde ik me tot u hopend dat er nog iets aan te doen zou zijn, mocht u tenminste evenals ik, 't optreden van den Heer v.d. Meer incorrect vinden. Immers wanneer hij wat over dèr Mouw had willen weten, was toch de weg geweest zich tot Vic. te wenden en niet 'n willekeurige juffrouw 'n ander willekeurig iemand te laten opbellen om onbenullige vragen te doen. M'n zuster heeft indertijd zoo lang geaarzeld voor zij [onleesbaar] vroeg een lezing te houden over dèr Mouw, omdat zij toen al bang was dat dat misschien niet heelemaal in dèr Mouw's geest zou zijn. Hierbij stuur ik u 'n brief van dèr Mouw indertijd aan mij, die ik na lezing natuurlijk graag terug wil hebben. Ik ben er heel erg zuinig op. Ik heb indertijd met hem zoo veel gecorrespondeerd en gesproken over z'n verzen, dat ik hierin 'n excuus vind, om u hierover lastig te vallen. Misschien kent u den Heer v.d. Meer en ben ik warm geloopen over niets. Dan was alleen de opzet ongelukkig. Bij voorbaat dank ik u voor uw moeite. Met beleefde groeten en de meeste hoogachting T. van Hengel. v. Enst. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan T. van Hengel-van Enst Den Haag, 18 oktober 1935 den Haag Pomonaplein 22 18 Oct. '35 Zeer geachte mevrouw v. Hengel Hartelijk dank voor Uw brief. Ik weet niets van dezen heer van der Meer, dan dat hij deze serie lezingen houdt. Eenige dagen geleden werd ook ik opgebeld door dezelfde mevrouw, die er zeer verwarde ideeën op na bleek te houden zoowel over Dèr Mouw als over mij; zij inviteerde mij voor de bewuste lezing, maar haar toon was niet zoo, dat ik er voor voelde te accepteeren. Gelukkig vond ik een zeer geldige reden om mij te excuseeren. Den naam van Vriesland had zij nog nooit gehoord, want toen ik die noemde, had ik groote moeite haar die voor te spellen. Alles zeer veege teekenen, lijkt mij, voor den heer v.d. Meer, als wiens mandataris zij optreedt. Ik ben het volkomen met U eens, dat deze belangstelling voor het werk van Dèr Mouw in strijd is met zijn bedoelingen. Uit den brief, die U mij ter lezing zond, blijkt dat ten overvloede nog eens duidelijk; ik vind dien brief zeer belangrijk om op een gegeven moment eens voor den dag te worden gehaald als een bewijs hoe Dèr Mouw zelf over zijn poëzie dacht, maar ik vrees, dat U aan deze posthume Haagsche vereering niet veel zult kunnen doen! Er is niemand meer om zich actief tegen dit misbruik van bedoelingen te verzetten. Ik zou het graag doen, maar ik heb er het recht niet toe; het eenige wat ik wel kan doen, is bij gelegenheid eens op het dwaze van deze ‘adoratie’ te wijzen. Of denkt U, dat de familie gerechtigd is zich met dergelijke quaesties te bemoeien? Ik vrees, dat het heel moeilijk zou zijn een onbekenden heer v.d. Meer van zijn ongelijk te overtuigen. Vooral waar uit zijn vragen een onafwijsbare stupiditeit blijkt, als ik mij niet zeer vergis. Het is overigens gemakkelijk te zien, waarom den Haag (want het is niet alleen v.d. Meer; ik ken nog een dame, die hier binnenkort een Dèr Mouw-avond geeft met declamatie) zich op Dèr Mouw werpt. Zijn Brahman is nu eenmaal ook uit te leggen als iets theosophisch, half zachts, door slechte commentatoren wel te verstaan; maar den Haag is vol van dezulken. Zij denken niet aan ‘Brahman, maar we zitten zonder meid’, waaruit de bedoeling duidelijk genoeg spreekt, maar het woord wekt bij hen associaties in den geest van ‘karma’ of reïncarnatie. En misschien is er ook hier en daar in Dèr Mouw een element, dat hun tot rechtvaardiging kan dienen. Hoe het ook zij, de beteekenis van zijn poëzie heeft met deze mondaine Lensvelt Nicola metaphysica niets te maken en het is ergerlijk, dat men Dèr Mouw niet tegen de halfzachtheid kan beveiligen. Mocht U van meening zijn, dat ik iets in Uw geest kan doen tegen die heer v.d.M., dan kunt U mij b.v. morgen ± 6 uur telefonisch bereiken (393759). Maar zooals ik al schreef, dat lijkt mij hoogst dubieus. Ook mijn hartelijken dank voor de toezending van den brief, die zoo volkomen den werkelijken mensch Dèr Mouw, zooals ik mij dien voorstel, weerspiegelt. m.v.gr. en hoogachting, Uw dw. Menno ter Braak N.B. kunt U mij misschien het adres van Hetty bezorgen? Zij zou mij dat sturen, maar ik heb nooit meer iets gehoord na hun vertrek uit Holland. Bij voorbaat mijn dank! Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum T. van Hengel-van Enst aan Menno ter Braak Velp, 21 oktober 1935 Velp 21 Oct. '35 Zeer geachte Heer ter Braak, Zat. en Zondag was ik niet thuis en kon u dus niet opbellen. En ik ben 't ook met u eens achteraf dat er wel niets meer aan te doen zou zijn geweest, dat deze Heer v.d. Meer z'n lezing over dèr Mouw's verzen zou houden. 't Is zoo ergerlijk te bedenken, dat Jan en alleman zich kan aanmatigen 'n avond over dèr Mouw te praten, of misschien te kolderen. U zegt: er is niemand meer om zich actief tegen dit misbruik van bedoelingen te verzetten, maar zou vroeger m'n zuster òf nu Hetty, was zij hier geweest, dat dan wèl hebben kunnen doen met eenig rècht? Dàn had misschien Vic. v. Vriesland tòch iets kunnen doen? Mijn zuster gaf, weet ik zeker, alles in zijn handen. Misschien zou u dan eens met hem kunnen overleggen, of er in 't vervolg iets te doen zou zijn aan zulk grasduinen van menschen uit 'n modegril. Ik ben het heelemaal met u eens dat er 'n element in Brahman is, dat ‘half zachte’ menschen als theosophisch uit kunnen leggen. Ik ben zoo bang, dat de Heer v.d. Meer dàt juist aanleiding gegeven heeft z'n lezing te houden. Misschien is 't 't beste, als u dat eens zou willen doen, dat u naar aanleiding van 'n te houden lezing of b.v. van deze al gehouden lezing eens wijst op 't dwaze van zoo een plotselinge adoratie en 't onbescheidene van zich op deze manier meester te maken, ten behoeve van de psychosynthese van 'n dichter die van hùn metaphysica mijlenver afstond. Ik weet heel zeker dat ook Hetty u heel dankbaar zou zijn, wanneer u iets in den geest van dèr Mouw tegen dit gedoe zou willen schrijven. - Mocht u een of andere dag van den brief van mijn zwager gebruik willen maken, dan wil ik hem u natuurlijk gaarne toezenden.- Hetty adres is: [onleesbaar] M'n beste dank voor uw schrijven. Met vriendelijke groeten en de meeste hoogachting T. van Hengel v. Enst. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Raymond Herreman R. Herreman aan Menno ter Braak Brussel, 13 oktober 1935 Brussel, 13 October 1935. Beste ter Braak, Ik heb mij niet, zooals Maurice, voorgenomen mij onbetuigd te laten in het conflict om ‘Forum’. Maar in de practijk schijn ik het toch weer met hem eens te zijn, in zooverre Maurice zijn besluit te zwijgen niet halsstarrig wenscht te handhaven indien een redelijke ‘verklaring’ voor het volgende Forum-nummer kan worden opgesteld, terwijl ik van mijn kant noch lust noch tijd heb alle details van een reeds omvangrijke briefwisseling en een heele serie echo's en artikelen in de pers te gaan toelichten of terechtwijzen; dat wil zeggen dat wij liefst de zaken niet tot een vinnig steekspel opdrijven. Maar nu gij het er met Maurice ook al over eens zijt geworden, dat wij ons maar best de aangenamer kanten van onze samenwerking zullen herinneren, veroorloof ik mij, zonder eenig verwijt tegenover wie ook, een betrekkelijk onbeduidend maar voor mij toch belangrijk misverstand uit den weg te ruimen. Mijn positie in dit conflict schijnt mij inderdaad zoowel door u als door Zijlstra verkeerd te zijn uitgelegd. Mijn houding was immers uitsluitend ingegeven door de hoop dat Forum gered kon worden - en de zekerheid dat het alleen kon gered worden - door het weglaten van Virginia. Die zekerheid is dan ook bevestigd door de feiten... en de hoop is niet in vervulling gegaan. Ik meende dat gij en Zijlstra u evenmin als mijn Vl. collega's kondt vergissen over de voorkeur die ik er aan zou gegeven hebben Virginia niet om een kwestie van zedelijkheid te zien afwijzen door de katholieke redactieleden. Als ik daar speciaal op wijs, dan is het opdat, mocht de Forum-kwestie door een van ons in het openbaar worden besproken, mijn motieven niet verkeerd zouden voorgesteld worden, zooals gij doet wanneer gij schrijft, dat ook ik elke redelijke regeling van het geschil heb afgewezen; en zooals Zijlstra doet, wanneer hij zegt dat de Vlaamsche redactie besloten had haar medewerking te staken indien Virginia verscheen. Gij hebt niet gemeend te kunnen toegeven, wat ik eerst en daarna van Vriesland, na onze gemeenschappelijke vergadering te Rotterdam, wel wilden offeren; dat is het eenige wat ons in deze zaak van elkander scheidt, en ik geloof niet dat het noodig is ons daarom wederkeerig voor fanatieker of zwakkeling te schelden, ook al mocht ik meer toegevendheid voor mijn katholieke vrienden van u, en gij meer beginselvastheid van mij verwacht hebben. Dit verschil van optreden acht ik althans niet een reden te zijn om tegen u te velde te trekken; zooals ik ook de motieven van Gijsen en Maurice voldoende begrijp om hun geen kwaad hart toe te dragen: ik wist toch waartoe ik mij verbond als ik in de Vl. redactie trad. Schlusz damit. De vraag is nu of en hoe wij de kwestie in Forum zelf zullen uitleggen. Ik beloofde Maurice u een tegenvoorstel te doen. Gij acht, meen ik, een verklaring van de Ned. redactie en een andere van de Vl. redactie wenschelijk. Daar tegen bestaat het bezwaar, dat de Vlaamsche redactie niet eensgezind kan optreden, en dat de drie katholieke redacteuren, naar ik meen te weten, niet een verklaring wenschen af te leggen die ik niet mede onderteeken. Misschien is het echter mogelijk een gemeenschappelijke verklaring van de beide redacties te publiceeren. De feiten zouden dan zonder eenig commentaar kunnen uiteengezet worden onder een vorm die niemand kwetsen moet. Grosso modo zou deze verklaring misschien kunnen luiden: ‘Forum zal met Januari ophouden te verschijnen, wegens het oprijzen van een meeningsverschil dat weliswaar de persoonlijke vriendschap en wederzijdsche waardeering van de redactieleden niet aantast, doch een verdere samenwerking ongewenscht doet voorkomen. Tegen het publiceeren van een door de Nederl. redactie aanvaarde bijdrage hebben katholieke leden bezwaren van zedelijken aard ingebracht, die niet-katholieke redactieleden gemeend hebben te moeten afwijzen. Daar geen overeenstemming kon worden bereikt is besloten de uitgave van Forum te staken.’ Ik heb over deze formule noch Maurice noch de andere Vl. collega's geraadpleegd. Ik meen nochtans dat zij voldoende zakelijk, waarheidsgetrouw en correct is om ons allen te bevredigen. Dat het publiek er meer zal willen over vernemen staat vast; maar als wij aan dit verlangen willen voldoen moeten wij commentaren zonder einde geven. Mag ik uw opmerkingen en eventueele correcties verwachten? Ik onderwerp dan uw project aan R., G. en W. Wat ook het verder verloop zij, (en al kwam het tot een m.i.. minder gewenschte uiteenzetting van geheel het conflict) blijf ik, opgewekt en genegen, Uw dw., Herreman. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum R. Herreman aan Menno ter Braak Brussel, 20 oktober 1935 Beste ter Braak, Misschien is het u ontgaan, dat ik u mijn vorige brief met geen andere bedoeling schreef dan om u een project van verklaring voor te leggen; want anders zoudt gij zeker niet nagelaten hebben uw bezwaren tegen zijn korte formule aan te duiden; of ze was zóo bondig, dat gij er niets meer in terugvondt van wat op uw standpunt geleek. Uit uw project blijkt inderdaad, dat gij zoo volledig mogelijk wilt zijn. Ik moet u echter doen opmerken dat er dan nog een twaalftal bladzijden aan ontbreken om eenieder recht te laten wedervaren. Maurice en Gijsen oordeelen dat zij het stuk niet kunnen onderteekenen en zij zouden u best zelf kunnen zeggen wat zij er wenschen aan toe te voegen. Ikzelf wil u vluchtig eenige van mijn bezwaren meedeelen: de eerste paragraaf acht ik overbodig en, indien wij toch een uiteenzetting aan onze lezers verschuldigd zijn, kunnen wij het maar onmiddellijk doen zonder ons te bekommeren om de voorbarige berichten en commentaren. De passus ‘Aangezien de Vl. redactie van oordeel was, dat onderling overleg in dezen tot niet-plaatsing moest leiden.......’ schijnt mij wel voldoende duister om niet door iedereen begrepen te worden, maar niet voldoende opdat ik er niet een oolijken zet tegen de Vlaamsche redactie, ook tegen mij, die u nochtans duidelijk mijn standpunt uiteenzette, zou in zien, -misschien ten onrechte. Waar gij daarna van ‘formeele concessies’ gewaagt, zouden deze concessies, in geval uw stuk verscheen, zeer duidelijk opgesomd worden al was het maar om aan te toonen dat ook voor u de principenkwestie niet alle toegeeflijkheid uitsluit. Maar het ergste, wat mij persoonlijk betreft, en dat ik in ieder geval zou moeten tegenspreken indien ik het in Forum of elders van uw hand las, is uw bewering dat de Ned. redactie ‘zich op het standpunt stelde, dat zij op de door haar genomen beslissing niet kon terugkomen’; wij weten toch dat van Vriesland wel op deze beslissing meende te kunnen terugkomen, juist zooals ikzelf oordeelde voor Virginia niet mijn principes te moeten handhaven indien Forum hierdoor dreigde te verdwijnen. Verder begrijp ik niet wat gij bedoelt met de niet wenschelijkheid van een voortzetting van het tijschrift onder leiding van de Ned. redactie alleen........ in verband met de tijdsomstandigheden; dit schijnt mij in ieder geval een zaak van den uitgever en niet van de redactie te zijn. Dan ben ik het er ook niet met u over eens dat het geschil alleen maar van principieelen aard zou zijn, vermits mijn principes, en ook deze van van Vriesland meen ik, in deze kwestie niet ver van de uwe verschillen, en wij het nochtans toch niet eens konden worden. In hetzelfde verband hoor ik u niet gaarne spreken van beide partijen, waar men ofwel nader zou moeten bepalen welke die beide partijen zijn -volgens mij die welke weglating van Virginia vroeg of duldde om Forum in stand te houden, en die welke daar niet kon meeinstemmen-, ofwel liever spreken moest van drie of vier partijen of van zoovele standpunten ongeveer als er redacteuren zijn. Eindelijk lijkt mij het slot -de dankbetuiging aan den lezer- minder geschikt in den vorm dien gij er aan geeft. Deze lange terechtwijzing toont aan welke moeilijkheden moeten oprijzen indien gij aan een volledige uiteenzetting blijft vasthouden. Een paar van de punten waarop ik wees schijnen mij zoo pertinent, dat ik niet zou begrijpen dat gij er geen rekening mee hieldt indien gij bij slot van rekening mocht besluiten dan maar een afzonderlijke verklaring te publiceeren; en nog minder zou ik begrijpen dat van Vriesland b.v. den passus waarop ik in verband met zijn houding op wees, onderschreef. In elk van deze beide gevallen zou ik mij tot mijn spijt het recht moeten voorbehouden ook mijn versie in Forum te geven. Maar het wordt dan een hopeloos geval. Indien inderdaad nog Gijsen-Roelants-Welschap of misschien ieder van de drie voor zichzelf een eigen lezing wenschte te formuleeren, zoudt gij zeker van uw kant dan uw lezing moeten wijzigen en aanvullen, en misschien wel zou ook van vriesland dan liefst voor zichzelf spreken. Wij vervallen dan in het euvel dat ik voorzag toen ik u een korte formule voorstelde. Bij nadere beschouwing ga ik zelfs mijn formule nog veel te uitvoerig achten, en zou ik er u deze lapidaire voorstellen: ‘Met Januari houdt Forum op te verschijnen.’ Misschien is dat wel eenigszins onbeleefd tegenover den nieuwsgierige lezer, maar ik vraag mij af, of het zoo niet beter is, dan dat wij het zoo komische als spijtige spektakel gaan vertoonen van een twist waarvan de practische uitslag duidelijk genoeg is, maat theoretisch geen definitieve beslissing van kan verwacht worden. Ik haast mij daar aan toe te voegen, dat het niet uit angst is mijn verantwoordelijkheid op te nemen, dat ik een korte formule verkies, doch alleen uit een gevoel van vriendschap en saamhorigheid, en waardeering voor ieder van de zes collega's met wie zekere dingen mij veel meer verbinden dan het betreuringswaardig meeningsverschil mij van hen scheidt. Mocht gij trots al deze bedenkingen toch nog op een volledige uiteenzetting in het openbaar staan, dan zal ik, ook wanneer ik het noodig mocht achten mijn houding met de uwe te confronteeren, zeker het essentieele niet om het bijkomstige vergeten. Vriendelijke groeten, Doorslag: ? Briefhoofd FORUM. Menno ter Braak aan R. Herreman Rotterdam, [voor 20 oktober 1935] Forum zal aan het eind van den loopenden jaargang ophouden te bestaan. Aangezien tal van voorbarige berichten in de dagbladpers hebben gecirculeerd en zelfs tot even voorbarige commentaren hebben geleid, meenen wij er goed aan te doen de uiteenzetting over de gebeurtenissen, die tot de opheffing van het tijdschrift hebben geleid en die wij aan onze lezers verschuldigd zijn, reeds in deze voorlaatste aflevering te laten verschijnen. De samenwerking tusschen de Nederlandsche en Vlaamsche redacties, die gedurende twee jaar de basis van Forum's bestaan heeft gevormd, was aangegaan op den grondslag van wederzijdsche onafhankelijkheid bij de beoordeeling der bijdragen; een dergelijke onafhankelijkheid scheen beide gewenscht, omdat zij, hoewel op meerdere punten verwantschap gevoelend, de bestaande verschillen tusschen Noord en Zuid niet willen veronachtzamen. Tusschen beide redacties is geruimen tijd geleden een meeningsverschil ontstaan over een bijdrage, die door de Nederlandsche redactie met algemeene stemmen was aanvaard; de katholieke leden van de Vlaamsche redactie meenden op grond van de strekking dezer bijdrage, die volgens hen in strijd kwam met de katholieke zedeleer, bezwaar te moeten maken tegen publicatie. Aangezien de Vlaamsche redactie van oordeel was, dat onderling overleg in dezen tot niet -plaatsing door de Nederlandsche redactie moest leiden en de Nederlandsche redactie, hoewel tot eenige formeele concessies bereid, zich op het standpunt stelde, dat zij op de door haar genomen beslissing niet kon terugkomen zonder een ernstig precedent te scheppen, dat een inbreuk zou beteekenen op den grondslag der wederzijdsche samenwerking, kon het hangende geschil niet tot een goede oplossing worden gebracht. Dus moet besloten worden de uitgave van Forum te staken; een voortzetting van het tijdschrift onder leiding van de Nederlandsche redactie alleen kon in verband met de tijdsomstandigheden niet wenschelijk worden geacht. Beide redacties stellen er prijs op door deze verklaring de loopende geruchten tot hun juiste proporties terug te brengen. Zij ontkennen niet, dat het tusschen hen gerezen geschil van principieelen aard is, maar willen tevens vaststellen, dat tot het opheffen van een tijdschrift, waarin beide partijen overigens steeds in goede harmonie en met toewijding konden samenwerken, niet dan na langdurige discussie en met groot leedwezen is besloten. Zij wenschen voorts hun wederzijdsche vrijheid niet te hernemen, zonder een woord van zeer hartelijken dank aan de;ezers van Forum, die door hun steun de uitgave mogelijk hebben gemaakt. **B.N. Dank voor je brief, hierbij een concept verklaring, die, hoop ik, door beide redacties kan worden onderteekend. Wil het concept mij spoedig terugzenden met ev. amandementen. Ik zond Maurice gelijkluidende copij. Willen jullie beiden voor behandeling met Walschap en Gijsen zorgen? Bij voorbaat dank voor snelle afhandeling! Er is haast bij. v.gr. MtB Origineel: Antwerpen, AMVC. Briefhoofd FORUM. Machineschrift. Menno ter Braak aan R. Herreman Den Haag, 25 oktober 1935 den Haag, 25 Oct. 35 Pomonaplein 22 Amice Herreman Je brief van 20 dezer heeft mij en mijn collega's overtuigd van de volstrekte onmogelijkheid om een gezamenlijke verklaring op te stellen. Aangezien ik van Roelants noch Gijsen iets hoorde, neem ik aan, dat zij met je brief, wat de betreft de weigering te onderteekenen, accoord gaan. Ik zend je nu hierbij een doorslag van de verklaring, die de Nederlandsche redactie in het November-nummer zal publiceeren. Zooals je daaruit zult kunnen opmaken, blijven wij erbij, dat een noodzakelijk minimum, ook wat de feiten betreft, volstaan kan, al zijn wij het er niet met je over eens wat de hoeveelheid van dat minimum betreft. Ik zend je dezen tekst vooraf, in de verwachting en het vertrouwen, dat een verklaring van Vlaamsche zijde in denzelfden geest zal zijn gesteld. Om de soberheid nog te vergrooten, hebben wij op verzoek van Van Vriesland de passage over de katholieke zedeleer nog laten vervallen; het is ons trouwens nooit duidelijk geworden, waar die ‘zede’ precies in botsing komt met het stuk van Varangot. Op de details van je brief ingaan, heeft nu niet veel zin meer; ik begrijp, dat je andere accenten zoudt willen leggen dan wij, maar het is juist daarom, dat wij nu maar liever een verklaring voor ons alleen afleggen (aannemend, dat de accentwijzigingen der katholieken nog heel wat meer plaats zouden beslaan!). Alleen dit: je opvatting van van Vrieslands rol in dezen is onjuist. Van Vr. heeft op de eerste vergadering over de quaestie in Rotterdam, waar jij, als ik het wel heb, ontbrak, uitdrukkelijk verklaard, dat hij zich in ieder geval met mij solidair zou verklaren, wanneer ik na overleg met mijzelf tot het inzicht zou komen, dat wij aan de plaatsing van Virginia moesten vasthouden. Dat hij later een ander standpunt innam, is geen gevolg van andere opvattingen over deze solidariteit tegenover het Vlaamsche katholieke standpunt, maar van een volgens hem ongemotiveerde inmenging van Du Perron in deze aangelegenheid; een zuiver-interne zaak dus van de Ned. redactie. Daarom kan v.Vr. deze verklaring geheel onderschrijven en ook metterdaad onderteekenen. Wil de copie van onze verklaring aan je collega's doorzenden. Ik zou het uiteraard op prijs stellen, ook vooraf inzage te ontvangen van ev. verklaringen van Vlaamsche zijde. m.v.gr. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Ph. M. van der Heyden Menno ter Braak aan Ph. M. van der Heyden (Amsterdam) Den Haag, 27 juli 1934 Secretariaat: Pomonaplein 22 den Haag 27 Juli 1934. Zeer geachte Heer, Tot mijn spijt moet ik de door U aan Forum ingezonden verzen weer terugsturen, daar de Redactie ze niet voor opneming geschikt acht. Inderdaad voert Forum een strijd tegen het schoone uiterlijk alleen, maar uiterlijk en innerlijk moet toch tezamen iets opleveren, dat belangrijker is dan hetgeen U deze keer hebt ingezonden. De redactie hoopt echter op Uw verdere belangstelling voor het tijdschrift te mogen rekenen. Met de meeste hoogachting, Namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Han G. Hoekstra Han G. Hoekstra aan Menno ter Braak Amsterdam, 15 november 1934 Amsterdam, 15 November '34 Geachte heer Ter Braak, Kunt U dit gedicht een plaats in Forum geven? Wilt U bij een negatief antwoord, zoo goed zijn het te vernietigen? Hoogachtend: Han G Hoekstra Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Han G. Hoekstra aan Menno ter Braak Amsterdam, 11 januari 1935 Amsterdam, 11 Jan. '35. Geachte heer Ter Braak, Hierbij treft U een vers aan, Echtpaar in den trein, dat U wellicht in Forum een plaats kunt geven? Met de meeste hoogachting: Han G Hoekstra Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Han G. Hoekstra aan Menno ter Braak Amsterdam, 9 mei [1935] A'dam 9 Mei. Geachte heer Ter Braak U zult hier nog een tweetal verzen vinden, welke mogelijk een plaats in ‘Forum’ kunnen verwerven. Aan een verzoek om een eenigen tijd terug gezonden vers te ‘verbeteren’ wat een der strophen betreft voor tot plaatsing werd overgegaan, heb ik niet kunnen voldoen. Het lijkt mij onder alle omstandigheden een hachelijk bedrijf een vers te wijzigen èn dat zoo te doen, dat enkelen op wier verzoek dit geschieden zou, van verbeteren wenschen te spreken. Met hoogachting, Han G Hoekstra Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Han G. Hoekstra 15 oktober 1937 Zeer geachte Heer Hoekstra Aan de ‘Groene’, die ook uit G.b.Vondelen gaat, heb ik al een artikeltje gevonden als door U bedoeld, 2x gaat niet! Dus: wil mij excuseren! vrgr. hoogachtend Menno ter Braak Origineel: Particulier collectie. Memorandum Het Vaderland. Handschrift. Briefwisseling Menno ter Braak - Frank van der Hoeven Frank van der Hoeven aan Menno ter Braak (Den Haag) Chicago, 16 september 1937 Gentlemen: - By a rare chance, issues of your papers of Mei-31 and Aug-1937 landed in my hands. What interested me the most, was the controversy in regard to Multatuli-Van der Hoeven letters. After reading the debate bewteen Mr. Tromp Meesters and Dr. Ter Braak I wish to clear up certain points and also would like to get some further information. In the first place Mr. Meesters can not understand why the Hero of the late Jan Van der Hoeven, did not press the claim against [Edw.?] This is very simple. At the time my father died in [1850?], I was only 10 years old while my brothers Maarten and Jan were still younger. Within a few years both Maarten and myself left Holland for America while Jan went to the East-Indies. At that time we were not aware, that such letters were in existence. As a matter of fact, I knew that [Edw?] owed my father 500 gulden or even a little letter. But as I stated, that I did not have proof, and as [Edw?] has not yet returned to Holland, before we left [we were?] not in a position to press our claims. Widow Van der Hoeven-Meyer did not do so. I [did?] not state also a clerk in my father's store who lived behind the ‘groote Kerk’ was aware of this debt. Now in regard to Mr. Meesters [?] een zekere heer van der Hoeven bungs out that he either deleberate did so or he was not fully acquainted with the facts as he did not know my father's name. I prefer to accept the latter explanation, as I am sure Mr. Meesters did not intend to [s..?] the name of one departed who was merely an innocent bystander in this family drama. What however interets myself and brother Maarten who this Mr. J.H. Van der Hoeven is and how he came into possesion of letters belonging to the Estate of father. According to the family-tree, there is no J.H. Van der Hoeven in the family, unless it possibly is a son of our stepbrother van der Hoeven-Meyer. As such he would not to be entitled to the possesion of this correspondence, as long as the children of Jan Van der Hoeven still were alive. I'll enclose herewith family-tree, so this matter can be cleared up without difficulty. Would appreciate if you would send me all the issues of your paper governing this controversy. Can I look forward to a reply from your Respy. Yours Frank J. van der Hoeven 3538 W 61 th street Chicago Ill. Oldest son of the [?] van der Hoeven [?] Hoogstraat or Witte de Witstraat [?] Holland Family-tree My grandfather Jan van der Hoeven Francis J. van der Hoeven Maarten van der Hoeven Jan C. van der Hoeven Fred van der Hoeven-Meyers Frans van der Hoeven Piet van der Hoeven Maarten van der Hoeven En dochters Leen van der Hoeven Wim van der Hoeven Wilhelmina van der Hoeven Pamelus van der Hoeven no issue Pietje van der Hoeven getrouwd met [Kimmel?] Korendijk Johanna van der Hoeven- died without issue So you can readily see there is no J.H. van der Hoeven in the family. It is too bad that Dr. Leen van der Hoeven [kade?] 16 The Hague overleden is. He could have told you all you may wish to know, about this controversy, as he was thoroughly familiar with it. The other broters of my father are also dead. However Mevr. De Wed. Dr Leen van der Hoeven woont ergend in Den Haag en hij mag er ook veel van weten. I have written most in English, as after 50 years so in U.S.A. the Dutch language comes somewhat difficult for me. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum (Ter Braak map, Multatuli, v.Lier). Brief. Briefwisseling Menno ter Braak - J.H. van der Hoeven J.H. van der Hoeven aan Menno ter Braak Hilversum, 13 januari 1938 Zeer geachte Heer ter Braak In de ‘Telegraaf’ van gisteren (5: blad) las ik een korte bespreking van uw brochure. Aangezien ik bij 't ‘belangloos’ afstaan van de daarin [geplu??] brieven aan den heer Bruijn, de conditie verbonden had, zoodra deze ‘handelswaarde’ kregen, in casu uitg. V. Holkema & Warendorf, ik er in gekend wilde zijn, zoo verzoek ik u mij voor bemiddeling van deze uitgevers of door U zelf mij op mijn postrek. 215377 een bedrag van fl.25- over te maken. Ik meen, dat u de billikheid hiervan zult inzien. Met de meeste hoogachting. [handtekening] N.B. Door opname moeilikheden is de Film van Walewska voorloopig gestaakt, anders had ik met publicatie van mijn artikel tegen bovenst. bedrag genoegen genomen en was deze brief in de pen gebleven. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum? Menno ter Braak aan J.H. van der Hoeven 18 januari 1938 Zeer geachte Heer Van der Hoeven Uw brief van 13 dezer heeft mij een weinig verbaasd. Ik meen, dat het U bekend is, dat voor mij uit de publicatie der brieven van Multatuli geen enkele winst is voortgevloeid, integendeel; ik heb honorarium ontvangen voor het schrijven van de inleidingen, en op verzoek van de redactie van Gr. Ned. dadelijk afgezien van verdere honoreering, omdat anders de publicatie het tijdschrift te veel geld zou kosten. Het spreekt vanzelf, dat, wanner het tijdschrift financieel bij machte ware geweest, de briefpagina's wèl te betalen, ik dat geld niet zou hebben opgestreken zonder U erin te kennen, maar daarvan is zelfs geen oogenblik sprake geweest. Voorts is het overdrukken van inleiding en brieven in den vorm van een brochure alleen geschied op voorwaarde van de fa. Holkema & Warendorf, dat ik van de vergoeding afstand deed; hetgeen ik, in het belang van de verspreiding der correspondentie, zonder verder commentaar gedaan heb. Van deze overdruk heb ik dus geen cent ontvangen, en ik zal er in de toekomst evenmin iets van ontvangen. Toen ik U de laatste maal sprak, heb ik U op de hoogte gebracht van het brocheeren van het tijdschriftartikel als afzonderlijke overdruk. Van eenige aanspraak op honorarium Uwerzijds is mij toen niets gebleken, en ik heb er ook niet aan gedacht U dienomtrent iets voor te stellen, aangezien ik er financieel geheel buiten die zaak sta. Bovendien is de brocheering niet geschied om winst te maken, maar om, zoo mogelijk, eenigzins te voorzien in de extra-uitgaven van de fa. Holkema & Warendorf, die een aanzienlijk dikker nummer van Gr. Ned. heeft uitgegeven, om de uitgave in één aflevering mogelijk te maken. Mocht er desondanks winst zijn ontstaan, dan acht ik het inderdaad billijk, dat U daarvan iets toekomt, maar dat is niet mijn zaak, maar die van fa. Holkema & Warendorf, Keizersgracht 333, Amsterdam C. Ik verzoek U dus U tot haar te wenden; Uw brief en doorslag zend ik haar toe. Het ontgaat mij, wat Uw artikel over ‘Walewska’ met deze quaestie uitstaande heeft. Ik heb dat artikel aangenomen ter plaatsing in Het Vad., zoodra de film hier te lande geïntroduceerd wordt, en het honorarium daarvoor zult U dus te zijner tijd ontvangen. Het lijkt mij zeer gewenscht, die twee dingen niet door elkaar te halen. met de meeste hoogachting, Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum. Machineschrift. Briefpapier Het Vaderland. Briefwisseling Menno ter Braak - Van Holkema & Warendorf N.V. Van Holkema & Warendorf N.V. aan Menno ter Braak (Den Haag) Amsterdam, 16 juni 1937 Weledelzeergeleerde Heer, Wij haasten ons U mede te deelen dat de correspondentie betreffende Multatuli in goede orde aangekomen is. Wij zenden U t.z.t. drukproef. Inmiddels teekenen wij, Hoogachtend, VAN HOLKEMA & WARENDORF N.V. adm. GROOT NEDERLAND Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum? Machineschrift. Van Holkema & Warendorf N.V. aan Menno ter Braak (Den Haag) Amsterdam, 25 juni 1937 Zeer geachte Heer, Naar aanleiding van een betreffende mededeeling van den heer Greshoff berichten wij U dat wij gaarne bereid zijn de brieven van Multatuli met Uw inleiding in brochure-vorm uit te geven, waarbij dan de geheele opbrengst ten bate van het tijdschrift Groot Nederland zou komen. Misschien wilt U dan t.z.t. zoo vriendelijk zijn om ons de drukproef van Groot Nederland zóó toe te zenden als U de brochure graag gedrukt zag. Hoogachtend, VAN HOLKEMA & WARENDORF N.V. Directeur Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum? Machineschrift. Van Holkema & Warendorf N.V. aan Menno ter Braak (Den Haag) Amsterdam, 19 Januari 1938 Zeer geachte Heer ter Braak, Ingesloten zenden wij U den brief van den heer van der Hoeven en Uw copie terug. Wij hebben den heer van der Hoeven geantwoord en van dit antwoord zenden wij U hierbij ook een copie.** Wij vertrouwen dat hiermede de zaak in orde zal zijn en teekenen, Hoogachtend, VAN HOLKEMA & WARENDORF N.V. Directeur vH/R 19 Januari 1938 Den Weledelen Heer J.H. van der Hoeven, van Ostadelaan 32, Hilversum Weledele Heer, De heer ter Braak zendt ons Uw schrijven van 13 Januari en zijn antwoord van 18 Januari. Zooals U uit het schrijven van den heer ter Braak zult gelezen hebben, hebben wij op dringend verzoek van de redactie het artikel ‘Multatuli’ in Groot Nederland opgenomen, wat groote kosten voor ons meebracht. Op verzoek hebben wij er eenige overdrukken van laten maken, die voor 75 cent in den handel zijn gebracht. Mocht de verkoop van deze overdrukken inderdaad de gemaakte kosten dekken en mocht er een batig saldo uit overblijven, dan zijn wij gaarne bereid U daaruit f.25.- over te maken. zooals de zaak thans staat is daar echter geen kwestie van. Hoogachtend, Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum?, machineschrift Briefwisseling Menno ter Braak - N.V. Het Hollandsch Tooneel N.V. Het Hollandsch Tooneel aan Menno ter Braak (Den Haag) Amsterdam, 7 september 1935 7 September 1935 Zeer Geachte Dr. ter Braak, Op ons schrijven van 22 Aug. j.l. mochten wij tot op heden nog geen antwoord van U ontvangen. Daar wij veronderstelden, dat U op reis was, hebben wij eenigen tijd gewacht, doch U zoudt ons ten zeerste verplichten ons even Uw antwoord te willen doen toekomen. Inmiddels teekenen wij, Hoogachtend, N.V. Het Holl. Tooneel [onleesbaar] Adm. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - P.H. van der Hoog Menno ter Braak aan P.H. van der Hoog (Leiden) Den Haag, 10 januari 1934 Pomonaplein 22 den Haag 10 januari 1934. Zeer geachte Dr. van der Hoog, Hierbij zend ik U de gestuurde copie terug. Namens de Redactie moet ik U mededeelen, dat zij met zeer veel genoegen Uw bijdrage gelezen heeft, maar dat zij deze, om de materie zoowel als om de behandeling, ongeschikt acht voor opneming in Forum. Zij hoopt echter op Uw blijvende belangstelling te mogen rekenen. Met de meeste hoogachting, namens de redactie Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Ed Hoornik Ed Hoornik aan Menno ter Braak Amsterdam, 28 maart 1935 Amsterdam 28-III-'35 Hooggeachte Heer Ingesloten doe ik U toekomen twee verzen, die ik gaarne gepubliceerd zag in ‘Forum’. Met ernstige hoogachting Ed. Hoornik Stadionstraat 25 II Amsterdam (Z.) Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Ed. Hoornik (Amsterdam) Den Haag, 23 mei 1935 Pomonaplein 22 den Haag 23 Mei 1935 Aan den Heer Ed. Hoornik, Stadionstraat 25 II Amsterdam Zeer geachte Heer, Namens de Redactie moet ik U mededeelen, dat zij Uw gedicht ‘Sterilisatie’ gaarne in Forum wil [plaatsen], maar alleen onder voorwaarde, dat de volslagen mislukte laatste vier regels vervallen. Ik weet natuurlijk niet of U hiermede accoord kunt gaan. Ik zend U hierbij dus beide gedichten terug. Mocht U met de gestelde voorwaarde accoord kunnen gaan, dan ontvang ik het gaarne van U retour; het kan dan hoogstwaarschijnlijk in het Juli-nummer geplaatst worden. Namens de Redactie, Met de meeste hoogachting Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Ed Hoornik aan Menno ter Braak Amsterdam, 31 juli 1935 31-VII-'35 Geachte Heer ter Braak U dankend voor de plaatsing van ‘Sterilisatie’ heb ik het genoegen U wederom een tweetal gedichten te doen toekomen. Het vers ‘Redacteuren’ kon ik niet met mijn eigen naam onderteekenen, daar ik zelf nauw bij de pers betrokken ben. Met vriendelijke dank en ernstige hoogachting Ed Hoornik Stadionstraat 25 II A'dam Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Ed Hoornik aan Menno ter Braak Amsterdam, 27 augustus 1935 A'dam 27-VIII-'35 Zeer Geachte Heer ter Braak, Ingesloten doe ik U een drietal gedichten toekomen, welke ik gaarne in ‘Forum’ zag opgenomen. Met [vriendelijke] dank en ernstige hoogachting Ed. Hoornik Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Ed Hoornik aan Menno ter Braak Amsterdam, 8 november 1935 Amsterdam, 8-XI 1935 Zeer geachte Heer ter Braak, Eenige maanden geleden zond ik U ter publicatie in ‘Forum’ een paar gedichten, waaromtrent ik -behalve de gebruikelijke briefkaart- nog niets vernam. Bestaat de mogelijkheid, dat deze in het Decembernummer -helaas de laatste aflevering- worden geplaatst? Ik zou mij daarover zeer verheugen. Inmiddels Met ernstige hoogachting Ed Hoornik Stadionstraat 25II Amsterdam (Z.) Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Ed Hoornik 8 juli 1939 Zeer geachte heer Hoornik Dank voor Uw brief. Ik heb de plaatsing van het gedicht in quaestie allerminst kunnen bewonderen, zooals ik in het Vad. te kennen heb gegeven; of Bloem wel of niet gesteund heeft, lijkt mij aan de zaak zelve niets te veranderen. Maar waarom er over nakaarten, van mijn kant, als U zelf inziet, dat dit een faux pas geweest is? Zooiets is tenslotte menselijk. Mijn advies zou zijn: in het volgend nummer van ‘Werk’ de plaatsing van het gedicht betreuren. Eén regel, meer niet. De uitzinnige woede van Engelman in de ‘Nieuwe Eeuw’, behoeft niet beantwoord te worden, want zooveel lawaai om een bescheiden fout is te veel van het goede, naar mijn smaak. m.v.gr. Uw Menno ter Braak Origineel: Brief geveild bij Bubb Kuyper, Auction Sale of Books, Prints and Manuscripts No.29, 1724, p. 197, 2 en 3 december 1998. Briefhoofd ‘Memorandum Het Vaderland’. Briefwisseling Menno ter Braak - Henk van Houten Henk van Houten aan Menno ter Braak Rotterdam, 6 januari 1931 Waarde Menno, Zoo zie je maar, dat wie uitstelt, ongelijk heeft: had ik kunnen vermoeden, dat je door ons gemiste telefonade van Zondagmiddag zulk belangrijk nieuws in hield, dan had ik op den onaangenaamen dag, die de jachterige Maandag gisteren was, zeker even opgebeld. Ik kom dus nu, een etmaal te laat, je hartelijk gelukwenschen met je verloving, waarvan Truida mij van middag de mededeeling deed. Het zal mijn vrouw, die ik straks het nieuws zal vertellen, evenzeer verheugen als het mij doet, dat je een vrouw gekozen hebt en er bibbert een heel Carnaval van ongehuwde en getrouwde menschen aan de punt van deze pen, dat ik echter niet opschrijf. - Laat ik je liever verwijzen naar het gedicht van Donker in de Balans: het is op zijn minst moedgevend en per slot waar ook. Maar ik behoef je niet te herinneren aan het bijbelsch woord: Indien ik alle schatten der aarde had, maar de liefde niet. Ik wil herhalen, dat je verloving mij heel veel genoegen doet. Kunnen we jelui binnenkort eens zien - als Hampton C. het tenminste toelaat? Hartelijk gegroet: Henk van Houten Origineel: ? Briefhoofd Redactie de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Henk van Houten aan Menno ter Braak Rotterdam, 16 februari 1931 In haast Waarde Menno, Toen ik zooeven een kopje boven 'n Belgisch telegram, over het verloopende Carnaval, ontleende aan den titel van je boek, dat mij zoo sympathiek is en waarover ik je nooit veel heb gezegd omdat mij dit moeilijk zou vallen, zag ik twee uiterst koele oogen van een bord erwten-soep af, door een bos voorjaars-katjes neer, de mijne vinden en hoorde ik een niet weinig geringschattende stem zeggen: die stukjes kan ik toch ook wel schrijven. Ik bedoel ons gesprek over Hopman's opvolging een week geleden. Die ‘stukjes’ kun je ongetwijfeld schrijven en goed. Ze zullen zelfs je eigen kritiek kunnen doorstaan, wat heel wat zegt! En je zoudt ook ontdekken, dat er in Hopman's baantje dingen zijn te doen, die niet beneden je eigen peil liggen. En ik weet, wat het kùnnen betreft, dat je die ook volkomen zult áan kunnen en nog veel meer. Voor die streep onder veel is echter een mits noodig. Over dit Mits nu niet, want dan zou er in dit kattebelletje iets van 'n preekje komen, wat niet de bedoeling is. Dat ik het door het telegram-hoofdje ontstoken contact graag even aangrijp, is om dit te zeggen, (met alle besef van de weinig elegante houding, welke over een nalatenschap spreekt, terwijl de erflater nog tot deze wereld hoort): Hopman, hoewel op 't bureau, maakt 'n zeer zieken indruk. Hij houdt zich op, zegt, dat het goed gaat en wordt bestraald. Van zijn ziekte weet ik niets; ik zou alleen denken, met zulk een uiterlijk kàn het haast niet lang duren. Ik deel dit mede, opdat je, indien je woorden van Maandag gemeend waren, tijd tot nadenken zult nemen. Man, denk alstublieft na, voor je een poging zoudt ondernemen om op Hopman's plaats te komen. Het spreekt vanzelf - dit om voorgoed even alle onduidelijkheid weg te nemen dat, mocht je volharden, ik natuurlijk alle lansen bij v.d.H. voor je wil breken. Je zult van mij niet verwachten, dat ik met dédain over je journalistiek spreek en evenmin bedoel ik weer koelheid in je oogen en geringschatting in je stem uit te lokken als ik je afraad aan een courant te gaan werken. Omdat -dit wordt het lastigste van dit epistel - omdat bij al mijn natuurlijke genegenheid voor de vluchtige dingen des levens, ik besef, dat het wezenlijkste van wat jij te geven hebt, (hier moet het Mits weer tusschen), boven de journalistiek vèrre uitgaat en ik bang ben, dat op den duur de journalistieke wijze van werken je eigen talent tòch zal aantasten. Ik kan dit in een brief niet allemaal schrijven: hij zou 'n boekdeel worden. Je begrijpt me, hoop ik, wel en wilt, wat er bemoeizieks in dit briefje is, slikken als ik je zeg, dat het waarlijk is ingegeven door (niet vluchtige) belangstelling voor je begaafdheid, die ik zeer bijzonder acht. Oef. Henk v.H. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum. Briefhoofd Redactie de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Henk van Houten aan Menno ter Braak Rotterdam, 2 mei 1931 Waarde Menno, Gelukkig is Zus zoover hersteld, dat zij morgen, zij 't zeer zorgvuldig verpakt, kan meegaan op vacantie. Wij vertrekken morgenochtend, spookachtig vroeg en zullen 's avonds uitstappen, ergens in een Duitsch dal, waar het luw zal zijn en de kersen en de vroege peren zullen bloeien. (Ja, nu zie ik je sneerend wijzen op de armzaligheid van het romantische hemd, waarin ik voor je sta. [onleesbaar] Kleedingstuk is me dierbaar - hoezeer ook uit de mode en thuisgekomen lees ik weer 't Carnaval). Dit kattebelletje bedoelt alleen je eraan te herinneren, aan, ook na onzen terugkeer, op no 140b Schiedamscher Singel de zelfde menschen zullen wonen, die hopen, dat je den weg erheen niet bent vergeten. Wees met Truida gegroet door Henk v.H. 't Mei-vervolg van Hampton C. zie ik dus pas in Juni, wanneer de roman althans heelemaal in De S. gaat verschijnen. Ik vind het meestal nogal jammer voor een boek, die broksgewijze publicatie, dwing mezelf over het April-stuk nog geen oordeel te hebben. - Origineel: ? Briefhoofd Redactie de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Menno ter Braak aan Henk van Houten en echtgenote Nijvel, 15 juli 1931 Deze gouden Johannes (de Dooper?) maakt zich de tolk van onze hartelijke groeten! Hij klepelt ieder half uur, zonder de ziel van Beethoven echter! Menno Hart. gr. Truida Mijnheer, dit land is klein, de kerken zijn er groot, Men slaapt in de cafés als in Abraham's schoot, Aanvaard uit deze stad, onder een winterzon, De groeten van den scribens Edgar du Perron Origineel:? Afgedrukt in: E. du Perron, Brieven III, 140. Prentbriefkaart met foto van het beeldje van Jan van Nijvel in de klokketoren te Nijvel. Henk van Houten aan Menno ter Braak Rotterdam, 26 augustus 1931 Waarde Menno, Een oogenblik kom ik je vacantie-rust storen met de, overigens trieste, mededeeling, dat het met den toestand van Hopman, blijkens een dezer dagen hier ontvangen brief, achteruit gaat. Hoewel lichte gevallen als het zijne een langzaam verloop schijnen te hebben, moet men toch bedenken, dat hij al zoolang ziek is. - Hoe de leiding van de N.R.C. de toekomstige vacature denkt te bezetten - daarvan weet ik niets. Verwonderen zou het mij, zoo zij daarbij veel haast zou maken, nu bezuiniging en uitsparen het motief zijn, waarop wij verder peddelen in deze duren tijd. Ik schrijf je dit - zonder te weten of je nog over 'n sollicitatie denkt - opdat een bericht over H.'s heengaan van de N.R.C., of zijn sterven je niet zal overvallen. Want de rijpste overweging is geboden. Verder. Wees gerust. Zal ik mij niet schuldig maken aan het uitdeelen van ongevraagde raad; wil ik alleen maar hopen, dat, mocht je het leiderschap van de rubriek L. + K. der N.R.C. wèl begeeren, je dan ook weet, wat er aan die baan vast is. Voilà.- De zomer begint moe te worden. Mogen de buien je plannen niet te veel hebben gedwarsboomd. En nu gegroet; wil ook mijn beleefde groeten aan je Moeder overbrengen. [onleesbaar] Henk v. H. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum. Briefhoofd Redactie de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Henk van Houten aan Menno ter Braak Rotterdam, 10 februari 1932 Al veel eerder had ik je moeten bedanken voor de toezending van den Gids-overdruk. Ik doe het hierbij van harte; een kostelijk stuk. Geestig en briljant gexchreven en het is verheugend, dat de Gids het ‘blad voor den mond’ van zijn medewerkers zoo weinig eischt. Je bent, als gewoonlijk, ook ditmaal heel gelukkig geweest in de keuze van den titel. Dionysos en Pentheus -het verhaal is waarlijk alleraardigst te pas gebracht en de vergelijking met Nietzsche-Braun heerlijk. De strekking van je betoog deel ik, al is het zoo, dat er in het putje van den kunstenaar heel veel te scheppen valt. 2) Het zou de moeite waard zijn het oordeel van Victor E. te vernemen. Herinner ik mij goed, dan heeft hij een paar jaar terug - langer? korter? - in een kroniek over poëzie in de N.R.C. betoogd, dat we weldra- bij het beoordeelen van (ik geloof, dat hij alleen bedoelde) dichtwerk niet buiten psycho-analytisch inzicht zouden kunnen. Hij formuleerde het sterker, meen ik. Waarom heb je het woord [‘schandaal’] gebruikt? Ik zou dat schandaal er juist uit willen hebben (‘Ieder levenswerk, ook het werk van N. dus, ontspringt aan [schandaal]’, enz.). Wat ik van Nietzsche weet, is niet veel; genoeg om te meenen, dat ik begrijp waarom hij jou ‘machtig’ moet pakken. Zooveel zal je wel van mij hebben begrepen, dat je begrijpt, dat mij uit den mond van den man, die Wille zur Macht schreef, vooral de zachtere woorden ontroeren: ‘mijn gezondheid is heusch normaal -maar mijn ziel is zoo sensitief en zoo vol verlangen naar goede vrienden van mijn eigen slag. Geef me een kleinen kring menschen, die naar mij willen luisteren en mij begrijpen en ik zal genezen zijn’. Menno, als Brann dit las, zou hij er een nieuwe vondst uit te voorschijn ‘knagen’ omdat deze woorden tot N.'s [????] zijn gericht en als hij mijn briefje onder de psycho-analytische loupe nam -hou je neus dicht! Tot spoedig ziens, hoop ik en groet Truida. Je Henk v.H. Origineel: ? Briefhoofd Redactie de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Henk van Houten aan Menno ter Braak Rotterdam, 5 juni 1935 Waarde Menno, Nog juist kan ik -voor de nieuwe aflevering van Forum komt- de vraag doen, die ik reeds ter stond had willen doen na lezing van je m.i. voortreffelijke stuk: Het instinct der intellecueelen, dat zich bij het beste van Het Carnaval aansluit. De vraag is deze: waar kan ik het essay van Ortega y G. over Goethe vinden, waaruit je in het laatste gedeelte van je beschouwing iets aankaart? Zou je mij den titel van het werk, waarin het waarschijnlijk is opgenomen willen opgeven? Bij voorbaat zeer bedankt. De opstand der horden heb ik zeer genoten, al zou mij ‘massa’ liever zijn geweest. De Nederl. vertaling, die ik las was niet fraai. Forum is mij iedere maand een blijde verschijning. De evocatie, die de door mij zoo bewonderde Vestdijk in het Parc-aux-cerfs geeft, vind ik prachtig. Laat hij er een prachtig boek van laten maken met, houtsneden door iemand die dit werk aan kan. Wij hopen, dat Ant en jij het goed maken. Komen jelui niet eens naar R.? Het zou prettig zijn. Weest met je beiden hartelijk van ons gegroet. Henk v.H. Origineel: ? Henk van Houten aan Menno ter Braak Rotterdam, 10 april 1936 Rotterdam, 10 April, 1936 Beste Menno, Het verheugt mij je te schrijven, dat de Heer de Lang zeer tegemoetkomend is geweest in zake mijn verzoek om een abonnement op het Zondagochtendblad van je Courant. Het zal mij worden toegezonden tegen niet meer dan de vergoeding van porto- en expeditie-kosten. Vertrouw er dus op, dat ik je zal spellen. - Het blad van 26 April hoop ik te Dürnstein a/d Donau onder oogen te krijgen. - En nu, hartelijk gegroet. Wil je ook onze beste groeten aan Ant geven. Wij hebben het prettig gevonden je beiden nog bij ons te zien. Komen jullie dezen zomer in Oostenrijk, laat het ons dan weten. De Courant, maar ook Het Vaderland, kent altijd mijn adres. Adieu, beste. Henk v.H. Origineel: particuliere collectie. Briefwisseling Menno ter Braak - Roel Houwink Roel Houwink aan Menno ter Braak Zeist, 2 november 1924 Zeist 2 November 1924. Geachte ‘Scissor’. Wij weten niet of zich achter uw pseudoniem reeds een medewerker aan ‘De Vrije Bladen’ verbergt. Mocht dit niet het geval zijn dan noodigt de Redactie van ‘De Vrije Bladen’ u hierbij uit met haar omtrent eventueele medewerking in relatie te treden. Gaarne ontvangt zij, indien u voor haar streven in het algemeen voelt, opgave op welke wijze u het liefst uw medewerking zoudt willen verleenen. Met de meeste Hoogachting, Namens de Redactie: Roel Houwink Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum. Menno ter Braak aan Roel Houwink (Zeist) Amsterdam, 6 november 1924 Amsterdam 6. XI. 24. Geachte heer Houwink Uw brief van 2. XI. 24 bereikte mij gisteren ter redactie van ‘Propria Cures’. Wanneer U aan het pseudoniem ‘Scissor’ den naam van ondergetekende verbindt, behoef ik U verder niet meer te betoogen, welk standpunt ik tegenover ‘De Vrije Bladen’ inneem. Als Scissor schrijf ik geregeld Litt. Kronieken voor ‘Propria Cures’, welks Scaenicarubriek ik verder verzorg. Maar waarschijnlijk zult U door Marsman via Binnendijk een objectiever beeld van mijn pennevruchten kunnen opstellen, dan dat ik dit zelf zou vermogen. In beginsel ben ik natuurlijk zeer gaarne bereid mede te werken aan ‘De Vrije Bladen’ en voorloopig acht ik de essay daartoe de geschikste vorm. Misschien is, gebaseerd op deze algemeene beperking, nader overleg mogelijk, hetwelk ik zeer op prijs zal stellen. Met de meeste hoogachting, Uw dw. M. ter Braak den Texstr. 31b Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum. Roel Houwink aan Menno ter Braak (Amsterdam) Zeist, 9 november 1924 Zeist 9 Nov. 1924. Geachte Heer ter Braak. Hebt u misschien iets gereed? Zendt u het ons dan eens ter inzage. Zoo niet: wat denkt u van een essay over Elisabeth Zernike, Herman de Man (bien étonnés!) of over de Vlaamsche poëzie? of Adwaita! - onderwerpen te kust en te keur! - U bent natuurlijk geheel vrij. Mocht u eens kennis willen maken, u kunt ons hoogstwaarschijnlijk Donderdag 20 Nov. ± 7 uur 's av. in Américain treffen. Maar vast kan ik het niet met u afspreken. Schrijft u soms voordien nog even? Met vr. groeten, Roel Houwink Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Roel Houwink aan Menno ter Braak (Amsterdam) Zeist, 19 november 1924 Zeist 19-XI-24. Geachte heer Ter Braak. Per gelijke post zend ik aan de redactie van P.C. het gevraagde recensie-exemplaar. Natuurlijk stel ik het zeer op prijs een exemplaar ter bespreking te ontvangen. Het speet mij zeer, dat het mij niet mogelijk was u Dinsdag te treffen, maar ook mij riepen en roepen de plichten der Alma mater, ver van de muze en haar vrienden. Hopen wij op een volgend maal. Marsman zal u wel eenigszins hebben uiteengezet, hoe wij - in verband met de plaatsruimte - de bespreking over de Man het liefst zagen opgevat. Mocht u eens deze buurt uitkomen dan reken ik op uw bezoek, maar schrijft u even vooruit, het zou mij spijten als u voor niets kwaamt en dat zou anders nog wel eens kunnen gebeuren. Met vr. groeten, Roel Houwink Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Roel Houwink (Zeist) Eibergen, 12 december 1924 12, XII. 24. Geachte heer Houwink Tot mijn spijt is door verschillende omstandigheden mijn plan aangaande een bezoek in Zeist steeds weer in de war gebracht. Ik heb mij nu voor een maand in Saksen begraven, vanwaar ik wegens kapitaalgebrek voorloopig niet kan vertrekken. Graag hoor ik dus even schriftelijk van U, wanneer U mijn bijdrage over Herman de Man verwacht. (Over de vorm sprak ik reeds met Marsman). Ik hoop dan in de gelegenheid te zijn, aan dien termijn te voldoen. Had ik een vrije wil, dan was het stuk al geschreven; maar ik heb het juist in deze maanden afgrijselijk druk. Voor de toezending van P.C. van deze week, waarin de bespreking van ‘Novellen’ voorkomt, zorgde ik vóór mijn reis naar de binnenlanden. Het stuk zelf kon ik nog niet lezen; ik ben zeer benieuwd, welke conclusie's coll. Bletz uit Uw werk heeft getrokken. m. vr. gr. Uw dw. M. ter Braak Adres ± 15 Jan. a.s. Ter Braak Eibergen Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Roel Houwink aan Menno ter Braak (Eibergen) Zeist, 14 december 1924 Zeist 14 Dec. 1924 Geachte Heer ter Braak. Indien u ons uw artikel over De Man vóór 15 Januari zoudt kunnen toezenden, zoudt u ons daarmee een groot genoegen doen. Gisteravond ontving ik het artikel in Pr.C. Het lijkt mij zeer interessant, alleen vrees ik dat de schrijver zich wat al te veel van ‘het nieuwe’ heeft voorgesteld en daardoor hier en daar het spoor wel eens bijster raakt. Met de meeste hoogachting: en vriendelijke groeten: Roel Houwink Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Roel Houwink (Noordwijk aan Zee) Eibergen, 12 januari 1925 Eibergen. 12. I. 25 Geachte heer Houwink Hierbij doe ik U de beschouwing over Herman de Man toekomen. U zult het primitieve machineschrift wel willen verontschuldigen; ik ben niet zeer vaardig in dat bedrijf. Maar dit procédé is altijd nog duidelijker dan mijn eigen schrift. Het speet mij zeer, dat de briefkaart van Dick Binnendijk de indruk wekte, dat wij ons met eenige interne redactieaangelegenheid wilden bemoeien. U zou dat terecht ‘eigendunk’ kunnen noemen; maar niets was minder de bedoeling. Het is mogelijk, dat de toon verkeerd getroffen was (de Achterhoeksche omgeving leidt tot solipsisme!), de opzet was alleen een zakelijke informatie; want het kostte eenige moeite het lijvige opus van de Man in het oosten te bemachtigen. Ik hoop, dat mijn opstel verder wat inhoud en lengte betreft, voor de V.B. bruikbaar is. m.vr.gr. Uw dw. M. ter Braak Eibergen. Na 19 Jan. den Texstr. 31b Amsterdam Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Roel Houwink aan Menno ter Braak Zeist, 14 januari 1925 Zeist 14 Jan. 1925. Geachte Heer ter Braak. Hartelijk dank voor uw artikel, waarmee u ons veel genoegen hebt gedaan. Wij houden ons aanbevolen! Ik ben blij, dat het misverstand uit den weg geruimd is. Wij begrepen ook al niet waarom u er zoo per sé op stond, dat het artikel in een bepaald nr. verscheen, omdat het niet actueel in den strengen zin van het woord is en het dus op één maand niet aankomt. Wilt u ook Binnendijk mijn groeten doen? Met vriendelijke groeten, Roel Houwink Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Roel Houwink Eibergen, 9 april 1925 Eibergen 9. IV. '25 Waarde Houwink Hierbij de verlangde boekbespreking, die, naar ik hoop, den redactioneelen zegen zal ontvangen. Een drukproef vooraf stel ik zeer op prijs. Helaas kon ik ditmaal geen typmachine bemachtigen, zoodat mijn handschrift zijn (on)leesbaarheid nog maar eens moet bewijzen. Mijn groeten ook aan Marsman M. ter Braak voorloopig adres: Eibergen. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Roel Houwink Amsterdam, 26 mei 1925 Amice Hierbij een artikeltje over de film, dat ik de redactie ter beoordeeling toezend. (Altijd in de veronderstelling, dat de ‘Vrije Bladen’ nog verschijnen, want het vijfde nummer werd nog altijd niet mijn deel!) Mocht het voor de V.B. bruikbaar zijn, dan zou ik hieraan graag het onbescheiden verzoek toevoegen om plaatsing in het Juninummer. (Ik begrijp, dat ik na de termijn kom en vraag dus aarzelend.) De kwestie is, dat ik deze gedachten formuleerde naar aanleiding van de ‘Stem’enquête, zooals je zult zien. Het stuk polemiseert eenigszins tegen Verkade en komt dus, vooral bij een eventueel v.d. Bergh-Julinummer, later wel wat als mosterd na het costerlijke maal. Ik beveel mijn verzoek dus in redactioneele aandacht aan. De studie over Adwaita, die wel wat langer zal worden, hoop ik je binnen afzienbaren tijd te kunnen toesturen. m.h.gr. ook aan Marsman Menno ter Braak Origineel: Jerusalem. Particuliere collectie. Menno ter Braak aan Roel Houwink (Zeist) Eibergen, 27 juli 1925 Eibergen 27. VII. 25 Amice, Je briefkaart en zending kwam heden aan; zeer geapprecieerd! Heb echter een betrekkelijk geduld met me. Ik zit voor mijn tentamen philosophie en werk tegelijkertijd aan Adwaita, dewelke ook geen gemakkelijk heer is; in September hoop ik je echter de studie over hem te kunnen zenden. (Las met verwondering in ‘Den Gulden Winckel’, dat v. Klinkenberg hem een ‘Boeddhistisch dichter’ gelieft te noemen, wat m.i. in zijn overigens aardige opmerkingen een aperte fout is). Over v. Loon zal ik, indien eenigszins mogelijk, voor 15 Aug. schrijven, zoodat je dit, indien noodig, voor het Sept. nummer gebruiken kunt. Met Jaarsma maak ik dan geen haast, ik zal hem ongeveer als Herman de Man ‘nemen’. Is dit zoo goed? Wees hart. gegr. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Roel Houwink aan Menno ter Braak (Eibergen) Zeist, 28 juli 1925 Zeist 28 Juli 1925. Amice. De regeling is uitstekend. Ja, je opmerking over v.Kl. uitlating in zake Adwaîta, deel ik geheel. Wil je je zending naar Marsman sturen? Ik zal mij, helaas, en zeer tot mijn spijt, uit de redactie v.d. VBl. moeten terugtrekken. De samenwerking tusschen M. en mij vlot niet zoo als we het zouden wenschen en dan wordt het werk te zwaar, vooral nu ik vóór Kerstmis m'n 2e deel doctoraal moet overdoen. Zoodra jullie weer in A'dam zijn zullen we echter alles gezamelijk overleggen. Hart gr. Roel Houwink Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Roel Houwink aan Menno ter Braak (Amsterdam) Zeist, 16 september 1925 Zeist 16 Sept. 1925. Amice. Natuurlijk zal ik gaarne je voortreffelijk stuk onder mijn hoede nemen. Als alle medewerkers hun taak op even ernstige wijze opvatten! Het zou te mooi zijn. - Je hebt er een prachtig werk mee gedaan, waarvoor we je niet genoeg dankbaar kunnen zijn. Beste groeten: Roel Houwink Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Roel Houwink aan Menno ter Braak (Eibergen) Zeist, 5 april 1926 Zeist 5 April 1926. Amice. Destijds zond ik je een aantal boeken van Jaarsma ter bespreking. Hoe staat het er mee? Het zal wel een heele kluif zijn! Mocht je er niet doorheen kunnen komen - wat ik niet hoop, ook uit zeer egoïstische motieven - zend ze dan s.v.p. terug. Ik vind het tegenover den uitgever zoo onplezierig, wanneer ze onbesproken zouden blijven. Maar je zou me een groot genoegen doen, wanneer jij je er over ontfermde. Met vriendelijke groeten: Roel Houwink Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Roel Houwink aan Menno ter Braak (Eibergen) Zeist, 13 juni 1926 Zeist 13 Juni 1926. Amice. Zoojuist ontving ik van de firma Van Kampen [onleesbaar] deel V. Kan ik je dat sturen of heb je van de bespreking afgezien? Ik vraag je dat niet om je te haasten of lastig te vallen, maar ik vind het tegenover den uitgever zeer onaangenaam wanneer de boeken onbesproken zouden blijven. Wil je me dus in elk geval even berichten wat je plannen met de boeken zijn. Ik meen je er al eens eerder over te hebben geschreven, niet? Vr gr. Roel Houwink Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Roel Houwink aan Menno ter Braak (Amsterdam) Soesterberg, 11 juli 1928 Soesterberg 11 Juli 1928. Amice. Hartelijk dank voor de toezending van je proefschrift. Je ‘algemeene’ historische opvattingen deel ik - natuurlijk! - ten volle. Het is altijd beter, bewust een zekere mate van subjectiviteit toe te laten dan te pronken met een in hart en nieren verdachte objectiviteit en onbewust bijna ganschelijk subjectivist: ‘egoïst’ te zijn daarenboven. Je 14de stelling geeft mij aanleiding tot een vraag: Is na de beide door v. Vrlnd. bezorgde bundels poëzie, niets meer van dèr Mouw gebundeld? Zou dat niet alsnog moeten en kunnen gebeuren? Met vr. gr. R. Houwink Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Roel Houwink aan Menno ter Braak Zeist, 19 oktober 1934 Zeist, 19 October, 1934 Zeer geachte Heer Ter Braak. Hierbij heb ik het genoegen u mijn antwoord te doen toekomen op de door u ingestelde enquête. Ik vrees, dat ik de grenzen van de mij toegemeten gastvrijheid eeniger mate overschreden heb, doch ik hoop, dat u mij dit niet ten kwade duiden zult. Gaarne ontving ik t.z.t. een bewijsnummer van het blad, waarin dit stukje opgenomen wordt. Hoogachtend, Uw dw. R. Houwink Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Roel Houwink aan Menno ter Braak Zeist, 9 maart 1940 Zeist, 9 Maart 1940. Amice. Hetgeen je uit ‘onze kringen’ overkomen is, vereischt een grondig onderzoek met consequenties. Ik nam eerst heden van een en ander kennis en heb terstond op het nemen van de noodige maatregelen aangedrongen. Het spijt mij alleen, dat je gegeneraliseerd hebt in je oordeel, en dat je deze gebeurtenis koppelt aan een beoordeeling van Vestdijk's werk door sommigen onzer. Dat lijkt mij onjuist en onzakelijk. Ik behoud mij de volle vrijheid voor, Vestdijk in een groot deel van zijn oeuvre ‘pathologisch’ te vinden en daarnaast elke verantwoordelijkheid af te wijzen voor een plagiaat-affaire als de onderhavige. M.i. lijkt het ‘demagogie’ een verband tusschen beide te leggen en ik ben er van overtuigd, dat je dit verre ligt. Daarom zou ik je willen verzoeken hier gescheiden te houden, wat gescheiden blijven moet. Het feit op zichzelf is waarlijk ernstig genoeg en behoeft geen complicaties. Zou je zoo goed willen zijn mij even te doen weten, of je van Burger en/of van de redactie van ‘De Standaard’ iets vernomen hebt te dezer zake? De eer van ons allen is met deze kwestie gemoeid en daarom acht ik het persoonlijk van groot belang te vernemen, hoe men reageert. Met vr. gr. R. Houwink Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - H.F.M. Huijbers H.F.M. Huijbers aan Menno ter Braak Nijmegen, 3 juli 1928 Nijmegen, 3 Juli 1928 Amice, Nog alle dagen ligt op mijn werktafel de papiersnijder, die St. Nicolaas mij heeft gebracht uit de tweede klasse van het Tielse gymnasium, het portret van alle leerlingen siert nog steeds als herinnering mijn studeerkamer. Het waren in Tiel gelukkige en gezellige jaren. De beste uit die tweede klasse verovert vandaag de hoogste academiese onderscheiding en wel in de geschiedenis. Mij heeft het veel genoegen gedaan, dat je daarop je keuze hebt laten vallen, vooral in een tijd, nu bij het onderwijs, de Geschiedenis in bedenkelike mate is achteruit gezet. Een hartelike handdruk op deze feestelike dag! 't Is een dag van voldoening over het bereikte en van beloften voor de toekomst. Ik wens je toe, dat je in de strijd tussen maatschappij en wetenschap, de gelegenheid zult blijven vinden om wetenschappelik werkzaam te blijven, een [waagstuk], dat er niet gemakkeliker op geworden is. Ik heb ook reeds een recensie-exemplaar ontvangen van het Historisch Tijdschrift. Professor W. [onleesbaar], mijn collega voor de Geschiedenis der Middeleeuwen te Nijmegen zal zich daarmee bezig houden en voor de bespreking zorg dragen. En nu het einde van de studentenjaren is aangebroken, wens ik je toe, dat er nog een schone reeks van studiejaren moge volgen, dat je promotie moge vormen het begin van nog vele, welgeslaagde publicaties. De hartelike groeten van je oud-leeraar, H.F.M. Huijbers, St. Anna straat 79 Nijmegen. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum. Briefwisseling Menno ter Braak - Jakob Huizinga Jakob Huizinga aan Menno ter Braak Den Haag, 24 maart 1935 den Haag. 24 III.'35 Beste Menno, Even zeggen dat ik met genoegen je inleiding las tot de beschouwing over ‘De lage landen bij de zee’, evenals een tijdje geleden je stukje over de groote Oswald: ik heb hem er uit geproefd, want niet anders stelde ik mij hem voor. Maar mijn arme broeder schijnt langzamerhand tot een soort obsessie voor je te worden. - Het zou prettig zijn om bij boek beoordeelingen (niet alleen die van jou, maar in het bizonder ook die over de Duitsche, enz. litteratuur) geregeld de prijs van het boek vermeld te zien, want er zijn altijd nog menschen voor wie dat ook een factor is, en als dat er in de krant direct bij staat, hoef je je boekhandelaar niet eerst op te bellen. Zou dat mogelijk zijn? - Als regel lees ik niet de short stories, maar ik hoop toch niet dat je ook maar eenigzins voor deze laatste van P. Pernel mee verantwoordelijk bent: sunt certi denique fines. - Zien we jullie eens weer? Groeten [t.t.] J.H. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Jakob Huizinga aan Menno ter Braak Den Haag, 30 mei 1935 den Haag 30 V. '35. Weissenburchstr. 50 Beste Menno, 'k heb hier nog een briefje van je naast mij liggen van 25 Maart, waarop ik tot dusverre nog niet reageerde: er was allerlei dat mij daarvan afhield. De laatste tijd was ik overspannen en zeer moe, en heb mezelf nu een vacantie van twee maanden voorgeschreven: waarschijnlijk zal ik met een vrachtboot een rondreis van zeven weken gaan maken in den Middellandsche Zee.- Maar nu komt het: Ik zou geen Huizinga moeten zijn als ik niet mijn geheele leven den drang tot vormgeving, in dit geval door het geschreven woord, had gevoeld: jouw essays hebben mij niet geholpen de eigenlijke oorzaak van die drang te vinden. Gepubliceerd heb ik nog nooit iets, behalve dan vroeger in studentenalmanakken. Nu echter ontwaakt opeens de lust daartoe (eigenlijk niet waar, want die lust bestond al heel lang, maar verging in luiheid en gemakzucht), en is mijn vraag of ik je van deze reis (ik bedoel juist niet over de reis -misschien ook wèl-) af en toe eens ‘iets’ sturen mag, en of jij het dan beoordeelen wilt en eventueel helpen om 't in de krant of waar ook op te nemen. En wees heus niet bang om te zeggen 't is allemaal kitsch, als 't zoo mocht blijken.- 'k Hoop niet dat ik het je hiermee te lastig maak. Als ik weer terug ben zullen we jullie erg graag eens weer bij ons zien. Hartelijke groeten van huis tot huis. Als steeds [t.t.] J. Huizinga z.o.z. Mijn adres is van 1-7 juni: Dr. R. Rijkens, Valeriusterras 5. Amsterdam Z. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Jakob Huizinga aan Menno ter Braak Den Haag, 1 augustus 1935 den Haag 1 Aug. '35 Beste Menno, Ik heb even gewacht met je te bedanken voor de toezending van De Pantserkrant tot ik het gelezen zou hebben... Het heeft mij bij lezing zeer geboeid, en ik geloof dat het een zeer goed speelstuk is en groote indruk kan maken wanneer het goed gespeeld wordt. Naast de hoofdgedachte en de vlotte gang zijn er een aantal aardige bijkomstigheden: één, bijv. het oordeel van de georganiseerde communist Jenssen over den ‘wilde actor’, maar om ze alle te noemen zou deze te lang maken. Bij gelegenheid wil ik er graag nog eens over praten, maar wij wonen zoo onmogelijk ver van elkaar, dat dat eerst nog wel weer even duren zal. Dank ook voor de drukproef over de analogie Gide-Huizinga: moet je die nog terug hebben? Het wil mij toch hoe langer hoe meer voorkomen dat een bijna physieke aversie tusschen mijn broer en jou de aanleiding geeft tot die geprikkeldheid, en dat het misschien goed zou zijn van weerszijden om elkaar maar met rust te laten. Maandag bracht ik je mijn stukje met gewijzigd begin aan de krant terug, in de hoop je nog even te zullen treffen, maar je waart er niet en ik liet het daarom achter. Je zult het, hoop ik, ontvangen hebben, en wilt mij misschien wel eens laten weten of je het zóó, als ook het derde stukje voor opname geschikt vindt. Hartelijke groeten van huis tot huis t.t. J.H. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Menno Huizinga jr. Menno Huizinga Jr. aan Menno ter Braak Den Haag, 24 oktober 1927 Den Haag 24 October 1927 Beste Menno! Het valt mij op, nu ik dit blad gereed leg naast dat van jouw brief van 3 September - N.B.! dat 't alweer zóó lang geleden was verbaast mij toch inderdaad - dat jij daarop je adres hebt laten drukken, hoewel een ‘losloopende jongen’ en ook maatschappelijk nog licht verplaatsbaar, terwijl ik met voorbedachten rade zelfs vermelding van woonplaats weglaat; wie weet, waar ik de verdere voorraad van dit papier zal hebben te beschrijven?! Maar als ik 't mij goed herinner, neem jij ook niet zoo groote voorraden tegelijk. Dit brengt mij te binnen, dat wij toen je hier was daarover gesproken hebben; maar de prijs die je toen genoemd hebt herinner ik mij niet. Misschien kan je voordeel doen met de wetenschap dat ik dit papier liet maken bij Heijning te Eibergen en betaalde voor 250 van dit model + 500 octavo, de somma van f6,25. Na deze ietwat buitenissige aanloop wil ik plaats geven aan de erkenning, dat je hartelijke en zoo welkom-persoonlijke brief wel een spoediger antwoord had verdiend, en ook een uitvoeriger antwoord dan dit onderhavige zal worden. Maar je weet, welke omstandigheden zich sedert de ontvangst van dien brief voordeden en zult dat dus willen verontschuldigen; zelfs ook dat je vrij zeker nu nòg niets van mij zoudt gehoord hebben als daar geen bijzondere aanleiding toe bestond. Want ik heb allang de wensch bij mij levende, om je eens rustig te schrijven over de punten, die wij hier pratende ook al aanroerden en waarop jij zelf nu ook terugkomt. Maar ik stelde dat uit, om vooraf ‘Het Schoone Masker’ te lezen, waarmee ik wel begon, maar niet klaar kwam. Gemakkelijk viel 't mij niet, en in mijn vacantietijd heb ik mij er niet aan gewaagd. Nu wij weer hier zijn, en ik van mijn bijwerk heel wat kwijt ben, hoop ik in dezen winter mij eens te wijden aan zulke meer waardevolle lectuur en dan kom ik er zeker op terug. Meer dan door iets anders wordt toch altijd weer mijn belangstelling levendig gemaakt door zulke ‘abstracte’ kwesties en dat hier in dubbele mate waar de persoon, die er achter zit en die zich toch, blijkens je brief, ook graag in z'n ware wezen wil laten kennen, mij niet onverschillig is. Neen Menno! je behoeft heusch niet bang te zijn, dat ik je voor een intellectualist houd, in je diepste wezen. En de noodzakelijkheid van ‘intellectueel’ gedachtenwisselen wordt door mij volkomen erkend. Maar wel zie ik het gevaar dat de geheel gerechtvaardigde neiging, om met gevoelsuitingen niet te koop te loopen, ook vaak als een middel tot zelfbehoud, niet waar? - dat die neiging zal ontaarden in geringschatting voor de waarde, niet slechts van die uitingen, maar ook van de gevoelens zelve. En dat is de kiem van wat ik altijd beschouw als ‘de zonde tegen den heiligen geest’, die onvergeefelijk is; van de scepsis n.l., die het ondefinieerbare en ongrijpbare en toch alleen-waarachtige leven van onze diepste persoonlijkheid niet meer vermag te zien als de eenige directe ‘Gods’-openbaring waarvan wij zeker zijn. Zij kan niet ‘vergeven’ worden omdat zij de vatbaarheid wegneemt om door vergeving gezegend te worden. Daarom ben ik voor éénzijdige, ook al voor tevergedreven intellectueele kritiek altijd bang. Maar ik zal de laatste zijn om de volstrekte onmisbaarheid van deze laatste voorbij te zien. En van den anderen kant: in wat ik van jou gelezen heb, heb ik genoeg gevonden van wat dan uit je diepere gevoelsstroomingen opkwam, om de hoop levendig te houden dat wij elkander in dezen zeer wel zullen kunnen verstaan, waarom het mij dan ook iets waard is, onze gedachtenwisseling van tijd tot tijd voort te zetten. Misschien zou zelfs een klein debatje over het vrijzinnig Protestantisme ons in dat opzicht al weer nader tot elkander brengen. Zou niet de positieve onzakelijkheid eener waarachtig beleefde, dienende en zichzelfvergetende liefde ons moeten afhelpen van de liefde-preekerij, die vanuit haar optimistische anthropologie misschien nooit, zeker niet licht zal komen tot de juiste kennis van de eenige bron waaruit die liefde kan worden gevoed? Maar hoeveel zit, in al wat wij over deze dingen denken, van onze eigen psychische aanleg, waardoor tenslotte iedere mensch dat alles noodzakelijk alleen op z'n eigen manier kan bevatten? Hoe aangenaam wij het ook zullen vinden je hier eens weer, met of zonder Wim, te zien komen aanwaaien - ook om nog eens weer over pyknische cyclothymen en leptosome schizoïden te boomen, waarin ik mij te Eibergen ijverig heb verdiept, - toch zal dat vooreerst wat uitgesteld dienen te worden. Wij zijn, dank zij de goede zorgen die door onze wederzijdsche zusters aan Tante gespendeerd werden, met succes uit geweest, maar toch is héél kalm aan beginnen en nog langen tijd voorzichtig zijn voor Tante Nollie beslist noodzakelijk. En wij willen ons goed houden, ons zonder bezwaren op ons zilveren huwelijksfeest de familie om ons te kunnen verzamelen. Dit is de bijzondere aanleiding tot dezen brief. Want zooals je kunt denken lokt zulk een volksverzameling je Vader niet aan. En waar wij hem niet willen pressen, maar ook de alleenige tegenwoordigheid van je Moeder als vertegenwoordiging van het Eibergsche gezin niet toereikend vinden, zou het ons bijzonder aangenaam zijn als jij dien dag (Vrijdag 18 November) die functie mede op je zou willen nemen. Wij stellen ons voor, het feest op bescheiden voet te vieren, door de familie van weerszijden tusschen 11 en 12 hier aan huis te ontvangen en dan na den middag tesamen een lunch te gaan gebruiken ergens in de stad. Wijn wordt niet gedronken, aangezien wij ons daardoor toch niet geëerd noch heel toepasselijk bejubeld zouden voelen. Ik hoop dat dit voor niemand aan de waarde van het samenzijn afbreuk zal doen. Galakleeding is niet noodig, vermoedelijk zullen de heeren in jacquet verschijnen, wat ik als bruidegom tenminste een zeer voldoende mate van feestelijke deftigheid vind. Wij zullen graag even vernemen of je er zin in hebt, om bij de uitwerking der plannen daarmee rekening te kunnen houden. Het jongeluiscontingent is niet groot, maar je zult toch niet als eenling onder allemaal oude paaren zitten hoor! Tenslotte een verzoek dat je wel aan Wim wilt overbrengen. Ik zou heel graag van hem leenen de beide afleveringen van het Tijdschrift vd Ver voor Geneeskunde waarin die beide artikelen van Keyserling, vertaald door Cox zijn opgenomen. Ik begon daar te Eibergen aan, maar kreeg ze niet uit en je Vader kon juist die afleveringen op 't oogenblik niet missen. Het zijn de no's 12 en 14, van 17 Sept. en 1 October. Hij zal mij er een genoegen en een dienst mee doen en krijgt ze beslist terug. Vannacht heb ik van Lailaps gedroomd, die aan de tusschen ons te Eibergen gepleegde vriendschap uiting gaf op zeer perverse wijze, door mij nl. stevig eerst in mijn arm en later nog eens in mijn nek te bijten! Ik genoot te Eibergen van zijn uitbundige levenslust, maar beleefde in dezen droom waarschijnlijk iets van zijn jachtavonturen. Tot ziens dan hopen wij. Hartelijke groeten, ook aan de broers en zusters, van je toegenegen Oom Menno en Tante Nollie Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno Huizinga aan Menno ter Braak Den Haag, 31 augustus 1930 Den Haag 31 Augustus 1930 Beste Menno! Den schijn op mij ladende, dat ik de toezending van je schriftuur over onzen waarden neef resp. achterneef niet naar behooren waardeerde, heb ik dit schrijven telkens weer uitgesteld, omdat ik, tegelijk met een betuiging van het tegendeel ten opzichte dáárvan, je zoo graag ook wat uitvoeriger wou schrijven over het ‘Carnaval’. Want ik heb dat boek met groote belangstelling en veelvuldige instemming gelezen en herlezen en het heeft mij dermate verontrust, om 't zoo maar uit te drukken, dat ik telkens behoefte voelde om mij goed rekenschap te geven van de beteekenis dier instemming en vooral en nog meer, van het gevoel, dat ik er toch iets tegen moest kunnen inbrengen; maar een goed houvast, een goed aanvalspunt kon ik daarvoor niet vinden. En nu zet ik mij ten slotte maar tot schrijven, terwijl ik in dat opzicht nòg niet zooveel verder gekomen ben; alleen, ik wil je niet langer zonder bericht laten. Ik heb mij herhaaldelijk afgevraagd wat oom Jaap, in zijn bespreking ervan in De Nieuwe Courant, toch bedoeld heeft met te zeggen dat hij een ‘tegenstander’ is van je zienswijze en zich ‘niet verwant voelt’ aan je levensbeschouwing. Want al zou ik mij niet in de allernaasten zin een geestverwant van oom Jaap noemen, die voor mijn besef veel te veel ‘burgerlijks’ - om in de beeldspraak te blijven - heeft opgenomen in zijn levensbeschouwing, op allerlei terrein, toch kan ik in ander opzicht het gevoel niet geheel op zij zetten, dat - àls er werkelijk zoo'n principieel verschil in levensbeschouwing is tusschen hem en jou - ik aan zijn kant zou behooren te gaan staan. En ik kan daar toch geen goede gronden voor vinden! Je zult allicht vragen: wat is dat dan toch voor een ongegrond, onredelijk gevoel om dat toch te willen? En juist dat ik daar geen, mijzelf bevredigend, antwoord op weet te geven heeft mij telkens weer van 't schrijven afgehouden. Ik ben sterk geneigd om dat gevoel als een dwaling terzijde te zetten. Ik begrijp niet goed, hoe iemand, die toch inderdaad niet ‘verburgerlijkt’ is, kan zeggen dat 't nièt zoo is als jij 't zegt en ziet. Men mag hier of daar 't accent wat anders wenschen, de éénzijdigheid op sommige punten wat minder geprononceerd willen zien; maar zich een tegenstander te verklaren van je zienswijze, alsof die de dingen niet in het ware, of laat mij liever zeggen: een wáár licht heeft gesteld, neen dat gaat mij te ver, gezien het tragi-komisch, het smartelijk-dwaas aspect van het leven, voor wie den dichter in zich niet tot zwijgen heeft kunnen brengen, maar daarmee ook het steeds weerkeerend conflict heeft moeten aanvaarden tusschen liefhebben en verachten, roeping en taak; de onoplosbare disharmonie tusschen ‘de Stem, die fluistert in onze ooren’ en de ‘wijze lessen’ waarnaar wij ons levensgedrag hebben te regelen. Er is, ik meen dit te mogen zeggen zonder je al te zeer onrecht te doen, in je boek een tekort aan ‘barmhartigheid’ tegenover een sterk zich daarin voelbaar makend, meer nog dan tot uitdrukking komend zich verheven weten boven de dwaasheid, die je scherp typeert, maar niet uit ‘liefde’. Laat mij eerlijk bekennen, dat ik dat heelemaal niet erg vind; maar dan moet ik er bij zeggen: voor 't oogenblik. Dacht ik, of had ik het gevoel, dat ‘haat’ je pen zoo vlijmscherp maakte hier en daar; had ik niet, integendeel, zoo'n sterk gevoel, dat - zij 't in elementaire vorm - die ‘barmhartigheid’ meespreekt in je bespiegelingen; ik zou daar misschien anders over denken. Maar ik kan, van den éénen kant, die zienswijze van jou zóó heelemaal meevoelen; mij treft van den anderen kant, in wat jij schrijft, telkens weer zóó sterk de onmiskenbare verwantschap van je geesteshouding met die van het geslacht, waartoe ik zelf mij innerlijk voel te behooren; dat ik mij werkelijk onbeschroomd kan verheugen over een boek als dit, het vertrouwen koesterende, dat het leven je nog genoeg knoeien geven zal, en de hoop voedende, dat het daarnaast je ook nog zóó groote, heilige en waarachtige vreugden zal brengen, dat je het [innerlijke] weten van ‘het goede deel’, dat niet kan worden weggenomen van wie het éénmaal als zoodanig heeft willen zien, niet zult verliezen, misschien wel verrijken zelfs en tot schoone uiting brengen, in welken vorm dan ook. Het was misschien beter, als ik mij wat minder homogeen voelde met je zienswijze, gegeven mijn niet onbelangrijke meerderheid in jaren boven jou, en gegeven vooral al datgene, wat het leven mij door schade en schande, maar zeker niet minder door wonderen van ‘genade’ heeft geleerd. En daarin, in dit besef, ligt de kern van waarheid, die het gevoel rechtvaardigt, dat ik straks als een dwaling wel terzijde heb willen zetten. Immers (afgezien nu van de persoon, die ik evenmin wil verguizen als verheerlijken) voor mij vertegenwoordigt - àls er een principieel of wezenlijk onderscheid zou zijn - de zienswijze en levensbeschouwing die oom Jaap dan de zijne zal noemen (daargelaten al hare onvolkomenheden wat vorm of uitdrukking betreft) toch juist die barmhartigheid, teederheid, mildheid - noem 't zooals je wilt, maar een houding tegenover ‘ons’, carnavalsgangers, die door diepere roerselen beheerscht wordt dan wijsgeerig inzicht alleen en geen plaats laat voor eenige zelfverheffing. Hiermede, zooals je ziet, oordeel ik niet jou maar mijzelf. En ik ben je dank schuldig dat ook de lezing van je boek mij aanleiding gaf mij van deze dingen weer rekenschap te geven. Ik ben wel zeker dat ik 't nog menig maal zal in handen nemen, en er zullen nog wel meer instemmings-, althans aandachtsstreepjes bij komen dan er al in margine staan nu. Over een enkel vraag- of ‘bedenkelijkheids’teeken dat er tusschen doorloopt, praten wij allicht nog wel eens. Zou dan aan den dag komen, dat er tòch een wezenlijk verschil tusschen ons is? Lees ik b.v. te veel tusschen de regels, of te gemakkelijk heen over een [pericoop] als de middenste van bldz 137? Is niet de dood ook een ‘naam’, die door den Naamlooze krachteloos wordt gemaakt? Maar ik ga niet verder. Wij zullen ons geen zorgen maken over al of niet verschil, al of niet ‘wezenlijk’ of ‘principieel’, althans voor wat mij aangaat niet, en [aan] als je eens komt graag ook nog eens wat hooren van de ontvangst die het boek gevonden heeft bij anderen, voorzoover die er tenminste wat belangrijkers over te zeggen hadden dan M.K. in de Groene! Iets van wat ik hierboven over 't Carnaval zei geldt ook wel min of meer van je poging om Huizinga van den afgrond te redden. Of hij je die in dank zal afnemen betwijfel ik eenigszins. Maar dat zoo'n kleine waarschuwing noodig werd, geloof ik graag. Ik kan het niet in bijzonderheden beoordeelen, voorzoover ik niet genoeg belezen ben en natuurlijk niet ‘deskundig’. Maar de tendens, die hem ‘ten verderve’ dreigt te voeren of reeds voerde, meende ik ook wel te bespeuren in sommige uitingen van hem en daarnaast toch altijd weer datzelfde genus-kenmerk, dat hem toch vermoedelijk evenmin zal veroorloven geheel te ‘verburgerlijken’ als het jou met rust zal laten, wanneer je aan skepsis of te éénzijdig logicisme je duurzaam te buiten zoudt gaan. Wij behooren gezamenlijk tot een geslacht, Menno, dat door het weten van de eeuwige dingen als de hoogst of eenig werkelijke niet losgelaten wordt, hoever onze ziens- en zegswijzen ook uiteen mogen loopen! Bij het lezen van je boek heb ik meermalen gedacht aan een uitlating van je in een gesprek dat wij hier eens hadden, toen je je geringschattend uitliet over ‘de theologie van het “en toch!”’. En het vermaakte mij op te merken, hoe je boek een doorloopende reeks variaties te hooren gaf juist op dat thema! Hartelijke groeten van ons drieën, in 't bijzonder van Oom Menno P.S. Natuurlijk hoorden wij ook met belangstelling van Moeder over jullie plannen. Jullie hebt een warme dag getroffen met het inkoopen doen! Succes gehad? Wij hopen dat 't jullie beiden goed bevallen zal. Nu wil ik aan dezen brief nog weer even verder breien, vooral ‘pour acquit de conscience’ tegenover Tante Nollie, die je boek met veel belangstelling maar met minder instemming las dan ik; wat nog eens ter sprake kwam toen zij mijn brief gelezen had. Zij is van meening dat men niet goed doet, de jammerlijke zijde van ons burgerlijk-dichterlijk bestaan zóó op den voorgrond te stellen, en zóó, haast met pleizier, te belichten en te ontleden. Men behoeft die zeker niet te ontkennen of tot struisvogelpolitiek z'n toevlucht te nemen om toch de voorkeur te kunnen geven aan meer waardeering voor wat onder al die jammerlijkheid, en niettegenstaande de zware moeiten van haren levensweg, in de menschheid blijft leven en ook gestadig is gegroeid aan ‘dichterlijke’ vermogens en strevingen. Daarop meer het licht te doen vallen zal haar meer tot voordeel strekken dan het zich verliezen, zoo niet zelfs min of meer [vermeien] in een gevoel van onontkomelijke ondergang, telkens weer, ook van den schoonste en beste aspiraties, in de ‘burgerlijkheid’. Je begrijpt, dat ik dit niet zal ontkennen of tegenspreken, en weet wel dat Tante Nollie daarmee allerminst bedoelt een ‘so herrlich weit gebracht’. Mijn meerdere waardeering voor de wijze, waarop jij hier de dingen gesteld hebt, vloeit voort uit het gevoel dat de waarheid ermee gediend wordt, die door te haastige en te oppervlakkige bemoediging zoo licht op den achtergrond geraakt. De menigte gelooft graag, dat het ‘nog al gaat’, dat er ‘toch veel goeds’ ook is, om nog te zwijgen van sterker gekleurde ‘geloofs’-uitingen. Maar bij die meerdere waardeering wil ik toch zeker alle nadruk erop gelegd zien, dat niet dit, niet deze beschouwingswijze van jou, het laatste woord zal zijn. Hoe onvoorstelbaar ook, zeker als men de menigte (wij-burgers) aanziet in hare concrete gedragingen, hoe moeilijk ook te gelooven, als men zich rekenschap geeft van den zwakheid van ‘wij-dichters’ ook in de best-willenden van de menschen, toch is er voortgang, dat ìs vooruitgang, dat ìs stijging: En wáár is, dat de menschheid allermeest behoefte heeft aan wat het geloof daarin versterken zal, zoodat beschouwingen als het ‘Carnaval’ alleen in dank te aanvaarden zijn door wie ze niet buiten dat verdere verband kunnen zien. En dan ontken ik geenszins dat er een gevaar in ligt, ze zoo éénzijdig te belichten, en zoo los van die verder strekkende en omhoog wijzende verkondiging, dat alleen een reeds meer [gescherpt] oog, alleen de goed-willende misschien zelfs, die deipere en verder strekkende tendens er in kan ontdekken. Ik vond die - evenals in vroegere schrifturen van je - er zoo sterk in, dat ik er voor 't oogenblik (zooals ik ook gisteren, hierboven al schreef) ‘tevreden mee kan zijn’ - als ik 't zoo mag uitdrukken -, meevoelende hoe sterk men onder den indruk kan komen van je jammerlijke ‘burgerlijkheid’, maar niet willende aannemen, dat men zich gedwongen zou voelen daarover zóó te schrijven, en niet ten slotte nòg sterker gedrongen worden tot het ‘en toch’...! Zonder dat zou zulk een ‘levensbeschouwing’ verarming beteekenen; met dàt als laatste tendens kàn een waarheidsgehalte ons, schrijver en lezer, verrijken, naar ik meen en blijf gelooven. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - W. Huizinga en W.J. Huizinga-Meiners Menno ter Braak aan W. Huizinga en W.J. Huizinga-Meiners (Amsterdam) Tiel, 20 januari 1920 Beste oom Wim en tante Willy Met buitengewone sympathie begroeten wij den nieuwen neef in de familie, die reeds zooveel voortreffelijke personen heeft voortgebracht. Wij wenschen hem een gezegende levensloop en het voorrecht den naam Huizinga hoog te houden. Met vele gelukwenschen uw neven Menno Jan Origineel: particuliere collectie. Briefkaart. Briefwisseling Menno ter Braak - J.H.H. Hülsmann J.H.H. Hülsmann aan Menno ter Braak (Rotterdam) Hilversum, 28 juni 1935 Hilversum 28 Juni 1935 Amice, Tengevolge van onbekendheid met je adres - een euvel dat evenwel ons beider vriend Clausen heeft weten te verhelpen - heb ik pas dezer dagen kunnen overgaan tot iets wat ik reeds eerder had willen doen, nl. je door mijn paranymfen een uitnodiging doen toekomen tot het bijwonen van den maaltijd ter gelegenheid mijner promotie op 9 Juli a.s. Vermoedelijk heb je ze intussen al ontvangen. Ik zou het bijzonder op prijs stellen, wanneer ik dien avond o.m. ook mijn ‘oude P.C.-redactie’ aan mijn dis verenigd kon zien, en ik heb ook wel een goede verwachting, dat dat goeddeels gelukken zal. Ik hoop, dat ook jij het jouwe zult willen doen om dezen opzet te doen slagen. Met mijn vriendschappelijke groeten inmiddels Harry Hülsmann Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum I Briefwisseling Menno ter Braak - Johanna Maria IJssel de Schepper Johanna Maria IJssel de Schepper-Becker aan Menno ter Braak Rotterdam, 19 oktober 1934 Rotterdam 19 Oct. 1934. Geachte Heer ter Braak, Wanneer U mijn antwoord op Uw enquête - een antwoord, dat niet aan Uw bedoelingen voldoet, daarvan ben ik mij bewust - voor publicatie geschikt vindt, dan kunt U bijgaande ‘open’ brief in de krant zetten. U moet een eerlijk en argeloos mensch zijn, mijnheer ter Braak. Voor eerlijk heb ik U altijd gehouden, maar voor argeloos zou ik U nooit hebben versleten. Of zet U hier met den glimlach eens wreedaards een val open, hopende dat de ratten er in zullen loopen? Nu, wie weet. Er kan een aardige heksenketel aan het koken gaan in dat geval. Ik ben gevleid, dat U mij tot de ‘vooraanstaande letterkundigen’ rekent. Anderen zullen zich dat zonder meer laten aanleunen, maar zoo ben ik niet. Iedereen is, o looze vos, door die paar woordjes gestreeld, maar wie zal er rond voor uitkomen? Ik! En dat is ook weer ijdelheid. Ik bied U, vrij van lasten als daar zijn: jaloezie, rancune, wraakzuchtigheid en hypocrisie, mijn collegiale groeten aan en teeken met de meeste hoogachting Uw dw J.M. IJssel de Schepper-Becker Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Internationale Vrouwenbond voor Vrede en Vrijheid, Nederlandsche Afdeeling Internationale Vrouwenbond voor Vrede en Vrijheid, Nederlandsche Afdeeling aan Menno ter Braak Amsterdam, 22 oktober 1935 22 October 1935 Zeer geachte Heer Menno ter Braak, Het Vredestoneel, onder leiding van Mejuffrouw Emmy van Lonkhuyzen, Kerkstraat 342, Amsterdam, dat ons bekend is als een hardwerkend gezelschap van hoofdzakelijk beroeps-acteurs en -actrices, aangevuld met enkele dilettanten, en dat reeds met succes heeft opgevoerd ‘Ik heb een mensch gedood’, verzocht ons bij U een goed woord te doen ten einde Uw toestemming te verkrijgen tot het opvoeren van Uw nieuw tooneelstuk ‘De Pantserkrant’ zonder betaling van auteursrechten. Zoudt U ter wille van de vredeszaak, die U naar ons idee zeer gediend hebt met het schrijven van bovengenoemd stuk, verder willen dienen door aan het verzoek van het Vredestooneel te voldoen? In ieder geval zoudt U ons zeer verplichten wanneer U zich met mejuffrouw van Lonkhuyzen aan opgemeld adres in verbinding zoudt willen stellen. U bij voorbaat dank zeggend, Hoogachtend, Selma Meyer Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - G. Ionker Menno ter Braak aan G. Ionker Den Haag, 24 januari 1935 Pomonaplein 22 den Haag 24 Jan 1935 Zeer geachte Heer, Namens de Redactie moet ik U mededeelen, dat zij niet tot plaatsing van Uw stuk kan overgaan. De Heer Marsman zond reeds een uitgebreid artikel in, dat in het Februari-nummer geplaatst wordt, voorzien van een repliek van den bedrijver dezer snoode poeziecritiek. Het heeft dus geen zin nog een artikel over dit zelfde onderwerp te plaatsen, temeer daar de leden der Redactie niet erg verrukt over Uw schrijven waren. Ik sluit het genoemde schrijven hierbij in. Met de meeste hoogachting namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Hans Ivens Hans Ivens aan Menno ter Braak Nijmegen, 27 September 1927 Nijmegen 27 Sept 27 Beste Menno, Hartelijk dank voor je brief in Augustus. 't Spijt me eigenlijk dat ik zoo laat antwoord. Na die langdurige pleuris functioneert mijn tijdsbegrip niet zoo geregeld meer. Waarschijnlijk ben je nu na de Koninklijke Bibliotheek weer in Amsterdam en krijgt je interview met Otto III zijn uiteindelijke vorm? Zal het nog dit jaar zijn? Over het prae-natale bestaan van de Explicateur vernam ik enkel uit de krant. Ben zeer benieuwd. Joris schreef me vorige week dat Cavalcanti ‘waarschijnlijk’ 1 Oct. zelf zou komen. Hopelijk is de meer positieve vorm van het item in P.C. gegrond. Helaas zal ik het niet meemaken. Mij reconvalescentie zal nog een paar weken duren. Voor de volgende matinée kan ik je dus met de convocatie-adressen helpen. Verder moet ik een rustig leven gaan leiden. Dus adieu Rembrandt, Schiller, Thorbecke! Er is in zoo'n ziekte een zekere evolutie. Na de koortsdroomen, een wekenlange dialoog met jezelf. Tenslotte krijg je je nieuwe rol te leeren om weer mee te gaan spelen. Ik doe nog maar half mee; serieus werken is nog verboden. Zoodoende kan ik allerlei lezen waar ik tevoren geen tijd voor had. Op het oogenblik laat ik me meesleepen door Christian Wahnschaffe. Daarin loopen allerlei gevierendeelde personen rond die je in bundeltjes samen kunt nemen om heele menschen te krijgen. Maar die geanalyseerde krachten zijn dan ook heftig. Toch is [Landin/Landru?] me liever. Hart. groeten t.à.t. Hans P.S. Zoonet bracht de post de kaart van de Filmliga. Prachtig! Maar de Stoa sta me bij om Zaterdag rustig in Nijmegen te wandelen! Indien mogelijk, zou je me dan een exemplaar v/h ‘uit te geven orgaan’ willen sturen? Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum J Briefwisseling Menno ter Braak - D.Th. Jaarsma D.Th. Jaarsma aan Menno ter Braak Driebergen, 31 oktober 1934 Driebergen, 31 October 1934 Melvill van Carnbeelaan 23 Aan de Kunstredactie van Het Vaderland Den Haag Zeer geachte Heer, Voldoende aan Uw verzoek tot spoedige beantwoording, doe ik U hierbij eene beschouwing toekomen naar aanleiding van Uwe vragen betreffende litteratuurwaardeering. Worden de nrs van het ‘Vaderland’, waarin de antwoorden worden afgedrukt, alle aan de medewerkers toegezonden? Hoogachtend D.Th. Jaarsma Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum D.Th. Jaarsma aan Menno ter Braak Driebergen, 19 november 1935 DRIEBERGEN, 19 November 1935. Zeer geachte Heer Ter Braak, Het schynt my nu wel zeker, dat mevr. Boudier ook op myn stukje in de N.R.C. niet verder antwoordt, en dat is nu niet precies zooals men zou meenen, dat het hoort. Het wordt zoo wel heel moeilyk in een dagblad nog op de zaak terug te komen; wat intusschen zeer te betreuren valt, want dit is toch een ernstige aangelegenheid. Wellicht zou de quaestie zich ook beter voor een brochure eigenen. My persoonlyk, al heb ik allerminst behoefte bloed te zien, staat deze afloop dáárom slecht aan, omdat ik vind dat het onder ons toch geen gewoonte kan worden, dat een auteur ‘ontleent’ zonder zoowel het feit der ontleening als de bron te vermelden. Als algemeen-menschelijk, in zoo'n geval, zweeft mij b.v. voor, iets als de verklaring van den auteur P.Verhoog, in zijn ‘voorwoord’ in Schippers Willaert. Dat U op de stukjes in het U.D. maar niet nader inging, kan ik my wel begrypen. Ik vond ze met betrekking tot de zaak waarover het ging, zoo helder als koffiedik, en, ofschoon allicht niet zoo bedoeld, eer Ritterlich dan ritterlich. Het toezenden van de annonce uit het Nieuwsblad voor den Boekhandel beoogde wel, vurige kolen op myn hoofd te stapelen? Ons oordeel liep nog al uiteen; maar meent U niet ook, dat critiek ten slotte altyd meer over den criticus openbaart dan over den gecritiseerde en zyn werk? Met de meeste hoogachting, en met beleefden groet, Uw d.w. D.Th. Jaarsma Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - C.S. Jolmers C.S. Jolmers aan Menno ter Braak (Den Haag) Den Haag, 9 mei 1939 Den Haag, 9 Mei 1939 Beste ter Braak, Vanmorgen vernam ik door de telefoon je Wedervaren van Van Crevel. Mocht ik je nu of later op de een of andere wijze behulpzaam of van dienst kunnen zijn, dan ben ik zonder voorbehoud tot je beschikking. Met hart.gr. C.S. Jolmers Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Marcus de Jong Menno ter Braak aan Marcus de Jong Den Haag, [voor 25 januari 1937] Zeer geachte heer de Jong, Hartelijk dank voor de spoedige toezending van de drukproef betreffende Ribeiro, ik heb met groote belangstelling kennis genomen van Uw artikel, dat voor den vertaler als lusitanist wel moordend is, maar wie in het Portugeesch aan den weg timmert, moet den lusitanistischen bal verwachten; Uw aanval is trouwens zoo waardig en gentlemanlike mogelijk. Ik had mijn artikel over het boek (dat ik U zal doen toekomen) al geschreven en heb er, na eenig nadenken, niets meer in veranderd na lectuur van Uw stuk, zinspelen op dit vonnis leek mij voor den vertaler een vervelende historie, aangezien hij dan nog tot maart op de realiseering van het vonnis moet wachten. Ik heb mij dus gehouden bij mijn taak van recensent der Nederl. uitgave - die mij (dat pleit zeer voor Ribeiro) ondanks de schandelijke vertaling zeer geboeid heeft, ik vind het Nederlandsch van Brouwer ook maar matig; hij vertaalt stijfjes en zonder de eigenlijke finesse, die een geboren vertaler bezit. Ik heb Brouwer, die ik persoonlijk wel ken, gevraagd mij privé eens mee te deelen, volgens welk ‘gedaan voorstel’ hij wijzigingen had aangebracht, en waarom. Ik ben benieuwd, of en zoo ja, wat hij daarop antwoorden zal, het is mij, den man kennende, n.l. compleet onbegrijpelijk, waarom hij die paapsche en moralistische vervalschingstechniek heeft toegepast. Zijn houding in de Spaansche quaestie b.v. getuigt van werkelijke zelfstandigheid tegenover de kerkelijke autoriteiten in Nederland. Kan ik de proef van Uw artikel houden? Ik wil er n.l. bij verschijnen graag uit knippen voor de krant. m. b. gr. en hoogachting Menno ter Braak Origineel: particuliere collectie Menno ter Braak aan Marcus de Jong Den Haag, [27 Januari 1937] 27 Jan. Zeer geachte heer de Jong Dr. Brouwer antwoord mij op mijn vraag naar het ‘gedane voorstel’ dit: ‘het weggelatene is onbelangrijk, zelfs storend. 't Zal wel in den 4e druk geschrapt worden. Verder enkele voorstellen van mij, die ik U wel eens zeg.’ De zaak wordt hierdoor slechts mysterieuzer. U deel ik dit in vertrouwen mee, aangezien U bij het boek de bij uitstek geïnteresseerde zijt. Het zal mij nu extra benieuwen, hoe Brouwer zich in het publiek zal verantwoorden. Ontving U mijn critiek? Hoogachtend, Uw dw Menno ter Braak Origineel: particuliere collectie Menno ter Braak aan Marcus de Jong Den Haag, [na 14 maart 1937] Zeer geachte heer De Jong, Hierbij een knipsel uit De Telegraaf, dat U wellicht anders ontgaat. Ik kan u meedelen, dat ik, naar aanleiding van uw artikel, een zeer merkwaardige correspondentie met dr. Brouwer heb gehad, die mij wel op een verbreking van relaties heeft geleid (althans van de hartelijke, persoonlijke). Aangezien deze correspondentie persoonlijk is, kan (en wil) ik er geen gebruik van maken, mocht U haar willen inzien, dan staat zij tot Uw dispositie. Zij versterkt mij in mijn meening, dat dr. Brouwer zich niet kan verdedigen. Hoogachtend, Menno ter Braak Origineel: particuliere collectie Marcus de Jong aan Menno ter Braak Den Haag, 24 augustus 1939 Den Haag, 24 Augustus 1939 Waarde Ter Braak, Volgens afspraak zend ik je de letterlijke vertaling van het antwoord van Aquilino Ribeiro, dat dus niet voor publicatie in ons land meer in aanmerking kan komen, zoals wij gisteren zijn overeengekomen. Staat jouw hoofd overigens op het moment nog naar literaire polemieken? Mag ik je nog even vragen te informeren, of Het Vad. een recensie-ex. heeft ontvangen van ‘Dom Francisco Manuel de Melo, De strijd in het Engelsche Kanaal.....’, uitgegeven als extra-nr. van het Marineblad, Juli 1939? De Tel. van 13 Aug. heeft er al een uitvoerig artikel aan gewijd. Met vr. gr. gaarne, M. de Jong Diário de Lisboa van Donderdag 27 Juli 1939 (Antwoord van Aquilino Ribeiro ) ‘Ik ben inderdaad door Dr. J. Brouwer aangezocht om de vertaalrechten van O Homem que matou o Diabo aan een zekere Hollandse uitgever af te staan. Toen de zaak beklonken was, heeft mij genoemde Heer in het Spaans geschreven, welke taal hij zich verontschuldigde te gebruiken: “Claro está que trataré de dar una traducción fiel y artística; si surgen dificuldades le escriberé para que me las aclare” (het spreekt vanzelf dat ik zal trachten een trouwe, artistieke vertaling te geven; als er zich moeilijkheden mochten voordoen, zal ik U schrijven, opdat U ze mij verklaart. ) Door deze woorden in het bijzonder en door al het overige is het nooit in mij opgekomen, dat het werk de vervalsing zou ondergaan, welke Dr. M. de Jong openbaart. Ik heb altijd gedacht, dat, wanneer een boek iemand aanstaat, dat dat was om hetgeen er in zijn bladzijden stond en niet om hetgeen de lezer, in dit geval de vertaler, wel zou willen, dat er stond. Als de geest van het werk de denkwijze van Dr. Brouwer, of, laten we aannemen, de meerderheid van het Hollandse publiek niet aanstond, waarom heeft hij dan het noodlottig idee om het te vertalen geen weerstand kunnen bieden? De voorkeur voor een boek spruit voort uit een gevoel van overeenkomst (sympathie) die het opwerkt, of uit de smaak die men vindt in zijn opzet, zijn bizondere facetten, zijn tendens. Daarom kan ik niet nalaten onder hevig protest mijnerzijds de verminkingsarbeid te veroordelen, die Dr. J. Brouwer op mijn werk heeft toegepast, aangezien het getuigenis van zijn landgenoot formeel is. Ik ken geen Nederlands, en evenmin wil ik voor het ogenblik de mogelijkheden nagaan, die mij ten dienste staan, om herstel te eisen van de schade, die mij is toegebracht. Ik maak van de gelegenheid gebruik om Dr. M. de Jong hartelijk dank te zeggen voor zijn zo edelmoedige daad van literaire hygiëne en ik hoop hem te tonen, dat die aanslag niet zonder gevolgen (er staat: sem lendemain) zal blijven.’ Origineel: particuliere collectie Briefwisseling Menno ter Braak - Max de Jong Menno ter Braak aan Max de Jong (Utrecht) Den Haag, 19 april 1939 Den Haag, 19 April '39 Kraaienlaan 36 Zeer geachte Heer, Uw manuscript is niet in mijn handen gekomen na de overname van de redactie der Vrije Bladen; misschien heeft de heer Van Vriesland het onder zich gehouden? -In principe hebben wij er geen bezwaren tegen, als een klein onderdeel van den bundel al eens eerder gepubliceerd is. Informeert U voor de zekerheid ook nog even bij den uitgever, H.P. Leopold Uitg. Mij., Noordeinde 23, Den Haag. met hoogachting Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Jongeren Vredes Actie Menno ter Braak aan Jongeren Vredes Actie Den Haag, 3 januari 1935 L.S. Getuigen tegen oorlog en militairisme zonder meer lijkt mij vrijwel zinloos. Als ik tegen deze twee verschijnselen getuig, zal ik dat waarschijnlijk doen op geheel andere gronden dan de J.V.A. Daarom heb ik weinig sympathie voor dit in het wilde weg uiten van mooie woorden, die toch op den wind verwaaien. Iedere serieuze actie tegen kanonnenfabrikanten of dictatoren heeft zin, niet dit algemeen ethisch getuigen voor een publiek dat niet bestaat. Zou het niet mogelijk zijn, dat de vrede door het ethische prediken meer geschaad wordt dan gebaat? Ik houd ieder mensch, die niet radicaal tegen den oorlog is, voor een rhetor, maar daarom is vredesactie met humanitaire argumenten nog niet minder rhetorisch. Men moet den oorlog in den vrede bestrijden, dat is mijn opinie. Tot mijn spijt kan ik u dus in het onderhavige geval niet van dienst zijn, daar ik in dezen zin niets te getuigen heb [....]. Origineel: geveild bij Bubb Kuyper, Haarlem, 2 en 3 december 1998; verkocht aan Antiquariaat André Swertz, Utrecht. Tekst gedeeltelijk afgedrukt in veilingcatalogus 29 van Bubb Kuyper, p.196 (nr.1719). Briefwisseling Menno ter Braak - Joodsche Perscommissie voor Bijzondere Berichtgeving Joodsche Perscommissie voor Bijzondere Berichtgeving aan Menno ter Braak Amsterdam, 16 maart 1937 Amsterdam, 16 Maart 1937 Jan van Eyckstr. 14 I. L.S. Hieronder gelieve U aan te treffen afschrift van een stukje in de Hakenkreuzbanner van 14 Maart 1937, dat zich in het byzonder bezighoudt met het Comité van Waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische intellectueelen, en de door dit Comité gepubliceerde brochures. Wij bevelen dit stukje in Uw aandacht aan, en teekenen, Hoogachtend, JOODSCHE PERSCOMMISSIE VOOR BYZONDERE BERICHTGEVING J.A. Coltof Secr. Drs. J.A. Coltof Uit de ‘HAKENKREUZBANNER’ van 14 Maart 1937. In den Niederlanden hört die Stänkerei gegen den Nationalsozialismus nicht auf. Ein ‘Commité' van Werkzaamheid van Anti-Nationalisozialistische Intellektuellen’ hat eine neue Schriftenreihe herausgegeben, in der Deutschland bespuckt wird. Die Spitze hat natürlich Herr Professor Dr. Kohnstamm, der sich über ‘Die Weltanschauung des Nationalsozialismus’ in ferkelhafter Weise ausläszt. Das haben wir von den Juden nicht anders erwartet. Jude ist eben Jude! Dann aber kommen die holländischen Professoren Dr. Buytendijk, Dr. Bonger, Dr. Loonen und der Pastor Dr. Buskes, die sich alle als Verbreiter von Hetzschriften bereits produziert haben. Wäre es nicht wirklich an der Zeit, dasz gegenüber diesem ‘Commité’ die niederländische Regierung auch etwas ‘werkzaamheid’ entfaltete und dem langsam widerwärtig gewordenen Zustande ein Ende setzt, dasz niederländische Staatsangehörige in der Oeffentlichkeit ein Nachbarland beschimpfen dürfen? Was würde die niederländische Regierung sagen, wenn sich in einem anderen Lande Gruppen von Professoren zusammentäten, um gegen gutes Geld Holland zu beschimpfen? Die niederländische Regierung würde mit Recht verlangen, dasz einem solchen schmutzigen Unfug ein Ende gesetzt wird. Nicht anderes fordern wir auch. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - L.J. Jordaan Menno ter Braak aan L.J. Jordaan Eibergen, 12 december 1924 Eibergen, 12. XII 1924. Zeer geachte heer Jordaan, Met veel genoegen ontdekte ik in het laatste nummer van de ‘Groene’, dat U mijn adhaesiebetuiging door Uw citaat op prijs stelde. Dat ik mij (en naar ik weet, met vele anderen uit studentenkringen) zonder reserve aan Uw kant schaar, behoef ik dus verder niet meer te betoogen. Helaas kan ik, door de beperkte ruimte van een studentenweekblad, maar zeer weinig assistentie verleenen, aangezien ik ook de Tooneel kroniek voor mijn rekening heb. Ik moet mij bepalen tot de goede (dus zeer enkele) en den abnormaal-walgelijke films. Mijn bespreking van het tweede deel van de Nibelungen zond ik U toe; misschien kunt U hieruit eenige conclusie's trekken aangaande mijn positieve waardeering voor de film als zelfstandig kunstgenre. Tenslotte is ridiculiseering van een monstrum als ‘De Tien Geboden’ gemakkelijk genoeg! Gaarne zou ik, naar aanleiding van deze schriftuurlijke aanknoopingspunten, eens persoonlijk kennis met U maken. Misschien is het mogelijk een fluitbrigade bij Paramount premières te fourneeren (ik kan voor een aantal vurige strijders zorgen). Of is het doeltreffender een Anti-Amerikanisme-organisatie op te richten? De Monroeleer kan als zinspreuk dienst doen, zij het met eenigszins gewijzigde beteekenis. Mocht U iets voor nadere kennismaking voelen, dan ben ik in mijn dagelijksch leven steeds in ‘Américain’ te bereiken. Helaas heeft de vacantie mij naar het platteland gedreven, dat ik pas half Januari weer met de stad verwissel. Ik hoop, dat U mijn bescheiden medewerking bij Uw veredelings-streven in ieder geval aanvaardt. Met de meeste hoogachting, Uw dw. Menno ter Braak, litt. cand., den Texstr. 31b Amsterdam Adres tot ± 15 Jan. a.s.: Eibergen. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum L.J. Jordaan aan Menno ter Braak Amsterdam, 21 maart 1928 Amsterdam, 21 Maart '28 W.M. Ingesloten doe ik je een schrijven toekomen van onze hardnekkige vrienden in Amerika, die mij voor den secretaris der Liga blijven houden. Wil je dat even afdoen? Ik heb er de gegevens niet voor. Tevens ontving ik een brief van een Leidsch lid, die mij een volledige lijst vroeg, van belangrijke buitenlandsche litteratuur over onze hobby. Ik heb geantwoord dat wij van een dusdanig overzicht een punt van bespreking zouden maken op de eerstvolgende redactievergadering. Het lijkt mij wel iets om in het blad te publiceeren. Overigens verwees ik naar de a.s. verschijning van Cinema Militans. Van de i10-artikelen, die langzamerhand legendair beginnen te worden, kon ik uit den aard der zaak niets meedeelen. Tot spoedig ziens tt Jordaan PS Noteer je even m'n nieuwe adres? Origineel: Amsterdam, EYE Film Instituut Nederland L.J. Jordaan aan Menno ter Braak Amsterdam, 13 juni 1928 13 Juni '28 Beste Menno, Toen ik op het punt stond in de avion naar Parijs te stappen, bracht mijn vrouw, die me wou zien vertrekken, een brief van je mee, die ik in Parijs zou beantwoorden. Hetgeen ook mijn H. Voornemen was. Een oneenigheid met mijn hotelier, maakte dat ik den eersten dag weer verkaste - de drukte van mijn bezigheden maakte, dat ik de zaak uitstelde, tot ik merkte, dat ik èn je brief èn je adres kwijt was. Teruggekomen heb ik bij Scholte geinformeerd, waar je momenteel zat en zoo ontvang je deze min of meer posthume, maar berouwvolle letteren. Wat ik me van je schrijven herinner is een aanvraag om de cliché's van Metropolis voor je boekje. Jong - daar heb ik niet over te beschikken - daar beslist de Groene over. Ik twijfel er overigens niet aan, of ze zullen ze je graag afstaan. Het meest rationeele lijkt me, dat je even een briefje schrijft aan van Dam, met bijvoeging, dat ik er geen bezwaar tegen heb en je verzoek van harte steun. Mocht ik een belangrijk punt vergeten hebben te beantwoorden, schrijf me dan nog eens uit Berlijn. In Parijs was letterlijk niets te doen. Alleen Le roi des rois werd gedraaid en ik had nog niet de fut den schok eener ontmoeting te weerstaan. Over de Liga-zaken: ziekte van Boeken - uitstel der jaarvergadering etc. zal je ongetwijfeld zijn ingelicht. Ik ben nieuwsgierig of je terug zult zijn tegen dien tijd. Noodig is het wel! Kom je nog kijken naar het spel van Franken? Laat - als het vossen 't gedoogt - 'res wat hooren. Een paar vurige kooltjes op mijn kop in dezen winterschen zomer, kan geen kwaad. Veel groeten en veel succes, ook namens mijn vrouw t.t. Jordaan Origineel: Amsterdam, EYE Film Instituut Nederland L.J. Jordaan aan Menno ter Braak Amsterdam, 30 maart 1930 30 Maart 1930 B.M., Ik had graag voor het komend nummer van Kringschouw weer eens een stuk van je en wel graag over de beteekenis van film-‘studie’. Je snapt de portée: ik wou de tienduizend brave lezers van dit orgaan doordringen van het feit, dat het toch heusch de moeite waard is het filmverschijnsel te bestudeeren - dat iemand met normale hersens en normale belangstelling deze studie rendabel kan maken - dat het volstrekt geen snobistisch stokpaardje van enkele geexalteerden is... een en ander aan je fantasie en behandeling overgelaten. Het spreekt overigens vanzelf dat in deze geniepige propaganda voor de Liga, de naam van dit genootschap niet genoemd mag worden. Kan ik het uiterlijk 24 dezer in mijn bezit hebben? Zonder omgaand tegenbericht reken ik hierop! vr.gr. t.t. Jordaan Honorarium bekend. Origineel: Amsterdam, EYE Film Instituut Nederland L.J. Jordaan aan Menno ter Braak Amsterdam, 30 mei 1930 Vrydag 30 Mei '30 B.M., Zooeven belt de heer Kann mij op, met de mededeeling, dat morgenochtend een onderhoud tusschen hem en jou zal plaats hebben, over medewerking aan ‘De Groene’. Ik beschouw dit als een persoonlijk succes, waarop ik reeds langen tijd heb aangestuurd en ben er dies zeer mee in mijn sas. Ik hoop van harte, dat het onderhoud tot bevredigende resultaten zal leiden en we je als medewerker van de verjongde ‘Groene’ mogen begroeten. Vr.gr. t.t. L.J. Jordaan Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan L.J. Jordaan Eibergen, 6 november 1931 Eibergen, 6 Nov. 1931 B.J. Je brief bereikte mij zooeven in mijn vacantie oord. Je geste, die intusschen door de feiten werd achterhaald, stel ik zeer op prijs, als een bewijs, dat het jou zoo gaat als mij: het blad ‘Filmliga’ is niet alleen een ‘zaakje’, maar wel degelijk een ideëele band, die een zekere kameraadschap gekweekt heeft tusschen de redacteuren. Speciaal de wijze, waarop je ditmaal de quaestie bekijkt, heeft me zeer getroffen en wees er zeker van, dat ik dat weet te waardeeren! Zooals je natuurlijk gehoord hebt, heb ik me bij Scholte's eerste poging, om zijn houding te verklaren, mijn besluit ingetrokken. Ik neem aan, dat er misverstanden zijn, die mondeling uit den weg kunnen worden geruimd. Bovendien heb [ik] te veel waardeering voor Scholte's persoon, om ‘bokkig’ te zijn. Je moet echter begrijpen, dat het precies dezelfde reden was, die mij mijn brief liet schrijven; mijn waardeering was werkelijk zeer teleurgesteld door zijn manier van doen, en ik voel er alleen voor, in een redactie te zitten met menschen, waarop ik kameraadschappelijk kan rekenen. (Dat is iets anders dan admiration mutuelle). Ik heb Scholte ook geschreven, dat ik met zijn argumentatie niet mee kan gaan, al wil ik op zijn woord natuurlijk gelooven, dat hij geen unfairheid heeft bedoeld. Maar mijn inlichtingen waren van dien aard, dat ik moeilijk kon twijfelen, vooral waar het absoluut geen usance is, dat boekbesprekingen ongeteekend verschijnen. Scholte heeft dan toch niet de minste moeite gedaan, tegenover mij den schijn van een unfairheid te vermijden; hij heeft zijn stuk niet geteekend, hij heeft mij niet laten weten, dat hij een anoniem artikel tegen mij zou schrijven. Ik kan het niet helpen, ik blijf dat zeer onvriendschappelijk vinden. Niemand zou hem aan de N.R.Ct. belet hebben, zijn eerlijken naam onder zijn pleidooi te zetten; en die wetenschap heeft mij zijn anonymiteit in dit bijzondere geval aanzienlijk verzuurd. Over het gehalte van de critiek heb ik Scholte niet geschreven, omdat ik die quaestie er zuiverheidshalve buiten wil houden: wij hebben afgesproken, die kant mondeling te behandelen. Ritter heeft in het U.D. van j.l. Zaterdag duidelijk (m.i.!) aangetoond, dat Helman en Scholte hun particuliere opinie over een bepaald soort roman als een evangelie beschouwen, zonder ook maar één moment te onderzoeken, in hoeverre er andere methoden mogelijk zijn. Van Helman heeft mij dat niet verbaasd, van Scholte trof het mij als een openbaring: dat hij zich buiten een bepaald aesthetisch genre geen criterium meer wil zoeken, dat hij zelfs censuur uitoefent op mijn woorden (tenzij die van Verdoes afkomstig was, maar dan blijft toch zijn predikanten-verontwaardiging over mijn scherpgesteld protest tegen een zekere sentimenteele adoratie van Gethsemane!!). Ik ben niet zoo'n slecht psycholoog, dat ik zou willen ontkennen, dat ik daardoor ook geprikkeld was, toen ik mijn brief schreef; maar je zult me genoeg kennen, om te weten, dat ik daaruit nooit een casus belli zou maken. Wel was het voor mij een aanleiding, om de zaak zoo spoedig mogelijk, bij gebleken goeden wil, bij te leggen. Het spijt me alleen, dat ik Scholte's argumenten voorloopig niet mondeling kan hooren, want dat vergemakkelijkt de zaak gewoonlijk, misschien wil jij bij die uiteenzetting wel de ‘neutrale derde’ zijn? Om nog met één zin mijn voornaamste bezwaar samen te vatten: Scholte had niet voor persoonlijke overwegingen behoeven te zwichten en de opdracht weigeren, maar hij had er à tout prix op moeten staan, dat die critiek geteekend verscheen; waartegen natuurlijk niemand bezwaar zou hebben gehad. Nogmaals hart. dank voor je brief. En hopelijk spoedig tot ziens, hgr, Menno t.B. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum L.J. Jordaan aan Menno ter Braak Amsterdam, 29 maart 1932 Amsterdam, 29 Maart '32. B.M., Zooeven stuurt Scholte mij je artikel over ‘Het Concertgebouw der Filmkunst’ - en aangezien wij nog altijd in redactioneele aangelegenheden een driemanschap vormen wil ik jou en Scholte mijn zienswijze te kennen geven. Hoe ik aan dat triumviraat heb vastgehouden - wat het mij persoonlijk waard was, kan je voldoende bekend zijn: ik zou er niet aan gedacht hebben tegen de eindelooze serie narigheden, die het herleefde Filmliga meebracht op te tornen, wanneer niet de overtuiging dat onze samenwerking dit alles dubbel en dwars waard was, mij telkens over de beroerdigheid had heengeholpen. De gedachte, dat wij drieën - ondanks onze individueel verschillende inzichten - genoeg liefde voor dezelfde zaak gemeen hadden, deed me het voortgezette Filmliga zien als een sterk en begeerenswaardig front naar buiten. Nu zou het dwaasheid zijn, gezien je laatste stuk, dit langer vol te houden. Het doet hier niet ter zake met welke gevoelens ik dit ellendige feit heb moeten constateeren... wij stààn er nu eenmaal voor en ik ben het met je eens, dat de tijd om ‘zaken te doen’ en ‘de kaarten open te leggen’, helaas, gekomen is. Alleen de vraag HOE dit moet geschieden is - meen ik - nog altijd een zaak van ons drieën. En dan moet ik als mijn vaste overtuiging te kennen geven, dat DIT stellig niet de weg is. Tegen een richting, als wij bij het plaatsen van dit stuk zouden inslaan, kan ik niet dringend genoeg waarschuwen. Ook al zouden wij genoodzaakt zijn - wat ik vrees - ernstig te overleggen, voor welke consequenties wij na deze beginselverklaring komen te staan. Immers - welke absurde gevolgen zou een dergelijke handeling meebrengen! Noch jij, noch ik kunnen redelijkerwijs verwachten, dat Scholte na deze scherpen aanval zijn mond zal houden en het staat te vreezen, dat zijn verweer in een niet minder heftigen en bitteren toon zal zijn gesteld. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat zijn overtuiging een haar minder eerlijk en sterk is dan de jouwe en dus zou de voortzetting van Filmliga op deze wijze beteekenen, het organiseeren van een periodieke en chronische rel... tot groot genoegen van de buitenwacht, die wij zoo fel en langdurig bestreden - tot niet geringe schade van onze persoonlijke reputaties. Maar afgezien van het pitoyabele schouwspel - welk practisch resultaat zou met dit alles worden bereik... tenzij dan een heillooze en hopelooze verwarring bij de lezers? Welken zin zou het hebben een militant tijdschrift als het onze, voort te zetten met een redactie, wier scherpste verweer zich naar binnen richt? Het is nu wel duidelijk, dat er in onze redactie een diepgaand meeningsverschil naar voren gekomen is - ernstig genoeg, ik herhaal het, om te overwegen of wij onder deze omstandigheden op dezelfde wijze kunnen voortgaan. En ik zal mij zeker niet verzetten tegen een openhartige bespreking, waarbij - met deze zaak - de heele politiek van het blad opnieuw aan de orde wordt gesteld. Dat is dunkt mij een faire en redelijke afwikkeling. Totnogtoe konden wij in onze filmcritieken onze eigen normen stellen voor hetgeen wij waardeerden en afkeurden. Zoo was het altijd - ook in het oude Filmliga. Wij vertrouwden (wat deden wij anders bij elkaar?) onvoorwaardelijk in de eerlijkheid van elkanders oordeel en (wat mij betreft althans) ook op de waarde van dat oordeel. En het maakte zeker niet de geringste aantrekkelijkheid van het blad uit, door deze critieken de verschillende standpunten te kunnen vergelijken. Aan dit beginsel is - naar mijn beste weten - ook in het nieuwe Filmliga vastgehouden en ik voor mij heb met de oude waardeering en belangstelling kennis genomen van b.v. een bespreking als jouw critiek op Lang's M, waarmee ik het van A tot Z oneens was. En nu zouden wij plotseling met deze goede gewoonte breken? Nu zouden wij eensklaps ophouden het recht te eerbiedigen, dat wij allen gelijkelijk hebben: dat van onze meening te zeggen? Nu zouden wij moeten overgaan tot een funest en onvruchtbaar ‘critiek op critiek’ - tot een kleineeren en désavoueeren coram publico van een jarenlange samenwerking, waarvan ook de grootste skepsis de herinnering niet zal kunnen wegwisschen?! Welke ook jullie beider inzichten mogen zijn, Menno - hiertegen zal ik persoonlijk mij met hand en tand verzetten. Ik moet er in berusten, dat je bezwaren tegen Scholte's inzichten (en naar ik vermoed ook de mijne) gerezen, je een samenwerken als tot nog toe, onmogelijk maken. Ik wil hier op het oogenblik niet beslissen, wie van ons drieën zijn standpunt verlaten heeft - indien dit dan al ooit van drie eerlijke en redelijk intelligente menschen valt uit te maken. Het feit zelf is al triest genoeg- en het meest trieste is misschien nog, dat wij hierin zoo verdomd on-origineel zijn en gehoorzamen aan de banale traditie, die van de Tachtigers naar het ruzie-congres der S.D.A.P. loopt. Hoe dit zij - ook wij schijnen er aan te moeten gelooven en voor mij is het zaak, althans in zooverre oorspronkelijk te zijn, dat wij den toestand onder de oogen zien en naar een oplossing zoeken, zonder te vervallen in het pijnlijke verloochenen van oude betrekkingen en in de publieke heibel, die dergelijke ‘scheuringen’ plegen te sieren. Daarom moet ik - voor wat mij betreft - het opnemen van je stuk pertinent ontraden en doe ik jou en Scholte het voorstel, gezamenlijk naar een oplossing te zoeken, die ons allen naar eer en geweten bevredigt. Dat kan en dat moet! Wanneer het ergste onvermijdelijk zou zijn en wij uit elkaar zouden moeten gaan, dan sta ik erop dat dit gebeurt zonder dat de collaboranten uit den tijd van Clausen en het Centraal Theater elkaar persoonlijk te lijf gaan. Van dezen brief gaat een afschrift naar Scholte. Inmiddels met beste groeten t.t. Jordaan Origineel: Amsterdam, EYE Film Instituut Nederland Menno ter Braak aan L.J. Jordaan 29 maart 1932 B.J. Voor je brief hartelijk dank. Je weet, dat de persoonlijke relaties, aan de Filmliga ontsproten, mij evenzeer aan het hart liggen als jou. Ik wil dan ook, met jou (en waarschijnlijk ook Scholte) alles doen, om verdere voortzetting van de triniteit mogelijk te maken. Wat de polemiek zelf betreft, ben ik van andere meening als jij. Ik acht de ‘politieke’ zijde van het geval, die jij sterk naar voren brengt, van minder belang dan de pricipieele. Waarom zou het niet mogelijk zijn, dat deze controverse in onze kolommen werd behandeld, zonder dat daaruit een practische ‘breuk’ voortvloeit? Ik erken het risico; maar verdoezelen van de eenmaal ontstane tegenstelling is veel fataler dan een eerlijk uitspreken. Ik ben overtuigd, dat Scholte ook scherp zal zijn; maar hij behoeft evenmin als ik het gedaan heb, mijn persoon als redacteur of zelfs als behoorlijk mensch in het geding te brengen. Vergeet niet dat alleen van dergelijke verdachtmakingen de buitenwacht profiteert! Vooral, als wij desnoods de twee artikelen met een redactioneele aanteekening voorzien, waaruit voldoende blijkt, waar het om gaat, n.l. om principe en niet om de kif. Ik beweer niet, dat op den duur de samenwerking mogelijk zal blijven. Maar voorshands moet het m.i. geprobeerd worden. Ik geloof, dat juist bij een blad als Filmliga die mogelijkheid bestaat. Het geval Du Perron kan zich ieder oogenblik herhalen, maar ik meen, dat een mondelinge bespreking a.s. Maandag omtrent de te volgen koers in dit opzicht veel kan verduidelijken. Ik ben van goeden wille, en niet van zins, ieder moment anti-critiek te gaan plegen; daarvoor ben ik weer niet polemisch genoeg. Maar juist als ik deel blijf uitmaken van de redactie, wil ik coram publico verklaard hebben, wat ik van de ‘way to the feelies’ denk. Is dat eenmaal gezegd, dan ben ik verder niet dogmatisch. Je zult moeten toegeven, dat ik er tot nog toe ook zelfs niet aan gedacht heb, voor mijn gevoel onverteerbare relazen als die van Denekamp te bestrijden; ik weet, dat ze voor dit blad noodig zijn. Mocht jullie echter van meening zijn, dat het niet gaat, dan lijkt me de eenige weg, dat ik, mèt plaatsing van mijn stuk, uittreed en als medewerker aan het blad verbonden blijf. Het zou mij erg spijten, maar ik kan mijn standpunt, waarvan mijn artikel een uitvloeisel is, niet langer verzwijgen; de situatie zou valsch worden. Dit alles in afwachting van Maandag a.s. 3.30. Ik heb nog vacantie, kan ev. ook vroeger. Dan hoor ik het graag nog even. hart. gr. je Doorslag: Amsterdam, UB Universiteit van Amsterdam, archief Filmliga. Machineschrift. J.L. Jordaan aan Menno ter Braak Amsterdam, 31 maart 1932 Amsterdam, 31 Maart '32. B.M., Mag ik nog even op de zaak terugkomen, voor we - gelijk het in politicis heet: om de ronde tafel gaan zitten? Het is toch waarlijk geen kleinigheid, de situatie, zooals ze thans is geworden en ik wil voor me zelf de voldoening hebben, alles te hebben gedaan, de komende discussies den relatief gunstigsten afloop te verzekeren. Daartoe kan een verheldering der standpunten, vooral tusschen ons beiden, die bij mijn weten nog nimmer een conflict hebben gehad - slechts bijdragen. In de eerste plaats dan dank voor je brief, waarvan mij de toon - ik mag er wel voor uitkomen, nietwaar? - zoowel verheugde als verraste. Dermate zelfs, dat ik me een oogenblik afvroeg, of ik mij al die zorg voor de toekomst niet voor niets gemaakt had... of wij niet eenvoudig door konden gaan, zooals wij vroeger gedaan hebben. Maar daar is je artikel, dat mij waarachtig wel anders leert. Het is eigenlijk een wonderlijk geval, dat ik - die een zoo groote waardeering voor je werk heb - er nog eens toe moest komen, mij tegen de opname van een stuk van jouw hand te verzetten. En toch - ik kan niet anders! Daar is de schrijver Ter Braak, dien ik bewonder - daar is de film, waar ik nu eenmaal ongeneeslijk van hou en het is altijd mijn groote voldoening geweest, dat die twee dingen samenvielen. Nu dit niet meer het geval is en die beide gevoelens met elkaar in botsing komen op een terrein, dat zoo bijzonderlijk het laatste omvat - daar heb ik geen keus. Ik wil aan de waarde der in je stuk ontwikkelde denkbeelden niets afdoen. Hoe zou ik? Zijn we niet alle drie gelijk gestart en was, hetgeen ons samenbracht niet juist altijd het respect voor elkaars zienswijze, omdat wij wisten dat die zienswijze - mirabile dictu in de filmwereld! - uit een eerlijke overtuiging voortvloeide en in groote lijnen naar eenzelfde doel streefde? Aan die congruentie der opinies en principes schijnt nu, blijkens je laatste stuk, een eind te zijn gekomen. Het is verdrietig maar menschelijk en - zooals ik reeds zei - zelfs traditioneel. Maar wat onveranderd bleef, is onze persoonlijke verhouding tot het filmprobleem, die voor ieder afzonderlijk even onaantastbaar is als vroeger. En die derhalve op dezelfde reverentie en cordialiteit aanspraak heeft! Het is mijn eerste bezwaar tegen je artikel, dat ik - voor het eerst! - er dit besef in mis. Nog eens: verschil van meening is nooit een bezwaar geweest - integendeel, veeleer een aanbeveling. De dagbladpers mocht dan al zeggen ‘...dat maar drie personen in Nederland over film konden oordeelen, die het dan ook promptelijk oneens waren’ (Arntzenius) - men zou ons nooit zoo verdienstelijk gehaat hebben, wanneer men niet de hinderlijke overtuiging had bezeten, dat ook de éclatantste meeningsverschillen tenslotte de innerlijke verhouding niet raakten. De verhouding, die berustte op een gemeenschappelijk geloof in dezelfde zaak en op waardering voor het wederzijdsche oordeel, dat eerlijk en onbeïnvloed was. Dit verleende aan het tijdschrift Filmliga geen gering deel van het gezag, dat het zich ondanks alle tegenwerking, wist te verschaffen. Met andere woorden: Wij zetten zonder gêne of aarzeling critieken en essays naast elkaar, die soms van totaal verschillende inzichten getuigden en wij voelden dit slechts als een verrijking van den tijdschriftinhoud - maar wij dachten er ook nimmer aan, op de reeds aangegeven gronden, de artikelen, die niet met onze inzichten strookten te désavoueeren en te kleineeren. Met die goede gewoonte nu is, naar mijn waarachtige overtuiging, in je laatste stuk gebroken en daarmee is iets in het geding gebracht, dat er buiten had behooren te blijven: het gelijke recht van ons oordeel. Per slot van rekening is een periodiek (en zeker een periodiek als het onze!) zonder een zekere homogeniteit, een paskwil. Wanneer die homogeniteit, die de grootste persoonlijke vrijheid waarborgde, wordt prijsgegeven, doordien de redacteuren elkaar onderling in het haar te vliegen, dan beteekent dit naar mijn inzicht een jammerlijke ontreddering van het tijdschrift. En ik heb er - evenals jullie beiden tenslotte - niet al de misère en al de opwinding van doorgemaakt, om hierin te berusten. Vandaar dan ook, dat ik met je zienswijze omtrent de plaatsing van het stuk, niet kan meegaan. Publicatie van dit artikel en daarna rustig verder gaan, beteekent naar mijn meening, iets kapot maken dat buiten de zaak behoort te blijven: de integriteit van het tijdschrift, dat wij alle drie hielpen maken. En iets te grabbel gooien, dat ons toch alle drie na aan het hart moet liggen: onze jarenlange samenwerking. Ik erken graag, dat dit een sentimentsquaestie is - maar zij is voor mij van groote beteekenis. Over de andere aspecten van het geval, die ik ook zeer zeker overwoog, schreef ik je reeds. Met name zie ik in plotselinge aanvallen van de critiek van een der mede-redacteuren niet alleen een fout, maar ook een onbillijkheid. Ik herhaal: het zou mij niet invallen een critiek van jou te gaan her-critiseeren - en het is mij ook nimmer ingevallen, hoezeer ik het ermee on-eens mocht zijn. Ik wensch hier niet te betoogen, dat de vraag of ik met Scholte's zienswijze in het Shanghai-artikel al dan niet accoord ga - hier buiten staat. Je zult dit zonder meer gelooven - ik zou mij precies even heftig verzetten tegen een anti-critiek van S. op jouw M-recensie. Ik ben nu eenmaal van meening, dat dit een weinig eervol harakiri is, waaraan ik mee wil doen noch kàn doen. Over andere motieven, als het fatale en funeste precedent, dat met het doorlaten van dit speciale geval zou geschapen worden - het gevaar van ons blad tot een doorloopende onderlinge aftuiggelegenheid te maken e.t.q. - wil ik hier verder zwijgen. Ik schreef er reeds over en ook na herhaalde overweging, hebben al die bezwaren hun volle gewicht behouden. Op al die gronden kan ik, wat mij betreft, niet anders doen, dan publicatie van het stuk ontraden - onder welke omstandigheden dan ook. Intusschen is daar de controverse, die wij onder de oogen hebben te zien. Uit den inhoud van je artikel blijkt, dat dit meeningverschil met één der (subs. beide) mede-redacteuren zeer groot is geworden - uit het feit der anti-critiek zelfs, dat het groot genoeg is, om je niet meer in het tot nu toe gevolgde: ‘meening naast meening’, te doen berusten. Dit is inderdaad zeer ernstig, omdat het de grondslagen van een kameraadschappelijke en gemotiveerde samenwerking aantast. En des te meer, omdat het - naar ik maar al te zeer vrees - niet weggeredeneerd kan worden. Immers, jij bent er stellig de man niet naar, om anders dan uit eerlijke en volle overtuiging tot dit standpunt te komen. Met precies evenveel pretentie staan en Scholte en ik voor onze opvatting. Daarmee zijn wij op het doode punt aangeland en het kan zijn nut hebben, dit bij onze besprekingen van Maandag onder de oogen te zien. Waarom ik dan een gemeenschappelijke bespreking heb voorgesteld? In de eerste plaats, om niet in scherpe artikelen en contra-artikelen, maar in rustig overleg na te gaan hoe groot het meeningsverschil in werkelijkheid is - of het inderdaad zoo diepgaand is, dat jij niet tot een terugname van het artikel en tot een terugkeer tot den ouden voet van samenwerking kunt besluiten. In de tweede plaats om - mocht het ergste onvermijdelijk blijken en wij uit elkaar zouden moeten gaan, dat dit dan gebeurt vriendschappelijk en zonder rancune. Wij mogen - met ons korte maar bewogen verleden - niet met elkaar afrekenen als met een beliebige Telegraaf-journalist. Van dit laatste punt heb ik Scholte kunnen overtuigen - ik hoop van harte, dat dit ook jouw meening is! Het is een lange uiteenzetting geworden, Menno, waarvoor ik je geduld vraag - maar ik kon niet anders, dan dit alles nog eens rustig voor jou en mezelf uiteenzetten. Het gaat hier voor mij om een der ernstigste en beroerdste beslissingen die ik in jaren heb gekend en ik kan je verzekeren, dat deze dagen niet tot de zonnigste van mijn leven behooren. Ik ben blij hiermee gelegenheid te hebben gehad mijn overwegingen zoo nauwkeurig mogelijk te formuleeren - ik ben n.l. geen erg succesvolle debater. Er rest mij nu niets meer dan van ganser harte te hopen, dat onze samenkomst - wat ook het resultaat moge zijn - moge verloopen in den geest van kameraadschappelijkheid, die wij aan het werk dat wij gezamenlijk tot stand brachten, schuldig zijn. Tot Maandag half twee dan in ‘Tivoli’. Met hartelijke groeten t.t. Jordaan Origineel: Amsterdam, EYE Film Instituut Nederland L.J. Jordaan aan Menno ter Braak 5 april 1932 B.M., Met je stuk in dezen vorm ga ik accoord. Wil jij nu, als laatste redactioneele dienst de copy, plus het reactioneele naschrift, dat ik er aan toe voegde bij den Heer Zijlstra bezorgen om met spoed te laten zetten? Vr.gr. L.J. Jordaan Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum (B 802 B2) L.J. Jordaan aan Menno ter Braak 31 oktober 1932 B.M., Ik kan er niet omheen je even met een enkel woord kennis te geven van mijn groote genoegen, over het feit dat we weer een stuk van je hebben gekregen. Je weet nu wel voldoende hoe ik dit op prijs stel en onze scheiding, waarin ik zeer tegen mijn zin moest berusten heeft me altijd meer dwars gezeten, dan je wellicht denkt. Voor een persoonlijke connectie bestaat in onze omstandigheden, helaas, weinig of geen gelegenheid... ik ben dus al meer dan tevreden, wanneer in dezen vorm onze oude vriendschappelijke samenwerking kan worden voortgezet. Dat zij zoo!! Hart. groeten t.t. L.J. Jordaan Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum (B 802 B2) Briefwisseling Menno ter Braak - R. Juchhoff R. Juchhoff aan Menno ter Braak (Amsterdam) Den Haag, 3 oktober 1927 3. Oktober 1927 Sehr geehrter Herr ter Braak, Grüsse die mir Fraulein Gertrud Schilf an Sie aufgetragen hat, würde ich Ihnen morgen persönlich ausrichten. Ich werde morgen, Dienstag, nachmittag in Amsterdam sein, um einen gang ins Rijks-Museum zu tun und etwas von moderner holländischen Städtebau zu sehen. Ich werde mir gestatten, gegen 3 Uhr bei Ihnen vorzusprechen. Sollten Sie andersweilig beschäftigt sein, so bitte ich sehr, auf mich durchaus keine Rücksicht zu nehmen. Mit ergebensten Grüssen, Dr R. Juchhoff Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum K Briefwisseling Menno ter Braak - J. de Kadt J. de Kadt aan Menno ter Braak Haarlem, 7 november 1939 Haarlem, 7 Nov. 1939 Zeer geachte Heer ter Braak Eerst heden heb ik gelegenheid om U te antwoorden op uw brief die me erg veel genoegen deed omdat het ‘wat kunnen we in Nederland doen’ daarin aan de orde gesteld werd. U begrijpt wel dat, aangezien de beslissingen elders vallen, en de politiek alleen door de grote groeperingen wordt gemaakt, het antwoord in twee delen gesplitst moet worden: I Wat kunnen we doen om van hier uit de grote landen te beïnvloeden. II Wat kunnen we doen ter verandering van de speciaal Nederlandse toestanden (Bij Nederland zou dan eigenlijk ook Ned. Indië besproken moeten worden, maar op dat punt ben ik op het ogenblik onvoldoende bij). Voor mij is I eigenlijk het belangrijkst, maar ook over II wil ik iets zeggen. I De kans om als intellectuelen invloed uit te oefenen op de ‘publieke opinie’ der grote landen, lijkt me groter dan men op het eerste gezicht zou aannemen. Er is, vooral in de Angelsaksische wereld, zoveel onzekerheid en zoveel bereidheid om te zoeken en te luisteren (de brieven van de Londense corr. van de N.R.C. vestigen daar vaak goed de aandacht op) dat meningen van ‘neutralen’, die verondersteld worden ‘vrijer’ tegenover de problemen te staan, zeker belangstelling zullen vinden. Maar hoe brengen wij onze opvattingen bij de Engelse en Amerikaanse intellectuelen? Een internationaal tijdschriftje? ‘King Hall-brieven’, maar dan uit Nederland? Maar wie heeft geld en wie heeft connecties? Anders gezegd, hoe krijgen we hier in Holland een groep intellectuelen bijeen die hun ‘waakzaamheid’ zover uitstrekken dat ze begrijpen dat het beïnvloeden der Angelsaksers en Fransen hieronder valt? (Op deze ‘practische’ kwestie kom ik direct weer terug) Hoe kunnen we de Nederlandse politiek zo beïnvloeden dat Nederland bij een komende vredesconferentie meedoet aan de vorming van een federatie met een federaal gezag dat boven de ‘souvereiniteit’ der afzonderlijke staten uitgaat? Er moet dus propaganda gemaakt worden voor de ‘democratische vrede’ en tegen de ‘neutrale geesteshouding’ van ‘we moeten overal buiten blijven, en de wereld moet weer net zo worden als vóór Aug. 1914.’! De ‘neutraliteit handhaven’ is voor mij een zaak van practische aard, omdat ik geen kans zie een regering te krijgen die in zeer korte tijd Nederland weerbaar kan maken en een bondgenootschap met de Entente kan voorbereiden. Men kan geen propaganda in die richting maken, want vóór de oppositie sterk genoeg zou zijn om politieke invloed te krijgen, hebben de Duitsers natuurlijk al ingegrepen. Een ‘offensieve’ anti-fasc. politiek is in Nederland niet meer mogelijk. Een defensieve (1o als de fasc. met te vergaande eisen komen, zullen we vechten; 2o we doen mee aan de organisatie van een niet-fasc. wereld na de oorlog) is mogelijk en nodig. Overigens weet ik natuurlijk niet of de Duitsers ons met rust zullen laten. Het bezoek van Leopold, dat vandaag gemeld wordt, kon wel eens op de nabijheid van ‘groot gevaar’ wijzen. Als er oorlog komt, moeten de dan nog levenden, na de eerste weken de koppen bij elkaar steken en de mogelijkheden opnemen. De hoofdzaak blijft onveranderd: niet hysterisch worden. II Gesteld dat we nog een lange vredes- en neutraliteits-periode voor de boeg hebben, dan moeten we proberen de Ned. intellectuelen ervan te overtuigen dat zij ‘maatschappelijk’ leiding moeten en kunnen geven. Voor mij is de grote moeilijkheid: hoe bereiken we die intellectuelen (de studenten niet te vergeten). Wat mij bij het oprichten van de Inter voor de geest zweefde, was een reeks van clubs overal in het land, die voorbereidend werk zouden doen door de intell. met de maatschappelijke kant van de meeste vraagstukken te confronteren en ze te overtuigen van de noodzakelijkheid om leiding te geven aan een ‘gematigde’ politiek. Men moet toch eerst een paar honderd mensen bijeenbrengen die dergelijke opvattingen hebben en die er iets voor willen doen, vóór men verder kan gaan. We zijn nog pas aan het begin van de voorbereiding. (Ik zei zo juist ‘die er iets voor willen doen’ want de pathetische uitdrukking ‘die er offers voor willen brengen’ is me te kras; maar ergens in die buurt ligt voor mij het verschil tussen de ‘levens-intellectuelen’ - die er wat narigheid voor over hebben, wat tijd en wat geld - en de ‘luxe-intellectuelen’ die over alles willen redeneren, maar die ophouden zodra het méér wordt dan een ‘flirt’ met de politiek, zodra er behalve het ‘er iets voor over hebben’ ook nog het half-routinegedoe van organisatie en propaganda bij komt - nogmaals, de kwestie van ‘luxe’ heeft bij mij betrekking op deze dingen en niet op het zich bezighouden met kwesties die de gewone man niet van direct practisch nut acht; het is waarachtig geen poging om meer dan gewone intelligentie en meer dan gewone gevoeligheid te verbieden). Die waardering is dus nodig en voor zover Tas en ik dit geprobeerd hebben met de Inter is het resultaat niet zeer bemoedigend geweest. Vandaar dat ik nu begin met vragen te stellen aan U, omdat u het milieu beter kent dan ik: Zijn er bij ‘Waakzaamheid’ niet vrij veel mensen die voor iets dergelijks te vinden zouden zijn en die aan de een of andere nieuwe vereniging (de naam laat me koud: het mag ‘Maatschappij en Intellect’ of ‘Nieuw Europa’ of ‘Vrijheid en Vrede’ of iets anders zijn) zouden willen meewerken? Kunnen we niet eens met een paar mensen - b.v. du Perron, U, Tas en ik - over iets dergelijks praten en een plan opstellen? Kunnen bestaande tijdschriften (b.v. Groot Nederland) of weekbladen (Groene, Hollands weekblad) iets in die richting doen, zodat er over gepraat wordt en een begin wordt gemaakt? De SDAP komt eerst in aanmerking als een vereniging, zoals ik die bedoel, reeds bestaat en een zekere invloed gekregen heeft. We moeten t.a.v. van de SDAP vriendschappelijk maar vrij staan. De partij bevat heel veel welwillende en brave mensen, maar ze is intellectueel suffig en ze is in alle opzichten bangelijk. De losstaande intellectueel die zich bij de SDAP aansluit, is niet in staat hierin verandering te brengen, en hij zou alleen maar gebruikt worden om een soort aantrekkingskracht uit te oefenen op andere intellectuelen en op de lieden die graag achter bekende intellectuelen aanlopen. Maar dit alles zou ten goede komen aan de dode zielen, de bureaucraten en de parlementariërs die thans leiding geven in de S.D.A.P. Er moet dus een vereniging zijn die los van die partij en van de andere partijen staat, en die, zodra ze een macht of een machtje is geworden op voet van gelijkheid met die partijen zou kunnen onderhandelen. Op beïnvloeden van de SDAP is dàn zeer zeker kans, want men voelt zich daar heel erg onbehagelijk, maar men is te zeer in een bepaalde richting gegroeid om zèlf tot een nieuwe oriëntatie te kunnen komen. Anderen moeten, los van de SDAP, een weg banen waarlangs die partij dan later wel zal willen gaan. En eerst dan komen we in het stadium van een ‘volksbeweging’. M'n brief is intussen zo lang geworden dat ik op de andere kwesties die U aanraakte niet meer wil ingaan. ‘De Nieuwe Elite’ intussen ontvangen, doch nog niet gelezen. Allerlei bezigheden vertraagden zowel het beantwoorden van Uw brief als het lezen van het boekje. Als we elkaar eens spreken - U moet zelf maar bepalen wanneer het U gelegen komt, want U bent meer bezet dan ik (na 12 Nov. ben ik deze maand door m'n ‘vergaderingen’ heen) - is er misschien wel gelegenheid om het ‘Christendom’ onder handen te nemen, maar ik hoop dat eerst ‘onze’ partij aan de orde komt. Met beste groeten J. de Kadt Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - P.N. van Kampen & Zoon N.V. P.N. van Kampen & Zoon N.V. aan Menno ter Braak (Den Haag) Amsterdam, [28 oktober 1935] Den WelEd. Zeer Gel. Heer Dr. Menno ter Braak Pomonaplein 122 den Haag Zeer geachte Heer ter Braak, Wij hebben het genoegen U gelijk hiermede een exemplaar te zenden van Louis Couperus' De boeken der kleine zielen, waarover wij U indertijd schreven, en van U, dankend, een brief mochten ontvangen, waarin U met ons plan dit boek goedkoop in één deel uit te geven, instemde. Wij hopen, dat U de uitvoering en prijs aanstaat. Het zal ons zeer verheugen, wanneer U door mogelijke bespreking in de pers of anderszins verdere propaganda voor deze uitgave zoudt willen maken. Inmiddels, met vriendelijke groet en hoogachting, P.N. van Kampen 28/10 Gerild heb ik over uw bespreking ‘Vrouw Jacob’. U hebt daarmede ons, maar vooral de Haagsche boekhandel veel kwaad gedaan! Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - P.N. van Kampen & Zoon N.V. Menno ter Braak aan P.N. van Kampen & Zoon N.V. Amsterdam, 26 mei 1938 Zeer geachte heer Van Kampen, Mijn inleiding bij “Het Been”, getiteld “Boorman en Laarmans”, is af. Ik zond het manuscipt eerst naar Elsschot, met het verzoek het na lezing aangeteekend aan U door te zenden voor de zetterij. Bij voorkeur had ik een cursieve letter. Het onderscheid tusschen inleiding en boek valt dan beter op. m.vr.gr. en hoogachting Menno ter Braak Bron: Willem Elsschot, Brieven (verzameld en toegelicht door Vic van de Reijt, met medewerking van Lidewijde Paris), Amsterdam 1993, p. 304-305 Briefwisseling Menno ter Braak - P.N. van Kampen & Zoon N.V. Menno ter Braak aan P.N. van Kampen & Zoon N.V. Amsterdam, 13 augustus 1938 Zeer geachte heer Van Kampen, Met gelijke post zend ik U de gecorrigeerde proef terug van mijn inleiding bij Het Been. De correctie werd eenigszins vertraagd door mijn afwezigheid wegens vacantie, waarvan mijn moeder U, meen ik, op de hoogte bracht. Ik wil gaarne nog een revisie ontvangen. Op p. 9 heb ik de opdracht naar boven gehaald, aangezien anders de indruk wordt gewekt, als zou speciaal dat hoofdstukje aan mij zijn opgedragen, terwijl Elsschot het boek aan mij opdroeg! Ik vermoed, dat hij dit zelf bij de correctie over het hoofd zag. De voorstellen van Elsschot, wat de correctie in mijn inleiding betreft, heb ik overgenomen. m.vr.gr. en hoogachting Menno ter Braak Bron: Willem Elsschot, Brieven (verzameld en toegelicht door Vic van de Reijt, met medewerking van Lidewijde Paris), Amsterdam 1993, p. 315 Briefwisseling Menno ter Braak - G. Karsten Menno ter Braak aan G. Karsten Den Haag, 5 juni 1934 Pomonaplein 22 den Haag 5 Juni 1934. Aan den WelEd. Zeergel. Heer Dr G. Karsten, Amstelkade 89 Amsterdam Zeer geachte Heer, Hierbij zend ik U de door U aan Forum ingezonden copy weer terug. Namens de Redactie moet ik U mededeelen, dat zij Uw bijdrage met belangstelling gelezen heeft, maar dat zij haar tenslotte niet kan aanvaarden voor plaatsing in ‘Forum’. De Redactie hoopt echter zéér op Uw blijvende belangstelling voor het tijdschrift te mogen rekenen. Met de meeste hoogachting, namens de Redactie Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - G. Keizer G. Keizer aan Menno ter Braak De Steeg, 29 juni 1928 De Steeg, 29 Juni '28 Beste doctor Menno ter Braak, Een mensch denkt meestal het eerst aan zich zelf. Op dien verkeerden weg wil ik nu niet mijn voet zetten, dan zou ik beginnen met je oprecht te bedanken dat je me de dissertatie stuurdet. Daarom eerst je van harte gelukgewenscht met je promotie. Wel bladerde ik de dissertatie door; lezen deed ik haar nog niet, doch dat komt bij welzijn wel. Je zult je herinneren dat historie mijn voorkeur heeft. Daarom treft het mij te meer dat je ook daaraan je studieliefde hebt gegeven. Ik meen mij te herinneren, dat als gymnasiast je reeds in die richting las enz. En de journalistiek? Graag zou ik je nog eens ontmoeten. Wij wonen toch niet ver weg? Wij ontmoetten van tijd tot tijd studiegenooten die je kenden. Ons huis ligt vlak bij 't station de Steeg, villapark Rozenbosch 6, derde huis links. Wientje woont in Apeldoorn en is meteen medicus getrouwd. Zij maken het heel goed en komen vaak met de auto bij ons. Echter laat ik je niet ophouden op dezen dag. Ouders en pleegouders van harte gelukgewenscht. Met hartelijken dank, je G. Keizer Mede de fel. van mijn vrouw aan de pleegouders! K. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - C.J. Kelk C.J. Kelk aan Menno ter Braak Amsterdam, 7 oktober 1926 Amsterdam, 7 Oct. '26 NOODTOESTAND Waarde Menno, Ik schrijf met de wanhoop in 't hart dezen brief vol weedom. We zitten aan den grond, hebben geen drup copie meer. 't Filmno, reeds lang gereed, is nog steeds niet verschenen. Van Sept.-no, reeds lang gereed, wat ons betreft, is nog geen enkele proef gekomen. En nu moeten wij 't Oct.-no in elkaar draaien zonder copie... Ik heb mij onderwonden eenige trouwe mannen, gelijk met dezen, aan te schrijven. Jij moet ons echter helpen. Indertijd beloofde je een stuk over Zebedeus en over Frits Hopman. Is een hiervan te realiseeren binnen zeer korten tijd en ondanks de studie. Toe, help ons even door de na-vacantie-crisis heen. We verdienen 't toch geholpen te worden? Als je iets anders hebt, is 't ook goed, als je maar wat hebt. Denk snel, doe goed! Gaarne dus, vele groeten van de Redactie v/d Vrije Bladen C.J. Kelk (hoe dankbaar is mijn kleine hond) N.B. Je weet, dat we - zij 't matig - sedert Juli kunnen honoreeren -. In vliegenden haast! Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan C.J. Kelk (Amsterdam) Berlijn, 4 maart 1927 4. III.27 Am, Vandaag ontving ik de V.Bl. en werd door je kostelijk artikel aangenaam herinnerd aan een aangename avond tusschen vuilgroene dennen en marmeren gebruiksvoorwerpen. Hulde! Deze overpeinzingen waren waard vereeuwigd te worden. Ja, man, hier wordt de comedie nog veel beroerder gespeeld, geloof me! Begin April kom ik terug. Dagelijks lijd ik hier onder wat je aan de kaak stelt! Hart. gegroet en tot ziens, t.à.t. Menno ter braak Admiralstr. 18A Berlin SO36 Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum C.J. Kelk aan Menno ter Braak Amsterdam, 19 maart 1927 Amsterdam, 19 Maart, '27 Waarde Menno, Aangezien ik vannacht het genoegen had stomdronken thuis te komen, ben ik thans in de beste conditie wat te correspondeeren, zooals 't heet. Het deed me aangenaam aan te bemerken, dat je nog in leven bent en een bejaard man in genegenheid gedenkt. Hoe is 't daar nu, in Berlijn? Ken je er menschen of verveel je je 'n aap. Ik zou er geloof ik heelemaal niet voor deugen in een vreemde stad te zitten koekeloeren. Ik gooide 't hoogstwaarschijnlijk bij voortduring over de jeneverboeg. 't Bier is daar wel goed, niet? Ofschoon je dat wel reeds van Dirk zal hebben gehoord, wil ik je toch nog even melden, dat de litteratuur nog steeds bloeit. Neen, dààr niet van! Momenteel zitten we aardig in de copie. Alleen is leelijker, wat ik hoorde van Van Wessem, dat 't abonnésaantal nog steeds terugloopt. Hoe moeten wij daarmee aan? De Heer Q. schijnt de radeloosheid nabij. Ellende en narigheid is ons deel. Van Slau kreeg ik een brief, waarin hij ontevreden bleek te zijn over het plaatsen van zijn oude gedichten. Hij verbiedt dit. Dan moet hij maar nieuwe maken! Ik zal toch blij zijn als die snaak weer eens in 't Vaderland is. 't Is tòch een heerschapje, waar je lol mee kan hebben. En verzen maken kan hij ook, of liever gezegd: hij is zoowat de eenige, die 't kan. 't Is niet zoo'n vervelende zuigplaat als 't overig getal der heeren. 't Lijkt wel of ze voor de litteratuur altijd de beroerdste lui kiezen, met ellendig mislukte namen als Ys. Vissel, Jaap de Hon of weet ik wat. Onze lieve Heer schijnt hiermee de wreedste spot te drijven. Enfin, wij laten ons hierdoor niet ontmoedigen. Wij zijn en blijven, waardste Menno, steeds gaarne geheel de uwe, C.J. Baron Kelk Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum C.J. Kelk (Amsterdam) aan Menno ter Braak Amsterdam, 5 november 1928 Amsterdam, 5 November 1928 VERTROUWELIJK Beste Menno, We leven momenteel in tijden van verwording. De glazenwasschers staan tegen de huizen op. Zoo is er een kleine regeeringscrisis in de boezem van... de redactie van de Vrije Bladen. Het is niet onmogelijk, dat het er om zal gaan een of meer redacteuren door andere te vervangen. Mocht je principieel iets gevoelen voor het waarnemen van een functie als boven bedoeld, zou je dan Woensdag a.s. 's avonds te 8 uur in het American Hotel willen komen vergaderen met eenige der Redacteuren en eenige andere gepolsten in zake deze aangelegenheid? Wel had ik graag, dat je van te voren in elk geval even bericht zond, zoodat ik vooraf reeds weet hoe je er over denkt, indien je tenminste niet al aanstonds afziet van de eer. Je antwoordt me dus per omgaande of bel mij 29731 tehuis op tusschen 6 en 7 (Dinsdagavond b.v.)? 't Zijn me tijden tegenwoordig. Gaarne geheel de uwe als steeds, de Heer Kelk P.S. Ik schrijf dit op verzoek van den Hr. v. Wessem, die hierover reeds met Dirk sprak. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - het Kennemer Lyceum A. de Vletter, Kennemer Lyceum aan Menno ter Braak Overveen, 19 februari 1929 Overveen, den 19 Februari 1929. den Weledelzeergeleerden Heer Dr. M. ter Braak Den Texstraat 31b AMSTERDAM. Hooggeachte Heer, Ik moet U mededeelen, dat in de Curatorenvergadering van Maandag 18 Februari na zeer uitvoerige discussie besloten is, ter benoeming aan het Bestuur van de Vereeniging Kennemer Lyceum voor te dragen Mejuffrouw Drs. J. Ouwehand. Curatoren hebben zeer groote aandacht verleend aan Uw sollicitatie, maar tenslotte de voorkeur gegeven aan een vrouwelijke leerkracht, met drie jaren ervaring op het gebied van lesgeven, wijl het aantal meisjes op het Lyceum zoo groot is, dat daarmede ook wel rekening gehouden moet worden. Curatoren waren met mij van meening, dat op den duur het leeraarschap van U aan een school als het Lyceum van groote waarde zou kunnen zijn; en ik verzoek U dus de geestelijke band met het Lyceum niet te verbreken, maar Uw aandacht aan onze school te blijven geven. Mej. Drs. Ouwehand is verloofd en zal waarschijnlijk binnen eenige jaren in het huwelijk treden. In het algemeen ben ik persoonlijk niet heel sterk geporteerd voor vrouwelijke leerkrachten; voor de stellig bijzonder goede kwaliteiten van Mej. Ouwehand heb ik echter de oogen moeten openen. Het is echter volstrekt niet uitgesloten, dat bij de vervulling van deze vacature over eenige jaren aan een mannelijke leerkracht de voorkeur zal gegeven worden en zeer zeker zal dan alle aandacht gegeven worden aan een sollicitatie van iemand als U, vooral wanneer U nog eenige praktijk van lesgeven hebt verworven. Hoogachtend, A. de Vletter Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - M. Kijzer Menno ter Braak aan M. Kijzer (Amsterdam) Den Haag, 6 maart 1934 ter Braak Pomonaplein22 den Haag. 6 Maart 1934. Den WelEd. Heer M. Kyzer Boerhaveplein 14 Amsterdam. Zeer geachte Heer, Hierbij stuur ik U de aan Forum ingezonden copie weer terug. Namens de redactie moet ik U mededeelen, dat zij deze verzen niet geschikt acht voor plaatsing in Forum. Zij hoopt echter op Uw blijvende belangstelling te mogen rekenen. Namens de redactie Met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - G.A. van Klinkenberg G.A. Klinkenberg aan Menno ter Braak Zeist, 9 juli 1927 Zeist, 9 Juli '27 Waarde ter Braak, Het doet mij genoegen, dat mijn aanteekeningen je interesseerden en ik ben zeer benieuwd naar je brief. Maar één ding moet ik je nog op het hart drukken: beschouw ook dit stukje niet als een volledige uiteenzetting van mijn standpunt, maar als een verzameling aanteekeningen, naar aanleiding van enkele uitingen van jouw, als een voorloopige oriënteering. Je moet ook niet denken, dat ik het in alles met je oneens ben, er is in je relativisme en je bestrijding van het dogmatisch symbolisme en formalisme veel dat ik bewonder, je analyse is, over het algemeen, voortreffelijk, maar dáár, waar je tot positieve conclusies, tot reconstructie, tot vernieuwing zou moeten overgaan, breek je of af, of je springt (anorganisch) naar een synthese, die m.i. geen synthese is, omdat je niet organisch met een analyse in verband staat. Ons verschil is m.a.w. hoofdzakelijk een verschil van denkmethode, een verschil, dat ik kortweg zóó kan formuleeren: jij begint bij den geest en ik begin bij den materie, jij denkt deductief en ik inductief, volgens jouw is de ‘orde’ iets dat in ons zit en dat wij aan de materie opleggen en is die materie buiten ons scheppend bewustzijn niets meer dan ‘slechte oneindigheid’, d.w.z. chaotische, eindelooze veelheid; daaruit volgt voor jou de conclusie, dat het bij de materie beginnen een onbegonnen werk, een Sisyphusarbeid is en vandaar je ietwat medelijdende minachting voor de ‘wetenschap’; volgens mij echter bestaat er wel degelijk een Natuurlijke Orde in objectieven zin, die zich in de stof openbaart; dat wij deze niet direct, in één oogopslag waarnemen komt door het beperkte vermogen onzer zintuigen, niet door een fundamenteele bedriegelijkheid ervan. In den geest, in de intelligentie nu is ons een middel gegeven om die orde met behulp der zintuigen te doorzien, te herscheppen. Alle menschelijke scheppen is herscheppen van ‘leven’. Daarom is alle kunst een luxe en ontstaat uit overvloed van leven, niet uit nood, zooals de Katholieken meenen. Uit nood drinken wij water, om te blijven leven en zoolang wij dit als nood voelen is er geen sprake van kunst, pas wanneer het water overvloedig aanwezig is begint men aarden kommen te beschilderen of glaswerk De Basel te fabriceeren. De kunst is het teeken, dat wij ons boven den nood verheven hebben; zij heeft niet tot doel ons erboven te verheffen, dat kan zij niet eens. Na deze zijsprong nog even iets over de ‘Orde’. De ‘Orde’ is een dynamisch systeem van afhankelijkheidsbetrekkingen tusschen de componenten (individualiteiten, modaden) van het systeem; niet een museum van doode (‘eeuwige’!) wassenbeelden, maar een onverandelijk, abstract, schema van verhoudingen en tendenties: een stroomende orde. Voorbeeld: het periodiek systeem der elementen. Nog een voorbeeld: alle boomen hebben de tendentie naar het licht te groeien, de manier waarop een bepaalde boom dat doet hangt af van de soort en de omstandigheden, dus weer van een andere tendentie en van een aantal verhoudingen. Het naar het licht groeien is een algemeen ‘boomelijke’ eigenschap en zoo zijn er ook algemeen menschelijke tendenties en eigenschappen, zoodat het begrip ‘algemeen menschelijk’ heelemaal niet ‘leeg’ is. Het algemeen menschelijke is echter niet dat wat een zoeloekaffer en een Prof. in de Physica gemeen hebben, maar de mogelijkheid van een ontwikkeling eener intelligentie-in-aanleg; op den duur zullen misschien de zoeloekaffers nog eens professoren in de Physica voortbrengen. Alles hangt met alles samen. Op een bepaald oogenblik echter gaat het om bepaalde verhoudingen en deze staan voor dat oogenblik vast. Op zulk een oogenblik is er inderdaad sprake van een ‘doorsnede’, en de aard daarvan wordt bepaald door de wetten die de verandering der verhoudingen aangeven (een wet zelf is niet een doorsnede). Deze wetten staan vast en door de kennis ervan kan men dus de toestand op een oogenblick in de toekomst vooruit berekenen. Op deze manier heeft men in de chemie het bestaan van bepaalde elementen voorspeld met hun chemische en physische eigenschappen, bij benadering. En heel bekend is de ontdekking van de planeet Uranus, door berekeningen uit de storingen van andere planeten. Deze dingen gelden in het algemeen ook voor de menselijke verhoudingen, alleen worden de verschijnselen daar véél gecompliceerder. Je moet dus in het gedrag van een individu het bijzondere en het algemeene onderscheiden b.v. Luther is een protestant, maar niet elke karakteristiek van Luther is een karakteristiek van het protestantisme. Maritain maakt de fout dat hij zich blind staart op de abstracties en daardoor de individueele toevalligheden, de onherhaalbare nuances, die een mensch juist tot een levend mensch maken, en niet tot een Idee, over het hoofd ziet. Jouw fout is dat je het individu losrukt uit zijn organisch verband, autonoom maakt; en omdat je geen objectieve, dynamische orde (genetische samenhang) kent, ken je ook het begrip ‘ontwikkeling’ niet, noch ‘tijd’ als eenzijdig gerichte, onomkeerbare, beweging Door onze intelligentie, die de Natuurlijke Orde in ons bewustzijn als een abstract systeem herschept, kunnen wij onszelf ook in die Orde als object waarnemen: wij kunnen onszelf kennen. Niet echter, of tenminste niet met zekerheid, door innerlijke aanschouwing, intuïtie, genade (de intuïtie is niet onfeilbaar, en logisch (Bergson), zij is toevallig, ze heeft 50% kans, ze is speculatief) maar door beschouwing van het resultaat onzer handelingen op onze omgeving - experimenteel dus. Of ik aanleg voor dichter heb b.v. kan ik alleen maar te weten komen door verzen te gaan schrijven, m.a.w. door te beginnen met doen, niet met denken erover. Misschien dat je aan deze aanteekeningen, die ik neerschrijf zooals ze me te binnen schieten, nog wat hebt bij de bepaling van mijn standpunt, en je verhouding er tegenover, van jouw kant gezien. Één punt nog, wat betreft je ‘dubbelzinnigheid’: ik meen te begrijpen hoe je daartoe komt. We leven in een wereld van tegenstellingen, een dualistische wereld, er is licht en duister, kracht en weerstand, enz. En beide zijn altijd gelijktijdig aanwezig omdat zij elkaar wederzijds bepalen, absoluut licht kan niet bestaan evenmin als absoluut duister. Maar je fout zit in de gelijkwaardigstelling der tegendeelen, de gelijkwaardigheid van these en anti-these. Er is wel altijd een these en een anti-these, maar één van beide kan tenslotte maar waar zijn. Er is n.l. nog een derde principe, een derde kracht: de ontwikkelingsrichting van het leven. De drijvende kracht van het leven overwint de weerstand, maar zij schakelt die niet uit, de weerstand blijft voortdurend als remmende kracht werkzaam, de dualiteit blijft bestaan en toch is er richting. Leven is daarom te definieeren als gespannen voortgang, verovering, dwz voortdurende overwinning van tegenstand; maar het is niet spanning in evenwicht, intensiteit zonder meer, zooals b.v. Marsman ten ontrechte meent. Oppervlakkig gezien is het leven wel ‘scheppen en vernietigen’, maar het is vernietigen van wat het leven, ons leven, in den weg staat en dus ook weer scheppen. Het heeft daarom geen zin om te zeggen in het algemeen: leven is scheppen en vernietigen van het geschapene, aangezien het er maar om gaat wat in elk geval afzonderlijk geschapen en wat vernietigd wordt. Je terminologie is dus niet zoozeer ‘onjuist’ dan wel onvolkomen, maar wordt daardoor dubbelzinnig, men kan er naar willekeur achter zoeken wat men wil. Ziedaar, ik schei er mee uit en laat het woord aan jouw. Met beste groeten Gerard van Klinkenberg Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum G.A. van Klinkenberg aan Menno ter Braak Zeist, 17 juli 1927 Zeist, 17 Juli 1927 Waarde ter Braak Hartelijk dank voor je uitvoerig schrijven, dat je veel omtrent je bedoelingen verhelderd heeft. Ik zie nu wel in, dat er van jouw kant geen dubbelzinnigheid is, maar kan het daarom met je redeneering toch niet eens zijn. De lust ontbreekt mij op het oogenblik voor algemeene beschouwingen, daarom een enkele opmerking slechts. Ik ‘geloof’ niet dat er een natuurlijke orde bestaat in den zin van een complex van verhoudingen, ik weet het. Je veronderstelling, dat er morgen iemand zou kunnen komen, die met behoud van de exacte feiten zou beweren, dat de zon om de aarde draait, is eenvoudig absurd. De natuurlijke orde is in het verband tusschen de dingen, zij komt natuurlijk niet als zoodanig te voorschijn, als bv. een kastanjeboom; dat het menschelijk bewustzijn er zich een beeld van vormen kan, komt m.i. omdat dit m. bewustzijn zelf ook deel van de Natuur uitmaakt. De ‘duizend wetenschappelijke hypothesen’ is een sprookje van philosophen, dwz. helaas van niet-wetenschappelijken; er zijn natuurlijk wel duizend en één persoonlijke ondergeschikte meeninkjes over vrij onbelangrijke theoretische subtiliteiten; maar het periodiek systeem der elementen, dat het beeld is van de orde der materie, is iets, waaraan geen intelligent mensch meer twijfelt. En dat is het verschil tusschen ons en de Grieksche wetenschap, tusschen Thales en Spengler als je wilt, dat, wat voor Thales een zuiver speculatieve hypothese was (de eenheid der materie), voor ons een nooit meer te ontkennen werkelijkheid geworden is, zoodat er wel degelijk van vooruitgang gesproken worden kan. De creativiteit van den kunstenaar is in wezen niet anders dan die van den man-van-de-wetenschap. Alleen is zijn ‘materiaal’: de menschelijke aandoeningen, zoo veel vergankelijker (want de materie is niet onvergankelijk, een atoom heeft ook een levensduur, maar een zoo geweldig lange, dat schijnbaar, en voor de practijk voldoende, de materie zich zuiver mechanisch gedraagt). Het algemeen menschelijke is, zou ik willen zeggen, het genetisch verband dat er in het algemeen tusschen de aandoeningen bestaat, houdt een gedicht daar rekenschap mee, dan is het waar, anders is het onwaar van psychologie. Natuurlijk zijn de beelden waarin die aandoeningen worden uitgedrukt (en waarin zij alleen maar bestaan voor allen) relatief en persoonlijk - een gedicht is een persoonlijke mythe of een volksmythe (een volk is een groot individu). De Grieksche treurspeldichters b.v. (ook Shakespeare) wisten van dit noodzakelijke en soms noodlottige verband en daardoor kunnen wij hen begrijpen en bewonderen al zijn hun beelden ons vreemd geworden. Zooals gezegd: je overdrijft de relativiteit. Een goed psycholoog kan uit het werk van Rembrandt conclusies trekken omtrent zijn karakter, het karakter van Rembrandt is toch een objectief iets en niet iets, dat alleen in onze verbeeldingen bestaat! Iedereen die naar De Staalmeesters kijkt ‘neemt’ Rembrandt ‘waar’! Een oordeel over R. is wel degelijk ‘goed’ of ‘niet goed’, je begaat de fout, dat je ieder oordeel even belangrijk acht en je niet voldoende rekenschap geeft op welke gronden dat oordeel berust en op welke afleidingen. Het was mijn bedoeling niet meer dan het enkele velletje postpapier, dat ik nog had, vol te schrijven en nu ben ik toch aan het kletsen geslagen. Dan ga ik nog maar even verder. Misschien houdt je mij voor een soort Thomist, dat ben ik echter volstrekt niet. Maar ik heb er geen bezwaar tegen, dat je mij een pragmatist noemt. Ik ben een heftig bewonderaar van het Amerikaansche pragmatisme, dat zoo veel overeenkomst vertoont met het prachtige ‘vrije’ Grieksche denken vóór die groote geniale bedervers Plato en Aristoteles, met Epicurus vooral. Ik kan me het gezicht voorstellen dat je zet bij het lezen van deze regels! Het gaat voor de pragmatisten om het productief zijn, maar zij zijn daarom niet de ‘bruut-levenden’! De ‘bruut-levenden’ zijn volstrekt niet ‘alleen productief’, het élan vital (Bergson) kan zoowel tot productie leiden als tot destructie (Tachtig en Dada), het is de blinde drijvende kracht van het leven, meer niet. De intuïtie is niet onfeilbaar, en logisch (Bergson), zij is luk-raak, speculatief, zij kan anticipieeren op mogelijkheden, maar zij kan geen zekerheden, waarheden vaststellen. ‘Speculatieve waarheid’ (Maritain) is een contradictio in terminis. En daarvoor dient dan de intelligente overweging: om het doen richting te geven, om nieuwe banen te breken en hindernissen op te ruimen. Ik kan het daarom met je scheiding tusschen ‘levenden’ en ‘overwegenden’, ‘wijs zijn’ - en ‘naar wijsheid zoeken’ niet eens zijn. Inderdaad zijn wij er om naar wijsheid te streven, maar vergeet niet dat dit het veroveren, het bezitten van wijsheid ten gevolge heeft. Het een is niet zonder het ander, ons leven is een voortdurende afwisseling van (niet spanning tusschen alléén dus) veroveren en bezitten, hongeren en verzadigd zijn. Het idealisme is daarom zoo absurd omdat het een ‘eeuwig hongeren’ of een ‘eeuwig verzadigd zijn’ wenschelijk of zelfs mogelijk acht (maar dit laatste natuurlijk alleen in een hiernamaals). Het gevaar schuilt daarin, dat men bij een eenmaal bereikte verzadiging wil blijven staan. De Amerikanen zeggen: het doel van den handelsman is niet dollars te bezitten, maar ze te veroveren, ‘to hunt, to chase them’. Rijk is niet hij, die veel bezit, maar die veel veroveren kan en géven kan. Vandaar de royaliteit der Am. geldkoningen, die werkelijk ‘royaliteit’, koninklijkheid is. En gelukkig is ook niet de bezitter maar de schepper. Zoo is het ook: gelukkig voelt zich een dichter ook alleen maar als hij schrijven kan, niet door het beschouwen van wat hij eens geschreven heeft. Daarom ook is het ‘denken’ alleen goed, heeft het alleen zin, wanneer het veroverend is, ‘leven’ is, ‘doen’ is. Wanneer ‘het beeld over eigen samenstelling’ onrustig wordt, komt dat alleen doordat het beeld méér zijn wil dan het is, wanneer het echter eenmaal zijn eigen betrekkelijkheid erkend heeft (en dat is als ik mij niet vergis met ons beiden het geval) is er geen reden voor ongerustheid meer. Wij hebben toch ons verstand gekregen om het te gebruiken zou ik zeggen! Ik hoop, dat ik met deze onhandige verdediging eenige bedenkelijkheden van je tegen het pragmatisme zal hebben kunnen wegnemen. Met beste groeten t.t. G.A. van Klinkenberg Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum G.A. van Klinkenberg aan Menno ter Braak Zeist, 2 juli 1928 Zeist, 2 Juli, 1928 Amice, Laat mij je hartelijk gelukwenschen met het verwerven van den doctorshoed en je bedanken voor de toezending van je dissertatie. Gaarne zou ik naar Amsterdam gekomen zijn, maar het laboratoriumwerk houdt mij aan de ketting, aangezien ik op het oogenblik met een speciaal onderzoek van de prof. bezig ben. Je proefschrift maakt een zeergeleerden indruk. Voor zoover ik het gelezen heb en voor zoover ik er over oordeelen kan ben ik het wel met je standpunt eens, de middeleeuwsche gemeenschap was ongetwijfeld evenveel ‘staat’ als ‘kerk’, een kerk-staat of een staat-kerk, zooals je wilt. Merkwaardig is het naïve anachronisme der duitsche ‘nationalisten’! Neem met dit eerste blijk van belangstelling genoegen, hoewel ik over je stelling XV (Moholy-Nagy) wel het een en ander te zeggen zou hebben is het mij vanavond te warm voor een wijsgeerige discussie. Met beste groeten G.A. van Klinkenberg Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - W. Klokke Menno ter Braak aan W. Klokke (Bilthoven) Den Haag, 12 september 1935 12 Sept. '35 Zeer geachte heer Door afwezigheid wegens vacantie heb ik uw brief pas enkele dagen geleden kunnen lezen. Ik stel uw vriendelijkheid om mij kennis te geven van uw sympathie zeer op prijs, temeer waar het mij vrijwel nooit overkomt. De lauwheid is hier te lande nog erger dan de halfzachtheid. Dat u mijn boeken als hygiëne beschouwt, kan ik niet anders dan apprecieeren. Voor mijzelf waren ze dat ook; boeken die ik in mijn leven ontmoette en die mij niet loslieten, waren trouwens steeds ‘hygiënische’ boeken. m. vr. gr. en hoogachting Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Willem Kloos Menno ter Braak aan Willem Kloos (Den Haag) Den Haag, 5 mei 1934 Kloos adres vanWelie Wilhelminastraat 2 sGravenhage. Hartelijke gelukwenschen helaas verhinderd persoonlijk aanwezig te zijn. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Willem Kloos Den Haag, 16 oktober 1934 Den Haag, 16 October 1934. Den Weledelgeb. Heer Willem Kloos Regentesselaan 176, 's-Gravenhage. Weledelgeboren Heer, Wij doen U ingesloten toekomen den tekst van een enquête, dien wij tevens aan verschillende andere vooraanstaande figuren op letterkundig gebied hebben gezonden. Gaarne vestigen wij door deze regelen nog even Uw bijzondere aandacht op deze enquête; wij zullen Uwe medewerking, waarvan het welslagen van deze poging mede afhankelijk is, zeer op prijs stellen. Hoogachtend, Menno ter Braak [Enquête:] L.S. Er bestaat in Nederland een litteraire traditie, die ten nauwste samenhangt met de in Nederlandsche litteratuurgeschiedenissen neergelegde opvattingen over schrijvers en boeken, waarvan men kan zeggen, dat zij een rol van eenige beteekenis in ons cultuurleven hebben gespeeld. Het ligt echter voor de hand, dat door het ontstaan van tradities bepaalde individueele gezichtspunten sterk naar voren komen, andere daarentegen op de achtergrond worden gedrongen; schrijvers worden door omstandigheden vaak buiten hun ‘schuld’ beroemd, maar anderen worden nooit meer genoemd; boeken komen door sociale, economische en andere omstandigheden in het volle licht der schijnwerpers, maar andere raken in het gedrang en worden vergeten. Terecht, ten onrechte? Op die vraag zal ieder naar eigen inzicht antwoord geven; de verschillende antwoorden zullen echter ieder voor zich van groot belang zijn bij een vergelijking met wat de litteraire traditie inhoudt. De redactie Kunst en Letteren van ‘Het Vaderland’ heeft daarom het voornemen opgevat vooraanstaande figuren in de Ned. en Vlaamsche letterkundige wereld van uiteenloopende richtingen te verzoeken eenige vragen te beantwoorden, ten einde het publiek eenig inzicht te geven in de individuele schommelingen van het waarde-oordeel. Deze vragen luiden als volgt: 1e.Zijn er volgens uw inzicht in de Ned. Litteratuur schrijvers of boeken, ten aanzien waarvan gij meent te mogen constateeren, dat zij stelselmatig overschat worden? 2e.Zijn er volgens uw inzicht in de Ned. Litteratuur schrijvers of boeken, ten aanzien waarvan gij meent te mogen constateeren, dat zij stelselmatig onderschat worden? Het ligt natuurlijk niet in onze bedoeling dat bovenstaande vragen alleen met namen en titels worden beantwoord; het zou der redactie aangenaam zijn een met redenen omkleed oordeel te mogen ontvangen, waarbij zij aan een maximum van 450 à 500 woorden denkt. De antwoorden op deze enquête zullen achtereenvolgens in het avondblad van ‘Het Vaderland’ worden gepubliceerd. Het spreekt vanzelf, dat het doel slechts bereikt wordt, wanneer de deelneming der uitgenoodigden algemeen is. In een slotconclusie hoopt de redactie dan een overzicht te geven van de voornaamste tendenties, die in de schommelingen van het waarde-oordeel waarneembaar zijn. Wij zullen de antwoorden bij voorkeur zoo spoedig mogelijk ontvangen (te adresseeren: Kunstredactie ‘Het Vaderland’, Parkstraat 25 's-Gravenhage) en zien uiterlijk 10 Nov. de laatste inzendingen tegemoet. Wij betuigen bij voorbaat onzen hartelijken dank aan hen, die ons initiatief door een actieve medewerking ondersteunen. Dagbl. ‘Het Vaderland’ Red. Kunst en Letteren. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Friede Knapp D.A.M. Binnendijk en Menno ter Braak aan Friede Knapp (De Steeg, 't Huis in den Enk) Eibergen, 23 april 1924 Men noemt dit hier: een panorama De Berg - nog juist onzichtbaar: Foetsji Yama. De dieren, in de dalen drentlend, hond of lama. Maar alles bij elkaar zeg ìk: 'n droevig drama. De voorkant zij genoeg! Verder heet de kat te dezer fam., David Wijnkoop; en het regent veel. Ook schijnt de zon, wellicht, eenige malen per dag, - Wereldbeschouwingen zijn absurd: wat zou men anders beschouwen. Het logische is ons tè beperkt om te waardeeren. Dag. Je Dick. Het spijt mij, dat ik geen vreugdiger fluïdum bij D. kan opwekken. Het weer is evenwel te miserabel. Een hartelijke groet alvorens ook ik de Logica van Hegel verlies. Menno Origineel: particuliere collectie. Prentbriefkaart van de firma Electr. Drukkerij H. Heinen [Eibergen]: ‘Panorama' van Eibergen’, waarop in het handschrift van D.A.M. Binnendijk de geciteerde dichtregels staan. Briefwisseling Menno ter Braak - Anton Koch Anton Koch aan Menno ter Braak Amsterdam, 3 november 1927 A'dam, 3/11/27 Waarde Menno! Het feit, dat je, naar ik vernam van je broer, nu in Eibergen zit, in een rustige buitensfeer, lijkt mij een gunstige gelegenheid voor jou, om mijn werk met objektieve kalmte te lezen. Daarom zend ik het je bij dezen toe. Ik zal mij zorgvuldig onthouden van elke suggestie ten goede of ten kwade; maar ter verduidelijking deel ik je de volgende bizonderheden mee. ‘Maartse Morgen’ en ‘Ontmoeting’ werden Mei en Juli 1924 in Elsevier geplaatst. Doch zij zijn met enigzins veranderde text, fijner van plastiek en gevoel, hier opgenomen. Andere, nog te wachten, ònveranderde plaatsingen zijn: ‘De Bader’ en ‘Sterren’ in Elsevier ‘De Uitgestotene’ in Nederland, ‘Gebed van den Melaatse’ in De Dietsche Warande. De titel ‘Uit Ravijnen Omhoog’ heeft vnL. betrekking op het titelvers en de cycli ‘Afgrondketen’ en ‘Worstelend Opwaarts’, de beide belangrijkste uit dit boek. In cyclus I ‘Van Vuren Evenaar’ acht ik de meest karakteristieke verzen: ‘Javanen’, ‘De Mesigit’, ‘Blanke Soldaten’, ‘Getij der Verdelging’, ‘Heenvaart van Java’. Ik hoop, overeenkomst met Prins, Augusta de Witt, Couperus en Borel etc. zorgvuldig vermeden te hebben, en mijn eigen, autoptiese kijk op Indië hierin te hebben getoond. In cyclus II ‘Onder Grauwe Noorderheemlen’ acht ik het belangrijkste: ‘Lied der Gesneuvelden’, (verheerlijking van chiliastiese idealen), ‘Vrede’, ‘Hymne aan Lindbergh’. Dan volgt cyclus III ‘De Droomvrouw’, zeer eroties, maar zònder lage, zelf-prikkelende sensualiteit. Beste gedicht: ‘Bruidsnacht-sluimer’. Eindelik komt m.i. de belangrijkste cyclus: ‘Afgrondketen’, wanhoopsstemmen van allerlei verworpen gestalten. (Geen jeremierend zelfbeklag!). Tenslotte volgt, als verlossing uit deze ravijn van smart: de cyclus ‘Worstelend Opwaarts’, verzoening met Mensheid en God en berusting in eigen eenzaamheid. Dit kort overzicht gaf ik je alleen, om tot wegwijzer te dienen. Moge mijn werk, als geschenk van Liefde aan de Mensheid bedoeld, ook Liefde ontmoeten. Nader het zodanig, als je wilt, en niet met de brute vernielzucht der vandalen van ‘Nu’. In afwachting van je hopelik spoedig en gunstig antwoord, m.vr.gr. Anton Koch lit. cand. P.C. Hooftstr. 1381 Amsterdam P.S.I Zodra het boek definitief verschijnt (ca. 20 November), stuur ik je, desgewenst, ook nog een present-exemplaar, want het laat zich makkeliker lezen in druk. A.K. - P.S.II Ik beschouw deze brief uitsluitend aan jou persoonlik gericht en verzoek je dus nòch dit schrijven noch deze verzen aan anderen te laten lezen. M.vr.gr. A.K. Verzoeke ook behouden ontvangst even te melden. A.K. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Dr. P.F.C. Koch Dr. P.F.C. Koch aan Menno ter Braak Beek bij Nijmegen, 26 augustus 1928 26 Aug. 1928 Zeer geachte Heer ter Braak, ± 3 Weken geleden ontving ik van onbekende hand uw dissertatie. Mijn dochter Mevr. Planten, Neede, sprak er met mij over, toen zij in Juli hier logeerde; ik vroeg haar toen, mij haar exemplaar te zenden, daar het onderwerp, althans de vroege middeleeuwen mij zeer interesseerden, en ik juist de lezing van een boek over ‘Das Frankenreich’ uit de serie ‘Deutsche Vergangenheit’ gelezen had; waarop in falanx ‘Die Säcksischen Kaiser’ volgen. Het boek droeg niet de teekenen van Jo - mijn dochter's - hand - ik vermoed dus, dat ik het van u of door u ontvangen heb. Ik heb het in een adem uitgelezen, en ben voor mijn leven doordrongen van de Vroegmiddeleeuwsche Twee-eenheid Imperium en Ecclesia. Het heeft mij zeer veel belang ingeboezemd, en, wijl het licht ontstak, genoegen gegeven. Mag ik u wel zeer mijn dank betuigen? Wien, aan welk adres, zal ik het terugzenden, of mag het hier blijven? Met vriendelijke groeten, Hoogachtend Dr. P.F.C. Koch Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Dr. P.F.C. Koch aan Menno ter Braak Beek bij Nijmegen, 2 september 1928 2 Sept 1928 Zeer geachte Heer ter Braak, Ontvang mijn hartelijken dank voor uw brief. Met groote belangstelling lees ik Johannes Bühler, Deutsche Vergangenheit, bestaande uit in modern Duitsch vertaalde kronieken, brieven, akten en bescheiden, ook gedichten uit de (vroege) Middeleeuwen. Kent u het? Bernheims ‘Mittelalterliche Zeit Anschauungen’ zou ik gaarne lezen; maar hoe kom ik er aan? Is het groot en duur? Of is het in een of andere Bibliotheek te krijgen? Met vriend. groeten, Hoogachtend Uw dv Dr. P.F.C. Koch Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - W. Koch W. Koch aan Menno ter Braak (Amsterdam) Wageningen, 30 juni 1928 Wageningen, 30 Juni 1928 Beste Menno! Ontvang mijn hartelijken dank voor den toezending van een exemplaar van uwe degelijke en interessante dissertatie over Otto III. Ik heb het ook onmiddellijk van begin tot eind met groote belangstelling geheel doorgelezen. De M.E., die voor mij allen ‘duister’ zijn, omdat ik ze niet ken, zijn nu wat dit gedeelte betreft, wat lichter geworden, vooral uwe uiteenzetting omtrent de idealen en ‘Gedankengänge’ der toenmaligen menschen - steeds m.i. het belangrijkste in de geschiedenis der menschheid - heeft mij getroffen. Dat de civitas Dei van Augustinus in de M.E. niet alleen gelezen werd, maar in toepassing gebracht vind ik een belangrijk feit; verder den ondeelbaarheid van staat en kerk, [vervat] in het begrip ‘Ecclesia’, het ontbreken [van] een tegenstelling tusschen keizer en paus, het universeele van het keizerschap (ook tegenover Byzantium), het ontbreken van elk gevoel voor nationaliteit (wat de Duitschers hem zoo kwalijk nemen), en Otto's neiging tot askese: ge hebt het alles trachten te verklaren uit den tijdgeest, en ik meen, dat ge daarin - voor zoo ver ik als leek daarover oordeelen kan - geslaagd zijt. - Wat hebben de Duitschers toch vaak in het gevoel van hun opkomende nationale ‘Grösse’ de voorgeslachten van hun volk misteekend! Ik heb het vroeger zelf ondervonden bij een bestudeering van hun vroege geschiedenis, en zie het nu nog in sterker mate bevestigd. - Ik hoop, dat U van dit werk zeer veel genoegen moogt beleven. Nogmaals mijn hartelijken dank aan den ‘jongen doctor’. Geloof mij, tt W. Koch. Dr. W. Koch Nassauweg 8, Wageningen Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Jacob Koekebakker Jacob Koekebakker aan Menno ter Braak Middelburg, 11 maart 1924 11 Maart '24 Beste Menno. Hartelijk dank voor de toegezonden Propria, die ik steeds met de grootste belangstelling ten einde spel. Mij verheugde het meest Multamavi met zijn levendige schets van dat corpsbal. Jou artikelen las ik ook met genoegen. Je hebt Robbers aardig licht-ironisch in het zonnetje gezet! Van tooneelkritieken word ik altijd wat kriebelig: ik wil het liever zèlf zien en beoordeelen. Maar dat kun jij natuurlijk niet helpen. Graag blijf ik een beetje van je litteraire prestaties op de hoogte - tot het moment dat je de officieele journalistieke wereld intreedt. Daarvan doe je me dan te zijner tijd wel melding hè? Hartelijken groet ook aan Wim en Tine als je ze ziet tt. Oom Jaap Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Jacob Koekebakker aan Menno ter Braak (Eibergen) Middelburg, 15 april 1924 Beste Menno. Met veel genoegen lazen wij weer de gezonden P.C. Ook mij heeft de, toenmaals eerste, druk van Mannoury's boekje zeer verheugd. Hij is een goed stylist en wat meer zegt een religieus denker. Scissor was ditmaal zeer gelukkig in zijn spotterij, vind ik. Je tooneelkritieken laten zich goed lezen. Overigens: zie mijn vorig schrijven. Wat krijgen de meisjes op hun kop! Stuur nog maar eens wat. Hartelijken groeten ook aan de huisgen. tt. Oom Jaap Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Jacob Koekebakker aan Menno ter Braak (Amsterdam) Middelburg, 13 oktober 1925 Beste Menno. Mijn dank voor de P.C. ik las je beschouwing over ‘de Blauwe Vogel’ met genoegen. Ja, als je 't vergelijkt met het gewone genre ballet-revue-operette is 't ongetwijfeld een groote verbetering. Maar ik vergelijk het ook met ideale kunst, en dan is 't jammer, dat er nog zooveel geofferd wordt aan de grove smaak van 't publiek. De volksscènes waren alle drie toch beneden peil. Het balspel ook maar zoo zoo. De tragische effecten waren dunkt me de meest geslaagde, vooral ‘de eeuwige vraag’. En van de luchtige waren ‘dame, koetsier en [xxx] en ‘de maand Mei’ misschien de fijnste. De moppen waren ook wel wat àl te zeer cabaret-achtig, zooals ‘de dwergen’! - Je beschouwing over de V.C.J.B. acht ik wel ongeveer juist, al zijn de hoofdleiders mijn persoonlijke vrienden. Evenwel mis ik in je kritiek het opbouwende element, ontleend aan een eigen ideaal. Het gemis daarvan doet zich in de kritiek schrijnend gevoelen. Wat jammer is voor een jong leven. Wij vonden het aardig jullie eens in je omgeving te zien. Als je eens hierheen komt, moet je ook bij ons eens komen kijken. Met hart. gr. van ons aan jullie allen tt J Koekebakker Origineel: Den Haag, Literatuurmuseum Briefwisseling Menno ter Braak - Willem Koekebakker Willem Koekebakker aan Menno ter Braak (Amsterdam) Leiden, [26 januari 1925] Beste neef, Hartelijk gelukgewenst met je verjaardag. En tevens: gecondoleerd met Vrije Bladen no 1. O wat is me dat tegengevallen! De gedichten vond ik wel [gaan vrnl.] Roland Holst maar de stukken van Chasalle hol schreeuwerig, Marsman en Houwink onbeteekenend. Pijper kan ik niet beoordeelen, vond ik wel interessant. Naar ik hoop zul je zelf ook ontsteld zijn. Met belangstelling wacht ik no 2 af. Maar een goed begin was 't ½ werk geweest. Adieu je neef Willem Waarom staat Roell's stuk in de Vrije Bladen? Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Willem Koekebakker aan Menno ter Braak (Eibergen) Frankfurt, 14 augustus 1927 Facile singula rumpuntur, jacula coniuncta non item. Het bijschrift bij het portret van Otto III in de Keizerserie in deze zaal afgebeeld. Uitstekend te gebruiken als noot op bl.199v. van je proefschrift. ‘Also zeigte sich die Wahrheit des uns aus dem Frankfurter Kaisersaal bekannten Wortes...’ Hart gr Willem Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum H.C. Kool aan Menno ter Braak Amsterdam, 24 april 1933 Amsterdam, 24-4-33 Waarde Menno Hierbij een drietal versjes voor ‘Forum’ in de hoop, dat er iets geschikt bij is en ik weldra iets hoor. Mijn hart. gr. ook aan je vrouw t.t. Halbo Kool Prinsengracht 496III Amsterdam. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Anton Koolhaas Menno ter Braak aan Anton Koolhaas Den Haag, 17 februari 1934 Pomonaplein 22 den Haag 17 Febr. 1934 Den WelEd. Heer A. Koolhaas P/A Obrechtstraat 33 Utrecht Zeer geachte Heer Koolhaas, Hierbij ontvangt U de ingezonden copy terug, waar wij wel aardige dingen in gevonden hebben, maar die ons toch voorkomt van wat geringe importantie te zijn. Er is nu eenmaal een zekere verwantschap tusschen het wel aardige, maar onbeduidende grapje en fantaisistisch werk van den zelfden oorsprong. Het lijkt mij dat U wat te veel aan den eersten kant is gebleven. Maar ik blijf zeer belangstellend naar Uw verder werk. Met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - R. Korthals Altes R. Korthals Altes aan Menno ter Braak 4 juli 1926 Waarde Menno, Hierbij mijn aandeel in het overal overzicht, met zeer veel hoofdbrekens en na zeer lang tijdsverloop in elkander geflanst. Ben je in de gelegenheid om 't zelfde te doen over den tijd vòòr Nieuwjaar. Om de voorstellingen die ik na dien datum nièt bijwoonde heb ik maar heengdraaid, mocht er nog een woordje over de een of andere geproken moeten worden dan wil je het wel doen. Ook kan 't zijn dat ik over mij onbekende stukken dingen heb gezegd die ik niet kan verantwoorden, je mag ze gerust veranderen of schrappen. Wanneer je overigens iets over dit overzicht hebt te zeggen, verzwijg 't liever niet er is veel aan te verbeteren en weinig aan te bederven. Het is heel lang, maar het bevat heel veel geklets; wij zullen nl. wel niet veel copie voor het vacantienummer hebben. Ik voelde weinig roeping om over de film te schrijven. Veel bijzonders is er dit jaar niet geweest, in mijn kritieken heb ik onbewust het relatieve aangetoond van de vroeger door jou gemaakte onderscheidingen, wat jou als relativist zeker niet zal spijten. Vooral het groote aantal matige films maakt een samenvatting onaantrekkelijk. Wanneer je de zaak klaar hebt wil je het heele geval wel naar Clausen sturen. Misschien kun je het wel zoo vlug dat ik vòòr 25 Juli hier de proeven ter correctie heb - je wilt Clausen meteen wel vragen ze mij te sturen. Je hospita vertelde mij dat je in de provincie voor een tentamen werkte. Was dit reeds naar wensch verloopen, dan wensch ik je geluk, anders sterkte. In de hoop dat ik de mogelijkheid heb van een terugblik door twee personen, blijf ik met hartelijke groeten, t.â.t. R. Korthals Altes ‘Coelax’, Vught. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum (B 802 B2). Briefwisseling Menno ter Braak - Kring ‘Kosmos’ Kring ‘Kosmos’ aan Menno ter Braak Amsterdam, 6 december 1924 [circulaire] Briefwisseling Menno ter Braak - Paul Koster Paul Koster aan Menno ter Braak Parijs, 18 mei 1935 Paris, le 18 Mai 1935 Monsieur Menno ter Braak N.V. de Courant Het Vaderland La Haye - Pays-Bas Cher Docteur,- Merci pour le projet; rien à changer, pas un mot, je suis parfaitement d'accord; vous avez tout à fait exprimé les mots et le sens de notre conversation. Je vous fais mes compliments, car c'est rare. Je suis frappé par le fait qu'il n'y a pas de colonne 4 A, mais simplement 1,2,3,5,6 et 7 A. Vous avez peutêtre supprimé 4 A, ou bien ce chiffre aura été oublié. Lorsque je retournerai en Hollande, j'aurais plaisir à vous revoir, et à ce moment-là, je pourrai peutêtre vous conter quelque autre chose. Inclus, projet revêtu de ma signature. Veuillez agréer, cher Monsieur, l'expression de mes sentiments distingués. Koster Annexe/ Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Paul Koster aan Menno ter Braak Parijs, 21 mei 1935 Paris, le 21 Mai 1935 Monsieur Menno ter Braak N.V. de Courant Het Vaderland La Haye - Pays-Bas Cher Docteur,- Inclus, je vous retourne ‘4 A’ comportant deux corrections:- 1o) J'ai remplacé Paris par Washington. 2o) J'ai rayé les lignes 36 à 40. Veuillez agréer, cher Docteur, l'expression de mes sentiments les meilleurs. Koster Annexe/ Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - W.A. Kramers W.A. Kramers aan Menno ter Braak Amsterdam, 8 augustus 1926 Amsterdam, 8 Augustus Amice Ik weet niet of je in het diepst van je gemoed vermoedde, dat onder mijn beheer de voor dag ressorteerde. Inderdaad - mij is de liefelijke taak opgedragen alles wat men pent en zendt te keuren en te zorgen dat er iedere dag wat nieuws is. Gaarne had ik - door Breerobanden gebonden mijn zegenende handen over je arbeid uitgestrekt en het doorgegeven ter zetterij. Edoch ik zou niet verantwoord zijn tegenover mijn broodheeren. Wij moeten toch in dat rubriekje hebben minder beschouwend dan wel verhalend werk. Een kort verhaaltje met ‘vriendelijke spanning of humoristische ontknooping’. Vooral kort. De Franschen als Magog en Albert Jean zijn daarin ware meesters. Jouw stukje, waarin ik wel eenige aardige passages vond, is te weinig verhalend en mist het intrigetje, dat mijn lezers onder hun kopje thee moet worden toegediend, opdat ze tegen hunne wijfjes zeggen: Kijk Sien, dat mòt je 'ns lezen. Dat zou die weinig ontwikkelde lezer, die op de Tel. geabonneerd is, van jouw stukje allicht niet zeggen en daarom kan ik het niet plaatsen. Gaarne ontving ik eventueel andere proeven en producten ter keuring. Ik hoop je in Amsterdam spoedig eens te zien. Vr. groeten W.A. Kramers cognomine Marcel Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - J. Kraus Menno ter Braak aan J. Kraus (Den Haag) 9 mei 1939 9 Mei 1939 Den Hooggel. Heer Prof. Dr. J. Kraus Nassauplein 35 's GRAVENHAGE Hooggeleerde Heer Het lijkt mij wenschelijk, U als commissaris van Het Vaderland te doen toekomen ingesloten copie van een correspondentie, gevoerd tusschen de heeren Swart en Nijgh eenerzijds en ondergeteekende anderzijds. Deze correspondentie heeft mij aanleiding gegeven nader te overwegen wat mij thans te doen staat, aangezien ik het schrijven van den heer Nijgh slechts indirect wenschte te beantwoorden door het onmiddellijk indienen van mijn ontslag als redacteur Letteren en Kunst van Het Vaderland. Alvorens mijn gedragslijn in deze aangelegenheid echter verder te bepalen, zou ik gaarne van U vernemen, of U in dit verloop van zaken aanleiding vindt van Uw meening te doen blijken of eenige stap te ondernemen. met de meeste hoogachting Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum J. Kraus aan Menno ter Braak 20 juni 1939 Echternach, 20 Juni '39 Zeer geachte Heer ter Braak, ik ontving, hier, bijgaand ‘Richtsnoer’, met verzoek tot medeonderteekening, van den heer van den Bergh en met verzoek het U toe te zenden. De bedoeling zal zijn, dat een der twee exemplaren, mede door U onderteekend, aan ons wordt teruggezonden. Met vriendelijke groet dr. J. Kraus Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - De Kring De Kring aan Menno ter Braak (Amsterdam) Amsterdam, 18 februari 1926 Groot bal-masqué, op zaterdag 27 febr. 10 uur in café Former. Leiding van den Hr. Willij Bosboom, directeur Jardas. Ongecostumeerd geen toegang. De zaal versierd door de schilders Buning, Scharm en Wouters. Prijzen door eenige schilders beschikbaar gesteld. Champagne bar, Jasz-band. Souper om 2 uur à f. 1.75 vóór 12 uur 's ochtends op den 27 febr. bij café Former te bespreken. Ieder lid mag 2 personen introduceeren à f. 2.20 per persoon. Volgens politie verordening moet diploma vertoond worden: dus zonder diploma geen toegang. Dinsdag 23 febr. 9 uur een inleiding over de economische positie van den kunstenaar door den heer J.W. [onleesbaar]. Er wordt gerekend op een geanimeerde discussie. Ir. Jan Gratama B.I. secr. en waarn. penningmeester. Olympiaweg bij het stadion. Bouwkeet H.A.G.A. Telef. 