Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde J.G. Frederiks en F. Jos. van den Branden GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: S. Ned. 25 3220 ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand geeft, met een aantal hierna te noemen aanpassingen, een diplomatische weergave van Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde van J.G. Frederiks en F. Jos. van den Branden uit 1888-1891. Elke auteur in het werk heeft in deze digitale editie een eigen lemma gekregen. De naam van de auteur is herhaald in een kop die tussen vierkante haken staat. REDACTIONELE INGREPEN p. 1: de kop [A] is toegevoegd. p. 15: Gorinehem → Gorinchem, ‘te Gorinchem waar hij in 1634 overleed.’ p. 28: 1623,; Friesche → 1623; Friesche, ‘Leeuw. 1623; Friesche Triton, over 't geluckich’ p. 36: 1842 → 1482, ‘In 1482 schreef hij’ p. 47: Amst,, 1866 → Amst., 1866, ‘Piëtra, van Mosenthal, Amst., 1866;’ p. 61: Beucker Jan → Beucker (Jan, ‘Beucker (Jan Ignatius de), te Viersel’ p. 73: 1802 → 1862, ‘Hij overl. te Gent 8 Aug. 1862.’ p. 76: (L) → (L.), ‘Bocquaert (L.), onderwijzer te Hansbeke, in’ p. 86: Utr,, en → Utr., en, ‘boekhand. te Utr., en is dit sinds’ p. 91: (A) → (A.), ‘Booth (A.), van wien wegens’ p. 100: geraadpleegd, Men → geraadpleegd. Men, ‘en wordt nog altijd geraadpleegd. Men vindt er goede afbeeldingen’ p. 121: blijsp,, → blijsp., ‘oorspr. Ind. blijsp., 's-Grav., 1883; Gedenkt’ p. 126: Gron,, 1845 → Gron., 1845, ‘Onderwijzersspiegel, Gron., 1845; Opmerk., bijzonder ten’ p. 126: 2 st.,, → 2 st., ‘tucht, 2 st., Gron., 1846; Ned. taalkunde’ p. 157: (C) → (C.), ‘Christiaans (C.), schr.: Een studentenstreek’ p. 158: Ver (= Vrouwe) Brechten zoon → (Ver (= Vrouwe) Brechten zoon), ‘Clays, (Ver (= Vrouwe) Brechten zoon), van Haarlem’ p. 182: bij Geertruide van Crombrugghe is aan het eind toegevoegd ‘[Crombrugghe (Maria Anna van)]’, vanwege het opknippen van de bestanden. p. 233: Elven Henri → Elven (Henri, ‘Elven (Henri Louis Tétar van)’ p. 240: Petrus → Petrus), ‘Etten (Ferdinandus Joannes Petrus)’ p. 243: levensbericht → levensbericht., ‘Amst. 1822, waarvoor een uitvoerig levensbericht.’ p. 250: harp, → harp., ‘Eenige zijner verzen staan in Apollo's harp.’ p. 256: 1605 → 1505, ‘te Antwerpen in 1505 geb.’ p. 263: 5656 → 1656, ‘Amst. 1656, 1665, 1671’ p. 275: 1793 → 1773, ‘van 1773 te Amst. geb. en 4 Jan. 1774 in’ p. 275: 1794 → 1774, ‘van 1773 te Amst. geb. en 4 Jan. 1774 in’ p. 279: Bartholomeus, Jozef, Frans, Cornelis → Bartholomeus Jozef Frans Cornelis, ‘(Bartholomeus Jozef Frans Cornelis), geb. te Mechelen’ p. 295: Ida of Idelette → Ida of Idelette, ‘Gré (Ida of Idelette), eene Luiksche’ p. 321: adocaat → advocaat, ‘Harderwijk en was advocaat te Arnhem’ p. 333: schrijster → schrijfster, ‘meer bekend als schrijfster onder’ p. 365: 1851 → 1581, ‘geb. te Amst. 16 Maart 1581, kwam reeds vroeg’ p. 367: iu → in, ‘geb. in Den Haag in 1632’ p. 373: L. → (L., ‘Hossche (L. d'), is schrijver’ p. 377: prom,, werd → prom., werd, ‘waar hij 16 Nov. 1857 prom., werd’ p. 384: geb, te → geb. te, ‘omstreeks 1630 geb. te Brussel, waar’ p. 424: overleed, → overleed., ‘daarna te Utrecht, waar hij in 1830 overleed.’ p. 425: Adelaïde Geertruid Kleyn → Kleyn (Adelaïde Geertruid) p. 438: geb,, werd → geb., werd, ‘te IJsselstein geb., werd 8 Maart 1813’ p. 462: commiesgrffier → commiesgriffier, ‘commiesgriffier, (1828) griffier van de’ p. 464: 's-Gravenhage → 's-Gravenhage., ‘en in 1869 afzonderlijk gedrukt te 's-Gravenhage.’ p. 468: Middelb,, was → Middelb., was, ‘in Maart 1654 te Middelb., was zeer’ p. 479: Kon, Penningkabinet → Kon. Penningkabinet, ‘directeurschap van het Kon. Penningkabinet’ p. 482: 1891 → 1791, ‘geb. 18 Sept. 1791 te Amst., werd’ p. 487: enz, → enz., ‘in de Revue de la Numismatique Belge, enz.’ p. 487: Jaeob → Jacob, ‘Maerlant (Jacob van), werd omstreeks’ p. 588: uitg,, 5 → uitg., 5, ‘bevat de latere Verh. enz., nieuwe uitg., 5 dln., ald.’ p. 589: neder → neder., ‘zette zich als dokter te Dordrecht neder.’ p. 611: trsp,, Amst. → trsp., Amst., ‘Béverlei, burgerlijk trsp., Amst. 1781;’ p. 620: I689 → 1689, ‘geb. 29 Januari 1689 te Abtswoude, waar’ p. 636: ven → van, ‘Sytzema, baronnesse van), geb. te Leeuw. 5 April 1729’ p. 645: A.F. G, van → A.F.G. van, ‘Renterghem (A.F.G. van), was in de’ p. 652: P.-B,, mort → P.-B., mort, ‘Congrégation de l'Oratoire des P.-B., mort’ p. 655: veldmarschal → veldmarschalk, ‘De Fransche veldmarschalk en de Vlaemsche smid’ p. 668: Cartharina → Catharina, ‘(Ida Catharina Wilhelmina), geb. te Breda’ p. 686: 1697, → 1697., ‘een Bloementuyntje, Wormerveer 1660, Amst. 1671, 1683, 1697.’ p. 688: lieht → licht, ‘Van hem zag het licht: Het Leven’ p. 742: In → in, ‘wegens ouderdom in 1739 zijn ontslag’ p. 757: Elink → Elink), ‘Sterk (Jacob Willem Elink), broeder’ p. 761: overl,, 8 → overl., 8, ‘waar hij ook overl., 8 Jan. 1790.’ p. 781: blz.    . → blz. 439., ‘stadgenoot J. Kramers, zie blz. 439.’ p. 781: blz.    . → blz. 447, ‘Labberton, zie blz. 447, Schlosser's’ p. 807: 1740 → 1640, ‘werd in 1640 bevestigd te Zevenhoven, weinige’ p. 818: enz, → enz., ‘Tijdschrift aan het zeewezen gewijd, enz.’ p. 821: (N?) → (N.?), ‘Verpoort (N.?), geb. te Ieperen, was’ p. 836: zie → (zie, ‘van den dichter W.H. Sels, (zie blz. 710);’ p. 839: E Quinet → E. Quinet, ‘vrij naar het Fransch van E. Quinet, met ’ p. 845: trsp,, 1641 → trsp., 1641, ‘1706, '30; Peter en Pauwels, trsp., 1641’ p. 865: de) Walaeus → de), Walaeus, ‘Wale (Antonius de), Walaeus, geb.’ p. 881: Weyenbergh Jr → Weyenbergh Jr., ‘Weyenbergh Jr. (Hendrik), geb. te Haarlem’ p. 888: Alfons) den → Alfons), den, ‘Willems (Alfons), den 21 Febr. 1839’ p. 893: de) uit → de), uit, ‘Wind (Mr. Samuel de), uit een geleerd’ p. 898: de) te → de), te, ‘Witt (Mr. Jacob de), te Dordr. geb.’ p. 899: tnsp,, → tnsp., ‘of de gelukkige wedervinding, tnsp.,’ p. 900: wordeu → worden, ‘die met groote omzichtigheid moet gebruikt worden.’ p. 910: Amst → Amst., ‘tot den jaere 1660, Amst. 1661;’ Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. π1v, VI) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina ongenummerd (p. π1r)] BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK der NOORD- EN ZUIDNEDERLANDSCHE LETTERKUNDE door J.G. FREDERIKS en F. JOS. VAN DEN BRANDEN TWEEDE, OMGEWERKTE DRUK. L.J. VEEN - AMSTERDAM [pagina ongenummerd (p. I)] Naamlijst der inteekenaren. H.M. de Koningin-Regentes. Z.K.H. den Graaf van Vlaanderen. Ministerie van Binnenl. Zaken en Openb. Onderw. (Het), Brussel. A. Abrahamson & Co., Boekhandel, Amsterdam. Adema (J. Hora), Bolsward. Adriani (A.H.), Boekhandel, Leiden. 5 Ex. Akademie van Wetenschappen, (Koninklijke), Amsterdam. Ammers (F.L. van), Boekh., 's-Bosch. 2 Ex. Andreae (Mr. A.J.), Notaris, Kollum. Andreae, (Prof. Mr. S.J. Fockema), Hoogleeraar, Leiden. Archief (Gemeente-), Rotterdam. Archief (Oud-), 's-Hertogenbosch. Archief (Oud-) der Gemeente, Leiden. Archief (Rijks-), Maastricht. Arnoldische Buchh., Dresden. Asher & Co. (A.), Buchhandlung, Berlin. B. Bakker Korff (Joh.), Amsterdam. Balen (J.N. Plemper van), Boekhandel, Alkmaar. Bauwens (Dr. Is.), Geneesheer en Letterkundige, Aalst. Beekman (F.A.R.), Leeraar M.O., Amsterdam. Beem (J.A. van), Haarlem. Beer (Taco H. de), Amsterdam. Beers (Wijlen Jan van), Antwerpen. Beijers (J.L.), Directeur v/h. Nieuws van den Dag, Amsterdam. Beijers (J.L.), Boekhandel, Utrecht. 4 Ex. Bekker (F.H.J.), Boekhandel, Amsterdam. Belinfante (Gebrs.), Boekh., 's-Hage. 4 Ex. Benthem & Jutting (van), Boekhandel, Middelburg. 2 Ex. Berends (J.J.), Boekh., Amersfoort. 2 Ex. Berends J. Jzn. (W.J.), Boekh., Zwolle. 2 Ex. Berg (S. van den), Boekhandel, Arnhem. Bergh (van den), 's-Hage. Berghuys (B.), Boekhandel, Kampen. 2 Ex. Bergsma (Dr. J.), Groningen. Berkhout (H.J.), Boekhandel, Delft. Beschoor (W.A.), Boekh., 's-Hage. 2 Ex. Beth (D.J.), Amsterdam. Bibliographie (Nationale), Brussel. Bibliotheek (Acad.), Utrecht. Bibliotheek (Koninklijke), 's-Hage. Bibliotheek (Stads-), Haarlem. Bibliotheek (Stads-), Maastricht. Bibliotheek (Universiteits-), Amsterdam. Bibliotheek van het Departement van Marine, 's-Gravenhage. Bibliotheek v.h. Gymnasium, Leeuwarden. Bibliotheek v/d. Hoofd-Cursus, Kampen. Bibliotheek van Zeeland (Prov.), Middelburg. Bibliothek (Hof- ü. Staats-), München. Bibliothek (Kön.), Berlin. Bibliothek (K. Oeffentl.), Stuttgart. Bijleveld (J.), Boekhandel, Utrecht. Bisschop (A.), Amsterdam. Blankenberg & Co. (B.), Boekh., Leiden. Blok (J. Ch.), Letterkundige, 's-Hage. Bohl (Mr. Joan), Advocaat, Amsterdam. Boissevain (Ch.), Hoofdredacteur Handelsblad, Amsterdam. Boissevain (G.M.), Amsterdam. Bolland (A.A.W.), Boekhandel, Goes. Borssum Waalkes (G.H. van), Predikant, Huizum. Bos (J.H.), Boekhandel, Kampen. 2 Ex. Bouchery (Jan), Boekh., Antwerpen. 4 Ex. Bouton (Jul.), Onderpastoor, Heminem. Bredée (J.M.), Boekhandel, Rotterdam. Bredius (Dr. Abr.), Directeur Mauritshuis, 's-Hage. Breijer (C.H.E.), Boekh., Utrecht. 4 Ex. Breijer (H.B.), Boekh., Arnhem, 2 Ex. Breijer (H.G.), Student i.d. Matesis, Amsterdam. Brink & de Vries (ten), Boekhandel, Amsterdam. 2 Ex. Brinkman & Zoon, Boekhandel, Amsterdam. British Museum, London. Broeck, (E. van den), Onderwijzer, Hamme (België). Broese (J.G.), Boekhandel, Utrecht. 2 Ex. Broese & Co., Boekhandel, Breda. Bronsveld (Ds. A.W.), Utrecht. Brouwer (firma G.), Boekhandel, Deventer. [pagina ongenummerd (p.II)] Brouwers (J.W.), R.K. Priester, Pastoor, Bovenkerk. Bruin Jr. (D. de), Hoofdonderwijzer, Hattem. Buning, (R.), Groningen. Burck (H.G.), Boekhandel, Baarn. Burgerschool (Hoogere), Nijmegen. Bussy (J.H. de), Boehhandel, Amsterdam. C. Campers (Edmond.), Letterk., Antwerpen. Casteele (R. van de), Letterk., Nieupoort. Castro Mzn. (D. Henriques de), Amsterdam. Cikot (J.), Boekhandel, 's-Hage. Cleef (Gebrs. van), Boekhandel, 's-Hage. Cornelder (B.W.), Onderwijzer, 's-Hage. Coster & Zn. (Herm.), Boekh., Alkmaar. Couvée (M.J.), Boekhandel, Delft. 2 Ex. Couvée (M.M.), Boekhandel, 's-Hage. Creemer (firma J.), Boekh., Groningen. 2 Ex. D. De Cock (A.), Hoofdonderwijzer, Denderleeuw (Oost-Vlaanderen). Doctrina et Amicitiae (Het Genootschap), Amsterdam. Doesburgh (S.C. van), Boekh., Leiden. 4 Ex. Dolder (Th. H. van), Oude Tonge. Donker (C.), 's-Hage. 2 Ex. Doorn & Zn. (C. van), Boekhandel, 's-Hage. Doorninck (Mevr. de Wed. van), Zwolle. Doorninck (Dr. A. van), Leeraar Gymnasium, Deventer. Dorp & Co. (G.C.T. van), Boekh., Samarang. Dorsman (Adr.), Boekh., Amsterdam. 6 Ex. Ducroissi Goetzee, Boekhandel, Rotterdam. E. Ebert (Gebr.), Boekhandel, Amsterdam. 2 Ex. Eerde (J.R. van), Boekh., Winschoten. Epkema (Dr. E.), Directeur H.B. School, Zaltbommel. Ernst & Co., Boekhandel, Batavia. Eymael (H.J.), Amsterdam. F. Feenstra (Wed. P.M.), Boekh., Bolsward. Feenstra Johzn. (R.), Boekhandel, Sneek. Feith (Mr. J.A.), Commies Chartermeester Rijksarchief, Groningen. Fellinga (W.), Boekhandel, Nijmegen. Forst (O), Boekhandel, Antwerpen. 8 Ex. Freyschmidt (A.), Cassel. G. Garde & Co. (H.J. van de), Boekhandel, Zaltbommel. Geer van Oudegein (Jhr. J.J. de), Utrecht. Geertsema (J.C.), Student, Groningen. Geesink (Dr. G.H.J.W.J.), Prof. Vrije Universiteit, Amsterdam. Genealogisch-Heraldisch Archief, 's-Hage. Genootschap voor Geschied-, Oudheid- en Taalkunde (Friesch), Leeuwarden. Gerold & Co., Buchhandlung, Wien. Giffen (L. van), Boekhandel, Groningen. Gimberg (J.), Onderwijzer, Zutphen. Gogh (C.M. van), Boekh., Amsterdam. 4 Ex. Gorcum & Co. (van), Boekh., Assen. 2 Ex. Gosler (W.), Uitgever, Amsterdam. Graaf (J.J.), Deken & pastoor, Ouderkerk a/A. Graafland (A.C.H.), Student, Amsterdam. Groot (D.C.), Amsterdam. Groot (J.G. de), Directeur der Ned. Opera, Amsterdam. Gymnasium (Het), Katwijk. H. Haar (Johs. ter), Boekhandel, Gorinchem. Haarlemsche Boek- en Muziekh., Haarlem. Haarst (J.W.G. van), Bibliothecaris der Universiteit, Groningen. Haas (J.S. de), Boekhandel, Amsterdam. Hansma (L.), Boekhandel, Apeldoorn. Hartman Jzn. (H.G.), Gem. Secretaris, Goes. Hartog (Dr. A.H. de), Hoogleeraar a/d. Vrije Universiteit, Amsterdam. Haverman (J.F.), Leeraar H.B. School, 's-Hage. Hengel (W.J. van), Boekh., Rotterdam. 5 Ex. Heteren (J.H. & G. van), Boekhandel, Amsterdam. 9 Ex. Heux (Joh. le), Wijnhandelaar, Deventer. Hoek (Gebrs. van der), Boekh., Leiden. 2 Ex. Hoeven (Dr. P. Templeman van der), Lid v/d. Gemeenteraad, Utrecht. Hofman, (J.H.), Oudpastoor, Schalkwijk (Utrecht). Hoogstraten & Zn. (A. van), Boekhandel, 's-Hage. 2 Ex. Hoogstraten (W.J. van), Boekh., 's-Hage. Hoogvliet (W.), Notaris, Haarlem. Hordijk (Ds. Pijnacker), Predikant, Brussel. Hoste (Adr.), Boekhandel, Gent. 2 Ex. Höveker & Zoon, Boekh., Amsterdam. 2 Ex. Huffel (A.J. van), Boekhandel, Utrecht. Hulsen (J.), Antwerpen. Hulst (Laurens van), Boekhandel, Kampen. I. Ipers (Ed.), Kantoorboekhandel, Antwerpen. J. Jacobs (Ch.), Boekdrukker, Antwerpen. Janssens (G.), Leeraar aan 't College, Geel. Jarman (J.), 's-Hage. Jong (P. de), Boekhandel, Bolsward. Jong van Rodenburgh (C.M. de), Gep. Kolonel, Haarlem. [pagina ongenummerd (p. III)] K. Kampen & Zoon (P.N. van), Boekhandel, Amsterdam. 3 Ex. Kellen (J.Ph. v.d.), Directeur Prentencabinet, Amsterdam. Kepper (G.L.), Hoofdredacteur Utr. Dagblad, Utrecht. Kiel (J.), Leeraar M.O., Goes. Kirberger & Kesper, Boekh., Amsterdam. 2 Ex. Kleeuwens & Zn. (F.), Boekh., Goes. 2 Ex. Klemkerk (G.M.), Boekhandel, Goes. Klincksieck (C.), Paris. Kluit (Mr. W.P. Sautijn), Amsterdam. Kluitman (P.), Boekhandel, Alkmaar. Kluyver (Dr. A.), Redacteur Ned. Woordenboek, Leiden. Knierum (J.H.), Boekhandel, Gorinchem. Kok A.J.A. de), Boekh., Bergen-op-Zoom. Koller (Adr.), Boekh., Rotterdam. 2 Ex. Kollewijn (Dr. R.A.), Amsterdam. Kooyker (C.), Boekhandel, Leiden. Kramers & Zn. (H.A.), Boekhandel, Rotterdam. 7 Ex. Kruisman & Co., Boekh., Amsterdam. 2 Ex. Kruseman (A.C.), Haarlem. Kruyff (J. de), Boekhandel, Utrecht, 5 Ex. Kuipers (R.K.), Leeraar Nederl. Taal, Gorinchem. Kweekschool voor Onderwijzers, Amsterdam. L. Land (B. van der), Boekh., Amsterdam. 5 Ex. Landweer (G.J.), Amsterdam. Lange (Allert de), Boekh., Amsterdam. 2 Ex. Lange (M.D. de), Boekhandel, Veendam. Langenhuyzen (C.L. van), Boekhandel, Amsterdam. 3 Ex. Langeraad (Dr. L.A. van), Predikant, Stolwijk. Laurey (L.A.), Uitgever, Haarlem. Leendertz Jr. (P.), Leeraar a/h. Gymnasium, Assen. Leesmuseum (Het), Amsterdam. Leeuwen (J.W. van), Boekh., Leiden. 4 Ex. Leeuwen (W. van), Boekh., Amsterdam. 3 Ex. Legros (Louis), Boekhandel, Antwerpen. Leiter-Nypels, Boekh., Maastricht. 3 Ex. Lentz & de Haan, Boekhandel, Utrecht. Leopold (L.), Leeraar L.O., Groningen. Lieftinck (W.H.), Cand. Theol., Haarlem. Loosjes (Erven), Boekhandel, Haarlem. Looy (S.L. van), Redacteur Nieuwsbl. v.d. Boekh., Amsterdam. Los (G.), Boekhandel, Leiden. Lündström (S.A.), Phil. Theol. Cand., Ypsala (Zweden). Luynenburg (W.), Onderwijzer, Apeldoorn. Luzac (Wijlen Dr. C.J.), Warfum. M. Maatschappij van Letterkunde, Leiden. Mebius (firma J. Engelsma), Boekh., Kollum. Meer (Jac. van der), Boekh., Deventer, 8 Ex. Meerkerk (J.B.), Leeraar H.B. Sch., Kampen. Meeuwissen (J.A.), Boekh., Amsterdam. Meijer (A.), Boekh., Leeuwarden. 2 Ex. Meijer (Alex. S.), Boekhandel, 's-Hage. 4 Ex. Meijer (R.C.), Boekhandel, Amsterdam. Mellink (F.G.), Hoofdonderw., Amsterdam. Mijs (D.), Boekhandel, Tiel. Minkman (J.), Uitgever, Arnhem. Moerkerken (P.H. van), Leeraar R.H.B. School, Utrecht. Molenaar (P.), Boekhandel, Zwolle. Mul (H.N.), Boekhandel, Haarlem. 4 Ex. Mulder (C.), Leeraar a/d. Theol. School, Kampen. Muller & Co. (Fred.), Boekh., Amsterdam. 2 Ex. Muller (Gebr.), Boekhandel, 's-Bosch. Muller (Johannes), Boekh., Amsterdam. 12 Ex. Muller (Dr. J.W.), Letterkundige, Leiden. Munster & Zn. (Erven H. van), Boekhandel, Amsterdam. N. Nahon (G.L.), Boekhandel, Antwerpen. 2 Ex. Netscher (P.M.), 's-Hage. Nieuwenhuys (P.B.), Boekhandel, Breda. Nijhoff (Mart.), Boekhandel, 's-Hage. 8 Ex. Nijland (A.J.), District-Schoolopz., Utrecht. Nolen (Th.), Leeraar Gymnasium, Rotterdam. Noordhoff (P.), Boekh., Groningen. 3 Ex. Nuys (Chr.), Amsterdam. O. Odé (G.), Boekhandel, Schiedam. Odilon Perier (Mr.), Advocaat, Brussel. Olivier (M.M.), Boekh., Amsterdam. 3 Ex. Oostveen (Wed. W.F.), Boekh., Leiden. Oudemans (W.A.), Utrecht. Oyen (A.A. Vorsterman van), 's-Hage. P. Paters Jezuïten (Eerw.), Drongen. Pellecom (Joh. E.A. van), Journalist, Amsterdam. Peters (Joh.), Boekhandel, Amsterdam. Peters (N.A.), Boekhandel, Rotterdam. Petillon Mzn. (J.), Hoofd eener Openb. Lagere School, Delft. Petit (Louis D.), Leiden. Pik (W.), Leeraar Gymnasium, Leeuwarden. Plettinck (Leop.), Letterkundige, Meulebeke. Poffé (Edw.), Antwerpen. Priem (G.H.), Amsterdam. Prins Foekens (Dr. J.), Arts, Den Bommel (Overflakkee). Pull (firma T.D.H.), Boekh., Apeldoorn. Q. Quint (P. Gouda), Boekh., Arnhem. 3 Ex [pagina ongenummerd (p. IV)] R. Ranning Eylerts, Boekhandel, Amsterdam. Redactie ‘Avondpost’, 's-Hage. Redactie ‘Flandria’, Brussel Redactie ‘De Gids’, Amsterdam. Redactie ‘Nieuwe Gids’, Amsterdam. Redactie ‘Nieuws v.d. Dag’, Amsterdam. Redactie ‘De Portefeuille’, Amsterdam. Redactie ‘Nederl. Spectator’, 's-Hage. Redactie ‘Taal en Letteren’, Zwolle. Redactie ‘De Wekker’, 's-Hage. Reehorst (G.S.), Leeraar Gymnasium, 's-Hertogenbosch. Reijdt (J. de), Boekhandel, Helmond. Reijers & Loeff, Boekhandel, Utrecht. 2 Ex. Revers (J.P.), Boekhandel, Dordrecht. Rieu (Dr. W.N. du), Directeur der Univ. Bibliotheek, Leiden. Ringer (W.E.), Oud-Directeur Telegraafkantoor, Groningen. Robijns (F.A.), Hoofdschoolopziener, Hasselt. Roever (Mr. N. de), Amsterdam. Rookmaaker (Jacs.), Boekh., Haarlem. 2 Ex. Rooses (Max), Antwerpen. Rooyaards (W.C.), Amsterdam. Rosenkranz (W.), Boekhandel, Maastricht. Royaards v.d. Ham (Mr. W.J.), Lid der 2e Kamer, Utrecht. Rutgevs van Roozenburg (C.), Bloemendaal. S. Sauvage Nolting (C.W.), Amsterdam. Schaaff (J.H.L. van der), Letterkundige, Haarlem. Schalekamp, v.d. Grampel & Bakker, Boekhandel, Amsterdam. 7 Ex. Scheltema & Holkema's Boekhandel, Amsterdam. 8 Ex. Schepens (Oscar), Boekhandel, Brussel. Schillemans (C.), Uitgever, Zuphen. Scholten (H.), Leeraar, Rotterdam. School (De Theologische), Kampen. School (Rijks H.B.), Assen. Schröder (firma Gebr.), Boekhandel, Amsterdam. 7 Ex. Schut (J.L.A.), Boekdrukker, Amsterdam. Segers (G.), Leeraar a/d. Normaalschool, Lier. Sepp (Wijlen Chr.), Emer. Predikant, Amsterdam. Seyffardt's Boekhandel, Amsterdam. 3 Ex. Seyn-Verhougstraete (De), Boekhandel, Roeselare. 11 Ex. Siccama (Jhr. Mr. J.H. Hora), Referendaris Dept. van Buitenl. Zaken, 's-Hage. Siffer (A.), Boekhandel, Gent. 9 Ex. Sikken & Co., Boekhandel, Amsterdam. Sipman (M.A.), Redacteur der Arnh. Courant, Arnhem. Slothouwer (G.J.), Boekhandel, Amersfoort. Soer (Dr. F.C.), Leeraar, Tilburg. Soest (E.M. van), Alkmaar. Spoon (L.), Boekhandel, Haarlem. 3 Ex. Stellwagen (A.W.), 's-Hage. Stemler Czn. (Joh. G.), Boekh., Amsterdam. Stenfert Kroese & van der Zande, Boekhandel, Arnhem. 4 Ex. Sterck (Jan F.M.), Letterkund., Amsterdam. Steyns (Dr. J.L.A.), Directeur R.H.B. School, Helmond. Stockum & Zn. (W.P. van), Boekhandel, 's-Hage. 9 Ex. Suikerman (J.E.), Boekhandel, Amsterdam. Sulpke's Boekhandel, Amsterdam. 2 Ex. Swildens (H.P.), Onderwijzer, Sneek. Swildens (Jacs.), Boekhandel, Amsterdam. T. Tebbenhoff (Dr. C.A.), Directeur R.H. School, Hoorn. Terwey (T.), Leeraar M.O.), Amsterdam. Thiel (J.J. van), Theolog. Prof. President van het Seminarie van de Oud-Bisschoppelijke Klerezie, Amersfoort. Thieme's (H.C.A.) Boekhandel, Nijmegen. Thieme's Boek- en Muziekhandel, Zutphen. Tielkemeijer (J.H.), Amsterdam. Tijl (Erven J.J.), Boekhandel, Zwolle. Tussenbroek (H. van), Boekh., Wageningen. Tysmans (Mej. C.), Leerares a/d. Normaal-school, Herenthals. U. Uhlenbeck, (Dr. C.C.) Leiden. Unger (J.H.W.), Rotterdam. V. Vanger Frank (Wijlen Mevr.), Delft. Vattier Kraane (M.G.), Boekh., Tilburg. Veerdeghem (van), Leeraar, Luik. Velden (Jhr. P.A. v.d.), 's-Hage. Verdam (J.), Hoogleeraar, Amsterdam. Ver Huell (Mr. A.W.M.C.), Arnhem. Verkest (M.), Leeraar a/d. Middelb. School, Tongeren. Vermande Zonen, Boekhandel, Hoorn. Vermeersch (J.), Gem. Secretaris, Thourout. Versluys (W.), Uitgever, Amsterdam. 2 Ex. Veth (P.J.), Oud-Hoogleeraar, Arnhem. Vieweg & Zn. (C.A.), Boekh., Nijmegen. Villers (Baron Bethune de), Oudheidkundige, Gent. Visser (G.C.), Boekhandel, 's-Hage. 4 Ex. Visser & Co., Boekhandel, Batavia. Vos (J.H.), Boekhandel, Maastricht, Vos (de), Leeraar in het College, Meenen. Vries (R.W.P. de), Boekh., Amsterdam. Vroom (J.W.L.), Notaris, Deventer. Vuylsteke (Julius), Boekh., Gent. 7 Ex. W. Waanders (J.M.W.), Boekhandel. Zwolle. Walle-De Draler (G. van de), Gent. [pagina ongenummerd (p. V)] Waller (F.G.), Jur. Student, Amsterdam. Waltman Jr. (J.), Boekhandel, Delft. 2 Ex. Weber (W.), Buchhandlung. Berlin. Weerd (J.L. van der), Boekhandel, Gouda. Weissenbrück (P.), Boekhandel, Brussel. Welter (W.L.), Predikant, Arnhem. Welvaarts (P.), Abdij van Postel, bij Arendonck. Wessem (Mr. A. van), Advocaat, Tiel. Westermann & Co. (B.), Buchhandlung, New-York. Weyler (Karel), Student, Antwerpen. Wierda (J.H.), Boekhandel, Leiden. 2 Ex. Wijnpersse (A. van de), Directeur R.H.B. School, Bergen-op-Zoom. Wilk (D.J. van der), Boekh., Haarlem. Willink (firma H.A. Tjeenk), Boekhandel, Arnhem. Willink (W.E.J. Tjeenk), Boekh., Zwolle. 4 Ex. Wilson (S.J. Bouberg), Directeur Tooneel-school, Amsterdam, Winkel (Dr. J. te), Groningen. Wit (J.H. de), Boekh., Amsterdam. 5 Ex. Witkamp (P.H.), Wychen. Wolters (J.B.), Boekhandel, Groningen. Worp (Dr. J.A.), Groningen. Y. Ykema (Joh.), Uitgever, 's-Hage. Ytsma (T.H.), Boekhandel, Leiden. Yzerman (M.J.), Amsterdam. Z. Zijl (Wed. J. van), Boekhandel, Haarlem. Zusters van den H. Vincentius (Eerw.), Gysegem (België). 2003 dbnl bran038biog01_01 J.G. Frederiks en F. Jos. van den Branden, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde. L.J. Veen, Amsterdam 1888-1891 DBNL-TEI 1 2003-03-20 MG colofon toegevoegd 2007-04-04 IH conversie van het bestand naar teixlite 2007-04-04 IH verwijzingen naar lemma's aangebracht Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: J.G. Frederiks en F. Jos. van den Branden, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde. L.J. Veen, Amsterdam 1888-1891 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/bran038biog01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} [A] [Cornelis van der Aa] Aa (Cornelis van der), gedoopt te Leiden 22 Oct. 1749, werd daar 1769 vrij-meester-boekverk.; 1770-'96 boekhand. en uitgever te Haarlem, waar hij wèl in '82 Loosjes' ‘St.-Eustatius genomen en hernomen’ uitgaf, doch spoedig als uiterst prinsgezind schrijver en uitgever optrad, dat hem vóor de revolutie tot tal van winstgevende betrekkingen bracht, doch hem, vooral na zijn ontslag als stadsboekbinder in '95, aan vervolging en mishandeling blootstelde. Door het schrijven van ‘Mijne politicque denkwijze’ en het verkoopen van ‘Iets ter bemoediging van hun die niet hebben medegewerkt tot de revolutie des jaars 1795’ werd hij in '96 veroordeeld tot vijf jaren tuchthuisstraf en eeuwige verbanning uit Holland. In '99 ontslagen, vestigde hij zich te Utrecht, waar hij tot 1807 van zijn pen en zijn handel leefde. In 1800 verspreidde hij er een anti-revolution. prospectus, dat hem 150 gld boete kostte. In 1807 gaf hij den boekhandel op, kwam toen naar Amst. waar hij nog tal van geschiedk. werken schreef en 26 Oct. 1815 overleed. Behalve een aantal kleinere werkjes, meest van politieken aard, schreef hij: Mijne politicque denkwijze vrijmoedig geschetst, Haarl. 1795 (in 6 maanden 4 drukken); Gesch. van den jongst geëindigden Oorlog, 10 dln. m. pl. Amst. 1802-'8; Beknopt Handboekje der Vaderl. Geschiedenissen, 6 dln. m. pl., Amst. 1800-'3, herdrukt Dordr. 1804; Atlas van de Zeehavens der Bat. Rep., Amst. 1806; Gesch. van het Leven van Willem V, 5 dln., Amst. 1806-'9, herdr. Franeker, 1811; Geschiedenis der Vereen. Nederl. en derzelver buitenl. bezitt. 6 dln., Amst. 1804-'10; Echt verslag van de Gebeurenissen te Amst. en te Woerden in Nov. en Dec. 1813, 2 stukjes, Amst. 1813; De doorl. vorsten uit den huize Oranje-Nassau, 's-Gravenh. 1814, herdr. Amst. 1814; De Tyrannyen der Franschen in 1747 en 1795-1813, Amst. 1814. (Librye, 1888.) [Mr. Pierre Jean Baptiste Charles van der Aa] Aa (Mr. Pierre Jean Baptiste Charles van der), uit een Luth. pred.-geslacht 31 Oct. 1770 te Haarlem geb., werd reeds in 1789 adv. te Amst., waar hij de omwenteling van '95 hielp bewerken. In 't volgend jaar werd hij baljuw van Amstelland en was van '97 tot 1805 secret. van Nieuwer-Amstel. De Rp. Schimmelpenninck, met wien hij in staatk. gevoelens verschilde, ontsloeg hem, waarop hij zich als adv. te Leiden vestigde. Ongezind om van vreemde souvereinen andermaal een ambt te aanvaarden, zette hij de praktijk voort, die, verbonden met zwaren letterarbeid, hem een bestaan gaf. De namen zijner beide vrouwen, Simon Thomas en Van Peene, zijn als toenaam of als psd. bekend gebleven. Hij overleed te Leiden 12 Mei 1812. Twee zijner zonen en een kleinzoon volgen. Buiten zijne talrijke rechtsgel. werken gaf hij: Handboek voor de jongelingschap, Amst. 1802; Aanspraak in dichtmaat bij het heugelijk vredefeest, Amst. 1802; Redevoering over den minst geachten stand in den Burgerstaat, Amst. 1802; Kleine gedichtjes voor zeer jonge kinderen, Amst. 1803. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1812.) [Mr. Christianus Petrus Eliza Robidé van der Aa] Aa (Mr. Christianus Petrus Eliza Robidé van der), - zijn vaders moeder heette Joh. El. Robidé - 10 Oct. 1791 te Amst. ged., promov. 27 Dec. 1811 te Leiden; slechts vier maanden kon hij zich onder leiding van zijn vader (zie voorg. art.) in de praktijk oefenen. De ongunstige omstandigheden der familie deden hem in Friesland gemeentelijke betrekkingen bekleeden te Sneek, Lemmer en Lemsterland; in 1815 diende hij als vrijwilliger, trouwde in '16 Eelke Poppes, wier dichterlijke gaven zich in een enkel bundeltje ‘Eerstelingen’ hadden doen kennen, en werd twee jaar later procureur te Leeuwarden. In '30 huwde hij de eigenares van Den Hemelschen berg, bij Oosterbeek, {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} vestigde zich daarom in '34 te Arnhem, werd er rechter, en overl. na een lang zieleen lichaamslijden, 14 Mei 1841. Zijne geschriften en daden getuigen van vaderlandsliefde (o.a. na den dood van Van Speyck,) van belangstelling in volksgeluk, maatschappelijke welvaart en, naar zijn vermogen, in onze letteren. Schr: Veel kleine afzonderlijke opstellen en gedichten, bijdr. voornamelijk in den Muzen-almanak, den Almanak voor het Schoone en Goede, den Volksbode, dien hij redigeerde of medebestuurde; in 1827 eene verh. bij 't Nut, Over de Gevolgen van huisselijke achteloosheid en Volksliederen, in '35 door die Mij. uitgeg. Verder: Losse Bladen uit het groote Levensboek, 2 dln. Amst. 1832; met Heldring: De zoon der natuur en de zoon der wereld, 2 dln. Amst. 1837; naar 't Eng.: De Rijn in afb. 2 dln. Amst. 1836; Volksverh. en Legenden aan de Rijnoevers, 2 dln. Arnh. 1839; Oud-Nederl. in zijne burgten en kasteelen opgehelderd, 2 dln., Nijm. 1841. Nog kleine werkjes en zelfs kinderboekjes en, met P. Best, eene Zakbibl. voor jongelieden, Amst. 1835. (V.d. Aa, Biogr. Wdb.) [Abraham Jacob van der Aa] Aa (Abraham Jacob van der), werd geb. te Amsterdam, 7 Dec. 1792. De dood van zijn vader verhinderde zijn geneesk. studiën, de conscriptie bracht hem onder de zeemilitie, de oorlog maakte hem krijgsgevangene in Engeland, de herstelling veranderde hem tot landsverdediger; dat alles van 1812-'17. Daarop werd hij boekhand. te Leuven; twee jaren later verwisselde hij dat hem onbekende vak met het onderwijs; van '25 tot de omwenteling schreef hij bij den Antw. auditeur-militair en vluchtte toen naar Breda, vanwaar hij menig gevaarlijken tocht, ook naar Antw. waagde. Sedert 1841 woonde hij te Gorinchem, waar zijn Aardr. Wdb. verscheen, en overl. daar 21 Maart 1857. Het hieronder aangewezen levensbericht geeft de lijst zijner geschr., waarvan de voornaamste zijn: Aardrijksk. Wdb. van N. Brab., Breda, 1832; Herinneringen uit het gebied der [vaderl.] gesch., Amst. 1835; Nieuwe herinneringen, Amst. 1837; Geschied- en aardrijksk. beschr. van het koningrijk der Nederl., Gor. 1841, ook verkort uitgeg., Gor. 1844, 5e druk, Arnhem, 1857; Nieuw biogr. anthol. en critisch Wdb. van Nederl. dichters [aanhangsel op Witsen Geysbeek] Amst. 1844-'46, 3 dln., nieuwe [titel-] uitgave, Amst. 1864; Geschiedk. beschr. van Breda, Gor. 1845; Nederl. Oost-Indië [Java] Amst. en Breda, 1846-'57, 4 dln; Beschr. van den Krimpener en den Loopikerwaard, Schoonh. 1847; Nederland, handboekje voor reizigers, Amst. 1849; Lotgevallen van Willem Heenvliet, Amst. 1851; Biogr. Wdbk. der Nederl. [tot Coehoorn], Haarlem 1851-'57; Beknopt Aardrijksk. Wdbk. der Nederl., Gor. 1851-'54; Bloemlezing uit [Van Effen's] Spectator, in Kl. en Lett. Pantheon 1855, 2 dln; Parelen uit de lettervruchten van Nederl. dichteressen, Amst. 1856; Ons Vaderland en zijne bewoners, Amst. 1855-'57. Op zijn ziekbed schreef hij het Levensbericht van A.C. Schenk [Hand. Letterkunde '57]. Nog was hij redacteur van den Z.- en N.-Holl. Volksalm. en leverde hij talrijke bijdragen in: Letterl. maandsch., Vaderl. Letteroef., Vriend des Vaderlands, Algem. Konst en Letterb., Maria en Martha, Astrea, Globe, Navorscher, enz. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1857.) [Pieter Jan Batist Carel Robidé van der Aa] Aa (Pieter Jan Batist Carel Robidé van der), zoon van C.P.E., op den gen. Hemelschen Berg, 23 Mei 1832 geb., onderwezen op ‘het Hemeldal’ en Noorthey; stud. aan het Amst. Ath. en het Luth. Sem., werd te Leiden theol. cand., vestigde zich 1857 te 's-Grav., waar hij zich aan geogr. en indologische studiën wijdde, en 10 Febr. 1887 overleed. Reeds 1851 bezocht hij Londen, later België en Parijs, verder Spanje en Tetuan - door zijn reisgenoot Gerard Keller beschr. - ook Italië en Sicilië, Duitschland en Boheme. Als psd. gebruikte hij den grootmoederl. naam [Robrecht] van Peene, en teekende daarmede vele stukken in N. Rott. Ct., Zondagsblad, Kolon. Jaarb., de beide laatste jaarg. bijna geheel. Onder eigen naam begon hij 1859 te werken in K. en L. bode, werd medeoprichter van den Ned. Spect., gaf daarin stukken evenals in: Gids, Ind. Gids, Bijdr. Instituut voor Land- en Volkenkunde v.N.-I. en Werken van het Aardr. Gen. - In de hieronder vermelde levensschets heeft Jhr. Mr. Quarles van Ufford zijn arbeid zóó volledig beschr., dat hier slechts de titels zijner hoofdwerken volgen. Hij bewerkte voor den natuuronderz. Von Rosenberg diens Reistochten in de afd. Gorontalo, 1865; naar de Z. Oostereil. 1867; de Geelvinksbaai op N.-Guinea 1875. Over N.-Guinea, tot welks beste kenners hij behoorde, is zijn voornaamste werk: Reizen naar Ned. N.-G., op last der reg. van Ned.-I. ondernomen, 1871-'76; Overzicht der reizen naar N.-G. in '79-'82; Reizen van Van Braam Morris naar de Noordkust v. Ned. N.-G. in '83-'84. Afzonderl. uitgaven, alle te 's-Gravenh. gedrukt: Afrikaansche Studiën. Koloniaal bezit en part. handel op de Westkust van Afrika, '71; De groote Bantamsche opstand in het midden der vorige eeuw, '81. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1887.) {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} [Martinus Wilhelmus van der Aa] Aa (Martinus Wilhelmus van der), geb. te Amst., 15 Maart 1830, waar hij nog woont. Hij was hoofdredacteur van De Tijd, en schr. onder het psd. Henry van Meerbeke: Waarnemingen en waarheden, Amst. 1859; Nog iets over Klaasje Zevenster, Amst. '66; Zoo wordt men lid van de Tweede Kamer, een Holl. verkiezingsroman, Amst. '69; Een ministeriëele Crisis, politiek blijspel, Amst. '87. [Cornelis Alard Abbing] Abbing (Cornelis Alard), geb. te Hoevelaken, 11 Oct. 1800, studeerde te Utrecht 3 jaar in de theologie en later in de letteren. Tijdens zijn promotie was hij reeds 2 jaar conrector te Hoorn en werd er in 1826 rector. Na de opheffing der Lat. sch. 1868, woonde hij te Heeze, waar twee zijner kinderen gevestigd waren en overl. aldaar 26 Juni 1872. Schr. in 't Ned.: Bekn. Gesch. der stad Hoorn en Verhaal van de stichting, voltooijing en verfraaijing van de Groote kerk tot op den brand die haar vernielde op den 3den Aug. 1838, Hoorn 1839; Gesch. der stad Hoorn, hoofdstad van Westvriesland, gedurende het grootste gedeelte der XVII en XVIII eeuw, of vervolg op Velius' Chronyk, 2 dln., Hoorn 1841 en '42; Levensbericht van Thade Pan, zee-officier, in Hand. Letterk. 1860; Letterk. leven van Marcus Tullius Cicero, in zijne kindschheid en eerste jongelingsjaren, Hoorn 1866. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1873.) [Johannes Jacobus Abbink] Abbink (Johannes Jacobus), geb. te Amst. 28 Juli 1802, overl. er 26 Dec. 1870, als translateur. Behalve vele vertalingen uit het Eng. en het Hoogd. en enkele gelegenheidsgedichten, schreef hij o.a.: W. van Teisterkoord [Bilderdijk] of de gebroken Domper, zangspel, door Ceratinus, Amst. 1826; Letterk. fabelen, naar Yriarte, Amst. 1833; Leven van koning Willem II, Amst. 1849; Proeve van staat- en staathuishoudk. fabelen, Amst. 1849. [Hermanus Johannes Abbring] Abbring (Hermanus Johannes), geb. te Groningen 28 Dec. 1787, werd 1808 2e luit., in 1815 kapitein bij de genie, vertrok 22 Nov. 1815 in dien rang naar West-Indië, repatriëerde 25 Aug. 1825 en werd in 1826 gepensionneerd. Hij overl. te Amst. 14 April 1874. Schr.: Maurits van Werdenberg of de vrijgeest, Gron. 1832; Weemoedstoonen uit de gesch. van mijn leven of mijne reis naar Curaçao en vlugtige beschouwingen van hetzelve, gedurende mijn tienjarig verblijf op hetzelve, Gron. 1834; Fragmenten uit mijne aant., 2 dln., Gron. 1836; Het dal Kerah of de pelgrimstogt, een Perziaansch verhaal, 2 dln., Gron. 1836-'37; Geron of de Oude op den berg, een boek voor ingewijden, 2 dln., Gron. 1837; Keur van kleine gesch. en verhalen, 2 st., Utrecht 1838-'39; Het Heelal of beschouwing van den sterrenhemel, Amst. 1849. [Karel van den Abeele] Abeele (Karel van den), Jezuïet, in 1691 te Bourbourg bij Grevelingen geb., hoogleeraar der wijsbegeerte en godgel. te Antwerpen en te Gent, van 1742-'45 provinciaal zijner orde, overl. te Gent in 1746. Zijne talrijke ascetische werkjes, ook afz. uitgegeven, werden verzameld onder den alg. titel: Seventhien gheestelycke werckjes tot betreffinge van de volmaekste liefde tot de H. Dryvuldigheyt, tot J.C., tot de H. Moeder Gods, tot den naesten, ende van de volmaekste hoop en 't kloeckste betrouwen, ende andere deugden, enz. Tweede druk, T' Antwerpen, 1765, 3 dln.; in 1771 verscheen: Vierde ende laetste deel van 23 geestel. werkjes in 't Vlaemsch gemaekt door P. Carolus van den Abeele, S.J. H.J.A. [Albijn van den Abeele] Abeele (Albijn van den), geb. te Sint Martens-Laathem, bij Gent, 27 Aug. 1835, was daar lid van den gemeenteraad en burgemeester, thans schepen en landbouwer. Hij schreef: Geschiedenis van Sint-Martens-Laathem, 1863; Geschiedenis der stad Deinze, 1865; Karel en Theresia, eene schets uit het Vlaamsche dorpsleven, 1866; Het jaar zestien (1816), eene schets uit het werkmansleven, 1869; Het Hof-ter-Beken, eene schets uit het leven der Vlaamsche landbouwers, 1873; Een dorpsbeschaver, schetsen uit het maatschappelijk leven, 1874. Alle werken te Gent gedrukt. [Mr. Willem Matthias d'Ablaing] Ablaing (Mr. Willem Matthias d') geb. te Batavia 29 Aug. 1851, stud. sinds Sept. 1869 te Leiden, prom. er 29 Juni 1877, was er lector in het Rom. recht sedert 1 Dec. '79 en werd er hoogl. in de rechten, 31 Mei 1882. Schr.: Recht en Wetenschap, inauguratierede, Haarl. 1882. [Mr. Willem Jan Baron d'Ablaing van Giessenburg] Ablaing van Giessenburg (Mr. Willem Jan Baron d'), geb. te Amst. - door tijdelijk verblijf zijner op een landgoed onder Langbroek wonende ouders - 1 Juli 1812; stud. te Utr., 1830 tot '36, vrijwilliger 1830; was achtereenvolgens referendaris bij den Raad van State, lid van den Hoogen Raad van Adel, referendaris bij het Dep. van Binnenl. Zaken en Raad-Adviseur bij het Dep. van Justitie; hij woont thans ambteloos, doch in herald. en geneal. studiën werkzaam te 's-Hage. Schr.: Regtmatigheid van schadevergoeding voor afgeschafte Heerlijke Reg- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} ten, 1849; De Duitsche Orde of beknopte geschiedenis, indeeling en statuten der broeders van het Duitsche Huis van St. Marie van Jeruzalem, 1857; De Ridderschap van Veluwe of geschiedenis der Veluwsche jonkers, met pl. van wapens, 1859; Nederl. Gemeentewapens, 1862, herdr. 1887; Wapenboek der Ridders van de Duitsche Orde, Balije van Utrecht, 1871; De Ridderschappen in het Kon. der Ned. van 1814-'50, 1875; Bannerheeren en Ridderschap van Zutphen, tot 1795, 1877; 2e of geslachtk. gedeelte, 1886; Nederlands adelsboek, 1887; alle te 's-Grav. [Rudolf Carel d'Ablaing van Giessenburg] Ablaing van Giessenburg (Rudolf Carel d'), geb. te Amst. 26 April 1826, is, na een kort verblijf in Indië, sedert 1851 boekhandelaar in zijn geboortestad onder de firma R.C. Meijer. Hij schreef: eene Beoordeeling van G.G. Kool's Aïssa, Batavia, 1849; een uitvoerige voorrede in de fransche taal vóór Le Testament du Curé Merlier, 1864; Zedekunde en Christendom, voorloopig antwoord op den open brief van J.B. aan R.C. Meijer (psd. Rudolf Charles), Amst. 1859; Origineelen en zonderlingen, Parijsche typen (een reeks art. in Omnibus) Amst. 1871; Wat eischt de Vaderlandsliefde in zake de voorgestelde uitbreiding van ons militair defensiewezen, Amst. 1872; Curiositeiten van allerlei aard, 44 nommers, Amst. 1874-'78; Algemeene dienstplicht, Amst. 1880. Voorts verschillende boekbeoordeelingen, art. in de Verzamelaar, Amst. 1851, in De Dageraad, sommige get. Rndolf Charles, andere onder eigen naam, (1857-'67); al de onget. art. in De Dageraad van 1879-1882; art. get. R.C. in Recht door Zee, Amst. 1882-'84, in het Verbond der vrije gedachte, Amst. 1859, in de Omnibus, Amst. 1865 get. R.C., L. Dabinga, D.A.V.G., Aërobaat, Jan Rechtuit, Karel en Caper. Hij heeft nog onderhanden een werk in de Fransche taal over de ontwikkeling der godsdienstige begrippen in Palestina. [Cornelis Ablijen] Ablijen (Cornelis), notaris te Antwerpen, waar hij in de 16de eeuw leefde. Hij schreef: De nieuwe Weerelt der landschappen ende eylanden die tot hier toe allen ouden weereltbeschrijveren onbekent geweest syn, Antw., 1563. [Isaäk Abrahamsen] Abrahamsen (Isaäk), geb. te Vlissingen 15 Aug. 1663, was krankbezoeker in zijne geboortestad en overleed aldaar 4 Oct. 1714. Schreef, behalve kleinere godsdienstige werkjes: Zions Hallelujah, uitgegalmt in III deelen, Middelb. 1730, herdr. Amst. 1734 en 1736; Kronyk-Register van de voornaamste Kerkelyke en Wereldlyke Geschiedenissen van den beginne des Werelds, Middelb. 1713, achtste dr., 1790. [Mattheus Abrugge] Abrugge (Mattheus), 5 April 1645 in de Hoogl. kerk te Leiden ged., aldaar als stud. ingeschreven 11 Mei 1661, tr. 1669, werd adv. voor den H. van Holland en droeg zijne diss. aan Westerbaen op, evenals zijn Mengelmoes van verscheyde Gedichten ende nieuwe minnewysen, 's-Gravenh. 1669. [August van Acker] Acker (August van), geb. te Eekloo 22 Maart 1827, was eerst werkman, daarna notarisklerk en is sedert 4 Juli 1859 secretaris van Eekloo. Eerst schreef hij losse gedichten, waarvan verscheidene bekroond werden. Den 1 April 1849 werd hij opsteller van het weekblad: De Eecloonaar en in Juli 1867 stichtte hij een ander weekblad: De Gazette van Eecloo en het District. Als prozaschrijver leverde hij: Jan en Lotte, novelle uit het leven mijner ouders (bekr. door het Willemsfonds), Gent, 1872; Tonia, nov., Eekloo, 1874; Martje Martens, nov. (bekr. door Het Vlaamsch Volk), Antw., 1876. Tevens gaf hij in het licht: Merkweerdige Extracten uit de Resolutieboeken der stede, Keure en de Vrijheid van Eecloo, uit de Resolutie-registers der Municipaliteit van het canton Eecloo, van den Regeeringsraad en den Gemeenteraad der stad Eecloo, (1655-1859), Eekloo, 1864. [Leopold Jan van Acker] Acker (Leopold Jan van), broeder van voorgaande, te Eekloo geb. 21 Nov. 1832, was eerst notarisklerk en later, gedurende vier jaren, hulponderwijzer in zijne geboortestad. In 1852 kwam hij als loteling bij het leger, waarbij hij bevorderd werd in 1862 tot onderluitenant, 1 Jan. 1868 tot luitenant en 25 Juli 1877 tot Kapitein. Thans is hij bestuurder der regiments-school te Philippeville. Verspreide gedichten en letterkundige bijdragen van hem verschenen in Het Nederlandsch Tijdschrift, in Meiloover, De Gazette van Eekloo, De Toekomst van Ieperen, De Toekomst van St. Nicolaas, De Eendracht van Luik. enz. Ook maakte hij vrije vertalingen van zes en dertig novellen, welke te Eekloo verschenen. Met zijn vriend luitenant V. van de Weghe gaf hij eene Nederlandsche vertaling van Belgische krijgsreglementen, enz. Alleen zond hij in het licht: De soldatenschool, Antw. 1874. [Maria van Ackere, geb. Doolaeghe] Ackere (Maria van, geb. Doolaeghe), geb. te Dixmuiden 25 Oct. 1803, leerde te Ieperen Fransch en Vlaamsch in de zusterschool en werd reeds in 1826 als dichteres bij een prijskamp met goud bekroond. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Onder hare beste gedichten behooren: Aan de Belgische Dichters, in de Nederd. Letteroefeningen van Oct. 1833; Dichtstuk bij de inhuldiging van den nieuwen steenweg van Dixmude op Pervysen, 1840; Madelieven, Dixm. 1840; Palfijn (uitvinder van den forceps), vaderl. gedicht, Gent, 1848; St. Godelieve, legende uit de XI eeuw, dichtwerk, 1849; De Avondlamp, 1850, waarin haar Huwelijksheil, geschreven na haar huwelijk (in 1836) met Van Ackere, verloskundige te Kortrijk; Den weledelen Heere de Breyne-Peellaert, herkozen als burgemeester der stad Dixmude, Dixm. 1855; De schoone kunsten in België, prijsvaers, bekroond in 1857 te Gent; Zetternam, 1857; Winterbloemen, Gent, 1868; Najaarsvruchten, 1869; Petronella Moens, Hollands blinde dichteres, Antw. 1872; Vreemde harpen, vertalingen, Gent, 1873; Nieuwe dichtbundel, Gent, 1873. Hare Vereenigde Dichtwerken verschenen te 's-Gravenhage in 1876. Zij overl. te Dixmuiden 7 Apr. 1884. Van haar verscheen daarna: Jongste dichtbundel, met het portret van de schrijfster op 80-jarigen ouderdom, Roeselare, 1884. [Mr. Willem Cornelis Ackersdijk] Ackersdijk (Mr. Willem Cornelis), geb. te 's-Hertogenbosch 12 Dec. 1760, stud. en prom. te Utrecht, werd er in 1779 adv. en was van 1782-'95 tevens secr. van zijne geboortestad. In 1806 benoemd tot Staatsraad in b.d., vestigde hij zich in 1807 als adv. te Utrecht. Van 1811-'20 was hij daar vrederechter; sedert dien tijd leefde hij ambteloos te Rotterdam, waar hij overl. 7 Febr. 1843. Behalve als rechtsgel. muntte hij als letter-, geschied- en oudheidk. uit. Hij werkte in verschillende tijdschriften en gaf in de tweede Proeve van Oudh. Taal en Dichtk. van het Gen. Dulces ante omnia musae, 1782: Taalk. Aanteek. omtr. het Privil. Trinitatis van Den Bosch van 1329 en Gesch. der Rederijkkamers in stad en meierij van Den Bosch. De Mij. der Ned. Lett. gaf van hem de vlg. verhandelingen uit: Over Maisniede lieden; Middelen, waardoor de slaverny vernietigd, en de stand der landlieden verbeterd is; de Ligging van Fuchte en Rumelo; het Regt van de Gruite; Herman de Ruyter op Loevestein; het hooren van Stille Waarheid; de ligging van de villa Pladella; Nasporingen omtrent het landsch. Taxandria. Afz. zijn uitgegeven: Korte beschr. van het dorp Lommel [over de zgn. Eugenia-vaart of Isabella-gracht], Nijm. 1808; Aanm. over de Ned. taal bijzonder met betr. tot de Zdl. provinciën, Antw. 1822. In de Letteroefeningen gaf hij: Iets over de rivier de Dommel, 1800, en over het nageslacht van Petrus Shiffer, 1817; in De Konst en L. bode: Een legerplaats bij Deurne ontdekt, 1837, de Valkenjacht in de Valkenswaard en Waalre, 1839; in De Vriend des Vaderlands, eindelijk: Onbebouwde gronden in Noord-Brab., 1832. Nagelaten hss. van hem zijn o.a. in het rijksarchief te 's-Hertogenbosch. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1843.) A.C.B. [Mr. Jan Ackersdijk] Ackersdijk (Mr. Jan), zn. van den voorg. werd te 's-Hertogenbosch geb. 22 Oct. 1790, studeerde te Utrecht en werd daar advocaat. In 1815 diende hij als vrijwilliger tegen Napoleon; in '17 werd hij benoemd tot subst.-off. bij de rechtbank van eersten aanleg te Utrecht, in 1825 tot hoogl. te Luik en na 1830 tot 1860 te Utrecht, waar hij overl. 13 Juni 1861. Hij bereisde bijna alle landen van Europa, en schr., behalve opstellen en kleine geschr., zijne studievakken betreffende: Verhaal eener reis in Rusland, gedaan in 1835, 2 dln., Gron. 1840. Voorts vindt men proeven uit zijn reisjournalen in De Vriend des Vaderlands. (Sloet, Tijdschr. XXI; Jaarb. Kon. Acad. 1861; Hand. Mij. Ned. Lett., 1862.) [Jan Acket] Acket (Jan), leefde in het laatst der 17de eeuw te Brussel, waar de Rederijkerskamer ‘de Drie Sanctinnen’ op 15 Februari 1700, een treurspel van hem opvoerde, getiteld: Clarinde, Prince van Mantua of de rampspoedighe liefde, Brugge, 1700. Verder is van hem bekend: Gelukkige en ongelukkige minnestrijd, zangspel, Brugge, 1706. [Johannes Gerhardus Rijk Acquoy] Acquoy (Johannes Gerhardus Rijk), geb. te Amst. 3 Jan. 1829; leeraar in het Hebreeuwsch aan het Gymnasium aldaar, 1854; gepromoveerd in de theologie te Leiden, 1857; achtereenvolgens predikant te Eerbeek, 1858, Koog a.d. Zaan, 1861, en Zalt-Bommel, 1863; Kerkelijk Hoogleeraar te Leiden, 1878, Rijks-Hoogleeraar in de Geschiedenis van het Christendom aldaar, 1881. Schr. in den Kalender voor de Prot. in Nederl., 1856 vlgg., in de Gesch. der Christel. Kerk in Ned. in tafereelen, Amst. 1864, in de Werken der Kon. Akad. van Wetenschappen, 1880 vlgg., (o.a. over ‘Kerstliederen en Leisen’), en in het door hem geredigeerd Archief voor Nederl. kerkgeschiedenis, 1885 vlgg. (o.a. over ‘Het geestelijk lied in de Nederlanden vóór de Hervorming’). Voorts afzonderlijk: Gerardi Magni Epistolae XIV, Amst. 1857; Herman de Ruyter naar uitgegeven en onuitgeg. authentieke documenten, 's-Hert. 1870; Jan van Venray (Johannes Ceporinus) en de wording en vestiging der Herv. Gemeente te Zalt-Bommel, 's-Hert. 1873; Het klooster {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} te Windesheim en zijn invloed (met goud bekroond en uitgeg, door net Prov. Utr. Genootschap), 3 dln., Utr. 1875-'80; Het nut der beoefening van de geschiedenis der Herv. Kerk in Nederland, Leid. 1878; Kerkgeschiedenis en gesch. van het Christendom, Leid. 1882; Levensber. van A.W. Wybrands in Hand. Letterk. en Kon Acad. 1887. Onder het psd. Joh. Jacobi schreef hij een dram. gedicht: Mattathias de Chasmoneër, Amst. 1866. J.G.R.A. [Johannes Acronius van Buma] Acronius van Buma (Johannes), geb. te Wageningen, stud. te Franeker, reciteerde daar in 1655, onder leiding van zijn neef prof. D. Acronius à Buma, een Carmen, uitgegeven onder den titel Iter ad Inferos, was sinds 1659 pred. te Loenen en in 1672 te Beekbergen, waar hij overl. in 1705. Hij dichtte: Bethlehemsche Mengelzangen, eenige Psalmen Davids, 1681; Christus in den hof Gethsemané, in dichtmaat; Heidelb. Catechismus, 1716, en schreef Lat. en theol. boeken. [Aart Admiraal] Admiraal (Aart), geb. te Goedereede 13 Oct. 1833, werd opgeleid voor onderwijzer, doch ging vooral om gezondheidsredenen in 1860 bij de telegraphie over. Sinds 1869 was hij directeur te 's-Gravenzande, later te Schoonhoven, waar hij overl. 12 Nov. 1878. Met zijn naam verschenen: Een schoofje distels, Arnh. 1874; Een ander schoofje, 's-Gravenh. 1876; Freia, schetsen en beelden, Arnh. 1875; Dr. A. Kuijper is geen vertegenw. van het Nederl. volk, Schoonh. 1875; Een badreis (Lippspringe), Schoonh. 1877; Zondagsviering (in Stemmen over Staatk. en Maatsch. vraagst.) Culemb. 1877; Krisje de Gier, 's-Gravenh. 1878; Oudheden, Schoonh. 1878; Verbranden of begraven (uit zijn nagelaten papieren) 's-Gravenh. 1880. Naamloos gaf hij uit: Ideeën over Multatuli, Dordr. 1862; Hoe hij koning werd, Dordr. 1863, 2 dln; De vijand der Maatschappij, Schied. 1866, 2 dln. Met het psd. Aramaldi verschenen: Algem. zendbrief aan mijn medeleeraars in Ned., Amst. 1864 en tal van artikelen in De Dageraad, 1856-'65. Als Bato van der Maas (ook B.v.d.M.) gaf hij: Het kransje te Wemelingen en Eene vraag, Delft 1866; De godsdienst des volks, Rott. 1869; De laatste Hollandsche minnezanger, Amst. 1869. Als Paulus schreef hij een vijftigtal brieven aan het jonge Nederland (Ned Spectator 1872 volgg.) terwijl hij eindelijk tal van bijdragen, zoo met zijn naam als onder de psd. B.v.d.M., Een oud-onderwijzer, Jb. van der Zande, leverde in Ned. Spect., Vaderl. Letteroef., Tijdspiegel, Los en Vast, Gids, Omnibus, Nederland, Eigen Haard, enz. ‘Het veerhuis aan de Lek’, werd in 1876 bij den prijskamp Tony Bergman bekroond; hij deed echter afstand van die onderscheiding, daar hij die novelle reeds in Eigen Haard had doen drukken. [Hendrik Adriaens] Adriaens (Hendrik), te Antw. geb. in de eerste helft der 16e eeuw. Toen hij weduwnaar was geworden, begon hij zijne geestelijke studiën aan de Hoogeschool te Leuven en in Maart 1586 werd hij pastoor van het St. Elisabethsgasthuis zijner geboortestad. In 1601 werd hij kapelaan der Antwerpsche hoofdkerk, in welke betrekking hij 21 Mei 1607 stierf. Zijne nagelatene werken verschenen onder de titels: Catholieke Sermoonen ofte verclaringen op alle de H. Evangelien van de Sondaghen, Antw. 1592; Nieuwe Legende, ofte 't leven, wercken, dood ende miraculen ons liefs Heeren Jesu Christi, met syne lieve Heilighen, Antw. 1593 en 1609. [Jan Baptist Cornelis Adriaensen] Adriaensen (Jan Baptist Cornelis), geb. te Brussel 20 October 1847, ontving zijne opleiding in de normaalschool te Lier, werd in 1867 onderwijzer aan de gemeenteschool te Leuven en twee jaren later aan de staats-middelbare school te Antwerpen. Sedert 1880 is hij schoolopziener voor het kanton Lier. Hij schreef in tijdschriften en dag- en weekbladen bijdragen in proza en soms hekelverzen onder het psd. Jan Jans. Afzonderlijk gaf hij uit: Het eerekruis, tooneelspel niet zang, 1868; Meester zijn, tooneelstukje, 1868; Moeders naamfeest, tweespraak, 1868; Mietje Strik, tooneelstukje in éen bedrijf, 1868; De zee, groot zingdicht, 1868; De zuster van liefde, cantate (bekr.), 1869; Zwingela, lustspel met zang in één bedr. 1869; Kompernol, idem, 1869; Snoepen en Sparen, idem, 1869; De krollebol, alleenspraak, 1869; Verloren Maandag of de gevolgen van spel en drank, 1869; Het kind en de bedelvrouw, samenspraak, 1870; Madame van Grollegom, kluchtspel, 1870; Eene Aalmoes, tooneelspel, 1870; Frans en Emiel. geschiedenis van twee gebuurkinderen, 1871; Vivat ons dorp! lustspel met zang, 1871; Sus Trotselaar, tooneelspel, 1871; Jan de knecht, alleenspraak, 1871; Oost west, thuis best, tooneelspel met zang, 1871; Liever t'huis, tooneelspel, 1871; Werk, talent en kapitaal, cantate, 1872; Pieter Pauwel Rubens, zijn tijd en zijne tijdgenooten, 1872; Zindelijk Netje, alleenspraak, 1872; De kwakzalver, id. 1872; Berijmde fabels en andere gedichten, 4 reeksen, 1873; Pachter Noest, of werken is zalig, tooneelsp. in één bedrijf, 1873; Het melkboerinnetje, alleenspraak, 1873; {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} De geschiedenis van een potlood, 1873; Van Dijck en Jordaens, 1873; Berijmde fabels en gedichten, Antw. 1873; Anton Wiertz, leven en werken, Lier, 1873; David Teniers, leven en werken, Lier, 1873; De Fortuna, lyrisch diorama, Antw. 1875. De tooneelstukjes, voor kinderen geschreven, zijn allen geteekend met Ja als pseudoniem en te Lier gedrukt. Verder gaf hij eenige schoolboekjes uit voor het rekenen. [Adriaan Adriaensens] Adriaensens (Adriaan), omstreeks 1530 te Antw. geb., trad in 1547 in de orde der Jezuïeten te Leuven en stierf aldaar 18 Oct. 1581. Hij schreef. Eenen Gheestelijcken Berch alle menschen profijtelijck, int cort begrypende veel poincten claerlyck wtgheleyt, die in menigherley boecxkens verduystert beschreven staen, en doorgaens van godtvruchtighe herten qualijck verstaen, ende met schade sowel na lichaem als nae der zielen beoeffent worden, ghemaeckt by den Eerwaerdighen Heere ende Meester Adriaen Adriaens van Antwerpen, Priester der Societeyt Jesu, de tweede Editie, Leuven, 1568 en 1569; Dry suyverlijcke Tractaetkens, allen menschen gheestelycke ende weerlycke seer nut ende profytelyck, Leuven, 1567; Tghebet des Heeren, dwelck men ghemeynlijck noemt Den Pater noster, met zijnder verclaringhe, ghenomen wt die heylighe Schriftuere, ende Doctooren der heyligher Kercken, ghemaect by den Eerweerdighen Heere ende Meester Adriaen Adriaensens van Antwerpen, Leuven, 1567; Van des Cloostersen leven, oorspronck ende voortsganck, van over duysent jaren voor Christus gheboorte tot hedensdaechs toe, alsoo beschreven dat alle menschen profijtelijck can wesen, Leuven, 1570; Van d'Inspreken des Heeren, Inhoudende alderhande troostelijcke vaste leeringhen der discretien, soowel weerlycke als gheestelycke menschen, na ziele ende lichaem profytelyck, Leuven, 1570; Verscheyden gheestelijcke ende stichtelycke Tractaten, ghemaeckt door den Eerweerdigen Heere ende Meester Adriaen Adriaensz. van Antwerpen, Priester der Societeyt Jesu, D'eerste van Dinspreecken des Heeren, Psalm 81, Ick sal hooren wat die Heere Godt in my spreeckt want hy sal vreede spreecken, Leuven, 1570; Van Evangelische armoede, Leuven, 1571; Van Evangelische suyverheyt, Leuven, 1571; Van ghehoorsaemheyt ende hoe een ondersaet hem tot zijn overste ende een overste tot zijn ondersaet hebben sal, Leuven, 1571; Een suyverlyc Boecxken van der Biechten, hoe corte, salighe, volmaeckte biechten spreken sal, Leuven, 1573. [Bernard Jacob Adriani Rzn.] Adriani Rzn. (Bernard Jacob), geb. te Bolsward, 7 Oct. 1823. Vroeger pred. te Otterloo, Waddinksveen, Haarlem, Utr., Rott., en sedert 1862 te Amst. Hij schreef: Stille Uren. Liederen en overdenkingen op den weg des lijdens, Haarl. 1855, 2e druk, Amst. 1864; Op weg naar huis. Iets voor bekende en onbekende reisgenooten, Utr. 1858, 3e dr. Amst. 1872; Zondagavondstonden, 2 dln. Utr. 1861 en '62; Voor het huisgezin. Proeve van een handboek voor de huiselijke godsdienstoefening, Amst. 1864; Gave der liefde. Raad en bestuur voor jeugdigen in jaren, Amst. 1865, 2e dr. 1871; M. Goszner's Gulden spreuken voor elken dag des jaars, Amst. 1867; Woorden op het ziekbed. Evang. blaadjes voor Kranken, Amst. 1866; Johan Albrecht Bengel, naar het Hoogd. van O. Wächter, Amst. 1869; De opstanding der dooden. Een paaschgave, uit het Hoogd., Amst. 1871. Renata, hertogin van Ferrara in haar leven en lijden, Amst. 1873. Eene dubbele Feesture, Amst. 1884; Passieboekje, Amst. 1886. Voorts: Afscheidsrede te Haarlem, 1856; Afscheidsrede te Utrecht 1869, en Bijbelwaardeering en Bijbelverspreiding, Amst. 1876. [Marcus Jan Adriani] Adriani (Marcus Jan), geb. te Oterdum, 28 Febr. 1771, werd in 1794 pred. te Aengwirden, in 1809 te Oude-Pekela, waar hij overleed 5 Dec. 1845. Voor zijne leesboekjes: Het leven van Jezus, en de geschied. der Apostelen, werd hij door 't Nut bekroond. Zijn overige werken zijn: Redev. ter naged. van H. Wester, Gron. 1822; met Spandaw: Hulde aan de Naged. van Graaf Adolf van Nassau, bij de onthulling van 't eerste monument nabij Heiligerlee, in 1826, Gron. 1827; de Prosodist of Woordenlijst voor de uitspraak, Gron. 1819, 2e dr. Gron. 1827. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1846; Boekzaal 1846.) [Jan Lodewijk van Aelbroek] Aelbroek (Jan Lodewijk van), geb. te Sottegem 31 Oct. 1755, overl. 29 Oct. 1846 te Gent, waar hij lid van den gemeenteraad en van de provinciale staten van Oost-Vlaanderen was. Hij schreef: Memorie nopende de oorzaken der geweldige overstroomingen en stilstand der wateren op de meirschen en leege landen, gelegen langs de Leye, Opperen Nederschelde, gedurende de jaren 1816 en 1817, Gent, 1817; Werkdadige landbouwkunst der Vlamingen, verhandeld in zamenspraken tusschen eenen grondeigenaar en zijnen pachter, Gent, 1823, met pl. [Willem van Aelst] Aelst (Willem van), omstreeks 1600 geb. te Antw., waar hij schoolmeester was en in 1659 overl. Van hem zijn bekend: De eerste boeken der Nederlandsche {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} oorloghen, bescreven door den Eerw. Pater Faminianus Strada, priester der Maetschappy van Jesus, aenvanghende met het vertreck van Keyser Karel V tot het begin der regeringhe van Alexander Farnesius, hertog van Parma en Placencen, op nieuw in 't latyn overzien en verbetert ende verciert met de voornaemste personagien, seer constig naer 't leven in 't coper gesneden. Het tweede deel begint met het stadthouderschap van Alexander Farneze, enz. van het jaer MDLXXVIII tot het jaer MDXC, Amst., 1649; de eerste uitgave verscheen te Antwerpen in 1634; De Eensaemheydt van Philagia dienende tot gheestelyke oeffeningen in de eensaemheydt, Antw., 1646; De Liefde Godts, door den saligen Franciscus de Sales, Antw., 1651. [Philips Aerts] Aerts (Philips), te Gent geb., leefde in het laatst der 16de en in de eerste helft der 17de eeuw; hij werd 15 Juli 1604 als prediker bevestigd en ging met D. van Male als gezant van den Aartshertog Albert, naar Engeland, waar hij twaalf jaren bleef. Teruggekeerd, werd hij onderprior te Gent en later prior van het klooster te Ieperen. Hij overl. te Moerbeke 24 Juli 1637. Hij schreef: Gheestelyken schat van de derde orde St. Dominici, soo wel voor cloosterlyck als voor die in haerlieder bysondere huysen en ootmoedige penitentie leven willen. Inhoudende de instellinge, voortganck, gratie, privilegiën, regel ende eenige historien der wytvermaerde persoonen van de derde orde. Byeen vergadert ende uyt verscheiden talen overgezet door den Eerw. Philippus Aerts, Gent, 1620, 2e dr. 1635, 3e dr. 1663. [Willem van Afflighem] Afflighem (Willem van), was monnik, later prior van het klooster Affighem en stierf vóór 1280. Hij schreef eenige Latijnsche prozawerken en vertaalde, volgens Hendrik Goethals van Gent, in paar aan paar rijmende Nederlandsche verzen: het Leven der H. Lutgardis, uit het Latijn van Thomas van Cantimpré. Zijne vertaling is echter verloren. J.t.W. [Dr. Josephus Joannes Aghina] Aghina (Dr. Josephus Joannes), geb. 8 Aug. 1832 te Alkmaar, studeerde te Alkmaar, Haarlem en Leuven in de medicijnen, was van 1855 tot 1862 geneesheer te Zwaag en sedert dien tijd te Hoorn, waar hij nog woont. Hij schreef behalve eenige losse dichtstukjes in jaarboekjes, enz.: Een hedendaagsch duël, blijspel in 2 bedr., Purmerende, 1858; Het stereoskoop en het stereoskopisch zien, Hoorn, 1863; In d'ouden Dik, Westfriesche Novelle, Hoorn, 1868; Toespraak tot de Vereeniging voor volksvermaken te Hoorn, bij haar vijfjarig bestaan, Hoorn, 1875. Later verschenen van zijn hand eenige grootere en kleinere gedichten ter compositie, meerendeels opgenomen in het Tijdschrift van het Nederl. Zangersverbond en een aantal Metrisch-Melodische vertalingen op reeds bestaande toonwerken. J.J.A. [Antoine Nicolas Agron] Agron (Antoine Nicolas), gedoopt te Leeuw., 1 Oct. 1762, werd in Juli 1793 kostschoolhouder te Gorkum, in Oct. 1796 rector te Elburg, waar hij na slechts twee jaar loffelijke werkzaamheid overl. 7 Jan. 1799. Zijne Verz. van Opstellen, Amst. 1794, tiende druk, aldaar 1850, meer dan eene halve eeuw het leerboek van zeker twee menschengeslachten, werd zeer gunstig ontvangen, evenals zijn Dict. port. de Phrases et de Proverbes, Amst. 1797, en zijne kleinere leerboekjes. [Pierre Agron] Agron (Pierre), jongere broeder en stadgenoot van den vorigen, gedoopt 15 Febr. 1767, was ook bij het onderwijs te Amst. en is als gouverneur van den later te vermelden Anth. Cramer bekend; in 1796 werd hij bij de red. der Amst. Stadscourant benoemd. In 1794 verscheen te Amst. zijn: Eenzaam Tijdverdrijf, in dichtstukjes; hij bewerkte met G.N. Landré den bekenden Dict. français-holl., waarvan Weiland het nederl. deel gaf, en vertaalde of schreef ook voor de jeugd. [Jan Ailliet] Ailliet (Jan), Thieltsche dichter der 18e eeuw. Zijne kenspreuk was: Zonder Liefde niet. Omstreeks 1733 schreef hij: Refereyn tot Lof der Reden-Rycke Gilde-broeders van den Heyligen Joannes Baptista binnen de stede van Thielt, voerende voor kenspreuk: Gebloeyt in 't Wilde, door Joannes Ailliet insîgnis poëta. [Lieuwe van Aitzema] Aitzema (Lieuwe van), geb. te Dokkum 19 Nov. 1600, werd adv. bij den Hove van Holland, 1624, was resident der Hanzesteden te 's-Grav. en overl. daar 23 Febr. 1669. A. is bekend door zijn historisch werk: Saken van Staet en Oorlogh, in, ende omtrent de Vereen. Nederl. 15 dln. in 4o, 's-Hage 1665-'71; hij heeft daarvoor een groot aantal berichten en staatsstukken langs allerlei wegen verzameld; 2e dr. 1669-'72, 7 dln. in fol., waaraan is toegevoegd: Verhaal van de Nederl. vredehandeling [van Munster; ook afzonderlijk, 2 dln. 4o, 1650] en Herstelde Leeuw ofte Discours over het gepasseerde in de Vereen. Ned. in 1650 en '51. De tweede druk werd, {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} doch alleen wegens de opdracht aan de Staten van Holland, in Gelderland verboden. L. Sylvius [van den Bos] vervolgde het werk tot 1697 in 4 dl. fol. Van hem ook Poemata juvenilia, Franeker 1617. (Nijhoff's Bijdr., N.R. III.) [Frans van Aken] Aken (Frans van), geb. te Amst., was geruimen tijd horlogemaker te Leiden, waar hij in 1776 huwde. Later vestigde hij zich waarschijnlijk weder te Amsterdam, waar hij overleed. Hij is de vervaardiger: van Vaderlandsche [patriottische] Zangen voor de jeugd, Amst., 1786; De matroos door list, blijsp., Amst. 1783, waarachter soms: Aan de muitzugt, 1784; De bedriegster gestraft, kluchtblijsp., Amst. 1785; De wapening der landlieden, kluchtsp. Leiden 1786; De aristocraten, tooneelsp. Leiden 1785, soms met achtergev.: De vernieling der arist., 1785 en De aristocratie ontmomd, door een vriend des volks, 1785; De wanhoop der heerschzucht, of het Haagsche Moordrot verstrooid, tooneelst. Leiden 1786; De edelmoedige aanbieding, tooneelsp. Leiden 1786; Elise, opera, Leiden 1786; Mengeldichten, Leiden 1786; De zeldzame man, Amst. 1788. [Hein van Aken] Aken (Hein van), van Brussel, wordt tusschen 1325 en 1330 als overleden vermeld en als dichter geprezen door Boendale. Hij schijnt pastoor van Corbeek bij Leuven geweest te zijn. Vertaalde het fabliau De l'Ordene de Chevalerie onder den titel van Huge van Tyberien uitg. door J.F. Willems, (Belg. Museum, VI, 94-104) en E. Kausler, (Denkmäler III, 83-93) of van Dit es van Saladine uitg. door F.A. Snellaert, (Ned. Gedichten uit de 14de eeuw, Brussel 1869, bl. 539-549). Op goede gronden wordt aan hem ook de Roman van Heinric ende Margriete van Limborch toegeschreven, (uitg. door Mr. L. Ph. C. van den Bergh, Leiden 1846 en '47). Hij schijnt dien in 1291 begonnen en 20 Januari 1318 voltooid te hebben. Allervermoedelijkst was hij omstreeks 1300 ook de vertaler van den Roman van de Rose (uitg. door Dr. E. Verwijs, 's-Grav. 1868), naar het Fransch van Guillaume de Lorris en Jehan Clopinel de Meun. J.t.W. [Frans Alaers] Alaers (Frans), omstreeks den aanvang der XVI eeuw geb. te Brussel, trad in de orde van Sint Dominicus, en toen hij een indrukmakend kanselredenaar was geworden, ging hij over tot den Lutherschen godsdienst. Daarom ter dood veroordeeld, vluchtte hij naar Oldenburg, waar hij aalmoezenier van den regeerenden Vorst werd. Zoodra de nieuwe geloofsbelijdenis zich openlijk begon te uiten in de Nederlanden, kwam Alaers derwaarts en predikte beurtelings in Brabant en in Friesland. In Mei 1566 vestigde hij zich in Antwerpen, en opnieuw vervolgd, verkondigde hij er het woord Gods in eene schuur. Bij de komst van Alva vluchtte hij het volgende jaar naar Holstein, alwaar hij overl. 10 Sept. 1578. Zijne bekende en in druk verschenen werken zijn: Een cort vervat van alle menschelycke insettinghen der roomsche Kercke, beghinnende van Christus tyden af tot nu toe, ghenomen meer dan uit XXII authoren, (Antw.) 1566; Een heerlicke troostbrief van des menschen leven ende wesen, door François Alardts, (Antw. 1567); Die catechismus op vrage ende andtwoorde gestelt, door Franciscum Alardum, pastoor tho Wilster, eertyds predicant t' Hantwerpen in de schuere, 1568. Dit werk werd later herdrukt met den titel: Catechismus, dat is: onderwysinghe van de voornaemste hoofdstucken der christelycker leere, op vrage ende antwoort ghestelt door Franciscum Alardum, eertyts dienaer des godlycken woorts tot Antwerpen in de schuere, Antwerpen, 1585; Bewys uyt Godes woord ende den schriften D. Lutheri, dat de Erfsonde niet sy der menschen wesen, syn seel en lyf, Lubeck, 1576. [Bruno Lieuwes van Albada] Albada (Bruno Lieuwes van), werd geb. 11 Dec. 1792 te Maastricht, waar zijn vader in krijgsdienst moet geweest zijn; weinige weken na zijne geboorte met zijn ouders te Leeuw. gekomen, doorliep hij de Lat. sch. van zijne woonplaats, studeerde te Gron. in de theologie, 1811-'14, doch wegens gebrek aan uitzichten destijds, werd hij onderwijzer en kwam in 1816 aan het hoofd der school te Oudebiltzijl, en in 1828 te Workum, waar hij in 1860 gepensionneerd werd en 27 Jan. 1877 overleed. Hij schreef eene menigte, ook door het schoolbestuur gewaardeerde, leerboekjes en in het Archief voor Nederl. Taalk. van A. de Jager, IV, 62-65, eene Bijdrage tot den Bildtschen tongval. In 1875 kwam te Gron. van hem uit: Uit de Oude en Nieuwe doos, Herinneringen uit de school en het leven van een 80-jarigen oud-hoofdonderwijzer. Ernst en luim. [Jacob Jansz. Alberda] Alberda (Jacob Jansz.), geb. te Bolsward, in 1803, opgeleid aan de Haarl. kweekschool, was onderw. te Loenen op de Veluwe, Grootebroek, Breukelen en aan een tusschensch. te Amst.; van 1841-'46 Directeur-hoofdonderw. aan het Blindeninstituut, laatst aan de bijz. handelsschool en overl. te Amst. 3 Febr. 1863. Schr.: De blindgeborene in de Maatschappij, Leiden 1849; Het blinde kind, {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} handl. voor ouders, onderw. en leeraars der Godsd., Amst. 1850; Onderhoudende gebeurtenissen uit de gesch. van Noorwegen, Amst. 1850; Schets der handelsgeschiedenis, een leerb., Amst. 1861. [Josephus Albertus Alberdingk Thijm] Alberdingk Thijm (Josephus Albertus), geb. te Amsterdam, 13 Augustus 1820, Ridder van de O.v.d.H. Greg. d. Gr. en van de Belg. Leopoldsorde, Dr. der Letteren, h.c., hoogleeraar aan de Rijks-Academie van Beeldende Kunsten. Het eerste dat van hem in druk verscheen waren aesthetische opstellen in de Kunstkronijk (psd. M.). Voorts schreef hij: Over de spelling van de bastaartwoorden (psd. M.) 1843; Drie gedichten, Utr. 1844; Viooltjens en grover gebloemte, 1844 (niet in den handel); De Klok van Delft, Utr. 1846; Legenden en Fantaiziën, 1847; De Nederduitsche spelling, in haar beginsel, haar wezen en eischen beschouwd, Utr. 1847; Palet en Harp, Romantiesch dichtwerk in vaerzen en proza, 1849; Karolingsche verhalen, 1851 (nieuwe bewerking 1873); Gedichten uit de verschillende tijdperken der Noord- en Zuid-Nederlandsche literatuur, 1150-1655, 2 dln., 1850-'52; Oude en nieuwere kerstliederen, enz. met de melodiën, bewerkt in vereeniging met L.J. Alb. Thijm, 1852; Volksalmanak voor Nederlandsche Katholieken, 1852-'88; Geertruide van Oosten, 1853; Met voorgeborchte en andere gedichten, 1853; Een lees- en zangboekjen voor de jeugd, 1853; Magdalena van Vaernewijck, 1854; Mejufvrouw Leclerc, 1854; De la littérature néerlandaise à ses différentes époques, 1854; L'art et l'archéologie en Hollande, Paris 1854, vertaald en beoordeeld door Dr. C. Leemans; De Dietsche Warande. Tijdschrift voor Nederlandsche oudheden en nieuwere kunst en letteren, 1855-'86 (te beschouwen als een vervolg van het door hem met S.J. van den Bergh en anderen bewerkt tijdschrift: De Spectator, Kritisch en Historisch Kunstblad, eerst te 's-Hage daarna te Utrecht uitgegeven van 1843-'50); De Heilige Linie, proeve over de Oostwaardsche richting van kerk en autaar, als hoofdbeginsel der kerkelijke bouwkunst (vermeerderde overdruk uit de Warande) 1858; Levensbericht van Joost van den Vondel, 1867; Portretten van Joost van den Vondel. Eene laatste aflevering tot het werk van Mr. Jac. van Lennep, 1876; Verspreide verhalen in proza, 4 dln. 1879-'84. Voor het tooneel leverde Alb. Thijm: Henri de Borniers Dochter van Roelant, tooneelspel in 4 bedr. 1877; De zegepraal der schoonheid, blijsp. 1877; Vondels Leeuwendalers, ingericht voor het nieuwere schouwtooneel, en nadere wijziging, 2 dln. 1879; Molières Tartuffe, komedie in 5 bedr. 1880; Vict. Sardous Daniel Rochat (eenige tooneelen). 1881; Susanne Bartelotti, komedie in 2 bedr. 1881; P. Cz. Hoofts Warenar met de pot, gewijzigd en aangevuld, 1881; Huyg de Groot in Amsterdam: 1632, 1883; Molières Menschenhater, komedie in 5 bedr. 1885. Genealogische studiën werden neergelegd in: Afstamming van Z.M. Koning Willem III en H.M. Koningin Sophia uit Karel den Groote, 1874; Tafel, vermeldende de opvolging en vermaagschapping der Vorsten en Heeren, die over de Nederlanden geregeerd hebben, 1875; Het geslacht Hooft, in samenwerking met A.A. Vorsterman van Oyen, 1881; Het Patriciaat van Amsterdam, vertegenwoordigd door de genealogie van 't geslacht Boelens, naar het Hs. van Jan van Wieringen Gijsbertsz. 1884. Nog heeft hij uitgegeven: Bilderdijks Vaderlandsche Oranjezucht en Dichtstukjens op zee, 1842 en met J.C.A. Hezenmans: De Historie van Madelgijs, 1861. Voorts een menigte van vlugschriften, ook over kerkelijke en politieke aangelegenheden, verslagen, artikelen in Nederlandsche en Fransche tijdschriften, dag- en weekbladen, enz. De werken waarbij geen plaats is vermeld zijn te Amsterdam uitgegeven. Bovendien heeft hij onder den naam van Pauwels Foreestier, Buikslooter, een aantal stukken geschreven, die min of meer tot het humoristische genre behooren, H.H. Klijn en C.G. Withuys waren, in zijn jeugd, zijne raadslieden. [Lambertus Joannes Alberdingk Thijm] Alberdingk Thijm (Lambertus Joannes), broeder van den voorgaande, geb. te Amst. 30 Sept. 1823, overl. er 1 Dec. 1854. Medewerker, inzonderheid voor het muzikale gedeelte aan den Spectator (1843-'50) en aan den bundel O. en N. Kerstliederen; bewerkte, behalve eenige vlugschriften over muziek: De volks-revelje naar 't Fransch van Platon Polichinelle, Amst. 1852. [Petrus Paulus Maria Alberdingk Thijm] Alberdingk Thijm (Petrus Paulus Maria), jongste broeder van beide voorgaanden, geb. te Amsterdam 21 Oct. 1827, stud. aan het athenaeum te Amsterdam, promov. in de letteren te Utrecht, was van 1864-'70 leeraar aan het gymnasium en de H.B.S. te Maastricht en is sedert Hoogl. te Leuven. Hij schreef: Een studiebeeld in omtrek, 1852 (jaarboekje Dorcas); Louis en Jan, 1855 (Amsterd. studenten-Almanak); Iets over Magn. Aur. Cassiodorus Senator en zijne eeuw (zijne dissertatie), twee drukken, 1857; Geschiedenis der kerk in de Nederlanden, als: I, De H. Willibrordus, apostel der Nederlanden, Amst. 1861 en II, Karel de Groote en zijne eeuw, Amst. 1867; Schets der algem. geschiedenis, voor scholen, systematisch opgesteld, Amst. 1870; {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} De geschiedschrijver Gfrörer en zijne werken, Haarlem, 1870; Een blik op de aloude Vlaamsche Lettervruchten, Leuv. 1875; Ook: De vroolijke Historie van Marnix van St. Aldegonde en zijne vrienden, eene zedenschets, opgedragen aan alle zijne bewonderaars, Leuven 1876. Verder: Iets over Vlaamsche kunst en nijverheid, Leuv., 1876; Spiegel van Nederlandsche letteren, bijzonder bestemd voor Belgische scholen, Leuven, 1877; De gestichten van liefdadigheid in België, van Karel den Groote tot aan de XVI eeuw, bekroond door de Kon. Belg. Akad., Brussel, 1883, in 't Hoogd. vert. Voorts artikels van historisch-litter en aesthetischen aard in de tijdschriften: Spektator (Kritisch en historisch kunstblad), Dietsche Warande, (sedert 1887 in zijne handen overgegaan), in de Katholieke Nederlandsche Brochuren-vereeniging en de daaruit ontsproten Wachter (sedert 1874, Onze Wachter) in De Vlaamsche School, in de Werken van het Davidsfonds, in eenige inlandsche Fransche en in verscheiden buitenlandsche tijdschriften. [Joannes Carolus Alberdingk Thijm] Alberdingk Thijm (Joannes Carolus), oudste zoon van den hoogleeraar J.A. Alb. Th. geb. te Amsterdam 3 Juni 1847, ontving zijne opleiding aan de seminariën te Rolduc en Warmond, en trad in de orde der Jezuïeten. Hij was als leeraar werkzaam te Kuilenburg en is het thans te Mariëndaal bij Grave en schreef, behalve bijdragen in katholieke tijdschriften: Levensschets van P. Joannes Philippus Roothaan, Generaal der Sociëteit van Jezus, Amst. en Brugge, 1885. [Catharina Louise Maria Alberdingk Thijm] Alberdingk Thijm (Catharina Louise Maria), dochter van den hoogl. J.A. Alb. Th. werd geb. te Amsterdam 29 Nov. 1848. Zij legde zich aanvankelijk op het onderwijs toe, en deed daarvoor eenige examens, bracht daarna verscheidene jaren door in Engeland, Duitschland, Polen, België en Frankrijk, en wijdde zich sedert 1881 voornamelijk aan de letterkunde. Zij richtte in 1882 het weekblad Lelie- en Rozeknoppen op en is thans Redactrice van het weekblad De Hollandsche Lelie. Zij schreef: In vrijen tijd, Oorspr. verhalen voor de jeugd, Amst. 1883, 10 dln.; Lucratieve betrekkingen voor vrouwen uit den beschaafden stand, Gouda, 1884; In éen dag verwelkt, Amst. 1884; De godsdienst in het onderwijs der meisjes, Rotterd. 1885; Galathea, Schiedam. 1885. Met Louise Stratenus schreef zij Dwaallichtjes, Schetsen en novellen, gevoegd bij een verzameling gedichten van haar vader, Rott. 1884; De huistiran, Amst. 1886; Een koninklijke misdaad, Arnhem, 1887, 2e dr. 1888; Toelichting hierop, 's-Gravenh. 1887; verder vele bijdragen in Duitsche en Fransche bladen, en een aantal tooneelstukjes, waarvan er eenige bekroond werden. [Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm] Alberdingk Thijm (Karel Joan Lodewijk), zoon van den hoogl. J.A. Alb. Th. geb. te Amst. 22 Sept. 1864, waar hij werkzaam geweest is voor de journalistiek. Hij treedt veelal op onder het psd. L. van Deyssel. Hij schreef: Een wederwoord voor Dr. H.J.A.M. Schaepman, Amst. 1882. In 1883 werd van hem gespeeld een nog ongedrukt tooneelspel, Wederzien getiteld. Verder: Over Literatuur, Amst. 1886; Een Liefde, een roman in 2 dln., Amst. 1887. Hij schreef in de Dietsche Warande vele artikelen, ook in het Dagblad en het Weekblad De Amsterdammer, in Nederland, De Nieuwe Gids, De Portefeuille en in de Kunstkroniek van M. Horn. [Alberthoma] Alberthoma. Albert Thomae, van Friesche afkomst, pred. te Lutkegast, 1626-'35, daarna te Gron., totdat hij in 1660 daar overl., is de stamvader van het talrijke pred.-geslacht Alberthoma. [Robertus Alberthoma] Alberthoma (Robertus), zijn kleinzoon, is geb. te Gron. in 1690 en werd er, na van 1715-'21 te Eelde gestaan te hebben, pred. tot 1769. Hij overl. er 12 Jan. 1772. Behalve zijn theol. werken heeft hij te Gron. uitgegeven: Bijbelpoezij, 1730; Onderwijs-Liederen van des Heeren Weegen, en Mengeldichten, 2 dr. 1754. [Isidoor Antoon Albert] Albert (Isidoor Antoon), 3 April 1864 geb. te Gent, bezocht de Normaalschool zijner geboortestad, waar hij van 1883 tot 1885 gemeenteonderwijzer was; sedert is hij onderwijzer te Beirvelde. Hij gaf uit: 's Levens Kweekschool, gedichten voor de jeugd, 1885; Langs naakte Dreven, schetsen en gedichten, 1886; Rouw en Troost, tooneelspel in twee bedrijven, Gent, 1886; De Schouwvager, zangspel in één bedrijf, Gent, 1887. [Mr. Abraham Alewijn] Alewijn (Mr. Abraham), geb. 16 Nov. 1664 te Amsterdam, wijdde zich nadat hij in 1685 te Utrecht was gepromoveerd, aan de dicht- en toonkunst op zijn buitenverblijf te 's-Graveland. Behalve eenige kleine zangspelen gaf hij uit: Zede en Harpgezangen, Amst. 1694, Haarl. 1715, en Harderszangen, Amst. 1699, Haarl. 1716; beide bundels werden later vereenigd, Amst. 1715 en 1733. Voor het tooneel schreef hij: Amarillis Bly-eindend Tr., Amst. 1693; De bedrooge woekeraar, Bl., Amst., 1702, 1739; Latona, of de verandering der boeren in kikvorschen, kluchtig Tr., Amst. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} 1703; Phillippijn, Mr. Koppelaar, Bl., Amst. 1707; Beslikte Swaantje en drooge Fobert, of de boere rechtbank, Bl., Amst. 1714, 1742, te Batavia geschreven); De Puiterveense Helleveeg, of beslikte Swaantje aan den tap, Bl., Amst. 1719, 1782; Jan Los of den bedroogen Oostindies vaêr, Bl., Amst. 1721. Hij vertaalde verder uit het Fransch een prachtwerk van Basnage onder den titel: 't Groot Waerelds tafereel, Amst. 1705, dat verscheidene uitgaven beleefde, en bewerkte tijdens zijn verblijf in Indië een Woordenschat der twee Taalen, Portugeesch, en Nederduitsch, Amst. 1718. Alewijn is nl. op lateren leeftijd naar Indië gegaan; in 1714 vinden wij hem als koopman, spoedig ook als schepen te Batavia. Daarna is hij raad van justitie en advocaat-fiskaal der O.I. Compagnie geweest en 4 Oct. 1721 te Batavia overleden. (Tijdschr. Mij. Ned. Letterk. IV.) J.A.W. [Mr. Zacharias Henrik Alewijn] Alewijn (Mr. Zacharias Henrik), heer van Mijnden en de beide Loosdrechten, geb. 1742 te Amst., stud. 1763-'66 te Utr. en prom. daar in de rechten en was van 1768-'88 in de regeering zijner geboortestad, waar hij overl. 25 April 1788, ‘46 j. oud aan verval van krachten’ en in de Nieuwe kerk begraven werd. Hij was medeoprichter van de Mij. der Ned. Letterk. 1766, en leverde in Dl. I-VII van hare werken (1772-'88) de volgg. bijdragen: Mengelingen behelzende verbasterde spreekwijzen en verminkte plaatzen; Verdediging van de voornaamste dichterl. vrijheden; Toets van nieuwerwetsche taalk., en Over de voorz. te, ten, ter. In de Tweede Proeve van: Dulces ante omnia musae (1782) plaatste hij o.a.: Aan den nieuwen bard of den dichter der zgn. Bardietjes, [die van Swildens], en schreef eene parodie op Vondels Geuze-Vesper, of krankentroost voor de 24, getiteld: Krankentroost voor de vijanden van de Nationale Synode. [Cornelis van Alkemade] Alkemade (Cornelis van), geb. te Noordwijk, 11 Mei 1654, op velerlei wijzen tot het Remonstr. leeraarschap voorbereid en als stud. 24 Febr. 1672 te Leiden ingeschreven, werd daar 1677 notaris, huwde Elisabeth, dr. van den nots. Nic. Paats, wiens opvolger hij 1680 werd. Als weduwnaar tr. hij 1682 Johanna de Riemer, tante van den Haagschen stadsbeschrijver, oefende zich in 't landmeten en leerde zoo de oude abdijen, kloosters en adell. huizingen kennen, welker bescheiden hij bijeenbracht, afschreef, en soms in hs. tot een beschr. verwerkte. Door de drukte van zijn notariaat in deze liefhebberij beperkt, nam hij in 1687 eene betrekking van zijn zwager bij de admiraliteit te Rott. over, en zette zijne studiën en verzamelingen voort met Mr. P. van der Schelling, die zijne dochter Alida getr. had, en overl. te Rott. 12 Mei 1737. Zijn schoonzoon kon zijne taak nog eenige jaren voortzetten; beider verzameling, door den wil der erflaters lang bewaard, is eerst Januari 1848 te Amst. verkocht. Van A. alleen werd gedrukt: Behandeling van 't kamprecht, 1699 en 1700, 3e dr. door V.d. Sch. verm. 1740; een derde uitg. van Melis Stoke, 1699; De Munt der Graven van Holland, 1700; Ceremoniëel der Begravenissen, 1713; Jonker Fransen oorlog, 1725; met V.d. Schelling: Beschr. van Briele en Voorne, 1729, en Ned. Displegtigheden. 3 dln. 1732-'34; terwijl beiden veel bijdroegen tot de 3e uitg. der Katwijksche Oudh. van A. Pars, 1745. [Francis Allan] Allan (Francis), geb. te Helvoort, 12 Oct. 1826, waar zijn vader onderwijzer was, werd opgeleid voor de zeevaart en voer eenige jaren ter zee, doch door den dood zijns vaders, veranderde hij, ter wille van zijne moeder, van loopbaan en werd onderwijzer. Na van 1850 als hoofd der school en onderw. in de zeevaartkunde op Marken werkzaam te zijn geweest, werd A. in 1863 leeraar aan de R. Kweeksch. v.O. te Haarlem, waar hij nog als zoodanig werkzaam is. Behalve eenige lees- en leerboeken, o.a. over O.-Indië, gaf hij Beschrijvingen van deeilanden Marken, Amst. 1853, Texel, Amst. 1856, Vlieland, Amst. 1857 en Schiermonnikoog, Amst. 1856 Urk, Amst. 1857 en Ameland, Amst. 1857. Voorts, eene zeer uitgewerkte Aardrijkskunde van Oost-Indië Sneek 1871 benevens de volgende stedebeschrijvingen: Utrecht, Amst. 1856 en Enkhuizen, Schagerburg 1856, Edam, Ed. 1857 en 's-Gravenhage, Amst. 1857. Sedert 1868 houdt A. zich, met medewerking van de hh. mr. A.J. Enschedé, dr. C. Ekama, H. Gerlings Cz. en C.J. Gonnet, bezig met eene Geschiedenis en Beschrijving van Haarlem, van welk standaardwerk aldaar sedert 1871 bereids drie deelen verschenen. Het vierde en laatste deel zal waarschijnlijk in den loop van 1888 compleet zijn. Nog verschenen van A.'s hand: Zeeman-Schoolmeester (waarvan in Duitschland een derde druk verscheen), Amst. 1858; Uit het leven, drie oorspronkelijke novellen, Wageningen 1859; en Bad-Zandvoort, Haarlem, 1881; Stijloefeningen, Amst. 1870. - Ook als cartograaf deed A. zich kennen. De volgende Wandkaarten zijn van hem bekend: die van Europa, van den Indischen Archipel, van Java, van den alouden toestand van Neerlands bodem en wateren; lei-atlas; plakkaarten van de Nederlandsche provinciën, benevens oorlogskaart van het Balkan-Schiereiland. F.A. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} [Herman Jozef Petrus Hugo Allard] Allard (Herman Jozef Petrus Hugo), geb. te Geertruidenberg 1 April 1830, ontving zijne wetenschappelijke opleiding in België en werd in 1861 te Leuven tot priester gewijd. Hij was eerst gedurende een aantal jaren leeraar in gesch., letterk. en oude talen aan 't Gymn. te Katwijk a/R en aan 't Seminarie te Kuilenburg, werd later hoogleeraar in de kerkel. gesch. te Maastricht, aan een bijzondere inrichting voor hooger onderw., en is thans werkzaam voor de pers. Hij schreef, als medearbeider van de ‘Studiën op godsd., wetensch. en letterk. gebied’, verschenen te 's Bosch, later te Utrecht: Vondels gedichten op de Sociëteit van Jezus, toegelicht en voorafgegaan van eene bijdrage tot zijne bekeeringsgeschiedenis, 1868; Charlotte Flandrina van Nassau en Louize Hollandina van Boheme, 1869; Petrus Bertius, hoogleeraar te Leiden, 1870; Petrus Engelraeve, predikant te Boskoop, en Maria de Combé, geb. van Zijs, 1872; De H. Jacobus Lacops, een der XIX martelaren van Gorcum, 1872; ‘Een genie’ en ‘Slechte manieren in de letterkunde’, 1873; De eerste oudroomsche en eerste oudkatholieke bisschopskeuze en bisschopswijding, 1873; Mathias Zelhorst, predikant te Hengelo in Gelderland, 1875; Johan Lodewijk van Nassau-Hadamar, 1875; Johan de jongere van Nassau-Siegen, 1877; Godfried Wandelman, 1877; Gregorius Renard, 1879; Het eerste gezantschap van Joannes Zawadski, 1880; Joannes Michaël Blankaert, 1881; Joannes Knippenbergh, 1881; Een portret van Erasmus, 1882; Eene missiereis door Noord-Nederland in de 17e eeuw, 1883: Dirk Adriaanz van Heeze (Hesius), 1884; Hezius en Erasmus, 1884; Petrus Golius of Celestinus a S. Liduina 1885; Van Espen te Maastricht, 1885; Henriette Christine van Brunswijk-Wolfenbuttel te Roermond, 1887. Nog schreef hij: Vondel en de moeder des Heeren, Utr. 1869; Vondel en de Paus, Amst. 1869; Pater Adrianus Poirters S.J., Amst. 1877; Pater Adrianus Cosijns S.J., een hist. letterk. schets, Amst., 1873; Antonius van Gils en de kerkelijke gebeurtenissen van zijn tijd, 's-Bosch, 1875; De verspreide gedichten van P.J. Koets, verzameld en ingeleid door A.J. Allard, Amst. 1870; Philips II, naar het Duitsch van R. Baumstark door H.v.W., met een voorrede en aant. van H.J. Allard, 's-Bosch, 1876; Het beleg en de zoogenaamde verwoesting van Maastricht in 1579, door A.F. Haakman en H.J. Allard, Roerm. 1877; Laurens en Vondel, bekeerder en bekeerling, Utr. 1885; De Blesens uit Vondels tijd en de Bleseïden, Utr. 1887. Behalve een aantal opstellen in de Dietsche Warande, in de Bijdragen voor de geschied. van 't bisdom van Haarlem, in Onze Wachter, en andere tijdschriften, leverde hij in den Volks-Alm. voor Ned. Kath. in 1870: Br. Daniël Seghers S.J. in 1871: Pater Cornelius Hazart S.J., in 1877: de Catacomben van Geulhem onder Bergh-Terblijt, in 1878: Heyltien Jacobs ‘met den aankleve van dien’, in 1879: Godfried Francken S.J., in 1881: Proeve van Jansenistische en anti-jansenistische literatuur in de 17e en 18e eeuw, in 1882: Thomas à Kempis en Cornelis Boey, in 1884: Reyer Anslo, in 1885: Dr. Vopiscus Fortunatus Plemp, in 1886: Reinier Cant, in 1887: Pater Dirk van de Poll S.J., in 1888 Margareta More, de dochter des martelaars. Een drama in proza, getiteld: Hermenigild of de zegepraal der godheid van Christus verscheen in het Jaarboekje voor Katholieken, Amst. 1875 en werd in 1878 te Brussel herdrukt. H.J.A. [Johannes Allart] Allart (Johannes), te Windesheim (Overijsel), waar zijn vader pred. was, 31 Maart 1754 ged., deed zijn poortereed als boekverkooper, 4 Febr. 1773, werd reeds 8 Febr. '73 in het gilde opgenomen, en trouwde in Sept. 1774, alles te Amsterdam, waar hij jarenlang een der voornaamste uitgevers was, en een zeer grooten invloed heeft uitgeoefend op de ontwikkeling zijner tijdgenooten en niet minder op zijn vak. Later woonde hij in Den Haag, en overleed aldaar 8 Nov. 1816. Hij schreef: De Vrijheid, Amst. 1783, drie uitg. in hetzelfde jaar; De Vrijheid. Aan de Nederl. Jeugd, Amst. 1784; De Waereld, 1e deel, en niet voltooid, Amst. 1786, alle naamloos uitgegeven, doch door hem erkend. (Nieuwsbl. v.d. Boekh. 1888). [Gerardus Arnoldus Nicolaus Allebé] Allebé (Gerardus Arnoldus Nicolaus), geb. te Amst. 29 November 1810, werd in 1827 med. stud. aan het Ath. ill. en verwierf destijds de gouden medaille voor de beantw. eener prijsvraag, voltooide zijne studiën te Leiden, trok met de ‘Leidsche jagers’ uit, prom. er in 1836 en vestigde zich te Amst., waar hij tot 1874 practiseerde. Zijne hoofdstudie werd de Gezondheidsleer en zijne werkzaamheid werd zeer gewaardeerd door wetenschappelijke instellingen, het stadsbestuur, het provinciale toezicht op het gezondheidswezen en de hooge landsregeering. Hij is een der ijverigste invoerders van het gymnastiekonderwijs. Behalve lat. werken over zijn vak, schr. hij: De ontwikkeling van het kind, Amst. 1845, zesmaal gedrukt en, in den volkstoon omgewerkt, door ‘het Nut’ uitgegeven als: Het kind in zijne eerste levensjaren, 1853; met Dr. H. van Cappelle: de Gezondheidsvereischten van schoolgebouwen, Amst. {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} 1861; twee geschr. over gymn. voor meisjes, Amst. 1857 en 1878, benevens een aantal verspreide art. en opstellen over gezondheidsleer. [Mr. Daniel van Alphen] Alphen (Mr. Daniel van), geb. te Leiden, 7 Nov. 1713, prom. daar 17 Dec. 1735, was er van 1742-'49 in de regeering, en van '49 tot 9 Nov. '78 griffier dier stad. Hij gaf het onvoltooide 2e dl. van Van Mieris' Beschr. van Leyden uit, bewerkte daarvan het ontbrekende en het geheele derde deel, doch liet het vierde achterwege; schreef vermoedelijk de Vaderlandsche Chronijk, 1784, reeds door een ongen. begonnen en stelde het artikel over zijn geslacht in Kok's Vaderl. Wdb. Hij overl. te Leiden 16 Juli 1797. [Jhr. Mr. Daniël François van Alphen] Alphen (Jhr. Mr. Daniël François van), geb. te Londen, 13 Mei 1813, was van 1839 tot '62 rechterlijk ambtenaar bij de Arr.-rechtbank te Leiden. Als erfgenaam der handschr. van R.M. van Goens (Cunninghame), schonk hij die aan de Kon. Bibl.; ze zijn door Mr. W.H. de Beaufort in de werken van het Hist. Gen. uitgegeven. Zijn ambteloos leven te 's-Gravenh. wisselde hij af met reizen, vooral in zijn geboorteland, Zwitserland, Noord-Italië, West-Duitschland en Denemarken, en gaf zijne reisindrukken, van 1862 tot 1876, in een estal boekdeelen uit, waarvan enkele als hs. gedrukt zijn. [Hieronymus van Alphen] Alphen (Hieronymus van), de oom en opvoeder van den kinderdichter, geb. te Amsterdam 9 Mei 1700, was pred. te Nieuw-Loosdrecht, Leeuw. en Amsterd., waar hij tot 1757 diende. Hij overl. 22 April 1758 te Gouda. Behalve enkele godsd. werken, schreef hij: Honderd geestelijke liederen, in digtmaat gebragt naar de zangwijze van eenige der berijmde psalmen Davids. De 2e druk van dit werk, Amst. 1748, bevat bovendien eenige Reisgezangen van zijn hand. [Petronella Cornelia van Alphen] Alphen (Petronella Cornelia van), ged. 26 Mei 1763, te Rott., is aldaar ongeh. overl. 16 Juli 1833. Gaf daar in 1810 Gedichtjes voor de jeugd uit, 2e verb. druk m. pl., Delft en 's-Grav., z.j.; ook in Uylenbroek's Kleine Dichterlijke Handschriften vindt men eenige stukjes van hare hand. [Mr. Hieronymus van Alphen] Alphen (Mr. Hieronymus van), werd geb. 8 Aug. 1746 te Gouda, waar zijn vader als lid der Reg. overleed, studeerde te Utrecht, 1766, en te Leiden, 1767, en prom. in de laatstgenoemde stad, was van 1768 adv., van 1780 proc. gen. te U., doch uit tegenzin aan de vervolgingen der pratriotten, schoon hij een prinsman was, werd hij pens. van Leiden in 1789 en vier jaar later thesaurier-gen., der Unie, tot aan de omwenteling van '95. bleef ambteloos in Den Haag zijn letterarbeid voortzetten, en overl. daar 2 April 1803. In de werken van Lett. gaf hij: Over den eed der Utr. bissch. ‘met zeven stolen,’ 1774; de kenmerken van waar en valsch vernuft, 1782; bij Teyler's Gen.: de voortreffelijkheid der wetg. van Mozes boven die van Solon en Lycurgus, en andere afz. werken van stichtel. en staatk. aard, of van ambtelijke strekking. Zijne letterk. schr. zijn: Gedigten en Overdenkingen, Utr. 1777; Riedels Theorie der schoone kunsten en wetenschappen, 2 dln. Utr. 1778-'80; Nederlandsche Gezangen, 1779, bij het tweede eeuwfeest der Unie van Utrecht; Kleine gedigten voor kinderen, Utr. 1781, tallooze malen herdrukt; Mengelingen in proza en poezy met gedichten voor Elise, (minnedichten aan zijne latere tweede vrouw Catharina Geertruida van Valkenburg, die met hare dr. in de ramp van Leiden omkwam), en met de Cantaten: de Doggersbank, de Starrenhemel en de Hope der Zaligheid, Utr. 1783-1802; Proeve van liederen en gez. voor den openb. Godsd., 's Hage, 1801-'2, waarvan verscheidene in verschillende gezangb. zijn opgenomen; Nagel. Schr., Utr. 1813. Zijne Volledige dichtwerken zijn met een uitvoerig levensbericht door Mr. J.J.D. Nepveu driemaal uitgeg., 1838, 1857 en 1872. [Jan Althuysen] Althuysen (Jan), zoon van Symen Jansz. (Althuysen), ged. 8 Dec. 1715 te Franeker, waar zijn vader wolkammer was, werd eerst in 1741, dus in zijn 26e jaar, student in zijne geboorteplaats, ten einde zich aan de theologie te wijden. Had zijn vader reeds menig huiselijk feest van vrienden met hartelijke gedichten in het Friesch opgevroolijkt, de zoon gaf weldra meer bewijzen van liefde voor de Friesche taal en dichtkunst, in talrijke verzen achter rectorale oratiën, dissertatiën en disputatiën. In 1750 aanvaardde hij het predikambt te Hiaure en Bornwerd bij Dokkum, waar hij o.a. de 100 psalmen, welke door Gijsbert Japix niet in de Friesche taal waren berijmd, in Friesche rijmen, overeenkomstig de versmaat van Datheen, overbracht en met de vijftig van Gijsbert Japix, voorts met eenige gelegenheidsgezangen van zijn vader en zijne eigene verstrooide rijmelarij in 't licht gaf, onder den titel: Friesche rymlery, yn twaa dielen bystaende, wier fen it eerste bystiet in forjyringsrymmen, bruiloftsrymmen, forstaerringsrymmen, in mingelrymmen; it oorde diel bystiet uwt dy 150 psalmen fin {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} David mey dy oore lofzangen, Liouw, 1755. De vader is waarschijnlijk in 1757 overleden, de zoon stierf 9 Aug. 1763, uit zijn huwelijk met Titia Crab of Crabe, geene kinderen nalatende. Mogen zij geen aanspraak maken op den naam van dichters, de arbeid der Althuysen's is voor de kennis der Friesche taal van groot belang. W.B.S.B. [Joannes Hendrik Carpentier Alting] Alting (Joannes Hendrik Carpentier), geb. 26 Juni 1802 te Werkendam, ontving zijne opleiding te Kampen, waar zijn vader pred. was; stud. te Leiden en werd pred. te Purmerland, waar hij 15 Aug. 1857 overleed. Hij schreef: Hendrik en Maria, De Protest. en R.C. jongelieden in wederzijdsche betrekking. Een verhaal uit den tegenw. tijd, Amst. 1842; Het huisgezin eener weduwe, Amst. 1843; Broeder en zuster, Amst. 1844, 2e dr. Leeuw. 1860; Het Christendom in Ned., hist. roman, 2 dln., Amst. 1846; De erfenis, een oorspr. Ned. verhaal door A. van de Werken, (psd.), Alkmaar, 1847; De Maleier in Ned. of hoe een vreemdeling oordeelt, Amst. 1849; Rome en de wereld, oud en nieuw uit de gesch. en het dag. leven, 2 dln., Tiel, 1851; Onze kerkgebouwen, in hunne betr. tot de gesch., de maatsch. en het pers. geluk, Purm. 1851; Episoden uit het leven van Filips van Montmorency, graaf van Hoorne, enz., Purm. 1852; Jutte van 't Eiland en eenige verspreide novellan, na C.A.'s dood uitgegeven door Alb. van Toorenenbergen, Purm. 1858. Behalve de drie laatstgenoemde werken, alle anon. of psd. uitgegeven. [Albertus Samuel Carpentier Alting] Alting (Albertus Samuel Carpentier), zoon van den vorige, geb. 30 Dec. 1837 te Purmerland, werd in 1862 pred. te Colmschate, in 1865 te Dokkum, in 1882 te Hoorn en is thans pred. in Ned.-Indië. Hij schreef: De beteekenis der Nieuwere Bijbelbeschouwing in voorbeelden aangewezen, Dev. 1867; Een apostel der humaniteit, (Lessing), Huisbibl., 1867; Het huwelijk (volksvoordracht), Amst. 1870; Gesch. van den Duivel, vrij bew. naar G. Roskoff, Gron. 1873; de godsdienst der toekomst, Leiden 1886. Verder gaf hij eenige theol. brochures, vertal., opst. en verhand. uit, en was hoofdred. van Oostergoo, Alg. Nieuwsblad, waarin de hoofdartikels over staat- en letterkunde meest allen van zijne hand zijn. Van 1867 tot '82 was hij hoofdred. van het te Dokkum versch. tijdschr.: de Nieuwe Richting in het leven. Bovendien schreef hij in het Godsd. Album het Morgenlicht, de Jaarb. der Maatsch., van Weldadigheid, het Jaarb. van den Nederl. Vredebond, enz. [Joh. Coenraad Altorffer] Altorffer (Joh. Coenraad), geb. te Middelb. 18 April 1814, is daar stadsdrukker en boekh. Hij schreef een groot aantal bijdragen in proza en poëzie in jaarboekjes en tijdschriften, of drukte zijne gelegenheidsverzen zelf en schonk die aan belangstellenden. Zoo in zijn' Middelb. Naamwijzer, als toevoegsel: Zeeland, Proeve eener lijst van beschrijvingen van plaatsen, oudheden en zeden van dat gewest, 1860; De Vlissingsche poort te Middelburg, 1868; Vorsten uit het huis van Oranje te Middelburg 1814-'74; Het Prins Hendrik-dok, 1876; in het Nieuwsbl. voor den Boekh., 1872: De invoering van de boekdrukkunst te M.; bijdr. in de Liefdebode en de Versl. der Vereeniging ‘Uit het volk - voor het volk.’ Ook stelde hij het verslag van het twaalfde Taal- en Letterk. congres, 1872. [Henricus Alutarius] Alutarius (Henricus), werd in 1612 predikant te Blankenham, in 1616 te Ouderkerk a.d. Amstel, in 1619 te Woerden, in 1627 te Rotterdam en in 1632 te Gorinchem waar hij in 1634 overleed. Schr.: Schriftuerlycke artikelen, Franeker 1604; Spieghel ofte proef-steen der genaemde Lutherschen, Amst. 1624. Zijn zoon Hieronymus, in 1620 te Woerden geboren, schreef: Gornichems ijslijke Watersnoot ende heuglijke verlossing, Gor. 1656-'57, 2 dln. [Frans Amelry] Amelry (Frans), bachelier in de godgeleerdheid en prior van het klooster der Karmelieten te Ieperen in de 16e eeuw. Schreef: Een seer schoon Homelie oft sermoen uytgegheven by den grooten Baselius erdtsbisschop van Cesarien enz., Antw. 1543; Een vruchtbare wtlegghinge, op dat H. Evangelie van den rijcken vrecke ende den armen Lazaro, Luce int XVI cap. Wtghegeven biden Gheleerden ende religiose broeder Fransoys Amelry, carmelijt Typeren, Antw. 1544; Een cleen tractaetken van de waerde des helich Sacraments, Ieperen, 1548; Veel schoone beweghelike ende vierighe ghebeden, Ghemaect by broeder Fransoys Amelry, bacularius in de Godheyt en prior van den Carmeliten Typren, Antw. 1549 en 1552; Een schoon ende profitelycke wtlegghinghe, oft declaratie opten CXIII psalm van David, Ghemaect by B. Fransoys Amelry (met portret van den schrijver), Antw. 1551; Een Dialogus oft tsamensprekinge van die Kersten siele ende haer scoelvrouws scriftuerlyc onderwys, Ghemaect by B. Fransoys Amelry, prior van den Carmeliten Typren, Antw. 1551; Een zeer cortelic ende wtnemende troostelic hantbouxkin, inhoudende diversche sermoenen, ende bedynghen, Ghemaect by broeder Franchoys Amelry (met portret van den schrijvet), Ieperen, 1548, Antw. 1551 en Ieperen {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} 1552; Een dialogus oft tsamensprekinge der sielen ende scriftuerlyck bewys, die siele tot kennisse van haren Bruydegom treckende, Ghemaect by den eerweerdighen heere broeder Fransoys Amelry, Antw. 1551; Een devot boecxken leerende hoe men God dienen sal, door den gheleerden pater broeder Fransoys Amelry, Antw. 1551 en 1552. [Hendrik Amersfoordt] Amersfoordt (Hendrik), geb. te Amst. den 30 Mei 1796, studeerde in de lett. en theol. te Leiden, werd 1818 rector der Lat. sch. te Sneek en overl. er 8 Mei 1843. Hij gaf met H.W.C.A. Visser uit: Archief voor Vaderl. en inzonderheid Friesche Gesch., Oudheid- en Taalkunde Leeuw. 1824-'28, 3 St., was mede-oprichter van het Prov. Friesch Gen., waarin hij de Geschr. van Jancko Douwema uitgaf. Met U.A. Evertz bezorgde hij de vert. van het Verhaal van de verrigtingen der Jezuïeten in Friesland, Leeuw. 1815. Zijn oudere broeder Jacob werd in 1816 theol. prof. te Harderwijk; toen deze de zomervacantie van 1817 bij een anderen broeder, med. dr. te Amst., doorbracht, werd hem daar de zoon geb., die volgt. [Jacob Paulus Amersfoordt] Amersfoordt (Jacob Paulus), geb. te Amst. 4 Juli 1817, prom. 1841 te Leiden in de rechten en lett., reisde toen twee jaar, werd adv. te A., huwde, verloor zijne vrouw, doorreisde daarom ons land, legde zich te Hohenheim op den landbouw toe, en vestigde zich 1854 in de Haarlemmermeer. Van deze nieuwe gem. was hij van 1863-'69 burgemeester. Ter plaatse, waar de Amsterdammers zich voorheen in het meer baadden, stichtte hij de Badhoeve, de model-landbouwinrichting, waar alle verbeteringen werden ingevoerd, o.a. de stoomploeg. Daar overl. hij 1 Febr. 1885. Behalve veel art. in weekbl. en tijdschr. over oecon. onderwerpen, gaf hij daarover afz. uit: Het Haarl. meer, oorsprong, gesch., enz. Haarl. 1857; Beschr. der Badhoeve, Amst. 1863; Ontwerp van spoorwegen in de H.meer, met eene verzamelkaart van spoorwegplannen, Amst. 1864; De Kilbemaling van den H. meerpolder, Amst. 1869. Verder: Herinneringen aan Maria [zijne eerste gade], Amst. 1850; De droogmaking van het H., leerdicht, Purm. 1857; Willem Bardes, tooneelspel, Amst, 1858; Bezoek van den Keizer en de Keizerin van Brazilië op de Badhoeve in 1877. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1885; Eigen Haard, 1885.) [Johann Conrad Amman] Amman (Johann Conrad), geb. te Schaffhausen, 1669, waar zijn vader med. dr. was, stud. in de geneesk. en prom. te Basel, 24 Juni 1688; hij vestigde zich te Amst., verkreeg er het burgerrecht in 1692, ging te Warmond wonen om zich geheel aan de studie te wijden, sloeg in 1714 de aanbieding van een professoraat af en overl. er in 1724. Hij is de vader van het onderwijs der doofgeborenen in het spreken; zijne leerwijze, hoezeer openbaar gemaakt en met vrucht toegepast - o.a. op Hester Koolaert, sinds 1693 de stiefdochter van Elis. Hoofman, - bleef hier als onopgemerkt en werd eerst in 1847 te Rott. als de Duitsche ingevoerd. Niet alleen het heilzame zijner vinding, ook zijne kennis van letter- en klankvorming, gelijk die door Prof. Donders is beschreven en bij het leesonderricht in deze eeuw telkens volkomener door Prinsen en Bouman is toegepast, verdient waardeering. Hij bewerkte naar zijn eigen Latijn: Surdus loquens of de Doove sprekende, dat is Wiskunstige Beschrijvinge op wat wijse een doofgeborene sal konnen leeren spreken. Alles op onweerleggelijke gronden en d'Ervarentheyt steunende, door Joh. Conrad Amman, Med. Doct., 't Amst. 1692. [Anna Adriana Everdina Henriette Ampt] Ampt (Anna Adriana Everdina Henriette), dr. van den kapt.-luit. t/zee F.H. Ampt, geb. 3 Jan. 1832, geh. met den heer J.W. Steens Zijnen, fabrikant te Nijmegen, overl. 5 Maart 1885, alles in gen. stad. Schr. onder psd. Anna: De Bruid van Agrogna, romant. episode uit de gesch. der Waldenzen, Nijm. 1854; Schaduwbeelden uit Suriname, Amst. 1858, herdr. Dordr. 1862; Savanarola, Tafer. uit de gesch. der lijdende kerk, in de Ev. Bibl., 1862, benevens een paar uit het Eng. vertaalde werken. Als hs. zijn te Nijm. in 1875 gedrukt: Verspreide en onuitgeg. Ged., en - haar laatste en nagelaten letterarbeid - Novellen. J.W.S.Z. [Maurits Albrecht Amshoff] Amshoff (Maurits Albrecht), geb. 3 Sept. 1801 te Ulsen (gr. Bentheim), studeerde te Gron. en werd in 1825 pred. te Hall, in 1827 te Huisen, in 1830 te Franeker, in 1832 te Groningen, vroeg zijn emeritaat in 1865 en ging te Zutfen wonen, waar hij 25 Maart 1874 overleed. Hij schreef: met C.H. van Herwerden en P. Hofstede de Groot een werk, dat het eerste teeken van leven der Groninger richting is geweest, getiteld: Christelijke Betrachtingen, Gron. 1834; Herinnering aan de godsdienstige feestvreugde der 50 jarige Evangeliebed. op 25 Nov. 1838 van J.P. Amshoff, Koev. 1839; Moed en volharding, toespraak in het Gron. Onthoudings-genootschap, Gron. 1845; Zendbrief van Amalia Sieveking aan hare vrienden onder de behoeftigen, Gron. 1846; Norderney, Brieven bij een badbezoek geschr. in 1851, Gron. 1852, en verder een groote menigte preeken, godsd. toespraken en redev., evenals bijdr. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} in theol. tijdschr.; hij gaf met W. Muurling de Bijdr. ter bevordering van het chr. leven, 1846-'49, bewerkte met C.P.L. Rutgers en E.J. Diest Lorgion een godsd. leesboek: Aanwijzing tot den weg der zaligheid, Gron. 1857, en bezorgde de jaargangen 1851-'75 der ‘Woorden uit den Bijbel’, te Gron. uitgegeven. [Samuel Ampzing] Ampzing (Samuel), ged. te Haarl., 24 Juni 1590, was pred. te Rijsoord 1616 en in zijn geboortestad van 1619 tot zijn dood, 29 Juli 1632. Hij schreef: Beschrijvinge ende lof der stad Haerlem in Holland, in rym bearbeyd, Haarl. 1628. Voorts een Rym-Catechismus, Leid. 1624; Bijbel-poezye, Leid. 1624; Christen Hooghtyden, Leid. 1625: enkele losse gedichten, zooals: West-Indische triumph Bazuinen op de verovering der zilvere Vlote; Naszousche lauren-kranze op de verovering van 's-Hertogenbosch, Haarl. 1629; Catoos koppeldichten van de Seden, Haarl. 1632; Tooneel van Europa, Harderwijk 1631; Theod. Schrevelii, jambi morales oft sedendichten, Haarlem en Harderwijk 1629-'32. [Adriaan van Andel] Andel (Adriaan van), geb. 30 Juni 1823 te St.-Laurens, werd in 1857 predik. der Duitsch-Geref. gemeente te Buda-Pesth; in 1864 pred. te Praag en is sedert 1871 bij de Schotsche-Zendingskerk te Amst. werkzaam. Behalve een aantal werken in de Hoogd. taal, schreef hij: Israëls zending onder de volken, Amst. 1872; Wachter! wat is er van den nacht? Amst. 1873; Reis door Rusland en omliggende landen, Nijkerk, 1877 en vertaalde Paulus Cassels: ‘Voltaire's Mahomet,’ Amst. 1878. [Jan van Andel] Andel (Jan van), geb. te 's-Hertogenbosch 11 Oct. 1839, studeerde in de godgel., werd pred. bij de Chr. Geref. gem. te Zutfen, later te Heusden, en staat sedert 1879 te Leeuwarden. Hij schreef: Het koningschap des menschen, Kampen 1873; De bestemming der vrouw, Kampen, 1875; De Avondster, (maandschr., 2 jaarg.), 1876-'78; De morgenstond van Jezus' leven, Heusden, 1878; Jezus' laatst vaarwel, Heusden, 1879; De kleine profeten, Heusden, 1881; Van Adam tot Abraham, Heusden, 1882; De Mozaïsche wet, Heusden, 1883; Jezus' leer, Heusden, 1883; Paulus' Evangelie, Kampen, 1885; Kort begrip der Chr. belijdenis, Leeuw. 1885; Handl. bij de beoefening der Gewijde Gesch., 2 dln., Leeuw. 1887 en '88. [Anna Maria Anderson] Anderson (Anna Maria) geb. te 's-Grav. 2 Aug. 1842, woont thans buitenslands. Schr. onder het psd. Mevr. Quarlès: Schetsen naar het leven, Amersf. 1880; Een Christen uit Holland, en andere novellen, Arnh. 1881; Aquarellen, Arnh. 1881; Clebitius' ‘Nachtegaal’, hist. roman, Arnh. 1882; Cyriacus de kloostergek, hist. roman, Arnh. 1882; Sabine, hist. roman, Gouda 1882; Zoo zijn er, schetsen, 's-Grav. 1882; Naar het leven, Gouda 1883; Hebron, hist. roman, Almeloo, 1884; De ruiter met het rosse paard, hist. roman, 's-Grav. 1884; Aphorismen, Beverwijk, 1885. Vertaalde: Wachenhusen's Diamantenkoning, Dordr. 1876. Onder eigen naam of psd. eenige tendenz- en philosophische brochures en vlugschr., o.a. over Dierenbescherming, en kleine verhalen, stukken en art. in tijdschr. en couranten, o.a. in De Dageraad. [Mr. Johan Henricus Beucker Andreae] Andreae (Mr. Johan Henricus Beucker), geb. te Leeuw. 20 Oct. 1811, stud. Utr., prom. over den oorsprong van het Friesche gemeenterecht, 1840, bereisde Italië, Sicilië en Griekenland; in 1843 teruggekeerd in zijne geboortestad, werd hij er advocaat en in 1851 tot zijn dood, 3 Maart 1865, burgemeester. Zijne reizen beschreef hij in: Eenige brieven uit Moréa en Athene, Utr. 1843, en Herinneringen aan Italië, Leeuw. 1856, waarvan aant. en onderdeelen in tijdschr. verschenen waren. Zijn oudste onderwerp, over Fr. rechtsgesch., behandelde hij met zijn geleerden schoonbroeder, Mr. J. Dirks, uitvoerig in het prov. Utr. Gen. Wat hij voor de kennis van zijn gewest gedaan heeft, is voor een klein gedeelte gedr. in de prov. tijdschr. en jaarb. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1865). [Mr. Arnoldus Johannes Andreae] Andreae (Mr. Arnoldus Johannes), geb. te Kollum, 30 Januari 1845, stud. en prom. 1872 te Utrecht en is sedert 1881 notaris in zijne geboorteplaats. Hij schreef in de Vrije Fries: over de Burgerl. en Kerkel. indeeling van Friesland tusschen Flie en Lauwers tot 1580, Leeuw. 1880; in het Jaarb. v.d. Fr. Adel voor 1884: het klooster De Olijfberg en de buitenplaats Fogelsanghstate en in dat voor 1885: Kempo van Martena, algemeen bekend als een edelmoedig en uitstekend mensch; in den Fr. Volksalm. voor 1887 en 1888: het geslacht Van Buma. Afzonderlijk: De Lauwerszee nagespoord in wording, omvang en bedijkingen, Leeuw. 1882; Kollumerland en Nieuw-Kruisland, geschiedk. beschreven, Kollum 1884; Oudheidk. plaatsbeschr. van de gem. Kollumerland en Nieuw-Kruisland, Kollum 1885-'86. Nog is hij medew. aan ‘Friesland en de Friezen, gids voor reizenden’, Leeuw. 1887. A.J.A. [Mr. Sybrandus Johannes Fockema Andreae] Andreae (Mr. Sybrandus Johannes Fockema), - de toevoeging van den moederlijken {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} geslachtsnaam dagteekent van 1862 - werd geb. te Beetsterzwaag, 4 Juni 1844; bezocht het gymn. te Leeuwarden, stud. sinds Sept. 1863, te Leiden en prom. daar 16 Dec. 1868 op eene diss.: Beschouwingen over Burenrecht. Na een jaar adv. in zijn geboortepl. geweest te zijn, werd hij kantonrechter te Lemmer, 1869, en te Hillegersberg, 1873, daarna rechter te Leiden, 1873 en te Amsterdam sinds Mei 1877, en 10 Sept. 1877 benoemd tot hoogleeraar in de Nederl. Rechtsgesch. te Leiden. Sedert 1882 is hij medewerker aan het Mnl. Wdb. van prof. J. Verdam. Behalve een aantal opstellen in de Nieuwe Bijdr. voor rechtsgeleerdheid en Wetgeving, het Rechtsgel. Magazijn en Themis, schr. hij: Overzicht van Oudnederl. Rechtsbronnen, Haarl. 1881; De Stad Vollenhove en haar recht, (in de werken der Ver. voor Ov. recht en gesch.) Zwolle, 1885; Bijdr. tot de Nederl. Rechtsgesch., 1e st., Haarl., 1888. S.J.F.A. [Joost Andries] Andries (Joost), Jezuïet, geb. te Kortrijk in 1588, gedurende een veertigtal jaren prediker te Gent, Mechelen en Brugge, overleden te Brussel in 1658. Gaf uit: Brugge-Mariastad, Brugge, 1634, herdr. Brugge, 1650; Het ghedurigh Kruys ofte Passie Jesu Christi, van 't beginsel synder menschwordinghe tot het eynde syns levens enz, Brussel, 1649, Antw. 1656, '57, '95 en 1721, in het Duitsch, Engelsch, Spaansch, en Italiaansch vertaald. Een aantal zijner latijnsche werkjes werden mede in vreemde talen overgebracht. H.J.A. [Johannes Cornelis ten Brummeler Andriesse] Andriesse (Johannes Cornelis ten Brummeler), geb. te Gouda 9 Oct. 1809, stud. te Utr., en werd in 1836 pred. te Oostwoud, bij Medemblik, in 1842 te Hoorn en woont na welvolbrachten diensttijd te Raamsdonk. Hij schreef: Mr. W. Bilderdijk's eerste huwelijk, naar zijne briefwisseling met vrouw en dochter (1784-1807), medegedeeld door zijn aangehuwden kleinzoon, Leid., 1873. [Andreas Andriessen] Andriessen (Andreas), geb. te Schoondijke, 27 Jan. 1699, pred. te Vere en aldaar overl. 12 Jan. 1768. Hij was de oorzaak, dat de Nieuwe Psalmberijming van 1773 spoediger werd ingevoerd. In 1745 sprak A. in een lofvers op de ged. van J. Moorman met minachting over de psalmberijming van Dathenus, tot groote ergenis van den Middelb. Staten-drukker Petrus Dathenus, die beweerde in rechte lijn van den gelijknamigen pred. af te stammen en die besloot den Veerschen pred. ‘in geschrifte aan te tasten’, doch daarin door den dood verhinderd werd. A. gaf zijn stuk in 't licht, geheel in den stijl van Dathenus, onder den titel van: Aanmerkingen op de psalmberijming van P. Dathenus, 1756. Het maakte opgang en verhaastte de uitvoering eener betere berijming. Behalve eenige prozawerken, bestaat van hem: Katechismus in dichtmaat, Middelb. 1755; Dichtlievende uitspanningen, Middelb. 1755 en Hiskia, in drie zangen, Middelb. 1760. [Jacob Johan Andriessen] Andriessen (Jacob Johan), geb. te Steenbergen in 1725, werd 1755 schepen, en 1767 burgemeester te Vere, bleef in de reg. dier stad, waar hij ook med. dr. was, en overl. daar 21 April 1802. Zijne Gedichten, Zede- en Mengelstoffen werden in 1792 te Middelb. uitgegeven. [Jacob Andriessen] Andriessen (Jacob), geb. te Haarlem 11 Oct. 1786, werd in 1809 hoofdonderw. te 's-Grav., waar hij 19 Juni 1859 overleed. Hij schreef: De waarheid in een narrenkleed; Morgenwandelingen door 's-Gravenhage, 's-Hage 1832; Deugd en godsdienstzin. Trekken uit de gesch. en uit het maatsch. leven, en enkele veel gebruikte schoolboekjes. [Pieter Jacob Andriessen] Andriessen (Pieter Jacob), zoon van den vorige, geb. te 's-Grav. 17 Dec. 1815, werd in 1844 hoofdonderw. te Amsterdam en bleef dit tot in 1872, toen hij zich geheel aan letterk. arbeid ging wijden. Hij overleed aldaar 19 Maart 1877 en werd te Diemerbrug begraven, waar 19 Juni d.a.v. een gedenkteeken voor hem onthuld werd. Onder het pseudoniem Pieter Jacobsz. gaf hij uit: Adolf of de verloren zoon; De minnezanger van gravinne Ada en De schoondochter: later onder eigen naam eene geheele reeks van romantische verhalen voor jongelieden, voorn. aan de vaderl. gesch. ontleend, verder verhalen voor meisjes en voor jongere kinderen. A. was van 1858-'63 redacteur van De Nieuwe Recensent, en redigeerde van 1875 tot aan zijn dood: Voor 't jonge volkje. Met W.J. Hofdijk schreef hij: Panorama van Neerlands verleden, Deventer 1875-'81. [Simon Jacobus Andriessen] Andriessen (Simon Jacobus), zoon van J. Andriessen, geb. te 's-Grav. 2 Apr. 1831, werd pred. bij de Doopsg. gem. te Zuid-Zijpe 1857, Ilp 1865 en Oost- en West-Graftdijk 1868. Hij gaf, behalve eenige oorspr. kinderboekjes, Nederl. bewerkingen in het licht van Brachvogel's Hamlet, hist. roman, Amst. 1868; Andersens Sprookjes, Arnhem 1873; De kleine vossen, van Mrs. Beecher-Stowe Amst. 1866; Eene ziel gered, van Mevr. von Hillern-Birch, Deventer 1871, enz. [Suzanna Maria Andriessen] Andriessen (Suzanna Maria), dochter van P.J. Andriessen, geb. te Amst. 16 Jan. 1850. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Zij schreef van 1880-'87 verscheidene verhalen, meerendeels voor meisjes, maar ook voor jongere kinderen, gaf eene omwerking van De Perponcher's Onderwijs voor kinderen, als: J. van Lennep's Lievelingsboek, naverteld, 3 dln. Amst. 1884 en verder bijdr. in het tijdschrift Ons genoegen. [Willem Frederik Andriessen] Andriessen (Willem Frederik), zoon van S.J. Andriessen, geb. te Ilp 25 Sept. 1865. Hij gaf eene Ned. bewerking van Oscar Peschel's Volkenkunde in het licht, 1886, en leverde in versch. dagbladen en tijdschriften oorspr. artikelen op geogr. en hist. gebied. S.J.A. [Philip Angel] Angel (Philip), in de Nieuwe kerk te Middelburg 14 Sept. 1616 ged., werd schilder en etser en was eenigermate letterkundige. Tusschen 1639 en '45 was hij in Holland, afwisselend te Leiden en te Haarlem, ging in '46 in dienst der O.I.C., was van 1651-'56 te Ispahan, keerde naar Batavia terug en repatriëerde omstreeks 1662, waarop hij zich te Middelb. vestigde en daar omtrent 22 Oct. 1683 overleed. Op het jaarfeest van het St.-Lucasgilde te Leiden in 1641 hield hij eene voorlezing, die aldaar in 1642 als ‘Lof der Schilderkonst’ gedrukt werd. Dit kwartijntje is thans hoogst zeldzaam. (Oud-Holland, 1888.) [Hermanus Angelkot] Angelkot (Hermanus), Apotheker te Amst., - vriend, leermeester in de pharm., ‘huiswaerdt’ en executeur-testamentair van Broekhuizen, - werd 8 April 1726, als apotheker, hoek Vijzelstr. en Heerengr., in de N.Z. Kapel begraven. Hij gaf 2 dln. Tooneelpoëzij met Mengeld. uit, waarin een oorspr. kluchtsp. Vechter, 1679; vert. den Misantrope van Molière, (privilegie van 1682), Amst. 1684; Soliman, van De la Tuilerie (priv. 1684), Amst. 1689. Zijn zoon en naamgenoot schreef: De buitensporige Herder, 1714; Don Cesar d'Avalos, of de broederl. minnaar, beide naar Th. Corneille, 1717. Naar eene letterl. vertaling uit het Eng., dat hij niet machtig was, bewerkte hij een gedeelte van Addison's Cato, aan Nic. Witsen opgedragen, waarvan Langendijk, om de uitgaaf te bespoedigen, twee bedrijven vertaalde (priv. 1728), Amst. 1742. [Angelus August Eugeen Angillis] Angillis (Angelus August Eugeen), geb. April 1830, was notaris te Rumbeke en archivaris van Roeselare; hij overl. in eerstgenoemde plaats 30 Nov. 1876. Hij gaf met Edw. van Even uit: Liederen eener onbekende kloosterlinge uit de 13e eeuw, voor de eerste mael uitgegeven naer een hs. der Burgondische Bibliotheek, Thielt, 1854; alléén gaf hij uit: Geschiedenis der Rousselaersche Rederykerskamer ‘de zeegbare Herten’, Thielt, 1854; Dry legenden uit West-Vlaenderen, Roeselare, 1856; Rumbeeksche Avondstonden, Roeselare, 1856-'58; Over de Rederykkamer ‘Altoos doende’ te Leffinghe, Roeselare, 1857; Over eenige Zuid-Nederlandsche dichteressen, Antw. 1858. Verder gaf hij een aantal bijdragen in tijdschriften en dagbladen. [Sybrand van den Anker] Anker (Sybrand van den), geb. 16 Juli 1822 te IJselsteyn, is sinds 1864 leeraar aan het seminarium te Kuilenburg. Schr.: Verdediging van het tijdelijk bestuur des Pausen of de geneesmiddelen, door Lord Derby, Disraëli en de la Guéronière tot herstel van den Kerkelijken Staat voorgeschreven, te laat aangekomen, door een R.C. Priester, Amst. 1859; De onschendbaarheid van den Kerkelijken Staat, Amst. 1859; Eene ergernis voor onze eeuw of de Zaligverklaring van een bedelaar, door S.A., Amst. 1861; Leven van den H. Aloysius van Gonzaga, beschermheilige der katholieke jeugd, Amst. 1861, 2e druk, 1864; Leven van den zaligen Joannes Berchmans, Amst. 1866, 2e druk 1867; Leven van den H. Stanislaus Kostka, Amst. 1868; De opheffing van de tempeliers, 's-Bosch 1868; De Harmonie tusschen Rede en Geloof, 's-Bosch 1869; Het naturalisme in den Staat door den Paus gedoemd als ongerijmd en goddeloos, 's-Bosch 1870; Het adres der katholieken aan Z.M. den Koning, 's-Bosch, 1871; Waar ligt Europa's toekomst? Amst. 1871; De St. Bartholomeusnacht, 's-Bosch 1870, 2e druk 1872; De Parijsche commune, eene consequente toepassing van het liberalisme, 's-Bosch 1872; Over de opvoeding der kinderen, voor christelijke ouders en opvoeders, Amst. 1872; De Piusdagen, 's-Bosch 1872; Wie zijn voor, wie tegen de kloosterwet te Rome? (anoniem), 's-Bosch 1873; Europa's onzekere toestand, 's-Bosch 1873; Het eigendomsrecht, 's-Bosch 1874; De onderwijsquastie in Noord-Amerika, 's-Bosch 1875; Ter oplossing van de Sociale quaestie 's-Bosch 187. Verder leverde zijne pen een aantal artikelen in de onder zijn bijzondere leiding staande Studiën op Godsdienstig, Wetenschappelijk en Letterkundig gebied. J.H.H. [Jan Hendrik Ankersmit Wzn.] Ankersmit Wzn. (Jan Hendrik), geb. te Deventer 1 Juli 1825, was koopman aldaar. Deels door zelfonderricht, deels tengevolge van zijn omgang met dr. Van Vloten, dr. Van Eyk, Didymus [Werndly] e.a. vormde hij zich tot letterkundige en overl. te Dev. 9 Dec. 1876. Aanvankelijk schreef hij anoniem vele politieke en andere art. in het Dev. Week- {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} blad. Voorts: Alva, een geschiedk. charakter in het licht van zijn tijd, tooneelmatig voorgesteld, Dev. 1857; Het geweten, dramatisch fragment, naar Schiller's Räuber, Dev. 1861; Willem Willemsz, een bladzijde uit Deventers beleg en ontzet in 1813 en 14, gedramatiseerd, Dev.; Ik zal handhaven, tooneelsp. Utr. 1874; en vert.: Vader en Zoon, van Laube, Zwolle, 1862; Graaf Struensee, naar Laube, Dev. 1866; Piétra, eene dochter van het zuiden, van Mosenthal, Dev. 1867; Pauline, naar Bulwer, Dev. 1869; Richelieu, Dev. 1870 en Ahasuerus, naar Aug. Klingeman, 't laatste in vijfvoetige jamben, Dev. 1873; De aesthetische voordracht, vrij bewerkt naar Rod. Benedix, Dev. 1873; Het aesthetisch gebarenspel, vrij naar Oscar Guttmann, 2 Afl., Utr. 1876. Bij de viering van het Aprilfeest in 1872: Koppestok, de wakkere veerman op Rozenburg, volksdrama met een voorbericht van dr. J. v. Vloten, tijdens wiens kwestie met het stadsbestuur hij nog gaf: Deventer Ketterjacht, Zw. 1867. [J.B. Annoqué] Annoqué (J.B.), geb. te Gent 14 Dec. 1796, was eerst professor aan de Universiteit te Leuven, daarna pastoor te Oordegem (O.-Vlaanderen), waar hij 9 Dec. 1862 overleed. Hij schreef: Geschenk aen de jeugd op den dag harer eerste communie; Christelyke gedachten voor elken dag van de maend; Kort begrip der heilige geschiedenis, gevolgd door een kort verhael en het leven van Jezus Christus, Gent; Kerkelyke geschiedenis, Gent; Tweede spelboek ten gebruike der Catholieke scholen; Devotie ter eere der zeven deugden en de zeven smarten van den H. Joseph, Gent, 1856. [Pol Anri] Anri (Pol), geb. Gent 20 April 1865, is daar onderw. bij de opperlagere jongensschool. Van hem verschenen: De ondergeschikte Dienstbode, blijspel met zang in één bedrijf, Gent, 1880; Judas wint, blijspel met zang in één bedrijf, Antwerpen, 1885; Blauw en Grauw, poëzie, Gent, 1886; Aan Strand terug, zangspel in één bedrijf, Antw. 1886; De Waterzoo en het Jubilee, blijspel in één bedrijf, Gent, 1886; Het Kind, declamatiestuk, Gent, 1887. [Edward Anseele] Anseele (Edward), geb. te Gent 24 Juli 1856, volgde de lessen der gemeenteschool en werd letterzetter in zijne geboortestad, waar hij aan het hoofd staat der socialisten. Hij is opsteller van het volksblad Vooruit en was medewerker aan den Almanak de Vlaamsche Lantaarn, Vooruit, almanak voor Noord- en Zuid-Nederland en de weekbladen De Volkswil, thans De Toekomst van Gent, en de Werker van Antwerpen. Afzonderlijk gaf hij uit: Voor het volk geofferd, Gent, 1880, 1881 en 1884; De omwenteling van 1830, Gent, 1882. [Nicolaas Anslijn] Anslijn (Nicolaas), geb. te Leiden 12 Mei 1777, legde zich eerst op het schilderen toe, doch door den dood zijns vaders - een onderwijzerszoon en zelf boekbinder - in 1789, was hij verplicht naar een voordeeliger werkkring om te zien. Zoo werd hij eerst verlakker, daarna boekbinder, in 1804 onderwijzer op eene stadsarmenschool te Amst. en in 1807 hoofdonderw. op eene dergel. te Haarlem. Hij werd in 1819 huisonderw., ging later bij zijn zoon Pieter Daniel, die volgt, te Alkmaar wonen en overl. aldaar 12 Sept. 1838. Dr. N. Beets schr. op dien sterfdag: Een woord aan allen die ‘De brave Hendrik’ gelezen hebben, Haarl. 1838. Zijn meest bekende werken zijn: De brave Hendrik, 59 maal gedrukt en in 1849 te Londen in 't Eng. vert.; De arme Jacob, Leiden 1823; De brave Maria, Leiden, 1823 met veel leesen leerboekjes, uitvoeriger werkjes over taal- en letterkunde, natuur- en aardrijkskunde, verhalen en geschiedenissen, te zamen een twintigtal boekdeeltjes, als lectuur over gen. leervakken, waarvan de Beschr. der Washingtons- en Sandwichseilanden en het Pitcairns-eiland als monographie het voornaamste is. Zijne uitgebreide en grondige kennis der Nat. hist. bleek uit door hem geordende en bijeengebrachte verzamelingen en vooral uit: Systematische beschrijving der voor ons meest belangrijke voorwerpen uit de drie rijken der Natuur, Leiden, 1822, en Handl. tot de kennis der artsenijgewassen, Leid. 1822, 6 st. waarvoor hij de platen zelf teekende, en die in zijn tijd terecht zeer gewaardeerd werden. (N. Beets, Sparsa, Amst. 1882.) [Pieter Daniel Anslijn] Anslijn (Pieter Daniel), geb. in 1802 te Leiden, legde zich op het onderwijs toe, was reeds in 1828 onderwijzer te Alkmaar, later Directeur in het fundatiehuis van Renswoude te Utrecht en o. aldaar 11 Juni 1865. Hij schreef: schoolboekjes en bijdr. in paedag. tijdschr.; Leesboek voor de jeugd ter vorming van het zedelijk gevoel, 2 st., Leiden 1828 en '30; Leesboek betreffende de voornaamste personen en gebeurtenissen in ons Vaderland, 3 st., Leiden 1830-'31; Vaderl. tafereelen uit de 16e en 17e eeuw, Zaltbommel 1834. [Reyer Ansloo] Ansloo (Reyer), geb. te Amst. c. 1623 uit eene doopsgez. familie, wier naam ontleend is aan de plaats, die Christiania in Noorw. werd, maakte zich als Lat. en Ned. dichter beroemd. In den zomer van 1649 vertrok hij naar Italië en legde te Rome zijn geloofsbelijdenis in de Kath. kerk af, {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} werd 1651 secr. van den Kard. Capponi, en overl. aan de pest te Perugia, 16 Mei 1669. Zijne Ned. ged., eerst afzonderlijk verschenen, zijn door Joan de Haes in 1713 verzameld en uitgegeven. De meest bekende zijn: Parijsche Bruiloft, treurspel, 1647 of '48, Amst. 2e dr. 1649, 8e dr. 1713; De Pest te Napels, een beschrijvend gedicht; Martelkroon van Steven; Afscheid aan Amsterdam, 12 Sept. 1649; zijn CLV Bijbelsche printverbeeldingen, met Nederd. vaersen verciert, werden nog in 1736 te Amst. herdrukt. [Jan Adolph Anspach] Anspach (Jan Adolph), geb. te Amst. 8 Nov. 1803, prom. te Leiden werd in 1829 pred. te Zalk-en-Veecaten en twee jaar later naar Deventer beroepen, waar hij tot 1870 werkzaam was en 10 Oct. 1885 overleed. Hij schr. behalve eene Lat. diss. en leerredenen: Woorden van vermaning en raadgeving inzonderheid voor jeugdige menschen, Dev. 1853. Voorts bijdr. (meestal onder de eindletters N.H.H.) in het Nederl. Tractaatgen., de Kerkel. Courant, de Morgenster, de Evangeliespiegel, de Evang. Alm. (o.a. een gedicht op Kevelaar), in het Dagb. bij den Bijb. Alm., in Christophilus, De Fakkel, De Evang. Chr. Huisvriend, Christel. Volksalm., enz. - Zijn [Jan Adolph Anspach] zoon [Jacobus Anspach] Anspach (Jacobus), geb. te Zalk 16 Febr. 1830, werd van de Lat. sch. te Deventer bevorderd naar het Athenaeum aldaar, in 1850 als theol. stud. te Leiden ingeschr., waar hij na het uitgeven van een Specimen, in 1853 de h. school als theol. doctorandus verliet; een jaar later werd hij pred. te Ek-en-Wiel, en zet daar nog zijn herderlijken arbeid en zijn werkzaam letterk. leven voort. Hij gaf eene vrije bew. van Ernst Meyer, Over het Hooglied, 1855; J.S. Eichler, Geen goed-ingerichte staat kan de R.K. Kerk vrij naar hare wetten laten leven, 1855; met een liefd. doel: Twee stichtel. overd., 1862; Stichting door orgelstichting, 1870; Leerplichtigheid, 1872; Grafwoord, 1875, alle te Tiel; Kerkel. woord, op 19/20 Febr. 1887, te Nijmegen. In een achttal maanden dagbl. tal van bijdr.; zoo in De Tielsche alm. 1876, '77; de Nom. Geogr. Neerl. van het Aardr. Gen.; De Herald. Bibl. 1879-'82 vele en uitvoerige art.; evenzeer in de Geld. Volksalm., - zie het Algem. Reg. op dat jaarboekje. Hij is sedert 1874 medewerker en sedert Juli '80 redacteur van De Navorscher. [Jan Ansus] Ansus (Jan), bekend onder den bijnaam van de smid van Huysse, alwaar hij werd geb. omstreeks midden XIVe eeuw. Van hem verschenen drie voorzeggingen, waarvan de oudste moet gedrukt zijn ten jare 1553. Eene andere uitgave is getiteld: De Notabel ende waerachtige prophetie van den Smet van Huysse, gheheeten Jan Ansus. Ghedruckt in 't jaer ons Heeren MDLXXXII. Zij werd verscheidene malen herdrukt; doch de meest verspreide is: De notabel prophetie van den Smet van Huysse, mitsgaders die van Abacuch, gepropheteert binnen Ghendt in de jaren 1376 en 1391. Naer eene copie gedruckt in 't jaer ons Heeren 1582, Gent, omstreeks het einde der XVIIIe eeuw. [Jacob Jan Antheunis] Antheunis (Jacob Jan), geb. te Gent omstreeks 1750, overl. aldaar begin 19e eeuw. Hij studeerde te Gent en te Douay, en nam deel aan den opstand tegen Keizer Jozef II, waardoor hij genoodzaakt was een tijd lang naar Frankrijk te vluchten, en zijn verblijf te Parijs, Maubeuge en Rijsel te houden. Hij schreef: De protocole Jacobs, soone Johans, soone Balthasars, die de vryheyd der Gaulen ende goede uytvoering hunner wetten lief heeft, Gent, 1799. Dit was een tijdschrift gericht tegen de knevelarijen der keizerlijke commissarissen. Daarin kwam onder anderen een scherp artikel voor van zijne hand, getiteld: De Legende der Nederlandsche Roffianen en Stroopers. [Gentil Theodoor Antheunis] Antheunis (Gentil Theodoor), schoonzoon van H. Conscience, geb. te Oudenaarde 9 Sept. 1840, was van 1859 tot 1860 leeraar in het college zijner geboortestad en in 1861 leeraar te Dendermonde. Vervolgens studeerde hij aan de Hoogeschool van Gent, promoveerde in 1866 en werd 1 Jan. 1868 vrederechter te Oost-Rozebeke. Van daar ging hij in dezelfde hoedanigheid naar Thourout. Den 15 Juli 1877 werd hij vrederechter te Halle en vervolgens te Brussel, waar hij zijn ambt nog uitoefent. Hij schreef in verschillende dagbladen en tijdschriften liederen en gedichten, waarvan er onderscheidene door Willem Demol op muziek zijn gezet, onder anderen: Lentelied, Ik ken een lied, Droeve tijden, Bethlehem, enz. Zij zijn allen vereenigd in éen bundel 1873. In 1874 werd hij door de Antwerpsche Rederijkkamer de Olijftak bekroond voor een Minnelied. Verder gaf hij nog in het licht: Uit het hart, Liederen en gedichten, Dendermonde en Leiden, 1875; Liederkrans, uit de Loverkens van Hoffmann van Fallersleben, met muziek van G. Antheunis, Gent, 1877; Leven, lieven en zingen, Gent, 1879. [H. Anthonissen] Anthonissen (H.) schreef: Bemoediging en Hoop. Dichtregelen opgedragen aan Z.K.H. den Hertog van Brabant, 9 April 1853, Brussel, 1853. [Juliaan Anthoon] Anthoon (Juliaan), geb. 27 Jan. 1832 te Cruybeke (Oost-Vlaanderen), genoot zijne {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} opleiding aan de normaalschool te Lier. In 1850 werd hij hulponderwijzer te Temsche, in 1856 gemeenteonderwijzer te Hamme, alwaar hij overl. 23 Oct. 1881. Hij plaatste bijdragen in proza en poëzie in het Jaarboekje van Gent, in het Taalverbond van Antwerpen, enz. Hij schreef Rozen en Doornen, roman geplaatst als feuilleton in het Antwerpsch Handelsblad. Om het straatgezang te verbeteren, vervaardigde hij vele liederen, welke alle in druk verschenen, en in de Vlaamsche provinciën veel gezongen worden b.v.; Zingt Fransch of zwijgt! - Rust noch Vrede! - Het bloemeken mijns harten. - De Poelenier! - Meilied. - De wereld draait. - Kerstliederen. - St. Nikolaas. - De Leurders, enz. Gelegenheidsgedichten, redevoeringen, lijkredenen enz. werden velen van hem in 't licht gegeven. In 1877 gaf hij eene voordracht over de beschaving in Afrika. [Joannes Antonides] Antonides (Joannes) of Jan Antheunisz, geb. te Goes, 3 Mei 1647, vanwaar zijne ouders met hem omtrent vier jaar na zijne geboorte te Amst. kwamen. Hij bezocht er de Lat. school en zou apotheker worden. Reeds in 1664 schr. hij Ned. gedichten en onderscheidde zich door het bezingen van gebeurtenissen in 1666 en '67; in het laatstgen. jaar schr. hij zijn trsp. Trazil of overrompelt Sina, en een vers op Vondels tachtigsten geboortedag. Hij werd ook bekend met Mr. Diderick Buysero, wiens moeder, Elisabeth de Vlaming van Oudshoorn, hem bij zijne Amsterd. geest-verwanten inleidde. Buysero werd secretaris van Vlissingen, waar men Ant. vaak bij hem aantreft. Antonides had in 1671 zijn' IJstroom uitgegeven, en zich in bijzondere lessen, tot de studie der geneesk. voorbereid; na de bevrijding van Utrecht, werd hij daar den 13 Juni 1674 student, promoveerde er ‘Over de draeyiinge van het hoofd,’ en vestigde zich te Rotterdam, onder bescherming van Buysero, sedert Mei 1674 lid der admiraliteit te Rotterdam. In 1678 huwde hij Suzanne Bormans, wier broeder Pieter pred. te Ketel was, en overleed 18 Sept. 1684; hij is in de Groote kerk te Rott. begraven, als ‘Docter Jan Antonides.’ Zijn latere arbeid bestaat meest in gelegenheidsstukken; zijn plan voor een epos, Paulinade - het leven van den apostel Paulus - gaf hij op, deels omdat de tering, zijne moeders kwaal, hem sloopte, deels om kerkelijke geschilpunten te ontwijken. Zijn hekeldicht Marsyas is tot de voormalige kunstbroeders van ‘Nil’ gericht. Zijn vader Antheunis Jansz. (z.a.) gaf zijne Gedichten uit, die veelmalen herdrukt zijn, en waaraan slechts weinige ontbreken. [Willem Ternooij Apèl] Apèl (Willem Ternooij), geb. te Amst. 21 Nov. 1798, was reeds apotheker, toen hij zich wenschte voor te bereiden tot de studie der godgeleerdheid, en om meer tijd daartoe beschikbaar te hebben, werd hij kruidenier. Den 14 Sept. 1821 slaagde hij in zooverre, dat hij toegelaten kon worden tot de academie te Utrecht. Vier jaar later werd hij proponent; dadelijk kreeg hij een beroep naar Vreeswijk, opgevolgd door een vierjarig verblijf te Berkel-en-Rodenrijs, om in 1832 naar Vlissingen te gaan, waar hij 14 Jan. 1842 overl. Schr. behalve bijdr. in de Boekzaal en een paar bundels leerredenen, in zeven-, en viertallen: De H. Geest in deszelfs invloed en werking, Vliss. 1835; Brief over Joh. XII, 27 en 28a, en Nagelaten Leerredenen, Vliss. 1843. Zijne geschr. bevestigen de waarheid der getuigenis van zijne destijds vermaarde welsprekendheid. [Karel Frederik Ternooij Apèl] Apèl (Karel Frederik Ternooij), geb. te Vreeswijk 26 Januari 1829, stud. te Leiden, werd in 1854 pred. te Rokkanje, in 1856 te Koog aan de Zaan, in 1859 te Delft en is sedert 1860 pred. te Amsterdam. Hij schreef: Het verlangen naar de bevrediging onzer lichamelijke behoeften, Gron. 1861; Feestrede op den gedenkdag van Neerlands 50-jarige onafhankelijkheid, Amst. 1863; Gave der Liefde, Amst. 1872. Feestrede bij het 75-jarig bestaan van het Nederl. zendelinggenootschap, 17 Juli 1872, Amst. 1873; Godsdienst en Maatschappelijk leven, Amst. 1878; Toespraak bij zijn 25-jarige Evangeliebediening in de hoofdstad des Rijks, Amst. 1885. Verder gaf hij tal van godsd. toespraken in het licht, en schreef artikelen in het Vliegend blad over het socialisme, in De Vrijheid, Wekstem, Christelijk Album, Evangelische Volksalmanak, Algem. Handelsblad, Nieuw leven, enz. Zijn tweede zoon Mari Jacobus, geb. te Amst. 15 Juni 1867, die somtijds onder de psd. M.J. v. Dalbergen of Mita voorkomt, schr. behalve bijdragen in jaarb., tijdschr. en weekbladen: Eene ster in den nacht, novelle, Amst. 1886; Kinderen der liefde, gedichten, Amst. 1886; Emilie, tooneelsp., Amst. 1887. [Mr. Jean Henri Appelius] Appelius (Mr. Jean Henri), geb. te Middelburg, 30 Apr. 1767, werd in 1783 stud. te Leiden, promov. daar in 1786, en vestigde zich als adv. te Midd.; in 1795 werd hij pensionaris van Zeeland, in 1803 Raad van financiën, in 1804 lid van den Staatsraad; Koning Lodewijk benoemde hem in 1809 tot minister van Financiën, en Napoleon in 1810 tot Staatsraad te Parijs. Na zijn terugkeer in het vaderland werd hij Dir. Gen. der indirecte belastingen, in 1820 Minister van Staat, belast met de {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} algemeene directie der ontvangsten, en in 1824 Min. van Fin. Hij overl. te 's-Gravenh. 