Uitbreiding over honderd leerzaame zinnebeelden Claes Bruin Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Uitbreiding over honderd leerzaame zinnebeelden van Claes Bruin uit 1722. p. 172: het foutieve paginanummer 152 is gecorrigeerd naar 172. brui008uitb01_01 DBNL-TEI 1 2017 dbnl Library of the University of Illinois, signatuur: Emblems x929.8 B83u, scans van archive.org Claes Bruin, Uitbreiding over honderd leerzaame zinnebeelden. Hendrik Bosch, Amsterdam 1722 Wijze van coderen: standaard Nederlands Uitbreiding over honderd leerzaame zinnebeelden Claes Bruin Uitbreiding over honderd leerzaame zinnebeelden Claes Bruin 2017-01-12 AS colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Claes Bruin, Uitbreiding over honderd leerzaame zinnebeelden. Hendrik Bosch, Amsterdam 1722 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/brui008uitb01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==I==} {>>pagina-aanduiding<<} {==II==} {>>pagina-aanduiding<<} Uitlegging op de Tytel-print. Hier zoekt de Zedekunst aan Febus hulp en raad, Om 't tómeloos gemoed der menssen te bestieren Door Zinnebeelden, die het Loon van goed of kwaad Afschild'ren, wyl het hoofd en Koning van de dieren, Door háre wysheid word geteugeld en geleid; De jeugd vermaakt zig zelf in 't zien van haar taff'rélen, Die 't oog verrukken, 't hart in vreugde en vrolykheid Ontstéken, en de ziel met deugden leszen strélen; Dus toond de Zedekunst, door Febus gunst geschraagt, Den sterveling zyn pligt, die dikwils word geschonden Door Vrekheid, haat en twist, drie pesten waard verjaagt; Dies is het Zinnebeeld tot 's menssen heil gevonden. G. TYSENS. {==III==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==IV==} {>>pagina-aanduiding<<} {==V==} {>>pagina-aanduiding<<} UITBREIDING, OVER HONDERD LEERZAAME ZINNEBEELDEN, DOOR CLAAS BRUIN. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} T'AMSTERDAM, By HENDRIK BOSCH, Boekverkoper, over 't Meysjes Wees-huys, 1722. {==X==} {>>pagina-aanduiding<<} {==VI==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan Den Heere Simon Schynvoet. Beminnaar van Konsten, Wetenschappen, Zeldzaamheden. &c. Laat u myn vryheid niet mishaagen Dat ik dit werk u op kom dràagen; Een werk, waar in, hoe klein 't ook zy, Elk zinnebeeld een schildery Der grootste deugden kan verstrekken, Die ieders ziel naar boven trekken. Aanvaard, myn Heer, van myne hand En hert dan dit geringe pand, Om myne dankbaarheid te toonen, Wyl ik u anders niet kan loonen {==VII==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor zo veel gunst, die 'k naar myn magt, Als onverdiend steeds dierbaar acht. Dat 's Hemels onwaardeerb're zegen U mag verzellen op uw wegen, Enop uw huisgezin beklyf', Dit wenscht myn hert, terwyl ik blyf' UW: E:D:W: Dienaar HENDRIK BOSCH. {==VIII==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorbericht. BESCHEIDENE LEEZER. Leerzaame Zinnebeelden zyn als held're Spiegels, daar ieder zynen pligt in kan beschouwen; 't zyn dierbaare vruchten vol geestelyk voedsel, voortgebragt van schrandere geesten, en opgezet voor zulke zielen, die, naar den aart der Byën, honig uit alle voorkomende zaaken weeten te zuigen; 't zyn kostelyke paerlen die 't gemoed verçieren; niet schaars te vinden, gelyk de eigentlyke: want heilige en onheilige geschiedenissen vloejen er van over, en men behoeft maar weinig beleezen te zyn om er een overvloed van op te leezen. Egiptenaars en Chaldeeuwen, Grieken en Romeinen hebben zich afgeslooft om ons met die onwaardeerbaare schatten te voorzien: Doch zy moeten alle by die van de H: Schrift in 't verschiet verdwynen. Om nu van die van 't Oude Verbond te zwygen, wat zetten de zinnebeeldige gelykenissen met haare toepassingen de redeneeringen van 's Waerelds Heiland niet al kracht by! Op deezen grondslag hebben de grootste verstanden der volgende eeuwen gebouwt; Ja die der hedendaagsche slaan noch rustig hand aan 't werk, om dat heerlyk gestigt naar hunne magt te voltoojen, het zy ze eigen vinders van kun- {==XIV==} {>>pagina-aanduiding<<} stige printverbeeldingen zyn, en daar over hunne gedachten uitbreiden; of 't zy ze daar toe stof uit tafereelen van anderen ontleenen. Van de laatste, om ter zaak te komen, zyn de bedenkingen over deeze Zinnebeelden, die ik ten verzoeke van mynen waarden Vriend den Heere S. Schynvoet voor den Boekverkooper Hendrik Bosch berymt heb, die de plaatjes, weleer tot een ander werk gebruikt, in eigendom bezit. Ik heb de zinspreuk, die onder ieder print staat, juist niet overal als een regelmaat gevolgt, maar ik ben daar zo veel en weinig van afgeweken als my dacht dat het voorwerp een andere betekenis kon lyden als er voorheen van gemaakt is, om niet in een gelyke stoffe van redeneering te vervallen. Bescheidene Leezer, beproef deeze dingen, en behou het goede 't geen er in mogt gevonden worden. Cl. BRUIN. {==IX==} {>>pagina-aanduiding<<} Op de Uitbreiding, over honderd Leerzaame Zinnebeelden, Van den zoetvloeijenden Dichter Cl. Bruin. Roem 't Hieroglifisch zinnebeeld, In Memfis zonnehof geteeld, Waar mê de hooge Egiptsche naald Tot aan den Hemel heeft gepraald, Een onuitputb're wysheidsbron, Die Plato tot zich lokken kon, Op dat hy met dien zinneschat {==X==} {>>pagina-aanduiding<<} Verschynen zoude in Pallas stadt, Waar door de wysheid der Kaldeen, Kanopus priesters niet alleen: Maar alle geesten deezer aard Zou nooden tot haar bedevaart. Van dit, zo wonderlyk gesticht, Vertoonen zich nog voor 't gezicht Veel brokken: doch vol duisterheid, Bewaard, om de oude majesteit. Dees schoone Egiptsche vondeling, Die Romen van Athene ontving, Bracht de eedle Penningwysheid voort, Wiens kracht de waarheid onderschoort. Dees wysheid deelt de lauwerblaân, Waar op men ziet geschreven staan Den roem der helden, die wel eer Door pen, en raad, of krygsgeweer, Verheven zyn tot hoogen stand, Ten dienst en nut van 't vaderland. Dees edele metaale schat Verlicht des lands Historieblad, {==XI==} {>>pagina-aanduiding<<} Waar op zelfs de alverslindbre tyd Zyn' diamante tanden slyt. Dees laakt en straft den aartstyran Met zyn afgryslyk vloekgespan, En roemt den vreede, en 't heilig recht, Of doemt den kryg, die steden slecht, En leert dus in haar' ommevang Der Ryken op-en ondergang. o Hartverlokk'lyk Zinnebeeld, Van Memfis dochter voortgeteeld, Ik tel u by geen bastaard kind, Dat lust in geile liefde vindt: Maar eere uwe overschoone Spruit, Die niets dan deugd in zich besluit, Welke onze ziel met majesteit Van Godtsvrucht kleedt, en heerlykheid, Gelyk ik haar door de eedle pen Des wakk'ren Zededichters ken, Die klapwiekt als een blanke zwaan, Wanneer hy zwemt in Godts Jordaan, {==XII==} {>>pagina-aanduiding<<} Of schept verfrissing by de bron, En waterval van Libanon, 't Gebergte, op wiens verheven' kruin De Dichtlauwrierkroon groeijt voor Bruin. PIETER LANGENDYK, {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Uitbreiding over honderd Leerzaame Zinnebeelden. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Het eerste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} LAAT HY DIT ALLEEN HEBBEN, EN BEHOUDEN. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het Iste Zinnebeeld. 't Vestaalsche vuur, aan de Eeuwigheid Gewyd, moest altoos branden: Zo moeten de offerhanden Op 't hert-altaar, door wys beleid Ontsteeken, ook steeds blaaken; Op dat het zuivere gemoed, In 's waerelds voor- en tegenspoed, Mag tot zyn God genaaken. Myn ziel, laat dan dat yvervuur Door weelde nooit verdooven; Het styg' met kracht naar boven; 't Verteer' de driften der natuur, Door reine liefdevonken, Door dankb're galmen en 't gebed, En waare Godsvrucht zonder smet: Zo zult ge eens heerlyk pronken Met eene kroon die nooit vergaat. Wel hem die 't minst om 't meest verlaat. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Het tweede zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZYN WORTELEN STELLEN HEM IN VEILIGHEID. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het IIde Zinnebeeld. Deez' diepgewortelde Eik houd stand, En zwicht noch buigt voor onweêrwinden: Zo zal geen ramp de ziel verslinden Die door Gods liefde is vast geplant In de aarde van 't oprecht geweeten; Geen zwaare dondervlaag van haat, Geen blixemstraal van bitse smaad, En laster met haar adderbeeten, Geen storm-orkaan van ongeluk Doen haar ooit wankelen of wyken. Hoe! zou zy op de proef bezwyken? ô Neen: zy lagcht in ramp en druk, En heft met vreugd het hoofd naar boven; Haar onschuld is haar Paradys: Dus kan ze, op een verheeven' wyz' Haar Schepper bidden, danken, loven, In zegening, en ongeval. Het welbewust gemoed staat pal. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Het derde zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} IK VERLAAT AL 'T ANDERE. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het IIIde Zinnebeeld. Hoe grypt deez' Hand van 's hemels trans, Naar de onverwelkb're Lauwerkrans Van Eer, en laat de schatten Van ryksstaf, staat en kroonengoud, Voor hem die op den waan vertrouwt En 't zichtb're wil bevatten! ô Schets van een verheeven ziel, Die nooit in zulk een laagte viel, Om 't nietig slyk te kiezen Van 's waerelds overvloed en lust! Zy mint de deugd, die bron van rust, Schoon ze alles moest verliezen Wat elk hier groots en dierbaar acht. Weg weelde en overdaad en pracht: Hier moet uw luister daalen, Die uur op uur reeds nederstort, Terwyl haar Lauwer nooit verdort, Om eens te zegepraalen, En steeds te zyn met heil gekroond, Daar zy met haar gemoed reeds woont. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vierde zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} VAN DAAR TREKT HY ZYN LEVEN EN DEUGD. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het IVde Zinnebeeld. Deez' Wynrank zou geen vruchten geeven, Indien 't verkwikbaar zonnevuur Haar niet verwarmen deed en leeven: Zo moet de Schepper der natuur, Die heilzon, eerst met zyne straalen, De teed're rank van onzen stand Beschynen, zal ze vruchtbaar praalen: Want schoon de wil al snoeit en plant, Genade moet den wasdom schenken, Of 't is verlooren wat men doet. Wil aan dit zinnebeeld gedenken, Gy, die, verwaand en trots van moed, Door hovaardy te hoog gesteegen, Uw netten rookt en God verlaat, En de eed'le vrucht van zynen zegen Toeschryft aan eigen kracht en raad: Laat u de Vorst van Babel leeren, Hoe haast zyn rank verging tot stof, Toen hy dien heilglans moest ontbeeren. Buig dan uw hert, en geef hem lof Die 't all' bezit en 't kwaad kan wreeken. Een dankb're ziel zal niets ontbrecken. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vyfde zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} WEDERSTAANDE WORD IK GEBROKEN. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het Vde Zinnebeeld. Deez' marm're Zuilen, hard van aart, Verbryzelen door de onweêrvlaagen; Daar 't buigzaam riet zich zelf bewaart, Als 't duikt voor felle donderslagen: Zo word een hert van steen en staal, Dat nooit tot weldoen word bewoogen, Getroffen door den blixemstraal Van 't onweêrstaanbaar Alvermogen; Daar 't nederig en zacht gemoed, In 's waerelds stormgevaar en woede, Word door zyn liefde en kracht behoed. ô Zalig buigen voor Gods roede! Laat elk wie wil naar overdaad, Naar ydele eer en grootsheid draaven; Een vroome ziel, schoon laag van staat, Rust veilig in haar stille haven, Daar 's levens-kiel geen schipbreuk lyd, Van waar zy 't tuimelen der dwaazen Beschouwt in eene zee van stryd. Wee hem, die trots en opgeblaazen Door hoogmoed, die hoe't gaat nooit zwicht, Een outer voor zyn gaaven stigt. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zesde zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DAAR IS DE RUST NIET TE VINDEN. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het VIde Zinnebeeld. Deez' Vogelen, vermoeid door 't vliegen, Verkiezen voor hunn' grond Het riet, dat hen haast zal bedriegen: Ziet daar, het zakt terstond. Wat word 'er menig mensch bedrogen, Die, door een' yd'len waan Zyn' grond van rust niet heeft gewogen, Die denkt steeds vast te staan Op dert'le wellust, eer en schatten: Maar ieder is een Niet; Die fondamenten zullen spatten, Gelyk een staf van riet. Men kiez' dan de onverwrikb're muuren Van Godsvrucht en Geloof: Die zullen 's waerelds praal verduuren; Die blyven voor den roof Destyds, die 't all' verslind, steeds veilig: Men steune op God alleen, En leeve naar zyn' toestand heilig: Deez' grond is 't nodig Een, Waar op de ziel zich kan vertrouwen. Dwaas zyn ze die op welzand bouwen. {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zevende zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} LICHTENDE, VERLICHT ZE ALLES. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het VIIde Zinnebeeld. Het Kaarslicht, in deez' Zaal ontsteeken, Ontdekt de schoonheid en gebreeken, Die daar verborgen zyn, Doch 't kan de kaars geen welstand geeven: Zo schiet de Bron van geest en leeven, Door zynen zonneschyn, Op ieder zyn genade-straalen, Die in de zielvertrekken daalen, Terwyl zyn Majesteit Nooit kan vermeerd'ren noch vermind'ren. Wat schepsel kan den Schepper hind'ren, Of zyne heerlykheid, Die uit zich zelf bestaat verhoogen? Men loove en eer' dan 't Alvermogen Vol vreugd met hert en mond: Een dankb're kan steeds zegevieren: Men vreez' hem tevens die de nieren Beschouwt tot in den grond. Dat licht, 't geen 't all'verlicht door 't blaaken, Zal eens de deugd gelukkig maaken. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Het agtste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HY VERLICHT OOK DE GERINGSTE DINGEN. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het VIIIste Zinnebeeld. Het Zonnelicht doet zyne straalen Zo wel op slangen, als op 't hof Van trotsche Vorsten nederdaalen. Wat geeft dit Zinnebeeld al stof Om d'Oppermajesteit te looven? Die zyne gunstglans schiet in 't hert Der vroomen hier gehaat, verschoven, Tot zielverkwikking in hunn' smert; Ja dikwils meer dan op de grooten, Gezwollen van de hovaardy, Die hier de kleenen steeds verstooten, Die moog'lyk beter zyn dan zy. ô Bron der hemelsche genade, Die ons met uwe goedheid streelt! ô Wysheid zonder wedergade, Die elk uw gaaven mededeeld! Ja die, schoon gy u hier laat hoonen Van Pharoos, trots en wreed van aart, De deugd voor eeuwig zult bekroonen, Terwyl Rechtvaardigheid het zwaard Reeds slypt, om hen den slag te geeven, Die uwe wetten wederstreeven. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Het negende zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZE ONDERSTEUND. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het IXde Zinnebeeld. Deez' Kloot, door kunst om hoog geheven Op eenen waterstraal Van sierelyke praal, Verbeeld op 't allernetst' het leeven Van hunn', die korts verblind Door eigenbaat, als dert'le dwaazen Van Bubbelstormen aangeblaazen, In plaats van goud, maar wind Ontfingen voor hun zot geklater. ô Vrucht van 't onverstand! Nu legt de kloot in 't zand: Waarom? 't Ontbreekt de bron aan water. Maar 't leerzaam Zinnebeeld Ontdekt ons ook hoe God de menschen Nu eens verhoogd op hunne wenschen; Doch als 't geluk hen streelt, Dan weder op hunn' grond doet daalen, Op dat ze in 's waerelds waan Niet roekeloos vergaan. Wel hem die, door Gods waterstraalen Van vreugd en druk en raad, Gerust zich leiden laat. {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} Het tiende zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HY SCHRIKT VOOR ZICH ZELVEN. {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het Xde Zinnebeeld. 't Verdichtsel van 't vergiftig dier, Den Basiliskus, dien men hier Ziet sterven door zich zelf te aanschouwen In 't Spiegelglas, vertoont ons klaar 't Venyn diêr menschen vol gevaar, Die op hun schyndeugd steeds vertrouwen En hovaardy vol yd'le waan, Tot dat zy eens hunne oogen slaan Op 't Spiegelglas van Jesus wetten, Met recht voor hun een reuk des doods, Dat hun, hoe trots ze zyn en groots Niet vleit, maar hunne boezemsmetten, Hoe konstig door den schyn verbloemd, Veroordeelt en door 't Recht verdoemt. Maar zalig zyn de vroome zielen, Die door hun geestelyk gezicht, Het leeven vinden in dat licht, Het geen de boozen doet vernielen. Zo strekt dat zuiver kristallyn Een tegengift voor 't helsch venyn. {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Het elfde zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZY VLUGTEN VOOR ZYN OPGAANDE LICHT. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XIde Zinnebeeld. Gelyk de straalen van de Zon, Die alverkwikb're levensbron, De duist're nevels doen verdwynen; Zo zwichten ook, voor 't helder schynen Van 's Waarheids aldoorstraalend licht, De lasterdampen, die 't gezicht Steeds droevig deeden schemer-oogen. Godvruchte zielen, schoon de logen U steeds door valsch bedrog bestryd; Schept moed: de Waarheid weet haar' tyd, Zy zal, al schynt ze nu te dwaalen, Op 't onvoorzienste eens zegepraalen, En stellen 't goddeloos gedrag, Der zondaars in een' held'ren dag, Waar voor ze sidderen en vreezen: Is 't hier niet, 't zal eens namaals wezen, Wanneer de Aardsrechter op zyn' troon Elks werk zal weegen, en uw' hoon Op 't strengst' voor all' de waereld wreeken. Wie kan zich voor Gods oog versteeken. {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Het twaalfde zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} AANGERAAKT, ZULLEN ZE GELUID GEEVEN. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XIIde Zinnebeeld. Gelyk men het gebrom Van 's Krygsmans keteltrom Niet hoort, dan als die word geslagen; Zo strekt den mensch de deugd Ook nooit tot rust en vreugd, Wiens herten-oog alleen behaagen In haar bespieg'ling schept, Zo zich zyn' hand niet rept. Wys is hy dan die naar vermogen, Door 's Hemels geest gesterkt, Zyn zaligheid bewerkt Met hand en hert, met oor en oogen: Dan geeft de trom geluid, Door geene drift gestuit. Ook kan dit Zinnebeeld ons leeren, Dat eerst Gods sterke hand De wil, en 't vlug verstand Moet roeren, eer wy iets begeeren Tot welstand van de ziel, Die anders ligt verviel Tot hovaardy en roekeloosheid, Die snoode voedsters van de boosheid. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Het dertiende zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} IK VIND RUST IN DE BEWEEGING. {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XIIIde Zinnebeeld. De Amerikaan maakt hier zyn bed, Gehegt aan Kokusboomen, En slaapt bevryd van schroomen, Terwyl hy, door geen zorg belet, Gewiegt word van de winden. ô Schets van 't onbevlekt gemoed, Dat in een' storm van tegenspoed, Zyn troost en rust kan vinden, Schoon heen en weêr gesold, geschud Van 's waerelds lastervlaagen, En duizend wreede plaagen! Geen nood: de Almachtige is zyn stut; Die zal hem nooit begeeven; Die waakt, terwyl hy lief'lyk slaapt, En zich aan waan noch schyn vergaapt; Nooit zal hem iets doen beven; Ja zelf niet als de laatste storm, De schrik der waereldlingen Die steeds op 't doolpad gingen, De waereld rukt uit haaren vorm. ô Voorsmaak van de weelde, Die 't brein zich nooit verbeeldde. {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} Het veertiende zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} OP DAT HY NIET VERTEERD. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XIVde Zinnebeeld. Die 't Kaarslicht by de zon ontsteekt, Betoont dat hem verstand ontbreekt, Nadien 't geen nut kan geeven: Een zinnebeeld van hem wiens hert, In eigenwysheids strik verwert, Door hoogmoed aangedreven, De zon der waarheid (welk een hoon!) Verwaand durft steeken naar de kroon; Ja die, door 't redentwisten, 't Geheim van Gods verborgenheên, Zo streng verboden durft ontleên, 't Geen christen tegen christen Verbittert maakt door eenen gloed Van doolend' yver, die verwoed De Kerk in vlam doet zetten. Wys is hy dan die 't dwaal-licht dooft, Dat hem van d'eed'len glans berooft, Die Jesus liefdewetten Doen straalen in de oprechte ziel, Die nooit van 't vrede-spoor verviel. {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vyftiende zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} OVERAL ZOET. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XVde Zinnebeeld. Deez' zoete Oranjevrucht Gekoestert door de zonnestraalen, En tempering van lucht, Weet ieder op haar' smaak te onthaalen. ô Schets van 't vroom gemoed, Dat, door zyn vriend'lyke eigenschappen, Aan elk in overvloed, Den geur van zyne dierb're sappen Gulhartig mededeelt, Terwyl de Goddelyke zegen Het steeds met gaaven streelt! ô Zulk een ziel is steeds genegen Tot weldoen, 't ga hoe 't gaat; Zy word tot haat noch wraak bewogen; Haar vriendschap kent geen maat. Dus is zy dierbaar in Gods oogen; Dus proeft zy steeds een vreugd, Die 's waerelds wellust gaat te boven. ô Deugd! ô goude deugd! Wou elk u tot zyn heil gelooven, Men vond hier geen gekwel. Nu is deeze aarde een hel. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zestiende zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HY SCHYNENDE, ZAL IK OPGEHEFT WORDEN. {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XVIde Zinnebeeld. Het Wintergraan, dat in de vooren Met sneeuw bedekt is, schynt verlooren, Verstorven en vergaan: Maar als de Zon haar schoone straalen Doet op alle akkers nederdaalen, Dan groeit het schielyk aan; Dan ziet men hoe de halmen baaren Een' schat van dierb're koren-airen. Zo gaat het met den mensch, Die hier door tegenspoed moet zwerven, En in zyn winter alles derven, Ja van zyn hoop en wensch Tot staatsherstelling schynt versteeken, Tot dat de Heilzon door komt breeken, Die't all' verkwikt, verheugd, Die hem bekroont met zaligheden, In spyt van hun die hem vertreden: Dies offert hy met vreugd De halmen van een dankbaar herte Aan God, die hem geneest van smerte. Wel dien, die in zyn' staat Zich vast op Hem verlaat. {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zeventiende zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HY IS 'ER BOVEN. {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XVIIde Zinnebeeld. De Rhee-bok, streng vervolgt van Jagers, Ontvlugt die wreede dierenplaagers Op hooge rotsen, daar hy vry Vernachten kan, ontlast van zorgen, Alsints voor 's vyands oog verborgen, Die op hem loert door tiranny. ô Zinnebeeld van droeve zielen, Die schier in 't schaad'lyk net vervielen Des helschen Jagers, heet op roof, Doch die zich veilig in Gods hoede Begeeven, daar zy van zyn woede Bevryd zyn door 't oprecht geloof! Geen smert, geen laster kan hun deeren, Die in dat hoog vertrek verkeeren, Waar van ze, als in een laagte zien, Hoe elk om 't slyk van waan gaat wroeten, En treed zyn waar geluk met voeten, 't Geen hem zyn Schepper aan komt biên: Terwyl zy, hoe veracht, verschoven, Gedekt zyn met een wolk van boven, Daar zy gemeenzaam met hunn' God Aan 't vrolyk bruiloftsfeest gezeten, Van 't onbezoedelde geweeten, Steeds proeven 't zalig voorgenot Vol vreugd van 't onverderf'lyk leven, Terwyl de waereldlingen beven. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Het achtiende zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} IK WORD DOOR LEVENDIGE WATEREN GEDREVEN. {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XVIIIde Zinnebeeld. Het bruisschende geklater Van 't steeds afvloejend Water Geeft aan dit draajend Rad meer kracht, Dan duizend sterke handen, Hoe vast ze ook samenspanden. Dit leert ons hoe de hoogste Magt, Door zyn genade en zegen, De raden moet beweegen Van onzen stand: Hy is de bron Daar 't all' van af moet daalen. Vergeefs is 't ydel praalen Door hoogmoed, die de held're zon Van ons geluk verduistert. Rampzalig hy die luistert Naar eigenwaan, die Godsvruchtspest. Men eer dan 't Opperwezen Met hem oprecht te vreezen. Een groots gevoelen is maar gest. Zyn goedheid moet eerst geeven, Zal 't welgaan in ons leven. Wys is hy dan, die hier zyn staat Gods voorzorg meest bevolen laat. {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Het negentiende zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} SCHOON IN TEGENHEEDEN. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XIXde Zinnebeeld. De weêrglans van de zonnestraalen, Die op de zwarte wolken daalen, Doet ons den ronden Regenboog Beschouwen met zyn schoone verven, Die anders moest zyn' luister derven. ô Mensch! hef eens uw hert om hoog, En leer hoe 's waerelds tegenspoeden De ziel voor 't grootst' gevaar behoeden, Die dan met ongemeenen glans, Al schynt hier haar geluk te zinken, Op 't allerheerlykste uit zal blinken, Gelyk die boog aan 's hemels-trans. Dus trekt (Ach! konden wy 't gelooven!) De Alwysheid ons met kracht naar boven, En toont een' schets van eenen schat, Daar all' wat schoon is voor moet zwichten, Die steeds ons zal met glans verlichten. Gelukkig die dit wel bevat, En 't hert van de aarde los wil makken, Om eeuwig in Gods gunst te blaaken. {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Het twintigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} OP DAT HET TE BETER WASSE. {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXste Zinnebeeld. Dit Gras, gesnoeid door's Majers hand, Op dat het beter vrucht zou geeven, Verstrekt hier voor 't verlicht verstand, Een schets van 't wisselvallig leven, En toont ons klaar hoe trouw en goed Gods voorzorg voor de ziel wil waaken, Wanneer hy 's waerelds overvloed, ('t Geen ons zou ongelukkig maaken, Door hoogmoed in 't gewaand geluk, Die ons met schynschoon zoekt te paajen,) Steeds door de Zeissen van den druk Tot aan den grond toe af doet maajen. Myn ziel, ai murmureer dan niet, Als God u door een vloed van traanen, Gestort in lyden en verdriet, Een' weg wil naar den hemel baanen. Dit 's 't oogmerk van zyn tucht; op dat Men wars van weelde en dert'le lusten, Verlangen zou naar Vredestad, Om eeuwig voor Gods troon te rusten. Dank dan uw Schepper; hou steeds moed. Op 't heilzaam bitter volgt het zoet. {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Het een-en-twintigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HY HEEFT IN 'T BROOZE GEWERKT. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXIste Zinnebeeld. Dit Beeld, uit brosse steen gehouwen Zo konstig, çierlyk, schoon en net, Daar 's Maakers hert op was gezet, (Wie kan het los geval vertrouwen?) Word door den gryzen tyd gesloopt; Een zinnebeeld van zulke menschen Die God en 't eeuwig heil verwenschen, Door aardsgezindheid aangenoopt, Voor dert'le wellust, schat en staaten, Die brooze beelden, door de waan Gebouwt, om schielyk te vergaan, Die elk moet door den dood verlaaten. Wat zal hun de Eerzucht, nietig stof, Dan baaten, als ze zyn vergeeten, En hun beeldhouwery versleeten? Want in het graf woont roem noch lof. Maar wie moet voor 't gevolg niet beeven, In 's Heeren dag eens vastgesteld, Wanneer de Aardsrechter 't vonnis veld, En ieder loon naar werk zal geeven! Men stigt dan 't beeld der deugd, een schat Die overblyft in Vredestad. {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} Het twee-en-twintigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZY ZULLEN DUUREN. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXIIste Zinnebeeld. De groene Lykcypres, Die nooit verdort door onweêrvlaagen, Aan wien geenscherpe worm zal knaagen, Verstrekt een zedeles Voor ieder, om stantvastig Op 's Godsvruchts grondvest pal te staan, Al schynt hier alles te vergaan. De deugd valt niemand lastig, Wanneer men is gewoon Haar zachte wetten op te volgen: Geen lasterbuien, hoe verbolgen, Geen blixemstraal van hoon Doen zulk een ziel ooit zwichten. Laat and're beeven in dien storm; Haar treft geen schrik, haar byt geen worm Van 't snood verzuim der pligten. Haar blad blyft even fris En groen, door de onschuld, hoe verschooven. Zo komt zy 't all' door Hem te boven, Die uit de duisternis Een licht van vreugd en rust kan scheppen. Dan durft de boosheid zich niet reppen. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Het drie-en-twintigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZY WORD DOOR INWENDIGE BEWEEGINGEN BESTIERD. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXIIIste Zinnebeeld. De Wyzer van het uurwerk gaat Zyn gang, niets zal zyn loop doen stuiten Wanneer het wel van binnen staat. Zo kan men hier iets goeds besluiten, Ja toonen door het vlug verstand, De Wyzer van onz' levensdaden, Die nooit zich tegen 't welzyn kant, Indien maar slegts de binnenraden Der driften net in orden gaan Door wysheid, matigheid en reden, Die anders 't uurwerk stil doen staan. Men breek' dan nooit door spoorloosheden En een' verkeerden eigenwil, De veer der deugd die 't moet beweegen. Zo draait het veilig op zyn spil, En wyst ons 't nut, hier in geleegen, Om all' de stippen van den tyd, Een' schat die niemand kan waardeeren, Te meeten met een wakk're vlyt, Op dat hy ons den weg mag leeren Naar Sion, daar men van geen leed, Noch 't eindigen der uuren weet. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vier-en-twintigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HY IS NIET AL TE ZEKER. {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXIVste Zinnebeeld. Deez' Leeuw, gedood van't Schorpioen, Leere elk met schrik beseffen Wat leed het kleene aan 't groot kan doen; Om nooit zich te verheffen Door zorgelooze hovaardy, Die trots en opgeblaazen Haar vryheid ruilt voor slaverny, Als kind'ren doen en dwaazen; Waar door de mensch verblind door schyn, Lagcht met geringe zonden, Die echter door hun scherp venyn Met doodelyke wonden Hem kwetsen als hy hier niet waakt. Men smeek' dan 't Opperwezen, Opdat m' in geen verzoeking raakt, Want zy, die nimmer vreezen, Staan dikwils bloot voor 't ergste kwaad. Ach of we omzichtig leefden, En schuwden 't heilloos zielverraad, Daar duizenden door sneefden! Geen misdaad, schoon m'er veel meê spot, Is kleen by de allergrootsten God. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vyf-en-twintigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZE GEEFT HET MEEGEDEELDE LICHT WEDER. {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXVste Zinnebeeld. Wanneer de Zon haar aangezicht In 't glas bespiegelt wat al straalen Doet dan de weêrglans van dat licht Op ieder voorwerp nederdaalen! ô Schepper! ongeschape Zon! ô Eeuwige Oorsprongk aller dingen! ô Onuitputtelyke Bron Van onafmeet'bre zegeningen! Wat schiet ge al glanssen op de ziel, (Die voor een spiegel kan verstrekken Daar nooit een vuile damp op viel,) Van weldaên, om ons op te wekken Aan u een' held'ren wederschyn Van dankbaarheid steeds op te draagen! Gewis dat zuiver kristallyn Kan u op 't allerhoogst' behaagen. Een offer van 't erkennend hert Gaat duizend waerelden te boven. Gelukkig die in vreugd en smert d'Alzegenaar oprecht kan looven: Hy zal met geestelyk gezicht Zich spieg'len in 't oneindig licht. {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zes-en-twintigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZYN ACHTING KOMT HEM VAN EEN ANDER. {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXVIste Zinnebeeld. De Grafgewelven aan den Nyl, Wiêr spitsen tot de wolken raakten, Vertoonden hunne pracht, terwyl De Vorsten, die van heerschzucht blaakten: Daar, na hunn' dood in damp en stof Veranderden. Dit kan ons leeren Hoe haast all's waerelds roem en lof Slegts enk'le schyn, tot niets verkeeren. Gy, die hier hooge zuilen bouwt, Van schatten en verheven staaten, Die Goden daar ge u op vertrouwt; Denk dat gy alles moet verlaaten, Als 't sterflot u met schrik verrast. Draag dan de glori van uw achting, Die aan een worm, een mier niet past, Door nedrigheid en deugdsbetrachting Aan 't albestierend Wezen op, Dat aarde en hemel kan beroeren; Dat eens de ootmoedigheid in top Van eeuwige eer en vreugd zal voeren, Terwyl de hoogmoed die nu praalt, Voor eeuwig in den afgrond daalt. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zeven-en-twintigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} NIET DOOR ZYN EIGE LICHT. {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXVIIste Zinnebeeld. De zilv're Maan aan 's hemels trans, Ontleent haar klaarheid van den glans Der goude Zonnestraalen: Dies, hoe zy ook mag praalen, Ze is de oorspronk niet van't heilzaam licht. ô Zuiv're Spiegel voor 't gezicht Van elk, die hoog wil draaven Met zyn verkregen gaaven! En spreekt met Babels trotschen Vorst, Die de Almacht stout braveeren dorst: ‘Ik bouw op eigen gronden. ‘Dit heb ik uitgevonden. ‘Waar is ooit iets zoo schoon geweest? ‘Dit zyn de vruchten van myn geest. ‘'t Is myne: ik heb in 't leven ‘Geen rekenschap te geven ‘Aan iemand van myn staat en stand. ‘'t Moet alles vliegen van myne hand. ô Dwaaze snorkerye, Der snoode hovaardye, Niet denkende aan een hooger Magt, Die alles geeft en stelt in kracht! Laat af, verwaande zielen; Leer' voor uw' Schepper knielen, En hem erkennen, eer zyn vuist U door zyn' yz'ren staf vergruist. {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} Het acht-en-twintigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 'T VERMAG DOOR 'T AANGEROERDE {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXVIIIste Zinnebeeld. 't Kanon, bezield met lood en kruid Dat duizend steden heeft verslonden, (Ach! was het nimmer uitgevonden!) Is zyn verschrikkelyk geluid Aan eene kleene vonk verschuldigt. Dit Zinnebeeld verstrekt een baak Voor hem, die voor 't kanon van wraak De brandstof heeft vermenigvuldigt, Hoe dat het, als 't door 't minste vuur Van argwaan maar word aangesteeken, De kracht vertoont van 't vinnig wreeken; Een kracht die wetten en natuur Door 't balderend gedruis doen beeven. Gelukkiger is hy wiens ziel Nooit tot dat woeden over viel, Maar door een vonk van Gods genade Verlicht, een lof en dankgeschal, Vol vuur laat klinken overal, Dat voordeel geeft in plaats van schade. Dus word de Goddelyke kracht In zwakheid, naar zyn wil volbragt. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Het negen-en-twintigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HY IS NERGENS ZEKER {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXIXste Zinnebeeld. Deez' opgewassene Eik staat bloot Voor bulderende vlaagen, En felle donderslagen; Daar laage heesters, buiten nood, Meest voor de buiën zyn bevryd. Zo staan de hooge Staaten (Wat kan hun schynschoon baaten?) Ten doel voor stormen van de nyd En haat, als 's waerelds onweêr woed, En spilt haar kracht op kroonen, En Vorstelyke troonen, Die zy in eene zee van bloed, Van argwaan, hertzeer en geweld, En doodsgevaar doet zwemmen. Wie kan dat monster temmen, Dat steeds de hoogsten nedervelt? Hoe zalig zyt gy in uw' Staat Van elk vergeeten Borger, Gerust op d'Albezorger, Die u beschermt en nooit verlaat! De Orkaan, die 's waerelds heil-licht dooft, Waait u, die laag gezeten Kunt onbekommerd eeten, Slegts in all' 't woeden over 't hoofd, Daar u nooit ramp bezwaarde. 't Is veiligst' laag by de aarde. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Het dertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZE LEIT NEDER, TERWYL ZE WORD VOLMAAKT. {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXXste Zinnebeeld. Het dierbaar Marmer, tot çieraad Van 't koninglyk gebouw geschikt, Legt hier veracht op de aarde; Op dat het in dien laagen stand Beschaaft, bereid werde en gebikt, Tot het naar zyne waarde Met luister aan den gevel praalt. De wyste Bouwheer doet den mensch, Het proefstuk van zyn werken, Eer hy hem met zyn gunst bestraalt, Berooven van zyn hoop en wensch, Tot dat hy zyne merken Van heerlykheid in 't nedrig hert Heeft ingedrukt, door tegenspoed, En zachte liefdeslagen. Zo volgt de kroon na kruis en smert. Wie zou, om d'eeuwig' overvloed Hier niet wat leeds verdraagen? Wie duld niet gaarne dat Gods hand Hem hier door druk op 't schoonst' polyst? Wie zal voor 't werktuig vreezen? Om in zyn tempel hoog van stand, Daar 't werk dien grooten Meester pryst, Een steunpilaar te weezen. Men roemt vergeefs op aardsche praal; Die glans verdooft het altemaal. {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Het een-en-dertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} IK BARST IN DE HOOGTE. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXXIste Zinnebeeld. De Vuurpyl schielyk op geschooten, Tot daar hy in de lucht verdwynt, Is 't waare Zinnebeeld der Grooten, Wiêr stand volmaakt en heerlyk schynt, Wanneer zy met de wimpels zwieren Van overdaad en hovaardy, Om dus den ruimen toom te vieren Aan hun vergulde slaverny. Hunn' Evenmensch metschemp naar de oogen Te steeken, dunkt hun dat hun past; Zo groejen met hun trots vermogen, Geweld, bedrog en overlast. Maar naaulyks zyn zy opgestegen Tot aan de wolken van hun waan, Of God, de kenner van elks wegen, Doet hen in rook en stof vergaan. Men schrikk' dan om hier hoog te vliegen; Men buige door Ootmoedigheid, Die nooit zal vleiën of bedriegen, Met diep ontzagh voor 't hoogst' Beleid, Dat hoogmoed haat, maar 't nedrig herte Geneezen wil van smaad en smerte. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} Het twee-en-dertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} TERWYL IK LYDE, VLOEIT HET WEG. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXXIIste Zinnebeeld. Het schuine Dak van dit Paleis, Door regen-stormen reis op reis Begooten, laat het water loopen, Nadien 't noch leed noch schade doet. ô Zinnebeeld van 't stil gemoed, Nooit tot verweering aan te noopen! Hoe zalig is een lydzaam hert, Dat, in den watervloed van smert En hoon en smaad, die snelle stroomen Gerust laat vallen om zich heen, Als of het nimmer wierd beftreên! Geduld is 't wapenschild der vroomen. ô! Die die dat dierbaar pand bezit, En 't eeuwig heil heeft tot zyn wit, Is boven allerhande plaagen. Al borst deze aardkloot uit zyn kring, Wat raakt hem 's waerelds tuimeling, Als hy zyn God maar kan behaagen? Die troost en sterkt hem door zyn geest: Dies staat hy pal, schoon ieder vreest. {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} Het drie-en-dertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HY WORD VERBORGEN OM TE VOORSCHYN TE KOMEN. {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXXIIIste Zinnebeeld. Gelyk eerst de Eikel word geplant In de aarde, eer dat zyn boom zyn hoogte Bereikt, door regen warmte en droogte? Zo is 't gelegen met den stand Een 's Christens, die in ned'righeid, Bedolven word, en dus in 't duister Gods gunst verwagt, eer hy zyn' luister, Voor 's waerelds eeuwen reeds bereid, In 't onverwelkelyk Saizoen Verkrygt in 't onverderf'lyk leeven. Een ander mag naar hoogheid streeven, Om eenen laagen val te doen, Daar hem de trotsche waan verplet, Die hem voor zwaarder slag doet vreezen, Hy, door de Alwysheid onderwezen In de onvervalschte Liefdewet, Duikt door een' waar' ootmoedig' aart, En buigt zich onder 's Hemels roede: Want alles strekt hem hier ten goede Dus word hy voor 't verderf bewaart. ô Nedrigheid! ô roem der wyzen! Uw zon moet daalen zal ze ryzen. {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vier-en-dertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZY WINT, TERWYL ZE VERLIEST. {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXXIVste Zinnebeeld. 't Afvallende Katoen kan 't licht Der Kaars wel sterk doen schynen, Maar 't moet in 't kort verdwynen. Een held're spiegel voor 't gezicht Der ziele, om de yd'le droomen Van wellust, schat en hovaardy, Dwaallichten in de slaverny, Voorzichtig te betoomen, Indien hun glans te verr' verspreid, Het licht van 't woord des Heeren, Tracht uit het hert te weeren. De Snuiter van de matigheid Kan dan een werktuig strekken Om de overtolligheid van praal Van weelde en 's waerelds valsch onthaal, Aan 't hert altoos te ontrekken. Zo zal de Kaars van onzen tyd, Door 't heilzaam zelfsverzaaken, Hier lang en stadig blaaken. Om by haar licht door wakk're vlyt, Met 's Hemels hulp en zegen, Het nodigst' werk te pleegen. {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vyf-en-dertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DE GUNST DES HEMELS IS HEM GENOEG. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXXVste Zinnebeeld. De Bergen die de wolken raaken, Genieten 't nut van 't heilzaam blaaken Van 't glansryk zonnevuur, Daar hen geen onrust zal verbaazen, Terwyl de woeste orkaanen raazen Van waereld en natuur, Die donder, wind en blixem teelen In 's aardryks allerlaagste deelen. ô Zuiv're schets der deugd, Die, over alles heengevlogen, Word door de zon van 't Alvermogen, Verkwikt, versterkt, verheugd! Laat and'ren in deez' Slykgewesten, Door waan verblind, hun zetels vesten, Daar 't onweêr van de nyd, En wraak, en duizend zielgebreken, Steeds de oorlogstanders op doen steeken; Zy weet van twist noch stryd In't voorpaleis van Gods genade, Die haar beschermt voor ramp en schade: Die gunst is haar genoeg, Al moet ze om't god'loos spoor te myden, Door zelfsverzaaking hier wat lyden. Zy hoopt, 't zy spade of vroeg, Met lydzaamheid op 't heil der vroomen. Wie zou zyn driften niet betoomen. {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zes-en-dertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HY WORD EVENWEL BEKENT. {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXXVIste Zinnebeeld. Hoe zeer de Lucht betrokken is Met dampen van de duisternis; Hoe laag de donderklooten daalen, En schrikk'lyk klinken in ons oor; De Zon breekt echter dikwils door, En toont ons zyn verkwikb're straalen. ô Schets van 't afgepynd gemoed, Dat door den damp van tegenspoed, Zyn dag ziet in een' nacht verkeeren Van druk, doch 't welk in 't zwaarst' verdriet Noch wel een blyde straal geniet Van 's Levens zon, die gunst des Heeren, Der vroomen sterkste toeverlaat! Bedroefde zielen, die uw staat Beweent, ai laat den moed niet zinken: Schoon niemand tot uw trooft zich rept, Hy, die steeds licht uit duister schept, Zal eens zyn glans van hulp doen blinken, En moog'lyk wel op 't onvoorzienst'. Volhard maar yvrig in zyn' dienst, Dan zal u ruft noch vreugd ontbreeken. De twist mag duizenden verslaan; De waereld mag door vuur vergaan; 't Godvruchtig hert, door 't licht ontsteeken Van 's waarheids zon, schoon ieder vreest, Beschouwt de klaarheid van Gods geeft. {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zeven-en-dertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZYN AFWEEZEN DOET ONS BEVRIEZEN. {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXXVIIste Zinnebeeld. Doet hier het afzyn van de Zon, Die alverkwik'bre levensbron, De wateren bevriezen, En stelt de sneeuw en 't ys ten toon, Waar door natuur, noch korts zo schoon, Haar luister moet verliezen, Ja sterven, om weêr op te staan? Helaas! hoe zal 't met ons dan gaan, Wanneer de ziel van 't leven, De Zonne der gerechtigheid Die ons met weldaên overspreid, Ons herte gaat begeeven. Dan is het winter; dan is 't nacht; Dan mist de wil zyn grootste kracht; Dan sterven al de vruchten Van hoop, van liefde en van 't geloof; Dan heeft men telkens voor den roof Des helschen wolfs te duchten. Genade, ô Schepper! blyf ons by: Dat steeds uw glans een artseny Van blydschap mag verstrekken. Ja schep een Lente in ons gemoed, Die nooit vergaat; op dat uw gloed 't Bevrozen hert mag trekken, Door uw genade en zynen pligt, Uit doodsgevaar in 't eeuwig licht. {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} Het acht-en-dertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} OM IN 'T KORT WEDER TE KOMEN. {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXXVIIIste Zinnebeeld. De Zomerzonneglans verschuilt Zich niet in 's waerelds Noorderdeelen Alwaar de beer van honger huilt, Dan om natuur op nieuw te streelen, Met zyn gewenscht verkwikbaar licht, 't Welk 't Zuiden langer nacht zal geven. ô Spiegelglas voor 't zielgezicht, Waar in de zondaar, net naar 't leven Zyn' stand beschouwt, die van de zon Der hemelsche genaê verlaaten, Zyn eenig heil, zyn vreugdebron, Verstyft, bevrozen door het haaten Der deugd! Boetvaardige schep moed Ik zie de Heilzon ryk van straalen Herryzen. Stort een traanenvloed Van waar berouw; verlaat het dwaalen Op kromme paden van verderf: Zo zal u steeds Gods gunst beschynen. Hy is uw troost, uw eeuwig erf, Die alle dampen doet verdwynen. Niets dat zyn glori zo vereërt, Dan dat men zich van 't kwaad bekeert. {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} Het negen-en-dertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 'T IS GENOEG OM TE STERVEN. {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XXXIXste Zinnebeeld. De Maanzwym stort venyn op 't gras, 't Welk 't Vee berooft van 't leven, Maar of het waarheid is of was, 't Geen hier van is geschreven Staat te onderzoeken; 'k laat dit daar. Het Zinnebeeld kan leeren Wat zielvenynen vol gevaar De zulken dood'lyk deeren, Die met de wisselbaare maan Der zonde, 't licht ontwyken Der deugdzon, wyl ze door hunn' waan Bezwymen en bezwyken: Dan ziet men hoe 't vergiftig kruid Van weelde en dert'le lusten Uit hun verdorven' akkers spruit, Die steeds de ziel ontrusten. Men volg' Gods heilzon dan, en laat' All' 't ondermaansche vaaren, Dat Godsvrucht zwymen doet door haat, En eens den dood zal baaren; Men eer' Hem die ons leven is: Zyn licht is zonder duisternis. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Het veertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HOEWEL HY VER AF IS. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XLste Zinnebeeld. Wanneer de Zonnestraalen dringen, Door 't klaare Brandglas heen, Dan ziet men ook met een De stoffen die hun glans ontfingen In eene vlam gezet, Schoon hen geen vuurgloed aan komt treffen. Wie kan dat wonderstuk beseffen? ô Zinnebeeld! hoe net Vertoont gy ons Gods teed're liefde, Die Heilzon, die vol gloed 't Kristal van 't vroom gemoed Doorblaakte, en 't diepst' van 't herte griefde, Waar door een vlam ontstak Van yver voor den dienst des Heeren, Die nyd en wraakzucht kon verteeren, Ja weelde en hoogmoed brak! Myn ziel, wilt gy die gunst erlangen, Laat dan uw kristallyn Door deugd gezuivert zyn: Dus kunt gy ook dien glans ontfangen. Maar blyft ge ontrouw en boos, Dan is die krachteloos, Of een verslindend vuur van smerten. Gods licht is voor de reine herten. {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} Het een-en-veertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZYN TEGENWOORDIGHEIT DOET HERLEEVEN. {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XLIste Zinnebeeld. 't Verdichtsel van 't beruchte Beeld Van Memnon, dat door 't Zonnevuur Verwarmd geluid kon geeven, 't Geen hert en ooren heeft gestreelt, Leert ieder mensch, die uur op uur, In 't wisselvallig leven, Zich van de Zon van 's hemels vreugd En wondere voorzienigheid Gelukkig voelt ontsteeken, Door zegening, die 't hert verheugt, Door blydschap van geen waan verleid, En 't heelen der gebreeken? Om met een vrolyk dankgebaar, Dien grooten Schepper van 't heel-al Eerbiedig te begroeten. Nooit kan Hem van het hert-altaar, Door wierook van een lofgeschal, Een' beet'ren geur ontmoeten: Niets dat zo snel ten hemel vloog En met een' dierb'ren zegestroom, In 't stil gemoed kwam daalen, Men heff' dan hert en ziel om hoog, En leeve steeds oprecht en vroom: Zo zullen eens de straalen Van's Levenszon, in 't Eng'len koor, De ziel verrukken door 't gehoor. {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} Het twee-en-veertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZYN BEWEEGING VERWARMT ONS. {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XLIIste Zinnebeeld. Ziet hier met welk een dankbaar teken Deez' Elefant de Zon ontmoet, En met eerbiedigheid begroet, Als of hy vrolyk schynt te spreeken: ‘Zyt wellekom herbooren licht; ‘Zyt welkom aangenaame straalen, ‘Die my doen heuchlyk adem haalen, ‘ô Artseny voor myn gezicht! Ondankbaar mensch, die in den morgen Uw hoofd naauw opheft naar de zon, Veel min naar God de levensbron, Maar met een hert vol yd'le zorgen, Door angst en schrik uw zelf verkniest, Of in een' weeldepoel gedompelt, Word van de wellust overrompelt, Waar door ge uw waare rust verliest; Waak op, en laat dit Dier u leeren Hoe ge in den vroegen dageraad, Met diep ontzag, naar wysheids raad, Uw Schepper pryzen moet en eeren, Voor zo veel gaven die hy schenkt. Wil u dan aan geen schyn vergaapen. Men kan hier licht zyn heil verslaapen, Wanneer men nimmer overdenkt Dat wy zyn magtelooze wormen, En God die 't All' uit Niet kon vormen. {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Het drie-en-veertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DE WARMTE DOET ZE WEDERKOMEN. {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XLIIIste Zinnebeeld. De vlugge Zwaluw weet haar' tyd, En laat zich door geen list bedriegen, Om in het Lentsaizoen te vliegen, Daar zy van kommer is bevryd. Dit stelde eens klaar * Hilkiaas Zoon 't Hartnekkig Israël voor oogen, Dat steeds het eeuwig Alvermogen Vergat, en tergde tot zyn hoon. Ach! waaren wy in onzen staat Door aan de hoop van aardsbelangen En hun genot te blyven hangen; Niet schuldig aan het zelfde kwaad! Waar is het innerlyk berouw Om alle zonden af te zweeren, En tot zyn Schepper weêr te keeren? Waar is oprechte deugd en trouw? Waar liefde, vrede en lydzaamheid? Wat word dit alles schaars gevonden! Dus word het hoogst' gezag geschonden, Dat moog'lyk reeds de straf bereid Om met een' onverwagten slag 't Weêrbarstig menschdom te vernielen. Keert dan te rug, verblinde zielen! Wie vreest Hem niet die 't all' vermag? Dies valt hem aanstonds in de roede. Niets dan bekeering stuit zyn woede. {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vier-en-veertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HY HELPT HET OP. {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XLIVste Zinnebeeld. Dit moedig Paard mag op een steen Hier struikelen, ja nederstorten, En dus zyn snellen loop verkorten; Een welbedreeven hand alleen Is magtig om 't weêr op te heffen, Hoe zwaar de val het ook mag treffen. ô Schets van onzen droeven stand Der zonde, die den dood steeds baarde Die ons zo dikwils rukt ter aarde! Ach! zou de ziel, indien Gods hand Ons geenen bystand bood niet zwerven, En aan haar diepe wonden sterven? Gewis: maar nu zyn kracht ons red En oprecht, is 'er niet te vreezen, Hoe akelig 't gevaar mag wezen, Zo elk door boete en 't rein gebed Zyn' pligt betragt, hoe zeer bestreden. Wel, laat ons dan vrymoedig treden Vol hoop voor zyn genadentroon. Dus zal hy 't kwaad, hoe veel bedreven, Altoos vergeeten en vergeeven, Door 't waar geloof in zynen Zoon. Men laat' zich door geen waan verblinden: Dit is den weg om Hem te vinden. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vyf-en-veertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} IK MOEDIG AAN, ALS IK AANGEMOEDIGT WORD. {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XLVste Zinnebeeld. 't Geluid dat de Oorlogstrommel geeft, Maakt dat het flaauw gemoed steeds beeft, Maar 't moedigt weêr een dapper herte, Om zynen vyand op te slaan, Dus ziet het kling noch kogel aan, Noch wonden, noch gebrek, noch smerte, Of schoon een leger 't overviel. ô Schets van de onvertsaagde ziel! Die voor geen doodsgevaar zal beven, Maar door de trommel van Gods woord, Zyn weêrpartyen klampt aan boord, Om hen den laatsten slag te geeven. Die stem, nu straf, dan weder zoet, Geeft aan een Christen krygsheld moed, Om door 't geloof te zegepraalen Na zynen geestelyken stryd, Op dat hy eens na deezen tyd, In Sions onvergangb're zaalen, Daar onrust woont noch rouwgeklag, Des levenskroon ontfangen mag. {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zes-en-veertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HY BESTIERD HET ALLEEN. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XLVIste Zinnebeeld. Deez' Wyzer kan geen voordeel geeven, Wanneer de Zonneglans Niet schynt van 's hemels trans. ô Schets van ons rampzalig leven! Indien het Zonnelicht Van Gods genade, met zyn straalen, Niet stadig in de ziel komt daalen, Dan is 't voor ons gezicht Steeds nacht; dan dwaalen we in het duister Van onverstand en druk, Van zonde en ongeluk; 't Gemoed ontbloot van all' zyn luister, Zucht zonder troost en raad: Maar als die held're flikkeringen Diêr Heilzon in het herte dringen, Alsdan verdwynd all' 't kwaad; Dan word de rampwolk weggeschoven; Dan is alle overvloed By hemelvreugd maar roet; Dan stygt een galm van lof naar boven. ô Voorsmaak van 't genot Der zaligen by God! {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zeven-en-veertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} WAT IS HET GROOT BESLAG, ALS 'T NIET BEWEEGT. {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XLVIIste Zinnebeeld. 't Geluid der Klok kan keurige ooren, Op snaarspel en gezang belust, Nooit als vermaakelyk bekooren: Het hard gebrom verstoort de rust. ô Zinnebeeld van zulke zielen! Die in hun woorden en gedrag Voor Eigenliefdens outer knielen, En, als 't hun vry stond, nacht en dag (ô Jammerlyk geboeide slaaven Van 's waerelds koningin de waan!) Wel brommen zouden van hun gaaven, Die dikwils meest in wind bestaan; Terwyl ze door 't verrukk'lyk speelen, (Dus noemen zy hun klokgeschal) Een gantsche maatschappy verveelen, Die zich dan in een eenzaam dal Verwenschen, om 't geluid te derven, 't Geen hun te haat'lyk klinkt in 't oor. Wil iemand waaren roem verwerven, Hy trekk' geen klok; maar geev' gehoor Aan wysheids raad: want ydel raazen, En hol geklank is 't werk der dwaazen. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Het acht-en-veertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DIT IS HAAR VOEDZEL EN LEVEN. {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XLVIIIste Zinnebeeld. Deez' Koorlamp zou geen klaarheid geven, Indien ze door geen vloed Van Oli wierd gevoed. Zo ging het met den lamp van 't leven, Als haar geen olistroom Van zuiv're deugd, en Gods genade Kwam ieder oogenblik te stade. Wel hem dan die steeds vroom Van aart, zyn' glans met vrucht laat lichten; Op dat elk, aangenoopt Door 't heil daar hy op loopt, Gods eer verbrei' door zedepligten: Want de Opperzegenaar Zend steeds tot aanwinst zyne gaaven. Dies moet men de oli niet begraven. Men stell' die telkens klaar Ten toon, gelyk de wyze maagden, Die lichtende op haar wacht, In 't midden van de nacht, Haar grooten Bruidegom behaagden. Men vull' zyn lamp en vat Met zulk een dierbaar nat. {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} Het negen-en-veertigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZE HEEFT 'ER MEER LUISTER DOOR. {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XLIXste Zinnebeeld. Deez' Diamant, hoe schoon van glans, Zal noch met meerder luister praalen, Wanneer de Zon van 's hemels trans Zich daar in spiegelt met haar straalen. ô Zinnebeeld van zulk een mensch, Die door natuurelyke gaaven En kunst hier uitblinkt naar elks wensch, En dus op 't lof'lyk spoor der braaven, Zyn voeten zet! Maar zal 't çieraad Een grooter heerlykheid erlangen, Die alle praal te boven gaat, Dan moet het eerst zyn glans ontfangen Van de ongeschape Zon, en 't licht Van Godsvruchts held're tintelingen. ô Dat deez' zaak van 't grootst' gewigt In 't binnenst' van elks ziel kwam dringen! Want noch de gaaven van den geest, Noch 's ligchaams kracht en schoone leden, Zyn ooit God aangenaam geweest, Dan in een hert vol zuiv're zeden. Wat praalge, ô mensch verkiezen meugt; Uw schoonste glans spruit uit de deugd. {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vyftigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} OPDAT HY 'T VOLBRENGE. {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het Lste Zinnebeeld. Wilt gy den Zyworm hier bewaaren, Op dat hy zich ten arbeid schikk', 't Is nodig dat men hem verkwikk', Met groene en frisse Moerbey-blaêren. Zo moet men d'afgesloofden geest Ontspannen door vermaak'lykheden, Beslooten binnen 't perk der reden, Opdat die vry en-onbevreest Zyn werk te beter uit mag voeren: Want anders ging hy hier gebukt, En door te zwaaren last gedrukt. De droefheid zou hem steeds ontroeren. Dwaas zyn ze dan, die all' 't vermaak, Hoe nut en eerelyk verbannen; Die steeds gelyk natuurtirannen, Gods gunst verwyten, die den smaak Van zyne gaaven heeft geschonken, Op dat men t'misbruik maar vermy', En zich daar in op 't hoogst verbly', Om 't hert tot dankbaarheid te ontvonken. Deez' spreuk verstrekke ons steeds tot ‘Doe altoos wel en zyt verheugd. (vreugd: {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} Het een-en-vyftigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} IK WAS, TERWYL IK BEVOCHTIGT WORD. {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LIste Zinnebeeld. De Oranjeboom, hoe hoog van waarde, Moet door een regenvloed, Zo wel als 't kleenste kruid op aarde, Verkwikt zyn en gevoed, Zal hy gewenschte vruchten geeven. Hoe past dit Zinnebeeld Op 's waerelds Grooten, hoog verheven, Die hier gevleid, gestreeld, Van niemand waanen af te hangen, Daar zy steeds gaaf op gaaf Van d'Opperzegenaar ontfangen Gelyk hun minste slaaf! Hoogmoedigen, houd op van brallen; Erkent Hem die 't all' gaf: Zaagt gy den trotsen Haman vallen, Vreest voor de zelfde straf: Want hovaardy is in zyn oogen Een monster der natuur. Steunt dan op rykdom noch vermogen. Hy kan u in een uur Daar van, ja zelf van 't licht berooven. Dies zoekt uw heil niet hier, maar boven. {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Het twee-en-vyftigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ALLES UWE GAAVE. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LIIste Zinnebeeld. De Zon verklaart haar eigendom Op deezen Hoorn gevuld met bloemen En eed' le vruchten: En waarom Zou zy er niet op mogen, roemen? Haar koest'ring heeft die voortgebragt. ô Schets van 't eeuwig Alvermogen Dat door zyn onweêrstaanb're kracht, All' 't wensch'lykst', 't geen ons hert en oogen Met tweepaar zinnen streelt en voed, Zyn' oorsprongk gaf en op doet groejen! Ach! laat ons dan in ons gemoed De snoode ondankbaarheid verfoejen, En uit een waar' ootmoedig' aart Steeds zeggen: ‘Heer, 't zyn uwe gaaven: ‘En hebt ge die voor ons bewaart, ‘Daar we ons aan 't schepsel noch verslaaven? ‘ô Bron van goedheid! Heilfontein! ‘ô Zon die 't all' doet wasdom geeven! ‘Wy willen (maak de ziel maar rein) ‘Uw wetten nimmer wederstreeven. ‘Uw gunst verbind ons aan de deugd, ‘Die 't ligchaam en de ziel verheugt. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Het drie-en-vyftigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 'T NEEMT AF, NA DAT HET ZICH VERHEFT. {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LIIIste Zinnebeeld. Hoe hoog deez Toren ook mag ryzen, Zyn spits, gelyk men ziet, Verdunt allengs tot niet. Wat wil dit Zinnebeeld ons wyzen? Niets dan om niet te hoog Te vliegen naar het Godd'lyk weezen, Door onderzoek: Men leer' het vreezen: Want menig ziel bedroog Zich zelf met zaaken te onderwinden Waar in zich 't scherpst' vernuft, Door 't denken moê gesuft, Verstompte en nooit zyn rust kon vinden. Men schuw' die dert'le zucht, Die, door nieuwsgierigheid gedreven, Veel' Bethsemiten bragt om 't leven. Men zoeke steeds met vrucht Dien Albestierder in zyn werken, En zuiv're liefdewet, Ons allen voorgezet. Dit kan ons in 't geloof versterken, En trekken uit de slaverny. Dit te onderzoeken staat elk vry. {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vier-en-vyftigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} WAT DOET DIT KLEIN BY 'T GROOTE LICHT? {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LIVste Zinnebeeld. Het Kaarslicht moet hier voor de straalen Der Zon verdwynen in 't verschiet. Wie leert hier tot zyn voordeel niet Hoe verr' de trotsche geesten dwaalen, Die roemen op hun vlug verstand En dapp're daaden van hun leven, 't Geen maar een schemering kan geeven, Die hen doet tasten naar de wand, By 't zonnelicht van 't Alvermogen, Dat all' den mind'ren glans verdooft? Is hy dan niet van brein berooft, Die zich op gaaven wil verhoogen, Waar door hy is aan God verpligt? ô Nietige aardworm vol gebreken! Dat heet een kleene kaars ontsteeken By 't schynen van het waereldlicht. Leer dan uw hovaardy bedekken Door 't kleed van eigen nietigheid 't Is de eerzucht die de ziel verleid. Laat dit u tot een les verstrekken. Hy is eerst ryk die arm van geest Zyn Schepper ned'rig dient en vreest. {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vyf-en-vyftigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ALLES WYKT VOOR HEM. {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LVste Zinnebeeld. De Blixem klieft de rotsen Die lucht en wolken trotsen, Zo wel als 't Water, week van aart. Gy, Vorsten, wilt hier leeren; En gy gestrenge Heeren, Die steeds den onderdaan bezwaart, Door wreede dwing'landyë, Dat uwe tirannyë Steeds bloot staat voor Gods sterke hand, Die u haast kan verdrukken, En uit uw zetels rukken, Wanneer zyn blixem raakt aan brand, En door uw hert komt dringen. Leert dan uw' aart bedwingen Door weldaên, op dat de onderzaat U eeren mag als Vaders En 's Lands getrouwe Raaders. Zo zal de Almagtige uwen staat Met zegen overstroomen: Want hy beschermt de vroomen. Maar wee hun die hem tegen staan: Zyn Recht ziet geen persoonen aan. {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zes-en-vyftigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} VAN EEN. {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LVIste Zinnebeeld. De Wiskunst zal haar lynen trekken Van Eenen stip als zy begint. Wat wil dit Zinnebeeld ontdekken? Dat Een alleen het hoogst' bewind Bezit voor eeuwig uit zich zelven, Die nooit begon noch eind zal zien. Laat de Ongodist Natuur doordelven, En met zyn dwaalziek brein bespiên, Om die gedachtenis te weeren: 't Is niets: hy ga maar in zyn ziel: Daar kan hy van 't geweeten leeren Hoe verr' hy van het spoor verviel. Almagtig Een, waar van ons leven Zyn oorsprongk heeft en onderstand! ô Zalig Een, die 't all' kunt geeven In 't eeuwigduurend Vaderland! ô Heilig Een, die onze zinnen Doet buigen naar uw liefdewet, Om Waare Godsvrucht te beminnen, Om namaals met u onbesmet In eensgezindheid te verkeeren! Wie kan dien dierb'ren schat waardeeren? {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zeven-en-vyftigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} WIE ZOU 'T ANDERS BEWEEGEN. {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LVIIste Zinnebeeld. Dit Molenrad zou nimmer draajen, Indien de snelle wind Niet langs de zeilen heen wou waajen. Gy die hier iets begint, Tot voorstand van uw' staat of erven, Leer uit dit Zinnebeeld Dat gy uw wensch nooit zult verwerven, (Hoe zeer ge u vleit en streelt) Zo lang de wint van trouw en yver Uw molen niet beweegt: Maar als die koelte slap of styver Uw hert van waan ontleegt, Dan zal de Goddelyke zegen, Die wind daar 't al door draait, U steeds verzellen op uw wegen; Waar door ge vruchten maait Tot ruime nooddruft en verkwikking. Die dus zich overgeeft Aan 't wys beleid van 's Hemels schikking, Zal nooit, zo lang hy leeft, Van lyfsgebrek en rampen klaagen. Een nyv're hand kan God behaagen. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} Het acht-en-vyftigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ALS DEN HEMEL MAAR STRYD. {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LVIIIste Zinnebeeld. Het blixemende Legioen, Der Romers kon veel' wond'ren doen Op Hunnen en Wandaalen, Nadien de Hemel daar voor streed. In 't wisselvallig oorlogsleed, Waar door 't kon zegepraalen. Ziet hier een leerzaam zinnebeeld, 't Geen eed'le zielen noopt en streeld, ô Christelyke helden, Geroepen tot een' zwaaren stryd! Schept moed: indien ge u dapper kwyt; Zal God uw werk vergelden. Zyn geest vol kracht die sterker is Dan die van 's waerelds duisternis, Zal 's vyands heir verjaagen, Schoon duizend legioenen sterk. Slaat dan maar rustig hand aan 't werk. Wie zou 't met Hem niet waagen, Die met een wenk het waereldrond Verbrys'len kan tot in den grond? Geloof maar aan zyn wetten, En op zyn bystand in den nood: Dat schild zal duivel, vleesch, en dood Met hun gevolg verpletten, En u in zegepraal de kroon Des levens schenken voor Gods troon. {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} Het negen-en-vyftigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} WAT HELPEN DEEZE IN MYN AFWEEZEN? {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LIXste Zinnebeeld. Wat zal het toch een krygsheld baaten Dat hy hier 't Oorlogstuig zo schoon Voor 's Veldheers oogen hangt ten toon? Kan hy zich op die praal verlaaten, Als hem een legermagt genaakt? ô Neen: elk zal 't voor dwaasheid achten. Dit 's 't werk van hun die stadig trachten Den Godsdienst, schoon het hert nooit waakt, Te stellen in bespiegelingen; Die bidden dat het ieder hoort, En 't boek van 't zaligmaakend woord In goud beslaan, schoon zy de dingen Daar in beslooten niet verstaan, Door onkunde, of door waan van wysheid. Dit is het niet waar in de prys leid. Men trekk' de wapenrusting aan; Ze is niet geschonken om te praalen Maar op den vyand naar den geest, Door hem die voor geen laagen vreest, Een overwinning te behaalen. Die dus met God zyn heil bewerkt, En hoogmoed schuwt, word steeds versterkt. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zestigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} NIET DOOR ZULKEN HULP. {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXste Zinnebeeld. Hoe zwerft dit Schip door storm in nood! Hier helpt noch kabeltouw noch Anker: Matroos verflaauwt; zyn hoop word kranker, Nadien een onvermydb're dood Hem schielyk najaagt op de hielen, 't Gevaar groeit aan waar 't oog zich wend; Die 't bidden nimmer heeft gekent, Weet nu door angst voor God te knielen. ô Zinnebeeld van onzen stand, In eene zee van tegenspoeden, Wanneer de felle orkaanen woeden, 't Zy op het schip van 't Vaderland, Of ieders kiel van hulp verlaaten! Wie zal ons hoeden voor 't vergaan, Wanneer men heeft zyn best gedaan, En alle middelen niet baaten? Wie anders dan de groote God, Die op berouw, gebeên en traanen Voor elk een weg tot hulp zal baanen; Men stell' dan door 't geloof, zyn lot Gerust en veilig in zyn handen. Zo zullen wy schoon 't stormt en raast, En 't hevig onweêr loeit en blaast, In Schoonehaven eens belanden, Daar nooit de zonnestraal van rust En vreugd door zeeramp word geblust. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} Het een-en-zestigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} VERLAAT HET NIET. {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXIste Zinnebeeld. Dit brandend Hert door eene Hand Tot in de lucht geheven, Leert ons geduurig streeven Naar heiligheid, dat dierbaar pand, Dat God in ons alleen behaagt. Men laat het dan niet slippen, Noch woonen op de lippen: Want die 't niet in zyn boezem draagt En 't reine vuur door zonde blust Waar door zyn kracht moet sterven, Zal nimmer heil verwerven, In 't ryk van zaligheid en rust; Maar storten in een' heeten gloed Van eindelooze smerte. Men draag dan 't zuiver herte Zyn Schepper op, van wien het kwam: Die zal het steeds behoeden In voor-en tegenspoeden; Die zal door zynen geest die vlam Aanblaazen, om te straalen In de onvergangb're zaalen. {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} Het twee-en-zestigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DIE MIND, GEVOELD, NOCH VREEST. {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXIIste Zinnebeeld. Dit Hart vervolgt door min zyn Hinde, Op dat het vergenoeging vinde, Schoon zwaar gewond, en bloot gesteld Voor 's jagers listen en geweld. ô Zinnebeeld van vroome zielen, Die ned'rig voor hun Schepper knielen, Door zuiv're liefde in 't hert geraakt; Wiens vlam hen steeds zo moedig maakt, Dat zy, hoe zeer gekwetst door rampen, Waar mee zy telkens moeten kampen, Hoe zeer gejaagd, en moê gevlucht Voor 't hoofd der geesten in de lucht, Hoe ook door vleiery verheeven, 't Beminde voorwerp noit begeeven! Geheiligden, die dus bestaat, Wat is u troost en toeverlaat? Gods wedermin, om u te kroonen Op onbeweegelyke troonen, Voor 's waerelds grondslag reeds bereid, Om daar met Hem in eeuwigheid Te heerschen, daar 't steeds zal in rust zyn; Daar nooit de liefde zal geblust zyn. Wie kent die vreugd in 's levens dag, Die 't oor nooit hoorde en 't oog noit zag? {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} Het drie-en-zestigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZE BIED ZICH EENEN AAN. {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXIIIste Zinnebeeld. Gelyk de Zonnebloem zich keert Naar 't licht dat haar dien naam doet draagen; Zo wend de ziel die niets begeert Dan 't geen de Alwysheid kan behaagen, 't Gezicht haar de ongeschape zon, En laat zich koest'ren door haar straalen: Zy weet steeds uit die Levensbron Verkwikking troost en raad te haalen, En wysheid die 't all' weegt en wikt, En doet haar 't goud voor slyk verkiezen; Waar door zy nimmer vreest of schrikt, Om 's waerelds vriendschap te verliezen, Die zy maar acht voor yd'le waan: Zy volgt den glans die haar doet leven; Zy kleeft haar' Schepper achter aan: Dus lagcht zy als de boozen beeven: Ze ontfangt in 't welbewust gemoed Den wederstraal van 't Alvermogen, Die haar met hemelsch Manna voed, Waar door de geest wort opgetoogen In 't voorpaleis der hoogste vreugd. ô Wie verlieft niet op de deugd! {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vier-en-zestigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZY ZOEKT U ALLEEN. {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXIVste Zinnebeeld. De Naald van 't Zeekompas gestreken Aan eenen dierb'ren steen, Trekt door die kracht alleen Naar 't Noorden daar zy onbezweeken Zich houd; of schoon een hand Haar naar een and'ren kant Steeds wenden wil het is verlooren: Zy keert terstond weêrom. Dit werktuig kan, hoe stom, Ons leeren dat wy moeten hooren, Door geene drift belet, Naar Jesus in zyn wet, Die waare Noordstar van ons leven: Want als men die verlaat, Dan is men buiten staat; Dan word de kiel op strand gedreven. Men hou 't ga laag of hoog, Die Morgenstar in 't oog: Dan zal 't geloof geen schipbreuk lyden In 's waerelds woeste zee, Maar op een stille ree Zich veilig buiten nood verblyden, Daar nimmer ongeval De vroomen treffen zal. {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vyf-en-zestigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} IK ZAL GAAN DAAR GY MY HEENEN STIERT. {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXVste Zinnebeeld. 