26451 Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum De Kring aan Menno ter Braak (Amsterdam) Amsterdam, 24 februari 1926 Zaterdag 27 febr. van 10-6 uur bal-masqué in 3 zalen van Former. Leiding Willy Bosboom. Champagne-bar. Prijzen voor het mooiste kostuum enz. Souper om 2 uur à f. 1.75 vooruit bij Former te bespreken 27 febr. 's morgens. Ieder lid mag twee personen introduceeren. Introductiekaarten te bekomen 26 febr. van 2-5 bij Former, 27 Febr. van 2-5 bij Johan Buning, Damrak 24, dagelijks bij Jan Gratama Olympiaweg van 9-12 à f.2,-. Telefoon 26451. Entree op vertoon van lidmaatschapskaart of introductiekaart + 40 ct voor de belasting. Zonder kaart geen toegang. Nog niet betaalde contributie opsturen aan Jan Gratama Bouwkeet H.A.G.A. Olympiaweg bij het stadion. Gemeente Giro G 260. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum De Kring aan Menno ter Braak (Amsterdam) Amsterdam, 15 maart 1926 Dinsdag 16 maart 8 uur lezing v/d Hr. Mr. M. Nijhoff over: nieuwe geluiden in de Ned. Letteren: in Hotel American ingang Marnixstraat. Deze lezing voor de Amst. Studentenvereeniging voor sociale lezingen is toegankelijk voor alle kringleden op vertoon van deze convocatie. Na afloop ± 11 uur groote réunie op de kring café Former. Gelegenheid tot dansen. Dinsdag 30 maart 9½ uur voordracht v/d Hr. Rensburg over: het rijk van den graal in de litteratuur en de architectuur voorheen, thans en in de toekomst. Toegelicht met schetsen.. Zaterdag 20 maart 2 uur Ivo Pumonnius marionetten theater. Directeur en leider Ernst Ehlert [handgeschreven toevoeging op de voorzijde van de briefkaart door Ter Braak:] levende ets of litho geen beeldende kunst wel muziek geen democratie Fritz Lang schilder ‘Steeds staat hem het beeldvlak voor oogen’ (het dramatische punt is het essentieele) Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - F.J. Krop F.J. Krop aan Menno ter Braak Rotterdam, 10 februari 1930 Rotterdam, 10 Februari 1930 Zeer geachte Heer, Als ik goed heb gelezen en ook Marcel goed heb verstaan, dan heeft de film-specialiteit S.M. Eisenstein zich zeer duidelyk uitgelaten omtrent het propagandistisch doel van de Russische films; terwyl hij tevens moet hebben gezegd, dat alleen díe films van het buitenland, die de atheïstische propaganda konden dienen, in Rusland werden getolereerd. Ik zou echter gaarne van U, die aanwezig waart, de juiste bewoordingen willen vernemen en zou U dan ook zeer dankbaar zijn, indien gy die aan Marcel wildet medegeven. Bij voorbaat myn hartelyken dank. Met vr. gr. en de meeste hoogachting, Uw dw. F.J. Krop Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum F.J. Krop aan Menno ter Braak Rotterdam, 14 oktober 1931 Rotterdam, 14 October 1931 Den WelEdelen Zeergeleerden Heer Dr. M. Ter Braak Beukelsdyk 143b Rotterdam WelEdele Zeergeleerde Heer, De rector van het Rotterdamsch Lyceum, zich mengende in de correspondentie tusschen Dr. J. Strijd en ondergeteekende, waarvan de oorsprong U bekend is, geeft my in overweging U de vragen voor te leggen die ik aan den conrector stelde in mijn brief dato 12 October j.l. Ik heb daar geen bezwaar tegen en verzoek U derhalve my te willen zeggen: 1e Of het vernietigde opstel van Eric voorzien was van een onderschrift en zoo ja, welk; 2e Of gy over dat onderschrift in de klas van Eric hebt gesproken in verband met Uw ongunstig oordeel over bedoeld opstel, ja dan neen; 3e Of U zich de door U gesproken woorden nog kunt herinneren; 4e Of gy ook nog in andere klassen U hebt uitgelaten over het bewuste opstel en het door U geplaatste onderschrift. Indien gy U ook nog kunt herinneren het juiste oogenblik waarop Eric's opstel is vernietigd, dan zou het my aangenaam zijn dat van U te vernemen. Uw antwoord gaarne tegemoetziend, heb ik de eer te zyn, WelEdele Zeergeleerde Heer, Hoogachtend Uw dw. F.J. Krop Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan F.J. Krop [15 oktober 1931] Den Weled. Zeergel. Heer Dr. F.J. Krop Zeer geachte Heer In antwoord op Uw schrijven van 14 dezer bericht ik U, dat ik den Heer Schrijver in verband met de affaire van het door Uw zoon gepleegde plagiaat heb meegedeeld, dat ik gaarne bereid ben, U na voorafgaande telefonische afspraak te woord te staan. Ik ben echter niet gewoon noch bereid, mij aan een schriftelijk verhoor te onderwerpen. Inmiddels, met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum F.J. Krop aan Menno ter Braak Rotterdam, 19 oktober 1931 Rotterdam, 19 October 1931 Den WelEdelen Zeergeleerden Heer Dr. M. Ter Braak Beukelsdyk 143b Rotterdam WelEdele Zeergeleerde Heer, Tot mijn leedwezen kan ik aan Uw verzoek om de zaak mondeling te behandelen niet voldoen. Dat de heer Dr. Schrijver het met Uw zienswijze eens is, verandert aan myn beschouwing nagenoeg niets. Integendeel. Natuurlyk ben ik bereid om daar nader op in te gaan, doch niet voor het oogenblik. Wy moeten de dingen niet verwarren en het tusschen ons gerezen geschil niet noodeloos vertroebelen. Indien myn berichten juist zijn, dan hebt gy mijn ambt in het openbaar, d.i. voor de klas, bepottelyk gemaakt. En dat komt niet in orde door een gemoedelyk onderonsje. Gij zyt niet bereid om de door my gestelde vragen schriftelijk te beantwoorden, welnu, laat ik U dan langs dezen weg mogen mededeelen wat my van verschillende zyden ter oore kwam. Voor de klas moet gy het vernietigde opstel hebben gekwalificeerd als ‘bombast en een aaneenschakeling van holle frazen’. Dat was Uw goed recht en ik geloof ook wel dat Uw oordeel geheel overeenkomstig de waarheid was. Maar daaraan moet gy hebben toegevoegd: ‘Alleen tekst en gezang ontbreken’. Door die toevoeging, in een onderschrift neergelegd, hebt gy het dwaze opstel vergeleken bij een preek, volgens U derhalve te beschouwen als ‘bombast en een aaneenschakeling van holle frazen’. Indien dat alles juist is, hebt gy my in mijn ambt gekrenkt in tegenwoordigheid van mijn kind en zijn medeleerlingen. Ik blijf by U aandringen op schriftelijke opheldering; my het recht voorbehoudende om U daarna nog enkele andere dingen te zeggen die my sinds lang dwars zitten. Het is nu eenmaal myn overtuiging dat een vader, die ernst maakt met de opvoeding, ook de religieus-moreele opvoeding van zyn kind, niet alleen het recht heeft, maar ook verplicht is, zich op sommige punten te verstaan met de leeraren die het kind mede opvoeden of, wilt ge, in een bepaalde richting sturen. Uw antwoord gaarne tegemoetziende, Hoogachtend F.J. Krop Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Dr. F.J. Krop [20 oktober 1931] Den Weled. Zeergel. Heer Dr. F.J. Krop Zeer geachte Heer In antwoord op uw schrijven van 19 dezer deel ik U mede, dat ik geen aanleiding kan vinden, mijn standpunt, uiteengezet in mijn vorige brief, te wijzigen; ik ben gaarne bereid, U te ontvangen, maar wensch over deze aangelegenheid geen formalistische correspondentie. Inmiddels, met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum F.J. Krop aan Menno ter Braak Rotterdam, 5 november 1931 Rotterdam, 5 November 1931 Den WelEdelen Zeergeleerden Heer Dr. M. Ter Braak Beukelsdyk 143b Rotterdam WelEdele Zeergeleerde Heer, Drukke ambtsbezigheden verhinderen my tot op heden nader op Uw schryven do 20 October in te gaan. Mijn excuus voor deze vertraging. Gy handhaaft Uw standpunt, ik het myne. Op dit moment wensch ik met U geen onderhoud, doch heb mij voorgenomen alles schriftelijk te behandelen, om voor my afdoende redenen. Trouwens, Uw weigering om my eerlijk en royaal mede te deelen wat gy voor de klas hebt gezegd en onder Erik's opstel hebt geplaatst, is in mijn oogen een bekentenis en het bewys dat mij slechts zuivere waarheid was medegedeeld. Een excuus en een behoorlyke belofte van beterschap hadden nog veel goed kunnen maken; nu die uitblyven ga ik eenvoudig verder: U gelieve derhalve dezen brief te beschouwen als een gevolg op mijn schrijven do 19 October. Gy hebt voor meer dan één klas mijn ambt belachelijk gemaakt. En gy hebt U zelf de mogelijkheid afgesneden om U te verschuilen achter het gebruikelijke: ‘Zoó niet bedoeld; het was slechts scherts’ of iets van dien aard. Voor humor meen ik ook eenigen zin te hebben, maar Uw bijtend sarcasme is beleedigend voor alle geloovigen en moordend voor een kinderziel. Vooral voor sommige naturen. Marcel kon tegen U op. Hij nam U niet au sérieux, evenmin als gy U zelf au sérieux neemt, en Uw negativisme, Uw voortdurend afbreken van alles wat vóór U geweest is, brachten hem juist tot meerdere waardeering van de levens- en wereldbeschouwing zyner ouders. Met Erik is dat anders. Gij zyt voor hem het ‘orakel’ ‘Magister dixit’: dat leeft in myn jongen zóó diep, dat ik zoo nu en dan my erg bezorgd maak. Spot met het heilige, spot met alle natuurlyke banden, een ‘geestigheid’ die in den mond van een jongen van 15 jaar meer dan belachelyk is: daarvoor stel ik U grootendeels aansprakelyk. Natuurlijk moet ik dat bewyzen. Ik zal het doen. Uw ‘grap’ over het gewraakte opstel staat niet alleen. Zy ligt geheel in de lyn van Uw ‘Afscheid van Domineesland’. Ik heb de moeite genomen dat dwaze boek te lezen, om beter te kunnen beoordeelen wat my omtrent Uw lessen ter oore kwam. Neen, ik ben het niet eens met het rechtzinnige blad dat in U slechts den criticus van het vryzinnig Christendom zag en U zelfs eenigszins byviel (zie pp. 7, 199 vv.). Dat gy den kring waarin gy zyt opgevoed belachelyk maakt, getuigt slechts van gebrek aan piëteit; maar gy bestrydt in het modernisme wat ons, rechtzinnigen, toch altijd nog met de linkerzijde vereenigt: n.l. ons gemeenschappelyk idealisme. En een ‘mop’ als gij op pag. 8 durft ‘tappen’ (Jezus Je zus(ter)) gaat alle perken van fatsoen te buiten. Een letterkundige van beteekenis zeide dezer dagen tot my: ‘Die geestigheid permitteerden de straatjongens zich al veertig jaar geleden in de achterbuurten van Amsterdam; Ter Braak is dus niet eens oorspronkelyk’. Evenmin zyt gij oorspronkelyk in hetgeen de liberale N.R.C. als ‘branie-achtige blasphemie’ signaleert in verband met een bladzyde uit Uw Hampton Court. Gy hebt U eenvoudig laten inspireeren door enkele regels van Alfred de Vigny, dien grooten dichter onwaardig. Moet onze jeugd zóó worden opgevoed? Moet zy door Uw toedoen een prooi worden van den ‘Geist der stets verneint’? Gy matigt U het recht aan om te zeggen: ja; ik zal myn recht handhaven om te zeggen: neen. En had gy zelf nog maar waarlyk afscheid genomen van ‘domineesland’ in den zin die gy bedoelt! Maar Uw onderwys is doorspekt, evenals Uw boeken, met ‘holle frazen en bombast’. Gij verwyt Erik (en terecht) een uitdrukking als ‘sterk doorgevoerde zelf-analyse’. Maar wie heeft met de kinderen gesproken over Freud's psycho-analyse? Gy. Wie leent aan een jongen van 14 jaar de werken van Multatuli en de studie van Mevr. Roland-Holst over Rousseau? Gy. Wie spoort z'n leerlingen aan om te luisteren naar een radio-toespraak waarin Gide's ‘Faux Monnayeurs’ ter sprake komt, zoodat de kinderen vragen om dat gevaarlijke boek te lezen? Gy. En ik maak U van die ‘bombast’ en die ‘holle frazen’ een ernstig verwyt. Voorwaar, gy hadt volkomen gelyk U zelf af te vragen, of Uw afscheid van ‘domineesland’ wel radicaal in Uw eigen denken serieus was doorgevoerd! Nu verwacht ik de vraag, waarom ik al deze dingen nu pas schryf. Ik zal het U zeggen. Voór de groote vacantie lag mij dat alles reeds op het hart; maar ik wilde eerst rustig lezen Ubu Roi, dat ik in ons land niet tydig kon bemachtigen. Gij begrypt dat ik tot een nieuw feit overga, geheel liggende in de lyn van het voorafgaande. Hoe komt gy er toch toe, WelEdele Heer, om in Uw lessen een vertaling van Ubu Roi te behandelen? Is dat ‘Nederlandsche taal’? Is dat ‘Nederlandsche letterkunde’? Ik vermoed dat gy door Gide tot Jarry zyt gekomen. Met Gide moet men in de Fransche literatuur zeker rekening houden. Maar wie neemt Jarry au sérieux? Wie anders dan ‘dronken studenten’ schenken hun aandacht aan een ‘dronken-studentenstuk’ vol flauwe grappen en liederlyke taal? Zyt gy zelf niet oorzaak dat myn nauwelijks vyftienjarig jongetje my vraagt: ‘Vader, waarom heeft Mijnheer Ter Braak Merdre (merde) door verrek vertaald’? (De jongens hadden natuurlyk het oorspronkelyke met Uw vertaling vergeleken). Als dat onderricht is in ‘Nederlandsche taal en letterkunde’, dan weet ik het niet meer. Lang heb ik met al deze dingen rondgeloopen, zonder een uitweg te zien. Nu gy echter myn bezwaar tegen de bespotting van myn ambt zoo uit de hoogte opneemt (zie vooral Uw schrijven van 15 October), nu moet het er uit. Een gesprek met den rector geeft niets. Deze geeft my onder vier oogen alles toe, en handelt daarna geheel in stryd met die houding. Eén voorbeeld. Ik had hem, vertrouwelijk, attent gemaakt op het feit dat een enkele leeraar, zoo nu en dan, zich veroorloofde zijn liefdesgeschiedenissen voor de klas te vertellen. Ook hierop, dat sommigen zich weleens heel onvoorzichtig uitlieten op reis over hun leerlingen en collega's, zoodat die gesprekken, door derden aangehoord, my ter oore kwamen. Een zeer vriendschappelyke bedoeling lag aan deze waarschuwing mynerzyds ten gronde. Dat ik voornamelijk U op het oog had met die waarschuwing, begrijpt gy zonder meer. Byzonderheden staan U ten dienste. Welnu, de heer Schrijver stemde my toe, dat sommige leeraren niet stonden op het ook door hem gewenschte peil, en beloofde my van myn goed bedoelde wenken een nuttig gebruik te maken. Hoe hy dat deed, zal U wellicht bekend zijn. En het zal U niet verwonderen dat ik er niet aan denk deze aangelegenheid met hem te behandelen. Natuurlyk is het my duidelyk, dat ik myn kind niet op het R'damsch Lyceum kan laten. Ik neem hem er dus af; maar ik verwacht van Uw eerlijkheid dat gy de reden van dit besluit niet zult zoeken in het laatste incident, doch in het verderfelijk karakter van Uw invloed op de jeugd in het algemeen. Over dat ‘incident’ nog een woord. Wat mij in het slot van Erik's dwaas opstel het meest trof, is zyn gebrek aan eerbied voor zyn leeraar. Daarover heb ik hem ernstig onderhouden. Maar U roep ik toe: Een leeraar kan slechts eerbied verwachten van zyn leerlingen, wanneer hij ontzag weet in te boezemen, zichzelf respecteert, en ook de levens- en wereldbeschouwing van ‘achterlyke’ geloovigen nog op andere wyze weet te benaderen dan met spot en bytend sarcasme. Hoogachtend, F.J. Krop Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan F.J. Krop Eibergen, 7 november 1931 Eibergen, 7 Nov. 1931 Zeer geachte Heer Uw schrijven van 5 dezer ontving ik heden. Ik heb het met zeer veel belangstelling gelezen en met voldoening geconstateerd, dat het door U van mijn persoonlijkheid ontworpen karakterbeeld met groote objectiviteit is samengesteld; van Uw standpunt althans. Verdere discussie schijnt mij wel overbodig, gezien de afstand, die er tusschen uw en mijn standpunt blijkt te bestaan. Tot op heden heb ik mij nog nooit mogen gevoelen als Socrates, die de jeugd bedierf, aangezien geen enkele ouder mijner leerlingen mij ooit op dit bederf attent heeft gemaakt gedurende de 2½ jaar, dat ik aan het Rotterdamsch Lyceum doceer. Ik waardeer echter Uw bedoeling, om mij tot den gifbeker te laten veroordeelen, die mij onwillekeurig de vergelijking met Socrates in gedachte bracht. Ik twijfel er dan ook geen oogenblik aan, of Uw sympathieën zijn in dezen aan de zijde der voormalige atheensche autoriteiten. Laat deze vergelijking, hoe pedant zij U ook in de ooren moge klinken, voldoende zijn, om aan te geven, welke kloof ons scheidt; voor mij is zij althans voldoende, om niet nader in te gaan op vele onwaarheden, die U blijkbaar zonder nadere contr"le aan mijn belangrijk zondenregister wilt toevoegen. Het spijt mij oprecht, dat U geen mondeling onderhoud met mij wenscht. Ik zou zeer gaarne kennis maken met iemand, die zoo in alle opzichten mijn antipode is en mij zelfs zoozeer au sérieux neemt, dat hij een spionnagedienst onderhoudt, om mijn gedragingen te observeeren, en buitendien mijn boeken leest. Dit alles vleit mij meer, dan ik kan zeggen; en ik zou U persoonlijk willen ontmoeten, om U in warme bewoordingen mee te deelen, hoezeer ik gevleid ben. Maar aangezien U een dergelijke ontmoeting schijnt te willen vermijden (ik mag niet veronderstellen: uit angst?) kan ik aan dit voornemen helaas geen gevolg geven. U behoeft overigens niet te vreezen, dat ik U in de taal van den Vader Ubu zal bejegenen; ik spreek ook de tale Kanaäns, als het moet, en duidelijk. Men behoeft niet bepaald ‘merde’ te zeggen, om overduidelijk te zijn. Ten overvloede laat ik U nog weten, dat ik vanaf Maandag a.s. weer in Rotterdam ben en op te bellen. Om thans reeds overduidelijk te zijn: ik zou U ongelooflijk graag in Uw gezicht zeggen, wat ik van U denk. Onder een kopje thee. Wij kunnen gemoedelijk blijven, maar de duidelijkheid zal mijnerzijds niets te wenschen overlaten! Voor spionnage en aanverwante takken van bedrijf heb ik, wegens drukke ambtsbezigheden, geen tijd. hoogachtend, Menno ter Braak Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - P. van de Kruk P. van de Kruk aan Menno ter Braak Loosduinen, 1 juni 1939 Loosduinen, 1 Juni '39 Zeer geachte Heer Ter Braak, Er gaan geruchten, dat U het landje waarin men blijkbaar alleen in ‘kleine dingen groot’ kan zijn, zal verlaten. Daar ik éénmaal het genoegen heb gehad U te ontmoeten (en dat is voldoende voor iemand die van geen litteraire koffietafel weten wil) kan ik U niet laten gaan zonder U te doen weten dat ik steeds met gespannen aandacht naar U ‘geluisterd’ heb. Slechts twee menschen hebben in mijn leven groote beteekenis gehad, n.l. Wyndham Lewis in Engeland en de auteur van ‘Politicus zonder Partij’ in Holland. Beiden waren voor mij ‘eye-openers’ in de beste zin van dat woord. U te vervelen met wat vlotte lofredenen kan ik niet, doch te beweren dat ik Uw werk altijd met plezier (gemak) gelezen heb zou mijn intelligentie (de parasiteerende soort) te veel aaien. De bizondere waarde van Uw persoonlijkheid laat zich voor mij het beste samen vatten in een paar zinnen van Shakespeare's Winter Tale (vergeef me de ‘rest van een slecht intellectueel geweten’): ‘He is all my exercise, my mirth, my matter: Now my sworn friend, and then mine enemy; My parasite, my soldier, statesman, all... and cures in me thoughts that would (otherwise) thick my blood’ Hierbij gaat het laatste boek van Wyndham Lewis, de schilder. Het bevat herdrukken van uitverkochte pamphlets met introductie die het geheel up to date brengen. Ik twijfel er niet aan of U zult er belangwekkende dingen in vinden, vooral in Caliph's Design. Ik hoop dat U dit exemplaar van mij wilt aannemen; aangezien het in mijn geval, de enige manier is om U een pleziertje te doen. Eigenlijk onnoodig te zeggen dat bovengenoemde geruchten mij alarmeerden tot dit epistel, dat ik U allang had willen schrijven. Met m'n beste wenschen voor uw onvermoeibaar werkend brein, teeken ik, met de meeste hoogachting P. v.d. Kruk Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Reinold Kuipers Menno ter Braak aan Reinold Kuipers Den Haag, 6 maart 1934 t.B. Pomonaplein 22 den Haag 6 Maart 1934 Aan den WelEd. Heer Reinold Kuipers Korreweg 90a Groningen Zeer geachte Heer, Hierbij stuur ik U de aan Forum ingezonden verzen weer terug. Namens de redactie moet ik U mededeelen, dat zij weliswaar besloten heeft deze verzen niet op te nemen, maar dat zij wel degelijk eenige goede kwaliteiten in Uw werk heeft meenen op te merken. Zij hoopt dus, dat U tezijner tijd ander werk zult willen inzenden. Namens de redactie, Met de meeste hoogachting, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Reinold Kuipers Den Haag, 27 juli 1934 Secretariaat: Pomonaplein 22 Den Haag 27 Juli 1934 Aan den Heer Reinold Kuipers Korreweg 90a Groningen. Zeer geachte Heer, Hierbij deel ik U mede, dat van de door U ingezonden gedichten de volgende drie geplaatst kunnen worden: ‘Mijn schedel’, ‘De oude man spreekt’, ‘Stad bij avond’. De overige verzen stuur ik U hierbij dus terug. Met de meeste hoogachting, Namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Reinold Kuipers Den Haag, 30 oktober 1935 Pomonaplein 22 Den Haag 30 October 1935 Zeer geachte Heer, Daar Forum met ingang van 1 Januari 1936 zal ophouden te bestaan, moet ik tot mijn leedwezen de door U ingezonden bijdragen weer tot Uw beschikking stellen. Ingesloten zend ik dus Uwe verzen weer terug. Met de meeste hoogachting namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Albert Kuyle Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 15 november 1927 15 November 27. Menno ter Braak Den Texstraat 31B AMSTERDAM Amice, Je brief betreffende Nu en De Vrije Bladen en De Gemeenschap met zeer veel interesse gelezen. Wat die voorstellen van jou betreft... je weet natuurlijk evengoed als ik dat zoon samensmelting, alle zakelijke moeilijkheden een oogenblikje daargelaten niet zoo erg makkelijk zou zijn. Ik vrees dat daar heel serieus over zou gepraat moeten worden en dat er alleen waarborg voor het wegblijven van verschrikkelijke keet zou te vinden zijn in een op alle gebeurlijkheden berekend contract. Ik zal echter met enorm veel belangstelling het vervolg van je werkzaamheid in deze richting vernemen. Wat de uitgave van je film-essays betreft: in principe, ik zei dat meen ik, reeds, zijn wij tot deze uitgave bereid. Maar... Er is een belangrijk aantal lien dat het reeds WEET. Die hebben buitenlandsche boekjes en genoeg pedanterie. Een ander gedeelte interesseert zich niet. De aspirant-koopers zitten natuurlijk in de filmliga. Best. Maar dan zou jij ook mee moeten werken om deze koopers te recruteeren. Joris Ivens moet dan maar eens een origineele te projecteeren reclame bedenken, die op alle afdeelingsavonden kan worden vertoond. Dat mag de Liga toch voor zoon eminente kracht als jij bent wel doen! Begin nu met me de bundel te sturen, want ik bezit lang niet alle copie die je noemt, en heb ook niet alles gelezen. Schrijf ook welke illustraties je er in zou willen zien, en waar de cliches daar voor kunnen gevonden worden. Veel plaatjes maakt zoon boek aantrekkelijk, maar als je deze cliches moet laten maken is er geen sprake van een fatsoenlijke exploitatie. Honderd gulden cliches is werkelijk niets. Je zou ze dus moeten aanwijzen waar ik ze kan vinden en ik zal dan trachten ze te leenen. Voor die uit Filmliga zal dit geen bezwaar zijn, en misschien staan er ook goede in buiten en binnenlandsche filmtijdschriften. Schrijf me hier even over, of spreek een goed uur af voor een onderhoud in een Amsterdamsche kroeg, maar dan smiddags tusschen twee en vijf. Titel zou zeker Hollandsch moeten zijn en zeer pakkend. je Albert Kuyle dir. v.d. uitg. De Gemeenschap Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak (Amsterdam) Utrecht, 19 november 1927 Zaterdag 19 Nov. '27 Amice, Gaarne Maandagmiddag 2 uur in Amsterdam. Breng behalve copie ook illustratie materiaal mee voor zoover mogelijk. Tot kijk uw L.M.A. Kuitenbrouwer dir. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 29 november 1927 29 November 27. Menno ter Braak EIBERGEN Amice, Bedankt voor je uitvoerige brief, waarop ik zeer kort moet antwoorden, midden in drukke zaken gezeten zijnde: Werk verder voor cliches, maak echter geen definitieve afspraken voor huur etc. boven mijn tarief dan na mijn toestemming. Ivens kan wat mij betreft reclamefilmpje maken, mits jij er in toestemt, dat deze vijftig gulden kosten van jouw honorarium worden afgetrokken. Zie dit niet als een of andere schurkenstreek, maar deze buitengewone reclame mag ik niet op exploitatierekening boek schuiven, op gevaar dan er een groote strop van te maken. Wat andere reclamefilm betreft na goedkeuring directie zal ik verder met Ivens overleggen. Zoek naar titel. Loof een doos Abdullahs uit onder je vrienden. Contract ligt bij. Ik schreef Nypels, en deze zal gaarne verder rechtstreeks met jou correspondeeren. Adres hieronder. Kun jij alles verder opknappen? Ik meen te weten dat N. liever zaken verder met jou dan met v.V. af zal doen. Blijft onder ons. Ik heb verder geen tijd meer me daar mee te bemoeien. Nypels kan je erg prettig mee samen werken. Contract in duplo terug Veel groeten van De Gemeenschap Uitgevers Utrecht, Albert Kuyle, directeur Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 19 december 1927 19 December 1927 MENNO TER BRAAK EIBERGEN Amice, ik hoop niet, dat ik je te lang liet wachten. het is razend druk. Vergun me daarom kort te zijn. Moholy (langen) is duur met zijn cliches. We gaan echter op de aanbieding in, maar geven eerst later precies op welke cliches. Ik merk je op dat een autotypie hier maximaal vier cent per vierkante cM. kost en dat als ze de fotos willen leenen, we goedkooper zelf de cliches kunnen maken. Cinema Militans ontvangen. van Ravesteijn werkt reeds aan de ausstattung. Fusie Vr. Bl. en De G. was om verschillende redenen onmogelijk, maar antiNu pamflet verschijnt 20 Januari. Copie, hoe feller, hoe meer, hoe liever, voor 10 Januari bij Lichtveld Abcoude, welke het ding samensmelt. Contract bleef liggen omdat mededirecteur ziek was en niet teekenen kon. Direct nadat deze zijn poot heeft gezet, gaat het je toe. Scjrijg me over een en ander als je wilt, of voor Kerstmis, of na 2 Januari. In tusschentijd ben ik in Buitenland. Veel goeds en groeten van Albert Kuyle Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 7 februari 1928 Utrecht, 7/2/28 Menno ter Braak EIBERGEN Amice, wat van Wessem jou heeft gezegd, weet ik nu nog niet precies, maar doet overigens weinig ter zake. Ik had gisteravond een conferentie met Mr. Kropman, welke mij mededeelde, dat het welslagen van de procedure op het moment alleen afhangt van de vraag, of jij de navolgende vraag in ontkennende of in bevestigende zin zult beantwoorden. Heeft de firma van Looy van jou ooit eenigerlei toestemming ontvangen om de overdruk van je artikel in de handel te brengen? Heeft deze firma door haar houding, je dit voornemen kenbaar gemaakt, en heb je verzuimd daartegen bezwaar te maken? Was jou iets bekend van een afspraak dat de opbrengst van de verkoop van deze overdrukken aan de Branding zou moeten dienen om achterstallige honoraria van De Vrije Bladen te betalen? Heeft de firma van Looy jou mondeling, schriftelijk, door derden of door haar houding van deze verkoop aan de Branding kennis gegeven? Heb je bezwaar gemaakt? Op dit alles wensch ik graag een omgaand gedetailleerd antwoord, nog liever dat je een dag met mij naar Mr. Kropman zult gaan, om een en ander mondeling te bespreken. Of ik aan de oplage van twee honderd stuks eenige schade heb, staat alleen aan mij te beoordeelen, de meening van den heer van Wessem in deze is mij volmaakt onverschillig. Wanneer jij al de bovenstaande vragen niet in ontkennende zin kunt beantwoorden, komt de zaak in een heel ander licht, en heb jij contractueel aan ons copie verkocht, waarop je geen onverdeeld recht had. Heeft de firma van Looy echter onrechtmatig gehandeld, dan zal ik de procedure kost wat kost door zetten, om aan deze kinderkamergewoonten in de Hollandsche uitgeverij, eens een flinke duw te geven. Graag omgaande eenig bericht. Je L.M.A. Kuitenbrouwer dir. v.d. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 14 mei 1928 Utrecht 14 Mei 1928 Menno ter Braak, letterkundige Amsterdam Beste, ik ben heel erg lang kwaad geweest, wat een onzakelijke houding is voor een koopman. De omstandigheden waren er naar. Van de heele affaire met De Branding, waarin ik toch absoluut gelijk had, is, omdat jouw verklaring, buiten jouw schuld, (dat zie ik nu in) niet ontvankelijk was. Er rest thans alleen nog een nota van de rechtskundige adviseur. Je zult veel op me hebben gevloekt; ik op jou ook. Maar per slot mag deze zaak niet dood loopen in een jammerlijk geherrie om bijkomstigheden. Zoo zal Cinema Militans in het jaar 2000 nog niet voor de ramen liggen. Ik wilde graag dat je mijn excuses aannam voor mijn lange zwijgen en voor de scheldwoorden die mijn gedesillusioneerd handelaarshoofd voor je heeft uitgedacht. Ik ben weer begonnen. De omslag is gereed, en zal ik eerstdaags naar Ivens zenden om een lantarenplaat van te maken die dan op de nog resteerende ligaafdeelingsavonden kan worden vertoond. Verder begin ik midden in deze week te zetten, en verwacht nu van jou een gedetailleerde opgave van de illustraties en waar deze te vinden. Als het noodig is kan ik een middag naar Amsterdam komen. Schrijf me over een en ander gauw, voor De Gemeenschap Uitgevers Utrecht, Albert Kuyle, directeur Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 10 augustus 1928 Utrecht 10 Augustus 1928 Den heer Menno ter Braak letterkundige te Amsterdam Amice, naar ik meen heeft Lichtveld je al mondeling over het ellendig lange uitstel van de Militans uitgave gesproken. Thans ging (hedenmorgen) de copie naar de drukker, en je zult binnen niet lang het boek in proef krijgen. Lichtveld zal je ook verteld hebben dat het deel II gaat worden van een nieuwe reeks boeken (essays en critieken) genaamd DE PRISMAREEKS, waarvan Marsman deel I Het land van Diogenes (de lamp, bedoel ik), schreef. Hierbij een lijstje van de copie welke bij den drukker is. Bij een schoonmaak schijnen een paar nummers filmliga weggesmeten waarin ook nog copie. Ze zijn voor gewone nummers van ons aangezien en in de prullebak verzeild. Mijn schuldig geweten zegt me echter dat daar nog copie in stond. Je zult daar makkelijk genoeg aan kunnen komen. Doe me een genoegen en stuur die per omgaande. Uitgeknipt alsjeblieft. Die heele nummers brengen verwarring. De lijst van foto's ligt hier naast me. Kan ik thans aan de verschillende adressen schrijven? En wat doen we nu met die foto's waarover je nog in dubio was? Laat me direct iets hooren. Ik ben erg blij dat het nu eindelijk in orde is met de verschijning. Hoe gaan de zaken met de liga? Hier lijkt me alles dood, ik hoor of zie nooit iets. Veel groeten, je Albert Kuyle [lijstje:] MENNO TER BRAAK CINEMA MILITANS (aanwezige copie) Inhoud: Iwan Mosjoukine in ‘Le Brasier Ardent’ (filmliga) Het grensgebied (getypte c.) Russische filmcultuur (getypte c.) De zin van rhytme en vorm in de film (drukproef) Cinema Militans (Vrije Bladen, gebonden jaargang) De Moeder (De Stem) Potemkin Geheimnisse einre Seele (i10 I/1) Metropolis (i10 I/2) Iwan de verschrikkelijke (i10 I/4) Filmaesthetiek (i10 I/5) Filmaesthetiek (i10 I/6) Jazz (i10 I/7) Cavalcanti (i10 I/11) Is de film een gemeenschapskunst? filmliga 10 Augustus 1928 afschrift Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 5 september 1928 Utrecht 5 September 1928 Menno ter Braak, letterkundige te Amsterdam Amice, pakje van Clausen en briefkaart van jou ontvangen. De cliches mogen in geen geval hooger zijn dan 17 of breeder dan 11½ a 12 cM. Dus zijn de langste filmrepen natuurlijk te lang. Wat Clausen vraagt voor gebruik... als dit niet meer is dan F.15. toe dan maar. Het mag natuurlijk een verhuur-prijs van 2 ct. per cM. vierkant niet overschrijden. Dat zien we wel. Dr. komt niet op de titel. Stuur snel de lijst. In haast, je L.M.A. Kuitenbrouwer directeur Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 13 september 1928 Utrecht 13 September 1928 Beste, Een en ander over Cinema Militans: thans zijn in mijn bezit cliches en foto's voor pag: 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 13, 14, 20, 21, 22, 30, 32. Ik nam nieuwe opname Emak Bakia, doch heb geen zekerheid of gezonden filmstrook voor 7, wel de goede is. Schreef heden aan Muller4L. Zend per expresse copie gedeelte Cavalcanti naar C.Nypels, Minckelersstraat 3, Maastricht. dit is nog niet gezet. Schreef eveneens naar Ufa. Drie van de door Clause gezonden cliches zijn te groot. Als alles geclicheerd en ingeslagen krijg je proeven om even de onderschriften te controleeren. Ravesteijn maakt omslag. Veel groeten, je Kuyle Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 1 oktober 1928 Utrecht 1 October 1928 Dr. Menno ter Braak, letterkundige, Eibergen Beste, per postpakket gingen proef en copie Cinema Militans aan je af. De proef ziet er zoo vervelend uit, maar moet natuurlijk nog zijn heele vorm krijgen door mijn nawerk. De illustratie levert moeilijkheden. Ik heb nu besloten dat er twee vel plaatjes in komen, d.w.z. 32 pagina's. Nu doe je me een genoegen met me omgaand gespecificeerd mede te deelen, je definitieve keus, gemaakt uit I10, Filmliga en Moholy-Nagy, plus eventueel iets uit De Groene. Begrijp dus goed een lijst, meteen genummerd volgens de volgorde, en bij elke afbeelding waar en in welk tijdschrift verschenen, met datum en nummer. Schrijf daarna aan de betreffende tijdschriften, dat ze deze week een verzoek van ons ontvangen, en deel mij de nauwkeurige adressen van opvraging mede. De lijst die je vroeger eens zond, kan ik niet als definitief beschouwen, omdat je daarin te groote speling laat. Ik kan dan nog deze week voor een en ander zorgen. Je zult eens zien wat een aardig boek het gaat worden. Ik werk aan de omslag, een fotomontage. Als je de kieken uit De Brug, (een geloof ik maar) die in De G. stond kunt gebruiken, heb ik dat cliche natuurlijk al hier. Kun je niet titelen als Dr. Menno ter Braak op de kaft en de titelpagina? Beter voor de verkoop. Ik hoor zeker direct iets? Doe nu vlug dit laatste werk, dan ben je ook verder van alles af. De proeven krijg ik zeker zoo snel als mogelijk in Utrecht terug? Bij voorbaat van harte dank voor alle last die je met me hebt. Je vriend, Albert Kuyle Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 5 oktober 1928 Utrecht 5 October 1928 Den heer Menno ter Braak, te Amsterdam Beste, oef, wat een werk voor die Cinema Militans heelemaal in kannen en kruiken is. Op het oogenblik heb ik heel de zaak compleet, behalve nog: DE FOTO UIT GEHEIMNISSE EINER SEELE en HET CLICHE DAT VAN ENSCHEDE MOET KOMEN. Ik weet niet in hoeverre jij deze beide menschen nog kunt bestoken. Voor Potemkin nam ik een foto uit Russische FilmKunst waarvan ik de bron zal vermelden. Voor Hirschfeld-Mack die welke je aanwees uit de Bauhausbucher. Je krijgt deze allen nog even in proef, waarna we het boekje afdrukken. Om de eenigszins tamme omslag wat knallender te maken draai ik er een wrapper van filmfragmenten omheen. Bel de UFA even op, ja? En wees oprecht gegroet, van voor De Gemeenschap L.M.A. Kuitenbrouwer directeur Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 9 oktober 1928 Utrecht 9 October 1928 Dr. Menno ter Braak, den Texstraat 31B Amsterdam Beste, Tegelijk met de jouwe ontving ik hedenmorgen inliggende brief. Het is wel een toer om dat boek klaar te krijgen, he? Misschien wil jij nog eens bij Clausen zien. Ik hoor dan graag snel hoe of wat. Een revisie krijg je nog. Je zult er zeker mee instemmen dat de 32 pagina's foto's achter de tekst volgen. Het door het boek heen verspreiden ervan kost veel en veel meer, en werkt wel een beetje verwarrend. De definitieve uiterlijke schijn? Het ziet er ‘keurig’ uit. Niet knallend modern. Maar voor de etalage werkt van Ravesteijn aan een wrapper die het wel ‘doen’ zal. Met hartl. groeten, voor De Gemeenschap Uitgevers Utrecht, Louis M.A. Kuitenbrouwer directeur met 1 bijlage, welke gaarne na gebruik retour aan De Gemeenschap. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 15 november 1928 Utrecht 15 November 1928 Dr. Menno ter Braak, den Texstraat 31B, Amsterdam Beste, inliggend copie voor circulaire Filmliga. Ik verwacht snel proef. Mocht je een of andere zinsnede willen veranderen, ga je gang, mits je niet zakelijk gedeelte wijzigt. Laat Clausen er een pakkend modern ding van maken, ik heb het te druk om een ontwerp bij te doen, maar knutselen jullie samen een traraboem-stuk in elkaar. Niet te duur, zeg hem dat. Behalve de voor Filmliga benoodigde kan hij me bij de proef prijsopgave zenden voor 3000 overdrukken, waaruit dan blauw gelijnde gedeelte vervalt. Je zult over boek heel tevreden zijn. Ook de omslag welke S.v.R. toch nog maakte is heel goed. Wansink bindt het. Het beroerde feit dat Nypels ernstig ziek is geworden maakt dat het ‘afwerken’ langer dan ik verwachtte gaat duren. Veel groeten. Zeg, ik hoorde over een boek van jou, het ‘Carnaval der Burgers’. Je zult toch niet ‘De Gemeenschap’ passeeren bij de onder dak brenging, he? Je vriend, L.M.A. Kuitenbrouwer Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 30 januari 1929 Utrecht 30 Januari 1929 Dr. Menno ter Braak, den Texstraat 31, Amsterdam Beste, ik haast me je te overtuigen dat er van kwartaalsverlamming of andere storingen geen sprake is. Alleen van een schijnbaar noodlot dat mij en jouw boekje achtervolgt. Reeds de eerste maal werden aan Jordaan en de Graaff exemplaren verzonden. Voor de tweede maal werd aan de Graaff in een postpakket dat hij toch diende te ontvangen een exemplaar ingesloten. Door mij eigenhandig zoodat ik zekerheid heb dat hierbij elke vergissing en ieder verzuim is uitgesloten. Doe me nu een genoegen en vraag aan beiden even persoonlijk of ze thans in het bezit van een recensieexemplaar zijn. Dat je de vijf bestelde exemplaren niet ontving was een van die liederlijke administratie verzuimen, die me een gedeelte van mijn gezondheid en vrijwel geheel de deugd van de christelijke berusting kosten. Je ontvangt er heden zes, waarvan vijf berekend, met verzoek, mocht Jordaan nog geen exemplaar hebben, hem er eigenhandig een te geven. Wanneer je overigens de verkoop op een of andere manier kunt bevorderen, doe het vooral. Want zoo schitterend gaat het niet of ik kan heusch nog wel bestellingen gebruiken. Ik hoop dat je hiermede tevreden bent gesteld. Ik hoop van harte weer eens op een ontmoeting. Intusschen alle groeten en wenschen, van Albert Kuyle Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 11 april 1929 Utrecht 11.4.29. Beste Menno, hierbij, hopelijk nog op tijd, mijn bezwaarschrift. Ik stierf van het werk en kon niet eerder klaar zijn. Me dunkt dat de inhoud genoeg is om een dagbladoorlog te ontketenen. Publiceer het precies in deze vorm. Ethische uitgravingen van de kwestie coupeerde ik. Als mijn tijd het toelaat wil ik graag het probleem ook nog eens van de zuiver-secretarische kant bezien. Schrijf me even. Je Albert Kuyle Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak (Tiel) Utrecht, 24 april 1929 24.4.29. Beste, je zult me heel erg verplichten met nu eindelijk eenig antwoord. Iemand vertelde me gisteren dat de Filmliga is verschenen zonder mijn artikeltje. Waarom? Als je het te beroerd vond of te weinig beteekenend had je me dat toch wel even kunnen schrijven. Laat me even iets hooren, je Albert Kuyle Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Albert Kuyle aan Menno ter Braak Utrecht, 18 februari 1931 Utrecht 18 Februari 1931 Dr. Menno ter Braak Beukelsdijk 143b Rotterdam WelEdelZeergeleerde Heer, door omstandigheden van zeer uiteenloopenden aard bleef tot op heden Uw brief d.d. 8 November 1930 zonder gevolg. Intusschen hebben belangrijke wijzigingen in onze firma plaats gegrepen. Wijzigingen van een dusdanig ingrijpende aard dat een zekere rechtmatige ontevredenheid welke misschien ook bij U ten opzichte van onze firma bestond, naar wij durven aannemen spoedig zal verdwijnen. Wij hopen dan ook van harte dat U in het vervolg onze firma wederom met een groot vertrouwen tegenover zult willen staan, en onze eventueele uitgeversdiensten zult willen gebruik maken. Inliggend gelieve U aan te treffen een afrekening van Uw boek CINEMA MILITANS over het tijdvak 31 Juni 1930 tot 31 December van hetzelfde jaar. Nadat wij het duplicaat geteekend hebben retour ontvangen zullen wij U het saldo ten Uwen gunste (saldo 31 Dec. 1930 ad Fl.5.25 en Fl.10.00 van honor. bon nr. 125) ad Fl.15.25 voor of 15 Maart a.s. overmaken. Inmiddels geven wij U de verzekering van onze bijzondere hoogachting, de gemeenschap-uitgevers utrecht, L.M.A. Kuitenbrouwer met 2 bijlagen Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Jo Landheer Jo Landheer aan Menno ter Braak Rotterdam, 22 februari 1934 Rotterdam, 22 Febr. 1934. Walenburgerweg 51 Zeer geachte Heer ter Braak Hierbij zend ik u een klein gedicht bij den dood van koning Albert. Daar ‘Forum’ ook veel in België gelezen wordt, kunt u het misschien gebruiken. Met de meeste hoogachting, Uw Jo Landheer Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Jef Last Menno ter Braak aan Jef Last (Amsterdam) Den Haag, 21 december 1934 21 Dec. 1934 Secretariaat Pomonaplein 22 den Haag Amice, Hierbij zend ik je het stukje over het congres terug. Het lijkt de meerderheid van de redactie teveel verslag en te weinig samenhangend eigen werk, wat op zichzelf natuurlijk nog geen bezwaar hoeft te zijn, maar, gegeven onze zeer geringe ruimte, voor ons wel een bezwaar is om tot plaatsing over te gaan. Bedankt voor je introductie van Harry Domela. Ook op mij maakte de man wel een geschikte indruk, maar ik kan mij toch niet recht voorstellen wat hij eigenlijk wilde zonder een letter van dat boek geschreven te hebben. Veel troost heb ik hem niet kunnen geven. Als hij het manuscript had gehad was het wat anders geweest. Ik zou werkelijk graag eens iets van je willen plaatsen in Forum, maar ik vrees, dat onze smaken op het beslissende punt altijd tamelijk ver uiteen zullen loopen. Met vr.gr. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Jef Last aan Menno ter Braak Amsterdam, 27 juli 1935 27 Juli 35 Egelantierstraat 180 III Amsterdam C. Waarde ter Braak. Mag ik nog eens informeeren naar het lot van mijn Marokaansche gedichten. Toen ik in Parijs was hoorde ik dat ze bij Vestdijk waren, daarna niets meer. Het is voor mij niet enkel een litteraire maar ook een financieele kwestie dat ik ze onderbreng. Je kunt je niet indenken wat het betekent van dag tot dag te moeten denken hoe je morgen zult leven. Ik had dus ook gehoopt op een mogelijk voorschot van Forum. Schrijf mij in ieder geval even hoe het er mee staat. Dank voor de Vaderlanden, ik had er geen meer. Politicus zonder partij gelezen, voor het eerste deel ben ik waarschijnlijk te weinig intelligent, over het tweede zou ik je wel eens willen spreken. Beste groeten, Jef Last p.s. Heb je de elegante aanval van de Jong aan mijn adres gelezen? Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Jef Last (Amsterdam) Den Haag, 30 oktober 1935 30 October 1935 Pomonaplein 22 den Haag Zeer geachte Heer, Daar Forum met ingang van 1 Januari 1936 zal ophouden te bestaan, moet ik tot mijn leedwezen de door U ingezonden bijdragen weer tot Uw beschikking stellen. De redactie hoopt, dat U door deze late terugzending geen schade zult ondervinden, maar de onzekere positie waarin Forum de laatste maanden verkeerde, noopte haar de bijdrage nog vast te houden. De laatste nummers zijn nu echter zoo overbelast, dat geen nieuwe bijdragen meer kunnen worden geplaatst. Ingesloten zend ik U dus Uw gedichten weer terug Met de meeste hoogachting namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Ben Ledeboer Ben Ledeboer aan Menno ter Braak Kiental, 11 juli 1928 Kiental 11 Juli 1928 B.M. Hartelijk gelukgewenscht met je groot promotiesucces! 't Doet me buitengewoon veel genoegen, dat je dit hebt kunnen bereiken. Moge zich mede daardoor misschien andere perspectieven openen dan het leeraarsambt, wat, naar ik meen, niet je volle liefde geniet. Heb je al definitieve plannen gemaakt of neem je voorloopig een wel verdiende vacantie? Ik dank je voor het toezenden van je boek, hetwelk een eereplaats in mijn boekenkast zal ten deel vallen. Tot mijn groote spijt kon ik niet ter promotie aanwezig zijn, daar ik sedert een maand in Zwitserland vertoef. Zooals je misschien hoorde ben ik sedert een jaar aan de sukkel, wat, gezien het feit dat ik net met nieuw werk was begonnen, vrij onaangenaam is. 'k Zal je niet vermoeien met het lijstje van kwalen die ik achtereenvolgens mocht doormaken; het resultaat was dat ik in April voor de 2e maal het werk moest staken en nu in Zwitserland probeer bij te komen. Zulks lukt, doch slechts langzaam. Toch hoop ik, zoo eenigszins mogelijk, 1 Aug weer te beginnen, daar ik anders wel verplicht ben ontslag te nemen (ik ben zoowat 7 maanden ziek geweest en 3 in dienst!). Nu zou dit niet zoo heel erg zijn, want er is de laatste tijd in onze ‘branche’ nogal werk te krijgen, maar 't bevalt me daar goed en 't kan met de werkgelegenheid ook wel plotseling minder worden. 't Is hier overigens zeer wel uittehouden. - Groet s.v.p. je ouders van mij. Hart. groeten, Je Ben L. p.s. 