De carneval van Roomen of de vastenavonds vermaaklykheden Jacomo Callot Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 1ste druk van De carneval van Roomen of de vastenavonds vermaaklykheden van Jacomo Callot in de eerste druk uit 1718. *1v call057carn01_01 DBNL-TEI 1 2013 dbnl DSOLmetadata:yes exemplaar Universiteitsbibliotheek Gent, signatuur: BHSL.RES.0974 Jacomo Callot, De carneval van Roomen of de vastenavonds vermaaklykheden. Wed. H. van Hulkenroy, Haarlem 1718 Wijze van coderen: standaard Nederlands De carneval van Roomen of de vastenavonds vermaaklykheden Jacomo Callot De carneval van Roomen of de vastenavonds vermaaklykheden Jacomo Callot 2013-08-13 RK colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Jacomo Callot, De carneval van Roomen of de vastenavonds vermaaklykheden. Wed. H. van Hulkenroy, Haarlem 1718 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/call057carn01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==*1r==} {>>pagina-aanduiding<<} DE CARNEVAL VAN ROOMEN, Of de Vastenavonds Vermaaklykhedeen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} TE HAARLEM, Gedrukt by de Wed: H: van HULKENROY, aan de Markt, in de Letter A. 1718. {==*2r==} {>>pagina-aanduiding<<} Op de Carneval van Roomen. Op Liefhebbers, dit 's een leeven! Hier is volkje van de wagt, Ziet hun kleêren, ziet hun dragt, Ziet de sprongen die zy geeven, 't Is het puikje van het land. Hier doet Poëzy de snaaren Met de Zangkunst saamen paaren, Die door Tekenkunst de hand Van Calot word aangeboden; 't Koddig Knaapje, welkers zwier Hier getoont word op 't papier, Dat geen pryzen heeft van noden, Want het werk vertoont zyn geest: Ziet alhier veel raare Snaaken Wonderlyke grappen maaken; Ider weert zig om het meest. Ook in tweestryd, selleweeken, Wyl zig ider, als een Held, Tegens zyn partye stelt, Om zyn leet op 't felst te wreeken, En door fiere dapperheid, Met een Harlekynse sabel, {==*2v==} {>>pagina-aanduiding<<} Niet uit boertery of fabel, Maar uit ernst te doen bescheid; Krom, geboggelt, scheef van leden, Haaneveeren tot een pluim, Lange degens, sta wat ruim, En hun Masquerade kleeden, Toonen eenen Carneval Tot vermaak van Spel en keelen; Lustig wilt ruimborstig kweelen, 'k Wed het u genoegen zal, Want het is niet voor de beesten, Of bedillers van de vreugd, Maar de frisse en jonge Jeugd Toont alhier haar vlugge geesten; Speelt en kweelt dan vry uw best, Wilt gy springen als deez' Snaaken, Om malkander te vermaaken, Ik heb niets op uw protest. P: v: D. {==*3r==} {>>pagina-aanduiding<<} Op de Carneval van Roomen. 't Geen Roomens Vastenavonds vreugd Verbeeld, door 's Konst'naars hand gesneeden, Komt ons de Dichtkonst net te ontleden In deeze Blad'ren: 't zoet geneugt Van hen die zig ten dans begeeven, Is hier in zangmaat uitgebreid; De Klugtgodin scheint hier t' herleeven, Doch niet in buitenspoorigheid. Al wat deez' Zangen ons ontdekken Is om den geest tot vreugd te ontwekken. De Dicht- en Zangkonst t' zaam gepaart By 't negen tal der Parnas Eng'len, Verheugen ons, door 't lieflyk menglen Van Roomens Carneval, vermaard By haar die de ed'le Prentkonst minnen, Zy, nu door Dicht en Zang volmaakt, Verlokt een iders geest en zinnen, Door d' uitleg, die dit werk versnaakt, Elk Zanger boet nu zyn verlangen In deeze Vastenavonds-Zangen. J.O. {==*3v==} {>>pagina-aanduiding<<} Op de Carneval van Roomen. Beminnaars van de Zangery, Van raare Teek'ning, Poëzy, Om 't oor en keurig oog te streelen, Hier kunt gy zingen, lieflyk speelen, Hier kunt gy uwen lust verzaân, In deez' byeengevoegde blaân. Ziet hier vermomde-en raar' gezigten, Door grynzen, buigings, en gewrigten Te draaijen, na de tret en maat Die men op 't Tingelyzer slaat. Calot toont hier de vreugd van Romen Op Vastenavond niet te toomen. {==*4r==} {>>pagina-aanduiding<<} Hobo, Siterre, Gorgelzangk, Fluitdoe, Almande, of Vedelklank, Al wat gy maar by een kunt gaaren Kan zig naar deeze toonen paaren, Het zy de Bas of laagen toon, 't Word byden u hier aangeboôn. Deez' stukjes fraai voor 't gorgelkeeltje De Plaatjes voor het zaft Penceeltje, Om die zeer netjes kleur op kleur Te geeven; ieder heeft zyn keur. Gy kunt hier, na uw zinlykheden, Uw leege uurtjes in besteeden. A.v.H. {==*4v==} {>>pagina-aanduiding<<} Bladwyzer. Fol. Bellauita krom van hoksen. 