't Gewillig Paard hier voortgeleid Door eene Hand, is steeds bereid Te gaan waar heen men 't wende. ô Schets van een gelaten hert, Dat steeds hoe zeer gedrukt door smert, Door rampspoed en elende Zichzelf bezit in lydzaamheid; Dat wel van droefheid zucht en schreit, Doch nooit zal murmureeren; Dat God zo wel voor 't kwaad als 't goed Geduurig pryst, en welgemoed Zich door de hand des Heeren Geleiden laat en vast vertrouwt Dat Hy die alles hier beschouwt, 't Zy in, 't zy na dit leven, Zyn rampen door 't genadeloon Verzoeten zal voor 's Hemels troon. Wat is hy hoog verheven Die dus bestaat! Maar die in 't leed Steeds wrokt, en zynen pligt vergeet Door wraak, verzwaart zyn zonden. Een buigzaame aart vind troost en heul: Maar 't ongeduld verstrekt een beul, Die zout wryft in de wonden. Gelukkig is een stille ziel Die nooit van 't weêrloos spoor verviel. {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zes-en-zestigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} IK WORD DOOR UWE WIND GEDREEVEN. {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXVIste Zinnebeeld. Wanneer een goede wind Van acht'ren in het zeil komt blaazen, Hoe zeer de felle stormen raazen, Dan kan het Schip gezwind, Langs ongebaande paden streeven Door 't bruizend pekelnat. Wat kan, voor die 't bevat, Dit Zinnebeeld al lessen geeven! Ons ligchaam is een kiel; De zee een waereld vol vergiften; De orkaanen zyn de dolle driften; De lading is de ziel Met al haar onwaardeerb're gaaven: Zal die nu door 't gevaar, 't Geen aak'lig is en naar, Eens veilig landen in de haven, Zo moet zich 't koft'lyk Schip, Van de eersten wind van Gods genade Bedienen, eer het tot zyn schade Vergaat op bank en klip Met alle zyne dierb're waaren, Daar 't mede is opgevuld: Dus kan men, door zyn schuld De golven roekeloos bevaaren. Dies wat hier ook geschied, Misbruik Gods goedheid niet. {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zeven-en-zestigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} IK ZOEK NIET, DAT IK VANG. {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LIXste Zinnebeeld. Deez' Visscher met zyn vangst verlegen, Trekt niet alleen met zynen zeegen De zegen in zyn net, Het geen hy naauw weet op te haalen; Maar ziet ook in zyn garen daalen: (Waar door hy zich ontzet, En uitroept; ô geheimenissen!) Een vliegend heir van vreemde vissen: Dit dubbele geluk Doet hem van blydschap vrolyk kweelen. Laat deeze schets uw zielsmert streelen, Gy die hier zucht en klaagt, Als of ge zyt van God verlaaten: Schep moed: de wantrouw kan niet baaten: Hy zal, als 't Hem behaagt, En gy zyn wetten wilt betrachten, 't Verlies met dubb'le winst verzachten. Het wisselvallig rad Voert hem die onderlegt wel boven. Doch schoon gy bleeft van elk verschoven, De Alwysheid heeft een' schat, Dien roest noch mot ooit zal verderven. Dien zult ge (blyft maar vroom) verwerven Voor Salems onvergang'bren troon. Geen diamantstraal blinkt zo schoon. {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} Het acht-en-zestigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZY ZULLEN DEN ONVERVAARDEN SLAAN. {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXVIIIste Zinnebeeld. Dit sterk Kasteel op zwaare muuren, Gebouwd, om stormen te verduuren, Zwigt voor geen bom nog gloejend schroot, Noch wat de krygslist uit kan vinden, Om vaste steden te verslinden, Als zy 's Lands ondergang besloot. Elk laat hier op zyn zinnen speelen. Men maak' de herten tot kasteelen, Door 's Hemels onverwinb're kracht, En deugd en Christelyke pligten, Zo zal de aardsvyand moeten zwichten Met zyn verbondene oorlogsmacht, Van vleesch en waereld aangenomen. Laat hy van de overwinning droomen; Geen nood: verweer u met het schild Van 't waar Geloof; gebruik ook mede Het zwaard des Geestes scherp van snede, Tot dat zyn pylen zyn verspilt. Vrees voor geen kogels, hoe ze ook woeden. De helm der Hoop zal u behoeden; 't Borstwapen der Gerechtigheid Beschermen voor zyn looze laagen. Dan zal 't d'Almagtigen behaagen, De kroon voor dapperen bereid, Aan u in Vredestad te schenken, Daar rouw noch dood de vreugd zal krenken. {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Het negen-en-zestigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} OP BEWEEGELYKE BOLLEN GEVEST. {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXIXste Zinnebeeld. Deez' Grafnaald die op ronde bollen Gegrondvest is, staat pal, Hoe zeer de woeste orkaanen hollen; Geen storm van ongeval Doet haar ooit wankelen of wyken. ô Schets van 't deugdzaam hert, Dat nooit in voorspoed zal bezwyken, Noch zwichten voor de smert Van wrange tegenspoed en rampen! Schoon waereld met natuur En vleesch het steeds aan boord komt klampen, Het staat gelyk een muur. Waarom? het steunt op vaste gronden Van 't Christelyk geloof. Dus blyft het vry en ongeschonden Voor tiranny en roof. 't Heel-al mag 't onderst' boven keeren, Deeze aarde in vuur vergaan, De Godsvrucht zal eens triomfeeren En steeds onwrikbaar staan Voor God, door 't onbevlekt gewisse, Daar 't licht niet weet van duisternisse. {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zeventigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} VAN EEN LICHT. {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXste Zinnebeeld. Deez' Toren die zich verr' laat zien, Omdat hy op een' berg gelegen, Steeds uitblinkt, leere ons overwegen, Om 't eeuwige verderf te ontvliên Hoe wy de flikkerende straalen Des lichts van Godsvrucht en verstand, Door de Opperwysheid ingeplant, Doen voor een ieder nederdaalen Van't hoog vertrek, verr' boven 't stof Der aardsche slaverny verheven, Die poel daar duizenden in sneeven; Opdat elk in 't gemoed Gods lof Verbreide, en afsta van de zonden. Dus is een Christen hoog gezet, Opdat hy op zyn wegen lett'. En zo hy bouwt op wank'le gronden, En oorzaak word van 's naastens val, Met snoode daaden te verrichten, En als een dwaalstar voor te lichten; Dan zal de Schepper van 't heel-al Hem straffen met de zwaarste plaagen. Elk zorg' dan om zich wel te draagen. {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} Het een-en-zeventigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZE BEVESTIGT, EN VERCIERT. {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXIste Zinnebeeld. Dit Bouwgevaart' word hier gestigt Op onbeweegelyke gronden, Op dat het door zyn zwaar gewigt Niet wyke, als dikwils word bevonden. Wat leert dit? Om 't gebouw der jeugd Op onverwrikb're fondamenten Van waare heiligheid en deugd Te stigten, ja haar in te prenten, Door wysheids raad en vroom gedrag, Dat niemand zonder reine zeden D'Alzegenaar behaagen mag, Naar 't voorschrift van de wet en reden. Daar zulk een grondslag legt, zal 't hert Voor 't woên van 's waerelds onweêrvlaagen, Voor stormgevaar van smaad en smert, Voor vleiery bedrog en laagen, Nooit wyken maar bestendig staan. ô Ouderen, 't is u bevolen Dien nutten heilweg in te slaan, Opdat uw kroost niet raake aan 't doolen. Legt dan dien grond in 't vast siment Van 's Heeren vreeze, in 's levens lent'. {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Het twee-en-zeventigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HET STAAT DOOR ZYN GEWICHT. {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXIIste Zinnebeeld. Dit Roomsch Gebouw tot praal en pracht Gestigt, hoe schoon 't mag blinken Moet door den tyd verzinken Met wat de waereld dierbaar acht, Verzot op nietige ydelheên, Door waan en schyn bedrogen. Ach! wierd dit overwogen, Men zou het hert aan kalk en steen, Aan weelde en Mammons klatergoud Niet hechten, als de dwaazen, Die steeds op schyngoed aazen. All' wat men hier uit praalzucht bouwt, En gierig oplegt door 't belang, Hoe 't de oogenlust mag wekken, 't Zal all' tot brandstof strekken In dien verschrik'lyk' ondergang, Als 't vuur van 's Hemels gramschap blaakt. Men tracht dan naar de muuren, Die tyd en dood verduuren; Naar 't huis dat zonder hand gemaakt Dat eeuwig blinkt door 't schoonst' cieraad, Van niemand te beseffen. Laat dit uw herten treffen, ô Waereldlingen! en verlaat Deeze aarde eer ze u eens zal begeeven. Niets vaster dan het eeuwig leven. {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} Het drie-en-zeventigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HOE HOOGER, HOE VERDER. {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXIIIste Zinnebeeld. Deez' Toren voor de wagt gestigt, Om 's Vyands heir en list te ontdekken, Kan ieder mensch tot leering strekken, Om met een schrander zielgezicht Steeds door Voorzichtigheid te waaken; Dat hoog vertrek van waar hy ziet, Wat vyand hem om laag bespied, En door verrassing komt genaaken. Dus kan hy ligt een aanval doen, Eer hy word onvoorziens bestreden, Of wyken met gewisse schreeden Te rug, eer 't iemand kan vermoên. Die dus bestaat zal zelden doolen. Deez' kryg vereischt een wys beleid, Zo wel als moed en dapperheid. Vooruitzien is ons aanbevoolen: Ook toont dit zinryk Zinnebeeld Dat, hoe men hooger is verheven Van de aarde hoe men 't zalig leven Veel nader is 't geen zielen streeld. Wel hem wiens heilige gedachten Dus dikwils boven 't zwerk vernachten. {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vier-en-zeventigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ALS DIT MAAR ALLEEN MAG OVERBLYVEN. {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXIVste Zinnebeeld. Wanneer een' snellen Watervloed Komt van de Bergen nederstreeven, En met zich sleept wat hem ontmoet, Waar door en vee en menschen sneeven; Dan strekt het noch in 't ongeluk Tot troost, schoon alles weg moet dryven In zulk een algemeene druk, Dat heil'ge Tempels overblyven. ô Schets van Godsvrucht, die steeds bloot Gestelt word voor de zonde-vloeden, Die 't water van den hoogsten nood Dryft naar de zee van tegenspoeden; Laat aardsche schat en vaderland En dert'le wellust vry vervloejen, 't Is niets als zy maar blyft in stand, En door die rampen op mag groejen: Zy is 't alleen, die 't lydzaam hert, Beveiligt voor de woeste golven Van wanhoop, wroeging, angst en smert, Waar in de dwaasheid legt bedolven. De waereld zinke in 't woedend nat. Haar Tempel is in Vredestad. {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vyf-en-zeventigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DIE INWENDIGE BEHAAGEN. {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXVste Zinnebeeld. De Buitenbast der Pynboomvrucht Is niet behaag'lyk in ons oogen, Maar 't sap maakt ieder opgetoogen, Waar naar de lekk're tong steeds zucht, En wenscht die steeds te mogen smaaken. ô Schets van de eed'le ziel, die hier Van buiten aangemerkt, geen zwier Van aardsche glori weet te maaken, Waar door zy steeds ten doel moet staan Voor spotterny en schamper hoonen, Als of in haar niets goeds kan woonen! Maar waart ge, ô waereld! niet door waan Bedroogen zy zou u haar gaaven Vertoonen, daar all' de overvloed Van uw bezit voor zwichten moet, Die uw beminnaars maakt tot slaaven. Wel hem die om 't inwendig schoon Zich vind getroost getrouw te stryden, Ja zelf de grootste smert te lyden, Aan 't eind van 't vechtperk is de kroon. Laat and'ren zich in schyn vermaaken, Hy zal de waare vruchten smaaken. {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zes-en-zeventigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZO VERVALLEN DE UITWENDIGE DINGEN. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXVIste Zinnebeeld. Deez' Tempel, 't zy aan wie gewyd, Met all' zyn outers en çieraaden, En pragt van dierb're koorgewaaden, Vergaat in 't einde door de tyd, Wiens scherpe tand niets zal verschoonen. Wys is hy dan, die hier uit leert, Hoe alles in een damp verkeert, Hoe't goud verslyt; hoe vaste troonen Gestadig worden ondermynt; Hoe schoonheid kracht verstand en gaaven Allengs vermind'ren, hoe wy slaaven; Ja hoe ons leven zelf verdwynt, Om nooit de waereld te vertrouwen, Maar God die bron van overvloed. Dus kan men in het vroom gemoed Een' onvergangb'ren tempel bouwen, Tot een verblyfplaats voor zyn Geest, Waar op de tyd vergeefs zal byten: Want nimmer zal zyn glans verslyten. Men steek' dan vry en onbevreest Daar 't offer aan van 't heilig leven, Om zon en maan voorby te streeven. {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zeven-en-zeventigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZE IS SCHADELYK EN VOORDEELIG. {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXVIIste Zinnebeeld. Het smaak'lyk sap der Persikvrucht Kan ieders tong behaagen; Doch om een schat te waagen, Om welks verlies men klaagt en zucht. Haar Pit verstrekt in tegendeel, Hoe bitter, tot bewaaring (Naar menig arts verklaaring) Van 's levens allerbest juweel Hoe klaar stelt ons dit Zinnebeeld Aan de eene zy' 't vermogen Der wellust hier voor oogen, Die d' aardsgezinden mensch steeds streelt, En nodigt op den valschen smaak Van haare lekkernyë, Door snoode vleieryë, De bron van 't dood'lyk schynvermaak: Aan de and're kant oprechte deugd, Wiens voorsmaak haar' bezitter In 't eerst, als heilig bitter, Een afschrik geeft, maar tot zyn vreugd, Waar door de ziel steeds blyft gezond, In spyt van haaren vyand. Men maak' dan door Gods bystand, Met waare Godsvrucht een verbond, Om steeds naar haaren raad te hooren: Dit kon een Hercules bekooren. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Het acht-en-zeventigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HET LOOPT 'ER TE ZUIVERDER DOOR. {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXVIIIste Zinnebeeld. Het Water, uit deez' Rots gevloeid Door perssing, geeft veel zuiv'rer straalen Dan de Oceaan daar 't in komt daalen. Zo laat een ziel die onvermoeid De deugd betracht, haar reine vloeden In 's waerelds zee, daar 't raast en bruist, Wanneer 't verbolgen onweêr ruist, Door klippen van de tegenspoeden Steeds loopen, daar geen storm haar vreugd, Geen doodsgevaar haar rust zal storen. Dus word het heil uit leed gebooren; Dus is het vroom gemoed verheugd In 't midden van de zwaarste plaagen, Gezuivert van de vuiligheid Der waereld die het hert verleid. ô Zalig lyden en verdraagen! Ach wierd ge recht gekend, men zou Zich wachten van de zondepoelen, En zich gestadig laten spoelen Door 't heilzaam water van berouw. Want wat men zich mag onderwinden, Geen kroon is zonder kruis te vinden. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Het negen-en-zeventigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} GEBROOKEN BEN IK NOCH BETER. {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXIXste Zinnebeeld. Deez' Paerel mag hier glansryk praalen: Maar als zy kleen gebrooken is, Dan strekt ze een artseny voor kwaalen. Hoe klaar stelt deez' gelykenis De Zaligmaaker ons voor oogen, Die als een paerel van de deugd, Daar de Engelen op konden boogen, Steeds uitblonk tot elks heil en vreugd: Maar toen hy wierd door duizend wonden Verbryzelt, en gehecht aan 't kruis, Tot zoen van 's waerelds zwaarste zonden, Toen kon dat dierbaar paerelgruis Ons van den tweeden dood bevryden. Men denk' dan aan die zegepraal, Verkregen door 't volstandig stryden, Zo dikwils wy aan 't Avondmaal Die heilzaame artseny ontsangen, Tot welstand van 't bedrukt gemoed, Dat zucht en reikhalst met verlangen Naar God het alderhoogste goed; Om naar het ryk van 't eeuwig leven Door paerlepoorten heen te streeven. {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} Het tagtigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HET VERNIEUWT. {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXXste Zinnebeeld. Een Schildery met stof besmet, Zal in haar' eersten luister praalen Wanneer zy voor de zonnestraalen In 't middaglicht word neêrgezet Om zulks met water uit te trekken: Zo krachtig is die heete gloed. ô Schets van 't zondige gemoed, Bezoedelt met de snoodste vlekken! Wat raad in zulk een' jammerstand, Terwyl de geesselroeden snerpen? Geen and're dan zich neêr te werpen, Voor de ongeschape Zon, welks brand Het beeld der ziel, indien wy waaken Door waar berouw, door wys beleid En willige gehoorzaamheid, Veel schooner dan voorheen zal maaken, Wel hem dien die genadestraal, Bevryd van dampen, mag beschynen, Waar by saffieren en robynen, Hunn' glans verliezen met hun praal, Om schooner dan de Zon te blinken. Hier moet al 's waerelds pracht verzinken. {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} Het een-en-tagtigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 'T WORD IN DE ZUIVERHEIT BEWAARD. {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXXIste Zinnebeeld. Wat leert dit scherp geslepen Staal, 't Welk çierlyk blinkt in de oogen? Wat anders, dan 't vermogen Der valsche tong, die door 't onthaal Van schyngunst ons zal streelen, En 't waardste pand ontsteelen, Een' goede naam die all' het goud Des waerelds gaat te boven. Wie haar hier wil gelooven, En 't diepste hertsgeheim vertrouwt, Dien zal ze vinnig steeken; Zy schept haar lust in 't wreeken, En 't kwetsen van het vroom gemoed; Zy is de bron der plaagen Die de Eendracht kan verjaagen; Zy doet de waereld met een' vloed Van gruw'len overstroomen. Wie kan haar drift betoomen? Ze ontziet noch bloed, noch God, noch eer, Maar hakt het all' in stukken Dat niet voor haar wil bukken. Men schuw' dan dit gevreest geweer, Dat duizend zielen heeft doorsneden, Door waarheid en oprechte zeden. {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} Het twee-en-tagtigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} IK BEWAAR DE TEDERE MYRTEN VOOR DE KOUDE. {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXXIIste Zinnebeeld. De teed're Mirt word hier bewaart, Beveiligd voor 't verderven, En zacht gestreeld, op dat haar' aart Door koude niet zal sterven. Gy, wien het nodige bestuur Der jeugd is aanbevolen, Deez' Schets vertoont u door natuur, Hoe gy haar vry van doolen, Regeeren moet door wys beleid, Door liefde en zachte zeden: Want heerschende weêrbarstigheid Doet ligt het zaad vertreeden: Dan kwynt en sterft de dierb're plant Die frisch en schoon zou groejen, Indien ze door een wyze hand Gekweekt was onder 't bloejen. Men moet door eerelyk vermaak Den toom der tucht wat vieren, Waar door ze met een' beet'ren smaak Den ploeg des pligts zal stieren. Dus weert men knaaging en verdriet. Men buig' het rysje, en breek' het niet. {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Het drie-en-tagtigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DEN HEMEL SCHIKT VOOR MY. {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXXIIIste Zinnebeeld. Die 't Zwaard by 't scherp wil vatten toont Dat dwaasheid zyne ziel bewoont, Maar die het aan wil grypen By 't handgevest, gebruikt verstand. Wat leert ons dit in 's levens stand? Dat we ons vernuft steeds slypen, Om alles met voorzichtigheid, Door godsvrucht, reden en beleid, En 't onbeneveld oordeel Te aanvaarden. Zo zal 's waerelds zwaard, Dat dikwils duizend rampen baart, Geen schade doen maar voordeel. Dus stelt men zyne ziel in staat Om wellust, pragt en overdaad Kloekmoedig te overwinnen: Nadien, wanneer men 't kwaad steeds myd, Gods eeuwige Almacht voor ons stryd. Maar die noch met hun zinnen Gehecht zyn aan all' de ydele eer Die kwetsen zich aan 't scherp geweer Door zorgelooze blindheid, En waan die't kwaadst' voor't best steeds kicst, Waar door men 's Hemels gunst verliest. Men schuw' dan de aardsgezindheid, Opdat Gods wraakzwaard met een' slag Ons niet verdelg' in d' Oordeeldag. {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vier-en-tagtigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ALLES IS HEERLYK IN ZYN RANG. {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXXIVste Zinnebeeld. Deez' Bouwkunstordens zyn verscheiden, Doch elk toont in haar' staat Een kostelyk çieraad, Om eene grootsheid te bereiden Voor 't koninglyk Gestigt, Dat geene praalstof mag ontbeeren. Dit Zinnebeeld kan ieder leeren Hoe dat men naar zyn' pligt Zyn 's naastens gaven hoog moet achten; Op dat geen bitse nyd Die met haar tanden byt. Dus moet men steeds, door vrede, trachten 't Gebouw van heiligheid Op dierb're zuilen te verhoogen Met hulp van 't eeuwig Alvermogen, Op 't kunstigste bereid Door taai geduld in God gelaaten, Tot vord'ring van zyn eer. De Liefdevlam verteer' Hier 't onderscheid van kunne en sta en: Dat zal dit heerlyk werk Een onvergangb'ren luister geeven. Gelukkig waren we in dit leven, In dien men Jesus kerk Dus bouwde en niet door twist deed sloopen: Doch dit 's te wenschen, niet te hoopen. {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vyf-en-tagtigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} VERSCHEIDEN EN DE ZELVE. {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXXVste Zinnebeeld. Wie 't Buskruid in de ruime lucht Ontsteekt zal zelden schade ontfangen, Maar die 't in 't eng Kanon wil prangen, Zal eene doodelyke vrucht Voor duizenden van menschen baaren. ô Schets, die ons aan de eene zy', 't Zachtmoedig leven ruim en vry Voor oogen stelt dat geen gevaaren Van 't kruid van smaad te duchten heeft! Dat vliegt en blaakt wel om hem heenen Maar als een damp is 't haast verdweenen Die muuren treft noch wonden geeft: Maar stampt men 't in 't kanon van 't herte, Dat steeds van wraak en hoogmoed zweld, Dan beeft de waereld door 't geweld, Als in een barensnood van smerte. Dus stoort een vonk van hoon de rust Der menschelyke maatschappyë. Men schuwe dan deez' tirannyë, Die 't licht van heil en reden blust, Zo wel in laage als hooge staaten. Zachtmoedigheid geeft honigraaten. {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zes-en-tagtigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZY WORDEN TOT HUN GEBRUIK BEWAART. {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXXVIste Zinnebeeld. Deez' Hand bewaart haar scherpe Pylen, Om die ter rechter tyd, Eer haar de nood komt overylen, Te spillen in den stryd. Dit Zinnebeeld kan ieder leeren Nooit iets vergeefs te doen: Want haast kan hier de kans verkeeren. Die zich dan wil behoên Voor schade, moet zich maatig draagen In voorspoed en geluk, Op dat hy in de zwaare plaagen Van tegenspoed en druk, Wat over hebbe om van te leven: Want die door overdaad Zyn laatste pyl heeft weggedreven, Waar zal hy hulp en raad In nooden en benaauwdheid vinden? Elk sta dan op zyn wacht, En laat zich nooit door waan verblinden. Want hy die yv'rig tracht Naar Godsvrucht, schuw van list en boosheid, Vervalt niet ligt tot roekeloosheid. {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zeven-en-tagtigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} TOT DAT ZE 'T ZAL HEBBEN GERAAKT. {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXXVIIste Zinnebeeld. Deez' Pyl naar 't Wit geschoten, vliegt Recht uit, en keert zich nooit ter zyden, Schoon mist en damp zyn vaart benyden, En de onweêrstorm het aardryk wiegt. Hoe krachtig kan deez' Schets ons wyzen, Dat nooit des waerelds yd'le schyn, Maar 's Hemels eer ons doel moet zyn. De pyl des wils moet nimmer ryzen Naar geldzucht, praal en overdaad, Om niet door spyt en ongenoegen, Te daalen in een' poel van wroegen; Laat die door de eed'le middelmaat Bestieren om naar 't wit te streeven. Dus moet men 't zy men drinkt of eet, Of in iets nuts den tyd besteed, Steeds de eer aan zynen Schepper geeven: Die naar dit Wit zyn pylen schiet Uit een oprecht en buigzaam herte, Nooit afgekeerd door smaad en smerte, Zal eens, na lyden en verdriet, Een' onwaardeerb'ren prys verwerven, Daar nooit de hoogste vreugd zal sterven. {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} Het acht-en-tagtigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HY VOLGT GEEN KROMME PADEN. {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXXVIIIste Zinnebeeld. Deez' wyze Reiziger vermyd De kromme en ongebaande wegen, Die van zyn spoor zyn afgelegen, En leert ons om met wakk're vlyt Steeds langs het pad der deugd te reizen, Die rechte weg die ons geleid, Met 's Hemels hulp in veiligheid, Naar Vredestad met haar paleizen; Die haven van vermaak en rust, Nooit voor de vroomen toegesloten, Daar alle wellust word genoten, Daar rouw noch dood de blydschap blust. Laat and'ren dan een' afweg kiezen Van bygeloof, van zonde en waan, Zy zullen op dat spoor vergaan, Ja ziel en zaligheid verliezen. Wat ons belangt men streef maar voort, Zo lang deez' ballingschap zal duuren: Al moet men hier wat ramp bezuuren: Geen nood: Die alles ziet en hoort Zal ons met uitgestrekt verlangen Eens in zyn eeuwig ryk ontfangen. {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} Het negen-en-tagtigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DE WELLUST GEEFT DE DOOD. {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het LXXXIXste Zinnebeeld. Deez' malsche Boter lokt de Vliegen Door haaren lekk'ren smaak, Die zich te deerelyk bedriegen, En 't wenschelyk vermaak Hier boeten met hun dierbaar leven. ô Schets van zulk een ziel, Die door de gretigheid gedreven Van 't deugdenspoor verviel, Met schat en wellust na te jaagen, Dat doodelyk venyn, Die bronnen van de zwaarste plaagen, Wiêr vreugd bestaat in schyn, Die haast verdwynt gelyk de droomen! ô Gulzige overdaad! Gy hebt meer zielen om doen komen Dan de oorlog en 't verraad. Gelukkig zyn ze steeds wiêr zinnen Door u niet zyn verleid, Maar die de matigheid beminnen Met vergenoegzaamheid, En gretig zyn naar hemelschatten, Die 't ongeloof niet kan bevatten. {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} Het negentigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} WAT HELPT HET. {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XCste Zinnebeeld. Schoon Tantalus hier zwoegt en hygt, Om van deez' Boom met vrucht belaaden, Zyn scherpen honger te verzaaden; Schoon hy in 't water nederzygt; Noch moet hy spys en drank ontbeeren. ô Dwaazen die door gierigheid Verhongerd, deerlyk zyt misleid! En nimmer denkt dan op 't vermeeren, En staapelen van 't blinkend slyk Daar gy om wroeten gaat en delven, En arm, helaas! zyt by u zelven, En nooit in iemands oogen ryk. Laat deez' rampzalige aan u toonen Dat ge in een' diepen geldvloed staat, Die nooit uw gouddorst, heeft verzaad. Wie kan die snoode drist verschoonen? Ge ontbeert het geen gy niet bezit, En dat gy door geduurig schraapen Van schat op schat by een kost raapen, Terwyl ge Mammon daag'lyks bid Om meer, durft gy hier naauw genieten. Elendig schepsel nimmer vry Van ramp in uwe slaverny; Wat zal 'er voor u overschieten Indien ge u niet bekeert? Een staat Daar smert en droefheid nooit vergaat. {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} Het een-en-negentigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} WY ZOEKEN DE VRUGTEN, EN NIET DE STAM. {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XCIste Zinnebeeld. Zie hoe het weeldrig Pluimgediert In deeze Karsseboomen zwiert, Doch niet om vriendschap te betoonen, Maar om 't genot der vrucht die 't plukt. Hoe krachtig wort hier uitgedrukt Watschyndeugd in dien mensch moet woonen Die met de lippen streelt en vleit, Terwyl de ziel met bitterheid Vervult is om zich eens te wreeken; Die steeds op 's naastens welstand vloekt, En niets dan tafelvriendschap zoekt, Om zynen vriend naar 't hert te steeken; Die veel van God en Godsdienst spreekt, Doch in 't gemoed veel adders kweekt Van de allersnoodste-gruweldaaden. ô Monsterdier, ô vleiery, Die door bedekte dwing'landy Weet duizend zielen te verraaden! Gelukkig is hy die uw aart Leert kennen, en zich zelf bewaart, Met's Hemels hulp voor uwe laagen: Want die, door yd'le waan verblind, Zich aan uw schynvermaak verbind, Zal nimmermeer Gods oog behaagen. Men tracht dan door de oprechte deugd Naar de onverwelkb're en waare vreugd. {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} Het twee-en-negentigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} MAAR 'T WAS GEEN LICHAAM. {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XCIIste Zinnebeeld. Wat leert ons doch dit Schaduwbeeld? Dat alles wat hier vleit en streelt, En de oogen doet verbaazen Van kinderen en dwaazen, Door kunst en pracht, maar duisternis Ja eene droom en schaduw is, Die nimmer heil kan geeven In 't wisselvallig leven. Al wat de waereld heeft is waan, Die als een rookdamp moet vergaan Wanneer de zonnestraalen Van 's Hemels voorzorg daalen In d' algemeenen ondergang. Dies is hy dwaas die zyn belang Op 't ydel niet wil bouwen. Men leer' dan vast vertrouwen Op 't ligchaam van oprechte deugd: Dat baart een wezentlyke vreugd Door Christelyke pligten, Daar schaduwen voor zwichten; Eerst hier in 't welbewust gemoed, Dan steeds by God, het hoogste goed. {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} Het drie-en-negentigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} OVERTOOGEN, LICHT ZE. {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XCIIIste Zinnebeeld. Vergeefs bedekt dit Kleed de straal Van 't Kaarslicht, 't zal de gantsche zaal, Schoon elk 't verhind'ren wou, beschynen. ô Schets der waarheid die haar glans Verkregen heeft van 's Hemels trans, Waar voor de nevelen verdwynen Van nyd, bedrog, geweld en twist! Men dekk' haar met het kleed van list En logen, 't zal haar licht niet deeren: Dat dringt, hoe zeer veracht, bestreên Met kracht door die vermomming heen; Niets kan die tintelingen weeren. Verdrukte, schoon de laster woed En kwetst uw' goeden naam, schep moed; Wil alle uw vrees door hoop verbannen: De waarheid tot uw hulp gereed, Schoon zy op wolle zoolen treed Zal eindeling haar vierschaar spannen, Tot schrik der boosheid, die nu lagcht En spot, wanneer ze door de kracht Van haar onwederstaanb're straalen, Elks misdaad, hoe geheim die is Verschoolen in de duisternis, Voor ieder zal te voorschyn haalen, Tot troost in uw verdriet en pyn; Is 't hier niet, 't zal daar boven zyn. {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vier-en-negentigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} AL DE SCHADUWEN ZYN GEWEEKEN. {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XCIVste Zinnebeeld. Wanneer de schaduw is