't Zou me verheugen je binnen niet al te langen tijd weer eens te spreken. Als ik weer terug ben schrijf ik je daarover nog eens nader. - Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans (=Vasalis) Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans aan Menno ter Braak 30 juni 1939 30.6.’39. Vossiusstraat 11 3h. Zeer geachte mijnheer ter Braak, Het is al 14 dagen geleden, dat u me de gedichten van Gomperts gaf, en ik heb ze direct dezelfde avond en vervolgens elke dag tot Maandag toe gelezen. Ik vind het moeilijk om verzen te beoordeelen, ik kan alleen maar constateeren bij mezelf of ze me aangenaam aandoen of niet. Eigenlijk was ik erg verrukt van deze. De eerste paar waren denk ik nog iets te jong om zeer pregnant te zijn, maar nrs 10, 12, 14, 18, 22 en 24 heb ik met bijzonder plezier gelezen. Ze hebben geen van alle ook maar iets banaals of sentimenteels. Sommigen hebben een haast ouderwetsche zwierigheid, zoals ‘Laat ons op de lenteheuvel’. Ze doen af & toe aan Hooft denken. (dat is toch, hoop ik, Hooft die heeft geschreven: Amaril, de deken zacht van de nacht, met zijn blauwe wolkenbuien etc.) Het vers ‘fin de siècle’ wekt alle sensaties van een schilderij van Renoir op. Maar - nog afgezien van de verzen in hun geheel, zijn er af & toe zulke voortreffelijke woorden en doet de geheele toon me zoo goed, dat ik geheel uw enthousiasme kan deelen. Nergens krijgt men hier het onaangename gevoel, dat deze dichter zich op russische wijze verdoemd en door God uitverkoren acht. Enfin ik zou er denk ik beter over kunnen praten dan schrijven. Ik vind ze goed. En mijn afkeer van Hoornik c.s. is er door toegenomen, hoewel de goede man het niet verdient. − Door uw gesprek en door het feit, dat u niet verontwaardigd was over mijn plotselinge terugtocht uit de Vrije Bladen, ofschoon het u zeer inconvenieerde ben ik ongeloofelijk opgelucht, en ik kan weer vruchtbaar luieren en literaire luchtkasteelen bouwen waarvan ik dan zelfs de ruïnes bemin. Hebt u mijn vader al eens opgebeld, of hebt u het nog te druk. Met vriendelijke groeten M. M. Dr.Fortuyn-Leenmans Hij heeft, lijkt me, meer talent dan Hoornik en meer distinctie dan Lehmann, ofschoon achter de verzen van de laatste misschien meer ‘druk’ en spanning zit. Origineel: particuliere collectie Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans aan Menno ter Braak 11 februari 1940 11-2-40 Zeer geachte mijnheer ter Braak, Ter elfder ure stuur ik u het manuscript van mijn verhaal toe en ik maak wel zeer mijn excuses, dat ik het nu pas doe. ‘Die Emmy’ heeft n.l. eerst de correctie aangebracht zoodat ik dit pas laat terug kreeg en waarschijnlijk heb ik er wel tegen opgezien u dit te sturen. Mag ik u eens vragen of de Vrije Bladen nog bestaan? Ik heb op 't oogenblik wat meer tijd omdat ik niet meer op het ziekenhuis werk. In Mei gaan we - Hitler volente - toch voor een jaar naar America, zooals het oorspronkelijk plan was, het is mijn illusie vòòr die tijd nog iets op literair gebied te kunnen produceeren. Maakt u het goed? Bent u aan een roman bezig, of is dat een onbescheiden vraag? Vader volgt op 't oogenblik de colleges die Huizinga 's Zaterdagsmiddags geeft voor leeraren en andere afgestudeerden hetgeen mij een aardige uitstalling lijkt. Met het manuscript heb ik geen haast. Het lucht me op als het uit huis is en bovendien is de boekenweek er al haast. Met vriendelijke groeten en de meeste hoogachting M. Droogleever Fortuyn-Leenmans Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans 25 februari 1940 Den Haag, 25 Feb. 1940 Kraaienlaan 36 Zeer geachte Mevrouw D.F. Beter laat dan nooit! Want ik ben enthousiast over uw verhaal! Hoe is het mogelijk, vraag ik mij haast af, dat iemand zelf aan de qualiteiten daarvan twijfelt, wanneer die zo evident zijn! Ik heb alleen spijt als haren op mijn hoofd (dat is gelukkig letterlijk genomen nog heel wat), dat ik dit onweer niet in de Vrije Bladen mocht laten rommelen, maar de force majeure heb ik volledig erkend en ik doe dat nog. Poëzie heeft voor mij (dat zal zeker een gevolg zijn van mijn instelling op de poëzie in het algemeen) altijd nog een bijsmaak van het voorloopige, ‘am Rande geschrieben’; zelfs als poëzie mij zoo direct overtuigt als de Uwe destijds, denk ik altijd: eerst proza zien en dan oordeelen. Nu, uw proza overtreft alles, wat ik na uw poëzie had verwacht. Ik herinner mij niet iets van dezen aard gelezen te hebben sinds Slauerhoffs verhalen en het beste van Elsschot ( ‘De Verlossing’ b.v.), waardoor ik zoo getroffen werd. Ja, nog één ding, dat als zoodanig in de Ned. Letteren ook ‘vereinzelt dasteht’: ‘Mijn zuster de Negerin’ van Cola Debrot. Kent U dat? Het doet wat sfeer en psychologie betreft enigszins aan uw verhaal denken, maar ik zie achter uw werk nog veel meer perspectief. Lieve hemel, ieder personage in dit korte stuk heeft afzonderlijk meer om het lijf dan b.v.een heele roman van Jeanne van Schaik-Willing (die op zichzelf onder de dames toch lang geen gek figuur slaat). Ik zie maar één vergelijkingspunt: Slauerhoff, tenminste binnen onze grenzen. Die combinatie van psychologie en poëzie had hij ook; maar U is in geen enkel opzicht zijn mindere; integendeel, hij heeft heel wat proza geschreven dat als geheel bij ‘Onweer’ niet zou halen. ‘Zij reden langs een moeras, waar duizenden gele vogeltjes kookten en ziedden’: dat is voor mijn gevoel schrijven, maar deze prachtige natuur spiegelt zich ook in de psychologie. Overvloed met een minimum aan uitdrukkingsmiddelen: dat blijft tóch altijd het criterium van goed schrijven, niets anders overtuigt mij. Na dit gelezen te hebben, voel ik mij meer dan ooit gerechtigd om serieus pressie op U uit te oefenen. Van de maan gezien, is het natuurlijk onbelangrijk, of u publiceert of niet, dat geef ik bij voorbaat toe. Maar aangenomen, dat het publiceeren van goede (en dus a fortiori van superieure) dingen enkele menschen een gevoel geeft van zelfrechtvaardiging en daarom niet overbodig is: dan moet U vooral publiceren en zich niet door bij-overwegingen laten weerhouden. Er zijn maar heel weinig auteurs in Nederland, van wie ik dat zonder eenige restrictie zou zeggen; bij de meesten heeft men den indruk, dat zij, ook al zijn zij talentvol, toch wel gemist zouden kunnen worden. Alleen U en Gomperts zijn eigenlijk de menschen van uw generatie, waarvoor ik volle 100 procent in zou willen staan; ik bedoel in dit geval: als schrijver, het menschelijke is daarbij al verondersteld. Nu ben ik misschien niet de man om te ‘bezielen’, omdat ik zelf te sceptisch sta tegenover het litteratuurbedrijf om, op zijn greshoffsch, op de ‘talentenjacht’ te gaan. Ik voel niets voor ‘aanmoediging’: maar ik voel voor complotteeren met de weinigen, die ook wat sceptisch staan tegenover die dingen, door hun te zeggen: ‘Laten wij toch maar publiceeren, als wij geschreven hebben’. In dit complot, waarin ik Gomperts een beetje heb kunnen betrekken, zou ik ook U willen betrekken. Als U niet publiceert, wie moet het dan wel doen? Hoornik soms? Of de Amsterdamsche kleutercynica school? Neen, mevrouw Vasalis, U moet publiceren, en zij… nou ja, zij ook, maar meer voor de ‘vulling’. Ik zou U haast willen aansporen om niet te veel tijd aan de medicijnen te besteden, en meer tijd aan het schrijven, maar ik weet, dat zulke adviezen onzinnig zijn; dit advies teekent dus alleen mijn geestesgesteldheid t.o.v. uw zojuist gelezen proza. Bovendien: als man zijnde kan ik niet beoordelen, hoeveel tijd een baby in beslag neemt, dat is ook nog een factor… Echter: dit is alles bijzaak. Hoofdzaak is, dat U moet gelooven in Uw eigen schrijverschap. Een groot woord, maar het kan in enkele gevallen geen kwaad, dat ‘gelassen anzusprechen’. Iemand, die ‘Onweer’ kan schrijven, kan dingen schrijven, waarbij zelfs Slauerhoff een kind is: U hebt perspectieven, die bij hem ontbraken, U hebt met name niet die monomane landerigheid, dat quasi anti-intellectueele, dat Slauerhoff zoo tekent, en van allerlei anders isoleert. Inderdaad, de Vrije Bladen bestaan nog. Zoojuist verscheen ‘Catastrofe der Scholastiek’ van Gomperts, waar mee ik erg in mijn schik ben: in Januari gaven wij een bundeltje van Lehmann uit (‘Subjectieve Reportage’): een ‘nur’-dichter, een soort phaenomeen van 19 jaar, maar overigens een wezen, waarvoor ik geen hand in het vuur zou steken. Hij kan misschien plotseling, à la Rimbaud, uit elkaar ploffen, of gaga worden. De Vrije Bladen bestaan dus nog, maar ik vrees, dat daaruit nog niet volgt, dat U mij ook iets stuurt. De ervaring leerde mij, dat U (evenals ondergeteekende trouwens) wat traag is in de correspondentie. Van Uw moeder hoorde ik telefonisch, dat U misschien Donderdag in Den Haag bent. In dat geval hoop ik, dat U mij opbelt, opdat ik U weer eens een mondelinge belofte kan afpersen. Weliswaar meen ik ’s avonds door de Boekenweek ex officio bezet te zijn, maar ’s middags ben ik zeker vrij. Aan een roman ben ik al jaren bezig… in mijn hoofd. Maar ik zou een half jaar in Zuid-Afrika willen zitten om dat gedachtending op papier te realiseeren. Ik durf er eerder ook niet goed over te praten, behalve in raadselen.Met vriendelijke groeten en de meeste hoogachting Nog iets anders: een mijner collega’s van ‘Het Vaderland’, Adriaan v.d. Veen ( U hebt misschien iets van zijn proza gelezen?), gaat in Maart ook naar Amerika, hij blijft in New-York. Ik heb hem aangeraden U te schrijven, want hij zal daar wel graag een paar menschen hebben, waar hij eenig contact mee heeft. Een heel aardige jongen, als prozaist m.i. ‘talentvol’ (al behoort hij niet tot degenen met wie ik wil complotteeren op basis bovengenoemd), en intelligent. Ik hoop, dat U van hem zult hooren, en dat U hem in New-York zult zien. Dit alles natuurlijk: Hitler volente; die term duikt letterlijk overal in brieven op, zooals in de middeleeuwen ‘appropinquante termino mundi’. m. vr.gr. Uw Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Jules de Leeuwe Menno ter Braak aan Jules de Leeuwe 5 juni 1934 secretariaat: t/B Pomonaplein 22 den Haag 5 Juni 1934. Den WELEd. Heer Jules de Leeuwe Karel du Jardinstr. 47 Amsterdam (Z) Zeer geachte Heer, Hierbij zend ik Uw ingezonden bijdrage weer terug. Uiteraard komt Uw artikel voor plaatsing in ‘Forum’ niet in aanmerking. Misschien kunt u het echter eens probeeren bij de Redactie van de ‘Nieuwe Taalgids’, dit is wel het tijdschrift, dat voor bijdragen als de uwe, in de eerste plaats in aanmerking komt. Met de meeste hoogachting, namens de Redactie Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - W.L.M.E. van Leeuwen W.L.M.E. van Leeuwen aan Menno ter Braak Lonneker, 20 juli 1929 Lonneker (O), 20 Juli 1929 Aan den Weledelen Heer Mennoter Braak te Eibergen Beste Menno, Eindelijk van harte gelukgewenscht met je verloving; het was een zoo drukke tijd met examens en V.U.-werk, dat ik schandelijk lang wachtte; ik hoop dat je me dit niet kwalijk neemt. We hopen je (of jullie) in de vacantie nog eens hier te zien. Van den Heer Pelster kreeg ik gunstig bericht over de Liga-avonden; dat is dus nu in orde. Intusschen hartelijke groeten, ook van Gerda, ook aan je ouders, je Wim v. L. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum W.L.M.E. van Leeuwen aan Menno ter Braak Lonneker, 11 mei 1930 Lonneker (O), 11 Mei 1930 Beste Menno, Hartelijk dank voor je ‘Carnaval der Burgers’. Ik heb het onmiddellijk gelezen en vind 't voortreffelijk, ik heb na ‘Prometheus’ geen beter werk in Nederland gelezen. Waarschijnlijk wordt dit ook veroorzaakt door het feit dat het mij zoo bijzonder ligt: het is juist dit probleem wat ook mij voortdurend bezighoudt. Ik zie het nog noodlottiger, meen ik; ik geloof b.v. niet in je citaat uit Mann, over de twee wegen: ik schreef enkele maanden geleden eens een paar regels op, waarop ik mijn werk over het sociaal conflict in de litteratuur wilde bouwen: ‘Er zijn slechts twee wegen in het leven: de één voert naar zelfmoord, de ander naar bruutheid. God en Beest. Maar de God in de mensch is ook fatsoenlijk, de Beest ook laf, Zoo is de mensch te laf voor zelfmoord en te fatsoenlijk voor immoreele bruutheid. Daarom is de mensch half. Slechts de Heilige kan alleen God zijn, slechts de Held alleen Beest’. Maar je hebt toch gelijk: de mensch leeft nu eenmaal; een massale zelfvernietiging is ondenkbaar; dùs krijgen we het carnaval. Prachtig vind ik de strakke en toch milde wijze waarop je kind, minnaar, geloovige, gemeenschapsmensch, en dichter hebt geschetst in hun aanleg en in hun noodzakelijke vermomming. Ik ben zelden meer zóó door een boek geboeid geweest. Niet uit lust naar kritiek, maar als vraag meer: had je niet nog een hoofdstuk ‘Het carnaval der wijsgeeren’ kunnen schrijven? Misschien is het waar, dat geloof en wijsbegeerte zoo veel niet uiteen loopen. Dan nog dit: is het niet beter, als je het boek noemt:Carnaval der burgers, niet weer het woord burgers, nu in beperkter zin in Hoofdstuk V te gebruiken als titel, bedoelende: leden van een gemeenschap? Ten eerste geef ik toe, dat je het ruimere woord burger ook gebruikt als: deel van de levensgemeenschap, maar dat is toch iets anders dan de beteekenis in Hfst. V; verder geef ik toe, dat ik voor dat burger in beperkter zin, ook geen wóórd zou weten te bedenken. (Gemeenschapsmensch is onbruikbaar.) Toch Hetzelfde is natuurlijk te zeggen van het woord ‘dichter’, maar m.i. in veel sterker mate. Toch óók hier: de minnaar is immers in jouw betoog, deel van de ‘dichter’ in de burger: dus is ‘dichter’ weer in ruimere en engere beteekenis naast elkaar gebruikt: eerst als pool van het ruime burger; ten tweede als scheppend kunstenaar. Toch vind ik dit niet zoo erg. Nog een kleinigheid: blz. 257: ‘men moet spreken over de tweede kracht, die men als kinderlijkheid, liefde, geloof, gemeenschap, schoonheid, een plaats tracht te geven in diezelfde wereld van burgers.’ Ik voel iets haperen in die opsomming, daar voor mijn begrip, de woorden ‘gemeenschap’ en ‘schoonheid’ liever vervangen moesten worden, door b.v. ‘Verlangen naar...’. Begrijp je wat ik bedoel? ‘Gemeenschap’ vat jij in de weinig gebruikelijke zin als b.v. ‘Kameraadschap’, terwijl de lezer direct denkt aan ‘een gemeenschap’ (maatschappij, of vereeniging enz.). Zoo iets voel ik ook botsen in ‘schoonheid’... Dit alles echter alleen, opdat je merken moge, dat ik het boek van begin tot eind met ongeloofelijke spanning heb gelezen, Nogmaals hartelijk dank van ons beiden. Je Gerda, Wim Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan W.L.M.E. van Leeuwen Rotterdam, 13 mei 1930 Rotterdam, 13 Mei 1930 B.W. Zeer hartelijk dank voor je bref. Ik ben erg blij, dat er eenige menschen blijken te zijn, die het boek voluit waardeeren. Het zal immers bij velen óf op onverschilligheid óf op instinctief (‘burgerlijk’) verzet stuiten; daarom is ieder bewijs van sympahie me een bijzonder soulaas. Je opmerkingen zijn natuurlijk juist, ik had aan enkele dingen, die je noemt, zelf ook al gedacht, maar je begrijpt, dat het moeilijk is, om, met volhouden van de gelijkenissentaal, de dubbelzinnigheden geheel te vermijden. Alleen het laatste hoofdstuk, waarin ik geheel afgerekend had met het onderwerp, bevredigt me dan ook als formule vrijwel geheel. Voor de rest blijven er telkens nog desiderata. Alleen: Het Carnaval der Wijsgeeren heb ik opzettelijk niet genomen, omdat het eigenlijk opgaat in de geloovigen en verder in de Carnavalsmoraal. Er zou anders zeker een hoofdstuk over te schrijven zijn! Natuurlijk heeft een Hegeliaan mij direct verweten, dat ik dit carnaval niet apart had behandeld! Mijn verloving is sedert eenigen tijd verbroken, zoodat ik je waarschijnlijk gauw wel eens alleen kom opzoeken. Groet ook Gerda hartelijk van mij. Je Menno Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan W.L.M.E. van Leeuwen Rotterdam, 30 mei 1930 Rotterdam, 30 Mei 1930 B.W. Hartelijk dank voor de toezending van je critiek, die ik met extra pleizier las, omdat ik eruit zag, hoe volkomen je de strekking van mijn boek hebt begrepen en ook gedeeld. Ik ben er erg blij mee. Wat de film ‘Voetbal’ betreft: richt je even tot Theater De Uitkijk, Prinsengracht 452, Amsterdam. Daar is het bureau gevestigd, dat de exploitatie der Ligafilms bedrijft, en men zal je daar onmiddellijk kunnen zeggen, of de film vrij is. Ik denk van wel, het seizoen is voorbij. Zijn jullie tweede Pinksterdag thuis? Ik ben dan in Eibergen; misschien kunnen we een afspraak maken. Schrijf me daarover nog even, wil je? m.h.gr., ook aan Gerda, je Menno Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan W.L.M.E. van Leeuwen Rotterdam, 1 oktober 1931 1 Oct. 1931 B.W. Hoe gaat het jullie? Ik zag in ‘De Keten’, eenigen tijd geleden, dat Jordaan dit jaar voor het filmsche zieleheil te Enschede zal zorgen; dus zou het toeval me al eens in de buurt moeten brengen, om jullie weer te zien. Ik gaf den uitgever opdracht, je bij verschijnen mijn roman ‘Hampton Court’ toe te zenden ter bespreking. Beschouw het boek echter niet als recensie-exemplaar; maar dit is voor mij de eenige manier, om mijn gratis exemplaren tactisch tot een maximum op te voeren. Je ‘korte schets’ heb ik dit jaar ingevoerd en ik ben er zeer over tevreden. Voor het gymnasium is het een uitstekende handleiding ‘Epiek en lyriek’ heeft, helaas mijn collega overgenomen, bij het noodlot der klasseverdeeling; dus daarvan heb ik nog geen ervaring. hart.gr., ook voor Gerda, tt. je Menno Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum W.L.M.E. van Leeuwen aan Menno ter Braak [Enschede], 7 october 1931 7 October 1931 Beste Menno, Prettig weer eens wat te hooren. Ja, men wilde dit jaar de cursus van Jordaan; eenige afwisseling is natuurlijk ook wel noodig. Maar het is inderdaad verduiveld jammer, dat we jou nu niet meer geregeld hier zien. Ik zit er over te denken, of het mogelijk, noodig en gewenscht is, je te vragen om op 28 october de film ‘Menschen am Sonntag’ toe te lichten. Of is dat zonder meer begrijpelijk? Of kan je niet? Het is een Woensdag, we draaien om 7 en om 9 uur; je zou waarschijnlijk alleen om 9 uur aanwezig kunnen zijn; maar ik vraag me wel af, of het wel te verantwoorden is, daar we alleen die film draaien en het natuurlijk op een f 45. komt te staan. Maar laten we anders hopen dat je met Kerstmis in Eibergen bent en je dan eens over kunt komen. Ik sluit ‘De Keten’ in, want ik weet niet of je die nog krijgt (bericht dat even, dan laat ik je het blad in ieder geval geregeld toezenden). Je zult er bij Amerikaansche litteratuur iets aantreffen over je ‘Afscheid van Domineesland’, wat ik natuurlijk weer buitengewoon bewonder en waar ik ook van plan ben in de krant nog over te schrijven. Jij schreef je stuk over Amerika, toch vóór Duhamels Scènes de la vie future, is het niet? Het was mij toen ik dat las of ik in jouw stuk dezelfde verontwaardiging las die ik voelde bij het domme geschrijf van Duhamel. Er is nog veel meer wat ik in je boekje bewonder, maar dat schrijf ik wel in de courant, dan hoef ik het je geen twee keer te zeggen. Overigens is die uitgever daar in Brussel al weer net als Leiter, Nijpels en De Gemeenschap en nog een heel enkele, zoo vriendelijk om geen antwoord te geven als ik toezendig ter recensie vraag. Ik vind het vrij dom van die lui; ik koop het nu toch wel, maar ik schrijf over dit nu wel, omdat ik het erg goed vind, maar anders gaf ik er hier in deze stad zeker geen bekendheid aan. Ik begrijp die enkele, ‘keur-uitgevers’ niet: ze schetteren over de weinige bekendheid van het goede werk dat zij uitgegeven en weten het niet te exploiteeren: ik heb nog nooit een van hun uitgaven hier in een boekhandel zien liggen! Al vast mijn dank voor de toezegging van je roman. Ik las natuurlijk deelen in De Stem en De Vrije Bladen en ik ben benieuwd naar het geheel. Eén ding: zeg s.v.p. tegen Nijgh & V.D. dat ze het boek naar mijn adres zenden (johan van Reesstraat 30, Lonneker), anders komt het op de redactietafel en pikt natuurlijk een der journalisten het in en dan heb je het niet dadelijk los! Prettig dat de Korte Schets je goed bevalt; het oordeel van je collega die Epiek en Lyriek gebruikt interesseert mij ook. Is Man tegen Man er al? Misschien als jij de uitgever mijn naam noemt, dat ze dan vlotter worden. Ik zou die reeks standpunten en Getuigenissen in krant en Keten graag naar voren schuiven, maar al kocht ik ze, dan zou ik toch eerst die boeken moeten recenseeren, die mij op mijn verzoek wél worden toegezonden! En dat zijn er verscheidene! Maar Man tegen Man kun jij me wellicht bezorgen. Inmiddels laat ook Gerda je hartelijk groeten en laten we hopen tot spoedig ziens. Je Wim v. L. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan W.L.M.E. van Leeuwen Rotterdam, 15 oktober 1931 Rotterdam, 15 Oct. 1931 B.W. Dank voor je brief. Ik hoop, dat je inmiddels ‘Man tegen Man’ en ‘Hampton Court’ ontvangen hebt! Neen, het is beslist overbodig, een spreker bij ‘Menschen am Sonntag’ te vragen. Bovendien: ik ben erg blij, dat ik me langzamerhand van de filmlezingen kan losmaken. (Afgezien dan van het geld, maar dat moet maar op andere manieren komen). Ik heb het gevoel, dat ik nu andere dingen te vertellen heb. Maar de menschen in Enschede waren werkelijk altijd allerbeminnelijkst, en de herinnering aan het genoeglijke zaaltje blijft schoon. ‘De Keten’ ontving ik, en ontvang ik ook geregeld. Je houdt de menschen uitstekend bij, merk ik. Ik ben zeer benieuwd naar je uitvoeriger artikel over mijn laatste boeken. Je stuurt me zeker wel een exemplaar van het betreffende nummer? Ik heb het oordeel van mijn collega van Daalen over ‘Epiek en lyriek’ nog niet ‘ingewonnen’, maar eerlijk gezegd denk ik dat hij mij verwenscht, dat ik het heb ingevoerd. Hij is n.l. (dit onder ons) een brave, maar uiterst ouderwetsche schoolmeester. Ik zal je echter bij gelegenheid laten weten, wat hij er precies van vindt. E. du Perron, Maurice Roelants en ik beginnen in Januari bij Nijgh & van Ditmar een nieuw tijdschrift, dat de ‘Vrije Bladen’ zal vervangen, ‘Forum’. Maandelijks 64 pag., pag 4 pag. kunstdruk; dus een zeer behoorlijke omvang. Groot Nederlandsch, maar met een bepaalde richting, waaromtrent we juist een ‘manifest’ hebben gecomponeerd. In het eerste nummer komt o.a. werk van Slauerhoff (nieuwe roman), Marsman, Hammacher, Scholte, du Perron, Roelants, El. De Roos. Minne en onderget. Hart. gr., ook voor Gerda, je Menno Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan W.L.M.E. van Leeuwen Eibergen, 2 september 1932 Eibergen, 2 Sept. '30 B.W. en G. Het manuscript van mijn roman wordt je door mijn broer hierbij bezorgd. Het is een doorslag; er ontbreekt een enkele correctie; niet van veel belang echter, zoodat je op deze tekst wel kunt afgaan. Wil je mij al dit papier aangeteekend terugzenden (adres: Beukelsdijk 143b, Rotterdam W.)? Zoo mogelijk in de loop van de volgende week; maar extra haast is niet noodig. Ook hierbij mijn ‘biografie’ terug, die ik met veel pleizier gelezen heb! Het portret is natuurlijk voor het slachtoffer zelf altijd ietwat ‘gek’; maar er staat een zeer juiste opmerking in (‘aanmerkelijk minder ervaren dan de uiterlijke flinkheid deed vermoeden’), en ook de rest van het bakkes lijkt me niet slecht geraden. - Over je betoog kan ik niet anders dan gevleid zijn. Je conclusie over het carnaval der wijsgeeren aanvaard ik gedeeltelijk; ik hoop er op terug te komen in mijn volgend boek, het thema is te ingewikkeld om eventjes in een briefje af te handelen. ‘Leven heeft zin’: dat zijn drie woorden, die zoo zwaar zijn, dat ze een Dirk Coster tot delirium zouden brengen; mij brengen ze voorloopig tot een nieuwe attaque op het carnaval, nu òòk der wijsgeeren. Zou je het stuk niet eens aan Coenen (‘Groot Nederland’) zenden? Hij heeft nogal veel plaats en geen costerlijke vooroordeelen. Er wordt hiernaast in het gebouw ‘Elim’ een gristelijk onderwijzer met psalmgezang gehuldigd; dat stoort mij voortdurend, zoodat ik er een eind aan maak. Ik krijg dus het manuscript met oordeel terug? En van Gerda speciaal ook over mijn vrouwen!! h.gr. En ik hoop binnen niet al te langen tijd tot ziens je Menno Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum W.L.M.E. van Leeuwen aan Menno ter Braak Lonneker, 2 mei 1932 Lonneker (O), 2 Mei 1932 Beste Menno, Prettig even iets te hooren. 't Is merkwaardig, maar eigenlijk ‘ligt’ àlles wat je in ‘Forum’ en ‘Filmliga’ enz. schrijft me precies. Dat zal wel de oorzaak zijn dat ik, zonder 't eigenlijk te merken, wanneer ik iets over jouw beschouwingen schrijf, zooals over ‘Forum’ in mijn wekelijksche kronieken, dingen zeg die bij jou weer aanslaan. Ik heb over jouw totale werk een artikel van 16 foliovellen klaar liggen. Een fragment er van (over M.t.B. en de film) komt in ‘Leven en Werken’ en zal je wel zien; dat is maar een bladzij of zes druks. Natuurlijk was 't de redactie als geheel weer te omvangrijk. Jammer, want het artikel zit, meen ik, in elkaar geschroefd als een organisch geheel en had ik graag niet gesplitst. Dat is 't vervelende van voor een tijdschrift iets te maken: ik ben altijd te lang. Men schijnt een kort opervlakkig stukje altijd liever te hebben. Waar de rest gepubliceerd zal worden (er zijn trouwens uitgewerkte herhalingen in van mijn stukken over je essays en over Carnaval en over Hampton Court in ‘Tubantia’, die je ontving) weet ik nog niet. Eigenlijk publiceer ik 't liever eerst, vòòr ik 't je laat lezen; dan blijf ik ‘vrij’. 't Beste lijkt me zelf een stuk, waar ik tracht te beredeneeren, waarom je niet ‘het carnaval der wijsgeren’ schreef! Ik maakte dit artikel in de Kerstvacantie en je zult in 't stuk over jou en de film lezen, dat ik je toen al afscheid van de film liet nemen. Daarom trof me te meer, dat je in ‘Filmliga’ werkelijk afscheid nam. Enfin, dat stukje in ‘Leven en Werken’zul je (ik hoop nu eindelijkt in 't Juni-nr.) zien. Greshoff schreef aan ‘Tubantia’ ook om de artikelen over hem, jou en DuPerron. Ik zond ze hem en kreeg een alleraardigst briefje van hem. 't Is merkwaardig, maar doordat ik hier zoo geheel geïsoleerd zit, doe ik eigenlijk niet anders dan gewoon opschrijven in mijn kronieken, wat ik nu eenmaal vind; ik heb zelf erg 't land aan die half-mystieke praatjes over ‘kunst’ en ‘creativiteit’ en vind dat ik geen andere plicht heb, dan in voor ‘ieder’ begrijpelijke woorden mijn meeningen te zeggen. 't Is alleen jammer, dat ik zoo vreeselijk bezet ben; ieder oogenblik schiet me een idee voor een artikel te binnen, maar ik heb geen tijd en een maand later weet ik niet eens meer, waarover ik ook weer had willen schrijven. Lees je ‘Levende talen’ van de Ver. V. Leer. i/d Lev. T.? Daarin heb ik een speech van Zijderveld beantwoord (April no, rest komt in Juni-nr.) en tegen de schoolmeesters bij 't litt. onderwijs geageerd. - Ik heb zoo'n zin eens te schrijven over ‘Vondel in de klas’ en ‘Hooft in de klas’. Daar kon men toch waarachtig wel eens wat nuchterder en minder kruid-je-roer me-niet-achtig tegenover komen te staan. En dan ga ik 't hebben over ‘De camera ongeschikt als schoolboek’en over ‘De moord op Staring’... Alles als ik tijd heb. ‘Negatieve’ en ‘positieve neutraliteit’... ik weet niet meer wààr ik 't geschreven heb. Maar ik bedoel er iets mee als dit: een volksuniversiteit moet positieve neutraliteit betrachten, dwz. er moeten èn socialistische ideeën èn anti-social. ideeën èn cristelijke èn anti-christelijke met evenveel overtuiging te hooren zijn. Ik lees zelf graag enthousiastelingen van allerlei richting en geloof niet gauw, dat ik zal ‘kiezen’. ‘Verkiezen is het droefst verliezen’ zegt Bloem, meen ik. Dat is dus a+b+c+d+ enz. Daarom zeg ik positieve neutraliteit. - Ik meen, dat als je een instelling hebt (of een mensch), die niet christelijk en ook niet anti-christelijk, niet socialistisch en ook niet anti-socialistisch mag zijn, dat je dan dus van de levens-som S aftrekt a en b en c... dus S-a-b-c-d- enz... Daarom zeg ik negatieve neutraliteit. De ‘neutrale’ school heeft er wel iets van. Als je rekent dat ‘Faust’ en ‘Nathan der Weise’ en 't Nieuwe Test. In 't Grieksch (bij 't onderwerp) werden verboden. Echter is een school-met-richting ('t zij met-de-Bijbel, of met een ander handboek) òòk negatief. Maar niet neutraal. Negatief-neutraal is dus eigenlijk nog beroerder (als 't kan) dan één richting. 't Is misschien niet erg ‘zuiver’ gezegd, maar jij snapt 't zoo wel. Over je film-carrière zou ik nu misschien nog iets meer geschreven hebben. Want 't probleem is zeer interessant: je pelde film-kunst uit tot de absolute film en ik meen: tot het ‘trillende niets’. En nu zijn met jouw asolute film-ideeën plotseling gaan strijken zij die het l'art pour l'art (verkeerd) uitleggen als: de ‘inhoud’ doet er niets toe als de ‘vorm’ maar ‘filmkunst’ is - en nu zitten we weer in de modder. Ik heb nog in m'n hoofd een artikel ‘Aristoteles en de film’ - die ouwe heer was nog zoo gek niet! Ik las z'n Poetica nog een door. Als ik maar tijd had - en dan nog: ik vind 't erg vervelend als je iets schrijft en 't wordt pas een half jaar later gedrukt. Dan is de grap er net weer af. De beschouwing over M.t.B. zond ik natuurlijk niet naar ‘Forum’ omdat 't gek is, in jouw tijdschrift een artikel over jezelf te plaatsen. - Maar als 't blijft liggen, zal ik 't niet publiceeren maar je in de vacantie 't eens laten lezen; want in de gr. vacantie zullen we je zeker opzoeken of afhalrn. Komt Démasqué afzonderlijk uit? 't Zal prettig zijn 't eens achter elkaar in z'n geheel te lezen. Met je ‘Carnaval’ is 't zoo merkwaardig, dat verschillende kennissen 't vreeselijk zwààr vinden en er op moeten zwoegen. Ik las 't de avond dat ik 't kreeg achter elkaar uit en als ik me goed herinner schreef ik er de volgende avond over; ik vind 't nog altijd een prachtig werk. Wat je over Vondel zei heeft ze klaarblijkelijk woedend gemaakt. Ik begrijp dat waarachtig niet. Ik heb nog nooit iemand ontmoet, (ik bedoel een gewoon mensch, geen schoolmeester) die Vondel graag las, er werkelijk door ontroerd werd, 't mooi vond. Ik vàl over de rethoriek bij hem en heb dat ook al wel ‘voorzichtig’ in mijn ‘Korte Schets’ staan ('t is klaarblijkelijk niemand opgevallen!) maar ga er toch eens meer over zeggen. 't Kan me tenslotte niets schelen of je daarmee je ‘naam’ in gevaar brengt. Hartelijke groeten van Gerda. Hans is op 't oogenblik aan een rustkuur bezig en mag voor September niet meer naar school. Gelukkig is 't niet erg en hij gaat er patent uitzien. Ik hoop, dat we weer eens een flinke lange avond hier kunnen zitten praten. Tot ziens. Je Wim Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan W.L.M.E. van Leeuwen Rotterdam, 10 januari 1933 Rotterdam, 10 Jan. '33 B.W. Hartelijk dank voor de toezending van je critiek, die mij zeer veel genoegen deed. Vooral de slotconclusie, want ik ben juist bezig aan zoo'n ‘Carnaval der Wijsgeeren’, ook al draagt het dien naam niet en is de vorm geheel anders dan die van het ‘Carnaval’. Maar je citaat van Freud is wonderbaarlijk, want ik werk juist aan het hoofdstuk over Freud voor dat ‘démasqué’! Het heet ‘Nietzsche contra Freud’ en tracht juist zijn analyse van het zieleleven te weerleggen. De waarde van het denken blijkt mij niet nihil (waarom niets?), maar nog veel betrekkelijker dan ik in het ‘Carnaval’ dacht. Overigens lijkt je aanhaling uit Kloos over de schoonheid mij juist een bewijs voor mijn betoog; want opgeschroefder pathetiek laat zich bijna niet denken. Geloof jij aan dergelijke uitingen? Ik wel, maar niet, dat ze op de schoonheid slaan! Ik had jullie vast en zeker in de kerstvacantie willen bezoeken; maar ik zat zoo vast in mijn nieuwe boek en bovendien was ik nog verscheiden dagen uit de buurt weg, dat er niets van kwam, wat me erg speet, want in de herfstvacantie zat in in Parijs en kon ook niet. En bovendien speet het me nog extra, omdat Gerda haar woord gebroken heeft en mij niet geschreven heeft over ‘mijn vrouwen’ in Dumay!! Dacht zij soms, dat ik niet werkelijk meende op haar oordeel in deze materie prijs te stellen? Ik had juist graag een opinie gehad van een vrouw, die niet tot de schrijvende garde behoort en wier opvatting mij volkomen betrouwbaar zou voorkomen. In het laatste gesprek, dat wij hadden, kwam duidelijk genoeg uit, dat de reden, waarom zij leest, precies dezelfde is, als waarom ik schrijf. Vandaar mijn oprechte teleurstelling over het uitblijven. Mag ik nog hopen? Of is zij alles weer vergeten? Dit zou ik haar allerminst kwalijk nemen (ja toch wel 10%). Hart.gr. voor jullie beiden, je Menno N.B. Is de geschiedenis van het ‘boekenlijstje’ in orde gekomen? Ik kon niet nalaten, eenige wroeging te voelen, toen ik dat alles zoo nuchter in ‘Forum’ zag staan. Ik heb dit jaar in 6 gymn., ook ‘Natuur en Dichten’ ingevoerd, maar daar kan ik, eerlijk gezegd, niet mee overweg. ‘Epiek en lyriek’ daarentegen is bijzonder goed, vooral voor het gymn., en dat handhaaf ik zeker! Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan W.L.M.E. van Leeuwen Rotterdam, 7 februari 1933 Beukelsdijk 143 b 7 Febr. 1933 Beste Wim en Gerda Ik heb nog bepaald het land over mijn schuldeloos aandringen bij Gerda op een litterair antwoord, nu ik je brief gelezen heb! Nu ik hoor, dat zij al eenigen tijd ziek is, lijkt het me onwillekeurig, of ik dat had moeten weten en geen grapjes maken over een gebroken belofte! Wat is litteratuur vergeleken bij gezondheid en ziekte! Ik hoop, dat de beterschap aan zal houden en in tempo zal versnellen. Lam zijn zulke dingen zonder vaste diagnose, maar als er vooruitgang is, zal het ergste wel weer geleden zijn. Heel veel beste wenschen!! De ‘vrouwenquaestie’ laat ik nu voorlopig maar rusten tot een mondelinge gelegenheid. Alleen vast dit: natuurlijk is er in Marie een massa Karin! Ik heb dat ook trachten aan te geven door haar onwillekeurige jaloezie bij haar ontmoeting met de hysterische juffrouw v.d. Wall. Marie is (of liever: moet volgens mijn bedoelingen zijn) een vrouw, waarin de ironie wel een ‘aangeboren’ eigenschap is (zooals ook in Dumay); maar haar speelt de Karin-kant parten, zooals Dumay de George-kant. Ik heb dat werkelijk niet zoo bedacht; het kwam tot mijn eigen verbazing hoe langer hoe meer zoo uit. Mijzelf bekruipt steeds meer de afkeer van alles wat op het kunstproduct litteratuur lijkt; ik lees tegenwoordig minder dan een gemiddelde arbeider van de A.J.C., denk ik, alle neiging om nog boeken te lezen en ze dan weer snel te vergeten, ontbreekt mij tegenwoordig; Fabricius of Alie Smeding, lood om oud-ijzer; ik mis er het wezen Fabr. of Smeding zelf in. Het boek, waar ik aan werk, mag geen litteratuur meer zijn, geen onderdeel althans van de kuntsproductie. Ik heb een hoofdstuk aan mijn hond opgedragen, zonder eenige coquetterie. Mijn vraag is nu: waarvoor dient de omweg ‘geest’ toch, als er zooveel directe middelen zijn om met de enkele menschen, waarom je iets geeft, in contact te komen? Moet ik van een zekere ‘Liz’ lezen, om te weten, dat Alie Smeding een ware hysterica is? Ik heb haar een half uur hier in mijn kamer gezien, gehoord (en ik had haast gezegd: geroken, maar zij was niet geparfumeerd), ça suffit. Je hebt haar, vind ik, ondanks je vele reserves, nog te goed behandeld, door b.v. niet te wijzen op die stijve marionetten van bijfiguren, die in het boek opduiken. (De heer Kan b.v., ‘auteur’), ander voorbeeld: Jo Otten. Ik dineer iedere Dinsdag met dien man, [woord onleesbaar] is een beste, geschikte vent, maar geloof me, zijn heele ‘Bed en Wereld’ is een (onbewuste) comedie volgens procédé's. Hij maakt zich al die humorlooze tragiek wijs; zijn ware ambitie is heusch het secretariaat van de Ned. Filmliga. Ook hier dus is de communicatie aan een eettafel doorzichtiger dan een litterair werk; het werk is eenvoudig een geacteerde misleiding, een ijdelheidstheater. Overigens onderschrijf ik je critiek wel, maar ik zie veel meer de relatieve waardeloosheid van het heele geschrift. Ik wil graag geregeld je stukken in Tub. Lezen! Over het boekenlijstje graag nog eens nader. Ik vond die juffrouw Hartog altijd erg sympathiek en het zou mij erg spijten als ik haar ongewild eenige onaangenaamheid had berokkend. Wolters heeft mij geen presentex. Van de ‘Korte schets’ [2e] druk gezonden! Kun je het mij laten toekomen? Ik gebruik het boek met veel pleizier en houd het dus ook graag bij. Met de ‘schoonheid’ ben ik het nog niet geheel met je eens; ik geloof n.l., dat de (ook jonge) Tachtigers er wel iets anders mee bedoeld hebben, iets meer ‘artistieks’ dan ik, maar ook daarover eens later. Voorloopig mijn hartelijke wenschen voor Gerda's beterschap en h.gr. voor jullie beiden van je Menno Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan W.L.M.E. van Leeuwen Rotterdam, 15 juni 1933 R'dam, 15 Juni '33 Beste Wim Zeer hartelijk dank voor je levensteekenen, die ik met genoegen gelezen heb; hier en daar met je (mij soms te objectieve) standpunt oneens, maar nergens zoo, dat ik het volkomen anders zou willen. In het algemeen zou ik waarschijnlijk over alles 25% vijandiger schrijven; ook een quaestie van temperament overigens! In het bijzonder heb ik verheugd in je aanteekening over mijn collega van Daalen. Ik hoop, dat hij het leest, want ik heb hem er zelf niets van gezegd, omdat hij mijn collega is en het meeste pleizier zou hebben, als ik er nota van nam. Het is overigens een zeer brave, rechtschapen schoolmeester, met een geheel uitwendige liefde voor Vondel. Cats zou hem beter liggen, maar dat coiffeert niet genoeg. Hij heeft heftig het land aan je ‘Schets’, die hij weg wil werken, vooral omdat je tegenover schooljongens... critiek op Justus van Effen uitoefent! - Ik ben blij, dat je ‘Het Verboden Rijk’ had willen bekronen; maar gisteren is er al weer eens een bloemlezing bekroond, met een pracht van een ‘toelichting’. Ik ben niet zoo trouwelooos, als ik me gedurende het laatste half jaar heb voorgedaan; voortdurend had ik plan jullie te bezoeken en voortdurend kwam er niets van, ook al, omdat ik telkens zeer vluchtig in de Achterhoek was. Maar ik kom deze zomer zeker eens opdagen! Wat vervelend, dat het met Gerda zoo langzaam opschiet.Breng haar mijn hartelijke groeten en allerbeste wenschen over! Ik ken de Deldensche lucht bij ervaring en ben er zeer over te spreken. Mijn ‘vervolg’ op het ‘Carnaval’ is juist af. Ik heb het vrij snel geschreven, maar in een heel andere toon dan het ‘Carnaval’. Te zijner tijd stuur ik je natuurlijk een exemplaar. Spoedig tot ziens, hoop ik! Voor jullie beiden hart.gr. van je Menno Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum W.L.M.E. van Leeuwen aan Menno ter Braak Utrecht, 3 december 1933 Utr. 3 XII-'33 B.M. Dank voor je briefje en ingesloten brieven. Die ik met groote belangstelling las. Ik zelf heb ondertusschen antwoord van Jo Koster die beter vond eerst nog aan mij te schrijven. Kom je dat spoedig bij me inzien. Want ik wil haar graag zoo spoedig mogelijk antwoorden. Wat die f 50 betreft voor U's met D.K. het is eigenlijk tegen mijn principe. Je zult zeggen dat ik er geen principes op na moet houden en elk geval op zich zelf beoordeelen. Dat is zoo en daarom vind ik het moeilijk. Maar ik betreur het en vind het onmenschelijk dat de auteurs in ons klein landje elkaar steeds zoo fel bestrijden. Vindt men het werk van een ander prullaria uitstekend. Maar waarom die meening aan de groote klok te hangen. Zwijg er over tegenover het publiek en als je iets bewondert, zeg het dan. Heeft Eddy eenige hoop dat hij D.K. tot andere gedachten zal brengen door zijn werk? Neen immers welnu dan is het enkel afbreken tegenover derden. Ik voel daar zoo weinig voor. Ging het om een oorspronkelijk werk van hem, ik bedoel poëzie of proza, ik zou hem graag helpen, maar om dat afbreken van elkaar wereldkundig te maken daar help ik liever niet aan mee. Maar misschien toon je me aan, dat ik me in mijn meening vergis. Daarom naar ik hoop Tot spoedig Hart.gr. ook aan je vrouw tt. H.Marsman Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan W.L.M.E. van Leeuwen Den Haag, 11 januari 1934 Den Haag, 11 Jan. '34 Pomonaplein 22 (tel. 39 34 59) Beste Wim Wij hadden ook wel degelijk een plan beraamd om jullie te komen opzoeken; maar wat wil men(no)! Ik heb het zoo razend druk gehad met die beide baantjes tegelijk, dat ik maar een paar dagen vacantie heb kunnen nemen. Gelukkig speel ik nu weer solo, maar ik moet me nog wat inwerken en heb het nog druk. Het werk bevalt me overigens uitstekend, moet ik zeggen; het is minder monotoon dan het leeraarschap, al is het daardoor ook veel ongeregelder. Ik zit meestal thuis, maar moet iedere dag een uurtje op de krant zijn. Ik heb opdracht gegeven, dat het zondagsblad met mijn kroniek je geregeld gestuurd moet worden. Krijg je het dus vanaf a.s. zondag niet geregeld, waarschuw mij dan even! Wij hebben hier een heerlijk huis, niet zoo mooi als het jouwe natuurlijk, maar toch heel mooi voor een stad. Prachtig, dat Gerda zoo goed is? Ik hoorde al via de nieuwe mevr. v. Rietschoten, dat zij er patent uit moest zien. Ik hoop op een weerzien in de... Paaschvacantie, had ik bijna gezegd, maar zooiets is nu een euphemisme voor een paar dagen vrij. Ik heb ‘maar’ een maand vacantie. ‘Angêle’ vind ik zoo zoo zoo. Lyrisch wel sympathiek, maar psychologie 3+ (10 het hoogste). Maar den Doolaard mag het niet leelijk vinden, daarvoor is Marsman m.i. tienmaal te goed! Veel hartelijks voor jullie van je Menno N.B. Ik zond je een bericht van mijn verhuizing. Kwam dat niet over? Dank voor je uitknipsels; ik las ze met belangstelling en houd me aanbevolen. Bloem is fascist tegenwoordig! Ik vind dat meer dan idioot. Het fascisme is wel het kulligste wat ik aan schijncultuur heb ontmoet hier te lande! Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan W.L.M.E. van Leeuwen Den Haag, 27 mei 1934 Den Haag, 27 Mei '34 B.W. Hartelijk dank voor je uitvoerige formuleering van je indrukken van den ‘Politicus’; en ook voor de bijgaande Paed. Stud., waarin ik je artikel met instemming gelezen heb. Vermoedelijk zullen maar weinig collega's het met je eens zijn! Het probleem: historische of aesthetische litteratuurgeschiedenis, lijkt mij trouwens één van de vele gevallen, waarvan bij voorbaat vaststaat, dat de oplossing een compromis moet zijn; en het beste compromis vindt men dan natuurlijk bij degene, die het zuiverst den ‘goeden smaak’ heeft. Hoeveel leeraren hebben überhaupt smaak, om van een goeden nog maar te zwijgen? Wat je over het bevattingsvermogen der jongens zegt, is ook zeer juist, maar alweer onaanvaardbaar voor den beroepsfrik, die zijn superioriteit ontleent aan de gepostuleerde inferioriteit van de jeugd. De reactie ‘nogal logisch’ is inderdaad de reactie van een mensch, die ik op p. 203 heb bedoeld en waarbij ik speciaal Gerda voor den geest had. Of het juist was, wist ik niet, geheel juist is het misschien ook niet; maar de uitdrukking ‘nogal logisch’ bevestigt toch mijn vermoedens. Bovendien: hoe mogelijk is zulk een mensch! Weinig positief gedrilde opvoeding, een goede dosis plantaardige vitaliteit doen al heel veel, al komt ook daarvan in 9 van de 10 gevallen toch weer een mislukking, omdat hij te beroerd is voor zulk een animaal en vegetatief leven of dank zij onze maatschappelijke instituten. Mijn polemische zelfbevrijding is inderdaad voor die ééne van de tien volkomen overbodig; tenzij die eene ook de neiging heeft om zijn plantaardigheid aan anderen te willen overdragen en dus toch een polemiek behoeft. Het is overigens wel wonderlijk, dat die heele omweg van de logica noodig is om tot zoo'n simpele ontdekking te komen, en nog wonderlijker dat de heele wereld langs die ontdekking heen leeft en daar in de allerlaatste plaats oog voor schijnt te hebben. De ‘honnête homme’ is een scheldwoord bij de intellectueelen: dat is een monsterlijke paradox! Nu komt nog de vraag, wat deze mijn ‘honnête homme’ moet doen; l'honnête homme en action! Voor Gerda is dat misschien ook al heelemaal duidelijk; ik zal er nog een boek over moeten schrijven om er achter te komen. Als individualist kom ik nu tot de sociologie, tot de politiek, kortom: tot de collectiviteit. Vreemd schouwspel. Je notities kon ik bijna alle direct thuisbrengen. Benieuwd naar je critiek, die je me zeker wel zendt. Met den kamerdienaar bedoelde ik alleen te zeggen, dat de controle van het indiscrete document een valsche heldenverering doet verdwijnen. Een werkelijk heldendom zal voor een eerste klas kamerdienaar natuurlijk niet verdwijnen, omdat hij in de indiscreties toch de proporties zal herkennen. Niet alleen in de werk dus, maar in de heele persoonlijkheid, waarvan het werk maar een (meestal flink geacteerd) onderdeel is! Geen respect! Uit respect is alleen gemotiveerd - als het met je eigen meerderheidservaring correspondeert. Ik ben ervan overtuigd, dat het respect minstens 90% van de gangbare reputaties in leven houdt? Eind Juli en Augustus heb ik vacantie. Wij hopen dan zeker naar Delden te komen. Het werk bevalt me goed, en toch - ik mis soms bepaald de ‘jeugd’, hetzij zonder eenige paedagoochelarij gezegd! En ook de vaste werktijden! Verdomd, altijd ‘dat wat je niet hebt’! Misschien word ik toch nog wel weer eens leraar, hart.gr. voor jullie beiden, je Menno Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan W.L.M.E. van Leeuwen Zutphen, 2 augustus 1934 Zutfen, 2 Aug. '34 B.W. Vandaag bereikte me in mijn vacantieoord je stuk over Politicus zonder Partij. Hartelijk dank daarvoor! Het is het eerste synthetische stuk, dat ik over het boek lees, en ook het eerste, dat tot de kern doordringt. Je hebt m.i. de probleemstelling van het geheel zeer juist en bondig geformuleerd en ook de relaties met mijn vorige werk helder in het licht gesteld. Wij gaan a.s. Zaterdag naar Zwitserland en blijven daar tot 13 Aug. Van 13 tot 26 Aug. zijn we in Eibergen. Zijn jullie dan thuis? Wij komen dan zeker een dag over, als het jullie schikt. Laat het mij zoo mogelijk nog even naar Zutfen weten. (Rozenhoflaan 2). Verdere post gemakshalve maar naar Eibergen. Hart.gr., ook voor Gerda, van ons beiden je Menno Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum W.L.M.E. van Leeuwen aan Menno ter Braak Delden, 3 augustus 1934 Delden, 3 Augustus 1934 Beste Menno, Hopende dat je dit briefje nog in Zutfen krijgt en vertrouwende dat het anders wel doorgezonden wordt: we zijn tusschen 13 en 26 Augustus thuis; mocht er een dag of wat afwezigheid onzerzijds uitvallen, dan kiezen we voor jullie komst een der overblijvende dagen. Maar we zullen stellig zorgen, dat jullie ons hier kunt treffen! Als je eenmaal in Eibergen bent, bel dan even op (Delden 109), b.v. 