47 Cucubaas gatje stelt zig in postuur. 71 Gian Farina met Fracischina. 66 't Geneusde Kaptyntje. 17 Hy, hy daar! couragie gy grappige snaaken. 1 Het vlugge Kaptyntje met 't haane gezigt. 4 Hei snaaken waar zitje. 13 Hier zieje van Kieten het Spaarwouder Reusje. 26 Het Dwergje Cicho met scheeve kuitjes. 29 Hier is 't puikje van de snaaken. 44 Hy hier hebjer nog een paartje. 57 't Kaptyntje der grillen. 54 't Ligtvaardig en rad. 60 Myn Luciaatje, myn bekje myn lief. 7 Mamaraotje spuit Cardoni in zyn gaatje. 32 Meo het lugtige Courtizaantje. 63 O neusbuur! scharminkel, wat is uw bedryf? 35 Pulliciniello zoekt hier een galjaartje. 11 Scharmoes en Fricasso, twee aardige snaaken. 50 Twee Sikmans aan 't grynzen hier tegens malkaar. 41 Ziet deez' twee doorlugte Helden. 21 Ziet 'er nu eens het koddig Kwantje. 23 Zerbino den Held. 39 Ziet Fransje, met hansje. 69 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} De carneval van Roomen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Hy, hy daar!] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Hy, hy daar! cou-ra-gie gy {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} grap - pi - ge snaaken, Van dan - - sen, en sprin - - gen, en zingen op maat; Hier ziet gy portretten, Zy dan - sen ba - letten, In kod - di - ge klee - - - - - ding, ge-zigten en staat. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Men opent 't gordyntje met drie Scharremoesjes, Met momzigt, of grynzen, in lugtig gewaad, Of snaakige pakjes, Volvoeren hun kwakjes, Door vreemde gezigten, en buigings op maat. 3. Ziet de eene met 't kasje, en de ander met bellen, En tingelt, de derde het Cytertje slaat; Zy grollen als katers, Zy grynzen als saters; Wyl buikje vol zielen past net op de maat. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Het vlugge Kaptyntje met 't haanegezigt] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het vlugge Kaptyntje met 't haanegezigt, Zyn oogjes verdonkert, ver- {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} duister, en digt; Zyn neusje moet brillen, zyn beentjes staan vlug, Hy toont een rond gatje, maar plat is zyn rug, Zyn lyfje geboogen, zyn hoedtje gereed Tot 't groeten, zyn manteltje wappert om 't kleed. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Hy danst met Mejufvrouw een giga balet; Zy passen zeer vinnig op sleepjes en tret: Haar beentjes, veel vlugger als vogeltjes veer, Aan 't drillen, en lillen, en treên op en neêr, Zeer netjes op maaten, na 't klinken der luit, Waarvan 'er de weêrklank de buurte door stuit. 3. Het hoedtje met pluimen verfraait de Madam Op 't kruintje, als of'er een pinxterblom kwam; Haar rokjes omdraaijen en dryven zeer net, Als of zy met hoepeltjes waaren omzet. Het is 'er vol vreugd, in het kort wat men ziet, Men springt 'er, men zingt 'er, daar is geen verdriet. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Frastullo en Lucia, tweespraak. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Frastullo. Myn Lu-ci-aatje myn bekje myn lief. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Lucia. Jou hanggat wie fopje? ik lag om je brief. Frastullo. O Jonkvrouw ik hebt je uit liefde geschreeven. (Lucia.) En ik met dat briefje myn aars afgewreeven. (Frast:) Ei waarom begonje zo 'n slimmen zaak? (Luc:) Wel vraag - - - - je dat drasbroek, gy tart'er {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} myn wraak. (Fr:) Zo haastig, zo haastig, zo haas - - - - - - tig niet, wil tog een weinig bedaaren. (Luc.) Gy schynt 'er myn gramschap nog meer te bezwaaren. (Frast:) Ik bid op myn knietjes, Zy tril - - - - - len als rietjes, Met 't hoedtje in de hand, Vergeef my myn {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} foutje, Ach goelik Jonkvrouwtje, En schenk - - - - - t my uit liefde uw trouw tot een pand. (Luc:) Myn boutje jou foutje vergeef ik je weer, Maar maaktme die frat - - - - - - - - - - - - - - - - - sen uw leven niet meer. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Pul-li-ci-niel-lo zoekt hier een galjaartje] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Pul-li-ci-niel-lo zoekt hier een galjaartje Te maaken by schoone Lucre-ti-a {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Maar 't Meisje niet greetig naa strykstok op 't snaartje, Belagt hem met al zyn gezwets en boha; Zy stoot met haar hand Hem trots aan een kant, Terwyl hy met traanen, Den weg zoekt te baanen Naar 't maagdelyk nooit beploegde land. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Hei snaaken] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Hei snaa - - - - - ken, Hei snaa - - - - - - ken waar zitje Nu {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} weêr in een kitje? Kom sprin - - - - - - - - - - - - - - - - - - g ereis voor den dag; Hier dans - - - - t en speel - - - - t men gelyk, Een ieder om 't mooi - - - st ei kyk, ei kyk: Van 't hoedtje waai - - - - - - - - - - t 'er de {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} prin - - - - - - - se vlag; 't Zyn haa - - - - neveeren, Dat wil - - - - ik zweeren, Schoon ik ze nooit zo en zag; Zie met watte passen, En raa-re grimassen; Deez' spreeu - - - - - - wen betreeden den grond, Hun snaartjes die klinken, Gants {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} par-re-le-vinken, Als endtjes, als end - - - - - tjes van oor - - - - - - - - - - - - - - - - - - relogs lont. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Geneusde Kapteintje] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Allegro. Geneusde Kaptei - - - - - - ntje Om poezele Tryntje, Op snaak {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Bagat-tino verstoort; Daagt hem, als een held, Voor 't degentje in 't veld, Daar d' ander heel greetig na hoort. Spessa Monti, ontzind, Staat schrap in den wind, Al peut'rend Aan 't leut'rend, al peut'rend Aan 't leut'rend Zydgeweer, {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Terwyl hem zyn vyand Zyn uilebords eiland Al lag - - - - - - - - - - - - - - chende toont op 't billeblanks-veer. {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Ziet deez' twee doorlugte Helden] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ziet deez' twee doorlugte Hel - - - - - - - - - - - - - - - den, Katjes {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} van God Mavors velden, Met 't rapier, Om plaisier, Als verwoe - - - - - - - - - dende oorlogsknegten, Hier eens staan Op deez' blaên, Of men won - - - - - - - - - - - - d'ren uit zou regten. {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Opgepronkt met haaneveeren; Na de mode zyn hun kleêren, Maar die is, Nu gewis, Meêr dan duizend jaar vertreeden; Don Quichot Was een zot, Zo ook deeze om al hun leeden. Taglia ik zal u toonen, Sprak Fracasso, dat zal woonen In myn hert, Tot uw smert, Een der grootste heldestukken; Door deez' stoot Zal de dood U na Ach'rons kolk toe rukken. Weg Fracasso met uw zwetsen, Ik zal u zodanig kwetsen Door een wond, Dat uw mond Uit zal roepen, vol van beeven, Taglia, Geef genaê! Of ik laat ligt hier myn leeven. Doch laat deeze dapp're snaaken Hun aanschouwers wat vermaaken Met 't geweer, Menig keer, Stooten, steeken, en pareeren, 'k Wed geen een Werd vertreên, Of geraakt aan zyne kleêren. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Ziet 'er nu eens het Koddig kwantje] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ziet 'er nu eens het koddig kwantje, 't wyst met zyn hand - - - - {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} - tje Na 't poortje van 't agterkasteel: Zyn voetjes staan schrapjes tot danssen; Hy zet 'er zyn lyfje, gants franssen, Vol bogtjes en 't staa - - - - - t scheef en scheel, scheef en scheel. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Razullo (het baasje van 't speelen, Om u te streelen) Dien holbolligen Muzikant, Vertoont zig koddig in de kleêren; Zyn spitse neus, en muts met veeren Versieren 't hoofd van deezen kwant. 3. De Windverkoopers zyn aan 't raazen Als radde baazen: Hans Beuling van zyn Zalven zwest, Hoe hy veel kwaalen kan geneezen, En liegt vast met een staatig weezen. 