12 April 1824. Hij schr. anoniem: De staatsomwenteling van 1795 in haren aart, loop en gevolgen beschouwd, Leiden 1801. [Johan Christiaan van Appeltere] Appeltere (Johan Christiaan van), geb. te Gorinchem in Dec. 1764, werd 23 Sept. 1782 student in de letteren te Leiden, gaf ofschoon pas een en twintig jaar oud zijnde, blijken van meer dan middelmatigen dichterlijken aanleg, doch overl. reeds 8 Jan. 1786 in zijne geboortestad. Hij schreef een dertigtal stukjes in het Taal-, Dicht- en Letterkundig Kabinet van G. Brender à Brandis. [Emmanuel d'Aranda] Aranda (Emmanuel d'), een Bruggeling van Spaansche adellijke afkomst, geb. in 1612 en in zijne geboortestad overleden omstreeks 1686. Hij onderscheidde zich als reiziger, historieschrijver en dichter. Zijne voornaamste pennevruchten zijn in het Fransch geschreven. In het Nederlandsch leverde hij het dichtwerk: Den lachende ende leerende Waerseggher, Brussel, 1679. [Frans van Arenbergh] Arenbergh (Frans van), geb. te Leuven 11 Maart 1811, studeerde in het groot seminarie te Mechelen en was, na zijne priesterwijding (13 Juni 1835) professor in het college van Gheel. In 1844, bij de herinrichting van het college van Lier, werd hij bestuurder daarvan, doch na een paar jaren moest hij, om gezondheidsredenen, van het bestuurderschap afzien. Hij vestigde zich toen in zijne geboortestad, waar hij overl. 5 Oct. 1845. Zijn poëzie verscheen onder den titel: Gedichten van Frans van Arenbergh, bijeenverzameld en met levensbericht en eenige noten uitgegeven door L.W. Sch[uermans] pr. Leuven, 1881. [Dr. Johannes Pieter Arend] Arend (Dr. Johannes Pieter), geb. te Amst. 6 Nov. 1796, was zeven jaar op een Duitsch handelskantoor en leerde ondertusschen de oude, en vijf nieuwe talen. Te Hoorn zette hij zijn studie in de oude talen voort bij rector Swaan en leerde er nog Deensch. In 1824 werd bij tot lector in de nieuwere talen aan het Athenaeum te Deventer benoemd, oefende zich daar in het Portugeesch, Angels., IJsl., Gaelisch en Czechisch, en verwisselde in 1837 deze betrekking met die van Leeraar in 't Engelsch en Ital., later ook Spaansch, aan het Instituut te Medemblik, tot 1850, toen het Inst. naar Breda verplaatst werd en hij een benoeming aan het Gymn. te Amst. ontving. Een jaar later werd hij op zijn verzoek eervol ontslagen en overl. reeds den 5 Oct. 1855. Behalve vele verh., vertalingen en stukken van gesch. en letterk. aard, schr. hij: Het 2e eeuwfeest van de stichting der Doorl. school te Deventer, 16 Febr. 1830, Dev. 1830; Gesch. der Dichtkunst en fraaie Letteren in Europa, waarvan het eerste deel, loopende tot 1100, genoegzaam geheel afgewerkt werd (de Proeve eener gesch. der Dichtk. onder de Angel-Saxen, maakt hiervan een gedeelte uit), Amst. 1843; Fingal, naar het Gaelisch van Ossian voorafgegaan door een onderzoek naar de echtheid der ged. van Ossian, Amst. 1845; Richard Savage, een bijdrage tot de gesch. der letterk. en die van het menschelijk hart, Delft 1852; Bloeml. uit de Werken van Pater Abraham van S. Clara, Deventer 1852. De voortzetting van zijn Angels. historiewerk staakte hij in 1839 om eene Algemeene Geschiedenis des Vaderlands te schrijven. Deze verscheen sedert 1840 te Amst. en gaat tot 1585; door anderen werd zij voortgezet tot het midden der achttiende eeuw. [Roelof Arends] Arends (Roelof), die zich van zijn gelijkn. vader tijdens diens leven onderscheidde door de toevoeging ‘de Jonge’, werd geb. te Dordrecht. Hij behoorde tot de Luth. gem., had Latijn geleerd en doorstond in Aug. 1761, een typhoon van twee etmalen ‘in de Sinaasche zee.’ Hij is 3 Sept. 1787 in de Groote Kerk te Dordr. begraven en schijnt in geen gunstige omstandigheden overleden te zijn. Zijne beide bundels dragen den titel van Gedichten; de eene verscheen te Amst. bij zijn vriend Jac. v. Hoogstraten, 1757, de andere te Dordr., 1782; zijne Vaderl. kermisvreugd, aldaar in hetzelfde jaar. Bij het huwelijk van prinses Carolina gaf hij een Staats- en Zinnespel, Amst. 1760, en vertaalde het treursp. De Dood van Adam, door Klopstock, Dordr. 1774. [Thomas Arendsz] Arendsz (Thomas), geb. te Amst. 6 Juni 1652, werd op twaalfjarigen leeftijd op een makelaarskantoor geplaatst en later zelf als makelaar aangesteld. Hij was bevriend met Andries Pels en sedert ± 1679 aan het kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum verbonden. De Amst. burgemeester Johannes Hudde was zijn Maecenas. In 1701 moet hij gestorven zijn. Uit het Fransch vertaalde hij de volgende tooneelstukken: Mithridates, 1679, Bajazeth, 1682, Ifigenia in Aulis, 1683, alle drie van Racine; Het School voor vrouwen van Molière, 1701 en Sertorius van P. Corneille, in 1722 na zijnen dood uitg. Uit het Fransch vertaalde hij de opera's: Roeland, 1686, Amadis, 1687 en Cadmus en Hermione 1687. Oorspronkelijke stukken van hem zijn de beide vertooningen: De krooningen van {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Willem III en Maria, 1689 en Ter lijkstaatsie van koningin Maria, 1695, benevens het zinnespel: Silo, den hemelschen minnaar, in 1714 na zijnen dood uitg., evenals zijne Mengelpoëzy, uitg. 1724 door M. Brouërius van Nidek met een leven van den dichter. Al zijne werken werden te Amst. gedrukt: alleen gaf ‘Artis amore laboramus’ in 1718 te 's-Gravenhage van hem een nagelaten tooneelstuk: Joan Galeasso, dwingeland van Milanen uit. J.t.W. [Hendrik Kornelis Arkstee] Arkstee (Hendrik Kornelis), schr.: Nijmegen, de oude hoofdstad der Batavieren, in dichtmaat beschr. en met aant., de Oudheden van de stad en die van het quartier van Nijmegen betreffende opgeheldert, 's-Grav. 1738, herdrukt Amst. 1738, en veel verm. uitg. Nijm. 1788. [Johan van Arnhem] Arnhem (Johan van), door aanhuwelijking, heer van Rozendaal, geb. 12 Mei 1636 te 's-Gravenhage, waar zijn vader als Staten-Gen. woonde, stud. te Leiden, was later een aanhanger en vriend van Willem III, werd in 1781 drost van de Veluwe en overleed den 12 Dec. 1716. Hij schr. stichtelijke werken, o.a. in rijm: Gedachten en Gedigten, geestelijke en zedelijke, Leiden 1707. Joh. d'Outrein beschr. zijn lusthuis en zijn levensloop, Amst. 1700, 1712, 1718. [Jacobus Arntz] Arntz (Jacobus), geb. 15 December 1816 te Milligen bij Nijmegen, was van 1843 tot 1847 leeraar in de wijsbegeerte en wiskunde aan het seminarium te Kuilenburg, waarna hij in 1848 tot priester gewijd werd; van 1849-'52 leeraar in de natuur- en wiskunde, daarna in de kerkel. gesch en het kerkrecht te Maastricht, van 1862-'65 wederom leeraar der wis- en natuurkunde en na dien tijd in de Oostersche en Nieuwere talen te Kuilenburg waar hij 10 Juni 1887 overl. Hij schreef: Savitri, eene episode uit de Maha-Bharata, uit het Sanskriet vertaald en toegelicht, een aanhangsel op de Blikken op Indië van F. Heynen, Rott. 1870; God, natuur en eeredienst eene keus van zangen uit de Rig-Veda-Sanhita, 's-Hert. 1871; Historisch overzicht van den twist over den oorsprong van het quicumque of symbolum van den H. Athanasius, Utrecht, 1874. [Mr. Pieter Nicolaas Arntzenius] Arntzenius (Mr. Pieter Nicolaas), geb. te Delft 1745, was adv. te Amst. en overl. daar 1799. Hij beoefende de Lat. en Ned. poëzie, van welke laatste men proeve vindt in de Kleine Dichterl. Handschr. van Uylenbroek, bijv.: De lierzang aan de Eenzaamheid. In 1792 droeg hij in het Letterk. Gen. Concordia et Libertate, eene levensschets voor van den Italiaanschen geleerde Joh. Jovianus Pontanus, geb. 1426, o. 1503, welke levensschets door zijn zoon R.H., in 't Vaderl. Mag. van Wetenschap Kunst en Smaak is geplaatst. [Mr. Robert Hendrik Arntzenius] Arntzenius (Mr. Robert Hendrik), geb. te Amst. 19 Dec. 1778, werd 1798 stud. te Leiden, daarna adv. in zijne geboortestad, was 1814-'20 adv.-fiskaal voor de middelen te lande in N.-Holland en daarna rijksadvocaat. De beide laatste jaren van zijn leven was hij lid van de Tweede Kamer. Zijne veelvuldige bezigheden gunden hem weinig tijd voor de beoefening der letteren, zoodat hij slechts weinig, meest huiselijke, gedichten heeft nagelaten. Hij overl. te Haarlem 20 Nov. 1823. Van hem vindt men eenige stukjes in de Kl. Dichterl. Handschr. van Uylenbroek en in de Muzenalmanakken. Voorts: Dichtl. Uitspanningen, Amst. 1801 en Nagel. Ged. 2 dln., Haarl. 1825. [Jan van Arp] Arp (Jan van), lid van de kamer In liefde bloeiende te Amst., schreef de volgende tooneelst.: Helvaert van Juno, 1631; Chimon, 1639; Tolimond, Prince van Rodes, 1640; Prixus, Prins van Theben [nieuwe uitg. der Helvaert] 1640; Dronke Goosen, 1640; Boertige Clucht van Claes Klick, 2e dr. 1640; en eeredichten op bruiloften, alle te Amst. uitgegeven. [Reinier Arrenberg] Arrenberg (Reinier), geb. te Rotterdam in 1733, en daar overl. 21 Juli 1812. Hij was boekh. uitgever en redact. van de Rott. C. (1765-1812). Hij schr.: Verdediging voor den ongelukkigen kapitein Andries de Bruyn; Naamregister van de Nederd. boeken, sedert 1600 tot 1761 uitgekomen, enz. Voorheen uitgeg. door J. van Abcoude, nu tot 1787 vermeerderd, Rott. 1788; (Is. le Long) De koophandel van Amst., 10e druk, verrijkt met nieuwe hoofdst. o.a. met een over Amerika; Historiën en zonderl. gevallen, uit geloofw. schrijvers bijeenverzameld, (later door F. Bohn te Haarlem gedeeltelijk opnieuw uitgeg.); Verzameling van Historiën, door 't Nut bekroond in 1803; Nieuw Nederd. speldeboek, opgesteld tot onderwijs der vorstelijke kinderen van Nassauw-Weilburg, (voor de vervaardiging hiervan ontving hij een zilveren koffiekan ten geschenke). Voorts leverde hij opstellen in de Vaderl. letteroef- (1791-1801); memoriën voor het Boekverkoopers-Gilde, enz. en vertolkte eenige reisbeschr. en geschiedk. werken in onze taal. (Hand. Mij. Ned. Letterk., 1878.) [Jhr. Mr. Hubert Matthijs Adriaan Jan van Asch van Wijck] Asch van Wijck (Jhr. Mr. Hubert {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Matthijs Adriaan Jan van), geb. te Utrecht 14 Oct. 1774, prom. er in 1798, studeerde verder ambteloos tot 1804, toen hij er zich als adv. liet inschrijven; na 1813 werd hij adv.-fiskaal voor de middelen in Utrecht. In 1822 nam hij zitting in de Tweede Kamer, was van 1827 tot '39 burgemeester van Utrecht, werd toen lid der Eerste Kamer, daarna Staatsraad en overl. te Utrecht 16 Juli 1843. Als letterk. is hij bekend door de volgende, alle te Utr. uitgeg. werken: Proeve over den ouden loop van de rivier de Eem; Over de verbetering der waterafleiding in de Geldersche vallei, 1832; Over de instellingen voor H.O. te Utr. vóór 1636, 1836; Geschiedk. beschouwing van het oude handelsverkeer der stad Utrecht, 4 st. 1838-'46; De stad Utrecht in hare betrekking tot de Hoogeschool in dezelve gevestigd, 1841; Levensschets van den burgem. Hendrik Moreelse, 1662-'64, 1844, en een paar kleinere stukken. (Utr. Volksalm. 1844). [Jhr. Mr. Anthony Michael Cornelis Asch van Wijck] Asch van Wijck (Jhr. Mr. Anthony Michael Cornelis), geb. te Utrecht 21 Aug. 1808, waar hij stud. en prom. Hij was sedert de oprichting van het Hist. Genootschap voorzitter en tot aan zijn dood eerevoorzitter daarvan, benevens rechter in de Arrond.-rechtbank en overl. er 20 Jan. 1876. Hij schreef: Plegtige intrede van Keizer Karel V in Utrecht in 1540, Utr. 1838; Driejarige oorlog tusschen Maximiliaan van Oostenrijk en de stad Utrecht, Utr. 1842; Plegtige intrede van Philips II binnen de stad Utrecht in 1549, Utr. 1846; De Schut- of Schuttengilden in Ned., Utr. 1849-'51; Gesch.-van het ambtsgebed in de Nederl. van den tijd der Hervorming tot aan den tegenwoordigen, Utr. 1852. Voorts gaf hij uit: Archief voor kerkelijke en wereldlijke gesch. van Ned. meer bepaaldelijk van Utrecht, 3 dln., Utr. 1850-'54, een vervolg op het Archief van J.J. Dodt van Flensburg. [Jozef van Assche] Assche (Jozef van), te Gent geb. 7 Sept. 1829, werd in 1857 notaris te Asper en in 1872 te Gent. Van 1851 tot 1858 leverde hij Poëtische Bijdragen in de tijdschriften De Eendracht, het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje en het Leesmuseum van Gent, en in Het Taalverbond en De Vlaamsche School van Antwerpen. Afzonderlijk liet hij verschijnen: De minderjarigheid in haar gansche tijdperk voorgedragen, Gent, 1855, en: Handboek van den notaris, 4 dln. Gent, 1865-1874, tweede uitgaaf 1883. [Hermanus Asschenbergh] Asschenbergh (Hermanus), geb. te Amst. 22 Apr. 1726, was lid van dichtl. letteroefende en psalmen berijmende genootschappen en overl. 18 Nov. 1792. Hij vertaalde, alleen en met anderen, voor genootsch. of den Amst. schouwburg stukken van T. Corneille, Destouches, Sedaine, Desforges e.a. als Climeene, 1747; de graaf van Essex, 1758; de Wispelturige, 1762; Het drievoudig huwelijk, 1776; Albert de eerste, of de edelmoedige keizer, 1778; Silvaan, 1783; de uitmuntende minnaar 1786; de twee jonge Savoyaards, blijsp., 1790; alle te Amst. uitgeg. Zijn laatste tooneelwerk was een oorspr. stuk: De deugdzame zoon en de edelmoedige vrienden, tooneelsp. 1792. Van zijn arbeid in Laus Deo vindt men psalmen in de berijming van 1773 en Gez. in den kleinen bundel der Doopsgezinden. Zijn Gedichten zijn uitgeg. door zijn vriend P.J. Uylenbroek, Amst. 1793 en behelzen grootendeels vertellingen en anekdoten op rijm. In 1869 verscheen te Rott. een nieuwe druk van zijn vertelsels en puntdichten. [Thomas Asselijn] Asselijn (Thomas), werd ongev. in 1620 te Dieppe uit protestantsche ouders geboren en kwam reeds als kind te Amsterdam, waar hij eerst als boekbinder, later als karmozijnverver zijn brood verdiende. A. is een der weinige tooneelschr. uit het laatst der 17e eeuw, die oorspr. stukken gaf en zich krachtig verzette tegen vertalingen en navolgingen uit het Fransch. Als blijspeldichter neemt hij eene eerste plaats in. Maar hij ondervond van verschillende kanten veel tegenwerking, en weinige dichters van zijn tijd hebben zich tegen zulk een stortvloed van pamfletten behoeven te verdedigen. Hij overl. in Juli 1701. Behalve eenige kleinere gedichten en de ‘Broederschap der Schilderkunst’ 1654, schreef hij de volgende tooneelstukken: Den Grooten Kurieen, of Spaanschen bergsman, Tr., 1657, 1669; Op- en ondergang van Mas Anjello, of Napelsche Beroerte, Tr. 1668, 1669, 1675, 1685, 1704; De moort tot Luyk door den Graaf van Warfusé aan den Burgemeester de la Ruelle, Tr. 1671; Jan Klaasz, of Gewaande Dienstmaagt, Bl. 2 uitgaven zonder jaar, beide van 1682, twee van 1683; 1709, 1732, verkorte uitgave z.j.; Kraam-bedt of Kandeel-Maal, van Zaartje Jans, vrouw van Jan Klaazen, Bl. 1684, 1716, 1727, 1739; De Stiefmoer, Kl. 1684; Echtscheiding van Jan Klaasz. en Saartje Jans, Bl. 1686; De dood van de Graaven Egmond en Hoorne, Tr. 1685, 1699, 1722, 1738, 1754; De Stiefvaar, Bl. 1690, 1755, 1784; Juliaan de Medicis, Tr. 1691; De schijnheilige vrouw, met de Uitvaard van Jan Jasperzen, Vader van Saartje Jans, Bl. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} 1691; Melchior, baron de Ossekop, Kl. 1691; De Schoorsteenveeger door Liefde, Kl. 1692; De Kwakzalver, Kl. 1692; Gusman de Alfarache, of de doorsleepene bedelaar, Bl. 1693; De spilpenning, of verkwistende vrouw, Bl. 1693, 1726, 1784; De belegering en hongersnood van Samaria, Tr. 1695. Al zijne werken zagen te Amsterdam het licht. (Tijdschr. Mij. Ned. Letterk. IV en V.) [Jan van Asselt] Asselt (Jan van), leefde te Oudenaarde en dichtte, bij gelegenheid van de geboorte van Filips II, 1527, een Spel van Sinnen, dat door de rederijkerskamer ‘de Bloeijende Jeugd’ te Oudenaarde werd opgevoerd. [Cornelis Jacobus van Assen] Assen (Cornelis Jacobus van), geb. te Harlingen 25 Aug. 1788, stud. te Fran. werd adv. te 's-Grav. 1810, in 1814 secr. van prins Frederik en onderwees de toenm. Kroonprinses Anna Paulowna in onze taal. In 1820 bevorderde de Koning hem tot Ref. bij den Raad van State; van 1821-'39 was hij hoogl. in de rechten te Leiden; hij overl. te Velp 13 Sept. 1859. Schr.: Het Beeld van Ariadne in de Beeldengalerij te Parijs (in Mnemosyne), 1815; Opgave der verzameling van standbeelden en andere voorwerpen van oude Beeldhouwkunst in den Louvre te Parijs (Mnemosyne), 1815; Hulde aan Christian Gottlob Heyne. 's-Gravenh. 1816; J.M. Kemper, Redevoering over de lotgevallen van onzen leeftijd, (vert. der rector. redev.) 's-Gravenh. 1816; Verh. over de beste leerwijze op de Lat. scholen, 1818 en 1828; Perikles van Athene (twee voorl. in Letterkunde), Delft 1819; Over de begrippen van kieschheid bij de ouden, 1820, Twee voorl. over het staatsbestuur volgens Cicero, 1823 en '25 en Twee voorl. over de vrijheid van spreken en schrijven te Athene en te Rome, geplaatst in 't Mag. van Van Kampen, 1829; Wenken, herrinneringen en aanteekeningen uit de dagen van Nederlands herstelling, 2 st. Leiden, 1830; Verhand. over de uitdrukking der smart in de beeldende kunsten, 1833; Romeinsche rechtspleging en Rom. zeden (voorlezing in het Ned. Instituut) 1835; Voorl. over J.H. van der Palm, (Nieuwe werken van de Maatsch. der Ned. Letterk.) 1843; Aanmerkingen op Mr. J. van Lennep's Proeve van verduitsching der Nederlandsche Grondwet; De Taal der Grondwet, 2 st. 1844 en 1847; Over alliteratiën in onze moedertaal (Nieuw Ned. Taalk. Mag. 1854); Over leven, geluk en dood, naar de begrippen der Ouden, Leiden, 1850. (Hand. Mij. Ned. Lett.. 1860.) [Adriaan van Assendelft] Assendelft (Adriaan van), geb. te Haarlem 18 Sept. 1736, stud. te Leiden, werd pred. te Nieuwenhoorn, later te Assendelft en overl. in dit ambt te Leiden 6 Jan. 1809. Hij was een der oprichters en bestuurders, jarenlang secr. van het Haagsche genootschap ter verdediging van de Christelijke Godsdienst tegen deszelfs hedendaagsche bestrijders, en schr. verhandelingen in de werken van dit genootschap. Als dichter genoot hij in zijne dagen een niet onverdienden roem. De meeste zijner gedichten zijn geplaatst in de werken der Haagsche en Leidsche dichtgen; in die van Letterkunde, dl. II: Heilgroete der Leidsche Zanggodinnen aan Z.D.H. Willem V, eene Navolging van Van Royen's Latijnschen welkomstzang, 1766; ook schreef hij een zinnebeeldig tooneelstukje: Leeuwendaal in vreugde, 1755. [Diederic van Assenede] Assenede (Diederic van), werd vermoedelijk vóor 1230 geboren, komt in 1262 als grondbezitter en klerk van het stadje Assenede, en in 1271 als ontvanger van het grafelijk domein aldaar voor. In 1273 trad hij op als scheidsrechter tusschen Gravin Margareta en den abt van Baudeloo. In 1290 wordt hij voor 't laatst als klerk van Assenede en in 1293 als reeds overleden vermeld. Uit het fransch vertaalde hij den roman van Floris ende Blancefloer (uitg. door Dr. H.E. Moltzer, Gron. 1879), vermoedelijk nog vóor 1260. J.t.W. [Tobias Michael Carel Asser] Asser (Tobias Michael Carel), geb. te Amst. 28 Apr. 1838, studeerde te Amsterd., promov. in de rechten te Leiden 19 April 1860 en is sedert 1862 hoogl. aan de hoogeschool te Amst., waar hij met het onderwijs in het Handelsrecht en het Internationaal Privaatrecht belast is. Sinds 1870 lid, en thans ondervoorzitter der comm. voor de diplomatieke examina; sinds 1875 Raad-adviseur aan 't Min. van Buitenl. zaken; in 1880 lid der Kon. Acad. van wetenschappen. Hij schreef: Verh. over het staathuishoudk. begrip der waarde, met de gouden medaille bekroond door de facult. der rechtsgeleerdheid te Leiden, Amst. 1858; de zilveren med. verwierf toen de heer S. van Houten, thans lid der Tweede Kamer, wiens Verh. over de waarde in 1858 als acad. proefschrift verschenen is; Het Bestuur der Buitenl. betrekkingen volgens het Ned. Staatsrecht, Amst. 1860; Handelsregtelijke Aanteekingen I-III, Amst. 1868-1869; Schets van het Ned. Handelsrecht, ook ten dienste van het Midd. Ond., Haarl. 1873, 4e dr. Amst. 1885; Schets van het Intern. Privaatrecht, Haarl. 1880, (hiervan verscheen eene Duitsche vertaling te Berlijn in 1880 en eene Fransche te Parijs in {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} 1884); De Scandinavische Wisselwet van 1880, vergeleken met het Duitsche, het Nederl. en het Belg. wisselrecht, 's-Grav. 1883. In 1869 werd door A. met Rolin-Jacquemyns te Gent en Westlake te Londen, de Revue de Droit Internat. et de Legisl. comparée opgericht, waarvan thans 20 jaarg. te Brussel verschenen zijn. Dit tijdschr. heeft veel bijgedragen tot de herleving der studie van het internat. recht in onzen tijd. In 1873 was A. mede-oprichter van het Instituut van Internat. recht, waarvan hij later vice-pres. werd. Hij was lid der in 1883 benoemde Staats-comm. tot herziening der Grondwet, schreef in 1887: De Grondwetsherziening, kantteekening op enkele voorstellen der Regeering, Amst. 1887, was afgevaardigde der Nederlandsche Regeering bij de Bernsche Conferentiën van 1881 en 1886 tot regeling van het internationale spoorwegverkeer, de Parijsche van 1882 tot bescherming der onderzeesche telegraafkabels, de Berlijnsche Congo-Conferentie in 1884 en de Parijsche Conferentie van het Suez-kanaal, in 1885. Van de talrijke bijdr. in rechtsgel. tijdschr. en in De Gids kan eene afz. uitgave in een' bundel spoedig het licht zien. [Augustijnken van Dordt] Augustijnken van Dordt, was een rondreizend spreker, die als zoodanig het eerst 3 Sept. 1358 te Rijnsburg vermeld wordt. Later sprak hij meermalen aan het grafelijk hof in Den Haag en vooral aan dat van den graaf van Blois. Met dezen maakte hij in 1362 en 1363 vermoedelijk eenen tocht naar Pruisen mede, waarbij hij gewond werd. Den 5 Aug. 1363 sprak hij weder in Den Haag en sinds dien tijd nog meermalen elders. Het laatst wordt hij 25 Nov. 1368 als spreker vermeld, toen hij vermoedelijk weder met den graaf van Blois eenen tocht naar Pruisen ging ondernemen. Zeven, meest allegorische, gedichten zijn ons van hem bewaard: 10 Van den Scepe, 20 De Schepping, 30 Dit is Sinte Jans ewangelium, 40 De borch van Vroudenrijc, 50 Van der rijcheit ende van der doet (alle uitg. door Ph. Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten III), 60 Vijf pointen van eeren (uitg. door Dr. J. van Vloten, Dietsche Warande VII) en 70 Klacht over eenen onhovescen ridder (in een Haagsch HS.) J.t.W. [Mr. Johan Baron d'Aulnis de Bourouill] Aulnis de Bourouill (Mr. Johan Baron d'), geb. 9 April 1850 te Groningen, studeerde te Leiden en vestigde zich in 1874 als adv. te Amst.; spoedig daarop werd hij commies aan het Dep. van Finantiën te 's-Grav. en in 1878 hoogleeraar der rechtsgeleerde faculteit te Utrecht. Hij schreef: Het inkomen der Maatschappij, (Acad. proefschrift), Leiden 1874; Het kathedersocialisme, rede bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt, Utrecht, 1878; Het hedendaagsche socialisme, Amst. 1886; en verder vele stukken in het rechtsgel. tijdschr. Themis. Onder de vele van hem uitgekomen brochures zijn o.a. vermeldenswaard: De motie-Schaepman en de bezuiniging van de rijksuniversiteiten, Utrecht 1883 en Encycliek en syllabus over vrijheid van godsdienst en drukpers, 's-Hage 1883. [Jan Peter van der Auwera] Auwera (Jan Peter van der), 29 Juni 1810 geb. te Leuven, waar hij geruimen tijd stadsontvanger, lid van den Provincialen- en Stadsraad, en bestuurder der burgerlijke godshuizen was, en overl. 8 Mei 1881. Zijne werken verschenen als volgt: Redevoering, uitgesproken bij de opening van het XIe Nederl. Taal- en Letterk. Congres te Leuven, den 6 September 1869, door J.P. van der Auwera, voorzitter der Regeling-Commissie, Leuven, 1869; Frans van Mieris, penningkundige, voordracht, gehouden op het XIIe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres te Middelburg; den 4 September 1872, Leuven, 1873; Over den Dichter Jacob Duym, van Leuven, gevestigd te Leiden op het einde der 16e eeuw, voordracht gehouden op het XIV Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres te Middelburg op 25 Augustus 1875, door J.P. van der Auwera, onder-voorzitter der 2e afdeeling van dit Congres, Leuven, 1875. [Willem Pieter d'Auzon de Boisminart] Auzon de Boisminart (Willem Pieter d'), geb. te Maastr. Dec. 1776, ijverig aanhanger van het huis van Oranje, trad 1787, in den krijgsdienst en nam in 1819 als majoor der infanterie zijn eervol ontslag. Sedert dien tijd leefde hij te IJselstein in werkzame rust tot 1823, toen hij opnieuw als administrateur van kleeding en wapening in dienst trad en naar Maastr. ging. Zijn heeschheid maakte hem voor hoofdofficier minder geschikt. Een jaar later werd hij kommandant van het invalidenhuis te Leiden, was dit tot 1844 en vestigde zich daarna te Utrecht, waar hij 2 Januari 1870 overleed. Hij schreef: Herinneringen uit den veldtocht van Rusl., 's-Gravenh. en Amst. 1824; Gedenkschr. (1788-1840), 3 dln. 's-Gravenh. 1841-'45; Proeve eener herhaalde beschouwing over het wenschelijke der stichting van een asyl voor ontslagen oudgediende krijgslieden, Utr. 1859; Krijgsmansdeugd, aangewezen in een viertal edele voorbeelden, Utr. 1859; De gedenkdag van Waterloo, beschouwd in het licht der geschiedenis en het nationale plichtgevoel, Utr. 1861; {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} de Nederlandsche vlag, proeve van onderzoek onder welke driekleur onze vaderen tegen Spanje gestreden hebben Utr. 1862; Een waardige stichting, Rotterd. 1863; Herinneringen van een oud-officier uit het tijdvak van 1793 tot en met 1815, Amst. 1863; Moskou en Waterloo, Utr. 1863. Voorts nog verscheiden vlugschr. en opst. 't zij afz. uitgegeven, 't zij in tijdschriften en couranten geplaatst. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1870.) [Willem Juliaan Avontroodt] Avontroodt (Willem Juliaan), geb. 4 Jan. 1778 te Lier uit zeer geringe ouders. Hij dankte zijne ontwikkeling aan een aardrijkskundig werk dat hij in 't najaar 1785 op den weg vond; zich daarin willende oefenen, trok hij de aandacht van den kanunnik Buyens, die voor zijn onderricht verder zorgde. De jonge student had het plan zich op de artsenijkunde toe te leggen; doch zijne studiën werden afgebroken, door den inval der Fransche republikeinen. Hij trad op zijn achttiende jaar in dienst der municipaliteit en werd bureeloverste, belast met het houden van den burgerlijken stand. Echter werd hij spoedig genoodzaakt met het Fransche leger op te rukken. Hij toog langs den Rijn, door Zwitserland, Savoie en Piemont, terwijl hij den Generaal Loison als bijzonder secretaris van dienst was. Vervolgens maakte hij ook den veldtocht van Italië, om bij den aanvang der XIX eeuw langs het zuiden van Frankrijk terug te keeren in het vaderland, waar hij uit den krijgsdienst werd ontslagen. Aanstonds vestigde hij zich nu weder te Lier en hernam daar, in 1802, zijne vroegere betrekking. Na den val der Franschen werd Avontroodt door de nieuwe regeering zeer gewaardeerd. In 1816 ontving hij de benoeming van stadssecretaris en achtervolgens werd hij lid van den bestuurraad der kweekschool en van de commissie tot verbetering van het onderwijs, schoolopziener en waterschout der beide Nethen. Van al deze ambten, mocht hij, na de omwenteling van 1830, slechts het laatste behouden. Aldus tot werkeloosheid veroordeeld, begon hij eene reeks werken te schrijven, welke nog niet allen waren gedrukt, toen hij overl. 8 Maart 1864. De werken welke in druk werden uitgegeven, verschenen als volgt: De Furie, of Lier op 14 October 1595 door den vijand verrast en door de burgers van Antwerpen en Mechelen hernomen, Lier, 1840; Verhandeling over den Maïs, Lier, 1841; Ierland beknoptelyk afgeschetst, Lier, 1844; Zeetafereel, Lier, 1845; De Maïs of Spaansche tarwe en dezelver nuttigheid en bebouwing, beknoptelyk verhandeld, ten dienste der Nederduitsche landbouwers in België, Lier, 1848; De Kollegiale kerk van Lier, Lier 1851. Verders leverde hij bijdragen in het Liersch advertentieblad, Den Nethebode, Den Lierenaer, en in de tijdschriften De Middelaer, het Brabantsch Museum, enz. B [Joost van der Baan] Baan (Joost van der), geb. te Zieriksee 24 Aug. 1808, was hoofdonderw. te Zaamslag van 1836-'63, en woont thans te Wolfaartsdijk. Hij schr.: Geschiedk. Beschouwing van Zaamslag, Neuzen, 1859; Het geslacht Alvarez, N. 1863; Physiol. Beschouwing van de letter G., Neuzen 1863; Wolfaartsdijk, geschetst, Goes, 1866; Het legaat van Agatha Porrenaar, Middelb. 1873. Voorts een groot aantal bijdragen in Navorscher, sedert 1851, in Bijdr. v. Jansen en V. Dale, en andere volgschr., en verzamelde talrijke gegevens voor de personengesch. der Herv. Kerk. [Petrus Baardt] Baardt (Petrus), promov. 7 Juni 1616 te Franeker in de geneeskunde, en is waarschijnlijk dezelfde als Petrus Sibrandus Baart, van Stavoren geboortig, die 24 Mei 1611 aldaar als Theol. Stud. werd ingeschreven. Voorbeelden van theologanten, die tevens in de medicijnen studeerden waren in dien tijd niet zeldzaam. Als geneesheer te Leeuwarden gevestigd, schreef hij verscheidene geestige, meestal dichtkundige, werkjes, o.a. Wapen-rock, Gesneden op 't Italiaens, op syn Duyts geborduyrt, gevoedert op 't Spaens, op 't Frans geboort, op 't Engels genaeyt, ende eyndelijck op sijn Neerlandts weder geternt. Leeuw. 1623; Friesche Triton, over 't geluckich veroveren van de stercke stad Olinda, met alle de forten in Fernambucq, Leeuw. 1630. In 1634 verscheen te Leeuwarden een nadruk van Joh. Flitneri Nebulo Nebulonum, (ten jare 1620 te Frankfort verschenen) doch met andere en wel zeer fraaie plaatjes, in {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} den trant van die in Cats' werken. Baardt zal de uitgave bewerkt hebben, ten minste bezorgde hij tenzelfden jare bij denzelfden drukker daarvan eene Nederlandsche uitgave, nl. Nebulo Nebulonum, d.i. der Vielten affgerichten Vielt, ofte Boertig Ernst; voorts heeft men van hem Deugden-Spoor, in de Ondeughden des werelts aff-gebeeldt, Leeuw. 1645, met de plaatjes uit de Nebulo Nebulonum, en waarvan het eigenlijk eene gewijzigde bewerking is; en Democratio Corporis Humani, d.i. Leden-Stemminghe des menschelijcken Lichaems, enz. Leeuw. 1640, 't welk een herdruk moet zijn van zijn Spiegel van Jalouzy; Friesche Boerepratica, in 't Oud-Friesch, eene navolging van de Georgica van Vergilius. Voor de ‘Heelkunst’ van zijn vriend Jo. Bodaeus van Stapel, plaatste Baardt een geestig vers over de Kwakzalverij. Het jaar van zijn dood schijnt niet bekend te zijn. W.B.S.B. [Elize Baart] Baart (Elize), geb. te Middelburg 20 Juni 1854, hield voorlezingen en trad op in ‘de Vorstenschool’ met Mej. Mina Kruseman. Later huwde zij B.P. Korteweg en overl.te gelijk met haar echtgenoot te Gron. 13 Oct. 1879. Zij schr.: Een oude jongejuffrouw, Middelb. 1874; Koket, Rott. 1874; Mathilde van Molenbeek, novelle, Antw. 1877; Drie novellen, Rotterd. 1878. [Willem Albert Bachiene] Bachiene (Willem Albert), geb. te Leerdam 24 Nov. 1712, was predik. bij de garnizoensgemeente van Namen en daarna te Kuilenburg. In 1748 werd B. benoemd tot pred. in het leger te velde, doch na den vrede keerde hij naar Kuilenb. terug totdat hij in 1759 naar Maastricht vertrok, waar hij tevens hoogl. in de sterren- en aardrijksk. aan de Ill. School werd. Hij overl. daar 6 Aug. 1783. Van zijne hand bestaan: Heilige Geographie of Aardrijksk. Beschr. van het Joodsche land, alsmede der andere landen in de H. Schr. voorkomende, 3 dln. m.k., Utr. 1763-'68; Kerkel. Geogr. 5 st. m.k., Amst. 1768, ook 1796; Beschr. der Ver. Ned., zijnde een vervolg op A.F. Buschings Geogr., 5 dln., Utr. 1773; Nieuwe Kerkel. Geogr. Zak- en Reisatlas in 13 kaarten, Amst. 1780; Beknopte Beschr. der X zgn. Oostenr. Ned., Amst. 1785; Geogr. en Hist. Beschr. van Staats-Vlaanderen en St.-Brabant, 2 st., Amst. 1794. Ook bestaat er van hem een omgew. uitg. van J. Hubner's Geographie, 6 dln., Amst. 1769. [Jan Aukes Backer] Backer (Jan Aukes), koopman te Harlingen, moest door het verachteren zijner zaken van zijne pen leven, reisde van stad tot stad, vervaardigde tooneelstukken en gelegenheidsgedichten, vertaalde romans, en vermoordde zoo zijn niet ongelukkigen dichterlijken aanleg. Zijn oorspr. werken zijn: Proeve van dichtlievende mengelingen, 3 dln., Hoorn, 1774 en 1781, Amst. 1793; Agnes de Castro, treursp. Hoorn, 1775; De beloonde deugd, treursp. Amst. 1785; Allardus of de Zelfmoord door liefde, treursp. Amst. 1786; Het ontdekt bedrog, Herderszangsp., Amst. 1787; De Moerbeziënboom, herdersz. Amst. 1792; De jonge reiziger door Nederland, 3 dln. Amst. 1792; Petrarcha en Laura, een fragment, met hist. aant., Amst. 1793 Mengelingen uit mijn portefeuille in Proza en Poëzij, Amst. 1794. [Theodoor de Backer] Backer (Theodoor de), geb. in 1839, overl. 17 Sept. 1872 te Gent, waar hij leeraar aan de Rijks Middelbare school was. Hij schreef: Volksgezondheidsleer of handboek van openbare en bijzondere gezondheidsleer, met platen, Gent, 1866-'67. [Peter de Backere] Backere (Peter de), geb. te Gent eerste helft 16e eeuw, was in 1560 inquisiteur, verder was hij eenige jaren prior van het Predikheerenklooster te Gent, en daarna te 's-Gravenhage, waar hij vooral bevriend was met Johannes van der Does. In 1574 werd hij naar Leuven verplaatst, in 1577 naar Gent, van waar hij bij een oproer verbannen en zijn beeltenis verbrand werd. Hij nam de vlucht naar Kamerijk. In 1580 ging hij, als afgevaardigde van de kloosters van Neder-Germanië, naar de vergadering der Dominikanerorde te Rome; in 1584 werd hij prediker in de St. Bavokerk te Gent, van 1592-'96 was hij prior van het klooster van Calcar bij Kleef, en naar Gent teruggekeerd, stierf hij aldaar 12 Febr. 1601. Hij schreef: Den scilt des gheloofs ghemaect by broeder Jan van den Bundere, van de Predicaren ordin., ondersucker des H. Christen gheloofs, teghen 't feninich ghescut Joannis Anastasii Veluani, Gent, 1557; Sommighe vriendelicke ende zeer hertelicke minnebriefkens tusschen de leerende ziele en Alethia, Gent, 1558; Vriendelicke tsamensprekinghe tusschen de Christen zielen ende de Waerheyt haer meesterse, zeer bequame om te lesen, Gent, 1566, 2de druk 1576, 3e druk Brussel, 1586; Corte verhandelinghe over het ghebedt des Heeren, Gent, 1599; Gedicht ter eere van den voorschepen Philip Triest, heer van Auweghem en het magistraet van der Keure, in May 1600, Gent, 1600. [Peter Jozef Backx] Backx (Peter Jozef), 30 Sept. 1833 geb. te Antw., genoot zijn eerste onderwijs aan de gemeenteschool en deed {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} vervolgens vier jaren studie aan het atheneum zijner geboortestad. Van 1852 tot 1870 was hij klerk aan het leenkantoor van Antwerpen; tevens was hij aan de nijverheidsschool leeraar van staatkunde, geschiedenis en gezondheidsleer. Van 1870 tot 1880 was hij bestuurder van de Antwerpsche vischmijn en thans staat hij aan het hoofd eener lijsten- en spiegelmakerij. Hij was medestichter van het weekblad het Vrije Woord, dat van 4 Februari 1865 tot 29 December 1867 verscheen. Afzonderlijk verscheen van hem: Algemeene Geschiedenis van het Menschdom (drie volksvoordrachten), Antw. 1864, en De Antwerpsche Meeting of Vijf en twintig jaren uit de geschiedenis van Antwerpen, 1861-1886, Antw. 1888. [Mr. Gerrit Jacob George Bacot] Bacot (Mr. Gerrit Jacob George), geb. te Doornik, waar zijn vader garnizoens- pred. was, werd 7 Sept. 1762 stud. te Gron. en prom. er 11 Juni 1768 onder Cremer op eene diss.: Veras hujus mundi substantias simplices esse ac vi repraesentandi gaudere, en werd in 1770 pred. te Eenrum. IJverig patriot zijnde, vluchtte hij in 1787 naar Duinkerken, waar hij eene algemeene protest. gemeente oprichtte, gevormd uit patriotten van alle gezindten, voor welke hij daar twee Leerred. uitgaf; vandaar ging hij naar Steinfurt. Op zijn verzoek om schadeloosstelling voor verliezen, werd hij 30 Oct. 1795 lid van het Hof van justitie te Gron, werd daar 15 Juli 1797 weder als stud. ingeschreven, honoris et amicitiae causa gratis, en prom. 31 Juli 1797 in de rechten, onder zijn leermeester Van der Marck, dien hij bijna in alles volgde. Hij was lid der Nat. Verg. en deed 24 Januari 1811 zijn eed als Raadsheer in het Hooge Gerechts-hof te 's-Gravenhage, waar hij stierf, 14 Maart 1822, ongehuwd en 80 jaar oud. Schoon meer rechtsgel. en beoefenaar der wijsbeg. en wisk. dan dichter, schreef hij onder het psd. Justus Volkshart: Brief aan een Ommelander, over het groot belang en de noodzakelijkheid eener vrije algemeene en standhoudende volkswapening, Gron. 1786; De zed. natuur in verband met de burgerl. maatschappij, (door Een Mensch), Gron. 1787; Gods wijsheid in zijne werken, bekroond door het Leidsch Genootschap; Het ijdele des waans omtrent de grootheid en bestemming der menschel. kenvermogens, in vier zangen, met zijne andere dichtw. verzameld als: Wijsgeerige en dichtl. Mengelstoffen, Gron. 1811; bovendien zijn nog losse verzen en stukken in andere werken opgenomen. Vooral is bekend zijne: Verzameling van stukken ter verdediging zijner Eer en Onschuld, Burgsteinfurt, 1789. [Joannes Badon] Badon (Joannes), geb. te Leiden, 1706, en overl. 1790 te Vlaardingen, waar hij raad en burgem. en ontv. der convooyen en licenten was, huwde Ghijben (Klara), geb. te Dordrecht, 10 Juli 1708, overl. te Vlaardingen 24 Febr. 1747. Zij beoefenden te zamen de poëzie en na haar dood gaf hij hun beider dichtstukken uit onder den titel van: Mengeldichten van K. Ghijben en J Badon, Dordrecht 1756. Verder: Mengeldichten en Bijschriften van J. Badon, Leiden 1783. [Jan Karel Badon Ghijben] Badon Ghijben (Jan Karel), geb. te Arnhem 23 Sept. 1805, achterkleinzoon van de hierboven genoemden, stud. te Utr. 1823, werd 1829 conrector te Hoorn, zes jaar later te Arnhem, waar hij 1839 rector werd en 18 Febr. 1843 overleed. Van zijn dichterlijke voortbrengselen gaf hij weinig, en dan nog ongaarne en in jaarboekjes uit. Bekend zijn: Op een slapend kind (Drentsche Alm.) 1829; Chassé aan de zijnen en het vaderland teruggegeven, 1833; en in proza: De val van het Kasteel van Antwerpen. (K. en L. bode, 1843.) [Hendrik Augustijn de Badts] Badts (Hendrik Augustijn de), geb. te Poperinge 10 Dec. 1837, studeerde als geestelijke en werd onder-pastoor der Onze-Lieve-Vrouwenkerk te Brugge. Hij schreef een Latijnsch werk, leverde bijdragen in het West-Vlaandersch tijdschrift Rond den Heerd en gaf afzonderlijk uit: Leven van den heiligen Job, voorbeeld van allergrootste verduldigheid en bijzonderen patroon tegen allerhande gezwellen en zweeren, Kortrijk, 1872. [Hendrik Desideer Baelden] Baelden (Hendrik Desideer), te Bulscamp, bij Veurne, geboren op 29 October 1851, studeerde de burgerbouwkunde aan de Hoogeschool van Gent en bekwam met zijn diploma van burgerlijk ingenieur het ambt van ondersektie-overste bij den staatsspoorweg te Antwerpen. Hij leverde bijdragen in de studenten-almanakken en schreef: Galileï, dramatisch gedicht, Gent, 1874, De Priester in het Huisgezin, dramatisch gedicht, Gent, 1876, Varli de Zanger, drama in drie bedrijven en in verzen, Gent, 1884; Christina Borluut, drama in vijf bedrijven en in verzen, Gent, 1886; De Neef uit Rijsel, blijspel in éen bedrijf, Antw. 1887. [Michiel van Baerland] Baerland (Michiel van), geb. te Goes 26 Juli 1630, stud. te Leiden 1640 en was secretaris en pensionaris van Goes, waar hij overl. Van hem zijn gedrukt: De Uytmuntende Dorimena uytsingende Verscheyde Men- {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} gelrijmtjes ter eere van de Goesche Terpsichore, Dordr. 1652; Mengeldichten, Dordr. 1658. [Caspar van Baerle] Baerle (Caspar van) of Barlaeus, werd 12 Febr. 1584 te Antwerpen geboren. Zijn vader, die griffier van de stad was, verliet Antw. na de inneming door Parma (1585), zette zich te Leiden neer, daarna te Zalt-Bommel, waar hij rector der Latijnsche school werd, en liet bij zijn dood (1595) zijne familie in droevige omstandigheden achter. De jonge Caspar werd door zijn oom, Jacobus B., in Den Briel opgevoed en in 1600 opgenomen in het Statencollege te Leiden, waar hij in de theologie studeerde. Van 1608-'12 was hij predikant te Nieuwe Tonge, doch verruilde toen dit ambt met dat van onderregent van het Statencollege te Leiden; in 1617 werd hij tevens hoogleeraar in de logica. Barlaeus koos in den strijd tusschen Remonstranten en Contra-remonstranten de partij der eerstgenoemden en verdedigde hunne stellingen in tal van geschriften. Toen hij dientengevolge in 1619 uit zijne academische betrekkingen was ontslagen, studeerde hij te Goes in de medicijnen en keerde naar Leiden terug (1621). Hij gaf privaatlessen en had jongelui bij zich aan huis, totdat hem in 1631, bij de oprichting van het Athenaeum te Amsterdam, het professoraat in de wijsbegeerte werd aangeboden; deze betrekking bekleedde hij tot zijn dood, 14 Jan. 1648. Barlaeus was niet alleen een zeer geleerd, maar ook een zeer geestig en talentvol man, en bevriend met Uitenbogaert, Episcopius, Hugo de Groot, Huygens, Hooft en Tesselschade. Behalve verscheidene theologische geschriften en een paar aardrijksk. werken in het Latijn, gaf hij in diezelfde taal eene geschiedenis van Johan Maurits van Nassau in Brazilië, 1647, 1660 en 1698. Barlaeus had grooten naam als redenaar - zijne Orationes werden in één bundel uitgegeven in 1643, 1651 en 1662, en vertaald in 1662 en 1689 - maar vooral als Latijnsch dichter. Zijne poëmata zagen het licht in 1628, 1630, 1631, 1645, 1655 en 1689. Hij heeft slechts enkele Nederlandsche gedichten geschreven - zij zijn opgenomen in Verscheyde Nederduytsche Gedichten, Amst. 1ste dl. 1651, 2de dl. 1653 - maar zich door deze eene eervolle plaats onder de groote dichters van zijn tijd veroverd, De Epistolae van Barlaeus werden in 1667 door zijn schoonzoon G. Brandt uitgegeven. (Oud-Holland, 1885 en '86.) J.A.W. [Joannes Paschasius Baers] Baers (Joannes Paschasius), geb. te Breda, werd in 1605 pred. te Scherpenzeel, in 1610 te Fijnaart en in 1619 te Vreeswijk. Op verzoek van de W.I.C. ging hij in 1625 als pred. naar Fernambuco. Na zijne terugkomst in 1632 werd hij pred. te Soest tot 1645 en overl. er in 1653. Hij schreef: Olinda ingenomen, Amst. 1630; Cornu copiae d.i. een boek van allerlei materiën, te Amst. gedrukt tot kost en last van den Autheur, 1648. [Laureis Baert] Baert (Laureis), geboren te Brugge en aldaar in 1550 overl., was in zijn tijd een bekend dichter, doch de meesten zijner werken zijn verloren geraakt. In 1539 verschenen evenwel te Antwerpen twee zijner godsdienstige gedichten Leysen getiteld. [Jan Baeten] Baeten (Jan), te Turnhout geb. 5 Sept. 1817, bezocht de Latijnsche school aan het college zijner geboortestad en werd 19 Sept. 1840 tot priester gewijd. Daarna volgde hij de hoogere studiën aan de Hoogeschool van Leuven, waar hij 29 Juli 1848 tot licentiaat in de godgeleerdheid werd bevorderd. Vervolgens toog hij voor een paar jaren naar Rome en vestigde zich toen te Antwerpen als onder-pastoor der hoofdkerk. Als geestelijke bekleedde Baeten voorname ambten te Antwerpen en te Mechelen, alwaar hij als pastoor der O.L.V. Kerk overl. 2 Dec. 1883. Van hem zag het licht: Verzameling van naamrollen betrekkelijk de Kerkelijke geschiedenis van het aartsbisdom van Mechelen door J.B. Mechelen, drie deelen. [Peter de Baets] Baets (Peter de), te Gent geb. 12 Febr. 1825, studeerde aan de Hoogeschool zijner geboortestad en werd advocaat bij het Hof van Beroep te Gent. In 1854 werd hij gekozen tot lid van den gemeenteraad, doch nam zijn ontslag in 1857. Het arrondissement Gent koos hem in 1861, 1864, 1870 en 1874 tot lid der Kamer van Volksvertegenwoordigers, waar hij de Vlaamsche Zaak moedig verdedigde tot hij te Gent 1 Nov. 1875 overl. De Baets schreef tal van artikels in dagbladen en tijdschriften, als het Taalverbond en de Almanakken van het Willemsfonds. De voornaamste zijner bijdragen zijn: In eene Dijsselcheeze naar Laarne, en Binst de Vacantie. Behalve eenige vertalingen gaf hij afzonderlijk uit: Iets over het Brood, Gent, 1854 en De vertegenwoordiging der minderheden, Gent, 1875. Onder het bestuur van Dr. J.F.J. Heremans, P. de Baets en Edw. Campens verscheen ook het Leesmuseum, tijdschrift voor letteren, wetenschappen en kunsten, Gent, 1856-'59, 7 dln. [Herman de Baets] Baets (Herman de), zoon van den voorgaande, te Gent 8 Sept. 1856 geb. is thans advocaat bij het Hof van Beroep zijner geboorteplaats. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Van hem verscheen: Wetboek van rechtspleging in strafzaken. Voorafgaande titel. Wet van 17 April 1878, met de Nederlandsche vertaling, Gent, 1878 en Het Belgische herziene Wetboek van koophandel, met de Nederlandsche vertaling, Gent, 1879. [Desideer Baetslé] Baetslé (Desideer), 5 Sept. 1828 te Evergem, Oost-Vlaanderen, geb. en op 18 Oct. 1885 overl. te Gent, leverde in het Fondsenblad der genoemde stad als mengelwerk: Verhalen van Reistochten, en in Noord en Zuid en de Vlaamsche School tal van bijdragen, waarvan eenige enkel met de beginletters zijner namen zijn onderteekend. [Mr. Alexander Jacques Josias Bake] Bake (Mr. Alexander Jacques Josias), geb. te Leiden 21 Febr. 1791, stud. er in de rechten en in de letteren, 1805-'11, werd toen doct. juris en verkreeg den doctorstitel in de lett. te Gron. eershalve, 1829. Hij was sinds 1811 eerst rector te Doesburg, daarna gouverneur, in 1815 conrector te Rotterdam, rector te Leeuw. en van 1838-'43 te Leiden, waar hij overl. 16 Mei 1844. Buiten zijne Lat. geschr. zijn afzonderlijk uitgegeven: Over den roem van het voorgeslacht met betrekking tot de nakomelingschap, Rott. 1824; Lessen over de Redekunde, door 't Nut bekroond, 1828. (K. en L. bode, 1844.) [Mr. John Bake] Bake (Mr. John), geb. te Leiden 1 Sept. 1787, broeder van den voorg., stud. daar in de lett., waar hij in 1815 buitengewoon en in 1817 gewoon hoogl. werd; in 1857 emeritus; overl. te Velp 26 Maart 1864. Hij schreef alleen of in vereeniging met anderen een aantal werken in 't Latijn. In het Ned.: Gedachten over de publieke schuld, Leid. 1844; Brief aan Y.D.C. Suermondt over eenige vragen betreffende ons muntstelsel, Leid. 1845; Over de vertegenwoordiging der wetenschap, Leid. 1846; Brief aan C.A. den Tex over de graanwet, Leid. 1847; over Attisch staatsrecht, Amst. 1852; Over de methode van onderzoek naar de echtheid of de onechtheid van de op naam van Cicero gestelde eerste Catilinaria, Amst. 1859, beide laatste in de Verh. der Kon. Academie. (Jaarb. Kon. Acad. 1865.) [Mr. Laurens Bake] Bake (Mr. Laurens), was heer van Wulverhorst, eene kleine Utr. heerlijkheid, die hij geërfd had van zijn vader Joost Baack, den zwager van Hooft. Laurens stud. te Utrecht sinds 1647 en prom. daar. Hij werd 18 Dec. 1702 in de Oude kerk te Amst. begraven. Schr. Bijbelsche Gezangen, Amst. 1682, 2e dr. Amst. 1721; Amisfoorts lofkrans, heldendicht, Amst. 1694; Gloorroos en Adelgond, herders verjaarspel, Amst. 1748, en werkte mede aan de vertaling der 10e en 13e Satire van Juvenalis. Lambert van den Broek gaf in 1737 zijne nagelaten Mengelpoezy uit. (Wagenaar, Amsterdam, XI.) [Mr. Rudolph Willem Jan Cornelis Bake] Bake (Mr. Rudolph Willem Jan Cornelis), later ook zich schrijvende de Menthon Bake, geb. te Zutfen 18 Mei 1811, stud. te Leiden 1831, ging na zijne promotie naar Oost-Indië, waar hij in 1838 gezworen klerk bij den Raad van Justitie van Soerabaya werd, achtereenvolgens was hij zulks bij het Hoog Gerechtshof van Nederl.-Indië, in 1842 adv. en proc. bij den Raad van Justitie van Samarang, in 1846 te Soerabaya, in 1854 proc. bij het Hoog Gerechtshof in Nederl.-Indië, en werd in 1860 eervol ontslagen, waarna hij naar Nederland terugkeerde. In datzelfde jaar werd hij Nederl. Consul te Leipzig en in 1864 als zoodanig op verzoek eervol ontslagen; van April 1872 tot 30 Juli 1873 was hij Nederl. Consul te Djeddah en overl. te Groesbeek 8 Nov. 1874. Hij schreef: De doorgraving der landengte van Suez en hare gevolgen voor Nederland en zijne koloniën, Amst. 1857; Verhandelingen over den hedendaagschen opstand in Britsch-Indië, 's-Hage 1858; Br. aan den Min. v. Buitenl. zaken over Djeddah en Atchin, door [Bake] ontslagen Consul te Djeddah, Gron. 1873; voorts verscheiden brochures over vrijen arbeid op Java, over verhooging van plantloon en andere O.I. aangelegenheden alsmede over de politiek van den dag. [Mr. Constantinus Bake] Bake (Mr. Constantinus), geb. te Amst. 23 Febr. 1856, stud. aldaar aan het Ath. Ill. en de Gemeente-universiteit en prom. er 12 April 1881, op een proefschr.: Beschouwingen over den Statenbond en den Bondsstaat, in de Staatswetenschap en op stellingen in de Rechtswetenschap, was eerst adv.-proc. te Amst. en is sedert 1 April 1884, als Commies van Staat, te 's-Grav. woonachtig. Behalve gen. diss. schr. hij: De Kiesbevoegdheid volgens de hedend. wetgevingen, Haarl. 1887; bijdr. in tijdschr., als: Opmerkingen over eenige rechtstermen in het het B.W., Rechtsgel. Mag., 1882, 1886; Richard Cobden, Gids, 1883; Het Recht van gratie en de minist. verantwoordelijkheid, Themis, 1884; Een telg der Van Harens, Oud-Holl. 1885; De hedend. wetgevingen en het kiesrecht, Tijdspiegel, 1886. Voorts art. in Noord en Zuid, Navorscher, Portefeuille, Nederl. Spectator, Bijdr. voor Staats-, Prov.- en gemeentebestuur, enz. C.B. {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} [Reinier Cornelis Bakhuizen van den Brink] Bakhuizen van den Brink (Reinier Cornelis), geb. te Amst. 28 Febr. 1810. Na volbrachte studiën in de letteren, arbeidde hij in 't buitenland, bijzonder in België om de archieven te doorzoeken. In 1851 teruggekeerd, werd hij nog in dat jaar tijdelijk aan het Rijksarchief verbonden en, na den dood van Mr. J.C. de Jonge, in 1854 in diens plaats tot Rijksarchivaris aangesteld. Hij was de herschepper van ons geheele archiefwezen, en genoot als zoodanig niet alleen grooten naam in ons vaderland, doch ook in het buitenland. Hij overl. te 's-Gravenhage, 15 Juli 1865. Bakhuizen was met Potgieter, Heye, Pol, Drost e.a. stichter en medearbeider van De Muzen, van het jaarboekje Tesselschade en vervolgens van De Gids (1837-'46), waaraan hij 1838-'44 Redacteur was. Later werkte hij mede aan De Kunst- en Letterb., De Ned. Spectator (1858-'65). Hij schreef Variae Lectiones ex Historia Philosophiae Antiquae, Leiden 1842; La retraite de Charles-Quint, 's-Grav. 1850; Het Huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saksen, historisch-kritisch onderzocht, Amst. 1853; Overzicht van het Ned. Rijks-Archief, 1e stuk, 's-Hage, 1854; Piscatio, Pêcherie, Visscherij. De ware beteekenis dezer woorden gehandhaafd tegen Prof. M. de Vries, 's-Hage 1858; Het Rijks-Archief. Verzameling van onuitgegeven oorkonden en bescheiden (uitgeg. met L. Ph. C. van den Bergh en J.K.J. de Jonge) 1e dl., 's-Hage, 1857; Les Rubens à Siegen, 's-Grav. 1861; Isaac le Maire, een voorlezing, Amst. 1865; Rede ter nagedachtenis van Mr. John Bake, Amst. 1865. Voorts vele bijdragen in De Gids, als: Vondel met Roskam en Rommelpot, Trudeman en zijn wijf, Cartons voor de Ned. Geschied. enz. Zijne verzamelde Studiën en Schetsen zijn uitgeg. te Amst. en te 's-Grav. 1860-'77. [Job Augustus Bakker] Bakker (Job Augustus), geb. te Rotterdam 4 Sept. 1796 en daar ongeh. overl. 7 Juni 1876, was gedurende meer dan een halve eeuw schilder en leeraar in het teekenen bij het genootschap: Hierdoor tot hooger. Zijne letterk. geschr. zijn: Over het ideaal in de kunst, Rott. 1823; Proeve in het vak der geschiedenis, wijsbegeerte en letteren, Rott. 1825; Beschouwing van de staatk. instellingen der oudheid in derzelver toepassing op de hedend. maatschappijen, Rott. 1825; Voorl. over de gesch. der beeldende kunsten bij de oude volken, 2 dln., Rott. 1832-'33; Verh. over de Socratische gesprekken, Leid. 1834; Verh. over de Duitsche Wijsbegeerte sedert de laatste vijftig jaren, Utr. 1835; Wijsg. verh. over de bovennatuur-, zedekunde en rede- Godsdienst, Rott. 1837; Is de wijsbegeerte teregt gewezen door het geschrift van J.J. Doedes: het regt des Christendoms tegenover de wijsbegeerte gehandhaafd, Leid. en Amst. 1847. Met J. van Harderwijk Rz. en G. van Reyn gaf hij uit: Euthymia, Bijdr. uit het gebied der zede- en letterk., 2 stukken, Rott. 1837. Lang was B. medew. aan de Vad. Letteroef. en De Tijdspiegel. [Pieter Bakker] Bakker (Pieter), later schreef hij Huisinga Bakker, met den naam zijner moeder, werd geb. te Gron., 1713, en overl. 21 Oct, 1801 te Amst. waar hij koopman was. In 1741 verscheen aldaar een fraai gedr. 4o: Nederlands water-nood, door Pieter Bakker; in 1773: Poëzy door Pieter Huisinga Bakker, 3 dln., waarin voorkomen: Bespiegeling der Vaderlandsche stroomen; Amsterdam, afz. te Amst., 1782, Schets van het geschapene, benevens zijne hekeldichten: Hippus, de kerk-pedant, afz. 1760; Aan den Hollandschen Scriblerus; de Bruiloftspoëzie verdedigd. In proza gaf hij uit: Het leven van Jan Wagenaar, zijn zwager, Amst. 1776 en Beschouwing van den ouden gebrekkelijken en sedert verbeterden trant onzer Nederl. Verzen, in Werken van Letterkunde, dl. V. [Geertruida Johanna Bakker Korff-Hoogeboom] Bakker Korff-Hoogeboom (Geertruida Johanna), geboren te Leiden 2 Nov. 1840, wijdde zich eenige jaren aan het onderwijs, huwde in 1868 den heer Joh. Bakker Korff en woont sedert 1874 te Amsterdam. De ambtelijke afwezigheid van haar echtgenoot buitenslands gaven haar tijd en aanleiding, om onder het psd. Bernarda kleine novellen te schrijven. Deze zijn gedrukt in het Leeskabinet, Europa, De Huisvriend. enz. en werden opgevolgd door de vlg. romans, alle te Schiedam uitgegeven: Een jongste zuster, 1882; Augusta's roeping, '83; Taco Vaalsma, '85 en Dora, '88. [Hendrik Bal] Bal (Hendrik), Zuid-Nederlandsch dichter, die in het midden der 15e eeuw te Mechelen leefde. In 1442 ging hij met zijne gezellen naar Lier, waar hij in den Ommegang op de groote Markt, zijn Spel van St. Gommar vertoonde. Ook op het Liersche Landjuweel van 1466 werden onder zijne leiding nog drie andere zijner Gedichte Spelen opgevoerd, waarvoor hij van stadswege beloond werd. [Philippus Baldaeus] Baldaeus (Philippus), of Baelde, geb. te Delft in Oct. 1632, werd theol. stud. te Leiden 1650, was pred. te Batavia van 1655-'65, te Point de Galle, veldprediker gedurende den tocht van Rijklof van Goens op de kust van Malabar, verder pred. te Jaffanapatnam. In 1666 keerde hij naar Ned. terug, werd pred. te Geervliet en overl. daar in 1672. {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij schreef: Beschrijving der Oost-Indische kusten Malabar en Coromandel, benevens het eiland Ceylon, Amsterd. 1672. Achter dit werk treft men eene Malabaarsche spraakkunst en een zoogenaamde Ontdekking van de afgoderij der Heidenen aan, waarin de vele fabelen uit de Mahâbhàrata, de Poerana's en de Ramayana gevonden worden. [Matthys Balen Jansz.] Balen Jansz. (Matthys), geb. te Dordr. 1 Oct. 1611, en daar overleden, 30 Maart 1691, was een doopsgezind burgerman, die zich inzonderheid op de gesch. van Dordr. toelegde, daartoe de oorspronkelijke bescheiden der stad en van bijzondere personen heeft mogen raadplegen, en eenige verspreide rijmen schreef. Zijn hoofdwerk, zeer belangrijk voor de gesch. der geslachten en der letteren, heet: Beschrijving der stad Dordrecht, vervattende haar begin, opkomst, toeneminge en verdere Staat, Dordr. 1677. (Smits en Schotel, Beschr. v.D. 1., Inl.) [Johan Hendrik van Balen] Balen (Johan Hendrik van), geb. te Kralingen 8 Sept. 1851 is tijdelijk ambtenaar op de bureau's van 's Rijks Waterstaat te 's-Grav. en woont te Voorburg. Schreef: Adda, de lotgevallen van een' slaaf, (psd. kapitein Hend. Verveen) 1879; Hiram, gesch. roman uit de dagen van Theodoor, koning v. Abessinië, 1880; Jane, een realistische roman, 1883. Voor de jeugd, acht en twintig deelen, bevattende: Avontuurlijke reizen, Rott. 1879-'82, 6 dln., De Ned. in Oost en West, te water en te land, Amst. 1881-'84, 12 dln. en nog een tiental dgl. reisverhalen en eenige verkorte bewerkingen. De zoogdieren van Nederland, Amst. 1877 en De vogels van Ned., Gron. 1882, het laatste uitgebreider verschenen als: Onze vogels, of de Vogels van Ned. in hunne levenswijze geschetst, Gron. 1880. De schrijver was of is bovendien red., medewerker of oprichter van minstens zestien tijdschriften. [Antje Ball] Ball (Antje), geb. 18 Febr. 1833 te Zoutelande, was sedert hare kindsheid blind. Zij woont te Middelburg en dichtte. Geschiedk. en andere dichtst., 1850; Gedichten voor kinderen, 1856, 2e druk, met een aanprijzend woord van J.J.L. ten Kate, 1857; Uit- en uitwendige ervaringen eener vaderl. blinde, 1875; Treur- en juichtoonen eener ouderlooze blinde, 1877; Liederen, gezongen in den nacht eener blinde, 1880; Mengelpoëzie, 1883; Uitspanningen in blindheidsnacht, 1884 en '86; Treurlied, (bij den dood van Prins Alexander), 1884, alle te Midd. uitgeg. (Nagtglas, Levensberichten, 1888.) [Jan Ballée] Ballée (Jan), schrijver van het bekende gedicht: De Menschelyke Wijsheyd, of den weg des Fortuyns waer in duydelyk word aengetoont hoe ider mensch een vergenoegd en gelukkig leven genieten kan, in nederduytsche verssen, door Joannes Ballée, konstgreffier der oudvermaerde en wijdberoemde vrye Reden Gilde der dry Sanctinnen, binnen de stad Brugge, Brugge, 1769. [Jan Ballieu] Ballieu (Jan), in de vorige eeuw schoolmeester te Antwerpen. Schreef: Nederduitsche spel- en spraekkunst, waerin niet alleen de waere zuyvere spelling deezer taele op vaste gronden geleerd, maer ook de negen deelen der rede zeer naeuwkeurig verhandeld, de wys om de naemwoorden te krygen, en de tydvoegingen der werkwoorden te maken aengewezen wordt, Antw. 1792. Byvoegsel van nadere bemerkingen op de grondregels der Nederduytsche spel- en spraekkunst, Antw. 1792. [Nicolaas Cornelis Balsem] Balsem (Nicolaas Cornelis), geb. 19 Nov. 1835 in Den Bosch, stud. te Leiden, en werd hulpprediker te Dordrecht, vanwaar hij in 1865 beroepen werd tot pred. te Langezwaag; hij overl. aldaar 30 Maart 1884. Hij was voor de rubriek ‘buitenland’ medewerker aan De Hervorming, en redacteur van Mannen van beteekenis, waarin van zijne hand verschenen, de levens van D.F. Strauss, Kingsley, Buckle, Fr. Deak, Groen van Prinsterer, Gortschakoff, Gambetta, George Eliot, Garfield, Melikoff, Alexander II, e.a. Na zijn dood verscheen van hem: Dichterleven en levenspoëzie. Haarlem, 1884. (Eigen Haard, 1884.) [Frans Baltensz] Baltensz (Frans), ‘Boeck-vercooper, woonende by de Nieu-kerckstraet tot Dordrecht’, liet aldaar bij Nic. Centen drukken een door hem bijeengebracht boekje: Gulden Kleinoodt, streckende ter verclaringe van het 13e cap. des Evangeliums Johannis, 1635; het werd op verzoek van den kerkeraad vanwege de regeering opgehaald, en door den schrijver de opgelegde belofte gegeven van zijne gedachten over andere capittels ongeschreven te laten. Toch verscheen in 1648 onder zijn bovenst. adres: Samaritane, ofte Spiegel der Godts-vreesentheyt en Eerbaerheyt, ofte Een woordelycke verclaringhe - een tijdgenoot variëert dit met wonderlicke - van het 4e capittel des Ev. Johanne. Ook hiervan werd de verspreiding tegengegaan, doch later zijn blijkbaar genoeg ex. verkocht om de zeldzaamheid daarvan overdreven te noemen; de kerkeraad heette het ‘een hers- en sinneloos geschrift’ en hem ‘seer swack ende kranck van hersenen’ {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} en ‘niet wel by sijnen propooste en synde’. 's Mans naam is spreekwoordelijk geworden. (Vad. Lett., 1835 en Oude Tijd, 1869.) [Anatole Bamps] Bamps (Anatole), geb. te St. Truyen, 29 April 1838, studeerde en promoveerde in de rechten. Schreef behalve eenige Fransche werken: Het wereldlijk gebied der pauzen, Leuven, 1861; De toestand van België, Leuven, 1862; en was verder medewerker aan tal van binnen- en buitenlandsche bladen en tijdschriften. [Jan Albert Ban] Ban (Jan Albert), geb. te Haarlem in 1597 of '98, was priester, een der vier Sacellani curati van Haarlem, sinds 1630, Pastoor van het Beggijnhof aldaar, en van 1628-'42 Kanunnik van het Haarlemsche Kapittel. Hij werd ook Aartspriester van Haarlem en was Doctor in de beide Rechten. Hij schreef zuiver en vloeiend Latijn en verschillende Hollandsche en Latijnsche dichtstukjes. Ook werkte hij voor de geschiedenis zijner kerk. Dat hij tot den Muider-kring behoorde is niet geheel zeker, wel echter, dat hij met vele leden daarvan, vooral met Hooft en Huygens in geleerd en letterkundig verkeer stond. Ook met andere groote geleerden van zijnen tijd, bijzonderlijk toonkunstenaars, was hij in briefwisseling. Ban toch, was bovenal componist en zelfs baanbreker voor eene nieuwe richting in de toonkunst. Wat Monteverde net zijnen nieuwen ‘stilo rappresentativo’ beoogde, zocht Ban met zijne ‘musica flexanima’. De volgende werken vindt men van hem vermeld, ofschoon het niet zeker is dat ze alle in druk verschenen zijn: Dissertatio epistolica de musicae natura, origine progressu, et denique studio bene instituendo, ad incomparabilem Virum Petrum Scriverium Polyhistor., Lugd. Bat. 1637. De eerste uitgaaf was in 1636 te Haarlem verschenen. Eene derde volgde in 1645; Zangh-Bloemzel, dat is Staeltjes van den zinroerenden zangh, met dry stemmen. En den Gemeene-Grondtstem. Neffens een kort Zangh-bericht, Ten dienste van alle Vaderlandtsche Zanghlievers. t' Amsterdam, 1642; Kort Sanghbericht op mijne zielroerende sangen, Amst. 1643. Deliciae musicae vetezir; Disquisitionum musicarum libri V; Institutionum musicarum libri IV. Denkelijk zal een van de drie laatste werken hetzelfde zijn als hetwelk de schrijver zelf in een zijner brieven noemt: Liber ad S.D.N. Urbanum P.P. VIII specialiter directus. Hij overl. te Haarlem, 27 Juli 1644. J.J.G. [Mr. John Eric Banck] Banck (Mr. John Eric), geb. te Soerabaya 3 Nov. 1833, werd voor zijne opvoeding naar 't moederland gezonden, stud. en promov. te Leiden, deed eene reis naar Java en vestigde zich daarna in Den Haag. Hij schreef: de Komeet, een zang des tijds, Amst. 1858; Mondig, een lied den Prins van Oranje toegezongen, Leiden, 1858; Zeepbellen, Lyrische dichtproeven; Amst. 1859; Verspreide Gedichten, 's-Hage, 1868; Alea jacta est! Een laatst woord aan de leden der St.-Generaal, 's-Grav. 1872; Atchins verheffing en val, met hist. bijdr. en een oud kaartje der reede van Atchin, Rott. 1873. [Jean Jaques Bange] Bange (Jean Jaques), geb. te Amst. 2 Januari 1785, stud. te Göttingen, was eerst twee jaren hulpprediker bij de Evang. Luthersche gem. te Amst., daarna achtereenvolgens pred. te Wildervank, Delft en Sappemeer, waar hij 15 Dec. 1859 overl. Hij schreef: Hebben onze afgestorvenen kennis van en invloed op ons lot op aarde, Gron. 1825; Bloemlezing uit Hoogd. dichters in Nederl. verzen overgebracht, Gron. 1832, 2e dr., Zalt-Bomm. 1836; Het boek der natuur, opengeslagen voor alle vereerders van God en Godsdienst, Gron. 1841; Tafereelen uit de ondervinding van een dorpspredikant, Gron. 1842, Vroolijke Lectuur, gedichten, Gron. 1856; Onsterfelijkheid en wederzien, Gron. 1859. [Jacobus Johannes Henricus Bange] Bange (Jacobus Johannes Henricus), zoon van den voorg., geb. te Wildervank, 9 April 1816, was eerst Evang. Luthersch pred. te Leerdam en is thans als zoodanig werkzaam te Sappemeer. Hij schreef: De Komeet van 1858, Veend. 1859; Mijn staf op den levensweg, Gron. 1864; Onze Christelijke feestdagen, Gron. 1867; Levensbeeld van prof. C.F. Gellert, in den vorm eener novelle, Gron. 1870; De luchtvaart in hare wording en ontwikkeling, Gron. 1874. Voorts nog vert. uit het Hoogd., o.a. Bloemen en Vruchten, gedichten, Gron. 1887. [Henricus Adrianus Banning] Banning (Henricus Adrianus), geb. te Utrecht 25 Aug. 1818, was vroeger werkzaam aan de redactie van De Tijd, doch is sedert 1867 Hoofdredacteur der Katholieke illustratie, en sinds 1876 Directeur-Hoofdred. der Maatsch. van dien naam. Behalve een aantal novellen in verschillende tijdschr., schreef hij: De beeldstormer en zijn dochter, 1862; Ko Folkes, een Amsterdamsche geschiedenis, 1867; De heks van de Amersfoortsche heide, 1867; Drie eeuwen geleden, 1868; Passiebloemen in Kennemerland geplukt, 2 dln. 1868 (bekroond), enz., alle in Den Bosch gedr. en onder den algem. titel: Gezamenlijke novellen en vertellingen van H.A. Ban- {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} ning, vereenigd. Reeds zeventien stukjes verschenen hiervan. [Jan Bara] Bara (Jan), ook Barra, kan naar zijne letterk. omgeving te oordeelen, een zoon zijn van den Middelb. geneesheer Jacobus Barra, een Antwerpenaar, te Amsterdam, en die een gelijknamigen zoon had, die als med. dr. te Leiden prom. 2 Juli 1642 en zich te Amsterdam vestigde. Jan zou dan naar zijn grootvader heeten, doch verder biogr. onbekend zijn. Hij schreef: Danck-Yver aen den E. Heere Jacob Cats, op sijn 78ste Geboorte-Dagh, Amst. 1655; De godvruchtige verklicker, met andere dichten, 1656; Hel en Hemel, of zegen en vloeck, 1658, en de vlg. tooneelst.: De herstelde vorst, of gelukkig ongeluk, Amst. 1650; Galteno en Alimene, of verdoemde ontrouw, Amst. 1656; Ik ken je niet, kluchtsp., Amst. 1664; 't Verslingert Moekroesje, kluchtsp., Amst. 1668. Zijne tooneelw. zijn in 1747 te Amst. herdrukt. [Abraham Louis Barbaz] Barbaz (Abraham Louis), geb. te Amst. in 1770 en aldaar overl. 14 Juli 1833, als boekhouder van het nachtwerk, heeft bijna 40 jaar voor de pers gearbeid en even zooveel tooneelstukjes, geschreven of vertaald. Hij bezong de gebeurtenissen van zijn gedenkwaardig levenstijdperk, beschreef, prees of hekelde die, en stelde ze zelfs in 't boertige voor; vertaalde met Witsen Geysbeek de Fabelen en Vertelsels van Florian, en alléen de Jaargetijden van St. Lambert en de Henriade van Voltaire, vereerde Wattier Ziesenis, 1827 en Snoek, 1829 met Gedenkzuilen, en gaf een overzicht van den Staat des Schouwburgs in ons Vaderland, 1816; dichtte: De waardigheid der Holl. natie in tegenspoed, met betrekking tot kunsten, wetensch. en fraaie letteren, 1808, gaf eene Vergelijking der Ned. en Fr. talen, met betrekking tot de fraaie lett., en verkocht zijne verzen over de Zeevaart aan een' welvarender kunstbroeder, - zooals Withuys aan Van Vloten mededeelde. Zijn Amsterdam bij nacht beschouwd, 1807, en een Wandeling langs den IJkant, 1816, 2e dr., 1828, zijn veel gelezen; Het Tooneelvermaak, tweemaal gedrukt, 1806 en 1825, een hekeldicht, werd in 1810 bezongen onder den titel De tooneeldichtkunst in 6 zangen. Acht jaar vóór zijn dood verschenen zijne Dichterlijke Herfstvruchten. [August Michiel Bardin] Bardin (August Michiel), te Brugge geb. 11 Aug. 1828, was secretaris der stad Blankenberghe en overl. te Antwerpen. 5 Juli 1876. Hij schreef een vijftal Fransche werkjes en gaf in het Nederlandsch uit: Verhandeling over den oorsprong en de geschiedenis der stad Blankenberghe, Brugge, 1863. [Johannes Zacharias Baron] Baron (Johannes Zacharias), een zeer bekwaam letterzetter te Leiden, zond de volgende tooneelstukken in het licht: Rododaphnée ofte Persiaensche Heldinne, treursp., Leiden, 1651; Klucht van Lichthart en Aersgat zonder zorg, Leiden, 1653; Konstantijn en Elisea, treur-, blij- endend-spel, Leiden, 1656; Klucht van Kees Louwen of de geschoren boer, Leiden, 1667. In 1659 bewerkte hij de ed. van Bontius' Beleg van Leiden, waarin Magd. Moons aangeduid wordt. Hieron. Zweerts zinspeelt ook op een dichtwerkje van hem, dat van erotischen aard moet zijn. [Anthony Bartelink] Bartelink (Anthony), schreef: Enkhuizen of Grondsteen tot vrijheid, op het tweede Eeuwgetyde, plegtig zoo van Stadswegen als by de Burgery geviert den 21 May 1772 en in tooneeldigt gebragt, Enkh., 1772. [Jan Bartelink] Bartelink (Jan), een broeder van den voorgaande, geb. te Enkh. 11 Nov. 1729, gaf eene beschrijving van de Beemster kermis in 2 zangen, Leyden 1774, in den trant van Rotgans' Boerenkermis, met deze, Greenwood's Boeren Pinxtervreugd en J. van Hoven's Haagsche kermis, herdrukt in De Oudholl. kermisparnas, Amst. 1823. [Willem Bartjens] Bartjens (Willem), maakte zich door zijn cijferboek een grooten naam, doch heeft als letterk, weinig beteekenis. Vermoedelijk is hij in 1587 te Amst. geboren en daar overleden in 1673. In de gedichten van Vondel en de Emblemata van Zach. Heyns, met wie hij bevriend was, vindt men eenige zijner rijmpjes. Hij onderwees fransch, reken-, stel- en zeevaartkunde, eerst te Amst., en van 1618-'36 te Zwolle. (Nuts-Almanak, 1878.) [Jan Bartoen] Bartoen (Jan), Zuid-Nederlandsch dichter der 15e eeuw. In 1482 schreef hij: Clachte op de doodt van Anthonis de Roovere, gestelt by wijlent Jan Boertoen, zijnen medegheselle, in tijde voorleden. Dit stuk is opgenomen door Willems in zijn Belgisch Museum, D. IX, blz. 195. [Joan Barueth] Barueth (Joan), geb. te Breda in 1708, stud. in het Staten-coll. te Leiden sinds 1726, was pred. te Hoogwoude, te Charlois en van 1745-'77, te Dordrecht, waar hij 27 Aug. 1782 overleed. Zijn talrijke, doch, niet uitvoerige, kerkelijke geschriften schetsen zijn karakter in dien tijd van twist; tot de letterk. behooren: {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} Boetbazuin geblazen in Neerlands kerkbij gelegenheid van 's lands rampen, veldslagen en belegeringen, 2 dln., Rott. 1748; de Regeering van Nederlands Stadhouderen met die der Israelitische Regteren in vergelijking gebragt, Dordr. 1765; Historie van het stadhouderschap der Heeren Princen van Oranje, hoogstnoodig tot bewaring van de vrijheid in de Kerk en Burgerstaat, Dordr. 1765; De Historie van den H. Diaken Stephanus in 27 kerkredenen, met bijgevoegde Aanm. uit de Hist. en Letterk., Dordr. 1770; Hollands en Zeelands Jubeljaar of Twee honderdjarige Gedachtenis der heuchelijke verlossing van het Spaansche jok, in 1572, Dordr. 1772, herdr. als Grondlegginge van Neêrlands Republiek bij Hollants en Zeelands Jubeljaar in 1772, Amst. 1781. [François de Bas] Bas (François de), geb. te 's-Grav. 10 Sept. 1840, werd aan de Kon. Mil. Acad. opgeleid, in 1860 officier bij de cavalerie, doorliep de verschillende officiersrangen en is, na langdurigen dienst bij den Generalen Staf, thans Luitenant-Kolonel bij het 2e regt. Huzaren. Hij schreef: Het oordeel van den heer De Roo van Alderwerelt omtrent de cavalerie, wederlegd door eenige huzarenofficieren, 's-Grav. 1868; Opwekking tot de tactische oefeningen op de kaart, 's-Grav. 1869; Het stadsreinigingstelsel van Liernur en zijne uitvoerbaarheid in Ned., 's-Grav. 1870; De organisatie der cavalerie bij de wettelijke regeling onzer strijdkrachten, 's-Grav. 1872; Het korps rijdende artillerie, (psd. Ajax), 's-Grav. 1877; Prins Frederik der Nederl. en zijn tijd, 's-Grav. 1887, 1e dl.; (dit werk, compleet in 4 dln., zal de Ned. gesch. der laatste honderd jaar bevatten); L'armeé danoise en 1864: le Danevirke et Dybbol, Arnh. 1868, (na voltooiing eener vrij bewerkte vert. van W. Rüstow's Duitsch-Deensche oorl. van 1864); New method for reproducing Maps en Drawings, the Hague, 1876. Hij vertaalde nog andere krijgsk. werken, uit het Eng. en Duitsch en schr. een groot aantal art. in Ned. Volksalmanak, Milit. Spectator, Verslagen der vereeniging tot beoef. der Krijgswetenschap, Eigen Haard, Gids, Ind. Gids, Huisvriend, o.a. het Koningsnommer van Febr. 1887, in de Werken van het Hist. Gen. te Utrecht, De Economist, het Tijdschr. van het Aardr. Gen., Tijdschr. van het Kadaster, en in buitenlandsche, als: Revue militaire, Jahrbücher für Armee und Marine, Intern. Revue über die gesammten Armeen und Flotten en Revue Coloniale internat. F.d.B. [Willem Baseler] Baseler (Willem), leefde midden der 17e eeuw te Leuven, zijne geboorteplaats. Bij gelegenheid van het jubelfeest van het H. Sacrament maakte hij een zinnebeeldig tooneelspel, getiteld: Segheprael der onwinbre Kercke, gegrondvest op den onbrekelycken pilaer der diepe verholentheyt van het waerachtich lichaem en het waerachtich bloet van God mensch geworden, berustende in schyn van brood en wijn. Op de drye-hondertjarighe feeste van het H. Sacrament van mirakel, in de Kercke der Eerw. P.P. Augustynen binnen Loven, Leuven, 1674. [Jacobus Baselius de Oude] Baselius (Jacobus), de Oude, is een van de eerste predikanten te Vlissingen geweest, van 1574-'79; vervolgens te Wijnoxbergen; in 1583 te Voorschoten; werd 1 Sept. 1586 als pred. te B.o.Z. bij de Classis aangenomen, vertrok van daar in 1591 naar Ouwerkerk in Duiveland, waar hij als de eerste afz. pred. overleden is, en in 1611 een opvolger bekwam. [Jacobus Baselius de Jonge] Baselius (Jacobus), de Jonge, bevond zich in 1584 te Brugge, vluchtte in 1585 uit Brussel naar B.o.Z., waar hij als Rector der Lat. sch. werd aangesteld; komt intusschen, als tijdelijk dienstdoende pred. te Enkhuizen, en te Leiden voor, doch in 1587 definitief te B.o.Z.; werd in 1595 en 1603 vruchteloos te Amsterdam beroepen en is 1604 te B.o.Z. overleden. Hij schr. een Lat. werkje over het beleg van B.o.Z., 1603, ook vertaald, en later opgenomen in zijn Historisch verhaal, inhoudende zekere notable exploiten van oorlog in de Nederlanden, sedert het oprichten van de Compagniën der Gouverneurs en Ritmeesters Paulus en Marcelis Bax, Breda, 1615; en Berigt aangaande de Bulle van Clemens VIII, bij approbatie der Class. van 1 April 1603. Zijn zoon Samuël eerst Pred. te Ossendrecht en in 1628 te B.o.Z., is in 1637 ald. overl. [Jacobus Baselius] Baselius (Jacobus), zoon van voorg. Samuel, geb. te B.o.Z., werd in 1638 stud. te Leiden, en als prop. beroepen tot pred. te Kerkwerve, waar hij overl. in Febr. 1661. Behalve een Latijnsch werk over de Hervorming, schreef hij: Nederlands merkwaardigste Gebeurtenissen sedert het jaar 1000 tot keizer Karel V, 2 dln., Amst. 1753. J.v.d.B. [Amand Fidelis de Bast] Bast (Amand Fidelis de), geb. te Gent in 1782, was ambtenaar bij het provinciaal bestuur van Oost-Vlaanderen en overl. in zijne geboortestad 9 Juni 1848. Hij leverde Geschiedkundige beschrijving van het oude Sassche kanael, Gent, 1827; Historische beschrijving van het paleis der hoogeschool te Gent. Belegering der stad Gent, 1644, in het Belgisch Museum, 1845; {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Minnewraek, romantisch verhael uit de Gentsche geschiedenis in de Vaderlander van 1848. [Martinus de Bast] Bast (Martinus de), geb. te Gent 12 Oct. 1753 en aldaar overl. 11 April 1825, was pastoor van de St. Nicolaaskerk in zijne geboortestad en kanunnik van de St. Pharahilde en St. Bavokerken aldaar. Hij was een oudheidkundige en geschiedschrijver; zijn meeste werken echter werden in het Fransch opgesteld; overigens was hij een welsprekend man, van wien verscheidene Redevoeringen in het Nederlandsch te Gent ten jare 1788 en 1804 afzonderlijk gedrukt werden. [Christiaan Nicolaas Bastert] Bastert (Christiaan Nicolaas), den 19 Juni 1806 te Amst. jong gestorven. In Uylenbroeks Kleine Dichterlijke Handschr. zijn een negental zijner dichtst. geplaatst; afz. werden zijn: Kunst en Vriendschap, de waardige Genoegens voor den redelijken mensch, en: Aan Corn. Loots, op zijn lierzang De voortreffelijkheid van den mensch, in de beoefening der schoone kunsten, in zijn sterfjaar en te Amst. gedrukt. [Philip Clodius Basuel] Basuel (Philip Clodius), priester en organist te Mechelen in de XVIIe eeuw. Hij schreef: Bly-eyndend Treurspel van het leven ende wondere daden van den H. Rombout, patroon van Mechelen in sijn negenste gulde, Mech. 1680; Droevige Tragedie, Antw. 1680; Het verloste Nieuwpoort van de belegering, geschied 1489, speelsgewijs vertoont binnen dezelve stad op den 24 en 30 Junij 1681, Brugge, 1681; Brusselsche Heerlyckheydt ofte honderdjarige Jubilé van het allerheiligste sacrament van Mirakelen, Brussel, 1685. [F.J. Bataille] Bataille (F.J.), schreef: Dierik Martens of de taelzuil van Aelst en Alde van het Niserland, Gent, 1848; Arnold en Clara van Aelst, historisch tafereel uit de XIV eeuw, Aelst, 1849. [Wilhelmus Baudartius] Baudartius (Wilhelmus), geb. 13 Febr. 1565 te Deinse in Vlaanderen. Zijne ouders vluchtten, als Hervormden, naar Engeland; zijn vader stierf te Sandwich. Na de pacificatie vestigde hij zich met zijne moeder, die er in 1580 overl., te Gent, moest in 1585 deze stad weder verlaten, werd student te Leiden, weldra te Franeker. Tot zijn onderhoud gaf hij te Sneek onderwijs, liet zich in 1591 als student te Heidelberg inschrijven, doch kon Genève niet bezoeken en was 20 Mei 1593 andermaal te Leiden. Daarna werd hij predikant te Kampen, vervolgens te Lisse, eindelijk te Zutfen en onderscheidde zich als een heftig aanhanger van de Contra-remonstranten. Op de Synode van Dordrecht benoemd tot de bijbelvertaling, woonde hij van 1626-'37 te Leiden en overl. te Zutfen, 1640. Behalve veel theol. werken schr. hij: Bruylofft Spiegel, doe Graeff Lodewijck Gunter van Nassau te Arnhem troude Anna Margrieta, Gravinne van Manderscheyt, nagelatene weduwe van den Grave van Brouck, 1600; Historisch Verhael van den aenslach en het innemen der vlecke doch niet des Casteels van Bredevoort door den Spaenschen oversten Guilielmo de Verdugo, 1600; Morgenwekker der vrije Nederlandsche Provintien, 1610, als: Spieghel der Jeucht meermalen herdrukt; Eygentlycke Beschryvinge Der Vrye Nederlantsche Provintiën, Arnhem 1615, omwerking van J.F. le Petit's Nederlandsche Republyck; Wyeghe offte afbeeldinge hoe de Spaensche en Paepsche Princen door haere listicheyt alle Coningen en Princen in slaepe wiegen ‘in rym gemaect’, 1615; de Nassausche Oorloghen, deurgaens met copere plaeten, Amst. 1616, in het Latijn en Fransch vertaald; Memoryen, ofte cort Verhael van de Gedenckweerdigste so kercklicke als wereldlicke Geschiedenissen, in 4o 1620, in folio, Arnhem 1624; Velau's Vastelavontspel, offte cort verhael van den Allarm die op Vastelavont in de Velau (Veluwe) geweest is, 1624. Voorts nog eenige rymen offte verssen op het Nederlantsche Caertgen, by Jodocum Hondium gesneden en gedruckt; Rymen op de plaeten van de Historye Josephs; in hs. liet hij na: Cort Verhael van de translatie onzes Ned. Bijbels. (Autobiogr. Kron. Hist. Gen. 1849.) [Pierre Joseph Henry Baudet] Baudet (Pierre Joseph Henry), geb. te Zwolle 4 April 1824, was van 1851 tot 1866 leeraar, later dir. van de technische school te Utrecht; in dat jaar werd hij leeraar aan de Rijks hbs. te Utr., waar hij 16 Mei 1878 overleed. Hij schreef: Leven en werken van Willem Jansz. Blaeu (door het Prov. Utr. Gen. met goud bekroond) Utr. 1871; in Ned. Spect. 1873: Ronde ghebulte pascaerten; leverde bij het geogr. Congres te Parijs (1875) Notices in: ‘sur la part prise par Willem Jansz. Blaeu (1571-1638) dans la détermination des longitudes terrestres’ en ‘sur les cartes en bosse du seizième siècle’ en gaf eene Beschr. van de Azorische Eilanden en gesch. van hunne volkplanting uit Belgisch oogpunt beschouwd (door het Aardrijksk. genootsch. te Antw. met goud bekroond) Antw., 1879. (Tijdschr. Ned. Aardr. Gen. IV.) [Hippoliet Karel Bauduin] Bauduin (Hippoliet Karel), 7 Mei 1806 geb. te Brussel, waar hij bestuurder was van het krijgshospitaal. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij leverde vele bijdragen in bladen en tijdschriften en gaf afzonderlijk uit: Ons Vlaamsche Vaderland 1830-1870, De Steden, Gent, 1877. [Lieven Bautken] Bautken (Lieven), was in de eerste helft der 16e eeuw kapelaan van de Rederijkerskamer St. Barbara te Gent. Hij schreef een gedicht getiteld: De waerachtighe gheschiedenisse van alle gheloofweerdighe saken van den alderonver-winlycksten ende aldermoghendsten Keyser van Roomen, Carolus V, Coninck van Spangien, enz. met allen gheschiedenissen die binnen onsen tyden hier ende in andere landen gheschiet zyn, beginnende van den jare 1500 tot den jare 1564, Gent, 1564. [Cornelis A. Bauwens] Bauwens (Cornelis A.), in 1779 geb. in Sas van Gent, vestigde zich vroegtijdig te Lier, waar hij stadsonderwijzer werd en overl. 23 Aug. 1824. Gedurende de Fransche overheersching stelde hij ijverige pogingen in het werk om het Nederlandsche tooneel en de dichtkunst te doen bloeien. Onder zijne treurspelen zijn bekend: Cleomire, hersteld Pheniciën of de zegepralende Godsdienst; Gabinia; Adelson en Salvinie; St. Gomar; De Furie; Constantia, en de blijspelen: Anselmus en Pasquin, en De dwaesheyd der Minnaers. Hij was stichter van het genootschap: ‘Kunst en wetenschap’ te Lier. [Isidoor Bauwens] Bauwens (Isidoor), 9 Maart 1855 geb. te Aalst en aldaar sedert 1880 gevestigd als doctor in genees-, heel- en verloskunde. Gedurende zijne studietijd aan de Hoogeschool van Leuven, leverde hij dichtstukjes in de Lettervruchten van ‘Met tijd en Vlijt’ en schreef hij een uitvoerig Verslag over de werkzaamheden van het Studentengenootschap, 1877-1878, Leuven, 1878. Verder gaf hij uit: Iwein van Aalst, geschiedkundig verhaal (1128), Aalst, 1886; naar hetwelk hij bewerkte: Iwein van Aalst, groot lyrisch drama in drie bedrijven, muziek van Gustaaf Paepe, dat herhaalde male ten schouwburge der stad Aalst werd opgevoerd. [Jan Baptist van Bavegem] Bavegem (Jan Baptist van), geb. 1 Aug. 1801 te Baesrode (Oost-Vlaanderen), ging in den geestelijken stand; hij werd pastoor te Zwijndrecht, in het bisdom Gent, en bestuurder van het college te Dendermonde, en was later pastoor te Beveren in 't land van Waas, waar hij 21 Mei 1877 overleed. Hij schreef: Levensschets van den E. Heer Michiel Frans Cop, pastoor van Zwijndrecht door de Jacobijnen verzonden in ballingschap na de Guyane, waer hij is bezweken, 1800; Hansken de pakkedrager, of dagregister der voornaemste voorvallen in Vrankrijk en in Belgiën van 1709 tot 1801, 4 dln.; Martelaersboek der Belgische geestelijkheid tijdens het bestuer der Jacobijnen van 1792 tot 1802, 2 dln.; Register der voornaemste voorvallen en Dekreten van 1789 tot 1801, Mechelen. [Dirk Bax] Bax (Dirk), werd 17 Febr. 1793 te Rott. geb. Zijn ongewone aanleg brachten zijne tot den handelsstand behoorende ouders er toe om hem voor de wetenschap op te leiden. Hij stud. te Leiden en werd daar theol. dr. in 1821 en was pred. te Ek-en-Wiel, Brielle en Zutfen. Gedurende zijn tienjarig verblijf in laatstgen. gemeente, waar zijne persoonlijkheid lang in herinnering bleef, werd hem te Deventer het professoraat in de Wis- en Natuurk. aangeboden, in welke vakken hij als student tweemaal met goud bekroond was. In 1837 kwam hij te Rott. lezen, en moet in zijn logement, eenigen tijd zijn licht willende aanhouden, ingeslapen zijn, en is zoo in den nacht van den 27 April jammerlijk omgekomen. Hij was ook dichter, een leerling der Duitsche school en vertaalde stukken van zijn tijd- en ambtgenoot Heinrich Möwes. Zijn jongste ged.: Het beter Vaderland is met den vromen zanger voor godsdienst, vaderland en huislijk leven verbrand. Zijne vrienden lieten zijne Nagelaten ged. te Zutfen, 1837, drukken. Pieter van der Willigen herdacht hem in Geld. Volks-alm., 1838. [Beaufort] Beaufort. Dit geslacht is uit Champagne afkomstig; de stamvader van den Nederl. tak kwam in 1613 hier te lande als gezantschapssecretaris van Aubery de Maurier. Louis de Beaufort, geb. te 's-Gravenh. in 1703, overl. te Maastricht in 1795, gouverneur van den Prins van Hessen, Homburg, behoort niet tot de Nederl. letterk., doch was een goed geschiedkundigedie alleen in het Fransch schreef: Incertitude des cinq prem. siècles de l'Hist. Rom., 2e éd. Utr. 1752, 2 dln., waarvan de eerste dr. anoniem verscheen in 1738; Hist. de César Germanicus, Leyde 1741; La Républ. Rom., La Haye, 1766, meermalen ook buitenslands herdrukt. Meer bekend is de volgende: [Mr. Lieven Ferdinand de Beaufort] Beaufort (Mr. Lieven Ferdinand de), geb. 9 Oct. 1675, in het fort St.-Anna in den 1715 ondergeloopen Namenschen polder, Zeeuwsch-Vl., stud. te Franeker en prom. te Utrecht in de rechten, 1695, woonde in Den Haag en te Goes en werd mede achtereenvolgens pens. van 't Vrije van Sluis en van Tolen, en in 1715 gecomm. ter admiraliteit te Midd., waar hij overl. 9 Nov. 1730. {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij schreef: Het leven van Willem de I, prins van Oranje, 3 dln., Midd. 1730, 2e dr., Leiden en Middelb. 1732; Verhandeling over de vrijheid in den Burgerstaat, Amst. 1737, beide zonder naam. Eene Deductie over het recht der Staten van Zeeland op de Hoofdplaat, bevat oudheidk. zaken. Zijne autobiographie is in het hieronder aangeh. werk gedrukt. (P. Scheltema, Oud en Nieuw, I.) [Mr. Willem Hendrik de Beaufort] Beaufort (Mr. Willem Hendrik de), geb. 19 Maart 1845 op den huize den Treek, gem. Leusden bij Amersfoort, stud. in de rechten te Utrecht, en prom. in 1868 op eene dissertatie getiteld: De verhouding van den staat tot de verschillende kerkgenootschappen. Gedurende drie jaren was hij als advocaat te Amst. gevestigd; na eene reis door Palestina en Egypte, woont hij sinds 1873 op den huize den Treek, waar hij zich met letter- en geschiedk. studiën bezig houdt. Hij was tot 1886 schoolopziener in het district Reenen; voor Tiel werd hij in 1877 lid van de 2e kamer der St. Gen.; toen hij niet herkozen werd, werd hij in 1884 lid der 1ste kamer en het volgende jaar voor Amsterdam wederom lid der 2e kamer. Ook is hij mederedacteur van De Gids en commissaris in verschillende finantiëele ondernemingen. Schr.: Feestrede bij de onthulling van het standbeeld voor Hugo de Groot, Delft, 1886. In De Gids van 1885 verscheen van zijne hand: Prins of Koning, in 1886 afzonderlijk te Utrecht uitgegeven met zincographieën van A.G.A. Rappard. [Mr. Anthony Beaujon] Beaujon (Mr. Anthony), geb. te 's-Gravenhage 28 Juni 1853, werd opgeleid aan het gymn. aldaar, stud. te Leiden sinds 1870, en prom. er 23 April 1875, op stellingen. In 1875 benoemd tot adj.-commies bij het dep. van Fin., werd hij in '78 commies en werd in dien rang o.a. als secr. toegevoegd aan den Staatscommissie tot het ontwerpen eener regeling van het pensioenwezen der burgerl. ambtenaren, ben. bij K.B. van 26 Januari 1881. Aan de Universiteit te Amst. werd hij 2 April 1884 tot buitengewoon hoogl. in de statistiek, den 20 Juli 1885 tot gewoon hoogl. in de staathuishoudk. en statist., benoemd. Reeds in Mei 1884 had hij de leiding op zich genomen van het Statistisch Instituut, in dat jaar opgericht door de Vereen. voor de Statistiek in Nederland. Schr. in 1882 en '83 ‘The History of Dutch Sea-fisheries, their progress, decline and revival’, (Lond. 1883); bekroond antw. op eene prijsvraag van het Bestuur der internat. visscherij-tentoonstelling, in '83 te Londen gehouden. De schr. gaf hiervan eene Nederlandsche bewerking: Overzicht der gesch. van de Ned. zeevisscherijen, Leid. 1885. Voorts een aantal art. in diverse tijdschr., vooral in De Economist, van welker redactie hij sedert het begin van 1888 lid is. Verdere werken zijn te vinden in de uitgaven van het Stat. Inst., te weten de ‘Jaarcijfers’, (Annuaire Statist. des P.-B.); één bundel jaarlijks, sedert 1885 gewijzigde en uitgebreide voortzetting der uitgaaf, in 1881 door De Bruyn Kops aangevangen, waarbij in 1888 een tweede jaarbundel komt, (Statistiek der Koloniën). Voorts ‘Bijdragen van het Stat. Inst.’, op ongeregelde tijden verschijnende. [Mr. Simon van Beaumont] Beaumont (Mr. Simon van), geb. te Dordrecht in 1573 of '74, was van 27 Sept. 1588 tot '95 stud. te Leiden, en werd advocaat. Hij was van 1606-'10 tweede pensionaris van Middelburg, van 1611-'15 eerste, daarop 4 jaar alleen, van 1621-'23 met Cats, en van 1624-'34 alleen; hij vertegenwoordigde zijne stad in de Staten der provincie, en deze in Den Haag, in het leger, (voor Den Bosch) of in 't buitenland. In 1634 werd hij benoemd tot de nog altijd openstaande betrekking van Hugo de Groot, als pens. van Rotterdam, en werd daarvan om zijn hoogen leeftijd in 1649 ontheven. Hij woonde als adviseur voor de stad Rott. voortaan in Den Haag, waar hij overl. 20 Juni 1654. De Zeeuwsche Nachtegaal, Midd. 1623, bevat bijdr., geteekend H.V.D.; de eerste druk zijner Horae Succissivae, Tyt-snipperingen, verschenen in 1638, vermeerderd, Rott. en Amst., 1640. De beste editie is getiteld: Gedichten van Simon van Beaumont met eene inleiding en aant. uitgeg. door J. Tideman, welke uitmuntende bewerking verscheen te Utr. 1843. Tot nadeel van zijn goeden naam als eerlijk staatsman, is hij wel eens onopzettelijk verwisseld geworden met een naamgenoot, terwijl een ander, minder gevaarlijke Beaumont, Adriaan geheeten, de stichtelijke dichter was van Dichtm. Bespiegeling over het Lijden van J.C., en den Heidelb. Catech., Haarl. 1743, 2e dr. 1763; Aenmerkensw. zaken in de Ned. Hist., in dichtm. gebracht, Haarl. 1758, en Vermaaklijk Buitenleven. Amst. 1764. (J. Tideman, in gen. uitgave, p. III- XLVI, en 247-260.) [Frans de Beck] Beck (Frans de), geb. te Geeraardsbergen in Oost-Vlaanderen, 13 Oct. 1810, was opsteller der Gentsche dagbladen Journal des Flandres en Constitutionel des Flandres, werd lid van den Provincialen Raad van Oost-Vlaanderen; van 1843-70 kantonaal opziener der lagere scholen, sedert 1840 vrederechter te Zottegem en van 1870 lid {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} van den gemeenteraad dier plaats, alwaar hij overl. 6 Dec. 1879. Van hem zijn de volgende gedichten uitgegeven: Geeraerdsberg (in het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje voor 1851); De Doofstomme, Zottegem, 1853; Het Vaderland, Zottegem, 1860; Slechte Tyd, Gent, 1860. Voorts een aantal Kerstliederen, van welke er bijkans elk jaar één werd in het licht gegeven. Zij verschenen onder den titel: Dertig Kerstliederen en andere gedichten, Zottegem, 1852-1877. Het grootste gedeelte van zijne poezie is nog in handschrift. Ten jare 1880 werd er te Gent een boek uitgegeven Ter nagedachtenis van wijlen den heer Frans De Beck (1810-1879) binnen zijn leven vrederechter van het kanton Zottegem. [Gilles de Becker] Becker (Gilles de), te Grimsbergen, in Brabant, geb. 26 April 1798 en 19 Feb. 1869 als pastoor-deken overleden te Merchtem, gaf in het licht: Kort verhael van het mirakuleus beeld van Maria ter Nood, genoemd O.L.V. van Merchten, uitgegeven ter gelegenheid van den vijfhonderdjarigen jubilé in 1855, Brussel, 1855. [Frans Robrecht de Becker] Becker (Frans Robrecht de), geb. 23 Maart 1823 te Kortrijk-Dutzel (bij Leuven), is thans pastoor te Droogenbosch. Hij schreef: Handboekje van den levenden rozenkrans, Mechelen, 1853; Handboek der Dienaers en dienaressen der onbevlekte Maegd Maria, of het offeraltaar des gebeds; volledig gebedenboek van alle staten en ten allen tyde gebruikelyk, gevolgd van godvruchtige oefeningen voor elken dag der maend Mei, Mechelen, 1857; Godvruchtig handboek voor elken chisten, Mech. 1855; Het godvruchtig kind van Maria, overwegende de onbevlekte ontvangenis zijner hemelsche moeder, Mech. 1855; De maend Mei aen de onbevlekte Moeder Gods toegewijd, enz., Mech. 1856; Kerkelyke almanak voor het jaer 1862, ten gebruike der kerkbedienden en geloovigen, Mech. 1862: Zedelijke verhalen en voorbeelden, met printen versierd, tot stichting der geloovigen verzameld, Leuven, 1865; Korte levensbeschrijving van den gelukzaligen Joannes Berchmans, Leuven, 1864; De familievriend of keus van zedelijke verhalen, voorbeelden, gelijkenissen, spreekwoorden, enz. tot stichting der geloovigen verzameld, eerste jaar, Leuven, 1865. De parochiale kruisweg, gevolgd van mis-, lofen andere gebeden, Leuven, 1870; Handboekje van den koster in de bediening der H.H. Sacramenten en andere kerkelijke diensten volgens het rituëelboek, Leuven, 1872. Hij gaf van 1865 tot 1868 den Volks-almanak te Leuven uit. [Joannes Franciscus Becker] Becker (Joannes Franciscus), geb. 7 Maart 1838 te Maastricht, is leeraar der wijsbegeerte in het sem. te Kuilenburg. Hij schreef: Turksch Fatalisme of Mr. van Houten's moderne Wereldbeschouwing; Galileï en de onfeilbare Kerk van den hoogleeraar Fruin, 1872; De veroordeeling van 't systeem van Copernicus gerechtvaardigd, 1872; De grenzen der ervaring en het Darwinisme, 1873; Het zesde Eeuwfeest van den H. Thomas van Aquino, 1874; Joseph de Maistre over sommige punten der wijsbegeerte, 1875; De gemoedsaandoeningen bij den mensch en de dieren, 1875; De hypothesen in de wetenschap, 1876; De geest der scholastieke wijsbegeerte naar Prof. Talomo, alle te 's-Bosch gedrukt. Hij gaf ook onderscheiden bijdragen in Onze Wachter en in Studiën op Godsd., Wetensch. en Letterk. gebied. Den 15 Nov. 1884 overl. hij te Woodstock (N. Am). [Abraham Faure Beeckman] Beeckman (Abraham Faure), geb. te Soerabaya 4 Oct. 1797, was achtereenvolgens pred. te Kamperveen, te Huisen, te Voorst en in 't gesticht Meerenberg, en woonde als emeritus te Sandpoort, waar hij 22 Febr. 1886 overleed. Hij schreef: Geschenk aan den ouderdom, 's-Hage 1851; Het huisgezin van Doorenbos. Een verhaal (bekroond door het Amsterd. Matigheids-Gen.), Amst. 1851; Joan Fourney en zijn non of de lotgevallen der Hervormden te Antwerpen ten jare 1566, Tiel 1852; Jenever erger dan oorlog. Eene voorlezing, Amst. 1858; Iets over de zelfsachting, in tafereelen ontwikkeld, Haarl. 1874; De waarheidsliefde. Schetsen, Haarl., 1875; Cornelis Hoek en zijne Zutfensche vrienden. Eene belangrijke bladzijde uit den tachtigjarigen oorlog, Haarl. 1875; De Fransche Furie in Antwerpen, Haarl. 1875. Voorts een paar stichtelijke werkjes. Anoniem gaf hij uit: Pater Gozewien en de twee huisgezinnen, Amst. 1840, en De Gouverneur van een Europeeschen prins, Amst. 1845. [Benedictus Emmanuel Leo Beeckman] Beeckman (Benedictus Emmanuel Leo), 6 Dec. 1789 geb. te Dendermonde, werd priester te Brugge en overl. te Brussel 25 Dec. 1865. Hij schreef eenige Fransche werken en gaf in het Nederlandsch uit: Lykreden uytgesproken in de parochiale kerke van den heyligen Aegidius te Brugge, ter gelegentheyd der begravinge van den eerweerden heer Mr. Constantinus Watteeuw, priester en leermeester in het bisschoplyk collegie te Gent, den 2 Maert 1818, door BB..., priester, Brugge, 1818; Nieuwjaersgift aen de hooge geestelykheyd van Vlaenderen voor 1846, Brugge, 1846; Nieuwe contributie ten profyte der geestelykheid van België, Brugge, 1847. {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} [Johannes Albertus van Beek] Beek (Johannes Albertus van), geb. te Amersfoort 10 April 1836, werd aan het Semin. der Oud-katholieken in zijne geboortestad voor den geestelijken stand opgeleid, in Oct. 1858 kapelaan te Utrecht, in 1862 pastoor te Dordrecht en is sedert 1875 pastoor te Rotterdam. Hij zorgde in vereeniging met anderen voor nieuwe uitgaven van de bij de Oud-Bisschoppelijke Clerezie in gebruik zijnde Katechismussen, gebedenboeken en het gezangboek van wijlen den heer Van der Stam en gaf verder (met H.J. Hooykaas) Overzicht van de gesch. der Hollandsche kerk sedert de invoering der Hervorming en de oprichting van het aartbisdom Utrecht en van de bisdommen van Haarlem en Deventer onder Paus Paulus IV, 11 Mei 1559, Rotterd. 1869, 3e druk ald. 1886; Zal de paus op het aanstaande concilie onfeilbaar verklaard worden? Dordr. 1869; Beschouwingen over de pauselijke onfeilbaarheid, Dordr. 1869. [Anton Albert Beekman] Beekman (Anton Albert), geb. 5 Jan. 1854 te Amsterdam, werd aan de Kon. Milit. Acad. opgeleid, in 1873 officier bij de Genie. In 1880 vroeg hij zijn ontslag, toen hij benoemd werd tot leeraar aan de H.B. School te Zutfen. In 1882 werd hij leeraar aan het Gymnasium aldaar. Hij schreef: Schetsen en novellen, 's-Hage, 1881; Nederland als Polderland, Zutfen 1884; Hollanders in Politiek en Uniform, met teekeningen van W. Staring, Zutfen 1885; De Strijd om het Bestaan. Geschiedenis en Teg. Staat der lage gronden van Nederland, Zutfen, 1887; De Klokken v. Delft, Zutfen, 1887. In den Tijdspiegel (1880) De Uitvoering der Vestingwet. Voorts opstellen in Eigen-Haard, den Mil. Spectator, de Mil. Gids, enz. [Johannes Beekman] Beekman (Johannes), geb. te Leiden uit burgerouders en notarisklerk aldaar, zond bij gelegenheid van den watersnood in 1809 een vers in 't licht getiteld: Aan 't volk van Nederland, onder het motto: Een gans klapt onder de zwanen. We zouden van dit rijmwerk geen melding gemaakt hebben, ware het niet, dat dit stuk den jeugdigen poëtaster aan de bespreking van velen blootstelde, zoodat de dichter met rijmen en gedichten als 't ware bestrooid werd. Er verscheen zelfs te Leiden een: Lauwerkrans voor den onvolprezen dichter Johannes Beekman, gevlochten door eenen beminnaar van echte dichterlijke verdiensten, Leiden 1809, waarin de schrijver vergeleken wordt met Van Booren, (zie aldaar). C.P.E. Robidé van der Aa is, zegt men, de vlechter van dien krans geweest. [Martinus Beekman] Beekman (Martinus), bekend door zijne Beschreiving van de stad en Baronnie van Asperen, Utrecht, 1745, was uit Den Haag geboortig, deed zijn' eed als adv. voor den Hove van Holland, 25 Febr. 1698, als drossaard van Asperen 11 Mei 1714, stond het in 1706 verkregen secretariaat in 1742 aan zijn zoon Hendricus Martinus af, die hem als burgemeester, schout en drossaard opvolgde. Zijn vader Martinus, schrijver der Stichtel. Poëzij, 1670, en Tresoir der geestel. Liederen, 1671, werd notaris in Den Haag, 20 Januari 1650, en was daar procureur. [Jhr. Gerard Johannes Beeldsnijder, heer van Voshol] Beeldsnijder, heer van Voshol (Jhr. Gerard Johannes), geb. te Amst. 30 Mei 1791, leefde ambteloos, eerst op den huize Rupelmonde aan de Vecht, later te Utrecht, waar hij zich onledig hield met het verzamelen van prenten, portretten en hss., vooral tot opheldering der vaderl. gesch. Hij overl. er 19 April 1853. ‘Met behulp van geleerde vrienden’ gaf hij in het licht: Verbond- en smeekschrift der Nederl. Edelen van den heer Baron d'Yvoy van Mijdrecht, [in de werken van de Mij. der Ned. Lett. uitgeg.] vermeerd. met aant. en verrijkt met bijna alle de fac-similés, Utr. 1833; Fac-similés van onuitgegevene brieven en andere belangrijke stukken van beroemde mannen, 6 afl., Utr. 1837; Het Album van Johannes Narsius van Dordrecht, lijfarts en geschiedschr. van Gustavus Adolphus, Koning van Zweden, Utr. 1837 en drie stukjes in de Kronijk van het Hist. Gen. te Utr., 1851. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1853.) [Joannes Theodorus Beelen] Beelen (Joannes Theodorus), geb. te Amsterdam, werd doctor in de godgeleerdheid en hoogl. te Leuven. Zijne pen gaf ons: De Revolutie te Parijs, Amst. 1852; De Bisschoppen van Utrecht en hun politiek bestaan, Amst. 1855; Grondregels voor het vervaardigen eener Nederd. vert. van het Nieuwe Testament onzes Heeren, 3 dln. Amst. 1858, benevens meerdere werken in het Latijn. J.H.H. [Adrianus Beeloo] Beeloo (Adrianus), geb. te 's-Grav. 20 Nov. 1798, ijverig lid van het Dichtgen. Kunstliefde spaart geen vlijt, later de Haagsche afd. der Holl. Mij. van Fraaie Kunsten, was eerst werkzaam aan 't Min. van Justitie, daarna Onder-Bibliothecaris der Kon. Bibl., toen Lector aan 't Marine-Instituut te Medemblik tot 1850. Hierop vestigde hij zich te Amst., werd in 1857 Inspecteur van 't Lager Onderwijs in N.-Holland, en overl. te Amst. 4 Oct. 1878. Hij schreef: Bethlehems kindermoord, 's-Hage, 1811; Maria Tesselschade Visscher op het slot te Muiden, blijsp., Amst. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} 1819; Tooneel- en Mengelpoezij, Delft, 1820; Nederland in gebed tot God, 2 Dec., Medemblik, 1832; Frankrijk, Engeland en Nederland, Leeuw. 1833; Gedichten, 's-Hage en Amst. 1836; 's-Gravenhage, een berijmd verhaal, 's-Hage, 1843; De instelling der orde van St. Jacob, door graaf Floris V in 1279, Amst. 1845; Gods oordeelen, naar aanleiding der jongste gebeurtenissen in Frankrijk en elders, Amst. 1848; 1572, 1672, 1772, een gedicht, voorgedragen bij het feest der 75e vergadering van het Dichtgen. te 's-Hage, Leiden, 1848; N.-Holland en de N.-Hollanders in den vrijheidsoorlog tegen Spanje, Haarl. 1852, proza; Gesch. des Vaderlands voor jonge lieden, Amst. 1856, 3e dr. Amst. 1863; Verspreide en onuitgegeven gedichten, Amst. 1873. Voorts afzonderlijke verzen in almanakken, tijdschriften, enz. [Taco Hajo de Beer] Beer (Taco Hajo de), geb. te Maarseveen 18 Nov. 1838, leeraar aan de H.B. School te Goes, sedert 1877 aan de H.B. School met vijfj. cursus te Amsterdam. Schreef van 1855-'67 onder het psd. Taco novellen, studiën en kritieken in Iris, Leeskabinet, Vaderl. Letteroef., en het Rederijkers Weekblad; afzonderlijk werd uitgegeven: De Gelukzoeker, kamerspel voor rederijkers, Utr. 1864; Mirt en Lauweren, id., Gorinch. 1865; Losse bladen uit de Gesch. der Wereld, Amst. 1867; Kunst-miskenning, Zaand. 1868; Toch Getrouwd, Zaand. 1869; Dagbladen-kritiek en reclame, Arnh. 1876; Letterk. gesch. van Duitschland, Arnh. 1879. Voorts vele vertalingen in de Klassieken der Wereld, oorspronkelijke novellen in verschillende tijdschriften, schoolboeken voor het onderwijs in het Engelsch en het Duitsch, bloemlezingen, enz. Onder de vertalingen zijn vooral te noemen: l' Avare en le Malade imaginaire, 1863; a pretty Widow, 1868; De Veer's Trouringh in het Duitsch, 1870; Wegmann-Ercolani, die Leichenverbrennung, 1874; Edw. Jenkens, Glances at inner England, met eene oorspronkelijke studie over Nederland, 1874; Van Westminster naar het Binnenhof, 1874; Prudence Palfrey, 1875. Van de schoolboeken noemen wij hier: The Literary Reader, 2 dln., 1874; Musterlese, 1876, 2e dr. 1882; met E.J. Irving: The literary Reader 2e dr. 2e dl., 1882 en het le dl., 1883; The Literary Reader (one-volume edition), 1887. Hij stichtte in 1875: Bibliotheek van buitenlandsche schrijvers, in 1876 Noord en Zuid; 1877 De Nieuwe Tijd en Weekbl. de Amsterdammer; 1878 Taalstudie, 1879 de Portefeuile, waarmede in 1886 samensmolt de Kunst- en Letterbode; in 1881 Onze Volkstaal en in 1888 Quatuor. Hij redigeerde met Mr. Jacques de Witt Hamer en Dr. Piccardt, de Coöperatie; in het laatst van 1883 het Nieuwsbl. voor Nederland. Schreef hoofdartikelen (over arbeidersbeweging, lijkverbranding, tooneel, persoonlijken dienstplicht, afschaffing census, enz.) en verslagen in velerlei bladen en tijdschriften, bewerkte de afdeeling Nederland voor Spamer's Konversations-Lexicon, Meyer's Konversations-Lexicon, en sinds 1887 de nu loopende uitgave van 7n. druk van Pierer's Konversations-Lexicon met woordenboek in twaalf talen, Stuttg. W. Spemann. T.H d.B. [Pieter Leonard den Beer] Beer (Pieter Leonard den), geb. te Schiedam 3 Oct. 1771, was geruimen tijd ontvanger te Zwolle, waar hij overl. 5 Jan. 1830. Zijne verzen vindt men verspreid in Nederl. Muzenalmanak. [Peter de Beer] Beer (Peter de), een Brabantsche monnik, gaf in 1657 te Antwerpen uit: Gheestlijcke Rymkonste. [Mr. Jacobus Catharinus Cornelis den Beer Poortugael] Beer Poortugael (Mr. Jacobus Catharinus Cornelis den) zijn broeder, geb. te Schiedam 12 Febr. 1775, voorstander van de staats-omwenteling van 1795, kundig rechtsgeleerde, woonde als Kapitein bij het Vrijwillige Legioen Bataven 1799 den slag van Bergen bij, bekleedde verscheiden aanzienlijke Magistraatsposten en overl. 15 Maart 1813 als lid der sted. reg. van Gouda. Hij was dichter en gaf uit: Mijne ledige uren, Amst. 1793; Lierzang aan het volk van Nederland, Amst. 1795; Dichtpogingen, Amst. 1799, waarin zijn eersteling: De deugd, in drie zangen, is opgenomen; Aan den koning en het vaderland, 1809. Zijne nagelaten ged. en verhand. werden te 's-Grav. in 1826 uitgegeven. [Diederik Jacobus den Beer Poortugael] Beer Poortugael (Diederik Jacobus den), geb. 16 April 1800 te Leiden, zoon van Mr. J.C.C. den Beer Poortugael, was 1ste Luit. aan de Kon. Militaire Acad. nam als officier met de vrijwillige jagers der Leidsche Hoogeschool deel aan den Tiendaagschen veldtocht, voerde deze jagers in alle gevechten aan en verwierf daarvoor het Ridderkruis der Militaire Willemsorde. Als hun commandant legde hij den eersten steen voor het gedenkteeken van den gesneuvelden student Beekman. Daarna werd hij rijksontvanger te Brummen. In Delft, hielp hij talrijke afdeelingen van onderscheiden genootschappen oprichten, evenals te Sneek, waar hij later een vrij sterk scherpschutterskorps in het leven riep. Hij woonde, na zijn pensioen gevraagd en verkregen te hebben, te 's-Gravenhage, waar hij 10 Juni 1879 overleed. Hij schreef: Vaderlandsche gedichten, Leid. 1832; Gedichten, Leid. 1838; Verhandeling over het wenschelijke van eene {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} meer ligchamelijke opvoeding in Nederland, Doesburg 1841; Aeneis van Virgilius, uit een krijgskundig oogpunt beschouwd, Doesb. 1845; J. van Vondel uit zijne kleine gedichten geschetst, Amst. 1850; Belangstellend woord omtrent de bestemming der Groote of zoogenaamde Loterijzaal op het Binnenhof te 's Gravenhage, 's-Hage 1862; Verspreide gedichten van vroeger en later, Kampen, 1866; Een winstgevend vrouwelijk handwerk voor alle standen aanbevolen, Utr. 1870. Voorts gaf hij onderscheiden bijdragen in den Belgischen Muzenalmanak, den Almanak voor Blijgeestigen, het Jaarboekje voor de Maatschappij van Weldadigheid, enz. (Levensber. Lett. 1880.) J.C.C.d.B.P. [Jacobus Catharinus Cornelis den Beer Poortugael] Beer Poortugael (Jacobus Catharinus Cornelis den), zoon van Diederic Jacobus, geb. te Leiden 1 Febr. 1832, werd Cadet aan de Koninkl. Milit. Acad. en in 1852 2de luitenant der infanterie. Als kapitein overgeplaatst bij den Generalen staf, was hij sedert 1874 majoor-directeur van de stafschool, de tegenwoordige Krijgsschool voor Officieren, werd in 1877 Hoofdintendant van het leger en in 1879 Minister van Oorlog, in 1883 Gouverneur der Kon. Mil. Acad., in 1885 Generaal-majoor-Inspecteur van het Militair Onderwijs, in 1887 Commandant der 3e Divisie Infanterie te Breda. Hij schreef: De krijgsgeschiedenis der Ouden, Breda, 1859; Hoe moeten de Schutterijen in Nederland worden samengesteld en ingericht, 's-Hage, 1862; Neêrlands legervorming bij vermeerdering van militie, 's Hage, 1867; Duitschlands legeraanvoering in 1870, Breda, 1871; Het oorlogsrecht, Breda, 1872, 2e dr. 1883; Onze Kustverdediging, Breda, 1875; Neêrland's belang bij de Conferentiën te Brussel en St.-Petersburg, Breda, 1875; Amsterdam in staat van beleg, 's-Hage, 1878; Levensschets van D.J. den Beer Poortugael (in de Werken van Letterk. 1880); De militaire jurisdictie, 1881; Grondwetsherziening urgent, 's Hage, 1883; Krijgsgebruiken in den oorlog te land en de rechten der neutralen, Breda, 1886; Over de Onschendbaarheid van den bijzonderen eigendom ter zee en Trochu's rede in 1870, artikelen N. Rott. Ct.; voorts verscheiden bijdragen in den Militairen Spectator. Ten gevolge van zijn werk over het Oorlogsrecht, werd hij in 1874 te Genève verkozen tot Membre auxiliaire van het Institut de droit international. In de Werken van het Instituut over 1875 vindt men door hem in de Fransche taal geschreven bijdragen over de Brusselsche Conferentie. Met den beroemden G. Moynier te Genève is hij de hoofdbewerker van het Manuel des lois de la guerre, door dat Instituut in 1880 uitgegeven. In 1888 verscheen zijn groot werk over Het internationaal maritiem recht, Breda. J.C.C.d.B.P. [Adolf August Beernaert] Beernaert (Adolf August), geb. 13 Dec. 1825 te Evergem in Oost-Vlaanderen, vestigde zich als notaris te Alveringem, in West-Vlaanderen, waar hij overl. 13 Juli 1883. Hij schreef: Verlaten Veldbloemen, Gent, 1851; Mijne ledige Uren, Gent, 1863; Taal des Harten, Gent, 1877; Schetsen en Beelden, gedichten, Gent 1878; Kunstdroomen, Gent, 1880; Fantazie en Leven, gedichten, Gent, 1882, en verder tal van bijdragen in het Vlaamsche Taalverbond, de Eendracht, De Vlaamsche School en het Nederlandsch letterkundig Jaarboekje. [Jan van Beers] Beers (Jan van), geb. te Antwerpen 22 Febr. 1821. Hij deed zijne Latijnsche studiën en zijne philosophie in het klein Seminarie te Mechelen, legde zich eerst op de Fransche poëzie toe, maar verliet die weldra, om zich aan de Nederlandsche te wijden. Gedurende een jaar was hij leeraar aan het stadscollegie te Mechelen, doch moest wegens oogziekte voor deze betrekking bedanken. Van 1844 tot 1849 bekleedde hij het ambt van onderbibliothecaris der stad Antw. Van 1849 tot 1860 was hij leeraar aan de staats Normaalschool te Lier, en sedert 1860 professor aan het Koninklijk Atheneum te Antw., eene plaats welke hij tot heden toe (1888) nog bekleedt. Van 1860 tot 1875 was hij ook leeraar van Nederlandsche voordracht bij de Muziekschool. Sedert 1875 is Jan van Beers tot gemeenteraadsheer van Antw. gekozen. Hij schreef: Graef Jan van Chimay, eene gesch. uit de XVe eeuw, Antw., 1846; Frans de Hakkelaar, Antw., 1849; Bij den dood van Hare Majesteit de Koningin, gedicht, Antw., 1851; Jongelingsdroomen, Antw., 1853; De Blinde, Utrecht, 1854; Blik door een Venster, Amst., 1855; Zijn Zwanenzang, Antw., 1855; Lijkkrans voor Tollens, Amst., 1856; Bij de 25e verjaring van 's Konings inhuldiging, (bekroond door het staatsbest.), Brussel, 1857; Levensbeelden, Amst., 1858; De Stoomsleper (bekr. door de Acad. van België) Brussel, 1859; Martha de Zinnelooze, Amst., 1859; Jacob van Maerlant, (bekr. door het staatsbest.), Gent, 1860; Gevoel en leven, Amst., 1869; Jan van Beers' gedichten, volksuitgave, Amst., 1879; Een Droom van 't Paradijs, Antw., 1883; Rijzende blaren, Poëzie, met penteekeningen van Jan van Beers zoon, (bekr. door het staatsbest. met den vijfjaarlijkschen prijs), Gent en Rotterdam, 1883, Jan van Beers' gedichten, volksuitgave, Gent en Rotterd., {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} 1884; Feestzang bij het openen der Wereld-tentoonstelling, Antw., 1885; Toespraak bij de onthulling van Hendrik Consciences standbeeld op 13 Aug. 1883 te Antwerpen, Antw., 1883. Op onderwijskundig gebied leverde van Beers: Nederl. spraakleer, Lier, 1852; Handl. tot het onderricht der Nederl. spraakleer, Brussel, 1864; Grondregels der Nederl. spraakleer, Brussel, 1864; Oefeningen op de grondregels der Nederlandsche spraakleer, Brussel, 1864; Keur van proza- en dichtstukken, Tweede lees- en leerboek voor de studie van den Nederl. stijl, Gent en 's-Gravenhage, 1872; Het Vlaamsch in het onderwijs. Redevoering uitgesproken in den gemeenteraad van Antwerpen, Antw., 1876; Het hoofdgebrek van ons middelbaar onderwijs, Gent, 1879; Keur van proza- en dichtstukken. Eerste lees- en leerboek voor de studie van den Nederl. stijl, Antw. 1880; Voorhof der letterkunde. Lees- en leerboek voor lager en middelbaar onderwijs, Antw., 1885. [Louis Henri Beerstecher] Beerstecher (Louis Henri), geb. 15 Nov. 1836 te Amst., was van 1850 tot 1855 werkzaam bij de redactie van het Handelsblad, van 1856 tot 1857 hoofdredacteur van De Standaard des Volks, later eenigen tijd van De IJ- en Amstelbode, en medewerker van onderscheiden andere dagbladen; sedert 1 Oct. 1863 tot nu toe is hij redacteur van de Nieuwe Rotterd. Courant. Zijn eerste pennevruchten van belletristischen aard verschenen in 1852 te Amst. in de Keur van Mengelingen. Daarna gaf hij verschillende bijdragen in tijdschr., in dagen weekbladen, deels novellen of humoristische opstellen, o.a. in het Humoristisch Album sedert 1859, deels historische bijdragen, maar hoofdzakelijk politieke artikelen, in den regel naamloos of onder het psd. Nemo. In 1854 was hij mede-oprichter van het tijdschrift Volksbeschaving-Volksheil, Tijdschr. ter bevordering der zedelijke en verstandelijke belangen des volks door het verspreiden van nuttige en aangename lectuur, 5 jaargangen. Amst. 1854-'58. Hij schreef ook: De Klok, 1ste serie, 1-16e gelui, 1858, 2e serie 1-13e gelui, 1859, Amst., wel te onderscheiden van De Klok, welke in 1854, doch slechts tot het 7e gelui uitgegeven, en aan Mr. J. van Lennep toegeschreven werd. In 1861 gaf hij verschillende vlugschriften over 't tooneel, verder: De penvoerder der koloniale reactie, een woord tot voorlichting der publieke opinie; de staatkundige horoscooptrekker, opgedragen aan den Heer F.A. van Hall; openbare brief aan Commissarissen van het Nieuwe Dagblad van 's-Hage naar aanleiding hunner advertentie tot verdediging van den hoofdredacteur der Courant, alle te Kampen in 1862 gedrukt; Vliegende blaadjes, Politiek van den dag, 1ste serie, 16 November; De koloniale kwestie in verband met de verwerping der Eerste Kamer van hoofdstuk IX der Staatsbegrooting, 1863; Nederland onder den constitutioneel monarchalen regeeringsvorm, overzigt der staatkundige geschiedenis van ons land sedert 1813, 3 stukken, 1864; Rede en regt, Tijdschrift, gewijd aan de verspreiding van denkbeelden van vrijheid en vooruitgang, 1866; Beschouwingen over sociale en politieke onderwerpen, 1867. Sedert 1 Januari 1864 tot nu toe is hij ook hoofdredacteur van de Kamper Courant. Onder eigen naam gaf hij uit: De staatsinrichting in Nederland. Handleiding tot zelfonderricht, Kampen 1875. L.H.B. [Leonard Elisabeth Catharinus Jan Beerstecher] Beerstecher (Leonard Elisabeth Catharinus Jan), zijn zoon, geb. 13 Juni 1863 te Rotterd., was eenigen tijd Parijsch correspondent van het Utrechtsch Dagblad. Schrijver van tal van opstellen in verschillende tijdschriften, o.a. van ‘schetsen uit Parijs’; en medewerker van verschillende dag- en weekbladen. Sedert 1 Mei 1887 is hij verantwoordelijk redacteur van het dagblad De Avondpost. L.H.B. [Willem Beetemé] Beetemé (Willem), geb. te Tienen 17 April 1837, was vroeger pater-aalmoezenier in het Ursulinenklooster te Lochem en is thans priester te Antwerpen. Behalve eenige Fransche werken schreef hij: De martelie van sint Ursula en hare elfduizend maagden, naar de laatste opzoekingen opgesteld. Een Westvlaamsch geschiedkundig verhaal, Brugge, 1873. [Mr. Johan Beets] Beets (Mr. Johan), achterneef van Rombout Hoogerbeets, wiens gevangenschap hij dikwijls deelde, werd geb. te Hoorn in 1606, stud. sinds 1624 te Leiden, prom. er in 1626, voer eerst als fiskaal aan boord eener scheepsmacht naar West-Indië, was later ordinaris advocaat der Admiraliteit te Hoorn, waar hij 1668 overl. Zijn schoonzoon Dr. F.A. Piens gaf zijn geschr. uit: Dichtkunst van verscheide stoffen, Hoorn, 1668. Dit werk bevat: Melissa, blyeind. spel, 1626, Daphné, Boschvryagie, opdr. van 1667; Mengelrijmen; Voyagie na de kust van W.-I. doen hij als fiskaal voer; Liedt boeck van verscheide stoffen. Daarachter zijn de belangrijke brieven van, aan en over Hoogerbeets gedrukt. [Nicolaas Beets] Beets (Nicolaas), geb. te Haarl. 13 Sept. 1814, studeerde van 12 Sept. 1833 en prom. te Leid. in de theologie, werd in 1840 pred. te Heemstede en in 1854 te Utr., waar hij {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} in 1874 hoogl. in de zedenkunde en kerken-dogmen en 10 jaar later emeritus werd en er bleef wonen. Hij begon zijne dichterlijke loopbaan met een lijkzang op Mevr. Bilderdijk in den Muzenalmanak van 1831, leverde vervolgens vertalingen uit Byron en Walter Scott in Westerman's Verzameling van Uitheemsche Vernuften. Sedert 1834 verschenen van hem de volgende werken: Jose, een Spaansch verhaal, Haarl., 1834, 2e dr. Amst. 1838; Ged. van Lord Byron, Haarl., 1835; de Masquerade (9 Febr. 1835), Haarl.; Kuser, een verhaal, Haarl., 1836; Guy de Vlaming, een verhaal, Haarl. 1837; Parisina, en andere Ged. van Lord Byron, Haarl., 1837; Spreken, iets ten voordeele van het Groninger Instituut voor Doofstommen, Haarl., 1838; N. Anslijn Nz., Een woord aan allen die den Braven Hendrik gelezen hebben, Haarl., 1838; Gedichten, Haarl. 1838, 3e dr. 1855; Rijmbijbel, Haarl., 1839, herdr. 1862; Camera Obscura van Hildebrand, Haarl., 1839, thans 16 maal gedr. en geheel of gedeeltelijk in het Fransch, Italiaansch, Engelsch, Hoogduitsch en Japansch vertaald; Proza en Poëzy, Verzameling van verspr. opst. en verzen, Haarl., 1840; Ada van Holland, een gedicht, Haarl., 1840; Leven en karakter van J.H. v.d. Palm, Leid., 1842 (B.s' aangehuwden grootvader); De Kruiswoorden, Haarl., 1843, 3e dr. Amst., 1873; Een Paaschgezang, Haarl., 1845; Troost der armen, een lied, Haarl., 1885; Herinneringen en indrukken van een kleinen uitstap naar Londen in Mei 1847, Amst., 1849; Dichterlijke Verhalen en Navolgingen van Byron, 2 dln., Haarl., 1848; Achttien Juni 1849, Haarl., 1849; Het Oranjewater, 11 Nov. 1851, Haarl., 1851; Fantasie en werkelijkheid, Haarl., 1852; Korenbloemen, Haarl., 1853; Paulus in de gewichtigste oogenblikken van zijn leven en werkzaamheid, Haarl., 1ste druk 1853, 4e dr. Rott., 1887; Verpoozingen op letterkundig gebied, Haarl., 1851, 2e dr. 1873, 3e dr. 1883; Nieuwe Gedichten, Haarl., 1857, herdr. 1873; Verscheidenheden, meest op letterkundig gebied, een Tijdschrift op onbepaalde tijden, Haarl., 1858-'71, herdr. 1876; Gesprek met Vondel, naar aanleiding van 't hem toegedachte standbeeld, Haarl., 1861; Verstrooide Ged. uit vroeger en later tijd (1831-'61), 2 dln., Haarl. 1862; Iöna, Amst., 1862; Aan mijn landgenooten op den 18den Juni 1865, Utr. 1865; Een vaderlandsch lied op het veld bij Heiligerlee, Utr., 1868; Madelieven, nieuwe Dichtb., Haarl., 1869; Jacob van Lennep, in 't 4de St. der Verscheidenheden, Haarl., 1869; Feestcantate bij de onthulling van het Nationaal gedenkteeken van 1813, Utr. 1869; De Kerk op den Vluchtheuvel, Haarl., 1870; De onthulling van het monument te Heiligerlee, Gron., 1873; Geschenk aan jonge lidmaten der gemeente van Christus, Utr., 1872, 4e dr. 1886; Op den dag der bevestiging, Utr., 1872; De kinderen der zee, gedichten bij gravuren naar J. Israëls, Amst., 1872; Een woord der schrift over rijken en armen, Amst., 1873; Te Alkmaar, 3 Oct. 1873, redevoering, Haarl., 1873; Gesprek over letterdieverij, navolging en oorspronkelijkheid, en andere opstellen, Haarl. 1873; Kerstavond, Troost der Armen, Amst., 1873; Kerstzegen, Amst., 1873; Paaschvreugde, Amst., 1874; Tabitha, Utr., 1874; Een berijmde vertaling der godsd. en zedelijke zangen voor kinderen van Is. Watts, Utr., 1874; De wijsheid die van boven is, Utr., 1875; Toespraak voor Oudstudenten en stud. der Leidsche hoogeschool, Leid., 1875; Karakter, karakterschaarschte, karaktervorming, redevoering, Utr., 1875; Zelfsverheerlijking, Utr., 1875; Ter nagedachtenis van Otto Gerhard Heldring, Utr., 1876; Groote mannen en ware grootheid, redevoering, Utr., 1878; Lectuur voor het ziekenvertrek, Amst., 1879; Al de gedichten van Anna Roemers Visscher, 2 dln., Utr, 1881; Najaarsbladen, gem. ged., Amst., 1874-'80; Sparsa, Verzameling van verstrooide opstellen en geschriften, Amst., 1882; Wie moet veranderen? Amst., 1882; Orgelinwijding op Paaschmorgen in de Buurkerk, Utr., 1886; Nog eens Najaarsbladen, gemengde gedichten, Leid., 1880-'84; Gedenkboek, Leid., 1885; Feestcantate bij de viering van het 250-jarig bestaan der Utr. Hoogeschool, Utr., 1886. Winterloof, Late Gedichten, 1884-'87, Leid., 1887; Na vijftig jaar. Noodige en overbodige opheldering van de Camera Obscura, door Hildebrand, Haarl., 1887; hiervan weinig maanden later, de 2e dr., Haarl., 1888. Behalve tallooze kleine, al of niet later verzamelde stukken, de Levensschetsen van B. ter Haar en O.G. Heldring, in de Hand. Mij. Ned. Letterkunde en afgedrukt in Sparsa, gaf B. een viertal preekbundels en andere stichtelijke werken uit, o.a. Stichtelijke Uren, waarvan, met toezegging van een 9e deel, een 3e druk verscheen in 8 dln., Amst., 1873, en bezorgde hij een nieuwe uitgave van Staring's en Bogaers' Gedichten. Zijn gezamenlijke dichtwerken (1834-'84), waaraan zijne verspreide en onuitgegeven gedichten werden toegevoegd, zijn in 1885 te Leiden en Rotterdam uitgegeven. N.B. [Dorothea Petronella Beets] Beets (Dorothea Petronella), geb. te Haarlem, 13 April 1812, zuster van den voorg., door dezen als Serena bezongen en gekenschetst als zijne ‘lieve zuster, hart vol gevoel, ziel vol geest, oog vol opmerking, tot vertelster geboren,’ huwde den uitgever F.H. Bohn, en overl. 16 April 1846. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Haar eenig boek, Onze Buurt, door een ongenoemde, verscheen te Haarl. in 1861; de vierde uitgave van 1884 is vermeerderd met een stukje uit de Aurora: Die gelooft, gaat niet verloren. Haar aldus verzamelde letterarbeid bevat hare beeltenis en een voorbericht van haren broeder, waaraan de fijne karakterschildering door A.C. Kruseman is toegevoegd. [Adriaan Beets] Beets (Adriaan), zoon van prof. Beets, geb. te Utrecht 28 Juli 1860, stud. daar sinds 27 Sept. 1878 en prom. als doctor in de Nederl. lett., 1 Juli 1885, was, mede aldaar, van Sept. '82 tot Juli '83, leeraar aan het gymn., van Juni tot Sept. '86 medewerker aan het Wdb. der Ned. Taal, daarna leeraar in Gesch. en Aardr. aan het Erasm. gymn. te Rott. en is thans weder mede-arbeider aan het Woordenboek. Schr.: Acad. Proefschrift: De ‘Disticha Catonis’ in het mnl., Gron. 1885, te gelijk verschenen als afl. 37 der Bibl. van mnl. letterk. van Moltzer en Te Winkel; als art. en bijdr.: in het Tijdschr. voor Taal- en Letterk. dl. 2, 206, Reinaert, I, vs. 212; dl. 3, 221, Reinaert I, vs. 1573 en '74, II, vs. 1956; dl. 6, 79: ‘Die werelt is mit allen bedorven!’ - een mnl. ged. uit de Kon. Bibl. te Berlijn; dl. 6, 94: ‘Een’, als pron, demonstr.; in de Nom. Geogr. van het Aardr, Gen.: Overijsselsche plaatsnamen, verb. uitg. in-8o. p. 143-154. [Pieter Beets] Beets (Pieter), geb. te Purmerende, 26 Aug. 1827, stud. te Leiden in 1847, sinds 1853 pred. bij de Herv. gem. te Sijbekarspel. Hij schreef voor rederijkers: De burgvrouw van Alençon, hist. dram. schets, Nieuwe Niedorp, 1863; Brinio, hist. dram. schets (Naar v. Lennep's Onze Voorouders), N. Niedorp, 1864; Het hooge verlaagd en het lage verhoogd, N. Niedorp, 1865; Het morgenrood van den vrijheidsdag of de Overgang van Enkh. in 1572, N. Niedorp 1865; Vergelding, N. Niedorp, 1865; Zes nutsvoorlezingen, N. Niedorp, 1868; Eendracht maakt macht, hist. dram. schets, Enkh., 1872; Strijd- en Zegepraal of het ontzet van Alkmaar, 1873; Trenck, de Pandoeroverste, Gouda, 1877; De Petroleumhoeve, Gouda, 1877; De molen in het Schwarzwald en een edelmoedig man. Twee verh. voor de jeugd, Gouda, 1880; De ring der hertogin, Gouda, 1880; De zïlvervloot. Een geschiedk. verh., Gouda, 1878; Feestcantate bij gelegenheid der landbouwtentoonstelling te Purmerende, 1885. Verder vertaalde hij eene menigte werkjes voor de jeugd uit het Fr. en Hoogd. [Pieter Pietersz. Beets] Beets (Pieter Pietersz.), wiens gelijknamige vader als doopsgez. leeraar te Altona overl., werd te Gron. aan de hoogeschool, daarna aan het sem. te Amst. opgeleid tot het predikambt, dat hij het laatst bekleedde te Zaandam, waar hij ook als schoolopziener in den tijd der schoolverbetering zeer verdienstelijk arbeidde en in 1813 overleed. Behalve een paar kerkelijke leerboekjes, gaf hij uit: Korte verhalen voor kinderen, Dordr., 1800, 2 dln.; Drie leerr. over den Verloren Zoon, Amst., 1802; De vriend der jeugd, Amst., 1803, 3 dln., herdr. 1827; Als stichtelijk en godgel. schr. is hij bekend door: Christelijk Magazijn of Bijdr. tot bevordering van Christendom en Evang., 1803, 4 dln. en door de leiding van 1803 tot 1807 der Bibl. van Theol. letterkunde. [Theodore Jean Pierre Beguin] Beguin (Theodore Jean Pierre), geb. te Amst. 1 Juni 1839, werd er in 1860 opvolger van zijn vader als vennoot met den heer H. Caramelli in de firma Frans Buffa en zoon en overl. er 27 Febr. 1869. Gaf onder het psd. Lambert le Bègues, behalve bijdragen in den Volks-Alm. voor Ned. Kathol. en in Aurora, bewerkingen van de drama's Judith, van Giacometti, Amst., 1865; de twee koninginnen van Frankrijk, van Legouvé, Amst., 1866; Piëtra, van Mosenthal, Amst., 1866; Deborah, van Mosenthal, Amst., 1868; Drahomira, van Weilen, Amst., 1869. Na zijn dood werden uitgegeven: Een Spaansche eed, naar Schloenbach's drama, Amst., 1869; Michael Kohlhaas, naar Schenk's drama, Amst., 1871; en Godfried van Bolioen, lyr.-drama, gedicht in drie afd., bestemd om door van Bree, den oom des auteurs, op muziek gebracht te worden. Uit zijne nagelaten hss. gedichten blijkt de waardeering van Burlage, Hofdijk en J.A. Alb. Thijm, maar bovenal het beminnelijk karakter des vroeggestorven dichters. [Pieter Behaegel] Behaegel (Pieter), werd geb. te Thielt in West-Vlaanderen, 28 Aug. 1783; eerst wilde hij monnik worden, doch huwde en werd privaatleeraar te Vive St. Bavo in West-Vlaanderen, daarna kostschoolhouder te Thourout, waar hij eene inrichting vestigde, welke door geheel België spoedig beroemd en geheel gezocht was. Reeds in 1807 was hij tot bestuurder van eene normaalschool voor onderwijzers benoemd, doch had hiervoor bedankt. Hij stond in hoog aanzien bij Willem I, vooral wegens zijn eerst te noemen werk. In 1836 werd hij hoofdsteller van een tijdschrift voor onderwijzers, en bleef dit tot 1852. Hij overleed te Brugge 11 Dec. 1857. Behalve eenige werken over Latijnsche en Fransche taal schreef hij: Nederduytsche spraekkunst, 3 deelen, Brugge 1817; Korte verhandeling over de deelen der rede, getrokken uyt zyne Fransche spraekkunst, Brugge; Theodor, of {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} den deugdzamen scholier, Brugge, 1835; Tydwyzer voor het schrikkeljaer 1812, waerby gevoegd zyn de honderd figuren der geheugeniskunst; Tydwyzer voor het jaer 1813, enz.: Antwoorden van den Mechelschen Katechismus, Verhandeling over de Vlaemsche spelkunst, byzonderlijk ingerigt ter beslissing van de geschilpunten der geleerden omtrent de spelling, Brugge 1838; Tydschrift voor onderwyzers, uitgave onder het toezigt van het staetsbestuer, Brugge 1842-52; Drie boekdeelen van beredeneerde leerwyze; Drie boekdeelen van bydragen; Drie boekdeelen van officieel gedeelte. [Mr. Hugo Beijerman] Beijerman (Mr. Hugo), geb. 5 Febr. 1791 te Rott., stud. in de rechten en letteren te Leid., deed eene reis naar N. Amerika, om aldaar een proces te voeren, keerde twee jaar later terug, werd adv. in zijn geboortestad, doch legde in 1827 zijne praktijk neer en vestigde zich metterwoon op den Bokhorst in Gelderland. 1829-'31 hoogl. in gesch. en aardrijksbeschr. aan het Kon. Instit. der marine te Medemblik; 1831-'39 hoogl. in taal en gesch. aan het Athenaeum te Dev., vanwaar hij in 1839 naar Amst. vertrok, om den hoogl. Van Kampen op te volgen; hij was er tot 1865 werkzaam. Vier jaar later trok hij metterwoon naar 's-Gravenh., waar hij 13 Juni 1870 overl. Zijne werken zijn: Over het schrijven van de gesch. der Nederlanden, 's-Hage, 1831; Over de noodzakelijkheid, om de studeerende jongelingschap reeds vroegtijdig eene grondige kennis mede te deelen van de taal, letteren en geschied. des vaderl., Dev., 1830; Redevoering ten betooge, dat het geenszins de Engelschen zijn, zooals Montesquieu zegt, maar de Nederlanders, die ter zelfder tijd de drie gewichtige zaken, de godsdienst, de vrijheid en den handel ten meesten maatschappelijken nutte wisten aan te wenden, Dev., 1839; Met wat hart hebben de Staten van Holland en Oldenbarneveld den graaf van Leycester in 1585 uit Engeland verwelkomd, in Vad. Letteroef., 1846; Oldenbarneveld, de Staten van Holland en Leycester, in 1585 en 1586, Dev., 1847. Voorts nog verscheidene redevoeringen, verhandelingen en voorlezingen in den Overijselschen Alm. voor Oud. en L., in de Vad. Letteroef., in de Jaarb. van het Kon. Inst. en in de Werken der Mij. tot Nut van 't Algem. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1871). [Hugo Beijerman] Beijerman (Hugo), geb. te Dev., 19 Sept. 1836, werd in 1856 2e luit. der art., 1858 1e luit. en in 1867 kapit. bij de rijd. art., 1874 adjudant van Z.K.H. prins Alexander Nederlanden, 1888 met den rang van Lt. kolonel gepensionneerd. Van hem werd onder het psd. Glanor in 1873 te Rott. opgevoerd Uitgaan, tooneelsp. in 4 bedr., en in 1874 te Amst. Zijn Geheim, drama in 3 bedr. In De Gids voor 1871 schreef hij Reisherinneringen. In 1878 schreef hij: Drie maanden in Algerië, 2 dln. 's-Gravenh. [Hendrik Zeger de Beijl] Beijl (Hendrik Zeger de), geb. te Garderen, 27 Jan. 1849, was achtereenvolgens hoofd der bijzondere school te Zwartsluis en te Nieuwerbrug a/d Rijn, daarna gouvernements-onderw. in N.-Indië en is thans dir. van het Instituut ‘Van Kinsbergen’ te Elburg. Hij schreef: Leven en bedrijf der Oranjevorsten, Amst., 1874; tusschen 1874 en '77 verschillende kinderwerkjes voor school en huis; De Houtberg, Harderwijk, 1882; Moeder en zoon, Sneek, 1882; De hut van den scheper, Amst., 1885; Hannes de zinger, Amst., 1885, alle Veluwsche novellen, even als: Reinemeu's pleegkinderen, Nederl. 1887; Een onechte, in Oude Huisvriend, 1887-'88, e.a. In 1880 en 1881 gaf hij geregeld wekel. bijdr., meest kunst en politiek betreffende in de Ind. Polichinel, welke onder redactie van Mr. P. Brooshooft te Samarang verscheen, doch na diens vertrek naar Europa, opgeheven is. H.Z.d.B. [Laurens Reinhart Beijnen] Beijnen (Laurens Reinhart), geb. te 's-Hage 29 Sept. 1811, werd voor de Academie opgeleid op Noorthey, stud. sinds 1829 te Leiden in de Letteren, keerde na zijne prom. als docent naar Noorthey terug, werd in 1838 praeceptor - en was van 1862-'78 rector aan het gymnasium der hofstad, waar hij in ambtelooze werkzaamheid bleef wonen. Hij had de eer Prinses Hendrik der Nederlanden in 1878 en daarna H.M. onze tegenwoordige Koningin in de Nederl. taal en letteren te onderrichten. Van zijn hand verscheen: Mr. I. da Costa en de Referent zijner voorlezingen, 's-Hage, 1847; Gallait's lijken van Egmond en Hoorne, 's-Hage, 1854; De 17e November, Feestrede, 's-Hage, 1863; Kort overzicht van de staatsregeling van ons vaderland, 's-Hage, 1864, 6e druk, 1882; Historische schetsen en beelden. Een leesboek. Amst. 1874; Fantasieën over Gesch., leven en kunst, Amst. 1875; Stemmen en beschouwingen over Christendom en beschaving, 's-Hage, 1876. Voorts vele stukken over kunst, godsdienst en geschiedenis in de vroegere jaargangen van de Kunst-Kroniek, het Album der schoone kunsten, het Holl. Schilder- en Letterk. Album en het Scheffer Album, in Voor Driehonderd jaar, Wageningen 1872 en in In Memoriam, Haarl. 1873. Bovendien nog bijdragen in Aurora, Magdalena, Almanak voor het {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} Schoone en Goede, Vereeniging Christ. Stemmen, Stemmen voor Waarheid en Vrede, enz. [Gijsbertus Johannes Willem Koolemans Beijnen] Beijnen (Gijsbertus Johannes Willem Koolemans), broederszoon van den voorg., geb. 22 Mei 1848 te 's-Grav., werd in 1863 kadet aan de Kon. Mil. Acad., waar hij later leeraar was, en is tegenwoordig kapt. der inf. in garnizoen te Nijmegen. Hij schreef: De kenmerken van desertie. Eene militairrechtelijke studie, Breda, 1882; Desertie. Antwoord op de kritiek van den hoogl. H. van der Hoeven, Breda, 1884; Handleiding ten dienste van het onderwijs in het militair recht voor aanstaande officieren van de landmacht hier te lande en in N.-Indië, Breda, 1885. [Laurens Reinhart Koolemans Beijnen] Beijnen (Laurens Reinhart Koolemans), broeder van den voorg., geb. 11 Maart 1852, te 's-Grav., ontving zijne opleiding bij de Marine, maakte als luit. t.z. 2e kl. de reizen naar de Noordpool mede met het Engelsche schip de Pandora en met de Willem Barents. Hij ging daarna naar O.