's middags om 6 uur; het moet al raar loopen, als je ons dan niet thuis treft. Ik ben blij, dat ik je nieuwe boek goed begrepen heb; je hebt dus het artikel uit ‘De Opbouw’ op het oog; in ‘Tubantia’ kon ik er slechts enkele regels aan wijden, daar ze een langer opstel er over niet aandurfden. Maar dat schreef ik, geloof ik, al. Prettige tijd in Zwitserland; wij blijven dit jaar in Delden, daar het toch nog vrij nieuw is en erg mooi; ook natuurlijk pec. causa. We hopen jullie dus eindelijk weer en eens te zien over enkele weken. Hartelijke groeten van ons beiden, jullie Gerda en Wim Origineel: particuliere collectie W.L.M.E. van Leeuwen aan Menno ter Braak Delden, 7 juli 1935 Delden, 7 Juli 1935 Beste Menno, Hartelijk dank voor je uitvoerige en waardeerende beschouwing over ‘Naturalisme en Romantiek’ dat toch eindelijk, na 3½ jaar, van de pers kwam. Ik vind het zelf wel mijn beste boek, maar kan het bijna niet meer zien, zoolang heb ik er aan moeten werken. Ik wil je graag toegeven, mits je het niet in de courant zet, dat je volkomen gelijk heb met je kritiek op de grondslag. Dàt bedoelde ik, toen ik je schreef, dat ik je opmerking over de schrijver en de eerste zin van zijn nieuwe boek, (was dat in ‘Politicus zonder Partij’?) Zoo aan den lijve voelde want vanaf het oogenblik, dat ik me gebonden had aan die antithese heb ik er mee moeten vechten. Stellig is zoo'n indeeling der menschen meteen een tweedeeling van de mensch. Maar ik meende, en meen nog, dat het een goede grondslag was voor een overzicht van de materie voor beginners; natuurlijk heb jij precies de wondeplek gevonden. Ik verwachtte ook niet anders; ik heb bij ieder boek, dat ik maak, het gevoel, dat ik er persoonlijk een zeer scherpe kritiek op zou kunnen geven, en heb me tot nu toe verbaasd, dat vrijwel geen criticus de naden zag. Alle indeeling is goedbeschouwd funest, maar toch een noodzakelijk kwaad, althans voor het doceeren. Ik ben blij, dat je overigens zooveel goeds van mijn werk heb gezegd. En je slotzin: je hebt me ook daar precies geraakt, geloof ik. Het is een soort plicht, die ik me zelf opleg, het streven naar de objectiviteit, en mòet dat ook niet als historicus, en ook als docent, en... volgens mij dan, ook als criticus? Ik weet, dat je dit laatste maar half of heelemaal niet met mij eens bent. Nu werk ik aan een boek voor de Wer.Bibl. Daar is de opstelling weer heel anders (litteratuur voornamelijk der laatste dertig jaar). Dat zijn dan ook niet, zooals in N. en R. 2 hoofdstukken, dus categorieën, maar 12. Misschien ben ik daar meer wat jij eischt: psychologisch. Misschien echter zie jij het heel anders. Het komt in 1936. Schrijf je ons eens, wanneer je in de maand Augustus in ieder geval nìet thuis bent; we komen waarschijnlijk in de buurt en zouden jullie erg graag eens eindelijk opzoeken. Over ‘De Pantserkrant’ heb ik ook nog geschreven; ik weet niet of je het zag. Ik stuur dezer dagen nog eens een paar stukken, ook over Het Land van Herkomst. Hartelijke groeten voor jullie beiden van ons, Je Wim Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan W.L.M.E. van Leeuwen Den Haag, 18 februari 1936 den Haag, 18 Febr. '36 B.W. Ik heb alleen een portret, dat algemeen bekend is (algemeen: d.w.z. wat men in de letterkunde onder algemeenheid verstaat). Daarvan kan ik je natuurlijk dadelijk een exemplaar zenden, maar als je iets origineelers wilt hebben, kan ik een nogal vermakelijk en scherp kiekje uit Venetie laten vergrooten. Het beeldt mij af, staande in conversatie met vier steenen kruisvaarders of zeeroovers, in ieder geval bij S. Marco. In ieder geval zal ik de vergrooting maar laten maken; je kunt dan nog zien, of je het ding gebruiken wilt. Bij mijn krantenwerk schiet vrijwel alle particuliere correspondentie er bij in, helaas. En je weet, dat ik in vacantiemaat niet meer te vergelijken ben bij vroeger, toen ik leeraarde? Ik hoop overigens, dat je mijn Zondagsartikelen regelmatig bereiken; daarin spui ik ongeveer alles, wat ik kwijt wil zijn en wat niet onmiddellijk met mijn eigen werk te maken heeft. Dat neemt niet weg, dat wijheel graag jullie komen opzoeken, zoodra er gelegenheid is. Het gaat ons verder best, al neemt het seizoen ditmaal onaangenaam veel tijd in beslag. Ik hoorde juist van Marsman, dat hij weer bij jullie komt logeeren. Zijn vrijheid van beweging benijd ik hem soms een beetje, maar ik kan niet zeggen, dat het journalistieke vak mij tegenstaat. Ik las zoo nu en dan critieken op je boek. Het is je, dunkt me, nogal eens te verstaan gegeven, dat je je door de Forummentaliteit ongunstig hebt laten beïnvloeden. Zelfs een objectieve figuur als jij ontkomt niet aan de vloek! Geen principe, dat is hier te lande het voordeeligst, of een vaderlandslievend principe. Binnenkort ontvang je dus de foto. Gaat het jullie verder goed? Gerda's gezondheid in orde? Veel hart. gr. voor jullie beiden ook van Ant je Menno Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan W.L.M.E. van Leeuwen Den Haag, 14 mei 1936 den Haag, 14 Mei '36 B.W. Hartelijk dank voor de toegezonden critieken, die ik meteen (en doorgaans met instemming) doorgelezen heb. Je doet me altijd veel pleizier met een dergelijke zending. Komen de zondagsbladen van Het Vad. regelmatig aan? Ik heb voor a.s. Zondag over je ‘Drift en Bezinning’ geschreven. Mijn indrukken van het geheel zijn zeer gemengd, en ik heb een abnormaal lang artikel gemaakt om precies te zeggen, wat ik er voor en tegen vind. In dat stuk vind je dus mijn geheele argumentatie. Persoonlijk nog dit: De conceptie van het geheel lijkt mij fout. Je had een keuze moeten doen tusschen historie en critiek, wat je niet deed. Gevolg is nu, dat je op twee gedachten hinkt. En dat is extra jammer, omdat je ‘middennoot’ uitstekende eigenschappen heeft. Met name de karakteristiek, die je van mij geeft, is zeer geslaagd, al geloof ik, dat je mijn ‘Carnaval’ te hoog en mijn ‘Politicus’ te laag (in verhouding tot het ‘Carnaval’) aanslaat, maar dat doet niets af aan mijn appreciatie voor de geslotenheid van het beeld. Ik weet echter bijna zeker (schrijf me na lezing van mijn artikel vooral eens, of dat zoo is!), dat je de persoonlijke afronding van deze karakteristiek, de psychologische achtergrond in de eerste plaats ook zoo hebt kunnen geven, omdat je mij persoonlijk kent en mijn werken dus kunt relativeeren door mijn leven. Je hebt belangstelling in mij als mensch, en dat komt de qualificatie van mijn boeken ten goede. Ook bij Vestdijk, Du Perron en andere ‘verwanten’ is je instelling m.i. zeer zuiver; Anthonie Donker is ook zeer goed. Maar wat je dan weer over Jany zegt, lijkt mij precies het tegenovergestelde. Je instelling op den mensch is daar geheel verdrongen door onverantwoordelijke hymnen, die dus volstrekt niet kloppen met de andere (beste) stukken van je boek, en dan is je volledigheidsmanie de ergste handicap, vind ik. Hier verval je weer in objectiviteitsdrift die in je andere boeken natuurlijk geheel op zijn plaats is, maar hier beslist veel bedorven heeft. Ik heb me het genoegen niet ontzegd, de critiek van Bolle Ton de Soep tegen je uit te spelen. Deze was weer dik stom, maar je hebt hem wapens in de hand gegeven. Ik hoop echter, dat ik hem in mijn critiek indirect een mep verkocht heb, want in laatste instantie is hij het, die scheef, zoo niet ook ziet. (Wat je over hem zegt, is ook heel goed, maar de rest van de katholieken zijn, daar heeft hij gelijk in, zonder polemische liefde geschreven). Onze persoonlijke betrekkingen zullen wel bestand zijn tegen de critiek, denk ik. Maar schrijf mij in ieder geval, wat je reactie op mijn beschouwing is. Wanneer zijn jullie dezen zomer thuis? Wij blijven n.l. binnenslands, en zouden dus zeer wel een paar dagen kunnen komen. De lust is dik aanwezig! Hart. gr. van ons beiden ook voor Gerda, je Menno Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - N.V. Leidsche Uitgevers-Maatschappij N.V. Leidsche Uitgevers-Maatschappij aan Menno ter Braak Leiden, 23 april 1935 L.U.M. T/C.1 Den WelEdelZeergeleerden Heer Dr. M. ter Braak Pomonaplein 22 Den Haag. Leiden, 23 april 1935 Zeergeleerde Heer, Gaarne zouden wij u raadplegen naar aanleiding van een uitgave die wij bezig zijn te ontwerpen; mocht u ons daartoe a.s. donderdag of vrijdag, 25 of 26 april, kunnen ontvangen, dan zouden wij dit zeer op prijs stellen. Wanneer het u gemakkelijk is, telefonisch nader datum en uur met ons te bepalen, dan kunt u ons des avonds na 6 uur in Den Haag bereiken op no. 775761. Hoogachtend, N.V. Leidsche Uitgevers-Maatschappij J. Tersteeg Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - N.V. Drukkerij en Uitgeverij Leiter-Nypels N.V. Drukkerij en Uitgeverij Leiter-Nypels aan Menno ter Braak (Rotterdam) Maastricht, 16 januari 1931 16-1-'31 Den WelEd.Geb.Heer Menno ten Braak ROTTERDAM Beukelsdijk 143b WelEd.Geb.Heer, Met genoegen ontvingen wij Uw schrijven van 6 dezer, waaruit ons blijkt evenals uit een gelijkluidend schrijven van den Heer Binnendijk, dat het oordeel van den Heer Scholte en Lichtveld niet het oordeel is van de redactie in haar geheel. Ook wij betreuren natuurlijk de fouten welke in dit werk voorkomen, maar wanneer U ons schrijven aan den Heer Scholte gelezen zult hebben, dan vindt U daarin eenige oorzaken, waardoor deze zijn ontstaan en tevens de reden waarom het niet aangaat de schuld daarvan op onze firma resp. den Heer C. Nypels te schuiven. Hoogachtend, N.V. Drukkerij & Uitgeverij Leiter-Nypels C. Nypels Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - K. Lekkerkerker K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak (Den Haag) Utrecht, 25 maart 1937 Beste Menno ter Br., In groote haast schrijf ik je, dat we a.s Zaterdag, op verzoek van Marsman, weer bijeenkomen, 4 uur Parkzicht. Mocht Marsman niet meer in Lunteren zijn, wil je hem dan even berichten, zoo je tenminste zijn adres weet? Vr. gr. K.L. Afschrift: Amsterdam, K. Lekkerkerker. Machineschrift. K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Utrecht, 3 mei 1937 Beste Menno ter Br., De kwestie-Van Wessem is nu eindelijk in zooverre opgelost, dat Binnendijk, Donkersloot en ik sterk vóór zijn toetreding in de commissie zijn. Als jij tegen bent, wat ik niet hoop, meld mij dan even waarom? Met vr.gr. K.L. Afschrift: Amsterdam, K. Lekkerkerker. Brief. Machineschrift. K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Amsterdam, 8 december 1937 Beste t. Br., Vrijdag 17 December om 3 uur hopen we weer bijeen te komen in Parkzicht. Zonder tegenbericht nemen we aan, dat het je schikt. Vr. gr. en tot ziens K.L. Afschrift: Amsterdam, K. Lekkerkerker. Briefkaart. Machineschrift. K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Amsterdam, 27 januari 1938 Waarde Ter Br., Vorig jaar zond ik den heer W.A. Kramers mijn bibliographische aanteekeningen van Slauerhoff over vier jaargangen Propria Cures, met het verzoek ze even na te gaan, daar ik van verschillende bijdragen niet zeker was en de heer Kramers destijds toch in de redactie zitting had. Hij zegde mij toen alle hulp toe, maar liet sedertdien niets van zich hooren. Een laatst verzoek om dan in elk geval mijn notities terug te zenden, liet hij ook onbeantwoord. Ik vrees nu, dat deze teloor zijn gegaan; maar zou je niet even voor mij willen informeeren? Er is groote haast bij, want volgende week hoop ik de getypte gedichten te verzenden. - Hoe luidt Du Perrons adres tegenwoordig? Met vr. gr. K. Lekkerkerker Afschrift: Amsterdam, K. Lekkerkerker. Machineschrift. Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker (Amsterdam) Den Haag, 29 januari 1938 Amice Kramers zal je de notities terugzenden, naar hij mij telefonisch beloofd heeft. Adres Du Perron is voorloopig: Hotel des Galeries p/a dr. Jansen Batavia vr.gr Menno ter Braak [toevoeging van Lekkerkerker:] K.L. had W.A. Kramers, oud-redacteur van Propria Cures, in de zomer van 1937 zijn bibliografische notities betreffende Slauerhoffs medewerking aan het blad toegezonden met het verzoek na te gaan of enkele bijdragen wel van Sl.waren. Origineel: Amsterdam, K. Lekkerkerker. Brief. K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Amsterdam, 7 maart 1938 Waarde Ter Br., De eerstvolgende vergadering der Slauerhoff-commissie is door Greshoff gesteld op 20 Maart, te 11.30 uur, v.m. in ‘Bagatelle’, in Den Haag. Zonder tegenbericht verwachten we je. Met vr.gr. K.L. Afschrift: Amsterdam, K. Lekkerkerker. Briefkaart. Machineschrift. Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker (Amsterdam) Den Haag, 12 maart 1938 Amice Hierbij een verslag van mijn besprekingen met Zijlstra, die ik op verzoek van Greshoff, bij wijze van polsing, inleidde. Zooals je ziet, is Zijlstra zeer geneigd onze bedoelingen te verwezenlijken. De eenige moeilijkheid lijkt mij nog het verschil met Stols, dat echter op te lossen moet zijn. Ik zend een copie van dit verslag aan Greshoff en Binnendijk; het adres van Donkersloot en Van Wessem (de anderen zijn buitenslands, meen ik) bezit ik niet; wellicht wil je hun beide dezen brief ter inzage zenden, om zoo spoedig mogelijk een datum voor de vergadering te kunnen bepalen? v.gr. Menno ter Braak [handgeschreven toevoeging:] Voorlopig vast mijn hulde voor de [uitzoekerij?] van de poëzie! Maar het werk loont de moeite! Origineel: Amsterdam, K. Lekkerkerker. Brief. Machineschrift met handgeschreven toevoeging. Den Haag, 12 Maart 38 (in 3 ex.) Ter kennisneming voor de Slauerhoff-commissie Na het onderhoud van Greshoff met Stols heb ik gisteren, 11 Maart, een uitvoerig gesprek gehad met Zijlstra van Nijgh & van Ditmar. Deze heeft mij overgelegd de tusschen hem en Stols gevoerde correspondentie over ev. overname van de 6 bij Stols verschenen dichtbundels. Stols heeft daarvoor een m.i. exorbitant hooge prijs gevraagd, die volgens Z. geen basis bood voor onderhandelingen. Voorts deelde Z. mij mee, dat hij zich destijds met den broer van Slauerhoff in verbinding heeft gesteld, die hem gezegd had, dat het in de bedoeling van Slauerhoff had gelegen om verder alles bij Nijgh & Van Ditmar uit te geven; waaruit Z. ook tot een zeker moreel recht op het nagelaten werk concludeerde; in hoeverre terecht weet ik niet. Verder heeft Z. mij verklaard bereid te zijn een uniforme editie als door ons gewenscht van de complete werken van Sl. uit te geven binnen verloop van eenige jaren, met mogelijkheid van inteekening op de geheele reeks. Hij was al van plan om Schuim en Asch, dat uitverkocht is, dezen herfst te herdrukken met Butrou Bornier, en is bereid met de voorbereiding van die editie even te wachten tot de Sl.-commissie beslist zal hebben; zoodat deze uitgave ev. een deel kan worden van de uniforme editie. Verder ligt het in zijn bedoeling (aangenomen, dat de overeenkomst tot stand komt), om het volgend jaar Het Verboden Rijk en Het Leven op Aarde in één deel in de reeks te laten verschijnen. Wat de poëzie betreft: Z. verklaart zich bereid, het nagelaten werk nog dezen herfst in de reeks te publiceeren. Verder stelt hij Eldorado en Zeemansgraf, waarvan nog eenige voorraad is, ter beschikking voor hetzelfde doel, en neemt op zich, Clair Obscur en Oost-Azië van de betreffende uitgevers over te nemen. In mijn tegenwoordigheid heeft hij Heyman te Arnhem opgebeld, om hem te vragen, of hij in beginsel tot die overname bereid zou zijn, wat deze bevestigde. Blijft de quaestie Stols, als m.i. de eenige moeilijkheid, die ons van de totstandkoming van de complete editie scheidt. Z. is n.l. niet bereid de drukorder aan Stols te gunnen, omdat hij zich hiertoe, na het volgens hem onzakelijke aanbod van Stols, en ook anderszins niet verplicht voelt. Hij heeft mij echter uitdrukkelijk verklaard, dat hij drukken, èn winst van de 6 bundels in de reeks, die Stols uitgegeven heeft, aan Stols wil overlaten; hij is bereid over de typographische eenheid met hem te overleggen, zoodat de eenheid in de editie toch gehandhaafd blijft. Stols behoudt dan natuurlijk het recht van de 6 bundels voor ev. afzonderlijke uitgaven, voorzoover hij meent, dat dit recht hem toekomt. Verder is Z. bereid het toezicht op de typographische verzorging van de editie over te laten aan een gedelegeerd lid van de commissie. Ik breng deze resultaten van het onderhoud over, en zou er gaarne zoo spoedig mogelijk een vergadering over bijeengeroepen zien. (20 Maart kan ik echter onmogelijk). In verband met het verschijnen van Schuim en Asch en de poëzie ev, nog in den herfst is er haast bij! Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Amsterdam, 16 maart 1938 Waarde Ter Br., De vergadering is vastgesteld op Zondag 3 April (Bagatelle, 11.30 v.m.). We bespreken dan èn de nagelaten gedichten èn de kwestie-Stols. Ik heb afschriften van je brief aan Donkersloot en Van Wessem gezonden. Vr.gr en tot weerziens, K. Lekkerkerker Afschrift: Amsterdam, K. Lekkerkerker. Briefkaart. Machineschrift. K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak (p/a D.A.M. Binnendijk, Amsterdam, gelieve door te zenden s.v.p) Amsterdam, 30 maart 1938 Waarde Ter Br., Nu ik hoor dat jij naar Keuls gaat, lijkt het me niet ondienstig, je nog even mijn standpunt in zake de quaestie-Stols uiteen te zetten, temeer daar in de commissie hieromtrent allerlei misvattingen heerschen. In de eerste plaats wijs ik je op artikel 2 van de auteurswet, waarin o.m. staat, dat geheele of gedeeltelijke overdracht van het auteursrecht niet anders kan geschieden dan door middel van een authentieke of onderhandsche akte. Dergelijke akten heeft Stols niet. Nu beweert hij toch eigenaar te zijn van de auteursrechten van Fleurs de Marécage. Dit recht kunnen we hem dus gemakkelijk betwisten. In de toelichting op artikel 2 lees ik ongeveer dit: ‘Deze overdracht is iets gansch anders dan het verleenen van vergunning om een boek uit te geven. Deze vergunning zou de schrijver daarna nog aan vele andere uitgevers kunnen verleenen. Maar heeft een uitgever eenmaal het auteursrecht verkregen, is werkelijk het auteursrecht geheel of gedeeltelijk overgedragen, dan is de uitgever voortaan uitsluitend bevoegd tot uitgeven, en kan dus de schrijver niet meer aan andere uitgevers vergunning geven.’ Het is duidelijk dat Slauerhoff Stols alleen vergunning gegeven heeft, de bundels te drukken en uit te geven. Deze vergunning moet natuurlijk bij iedere herdruk opnieuw verkregen worden, en de wet spreekt in dit geval niet van de noodzakelijkheid van een akte. De commissie beweert nu, dat Stols geen recht had tot herdruk van ‘Serenade’. Maar Stols heeft notaris Ottema indertijd geschreven, reeds begin Januari 1936 van Slauerhoff zelf die vergunning tot een herdruk te hebben verkregen. Enkele maanden geleden zei ik Stols, dat mondelinge afspraken in de gegeven omstandigheden niet golden, maar hij beweerde zelfs, dat, zoolang hij maar aan zijn verplichtingen voldeed, hij altijd wel mocht herdrukken. Ik betwijfelde dit en betwijfel het nog. Maar terzelfdertijd bleek mij, dat men tegenover Stols veel milder gestemd was, dat een herdruk van ‘Serenade’geen schade kon doen aan de complete uitgave, etc. Ik heb toen niet geaarzeld de proeven na te zien; Stols stelde mij het ultimatum deze, al of niet gecorrigeerd, binnen acht dagen te retourneeren, zoodat ik de commissie in haar geheel er niet in kennen kon. Greshoff schreef mij onlangs, dat ik de uitgave der verzamelde werken hierdoor had onmogelijk gemaakt; maar dit lijkt mij onjuist. Het ‘probleem’ in de heele zaak is nu dit: Zijlstra verplicht Stols, Hijman en De Gemeenschap uitkeeringen te doen, daar hun voorraden nog niet zijn uitgeput; zoo zijn er van ‘Oost-Azië’ nog 300 exemplaren over en Vos vraagt hier f 100,- voor! Volgens mij behoeft Zijlstra in geen geval iets te vergoeden voor ‘Serenade’. De commissie is zelfs al gerechtigd den heelen voorraad van den tweeden druk in beslag te nemen, tenzij Stols een schriftelijke vergunning van Slauerhoff kan toonen. Maar recht op vergoeding der andere voorraden heeft men, dunkt me, wel, tenzij een schrijver gerechtigd is, tegelijkertijd aan meer dan één persoon vergunning te geven tot het uitgeven van hetzelfde boek. Over dit laatste zal wel jurisprudentie bestaan. Met vr. gr en tot spoedig weerziens, K. Lekkerkerker Afschrift: Amsterdam, K. Lekkerkerker. Brief. Machineschrift K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Amsterdam, 23 april 1938 Waarde Ter Br., De slauerhoff-conferentie is vastgesteld op Vrijdag 29 April te 2 uur in Parkzicht alhier. Met vr.gr. t.t. K. Lekkerkerker Afschrift: Amsterdam, K. Lekkerkerker. Briefkaart. Machineschrift K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Amsterdam, 26 april 1938 Waarde Ter Br., Ter wille van Greshoff zullen we niet in Amsterdam, doch in Den Haag bijeenkomen en wel in ‘Bagatelle’ om 3 uur. Ook Zijlstra komt. Met vr.gr. t.t. K. Lekkerkerker Afschrift: Amsterdam, K. Lekkerkerker. Briefkaart. Machineschrift K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Schaerbeek, 10 juli 1938 Waarde Ter Braak, Hierbij onze laatste poging om de commissie tot een andere zienswijze te brengen. Gaarne hadden wij dat je deze kwestie ook eens met Vestdijk besprak. Je zult zien, dat hij geheel aan onze zijde staat, evenals trouwens Du Perron en Hendrik de Vries. Inderdaad woon ik nu in de Rue Dupont en deel een etage met Adriaan van der Veen. Wat ‘Werk’ betreft, Leopold wil het liever als maandblad van 64 blz. en het den ondertitel geven van: De Nieuwe Vrije Bladen. Overigens zijn wij allen enthousiast. De bijdragen stroomen binnen. Zoo is er een uitstekend episch gedicht van Mok, ‘De rattenvanger’ geheeten. Het wordt wel wat, alleen ben ik wat huiverig voor al die Vlamingen. Hartelijke groeten, van huis tot huis zullen we maar zeggen, t.t. K. Lekkerkerker Afschrift: Amsterdam, K. Lekkerkerker. Brief. Machineschrift. K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Schaerbeek, 24 september 1938 Schaerbeek, 24 /9-'38 71 Rue Dupont Waarde Ter Braak, Hierbij een ontwerp voor de nieuwe samenstelling der Verzamelde Gedichten. Een strikt chronologische volgorde is niet te verwezenlijken. Ik heb de gedichten niettemin gedateerd, al ben ik vrijwel nergens zeker. In ieder geval is een vers niet later ontstaan dan het jaartal aangeeft. - We komen 5 November weer bijeen in Parkzicht. Om 4 uur. Meld mij eventuele verhindering tijdig. In dat geval wordt de vergadering een week uitgesteld. Met hart. gr. t.t. K.L. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Schaerbeek, 11 februari 1939 Schaerbeek, 11-2-'39 71 Rue Dupont Waarde Ter Braak, Greshoff bracht de boodschap over! Voor de zooveelste maal heb ik het in mijn functie van secretaris der Slauerhoff-commissie dus weer verbruid. Het is ellendig, ik neem me altijd weer voor mijn leven te verbeteren, maar als ik die stukjes als ‘De Deugd der Ongehoorzaamheid’ lees, verval ik weer in mijn oude fouten. De commissie bestaat uit acht leden (Marsman is weer toegetreden omdat hij een inleiding schrijft), die het allen zeer druk hebben, Van Wessem met zijn trouwerij, Greshoff met zijn verhuizerij en een derde, excuseer me, maar het is een goed Hollandsch woord en een goede Hollandsche gewoonte, met zijn vrijerij. Denk je heusch, dat iets dat ik laat circuleeren prompt na drie weken bij mij terug is? De practijk heeft wel anders geleerd. Het blijft altijd ergens steken en ik heb het circulatie-systeem er dan ook maar aan gegeven. Welke brieven zou ik zooal moeten laten circuleeren? Ik antwoord altijd in mijn functie van secretaris. Gisteren kreeg ik een brief van een anderen doctorandus, een kennis van dien Toledo, van zes kantjes; die was niet voor de poes! Had ik dezen brief met mijn antwoord nu weer moeten laten circuleeren? Aan het ingezonden stuk van Toledo zijn niet minder dan vijf-en-veertig brieven voorafgegaan, handelende over Slauerhoff! Deze heb ik ook alle beantwoord. Je zult nu een indruk krijgen, wat een tijd mij het secretariaat kost. En ik verzeker je dat er verscheidene Slauerhovianen zijn in en buiten den lande. Ze zitten zelfs in China! Kortom, ik hoop dat je mijn incorrectheid dit keer niet al te kwalijk zult nemen. Ik heb impulsief gehandeld, maar ik ben ook zelden zoo woedend geweest. Die Toledo had mij niet tevoren gewaarschuwd en bovendien zond hij mij zijn stuk niet. Ik vind dat nogal laf, afgezien nog van het feit dat zijn stuk alleen door rancune ingegeven is. De kopij der varianten ligt nog steeds bij Van Wessem. Met vriendelijken groet van K. Lekkerkerker Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Schaerbeek, 13 april 1939 Schaerbeek, 13-4-'39 71 Rue Dupont Waarde Ter Braak, De verwijten van den heer Zijlstra raken kant noch wal, vooral dat wat de quaestie Schuim en Asch betreft. Als ik al niet over de geheele linie volslagen illusieloos was, zou ik waarempel nog in opstand komen! Ik beloof plechtig hem niet meer te zullen schrijven; ik zal mij zelfs voortdurend suggereeren, dat hij altijd te goeder trouw is geweest. Edoch, op verzoek van Greshoff moet ik je nog op één ding wijzen. Zelf heb ik het contract niet gelezen, maar de Notaris schreef mij alleen deze zinnen eruit: ‘Deze Verzamelde Werken zullen worden uitgegeven in en uniforme editie an 6 à 8 deelen, waarin zullen worden opgenomen het reeds verschenen werk en het nog ongepubliceerde werk van Jan Slauerhoff. Dit laatste verzameld en gerangschikt door een commissie bestaande uit 8 heeren Roland Holst etc.’ Jullie hebt dit waarschijnlijk over het hoofd gezien, maar dit is juist waar ik over gevallen ben. De commissie, die mij voortdurend voor Zijlstra waarschuwde, zal mij dit moeilijk kwalijk kunnen nemen. Daar ik al vaker dupe ben geweest van de methoden van heeren notarissen en hun rotgenooten, vraag ik mij zelfs af, of Z. jullie dat contract niet heeft voorgelezen... Die 40% lijken mij ook ietwat fabelachtig. Met vr. gr. [onleesbaar] K. Lekkerkerker Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak (Den Haag) Schaerbeek, 24 april 1939 Schaerbeek, 24-4-'39 71 Rue Dupont Waarde Ter Braak, Twaalf van de achttien verhalen, waaruit de bundel waarschijnlijk zal bestaan, zijn nu persklaar. Daar volgens de ervaring van Marsman de verkoop van de losse bundels niet wordt beïnvloed door een uitgaaf in verzameld werk, kunnen wij er ook geen bezwaar tegen hebben om ‘Guadalajara’ in dezen bundel op te nemen, ook al is het nog niet uitverkocht. Greshoff en ik zijn hier in ieder geval sterk voor. Nu had ik graag, dat je even den heer Zijlstra vroeg om een oud ingenaaid exemplaar van ‘Gualadajara’, want ik bezit dit boek niet. Verder heb ik absoluut noodig het door Du Perron verbeterd manuscript van ‘Het Verboden Rijk’ en dat van ‘Het Leven op Aard’, die in des heeren Zijlstra's bezit moeten zijn, mèt twee [woord onleesbaar] ingenaaide exemplaren voor het persklaar maken. Maar dit laatste kan ik misschien beter, als ik weer in Holland kom, van het kantoor van Nijgh & van Ditmar afhalen; er is geen haast bij. Op 2 Mei stuur ik je de persklare kopij, met een aantal verhalen ter lezing die beneden peil zijn. Vr.gr., K.L. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak (Den Haag) Schaerbeek, 2 mei 1939 Schaerbeek, 2/5-'39 71 Rue Dupont Waarde Ter Braak, Vandaag had ik je de persklare kopij van Slauerhoffs novellen willen sturen, zooals ik je verleden week beloofde. Ik wacht echter nog steeds op een ingenaaid exemplaar van ‘Guadalajara’, zoodat ik de kopij tot mijn spijt nog niet geheel heb kunnen afkrijgen. Zou je den heer Zijlstra nog even willen schrijven? Laat hij er de rekening bijdoen. In Brussel kan men niets krijgen en als men iets bestelt, moet men er nog minstens drie weken op wachten. Bij voorbaat dank. Met vr. gr. van K.L. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker (Schaerbeek) Den Haag, 4 mei 1939 Den Haag, 4 Mei '39 Kraaienlaan 36 Amice Lecq Zijlstra heeft mij meegedeeld, dat het verbeterde manuscript van Het Verboden Rijk en Het Leven op Aarde niet in zijn bezit is en nooit geweest is. Waar het dus wel is, weet ik ook niet. Berust het misschien bij de erven Slauerhoff? Inzake Guadelajara heb ik hem gevraagd, wat hij dacht over opname in den bundel novellen. Hij maakt daartegen bezwaar, omdat het boek het tegendeel van uitverkocht is. Wij zullen ons daarbij wel moeten neerleggen, en dus dit verhaal in een laatste deel opnemen. Zend mij dus zoodra je er mee klaar bent de rest van de copie voor het deel novellen bestemd; ik zal dan voor snelle doorzending zorgdragen. m.v.gr. tt. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Origineel: Amsterdam, Erven K. Lekkerkerker. Brief. Machineschrift. K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Schaerbeek, 5 mei 1939 Waarde Ter Br., De manuscripten der romans, althans dat van Het Verboden Rijk, heb ik het laatst op de Forum-tentoonstelling te Utrecht gezien. Ik kom ze nog wel op het spoor, hoop ik. Per gelijke post zend ik je kopij der novellen. De uitgave zou er volgens mij zóó moeten uitzien: Schuim en Asch De Erfgenaam Het Eind van het Lied De laatste Reis van de Nyborg Larrios Such is Life in China Het Lente-Eiland en andere Verhalen 6. Het Lente-Eiland 7. Legende van de Zee Doodsstrijd van den dwazen Oude, in 't s.V. Uit het Leven van Po Sju I Po Sju I en Yuan Sjen bij de Yang Tse *11.Het uitgewischte Handschrift *12.De Verzuimde Liefde De opstand van Guadalajara Verspreide Verhalen *14.De Amphoor *15.De tweede keuze van Paris *16.Cherchez la Femme *17.Dutrou Bornier *18.Laatste verschijning van Camoës De verhalen die ik met een ster merkte, zijn tot dusver alleen in tijdschriften verschenen. Wat Guadalajara betreft, Greshoff heeft er nog eens op aangedrongen, dat dit vooral in dit deel wordt opgenomen, daar het zoowel de ervaring van Marsman als van Stols is, dat de verkoop van afzonderlijke bundels niet beïnvloed wordt door een uitgave van verzameld werk. Dutrou Bornier zou bij een afzonderlijken herdruk van Schuim en Asch daarin worden opgenomen. Maar nu alles in één bundel komt, heeft dit niet alleen geen zin meer, maar lijkt het mij ook minder gewenscht: het zou mijns inziens het ensemble van die eerste afdeeling zeker verstoren. Bij de kopij zul je ook een aantal verhalen vinden, die een herdruk niet waard zijn. Lees ze niet! Alleen zou ik wel je aandacht willen vestigen op ‘Waar de Levensvreugde vandaan komt’ en ‘De Erebos’. Van het eerste schrijft Du Perron in dat concept: ‘Van het grootste belang voor de kennis van Sl. is het verhaal “Waar de L. vandaan komt”, gepubliceerd in Gr. Ned. Hij vond dit verhaal zèlf van veel beteekenis, zegt Antonini, met wien hij er vaak over sprak.’ Ik geloof graag dat het typeerend is voor Slauerhoff, maar het is naar mijn smaak allerwalgelijkst. Ook Greshoff is tegen! Bovendien heeft hij het domineedom al genoeg gekraakt in Such is Life en enkele gedichten. ‘De Erebos’ vond Slauerhoff zelf echter slecht en ‘dubbel’ met ‘De laatste reis van Nyborg’; het is echter beter dan de rest der afgekeurde verhalen. Er moet, dunkt mij, over deze beide verhalen gestemd worden. ‘De Erebos’ staat in Van Wessems Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche Verhalen; ik bezit geen schrijfmachine, anders had ik het overgetypt, maar je zult het wel ergens kunnen krijgen. Als je Greshof ziet, wil je hem dan ook spreken over het al of niet opnemen van een verantwoording (varianten etc.) in de complete gedichten? Onze uitgave zou er niet een worden voor philologen maar een voor poëzieminnaars pur sang. Een verantwoording van onze werkwijze en een opgave der varianten in de bundels zelf geeft den poëzie minnaar een gevoel van wrevel en afkeer. Het is daarom dat althans Roland Holst, Greshoff en ik zoo'n verantwoording in het laatste deel, waarin ook Coen en enkele essays komen, zouden wenschen. Alleen dus Marsmans inleiding en verder niets dan volledige teksten, zonder noten onderaan of achterin (die gekraakt moeten worden!). Wanneer wij het de philologen naar den zin zouden maken, zouden wij ieder leesteeken moeten verantwoorden. Merde, zooals men hier zegt! Laat iemand op deze Slauerhoff-uitgave promoveeren en zoo'n lijst van veranderde leesteekens in zijn dissertatie opnemen! En laat de commissie alleen de allerbelangrijkste varianten bijeenbrengen in het deel Varia. In de inhoudsopgave kan gemakkelijk worden opgegeven het jaartal van publicatie en, indien bekend, dat van ontstaan; verder kan met een sterretje worden aangeduid of een vers alleen in tijdschriften is gepubliceerd en met twee sterretjes of het heelemaal niet is gepubliceerd. Gisteren schreef iemand mij het volgende: ‘Hoe staat het met de Slauerhoff-affaire? Ik hoorde dezer dagen (wschl. van den uitgever Hijman, K.L.) dat de zaak min of meer in een impasse geraakt is door den naijver tusschen de firma's Stols en Nijgh.’ Ik weet er zelf niets van, maar als jij den Heer Zijlstra een zetje kan geven en Greshoff Stols, zou de zaak misschien spoedig opgelost worden. De heele Slauerhoff-affaire heeft verschillende kanten, die mij bijzonder amuseeren. Met vr. gr. van K. Lekkerkerker Afschrift: Amsterdam, Erven K. Lekkerkerker. Brief. Machineschrift K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Schaerbeek, 15 augustus 1939 Schaerbeek, 15-8-'39 71 Rue Dupont Waarde Ter Braak, Een dezer dagen stuurde ik Marsman op zijn verzoek een aantal kritieken en essays over Slauerhoff; ik had echter het In Memoriam-nummer en Van Wessems Slauerhoff-herinneringen niet bij de hand. Zou jij die niet - mèt de inhoudsopgaaf van de verzamelde gedichten die ik je indertijd zond - voor eenigen tijd aan hem willen afstaan? Zijn adres is Chalet de Mont-Plan, Bogève, Hte Savoie. Marsman schijnt de eerste proeven te hebben gekregen; deze wemelen van de zetfouten; hij vroeg indertijd de schoone proeven. Tot nog toe ontving ik alleen de proeven van het eerste deel. Als het in de bedoeling ligt, de drie deelen nog dit jaar te doen verschijnen, moet er wel haast gemaakt worden, in verband met Marsmans inleiding. Liever had ik de heele gezette poëzie tegelijk in huis, om een goed overzicht te krijgen en eventueel aan de opstelling eenige verbeteringen aan te brengen. Ik wacht daarom, om kosten te vermijden, met de opzending van de gecorrigeerde proeven. Greshoff zei mij eens, dat Vasalis met een cahier in de Vrije Bladen uitkwam. Als dit inderdaad zoo is, zou ik dan niet één vers hieruit mogen hebben voor ‘In Aanbouw’? Deze verzameling mag alleen ongepubliceerd werk bevatten en als de redactie met het cahier tot 15 November (1 November verschijnt de almanak) zou willen wachten, kan, dunkt mij, tegen afstaan van een gedicht geen bezwaar bestaan. Vasalis heeft mij indertijd alle medewerking toegezegd, maar zij schijnt in Amerika te zitten, ik kan haar in ieder geval niet bereiken. Het zou ontzettend jammer zijn, wanneer zij in zoo'n representatieve verzameling ontbrak. Met vr. gr. van K. Lekkerkerker Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker (Schaerbeek) Den Haag, 21 augustus 1939 Amice Leqcq Nijgh & Van Ditmar vraagt mij om de proeven van Slauerhoff 1, die in jouw bezit zijn momenteel. Wil je ze omgaand opzenden? Ik heb tevens bij N.&v.D. geïnformeerd, hoe het met de voorbereiding van de heele uitgave (mededeeling aan de pers) staat. - De Slauerhoff-herinneringen bezit ik helaas niet meer. Maar ik zal Leopold vragen een exemplaar naar Bogeve te zenden, als zij er nog een van over hebben, wat ik wel denk. Vasalis heeft nog geen cahier voor de V.Bl. gezonden, maar er wel een op de lange baan beloofd. Vraag haar dus zelf om een gedicht; voor zoover ik weet, is zij nog niet in Amerika, maar te bereiken Vossiusstr. 11, Amsterdam. Mocht zij al weg zijn, dan weet haar vader, dr. H.A. Leenmans, Kraneburgweg 24, Den Haag, zeker waar zij is of zal komen. v.gr.,tt. Menno ter Braak Origineel: Amsterdam, Erven K. Lekkerkerker. Brief. K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak (Den Haag) Schaerbeek, 27 augustus 1939 Schaarbeek, 27-8-'39 71 Rue Dupont Waarde ter Braak, Per gelijke post zend ik de firma via jou de proeven van het eerste deel gedichten. Als je het pak openmaakt, kijk dan vooral op blz. 200, want daar is de zetter humoristisch geweest. Alles zou veel vlotter van stapel loopen, als ik precies wist wat de firma van plan was. Uit de zeer omslachtige en kostbare wijze van zetten, uit het feit dat ik de proeven van de volgende deelen niet krijg en uit het feit dat deze gecorrigeerde proef wordt opgevraagd, maak ik op dat de firma eerst met dit eene deel wil komen - maar hoe kan Marsman zijn inleiding schrijven, zonder de proeven der andere deelen! De firma is voor mij een sfinx. Maar nu ik toch onder curateele sta, zal ik maar doen wat mij gezegd wordt en niet meer vragen, vooral nu met die oorlogsdreiging àlles onzeker is. Met besten groet van Lek P.S. Marsman vroeg me weer het In Memoriamnummer, de Slauerhoff-herinneringen en vooral een ex. van de inhoudsopgaaf. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker (Brussel) Zutphen, 9 september 1939 Zutfen, 9 September 1939 Aan de leden van de Slauerhoff-Commissie De heer Zijlstra heeft mij gisteren opgebeld, om mij mee te deelen, dat het hem, na informatie bij verschillende boekhandels, zeer ongewenscht voorkwam, onder dezen abnormalen toestand in den herfst van dit jaar voor den dag te komen met de twee eerste deelen van de complete werken van Slauerhoff, aangezien de belangstelling voorshand nihil is. Hij hoopt, dat de stemming tegen het voorjaar zoo verbeterd zal zijn, dat de uitgave zonder te veel risico mogelijk is. Ik meende deze mededeeling voor kennisgeving te moeten aannemen, aangezien onzerzijds toch niets kan worden gedaan om de belangstelling te vergrooten, zoolang de toestand blijft als hij nu is. Inmiddels deed de heer Zijlstra mij de reisexemplaren toekomen, die gereed lagen. Zij zijn ontworpen door Van Krimpen en maken een uitstekenden indruk. Van uitstel zal dus in geen geval afstel komen, aangezien de voorbereidingen reeds ver gevorderd blijken te zijn. m.v.gr. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker Den Haag, 30 januari 1940 Aan de leden van de Slauerhoff-Commissie Gisteren heb ik een bespreking met den heer Zijlstra gehad, waarin de laatste details van de Slauerhoff-uitgave zijn besproken. Ik heb daarop via het A.N.P. een communiqué doen verspreiden, dat in de dagbladpers zal verschijnen en dat ik hierbij in afschrift insluit. De geheele editie verschijnt dus nog dit jaar. De heer Zijlstra vroeg mij, of het niet wenschelijk was, dat ook de drie deelen proza van een inleiding werden voorzien, ongeveer van dezelfde lengte als die van Marsman voor de poëzie. Eigenlijk lijkt mij daarvoor alles te zeggen, zoowel om de zaak zelf als vanwege de symmetrie. Zou ik hierover de meening der leden mogen vernemen? En tevens, wien men daarvoor dan in aanmerking zou willen laten komen. Verder vroeg de heer Zijlstra, of er niet een kolophon in het eerste deel (of in alle deelen) moest worden opgenomen, waarin vermeld wordt, dat de Sl.-commissie de uitgave verantwoordt en dat de tekst verzorgd is door K. Lekkerkerker. Hij wilde graag, dat de namen van de commissieleden daarbij ook werden vermeld. Bij nadere overweging lijkt mij dit laatste overbodig, aangezien Lekkerkerker al het werk heeft gedaan en zijn naam aan deze uitgave behoort te worden verbonden. Ook daarover graag advies. Door De Bijenkorf is mij meegedeeld, dat zij in de lente, dus bij het verschijnen van de eerste drie deelen, een Slauerhoff-expositie wil organiseeren. Ik heb dat plan natuurlijk zeer toegejuicht en de directie verzocht zich met verschillende leden in verbinding te stellen. Mag ik U verzoeken, dezen brief met spoed te laten circuleeren en de adviezen op een afzonderlijk papier toe te voegen? Volgorde: Binnedijk, Roland Holst, Donkersloot, Van Wessem, Lekkerkerker, terug aan Ter Braak. Menno ter Braak Origineel: Amsterdam, Erven K. Lekkerkerker. Brief. Machineschrift K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak (Den Haag) Brussel, 9 februari 1940 Brussel, 9-2-'40 74 John Waterloo Wilsonstr. Waarde Ter Braak, Gisterenavond belde ik je zuster op, om te vragen of er geen mogelijkheid bestond, het materiaal voor de Slauerhoff-expositie mee te geven met den diplomatieken koerier. Op het gezantschap bleek me dat dit alleen ging door tusschenkomst van het ministerie van buitenlandsche zaken. Ik zend nu een en ander maar per aangeteekende post, in de hoop dat er niets wegraakt. Vanmorgen vernam ik van Varangot, hoe slordig De Bijenkorf indertijd met de manuscripten van Karel van de Woestijne is omgesprongen. Wil je hun nu nog eens extra zeggen, dat ze een oogje in het zeil houden, want dat er kapers op de kust zijn? Voor Slauerhoff-handschriften worden enorme prijzen betaald! Een beduimelde eerste druk van ‘Archipel’ met een briefje van Slau aan Van den Bergh stond laatst voor f 40,- gecatalogiseerd! De afspraak dat Broese deze expositie het eerst zou krijgen, zijn jullie blijkbaar vergeten. Hij opent nu 12 Maart. Met vriendelijken groet van K.L. Afschrift: Amsterdam, Erven K. Lekkerkerker. Briefkaart. Machineschrift. Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker (Brussel) 11 februari 1940 11 Fevr. 1940 Amice L. Ook ik ontving de brief van Varangot over de Bijenkorf. Ik zal naar aanleiding daarvan aan de leidster van de afdeeling schrijven, dat zij alleen tot expositie mag overgaan, als 1. alles wat waarde heeft of uniek is onder of achter glas wordt tentoongesteld en dat 2. voortdurend toezicht op de collectie moet worden gehouden. Meer kunnen wij m.i. niet doen. Ik zal zelf zoo nu en dan wel eens gaan kijken, of daaraan de hand wordt gehouden. Wat de verzending betreft: zou je niet - op kosten van De Bijenkorf natuurlijk - zelf de documenten kunnen brengen? Het is maar een idee van me, en ik weet niet, of je er tijd of gelegenheid voor hebt, maar deze methode zou de veiligste zijn. De Bijenkorf zal je dat stellig willen vergoeden. Ik heb verder naar aanleiding van je aanteekening op mijn ‘rondschrijven’ aan de commissie nog eens aan Zijlstra geschreven, dat jou alle revisie moet worden gezonden, omdat wij den tekst anders niet verantwoord achten. In den colophon komt nu te staan, dat de commissie verantwoordelijk is voor den inhoud en dat jij den tekst verzorgd hebt. Een dergelijke aanteekening komt je toch werkelijk wel toe voor de vele arbeid, die je je voor deze uitgave hebt getroost. Ik ben ook voor de uitgave van een zevende supplementdeeltje met curiosa, critische fragmenten en varianten plus commentaar. Het proza zou m.i. het beste in drie deelen kunnen worden ondergebracht als volgt: I Het Verboden Rijk, Coen, II Het Leven op Aarde, Guadelajara, III Novellen. Weliswaar komen dan de twee China-romans niet in één deel, maar de proporties zijn beter. Ingevolge de beslissing van de Comm. verzocht ik Du Perron een inleiding voor het proza te schrijven, hetgeen hij aangenomen heeft. Hij zou echter graag van jou weten 1. wat er precies in komt en 2. of ( en zoo ja, wat precies) alles al bij Nijgh & Van Ditmar is. Sommige dingen uit Elsevier kent hij niet. Zijn adres is: Laan van Meerdervoort 835, Den Haag. Wil je je met hem in verbinding zetten? v.gr.tt. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Origineel: Amsterdam, Erven K. Lekkerkerker. Brief. Machineschrift. K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Brussel, 15 februari 1940 Brussel, 15-2-1940 74 John Waterloo Wilsonstraat Waarde Ter Braak, In het geheel stuurde ik vier pakken aangeteekend naar den Bijenkorf. Echter ontving ik nog geen bericht van goede en volledige ontvangst. Zelf naar Den Haag komen was het beste geweest, maar ik zou daar een geheelen dag aan hebben moeten opofferen. En ik heb weinig vrije tijd tegenwoordig, daar ik met die onzekere toestanden onlangs in betrekking ben gegaan. Voor een supplement voel ik nog altijd veel; ik had gedacht daarin ook een uitvoerige verantwoording op te nemen, die onze uitgave tegen de aanvallen van litteratuurhistorici èn dichters ik zou haast zeggen beschermt. Achter in de bundels zelf vind ik zoo'n verantwoording met varianten etc. zeer onsympathiek en een korte verantwoording keur ik ten sterkste af. De eenige oplossing zou deze zijn: deze uitvoerige verantwoording tegelijk met de verschijning van het eerste deel aankondigen òf in het prospectus òf per communiqué, en dan tegelijk in het kort aangeven, waarom wij in een geval als Slauerhoff het niet wenschelijk achtten een diplomatische tekstuitgave te brengen. Ik ontving zooeven een proef van het prospectus. De heer Z. schrijft me, dat we er nog wel wat aan mogen veranderen, maar niet veel omdat hij verder liever niet aan de typografie wil tornen. Hierbij gaat deze proef. Mag ik je verzoeken haar per keerende post aan N. & Van D. terug te zenden? Met mijn aanmerkingen zul je wel accoord gaan. Op het prospectus gaat het dus niet meer. Een communiqué, tegelijk te publiceeren met de verzending der recensie-exemplaren van het eerste deel, lijkt mij dus de eenige oplossing. Doen we dit niet, dan vrees ik dat onze uitgave door zekere doctorandi in de letteren zal worden geboycot. Er is me trouwens zoo iets al in het vooruitzicht gesteld. De diverse punten voor zoo'n communiqué kan ik je wel opgeven, ik discussieerde met enkele litteratuurhistorici per brief en weet dus waar men ons probeert aan te vallen. Het grootste voordeel van mijn voorstel ligt hierin dat de critici onze uitgave niet kunnen verwerpen, zoolang zij deze uitvoerige verantwoording à la Van Eyck niet kennen! Denk er eens over na. Du Perron schrijf ik vandaag of morgen nog. De proeven stroomen binnen... Met vr. gr. van Lekkerkerker Afschrift: Amsterdam, Erven K. Lekkerkerker. Brief. Machineschrift. Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker (Brussel) Den Haag, 19 februari 1940 19 Febr. 1940 Amice Leqc Van De Bijenkorf ontving ik bericht, dat er bij de V.d.W niets is weggeraakt behalve een onbeteekenend dingetje. Soit; ik heb geen lust dat nu nog eens te gaan uitzoeken. In ieder geval heeft men mij zwart op wit beloofd, dat de dingen van waarde achter en onder glas zullen worden geëxposeerd. De verantwoording van den tekst, waarover je in je brief van 15 dezer spreekt, kan inderdaad het best in een afzonderlijk deel geschieden; misschien met critische fragmenten en curiosa samen. Ik neem aan, dat de heeren litteratuurhistorici wel zullen willen wachten, tot dat deel verschenen is. De proef van het prospectus heb ik direct naar N.& v.D. doorgezonden. Een andere quaestie: het proza, dat nu spoedig ook aan de beurt komt. De nooit gebundelde of nooit gepubliceerde verhalen moeten m.i. zoo spoedig mogelijk bij de Commissie circuleeren. Bevatte de zending, die je mij in Mei van verleden jaar deed toekomen, alles wat er is? Ik zond toen voorloopig het geheele pakket naar N.& vD., omdat het toen nog niet direct aan de orde leek, maar heb het nu teruggevraagd voor de rondzending. Ook Du Perron, die nu weer bij de hand is, kan daarover wellicht nog belangrijke inlichtingen verstrekken. m.b.gr. Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Origineel: Amsterdam, Erven K. Lekkerkerker. Brief. Machineschrift K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Brussel, 20 februari 1940 Brussel, 20-2-1940 74 John Waterloo Wilsonstraat Waarde Ter Braak, Bij de zending van verleden jaar Mei heb ik een aantal verhalen gevoegd, die mijns inziens zelfs niet behoeven te circuleeren. Het zijn ‘Het Paarlensnoer’, ‘Kolibries’, ‘Escale’ en ‘De dubbele Vergissing’. Wel moeten circuleeren: ‘De cognacflesch en het Bed van de Keizerin’, ‘Waar de Levensvreugde vandaan komt’ en ‘Erebos’. Dit laatste verhaal staat in den bundel van Van Wessem - ik veronderstelde dat iedereen dien heeft, waarom ik hem niet bij genoemde zending deed. Intusschen ben ik tegen. Volgens mij zou de bundel novellen er zoo het mooist uitzien: I. Schuim en Asch, II. Het Lente-Eiland (2e dr.), vermeerderd met ‘Het uitgewischte Handschrift’ en ‘De Verzuimde Liefde’ en III. Verspreide Verhalen (‘De Amphoor’, ‘De tweede Keuze van Paris’, ‘Cherchez la Femme’, ‘Dutrou Bornier’ en ‘Laatste Verschijning van Camoës’). Wordt b.v. ‘Levensvreugde’ toch opgenomen (Du Perron was indertijd vóór), dan had ik graag aangegeven waar ergens. Ook vind ik het absoluut beter, dat, ‘Dutrou Bornier’, welk verhaal in den afzonderlijken herdruk van Schuim en Asch zou worden opgenomen, in den verzamelbundel in de laatste afdeeling wordt ondergebracht. De zending van Mei bevatte dus alle verhalen van Slauerhoff, op ‘Erebos’na. Begin volgende week kan ik Nijgh & Van Ditmar de revisie van het eerste deel poëzie terugsturen. Ik ga alles nog eens grondig na met de beschikbare manuscripten; het kost me daarom nogal wat tijd. Ook ontving ik proef van de reeds gebundelde verhalen. Intusschen veel dank voor je bemoeiingen in zake de Sl.-tentoonstelling. Met besten groet, K. Lekkerkerker Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker (Brussel) Den Haag, 12 maart 1940 Den Haag. 12 Maart '40 Kraaienlaan 36 Amice Lecq Vandaag kreeg ik een brief van Zijlstra, waarin hij mij schrijft, dat je nog een tweede revisie wilt hebben en dat hij vreest, dat daardoor de verschijning der eerste deelen vertraagd zal worden. Ik heb hem nu geantwoord, dat het enerzijds uiteraard onwenschelijk is, dat door ons toedoen de verschijning wordt vertraagd, maar dat anderzijds de correctie in een geval als dit met groote nauwkeurigheid moet geschieden. Ik zou nu willen voorstellen, dat Du Perron de tweede revisie doet, aangezien hij toch hier in de buurt zit en bovendien naast jou degene is, die het werk van Sl. door en door kent. De fouten heb jij er toch al uitgehaald; het komt alleen nog aan op een laatste ‘overblik’. Lijkt je dit niet een geschikt idee? Jij kunt je dan ook volkomen verantwoord voelen, want het spreekt vanzelf, dat Du Perron, mocht hij iets ontdekken, waar hij het niet mee eens is, niets zal veranderen zonder jouw voorkennis. Ik denk echter, dat daarvan bij een tweede revisie al geen sprake meer zal zijn. m.v.gr. Menno ter Braak Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak (Den Haag) Brussel, 15 maart 1940 Brussel, 15-3-1940 74 John Waterloo Wilsonstraat Waarde ter Braak, Inderdaad heb ik die revisie van het eerste deel wel wat lang in huis gehad. Maar ik heb de eerste proef verleden jaar zomer gekregen, terwijl ik een logé had. Ik heb toen blijkbaar mijn aandacht niet voldoende bij het werk kunnen houden. Een uitstekend idee vind ik het overigens, als Du Perron de teksten nog eens zou willen overlezen. Maar... een tweede revisie kan ik in één avond doen! Proef van het tweede deel kreeg ik nog niet. Deze zal vermoedelijk vlugger gecorrigeerd zijn en ik zal hiervoor niet meer dan één revisie behoeven. Met vr. gr. van K. Lekkerkerker P.S. Hoekstra vroeg per expresse een paar gedichten van Slauerhoff voor het tweede nummer van ‘Criterium’, dat uitsluitend werk van veteranen zal bevatten. Ze geven zich daarmee, na een toch al niet zoo overweldigende inzet, wel een brevet van onvermogen, wil het me voorkomen, maar dat is mijn zaak niet. Daar er veel haast bij was en ze ook werk hebben van Roland Holst, Marsman, Engelman, Van Vriesland, Campert etc., heb ik hem die verzen gestuurd, hopend dat de anderen er accoord mee zullen gaan. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak (Den Haag) Brussel, 26 maart 1940 Brussel, 26-3-1940 74 John Waterloo Wilsonstraat Waarde Ter Braak, Neem me niet kwalijk, maar ik slaap de laatste nachten slecht vanwege het feit dat ik nu geen tweede revisie van het eerste deel krijg. Ik erken dat ik lastig ben, maar zou Du Perron mij de zaak niet even kunnen doorzenden? Langer dan één avond houd ik deze proef niet in huis. Het 2e en 3e deel zijn inmiddels in eerste proef gearriveerd. Met het 2e deel ben ik 3 of 4 April klaar. Eén revisie is voldoende, zoodat de beide eerste deelen nog gemakkelijk in April kunnen verschijnen. Je zou me een zeer groot plezier doen, door den heer Zijlstra op de noodzakelijkheid van een 2e revisie door mij te wijzen. Tenzij Du Perron een en ander al ontvangen en teruggezonden heeft en de zaak bij Nijgh & Van Ditmar wordt afgedrukt. Met vr. gr. van K. Lekkerkerker [hand van Ter Braak:] beantwoord 3 April 40 Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker (Brussel) Den Haag, 3 april 1940 Amice Tot op heden heb ik nog geen revisie van Zijlstra gekregen. Het schijnt, dat Van Krimpen nog aan de typographie doktert. Ik zal, na ontvangst, de zaak aan Du Perron doorzenden, maar ook hem zal ik (wat de twee eerste deelen betreft) tot spoed moeten aansporen, aangezien die deelen nog in April moeten verschijnen. Is het dan absoluut noodig, dat die revisie nog eens naar Brussel gaat? Mocht Du Perron enige afwijkende opvatting hebben: ja, dan is het natuurlijk iets anders. Maar hij kan toch nauwkeurig nagaan, of men de door jou aangebrachte verbeteringen ook inderdaad heeft gerealiseerd. Hij is n.l, op dat punt zeer nauwkeurig. Enfin, ik heb nog niets, dus kan uit eigen aanschouwing nog niet oordeelen. m.b.gr. Menno ter Braak Origineel: Amsterdam, Erven K. Lekkerkerker. Brief. Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker Den Haag, 7 april 1940 7 April 1940 Aan de leden v.d. Slauerhoff-Commissie Hierbij aangeteekend het novellistisch proza van Slauerhoff, voorzoover niet in boekvorm verschenen, en een rapport van E. Du Perron over deze stukken. Ik heb hem dit gevraagd, omdat hij het best op de hoogte is van Slauerhoffs bedoelingen met dit werk. Verder sluit ik in de meening van Roland Holst over dit rapport, waar ik voor mij mee accoord ga. Het lijkt mij inderdaad onmogelijk in deze nagelaten novellen te gaan schiften, en m.i. moeten ze compleet worden gepubliceerd. Anders moet men het over twintig jaar toch weer eens doen, om der wille van de volledigheid. Ik verzoek den leden van hun meening blijk te willen geven. Bijzondere opmerkingen: als de genitief-s in de poëzie al is veranderd, ben ik er voor, dat deze vorm ook in het proza wordt gehandhaafd, vanwege de uniformiteit. Over het verhaal van Rudolf de Mepsche is mij niets bekend. Kan iemand daarover inlichtingen verstrekken? Bestaan er inderdaad geen fragmenten van het verhaal uit den Russ.Jap.oorlog? Ik dacht van niet, maar weet het niet zeker. Voor de door Du Perron aangegeven volgorde voel ik niet veel. Het lijkt mij veel beter het novellistisch proza in één deel te vereenigen, in een ander deel Het Verboden Rijk met Coen en in een derde deel Het Leven op Aarde met Guadelajara te combineeren. Natuurlijk is er voor de indeling Du Perron een en ander te zeggen, maar het komt mij voor, dat de omvang der deelen dan zeer ongelijk zal worden. Ook hierover graag opinies. Als er werkelijk maar heel weinig is, dat zich voor herdrukken leent, zou ik wel voor voelen eenige critische stukken in deze deelen op te nemen; anders is het beter er een afzonderlijk supplement van te maken, waarin b.v. ook de verantwoording van den tekst door Lekkerkerker zou kunnen worden opgenomen. Het lijkt mij juist, de Laatste Ontmoeting van Camoes achter Het Verboden Rijk te plaatsen. Ik verzoek dit pakket aangeteekend rond te zenden in deze volgorde: Van Wessem, Binnendijk, Donkersloot, Lekkerkerker, Ter Braak. m.b.gr. Menno ter Braak Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker (Brussel) Den Haag, 13 april 1940 Den Haag, 13 April 40 Kraaienlaan 36 Amice L. Per aangeteekende post zend ik je door Du Perron van eenige aanteekeningen voorziene proeven van het eerste Slauerhoff-deel terug. Uit een en ander zal blijken, dat hij voor je tekstverzorging alle respect heeft, maar dat hij tegelijkertijd zeer ernstige bezwaren heeft tegen je indeeling, die volgens hem willekeurig is en in strijd met de bedoelingen van Slauerhoff. Deze bezwaren zijn van zoo principieelen aard, dat hij, als de indeeling gehandhaafd blijft, zich van de geheele editie wenscht te distantieeren, d.w.z. zich de vrijheid voorbehouden er tegen te schrijven en dus ook niet de inleiding tot het proza op zich wil nemen. Geheel afgezien van de vraag, wie gelijk heeft: ik moet dit standpunt eerbiedigen. Als iemand een editie niet goedkeurt, kan hij er niet aan meewerken, en moet hij de volle vrijheid hebben haar te critiseeren. Maar een andere quaestie is, dat ik dezen gang van zaken uiterst betreurenswaardig zou vinden, en dat het welslagen van de uitgave er gevaar door loopt. Ik meen dus, dat het de taak van de Commissie is, te trachten deze tegenstellingen te verzoenen. De uitgave aan het publiek voorleggen met de wetenschap, dat onmiddellijk daarna een van Slauerhoffs intimi haar scherp zal aanvallen, kunnen wij m.i. onmogelijk verantwoorden. Overigens lijken mij de verschillen niet onoverbrugbaar, maar het is zaak, dat in dit stadium snel gehandeld wordt en geen tijd vermorst met correspondentie. Ik zou dan ook willen voorstellen, dat Du Perron en jij met mij als arbiter erbij de volgende week in Den Haag samenkomen om de volgorde-quaestie te bespreken; ook dan zal er helaas vertraging ontstaan, maar beter een vertraagde editie dan een aanvechtbare. A.s. Zaterdag 20 april is Du Perron in Den Haag; misschien is het mogelijk dien dag bijeen te komen. M.i. moet de Slauerhoff-Commissie voor deze reis van jou uit Brussel de kosten dragen. Wil je mij even omgaand antwoorden? De zaak lijkt mij zeer urgent! m.v.gr. Menno ter Braak Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak (Den Haag) Brussel, 14 april 1940 Brussel, 14-4-1940 74 John Waterloo Wilsonstraat Waarde Ter Br., Zaterdagmorgen 20 April hoop ik naar Den Haag te komen. Ik maak er dan een weekend van en blijf tot Maandagochtend bijvoorbeeld in Amsterdam. De proeven ontving ik nog niet, ik ben natuurlijk zeer benieuwd. Zou Du Perron het exemplaar van ‘Archipel’, 2e druk., voorzien van zijn aanteekeningen, dat op de tentoonstelling moet hebben gelegen, willen meebrengen? En tevens ‘Het Verboden Rijk’ met zijn aanteekeningen? Tot Zaterdag, als de politieke constellatie het niet verhindert. Met vr. gr. K. Lekkerkerker Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker ( Brussel) Den Haag, 16 april 1940 Amice L. Uitstekend. Laten wij afspreken, dat je ± 2 uur ten mijnent komt; wij hebben dan den heelen middag om den boel door elkaar te gooien en weer op te stellen als het noodig is. Inmiddels zul je de proeven wel ontvangen hebben. De enigszins polemische vorm van de aanteekeningen van Du Perron behoef je niet als onaangenaamheden te beschouwen; hij was enigszins geprikkeld over de ‘tusschenkoppen’ en maakte die notities zonder de bedoeling er een rapport van te maken. In ieder geval is hij bezield met de beste bedoelingen: n.l. om deze editie zoo onaanvechtbaar mogelijk te maken. Zonder tegenbericht jouwerzijds reken ik dus op je komst. Je blijft dan zeker bij ons eten? m.v.gr. Menno ter Braak Origineel: Amsterdam, Erven K. Lekkerkerker. Brief. K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak (Den Haag) Amsterdam, 22 april 1940 Amsterdam, 22-4-1940 Prinsengracht 1101 Waarde Ter Braak, Ik ben plotseling verhinderd om Dinsdagmiddag te komen. Zou de bijeenkomst daarom niet kunnen worden uitgesteld tot Donderdagmiddag? Du Perron kan een en ander dan meer op zijn gemak doen, dat is tenminste een voordeel. In het geval het natuurlijk schikt. Hoor ik niets, dan kom ik dus Donderdagmiddag, om zoowat 2 uur. Met vr. gr., K. Lekkerkerker z.o.z P.S. Schikt het niet en zou ik toch morgen moeten komen, bel Binnendijk dan even op; die kan de boodschap dan wel weer mij doorgeven, als je hem mijn adres opgeeft. Ik ben tot morgen 12 uur op bovengemeld adres te bereiken. L. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker (Amsterdam) Den Haag, 23 april 1940 Amice Lecq Wij rekenen erop, dat je Donderdag middag ± 2 uur hier bent. Volgens Du Perron is er aan het tweede deel zeer veel minder werk, dus dat is bemoedigend. Tot mijn spijt kan ik je ditmaal niet vragen te blijven eten, aangezien wij nog iemand aan tafel hebben; deze tafel is vrij klein, helaas. Zijlstra belde mij vanmorgen op en vroeg mij, of hij zoo spoedig mogelijk ook nog de eerste proeven van 1 kon krijgen om het geheel nog even door te laten nemen. Wil je hem die even omgaand sturen uit Amsterdam? N. & v.D., Wijnhaven 113, Rotterdam. In overleg met Du Perron heb ik de opdracht bij [‘tarius’] tijds maar weer geschrapt. Ik voel toch weinig voor al die opdrachten, en de Commissie was er ook tegen. Ze zijn overbodig en kunnen evengoed vervallen. Tot Donderdag dus. v. gr. tt. Menno ter Braak [postscriptum op envelop:] Weet je ook, waar het Nov. Proza op dit ogenblik is? Ik [..?] het bij Van Wessem, maar zou de circulatie graag wat verspoedigen. Heb jij het al verkregen? Zoo neen, dan moet het bij Donkersloot of Binnendijk zijn). Origineel: Amsterdam, Erven K. Lekkerkerker. Brief. K. Lekkerkerker aan Menno ter Braak Middelburg, 26 april 1940 Middelburg, 26 April 1940 Waarde Ter Braak, We zijn overeengekomen om de niet uit te spreken e in gevallen als ‘van de’ orkaan' te schrappen. Als we consequent zouden zijn, moet deze e in dergelijke omstandigheden ook voor vrouwelijke woorden worden geschrapt. En eigenlijk ook in gevallen als ‘z’ is dood'. Onzinnig is het, de e voor vrouwelijke woorden te laten staan en voor mannelijke niet. Vinden jullie mijn schrijfwijze schoolmeesterachtig, ik vind die van jullie bepaald leelijk (‘hij stak haar in d'arm’ b.v.!). En eigenlijk nog veel schoolmeesterachtiger, want je moet vrouwelijke en mannelijke woorden over één kam scheren. Ik informeerde hier en daar bij tekstverzorgers min of meer van beroep, die mij op het leelijke van een tekstbeeld met zooveel apostrophen attent maakten. Ik vind: poëzielezers zijn ten slotte geen kinderen; ze zien vanzelf wel waar ze die e moeten inslikken en waar niet. Dus ook geen trema's gebruiken. Verder ben ik in een paar gevallen tegen een al te consequent doorvoeren van de geslachtsregels van De Vries en Te Winkel, en wel daar waar het de muziek van het vers schaadt. In ‘Aan een Maagd’ (Soleares) b.v. zijn ‘je rust’, ‘gekust’ en ‘de lust’ duidelijk dubbelrijmen. In twee gevallen heb ik hier ‘de' lust’ geschreven. Jullie zoudt willen ‘den lust’. Het zou vervelend zijn al die ‘d'’ 's weer in ‘de'’ 's te gaan veranderen, maar als tekstverzorger - met zooveel nadruk in den colophon vermeld - heb ik het er wel voor over. Gaarne hoorde ik over deze aangelegenheid nog een woordje. Zaterdag hoop ik weer in Brussel te zijn. Met vr. gr., K. Lekkerkerker [hand van Ter Braak:] beantwoord door Du Perron 24 April Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan K. Lekkerkerker (Brussel) [Den Haag], 9 mei 1940 Beste Lecq hierbij de proeven van 1; in de door ons vastgestelde volgorde. Alleen de ondertitels moeten nu nog komen. Wil je het geheel snel doornemen en zoo spoedig mogelijk terugzenden? Direct aan N.& v.Ditmar, dat is het gemakkelijkst. Ik verbeterde enkele kleinigheden, die ik bij een vluchtige lezing opmerkte. Zend vooral ook de volgordelijst mee terug! vrgr. Menno ter Braak Origineel: Amsterdam, Erven K. Lekkerkerker. Brief. Briefwisseling Menno ter Braak - H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij aan Menno ter Braak Den Haag, 9 mei 1935 9 Mei 1935. Den Weled.zeergel.Heer Dr. M. ter Braak Pomonaplein 22 DEN HAAG Zeer geachte heer Ter Braak, Tot mijn spijt kan ik U aan een goed portret van Ortega y Gasset niet helpen. Wij hadden gaarne voor ons nieuwe boek een goede afbeelding van hem gehad, maar brieven aan Ortega y Gasset blijven gewoonlijk onbeantwoord en het is Dr. Brouwer, den vertaler van het boek, niet mogelijk geweest een portret van den schrijver los te krijgen. Ortega y Gasset is niet alleen een groot Europeeër, maar ook een echte Spanjaard. Zodra wij omtrent zijn komst hier iets naders vernemen, zal ik U onmiddellijk berichten. Met beleefde groeten en hoogachting, N.V. H.P. Leopold's U.M. Leopold Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij aan Menno ter Braak Den Haag, 8 april 1937 8-4-1937. L/W. Den Weled.zeergel.Heer Dr. Menno ter Braak Kraaienlaan 36 DEN HAAG. Zeer geachte heer Ter Braak, De redactie van de Vrije Bladen verzoekt ons U te willen berichten, dat zij bereid is Uw manuscript over Multatuli in de Vrije Bladen op te nemen en wel op de volgende voorwaarden: 1.Het auteursrecht van vorengenoemd manuscript wordt door U aan ons, als uitgeefster van de Vrije Bladen, afgestaan. 2.Bij verschijning van Uw manuscript in de Vrije Bladen zult U als honorarium voor den eersten druk f.25.- en 8 gratis exemplaren van het desbetreffend nummer ontvangen, terwijl wij U van de luxe-editie 6 exemplaren ter beschikking zullen stellen. 3.Voor iederen herdruk zult U bij verschijning f.35.- en 6 gratis exemplaren ontvangen. 4.Het onder 1 genoemde auteursrecht keert tot U terug, indien 18 maanden na verschijning van Uw manuscript in de Vrije Bladen of 18 maanden na verschijning van den laatsten herdruk geen nadere overeenkomst is gesloten. Wij verzoeken U beleefd ons op ingesloten formulier te willen berichten, dat U met bovenstaande voorwaarden accoord gaat. Met vriendelijke groeten en hoogachting, H.P. LEOPOLD'S U.M.N.V. Leopold Bijlage. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij aan Menno ter Braak Den Haag, 24 december 1937 Den Haag, 24-12-1937. W. Den Weled.zeergel.Heer Dr. Menno ter Braak Kraaienlaan 36 DEN HAAG. Zeer geachte heer Ter Braak, De redactie van de Vrije Bladen verzoekt ons U te willen berichten, dat zij bereid is Uw manuscript ‘De Augustijner Monnik en zijn trouwe Duivel’ in de Vrije Bladen op te nemen en wel op de volgende voorwaarden: 1.Het auteursrecht van vorengenoemd manuscript wordt door U aan ons, als uitgeefster van de Vrije Bladen, afgestaan. 2.Bij verschijning van Uw manuscript in de Vrije Bladen zult U als honorarium voor den eersten druk f.25.- (vijf en twintig gulden) en tien gratis exemplaren van het desbetreffend nummer ontvangen. 3.Voor iederen herdruk zult U bij verschijning f.35.-(vijf en dertig gulden) en zes gratis exemplaren ontvangen. 4.Het onder 1 genoemde auteursrecht keert tot U terug, indien 18 maanden na verschijning van Uw manuscript in de Vrije Bladen of 18 maanden na verschijning van den laatsten herdruk geen nadere overeenkomst is gesloten. Wij verzoeken U beleefd ons op ingesloten formulier te willen berichten, dat U met bovenstaande voorwaarden accoord gaat. Met vriendelijke groeten en hoogachting, p/o H.P. LEOPOLD'S U.M.N.V. H. de Wal Bijlage. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij aan Menno ter Braak Den Haag, 27 december 1938 's-Gravenhage, 27/12'38. MrL/Z. Aan den WelEd.Zeer Gel.Heer Dr. Menno ter Braak, Kraaienlaan 36, 's-GRAVENHAGE Mijnheer, Voor de goede orde bevestigen wij hiermede onze verschillende besprekingen van de laatste weken, waarbij wij zijn overeengekomen, dat U van 1 Januari 1939 af het redacteurschap van ‘De Vrije Bladen’ op U zult nemen, voorloopig voor den tijd van een jaar, en met dien verstande, dat deze periode telkens stilzwijgend met een jaar wordt verlengd, zoolang U ons of wij U niet tenminste zes weken voor het einde van het jaar onder opgaaf van redenen hebben meegedeeld, dat U of wij dit redacteurschap wenschen te beëindigen. Redactie-onkosten worden niet vergoed, maar als redactie-honorarium kunnen wij per jaar een bedrag van f 200.- beschikbaar stellen, en ingevolge de onderling tusschen U getroffen regeling zullen wij dit voorloopig als volgt verdeelen: de heer Jos de Gruyter f 100.- Dr. G. Stuiveling f 66.66 Dr. M. ter Braak f 33.34 Wij verzoeken U beleefd, ons even te willen berichten, dat U met het bovenstaande accoord gaat en teekenen inmiddels, Hoogachtend, H.P. LEOPOLD'S U.M.N.V. Leopold Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij aan Menno ter Braak Den Haag, 25 april 1939 's-Gravenhage, 25/4'39. MrL/Z. Aan den WelEd.Zeer Gel. Heer Dr. M. ter Braak, Kraaienlaan 36, 's-GRAVENHAGE Weledelzeergeleerde Heer, De redactie van de Vrije Bladen verzoekt ons, U te willen berichten, dat zij bereid is Uw manuscript ‘DE NIEUWE ELITE’ in de Vrije Bladen op te nemen en wel op de volgende voorwaarden: 1.Het auteursrecht van vorengenoemd manuscript wordt door U aan ons, als uitgeefster van De Vrije Bladen, afgestaan. 2.Bij verschijning van Uw manuscript in De Vrije Bladen zult U als honorarium voor ieder honderd exemplaren, die worden gedrukt, f 7.50 ontvangen, met dien verstande, dat U minstens f 25.- krijgt, benevens acht gratis exemplaren van het desbetreffende nummer. 3.Bij herdruk zult U voor ieder 100 exemplaren, die worden gedrukt, f 7.50 ontvangen, benevens zes gratis exemplaren. 4.Het onder 1 genoemde auteursrecht keert tot U terug, indien 18 maanden na verschijning van Uw manuscript in De Vrije Bladen of 18 maanden na verschijning van den laatsten herdruk geen nadere overeenkomst is gesloten. Wij verzoeken U beleefd ons op ingesloten formulier te willen berichten, dat U met bovenstaande voorwaarden accoord gaat. Hoogachtend, H.P. LEOPOLD'S U.M.N.V. Leopold Bijlage. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij aan Menno ter Braak Den Haag, 15 juni 1939 LT/FR DEN HAAG, 15/6/39. Den WelEd. Zeergel. Heer Dr. M. ter Braak, Kraaienlaan 36, DEN HAAG Zeer geachte Heer ter Braak, Ingesloten doen wij U een afschrift toekomen van een brief van het Europa Verlag, waaruit U ziet, dat ze U geheel vrij laten wat de bewerking van het boek van Rauschning. Hierbij ontvangt U tevens opnieuw de proeven van den nieuwen druk. Met vriendelijke groeten en meeste hoogachting, H.P. LEOPOLD'S U.M. N.V. [handtekening onleesbaar] Origineel: particuliere collectie H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij aan Menno ter Braak Den Haag, 30 juni 1939 's-Gravenhage, 30/6'39. MrL/Z. Aan den WelEd.Zeer Gel. Heer Dr. M. ter Braak, Kraaienlaan 36, 's-GRAVENHAGE Zeer geachte heer Ter Braak Voor de goede orde bevestig ik hierbij even de afspraak, die wij maakten over de vertaling van Herman Rauschning's boek ‘DIE REVOLUTION DES NIHILISMUS’. U zult deze vertaling zoo spoedig mogelijk voor ons gereed maken en indien mogelijk nog vóór 13 Juli van dit jaar afleveren. De copij zal bij gedeelten door U persklaar worden ingeleverd en in één of twee weken zullen wij het eerste gedeelte van U ontvangen. Als honorarium voor Uw werkzaamheden zijn wij een bedrag van f 400.- overeengekomen, dat U na inlevering van de veertaling zal worden uitbetaald. Gaarne vernemen wij van U, dat U met het bovenstaande accoord gaat en teekenen in afwachting daarvan, Hoogachtend, H.P. LEOPOLD'S U.M.N.V. Leopold Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij 3 juli 1939 3 Juli 1939 H.P. Leopolds Uitg.Mij. Noordeinde 23 DEN HAAG Zeer geachte Heer Leopold, Door dezen bevestig ik de ontvangst van Uw brief van 30 Juni j.l., met den inhoud waarvan ik accoord ga. hoogachtend, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij [Den Haag], 30 november 1939 30 Nov. 1939 Zeer geachte Heer Leopold, Voor de goede orde laat ik U even weten, dat de redactie van Vrije Bladen gisteren vergaderd heeft en zich, na Uw toezegging, eveneens bereid verklaart het tijdschrift wederom voor een jaar voort te zetten. Wij hebben kennis genomen van de voorwaarden, waaronder die voortzetting mogelijk zal zijn, en gaan daarmee accoord, al spijt het ons, dat de verzorging van de schriften afzonderlijk, die een ‘moreel’ succes was, ten gevolge van de minder gunstige financieele resultaten moet worden vervangen door een vast omslag met verwisselbaren titel. Het bedrag voor de redactie zouden wij dit jaar als volgt willen verdeelen: De Gruyter f.100, Stuiveling f.50, Ter Braak f 50. Wanneer U dit gelegen komt, wilt U een en ander wel eens laten overschrijven op onze resp. gironummers? Ook zouden wij graag een overzicht ontvangen van de in den loop van het jaar vekochte nummers, teneinde een indruk te kunnen krijgen van de verkoopbaarheid der schriften. Ik hoop U dezer dagen op te bellen om eenige zaken mondeling te bespreken. Van De Gruyter ontvangt U vandaag of morgen het laatste cahier van dezen jaargang, zijnde een beschouwing van Cornelis Veth. m.v.gr. en hoogachting Doorslag: particuliere collectie H.P. Leopold's Uitgevers Maatschappij aan Menno ter Braak Den Haag, 13 februari 1940 's-Gravenhage, 13/2'40. MrL/Z. Aan den WelEd.Zeer Gel. Heer Dr. M. ter Braak, Kraaienlaan 36, 's-GRAVENHAGE Zeer geachte heer Ter Braak Voor de goede orde bevestigen wij hierbij ons onderhoud van hedenochtend, waarbij wij overeen kwamen, dat wij U voor Uw medewerking aan de vertaling van ‘HITLERS EIGEN WOORDEN’ door Herman Rauschning een bedrag van f 100.- zullen uitbetalen. Verder zult U van de exemplaren die boven de eerste oplaag van 5.000 verkocht worden, 2% van den ingenaaiden prijs ontvangen. Daarover zullen wij U dan jaarlijks een afrekening doen toekomen. Ingesloten gelieve U een cheque aan te treffen voor bovengenoemde f 100.- en wij verzoeken U, de ontvangst van dit schrijven even te willen bevestigen. Hoogachtend, H.P. LEOPOLD'S U.M.N.V. Leopold Bijlage. Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - B. Lerou Menno ter Braak aan B. Lerou Den Haag, 30 oktober 1935 Pomonaplein 22 den Haag 30 October Aan den Heer B. Lerou Nic. Beetsstraat 24 Rotterdam Zeer geachte Heer, Daar Forum met ingang van 1 Januari 1936 zal ophouden te bestaan, moet ik tot mijn leedwezen de door U ingezonden bijdrage weer tot Uw beschikking stellen. Ingesloten zend ik U dus Uw romanfragment weer terug. Met de meeste hoogachting namens de Redactie, Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - G.J. Levenbach G.J. Levenbach aan Menno ter Braak Amsterdam, 21 mei 1929 Amsterdam, 21-5-'29 Geachte Mijnheer ter Braak, Het speet ons zeer dat wij U Vrijdagavond niet onder de talrijk opgekomen oud-ambtsgenooten van U konden begroeten. Wat het eindexamen betreft deel ik U mede dat zooals bekend het schriftelijk is 31 Mei - 7 Juni. Het mondeling is van 20 - 26 Juni. Op Woensdag 26 Juni om ± 18 uur is de uitslag. Het zou mij en vele anderen een groot genoegen zijn U dan te kunnen begroeten. Met vriendelijke groeten verblijf ik Uw dw. dn. G.J. Levenbach Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum G.J. Levenbach aan Menno ter Braak Amsterdam, 29 juni 1929 Amsterdam, 29 Juni 1929 Geachte Mijnheer ter Braak, Hierbij bedank ik U namens 5b hartelijk voor de gelukwenschen die U ons gezonden hebt. Het schijnt nu eenmaal niet mogelijk te zijn dat U bij een van onze feestelijkheden tegenwoordig bent. Het was trouwens maar een betrekkelijke feestelijkheid want een dergelijke ‘slachting’ van 7 op de 30 die zakten is in de annalen der school nog nooit voorgekomen, hoogstens 3 of 4. Zeer toevallig is ook, dat alle zeven uit 5a zijn, zooals U waarschijnlijk uit de krant al opgemaakt hebt. Met de hartelijkste groeten verblijf ik, Uw dw. dn. G.J. Levenbach Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Briefwisseling Menno ter Braak - Samuel Lewin Menno ter Braak aan Miriam en Samuel Lewin Den Haag, 8 december 1934 den Haag, 8 Dez. '34 Liebe(r) Frau und Herr Lewin Wir waren schon einigermassen über Ihr Schicksal in Unruhe, weil wir solange nichts von Ihnen hörten. Gestern traf aber Ihr Brief ein, und so wissen wir dass Sie gut angekommen sind und nicht einmal schwer seekrank waren. Hoffentlich wird Ihr Aufenthalt in Warschau Resultate haben für Ihre Arbeit! Ihr erster Eindruck scheint Sie nicht zum Optimismus zu veranlassen; schade, aber Sie waren als Sie hier waren schon nicht sehr enthusiastisch über Ihre Polen. Ich schliesse zwei Poststücke ein, die nach meiner Adresse geschickt wurden. Das holl--deutsche Wörterbuch wird von der Buchhandlung Nijhoff heute oder Montag nach Warschau expediert. Ich freue mich sehr darüber, dass Sie, liebe Frau Lewin, die Uebersetzung fertig stellen wollen; ich glaube es wird mir mit dem Text in der Hand schon gelingen das Buch irgendwo unterzubringen. Von unserem teuren Mitglied der Reichskulturkammer, Herrn dr. Schwiegersohn, habe ich weiter nichts mehr gehört. Vielleicht hat er doch gespürt, dass meine Nase sich nicht mit dieser Bereitschaft zum historischen Verstehen der Weltgeschichte abfinden kann. Immerhin möchte ich mit dem Vertreter des Phaidonverlages mal sprechen. Mein Artikel über dem Emigrantenkomplex hat Herrn Mann (Klaus) veranlasst zu einem Brief an mich, in dem er gesteht, dass man in Emigrantenkreisen die Kritike absichtlich so macht, weil man sonst nicht mit dem Göbbelsgeschäft konkurrieren kann. Wie grundfalsch diese Methode und wie plump das Geständnis ist, scheint ihm nicht aufzugehen. Ueber die [nachtkr?] Johanna ist er aber nicht böse, das ist wieder eine gute Note für ihn. Ich möchte Sie noch darauf aufmerksam machen, dass auch im sechsten Kapittel des ‘Politicus zonder Partij’ eine kurze Stelle vorkommt, in der die Rede ist von meinem Roman ‘Dr. Dumay verliest’. Selbstverständlich werde ich diese Seite auch umarbeiten; es handelt sich aber nur um einen sehr kurzen Passus den Sie finden S.246, und der an das Uebrige nichts ändert. Ich muss in grosser Eile schreiben, weil die Saison wieder wütet und ich noch die Korrespondenz einer ganzen Woche erledigen muss. Hoffentlich künftig mehr und besser. Es wäre mir, und gleichfalls meiner Frau lieb, wenn wir unsere Verbindungen aufrechthalten könnten. Man begegnet im Leben nun einmal nicht allzuviele Freunde, auf die man wirklichen Wert legt. Mit den besten Wünschen und herzlichen Grüssen bleiben wir Ihr Menno ter Braak und A. tBr. F. Fotokopie: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Miriam en Samuel Lewin Eibergen, 28 december 1934 Eibergen, 28 Dez. 1934 Liebe Frau und lieber Herr Lewin Ihren Brief habe ich während eines kurzen Ferienaufenthaltes in meinem Geburtsort erhalten; meine Frau ist augenblicklich in Zutphen bei ihrem Vater, und ich bin also Strohwitwer. Ab 1. Jan. sind wir wieder im Haag, dann fängt das Bücherlied wieder vom neuen an. Ich kann heute nur für mich sprechen, weiss aber ganz bestimmt, dass auch meine Frau Ihnen alles Gute in 1935 wünscht. Wenn auch die Polen und Polengenossen diese Welt versauren, es gibt doch immer noch ein paar anständige Leute. Und zufällig findet man einander. Obschon, mit unserer Anständigkeit... Aber das ist wieder ein neues Problem. Ich war ziemlich abgespannt nach der Sinterklaasgeschichte und brauchte wirklich etwas Erholung. Jetzt kommt Gottseidank fast kein Buch mehr von der Presse; ich freue mich und bin sogar selig durch diesen Rück ins Analphabetische. Von Kayserlein hörte ich nichts mehr. Jetzt wo ich im Neuen Tagebuch mich identifiziert habe mit den Emigranten wird er übrigens von mir auch wohl nichts mehr wissen wollen; ich habe n.l. einen Aufsatz darin geschrieben über die Emigrantenliteratur, nachdem Schwarzschild mich eingeladen hatte meine Ansichten über den Emigrantenkomplex auch für seine Leser auseinanderzusetzen. Er hat die Sache auch tatsächlich so gedruckt wie ich sie ihm geschickt habe! Das freut mich, denn ich war ziemlich sauer, wenn ich auch in den ersten Sätzen nachdrücklich erklärt habe, ich sei ‘guter Europäer’ und deshalb Emigranten freund. Für dr. Kayserstein muss das wohl eine schreckliche Erfahrung sein! - Ich sprach inzwischen Klaus Mann, der, ich muss es gestehen, sich fabelhaft mir gegenüber benommen hat. Er hat sich nicht an meine Kritik gestossen und sogar teilweise die Fehler seines Buches anerkannt (wenn er natürlich auch schöne Sachen darin findet, die mir leider entgehen). Das Mysterium Jo Spier hat sich geklärt. Der Mann ist auf einer Indienfahrt und als er Ihren Brief erhielt, war er entweder schon verreist oder im Begriff zu verreisen. Ich muss also vorläufig abwarten. Meine Frau arbeitet noch an die Uebersetzung, die wohl noch in 1934 fertig sein wird. Vom Regisseur noch nichts! Er hat noch nicht geantwortet und ich habe ihn persönlich nicht mehr gesehen. Ich werde ihm nochmal schreiben. Selbstverständlich freue ich mich sehr auf die Uebersetzung meines ‘Politicus’; ich zweifle nicht, es wird gut. Nur habe ich die bewusste Grammatik noch nicht auffinden können. - Verabreden wir jedenfalls dass eventuelle ‘ekonomischen’ Vorteile, welche die Uebersetzung bringen könnte, Ihnen zugehen. Ich habe schon meine Freude an den Text. Schreiben Sie uns bitte wenn Ihnen der Boden ev. zu heiss wird, ich meine wenn Sie, was ich nicht hoffen will, überhaupt keine Mittel haben möchten. Das Geld vom ‘Vaderland’ könnte ja teilweise auch nach Polen rollen, enfin, Sie verstehen mich. Was Sie über die polnischen Museen schreiben, erfüllt mich mit Grauen, kaltem Grauen! Hoffentlich hören wir bald wieder von Ihnen! mit herzlichem Gruss Ihr Menno ter Braak Fotokopie: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Miriam Lewin Den Haag, 19 februari 1935 Haag, 19. II.'35 Liebe Frau Lewin Entschuldigen Sie bitte mein langes schweigen; ich hatte in diesem Winter soviel zu tun mit Theater und jetzt auch noch den Film (ad interim), dass ich zu nichts kam. Es tut mir furchtbar leid, dass es Ihren Mann so schlecht geht. Ich verstehe, dass er an der Grenze angelangt ist; sein Schicksal ist in jeder Hinsicht schwer und gewissermassen absurd, weil er als Schriftsteller keine Heimat hat. Aus unseren Gesprächen weiss ich, was er zu sagen hat; nur fürchte ich, dass er nicht den richtigen Boden für seine Arbeit finden wird, denn ich glaube, dass er bei den polnischen Juden wenig Erfolg haben wird. Seine Novelle hat mir sehr gut gefallen, leider konnten meine Kollegen in der Redaktion meiner Meinung nicht beipflichten; Sie fanden das Ganze nicht gelungen. Wer hat Recht? Dr. Vestdijk, den Sie bei uns gesehen haben, vertritt die Ansicht, Ihr Mann spreche viel besser als er schreibe; er war von seiner Persönlichkeit sogar begeistert und behauptete nun, ich interpretiere den lebendigen Lewin in die Novelle hinein. Unmöglich ist das schon nicht, wenn ich es auch nicht ganz glaube. Dass Ihr Mann in seinem Roman, den ich (leider nur teilweise) hier lesen konnte, noch immer bei seinem Gesprächston zurückbleibt, kann ich schon eher glauben; die Novelle hatte für mich eine wirklich bezaubernde Kraft, nicht am wenigstens durch die autobiographische Elemente, die ich darin zu entdecken glaubte. Sie werden aber verstehen, dass ich in diesem Fall nachgeben muss und Ihnen die Novelle zurückschicke. Nein, ich habe noch eine bessere Idee: ich werde sie an Klaus Mann schicken, wenn Sie wenigstens nichts dagegen haben, für ‘Die Sammlung’, schreiben Sie mir bitte umgehend ob ich das tun soll! Der Brief aus Warschau von 17. Jan. habe ich auch erhalten und ich war Ihnen sehr dankbar dafür. Wohl übertreiben Sie unsere Verdienste etwas zuviel, denn noch einmal: ohne aufrichtige Gefühle der Verwandtschaft wäre ich ein Egoist wie alle andre, und für Freunde interessiert man sich aus persönlichen Gründen. Wenn Ihr Mann im Frühling hier noch auf einige Zeit wohnen, ruhen und arbeiten will, ist er uns herzlich willkommen, und Sie natürlich nicht weniger, liebe Frau Lewin. Es wäre mir lieb, dass er diesen Gedanken festhält und nicht verzweifelt, solange Pomonaplein 22 noch existiert. Der Regisseur, Defresne, antwortete endlich: er hatte das Stück zu seinem Bedauern...vergessen, versprach mir aber es in einigen Tagen zu lesen und zurückzuschicken oder sich wenigstens zu entscheiden. Das war schon wieder vor einem Monat... Die Truppe scheint übrigens schwere Geldsorgen zu haben. Vielleicht ist das der Grund seiner besonderen Unhöfflichkeit. Uebrigens behandelt er mich nicht besser. Ich schrieb nämlich in drei Wochen das Stück worüber ich mit Ihrem Mann manchmal gesprochen habe: eine Satyre über die Diktatur. Freilich ist es mehr eine Satyre auf die Rüstungsindustrie und die Zeitungen geworden, aber auch die Diktatur bekommt Kiebe. Jedenfalls erscheint die Komödie im April als Buch; Sie werden selbstverständlich ein Exemplar erhalten. Titel: ‘Die Panzerzeitung’. So kam ich noch nicht zum umarbeiten des ‘Politicus’. Na, wahrscheinlich haben Sie vorläufig noch Stoff? Schreiben Sie mir sonst bitte, dann beeile ich mich. Augenblicklich ist die Saison leider ohne Gnaden. Ich muss heute abend noch eine Filmkritik auffertigen und darum muss ich Schluss machen. In diesen Monaten habe ich für die Privatkorrespondenz nur wenig Wert! Beurteilen Sie mich bitte nicht danach! Bestellen Sie Ihrem Mann, wenn er nach Wien kommt, einen herzlichen Gruss. Meine Frau lässt vielmals grüssen; sie war ein paar Tage krank, ist nun wieder gesund. Mit herzlichen gruss Ihr Menno ter Braak Fotokopie: Den Haag, Letterkundig Museum Samuel Lewin aan Menno ter Braak Wenen, 1 maart 1935 Wien, den 1.3.35 Lieber Herr ter Braak! Gestern ist es eine Woche, dass ich nach Wien kam. Aus Polen entfloh ich wie aus einer Hölle. Doch weiss ich nicht, wie lange mir die österreichischen Behörden erlauben werden, hier zu bleiben; ich glaube, nicht sehr lange. Das wird sich sicher bald zeigen. Ihren Brief vom 19.2. mit den 20 Fl. haben wir erhalten. Nun, Sie wollen doch nicht, dass ich Ihnen für etwas, was Sie persönliches Interesse in der Freundschaft nennen, danke; so folge ich Ihnen, denn darin stimme ich mit Ihnen überein. Für mich ist nur das Eine traurig, dass ich Ihnen mit nichts einen Dienst erweisen kann, was auch bei mir, wie bei Ihnen, ein persönliches Interesse in der Freundschaft wäre. Noch trauriger ist es für mich, dass ich nicht einmal mehr die Hoffnung habe, meinen Freunden jemals etwas bieten zu können. Sie haben vollständig recht: ich bin an der Grenze meines Schicksals angelangt, das gewissermassen absurd, weil fatal ist. Nein, ich habe keine Heimat für mein geistiges Schaffen. Doch nicht allein dadurch ist mein Schicksal tragisch, sondern weil sich die ganze Tragödie meines Volkes in mir verkörpert, sein tragisches Schicksal ist das Meine. Möglich, dass deshalb mein Volk die Tore vor mir schliesst und von mir nichts wissen will. Die Welt aber, je mehr sie sich gegen das Judentum sträubt, umso heftiger ist ihre Antipathie gegen mein geistiges Schaffen. Auf diese Weise habe ich doppelt und dreifach zu leiden: weil ich die europäische Kunstform angenommen habe, bin ich meinem Volke fremd geworden, und weil ich in diese Form den Inhalt meines Volkes hineingoss, bin ich für Europa ein Fremder. Ein Ereignis, das mit dem Juden aus Bethlehem in Palästina begann und schon 1935 Jahre dauert und sich mikrokosmisch in Samuel Lewin aus Konska-Wola in Polen widerspiegelt. Ich hoffte, dass vielleicht Holland das Land sein würde, in dem ich, ein aus Deutschland Verjagter, mich aus dem Hexenbann retten würde. Ist es doch einer Anzahl spanischer Juden im 16. Jahrhundert und jenem einem Grossen im 17. Jahrhundert, der aus einem Verfluchten ein Gesegneter wurde, in Holland gelungen. Doch sind nicht alle Zeiten gleich, und ich bin auch kein Spinoza. Aber es ist möglich, ja vielleicht sicher, dass, wenn ich ein Spinoza wäre, ich ein noch schlimmeres Schicksal hätte. Ja, ich hoffte, dass gerade meine Kunst dem Holländer liegen würde, besonders der Roman ‘Zeitwende’ (1926 in Deutscher Sprache gedruckt) und noch mehr das Drama ‘Reb Moischel’, das Sie schätzen. Ich bleibe bei meiner Meinung, dass das holländische und das ostjüdische Volk sowohl im Geistigen als auch im Psychischen viel Gemeinsames haben. Daher die Ahnlichkeit im Bau und in der Lyrik dieser beiden Sprachen. Mit der meinung Ihres Freundes Dr. Vestdijk bin ihn nicht einverstanden, und Sie, lieber Herr ter Braak haben in Ihrem Urteil über meine Novelle gewiss eher recht. Nicht, weil Ihre Meinung für mich persönlich günstiger ist; ihr Freund hat wahrscheinlich Ihr Buch ‘Politicus’ nicht gelesen oder schlecht verstanden. Denn was meint er damit, die Erzählung sei nicht gelungen? Glaubt er vielleicht, dass sie nicht den wissenschaftlichen Gesetzen, den alten oder den neuen, geschrieben ist? Nun, das wäre einfach lächerlich. In der Kunst gibt es nur das eine Gesetz: die Wirkung. Und das ist ja ganz individuell. Auf Herr Dr. Vestdijk hat meine Erzählung ‘Ausgehöhlt’ einfach nicht gewirkt. Und wie kann er annehmen, dass ich besser spreche als schreibe? Er hat ja von mir nur eine kleine Erzählung gelesen, und Sie, Herr ter Braak haben sich wohl davon überzeugen können, das ich gerade im Gespräch unbeholfen bin, deshalb auch keine Vorträge halten kann. Dass ich aber in meinem Roman, den Sie nur teilweise gelesen haben, in meinem Gesprächston zurückgeblieven bin, verstehe ich nicht und wäre Ihnen dankbar, wenn Sie mir das näher erklären könnten. Ihren Einfall, meine Erzählung der ‘Sammlung’ zuzuschicken, halte ich für sehr gut. Aber auch wegen des Dramas ‘Reb Moischel’ und der ‘Chassidischen Legende’, die Ihre Frau übersetzte, gebe ich meine Hoffnung noch nicht ganz auf. Haben Sie von dem Regisseur inzwischen Bescheid bekommen? Hat er das Drama gelesen? Ich denke dass Jo Spier von seiner Indienreise inzwischen nach Holland zurückgekehrt sein wird. Doch weiss ich nicht, ob ich mich von hier aus an ihn schriftich wenden soll oder ob es nicht besser wäre, wenn Sie das täten. Ich bin davon überzeugt, dass mein Schicksal sich ändern würde, wenn mein Drama in Holland zur Aufführung gelangen könnte. Nur aber genug über mich, ich nehem schon zu viel Raum ein. Wie geht es Ihnen und Ihrer Frau? Hoffentlich ist sie schon ganz gesund und geniesst alles Schöne, das das Leben ihr bietet. Ihre Komödie interessiert uns beide sehr, und wir möchten sie schon gern lesen. Wir wünschen sehr, dass sie aufgeführt wird. Ihr zweiter Aufsatz im N.T.B. gefiel mir genau so gut wie der erste, weil darin jeder Gedanke wahrhaft und jede Beweisführung gegen Marcuse und Andermann unwiderleglich ist. Ein Freund von mir in Warschau hat in der jiddischen Presse die ganze Sache interpretiert, so ist Ihr Name in Polen nicht mehr unbekannt. Ich bin jetzt noch überzeugter davon, dass es sehr schade ist, dass Sie auf einem so beschränkten Wirkungsfeld bleiben, wie die holländische Sprache ist. Für Ihre Einladung danken wir Ihnen innigst. Aber wir wollen hoffen, dass unsere Lage sich vielleicht doch ändern wird, vielleicht doch; vielleicht wird mein Drama Ihrem Freunde, dem Regisseur in Amsterdam gefallen, und meine (resp. unsere) Reise nach Holland würde dann anders ausfallen. Man sehnt sich ja danach, endlich auf eigenen Füssen stehen zu können. Meine Frau lässt Sie bitten, ihr doch bald die abgeänderten Kapitel Ihres ‘Politicus’ zuzusenden, weil sie diese in nicht zu langer Zeit brauchen wird. Ich bin jetzt dabei, meine Eindrücke in Polen auszuarbeiten. Sie werden für ‘mein Vaterland’ nicht schmeichelhaft sein. Wenn Sie gestatten, werde ich sie Ihnen in deutscher Sprache zuschicken; es wäre für mich eine grosse Genugtung, wenn sie im ‘Vaterland’ oder einer anderen Zeitung oder Zeitschrift abgedruckt werden könnten. Die herzlichsten Grüsse Ihnen und Ihrer Frau von uns beiden. Ihr S. Lewin P.S. Ist aus den photogr. Aufnahmen etwas geworden? Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Samuel Lewin aan Menno ter Braak Wenen, 19 juni 1935 Wien, 19.6.35. S. Lewin bei Kemp, III. Seidlgasse 14. Lieber Herr ter Braak, Es geschieht schon im Leben, dass eine Freundschaft nur eine gewissen Zeit, eine kürzere oder längere, dauert, doch an dem, was war, ändert sich darum nichts. Bald ist es ein Jahr, dass ich Sie kennen lernte. Die kurze Zeit, in der ich das Glück hatte, Ihr Gast zu sein und die Stunden, die ich in Ihrer Gesellschaft verbrachte, bleiben für mich sehr wertvoll. Ich weiss die Ursache nicht, warum Sie mir nicht mehr schreiben und meine Briefe nicht beantworten; ob das deshalb geschieht, weil auch die grösste Liebe aufhören kann und vielleicht aufhören soll, um bei anderer Gelegenheit und auf anderer Basis (die Liebe an und für sich) sich wieder zu erneuern, oder ob Sie mir darum nicht schreiben, weil Sie keine Zeit haben oder vielleicht gar... aus Faulheit oder irgendeines entstandenen Komplexes wegen, so dass Sie lieber schon gar nichts von sich hören lassen wollen - wie dem auch sei, mein Gefühl für Sie und meine Dankbarkeit Ihnen gegenüber bleiben unverändert. Um eines aber bitte ich Sie: ich muss mein Manuskript ‘Reb Moischel’ zurückhaben, da ich nur ein Exemplar davon habe und dieses Drama noch bei anderen Bühnen einreichen will. Auch hätte ich gern gewusst, was mit meiner Erzählung, die sie der ‘Sammlung’ schickten, geschehen ist, ebenso mit der Legende, die der Verlag Nijgh & van Ditmar herausgeben wollte, falls Jo Spier sie illustriert. Selbstverständlich interessiert es meine Frau genau so und vielleicht noch mehr, Ihre Meinung über ihre Uebersetzung zu wissen, wie sie Ihnen gefiel, und weshalb Sie ihr nicht die geänderten zwei Kapitel zuschickten, damit sie sie übersetzen kann. Oder ist die Uebersetzung so slecht, dass Sie auf die weitere Arbeit verzichten? Für das zugeschickte Buch besten Dank. Ich hoffe, dass es Ihnen und Ihrer Frau gut geht, und Sie nicht zu viel unter Hitze zu leiden haben. Von meiner Frau und mir die besten Grüsse für sie beide. Ihr S. Lewin Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum Menno ter Braak aan Samuel Lewin Den Haag, 24 juni 1935 Haag, 24 Juni 1935 Pomonaplein 22 Lieber Herr Lewin Heute kam ich aus Paris zurück, wo ich einen Schriftstellerkongres besuchte, leider stellte es sich heraus, dass es mehr oder weniger ein Theater von Moskau war, und fand Ihren Brief, der mich dazu veranlasst Sie endlich zu schreiben. Aus Ihren Brief wird mir nicht klar, ob Sie meine Karte aus Brüssel erhalten haben; auf jeden Fall aber haben Sie recht, wenn Sie mich als einen wenig freundschaftlichen Freund betrachten, vom Standpunkt des Briefschreibens betrachtet. Ich will nicht versuchen mich zu entschuldigen. So bin ich nun einmal, d.h. so bin ich als Journalist geworden. Nicht nur Sie beklagen sich darüber, dass Sie fast nie etwas von mir hören. Ich muss für diese verdammte Zeitung soviel schreiben, dass ich persönliche Briefe immer wieder verschiebe; sogar für meine eigene Arbeit habe ich in den letzten Zeiten fast keine Augenblicke übrigbehalten. Ich will Sie also bitten (es ist, ich wiederhole es, keine Entschuldigung), mich zu nehmen wie ich bin. Wir (meine Frau und ich) sprechen sehr oft über Sie und erinnern uns mit Freude der Zeit, in der Sie bei uns wohnten, das wird Ihnen hoffentlich auch etwas wert sein, wenn es auch etwas ‘platonisch’ anmutet. Dass ich noch nichts näheres schrieb über die Uebersetzung des ‘Politicus’ hat aber einen besonderen Grund. Ich wollte nämlich, wenn möglich, Ihre Frau nicht nur mit Worten danken, sondern zu gleich über eine Möglichkeit einer Veröffentlichung schreiben. Darum habe ich das Kapitel ‘Nietzsche contra Freud’ sofort durchgesehen und es Klaus Mann für die Sammlung geschickt, in der Hoffnung das er publizieren könnte. Er schrieb mir dass er sehr begeistert darüber war (was eine solche Versicherung wert ist, muss man leider abwarten), dass er aber nur wenig Seiten zur Verfügung stellen konnte pro Nummer, dass er zu mir kommen wurde etc.etc. Bis jetzt habe ich nichts mehr von ihm gehört. Die Uebersetzung war dabei sehr gut: der Ton war ausgezeicnet getroffen worden, und ich hätte nur dann und wann etwas zu ändern: nur in Einzelfällen war der holländische Wort wirklich misverstanden worden. Ich bin Ihrer Frau sehr dankbar für Ihre Arbeit und bedauere es nur lebhaft, dass ich nicht auch etwas über die Veröffentlichung hinzufügen kann. Ich will hoffen bleiben, dass Mann etwas von sich hören lässt. Ein Vorabdruck in der Sammlung könnte man ja gut gebrauchen um das ganze Buch zu präsentieren. Ich schreibe wie ein Neger, beachten Sie es bitte nicht, ich bin todmüde von meiner Pariser Reise. Und nun die Leidensgeschichte Ihres Dramas. Dieser Regisseur Defresne ist ein Lump. Ich habe ihm wiederholt geschrieben mir das Manuskript zurückzuschicken, falls er es nicht gebrauchen konnte. Er antwortete einfach nicht! Dann habe ich ihn telegraphiert; schliesslich ist zwei Wochen später, d.h. noch nicht lange her, das Manuskript eingelaufen, ohne Entschuldigung sogar! Ich schicke es Ihnen eingeschrieben zurück; der Brief des höfflichen Herrn liegt dabei. Was er schreibt ist blöd. Er hat gleichfalls meinen ‘Pantzerzeitung’ abgelehnt, mir aber ebensowenig geantwortet, bevor ich zu drohen anfing. Man soll nicht für die Bühne schreiben, wenigstens nicht mit der Absicht gespielt zu werden. Das ist meine Konklusion, wenn ich diese Briefe lese. Ich habe Klaus Mann schon vor einigen Wochen über Ihre Erzählung geschrieben, die ich ihm geschickt hatte. Kein Bescheid! Ich verspreche Ihnen neue Bemühungen, habe aber kein Vertrauen mehr zu Redakteuren und Regisseuren. Sie nehmen nur was einen Namen hat, und besonders diesen Herren Emigranten kennen nur Ihre Freunde aus Deutschland vor dem Hitlerregime! Ich möchte mich eigentlich aus dem Literaturbetrieb am liebsten vollkommen zurückziehen und mich nur beschäftigen mit meiner eigenen Arbeit; so ekelt mich das alles an, denn Leute wie Klaus Mann, treiben nur Literatur, weil sie etwas treiben müssen, dass den Zeit töten kann und Ruhm verschaffen kann. Sie haben die Macht, und können unterdrücken was einen wirklichen wert hat: wenn man sehr jung ist, will man dagegen kämpfen, später sieht man ein, dass es so sein soll. Für die Umarbeitung meines Politicus habe ich noch keine Zeit gefunden. Mir fehlt dafür die geistige Ruhe. Ich muss mich dafür setzen und während des letzten halben Jahres konnte ich die Ruhe gar nicht finden. Die Aufgabe ist nämlich nicht zu leicht, denn man muss das Essentielle behalten und die nur für Holländer wichtige Sachen trotz dem streichen. Meine Frau wird die Uebersetzung Ihrer Novelle beim Verlag einreichen, wenn Jo Spier sich entschliesst etwas von sich hören zu lassen. Ich schrieb ihm vor Monaten, hörte nichts, muss es also wieder versuchen. Vielleicht ist er mir böse, weil ich einen Aufsatz über seine Kunst geschrieben habe, der eine Psychologie des Zeitungszeichners gab. Wir haben damals, als Sie bei uns wohnten, über die gesellschaftliche Hifslosigkeit gesprochen. Sie sehen, ich bin nicht viel besser in dieser Hinsicht wie Sie, ich vertrete Ihre Interessen dilettantisch, ich weiss es und mache mir Vorwurfe. Wenn Sie aber wussten, wie verhasst mir diese ‘Beziehungen’ zu dies