't Scharmoesje speelt en doet zyn best. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Hier zieje van kieten] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Allegro. Hier zieje van Kieten, het Spaarwouder Reusje; Sta ruim daar! sta {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ruim - - - daar! maar zagt, maar zagt wat, Wat dunkt u van 't neusje? Dat stronkje Is 't pronkje, Trots de Ojevaarsbek. Blyft staan, blyft staan, of gaat loopen, Zyn Sabel Kapabel U 't vel af te stroopen, Of hakken u kop af door strot en nek. {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Ciurlo, het snaakje, zal hem wel eens stellen, En net, als eer David, dit Reusje neêrvellen, Zyn knuistje, En vuistje, Hoe krom, of hoe lam, Zal wel eensjes raaken Voor 't Reusje Zyn neusje, Of voor zyn breê kaaken. Als 't Seentje maar bloed ziet word het straks gram. 3. Wat verder daar zietmen Kaboutertjes springen, Als Katjes zo vinnig na 't speelen en zingen. Het Droesje, Als poesje Zo net uitgedost, Speelt op zyn Siterre, Wyl Saters, Als Katers, Saam pluizen van verre, Met klapjes en stootjes, het kost wat 't kost. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Het Dwergje Cicho met scheeve kuitjes] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Het Dwergje Cicho met scheeve kuitjes, Grynst als een Kater op 't {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Katje in de maart; Hy houd Vastenavond als 't pronkje der guitjes; Zyn grynzend gezigt en kladdige baard Tarten de Bokken in 't Noorden; zie daa - - - - - - - - - - - r, Strak tilt hy zig zelf in d' hoogte by 't haar. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Zyn leden zeer scheef en krom geboogen, Slapjes als leder, zyn handjes gereed Om Collo Francisco te raaken voor de oogen: Waar 's Ourson, die eer den Ridder bestreed, En won den glorie? dit Heldtje, schoon klein, Vermaalden dien Held als Mostert zo fyn. 3. Francisco, stoutmoedig, lagt om 't zwetsen, Zoekt dat klein Dwergje te grypen, onzagt, En zyn kromme leên op den grond neêr te kletsen, Het sarren verveelt hem, ei zie zyn kragt In 't windig stappen! strak grypt hy zyn maat, En sleept hem by 't oor en mantel langs straat. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Ma-ma-ra-o-tje spuit Cardoni in zyn gaatje] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ma-ma-ra - o-tje spui - - - - - - - - - - t Cardoni in zyn gaatje, Hy {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} vloek - - t, hy tier - - t, hy raa - - - - - - - - - - - - st en zegt, schei uit Mamaa - - t-je, En zegt, schei uit Mamatje; Of 'k zal u met myn zwaard terstond te plettren slaa - - - - - - - - - - - - - - - - - - - n: Mama-ra-o zegt {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} weê - r, wagt tot ik heb gedaan. 2. Dan zullen wy malkaar nog eensjes anders spreeken, Ik zalje dan 't klisteer eens in uw harsens steeken, En spuiten door je kop, door lever, long en gal, Zo werd gy door den tyd voor al uw leven mal. 3. Of gy moest hier en daar wat meerder monni geeven; En zo gy 't niet en doet zo raakt gy heel om 't leven. Cardoni nu verstaat gy 't wel? o ja Mama, Geef ik het u nu niet, ik geef het u hier na. {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [O Neusbuur!] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Allegro. O Neusbuur! Scharminkel, wat is uw bedryf? wat is uw, wat is uw be- {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} dryf? wat is uw, wat is uw bedryf? O magere kinkel wat buigt gy uw lyf, O magere kinkel wat buigt gy uw lyf; Uw bellen rinkinken en raazen om 't been, Zy klinken en tinken op 't ligten der teen. {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Het pluimveerde snoetje, Met snavel en bek, Ligt lugtig zyn voetje, En treed op 't bestek; Hun lugtige beentjes Bekranst en voorzien; Hun schinkels en scheentjes Zo mager als bien. 3. O klugtige snaaken, Met sluijers bekleed, Uw handjes, als haaken Geboogen, gereed Om uwe gewrichtjes Te slaan na den tred. O zagen 't de Wichtjes, Zy vlugten naar 't bed. {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Ziet deeze Helden die, ten spyt van Hercules] Ziet deeze Helden die, ten spyt van Hercules, In dingtaal treeden, om God Bagchus druive Fles; Zy in een tweestryd met den anderen geraaken, Om op die wys een eind van hun geschil te maaken. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Grave. Zer-bi-no den held, Is belust op la boutelje, Is belust, is belust op la boutelje; Scapino is ook mervelje op het vogt gestelt; Wyl zy plyten om het nat, 't Geen Boutel - - - - - - - - je, 't geen Boutel - - - {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} - - - - je, 't geen Bou-tel-je heeft omvat. Na een sterk geding, Dat doormengt is met wat schelden, Trekken zy, als dapp're helden, Ider hunne kling; Na Scapino had de Fles, Was het, wykt voor pook, of mes. Daar was 't hak en stoot; Wel de droes dat is een leeven! Zo men geen quartier wil geeven, Raakt'er wis een dood. Dit zyn katjes van den baan Wel sint felten mogt hen staan. Ider heeft een schild Om zig zelve te verweeren, En de slagen te pareeren, Want men vegt 'er wild; Elk is hier een oorlogs God, Trots den Ridder Don Quichot. Weg dan Rodrigo, Brakkamonte met uw degen, Wel gy zoud het hier niet veegen Tegen Serbino; Hy is voor geen blaazen bang, Want zyn Degen is te lang. {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Twee Sikmans aan 't grynzen hier tegens malkaar] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Twee Sikmans aan 't grynzen hier tegens malkaar, Met raare ge - zigten om {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} grappen te stig - ten; 't Is Lubbertjes zoontje met Poesjenels Vaâr: Hun kapjes, of hoedjes verguld met wat raars 't Zyn pennen uit de Eentjes of Gan - - sjes hun naars. 't Zyn pennen uit de Eentjes of Gan - - sjes hun naars. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Hun Manteltjes zwieren om 't rugje, zeer breed, Als of me van 't laken Een Pakje zou maaken, Zo ruimtjes, en zwierig: bezieje hun kleed, Het lyken wel zakjes, gereegen om 't lyf. O gasjes! zo rasjes, wat is uw bedryf? 3. Zy dansen Baletjes, met grynzend gezigt, Met buigings en draaijen, Wie kan het verfraaijen? Hun gatjes verschudden als veertjes zo ligt. Wat verder, daar springt me, daar voelt me geen aard, Als of me met 't springen den Hemel in vaart. {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Hier is 't puikje van de snaaken] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Hier is 't puikje van de snaaken Die 'er in de ker-mis zyn, Zietze raare {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} grappen maaken, Trots Scharmousje of Harlekyn: Scheef en krom, Regt en stom, Ook op stelten, Als sint felten Met een ron - den dans rondom. Met een ron - den dans rondom. 2. Krombeen, met zyn scheeve schonken, Buigt zig in een raar postuur, {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Styve Harmen staat te pronken Als een paal, of steene muur, Wel zo styf, Met zyn lyf, Dat Graaf Floris, Hem met Joris Eertyds hield voor tyd verdryf. 3. Hei nonprelje maskerade, Schrik van neuzen, pronk van 't land, Snyd 'er af een karbonade, Om te braaden, Ongebrand: Wyl de vreugd Van de Jeugd, Door hun zingen, En hun springen, Zelfs de gantse buurt verheugd. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Bel-lau-i-ta krom van hoksen] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Bel - lau - i - ta krom van hok-sen, Met zyn billen in zyn boksen, Komt hier {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} meê ten stryd aan gaan, Tegen Ma - - - - - - - - - la Gamba aan. Hy dat gaat 'er in zy 't hondje; Mala Gamb' zy weg jou strontje, weg jou stront - je. Hy dat gaat 'er in zy 't hondje, Mala Gamb' zy weg jou stront - je. {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Mala Gamb' zy stinkend aapje, 'k Snei u strak, gelyk een schaapje, Hals en strot af! al den brui; Praat niet tegen zulke lui Als ik ben, en myns gelyken, Of ik zalje broek afstryken. 3. Bellauïta wierd nog stomper. Mala Gamba, met zyn domper, Zei: myn vrindje, schei maar uit, Laaten wy maar, op vrybuit, Na de Kermis toe gaan loopen, En wat koek en waafels stroopen. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Scharmoes en Fricasso] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Scharmoes en Fricasso, twee aar - - dige snaaken, Al danzende aan 't {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} vegten, Doch zonder te raaken: Fricas met een sabel ge - lyk als men droeg Toen Gerrit van Velzen Graaf Floris versloeg. Scharmoes met zyn dompje, En punteloos stompje, Geeft daar meê aan 't lompje, Fricasso, genoe - - - - - g. Geeft daar meê aan {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 't lompje, Fri-casso genoeg. Scharmoes met zyn dompje, En punteloos stompje, Geeft daar meê aan 't lompje Fricasso genoe - - - - - - - - - - g. Geeft daar meê aan 't lompje, Fri - casso genoeg. {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Zy houwen en steeken, in 't bogtig pareeren, Als droesjes, doch zonder malkaar te bezeeren, En vegten als haantjes, vol vuur, in de mat, Dan buik tegen buik, dan weêr gat tegen gat. Zo dat door hun kluiven, Van mantels en huiven, De veeren weg stuiven, Gelyk van een kat. 3. Fricasso heeft eind'lyk deez' oorlog verdrooten, En zei tot Scharmoes: als 'er bloed word vergooten Dan word ik wat mislyk, ik ben zo wat teêr, Myn Sabel sloeg anders je kop voor my neêr, Scharmoes door die reden Wat flaauwtjes, zei mede: Wel aan dan, kom vreden, Smyt neêr je geweer. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Kaptyntje der grillen] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 't Kaptyntje der grillen, Dien koddigen haan, Verbuigt leên en {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} billen Als een Courtizaan: Zyn handjes zeer aardig, En voetjes verkeert: 't Scharmoesje wel waardig Dat ider hem eert. 't Scharmoesje wel waardig Dat ider hem eert. {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Bonbardon trekt 't stuitje Van 't agterkasteel Zeer grappig, het guitje Staat scheefjes en scheel; Zyn buikje geboogen, En voetjes zeer fraai; Zyn bekje, zyn oogen Als een papegaai. 3. Veel andere Snaaken, In 't lugtig habyt, Onze oogen vermaaken, Elk toont hier zyn vlyt: Ei ziet hoe zy treeden, En speelen met vreugd, Hun weezens en kleeden Vermaaken de Jeugd. {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Hy hier heb jer nog een paartje] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Hy hier heb jer nog een paartje, 't Is ons Louwtje met zyn Vaartje; {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Schrik van danssen, elk staat schrap, Bergt u! of gy krygt een trap. Ziet Louws hoedje met veel pluimen, Daar meê gaat zyn Vaartje ruimen, Want daar 's in deez' stryd geen kans, Wat dunkt u van zulk gedans? {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Ziet klein Louwtjes lange Neusje, 't Is zo groot als van een Reusje; Weg, zegt Vaartje, wat is dat Voor een Neus, zo lang en plat. Waar, zegt Louw, zal ik hem steeken In myn zak? dan mogt hy breeken; Maar slaa toe, of schopt hem af, Zo als ik u 't klapje gaf. 3. Of datmen de questie schouden, Wil gy 't my ten goeden houden? 'k Geef myn langen Neus ten buit. Kom, zegt Vaartje, ik schei 'er uit, 't Is ook slegt, om my eens te eeren, Dat ik u zou danssen leeren. Daar legt Sluier, Bril, en Pook. Daar legt Louwtjes Neusje ook. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Ligtvaardig en rad] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 't Ligtvaardig en rad Dansaardige dier, Balettjes te danssen na {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} bas of veel, Zo gaauw als een kat, Houd veel van plaizier; Die ligte Madam haar geslagt is eêl; Gesprooten van Nonnen en Paapen, En Kardinaals knaapen; Maar zy zo ligt en digt, In 't danssen en trippel, In 't {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} draaijen en hippel, Waardoor zy by fynen geen Klooster stigt. Metzetin een zotte grynzende vent, Zeer klugtig, en lugtig met zyn Citér, Speelt hier tot zyn spot by die hem maar kent; Hy speelt een Balet zeer vrolyk van ver, Zeer netjes na 't klinken der snaaren; Wie zal het zo klaaren? Octaaf, en quart, op maat, Vertoonen, in 't springen, 't Geluid om te zingen, Wyl dat hy in 't grappige pakje staat. Zyn Kleedjes zeer net, als Wambuis en Broek, Met Mantel en Veeren, zeer bont en raar, Zo gy 'er op let, zy toonen zeer kloek, Dan of 'er Metzetin een gekje waar. Scharmoesje, of Poesje, Of 't koddige droesje, Phlippyn, Klaasklomp, of Ziel, Wat aardige Snaaken, Die raarigheid maaken, Zyn minder in grappen dan deezen Fiel. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Me-o het lugtige Courtizaantje] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Allegro. Me-o het lugtige Courtizaantje, Is tot het dansen eens afgerigt; Wyl Pas- {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} qua-ri-el-lo, het snaakige haantje, 't Balettje versiert door grappig gezigt, Hun voetjes staan vaardig, en lugtig, en rapjes; Die koddige hansen vertoonen hun grapjes. Die koddige hansen vertoonen hun grapjes. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. 't Handje kan ider aardigjes buigen, Hun kleedjes lugtig gelyk de wind; Ons oude Phlippyntje moet zellef getuigen Dat deeze de fraaiste zyn die men vind, De bekjes en hoofden der Snaaken, vermaaken Ons oogen, wie kan 'er deez' gekken nu laaken? 3. Ziet hier nog veele grappige Gasten, Ziet d' eene danssen, wyl d' ander speelt, Hun beentjes bestrikt met linten, of kwasten, De minste een Harlekyntje verbeeld; Elk toont 'er zyn konsten, de baazen aan 't raazen, Met vloeken en tieren, bohaaijen en blaazen. {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Gian Farina met Fracischina] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Gi - an Farina met Fracischina te - - zaam aan den trant, Die {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} dansen als hansen een franse Courant, Die dansen als hansen een franse Courant; Zyn Sabel zeer abel, wel deftig en net, Die zwaait hy, en draait hy naar passen en tred, Zyn Sabel zeer abel wel deftig en net, Die zwaait hy, en draait hy naar passen en tred. {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Zyn Fracischyntje, Verheugd door 't Wyntje, Springt lustig rondom, Zy pinkelt, en tinkelt, En rinkelt haar Bom, Op 't speelen van Veelen, En gnorrende Bas, Zeer netjes, op tredjes Van simpel en pas. 3. Na dit Courantje Van Fransje en Jantje, Vertoonen zig hier Twee Springers, op vingers, Met slingers en zwier; Zy wenden hun lenden, En leden, om prys, Ter eeren de Heeren, Op allerly wys. {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Ziet Fransje met Hansje] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ziet Fransje met Hansje, het koddige paar, Eens zingen, en springen, en dansen zeer {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} raar; Trots Joris en Floris, en Kryn hun Couzyn, Zo lugtig en klugtig als Harrelekyn. 2. Scharmoesje, en Poesje, de siperse kat, Hoe schiefjes, hoe liefjes, zy hebben geen vat; Deez' Snaaken die maaken zo raar hun gebaar, Dat Kobus en Fobus niet hebben by haar. 3. Zo aardig, en vaardig, en grappig van zwier, Met draaijen en zwaaijen, als Joost de Barbier, Of Klaasje, het baasje; zo dat, ja de stad Van Trooijen zo 'n mooijen Hans Mighel niet had. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Cucubaas gatje stelt zig in postuur] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Cucubaas gatje stelt zig in postuur, En eindigt de vreugde met kuur op kuur: 't Kap- {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} tyntje toont 't stokje op stootende wys, En drygt hem te prikken in 't bil-le - tjes vlys. 2. Cucuba sart hem, en toont hem zyn bil, Hy wriktze, en buigtze zo als hy wil; Zyn handjes, en beentjes, en grynzend gezigt Verwikken, en schikken zig na het gewrigt. 3. 't Kaptyntje met 't endje springt stootend voort, Zyn hooren, van vooren, drygt d' agterpoort Van Cucubaas Fortje te splyten van een, En reigen het gekje zo levend aan 't been. 4. Scharmoes op den Ezel, de staart in d'hand, Ryd meê in de Vasten door 't gulle zand; Maar Joris blaast 't Beesje met wind in zyn gat, En treed met zyn Broeder voor 't laast door de Stad. EINDE.