-Indië, waar hij op de reede van Macassar, 11 Nov. 1879 overleed. Voor zijne persoonlijkheid zegt het veel - zoo niet alles - dat hij Dr. L.R. Beijnen tot zijn meer dan een naamgevenden peetoom had. Hij schreef reeds in den almanak der Adelborsten in 1871: Een groot man. Herinnering aan den Vice-Admir. Jan Evertsen, gesneuveld in 1666. Na zijn tochten met de Pandora gaf hij uit: De reis der Pandora naar de Noordpoolgewesten in den zomer van 1875, Amst., 1876 en als bijblad van het Tijdschrift van het Aardrijksk. Gen.: De reis der Pandora in den zomer van 1876, Amst. 1877. Hem werd kort daarna de leiding van de tochten met de Willem Barents naar het Noorden opgedragen; hij schreef toen eene voorrede voor een Eng. werk over de de reizen van Willem Barents in de 16e eeuw, en als bijblad van bovengenoemd tijdschr.: Uitrusting en reis van de Willem Barents in den zomer van 1878, Amst. 1879. In De Gids van 1879 verscheen van zijne hand: In 't kraaiennest. (Ch. Boissevain, Leven en streven van L.R. Koolemans Beijnen.) [Balthazar Bekker] Bekker (Balthazar), geb. te Metslawier 20 Maart 1634, stud. te Groningen en te Franeker en was achtereenvolgens pred. te Oosterlittens, Franeker, waaruit hij in 1674 verdreven werd, Loenen a.d. Vecht, Weesp en sinds 31 Dec. 1679 te Amst., waar hij in 1692 ontslagen werd. Hij overl. te Amst. 11 Juni 1698, en werd te Jelsum begraven. Als ijverig aanhanger van Descartes had hij veel onaangenaamheden te verduren; doch dit schrikte hem niet af in het bestrijden van allerlei bijgeloof en vooroordeelen. Met dat doel schreef hij onder het het psd. Jan Adolfs een werk getiteld: Waare oorspronck des Satans, Leeuw. [1695] bovendien onder eigen naam: De betoverde weereld, Leeuw. 1691, eene zeldzame uitgave, nog in 1691 te Amst. en verder verscheiden malen herdrukt, 't laatst te Dev. 1790, waarin hij den invloed des duivels op den mensch ronduit ontkende, en het bestaan van spoken en tooverheksen bestreed. De uitgave van dit boek kostte hem zijne betrekking: hij werd als pred. afgezet, doch behield zijne wedde. Behalve vele godgeleerde werken, schr. hij: Gerijmde Kinderleer of Kort Begrip van den Ned. Catechismus tot behulp der memorie, voor de kinderen en eenvoudigen gerijmd, te vinden achter zijn Friesche godgeleerdheid. Voorts nog eenige zijner verzen in de Rijmwerken van Dirk Schelte. (Dr. A. v.d. Linde, B.B., Bibliographie.) [Elisabeth Bekker] Bekker (Elisabeth), geb. te Vlissingen 24 Juli 1738, huwde in 1759 den Beemster pred. A. Wolff, die in 1777 overl. Sedert leefde zij met hare vriendin Aagje Deken, eerst in De Rijp, later in de Beverwijk, op het aangenaam gelegen buitentje Lommerlust, thans de R.-K. pastorie. Als vrijzinnige en patriottische schrijfsters weken zij bij de komst der Pruisen naar Trévoux in Frankrijk uit. Gedurende het schrikbewind werd zij, van aristocratische geneigdheden beschuldigd, alleen door hare welbespraaktheid van de guillotine gered. In 1795 keerden de beide vriendinnen in het vaderland terug, maar de vriend, wien juffr. Wolff bij haar vertrek haar niet onaanzienlijk vermogen toevertrouwd had, had dit tijdens hare uitlandigheid ‘door een schurkachtig bankroet’ - zegt zijzelf - zoek gemaakt. Zij vestigden zich nu in Den Haag en moesten, gesteund door trouwere Friesche en Holl. vrienden, met schrijven en vertalen haar brood verdienen. Na de drie laatste jaren met ziekte en pijnen geworsteld te hebben, stierf Betje 4 Nov. 1804 en werd, volgens hare begeerte op ‘Ter Navolging’ bij Scheveningen begraven. Deze dichteres en romanschrijfster gaf de volgende werken in 't licht: Bespiegelingen over het genoegen, Hoorn, 1763; Bespiegelingen over den staat der Rechtheid, den Val en den gevallen mensch, Hoorn, 1765; Walcheren in 4 zangen, Hoorn, 1769; Proeven van Mengeldichten, Hoorn, 1769; Lier-, Veld- en Mengelzangen, Hoorn 1772; Voorts twee poëtische brieven: Jacoba van Beieren aan Frank van Borsselen, Hoorn, 1773 en Arnold Geesteranus aan Marie van Reigersbergen, Hoorn, 1775, De hekeldichten: Onveranderlijke Santhorstsche Geloofsbelijdenis waarachter De Menuet en {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} de Domineespruik, (beide naamloos) en Aan mijn geest, Hoorn, 1774; Beemster Winter-Buitenleven, Amst. en 's-Hage, 1778; Proeven van Dichtlievende kleinigheden en uitspanning van den geest, 's-Hage, 1780; De Natuur is mijn zanggodin, 's-Hage, 1780; Mengelpoëzie, 3 dln., Amst., 1785; Vertrouwde brieven, 's-Hage, 1800 en Geschr. eener bejaarde vrouw, 2 dln., 's-Hage, 1802. Gezamenlijk met hare vriendin Aagje gaf zij uit: Oeconomische liedjes, 3 dln., 's-Hage, 1780, zijnde gezangen voor den dienstbaren stand, meerendeels van Aagje; Brieven over verscheidene onderwerpen, 3 dln., 's-Hage, 1780; Historie van Juffrouw Sara Burgerhart, 2 dln., 's-Hage, 1782, 7e druk, 1886; XL stuks fabelen, met even zooveel plaatjes, 's-Hage, 1784; Historie van den heer W. Levend, die 6000 Gld. honorarium gaf, 7 dln., met een 8ste deel als aanh., dat verboden werd, 's-Hage, 1784, herdr. 1852 en 1887; Brieven van Abraham Blankaart, 3 dln., Breda, 1788; Gesprekken met Emilia, Breda, 1788; Dichterlijke Wandelingen door Bourgondië, 's-Hage, 1789; De gevaren van den Laster, in brieven, 's-Hage, 1792; Fabelen voor de Nederlandsche jeugd, 's-Hage en Amst., 1792; Historie van Cornelia Wildschut of de gevolgen der opvoeding, 6 dln., Amst., 1793-'96; Gedichten en liedjes voor het Vaderland, 's-Hage, 1798; Poëtische werkjes, 6 stukjes, Utrecht, 1804; Iets voor ouders en kinderen, Leiden, 1805; Bovendien vertaalden zij vele werken uit het Fr., Eng. en Hoogd., en schreven veel losse gedichten, vooral naar aanleiding van de gebeurtenissen van den dag. De lijst dezer geschrif en door W. van der Os, in 1884 zeer verdienstelijk samengesteld, is aangevuld in De Librye, Rott. 1887. [Belinfante] Belinfante. Dit tot de Port.-Isr. priesterschap behoorende geslacht telt onder zijne leden mannen van groote verdienste. Als letterkundigen brachten zij geschriften voort van blijvende waarde, als uitgevers breidden zij inzonderheid de jurid. letterkunde uit, niet minder bevorderden zij die der tijdschriften; zij zijn aan te merken als de vaders der Nederlandsche journalistiek in de hedendaagsche beteekenis. Eene monographie over hunne gezamenlijke en persoonlijke werkzaamheid zou een merkwaardig hoofdstuk van de gesch. onzer beschaving zijn. Over een vijftal hunner volgen enkele regelen. [Aron Belinfante] Belinfante (Aron), geb. te Amst. 29 Aug. 1811, was van 1833-'63 red. van het Dagblad van 's-Grav. (het latere D. van Zuid-Holland), van 1844-'58 hoofd der uitgeversfirma Gebr. B. te 's-Grav. en lid der drukkersfirma van dien naam, vroeger A.D. Schinkel. Van 1873-'77 bestuurde hij het Bestelhuis voor den Boekh. en was voor den letterk. handel zeer werkzaam. Naar Den Haag teruggekeerd, overl. hij daar 10 Juli 1881. [Jozef Justus Belinfante] Belinfante (Jozef Justus), geb. te Amst. 11 Maart 1812, schoonbroeder van den voorgaanden, bracht zijn leven in stille, maar vruchtbare letterk. werkzaamheid te 's-Grav. door, waar hij overl. 2 Dec. 1882. Afz. verscheen in prachtuitgaaf: Het Leven van Michiel Adr. de Ruyter, 1840. Zijn verdere arbeid is verspreid in de verz. van ‘Oefening kweekt kennis’, Jaarboeken voor de Isr. in Ned., Jaarboekje der Mij. ‘tot Nut der Isr. in Ned.’, Weekblad voor het Regt, Themis, De Gids - de verovering van Algerië, jrg. 1847 -, Nat. Museum, Nieuwsbl. v.d. Boekhandel; verder jarenlang de art. over buitenl. politiek in Handelsblad en Haagsch Dagblad. Zijne ongewone bekendheid met het fransch wordt bewezen door zijne opstellen in den Annuaire de la Revue des Deux-Mondes, den Moniteur des Indes Orient. et Occident., 1846-'49, les Archives Israélites; Prins Frederik belastte hem met de fr. vertaling der feestrede van Oosterzee, 1863. De bekende Residentie-Almanak heeft hij veertig jaar geredigeerd. [Isaac Belinfante] Belinfante (Isaac), broeder van den voorg., schoonbroeder en vennoot van Aron, werd geb. te Amst. 5 Maart 1814. Door zijn vader Jacob, die reeds verslaggever der Nationale verg. was en de Ned. Staatsc. redigeerde, in het dagbladenvak als geboren, was hij reeds in 1828 verslaggever der Kamerzittingen; tot 1886 was hij hoofd van het correspondentie-bureel voor dagbl.; tot 1880 lid der gen. uitgevers- en drukkers-firma. Hij is de langstlevende der oprichters van het Weekblad voor het Regt geworden. Van 1832-'56 schreef hij hoofdart. in het Handelsblad, bewerkte o.a. de Handelingen over de Herziening der Grondwet, in 1840, '45 en '48, en maakte het Register op het Ned. Staatsblad. In 1886 schreef hij: Herinneringen. Openbaarmaking van het verhandelde in de St.-Generaal. Geschiedk. bijdrage, niet in den handel. [Jozef Cohen Belinfante] Belinfante (Jozef Cohen), geb. te Amst. 26 Sept. 1830, werd aanvankelijk voor de journalistiek, daarna voor de drukkerij opgeleid, was achtereenvolgens medewerken aan het Amst. Handels- en Effectenblad, de Haagsche Courant, van 1873-'83 hoofdred, van het Weekbl. voor Israelieten; thans is hij redacteur bij Reuter's telegr.-Co., en sedert 1871 medewerker aan Het Paleis van Justitie. Hij schreef: Kijkjes in de rechtszaal. Verhalen ontleend aan de buitenl. rechts- {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} pleging. Amst. 1883; vertaalde fransche romans en gaf art. in verschillende letterk. tijdschriften. [Mr. George Belinfante] Belinfante (Mr. George), geb. te 's-Grav. 29 Mei 1837, was reeds als gymnasiast red. van het belletristisch Driemaandelijksch Tijdschrift [voor jongelieden]: Tot Nut en Oefening. Den 25 Juni 1859 prom. hij te Leiden op een proefschr.: Leer der keuze bij legaten en verbindtenissen, en wijdde zich verder geheel aan staatkunde, rechtsgeleerdheid en letterkunde; hij is adv.-procureur in Den Haag. Op politiek gebied is hij algemeen bekend als schr. van de Kameroverzichten in de N. Rott. Courant, minder algemeen echter als auteur van De Regeering tegenover de Grondwet, door een lid der Balie, Zutphen, 1866, en - met medewerking van J.C. van Lier, later red. van het Batav. Hdblad - van de veelbesproken Parlementaire Portretten, door Sagittarius, Amst. 1869. Zijne bijdr. in Themis kenmerken hem als jurist. Als hoofdred. Weekblad v.h. Regt in 1878 aan Mr. A. de Pinto opgevolgd, schreef hij de meeste hoofdart. tot 1887. Hij bewerkte den 3n druk van Van den Honert 's Formulierboek, 's-Grav. 1882, en werkte mede aan de 2e uitg. der afd. Burgerl. Rechtsvordering van Leon's Rechtspraak. Zijn letterk. arbeid begon in zijn Driemaandelijksch Tijdschr., Jaarboekjes voor Isr. en die voor den Vredebond. De Ned. Spect. voor 1881 bevat van hem een fraai opstel over de dichteres Estella Hijmans-Hertzveld. [Klaas van Belkum] Belkum (Klaas van), geb. te Leeuw. 13 Juli 1811, was eerst bakker, later koster der Groote Kerk en godsdienstonderwijzer; hij overl. er 7 Oct. 1886. Hij schreef behalve vele brochures en werken op theol. gebied: De christelijke bode, schetsen uit het leven, Leeuw. 1854; De kerken onder het kruis, schetsen en beelden uit de gesch. der Fransche protestantsche kerk, Leeuw. 1857; Geloof, Hoop en Liefde, Christelijke vrouwen beelden uit de geschied. der kerk, Leeuw. 1858; Anekdoten of geschiedk. bijzonderheden uit het leven van beroemde mannen ten tijde der kerkhervorming, Leeuw. 1861; Uit het leven, Schetsen uit de achterbuurten, Leeuw. 1869, 3e dr. 1872; Schetsen uit het leven (vervolg op de achterbuurten), Leeuw. 1872; Een blik op den Rijn, zijn boorden, bergen en dalen (Reisherinnering), Leeuw. 1873; Dr. Cl. Harms, zijn leven en zijn schriften, een karakterbeeld, Leeuw. 1879; Geschied. der christel. godsd. en kerk, Leeuw. 1881. [Robertus Bell] Bell (Robertus), geb. 9 Febr. 1793 te Amst. en aldaar overl. 28 Maart 1874, bewees gedurende 64 jaar algemeen erkende diensten aan het lager onderwijs in de hoofdstad. Buiten eenige verzen voor de school en den bijzonderen kring, een bundeltje ‘Ter Gedachtenis,’ Amst., 1832 en elders gedrukt, en een paar werkjes, voor schoolprijzen bestemd, heeft hij vooral van 1860-'65 veel uittreksels uit Vondel, Soeteboom, Krul, Feitema, Vollenhoven, Poot, Het Leven van De Ruiter door Brandt en de Bat. Arkadia, medegedeeld aan de Red. van het Ned. Wdb. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1875). [Jacobus Bellamy] Bellamy (Jacobus), werd geb. te Vliss. 12 Nov. 1757. Op vierjarigen leeftijd verloor hij zijn vader, afkomstig uit Vevey, waar de familienaam zeer bekend is. Als bakkersknecht trok zijn aanleg voor de dichtkunst de opmerkzaamheid van Jona Wm. te Water, die met den steun van anderen hem in staat stelde om in 1782 theol. stud te Utr. te worden, waar hij echter in 't Alb. Stud. niet is ingeschreven. Daar kwam hij in kennis met Hinlopen, Ockerse en Kleyn, ook met Van der Palm, te Maartensd., niet minder met patriottische voorvechters. Zoo dichtte hij veel vaderl. zangen en erotische liederen, de laatste gewijd aan Francina Baane, zijne Fillis, die 17 Oct. 1837 ongehuwd en 80 jaar oud te Goes overl. Hij zelf stierf reeds 11 Maart 1786. Na eenige bijdr. in De Post van den Neder-Rhijn en in de Vad. Letteroef., gaf hij: Vaderl. Gez. van Zelandus, 1782, 2e dr. Amst. 1785; Gez. mijner jeugd, Amst. 1782; Gez. van J. Bellamy, Amst. 1785. Voorts dicht- en prozast. in Proeven voor het verstand, den smaak en het hart, 3 st., Dordr. 1792 en in het Taal-, Dicht- en Letterk. Kabinet van G. Brender à Brandis, Amst. 1781-'84. In 1816 gaf A. Loosjes te Haarl. zijn Gedichten uit, aldaar in 1842 door A.C. Kruseman ten derden male herdr. De voll. lijst van zijn letterarbeid en van hetgeen over B. gedrukt is, in het onderstaand werkje. (Dyserink, Ter Ged. van Jac. Bellamy.) [Jan van Belle] Belle (Jan van), onderw. te Haarl., waar hij 29 April 1754 begr. werd, legde zich bijzonder op het Nederl. toe. In een ms. ged., in de Stedel. bibl. van Haarl. verhaalt hij, dat hij op zijn terugreis uit Frankrijk, juist aan den Moerdijk kwam, [14 Juni 1711] toen de Prins daar ‘met zijn geliefden Moor’ verdronken was, wat hem bij het stille weer, zeer verwonderde. Hij schr. eene toen zeer gezochte spraakkunst op rijm, get.: Korte Wegwijzer ter Spel-, Spraak- en Dichtkunden tot gemak voor 't geheugen van Ouden en Jongen in Nederduytsche Dichtmaat op 100 blz. gesteld, Haarl. 1748. Nog bestaan van hem: {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} Davids Psalmen berijmd, Haarl. 1733; Zinrijke zinspeelingen, uit het Fr. van De la Motte, ruimschoots nagevolgd, Haarl. 1749; Korte Schets der Nederduitse Spraakkonst, Haarl. 1755; Eenige gedichten, nagelaaten door J. van Belle, en uitgeg. door eenige liefhebbers der dichtkunde, Haarl. 1756. [Daniel Bellemans] Bellemans (Daniel), 1640 geb. te Antw. en 12 Febr. 1674 overl. als pastoor te Horsen. Hij heeft twee bundels met liedekens nagelaten, get.: Het Cytherken van Jezus, speelende sestigh nieuwe Liedekens op het groot Jubille van het H. Sacrament tot Brussel, Bruss. 1670; Den lieffelijken Paradysvogel tot Godt omhoog vliegende, 1683, 6de dr., Bruss. 1686. [Peter Jacob Bellens] Bellens (Peter Jacob), kundig muzikant en meest geliefde gelegenheidsdichter der stad Lier, waar hij geb. werd in het jaar 1800 en overl. op 28 Sept. 1858. In druk verscheen van hem: Giafar en Zaïda, of de bouwvallen van Babyloniën, geschiedk. tooneelspel in verzen, Lier 1840; Broeder- en Zusterliefde, hist. tooneelstuk in vijf bedrijven, Lier 1841; De ware vlijt, bekroond tooneelstukje in één bedrijf, Lier 1841; Gedichten voor de jeugd, Lier 1842; Dicht- en Prozastukken, Lier en Brugge. [Jan Bellet] Bellet (Jan), in de eerste helft der 17e eeuw boekdr. te Ieperen, waar hij in 1620 factor was der Rederijkersk. De Rosieren. Hij schreef de tooneelspelen: Wenceslas, 1632, David en Betsabée, 1635; en de blijspelen: Francasso en Florette, en Monsieur Lappe en Juffrouw Warmoes. [Jaak van den Bemden] Bemden (Jaak van den), geb. te Antw. 21 Febr. 1828, waar hij reeder en vischhandelaar is. Hij nam van jongsaf deel aan de Vlaamsche Beweging en schreef onderscheiden novellen in den Volksalmanak, welke door het ‘Vlaamsch gezelschap’ te Antw. werd uitgeg. In dien voor 1855 vindt men b.v. Eene ongelukkige familie. Het Taalverbond bevat van hem: De Ramp, 1854. Van 1870 tot 1872 zetelde van den Bemden in den gemeenteraad zijner geboortestad en sedert 8 Juli 1884 is hij Senator voor het arrondissement Antwerpen. [Jan Jacob Philips van den Bemden] Bemden (Jan Jacob Philips van den), geb. te Antw. 21 Oct. 1841, ontving zijn onderwijs aan de middelbare school en het atheneum zijner geboortestad, waar hij thans sedert 1856 expediteur is, terwijl hij zich in zijne vrije uren bezig houdt met het doen van geschiedkundige nasporingen. In het Antwerpsche tijdschrift: De Vlaamsche School leverde hij bijdragen en afzonderlijk gaf hij uit: De Familie Galle, plaetsnijders van het laetst der XVIe en de eerste helf der XVII eeuw, Antw. 1863. [Peter Jozef Bemelmans] Bemelmans (Peter Jozef), geb. 10 Nov. 1785 te Overpelt, in Limburg, werd krijgs-intendant en overl. te Brussel op 1 Juni 1836. Van hem verscheen: Bemint elkander, Brussel; en bemint God boven al. Eenvoudige vertelsels, Roeselare, 1860. [Andreas Joannes Bemmel] Bemmel (Andreas Joannes), in 1814 te Wijk bij Duurstede geb. werd in 1836 tot priester gewijd en stond als pastoor van 1851 te Vreeswijk, van 1861 te IJselstein en overl. daar 26 Oct. 1879. Schr.: Feest- en Gelegenheids redenen, 2 zestallen, Utrecht 1840, 1842; Jubelrede op het feest van den Eerw. heer C. Pompe Utr. 1861. Voorts eene menigte vertalingen, waaronder: Levens der Heiligen op elken dag van het jaar. 2 dln. Utr. 1863. J.H.H. [Abraham van Bemmel] Bemmel (Abraham van), geb. te Amersfoort, 33 Jan. 1703, en aldaar overl. in 1784, gaf eene Beschrijving der stad Amersfoort, Utrecht, 1760, 2 dln. Den 18 Aug. 1760 bood hij zijn werk gebonden in twee vergulde schildpadden banden den Magistraat aan. Hij zelf deelde mede in zijn jonge jaren clerck ter secretarie geweest te zijn, en dus gelegenheid gehad te hebben, om alle stukken, enz. na te zien, waarvan hij dan ook een vlijtig gebruik gemaakt had. Na zijn vertrek uit de Raadzaal werd een commissie benoemd, om te overleggen op wat wijze en door welk present deze attentie van V. Bemmel genoegelijkst zou kunnen worden erkend en beantwoord. Tot leden dier commissie werden benoemd de Schout, Borgermeesteren, voorzittende Schepenen, eerste Boden, Cameraar en Secretaris. In het rapport den 25 Aug. uitgebracht, verklaarde die commissie dat ‘alleenlijk tot erkentenisse voor de dedicatie en om het bijzonder genoegen van dezen Raadt te doen blijken een present van gewerkt zilver zoude kunnen worden geoffereert, waartoe de Heeren hadden gekozen vier kandelaars, twee thecoupen, een tafel-tabaksdoos met twee tabaks-confooren.’ Dit voorstel werd goedgekeurd, en het geschenk aan Van Bemmel overhandigd. W.T.N.v.R. [Abraham van Bemmelen] Bemmelen (Abraham van), geb. te Delft 27 Mei 1779, was pred. te Ankeveen, Loosduinen en te Oosterhout, waar hij overl. 28 Juni 1842. Behalve veel leerredenen gaf hij uit: Gesch. der Goddel. Openb. des Bijbels, Rott. 1827, 2e dr. 1847; De gesch. der Maccabeeërs in hare veelzijdige belangrijkheid {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} voorgesteld, Dordr. 1837, 2e dr. 1845. Voorts vele beoordeel. in de Jaarb. der Wetensch. en Kunst in het Koningrijk Holland, de Bibliotheek van Theolog. Letterk., de Boekzaal en de Vad. Letteroef. [Mr. Pieter van Bemmelen] Bemmelen (Mr. Pieter van), geb. 7 Juli 1828 te stad Almelo, waar zijn vader rector was, werd 15 Aug. 1845 te Leiden als stud. ingeschreven en prom. er 6 Juni 1850 op jurid. stellingen, werd daarop commies bij het ministerie van Justitie, in Oct. 1861 lid der arr. rechtbank te Alkmaar, in Maart 1879 bij die te Nijmegen, daarna te Leiden, verder lid der intern. rechtbank te Caïro en is sinds 18 Juli 1882 raadsheer in het gerechtshof te Arnhem. Schr., behalve verscheidene art. in verschillende bladen en tijdschr., eenige brochures, o.a.: De Bijbel en de doodstraf, Alkm. 1865; De doodstraf, populaire voordracht, Leid. 1865; De doodstraf, wetensch. bijvoegsel, Leid. 1865; Doodstrafpolemiek, Alkm. 1866; Limburg, Luxemburg en het Congres te Londen van 1867; Het belang van Nederland en de bemoeijingen zijner diplomatie, 's-Hage 1869; De Nederl. vredebond, 's-Grav. 1869; Een politisch vredebeginsel, Utr. 1869; De oorlog van 1870, Frankrijk en Duitschland, onze verhouding tot beiden, Nijm. 1870; Verzoening en herziening. Een politisch programma, Leid. 1884-'85. [Jordaan van den Bempde] Bempde (Jordaan van den), omstreeks 1634 te Doornik geb. en te Brugge 11 Maart 1671 overl., was geestelijke van de orde der Dominikanen en schreef een zededicht: Den bloedigen Goeden Vrijdagh verdeeldt in XII weendichten, Loven, 1670. [Laureis van Beneden] Beneden (Laureis van), in de tweede helft der 16e eeuw te Grimbergen geb, was pastoor te Laken en overl. in 1638. Hij schreef: Historie van de Kercke van Christus gevijdt, beelt, draet ende machtighe wencken der soete moeder Godts tot Laken bij Brussel, Brussel, 1624. [Roelof Gabriël Bennet] Bennet (Roelof Gabriël), geb. te Groot-Zundert, den 20 Maart 1774, trad in 1785 als adelborst in dienst, had vele ontmoetingen en wederwaardigheden gedurende den tijd van de overheersching der Franschen, werd na de omwenteling van 1813 kapt. t.z. en onder-dir. aan het Nieuwediep, doch moest wegens ongesteldheid zijn eervol ontslag uit den dienst verzoeken. Hij vestigde zich toen metterwoon te Hattem en schreef met den kostschoolhouder J. v. Wijk, Rz. in verschillende maandwerken stukken ter verdediging van Neêrlands eer op het veld der ontdekkingen. In vereeniging met dezen aardrijkskundige behaalde hij in 1825 bij het Prov. Utr. Gen. v. Kunst. en Wetensch. eene gouden med. voor het schrijven van een: Verhandeling over de Nederl. ontdekkingen in Amerika, Australië, de Indiën en de Poollanden en de namen welke weleer aan dezelve door Nederlanders zijn gegeven. Voorts zond hij in 't licht: Nederl. Zeereizen in het laatst der zestiende, zeventiende en het begin der achttiende eeuw, naar de oorspronkelijke journalen of gelijktijdige berigten, opnieuw uitgegeven met aant. en ophelder., 5 dln., Amst., 1828-'32; De eer van den Nederl. reiziger J. Roggeveen gehandhaafd tegen het Examen Critique van C.P. Claret Fleurien, Amst., 1829. Zijne laatste levensmaanden bracht hij te Ede in Gelderland door, waar hij 11 Febr. 1829 overl. (K. en Letterbode, 1829.) [Karel Benninck] Benninck (Karel), in 1804 te Brugge geb. en aldaar 12 April 1847 overleden, was voorzitter der Maatschappij ‘IJver en Broedermin’ in zijn geboortestad en schreef: Uitgalmingen, Brugge, 1828. [Peter Benoit] Benoit (Peter), te Harlebeke, bij Kortrijk geb. den 17 Aug. 1834. Hij bezocht eerst de lagere school zijner geboorteplaats, terwijl zijn grootvader, die een soort van volkswijsgeer was, hem na de schooluren onderhield over natuurwetenschap, kunst en vaderl. geschiedenis. Zijn vader gaf hem onderricht in de muziek en zijne moeder, die als tooneelliefhebster optrad in de Harlebeeksche Rederijkersk., leerde haren jongen de werken kennen van dramat. schrijvers. Tot knaap opgewassen, bespeelde hij reeds verschillende instrumenten, en zelfs waagde hij het, muziekstukken te schrijven voor de kerk en de fanfarenmaatsch. zijner gemeente. Toen hij op vijftienjarigen ouderdom de gouden medaille in het lag. onderw. had verworven, bracht zijn vader hem naar de normaalschool van Lier, ten einde hem aldaar tot koster-schoolm. te laten opleiden. Echter weigerde hij zijn toelatingsexamen af te leggen en verklaarde niets anders dan muzikant te willen worden. Het volgende jaar smaakte zijn vader het genoegen den hartstochtelijken muziekminnaar te laten stud. aan het Conservatorium van Brussel, waar de bestuurder Fetis zich zijner bijzonder aantrok. Daar behaalde hij onderscheiden voorname prijzen en in 1857 ook den zoogen. prijs van Rome, welke triomf hem de middelen verschafte om in Duitschland, gedurende drie jaren, zijne studiën te gaan voortzetten. Vervolgens bleef de jonge toondichter eenigen tijd te Parijs; doch weldra keerde hij in zijn vaderland terug, om er op te treden als voorstander der nationale toonkunst. Sedert 3 Juli 1867 is hij bestuurder der Vlaamsche Muzieksch. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} van Antw. en door zijne aanhoudende verdediging van het nationalisme in de toonkunst en het schrijven van eigenaardige vaderl. muziekw., als: Lucifer, De Schelde, De Oorlog, enz., is meester Peter Benoit de erkende hoofdman geworden der Vlaamsche muzikale beweging. Ter verdediging der nationale kunstbegrippen hield hij in verschillende steden voordrachten en schreef hij brieven en artikels in De Eendracht, Le guide musical, L'art universel, De Vlaamsche Kunstbode, De Zweep, De Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, enz. Zijne afzonderlijk verschenen schriften in de Nederl. taal zijn: De Vlaamsche Muziekschool van Antw., hare inrichting en strekking, 1873; Een broederband tusschen de Kunstenaars van Noord en Zuid, 1875; Verhandeling over de nationale toonkunde, 1875 en 1877, 2 dln.; De oorsprong van het Cosmopolitisme in de Muziek, 1876; De musikale opvoeding en opleiding in België, 1876; Het Droombeeld eener muzikale wereldkunst, 1876; Het Cosmopolitisme in de muziek, 1876; Conservatoriums en Muziekscholen, 1877; De Patriarchen der muzikale beweging in België (1820-1870.) Onze hedendaagsche nationale muziekbeweging (1866-1878), 1878; Over Schijn en Blijk in onze muzikale Vlaamsche Beweging, 1878; Onze nationale muziekbeweging op dramatisch gebied, 1879; Een Konink. Vlaamsch Conservatorium te Antw., 1879; Onze Nieuwjaarwensch op muziekaal gebied, 1881; Onze Nederl. muzikale Eenheid, 1884; Brieven over Noord-Nederl., 1884, allen te Antwerpen verschenen. [Jan Bent] Bent (Jan). Als de onderst. werkjes van denzelfden schr. zijn, was hij een Hoorenaar, alzoo ‘de Hopnajaden (z)ijn bakermat omringen’, een katholiek burger aldaar, van wiens betrekking of stand weinig meer bekend is, dan dat hij in 1748 een finantiëel project schreef, ‘dat van de 700 andere plannen de goedkeuring van den Prins wegdroeg, waarop (hem), eene zesmaandige landsdienstbaarheid werd opgelegd, welke met 1749 een einde nam.’ Hij was vertrouwd met de Lat. schrijvers en verkeerde met zijne geleerde stadgenooten. Naar dezelfde gissing, moet hij een lang letterk. leven gehad hebben, Schr.: Rijmgedachten over het leven van J.C., Hoorn, 1726; Het kerstfeest, in 3 boeken, Amst. en Hoorn, 1738; de Finant. projectie, [vermoedelijk alleen in hs.], 1748; Aldervroegste vaderl. oudheden ontzwagtelt, Hoorn, 1761, [waarover de twist met Adr. Kluit]; Verh. over het jagt-recht der West-vriezen, in hetzelfde jaar opgedr. aan den Gouv.-Gen. Jacob Mossel; de ‘Vang op den wintmolen van A. Kluit’ versch. in 1774 te Hoorn bij Tjallingius, die in 1775 uitgaf: Eenige gedichten, welke kunnen dienen in R.-C. armenkantoren. (Vad. Letteroef. 1775, I.) [Mr. Hendrik Adriaan Antoni van Berckel] Berckel (Mr. Hendrik Adriaan Antoni van), geb. te Delft, 9 Aug. 1809, van een aanzienlijk kath. geslacht, verwant aan de Van der Kun's - waarvan de prot. tak Cunaeus heet, - werd op de departement. school en het gymnasium te Delft opgeleid voor de hoogeschool, en stud. te Leiden sinds 21 Juli 1827. Na loffelijke bevordering tot doct. jur., 26 Jan. 1831, liet hij zich inschrijven als adv. in Den Haag, deed met zijn vriend Serrurier eene reis naar Italië, ging te Delft wonen, waar hij de door hem eigene wijze van ambtsbetrachting als rechtsgeleerde en in versch. openb. betrekkingen zich kon onderscheiden, totdat hij in 1856 lid werd der arr.-rechtbank te Rott. en in die waardigheid 11 Aug. 1866 overleed. Zijne geschr., waarvan het eerste eene blijvende waarde heeft, zijn, in volgorde opgegeven: Een Holl. dorp in de XIV de eeuw, Dietsche warande. dl. 1 en 2; De Armenzorg, van ouds burgerlijk; (vooral met betrekking tot de Kamer van Charitaten te Delft), Delft, 1857; Het (sic) Vaan als rechtsteeken, Dietsche War. V.; Beoord. van Rietstap's Armorial en V.d. Bergh's Zegelen wapenkunde, in De Gids 1865; Begins. van het oud-Duitsch, of zgn. Middeleeuwsch regt, onuitgegeven; Levensschets van Meylinck, Letterk., 1866; Aankondiging van ‘Papier- en Leenadel’, Gids, 1845; Iets over den arr.-raad te Rott., 1811-'13, onuitgegeven; De St. Laurenskerk te Rott., in: Rott. geschetst in zijne voorname gebouwen, 1859 v.v. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1868.) [Jan van Berckelaer] Berckelaer (Jan van), een Antwerpenaar, die in het midden der XVIe eeuw klerk van de kranen zijner geboortestad was, gaf in het licht: Abdias. Den Strijt ende dat Leven van der vromen Campioenen, naervolghers van den alder vroomste Capiteyn onzen Heere Jezus Christus gebenediit, der glorieuser mannen die twaelf apostelen.... door Jan van Berkelaer, Clerk van den Cranen binnen Hantwerpen, Antw. 1567. [Herman Leonard Berckenhoff] Berckenhoff (Herman Leonard), geb. te Purmerende, 28 April 1850. In 1881 op zijn verzoek eervol ontslagen als dir. van het post- en telegr. kantoor te Boxmeer, werd hij administrateur der Kon. Ver. ‘Het Nederl. Tooneel’, te Rotterdam; in 1884 benoemd tot red.-corr. van de N. Rott. C. te Amst., is hij daar nog als zoodanig werkzaam. Hij vertaalde of bewerkte veel tooneelst., {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} onder het psd. Leonard, schreef: Causerieën over kunst en lett., Nijm. 1878; een veertiendaagsch critisch overzicht over Ned. belletrie in Ned. Spect., 1871-'81, psd. Olim; opst. in Nederland, De Gids, en richtte met zijn' vriend Jan C. de Vos het veertiendaagsch tijdschr. De Lantaarn op. Vooral in de beide eerste jaarg. van dit blad vindt men men verscheidene bijdr. van zijn hand, onder verschillende psd., o.a. de Brieven uit Parijs, geteekend Champrosé. H.L.B. [Joris Frans Xaveer Berckmans] Berckmans (Joris Frans Xaveer), geb. te Lier, waar hij in 1639 notaris en in 1669 schepen was, overleed ook aldaar 7 Juni 1694. Zijn titel was ‘heer van den Laethove van der Borcht te Lier; Raed, Rentmeester en Overdeken der Lakenhalle.’ Hij was prins der Rederijkerskamer de Ongeleerden. Van 1636 tot 1688 voerde deze kamer veertig stukken van Berckmans op, van welke de voornaamste zijn: Dido en Hyarba, Jephta ende syne dochter, Alphonsus, Captas koninck van Lemba, Amon, Absalon, Suavitas, Stabilitas, Joseph Cara, Edissal, De coninghinne Esther, Constans, Pithias ende Philotis, Lisardus ende Iacintha. [Jhr. Mr. Willem Ernst Johan Berg] Berg (Jhr. Mr. Willem Ernst Johan), heer van Dussen-Muilkerk, geb. te Amst. 27 Juli 1813, stud. en prom. te Leiden, werd in zijne geboortestad adv., later weth., lid der Prov. Staten, dir. der Credietvereeniging tot 1880. Woont thans te Hilversum. Hij schreef: De Réfugiés in de Nederlanden na de herroeping van het Edict van Nantes, eene proeve van onderzoek naar den invloed welke hunne overkomst gehad heeft op handel en nijverheid, letteren, beschaving en zeden, 1e deel, Handel en Nijverheid, Amst., 1845, onvoltooid gebleven, en in De Gids eenige artikelen naamloos, en onder eigen naam: Bijdrage tot de geschiedenis onzer kolonisatie in Noord-Amerika, 1848, 1849, doch niet voortgezet. [Ahasuerus van den Berg] Berg (Ahasuerus van den), geb. te Dordr. 20 Febr. 1733, was pred. te Bruchem, Barneveld en Arnhem, waar hij overl. 6 Jan 1807. Hij schreef: Proeven van geestelijke Oden en Liederen, 3 dln., Utr., 1779; Levensbericht van J.F. Martinet, Amst., 1796; Gedachten over Geestelijke Oden en Liederen, Utr., 1802, met een verv., 1803. Met Martinet gaf hij uit: Geschenk voor de jeugd, 6 st., Amst., 1792. Hij werd in 1772 gecommitteerd voor de nieuwe psalmberijming, in 1803 voor die der Ev. gezangen. [Jan Cornelis van den Berg] Berg (Jan Cornelis van den), geb. te 't Woud bij Delft 27 Juli 1847, werd in 1871 leeraar aan de Hbs. te Gorinchem, twee jaar later aan die te Winterswijk, in 1875 aan die te 's-Gravenh., en sedert 1880 aan die te Heerenveen. Hij schreef: Ada van Holland. Eene vertelling uit den tijd der kruistochten, Heerenveen, 1885, gaf eene bewerking van Fr. von Hellwald's Werelddeelen, 3 dln., Haarl., 1880 en leverde in de Mannen van Beteekenis, een biogr. van J.C. Blüntschli. [Mr. Lodewijk Willem Christiaan van den Berg] Berg (Mr. Lodewijk Willem Christiaan van den), werd geb. te Haarlem 29 Oct. 1845, stud. te Leiden en prom. er in 1868 met het Spec. jur. inaug. de contractu ‘do ut des’ jure mohamedane, L.B. 1868, vertaald en omgewerkt in de ‘Bijdragen,’ 1830, dl. 4, onder den titel van: Over het contract Al Bai' in het Mohamedaansch regt; ging het volgende jaar als ambtenaar naar Indië, waar hij in 1870 benoemd werd tot griffier bij den raad van Justitie te Samarang. Hij was achtereenvolgens eerste commies, hoofdcommies en referendaris van het Dep. van Binnenl. bestuur te Batavia, en in 1878 hoofdambtenaar voor de beoefening der Ind. talen en adviseur der Indische regeering, welke betrekkingen hij bekleedde tot in 1887, toen hij, ter vervanging van wijlen Prof. Juynboll, werd benoemd tot Hoogl. aan de Indische instelling te Delft. Behalve tal van rapporten en adviezen aan de regeering schreef hij een groot aantal stukken in de Bijdragen voor Land- Taal en Volkenkunde van Ned. Indië, het Tijdschr. voor Ind. taal, Landen volkenk. v.h. Batav. Genootschap, het Ind. Weekbl. voor het Recht, de Handelingen der Ned. Ind. Juristenvereeniging, de Indische gids enz., meest alle handelende over Mohammedaansche rechtspleging of rechtsgebruiken, en land- en volkenkunde van den Indischen archipel. Afzonderlijk gaf hij o.a. uit: de beginselen van het Mohammedaansche recht volgens de Imâm's, Aboe Hanifah en Sjafi'i, Batavia 1874, 3e. dr. 1883, welk werk onderscheiden beoordeelingen, tegenschriften en wederantwoorden van den schrijver in verschillende tijdschriften uitlokte; De Mohammedaansche geestelijkheid en de geestelijke goederen op Java en Madura, Bat. 1881, 2e dr. 1882; Minhadji at-talibīn, Le Guide des Zélés croyants. Manuel de jurisprudence musulmane selon le rite de Chafii etc. Vol. I, Bat. 1882-'84; Le Hadhramout et les colonies Arabes dans l'Archipel Indien, Bat. 1887, enz. [Mr. Norbert Pieter van den Berg] Berg (Mr. Norbert Pieter van den), was Hoofdagent der Ned.-Indische Handelsb. te Batavia, sedert 1 April 1873 Pres. der Javasche Bank en als zoodanig steller harer belangrijke Jaarverslagen en van de jaar- {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} lijks aan de Koloniale Verslagen toegevoegde overzichten van de Geldmarkt van Java; werd op het derde eeuwfeest der Leidsche universiteit Dr. in de rechten h.c. Schreef een zeer groot aantal, meest korte stukken in Ind. dagbladen en tijdschriften over financieele en economische onderwerpen en verschillende vraagstukken van den dag, veelal ook in overdruk verspreid. Tot zijne meer uitgebreide stukken behooren: De kwestie over den Geldsomloop in N.-I., Bat., 1863; Beschouwingen over den Geldsomloop in N.-I., Bat., 1862; Nog een woord over Geldsomloop en Consignatie-stelsel, Bat., 1865; Nota over de wisseltrekking van 't gouvernement van N.-I., Bat., 1867, ook in 1869; Bankwezen en Banken in Britsch-Indië, Bat., 1866; De Bataviasche Bank-Courant en Bank van leening, 1746-1794, Amst. 1870; Munthervorming in Ned. en hare gevolgen voor N.-I., Bat. 1873; De muntquaestie met betrekking tot Indië, Bat. 1874; De handelsbalans van Indië en de Zilvermarkt, Bat. 1876; De Zilverquaestie, Bat. 1878; Een smeekschrift van de Bataviasche Burgerij in 1648, Bat. 1875; Het Bataviaasch adres. Brief van een medeadressant aan den schrijver van de Kol. Kronijk in De Economist van Nov. '74, Bat. en Leid. 1875; Mist het Protest tegen de ‘Bijdrage’ een op recht en billijkheid steunenden grondslag? enz. Bat. 1878; Hist.-statistische aanteekeningen over de voortbrenging en 't verbruik van koffie, Bat. 1879; Het tooneel te Bat. in vroegeren tijd (niet in den handel) Bat. 1880; Handelscijfers. De handel van Java gedurende de laatste acht jaren, Bat. 1883; Cultuurpapier en Credietpapier, Bat. 1885; Over Grondcrediet en Hypotheekbanken in N.-I., Bat. 1884; De regeling van 't Landbouwcrediet in N.-I., Bat. 1885; The Money Market and Paper-Currency of Britisch-India, Bat. 1884; De begrooting van Britsch-Indië voor 1882-'83, Bat. 1882; De haven van Tandjong Priok Staatsexploitatie of particuliere exploitatie? Bat. 1882; Over haveninrichtingen en haven-exploitatie, Bat. 1882; Debet of credit? Bat. 1885 (drie drukken); Ons muntstelsel en onze landbouwnijverheid, Bat. 1885; De muntregeling van 1877 en de belangen der producenten in N.-I. Bat. 1886; De waardedaling van het zilver en haar gevolgen voor de landbouwondernemers in Britsch-Indië, Bat. 1886; The Financial and Economical Progress and Condition of Netherlands India during the last fifteen years and the effect of the present currency system, Bat. 1887, 4o, (niet in den handel); Onze muntregeling en hare bestrijders, Bat. 1887, enz. Q.V.U. [David van Bergen] Bergen (David van) of David Montanus, was een Antwerpenaar, werd in 1653 pred. te Maartensdijk en in 1656 te Sluis, waar hij overl. 16 Juli 1687. Behalve zijne stichtelijke prozawerken schr. hij: Bundelken Myrrhe van den lydende en strydende Christus, Rott. 1664; Bethlehems Stal-licht, voor, in en na Kersnacht verschenen. Ofte Geboorte onses Heylandts. Tot een Nieuw-Jaer-Gifte Aen de Christenheyt, Middelb. c. 1660, 2e druk, 1688. [François van Bergen] Bergen (François van) of Montanus, zijn zoon, gedoopt te Sluis 18 Maart 1668, werd te Utr. stud. in 1689, prom. er in de rechten 20 Juli 1691 en werd te Middelb. advoc. voor den Raad van Vlaanderen. Als student en jong doctor, had hij zijn aandeel in het Gemengelde Parnas-loof, Amst. bij W. de Coup, 1693; de uitgave bij J. van Leeuwen, ald., 1716, is ‘vermeerdert’ met: Oorlog der Philosophen,... berijmt door Janus Montanus, gezegt Van Bergen, en naar het ware of valsche voorbericht is François altijd verward met een niet-onberispelijken naamgenoot. Na de verovering van Namen, sprak François in de Nieuwe kerk te Middelburg een zegezang uit, 28 Sept. 1695, die aldaar in dat jaar gedrukt is. [Janus Montanus, gezegd van Bergen] Bergen (Janus Montanus, gezegd van), van wien zooveel vóór den Oorlog der Philosophen verteld wordt, en de dichter daarvan en van den Lof der Tabak en het Studentenleven heet, is niet onder de Leidsche stud. te vinden, die destijds naar Utr. gingen. In geen geval kan Fr. met de vagebonden-historie van Janus bezwaard worden. Wel moet zijn verblijf aan beide acad. blijken uit zijn: Negotianum Satyricum, of de quinta essentia van den Toeback, door Jean Pleyn de Courage, 1676. [Edward van Bergen] Bergen (Edward van), geb. 6 Sept. 1853 te Antw., waar hij het Atheneum bezocht en dan klerk werd op een handelskantoor. Van 1 April 1877 tot 1 April 1881 was hij overste van de politie der kaaien, en werd toen secretaris van het Weldadigheidsbureel te Antwerpen. Van hem verschenen: De Vlaamsche Beweging, 1872; Breydel en de Coninck, 1873; De Onwetendheid, 1873; De Grondwet, 1873; De Geuzen, 1875; Eenige punten uit de Geschiedenis van Rome, 1875; De Spaansche Furie, 1876; zijnde zeven volksvoordrachten welke te Antwerpen werden gedrukt. Nog leverde hij: Filips van Marnix van Sint Aldegonde, eene levensschets, bekroond door de Antwerpsche Rederijkkamer ‘de Olijftak’, Antw. 1875; Catharina Beersmans, levensschets, Amst. 1876; De Spaansche Furie of Antwerpen {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} in 1576, historisch drama in vijf bedrijven en zes tafereelen, Antw. 1876; Victor Driessens, levensschets, Amst. 1877; Rubens' Jeugd, tooneelspel in éen bedrijf, 's-Grav. 1877; Schijn bedriegt, tooneelspel in éen bedrijf, Brussel, 1879; Anoniem, tooneelspel in éen bedrijf, (met V.A. de la Montagne). Brussel, 1880; Pekdraad en geldzak, tooneelspel in éen bedrijf, Antw. 1882; Vreemde Bloemen, Antw. 1882; Twee vaderlandsche martelaars: Anneesens - Chapuis, Brussel, 1883; Historische schetsen voor het volk, Brussel, 1883; Eene Vlaamsche dichteres: Mevrouw van Ackere-Doolaeghe, Antw. 1883; Wat de vrouw wil, tooneelspel in éen bedrijf, Antw. 1884. Verder leverde hij bijdragen in De Vl. Kunstbode, De Beschaving en De Nederl. Dicht- en Kunsthalle. Hij was ongeveer een jaar opsteller van de weekbladen: Recht door zee en Het Antwerpsch tooneel. [Jacobus Adrianus de Bergh] Bergh (Jacobus Adrianus de), geb. 6 Juli 1844 te Boxmeer, was eerst ambtenaar bij de Staatsspoorwegen, werd vervolgens klerk en 6 Jan. 1879 adj.-commies bij het Dep. van Financiën, ging in dien rang over bij de kanselarij der Ned. ridderorden, werd in 1884 op verzoek eervol ontslagen en tengevolge van treurige gebeurtenissen dier dagen redacteur der Amsterd. Courant. In 1886 deed hij op bijzondere lastgeving in eene destijds veelbesproken zaak eene opsporingsreis naar Oost-Indië, keerde in '86 in Nederland terug en ontving toen zijn ontslag als hoofd-redacteur der Amst. Cour., woonde daarna weder in Den Haag en overleed er 27 Jan. 1888. Hij schreef onder het psd. François Colline: Tante Saarkes testament, Noordbrab. Novelle, 1872; Het geheim van Anna; David Rizzio; Verhandel. over de neuzen; Nuts-vergadering ten platten lande; Over spreekwoorden; De laatste ure van een Jacobijn, 1873; Antw. en het XIIIe Ned. Taal- en Letterk. Congr., 's-Grav. 1873; De millioenen-Erfenis of het driemanschap, tooneelsp. Rott., 1876, twee uitg.; De Pauw's Luchtreize, verh. uit den luchtballon van 8 Juli en 6 Aug. 1876 door zijn medereiziger, 1876; Een nachtfeest of een rouwfeest voor de justitie in Den Haag, 1877; Het wapen des Konings en des Rijks, thans gevoerd, is in strijd met de wet, 's-Grav. 1880, twee uitg.; Nieuwjaarswensch van Thomasvaer en Pieternel, uitgespr. in den Haagschen Schouwburg 4 Jan. 1881. Van 1879-'87 verschenen zijn Haagsche Pennekrassen, in 87 nommers.; verder: Pennekrassen uit Den Haag, wekelijks voorkomende in het Indisch vaderland te Samarang. Van 1880-'83 verschenen in De Amsterdammer, Weekblad, wekelijks causerieën onder den titel Uit de Hofstad. Terugblik op 's-Grav. in 1880, 's-Grav. Nog was hij medewerker aan De 20e Eeuw (redactie, Mevr. Quarlès). [Frans van den Bergh] Bergh (Frans van den), 29 Maart 1852, geb. te Mechelen, waar hij leeraar is in Nederlandsche taal aan het Atheneum. Afzonderlijk verscheen van hem: Mina de Vondelinge, Mechelen, 1886; Novellen, Mechelen, 1886. [Pieter Annanius van den Bergh] Bergh (Pieter Annanius van den), werd geb. 25 Aug. 1822 te Maassluis, waar zijn vader toen controleur der belastingen was, bij welke admin. ook hij werkzaam bleef tot zijne benoeming bij de Rekenkamer in 1856, waar hij thans sedert 1861 adj.-comm. is. Behalve eenige dichtstukken in de jaarb. Dorcas en Holland en in dat voor Rederijkers, schreef hij Herderszangen en Minnedichtjes, naar het oud-Fransch, 's-Grav. 1851; een gedicht Johannes, in den Christ. Familiekring, Amst. 1875; De Vorsten en Bewindvoerders van al de oude en nieuwe staten der wereld, met geschied- en aardrijksk. mededeelingen, mitsgaders opgave van al de voormalige en nog bestaande geestel. en wereldl. Ridderorden, Haarl., 1871-'73; Land- en volkenk. woordenb. der Heilige Schrift, met inleiding van J.H. Gunning Jr., Amst., 1877. [Mr. Laurent Philippe Charles van den Bergh] Bergh (Mr. Laurent Philippe Charles van den), geb. te Dusseldorp, waarheen zijne Prinsgez. ouders uitgeweken waren, 20 Juni 1805, stud. sinds 1823 en prom. in 1830 te Utrecht. Na jarenlang vergeefs eene loopbaan gezocht te hebben als jurist en letterk., zelfs bij het hooger ond., werd hij in 1854 adj.-archiv. des rijks. en in 1865 de opvolger van Bakhuizen van den Brink. Eerst 24 Juni 1887 legde hij zijn met groote eere bekleed ambt neder en overl. in Den Haag 17 Sept. d.a.v. Hij schreef: Heb Baskische meisje in den burgeroorlog van 1834-'35, Romance, Utr. 1835; Bloemlezing uit de dram. werken van Shakespeare in Nederd. dichtmaat overgebragt, Amst., 1834; De leer der enkele en dubbele vokaalspelling in het Nederd. onderzocht en opgehelderd, Rott. 1836; Nederl. volksoverleveringen en godenleer, verzameld en opgehelderd, Utr., 1836; Gedenkb. van het tweede eeuwfeest der Utr. Hoogeschool, Utr. 1839; De Nederl. volksromans. Eene bijdrage tot de gesch. onzer letterk., Amst., 1838; Verslag der hist. nasporingen, op gezag van het gouvern. in 1838 in Frankrijk gedaan, Arnh. 1840; Verhandeling over de oude wijze van strafvordering in Geld., Holl. en Zeel., voornamelijk in de 13e en 14e eeuwen, Leiden, 1842; Gedenkst. tot opheldering der Nederl. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} gesch., opgez. uit de archieven te Rijssel, en op gezag van het Gouvern. uitgegeven, Leiden, 1842-'47, 3 dln., de beide laatste dln. onder den titel van Correspondance de Marguerite d'Autriche, enz.; Gedachten over armoede, over bevolking en kolonisatie, Leiden, 1846; Proeven van een kritisch woordenboek der Nederl. mythologie, Utr., 1846; Grondtrekken der Nederl. zegel- en wapenk., Leid. 1847, 3e dr. 1861; Roman van Heinric en Margriete van Limborch, uitgeg. in de werken van de Mij. der Nederl. Letterk, Leiden, 1846-'47, 2 dln.; 's Gravenhaagsche bijzonderh., 's-Grav., 1857-'59, 2 st.; Handboek der Middel-Nederl. geographie, naar de bronnen bewerkt, Leiden, 1852, 2edr. 's-Grav. 1872; Nog een woord over Leidens regt op het Haarlemmermeer, Leiden, 1851; Keuruit de werken van Jacob Cats, Leiden, 1852; Register van Hollandsche en Zeeuwsche oorkonden die in de Charterboeken van Van Mieris en Kluit ontbreken, 1e Afd., Amst., 1861. Met Bakhuizen van den Brink en De Jonge gaf hij uit: Het Nederl. Rijksarchief, verz. van onuitgeg. oorkonden en besch. voor de gesch. des Vaderl., 's-Grav., 1857; Oorkondenboek voor Holl. en Zeel. (Uitg. Kon. Acad. van Wetensch.), 1ste Afd. tot aan het einde van het Holl. huis, Amst. en 's-Grav., 1864-'73; Het proces van Oldenbarnevelt, getoetst aan de wet, 's-Grav., 1876; Nijmeegsche bijzonderheden, Nijm., 1881. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1888). [Pieter Theodoor Helvetius van den Bergh] Bergh (Pieter Theodoor Helvetius van den), behoort tot dezelfde familie als de voorg.; beiden hebben echter hun gemeenschappelijken stamvader in de zeventiende eeuw; Helvetius is de naam zijner grootmoeder; vermoedelijk werd hij op een buiten in den omtrek van Zwolle geb., naar opgave 13 Febr. 1799. Zijne ouders vertrokken naar Nijmegen, later naar Den Haag, waar hij, voortreffelijk opgevoed, een beoefenaar van de toonkunst en de fraaie letteren, een man van goede vormen en van smaak zou worden. Als ambtenaar bij 't gouvernement van Zuid-Holland, stond hem eene zwakke gezondheid, vereenigd met een gebrekkig gezichtsvermogen, in den weg om eene toekomst te erlangen, aan een man van verdiensten te voorspellen. Kort was zijne loopbaan, lang waren de jaren, waarin hij, binnen en buiten het land, pogingen aanwendde, om zijn gezicht te behouden. Toch werd hij volslagen blind, stokdoof en door rheumatisme, boven de menschelijke macht hulpbehoevend, veroordeeld als tooneelschrijver, en op zeer gevorderden leeftijd getrouwd. Acht jaar na deze gebeurtenis eindigde met zijn leven de openbare en inwendige critiek en brachten trouwe vrienden hem, ‘waar de vermoeiden rusten van kracht.’ Hij overl. in Den Haag, 10 Oct. 1873. Schr.: De Neven, blijspel, 's-Grav. 1858, 3e dr. Schoonh. 1878; Hieronymus Jamaar, 's-Grav., 1839; De Nichten, blijspel, Haarl, 1841; Gesprek over De Nichten, Haarl. 1842; Proza en Poëzy, Haarl. 1853, 3e dr. 1863. 2e dr. in Kunst en Reisbl. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1874). [Samuel Johannes van den Bergh] Bergh (Samuel Johannes van den), werd te 's-Gravenhage geb. 10 Jan. 1814 en opgeleid tot drogist ten einde vroegtijdig zijn reeds overl. vader op te volgen. In 1840 ging de zaak aan hem over en van nu af leefde hij met ijver voor zijn vak en voor de poëzie. Hij stierf 24 Dec. 1868. Hij is een der oprichters van ‘Oefening kweekt kennis’ en schreef: Oden van Anacreon (met Ten Kate), Gron. 1837; Uitheemsche Bloemen, Utr. 1839; De gevangene op den Kaukasus naar Puschkin, 's-Hage 1840; Trudesinde een legende (niet in den handel), 's-Hage 1841; Godgewijde Zangen naar Th. Moore, Utr. 1842; Eric XIV op Grypsholm, 's-Hage 1841; Het Licht van den Harem, naar Th. Moore, 1843; De Zeeroover naar Lord Byron, Haarlem 1843; Edmunds Mandoline (Minnelied.), Haarl. 1844; Lara, naar Byron, 1845; Reisindrukken, herinneringen en ontmoetingen op een uitstapje naar België, 's-Hage 1846; Een dichtbundel voor mijn vaderl., Haarlem 1848; Balladen en gedichten, Schied. 1852; Mijn uitstapjen naar Engeland, Arnh. 1854; De Nachtegaal en het Lijstertjen, Gouda 1854; Evangeline naar Longfellow (bew. met B. Ph. de Kanter), Haarl. 1856; Nieuwe Gedichten, Schied. 1856; Fantasy en Leven, Schied. 1859; Merkw. mannen. Schetsen voor jongens, Rott. 1860; Longfellow's Gedichten, Haarl. 1861; Geest en Hart, liederen, (Duitsche dichters nagez.), Utr. 1861; Leven en Lieven, (idem), Utr. 1862; Heden en Verleden, Schied. 1864; De Geuzen, Epiesch gedicht (naar Seifart), Dev. 1864; Reintje de Vos (naar 't Hoogd. van Hartman), Utr. 1865; Uit mijn zomer, Schied. 1868; Henoch Arden, naar Tennyson, 's-Hage 1869. Met Hofdijk gaf hij uit: Gedenkboek der oprichting van het monument ter herinnering aan den volksgeest in 1830 en '31. Amst. 1856. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1869.) [Willem Joannes Nikolaas van den Bergh] Bergh (Willem Joannes Nikolaas van den), geb. 10 Sept. 1829 te 's-Grav., was aldaar van 1857 tot 1861 apotheker, reisde daarna ongevier vier jaren door Engeland en Frankrijk en werd toen leeraar in vreemde talen te Parijs. Behalve een aantal dicht- en en prozastukken in period. geschr., als in De Muzenalmanak, Volks-alm. voor Ned. Kath., enz., {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} schr. hij: Andreas Hofer, treursp., 's-Grav., 1855; Schetsen en poëzy, Rott., 1855; Vrouwendeugd en De Remplaçants, twee novellen, Rott., 1857; Dichtbundel, Hollandsche, Fransche, Engelsche en Duitsche oorspronkelijke gedichten, Antw., 1864. [Adolf van den Berghe] Berghe (Adolf van den), te Willebroek gevestigd, schreef onder een pseudoniem: De Rupelschans te Klein-Willebroek, eene bladzijde uit den strijd onzer vaderen in de XVIe eeuw, door B. Ruggeling, Willebroek, 1883. [Edward Maria Jozef van den Berghe] Berghe (Edward Maria Jozef van den), te Brugge geb. in Dec. 1858, stud. voor het onderwijs en werd in 1880 benoemd tot regent bij de middelb. school van Laken. In de Toekomst, De Kunstbode van Ieperen en het Burgerwelzijn van Brugge, leverde hij bijdragen onder het pseudoniem Albrecht ten Daele. Afzonderlijk gaf hij uit: Het Dichterlijke, Brussel, 1881. [Jean Théodore Bergman] Bergman (Jean Théodore), geb. te Vlissingen 24 April 1795, prom. in de theologie en in de letteren, was van 1827-'65 eerst Onder- en verv. Tweede Bibliothecaris aan de Leidsche Hoogeschool, en overl. te Leiden 24 Nov. 1876. Behalve zijne acad. proefschriften en vert., schreef hij: Levensschets van F.A. Bosse met aant., Haarlem 1841; Inleiding en aanteekening op een herziene uitgave van den ouden Leydschen Patroon of derden Octobers Banket, Leiden, 1867. Voorts een paar stukjes over het Hoog. Onderw. en verschillende bijdr. en levensber. in de handel. en meded. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te Leiden, waaronder: Proeve eener geschied. dier Maatsch. 1866. Zijne hieronder aangeduide autobiographie is bijzonder lezenswaardig door het naschrift van Dr. W.N. du Rieu. (Hand. Mij. Ned. Letterk. 1879.) [Mr. Franciscus Johannes Emilius van Zinnicq Bergmann] Bergmann (Mr. Franciscus Johannes Emilius van Zinnicq), geb. 10 Nov. 1807 te Lier (prov. Antw.), stud. te Gent en prom. te Leiden in 1832. Sinds 1836 rechter in de rechtbank van Eersten Aanleg te 's-Hertogenbosch, werd hij in 1838 raadsheer bij het Provinciaal Gerechtshof van Noord-Brabant, wat hij bleef tot de reorganisatie der Hoven 1875. Sedert 1866 was hij lid van de Tweede Kamer, en overl. in Den Bosch 24 Febr. 1879. Schreef: Het voormalig Hertogdom Brabant, Geschied- en regtskundig onderzoek naar den staatkundigen toestand van dat land, bepaaldelijk ook met betrekking tot Noord-Brabant, de Meijerij en stad 's-Hertogenbosch, dl. I en II, 1, 's-Bosch 1856. Voorts: De oorsprong van het Tiendregt en het regt van collatie, 's-Bosch, 1861; de Salische wet, 's-Bosch, 1875-'76. [Anton Bergmann] Bergmann (Anton), geb. te Lier 29 Juni 1835, studeerde te Gent, voltooide zijne studiën in de rechten aan de Vrije Hoogeschool te Brussel, werd advocaat te Lier en overl. aldaar op 21 Jan. 1874. In de Gentsche studenten almanakken en in de Gentsche jaarboekjes leverde hij vele bijdragen onder het psd. Tony, als: Fragment; De eerste liefde van Frans; Eene ware Geschiedenis; Eene schoone partij, enz. Voorts in Noord en Zuid, 1856: Op de kermis; en afzonderlijk: Philips van Marnix. Plundering der Hoofdkerk van Lier, 1857; Twee Rhijnlandsche Novellen, 1870; Geschiedenis der stad Lier, Antw. 1873; Ernest Staes, advocaat, Schetsen en Beelden door Tony, met sterkwaterplaten door Willem Geets, Gent, 1874 en 1875 (Bekroond met den vijfjaarlijkschen prijs); Verspreide schetsen en novellen door Tony, Gent, 1875. [Arend Jan Berkhout] Berkhout (Arend Jan), geb. te Schermerhorn 18 Oct. 1777, pred. te Woudrichem, later te Zaandijk waar hij overl. 24 April 1858, was ijverig voorstander van het Lager Onderw. Het meeste van wat hij schreef, heeft betrekking op kerk en school. Zijne bijdragen, redevoeringen en gedichten werden anoniem of met zijne initialen geteekend, in De Recensent ook der Recensenten, in Van Kampens Mag. van Wetensch. Kunsten en Letteren, in De Vriend des Vaderlands, enz. geplaatst. Voorts: Gezangen bij Jezus' dood en begrafenis, Zaandijk, 1824; Gezangen op Jezus' hemelvaart, Zaandijk, 1844; Proeve eener beknopte geschiedenis van het L.O. in ons Vaderland, Amst. 1852. [Anton Maurits Berkhout] Berkhout (Anton Maurits), geb. te Velzen 17 Mei 1813, werd pred. te Heinenoord, sinds 1842 te Vlaardingen, doch moest reeds in 1844 wegens zwakke gezondheid zijn ambt neerleggen en stierf 6 Jan 1845. Zijn verzen zagen het licht in den Muzenalmanak en dien voor 't Schoone en Goede. (V. Vloten, Ned. Dicht en Ondicht, XIX. eeuw, 2e st.) [Hendrik van Berkum] Berkum (Hendrik van), geb. te Zwolle en aldaar in de kerk onder de Bogen gedoopt 18 Febr. 1700, was pastoor der Oud-Roomschen te Schoonhoven van 13 Nov. 1727 tot zijn sterfdag 2 Maart 1755. Schr.: een Nauwkeurige Beschrijving van de Watervloeden en Dijkbreuken, veroorzaakt door den Rhijn, de Maas, Waal en {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Lek, Gouda, 1757. Hij liet als hs na: Beschrijving van de stad Schoonhoven, die, overzien en verm. door J.A. Block (z.a.) uitgegeven werd. Eene Chronyk van Zwolle wordt als hs. op het archief aldaar bewaard; het voorbericht, waarin hij de hierboven opgegeven plaats en het jaar van geboorte schreef, is geteekend te Schoonh., 7 Febr. 1749. [Hendrikus van Berkum] Berkum (Hendrikus van), geb. te Wanswerd 3 Nov. 1814, was predikant te Wolsum, te Stiens en te Nieuwe Beerta, waar hij overl. 5 Nov. 1870. Hij schreef: Lof der domheid, Gron. 1834; Gedichten, Sneek, 1837; De togt naar Ameland, een dichterlijk verhaal, Leeuw. 1850; De Labadie en de Labadisten, een bladzijde uit de gesch. der Ned. Herv. kerk, 2 dln., Sneek, 1851; Antoinette Bourignon, een beeld uit de kerkelijke gesch. der 17e eeuw, Sneek, 1853; Schortinghuis en de vijf nieten, een bladzijde uit de gesch. van het kerkelijke leven in het Oldambt, 1730-'50, Utr. 1859. Voorts vertaalde hij eenige werken over kerkgeschiedenis. [Johannes van Berkum] Berkum (Johannes van), geb. te Wanswerd 22 Aug. 1821, was eerst pred. te Warns-en-Scharl, daarna te Wolsum-en-Westhem, waar hij 22 April 1854 overleed. Van hem verscheen: Zonde en geloof of ontmoetingen en verhalen uit mijne Evangeliebediening, Sneek, 1853. [Jakob Berlant] Berlant (Jakob), in 1796 te Brugge geb., legde zich op de schilderkunst toe en overl. in zijne geboortestad in 1845. Hij schreef: De spelonk van Strozzi of de wraek door minnenijd. Treurig tooneelstuk in 3 bedr., t' zamengesteld uit de Italiaensche geschiedenissen, Brugge, 1842; Liederijk bygenaemd de Buck, eerste forestier van Vlaenderen, Tooneelsp. in 5 bedr., Brugge, 1845; Margareta van Male, gravin van Vlaenderen, Tooneelsp. in 5 bedr., Brugge. [Jan Bernaerts] Bernaerts (Jan), geb. in 1568 te Mechelen, waar hij advocaat in den grooten Raad was, nadat hij zijn studiën te Leuven onder Justus Lipsius geëindigd had. Hij overl. te Mechelen 16 Dec. 1601, en schreef: Leven en Martelie van Maria Stuart, Antw. 1588. [Pieter Bernagie] Bernagie (Pieter), ged. 2 Juli 1656 te Breda, promov. 1676 te Harderwijk in de medicijnen en zette zich als dokter te Amst. neer. In 1682 gaf hij een paar medische werkjes uit, maar voornamelijk schreef hij voor het tooneel onder de zinspreuk Latet quoque utilitas. Van hem zagen de volgende tooneelstukken, (alle te Amst.), het licht; De Huwelyken Staat, kl. 1684, 1724, 1715; De belachelyke Jonker, kl. 1684, 1724, 1733, 1781; Het studente-leven, kl. 1684, 1744; Constantinus de Groote, Eerste Christen' Keiser, Fr. 1684, 1738; Het betaald bedrog, kl. 1684, z.j.; De Ontrouwe Kantoorknecht, en Lichtvaardige Dienstmaagd, kl. 1685, 1737; Paris en Helene, Fr. 1685; De Romanzieke Juffer, kl. 1685; Het huwelijk sluijten, bls. 1685, 1739, 1826; De goê Vrouw, kl. 1686; De Debauchant, bls. 1686, 1747; Arminius, Beschermer der Duytsche Vryheid, trs. 1686, 1725, 1735, 1745, 1785; De ontrouwe voogd, kl. 1686, 1715, 1782. In weerwil van deze letterk. werkzaamheid, bleef Bernagie zijne wetenschap ijverig beoefenen; in 1689 kreeg hij vergunning tot het geven van colleges in de chirurgie en in 1692 werd hij tot professor aan het Athenaeum benoemd, aan welk ambt hij sedert 1698 nog dat van stadsgeneesheer verbond. Bovendien was hij van 1688 tot zijn dood éen der beide regenten van den Schouwburg. In 1698 gaf hij nog het zinnespel De Mode, 2 uitgaven van dat jaar, herdrukt 1711 en 1751. Hij overl. 27 Nov. 1699. Bernagie is een onzer beste blijspeldichters uit het laatst der 17de eeuw. J.A.W. (Tijdschr. Mij. der Ned. Lett., III.) [Petrus Johannes Beronicius] Beronicius (Petrus Johannes), behoort als Lat. improvisator, niet in dit Wdbk. Hij verongelukte, naar de woorden van Buysero's grafschrift, en werd te Middelb. op het Oude kerkhof begr. 24 Febr. 1673. Zie over de Ned. uitgaven van zijn' Boeren en Overheidsstrijd, Middelb. naamwijzer voor 1863. [Lodewijk Bertrand] Bertrand (Lodewijk), geb. 15 Jan. 1856 te Sint Jans-Molenbeek, is steenhouwer te Brussel. Behalve eene menigte Fransche vlugschriften en bijdragen in socialistische tijdschriften in België, Duitschland, Frankrijk, Italië en Engeland, schreef hij: De Vlaamsche lantaarn, (Almanak) Gent, 1878-'80; Vooruit! (Almanak) Gent, 1880-'81. [Johannes in de Betouw] Betouw (Johannes in de), geb. 7 Jan. 1732 te Nijmegen, stud. te Leiden en werd adv. in zijne geboortestad. Aan hem werd met nog zes anderen in 1798 door het Bat. Bewind de vervaardiging van een burgerlijk wetboek opgedragen. Hij was een ervaren geschied- en oudheidkundige en verzamelde bijna alle Rom. oudheden, die in zijn tijd in of om Nijm. gevonden werden. Hij overl. er 20 Nov. 1820, en schr. onder zijn naam of onder dien van zijn in 1805 overleden zoon G.C. en ook met medewerking van dezen: {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} Uitlegging der opschriften op altaren en gedenksteenen der Romeinen binnen en omtrent Nijmegen uitgegraven, Nijm. 1787; Beschr. en Chronijk van Nijmegen, aanvankelijk opgesteld door Joh. Smetius tot 1300, gebragt door diens zoon tot 1592, vervolgd met aanteekeningen en vermeerderingen tot 1785, Nijm. 1792; Lotgevallen en eindelijke ondergang van den van ouds alom vermaarden Burgt binnen Nijmegen, 2 st. Nijm. 1818; Kerken en godsd. gestichten te Nijmegen, Nijm. 1818; Nijmegen verdeeld in wijken en streken boven en beneden de stad, Nijm. 1818; Vervolg der Kronijken van Nijmegen tot 1818, Nijm. 1818; voorts Lat. werken, handvesten en charters. [Petrus Vincentius Bets] Bets (Petrus Vincentius), geb. te Tienen (in Brabant) 22 Jan. 1822, was vroeger onderpastoor te Rebecq-Regnon en in St. Jacobs te Leuven, daarna pastoor te Neerlinter en thans is hij past.-deken te Zout-Leeuw. Hij schreef verscheidene godsdienstige werken in het Fransch en in het Nederl.: Geschiedenis der gemeente Neerlinter, naer wettige en meestal onuitgegeven stukken, Leuven, 1868; Geschiedenis der gemeente Oplinter, Bunsbeek en Hauthem, als ook der abdij van Oplinter, Tienen, 1870; Geschiedenis der gemeente en mirakuleuze kerk van Hakendover, Tienen, 1873; Leven van den heiligen Joseph en van den heiligen Antonius a Padua, Tienen, 1866; Geschiedenis der gemeenten Wommerson en Esemaal, Tienen, 1873; Bedevaart naar de vermaardste heiligdommen van Frankrijk, Parijs, Issoudun, Lourdes, de Heilige Spelonk, Salette, Ars, Parày-le-Monial, enz., Tienen, 1874; Veldtogt der Franschen en der Hollanders in België, ten jare 1635, enz., Leuven, 1859: De Pacificatie of bevrediging van Gent, beschouwd in hare wording, wezen, voorstanders en verdrukkers, Tienen, 1876, (2e dr. 1877); Zout-Leeuw, Beschrijving, Geschiedenis, Instellingen, Tienen, 1877. Verder menigvuldige artikels in tijdschriften, waaronder in 't ‘Brabandsch Museum’ De scholen van Thienen in den voortijd; - Bijzonderheden over de bejaarden van Thienen; - Gebeurtenissen in Thienen ten jare 1675; - Keuren van Thienen in de XIVe en XVe eeuwen, - enz. [Theodoor Roodenbosch Bets] Bets (Theodoor Roodenbosch), geb. en overl. te Antw., waar hij in de eerste helft der 17e eeuw leefde. Voor de rederijkerskamer de Violiere, schreef hij een tooneelspel getiteld: Deuchts Violieren crans. [Michiel Bettens] Bettens (Michiel), leefde in de 17e eeuwte Brussel. Hij schreef een treurspel, getiteld: De Martelie der seven Maccabeën, dat den 13 Oct. 1697 te Brussel werd opgevoerd. [Hendrik Johan Betz] Betz (Hendrik Johan), geb. te Rott. 20 Dec. 1842, kwam daar in '55 op het Erasm. gymnasium, ging in '59 over op het Haagsche gymn., verliet dit in '61 voor de hoogeschool te Leiden en prom. aldaar, 8 Dec. '66 in de geneeskunde op acad. proefschrift: De theorie der Ontsteking. Hij werkte mede aan Van Vloten's Levensbode; zijne eerste bijdr., Natuurstudie en stofleer, verscheen anoniem in het zesde deel; ook het voorlaatste stuk in dat deel is van hem; in de vlg. deelen en in het eenige van De Humanist zijn zijne stukken onderteekend. Voorts behelst De Ned. Spect. opstellen van zijne hand, en vindt men er enkele in De Banier en in De Tijdspiegel. Afz. verschenen, alle te 's-Gravenhage: Levensschets van Baruch de Spinoza, 1876; Spinoza en de Vrijheid, 1877; Ervaringswijsbegeerte, 1881; Het spiritisme, 1882; Spinoza en Kant, 1883; Hun Program, 1883; Beginselen of woorden?, 1884; Een en ander, 1884; Artikel 194, 1885; Open brief aan Mr. I.A. Levy, (over hetzelfde onderwerp), 1887. H.J.B. [Jan Ignatius de Beucker] Beucker (Jan Ignatius de), te Viersel, in de Antwerpsche Kempen, geb. 1 Febr. 1827, genoot zijn onderwijs in de dorpsschool en moest zijn vader als kind reeds behulpzaam zijn in het broodbakken en klompenmaken. Vroegtijdig ontstond in hem de lust om in de natuur te werken en hij werd hovenier. In 1842 trad hij in dienst op een rijkemanshof te Eekeren en twee jaren later in eene voorname bloemkweekerij te Antw. Daar werd zijne leerzucht zoo groot, dat hij door zelfonderricht bijzondere natuurkennis opdeed en een uitstekend man werd in zijn vak. Een zijner werken Over de ziekten der Planten werd in 1856 bekroond, en het volgende jaar werd hij medewerker in het Landbouwblad. In 1858 stichtte hij het Antwerpsch Kruidkundig genootschap, in welks tijdschrift hij bijdragen leverde, terwijl hij kosteloos lessen gaf over de planten- en boomteelkunde. Tevens bewerkte hij toen de Antwerpsche analytische Flora, inhoudende de beschrijving van alle Planten, welke in de provincie Antwerpen in de vrye natuer groeijen of er algemeen gekweekt worden, door Henri van Heurck en J.I. de Beucker, Eerste deel, Antw., 1861. In 1867 werd de Beucker naar Watergraafsmeer, bij Amst., geroepen, om er, in de koninklijke tuinbouwschool, gedurende drie jaren, als leeraar lessen te geven. Sedert 1847 is hij als bloemist en koopman {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} in zaden te Antw. gevestigd. Van 1879 tot 1886 zetelde hij in den Raad der provincie Antwerpen. [Christoffel Beudeker] Beudeker (Christoffel), ged. in de Luthersche kerk te Amst. 1 Mei 1676, was er koopman, letterkundige en teekenaar en bekend verzamelaar van prenten, penningen, schelpen en mineralen. Van Loon vermeldt hem in de opdracht van het 4. dl. zijner Penningkunde; zijn beroemde Atlas werd het eerst in 1778, daarna in 1855 geveild en diens inhoud toen verspreid. Ten behoeve der ‘Kerken, toegedaan de onveranderlijke Augsb. geloofsbelijdenis,’ schreef hij: De CL Psalmen Davids op nieuw in 't Nederd. berijmt; Benevens een getal van 198 Lofz. en Geestel. Liederen uit versch. Hoogd. Gezangb. vertaalt en berymt, Amst. 1739, 3e dr. 1769; De sprekende kunstkamer, vertoonende het regte gebruik der boeken, konsten en natuurk. wetensch. in zedige gedachten voorgestelt, gedr. voor den auteur, Amst. 1748. Toen Claas Bruin, z.a., de Lustplaats Soelen bezong, die aan de Haarl. trekvaart lag en het zomerverblijf van Beudeker was, bezorgde deze de oudheid- en geschiedkundige aanteekeningen daarop. [Hermannus Josephus, ged. Joannes Beugels] Beugels (Hermannus Josephus, ged. Joannes), geb. 12 Oct. 1771 te Oirsbeek, trad 12 Juni 1791 in de Norbertijnerabdij van Postel, waaruit hij 3 Jan. 1797 door de Franschen verdreven werd. Den 27 Sept. aanvaardde hij het rectoraat der Latijnsche school te Helmond, waar hij in 1812 past. en in 1840 deken werd. Omstreeks 1830 heropende hij de verlaten abdij van Postel. In 1848 werd hij ridder van den Nederl. Leeuw en overleed als pastoor-deken van Helmond, 19 Oct. 1851. Hij schreef: Gemeenzame preken op alle zondagen van het jaar, 3 dln. 's-Bosch 1833, Brussel 1834; Meditatien op het het lijden Onzes Heeren J. C, voor den vasten, 's-Bosch en Brussel, 1835; Gemeenzame preken op al de feestdagen van het jaar, 's-Bosch, 1834; Verklaringen over den Catechismus, Venlo, 1846, Brussel 1847, 2 dln.; Preken en meditatiën, dienende tot vervolg op de voorgaande, 2 dln. in hs. (Godsdienstvriend, 1860.) [Jan Baptist de Beunie] Beunie (Jan Baptist de), ten jare 1718 geb. te Roozendaal vestigde zich van zijne jeugd te Antw., waar hij als geneesheer werkzaam was en overl. 25 Febr. 1793. De Academie van België, van welke hij tot lid werd benoemd op 11 April 1773, bekroonde in 1771 zijne werken, getiteld: Antwoord op de vrage: Welk zijn de profytelykste planten van dit land, ende welk is hun gebruyk, zoo in de medecynen als in andere konsten, door d'heer Joannes-Baptista de Beunie, licentiaet in de medicynen, Brussel, 1772; en: Antwoord op de vraege: Welk is de beste ende onkostbaerste maniere van vlasse-gaeren en de andere vegitabile stoffen swert te verwen, so dat de verw de stoffe doordringt, ende dat zij resisteert aen den sleet, sonder nogtans grootelykx de qualityt te verminderen, gelijk dit seer wel op de animale stoffen geschiet, Brussel, 1772. [Coenraad van Beuningen] Beuningen (Coenraad van), geb. te Amst. in 1622, stud. te Leid. van 18 Feb. 1639 tot zijne promotie in 1643, in welken tijd hij de Rijnsburger Collegianten placht te bezoeken, werd 1643 Secr. van Amst., nam in 1650 zijn ontslag om weer te gaan mijmeren, werd in 1651 pensionaris, en als zoodanig lid der Staten van Holland en gezant van den Staat bij vreemde hoven. Altijd door ontdekt men vreemdsoortige manieren en handelingen in zijn bijzonder leven, zelfs weleens scherpe tegenstellingen in zijn doen en laten als ambtenaar en staatsman, eerst duidelijk uit de tegenwoordig volkomen bekende bijzonderheden van zijn treurigen ouden dag. Hetzij door zijne overpeinzingen van het duizendjarig rijk en de Openbaring van Johannes, door geldelijke verliezen of door huislijke aangelegenheden, hetzij dat dit alles samenwerkte op zijn aanleg tot dweperij, Van B. werd krankzinnig, overl. in dien toestand en werd in de Oude kerk begraven, 31 Oct. 1693. Eerst in 1686 huwde hij Jacoba Bartolotti, eene verwante der vrouw van den jongen Constantin Huygens, die dus in staat was deze droevige bijzonderheden in zijn Journaal op te teekenen. De talrijke kleine geschr. van Van B. zijn vereenigd in: Al de brieven en schriften tsedert eenigen tijd opgesteld bij den gewesen Burgemeester Coenraad van Beuningen, Ende na zijn Ed. oogmerk ingerigt om de Christenen ende alle menschen door het herstellen van het eeuwigh Evangelium sonder menschelyke uitlegginge, met malcander te vereenigen. Ende de wegh te banen tot het langh verwachte ryck Christi onzes Zaligmakers op aerde, in vorighe tyden by alle Christenen en tsedert by vele verwacht, Amst. 1689. (C. Droste. Overbl. v. Geheugchenis, uitg. v. Dr. R. Fruin. 1879). [Willem van Beuningen] Beuningen (Willem van), geb. te Harlingen 2 Nov. 1811, stud. te Utrecht, was pred. te Rossem en sinds 1856 te Ameide-en-Tienhoven, Na in 1882 zijn emeritaat verkregen te hebben, vestigde hij zich te Utrecht. Hij schreef: Brieven over geestelijke goe- {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} deren, Arnh. 1863; Het geestelijk kantoor van Delft, Arnh. 1870. [Henry Eduard Beunke] Beunke (Henry Eduard), geb. te Middelburg 14 Sept. 1851, stud. aan de Polytechnische sch., werd 1876 civiel-ingenieur der Staatsspoorwegen en is thans sectie-ing. bij den dienst te Breda. Behalve bijdr. in den Delftschen studentenalm., in den Nutsalm. 1879, (Gevonden en verloren), De Gids 1879 en in Eigen Haard, (Dina), schr. hij onder het psd. Heins: Walchersche schetsen en vertellingen, Purmerend 1875 en Uit het Walchersche Boerenleven, een tweetal Schetsen, Amst. 1877. [P.W. Bevel] Bevel (P.W.), werd geb. te Leiden 22 Juli 1814, en is thans te Gent gevestigd. Schreef: Vrijheid en Vaderland. Toepasselijke uitboezeming, Gent, 1860; 350jarig jubelfeest der Rederijkerskamer De Goudbloem van St. Nicolaas 1536-1886, Sint Nicolaas, 1887. Hij was medewerker in de Broedermin, De beurzen Courant, de Stad Gent, enz. [Jan van Beverwijck] Beverwijck (Jan van), geb. te Dordr. 17 Nov. 1594, werd 25 Mei 1611 stud. te Leiden, daarna te Caen, Parijs en Montpellier, prom. te Padua en werd in 1625 geneesheer in zijne geboortestad; hij was een groot voorstander der fraaie letteren, bekleedde verschillende aanzienlijke betrekkingen in zijne vaderstad en werd onderscheiden malen afgevaardigd ter verg. van de Staten van Holland. Hij overl. te Dordr. 19 Jan. 1647. Als schrijver heeft hij zich een naam gemaakt, behalve door zijne medische werken, door: De Spaansche Xerxes, ofte vergelykinge en beschryvinge van den scheepstrydt, tusschen de groote koningen van Persiën en Spanjen, de verbonde Grieken ende Nederlanders, Dordr. 1639, 2e dr. 1640; Het begin van Hollandt in Dordrecht, mitsg. der eerster stede Beschr. Dordr. 1640; Den Hertog van Alva, Geessel van Nederlandt ende Portugal, Dordr. 1642; Van de uytnementheyt des Vrouwelyken Geslaghts, Dordr. 1643; Schat der Gesondheydt ende Ongesondheydt, met de versen van Cats, Amst. 1668; Strijdt tusschen de Muizen en Kikvorschen, toegepast op de Nederl. oorl., eene bew. naar Homerus, gelijk de Lof der Gichte naar Hier. Cardanus. [Johan Coenraad Beyer] Beyer (Johan Coenraad), geb. te Schiedam in 1786, was van 1814-'28 onderw. aan de artillerie- en genieschool te Delft en van 1828-'39 leeraar in de Nederl. taal en letterk. aan de Kon. Mil. Acad. te Breda, daarna vestigde hij zich te 's-Grav., waar hij 29 Dec. 1866 overleed. Schr. behalve eenige schoolboeken: Handleiding tot den Nederl. stijl, Rott. 1820, 5e dr. 1854; Beknopte handl. tot den Nederl. stijl, Rott. 1823; Gedenkboek van Neerlands watersnood in 1825, 2 dln. 's-Gravenh. 1826; Krijgsk. aardrijksbeschrijving, 3 dln. Nijm. 1834-'37; Geschied- en Aardrijksk. beschr. van het Koningrijk der Nederlanden, Dev. 1841, 2e dr. Dev. 1843; Leerboek der algemeene aardrijksbeschrijving, 's-Grav. 1842, 2e dr. Amst. 1846. Hij vertaalde het Handboek voor schilders van Bouvier, Breda, 1832. [Laurens Beyerlinck] Beyerlinck (Laurens), geb. te Antwerpen 12 April 1578, waar hij kanunnik, aartspriester en boekkeurder was en 7 Juni 1627 overleed. Behalve eenige Latijnsche werken en twee Nederlandsche over controversie: Catholycke antwoorden aen de gewone vragen van die van de zoogenoemde Religie, Antw. 1609 en 1617, schreef hij: Het leven ende mirakelen van de heylige Bisschoppen Eligius, Willebrordus, Norbertus, apostelen van dese Nederlanden, ende principalyck der stadt Antwerpen, met oock een kort verhael van het beginsel van de religie derselver stadt, beschreven naer vele geloofweerdigen schrijvers. Door Laurentius Beyerlinck, Antw. 1651. [Jhr. Mr. Petrus Johannes van Beyma] Beyma (Jhr. Mr. Petrus Johannes van), geboren te Leeuwarden 11 Mei 1839, werd na zijne promotie in 1863 griffier bij het kantongerecht te Beetsterzwaag, in 1867 subst. offic. van justitie te Sneek, in 1870 offic. van justitie aldaar, in 1876 ref. bij het dep. van justitie, en is thans sedert 1885 secret.-gen. bij dat dep. Hij schreef: De Rijkspolitie in Nederl. Haar gesch. en tegenw. inrichting, Sneek, 1872; De voorschr. op den dienst van, en het toezicht op de rijksveldwachters, systematisch gerangschikt, Bijlage, behoorende bij het vorige werk, Sneek, 1872. [Abraham Biben] Biben (Abraham), geb. te Leid. 16 Febr. 1798, was pred. te Brandwijk, Nieuwe-Tonge en sinds 1828 te Edam, waar hij overl. 26 Nov. 1849. Hij schreef, behalve eenige vertalingen, verscheiden werkjes, waarvan de vier volgende door de maatsch. tot N.v.'t A. met goud bekroond werden: Zondagsboek voor de Huisgezinnen der mingeoefende Christenen, Amst., 1835; Het dorp aan zee of het heilzame van Gods beschikking in het verbergen der toekomst, Amst., 1837; Wenken voor ouders uit den minvermogen- {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} den stand, Amst., 1837; Tafereelen uit het leven van dienstbaren, Leid. 1846. Voorts: De heer van Meerwijk en zijne zonen of het Verderfelijke der sterke dranken, Amst., 1839; Oud-Hollands deugd in hare waardij geschetst of Zet de tering naar de nering, Edam, 1839. [Lambert Bidloo] Bidloo (Lambert), geb. te Amst. 29 Aug. 1633, was met den vlg. de zoon van Govert, geb. te Amst. 1602, en van Maritje Lamberts Seeris van Hoorn, werd apotheker en was een geletterd man, die overl. 11 Juni 1724. Behalve eenige kerkel. geschr. heeft men van zijne hand: Gedagten over het schoon Zaisoen des jaars, 1718 en daarachter Liefde der Ouderen tot hunne kinderen boven de menschelijke reden, Amst., 1719; Hymnus prosodiacus, Lofzang op het verheerlijkt Zaisoen der jaren 1722 en 1723; Panpoëticon Batavum of Kabinet, waarin de afbeeldingen van voorname Nederl. dichteren, verzamelt en konstig geschildert door Arnolt van Halen, onder uitbreiding en aanm. der Holl. Rijmkonst geopent, Amst. 1720; Verwoesting des Joodschen volks aanvang. met den afval der tien stammen onder Jeroboam en eind. met dezen tegenw. tijd, 3 dln., Amst. 1725. Zijn zoon Nicolaas werd lijfarts van Peter I. [Govert Bidloo] Bidloo (Govert), broeder van den voorg. geb. te Amst. 12 Maart 1649, was eerst chirurgijn, stud. daarna in de geneesk., prom. te Fran., 8 Mei 1612, als med. dr., en werd in 1688 lector in de Ontleedk. te 's-Grav., in 1690 hoofd van den geneesk. dienst in ons land, drie jaren later ook in Engeland. In 1694 werd hij hoogl. in de ontleedk. te Leiden tot 1701, toen Koning Willem III hem tot zijn lijfarts benoemde, naar Londen ontbood en in zijn armen den geest gaf. In 1702 aanvaardde hij opnieuw het hoogleeraarsambt te Leiden, waar hij 30 Maart 1713 stierf. Behalve ontleedk. werken, schr. B. ook gedichten en tooneelst., die na zijn dood verzameld en in 3 dln. uitgegeven zijn. Zijn Tooneelpoëzy, Leiden 1719, bestaat uit de treurspelen: De brandt van Trojen; Semiramis; Karel, Erfprins van Spanje, Amst. 1679; Fabius Severus, 1680, en de Dood van Pompejus, naar 't fr. van Corneille, 1684 en uit de Zinne-, blij- en voorspelen: Comma, Punctum en Parentesis of de Muyterij en Nederlaag van Midas of Koning Onverstand, zinnesp.: de prachtige minnaar, blijsp.; Ariadne, zangsp.; Opera op de zinspreuk: Zonder Spijs en Wijn, Kan geen Liefde zijn; Vertooningsp. op den Vreede; Het zeegenpraalende Oostenrijk of Verovering van Ofen; Voorspel bij Vondels Faëton; Voor-, tusschen- en naspel bij Vondels Salmoneus. Nog schreef hij den tekst bij het plaatwerk: Komst van Zijn Majesteit Willem III in Holland, 's-Hage 1691 en Verhaal der laatste ziekte en overlijden van Willem III, Leiden 1702. [Benedictus de Bie] Bie (Benedictus de), geb. te Westmalle 3 Febr. 1830, studeerde aan de Hoogeschool van Leuven, en vestigde zich als geneesheer te Lichtaart, waar hij overleed 4 Januari 1885. Hij gaf uit: Honderd Fabelen van De la Fontaine, nagerijmd door Dr. B. de Bie, Herenthals, 1884. [Cornelis de Bie] Bie (Cornelis de), geb. 10 Febr. 1627 te Lier, waar zijn vader kunstschilder was; hij genoot eene zeer goede opvoeding, en was achtereenvolgens notaris, procureur, griffier der militaire audientie, en deken der Lakenhal, door welken laatsten titel hij deel uitmaakte van den magistraat. Hij kwam dikwijls te Antwerpen en was daar zeer bevriend met de meeste kunstenaars dier dagen, wier leven hij beschreef in zijn dichtwerk: Het gulden cabinet van de edele vrije schilderconst. De schrijver schijnt ten jare 1711 te zijn gestorven. Het getal zijner werken is verbazend groot; zijne tooneelwerken alleen beloopen een getal van ruim vijfenveertig. De Bie's voornaamste schriften zijn: Het gulden cabinet van de edel vryschilderconst, inhoudende den lof van de vermaerste schilders, architecten, beeldthouwers ende plaetsnijders van dese eeuw, Antwerpen bij Jan Meyssens, constvercooper, 1661; Faems weergalm der nederduytsche poësi van Cornelio de Bie, tot Lyer, uyt sijnen tijds overschot vrijmoedelijck voorgestelt op de domme waensucht des wereldts, ghenoemt Werelts-Sots-Cap, vol zedige moraliteyten en sinnebeelden, Mechelen, 1670. Van zijne talrijke tooneelgewrochten zijn het meest bekend de treurspelen: Alphonsus en Thebasile ofte herstelde onnooselheyt, Antw., 1673; Den grooten hertoghe van Moskovien oft gheweldighe heerschappye, Antw., 1672; Den heyligen Ridder Gommarus, patroon der stadt Lier, oft gewillighe verduldigheyt, Antw., 1670; Lijden zonder wraek, of de armoede van grave Florellus, bontgenoot van Vranckrijck; De comedie der Liersche Furie, of de kettersche verradery op den 14 October 1595; De comedie van Mas Aniello in de beroerte van Napels; en de kluchten: Hans Holleblok, geusen Predicant, Brussel, 1702: Het Vlaemsche masker van Colonel Spindeler; Kluchtwijse commedie van de ontmaskerde liefde, Antw., 1708; Cluchten van Jan Goethals, en Griet, zijn wijf, enz. Bijna al des schrijvers werken zijn geteekend met de kenspreuk: Waerheyt baert nijdt, of in het Latijn: Fert odia verum. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} [Henricus Johannes Biegelaar] Biegelaar (Henricus Johannes), geb. te Amersfoort 17 Juli 1832, werd in 1856 tot priester gewijd en was dienstdoend R.K. Geestelijke in verschillende gemeenten van Nederland; thans houdt hij zijn verblijf te Rome om zijne studiën voort te zetten. Hij schreef: Eer uwen vader en uwe moeder, 's-Bosch, 1863; De aalmoes, 's-Bosch, 1864; De Hemel, 's-Bosch, 1864; Een zestal bedenkingen op ‘Rome en het Evangelie’, Amst. 1870; Overzicht van de geschiedenis der bouwkunst (Kunstkronijk, 1869); Ook een tuiltje viooltjes en anemonen, gedichten, Leiden, 1881; vele bijdr. in Caecilia, Alg. muzikaal tijdschr., achttien brieven in De Kunstbode, 1880-'81, ruim honderd br. in Het Vaderland en bijdr. in andere tijdschr. [Cornelis Pietersz. Biens] Biens (Cornelis Pietersz.), woonde te Enkhuizen, waar al zijne geschr. uitgeg. zijn, en rijmde: Profytelyck Cabinet voor den Christelycken jongelingh, 1623, 2e dr. 1642; Tragedie van Pyramus en Thisbe, 1623, 2e dr., Amst. 1640; Handtboecxken der Christelijcke Gedichten, Sinnebeelden ende Liedekens tot troost en vermaeck der ghelooviger zielen, 1627, 2e dr. 1635; 't Stichtelyck Cabinet met den Aenwas van 't selve: begrypende den Landman, Steeman ofte Borger ende den Zeeman, 1640; Aendachtige en Vrolycke Rymen, 1644. [Edward van Biesbrouck] Biesbrouck (Edward van), geb. te Maldegem 1 April 1820, was kantonaal schoolopz. en overl. te Langemark 21 Jan. 1872. Hij schreef: Elisa, gevolgd van eenige andere verhaeltjes, Thielt, 1846; De twee zusters (Vlaemsche Stem), 1846; De boschwachter van Lommerdale (Vlaemsche Stem), 1846; De gravin van Treurenburg (Nederd. Letterk. Jaerboekje), 1847; Het Meerlennest (Vlaemsche Stem), 1847; Roosje, Kerel en Freetje Bierman (Muzenalbum), 1848; Het lager onderwijs beschouwd als eene echte bron van volksgeluk, Ieperen, 1859. [Amatus van der Biest] Biest (Amatus van der), op 24 Maart 1850 te Buggenhout, (Oost-Vlaand.) geb. is gemeenteonderw. te Antw., waar hij mede werkte aan paedagogische tijdschriften en weekbladen en tusschen de jaren 1881-1884 uitgaf: De Pijp, Félicier, Broer Tjeef en broer Cies en Potterken. [Edward Bijl] Bijl (Edward), geb. te Antw. en aldaar overl. 5 April 1669. Hij stud. voor den geestelijken stand en trad op 20-jarigen ouderdom als predikh. in een klooster zijner geboortestad, waar hij vele jaren bestuurder van het zangkoor was. Niet zonder bijval beoefende hij de dichtkunst en leverde de volgende werken: Legende der levens ende gedenckweerdige daeden van de voornaemste heylighe, salige ende lofweerdighe maeghden ende weduwen, susters van de orden der penitentie van den H. Dominicus, Antw., 1661; Blyde boodschap van den engel Gabriel ghedaen aen Maria, poetischer wijse beschreven, Antw. 1662. Nog houdt men hem voorden schrijver van een Vlaamsch gedicht over de geboorte van Christus, Antw., 1668. [Anna Bijns] Bijns (Anna), de gevierde dichteres, was dochter van een kousenmaker en werd, volgens hare eigene verklaring, ten jare 1494 te Antwerpen geb. in het huis de kleine Wolvinne, thans nummer 46 op de Groote Markt. Van drie kinderen was Anna het jongste; haar broeder Marten, de eerstgeborene der drie, werd schoolmeester, welk ambt ook onze dichteres zou uitoefenen. Gedurende hare beste jaren had zij geleefd van de erfenis harer ouders; maar omstreeks het einde van 1536 was zij genoodzaakt onderwijs te gaan geven. Zij betaalde toen 2 schellingen 6 grooten om in de schoolmeestersgilde te worden aanvaard en begon hare lessen te geven in haar huisje het Roosterken, dat nu in de Keizerstraat het nummer 61 draagt. Onmogelijk kon hare school druk bezocht worden; want de begaafde meesteresse woonde en gaf hare lessen in een der kleinste huizen van de stad Antw. Alhoewel zij met het onderwijzen der jeugd zoo min als met hare dichterlijke pennevruchten fortuin maakte, werd zij op haar zeven en veertigste jaar toch eigenares van het door haar bewoonde huisje het Roosterken. Den 24n Mei 1541 kreeg zij het te erven van Mr. Jan van Severdonck, priester en kapelaan der Onze-Lieve-Vrouwenkerk van Antw. Dat Anna Bijns veel levensgeluk genoot, is te betwijfelen. Zij leefde tot op haren ouden dag alleen en hare kenspreuk luidde: Meer suers dan soets. Niettemin verwierf zij als dichteres veel roem. In haren tijd noemde men haar de Brabantsche Sappho. Stellig bekleedt zij den eersten rang onder de dichters die vóor en in hare eeuw het licht zagen. Hare beeldrijke taal is, voor dien tijd, bijzonder zuiver en zoo gespierd en ingrijpend, dat zij den hedendaagschen lezer nog in vervoering brengen kan. Tevens had zij eene levendige en echt dichterlijke verbeelding. Hare verzen waren geen rijmend proza, zooals bij vele der toenmalige rijmelaars van Rethorica, maar zij hadden eenen eigenaardigen en goed volgehouden kadans, waarbij het rijm steeds ongekunsteld en soms met kwistigen overvloed gebruikt wordt. Anna Bijns was eene overtuigde Roomsch-Katholieke. Tegen de in haren tijd opko- {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} mende hervormers en vooral tegen hun aanvoerder Maarten Luther, valt zij dan ook hevig uit in een referein, dat niet ten onrechte voor haar meesterstuk wordt gehouden. Hare kundige pen schijnt tusschen de jaren 1520-1540 het meest werkzaam te zijn geweest. Niettemin leefde zij nog lang nadien, want op 26 Nov. 1573 verklaart zij ‘alnoch ongehulict, out omtrent LXXX jaeren’ te zijn en maakt zij haar gansch vermogen aan zekere echtgenooten Adolf Stollaert en Anna Boots, op voorwaarde haar gansch te onderhouden, daar zij is ‘een oude vrouwe ende nyet en soude connen gewesen, deur heure outheyt, sonder joncwyve.’ Eerst op den hoogen leeftijd van tachtig jaren hield Anna Bijns op aan de jeugd hare lessen te geven. Zij ging toen in de Lange Nieuwstraat, bij de familie Stollaert, op lijfrente wonen. Echter mocht zij niet lang van hare rust genieten; want reeds den 10 April 1575 werd zij, met een ‘schellijk’ of allergeringsten burgerlijkdienst, in het Onze-Lieve-Vrouwenkerkhof begraven. Was de geniale dichteres, de onverschrokken wreekster van het oude Roomsch-Katholiek Geloof, in dien tijd van zegepraal der Hervorming, bijna als vergeten ten grave gedragen, hare meesterlijke refereinen zouden niettemin de onsterfelijkheid genieten. De eerste bundel harer gedichten, welke zij in den vollen bloei harer jeugd schreef, verscheen onder den langen eigenaardigen titel: Dit is een schoon ende suverlijc boecxken inhoudende veel scoone constige refereinen vol scrifturen ende doctrinen van diveerscen materien na wtwisen der regelen als hier int register navolgen seer wel gemaect van der eersame ende ingeniose maecht Anna Bijns subtilic ende retorijckelic refuterende inder warachticheyt alle dese dolingen ende grote abusyen comende wt de vermaledide Luterice secte, de welcke niet alleene van allen doctoren ende universiteyten mer ooc vander Keyserlijcke maiesteyt rechtverdelyc gecondemneert is. Gheprint Tantwerpen op dye Camerpoortbrugghe. Inden schilt van Artoys. Bi my Jacob van Liesvelt, Int jaer ons heeren M.CCCCC. XXVIII den IX dach in Oostmaent. Deze dichtbundel werd herdrukt te Antwerpen In den gulden Eenhoren buyten die Camerpoorte by mi Willem Vorsterman. Int jaer ons heren M.CCCCC. ende XLI, den achtsen dach van September, cum gratio et Privilegio. In 1548 verscheen het onder den gewijzigden titel: Het yerste boeck inhoudende veel scoone constige refereinen, enz. Gheprint Thantwerpen in den gulden Eenhoren, buyten die Camerpoorte by Marten Nuyts. Meteenen verscheen toen: Het tweede Boeck vol schoone ende constige Refereynen vol scrifturen ende leeringhen van menigherhande saken na wtwijsen der regulen die hier int register navolghen seer subtijlijck ende Rethorijckelijck ghemaeckt van der eersame ende verstandighe maecht Anna Bijns seer treflijck straffende alle Ketterijen ende dolinghen van desen onsen tijde. Gheprint Thantwerpen in den gulden Eenhooren by Marten Nuyts gheswooren printer by Keyserlijcke gracie ende Privilegie. Terwijl deze gedichten in 1564 en 1565 herdrukken beleefden, verscheen het derde gedeelte der Refereinen onder den titel: Een seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen. Daer boven die warachtighe oorsake van der plaghen groot die wy voor ooghen sien, met veel scoone vermaninghe, totter duecht, bewijsende dat een oprecht gheloove, met een nieu leven in Christo is, den rechten wech, om Gods toorn van ons te keeren, hier pays te vercrighen ende hiernamaels het eewich leven, ghemaect met grooter const, door die eerwerdige Godvruchtige Catholijcke, ende ser vermaerde maghet Anna Bijns, in den oprechten Gheest Christi, seer hooghe verlicht woonende binnen Antwerpen ende die Jonckheyt instruerende in het oprechte Catholijck gheloove. Nu eerst int openbaer gebracht door B. Henrick Pippinck, Minister Provinciael, van deser Nederduytslanden, tot Christus eere, ende salicheyt der menschen, alle te samen. Gheprint Tantwerpen by Peeter van Keerberghe op onzer Vrauwen Kerchof in de gulden Sonne. Anno M.D.LXVII. Nog andere herdrukken der gedichten van Anna Bijns verschenen te Antw. in de jaren 1602, 1611, 1620, 1623, 1646 en 1668. Daarna werden zij eerst in onzen tijd heruitgegeven onder den titel: Refereinen van Anna Bijns, naar de nalatenschap van Mr. A. Bogaers, uitgegeven door Dr. W.L. van Helten, Rotterdam, J.H. Dunk, 1875, en nieuwe Refreinen van Anna Bijns, uitgegeven door Dr. W.J.A. Jonckbloet en Dr. W.L. van Helten. Eerste stuk, Gron., 1880 (niet verder verschenen). De laatste uitgave van gedichten der beroemde Antw. dichteres bezorgde de Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen met den titel: Nieuwe refereinen van Anna Bijns, benevens enkele andere Rederijkersgedichten uit de XVIe eeuw, uitgegeven door wijlen Dr. W.J.A. Jonckbloet en Dr. W.L. van Helten, Eerste stuk, Gent, 1886. [Mr. Johan Christian Bijsterbos] Bijsterbos (Mr. Johan Christian), geb. te Kampen, 16 Aug. 1814, stud. en promov. te Utr. en was achtereenvolgens, adv. en archivaris zijner geboortestad, lid van Ged. Staten van Overijsel en griff. dier Staten. Sedert 1876 leeft hij in werkzame rust te Zwolle. Van het vele dat B. in het Ned. schreef, noemen wij: {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Een woord over gemeene of burgerweiden, Dev. 1866 naamloos; Levensbericht van Mr. J.N.J. Heerkens, Leid. 1868; Levensbericht van Mr. G.A. IJssel de Schepper, Leid., 1869; Het pesthuis te Kampen, thans stadsziekenhuis; Advies over de predik. traktementen te K. (Niet in den handel) 1870; Rede bij de opening van de vijftigste vergadering der Vereen. tot beoef. van Overijsselsch recht en gesch., (Zw. 1882), waarvan hij oprichter en sedert het begin bijna voortdurend voorzitter was en in welks werken vele zijner studiën opgenomen zijn, waaronder het vermelde Pesthuis; Een woord over de Overijss. archieven en hunne rangschikking; Mededeeling over de gesch. van het onderwijs te Kampen, een stukje over Huis-tinsen; een opstel getiteld: Eene vergeefsche poging in 1796 om eenvormigheid te brengen in het Staatsbestuur van Overijssel; een paar stukken uit de nagelaten papieren van Mr. J.N.J. Heerkens, zooals de Hof te Zwolle en de Stadsbrief van Zwolle van 31 Aug. 1230. [Pieter Vreede Bik] Bik (Pieter Vreede), geb. te Amsterdam 10 Juni 1806, vertr. in 1816 naar O.-I., diende er, met uitzondering van een kortstondig verlof in Nederland in 1833, in verschillende ambtelijke betrekkingen, het laatst als Gouverneur van Celebes en als Resident van Soerabaya en werd in 1858 wegens ziekte, op verzoek gepensioneerd. Hij woonde sedert te 's-Grav. en overl. er 27 April 1883. Schr. Graaf Adolf van Nassau of de overwinning bij Heiligerlee, vaderl. tooneelsp., Amst., 1834; De Vrije arbeid te Soerabaya, getoetst aan de waarheid, 's-Grav., 1859, 2e dr. 's-Grav., 1860; Ontwerp van Wet, met de daarbij behoorende Memorie van toelichting nopens art. 56 van het Regeerings-regl. in Neerl.-Indië, 's-Grav., 1856. [Bilderdijk] Bilderdijk. De mededeelingen van den grooten Dichter aangaande zijne voorouders maken de kennisneming van betere berichten noodig. Eerst vindt men achter hunne gewone doopnamen gevoegd ‘van Belderbeecq’, later afgewisseld ‘van Belderdick’, eindelijk Bilderdijk. Zij waren droogscheerder, tabaksverkooper en tapper, te Leiden; Johannes werd tapper in de Halvemaansteeg te Amsterdam; zijn zoon Izaak, die eerst tot heelmeester opgeleid werd en daarna mocht gaan studeeren, volgt. De Duizenddaalders hebben een houtkooper uit de buurt van Olst tot Amsterdamschen stamvader, onder wiens nakomelingen schippers op Utrecht zijn; zij kwamen door een huwelijk met een ysercramer in beteren doen, en telden zelfs bekende rechtsgeleerden onder de hunnen. De oudste Pelgrom de Bie te Amst., die kortweg ‘Pellegrum’ schreef en zich ‘Meyer’ uit Den Bosch betitelde, had een koster, een stadsprovoost en elle-ijker in zijn geslacht, dat over en weer in de Duizenddaalders trouwde. (Ned. Spect., 1881, bl. 288 en 1885, bl. 347 en 411, terwijl eene in bewerking zijnde uitvoerige studie van Dr. R.A. Kollewijn dit onderwerp wel genoegzaam zal ophelderen.) [Izaak Bilderdijk] Bilderdijk (Izaak), gedoopt in de Luth. kerk te Amst., 8 Sept. 1720, stud. drie jaar te Leiden, prom. daar 15 April 1745, kocht zich tien dagen later 't poorterrecht te Amst. en vestigde zich als med. dr. in deze stad; als zoodanig blijft hij vermeld tot aan zijn dood, 5 Maart 1798. Echter had zijn aandeel in de politieke bewegingen een anderen stand noodig gemaakt, en werd hij door gecomm. raden den 13 Mei 1757 benoemd ‘tot opziender over de respectieve hoofden ondergaarders en verdere bediendens van de collecte en leverantiën der schrijfbehoeftens, mitsgaders van de comptoiren van collecteurs onder het comptoir van Amsterdam’, op eene vaste belooning van ƒ2000. Hij bleef dit, tot 8 Jan. 1789, toen hij op zijn verzoek werd ontslagen met dankzegging en levenslang behoud van zijn tractement. Behalve de hss. in de bibl. van de Mij. der Ned. Lett.: Zenuwziekte, naar het Lat., en eenige gelegenheidsged., heeft men van hem eene navolging van 't fr. tooneelst.: Arria en Paetus, en eenige fragmenten van vert. fr. treurspelen. Van hem werd uitgegeven: Pomyris of de dood van Cyrus, Amst. 1763, terwijl De gelasterde deugd, psd. Philaletes Batavus Secundus, aan hem wordt toegeschreven. [Mr. Willem Bilderdijk] Bilderdijk (Mr. Willem), zoon van den voorg. en Sibilla Duysentdaelders, werd geb. te Amst. 7 Sept. 1756. Zijne zonderlinge verhouding tot zijne moeder - alleen van zijne grootmoeder Isabella Pelgrom de Bie bewaarde hij aangename herinneringen, doch van zijne moeder getuigde hij, dat zij, ‘mij het geheele leven, vooral van mijn vijfde jaar af, tot een vloek maakte’, ‘en schreef nooit iets haar ter eere’, - een verwonding aan den voet, die hem van datzelfde levensjaar tot zijn achttiende veelal aan huis bond, de sombere leefwijze in die ouderlijke woning, zijn afgetrokken aard en peinzend gemoed, zijn overgevoelig en prikkelbaar gestel, - dit alles is misschien slechts een deel der oorzaken, welke tot zijn ramp en zijn roem leidden. In deze vreugdelooze jeugd leerde hij alles, wat men hem onderwees, of wat hij begeerde te weten en te kennen; las elk boek over ieder onderwerp en legde alzoo den grond zijner verbazende algemeene kennis, beoefende de dichtkunst, en was werkzaam op zijn vaders kantoor met evenveel tegenzin als nauwgezette plichtsbetrachting. {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} Den 19 Mei 1780 werd de 23-jarige reeds met goud bekroonde dichter te Leiden als stud. in de rechten ingeschreven en daar goed ontvangen; den 19 Oct. 1782 prom. hij en juist eene maand daarna deed hij zijn eed als advocaat in Den Haag. De woelige tijden gaven den prinsgezinden hartstochtelijken man veel moeite en vermaardheid; ambtshalve werd hij aan 't Hof bekend, totdat hij in 1787 de opdracht ontving om zich bij den Pruisischen inval aan te sluiten, om den Hertog van Brunswijk voor te lichten aangaande de previlegiën der steden en plaatsen en voorts om hem ‘van zijne terreinkennis te dienen’. De omwenteling van 1795 legde ook aan de practizijns bij de gerechtshoven een eed op, waarbij zij de nieuwe beginselen belijden en bezweren moesten; Bilderdijk weigerde, en een decreet van 24 Maart 1795 verplichtte hem om Den Haag te verlaten binnen 24 uren en de Republiek binnen acht dagen; den 6 Mei moest hij uit Groningen vertrekken, daarna begaf hij zich over Hamburg naar Engeland. Zijne vrouw C.R. Woesthoven, z.a., volgde hem niet. Daar de Prins weinig voor hem kon doen en de uitzichten bij den Hertog iets beter waren, ging hij naar Brunswijk. Juffrouw C.W. Schweickhardt, zie hieronder, volgde hem wèl, werd door B. den 20 Juli 1797 te Brunswijk verwelkomd, en - hoewel hiervan de tijdsbepaling ontbreekt - ‘onderstond de gade eens bannelings te zijn.’ Prins Willem V ontsloeg hem van zijn eed, en een paar maanden vóor 's Vorsten dood keerde B. op aandrang zijner vrienden Jo. de Vries e.a. naar Holland terug, vestigde zich te Leiden en liet zich daar twee dagen na zijne landing in Holland, den 28 Maart 1806, weder als student inschrijven. Zijne vrouw kwam eenige maanden later ook aldaar; van hunne kinderen was weldra alleen Julius Willem overgebleven. Reeds waren nieuwe letterkundige werkzaamheden onder gunstige voorteekenen begonnen, toen de kruitramp van 12 Jan. 1807 zijne woning beschadigde en een tijdelijk verblijf te Katwijk te weeg bracht, vanwaar hij te Leiden terugkeerde; hij vertrok naar Den Haag, waar de reeds aangevangen gunstbetooningen van Koning Lodewijk bestendigd werden door de toekenning eener jaarwedde van drie duizend gulden, de opdracht om het nieuwe Wetboek uit het Fransch te vertalen, en in 1809 door de verdubbeling van zijn jaargeld. Als secretaris der tweede klasse van het Kon. Instituut, woonde hij sinds Januari 1809 te Amst., maar de afstand van Koning Lodewijk beroofde den Dichter van alles, en de treurige toestand, daardoor ontstaan, wordt door da Costa zeer te recht ‘de diepte der ellende’ genoemd, waarin vrienden als Jo. de Vries en J. Valckenaer hem ook thans trouw ter zijde stonden. De komst van den Souvereinen Vorst bracht hem een geschenk in goud en eene levenslange jaarwedde van 1800 gulden aan; hij verwisselde in 1817 andermaal zijne geboortestad met Leiden. De Koning had B. een professoraat te Amst. toegedacht, zoo niet beloofd; doch twee - doorgaans bij voorkeur ongenoemd geblevene hoogl., Cras en Van Swinden, - voormalige staatkundig andersdenkenden trachtten te voorkomen, dat B. hun ambtgenoot werd en slaagden hierin, wel wetende, dat het gemakkelijker gaat, laster en verdachtmaking ingang te doen vinden, dan op de moeite van een eerlijk onderzoek aan te dringen; het ambt ontging den geleerden man, die nu te Leiden die bijzondere voordrachten, met name in onze historie, ging houden, welke o.a. door Groen van Prinsterer werden gevolgd en de kern der Gesch. des Vaderlands, na zijn dood gedrukt, uitmaken. Andermaal koos hij eene nieuwe woonplaats, thans Haarlem, de laatste, in 1827. Opmerkelijk is zijne onrustigheid, waar hij in dezelfde stad telkens van woning verwisselde. In zijn laatste verblijf aan de Markt te Haarlem - thans door een weinig in 't oog vallend gedenkteeken aangeduid - verloor hij zijne dichterlijke en trouwe gade. Twintig maanden later overl. hij, den 18 Dec. 1831, door velen miskend, door weinigen gewaardeerd, door enkelen gesteund en geholpen, en gevolgd tot aan zijne rustplaats in Sint-Bavo, waar het dichterlijk, zwaar beproefd echtpaar nedergelegd werd. Beider blijvend gedenkteeken is de uitgave hunner Dichtwerken, te Haarlem bij A.C. Kruseman, 1856-'59, Voor hunne levensgesch. is daarvan het 16e deel merkwaardig: Mr. I. de Costa, De Mensch en de Dichter Willem Bilderdijk. Verder: Bilderdijk. Eene Bijdr. tot zijn Leven en Werken, door Dr. Wap. Eene bekende verzameling zijner werken bestaat uit 186 boekdeelen, waarin een groot aantal kleinere stukken ter gewone dikte bijeengebrachtzijn; daarbij behooren nog veel verspreide en losgemaakte opstellen en verzen, ook deelen en jaargangen van vervolgwerken met niet herdrukte bijdragen van B., zoodat het beter is voor de kennis van zijn poëtischen arbeid de bovengemelde Haarlemsche uitgave ter hand te nemen. Eenige der voornaamste mogen hier genoemd worden: Elius, Amst. 1785; Napoleon, Ode, 's-Grav. 1806, herdr. 1824; De ziekte der Geleerden, 2 dln., 's-Grav. en Amst. 1807, herdr. 1828, 1848; Odilde, 1808; De ondergang der eerste wereld, I-V zang, Amst. 1820, nieuwe uitg. door da Costa, 1847; Op den moord van den hertog van Enghien, benevens tal van dichtbundels, bewerkingen van buitenl. dichtwerken, tooneelar- {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} beid, uitg. van Hooft, Huygens, Antonides e.a. Ned. dichters en gelegenheidsstukjes. Van zijne geschr. in proza vinden hier vermelding: Verh. over de geslachten der znw. in de Nederd. taal, Amst., 1805, 2e verm. dr., Amst., 1818; Van het Letterschrift, Rott., 1820; Taal- en dichtk. Verscheidenheden, 4 dln., Rott., 1820; Echte stukken, wegens de uitzetting in 1795, Leid. 1824; Verhandel., ziel-, zeden- en rechtsleer betreffende, Leid., 1821; Geslachtslijst der Nederd. naamw., op stellige taalgronden gevestigd, 2 dln., Amst., 1823; 2e dr. 3 dln., Amst., 1833; Nieuwe Taal- en dichtk. verscheidenh., 4 dln., Rott., 1824-'25; Nederd. Spraakl., 's-Grav., 1826; Korte aanm. op Huidecoper's Proeve, Amst., 1828; Woordenb. voor de Nederd. spelling, 's-Grav., 1829; Beginsels der Woordvorsching, Leeuw., 1831; Nagelaten opstellen, Amst., 1834; Brieven, 5 dln., Rott., 1836-'37; Gesch. des Vaderlands, 13 dln., Amst., 1833-'39; Briefwisseling tusschen W.B. met de Hoogl. H. en H.W. Tydeman, 2 dln., Sneek, 1866-'67; de briefwisseling vermeld in het art. Ten Brummeler Andriesse. Dr. A. de Jager gaf de Nagel. Voorlezingen over de Holl. taal, Arnh., 1875. [Catharina Rebecca Bilderdijk-Woesthoven] Bilderdijk-Woesthoven (Catharina Rebecca), geb. te Damwoude 25 April 1763, afstammelinge der Asselins en zuster der dichteres Elter-Woesthoven, trouwde met Bilderdijk te Amst. 21 Juni 1785. Bij haar overlijden 1 Mei 1828, is zij aldaar ingeschreven als ‘gedesolveerde vrouw van Johan Liebrecht van Westreenen en eerder gedesolveerd van Willem Bilderdijk.’ Nadat B. haar zijn lijkzang op de in 1782 overl. dichteres De Lannoy den 17 April 1784 had voorgelezen, schr. zij, als ‘Invallende Gedachten’, een volkomen mislukt twaalfregelig rijmpje aan den toenmaals als minnezanger beroemden dichter, en een jaar daarna: De opwekking van Lazarus, Amst., 1785; veel later herdrukt als: Lazarus Opwekking. Ode, door Vrouwe C.R.W., geheel ontdaan van gegr. titel, vignetten en toelichtingen, zelfs in de spelling van Siegenbeek. Haar auteurschap van het gedr. boekje, zooals wij dit kennen, is twijfelachtig. Hare oudste dochter, den 18 Sept. 1785 gedoopt te 's-Grav. als Louise Sibille, dochter van Mr. Willem Bilderdijk en Catharina Rebekka Woesthoven, den 4 April 1808 te Valkenburg gehuwd met den med. dr. W.E. Burckhardt, kreeg na haar overlijden, te Haarlem, 7 Aug. 1832, den naam van ook eene dichteres te zijn, en een sonnet op haar vaders voorlaatsten jaardag werd, met een prozastukje over de cholera ‘voor de vrienden gedrukt’ en daarna in de Gedenkzuil voor W.B. opgenomen. [Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt] Bilderdijk-Schweickhardt (Katharina Wilhelmina), werd geb. 3 Juli 1776 te 's-Grav., van waar zij tien jaar later met hare ouders naar Londen vertrok en in hunne woning op Kerstavond van 1795 Bilderdijk leerde kennen. Deze vestigde zich te Brunswijk; haar vader overl. 8 Juli 1797, weinig dagen vroeger was zij op reis naar B. om diens ‘ballingschap te gaan deelen met alle verder leed.’ Den 15 Juni 1798 werd haar oudste zoon Justus Willem te Berlijn gedoopt: ‘Vater ein Holländer, van Teisterbant’; zij heet voortaan Catharina Wilhelmina van Heusden, en woont te Hildesheim of in de buurt daarvan en wel totdat zij in 1804 te Brunswijk als de echtgenoote van Prof. Teisterbant, genannt B. verschijnt. Met de twee hun overgeblevene kinderen - ook het jongste stierf spoedig - kwam zij te Leiden terug. Toen telde zij 43 jaren, om voortaan den letterroem van den genialen dichter naar verdienste te deelen, en met voorbeeldige onderworpenheid en grenzenlooze zelfverloochening en toewijding met hem vele levensbezwaren te bestrijden; zij overl. te Haarlem, 16 April 1830. Werken: In de volgende bundels van haar ‘deelgenoot in Pindus' palmen’: Poëzy, 1803; Treurspelen, 1808 en 1809, waarin Elvire en de vertaling der Iphigenia van Racine; Hollands verlossing, Leid., 1814; Vaderl. uitboezemingen, Leid., 1815; Nieuwe Dichtschakeering, Rott., 1819; Ter naged. van Justus Willem B., Leid., 1819; Afzonderlijk: De Overstrooming, Leid. 1808; Treursp.: Dargo, Amst., 1820; Ramiro, Amst., 1818; Ged. voor kinderen, Haarl.; 1813; De moord te Woerden, Dordr., 1814, Cantate op de zege van Waterloo, Leid., 1817; Gedichten, Rott. 1820; Rodrigo de Goth, 2 dln., Delft, 1824; Jezus lijden, Leid., 1828; Nieuwe ged., Brussel, 1829; Nagel. ged., Leeuw., 1838; verder in verzamelingen, als: Keur van Ned. letteren, in jaarboekjes, enz. Hare volledige werken zijn te gelijk met die van Bilderdijk te Haarlem uitgegeven, waarin ook hare levensgesch. door I. da Costa voorkomt. [Justus Billet] Billet (Justus), geb. te Gent in 1592 en aldaar overl. 2 Oct. 1682, bekleedde in zijne geboortestad eene aanzienlijke ambtenaarsbetrekking, en vervaardigde, op last van het gemeentebestuur, een werk getiteld: Politieboek, dat eene kroniek van Gent en vele bijzonderheden over Vlaanderen, zoowel in proza als poësie, bevat. [Lodewijk Billiet] Billiet (Lodewijk), 31 Aug. 1826 geb. te Sint-Nicolaas, waar hij schoolopziener is. Hij schreef: Jubelzang aan Mr. P. Parein ingehuldigd als Burgemeester van St. Ni- {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} colaes, Sint-Nicolaas, 1855; Drie zangstukken: De moeder des Konings, 's Konings soldaet, 's Konings trommelaer, Leopold de eerste, Koning der Belgen; België's vrijheid, bij de XXVe verjaring van 's Konings inhuldiging, St.-Nic., 1857; Vaderl. zangen, St.-Nic., 1857; Een uitmuntende Belg, St.-Nic., 1858; 29e verjaardag van 's Konings inhuldiging, vaderl. lied, 1860; Philip Verheijen, huldezang, St.-Nic., 1862; Het glas, romance, 1862; De tandentrekker, gedicht, 1862; Bedellied, St.-Nic., 1862; Frans van Borsel in 't Kasteel van Rupelmonde, St.-Nic., 1864; Treurzang, bij het afsterven van Z.K.H. den Hertog van Brabant, Belgies erfprins, Gent, 1869; Mercator, Huldezang, voorgedragen bij de plechtige inhuldiging van Mercator's standbeeld, te Rupelmande, den 14 Mei 1871, St.-Nic., 1871; Over de rhetoricakamer, De Goudbloem van Sint-Nikolaas, Het Geld, en andere Gedichten. [Paul Jacques Emile Billiet] Billiet (Paul Jacques Emile), geb. te Antw. 14 Febr. 1838, was van 1858 tot 1862 medeopsteller van het dagblad De Grondwet en is sedert 1863 opsteller van het dagblad De Koophandel van Antwerpen. Van 1881 tot 1883 maakte hij deel van den provincialen raad van Antw. Hij begon zijne letterk. loopbaan met vertalingen uit het Fransch en Duitsch en gaf vervolgens versch. romances en liederen uit, als: Aan mijne Lieve; De Raad eener moeder; De arme dichter; Dauwdropjes en Tranen; Door het Spleetje van 't gordijn; De eerste kus der liefde; Geuzenlied; Wen! De Schipbreuk, koor; Nacht en Morgen, cantate; Egmont en Hoorne; cantate. Verder gaf hij uit: Help u zelven, blijspel in éen bedr., Antw.. 1866 (2e dr. 1873); De vergissing. zangspel in éen bedrijf, Antw., 1867; Belofte maakt schuld, kluchtspel in éen bedrijf, Antw., 1872; Liederik, de rentmeester, zangspel in 3 bedr., Antw., 1875. [Hijman Binger] Binger (Hijman), geb. te Amst. 23 Maart 1824, studeerde eerst in de geneesk., doch werd door zijn vader, die boekhand. en uitgever was, in diens zaak opgenomen en is thans hoofd der firma Gebrs. Binger. Hij schreef onder het psd. Grootvader Herman: het Kleinzoontje van Klein-Duimpje, een berijmd vertelsel, Amst. 1853. Verder onder eigen naam: Het lied van de Duinwaterleiding, ter gelegenheid van de onthulling der hoofdfontein op den Dam 27 Aug. 1856, Amst. 1856; 18 Oct. 1867. Vondels standbeeld onthuld. Feestzang, op muziek gezet door G.A. Heinze, Amst., 1867; Gedenkboek der feestviering van het 50-jarig bestaan der Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, 12-14 Aug. 1867, Amst. 1868. Verder eene Dorpsvertelling, in verzen, in Kunst en poëzie, Utr. 1868; Apollo en de Muzen, wedstrijd van liedertafels bij gelegenheid van het 50-jarig feest der Vereen. ter bev. v.d. bel. des boekh., Amst. 1868; Het Meifeest, declamatorium voor de Gala-voorstelling in den Stads-Schouwburg te Amst. in Mei 1874. Bovendien vele gedichten, in verschillende tijdschriften en jaarboekjes verspreid. Binger maakte zich vooral verdienstelijk door de prachtuitgave van Vondels werken, waaraan hij met den bewerker, Mr. J. van Lennep, ijverig heeft gearbeid. [Johannes Fredericus van Binsbergen] Binsbergen (Johannes Fredericus van), geb. te Rott. 23 Mei 1808, stud. van 1826-'30 te Leiden, werd in 1833 pred. te Schore-en-Vlake, in 1854 op den Hoek bij Neuzen, en woont sedert Nov. 1886 als emeritus te Neuzen. Hij schr.: Korte geschiedenis der kerkelijke gemeenten van Schore-en-Vlake op Zuid-Beveland, Zieriksee, 1845; Een drietal verhalen, uitgegeven ten voordeele van Nederlandsch Mettray bij Zutphen, Schoonhoven, 1851. Van hem en zijne echtgenoote, geb. Mina Costerman. (psd. Mina), verschenen veel vertalingen in tijdschriften. (Nagtglas, Levensber. v. Zeeuwen.) [Willem Bisschop] Bisschop (Willem), geb. te 's-Grav. 12 Nov. 1827, werd van het Haagsche gymn. bevorderd tot de acad. lessen, stud. in de lett. te Leiden, prom. aldaar 27 Mei 1851, onderwees de klassieke talen aan het inst. Schoonoord bij Rijswijk, werd in 1853 leeraar aan het gymn. te Dordrecht, doceerde er tot 1861, Gesch. en Nederl. taal, ging toen naar 't gymn. te Leiden, werd van 1 Sept. 1867 tot 15 Oct. '71 leeraar aan de rijks hbs. te Leeuw. en is sedert dir. der hbs. te Delft. Hij bewerkte een nieuwen druk van het Handwoordenboek voor de spelling der Holl. taal, door P. Weiland. Dord. 1857; schr.: Justus van Effen, geschetst in zijn leven en werken, Utr. 1859 (bekroond antwoord bij het Utr. Gen.); De woelingen der Leycestersche partij binnen Leiden, 1586-'87, Leiden 1867 (programma van het Leidsch gymn.); De slag bij Heiligerlee, eene voorlezing, Leeuw. 1868; Keur uit de gedichten van Tollens, Leeuw. 1868. Met Eelcoo Verwijs gaf hij uit: Gedichten van Willem van Hildegaersberch, 's-Grav. 1870. Voorts kleinere stukken in De Taalgids, Konst- en Letterbode, De Jager's Archief en Hand. Mij. Ned. Letterk. [Alexander Blanckaert] Blanckaert (Alexander), een Gentenaar, die in 1548 te Keulen eene Nederduitsche vertaling van den Bijbel uitgaf, overleed 31 Dec. 1555. [Leendert Blankenbijl] Blankenbijl (Leendert), werd 10 Mei 1798 te Rotterdam geb.; zijn vader, dien hij {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} spoedig verloor, was daar onderwijzer, wiens school in handen van een stiefvader kwam, die weder 1813 weduwnaar werd. De door een zeer gebrekkigen gang van veel uitzichten beroofde knaap werd daarna een paar jaar opgeleid door den bekenden ‘meester’ Mensing van de dep. school, en zonder eenige bevoegdheid te bezitten, aangesteld te Maria-Hoorebeeke, waar hij o.a. de strijdvaardige troepen, die de veldslagen van Juni 1815 gingen leveren, met kerkelijke toespraken stichtte; een paar jaar later onderrichtte hij de bezetting van Oudenaarde. Om in zijn vaderland examen te kunnen doen, moest hij eerst eenigen tijd als ondermeester zijn burgerrecht herwinnen, daar men hem als vreemdeling beschouwde. Na een jaar lang de school te Ooltgensplaat waargenomen te hebben, deed hij in 1819 en '20 de noodige examens, bestuurde te Zevenbergen het hollandsche gedeelte der ‘fransche’ school en werd, eerst voorloopig, daarna in 1820 definitief onderwijzer te Drimmelen. Hier ontstond een instituut, voornamelijk van mathematische richting, waarin verscheidene leerlingen tot mannen van aanzienlijken wetenschappelijken en maatschappelijken rang zijn gevormd. In 1853 werd hem het beheer van het stedelijke instituut te Geertruidenberg opgedragen, waarin hij tot 1858 werkzaam was, en vanwaar hij in 1859 met zijn schoonzoon en opvolger, den heer H. Stoel naar Kampen vertrok, waar hij overl. 18 Aug. 1877. Hij is zijn vak tot eere, en velen tot zegen geweest en blijft voor zijne dankbare vrienden eene zeldzame, invloedrijke persoonlijkheid. In zorgvolle dagen, bij eene thans ondenkbare bezoldiging - feitelijk van ƒ121.30 's jaars - arbeidde hij voor de pers, corrigeerde drukproeven en bewerkte nieuwe uitgaven van schoolboeken voor Noman te Zalt-Bommel, die destijds daarvoor de bekende man was, schreef een vertaalboek naar eene nieuwe wijze voor 't fransch: Mélanges de litt. et de morale, 4 st., tusschen 1838 en '59 meermalen gedrukt; vertaalde, en dat met ongewone nauwgezetheid, Maria de Médicis, en Robert-le-Magnifique, van Lottin de Laval, Dordr. 1837. Opmerkelijk, als de meeningen van een kundigen en scherpzinnigen tijdgenoot, zijn de aant. van B. op zijne vertolking van de Souvenirs personnels par De-Potter, als ‘De Belgische Omwenteling, 1828-1839,’ verschenen te Dordr., 1839 en '40. [Joan Leonardsz Blasius] Blasius (Joan Leonardsz), werd 13 April 1639 geb., waarschijnlijk te Leiden, doch is daar niet als gedoopt vermeld en was jongere broeder van den Amst. hoogl. in de geneeskunde, Gerard Blasius. In 1655 werd hij te Leiden student in de medicijnen en rechten, in 1659 te Amst., en 28 Mei 1660 promoveerde hij te Leiden in de rechten op een proefschrift over de Lex Julia de adulteriis. Eerst zette hij zich te Leiden als advocaat neder, later te Amst., waar hij in Dec. 1662 huwde met Maria Wiebouts, de Celestine zijner zangen, eene erfdochter van Antwerpsche afkomst, die zeer gegoed was in De Beemster. Van 1670 tot 1672, het jaar, waarin hij moet overleden zijn, bekleedde hij het regentschap van den Amst. schouwburg, doch als zoodanig werd hij in een heftigen strijd gewikkeld met het Kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum, dat zijne laatste drie tooneelstukken narijmde en critiseerde. Hij schreef: Geslachtboom der Goden en Godinnen, waarachter bijgevoegde Mengeldichten, Leiden 1661; Fidamants Kusjes, Minnewijsen en Bijrijmen aan Celestijne, Amst. 1663; Heilige Gedachten over het avondmaal onses Heeren (naar 't Lat. van R. Kenchenius) met noch andere Bijbelstof, Amst. 1665, benevens zes tooneelstukken: De edelmoedige vijanden, blijsp. naar Scarron, Amst. 1659, 3e dr. Amst. 1671; Lysander en Kaliste, blijeind tr. eerste deel, vertoond 1660, uitg. Amst. 1663; Lysander en Kaliste, tweede deel, Amst. 1663; Dubbel en Enkkel, blijsp. naar Plautus, Amst. 1670; Het huwelijk van Oroondate en Statira, blijeind tr. naar het Fransch, Amst. 1670; De malle wedding, blijsp. naar Boisrobert, Amst. 1671. (J. te Winkel. Bladz. uit de Gesch. der Ned. Letterk. Haarlem, 1881.) [Pieter Bleeker] Bleeker (Pieter), geb. te Zaandam 10 Juli 1819, ging als off. van gezondheid naar Indië, doorliep alle rangen tot dien van kolonel, en trad te Batavia op als redacteur van het Tijdschrift voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië, en als hoofdredacteur van het Tijdschrift der Natuurk. vereeniging, welke redacties hij tot 1858 waarnam, Hij repatriëerde in 1860. Na zijn ontslag gevraagd te hebben, ging hij eerst te Leiden, daarna te 's-Hage wonen, waar hij 24 Jan. 1878 overl. als Staatsraad in buitengewonen dienst. Behalve vele (210) ichthyologische werken en bijdragen in Indische tijdschr., in De Gids, het Tijdschrift van Ned.-Indië, en in de Werken der Acad. van wetensch., beschreef hij eene met den Gouv. Gen. Duymaer van Twist gedane: Reize door de Minahassa en den Molukschen Archipel enz., 2 dln., Batavia 1857. [Stanislas Peter Alexander Blereau] Blereau (Stanislas Peter Alexander), geb. te Antw. 31 Maart 1814, was notaris te Capellen en toen hij van zijn ambt had afgezien, vestigde hij zich weder in zijne geboortestad, waar hij overl. 13 Mei 1877. {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij gaf met de Laet en Conscience de Noordstar uit, in welk tijdschr. hij plaatste: Moed en geduld, 1840; De dood van Filips de Tweede, phantastisch tafereel, 1840; Eene zedenschets, 1841: Het geluk eener Koningin, een historisch verhael, 1841; De dooden spreken niet meer, verhael (1669), 1842. Verder schreef hij: De echte Sinjoor, in den Muzenalmanak van 1843, en De slag van Austruweel in de Vlaamsche Letterbode van 1844. [François le Bleu] Bleu (François le), 1 Jan. 1631 als Leidenaar 11 jaar oud en 15 Febr. 1655 weder als 35-jarig ingeborene dier stad, aldaar tot de Acad. studiën ingeschreven, droeg aan den dichter Jacob Cats, als curator der Leidsche Universiteit en aan den dichter Const. Huyghens, als secretaris des Prinsen van Oranje, een bundel gedichten op waarvan de algemeene titel is: Minnevlam, brandende in 't herte van Thyrsis, om de schoone Amaril, en wordt vervolgd met Mengeldichten en veelderhande slach van gedichten, Leiden 1642, 2e dr. Amst. 1659. [Mr. Dirck van Bleyswijck Evertszoon] Bleyswijck Evertszoon (Mr. Dirck van), geb. te Delft 28 Dec. 1639, begon zijne studiën te Leiden, 24 April 1659 en deelt mede, dat hij die te Utr. heeft ‘voltrocken’; hij doorreisde ons land, doch werd door eene zware ziekte belet buitenslands te gaan om zich in 't gebruik der Fransche taal te oefenen, schreef in den tijd zijner herstelling het hieronder vermelde werk, was daarna drie jaren afwezig, en werd na zijne terugkomst lid der Delftsche regeering, was, daarin sedert 1671 benoemd, Raad, Schepen en Burgemeester, doch geen Secretaris, totdat hij in het voorjaar van 1681 gecommitteerd werd in de Admiraliteit van Zeeland, doch reeds 11 Sept. 1681 te Middelb. overl. en te Delft begraven werd. Zijn verdienstelijke ‘eerste pennevrucht’ is: Beschryvinge der Stad Delft, Delft, 1667. De Delftsche uitgever Reinier Boitet kwam op het denkbeeld eener nieuwe uitgave, wist daartoe de belangstelling te winnen van ‘liefhebbers,’ vond onder deze ‘een ervaren kenner,’ en hieruit ontstond de foliant, in 1729 bij Boitet uitgegeven, die bij verkorting naar hem genoemd, weldra als zijn werk is beschouwd en later door minder geoefenden, als eene verbeterde en gezaghebbende stadsbeschrijving is aangemerkt. [Francis Jozef Blieck] Blieck (Francis Jozef), geb. 24 Dec. 1805 te Werwick (West-Vlaanderen), was van 17 Jan. 1842 tot 4 Aug. 1857 notaris te Iseghem en daarna te Beveren. Den 21 April 1858 nam hij aldaar zijn ontslag, om op zijne rust te gaan leven te Iseghem. Sedert 1862 woonde hij in zijne geboorteplaats, alwaar hij overleed 28 April 1880. Hij schreef: De triomf der nationale onafhankelijkheid. Het lot des vaderlands, dichtstuk te Brussel bekroond in Sept. 1834, Kortrijk l834; De knagingen van een boos geweten, bekroond met den gouden eerpenning door de Koninklyke Maetschappy van vaderlandsche tael en dichtkunde te Oostende, Kortrijk, 1836; Mengelpoëzy, 1e deel, Kortrijk 1839, 2e deel, Roeselare, 1850, en 3e deel, 1863; Proeve van vertaling in vrye dichtmaet van het Psalmboek, Antw., 1854; Geschiedenis der Werwicksche rederykkamer oudtyds genaemd ‘Drooghers’ Roeselare, 1856; Lentetuiltje, met biographische aenteekeningen, Werwick, 1873. [Hendrik Blink] Blink (Hendrik), geb. 12 Febr. 1852 te De Wijk bij Meppel. Na aanvankelijk voor landbouwer bestemd te zijn, besloot hij op 23-jarigen leeftijd, uit liefde voor de studie, zich aan het onderwijs te wijden en bezocht met dit doel de normaalschool te Meppel. Binnen eenige maanden legde hij examen af voor hulponderwijzer te Assen, 1 Oct. 1875 en was als zoodanig te Meppel werkzaam, vanwaar hij na ruim een jaar naar Arnhem vertrok, om er in gelijke betrekking werkzaam te zijn. Hier legde hij examen af voor hoofdonderwijzer, 1 April 1877 en vervolgens voor het Middelbaar onderwijs in de Aardrijkskunde, 9 Nov. 1878. Daarna was hij eenige jaren als leeraar bij het M.O. werkzaam, eerst te Harlingen en vervolgens te Rotterdam, en legde intusschen nog de middelbare examens af voor Staathuishoudkunde, voor Staatsinrichting en voor Geschiedenis. In Maart 1884 legde hij zijne betrekking neder en wijdde zich sedert geheel aan de studie. Eerst schreef hij in 1884: ‘Onze Aarde’, handboek der Natuurkundige aardrijkskunde, en in 1885 Onze Planeet, grondbeginselen der wis- en natuurkundige aardrijkskunde. Daarna vertrok hij naar het buitenland ten einde den stand der geographische studiën aldaar te leeren kennen. Met dit doel vertoefde hij eerst te Parijs en vervolgens te Straatsburg, waar hij onder prof. Gerland werkte en in 1885 promoveerde tot Doctor in de philosophie. Sedert legt hij zich bijna uitsluitend op de studie der geographie toe en tracht haar zoowel in wetenschappelijken zin vooruit te brengen als voor het volk populair te maken. De oprichting van eene sectie voor geologie en physische geographie bij het eerste Natuur- en Geneeskundig Congres, te Amst. in 1887 gehouden, was aan zijn bemoeiingen te danken. Behalve genoemde werken schreef hij: Het weer en de weervoorspellingen voor het volk verklaard, Amst., 1886; De Aarde {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} en hare Bewoners. Handleiding bij het onderwijs in de aardrijkskunde, Gron. 1886; De geographie als wetenschap, (Vragen des tijds 1886); Bernhard Varenius, de grondlegger der wetenschappelijke geographie, (Tijdschr. Aardr. Gen. 1886); Van hemel en aarde, wis- en natuurkundige aardrijkskunde voor de volksschool, Amst. 1887; Wind- und Meeresströmungen im Gebiet der kleinen Sunda-inseln, (Beiträge zur Geophysik, Stuttg. 1887, vroeger als dissertatie verschenen); Der Rheinstrom in Holland, (Forschungen zur deutschen Landes- und Volkskunde, 1888, gaat ter perse; Nederland en zijne Bewoners, handboek der aardrijkskunde en volkenkunde van Nederland, 1888, (Twee afl. zijn verschenen, Amst.); Stanley en het Donkere Werelddeel, een volksboek, Amst. 1887. Het tijdschrift Vragen van den Dag werd in 1886 door hem opgericht en wordt nadat hij eerst met den heer A. Winkler Prins de redactie voerde, sedert 1887 alleen door hem geredigeerd. Verder verschenen artikelen in onderscheidene tijdschriften van zijne hand. [Bruno Block] Block (Bruno), geb. 20 Febr. 1828 te Gent, waar hij eerst onderwijzer aan de stadsschool en daarna leeraar aan de Middelbare school was, is thans kantonale schoolopziener van Ledeberg en leeraar van Nederlandsche voordracht bij het conservatorium van Gent. Hij schreef: Jan Hyoens, historisch drama in 4 bedrijven, Gent, 1849; Oorspronkelijke samenspraken en tooneelstukjes voor prijsuitdeelingen, Gent, 1853; Springt niet verder dan uw stok lang is, blijspel met zang in één bedr., Brussel, 1853; De ouders, tooneelspel in 3 bedr., Antw. 1866; De zoon die zijn vader onthooft, historisch drama in 5 bedr., Gent, 1866; Dry honden aan een been, blijspel met zang in 1 bedr., Antw. 1867; Eene zuster, drama in 4 bedr.. Gent, 1867; De modeziekte, tooneelspel in 2 bedr., Gent, 1867; Een man van eer, drama in 1 bedr., Antw. 1868; Over eenige dwalingen en veroordeelen bij het volk (voordracht), Gent, 1868; Mijnheer Rijkzucht, blijsp. met zang in 1 bedr., Antw. 1868; De jonge lieden, tooneelspel in 4 bedr., Antw. 1868; Zielenadel, tooneelsp. in 1 bedr., (met Paul van Elen) Antw. 1869; Over den Tabak (voordracht), Gent, 1869; Lodewijk van Nevers, historisch drama in 3 bedr., Antw. 1870; De witte kaproenen, hist. drama in 5 bedr., Antw. 1870; Bijvoegsel aan het tooneelstuk: De witte kaproenen, Antw. 1870; Nijd en hoegmoed, tooneelsp. in 4 bedr. (met Paul van Elen), Antw. 1871; Het sparen tooneelsp. in 1 bedr. voor meisjes, Gent, 1872; De stiefdochter, tooneelspel in 4 bedr. (met Paul van Elen), Antw. 1872; Typen, tooneelspel in 3 bedr., Gent, 1874; Het Geld en de Mode, blijsp. in 1 bedr., Gent 1875; De Koopman van Antwerpen, drama in 4 bedrijven naar den roman van H. Conscience, Gent, 1878; De twee vondelingen, drama in 5 bedr., Gent, 1878; Liefde tot orde, (voordracht), Gent, 1879; De zonder Naam niet zonder Hart, gelegenheidstukje in 1 bedr., Gent, 1881. [Johannes Adrianus Block] Block (Johannes Adrianus), van Schoonhoven geboortig, werd 7 April 1751 stud. te Utr. en was med. dr. in zijne geboorteplaats en daar sedert 1756 in de regeering, gelijk zijn vader geweest was; hij bewerkte het hs. van H. van Berkum, door de uitgevers De Vrij aangekocht en gaf dat uit, zooals op het art. van den samensteller is gezegd, als Beschr. v. Schoonh., Gouda, 1762. [Jozef Willem de Block] Block (Jozef Willem de), geb. te Hal, in Brabant, 6 Maart 1806, studeerde in de geneeskunde en werd hoogl. in dat vak aan de Gentsche Hoogeschool. Later werd hij burgemeester van Bouchoute; hij was lid van den Senaat, waar hij dikwijls in de bres sprong om de Vlaamsche belangen en de Nederl. taal te verdedigen. Behalve een geneeskundig werk over de cholera schreef hij veel artikelen in dagbladen en tijdschr. Hij overl. te Gent 8 Aug. 1862. [Jozef Blockhuys] Blockhuys (Jozef), op 3 Mei 1825 te Vorselaar geb., studeerde aan de Normaal-school van Lier en was te Schaarbeek onderwijzer tot 1864, toen hij opsteller werd van het Antwerpsche dagbl. De Koophandel, dat hij in 1866 verliet, om te Antwerpen handelaar te worden en sedert 19 April 1887 is hij klerk der stadsbibliotheek van Antwerpen. Blockhuys was ook opsteller van het tijdschr. De Toekomst en van het weekblad De Klauwaart. Hij schreef of vertaalde eenige werken over opvoed- en onderwijskunde en leverde: Een bundel splinternieuwe tooneelstukken voor kinderen, en die grooten ook nuttige lezingen zullen verschaffen, Brussel, 1862; De mislukte patriot, Diest, 1865; Te laat! Diest, 1865; Vijf-en-twintig liederen, Dendermonde, 1866; De Lintworm met zeven koppen, Denderm., 1868; Over opvoeding en onderwijs, door J.H. Ris, met aanmerkingen, Antw., 1868; Een bundel liederen, Antw., 1870; De oorlog, gedicht, Antw., 1870; Geloof en liefde, Antw., 1880. [Hendrik Bloemaart] Bloemaart (Hendrik), zoon van den schilder Abraham Bloemaart, geb. c. 1601 te Utrecht, beoefende er de schilder- en dichtkunst en overl. er 30 Dec. 1672. Van hem verschenen: Den getrouwen herder. Herdersch bly-eyndende truerspel, van Gio. Bapt. Guarini, op nieuws uit het Ital. vertaald en gerijmd, Utr., 1650, en Hanni- {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} bal, den manhaften veld overste triomfeerende, in de stadt Capua, uit het Ital. vert., Utr. 1670. [Petrus Johannes Blok] Blok (Petrus Johannes), geb. 10 Jan. 1855 te Helder, stud. en prom. in de letteren te Leiden, was van 1879-'84 leeraar aan het Gymnasium te Leiden, en is sedert Juni 1884 hoogl. te Groningen. Hij schreef: Een Hollandsche stad in de Middeleeuwen, 's-Hage, 1883; Een Hollandsche stad onder de Bourgondisch-Oostenrijksche heerschappij, 's-Hage, 1884; Het doel van de beoefening der geschiedenis (redevoering) 's-Hage, 1884; Correspondentie van Lod. van Nassau (Hist. Gen.), Utrecht, 1888; Verslagen van buitenl. reizen, 's-Hage, 1888, en verder talrijke stukken in Bijdragen van Nijhoff, Ned. Spectator, enz. [Abraham Hermanus Blom] Blom (Abraham Hermanus), geb. te Rott. 16 Jan. 1815, stud. en prom. in de theol. te Leiden, werd in 1841 pred. te 't Woud en in 1845 te Dordrecht, waar hij in 1866 emeritus werd en bleef wonen. Behalve een groot aantal preeken en godsd. werkjes, meestal van exegetischen aard, schr. hij in het Bijbelsch woordenboek voor het Christelijk gezin, Amst., 1812-'19 de helft der artikelen betreffende de Biografie van het Oude Testament, en van de letters. H tot Z de meeste artikels van geographischen inhoud. Verder werkte hij mede aan de Synodale vertaling van het N. Testam., 1868. [Cornelis Blom] Blom (Cornelis), geb. te Woubrugge 2 Febr. 1712, stond in 1740 als pred. te Zieriksee en werd van daar vier jaren later naar Leeuwarden beroepen, waar hij rustig had kunnen leven, zoo zijn ijver voor de rechtzinnigheid der kerk hem niet tot schrijven verleid had. Bij gelegenheid dat de beroemde hoogl. L.C. Valckenaar eene Lat. oratie hield over de voormalige en hedendaagsche verandering der Ned. zaken, gordde zich Ds. Blom ten strijde en schreef een berijmd paskwil: Veldbloemen met een prikneusje daaronder aan Momus gestroyd in en buyten de Academiekerk te Franequer, 1749. Valckenaar antwoordde niets op dat geschrijf, doch anderen deden dit wel, waarop hij een tweede stuk in proza liet volgen: Bericht wegens mijne onnozele Veldbloemen, waarop nog een Tweede Bericht. De twist liep met een vermaning van de klassikale vergadering ten einde. In 1763 wikkelde hij zich weer in moeilijkheden bij het beroepen van een predikant, waarin hij zich onbetamelijk uitliet tegen de Vroedschap en tot eene geldboete, met schorsing van dienst, werd verwezen. Hij overl. te Leeuw. 28 Sept. 1780. (Van der Aa, B. 654 en Eekhoff, Biblioth. v. Leeuwarden, bl. 19, 167, 231.) [Jan Gelinde van Blom] Blom (Jan Gelinde van), geb. te Harlingen 2 Jan. 1796, was notaris te Dragten en overl. er 29 April 1871. Hij schreef: De opkomst van het vlek Dragten in de prov. Friesland, vermeerderd met geschiedk. aanteekeningen en bijlagen, Leeuw., 1840; Proeve van het Harmonische in de Friesche dichtkunst, Leeuw., 1840; Blommekoerke oanbean van syn lanzljue, Dokk., 1869. In De Vrye Fries verschenen zijn gedichten: De Reedrijder, Woltet fen Snelle-Je, Ljaecht. [Johan Blomhert] Blomhert (Johan), geb. te Zalt-Bommel in 1694, stud. te Utrecht en prom. te Leid., werd in 1718 pred. te Haaften en in 1737 te Kuik, waar hij overl. 