geweken, Als 't zonnelicht verryst in 't oost. Die ons door zynen glans vertroost Dan word de druk van 't hert gestreeken; Dan is de flaauwe ziel verheugt, En vind verkwikking in haar kwynen. ô Zinnebeeld van 't helder schynen Der zon die 't all' vervult met vreugd; Der Heilzon, die door zyne straalen Den nacht van ramp verdwynen doet, En in 't boetvaardige gemoed Komt met zyn zegeningen daalen, Opdat het by den dag in 't licht Van zyn genaê dat nooit zal zinken, Zou wand'len en geduurig blinken Door waare deugd voor elks gezicht! Dus zal geen schaduw hem bedriegen Van 't schyngenot; dus zal de nacht Des tweeden doods hem onverwacht In zorgeloosheids slaap niet wiegen: Want tot zyn rust ('t ga laag of hoog) Houd hy dat zielslicht steeds in 't oog. {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} Het vyf-en-negentigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DE STANTVASTIGHEIT IS NOG GROOTER. {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XCVste Zinnebeeld. Deez' Slang die d' Aardkloot heeft omringt, Leert ons hier wel voorzichtig waaken, Om tot ons oogmerk te geraaken, Eer roekeloosheid binnen dringt. Maar deze schranderheid van oordeel, Hoe afgeperkt door wys beleid, Geeft zonder de volstandigheid In deugdsbetrachtig, weinig voordeel. Men blyf' maar by dit Zinnebeeld. De slang is schrander, maar ook driftig Tot ieders rampspoed, ja vergiftigd Zy steekt ons dood'lyk wyl ze streelt. Dies, schoon men alles af kon meeten Door wiskunst 't is vergeefs geploegt, Wanneer het hert inwendig wroegt, Om dat het heeft de deugd vergeeten. Dit leert ons door haar onderwys De ziel voor 't onverstand te dekken: Maar Godsvrucht moet het werk voltrekken, Stantvastigheid behaalt den prys. God wil zyn dienaars wel beloonen: Maar 't eind moet eerst de daaden kroonen. {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zes-en-negentigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZE VERWARD ZICH. {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XCVIste Zinnebeeld. De Vliegen, door deez' Spin bedroogen Daar zy haar net voor breit, Vertoonen klaar 't beleid Van hun, die wenschen naar vermogen, Naar wellust, staat en eer, En zalig achten die dit hebben. Dus raaken ze in die spinnewebben Verward, en storten neêr In 't slym van duizend doodsgevaaren. Dus lokt de helsche Spin De onvaste zielen in Het weefsel van zyn heilloos gaven Waar in hy hen verslind. Gelukkig hy, die met genoegen Zyn' staat weet naar Gods wil te voegen, En in zyn kleen bewind, Van hoogmoed schuw, zich laat bepaalen Naar 't voorschrift van Gods wet: Die ziel zal nooit in 't net Van heerschende aardsgezindheid daalen, Maar vliegen naar dien staat Die nimmermeer vergaat. {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zeven-en-negentigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HET NEDERDALEN IS GEMAKKELYK. {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XCVIIste Zinnebeeld. Deez' Wolf, door 't aas verlokt, bevind Het ligt om in deez' Put te zinken: Maar 't klimmen is hem, hoe gezwind Hy is, verboôn: hy moet verdrinken. ô Schets van hun die in den poel Van gruwelen gemak'lyk daalen Doch door het ydele gewoel En dert'le lust zo verr' verdwaalen In dieptens van den tweeden dood, Dat zy onmoog'lyk konnen ryzen Door waar berouw, om in dien nood Hunn' pligt van herten te bewyzen Aan God, die in de hoogte woont! Men leere dan de zonde haaten Die ons steeds naar beneden troont, En op de Godsvrucht zich verlaaten; Die hier de ziel, hoewel met pyn, De kruisberg opvoert, om te rusten In d' onvergangb'ren zonneschyn, Van onverwelkelyke lusten. Wie hier zyn Paradys verkiest, 't Is recht dat hy 't hierna verliest. {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} Het acht-en-negentigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HY GROEND, AL MOET HY STERVEN. {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XCVIIIste Zinnebeeld. Het Muurgewas groeit welig voort, Maar 't stort ook, door den tyd en 't weder, In 't einde eens met den puinhoop neder. Zo ziet men vry en ongestoort De boozen in hunn' handel bloejen; Zy leven vrolyk en gerust; Het gaat hen steeds naar wensch en lust, Om trots en dertel op te groejen. Dus kent hun weelde perk noch maat; De waan komt in het brein gestegen, Als of de Goddelyke zegen Hen om hun deugd stelde in dien staat; Terwyl het onverwinbaar slagzwaard Van 's Hemels wraak op nieuw gescherpt, Hen als het puin ter neder werpt, En voor de hoogste Vierschaar dagvaart, Door een verhaaste en wreede dood, Om 't droevig vonnis aan te hooren, Voor onboetvaardigen beschooren. Men zy dan liever kleen als groot, En steeds door Godsvrucht op zyn hoede. De Vroomen dient het all' ten goede. {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} Het negen-en-negentigste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ZY ZULLEN TE ZAMEN VERGAAN. {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het XCIXste Zinnebeeld. Gy die op glori zyt gezet En met een schelle loftrompet Uw gaaven uit doet blaazen, Ziet tot uw les, ô dwaazen! Dit Grafgewelf vol pracht gebouwt Voor hem, die moog'lyk fier en stout Op 't bed van eer gestorven, Deez' toestel heeft verworven. Dit konststuk, dierbaar van waardy, Vergaat tot stof, zo wel als hy. De tombe is reeds versleten, En met den held vergeeten. ô Aardworm, die u zelf verheft, En nooit uw nietigheid beseft, Ja bouwt op yd'le droomen! Waar zyt ge toe gekomen? Is rook en damp wel lovens waard? ô Neen: verander dan van aart, En buig uw trotse zinnen. Doch wilt ge een eernaam winnen, Die hooger vliegt dan 't hoogste zwerk, Geef God den prys van alle uw werk, En wil in zwakheid roemen: Dat zal u nooit verdoemen: Dit is de grondslag van de deugd, De weg naar de onvergangb're vreugd. {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} Het honderdste zinnebeeld. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DIT BLEEF MYNA DE DOOD. {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het Cste Zinnebeeld. Laat u dit Doodshoofd niet verschrikken, Deez' Tombe ontstelle uw geest toch niet. Zy beelden af, hoe uw verdriet, Met 's levens uitterste oogenblikken, Een einde neemt, ô vroome ziel! Laat dan de Goddeloozen beeven (Wiêr deel en wensch was in dit leven, Die 't aards genot zo wel beviel, Dat zy het hielden voor hunn' hemel) Voor 't denkbeeld gruw'lyk in hun oog. Maar gy, wiens dierb're schat om hoog, Verr' boven 't ydele gewemel, Beveiligd is in 's Heeren hand, Waar uit ge dien weêr zult ontfangen, Verheug u! Zing nu zegezangen: De dood voert u naar 't Vaderland; Zy is een doorgang tot de zaalen Van 't nieuwe Salem, daar de Zon, Die nimmer eindigt, nooit begon Voor eeuwig blinkt met haare straalen. ô Welstand zonder leed en last! Wie zal uw heerlykheid verwerven? Die d' ouden mensch aan 't kruis doet sterven, Eer hy van 't sterflot word verrast. Die dood kan, door 't volstandig stryden Ons van den tweeden dood bevryden. {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} Bladwyzer der Zinnebeelden. I. Zinnebeeld Laat hy dit alleen hebben en behouden. Pag. 2 II. Zinnebeeld Zyn wortelen stellen hem in veyligheid. 4 III. Zinnebeeld Ik verlaat al 't andere. 6 IV. Zinnebeeld Van daar trekt hy zyn leven en deugd. 8 V. Zinnebeeld Wederstaande word ik gebroken. 10 VI. Zinnebeeld Daar is de rust niet te vinden. 12 VII. Zinnebeeld Lichtende, verlicht ze alles. 14 VIII. Zinnebeeld Hy verlicht ook de geringste dingen. 16 IX. Zinnebeeld Ze ondersteund. 18 X. Zinnebeeld Hy schikt voor zien zelven. 20 XI. Zinnebeeld Zy vluchten voor zyn opgaande licht. 22 XII. Zinnebeeld Aangeraakt, zullen ze geluid geeven. 24 XIII. Zinnebeeld Ik rust in beweeging. 26 XIV. Zinnebeeld Op dat hy niet verteerd. 28 XV. Zinnebeeld Overal zoet. 30 XVI. Zinnebeeld Hy schynende, zal ik opgeheft worden. 32 XVII. Zinnebeeld Hy is 'er boven. 34 XVIII. Zinnebeeld Ik word door levendige wateren gedreven. 36 XIX. Zinnebeeld Schoon in tegenheeden. 38 XX. Zinnebeeld Op dat het te beter wasse. 40 XXI. Zinnebeeld Hy heeft in 't brooze gewerkt. 42. {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} XXII. Zinnebeeld Zy zullen duuren. 44 XXII. Zinnebeeld Zy word door inwendige beweegingen bestierd. 46 XXIV. Zinnebeeld Hy is niet al te zeker. 48 XXV. Zinnebeeld Ze geeft het meegedeelde licht weder. 50 XXVI. Zinnebeeld Zyn achting komt hem van een ander. 52 XXVII. Zinnebeeld Niet door zyn eige licht 54 XXVIII. Zinnebeeld 't Vermag door 't aangeroerde. 56 XXIX. Zinnebeeld Hy is nergens zeker. 58 XXX. Zinnebeeld Ze leit neder, terwyl ze word volmaakt. 60 XXXI. Zinnebeeld Ik barst in de hoogte. 62 XXXII. Zinnebeeld Terwyl ik lyde, vloeit het weg. 64 XXXIII. Zinnebeeld Hy word verborgen om te voorschyn te komen. 66 XXXIV. Zinnebeeld Zy wint, terwyl zy verliest. 68 XXXV. Zinnebeeld De gunst des Hemels is hem genoeg. 70 XXXVI. Zinnebeeld Hy word evenwel bekent. 72 XXXVII. Zinnebeeld Zyn afweezen doet ons bevriezen. 74 XXXVIII. Zinnebeeld Om in 't kort weder te komen. 76 XXXIX. Zinnebeeld 't Is genoeg om te sterven. 78 XL. Zinnebeeld Hoewel hy ver af is. 80 XLI. Zinnebeeld Zyn tegenwoordigheit doet herleeven. 82 XLII. Zinnebeeld Zyn beweeging verwarmt ons. 84 XLIII. Zinnebeeld De warmte doet ons wederkomen. 85 XLIV. Zinnebeeld Hy helpt het op. 88 {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} XLV. Zinnebeeld Ik moedig aan, als ik aan gemoedigt word. 90 XLVI. Zinnebeeld Hy bestierd het alleen. 92 XLVII. Zinnebeeld Wat is het groot beslag, als 't niet beweegt. 94 XLVIII. Zinnebeeld Dit is haar voedzel en leven. 96 XLIX. Zinnebeeld Ze heeft 'er meer luister door. 98 L. Zinnebeeld Op dat hy 't volbrenge. 100 LI. Zinnebeeld Ik was, terwyl ik bevochtigt wordt. 102 LII. Zinnebeeld Alles uwe gaave. 104 LIII. Zinnebeeld 't Neemt af, na dat het zich verheft. 106 LIV. Zinnebeeld Wat doet dit klein by 't groote licht? 108 LV. Zinnebeeld Alles wykt voor hem. 110 LVI. Zinnebeeld Van een 112 LVII. Zinnebeeld Wie zou 't anders beweegen. 114 LVIII. Zinnebeeld Als den Hemel maar stryd. 116 LIX. Zinnebeeld Wat helpen deeze in myn afweezen? 118 LX. Zinnebeeld Niet door zulken hulp. 120 LXI. Zinnebeeld Verlaat het niet. 122 LXII. Zinnebeeld Die mind, gevoeld noch vreest. 124 LXIII. Zinnebeeld Ze bied zich eenen aan. 126 LXIV. Zinnebeeld Zy zoekt u alleen. 128 LXV. Zinnebeeld Ik zal gaan daar gy my heenen stiert. 130 LXVI. Zinnebeeld Ik word door uwe wind gedreven. 132 LXVII. Zinnebeeld Ik zoek niet, dat ik vang. 134 LXVIII. Zinnebeeld Zy zullen den onvervaarden slaan. 136 LXIX. Zinnebeeld Op beweegelyke bollen gevest. 138 {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} LXX. Zinnebeeld Van een licht. 140 LXXI. Zinnebeeld Ze bevestigt, en verciert. 142 LXXII. Zinnebeeld Het staat door zyn gewicht. 144 LXXIII. Zinnebeeld Hoe hooger, hoe verder. 146 LXXIV. Zinnebeeld Als dit maar alleen mag overblyven. 148 LXXV. Zinnebeeld Die inwendige behaagen. 150 LXXVI. Zinnebeeld Zo vervallen de uitwendige dingen. 152 LXXVII. Zinnebeeld Ze is schadelyk en voordeelig. 154 LXXVIII. Zinnebeeld Het loopt 'er te zuiverder door. 156 LXXIX. Zinnebeeld Gebrooken ben ik noch beter. 158 LXXX. Zinnebeeld Het vernieuwt. 160 LXXXI. Zinnebeeld 't Word in de zuiverheit bewaard. 162 LXXXII. Zinnebeeld Ik bewaar de tedere myrten voor de koude. 164 LXXXIII. Zinnebeeld Den Hemel schikt voor my. 166 LXXXIV. Zinnebeeld Alles is heerlyk in zyn rang. 168 LXXXV. Zinnebeeld Verscheiden en dezelve. 170 LXXXVI. Zinnebeeld Zy worden tot hun gebruik bewaart. 172 LXXXVII. Zinnebeeld Tot datze 't zal hebben geraakt. 174 LXXXVIII. Zinnebeeld Hy volgt geen kromme paden. 176 LXXXIX. Zinnebeeld De wellust geeft de dood. 178 XC. Zinnebeeld Wat helpt het. 180 XCI. Zinnebeeld Wy zoeken de vruchten en niet de stam. 182 {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} XCII. Zinnebeeld Maar 't was geen lichaam. 184 XCIII. Zinnebeeld Overtoogen, licht ze. 186 XCIV. Zinnebeeld Al de schaduwen zyn geweeken. 188 XCV. Zinnebeeld De Stantvastigheit is nog grooter. 190 XCVI. Zinnebeeld Ze verward zich. 192 XCVII. Zinnebeeld Het nederdalen is gemakkelyk. 194 XCVIII. Zinnebeeld Hy groend, al moet hy sterven. 196 XCIX. Zinnebeeld Zy zullen te zamen vergaan. 198 C. Zinnebeeld Dit bleef my na de dood. 200 EINDE. {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} CATALOGUS van BOEKEN, Die te Amsterdam by HENDRIK BOSCH te bekomen zyn. In Folio. DE Bruins Reizen, door Perziën en Moscoviën 't Leven van de Ruiter, Cats slaapeloze nagten, Vondels inwyding van 't Stadhuis van Amsterdam. Martius Lexecon Philologicum. 2 voll Quarto. J: V. Hoogstratens Republyk van Venetien in Poëzy. J: V. Hoogstratens Leven van Paulus in Poëzy. Hoogvliets Ovidius feestdagen. Hennepins Reizen. Sanson inleiding tot de Geographie. Pars Naamrol der Batavisch schryvers. Sulpitius Severus Kerkelyke Historiën. Vondels Maagden-brieven. Vondels Helden Gods. Vondels Altaargeheimeniszen. Vondels Heerlykheid der Kerke. Jansonius heilige Uitspanningen. Bidlo 's Foëzy. Giron duitsse en Italiaanse Dictionarium. Doudyns Haagse Merkurius. Poots gedigten. Zeeus gedigten. de Haas gedigten. Palfyn oogsiekten. {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} Vondels toneel des menschen leeven. Van Staveren huyshouding Gods, van den beginne tot in de Sundvloed. Limburgh over de Handelingen der Apostelen. Van Dorp stigelyke gedigten met kopere platen. In Octavo. Reland Palastina of beschryving van 't Heyligeland. Longinus over de verhevendheid des styls. Rixtels gedigten. Gilblas, of spaansse Avanturier. List en bedrog der Medicynen. Limburgs Geneeskunde. Palfyns Anatomie. H.S.V.S. Mengeldigten. Lomannus Bybel bloemen, in Rym. De gevallen van Telemachus. Levensloop van Tychander. 't Leven van den Hertog van Ossuna. Lucretius Carus van 't Heel-Al. Naamrol van alle Toneelspeelen. Smits Schatkamer der Nederlandsse oudheden. Van der Heiden Klaagliederen van Jeremia. Erasmus zamenspraaken. Erasmus Spreuken. Verrykes Zinnebeelden met 100 kopere Konstplaten. Hoogstratens Mengelpoëzy 5 delen. Hermanus van den Burgs gezangen op noten 5 den druk. Sweerts gezangen op Muzyk. Leti Heldendeugden. Leven van Caesar Borgia. Pater Abram iets voor allen. 2 deelen met 120 Platen. Pater Abram Mengelmoes met 60 Platen. Anslo Poèzey. Casper Brant Poëzy. Raey weerelt begin midden en einde, * Propheet Jeremias.