25 Dec. 1738. Hij schreef: De geschiedenissen van het Vereenigdt Nederlandt zedert desselfs eerste opkomst tot op deese onse dagen, hoe 't selve verlost, verhoogt en bewaert is door wonderen van Gods voorzienigheit onder 't Bestuur der Princen van Oranje en Nassauw enz. Utrecht 1735, 6e dr. 1750. Adr. Rotterdam gaf er een vervolg op, Amst. 1753. terwijl een andere voorzetting in beteren vorm doch naamloos uitgegeven, Amst. 1752, aan Pieter Le Clercq, wordt toegekend. [Jonkheer Philip Marie Blommaert] Blommaert (Jonkheer Philip Marie), geb. te Gent 27 Aug. 1809, overl. aldaar 14 Aug. 1871, prom. ten jare 1829 in de rechten, en zette zich te Gent neder na eene reis door Duitschland en Italië gemaakt te hebben. Hij bekleedde in zijne vaderstad onderscheidene aanzienlijke betrekkingen, en was een der oprichters van het gezelschap de Vlaamsche Bibliophilen. Hij schreef: Aenmerkingen over de verwaerlozing der Nederduitsche tael, Gent, 1832; Landtael van Belgie, Gent, 1834; Liederik de Buck, in drie zangen, Gent, 1834; Theophilus, gedicht der XIV eeuw, gevolgd door drie andere gedichten van hetzelfde tijdvak, Gent, 1836 en 2e uitgave 1858; Beknopte geschiedenis der kamers van Rhetorica te Gent, Gent, 1838; Oudvlaemsche gedichten der XII, XIII en XIV eeuwen, Deel I, 1838; II 1841, III 1851, allen te Gent; Vlaemsche kronyk of dagregister van al hetgene gedenkweerdig voorgevallen is binnen de stad Gent, sedert 15 July 1566 tot 15 Juny 1585, onderhouden in 't Latijn, door Ph. de Kempenare, overgezet door J.P. van Male pastoor van Bovekerke, thans voor de eerste mael uitgegeven door Ph. Blommaert, Gent, 1839; Kronyk van Vlaenderen van 't jaer 580 tot 1647, uitgegeven door Ph. Blommaert en C.P. Serrure; Het beleg van Gent ten jare 965. Het beclach van joncheer Jan van Hembyze, gedicht der XVI eeuw, 1839; deze drie werken werden door de Vlaamsche {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Bibliophilen uitgegeven; Gedichten van Jacob van Zevecote, voor de eerste mael verzameld uitgegeven, Gent, 1840; Over de ambachtgilden of neringen te Gent, Gent, 1840; Het leven van Philippus den Stauten, hertoch van Borgonien, ende van Margarita van Male, Gravinne van Vlaenderen, byeenvergadert uyt verscheyden gheloofweerdighe autheurs ende aude geschreven memorien ende monumenten, door Broeder Bernaert De Jonghe, Priester predicheer van het convent van Ghent, Gent, 1841; Het leven van Joannes den Onbevreesden, hertoch van Borgonien, Graef van Vlaenderen, byeen vergadert uyt verscheyden geloofweerdighe autheurs ende aude geschreven memorien ende monumenten, door Broeder Bernaert De Jonghe, Priester predicheer van het convent van Ghent, Gent, 1841; Knopjes en bloemen, Liederen en andere kleine gedichten, in den hoogen nederduitschen tongval, ter vergelijking beider nevens elkander gesteld. Nevens eenige bemerkingen over verscheidenheiden derzelve door B. en Van Vogt, Gent, 1842; Iwein van Aelst, (1128) Gent, 1842; Leven van St. Amand, patroon der Nederlanden, dichtwerk der XIVe eeuw van Gillis de Wevel, Gent, 1842-3; Der Vrouwen-heimelijkheid, Gent; De Grimbergsche oorlog, ridderdicht uit de XIVe eeuw (met C.P. Serrure), Gent, 1852-4; Geschiedenis der rederijkkamer de Fonteine te Gent gesticht den 9 Dec. 1448, Gent, 1847; Aloude geschiedenis der Belgen of Nederduitschers, Gent, 1849; Einhard, Leven en wandel van keizer Karel de Groote. Voor de eerste mael in het Nederduitsch uitgegeven door Ph. B., Antw. 1849; Beschrijvinghe van hetghene dat vertoocht wierdt ter incomste van d'exellentie des princen van Oraengien binnen der stede van Ghendt, den XXIX Decembris 1577, Gent, 1852; Volu-Spa of voorzegging der Priesterin, Antw. 1851; Hilda, Antw. 1852; Gedichten, Gent, 1853; Levensschets van Lucas d'Heere, kunstschilder te Gent (XVI eeuw), Gent, 1853; Chronologische handleiding van de geschiedenis der Nedersaksische letterk. Borgerhout, 1855; Petrarcha's reis naer België, Gent, 1855; Nederl. begravingswijze en grafsteden, Gent, 1857; Dietsche Lucidarius, Leerdicht der XIVe eeuw, Gent, 1858; Graf- en gedenkstukken der provincie Oost-Vlaanderen, Gent, 1856-67. De Nederduitsche schrijvers van Gent, Gent, 1861; De Vlaemsche tael in zaken van bestuer, Gent (z.J.) Gewoonten, vrijheden en privilegiën der stad Sint Truyen, Gent (z.J.); Politieke balladen refereinen, liederen en spotgedichten der XVIe eeuw, Gent (z.J). [Mr. Valentijn Jan Blondeel] Blondeel (Mr. Valentijn Jan), stud. sedert 1741 te Utrecht en prom. er in 1745 op eene diss. De Legibus. Bij die promotie beleedigde hij de theologische faculteit, waarvan hooggaande onaangenaamheden, zelfs ontburgering het gevolg waren. In 1751 werd hij weder burger. Hij bezorgde de zeer gewaardeerde 7e uitgaaf van H. van der Vorm's verhandeling over het Versterfregt, Amst. 1774 en gaf: Beschrijving der stad Utrecht, behelzende derzelver opkomst en voornaamste lotgevallen, Utr. 1757. (Voorrede dier Beschrijving, XI-L.) [Hendrik Blontrock] Blontrock (Hendrik), geb. 25 Nov. 1836 te Leke, in West-Vlaand., vestigde zich als onderwijzer te Laken en gaf in het licht: Beleg en verovering des kasteels van Antwerpen, Brussel, 1876. Hij is medewerker aan onderscheiden tijdschriften. [Carl Ludwig Blume] Blume (Carl Ludwig), geb. te Brunswijk 29 Juni 1789, was hoogl. en directeur van 's Rijks herbarium te Leid. en stierf aldaar 3 Febr. 1862. Behalve vele Botanische werken (meestal in het duitsch), o.a. Flora Javae schreef hij met D.J. Veegens het tijdschrift: De Indische bij, ter bevordering van de kennis der Nederl. volksplantingen en derzelver belangen, Leiden 1842-'44, 4 stn.; Bijdragen tot de kennis van het landschap Bantam mitsgaders tot de kennis van de Bandonis, een Sundaschen volksstam. [Abraham Blussé] Blussé (Abraham), geb. te Dordrecht 16 Febr. 1726, waar hij de stichter was der bekende boekhandelaarsfirma van dien naam en 4 Febr. 1808 overl. Behalve eenige gelegenheidsgedichten, die onder den titel van Herders- en Veldzangen en onder dien van Huwelijkszangen verschenen, plaatste hij zes gedichten in de Proeve van Zedepoëzy van 't Dordsche genootschap Concordia et labore; Veezorg, herdersklacht over de runderpest, 1755; De opstanding en het laatste oordeel, in de Werken van 't Haagsche gen.: Kunstliefde spaart geen vlijt, 1774; De beste opvoeding der jeugd en Bespiegelingen bij een onweder, 1776; Eerspoor aan de Nederlanders ter verdediging van hunne Vrijheid en Zeevaardije, 1781, ook te vinden in de Lauwerbladen van de zonen der vrijheid, waarin mede geplaatst zijn: Tafereel van Vaderlandsliefde en Menschenmin en Dordrechts Burgerij aan hare Regeerders. Voorts gaf hij uit: Iets dichtmatigs, 1784; Jubelzang van het Dordsche genootschap: Lust tot zingen, 1797; Drie godsd. verhandelingen en ged., 1800; Proeve van Gereform. kerkgezangen, 1804; Mozes. Zegelied, 1806. {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} [Leonard Lodewijk de Bo] Bo (Leonard Lodewijk de), geb. te Beveren op de Leie, in West-Vl., 27 Sept. 1826, stud. aan het college te Thielt en genoot daarna in het groot seminarie van Brugge zijne opleiding voor den geestelijken stand. Ten jare 1851 werd hij tot priester gewijd. Gedurende een twintigtal jaren was hij prof. in de Rhetorika aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge. Vervolgens was hij pastoor te Everdinghe, te Ruisselede, en te Poperinge overl. hij als pastoor-deken 25 Aug. 1885. Behalve een paar Fransche werken' schreef hij: Pie IX in 1862, Gent 1862; De Moedertaal, Gent, 1864; Kleine nederduitsche spraakkunst voor Vlamingen, Brugge, 1869 en 1874; Westvlaamsch Idioticon, Brugge, 1870-'73; Gedichten, Brugge, 1874; Beschrijving van een uitmuntend mirakel, geschied te Poperinghe den 14 Maart 1479, aangaande een misdragen kind, dat na drie dagen begraven geweest te zijn, den vierden dag het leven en het H. doopsel ontving, enz., Poperinge, 1879; herdruk van een oud boek door de Bo overzien en verbeterd. De Bo leverde bijdragen in De Katholijke Zondag, in Rond den Heerd, in De Toekomst en in de Handelingen der gilde van Sinte-Luitgaorde, waarin twee redevoeringen van hem voorkomen. 1o. Over de dialectische woorden en wendingen die burgerrecht in de schrijvende taal verdienen, en 2o. Waarom er geene eloquentie in het letterkundig Nederlandsch is, Brugge, 1874 en 1875. Na zijn dood verscheen: Deken de Bo's Kruidwoordenboek. Bewrocht en uitgeg. door Joseph Iamijn, Gent, 1888. [Eugène Ignace Albert Bochart] Bochart (Eugène Ignace Albert), geb. te Oostende 15 Aug. 1819, was schoenmaker te Brussel, waar hij lid van den gemeenteraad werd en 5 Mei 1877 overl. Hij schreef een menigte werken in het Fransch, zoowel in proza als poëzie, en in het Nederlandsch: Vaderlandsche perels der Belgische jeugd, Brussel, 1859; Volksvoordracht gegeven te Antwerpen, 30 Mei 1870, Brussel, 1870. [Mr. François van Bochoven] Bochoven (Mr. François van), geb. te 's-Grav. in 1651, stud. te Leiden sinds 1694, werd advocaat te Dordrecht en overl. er 4 Juli 1733. Schreef eenige verzen in een stichtelijk liederenboek getiteld: Een bundeltje uitgekipte Geestelijke Gezangen, 4e dr. Dev. 1721; plaatste in de Nederd. en Lat. keurdichten: Uitvaart van Johan Halling, in zijn leven burgemeester en raad van Dordr.; verder Lijkgedachtenis op Johan van Broekhuizen, achter diens gedichten. Zijne nagelaten stichtelijke gedichten met de daarachter gevoegde Epitheta of Eernamen van God, verschenen te Amst. 1734. [Dominicus Bockx] Bockx (Dominicus), geboortig van Antwerpen, stierf in 1674 als monnik in de abdij van St. Bernard. Zijne werken kwamen uit onder den titel: Gedichten, in onderscheiden deelen, en bevatten onder anderen: Uitleggingen over de zedelycke Koppeldichten aen Cato toegeeygent. [L. Bocquaert] Bocquaert (L.), onderwijzer te Hansbeke, in Oost-Vlaanderen. Schreef: Sint-Niklaasavond, gevolgd van Rozeken en Mietje, Gent, 1880. [Mr. Pieter Boddaert] Boddaert (Mr. Pieter), geb. te Middelburg 6 Juli 1694, president in het hof van Vlaanderen aldaar, waar hij 27 Jan. 1759 overl. Hij schreef met J. Steengracht en P. de la Ruë: Dichtlievende Tijdkortingen, bestaande in gedichten van verscheide stoffe en rymtrant, 2 dln., Leiden 1717-'18; een vertaling van Crebillons Atreus en Thyestes, in 't zelfde jaar (met de la Ruë). Afzonderlijk van hem verschenen: Stichtelijke Gedichten, 1e deel, Middelb. 1726, 1730, 1735, 2e deel, Middelb. 1731, 3e deel Middelb. 1738, de 3 dln. in 1 bd. Middelb. 1741; in 1752 verscheen daarvan nog een vervolg: Nagelaten Mengeldichten en Levensbeschrijving, door zijn zoon uitgegeven, 1761. Door zijn zorg verschenen de Nagelaten Gedichten van Vrouwe Anna Rethaen, 1730 en die van Mr. Johan Moorman, 1745. Nog is van zijne hand de beschrijving van Zeeland en Staats-Vlaanderen in De Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden. Voorts een paar godgeleerde werken. [Mr. Pieter Boddaert Junior] Boddaert Junior (Mr. Pieter), kleinzoon van den voorgaande, geb. te Utrecht in Oct. 1766, stud. te Utr., woonde later te Amst., waar hij echter noch als poorter, noch als adv. voorkomt. In sterke afwijking van zijn vromen grootvader en zijn geleerden vader, daalde hij van zijn reeds niet zeer verheven standpunt tot dien staat van beruchtheid, welke spreekwoordelijk geworden is en den 9 Maart 1805 te Amst. zijn ontijdigen dood veroorzaakte. Hij gaf uit: Verzameling van Gedichten 2 st., Utr. 1790, meest van ‘zeer’ erotischen aard; Eene navolging van Pope's Geroofde haarlok, Haarl., 1791; Gedichten uit de gevangenis (z.n.), Utr., 1792; Molstein en Kroondorp, tooneelsp., Amst., 1794. Al, wat waarheid en overdrijving op zijne rekening stelden, en hem verkozen toe te dichten, werd nu verzameld en uitgegeven onder den titel van: Nagelatene poëtische en prozaïsche portefeuille van Mr. P. Boddaert, Amst. 1805, herdr. Amst. 1827. [Jonkvr. Marie Agathe Boddaert] Boddaert (Jonkvr. Marie Agathe), geb. te Middelburg 6 Febr. 1844, is sinds 1877 {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} douairière van den heer R.E.H. Muntz Gelderman, luit. der infanterie: Schr. tal van dichtstukk. in de trijdschr. Nederland 1885-'86, Gids 1885-'86 en Spectator 1886-'88. Onder het psd. Luctor, dat later door een ander werd aangenomen en daarom niet meer werd gebruikt, schreef zij ook prozastukken in eerstgenoemd tijdschrift, Jaarg. 1884. Afzonderlijk: Aquarellen, 's-Grav. 1887. [Matthijs Bode] Bode (Matthijs), werd omstreeks 1675 geb. Hij gaf onder toezicht van prof. Petrus Francius vertalingen van Horatius in 't licht, 1696, die gevolgd werden door: Orestes en Pylades of Iphigenie in Tauris, treursp., het Fransch nagevolgd, Amst. 1702; Polyxena, id. Amst. 1703; Oorlogszang en Poëzyzang, Amst. 1706. Een 12-tal zijner gedichten is opgenomen in de Nieuwe Verzameling der Nederduitsche Mengeldichten, Amst. 1727. [Johan Bodecheer Benningh] Bodecheer Benningh (Johan), geb. te Loosdrecht, waar zijn vader Nicolaas Bodecheer pred., en zijn oom Stans Benningh baljuw was, werd 3 Juni 1620 stud. te Leiden, negen jaar later lector in de physica, in 1630 buitengewoon-, in 1631 gewoon hoogleeraar in dat vak. Hij vertrok naar Brazilië in 1638, onder de landvoogdij van Johan Maurits, voor wetenschappelijke nasporingen. Vermoedelijk kwam hij met gekrenkte geestvermogens terug, en overl. in 1642. Schr. behalve Lat. gedichten: Leydsche Oorlof-daghen of Nederduytsche Gedichten, Amst. 1630; Dido of Heyllooze Minnetocht, treursp., Leiden 1634. [Mr. Johannes Tiberius Bodel Nijenhuis] Bodel Nijenhuis (Mr. Johannes Tiberius), geb. te Amst. 23 Nov. 1797, stud. en prom. te Leiden en was een werkzaam deelgenoot van de boekhandelaars-firma Luchtmans aldaar. Na de ontbinding dier zaak in 1850 was hij in letterk. en hist. studiën werkzaam en verzamelde eene uitgebreide kunst-, kaart- en boekenverzameling. Hij overl. er 8 Jan. 1872. Van zijne hand verschenen: De algem. kaarten van de prov. Friesland, verzameld, beoordeeld en geschiedk. beschreven (met W. Eekhoff), Leid. en Leeuw. 1846; Topographische lijst der plaatsbeschrijvingen van het koninkrijk der Nederl. Amst. 1862, met een toevoegsel, t.w. Bibliographie der plaatsbeschrijvingen van het koningrijk der Nederl. 's-Hage 1868. Voorts maakte hij een Supplément en eene Table de matières op de Archives van Groen van Prinsterer, had een werkzaam aandeel in het samenstellen van het Repertorium der verhandelingen en bijdragen betreffende de geschied. des Vaderl. in mengelwerken en tijdschriften tot op 1860 verschenen, Leid. 1863, 1e supplement, Leid. 1872, en gaf ook bijdragen in Konst- en Letterbode, Navorscher, enz. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1873.) [Jan de Boeck] Boeck (Jan de), was in de vorige eeuw monnik in het klooster der Minderbroeders te Brussel en gaf zijne gezamenlijke werken uit onder den titel: Processie-dichten, etc., gerymt, geplackt ende bijeen verzamelt door, enz. [Bartholomeus Boeckx] Boeckx (Bartholomeus), leefde te Lier van 1570 tot 1611 en was aldaar Prins der Rederijkerskamer ‘de Ongeleerden’. Op de Bourgondische bibliotheek te Brussel bestaat een bundel Liederen van zijne hand. 's Mans kenspreuk was: In lijden verduldich. [David Boeckx] Boeckx (David), een te Antw. op 25 Febr. 1860 geb. doofstomme, kwam op 1 Oct. 1871 in het Antwerpsch gesticht voor doofstommen en ontving daar zijn onderricht, terwijl hij ook het ambacht van schoenmaker leerde. Thans is hij als bediende aan de posterijen te Brussel gevestigd. Afzonderlijk gaf hij uit: Huldezang aan de Menschlievende Maatschappij voor Doofstommen te Antwerpen, Antw. 1880; en: 1854-1879, 25-jarig Jubelfeest van het Onderwijs in het gesticht voor Doofstommen te Antwerpen, Antw., 1879. [Pieter Boekel] Boekel (Pieter), geb. te Zaandam 30 April 1832, is hoofdonderw. te Abbenes in De Haarlemmermeer. Hij schreef, behalve een paar kleine stukjes: Geschiedenis van het Haarlemmermeer, in schetsen en tafereelen, Amst, 1868; Het Haarlemmermeer, wat het was en wat het is, Amst. 1870; Een avond bij Cruquius, Amst. 1878; Herinnering aan de voltooide droogmaking van het Haarlemmermeer op den 1sten Juli, haar 25-jarigen gedenkdag, Amst. 1877; Bijgeloof en Natuurkennis, Koog a/d Zaan, 1884. [Kaspar Hendrik van Boekel] Boekel (Kaspar Hendrik van), ten jare 1811 geb., was medeopsteller van de te Gent verschijnende Beurzencourant en van de dagbladen De Vaderlander, De Broedermin en Het Werkmanbond. Toen hij 13 Jan. 1687 te Gent overl. was hij hoofdopsteller van den Gentschen Mercurius en van Het Volksblad. Hij schreef: De Jeugd van Goethe, tooneelsp. in één bedr.; Bertrand van Rains, naer het Fransch van baron Jules de Saint-Genois, Gent, 1842; Arnold van Rummen, of Loon en Luik in de XIVe eeuw, Gent, 1847; De heer van Frazegnies, hist.-rom. {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} episode uit den eersten kruistogt, Gent, 1847; Het Davidshof op den Amandsberg, veldtrilogie, Gent, 1855; Louisa Maria, Nieuwjaerswensch aen de Ryken, in naem der armen en der behoeftige werklieden, Gent, 1856. Sedert 1845 gaf hij te Gent de Vlaemsche Volksalmanak uit. [Rinse Koopmans van Boekeren] Boekeren (Rinse Koopmans van), geb. te Gron. 17 Jan. 1833, stud. te Gron. en was achtereenvolgens pred. te Giethoorn, Eelde, Harlingen en Leiden. Hij schr. als student in 1853 en later onder het psd. Frans Tinarlo, eenige losse schetsen en novellen, die eerst in tijdschr. en jaarb. werden geplaatst en daarna in een bundel vereenigd en onder den titel Knutselwerk zijn uitgeg., Leeuw., 1866. Behalve eenige kleinere kinderboekjes en kinderpreeken sch. hij: De oude tolbaas, Gron., 1859, 8e dr., Zwolle, 1883; Handleiding voor den Liturg in de Ned. Herv. Kerk (naamloos) Gron. 1860; Schoenen op keur, Arnh., 1865; Mensch en ezel, Schied., 1865; In de kooi, Amst., 1866, 3e dr. Amst., 1883; Eene weduwe met negen kinderen, Leid., 1867; Strooi-avonden, Leid., 1867, 3e dr. Leid., 1883; De Scheper van Dorenkamp, Haarl., 1868 (psd. J.L.N. Wiegman Bzn.); Zangen des tijds. Aan Lidewyde bij mijne terugkomst, uit het vierde taal- en letterk. congres, Leid., 1868; Theorie der Liefde, eene hart-en handleiding voor minnenden, Rott., 1869 (psd. Dr. E.W. Geuring); Graaf Gerrit Groenenstein, Leid., 1869; Jan Koster, Leid., 1869; 3e dr. Leid. 1883; De Graaf de Monte-Christo, Schied., 1869; De Veldwachter van Laterveer, Leid., 1870; Voor en na de Pauze, Arnh., 1871; Robbert de Moor, Arnh., 1871; Kappipo, Leid., 1871 (in het Fr. vertaald); Jurriaantjes, Leid., 1871; Hoe het poesje te Amsterdam ging, Dev., 1873; Ik kan 't niet helpen, Rott., 1875; Freule Bella, Tiel, 1878, 2e dr. 1876; Cornelia, een geschenk voor moeders, Tiel, 1878; Uit hetzelfde huis, Tiel, 1878; Los kruit en scherpe patronen, Leid., 1877; De kleine Spring in 't veld, Leid., 1877; Muisjes met en zonder staartjes, Leid., 1877; Aan den Booze verkocht, roman in 2 dln., 's-Hage, 1877; Aan den rand des afgronds, Leid., 1878; Melanie, Arnh., 1880; Uit mijn vroege jeugd. Herinneringen van den ouden tolbaas, Zwolle, 1879; Een merkwaardig tijdperk, Zw., 1881 (met vervolg); Op eigen beenen, Zw., 1882 (weede vervolg), in 1883 als Herinneringen van den ouden tolbaas, te Zwolle in een bundel vereenigd; Snaaksche rijmoefeningen, Leid., 1882 (psd. Adam Thijssen); De reis der Snipsemaatjes (psd. Hajo Schuurstra), Kamp., 1882; Kikkerstudie, Beverw., 1884; Kathederkout, 's-Hage, 1884; Haafner's Reisavonturen voor jonge lieden bewerkt, Zwolle, 1886. In 1866 ontwierp hij Los en Vast en schreef o.a. de versjes in het eerste deel; hij was Hoofdred. van Kennis en Kunst, Haarl., 1872-'74; van de Nieuwe Kinderbibliotheek, Schoonh., 1872 en van het Zondagsbl. voor het jonge Nederl., 's-Hage, 1886. R.K.V.B. [Baltus Boekholt] Boekholt (Baltus), van 1659-'89 als boekhandelaar te Amsterdam werkzaam, schreef, onder zijn initialen B.B.: Minnedichten, Amst., 1667; De wonderlijke en rampzalige vryagien doch bly-eyndige trouwgevallen van dese tijdt tusschen Arantus en Rosemondt, Amst., 1668; Kort vertoog van Hollands bloedige oorlogen met hare naburen sedert de grondvesting van haren staat tot op den tegenwoordigen tijd, uit geloofwaardige schriften enz. zamengesteld, Amst., 1689. Zijn broeder Johannes, van 1680-'93, insgelijks boekhandelaar te Amst., wordt genoemd als de schrijver van: Uytspanningen of Uytbreyding van 't Hoogliedt en eenige Psalmen Davids, Amst., 1668; 't Geopende herte naar Jezus in XV Zinnebeelden, door J.B.B.S., Amst., 1693. [Pieter Andreas Martin Boele van Hensbroek] Boele van Hensbroek (Pieter Andreas Martin), geb. te 's-Gravenhage 23 Jan. 1853, is sedert Maart 1879 aldaar vennoot van zijn schoonvader, den boekhandelaar en uitgever M. Nijhoff. Hij schreef: De beoefening der Oostersche talen in Nederland en zijne Overzeesche Bezittingen 1800-'74, bekroond antw. op eene prijsvraag, Leiden, 1875; Ludovico Guicciardini, Descrittione di tutti i Paësi Bassi; de oudste beschrijving der Nederlanden in hare verschillende uitgaven en vertalingen beschouwd. Bibliogr. studie, overdr. uit de Bijdr. Hist. Gen., Utr. 1878; Amor en Psyche, gedicht in zes zangen, poëtisch vertolkt van R. Hamerling, Rott., 1884; Gedichten, Nijmegen, 1885, en bijdragen in De Gids, Ned. Spectator, Nederland, De Portefeuille, De Leeswijzer, De Ind. Letterbode, De Ind. Gids, het Centralblatt für Bibliothekswissenschaft, enz. [Hendrik Theodorus Boelen] Boelen (Hendrik Theodorus), werd 21 April 1825 geb. te Amsterdam, waar hij cargadoor is en aan het hoofd der firma De Vries en Cie staat. Schreef: Humaniteit, open brief aan den heer F.C. de Brieder, 1877; Lachen, Lieven, Lijden, Gedichten, Haarl., 1883; veel artikelen en kritieken in De Gids, Dagbl. De Amsterdammer, Portefeuille, Leeswijzer; novellen in Nederland en het jaarboekje Holland, en de romans: Onder de menschen, 1854; Twee neven, 1854; Een Parelsnoer, 2 dln., 1859; Eind goed al goed, 2 dln., 1862, meest onder het psd. N. Donker, evenals {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn tooneelarbeid, bestaande in: Van onder op of van boven neer, drama, 1857; Vader en zoon, dr. 1857; 't Is al geen goud wat er blinkt, dr. 1858, 2e dr. 1874; Max Piccolomini, dr. naar Schiller's Wallenstein, 1858; Gravin Olga en haar lijfeigene, dr. 1872; Maria van Utrecht, dr. 1873; Saffo, treursp. naar Grillparzer, 1875. Onder eigen naam: Mijn broer de Minister, blijsp 1876; Keizerin en Moeder, drama, dr. 1877; De Vestaalsche Maagd, dr. naar Parodis Rome vaincue, 1881; Charlotte Corday, dr. naar Ponsart, 1882; Gevaarlijk spel, dr. 1885; Ter elfder ure, blijsp. 1887. Ook redigeerde hij den Tooneelalmanak, 1877. Alle te Amst. gedrukt. H.T.B. [Jacobus Boelen Jhz.] Boelen Jhz. (Jacobus), geb. 16 Mei 1791 te Amsterdam, ging reeds jong als kadet bij de Fransche Marine in dienst. Hij werd door de Engelschen gevangen genomen, en kwam na 1813 in zijn vaderland terug, trad weder bij de marine in dienst, doch maakte van een destijds zeer gereedelijk verleend verlof gebruik om een paar groote reizen ter koopvaardij te ondernemen, welke hij in het onderstaande werk beschreef. In 1869 werd hij op verzoek eervol ontslagen als lid van het Hoog Militair Gerechtshof, waarbij hij sedert 1855, eindelijk als vice-admiraal, zitting had. Hij overl, te Utr. 10 April 1876. Hij schreef: Reize naar de Oost- en Westkust van Zuid-Amerika en van daar naar de Sandwichs- en Philippijnsche eilanden, China, enz. in de jaren 1826-'29 met het koopvaardijschip Wilhelmina en Maria, 3 dln., Amst., 1835. [Boelardus Augustinus van Boelens] Boelens (Boelardus Augustinus van), geb. te Leeuwarden in 1722. Schreef onder het psd. B. Bornius Alvaarsma, een dichtstuk in 3 zangen, get. De Winter, Leeuw., 1749, door hem uitgegeven op aandrang van zijn vriend H. Vegelin van Claerbergen. In 1765 bezorgde de auteur er eene verbeterde uitgave van in De Honigbye, een belangrijke verzameling van uitgegeven en onuitgegeven gedichten, 6 dln., Leeuw. 1765-'71. Hij overl. te Hardegarijp 9 Nov. 1777. [Ambrosius Ayzo van Boelens] Boelens (Ambrosius Ayzo van), zoon van den voorgaande, geb. 19 Maart 1766, was van 1801-1812 raadsheer in het Hof van Friesland, vervolgens pres. van de rechtb. te Heerenveen, werd in 1831 grietman van Opsterland en overl. 30 Nov. 1834. Hij schreef een gedicht: Aan mijn vaderland, Leeuw. 1814. [Pieter Boeles] Boeles (Pieter), geb. te Ferwerd in Friesl. 4 Maart 1795, stud. te Groningen in de theologie en was achtereenvolgens pred. te Pingjum en Zurig 1717, te Noordlaren 1825, te Noorddijk 1827. In 1850 werd hij theol. doctor honoris causa en twintig jaar later emeritus; hij vestigde zich toen metterwoon te Groningen, waar hij 26 April 1875 overleed. Hij schreef: Wenken, raadgevingen en herinneringen over den omgang met het vrouwelijk geslacht, de keus eener echtgenoote, verloving, het huwelijk en den ongehuwden stand, Gron. 1823; Hebreeuwsche vertellingen, verzameld en vertaald uit de schriften der aloude Hebreeuwsche wijzen, benevens eene verhandeling over de ongewijde letterkunde der Hebreeërs door Hyman Hurwits, uit het Eng. met aanm. 2 dln. Gron., 1831; Over staatsregt, hervormd kerkbestuur en Separatismus. Naar aanleiding van het geschrift van Mr. G. Groen van Prinsterer: De Maatregelen tegen de Afgescheidenen aan het staatsregt getoetst, Gron. 1838; Het beleg en de bevrijding van Groningen in 1672; Leerrede met geschiedkundige aanteekeningen, Gron. 1838; Stemmen uit Rome over zonden in Rome. Eene bijdrage tot waardeering der getuigenissen van Maria Monk, Tiel z.j. Voorts leerredenen, vertalingen, brochures enz. B's lievelingsstudie was de vergelijkende taalkunde. Alle Romaansche, Germaansche en Noordsche talen had hij zich door onverdroten studie eigen gemaakt; na 1857, toen hij zijne beide oudste zonen in de kracht huns leven verloor, trok hij zich meer en meer uit de maatschappij in het studeervertrek terug. Onuitgegeven, maar geheel voor de pers gereed, is een uitgebreid glossarium Groninganum of vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval. [Jetzo Boeles] Boeles (Jetzo), zoon van den vorige, geb. te Pingjum 14 Aug. 1818, promov. in de theologie en in de letteren, en werd pred. te Hornhuizen en Kloosterburen in 1844 en in 1853 te Warfhuizen, waar hij 14 Sept. 1857 overl. Behalve twee Latijnsche dissertaties en eenige leerredenen in de Evangelische preeken, schreef hij over Collatieregt en landstractement, Gron. 1856 en eenige oudheidk. bijdragen in den Groninger Volksalmanak. [Petrus Boeles Jr.] Boeles Jr. (Petrus), broeder van den vorige, geb. 16 Oct. 1820 te Pingjum, werd er in 1847 pred. en overl. er 30 Oct. 1857. Hij schreef: Het 250-jarig bestaan der Hervormde Gemeente te Noorddijk. Leerrede met aanteekeningen, bijlagen en een plaat, Gron. 1846. Voorts nog enkele leerredenen afzonderlijk uitgegeven, of in de Evang. Stemmen tegen Rome geplaatst. [Mr. Willem Boele Sophius Boeles] Boeles (Mr. Willem Boele Sophius), broeder van den vorige, geb. te Noorddijk 2 Oct. 1832, en vestigde zich eerst als adv. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} te Groningen; van 1863-'65 was hij rechter te Sneek; van 1865-'70 te Assen, van 1870-'76 raadsheer aldaar en is thans vice-pres. van het Gerechtshof te Leeuwarden. Hij gaf uit: Beschrijving van de maskerade, welke door de studenten, leden der vereeniging Vindicat atque Polit den 12 21 Oct. 1854 te Groningen zal gehouden worden, Gron. 1854; De geestelijke goederen in de provincie Groningen van de vroegste tijden tot op heden. Een geschiedkundig onderzoek, Gron. 1860; Levensschetsen der Groninger hoogleeraren. (Als bijlage tot het gedenkboek der hoogeschool te Gron. door Dr. Jonckbloet), Gron. 1864; Het Stemregt van Eigenerfden. Gron. 1869; Frieslands hoogeschool en het rijks-Atheneum te Franeker, Leeuw. 1878-'81, waarvan het laatste stuk tegen het einde van 1888 zal verschijnen, 3 dln.; De patriot J.H. Swildens, publicist te Amst., daarna hoogleeraar te Franeker. Zijn arbeid ter volksverlichting geschetst, Leeuw. 1883. Voorts: Levensbericht van Dr. M.J. Noordewier in Hand. Mij. Ned. Lett.; verscheiden verhandelingen opgenomen in de Bijdr. tot de geschiedenis en oudheidkunde, inzonderheid van de prov. Gron. 1864-'73 en eenige brochures over kerkrechtelijke onderwerpen. Voorts bijdragen in het Gron. jaarboekje, Drentsche Volksalmanak, Archief van Prof. Moll, de Vrije Fries, enz. [Jan van Boendale] Boendale (Jan van), werd te Tervueren geb., vermoedelijk tusschen 1280 en 1290. Reeds in 1312 komt hij voor als ‘scepenclerc’ der stad Antwerpen: vandaer zijn bijnaam J. De Clerc. Als stadsambtenaar werd hij met verschillende zendingen belast, o.a. in 1324. Nog in 1358 wordt ‘Johannes, de clerc der stat Antwerpen’ vermeld, en in Sept. 1365 moet hij overl. zijn. In de middeleeuwsche letterkunde is hij de hoofdvertegenwoordiger der door Maerlant gestichte school en de wetgever der 14e eeuw op aesthetisch gebied. Zijn eerste dichtwerk is de Brabantsche Yeesten, waarvan het eerste gedeelte omstreeks 1317 werd voltooid, terwijl het 2e in 1347 werd afgebroken (uitg. door J.F. Willems, Brussel 1839). In 1322 stelde hij een kort kroniekje van Brabant op (uitg. door Ph. Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten I). Tegelijk met het tweede deel der Yeesten schreef hij het gedicht Van den derden Edewaert, waarvan een groot fragment over is (uitg. door J.F. Willems, Belg. Museum IV, Gent, 1840). Boendale's hoofdwerk is het leerdicht Der Leken spiegel (uitg. door Dr. M. de Vries, Leid. 1844-'48), begonnen in 1325, voltooid 6 Aug. 1330. Daarna, maar vóór 1333, dichtte hij nog Jans Teesteye (uitg. door F.A. Snellaert, Ned. Gedichten uit de 14e eeuw, Brussel 1869). Nog worden aan hem, doch op losse gronden, toegeschreven: Melibeus, een boec van troeste ende van rade, half April 1342 te Antwerpen uit het Latijn van Albertanus van Brescia vertaald, en het Boec van der Wraken, tusschen 1351 en 1356 geschreven (beide uitg. door A.F. Snellaert, in Ned. Ged. uit de 14e eeuw). Stellig te onrechte wordt soms aan hem toegedicht de in 1345 naar het Latijn bewerkte Dietsche Doctrinale (uitg. door Dr. Jonckbloet, 's-Grav. 1842), benevens het daar vermelde, maar nu verloren boek: Exemplaer. J.T.W. [Mr. Willem Richard Boer] Boer (Mr. Willem Richard), geb. te Rotterdam 4 April 1818, stud. te Utrecht sinds 21 Dec. 1842, was er advocaat en wethouder en is er sedert 1878 Burgemeester. Hij vertaalde: F. Bastiat, staathuishoudkundige drogredenen, Utr. 1846 en 1848; id. Dat verwenschte geld, Utr. 1849; id. Kapitaal en interest, Utr. 1849; Guizot, Over de volksheerschappij in Frankrijk, Utr. 1849, 2 drukken. Hij was van 1861-'83 mede-redacteur van de Bijdragen tot de kennis van het staats-, provinciaal- en gemeentebestuur in Nederland en van het Pantheon, Tijdschrift ter verspreiding van nuttige kennis, Zutfen 1856-'58. Verder schreef hij: Denkbeelden over pauperisme en armenverzorging, Amst. 1850; Over plaatselijke belastingen, eene staathuishoudk. proeve, Utr. 1850; De arbeid, Handboek voor volkshuishoudk. ten dienste van het Middelbaar onderwijs, Amst. 1865, volksuitgave, Amst., 1880; Huishoudkunde, Leiden, 1870; Leerplichtigheid en schooldwang, Utr. 1870. [Francijntje de Boer] Boer (Francijntje de), geb. te Harlingen 18 Oct. 1784, betoonde reeds vroeg veel leerlust, doch haar niet vermogende ouders die dertien kinderen hadden, konden dien niet bevredigen. Zij leerde lezen en schrijven, werd op haar 15e jaar dienstbode te Leeuw., later te Sneek en overl. als huishoudster bij den heer S. Tuijmelaar te Heerenveen, 7 Maart 1852. Zij schreef: Dichtproeven, Haarl. 1815; Nieuwe Dichtproeven, Haarl. 1821; Gedichtjes voor kinderen, Amst. 1822, 7e druk, Schoonh. 1860; Gedichtjes voor behoeftige kinderen, Amst. 1823; Laat ons leven tot elkanders nut en genoegen, Ned. verhalen en eenige nieuwe dichtproeven, Leid. 1850. (Friesche Volksalm. 1864). [Lambertus Martinus de Boer] Boer (Lambertus Martinus de), geb. 4 Nov. 1840 te Minnertsga, stud. te Groningen, werd in 1867 predikant te Uithuistermeden, in 1875 te Niehove en sedert 1884 te Britswerd-en-Wieuwerd. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij schreef: Stemmen der Natuur en des harten, dichtbundel, Gron., 1881; Prins Willem I en zijn tijd, Vaderlandsche historiezangen, Sneek, 1884; Frithyofssaga, metrische vertaling van E. Tegnèr, Sneek, 1886. Verder bijdragen in de Landbouwcourant, waarin een menigte schetsen uit het leven van planten en dieren verschenen; ook schreef hij in Bato, De Huisvriend, Het Brood des levens, en andere tijdschr. en in almanakken. [Benjamin Boers] Boers (Benjamin), geb. te Utrecht 11 Dec. 1803, stud. er sinds 1820, werd pred. te Renswoude en daarna te Middelharnis tot 1872. Van 1838-'57, was hij schoolopziener in het 6e district van Zuid-Holland en sinds 1858 in het 11de. Hij woonde sedert zijn emeritaat te Brielle, waar hij overleed 1 Nov. 1878. Hij gaf eene: Gesch. en aardrijksk. Beschrijving van Goedereede en Overflakkee, Sommelsdijk, 1843, verkort uitgeg. in 1845, en in de Hand. van Letterkunde: het Levensbericht van Dr. Jacob Tichler, 1866. [Suzanna Maria Boëseken] Boëseken (Suzanna Maria), geb. te Lunteren 12 Maart 1821, huwde den kapitein ter koopvaardij Van Velthoven, met wien zij in 1861 naar Cheribon vertrok, waar zij 23 Jan. 1866 overleed. Zij schreef: Twee gevangenen op het slot van Den Bergh, 's-Hage, 1848; Alcmenon, een geschiedk. verhaal, Schiedam, 1851; Hillegonde, Oorspronkelijk Nederlandsch verhaal uit den grafelijken tijd, Amst. 1852. Verscheiden tijdschriften hebben novellen van haar opgenomen; hare losse gedichten zijn voornamelijk geplaatst in Evangeliespiegel, Maria en Martha, Gelderland en Tijdstroom. [Mijnoldina Adriana Antoinetta Boëseken] Boëseken (Mijnoldina Adriana Antoinetta), zuster van de voorgaande, geb. te 's-Heerenberg, 12 Juni 1825, was eerst pleegzuster en daarna adjunct-directrice in de cellulaire gevangenis te Amst., waar zij overl. 23 Nov. 1871. Zij schreef: De pleegzuster, 's-Hert. 1854; Judas de Maccabeër, 's-Hert. 1856; Geeske van den Elzenpas. Een verhaal op waarheid gegrond, Amst. 1862. Voorts vindt men van haar verscheiden losse stukken en gedichten in Maria en Martha, Evangeliespiegel en Tijdstroom. [Mr. Cornelis Boey of Boy] Boey of Boy (Mr. Cornelis), geb. te Zieriksee in 1608, stud. sedert 1628 te Leiden en daarna te Franeker, was advocaatfiskaal en proc.-gen. bij den hove van Holland, Zeeland en Westfriesland en overl. te 's-Hage 2 Febr. 1655. Nog bij het leven van S. van Beaumont bezorgde hij diens Horae succissivae en schr. vele zoo Lat. als Ned. verzen in de werken van J. van Beverwijck, Bruno, en C. Huygens, met wie hij bevriend was. In 1653 werd hij ridder van St.-Michiel. Hij vertaalde: De navolginge Christi, 's-Hage, 1644, meermalen herdrukt, en dichtte: Psalmen Davids volgens de nieuwe overzetting, Rott. 1648, herdrukt als: Nieuwe werk der Psalmen van den Koning David, Leiden, 1659; Gerymde uitbreydinghe op yder beede van 't Vader onse in 't bysonder, 6e druk, 's-Hage, 1659. (Schotel, in Jaarboekje Zeeland voor 1854). [Mr. Timon Boey] Boey (Mr. Timon), achterkleinzoon van den voorg., werd geb. te Rotterdam in 1711, stud. en promov. te Leiden, werd secret. van het Hof van Holland, Zeeland en Westfriesland, en in 1755 substituut-griffier; hij bleef zulks tot 1777 en is vermoedelijk in dat jaar overleden. Hij schreef: Bedenkingen over de Oudheit, Aanzien en Gezag van den Hove van Holland onder de Grafelijke regering, 's-Hage, 1760, 2 dln.; Oudheid van den Hove van Holland, nader ontdekt uit de oppermacht der Staten met de Grave, 's-Hage, 1761; Woordentolk of verklaring der voornaamste Onduitsche woorden in de Hedendaagsche en Aloude Rechtspleging voorkomende, 's-Hage, 1773, 2 dln.; Korte schets van den oorspronk en het departement der Hoven van Justitie en andere voorname Staatscollegien. [Andries de Boeye] Boeye (Andries de), geb. te Veurne in 1571, overl. in 1650 als Jezuïet te Antwerpen. Van hem werd in onzen tijd gedrukt: Het leven van onze eerste vaders Adam en Eva, alsook dat van hunnen zoon Abel, Gent; Kort verhael van het wonderlyk leven van Sinte-Aldegonde, patroones van Maubeuge en Mespelaere, Dendermonde; Kort verhael van het wonderlyk leven der Engelsche maegd Sinte Aldegonde, Aalst, 1866. [Karel Bogaerd] Bogaerd (Karel), geb. te Kalken in Oost-Vlaanderen 21 Oct. 1834, was vroeger Statieoverste aan den spoorweg Eekloo-Gent, later werktuigkundige in eene fabriek te Langerbrugge. Sedert 1875 was hij te Eekloo ambtenaar aan den spoorweg Eekloo-Brugge en sinds 1880 is hij ambtenaar bij het ministerie van openbare werken te Brussel. Hij schreef: De drie zangers: Willems, Ledeganck, van Duyse, Vaderlandsche trilogie, met een voorzang, Gent, 1861; Bloemen in het wilde gegroeid, Gedichten, Gent, 1861; Adolf en Ludwina, Romantisch dichttafereel, Gent, 1862; Bede voor Zijne Majesteit Leopold I, Koning der Belgen, en {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} deszelfs vorstelijk stamhuis, Gent, 1863; Stemmen des gevoels, Gedichten, Gent, 1864; Voor de noodlijdenden, Romance, Gent, 1866; Verstrooide bladeren, Gedichten, Gent, 1867; Gedichten van K.A. Vervier, verzameld door K. Bogaerd, Dendemonde, 1873; Zomerkrans, gedichten, Gent, 1876; Vooruitgang, dichterlijke tafereelen, Gent, 1879, 2e druk 1880. [Jhr. André Jean Louis Baron van den Bogaerde van ter Brugge] Bogaerde van ter Brugge (Jhr. André Jean Louis Baron van den), geb. te Gent 7 Juli 1787, was burgemeester van Gent en daarna districts-commissaris van het Land van Waes. In 1820 benoemde de Koning hem tot Gouverneur van Noord-Brabant, welken post hij tot 1842 bekleedde. Hij sleet zijne overige dagen in werkzame rust op zijne goederen te Heeswijk en Dinther en stierf 12 Jan. 1855. Zijne uitgegeven geschriften zijn: Het district van St. Nicolaas, voorheen Land van Waas, beschouwd met betrekking tot deszelfs Natuur-, Staat- en Geschiedkunde, gevolgd door eene bijzondere beschrijving van elke stad, dorp of gemeente in hetzelfde gelegen, 3 dln., St. Nicolaas, 1825; Proef op de aanmoediging en uitbreiding der linnenweverijen, in Oost-Vlaanderen, gevolgd van de tienjarige optelling van al de op de markten van Oost-Vlaanderen verkochte lijnwaden, Gent; Vlugtig overzigt der geschiedenis van België en die van Polen, toegepast op de tegenwoordige gebeurtenissen tot 1 Jan. 1831, 's Bosch, 1831; Proeve over de belangrijkheid van den handel, de scheepvaart en de nijverheid in de gewesten die van 1813-'30 uitmaakten het koningrijk der Nederlanden, 's Hage, 1845, oorspr. in 't Fransch uitgegeven. Voorts werden zijne redevoeringen, waarmede hij de zomervergaderingen der Staten opende, op hun verzoek in 't licht gegeven. [Adrianus Bogaers] Bogaers (Adrianus), geb. te 's-Grav. 6 Jan. 1795, was reeds in 1811 adv. te Hoorn, daarna te Rotterdam; van 1830-'51 was hij daar rechter in de Arrond.-Rechtb. en overl. 11 Aug. 1870 te Spa. Eerst in Nov. 1832 liet hij een gedicht van negen strophen in druk uitgaan, op den toestand dier dagen geschreven en getiteld: Volharding; daarop volgde Jochébed, 1835, voor zijn vrienden gedr. doch sinds 1861 te Haarlem herdr. en in den handel; De Togt van Heemskerk naar Gibraltar, 1837, openlijk uitgegeven 1860; Adam's Eerstgeborene, 1843, (Werken Kon. Ned. Inst.); Balladen en Romancen, 1846, waarvan een vermeerderde openlijke uitgave verscheen, onder den titel van Balladen en andere dichtstukjes, Rott. 1862; Dichtbloemen uit den vreemde, 1852; Het Metalen Kruis, 27 Aug. 1856; Tollens (bij den dood van Tollens), Haarl. 1857; Gedichten Leeuw. 1859; 1813-1863, Jubelzang Haarl. 1863. Op lateren leeftijd schr. hij art. in De Taalgids. Zijn Lierzang op den dood der Belgische Koningin Louise Marie, Rott. 1851, werd in België met goud bekroond. Voorts bestaat er van zijne hand een Verhandeling over de Uiterl. Welsprekendheid, 1840, evenals zijn Heemskerk's togt naar Gibraltar door de Holl. Maatsch. voor Fraaie Kunsten bekroond. B's Gezamenlijke Dichtwerken, met eene Inleiding, zooveel mogelijk naar tijdsorde gerangschikt, zijn uitgeg. door Prof. N. Beets, 2 dln. Haarl. 1871; zijn Taalkundige opstellen door Prof. Brill, Rott. 1872; zijn Wdb. op Bilderdijk, Haarl. 1878 werd door dezelfde bekwame vriendenhand bezorgd. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1872.) [Abraham Bogaert] Bogaert (Abraham), in 1653 geb. te Amst., waar hij in 1683, 30 jaar oud, als apotheker en bruidegom voorkomt, kwam in 1701 voor de derde maal als opper-chirurgijn te Batavia, werd later koopman aldaar, deed eene reis naar Bengalen, Ceylon, de kust van Malabar en de Molukken, keerde in 1706 naar 't vaderland terug en overl. te Amst. in 1727. Van hem zijn ons bekend: Satyra VIII of Achtste Berispdicht, in Nederd. vaerzen vertaelt en met aanteekeningen voorzien, onder de zinspreuk Proficit et Recreat, Amst. 1693; Alexander de Groote, treursp., naar Racine, Amst. 1693; de Pleiters, blijsp., id. Amst. 1695; S. Schijnvoets Muntkabinet der Roomsche keizers en keizerinnen in vaarzen beschreven, Amst. 1695; Keurstoffen van Aloude Griekse en Romeinse Grootmoedigheden in Bijschriften en Puntdichten, Amst. 1697; C. Suetonius Tranquillus, Van de XII keizers, uit het Latijn verduitscht, Amst., 1699; Julius Cesars Aanteekeningen der Gallische Burgerlijke, enz. Oorlogen, id., 2 dln., Amst. 1709; De gewaande Droes, kluchtsp., Amst. 1711; Hist. Reizen door d'Oostersche deelen van Asia, 1711, (of die reizen door hem zelven gedaan zijn, valt te betwijfelen), 2 dln. Rott. 1730; Rhadamistus en Zenobia, treursp. Amst. 1713; Historie van de grondlegging der Nederl. vrijheid, Amst. 1719; Valerius Maximus, Gedenkwaardige voorbeelden, zoo der Romeinen als der Uitheemsche volken (uit het Latijn vertaald), Amst. 1721; Gedichten, Amst. 1723, 2e dr. Leiden 1729, waarin het dichtstuk Geuzenvelt; Phocion, treursp. Amst. 1733; Myrrha treursp. Amst. 1743. Sommigen schrijven nog aan B. toe: Het nieuwsgierig Aegje [van Enkhuizen] kluchtsp., Amst. 1679, 2e dr. 1701, en De Buitensporige Jaloerse, Amst. 1691, doch deze stukken zijn van Anthonie van Bogaert, van wien ons geen bijzonderheden bekend zijn. {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} [Prosper Bogaert] Bogaert (Prosper), schreef: Verhandeling over de Nederl. stenographie, of wyze om de woorden met dezelfde snelheid, als die uitgesproken worden te schrijven, Gent, 1830; Toegepaste spreekwoorden, een boek voor het volk, Gent, 1852. [Jan van den Bogaert] Bogaert (Jan van den), een Sint Michielsheer, die te Antwerpen in 1612 werd geb. en aldaar overl. 14 Oct. 1678, vervaardigde het dichtwerk: Den Spieghel der Deughden van Jesus, Maria, Joseph, voorghestelt in Rijm-versen. Door F. Joannes Gerlacus van den Bogaert, der orden van Praemonstreyt in Sinte Michiels tot Antwerpen, Antw., 1676, met platen. [Amatus Adrianus Bogaerts] Bogaerts (Amatus Adrianus), te Gent-Oostakker geb. 27 Jan. 1859, studeerde aan de normale school en is thans onderwijzer te Gent. Sinds 1882 is hij hoofdopsteller van het onderwijskundig tijdschrift De Lagere School, waarin van hem verscheidene Kindergedichten en Kindernovellen verschenen: Tevens schreef hij: Lessen over natuurwetenschap, Gent, 1882; en: Het opstellen in de volkscholen, Gent, 1883, 5 dln. Voor het tooneel leverde hij: George Stephenson, in éen bedrijf; De Zoon van den Metseldiener, in éen bedrijf; De Dweepster, in twee bedr., en De zwarte Schilder, in éen bedrijf, allen te Gent uitgeg. en bekroond door den Bond der Werkersgenootschappen. Het staatsbestuur bekroonde van hem Het Elfenwoud, cantate. Een ander koordicht: Het Lied van den Stroom werd bekroond door het Brusselsch kunstgenootschap De Distel. [Felix Guillaume Marie Bogaerts] Bogaerts (Felix Guillaume Marie), geb. te Brussel 2 Juli 1805, stud. aan de Gentsche Hoogeschool en werd in 1828 leeraar aan het college van Meenen. Tengevolge der omwenteling van 1830 verloor hij deze betrekking, doch in 1834 werd hij prof. in de geschied. en aardrijksk. aan het Atheneum van Antw., alwaar hij overl. 16 Maart 1851. Meestal schreef hij in het Fransch, doch in het Nederl. hebben wij van hem: De goede oude tyd in België, Antw., 1844; Historische litaniën der heiligen van België, Antw. 1848; Geschiedenis van Op Signorken, in den: Almanak van San Vincentius a Paula, Antw., 1849; De Antwerpsche Sancho-Pança. Verzameling van 700 spreekwoorden, uitdrukkingen en vergelykingen, die dagelyks onder het volk voorkomen, Antw. 1850. [Konstantijn Jozef Bogaerts] Bogaerts (Konstantijn Jozef), 31 Dec. 1812 geb. te Pael, in Limburg, werd vicaris-generaal van het bisdom van Luik. Hij leverde bijdragen in de Middelaer en de Nieuwe School- en Letterbode, terwijl hij afzonderlijk uitgaf: Over onze oude Nederduitsche Kanselredenaers, Leuven, 1841; Dicht- en prozastukken uit Noorden Zuid-Nederlandsche schryvers verzameld, Sint-Truiden, 1844; Algemeene vergadering der maetschappyen van Nederduitsche letteroefening op het stadhuis te Brussel, den 11 Feb. 1844, Sint Truiden, 1844; Geschiedenis van het oud en nieuw Testament, tot leering en stichting, voor onderwijzers, gevorderde leerlingen en huisgezinnen, Sint-Truiden, 1844-'47; De bloemenkrans van Maria, Oefeningen en gebeden voor de maend Mei, Hasselt, 1847; Meditatiën, oefeningen en gebeden, Hasselt, 1847; Schat der kinderen van Maria, Hasselt, 1848; Geschiedenis van het H. Sakrament van Mirakel, voorheen te Herckenrode, nu te Hasselt, Hasselt, 1848. [Petrus Carolus Constantinus Bogaerts] Bogaerts (Petrus Carolus Constantinus), te Lier geb. 22 Jan. 1819, stud. voor geestelijke en werd tot priester gewijd op 23 Sept. 1843. Hij was eerst prof. en daarna voorzitter van het groot Seminarie en werd 24 Nov. 1866 benoemd tot vicaris-generaal van het bisdom van Mechelen. Hij schreef een paar Fransche werken en vervaardigde ook het Huldedicht opgedragen aan de Eerw. Moeder Antonia Dieben, den 4 Aug. 1875, ter gelegenheid van de vijftigste verjaring harer intrede in het klooster der Grauwzusters te Hasselt, Hasselt, 1836. [Peter Geeraard Bogaerts] Bogaerts (Peter Geeraard), 11 April 1803 geb. te Antw. en aldaar op 9 Dec. 1877 overl. als pastoor der Sint Augustinuskerk, gaf uit: Levensschets van den grooten mirakeldoener den H. Nicolaus van Tolentinen, uit het order der Eremyten van den H. Augustinus, Antw. 1848. [Johannes Bogerman] Bogerman (Johannes), naamgenoot van zijn vader, geb. te Uplewert (Oost-Friesland) in 1576, werd in 1599 predikant te Sneek, in 1602 te Enkhuizen, in 1604 te Leeuwarden, in 1618 en '19 Voorzitter van de Dortsche Synode, en in 1633 Hoogl. in de godgeleerdheid te Franeker, waar hij 11 Sept. 1637 overl. Met zijnen ambtgenoot G. Geldorpius te Sneek, gaf hij van een werkje van Theodorus Beza eene vertaling uit, getiteld: Een schoon Tractaet des Godtgheleerden Theodori Bezae van de straffe welcke de wereltlycke Overicheidt over de ketters behoort te oeffenen, enz. Franeker 1601. Hij vertaalde uit het Fransch, een geschrift van den ‘Vermaarden Papist’ Estienne Pasquier, onder den Titel: Spieghel {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} der Jesuyten ofte Catechismus van der Jesuyten secte ende leere, enz., Leeuw. 1608. In een nabericht van dit boek bestrijdt hij het Pausdom en wel bepaaldelijk de denkbeelden van den Jesuyt Bellarmijn. Als heftig tegenstander der Remonstranten gaf hij, met zijne ambtgenooten te Leeuw., verschillende pamfletten uit tegen Conradus Vorstius, benoemd hoogl. te Leid.; alsmede eene bestrijding van het bekend werkje van Hugo de Groot: Ordinum Hollandiae et Westfrisiae Pietas. Verder: Het Christelijck Overlijden van den Doorluchtichsten ende Hooghghebooren Prince, Mauritus van Nassau Prince van Orangien, Leid. 1625, herdr. 's-Gravenh. 1840, ook opgenomen in Aitzema's Saken van Staet en Oorloch I, 376. Een belangrijk gedeelte der Staten-vertaling van het Oude Testament is mede van zijn hand. (H. Edema van der Tuuk, Johannes Bogerman, Gron. 1868). [Reijnier Bogerman] Bogerman (Reijnier), geb. te Dokkum, een bekwaam rechtsgel., werd doctor in de rechten, en in 1498 secret. en organist van Kampen, welke betrekking hij tot 1514 bekleedde. Daarna werd hij adv. bij den Hove van Holland, later secret. en syndicus der stad Gron., waar hij waarschijnlijk tot 1534 bleef. Toen zond Karel V hem als gezant naar Luneburg. In 1540 werd hij te Kampen wederom tot secret. aangesteld en bleef dit tot 1553. Daarna vertoefde hij te Amersf. en te Aken. Het jaar van zijn overl. is onbekend, doch dit was na 1556. Hij stelde voor de Kamper Vroedschap een Repertorium samen, waarin hij statuten, rechten, privilegiën verzamelde in twee afdeelingen met een uitvoerig register. Verder schreef hij eene Kroniek 1503-1512 en 1542-1547, welke door de vereeniging tot beoef. van Ov. Recht en Geschied. werd uitgegeven, en een werk over den oorsprong der Vriezen, hunne voornamen en spreekwoorden, dat ongedrukt bleef. [Jan Frans van Boghout] Boghout (Jan Frans van), geb. 6 Maart 1830 te Antwerpen, waar hij bouwmeester is, en van 1873 tot 1875 in den Provincialen Raad zetelde. Hij schreef: Zij was moeder, vervlaamscht drama in één bedrijf, 1851; Jonker van Roderycke, volksdrama in 4 bedr., 1856; Flipken, romance, 1857; Moederdroom, romance, 1847; Het weesje by het doodsbed zyns vaders, romance, 1857; Martha, dichtstuk, 1859; Jan Bertrand of de Tooneelspeler uit liefhebberij, tooneelspel in 3 bedr., 1859 (bekroond); De mand en de korf, 1860; Walter de toonkunstenaar, drama in 3 bedr., 1860, 2e druk 1869, 3e druk 1886; De Tweelingbroeders, blijsp. in één bedrijf, 1865; De Knorrepot, karakterschets in één bedr. 1869; Zonneschijn na regen, tooneelsp. in één bedr. 1869; Aan de Vlamingen, Brugge, 1872; Historiek der feestbetooging van 4 Febr. 1872, door het Huis van Antwerpen aan den Heer Victor Jacobs, volksvertegenwoordiger en oud Minister van Financiën, 1874. Op één na werden al deze werken te Antwerpen uitgegeven. [Joan Bohl] Bohl (Joan), Doctor in de Rechten en in de Wijsbegeerte en Letteren. Officier en Ridder van verschillende Orden, Eerelid en Lid der Koninklijke Vlaamsche en Fransche Academiën van België, Eere-voorzitter en Lid van andere geleerde genootschappen in Italië en Nederland, enz., werd geb. te Zieriksee, 8 Oct. 1836. Aanvankelijk voor den handel opgeleid, bewoonde hij, gedurende vele jaren, verscheidene hoofdsteden van Europa, maar bestudeerde daar meestentijds de wetten, het staatsrecht, de staathuishoudkunde, geschiedenis en talen. Vóór zijn vertrek uit Nederland, verschenen sedert Augustus 1861 zijne eerste novellen in het te Rotterdam verschijnende tijdschrift: De Encyclopédie. De meeste dezer kleine verhalen werden later verzameld in vier bundeltjes, onder den algemeenen titel: Geschiedkundige werken, novellen en gedichten van J. Bohl J. Gz., Rott. 1863, '64. Verder schreef hij, behalve talrijke artikelen in het Fransch: Horsa en Iliandi of Heidenleer en Christenwet. Rott., 1855. Willibrordus. Rott., 1856; Bonifacius. Gron., 1857; Pius VII en zijn Tijd., Rott., 1861-'62, 2dln.; Hemeltelg en Wereldling, 's-Bosch, 1858; Blijf bij ons, 's-Bosch, 1859; Onder het psd. Quos Ego: Waarom? 2 dln., Tiel, 1863. Onder dat van Hendrik Smits: Het Handschrift, Rott., 1856; Oom Adriaan, Rott., 1867; Najaarsbladeren, Rott., 1867; onder dat van Constantijn Ager: Koningin Bartha, van Conrad van Bolanden. Onder verschillende namen, als: J. Bohl Jr., J. Bohl J. Gz., Diodorus B. of Joan Bohl verschenen van hem een aantal novellen en andere werken in de tijdschriften: Museum voor de Jeugd, Europa, De Tijdstroom, 's Levens Leerschool, Nederland, Vaderlandsche Letteroefeningen, De Gids, De Ned. Spectator, enz. Alsmede in de Vad. Letteroef. eene vertaling uit het Italiaansch van De Nachtwaken van Torquato Tasso; uit het Spaansch: Arme Dolores en Simon Verde van Fernan Caballero. Zoo ook de werken derzelfde schrijfster: Spaansche Novellen, La Gaviota, Lagrimas, Lucas Garcia, alle Rott.; Elia of Spanje dertig jaar geleden, Haarl., 1874; De Ster van Andalusie, Haarl., 1875. Hij vertaalde van Ida gravin Hahn-Hahn: Twee Zusters, Leid., 1864. - Den 2 Febr. 1865 werd hij aan de Hoogeschool te Leiden tot Meester in de Rechten be- {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} vorderd, met eene burgerrechtelijke verhandeling: Beschikkingen ten behoeve der armen, Rott., 1865; en eene strafrechtelijke: Misdrijven van post-beambten, Leid., 1865. Hij heeft zich toen als advocaat te Amsterdam gevestigd, waarna van hem het licht zag: De godsdienst uit staat- en regtskundig oogpunt, Amst., 1871; (vertaald als Die Religion vom politisch-juridischen Standpunkte, Deutsch bearbeitet von Ferd. Grimmelt, Paderborn, 1874); Dante Alighieri, De Goddelijke Komedie, in Nederlandsche verzen vertaald met verklaringen en geschiedkundige aanteekeningen. Eerste Lied: De Hel; Haarl., 1876: Tweede Lied: Het Vagevuur, 1878; Derde Lied: Het Paradijs, Amst., 1883; Hij stichtte Het Nederlandsch Dante-Orgaan: De Wachter, 5 dln., Amst., 1876-'83. Geheel in de terzinen van Dante gaf hij een lijvigen bundel gedichten uit, getiteld: Canzonen, Amst., 1886. In verschillende kranten en tijdschriften schreef hij tal van staatkundige en kritische opstellen. J.B. [Dirk Boing] Boing (Dirk), geb. in 1748, was zilverkashouder te Amst., later commissaris bij de honderdste- en tweehonderdste-penningkamer, daarna bestuurder van de Onderw.-Kweekschool, opgericht door het eerste Amsterd. Depart. van 't Nut van 't Algem. Hij overl. 17 Nov. 1811. Onder de prijsverhand. dier Maatsch. vinden wij van zijne hand: Schets van den braven man in het gemeen burgerlijk leven, 1789; Pligten van handwerkslieden en dienstboden, 1791; Brief aan de schoolhouders in Nederland, 1791; Schets van den voor- en nadeeligen invloed van 't gedrag des werkmans op den bloei en de welvaart der fabrijken, 1804. Voorts eenige Volksliedjes en de Opwekking des jongelings te Naïn, zangstuk. [Charles Boissevain] Boissevain (Charles), geb. te Amst. 28 Oct. 1842, is redact. van 't Algemeen Handelsblad, waarin hij vele art. o.a. Brieven op reis uit Zwitserl. schreef en sedert 1872 mede-redacteur van De Gids waarin o.a. zijn: Iets over poëzie; Letterk. Stud.; Geuzenliederen; Slechte manieren in de Letterkunde, enz. Afzonderlijk verschenen: Ierland en de oorzaken van het Fenianisme, Amst. 1868; De Arpanjak, Amst. 1877; Onder de kastanjeboomen, Haarlem 1880; Leven en streven van L.R. Koolemans Beijnen, Haarl. 1880; In 't behouden huis. Herinnering aan 't verleden, voor de bezoekers der tentoonstelling, Amst. 1881; Van 't Noorden naar 't Zuiden. Schetsen en indrukken van de Vereen. Staten van Noord-Amerika. 2 dln. Haarl. 1881-'82. Ook vertaalde hij: About, De familie Dumont, 2 dln. Amst. 1880. [C. Bok] Bok (C.), wiens voornaam en levensgesch. tot de verborgenheden onzer letterkunde schijnen gebracht te zijn, Schreef de volgende eenmaal veel gelezen romans, die alle te Amst. verschenen: De hut aan de grenzen of de grijskop, eene belangrijke Nederl. familiegesch., 2 dln., 1827; De wachtmeester Aarhus of liefde zoekt list, 1828; De witte paal of Jenne, eene op waarheid gegronde Noord-Hollandsche geschied., 1828; Het Heidensche bosch of het gestolen kind, 1829; De roebel van Czaar Peter, 1830; Twee vrienden of de gevolgen van partijzucht, 1832; Frederik Linde, een tafereel van menschelijke lotgevallen, 1836. [Lambertus van Bolhuis] Bolhuis (Lambertus van), geb. te Groningen 20 Nov. 1741 studeerde in de godgel. en was sedert 1766 achtereenvolgens pred. te Marsum, Noorddijk, Oostwolde, Leeuwarden en Groningen, waar hij in 1823 emeritus werd en 26 Aug. 1826 overleed. Behalve eenige leerredenen schr. hij: Beknopte aanleiding tot de kennis der spelling, spraakdeelen, en zinteekenen van de Nederduitsche taal ten dienste van mingevorderden naar den nieuweren smaak ter uitgave opgesteld door Klaas Stijl, na des schrijvers tusschenvallenden dood uitgegeven, Gron., 1776; Beknopte Nederduitsche spraakkunst, Gr., 1793. Naamloos kwam van hem uit: Grammatica of Nederd. Spraakkunst, uitg. door de Bat. Maatsch. tot Nut van 't Alg., Leid., 1814. [Joan Hugo van Bolhuis] Bolhuis (Joan Hugo van), geb. 20 Dec. 1805 te Baambrugge, werd doctor in de letteren te Utrecht, praeceptor aan de Lat. school aldaar en in 1839 hoogl. voor Nederl. taal- en letterkunde en geschiedenis aan de Kon. Mil. Acad. te Breda. Hij verloor zijn leven in een tweegevecht 14 Febr. 1844. Zijn werken zijn: de Noormannen in Nederland, geschiedenis hunner invallen gedurende de 9e, 10e en 11e eeuw, met opgave van derzelver gevolgen, Utr., 1834, het volg. jaar met bijlagen en bijvoegsels vermeerderd; Proeve eener geschiedenis van het kasteel Vredenburg, eene bijlage tot de kennis der Spaansche overheersching, Utr., 1838. Voorts vindt men bijdragen van zijne hand in het Utrechtsche Tijdschrijft en in Nijhoff's Bijdragen voor Vad. Gesch. en Oudheidkunde. Al die bijdragen zijn na zijn dood door Dr. G.D.J. Schotel uitgegeven onder den titel van Verspr. letterarbeid, Utr., 1845. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1844.) [Bernard Bolle] Bolle (Bernard), op 22 Mei 1862 geb. te 's-Gravenhage, thans diamantslijper te Antwerpen, liet op zijnen naam verschijnen: De zoon van den Dronkaard, tooneelspel in drie bedrijven en een voorspel, vrij ge- {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} volgd naar Cremer's Deine Meu, Amst. 1880; Nathan Mirzach, tooneelspel in één bedrijf, Amst. 1882; De Inkwartiering bij Jaap Beiersch, blijspel in één bedrijf, Arnhem 1886; De Sabbatsvrouw, tooneelspel in één bedrijf, Antw. 1886; In 't Schoftuur, dichtbundel, Antw. 1887. [Josephine Geertruida Bolmer] Bolmer (Josephine Geertruida), geb. te Amst. 7 Oct. 1831, vertaalde metrisch Lessings Nathan de Wijze, Amst., 1875. [Willem Bolognino] Bolognino (Willem), 18 Maart 1590 geb. te Antwerpen, werd in 1608 uitgeroepen als derde der wijsbegeerte, waarna hij professor in dit vak werd aan het College De Valk te Leuven. Op 15 Oct. 1627 ontving hij zijne benoeming als pastoor der Sint-Joriskerk te Antwerpen en werd in diezelfde stad 5 Dec. 1642 kanunnik graduëel. Omstreeks 1655 had eene ziekte in zijn hoofd hem getroffen, doch hij herstelde nog om later geheel krankzinnig te worden en in dien staat 24 Oct. 1669 binnen zijne geboortestad te sterven. Hij schreef: Claer wederlegh van den versierden ouderdom des Calvinisten Gelove, Antw., 1630: Den Gheestelyken leeuwerker vol godtvruchtighe liedekens ende Leyssenen, Door H. Guil, Bolognino, Canunic van de Cathedrale Kercke tot Antwerpen, Antw., 1645. [Jan Bols] Bols (Jan), geb. te Wechter (bij Leuven) 9 Febr. 1842, studeerde in de godgeleerdheid en was sedert 1 Oct. 1866 leeraar in het Sint-Romboutscollege te Mechelen, waar hij lessen in Dichtkunde en Nederlandsche letteren gaf. In 1876 werd hij bestuurder van het Sint-Josephcollege te Aarschot, en den 28 Dec. 1885 ging hij terug naar Mechelen als pastoor van de Sinte-Katelijnekerk. Zijne werken zijn, behalve tal van bijdr. in tijdschriften: Over de welluidendheid der Nederlandsche taal, Leuv., 1873; Een Reisje in Zwitserland, Mech., 1874; Over volksspraak en Boekentaal, Brugge, 1876; Over het aanleeren van den Catechismus in de moedertaal, Leuv., 1879; Verschil in uitspraak tusschen de zuivere en gemengde e en o, Leuv., 1882; Regeltjes om den Vlaamschen studenten hunne moedertaal te leeren schrijven en uitspreken (door Jan Bols en Jan de Ruysscher, Mech., 1883; De taal van het godsdienstig onderwijs in Pruisisch Polen en in Vlaamsch België, Leuv., 1884; Nederd. Bloemlezing, (met Jacob Muyldermans,) Mechelen, 1886. [Frans Eugeen Bolsaie] Bolsaie (Frans Eugeen), 2 Juli 1822 geb. te Antw., was vele jaren te Leuven gevestigd en bewoont thans weer zijne geboortestad. Hij gaf uit: Leuven het onderste boven, overzicht in acht tafereelen, Leuv., 1865; Ivo de Geus, geschiedkundig drama in vijf bedrijven, Leuv., 1874; Het Jaar 1789, drama in vijf bedrijven en zes tafereelen, met de medewerking van Frederik Lints, Leuv., 1875. [Jacob van Waning Bolt] Bolt (Jacob van Waning), geb. te Amst. 7 Dec. 1817, stud. te Gron. en werd in 1848 pred. te Grootegast en Doezum, van 1852-'65 te Antw., in 't Nederl. en in 't Fransch. In 1865 ging hij te Leiden wonen en werd red. van het Geïll. Nieuws tot 1869, toen hem de gemeente van Lettelbert tot pred. beriep, vanwaar hij in 1875 als zoodanig naar Weerseloo ging. In '77 kwam hij te Krommeniedijk, '80 te Nes op Ameland, '81 te Zomeren, '84 te Ruinen en '86 te Emst, waar hij 12 Maart 1888 zijn 40-jarigen diensttijd mocht herdenken. Schr.: Romant. Tafereelen, Amst., 1841; De Christen beschouwd in sommige van zijne betrekkingen tot de Kerk, de maatschappij en het huisgezin. Gron., 1847, 2e uitg. 1854; Hamaël, de rijke arme. Bijbelsch-Evang. novelette. (psd. Severinus) Amst., 1859; De idealen van Dominé van Beek, Pastorale Novelle, Tiel 1867 (psd. Baltwina Vignon); Ongelijk maar niet ongelukkig. Twee novellen, zelfde psd., Tiel, 1868; Daar heen niet! Een antwoord op de vraag van Dr. J. Cramer, Tiel, 1873; Predikantennood en ‘Patjes’ dominés, Rott. 1887. Voorts eene menigte leerredenen, vertalingen, recensiën, bijdragen en artikels in dagbladen, in den Groninger Studenten-Almanak, in de Prov. Gron. en Drentsche Volksalmanakken, De Huisvriend, De Evangeliespiegel, Europa Vaderl. Letteroefen. Evang. Stuivers-Magazijn, en andere tijdschriften o.a. De Klok, De Klokluider, De Doodsklok. Ook was hij hoofdredacteur van: De Brabantsche Olijftak, Tijdschrift voor hedendaagsche Godgeleerdheid, Antw., 1865, mederedacteur van het blad De Koophandel, enz. J.V.W.B. [Gerrit Dirk Bom HGz.] Bom HGz. (Gerrit Dirk), geb. te Amst. 26 Mei 1854, werd door zijn vader in den boekhandel opgeleid, was sedert 1877 boekhand. te Utr., en is dit sinds 1882 te Amst. Schr.: Het Hooger Onderwijs te Amst. van 1632 tot onze dagen. Bibliogr. Amst. 1882, 3 afl.; Bijdragen tot eene gesch. van het geslacht Van Keulen. Biblio-cartogr. studie, Amst. 1885; tal van bijdr. in tijdschr. en dagbladen. [Derk Bomhoff Hz.] Bomhoff Hz. (Derk), geb. te Vaassen 2 April 1792, was huisonderw. in talen en transl. te Zutfen en overl. aldaar 1 Jan. 1860. Behalve veel schoolwerkjes en woordenboeken, schr. hij: Nieuw handwoordenboek voor de spelling der Nederd. taal, Zalt-Bomm., 1846, 2e dr. 1852; Nieuw groot {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} woordenboek der Ned. taal. Met een voorberigt van L.A. te Winkel, Voorburg, later 's-Hage, Leiden en Arnhem, 1852-'57. Voorts leverde hij veel bijdragen in het Mag. van Ned. Taalkunde enz. [Arnold Bon] Bon (Arnold), uitgever te Delft, schr. Delfs Cupidoos schigtje, behelz. veele geestige nieuwe liedjes, Tot Delf, by Arn. Bon, 1652. Tweede Delfs Cup. schigtje. Ald. 1656 en andere ged. Zijne ‘mopsjes’ zijn meestal van bedenkelijken aard. [Frans Bon] Bon (Frans), geb. 29 Oct. 1791 te Dendermonde, overl. te Brussel 28 Aug. 1852. Na te Parijs gestudeerd te hebben, vestigde hij zich te Antwerpen, waar hij eene kostschool oprichtte, en zich bijzonder op de beoefening der Vlaamsche taal en letterkunde toelegde. Aanhanger van het oude spellingstelsel van Des Roches streed hij met meer hardnekkigheid dan kennis tegen Willems. Behalve vele vlugschriften en in tijdschr. verspreide artikels, schreef hij: Vlaemschen leesboek, volgens de spelling der Vlaemsche spraekkonst aengenomen voor het athenaeum en de stadsschoolen der hoofdstad, Brussel by den opsteller, 1841; Eersten Vlaemschen leesboek, volgens de spelling der Vlaemsche spraekkonst aengenomen voor het athenaeum en de stadsschoolen der hoofdstad, Brussel, 1841; Kortbondige Vlaemsche spraekkonst, volgens het taelstelsel van Des Roches, Ter Bruggen, M. Visschers, priester, enz., Bruss., 1841; Vlaemsche spraekkonst volgens het Belgisch taelstelstel, door eenige oefening van spraekkonstige ontleding gevolgd, Brussel, 1844; Verhalen, tafereelen, beschryvingen en vergelykingen, Bruss., 1844; Vlaemschen Pantheon ten gebruike der kollegiën en schoolen, gewyde geschiedenis, Bruss., 1844; Handleyding voor het onderwys in het lezen, bepaeldelyk ingerigt om aen kinderen in korten tyd het lezen te leeren, ten gebruike der kollegiën en schoolen, Bruss., 1844. Tevens gaf hij in het licht: Synoptieke tafereelen welke de overtreffelykheyd onzer Vlaemsche tael op de Hollandsche klaer aenduyden..., en: Bewyzen van de overtreffelykheyd der Vlaemsche tael op de Hollandsche. [Mr. Pieter Bondam] Bondam (Mr. Pieter), geb. te Kampen 26 Dec. 1727, prom. 1746 te Franeker, stud. aldaar onder Valckenaer, daarna te Leiden onder Hemsterhuis in de letteren, werd later rector en hoogl. in de rechten te Zutfen, ald. tevens archivaris, 1763 hoogl. in de rechten te Harderwijk, 1773 te Utrecht, waar hij overl. 6 Febr. 1800. Van zijn hand hebben wij eenige adviezen en Lat. brieven en verscheiden redevoeringen, waaronder die over de Unie van Utr., bij haar 2de eeuwfeest uitgesproken, Utr., 1779, 4to en fol, door zijn zoon vert., en die over de bronnen van ons staatsrecht, Utr., 1773; voorts een philologisch werk, getiteld: Variae lectiones, Zutf., 2 dln.: Verzameling van onuitgegeven stukken tot opheldering der Vad. Hist. met noten, Utr. 1779-'81, 5 dln. In 1766 benoemd tot Historieschrijver van Gelderland, gaf hij het Charterboek der Hertogen van Gelderland en Graven van Zutfen uit., Utr., 1783 seqq., een werk, vooral om de belangrijke commentaren steeds zeer gezocht. Over een gedeelt. gedrukte uitgaaf van het Oude Keizerrecht en het Vlaamsch Leenrecht vg. N. Bijdr. v. Rechtgel. en Wetg. van 1867. Zijn Apparatus voor een uitgaaf der oude Latijnsche grammatici werd in 1800 aangekocht voor de Leidsche bibliotheek. [Mr. Rutger Bondam] Bondam (Mr. Rutger), geb. te Zutfen 1 Juli 1757, prom. 1778 te Utr. op eene diss. De Provocationibus plerarumque urbium Gelricarum ad tribunal Zutphaniense, Utr., 1778, De redevoering van zijn vader over de Unie van Utr. werd door hem vertaald en uitgegeven, Utr., 1779. Sinds 1781 auditeur-militair bij den krijgsraad te Kampen, werd hij in 1795 kapitein der jagers, kommand. der Bourtange-Schans en van Koevorden en overl. te Kampen 12 Apr. 1819. [Mr. Adriaan Cornelis Bondam] Bondam (Mr. Adriaan Cornelis), geb. te Appingadam, 17 Juli 1859, stud. te Groningen en prom. aldaar, 25 Febr. 1886, op een toen in Den Bosch uitgegeven proefschrift: De Ortensche Verwikkelingen. Sedert 15 Mei 1885 commies-chartermeester bij het oud-archief in Noord-Brabant, werd hij met 1 Mei 1886 benoemd tot rijks-archivaris in dat gewest, en gaf eenige inventarissen en door zijn voorganger, den vroeg gestorven Mr. C.C.N. Krom (z.a.) nagelaten hss. uit. Verscheidene opstellen van zijne hand, verschenen in hist. en lett. tijdschriften. A.C.B. [Reynier de Bondt] Bondt (Reynier de), veelal Reynerus Bontius genoemd en vroeger voor den gelijknamingen Leidschen professor gehouden, kan een van diens bloedverwanten, een broederszoon b.v., geweest zijn en wordt thans op grond van veel nasporingen aangeduid als auteur van het te vermelden overbekende tooneelstuk. Hij kan dezelfde zijn, die den 10 Sept. 1625 te Leiden gedoopt werd, toen de hoogl. reeds twee jaar vroeger was overleden. Van Reynerus Bontius' ‘Treur-, bly-, einde-spel: Belegering ende Ontset der stadt Leyden’ is nog één ex. voorhanden der tweede uitgave, ‘tot Leyden ghedruckt, anno 1646’ in 4o; er bestond eene eerste editie in 8o, die nu wel verloren is; de schr. was toen heel jong en bezorgde nog de uitgaaf van 1652, terwijl de volgende, van 1659, kennelijk na zijn {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} overlijden gedrukt, die van Baron (z.a.) is Over de verschillende drukken schr. Dr. J.T. Bergman in Hand. Mij. Ned. Letterk., 1870, welker bibliotheek, 20 edities bezit, waarvan de oudste, de achtste, die van 1659 is. [Paulus Bongaerts] Bongaerts (Paulus), geb. 27 Maart 1831 te Ravenstein, trad 28 Sept. 1848 in de Sociëteit van Jezus, was gedurende eenige jaren werkzaam in 't seminarie Kuilenb. en sleet de laatste dagen zijns levens in Den Haag, waar hij 5 Maart 1867 overl. In weerwil eener uiterst zwakke gezondheid schreef hij: Leven van den gelukzaligen Petrus Canisius, van de Sociëteit van Jezus, door pater E. Seguin S.J. in 't Hollandsch overgezet, vermeerderd en verbeterd, 2 dln. 's-Gravenh. 1865; De St. Teresia-kerk, weleer de koninklijke kapel van Spanje. Hare geschiedenis, in verband met de lotgevallen der katholieke godsdienst en der werkzaamheid der sociëteit van Jezus in en om 's-Gravenh., Den Haag 1866, benevens een aantal artikelen, meest van geschiedk. aard in de ‘Katholieke Nederl. stemmen.’ H.J.A. [Bernardus Jacobus Bongardt] Bongardt (Bernardus Jacobus), in 1701 geb. te Middelb., waar zijn vader van dat jaar tot 1705 pred. was, pred. te Twisk, van 1728-'34, daarna 6 jaar te Neuzen, in 1740 te Tholen en van 7 Oct. 1742 tot zijn dood, 11 Juli 1771, te Hoorn. Hij schreef: Troostzang of Rijmkatechismus in LIV psalmen, voor Davids Huis, geschikt naar Ursinus leerwijze en Datheens Zingtrant bij de zoogenaamde Waare Geref. Batavieren om verbijsterde Kristenen teregt te brengen of te koesteren in de Moederschoot der Heilige Kath. Kristel. Kerk, Hoorn, 1762. (Nagtglas, Levensb. v. Zeeuwen.) [Cornelis Bontekoe] Bontekoe (Cornelis), wiens naam Dekker door hem verruild werd met dien van het uithangteeken zijner vaderlijke woning te Alkmaar, werd daar in 1645 geb., stud. te Leid. sinds 1665, prom. er in de geneesk. en overl. te Berlijn 14 Jan. 1685. Buiten zijne medische en Cartesiaanschphilos. werken, schreef hij: Tractaat van het excellentste kruyd thee, 2e dr, verm. met twee verhandelingen, I van de Coffi, II van de Chocolate, 's-Grav., 1679, 3e dr. ald. 1685. [Willam IJsbrandsz. Bontekoe] Bontekoe (Willam IJsbrandsz.), ongeveer 1587 te Hoorn geb., is de spreekwoordelijk rampspoedige zeereiziger, wiens tochten, als schipper namelijk, tusschen 1618 en 1625 gedaan werden. Den 21 Aug. 1631 maakte hij met zijne vrouw Aeltje Bruines een testament, dat in de Holl. Consultatiën, IV, 236, vermeld wordt; destijds was hij lid der Remonstr. broederschap in zijne geboorteplaats. In 1646 gaf hij toestemming tot de uitgave van zijn reisverhaal. Opmerkelijk is zijne mededeeling, dat hij in Dec. 1619 in straat Sunda met zijne medeschipbreukelingen in een sloep komende aandrijven, de retourvloot ontmoette onder Frederik Houtman, die hen van zijn schip waarnam met een verrekijker; dit is wel de eerste vermelding der uitvinding van Lipperhey. De titel van zijn werk is: Journael ofte Gedencwaerdighe beschr. van de O.-I. Reyse, Hoorn, 1646. Het werd tot in 't laatst der vorige eeuw minstens vijftigmaal herdrukt en in 't Fransch en Hoogduitsch vertaald. [Hendrik Johannes Bool] Bool (Hendrik Johannes), geb. te Schoondijke 27 Febr. 1828, was aanvankelijk werkzaam bij de Registratie, daarna stenograaf bij de Staten-Generaal en later commies bij het Ministerie van Binnenl. zaken, ging in 1863 naar Ned. O.-Indie, waar hij opklom tot Directeur van financiën en later van openbare werken, keerde in 1879 terug en vestigde zich te Leiden, waar hij sedert 1882 wethouder is en in 1888 tot Lid van de Tweede Kamer werd gekozen. Hij schreef: Het wettelijk armwezen Z.-Bommel 1852 (zonder naam); Eenige bijzonderheden omtrent de Staatsinstellingen van Engeland door H.J.B., Middelb. 1854; De Luxemburgsche coup d'état, Devent. 1857 (zonder naam); Het Regeringsreglement van Ned. Indië, met aanteek. Z.-Bommel 1870, 2e dr. 1876; Statistiek van Leiden. Leid. 1884 met jaarlijksche vervolgen. Verder artikelen in tijdschriften als Economist, Tijdspiegel, Indische Gids enz. en in dagbladen, bijzonder twee fraaie letterk. stukjes in het jaarb. Cadsandria, 1855 en '57. [Dignus Jacobus Boom] Boom (Dignus Jacobus), geb. te Maastr. 11 Dec. 1847, werd voor de Marine opgeleid en is thans Luit. ter zee, 1e klasse. Als officier, belast met het onderwijs in de kennis van schip en tuig, aan het Kon. Instituut te Willemsoord, bewerkte hij: Zeemans Woordenboek, ten gebruike van Zeeofficieren, Gezaghebbers en Stuurlieden der Koopvaardij, Ingenieurs van Scheepsbouw, Machinisten, Fabrikanten, Reeders en Assuradeuren, in het Ned., Fr. en Eng. vertaald. 's-Grav. 1879. [Harm Boom] Boom (Harm), geb. te Gramsbergen, 1 Dec. 1810, gaf eerst polit. overzichten in verschillende dagbl; werd 1846 red. der Zwolsche en Overijs. courant, en was van 1 Aug. '49 tot ult. Dec. '52 red. der Amst. Ct. Als red. van Het Zondagsbl. De 's-Grav. Nieuwsbode (toen, 1856, '57 Residentie-blad) {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} en van De (nieuwe) Nederlander, (nieuwe Utr. C.) woonde hij in Den Haag, en schr. daar sinds 2 Juli '53 polit. art. in de Oude Drentsche C., totdat hij zich in 1858 te Assen vestigde en daar tot '83 gen. blad bestuurde; sinds 15 Jan. '84 redig. hij de N. Dr. C., was lang schoolopz., en overl. te Assen, 12 Juni 1885. Afzonderlijk en zonder naam gaf hij uit: Drie dagen op reis of Bentheim en Steinfurt door een Drentschen bril bekeken, Dev. 1843; Drenthe in vlugtige en losse omtrekken geschetst door drie podagristen, (met A.L. Lesturgeon en D.H. van der Scheer), Koev. 2 dln. 1842-'47; Een Drentsch gemeente-assessor met zijn twee neven op reis naar Amst. in het voorjaar van 1843, (met A.L. Lesturgeon), Gron. 1844-'53; Wandelingen in en om Zwolle door een neef van den Drentschen assessor, Zwolle 1846; Wat een Utrechtenaar zag en hoorde bij de beursinwijding te Amsterdam en verv. te Kampen, Zwolle, Deventer, Zutphen en Arnhem, Kamp. 1846; Mijn reisportefeuille of omzwervingen door Overijsel door een neef van den Drentschen assessor, Zwolle 1847; Prins Hendrik in Drente, Assen, 1868; Meditatiën van een Drentschen Schoolm., Assen, 1869. Hij redig. nog: Kukeluku! Uit het Noorden. Veertiend. tijdschr., Gron. 1861, en Drentsche Volks Alm. 1868. [Jan Boomhuys] Boomhuys (Jan), beoefende de dichtkunst te Amst. en overl. er 21 Dec. 1797. Van hem bestaan, behalve dichterlijke vertalingen: Roem en Eigenbaat, naar 't fr. van Frederik II, te vinden in Uylenbroeks Kleine Dichterl. Handschr. en: Op het overlijden van den dichter Lucas Pater. Met zijn vriend Uylenbroek gaf hij Racine's Esther in Ned. verzen uit, Amst. 1771. [Gijsbert Boomkamp] Boomkamp (Gijsbert), geb. te Amst. in 1696, was koopman te Alkmaar en schreef eenige hist. en andere werken t.w.: Beschrijving van den dorpe Egmond, Haarl. en Amst. 1741, eenigszins gewijzigd, aldaar, ook 1743; Aanmerkingen over Alkmaars stederecht, Alkm. 1741; Alkmaar en deszelfs geschiedenissen, uit de nagelaten papieren van Simon Eikelenberg en veel andere echte stukken en bescheiden, Rott. 1747, waarvan het eerste dl. door Eikelenberg zelf geschreven is, het tweede door B. en het derde onvoltooid bleef door B.'s dood, 11 Juli 1755. Hij beoefende ook de dichtkunst en gaf uit: Stephanus den Diaken, 1743. Voorts plaatste hij een Bericht wegens zeker soort van Langhalsde Mosselen enz. in de Vermakelijkheden, 3e dr. 4e st. (C.W. Bruinvis, Alkm. Geschiedschr. p. 35-44). [Gerardus Petrus Booms] Booms (Gerardus Petrus), geb. te Maastricht 29 Oct. 1822, werd in 1838 kadet aan de Kon. Mil. Acad., in 1842 tweede luit. bij de Inf., in 1856 kapt. bij keuze, in 1863 majoor, in 1867 luit.-kolonel en in hetzelfde jaar Regiments-komm., in 1869 kolonel, in 1870 chef van den Generalen Staf, in 1871 Minister van Oorlog; uit die betrekking hetzelfde jaar op verzoek eervol ontslagen, werd hij herbenoemd tot chef van den generalen staf en bevorderd tot generaal-majoor; in 1873 op aanvrage om redenen van gezondheid gepensionneerd, bleef hij te 's-Gravenhage wonen. Hij schreef, behalve een fransch werk over de Balische oorlogen van 1846-'49, Breda 1850; vertalingen in het Fransch van een paar krijgskundige geschriften van generaal Knoop; eene Wederlegging in het Fransch van het werk van den Belgischen generaal Eenens over 1831, Den Haag 1875; artikelen in den Spectateur militaire van 1851 en 1852, in den Nieuwen Spectator, de Gids, de Indische Gids, enz.: Veldtocht van het Fransch-Afrikaansche leger tegen Klein-Kabylië in de eerste helft van 1851, 's-Hertogenb. 1852 - een veldtocht, dien hij met de Fransche troepen meemaakte; Militaire statistiek en organisatie van Frankrijk, Nijm. 1852; Oostenr. en Zuid-Duitschland in den oorlog van 1866 tegen Pruissen, Krijgsk. schets, Schiedam 1867; Kissingen, eene episode uit den oorlog van 1866 in Duitschland, Schiedam, 1870; Een maarschalk van het tweede Keizerrijk en eene Fransche kolonie, Studiën over Algerië, 's-Gravenh. 1878; De eerste Atjehsche expeditie en hare enquête, historische critiek, Amst. 1881; Een slotwoord over de eerste Atjehsche expeditie, Amst. 1881; Het eerste boek van Neerlands krijgsgeschiedenis, de Batavieren, Caninefaten en Friezen onder en tegen Rome, 's-Gravenh. 1887. G.P.B. [Mr. Cornelis Boon] Boon (Mr. Cornelis), geb. te Rott. in 1680, was eigenaar der kleine heerlijkheid Engelant in 't land van Putten, Baljuw van Heenvliet en Leenman van den lande van Voorne, en overl. in 1750. Schr.: Beerezang, een gedicht op zijn buitengoed onder Oud-Beierland op eene plaat De Beer, in de Oude Maas gelegen; Heidensche grootmoedigheden, Rott. 1699, 2e dr. Rott. 1704; Gedichten, Delft 1724 en Tooneelpoëzy, Delft 1730, bevattende de treursp.: Mirra, (afzonderlijk, Rott. 1714), Dido, Tymon en Cosmos de Medicis, benevens het herdersspel Amintas (naar Tasso, Delft 1722. Zijn Gedichten werden met zijn Tooneelpoëzy vereenigd uitgeg. te Leiden 1732, de laatste vermeerderd met de reeds vroeger verschenen treursp.: Eewspel op het treurspel van Arminius toegepast, Leid. 1700, en Leyden verlost, Rott. 1711. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog bewerkte hij voor het tooneel: Dorinda, hardersspel uit het Ital. van Guarini, naar de berijmde Nederd. vertaling van D. de Potter Lzn., 's-Gravenh. 1735. [Klaas Boon] Boon (Klaas), geb. te Edam 26 Mei 1807, stud. in de godgeleerdheid en was pred. te Berkhout; in 1877 emeritus geworden, vestigde hij zich te Hoorn en woont sedert 1887 te Beverwijk. Hij schreef: De dood van Prins Willem I, dramatische schets, voor rederijkers bewerkt, (dichtstuk), Amst. 1863; De gestoorde dichter, blijsp., Alkm. 1864; Doctor Focquenbrock, blijspel, Nieuwe Niedorp, 1865; 1815. Herinneringen aan Waterloo, dramatische schets, (dichtstuk), N. Niedorp, 1865; De familie Kolzinski, of liefde en wraak, dram. schets, N. Niedorp, 1866; Het loon der deugd of het gedrag van een eerlijk man. Een wenk voor het leven, tooneelstuk, Hoorn 1878; De geburen of de zonderlinge afspraak, blijsp., Hoorn, 1879; Lotwisselingen of een blik in het maatschappelijk leven, tooneelsp., Beverwijk, 1879; Schijn bedriegt, tooneelsp., Beverwijk, 1879. [Felix Marie Alfons Boone] Boone (Felix Marie Alfons), geb. 8 Maart 1821 te Gent en aldaar overl. 31 Dec. 1870; was eerst slotenmaker, dan drukker te Brussel en daarna te Gent, waar hij later hoofdopsteller werd van het dagblad De Broedermin. Hij schreef: Mijn eerste blik in de wereld, Gent 1847; De Treurwilg, Antw. 1847; De schoone vrouw van het veldbal, Antw. 1848; Zannequin, hist. drama in vijf bedrijven, bekroond te Gent in 1848; Bergenkruize, Gent 1849; De arme jongen. Gent 1850; De landbouwkunst in de Nederlanden, Gent 1867; Mast en Danneels, en De tooverdrank, Gent 1869; Verspreide werken (verzameld en uitgegeven door Nap. Destanberg), Gent 1874. [Jan Tjerk Auke Wytzes Boonemmer] Boonemmer (Jan Tjerk Auke Wytzes), geb. 8 Juli 1823 te Grouw, was jaren lang huisschilder, doch leeft thans ambteloos te Hardegarijp. Van 1862-'64 sprak hij in vereeniging met den Frieschen schrijver Jentje Sytema op het Fryska Winter-joune-nocht, en van 1868-'74 reisde en werkte hij met den volksschrijver W. Dykstra op diens Winter-joune-nocht. In 1874 hield hij op die wijze 37 voordrachten met dezen. Hij schreef: De joun-praters, Twa Nuts foarlêsingen, Franeker 1855, 2e druk 1886; De swarte spegel, Franeker 1856; Baes Flip, Leeuw. 1860; In wunderlike âlde hear, 1862; It oarde boask, (psd. Master Abe), Leeuw. 1865; It doarpke oan 't spoar, Franeker 1876; De schoolmeester in 't laatst der vorige en 't begin dezer eeuw, voor en na het verbeterd onderwijs van 1806, Leeuw. 1884 en verder een groot aantal stukjes in Friesche jaarboekjes en tijdschriften. [Mr. Cornelis Boonzajer] Boonzajer (Mr. Cornelis), geb. te Arnhem 21 Sept. 1754, stud. te Franeker, prom. daar in 1778, werd eerst adv., en in 1780 rector te Gorinchem. Hij bewerkte het Wdb. Theutonista of Duytschlender van Gerard van der Schueren, reeds in 1475 te Keulen gedrukt en hoogst zeldzaam geworden. Na zijn vroegtijdigen dood werd de uitg. eerst bezorgd door J.W. Bussching, daarna door J.A. Clignet in druk gebracht, Leid. 1804. [Cornelis Gerhardus Boonzajer] Boonzajer (Cornelis Gerhardus), zoon van den voorg., geb. te Gorinchem 15 Aug. 1788, was er not. en wethouder en overl. er 4 April 1863. Schreef met J.G.W. Merkus van Gendt: Geschiedk. Aanteekeningen betr. het slot Loevenstein, Gor., 1840. Hij liet vele gedichten in handschrift na. [Elias van Booren] Booren (Elias van), geb. te Leid. 28 Febr. 1728, was er schoolm. en overl. er 14 Jan. 1797. Hij schreef: Het Tweehondertste Jubels Vreugt Verhaal, meede ter Gedagtenis beschreeve en op Reym gemaekt, inhoudende het Geen op den 3e en 4e van Oct. 1774 is geschiet, omtrent het feesthouden van het 200e Jubel van Leydens ontzet, Leid. 1774. Zijn werk werd als maatstaf genomen van alle rijmelarij; zie art. Joh. Beekman. [Gerhard Boot] Boot (Gerhard), geb. te Gorinchem 1604, stud. en prom. in de med. te Leiden, vestigde zich omstr. 1630 te Londen en werd lijfarts van koning Karel I. Na diens dood ging B. naar Dublin, waar hij in 1650 overl. Van hem versch.: Vrolycke Uuren, 1630. Ook beoefende hij zoowel de Latijnsche als de Nederlandsche dichtkunst. [Johannes Cornelis Boot] Boot (Johannes Cornelis), geb te Leur 20 Juli 1761, was pred. te Nieuwenhoorn en daarna te Arnh., waar hij overl. 9 Juli 1834. Zijn Opwekking van Lazarus werd in 1785 door 't Haagsche Dichtgen. bekr., evenals zijn Tot lof der Weldadigheid. Hij is de vervaardiger van Gez. 168, Op den Oogst, en van een ged. in den Lauwerkrans voor Washington, Harlingen, 1800. Men vindt eenige fragm. van zijn ged. in de Wandelingen in een gedeelte van Geld., van I.A. Nijhoff en in de Geldersche Arcadia. [Gerardus Wilhelmus Boot] Boot (Gerardus Wilhelmus), broeder van voorg., geb. 21 Mei 1763 te Leur, stierf als rector te Gorkum 6 Sept. 1832. Hij plaatste van tijd tot tijd een ged. in tijdschr., waaronder: Bij mijn terugkomst van de begrafenis mijner dochter. [Bastiaan Cornelis Moerkerk Boot] Boot (Bastiaan Cornelis Moerkerk), geb. te Randwijk, 22 Juni 1834, stud. sinds 1853 te Utr., werd in 1860 pred. te Bahr- {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} en-Lathum, in 1867 te Joure en 1871 te Lent bij Nijmegen, waar hij nog staat. Voor een liefdadig doel gaf hij in 1878 te Nijm. uit: Lentsche bloemen, en verder eenige nov. in de tijdschr. Europa en Los en Vast, als: Eene oude vrijster, Belialsman en de familie De Linge. [A. Booth] Booth (A.), van wien wegens enkele aanduiding met de voorl. van zijn naam, niet veel meer bekend is, dan dat hij in 1627 secr. was bij het gezantschap naar Zweden. Het kan Andries zijn of Abraham, een broeder van den volgenden. Hij schr. toen een werk, alleen met de lett. A.B. geteekend, in ms. bewaard in de Utr. archieven en getit.; Journael van de legatie, gedaen in de jaren 1627 en 1628 bij Rochus van den Honaert, Andries Bicker ende Simon van Beaumont, Amst., 1632. Van A. Booth bezit de prov. bibl. van Friesland brieven in ms. over Tjerk Hiddes de Vries, gedurende den tweeden Eng. oorl. door hem als lid der admiraliteit van Fr, geschr., doch ook deze helderen den voorn. niet op. [Cornelis Booth] Booth (Cornelis), geb. te Utr., en aldaar overl. 13 Juli 1678, was er Med. doctor, sedert 1632 lid der stadsreg., Raadsheer in den hove van Utr., en in '56 lid der Staten van dat gew.; hij verzamelde een groot aantal oudheid- en geschiedk. bescheiden, in onzen tijd het eigendom der Utr. archieven geworden. Hij ontwierp een groot register van de Magistraat der stad Utr., deels bijeengebr. onder den titel: Fasti consularis. Bovendien maakte hij eene korte beschr. van de stad Utr., bij de kaart dier stad door H. Saftleven, in 1648 uitgeg., hiervan bestaan ook afz. drukken ‘in bladgrootte,’ Utr., 1651 en 1715, in 4o, Amst., 1715, en in 8o, Amst., 1745. Nog werd zij afgedr. achter den 2en dr. der Chronike van Cortgeen, z.a., en vóor Van de Water's Utr. Placcaatboek, 3e deel, 1729. [Mr. Everard Booth] Booth (Mr. Everard), heer van Mijdrecht, lid van den hove van Utr., oudste zoon van Dr. Cornelis, werd te Utr. geb. in 1638 en overl. er in 1716. Ook hij verzamelde hss. en maakte hist. aanteekeningen. Van de laatste is in de Berichten van het Hist. Gen. deel VI uitgeg.: Dagel. aant., gedurende het verblijf der Franschen te Utr., in 1672 en '73 gehouden. [Pieter Christiaansz Bor] Bor (Pieter Christiaansz), geb. te Utr. in 1559, was eerst not. te Haarlem, schoon hij niet voorkomt in het register dier beambten aldaar en evenmin in het eedboek van den Hove van Holland. Den 4 Maart 1599 werd hij rentmeester van N.-Holl. en bleef dit tot 25 Sept. 1615; gedurende dien tijd woonde hij in Den Haag, en had eenig zomerverblijf bij Rijswijk, vanwaar hij wel eens iets dagteekende. Den 15 Dec. 1613 huwde hij met Maria Boot, wed. van den proc. Sas, eene nicht van den dichter der Souter-liedeckens, Van Zuylen van Nyevelt. Reeds in 1595 gaf hij een gedeelte van zijn geschiedwerk uit en werd van wege de landsreg. door toelagen aangemoedigd en door meded. der bronnen gesteund. Het laatst moet hij andermaal te Haarl. gewoond hebben, doch komt er niet onder de aldaar begravenen voor. Als zijn sterftijd wordt opgegeven 19 Maart 1635. Zijn hoofdwerk is: De oorspronck, begin ende vervolgh der Nederl. Oorl., Beroerten en burgerl. oneenicheyden, dl. 1 tot 1567, Leiden, 1595, 5e dl, tot 1600, Haarl., 1634. Verder: Het zesde deel der Chron. Carionis van 1576-20 Maart 1619, Amst., 1632; als gelegenheidsstukken: Gelegentheyt van 's Hertogenbosch, inneminghe van Wesel ende meer andere gesch. des jaars 1629. Ten behoeve van minder geletterden berijmde hij: De oorspronck der Nederl. oorlogen, 's Grav. 1617, en als zuiver letterk. werk: Twee tragi-comediën in proza, d'eene van Apollonius, prince van Tyro, ende d'ander van den selven, ende van Tarsia syn dochter, 's Grav., 1617 en 1634. De waardeering zijner Oorlogen blijkt uit de herhaaldelijk vermeerderde en voor 't gebruik geschikter geworden uitgaven na zijn dood. [L. van den Bor] Bor (L. van den), schreef: Schets der Ned. geschied., op rijm gebragt en met de noodige zangwijzen voorzien, Arnh. 1857; Schets van de geschied. der Nederl. in den O.I. Archipel, Arnh. 1857; Berijmde schets der bijbelsche geschied., Arnh. 1860. [Peter Joost de Borchgrave] Borchgrave (Peter Joost de), 1 April 1751 geb. te Wacken (West-Vlaanderen), studeerde aan het College te Kortrijk en wijdde zich daarna aan de geschiedenis en de dichtkunst. Echter werd hij spoedig ontvanger der directe belastingen in het kanton Wacken, in welke bediening hij bleef tot zijn dood. Hij overleed 13 Oct. 1819. De Borchgrave maakte deel der Rhetorica-kamer van Wacken, welke in 1784 te Oudenaarde den eersten prijs behaalde met het treurspel Bellorophon, waarin hij de hoofdrol vervulde. Ook in andere tooneelstukken speelde hij met talent; doch hij verwierf zijn roem in de wedstrijden van poëzie, waarin hij schier altoos den palm behaalde. Zijne voornaamste stukken zijn: Een berijmde brief aan de Nederlandsche dichteresse Petronella Moens, 1788; De barbaarsche Zeeroovers, 1789; De vriend der dichteren, 1789; Ode aen de vrijheid, 1790; De Belgen, 1810; De vrede, 1810; Abraham's {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} offer, 1811; De slag van Friedland, 1812; Ode op het huwelijk van Prins Frederik van Oranje, 1816 en Dood en Onsterflijkheid, 1819. Met veel bijval werd van dezen schrijver vertoond het blijspel De vrugtelooze bewaeking, 1782 en het treurspel Nelson of de beproefde liefde 1795. Schrijvers gezamenlijke pennevruchten verschenen onder den titel: Gedichten. Met portret en andere platen, en eene voorrede van Mr. J. de Borchgrave, Gent 1861. [Willem van der Borcht] Borcht (Willem van der), geb. te Brussel in 1622, schreef: Guilhelmi van der Borcht, Brusselschen Blom-hof van Cupido ghedeylt in dry deelen, waer van het eerste Deel zijn Minne-Klaghten. Het tweede vreughdighe Herders-gesanghen: Het derde Boertighe Lietjens. Te samen beduydende de aenkomste der Liefde, de Weder-minne, ende de bekomen gunste, met eyndelinghe voor het tweede boeck de Rancken van Cupido, Brussel, 1641, met koperplaten van der Borcht (Juan à Castro) broeder van den dichter; Guil. van der Borcht, Sedighe Sinnebeelden op den aerdt der ghepluymde vier-voetighe, waterighe, ghekorven oft bloedeloose dieren, Bruss. 1642; Spieghel der eyghenkennisse, bestaende in tesaemghebonde mal- ende treurdichten in-gheknoopt het conterfeytsel des wereldts, tot verbeternisse deses Eeuws feylen ende narrigheyds onderrichtinghe, versiert door Willem van der Borcht, Brussel, 1643; met portr. des schrijvers op 21 jarigen leeftijd; W. van der Borcht: Rosimunda, treurspel, ghespeelt tot eene afscheydt van de Lief-hebbers der Rijmers-konste binnen Brussel op het Stadthuys. Mitsgaders eene antwoorde op de vrage (wat oft beter is peys oft oorloghe?) uytghesonden van weghen den Hooftman van onse L. Vrouwe Kranskamer binnen Brussel in 't jaer 1650 door den selven Autheur, Brussel, 1651. [Jan Philip de Bordes] Bordes (Jan Philip de), geb. te Amst. 7 Juni 1817, vroeger kapitein bij de genie, later hoofdingenieur bij de spoorwegen op Java, daarna woonachtig te 's-Gravenhage. Schreef, behalve vele artikelen in het Pantheon, waarvan hij mederedacteur was, het Album der Natuur, de Bouwkundige Bijdragen, de Economist, vooral over spoorwegen in Europa en Indië: De verdediging van Nederland in 1629, Utr. 1856; De doorgraving van de landengte van Suez, Zutfen 1857; De spoorweg Samarang-Vorstenlanden, 's-Gravenh. 1870 en met Jhr. J.W. van Sypesteyn: De verdediging van Nederland in 1672. Bijdragen tot de Staats- en krijgsgesch. van het Vaderland, 2 dln., 's-Gravenh. 1850. [George Frederik Willem Borel] Borel (George Frederik Willem), geb. 22 Aug. 1837 te Maastricht, werd in 1857 luit. bij de artill.; hij werd tweemaal naar O.-I. gedetacheerd en is thans luit.-kolonel. Hij schreef: Onze vestiging in Atjeh, critisch beschouwd, 's-Hage, 1878; Drogredenen zijn geen waarheid, naar aanleiding van het werk van den lt. gen. Van Swieten, getit.: De waarheid over onze vestiging in Atjeh, 's-Hage, 1879. [Elias Annes Borger] Borger (Elias Annes), geb. 26 Febr. 1784, op de Joure, waar zijn vader winkelier en brander was. Zijne gegevene blijken van grooten aanleg en ongewone kennis verschaften hem eene plaats in het Staten-college te Leiden, den 14 Sept. 1801; hij prom. in de theologie, den 6 Juni 1807, werd lector in de gewijde uitlegkunde, den 5 Dec. 1807, hoogl. in de godgeleerdheid 1814 en hoogl. in de Grieksche letterkunde en alg. geschiedenis, 27 Sept. 1817. Na zijne tweede vrouw verloren te hebben, ‘in de lente van 1820’, kwijnde hij tot aan zijn' dood, 12 Oct. van hetzelfde jaar. Zijne eenvoudige afkomst, groote gaven - ook als prediker en nederl. dichter - zijne huislijke rampen, bij zooveel algemeene waardeering en vooral zijn vroege dood, hebben zijne herinnering ook buiten de wetenschappelijke kringen bewaard. Behalve zijne lat. werken, waarvan er ook vertaald zijn, gaf hij een deel Leerredenen, Gron. 1814, - het tweede is door zijn lofredenaar Van der Palm bezorgd, Leiden 1821; verscheidene kleinere gedichten, die verzameld als ‘Dichterlijke Nalatenschap’, te Leiden en Utr. in 1836 uitkwamen en meermalen in verschillende vormen gedrukt werden, b.v.: Haarl. 1852, '58; Schiedam 1868. Vooral worden nog veel gelezen: ‘Iets voor mijn kind’, en ‘Aan den Rijn.’ [Pier Annes Borger] Borger (Pier Annes), zijn broeder, geb. in 1786 op de Joure, was eerst wijnkooper, daarna wijnkoopersknecht. Naderhand was hij voorzanger en voorlezer in de herv. kerk te Joure, en eindelijk hofmeester op een stoomboot. Hij overl. te Joure 7 Febr. 1860. Schoon in maatschappelijk leven geheel ongelijk aan zijn ouderen broeder, toonde hij toch eenige overeenkomst in dichterlijken aanleg door zijn Dichtkransje, Heerenveen, 1826. [Borght] Borght. Door de destijds gebruikelijke vertaling der familienamen is het niet wel uit te maken, of de geslachten Van der Borght, Van der Burcht en à Castro elkander bestaan. Men zie derhalve op de verschillende namen. [Jan Arnold van der Borght] Borght (Jan Arnold van der), alias Juan del Castro, dichter, schilder en muzikant, waarom hij zich den drijdubbelen artist noemde. Van der Borght was een der zon- {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} derlingste personen van zijnen tijd. Hoewel hij slechts een rijmelaar was, waande hij zich een der grootste genieën, waarom men hem overal voor den gek hield. Zoo dikwijls hij maar de gelegenheid vond, declameerde hij zijne ronkelende verzen met krachtige stem en overdreven gebaren. Hij was in 1772 geboren te Weert (Limburg) en verdronk bij toeval in de stadsvest te Antwerpen 22 Oct. 1842. De voornaamste van 's mans talrijke dichtwerken zijn: Den wanhoopenden en raezenden Napoleon. Parnasgalm by de wederkomst der oude kunsttafereelen van Belgenland, Antw. 1815; De Bestorming van het Kasteel van Antwerpen, Antw. 1832; De inneming van het kasteel van Antwerpen, Antw. 1832; Lofrede van Rubens, Antw. 1840 en De Maenwereld, Antw. [Jan Frans van der Borght] Borght (Jan Frans van der), omtrent het einde der XVII eeuw te Lier geboren, was stadsschoolmeester aldaar; en werd eerst Factor en later Deken der Kamer De Ongeleerden. 's Mans kenspreuk was: Sonder Masker. Zijn eerste treurspel: Den Doodelyken stryd tusschen leven en dood, werd opgevoerd in 1735. Zijn treurspel Urbina (1738) verwierf buitengewonen bijval en werd tot in deze eeuw vertoond. Buiten de hierboven genoemde werken zijn van dezen schrijver bekend: Jan Baptist (1735); Sophyrus en Codrus (1738); Judith (1740); Martellus en Larunda (1742); Jeruzalem (1744); Romeo en Julietta; Mutius en Maranta; Dorides en Clorinia; Idonea (alle vier zonder jaartal) en Tarchon en Phillida (1763). [Willem Borluut] Borluut (Willem), te Gent geb. in 1535 en aldaar overl. in 1580, sproot uit een adellijk geslacht, studeerde in de rechten en werd advocaat bij den Raad van Vlaanderen te Gent. In 1557 werd hij genoodzaakt, om redenen van godsdienst-beroerten, zijn vaderland te verlaten. Hij vestigde zich in behoeftigen toestand te Lyon; later in het vaderland teruggekeerd werd hij Raad-Pensionaris der stad Damme. De volgende dichtwerken zagen van dezen schrijver het licht: Ghesneden figuren vuyten ouden testamente naer 't latine met huerlier bedietsele. Duer Guilliame Borluyt, burgher der stede van Ghendt, Lyon, 1557; Ghesneden figuren vuyten nieuwen testamente naer 't levene met huerlier bedietsele, Duer Guilliame Borluyt, burgher der stede van Ghendt, Lyon 1557; Excellente figueren ghesneden vuyten uppersten poëte Ovidius vuyt vyfthien boucken der veranderinghen met huerlier bedietsele, Duer Guilliaume Borluit, burgher der stede van Ghendt, Lyon, 1557. Deze drie werken zijn opgeluisterd met 501 houtsneêplaten. [Jan Hendrik Bormans] Bormans (Jan Hendrik), geb. te St. Truiden, 17 Nov. 1801, werd in 1818 professor aan het kleine seminarium te Luik, in 1821 aan het koninklijk college aldaar, in 1825 professor in de Rhetorica te St. Truiden, in 1834 directeur van het college te Hasselt, het jaar daarna buitengewoon hoogleeraar te Gent, en in 1837 hoogleeraar aan de Hoogeschool te Luik, in welk ambt hij overleed 4 Juni 1878. Bormans onderscheidde zich gedurende zijnen langen levensloop als een talentvol verheerlijker der Nederlandsche letterkunde. Behalve verscheidene Fransche werken, eene menigte artikels in het Belgisch Museum, de Middelaer en de School- en Letterbode, verhandelingen, enz., schreef of gaf hij uit: Reinaert de Vos, episch fabeldicht van de twaelfde en dertiende eeuw, met aenmerkingen en ophelderingen, van J.F. Willems, Gent, 1836; Aenteekeningen op eenige der oude stukken, uitgegeven in het Belgisch Museum, Gent, 1837; Uittreksel uit het verslag over de Taelkundige prijsvraeg, Gent, 1839; Verslag over de verhandelingen, ingekomen by het staetsbestuer van België, ten gevolge der taelkundige prysvraeg, voorgesteld by koninglyk besluit van 6 Sept. 1836, Gent, 1841; Mijn verslag, Leuven, 1842; Ontdekking, lotgevallen, nadere beschryving en een paer uittreksels van 't Hs. bevattende de ouddietsche beryming der levens van de H. Lutgardis en de H. Christina, Leuven, 1843; De ware lezing van 't Leven van Jhezus, door G.J. Meyer uitgegeven, naer 't handschrift hersteld, tot nader kennis en juister schatting van dat Hs., Leuven, 1843; Onze Letterkunde, St. Truiden, 1844; Aen den Heer W. van West-Pluymers, boekdrukker te Sint Truiden, 1844; Wat is in ons nederduitsch en in 't fransch de y wanneer zij met eene vokael verbonden is? St. Truiden, 1845; Brief aen den uitgever van het Belgisch Museum over de Elnonensia en de Oud-Nederlandsche versmaet, Gent, 1846; Leven van Sinte Christina de Wonderbare, in ouddietsche rijmen, naer een perkamenten handschrift uit de XIVe of XVe eeuw, met inleiding, aenteekeningen en andere aenhangsels en facsimile, Gent, 1850; Der naturen Bloeme, van Jacob van Maerlant, met inleiding, varianten van handschriften, aenteekeningen en glossarium, op gezag van het Gouvernement voor de eerste mael uitgegeven, Brussel, 1852; Het leven van Sinte Lutgardis. Een dietsch gedicht, ten laetste van de tweede helft der XIV eeuw, naer het oorspronkelijk handschrift van broeder Geraert uitgegeven, Amst. 1857; Sinte Servatius, legende van Heynryck van Veldeken, naer een handschrift uit het midden der XVe eeuw voor de eerste mael uitgegeven, {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} Maastricht, 1858; De Brabantsche Yeesten of Rymkronyk van Braband. Zevende boek, derde deel, Brussel, 1869; Ouddietsche fragmenten van den Parthonopeus van Bloys, grootendeels bijeenverzameld door wijlen professor Ferdinandus Deycks, en verder in orde geschikt en kritisch uitgegeven door J.H. Bormans, Brussel, 1871; Spieghel der wijsheit of leeringhe der zalichede van Jan Praet, westvlaemsche dichter van 't einde der XIIIe eeuw, voor de eerste mael uitgegeven, Brussel, 1872; Karel ende Elegast, Brussel, 1873. [Abraham Bormeester] Bormeester (Abraham), leefde in het midden der 17e eeuw te Amst., en schr. vier kluchtspelen: Klucht van Doeden, Amst., 1643, herdr. als: Doeden, kluchtig blijspel, Amst., 1735; Infidelitas, ofte ontrouwe Dienstmaegt, Amst., 1644, 12e druk 1678; Sijtje Fobers, klucht gespeeld op de Amst. schouwburg, Amst. 1643, ondersch. malen gedrukt; 't Nieuwsgierig Aegje, Amst., 1604 en '69; later door Anthonie van Bogaert (z.a.) omgewerkt als 't N.A. (van Enkhuizen.) (V. Vloten, Ned. Kluchtspel. II, 149-161.) [Johan van Born] Born (Johan van), geneesheer te Amst., schreef: Stichtelijke Rijmspreuken, 1639; Diemermeer, Weerelts Doolhof ende Echtsparadijs, Amst., 1642; Vreughde-koets of Heerlijk Jaarstooneel, Amst., 1642; Amsterdam en Goude Vrijeheit, Amst., 1645. [Henricus van Born] Born (Henricus van), een zoon van den voorgaande (?), geb. te Amst. 6 Mei 1630, aldaar overl. 21 Juni 1701, was Luth. pred. te Alkmaar, daarna te Amst., en beoefende de dichtkunst. Zijn verzen komen in de werken van anderen voor, zooals een Lijkklagt, in den Eerenkrans, gevlogten ter gedagtenis aan den heer J.E. Bloem. 1683; en ged. op de Papiere snijkonst van J. Koerten. [Pieter Borre] Borre (Pieter), den 28 Juni 1826, geb. te Veurne, van welke stad hij ontvanger en archivaris werd en waar hij overl. 1 Juni 1881. Met Frans de Potter en Edmond Ronse schreef hij: Geschiedenis der stad en Kastelnij van Veurne, Gent, 1873-'75, 2 dln.; en: Geschiedenis van Sint-Sebastiaansgilde van Veurne, Gent, 1874. Alleen gaf hij in het licht: Beschrijving der feesten gevierd in de koninklijke maatschappij van Rhetorica: arm in de beurs en van zinnen jong, te Veurne, ter gelegenheid der inhulding der heeren A. de Ceunynck als hoofdman en Karel Claereboudt als Prins, Veurne, 1867; Jaarboeken der maatschappij van Rhetorica: arm in de beurs en van zinnen jong te Veurne, bevattende de naamlijst der Princen, Hoofdmannen, Dekens, Koningen, Koninginnen, Proosten, Facteurs, Klerken enz. sedert de vereeniging in 1830 tot 1869, Veurne. 1868; Beschrijving van Sint-Sebastiaansgilde van Adinkerke, Avelgem, 1873. [Laevinus van den Borre] Borre (Laevinus van den), misschien een kleinzoon van L. v.d. Borre, die als pred. te Schoonhoven in 1610 overl., schr. onder de zinspr. ‘Al verliesende win ick’: Consilium Musarum, dat is: Raedt der Musen. Over het kiezen van een ander Hoeder, overmits Apollo, ghetrout zijnde met Minerva, verzocht ontslaghen te zijn. Poëtischer wijse beschreven. Amst., 1636. [H.J. Borrebagh] Borrebagh (H.J.), geneesheer te Utrecht, Schreef: Christelijke Gezangen en uytbreydinge van des menschen val.... (get. H.B.) 's-Grav. 1687; Uytspanningen, behelzende eenige opmerkelijke materiën op rijm te zamen gestelt, Utr. 1688. [Nicolaas Borremans] Borremans (Nicolaas), geb. te Amst., werd in 1649 Remonstr. pred. te Nieuwkoop en in 1650 te Maasland tot 1679, toen hij zijn ontslag moest vragen, wegens eene lichaamskwaal, en een klein pensioen genoot. Van hem vindt men eenige gedichten in den Bloemkrans van versch. ged. door eenige liefhebbers der Poëzy bijeen verzamelt, Amst., 1659. Ook vertaalde hij de, om den fraaien Lat. stijl bekende Annales Holl. et Zeel. van Matthaeus Vossius, als: Hist. jaarboecken van Holl. en Zeel., Gor., 1677; en verschillende andere godgel. werken, onder de lett. N.B.A. Hij verzamelde en gaf uit: Gedichten van Gerard Brandt, de Jonge door N.B.A. Rott. 1640. [Wouter Gerrit Borrias] Borrias (Wouter Gerrit), geb. te Amst. 16 April 1833, werd voor het onderwijs opgeleid, was van 1859 tot '67 hoofd der openbare school te Wageningen, en sedert het laatstgen. jaar tot nog toe als zoodanig te Arnhem werkzaam. Hij schreef: Werkmanslied, geparaphraseerd, Arnh., 1875; Rijmpjes ter geheugenoefening en ter aanleiding tot gesprekken met de kleintjes in bewaarschool, voorbereidingsklasse en huis, Arnh., 1878; Ged. voor kinderen, Arnh., 1878; Jongensspelen en meisjesleven. Gedichtjes voor kinderen Arnh., 1878; en verder bijdr. in Tijdspiegel Bato, Castalia, Flora, Kindercourant, enz [Hendrik en Cornelis Borsboom] Borsboom (Hendrik en Cornelis), twee broeders, wonende te Valkenburg (Z.-Holl.) maakten een gedicht getiteld: Schets van Valkenburg, (niet in den handel), Leiden, 1714. Van de exempl., aan hun vrienden uitgereikt, trachtten zij zich later weer meester te maken, omdat zij in de poëzie hunner jongelingsjaren te veel zondigs vonden. Het boekje is dus hoogst zeldzaam. Hendrik overl. in 1745. {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} [Jacobus Borsius] Borsius (Jacobus), 5 Jan. 1802 te Amst. geb., werd daar in het gymnasium opgeleid voor de studiën, die hij aan het athenaeum begon en 30 April 1825 te Leiden voltooide met den doctorstitel in de godgel. Hij werd pred. aan de Meern, van 1830 tot '33 te Zieriksee en sedert 1 Oct. van dat jaar te Middelburg, waar hij overl. 20 Oct. 1857. Zijn ambtgenoot Ten Kate heeft zijn karakter en verdiensten in den onderst. bundel beschreven. Zijn arbeid als letterkundige is van kerkhistorischen aard en wordt gevonden in het Archief voor kerkel. gesch., waar zijn opstellen over Jacob Roggeveen en Hermannus Faukelius uitmunten; voorts in de Evang. Kerkbode, De Hervorming, het jaarboekje Zeeland, gelijk in zijne levensschets is aangewezen. Afzonderlijk versch.: Leerredenen, Midd., 1853. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1859.) [Gerard van Wieringhen Borski] Borski (Gerard van Wieringhen), geb. te Vleuten 29 Jan. 1880; werd opgeleid in het gymn. te Utr., stud. aldaar van 1820 in de letteren, werd conrector te Franeker, vervulde daar tweemaal tijdelijk het rectoraat, waartoe hij na zijne promotie in 1825 vijf jaar rector te Zieriksee en sedert Nov. 1835 te Delft. Bij de oprichting der Delftsche acad. werd hij daaraan leeraar in Ned. stijl en Ned. letterkunde; dertig jaar was hij schoolopziener. Hij overl. 3 Febr. 1869. B. heeft, behalve zijne Lat. geschr. en enkele schoolboekjes over gesch., zedenkunde en zelfs cijferkunst uitgeg.: Handl. tot de Mythologie - het onderwerp zijner diss. bij zijne bevord. naar de hoogeschool, - Zieriksee, 1832, vijfde druk, 1854; Handl. voor de pract. oef. in de zinsontl., Delft, 1856, 2e dr. 1860, met eenige kleinere leerb. en twistschr. over dit destijds belangrijk onderwerp; Met Oranje, Nederland, - door Oranje, de Ned. volksvrijheid, Schiedam, 1863; De progr. voor de acten van bekwaamheid tot het geven van L.O., Schied., 1866. In tijdschr. voor het onderw., inzonderheid de N. Bijdr., en in het Taalk. Magazijn schreef hij tal van artikelen. [Philibert van Borsselen] Borsselen (Philibert van), uit den tak B. van Spreeuwenstein, Burgemeester van Tolen, werd 29 Oct. 1625 Rentmeester van Zeeland beoosten Schelde en overl. te Zieriksee 17 Januari 1627. Van hem is gedrukt: een lofdicht op Merula's boek over de Wildernissen; een ‘Galmdicht ofte Minnaersklachte’ in De Zeeusche Nachtegaal; afzonderlijk: Den Binckhorst, ofte het lof des gelucsalighen ende gerustmoedighen land-levens. Aen Joncheer Jacob Snouckaert, heere van den Binckhorst, Amst. 1593; herdrukt Amst. 1630; Strande oft ghedichte van de schelpen, kinckhornen, ende andere wonderlicke zeeschepselen, tot lof van den Schepper aller dinghen, Haarl. 1611, 2e dr. Amst. 1614. Onbekend met deze uitg., heeft de Antw. ‘Olijftak’ deze rijmelarij ‘voor de eerste maal’ laten drukken in 1838. (Nagtglas, Levensber. v. Zeeuwen.) [Leman Borstel] Borstel (Leman), geb. te Amst., 21 Aug. 1827. Schreef, behalve schoolboekjes, en opstellen van hist.-letterk. aard in tijdschriften en jaarboekjes: Schets van de algem. gesch. der Israëlieten en van de Nederl. Israël., 's-Gravenh., 1853; De Bijbel in schetsen en tafereelen, voor Israël. huisgezinnen, Leiden, 1876-'84; Gesch. der Samaritanen, 's-Gravenh., 1855; Bespiegelingen over de wereld, uit het Hebreeuwsch van den dichter-wijsgeer Jedaja Ha Penini, 's-Grav., 1856, gaf eene voortzetting van Waterman's beredeneerd Hebr. Chald.-Nederl. Wdbk. Rott., 1859-'82. Sedert 1880 is hij Redacteur van het weekblad ‘De Israëliet.’ [Melchior Balthazar van Bortel] Bortel (Melchior Balthazar van), geb. te Lier 8 September 1681. Van 1715 tot 1744 was hij notaris in zijne geboortestad, waar hij ook prins werd van de tooneelgilde Den Groeienden Boom. Zijn kenspreuk was: Ars radicosa viret. Vier treurspelen zijn van hem bekend, namelijk: Conrardus, Cosmophilus, Sylvia en het Leven van St. Gommar. [Cornelis Borwinkel] Borwinkel (Cornelis), dichter te Amst. Schreef: Dichtkundige bespiegelingen over de zinnebeeldige sieraden in de Oosterkerk te Amsterdam, bij gelegenheid van het eerste eeuwgetij der inwijdinge van dat Godsgebouw op den vierden van Wijnmaand 1771, Amst., 1772, benevens eenige verspreide gedichten, zoo vóor de Werken zijner vrienden Ds. Rutger Schutte en Joh. Eus. Voet als in de Dichtk. cypressenbladen gestrooit bij het afsterven van Willem IV. [Pieter Roelf Bos] Bos (Pieter Roelf), geb. 19 Febr. 1847 te Gron., eerst onderwijzer bij het lager onderw., later leeraar aan de Rijks H.B.S. te Warfum, en sedert 1875 aan die te Groningen. Hij schreef: Leerboek der Aardrijkskunde, 1875; Beknopt leerboek der Aardrijkskunde, 1876; Aardrijkskunde voor de volksschool, 1878; De plaats der aardrijkskunde in het systeem der wetenschappen, 1878; De Globe, Aardrijkskundig schetsboek voor school en huis, 1880; De landen en volken der aarde. Handboek voor land- en volkenkunde, 1885. Alle te Gron. gedrukt. Behalve deze werken, gaf hij nog onderscheiden atlassen, wandkaarten en aardrijkskundige schoolplaten uit. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} [Lambert van den Bos] Bos (Lambert van den), of Lambertus Sylvius, geb. te Dordrecht in 1610, was er conrector der Lat. Sch., doch werd wegens dronkenschap afgezet tijdens het curatorschap van Cornelis de Witt. Hij schreef veel, vertaalde beter en dichtte vrij slecht. Zijn psd. Sylvius wordt o.a. geopenbaard in Costerus' Hist. Verhaal, 108. Hij overleed in 1698. Van hem zijn bekend: Poetische Betragtingen, zijnde de Thebaidos, Belgiados en Mauritades, Amst. 1646; Batavias of Batavische Aeneas spreekende van de Hollandsche beginselen, Amst., 1648; Lingua ofte strijd tusschen de tonge en de vyf sinnen, Amst., 1648; Poëten Lustpriëel of Dichtkonst, Amst., 1649; Napelsche beroerte, Amst., 1652; Het Vorstelijk treurtoneel, 2 dln., Amst., 1660; Homeri Batrichomyomachia, ofte Ned. oorlogen uytgebeeldt door den Seltsamen strijdt der kikvorschen en muysen, vert. door L.S., 2e dr. Dordr., 1660; Historie van Z.M. koning Karel II, Dordr. 1660; Britannias of Herstelde Majesteyt, heldend., Dordr. 1661; Seneca's Agamemnon, Dordr. 1661; Goddelijke Voorzienigheid en Rijm-Atlas of Sphaera mundi, Dordr., 1662; Wilhem of gequetste Vryheijt, treursp., Dordr. bij Gillis Neering, 1663; Dordrechtsche Arcadia, bevattende oude en nieuwe zoo binnen- als buytenlandsche geschiedenissen, verschiet van verhandelingen staet en wijskunde, minnery en poësy, vermaek en nut, Amst., 1663; Oude nieuws der ontdeckte weereldt door L.v.B. Amst., 1667; De Reysende Mercuur, Amst., 1674; De Spaansche Mercurius, 2 dln., Amst., 1674; Toneel des Oorlogs opgerecht in de Vereenigde Nederlanden, door de wapenen van de koningen van Vrankrijk en Engeland, Keulsche en Munstersche bisschoppen, enz. tegen de Staten der Vereenigde Nederlanden, enz., sedert 1669, 4 dln., Amst., 1675; Leven en Daden der doorluchtighste Zeehelden, en ontdekkers van landen dezer eeuwen, beginnende met Chr. Columbus en eyndigende met M.A. de Ruyter, Amst., 1676; Leven en daden der doorluchtigste zeehelden, beginnende met de tocht na Damiaten in 1217, en eindigende met M.A. de Ruyter, vertoonende alle de voornaamste zeehelden der Hollanders en Zeelanders, door L.V.D.B., Amst., 1683; Treurstof dezes tijds, Amst., 1676; Krachtige antwoordt op de flaemsche t'samenspraek tuss. de Duyvel en de eerste Paus van Roomen (Get. L.v.B.), Antw., 1683; Korte doch noodige regels der Engelsche taal, door V.D.B., Rott., z.j.; Historiën onzes tijds (een vervolg op Aitzema), 3 dln., Amst., 1685-'99; Praaltooneel der Doorluchtige Mannen, 3 dln., Amst., 1691; Treurtoneel der Doorl. Mannen, Amst., 1698; Toneel der ongevallen, Amst., 1692; Leven en bedrijf van Willem III, 2 dln., Amst., 1694; Leven van Maria Stuart koningin van Schotland en verscheiden vertalingen uit het Engelsch, Spaansch en Italiaansch. [Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint] Bosboom-Toussaint (Anna Louisa Geertruida), geb. te Alkmaar 16 Sept. 1812, legde den 16 April 1833 een ex. voor het lag. onderw. af, doch volgde hare hooge roeping in de Vad. lett., huwde in 1851 met den schilder J. Bosboom en vestigde zich te's-Gravenh., alwaar zij 13 April 1886 overleed. Haar leven, talenten en werken zijn in het hieronder vermelde geschrift harer waardig geschilderd; de ‘Vrouwen van Nederland’ wijdden haar een monument op haar graf; haar blijvend gedenkteeken bestaat in hare romans, den bijkans vijftigjarigen arbeid harer pen. Eerst in 1837 gaf zij eene novelle, getiteld: Almagro, die gevolgd werd door De Graaf van Devonshire, Romant. Epis. uit de jeugd van Elisabeth Tudor, Amst. 1839; Engelschen te Rome, rom. epis. uit de regeering van Paus Sixtus V, 2 dln., Amst. 1839; Het huis Lauernesse, 2 dln., Amst. 1840, 10e dr. 1885, in het Fransch vertaald Parijs 1887; Een kroon voor Karel den Stoute, Amst. 1842, 6e dr. 1886; Verspreide Verhalen, Amst. 1843; Ximenes-Alba - Orsini. Drie Novellen uit Spanje, 2 dln., Amst. 1842; Negen Novellen, 1846; Leycester in Nederland, 3 dln., Amst. 1846; Diana, Amst. 1847; Mejonkvr. de Mauléon, 's Hage 1847; Fantasiën in Dec. 1848, Haarl. 1848; Gedenkschrift van de inhuldiging des Konings Willem III binnen de hoofdstad des rijks, 12 Mei 1849, Haarl. 1849; Het huis Honselaarsdijk in 1631, Hist. Nov., 2 dln., Amst. 1849; De vrouwen uit het Leycestersche tijdvak, 3 dln., Amst. 1849-'50; Moedervreugde en moederlijden. Fantasiën, Alkm. 1850; Eenige schetsen, Amst. 1850; Media-Noche. Een tafereel uit den Nijmeegschen vredehandel (1678), 2 dln., Haarl. 1852; Don Abbondio II, Utr. l853; De Alkmaarsche wees en eenige andere novellen, Amst. 1854; Gideon Florensz., hist. rom. epis. uit het laatste tijdperk van Leycester's bestuur in Nederland, 4 dln., Amst. 1854-'55; Historische Novellen, Haarl. 1856; Een Leydsch student in 1593, Amst. 1858; Graaf Pepoli. De roman van een rijk edelman, 3 dln., Arnh. 1860; De triomf van Pisani, Amst. 1861; De bloemschilderes Maria van Oosterwijk, Leid. 1862; De terugkeer van Golgotha, Amst. 1862; Het laatst bedrijf van een stormachtig leven, Amst. 1864; De verrassing van Hoey in 1595, 2 dln., Amst. 1866; Frits Millioen en zijne vrienden. Eene vertelling, 2 dln., Amst. 1868; De Delftsche wonderdokter, 3 dln., Amst. 1870-'71 3e dr. 1883; Majoor Frans, {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} Amst. 1877; Langs een omweg, Amst. 1879; Raymond de schrijnwerker, Amst. 1880. Eenige van hare novellen vonden eerst eene plaats in De Gids of in Nederland en andere tijdschriften en jaarboekjes. Voorts gaf mevr. B.-T. nog onderscheiden novellen en losse geschriften in het licht, in tijdschriften en jaarboekjes verspreid. Eene nieuwe gezamenlijke uitgave van al haar romantische werken versch. sedert 1884 te 's-Gravenhage. (Dr. J. ten Brink, Mevr. A.L.G. Bosboom-Toussaint. Volksuitgave. Amst. 1886.) [Bernardus Bosch] Bosch (Bernardus), geb. 4 Sept. 1747 te Deventer, was achtereenvolgens pred. te Spanbroek, Oudkarspel, Vollenhove en sinds 1782 te Diemen. Als vrijheidsgezind dichter en kerkredenaar bekend geworden, sloot hij zich bij de Amst. patriotten aan, verliet bij den inval der Pruisen zijn gem., doch werd na hun aftocht niet meer te D. als pred. terug ontvangen. Toen begon een zevenjarig letterkundig en zwervend leven; uit Amst. verbannen, woonde hij te Durgerdam, Buiksloot, Bergen-op-Zoom en Zaandam, waar hij in '95 aan 't regeeren geraakte en te Amst. volksvertegenwoordiger werd. De staatsgreep van 1789 kostte hem zijne plaats als representant; voortaan leefde hij zonder inkomen of pensioen: zijne onbaatzuchtigheid deed hem, ondanks zijn letterarbeid, in armoede zijn leven eindigen in een optrekje aan den Scheven. weg, waar hem om niet woonverblijf was verleend; hij overl. 22 Nov. 1803, en werd door de broederlijke zorg van Haagsche vrijmetselaren in de Nieuwe Kerk ter aarde besteld. Schreef: Lofzang op de nieuwberijmde Davidszangen, Hoorn, 1775; Datheniaansche eerzuil, opgericht door Dathenaria, Hoorn, 1775; de Eigenbaat, dichtst., Amst. 1785; Batavus bij den dood van Jacobus Bellamy, Zelandus, gest. 11 Maart 1786, Utr. 1786; Het vorstelijk 's-Gravenhage haar lot beklagende. Op de wijs: Adieu schoone Rosalinde, door Batavus, 1787; De vrijheid van drukpers door Batavus, gedrukt aan 't Y, 1787; de Vrijheid der drukpers, dichtst., Amst. 1787; Ernstige dichtluim aan mijne landgenooten, get. Batavus, Amst. Z. pl. (c. 1787); Aan den getrouwen en standvastigen vader des vaderlands, H. Hooft Danielsz., 13 van Grasmaand 1788, door Batavus; De weelde in Nederland, poëzy door Batavus, Dordr. 1790, met aant. herdr. in 1794; Aan Nederlands Erfstadhouder, door Batavus, Haarl. 1781; Eerzang aan den nooit volprezen burgervriend, den W.E. Groot A.H. Mr. Abraham d'Arrest, burgem. der stad Wesep door Batavus (z j. of pl.); De kinderagtige daaden van een Admiraal-Generaal, door Batavus, Z. pl. en jr. (1784); Onze verpligting om tot nut van 't algemeen te werken en de voordeelen, die daaruit voortvloeien, dichtst., Zaand. en Amst. 1791, psd. Vrijhart; Aan het volk van Nederland over de ware Constitutie in Holland 1793; Nederland op het einde der achttiende eeuw aan Prins Willem V., Rotterd. z.j.; Batavus aan zijne landgenoten ter gelegenheid, dat eene nieuwe Constitutie voor het volk van Nederland werd vervaardigt, Amst. 1796; Batavus aan zijne landgenooten, Amst. 1798; Napoleon Buonaparte, lierzang, 's Hage 1799; De Baatzucht, 's Hage 1801; Gedichten, 3 dln. Leiden 1803. Gedichten, 3 dln., Leiden 1803; voorts leerredenen; hij was medewerker aan tijdschriften als de Burger Politieke Blixem en Janus, 1801, Janus Januszoon. Met M. Nieuwenhuizen schreef hij: De Menschenvriend, 1787-'98, 10 stukken. [Maria Bosch] Bosch (Maria), geb. te Amst. 1741, overl. er 19 Nov. 1773. Haar vriendin Aagje Deken gaf na haar dood een bundel uit: Stichtelijke Gedichten van M. Bosch en A. Deken, Amst. 1775. [Mattheus van Heyningen Bosch] Bosch (Mattheus van Heyningen), geb. te Groningen 13 Nov. 1773, was sedert 1806 schrijver en uitgever van de Provinciale Groninger courant tot zijn dood, 27 Dec. 1821. Hij schreef veel schoolboekjes. waaronder De kleine Kindervriend, Gron. 1804, 45e druk, Gron. 1861; De gestolen kersen, tooneelsp. voor jonge lieden, Gron. 1804. Zijn Nagelaten Gedichten zijn uitgegeven door prof. Jan ten Brink, Gron. 1824. [Leonard Eduard Bosch] Bosch (Leonard Eduard), geb. te Utrecht 27 April 1792, was er sedert 1833 tot zijn dood stadscourantier en overl. te Zeist 3 Mei 1865. In de laatste jaren liet hij de hoofdredactie en de materieele belangen van het Utr. Dagblad aan zijn zonen over en bleef zijn vrijen tijd aan de beoefening van Utrecht's oude geschiedenis wijden. Schreef: De Willemskazerne, voorheen de Wittevrouwen-abdij te Utrecht, Utr., 1829; De komp. vrijwillige jagers der Utr. hoogeschool, Utr. 1831; Iets over Paus Adriaan VI, Utr., 1835; Gedenkb. der Utr. schutterij, Utr., 1835. Ook was hij sedert 1834 uitgever en werd in 1841 red. van den Utr. Volksalmanak. [Gerardus Balthazar Bosch] Bosch (Gerardus Balthazar), broeder van den voorg., werd geb. te Utr. 4 Sept. 1794, en overl. op Leeuwenstein bij Arnh. 1 April 1837. Hij was pred. op Curaçao en deed van daaruit reizen in Z.- en N.-Amer. Behalve eenige preeken, schr. hij: Reizen in W.-Indië en door een gedeelte van N.- en Z.-Amer., 1e dl., Utr. 1829, 2e dl. 1836, 3e dl. 1843. Het laatste deel werd naar zijn handschr. door zijn broeder L.E.B. voor den druk bereid. {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} [Pieter Bosch] Bosch (Pieter), 21 Dec. 1845 te Gent geb. en aldaar op 15 Jan. 1869 overl. werd onderwijzer aan de Gentsche lagere school, en was als letterk. werkzaam in versch. tijdschr., maar vooral in ‘de Toekomst’ van Frans de Cort. Al zijne pennevruchten werden verzameld en uitgegeven door Bouchery, onder den titel: Nalatenschap van Pieter Bosch, Gent, 1872. [Bernardus de Bosch] Bosch (Bernardus de), geb. te Amst., woonde en overl. er 27 Oct. 1786. Hij was de vriend en beschermer van jeugdige dichters, zijn huis de verzamelplaats der beroemdste letterkundigen van zijn tijd. Hij schr.: Dichtlievende Verlustigingen, 4 dln., Amst., 1741-'88, en Taal- en Dichtkundige Aanm. ter verbet. zijner Dichtl. Verlustigingen in de Werken van de Mij. der Ned. Lett. Voorts zijn van zijne hand veel vertalingen der psalmen voor 't kunstgenootschap Laus Deo Salus Populo, eenige kerkliederen bij de Doopsgez. in gebruik, en de beste fabelen van Gellert. [Jeronimo de Bosch] Bosch (Jeronimo de), werd geb. 23 Maart 1740 te Amst., waar zijn grootvader, uit Goch afkomstig, eene apotheek had, die de werkkring was van zijn vader en ook van hem, sinds zijn twintigste jaar. Hij is de broeder van Bernardus. en werd de oom, leidsman en voorganger in zijn later stedelijk ambt, van Jeronimo de Vries. Bij de hem in zijn bedrijf noodige oefeningen in het Latijn, werd zijn ongewone aanleg voor studie ontdekt, waarom hij later ook het Athenaeum bezocht en zijne zeldzame gaven voor de Lat. dichtk. ontwikkelde. In 1773 verwisselde hij de voorvaderlijke apotheek met het ambt van eersten klerk ter Secret. van Amst., vóor hem door Wagenaar bekleed, na hem door Jo. de Vries vervuld. Als Lat. dichter wordt hij zeer hoog gesteld. Algemeen geacht, overl. hij 1 Juni 1811. Buiten zijne Lat. werken, schr. hij in 't Ned. in de werken van Teyler's Genootsch. Over den staat der zielen na den dood des ligchaams, 1784; Welke zijn de beste en duidelijkste kenmerken..., welken invloed heeft de Dichtkunst, voornamelijk in de vroegere eeuwen, op de beschaving van het menschelijk verstand gehad? 1788 en De inhoud van den Ilias van Homerus, 1804, in het Hoogd. vertaald. Afz.: Lofrede op H.G. Oosterdijk, Amst., 1795; Lofrede op J.R. Deiman, Amst., 1808. Zijn Lat. ged. ter eere van Bonaparte werden, in 't Ned., Fr. en Hoogd. vertaald uitg. Utr., 1891. [Cornelis Bosch] Bosch (Cornelis) of van den Bosch, ook wel Sylvius genaamd, werd in 1615 hoogl. in de rechten te Leiden, doch de Remonstr. gevoelens toegedaan zijnde, was hij in 1649 genoodzaakt zijn ontslag te nemen. Hij vestigde zich nu te 's-Grav. en oefende de rechtsgel. praktijk uit. Hij gaat door voor den schrijver van: Historie van het Leven en Sterven van heer Johan van Oldenbarnevelt, Ridder, Heer van den Tempel, Berkel, Rodenrijs, Advocaat en Groot-Zegel-Bewaarder van Holland enz., 1648, zonder naam of plaats. Dit schijnt ongegrond; zie prof. R. Fruin in Nijhoff's Bijdr., N.R., IX, vooral op blz. 134. [Gualtherus Jacob van den Bosch] Bosch (Gualtherus Jacob van den), geb. te Sommelsdijk 12 Mei 1767, koopman te Rott., werd in 1813 door vermogende stadgenooten aangesteld als beheerder hunner in 1809 begonnen en onvoordeelig bestuurde indijkingen, eerst, naar den toenmaligen koning, Lodewijkspolder genoemd, en in 1815 door Willem I Wilhelminapolder geheeten; onder zijn oog ontstond daar een dorp, dat later eene afzonderlijke kerkgemeente werd en nu jarenlang eene groote landbouwk. inr. is, na hem door zijn zoon bestuurd. Van den Bosch overl. te Wiesbaden, 19 Mei 1880. Van het vele, door hem als zeehandelaar en landhuishoudk. geschr., is het meeste ongedr. gebleven, of in volgschr. verspreid; afzonderlijk versch.: Tafereel van West-Afrika, gemeenzaamst bij ons bekend onder den naam van de Kust van Guinea, (tegen den slavenhandel gericht), Rott., 1815; Lofrede op Frans Naerebout, Goes, 1820. [Hendrik van den Bosch] Bosch (Hendrik van den), te Antw. geb. 24 Oct. 1848, ontving zijn onderricht aan het athenaeum zijner geboortestad, waar hij thans handelaar in granen is. De volksvoordrachten door hem in het Antw. Willemsfonds gehouden en uitgegeven zijn: De geschiedenis van het Vlaamsche volk, 1872; Robert de Fries, 1874; Canossa, 1878. Onder het psd. Volksman gaf hij afzonderlijk uit: Marnix van Sint Aldegonde, door de Rederijkkamer De Olijftak met den tweeden prijs bekr., met voorrede door Dr. J. van Vloten, en portret op hout gesneden door een onzer beste kunstenaars Antw., 1875. [Jan, Graaf van den Bosch] Bosch (Jan, Graaf van den), geb. te Herwijnen, waar zijn vader geneesheer was, 2 Febr. 1780, vertrok in 1797 als 2e luit. der genie naar O.-I. en klom tot kolonel op, toen hij in 1808, wegens geschillen met Daendels zijn eervol ontslag nam en naar het vaderland terugkeerde. Na het herstel onzer onaf hankelijkheid kwam hij weer in dienst, en in 1828 benoemde de koning hem tot Comm.-gen. over W.-I. en het volgende jaar tot Comm.-gen. van Neerl. Indië, waar hij het bekende cultuurstelsel invoerde. Na zijne terugkomst in 1834 werd hij minister van koloniën, welke betrekking hij in 1839 {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} neerlegde; hij werd toen in den adelstand opgenomen. Drie jaar later nam hij zitting in de Tweede Kamer. Hij overl. 28 Jan. 1844 op Boschlust bij Den Haag. Van zijne geschr. noemen wij: Ned. bezittingen in Azië, Amerika en Afrika, in derzelver toestand en aangelegenheid voor dat rijk, wijsgeerig, staatk. en geografisch beschouwd, 's-Grav. en Amst., 1818; Verhandeling over de mogelijkheid, de beste wijze van invoering en de belangrijke voordeelen eener alg. armeninrigting in het rijk der Ned. door het vestigen eener landbouwende kolonie in deszelfs noordelijk ged., Amst., 1818. Aan dit werk heeft de Mij. van Weldadigheid haar oorsprong te danken. Voorts nog eenige brochures van staathuishoudk. aard, hetzij naamloos, als: Iets over de fin. aangelegenheden des Rijks; Onderzoek naar de beginselen waaraan de bezuinigingen en hoogere belast. behooren te worden getoetst en naar doelmatige middelen, die deze zouden kunnen vervangen, met twee vervolgen, alle in 1840 uitgeg., hetzij in medewerking van anderen, als: N. van Elten, Iets over den voorg. en tegenw. staat van N.-I., 1834. In 1864 versch. te Amst. een werk getiteld: J. van den Bosch, Mijne verrigtingen in Indië, zijnde een rapport van V.d.B. aan zijn opvolger in Indië, den Gouv.-gen. J.C. Baud, loopende over de jaren 1830-'33, en van het grootste belang om de grondslagen en eerste uitkomsten van het door V.d.B. ingevoerde cultuurstelsel te leeren kennen. Q.V.U. [Johannes van den Bosch] Bosch (Johannes van den), directeur van den Lombard en koopman te Leeuwarden, schreef: De Heeren Stadhouderen van Vriesland, zedert den jare 800 volgens Hoogstderzelver Successiën kortelijk beschr., met beschryvinge van de Vorstelyke grafkelder en Sepulture binnen Leeuwarden, Leeuw., 1770; Naauwkeurige beschr. der Doorl. Heeren Graven en Prinsen van Oranje-Nassau, beginnende met den jare 682 tot 1779, met Geslacht-linie der Graven en Prinsen van Nassau, Leeuw., 1780. [Pieter van den Bosch] Bosch (Pieter van den), geb. te Amst., ging in 1745 van de herv. kerk tot de Remonstr. broederschap over, volbracht zijne theol. studiën, werd in '57 pred. te Zegwaart en Soetermeer, 1760 te Oude Wetering, '65 te Zwammerdam en '69 te Leiden, werd in '83 wegens zwakke gezondheid emer., en ging te Soetermeer wonen, Als patriot werd hij daar in de reactie van '87 mishandeld en kwam zoo ellendig aan zijn einde. Hij was medewerker van de Alg. Oefenschoole van kunsten en wetensch., vert. het antw. van Hier. de Bosch op de prijsvraag over de vereischten van eene Lofrede, en de Feestrede van Gaubius, uitgespr. te Leid., 8 Febr. 1774; beschr. de Plegtigheden bij het tweede eeuwfeest van de Leidsche Akad., Leid., 1785, en gaf twee proeven zijner middelmatige dichtgaven in de Werken van de Mij. der Ned. Lett., dl. 1 en 3. [Boschman] Boschman, een predikheer van Gent, die in de laatste helft der 15e eeuw leefde, schreef eene Historie van Vlaenderen, loopende tot 1468. [Jacques François Bosdijk] Bosdijk (Jacques François), geb. te Kapelle bij Goes 29 Nov. 1811. Zijn vader was de voorganger van G.J. v.d. Bosch (z.a.), hij zelf werd touwfabr. te Schoonh., huwde daar in 1842 de directrice van de jongejuffr.-school, legde den 11 Oct. 1843 als ‘ondermeester te Sch.’ een examen voor den vierden rang af, ging in 1846 naar Amst. wonen en hield zich daar uitsluitend bezig met het schr. voor de pers. Hij overl. aan de gevolgen van zijn overspannen werken, 26 Febr. 1850. Schreef: Nederland gedurende den opstand der Belgen, Goes, 1833; Honderd en een Raadsels, Winterswijk, 1835; Dichterlijke Boogontspanning, Schoonhoven, 1837; Lierzang, den schr. van De Pleegzoon en De Roos van Dekama toegewijd, Schoonhoven, 1837; Tweede en derde honderdtal Raadsels, 2 stukjes, Schoonhoven, 1839; Agneta van Kruiningen, geschiedkundig rom. tafereel uit den tijd van graaf Floris V, Amsterdam, 1839; De Waardin. Een verhaal uit het midden der zeventiende eeuw, 4 dln., Amst., 1839-'40; De Koning heerscht niet meer! De Koning heerscht! Harptoonen voor Oranje en Nederland, na den overgang der kroon, Schoonhoven, 1849; Het jaar der dwaasheid. Een geschiedkunverhaal uit de 17e eeuw, Gorinchem, 1840; Het Paaschfeest. Bespiegeling, 1840; De spiegel der natuur of daguérotypen, 1840; De Zeeuwsche Balling. Een geschiedk. verhaal uit de grafelijke regeering, Gor. en Amst., 1841; De intriganten, psd. L.M. Ernst Koning, n.h. Duitsch, Dordr. 1841; De stem des bloeds of de natuurlijke zoon, 1841; Brieven over 't Noorden, 1841; De Kaleidoskoop. psd. Jonas, Dordr. 1841; Ignatius, Geschiedk. romantisch verh. uit het tweede tijdperk van het Christendom, 2 dln., Amst., 1841; Vierde honderdtal Raadsels, Zierikzee, 1842; Mijne reisontmoetingen op den Grooten Oceaan, Amst., 1843; Het beleg en de verdediging van Haarl. in 1572 en '73, 3 dln., Schoonh., 1843 en '44; Belangrijke stukken voor Geschied- en Oudheidkunde, zijnde bijl. en aant. betrekkelijk het beleg en de verded. van Haarl. in 1572-'73, Schoonh., 1844, psd. J. van de Capelle; Bloemen en Vruchten, Haarl., 1846; De Amst. plan- {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} taadje. Amst., 1846 en '48; De Bruid van den doode, een familietafereel uit den tijd van Lodewijk XV, Amst., 1846; Klaverblad van vieren, Zier., 1846, beide laatste onder het psd. C.F. van de Velde; De zeeslag van Reimerswaal (28 Jan. 1574), Amst., 1847; Het beleg en de moord van Oudewater in 1575, 2 dln., Amst., 1847. psd. J. v.d. Capelle; Hoe men het verst komt. Een blik op het leven en de maatschappij in onzen tijd. Utr., 1848; Schout Foppens en Aecht Jafies. Hist. rom. tafereel uit den tachtigjarigen oorlog, Amst., 1848, psd. J. v.d. Cappelle; Negen brochures uit één pen, Amst., 1848; De gouden eeuw, Amst., 1848; Het gewichtigst tijdperk uit het leven van een groot man, Amst., 1848; Gedenkschrift ter inhuldiging van Z.M. Koning Willem III in de Nieuwe Kerk te Amst., 12 Mei 1849, Haarlem en Amst. 1849; Achter de schermen. Een verhaal uit den laatsten tijd, Utr., 1849; Een laatste koning en een eerste wereldontdekker, 2 dln., Amst., 1840, psd. J. v.d. Capelle; Mijn oude vrienden. Bijeenverzamelde verhalen en schetsen uit verschillende standen in onzen tijd, Maarssen, 1850. Voorts vertaalde B. veel werken en leverde hij dichterlijke bijdragen in onderscheiden jaarboekjes. [Willem Bosman] Bosman (Willem), geb. te Utr. 12 Jan. 1672, trad zeer jong in dienst van de W.-I. Comp, eerst als opperkoopman van Axim d'Elmina. Gedurende zijn veertienjarig verblijf aan die kust, bezocht B. alle merkwaardige plaatsen en gaf daarvan na zijn terugkeer in 't vaderland eene beschrijving, getiteld: Nauwkeurige Beschrijving van de Guinese Goud-, Tand- en Slavenkust, enz., Amst., 1704, 2e vermeerd. dr. 1709. Dit werk werd in verschillende talen overgezet en wordt nog altijd geraadpleegd. Men vindt er goede afbeeldingen in der forten aan de kust. [Theodoor Lodewijk Bosmans] Bosmans (Theodoor Lodewijk), 11 Nov. 1815 geb. te Rijmenam, stud. als geestelijke en werd leeraar van godsdienst aan het Athenaeum van Antw., alwaar hij overleed 15 Juli 1874. Hij gaf uit: Praktische leerwijze om de kinderen te onderrigten in den kleinen en grooten Mechelschen catechismus, Brussel, 1863; Bybelsche lezingen ten gebruike van lagere scholen met oefeningen voor den onderwijzer. Oud-Testament. Handboek des meesters, Lier, 1872. [Herman Bosscha] Bosscha (Herman), geb. te Leeuwarden 18 Maart 1755, ontving eene geleerde opvoeding en was achtereenvolgens rector der Lat. scholen te Franeker en te Deventer. In 1787 om zijn politieke gevoelens ontslagen, werd hij in 1795 hoogl. aan de Harderwijksche hoogeschool in Geschiedenis, Grieksche taal en Welsprekendheid; in 1804 vertrok hij als hoogl. naar Groningen; twee jaar later verwisselde hij zijn ambt met dat van rector der lat. scholen te Amst., werd nog in datzelfde jaar hoogl. aan het Athenaeum aldaar en overl. er 12 Aug. 1819. Hij schreef eene Geschiedenis der Nederl. Staatsomwenteling in 1813, 2 dln., Amst. 1814-'17 en vertaalde uit het Grieksch Plutarchus' Levens van doorluchtige Grieken en Romeinen, onderling vergeleken, 13 dln. met pl., Amst. 1789-1809 en uit het Engelsch Blair, Lessen over de redekunst en fraaije letteren, 3 dln., Amst. 1788. Met Mr. J.M. Kemper en prof. J. ten Brink gaf hij te Amst. 1804-'8: Bibliotheek van oude letterkunde, 1e deel, (naamloos). Aan het volgende deel werkte hij niet meer mede. Voorts schreef hij Latijnsche werken en gedichten. [Mr. Petrus Bosscha] Bosscha (Mr. Petrus), zoon van den voorgaande, geb. te Deventer 21 Oct. 1789, stud. aan het Athenaeum te Amst., en prom. in 1810 aan de Acad. te Harderwijk. Hij werd wel als advocaat bij het Keizerlijk gerechtshof te 's-Hage ingeschreven, doch geen praktijk hebbende, nam hij de opvoeding van twee zonen van aanzienlijken huize op zich. In 1815 werd hij beroepen als rector te Dordr., maar in 't zelfde jaar benoemd tot hoogl. in oude letteren en geschiedenis te Deventer; in 1854 werd hij honorair hoogl. en bleef van dien tijd af privaatles geven. Hij overl. in zijn geboortestad 6 Jan. 1871. B. beoefende vooral de klassieke talen, waarvan zijne talrijke redevoeringen, Lat. verzen, uitgaven van Lat. schrijvers en der nieuwere Lat. dichters de bewijzen dragen. In het Nederl. schr. hij: Aan Nederlands dappere jongelingschap bij haren zegevierenden terugtogt uit het leger naar de onderscheiden hoogescholen, Dev. 1831; Lierzang bij de inlijving van 1810; Feestzang bij den intogt van Napoleon te Amsterdam; Vaderlandsche zegepraal, 1815; Het tweede Eeuwgetijde van het Athenaeum Illustre te Deventer, gedicht, voorkomende achter het door hem en prof. C. Fransen van Eck onder denzelfden titel uitgegeven boekje, Dev. 1833; Dichterlijke inwijding van de gehoorzaal in het nieuwe gebouw ten dienste van het Athenaeum Illustre te Deventer op 2 Oct. 1838; Vijftigjarig jubilé van het Dep. Deventer der M.t.N.v.'t A., 1847; Dank van Nederland aan Z.M. den Koning in Maart 1848, Dev. 1848. Al deze gedichten zijn nimmer tot een geheel verzameld. Behalve bijdragen in den Overijs. Almanak en in de geschriften der Vereeniging tot beoef. van {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} Overijs. regt en geschied., schr. hij: Gesch. van oostelijk en noordelijk Europa gedurende het merkwaardige tijdvak van 1687-1716, opgehelderd uit onuitgegevene brieven en andere oorkonden van Ned. staatsmannen, Zalt-Bommel. 1860. [Johannes Bosscha] Bosscha (Johannes), broeder van den voorg., geb. te Harderwijk 19 Maart 1797, stud. te Amst. en promov. te Utr. in de letteren. Na eerst praeceptor aan de Lat. scholen te Amsterd. en te 's-Hage geweest te zijn, werd hij in 1828 hoogl, aan de Kon. Mil. Acad., vanwaar hij in 1839 als hoogl. aan het Athenaeum te Amst. beroepen werd. Van 1853-'58 was hij lid van de 2e Kamer der St.-Gen. en van 1858-'61 minister van Herv. Eeredienst; na dien tijd leefde hij ambteloos te 's-Hage, waar hij 9 Dec. 1874 overleed. Hij schr.: Neêrl. heldendaden te land, van de vroegste tijden tot in onze dagen, acht dln., Leeuw., 1836-'56, 2e dr. 1868-'75, 3 dln.; Het leven van Willem II, Koning der Nederl. en Groot-Hertog van Luxemburg, met plannen en kaarten, 8 dln., Amst., 1852, 3e dr. 1862; De Belgische Revolutie, uit des schr. werk getiteld: Neêrl. heldendaden, enz., Leeuw., 1856. Voorts schr. B. een: Schets der algem. gesch. en die des Vaderlands, 19e dr., Breda, 1874; en de politieke brochures: De Duitschers en de Nederl. vóór den Munsterschen vrede, 's-Grav. 1847; Kroon en ministers, Amst., 1863; Het grondwettig verbond, Amst., 1864; Pruissen en Nederland. Amst., 1866, en: Willem de Clerq herdacht, 's-Hage, 1834, (niet in den handel). Naamloos: Wolferd van Borssele, Trsp., Amst. 1865; A-Saga. (Met de E-legende en de O-sprook uitgeg. Amst. 1879). [Maria Gesina Bosscha] Bosscha (Maria Gesina), dochter van P. Bosscha, geb. te Dev. 17 Juni 1826, schreef onder het psd. Anna Marie: Een Kerstsprookje, Tiel, 1873. [Henriette Frederika Bosscha] Bosscha (Henriette Frederika), zuster der vorige, geb. te Dev. 20 Jan. 1831, waar zij met hare zuster woont, schr. onder het psd. Herfrida de volgende werkjes: Een teedere snaar. Open brief aan alle beschaafde vrouwen in Nederland, Dev., 1869; De zendeling en de kastanjeboom, Tiel, 1873; Margaretha en Evert met de bloemen, Tiel, 1873; Een ongeluk, wat toch een geluk was, Tiel, 1873; De liefde eener vrouw, Dev., 1878, en verder bijdragen en novellen in tijdschriften. [Johannes Bosscha Jr.] Bosscha Jr. (Johannes), zoon van den hoogl. Joh. Bosscha, geb. te Breda 18 Nov. 1831, stud. te Leiden in de philosophie en promov. in 1854; in dat jaar werd hij assistent aan het natuurk. kabinet der Leidsche hoogeschool, in 1860 hoogl. en direct. van het wisk. onderwijs aan de Mil. Acad. te Breda, in 1863 inspecteur van het Middelbaar Onderwijs, in 1873 hoogl., en in 1878 direct. aan de Polytechnische school te Delft. In 1872 werd hij benoemd tot secret. der intern. Metercomm. te Parijs. In 1885, bij zijne benoeming tot secr. der Holl. Mij. van Wetensch. te Haarl., legde hij de betrekking te Delft neder. Hij schr.: Blikken in het leven der natuur, Populair tijdschrift ter bevord. van natuurkennis, onder red. van J. Bosscha Jr., R.S. Tjaden Modderman en W.F.R. Suringar, Leeuw., 1855-'62, 8 jaarg.; Het arbeidsvermogen in den galvanischen stroom. Voorlezing, Leid., 1858; Voorrede voor het ‘Boek der uitvindingen’, Leid., 1857-'62, 3e dr., Leid., 1864-'69; een vrije bewerking van het Leerb. der natuurkunde en hare voornaamste toepassingen door A. Boutan en J. Chr. d'Almeide, Leiden, 1865-'74. Verder bijdragen in proza en poëzie in den Leidschen Studentenalmanak, en in onderscheiden tijdschriften. [F.J. van den Bossche] Bossche (F.J. van den), geb. 1793, gest. 24 Juni 1858, was advocaat te Aalst in Oost-Vl. en schreef eene Verhandeling over de Vlaemsche tael in vergelyking met de Hollandsche, Aalst, 1845. [Gustaaf Theodoor van den Bossche] Bossche (Gustaaf Theodoor van den), in 1823 geb. te Gijsegem in Oost-Vl., verbleef van 1855 tot 1871 te Antw. en leverde daar het dichtbundeltje: Volksverkwikkend Nieskruid, Antw., 1856. [Abraham de Bosson] Bosson (Abraham de), geboortig van Zevenbergen, stud. sinds 1772, als 18-jarig jongeling te Leiden, prom. er en vestigde zich als geneesheer te Dordrecht. Hij, de dichterlijke voorganger van Dr. G.A.N. Allebé, schreef: Dichtkundige Akademische uitspanningen, 2 st., Leid. 1771 en 1780; De nationale opvoeding der jeugd, beschouwd in drie zangen, Amst. 1780. [Paulus Josephus de Bosson] Bosson (Paulus Josephus de), zoon van den voorg., geb. te Dordr. 24 Jan. 1793, was er apotheker en overl. er 1 Juli 1866. Van hem verschenen: De Heldendood van Reinier Claaszoon, Dordr., 1831; De Kersnacht, De Mensch, Petrus' uitredding uit de gevangenis, en andere verspreide verzen. Voorts: Rede en Openbaring in twee zangen, Dordr., 1861: Een woord van hulde aan de nagedachtenis van Johannes Tant, 1861; Een bezoek aan de cell. gevangenis te Dordr., 1864; De laatste dag van een ter dood veroordeelde, 1865; Het 200-jarig bestaan van het gezelschap Pharmacia et Concordia te Dordrecht, 1866. [George Henry James Elliot Boswel] Boswel (George Henry James Elliot), geb. {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} te Amst. 17 Febr. 1830, werd in 1846 klerk en was sedert 1865 refendaris bij het Dep. van Koloniën en overl. 18 Juni 1874 te Voorburg. Zijn eerste verspreide Gedichten zijn later door hem in éen bandje uitgeg., 's-Hage, 1863, 2e dr. 1866. In 1876 versch. te Leiden nog een uitgave onder den titel: Gezamenlijke gedichten. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1875). [Jacob Both Jan Jacobszn.] Both Jan Jacobszn. (Jacob), geb. 21 Oct. 1819 te Vreeswijk, was vroeger commissionair, doch schr, of vert. in later tijd bloot voor het tooneel. Hij schr.: Altijd hooger, 1869; Nooit tevreden, 1871; Oom Bankman of de nicht van den menschenhater, 1872; Een toornig oogenblik, 1873, tooneelspelen, alle te Amst. gedrukt. Verder gaf hij naar het Fransch éen opera, éen opera comique, 9 operettes, 8 kleinere dito, en meer dan 70 drama's, tooneel- en kluchtspelen. Hij overl. te Amst. 25 Oct. 1875. [Petrus Martinus Bots] Bots (Petrus Martinus), geb. 21 Nov. 1852 te Nieuwkoop, bij Alphen a/d Rijn, werd tot R.K. Pr. gewijd en was achtereenvolgens kapelaan te Voorburg, den Helder, Alphen a/d R. en Rotterdam, waar hij nog is. Sedert Nov. 1885 is hij medewerker aan het dagblad De Maasbode. Hij schreef: De oude kloosters en abdijen van het tegenwoordige bisdom van Haarlem, in Alphab. volgorde met korte toelichtingen, Rijsenburg, 1883. In de Bijdragen voor de geschied. van het bisd. Haarl.: De parochie Voorburg, geschiedk. verhandeling, 1880, en De parochie Nieuwkoop, geschiedk. schets, 1884. In De Katholiek gaf hij: David en zijn tijd, 1881; Goethe's Faust in zijn ongeloof, 1883, en De zoon van Vondel, 1884. In het Zondagsblad der H. Familie schreef hij, in 1885 en volgende jaren, Godsdienstleer. [Isabella Anna Maria Bottinga-Geveke] Bottinga-Geveke (Isabella Anna Maria), geb. te Velzen 6 Febr. 1841, hoofdonderwijzeres aan een school voor voorbereidend onderw. en handwerken, eerst te Hallum, thans te Amsterdam. Schreef: Vrije uren, Gedichten, Dokkum 1867, terwijl een nieuwe bundel gedichten is toegezegd onder den titel: Stille uren, door Maria. [Cornelis Boubereel] Boubereel (Cornelis), was priester te Antw. en schreef onder de letters C.B. b.l. het volgende werk: De kristelijken vader brekende het geestelijk brood om de kinderen ofte uytleggingen van alle de Evangeliën, die door het geheel jaar in de kerke aan de geloovige voorgelezen worden. Getrokken uit H.H. Vaderen en Kerkelijke schrijvers en gesteld op vragen en antwoorden in vier deelen, Amst., 1744, 3 dln. [Josephine Margaretha Bouberg Wilson-Giese] Bouberg Wilson-Giese (Josephine Margaretha), geb. te 's-Hage 5 Sept. 1856. Schreef: Licht en schaduw, 's-Hage 1878; Lentestormen, Amst. 1880; In het strijdperk, Sneek, 1882; De kring der Van Duyvensteins, Sneek, 1886; De dochters van den Componist, 's-Hage, 1886. [Lieven Frans van Bouchaute] Bouchaute (Lieven Frans van), geb. 6 April 1668 te Gent, en aldaar overl. 14 Nov. 1739. In 1734, toen hij zijn werk: Tafereel der Penitentie, historiewys opgehaelt, te Gent uitgaf, noemde hij zich op den titel: Canonink regulier der abdye van Drongen en Pastor in Baerle. Het bovengenoemde werk, dat zeer lijvig is, bevat onder anderen een Treurspel van Joseph. De geheele titel er van is: Tafereel der Penitentie, historiewys opgehaelt, in het welke getoont worden verscheydene sondaren, hun verschillig leven en eynde, naer den zin van het geschreven woord Gods, in gedichten en zedestoffen gebracht door L. Fr. Bouchautius Gandavensis, Gent 1734. [Jan Bouchery] Bouchery (Jan), geb. te Gent 16 Nov. 1846, was eerst gediplomeerd onderwijzer te Gent, in 1871 werd hij eerste onderwijzer te Halle bij Brussel en sedert 1883 is hij leeraar te Antw., waar hij ook boekhandelaar is. Hij schr.: Vergeet-mij-niet, Dichtbloempje voor mijne vrienden Pieter Bosch en Theofiel van Hoecke, in leven onderwijzers te Gent, Gent, 1870; Nalatenschap van Pieter Bosch, vergezeld van een dichtstuk, Gent, 1872; Geld! waarheden uit onzen tijd, een verhaal, Gent en Halle, 1872; Philips van Artevelde, cantate, Gent, 1872; Geschiedenis der stad Halle (met medewerking van Leop. Everaert, hoofdonderw. te Halle), Gent en Halle, 1873; De Zee, cantate, 1873; De Roos uit de Duinen, novelle, in het Jaarboekje van den Zetternamskring, 1873; Geschiedenis der oude Vrijheid Lembeek, (in samenwerking met L. Everaerts) Antw., 1874; Geschiedenis der gemeente Dworp (id.) Antw., 1875; Geschied. van Klein-Waalsch Brabant (id.) Antw., 1876; Levensschets van Jan Frans Willems, Antw., 1876; Levensschets van F.A. Snellaert, Antw., 1877; Willem. - De Naamlooze Brief, twee novellen, Antw., 1880; De gebroken Kruik, vertelling, Antw., 1881; Een zonderling Huisgezin, humoristische schets, Antw., 1884; Broederliefde, cantate, Antw., 1886. Verder bijdragen in poëzie en proza voor letterkunde, enz. in de tijdschriften: Nederduitsch letterkundig Jaarboekje van F. {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} Rens, in Meiloover (gedicht onder het pseudoniem Slachthalle), in het Jaarboekje van het Kersouwken, in het Jaarboek, en den Volksalmanak van het Willemsfonds, in de Vlaamsche School, de Vlaamsche Kunstbode en de Toekomst. Vroeger was hij hoofdopsteller van het nu niet meer verschijnend weekblad Het Vlaamsche Volk. Thans is hij opsteller-uitgever van de Vlaamsche Kunstbode en van het dagblad: Allemansblad. Op onderwijskundig gebied leverde hij zes Leesboeken, welke van 1875 tot 1886 herhaalde malen te Lier en te Antw. werden uitgegeven, benevens Oefeningen op de Nederlandsche spraakleer en Zinbouw en stijlleer, te Mechelen en Antwerpen van 1883 tot 1886 uitgegeven. [Bruno Jozef Boucquillon] Boucquillon (Bruno Jozef), geb. te Kortrijk 2 April 1816, studeerde ter Academie van Antw., waar hij zich als schilder vestigde en overl. 27 April 1878. Een groot aantal zijner gedichten zijn in tijdschriften en jaarboekjes opgenomen, zelfs eenige daarvan op muziek gezet, als Ik noem haar niet; De Ridder en het Meisje; De Vaandrig van Navaren; Belgie's heil: De Scheiding; Haar alleen! God bescherme den Koning, enz. Een boekdeel zijner werken verscheen onder den titel: Westvlaamsche Gedichten en Legenden, Antw., 1877. [Michiel Boudewijns] Boudewijns (Michiel), den 16 Oct. 1591 geb. te Antw. waar hij als geneesheer eene Europeesche vermaardheid verwierf en aan eene beroerte overleed den 22 Oct. 1681. In zijne vrije uren beoefende hij de Latijnsche en de Nederlandsche poëzie. Over zijn vak schreef hij verscheidene Latijnsche werken en in het Nederlandsch gaf hij uit: Dienstigh en ghenuchelyck tydverdryf voor siecken om ghesont te worden en voor ghesonden om niet sieck te zyn; handelende van alle die menschen de welcke in een sieckhuys van noode zyn, namentlyck de sieckmaerten, of die hun dienen en bystaen. Tot troost en onderwys van den krancken beschreven in vloeijende redenen, en tot lichter onthouden, en vermaeck van de selve met veel fraeye kortbondighe spreuken, geschiedenissen en dichtiens doorvlochten, Antw. 1654. [Catharina Boudewijns] Boudewijns (Catharina), leefde te Brussel op het einde der XVIe en het begin der XVIIe eeuw. Zij was de gade van Nicolaas de Zoete, adv. en geheimschr. van den Raad van Brabant, doch werd al vroeg weduwe met onderscheiden kinderen, waardoor zij in nood schijnt gekomen te zijn. De gravin van Arenberg werd hare beschermster, waarom zij deze in 1587 haar werk opdroeg, getiteld: Het Prieelken der gheestelycker Wellusten, inhoudende veel schoone en gheestelycke Liedekens, Leysenen, Refereynkens, ende andere gheestelycke spelen, Brussel, 1587. Dit boek werd herdrukt in 1603. In 1567 vertaalde zij ook een Spaansch werk onder den titel: Een schoon tractaet, sprekende van der excellenter Deucht der Discretien, zeer nootelyck en profytelyc voor alle menschen die begeren te comen oft te geraken totter Christelycker perfectien ofte volmaectheyt. Gemaeckt by den Eerw. vader in Gode heer Seraphin de Fermo, in synder tyt een excellent gheleert Predicant, enz. Brussel, 1568. [Hendrik Petrus Boudier] Boudier (Hendrik Petrus), geb. te Waalwijk 3 Sept. 1850, is handelsreiziger en agent van binnen- en buitenl. handelshuizen te Amsterdam. Hij schreef: Een gedwongen huwelijk, tooneelsp. Amst. 1883; Antonia, tooneelsp. (in de Arnhemsche Courant van 1883), en vertaalde tal van stukken uit het Fransch en Hoogduitsch, o.a. Daniel Rochat, Le monde où l'on s'ennuie, enz. [Klaas Harms Bouman] Bouman (Klaas Harms), geb. te Kropswolde, 2 Maart 1785, begon reeds in 1810 als boerenknecht te Noorddijk de poëzie te beoefenen, en gaf een gunstig ontvangen bundeltje uit. Aangemoedigd door Driessen, Spandaw, Sannes, Modderman en de Vad. Letteroefeningen, vormde hij zich tot dichter. Sedert 1821 was hij te Gron. kruidenier, later deurwaarder van de dir. belastingen, en leefde na 1854 ambteloos te Beerta, waar hij 7 Maart 1870 overleed. Zijne bundels zijn: Proeve van Ged., Gron. 1810; Heidespruitjes, Gron. 1820; Verspr. ged. of vruchten van ledige avonduren, Gron. 1834; Herfstvruchten, Gron. 1855. [Hermannus Bouman] Bouman (Hermannus), zoon van den voorg., geb. te Gron. 19 April 1822. Aan de Dep.-school voor onderw. aldaar opgeleid, werd hij in 1845 hoofdonderw. te Sellingen (Westerwolde); in 1846 ging hij in dezelfde betrekking naar Beerta. Den 14 Oct. 1857 verwierf hij het laatste volgens de wet van 1806 uitgereikte vereerend getuigschrift van den hoogsten schoolonderwijzersrang. Sedert 1876 is hij directeur der Amsterd. onderw. kweekschool. Hij schreef: De vormleer in de lagere school, 1858; De vormleer in geregeld opeenvolgende opgaven en oefeningen, 1864; De eerste trap van het leesonderwijs, met handleiding bij 't gebruik van 12 platen voor aanschouwelijke oefeningen en drie leesboekjes, 1866; Het schoolverbond en de arbeidersvraag, 1872; Opvoeding en onderwijs gegrond op des menschen lichamelijke en geestelijke ontwikkeling, 1873; Gulden Kinderboek, eerste leesboek voor huisgezin {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} en school, 1876; Handleiding tot de kennis van opvoeding en onderwijs, 1877; De eerste schooljaren, 1880; Aanvank. leesonderwijs naar aanleiding van aansch. oefen., met 13 platen. Leesboekje in zes stukjes, alle te Gron. uitgeg. Met Dr. M. Salverda was hij de oprichter van De Schoolbode. [Hermannus Bouman] Bouman (Hermannus), geb. te Idaard, 11 Febr. 1789, waar zijn vader pred. was. Deze, in 1789 naar Harderwijk beroepen, liet zijn zoon aldaar de lessen aan de Hoogeschool volgen; hij prom. en werd in 1812 pred. te Oostermeer-en-Eestrum. Van hier vertrok hij in 1814 naar Finsterwolde en werd in 1823 hoogleeraar in de godgeleerdheid te Utrecht, welk ambt hij tot 1859 waarnam. Hij overl. te Utrecht 14 Mei 1864. Hij gaf de volgende geschr.: Vluchtige Bedenkingen over de handhaving en bevordering van het gebruik der Nederd. taal in de Zuidel. Provincien, 1818; Tweetal redevoeringen ter aanbeveling van het Bijbelgenootschap door H.B. en M. Corstius, Gron. 1819; Nu of nooit, Vaderl. Ontboezeming na het ontstaan van het oproer in een gedeelte van België, Utr. 1830; Thans meer dan ooit, Moed en kracht met vertrouwen op God alleen, Utr. 1830; Jodocus Heringa als voorstander van het Vaderland, enz. geschetst, Utr. 1840; Gesch. van de voormalige Geldersche Hoogesch. en hare hoogleeraren, 2 dln., Utr. 1844 en '49; De godgeleerdheid en hare beoefenaars in Nederland, gedurende het laatste gedeelte der vorige en den loop der tegenwoordige eeuw. (Gemengde hist. herinneringen), Utr. 1862. Voorts vele Latijnsche oratien en geschriften, boekbeoordeelingen in verschillende tijdschriften. (Hand. Mij. Ned. Letterk., 1864.) [Jacobus Bouman] Bouman (Jacobus), geb. in de Beemster, 20 Jan. 1799, was er landhuishoudkundige en overl. er 6 Jan. 1877. Hij schreef: Bijdragen tot de Vaderl. Landhuishoudkunde, Purm. 1848; Bedijking, opkomst en bloei van de Beemster, voorafgegaan door een beschouwing van den vroegeren toestand van Noord-Holland, Purm. 1857; Grootvaders Memorieboek, Schetsen uit den tijd der Fransche overheersching in Noord-Holland, Purm. 1863; De Volkstaal in Noord-Holland, Purm. 1871. Voorts vele bijdragen in tijdschr. Zijne Dichterlijke Uitspanningen op het land zijn nog in handschrift. [Antoon van Bourgoingne] Bourgoingne (Antoon van), een Vlaamsch edelman, schijnt tot den geestelijken stand behoord te hebben en gaf in 1631 te Antwerpen een boekje met verzen en plaatjes in het licht, getiteld: Ghebreken der tonghe ende de middelen om die te verbeteren, uytgebeeldt door Ant. van Bourgoingne, Antw., 1631. [Jan Carel Bousquet] Bousquet (Jan Carel), geb. te Amst. 12 Maart 1782, vestigde zich in 1806 als adv. te 's-Gravenh. en twee jaar later te Amst., waar hij 5 Aug. 1828 overl. Veel van zijn letterk. arbeid is niet in druk verschenen. Van hem zien het licht, behalve eenige verspreide gedichten: Over de vraag in welke opzigten de Welsprekendheid en de Poëzy onderling verschillen, Amst. 1826; Amsterdam in 1672, oorspronkelijk vaderlandsch treurspel, Amst. 1822, herdr. Amst. 1848; De Ruiter te Syracuse, treursp., Amst. 1828, herdr. 1848. [Jan Balthazar Bouvaert] Bouvaert (Jan Balthazar), in godsdienst en als dichter bekend onder de namen Godefridus Bouvaert, werd 7 Oct. 1685 te Antw. geb. Zijne bemiddelde ouders lieten hem voor den geestelijken stand studeeren. In 1705 trok hij de monnikspij aan, in 1709 werd hij priester gewijd en na lange dienstjaren werd hij Prelaat der vermaarde abdij van Sint Bernaards bij Antw. Op 11 Mei 1755 vierde hij zijn vijftig-jarig jubelfeest als kloosterling en schijnt nadien nog ettelijke jaren te hebben geleefd. Bouvaert was een luimig en vruchtbaar dichter. Zijne meeste pennevruchten zijn echter in handschrift bewaard gebleven onder den titel: Verschyde Gedigten. bestaende in historiën, beschryvingen, bruyloft-digten, liedekens, invallende gedagten, enz. door Mijnheer Godefridus Bouvaert, Religieus van Sint Bernard, 5 dln. Niettemin verscheen van hem in druk: Oprechte beschryving der vermaertsten toren t'Antwerpen, door G. Bouvaert der Abtdye van S. Bernards, Antw., 1723; Aenspraek van eenen Boer uyt Duytsland gedaen binnen Roomen voor ontrent 300 Raets-Heeren, in 't Jaer Christi 140, Overgezet uyt Antonii de Guevara 1614, Antw.; Juffrouwen van den Zwier, Antw.; Geloonde Diverey, In Nederduitsche Rymen overgeset door Godefridus Bouvaert, Priester der Abdye van S. Bernaerts by de Schelde; Diogenes van desen tyd; Den Horlogie-maker in de Kist; De wyze Antwoord van Daniël den Gek binnen Keulen; Tafel-Dichtjen op de Jubil-Feest van den klugtigen Signor Joannes Balthazar van Antwerpen in de abdye van Sinte Bernards, genoemt Godefridus Bouvaert in het 70. jaer van syne gehorte, het 50. van syn kloosterlyk leven, het 46. van syn Priesterdom, het 36. van syn uytteiringe, en het 33. van syn Boekzael-bewaerderschap, 11 Mey 1755. Gerymt voor 't grootste deel van over twintig jaeren door suster Theresia Bouvaert Beggyntje saliger, Antw., 1755; Historie, regels ende bemer- {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} kingen wegens de Nederduytsche Rymkonst. Door eenen Liefhebber der zelve Konst, Antw., 1773. Een zijner laatste gewrochten: Den Lof van den Ezel, werd opgenomen in den: Comptoir-Almanach voor 't schrickeljaer van ons Heere Jesu-Christi, Antw., 1776. [Jacob Bowens] Bowens (Jacob), werd den 5 Juni 1729 geb. te Oostende, in welke stad hij ongehuwd stierf in Dec. 1787. Hij bekleedde het ambt van schepen zijner stad en werd ook raadsheer van den prins van Thurn en Taxis. Grooten roem verwierf hij nochtans enkel door zijne geschiedk. opsporingen, waaruit hij zijn werk opstelde: Nauwkeurige beschryving der oude en beroemde zeestad Ostende, gelegen in Oostenrijksch Vlaenderen, van haeren oorsprong, gelegentheyd, haven, kom, veranderingen, zeevaerd, voorregten, opregtingen, koophandel-genootschappen, assurantie-kamer, wissel-bank, vischvangst, belegeringen en andere merkweerdige gebeurtenissen van de vroegste tyden af tot het jaer 1787, op de wyze van jaerboeken, 2 dln. [Marcus Zuërius van Boxhorn] Boxhorn (Marcus Zuërius van), werd 28 Aug. 1612 te Bergen op Zoom uit den pred. Jacob van Zueren en Anna Boxhorn geb. en na zijn vaders dood opgevoed door zijn moederl. grootvader, wiens naam hij aannam. In 1626 werd hij te Leiden stud. en reeds in 1633 prof. Twintig jaar later overl. hij er door te groote inspanning, 3 Oct. 1653. Boxhorn heeft veel geschreven; meer dan zestig zijner werken, kleine en groote, waarvan vele in 't Lat., zagen het licht, waaronder: Cronijck van Zeelandt, eertijds beschr. door d'Heer Johan Reygersbergen, nu verbetert ende vermeerdert door M.Z. van Boxhorn, 2 dln., Middelb., 1644; Ned. Historiën, 1ste boeck, behelzende de eerste veranderingen in den godsdienst ende leere, nevens de harde vervolgingen daerdoor ontstaan in de Nederl. voor ende tot de tyden van Keizer Karel V, Leiden, 1644, driemaal herdr. en vermeerderd, 't laatst in 1753; Spiegeltien vertoonende 't lanck hayr ende hayrlokken, by de oude Holl. en Zeel. gedragen. Midd., 1644; Spiegeltien vertoonende 't cort hayr bij de Holl. en Zeel. joncst gedragen en van de vremde ontleent, Midd., 1644, beide ineen herdr., Midd. 1742; Bediedinge van de tot nog toe onbekende afgodinne Nehalennia over ettelike honderd jaren onder 't sandt begraven ende onlanghs ontdeckt op het strandt van Walcheren, m. pl., Leid., 1647; Antwoordt op de vrage, voorgestelt over de bediedinge van de Afgodinne Nehalennia, in welke de gemeyne herkomst van de Griecken. Romeynen, ende Duytsche tale uyt de Schythen duydelick bewesen ende verscheyden outheden ontdeckt ende verklaert worden, Leid., 1648; Chroniick van Holl., Zeel. en W.-Friesl. door Veldenaer, voor omtrent 200 jaren geschr., uitgeg, ende met Aenmerkingen als ook verscheide Gravelijke Brieven, rakende de oudheden ende saken van de gedagte Landen, Leid., 1650. [Mr. Abraham Boxman] Boxman (Mr. Abraham), geb. te Gorinchem, 17 Oct. 1796, prom. te Leiden in 1816, bezocht daarna de hoogeschool te Göttingen, en werd achtereenvolgens wethouder, burgemeester van zijn geboortestad, lid der Prov. Staten, lid der 2e, later der 1e Kamer, Ridder der orde van den Ned. Leeuw, en stierf 26 Maart 1856. Behalve gedichten in versch. alm., in het Alg. Letterl. maandschr. en in de Letteroef. geplaatst, soms onder het psd. Braccander, versch. er een bundel Gedichten van hem, Rott., 1823. Zijn Dichterl. Nalatenschap, 2 dln., is in 1862 te Middelburg door J.J.L. ten Kate uitgegeven. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1856.) [Jozef van Boxtel] Boxtel (Jozef van), Brusselsche dichter der 17e eeuw, schreef: Beklagh en troostghedicht van zekeren Persoon over syne beminde huysvrouwe, Brussel, 1675. [Johannes Andreas, Baron Boymans] Boymans (Johannes Andreas, Baron), zoon van den bekenden stichter van het Museum Boymans te Rotterdam, geb. te Utr. in 1788, stud. en prom. te Utr. 1806 en overl. bij Venlo 4 Mei 1832. Hij schreef de twee volgende werkjes: Bijzonderheden op eene reize van Brussel naar Parijs van April-Juli 1823, Dordr., 1823; De Garde d'Honneur of de Episode der regering van Napoleon Bonaparte, Zutphen, 1824, in 1822 door hem in het Fransch te Brussel uitgegeven. [Jan Hendrik Bozon] Bozoun (Jan Hendrik), geb. te Maastricht 14 Maart 1812, was, na in België genaturaliseerd te zijn, onderwijzer te Canne in Limburg, alwaar hij 8 Dec. 1840 overl. Behalve handleidingen voor schrijf- en leesmethode, schreef hij: Rijmboekje of vermakelijke aardrijkskunde van België voor kinderen, te huis en op school, Tongeren, 1870. [Henricus Hermannus te Braake] Braake (Henricus Hermannus te), geb. 21 Juni 1829 te Groenloo, stud. aan het Seminarium te Kuilenburg en werd in 1861 te Leuven tot Priester gewijd. Eerst was hij leeraar aan het seminarium te Kuilenb. en aan het college te Sittard, later hoogl. in de wijsbegeerte eerst aan genoemd sem., later in dezelfde betrekking aan eene bijzondere inrichtng voor hooger onderwijs te Velp bij Grave, daarna te Oudenbosch. Hij overl. 26 Sept. 1887 te Groenloo. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij schr. in de Studiën op godsdienstig, wetensch. en letterk. gebied de volgende schetsen: Natuurk. en godsd. begrippen, 1871; De levensbeginselen der planten, 1872; De zinnelijke kennissen als organische verrichtingen, 1873; Dierenverstand, 1874; De levensbeginselen der redelooze dieren, 1875; De wijsbegeerte der ervaring op de leerstoelen der wijsbegeerte te Utr. en te Gron., 1876; De eindoorzaken, 1877; De vrijheid van den menschelijken wil in haar wezen beschouwd, 1878; De zedelijkheid naar Dr. Cannegieter, 1879; Geestelijk of stoffelijk, 1883; De groote wereldraadsels, 1883; Een syllogisme van den H. Thomas, 1884; Onze zinnelijke neigingen, 1886; Cosmologia, 1887; H.H.t.B. [Pieter van Braam] Braam (Pieter van), geb. te Vianen 22 Dec. 1740, was eerst voor de studie bestemd, doch moest door den dood van oom Willem van Braam, die zijn vaders boekwinkel waarnam, den boekh. leeren; hij werkte drie jaar in de groote bibl. van prof. Burman, leerde veel in diens omgang, en dreef de familiezaak te Dordr. tot aan zijn dood, 28 Sept. 1816. Behalve zijne Lat. gedichten bestaan van hem: De opvoeding der jeugd ten nutte van dit gemeenebest, bekroond bij Kunstliefde spaart geen vlijt, 1755; eenige vertal. waaronder Voltaire's Mariamne, treursp., Dordr. 1774. Met Immerzeel gaf hij uit: Eeuwzangen bij den aanvang der 19e eeuw, Dordr. 1801. In de lofrede op hem door Ewald Kist, vindt men ook eenige van zijne gedichten. In 't laatst van zijn leven schreef hij nog: Sociëteitsfeest 18 Juni 1816, ter inwijding van het verbeterd lokaal, en Gedachtenis van den slag bij Waterloo. Een schoone vertaling van het Stabat Mater van zijne hand komt voor in de Mnemosyne van Mr. H.W. Tydeman, 3e stuk, 1817. [Johannes van Braambeek] Braambeek (Johannes van), geb. te Heukelom 3 Oct. 1816, was hoofdonderw. te Puttershoek, vervolgens kostschoolhouder te Geertruidenberg, later dir. der inrichting van den admiraal Van Kinsbergen te Elburg en eindelijk bestuurder eener eigene inrichting op den huize Putten bij Oldebroek. Daarna woonde hij bij afwisseling te Oldebroek en te Amst., waar hij 4 Oct. 1878 overleed. Behalve eene nutsvoorlezing, gehouden te Elburg, 15 Oct. 1873, Amst. 1874, gaf hij uit: Werkelijkheidsdichten, Amst. 1869. [Frans Emmanuel Brabants] Brabants (Frans Emmanuel), te Berlaar, in de provincie Antw., geb. 3 Febr. 1828, stud. voor notaris en werd als zoodanig aangesteld te Berchem in 1869. Den 5 Maart 1877 werd hij tot notaris benoemd te Antw. alwaar hij 7 Jan. 1885 overl. In de Antw. Rederijkerskamer de Olijftak las hij eenige romantische werken, waarvan alleen versch.: Emma, roman, Antw. 1857. [Tieleman Jansz. van Bracht] Bracht (Tieleman Jansz. van), geb. te Dordr. 10 Jan. 1625, stud. in de lett. en de godgel. werd in 1648 in zijn geboortestad tot Doopsgezind pred. beroepen en overl. 7 Oct. 1664 bij Moordrecht. Hij schreef: Schole der zedelijcke deugd, geopent voor de Christen jeugd. Dordr. 1657, meer dan 25 malen herdrukt: Het bloedigh tooneel der Doopsgezinde en wereloose Christenen die om de getuygenisse Jesu haeres Salighmakers geleden hebben en gedoodt syn, van Christi tijd af, tot dese onse laatste tyden toe, 2dln., Dordr. 1660, 2e dr. Amst. 1685, in het Hoogd. vertaald 1748, 1780, 1814 en 1817, in het Engelsch 1850. Joost Bont gaf er een uittreksel van als: 't Merg van de historie der martelaren. Alles in het kort bijeengetrokken uyt de Groote Martelaars spieghel der Doopsgezinden van T.J. v. Braght, Haarl. 1671, 4 malen herdr. Van Bracht schreef ook nog een gedicht: Gewichts kruiwagen tot opvoering der stad Dordrecht. Na zijn dood werden nog 51 preken van hem uitgegeven, Amst. 1670. [Tielman van Bracht] Bracht (Tielman van), overleed te Dordr. in 1715. Schr.: een kerstzang, getiteld: Christus in het vleesch, Delft 1712; Uytbreiding van Salomons Lied der Liederen en Psalm XLV berymt, Delft 1712, herdr. 1719. In 1715 schreef hij Tuingedachten op den Bloemhof van A. den Back, M.D., die door A. Blussé, in zes zangen verdeeld, aan zijn neef Mr. Herman van Bracht, heer van Opijnen enz. werden opgedragen en dus op diens kosten uitgegeven, Dordr. 1754. [Hendrik van Bracht] Bracht (Hendrik van), heeft zich als tooneeldichter bekend gemaakt. Hij schreef: Fedra en Hippolytus, treursp. (naar Racine), Amst. 1715; Valentiniaan, treursp., Amst. 1716; Herstelde Vrijheid, zinnesp., Amst. 1718. [Peter Braeckman] Braeckman (Peter), in het begin der XVIIIe eeuw geb. te Erembodegem bij Aalst, schreef: Zegen-prael van den H. Petrus, Prince der Apostelen ende zijne doodt onder Domitius Nero, in rym gebragt door P. Braeckman, Gent, 1761. [Gustaaf Braens] Braens (Gustaaf), geb. te Gent, 8 Juni 1839, was in eene handelszaak werkzaam, en overleed in zijne geboortestad 9 Mei 1872. Behalve een paar Fransche stukken schreef hij het blijspel De broek van mijnheer, Gent, 1860. [P. Braet] Braet (P.), bestuurder eener kostschool, {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} gaf in het licht: De wonderbare dag. Verhalen uit het maetschappelyk leven, Eecloo, 1860, en Na lyden komt verblyden. Een tafereel uit de belgische omwenteling van 1830, Brugge, 1862. [Jan Jacob Brahé] Brahé (Jan Jacob), geb. 13 Nov. 1726 te Delft, het garnizoen van zijn vader, een officier, wiens afkomst uit Zweden zijne verwantschap met Tycho Brahe deed onderstellen. Hij ontving zijne opleiding te Amst., stud. eerst daar aan het Athenaeum, sedert 1745 te Utr., werd 1750 pred. te Watergang, in 1751 te Vlissingen; hier stond hij tot aan zijn emeritaat, dat slechts weinig maanden duurde, daar hij 5 Juli 1774 overl. Behalve kerkelijke stukken en twistschr., gaf hij in het historische uit: De kerklust van Vlissingen, vertroost door het herbouwen en inweiden van haar afgebrande Tempel, Midd., 1752; Lijkrede op Willem Schortingius, 1768; Kerkel. redev. van het nieuwe orgel in de St. Jacobskerk te Vliss., 1769; id. van het tweede eeuwgetijde der Vliss. vrijheid, Vliss., 1772; Vliss. eeuwvreugde, Vliss., 1773. (Vrolikhert, Vliss. kerkhemel, 300-311.) [Catharina Brakonier-de Wilde] Brakonier-de Wilde (Catharina), geb. te Woudrichem 17 Sept. 1688, trad in 1708 in 't huwelijk met Abraham Jozua Brakonier, pred. te Utrecht. Zij gaf uit: Eensame overdenkingen geschikt na tijds en lands omstandigheden, door C[atharina] P[ietersdr], haar gewoon psd., ‘eene lief hebberesse der dichtkunst’, Amst., 1747; Bespiegelingen over Gods kerken wereldbestier betrekkelijk op het beloofde vrouwenzaad in zeven zangen nevens zielverlustiging in het Beschouwen van Aarde, Lucht en Sterrenhemel, Amst. 1751, 2e dr. aldaar 1756; Opwekkelijke Nasporingen bij het genot van 't eenzaam Buitenleven; Lettervruchten van Stille dagen en andere stichtel. gedichten, Amst., 1754, 2e dr. 1760; Ernstige nagedachten over de algemeene waterschuddinge en aardbevingen alomme bespeurd in den jare 1755, Amst., 1756, 2e dr. 1760; Vervolg van stichtelijke gedichten op verscheiden onderwerpen, ald. 1757, 2e dr. 1773. [Jan Brals] Brals (Jan), geb. 27 Febr. 1838 te Wapserveen, werd voor het onderwijs opgeleid en in 1859 onderw. aan de normaallessen te Assen, in 1864 leeraar aan de Twentsche industrieschool, in 1869 aan de Handelssch. te Amst. en in 1877 aan de Rijks H.B. en 't Gymnasium te Assen, waar hij nog is. Hij schreef: Handboek der Algem. geschiedenis, 's-Hage, 1882; Beknopte handleiding bij 't onderwijs in de alg. gesch., 's-Hage, 1886, en verder sedert 1877 tal van hoofdartikelen in Handelsblad en Nieuws v.d. Dag. Als leerling van Nassau, was hij mede-uitgever van diens werken. [Joannes Bramer] Bramer (Joannes), geb. 22 Dec. 1768 te Friezenveen, ontving zijn hoogere opleiding te Munster en te Roermond, werd in 1792 tot priester gewijd, stond van 7 Juni 1805 als pastoor te Borne en overl. daar 27 April 1833. Hij liet na: Het Kerkbestuur door den heer J.J. Scholten voorgesteld, Deventer, 1817; De Kerk verdedigd tegen de beschuldigingen van J.J. Scholten, Dev., 1818; Martinus Luther ten onregte als hervormer voorgedragen, 2 dln., Amst.. 1819; Handhaving der waarheid van J.J. Scholten beoordeeld en wederlegd, 2 dln., Amst., 1820 en 1821; Over het Jansenisme ter beantwoording der brieven van Vindex, 2 dln., 's-Hage, 1823. J.H.H. [Franciscus Aloysius Bramink] Bramink (Franciscus Aloysius), sedert 1826 pastoor te Warmenhuizen, van 1874 te Naaldwijk, en schr.: Het sieraad der Jeugd, Amst., 1826. J.H.H. [Mr. Jean Brand] Brand (Mr. Jean), heer van Langerak en Cabauw, geb. te 's-Grav. 1785, stud. te Leiden van 9 Juli 1806 tot zijne promotie, werd adv. te Amst., ging tot de rechterlijke macht over, was daar rechter in de rechtbank tot 1842 en overl. te Geltschberg bij Aucha in Boheme 24 Juni 1847. In Maart 1815 dichtte hij zijn ‘Wapenkreet’ en werd hopman bij den landstorm; in het volgend jaar schreef hij het op de prijsvraag van Van Kinsbergen tot volkslied bestemde: ‘Wij leven vrij.’ Zijne ‘Dichtstukjes’ verschenen te Amst. 1824. Naar het Fransch van Soumet vert. hij: Jeanne d'Arc, of de maagd van Orleans, trsp. Amst., 1828. [Mr. Johan Arnold Brand] Brand (Mr. Johan Arnold), broeder van voorg. geb. te 's-Grav. in 1786, werd daar in 1810 adv., daarna in 1828 officier bij de toenmalige rechtbank van eersten aanleg te Leiden, en in 1844 president van het Prov. Hof van Zuid-Holland, Hij overl. op zijn buitenverblijf Hoogwerf onder Loosduinen, 19 Aug. 1848. Schr. de door het Nut bekroonde verhandeling: Over de voortreffelijkheid van den mensch, 1813, en: Eene Hulde aan M.A. de Ruiter, 's-Grav. en Amst., 1827. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1849.) [F. van den Brande] Brande (F. van den), pastoor te Vilvoorde, sch.: Korte beschrijving der kerk van Vilvorden, volgens de bestaende schriften, bezorgd door den eerw. heer F.v.d.B., Mechelen, 1856. [Martinus van den Brandeler] Brandeler (Martinus van den), geb. te Dordr. 13 Dec. 1790, overl. er 18 Oct. 1869. {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Te Leiden in 1814 tot Medicinae Doctor bevorderd, practiseerde hij van 1824-'55 te Dordr., waar hij lid van den Raad van 1837 tot '51, Curator der Latijnsche Scholen van 1824 tot '39 en van het Gymn. van 1839 tot '55 was. Als lid van het Medisch-Physisch Genootsch. te Hoorn: Vis unita fortior, leverde hij in de Werken van dit genootschap eenige bijdragen. Ondanks zijne uitgebreide praktijk wist hij nog menig uur aan de studiën der klassieke Grieksche en Latijnsche schrijvers te wijden en was niet alleen vertrouwd ook met de moderne talen, maar had zich zelfs op rijperen leeftijd het Hebreeuwsch eigen gemaakt. In de Godgel. Bijdragen van 1846 tot 1850 treft men verscheiden exegetische opstellen van zijne hand aan, onder de psd. Alethophilus en Philalethes. Van de door hem vervaardigde gedichten en gelegenheidsverzen zagen slechts twee het licht, als een: προς τον 'Ρηνον, in 1838, zijnde eene Grieksche vertaling van het bekende gedicht van E.A. Borger, en een Latijnsch op den dood van zijn vriend, Mr. H.M. Vockestaert, in 1840. [Mr. Johan Jacob van den Brandeler] Brandeler (Mr. Johan Jacob van den), broeder van den vorige, geb. te Dordr. 6 Dec. 1791, werd te Leiden 13 Juli 1814 tot Doctor in de beide rechten bevorderd op eene Dissert. inaug: de origine, fatis et officiis jurisconsultorum. Hij was advocaat en later rechter in de rechtbank van eersten aanleg aldaar, beoefende de Latijnsche en Nederl. poëzie, ofschoon van de laatste slechts het volgende in druk verscheen: Uitboezeming bij het afsterven van Ewaldus Kist, in leven pred. te Dordr., 1822; en Tranen en Bloemen op het graf van mijnen vriend Mr. Hendrik Melchior Vockestaert, in leven officier bij de Arrond. Regtb. te Dordr. 1840. Sommige zijner gedichten verschenen onder naamletter in Daphné. Hij stierf aan eene beroerte 14 Sept. 1846. [Mr. Pieter van den Brandeler] Brandeler (Mr. Pieter van den), zoon van Dr. Martinus, bovengenoemd, werd geb. te Dordr. 27 Febr. 1816. Te Leiden in 1839 tot Doctor in de beide rechten bevorderd, vestigde hij zich te Dordr. als adv. en fungeerde als plaatsvervangend kantonrechter van 1844 tot '49. Hij was Secretaris van Dordr. van 1847 tot 1870 en lid van het collegie van Regenten over het Huis van Arrest aldaar van 1849 tot '70. In de berichten van het Hist. Genootsch. te Utr. leverde hij o.a.: Eene geschiedk. bijdrage over het jaar 1490, en in de Kronijk van dat Gen. (jaarg. 1867) eene beschr. en critische beschouwing van den Oudsten Voorregtsbrief der stad Dordr. van Juli 1220. Het archief der stad Dordr. werd door hem geordend en geïnventariseerd, welke Inventaris, in drie gedeelten uitgeg., in de jaren 1862-'69 in het licht versch. en in 1878 door een Supplement Invent. gevolgd werd. In 1870 zich in de residentie gevestigd hebbende, was hij als lid een der medearbeiders aan de Mededeelingen van de Vereen. ter beoef. der Geschied. van 's-Gravenhage. [Geeraard van den Branden] Branden (Geeraard van den), dichter en tooneelschrijver, geb. te Antwerpen waar hij leefde in de eerste helft der XVIIe eeuw. Hij was een der beste Antw. poëten van zijnen tijd en nam een krachtig deel aan de werkzaamheden der Rederijkerskamer ‘de Olijftak’ zijner stad. Hij voerde voor kenspreuk: ‘Brandt in Liefde.’ In 1631 verscheen te Antw. van hem: Het leven van den deugtsamen ende seer godvruchtighen Joannes van den Bosch, in nederduitsche rymen gesteld en opgedragen aen des overledenen zoon, die Prins was der bovengenoemde Kamer. Dr. Heremans gaf in zijne Nederl. Dichterhalle van dezen schrijver een lied, getiteld: Moedige nimfe van vele verkoren! Verder schr. hij: Het leven van de H. Maghet Rosalia van Palermo, patronersse van de peste, in dicht ghestelt, Antw., 1629; Poemata ofte Ghedichten van G. van den Brande, vervattende sommighe Liedekens, Reffereynen ende Sonnetten, Antw., 1631; Rosalinde, Hertoginne van Savoyen, treurspel, vertoond door den Olijftak, Antw., 1641; Gielen Leepoog, klugtspel, Antw.; Dorothea Maget en Martelaresse, speelwys vertoont, enz., Antw., 1641; La Gitanilla, ghenaemt het Spaens Heidinneken, blyeyndigh treurspel, vertoont op de Reden-rijcke Camer de Goud-Blom, in rijmconste door v.d.B., Antw., 1649; Lofdicht aen Mr. Quinten Matsijs over syn hooghberoemde schilderconste, Antw., 1648. [Serafijn van den Branden] Branden (Serafijn van den), geboren te Brugge in 1658 en overl. te Brussel 11 Maart 1728, was een Kapucijner-monnik van het klooster van Tervuren en schr. in verzen: Geschiedenis van de H. Maeget ende maertelaeresse Maria, genaemt de Ellendighe, patronesse van S. Lambrechts Woluwe, 1702. [Frans Jozef Peter van den Branden] Branden (Frans Jozef Peter van den), geb. te Antwerpen 14 Juni 1837, vestigde zich van 1851 tot 1855 te Brussel om er de werktuigkunde te leeren, welk vak hij in zijne geboortestad uitoefende tot 1863, toen hij beambte werd bij het stedelijk bestuur. Sedert 1865 is hij adjunct-archivaris der stad Antw. en leeraar van Nederlandsche voordracht bij de Muziekschool. Hij schr.: De Bloedwet, een volksverhaal, {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} Antw., 1862; Kunst en Kladschilder, blijspel met zang in éen bedrijf, Antw., 1863; Soort bij soort, tooneelspel in éen bedrijf, Antw., 1863; Spiritisme, tooneelspel in éen bedrijf, Antw., 1865; Het Erfdeel van Matant, tooneelspel in éen bedrijf, Antw., 1866; De jonge Kunstenaar, dram. gedicht, (bekroond), Amst., 1866; Een nieuwbakken Rijke, comedie in drie bedr., Antw., 1867; Tusschen twee Vuren, tooneelspel in éen bedrijf, (bekr.), Antw., 1867; Geschiedenis der Academie van Antwerpen, bekroond in den prijskamp door de Regeering der stad Antw. uitgeschreven, ter gelegenheid van het tweehonderdjarig bestaan der Academie van Beeldende Kunsten, Antw., 1867; Huiselijk Wel en Wee, drama in vier bedr. en vijf tafer., Antw., 1867; Huwelijksspeculatie, tooneelspel in éen bedrijf, Antw. en Amst., 1868; Bedrogen! tooneelspel in éen bedrijf, Antw., 1868; Baas Gansendonck, tooneelspel in drie bedr., naar Conscience's zedenschets, Antw., 1868; Frans Wouters, Kunstschilder, 1612-1659, Antw., 1872; De Val van Antwerpen, geschiedk. drama in zeven tafer., (bekr.), Gent, 1873; Eenige Bladen uit de geschiedenis van het Onderwijs te Antwerpen, Antw., 1874; Mijnen vrienden Jan van Beers en Hendrika Mertens op hunne zilveren bruiloft, gedicht, Antw., 1875; Willem van Nieuwelandt, Kunstschilder en Dichter, 1584-1635, Gent, 1875; Beknopt verslag over het gebruik der hoofdletters in de familienamen, gedurende de zes laatste eeuwen, Antw., 1875; Eugeen Zetternam, Volksschrijver, 1826-1855, Antw., 1876; Adriaan de Brouwer en Joos van Craesbeeck, Haarlem, 1881 en Antw., 1882; Geschiedenis der Antwerpsche Schilderschool, bekroond met den eersten prijs in den wedstrijd geopend door de Regeering der stad Antwerpen, Antw., 1883; Toespraak bij de onthulling van het marmen borstbeeld van Peter Benoit, Herstichter der Vlaamsche Muziekschool, Antw., 1886. [Geraert Brandt] Brandt (Geraert), werd geb. te Amst. 25 Juli 1626. Zijn overgrootvader Geraert was met zijn in 1570 geboren gelijknamigen grootvader uit Antwerpen te Middelburg, later te Amst. gekomen; de laatste is hier als niet-hervormd in Oct. 1592 getrouwd, en had uit dit huwelijk een zoon, Geraert, in 1594 geb. en in zijn tijd als werktuigk. vermaard. In diens kunstvak werd de hier bedoelde Geraert opgeleid, doch toonde ook lust en aanleg te bezitten voor teeken- en dichtkunst. Zijne betrekking tot Suzanna, de begaafde dochter van Caspar van Baerle, legde hem op, dat hij zijn beroep zou laten varen, en zoo koos hij het predikambt. Hij leerde Latijn, stud. drie jaar aan de Remonstrantsche kweekschool en werd pred. bij dit kerkgenootschap te Nieuwkoop. Acht jaar later kwam hij te Hoorn en in 1667 te Amst. Hij overl. 12 Oct. 1685 te Rott., waar hij zijne betrekkingen bezocht. Zijne drie zonen: Kaspar, Geraert en Joannes volgen. Zijn treurspel: de veinzende Torquatus, is het werk van een zeventienjarig jongeling, doch werd tusschen 1643 en 1733 zevenmaal gedrukt; De Lofrede op P.C. Hooft, drie jaar later, 1647, met heel weinig oorspronkelijkheid geschreven, werd door sommigen bewonderd om den goeden vorm en de snelle bewerking, door anderen sterk veroordeeld als letterdieverij. In 1657 begon hij aan zijn Historie der Reformatie, waarvan hij eerst een Kort verhaal gaf, dat vijf drukken beleefde. Van zijn groote werk verscheen te Amst. het 1e dl. in 1671, het 2e in 1674 en het 3e en 4e te Rott. in 1704 door de zorg van zijn jongsten zoon; Stichtelijke Gedichten, waarachter De vreedzame Christen, Amst., 1664; Historie der vermaarde zee- en koopstadt Enkhuizen, Enkh., 1666, Hoorn, 1747; Leven van P.C. Hooft, ook geplaatst voor eene nieuwe uitgave van diens Nederlandsche Historien, 1677; Leven van J. van den Vondel, geplaatst voor de nieuwe uitgave van diens Poëzy, 2 dln., 1682; Leven en bedrijf van den Heere Michiel de Ruyter, Hertog, Ridder etc., Amst., 1687 en 1701; Dagwijzer der Geschiedenissen, Amst., 1689; Historie van de rechtspleging gehouden in den jare 1618 en 1619 omtrent de dry gevangene Heeren Mr. Johan van Oldenbarneveld, Mr. Rombout Hoogerbeets en Mr. Hugo de Groot, Rott., 1708, 3e dr., Rott., 1723; Poëzy, Rott., 1649 (uitgeg. door Nicolaas Borremans), Amst., 1725. De 3e druk van Hugo de Groot's Bewijs van den waren godsdienst verscheen te 's-Hage z.j. met aant. van G. Brandt. Men houdt hem ook voor den dichter onder de spreuk ‘Prudenter.’ [Kasper Brandt] Brandt (Kasper), oudste zoon van den voorgaande, geb. te Nieuwkoop 25 Juni 1653, was achtereenvolgens Remonstr. pred. te Schoonh., Hoorn, Warmond, Alkm., Rott. en Amst., waar hij 5 Oct. 1696 overl. Behalve vele predikatiën, is na zijn dood uitgegeven: Poëzy, Rott. 1702 2e dr. Amst. 1708, later herdr. met die van zijn broeder Joannes, Amst. 1724, en het Leven van Huig de Groot, vervolgd door A. van Cattenburgh, 2 dln., Dordr. 1727, Amst. 1730. Voorts schr. hij nog in 't Latijn het Leven van Arminius, Amst. 1724. [Geeraert Brandt] Brandt (Geeraert), broeder van den voorgaande, geb. te Nieuwkoop 6 April 1657, was Remonstr. pred. te Schoonh. en te Rott., waar hij 21 Dec. 1683 overl. Behalve drie {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} bundels predikatiën bezitten wij van hem Tweejarige geschiedenissen, voorgevallen in de jaren 1674 en 1675. Amst. 1678. [Joannes Brandt] Brandt (Joannes), broeder van de voorgaanden, geb. te Nieuwkoop 6 Juli 1660, was achtereenvolgens Remonstr. pred. te Tiel, Warmond, Hoorn, 's-Grav. en Amst., waar hij overl. 13 Jan. 1708. Zijne dochter Suzanne werd de moeder der dichteres Van Merken. Van hem zien het licht: Leven en dood van Maria Stuart, koninginne van Engeland, met de Lijkreden, Amst. 1695; Het leven van den Apostel Paulus, 's-Hage, 1695; Vredezang, 's-Grav. 1697; Mengeldichten, Amst. 1701, herdr. met die van zijn broeder Kasper, 2 dln.. Amst. 1724; Brieven en gedichten, gewisseld met A. Moonen. Voorts verscheiden predikatién. [Jonker Herman Frans van den Brandt] Brandt (Jonker Herman Frans van den), licentiaat in de beide rechten, geb. te Antw., in de 17e eeuw, noemde zich lid van het kunstgenootschap: ‘Acta viros probant’ en schreef, onder de kenspreuk, door Liefde komt Brand: Barrabas, de ryke joode van Malta; Bela, prins van Hongaryen, treurspel, 1678; Verweirde Sothuys van Antw., 1678; Blyeindige Belgica, enz., 1679; Hellevaert van den Grooten Visier, klsp., 1684; Eertyds maer en tegenwoordig, klsp., 1684; Godvruchtige zielsgedachten van het bitter lyden en sterven des Zaeligmaeckers, beneffens den Vaeder Onze, Antw., 1686; De Herstellinge van de Roomsche Religie binnen de stadt Antwerpen (in 1585) blijeindigend treurtriumphspel, Antw. en Amst., 1685; Korte beschryvinge van de triumpharken en alle andere vreugdeteekenen die te zien zijn binnen de stadt Antwerpen, opgericht en vertoont ten opzichte van de honderdjarige gedachtenis ter eere van de H. Maegt Maria, Antw., 1685. [Jan Brans] Brans (Jan), geb. te Amst. 27 Dec. 1796, was bestuurder van de middelb. school te Brugge en stierf aldaar 13 Nov. 1862. Hij gaf uit: Nieuwe bijdr. voor onderw. en opvoeding, ten dienste der onderwijzers, uitgegeven onder de bescherming van het Gouvernement en het provinciaal best. van Oost-Vlaanderen, Brugge, 1852-'57; Nieuw tijdschrift voor opvoeding en onderw., ten dienste der lagere scholen met medewerking van verscheidenen persoonen zeer bevoegd in het vak van onderwijs en opvoeding der jeugd, Brugge, 1858 en 1859. [Jan Matthijs Brans] Brans (Jan Matthijs), te Asch, in Limburg geb. den 2 Oct. 1853, ontving zijne opleiding aan de Staatsnormaalschool van Lier. In 1874 ontving hij zijn diploma. Opvolgenlijk was hij onderwijzer te Bree en te Sint-Gillis en sedert 1880 is hij leeraar van Nederlandsche taal bij de stadsmiddelbare school te Brussel. Behalve bijdragen in tijdschriften en bladen gaf hij in het licht: Limburgsche schetsen, Roeselare, 1883. Schimmen en Schetsen, Arnhem, 1880. [Karel Gommar Brants] Brants (Karel Gommar), geb. 15 Maart 1856 te Sint Jans-Molenbeek bij Brussel, was student in demed. aan de Hoogeschool van Leuven. Hij gaf bijdragen in bladen en tijdschriften en leverde: Volksboek uitgegeven door de Volksmaatschappij De Nederduitsche Burgerkring met kenspreuk: Geen Moedertaal geen Vaderland! Leuven, 1875 en '76. Verder hield hij in verschill. steden voordrachten, waarvan eenige gedrukt zijn. [Marijn de Brauwer] Brauwer (Marijn de), gaf doopsgez. liederen uit, t.w.: De Schalmeye, inhoudende vele geestelijke Lied., Haarl. 1611; Liedboexke, genaamd het Otterken, Haarl. 1616 en 1628. [Salomon de Bray] Bray (Salomon de), werd geb. te Haarl. in 1597 en overl. er 11 Mei 1664. Als schilder is hij bekend door zijne veestukjes, en tevens door de opleiding zijner drie zonen in zijn vak; als bouwmeester, door zijn ontwerp voor de Nieuwe Kerk te Haarlem. Schreef, behalve de meestal aan Danckerts toegekende Architectura moderna, Amst. 1631: Minnezuchtjes uytgedruckt in liedekens, klinckvaersen en andere Rymen, Amst. 1627 en Bedenckingen over het uytleggen en vergrooten der stadt Haerlem, Haarl. 1661. [Jan Fredrik Georgij Bredenberg] Bredenberg (Jan Fredrik Georgij), geb. 16 Jan. 1834 te Amst., was er van 1841 tot 1872 volontair en daarna boekhouder op een handelskantoor en is thans handelsagent te Loenen a/d Vecht. Hij schreef Elize Pover, psd. E.R.B.F. Gubden in Het Leeskabinet van 1877, en in de Kunstkronijk van 1880: Slechts ééne uiterste wilsbeschikking. Afzonderlijk verschenen: De Medeplichtige, Leiden, 1880, en De familie Paardekooper, Tiel, 1884. [Gerbrand Adriaensz. Bredero] Bredero (Gerbrand Adriaensz.), geb. te Amst. 16 Maart 1585, was de zoon van welgestelde ouders, die hem eene middelmatige opvoeding gaven. Hij werd als jongeling op het atelier van den schilder Francisco Badens geplaatst; hoe ver hij zich in de schilderkunst bekwaamd heeft, is niet na te gaan, daar er tot heden geen werken van hem bekend zijn. Bredero toonde al spoedig veel aanleg voor de dichtkunst; hij werd lid van de Amsterdamsche rederijkerskamer ‘In Liefde Bloeijende’ en kreeg er weldra belangrijken invloed. Hij stond daardoor in nauw verkeer met de meeste ‘geesten’ van dien tijd, o.a. met {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} Hooft, S. Coster, Vondel, Roemer Visscher, wiens dochter Maria Tesselschade hij vergeefs ten huwelijk vroeg. Zijn hart ontvlamde bijzonder spoedig; zijne gedichten leveren overvloedige bewijzen, hoe hij telkens op verschillende schoonen verliefde, meestal met ongunstig gevolg. Verdriet over zijne hopelooze minnarijen en de gevolgen van eene niet altijd ingetogen levenswijze ondermijnden zijn gestel en sleepten hem op jeugdigen leeftijd ten grave. Hij overl. 16 Aug. 1618 te Amst. Dat hij bij zijne medeburgers in aanzien was, blijkt uit zijne benoeming tot vaandrig bij de schutters, een eerepost, door hem op hoogen prijs gesteld. Hij schreef: Rodd'rich ende Alphonsus, (1611), 1616, 1620, 1637; Griane (1612), 1616, 1621, 1638, Klucht van de koe (1612), 1619, 1622, 1638, 1646; Klucht van Symen sonder soeticheyt, (1612 of 1613), 1619, 1622 (40, 80), 1629, 1637; Klucht van den molenaer, (1613), 1618, 1619, 1629, 1637; Lucelle, (1612 tot 1615), 1616, 1619, 1632, 1638, 1645; Moortje, (1615), 1617, 1633, 1638, 1646, 1662, 1663, 1859, 1885; Spaanschen Brabander, (1618), 1619, 1621, 1632, 1633, 1638, 1647, 1662, 1669, 1696, 1705, 1720, 1729, 1869; Stommen ridder, (1618), 1619, 1620, 1633, 1638, 1645; Angeniet (onafgewerkt gebleven en door Starter voltooid), 1623, 1629, 1638; Het daghet uyt den Oosten, (onvoltooid achtergelaten en door M. van de Velde afgewerkt), 1638. Zijn liedjes en gezangen kwamen tijdens zijn leven herhaaldelijk uit, eerst te Leiden bij G. Basson, daarna tweemalen te Amst.; in 1621 onder den titel: Geestigh Liedt-Boecxken, terwijl in het volgende jaar al zijne kleine gedichten door Van der Plasse bijeenverzameld uitkwamen met den titel: Boertigh, Amoreus en Aendachtigh Groot Liedboeck. Behalve deze bundel bestaat er nog eene tweede kleinere verzameling losse gedichten, brieven, enz., die eerst in 1620 verscheen onder den titel: Nederduytsche Rijmen, later onder dien van Nederduytsche Poëmata, 1632, 1638. Afzonderlijk zag het licht: Lofdicht van Rijckdom en Armoede (1620). Zijn volledige dramatische arbeid met de Ned. Poëmata verscheen in 1622, 1638, 1644, 1678, terwijl in 1885 bij gelegenheid van Bredero's driehonderdjarig geboortefeest verscheen eene volledige uitgave zijner werken, naar de beste oude drukken bezorgd en opgehelderd door Prof. Dr. J. ten Brink, Prof. Mr. H.E. Moltzer, Dr. G. Kalff, Dr. R.A. Kollewijn, J.H.W. Unger en Dr. J. te Winkel, Amst. 1885-1888 (3 dln.). Aan B. wordt nog toegeschreven de Klucht van den Hoogduytschen Quacksalver, 1619, 1622, 1629, 1637. (G.A. Bredero, Historisch-aesthetische Studie door Dr. J. ten Brink 1858, 2e druk 188 3 dln.; het Bredero-album, Feestnummer van Oud-Holland, 1885 en G. Az. Bredero. Eene bibliographie door J.H.W. Unger.) U. [Abraham Bredius] Bredius (Abraham), geb. te Amst. 18 April 1855, ontving die algemeene opleiding, welke hem onder gelukkige omstandigheden in staat stelde om op twintigjarigen leeftijd zich geheel te wijden aan de kunsthistorie, beide door opsporing en bestudeering der geschiedbronnen voor kunstenaars en kunst, als door allerwege hoofdzakelijk de werken der Hollandsche schilderschool van de 15e, 16e en 17e eeuw te gaan aanschouwen. Zijne reizen, die zich bijkans tot alle grootere en kleinere musea in ons werelddeel uitstrekten en thans in het Noorden gedaan worden en de aard der ontdekkingen in de nog onwetenschappelijke bewerking onzer algemeene kunstgeschiedenis laten slechts korte mededeelingen - hoe talrijk ook - in het Ned. toe, terwijl uitgebreider arbeid in vreemde talen verscheen. Hij was van 1880-'88 Onderdirecteur van het Nederl. Museum voor Geschiedenis en Kunst en is sedert 1886 mede-redacteur van Oud-Holland. Veel zijner mededeelingen en studiën zijn nedergelegd in De Ned. Kunstbode, Obreen's Archief, Oud-Holland, De Ned. Spectator, Navorscher, Kunstkroniek, De Gids, Weekblad De Amsterdammer, enz. of in Zeitschrift für bildende Kunst, Repertorium für Kunstwissenschaft, Meyer's Künstler-Lexicon, The Academy, L'Art, Journal des Beaux-Arts, enz. Hij was behulpzaam bij de vervaardiging der catalogi van de schilderijmusea te Berlijn, Cassel, Schwerin, Glasgow, Madrid, Weenen. Behalve deze, Rotterdam, Den Haagen, wat de biographieën betreft, van den Catalogus van Kunstliefde te Utrecht, Utr. 1886. Bovendien vervaardigde hij den catalogus der schilderstukken in het Rijksmuseum te Amst., in het Nederl., Amst. 1885, 2e dr. 1886, 3e dr. 1887, in het Fransch, Amst. 1885, 2e dr. 1888. De laatste drukken werden onder zijn toezicht geheel omgearbeid en daarin door den bewerker groote wijzigingen en uitbreiding vooral van historische en biographische gegevens aangebracht. Zijn hoofdwerk, Meisterwerke des Rijks-Museums zu Amsterdam, Munchen 1886-'88, fransche editie 1887 seq., mag wegens vorm en inhoud niet onvermeld blijven. [Simon Bredzee] Bredzee (Simon), geb. 16 April 1855 te Bolsward, werd voor het onderwijs opgeleid, was eerst onderw., doch houdt zich thans uitsluitend met letterkundigen arbeid bezig. Hij schreef: Overwonnen, kluchtsp., Zieriksee, 1881; Een verhaal en een vers, 1883; Opgeloste vragen, 1883; Voordrachten en gedichten op wetenschappelijk godsdienstig {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} terrein, 1884, alle drie te St. Anna Parochie uitgegeven; Vijf en twintig zangen, Gron. 1886; Het Socialisme, een fata morgana, Amst. 1887; Luctor et Emergo, of de ontbonden menschheid, Amst. 1888. In De Dageraad van Maart 1888 schreef hij: 'n Nieuwe dag. [Matthijs Ignatius van Brée] Brée (Matthijs Ignatius van), werd 22 Febr. 1773 geb. te Antw., waar hij schilder werd en als Bestuurder der Academie van beeldende Kunsten overl. 15 Dec. 1839. Hij was een warm voorstander der Nederl. taal en bleef zich van deze bedienen voor het geven zijner vermaarde lessen van ontleedkunde, ondanks het Fransch dwangbeheer er zich tegen verzette. Was hij beroemd als spreker, ook als schrijver had hij verdiensten en leverde hij: De Dood van Beiling, treursp. in 5 bedr.; Alphons van Breuseghem of de Antwerpsche Martelaer, drama in 5 bedr.; Het Geldhuwelijk, tooneelspel in 3 bedr.; Brouwer's gevangenis op het kasteel van Antwerpen, blijsp. in 2 bedr., Antw. 1849, uitgegeven door Emm. Rosseels. [Bertus Hendrik van Breemen] Breemen (Bertus Hendrik van), geb. 13 April 1852 te Amst., stud. in de theologie, doch volbracht zijn studie niet. Na een tweejarig verblijf in den Oranje-Vrijstaat en Natal keerde hij naar het vaderland terug, waar hij optrad als hoofdredacteur van Het Nieuwsblad voor Nederland; later werd hij redacteur van de Amsterdamsche Courant en De Avondpost, vervolgens uitgever-redacteur van de Rijm-Courant en is thans hoofdredacteur van het geïll. weekblad De Huiskamer. Hij gaf bijdragen in Algem. Handelsbl., Nederl. Spectator, Nederland, Leeswijzer, enz., vertaalde romans en jongensboeken en schr. I-dicht, IJ-rijm en andere rijmen, Amst. 1880; Mooi Sannie, Schetsen en beelden uit Zuid-Afrika, Amst. 1882, 2e dr. 1887; De Groentjes, blijsp.. Amst. 1882; Het verdraaide hoofd, blijsp. Amst. 1883 en andere blijspelen. [Joost van Breen] Breen (Joost van), was waarschijnlijk onderw. in de stuurmanskunst te Amst. en gaf aldaar, behalve werken over dat vak, uit: Galgenschrift voor Olivier Cromwell, 1650 en Triumpherend Rijk, 1666, benevens de tooneelstukken: Bedroge Jalouzy, Leiden, z.j.; Klucht van 't Kalf, z. pl. of j., ook Amst. 1656; Jean de la Roy of d'ingebeelde Ryke, Amst. 1665; De ziende Blindeman, Amst. 1748 en De swarte Minnaers, in denzelfden tijd uitgegeven. [Simon Cornelisz Brekegeest] Brekegeest (Simon Cornelisz), woonde o.a. in 1645 te Alkm. en heeft veel boeken uitgegeven, vermoedelijk ook eene editie van de: Chronycke van Geschiedenissen in Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt ende van de Bisschoppen van Utrecht door S.C.B.T. Saerdam, Alkm. 1648, een werkje toegeschreven aan Van Naaldwijk, later nog dikwijls herdrukt o.a. bij C. Stichter te Amst. z.j. en bij de Wed. G. de Groot, Amst. 1703. Die uitgaaf kan aanleiding gegeven hebben om hem voor den schrijver er van te houden. (Bruinvis, Geschiedschr. van Alkmaar.) [Gerrit Brender à Brandis] Brender à Brandis (Gerrit), geb. te Leiden 21 Maart 1752, was van Duitsche afkomst, gelijk ook de oorspr. naam Brenner en de achtervoeging aanduiden, werd onderw. in de wis- en sterrenkunde, voorts examinator van stads maten en gewichten en wijnroeier te Amst. Na 1795 werd hij secretaris der municipaliteit van Amst. en lid van het comité van justitie. Bovendien was hij algem. secret. van 't Nut en lector in Felix Meritis, en overl. te Amst. 23 Juni 1802. Behalve zijne wiskundige werken zagen van hem het licht: De schilderkunst in III zangen, Amst. 1780; Lierzang aan de Britten, bij gelegenheid, dat zij op den Isten Jan. 1780 het Hollands convooij onder 't bewind van den Schout-bij-Nacht Grave van Bylandt aanrandden, Amst. 1780; Het vonnis naar wensch. Blijsp. naar het Fransch van Sedaine; Verhandeling over de dichtkundige vergelijking, Amst. 1781; De ware Heilgezant, den Professor G.J. Nahuijs toegezongen, Amst. 1781; Abraham op Moria, godsdienstig zangspel, naar 't hoogd. van A.H. Niemeijer, 1781, voorkomende in zijn Taal-, Dicht- en Letterkundig Kabinet of verzameling van Verhandelingen de Taal-, Dicht- en Letterkunde betreffende, benevens eenige Dichtstukken, ten nutte onzer dichtlievende landgenooten bijeenvergadert en uitgegeven. Amst. 1781-'84; 6 dln., Taal-, Dicht- en Letterk. Magazijn, 2 dln., Amst. 1785-'87; Jean Calas, treursp. naar 't hoogd. van C.F. Weise, Amst. 1782; Philotas, treursp., naar G.E. Lessing, Amst. 1783; Het Oorlog, Amst. 1783; Aan Burgemeester Huyghens, Amst. 1783; De rechtschapen Burgervader, Amst. 1783; De vernederde en verheerlijkte Heiland, Amst. 1783; Aan Amstels Burgerij, Amst. 1784; Vaderlandsch Kabinet van Koophandel en Zeevaart, 3 st., Amst. 1786; De Gouden Bruiloft van Kloris en Roosjen, blijsp. met zang, Amst, 1791; De Ouderliefde, zangsp. naar 't Fransch van C.A. Dumoustier, Amst. 1799, herdr. 1813; Het vernietigd Verdrag, zangsp., naar 't Fransch van Marsollier, Amst. 1799; Proeven van Geschied- en Letterkundige Oefeningen zoowel den Koophandel en de Scheepvaart als {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} de Dicht- en Letterk. betreffende, Haarl. 1801; Het ware doel der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, 1788. [Henricus Desiderius Brenninkmeyer] Brenninkmeyer (Henricus Desiderius), geb. te Sneek, 19 Oct. 1830, priester gewijd 15 Aug. 1856, pastoor te Assen sedert 1868, was lid van het bestuur van het Drentsche museum van oudheden; hij overl. 8 Febr. 1883. Schr. behalve bijdragen in den Volks-Alm. voor Ned. Kath.: Brieven uit Drenthe, Arnh. 1872. [Adolf Bressers] Bressers (Adolf), geb. te Tilburg 5 Jan. 1835, is kunstschilder en schreef: Les jeunes Tyroliennes, in het Vlaemsch en Fransch, blijsp., Gent 1863; Pierrot le Wallon, of daegs na vastenavond, blijsp. in 2 bedr., Gent 1863; Een vriend voor drie franken daegs, Gent 1863; De dronkaerd, treursp. in 3 bedr., Gent 1863; (met Aug. van Assche): De Kerken der Middeneeuwen en haar symbolismus, door A.B., kunstschilder, en A.V.A., bouwkundige, Brugge 1865. [Jan Brester Albertsz] Brester Albertsz. (Jan), geb. 7 Mei 1805 te Amst., was er koopman en overl. er 4 Nov. 1862. Zijn gedichten, in verschillende jaarboekjes verspreid, doch door den dichter in zijn laatste levensjaar bijeengebracht, werden na zijn dood door de zorg zijner vrienden uitgegeven onder den titel van Verspreide en nagelaten gedichten, Dev. 1863, waarin dus ook zijne bekende IJsstukjes opgenomen zijn. [Caspar van Breugel] Breugel (Caspar van), geb. te 's-Gravenh. 11 Maart 1752, werd in 1781 secret. van 's-Hertogenb. en daarna landsontvanger der gemeene middelen in de kwartieren Oisterwijk en Maasland, in 1791 ordinaris leenman te 's-Bosch. In 1794 bevond hij zich te Parijs ter bevordering van de vredes-onderhandelingen. In 1795 nam hij zijn ontslag als ontv., trad na 1804 in dienst van de Bat. Republiek in verschillende betrekkingen bij de belastingen en 't kadaster en overl. te Haarl. 30 Mei 1833. Schreef: Memorie en beschreven staat der vier kwartieren van de Meijerij; Het regt en eigendom der Herv. gemeente te 's-Hertogenbosch op derzelver kerkgebouwen tegen het Roomsche genootschap verdedigd, uit oorspr. stukken, 's-Bosch 1800; voorts een werk in het Fransch over de vredesonderhandelingen met Frankrijk in 1794 en verscheiden rapporten en verslagen over verschillende zaken. [Robbert van Breugel Douglas] Breugel Douglas (Robbert van), zoon van den voorgaande, geb. te 's-Hertogenb. 26 Juli 1791, was lid van den Raad van State en overl. te 's-Hage 23 Nov. 1873. Schreef: Herinneringen uit 1815. Door een Frieschen vrijwilligen jager, Leeuw. 1866; Over het adelsregt in de Nederl., 's-Hage, 1867. [Jhr. Gaspard Philip Charles van Breugel] Breugel (Jhr. Gaspard Philip Charles van), geb. te Culemborg 8 Jan. 1798, was eerst controleur van het kadaster en daarna Magazijnmeester van het gewoon- en Controleur van het buitengewoon zegel in N.-Holland, nam als 1e luit. deel aan den tiendaagschen veldtocht, was van 1837-'51 lid van den gemeenteraad en tot 1867 ontvanger der dir. belastingen te Haarlem, waar hij overl. 30 April 1888. Hij gaf uit: Gedenkschrift van spreekwoorden, door Pieter Breughel Jr., 1623, 1876 en schreef: Gedenkschrift wegens de verschillende bronnen van het fonds ter aanmoediging en ondersteuning van den gewapenden dienst, 1858; Kraamkloppertjes te Haarlem, 1877. In het Fr.: Mémoire d'une toute petite tour en Suisse, 1863. Alle te Haarlem uitgegeven. [Hendrik Roelof de Breuk] Breuk (Hendrik Roelof de), geb. te Haarlem 25 Sept. 1814, prom. 25 Juni 1839 te Leiden in de letteren en vertrok in 1840 naar Zwolle om de oude talen aan het instituut van L.C. Cnopius te onderwijzen. Drie jaar later vestigde hij zich te Leiden als boekdrukker. Toen zijne zaken niet goed gingen, niet weinig door zijne inmenging in de staatk. omstandigheden van die jaren, en zijne overvloedige deelneming in de openbare aangelegenheden, verliet hij Leiden in 1856 en vestigde zich te IJselstein; hij gaf andermaal les aan een instituut en ordende de plaatselijke en kerkelijke archieven. In 1862 werd hij leeraar aan 't gymn. te Gouda, en overl. daar 24 Sept. van dat jaar. De Breuk leverde bijdragen in de Hand. van de Mij. der Ned. Letterk., nl. den Inventaris van eerstgenoemd Archief; in de Kronijk van 't Hist. Genootschap te Utr., in het Kerkel. Archief van Kist en Moll, dl. I, in het Jaarboekje voor Christ. Weldadigheid, enz. Hij was oprichter en redact. van het tijdschrift De Rederijker, tokkelde soms de lier en heeft zich naam gemaakt als improvisator. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1862.) [Frederik Christiaan de Brieder] Brieder (Frederik Christiaan de), geb. te Almeloo 11 Oct. 1836, is sedert 1883 hoofdambt, ter Gem.-secretarie te Amst. Schr.: Artikelen in De Nederl. Spectator, het Utr. Dagblad, de Vaderl. Letteroef. en De Gids, was van 1865-'76 redact. van de Holl. Illustratie en van 1876-'83 hoofdred. van de Amsterd. Courant. [Joannes Baptista Brikkenaar] Brikkenaar (Joannes Baptista), geb. te {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} Amst., werd in 1711 pastoor te Oudorp. Van zijne groote bekwaamheid als oogarts wordt gesproken in Tegenw. Staat van Holland, Amst. 1750, VIII, 399. Men hield hem voor den schrijver van het gedicht: Ontzwagtelde val van Heli of wolf in de schaapskooi, waartegen te Mechelen een stuk verscheen, getiteld: De vermomde wolf in het schaapsvel. Brikkenaar schreef hiertegen eene Verdediging, die te Alkmaar gedrukt werd, en wederom twistgeschrijf uitlokte. 't Betrof alles de te Alkmaar verlangde, maar door de geestelijke overheid tegengewerkte benoeming van W. Kleef tot pastoor aldaar, 1740. [Willem Gerard Brill] Brill (Willem Gerard), geb. te Leiden 10 Oct. 1811, stud. en prom. aldaar in de letteren en was er korten tijd leeraar aan het gymnasium. Van 1840-'59 bekleedde hij diezelfde betrekking aan het gymn. te Zutfen. Van 1859-'81 was hij Hoogl. in de letteren te Utr., waar hij, na emeritus te zijn geworden, nog woont. Van zijne hand verschenen: Hollandsche Spraakleer, Leid. 1846; Hollandsche Spraakleer ten gebruike bij inrichtingen van hooger onderwijs, Leid. 1849, 3e dr. 1860 met de vervolgen: Nederl. Spraakleer van den volzin, Leid. 1863 en Stijlleer, Leid. 1866; Israël en Egypte, Utr. 1856; Kritische Aanmerkingen over de Fransche Spraakkunst, aan onderwijzers en examinatoren opgedragen, Leid. 1856; Opmerkingen op het gebied der Engelsche Spraakkunst, Leid. 1858; Voorlezingen over de Geschiedenis der Nederlanden, 3 dln., Leid. 1861-'80; Bijbelstudiën, 2 dln., Leid. 1876; De geschiedenis der volken, in schetsen, 2 dln., 's-Hage 1881; Rijmkroniek van Melis Stoke, 2 dln., Utr. 1886. Sedert 1854 heeft prof. B. zich voor korten tijd belast met de voortzetting van Arend's Geschiedenis des Vaderlands. In 1851 bekroonde Teyler's genootschap zijne verhandeling over Rijm en Maat. Voorts verschenen van hem een reeks van toespraken bij de jaarl. opening der Acad. lessen; eene verklaring van Goethe's Faust, tweede gedeelte, benevens artikelen in De Gids en andere tijdschr. en brochures. [Wilhelmina Louisa Brink] Brink (Wilhelmina Louisa), geb. te Amst. 8 Juni 1861, woont zonder betrekking in haar geboorteplaats. Zij schreef: Meta, roman, Arnh. 1885. [Jan ten Brink] Brink (Jan ten), geb. te Amst. 8 Sept. 1771, stud. in de letteren te Leiden en promov. in 1794. Als ijverig patriot, nam hij een werkzaam deel aan de bevordering van den intocht der Franschen. Nog vóór het einde echter van 't jaar 1796 vinden wij hem als praeceptor der Latijnsche scholen te Harderwijk, in 1799 als rector en in 1804 als hoogleeraar aldaar in historie, welsprekendheid en Grieksche letterkunde. Na de opheffing der Geldersche academie in 1812, werd hij rector der Lat. scholen te Haarl. en in 1815 hoogl. der oude letterk. te Groningen, alwaar hij 2 Oct. 1839 overleed. Ten Brink is vooral bekend om zijne vertalingen uit het Grieksch en Latijn, onder andere de Medea van Euripides, den Krito van Plato, de Apologie van Socrates, de Gedenkw. v. Socrates, door Xenophon, Leven van den ouderen en Veldtochten van den jongeren Cyrus, de Catilinaria van Cicero, enz. Ook in de Bibliotheek van Oude Letterk. vindt men vertalingen van zijne hand. In 1824 gaf hij te Amst. een bundel Gedichten uit: tevens bezorgde hij de uitgave van de Nagelaten Gedichten van Helmers, 2 dln., Haarl. 1814 en die van Van Heyningen Bosch, Gron. 1824. Naamloos gaf hij te Amst. in 1812 een gedicht uit: Aan Napoleon Keizer der Franschen, en onder de letters J.d.R.S. (Jan de Regt Secundus) een vers getiteld: Een Noord-Nederlander aan de oproerige Zuid-Nederlanders, z. pl. 1830. Wijders leverde hij bijdragen in het Vaderlandsch Magazijn van wetenschap, kunst en smaak, waarvan hij zelf langen tijd redacteur was, in De Recensent ook der Recensenten en in het Tijdschrift van Kunsten en Wetenschappen. [Barend ten Brink] Brink (Barend ten), zoon van den voorgaande, geb. te Harderwijk 1 Nov. 1803, was van 1828-'54 rector te Appingadam, vervolgens praeceptor aan het gymn. te Utr. tot 1868, toen hij zijn ontslag nam, en er als privaat-docent bleef wonen. In 1874 vestigde hij zich metterwoon te 's-Gravenh., waar hij 21 Jan. 1875 overleed. Behalve vele philologische stukken, schr. hij een Levensbeschrijving van Rijklof Michael van Goens (Werk. van 't Prov. Utr. Gen.) 1869 en leverde hij vele bijdragen in den Gron. Stud. Alm., Gron. Volksalmanak, Mnemosyne, Letterbode, Kunstkronijk, Nederland, Utr. Dagblad, enz. [Jan ten Brink] Brink (Jan ten), zoon van den voorg., geb. te Apping. 15 Juni 1834, promov. in 1860 te Utr. in de godgeleerdheid, vertrok in datzelfde jaar naar Batavia om de opvoeding van eenige jonge lieden op zich te nemen, keerde met hen in 't begin van 1862 naar 't vaderland terug en werd kort daarop tot leeraar voor het Nederl., de Gesch. en Aardr. aan 't Haagsche gymn. benoemd, welke betrekking hij drie jaar later verwisselde met die van leeraar in Staatswetensch., Vad. Gesch. en Nederl. aan de H.B.S. aldaar. In 1884 werd hij {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} benoemd tot Hoogl, in de Ned. letterk. aan de Universiteit te Leid., welke betrekking hij thans nog bekleedt. Hij schreef: Gerbrand Adriaensen Brederoo, Hist.-aesthetische studie van het Neder. blijspel der 17e eeuw, Utr. 1859, 2e dr., Leid. 1887-'88; Dirck Volckertsen Coornhert en zijn Wellevenskunst, Amst. 1860; Op de Grenzen der Preanger, Reisschetsen en Mijmeringen, Amst. 1861; Drie dagen in Egypte, herinneringen uit een mailreize in Juni-Aug. 1860 Rott. '62; Brandts leven van De Ruyter, Bloemlezing, Arnh. 1864; Oost-Ind. Dames en Heeren, vier bijdragen tot de kennis van de zeden en usantiën der Europeesche maatschappij in Neêrlands-Indië, Arnh. 1866; Schets eener geschiedenis der Nederl. Letterkunde, 3 afl., loopende tot het midden der 17e eeuw, Leeuw. 1867-'69; Vier bladzijden uit de Geschiedenis der Fransche Revolutie, Utr. 1868; Vondel bekroond door het dankbaar nageslacht, Eene herinnering aan de oprichting van het standbeeld en de Vondelsfeesten in de hoofdstad, Arnh. 1868; Het vuur dat niet wordt uitgebluscht, een Novelle uit het provincieleven, Arnh. 1868; De Man van Brumaire en de Man van December, Nijm. 1871; Haagsche Bespiegelingen, Echoos uit den Oorlogstijd, Arnh. 1871; De Schoonzoon van Mevrouw de Roggeveen, 2 dln. 1872-'73, (2e dr. 1875); Nederlandsche Dames en Heeren, Novellen, Leid., 1873; Bulwer Lytton. Biografie en kritiek Haarl. 1873; De eerste liefde van Gerbrand Adriaensen Brederoo, te zamen met verhalen en gedichten van anderen gedrukt, Utr. 1874; Letterkundige schetsen, 2 dln., Haarl. 1874-'75; Drie volksliederen, Leid. 1874; Voorrede voor W. Chambers' geschiedenis van Frankrijk door M.D. van Lessen, Amst. 1874; Dietsche gedachten, Nieuwe Haagsche bespiegelingen, 3 bundels, 1872-'76, Leid. 1875-'78; Slacht-offers en helden der Fransche revolutie, Leeid. 1875; (in vereeniging met anderen) Schetsen bij etsen van het Rijksmuseum te Amst. door J.A. Boland, Haarl. 1875; De opstand der Proletariërs, geschiedenis der omwenteling van 18 Maart 1871, Amst. 1876; Bloemlezing uit Ned. Dichters, 6 stn., Amst. 1876-'82, 2e dr. 1886; Jeannette en Juanito, Leid. 1877; (met anderen) Fantasia, nieuwe bundel proza en poëzie, Amst. 1878; De ongelukken van den Heer Montaland, novelle in den 3den bundel van Landjuweel, verzameld door A.J. Berman, Amst. 1878; Emile Zola, Letterk. Studie, Nijm. 1879; Het verloren kind, Leid. 1879; Van Den Haag naar Parijs, Reisgeheugenissen, 's-Hage 1879; De familie Muller-Belmonte, Leid. 1880; Een schitterende ‘Carrière’, Leid. 1881; Prins Frederik der Nederlanden, 's-Hage 1881; De eerste jaren der Nederlandsche Revolutie (1555-1568), Rott. 1882; Onze hedendaagsche letterkundigen in aflev., 's-Hage 1882; Kleine Geschiedenis der Ned. Letteren, Haarl. 1882; Litterarische Schetsen en Kritieken, 17 dln., Leid. 1882-'88; Nieuwe Romans, Alphonse Daudet, George Ebers, Emile Zola, H.J. Schimmel en Ferd. Fabre, Haarl. 1883; De geschiedenis Ned. Letterk. en hare leerwijze, (rede bij het aanvaarden van het hoogleeraarsambt, 11 Juni 1884), 's-Hage 1884; Causeriën over moderne romans, Leid. 1884; Dr. Nicolaas Heinsius Jr. Eene studie over den Hollandschen schelmenroman der 17e eeuw, Rott. 1885; Mevrouw A.L.G. Bosboom-Toussaint, volksuitgave, Amst. 1886. Van zijne Romantische werken verschijnt sedert 1885 eene eerste volledige uitgave in 30 afl., Leid. 1885 vlgg. Voorts komen er stukken voor van zijne hand in De Gids, Nederlandsche Spectator, Vaderlandsche Letteroefeningen, het weekblad De Amsterdammer en in het tijdschrift Nederland. [Albert Jan ten Brink] Brink (Albert Jan ten), broeder van den voorgaande, geb. te Apping. 30 Jan. 1836, was vóór 1868 eenige jaren gouverneur bij verschillende familiën, werd in dat jaar rector te Ootmarsum, en was sedert 1870 rector en direct. der Hoog. Burg. School te Enkhuizen, van waar hij naar de h.b. school te Samarang werd overgeplaatst. Hij schreef: Sophocles' treurspel Antigone, in Nederl. verzen vertaald, Haarl. 1861; Twaalf gedichten, Utr. 1861; Een ziel na den dood, romantisch gedicht van Heiberg, in Nederl. verzen vertaald, Utr. 1865; De Noordsche Don Juan of heer Kregels liefdesavonturen (psd. de literator Epimetheus) Ironisch-episch gedicht in 6 zangen, Leid. 1868; Willem van Harpen's leerjaren, novelle, Enkhuizen 1871; H.W. Longfellow, eene bloemlezing en waardeering, Beverw. 1873; Eerzucht en Liefde, blijsp., Purmer. 1874 en verder vele stukken in onderscheiden tijdschriften. [N.C. Brinkman] Brinkman (N.C.), geb. 1778, overl. als weduwe van C. van Streek bij 's-Gravenhage 4 Juli 1828. Schr.: enkele gelegenheidsged. als: Lijkzang op den acteur Roos, Amst. 1800; De Ramp van Leijden, Amst. 1807; Amstel's welkomstgroet aan Koning Lodewijk bij zijn terugkomst uit Gelderland na den watersnood, Amst. 1809; Lijkzang op A. Fokke, Amst. 1812; Aan den Souv. Vorst, Amst. 1813; Triomfzang bij den intocht in Parijs, Amst. 1814; Op den verjaardag van Koning Willem I, Amst. 1814. Verder: Brieven tusschen Eduard en Charles, Amst. 1791; Liefde en gevoel, Amst. 1793; Zedelijke verhalen, fabels en vertellingen {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} voor de jeugd, Z.-Bommel 1794; De triumph der vrijheid, tooneelsp., Amst. 1795; Grootheid en zwakheid van den mensch, Gron. 1795; Philippe en Georgette, zangsp. n.h. Fransch, Amst. 1796; Camille, zangsp. n.h. Fr., Amst. 1796; De echtscheiding, tooneelsp. n.h. Fr., Amst. 1791; Uitstapje naar Brussel bij Buonapartes komst en verblijf aldaar, Amst. 1803; Karakters en otgevallen van Adelson, Heloïse en Elius, dln., Amst. 1805; Julius en Amalia, 's-Gravenh. 1806; Biblioth. voor de schoone sekse, 's-Grav. 1807; Raoul Blaauwbaard, zangsp. n.h. Fr., Amst. 1807; Het juichend Nederland, Amst. 1814 en Het geluk, in drie zangen, 's-Grav. 1820. Nog vertaalde zij Delille's Veldeling of Fransche landgedigten, in Nederl. verzen gevolgd, Amst. 1802 en De Aeneas van Virgilius, Amst. 1809, 1812 en 1816. Behalve eene Fr. opdracht van Delille in De Veldeling, dichtte zij: Au grand Alexandre, Empereur de la Russie, 's-Grav. 1814. Eindelijk schreef zij: Offer der menschlievendheid bij den Watersnood in Febr. 1825, 's-Grav. 1825. [Gesina Brit] Brit (Gesina), geb. te Blokzijl, was een dichteres, die behalve eenige verspreide verzen, afzonderlijk heeft uitgegeven: Uiterste wil van een moeder aan haar toekomend kind, Amst. 1698; Christelijke Jonkheyd, jongelings samenspraak tusschen wellust en deugd, Amst. 1698; De Hoovaardige Julia, door haar vader bekeerd, Amst. 1698; Morgen- en avondzangen, Amst. 1699. Zij maakte ook de ‘Bijgedichten’, tienregelige bijschr., onder elk der stichtelijke zinnebeelden van A. Houbraken, Amst. 1723, 2e dr. Amst. 1753; schr. in den Schouburgh van dezen kunstenaar, III, 297-305: Koridon. Harderzang op de Papiere Snykonst van Johanna Koerten. Zij komt ook als Gezina van Gaveren voor. [Jan Hendrik le Brocquy] Brocquy (Jan Hendrik le), in 1790 geb. te Gent, waar hij gedurende vijftien jaar professor was aan het Atheneum. Nog vóór 1830 werd hij advocaat, later rechter, hetgeen hij bleef tot kort voor zijn dood. Hij overl. te Gent 2 Mei 1858. In het Fransch vertaalde hij Siegenbeeks Geschiedenis der Nederduitsche Letterkunde. In 1820 stichtte hij het Letter- en Staatkundige Dagblad, dat evenwel slechts zes maanden bestond. [Peter le Brocquy] Brocquy (Peter le), broeder van den voorgaande, geb. te Gent 1 Febr. 1799 en overl. te Nijvel 4 Febr. 1864. In zijne jeugd legde hij zich toe op de rechtsgeleerdheid en werd later dagbladschrijver, om in 1830 de omwenteling hardnekkig te kunnen bestrijden. In 1839 werd hij Hoogleeraar in de Germaansche talen te Gent, en van 1852-'54 leeraar in de Latijnsche rhetorica bij het college van Nijvel. Hij schreef een groot aantal Fransche werken, waaronder vooral uitmunt: Analogies linguistiques. Du flamand dans ses rapports avec les autres idiomes d'origine teutonique, Bruxelles 1845. In het Nederlandsch verscheen van hem: De dulle Griet, Vlaemsche liedekens op den tyd, door eenen waren volksvriend, Gent 1840. [Judo van den Broeck] Broeck (Judo van den), den 24 Jan. 1834 geb. te Antw., waar hij goudsmid is. Hij leverde vele volksliedjes in het tijdschrift Noord en Zuid, in de Vriendschap en in het weekblad De Werker, terwijl hij van 1869 tot 1870 het bladje Lucifer uitgaf. Eenige zijner schriften verschenen onder den titel: Van alles wat, luimige dichtstukjes door Judo, Antw., 1870. Eveneens gaf hij uit: De Zondvloed, hekeldicht op onze tijden toegepast door Judo, Antw. 1870. [Prosper van den Broeck] Broeck (Prosper van den), zoon van den voorgaande, den 1 Maart 1869 geb. te Antw., waar hij evenals zijn vader goudsmid is. Hij schreef: De Schat van den Uitwijkeling, geschiedkundig roman, door Prosper van Breuseghem, Antw. 1887. [Karel Broeckaert] Broeckaert (Karel), geb. te Gent in 1767 en overl. 11 Aug. 1826 te Aalst, waar hij griffier van het vredegerecht was. Bij den eersten inval der Franschen gaf hij het dagbladje uit: Dagelyks Nieuws van Vader Roeland, Gent, 1792-'93. Van 1799-1800 gaf hij uit: De Syssepanne ofte den estaminet der ouderlingen, Gent. Met den aanvang der 19e eeuw werd zijn gedicht: Over den laster, te Brugge bekroond en in 1806 bezong hij 's Menschdoms Val en Verlossing. Bij den ondergang van het eerste Fransche keizerrijk gaf hij zijn harte lucht in vaderlandsche poëzie. Voorts schreef hij: Wederkomst van het ontstolen tafereel St. Rochus van P.P. Rubens, aan de stad Aalst teruggeschonken in 1816; Gedicht ter gelegenheyd der Jubelfeest van den heer C.J. de Buddere, Jubilerende koning der Catharinisten in Aelst ten jare 1821; Minst moeit best, gezelschapslied, 1828. In proza schreef hij in de Dobbele Schapers Almanakken van de jaren 1815-'17 kleine stukken, waaronder de vermaarde volksromans Jellen en Mietje, Gentsche vrijage en Het avondpartijtjen, of die niet verliezen wilt, mag niet meê spelen; en Meester Naeyer, of men moet het nazien, alle na zijn dood te Gent in 1841 uitgegeven. [Jan Broeckaert] Broeckaert (Jan), geb. te Wetteren (Oost-Vlaanderen) 13 Febr. 1837. Hij was eerst gemeentesecretaris en ontvanger van het {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} bureel van weldadigheid en der godshuizen in zijne geboorteplaats; tegenwoordig is hij aldaar griffier van het vredegerecht. Hij schreef: De volkstaal, dichtstuk. (bekroond), Ieperen, 1858; Geschiedenis van Wetteren, gevolgd van eene historische schets der omliggende gemeenten, Gent 1862; Historische schets der gemeenten Overmeire en Uitbergen, Brussel 1862; Beknopte Geschiedenis der toonkundige Maatschappij van Wetteren, Wett. 1863; Over de namen der gemeenten van het arrondissement Dendermonde, Denderm. 1863; Eene bijdrage tot de geschiedenis van het onderwijs, Antw. 1870; Burggraef Hipp. Vilain XIV, Wett. 1872; Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, (met medewerking van Frans de Potter), Gent 1862-'86. Dit werk wordt nog voortgezet en bestaat reeds uit 32 deelen. Statistische verhandeling over de gemeente Nazareth (met denzelfden), bekroond door de Kon. Acad. van Brussel, Bruss. 1869; Antoon van Dijck, door Fr. de Potter en J. Broeckaert, bekr. door de Kon. Acad. te Bruss., Bruss. 1873; Geschiedenis van den Belgischen Boerenstand (met F. de Potter) bekr. door de Acad., Bruss. 1880; Over de letterkundige beweging in Vlaanderen tijdens de verledene eeuw, Gent 1880; Koninklijke Gilde van St.-Sebastiaan te Wetteren, Wett. 1881; Redevoering, uitgesproken ter gelegenheid der prijsuitreiking aan de bekroonde maatschappijen en tooneelisten in den wedstrijd, uitgeschreven door den tooneelkring: Voor Taal en Vaderland, te Wetteren den 26 Maart 1883, Wett. 1883; De Brug over de Schelde te Wetteren, Wett. 1886. [Pieter van den Broecke] Broecke (Pieter van den), geb. te Antw. 25 Febr. 1585, werd te Amst., waar zijn ouders zich in 1597 of 1598 vestigden, voor den handel opgeleid en deed zijn eerste reis als ondercommies op een schip van Elias Trip naar de westkust van Afrika in 1605. Daarop volgden drie reizen naar Angola. In 1613 trad hij met den rang van opperkoopman in dienst der O.-I.-Compagnie en vertrok naar Indië met het eskader, dat den Gouverneur-Generaal Reynst daarheen overbracht. Hij klom daar op tot Directeur van den handel aan de kust van Indië, te Surate. Zijne verschillende reizen tot aan zijne terugkomst in 't vaderland als kommandeur eener retourvloot heeft hij onderhoudend beschreven in zijn: Kort historiael ende journaelsche aenteyckeninghe van al 't gheen merck-waerdich voorgevallen is in de langhduerighe reysen ghedaen door P.v.d.B., Haerl., 1634, meermalen herdrukt. Later naar Indië teruggekeerd, was hij bij het beleg van Malaka tegenwoordig, doch stierf vóór die stad werd ingenomen, 1 Dec. 1640. Te onrechte wordt aan hem toegeschreven: Curieuse beschrijving .... van verscheyden Oost-Indische gewassen .... door P.v.d.B., Rott. 1677. Dit werkje is van Pieter van den Burg, in 1653-'71 in dienst der Compagnie in Voor-Indië en Pegu werkzaam. P.A.T. [Johan Pieter Broeckhoff] Broeckhoff (Johan Pieter), geb. te Keken, tusschen Zevenaar en Kleef, leerde den handel te Amst. en vestigde zich als koopman te Emmerik. Hij schreef: Dicht- en Zedek. Zinnebeelden en Bespiegelingen, Amst. 1770, en behaalde bij Kunstliefde spaart geen vlijt, de zilveren medaille voor zijn gedicht: Lof der Dankbaarheid, 1773. [Cornelis Broeckx] Broeckx (Cornelis), geb. te Antw. 1 Juni 1807 en aldaar 3 Nov. 1869 overl. Hij studeerde te Leuven en vestigde zich als geneesheer in zijn geboorteplaats. Behalve talrijke Latijnsche en Fransche werken, schreef hij ook in het Nederlandsch: Levensschets van doctor Lazarus Marcquis, geneesheer en vriend van P.P. Rubens, Antw. 1854; Levensschets van doctor Willem Marcquis, gezworen geneesheer der stad Antwerpen, geneesheer van St. Elisabeths-gasthuis. enz. Antw. 1856; Levensschets van Michiel Boudewyns, doctor in de wysbegeerte en geneeskunde, leeraar, enz., Antw. 1856; Levensschets van Willem Jan Stevens, doctor, enz., Antw. 1857; Geschiedenis van het collegium medicum van Antwerpen, Antw. 1858; Johan Ferreuli, boekbeminnend geneesheer in de XVIe eeuw, Antw. 1862. Het was op Broeckx' aandringen dat de Kon. Acad. van België het besluit nam om in de letterkundige wedstrijden naast het Fransch en Latijn ook het Nederlandsch toe te laten. [Jacobus Salomon Broedelet] Broedelet (Jacobus Salomon), geb. te Voorburg 15 Jan. 1844, werd, aan de Kon. Mil. Acad. opgeleid, in 1864 2e Luit. bij de genie in O.-Indië. In 1880 als kapitein gepensioneerd, vestigde hij zich als wijnhandelaar te 's-Hage, waar hij nog is, Hij vertaalde, tijdens hij in 1875 wegens ziekte met verlof in Nederland was: Körners Rosamunda, 's-Hage 1876. [Johan Jacob le Sage ten Broek] Broek (Johan Jacob le Sage ten), geb. te 's-Grav. in 1742, prom. in de Wijsbegeerte te Gron. in 1765, werd pred. eerst te Lippenhuizen, later te Werkendam-ende-Werken, en in 1769 hoogl. in de philosophie te Gron. In 1777 werd hij weder pred. te Rott., in 1787 als patriot door de landsregeering ontslagen, doch in '95 door het nieuwe bestuur hersteld. Zijne twisten met Hofstede veroorzaakten veel onrust in kerk en staat; zijne verbeteringen in de {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} kerkelijke welsprekendheid werden, eerst later gewaardeerd. Hij werd in 1822 emeritus en overl. te Rott. 20 Jan. 1823. Zijn oudste zoon, die ook pred. werd, doch door ziekelijkheid zijn ambt moest neerleggen, en in 1845 te Zierikzee overl., wordt soms verwisseld met diens jongeren broeder, die volgt. Behalve zijn godgel. twistschriften en kerkelijke redevoeringen, schreef hij: Redevoering over de Verdraagzaamheid, Rott. 1797; Redev. over de Philosophie, Rott. 1798 en gaf eene vertaling met aanmerkingen van D. van de Wijnperse's: Onderw. in de redekunde 2 dln., Rott. 1780. [Joachim George le Sage ten Broek] Broek (Joachim George le Sage ten), tweede zoon van den voorgaande, geb. te Gron. in 1775, werd not. te Naaldwijk, ging in 1816 tot het Kath. geloof over, en schreef daarop een boekje: De voortreffelijkheid van de leer der Roomsch-Kath. kerk geschetst, Amst. 1816, dat eenige drukken beleefde en tot veel schrijven, o.a. met Bilderdijk, aanleiding gaf. Hij legde in 1829 zijn betrekking neer wegens steeds toenemende blindheid en stierf te Grave 11 Juli 1847. Zijne echtgenoote Wilhelmina van Lil, bleef even trouw aan haren gade, als aan beider oorspronkelijk kerkgenootschap. Als dichter - in den hem passenden zin genomen - gaf hij: Dichtproeve, Rott. 1808; De Morgenstond, door ... oud Not., Bosch, 1833, met zijn silh. en een vierregelig versje van Wap - zooals deze dgl. zaken behandelde -, daaronder het ‘facsimilé der gewone handteekening van den Blinde’. Hij was redact. van het tijdschr. De Godsdienstvriend en van het weekbl. De Catholieke Stemmen. [Lambertus van den Broek] Broek (Lambertus van den), schr. onder het psd. Paludanus: Mindate, Amst. 1682 en Beleg en ontzet van Weenen, Amst. 1684, beide blijeind-trsp.; Bijbelstoffen en Zangen, 1709; Lombardyn, of de bedriegelijke Procureur, naar 't Fr., blijsp., 1714; De verraderse Medeminnaar, of 't gelukte huwelijk door bedrog, blijsp., 1715; De Vrijer Kamenier en de knecht Minnemoer of de gelukte liefdelist, kluchtsp., Amst. 1720; De triumpheerende Liefde, naar 't Fr. van de la Font, Amst. 1740; Milton's Paradijs verloren, naar 't Eng. Amst. 1740; De huwelijken bij geval of het vermogen der liefde, blijsp. Amst. 1742; De nieuwsgierige reyzigers naar het campement, kluchtsp. naar 't Fr. van Dancourt, Amst. 1742; De dood des Admiraals de Coligny, treursp. naar 't Fr. van Voltaire 1743. Hij is de uitgever der Nagelaten Poëzy van Laurens Bake. [Lambrecht van den Broek] Broek (Lambrecht van den), werd 31 Aug. te Rott. in bescheiden kring geb. en weinig en slecht onderwezen. Door zelfopoffering zich ontwikkeld hebbende, werd hij op voorspraak van zijn begunstiger, den pred. Cox, op een handelskantoor geplaatst. In 1824 schreef hij zijn eerste vers in den Muzen-almanak, welks uitgever, Immerzeel, sedert dien tijd de leidsman van onzen dichter werd op zijne letterkundige loopbaan. Hij overl. te Rotterdam 16 Dec. 1863. Schr.: De reis naar Java, dichterl. taf. Rott. 1832; De Batavieren, in 4 zangen, Leeuw. 1833; Vaderl. Poëzy, Amst. 1834; Nieuwe Gedichten, Rott. 1834; Ernst en Luim, Poëtische Verscheidenheden, Rott. 1836; De ondergang van Jeruzalem, Dichtstuk, Rott. 1836; Nederlands Verlossing in 1813 herdacht, feestzang, Amst. 1838; Feestzang ter inwijding der nieuwe beurs van Amst., Amst. 1845; Het Coelibaat, Een schets naar het leven, Amst. 1846; Lied in de lente van 1846, Amst. 1846; De bededag, 2 Mei 1847, dichtst., Rott. 1847; Herinneringen aan Nederlands verlossing in 1813, dichtst., Rott. 1847; Proeve van gedichtjes voor kinderen van alle standen, Amst. 1857; De schipbreuk, dichterl. tafer., Rott. 1847; Bloemen, Leid., 1860; Olijfbladeren. Evang. dichtstukjes voor de jeugd, Rott. 1850; De jaargetijden, Luim en Ernst. Haarl. 1851; Schets. en Omtrekken, Luimige (Humoristische) dichtst., Rott. 1852; Oost West, 't huis best, poëzie en proza voor de jeugd, Warmond en Amst. 1853; Veertien Photographieën, Wijk bij Duurst.; Kleine gedichtjes voor jonge kind. 5 tientallen, Rott. 1854-'55; Een schipbreuk. de loods en de visscher, drie zeetaf., Tiel 1855; Dichterl. Mozaïk, Alkm. 1856; Geïll. Album voor de jeugd, Dichtstukjes en Gezangen, Rott. 1856; Gedichten, Amst. 1857; Vaderlandsche Muze, Nieuwe Gedichten, Rott. 1857; Kindergedichtjes, (3 stukjes, Leid. 1858; Kleine gedichtjes, Leid. 1858; Stoute jongens en meisjes, een prenteboek, Leid. 1859; Versjes en vertelsels voor jongens en meisjes, Arnh. 1859; Proza en poëzy voor jongens en meisjes, Arnh. 1859; Nacht en Dageraad of Nederl en Spanje, dram.-allegor. voorstelling, Amst. 1861; Bloemen en bladeren geplukt en geschikt, Amst. 1861; Souvenir, Poëzy voor Hollands Schoonen, Leid. 1862; Zomergroen, Gedichtjes voor de jeugd, Leid. 1862; Buitenlust, kleine landelijke vertellingen, Haarl., 1862. Voorts nog veel losse verzen en kinderboekjes. Zijn Nagelaten en Verspreide Gedichten zijn uitgegeven met een voorrede van A. Bogaers en een levensschets des dichters door H. Maronier, Rott. 1864. V.d. Broek was ook medewerker aan het Humoristisch Album onder het psd. Celibatarius. Anoniem gaf hij uit: Grootv. Peter Kras, Praatjes van een ouden Zeeman: Rott. 1859 en Prof. Celibatarius, zijne redevoeringen, kamergedachten, enz., Rott. 1862. {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} [Jacobus Broekhoff Bz.] Broekhoff Bz. (Jacobus), geb. te Enkhuizen 25 Dec. 1839, was eerst kantoorbediende, later verificateur bij 's Rijks belastingen te Schiedam en te Amst. en werd ontvanger der directe belastingen te Cuyk. Schr.: naamloos, of onder het psd. Jaco, een dertigtal tooneelwerken, meest ‘voor rederijkers vervaardigd’, sedert 1862 in dr. verschenen, De schuldbekentenis, trsp. (vrij naar het Fr.), Zaandijk 1868; De vloek van Galilei, trsp., Zaandijk 1869; Onteerd, oorspr. trsp., Zaand. 1870; Wie ben ik, blijsp. (naar 't Hoogd.), Zaand. 1870; Een stoute daad. hist. trsp. (1573), Gor. 1870; Naar Parijs, blijsp. Gor. 1871; 1672, Geschiedk. dram. episode, Gor., 1871. Onder eigen naam: trsp., Hoorn. 1871; Wie is de vader, blijsp., Hoorn 1871; Een les voor jonggehuwden, blijsp., Hoorn 1871; Zoo als het meer gaat, blijsp., Zaand. 1871; Schoenmaker, houd u bij uw leest, blijsp., Zaand. 1871; Een oude vrijer bedrogen, blijsp., Gor. 1872; De man met het doodshoofd, hist. dram. schets, Kampen, 1872; Geld, of het testament eens gierigaards, oorspr. trsp., Hoorn, 1872; Twee broeders, dram. schets (vrij naar het Eng.), Purm. 1872; Joost Uilenspiegel, blijsp., Zaandam, 1872; De giftmenger of het offer eens vaders, dram. schets, Zaand. 1872; Inkwartiering, blijsp. Purm. 1873; Twee broeders, dram. schets, Purm. 1873; De eer eens vaders, oorspronkelijk drama, schets in 4 bedr. Zaandijk, 1875; De drie werkstakers of de raven brengen geen brood, blijsp., Zaand. 1875; De onbekende schoone, blijspel, Zaand. 1875; Een huwelijksadvertentie of de geplaagde schoolmeester, blijspel, Hoorn. 1875; Speculeeren of misdadig uit kinderliefde, tooneelsp., Hoorn 1875; Twee zusters, tooneelsp. Zaand., 1878; Jochem Uilenspiegel, oorspr. blijsp., Zaand. 1883; De verstrooide Notaris, oorspr. blijsp., Zaandam 1885; Een nihilistische samenzwering, kluchttsp., Zaand. 1886; Een suikeroompje, blijsp., Zaand. 1887. Voorts nog: De instrumentmaker van Rotterdam, novelle; en De Schout Papegaai, vertelling, beide te Hoorn verschenen. [Johan van Broekhuizen] Broekhuizen (Johan van), geb. te Amst. 20 Nov. 1649, werd op de Lat. school onderwezen, was eerst leerling in de apotheek van Herman Angelkot, ging later in den krijgsdienst en werd luitenant. In den oorlog van 1672 tot '78 diende hij eerst binnen de Holl. linie, in 1674 op de vloot van De Ruyter, daarna aan den Rijn en de Moezel. Na den vrede lag hij te Utrecht, waar hij zijne vroeger ontstane vriendschap met Graevius voortzette. Door den invloed van burgem. Hudde, werd hij kapitein bij de Amsterd. stadssoldaten, en arbeidde aan de Lat. poëzie, door het uitgeven van oude dichters of het schrijven zijner eigene vermaarde verzen in die taal. De vrede van Rijswijk bracht zijn ontslag mede. In 1686 werd hij ondertrouwd met de wed. van Antonides, doch weigerde te trouwen en geraakte in een proces van zeven jaar. Zijne laatste tien levensjaren bracht hij in eenzame afzondering en dichterlijke oefeningen te Amstelveen door; hij overl. daar 13 Dec. 1707. In 1767 liet Abr. Calkoen, toen baljuw van Amstelland, in de dorpskerk een gedenkteeken oprichten met een grafschrift van P. Burman (secundus.) Zijn Nederd. Gedichten zijn te Amst. in 1712 door D. van Hoogstraten met een uitvoerig levensbericht uitgegeven; de kleine bundel werd nog herhaaldelijk herdrukt: heel net te Brussel 1822, nogmaals in 1834, het laatst, door Dr. R.A. Kollewijn toegelicht, Amersfoort, 1883. [Gerrit Broens Jr.] Broens Jr. (Gerrit), geb. te Amst., 22 Sept. 1813, was daar in eene handelszaak tot het einde van 1855, sinds 1856 ondernemer der doorloopende kunsttentoonstelling te Amst., redigeerde het Alg. Amst. Handels- en Effectenblad en schreef veel in dagbladen, het laatst de beursberichten in de Haarl. Ct. Hij overl. te Amst. 24 Dec. 1880. Behalve eenige minder en meer uitgebreide werken, den handel aangaande, schreef hij: Wenken over schilderkunst en kunsthandel, Amst. 1856; Max Havelaar! Een beroep op de Nederl. Vrouwen, Amst. 1861; Tentoonstelling van schilder- en andere werken, te Amst. in 1865; Idem, in 1868; de drie laatste onder psd. Hagiosimander [het ijzer, waarmede de Grieken in den onafhankelijkheids-oorlog tegen de Turken alarm maakten]. Zijne letterk. opst. uit het Effectenblad zijn verzameld, in een bundeltje: Papillotten van Oom Geurt, Amst. 1863. [Cornelis Broere] Broere (Cornelis), geb. te Amst. 18 Nov. 1803, was eere-kamerheer van Z.H. Paus Pius IX, kanunnik van de Kathedrale kerk te Haarl. en hoogleeraar aan het Seminarium te Warmond, waar hij overl. 28 Dec. 1860. Hij schreef: De terugkeer van Hugo de Groot tot het Katholiek geloof, 's-Grav. 1856; veel hoofdartikelen in De Katholiek van 1852 tot aan zijn dood. Van een onafgewerkt heldendicht, getiteld Constantijn, zijn drie zangen daarin opgenomen. Voorts kleinere geschriften, waarvan eenige niet in den handel. [Hendrik Jan Broers] Broers (Hendrik Jan), geb. te Utrecht 9 Oct. 1815, was geneesheer in zijn vaderstad van 1839-'72. Wegens toenemende {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} zwakheid van gezicht, welke met blindheid eindigde, legde hij zijn praktijk neer en ging te Putten wonen, dicteerde daar art. voor tijdschr. onder het hem geheel karakteriseerende psd. De blinde Putter, en overl. er 20 Jan 1876. Behalve werken over zijn vak, schreef hij: Twee causerieën, Utr. 1857; Losse volksblaadjes over vaderlandsche geschiedenis, 2 serieën, Utr. 1855-'68. Bijdragen tot de geschied. van het Ned. zeewezen, 4 st. Utr. 1867-'69; Utrecht. Historische wandelingen, Utr. 1874, 2e druk, Utr. 1874; De vogels. Iets uit de natuurl. historie aan mijne kinderen verteld, Utr. 1875; en bijdragen in Nederland, de Bibliotheek van het Huisgezin, De schat der gezondheid, Almanak voor het schoone en goede en De Tijdstroom. [Petrus Broes] Broes (Petrus), geb. te Amsterd. 9 Juli 1726, was pred. te Velp, Nieuw-Loosdr., Vlissingen, Haarl. en Amst., en overl. aldaar 26 Oct. 1796. Schreef behalve lat. werken: De peinzende Christen of bundel van stichtelijke gedagten voor de eenzaamheid, 4 st., Amst. 1784, die in 1863 een achtsten druk beleefde. [Brouërius Broes] Broes (Brouërius), zoon van den voorgaande, geb. te Velp in 1757, was eerst predikant te Vuren-en-Dalem, daarna te Vlissingen en toen hoogl. in de theologie te Leid., waar hij overl. 24 Febr. 1799. Schreef een gedicht: Over den heilzamen invloed der dichtkunst op den Godsdienst, door 't Haagsch Genootschap met zilver bekroond, alsmede een ander: Over de liefde tot de vijanden, in zijne Derde proeve over 't Evangelie van Mattheus; Eeuwzang op het 200-jarig feest der Leidsche Hoogeschool, gevierd den 8sten van Sprokkelmaand 1775. [Wilhelm Broes] Broes (Wilhelm), broeder van den voorgaande, geb. te Amst. 19 Oct. 1766, stond als pred. te Voorschoten, Zutf. Leid. en sedert 1804 te Amst. In laatstgenoemde stad was hij 33 jaar werkzaam; toen legde hij wegens lichaamsverzwakking zijn ambt neer, sleet nog 20 jaar in werkzame rust en overl. er 7 Jan. 1858. Onder zijn werken noemen wij: Geschiedk. onderzoekingen over de vereeni-eeniging der Protestanten in de Nederlanden, door een leeraar bij de afd. der Hervormden, 's-Hage 1822; Kerk en Staat in wederzijdsche betrekking volgens de geschiedenis, 4 dln. Delft, 1825; De Engelsche Herv. kerk, benevens haar invloed op onze Nederlandsche, 2 dln. Amst. 1832; Philips van Marnix, Heer van St.-Aldegonde bijzonder aan de hand van Willem I, 3 dln., Amst. 1838-'40; Willem de Eerste in betrekking tot de scheuring der Ned. gewesten; De eerste kerkvergadering te Jeruzalem gehouden voor Christelijke vrijheid. Een voorbeeld voor elke latere kerkvergadering, (zonder naam) Zutfen, 1843; De Evangelische godsdienst, haar inhoud en hooge waarde opengelegd, 3 dln. Amst 1847, met Randschrift, Amst. 1850; Charlotte de Bourbon, aan het ziekbed van Willem I, Prins van Oranje, 1850. Voorts verschenen van hem Leerredenen, de Bijbel uit God, de Tekstenrol en andere godsdienstige werken. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1858.) [Herman Broese van Groenou] Broese van Groenou (Herman), - de tweede naam is die zijner moeder - geb. te Kampen, 19 Febr. 1822, stud. sinds 1839 in de letteren te Utrecht, daarna aan de Doopsgez. kweekschool, werd pred. in zijn kerkgenootschap te Medemblik in 1846, zes jaar later te Aardenburg, tot zijn emeritaat in 1883. Schr.: Uit het verleden der Doopsgez. gem. Aardenburg, (Doopsgez. Bijdr. 1876-'84); Nog iets over den Reinaert, (Hand. Lett., 1879); onder het psd. Herman, art. in Nederland, 1851, Album voor Schoone kunsten, Kunstkronijk, Drenthiana, Evangeliespiegel, Evang. Penningmagazijn, enz. [Eduardus Theodorus Joannes Brom] Brom (Eduardus Theodorus Joannes), geb. 20 Juli 1862 te Amst., is werkzaam op het assurantiekantoor van zijn vader. Hij schreef: verscheidene gedichten en prozastukken in Katholieke tijdschr. en bladen, o.a. in De Tijd, het Centrum, den Pius-Almanak, den Volks-Alm. voor Ned. Kath. enz. Van hem verscheen afzonderlijk: Een bundel gedichten, Amst. 1886. [Carl Edward Broms] Broms (Carl Edward), werd geb. 171 Maart 1841 te Amst., waar hij hoofd is eener handelsfirma. Hij vert. uit het Zweedsch het treursp.: Daniël Hjort, Amst., 1877, en het blijsp.: 't Kan niet, Amst., 1884; schr.: Een Liederkrans, Poëzie, Haarl., 1884 en plaatste veel bijdragen in Nederland, waarvan hij in 1885 mede-redacteur werd. [Titia Brongersma] Brongersma (Titia), geb. te Dokkum in de eerste helft der 17e eeuw, woonde waarschijnlijk te Groningen. Zij schreef: De Bronswaan of Mengelgedichten, bestaande in lof-ged., geestelijke stoffen, gezangen, afbeeldingen, verjaar-ged., lijk-klachten, bruylofts-zangen, enz., Gron., 1686. In dezen bundel komt onder andere een gedicht voor, getiteld: Lof op 't hunnebed, of de ongemeene opgestapelde steenhoop te Borger in Drenthe, - dat zij in de Pinksterdagen van 1685 deed opgraven, - in het Fr. vertaald door Mr. J. Dirks {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} in den Dictionnaire Archéologique. Schr, ook: een gedicht voor Lud. Smids, Gallerye der Doorl. Vrouwen, Gron., 1685. [Andries Willem Bronsveld] Bronsveld (Andries Willem), geb. te Harderwijk 16 Jan. 1839, stud. en prom. te Utr. 1862, predikant te Ophemert 1862, te Charlois 1866, te Haarlem 1868, en thans te Utrecht. Hij schr.: Oorzaken der verbreiding van het rationalisme in ons vaderland, Utr., 1862; Rijmpjes, 1864; De resultaten van Prof. Muurling getoetst, Rott., 1865; Bloemlezing uit de ged. van Jod. van Lodenstein, met inleiding en woordenlijst, Rott., 1867; Voor hart en huis, Verscheidenheden uit de werken van Dr. F.E. Mallet, Harderw., 1869; Het Volkslied in 1569, Harderw., 1869; Vluchtelingen en ballingen, Harderw., 1870; Gesprek met de Doopsgezinden te Frankendaal, Harderw., 1871; Ons middelbaar onderwijs. Wenken en wenschen, Amst., 1873; Schetsen uit het Godsd. en Kerkelijk leven in de vorige Eeuw, Amst., 1873; Enkhuizen's bevrijding, Wagen., 1873; Leiden in 1574, Utr., 1874; Jan Arentszoon, Utr.. 1874; Toespraak bij de opening der Chr. school te Haarlem voor den werkenden stand op 15 Sept. 1875, Amst., 1875; Brieven aan een vriend buiten Parijs, (Lettres Provinciales) van Blaise Pascal. Uit het Fransch, Utr., 1876. Gedichten, oude en nieuwe, Amst., 1876; Aandenken en Getuigenis. Leerredenen, Haarl., 1880; Geïllustreerde Bijbel met aanteekeningen, Amst., 1878-'80; Het lied der gemeente, Utr., 1885; Reisfantaziën, Utr., 1885; Bij de Levensbron, 365 overdenkingen, Haarlem, 1883: Voorts opstellen, ‘kroniek’ en recensies in het maandschrift Stemmen voor waarheid en vrede, Amst., te beginnen met het jaar 1864. In de ‘Mannen van Beteekenis’, levensschetsen van v. Raumer, Tischendorf, Van Oosterzee en Spurgeon. In ‘In memoriam’ Haarlem, 1874, een stuk: Het Beleg van Haarlem. [Lodewijk Brooman] Brooman (Lodewijk), Vlaamsch en Latijnsch dichter, geb. te Brussel, naar allen schijn in 1591, en aldaar overl. in 1667. Hij bekwam den graad van doctor in de rechten en was gunstig bekend als dichter en taalkundige. Van hem verscheen: De Brieven van P. Ovidius Naso, Ghenaemt in 't Latijn epistolae heroïdum, Over-gheset in onse Nederduytsche Taele, door L.B., Brussel, 1659, Antw. 1662. [Mr. Pieter Brooshooft] Brooshooft (Mr. Pieter), geb. te Giessendam 18 Oct. 1845, prom. in 1874 te Leiden, was als student twee jaar medewerker aan het Leidsche Dagblad, van 1874 tot Dec. 1875 hoofdred. van Onze Tolk, sedert Juli 1876 hoofdred. van het weekblad: De Liberaal en een tijdlang hoofdred. van de Samarangsche Courant. Na eenigen tijd hier te lande te hebben doorgebracht, is hij thans weder als red. van De Locomotief in Indië werkzaam. Hij schr.: Beschouwingen over Thorbecke, naar aanleiding van zes volksgesprekken op 5 Juni 1872, psd. Pébé, Leiden, 1872; Multatuli, de Natie en Thorbecke, overdruk uit Vox Studiosorum; Acad. Dissolving-Views, Leid., 1874-'77; Herinneringen in proza en poëzie aan het 300-jarig gedenkfeest van de stichting der Leidsche Acad., Arnh., 1875; Geeft Indië wat Indië's is. De ‘bijdrage’ als sluitpost verdwijne van de Indische begrooting, het Indisch ‘batig slot’ uit de Nederl. schatkist. Koloniaalstaatk. beschouwingen, Samarang, 1878, overdr. uit de Sam. Ct.; De kinderen van baron van Batenberg, roman, 2 dln. Arnh., 1880; Zijn meisje komt uit, oorspr. Ind. blijsp., 's-Grav., 1883; Gedenkt te sterven, tafer. uit den Ind. Choleratijd, Utr., 1884; Plicht, roman, Amst., 1886; voorts losse gedichten en stukken als bijdragen in verschillende tijdschriften, dagbladen, enz. [Johan van Brosterhuysen] Brosterhuysen (Johan van), werd als veertienjarig Leidenaar, den 3 Juni 1610 Academieburger in zijne geboortestad. Hij legde zich inzonderheid op natuur- en kruidkunde toe, doch kon geen plaats bij het onderwijs in die vakken krijgen; nam in 1639 de betrekking van secretaris bij den kastelein van Heusden waar, gelijk zijn vriend Jacob van der Burch, z.a., iets dergelijks moest doen; woonde later te Amersfoort, legde zich toen weer, door den omgang met Jacob van Campen, op de bouwkunst toe, en hield zich bezig met muziek, schilderen, teekenen en etsen, totdat zijn oude academievriend Huygens hem aan de nieuwe illustre school te Breda een professoraat bezorgde in 1646. Na zijn ambt onder veel bitterheden van Rivet bekleed te hebben, overl. hij daar in Sept. 1650. Zijne vriendschap met Barlaeus, Hooft, Suzanna van Baerle - de Stella van Huygens' liederen - Bodecheer e.a. blijkt uit zijne verstrooid gebleven gedichten. In proza bezit men zijne vertaling van Godwin's Man in de Maan, waarvan hij het eerste deel in onze taal overbracht. (Van Vloten, Dichters der XVIIe eeuw, 284; Idem, Prozaschijvers, 363.) [Jan van den Broucke] Broucke (Jan van den), geb. te Oostende 24 Maart 1783, verloor vroegtijdig zijnen vader en moest een ambacht leeren; zoo werd hij kleermaker te Brugge, waar hij op 4 April 1855 overl. In 1842 werd hij bekroond voor eene verhandeling over Het voordeel hetwelk een geschikt redenaer uit de moedertael trekken kan. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} Verder schreef hij: Het wonderbeeld of het geesteneiland, tooneelspel met zang in dry bedr., in 1845 bekr.; De doortocht naer Vlissinge, of de Sauve qui peut, in het jaar 1809 aen de Dampoort te Brugge, blyspel met zang in éen bedr., 1845; De verwarde schaking, of de tweeling-zusters en de tweeling-broeders, blyspel met zang in twee bedrijven en drie tafereelen, Brugge, 1848. [Karel van den Broucke] Broucke (Karel van den), zoon van den voorgaande, geb. te Brugge 8 Mei 1824, was aldaar kleermaker evenals zijn vader. Hij won onderscheidene prijzen, en schr. onder anderen: Bertha, of nood en heldendaed (1577) vaderlandsch zangspel in twee bedr., (met Jan Godefroy), Brugge, 1854; De wraek te middernacht, of 15 jaren later, tooneelspel. met zang in vier bedr., Brugge 1856. [Jan Frans Brouwenaar] Brouwenaar (Jan Frans), geb. te Vlissingen 15 Juli 1815, werkte als beeldhouwer op de toenmalige rijkswerf aldaar, legde zich - ten koste van ontzaglijke opofferingen - te Brussel, bij Geefs, op de beeldhouwkunst toe, en trok later naar Amsterdam, om naar den prijs der Acad. van Beeldende kunsten mede te dingen. Hij spande zich daarvoor zóó in, dat zijne geestvermogens eenigszins gekrenkt werden; hij stelde zich voor dat hij geen prijs winnen kon, en wilde zich meermalen het leven benemen. Toen hem de eerste prijs van 1849, voor zijnen Soranus toch toegewezen werd, stierf hij, 24 Sept. 1849, te Amst. en werd hij op het thans opgeruimde Sint-Anthonies-kerkhof begraven. Van evenveel genialen aanleg als ontwikkelende volharding in het beoefenen van eigene en vreemde letteren getuigen zijne gedichten, waarvan de meest bekende zijn: Het klokkenlied, opgenomen in Het Vaderland, Antw. 4e afl., 1845; Lodewijk XIV in de Nederlanden en Michael Angelo, naar Chênedolle, beiden in De Vlaamsche stem 1847-'49; Manfred, naar Byron en en Het oprukken van het Vereenigde Kruisleger onder Godfrieds opperbevel naer Jerusalem. Slot des len zangs van Tassoos ‘Gerusalemme liberata,’ beide in het Taelverbond van 1848 en 1850. Zijne Dichterlijke Nalatenschap is door J.J.L. ten Kate uitgegeven en met een levensschets verrijkt, Middelburg, 1855. (Nagtglas, Levensberichten.) [Mr. Hendrik Brouwer] Brouwer (Mr. Hendrik), hoofd-officier der stad Leiden, werd daar geb. en is er in 1652 als Jur. Dr. en 27 jaar oud ingeschreven. Schreef: Het belegh van Leyden, trsp. en Het ontset van Leyden, blijeindend trsp., beide zonder opgaaf van plaats gedr. in 1683. [Kornelis Brouwer Az.] Brouwer Az. (Kornelis), geb. te Rott.(?), maakte door den druk gemeen: Dichtlievende Oeffeningen, Rotterd. 1783; Gods Wijsheid in de Werken der Natuur en andere Zede- en Mengeldichten, Amst. 1791; Neerlands wekker en toestand dezes tegenw. tijds, door K.A.B., 17 Aug. 1793. [Petrus Brouwer Pz.] Brouwer Pz. (Petrus), geb. te Tjallebert in 1749, was predikant te Blija-en-Hoogebeintum en overl. te Ternaart 19 Mei 1830. Schreef met W. Eekhoff: Nasporingen betrekkelijk de geschiedenis der voormalige Middelzee in Friesland, Leeuw. 1834; Proeve eener opheldering en verdediging van het Bijbelsche verhaal aangaande de schepping der Wereld, benevens eenige aanmerkingen omtrent den watervloed ten tijde van Noach, Leeuw. 1824; Onderzoek naar het doel en beloop van het schrijven van den Apostel Paulus in de eerste hoofdstukken van den brief aan de Romeinen, Leeuw. 1823. (R. Posthumus, Leerrede ter naged. van P. Brouwer Pz., Leeuw. 1831). [Paulus Wilhelmus Brouwer] Brouwer (Paulus Wilhelmus), geb. te Arnhem in 1760, stud. te Leiden sinds 1786 en was achtereenvolgens predikant te Sleeuwijk, Dreischor en Maassluis, waar hij 28 Febr. 1834 overleed. Van zijn pennevruchten noemen wij: Feestzangen op het Hervormingsfeest en gedrukt bij zijne Korte schets van de Geschiedenis der Hervorming, voorgedragen in eene godsdienstige redevoering den 2 Nov. 1807. Voorts nog eenige leerredenen en godsdienstige werken. [Theodorus Brouwer] Brouwer (Theodorus), geb. te Beekbergen 27 Juni 1811, priester gewijd 19 Sept. 1835, pastoor te Pannerden en van 1846 te Arnhem, was sedert 1853 deken van Arnhem en sedert 1859 kanunnik van Utrecht en overl. te Arnhem 12 Maart 1873. Zijne pen leverde ons: Zijn de zgn. Broederschappen wel geschikt voor onze dagen? Arnhem 1841; Woorden van J.C. tot het hart des Jongelings, Dev. 1842; Leerrede bij de wijding der St. Werenfridenkerk te Westervoort, Arnh. 1842; Over het Bestaan en het instituut der Jesuïeten, Arnh. 1844; Beroep op het zedelijk gevoel mijner landgenooten, Arnh. 1852; Leerrede over het gezag der kerk, Michielsgestel, 1865; Nalezing op de Beschrijving van Arnhem door Staats Evers, Arnh. 1869. J.H.H. [Petrus van Limburg Brouwer] Brouwer (Petrus van Limburg), werd geb. te Dordrecht 30 Sept. 1795. Door de staatsomwenteling veranderden zijne ouders van woonplaats, zoodat hij eerst te Amst. en vooral daarna in Den Haag onderwijs ontving, en - met eene bijzondere klassieke vorming toegerust, - in 1811 Leidsch {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} student werd. Hij besloot eindelijk in de geneeskunde te studeeren, prom. 24 Febr. 1816 te Leiden, vestigde zich als doctor in de medicijnen te Tiel, later te Rotterdam. Hij gevoelde alras, dat hij veel meer hart voor de oude letteren dan voor de praktijk van den dokter bezat; daarom vatte hij de studie andermaal op, doctoreerde 21 Juni 1820 in de letteren en werd, na vijf jaar conrector, eerst te Alkmaar en daarna te Rotterdam, te zijn geweest, in 1825 hoogleeraar in de Oude Letteren te Luik. Na de Belgische omwenteling werd hij benoemd naar Groningen, waar hij overl. 21 Juni 1847. Zijn werken - buiten de Latijnsche dissert. en oraties, of verspreide opstellen en kleinere stukken - zijn: Proeve over de zedelijke schoonheid der poëzy van Homerus, en den invloed der denkbeelden aangaande God en Gods bestuur op dezelve, Leid. 1825; Proeve over de zedelijke schoonheid der poëzy van Pindarus, Amst. 1826; Proeve over de zedelijke schoonheid der poëzy van Eschylus, Amst. 1827; Gedachten over het verband tusschen de zedelijke en Godsdienstige beschaving der Egyptenaren, Amst. 1828, met een aanhangsel; Charicles en Euphorion, een verhaal van Clearchus den Cypriër, Gron. 1831; Proeve over de zedelijke schoonheid der poëzy van Sophocles, Gron. 1832; idem over Euripides, Gron. 1833; Verhandelingen en losse geschriften, Gron. 1836; Diophanes, 2 dln., Gron. 1838; Gesprekken der dooden. Gron. 1839; Handboek der Grieksche Mythologie, Gron. 1841; De Concordaten, een uitvloeisel van de genadige goedertierenheid des H. Vaders. Een kloostergesprek, aan gene zijde der bergen gehouden, Gron. 1841; Een Ezel en eenig speelgoed, Gron. 1842; Overzigt van de geschiedenis der allegorische uitlegging van de Grieksche mythologie, Amst. 1843; Cesar en zijne tijdgenooten, 4 dln., Gron. 1844-'46; Schoonheden uit de Grieksche treurspeldichters, Gron. 1845; Het leven van Mr. S.I. Wiselius, (zijn schoonvader), Gron. 1846; Brief over de nieuwe philosophie aan een orthodoxen Hagenaar door een regtgeloovigen Amsterdammer, Gron. 1846; Het Leesgezelschap te Diepenbeek, Gron. 1847, 2e dr. 1848, 15e dr. 1879. Voorts eenige redevoeringen en vertalingen, onder welke laatste De Verloofden, den beroemden roman van Manzoni, 3 dln., Gron. 1835 en Het leven van Benvenuto Cellini, Florentijnsch goudsmid en beeldhouwer, door hem zelven beschreven. Zijne Romantische Werken werden van 1871-'76 te Leiden uitgegeven. In het Fransch, zijn hoofdwerk: Hist. de la civilisation morale et religieuse des Grecs, Gron. 1833-'42, 8 deelen. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1848). [Mr. Petrus Abraham Samuel van Limburg Brouwer] Brouwer (Mr. Petrus Abraham Samuel van Limburg), eenig kind van den voorg. en diens echtgenoot, de dochter van S.I. Wiselius, werd geb. te Luik 15 Nov. 1829 en kwam dus spoedig te Gron., waar hij op 15-jarigen leeftijd stud. in de rechten en en letteren, en den 18 Maart 1850 jur., doctor werd. Hij vestigde zich daarop met zijne, in '47 weduwe geworden, moeder als adv. te Amst. In 1854 werd hij mede-red. van De Gids, bedankte in het volgende jaar voor een professoraat te Gron., doch werd in Aug. 1856 wetensch. ambtenaar bij het Rijks-archief en woonde voortaan in de Hofplaats. Daar ordende en inventariseerde hij de bescheiden van den Levantschen handel, de Graaflijkheids-rekeningen, de registers der Rekenkamer van Holland en de civiele sententiën van het Hof van Holland tot 1660, eindelijk verzamelde, bestud. en beschr. hij de Boergoensche Charters, want zijn' laatsten arbeid, het maken van uittreksels der brieven in 't archief der O.-I. C, verrichtte hij thuis, lijdende en met den aansluipenden dood voor oogen. Van 1863 tot de tweede kamer-ontbinding in '67, was hij volksvertegenwoordiger; daarna vond hij in het Kon. Inst. voor Ned. Indië een nieuw veld voor zijne veelzijdige werkkracht. Bij de oprichting van den Ned. Spectator in 1860 werd hij mederedact., en was, als overal, ijverig in het vervullen zijner plichten, ook als medewerker. Hij heeft zijn kort leven gewijd aan staatk. wijsbegeerte en letteren; als hulpwetensch. beoefende hij daarbij studievakken, die anderen uitsluitend tot hunne enkele levenstaak kiezen. Hij was een man van groote overredingskracht en van zeldzame onpartijdigheid; zijne veroordeeling trof nooit personen, zijn oordeel was gematigd. Toen hij 40 jaar was, openbaarde zich de tering, die hem gesloopt heeft; hij heeft daartegen geworsteld, om zwaren, bewonderenswaardigen letterarbeid te kunnen verrichten, met immer afnemende lichaamskracht. Dat duurde tot 13 Febr. 1873. In het hieronder vermelde levensbericht door Mr. C. Vosmaer, dat men moet lezen om L.B. te leeren kennen, zijn al zijne geschr. opgegeven. Omdat al zijne kleine art. belangrijk zijn voor de kennis van den schr. of zijn onderwerp, wordt naar die lijst verwezen, onder opgave zijner twee afzonderlijk uitgeg. Ned. werken. Het aantal verstrooide, en van 1852-'73 geschr. art. bedraagt niet minder dan 225, één daarvan onder het psd. Abraham van Luik. Boergoensche Charters, 1428-'82, 's-Grav. 1869; Akbar. Een oostersche roman, 's-Grav. 1872, 4e druk, 1887. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1875). [Jan Willem Brouwers] Brouwers (Jan Willem), geb. te Mar- {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} graten bij Maastricht, 1 Jan. 1831, was van 1854-'63 prof. te Roerm., daarna tot 1870 rector van het St.-Bernardsgest. te Amst. en mede-hoofdred. van De Tijd en is thans R.K. pastoor van de Bovenkerk te Nieuwer-Amstel. Schreef, behalve godsd. strijdschriften en talrijke in het fransch fraai gestelde artikelen, ook in afz. uitgave: Joost van den Vondel. Dichtwerk met levensbeschr., karakterschetsende en letterk. aanteekeningen, Roerm. 1861; Wetenschap en Schilderkunst, Leid. 1864; Het nationale monument, 1813-1863, Amst. 1864; Een groot Nederlander, Petrus Canisius, Amst. 1865; Neêrlands eerste Vondelsfeest, gevierd te Roerm. 5 Febr. 1862, Amst. 1867; Nederland en Pius IX, Amst. 1867; Zeventien hoogleeraren van Nederland in de kwestie van den dag, Amst. 1868; De Nederlanden en de gevierden te Heiligerlee, Amst. 1868; Antwoord aan den heer Groen van Prinsterer, I en II; Weder-antwoord aan den heer B. ter Haar Bzn. in ‘Nieuw en Oud’, Amst. 1868; Wat nu te doen? Een broederlijk woord aan mijne synodale en anti-synodale medeburgers met een apostolischen brief aan Z.H. Paus Pius IX aan alle protestanten en niet-katholieken; Fruin in De Gids, Jonckbloet in de Tweede Kamer en Groen in zijne derde brochure over Heiligerlee, Amst. 1869; Mengelingen op staat- en letterk. gebied, 1e deel; Nederland aan Pius IX op 11 April 1869, Amst. 1870; De oorlog (koning, veldheer, soldaat), redevoering, voor de Zouaven-Broederschap te Rotterd., Rott. 1870; Het Pius-Petrus-Jubilaeum in Nederland, Amst. 1871; Konstitutioneele Nederl. wedstrijd op 1 April 1872, Utr. 1872; Marnix van St.-Aldegonde te Breda, Verdediging mijner spreekbenrt tegen de Bred. Courant, Amst. 1877; Staatkundige harmonieën van Neêrlands grondwet, Amst. 1878; Redevoering over Pius IX en Leo XIII, Amst. 1878; Iets nieuws over Vondel, Amst. 1879; Te Delft. Een woord van hulde aan Prins Hendrik, Haarlem 1879; Openbare brieven aan ‘Minerva’ over de Rede voor ‘Vrije Studie’, Amst. 1879; Antwoord aan den Nederl. Spectator over ‘La Neerlande à Victor Hugo’, Amst. 1877. Zijne begaafde pen is in gestadige beweging geweest gedurende den ‘zevenjarigen onafhankelijksoorlog’ van Nieuwer-Amstel, in De Amstelbode gevoerd, en niet minder in De Wetenschappelijke Nederlander, die onder zijn bestuur wordt uitgegeven. [Peter Jan Huibrecht Brouwers] Brouwers (Peter Jan Huibrecht), geb. 6 Aug. 1831 te Stokheim, a/d Maas, in Belgisch Limburg, was vroeger onderwijzer aan de lagere school, daarna leeraar aan het stedelijk college te Tienen, en dan opziener van het lager onderwijs te Leuven. Thans is hij hoofdopziener van het lager onderwijs in West-Vlaanderen. Hij schreef: Lentebloempjes, gedichten, Tienen 1852; Een winteravond te Stockheim, twee berijmde volkssagen, Tienen 1853; Arme Trienken, een ware geschiedenis, Tienen 1853; Schoone Geertrui, zedenverhaal, Tienen 1855; XXVe Verjaardag der inhuldiging van Z.M. Leopold, Koning der Belgen, dichtstuk, Tienen 1860; Jacob van Maerlant, lierdicht, Tienen 1860; Blik in de bewaarschool, dichterlijke bespiegeling, Tienen 1861; Meiloover, een bundel gedichten, Tienen 1862; Lijkkrans voor Mejufvrouw van Heteren, enz., Tienen 1868; Roza, eene berijmde vertelling, Leuven 1869; Zomerbloei, gedichten, Leuven 1869; Germania, broederzang, Leuven 1871; Schiller's lied van de klok, Leuv. 1873. Onder het psd. Dietscherdal gaf hij met D. Claes (psd. Diederik) uit: De Vlaamsche volkszanger, nieuwjaarboekje voor 1863, en evenzoo voor 1864, beiden te Tienen gedrukt. Onder het psd. J. Hubertz, schreef hij met denzelfden: Nieuw leesboek voor volksscholen, voor verschillende klassen, in vier deeltjes, Tienen, Hasselt en Leuven 1866-'73. Verder eene beknopte Belgische geschiedenis, Tienen en Leuven 1866-'73; Trapswijze ontworpen stijloefening, Tienen 1866; Nederl. Taaloefeningen, Tienen 1872; Hartelust, gedichten, Leuven 1874; Verslag over de werkzaamheden de hoofdbestuurs van het Davids-Fonds, gedurende het jaar 1875, Leuven 1876. [Heino Hermanus Brucherus] Brucherus (Heino Hermanus), geb. te Tjamsweer, 9 Feb. 1724, waar zijn vader pred. was, stud. te Groningen, werd 1748 pred. te Lettelbert, 1751 te Appingadam; hij was daar ook rector en overl. er 30 Mei 1797. Schr.: Gedenkboek van Stad en Lande, in zig behelzende een naamlijst van predikanten dezer prov., met aanteekeningen en kerk-bijzonderheden, enz., Gron. 1792; Geschiedenis van de kerkhervorming in de prov. Gron. tot aan het jaer 1594, gevolgd door de geschied. van de vestiging der kerkh. in dezelfde prov. tot aan de synode van Dordrecht, Gron. 1821. [Jan Baptist van den Bruel] Bruel (Jan Baptist van den), geb. 23 Jan. 1797 te Heist-ten-Berge en overl. 12 Aug. 1863 te Haecht, waar hij pastoor was. Van hem verscheen: Beschryf der dorpen van het kanton Haecht, over hunne oudheden, kerken, kapellen, kasteelen, geestelyke en wereldlyke besturen, Leuv. 1861. [Adrianus Bruggemans] Bruggemans (Adrianus), geb. te Rijswijk bij Den Haag 13 Oct. 1763, sleet het grootste gedeelte van zijn leven op een kantoor {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} te Dordr. en besteedde zijn ledige uren aan de beoefening van taal- en letterkunde. Hij overl. er 6 Oct. 1841. Schr.: Tafereelen uit het menschelijk leven, 4 dln., Dordr. 1805; Lektuur voor zwaarmoedigen, of keur van luimige en verlustigende verhalen; Dordr. 1816; Keur van belangrijke en onderhoudende verhalen. 2 dln., 1817; Afwisselende lektuur of gemengde verhalen, Dordr. 1820; Victor en Julien, of vriendschap en argwaan, een tafereel van de vervolgzucht uit de tijden der Fransche omwenteling, 2 dln., Dordr. 1821; Belangrijke verhalen, Dordr. 1829; Merkwaardige levensschetsen, Dordr. 1830, Levenstafereelen, Dordr. 1838. Voorts vertaalde hij veel romans, waarvan de Kluizenaar op het eiland Formentera het bekendst gebleven is, terwijl tot zijn' arbeid voor het tooneel behooren: Montoni, of het kasteel van Udolphi, n.h. Fr., Amst. 1799; Peter Alexowicz, czaar van Rusland, of de samenzweering in Moscow, n.h. Hoogd., Dordr. 1800; en een blijspel: De Beproeving, of de jonge echtgenooten, Amst., 1809. [Jan Abraham ter Bruggen] Bruggen (Jan Abraham ter), 2 Oct. 1755 geb. te Utrecht, werd op 13 Juni 1787 poorter van Antwerpen, waar hij zich voor goed vestigde als schoolmeester en overl. 12 Sept. 1819. Men beweert dat hij medearbeider was aan het Woordenboek van Jan Des Roches. Hij gaf in het licht: Nederduytsche spraekkunst ten gebruycke der schoolen, 2 dln., Antw. 1815; en Nieuwe spel-boeksken tot nutte en vermaekelyke onderwyzing in de gebruykste woorden van vier en vyf letteren, Antw. Verder gaf hij verscheidene dicht- en proza-bijdragen in den Antwerpschen almanach van Nut en Vermaek voor het jaer, 1815, 1816, 1817, 1818 en 1819, uitgegeven door het Tael- en Dichtlievend Genootschap, onder zinspreuk Tot nut der Jeugd, waarvan hij lid was. [Edward Geeraard Antoon ter Bruggen] Bruggen (Edward Geeraard Antoon ter), kleinzoon van den voorgaande, geb. 29 Febr. 1820 te Antwerpen, waar hij op 15 Maart 1876 overl. als griffier van het vredegerecht. Hij schreef: Herinnering aen den Gentschen Pryskamp, bevattende Alva's geheimschryver of de Burger van Gent, de Bekroonde Verwachtingen, gelegenheidsblyspel, en een Verslag van den tooneelkundigen Wedstryd, geopend te Gent in 1841, door de maetschappy van Rhetorica, gezegd de Fonteinisten, Atw. 1842. [Gerrit ten Bruggencate Hermz.] Bruggencate Hermz. (Gerrit ten), geb. te Almelo 23 Maart 1803, overl. aldaar 6 Maart 1853, was er handelaar in kruideniers- en koloniale waren. Zijn poëzij, geschreven in uren aan de winkelnering ontwoekerd, verspreid in jaarboekjes en maandschriften, werd in één bundel verzameld onder den titel van Gedichten, 's-Grav. 1838. (Van Vloten, Ned. Dicht, XIXe eeuw, I, 298.) [Guillaume Anne van der Brugghen] Brugghen (Guillaume Anne van der), geb. te Ubbergen 3 Febr. 1848, stud. in de godgeleerdheid te Groningen, waar hij in 1872 candidaat werd; hij was eerst predikant te Est en werd in 1879 beroepen naar Boxmeer-en-Sambeek, waar hij nog staat. Hij schreef: Homiliën, uitgesproken te Est in de Tielerwaard, Amst. 1876. [Jhr. Mr. Carel Theodorus van der Brugghen] Brugghen (Jhr. Mr. Carel Theodorus van der), heer van Lauwenrecht, geb. 19 April 1812 te Utrecht, stud. daar sinds 12 Jan. 1829 en promov. er. Na 25 jaren kantonrechter geweest te zijn, woont hij te Amsterdam. Schr. eene Geschiedenis der St. Pieters- (Wale kerk) te Utrecht, Utr. 1848 en behalve rechtsk. werken in het Fransch, soms met het psd. Scribax, bijdragen in tijdschr. o.a. in dat voor Gesch., Oudheidk. en Statistiek van Utrecht; bewerkte hoogd. en fr. tooneelstukken, als: Lief onder elkaâr, Amst. 1870; Fijne politiek, Amst. 1871; Een bastaard. Amst. 1873; Papa gaf permissie, Amst. 1874, 4e dr. Zutfen 1885; Twee bijziende heeren en éene dame, Amst. 1875. [Johannes Brugman] Brugman (Johannes), werd omstreeks 1400 geb. te Kempen bij Keulen, trad al vroeg in de orde der Franciscanen en begaf zich, na van het al wereldsch leven, dat hij als minderbroeder geleerd had, bekeerd te zijn, in het Observantenklooster te St. Omer, waar hij lector der godgeleerdheid werd. Omstreeks het midden der 15de eeuw werd hij door het klooster uitgezonden, om in Noord-Nederland de strenge observantie te prediken, zooals hij ook deed in Groningen (omstreeks 1452), in Friesland (in 1455, 1463), in Overijsel (in 1455), in Gelderland (in 1455, 1458, 1459, 1460, 1464), in Zuid-Holland (in 1458) en in Noord-Holland (in 1462). Hij kwam daardoor in aanraking met den Roermondschen Karthuizer Dionysius en met de broederen des gemeenen levens. In 1462, toen hij reeds was opgeklommen tot provinciaal der Keulsche provincie van de Franciscanerorde, vond hij te Amsterdam als prediker bij de regeering hevigen tegenstand, dien hij echter door zijne spreekwoordelijk geworden welsprekendheid glansrijk overwon. Wanneer hij niet predikte, hield hij zich op in het Observanten-klooster te Nijmegen. Dáár wendde hij zich, in een nog gedeeltelijk bewaard gebleven Latijnschen brief, in het belang der St.-Stevenskerk tot Katharina {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} van Bourbon, de echtgenoote van Hertog Adolf. Sinds 1470 verliet hij wegens lichaamszwakte het convent te Nijmegen niet meer en stierf er in 1473. Van zijne Sermoenen bezitten wij, behalve vier fragmenten, nu slechts een Sermoen over de drie Tafelen (opgenomen in Dr. W. Moll, Johannes Brugman, Amst. 1854 I. bl. 221-241). Verder hebben wij van hem een Leven van Jezus, getiteld: ‘Devote Oefening der Kijnsheit, des middels ende des eyndes ons Heren Christi,’ (uitg. door Dr. W. Moll, t.a.p. II. bl. 283-407) en twee devote liederen, 10. met het refrein: ‘och, ewich is so lanc,’ 20. met den aanhef: ‘ic heb ghejaecht mijn leven lanc’ (bij Dr. W. Moll, t.a.p. II. bl. 207-214). In het Latijn schreef hij, behalve twee uitvoerige brieven aan de broederen des gemeenen levens van 6 Nov. 1470 en 14 Sept. (1471?) (bij Moll, t.a.p. I. 197-221), een Leven der H. Lidwina van Schiedam (in 1483 te Keulen gedrukt), later door hem omgewerkt en uitgebreid (uitg. in de Acta Sanctorum van April, II. 270-302), en eindelijk, in 1456, nog eens, en wel veel uitvoeriger, door hem opgesteld (in 1498 te Schiedam gedrukt). J.t.W. [Berend Brugsma] Brugsma (Berend), geb. te Groningen 16 Sept. 1797, was eerst hoofdonderwijzer te Euvelgunne bij Gron. 1814, sedert 1816 hoofd eener Bijz. sch. 2e kl. en van de daaraan verbonden Dep. Kweeksch. tot opleiding van onderw., en sedert 1861 direct. van 's Rijks Kweeksch. voor onderw. te Gron. en overl. er 8 Sept. 1868. Hij schr.: Kort overzigt der leer van de opvoeding en het onderwijs, Gron., 1835, 8e dr. 1867; Brieven over een reis naar Oldenburg, Bremen, Hannover en Osnabruck, 1836; Onderwijzersspiegel, Gron., 1845; Opmerk., bijzonder ten aanzien van het L. onderwijs, Gron., 1836; Opv. en onderwijsk. opmerk., gemaakt op een reisje in de Pr. Rijnprov., het hertogd. Nassau en de vrije stad Frankfort a/M., Leiden, 1839; Opmerk., wenken, lessen enz. van beroemde opvoeders, betrekkelijk onderwijs en tucht, 2 st., Gron., 1846; Ned. taalkunde, aanv. onderw. in het redekundig ontleden, Gron., 1840, 3e dr. Gron., 1863; Aardrijksk. beschr. van de prov. Gron., het Kon, der Nederl. en Europa; Handl. bij het Zangonderwijs, Gron., 1854; 40 platen voor aansch.-onderw., Gron., 1863. Voorts was hij medewerker aan Ned. Tijdschrift voor onderw. en opv., later Pestalozzi, en verschenen van zijne hand eenige schoolboeken en vertalingen, inzonderheid over Ned. taal, aardrijksk., Gesch., aansch.-onderw. en rekenen. [Claas Bruin] Bruin (Claas), zoon van een leeraar der oude Friesche doopsgezinden, werd geb. te Amst. 20 Febr. 1670, was er tot zijn overl. 28 Dec. 1732 boekhouder op een kantoor. Schr., behalve tooneelsp. in zijn Bijbelsche Tooneelpoezy, 1724, 3e dr. 1740, en in zijn Leven van den Apostel Paulus in dichtmaat afgebeeld, 1734, 3e dr. 1743, de volgende treursp.: Spiegel van edelmoedige vriendschap, 1715, 2e dr. 1737; De grondlegging der Roomsche vrijheid, 1713, herdrukt als: Lucius Junius Brutus, Grondlegger der Roomsche vrijheid, 1716, 3e dr. 1754; De dood van Johan en Garcias of de onzydige Regtspleeging van Cosmos de Medicis, 1715, 2e dr. 1786; Aarnout en Adolf van Egmond, Hertogen van Gelder, 1716, 2e dr. 1736; De deugdzame Hoveling, 1720, 2e dr. 1742; De verhinderde wraak van Cajus Martius Coriolanus, 1720, 3e dr. 1766; De dood van Willem I, prins van Oranje, 1721, herdr. 1726, 1746 en 1781; De grootmoedigheid van Epaminondas, 1723. Verder: Zedelijke mengeldichten, 1707; Aandachtige bespiegelingen, Rott., 1708, 3e dr. Utr., 1721; Kleefsche en Zuid-Holl. Arcadia of dagverhaal van twee reizen in en omtrent die gewesten gedaan, in dichtmaat uitgebreid, met aant. van Lud. Smids, 1716, 2e dr. 1730; N.-Holl. Arcadia, met aant. van G. Schoemaker, 1732; Digtmatige uitbreiding van het Onze Vader, 1718, 2e dr. 1765; Zeededichten, 2 dln., 1715, 3e dr. 's-Grav., 1741; De zegepralende Vecht of de berijming van honderd van deszelfs fraaiste gezigten, 1719; Ook afzonderlijk gedr. als Speelreis langs de Vechtstroom, op de uitgeg. gezichten van de zegepralende Vecht, 1719, fol. en 8o. Schets van het leven en sterven der Martelaren, 1723, 2e dr. 1730; Uitbreiding over honderd leerzame Zinnebeelden, 1722; De Lustplaats Soelen, 1723, 2e dr. 's-Grav., 1741 (de hist. aant. zijn van den eigenaar Chr. Beudeker, z.a.); Aanmerkingen op Otto van Veen's, Zinnebeelden der goddelijke liefde, 1726; Stigtelijke aanmerkingen over de Siektens, 1727; Minnespiegel der deugden, 1728; XL Saamen- en alleenspraken uit het N. Verbond, 1729, 2e dr. 1737; Bijbelsche tafereelen des O. en N. Testaments, 1740; Digtmatige gedachten over CLVI Bijbelsche Prentverbeeldingen, 1740; Verzameling der overgeblevene Bijbel-, Zeden- en Mengelpoëzy, 1741; Historie der vrome Martelaren, die om de Getuigenis der Evangelische Waarheid ter Dood gebragt zijn, vermeerd. onder ydere Printverbeelding met een korte uitlegging in Rym, Leiden, 1747. Met P. Langendijk: Tafereel der eerste Christenen, 1721, 2e dr. 1740. De boeken, waarbij geen drukplaats vermeld is, zijn alle te Amsterdam uitgegeven. [Paulus Bernardus Bruin] Bruin (Paulus Bernardus), geb. te Alkmaar 23 Juni 1850, doceerde eenige jaren de klassieke letteren aan het gymnasium {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} te Katwijk a.R., en is thans als priester werkzaam te Maastricht. Schr.: De Walvischvaart der Hollanders bij Spitsbergen en Groenland; De Noordpool-quaestie; Het Katholieke Groenland der Middeleeuwen; De Kennis van de Afrikaansche Binnenlanden in de XVIde eeuw; de Ligging van het aardsche Paradijs; Doodstraf; Het Program der Socialisten; De Sociale Roeping der Christelijke Liefdadigheid; Oorsprong van den Bijzonderen Eigendom; en andere artikelen in verschillende tijdschriften meestal in de Studiën op Godsd. Wetensch. en Letterk. Gebied. P.B.B. [Pieter Bruin] Bruin (Pieter), geb. te Amst. 24 Mei 1828, stud. aan het Doopsgezind Seminarium en later te Leiden, werd in 1854 pred. te Rottevalle-en-Witveen in Friesland, en in 1855 te Alkmaar. Zeven jaar later legde hij zijn ambt neer, vestigde zich eerst te Leiden, daarna te Velp, verbond zich in 1869 als redacteur aan de Prov. Overijselsche en Zwolsche Courant; later woonde hij te Amst. Sinds 1862 is hij medewerker aan De Tijdspiegel, Ned. Spectator, Gids en het modern-theologisch tijdschrift Oud en Nieuw. Van 1866-'68 leverde hij geregeld maandelijks letterkundige artikelen over levende buitenlandsche schrijvers onder de rubriek Losse schetsen, in de Vad. Letteroefeningen. In 1869 verscheen te Zalt-Bommel van hem een bloemlezing uit deze en andere artikelen, waarvan in 1871 te Rott. een titeluitgave als: Letterkundige schetsen, Letterk. Silhouetten verscheen. Hij was eenige jaren mede-redacteur van het tijdschrift Nederland en schr. sinds jaren de Amsterdamsche kroniek en Onze leestafel in de Zwolsche Courant. [Servaas de Bruin] Bruin (Servaas de), geb. te Schoonh. 11 Febr. 1821, woont als letterk. te 's-Grav. Schreef, behalve een Eng.-Holl. woordenboek en tal van Leercursussen tot eigen oefening om zonder meester Fransch, Engelsch, Duitsch, Zweedsch, Italiaansch, Spaansch enz. te leeren, een Hist. Geogr. woordenboek, Leid. 1862. Voorts pseudon., anon. of onder eigen naam ‘omstreeks anderhalf honderd boekdeelen van verschillenden inhoud, waaronder een dozijn oorspronkelijke en drie à vier dozijn vertaalde romans’, o.a.: Groote lotgevallen eener kleine familie, Amst. 1846; Een voogd en twee pupillen, Tiel 1847; Kraakamandelen voor lagchers en denkers of variatiën op het alphabet, Amst. 1864; List van vrouwen, oorspr. blijsp., Gor. 1865; Onze vriend uit Friesland, Harl. 1868; De Huwelijks-advertentie, blijspel, Harl., 1869, 2e dr., 1877; De Notarisklerk, Kampen, 1869, 3e dr., 1878; Wat is verkieslijk, conservatief of liberaal, en waarom? Zalt-Bommel, 1869; Geldwinnen zonder werken of de natuurlijke gevolgen eener gebrekkige beschaving, Amsterdam, 1871; Een lieve jongen, een boek om te lachen, zeer vrij naar het Hoogd., Amst. 1871; Geen schoondochter of zij moet van adel zijn, psd. Brendius, 's-Grav. 1871; Nieuwe Hum. Mercurius of maandboekje voor de hoofdstad, Redacteur Brendius, 2 dln., Amst. 1847-'48; 26 Satiren op de beteekenis van werkwoorden, Sliedr. 1876; 26 nieuwe Satiren, vooral ook bestemd ter mondelinge voordracht, Lemmer 1876; onder het psd. Justus Argus het tijdschrift De Criticus, 2 dln., Amst. 1847-'48. [Gerbrand Bruining] Bruining (Gerbrand), geb. te Gorredijk 28 Juli 1764, werd in 1785 rector te Joure. Als patriot vluchtte hij twee jaar later naar St.-Omer; in 1789 keerde hij naar Amst. terug, schreef voor de pers en stud. aan het seminarium der Remonstranten. Een jaar later werd hij Remonstr. pred. te Bleiswijk, daarna te Berkel en eindelijk te Nieuwkoop-en-Zevenhuizen. In 1811 legde hij het predikambt neer en vestigde zich te Leiden, waar hij zich met werken voor de drukpers onledig hield en van Mei 1817 tot zijn dood in 1833 Bibliothecaris der boekerij van Thysius was. Hij schreef o.a.: Een nieuw gevoelen aangaande de grondvestiging der Assyrische heerschappij, Rott. 1794; Dichterlijke uitweiding over den watervloed, Leid. 1798; De geschiedenis der oude godsdienstleer uit de ruïnen, waarin Volney haar misvormd heeft, herbouwd, Rott. 1802; Ontwerp van eene volledige geschiedenis der oude Oostersche wereld, Leid. 1807; Beschrijving en gesch. van het Prinsdom Oranje en de Oranje-vorsten, Leid. 1814; Hereeniging van het Belgische en reeds vereende Nederland onder het glorierijke Oranjehuis in Febr. 1814, Leid. 1814; Oud-Nederl. heugelijk herleven, Rott. 1814; Bonaparte's laatste ondernemingen en derzelver naaste gevolgen, 6 stn., Rott. 1815; België, het Luxemburgsche, Luik en andere bezittingen beschreven, Breda 1815; Geschiedenis der Ned. van de vroegste tijden nopens het Zuiderdeel des rijks even volledig als ten opzigte van deszelfs Noorderdeel, onpartijdig en veelal uit de bronnen, 2 dln., Amst. 1815; Het verheugde Nederland bij de aankomst van het jeugdige vorstenpaar in de Noord. en Zuid. prov., Leid. 1817; Bijbelgenootschappen en Jezuïtenorde, in beider nut en schadelijke strekking, Amst. 1817; De Nederduitsche synoniemen, 2 dln., Rotterd. 1820; Algemeen aardrijksk. woordenboek, naar de nieuwste berigten en landverdeelingen, 2 dln., en {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} supplement, 2 dln., Rott. 1821; De Wijsheid van Pruissen in het navolgen van den Kardinaal Richelieu, aan het einde van 1829, Delft 1829; eindelijk zijn eigen levensbeschr.: Herinneringen, met betrekking tot de omwenteling in staat en kerk, gedurende mijn levensloop, Dordr. 1830. Voorts heeft hij verscheidene schoolboeken en theologische werken geschreven; ook was hij medewerker aan Weiland's Nederd. Taalkundig woordenboek, 11 st., Dordr. 1811, dat van de letter O af bijna geheel alleen door hem bewerkt is. [Herman Adriaan Bruining] Bruining (Herman Adriaan), geb. te Rott., waar zijn vader pred. was, 15 Nov. 1738, stud. te Utr. en was daar mede-oprichter van Dulces ante omnia Musae, en aldus van de Mij. der Ned. Lett., was achtereenvolgens pred. te Kolhorn, Workum, Bolsward, en in 1772 te Veere, waar hij 7 Jan. 1811 overleed. Behalve zijn theologische werken schr. hij: Proeve van Bijbel- en Mengelpoëzy, Veere 1792; voorts leverde hij bijdr. in de Taal- en Dichtkundige Bijdr., 1758-'62, in de Proeve van Oudheid-, Taal- en Dichtk., uitgeg. door Dulces en was medewerker aan de Vad. Bibliotheek van wetenschap, kunst en smaak. In den bundel der Evang. Gez., dien hij hielp samenstellen, vindt men zes zijner liederen. Ook heeft hij nog een tweetal leerr. uitgeg. benevens het laatste, als hs. nagelaten, deel der Zeeuwsch Oudh. van Jac. Ermerins. [Frederik Bruins] Bruins (Frederik), geb, 20 Sept. 1836 te Bellingwolde, werd voor het onderw. opgeleid en was van 1855 tot '61 hoofdonderw. te Drouwenermond gem. Borger, daarna hoofd van verschillende scholen voor gewoon en voortgezet lag. onderw. te Gron. en sinds 1876 leeraar aan de Rijks kweeksch. voor onderw. en sedert 1878 lid der Comm. v. Toezicht op het lager onderwijs aldaar. Hij schr., behalve eenige kleine schoolboekjes: Driemaal den aardbol om, 1873; Het wereldrond, leerboek der aardrijksbeschrijving voor schoolgebr. en eigen studie, 3 dln., 1878-'80; Wij en de wereld, 1883; Onze moeder aarde, 2 dln., 2 dln., 1881, De practische taalmeester, 4 st., 1873, alle te Gron. gedr.; ook is hij mede-red. van Schoolbode en Gids voor den onderw., schr. stukken in Pestalozzi, eene vertaling van Miller's werk: Alcohol, zijne plaats en zijn vermogen, en gaf bovendien nog een schoolatlas uit. [Cornelis Pieter Bruinvis] Bruinvis (Cornelis Pieter), geb. 5 Juli 1799 te Alkmaar, waar hij apotheker was, overl. er 16 Mei 1873, en schr.: Beschrijving der schilderijen, enz. in het Burgerweeshuis te Alkm., met toegevoegde geschiedk. bijzonderheden, Alkm. 1870. [Cornelis Willem Bruinvis] Bruinvis (Cornelis Willem), zoon van den vorige, geb. te Alkm. 26 Juni 1829, is evenzeer apotheker geweest in zijne geboortestad, waar hij van 1859 tot 1865 lector aan de Geneesk. school was; is sedert 1874 lid van den gemeenteraad en werd in 1887 wethouder. Zonder naam gaf hij in 1851 een' Catalogus van het Penningkabinet van G. van Orden en in 1853 Wegwijzer in Alkm. en Omstr. Hij schr.: Inventaris van het Archief te Schagen, voor een groot deel afgedr. in de Kroniek van het Hist. Genootsch., 1857; Alkmaar in 1560. Volksvoorlezing, Alkm. 1861; Catalogus der tentoonstelling van oudh. en gedenkstukken betrekkelijk Holland, Zeel. enz, Alkm. 1861; Bijschr. op gezichten op Alkm., 1862; Eene vreedzame verovering (de droogmaking van De Schermer) na 250 jaren herdacht, 1883; Catalogus der Schilderijen en Oudheden in het Sted. Museum te A., 1885; Het Patriotisme te Alkmaar, 1886; Jacob Eduard de Witte van Haemstede, 1887; Over Alkmaarsche geschiedboeken en geschiedschrijvers, 1888. Verder gaf hij geschiedk. bijdr. in de jaarg. 1852 en '53 van Alkm. Jaarboekje, vele stukken in de eerste jaargangen van De Navorscher, enkele in de beide eerste jaarg. van De Oude Tijd, in De Kunstbode (van Ten Brink), in Eigen Haard, het West-Fr. Jaarb. voor 1887, de Doopsgez. Bijdr., Het Bouwkund. Weekbl, het Ned. Familie-archief, en eene over Het Orgel in de Groote Kerk te A., in de Feestgave bij het 100-jarig best. v.h. Natuur- en Letterk. Gen. aldaar, 1882. sedert 1854 tal van hoofdart. stukken in de Alkm. Ct., waarvan hij 1854-'83 red. was, en in 1872-'74 de meeste hoofdart. in de Heldersche en Nieuwedieper Ct. [Anthony Brummelkamp] Brummelkamp (Anthony), geb. te Amst. 14 Oct. 1811, was eerst pred. bij de Ned. Herv. Gem, te Hattem, daarna sedert hare oprichting 6 Dec. 1854, hoogl. aan de theol. school ter opleiding van pred. voor de Christ. Afgesch. gezindte te Kampen, waar hij overl. 2 Juni 1888. Hij schreef, behalve eenige theologische geschr.: Holland in Amerika of de Holl. kolonisatie in den Staat van Michigan, Arnh. 1846; Landverhuizing of waarom bevorderen wij de volksverhuizing naar Noord-Amerika en niet naar Java, Amst. 1846, 4e dr. 1847; 1517 en 1867, de roeping der theol. school te Kampen, Kamp. 1867. [Johannes Brummelkamp] Brummelkamp (Johannes), zijn zoon geb. te Hattem 26 Oct. 1837, pred. bij de Ned. Herv. gem. te Veenendaal, thans te Amst. {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} Schreef: Morgenrood, gedichten, Kamp. 1860; verder nog enkele ged. in jaarboekjes, waarvan de voornaamste zijn: Polycarpus, De Bartholomeüsnacht, Charlotte Corday, enz. Verder Hagar en Water uit de Rots Bijschr. in Bijb. Taf., Dordr. 1882. [Jan Frederik Gerrit Brumund] Brumund (Jan Frederik Gerrit), geb. te Amst. 29 Aug. 1814, was pred. te Soerakarta, en overl. te Malang 12 Maart 1863. Hij schreef: Berichten omtrent de evangelisatie van Java, Amst. 1854; Indiana, verzameling van stukken van onderscheiden aard over landen, volken, oudheden en geschiedenis van den Indischen Archipel, 2 st., Amst. 1852-'54; Fragmenten mijner reize door de Minahassa, Bat. 1856; Fragmenten mijner reize door de Molukko's, Makjan en Batjan, Bat. 1856; Het volksonderw. onder de Javanen, bekroond door de Mij. tot Nut van 't Alg. in Oost-Indië, Bat. 1857; Schetsen eener mailreize van Batavia naar Maastricht op reis en te huis, Amst. en Bat. 1862. Voorts vele bijdragen in het Tijdschr. voor Nederl. Indië. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1864.) [Hendrik Magdalenus Bruna] Bruna (Hendrik Magdalenus), geb. 8 Juli 1840 te Hasselt (O.), stud. in de godgeleerdheid te Gron. en is thans pred. te Purmerende. Hij is sedert 1877 hoofdredacteur van het Evang. Zondagsblad en schrijft sinds 1876 de hoofdart. in 't Zaanlandsch Advertentieblad; verder redigeerde hij Eekhoff's Almanak voor Landb. en Veeh. en den Landbouw-Scheurkal., Gorinch.; behalve onderscheiden vertalingen en stukk. in tijdschr. en jaarboekjes schreef hij onder het psd. Paganus: Wolfskampen-Dine, Nijm. 1872. [Johan de Brune] Brune (Johan de), geb. te Middelb. in 1589, stud sinds Nov. 1606 te Leiden, bekleedde verschill. ambten in zijne vaderstad en in de prov. Zeeland en werd in 1640 raadpensionaris van dat gewest. Hij overl. te Middelburg 7 Nov. 1658. Behalve zijne godgeleerde werken schr. hij deze letterkundige: Emblemata of Zinnewerck, voorghestelt in Beelden, ghedichten eu breeder uytleggingen, tot uytdruckinghe en verbeteringhe van verscheydene feylen onser eeuwe, Amst. 1624, 2e dr. 1661; Nieuwe wyn in oude leer-zacken, bewijzende in spreeckwoorden het vernuft der menschen ende 't geluck van onze Nederlantsche Taele, Midd. 1636; Zielgherechten, toegemaeckt met Hemelsche speceryen, Middelb. 1643; Banket-werck van goede gedachten, Midd. 1658, 2e dr. Midd. 1660; De CL Davids-Psalmen, uyt de Hebreeusche in de Nederlantsche tale woord tot woord overgeset (in gemeeten onrijm), Midd. 1644 ook 1662, herdr. als: Davids Psalmen, gedicht aen d'eene zyde door P. Dathenum, aen d'ander zyde door J. de Brune, enz., nu met de tweede druck, van veers tot veers, geheel verbetert en op een vloeyende mate naer de oude wijzen gestelt, Amst. 1650. [Joan de Brune] Brune (Joan de), de Jonge, geb. te Midd., niet aan den voorg. verwant; zusterszoon van Franciscus Junius, legde zich op de rechtsgel. toe, doch stierf op betrekkelijk jeugdigen leeftijd in 1640. Hij schreef: Veirzjes, Amst. 1639; Wetsteen der vernuften oft Bequaam Middel om van alle voorvallende zaken aerdiglijk te leeren spreken, 2 dln., Amst. 1644, 2e dr. 1652. In het tweede deel van den laatsten druk is veel geplaatst, dat niet door De Brune is geschreven. Wijders Jok en Ernst, d.i. allerley Deftige Hofredenen, Quinkslagen, Boerteryen, Raadsels, Spreuken, Vragen, Antwoorden, Gelikenissen, en al wat dien gelykvormig met den naam van Apophthegmata verstaan wort, gevonden en gesproken van Prinssen, Mevrouwen, Geletterden en andere staatspersonen, die al 't samen dicht bij onse tijden geleefd hebben of nog tegenwoordig leven, Amst. 1644; De Honigbey-Kusjes, Amst. 1644. Zijne gezamenlijke werken zijn uitgegeven onder den titel van Alle volgeestige werken van Jan de Brune de Jonge, Harl. 1665, 4o; aldaar in 't zelfde jaar in kl. 8o; ald. 1672, 4o; Amst. 1681. [Domien Bruneel] Bruneel (Domien), geb. te Brugge, waar hij in de XVIIe eeuw geneesheer was. Zijne uitgegevene werken zijn: Den Raed der Wysheid ofte de noodsaekelyke sinspreuken van Salomon, Brugge 1685; Den zeghepraelenden Diederick van Elsaten, XVI Graef van Vlaenderen, Brugge 1699. [Peter Frederik Brunings] Brunings (Peter Frederik), geb. te Antw. 7 April 1820, werd voor den krijgsdienst opgeleid en doorliep alle rangen, totdat hij in 1880 als Luit.-Kolonel gepens. werd. Schreef: 's Krijgsmans lief en leed in vrede, Kamp. 1857; Nevel en Zonneschijn, Kamp. 1858; 's Krijgsmans lief en leed in oorlog, Kamp. 1859; Jonkvrouwe van Sterreburg, een verhaal, 2 dln., Kamp. 1861; De gravin, novelle, Leid. 1864; De Gouverneur, novelle, Arnhem 1864; De twee Broeders, Episode uit het jaar 1600, tooneelsp., Kamp. 1865; De verloren Zoon, hist. nov., Leid. 1865, als tooneelspel uitgegeven, Kamp. 1873; Een klaverblaadje. Kamp. 1865; Een Rendez-vous, Kamp. 1865; De Gouvernante, nov., Arnh. 1866; De vergelding, tooneelsp., Zwolle 1868; Distels en lauweren, militaire schetsen, 1869, 3e dr., Arnh. 1873; Wildrick, een roman, 2 dln., Amst. 1870; Twee novellen, 2 dln., Dordr. 1872; Een Spelevaart over den Oceaan, 2 {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} dln., Kamp. 1873; Een vrouwenhater, 2 dln., Amst. 1874; Twee verhalen, 's-Hage 1875; De Jagerkoningin, 's-Hage 1877; Bella, een novelle, 's-Hage 1877; De drie vrienden, Kamp. 1878; De Valkenburgen, 2 dln., Amst. 1879; Over bergen en door dalen, vluchtige reisindrukken. Kamp. 1880; Alice, roman, Alkm. 1880; Susanne, blijsp., 2 bedr., 's-Hage 1881; Onze militaire bijeenkomsten, psd. Een plattelander, 's-Hage 1881; De twee oude vrijers en andere novellen, 's-Hage 1882; Mijn vriend Parelman, Haarl. 1884; Mijn vriendin Cor, 's-Hage 1884; Een Hollandsche jongen, Haarl. 1884; Mik in zijn element, Haarl. 1884; De schilder, roman, Haarl. 1885. Voorts leverde hij vele bijdragen in het militaire tijdschrift Het Vaandel, in De Tijdspiegel, Castalia, De Huisvriend. Brieven in De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland, onder den naam van Pasquino; Brieven in De Avondpost, onder den naam van Jean de la Haye en Piet Simpel, enz. [Hendrik Bruno] Bruno (Hendrik), werd in 1617 geb. te Middelie - daarom noemt hij zich Edammer - trad 31 Jan. 1634 in het Staten-collegie te Leiden, nam korten tijd eene mislukte proef om de kinderen van Huygens te onderwijzen en werd later te Hoorn conrector. De vele levensbijzonderheden, die van hem in omloop zijn, dikwijls bevestigd of verklaard door zijne eigene mededeelingen in het ‘Mengel-moes’, geven geen gunstig denkbeeld van zijn' wandel; hij werd dan ook van het conrectoraat ontheven en woonde in het gesticht Het Pietershof tot aan zijn' dood, April 1664. De dichteres Alida Bruno, voor hare verspreide gedichten onder hare tijdgenooten zeer geprezen, was de zuster van Hendrik: ten aanzien der familiebetrekkingen tusschen de talrijke naamgenooten van beiden bestaat groote verwarring. Van hem verscheen: Davids Psalmen, na de nieuwe oversettingen op even veel versen op deselfde wijsen als van Dathenus en geheel op noten gestelt, Amst. 1656; Publii Virgilii Maronis Eclogae ofte Harderskouten in Nederduytsche rijm vertaelt, Hoorn, 1658; Het boek Jobs, den Prediker, Spreuken en Hooghe Liedt Salomons, mitsgaders de Klaegliederen Jeremiae, Hoorn 1658; Ovidii Wapen-twist van Ajax en Ulysses in Nederduytsche rijm vertaelt, waarachter: Vert. van Horatii Epodôn, Samenspraeck tusschen Horatius en Lydia en Geboortevermaningh aan Z.H., Hoorn 1659; Thomas Morus ofte verwinnige van geloof en standvastigheydt, eerst in 't Fransch buiten rijm gemaeckt door Purget de Serres, naederhandt in 't Nederlandts overset door W.V.S. ende nu in rijm gebraght, Hoorn 1660; Varia poëmata of Mengel-moes van verscheyde Gedichten, Leiden 1666. [Felix van Brussel] Brussel (Felix van), overl. te Wetteren. 26 Jan. 1866, in den ouderdom van 55 jaren. Hij was decoratieschilder en beoefende in zijne vrije uren de dicht- en de tooneelspeelkunst. Hij leverde vooral luimige werkjes als: Legende van St. Marcharius; - Jubilé; - Ik hou het met de Franken; - Mijn Baard; - Op het graf mijner ouders; - Beschouwing; - De Godslasteraar; en - De Broosheid van het aardsch geluk. [Jan Philip Leopold Bruylants] Bruylants (Jan Philip Leopold), geb. te Antw. 30 Sept. 1834, stud. aan de Normaalschool van Lier en werd 18 Nov. 1854 benoemd tot onderwijzer aan de gemeentescholen van Antwerpen, uit welk ambt hij in 1859 zijn ontslag nam. Sedert 1865 was hij opsteller van het Antwerpsche dagblad De Koophandel, in welke betrekking hij overl. 24 Nov. 1876. Met Konstantijn Simillion schreef hij: Burgemeester van Stralen, vaderlandsch geschiedkundig drama in zes bedr., Antw. 1858; en afzonderlijk: De Nederlanden onder Filips den Tweeden, 1555-1598, Gent 1856; Het Erfdeel, of het geweten van eenen Advokaat, dramatisch volkstafereel in 5 tijdstippen, Gent 1860; Fredolien, volksdrama in vijf bedr., Antw. 1865; De Martelaar der kunst, drama in vijf bedr., Antw. 1865; Een man die de kas houdt, blijsp. in éen bedr., Antw. 1865; De Nieuwjaarsdoos, blijsp. in éen bedr., Antw. 1866; Mina de Zinnelooze, volksdrama in 8 Tafereelen; Beul en Martelaar, geschiedkundig drama in drij bedr.; Strooikentrek, tooneelspel in éen bedr.; De kostgasten, blijsp. in éen bedr.; De Vrijers van Betteken, blijsp. in éen bedr.; De laatste stuiver, blijsp. in éen bedr.; allen gedrukt te Antwerpen. [Jacob van Oosterwijk Bruyn] Bruyn (Jacob van Oosterwijk), geb. te Amst. 28 Febr. 1794, was makelaar aldaar en overl. er 23 Nov. 1874. Hij gaf uit: Luimige dichtstukjes, 2 dln., Amst. 1824; Vaderlandsche zangtoonen bij den veldtogt in België in Aug. 1831, Amst. 1831; Boertige Zangster, Amst. 1837, 6e dr. Dev. 1877. Vele zijner dichtproeven zijn ongedrukt gebleven, waaronder eenige treuren blijspelen zonder vrouwenrollen, bijzonder geschikt voor liefhebberij-tooneelen en rederijkerskamers: Hannibal, De slotvoogd van Calais, het Misverstand, de Speculanten enz. Anoniem gaf hij uit: Jan Jacob of de Regietabak, Treurspel-parodie in 2 bedr., Amst. z.j. {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} [Willem van Oosterwijk Bruyn] Bruyn (Willem van Oosterwijk), geb. te Amst. 16 Mei 1829, zoon van den voorg., thans zonder betrekking te Zeist, schr.: Isaac da Costa, een goed krijgsknecht van Jezus Christus, voor het Nederlandsche volk geschetst, 2e dr., Sneek 1876; Dichtbloemen van hart en leven, Zeist 1876. Hij is redacteur van De Jongelingsbode, die sedert ruim 30 jaar uitgegeven wordt vanwege het Nederl. Jongelingsverbond. [Cornelis de Bruyn] Bruyn (Cornelis de), geb. te 's-Grav. in 1652, had, om aan zijn vroeg ontwaakten reislust te voldoen zich eene niet geringe mate van taal- en wetensch. kennis verschaft en legde zich op de teeken- en schilderkunst toe. Hij deelt in zijne werken weinig aangaande zijn leven mede, doch verdedigt zich in De Levant tegen het daar heerschende vermoeden, dat hij medeplichtig was aan den bekenden moordaanslag op Jan de Witt. Hij zegt een Hagenaar te zijn, en Nic. Witsen schrijft over zijn boekje: Persepolis, 26 Febr. 1715, zonder van 's mans dood te gewagen. De eerste reis van De Bruyn is van 1 Oct. 1674 tot 19 Maart 1693; de tweede van 23 Juli 1701 tot 24 Oct. 1708. Hij woonde na zijne terugkomst te Utrecht en moet er in 1716 overleden zijn. Werken: Reizen door de vermaardste deelen van Klein-Asia, de eilanden Rhodus, Cyprus, Metilino, Stanchio, enz., Mitsgaders de voornaamste steden van Egypte, Syrië en Palestina, verrijkt met meer als 200 kopere kunstpl., enz., Delft 1698; Reizen over Moskovië door Persië en Indië, verrijkt met 300 kunstpl., Amst. 1711, 2e dr. 1714; Aanmerkingen over de printverbeeldingen van de overblijfselen van het oude Persepolis, uitgegeven door de Heeren Chardin en Kaempfer, Amst. 1740, alle in het Fransch, Hoogd. en Engelsch vertaald. [Marinus Didericus de Bruyn] Bruyn (Marinus Didericus de), geb. 8 Jan. 1809 te Delft, werd deels in de Lat. school, deels door bijzonder onderwijs voorbereid tot de theol. studiën, die hij in 1826 te Utr. begon, en in 1835 als candidaat eindigde, om zijn verder leven als privaatdocent voort te zetten; hij overl. te Utr. 26 Nov. 1881. Zijne Nederl. en meest te Utr. uitgegevene werken zijn: De Faam, 4 nos., 1834; Feestwijzer, 1836; Nederd. Orthographie, Amst. 1840; Over cartographie van Palestina, Amst. 1845; De Chr. harp, 1848; Gedichten van Anna en Maria Tesselschade Visscher, 1851; Gids door N.-Holland, 1852; Kabinetbibliotheek der vaderl. literatuur, 6 dln., 1850-'55; bijdr. in den Utr. volksalmanak. (Hand. Mij. Ned. Lett.. 1882.) [Gerrit Willem van Oosten de Bruyn] Bruyn (Gerrit Willem van Oosten de), geb. te Amersfoort 17 Oct. 1727, rechtsgeleerde te Haarlem, schr. Lat. werken en gedichten; voorts: De stad van Haarlem en haare geschiedenissen, 1e dl., Haarlem, 1765. Het tweede deel, schoon reeds tot 1577 voortgezet, is nooit in 't licht verschenen, doch is in hs. aanwezig in het Haarl. archief, benevens veel verhandelingen en aanteekeningen, over verschillende onderwerpen. Hij overl. op zijn buiten Randenbroek bij Amersfoort, 16 Juli 1797. [Caspar Adam Laurens van Troostenburg de Bruyn] Bruyn (Caspar Adam Laurens van Troostenburg de), geb. 24 Febr 1849 te Wintersw., stud. in de godgel., en was achtereenvolgens in 1857 hulpprediker te Rembang, in 1861 te Solo, in 1868 te Cheribon, in 1868 te Poerworedjo in Bagelen, in 1873 te Samarang, in 1876 te Salatiga, in 1877 te Poerworedjo, in 1878 te Soerabaija, in 1881 te Batavia en in 1885 te Erichem, (Gelderl.) waar hij nog is. Hij schr.: De Herv. kerk in O.-Indië onder de O.-Indische compagnie (1602-1795), Arnh., 1884; in hs. bestaan nog een biographisch woordenboek der O.-I. Predikanten, en: Een alphabetische naamlijst van O.-I. ziekentroosters of krankbezoekers. [Jan Anthony de Bruyne] Bruyne (Jan Anthony de), geb. 30 April 1856 te Zieriksee, was achtereenvolgens leeraar in Gesch. en Aardrijksk. aan de H.-Burgersch. te Gorinchem (1877), Schiedam (1878), en is sedert 1881 leeraar in Gesch. en Staatswetenschappen aan die te Zieriksee. Hij schr.: Uit het leven der aarde. Geogr. studiën en fantasieën, Schied., 1881; Maria, Koningin van Schotland, treurspel, (psd. Bruno), Schied., 1882; Alg. Gesch. ten gebruike bij het Mid. en Gym. onderw., 4 dln., Schied.. 1882-'84; Overzicht der Alg. Gesch. voor H.B.S. met driejarigen cursus, 2 dln., Schied., 1885; Vaderl. Gesch. ten gebruike bij het Mid. en Gymn. onderwijs, 3 dln., Schied., 1887. [Adelaïde Johanna Anna Büchner-Kannegiesser] Büchner-Kannegiesser (Adelaïde Johanna Anna), geb. te Vliss. 6 Febr. 1799, huwde met den zee-officier George Büchner en woonde daarna te St.-Anna bij Nijmegen, waar zij 5 Juni 1883 overleed. Zij schr.: Verhalen, Kampen, 1851. [Frederik Willem Büchner] Büchner (Frederik Willem), geb. te Amst. 22 Jan. 1845, buitenlandsch commissionair, schreef de volgende tooneelstukjes: De Huishoudster van twee oude heeren, 1858; Een gewetenszaak, 1868; Eene verwarring, 1868; Een schoonvader, 1868; Neen! 1872; Een liefde-spionier, 1872; Het proces, 1875; De Grootmoeder, 1875; De brieven van {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} Eduard, 1876; Een minnaar zonder jas, 1880; alle te Amst. gedrukt. [Adriaan de Buck] Buck (Adriaan de), is de met lof vermelde dichter van Veurne (West-Vl.), waar hij in de XVIIe eeuw leefde en kanunnik Norbertijn was. Hij. schr.: Consolatio Philosophiae ofte troost-medecyne-bouck der sedighe wysheyt, in 't latyne voormaels ghemaeckt door A. Torquatus Boëtius, en: Den Geestelicken Maeghdesanck der christelicke ziele. [Victor de Buck] Buck (Victor de), een jezuïet-bollandist, 24 April 1817 te Oudenaarde geb. en te Brussel op 28 Mei 1876 gestorven liet de volgende werken na: Gedachtenis der maend van Maria en der krooning van het beeld van O.L.V., moeder der bermhertigheyd, plechtiglijk gevierd in de parochiale kerk van O.L.V. ter Kapellen, te Brussel, in het jaer O.H. 1843, Bruss. 1843; Historie van O.L.V. ten Kerselaer, binnen de parochie Edelaer, by Audenaerde, Bruss. 1844; Passieboeksken, of woorden, werken en lijden van O.H, Jesus-Christus, Bruss. 1851; O.L.V. ten troost te Vilvoorden, of korte geschiedenis van het klooster en van het beeld, onder dien naem bekend, Bruss. 1853, De christene onderrigt in zijnen godsdienst, Bruss. 1854; Werken en lijden van den wonderdadigen martelaer Andreas Bobola, priester der Societeit Jesu, zalig verklaerd door Z.H. den Paus Pius IX, Bruss. 1854; Het christelijk Hoolaert of Hoolaert toegewyd aen God, aen Maria en aen andere Gods lieve Heiligen, Bruss. 1855; Geschiedenis der zalige maegd en martelares Maria van Woluwe, gemeenelyk genoemd Lenneke-Mare, en der mirakuleuze kapel van Onze-Lieve-Vrouw, waerin zij rust, Bruss. 1855; Levens der heiligen Anna, Clemens, Cornelius, Eligius, Hubertus, Sebastianus, Adrianus, Antonius, Rochus, Barbara, Lucia, Philomena, Adeleidis van Schaerbeek, Maria van Woluwe en Joannes Ruysbroeck, Bruss. 1855; De eerweerde Heer Sterckendries, pastoor te Hoolaert, of eenvoudige lykrede uitgesproken gedurende zynen plegtigen zieldienst den 12 September 1864, Bruss. 1864; Leven van den H. Jacobus Jacops, geboortig van Oudenaerde, kanonuk der orde van Premonstreit en een der negentien martelaren van Gorcum, Bruss. 1868; Historie van de hertogelijke kerk van Alsemberg en van 't wonderbeeld van Onze-Lieve-Vrouw aldaar bewaard, Bruss. 1869. [Derk Buddingh] Buddingh (Derk), geb. te Driel 18 Dec. 1800, was eerst bijzonder onderwijzer te 's-Grav., later leeraar en bibliothecaris aan de Kon. Acad. te Delft. Sedert de opheffing dier inrichting woonde hij te Utrecht, waar hij 16 April 1874 overl. Hij is de grondlegger van het Ned. Onderw.-genootschap en deed eene reis in de Vereenigde Staten. Zijne werkzaamheid bracht honderd elf gedrukte werken voort, behalve tallooze kleinere stukken; zijne kennis was zeer uitgebreid; als zelfoefenaar wijkt hij in oudheidk. zaken wel eens van de meening der mannen van wetenschap af. Tot zijne voornaamste geschr. behooren: Aanleiding tot de kennis der letterk. gesch. der Nederlanden, 's-Grav., 1825; Archief voor de Gesch. van opv. en onderw., 's-Grav., 1833-'39; Alg. gesch. van opv. en ond., Amst., 1834; Verhandeling over den aard der Noordsche godenleer, Utr., 1836; Eddaleer of handboek voor de noordsche mythologie, Utr., 1837; Over oude en latere drinkplegtigheden, vooral der Scandinaviërs, Germanen en Nederlanders, 's-Grav., 1842; Verhand. over het Westland, ter opheld. der Loo-en, Woerden en Hoven, benevens de natuurdiensten der Friezen en Batavieren, Leiden, 1844; Mirakelgeloof en mirakelen in de Nederlanden. Hist. Letterk. Proeve naar aanleiding van het 5e eeuwfeest van het H. Sacrament van mirakel te Amst., 's-Grav., 1845; Geschied- en letterk. Archief, 's-Grav., 1852; De kerk, school en wetenschap in de Vereen. Staten van Noord-Amerika, 3 st., Utr., 1852-'53; Dietsche taal en poëzy met betrekking tot de algemeene, kerkelijke en staatk. gesteldheid gedurende de middeleeuwen, Gor., 1859; De Dietscher Jacob van Maerlant, Arnh., 1869; Wandelingen door de Betuwe, ter opsporing van Germaansche, Bataafsche en Romeinsche Oudheden (1854-'60), Tiel, 1861; Nieuwe Wandelingen, enz., Tiel, 1865; Voorts schr. of vert. hij veel werken ten behoeve van het onderwijs, de statistiek enz.. benevens een werk over het Boetregt bevattende een onderzoek naar den oorsprong en de naambeteekenis van het geslacht Buddingh, Delft, 1863, en plaatste, buiten den handel, talrijke bijdragen van allerlei aard in verschillende tijdschr. en jaarboekjes. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1876.) [Steven Adriaan Buddingh] Buddingh (Steven Adriaan), geb. aan de Kaag 26 Maart 1811, werd na eenige voorbereiding in het naburige Sassenheim reeds in 1825 stud. te Leiden, en vijf jaar later theol. cand., trok met de Leidsche jagers uit en doctoreerde vóór zijn vertrek naar Indië, als gouverneur in eene familie, in 1833; ongenoegzame uitzichten hadden hem tot die standverwisseling genoodzaakt en een vrij laat ontdekte tegenzin maakte evenzeer de bevrijding uit deze verbintenis noodig; reeds in 1836 werd hij pred. te Batavia. In 1852 deed hij een inspectie-reis {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} naar de gemeenten in de buitenbezittingen, welke reis vijf jaar duurde, keerde daarop naar Nederland terug en sleet zijne laatste levensjaren te Arnhem. Hij stierf te Katwijk 20 Juli 1869, waar hij was heengereisd tot herstel van gezondheid. Hij schreef onder meer andere werken: Rijmelarij, Leid., 1833; Cantate en gezangen bij de inwijding der Willemskerk te Batavia, Bat., 1839; Allerlei, verzameling van onderscheiden in het Tijdschrift van Ned.-Indië geplaatste stukken, Bat., 1e dl., 1840, 2e dl. 1842, bevattende proza en poëzie; Indisch Archief, Tijdschrift voor de Indiën, 4 dln., Bat., 1849-'55; Nederlandsch Oost-Indië, Reizen over Java, Madura, Makassar, enz., 3 dln., Rott., 1859-'61; Zijne verzen zijn in verschill. jaarboekjes verspreid, of rusten nog in albums en portefeuille. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1870.) [Jan Baptist Buelens] Buelens (Jan Baptist) werd, te Antw. geb. 3 Nov. 1788 en overl. aldaar op 17 Jan. 1868. Hij werd priester en vestigde zich in zijne geboortestad, waar hij ook opsteller werd van het nieuwsblad De Antwerpenaer. Toen Willems getuigde dat de taalstudie in Zuid-Nederland verwaarloosd werd sedert de afscheuring van Noord-Nederland, trok Buelens tegen die bewering te velde en daardoor ontstond de bekende: Briefwisseling tusschen J.F. Willems, schrijver van het werk: Tael- en letterkundige Verhandeling, opzigtelyk de zuydelyke provintien der Nederlanden, en J.B. Buelens, Antw. 1821. Buelens was ook een dergenen, die geene eenheid van spelling voor het Hollandsch en het Vlaamsch dulden, meenende dat daardoor het Protestantisme de Katholieke gewesten zou binnendringen. Hij schreef nog: Saemenspraeken over den Zegeprael van het kruys, Antw. 1821; Saemen-spraeken waerin de geloofsstukken der Catholyke kerk gepredikt door den Vic.-Gen. F.G. Verheylewegen en duyster en verward voorgesteld met klaerheyd worden uytgelegd doór J.B. Buelens, Antw. 1821 Antwoord op het Sermoon gepredikt in de Kerk van den H. Rumoldus door den Z.E. Hr. F.G. Verheylewegen, den 4den der Lentemaend 1821, Antw. 1821; Brief aen den Weledelen en hooggeboren Ridder XXX over den eigendom der kerkgebouwen door B.R.P. Antw. 1826; Brief aen den Weledelen en hoogeboren Ridder XXX waerin bewezen wordt dat het tooneelspeeldersberoep eerloos is, en dat hen, indien zij zonder den theater te hebben afgezworen, sterven, de kerkelyke begraevenis, de gewyde aerde, enz. enz. moeten ontzegd worden, Antw. 1826; Brief aen den Weledelen en hooggeboren Ridder XXX, waarin getoond wordt dat het zonde is de hedendaegsche tooneelstukken by te wonen, Antw. 1826; Over het eerloos Tooneelberoep en het zondige bywonen der hedendaegsche schouwspelen, Antw. 1827; Beknoopt onderrigt voór de Deelgenooten van het oud en lofweerdig Broederschap van den H. Nicolaus, door J.B.B. Antw. 1836. Vlaemsche tael- en letterminnende protestant, Antw. 1842; De Heilige Dymphna, eerste maegd en martelares der Brabandsche Kempen, Antw. 1837; Het leven van St. Nicolaes, Antwerpen. [Frans Christiaan Bührmann] Bührmann (Frans Christiaan), geb. te Amst. 17 Mei 1830, boekhandelaar aldaar, schreef: De Geschiedenis van ons vaderland, met een voorwoord van W.J. Hofdijk, 1867 enz.; De jonge Helden of Haarlem in 1304, 1868; De Fransch-Pruisische oorlog, 2 dln. met pl. 1872; Parijs onder de Commune, 1873; De Geschiedenis der Watergeuzen, 1873; Het leven van M.A. de Ruyter, Brandt naverteld, 1873; De Russisch-Turksche oorlog van 1877. Naar authenthieke bronnen beschreven, 1877, alle te Amst. uitgegeven. [Mr. Johan Theodoor Buijs] Buijs (Mr. Johan Theodoor), geb. te Amst. 26 Jan. 1828, stud. te Leiden sinds 15 Jan. 1846, werd in 1862 hoogl. in de staats- en staathuishoudk. wetenschappen aan het Athenaeum te Amst. en is sedert 1864 hoogl. in de rechten te Leiden. Hij is sedert 1865 mede-redacteur van De Gids en redigeerde de Wetenschappelijke Bladen van 1856-'68. Behalve zijne bekende artikelen in die tijdschr. en andere verspreide stukken en kleine geschriften, verschenen afzonderlijk: De Nederl. Staatsschuld sedert 1814, Haarl. 1857, titeluitg. Haarl. 1863; Het wezen van den constitutioneelen regeeringsvorm (inauguratie-rede te Amst.), Haarl. 1862; Mr. J.R. Thorbecke herdacht, Tiel 1872, 2 drukken; De Grondwet. Toelichting en kritiek, 2 dln. Arnhem 1883-'87. [Leonard Buijst] Buijst (Leonard), 10 Mei 1847 geb. te Lokeren, ging in 1865 als mechaniekwever naar Rijsel, waar hij in 1870 eene betrekking bekwam bij de Fransche spoorwegmaatschappij van het Noorden. 1874 keerde hij terug naar het vaderland, waar Conscience hem eene bediening bezorgde in het Wiertz-Museum te Brussel. Sedert 1879 is hij beambte in het Bureel van Nederlandsche Taal en Letterkunde bij het Ministerie. Hij scheef: Lijdensbeelden, gedichten, Bruss. 1879; Willem Sanger, tafereelen uit het leven eens Dichters, Bruss. 1882: Mina Lievens, verhaal in twaalf tafereelen, Bruss. 1886. Verder leverde hij ge- {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} dichten en novellen in De Vl. Kunstbode, De Nederl. Dicht- en Kunsthalle, De Vl. School enz. [Abraham Johannes de Bull] Bull (Abraham Johannes de), geb. te Amst. 11 Dec. 1823, opgeleid voor den handel, wijdde later zijne krachten aan de dagbladpers, en was vele jaren redacteur en uitgever van de Amsterdamsche Courant, waarin een menigte artikelen over binnenen buitenl. staatkunde, kunst en letteren van hem voorkomen, totdat dit blad (1883) in andere handen overging. Hij schreef: Een beeld der toekomst, romantisch gedicht, 's-Hage 1849; De val van Jeruzalem, treursp. (met Mr. J. van Lennep), Amst. 1850. Zijne gedichten, in jaarboekjes en tijdschriften verspreid, werden vele malen bijeenverzameld herdrukt, en zijn ten laatste compleet uitgegeven te Schiedam, prachtuitgave 1882, volksuitgave 1886. Zijne novellen, schetsen en eenige opstellen van aesthetischen aard, zijn, na verscheidene herdrukken, verzameld onder den titel: Velerlei., Schiedam 1876. Voorts is of was de B. medeoprichter van De Spektator, (1848), medewerker aan Tijdspiegel, Gids, Kunstkroniek, enz. Hij maakte zich ook vóór de uitgave zijner werken, reeds door de voordracht algemeen bekend. (J.P. de Keyser, Neerl. Letterk. der 19e eeuw.) A.J.d.B. [August Victor Bultijnck] Bultijnck (August Victor), geb. 9 Jan. 1844 te Knesselare (Oost-Vlaanderen). Tot in het jaar 1864 verbleef hij in zijn geboortedorp, waar hij het bakkersbedrijf uitoefende. Daarna ging hij te Gent studeeren, met het doel om later in den handel te gaan. Met hetzelfde doel verbleef hij negen maanden (1864-'65) te Antw., van waar hij door zijne ouders werd teruggeroepen. Sinds dien tijd was hij te Knesselare werkzaam als notarisklerk; maar in 1874 kwam hij weer naar Antw. om er mede-opsteller van het Handelsblad te worden. In 1878 verliet hij deze betrekking, om te Gent opsteller te worden van het Fondsenblad, welk ambt hij nog vervult. Buiten de bijdragen in tijdschriften uitgegeven, verscheen van hem een bundel: Liederen en andere Gedichten, Gent 1869. Een tweede dichtbundel verscheen van hem onder den titel: Stemmen des Gevoels, Liederen en Gedichten, Antw. 1878; Verslag over de feestelijke betooging ter eere van Frans de Potter en H. Claeys, op 22 Nov. 1886, door A. Bultijnck, secretaris der Gentsche afdeeling van het Davidsfonds, Gent 1887. [Johannes Buma] Buma (Johannes), geb. te Leeuwarden in 1694, waar zijn vader apotheker was. Hij zou hetzelfde vak gekozen hebben, hadden hem daartoe bij den dood zijns vaders de middelen niet ontbroken; een familiegeschil veroorzaakte een kostbaar proces, zoodat de apotheek moest verkocht worden. Sedert legde B. zich op het schilderen en de letteren toe. Hij stierf 28 Juli 1756. Van hem zijn in 't licht verschenen: Hofgedagten op de vier getyden des jaars, Leeuw. 1731; Nassausche Lauwerkrans, Leeuw. 1748; Israël's verdrukking in Egypten, Leeuw. 1751; De Leerredenen van Ds. Ph. Lud. Statius Muller (Lijkrede op Willem IV) in Digtk. Verzen gebragt, Leeuw. 1752; Reis door de Elizeesche velden, waarin zeer vele zeldzame gevallen van de Heeren van den Degen, Pen en Tabbaart worden gemeld, Leeuw. 1753; Boere-Bruiloft op het Huwelijk van Moddeworst en Griet Beerdberg, met geschiedk. aanm. (met zijn portret). Te Knollendam, ten dienste der Bruilofts-gasten, 1767. [Albertus Buma] Buma (Albertus), theol. student en later schooldirecteur te Lippenhuizen, gaf uit: De Heidelbergsche Catechismus, of onderwijzinge in de Christ. Leere, in rijm gestelt door R. Meijer (pred. te Herbajum van 1639-'74) ende nuw naa netter spellinge geschikt, Leeuw. 1716. [Anna Elisabeth Buma] Buma (Anna Elisabeth), geb. te IJsbrechtum 16 Dec. 1750 en overl. te Leeuwarden 23 Aug. 1825. In den Frieschen Volks-Almanak van 1862 vindt men van haar: Dichtproeven. Voorts vertaalde zij een Engelsch werk van John Gregory, Beschouwing van den staat en de vermoogens van den Mensch, vergel. met die van de dierlyke wereld, Leeuw. 1781. [Mr. Wiardus Willem Buma] Buma (Mr. Wiardus Willem), geb. te Leeuwarden 11 Oct. 1802 en aldaar overl. 10 Sept. 1873, prom. te Gron. en was achtereenvolgens advoc., lid der Gedep. Staten, raadsheer en eindelijk president van 't Prov. gerechtshof van Friesland. Behalve zijn brochures van kerkrechtelijken aard, was B. een ijverig medewerker in de Vrije Fries, waarin van zijne hand o.a. voorkomen: Hulptroepen uit Harlingen naar Zweden gezonden in 1609, Geene heerlijkheden in Friesland of Dr. Sikke Dekema en Mammema State te Jellum (beide zijn mededeelingen uit het journaal of uit de resolutien van Gedep. Staten, met inleidingen van zijn hand). Voorts: De oude Friesche drinkhoorn van den Patroon van Roordahuizum beschreven en toegelicht; Des Bisschops eerste gerecht of Alef van Alewa en Anne van Deeckenta, met inleid. en opm.; Ephemerides Leovardienses of Leeuwarder aanteekeningen van den notaris Anthonius Joostz., {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} 1566-'68 (uit de letterk. nalatenschap van Gabbema); Wybe Saeckles, schepen van Leeuwarden, door het Hof veroordeeld tot den zwaarde, 1516 (uit het sententieboek van het Hof); Over den oorsprong van de Hervorming; Het moordjaar van het 63e levensjaar; Wandeling langs de Friesche kust, kort na den watervloed van 1825; Schiermonnikoog - de Louwers - de Scholbalg, enz. [Arnold Werumeus Buning] Buning (Arnold Werumeus), geb. te Uithuizen, 21 Jan. 1846, werd in 1861 adelborst, doch was wegens gezondheidsredenen reeds in 1876 verplicht zijn pensioen als Luit. 2e kl. aan te vragen. Nadat hij dit verkregen had, woonde hij eerst in zijne geboorteplaats en daarna te 's-Gravenhage, waar hij Directeur werd van de modelkamer van Marine en het Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’. In 1883 werd hij Directeur van het Museum van land- en volkenkunde te Rott., waar hij thans nog woont. Hij schreef, behalve art. in Eigen Haard: De erfenis van den burgemeester. Eene vertelling, Leid. 1875; Met de Hollandsche mail naar Indië en terug, Gids voor de reizigers met stoomsch. van de Mij. Nederland, (met J.A. Kruyt), Amst. 1878, 3e dr. 1885; Marineschetsen, 's-Hage 1880; Een kritiek oogenblik, 's-Hage 1881; Onze voorouders op den Oceaan, 's-Hage, 1882; Onze ouwe Kokkert, zijn leven en lotgevallen gedurende zijn verblijf aan den vasten wal, 's-Hage 1882; Verschillende ouwe heeren, 's-Hage 1886; Uit en thuis met de Tromp, 's-Hage 1887. [Leo Philips Marie de Burbure de Wesenbeek] Burbure de Wesenbeek (Ridder Leo Philips Marie de), geb. te Dendermonde, 16 Aug. 1812, begon zijne Latijnsche studiën bij Pater de Vos, oud-religieus der abdij van Affligem, en eindigde zijne humaniteiten in het kon. college van Gent. Later voltrok hij zijne studiën aan de Gentsche Hoogeschool en werd ten jare 1832 doctor in de rechten. In 1845 kwam hij van Dendermonde naar Antwerpen, waar hij van 1855 tot 1861 administrateur was der kon. Academie. In dit kunstgesticht rangschikte hij de archieven der Sint Lucasgilde, welk gewichtig werk hij ook belangloos verrichtte voor de archieven der O.L.V. kerken van Dendermonde en Antwerpen. Buiten Fransche geschiedkundige werken over kunst en kunstenaars, schreef hij in het Nederlandsch: Toestand der beeldende kunsten te Antwerpen omtrent 1454, Antw. 1854; Jan van Ockeghem, zijne geboorteplaats en verblijf in Antwerpen, Dendermonde 1858 en 1868; Beschryvinge ende beginsel van 't clooster Waelwijck, gekend te Antwerpen onder den naem van Spinsters. Naer een handschrift der XVIIIe eeuw, Antw. 1859; Chronologische lijst der Ammans van Antwerpen, Antw. 1871; Lijst der Schepenen van Antwerpen, voor de XVe eeuw, Antw. 1872; De Antwerpsche Ommegangen in de XIVe en XVe eeuw, naar gelijktijdige handschriften uitgegeven, Antw. 1878. Als toondichter verheerlijkte Ridder de Burbure onze taal door het vervaardigen van Vlaamsche cantaten, koren en liederen, als: Inhuldigingskoor voor het praalgraf van den dichter J.F. Willems, 1848; De slag bij Doggersbank, 1850; De Hoop van België, 1853; Hulde aan de kunst, 1854; Lena, 1855; Vlaamsch Schilderslied, 1855; Het Antwerpsch Meisje, 1855; enz. [Jacob van der Burch] Burch (Jacob van der), geb. te Amst. in 1601, stud. te Leiden en werd als secretaris van krijgsoversten, o.a. van Graaf Ernst Casimir, tegen zijn' zin met het oorlogsleven te velde bekend, was in 1633 in dien rang geplaatst bij de gezanten naar Keulen, gelijk later op het congres te Munster, was in 1634 raad van den veldmaarschalk graaf van Brederode, werd in 1642 agent der Staten te Luik en tijdens die betrekking met eene zending naar Weenen belast; zijn verblijf te Luik, waar hij zich ook niet gelukkig gevoelde, duurde tot na de regeeringsveranderingen in 1651; later woonde hij ambteloos te Amst., waar hij overleed Dec. 1659. Zijne gedichten zijn, gelijk die van zijn vriend Brosterhuysen en meer beoefenaars onzer poëzij, niet gezamenlijk gedrukt, doch alleen hier en daar opgenomen, of in hs. gebleven. Hij heeft de uitgave bezorgd der Gedichten van Hooft, Amst., 1636. [Peter Jacob de Burchgrave] Burchgrave (Peter Jacob de), geb. in 1696 te Passchendale en te Wervinck overl. 1 Nov. 1764. Hij was school- en heelmeester, en tevens gelegenheids-dichter. In de jaren 1726 en 1736 gaf hij te Wervick, met zijne schoolkinderen, openbare vertooningen, waar 's mans eigene stukken werden opgevoerd. Hij schr.: St. Cecilia, treurspel, Martial, Prins van Majorca, versiersel; Clodoveus en St. Clotisdis, eersten Coninck en Coninginne van Vranckryck; Albion of Alboin, fondateur van 't ryck van Lombardien, en Rosamondesyne huysvrouwe; St. Medardus, Wervycks patroon, schouwspel. [Isaac Burchoorn] Burchoorn (Isaac) of Burghoorn, boekdrukker te Leiden, later te 's-Hage, beoefende de poëzie. Hij gaf: Bataviersche Meyspel, 's-Grav. 1632; Witten Engel, uytwysende het Hoofsche Mom-Aensicht, Leid. 1635; Swarten Duyvel, verthoonende wonderlycke grillen des werelts, 's-Grav. 1635; Batrachomyomachia, ofte den wonderlycken Veld-slagh {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} tusschen de Muysen ende de Kickvorschen, Leid. 1636; Vreugde-sangh over de treffelyke overwinninge van de stercke stad Breda, Leid. 1637; Nieuwe werelt vol gecken op-gepronckt met een selfs-bedriegelijck onverstandt, enz., 's-Grav. 1641; Den verkeerden hemel voor de Deur-waarders, Boereplagers, Bloet-suypers en andere quade Christenen, enz.,'s-Grav. 1641; Klugthoofdige snorrepijpen, quacken en quinck-slagen, enz., 's-Grav. 1644. Onder zijn initialen J.B. gaf hij uit: Een staeltjen van d'andere werelt, aenwysende de gevonde schuylplaets der vervoerde geesten, 's-Grav. 1640, en Vermaeckelick proces van drie edellieden, zijnde gebroeders, Amst., 1640. [Christiaan Lammert van Buren] Buren (Christiaan Lammert van) schreef: Het verval der Christelijke liefde. Biddagsrede van Jod. Heringa op rijm gebragt door Chr. L.v.B. (z. pl.) 1800. Niet i.d. handel. [Anne Diederik van Buren Schele] Buren Schele (Anne Diederik van), geb. te Amst. 19 Juli 1801, was tot 1832 tabaksfabrikant en landbouwer, daarna werkzaam en veelgelezen schrijver. Hij woonde in het laatst van zijn leven te Amerongen, waar hij 16 Oct. 1874 overleed. Hij schreef de volgende romans: Magdalena Moons of het beleg van Leiden, Amst. 1835; Het slot te Vollenhove of vrijheidsmin en heldendeugd, Amst. 1836; De roovers in de rotsvesting of het meisje aan de Arno, Amst. 1837: De Angel-Saxische bruid of de veldslag aan de monden van den Rijn. Amst. 1838; De Rinaldo van het Noorden of de Rooverbruid, Amst. 1840; Episode uit het leven van M.A. de Ruyter, 2 dln., Amst. 1840-'41; Adolf van Gelder, 2 dln., Amst. 1842; De wilde jager, 2 dln., 1843; Keur van gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Nederlands Oost- en West-Indische bezittingen, Amst. 1844; De Bastaarddochter, Amst. 1845; De Keizersdochter of de hut in het Ligurische gebergte, Amst. 1847; Het verlovingsfeest of de gevolgen van den burgerkrijg in 1350, 2 dln., Amst. 1851-'52; Armando Dias of twaalf jaren van misdaad en wraak, 2 dln.; Amst. 1852; De gemsjager of de grot van Castelluzzo, Amst. 1854; Het Vaderland en Oranje. Oud en Nieuw, Hulde aan Z.M. Willem III, Utr. 1854; De Russische spion of de belegering van Sebastopol. 2 dln., Amst. 1856; De Leeuw van de Appenijnen, Amst. 1857; De Oude van het duin en de Zeeuwsche vrijbuiters of de grondvesting van Nederl. vrijheid, Wag. 1857; De Griek Samos of de val van Sebastopol 2 dln., Amst. 1858; Maria Stuart, 2 dln., Amst. 1865; De Rinaldo der 19e eeuw of de roovers in Napels en Sicilië, Tiel 1866; Onder het psd. Antonio schreef hij: De vrijwilliger in het Pruisische leger. Een verhaal uit den laatsten oorlog, Dev. 1866; De erfoom van zes millioen of het slachtoffer van Jezuïtenlist, Wageningen, 1870. Onder het psd. Veritas schreef hij: De waarheidsvrienden te Hoogenbeek. Een tegenhanger van het leesgezelschap te Diepenbeek, Utr. 1851, en De Twijfelaar of de weg des heils gevonden, Utr. 1856. Onder den naam van Een vriend der armen, gaf hij Lessen en verhalen uit den tegenwoordigen tijd. Een leesboek voor de volksscholen, Utr. 1863. [Johanna Petronella van Burg-Schneither] Burg-Schneither (Johanna Petronella van), geb. te Groningen 23 Aug. 1843, woont thans te Arnhem. Zij schreef onder het psd. Sally: Drie predikantsdochters, Dordr. 1880; Twee novellen, Haarl. 1881; Schetsen uit het dagelijksch leven, Sneek 1883; Drie novellen, Schied. 1886, en verder bijdr. in De Indische Gids, Nederland, De Huisvriend, Eigen Haard, enz. [Hermanus van den Burg] Burg (Hermanus van den), geb. te Amst. 14 Dec. 1682, leefde van zijne pen vooral als gelegenheidsdichter en overl. er 10 Febr. 1752. Zijne voornaamste werken zijn: De gehoornde schout, klsp., Amst. 1712; Herderszang op de vrede, Amst. 1713, Schriftuurlijke Klinkdichten, Leid. 1716; De Amst. Argus; Eerzuylen op Lodewijk XVI, Mengelpoezy, 4 dln., Amst. 1718; Minne, zangen, Amst. 1721; Mengeldichten, Delft 1721; Zedige Bijschriften op 100 Zinnebeelden van vermakelijke geschiedenissen, Amst. 1744; Verzamelingen van uitgekozene zinspreuken en zinnebeeldige prentvercieringen, niet 840 pl., Haarl. 1743; De XLIV Historise Boeken van Justinus (naar de vert. van J.N.G.) in Nederd. heldenvaarzen overgebragt, 2 dln., Amst. 1753. (V. Vloten, Ned. Dichters der XVIIe eeuw, bl. 80.) [Dionijs Burger] Burger (Dionijs), geb. te Rott. 4 Febr. 1820, was eerst privaat-docent te Amst., daarna conrector te Doesb., en van 1857-'86 rector te Amersfoort, waar hij thans ambteloos woont. Van zijne hand verschenen: Phaedo of de onsterfelijkheid der ziel, naar het Grieksch van Plato met opheld. en beoord. aanmerk. voorzien, Amst. 1846; Theaetetus of opleiding tot de wijsbegeerte, uit het Grieksch naar Plato, met opmerk. en beoordeel. aanmerk. voorzien, Amst. 1847; De Republiek van Plato, in het Nederd. overgebracht, Amst. 1849; Homerus, Plato, Spinoza, Zutf. 1860; Alcibiades, Franciscus van Assisi, Heinrich Zschokke, als typen van drie tijd- {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} perken voorgesteld, Amst. 1864; Redelijk geloof, Zalt-Bomm, 1870; De ziel des menschen, haar wezen en haar toekomst, Amersf. 1874; De mensch en zijne bestemming, volgens de uitkomsten der ervaringswetenschap. Amersf. 1875; Kant's wijsbegeerte, kortelijk verklaard, 's-Grav., 1881; Vertaling van Demosthenes' redevoering over De Krans, Amersf. 1886. Voorts vertalingen, schoolboeken, verhandelingen in tijdschriften, enz. [Thomas François Burgers] Burgers (Thomas François), geb. te Graaff Reinet in de Kaapkolonie, stud. van 1853-'57 te Utrecht, werd in 1859 pred. te Hanover in dezelfde volkplanting, doch werd ontslagen, wegens meer dan daar gewenschte vrijzinnigheid. In 1871 werd hij president der Zuidafrikaansche Republiek, kwam tot bevordering harer belangen in ons land, 1875 en werd met onderscheiding ontvangen, verwierf den doctorstitel eershalve; hij moest later als pres. aftreden, en overl. in zijne geboorteplaats, Dec. 1881. Onder den indruk van zijn dood, verscheen: Tooneelen uit ons dorp. Met lithog. portret van den onlangs overl. schr. en een ‘voorwoord’ van Theod. M. Tromp, 's-Grav. 1882. [Leendert Alexander Johannes Burgersdijk] Burgersdijk (Leendert Alexander Johannes), geb. te Alphen a.d. Rijn, 11 Maart 1828, werd in 1844 student te Leiden en aldaar in 1852 Phil. Nat. Dr., in 't zelfde jaar Leeraar, later Hoogleeraar aan de Kon. Milit. Academ. te Breda, in 1864 Hoogleeraar aan de Hoog. B.S. te Deventer, in 1866 Directeur; in 1876 op zijn verzoek weder enkel belast met het onderw. in de Natuurl. Historie. Hij schreef, behalve bijdragen in tijdschriften en leerboeken voor Nat. Hist. in populairen vorm: De Dieren, afgebeeld, beschreven en in hunne levenswijze geschetst, 3 dln., Leiden 1862-'72; alsook Blikken in den bouw, het leven en de ontwikkeling der lagere dieren, Haarlem 1877. Vooral heeft hij op letterkundig gebied grooten naam gemaakt door de uitstekende vertaling van Al de werken van William Shakespeare, met biographie van Shak. en aanteekeningen, in 12 dln., Leiden l884-'88. Ook gaf hij in 1880 in De Gids, eene vertaling, in de maat van het oorspronkelijke, van den Prometheus van Aeschylos, en ontwierp hierbij eene schets van den verloren geganen ontboeiden Prometheus, en in 1887, bij het programma van het Dev. Gymnasium eene vertaling van Aesch. Agamemnon, met bijvoeging van den gebezigden Griekschen tekst. [Lucas Burgvliet] Burgvliet (Lucas), trouwde 21 Maart 1703 in de Gereform. kerk te Rotterdam als jongman van Leyden en werd 25 Nov. 1745 te Rotterdam begraven. Schr. Stichtelijke gedichten, Rott. 1747, opnieuw uitgegeven door Dirk Smits, Rotterdam 1753. [Mr. Joost Hendrik Burlage] Burlage (Mr. Joost Hendrik), geb. 19 Febr. 1806 te Amst., werd opgeleid aan het Elburgsche instituut en stud. te Utrecht sedert 4 April 1826. Den 27 Sept. 1830 werd hij vrijwilliger bij de lansiers, keerde als wachtmeester naar de hoogeschool terug en prom. er 13 Maart 1835 ‘over de Amsterd. makelaars’, tot welke betrekking hij benoemd werd in 1837 en ze bekleedde tot zijn dood, 10 Dec. 1873. Zijne gezindheid jegens Vaderland, Koning en het Wapen zijner keuze in '30 blijkt uit zijne latere letterk. werkzaamheden. Hij schreef: Herinneringsoffer, met pl., Utr. 1836; Akademische tafereelen, ontworpen en geschetst tijdens het tweede eeuwfeest der Utrechtsche hoogeschool, Utr. 1839; De nieuwe beurs van Amsterdam in 1845, Amst. 1845; Onthoudt uw dag, een gelegenheids-tooneelstuk, Amst. 1856; Verleden en heden, een lied den Koning gewijd, Amst. 1863. In den Utr, stud. alm. voor 1834 verscheen van hem De Jeroeniade, eene vrije navolging van Kortum's Jobsiade, fragment gebleven. Voorts enkele losse gedichten, en een niet malsche brochure: Inspectie over de zes jaren te paard van den gewezen dragonder P. Dekker Jr., Amst. 1852. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1874.) [Caspar Burman] Burman (Caspar), geb. in 1696 te Utr., waar zijn vader, Petrus Burmannus de Oude, van 1696 tot 1715 hoogl. was, en dus broeder van den volgenden, was na volbrachte studiën lid der regeering van Utrecht, en burgemeester dier stad, waar hij overleed 8 Aug. 1755. Behalve Lat. werken over historie, schr. hij in 't Ned.: Utrechtsche jaarboeken, vervattende het merkwaardige sedert 1402 en vervolgens voorgevallen, 3 dln., Utr., 1750-'54. [Frans Burman] Burman (Frans), zoon van den Leidschen hoogl. Petrus Burman, den Ouden, geb. te Leiden, ging, na volbrachte letterk. studiën in den krijgsdienst, en schr. als gepension. luit.-kolonel te Utrecht woonachtig: Eenige aanmerkingen de Nederd. taal aangaande, en Eenige nieuwe aanmerkingen der Nederl. taal en verscheiden oudheden aangaande, door F.B.L.C., Utr. 1757-'61. [Frederik Burvenich] Burvenich (Frederik), te Deinze geb. 26 Juni 1837, thans hofbouwkundige te Gent-Brugge, en leeraar aan 's Lands Hofbouwschool te Gent. Hij schr.: Practische aanwijzingen over den snoei der fruitboomen en den kweek {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} onder glas, Gent 1862, van welk werk in 1886 de zesde uitgaaf verscheen; De boomgaard of de fruitboomen in betrekking tot den landbouw, Gent 1868; Lijst der Nederd. bewoordingen, eigen aan de boomsnoeikunst, Gent 1866; Aspersiën overal en voor iedereen, Beredeneerd cultuurstelsel, voorgedragen in de land- en tuinbouwvergaderingen der lagere onderwijzers in de Staatshofbouwschool te Gent-Brugge, Gent 1870; De burgerlijke fruitkweek tot de uiterste eenvoudigheid gebracht, Gent 1870; Nieuwe belgische pomona, Gent 1873; Het kweeken van vruchtboomen aan de gevels en muren van onze gebouwen ten platte lande, Gent 1878; De groenselteelt voor iedereen, Gent 1878; Tuin des onderwijzers, Gent 1878; Wijngaardenteelt in volle lucht en vervroegen onder glas, Gent 1886. [Katharina Hendrina Buschman] Buschman (Katharina Hendrina), echtgenoote van J.B.E. Rebenscheidt, woonde te Smilde en stierf aldaar in 1818. Van haar hand verscheen: Vr. K.H. B's Gezangen, 1807; Vr. K.H. B's Nagelaten Gedichten, 1818. [Paul Buschmann] Buschmann (Paul), 1 Jan. 1846 geb. te Antw., waar hij aan het atheneum zijne studiën deed en thans aan het hoofd staat der in 1842 door zijn vader gestichte drukkerij J.E. Buschmann, waarin de eerste prachtwerken onzer Vlaamsche schrijvers verschenen. Hij teekende en drukte in kleuren eene reeks Historische Beelden, welke op aanschouwelijke wijze aan de schooljeugd de helden onzer geschiedenis leeren kennen. Thans levert hij ook: Vertellingen uit den ouden Tijd, met platen, en van deze is reeds verschenen: Jan Breidel en Pieter de Coninc, Antw. 1886; Jacob en Filips van Artevelde, Antw. 1887, en Jan de Overwinnaar, Antw. 1887; Filips de Goede, Antw. 1888. [Jacob Theodoor Buser] Buser (Jacob Theodoor), geb. te Lochem 27 Sept. 1789, werd opgeleid voor de studie, die hij in 1807 te Harderwijk aanving, doch wegens de ongunstige tijden moest verwisselen met het geven van privaatonderwijs. In 1813 werd hij in de Fransche armee ingelijfd, en wel terstond met den rang van sous-lieutenant; ging op het laatst van dat jaar in Nederl. dienst over en maakte den veldtocht van 1815 mede. In 1821 wegens hardnekkig rheumatisme eervol als 1e luitenant ontslagen, gaf hij weer privaatles, diende van 1830-'34 als kapitein bij de mobiele schutterij van Overijsel en kreeg toen eene aanstelling als griffier bij het Vredegerecht te Hasselt, en in 1843 als griffier bij het Kantongerecht te Zwolle. Toenemende hardhoorigheid noodzaakte hem die betrekking in 1853 neer te leggen. Buser werd door den Senaat der Gron. hoogeschool, honoris causa, tot doctor in de letteren benoemd. Hij overl. te Zwolle 30 Maart 1868. Zijn dichterlijke werken verschenen onder de volgende titels: Dichterlijke Verrukkingen, Yperen, 1816; Krijgszangen, Nijm. 1828, 2e uitg. 1836; Liederen van Anakreon en Saffo, Zwolle 1836; Dichterlijke kleinigheden, Zwolle 1839; Nieuwe Krijgsliederen, Kamp. 1859; Uit de Dierenwereld, humorist. legenden door een ex-schoolmeester, Dev. 1860; Burleske Rijmen en Pennekrabbels door Dr. C.O. Hilarides (psd.), Kamp. 1860; Voor Nederlands dapperen, soldatesque liederenpoëzie, Dev. 1862; Enschedé in puin, 1862; Vrede met zich zelven, met den evenmensch en met God, gemoedelijke en stichtelijke rijmen voor burger en landman (onder het psd. Arie Verhoeven), Assen, 1864; Klaroengalmen, Nationale Liederen, Dordr. 1867; Humoristische Rijmelarijen, (psd. Dr. M. Hilarides), Dordr. 1867. In proza schreef hij, behalve een paar handleidingen voor den krijgsdienst: Over gewaarwording en gevoel, bijdrage tot de kennis van ons zelf, Gron. 1845 en Vijftig jaar terug. Herinneringen uit mijn milit. leven voor, bij en na Nederl. herstelling in 1813, Dev. 1863. [Peter Busschaert] Busschaert (Peter), geb. 28 Juli 1840 te Damme bij Brugge, is professor aan het St. Lodewijkscollege te Brugge. Hij gaf schooluitgaven van Vondels Lucifer en Joseph in Dothan, vervaardigde eenige Vluchtdichten en dichtte een dertigtal gezangen voor Congregatiën (1870), waarvan hij ook de muziek maakte. Afzonderlijk gaf hij uit: Joost van den Vondel, aanleidinge der Nederduitsche dichtkunst, Brugge 1871. [Emiel van den Bussche] Bussche (Emiel van den), 1 Nov. 1840 te Rousbrugge-Haringhe, bij Ieperen, geb., werd den 27 Oct. 1868 staatsarchivaris voor de provincie West-Vlaanderen en is sedert 23 Sept. 1884 sectie-overste aan het staatsarchief te Brussel. Hij was stichter en hoofdopsteller van het tijdschrift La Flandre en stichter en bestuurlid van het Museum opgericht te Brugge tot bewaren der Nederl. oudheden. In de Fransche taal leverde hij verscheidene werken en artikels in de Annales du Comité flamand de France. Een Nederlandsch werk van hem verscheen onder den titel: De Rousbrugsche Zadelmaker, historisch verhael uit de XVIe eeuw, Rousbrugge-Haringhe 1862. [Van den Bussche] Bussche (van den), schreef: De folle entreprince van Graef Maurits ghemaeckt up Brugghe, Nieupoort, enz., met al de admonitie daertoe ghebruyckt in 't velt anno 1600, Bruss. 1601. Dit gedicht, in vorm {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} van Ballade, heeft voor kenspreuk: ‘Schuwet peryckel van den Bussche.’ [Bernardus Busschof] Busschof (Bernardus), geb. te Weesp in 1593, studeerde sinds 3 Maart 1610 te Leid. in de godgel., werd in 1613 pred. te Oijen (Gelderl.), in 1617 te Zoelen en in 1619 te Utrecht. In 1629 en 1630 schijnt hij tijdelijk te 's-Hertogenb. werkzaam geweest te zijn. Hij overl. te Utr. in 1639. Omstreeks 1615 gaf hij uit een Lofzang des Heeren of Gedicht over de Verkiezing, een werk, dat aanleiding gaf tot hevig twistgeschrijf. Later verschenen van zijne hand: Nieuwe lofzangen en Geestelijke liedekens, van welke in 1695 te Amst. een 6e druk uitkwam. [Godfried Bussé] Bussé (Godfried), religieus der Abdij van Affligem, schreef: Het gheestelyck Blomhofken van Bethleem, met muziek voor twee stemmen. [Johannes Wilhelmus Bussingh] Bussingh (Johannes Wilhelmus), geb. 31 Oct. 1761 te Delfshaven, waar zijn vader pred. was, stud. te Leiden, was pred. te Vinkeveen, Monster, Gorinchem en Gouda, waar hij in 1795 om zijn politieke gevoelens werd ontzet. In 1802 werd hij hersteld, beklom den kansel tot 1824 en overl. te Alphen a/d Rijn, 6 Juli 1828. Hij schreef: (Gezangen voor de Gereformeerde kerk, 2 dln., Rott. 1796-'97; Gezangen ter viering van het Paaschfeest. De Weldadigheid, lierzang, Leiden 1807; Redevoeringen bij Ned. verlossing, Rott. 1815; Feestzangen voor het Koninklijke Huis, Haarl. 1817. Voorts godgeleerde werken, vertoogen, memoriën en redevoeringen. Onder de gelegenheids-geschr. is merkwaardig de Brief over zijne remotie te Gouda aan Van der Palm, die met zijne zuster Alida getrouwd was en wiens zaken juist door dezelfde omwenteling een gunstigen keer hadden genomen; het boekje werd te Amst. in 1795 driemaal gedrukt. [Izaak Jan le Cosquino de Bussy] Bussy (Izaak Jan le Cosquino de), geb. te Utr. 13 Sept. 1846, stud. aan het Doopsgez. Semin. te Amst., werd in 1870 Doopsgez. pred. te Edam, in 1872 te Wormerveer en in 1878 te Amst., waar hij in 1884 zijne betrekking als pred. nederlegde. Hij ging te Bloemendaal, en daarna te 's-Grav wonen. Hij schreef: Ethisch idealisme, Amst. 1875. Over de waarde en den inhoud van godsdienstige voorstellingen. Beschouwingen naar aanleiding en ter beoordeeling van de jongste geschriften der ‘ethische’ richting, Amst. 1880; Tiental preeken, Amst. 1885. [Adriaan Diederik van Buuren] Buuren (Adriaan Diederik van), geb. te Medemblik, 12 Jan. 1827, koopman aan Den Helder, schreef: Gedichten, Held. 1866, 2e dr. 1867; Solide menschen, blijsp., Purm. 1868. Voorts leverde hij bijdragen in twintig achtereenvolgende jaargangen van den Alman. voor Holl. blijgeestigen. [Anna Maria Adriana Johanna van Buuren] Buuren (Anna Maria Adriana Johanna van), geb. te Spijk bij Gorkum, 17 Juni 1848, werd voor het onderwijs opgeleid en was sedert 1879 achtereenvolgens onderwijzeres aan de openb. lagere scholen te Almkerk, Hooge Zwaluwe en Rossum, in welke plaats zij thans woont. Zij schr.: Beproefd goud, roman, Arnh. 1876; Clara, roman, Arnh, 1883. Ook schr. zij kleine verhalen in de tijdschr.: Moeders schoot, Mentor, Eigen Haard, enz. [Egbert Buys] Buys (Egbert), werd omstreeks 1725 te Amst. geb. en overl. daar 13 Febr. 1769. Hij schreef: Den Algemeenen Spectator, zijnde 30 Vertogen over verscheyde onderwerpen, Amst. 1749; Nauwkeurige en volledige beschrijving van den laatsten oorlog in Duitschland, Portugal, Oost-Indiën en Amerika, 2e dr., 's-Hage 1768; De weereld in het kleen of de spoedige reiziger, 2 dln., 2e dr., 's-Hage 1770; Historie van het Huis van Brunswijk, Amst.; Volkomen Konstwoordenboek, 2 dln., Utr. 1768; Nieuw en Volkomen Woordenboek voor Konsten en Wetenschappen, 10 dln., Amst. 1769-'78. [Marius Buys] Buys (Marius), geb. te Leiden 1838, stud. daar sedert Aug. 1855 in de Theologie en sedert Juni 1866 in de Letteren, Bewerkte: Overzicht van de gesch. der fraaie letteren in Nederland, naar Hofdijks gesch. der Nederl. Letterkunde, Amst. 1876; Samuel Smiles, Ken u zelven! Amst. 1872, 2e dr. Amst. 1874; Beheersch u zelven, Amst. en Gent 1875 en '76, en vertaalde de laatste drie deelen van Weber's Handboek der Algem. Gesch. Zutfen 1874-76. [Diderik Buysero] Buysero (Diderik), heer van Heeraerts-heiningen, zoon van Laurens, den ambtgenoot van Huygens, uit het in Dec. 1641 gesloten tweede huwelijk met Elisabeth de Vlaming van Outshoorn, ged. in de Kloosterkerk te 's-Grav. 8 Mei 1644, werd in Aug. 1661 stud. te Leiden, deed na afloop zijner studiën in 't najaar van 1666 eene reis naar Frankrijk, werd aangesteld tot secretaris van Vlissingen en werd 13 Mei 1674 wegens Zeeland lid der admiraliteit te Rotterdam, waar hij vervangen werd 24 April 1706. Door de afkomst zijner moeder werd hij bekend met de Amst. dichters, zoodat Vondel hem in 1670 De Herscheppinge van Ovidius opdroeg en Antonides zijn beschermeling werd. Hij was echter meer een krachtig beschermer der dichters dan een gelukkig beoefenaar hunner kunst. {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} Naamloos: Korte beschr. van Parijs Ende de Manieren en Zeden van die haer daer onthouden, Vliss. 1666; ‘opgestelt 1666 in het saysoen der Vandange van sins een reyse te doen door Vranckryck’. daarachter: Afscheyd van Parys, een kort rijmwerk. Zijn tooneelarbeid, waartoe men ook Kloris en Roosje rekent, is gedeeltelijk meermalen afzonderlijk gedrukt en als verzameling voorkomende onder den titel: Tooneelpoëzy van D. Buisero, 3 dln., bevattende: Heauton timorumenos ofte Selfsqueller, naar Terentius, Amst. 1662; Astrate, koning van Tyrus, trsp., Amst. 1670, herdr. 1678, 1697, 1720 en 1744; Amphitruo, blsp., Amst. 1679; De aardige bedriegerijen van Scapyn, blsp., 2e dr. 1696; Triomferende Min, vredesp., 1680; Tafelspelletje ter Bruiloft van A. Tael en B. Brasser, 1691; Arete of stryt tusschen de Plicht en Min, trsp., Amst. 1692; De Ryswyksche Vredevreugd, op muzyk, 1697; De Bruiloft van Kloris en Roosje, klsp., Leid. 1707, herdr. 1743, 1781, 1804 en 1824; De geschaakte Gezusters, 's-Grav. z.j.; De Gezusters of de bewogen Huwelijks-haatsters, blsp., 's-Grav. 1716; De Schoonste of het Ontset van Scheveningen, blsp., 's-Grav. 1717; De Min en Wynstrydt, harderssp., 's-Grav. 1719; Arlekyn, versierde Erfgenaam, klsp., Leid. 1719; Arlekyn door Liefde, klsp., 's-Grav. z.j.; De verliefde poëet, vastenavondspel, Amst. 1721. [Willem Buyssant de Jonge] Buyssant de Jonge (Willem), geb. te Haarlem 1697 en aldaar 10 Oct. 1719 begraven, maakte verzen, die na zijn dood door zijn vrienden zijn verzameld en uitgegeven onder den titel van: Gedichten en Lijkzangen op zijn afsterven, Haarl. 1720. [Anthony Bynaeus] Bynaeus (Anthony), geb. te Utrecht 6 Aug. 1654, was achtereenvolgens predikant te Piershil, Naarden en te Deventer, waar hij in 1694 hoogl. werd en 8 Nov. 1698 overl. Behalve zijne theologische en Latijnsche werken schr. hij: Naardens Burgermoort, vertoont op den gedenckdag in 1686, Amst. 1687. [Mr. Cornelis van Bynckershoek] Bynckershoek (Mr. Cornelis van), geb. 29 Mei 1673 te Middelburg, waar zijn vader eene groote zeilmakerij had, werd bestemd voor pred., begon ook in 1689 te Franeker in de theol. te studeeren, welke hij voor de rechten verwisselde en daarin aan dezelfde hoogeschool promov. 16 Mei 1694, om 29 Sept. daaraanvolgende den eed te doen als adv. in Den Haag. Hij werd 26 Mei 1704 gekozen tot raadsheer, den 23 Mei 1724 tot president in den Hoogen raad; hij overl. 16 April 1743. Over den beroemden rechtsgeleerde, zijne werkzaamheid en ambtsvervulling, zijn karakter en levensbijzonderheden, wordt alles uitvoerig gevonden in het onderstaand belangrijk acad. proefschrift. Zijne werken, die ook een deel uitmaken van den vaderl. letterroem in de rechtswetenschap, zijn in 't Latijn geschreven, hoewel gedeeltelijk vertaald. Een enkele arbeid zijner jonge jaren is de Nieuwe Opregte Haegse Mercuur, compleet, Behelsende Satyrique, Politique en Acad. Reflexiën, 's-Grav. 1699. Nadat 30 nos. verschenen waren, verbood de Overheid de verdere uitgaaf, en men gaf den samensteller na, dat hij op rijperen leeftijd zijne kwartijntjes inkocht en vernietigde, waarin hij vrij wel geslaagd is. Maar na zijn dood kwam alles in klein 8o. uit, met de voorletters van den auteur op het titelblad, in grooten getale verspreid, Utrecht, 1745. (Mr. O.W. Star Numan, C. van Bynckershoek, Leiden, 1869.) C [Jhr. Mr. Jakob Jan de la Bassecour Caan] Caan (Jhr. Mr. Jakob Jan de la Bassecour), geb. te 's-Grav., stud. en promov. te Leiden, werd rechter en schoolopziener in Den Haag, waar hij uitgaf: Handl. tot de kennis van het administratief recht in Ned., 1856. 2e dr. 1865; Wet op 't lager onderwijs, 1859; Schets van den regeringsvorm van Ned., van 1515 tot heden, 1862, 2e dr. 1866. [Mr. Jonas Cabeljau] Cabeljau (Mr. Jonas), in 1623 te 's-Grav. geb., stud. te Leiden sinds 1650 en werd advocaat voor den Hove van Holland. Schr.: Treurbrieven der blakende Vorstinnen en Minnebrieven der Vorsten en Vorstinnen, van P. Ovidius en Aulus Sabinus, op gelijk getal Nederd. vaerzen overgeset, Rott. 1657. [Frans Lion Cachet] Cachet (Frans Lion), geb. te Amst. 28 Jan. 1835, stud. in de theol. en werd candidaat in Utrecht 1874, den 24 Sept. van {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} dat jaar pred. te Nieuw-Loosdrecht, waar hij 11 April 1875 eervol ontslagen werd, en bediende achtereenvolgens de gemeenten te Ladismith (Natal), Utrecht (Transvaal), Nieuw-Dordrecht (Drente), Villiersdorp (Kaapkolonie), Valkenburg en staat sedert 1883 te Rotterdam. Hij schreef: Afrikaansche Brieven Utr. 1874; Tien dagen te Brighton, Utr. 1875; Vijftien jaren in Zuid-Afrika, Leeuw. 1875; Twee jaren in Holland, Kaapstad; De worstelstrijd der Transvalers, Amst. 1882, 2e dr. 1888; Isaäc Levinsohn, Amst. 1882. C. was redacteur van het weekblad: De Hoop en van Het Zondagsblad: De Herdersbode en vast medewerker aan het Zuid-Afrikaansch Tijdschrift. [Kamiel van Caeneghem] Caeneghem (Kamiel van), op 31 Dec. 1860 te Huise, bij Oudenaarde, geb., was eerst onderwijzer aan de vrije school van Eine en is aldaar sedert 1885 hulponderwijzer aan de gemeenteschool. Hij schreef: De Broek van den Burgemeester, blijspel voor jongens in één bedr., Gent 1884; Twee Nichten, of de gevolgen eener verkeerde opvoeding, blijspel voor meisjes in één bedrijf, Gent 1884. [Carolina de Caesemaker] Caesemaker (Carolina de), te Gent geb. 2 Juni 1858, gaf, onder den naam Carolus de Caesemaker, uit: Het Fabriekmeisje, oorspr. tooneelspel in één bedr., Gent, 1884, en: Moederliefde, drama in één bedr., Bruss. 1886. [Frans Eugeen de Caesemaker] Caesemaker (Frans Eugeen de), ten jare 1799 geb. te Gent, waar hij zich als brilmaker vestigde en overl. in 1853. Hij gaf uit: Aenmerkingen over de brillen en derzelver gebruik, Gent 1841; en: Aenteekeningen van verschillige merkwaerdigheden over de brillen en verdere zienglazen, en over de oogziekten in en omstreeks de stad Gent, Gent 1845; Tot meerder eer van God en van de Allerheiligste Maegd Maria, aen al mijne vrienden en kennissen, Gent 1852. [Daniël Cajanus] Cajanus (Daniël), ‘de grootste dichter van Nederland’, een Zweed, in 1702 geb., eerst vaandrig van koning Augustus van Polen, daarna vermaard door zijne lengte, die ‘net 100 Amst. duimen’ = 2,36 meter, bedroeg. Hij overl. in het Proveniershuis te Haarlem, Febr. 1749. Twee jaar vroeger schr. hij in de Vreugdeklanken op de verkiezinge van Willem IV, Amst. 1747, een vers, getiteld: Heilzame en trouwhertige Vermaninge. [Frederik Caland] Caland (Frederik), geb. te Hoofdplaat 5 Jan. 1832, waar zijn vader hoofdambtenaar was bij den waterstaat - het vak, waaraan de naam zijner familie als verbonden is - was in zijne betrekking bij de spoorwegen in de gelegenheid om veel historische onderzoekingen te doen in de archieven van Bergen-op-Zoom, Hulst en Axel. Sedert 1880 woont hij te 's-Grav. en is daar sinds 1 Dec. 1886 ambtenaar bij het Rijks-archief. Behalve de Oudste rekeningen van Hulst, in Archief Zeeuwsch Gen., die van Axel over 1492, in Kronijk Hist. Gen. te Utrecht, en een hist. schets van de Rederijkerskamer van Bergen op Zoom met haar blazoen 1441-1561, Dietsche Warande N.R., dl. V, bewerkte hij: De Beschrijving van Reimerswaal, Middelb. 1877, waartoe veel gegevens verzameld waren door A. Geluk J.Az. [Willem F. van Calberg] Calberg (Willem F. van), Deze dichter was pastoor op het dorp Becelare, bij Ieperen, toen hij in 1809 het werk uitgaf, getiteld: De zeven Hoofd-zonden, De Gierigheyd ofte begeirlykheyd der menschen, De onkuysheyd der menschen, De Nydigheyd, De Gulzigheyd, enz., Bijzonderlijk vertoont in den hedendaegschen handel van alle staeten van menschen en in Rymdigt gestelt tot vermaeck en onderrigtinge van alle Christene menschen, Ieperen, 1809. [Mevr. Elisa van Calcar-Schiotling] Calcar-Schiotling (Mevr. Elisa van), geb. 19 Nov. 1822 te Amst., werd 24 Juli 1845 geadmitteerd als schoolhouderesse, huwde in 1853 den heer H.C. van Calcar, die 1859 burgemeester werd van Sommelsdijk, 1863 van Wassenaar, in welke gemeente zij een opvoedingshuis voor meisjes in den geest van Fröbel stichtte; ook is zij bekend door haar voordrachten over opvoeding, en de vestiging der leerwijze van Fröbel. Sinds 1874 woont zij te 's-Gravenhage. Zij schreef: Blikken in het rond, naar binnen en naar buiten, Amst. 1850: Hermina, rom., 2 dln., Schoonh. 1850; Tilburgsche Mijmeringen, brochure, Den Bosch, 1850; Uit verre landen en van nabij, Amst. 1850; Gebeden voor kinderen in proza en poëzie, Amst. 1851; Feestklanken en lijdenstoonen, Schoonh. 1852; De omgang met dienstbaren, bekr. verhand., Amst. 1852; Beeldspraak der Natuur, bewerking van Chr. Scriver als dagboek, Schied. 1853; Eene star in den nacht, (Girolamo Savonarolo), Den Bosch, 1853; Evangeline, het vrouwelijk leven, 2 dln., Schoonh. 1854; De zoon van den klepperman, 2 dln., Kamp. 1854; Wat is de winter voor armen en rijken, Den Bosch, 1855; Fantasmagoriën, Schoonh. 1855; Dr. Martin Luther, de hervormer, Amst. 1856; Tabitha, over armoede en weldadigheid, 2 dln., Amst. 1856; De steen der wijzen, een boek voor allen, die gelukkig wenschen te worden en te blijven, Amst. 1857; Vertellingen van de oude tante {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} Christine, Amst. 1857; De dertiende, 12 predikantentypen, Schoonh. 1857; Wat Parijs mij te zien en te denken gaf, Haarl. 1859; Onze ontwikkeling of de macht der eerste indrukken, Amst. 1861; Hoop der toekomst, Maandbl. aan de opvoeding gewijd, Amst. 1863-'65; Johan Stephan van Calcar, hist. rom., Amst. 1862; De vrouwen in de gevangenis (n.h. Eng.), ZaltBommel, 1863; Rongmans huisgezin, schets uit het familieleven, Amst., 1864; Wat is noodig? eene vraag over vrouwel. opvoeding, Amst. 1864; Een blad voor den kersboom, Amst. 1864; Het feest te Wolfhezen, den Haag, 1864; Handl. voor de Bewaarschool (n.h. Fr. van Mad. Pape Carpentier), Haarl. 1865; De kleine papierwerkers, 5 st., Amst, 1867; Kinderen der eeuw. Tendenz-roman, 3 dln., Arnh. 1873; De dubbele roeping der vrouw, eene prijsvr. beantw., Arnh. 1873; Uit het leven, voor het leven, Haarl. 1876; Gevleugelde zaden. Ideeën van beroemde denkers, Nijm. 1876; Op de grenzen van twee werelden. Onderz. en ervaring op 't gebied van 't hoogere leven, Haarl. 1877; Sofia, Koningin der Nederlanden, als vorstin en moeder geschetst, Haarl. 1877; Eigen meester blijven, Novelle, Haarl. 1878; Fred. Fröbel, hoe hij opvoeder werd en wat de kinderwereld hem openbaarde, Den Haag, 1879; Emanuel Swedenborg, de ziener, Den Haag, 1882; Gelukkig - ofschoon getrouwd, Haarl. 1886; De Eedgenooten, 's-Grav. 1888, 2 dln.; Hoe ik door ervaringen tot overtuiging kwam, overgedr. uit haar maandwerk: Op de grenzen van twee werelden. Voorts kinderwerkjes en bijdragen in: Maria en Martha, 1844-'52, Chr. Album, Evang-. Spiegel, Nederl., Europa, Fantasie, enz. [J.J. Calckman] Calckman (J.J.), schr.: Tegengift van 't gebruyck of ongebruyk van 't orgel in de kerken der Vereenigde Nederlanden, 's-Hage, 1641, 8o. [Calfstaf] Calfstaf leverde, volgens Maerlant, in het midden van de 13e eeuw met Noydekijn eene verdienstelijke vertaling van Aesopische fabels. Daarom heeft men het recht aan hem eenen bundel van 67 fabels toe te schrijven, die ons onder den naam Esopet bewaard gebleven is, en die vertaald is naar den Lat. fabelbundel van Romulus. (Uitgeg. door Dr. J. te Winkel, Gron., 1881.) J.t.W. [Elias Marcus Calisch] Calisch (Elias Marcus), geb. te Amst. 9 Febr. 1806, was vroeger onderwijzer te Rotterd., later chef der administratie van de fabriek der heeren Enthoven te 's-Hage. Hij overl. te Amst. 30 Jan. 1880. Hij schr.: Het herboren Holland, 's-Hage 1833; Bij het graf van Mr. J.D. Meijer, Dichtreg., Amst. 1834; Gedichten, 's-Hage 1839; Beginselen der Nederd. spraakkunst, Amst. 1840; De poëzy onzer dagen, dichtst., Amst. 1847; Wat is Nationaliteit? Wat is zij voor den Israeliet? Redevoering, Amst. 1853. Voorts vele vertalingen uit het Engelsch en Fransch, enz. [Isaac Marcus Calisch] Calisch (Isaac Marcus), geb. 10 April 1808 te Amst., waar hij hoofdonderwijzer en beëedigd translateur was en overl. 31 Dec. 1884. Hij schr.: Beginselen der Nederduitsche Spraakkunst, Amst., 1840; verder Fr., Eng. en Hoogd. woordenb., een menigte vert., o.a. van Victor Hugo, Corvin-Wirbitsky enz., verhand., bijdr. in tijdschr. en jaarboekjes. Zijne werkzaamheid als lexicograaf was veelomvattend en vruchtdragend, zoowel door de nieuwe uitgaven van het door zijn vader uitgeg. Fr.-Holl. en Holl.-Fr. woordenboek, als door woordenb. in de vier talen en afzonderlijk Duitsch en Engelsch; de laatste zeer breedvoerig en beredeneerd bewerkt. Het Holl. woordenboek van I.M. en N.S. Calisch was een der hoofdbronnen voor Van Dale's arbeid en wordt door dezen zeer geroemd. [Nathan Salomon Calisch] Calisch (Nathan Salomon), geb. te Amst. 23 Juni 1819, was eerst onderwijzer en wijdde zich later aan de journalistiek; sedert 1850 was hij mede-redacteur der Amsterdamsche Courant en van 1883-'88 medewerker aan het Handelsblad. Hij is secretaris van het Ned. Isr. Armbestuur, tevens secret. van het algemeen Beurscomité voor publieke fondsen. Hij was medewerker aan eene menigte woordenboeken; ook schr. hij: Handl. tot de kennis der voornaamste rivieren van den aardbodem, Amst. 1840; De Amst. strafverordeningen, Amst. 1861; Liefdadigheid van Amst., Amst. 1852; verder bezorgde hij eene menigte vert. van Esquiros, Mühlbach, Scribe enz., schoolboekjes, bijdr. in tijdschr., enz. Alle woordenboeken door I.M. Calisch samengesteld, zijn onder zijne medewerking tot stand gekomen. [Salomon Martinus Nathan Calisch] Calisch (Salomon Martinus Nathan), geb. 28 Aug. 1847 te Amst. Hij maakte deel uit der redactie van Het Noorden, later van het Vaderland en is sedert 1872 aan het Handelsblad verbonden. Hij schreef: Biographie van Napoleon III, Amst. 1870; Mannen van beteekenis in onze dagen, Haarl. 1870-'72, later door H. Tiedeman en N.C. Balsem voortgezet; De verwoesting van Parijs, Haarl. 1871; Transatlantische kijkjes, Dordr. 1872; Een zesdaagsch Internationaal Debat, Dordr. 1872; Broeder Jonathan, Amerik. toestanden, Dordr. 1874. Met M. Kalff: In 't Oumannenhuis. Kijkjes op de tentoonstelling, Amst. 1876. Verder vertalingen en verspreide stukken in dagbladen en tijd- {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} schriften, met en zonder naam, meestal zonder. Sedert 1877 schrijft hij de tooneelcritiek in het Handelsblad en de Amsterdamsche brieven in de Prov. Gron. Ct. [Jacobus Calisch] Calisch (Jacobus), geb. te Amst., 25 April 1863, is kantoorbediende aldaar, en schreef: Elise, tooneelst. in één bedrijf in Alexandrijnen, Amst. 1887. Weldra verschijnt van hem een bundel Gedichten. [Hendrik Calkoen] Calkoen (Hendrik), in 1742 te Amst. geb., stud. te Leid., sinds 15 Mei 1761, werd advocaat en was dit tot 1795 te Amst.; hij overl. er 17 Juni 1818. Schr. (naamloos): Oldenbarnevelds eer verdeedigd tegen den Advocaet der Vaderl. kerk [van Barueth], Amst. 1773; Het Politiek Systema van de Regeering van Amst., Middelb. 1780; Verslag en beoordeeling van de Missive van den Prins van Oranje, Amst. 1783; Amsterd. Brieven, Amst. 1784-'85. Opmerkelijk is, in het met zijn naam verschenen geschr.: Over het voorkomen en straffen der Misdaaden, Amst. 1780, dat deze verlichte man het beperkt en voorzichtig gebruik der pijnbank geoorloofd acht. [Jacob Marange Assink Calkoen] Calkoen (Jacob Marange Assink), geb. 25 Oct. 1833 te Sloterdijk, waar hij, sedert zijn promotie te Utrecht in 1860, pred. is. Hij schreef: De openbare prediking der Hervormden in het jaar 1566, in den Kalender voor de Protestanten in Nederl. voor 1858, verder een paar uit het Fr. en Hoogd. vertaalde werken, en bijdragen in de Gesch. der Christelijke kerk in Nederl., onder red. van B. ter Haar, W. Moll en E.B. Swalue, in Het Leeskabinet, Het Volksblad, De Vriend van Armen en Rijken, Het Evang. Magazijn, De Godgel. bijdragen, Geloof en leven, De Vrijheid, Castalia en christel. volksalmanak en De Volksbibliotheek. In het Kaapsche maandblad De Onderzoeker schreef hij brieven over kerkel. en theolog. onderwerpen. Voorts gaf hij uit: Levensmiskenningen levenswaardeering (toespraak uitgegeven ten voordeele van het Roode Kruis), Amst. 1870. [Jan Frederik van Beeck Calkoen] Calkoen (Jan Frederik van Beeck), geb. te Gron. 5 Mei 1772, studeerde te Utrecht in de natuurk. en wijsbegeerte, en werd in 1800 hoogl. in de wiskunde te Leiden. In 1805 kwam hij in dezelfde betrekking naar Utrecht, en overl. daar 25 Maart 1811. Hij schreef: Onderzoek naar den oorsprong van den Mosaïschen en Christelijken Godsdienst, Haarl, 1802, een door Teyler's genootschap bekr. verhand.; Euryalus, over het schoone, Haarl. 1802, en verder een menigte werken en verhandel. over wis-, natuur-, sterre-, zeevaart-, en aardrijkskunde. [Emiel Callant] Callant (Emiel), geb. 30 Dec. 1855 te Gent, waar hij boekdrukker is. Hij gaf te Gent uit: Eenige woorden over de Gentsche Pacificatie, 1876; Mijne eerste Schetsen (novellen), 1879; Een kunstenaarsleven, 1882; Vlaanderen, een kransje gedichten, 1882; Bernard van Silly, tooneelspel in éen bedrijf, 1882; Een zonderling Man, (novelle), 1882; De Roem van Gent, (cantate), 1882; Lentebloemken, gedichten, 1883; Levensschets van Hendrik van Waelput, 1886. [Alexis Callant] Callant (Alexis), te Gent, in 1858 geb. schreef: Gedichten voor de Jeugd, Gent 1883. [Vital Callebaut] Callebaut (Vital), geb. 8 Febr. 1829 te Deinze werd in zijne geboorteplaats griffier en schreef een roman, getiteld: Een ongelukkige werkman, Oudenaarde, 1866. [Karel Bernard Callebert] Callebert (Karel Bernard), geb. te Roeselare 21 Mei 1837, was eerst professor in het College te Kortrijk tot 1870, daarna onder-pastoor te Couckelare tot 1876 en is thans onder-pastoor te Thourout. Hij schreef bijdragen in het letterkundig tijdschrift Rond den Heerd en gaf uit: Jan Onraadt, Brugge 1867 en Paul en Isabelle, Brugge 1873 en 1877; Godefried en Roeland, drama in vijf bedrijven, Roeselare 1883. [Georges Callebert-Reynaert] Callebert-Reynaert (Georges), te Dadizeele geb. 25 Juli 1858, was sedert Maart 1880 gemeente-hoofdonderwijzer, toen hij bij koninklijk besluit van 27 Dec. 1884, krachtens de wet van 20 Sept. 1884, in dienstbeschikbaarheid werd gesteld. Met Alf. Lagravière gaf hij uit: Een Bloemenkrans, dicht en prosa der jongste schrijvers van Vlaamsch-België met bio- en bibliographische aanteekeningen naar tijdsorde gerangschikt, Brussel 1886. Dit boek bevat van hem eenige tafereeltjes getiteld Nieuwjaar! [Bruno Frans Callens] Callens (Bruno Frans), geb. te Petegem, bij Oudenaarde, op 27 Juni 1845, is thans onderwijzer te Malderen. Hij gaf uit: Levensbeschrijvingen en daadzaken uit de geschiedenis van België, met zes kaartjes, Lier 1878. [Philimond Caluwaert] Caluwaert (Philimond), geb. 30 Aug. 1855 te Heist-op-den-Berg, gaf uit: Het Spook, komisch opera, Brussel 1880; De Storm, zangspel in éen bedrijf, Sint-Gillis-Bruss. 1880; De Zwarte Hoeve, geschiedkundig verhaal, Heist-op-den-Berg 1884. {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} [Jan Frans Cammaert] Cammaert (Jan Frans), geb. te Brussel in 1710, en aldaar overl. in 1780, was een zeer vruchtbaar tooneelschrijver, van wien men zegt dat hij in 1765 reeds meer dan honderd tooneelstukken vervaardigd had. Er zijn er slechts ongeveer dertig bekend. De voornaamste zijn: Adam ende Eva uyt het Lust-Paradys gejaegt in ballingschap, Aller Treurspelen-Treurspel, enz., 1746; Bloedige Martelkroon, ofte Maria Stuart, Koninginne van Schotland, gebylt door Kroonsucht van Elisabeth, Koninginne van Engeland, treursp., 1747; Joas, seven-jaerig Koning van Juda, van de moord bevryd door Josoba, opgevoed onder het bestuer van Joiada, en vruchteloos vervolgt door Athalia, bly-eind. trsp., 1748; Mahomet den tweeden Turcks-keyser, ofte Moord-baerende Liefde, uytgevrocht in Irena, Princesse van Griecken, treurspel, 1748; Esther, ofte opgang van Mardocheus ende ondergang van Aman, bly-eynd. trsp. 1749; Straf ende Dood van Bathasar, Koning der Chaldeen, benevens de Kroninge van Darius, Koning van Meden, bly-eind. treursp., 1749; Constantinus, Rooms-Keyser, de Onnooselheyt van synen sone Crispus, ende de boosheyt van syne vrouwe Fausta straffende, treursp., 1750; Gestrafte ontrouw, ofte rampsalige ontrouw van Maria van Arragon, Vrouwe van den Roomschen Keyser Otho den Derden, treursp., 1750; Dood-baerende standvastigheyt in den Graeve van Essex, onder Elisabeth, Koninginne van Engeland, treursp., 1750; David zegepraelende op Goliath, bly-eind. treursp., 1751; Bloedige nederlaeg ende Dood van Saul, koning van Israel, treurspel, 1751; Den Roomsmoedigen Horatius verwinnaer der Albaenen, bly-eind. treursp., 1751; Den deserteur, 1771; De twee Gierigaerds, 1772, en eenige andere stukken welke uit het Fransch en Ital. vertaald zijn. De schrijver heeft ze vereenigd onder den titel: De wercken, Bly- ende Treurspelen van Joannes Franciscus Cammaert, Brussel, 2 dln. De meeste dezer stukken werden vertoond op den Brusselschen schouwburg, waar de Aartshertogin Maria Elisabeth ze met haar Hof kwam toejuichen. Ook schreef hij: Lof-schaterende krygsbazuyn ofte rym-weergalmende echo op alle de edelmoedige daeden van Alexander den Grooten, beschreven door Quintus Curtius, in rym gestelt door .... Bruss. 1745; De dichtkonst van Nic. Boileau Despreaux, in Nederduytsche rymen overgestelt, Bruss. 1754. [Mevr. Maria Geertruida de Cambon - Van de Werken] Cambon - Van de Werken, (Mevr. Maria Geertruida de), gelegenheidsdichteres te Leid. en in Den Haag, waar zij tot de Prinsenpartij behoorde, vertaalde uit het fr., voornamelijk tooneelwerken, en schr. ook dram. stukken. Zij begon met een ‘Heldendicht’ op Willem IV, Leid. 1756, gaf te gelegener tijd iets Ter inhuldiging van Willem V., bragt een Dichtoffer aan Willem den Geduldigen, in 1787, en eene Offerhande der Bataafsche veldelingen aan Apollo, bij de geb. van Willem VI, Graave van Buuren, en een blijspel Het Dorpsfeest ter gezegende geboorte van Mevr. de Princesse v. Oranje en Nassauw. Verder: een Heldendicht, de Vrijheid, op Paoli, Leid. 1769; Zededichten, 's-Grav. 1771; Heldenzang, op den Schout b.n. Bentinck, en dgl. Van hare tooneelwerken of vertalingen is een en ander op den Haagschen schouwburg vertoond. [Christiaan Cammenga] Cammenga (Christiaan), geb. te Leeuw. 29 Oct. 1826 was achtereenvolgens pred. te Akkerwoude-en-Murmerwoude, Ried-en-Boer, Gorredyk, Sappemeer en Middelbert. Hij schreef, behalve bijdr. in jaarb. en almanakken: Dichtbloemen, Gron. 1860; Vier voordrachten, Gron. 1869; Herman van Grafhurst, dram. ged., Kamp. 1872. [Jan Baptist van Camp] Camp (Jan Baptist van), geb. 11 Febr. 1842 te Antw., alwaar hij als klerk overl. 25 Maart 1877. In zijne geboortestad liet hij drukken: De Dierenriem, 1875; De Eclipsen, 1876; De Kometen of Staartsterren, 1876. [Huibert Dirk Campagne] Campagne (Huibert Dirk) geb. te Tiel in 1763, had een zeer bewogen leven, woonde later in zijn geboortestad en overl. 26 Maart 1828 in het krankz.-gesticht te Beverwijk. Hij schr.: Java, zijnde een overzigt van deszelfs waardij en handel, met betrekking tot Nederland, 's-Hage en Amst. 1815, en behalve nog eenige werken over koloniën en handel, een dichtstukje: De zedelijke grootheid, 's-Hage en Amst. 1816. [Marinus Frederik Andries Gerardus Campbell] Campbell (Marinus Frederik Andries Gerardus), geb. te Kampen 15 Oct. 1819, kwam reeds in 1838 als volontair aan de Koninkl. Bibl., werd in 1847 onder-bibliothecaris, volgde 7 Nov. 1868 zijn schoonbroeder en leermeester J.W. Holtrop, z.a., op als bibliothecaris, en in die hoedanigheid als bestuurder van het Museum Meermanno-Westreenianum, zoodat hij nu eene halve eeuw die groote diensten aan de studie en de wetenschap heeft bewezen, welke eenstemmig erkend worden als de volkomen volbrenging zijner zichzelf opgelegde levenstaak: ‘om de Bibliotheek zoo nuttig te doen zijn als mogelijk is.’ In 1875 koos dan ook de Leidsche universiteit hem tot Doctor honoris causa en de Koninkl. Acad. der wetensch. tot lid. {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} Zijne bibliologische werken zijn door hunne bestemming in het Fransch geschreven, doch behooren uit hunnen aard tot onze letteren. Zijn aandeel in de Monuments typographiques van Holtrop is, zooal niet algemeen bekend, dan toch na te gaan uit de opdracht aan hem van dit beroemde werk. De Annales de la typogr. neerl. au quinzième siècle, verschenen te 's-Grav. 1874, 1e supplement 1878, 2e suppl. 1884. Twee fragm. in het mnl. plaatste hij in de verslagen der Vereeniging ter bevordering van Oudnederl. letterk.: een gedicht aan de Maagd Maria, en: Vanden vaghevier, dat Sente Patricius vertoghet was, Leid. 1847 en '48. Een onuitgeg. vervolg en slot op de vermeerderde Kronijk van Beka is geplaatst in Nijhoff's Bijdr., zesde deel. Als nieuwe uitgaven van zeldzaam geworden boeken, die op onze letteren en gesch. betrekking hebben, bezorgde hij: Reynardus Vulpes, waarvan het ex. der Deventersche bibl. omtrent 1473 door N. Ketelaar en G. de Leempt te Utrecht gedrukt was, 's-Grav. 1859; Joh. Colerus, Korte, dog waaragtige levensbeschrijving van Benedictus de Spinoza, - de druk van 1705 was tot op 3 ex. verdwenen, - 's-Grav, 1880. De levensberichten van Letterkunde bevatten van zijn hand dat van zijn schoonvader P.C.G. Guyot, 1861, en van zijn zwager Holtrop; het laatste is tevens de gesch. der Kon. Bibl. en van hare schoone bewaarplaats. Dr. Campbell is verder de schrijver van een groot aantal artikelen, met zijn naam of het bekende ‘ll.’ onderteekend, en in buiten- of binnenl. volgschriften geplaatst, het meest in den Kunst- en Letterbode. 's-Grav. 1854-'59 en sedert dat jaar in De Nederl. Spectator, waarvan hij altijd iets meer dan vast medewerker geweest is. [Jan van Campen] Campen (Jan van), Antwerpsche dichter, van wien bekend is: Den wech des hemels leydende tot de christelycke waerheden om wel te leven en te sterven, Antw. 1706. [Pieter van Campen] Campen (Pieter van), geb. te Leiden 11 Oct. 1750, was een der oprichters van het aldaar bestaande genootschap Mathesis scientiarum genetrix; hij gaf onderwijs in wis- en zeevaartkunde, en overl. te Spaarndam 7 Febr. 1820. Behalve een aantal werken over wis-, sterrenkunde en aanverwante wetensch., dichtte hij: Dichtmatige redevoering over de oudheid en den voortgang der wiskunde, Leid. 1777, en Beschouwing van de schepping der wereld, Leid. 1778. [Willem Cornelis van Campen] Campen (Willem Cornelis van), geb. te Leiden 11 April 1785, stud. er sinds 19 Sept. 1801 en werd in 1809 pred. te Harencarspel, Schoorl-Groet-en-Kamp, Winkel en Spaarndam, waar hij 2 Jan. 1842 overleed. Eenige zijner gedichten zijn verzameld onder den titel van: Een twintigtal gelegenheids- en andere verzen van Van Campen, waaronder een: Aan het weldadige Oud-Nederland, ter gelegenheid van de stormen van 24-26 December 1836 en de door dezelve ontstane rampen en schaden op het Y bij Spaarndam en Spaarnwoude, Amst. 1838. ‘Mijne verontwaardiging onder den Franschen dwang’, Alkm. 1814, veroorzaakte hem in 1812 veel onaangenaamheden. [Abraham Willem van Campen] Campen (Abraham Willem van), geb. te Winkel 18 Sept. 1816, stud. sinds 31 Jan. 1835 te Leiden, verliet de hoogeschool als candidaat in de letteren en werd in 1849 dr. in de theologie, was eerst hulpprediker, o.a. te Colijnsplaat, werd pred. te Opperdoes, was sedert 1865 leeraar, en werd in 1873 directeur der H. Burgerschool te Goes. Schreef onder zijne talrijke werken en bijdr. van kerkelijken en stichtelijken aard voornamelijk: De Bijbel voor jeugdige Christenen, Tiel 1857; Lichtstralen op het gebied der Chr. geloofsleer, Tiel 1856. Voorts: Armoede en rijkdom, Medemblik 1864; Kijkjes in het leven van een dorpspredikant, Amst. 1865; Een paar ijveraars voor de leer, Maassluis 1866. (Nagtglas, Levensberichten.) [Cornelis van Campene] Campene (Cornelis van), geb. te Gent 24 Juni 1516 en overl. 7 Nov. 1567. Hij maakte aldaar deel van het Magistraat zijner geboortestad en behoorde tot de Roomsch-Katholieke partij tijdens de godsdiensttroebelen. Met zijnen broeder Philips vervaardigde hij eene kroniek der gebeurtenissen van Gent, welke in druk werd uitgegeven door Frans de Potter en Jan Broeckaert, onder den titel: Dagboek van Cornelis en Philippe van Campene, Gent 1870. Hij schreef ook: Bouck van den Geslachte van De Campene (1566), berustende ter bibliotheek der universiteit van Gent. [Philips van Campene] Campene (Philips van), broeder van den voorgaande en advocaat in den Raad van Vlaanderen. Toen Cornelis van C. overl. was, zette hij de bovengenoemde kroniek voort van 12 Sept. 1567 tot 5 April 1571. [Edward Campens] Campens (Edward), te Zomergem geb. 30 Aug. 1820, vestigde zich als veearts te Gent en overl. aldaar 21 April 1873. Van hem werd uitgegeven: Een woord over het Durhamsch runderras en het stelsel Guenon, Gent 1850; Opbrenging en bestiering der nuttige huisdieren, volgens de wetten van de levensleer, {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} Gent 1850; Over de koopvernietigende gebreken en de waerborging in het verkoopen en verwisselen van huisdieren, Gent 1850; Opbrenging en bestiering der huisdieren in de verbetering der rassen, Gent 1851; Leerboek der scheikunde of chimie, ten behoeve van het landhuishoudelijk onderwijs, Gent 1852; Leerboek voor natuerkunde of physica, Gent 1852; De Gentsche diergaerde of schetsen uit het dierenrijk, Gent 1855 en 1869; De natuerkunde in de volksscholen, Gent 1857. [Adriaan Gilles Camper] Camper (Adriaan Gilles), zoon en levensbeschrijver van den beroemden natuurkenner Petrus Camper, werd geb. te Amst. 31 Jan. 1759, bestudeerde de genees- en natuurkunde en legde zich toe op taalstudie en schilderkunst. Na verschillende diensten aan het onderwijs bewezen te hebben, werd hij in 1814 commies-generaal der convooien en licenten in Friesl., gelijk hij vóor 1795 ontvanger-gener. geweest was, en in 1819 lid van de Tweede Kamer. Hij overl. in Den Haag, 5 Febr. 1820. Behalve eenige werken van natuur-historischen aard gaf hij uit: Levensschets van Petrus Camper, Leeuw. 1791; Redevoering bij de plegtige inhuldiging van Friesl. Athenaeum te Franeker op 28 Dec. 1815, Harl. 1816. [Petrus Camper] Camper (Petrus), geb. bij Franeker in 1797, zoon van den voorgaande; hij stud. te Franeker, daarna te Utrecht, prom. in de letteren, Febr. 1817, over Vondel als treurspeldichter, en werd in Maart 1820 conrector te Zutfen, doch nam in 1838 zijn ontslag, waarna hij katholiek werd, te Dev. ging wonen en te Geertruidenberg in 1852 stierf. Hij schreef: Bloemenknopjes van onbekenden inhoud, of eerste dichtkundige proeven, Zutfen 1818; De Fenicische vrouwen, treursp. naar Euripides, Zutf. 1823; 1833 Ode, Zutf. 1833; Antigone, treursp. naar het Grieksch van Sophocles, in Holl. dicht gevolgd door P. Camper, Leid. 1834; Feestrede ter viering van het 50-jarig bestaan der Maatsch. tot Nut van 't Alg., Zutf. 1835. Nog in 1856 verscheen te Amst. een ‘met kerkelijke goedkeuring’ uitgegeven uit het Latijn vertaald boekske: De strijd des Geestes, zedekundige verhandeling ter volmaking van den Christen. [Edmond Campers] Campers (Edmond), te Antwerpen geb. 17 Maart 1854, ging van zijn vierde jaar naar eene privaatschool en volgde daarna de lessen aan het Athenaeum van Antwerpen, in welke stad hij thans koopmansklerk is. Zijn letterk. eersteling was eene novelle Frederika, die in 1875 verscheen, eerst in de Vl. Kunstbode en daarna in De kleine Gazet en in de Annalen der Mertensvereeniging, waarvan hij de schijver en een der hoofdopstellers was. Zijne novelle Geertje verscheen 1875 in het Nederl. Museum, zijne Florentia in De kleine Gazet en Meetingist en Geus, Antwerpsche zedenschets, in de Kleine Gazet en in het Nederlandsch Museum, 1886. Ook schreef hij Jetje, novelle; De Kwaadspreekster, tooneelspel in één bedrijf; Het Vlaamsche Volk, Jacob van Maerlant, Over de Vrouw, De Vrijheid, De Spaansche Furie, Licht en Bruin enz., voordrachten, welke werden uitgegeven en kosteloos onder het volk verspreid door de zorgen van het Willemsfonds. [Dirk Rafaëlsz. Camphuysen] Camphuysen (Dirk Rafaëlsz.), geb. te Gorinchem in 1586, werd reeds zeer jong leerling bij den kunstschilder Dierix Govertze. Op zijn 18e jaar ging hij den 25 Juni 1608 te Leiden onder den hoogleeraar Arminius, (overl. 19 Oct. 1609), studeeren. Eerst werd C. gouverneur bij de kinderen van Gideon van Boetselaar, heer van Langerak, slotvoogd van Loevestein, gaf daarna lessen, en werd in 1616 pred. te Vleuten. In 1618 geraakte hij als remonstr. voor korten tijd in de gevangenis, week toen uit naar Oost-Friesland, vluchtte vandaar om de onveiligheid in den dertigjarigen oorlog naar Harlingen, en begaf zich, voor verraad vreezende, naar Ameland, vond eindelijk een minder gevaarlijk verblijf te Dokkum, waar hij een vlashandel dreef, en er overl. 9 Juli 1627. Behalve eenige godsd. schriften en predikatiën gaf hij uit: Stichtelijke rijmen, Hoorn 1625, in 2 dln. later met nog 2 dln. verm.; van deze gedichten zijn meer dan dertig drukken verschenen. Van zijn Uitbreyding over de Psalmen, door hem te Dokkum vervaardigd, en eerst gedr. Amst. 1630, bestaan ook onderscheiden uitgaven. (J.C. Kindermann, Het beeld van C. in de lijst van zijn tijd, 's-Hertogenb. 1852, 2 dln., 2e dr. 1853.) [Willem Jacobus del Campo, gen. Camp] Campo, gen. Camp (Willem Jacobus del), geb. 9 Dec. 1799 te Leer in Oost-Friesl., waar zijn vader na zijn verdediging van Sluis in Vlaanderen als uitgewekene was gevestigd, ging in dienst, woonde het laatst als gepens. majoor der veld-artillerie te Ginneken en overl. daar den 10 Juli 1888. Behalve eenige bijdragen over militaire aangelegenheden in de beide Militaire Spectators, schreef hij: Leven en krijgsbedrijven van D.H. baron Chassé, in leven generaal der Infanterie, enz., Den Bosch 1849. [Josef Bernard Cannaert] Cannaert (Josef Bernard), geb. 15 Febr. 1768 te Gent en aldaar 17 Nov. 1848 overl. Hij was in 1800 secretaris van de Meierij van Gent, later substituut van den procureur {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} des konings bij de rechtbank van eersten aanleg te Gent, en eindelijk raadsheer in het opper-gerechtshof te Brussel. Hij schreef reeds in 1791, met een paar medewerkers: Die excellente Print-cronike van Vlaenderen, een hekelschrift. Verder: De dobbele Schapersalmanak voor 't jaer O.H. 1816 Gent; Gentsche Almanak voor den jare 1823, kunnende ook dienen voor nieuwjaersgift, Gent 1823; Iets over de Hollandsche Tael, noch voor, noch tegen, latende elk dienaengaende vry en onverlet als naer goedvinden, in eenige familiere brieven, Gent 1823; Iets over het oude strafrecht in België, gevolgd door eenige notabele decisien van vroegere tijden, Brussel 1826; Bijdragen tot het oude strafrecht in Belgie, gevolgd door eenige merkwaardige vonnissen van vroegere tijden, van allerlei aard, Brussel 1829; Bydragen tot de kennis van het oude strafrecht in Vlaenderen, verrykt met vele tot dusverre onuitgegevene stukken, Gent 1835; Verslag van den procureur fiscael in den rade van Vlaenderen, gedaen in 1664, over eene vrouw wegens tovery verbrand, (Belgisch Museum, D. VIII, bl. 115) 1844; Allekinderendag en de Gentsche Vastenavond, in de Syssepanne van K. Broeckaert. [Frans Matthijs van Cannart d'Hamale] Cannart d'Hamale (Frans Matthijs van), 26 Sept. 1761, te Antwerpen geb., waar hij 20 Nov. 1843 overl. Hij studeerde in het Augustijner College zijner geboortestad, en werd priester en doctor in de godgeleerdheid aan de hoogeschool te Leuven. Daarna was hij voorzitter van de commissie van toezicht over de gemeentescholen in Antwerpen. Hij schreef: De nederduitsche Melpomene, ofte treurende zanggodinnen, zig beklaegende over het droevig afsterven van haer deugdbezielde en doorluchtige souvereyne Maria Theresia, Antw. 1787; Gedichten, opgedragen aen alle vaderlands-lievenden, Antw. 1787. [Theodoor Josef Canneel] Canneel (Theodoor Josef), geb. 8 Nov. 1817 te Gent, waar hij kunstschilder en bestuurder der Academie van beeldende kunsten is. Hij schreef in het tijdschrift De Eendracht, in het Jaarboek van het Willemsfonds en gaf afzonderlijk uit: Het teekenonderwijs, Gent; Verklaring der muurschilderingen uitgevoerd in de kerk te Burst, bij Aalst, Gent; Verklaring der onderwerpen voorgesteld in de muurschilderingen uitgevoerd in de parochiale kerk van Sint Anna te Gent, Gent. [Mr. Hendrik Cannegieter] Cannegieter (Mr. Hendrik), geb. te Steinfurt 24 Febr. 1691, stud. sinds 17 Sept. 1710 te Leiden, werd in 1714 conrector en in 1720 rector te Arnhem. Hij werd onderscheidene malen te Harderw., Fran., Gron. en Utrecht tot hoogl. beroepen, doch bedankte steeds. De Harderw. hoogeschool benoemde hem tot Dr. in de rechten, hon. c., en de Staten van Gelderl. tot hun geschiedschrijver. Hij overl. te Arnhem 21 Aug. 1770. Behalve een groot aantal Lat. geschr. gaf hij in 't Ned. uit: Het derde deel van het Geldersch Placaetboek, Arnh. 1740; Eerste brief over bijzondere Nederl. oudheden: over den grafkelder bij Anlo, de zoogenaamde donderbeitels en vrouw Jacoba's kannetjes, Arnh. 1757. Op de Bibl. der Kon. Acad. te Amst. wordt eene copie bewaard van zijn hs.: Domburgsche oudheden, dat bestemd was om uitgegeven te worden met de platen van H. v. Schuylenburgh, die de in 1647 gevondene en door den Domburgschen kerkbrand in 1848 bijna alle vernielde ‘oude rariteyten’ schetste. [Abraham Capadose] Capadose (Abraham), geb. 22 Aug. 1795 te Amst., stud. te Leiden sinds 3 Nov. 1814 en zette zich als geneesheer te 's-Grav. neder, waar hij later jarenlang zonder betrekking woonde en 16 Dec. 1874 overl. Hij schr. sedert 1823 een menigte verhand., redev., vlugschr. enz., meestal van godgel. inhoud, en geheel in zijn richting en die van zijn vriend I. da Costa gesteld, welke richting hij vooral in zijn: Jehova-Jezus, 3 dln., Amst. 1834-'35, blootlegt. Onder zijne schriften noemen wij nog: Ontboezeming over het concordaat, 's-Grav. 1841; Het despotismus zich uit het liberalisme ontwikkelende, 's-Grav. 1846; De hervorming verdedigd, 's-Grav. 1856; Londen bezocht in 1851, Amst. 1855; Revolutie en contra-revolutie, beschouwd uit een schriftuurlijk oogpunt, Amst., 1860; Rome en Jerusalem, Utr. 1851; De kracht des geloofs, of bijzonderheden uit het leven en lijden van D. Matamoros, gevangen om zijns geloofswille in Spanje, Amst. 1863; Woorden van den souvereinen vorst der Nederl. in 1813, herinnerd aan vorst en volk in 1863, 's-Grav. 1863; Herinneringen uit Spanje, 's-Grav. 1864. [Mr. Isaac Capadose] Capadose (Mr. Isaac), zoon van den vorige, geb. te 's-Grav. 2 Aug. 1834, stud. van 1852-'56 te Leiden en promov. over: De algemeene rekenkamer en de rekenpligtigheid in Nederland, 's-Grav. 1856. Hij werd in 1856 adjunct-commies aan het ministerie van koloniën, en in 1867 op zijn verzoek eervol ontslagen, om zich geheel te wijden aan zijne tegenw. betrekking als Evangelist bij de apostolische gemeenten hier te lande. Schr., behalve bijdr. in tijdschr. en eenige kleinere brochures: Edmond Burke. Over- {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} zigt van het leven en de schriften van een anti-revolutionair staatsman, Amst. 1857; Nederlandsche gedachten (op onregelmatige tijden verschijnende, aan anti-revol. politiek gewijd), 's-Grav. Decemb 1862-Sept. 1864. Het jubilaeum van Nederl. herstel, Leid. 1862 (naamloos); Java. Eene voorlezing, 's-Grav. 1864; De hoop der uitredding, of eenige opmerkingen over de tijden van den antichrist, Rott. 1865; Eene bladzijde uit de geschiedenis der kerk van Christus geschetst, Leid. 1869; Gedachtenis aan Fredr. Hendr. van Kempen, 's-Grav. 1873; Liederen ten gebruike der christel. gemeente, Haarl. 1874, en verder eenige brochures en bijdragen in enkele tijdschriften. [Willem Cornelis Capel] Capel (Willem Cornelis), geb. te 's-Grav. 4 Febr. 1853, doorliep de vijf klassen der hbs. aldaar, was een half jaar bij het onderwijs werkzaam, doch kreeg in 1872 eene betrekking bij het min. van financiën en is sedert 1 April 1882 adj.-comm. bij dat van den Waterstaat. Onder het hoofd: Uit het dagboek van Florentijn, schr. hij sedert het najaar van 1881 gedichten, afgewisseld door aphorismen in proza, eerst geplaatst in Ned. Spect., afzonderlijk uitgegeven, Sneek, 1882. Op dezelfde wijze voortgezet, versch. een tweede druk van dien bundel, met weglating van een en ander uit de vroegere verzameling, doch met aanvulling, van nieuwe art., Sneek 1885; Bij de tooveres van Endor, dram. ged., deels proza, deels poëzy, en andere ged., 's-Grav. 1887. [Johannes Pieter van Capelle] Capelle (Johannes Pieter van), geb. te Vlissingen 9 April 1783, bezocht de Leid. Acad. en het athenaeum te Amst. en werd in 1801 lector aan de Acad. van teeken- en zeevaartkunde te Gron. In 1811 benoemde men hem tot praeceptor aan de Lat. school, en vier jaar later tot hoogl. in de Ned. taal en letterk. aan 't Athenaeum te Amst. - het door Bilderdijk begeerde ambt - en later ook in de gesch. des vaderlands; ondanks deze wijziging in zijne studiën vervulde hij dien leerstoel met lof, tot aan zijn ontijdigen dood, 26 Aug. 1831. Hij schr.: Bijdragen tot de geschiedenis der Natuurk. bij de Ouden, Gron., 1815; Redev. (bij de aanvaarding van zijn hoogleersambt) over de verdiensten der Amsterdammers ten aanzien van den opbouw en de volmaking der Nederd. taal en letterk., Amst. 1816; Redevoering over het oogpunt, waaruit in den tegenwoordigen tijd de beoefening der Vaderl. gesch. moet beschouwd worden, 22 Nov. 1819, Amst. 1820; Bijdr. tot de gesch. der wetensch. en letteren in Nederland, Amst. 1821; Bijdr. tot de gesch. der Nederl., Haarl. 1827; Filips Willem, Prins van Oranje, Haarl. 1829; Nagelaten bijdr. tot natuurk. en gesch., uitgeg. door D.J. van Lennep, Haarl. 1831. Ook gaf hij met M. Siegenbeek en A. Simons: De Nederl. Historiën van P.C. Hooft uit, met aant. en opheld., 8 dln., Amst. 1824. [Alexander van den Capellen] Capellen (Alexander van den), heer van Aartsbergen, den Boedelhof, enz., omstreeks 1594 geb. te Arnhem, waar zijn vader, Gerlach, toen raad in den Hove van Gelderland was, werd 4 Mei 1612 stud. te Leiden en daar de begaafde leerling van Erpenius; na zijne prom. verbleef hij geruimen tijd in het buitenland, begon in 1624 zijne aanzienlijke staatk. loopbaan, en overl. 8 Juli 1656 te Dordrecht, op eene reis naar Heeraartsberg bij Schoonhoven, de door zijn in 1626 gesloten huwelijk met Margaretha van Zuilen van Nyevelt aangeërfde heerlijkheid, en werd in de kapel daarvan, in de kerk te Bergambacht, begraven. Zijn achterkleinzoon liet meer dan eene eeuw na zijn dood drukken: Gedenkschriften, beginnende 1621 en gaande tot 1632, 2 dln., Utrecht 1772. [Jan Cappelle] Cappelle (Jan), geb. 6 Oct. 1787 te Brugge, verloor vroeg zijne ouders en kreeg eene zeer middelmatige opvoeding bij de Augustijnen, waarna hij behangersknecht werd. De meeste zijner werken zijn ongedrukt, hoewel hij te Brugge in verschillige maatschappijen bekroond werd. Een gedicht: Waterloo, en een tooneelstuk: Oranje's geboortedag of de zegepraal van deugd en onschuld werden Koning Willem I aangeboden. Zijne: Kleine Gedichten, welke hij ten voordeele van Zetternams weduwe wilde uitgeven, vonden geene koopers. Tot het weinige, dat van hem gedrukt is, behoort een: Lierzang op het ontydig afsterven van Z.E. den heer baron Anton Reinhard Falk, Gent 1844. [Jacob Caproen] Caproen (Jacob), geb. te Ieperen 20 Aug. 1594, schr. een: Lofdicht op het werk: La France et la Flandre reformées van Jacques Ymmeloot. [Quinten Jozef Cappron] Cappron (Quinten Jozef), geb. 7 Maart 1825 te Antwerpen, waar hij eerst bestuurder van het gesticht voor doofstommen en daarna onderwijzer was aan de stadsscholen. Sedert 4 Sept. 1885 leefde hij van zijn pensioen in zijne geboortestad, alwaar hij overl. 6 Aug. 1887. Van hem zag het licht: Algemeene opvoedingsleer voor doofstommen, Antw. 1856; De tael der natuer, of de oorspronkelyke gebaerdentael der doofstommen, Gent 1858: Een groot man in België, Hulde aen den Eerweerden abt Carton, Gent 1858; De {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} Blinden, Geschiedkundige wetenschappelijke en methodische verhandeling, Antw. 1860. [Mr. Nicolaas Carbasius] Carbasius (Mr. Nicolaas), geb. te Hoorn 24 Juni 1795, stud. van Oct. 1814 te Leid., waar hij in 1819 prom. Hij was lid van de rechtbank te 's-Grav. en overl. 22 Maart 1834. In de Mnemosyne van 1826 schr. hij: Over de afkomst van Witte van Haamstede, en in de Werken van Letterk. III: Over Jan van Heelu en diens historisch dichtstuk, Den slag van Woeronc, in den jare 1288 geleverd. [Eleonore Carboniers] Carboniers (Eleonore), was dochter van den rentmeester der stad Veere en echtgenoot van den vermaarden Vlaamschen schilder en dichter Lucas de Heere, die in 16e eeuw te Gent leefde. Zij vervaardigde een gedicht, dat opgenomen werd in het werk van haren man getiteld: Hof en Boomgaert der Poësyen, dat in 1565 te Gent gedrukt werd. [Leodegarius Cardon] Cardon (Leodegarius), geb. te Gent in 1587, studeerde ter hoogeschool van Douai, werd in 1610 licentiaat in de godgeleerdheid en was vervolgens pastoor te Winkel en Assenede en deken te Hulst, waar hij in Mei 1627 overl. Van hem zag het licht: Aenteikeningen van de oude devotie in de kapelle van Onse Lieve Vrouwe ter Eecken, by Hulst enz. Uutghegeven ende byeengebracht by Heer ende Meester Legier Cardon, landtdeken ende pasteur van Hulst, Gent 1624. [Eliazar Uriel Cardozo] Cardozo (Eliazar Uriel), schreef: Het huwelijk loor Bedrog, kluchtsp., Amst. 1732. [Carette] Carette, een Iepersche dichter der 17e eeuw. Hij schreef een zinnespel Anthropus Plosius, zijnde een antwoord op de vraag, 6 Mei 1628, door de Brugsche kamer De drie Sanctinnen uitgeschreven: Welk dat de blydschap is op aerdryk liefst beseven, Die meest een ieder mensch hier wilde wel beleven? [Frans Caris] Caris (Frans), geb. te Antw. 26 Febr. 1840, en aldaar gestorven op 1 April 1887, was eerst klerk en vervolgens koopman in steenkolen. Hij leverde eenige liedjes in het spotblad Reinaard de Vos en toen dit ophield te verschijnen werd hij opsteller van het weekblad Lange Wapper. Tevens gaf hij uit onder zijn psd. de Vriend Frans: Het loon der weldadigheid, roman, Antw. 1866; Het groot lot, novelle, Antw. 1867; De liederen van den Vriend Frans, Antw. 1873; Hoe eene moeder handelen moet, Antw. 1882. [Frans Caron] Caron (Frans), geb. in 1600 te Brussel, ging bij de O.-I.C. in dienst en voer als koksmaat in 1619 naar Japan, waar hij van het schip wegliep en in het land bleef. Door vlijt en talenten klom hij op tot Directeur-generaal van den koophandel te Batavia, totdat hij 25 Sept. 1652, ter verantwoording in Den Haag gekomen, op zijn verzoek ontslagen werd. Weinig gelukkig slaagde hij in Franschen dienst, om dat land een vasten handel in Indië te verschaffen. Ook van dien post ter verantwoording opgeroepen, leed hij schipbreuk op de Portugeesche kust en verdronk daarbij, 1673. Natuurlijk moet men hem onderscheiden van een naamgenoot, die van 1661 pred. in O.-Indië was, en te Leksmond in die betrekking overl. 1697, en stichtel. werkjes met Holl. titels in 't zgn. Laagmaleisch heeft uitgegeven. Hij schreef: Beschryvinghe van het machtigh koningryk Japan, gesteld door Françoys Caron, Directeur des compagnies negotie aldaer, ende met eenighe aenteekeningen vermeerdert door Henrick Hagenaer, Amst. 1650, met pl. (Prof. Fruin, Aant. op Droste, 320-'27.) [Pieter de Caron] Caron (Pieter de), schreef: Blyeindige Kyfagie van Mr. Houtebeen en Els zijn wijf, kluchtspel, Amst. 1657. [Peter Carpentier] Carpentier (Peter), in de eerste helft der 17e eeuw geb. in Brabant en overl. in 1652. Zijn werk, beurtelings in rijm en proza, is getiteld: Den droevighen Miserere ende De Profondis van de lang-ghepynighde Ziele int vaeghevier, door P.P.C. Augustyn tot Diest, Loven 1652. [Frans Carrein] Carrein (Frans), geb. 1816 te Eernegem, bij Brugge; na een korten tijd school te hebben gegaan, kwam hij bij zijn vader in den winkel, welke zaak hij later zelf overnam. Echter overl. hij 23 Oct. 1877 te Oostende, waar hij opsteller was van het weekblad De Noordster. Hij schreef: Pieter Lanchals, of de opstand der Vlamingen onder Maximiliaen van Oostenryk, historisch drama in 5 bedryven, Brugge 1849; Arm en Ryk, drama in dry bedryven en vyf tafereelen, Gent 1851; Andreas de Beeldhouwer, of de oorsprong der Schouw in het Vrije van Brugge, drama in 3 bedr., 1862; Lisa de kantwerkster, blyspel in 1 bedr., 1862; en verder eene menigte uit het Fransch overgezette stukken. [Peter Jozef de Cart] Cart (Peter Jozef de), geb. 2 Maart 1798 te Mol, genoot zijne opleiding voor den geestelijken stand en werd pastoor-deken te Tienen. Toen hij in 1865 uit oorzaak {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} van ouderdom, zijn ambt verliet, vestigde hij zich te Antwerpen, alwaar hij overl., 9 Jan. 1867. Zijne werken zijn: Christelyke onderwyzingen, dienstig voor byzondere lezingen tydens de maend van Maria, Tienen 1846; Sermoonen op de geloovige zielen, Leuven 1852; Maend van Maria, Leuven 1855; Over de heiligverklaring der 26 martelaers van Japonië, Tienen 1862; De feesten van Roomen, ter gelegenheid van de heiligverklaring der martelaers van Japonië, Tienen 1862. [Frans Cartuyvels] Cartuyvels (Frans), pastoor te Haekendover in Brabant en aldaar op 23 Jan. 1738 overl., schreef: Kort, klaer en waerachtig verhael van den oorsprong en voortgang der stichting van de mirakuleuze kerk van Haekendover, Leuven 1704. [Jhr. François de Casembroot] Casembroot (Jhr. François de), geb. te Luik, 26 Juli 1817, trad 16 Nov. 1832 als adelborst aan het Instituut te Medemblik in diensten werd juist veertig jaren later gepensioneerd als Schout-bij-nacht; hij was tot in 1865 adj. des konings in gew.- werd toen adj. in buitengew. dienst, en benoemd tot vice-admiraal. Behalve een aantal brochures en bijdr. over marine-aangelegenheden, schreef hij: De Medusa in de wateren van Japan in 1863 en 1864, 's-Grav. 1865, 2 uitgaven. [Van dit heldenfeit in de straat van Semonoseki mocht de Admiraal in 1888 den gedenkdag vieren.] [Reginaldus Castelein] Castelein (Reginaldus), omstreeks 1702 geb. te Meenen, trad op achttienjarigen leeftijd in de orde der Dominikanen te Ieperen en overl. 17 Aug. 1758 binnen zijne geboorteplaats. Hij was een voornaam prediker en schreef: Mystycke Roose met XV blaederen, Ieperen 1738; Boom van Daniel oft geestelycken Rooselaer, Ieperen 1743; Gedurigen Roosencrans, Ieperen 1754. [Roeland van de Casteele] Casteele (Roeland van de), 15 Febr. 1845 geb. te Nieupoort, deed zijne onderwijzers-studiën in de Waalsche normaalschool van Nijvel, was onderwijzer in het middelbaar onderwijs en in de scholen der gerechtshuizen en ging in 1880 over in het lager onderwijs, waar hij in 1882 tot hoofdonderwijzer werd bevorderd. Ten gevolge der wetsverandering in beschikbaarheid gesteld, verblijft hij thans in zijne geboorteplaats. Hij schreef in bladen en tijdschriften en gaf afzonderlijk uit het dichtwerk: Vriendenraad, Gent 1888, 2 dln. [Jozef Casteleyn] Casteleyn (Jozef), in Eecloo geb. ten jare 1826, gaf uit: Het onrechtvaardig erfdeel, Eenvoudig dorpsverhaal, Gent 1873; Inlichtingen op de wet der geheime stemming en het kiesbedrog, Gent 1877. [Matthijs de Casteleyn] Casteleyn (Matthijs de), geb. te Pamele bij Oudenaarde in 1485 en overl. aldaar in 1550. In 1508 werd hij als geestelijke gewijd, en werd later apostolisch notaris, diaken van de parochiekerk te Pamele, en kapelaan van de hoofdkerk van Oudenaarde. Hij werd in zijne geboortestad factor van de Rederijkerskamers der Paxvobianen en der Kersauwieren en voerde tot kenspreuk: Wacht wel 't slot Casteleyn! Zijn voornaamste werk, dat in 1548 werd geschreven, verscheen onder den titel: De Const van Rhetoriken, allen ancommers ende beminders der zelver, een zonderlyngh Exemplaer ende leerende Voorbeeld, niet alleen in allen soorten ende sneden van dichten, nemaer ooc, in alles dat der Edelder const van Poësien competeert ende ancleeft. Nu eerst-mael uutghesteld in dichte, by wilent Heer Matthijs de Castelein, Priester, ende excellent Poëte Moderne, Gent 1555. Dit vademecum onzer oude rederijkers werd herdrukt te Gent in 1571 en te Rotterdam in 1616. Verder leverde de befaamde factor: Diverse Liedekens, vóór 1548 uitgegeven en herdrukt onder den titel: Diversche Liedekens ghecomponeert bij wijlent Heer Mathijs de Casteleyn, Priester ende excellent Poet, Rott. 1616; Pijramus ende Thisbe. Schoon Retorike amoureus bequame, es dit barblijke voor sulcken eersame, Antw., zonder jaar en later herdrukt o.a. te Rott. in 1616 met den titel: Historie van Pyramus ende Thisbe, speelwijse ghestelt bij wijlent Heer Mathijs de Casteleyn, Priester ende excellent Poët; De conste der Minne, Antw. 1566, vertaling van De Arte Amandi van Ovidius. [Arnold de Castro] Castro (Arnold de), vroeger decoratieschilder en thans boekdrukker te Sint-Nicolaas, gaf onder zijnen vervlaamsten naam Jan Casteels uit: Zeeuwsche novellen: de Parizekrol, het Manneken der verkooping, Gent 1859; Zeeuwsche schetsen en beelden, Gent 1862. Op zijnen echten naam verscheen: Een Rozemarijntje of de patriotten van 't jaar 30. Blijspel in twee bedrijven, St.-Nicolaas 1880. Arnold de Castro is ook opsteller, drukker en uitgever van het weekblad De Klok. [David Henriquez de Castro Mz.] Castro Mz. (David Henriquez de), geb. 22 Jan. 1826 te Amst., waar hij zich toewijdt aan de gesch. der Port. Isr. gemeente. Behalve onderscheiden artikels over dit onderwerp, in het Nieuw-Israël. weekblad, schr. hij: De Synagoge der Portug.-Israël. {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} gemeente te Amst., 's-Grav. 1875. Na met veel opofferingen en met moeitevolle onderzoekingen de op zijne kosten langzamerhand volkomen herstelde monumenten op de Port. Isr. begraafplaats te Ouderkerk a.d. Amstel tot voorwerpen zijner studiën gemaakt te hebben, gaf hij de uitkomsten daarvan in een prachtwerk uit, als: Keur van Grafsteenen op de Ned.-Portug.-Israël. Begraafplaats te Ouderkerk a.d. Amstel, met beschr. en biogr. aant., Leiden 1883. [Jan à Castro] Castro (Jan à), een Antwerpsch minderbroeder, die in het midden der XVIIe eeuw de dichtkunst beoefende en in het licht gaf: De onghemaskerde liefde des Hemels, door Joannes à Castro, minderbroeder tot Antwerpen, Antw. 1686; Den boeck van het stervende leven der menschen, bevattende toevallen en korte neepdichten ofte epigramata, Antw. 1689; Zedighe Sinnebeelden ghetrocken uyt den ongeschreven boeck van den aerdt der schepselen, Antw. 1694. Alle drie deze werken zijn met platen versierd. [Steven Blaupot ten Cate] Cate (Steven Blaupot ten), geb. te Noordbroek in 1805, in 1830 leeraar der doopsgezinde gem. te Akkrum, in 1839 te Zaandam O.Z., legde daarna den dienst neder, was later lid van de 2e kamer der Staten-Generaal, daarna inspect. van het lager onderw. in Gron. tot 1880, en overl. te Gron. 9 Sept. 1884. Zijn letterarbeid, volledig opgegeven in onderstaand levensbericht, begon met, door 't Nut bekroonde, Levenssch. van mannen en vr. uit de zdl. prov., Amst. 1828, gevolgd door: Oud-Nederland gered, Gron. 1830; Geschiedenis der Doopsgez. in Friesland, Leeuw. 1839; Geschiedenis der Doopsgez. in Groningen, Overijssel en Oost-Friesland, Leeuw. en Gron. 1842, 2 dln.; Geschiedenis der Doopsgez. in Holl., Zeel., Utrecht en Gelderl., van derzelver ontstaan tot op dezen tijd, Amst. 1847, 2 dln.; Over den Waldensischen oorsprong der Doopsgezinden, Amst. 1844; Over de getalvermindering der Doopsgez., Amst. 1844; Neerlands Handel en Zeevaart, en Armwezen en Armverzorging, beide bekr. door de Maatsch. tot Nut van 't Alg.; De wet op het lag. onderwijs toegelicht, Gron. 1871, 2e dr. 1876. Met A. Moens gaf hij uit De wet op 't L.O. van 1878 met aant., Gron. 1879 en met G. van Milligen: Een handl. tot de kennis van die wet, Gron. 1880. [Steven Hermansz. ten Cate] Cate (Steven Hermansz. ten), geb. 24 Dec. 1831 te Pieterzijl (Gron.), vestigde zich als boekhandelaar te Zwolle; later hield hij zich alleen met letterarbeid bezig. Tot de voortbrengselen daarvan behooren: Wereldgesch. der laatste twee jaren, 1869 en '70, [behelzende ook de afz. uitgeg. gesch. van het Vaticaansche concilie, door De Tijd wederlegd, door den schr. in eene brochure verdedigd], Zwolle 1872; Nederl. Glorie, 1648-1713, Zw. 1874-'76; Nederl. Ramp, 1702-'95, Zw. 1876-'77; Nederl. Oost-Indië, Zw. 1874-'75; Neerl. roem ter zee, Zw. 1874-'76. Verder een paar kleinere geschr., eene menigte art. in volgschr. van kerkelijken, staatk. en maçonnieken inhoud, ook in poëzie; bovendien de vertaling van een dertiental werken. [Mr. Jacob Cats] Cats (Mr. Jacob), geb. te Brouwershaven, 10 Nov. 1547, uit eene ons weinig bekende regeeringsfamilie aldaar, leerde eerst op de Lat. school te Zierikzee, bezocht de hoogeschool te Leiden, hoewel zijn naam in het studenten-album ontbreekt, promov. te Orleans, deed zijn eed als adv. in Den Haag, doch vestigde zich eerst in 1603 te Middelburg, waar hij eene werkzame praktijk had, meest in geschillen over de kaapvaart, en werd evenals Simon van Beaumont, z.a., in Dec. 1603 tot stads-adv. aangesteld. Den 29 Mei 1605 trouwde C. in de Nieuwe kerk te Amst. met de 26-jarige Antwerpsche juffer Elisabeth van Valckenburg, met hare moeder daar wonende en door deze aan de schatrijke familie Vogelaer verwant. Met het Bestand hield de kaapvaart op, en de stedelijke processen verminderden, zoodat hij bij het einde van 1612 al zijn tijd en groote middelen beschikbaar had om geïnundeerde landen in Zeeuwsch-Vlaanderen te bedijken en na veel tegenspoeden en rechtsgedingen eindigde met een groot grondbezitter te zijn. Van 30 Oct. 1621 tot 31 Maart 1623 was hij pensionaris van Middelburg, om dit ambt te verwisselen met dezelfde bediening te Dordrecht, en den 3 Juli 1636 benoemd te worden tot Raad-pensionaris van Holland, waarbij negen jaar later het ambt van grootzegelbewaarder kwam, dat naar gebruik bij het overlijden van Cats' voorgangers, als voorloopig, in de handen van een der Edelen ter Statenverg. kwam, tot diens dood. Aan het einde der Groote Vergadering, 27 Sept. 1651, legde hij zijne ambten neder. Zijn staatk. leven en sommige zijner handelingen in bijzondere zaken vallen buiten de grenzen van dit artikel. Zijn Munnikenhof bij Grijpskerke, de Catshoeve bij Groede en bovenal Zorgvliet getuigden eenmaal van zijn' zin voor economie en buitenleven. Cats is de volksdichter van ons land, al wordt de smaak des tijds soms bij tusschenpoozen door de macht van de leiding der publieke denkwijze van hem afgekeerd. Hij overl. op Zorgvliet 12 Sept. 1660. In het Museum Catsianum, verzameld, beschreven en aan de biblioth. van de Mij. der Ned. Lett. in 1887 geschonken door Jhr. Mr. W.C.M. de Jonge van Ellemeet, {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} worden alle de werken van Cats in elke uitgave, vertaling, keurlezing of navolging opgeteld. Van de volledige gedichten zijn daar de ed. Amst. 1655, '58 tweemaal, Dordr. 1659, Utr. 1700, Amst. e.a. pl. 1712 en 1726, Gent 1786, enz. tot de drukken van 1880; de oudste uitg. van: Sinne- en Minnebeelden, Midd. 1618; Maechdenplicht, Midd. 1618; Self-stryt. Midd. 1620; Tooneel van de mannelicke achtbaerheyt, Midd. 1622; Houwelyck, Midd. 1625; Galathee, 's-Grav. 1629; Klagende Maechden, Dordr. 1633; Spieghel van den O. en N. Tijdt, 's-Grav. 1632; Trou-ringh, Dordr. 1637; Ouderdom, Buytenleven en Hofgedachten, Amst. 1656; Aspasia, Tachtigjarigh-leven en Bedenckingen, 1655-'56; Dootkiste voor de Levendighen, Huwelycks-fuyck, veelal bij latere uitgaven van Ouderdom, enz., voorkomende; Gedachten op slapeloose nachten, Brugghe 1689, en kleinere geschr., sommige in proza of in andere werken geplaatst. [Johannes Hendriks Cats] Cats (Johannes Hendriks), boekhandelaar te Amst., den 2 Juli 1731 in 't gild gekomen, werd om het uitgeven van, vermoedelijk thans geheel verloren en door hem slechts verzamelde, geestelijke gezangen vervolgd, moest de stad verlaten en vluchtte naar Hamburg; hij kwam in 1743 te Amst. terug en overl. aldaar. Tijdens zijn verblijf te Altona werd hem daar een zoon geb., 11 Juni 1741, Jacob Cats, als teekenaar en en graveur bekend, en te Amst. overl. 9 Nov. 1799. De titel van het boekje is: Het nieuwe bundeltje van geestelijke gezangen, ter uitbreiding van verscheidene Psalmen en andere Texten uit den Bijbel, die met zielzuchtingen tot God gezongen worden, opgesteld door eenen liefhebber der waarheid. [Adriaan van Cattenburgh] Cattenburgh (Adriaan van), geb. te Rott. 2 Nov. 1664, stud. te Amst. bij de Remonstr. en werd in 1686 pred. te Rott. In 1712 werd hij als hoogleeraar aan het Remonstr. seminarium te Amst. beroepen, welke betrekking hij tot Mei 1737 bekleedde. Hij overl. te Utrecht 5 Maart 1743. Behalve eenige theol. geschr. en preeken gaf hij: Vervolg op C. Brandt's Leven van H. de Groot, Dordr. 1727; Leven van Israels koning David, in dichtmaat gesteld, Amst., 1744, 2 dln. [Joseph Théodore Cattie] Cattie (Joseph Théodore), geb. in Den Bosch, 5 Aug. 1849, stud. te Leiden, promov. in de philosophie en is thans leeraar in de Wisk. en de Nat. Hist. te Arnhem. Hij schr.: Nat. Historie der drie rijken, Arnh., 1874-'80; Gemeenzame Brieven van een vriend der Natuur, onder het psd. Max van Edijck. Voorts schoolb. en bijdr. in: Tijdspiegel, Isis, Alb. der Nat., Eigen Haard, en in dagbladen; ook is hij sedert 1884 hoofdredacteur van Het Tuinbouwblad. Nog is van hem: Is spiritisme geen bedrog, 1874. [Willem Caudron] Caudron (Willem), te Aalst geb. in 1607, en overl. in 1692. Men noemde hem: de bekroonde dichter, om zijne talrijke bekroningen in Vlaanderen en Holland. Hij vertaalde: Rosamunda, Lat. treurspel van Zevecote, en schr. in verzen: Vreughd'-ende-deughd' klangh, ter langh-ghewenschte wederkomste uyt het vrywilligh Ballinghscapp' der Koninghl. Raden binnen Gend, 1679; Leven der groote Catharina van Alexandrien, gelaurierde maegd en martelaresse, gezongen door den hoogdravenden, rym-vloyende Guil. Caudron, Catharinist, Aalst 1771; bekroond gedicht, versierd met schrijvers portret. [Hendrik van Causbrouck] Causbrouck (Hendrik van), geb. 14 April 1830 te Gent, schreef: Gedicht aan den heer Ch. Roels bij zijne priesterwijding, 1862; Het ontdekt geheim, vervlaamscht tooneelspel, 1871; De herstelde eer, tooneelspel; Een reistochtje, 1876, en verder vele losse stukjes in dicht en ondicht, in jaarboekjes en nieuwsbladen. [Alfons Antoon van Cauter] Cauter (Alfons Antoon van), op 7 Jan. 1823 te Dendermonde geb. en overl. 10 Nov. 1860. Zijne ouders bestemden hem voor de katoenweverij, doch zijne onderwijzers, die zijnen letterkundigen aanleg ontdekten, gaven hem de middelen om zijne studiën te voltooien zoodat hij onderwijzer werd. Hij schreef: Gedichten en Vlugschriften, welke afzonderlijk gedrukt of in dagbladen zijn opgenomen. [Peter Jozef Cautereels] Cautereels (Peter Jozef), geb. 2 Jan. l833 te Borsbeek (prov. Antw.), deed zijne studiën voor den geestel. stand en werd den 21 Sept. 1863 onder-pastoor van Sinte-Elisabeths-gasthuis te Antwerpen. Op 21 Sept. 1877 werd hij benoemd tot pastoor te Hemishem, welke gemeente hij in Juni 1882 verliet om naar Noord-Amerika te trekken. Eerst was hij daar makelaar in fondsen, maar al spoedig werd hij er pastoor te Depere, in den staat Wisconsin en thans is hij professor aan het Seminarie van Green-Bay. Hij schreef: De doode reiziger of de Sans-Culotten te Antwerpen 1866; Vroolijke Clara, of de slag van Turnhout in den Patriottentijd, 1866; De held van 't jaar 30, of Frederik de Merode te Berchem, 1866 Hendrik de Baanstrooper, eene gebeurtenis uit de XVIe eeuw, 1866; Het slot van Herstal, of Alpaïs en Plectrudis, eene bladzijde uit de vaderlandsche geschiedenis der VIIe en VIIIe eeuw, 1867; Yulinka, Geschiedkundig tafereel uit de XIIIe eeuw, {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} 1867; Het trouwkleed, herinneringen van het jaar 1814, 1867; Het lotje van Baden, eene zedenschets van onzen tijd, 1867; Eemtje de Maleis, of weldaad en dankbaarheid, 1867. Al deze werken kwamen te Antw. uit, met nog talrijke andere stukjes, in het tijdschrift De Familiekring, 1866-71. In Amerika werd Cautereels opsteller van het weekblad Recht door Zee en thans levert hij nog artikels in het dagblad: Depere Standaard. Zijne talrijke brieven, welke hij sedert zijn vertrek uit het vaderland aan eenen Antwerpschen vriend schreef, werden in boek uitgegeven onder den titel: Onze taalbroeders in Noord-Amerika, Brieven over hun huiselijk, burgerlijk en maatschappelijk leven en verdere bijzonderheden, door C.P. van Antwerpen. Bijeengebracht door Edward Ipers, Antw. 1885. [Frans Cauwe] Cauwe (Frans), een minderbroeder-recollet, die te Gent in de 17e eeuw leefde, schreef: Teghenverghift tegen een groote peste van het Christendom, te weten, de ydelheyt, oneerbaerheit ende overdaet der vrouwelycke kleederen ende cieraten, Gent, 1676; Leven van Sr. Francoyse Clara, religieuse van de penitenten op S. Peters, nevens Ghendt, Duink. 1677; Het leven ende goddelycke leeninghen van Sr. Francoyse Clara van St. Lieven, religieuse van de derde orden van S. Francoys, in het klooster van de penitenten op St. Pieters, neffens Ghent. Vermeerdert ende byeen vergadert uyt geloofwaerdighe schriften van de Eerwaerde moeder deszelfs klooster, ende andere treffelycke religieusen, die noch leven ende getuyghenisse geven van hetgeen zy ghesien ende uyt haren eygen mondt ghehoort hebben, Gent 1710. [Peter Cauwe] Cauwe (Peter), geb. te Ardoye, bij Roeselare, waar hij overl. in 1719 gaf omtrent het einde der 17e eeuw eene verzameling uit van geestelijke liederen, getiteld: Het geestelyck opeeltjen van Hardoysche roosebladers, doormenghelt met diversche reuk- en smaeckgevende liedekens, door Pieter Cauwe, landtman van Hardoye in Vlaenderen, Duinkerke 1699. De eerste uitgaaf verscheen te Brugge. [Jozef Cauwenbergh] Cauwenbergh (Jozef), geb. 20 Nov. 1835 te Antw., waar hij zijne studiën volbracht op het Koninklijk Athenaeum en later koopmansklerk werd. Als handelaar verbleef hij van 1876 tot 1878 in Amerika en sedert 1879 is hij in zijne geboortestad bestuurder van de Antwerpsche Volksbank. Ten jare 1883 zetelde hij in den Raad der provincie Antwerpen en sedert 1 Jan. 1888 is hij gemeenteraadslid der stad Antwerpen. Hij schreef: Tabakswolkjes, Schetsen, Antw. 1858. [Isidoor van Cauwenberghs] Cauwenberghs (Isidoor van), op 16 Juni 1825 geb. te Testelt (Brabant). Hij studeerde te Hoogstraten en te Mechelen en is thans koopman in tapijten te Antwerpen. Zijne dichterlijke voortbrengselen zijn: Mijn eerste zang voor God en 't vaderland, 1846; Egmond in hechtenis, 1847; De Demervallei, 1851; De wintervermaken van de boeren, 1852; 't Geluk van den akkerman, 1853. Deze stukjes verschenen in verschillende tijdschriften. [Jacobus Celosse] Celosse (Jacobus), een rederijker te Leiden uit het begin der 17e eeuw, schreef: Spel van sinne voor de inkomst der Vlaemsche Kamer van Leyden, de Orangie Lelie op het Reder.-Feest te Haerlem in 1601, in de Const-thoonende Juweel bij de loflijke stadt Haerlem, ten verzoeke van Trou moet blijcken in 't licht gebracht. Zwolle 1617; Ghebruyck en Misbruyck van Rhetorica; Vreugteindigspel; Tafelspel tusschen Lucht, Aerde en Mensche; Tafelspel tusschen 't Vier, 't Water en Redelyck Verstandt, alle voorkomende in De Nederl. Helicon, Alkm. 1610. [Herm. Celosse] Celosse (Herm.), geb. te Ridderkerk, waar hij van 1642-1676 pred. was. Om de psalmen van Datheen uit de kerk te weren gaf hij uit: De CL Psalmen Davids op rijm gestelt, Dordr. 1665. [Sebastiaan Centen] Centen (Sebastiaan), geb. te Nijmegen omtrent 1691, was eerst hervormd godsdienstonderwijzer en werd in 1719 student aan het Remonstr. seminarium; tot prop. bevorderd, volgde hij zijn beroeping te Zevenhoven in 1723 en overl. te Hoorn, na 30-jarigen dienst aldaar, in 1756. Hij gaf den vierden druk uit der Chronyk van Hoorn door Th. Velius, Hoorn, 1740; zij was met aant. vermeerderd, doch uit voorzichtigheid wegens de daarin verhaalde kerkgeschillen in den ouden vorm gelaten, Anders deed hij met de reeds in 1666 verschenen Hist. van Enkhuizen, door G. Brandt: hij drukte die eerst onveranderd af en voegde er zijn belangrijk werk achter: Vervolg der Hist. van de vermaarde Zee- en koopstad E., Hoorn 1747. [Peter Jacob Ceulemans] Ceulemans (Peter Jacob), geb. te Lier, 13 Sept. 1775 en in diezelfde stad overl. 24 Sept. 1851. Hij was linnenwever van beroep, doch tevens zangmeester en klokkenspeler van de Sint Gommarus-kerk, en beoefende in zijne ledige uren, niet zonder verdienste, de dichtkunst. {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij gaf bijdragen in het Letterk. Jaarboekje van Gent en schreef talrijke gelegenheidsverzen, waar tusschen uitmunten zijn: Graf krans aen den heer G.L.F. Bergmann (1839), en zijn dichtstuk: Aen de schim van den dichter Cornelis de Bie (1845). Ook schreef hij tooneelspelen, welke werden opgevoerd door de Liersche Rederijkkamer ‘De ongeleerden’, waarvan hij lid was. In zijnen Zang des Grysaerds (1847), verklaart Ceulemans vroegtijdig met blindheid te zijn geslagen geweest; doch dat belette den ijverigen volksdichter niet zijne invallen voor te zeggen aan zijnen zoon, die ze opteekende. [Adolf de Ceuleneer] Ceuleneer (Adolf de), geb. te Dendermonde, 22 Febr. 1849 en professor aan de Gentsche Hoogeschool, is schrijver van eenige Fransche werken, en van: Eenige woorden over het schoone in de kunst, Leuven 1874. [Aloysius de Ceuninck] Ceuninck (Aloysius de), te West-Roosbeke (West-Vl.) geb. 5 Aug. 1851, studeerde voor het onderwijs aan de Normaalschool van Thourout, waar hij zijn diploma ontving op 25 Aug. 1870. Daarna was hij van 1 Oct. 1870 tot 15 Aug. 1874 hulponderwijzer te Moorslede en werd daarna bijzondere onderwijzer te Roeselare, tot hij 2 Oct. 1876 te Antwerpen werd aangesteld als onderwijzer bij de stadsscholen. De werken door hem uitgegeven zijn: Historische tafereelen uit de XVIe eeuw, Brugge 1876; Natuurlijke geschiedenis der gewervelde dieren (met A. Moria), Gent 1881. [Karel Lodewijk de Ceuninck] Ceuninck (Karel Lodewijk de), geb. te Staden, 16 Juni 1835, werd in 1860 tot priester gewijd en was achtereenvolgens onder-pastoor te Wijtschate, Jabbeke en Lichtervelde. Hij schreef: Staden van eertijds en hedendaags, Brugge 1872, en verder bijdragen in Rond den Heerd. [Jacques Alexandre de Chalmot] Chalmot (Jacques Alexandre de), geb. in 1734 te Leeuwarden, waar zijn vader, gelijk zijn grootvader, kamerheer aan het stadhouderlijk hof was, diende tot 1755 als vaandrig, legde zich toen op de studie toe, werd in 1758 boekhandelaar te Leeuw. en vestigde zich in 1778 te Kampen, waar hij zeer omvangrijke werken uitgaf en zelf veel voor zijne pers arbeidde. Hij overl. te Kamperveen, 19 Sept. 1801. Hij bewerkte, schreef en gaf uit: Noël Chomel, Algem. huishoudelijk-, natuur-, zedekundig- en kunstwoordenboek. 2 dln., 1743, 2e dr. geheel verbetert, en meer als de helft verm. door J.A. de Chalmot en versch. andere, Leid. en Leeuw. 1768-'78, 7 dln., Vervolg daarop, Kamp. 1786, 9 dln.; Biogr. Woordenb. der Nederl. enz., even zeer met een langen titel, Amst. 1797-1800' waarvan 8 dln. verschenen, gaande tot Dr. en verder eenige rechts- en staatk. werken; naamloos: Afkomst, godvruchtig leven en zalige dood van H.D.H. Maria Louise Princesse Douair. van Oranje en Nassau, uit echte stukken zamengesteld, Leeuw. 1765. (Eekhoff, Stedel. Bibl. v. Leeuw.) [Antoine Nicolaas Ernest Changuion] Changuion (Antoine Nicolaas Ernest), geb. te 's-Hage 15 Dec. 1803, was eerst huisonderwijzer, werd in 1828 student in de godgel. te Leiden en toen prof. in de oude talen aan het Zuid-Afrik. Athenaeum te Kaapstad. Later was hij er hoofd eener eigen inrichting voor onderwijs, en nam veel deel aan de beweging tegen het herscheppen van het Kaapland in een strafkolonie, en ten gunste van een constutioneelen regeeringsvorm. Sedert 1865 naar Europa teruggekeerd, hield hij meest zijn verblijf in Zwitserland of Zuid-Duitschland. Hij schreef: Geslachtswijzer der Ned. taal, Rott. 1842; De Nederd. taal in Zuid-Afrika hersteld, zijnde eene handleiding tot de kennis dier taal, naar de plaatselijke behoefte van het land gewijzigd, Rott. 1844; Bezwaren tegen het oprigten eener theol. kweekschool in deze volksplanting, eene reeks van brieven, oorspronkelijk geplaatst in de ‘Zuid-Afrikaan’, Kaapstad 1854, een werk, dat veel tegenschriften deed verschijnen. [Herman Théodore Chappuis] Chappuis (Herman Théodore), geb. te Haarl. 19 Sept. 1844, trad in 1861 te Kampen als vrijwilliger in dienst, en werd in 1884 kapit. der infanterie. Behalve vele vertalingen en verspreid. novellen in Europa en andere tijdschr., schreef hij: Op de Beukenhorst, novelle, Haarl. 1876; Renee, een verhaal, Amst. 1877; De oorlog in het Oosten, den volke verhaald, Dordr. 1877; Dora Woelaar, Arnh. 1877; Satanella, Sneek 1878; de Heer van den Sparrendaal, Sneek 1878; Zijn geheim, Arnh. 1879; Lotgevallen van Jan Romeijn, 1882; Broeder en zuster, Oudew. 1883; Schetsen uit N.-Brabant, Haag 1886; Boschwachters Rika, 2 dln., Schied. 1886; Nol Giele, ald. 1886; Villa Oceana, 2 dln. ald. 1886. [Nicolaas Antonie van Charante] Charante (Nicolaas Antonie van), geb. te Rott. 19 Dec. 1811, stud. te Utr. sinds 30 Nov. 1829, werd in 1837 pred. te Rockanje en in 1846 te Zaandam O.Z., waar hij 9 Sept. 1873 overleed. Behalve gelegenheids- en kindergedichten, alsmede vele bijdr. in onderscheidene tijdschr., almanakken en jaarb. schreef hij: De bijbel voor jonge kinderen, 4 dl., Schied. {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} 1855; De jonge vrouwen, Schoonh. 1854; Kinderleven, Krommenie 1855; Photographiën van kleine menschen, voor groote menschen nageschetst, Schoonh. 1857; Willem Baarland, Schoonh. 1858; De levensgesch. van Robinson Crusoë, Rott. 1862; Schetsen uit de kinderwereld, Schoonh. 1860; Kinderpoëzy, id. 1861, Sprookjes uit den ouden tijd, id. 1862; Novellen en vertellingen, id. 1863. [Simon Lucas Charité] Charité (Simon Lucas), een dichter, die in het midden der 18e eeuw leefde, en zoo men denkt te Aalst geb. is. Zijne meest bekende voortbrengselen zijn: Leven en doodt van de H. Barbara, patronesse tegen de pest en onvoorziene doodt, in rym gestelt door Simon Lucas Charité, Dendermonde 1762; Verheffinge van het ards-broederschap des H. Roosenkrans, met den lovzang op de 15 misteriën, gevolgt van de victorie ter zee, door Don Juan van Oostenrijk op de Turken, 7 Oct. 1571, in digt gebragt door Simon Lucas Charité, Gent 1771; Lyktraenen over onze Souveryne Maria Theresia, verruylende het tydelyk met het eeuwig, den 29 Nov. 1780, uytgetreurt door Simon Lucas Charité, Denderm.; Theodoricus en Aurelia, onder Rudolphus, koning van Vrankryk, blyeyndend treurspel, Nieuwgezongen stuk door Simon Lucas Charité (Letter-Wissel), Laus homini Crescat, Denderm. 1789. [Jonkvr. Marie Louise de Châtelain] Châtelain (Jonkvr. Maria Louise de), schreef: Vlugtige overdenkingen uit het rijk van waarheid en zedekunde, Dev. 1848; Avondrood, beelden en herinneringen van eene oude van dagen, Amst. 1856; en behalve het bovenstaande nog een Fransch werkje over Italië. [Peter Otto van der Chijs] Chijs (Peter Otto van der), geb. 22 Aug. 1802 te Delft, werd 11 Aug. 1820 stud. in de lett. te Leiden, in 1824 leeraar aan het Instituut Noorthey. In 1827 werd hij redact. van De Star, welke voortaan als De Vriend des Vaderlands tot 1845 uitkwam. Later gaf hij bijdr. in het aanhangsel op Nieuwenhuis' Woordenb. van Kunsten en Wetensch., het Woordenb. der Zamenl., De Recensent, en Nijhoff's Bijdr. Toen V.d. Ch. in 1835 benoemd werd tot direct. van het Leidsche penningkabinet met den titel van buitengew. hoogleeraar, legde hij zich uitsluitend op de munt- en penningkunde toe. Hij beantwoordde van 1842-'45 een prijsvraag van Teyler's gen.: Beschrijving van al de munten onzer voormalige hertogen, graven, heeren en steden, 9 dln., Haarl. 1851-'67. Voorts gaf hij een Tijdschr. voor munt- en penningkunde uit, Leid. 1833-'43. Hij overl. te Leiden 4 Nov. 1867. Zijne omvangrijke en veelvuldige geschr. zijn alle opgenoemd in: (Hand. Mij. Ned. Letterk., 1869.) [Mr. Jacobus Anne van der Chijs] Chijs (Mr. Jacobus Anne van der), geb. te Leiden 1 Juni 1831, zoon van den voorgaande, stud. daar 1849-'56 in de rechten en letteren, waarna hij te Delft zijn examen deed als O.-I. ambtenaar. In Oct. 1857 naar Indië vertrokken, werd hij commies en referendaris ter Algem. secretarie en inspect. van het Inlandsch onderwijs. Hij schreef: Geschiedenis der stichting der Vereenigde O.-I. Compagnie, enz., Leid. 1856, 2e dr. 1857; De Lat. scholen van 1642 en 1666, alsmede het Seminarium van 1745 te Batavia, Bat. 1860; Neêrlands streven tot openstelling van Japan voor den wereldhandel, Amst. 1867; De munten van Neêrl.-Indië, (met Netscher), Bat. 1863; Bijdragen tot de geschied. van het inlandsch onderw. in Ned.-Indië; Proeve eener Nederl.-Ind. bibliographie (1659-1870), Bat. 1879; Ned.-Ind. Placaatboek 1602-1811, 3 dln., Bat. en 's-Grav. 1885-'86; Daghregister gehouden in 't Casteel van Batavia, vant passerende sinds 1640, Bat. en 's-Grav, 1887, seq. [Jan Bastijaan Christemeijer] Christemeijer (Jan Bastijaan), was militair en woonde o.a. den slag van Waterloo bij. Later werd hij ambtenaar bij het prov. bestuur te Utrecht, en overl. aldaar, 77 jaar oud, 1 Jan. 1872. Hij schr.: De wiskunde, dichtst., Utr., 1818; Tafereelen uit de gesch. der lijfstraffel. rechtspleging en bijzonderh. uit de levens van geheime misdadigers, Amst. 1821, onderscheiden malen herdr.; Oorkonden uit de gedenkschr. van het strafrecht en uit die der menschel. misstappen, Amst. 1821; Verscheidenheden, verhalen van gemengd. inh., Amst. 1821; Vrolijke tafereelen aan de vrienden van luim en gezelligheid toegewijd, Amst. 1822; Kleine vertellingen, anecdoten, en andere verstrooide opstellen, Amst. 1824; Nieuwe tafer. uit de gesch. der lijfstraffel. regtspleging, Amst. 1828, onderscheiden malen herdr.; Vaderl. uitboezemingen, Utr. 1830; Landelijk schoon, in het Sticht van Utrecht en omstreken, Utr. 1836; Het lustoord tusschen Amstel en Grebbe, en elders in het Sticht van Utrecht, Schoonh. 1837, 2 dln.; Hulstbloemen, een zestal dichterl. bijdr., Schoonh. 1838; Nieuwe bijdragen tot de gesch. van het strafregt. Schoonh. 1838; Proeve van een algem. bevatt. beantw. der vraag: Wat is de reden, dat wij, op het eerste aanschouwen van sommige menschen, een zeker gevoel òf van behagen, òf van mishagen, omtrent hen, bij ons waarnemen? Eene bijdr. tot mensch- en zielk. onderzoek, Schoonh. 1840; Mengeloogst, behelzende verspreide en andere verhalen, vertellingen {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} en kleinere opst. van gemengden inhoud, Utr., 1842-'43; Willem de Clercq en Thomas Ainsworth in 1832 te Hengelo. Eene bijdr. tot de gesch. van onze vad. nijverh., enz., Amst. 1845; Merkwaardigh. uit het gebied der menschel. lotgev., de gesch. van het strafregt en die des vaderl. Nieuwe en verspreide verhalen, Amst. 1857, 2 dln.; Vedelklanken, verzamelde rijmelarij van vrolijken inhoud, Utr. 1857; Schakeringen op letterk. en ander gebied, Amst. 1863; Verhalen uit ons volksleven, Amst. 1863; Bij een avond-bezoek op 18 Junij aan het slagveld van Waterloo. Dicht. herinnering. Met geschied- en letterk. aanteek., Utr. 1865; Geschiedverhaal der merkwaardige levensredding van een Ned. onderofficier der kavallerie in den laten avond van 18 Junij 1815, Utr. 1865; Herinneringen van een oud-strijdervan 1813-'15, aangaande Quatre-Bras en Waterloo, Utr. 1865. [C. Christiaans] Christiaans (C.), schr.: Een studentenstreek, blijsp. in twee bedr.. Hoorn, 1880; Vorsteneer, trsp. in vier bedr., Hoorn, 1881; De West-Friesche visschers. Levenstafereel in een bedr. met zang, Hoorn, 1881; Onze nieuwe meid, blijspel, Hoorn, 1885. [Hendrik Jozef Christiaensen] Christiaensen (Hendrik Jozef), den 20 Mei 1787 geb. te Antwerpen, alwaar hij op 24 Oct. 1828 als roeier der stedelijke belasting overl. In zijne jongelingsjaren was hij gedwongen de wapens op te vatten voor Napoleon I, wiens veldtochten hij bij woonde, o.a. den noodlottigen terugtocht van Rusland. Zijne rampen stelde hij te boek, en ze werden door zijnen zoon uitgegeven onder den titel: De lotgevallen van een krygsman, onder de regering van Napoleon, inhoudende: De veldtogten van Portugael, Oostenryk, Spagnien, Rusland, Saxen en Frankrijk, Antw. 1841. [Andreas Franciscus Christoffels] Christoffels (Andreas Franciscus), geb. te Ankeveen 7 Sept. 1743, stud. te Utrecht 1862-'71, en prom. in de theologie; was later cargadoor te Zwolle en overl. te Amst. 28 Dec. 1882. Hij schr.: Paus Adriaan VI, eene kerkhistorische studie, Amst., 1871. [Jhr. Mr. Jacob de Witte van Citters] Citters (Jhr. Mr. Jacob de Witte van), geb. te 's-Grav. 16 Mei 1817, in het Haagsche gymn. opgeleid tot de acad. lessen, die hij te Leiden aanving 13 Maart 1835, promov. daar in 1841. Sedert woonde hij in de hofplaats en bracht zijn leven in gestadige en veelzijdige studiën door, gelijk Themis, De Konst- en Letterbode en De Ned. Spect. aantoonen. Hij was vol belangstelling voor het schoolwezen, inzonderheid voor het bijzonder onderwijs, werd in 1855 schoolopziener, hield zich voornamelijk onledig met de vormleer en de leerwijze van Fröbel, doch nam zijn ontslag in 1865, toen in de opengevallen plaats van den eersten inspecteur L.O. in Zuid-Holland Dr. Lindo benoemd werd. Nu ambteloos geworden, ijverde hij voortdurend voor het onderwijs en zette zijne eenzelvige letteroefeningen voort. Hij overl. te Montreux aan het meer van Genève, 3 Oct. 1876. Behalve talrijke bijdr. in gen. tijdschr. en zijne te 's-Grav. in 1861 en '76 gedrukte werken over het rechtlijnig teekenen, gaf hij uit: Contracten van correspondentie en andere bijdr. tot de gesch. van het ambtsbejag in de republ. der Vereen. Nederl., 's-Grav. 1873, met een supplement. (Hand. Mij. Ned. Letterk., 1877.) [Joost Claerbout] Claerbout (Joost), geb. te Vlissingen omstreeks 1618. Zijn vader, van Oudenaerde afkomstig, later kapelaan te Gent, was in 1616 te Vliss. hervormd geworden en daar gehuwd. Joost zelf trouwde in Maart 1640, doch verdere gegevens, hem betreffende, ontbreken. Hij schr.: Bly-eyndig vertoogh of vreede-vreugt, tusschen Engelant en de Nederl., zinspel, Vliss. 1654: Droefblyeyndig vertoog op 't beleyt en overgaen van Middelb., onder 't beleyt van Wilhelmus I, Midd. 1661; Klucht van 't Kalf, Vliss. 1662; Oresto of verdrukte onnozelheyt en de rampzalige Sibyna, trsp., Vliss. en Midd. 1662; Liedt op den sin: ‘Die Godt heeft tot syn hulp niemant hem hinder doet.’ Refereyn op den regel: ‘'t is werk van Godesgeest, te roepen Abba Vader’; verder gelegenheidsrijmen. (Nagtglas, Levensber. v. Zeeuwen.) [Desideer Claes] Claes (Desideer), geb. 26 Dec. 1836 te Neerlinter (Z.-Brabant), was eerst onderwijzer aan de gemeentescholen te Antwerpen, daarna aan die van Tienen, toen professor in de Nederl. taal en letterk. aan het stadscollege in dezelfde stad, en is thans leeraar aan het koninkl. Athenaeum te Hasselt. Hij schr.: Rijken geeft! gedicht voor de armen, Tienen 1860; Rozen en Doornen, gedichten, Tienen 1862; Het lied der Nederlanden, vaderlandsch lied ter gelegenheid van het VIIe taal- en letterkundig congres, gehouden te Brugge in 1862, Gent 1862; Eene verbeelding verbeeld, blijsp. in één bedrijf door Jan Klaes, Tienen 1862; Olie drijft boven, blijsp. in één bedrijf, Tienen 1862; De herschepping der Limburgsche Kempen, Tienen 1864; De ijzeren Spoorbaan in de Kempen, dichttafereelen, Tienen 1866; De Vlaamsche Volkszanger, nieuwjaarsboekje, (met P.J.H. Brouwers), Tienen 1863 en 1864; M. Aug. Prutten's Balderik de Dieren- {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} plager, beoordeeld door Diederik, Tienen 1869; Mijne Aalmoes, Hasselt 1870; Reinout en Mathilda, Episode uit de Italiaansche oorlogen der XVe en XVIe eeuw, Hasselt 1871; Joost van Craesbeeck, kunstschilder der XVIIe eeuw, bekr., Hasselt 1871; St. Jeroens legende, Hasselt 1871; Gedenkschriften der luisterrijke bedevaartprocessie ter eere van het allerheiligste Sakrament van Mirakel en van O.L.V. Virga Jesse binnen Hasselt, met twee platen, Hasselt 1873; Kransje opgedragen aan de eerw. Moeder Antonia Dieben, den 4 Aug. 1875, ter gelegenheid van de vijftigste verjaring harer intrede in het klooster der grauwzusters te Hasselt, Hasselt 1875; K.L. Ledeganck, biographisch-letterkundige studie, Antw. 1876; Verslag over den grooten internationalen wedstrijd van tooneelkunde, uitgeschreven door de K.M. Sinte Cecilia van Hasselt voor het tooneeljaar 1876-'77 door D.C., Hasselt 1877; Feestkrans opgedragen aan den Heer Lambert van Brabant en Vrouwe van Brabant, geboren Elisabeth Goorden, ter gelegenheid hunner gouden bruiloft, gevierd te Hasselt den 28 Mei 1878, Hasselt 1878; Gedichten, Tongeren 1885. Verder schr. hij bijdragen in jaarboekjes en tijdschriften en menig schoolboek over Nederl. taal of stijl, zoowel voor leerlingen als onderwijzers. Met P.J.H. Brouwers (z.d.), gaf hij ook een en ander uit onder het psd.: Diederik. [Willem Jozef Claes] Claes (Willem Jozef), geb. 15 Juni 1832 te Antwerpen, waar hij timmerman en aannemer van bouwwerken is. Behalve eenige plakkaten schr. hij een boekje getiteld: Zedekunde, Antw., 1883. [Peter Claessens] Claessens (Peter), geb. te Antwerpen 17 Febr. 1817 begon zijne Lat. studiën op elfjarigen leeftijd in privaatlessen, bij den prefect van het Athenaeum te Antw. In Sept. 1831 ging hij als leerling der syntaxe naar het klein seminarie te Mechelen, in welk gesticht hij ook zijne philosophie voltrok. Na drie jaren studie in het groot seminarie te Mechelen ging hij ter Hoogeschool van Leuven de godgeleerdheid studeeren. Den 26 April 1840 werd hij priester gewijd, den 21 Maart 1842 ontving hij den titel van bachelier in de godgeleerdheid en den 24 April daaropvolgende werd hij in het klein seminarie te Mechelen leeraar van letterkunde, geschiedenis en wijsbegeerte. Na op 7 April 1860 diocesaan opziener van het lager onderwijs te zijn geworden, ontving hij de hoogste geestelijke eere-titels en hij overl. te Mechelen op 22 Juni 1886. Hij schreef verscheidene werken in het Fransch, enkele in het Latijn en in het Nederlandsch: Opvoeding en onderwijs, gegrond op geloof en rede, in de lagere en middelbare leergestichten van België, Mechelen 1864; Kleine schriftuur of verhalen en zedelessen, getrokken uit de geschiedenis van het Oude en het Nieuwe Testament, Luik 1867; Geschiedenis der Martelaren van Gorkum, die in 1572 voor het roomsch-katholiek geloof gestorven zijn, Mechelen 1867; Cardinaal Sterckx, Aartsbisschop van Mechelen, zijne korte levensschets, Mechelen 1868; Een reisje naar Rome en andere voorname steden van Italië, in 1870, eenvoudig aan het volk verteld, Brussel 1871; De legende of het leven en de dood van den H. Rumoldus, Mechelen 1875; Leven van Benedictus de Decker, kanunnik der bisschoppelijke kerk van Gent, Mechelen 1877; Lessen van methodeleer voor het lager onderwijs, Mechelen 1880 en 1881. [Hector Claeys] Claeys (Hector), geb. te Oedelem, in West-Vl., 30 Mei 1855, studeerde voor geestelijke en is thans onder-pastoor te Leffinge bij Oostende. Hij schreef: De gelukzalige Karel de Goede, Graaf van Vlaanderen en Martelaar, Brugge 1884; Sint Gillis, Kortrijk 1885; Legenden en Verhalen, Brugge 1887; Sint Arnold, Bisschop van Soissons, Apostel van Vlaanderen en stichter der abdij van Oudenburg, Brugge 1887. [Hendrik Claeys] Claeys (Hendrik), 7 Dec. 1838, geb. te Zomergem. Na aan de Hoogeschool van Leuven zijne studiën te hebben voltooid, werd hij in 1864 leeraar in de poëzie aan het College van Oudenaarde; in 1869 ging hij in dezelfde hoedanigheid over naar het Seminarie te Sint-Nicolaas en thans is hij pastoor te Oostakker bij Gent. Hij schreef: Gedicht op het Huwelijk van Z.K.H. den Hertog van Brabant, Gent 1853 en tal van andere gedichten, gelegenheidsverzen en cantaten, als: De Zondvloed, Zang der gevangenschap, Matthias, Sennacherib, enz. welke in tijdschriften verspreid zijn. De Lettervruchten van het genootschap: Met Tijd en Vlijt bevatten van hem eene verhandeling: Over de Tragische zijde des Levens, in de poëzie, Leuven 1874. Afzonderlijk gaf hij uit: Inwijding der Muurschildering uitgewerkt in de kerk van O.L.V. van Bijstand, te Sint-Nicolaas (Waas), door de heeren G. Guffens en J. Swerts, Feestrede, Sint-Nicolaas 1870; Dichter De Koninck, beoordeeld door Dr. Jan Nolet de Brauwere van Steenland, Baarle-Hertog 1875; Het menschdom verlost, door L. de Koninck X24 uitgecijfert en gewettigd. Een recapitulatie in zake De Koninck-Nolet, Baarle-Hertog 1875; Gemengde Gedichten, Sint Nicolaas 1877; Lijkrede van Hendrik Conscience, uitgesproken in de hoofdkerk van Antwerpen den 30 Sept. 1883, Antw. 1883. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} [Laurens Claeysins] Claeysins (Laurens), Vlaamsch dichter en geestelijke, die in het midden der 17e eeuw leefde. Een werk van hem is bekend onder den titel: Aendachtighe Vermaninghen op de vier Wtersten te weten: de Doodt, het Oordeel, de helsche pyne, de hemelsche vreught: in dichte ghestelt door den H. Laurens Claeysins, priester, Brugge 1648. [Joannes Clarisse] Clarisse (Joannes), afstammeling eener naar Walcheren uitgewekene Fransche familie, geb. 19 Oct. 1770 te Schied., stud. te Leiden in de lett. en de godgel., en daarna te Utr., waar hij in 1791 eershalve theol. dr. werd; zijne studiën omvatten ook de Nederl. taal en de natuurwetenschappen. Hij was pred. te Doorn 1792-'97, te Enkh. 1797-1804, hoogl. te Harderw. 1804-'12; na het opheffen dezer acad. pred. te Rott. 1812-'14 en daarop hoogl. te Leiden tot zijn emeritaat in 1840; hij overl. bij Reden, 29 Nov. 1846. Behalve eene menigte godgel. werken schr. hij: Gedichten, Utr. 1793; Een woord aan de gekwetste Ned. krijgslieden, Rott., 1815; Berigt aangaande twee fragmenten van hss.: Jacob van Maerlant's Spiegel Historiael, en Melis Stoke's Rijmkronijk, 1818; Redev. voor jongelingen, 2 dln., Amst. 1824, herdrukt als: Voor Jongelingen, 12 redev., met portr., Amst. 1846; Over Hier. van Alphen als dichter en kinderdichter, twee voorl., Rott. 1836; Sterre- en Natuurk. onderwijs, gemeenlijk genoemd Natuurkunde van het Geheel-al en gehouden voor het werk van zekeren broeder Gheraert. Een mnl. oorspr. leerd. uit het laatst der 13e of het begin der 14e eeuw; uitgeg. met een inl. en aant., die zijne groote bedrevenheid in het onderwerp en de taal aantoonen, Leid. 1847 en Verhandelingen en bijdragen in tijdschriften. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1847.) [Ver Brechten zoon Clays] Clays, (Ver (= Vrouwe) Brechten zoon), van Haarlem, wordt door Maerlant in 1284 vermeld als vertaler van een Franschen roman over Willem van Oringen. Daarom schrijft men aan hem twee fragmenten toe, (uitgeg. door Dr. G. Kalff: Mnl. Ep. fragm., Gron. 1886), die ons bewaard gebleven zijn van de vertaling eener jongere redactie van: Li Moniages Guillaume. J.t.W. [Laurens van Cleef] Cleef (Laurens van), geb. te Borne (Ov.), 6 Mei 1823, stud. aan het Doopsgez. Sem. te Amst., was eerst hulpprediker te Norden, later pred. te Huizinga, Warns en Uithuizen, waar hij thans nog staat. Hij schr. stukken in De Huisvriend, en in Waarheid in Liefde, bezorgde met Prof. C.P. Hofstede de Groot een vertaling der Apocryfe Evangeliën, Amst. 1867; bewerkte eene Ned. uitg. der Reisverhalen van Otto Funcke, Gron. 1873, herdr. 1880; en schr. Schetsen en Portretten, Gron. 1874. [Mevr. Catharina van Cleeff-Kalff] Cleeff-Kalff (Mevr. Catharina van), geb. te Zwolle 7 April 1816, is weduwe van Dr. J.N. van Cleeff te Zwolle. Schr. onder het psd. Bertha: dichterlijke bijdragen in den Christel. Volksalmanak, 1875; Aurora, 1875-'77; Noord en Zuid, Dichtbundel, 1877; en gaf afzonderlijk uit: Bremeriana. Grashalmen en bloemen, uit de werken van Frederika Bremer, Rott. 1869. [Christiaan Hendrik Clemens] Clemens (Christiaan Hendrik), geb. te Utrecht 3 Oct. 1808, werd in 1822 kweekeling aan de koninkl. lagere school te Luik en kort daarop aan de rijkskweeksch. voor onderw. te Haarl., in 1826 ondermeester te 's-Hage en in 1828 prof. aan een instituut te Luik; later, na de Belgische omwenteling onderwijzer te Gemonde, bij Boxtel, en eindelijk aan de departements-school te Nijm., waar hij overl. 12 Oct. 1841. Schr.: Krijgsverhalen, Nijm. 1832; Krijgstafereel van de belegering der Citadel van Antwerpen, Nijm. 1833; Lambert Broussard, historische roman uit de dagen der Belgische omwenteling, Gor. 1833; De 24ste Augustus 1835, dichtst., Nijm. 1835: Lentebloempjes, Nijm. 1836; Het Weesje, Nijm. 1836; Herinneringsoffer bij het overlijden van den Christenleeraar T.M. van Gulpen, Nijm. 1837; Algem. gesch. voor jongelieden, Nijm. 1837-'40, 5 dln.; De stad Nijmegen en derzelver omstreken, Nijm. 1837, door hem ook in het Fr. vert.; Nederl. volksverhalen en romancen, Nijm. 1838; Schetsen en verhalen uit de Rijn-Provinciën, Amst. 1840; Herinneringen en ontmoetingen, Nieuwe schetsen uit Noord-Braband, Limburg en België, Nijm. 1840; Een nieuw boek, Nijm. 1841. [Claudius de Clerck] Clerck (Claudius de), te Ieperen geb. 9 Jan. 1587, en op 15 Oct. 1645 aldaar overl. Hij was de zoon van geringe lieden en werd bierkruier van beroep. Niettemin onderscheidde hij zich door zijnen dichterlijken geest en op zijn dertigste jaar werd hij lid der Rederijkerskamer van Onze-Lieve-Vrouw van Alsemberge, waarvan hij weldra de voornaamste dichter was. Hij schreef de treurspelen: Het vonnis van den koning Salomon; Theophilus; 't Geuse ghejanck; Chrisaorius; Belgica en Sedechias. Verder Lof-dicht ter eere van de Reden-rycke Gilde der Roosieren binnen Ypre, op haeren feestelicken dagh, 1621. [Jacob de Clerck] Clerck (Jacob de), omstreeks 1610 te Ieperen geb., oefende zich in de schilder-, muziek- en dichtkunst, en werd dichter der {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} Rhetorica van Hasebroek. In 1650 trok hij naar Rome en van zijne wederkomst is niets bekend. Men wil evenwel dat zijn lijkdienst door de bovengemelde Kamer gehouden werd op 27 Juli 1650. Van hem bestaat: Jacobi de Clerck: Het eerlyck tydtverdryf, vertoont in Lucifersval; Bacchus-Beeldt; Megoeras heerschappye; Zoïluswinckel, ende eenige vermakelycke kluchten, Brussel 1652, met pl. [Izaak de Clercq Hz.] Clercq Hz. (Izaak de) overl. te Amst. 19 Aug. 1794. Hij schreef: Meriones, koning van Krete, treursp. naar het Fr. van Voltaire, Amst. 1786; Eduard en Eleonore, treursp. naar het Eng. van J. Thomson, Amst. 1787; Saint-Valeri, treursp., Amst. 1791. [Jacob Lodewijk de Clercq] Clercq (Jacob Lodewijk de), vroeger opsteller van Het Vaderland van Gent. Hij schreef: Levensschets van Mgr. Joannes Franciscus van de Velde, bisschop van Gent, Gent 1838; De kapel van den heyligen Naem in de Predikheerenkerk te Gent, geschiedkundig verhael, gevolgd door het geschiedkundig verhael der Communiebank in de Predikheerenkerk te Gent door J.L.D.C., Gent 1840; Baudewyn en Avezoeta, of vryheidsliefde en godsdienst; geschiedkundig verhael uyt de XIIIe eeuw, door Jacob Lodewijk de Clercq, Gent 1840. [Willem de Clercq] Clercq (Willem de), geb. 15 Jan. 1795 te Amst., was er makelaar, later secret. en direct. der Nederl. Handelmij. en overl. er 4 Febr. 1844. Hij is vooral als improvisator zeer bekend geworden; slechts weinig is er van hem gedrukt, b.v. een gedicht: Welkomstgroet aan Z.M. Koning Willem II in de vergadering van de 2e klasse van het Kon. Ned. Instit. op 14 April 1841, Amst. 1842; behalve dit, eenige gedichten in den Muzenalmanak. Door het Kon. Inst. werd bekroond: Verhandeling over de vraag: welken invloed heeft de vreemde letterkunde, inzonderheid de Ital., Spaansche, Fransche en Duitsche, gehad op de Nederl. taal- en letterk. sints het begin der vijftiende eeuw tot op onze dagen, Amst. 1824. (Dr. A. Pierson, W.d. Cl., naar zijn dagboek, Haarl. 1871 en Mr. J. Bosscha, W.d. Cl. herdacht, 's-Grav. 1874.) [Mr. Gerrit de Clercq] Clercq (Mr. Gerrit de), zoon van den voorgaande, geb. 9 Nov. 1821 te Amst., prom. in 1843 te Leid. Vijf jaar later werd hij referendaris bij 't Min. van Finantiën, welke betrekking hij in 1852 verwisselde met die van secret. der Nederl. Handelmij. Hij overl. te Amst. 21 Oct. 1857. Behalve door een Lat. dissertatie over de Ned. H.-Mij. is hij het meest bekend om de stukken, die hij in De Gids plaatste, waarvan hij mede-redact. was, vooral om zijn uitgewerkte Beschouwing over de Belgische Revolutie (Jaarg. 1847) en over Louis Blanc. Nog schreef hij in de Vliss. Cour. en in de Indépendance Belge. Afzonderlijk kwam van hem uit: Hervorming der Eng. scheepvaartwetten, 1850. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1858.) [Nicolaas de Clercq] Clercq (Nicolaas de), die te Delft, zeker van 1599-1623, werken uitgaf, schreef: Tooneel der Keyseren en Coningen van Christenryck, sedert den onderganck van het Grieks Keyserdom, Amst. en Arnhem, 1615; Tooneel der beroemde Hertogen, Princen, Graven en-Krygshelden van Chris tenryck binnen dese dry laeste eeuwen, Delft 1617; Princelyck kabinet, vertoonende 't leven, afcomste ende afb. der voornaem ste vorsten, princen, graven ende heeren van Europa, Delft 1625, na zijn dood ver schenen. Ook heeft hij de kronijk van Wouter van Gouthoeven tot 1620 bijgewerkt. [Ezra de Clercq van Jever] Clercq van Jever (Ezra de), leefde in de vorige eeuw. Hij schreef: Ongelijk gevecht of de Gestrafte Laster, getrokken uit de nagelaten Tooneel-Poezy van Hans Prullekramer tot Beuselaarshorst, Koning aan 't Zandig Duin, Vorst van alle koninklijke Konstenaeren, Grootmeester der Lasteraeren, etc., etc., 1766, welk stuk schijnt te hebben moeten dienen om de poëzie belachelijk te maken van iemand die H.P.T.B. heette, evenals: Dichtluim of de klagende Hercules zonder knods uit een H.S. van den vorst Sudrareg. Van meer beteekenis zijn zijne: Selectae Observ. in Lucanum, 2 dln., Amst. 1772. [Le Clercq] Clercq (le), van wien ons niets bekend is, schr.: Tobias, in 4 zangen, Haarl., 1791. [Pieter le Clercq] Clercq (Pieter le), in 1692 te Naarden geb., werd aangesteld tot commissaris der uitheemsche depêches van de Staten-Gen. en de Prinses-Gouvernante. Hij overl. te 's-Grav. 20 Dec. 1759. Hij schr.: De mensch dwaazer als het dier, hekeld., gevolgd naar Boileau Despréaux, Utr. 1712; Minnelierzang aan Zelinde, 1719; Huwelijks Min-tafereel, leerd., begrepen in drie Boeken, in Nederd. Vaersen, naar 't Lat. van Claude Quillet, Amst. 1722, 3e dr. Amst. 1773; De Eng. Spectator, uyt het Eng. van R. Steele, Amst., 1725, 9 dln., 2e dr. 1742; Schouwtooneel der Natuur, uyt het Fransch van den Abt Pluche, Amst. 1739, 14 dln.; Hemelgeschiedenissen overwogen na de denkbeelden der Poëten, de Philosophen en de schr. van Mozes, in het Fr. beschreven door den Abt Pluche, Delft; Gesch. der Vereen. Nederlanden zedert {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} den aanvang des Vreedejaars 1712 tot aan den dood des Princen van Oranje, vervolg op Blomhert (z.a.), Amst. 1752; De Trommelslager of het Huis-spook, blsp., zooals het gespeeld is op het koninkl. tooneel in Drurylane door de Acteurs zijner Majesteyt, 1752; Nieuwe-jaar-geschenk voor de Juffers of Raad-gevingen van een aansienlijke Man aan zijne Dochters, uyt het Eng., Amst. 1753. [Jacobus Clerquius] Clerquius (Jacobus), in het begin der 17e eeuw geb., werd in 1638 pred. te Schermerhorn, in 1643 te Alkm., in 1647 te Haarl., en in 1656 te Amst., waar hij 2 Nov. 1680 overleed. Hij schr.: Evangelische olie, Amst., 1662; De Psalmen Davids enz., op rijm gesteld door J.C., op sangnooten en een sleutel gestelt door Mr. C. de Leeuw, Amst. 1664. [Johanna Constantia Cleve] Cleve (Johanna Constantia), geb. 4 Dec. 1802 te Dordrecht, maakte reeds zeer jong, zelfs op zevenjarigen leeftijd verzen; men verwachtte van haar eene schitterende toekomst, doch zij overl. reeds 14 Febr. 1822 te Leiden. Zij gaf uit: Jeugdige Dichtproeven, 's-Grav., 1813; Lentebloemen, 's-Grav., 1817. Haar laatste gedichtje: Het klaverblad van vieren werd in 1825 in den Muzenalm. opgenomen. Zij schreef op dit laatste zelve de gitaar-begeleiding. [Mr. Jacob Arnold Clignett] Clignett (Mr. Jacob Arnold), geb. in Sept. 1756 te Leiden, stud, er sinds 1771 en werd daar in 1780 advocaat, in 1802 lid van den Zeeraad, in 1813 Raadsheer bij het Hooggerechtshof te 's-Grav., waar hij 30 Dec. 1827 overleed. Hij schreef eene zeer uitvoerige voorrede voor de door C. Boonzajer te Gorinchem bewerkte en door Cl.'s zorgen uitgegeven: Teuthonista of Duytschlender van Gherard van der Schuere, Leid. 1804; Taalk. Mengelingen, uitgegeven onder de zinspreuk: ‘Linguam patriae excolendi amore’, Leid. 1781-'85, 6 st.; J. van Maerlant, Spiegel-Historiael of Rijmkronijk met aant., door Mr. J.A. Clignett en Mr. J. Steenwinkel, Leid. 1874-'85, 2 dln.; Bijdragen tot de oude Ned. Letterk., 's-Grav. 1819, bevattende: Esopet en Willem van Hildegaersberch; van Sinte Geertruden Min; Vertoog over het aantal hss. door Huidekoper gebruikt bij de uitgaaf der Rijmkronijk van Melis Stoke, 's-Grav. 1825. [Jacob Clijburg] Clijburg (Jacob), - zoon van den gelijknamigen scheepsbevelhebber der Amsterd. admiraliteit, die in Maart 1695 als 29-jarig Hagenaar huwde met Cornelia, de dochter van den uitgever Jan Jacob Schipper en voor Livorno in Augustus 1712 als kommandant der Zeelandia overleed - werd geb. te Amsterdam en huwde in 1724 met Engelina Judith Teeckman, geb. 25 Juli 1706. Vader en zoon behoeven dus niet langer verward te worden. De laatste woonde te Arnhem, toen hij daar in 1724 den tweeden druk zijner Poëzy aan Alb. en Pieter van Poot opdroeg. De eerste druk, bevattende Gelegenheids-gedichten, Bijbelstoffen en de treurspelen: De dood van Kajus Julius Caezar, De dwaze liefde of rechtvaardige Ballingschap en Valerius Severus, was daar toen reeds bij W. Heggers verschenen. Een herdruk verscheen te 's-Grav. 1727. Verder: Crispijn Mogol of de gewaande Turk, klsp., Amst. 1718; Nederland in gekheit. Staat en zinnespel op de Wind-negotie, Amst. 1720; De gewrooke bloedschande, trsp., Haarl. 1720; Salomona, Joodsche martelaares, treursp., Haarl. 1720; Merodack en Silous, treursp., Amst. 1720; Kamma of Spiegel van opregte trouw, treursp., Haarl. 1721; De triompheerende Onnozelheit, trsp., Haarl. 1721; Krispijn bedrieger en bedrooge Actionist, klsp., Haarl. 1721; De Wind-negotie of Invendutie-papier onder oud goed te koop, klsp., Amst. 1726; De bedrieglijke Procureur, klsp., Nergenshuizen 1731. [Leendert Clock] Clock (Leendert), uit het aartsbisdom Keulen afkomstig, was in 1612 pred. bij de Hoogd. Doopsgezinden te Amsterdam. Hij schr.: Vier-en-twintig schriftuerlicke liedekens en vijftien schriftuerlicke liedekens, 1589-'90; Veelderhande schriftuerlicke nieuwe Liedekens, enz., 1593 en 1598; Het groote liedtboek, Haarl. 1604, Leeuw. 1625. [Johannes Cloeck] Cloeck (Johannes), was in 1669 pred. te Puiflijk-en-Leeuwen, en in 1674 te Ede, waar hij in 1714 overleed. Hij schreef: Edische verlustigingen, vermeerdert met een aanhangsel, Utr. 1694; de vierde druk had tot titel: Edische verlustigingen of geestelijke gezangen en lofzangen op verscheyden voorvallen en gelegenheden te zamengesteldt en ten dienste der zanglievenden in 't ligt gebragt, Utr. 1712, 6e dr. 1730; Bijbelstoffen, Arnh. 1706, Amst. 1757; Gezangen, Utr. 1717. In een bundel van Ph. van Sorgen, die gewoonlijk met de Edische verl. vereenigd voorkomt, staan ook enkele zijner liederen. [Pieter de Clopper] Clopper (Pieter de), van wien weinig anders bekend is dan dat hij zich noemt ‘een Beminder van Godes heylighe waerheyt ende Leedemaet der Ghereformeerde Kercke’ te Leiden, schreef: Een ruyckertje van verscheijde Bloemen, voor alle sectaristen gecomponeert door een beminder van Godes {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} heylige waerheyt, Leid. 1636; Medicament-boecxken, verciert met verscheyden soorten van soetgeurige Bloemkens, Leid. 1636; Medicament tot ruyneeren secterie, ketterie, enz., Leid. 1636; Een medicament tot vermaen der Joden; Celex curable ende praeparatyf, Leid. 1636; Medicamenten voor de Pest beradich, Dordr. 1636; Ghesanck-Boecxken van de Blommisten ende vande Liefhebbers van Flora, midtsgaders een twee-snijdende Swaert, ende 't Visschersnet, den 2e druck verbetert ende vermeerdert by P. de Clopper, Leid. 1637; Lofsangh van het overkomen van Breda, 10 Oct. 1637; Aen de Jesuwijten tot ghe-schenck. Een beraet-liedt; Een draey-windt teghen Babel, op den derden val, Leid. 1637; Ketters-confusie, met 't slodt der lippen. Een open deure, met een loopbane, Leid. 1638. Hierin komt voor: Vocabulaer met andere spraken, tot gerief der Reysers (Duytsch, Hispanol, François, Italiano). [Jacob Clouwens] Clouwens (Jacob), Antwerpsch dichter, overl. in 1642. Eenige zijner gewrochten verschenen in het werk: Eenen nieuwen Antwerpschen Liedekens-boeck ghenaemt den Lusthof der Joncheydt, met vele schoone figuren ende amoureuse Liedekens verciert... van veel const-barende Poeten van de Goudt-blom Camer tot Antwerpen ghedicht, Antw. 1654. [Abraham Cluwen] Cluwen (Abraham), in Maart 1769 geb. te Amsterdam, vestigde zich in het begin van 1820 te Antwerpen, als professor van wis- en zeevaartkunde bij de kweekschool voor zeelieden. Men vermiste hem sinds tien dagen, toen, op 18 Sept. 1825, zijn vergiftigd lijk gevonden werd, in het lokaal der zeevaartschool, ter Handelbeurs van Antwerpen. Hij was in diezelfde stad ook lid van het Genootschap van Tael- en Dichtkunde, in welks Mengelwerken of Almanach van Nut en Vermaek hij schreef: Lof der Zeevaart, dichtstuk, 1821; Het Vaderland, dichtstuk, 1825. [Edmond Albert Cnudde] Cnudde (Edmond Albert), te Gent geb. op 30 Aug. 1846 en aldaar 13 Sept. 1873 overl. In zijne geboortestad was hij onderwijzer der lagere gemeentescholen. Op het letterkundig gebied was hij gekend door zijne bijdragen in bladen en tijdschriften. In de Toekomst schreef hij, onder den naam Rudolfsz, talrijke boekbeoordeelingen en het artikel: Onderwijs der moedertaal in de lagere scholen, 1868. Onder zijn eigen naam: Levensschets van Pieter Bosch, 1869; Geschiedenis-onderwijs in de lagere scholen, 1870; en: Realismus en Idealismus in de opvoeding, 1871 enz. In de Eendracht van 1872 leverde hij een artikel getiteld: Ons Taalrecht. [Wenzel Coberger] Coberger (Wenzel), schilder, bouwmeester en plaatsnijder hunner Hoogheden Albert en Isabella, door welke hij in 1619 benoemd werd tot Opper-Intendent der Bergen van Barmhartigheid in de Nederlanden. Hij werd te Antwerpen geb. omstreeks 1557 en overl. te Brussel in 1635. Hij schr.: Opregting van de Berghen van Bermhertigheyt, Brussel 1620; en hij dichtte: Apologie ofte beschermredenen teghen de Hekelen van de onredelyke vyanden en tegenraeders van de berghen van bermherticheyt; in vermaeckelycke dicht gestelt door Amator Pietatis, Mechelen 1621. [Hendrik de Cock] Cock (Hendrik de), geb. 12 April 1801 te Wildervank, stud. te Gron. en werd in 1823 pred. te Eppenhuizen, vier jaren later te Noordlaren en in 1829 te Ulrum; hier ontstonden geschillen over zijne leer, die op schorsing en ontslag uitliepen, waarop hij eene gemeente van afgescheidenen te Gron. stichtte, en daar zes jaar later overl. 14 Nov. 1842. Hij schreef: Ernstige en hartelijke toespraak aan mijne landgenooten, Veendam 1834; De zoogenaamde Evang. Gezangen, strijdig met Gods woord, Gron. 1835. Verder: Berigt nopens mijne verantwoording voor de Synode, mijne conditioneele veroordeeling, en mijne verdere pogingen tot herstel van Gods waarachtige dienst, Veend. 1835, en tal van andere stukken over de afscheiding, door hem en zijn ambtgenoot H.P. Scholte teweeggebracht. [Jan Claude de Cock] Cock (Jan Claude de), Antwerpsch beeldhouwer en schilder, geb. ten jare 1668, en overl. in 1735. Een zijner gedichten, getiteld: Eenighe voornaemste en noodighe regels van de beeldhouwerye om metter tydt een goet meester te worden, berustte in handschrift ter archieven der Maatschappij van Schoone Kunsten te Antw., doch het werd door F.H. Mertens uitgegeven in het Antw. tijdschrift: Noord en Zuid, 1864, blz. 641: De Beeldhouwkunst in Nederduitsch rijm beschreven door Joannes Claudius de Cock. Een ander werk van hem draagt voor titel: Klaegende dicht over het onverwacht en schrickelyck verbranden totten gronde, van den overschoonen en vermaerden tempel Godts van het Huys der Professiën van de Societeyt Jesu binnen Antwerpen den 18 Julii (1718) door 't snel blixemvier geschiet, Antw. 1718. [Karel Alfons de Cock] Cock (Karel Alfons de), 12 Jan. 1850 geb. te Herdersem, bij Aalst, bezocht de normaalschool te Lier van 1866 tot 1869, werd dan hulponderwijzer te Moorsel, in 1874 hoofdonderwijzer te Herdersem en is sedert 1879 hoofdonderwijzer te Denderleeuw. Hij leverde bijdragen in onderwij- {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} zersbladen en tijdschriften en gaf afzonderlijk uit: Flora der Dendervallei, Gent 1883; Simon Stevin, Gent 1888; Arm geboren en beroemd gestorven, uit de jeugd van groote mannen, Gent 1888. [Christophorus de Cock van Kerckwijk] Cock van Kerckwijk (Christophorus de), overleed 27 Febr. 1678 in Den Bosch, waar hij elf jaren hoogl. in de geneeskunde aan de Illustre-school was. Hij schreef een gedicht getiteld: Pest basiliscus en verduysterde liefde in des werelts avondstondt, met een bygevoegde ontmaskerde Pestmom of klare, waerachtige Beschrijvinge der Pestilentie enz., 's-Hertogenbosch 1668. (Banga, Gesch. der Geneesk., blz. 367.) [Frans Cockelet] Cockelet (Frans), Antwerpsche schrijver der XVIIIe eeuw, gaf uit: Nederduytsche overzettinge der XII Boecken van Publius Virgilius Maro, behelzende de wonderlycke gevallen van den grooten Aeneas. Door den E. Hr. Franciscus Cockelet, Antw. 1747. [Gerardus Theodorus de Cocq] Cocq (Gerardus Theodorus de), geb. te Nieuwolda 28 Oct. 1733, werd in 1757 pred. te Harich in Friesland. Eene zeer verdraagzame preek te Leeuw. door hem gehouden, verwekte eene beschuldiging van ergernis te hebben gegeven; Classis, Gedep. Staten en zelfs de Stadhouder bemoeiden zich er mede, doch de zaak liep zonder gevolgen af. De Cocq overl. te Beetgum 27 Oct. 1808. Behalve eenige theol. geschr. en ged. in de Poëtische Mengelstoffen van Kunstliefde spaart geen vlijt, gaf hij in het licht: Lijkdicht op het overlijden van den Predikant Sicco Tjassens, Gron. 1753; Proeve van Bijbeldichten, Brieven en Mengelzangen, Leeuw. 1765. [Huibrecht de Cocq Creten] Cocq Creten (Huibrecht de), boekdrukker te Sint-Truiden, drukte op zijne persen zijne werken: De Botti, of vervolging der priesters tijdens de Fransche Omwenteling van 1793, 1861; De Zot, 1863; Twee- en Vierspraek, 1863; Geld geeft geen geluk, 1863; De groote kleine of de kleine groote, 1863; De Schoenmaker, 1863. [Pieter Adriaanse Codde] Codde (Pieter Adriaanse). Indien deze dezelfde is met een tooneelschrijvenden med. dr. van gelijken naam, gelijk Mr. Ch. M. Dozy genoegzaam heeft aangetoond, dan is hij in 1605 of 1606 te Amst. geb. uit den katholiek gebleven tak der aanzienlijke familie, die ‘de Codde in den gevel’ had; hij promov. in dat geval te Rheims 1 Oct. 1631, en moet voor 23 Aug. 1667 overleden zijn. Hij schr.: Alfreda, droefeindend tooneelsp., Amst., 1641, 1658, 1662; Herdoopers aenslagh op Amst. den 10den Mey 1535, Amst., 1641, 1658, 1662; De bedrooge Schaekers, kluchtspel, Amst., 1672. (Oud-Holland, II, 34-44.) [Hubertus Coekelberghs] Coekelberghs (Hubertus), geb. 19 Jan. 1823, te Herent, bij Leuven, was vroeger Aalmoezenier aan het Hof des Konings en is thans Pastoor-Deken van Laken. Hij werkte mede aan de: Christelijke Zedeleer der Evangelische waerheden van pater Frans Hunolt, 24 dln., Leuven 1867, en schreef, behalve bijdragen in tijdschriften: Geschiedenis van 't Pausdom, Leuven 1868; en: Kortbondig verhaal der devotie tot Onze Lieve-Vrouwe van Laeken, Brussel 1874. Ook vertaalde hij een Fransch werk van den Graaf de Rottermund, over de reis van den Hertog van Brabant en zijne echtgenoote naar het Heilige Land. [Joos Coene] Coene (Joos), leefde in de 17e eeuw te Gheel, waar hij kanunik was, terwijl hij in verzen schreef: Het leven van de H. Maghet Odrada, patronesse tot Millingen, Antw. 1688. [Jhr. Jan François Leonard Coenen] Coenen (Jhr. Jan François Leonard), heer van 's-Gravensloot, geb. te Utr. 20 Dec. 1817, had een veeljarigen diensttijd bij het beheer der rijksbelastingen, was tot 1880 ontvanger te Leiden, en overl. in zijne geboortestad, 28 Dec. 1885. Hij was een wetensch. beoefenaar der genealogie en der wapenkunde en bezat eene verzameling van zeldzamen inhoud en omvang op het gebied dezer vakken. Behalve een opstel over de Maatschappen, in den Amersf. alm., schr. hij in De Ned. Heraut voor 1855 over Het familiegraf van Oldenbarnevelt te Amersfoort, waarin hij de rustplaats van den Advocaat achtte ontdekt te hebben. (Hand. Mij. Ned. Lett., 1886.) [Jan Coens] Coens (Jan), te Halle geb. in het midden der 16e eeuw, was licentiaat in de godgeleerdheid. In 1585 werd hij pastoor der St. Martenskerk van Kortrijk, alwaar hij op 1 Oct. 1604 overleed. Tegen Philips van Marnix': Bijenkorf der H. Roomsche Kercke schreef hij een werkje getiteld: Confutatie ofte wederlegginghe van den Bienkorf enz., Leuven 1597, Behalve dit werkje, schreef hij nog: Een boexken van devotie, inhoudende 't Gebet des Heeren, d'Enghelsche groetenisse, de Seven Psalmen der Penitentiën, verlicht door eenen geestelycken sin, Antw. 1613, 2e druk. {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} [Willem Coertse Jr.] Coertse Jr. (Willem), was een Amsterd. tooneelschrijver, die tot spreuk had: ‘l'Espérance me guide’, en in het laatst der vorige eeuw leefde. Hij schreef: Opening van het Tooneelminnend Genootsch.: ‘de Deugd trotseert de Nijd’, voorsp., Amst., 1776; Krispijns mislukte onderneeming, en belachlijke schaaking van een levendige Dooden, kluchtsp., 1777, en vert. naar 't Eng.: De project smeedende kooplieden of de belegde Comparitie, tot opbouw van de in verval zijnde koophandel in America gestoord, en de bedrooge Gierigaart, blijsp., Amst., 1777; en naar 't Hoogd.: De Reizenden, tooneelsp., Amst., 1777; Sophonisba, trsp., Amst., 1778; De Jurist en de Boer, tooneelsp., Amst., 1778; Marie en Emilie, of de ongelukkige gevolgen van het kaartspel, trsp., 1779; De Held voor 't Vaderland, blsp., Amst., z.j. [Carel Cornelis Lodewijk van Coeverden] Coeverden (Carel Cornelis Lodewijk van), geb. te 's-Gravenh. 13 Juli 1819, werd in 1836 scheepsklerk bij de Kon. Ned. Marine, daarna O.-I. ambtenaar en was resident van Tapanoelie, daarna van de Padangsche Bovenlanden tot zijn eervol ontslag in 1871, waarna hij zich te Haarlem vestigde. Hij schreef (anoniem): Wenken en raadgevingen voor jeugdige ambtenaren in Ned. Indië, Amst. 1857; Sumatra's Westkust. Schets van de middelen tot ontwikkeling, Leid. 1872; Uit de loopbaan van een Ned. Ind. ambtenaar, Leid. 1873; Indische belangen, Leid. 1876. In de Werken der Mij. van Nijverheid plaatste hij een bijdr. over Emigratie naar Ned.-Indië. Hij bracht veel bij tot de afschaffing van de slavernij op Sumatra's Westkust, o.a. door een adres aan de Tweede Kamer. [Levy Ali Cohen] Cohen (Levy Ali), geb. 6 Oct. 1817 te Meppel, stud. te Gron. in de geneesk. en promov. in 1840. Na 25-jarige praktijk werd hij in 1865 inspecteur voor het geneesk. staatstoezicht in Overijsel en Drente, en in 1869 in Gron. en Friesl., en woont sinds te Gron. Zijne werkzaamheid in den uitgebreiden kring zijner roeping was even groot in de samenstelling van geschriften, die daarop in den ruimsten zin betrekking hebben, en in het bestuur en de instandhouding van geneesk. tijdschr., gedurende veel jaren. Hij schr., behalve de hier bedoelde omvangrijke werken: Berigt omtrent de natuurl. gesteldheid van het eiland Rottum, 1840; Bijdrage tot de geologie van ons vaderl.: de Hondsrug en deszelfs versteeningen, 1842; De dichter van het boek Job als dierkundige beschouwd, 1843; De ontwikkeling van georganiseerde wezens uit niet georganiseerde stoffen, eene bijdr. tot de leer der zoogen. generatio spontanea, 1846; Waarom en hoe moet de wetenschap der natuur door den mensch worden beoefend? 1847; met Dr. G.A. Stratingh: Het Verslag van het 3e landhuishoudk. congres gehouden te Gron. in 1848, 1848; met Mr. W. de Sitter en J. Post: Een bekroonde verhandeling over de konijnenteelt, 1854; met Mr. W. de Sitter: Verslag van 't eerste congres over 't armwezen, 1854, alle te Gron. uitgegeven. [Victor Felix van Coillie] Coillie (Victor Felix van), geb. te Beveren, bij Roeselare, 13 Oct. 1838, werd in 1865 tot priester gewijd en in 't zelfde jaar professor te Kortrijk, in 1867 te Brugge, en in 1875 onderpastoor te Roeselare. Thans is hij onderpastoor te Ingelmunster (West-Vlaanderen.) Hij schreef: Drij verhalen: Geeraard de Broedermoorder, De Ring van Aartsbisschop Boonen en 't Verzonken kasteel, Brugge 1877; ook gaf hij onderscheiden bijdragen in Rond den Heerd, waaronder: Helfried de schelm (nov.) en de Kruisvaart der kinderen. [Bernard Willem Colenbrander] Colenbrander (Bernard Willem), geb. 6 Jan. 1836 te Herwen, bij Zevenaar, werd stud. te Utr. 19 Sept. 1855, sinds 1877 pred. in zijne geboorteplaats, schreef: Geen fabelen, opmerkingen over de wonderen van den bijbel, 1e dl., Harl., 1868; Schetsen en schetsjes, Arnhem, 1884; en leverde bijdr. in: Geloof en Leven, Christ. Alb., Bijb. Dagschrift, Morgenlicht, enz. [Rosiana Coleners] Coleners (Rosiana), in de eerste helft der 16e eeuw geb. te Dendermonde en aldaar overl. in 1560. Hoewel ze wordt gehouden als niet hebbende kunnen lezen noch schrijven, dichtte zij toch verscheidene rijm werken, welke in de Rederijkkamer: de Rosiers van Dendermonde bewaard bleven tot den inval der Franschen, die het gezelschap vernietigden en zijne archieven verstrooiden. Slechts een dichtstukje: Roseane an Lucas d'Heere, is tot ons gekomen, daar het gedrukt was in den Hof en Boomgaert der poësyen van Lucas de Heere. Het is een antwoord op de verzen van dezen dichter, getiteld: Aen d'excellente Rosiane, poëteresse, residerende te Dendermonde. Beide stukjes zijn herdrukt in het Belgisch Museum, D. 11, bl. 99-101. [Jacob Janszoon Colevelt] Colevelt (Jacob Janszoon), schreef de volgende tooneelstukken: Lusthoofien ofte Vermaecklykheyt der Maechden, Amst. 1619; Graaf Floris en Gerrit van Velsen, droef-eyndend-spel, Amst. 1628; Hartoginne van Savoyen, Treur-Bleyendend'spel, Amst. 1643. Ook: Cupidoos Dartelheydt, en andere gedichten in De Amsterd. Pegasus, Amst. 1627. {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} [Jan Siewertsen Colm] Colm (Jan Siewertsen), vermoedelijk een Antwerpenaar, die in 1613 te Amsterdam deelmaakte der Brabantsche Rederijkkamer 't Wit Lavendel en voor kenspreuk voerde: Bemint de Waerheid. In druk verscheen van dezen dichter: Battaefsche Mavors- en Vrienden-Spiegel, wt levender Jonste, Amst. 1615, treurspel; Nederlands treur-spel, inhoudende den oorspronck der Nederlantsche beroerten, enz., Amst. 1616; Malle Jan Tots boertige vryery, Amst. 1633, '38, '47, '62 en '66. [Colpaert] Colpaert, een Gentsch dichter der 14de eeuw. Schreef het gedicht: Van eenen ridder die Gode sine sonden vergaf, uitgegeven door prof. C.P. Serrure in het Vaderlandsch Museum, Dl. I, bl. 50. [Izaäk Commelin] Commelin (Izaäk), zoon van Jan, en Cath. Valckenier, wordt gezegd te zijn geb. te Amst. 19 Oct. 1598, doch blijkt niet daar gedoopt te zijn. Hij was boekdrukker te Leiden en te Amst., waar hij overleed 13 Jan. 1676. Hij bezorgde of schreef de volgende werken, die hij deels ook uitgaf: Hollandsch Placcaatboek, Amst. 1644, 2 dln.; Begin en voortgang van de Vereen. Nederl Oost-Ind. Maatsch., enz., Amst. 1646, 2 dln., overdrukken van toen reeds zeldzame korte reisverhalen; Frederik Hendrik van Nassau, Prinse van Oranje, syn leven en bedrijv., Amst. 1651, 2 dln., Utr. 1652. Wegwijzer en beschrijving van Frankrijk, van Spanje, van Italië, enz., naar het Fransch. Achter dit werk volgde bij de uitgave in 1665 een korte beschrijving van Amsterdam, getrokken uit een grooter, niet door hem uitgegeven werk. [Caspar Commelin] Zijn zoon Caspar geb. 28 Febr. 1636, overl. 15 Mei 1693 te Amst., gaf, evenzeer als regent in staat om oude bescheiden van gestichten te raadplegen, en gesteund door zijn vaders verzameling en geschr. uit: Beschryvinge van Amsterd., desselfs eerste oorspronk uyt den huyse der Heeren van Aemstel, Aemstelland, met een verhaal van haar leven en dappere krijgsdaden, enz., Amst. 1693, 2 dln.; herdr. Amst. 1726. [Jacob Frans Commun] Commun (Jacob Frans), te Brussel geb. 20 Oct. 1802 en aldaar overl. 26 Juli 1858, was priester en schreef: Levensbeschryving van den kanonik Triest, gevolgd door eenen staet van al de gestichten die hy opgerigt heeft, Gent 1836; Historisch bewijs over het leven van den H. Bonifacius, enz. alsook over de zeden der 12e eeuw, Brussel 1837. [Emmanuel Comparé] Comparé (Emmanuel), Vlaamsch dichter, in 1750 geboren te Nevele (Oost-Vl.) alwaar hij gedurende 50 jaren linnenhandel dreef, en ook overleed. 1836. De dochter van dezen schrijver werd de moeder der dichteressen Rosalie en Virginie Loveling. Hij schr.: Liederen en Gelegenheidsstukjes, waarvan eenige het licht zagen in verschillende bladen. [Jan de Condé] Condé (Jan de), leefde omtrent het midden der 17de eeuw te Brussel, waar hij het beroep van advocaat uitoefende. Hij dichtte eenige tooneelstukken, waaronder: Den lydenden stervenden Christus, Brussel 1651. [Gillis de Coninck] Coninck (Gillis de), Vlaamsch dichter, geboren te Poperinge. Van hem verscheen: Lofzangen der kerk, Gent 1573. [Kasper de Coninck] Coninck (Kasper de), leefde te Antwerpen in de 17de eeuw en schreef het zonderlinge hekeldicht, getiteld: Diet boeck met alle syn figuren is ghenaemt, De tragaedie oft comedie, soo 't betaemt, Die Doctor Luther ghespelt heeft in syn leven, Met alle syn boosheeden die hy heeft bedreven, 1687. [Jonker Frederik Cornelis de Coninck] Coninck (Jonker Frederik Cornelis de), ten jare 1606 in Duitschland geb., kwam omstreeks 1609 te Antwerpen met zijnen vader, dien hij ook naar Spanje vergezelde, om zich vervolgens weer te Antwerpen te vestigen. Hij bracht een gedeelte zijner jongelingsjaren door te Frankfort en kwam van daar in 1634 terug naar Antwerpen, waar hij een aanmoediger en tooneeldichter der rederijkerskamer de Violiere werd. Na heer van Vorselaar en Schepene der stad Aalst te zijn geweest, overleed hij te Sevilië in het jaar 1649. Van hem zijn bekend: Comedie op den Reghel: Bedwonghen liefde baert veel onrust, leet en pijn; Maer vrij verkoren trouw is heyl en medecijn, verthoont den 18 October 1635, op de Camer der Violieren. Door F.C. de C., Antw. 1635; Tragycomedie op den Reghel: De Liefde en 't geval speelt somwijl met den mensch; maer waere trouw en deucht brenght hem nog tot sijn wensch, vertoont op de Camer der Violieren, den 1 September, door F.C. de C., Antw. 1636; Herdersche Ongestadigheid, op den zin: Gheen liefde sonder strydt, vertoont te Antw. 1638; Liefdes Behendigheyt, bestaende in de listighe ghelyckwesendtheyt eens anders, speelwys verthoont op de Camer van de Gulde van Sinte Lucas... den 31 Mei 1638, Antw. 1638. [Simon Michiel Coninckx] Coninckx (Simon Michiel), 6 Aug. 1750 geb. te St. Truiden en aldaar 14 April 1839 {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} overl., studeerde te Leuven, later te Rome, waarna hij tot priester werd gewijd. Hij werd kanunik der O.L. Vrouwekerk in zijne geboortestad en protonotarius van den pauselijken stoel. Hij dichtte: Oden uyt Davids Psalmen, Leuv. 1781; Christelyke gedichten, Leuv. 1781; Fabelen uyt verscheyde auteurs door S.M. Coninckx, St. Truiden 1806; Fabelen uyt Lafontaine en uyt verscheyde auteurs, in 't Vlaemsch gerymt, St. Truiden 1808; Punt- en kleine Mengeldichten, St. Truiden 1837. [Thomas de Coningh] Coningh (Thomas de), schreef: Den Onderganck van de Monarchye der Persen, ende het rampsaligh eynde van Darius, haer-luyder Coningh, Tragedissche wyse in Nederd. Ghedicht uyt-gebeelt,'s-Grav. 1635. [Cornelis Theodoor van Assendelft de Coningh] Coningh (Cornelis Theodoor van Assendelft de), geb. te Arnhem 5 Maart 1821, koopvaardij-kapitein voor de groote vaart van 1844-1852, daarna koopman te Amst. en Yokohama, woont thans te Haarl. en schreef: Mijn verblijf in Japan, Amst. 1856; Ontmoetingen ter zee en te land, 2 dln., Haarl. 1879. Voorts bijdragen in de Vad. Letteroef., in 't Jaarb. Holland, in Nederland en in Eigen Haard. [Frederik Willem Conrad] Conrad (Frederik Willem), geb. in 15 Febr. 1800 te Spaarndam, werd kadet en daarna in 1817 asp.-ing. en eindigde als hoofd-inspecteur van den Waterstaat. Hij was in 1849 mede-oprichter van het instituut voor ingenieurs, en behalve onderscheiden eervolle betrekkingen, bekleedde hij die van vertegenwoordiger van den onder-koning van Egypte bij de Suez-kanaalmaatschappij. Overl. op zijn terugreis uit Egypte te Munchen, 1 Febr. 1870. Conrad maakte dikwijls luimige verzen, die zonder of met naam in verschillende tijdschriften geplaatst zijn. De meeste staan in De Vad. Letteroef. van 1830 tot 1834, enkele andere in De Atlas van 1831 en 1832. Behalve een menigte geschriften over onderwerpen zijn vak betreffende, en waarvan de kleinere in 1849 door hem verzameld en onder den titel van Verspreide bijdr. te 's-Hage en te Amst. werden uitgegeven, schreef hij: Reizen naar de landengte van Suez, Egypte, het Heilige Land, 's-Hage 1859; onder het psd. Hydraulicus, in De Vriend des Vaderlands in 1840 een scherpen brief aan Hildebrand over een uitdrukking in diens opstel: Begraven, voorkomende in De Gids, 1838, in: Proza en Poëzy, 1840, en de C. O, vierde uitgave. Die brief betrof een niet juist begrepen vermelding van den gedenksteen voor Chr. Brunings.. [Petrus Conradi] Conradi (Petrus), geb. te Oudenhoorn, 14 Juni 1837, studeerde te Utrecht, was korten tijd hulpprediker, daarna leeraar aan de H.B.S. te Goes, later te Zieriksee, en woont thans te Dordrecht. Hij schreef: Uit het jonge leven, 2 dln., Leid. 1875; Tempelier en Volksman, Leid., 1878. [Hendrik Conscience] Conscience (Hendrik), te Antwerpen geb. 3 Dec. 1812, was door zwakte en ziekelijkheid genoodzaakt zijne zeven eerste levensjaren door te brengen in een stoeltje bij het venster. Zijne moeder, die hem als een troostengel ter zijde stond, trachtte hem op te beuren door het toefluisteren van oude Antwerpsche verhalen. Dit ontwikkelde vroegtijdig zijn denkvermogen en toen hij de kracht bezat om op de straat te komen bij de speelmakkers, werd hij hun geliefkoosde verteller. Het A.B.C. leerde hij bij zijn vader, in wiens hof hij een vriend van bloemen en planten en later een hartstochtelijk bewonderaar der natuur werd. Het onderwijs, dat hij in eene privaatschool van Borgerhout genoot, was gering; maar door zelfonderricht wist de begaafde jongeling het zoover te brengen, dat hij in zijne school hulponderwijzer kon worden. Nadat hij zich met bijzondere lessen in het Engelsch had geoefend, ging hij zich in het Fransch volleeren te Antwerpen, waar hij vervolgens optrad als ondermeester in een der voornaamste leergestichten. Bij het ontstaan der omwenteling van 1830 liet de onbedachte jongeling zich door eenen strijdlustigen Brusselaar overhalen om de wapens op te vatten. Den 28 September 1830 teekende hij als vrijwilliger eene dienstverbintenis voor twee jaren, welke hij den 7 April 1831 in eene verbintenis voor vijf jaren moest veranderen. Na korporaal, fourier, sergeant-majoor en onderwijzer der regimentschool te zijn geweest, werd hij den 21 Mei 1836 van den krijgsdienst ontslagen. Reeds van het vorige jaar was Conscience in briefwisseling met de Vlaamsche lettervrienden zijner geboortestad. Bij zijne wederkomst te Antwerpen, werd hij daar lid van de rederijkkamer ‘de Olijftak’ en van dan af besteedde hij al zijne krachten om van Fransch rijmelaar, die hij was, nationaal volksschrijver te worden. Echter had hij in zijne literarische loopbaan met den meesten tegenspoed te worstelen. Daar hij geene middelen van bestaan had, bezorgde zijn vriend, de beroemde kunstschilder Gustaaf Wappers, hem eene plaats van vertaler bij het provinciaal bestuur; doch om reden zijner Vlaamschgezindheid, was hij spoedig verplicht van dit ambt af te zien. Uit nood werd hij toen hovenier; maar zijne lettergewrochten verwierven dan reeds zooveel bijval, dat het Wappers, die Bestuurder van Antwerpens Academie werd, {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} gelukte, hem op 6 November 1841 tot zijn griffier te doen benoemen. Ook in dit ambt ontmoette de vaderlandsche schrijver allerlei tegenkantingen. Nadat zijn beschermer Wappers van het bestuur der kunstschool had moeten afzien, gaf ook Conscience zijn ontslag op 3 Februari 1854. Om den vervolgden Vlaamschen schrijver te troosten en op te beuren, gaven zijne Antwerpsche vrienden en bewonderaars hem schitterende feesten, op welke de gevierde kunstenaar zijne buitengewone redenaarsgaven deed uitschijnen. Het was eene droeve tijding voor de Vlaamsche kunststad Antwerpen, toen het Staatsbestuur den uitstekenden schrijver op 6 Januari 1857 benoemde tot arrondissement-commissaris te Kortrijk. In die afgelegen en eenzame grensstad leefde Conscience, tot hij op 10 September 1868 werd aangesteld als bewaarder der koninklijke museums van schilder- en beeldhouwkunst te Brussel. Terwijl hij daar in het Wiertzmuseum was gevestigd, vierde heel Nederland de verschijning van zijn honderdste boekdeel. De openbare hulde, hem te dier gelegenheid op 25 September 1881 bewezen, was overheerlijk. De stad Antwerpen kwam er de verklaring afleggen, dat zij haren beroemden zoon een bronzen standbeeld oprichtte en dit kunstgewrocht werd op 13 Augustus 1883 ingehuldigd. De geliefde volksschrijver was toen reeds zoo lijdend, dat hij deze buitengewone plechtigheid niet kon bijwonen en hij stierf op 10 Sept. 1883. Zes dagen later werd zijn gebalsemd lijk te Antwerpen met vorstelijken luister begraven op het Kielkerkhof, waar den 19 September 1886, boven zijnen grafkelder, eene grootsche gedenkzuil werd ontbloot. - Het eerste werk van Hendrik Conscience was het eerste volksboek dat in Zuid-Nederland het licht zag. Hij, onze gemoedelijkste verteller, leerde het Vlaamsche volk lezen en stortte in het hart zijner landgenooten die liefde voor taal, kunst en vaderland, welke in zijn eigen hart immer blaakte. Zijne boeiende schriften, welke herhaalde malen werden herdrukt en in allerlei talen overgezet, verschenen als volgt: In 't Wonderjaer (1566), Historische tafereelen uit de XVIe eeuw, Antw. 1837; Phantazy, Antw. 1837; De Leeuw van Vlaenderen of de Slag der Gulden Sporen, Antw. 1838; Aenspraek tot het Vlaemsche Volk, gedaen op den Vlaemschen Schouwburg, te Antwerpen, den 6den February 1839 (over de 24 artikels) Antw. 1839; De Pelgrim in de Woestyn, Antw. 1840; Gedichten en Redevoeringen, uitgesproken door verschillende persoonen, ter gelegenheid der verheffing van den Heere Ridder Gustaf Wappers, tot Bestierder der Koninklyke Akademie van Antwerpen, Verzameld en uitgegeven door Hendrik Conscience, Antw. 1840; Redevoering, uitgesproken bij het beeld van Rubens, op het oogenblik der plegtige inhuldiging, Antw. 1840; Hoe men Schilder wordt, eene ware geschiedenis van eenen schilder die nog leeft, Antw. 1843; Wat eene Moeder lyden kan, Antw. 1843; De Sleutel der gezuiverde Spelling, Antw. 1844; Siska van Roosemael, ware geschiedenis van eene juffer die nog leeft, Antw. 1844; Geschiedenis van België, Bruss. 1845; Geschiedenis van Graef Hugo van Craenhove en zijnen vriend Abulfaragus, Historische tafereelen uit de XIVe eeuw, Bruss. en Antw. 1845; Avondstonden. Verhalen, Zedenschetsen en Zinnebeelden, Antw. 1846; Eenige Bladzyden uit het Boek der Natuer, Antw. 1846; De brandende Schaepherder, Antw. 1847; Lambrecht Hensmans, Antw. 1847; Jacob van Artevelde, Antw. 1849; De Loteling, Antw. 1850; Baes Gansendonck, Antw. 1850; Houten Clara, Antw. 1850; Blinde Rosa, Antw. 1850; Aen myne medeburgers, Antw. 1851; Rikke-tikke-tak, Antw. 1851; De arme Edelman, Antw. 1851; De Gierigaerd, Antw. 1852; De Grootmoeder, twee vertelsels voor kinderen, Antw. 1853; De Boerenkryg (1798), historische tafereelen uit de XVIIIe eeuw, Antw. 1853; De Plaeg der Dorpen, Antw. 1853; Hlodwig en Clotildis, Historische tafereelen uit de Ve eeuw, Antw. 1854; Het Geluk van Ryk te zijn, Antw. 1855; Moeder Job, Antw. 1856; Beschryving der nationale Jubelfeesten, te Brussel gevierd, ter gelegenheid van de 25e verjaring der inhuldiging van Z.M. Leopold I, Bruss. 1856; Zetternams Zwanenzang en de Zending der Vrouw, door J. van Beers en H. Concience, uitgegeven ten voordeele der weduwe en weezen, van Eug. Zetternam, Antw. 1856; De Geldduivel, tafereelen uit onzen tyd, Antw. 1856; Batavia, Historische tafereelen uit de XVIIe eeuw, Antw. 1858; De Omwenteling van 1830. Herinneringen uit myne eerste jeugd, Antw. 1858; Mengelingen, Antw. 1858; De lange Nagel (1571), Antw. 1858; Redevoeringen, Antw. 1858; Simon Turchi, of de Italianen te Antwerpen, Historische tafereelen uit de XVIe eeuw, Antw. 1859; De Kwael des Tyds, eene geschiedenis onzer dagen, Antw. 1859; De jonge Doctor, tafereelen uit onzen tyd, Antw. 1860; Het yzeren Graf, Antw. 1860; Bella Stock, tafereelen uit het leven der Vlaemsche visschers, Antw. 1861; De Burgers van Darlingen. Zedetafereelen in twee tydvakken, Antw. 1861; Het Goudland. Lotgevallen van dry Vlamingen, die naer Californië vaerden om goud te zoeken, Antw. 1862; Moederliefde. Tafereelen uit onzen tyd, Antw. 1862; De Koopman van Antwerpen, Eene geschiedenis onzer dagen, Antw. 1863; Eene Uitvinding des Duivels. Helsche geschiedenis, Antw. 1864; Men- {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} schenbloed. Zedetafereel onzes tijds, Antw. 1864; De Ziekte der Verbeelding. Eene geschiedenis onzer dagen, Antw. 1865; Bavo en Lieveken. Geschiedenis van twee werkmanskinderen, Antw. 1865; Valentijn. Eene geschiedenis onzer dagen, Antw. 1865; De Burgemeester van Luik. Historische tafereelen uit de XVIIe eeuw, Antw. 1866; Levenslust. Herinnering aan ons reisje in Zwitserland, Antw. 1868; De Kerels van Vlaanderen, redevoering, Bruss. 1870; De Kerels van Vlaanderen. Historische tafereelen uit de XIIe eeuw, Antw. 1870; Eene O te veel. Antwerpsche zedenschets, Antw. 1872; Koning Oriand. Vlaamsche heldensage, Antw. 1872; Een goed Hart. Zedenschets, Antw. 1872; Eene Stem uit het Graf, Verhaal, Antw. 1872; Een Zeemanshuisgezin, Verhaal, Antw. 1872; Een Slachtoffer der Moederliefde, zedenschets, Antw. 1872; De twee Vrienden, zedenschets, Antw. 1872; Redevoering, uitgesproken in naam der koninklijke Akademie van wetenschappen, letteren en schoone kunsten, bij het graf van den Heer Ferdinand Augustijn Snellaert, te Gent, den 6den Juli 1872, Bruss. 1872; De Dichter en zijn Droombeeld. Groot zangspel in vier bedrijven, Antw. 1872; De Baanwachter, zedenschets, Antw. 1873; De Minnezanger. Middeleeuwsche volkssage, Antw. 1873; Korte levenbeschrijving van Ferd. Aug. Snellaert, lid der Academie, Bruss. 1873; De Keus des Harten. Historisch verhaal, Antw. 1874; Everard T'Serclaes. Historische tafereelen uit de XIVe eeuw, Antw. 1874; Eene verwarde Zaak, Dorpsverhaal, Antw. 1874; Levensbeschrijving van Willem de Moll, Bruss. 1874; Schandevrees. Zedenschets, Antw. 1875; Gerechtigheid van Hertog Karel. Historisch verhaal, Antw. 1876; De Oom van Felix Roobeek. Schetsen uit het werkelijk leven, Antw. 1877; De Schat van Felix Roobeek, Antw. 1878; Het Wassenbeeld. Zedenschets uit de XVIIe eeuw, Antw. 1879; Eene welopgevoede Dochter. Schetsen uit mijn levensalbum, Antw. 1880; Eene Gekkenwereld. Schetsen uit mijn levensalbum, Antw. 1880; Geld en Adel. Zedenschets onzes tijds, Antw. 1881; Redevoering, uitgesproken door Hendrik Conscience, in de koninklijke Academie van België, den 11 Mei 1881. Voorafgegaan door eene inleiding over de Zaak Schoep. Kosteloos uitgegeven ten voordeele van het Schoepsfonds, Bruss. 1881; De Dichter en zijn Droombeeld, zangspel, muziek van Karel Miry, Antw. 1881; Geschiedenis mijner Jeugd, Bruss. 1888. [Debora Elisabeth Cool] Cool (Debora Elisabeth), geb. 3 Maart 1844 te Amst., waar zij zonder betrekking woont, schreef in Het Vaderland van 1873 eene novelle Reina als Feuilleton, en in 1875 eene novelle Rika, welke in den wedstrijd Tony Bergmann bekroond werd. [Pieter Cool] Cool (Pieter), geb. 31 Oct. 1807 te Amst., stud. aan het Doopsgez. seminarium in zijne geboortestad en daarna 19 Oct. 1831 te Leiden, werd in 1831 pred. te Purmerende en in 1836 te Harlingen, waar hij, sinds 1871 als emeritus woont. Hij schreef behalve een werk over Arab. letterk. en eenige art. en bijdr. over godgeleerdheid: Waarheid in beelden, Harl. 1857, 2e dr. 1867; De stichting der nieuwe Doopsgez. kerk te Harlingen, Redenen en geschiedk. mededeelingen daartoe betrekkelijk, Harl. 1858; de afschaffing der afschaffingsgenootschappen, Harlingen 1860. Verder bijdr. in De Gids, in Licht, liefde, leven, benevens eenige brochures en van 1861-'65 met Dr. D. Harting te Enkh. een jaarboekje getiteld: Doopsgez. Bijdr., te Amst. en Leeuw. Met P. Feenstra Jr. gaf hij uit: Gedenkschrift van het Menno Simonsz monument, Zwolle 1880. [Gerrit Cool Pzn.] Cool Pzn. (Gerrit), zijn zoon, geb. te Harlingen 31 Mei 1840, stud. sedert 28 Sept. 1859 in de lett. te Leiden en toen hij candidaat geworden was, te Amst. aan het Doopsgez. Seminarium in de godgel. en is sedert 1866 pred. te Wormerveer. Hij schreef bijdr. in Bato, in den Almanak voor de Jeugd, dien van 't Nut, in Voor 't jonge Volkje, enz., bewerkte naar het Hoogd. van Dr. F. Stamm, Onder lucht en wolken, een boek voor het volk, Amst. 1870, 2e dr. Amst. 1876 en vertaalde een drietal werken uit het Fr. van H. Malot, Jules Sandeau, en Alfr. de Bréhat. [Caspar Coolhaes] Coolhaes (Caspar), geb. te Keulen, 24 Jan. 1536, ging in 1560 tot de Lutherschen over, predikte van 15 Sept. 1566 tot 6 Mei '67 te Deventer, vluchtte toen naar Duitschland en bleef daar tot laat in '73 om pred. te Gorinchem te worden, vanwaar hij in Mei '74 naar Leiden beroepen werd; hij wachtte den uitslag der insluiting te Delft af, en deed er zijne intrede op den grooten dag van het ontzet. Bij de inwijding der hoogeschool, waarin hij voorloopig de godgeleerdheid zou onderwijzen, sprak hij de redevoering uit. Van de kerkgeschillen, waarin hij gewikkeld werd, zij hier alleen gezegd, dat hij in 1582 van zijn ambt ontslagen en uit de kerk gezet werd, met behoud zijner jaarwedde, totdat hij voor zich en de zijnen kon zorgen. Dit deed hij ook meer dan dertig jaar lang, door het stoken van gebrande wateren, zooals de toenmalige scheikunde dat kon doen. In 1587 ging hij naar Amsterdam, waar wij hem later aantreffen met zijn gelijkn. zoon, {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} een koekenbakker in de Warmoesstraat; hij overleed daar 15 Jan. 1615. In onderstaande monographie worden al zijne werken opgegeven, die van polemieken aard zijn, doch voor onze gesch. en letteren beteekenis hebben. Een der zeldzaam voorkomende is: Comptoir-Almanach, ofte Journael voor MDCVI, Amst. 1606. Het is eene proeve ter ‘verbeteringhe’ van den Gregor. Kalender. (Dr. H.C. Rogge, C. Coolhaes.) [J.A. Cools] Cools (J.A.), geb. te Brussel, waar hij in 1629 overleed. Van zijne pen verscheen: Geestelycke Herders-dichten, behelsende Brusselsche Bee-vaert, Bethléem, Scherpenheuvel, enz., Brussel 1629. [Jacob Cools of Colius] Cools of Colius (Jacob), verdienstelijk dichter van Antwerpen. Hij was een vriend van Em. van Meteren. die hem zijne Historie opdroeg. [Johanna Coomans] Coomans (Johanna), die als bruid in het Haagsche register den 24 April 1611 vermeld wordt als j. dr. van den Hage, trouwde den 29 Mei daaraanvolgende Johan van der Marse, Meersche of Meersch, rentmeester der Staten van Zeeland, ook rentmeester-generaal van Zeeland geheeten, en die inderdaad wàs rentm -genl. der graafl. rentieren, doch dat in geen geval te verwarren is met de waardigheid van den eersten ambtenaar der graaflijkheid, den Rentm.-genl. Bewester-Schelde en Hoogbaljuw van Zeeland. Bij het bezoek van Anna Roemers aan Zeeland, ontstond een album, De Zeeuwsche Nachtegaal, waarin bijdr. van en over Johanna voorkomen, toen 12 jaar ouder en aan 't ‘kinderwieghen.’ Aan Abr. Mylius, Revius e.a. moet zij ook albumversjes vereerd hebben. Wegens de hoffelijke vereering harer tijdgenooten, is het billijk hare stukken in De Zeeuwsche Nachtegaal te vermelden: Wapenschild alle eerlicke jongmans toegeeygent; Aen Jonckvrouw Anna Roemers; Aan den Hooghgel. Heer Jacob Cats; Apollofeest of goden kunstoffer, aan denzelfden; Aen den Hooghgel. Heer Dr. Abr. van der Mijle; Aenwijsinge van 't oude Jaer en 't nieuwe. In het album van Joh. Is. Pontanus, schreef zij een twaalftal regelen, uit Midd., 26 Juli 1624. [Theophiel Coopman] Coopman (Theophiel), te Gent geb. 24 Nov. 1852, vestigde zich ten jare 1873 te Brussel, waar hij beambte werd bij eenen aannemer van openbare werken. Vervolgens was hij daar boekhouder op een handelskantoor en thans is hij bureeloverste in het Ministerie van spoorwegen, posterijen en telegrafen. Hij plaatste dichterlijke bijdragen in tijdschriften tot hij in 1877, met Victor de la Montagne, De Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle stichtte. Met Victor de la Montagne gaf hij ook uit: Onze Dichters. Eene halve eeuw Vlaamsche poëzie, 1830-1880. Naar tijdsorde gerangschikt, met biographische en bibliographische aanteekeningen, eene bloemlezing en eene inleiding. Met de portretten in koperets uitgevoerd door J.B. Michiels en Joz. Steynen, Antw. 1880 en 1882. Alleen gaf Coopman uit: De Nacht, cantate Dendermonde 1873; Lenteliederen, een dichtbundel, met twee schetsen van Dillens, Denderm. 1876; Gedichten en Gezangen, Antw. 1879; Hendrik Conscience, Haarl. 1883; De Taalstrijd hier en elders, Antw. 1884-87, drie dln. [Dirk Volckertszoon Coornhert] Coornhert (Dirk Volckertszoon), geb. te Amst. in 1552, ontving als de zoon van een bemiddeld koopman eene goede opleiding ook in graveer- en toonkunst, reisde volgens gebruik naar Portugal en Spanje, trouwde thuis gekomen de zuster der bijzit van Reinout van Brederode en verspeelde daarmede zijn ouderlijk erfdeel. Toen kwam hij in dienst van dezen Brederode, vestigde zich te Haarlem als graveur, werd er notaris en zelfs secr. en pens. der stad. Wegens de godsdienstvervolgingen uitgeweken en in afwezigheid, Sept. 1568, door den raad van beroerten veroordeeld, verkeerde hij in 't buitenland, totdat de zaken van 1572 hem korten tijd tot secr. der Staten van Holland verhieven, doch Lumey deed hem spoedig weder uitwijken. In 1576 vatte hij zijn Haarlemsch notariaat op; daarna vindt men hem in Den Haag om een dispuut met Saravia te houden, later te Delft en het laatst te Gouda, waar zijn rusteloos leven eindigde 29 Oct. 1590. Zijne geschr. zijn talrijk, en belangrijk als proza van het nieuwe tijdvak onzer letteren. Zijne werken - met uitzondering der vertalingen van Cicero, Seneca, Boccacio en de Odyssea, - vormen drie deelen in folio, Amst. 1630 en Gouda, 1632. Tot de meer bekende afz. uitgegevene behooren: Veelerhande Geestelicke Liedekens, 1575; Lof van de ghevanghenisse; Vant loeye en leckere leven, Haarl., 1582; Opperste ghoedsnasporinghe, Gouda 1590; Leydt-Sterre, tot wel ghebieden ende wel gehoorzamen, Gouda 1590; Tweespraeck: of waerheijt vry maeckt? Ghevallen tusschen Mr. Gerardt van Moirtaigne ende D.V. Coornhert 1600, ook 1617; Lied-boeck, nu verbetert en verryckt, Amst. 1608; Recht ghebruyck ende misbruyck van Tydlycke Have, Leiden 1585 (3 uitgaven), Amst. 1611 en 1620; Ethica, zedekunst, dat is wellevenskunste, {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} Gouda 1586, Amst. 1596 en 1630; Abrahams uytgangh, Haarl., 1572; Comedie van de Blinde voor Jericho, Haarl. 1582 (2 uitg.), Amst. 1603; Tweelling, Amst. 1582; Comedie van de Rycke man, Haarl. 1582; Comedie van lief en leedt, 's-Hage 1582; Comedie van Israël, Gouda 1590; T'roerspel van de Kettersche Werelt die metter lippen den God des Hemels, maer metter herten 't geldt, des werelts God, dient ende eert, Gouda 1590; D'eerste twaelf boecken Odysseae. dat is de dolinghe van Ulijsse, Haarlem 1561, Delft 1593, 1598 en 1606. Amst. 1607; Odysseae, de tweede twaalf boecken, Amst. 1605 en 1609; Vijftigh lustighe Historien oft Nieuwigheden Joannis Boccatius, van nieuws overgheset in onze Nederduytsche spraecke, Haarlem 1564, Amst. 1597, 1607 en 1632; L.A. Seneca, Van den weldaden, nyeu wten Lat. in Ned. vertaelt, Haarl. 1562, Amst. 1644; Philo Judeus, van Edelheydt, een edel Boecxken, over 1580 jaren gemaekt ende nu in 't jaar 1583 vertaelt, Haarl. 1583 (?); Officia Ciceronis, leerende wat yegelykin alle staten behoort te doen, Haarlem 1561, Leiden 1589, Delft 1604 en 1614; Boëthius van de vertroestinghe der wyssheyt, Dev. 1557, Leid. 1585, Amst. 1616, Dordr. 1654, '55 '60 en '80. [Huich Janszoon Coornhout] Coornhout (Huich Janszoon), leefde te Rotterdam in het midden der 18e eeuw. Hij schr.: Nasporing van Hollands heil en rampen, Rott. 1745, waarin: Grondig berigt van 's lands ongeval in den jare 1672, Rott., 1742. [Jozef Antoon Coppens] Coppens (Jozef Antoon), 13 Mei 1800 te 's-Hertogenbosch geboren, werd in 1823 te Mechelen priester gewijd, en oefende zijne bediening achtereenv. uit te Veldhoven, 's-Hert. en Schijndel, totdat hij in 1833 het rectoraat der kapel te Handel, gemeente Gemert, aanvaardde. Tot aan zijn dood, 15 Jan. 1850, besteedde hij al zijn beschikbaren tijd aan hist. navorschingen. De vruchten daarvan zijn verzameld in het zeer gezochte werk: De nieuwe beschr. van het bisdom van 's-Hertogenbosch, 4 dln., 's-Hert. 1840-'44. [Frederik Cordes] Cordes (Frederik), geb. te Amst. in 1803, promoveerde te Gron. in 1826 in de letteren, werd reeds in 't volgende jaar krankzinnig, en bleef tot zijn dood, 1840, in het gesticht in Den Bosch. Hij schreef: Gedichten, Amst. 1827. Als handschr. werden gedrukt: Aan mijne vrienden, en een fragment, getit.: Homerus of de oorsprong der Ilias en Odyssea, Amst. 1827. [Geertruide Cordeys] Cordeys (Geertruide), geb. te Diest op 10 Dec. 1661, werd door hare stiefmoeder in een klooster gezonden en was later begijn te Leuven. Om hare godvruchtigheid kreeg zij den naam van Theresia à Sacro Corde Jesu. Zij overl. 5 Oct. 1702. Drie harer gedichten, getiteld: Jezus roept zijn bruydjen om te lijden; God roept den mensch tot hem, en: Offerdichten aen Jesu, verschenen in het werk: Het leven der H. Begga, benevens een kort begryp van de levens der zalige Beggyntjens, Antw. 1711. In proza bevat het gemelde Leven der H. Begga van Geertruide Cordeys: Godvruchtige maniere van misse te hooren; Uer-wyser op het lijden van Christi Jesu, en 's dichteresse: Belijdenisse. [Gustaaf Corijn] Corijn (Gustaaf), 26 Dec. 1830 geb. te Gent, waar hij thans bureeloverste is aan het provinciaal bestuur. Van hem verscheen: De Fabriekwerkers, volksdrama in vier bedr., Gent 1858; Historiek der Zonder Naem niet zonder Hert, Gent 1861; Satan, drama in 7 tafer., Gent 1869; Willen is Kunnen, tooneelstuk in verzen, Gent 1870; De Wildstrooper, zangstuk in 2 bedr., Gent 1871. [Gillis Norbrecht Cornelissen] Cornelissen (Gillis Norbrecht), te Antwerpen geb. 12 Juli 1769, vestigde zich te Gent, waar hij secretaris-opziener werd der Hoogeschool en overl. op 31 Juli 1849. Van hem verschenen verscheidene werken in de Fransche taal. In het Nederlandsch gaf hij uit: Redevoering over den luyster, welken de Koninklyke Akademie van teeken-, schilder-, beeldhouw- en bouwkunde, te Gent, door het voorstellen van eerepryzen, en het openen harer pronkzael, aen de Nederlandsche kunsten en kunstenaers, heeft bygebragt op den 11 Aug. 1823, Gent 1823. [Andreas Cornelius] Cornelius (Andreas), te Stavoren geb., was organist te Harlingen en overl. aldaar in 1589. Hij bezorgde de eerste uitgave der door hem aangevulde: Croniicke ende waarachtige Beschrijvinge van Vrieslant, beginnende nae des werelts scheppinge tot 1565. Eerst door Ockam Scharlensem seer vlytelick bijeen gheteekent, ende andermael door Joannem Vlitarp weder vernieut ende verbetert, alsnu ook ten derde-maal door Andream Cornelium Stavriensem seer neerstelijk en getrouwelijk gheschiet is, Leeuw., 1597, herdr. 1742. [Karel Jan Cornette] Cornette (Karel Jan), geb. 15 Jan. 1804 te Sluis, was eerst timmerman, daarna student in de humanioria, toen kommies bij het oktrooi en eindelijk kantoorbediende, waarna hij overleed te Brugge 24 Maart 1858. Hij schreef: Een zak schavelingen, of de {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} voorloopige voortbrengsels des ledigen tijds van eenen timmerman, behelzende de bijzondere lotgevallen van eenen houtspicht, Brugge. [Aloïsius Cornette] Cornette (Aloïsius), zoon van den voorgaande geb. te Brugge 27 Dec. 1829, was vroeger onderofficier-instructeur in de regimentsschool te Lier en is thans kantoorbediende te Roeselare. Hij schreef: 't Is te laat, treur-roman, Lier 1859. [Arthur Cornette] Cornette (Arthur), geb. te Brugge 27 Maart 1852, ging, na in zijne geboortestad lager en middelbaar onderricht genoten te hebben, de lessen volgen aan de Hoogeschool van Gent. Gedurende korten tijd voorzag hij in zijn bestaan met het geven van lessen in de Mathesis. In Febr. 1875 kwam hij zich te Antwerpen vestigen, als opsteller van het dagblad De Koophandel. Vier maanden daarna trad hij af, en den 5 Juli 1875 werd hij benoemd tot beambte bij het stedelijk archief van Antwerpen. Hij verliet deze betrekking toen hij op 31 Dec. 1880 werd benoemd tot professor in de Nederl. taal- en letterk. aan de normaalschool van Antw. Ook was hij leeraar in de wiskunde aan de normaalschool van Hoboken van September 1881 tot aan de afschaffing dezer inrichting in Sept. 1886. Op 4 Feb. 1888 werd hij benoemd tot leeraar van Nederlandsche Letterkunde bij de muziekschool van Antwerpen. Den 27 Mei 1888 werd hij tot lid van den Raad der provincie Antwerpen gekozen. Sedert 1884 is hij medebestuurder van het tijdschrift De Toekomst. Hij schreef tal van politieke en staathuishoudkundige artikels in het Volksbelang van Gent, in de Kleine Gazet van Antw. en in andere week- en dagbladen, terwijl hij bijdragen leverde in de Gentsche Studentenalmanakken, in de Jaarboeken en de reeksen volksvoordrachten van het Willemsfonds, en in de tijdschriften De Halletoren, het Nederl. Museum, De Vlaamsche Kunstbode, De Nederl. Dicht- en Kunsthalle, De Dageraad, Noord en Zuid, enz. Deze bijdragen en zijne afzonderlijk uitgegeven pennevruchten verschenen als volgt: Iets over de bevolking, Gent 1875; Bloei en Verval der Bevolking (voordracht) Antw. 1875; Uit de Geschiedenis van den Luxus, (voordracht) Antw. 1875; Uit de Geschiedenis van de vrije Gedachte (voordracht) Antw. 1876; Eene Hervorming in ons Onderwijsstelsel, Gent 1876; Wetenschap en leven (voordracht) Antw. 1877; Gewichtige Vraagstukken van den tijd. No. 1. Het Liberalisme, Antw. 1877; Brieven aan het opkomende geslacht over de vrije gedachte door Homo, Gent 1878; De Vrijmetselarij en hare beschavende Rol in de XIXe eeuw. Openbaringen voor oningewijden, tevens dienstig als handleiding voor ingewijden, door een Vrijmetselaar, Antw. 1878; Verslag over den prijskamp van tooneelletterkunde uitgeschreven door de stad Antwerpen, Antw. 1878; Eene Bladzijde uit de Geschiedenis der Wijsbegeerte in de Nederlanden, Gent 1879; De Zedeleer in de Staatsschool (voordracht) Antw. 1879; Vrij denken, openbare voordracht gehouden den 2 Maart 1880 in de vrijmetselaarszaal van de lange Meistraat door Arthur Cornette, voorzitter van den kring, Antwerpen 1880; Darwinisme en Kathedersocialisme, Gent 1880; Het Begrip der Wet in de maatschappelijke wetenschap, Gent 1880; Een enkel Woord over de laatste pauselijke Encyclica, Gent 1880; Geschiedkundige Schets van de Ontwikkeling der Nijverheid, Antw. 1880; Gestoffeerde Landschappen (voordracht), Antw. 1880; Op het beeld van Spinoza, Gent 1880; Marnix van St. Aldegonde, Gron. 1881; E. Littré, Antw. 1881; Geestesontwikkeling en zedelijke Vorming, Grondslagen van een Ontwerp tot hervorming van het middelbaar Onderwijs in België, Gent 1881; Rabelais, Gron. 1881; Over den tegenwoordigen Toestand der Nederlandsche Taalstudie in België, Gent 1882; Philosophische Inleiding voor de Proeve eener Turnvaktaal, Antw. 1883; Over berijmd Proza in het Midden-Nederlandsch, Antw. 1882; Een krans op Darwin's Graf, Antw. 1882; Over het Nut van de Studie der Nederlandsche letterkunde voor den Vlaamschen Onderwijzer (voordracht) Gent 1883; hetzelfde jaar te Antwerpen herdrukt en vermeerderd met bibliogr. aanteekeningen; De Godsdienst in verband met het hedendaagsche Volksleven, Gron. 1883; Theodoor van Rijswijck, (voordracht) Antw. 1884; Over Proza, Antw. 1885; Anna Bijns en de letterkundige Kritiek (voordracht) Gent 1886; Verbond der Vlaamsche liberale Vereenigingen. Verslag over de werkzaamheden van het voorloopig Hoofdbestuur, uitgebracht door den heer Arthur Cornette, secretaris, op de eerste jaarlijksche algemeene vergadering gehouden ten stadhuize van Antwerpen den 26 April 1886, Antw. 1886; Een en ander over dramatische Poëzie, eene lezing, Gent 1887. [Samuël Mozes Senior Coronel] Coronel (Samuël Mozes Senior), geb. te Amst. 28 April 1827, werd med. stud. te Leiden, 8 Juni 1846, prom. daar, was daarna med. doctor te Middelburg en te Amst., en is sedert Dec. 1881 secr. van den geneesk. raad te Leeuwarden. Hij schreef: Middelburg voorheen en thans, Midd. 1859; De gezondheidsleer toegepast op de fabrieksnijverheid. Een handboek voor industrieelen, genees- en {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} staathuishoudkundigen, Haarl. 1861; De bewaarschool. Haar verleden, tegenwoordige toestand en haar toekomst, Amst. 1864; Het gildewezen in Friesland, voordracht, enz., Leeuw. 1886; Leven en gezond zijn, Haarl. 1869; De opvoeding van den mensch van zijne kindsheid tot aan den volwassen leeftijd, (met dr. D. Lubach), Haarl. 1869; Dagboek voor moeders tot het houden van aanteekeningen, betreffende de gezondheid der kinderen, 2 dln., Schiedam 1871; Baruch Spinoza, in de lijst van zijn tijd, Z.-Bommel 1871; De waarde van goed voedsel, Leid. 1872; Practische handleiding voor ziekenverpleging, Schied. 1874; De eerste moederplichten en de eerste kinderverpleging, Den Haag 1875; Levensregelen. Ernst en Luim uit de gezondheidsleer, Nijm. 1878; Herinneringen aan de hist. tentoonstelling van Friesland, Leeuw. 1878; De gezondheidsleer der school en van het schoolkind, Den Haag 1881; De gezondheid der vrouw, Rott. 1884; De goede raadgever in gezonde en zieke dagen, Rott. 1884. Verder verhal. en een groot aantal opstellen in tijdschr. over onderwerpen, als in de afzonderl. uitgaven behandeld zijn. [Abraham van den Corput] Corput (Abraham van den), geb. te Dordrecht, 7 Jan. 1599, studeerde sinds 20 Febr. 1621 te Leiden in de theol., werd in 1626 predik. te Giesen-Nieuwkerk, doch moest om gezondheidsredenen in 1639 zijn ambt neerleggen en overleed te Dordr. 30 Oct. 1670. Hij schreef: Leven ende dood van den seer beroemden Philips Melanchton, behelsende met eene de gedenkweerdighste saken, soo in de kercke als polityck voorgevallen van het jaar 1520 tot den jare 1560, mitsgaders de tienjarige en seer wreede gevangenissen van D. Caspar Peucerus, Amst. 1662, 1728, het laatste gedeelte ook afzonderlijk in 1697; Goddelicke Vierschare, dat is ontdeckinge der Hemelsche oordeelen, voorgesteld in seer heerlicke oude gedenck-weerdige Exempelen 4 dln., Utr. 1659, '69, '81; Hist. der Turken en over het Turksche hof; Verh. of Petrus ooit te Rome geweest is. De beide laatste werken bleven in handschrift. [Petrus Corstiens] Corstiens (Petrus), geb. 20 Juli 1806 te Breda, werd, na zijne studiën volbracht te hebben, pastoor te Kuilenburg, in 1870 te Nijm., waar hij overl. 4 Nov. 1881. Hij schreef: Bernard van Galen, vorstbisschop van Munster, Rotterd. 1872. [Frans Jozef de Cort] Cort (Frans Jozef de), te Antwerpen 21 Juni 1834 geb., genoot zijne opvoeding in zijne geboortestad, in het Atheneum. Hij was eerst op een handelskantoor en gaf sedert 1857 met Jan van Rijswijck het dagblad De Grondwet uit, totdat hij in Aug. van het volgende jaar als hoofdopsteller van het Antwerpsche dagblad De Schelde optrad. In 1860 liet hij dit varen en werd agent eener stoombootmaatschappij. Het volgende jaar werd hij secretaris van den auditeur-generaal bij het hooge militaire gerechtshof te Brussel, in welke betrekking hij te Elsene overleed op 18 Jan. 1878. Ter vereering van de nagedachtenis van den rondborstigen Vlaming en talentvollen liederendichter gaf de stad Antwerpen zijnen naam aan een harer straten. Sedert 1861 was hij hoofdopsteller van De Toekomst, tijdschrift voor opvoeding en onderwijs, taal- en letterkunde, enz. Hij schreef: Liederen, eerste reeks, Antw. 1857; Liederen, tweede reeks, Antw. 1859; De schoonste Liederen van Robert Burns, Brussel 1862; Het gebruik der talen in België, door Frans Reynen, Brussel 1864; Zingzang, Bruss. 1866; Liederen, Gron. 1868. [Jan Baptista de Corte] Corte (Jan Baptista de), geb. te Sint Lievens-Hautem (Oost-Vlaand.) 29 Sept. 1811, werd, na zijne priesterwijding, in 1836, professor in het klein Seminarie van Roeselare, in 1843 bestuurder der Broeders van Liefde te Brugge, in 1845 principaal van het College St. Lodewijk te Brugge, in 1846 missionaris des Bisdoms, in 1848 pastoor te Dottenier, in 1851 wederom missionaris en sedert 1854 schoolopziener des bisdoms Brugge, waar hij op 19 Nov. 1873 overl. Hij schreef: Verdichtsels, Brugge 1860, waarvan in 1868 de 3e druk verscheen, en: Het Dagboek der Heiligen, ook dikwijls te Brugge herdrukt. [Jacobus Franszoon Cortgeen] Cortgeen (Jacobus Franszoon), bijgenaamd van der Goude, naar zijn geboorteplaats, waar zijne voorouders in de regeering waren, vestigde zich te Utrecht, beschreef den intocht van Leycester aldaar in 't Latijn, en overleed er in 1605. In 1605 verscheen te Utr. bij Salomon de Roy: Stichtsche Cleyne Chronicke waer in die Gheschiedenissen des Stadts, Steden ende Landen van Utrecht, in tydt van vrede en oorloghe van begin des Stadts, int jaer ons Heeren 80 tot den jaere 1578 in 't cort verhaelt werden, Utr., 1605. Dit boekske werd nog eens afgedrukt te Amst. in 1745; het voorwerk geeft de bovenst. inlichting aangaande den schrijver en wordt vervolgd met een dergelijk werkje van Corn. Booth, z.a. [Marten Corver] Corver (Marten), geb, in 1727 te Amst., was eerst leerling van den plaatsnijder Jan Punt, toen tooneelspeler aan een lief hebberijtooneel, in 1748 aan den Amsterd. schouwburg. In 1763 tot directeur van een reizend {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} tooneelgezelschap benoemd, bezocht hij vooral 's-Hage, Leiden en Rott. In 1776 werd hij directeur van den Rotterd. schouwburg. Hij overleed in 1793. Hij schr.: Compliment uitgegeven na het vertonen van Hypermnestra van A. Adriaansz., Amst. 1762; Tartuffe of de Huichelaar, waarschijnlijk door Bruno Zweerts vertaald, doch door Corver omgewerkt, 1777; De jonge Indiaane, blijspel gevolgd naar het Fr. van de Chamfort, 's-Hage; Tooneelaanteek. vervat in een omstandigen Brief aan den schrijver van het Leven van Jan Punt. geplaatst in Het Leven van eenige beroemde Nederl. Mannen en Vrouwen, tot opheldering van verscheiden zaken daarin vervat, en mistastingen, Leid. 1786; Iets voor Oom en Neef, behelzende een antwoord op de 4 samenspraken tusschen Oom en Neef, door Simon Stijl tegen de Tooneel-Aanteekeningen geschreven, 's-Hage 1787, Zijn zoon Gerrit was, hoewel eenigszins mismaakt, een verdienstelijk tooneelspeler en vertaalde u.h. Fr. het tooneelstuk: Raad als gij kunt, Rott. z.j. [August Josef Cosijn] Cosijn (August Josef), geb. 11 Nov. 1844 te Zomergem bij Gent, was achtereenvolgens onderwijzer in bijzondere scholen te Brussel en te Gent, dan aan het Sint Ignatiusgesticht der paters Jezuïeten te Antwerpen, waar hij daarna studiemeester werd aan het Hooger Handelsgesticht. Ten jare 1870 stichtte hij het tijdschrift De Vlaamsche Kunstbode, dat hij bestierde tot aan zijn afsterven, 6 Juli 1881. Hij schr.: Drie Vriendinnen, Gent 1870, novelle uitgegeven met een verhaal van luitenant V. van de Weghe, onder den gemeenschappelijken titel: Twee novellen; Over Zetternam als volksschrijver, in het Jaarboek van het Willemsfonds, 1870; Over volksrecht en volksplicht, id. 1871; De Slag der Gulden Sporen, historisch gedicht, bekroond door de Leuvensche Rederijkerskamer Het Kersouwken, 1871; Frans Ackerman, lierzang, bekroond te Roeselare, verschenen in het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje te Gent 1871. [Peter Jacob Cosijn] Cosijn (Peter Jacob), geb. te Rijswijk bij Den Haag 29 Nov. 1840, stud. sinds Sept. 1857 te Utrecht in de rechten; andermaal ingeschreven, Juni 1865, in de lett., promov. hij er 26 Juni 1865 in de classieke letteren; was toen reeds sinds 1863 conrector te Winschoten werd twee jaren daarna leeraar in de Nederl. taal- en letterkunde aan de hbs. en het gymn. te Haarlem, in 1871 mede-redacteur van het Wdb. der Ned. taal en in Sept. 1877 hoogleeraar te Leiden. Behalve een stel zeer gewaardeerde taalk. leerboekjes, te Haarlem gedrukt, en een groot aantal belangrijke artikelen in De Taal- en Letterbode, Taalk. Bijdr., Tijdschr. voor Ned. Taal- en letterk., sedert 1870 onder zijne mederedactie verschenen, gaf hij afzonderlijk uit: Eenige taal- en natuurk. ontdekkingen van dr. J. van Vloten beoordeeld, Haarl. 1871; De Oud-Nederl. psalmen, (overgedr.), Haarl. 1873; Kurzgef. altwestsächs. Gramm., Leiden 1881, Den Haag 1883 en 1886. [Adriaan Cosijns] Cosijns (Adriaan), geb. te Antwerpen, 10 Maart 1658, werd jezuïet, verbleef meest in Kortrijk en Leuven, met uitzondering van veertien jaren, welke hij in Friesland doorbracht, voornamelijk te Bolsward, en overl. te Kortrijk, 14 Maart 1711. Hij liet een drietal dichterlijke hss. na: Verscheydene gedichten op verscheyde voorvallen ende verscheyde plaetsen, 1693-1709; Treurspel van Maria Stuart, koningin van Schotland, door het bevel van haere nichte Elisabeth gedoodt; Taballus rechtveerdelyck van syn Ryck ende gezicht berooft van Tribellius sijnen vader. De beste fragmenten uit zijne handschriftelijke gedichten zijn verzameld en uitgegeven door H.J. Allard in zijn: Pater Adrianus Cosijns s.j., Eene historisch-letterkundige schets, Amst. 1873. Het overige is nog ongedrukt. [Mr. Herman Cosman] Cosman (Mr. Herman), geb. te Amst. 27 Mei 1862, promov. in de rechten aldaar en is er thans advocaat en procureur. Hij schreef: Wilde Halmen, Den Haag, 1884, en: Nosca, Amst. 1886. [Isaak da Costa] Costa (Isaak da), geb. te Amst. 14 Jan. 1788. In 1815 werd hij student te Amst. en kreeg onderricht van Bilderdijk in 't Rom. recht, ging, evenals zijn invloedrijke leidsman, in 1817 naar Leiden, promov. het volgende jaar in de rechten, en in 1821 in de letteren. In hetzelfde jaar nam hij het Hervormd geloof aan, waarvoor hij een ijverig apostel werd. Hij vestigde zich metterwoon te Amst., waar hij veel voordrachten over godsdienst, letterk. en poëzie hield, en zich voortdurend aan letterk. studiën wijdde; tweemalen, in 1841 en 1845, kwam da Costa in aanmerking voor een hoogleeraarsambt te Amst. Hij begon na dien tijd ook meer geregeld voordrachten te houden, niet alleen te Amst., maar ook in andere steden, totdat de dood op 28 April 1860 een einde aan zijn werkzaam leven maakte. Hij schreef, behalve een menigte verhandelingen en losse stukken over godgel. en staatk. in onderscheiden tijdschr., in proza: Bezwaren tegen den geest der eeuw, Leid. 1823; Het karakter van prins Maurits en de rechtspleging van Oldenbarnevelt, Rott. en Amst. 1824 en '25, 2 stukken; {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan Nederland, Amst. 1826; Ontwerp van voorlezingen over Vad. Gesch. en Taal, Amst. 1831; De verbondsverklaring van 1573 aan Nederland herinnerd, Amst. 1831; Slotrede eener reeks van voorlezingen, Amst. 1832; Inleiding tot de voorlezingen over de gesch. des Vaderl., Amst. 1833; Inleiding voor de brieven van Mr. W. Bilderdijk aan Mr. Is. da Costa, (4e deel der brieven), Rott. 1836; Rekenschap van gevoelens, Amst. 1843; Bilderdijks Epos. Met inleiding, varianten, aanteekeningen en verhandelingen door Mr. Is. da Costa, Leeuw. 1847; Israël en de volken, een overzigt der Gesch. der Joden tot op onzen tijd, 4 st. in één deel, Haarl. 1848-'49; Bilderdijk herdacht, Amst. 1856; De mensch en de dichter W. Bilderdijk, Haarl. 1859. Zijne komplete dichtwerken zijn door Hasebroek te Haarl. in 1861-'63 uitgegeven met een overzicht van het leven en de werken van den dichter; eene volksuitgave verscheen Arnhem 1870. De voornaamste afz. gedrukte dezer werken zijn: De verlossing van Nederland, Amst. 1814; De Perzen van Eschylus, Amst. 1816; De Prometheus van Eschylus, Amst. 1818; Alfonsus I, trsp., Amst. 1821; Poëzy, Leid. 1821, '22, 2 dln.; Vijfentwintig jaren, Amst. 1840; Zangen uit verscheiden leeftijd, Haarl. 1847; Wachter, wat is er van den Nacht? Haarl. 1848; De Chaos en het Licht, Een halve-eeuw-lied, Haarl. 1850; Dramatische Poëzy, Haarl. 1853; Politieke Poëzy, Haarl. 1854; Hesperiden, Haarl. 1855. Zijne Brieven, medegedeeld door Groen van Prinsterer, kwamen uit te Amst. 1872-'76; terwijl zijn geheele letterarbeid opgegeven is in den hieronder vermelden bundel. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1860.) [Frans de Coster] Coster (Frans de), te Mechelen geb. 13 Juni 1532, studeerde in de wijsbegeerte te Leuven en werd aldaar op 19 Maart 1551 benoemd tot meester in de vrije kunsten. Den 8 Nov. 1552 trad hij te Keulen in de orde der Jezuïeten, om in de lente van het volgende jaar naar Rome te trekken, waar hij zich inzonderheid toelegde op de godgeleerdheid. Toen hij den 21 Juli 1556 uit Italië wederkeerde te Keulen, werd hij daar leeraar aan de Hoogeschool en den 7 Jan. 1561 ontving hij er zijne benoeming van doctor in de godgeleerdheid. Na eenige jaren den leeraarsstoel te hebben bekleed, werd hij provinciaal zijner orde in de Rijn-provincie en vervolgens in de Nederlanden. In deze hoedanigheid beijverde hij zich de hervorming te bestrijden en toen hij op 16 Dec. 1619 te Brussel was gestorven, liet hij, behalve eene reeks Latijnsche schriften, de volgende Nederlandsche werken na: Bewys der Ouder Catholicker Leeringhe met antwoorde op sommighe teghenstellinghen door F. Costerum, Antw. 1595; Corte antwoorde op hondert loghenen, van eenen onbekenden Ketter int derdendeel van een bladt papiers geschreven, Antw. 1595; Apologia Catholica, dat is catholycke antwoorde op eenen Ketters boeckxen Gasparis Grevinchovii. Gensch predicant tot Roterdam, Antw. 1598; Seyndtbrief aen de Edele en Wyse Heeren representerende de Staten ende Raedt van Hollandt, Zeelandt, etc. met een brief aen Gaspar Grevinchoven, Antw. 1598; Antwoordt op de Hollandsche sententie tegens Peeter Panne, Antw. 1598; De Tweede Apologie Francisci Costeri priester der Societeyt Jesu, op Ketter Gaspar Grevinchoven boeck, Antwerpen 1599; Twe Dialogen, daer Christus Costerum en Ketter Gaspar Grevinchoven examineert, Antw. 1599; Seyntbrief aen Gaspar Grevinchoven, Antw. 1600; Corte antwoorde op het versch Schrift van seven apostaeten, Antw. 1601; Een cort tractaet van den aflaet ter oorsaecken des overghesonden Jubilaei anno 1603, Bruss. 1603; Toetsteen van de versierde Apostolische successie eens wederdoopers Jacob Pieterssen van der Molen, Antw. 1603; Cathechismus, dat is de Christelycke Leeringhe die alle Christene behooren te Weten, Bruss. 1603; Cathechismus, dat is, de Christelycke leeringhe in maniere van t'samen sprekinghe tusschen den Meester ende den discipel door Franciscum Costerum, Antw. 1604; Schat van gebeden, Antw. 1604; Wederlegginghe Francisci Costeri Priester der Societeyt Jesu van de beantwoordinghe op zijn vijf questien, gedicht deur eenen P.P. Kock van Enchuysen. Met een bericht veur Jacob Van der Meulen Ketter Wederdooper, Antw. 1604; Tweede Wederlegging Fr. Costeri van P.P. Cock Ketter Boeckxke, Calvinist, nu Leechganger te Enchussen, maer Seylmaeker van zyn Ambacht, Antw. 1606; Voorsprake tusschen Coton en H. Gigord, Antw. 1609; Disputatie over het fondament aller Ketteryen, Antw. 1610; Dialoghe of 't samensprekinghe over de solennelle processie des H. Sacrament van Mirakelen jaerlycx te Brussel gehouden, Bruss. 1611; Het Niew Testament onses Heeren Jesu Christi met uytlegghingen der Plaetsen die duyster luyden, Antw. 1614; Catholycke Sermoonen op d'Epistelen ende Evangelien der Sondaghen van het beginsel des Vastens tot de H. Dryvuldicheydt. Catholycke Sermoonen op de Epistelen van de Sondaghen na Sinxen tot den Advent. Catholycke Sermoonen op alle de heylichdagen des jaers, inhoudende het leven der Heyligen, ende d'uytlegginge der Epistelen ende Evangelien, Antw. 1616; Sermoonen {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} op d'Epistelen van de Sondaghen van het jaer met twee octaven van het H. Sacrament en van de H. Maegd Mariae, Antw. 1616; Vijftien Catholiicke Sermoonen op d'Epistelen ende Evangelien der Sondaghen van den Vasten tot de H. Dryvuldicheydt, Antw. 1617. [Gilles de Coster] Coster (Gilles de), Antwerpsch dichter en prozaschrijver, overl. in 1618. Zijne werken dragen de titels: Den Bloempot der Geestelycker liedekens, Antw. 1614; Den Cruyswech Christi waer in verthoont worden twintich plaetsen daer de Heer Christus veel pijnen ende smerten gheleden heeft, enz., zoowel in proza als in dicht, Antw. 1618; Kalengier ende lust-hof der H. Kercke verciert met den salighen cruys-wech Christi vol devoten meditatien ende godtvruchtighe ghebeden soo op rijm als prose, Gent 1621. [Hendrik de Coster] Coster (Hendrik de), geb. te Brussel, omstreeks het midden der XVIe eeuw, studeerde voor den geestelijken staat en werd pastoor te Lokeren, in het land van Waas. Daar ontving hij van Rome den titel van Apostoliek notaris, doch hij bemoeide zich derwijze met de wereldlijke zaken, dat hij in oneenigheid kwam met zijne parochianen en in 1587 genoodzaakt was hen te verlaten. Hij bezocht Frankrijk en vertoefde in de abdij Saint Bertin te Sint Omaars. Echter keerde hij in zijn land terug, om in 1589 pastoor der Kathedrale kerk van Antwerpen te worden. Hij verliet deze stad op 30 Juni 1595 en werd kanunik en scholaster der Sinte Gudulakerk van Brussel. In deze stad leefde hij echter zoo ongebonden, dat Bisschop Hovius hem op 4 Juli 1607 deed gevangen zetten en bij den aanvang van het volgende jaar bevolen de Aartshertogen Albert en Isabella den schuldigen in den staatskerker van Vilvoorde op te sluiten. Daar sleet de ongelukkige den tijd met het schrijven zijner verdediging, welke hem niet verloste. Tot wanhoop gebracht, weigerde hij voedsel te nemen en hij bezweek aan den hongerdood op 11 Maart 1618. Buiten een vijftal Latijnsche werken werden van hem gedrukt: Het leven van S. Joris, Patroon der Gulden Broederen van S. Joris Gulde die men noemt den Jongen Voetboge binnen Antwerpen, door H. Henricum Costerium, pastoor der Cathedrale kercke Onzer Lieve Vrouwen, Antw. 1590; Historie van d'outheyt ende der voortganck des Heylich Roomsche Gheloove, in deze Belgische Nederlanden... By Meester Jan Andries Heynshelmans van Rijthoven binnen synen leven verre begost, ende nu volmaeckt by neerstichede van Meester Henric Costerius, pastoor der Cathedrale Kercke Onzer Liever Vrouwen binnen Antwerpen, Antw. 1591; Het oudt Huysken van Bethleem met vele schoone Leysenen, Lofsangen, ende andere geestelycke Liedekens verciert... Nu verbetert, ende hermaeckt door Meester Henricum Costerium, Antw., 1605. [Rombout de Coster] Coster (Rombout de), geb. te Mechelen, waar hij de monnikspij der minderbroeders aantrok. Op gevorderden leeftijd werd hij gardiaan van een klooster zijner orde te Antwerpen, in welke stad hij overl. 14 Oct. 1679. Van zijne talrijke werken verschenen: Den inwendighen Christus oft verborghen afgrond des leydens, Antw. 1669; Het verborgene manna ofte Godt in het alderheyligste Sacrament des Outaers, Antw. 1673; De gheestelycke blaesbalck om de liefde te doen blaeken in de herten der geloovighen, Tornaco 1677; De suyvere ladder des hemels die welcke is de alderheylichste Moeder Godts Maria, Gent 1679. [Mr. Bernard Costerus] Costerus (Mr. Bernard), geb. 17 Juni 1645 te Woerden, studeerde sinds 17 Maart 1665 te Leiden, prom. aldaar in 1668, leerde de practijk in Den Haag, en werd in 1670 secretaris zijner geboorteplaats, waar hij de rampvolle dagen beleefde, die hij beschreef en voor zijne vrienden liet drukken. Later werd hij burgemeester, doch legde wegens hem aangedane moeilijkheden zijne betrekkingen neder, woonde beurtelings te Utrecht, en op Batestein, keerde op zijn ouden dag naar Woerden terug en overl. kort daarna 5 Oct. 1735. Zijne reeds genoemde aant., gedrukt Utr. 1707 en Leid, 1717, kwamen in handen van Mr. Pieter Burman, die ze, belangrijk uitgebreid, in 't licht gaf als: Historisch Verhaal, ofte eene deductie van zaaken, raakende het formeeren van de Republique van Holland en West-Vriesland, de veranderinge in de Regeringe, met den gevolge van dien zedert den jare 1572. Ende het geene dezelve Republique naar het verlopen van een eeuwe, in den jare 1672 is overkomen; bijzonder van het voorgevallene in de jaaren 1672 en 1673, in ende omtrent de steden Woerden en Oudewater, waarbij de schrijvers van dien tijdt werden wederlegt, 3e dr. Leid. 1737. Prof. Fruin heeft dit werk besproken in onderstaande plaats, en inzonderheid het gewicht van daarin voorkomende vorstelijke briefwisseling aangetoond, waarna dr. Schotel hierover ook veel wetenswaardigs heeft medegedeeld. (Nijhoff's Bijdr., N.R. dl. 3 en 4.) [Pieter Jacob Costerus] Costerus (Pieter Jacob), geb. te Edam 3 Oct. 1806, werd eerst voor den handel {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} opgeleid, doch ging in 1823 naar het gymnasium te Hoorn en drie jaren daarna naar Utr., om er in de theologie te studeeren, welke studie hij voor die der letteren vaarwel zeide. Hij werd in 1833 conrector te Oldenzaal, prom. in 1835 te Utr. en ging toen als conr. naar Hoorn. In 1840 werd hij conrector te Arnhem en in 1843 rector te Sneek. Van 13 Febr. 1843 tot 20 Aug. 1850 was hij lid der Tweede Kamer, terwijl in dien tusschentijd het rectoraat door een ander werd waargenomen. Hij aanvaardde in 1850 echter zelf weder deze betrekking, en overleed te Sneek 16 Maart 1861. Hij schreef: Iets over Vaderlandsliefde, Utr. 1838; Gedachten over Ironie, Comedie en Satyre, 1839; De oude wereld naar Herodotus, Hoorn, 1846-'48, 2 dln.; Twee brieven over weldadigheid, in verband met het armwezen, Sneek 1846; De Censor, een paar advertentiën, Sneek 1846; De Censor, kinderbals, diners-diplomatiques, ald. 1847, en behalve dat een groot aantal artik. in De Tijdspiegel van 1847-'62 vooral over onderwijs, opvoeding en staatk. [Louis Marie Anne Couperus] Couperus (Louis Marie Anne), geb. in Den Haag 10 Juni 1863, schr.: Een lent van vaerzen, Utrecht, 1884; Orchideeën. Amst., 1886. [Pieter de la Court] Court (Pieter de la), waarschijnlijk in 1618 te Leiden geb., promov. in zijne geboortestad in de rechten, doch hield zich met nijverheid en handel bezig. In 1672 week hij naar Antw. uit en ging 't volgende jaar naar Amst., waar hij 's winters woonde; 's zomers woonde hij op Meerburg bij Leid. en overl. te Amst. 23 April 1685. Hij schreef meestal onder den naam Van den Hove de volgende werken: Interest van Holland ofte gronden van Hollandts welvaren, aengewesen door V.d.H., Amst. 1662, later omgewerkt en op nieuw uitgeg. onder den titel: Aanwijsing der heilsame politike Gronden en Maximen van de Republike van Holland en West-Vriesland, Leid. en Rott., 1669. Hierin waren twee hoofdstukken gevoegd van de hand van den Raadpensionaris De Witt, en uit dien hoofde werd het geheele werk ook wel aan dezen toegeschreven, gelijk het dan ook in het Fransch en in het Engelsch vertaald werd als Mém. de Jean de Witt. Meer andere geschriften, die als schrijver V.d.H. op den titel vermeld, en worden hem toegekend, doch van deze is het onzeker of zij van zijn hand, dan wel van die zijns jongeren broeders Jan zijn. (Zie Mr. B.W. Wttewaall: het welvaren der stad Leyden, Leid. 1846.) Waarschijnlijk was hij ook de schrijver van: Naauwkeurige Consideratie van Staet, weegens de heerschappye van een vrye en geheymen Staatsregeeringh, over de gansche aertbodem; aengewesen door V.d.H., Amst. 1662; Sinryke Fabulen, Amst., 1665, door J. van Hoogstraten in dichtm. overgebracht, onder den titel van: Staat- en zedek. zinnespreuken of leerzame fabelen; Historie der Gravelicke Regeering in Holland, beschreven door V.H., Amst., 1662. [Joan de la Court] Court (Joan de la), broeder van den voorg., geb. 27 Oct. 1622 te Leiden, waar hij insgelijks in de rechten promov., doch zich alléén met handel en nijverheid bezig hield, overleed in zijn geboortestad in Febr. 1660. Hij schr.: Consideratiën en Exempelen van staat omtrent de fondamenten van allerley Regeringe, beschreven door V.H., Amst., 1660; Politike Discoursen, handelende in ses onderscheidene boeken van Steeden, Landen, Oorlogen, Kerken, Regeeringen en Zeeden, beschreven door D.C., Amst., 1662. Beide werken zijn onderscheiden malen herdrukt. [Jan Baptist Courtmans] Courtmans (Jan Baptist), geb. 11 April 1811 te Berlare, in Oost-Vl., waar zijn vader kleermaker was; hij wilde zijn vader niet opvolgen, maar onderwijzer worden. Door den districts-schoolopziener van Dendermonde opgemerkt, zond deze hem naar Baserode ter school. In 1833 werd hij onderwijzer in het Vlaamsch aan de stadsschool te Gent, en 1843 professor in de Nederduitsche taal- en letterkunde aan de normaalschool te Lier, waar hij overl. op 2 Juni 1856. Hij was gehuwd met de hiervolgende J.D. Berchmans. Hij schr.: Kleine diergaerde voor kinderen (viervoetige dieren), Brussel 1837; Robert de Vries, historisch tafereel uit de XIe eeuw, Gent 1839; Kleine diergaerde voor kinderen (vogelen), uitgegeven door de Nationale Maetschappy ter verspreiding van goede boeken, Bruss. 1840; Vlaemsche encyclopedie of kunstschat, Gent 1841; Willequet en Courtmans: Oefeningen in het lezen, getrokken uit de beste schryvers, Gent 1841; Willequet en Courtmans: Huishoudkunde en nyverheid, Gent 1841; Nederduitsche spraekkunst, naer C.J. Beyeren N. Anslyn, ingerigt ten gebruike der Vlaemsche scholen, met de toegepaste oefeningen, Gent 1842; Woordafleiding, naer Lulofs, Gent 1842; Sint-Nicolaesgeschenk voor brave kinderen, Gent 1843; Fenelon, verhandeling over de opvoeding der dochter, naer het Fransch gevolgd door J.B. Courtmans, Gent 1843; Beschryving van het koningryk België, naer J.J.F. Wap, ten gebruike der hoogste klassen in de lagere scholen, Gent 1843; Het boek der moeders, of handleiding om de kinderen het opmerken en spreken te leeren, Gent 1844; Handleiding by het {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} onderwys in de redeneerkunde, Antw. 1847; Praktische spraekkunst, ten gebruike der onderwyzers en leerlingen, Mech. 1847; Volkslied voor twee of drie stemmen, ten dienste der scholen, Lier 1848; Verzameling van Redevoeringen en losse stukjes voor openbare prysdeelingen, Lier 1850; Redevoeringen en tooneelstukjes voor de prysuitdeelingen, Lier 1850; Leerwyze om, door middel der bybelsche aardrykskunde, de meergevorderden der lagere scholen de beoefening der gewyde en ongewyde geschiedenis gemakkelyk en aengenaem te maken, Bruss. 1855; Keus van zedelyke tooneelstukjes voor den huiselyken kring en byzonderlyk voor de scholen, Gent 1855; Kleine natuerlyke historie voor kinderen, Mech. 1848; Aenleiding tot de Nederduitsche spraekkunst voor eerstbeginnenden, ingerigt ten gebruike der Vlaemsche scholen; Beknopte handleiding tot den Nederduitschen styl, of aenwyzing tot vervaerdiging van schriftelyke opstellingen, met toegepaste oefeningen, beiden te Gent, en verder nog eenige boekjes over rekenkunde, aardrijkskunde, enz. [Joanna Desideria Courtmans-Berchmans] Courtmans-Berchmans (Joanna Desideria), eene burgemeestersdochter uit Oudegem in Oost-Vl., waar zij 6 Sept. 1811 geb. werd. Zij huwde in 1836 met den Gentschen onderwijzer Jan Baptist Courtmans; waardoor zij met Snellaert, van Duyse en anderen werd bevriend. In 1840 schreef zij haar eerste gedicht voor het Nederduitsch jaarboekje en zij werd meermalen bekroond. Na den dood van haar echtgenoot bleef zij nog eenigen tijd te Lier, later vestigde zij zich te Maldegem, waar zij eene kostschool oprichtte. Zij schr.: Het blind Meisje, aen den weldadigen oogmeester van Beirvelde: M.J. Fierens, Gent 1841; Maria Theresia, lierzang, Gent 1842, bekroond te Veurne in 1841; Karel van Poucke, (bekr. te Dixmuide), 1842; Philippina van Vlaenderen, idem; Karel van Mander, historisch verhael, idem; Pieter de Coninck, bekr. te Eecloo, 1842; Margaretha van Braband (1354) in zes zangen, Gent 1843; Tuiltjes voor Godvreezenden, Mech. 1845; Belgie's eerste koningin, bekr. te Poperinge, Lier 1851; Marnix van St. Aldegonde, bekr. door de ‘Olijftak’ te Antw. 1855; Karel de Stoute, Jacob van Artevelde, Belgie's Koningin, dichtstukken; Eene handvol gedichtjes voor brave kinderen, Doornik 1855; Helena van Leliëndal, romantisch verhael, Gent 1855; Poets wederom poets, tooneelstukje, Lier 1855; Twee weken in de kostschool, tooneelstukje, Lier 1855; De Rentmeester, tooneelstuk in drie bedr., in 1856 te Antw. bekr. door Het Nederlandsch Kunstverbond; Vlaemsche Poëzy, een bundel gedichten, Lier 1856; Het Pausdom, gedicht, Roeselare 1858; De Vlaemsche Burgemeester van 1819, Gent 1861; Anna de Bloemenmaegd, Gent 1862; Edeldom, romantisch verhael, Gent 1862; De gemeente-onderwyzer, romantisch verhael, Gent 1862, 2e stuk 1863; Griselda, Gent 1863; Drie novellen: De Bloem van Cleit, De Zoon van den Molenaar, De Bondgenoot, Gent 1863; De Hut van Tante Clara, Gent 1864; De gekeerde Kazak, Kortrijk 1864; Livina, Gent 1864; De Zwarte Hoeve, Gent 1864; Het Geschenk van den Jager, bekr. met den vijfjaarlijkschen prijs van Nederl. letterk., (1860-'64), Gent 1864, 2e dr. 1866; Drie testamenten, Gent 1865; Genoveva van Brabant, Bruss. 1866; Het Plan van Heintje Barbier, Gent 1866; De Schuldbrief, Dordr. 1866; De Zaakwaarnemer, Antw. 1867; Tijdingen uit Amerika, Dordr. 1868; Moeder Daneel, eene geschiedenis onzer dagen, Antw. 1868; Nicolette, gesch. eener vondeling, Tielt 1868; Moeders spaarpot, Dordr. 1869; Eén is genoeg, Dordr. 1869; De Zoon van den Mosselman, Dordr. 1870; Bertha Baldwies, geschiedkundige roman uit de XIVe eeuw, Antw. 1871; Christina van Oosterwei, 's-Grav. 1872; Tegen Wil en Dank, Dordr. 1872; De Wees van het Rozenhof, Antw. 1872; Het Rad der Fortuin, eene gesch. onzer dagen, Antw. 1873; De Koewachter, Dordr. 1873; De verscheurde Bladen, Dordr. 1874; De gezegende Akker, Dordr. 1876; Karel de Klepperman, Dordr. 1878; Rozeken Pot, Dordr. 1879; De Hoogmoedige, Gent 1882. De meeste dezer werken werden herdrukt onder den titel: Verhalen en Novellen, Roeselare 1883-'87. [Richard Joseph Courtois] Courtois (Richard Joseph), te Verviers geb. 17 Jan. 1806, vestigde zich als geneesheer te Luik en overl. aldaar 14 April 1835. Hij schreef meestal in de Fransche taal, doch gaf ook uit in het Nederlandsch: Verslag van een plant- en landbouwkundig reisje, gedaan in Julij 1826, langs de oevers der Maas, van Luik naar Dinant, in de Ardennes en het Groot-Hertogdom Luxemburg, 1827; Verhandeling over de Ranunculaceae der Nederlandsche Flora, 1827. [Jan Cornelis Couvent] Couvent (Jan Cornelis), makelaar te Antw., waar hij geb. werd op 16 Mei 1770 en overl. op 13 Sept. 1859. Hij was eerelid van het Genootschap van Tael- en Dichtkunde zijner geboortestad. In den almanak van deze vereeniging schreef hij een dichtstuk: Het Verlangen, 1882. [Jacobus Craandijk] Craandijk (Jacobus), geb. 7 Sept. 1834 te Amst., studeerde aldaar en te Leiden in de godgeleerdheid en werd in 1859 Doopsgezind pred. te Borne, in 1862 te Rotterd. en in 1884 te Haarlem. {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} Behalve een aantal bijdragen in tijdschr. en jaarb., als: Doopsgez. Bijdragen, Geloof en vrijheid, Het brood des levens, en in den almanak Flora, Rotterd. Historiebladen, Eigen Haard, Gids, Tijdspiegel en Spectator, 1876, schreef hij: Het Nederl. zendelinggenootschap in zijn willen en werken geschetst, Rott. 1869, 2e druk 1874; Wandelingen door Nederland, met pen en potlood, met platen van P.A. Schipperus, Haarl. 1874, 17 dln. en een tweede uitgave 8 dln. in klein formaat. Dit werk wordt vervolgd onder den titel van: Nieuwe Wandelingen enz. Haarl. 1887; Het vergankelijke van al het aardsche en het onvergankelijke van het Evangelie. Rede, uitgesproken ter gedachtenis van het 100-jarig bestaan van het kerkgebouw der Doopsgezinde gemeente te Rott., 30 Mei 1875, met platen, Rott. 1875. [Domien Cracco] Cracco (Domien), geb. te Roeselare in 1791, was gedurende 30 jaar professor te Aalst, bij Roeselare en Kortrijk. Hij werd op later leeftijd krankzinnig en stierf 5 Maart 1860 in het krankzinnigengesticht te Gent. Hij schreef: Leerdicht, toegezonden aen den godminnenden Heer Franciscus van der Biest, toen hy voor de eerste mael in zyne geboortestad, Brussel, het onbloedig slagtoffer aen God opgedragen had, den 4 van Zomermaend 1822, Roeselare 1822; Het Lied der Vryheid, 24 Nov. 1830, Roeselare 1830; Aen Mynheer den Baron de Lamberts, Gouverneur van Oost-Vlaenderen, den 7 Mey 1831, Roeselare 1831; Joseph herkend van zyne Broeders, naer het Italiaensch, Roeselare 1832; Danklied van de arme begunstigde meisjes der school van barmhartigheid in het klooster van den H. Vincentius à Paulo te Kortryk, by de uitryking van de pryzen, den 23 Nov. 1848, Kortrijk 1848; Miltons verloren Paradijs; De Dieren geslagen van de Pest, en de Wolf en het Lam, naer Lafontaine; Pope's Veldzang De Messias; Eene Bespiegeling op de Zelfmoord; De Feest van Daphnis, heldendicht; Gods Wraekengel aen Napels' Koning, na het in brand schieten van Messina. Ook vertaalde hij een gedeelte van Homerus in Nederduitsche verzen; fragmenten daarvan komen voor in het Nederduitsche Jaerboekje, in het Taelverbond, en in Astrea, terwijl hij op het eerste letterkundig congres te Gent er een gedeelte van voorlas. Hij voltooide het werk echter niet en de fragmenten werden niet te zamen gedrukt. [Peter Domien Cracco] Cracco (Peter Domien), broeder van den voorgaande, geb. 11 Mei 1798 te Roeselare en aldaar overl. 19 Febr. 1872, maakte eene menigte vertalingen naar het Fransch en schreef in het Nederl.: De onverwachte Redding of de twee Gebroeders, Doornik 1855; De Plaetsvervanger, Doornik 1855; De Vondeling, Roeselare, 1855; Mynheer de Vrome, of vaderlandsliefde en vriendschap op de deugd gegrond, Roeselare 1856; Meineed en Leedwezen, Doornik 1856; Heilzame uitwerksels der zachtmoedige Liefde, Roeselare 1856; De gestrafte Lafhertigheid, Roeselare 1856; Verhael der euveldaden van Baeckelandt en zyne talryke bende, Roeselare 1856; Godsdienst en Vaderlandsliefde, Doornik 1857; De Heeren van Oswald, door P.D.C. Roeselare 1857; Heldhaftige worstelingen van de bewoners eener kleine landstreek, Roeselare 1858; De roover Terror of de Voetwarmers, Roeselare 1858; Celestina, of eene gelukkige redding, Roeselare 1858; Prins Razetski of de Poolsche banneling in Siberië, Roeselare 1858; De blinde Man of de beloonde edelmoedigheid, Roeselare 1859. [A.J. de Craene] Craene (A.J. de), gaf in druk: De vereenigde Weduwen, huiselyk tafereel in twee bedryven, Gent 1851. [Antony Cramer] Cramer (Antony), geb. in 1785 te Amst., waar hij tot den gegoeden stand behoorde, den genoemden Pierre Agron tot gouverneur had, doch in zijn latere jaren boekhandelaar werd, overleed er 17 Juli 1833. Hij schreef: Mijne herinneringen uit Duitschl. en Brab. gedurende den jare 1814, Amst. 1821; De bogchels mijner luimen of overleveringen uit het geheimzinnige kabinet, Amst. 1822, 2 dln.; Waarheid door gekheid omsluierd, of wat wordt van Parijs gezegd? Amst. 1824; De geschenken van Pandora, Amst. 1824; De kleine tooneelspeler of de vondeling aan den grooten weg naar Parijs, Amst. 1826; Moeder en dochter, een tafereel uit de hedend. groote wereld, Amst. 1827; Het reisje naar Dinant, Amst. 1828; De pelgrim der Nederl., schetsende de zeden en gebruiken der onderscheidene steden en dorpen, Amst. 1829, 6 dln; De grijsaard uit de rotskloven van St. Domingo, of de slachtoffers der slavenopstand, Amst. 1829; De gunsteling van Napoleon, of de kleine schoenpoetser van de straat le Pelletier te Parijs, Amst. 1830; Nationale nijverheid of een uitstapje naar Brussel, Amst. 1830; De bode bij het ministerie te Brussel, of de erfgenamen van het kasteel de Rotteval, Amst. 1830; Het sprakelooze meisje van Brussel of de Rebellenbruid, Amst. 1830; De brandstichter of de Vadervloek, Amst. 1831; Het Rijnspook, overleveringen uit de Riddertijden, benevens het dagboek eener reize langs den Rijn in 1831, Amst. 1832; Het kraambed aan de oevers van de Beresina of het legermeisje der groote armée van Napoleon, Amst. 1833; De geheimzinnige visscher of {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} de bewoners van de Duivelsgrot, enz., Amst. 1833; De valsche munter, of het monument in het Weener woud, en de Speler, Amst. 1833. Ook gaf hij met medewerking van ondersch. letterk. uit het tijdschr. De Arke Noachs, 1827-'34, waarin meestal Amst. toestanden, niet zonder satire, besproken worden, en veel bijdragen staan tot de kennis der toenmalige zeden in de hoofstad. [Alle Meenderts Cramer] Cramer (Alle Meenderts), geb. 25 Maart 1805 te Norden in Oost-Friesland, was in 1830 doopsgez. predik. te Huizinga en van 1832-'71 te Middelburg, waarna hij zich als emeritus te Lochem vestigde. Hij schreef: Het leven en de verrigtingen van Menno Simons, Amst. 1837; Het leven van David Jorisz, 2 st. in het kerkhist. archief dl. 5 en 6. Verder eenige brochures, vertalingen, opstellen en recensiën in Vaderl. Letteroef., Kerkbode, Doopsgez. Jaarboekje, Godgeleerde Bijdr., Volksblad, Christ. Alb., Geloof en Vrijheid enz. [Jacob Cramer] Cramer (Jacob), geb. te Rott. 24 Dec. 1833, stud. in de godgel. en prom. te Utrecht was in 1858 en '59 dir. der Zendingsschool te Rott., daarop van 1862-'66 achtereenvolgens pred. te Oude Wetering, Charlois en Amst.; in 1876 werd hij benoemd tot hoogleeraar aan de Academie te Gron. en in 1884 aan die te Utrecht. Behalve eenige opstellen in verschillende theol. tijdschriften, preekbundels en andere godsdienstige werken schreef hij eene dissertatie over het Arianisme. Verder gaf hij uit: Illusie der moderne richting, Amst. 1867; Het berouw en het ethisch determinisme, Amst. 1868; Christendom en humaniteit, Amst. 1871; Waarheen nu? Amst. 1872; Wij gaan vooruit, Amst. 1873; Kerk en theologie. Redevoering, Gron. 1876; Alexandre Vinet als christelijk moralist en apologeet geteekend en gewaardeerd. (Bekr. door het Haagsch Genootsch. tot verdediging van de christ. godsd.) Leiden 1883; De kanon der H.S. in de eerste vier eeuwen der christel. kerk. Geschiedk, onderzoek, Amst. 1883; De R. Cath. en de oud-Prot. schriftbeschouwing. Hist. onderzoek, Amst. 1883; De symbolische verklaring der Evang. geschiedenis. Redevoering, Utr. 1884; De Prot. orthodoxie en het Protestantisme. Toespraak, Utr. 1884; De jongste hypothese, Utr. 1885. Met Dr. G.H. Lamers geeft hij uit: Nieuwe Bijdr. op 't gebied van godsd. en wijsbegeerte. [Johannes Wilhelmus Cramer] Cramer (Johannes Wilhelmus), geb. te Amst. 29 Juli 1817, prom. te Leiden in de med. 1 Februari 1840. In 1848 richtte hij met J. Brester Az., Mr. G. de Clercq Mr. S. Vissering, Mr. M.J. de Lange, J.A. Alberdingk Thijm, Dr. J.P. Heije, en eenige anderen, de sedert beroemd geworden Vrijdagsche vereeniging op, aan welker ontwikkeling hij een werkzaam aandeel nam. Met zijn vrienden Alberdingk Thijm, S.J. van den Bergh, Joh. Hilman, e.a. maakte hij de Redactie uit van den Spektator, kritiesch en historiesch kunstblad. Toen het dagblad De Tijd in Juli van 1846 van 's-Hertogenbosch naar Amst. werd overgebracht, trad hij, als mede-red. naast Mgr. J. Smits, op. Tot 1857 bleef hij aan dat blad verbonden. In 1865 legde hij zijne medische praktijk te Amst. neder, om zich met finantiëele zaken bezig te houden, totdat hij zich in 1871, wegens den slechten staat zijner gezondheid te Breukelen vestigde, waar hij overleed 20 Febr. 1884. Hij gaf eene Nederlandsche vertaling uit van Ravignan's werk de l' Existence et de l' Institut des Jésuites. Verder schreef hij: Mémoire sur la situation des Catholiques dans les Pays-Bas, depuis leur émancipation en 1798 jusqu'à nos jours (1849), van welk werk eene duitsche, engelsche en italiaansche vertaling het licht zag; Mémoire sur les Sociétés Secrètes Protestantes dans les Pays-Bas (1852); Geschiedenis der Armen-Zusters, uit het Fransch (1852); De Herlevende Kerk in Syrië, Mgr. J.A. Samhiri, Patriarch van Antiochië (1855); De Utrechtsche Faktie (1857); Rede gehalten in der 17 General-Versammlung der katholischen Vereine Deutschlands in Trier (1865). In 1846 had hij met A.J. de Bull eenige aesthetische opstellen gewijd aan de treurspeelster Rachel, en gaf daarvan in 't Fransch: La tragédie et Mlle Rachel. [Matthijs Cramer] Cramer (Matthijs), vergezelde van 1662 tot 1668 den directeur-generaal Balthazar Bort op diens reizen naar China en Formosa, en woonde in 1670 te Zaandam. Hij gaf uit eene berijmde Bort's Voyagie naer de kuste van China en Formosa, Amst. 1670. [Johannes Willem de Crane] Crane (Johannes Willem de), geb. 11 April 1758 te Hoorn, stud. in de theologie te Leiden, later te Gron. en was eerst huisonderwijzer, werd in 1779 praeceptor te Alkm., het volgende jaar rector te Dokkum, in 1788 rector te Enkh. en in 't zelfde jaar hoogleeraar te Franeker. In 1811 ambteloos geworden, prom. hij in de rechten en werd plaatsvervangend vrederechter te Franeker, in 1815 weder hoogl. aan het Athenaeum; in 1828 gepensionneerd, bleef hij aldaar tot zijn dood, 31 Maart 1842, wonen. Behalve eenige Lat. verhandel. schreef hij: Herderszang, Gron. en Leeuw. 1777; Twee hist. verhandelingen over den zoogen. {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieuwen Stijl en deszelfs invoering in ons Vaderland, bijz. in Friesland, en bij de Staten-Generaal, en over de moeijelijkheden uit de lange gehechtheid van sommige gewesten aan den ouden ontstaan, (buiten den handel), Workum 1826 en 1835; Bijzonderheden, de fam. Hemsterhuis betreffende, Leid. 1827; Letter- en geschiedk. verz. van eenige biogr. bijdr. en berigten, Leeuw. 1841, en verder in verschillende tijdschr. een menigte biographieën. [Mr. Hendrik Constantijn Cras] Cras (Mr. Hendrik Constantijn), werd geb. 4 Jan. 1739 te Leiden, waar hij 15 Maart 1754 stud. werd en in 1769 prom. Het volgende jaar werd hij hoogleeraar te Amst. en er in 1784 insgelijks bibliothecaris. In 1798 wegens de staatkundige gebeurtenissen afgezet, werd hij later weer aangesteld. Hij overl. te Amst. 5 April 1820. Behalve een groot aantal werken in het Latijn, gaf hij vele bijdragen in de Nieuwe Ned. Jaarb., De Konst en Letterbode, De Schouwb. van In- en Uitl. Letterk., De Recensent ook der Recensenten, enz. Verder schreef hij: Redev. over de voortreffelijkheid der staatkunde en derzelver verband met de rede- en geschiedkunde, Amst. 1785; Drie verhandelingen over het Zedelijk gevoel, 1807; Oordeelk. beschouwing der stelsels van zedekunde van de beroemdste wijsgeeren, van Aristoteles tot Kant. Mr. J.M. Kemper gaf in 1822 te Amst. in 2 dln. uit: Nagel. verhand. en redevoeringen met een lijkrede op Mr. H.C. Cras. [Jan van Craywinckel] Craywinckel (Jan van), was zoon van den stadssecretaris van Lier, waar hij geb. werd 28 Aug. 1609. Hij begon zijne studiën te Geel en zette deze voort te Leuven in het College het Verken. Op 8 Sept. 1631 trad hij in de abdij van Tongerloo, waar hij den kloosternaam Ludolphus ontving. In 1641 werd hij onderpastoor te Duffel en nog in dit jaar medehelper van den proost van het klooster Leliëndael te Mechelen, tot hij in 1667 pastoor werd te Oelegem, waar hij stierf op 11 Dec. 1679. Hij gaf in het licht: Een lelie onder de doornen, de edele doorluchtige en heylige Maghet Dympna, dogter van den koning van Yrlandt, Patroonesse van de Vryheyt van Gheel, enz., 1652; De triumpherende Suyverheyt, het leven, martelie en de mirakelen van de H. Maeght ende martelaresse Dympna, van de wyt-vermaerde vryheyt van Gheel, Mech. 1658; Lusthof der godvruchtige meditatiën, en: Levens der Heyligen uyt de Norbertijnsche orde. [Christiaan Creemers] Creemers (Christiaan), geb. te Stramproy in Ned. Limburg, 9 Mei 1834. Na kapelaan te Baexem en te Roermond geweest te zijn, is hij sedert 1881 pastoor te Heel. Hij schreef: Aanteekeningen over het dorp Stramproy, eene bijdrage tot de geschiedenis van het rijksvorstendom Thorn; Kronijk van het klooster Maria-Wijngaard te Weert, 1442-1587; Het praalgraf van Geerard III, graaf van Gelder en andere grafsteden in de Munsterkerk te Roermond; alle verschenen in de werken der ‘Société hist. et archéolog. du Limbourg.’ [Jacobus Jan Cremer] Cremer (Jacobus Jan), geb. te Arnhem l Sept. 1827, bracht een groot gedeelte van zijn jeugd, behalve op de kostschool ‘Het Hemeldal’ te Oosterbeek, in de Overbetuwe door, waar zijne ouders bij Driel het buitengoed ‘De Oldenhoff’ bewoonden. Onder leiding van den landschapschilder Hendriks, ‘den schilder van Wolfhezen’, legde hij zich aanvankelijk op de schilderkunst toe, doch beoefende tevens, niet zonder vrucht, de letterkunde. Ofschoon reeds in 1851 op de tentoonstelling te Rott. een kapitaal landschap van zijn hand zeer werd geprezen en verkocht, zoo verwisselde hij toch na zijn huwelijk in 1852 allengs het penseel met de pen, en schreef gedurende een vijfjarig verblijf te Loenen a.d. Vecht een aantal verhalen, die toen reeds met belangstelling werden ontvangen. De uitstekende wijze, waarop hij vooral zijne Betuwsche vertellingen voordroeg, maakte mede zijn naam steeds meer bekend, terwijl hij, sedert 1857 te 's-Gravenhage gevestigd, zich alleen op letterk. studiën toelegde. Hij overleed er 5 Juni 1880. Zijne algemeen hooggeschatte werken worden aldus in chronologische volgorde opgegeven: De lelie van 's Gravenhage, roman, 1851; Een gedachte op oudejaarsavond, 1851; De droom eener moeder, 1852 (Juli); Wiege-Mie, Overbet. nov., 1852; Een Betuwsch landman met zjn zoon op reis naar de Amsterd. kermis, 1852, O. nov.; De rechte Jozef, 1853, O. nov.; Een winternacht, vert., 1853 (Dec.); De Fransche komiek en de douarière, 1854 (Apr.); De Victorine, 1854 (Juni); De oude Wessels en zijn gezin, O. vert., 1854; Twee familles, Ned. vert. v.d. jeugd, 1854; Antwoord van de Weduwe Samuel Zadok, geb. Sara Lot, op den brief van haren zoon Levi, vrijwilliger bij het fransche leger in de Krim, 1855 (Jan.); Kenteekenen van fatsoen, 1855; De Predikantsdochter, vert., 1856; Daniël Sils, rom., 2 dln., 1855 (Juli); Deine Meu, O. nov., 1855 (Sept.); Eene zoogmoeder, vert., 1855 (Nov.); De vriend van den huize, vert., 1856 (Jan.); Zes schetsen in ééne lijst, vert., 1856; Het einde, vert., 1856 (Mrt.); Ritters Hans, vert., 1856 (Apr.); Het Jawoord, Scheven. vert., 1856 (Juli); Het kriekende kriekske, Overb. vert., 1856 (Sept.); Brieven van Grietje Sluimer, in De Damescourant van Oct. 1856 en Jan. {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} 1857; Alles wel, 't lot in den kerkbuil, Scheven. vert. 1857 (Mrt.); Wat ik hoorde en zag in den spoorwagen en in de wachtkamer, verh., 1857; Een oudejaarsavond, verh., 1857; Het Pauweveerke, O. nov., 1857 (Sept.); Mijn oude Jacob, vert., 1857 (Dec.); Toonen in den Nieuwjaarsmorgen, vert., 1858 (Jan,); Kees Springer in de kerk, vert., 1858 (Apr.); Driemaal gezien, herinneringen aan Fidelius, 1858 (Mei); Portretten, 1858 (Juli); Kees Springer buiten de kerk, vert., 1858 (Aug.); Van binnen en van buiten, O. vert., 1858 (Sept.); Op de Kniehorst, O. vert., 1859 (Jan.); Wat ik hoorde en zag in den spoorwagen en binnen de wachtkamer, II, verh., 1859 (Apr.); Naar omhoog, verh., 1859 (30 Apr.); Arme Samuel, verh. 1859; Achter de schermen, vert., 1859; Kaatje in 't duin, vert. v.d. jeugd, 1859; De Betuwsche neef, Ned.- en O. vert., 1859; Bruur Joapik, O. vert., 1859 (Apr.); Een dag in de residentie, 1860 (Juli); Het begin, vert., 1860; Wat vader Harmen vertelt, vert., 1860 (Aug.); Wouter Linge, vert., 1860 (Dec.); Op den zolder, vert., 1861 (Jan.); De Koffievrouw. Een beeld voor het volk, vert., 1861; Een dansles op Meydervoort, vert., 1861 (Juni); 't Blinkende Hoantje, O. vert., 1861 (Aug.); De reus van Antwerpen, herinneringen aan de kunstfeesten. Ned. verh., 1861 (Sept.): Oan 't kleine rivierke, O. vert., 1862 (Aug.); Fabriekskinderen, eene bede, doch niet om geld, verh., l863 (Febr.); Grietje op 't Hönigsarf, O. vert., 1863 (Juli); Te Wolfhezen, herinnering aan mijn vriend Oerder, 1863; Boer en edelman, tooneelsp. 1864 (Juli); Het oude en het nieuwe orgel, vert., 1865 (Febr.); Frederik Hendrik Hendriks, de schilder van Wolfhezen, 1865 (Mei); Emma Berthold, tooneelsp., 1865 (Aug.); Jan, Piet en Klaas, O. vert., 1866; Kruuzemuntje, O. vert., 1866; Anna Rooze, roman, 3 dl., (25 Febr. 1866-26 Aug. 1867); Dokter Helmond en zijn vrouw, roman, 2 dln., (13 Juni 1868-22 Nov. 1869); Fabriekskinderen, Brief aan mijn Landgenooten, 1870 (Febr.); Fabriekskinderen, Brief aan Z. Ex. den Minister van Bin. Zaken, 1870 (Mei); Bella Roel, O. vert., 1870 (Juli); Iets uit het jaar '70 meegedeeld, aan de Leydsche burgery by den aanvang van het jaar '71 door de Evang. Luth. weezen, 1870 (Oct.); De oorlog een noodzakelijk kwaad? 1870 (Dec.); Brief van Jan Stukadoor aan alle Nederl. werklieden, 1871 (Juni); Van dienen en danken gesproken, 1871 (Juni); Antwoord van Jan Stukadoor aan Piet Schaver, 1871 (Dec.); Hanna de freule, 2 dln., roman (Juli 1871-Oct. 1872). Titulair. Klucht of geen klucht, tooneelsp., 's-Grav. 1874. Verder nog eenige losse stukjes in De Tijdstroom, De Nederl. Spectator, Europa enz., aankondigingen van romantische en andere werken, enz. Poëtische vruchten zijner onvermoeide pen zijn: Engelenwacht, 1853; Joapik Peter van Hunnse op de zilveren brulleft van den dommenei van Randik, 1854; Een afgevaardigde van 't Nut ter algemeene Vergadering der Maatsch. tot N.v.'t Alg., 1855 (Aug.); Aan iederen vinger één, 1856; Het ijs, 1857; Een toast aan Jan van Beers, in 't Bet., 1858 (Nov.); De ziende, Overbet., 1859 (Febr.); De oude, Overb., 1860 (Juli); De rijke Mieke in 't heuj, Overb., 1860 (Aug.); Wat Willem van 't blommeke zeit, Overb., 1861; G'n oavend buur Herm, Overb., 1862; Achterdeurkes, Overb., 1863 (Juli); 't Zunneke en 't Moantje, Overb., 1864 (Apr.); Of het mooi was, Haagsche vertelling, 1864; 't Erste kiend. Overb., 1873 (April). Uitgaven zijner werken zijn: De lelie van 's-Gravenhage, Amst. 1852; Een winternacht, (ten voordeele der armen), Arnhem 1854; Betuwsche novellen, Haarl. 1856, 2e druk 1871 (bevat No. 21, 8, 17, 18 en 20); Novellen van Cremer en Keller, Arnh. 1858, (bevat No. 14 en 7); Arme Samuel, Leiden 1860, 3e dr. 1861; Portretten, Leid. 1860, (bevat No. 33, 31 en 34); Sinte Klaas, oud en nieuw, Arnh. 1860, (bevat No. 7, 29, 27 en 30); Op den zolder, (ten voordeele van den watersnood), Rott. 1861; Wouter Linge, Arnh. 1861; Uit het leven, beelden en schetsen, Leid. 1862, (bevat No. 32, 46, 38, 26, 37 en 19), Twee novelletten, Rott. 1862, (bevat No. 40 en 50), Een Betuwsch klaverblad, geïllustr., Schied. 1863, (bevat 79, 80 en 81); Fabriekskinderen, Arnh. 1863; Stad en dorp, Arnh. 1864, (bevat No. 45, 25, 42 en 44); Distels in 't weiland, Leid. 1864, geïllistr., (bevat No. 55, 23, 28, 43, 51, 36 en 53), 2e dr. onder den titel Overb. Vertell., 1869, 3e dr. 2 dln. 1873, 4e dr. in Algem. Bibliotheek 1872-'73; Frederik Hendrik Hendriks, (ten voordeele van diens weduwe), Arnh. 1865; Het oude en het nieuwe orgel, Amst. 1865, 2e dr., Leid. 1865; Anna Rooze, Arnh., Leid., 's-Hage 1868; Thijs de Smid, Arnh. 1869; Dokter Helmond, Arnh., Leid., 's-Hage 1870; Brief enz., No. 66, 's-Hage 1870; Kruuzemuntje en andere vertellingen, Leid. 1870, (bevat No. 62, 22, 35 en 48); De oorlog een noodzakelijk kwaad? Leid, 1871; De koffievrouw, Amst. 1871, (Bibl. v. volksvoordrachten, 2e reeks No. 5); Bella Roel, Amst. 1871; Brief van Jan Stukadoor, Leeuw. 1871; Novellen, Leid. 1871, (bevat No. 33, 31, 34, 32, 46, 38, 26, 37, 19 en 39); Antwoord van Jan Stukadoor, Leeuw. 1872; Hanna de freule, 2 dln., Amst. 1873, 2e dr. 1e deel 1873, (premie Nieuws v.d. Dag); Novellen en Vertellingen, klein form., Leid. 1873, (bevat No. 31, 34, 19 en 7), Overb. novellen, I, (bevat No. 43, 53 en 28), Overb. novellen, II, (bevat No. 55, 23, 36 en 51); Overb. {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} novellen en vertellingen, III, (bevat No. 62, 35, 29, 27 en 47); Novellen en Vertellingen, 1V, (bevat No. 31, 34, 19 en 7), alle vier Leid. 1872-'73; Jacob en Pleuntje. Eene schets uit de duinen en van zee, 's-Grav. 1877; 't Reuske van 't darp, Haarl. 1877; 't Hart op de Veluwe, 's-Grav. 1878. Wat onder deze uitgaven niet is vermeld, werd in jaarboekjes of tijdschriften geplaatst. De Romantische werken zijn gezamenlijk uitgeg. in 12 dln., Leiden 1877-'81. (Hand. Mij. Ned. Letterk., 1880.) [Willem Huibrecht Crets] Crets (Willem Huibrecht), te Maastricht geb. 26 Juli 1805, gaf als oudleeraar van het koninklijk Atheneum van Hasselt uit: Athalia, vermaard meesterstuk des Franschen schouwburgs, treurspel door J. Racine, aan de H. Schrift ontleend, Dietsche vertolking door G.H. Crets, Brussel 1876. [Gijsbert de Cretser] Cretser (Gijsbert de), wiens bewezen notariaat in Den Haag, zeker van 1671-1717, niet bevestigd wordt door het eedboek dezer ambtenaren, in het Rijksarchief, gaf: Beschryvinge van 's Gravenhage, Amst. 1711, 2e dr. 1729. [Olivier de Crock] Crock (Olivier de), anders: Oliverius à St. Anastasio, een karmeliet van Ieperen, geb. in 1612 en overl. te Brussel in 1674. Van hem verscheen in druk: Den Geestelyken Lusthof der Carmelieten, Antwerpen 1659-61. 2 dln; De onderwysende tsaemenspraecken der beesten, eerst in het Griecx beschreven door den H. Cyrillus, met dichten en sluytredens versiert, Antwerpen 1666; Den triumph van de H. Maria Magdalena van Pazzi, Brugge 1669. [Arent Cornelisz. Croese] Croese, (Arent Cornelisz.), Arnoldus Cornelii Crusius - gemeenlijk Arent Cornelisz, doch verkeerdelijk met de bijvoeging Van der Linden - werd geb. te Delft omstreeks 1548, en 10 Juni 1568 als stud. te Genève ingeschreven. Na in de gemeente te Frankenthal gediend te hebben, werd hij predikant in zijne geboorteplaats in 1573. Door zijn huwelijk in het geslacht van Hoefijzer, had hij een lid der familie 's-Gravesande tot zwager, waarom hij ook wel met den naam Storm van 's-Gravesande is aangeduid. Hij was een zeer geacht en invloedrijk man in de kerkelijke zaken van dien tijd, welsprekend en gematigd; zijne gehechtheid aan den kerkelijken dienst deed hem bedanken voor het ambt van hoogl. in de opgerichte academie van Leiden, waardoor deze werd ingewijd zonder hoogl. in de theologie. Hij overl. 5 Juni 1605. Van zijne werkzaamheid getuigen de briefwisseling, in de werken der Marnix-Vereeniging uitgegeven, en eenige stichtelijke geschriften, waarvan zeer opmerkelijk zijn: Twee corte Sermoenen: Het eene over den Doop des Soons van den seer Doorluchtigen Prince van Orangiën ende t'andere op de begraeffenisse desseluen Prince, Delft 1584. (Bibl. Duncaniana, anno 1584.) [Guillaume Egbert Catharinus Croiset] Croiset (Guillaume Egbert Catharinus), geb. 29 Aug. 1817 te Amst. werd surnumerair bij de Registratie te Zwolle, daarna ontvanger der Registratie te Oldenzaal, Medemblik en Woerden en eindelijk hypotheekbewaarder te Amersfoort tot 1872 en overleed op Puntenburgh bij Amersf. 25 Oct. 1877. Hij schreef onder het psd. W. van Rehburgh: De Graaf en zijn raad of de St. Jansavond. Geschiedk. tafereel uit de 13e eeuw, Amst. 1837; August, Amst. 1841; Imagina of keizer en monnik, Amst. 1842; Mijn reiszak, herinneringen, verhalen en gedachten, Amst. 1844; verder kleinere opst. in Kunstkronijk, 1844 en '45, Aurora, 1845 en '46, Recensent, Nederland, en Christ. Huisvriend. Onder zijn eigen naam: Lippspringe en omstreken, in het tijdschr. Nederland voor 1859; afzonderlijk: In en over de Alpen, Rott. 1865; Naar de Rhetische Alpen, Rott. 1866. [Mevr. Johanna Maria Croissant-Stierling] Croissant-Stierling (Mevr. Johanna Maria), geb. te Amst. in 1776, overl. te Nijm. 4 Jan. 1839. Zij was eerst gehuwd met Abr. van Hoey, gouverneur der Westkust van Afrika, later met Jan Christiaan Croissant, chirurgijn-majoor. Zij schreef: Dichterlijke uitboezemingen, Nijm. 1836. [Pieter de la Croix] Croix (Pieter de la), een Amsterd. tooneelschrijver uit het laatst der 17e eeuw, gaf: De minnenijdige van haar selve, 1678; Krispijn Medicijn, 1685; Krispijn muzikant, 1685; De meid juffrouw, 1685; De vermakelijke rouw, 1685; De belachelijke hoofsche juffers, 1685; De gewaande advocaat, 1685; De ingebeelde zieke, (naar Molière) 1686; Lubbert Lubbertze of de geadelde boer (naar Molière), 1686; De schijnheilige (naar Molière), 1686; Het gedwongen huwelijk (naar Molière), 1686; alle te Amst. uitgegeven. [Gustaaf Crombez] Crombez (Gustaaf), te Gent geb. den 17 Jan. 1837, is thans te Sint-Nicolaas gevestigd als drukker-uitgever. Behalve eenige zijner vertalingen drukte hij ook zijne volgende pennenvruchten: De Waterval der twee Verliefden. Een romantisch verhaal van Elie Berthet, in het Vlaamsch omgewerkt, Sint-Nicolaas 1877; De Slotmaker van Philadelphia, Ame- {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} rikaansche novelle, overgebracht in 't Nederlandsch, Sint-Nicolaas 1877; Gymnastie en wapenhanteering bij de Germanen, bijeenverzameld uit verschillige schrijvers van onzen en vroegeren tijd, door G.C., Sint-Nicolaas 1877; Een verhaal, eene novelle en eene volkslegende in 't Nederlandsch vertolkt, Sint-Nicolaas 1878; Reisverhaal naar de stad Namen en tochten in deszelfs provincie, bij gelegenheid eener reis der Leden van de Landbouwsectie St.-Nikolaas, Sint-Nicolaas 1884. [Geertruide van Crombrugghe] Crombrugghe (Geertruide van), geb. te Gent en in 1638 gestorven te Brugge, in het Annonciaten-klooster. Omtrent 1629 beoefende zij de poëzie met: [Crombrugghe (Maria Anna van)] [Maria Anna van Crombrugghe] Crombrugghe (Maria Anna van), zuster der voorgaande, welke gelijktijdig en in dezelfde steden leefde. Zij trad te Brugge in de Karthuizer orde op 28 Jan. 1629, doch stierf reeds op 5 Maart van het volgende jaar. Verzen van beide gezusters komen voor in een familie-album destijds toebehoorende aan den baron Julius de St. Genois. [Peter Croon] Croon (Peter), geb. te Mechelen op 25 Febr. 1634, voltrok zijne studiën in het college van de Jezuïeten zijner geboortestad en deed op 10 Febr. 1657 zijne kloostergelofte te Leuven. Na aldaar eenige jaren verzorger te zijn geweest, werd hij bestierder eener abdij te Brugge en den 24 Sept. 1674 werd hij gekozen tot Prior van het Sint Martensklooster te Leuven, in welke stad hij overl. 5 Maart 1682. Croon koos tot kenspreuk Corona constanti en dichtte in den trant van vader Cats. Zijne werken verschenen als volgt: Cocus bonus, ofte Geestelycke Sinnebeelden ende Godtvruchtighe uyt-leggingen op alle de gereetschappen van den Kock, Brugge 1663, 2 dln., m. pl.; Almanach voor heden en morghen, ende daerop vermaeckelycke uyt-legginghen met geestelycke bemerckinghen voor een nieuw jaer, vereert aen een yder, Antw. 1663; Keers en Kandelaer, Snutter en Horen, Brugge 1664; Moy-al oft vermaeckelycke bedenkingen op verscheyde oeffeningen, Mech. 1666, 2e dr. Antw. 1766; Grabbelingh, ofte vermaeckelycke Raedsels, op keuken en disch, stichtelyck opgheraept, Brugge 1666; Historie van O.L.V. van Hanswyck binnen Mechelen, Mech. 1670; De verstandige Camenier uytleggende de Raetsels en Grafschriften van Moy-al, Antw. 1666. [Albert Ebbo Crous] Crous (Albert Ebbo), een Groninger van geboorte, die in de eerste helft der 18e eeuw leefde, verbeterde het tooneelstuk Joseph's Droef- en Bly-eind-spel, niet min stichtelick als droef- en vermaeckelick om te lesen, van J. Tonnis, Gron. 1693 en gaf het aldaar uit in 1721. Hij schreef: Gebruyk der Christelyke Deugden, Gron. 1725. [Cornelis Crul] Crul (Cornelis), Antwerpsch dichter der eerste helft van de 16e eeuw, want hij bezong als ooggetuige de brandramp, welke op 6 Oct. 1533 een gedeelte der O.L.V. kerk in asch legde. Hij voerde tot kenspreuk: Niet meer zoo Crul. Zijne gekende werken verschenen als volgt: Eenen gheestelycken A,B, vut de heylighe scrift in dichte ghestelt, Antw. 1543; Den geestelycken AB. ghetoghen wt den Psalmen David. Eende is seer profitelijck ende oorboorlijc voor alle kersten menschen bysondere alle jonghers om alle duechden daer wt te leeren tot secours ende bate van haerder zielen, ende is nyeuwelinge ghevisiteert ende geapprobeert by M. Marten Cools Licentiaet in der Godheyt ende Pastoor van der collegie ende kercke van S. Goele binnen der stadt van Brussel ende is toeghelaten ende ghegheven wt den secreten rade tot Brussel Willem Arents te moghen vercoopen en toesegghen, over alle onse landen ende heerlijcheden, steden, ende vryheden. Ghegheven wt Bruessel den XXX, dach Aprilis, anno 1551. Onderteekent M. Jan de Langhe, gheprint tot Loven op dye Proosstrate naest den scilt van Henegouwe by my Hugo Cornwels ghesworen boecprinter in 't jaer ons Heeren M.D.LI.; - Ofte yemant mijn naem wilde weten Mont toe, Bors toe ben ick gheheeten. Een waerachtige beschrivinghe ende een goede leeringhe ghegeven aen alle christelijcke luyden, het zy edel ofte onedel van wat qualiteyt dat zy moghen zijn, rijck ofte arm, voor jonck ende oudt, dat elck doch quaet clappen schout ende volcht doch dit deuchdelijck vermaen, en wilt rechtmercken en verstaen, dit boecxken doet veel deucht oorbooren, het pryst sien swyghen en hooren, want een quade tonghe soo Jacobus seyt, brengt menich man in druck en leyt, in dit boecxken is veel deucht vertelt en al op goede dicht ghestelt, niemant beclaecht aen mijn zijn geldt. Ghedruckt int jaer ons Heeren M.D.CIX.; Sommighe schoone colloquien oft tsamen-sprekinghen, wt Erasmo Roterodamo: zeer ghenuechlijc om lesen, Tsamenghestelt ende overghezet door M. Cornelis Crul, excellent Rethoricien. Waer af ghy het inhout zult vinden in de naestvolghende pagina. Tot Delft, voor Adriaen Gerritsz. Boecverkooper woonende aen de Koorn-marct. Anno M.D.C.XI. Eenige der gedichten van Cornelis Crul werden herdrukt in het Vaderlandsch Museum van C.P. Serrure. {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} [Joos van der Cruysen] Cruysen (Joos van der), geb. 22 Oct. 1642, werd in 1662 geestelijke in de abdij van Waarschoot van de Cistercienseorde, en in 1695 prior dier abdij. Hij stichtte de kerk van het klooster te Gent, en overleed in 1706. Hij schreef: De spreekwoorden van Salomon, in dicht verlicht door J.v.d.C., Gent 1687, 2e druk 1705; Op de comeetsterre zich vertoonende, Gent 1681; Verhandelinge van de aerbevinghe, waerin bygebracht worden alle de voornaemste aerdbevingen, die er oyt in de weirelt gheschiet zijn, doch bysonderlick de gene van den 18 Septembris 1692. Ghetrocken uyt verscheyde autheuren, enz. Oudenaarde 1692, 2e druk 1711, 3e druk 1756; Pointinge van de bosschen, ofte instructie voor de landtprysers ofte bundenaers, om te weten, op wat maniere dat de bosschen moeten gepoint ende geset worden, volgens het Placcaert van den 16 Mey 1672. [Aldemar Camillo van der Cruyssen] Cruyssen (Aldemar Camillo van der), geb. te Nevele (Oost-Vl.) op 9 Febr. 1836, werd in 1853 hulponderwijzer in zijne geboorteplaats, in 1861 eerste hulponderwijzer bij de stadsschool te Kortrijk en in 1870 schoolopziener van het 2de gebied van West-Vlaanderen. Thans woont hij te Mechelen als bijzondere opziener voor het schoolressort van Mechelen. Hij schreef: De Zoon des Dronkaerds, novelle, Gent 1856; Het huisgezin Drijvers, novelle, Gent 1860; Verhandeling over het nut van de beoefening der moedertael, (bekroond) Waregem 1861; Gheel, de kolonie der krankzinnigen, Beschryving en geschiedenis dier gemeente, Gent 1862; Jan Hyoens, drama in 3 bedrijven, Gent 1864. De Vondeling, tafereelen uit onzen tijd (bekroond), Gent 1864; Twee volksmannen, tweespraak (bekroond), Tielt 1866; De jonge kunstenaar, tafereel uit onzen tijd, Gent 1867; Moeder Geertrui, tafereel uit onzen tijd, Kortrijk 1869, Brussel 1877; De Jongen van Ruislede, tafereelen uit het leven van eenen kweekeling der Hervormingscholen, Kortrijk 1872 en Brussel 1877; Twee beproefde Harten, tafereelen uit onzen tijd, Gent 1875; Afrika naar de beste bronnen, met eene kaart, Kortrijk 1877; Merkwaardigheden uit ons vaderland, De Kolonie van Gheel, De Hervormingsscholen van Ruiselede en Beernen, Brussel 1877. [Jan Frans van der Cruyssen] Cruyssen (Jan Frans van der), broeder van den voorgaande, te Nevele geb. 10 Febr. 1840, studeerde als onderwijzer te Sint-Nicolaas en was achtereenvolgens hulponderwijzer te Sint-Paul, te Sleidinge en in zijn geboortedorp, waar hij in 1868 postmeester werd. Later werd hij benoemd tot kantonalen schoolopziener en stierf in dit ambt te Deinze op 5 Oct. 1881. Hij schreef twee drama's: Loon naar werken en Dirk van den Elzas, welke beide bekroond werden. Tevens leverde hij bijdragen in het tijdschrift De Vlaamsche Kunstbode. [Simon van der Cruyssen] Cruyssen (Simon van der), van wiens leven ons niets bekend is, schreef en vertaalde eenige tooneelspelen: Het Gouvernement van Sanche Panche op het eyland Barataria, Amst. 1681, 1709; De waarschynelyke Toverij (naar P. Corneille), Amst. 1691; Otho, met De Dood van Galba, keiser van Romen, (naar P. Corneille), Amst. 1695; Ezopus, Amst. 1697. De Schakinge van Judith, dochter van keyzer Otto, naamloos gedr. te Amst. in 1642, wordt aan Cornelis v.d.C. toegeschreven. [R. Culant] Culant (R.), gaf in het licht: Kluchtig ende belachelyck verhael-dicht van allen hetgene men roept, singht ende schreeuwt op de merckten ende straten van Brussel, Brussel. [Johann Christian Cuno] Cuno (Johann Christian), geb. in 1708 te Berlijn, studeerde te Halle, kwam na volbrachten dienstplicht in 1739 te Amst. waar hij door huwelijk en koophandel middelen verkreeg, en zich tot zijn dood, ongeveer 1765 met letterk. studiën bezig hield. Behalve eenige Duitsche vertalingen van Nederl. gedichten, b.v. de Kruistriomf van Vollenhoven, en een Duitsch gedicht, De Messiade, vert. hij in Nederl. proza: Isaak of de afschaduwing des Heilands, tooneelspel, uit het It. van P. Metastasio, Amst. 1765, door Lucas Pater berijmd uitgegeven, 1774. [Nicolaas Jan Cupérus] Cupérus (Nicolaas Jan), te Antwerpen geb. 20 Nov. 1842, ontving zijn onderricht eerst aan eene privaatschool en vervolgens van 1855 tot 1859 aan het Atheneum zijner geboortestad. Thans is hij handelaar te Antwerpen, en sedert 1 Jan. 1876 lid van den gemeenteraad. Hij gaf uit: Volksheil, tijdschrift ter bevordering en uitbreiding der geregelde lichaamsoefeningen, orgaan der Noord- en Zuid-Nederlandsche Turners, Antw. 1873-88; Het voorwerkersboekje, gids voor de leiding en het bestuur van turnoefeningen in scholen en vereenigingen, Antw. 1874; Turnvakwoorden, Antw. 1874-'81; Dagboekvolgorde der toestellen en oefeningen en aanwezigheidslijsten voor voorwerkers ten gebruike van turnvereenigingen en scholen, Antw. 1874; Turnliederen, Antw. 1874; Gedenkboek der luisterrijke feesten binnen Antwerpen gevierd in den jare {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} MDCCCLXXV, bevattende de beschrijving en de afbeelding van den Historischen Optocht ingericht door de Rederijkkamer De Olijftak met de ondersteuning der stadsregeering, beschreven door N.J. Cupérus, geteekend door F. van Kuyck, Antw. 1875; Het gesproken Woord (voordracht) Antw. 1877. Overzicht-tabellen der turnvakkunde (tweetalig), Antw. 1880 en 1883; Alphabetische lijst der menschelijke beenderen- en spierennamen in vier talen, Antw. 1882; Proeve eener turnvaktaal, in beide talen. Verslag aan den Belgischen turnbond. Met eene philosophische inleiding door Arthur Cornette, Gent 1883; De Nederlandsche Turnvaktaal, Antw. 1886. Van 1872 tot 1877 verscheen ook onder het bestuur van N.J. Cupérus, het Turnersjaarboekje, Annuaire de la Gymnastique. [Jan Frans van Cuyck] Cuyck (Jan Frans van), den 4 Juni 1857, geb. te Antwerpen, studeerde aan de Staats-normaalschool van Lier en werd op 26 September 1876 benoemd tot gemeente-onderwijzer zijner geboortestad, waar hij sedert den 1 November 1882 aan de kweekschool voor onderwijzers leeraar van geschiedenis en aardrijkskunde is. Hij leverde literarische en opvoedkundige bijdragen in de tijdschriften De Toekomst, De Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, Het Nederlandsch Museum, De Vlaamsche Kunstbode, enz. en gaf afzonderlijk uit: Onder Vrienden, verhalen en novellen, Antw. 1881; Tot Aandenken, verhalen en novellen, Antw. 1882; Twee Huwelijken, roman, Antw. 1884; Signoren, novellen en verhalen, Antw. 1888. [Hendrik Emmanuel van Cuyck] Cuyck (Hendrik Emmanuel van), geb. 22 Sept. 1857 te Antwerpen, waar hij als grondeigenaar is gevestigd. Hij schreef: Levensschets van Nikolaas Rockox, den jongere, Burgemeester van Antwerpen in de XVIIde eeuw, (bekroond), Antw. 1882; Aanteekening over Godgaf Verhulst, den oudere, drukker en boekverkooper te Antwerpen in de XVIIe eeuw, Antw. 1884. [Pieter van de Jonge Cuyck] Cuyck, de Jonge, (Pieter van), geb. te 's-Grav. 30 Sept. 1720, en daar overleden 28 Sept. 1787 was teekenaar en kunstschilder, en placht des zomers een vriend op Texel te bezoeken, vanwaar hij aanteekeningen en schetsen medebracht. Een deel daarvan gaf hij uit als: Beschr. van eenige oudh., gevonden in een tumulus of begraafpl. op het eiland Texel, Amst. 1780, in hetzelfde jaar ook in 't Fransch gedrukt. Met behulp zijner nagelaten papieren en op verzoek der familie, bewerkte Mr. J.G. v. Oldenbarnevelt, gen. Tullingh: Brieven over Texel en de nabij gelegen eilanden, Delft 1789. [Aemylius van Cuylenburgh] Cuylenburgh (Aemylius van), geb. te Wageningen, stud. te Utrecht sinds 1667; hij was eerst predik. te Batenburg, in 1678 te Heusden, in 1692 bij de Nederl. gem. te Londen, waar hij in 1703 vervangen werd en overl. te Canvey-Island in 1704. Hij schreef: Over den geboortedag van Willem de III. Oratie tot lof van 't Orangienhuis, en Heroica of Heldenverzen over de roemwaardige daden van Z.M. Willem III, van 1688 tot 1691 verrigt, Dordr. 1691. (Werken Marnix-Vereeniging 3e Serie Dl. I.) [Peter Cuypers] Cuypers (Peter), te Mechelen geb. 15 Januari 1626 en aldaar overl. 26 Mei 1669, was advocaat en werd eenige dagen voor zijn dood benoemd tot raadsheer bij den Grooten Raad van Mechelen. Het werk: Tractaet van Grondproceduren, liet hij onvoltooid, doch zijn broeder Willem werkte het af en gaf het in het licht te Mechelen 1681. D [Daniel van Daalberg] Daalberg (Daniel van), geb. te Haarlem 7 Jan. 1848, onderwijzer te Hardingsveld, schreef onder 't psd. Ramiro: John Alman, oorspr. drama met een voorspel., Kamp. 1874, 2e druk 1878; Ouderliefde en Vorstenplicht, oorspr. hist. drama, Zaandijk 1880. [Jan van Daalen] Daalen (Jan van), schreef in het midden der 17e eeuw drie kluchtspelen: De jalourse Jonker, Amst. 1654, 3e dr. 's-Hage 1737; D'aardige Collicoquelle, Amst. 1654, ib. 1669 en De kale Edelman, Amst. 1657, 3e dr. 's-Hage 1737. [August van Daalen] Daalen (August van), misschien een bloedverwant van den voorgaande, geb. omstreeks 1670, beoefende de dichtkunst blijkens: De stervende vorst en van God gezalfde koning {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} van Engeland, enz. Willem III enz., in rijm gestelt, Amst. 1702; De ingewanden van den grooten ontruster en bederver van Europa en verbreeker van vele geswoorene verbonden, klaarlijk ten toon gestelt enz., Amst. 1703; Zions Nagt en Dag, d.i. de voorstelling van Gods kerk met hare woedende vijanden, Amst. 1703; De goede naam van Jacob Sluijs verdedigd, Amst. 1704. [Johannes Daane] Daane (Johannes), woonde te Amsterdam, waar hij eenigen tijd tooneelspeler aan den grooten schouwburg was. Hij stierf in 1836. Zijn vriend Van Hattink gaf ten behoeve van 's mans talrijk gezin een bundeltje Gedichten van J.D. uit, bevattende 21 stukjes en 6 puntdichten. Ook schreef D. kinderwerkjes, waaronder Heldendaden en edele karaktertrekken der Hollanders sints den afval van België in 1830, Amst. 1833. [Frans Donatus van Daele] Daele (Frans Donatus van), te Ieperen geb. 13 Oct. 1737, studeerde aan de Hoogeschool te Leuven, waar hij op 18 Mei 1765 zijn diploma als geneesheer verwierf. Hij vestigde zich in zijne geboortestad en overl. daar op 27 Nov. 1818. Gedurende zijnen langen levensloop maakte hij eene bijzondere studie op de spelling onzer taal, waarover hij uitgaf het wekelijks tijdschrift in dicht en proza: Tyd-verdryf, onderzoek op de nederduytsche spraekkonst, door Vaelande (van Daele) van Yper, Ieperen 1805-'06. 2 dln. Ten jare 1810 leverde hij ook het: Nieuw Leesboek. Meteenen verscheen door zijn toedoen eene nieuwe uitgave der vertaling van Boileau's Art poétique, door Jan Antoon Labare, met den titel: De Dichtkunde, op 't fransch originael naegesien, in vertael- en tael-wetten verbeterd en met nieuwe bewerkingen verrykt, Ieperen 1810. [Joseph Daelemans] Daelemans (Joseph), geb. 10 Maart 1816 te Malderen, was eerst onderpastoor te Ukkel, en daarna pastoor van Sint-Genesius-Rhode (Brabant) waar hij overl. 3 Aug. 1880. Hij schr.: De Maand van Maria te Uccle gevierd, Bruss. 1850; Uccle, Maria's dorp, bewezen uit echte oorkonden, Bruss. 1858; De Pelgrim van Hal, of de Historie van O.L. Vrouwe, aldaer gevierd van 't jaer 1266-1866, ter gelegenheid van den jubilé, Mechel. 1866; (ook in 't Fransch door hem vertaald). Verder schreef hij eenige luimige hekelstukjes in het tijdschrift Hekel en Luim te Hasselt uitgegeven. [Melchior van Daelhem] Daelhem (Melchior van), te Hasselt geb. in 1580, werd in 1596 Augustijn in een klooster zijner geboortestad, alwaar hij overl. op 13 Febr. 1636. Behalve eenige Latijnsche werken schreef hij, voor de Rederijkerskamer van Hasselt: Een spelende prologhe oft salutatie van willecom aen den doorluchtigen prince ende corenvorst Ferdinandus Bavarus, biscop tot Luyck, grave tot Loen... Ghecomponeert tot Brussele metter haeste, anno 1614, in de weeke voor Paesschen, door F. Melchior van Daelhem, rector van S. Augustyns schole oft collegium tot Brussele, Hasselaer. [Gillis Daelmans] Daelmans (Gillis), een Antwerpsch geneesheer der XVIIIe eeuw, die de Indiën bezocht en daar jaren vertoefde. Schr.: De nieuw hervormde Geneeskunst, benevens aanmerkingen van siektens op Ceylan, Batavia, Coromandel, welk werk te Amsterdam in 1703 voor de vierde maal herdrukt werd en de eer der Duitsche vertaling genoot. [Servaas Domien Daems] Daems (Servaas Domien), geb. 4 Juni 1838 te Noorderwijk (prov. Antwerpen) is leeraar in de godgeleerdheid en bibliothecaris der abdij van Tongerloo der orde van de Premonstratensers. Hij schreef: Historische Mengelingen; Voor twee vaders, uit het leven der Pauselijke Zouaven, Bruss. 1868, vertaald in 't Fransch, Eng., Hoogd. en Boheemsch; De kruiwagens, beschouwd in hun verleden, hun tegenwoordig en toekomend lot. Brokken aan een onuitgegeven handschrift door Peeter Klein, Herenthals 1869 en Antw. 1882; Lierzangen, 1870; Het lijdend hart van Jesus, ons voorbeeld in het lijden. Meditatien voor de vasten, Bruss. 1871; Twee Mysteriën of gewijde Drama's: de Kerstnacht en Sinte Ursula, naar het Eng. van kard. Wiseman, Herenthals 1871; De Paus, oratorio, Herenthals 1871; Deugd en Vreugd, liederbundel voor brave zangers, Herenthals 1873 en 1878; Sinte Dimphna's marteldood, gewijd drama in 3 bedrijven, Baarle-Hertog 1874; Ter zalige gedachtenis van V.J. du Moulin, Herenthals 1875; Dit sijn suverlike liedekens, die hevet ghemaect Frater Servatius Daems, Cloosterlinc Onser Liever-Vrouwen van Tungherlo ende sijn gheprint tot Tungerlo, ende ghetrocken up hondert afdrucselen, om uutghedeelt te werdene den weldoenderen der boecprinterije. Tongerloo drukk. der abdij 1878; De Priester Christi, dramatisch gedicht, Antw. 1878; Gedichten, Brugge 1879; Arme Lijderes, Antw. 1881; O.L.V. op het Zand, onder Noorderwijk. Geschiedkundig bericht, Lier 1883; Luit en Fluit, Dichtbundel, Roeselare 1884; Het Misoffer, Gedicht, Antw. 1884; De Zalige Bronislava, Levensschets, Lier 1885; De Zielensmokkelaar, Roeselare 1886; Onze Lieve Vrouw van Scherpenheuvel, 's-Hertogenbosch; Maria-almanak voor het jaar onzes Heeren 1879; Baarle-Hertog, tien jaargangen, 1879/88. Met medewer- {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} king van verschillige dichters gaf hij gedurende veertien jaren uit: De Kempische Lier, verzameling van Nederlandsche zangstukken. [Hector Em. Daems] Daems (Hector Em.), te Deinze 22 Febr. 1851 geb., bekwam 1871 aan de Gentsche normale afdeeling der middelbare Staatsschool zijn diploma als onderwijzer en gaf zijne lessen te Astene en te Roeselare, waar hij thans gemeentelijke opziener van het lager onderwijs is. Van hem verschenen verscheidene schoolboeken als: Versjes voor Schoolkinderen, Gent 1881; Geschiedkundige aardrijkskunde van België, Roeselare 1883; Geschiedenis van België, Roeselare 1885; Lessen uit de Geschiedenis van België, Roeselare 1886. [Herman Willem Daendels] Daendels (Herman Willem), geb. te Hattem 21 Oct. 1762, promov. in de rechten te Harderwijk en vestigde zich als adv. in zijne geboortestad. Zijn aandeel in de patriottische bewegingen deed hem naar Frankrijk vluchten; vandaar kwam hij als brigadier-generaal onder Pichegru terug, en werd luit.-generaal der Bat. republiek. Door het Directoire gesteund, veranderde hij in 1798 hier gewelddadig de regeering, streed in 't volgend jaar dapper tegen het gelande Anglo-Russ. leger. In 1807 benoemde koning Lodewijk hem tot gouv.-generaal van Ned.-Indië, waar de herinnering aan de gestrengheid van den Toewan Maarschalk nog voortleeft; in 1811 kwam hij terug en maakte den Russ. krijgstocht mede; in 1813 werd zijn aanbod om voor de herstelling van ons land te strijden niet aangenomen. Zijne benoeming tot gouv. op de Kust van Guinea in 1815 verkortte zijne woelige loopbaan, die daar 2 Mei 1818 eindigde. Behalve een in 't Fransch geschreven werk over zijne krijgsverrichtingen in 1799, gaf hij uit: Memorie over den Staat der Nederl. O.-I. bezittingen in de jaren 1808-1811, met bijlagen, 4 dln., 's Hage 1814. [Johan Hendrik van Dale] Dale (Johan Hendrik van), geb. 15 Febr. 1828 te Sluis, waar zijn vader bij het onderwijs werkzaam was. Zijne omgeving heeft zich altijd tot binnen weinige uren van zijne geboorteplaats beperkt, waar hij sedert 1851 huis-onderwijzer werd, drie jaar later aan 't hoofd der openb. school werd benoemd en van 2 Oct. 1855 het gemeente-archief bestuurde tot zijn overlijden, 18 Mei 1872. Behalve vele schoolboeken over Ned. taal, verscheen van hem: 24 Mei 1862. Een parel aan de kroon der gedenkdagen van het west. deel van Zeeuwsch-Vlaanderen, Oostburg 1862; Een blik op de vorming der stad Sluis en op den aanleg harer vestingwerken van 1382-1587, Middelb. 1871; Nieuw Woordenboek der Ned. taal 1872-'74, 3e dr., door J. Manhave, Leid. 1884. Voorts leverde hij vele bijdragen in tijdschriften aan Ned. taal gewijd, in De Oude tijd, De Navorscher, en was hij met H.Q. Jansen verzamelaar van De Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschied. inzonderheid van Z.-Vl., 6 dln., Middelb. 1856-'62 en met H.M.C. van Oosterzee, verzamelaar van Cadsandria, Zeeuwsch Jaarboekje, Schoondijke (Oostburg) 1854-'59. De lijst van zijne geschr. - talrijke bewijzen eener ongemeene en talentvolle werkkracht - staat als nabericht van J. Manhave achter het door dezen voltooide Woordenboek. (Hand. Mij. Ned. Letterk., 1873.) [Jan van den Dale] Dale (Jan van den), geboortig van Brussel, in welke stad hij leefde op het einde der XVe eeuw. Van hem bestaan twee dichtwerken, namelijk: De Stove bij Jan van den Dale, Bruesele, Gheprint Thantwerpen bij my Willem Vorsterman, wonende in de Camerstrate, In den gulden eenhoren, Int jaer M.CCCCCX.XVIII. Herdrukt door den Antwerpschen uitgever Godgaf Verhulst, onder den titel: De Stove van Jan van den Dale, inhoudende een t'samen-spraecke tusschen twee vroukens, d'eene qualyck, d'ander wel ghehouwt; en: De ure van der Doot bij Jan van den Dale, gheprint tot Loven in die Leghe strate bi mi Reynier Velpen van Diest, anno M.D. ende XLIII. In December. Herdrukt onder den titel: De Ure van der Doot by Jan van den Dale, Ghecomponeert deur een visioen warachtich, Lustich in Rethorijcken, en principale tot eenen spieghele, op dat elc eendrachtich deser uren wyselyc soude sijn gedachtich. Gheprint Thantwerpen, in de Gulden Roose by Gheraert Smits anno 1574. Dit werk beleefde nieuwe uitgaven te Gent in 1576, te Antwerpen in 1601, te Delft in 1652 en te Amsterdam omstreeks 1590 en in 1710. [Pieter Manteau van Dalem] Dalem (Pieter Manteau van), uit een regeringsfamilie te Tolen, omstreeks 1607 aldaar geb., werd een zeer bekend landmeter en ingenieur; hij moet geruimen tijd, gelijk meer Nederl. ingenieurs, in dienst van Cromwell geweest zijn; in 1656 is hij secret. en in 1673 schepen 's lands van den Vrije van Sluis; hij overl. daar, en werd er begraven 24 April 1688. Schr.: Tractaet in Materie van Zee-Wercken en de Dyckagie, Tot verbeteringhe van de Sasse-vaert Ende vermeerderinghe van de natuyrlycke Sterckte van de Stadt van 't Sas, Ende wederlegginghe teghen degenen, die met ondraeghlyke kosten, schaden ende interessen quaet werck {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} willen maecken, door, enz., tot Sluis, 13 April 1673, met een fraai kaartje; Psalmen des N. Testaments, 2 dln., met muziek, Midd. 1683; Biblia, dat is, de Heylighe Schr. des O. en N. Testaments, kortelyck uit yder boeck de voornaemste saecken op Psalmen gedicht en onder ieder Psalm een gebed, Utr. 1684. (Nav. 1870; Zel. ill. II.) [Albert Gerard van Laaren van Dalen] Dalen (Albert Gerard van Laaren van), geb. 18 Sept. 1862, was eerst voor den handel bestemd, doch ging, na het gymn. te Doetinchem, de universiteit zijner geboortestad Utrecht bezoeken, waar hij echter zich aan de letterkunde wijdde en verslagen van tooneel en opera schreef in het Utr. Nieuwsblaadje, met de onderteekening Albert. In het begin van 1888 vestigde hij zich te Amst. met het doel om in de journalistiek zijn werkkring te vinden. Schr.: Bij de onthulling van het standbeeld van Jan van Nassau, Utr. 1883; In Memoriam, Arnh., 1884; Liederen der Liefde, Doet. 1887; Feestcantate, gecomp. door Daniel de Lange, Amst. 1887; Serenade, een Emma's lied, gecomp. door C. Coenen, Doet. 1887; De Orthodoxen, roman van Friedr. Philips, Amst. 1888; Bundel schetsen en novellen, Amst. 1888; verder bijdr. in bladen en tijdschr. als Utr. Nieuws- en advert.-blaadje, De Huiskamer en De Portefeuille. [Hendrikus Wibelinus van Dalfsen] Dalfsen (Hendrikus Wibelinus van), geb. 12 Mei 1856 te Genemuiden, was eerst hulponderw. te Middelharnis, daarna te Boskoop. Onder het psd. Henri schr. hij: De dochter van den rentenier, Kampen 1877. [Jacob van Dam] Dam (Jacob van), werd geb. te Aarlanderveen 10 Maart 1785, uit eenvoudige landlieden, die hun talrijk kroost geen ander onderwijs konden doen geven dan in de dorpsschool. Onze dichter leerde dus weinig en de dood zijns vaders in 1803 noodzaakte hem zijn moeder behulpzaam te zijn in het boerenwerk. Zijn onverzadelijke leeslust bracht den jongeling echter in kennis met eenige ontwikkelde menschen, die hem in de keuze zijner boeken en in zijne studiën voorthielpen. Zoo vormde zich Van Dam tot dichter. Na den dood zijner moeder hield hij de boerderij aan, was tevens veearts en beoefende in zijne snipperuren de dichtkunst. Hij stierf te Aarlanderveen 26 Dec. 1865. Van hem versch.: Gedichten, Haarl. 1821; Nieuwe en verspreide Gedichten, Gron. 1840; Gedachtenisbundel voor mijne kinderen en vrienden, gedrukt als handschrift, Leid. 1857. [W. van Dam van Brakel] Dam van Brakel (W. van), schr.: De oorsprong van Loevestein en Monnikenland, met geschiedk. aanteek., Gor. 1856; Lotgevallen van Heer Fulco en de abdij van Bern, met portr. en teeken., Den Bosch 1857. [Edmond Willem van Dam van Isselt] Dam van Isselt (Edmond Willem van). geb. te Breda 20 Febr. 1796, studeerde te Utrecht in de rechten, diende als 2e luit. der kaval. het land in den bevrijdingsoorlog van 1813 en vestigde zich daarna op den huize Ravestein bij Geldermalsen. In 1829 werd hij lid van de Tweede Kamer; in het volgende jaar stelde hij zich als majoor aan het hoofd van zijn bekend jagerkorps, dat den tiendaagschen veldtocht medemaakte. Sinds hernam hij zijn oude plaats in de Tweede Kamer tot 1849. Drie jaar later werd hij lid van de Eerste, en stierf te Geldermalsen 9 Febr. 1860. Van hem verschenen de volgende gedichten: Eerstelingen, 1816; Gedichten, Breda 1823; Leonard en Lotje, dichtst., 1827; Hassan of de Negers, dichtst., Tiel 1829; Nederlands soldaten-lied, Breda 1833; Herman, dichtst., 1856. Voorts komen van hem verscheiden gedichten voor in jaarboekjes, waaronder zijn Hulde aan de helden van Huisduinen, Fanatisme, en Chattam. (Hand. Mij. der Letterk. 1860.) [Mr. Daniel van Damme] Damme (Mr. Daniel van), schreef, behalve een paar vertalingen uit het Engelsch: Het ijsselijk vonnis van den laatsten dag enz., in digtmaat geschetst, Leiden 1753. [Eugeen van Damme] Damme (Eugeen van), Brugsche dichter, leefde in het begin der 19e eeuw en behaalde verscheidene prijzen in de toen uitgeschrevene kampstrijden voor de dichtkunst. Zij werden op losse bladen verspreid. [Hendrik van Damme] Damme (Hendrik van), maakte een blijspel, getiteld: De onverliefde Minnaar, 1728, dat zonder zijn naam, onder de zinspreuk Majora quaeramus (Dat wij trachten naar grooter) in het licht verscheen. [Isaacus van Damme] Damme (Isaacus van), een Hagenaar, die als 26-jarig jongeling den 4 Maart 1624 te Leiden ging studeeren, vertaalde in verzen de Amphitruo van Plautus, Leid. 1617, 2e druk Amst. 1635. [Jacob van Damme] Damme (Jacob van), geb. in het midden der XVIIe eeuw te Exaerde (Waas), deed zijne geestelijke belofte op 21 Aug. 1676 en was Dominikaner leeraar in de wijsbegeerte en de godgeleerdheid te Maastricht. Later werd hij biechtvader in een vrouwenklooster en op het groot Begijnhof te Gent, waar hij overleed in 1723. Hij schreef: Onderwys der onwetende in het oprechte Roomsch-Catholyk Gheloove, Gent 1719; Onderwys der onwetende in de oprechte goddelycke hope, Gent 1720; Onderwys der onwetende in de vreese Godts ende in het Ghebedt, Gent 1723; Onderwys {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} der onwetende in de oprechte goddelycke liefde, Gent 1722; Onderwys der onwetende in de oprechte christelycke liefde des naestens, Gent 1723. [Peter Leopold van Damme] Damme (Peter Leopold van), in 1836 geb. te St.-Laureis (Oost-Vl.) en overl. 22 Dec. 1872 te Antwerpen, waar hij klerk was. Hij schreef: De oude Belgen en Julius Cesar, een werkje dat verscheiden uitgaven beleefde. [Alexander Dandois] Dandois (Alexander), op 1 Sept. 1844 geb. te Sint-Jans Molenbeek (Brussel) waar hij nog is gevestigd als werktuigmaker. Hij schreef: Eene zwarte Wolk, tooneelspel in een bedrijf, Bruss. 1874; De gefopte Vrijer, tooneelspel in een bedrijf, Bruss. 1875; Antoon Mesmer, tooneelspel in vijf tafereelen, Bruss. 1878; Een Vlaamsche Talma, tooneelspel met zang, Bruss. 1879; Het Testament van Oom Jan, blijspel met zang, in een bedrijf, Bruss. 1879; Arme Bertha, drama in drie bedrijven, Bruss. 1882; Dramatische Studiën, Elsene 1883; De Erfgename, comedie in vier bedrijven, Antw. 1885; Hoop in de Toekomst, tooneelspel in een bedrijf, Bruss. 1886; De reizende Tooneelisten, blijspel in een bedrijf, Bruss. 1886; De Tooveraar op 't Dorp, oorspronkelijk blijspel met zang, in een bedrijf, Bruss. 1886. [Sebastiaan Danckaerts] Danckaerts (Sebastiaan), was pred. op Amboina van 1618-'22. Hij schr.: Hist. en grondich verhael van den standt des Christend. in 't quartier van Amboina, ook bij Valentyn vermeld. Een wdb. der Maleische en Duytsche taal, door zijn ambtgenoot Ds. Caspar Wiltens samengesteld en door hem vermeerderd, werd uitgeg. te 's-Grav. 1623. [Cornelis Danckerts] Danckerts (Cornelis), wegens de gelijknamigheid van zijn vader en een zijner zoons beurtelings door ‘de Jonge’ en ‘de Oude’ onderscheiden, terwijl hij zelf den familietoenaam De Ry niet gebruikt. Zijn vader, ‘voor desen metseler in dienst der stede’, had een zoon Hendrik, vroeger ook metselaar, daarna rooimeester te Amst., en den hier gen. Cornelis. Deze was in 1561 te Amst. geb., werd in 1595 ‘opperste metselaer’, een jaar na Hendrik de Keyser, onder of naast wien hij diende, en wiens onvoltooide werken hij afmaakte, of zijne ontwerpen na De Keyser's dood uitvoerde. Toen hij 69 jaar oud was, verzamelde hij de teekeningen dezer en van enkele andere bouwwerken; Salomon de Bray schreef er den tekst bij, Danckerts maakte daarin een 26-regelig vers en de ‘Architectura moderna ofte Bouwinge van onsen tyt’, verscheen te Amst. in 1631 bij Cornelis Danckerts van Seevenhoven, woonende in de Kalckton by de Reguliers tooren, later in de Kalverstraat. Deze gaf sommige voor hem bewerkte of op zijne kosten gecompileerde, en wel eens van zijne hand afkomstig vermelde boeken uit en is de stamvader der talrijke drukkers, kunsthandelaars en schilders; door zijn tweede huwelijk was Hieronimus Zweerts aan deze familie verwant. Cornelis Danckerts de Ry, de bouwkundige, was o.a. de vader van den Amst. pred. Cornelis, te Amst. overl. 1693. Na het voltooien der Westerkerk werd hem ‘als loon voor sijne diensten’ in 1632 ‘een graff toegestaen’; hij werd daarin twee jaar later nedergelegd. [Carel Eduard Daniëls] Daniëls (Carel Eduard), geb. 4 Juni 1839 te Hillegom, bezocht van 1851 het gymn. te Zutfen, werd 1 April 1856 stud. te Leiden, waar hij 4 Juni 1862 in de med., en kort daarna in chir. en obst. promoveerde. Tot Juli 1863 was hij onder prof. P.H. Suringar in het binnengasthuis te Amst. werkzaam en is sedert als pract. geneesheer in de hoofdstad gevestigd. Behalve uitsluitend tot zijne studievakken behoorende werken, schr. hij als monographieën over de gesch. der geneesk. in ons land: De kinderpokinenting, Amst. 1875; Het leven en de verdiensten van Petrus Camper, Utr. 1880; De verdienste der Holl. geleerden, ten opzichte van Harvey's leer van den bloedsomloop, Utr. 1883. Het eerste is bekroond door de Mij. van Geneesk., de andere door het Prov. Utr. gen.; het laatste is bewerkt met A.H. Israels, wiens biogr. hij schreef, door de Mij. van Geneeskunde uitgegeven, Amst. 1884. In Ned. Spect., Bulletin pour l'hist. des égl. Wallonnes en elders komen ook bijdr. van hem voor. Zijn belangrijkste arbeid bestaat echter in de honderden art. over onze landgenooten in: Biogr. Lexicon der hervorragenden Aertzte aller Zeiten und Völker, dat sedert 1884 te Weenen verschijnt, en als omvangrijke verzameling spoedig voltooid zal zijn. [Jan Dankaert] Dankaert (Jan), boekdrukker te Gent, in de tweede helft der 17e eeuw. In het werk: Den Seraphynschen Nachtegael enz. dat door hem gedrukt werd in 1684, voegde hij eene opdracht van zijne hand, in verzen, aan de moeder van het klooster der Penitenten bij St.-Jacobskerk. [Bernardus Dankelman] Dankelman (Bernardus), geb. te Amst. 28 Aug. 1836, ontving zijne hoogere opleiding te Rijsenburg, en werd tot priester gewijd 15 Aug. 1862; was eerst kapelaan te Hillegom, toen te Leeuw., daarna te Leiden, en is thans, sedert 1876, pastoor te Rotterdam (Delftshaven). Hij schr.: Het Leven van den H. Joannes Chrysostomos, Arnh. 1863; Over de onfeilbaarheid van den paus, Leid. 1873; Handboek der Katholieke godsdienstleer voor het mid- {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} delb. onderwijs (met I.H. Wijnen), 's Bosch 1875. Ook bewerkte hij De Harbe's Verklaring der Katholieke geloofs- en zedeleer, 4 dln., 5e duizendtal, Utr. 1887. J.H.H. [Daniel Danoot] Danoot (Daniel), tooneeldichter, die omstreeks het einde der 17e eeuw te Brussel leefde. Van hem zijn bekend: Aller wonderheden, wonderen schat, oft Mirakel der Mirakelen, historie desselfs geschiet in het jaer 1370, binnen de Princelycke stadt Brussel. Op reym gestelt door D. Danoot, in het jaer 1670, ende als nu door den selven in den tweeden druck verbetert, Bruss. 1720; De Heylighe Roomsche Kercke triompheert ende seghenpraelt door de waepenen van den onverwinnelycken Monarch Leopoldus I, Roomschen Keyser, altyt victorieus, onder 't belydt van de alderdoorluchtighste vorsten Maximiliaen Emanuel Hertogh van Opper- en Neder-Beyeren, Ceurvorst ende Groot Schencker van 't H. Roomsche Ryck, etc. ende Carel Hertogh van Lorynen etc., in 't licht ghegheven door Daniel Danoot, Borgher van Brussel, ende verthoont door de Borgherlycke Confrerie van de Mater-Blomme, onder den Tytel van de Onbevleckte Ontfanghenisse van de H. Maghet, voerende voor Deviese suyver in liefde, binnen Brussel, Brussel 1697. [Mr. Johannes van Dans] Dans (Mr. Johannes van), schreef minnedichten: Scoperos Satyra ofte Thyrsis Minnewit, waerinne de hedendaegsche vryery klaer en helder wordt afgebeeldt herhaaldelijk gedrukt o.a. 1654 en te Amst. 1668, 1708, '16, 20, '21, '25, 27, '30, '35 en '75. Aerdige en Soetvloeyende Minnerijmtjes ofte tweede deel van Thyrsis Minnewit. Uyt zijne nagelaten schriften bijeenvergadert, gelijk mede: Darodilace ofte Kushemel van Ledee, waarvan in 1637 te Arnhem een afzonderlijke uitgave verscheen. [Olfert Dapper] Dapper (Olfert), in 1657 en het volgend jaar als Amsterdammer in het Utr. studenten-album ingeschreven, vestigde zich te Amst., en is er ook in 1690 overl., doch schijnt daar niet gepractiseerd te hebben, daar hij niet in het register der med. doctoren voorkomt, en bovendien zijn tijd hoognoodig had tot het samenstellen der volgende alle te Amst. uitgeg. folianten, welker titels hem als doctor vermelden: Hist. Beschrijving der stad Amsterdam, 1663; Herodoot van Halicarnassus, negen boeken der Hist. uit het Grieksch vertaald, 1665; Gedenkw. Gesantschap der O.I. Mij. aan de Kaisaren van Japan, 1669; Beschr. van het tweede en derde Gezantschap der Ned. O.I. Maatsch. naar China, 1670; Asia of nauwkeurige Beschrijving van Afrika, 1676; idem van Syrië en Palestina, 1677; Id. van Klein-Asië, 1680; Id. van de eilanden in de Archipel der Middell. Zee, 1688; Beschrijving van Arabië, Mesopotamië, Babylonië, Assyrië, Anatolië, 1688; Beschrijving van Morea en de Jonische eilanden, 1688. [Michiel Dassen HJz.] Dassen HJz. (Michiel), geb. te Zwolle 21 April 1809, was achtereenvolgens geneesheer te Groningen, Hoogeveen en Zwolle, waar hij overleed 10 October 1852. Hij schreef behalve een paar medische werken: Herinneringen aan Noordelijk Duitschland en Scandinavië, 2 dln. Gron. 1837-'38; De Nederlanders in de Molukken, Utr. 1848; Over de doelmatigheid van het vestigen van volkplantingen in warme gewesten, Utr. 1849. [Petrus Dathenus] Dathenus (Petrus), geb. te Cassel of Casselberg bij Poperinge in 1531. Zijn eigenlijke naam was vermoedelijk Daets, Daten of Dathen, doch somwijlen wordt hij ook Pieter van den Berg of Petrus Montanus genaamd naar zijne geboorteplaats. Zeer jong trad hij als Karmelieter monnik in een klooster bij Ieperen. Nog geen twintig jaar oud legde hij de monnikspij reeds af, om de hervorming te gaan prediken te Kortrijk en te Poperinge. Door de geloofs-onderzoekers daarom vervolgd, vluchtte hij naar Londen, waar hij zich vestigde als boekdrukker. Hier groeide langzamerhand uit hem een ijverig en onverschrokken voorstander van het Hervormde geloof. Bij de troonsbeklimming van Maria Tudor was de hartstochtelijke hervormer ook genoodzaakt Engeland te verlaten en den 17 Sept. 1553 scheepte hij te Gravesend in voor Denemarken. Van dan af leidde hij door allerlei vervolgingen een dolend leven en predikte hij achtereenvolgens te Frankfort, te Frankenthal in de Paltz, te Kortrijk, te Ieperen, te Poperinge en in andere plaatsen an West-Vlaanderen. Bij Alva's komst week D. naar de Paltz; eerst in 1572 keerde hij naar de Nederlanden terug. Gedurende enkele jaren stond hij in betrekking met Prins Willem I, wien hij verschillende diensten bewees en in 1578 was hij voorzitter der Synode te Dordrecht. Ditzelfde jaar prediker te Gent zijnde, verzette zich de vuriger hervormer met kracht tegen de bepalingen van den afgekondigden geloofsvrede; zijn onberaden ijver werkte de heersch-zuchtige plannen van den volksmenner Jan van Hembyse in de hand en Gent werd andermaal het tooneel van beroeringen en beeldenstorm. De komst van Oranje maakte aan deze troebelen een einde en D. vluchtte naar Hertog Joan Casimir van de Paltz, die hem een jaargeld toelegde. In 1583 begaf hij zich met Hembyze nogmaals naar Gent en liet zich door dezen volksmenner medesleepen, doch moest bij de overgave der stad aan Spanje weer vluchten. Te {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} Utrecht gevat maar onder borgtocht ontslagen zijnde, verliet hij het vaderland en overleed, na veel zwervens, te Elbing in Pruisen, 19 Febr. 1590. Dathenus is als letterkundige bekend geworden door zijne Psalmberijming naar de Fransche van Beza en Marot, get.: De Psalmen Davids uit den Fransoyschen Dichte in 't Nederduytsch overgheset door Petrum Dathenum te Frankenthal 1566; tallooze malen herdrukt, het laatst in 1854 te Zierikzee. Ook vertaalde hij De Heidelbergsche Catechismus, Emden 1563. Voorts schreef hij eenige theol. werken, waaronder: Een christelycke 't samensprekinge uyt Godes woort. Tot troost aller becommerde herten die de wet en den Evangelio niet recht en connen onderscheiden enz. 's Hage 1624 (4e dr. 1648); Corte apologie ofte ontschuldinge der Nederlantsche Christenen teghen de valsche Beschuldingen haerder vyanden. Waer in den Godlicken handel der reformatie.... tsamen oock de grouwelycke tyrannije diemen over haer ghebruyct, bewesen wort. (Zonder naam van stad of jaar der uitgaaf); Aanteekeninge omtrent de gevoelen der leden van de Kerkvergadering te Francfort, 1577; Verantwoordinge op de Disputatie te Audenaerde tusschen Adriaen Haemstede en Jan Daelman door Petrus Datheus, Antwerpen 1582. [Petrus Dathenus] Dathenus (Petrus), geb. te Leiden, doch afkomstig van Middelburg, werd daar 1721 poorter en gildebroeder als boekverkooper, in 1724 drukker der Staten van Zeeland. Over zijne aanspraken op afstamming van den voorg. naamgenoot en zijne geschillen met A. Andriessen, zie men op dezen naam. Van 1734 was hij lid van den kerkeraad, tot aan zijn dood in 1746. Schr.: Lof der Christelijke mededeelzaamheid, in Rym, Midd. 1741. [Paul Adriaan Daum] Daum (Paul Adriaan), geb. te 's-Grav. 3 Aug. 1849, was eerst ambtenaar bij de Mij. tot expl. van Staatssp., was lid van de redactie van het Vaderland en werd redacteur van het Batav. Handelsblad. Hij schr. novellen in eenige tijdschr., als: Te oud of te jong, in Omnibus 1874; Door den nood er uit, in Het Familieblad 1874; Gebroken, in Het Leeskabinet 1876; Een dame die voorlezingen houdt, in Nederland, 1876; en gaf laatstelijk afzonderlijk uit: Oneffen paden, drie novellen, 's-Hage 1876. Met J.J. Estor schreef hij: De Hogerveldt's, oorspr. tooneelspel, Den Haag, 1886. [Johan Michael Dautzenberg] Dautzenberg (Johan Michael), geb. te Heerle, in Limburg, 6 Dec. 1808 en overl. 4 Febr. 1869 te Elsene, bij Brussel, werd in zijne jeugd tot geestelijke bestemd en ontving zijne eerste opleiding van den dorpspastoor, die hem zijne preeken liet afschrijven of compileeren uit andere stukken. Dautzenberg bracht het eindelijk zóóver, dat, als hij den tekst slechts kende, hij voor den pastoor de geheele preek maakte. Later werd hij secretaris bij den graaf van Belderbosch, en ging in 1826 met dezen naar Parijs. De dood zijner moeder bracht hem in zijn dorp terug, waar hij eerst als schrijver, later als ondermeester den kost verdiende. Toen kwam hij achtereenvolgens als zoodanig te Maastricht, te Bergen, te Doornik en door toedoen van graaf Dumonceau als leeraar in het Fransch aan de school te Gent. De omwenteling deed hem de kinderen van dien generaal naar een buiten bij Vilvoorde geleiden, waar hij negen jaren lang hun gouverneur bleef. In 1839 werd hij bij de Société générale aangesteld, en in 1850 belast met het toezicht over de kolenmijnen en hoogovens dezer maatschappij. Bij zijne vele bezigheden vond hij nog tijd tot letterarbeid. Hij schr.: Welkomsgruss dem Deutsch-Vlämischen Sangerbund. Welkomgroet den Duitsch-Vlaemschen Zangverbonde, te Gent, den 26 Juni 1847, Bruss. 1847; Gedichten, Bruss. 1850; Beknopte prosodie der Nederduitsche tael, Antw. 1851; De Giftdrank, door E. Augier in dietsche iamben vertaeld, Bruss. 1851; Volksleesboek, door hem met Prudens van Duyse te Brussel in 1854 uitgegeven; met denzelfden gaf hij ook uit: Verhalen uit de Geschiedenis van België, Gent 1856; Verslag over den Vlaemschen pryskamp, door 's lands bestuer uitgeschreven, by gelegenheid der vyf en twintigjarige Jubelfeesten, toegewyd aen Z.M. Leopold I, Bruss. 1856; De Vlaemsche Taelstryd door Friederich Oetker, vertaeld door D., Gent 1857; De Toekomst, tijdschrift voor onderwijzers, Gent 1857-'60; Brugsche Beijaertgroet, 8 Sept. 1862, Bruss. 1862; Strydige richtingen sedert drie, vier eeuwen der Hoog- en Nederduitsche taelleeraren, Bruss. 1862; Verspreide en nagelatene gedichten van J.M. Dautzenberg, Bruss. 1869, uitgegeven door 's mans schoonzoon, den dichter Frans de Cort. [Jan David] David (Jan), te Kortrijk geb. in 1546, trad in de orde der Jezuïeten en werd Rector der Collegiën van Brussel, Gent en Antwerpen, waar hij overl. 9 Aug, 1613. Als Latijnsch schrijver en ook als Vlaamsch dichter maakte hij zich bekend door de volgende werken, waarvan eenige onder de namen Jason Petronius en Divoda Jansen het licht zagen: Kettersche Spinnecoppe, waer inne (deur de natuere der spinnecoppe) claerlick bewesen wort, hoe degelick en orborlick een {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} saecke een ketter is, en kettersche voere. Gemaeckt by M. Jason Petronius, Doctoor in de vermaerde vrye consten van Leyden, Bruss. 1595; Den Christelycken Waerseggher, Bruss. 1597; Christelycken Bie-corf der H. Roomscher Kercke, door Joannem David van Cortrijcke, Priester der Societeyt Jesu, Antw. 1600; Domphooren der hollandscher fackel, tot blussinghe des brandt-briefs ende missive die onlancks met de volle mane vut s'Gravenhaghe gheschoten wierden, 1602; Den Dool-hof der Ketteren door Divoda Jansen, Antw. 1603; Den Schildwachte tegens de valsche waersegghers, toovenaers, etc., Antw. 1603; Dompe-trompe op het nieuw Register van 'sHertogenbosch, van Ostende, ende van Vrieslandt gestelt ... 1606; Lot van wysheyd ende goedgeluck: op drye hondert ghemeyne sprek-woorden: in ryme gestelt deur Donaes Idinau (anagr. Joannes David), liefhebber der dichten die stichten, Antw. 1606; Toets-steen tot Beproevinghe ende Oeffeninge der gheender, die haer tot de volmaecktheyt des Christen levens begheiren te begheven, Door den Eerw, P. Joannes David, Priester der Societeyt Jesu, Antw. 1607; Den Christelycken Huys-houder; met eene spongie der quader seden, Antw. 1607; Beweeringhe van de eere ende mirakelen der hoogh-verheven Moeder Godts Maria, tot Scherpenheuvel, Deur I.D.S.I., Antw. 1607; Bloemhof der kerckelicker Ceremoniën, Item den christelicken Huyshouder met een spongie der quader seden, Antw. 1607; Vrygheleyde tot ontlastinghe van conscientie om de catholijcke kercken, beelden, ende godtsdienst te gaen bekiicken, door Divoda Jansen van Heylighen-stadt, Antw. 1609: Den ketterschen Vleeschpot der smoorender onkuyscheydt tot klaer bewijs, dat de kettersche Ministers, met allen hunnen aenhanck, van de kercke Christi niet en zijn, Antw. 1610; Lochtgat voor den driftinghen most, ende puffende wijsheyt, der nieuwe Schrift-ghesinde, Met knuppel-verskens wel ghetelt, Tot s' gheests verlusten, in rijme ghestelt, door Divoda Jansen, Antw. 1610; Postillon van den Roskam der vermomder eselinne van Willem Teelinck, door Divoda Jansen van Heylighen-stadt, Antw. 1611; Nieuwe Tijdinge van den Duyvel ende dry Notabele Persoonen. Hoe sy met malcaderen spraecke ghehouden hebben. Seer lustich ende tijdt-cortich om lesen, Antw. 1611; Historie van de kettersche Kercke ghenaemt de Vuyle Bruydt, beschreven tot schrick ende schroom der selver, Antw. 1611. [Jan Baptist David] David (Jan Baptist), geb. te Lier den 25 Jan. 1801, vestigde zich in zijne jongelingsjaren als apothekersgast te Antwerpen, waar Jan Frans Willems hem liefde voor de moedertaal wist in te spreken. Op zijn negentiende jaar begaf hij zich naar het Seminarie van Mechelen, om er zijne opleiding voor den geestelijken stand te genieten en 23 Aug. 1823 zong hij zijne eerste mis in de hoofdkerk zijner geboorteplaats. Van dan af had hij zijne professorale loopbaan begonnen aan het Atheneum van Antwerpen; doch spoedig werd hij leeraar aan het klein Seminarie van Mechelen. Van 1831 tot 1836 was hij bestuurder van het College van Pitsenburg te Mechelen, in welke stad hij ten jare 1833 eere-domheer der hoofdkerk werd benoemd. Reeds van het jaar 1834 bekleedde hij den leeraarstoel van vaderlandsche geschiedenis aan de Hoogeschool van Leuven, en het was in die stad, dat hij zijne beste krachten besteedde aan het bevorderen der nationale letterkunde en het verdedigen der Vlaamsche Beweging. Bij de voornaamste letterkundigen en taalgeleerden stond David in hooge achting. Ten jaren 1841 en 1850 werd hij verkozen tot voorzitter der Taal- en Letterkundige Kongressen, waarvan hij een der steunpilaren bleef In 1856 werd hij benoemd tot lid van de Commissie der Taalgrieven en in 1864 van de Spelling-commissie, welke de eenheid van taal voor Zuid- en Noord-Nederland ambtelijk deed erkennen. Met Mr. de Vries en wijlen te Winkel werkte hij ijverig aan het groot Woordenboek der Nederlandsche taal tot hij te Leuven overleed, 24 Maart 1866. Davids eerste werk bevatte: Eenige regelen over de Vlaemsche tael, Mechelen 1823. In den Lierschen Almanak voor het jaer 1825 leverde hij drie gedichten: De Nacht, klinkdicht en De Wolf op zijn doodsbed. Vervolgens gaf hij uit: Historiën en parabelen van pater Bonaventura, Mechelen 1828; Historie van het Oud en Nieuw Testament, met frontispice en landkaerten, Mechelen 1830; Nederduitsche spraekkunst, eerste deel, spelling en vormleer, Mechelen 1833; Nederduitsche spraekkunst, Woordvoeging en prosodie, Mechelen 1835; Voorlezingen van nederduitsche dichtstukken, Mechelen 1836; Voorlezing van nederduitsche prozastukken, Leuven 1839; Nederduitsche spraekkunst voor middelbare scholen, 2 dln., Mech. 1839, (2e dr. Leuv. 1858); De Middelaer of Bydragen ter bevordering van tael, onderwys en letterkunde, Leuv. 1840-'43; Eenige woorden aen eenen waren Belg, over de tegenwoordige staetsomstandigheden, Leuv. 1841; Wie zullen wij kiezen? Brief van den boer van d'Eyermerkt van Antwerpen, aen alle boeren van Brabant en Vlaenderen, Antw. 1841; Een woord van den boer van d'Eyermerkt over den volkstand en den adeldom, Antw. 1841; Redevoering uitgesproken by de opening van het Taelcongres in de promotiezael van de Gentsche Hoogeschool 23 Oct. 1841, Gent 1841; Verslag over den toestand des ge- {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} nootschaps Met Tyd en Vlyt, gedaen in zitting van 23 October 1842, Leuv. 1842; De Geestenwareld, gedicht van H. Bilderdijk, uitgegeven met inleidingen aenteekeningen, Leuv. 1842; De Geestenwareld en het waerachtig Goed, Gedicht van Mr. W. Bilderdijk, Uitgegeven met inleiding, analyse en aenteekeningen, Leuv. 1843; De Schoolen Letterbode, of bydragen ter bevordering van onderwys, letterkunde en geschiedenis, St. Truiden 1844; Geschiedenis van S. Albertus van Leuven, bisschop van Luik, Leuv. 1844, 2e dr. Antw. 1845; Vier boeken van de navolging Christi van Thomas à Kempis, Mech. 1843, (7e dr. Leuv. 1865. Eene van deze uitgaven die in 1855 te Brussel uitkwam, was voor het volk bestemd, en daarvan werden 40,000 ex. in den handel gebracht). Van Weenen naer Linz, Ischl en Salzburg, Amst. 1846; Vaderlandsche historie; de vijf eerste deelen 1842-'55; deel VI Geschiedenis van Henegouw, 1857; VII Geschiedenis van Namen, 1858; VIII Geschiedenis van België onder de Bourgondische heerschappij, 1860; IX België onder Oostenrijksche heerschappij 1861; X en XI België onder Spaansche heerschappij 1864-'6, uitgeg. te Leuv.; De Ziekte der Geleerden in zes zangen, Gedicht van Mr. W. Bilderdijk, uitgegeven met inleiding en aenteekeningen, Leuv. 1848; Stamtafel van hunne Kon. Hoogh. den Hertog van Brabant en den Graef van Vlaenderen, Leuv. 1852; Geschiedenis van de stad en heerlykheid Mechelen, Leuv. 1854; Het Roosje, gedicht, getoonzet door X. van Elewijck, Gent 1855; Tael- en letterkundige aenmerkingen, Leuv. 1856; Van de beelden der heiligen en hunne gewone kenmerken, 3e dr. Brugge 1857; Van Maerlants rymbybel, met voorrede, varianten van HS. aenteekeningen en glossarium op last van het gouvernement en in naem der Kon. Akad. van Wetenschappen, letteren en fraeye kunsten voor de eerste mael uitgegeven, 3 dln., Bruss. 1858-'59; Jan van Ruusbroec. Dat boec van de twaelf Dogheden. Die Spieghel der ewigher salicheit, Gent 1858; Id. Dat boec van VII trappen en den graet van gheestelyke mannen. Dat boec van zeven sloten. Dat boec van den rike der ghelieven. Dat boec van de vier becoringen, Gent 1861; Id. Dat boec van den twaelf beghinnen, Gent 1864; (De drie laatste werken zijn uitgegeven op last der Vlaemsche Bibliophilen.) Nederlandsche gedichten met taal- en letterkundige aanteekeningen, in naam en op last van het taal- en letterlievend studentengenootschap Met Tijd en Vlijt, uitgegeven door P. Willems, leeraar aan de Leuvensche Hoogeschool Met eene voorrede des uitgevers, Leuven 1869; De Vriend der Belgische jeugd, of bloemlezing uit de vaderlandsche historie, Leuven 1877. Behalve dit schreef David nog eene Latijnsche spraakkunst en vele bijdragen in tijdschriften en jaarboeken. [Leonard Frans David] David (Leonard Frans), geb. te Harelbeke (West-Vl.) 7 Dec. 1818, kreeg zijne opleiding aan het college te Kortrijk, was eerst leeraar aan onderscheiden kostscholen en werd in 1844 benoemd tot bestuurder der gemeente-jongensschool te Aaltre (Oost-Vlaanderen) waar hij als rustend onderwijzer overl. op 10 Aug. 1883. Hij was gehuwd met Mathilde van Peene (zie deze). Hij schreef, behalve eenige bijdragen in tijdschriften: Lentebloemen, Gent 1844, 2e druk 1847; Fabelen en zedelyke gedichten, Gent 1857; Liederik I, forestier van Vlaanderen, historisch verhaal, Gent 1871; Verhalen uit de Vaderlandsche Geschiedenis, Gent 1874; Verhalen voor de Vlaamsche Jeugd, in versmaat en proza, Gent 1878. [Michiel Hendrik Davidts] Davidts (Michiel Hendrik), te Leuven geb. op 8 Juni 1808, studeerde als geestelijke en werd pastoor te Droogenbosch, alwaar hij, blind geworden zijnde, overl. op 9 April 1875. De werken, door hem uitgegeven, dragen de titels: Manneken-Pis doctor, d'oudste burger van Brussel, Tienen 1845; Het gebed, door den H. Alphonsus de Liguorio, Sint-Truiden 1845; Lierzang, opgedragen aen den WelEerw. Heere J.B. Malou, hoogleeraer aen de Kath. Hoogeschool en voorzitter des genootschaps De Balsem, Sint-Truiden 1845; Pachter Jan vertelt aen de boeren wat hy in 't liberael congres gehoord heeft, door M. van Loven, 1848; Pachter Jan over het bouwen van dorps-scholen door M. van Loven, 1848; Pachter Jan, Belgische Almanak, Hasselt 1847: Een woord over het 2de Balsemboekje, Sint-Truiden 1848; Is de kerk een winkel, ja of neen? Samenspraek tusschen eenen ziende, eenen blinde en eenen byziende, Tienen 1849; Wat doet de priester in den biechtstoel? Tweede samenspraek tusschen eenen ziende, eenen blinde en eenen byziende, Tienen 1851; De nederduitsche Taelsleutel, Bruss. 1854; Oproep aen de Tael- en Vaderlandsminnende Belgen, Bruss. 1856; De Taelherstelling, samenspraek tusschen eenen ziende, eenen blinde en eenen byziende, Hasselt 1856; Hoedanig kerken bouwen? Bruss. 1857; Over de kerkverfraeyingen in het algemeen, Bruss. 1857; Hoe de kerken herstellen? Bruss. 1857; Moeten er kloosters zijn? Bruss. 1857; Wat is de katholyke Hoogeschool? Bruss. 1857; De Tienden, Brussel 1857; Zonder hulpgeld van den Staet kan men veel en gemakkelyk verrichten, Brussel 1858; Iets over het bouwen en het huisraed der pastoryen, St. Truiden 1859; Welke volkslezing is de beste? St. Truiden 1859; Een middel om {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} tot in onze gehuchten toe, eene boekverzameling kosteloos te bekomen, Bruss. 1859; Tydwyzer goed voor vyftien jaren, Mechelen 1859; Eene Wandeling naer Droogenbosch, Brussel 1862; De Eyerboer van Antwerpen, Brussel 1865; Weg met de kloosters! is de schreeuw der hel, Bruss. 1869; De Genootschappen, Brussel 1869; Wie blazen het vuur aan tegen de H. Kerk, priesters, kloosters, koningen en... eigendom? De Vrijmaçons, Brussel 1869; Onderrichting over den duivel, Leuven 1869; Eenige bladzijden uit het zakboekske van H. Davidts, Sint-Truiden 1869; Een toonbeeld voor den schoolmeesters, Curegem 1871; Wie zijn de oprechte kerkratten en kerkuilen? Curegem 1871; De kerkhoven verdedigd, Curegem 1871; Kerkhofschenderij, Elsene 1873; Sint-Anna's maand, Elsene 1874; Aan de leden van Met Tijd en Vlijt en aan de taalbroeders van Noord en Zuid. Oproep, Elsene 1875. [Alfons de Decker] Decker (Alfons de), te Wetteren geb. 14 Aug. 1858, vestigde zich van in Maart 1869 te Antwerpen, waar hij den boekhandel leerde en eenige jaren boekhandelaar was. Op zijnen naam gaf hij uit: Eenige Antwerpsche drukkers in den Vreemde. Bio-bibliographische Schetsen, Antw. 1881; Geschiedenis der Malkontenten, bekroond met de gouden eeremedaille door de Klas der Letteren der Kon. Academie van België, Antw. 1882. [Jeremias de Decker] Decker (Jeremias de), bracht zijn leven door in een bescheiden kring en heeft daarom eene vrij onvolledige geschiedenis. Zijn vader, Abraham, behoorde tot de verdedigers van Oostende, ging later naar Dordrecht en in den handel, vestigde zich daarna als kruidenier (handelaar in specerijen) te Amst., kocht daar het poorterrecht in 1616, werd er 22 Jan. 1620 makelaar, beoefende eenigermate de letteren, was vader van zes kinderen en overleed, na een zorgvol 70-jarig leven, 16 Mei 1658. Jeremias werd te Dordrecht geb., vanwaar zijne ouders, die tot de Kath. kerk behoord hadden, weldra naar Amst. gingen; zijn geboortejaar wordt tusschen 1610 en 1612 gesteld. Het blijkt, dat hij de Lat. schrijvers heeft beoefend, en met zijne beschaafde tijdgenooten verkeer had; hij moet veel van zijn kennis aan zijn vader te danken gehad hebben, en heeft zich wederkeerig geheel aan de zorgen voor het ouderlijke gezin opgeofferd. Hij was een der toen zeldzame dichterlijke vereerders van Rembrandt; Westerbaen was hem bijzonder genegen. Zijne eenvoudigheid hield lang et uitgeven zijner werken tegen, totdat J. K[olom] daarmede begon. In 1656 verscheen de spoedig uitverkochte en thans hoogst zeldzame bundel: Gedichten, [Boeckinhoud: J. de Dooper, Goede Vrijdag op 't Lyden O.H. Jesu Christi (misschien reeds vroeger gedrukt), verscheijde Werken en Punt-dichten]. Een tweede druk, als de andere te Amst. uitgekomen, is van 1659, werd in 1702 andermaal in 't licht gebracht, om in 1746 geheel vervangen te worden door eene fraaie editie, die deels door David van Hoogstraten en na diens dood door Brouërius van Nideck werd bezorgd in 2 dln. (Jero. de Vries, J. de Decker, Amst. 1807.) [Peter Gommar Lodewijk Deckers] Deckers (Peter Gommar Lodewijk), geb. te Lier 15 Aug. 1834, studeerde in de godgeleerdheid en was eerst onderpastoor te Antwerpen, daarna te Leuven, waar hij thans nog is. Hij schreef: De Kartels der Berlary, of leven van den H. Gommarus, patroon der stad Lier, Lier 1865; Willem van Immerseele, eene bladzijde uit de jaarboeken van Lier, 1866; De Martelaars van Gorcum, 1867; Floris en Spinola, of beknopte beschrijving der marteldood dier geloofszendelingen in Japan, 1867. (Deze drie stukken zijn geplaatst in den Familiekring, Antwerpen en 's-Bosch.) Rosweydus, Nederlandsche legende of geschiedenis der heiligen van België en Holland, naar Rosweydus en andere geachte schrijvers vergaderd en op volgorde gerangschikt dermate, dat op iederen dag van het jaar het leven van een Nederlandsche Heiligen voorkomt, Januari en Februari, Mechelen 1868-'69; De Ronkers. (Uit de gedenkschriften van Henningus Frommeling, rondzwerver van het begin der XVIIe eeuw, nopens zijn verblijf in de Nederlandsche gewesten.) Mechelen 1868; Leven en eerdienst van den Heiligen Ridder Gummarus, beschermheilige der stad Lier, Lier 1870. [Mr. Jan Hudde Dedel] Dedel (Mr. Jan Hudde), te Amst. in 1702 geb., stud. te Leiden sinds 1720 en prom. daar in 1723, was burgemeester van 's-Gravenhage en postmeester aldaar; hij overl. er 26 November 1777. Hij heeft vijf hekeldichten en eenige Bijschriften van Boileau Despreaux vertaald, 's-Hage 1754. Voorts vindt men van hem een uitvoerig dichtstuk: Op Mr. Cornelis de Witt tot burgemeester van Dordrecht verheven, gedagteekend 1 April 1745 in Het Dichtkundig Praaltooneel van Neerlands Wonderen, IV, 191-197, waarin zijne staatsgezinde ontboezeming natuurlijk niet vriendelijk wordt beoordeeld. Nog in 1774 las hij in 't Haagsche dichtgenootschap, waarvan hij beschermheer was, een gedicht voor: Aen mijnen Tuinman, welke ‘gouden vaarzen, uit het breinrijk hoofd des grooten Mans’ voortgekomen, met een {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} lofdicht vereerd, en in 't 2e deel der Mengelstoffen geplaatst werden. [Edward de Deene] Deene (Edward de), te Brugge in het begin der 16e eeuw geboren en aldaar als schilder en Factor der Rederijkkamer De drie Santinnen overl. omstreeks 1579. Hij schreef onder andere in verzen zijn merkwaardig werk, getiteld: Mijn Testament, Rhetoricael of Langen Adieu, Brugge 1561, en: Waerachtige Fabulen der Dieren, Brugge 1567, met pl. Ten jare 1562 verzamelde hij de nagelatene dichtstukken van Anthonis de Roovere en zond die in het licht onder den titel: Rhetoricale wercken van Anthonis de Roovere, Vlaemsch doctoor ende gheestich poete, Antwerpen 1562; In zijne geboortestad bewaart men van den dichter-schilder een handschrift van meer dan driehonderd verzen, getiteld: Mijnen Langen Adieu, nieuw gemaeckt in 't Jaer 1560. [Willem Degenhardt] Degenhardt (Willem), geb. te Amst. 15 Dec. 1817, was hoofd eener school aldaar, doch is thans sedert 188 emeritus. Hij schreef: De vriendenkring van Vlasdorp. Gesprekken over de Ned. volksschool, uitgeg. door het Nut, 1869; Wandelingen door de bezielde schepping, 4 dln., Amst. 1872-'73. Excelsior. Wachtwoord bij het onderwijs. Eene toespraak. Amst. 1881. Elk der vier dln. is ook uitgeg. onder een afzonderlijken titel: Bosch en veld; Land en zee; Lucht en Water; Overal. Voorts nog school- en prenteboeken. [Antonius van Deinse] Deinse (Antonius van), geboren te Sluis 11 Mei 1764, studeerde te Utrecht, werd in 1787 pred. te Gapinge, van 1789 tot '92 te Oostkapelle, daarna te Zutfen, en in 1797 te Middelburg; daar was de werkzame man ook praeceptor der Lat. school en van 1802 schoolopziener tot aan zijn' dood, 19 November 1822. Hij was lid van het dichtgenootschap Kunstliefde spaart geen vlijt en schreef: De vervolging der Waldenseren, opentlijk in de gehoorzaal van Middelburgs illustre school opgezongen, Midd. 1782; Redevoering ter opening van de synode der Herv. Kerk in 1820, Midd. 1820; Feestrede ter 250-jarige gedachtenis der verlossing van Middelburg, Midd. 1824. [Aagje Deken] Deken (Aagje), geb. 4 Dec. 1741, onder Amstelveen, en in de herv. dorpskerk den 10 dier maand gedoopt, verloor haar vader reeds in Dec. 1745, haar moeder overleed elders. Van die ouders, 1 Jan. 1730 te Amstelveen getrouwd, is weinig bekend, alleen dat zij achteruitgegaan waren; de vader was van Nieuwkoop, haar moeders familienaam Bebber komt te Amst. onder de doopsgezinden voor en wordt ook in de Engelsche kerkregisters aldaar vermeld; zij woonden in de buurt aan den Amstel, bij de stad. Aagje werd nu door de zorgen en eene geldelijke bijdrage der familie van moederszijde den 10 Febr. 1746 opgenomen in het Collegianten weeshuis te Amsterdam, trad in dienst bij de dichteres Maria Bosch (z.a.) die in haar de liefde voor de poëzie aanwakkerde en weldra haar getrouwe vriendin werd. Na dezer dood, gaf Aagje beider ged. uit, en was verder in eene ondergeschikte betrekking werkzaam. Gedurende dien tijd gaf zij uit: Eeuwgetijde van het Weeshuis der Collegianten De Oranjeappel, 11 Aug. 1775. Aagje droeg een harer werkjes op aan haar neef, Hendrik Busserus - geb. 22 Jan. 1701, overl. 18 Aug. 1781 -, die haar zijn klein vermogen naliet en meer bekend is als de verzamelaar van een grooten atlas der Ver. Ned., welke de grondslag was der Middelburgsche Zelandia illustrata. Toen dns. Adr. Wolff den 29 April 1777 overleden was, schr. zijne wed. Elisabeth Bekker (z.a.) haar denzelfden nacht eene berijmde uitnoodiging, waaraan zij onverwijld voldeed; voortaan deelden zij, als Betje en Aagje, zoowel de wisselvalligheden des levens, als den letterroem, tot dat zij, den 14 Nov. 1804 in Den Haag overleden, zes dagen na hare vriendin op de begraafplaats Ter Navolging bij Scheveningen werd te ruste gelegd. Behalve het reeds vermelde, en een voorafgaanden Lijkzang op Jan Wagenaar, Amst. 1773, gaf zij alleen uit: Brief over de schrijfster der Eng. en Schotsche Catechismussen, 's-Grav. 1781; Traanen gestort by het overlyden van Bellamy, 's-Grav. 1784; De voorrechten van het Christendom, 's-Grav. 1787; Mijne offerh. aan het Vaderland, 's-Grav. 1799, met een stukje daarover, Leid. 1800; Iets voor Ouderen en Kinderen, Leid. 1804; Liederen voor den boerenstand, Leid. 1804; id. Gron. 1808, benevens elders geplaatste stukjes. Haar aandeel in de geschr. van beide vriendinnen is moeilijk aan te toonen. De titels daarvan zijn te vinden in de op het art. Elisabeth Bekker aangehaalde bronnen. [Mr. Petrus Deketh] Deketh (Mr. Petrus), ambtenaar bij 's lands in- en uitgaande rechten, schreef: Tjerk Hiddes de Vries, Luit.-adm. v. Friesland, in vier Zangen, Harl. 1819. Hij is de vader van Mr. Albartus Deketh, geb. te Harlingen 4 Oct. 1796 en als adv.-gen. bij den Hoogen Raad overl. te 's-Grav. 3 Juni 1857, wiens vele ambtswerkzaamheden hem verhinderd hebben de uitkomsten zijner veelzijdige nasporingen in druk mede te deelen, welke hier eene welkome plaats zouden vinden. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1857.) {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} [Dirk Dekker] Dekker (Dirk), geb. te Oude Schild op Texel, 28 Maart 1822, is hoofd eener school te Helder. Hij schreef voor Rederijkers drie blijspelen, als: Kaf onder 't koren of de intrigant op het vergelijkend examen, 1857 en 1881; De gemeenteraad van Wielewaal, 1865 en 1875; 26 April. Scène op het Telegraafkantoor, 1865, alle drie te Helder gedrukt. Verder: Texelsche vertellingen, Utr. 1867; De verminkte coupon, id. 1869; 't Fingertje naast den Duum en Neeltjes Nol, Enkh. 1871; Cornelis Dito. Een held in storm en gevaar, Held. 1872; Blikken in 't leven, 2 dln. Harl. 1874; De Deuvekaters, Amst. 1875; Ontwikkelingsgeschiedenis en beschrijving der gemeente Helder, Held. 1875; Harmen Zeeman als oud-strijder, Held. 1880; Is het uw belang de Rijkspostspaarbank te kiezen boven een particuliere, Held. 1881. Bovendien een aantal Texelsche Vertellingen, in 1867 en verv. in Nederland, Leeskabinet, Vad. Letteroef., Westfriesland, De Amsterd. Dagbl. v. Nederland. [Eduard Dekker] Dekker (Eduard), - evenals zijn vader, voegde hij den grootvaderlijken naam tusschen de zijnen, en heet daarom veelal Douwes Dekker, - werd geb. te Amst. 2 Maart 1820, en op het gymn. onderwezen, doch ging op 18-jarigen leeftijd met zijn vader Engel Douwes Dekker, een scheepskapitein, naar Java, waar hij weldra in landsbetrekking geplaatst werd. In verschillende residentiën werkzaam, 't laatst te Lebak als adsistent-resident, kwam hij tot zoodanige overtuigingen, dat hij zijn ambt neerlegde en voortaan zijn rijkbegaafde pen opnam om als letterkundige de openbaarmakingen zijner beginselen en ervaringen te doen strekken, ook tot zijn levensonderhoud, onder het beteekenisvolle psd. Multatuli. Over den vorm zijner werken is eene eenparige stem van bewondering opgegaan; zij zijn thans door een geheel menschengeslacht met onverminderde belangstelling gelezen, soms met toegeeflijkheid voor zijne taalkundige eigenaardigheden. Na eenigen tijd in Nederland gewoond te hebben, vestigde hij zich te Wiesbaden, later te Nieder-Ingelheim, waar hij 19 Febr. 1887 overleed. Behalve brochures, kleinere geschriften en overdr. schreef hij onder zijn psd.: Max Havelaar of de Koffijveilingen der Ned. Hand. Maatschappij, Amst. 1860, 5e dr. Rott. 1881, Eng. Londen, 1868, Fr. vert. Rott. 1876; Indrukken van den dag, Arnh. 1860; Minnebrieven, Amst. 1861, 7e dr. Amst. 1881; Over vrijen arbeid in Ned. Indië, Amst. 1862, 4e dr. ald. 1881; Nog eens over vrijen arbeid, Delft 1871, 2e dr. Purmerend 1882; De bruid daar boven, treursp. Amst. 1863, 4e dr. ald. 1872; Bloemlezing, Amst. 1865; Herdrukken, Amst. 1865 Een en ander naar aanl. van J. Bosscha's Pruissen en Nederland, Amst. 1867, 2 dr.; Duizend en eenige hoofdst. over specialiteiten, Delft 1871, 2e dr. ald. 1878; Millioenen-studiën, Delft 1873, 2e dr. ald. 1878; Ideën, 1e en 2e bundel, Amst. 1862-'65, 3e-7e bundel, Amst. 1870-'77, I-IV in 6 dr., V-VII in 2 drukken. Dekker zelf, gaf de volgende chronologische opgave: De Bruid daar boven, geschreven 1842; Havelaar, geschreven Sept.-Dec. 1859; Minnebrieven; Vrije arbeid (hierin aankondiging Minnebrieven); Ideën 1 en 2; Pruisen en Nederland; Ideën 3 en 4; Specialiteiten (geschr. te Delft); Ideën 5; Millioenenstudie (geschr. te Delft); Ideën 6 en 7. [Jan Dekker] Dekker (Jan), schreef een Verhaal van zijne acht-en-twintigjarige slavernij in Barbarijen, Hoorn 1744. [Jan Dekker Cz.] Dekker Cz. (Jan), geb. 24 Sept. 1807 te Wormerveer, was daar fabrikant en koopman, tevens jarenlang burgemeester zijner geboorteplaats, waar hij thans in ruste woont; hij is de moederlijke grootvader van Dr. A. Kluyver, z.a. Bewerkte: Een uurtje in eene dorpsschool of het examen ten platten lande, blijsp., Amst. 1851, 3e dr. 1873; Een paar ton, blijsp. in 3 tijdvakken, Amst. 1869, beide vrij naar het Hoogduitsch. [Pieter Dekker Jr.] Dekker Jr. (Pieter), geb. te Koog aan de Zaan 5 Mei 1812, en overl. in 1861. Schreef onder het psd. Philip Dromilius; Zes jaren te voet, schetsen, fragmenten en episoden uit het Holl. infanterieleven, Amst. 1852. Onder zijn eigen naam: Zes jaren te paard, nieuwe schetsen, fragm. en epis. uit het Holl. dragonderleven (eerst bij gedeelten uitgegeven in 't Leeskabinet), Amst. 1852. Over dit werk, dat zelfs onder de wapenbroeders tot de zware lectuur werd gerekend, hield mr. J.H. Burlage eene geduchte ‘Inspectie’, Amst. 1852. Later bij de redactie van De Tijd werkzaam, gaf de schrijver brochures uit, o.a.: Het gevoelen van Bossuet over de Onbevlekte Ontvangenis, Amst. 1855. [Johan Deknatel] Deknatel (Johan), geb. te Norden in Oost-Friesland in 1688, en overl. als pred. bij de Doopsgez. gemeente te Amsterdam in 1759, gaf, behalve godgel. werken, uit: Klagt- en troostdigten over den staat van Oost-Vrieslandt, Amst. 1722; Evang. Liederen (uit het Hoogd. vertaald), Amst. 1756. [Frans Edward Delafaille] Delafaille (Frans Edward), geb. 7 Oct. 1830 te Mechelen. Hij genoot zijne opleiding aan de middelbare school te Lier, was daarna regent van 's Rijks middelbaar on- {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} derwijs, beambte van het stedelijk bestuur te Mechelen, en thans bestuurder van de bank van leening aldaar. Hij schreef: Peeter Croon en zyne werken, Mechelen 1860; Geschiedenis van Hanswyk, Mech. 1861; Levensschets van Bernard Jozef de Bruyne, Mech. 1861; De Spaansche Furie of Mechelen op 2 October 1572 door de Spanjaerds veroverd, Mech. 1862; De Engelsche Furie, of Mechelen op 9 April 1580, door de Staetschen veroverd, Mech. 1862; De Veldslag van Ransbeek, Mech, 1863; De Veldslag van Scheut, Mech. 1863; Geschiedkundige Wandeling op St. Rumoldustoren te Mechelen, Mech. 1863; Levensschets van Jozef Jaek de Munck, letterkundige, Mech. 1863; Mechelen en zijn Stadhuis, Mech. 1864; Ontploffing der Zandpoort ten jare 1546, Mech. 1864; Hongersnooden en Volksziekten, Episoden uit de geschiedenis van Mechelen, Mech. 1873. [Julius Delbeke] Delbeke (Julius), te Thourout geb. 1859, studeerde eerst aan het Seminarie van Roeselare en vervolgens aan de Hoogeschool van Leuven, waar hij het maandschrift De Tassche en vervolgens De Vlaamsche Wekker uitgaf. Thans is hij als geneesheer gevestigd te Roeselare. Met E. Lauwers en C. Marichal schreef hij: Karel de Goede, Graaf en Martelaar, historisch drama in 5 bedrijven, Roeselare 1878. Alleen gaf hij uit: De Brugsche Metten, groot vaderlandsch drama in 5 bedrijven en 7 tafereelen door Dr. Julius Delbeke, Roes. 1887. [Desideer Delcroix] Delcroix (Desideer), geb. te Deinze 12 Sept. 1823, waar hij zijn onderricht ontving. Van 1840 tot 1849 was hij in dienst bij den ontvanger der accijnzen te Gent en werd daarna onderwijzer te Brussel. In 1859 keerde hij terug tot het openbaar bestuur, en wel tot het Ministerie van Binnenl. zaken, waar hij eerst bureeloverste en vervolgens afdeelingsoverste werd der Nederlandsche afdeeling, in welk ambt hij overl. te Schaarbeek op 4 Oct. 1887. Hij schreef: Geld of Liefde, zedenroman, Bruss. 1858, 2e dr. Antw. 1867; Morgend, Middag en Avond, zedenroman, Bruss. 1858; De Familietwist, drama in 4 bedrijven en een voorspel, met medewerking van G.J. Dodd, Gent 1860; Het Nederduitsch Tooneel in België, Bruss. 1864; Drie dagen uit de geschiedenis van België, Bruss. 1866; Coup d'oeil sur la situation actuelle de la littérature flamande, Brux. 1866; Lena, drama in 5 bedr., Bruss. 1870, Leid. 1872; Philippine van Vlaanderen, hist. drama in acht tafereelen, bekroond in den driejaarlijkschen prijskamp van tooneelliteratuur, Leid. 1875; Elisa, drama in 4 bedrijven (bekroond als voren), Leid. 1877. [Jeannette Delcroix] Delcroix (Jeannette), zuster van Desideer, geb. te Deinze 7 Sept. 1826, vroeger onderwijzeres, thans gehuwd met den heer J. Joossens. Zij schreef: Ferdinand en Frederica, of der vrouwen peerlen, novelle, Bruss. 1860; De erfenis van Tante Nelleken, novelle, Brussel 1863, Antwerpen 1870. [Victor Hubert Joseph Delecourt] Delecourt (Victor Hubert Joseph), in de Nederlandsche letterkunde bekend onder den naam Hubert van den Hove, geb. te Bergen in Henegouwen 4 Mei 1806, promoveerde te Leuven in de rechten en werd, na achtereenvolgens verschillende ambten in de magistratuur bekleed te hebben, voorzitter van de rechtbank van Eersten Aanleg te Brussel, in welks voorgeborcht Elsene hij overl. 15 Nov. 1853. Ofschoon Waal van geboorte, was Delecourt een talentvol beoefenaar onzer taal en een wakkere verdediger van de rechten der Vlamingen, die hem veel dankbaarheid betuigden en zijn vroegtijdig afsterven diep betreurden. Hij schreef: Wandeling op de Maes, Bruss. 1841; La langue flamande, son passé et son avenir. Projet d'une orthographe commune aux peuples des Pays-Bas et de la Basse Allemagne avec une carte des divers territoires où l'on parle le Nederduitsch, par Hubert van den Hove, Brux. 1844; Over den nadruk van Fransche boeken in Belgiën, zynen schadeliken invloed, en de gemakkelikheid zyner afschaffing, door eenen liberael, Bruss. 1846; Brief aen Z.H. den Hertog van Brabant, over de onlangs in openbare zitting der Belgische Akademie gehouden rede van den H. baron de Stassart, door eenen Wael, Bruss. 1847; Staeltjen der volksprake in 't hertogdom Sleswig, door V.D.H., Antw. 1849; De Verbuigingen der oud-middel- en nieuw-nederduitsche sprake, brief aen professor Bormans, door V.H. van den Hove, Bruss. 1850; Proeve van een Brabandsch Idioticon (met K. Stallaert), Bruss. 1850; Het Uithangbord, blijspel met zang, uit het Deensch van Oehlenschleger, Bruss. 1851. In het Antwerpsch tijdschrift De Noordstar leverde Delecourt: Welluidendheid van het Oud-Vlaemsch; Korte geschiedenis van het werkwoord: Worden; Beknopte geschiedenis der Fresco-schildering; Recentie over den dichtbundel: Eichenblätter von Heinrich und Hubert Gloden; in den Almanak der Katholieken: Fragmenten uit den Heliand, het oudste neder-duitsch gedicht, Amst. 1853. Voorts schreef hij artikels in Het Taelverbond, De Eendracht, De Broederhand, De Katholiek, enz. [Peter Jozef van Delen] Delen (Peter Jozef van), 19 Oct. 1819 geb. te Antwerpen, waar hij horologemaker is. Hij schreef eene menigte novellen, welke {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} voorkomen in de Noordstar, het Muzenalbum, het Taelverbond, enz. Later zijn zij tot een bundel verzameld. De voornaamste zijn: Thomas Morus; Eene verovering; Vergiffenis; De stervende; Verdelging; Umea, eene zedenschets aen gene zyde des poolkrings; De Vondeling; De Ridderbende uit St. Bruno; Ridder van Ruysbroeck. [Geeraard van Delft] Delft (Geeraard van), Antwerpsche dichter, geb. in 1652. Hij was rederijker en voerde tot kenspreuk: Reden sticht. Van hem is bekend: Vergilius Maro. Oorsaeck, beghin en eynde van het belegh, ende destructie van Troyen, in onse Nederlandsche tale ende rijme overgheset; item, Passeerlycke moraliteyt, beyde door Gerardo van Delft van Antwerpen, Antw. 1652, met houtsneden. [Lodewijk Hendrik Delgeur] Delgeur (Lodewijk Hendrik), te Rotterdam geb. 31 Mei 1819, kwam in 1829 naar Zuid-Nederland, om zijne studiën te beginnen aan het College te St.-Truiden, onder professor Bormans. Van daar begaf hij zich naar de Hoogeschool van Leuven, waar hij in 1838 doctor in de letteren en wijsbegeerte werd. Eenigen tijd was hij prof. aan de school voor koophandel en nijverheid (St. Lodewijksgesticht) te Mechelen. In 1851 vestigde hij zich te Antw., waar hij woonde, tot hij op een buitengoed te Deurne overl. den 11 Sept. 1888. Zijne pennevruchten, opgenomen in tijdschriften, dragen voor titel: Eliza, romance (Jaarboekje); Iets over die ure van der Doot bij Jan van den Dale, (Lettervruchten van Tijd en Vlijt, 2e dl.); Schets eener geschiedenis der Oostersche taelstudie in Belgie, (id.); De Gothische Tael van Franquinet (Taalverbond); Dorisch en Ionisch, Hollandsch en Vlaemsch (de Middelaer). Afzonderlijk gaf hij in het licht: Rymwoordenboek der nederduitsche tael, voorafgegaen van eene beknopte prosodia, Mech. 1846; Nalezing op de Voorlezingen van prof. Carl Vogt, Rott. 1867; Over de geographische benamingen, Gent 1888. [Frans Jacob Lodewijk Delin] Delin (Frans Jacob Lodewijk), geb. te Rotterdam in Feb. 1784 en te Antwerpen overl. 1 Mei 1821. Hij was onderwijzer en voorzitter van het Genootschap van Tael- en Dichtkunde te Antwerpen. Hij schreef Gedichten en Tooneelwerken, als: De Behoeftige Vader, of de kwade Zoon, drama, waarin de schrijver een der hoofdrollen vervulde, toen het in 1815 te Antwerpen werd opgevoerd. [Jacob Jozef Delin] Delin (Jacob Jozef), neef van den voorgaande, geb. te Brussel 14 Feb. 1796, was zoon van eenen kunstschilder, doch wijdde zich geheel aan de studie van het onderwijs en opende ten jare 1815 binnen Antwerpen een lagere school, welke destijds zeer gezocht was. Ook op het gebied der schoone kunsten was hij, als schrijver, werkzaam en droeg hij veel bij tot het inrichten der tentoonstellingen van schilderijen te Antwerpen, terwijl hij tevens eenigen tijd secretaris was van het Genootschap van Tael- en Dichtkunde dierzelfde stad, waar hij overl. 23 Jan. 1835. Als schrijver is hij bekend door de volgende werken: Spraekkundige ontleding, Antw. 1822; Tabellen van spraekkundige ontleding, Antw.; Tyd- en geschiedkundige lessen, Antw., 2 dln.; Eerste beginselen der neder-duitsche spraekkunst, Antw.; Lessen over de aerdbeschryving. Oefeningen over de geographische en historische byzonderheden der wereld, en kennis der sphere, 3 dln.; Eerste beginselen der aerdbeschryving, meerendeels betrekkelyk het koningryk België, Antw.; Trapswyze leeslesjes voor kinderen van eerste jaeren, 3 dln., Antw.; De kleyne kinderen, leesboek, Antw.; Het graenveld, leesboekje, Antw.; Den Boomgaerd, leesboek, Antw.; De wyze en stoute kinderen, leesboek, Antw.; Vertels voor Kinderen, leesboek, antw.; De vyf zinnen, leesboek, Antw.; Korte geschiedenis der Goden en der Helden der Dichters, Antw.; Geschiedenis van Belgenland, Antw. 1834 (2e dr. 1835, met platen van J.B. Madou naar G. Wappers); Beknopte Nederduitsche spraekkunst, ten gebruike der scholen (3e druk), Antw. 1832. Tevens liet hij verscheidene Fransche werken na. [Jan Delmeere] Delmeere (Jan), behoorde tot den geestelijken stand en leefde te Oudenaarde omtrent het midden der 16e eeuw. Hij verving den dichter Matthijs de Casteleyn als Factor van de Oudenaardsche Kamer van Rhetorica Pax vobis en vervaardigde in die hoedanigheid menig dichtwerk. [Karel Delmotte] Delmotte (Karel), 18 Juni 1830 geb. te Gent, waar hij thans nog gevestigd is als koopman in steenkolen. Hij leverde bijdragen in de tijdschriften De Eendracht, De Vlaamsche School, het Letterkundig Jaarboekje 1860-'63, en in De Vereeniging, terwijl hij afzonderlijk uitgaf: Dichtproeven, Gent 1876. [Amandus Delplace] Delplace (Amandus), geb. te Thourout (West-Vl.) 26 Maart 1810; was eerst notaris-klerk, later boekdrukker-uitgever in zijne geboorteplaats; sedert 1858 is hij boekdrukker te Brugge. Hij stichtte in 1843 Het Thouroutsch Blad, en in 1863 De Stad Brugge, een Vlaamsch weekblad. In beiden schreef hij vele artikelen. Een afzonderlijk werk van hem is de Geschiedenis der stad Brugge, Brugge 1866. {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} [Guillaume Henri Marie Delprat] Delprat (Guillaume Henri Marie), geb. te 's-Grav. 2 Nov. 1791, was van 1813-'26 Waalsch pred. te Leeuwarden en verder tot zijn emeritaat in 1850 te Rotterdam en schoolopziener aldaar van 1838 tot '57. Hij overleed er 4 Jan. 1871. Zijn uitgebreidste arbeid, onder de talrijke mededeelingen van kerkhist. nasporingen is de: Verhandeling over de broederschap van Geert Groote en over den invloed der Fraterhuizen op den wetensch. en godsd. toestand, voornamelijk van de Nederlanden na de 14e eeuw, Utr. 1830, eene prijsvraag van het Utr. Gen., die geheel omgewerkt andermaal verscheen, Arnh. 1856. Voorts vele bijdragen, meest van hist. aard in 't Archief voor Kerkgesch. door Kist en Royaards, in de Bijdragen van Nijhoff, in de Vad. Letteroef., in de Konst en Letterbode, vooral in De Nav., geteekend Quiescendo, enz. De hoogleeraren W. Moll en G. Mees Az. hebben aan zijne verdiensten recht gedaan in de onderst. levensberichten; laatstgen. is zeer volledig in de opgaven van D.'s omvangrijken letterarbeid. (Jaarb. Kon. Acad. 1871, Hand. Letterk. 1872.) [Gerardus Joannes Demes] Demes (Gerardus Joannes), geb. te Dokkum in 1834, te Warmond opgeleid, werd 19 Sept. 1857 tot priester gewijd. Als kapelaan was hij werkzaam te Groningen, Uithuizen, Zwolle en Oude-Pekela; als pastoor stond hij sinds 1868 te Nieuw-Pekela en sinds 1874 te Dokkum, waar hij overleed 2 Febr. 1882. Hij schreef: Godvruchtige oefeningen ter eere van den H. Bonifacius, en Pelgrimsboekje voor de Bedevaart naar Dokkum, Leid. 1878. J.H.H. [Andreas Demetrius] Demetrius (Andreas), was reeds in 1568 prediker te Antwerpen, vanwaar hij in 1585 naar Frankfort ging. In 1594 beriep hem de Dordsche gemeente tot haar leeraar en hij bleef aldaar werkzaam tot 1609. Zijn sterfjaar is onbekend. Hij schr.: Der Griecken opganck ende onderganck, Dordr. 1599; en vertaalde: Nederlandsche overzetting der oirlogen van Italiën, beschreven door François Guicciardin, Edelman van Florencen, met zeer schoone polityque oorlogse ende morale aenteeckeningen van Mons. de la Noue, Dordr. 1599. [Segher Dengotgaf] Dengotgaf (Segher) of Diegotgaf, Dieregotgaf, Deodaat, schreef in de eerste helft van de 13e eeuw een gedicht van 900 verzen, Het Priëel van Troyen, met een vervolg daarop, 't Paerlement van Troyen, dat gedeeltelijk vertaald is uit den Roman de Troie, van Benoit de St. More, en waarop hij nog de vertaling van een ander stuk uit Benoit's roman, namelijk De Sevenste Strijt, liet volgen. Deze stukken (samen 2312 verzen) werden later door Maerlant in zijne Historie van Troyen opgenomen (Uitg. onder de Episodes uit Maerlant's Historie van Troyen door Dr. J. Verdam, Gron. 1874). J.T.W. [Peter Pauwel de Denijs] Denijs (Peter Pauwel de), te Staden, bij Roeselare, geb. 29 Juni 1849, studeerde aan de normaalschool van Thourout, waar hij in 1868 zijn diploma van onderwijzer en den titel van koster ontving, toen hij in dienst trad als hulponderwijzer te Oost-Nieuwkerke. Den 13 Juni 1870 bekwam hij eene plaats aan de Stedelijke school van Roeselare, vanwaar hij op 15 Nov. 1873 naar Komen trok om er hoofdonderwijzer te worden. Hij leverde verscheidene dichterlijke bijdragen in de bladen: Het Vlaamsche Volk en De Vereeniging, van Gent, en De Landbouwer, van Roeselare. In het dagblad van Tielt gaf hij een mengelwerk: De Heer van Stadenslot. Afzonderlijk zond hij in het licht: De Inhulding der Dekenij Roeselare, Roeselare 1872; De Wegwijzer van Roeselare, Roeselare 1873; Hendrik Groenlandt, eene geschiedenis uit de jaren veertig, Roeselare 1873; De Strijd der Duisternissen, gedicht, Wervik 1878; Marieken van het Kruishof, zedenschets uit het West-Vlaamsche volksleven, Gent 1879; Hendrik Groenlandt, historische schets uit de ijzingwekkende jaren veertig, Roes. 1880; Het Misdrijf uit het Slot van Komen, historische roman uit de middeneeuwen, Roes. 1881; Een Handdruk aan Vrienden, leperen 1882; Door de Wereld, gedichten, door P.P. Denijs, met eene plaat door Mej. Louisa de Hem, Gent 1887. [Edward Frans Derboven] Derboven (Edward Frans), den 1 Aug. 1817 geb. te Dendermonde, waar hij stadsbibliothecaris is. Hij schr.: Historisch verhael over de voorheen kollegiale kerk van Dendermonde en het mirakuleus beeld der Allerheiligste Moeder Gods, aldaer geëerd onder den titel van O.L.V. van Troost, Denderm. 1861; Derde leesboek voor de laagste afdeeling der lagere en middelbare scholen, door eenen oudleerling, Luik 1876; Derde samenspraak tusschen den pastoor van het land en Mieke, zijne meid, Antwerpen. [Jacobus Marinus Everhardus Dercksen] Dercksen (Jacobus Marinus Everhardus), geb. te Leiden 31 December 1825 en aldaar notaris sedert 1860, overl. er 29 Febr. 1884. Hij schr.: Denis August Affre, Leid. 1850; Bloem en Blad, Leid. 1851; Een woord van dank na hulpbetoon, 's Hage 1855; Lijden en vreugde. Novellen uit onzen tijd, Leid. 1857; Leiden in 1574, drama, Amst. 1858; Pieter Bellaart, novelle (geplaatst in {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} Lectuur voor de Huiskamer), Leid. 1858; Negen leeslessen over de Natuurl. Historie (onder het psd.: Een Neefje van den Schoolmeester), Amst. 1858; Leidens omstreken, wandelend geschetst, Leid. 1859; De Legende van den Pilatusberg, Leid. 1859; Holland's vloot, een zang des tijds, Leid. 1859; Het land in gevaar, oorspr. blijsp., Leid. 1860; Gedichten, Amst. 1861; Het leven van een groot man. Tollens en zijn tijd, Leid. 1861; Elck wat wils, Leid. 1863; Slavernij en vrijheid, een zang des tijds, Leid. 1863; De St. Nicolaasavond (kinderwerkje), Leid. 1868, 3e dr. 1879; Signor Carabinelli of de tribulatiën van een beroemd man, blijsp., Amst. 1869; Eene Poortersdochter uit de 17e eeuw, roman, 2 dln., Leid. 1871, 2e dr. 't zelfde jaar, 3e dr. 1874; Aan Mac-Mahon, Leid. 1873; 1849-'74. Een lied voor den koning, Rott.; Korte beschrijving van Leiden, Leid. 1874; Gedenkboek der feestvieringen der Hoogeschool te Leiden, Leid. 1875; Gedenkboek van het derde eeuwfeest van Leidens ontzet, Leid. 1875; Uit drie eeuwen, hist. rom., schetsen, Leid. 1878; Zwervelingen. Nieuwe gedichten, Leid. 1879; Voorts bijdragen, zoowel in proza als in poëzie, in tijdschr., jaarboekjes en dichtbundels, o.a. in Aurora, Vergeet mij niet, Holland, Muzen-Almanak, Daphne, Nederl. Volks-Alm., Alm. voor Blijgeestigen, Magdalena, Nederland, Vesta, 't Zondagsblad, en anderen. Ook bewerkte hij Vondel's Gijsbrecht voor rederijkers, Leid. 1859, redigeerde van 1857-'62 het tijdschrift De Rederijker, (waarin vele stukken van zijne hand voorkomen, o.a.: Het land in gevaar, en Een proces in den dop, beide drama's voor rederijkers) en het Jaarboekje voor het notarisambt, Leid. 1867-'83. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1884.) [Isaäc Johannes Dermout] Dermout (Isaäc Johannes), geb. te Hoorn 31 Jan. 1777. Zijn vader, in 1789 te Amst. pred. geworden, liethem daar op de Lat. school onderwijzen, twee jaar later ging hij de lessen aan het Athen. bijwonen; in 1797 en '98 voltooide hij zijne studiën te Utrecht. Hij was achtereenvolgens pred. te Zeist, Amersfoort, Zutfen, Haarlem, en van 17 April 1805 tot 1 Juli 1848, juist eene halve eeuw na zijne intrede te Zeist, te 's-Grav. Van 1815-'45 was hij secr. der Algem. Synode en sedert 1817 hofprediker. Hij stierf 22 Oct. 1867. Hij was een der welsprekendste kerkredenaars van zijn tijd. Met A. Ypeij gaf hij in 't licht: Gesch. der Ned. Herv. Kerk, 5 dln. met aant., Breda 1819-'27. Voorts leerredenen en verslagen, die vermeld zijn in het hieronder opgegeven levensbericht. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1878.) [David Dervaes] Dervaes (David), Gentsch dichter der 17e eeuw. Op 12 Juni 1691 vertoonde men van hem te Gent een tooneelwerk, dat nog in handschrift berust in het museum van vaderlandsche oudheden dier stad. Het is getiteld: Historie of parobole van den verloren Sone, poëtischer wijse verthoont en op rijm ghestelt door David Dervaes, borger binnen Gendt, seer vermaeckelick om lezen, enz. [Seraphinus Augustinus Deseure] Deseure (Seraphinus Augustinus), te Elverdinge, in West-Vlaanderen, geboren den 27 December 1824, studeerde voor den geestelijken stand, werd pastoor te Sint-Denijs en vervolgens te Lichtervelde. Hij schreef: Geschiedenis der gemeente Sint-Denijs of Saint-Genois, gevolgd van de Kroniek der aldaar voorgevallene gebeurtenissen, Brugge 1876; Mijn proces en mijn gevang of gedenkschriften van den eerw. heer S. Deseure, pastoor van Sint-Denijs of Saint-Genois, Brugge 1879. [Nicolaas Despars] Despars (Nicolaas), geb. te Brugge in 1522 en aldaar overleden in 1597. Hij was burgemeester zijner geboortestad en schreef het belangrijk werk: Chronicke van den Lande en Graefschepe van Vlaenderen, uitgegeven door J. de Jonghe (zie dezen). [Napoleon Destanberg] Destanberg (Napoleon), geb. 7 Febr. 1829 te Gent, studeerde voor advocaat, doch werd in 1853, bij de stichting van het Nationaal Tooneel te Antwerpen, tooneelist, welke betrekking hij vervulde tot 1858, toen hij zich nog alleen aan de letterkunde en journalistiek wijdde. Zoo werd hij hoofdopsteller van het dagblad De Stad Gent en medewerker van het Journal de Gand in zijne geboortestad, alwaar hij overl. 1 Sept. 1875. Hij schreef: Trommelaer en trompetter, blijsp., Gent 1853; De Kwakzalvers, blijsp., Gent 1853; De Koopman in kinderspeelgoed, blijsp., Gent 1853; Anne-Mie of de gevolgen eener goede opvoeding, blijsp., Bruss. 1854, (alle vier naar het Fransch bewerkt); Dry kalotten voor één hoofd, oorspronkelijk kluchtspel met zang in éen bedrijf, Antw. 1854; Laurens Coster, drama, Antw. 1856; De Liedjes van Theodoor van Rijswijck, Fantasische vertelling, gemengd met zang, in éen bedrijf en drie tafereelen, Antw. 1856; Boudewijn Hapkin, Lyrisch drama, Gent 1856 (met K. Ondereet); Baes Kimpe's tjakke, kluchtspel in éen bedrijf, door Jan Kadul, Gent 1858; Liedjes voor de Zonder Naam, Gent 1858; H. van Peene en zijne werken, verhandeling bekroond in den prijskamp, uitgeschreven ter gelegenheid der XXVe verjaring der stichting der maatschappij Broedermin en Taalijver, te Gent, Gent 1858; De Zinnelooze van Oostende, zangspel; De Keizer bij de Boeren, zangsp., Drieske Nijpers, klsp., De Boerenkrijg, drama; De dubbele Jacht, zangspel {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} in éen bedrijf, Gent 1858; Mast en Danneels, drama in vijf bedrijven, Gent 1862; Jacob van Artevelde, cantate, Gent 1863; Almanak van Cies van Ghendt, onder redactie van N.D., 1863-'68, Gent, De Kiesrevolutie, tooneelspel in éen bedrijf, Gent 1864; Poets wederom Poets, tooneelspel in éen bedrijf, Gent 1865; Maria van Bourgondië, zangspel in vier bedrijven, Antw. 1865; Elena, drama in vier bedrijven, Antw. 1865; Liefdadigheid, cantate, Gent 1865; Prudens van Duyse en zijne werken, Gent 1863; Het boekske der teerlingen, door Hoeberleboe, Gent 1866; Al de liberale Liedjes van Napoleon Destanberg, 1844-'66, Gent 1866; Het Eerevaandel der Kulders, Gent 1867; Alma Mater, koepletten met refreinen en koor, Gent 1867; De Occasie maakt den Dief, zangspel; Frans Ackerman, zangspel; Fabelen en Kindergedichten, Gent 1870; Verspreide werken van F.A. Boone, Gent 1874; Jantje de Koewachter, boertige alleenspraak, Gent 1878; Tartuffe in verzen vertaald, Macbeth in verzen vertaald. Verder bijdragen in jaarboekjes en tijdschriften, dagbladartikels, tooneelstukjes en koren voor scholen, enz. [Willem Deurhoff] Deurhoff (Willem), werd gedoopt in de Oude Kerk te Amst. 13 Maart 1680; zijn moederl. grootvader was prof. Arnoldus Senguerdius, hij zelf had een burgerlijk bedrijf in de Warmoesstraat, doch door den omgang met zijn oom Wolfgang S., ook hoogl. in de philosophie, kwam hij tot het lezen van eenige werken van Descartes, kreeg smaak in de wijsbegeerte, en hield avondvoorlezingen over godgeleerde en wijsgeerige onderwerpen. Zijne Cartesiaansche stellingen brachten hem in veel moeilijkheden met de rechtzinnigen zijner dagen. Hij overl. 10 Oct. 1717, doch zijn aanhang bestond nog geruimen tijd na hem. Behalve vele theol. werken, schr. hij ook: Stichtelijke Gezangen, Amst. 1722. [Joseph van Deurme] Deurme (Joseph van), te Antwerpen geb. 10 April 1859 en op 10 Maart 1884 overl. te Sint-Amandsberg bij Gent, leverde bijdragen in de Vl. School en gaf afzonderlijk uit: Schets eener geschiedenis der Abdijen van Sint-Baafs en Sint-Pieters te Gent, of oorsprong, ontwikkeling, voor- en rampspoeden en afschaffing dier gestichten, naar de beste oorkonden van een groot getal geschiedschrijvers, Gent 1883. [Frans Deurweerders] Deurweerders (Frans), geb. te Antwerpen omstreeks 1616, deed als dominikaan eene bedevaart naar Rome, en in de Nederlanden teruggekeerd werd hij pastoorzendeling te Rotterdam. Voor zaken naar Antwerpen geroepen, stierf hij aldaar aan de pest, 4 Juli 1666. Van hem verscheen: De Dynsdaeghsche Devotie tot den H. Dominicus, om van Godt te verkryghen al 't gene wy begheêren, uytgheleyt door P.F. Deurweerders, Antw. 1657; De saelighe biechte van de daeghelycksche sonden. De H. Maeltyd waer wy Jesus Christus ontvanghen. De Gheestelycke communie, drie boekskens te zamen gedrukt te Antw. 1661. [Jan Jansz. Deutel] Deutel (Jan Jansz.), boekverkooper en rederijker te Hoorn, schreef: Huwelyckx-Weeghschael waerin werdt overghewogen of 't huwelyck goed of quaet is, enz., Hoorn 1662; Avontuerlycke ende gedenkwaerdige Gheschiedenissen enz. Hoorn, 1666. [Julius Christiaan van Deventer] Deventer (Julius Christiaan van), geb. te Amersfoort 10 Sept. 1824, stud. sinds 24 Sept. 1842 te Leiden en prom. in de letteren, was achtereenvolgens gouverneur bij graaf van Limburg Stirum te Kollum, 23 Juni 1851 te Utrecht waarn. praeceptor aan het Gymn., collaborator aan het Gymn. te Arnhem, conrector aan de Lat. scholen te Amersfoort, conrector aan het Gymn. te Dordrecht, werd 28 Nov. 1864 tot Directeur van de H. Burgerschool ald. benoemd en aanvaardde die betrekking in '65. Hij vertaalde: Claudius' Wandsbeckerbode, Wielands Abderieten, Terentius komedie, Kingsley's Jason, Perseus en Theseus, Wagners Hellas, Gustav Freytag's Debet en Credit, G. Eliots Romala, Thackeray's Verscheidenheden en A. Trollope's Claverings en Wie heeft gelijk, Macaulay's Gesch. van Engeland en A. Taine's Vijf portretten. Voorts schreef hij bijdragen in De Tijdspiegel, Caecilia en aankondigingen in Ned. Spectator en Wetensch. Bladen, welk laatste tijdschrift hij sedert 1864 redigeert. [Lodewijk Willem van Deventer] Deventer (Lodewijk Willem van), geb. te 's-Grav. 13 Juni 1828, werd stud. in de lett. te Leiden, 10 Sept. 1845, en prom. daar in Juni 1851. Sedert 1880 is hij docent aan het gymnasium te Zetten. Behalve hetgeen hij op 't gebied der oude letteren leverde, schreef hij: De Jasoniade, een eposje, Dordr. 1855, wel eens ten onrechte aan Graadt Jonckers toegeschreven; Maria van Baarland, een tafereel uit 1572, een door het Antw. Kunstverbond bekroond drama, 's-Grav. 1856; Rozen onder de distelen, hist. roman, 2 dln., Alkmaar 1877; verschillende bijdr. in De Vaderl. Letteroef., De Gids, De Banier, enz. [Marinus Lodewijk van Deventer] Deventer (Marinus Lodewijk van), geb. 10 Maart 1832 te 's-Hage, broeder van den vorige, was er sedert Dec. 1863 commies aan het Departement van Buitenl. zaken, en gedurende 1875-'79 Consul-Generaal der Nederlanden in Brazilie en de Plata-Staten. {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij schreef: Het jaar 1566. Eene hist. proeve uit den Nederl. vrijheidsoorlog, 's-Hage 1856; Gedenkstukken van Johan van Oldenbarnevelt en zijnen tijd, 's-Hage 1861-1865, 3 dln.; Cinquante années de l'Hist. fédérale de l'Allemagne, La Haye et Bruxelles 1870; Het leven en sterven van Oldenbarnevelt, van John Lothrop Motley, vertaald en met Aanteek. voorzien, 's-Hage 1874; De kwijning van den Ned. Handel, eene critische beschouwing, 's-Hage 1879; Een woord over het Nederl. Consulaatwezen, 's-Hage 1881; La Hollande et la Baie-Delagoa (bijblad tijdschr. Aardr. Genootsch.), Utr. 1883. Ook zijn door hem bewerkt en uitgegeven de vervolgdeelen op wijlen Jhr. Mr. J.K.J. de Jonge's: Opkomst van het Ned. gezag over Java, dl. XI, XII en XIII (1884-'88), en eindelijk is hij de schrijver van de Geschiedenis der Nederlanders op Java, Haarlem 1886-'87, 2 dln. Onder zijn opstellen in tijdschr. merken wij op dat in het Gids-nummer van Dec. 1887, get.: Een gevaarlijke tocht naar de Zuid-Afrikaanders. [Peter Jozef de Deyn] Deyn (Peter Jozef de), geb. te Ninove, 4 Mei 1795 en ald. overl. 10 Juni 1872. Achtereenvolgend was hij notaris, schepen zijner stad en Provinciaal raadsheer van Oost-.Vlaanderen. Ook was hij een zeer verdienstelijk declamator en tooneelliefhebber. Als letterkundige is hij bekend door enkele bijdragen in het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje en de Eendracht. Hij schreef in het eerstgenoemde werk, onder andere: Overdenking bij de puinen der geslechte abdij van Ninove; De Eerste dag des Jaers, en Ninove. Afzonderlijk gaf hij in het licht: Heldenmoed van Simon de Lalaing, Brussel 1824; Vertoog over de behandeling der zaken van wylen den Eerw. heer Luyckx, gewezen pastor, met hare gevolgen en omstandigheden, Aalst 1842; De Ondervinding, Aalst 1847; De overtuiging of onderzoek van den hedendaegschen toestand nopens de volksregten in het staetsbewind in België, Aalst; Bewerkingen over het vraegstuk: Wat moet de Nederlandsche schryver, by ons voornamelyk, bedoelen? Voorgelezen in zitting van het Nederlandsch Congres te Gent, den 29 Augustus 1849, Gent 1849; De landbouwkundige Schatter, of verhandeling over de aftredende pachters-regten, Gent 1850. [Lodewijk de Deyn] Deyn (Lodewijk de), te Ninove geb. op 20 Jan. 1797, vestigde zich als notaris te Steenhuyse (Oost-Vlaanderen), waar hij ook Burgemeester werd en overl. op 4 Feb. 1875. De werken door hem nagelaten zijn: Vaderlandsche Geschiedenis, Geeraardsbergen 1842; Eenige bedenkingen over de naem-oorsprongen onzer gemeenten, Ninove 1845; Vaderlandsche Geschiedenis, Bagijnen. Eene Verhandeling, Ninove 1847. [Cornelis Diehl] Diehl (Cornelis), geb. te Lichtenvoorde, 13 Juli 1843, is pred. te Hillegersberg en schreef in de Godgel. Bijdragen, Christ. Huisvriend, enz. Voorts leerredenen en: Waarom niet modern, Gork. 1868; Godsdienst van Jezus of geloof in Chr. naar Paulus, Tiel 1876. [Zegerus Theodorus Diehl] Diehl (Zegerus Theodorus), geb. te Lichtenvoorde 28 Sept. 1849, stud. sinds 1868 te Leiden, prom. er in de Wis- en Natuurk., was leeraar aan de H.B.S. te Enkhuizen, te Goes en te Zierikzee en is thans werkzaam aan het Instituut van de Kon. Ned. Marine te Willemsoord. Hij schreef een roman get.: Verkeerd gespeeld, onder het psd. Johan van Beveland, Utr. 1882. [Jan Adriaansz. Diepenbeek] Diepenbeek (Jan Adriaansz.), aan wien men toeschrijft de ged.: Hardersstaf, Haarl. 1681; en Heylsame Raadt, Haarl. 1681. [Hendrik Diependale] Diependale (Hendrik), omtrent het begin der XVIe eeuw te Leuven geboren, beoefende de dichtkunst en leverde o.a.: De beschrijving der groote overstrooming van 1573. [Abraham Johannes Dieperink] Dieperink (Abraham Johannes), geb. te Utrecht 30 Juni 1825, was vroeger scheepsgeneesheer, doch woonde sinds 1864 zonder beroep te Beek bij Nijmegen. Hij schr.: Geertruida of de strijd tusschen geloof en liefde, Amst. 1845; Herman Beekhorst of het slachtoffer van dweepzucht en verleiding, Amst. 1848 (beide anoniem); Anna van Milgenborch, Hist. rom., tafer., Amst. 1849; Een gemengd huwelijk. Een verhaal uit onze dagen, Amst. 1849; Tien maanden op zee. Schetsen uit het leven van een kajuitsjongen, 2 dln., Amst. 1852; De Fortuinzoeker. Een zeeroman, 2 dln., Amst. 1857; Het Zeegat uit! 2 dln., Amst. 1860; De scheepsjongen van De Doggersbank, 2 dln., Amst. 1870. Voorts een geneeskundig handboek voor zeevarenden en een vrije vertaling van een Fransch werk over schipbreuken, Utr. 1863. [Frans Diericx] Diericx (Frans), geb. 6 Juli 1630 te Antwerpen, waar hij op zijn twintigste jaar in de abdij van Sint-Salvator trad. Na in dit klooster verschillige titels te hebben verworven, werd hij in 1668 verkozen tot abt, welk ambt hij vervulde tot hij te Herenthals overl. op 5 Jan. 1688. Hij leverde een drietal Latijnsche werken en schreef in het Nederlandsch: Cort begryp van 't Leven van den H. Marcelphus genaempt S. Marcoen, wiens Reliquien zyn rustende in de kercke van d'Abdije van S. Salvator tot Antwerpen, door den E.H. {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} Franciscus Diericx, Abt van de voorschreve Kercke, Antw. 1677, (met platen van Daniel Mettepenninghen naar teekeningen van Theodoor Boyermans.) [Karel Lodewijk Diericx] Diericx (Karel Lodewijk), geb. te Gent 1 Jan. 1756 en ald. overl. 1 April 1823. Deze geschiedschrijver was rechtsgeleerde en bekleedde het ambt van Raad-Pensionaris der Schepenen van den Keure toen de Fransche republikeinen zijne geboortestad binnenrukten. Diericx week naar Duitschland en keerde eerst in 1807 naar zijn vaderland terug. Van toen af ving hij zijne geschiedkundige nasporingen aan in de archieven, en verzamelde hij de stoffen voor zijne geschiedkundige werken. Hij schreef: Het Gends charterboekje, of verzameling van oude charters, waervan het meeste getal betreft den akkerbouw en het bestier der dominiale landstreken van de abten-kloosters van S. Pieters en S. Baefs, beyde gezeyd nevens Gend, Door den ridder Karel Lodewijk Diericx, oud pensionaris der stad Gend, nu lid van het Koninklijk Instituut der Nederlanden, Gent 1821. [Peter van Diest] Diest (Peter van), Vlaamsch dichter van het begin der 16e eeuw en schrijver der Moraliteit: Van Homulus, een schoene comedie daer in begrepen wort hoe inder tijt des doots der menschen alle geschapen dinghen verlaten dan alleene die duecht die blijft by hem vermeerdert ende ghebetert, ende is seer schoon ende ghenuechlijck om lesen, Nimmegen 1556. Dit tooneelwerk beleefde vele herdrukken. Het werd te Antwerpen gespeeld en naar allen schijn voor de eerste maal in de maand Sept. 1520, ter gelegenheid der intrede van Keizer Karel V. [Edmond van Dijck] Dijck (Edmond van), 16 Jan. 1837 geb. te Boom, vestigde zich van zijn tiende jaar te Antwerpen, waar hij leerde aan het atheneum. Na eerst te Brussel beambte te zijn geweest, werd hij te Antwerpen controleur en van 1872 tot 1883 ontvanger der accijnzen en sedert is hij er ontvanger der rechtstreeksche belastingen. Hij gaf uit: Laatste zangen, gedichten, Antw. 1886, muziek van Alexander Fernau. [Josephus Dijckmann] Dijckmann (Josephus), geb. te Rotterd. 8 Sept. 1820, werd in Sept. 1841 lid van Jesus' Gezelschap, was van 1843-'47 leeraar der syntaxis aan het instituut van Katwijk, onderwees daarop vier jaren de welsprekendheid in het seminarie te Culemborg, werd 17 Sept. 1853 tot priester gewijd, gaf daarna weer de lessen der welsprekendheid eerst te Katwijk, vervolgens te Ravenstein en Mariendaal, werd eindelijk secretaris van den hoogeerw. pater Provinciaal en is sedert 1872 weer in het seminarie van Culemborg werkzaam. Hij schreef: De Maand van Maria, Leiden 1844, 5e dr. 1875; Korte Regels van den Nederlandschen versbouw, Amst. 1854, 3e dr. 1884; Bilderdijk als Dichter volgens zijne werken, 's Bosch 1871; Bijdragen in den Volksalmanak voor Nederl. Katholieken, in Bloemlezing uit Nederl. Prozaschrijvers en Dichters; Vertaling in dichtmaat van: Sequentia de B.V.M. auctore Em. Domino Joanne de Geissel, Arnhem 1855. J.H.H. [Jan Dijk] Dijk (Jan), geb. te Medemblik 27 Oct. 1791, was pred. te Middelie, Oosterblokker, Zwaag en Berkhout, doch nam in 1832, wegens langdurige ongesteldheid, zijn ontslag. Na vijftien jaren rustens werd hij hulpprediker te Amsterdam, waar hij 1 Maart 1874 op 82-jarigen leeftijd overleed. Zijne werken zijn: De slapende in den Haarlemmerhout. Een merkwaardigheid uit het bijzonder leven van Koning Willem I der Nederlanden, Amst. 1844; Sophia van Berkhout, erfdochter van Mechelen. Een verhaal ontleend aan de Geld. geschied. van de jaren 1319 en 1320, 3 dln., Amst. 1845; De burgvrouw van Collendoorn, naar Oud-Sallandsche kronieken en legenden, Zwolle 1847; De Kapelaan, een tafereel uit de tegenw. eeuw, Amst. 1847; De vreemdeling in N.-Holland of de overwinning van de liefde en het veroordeel, Amst. 1850; Jozef, of uitstekende punten uit de tafereelen van zijn leven, tot stichting behandeld, Amst. 1854. [Mr. Henri Alexander van Dijk] Dijk (Mr. Henri Alexander van), geb. te Amst. 9 Juni 1821, was hoofd-commies van het Min. van Buitenl. Zaken, doch is thans eervol ontslagen. Schreef een Répertoire in hist.-chronol. volgorde van al de tractaten door Holland sedert 1789 gesloten en Considérations over de geschied. der Fransche omwenteling, wat de buitenl. aangelegenheden betreft. Voorts: Bijdrage tot de geschied. der Ned. diplomatie, Handelingen met Frankrijk en Spanje van 1668-'72, Utr. 1851. [Jacob van Dijk] Dijk (Jacob van), werd geb. te Vlaardingen 25 Jan. 1745. Op zijn 37ste jaar verwierf de als baggerman bekend geworden zanger eene gaardersplaats te Nieuwerkerk aan den IJsel; de omwenteling van '95 maakte hem volksvertegenwoordiger; van 1801-'10 was hij gaarder te Kralingen, van 1813-'17 ontvanger aldaar. Zijn ambteloosheid onder het keizerrijk en zijn leeftijd als gepensionneerde waren tijdvakken van groote levenszorgen, welke hij tot in zijn 83ste jaar te dragen had; hij overl. te Kralingen 10 Mei 1828. {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} Schr.: Zedige Bespiegelingen en vele andere Mengeldichten, Amst. 1773; De Verheerlijking op den berg, 1784 door 't Haagsche Genootsch.: Kunstliefde bekroond; De vrijheid der Drukpers, Dordr. 1787; Gedichten, Haarl. 1789; De Verlossing van Israël uit Egypte, Haarl. 1791. Zijne Nagelatene Schriften, 2 dln., Amst. 1832-'34 werden uitgegeven door W. v.d. Hoonaard, (z.a.) [Johannes van Dijk] Dijk (Johannes van), geb. te 's-Hage in 1718, pred. te Namen en te Maastricht en sedert 1771 emer. in Den Haag, bewerkte naar het Fr.: tooneeldichten, Maastr. 1769; De klaagliederen van Jeremia, naar de gezangen van de Heer d'Arnaud, Maastr. 1770; De rampzalige gelieven of de Graaf van Comminge, Maastr. 1773. [Johannes Adrianus van Dijk] Dijk (Johannes Adrianus van), geb. in Den Haag 12 Jan. 1830, is hoofdonderwijzer eener openb. lag. school te Leiden en directeur der normaalschool voor onderwijzers aldaar. Hij schreef: Ned. spraakkunst voor Middelbaar en Lager onderw., Krommenie 1868, 3e dr., Leiden 1876; verschillende andere leerboekjes, en leverde vele bijdragen in De Taalgids, welk tijdschrift hij met Dr. L.A. te Winkel van 1862-'66 redigeerde. [Wilhelm Casparus Dijks] Dijks (Wilhelm Casparus), geb. te Dusseldorp, regulier kanunnik der Premonstr. in de abdij van Knechtstede, ontliep deze abdij in 1720, kwam tot afval, ging naar Holland en vestigde zich in Den Haag. Hier hield hij zich onledig met het vertalen van boeken en schriften en was negen jaren lang een druk medewerker aan de 's-Gravenhaagsche Courant van Anthony Pauw (zie: Mr. W.P. Sautijn Kluit in Hand. Letterk. 1875.) Omstreeks het begin van 1730 kwam Dijks tot inkeer; hij verliet Holland in April 1732, toonde berouw, verwierf zijn ordekleed terug en werd 11 Juli 1733 tot priester gewijd. Schr.: Brief van een R.K. Priester aan een R.K. Rechtsgeleerde, waarin... wordt wederlegt de Waarachtige Historie van Johan Lind-Lauw, Dusseldorp 1736; 't Portrait eens waren Hervormers, Keulen 1743 en vertaalde Weislinger's Vreet Vogel ofte sterf, Antw. 1741. J.H.H. [Waling Gerritsz Dijkstra] Dijkstra (Waling Gerritsz), geb. te Lieve Vrouwen Parochie (gem. 't Bildt), 14 Aug. 1821, was vroeger bakkersgezel, later boekverkoopersbediende te Franeker en is thans boekverkooper te Holwerd. Hij schreef: Doaitse mei de Noardsche balke. Frijsce sankjes oarde formeardere printinge. Fran. 1850, 1853 en 1875; It Heamiel bij Gealeboer. Teltsjes în Rîm en Onrîm, Fran. 1850, 2e dr. Sneek 1854; De Frîske Hûsfrjûn (under meiwirkung fen oaren) 18 jaarg., Fran. 1851-'68; Winterjûnen bij Gealeboer, Teltsjes in Rîm en Onrîm, Fran. 1853, 2e verm. dr. Leeuw. 1860; Gijsbert Japiks Frysce Rymlerye, yn de spelling fen Dr. J.H. Halbertsma oerbrocht tröch W.D., met aant., Fran. 1853; Twa teikeningen ût it Friske Folkslibben, Leeuw. 1855; Haytskemoa's klachten in den winter fen 1855. Oarde Printinge, Fran. 1856; In doas fol alde Snipsnoaren (uitgeg. met F.G. van der Meulen), Fran. 1856 en 1882; De silveren Rinkelbel. Wonderlike Skiednis, Fran. 1856, in 't Ned. vertaald 1858, 2e dr. Fran. 1866; De Boeresjonger. Ny Frîsk Lieteboek, Fran. 1857; De timmerknecht van Klaverterp. Een volksverhaal (niet in 't Fr.), Fran. 1858; Mink mei 't Orgel, Ny Frîsk Lieteboek, Fran. 1860; De Frîske Thîl Ulespiegel of de wonderlike libbensskiednis fen Hantsje Pik, 2 dln., Fran. 1860, 2e dr. 1880; In Utfenhusen by de Bakker, Bolsw. 1860, 2e dr. 1870; De Utdragerswinkel of de klap nimt de hier mei, klsp., Fran. 1860; It libben fen Aagtsje Ysbrants of de Frîske Boerinne (een product uit de vorige eeuw) utjown tröch W.D. mei in wirdsje foarôf fen T.R. Dijkstra, Leeuw. 1861; It fryen en trouen fen Jelbe Greidboer en Breidske Butterblôm in rîm beskrjuwn, Bolsw. 1861; In faem en in arbeidster by Kaepman Watse, klsp., Fran. 1861; Frîske Winterjûne Nocht. Rîm en Unrîm fen Waling Dykstra en F.G. van der Meulen, Bolsw. 1862; De giergens bidroecht de Wisheid, blsp., Bolsw. 1862; Lubbert Erchtink, blsp., Fran. 1863; Sechjes en Teltsjes ût it dageliks libben by 'n oar samle tröch D. Hansma en Waling Dijkstra, Dokk. 1863; De jenever wirdt for de Gies net broud, Fran. 1863; Frîske Winterjûne-Nocht in Rîm en Onrîm fen W. Dijkstra en F.G. van der Meulen. Oarde bôek, Leeuw. 1864; Twa Utfenhûsers by Nammen-Om. Forhalen en Teltsjes, Leeuw. 1864; Frîske Winterjûne-Nocht. Foardrachten in Rîm en Onrîm fen W. Dijkstra en G. Colmjon, Tredde Boek, Leeuw. 1866; De Wever fen Westerbûrren. In forhael (naar Eliot de Wever van Ravelve), Fran. 1867; Teltsjes en Rîmkes fen Harmen Sitstra mei in foarwird fen W.D., Leeuw. 1867; De Frymitseler fen Jinsenbûrren. Folksforhael naar 't Hoogd. van F.M. Felder, Fran. 1870; Oomke Wiberen en sin erfgenamen, tnst., Leeuw. 1870; Twa grappige stikken (naar Fritz Reuter), Heerenv. 1870; Forhaeltsjes, Rîmlery en Sangkjes, opmakke en by 'n oan samle, Leeuw. 1871; Ald en Ny Rîmen en Teltsjes, Fran. 1871; Reis nei 't Sindingsfeest in 't Oranjewald op 'e 9e Juli 1873, Leeuw. 1873, door den schrijve rook in 't Ned. vertaald. {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} Sedert 1850 is W.D. redacteur van het jaarboekje De Byekoer; voorts schreef hij nog in het plathollandsch dialect voor de Friesche gemeente het Bildt: Krelis Regt uut zijn Rais na Ljuwt by gelegenheid dat Z.M. Keuning Wullem de Darde der waer, Fran. 1852; Gesprek van twee Erbayers over 't jeneversupen, Fran. 1855; Brieven fen seakele-boer van sin wüf, Heerenv. 1875; For nut en nocht. Rimen en Teltsjes, Fran. 1875; Friske Sang, Ny Lieteboek, Fran. 1875; Oebele glüper, blsp. naar Molières Tartuffe, Fran. 1875, 2e dr. 1884; Frîske Winterjûnenocht, Fran. 1876; Fokke mar mear, klsp., Fran. 1876; In 't forgulden bûterfet, blsp., Heerenv. 1876; Haitskemoai op 'e tentoanstelling, Fran. 1878; For de praetstoel en de hirdshoeke, Holw. 1878; De skearbaes dokter, blsp. naar Molière, Holw. 1878; Ut en thus, Rym en Onrym, Holw. 1880; De Boekhâlder fen Keapman Gabbema, tnsp., Holw. 1881; Foardrachten, rimen en sangen for de Griene Brilloft, Holw. 1882. Met F.G. v.d. Meulen: Yens wird moat men hälde, blsp., Holw. 1883; De heele boel bidsjoend, blsp., Holw. 1883; Frisk Lêesboek, Heerenv. 1883; Fen earden en letten Rimen en Teltsjens, Fran. 1884; Wintergrien, Joure 1886. [Freerk Melles Dikema] Dikema (Freerk Melles), geb. te Hoogezand, 27 Jan, 1822, is handelsagent en schreef: Feestdagen, 1850; Ontboezeming bij 't begraven van Prof. Th. van Swinderen, 1851; Edele daden in dichtmaat geschetst, 1852; Hulde aan den goeden geest des tijds, 1854; Een uit velen, 1856; Gedichten en schetsen, 1865; Ontboezeming, 1867; Gedichten. met een voorwoord van A. Winkler Prins, 1873; IJsliedjes, 1880; Aan St. Maartenstoren bij Gron. Academiefeest, 1884; Liederen voor de societeit van handwerkslieden, 1887, alle te Groningen gedrukt. [Mello Dikema] Dikema (Mello), zoon van den voorgaande, geb. 2 Mei 1848, is correspondent en schreef: Een oudejaarsavond, drama, Gron. 1870; Ik neem een huishoudster, blijsp., Gron. 1874. [Jan Dille] Dille (Jan), Vlaamsch dichter der 14e eeuw. Uit zijne pen vloeide het gedicht: Venus boem met VII coninghinnen, een allegorisch rijmwerk van 230 verzen, waarvan het begin en het slot door Willems is opgenomen, in zijn Belgisch Museum, D. 1, blz. 350. [Jan van Dinteren] Dinteren (Jan van), is de schrijver van een kluchtspel: De gelukte vrouwenlist of de bedroge minnaar, Amst. 1722. [Mr. Jacob Dirks] Dirks (Mr. Jacob), geb. te Leeuwarden, 19 Juni 1811, werd voor de acad. studiën opgeleid aan het gymnasium aldaar, begon die te Franeker, 1830-'33 en voleindigde die te Leiden 25 Juni 1835, toen hij aldaar prom. op eene diss. De Judiciis Vemicis. Van 1848-'66 was hij lid der Tweede Kamer. Zijne hoofdwerken zijn: Geschiedk. onderzoek van den koophandel der Friezen, van de vroegste tijden tot aan den dood van Karel den Gr., 1846; Geschiedk. onderzoek aangaande het verblijf der heidens of Egyptiers in de Noord-Nederl., 1858, beide bekroond door het Prov. Gen. te Utr.; De Noord-Nederl. gildepenningen, wetenschappelijk beschreven en afgebeeld, Haarlem, 1878, 2 dl. met atlas van 143 pl., bekroond en uitgegeven door Teyler's tweede gen., evenals: De Nederl. of op Ned. betrekking hebbende gedenkpenningen, van Nov. 1813 tot Nov. 1863; Nederl. historiepenningen van 1766-1806, met medewerking van Mr. J. v. Lennep, als vervolg op Van Loon, dl. VI-X, uitgeg. door de Kon. Acad. van Wetensch., Amst. 1861-'69. Hij plaatste veel stukken in de Revue Belge de Numismatique, van 1852-'82, waaronder: Les Anglo-Saxons et leurs petits deniers dit sceattas, Brux. 1870, vertaald in De Vrije Fries, in welk laatstgen. tijdschrift, II-XVII, o.a. Noord-Nederl. en de Kruistochten, 1840; in De Navorscher, doorloopend, een: Repertorium of penningk. meded., bijvoegsel op Van Loon; in de Vaderl. Letteroef. o.a.: De uitgewekenen naar Frankrijk in 1787, en Reis naar Italië in 1871; verder in Konst- en Letterb., De Oude Tijd, De Gids, Volksalmanakken, enz. [Jacobus Johannes Backer Dirks] Dirks (Jacobus Johannes Backer), geb. te Dordr. 26 Aug. 1825, sedert 1842 werkzaam in het lager onderwijs, was van 1854-'79 leeraar in de letterk. vakken aan het Kon. Inst. voor de Marine te Nieuwediep, en is thans bibliothecaris bij het Ministerie van Marine. Hij schreef, behalve eenige losse stukken, boekbeoordeelingen, enz.: Het leven van Thomas Cochrane, graaf van Dundonald (vrij naar het Eng.), Haarl. 1861; De Ned. zeemacht in haar verschillende tijdperken geschetst, 1865-'76, 4 dln.; Levensbericht van J.H. Sonstral en van J.M. Obreen, beide in Hand. Mij. Ned. Letterkunde. [Lodewijk Frans Dirks] Dirks (Lodewijk Frans), te Maastricht geb. 4 April 1825, werd in 1840 hulponderwijzer te Thorn; doch trad op zijn 17de jaar in de orde der paters recollecten-minderbroeders. In 1843 te Tielt geprofest en in 1849 te Luik priester gewijd, werd hij achtereenvolgend leeraar van dichten letterkunde, kanselwelsprekendheid, kerkelijk recht en H. Schrift, eerst in het college te Tielt en daarna te Sint Truiden, alwaar hij overleed op 28 Aug. 1887. {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} Onder zijn kloosternaam Pater Servatius Dirks schreef hij Fransche werken en Nederlandsche bijdragen in de Gazette van Thielt, De Middelaer, Het Taelverbond, Het Belfort, enz. Hij gaf uit: Columbus, gedicht, Leuven 1844; Een Boekje van de Hoop, Troost voor lijdenden en kleinmoedigen, Sint Truiden 1852; Kaïn's Droom, Antw. 1853; Lijkrede van den zeer Eerw. Heer Arnold Petrus Fits, hoogleeraer der godgeleerdheid bij de Katholijke Hoogeschool te Leuven, uitgesproken den 18 Nov. 1852, Hasselt 1853; Leven van den H. Antonius van Padura, Gent 1853; De Heilige Antonius van Padura en zijne tijdgenooten, Gent 1867; De H. Truod van Serckingen. Eene bijdrage tot de kerkelijke geschiedenis van ons vaderland, in de VIIe eeuw, 2e druk, Sint Truiden 1883. [Sibrand van Dissel] Dissel (Sibrand van), geb. 30 Oct. 1806 te Leiden, waar hij 22 Sept. 1823 als theol. stud. werd ingeschreven, en 7 Mei 1832 in de lett. ging studeeren, was eerst pred. te Katwijk aan den Rijn. Hij werd in 1854 hulpprediker te Amsterdam. In 1855 vertrok hij als pred. naar Curaçao en in 1865 van daar naar Paramaribo, waar dr. P.J