Lexicon van de jeugdliteratuur Jan van Coillie Wilma van der Pennen Jos Staal Herman Tromp Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Lexicon van de jeugdliteratuur, als losbladige uitgave in afleveringen verschenen tussen 1982 en 2014. In 2014 stond het lexicon onder redactie van Jan van Coillie, Wilma van der Pennen, Jos Staal en Herman Tromp. Het gebruikte exemplaar is niet helemaal compleet. De volgende lemma's zijn aangevuld uit het exemplaar van de Koninklijke Bibliotheek Den Haag met signatuur LHO Z KW.B 52c NL LEXI: Jacques Brooijmans (gehele lemma), René Goscinny (gehele lemma), Jeugdbibliotheekwerk 1 (p. 1-2), Jeugdliteratuur in de DDR (gehele lemma), Kinderjury’s (p. 1-4), Carry Slee (gehele lemma), Ursula Poznanski (gehele lemma). Elk lemma heeft een eigen paginering. Alle blanco pagina's zijn weggelaten uit de lopende tekst. Meestal betreft dit de laatste bladzijde van een lemma of de achterkant van een pagina met een kleurenafbeelding. Sommige lemma's in dit lexicon zijn in de loop der tijd (meerdere malen) herschreven en/of geactualiseerd. In principe wordt in deze digitale editie de meest recente versie van elk lemma weergegeven. Het is echter mogelijk dat het gebruikte exemplaar niet van elk lemma de meeste recente versie bevatte en dat er daardoor ook verouderde lemma's zijn opgenomen. Oorspronkelijk hoort bij elke aflevering een aparte toelichting. Hierin staat welke (pagina's van) lemma's vervangen of toegevoegd worden in de huidige aflevering. Deze toelichtingen zijn niet opgenomen in deze digitale versie. Ook de inhoudsopgave en de colofonpagina's zijn meerdere malen vervangen. In deze digitale versie zijn hieronder de volgende pagina's opgenomen uit het voorwerk van het gebruikte exemplaar: de titel- en colofonpagina en de meest recente complete inhoudsopgave plus de laatste aanvulling daarop. In het origineel staat onderaan elke pagina de datering van het betreffende lemma en het nummer van de aanvulling waarin het lemma zat. In deze digitale versie is deze informatie opgenomen aan het eind van elk lemma. Bij het herschrijven van lemma's werden kleurenafbeeldingen niet altijd opnieuw afgedrukt. Deze hebben in het origineel daardoor soms een afwijkende datering van de rest van het lemma. Deze afwijkende datering is in deze digitale versie niet opgenomen. Daarnaast staan kleurenafbeeldingen meestal op een aparte pagina met een afwijkende paginering. Hierdoor is het niet na te gaan of er wellicht kleurenafbeeldingen ontbreken. Lemma's die betrekking hebben op prijzen bestaan in het origineel vaak uit twee delen: een algemene beschrijving van de prijs en een opsomming van de winnaars uit het verleden. Hiertussen zit soms een blanco pagina zodat elk deel apart geactualiseerd en vervangen kan worden. Bij deze lemma's is in deze digitale versie alleen de meest recente datering opgenomen. Van verwijzingen naar andere lemma's zijn in deze digitale versie links gemaakt. Een enkele keer werd een lemma niet gevonden en dan is er ook geen link aangebracht. Mitsumasa Anno, p. 2a-2b: in het origineel is de pagina met de afbeelding per abuis genummerd met ‘2b’. In deze digitale editie is dat gecorrigeerd naar ‘2a’. Paul Biegel, p. 10: Bru?n → Bruijn: ‘Een tijdje later. Met illustraties van Ruud Bruijn en Fred de Heij.’ Paul Biegel, p. 11: Rif?ns → Rifijns: ‘Arabisch, Rifijns, Papiamentu,’ Paul Biegel, p. 11: M?n → Mijn: Mijn favoriete illustratie: Joh. Braakensiek, p. 3: tecniek → techniek: ‘Vooral wanneer Braakensiek door de lichtval een bepaalde sfeer en stemming oproept, voldoet deze techniek goed.’ J.H. Brinkgreve-Entrop, p. 1: Brinkgreve-Entrop → Brinkgreve-Wicherink: ‘(→ T. Brinkgreve-Wicherink).’ Daniel Defoe, p. 2: in het origineel is een deel van de tekst onleesbaar. In deze digitale editie is ‘[...]’ geplaatst. Jean Dulieu, p. 12a-12b: het oorspronkelijke lemma uit september 1982 bevatte een kleurenafbeelding op pagina 3 en tekst op pagina 4. Het lemma is in oktober 2007 vervangen, maar de kleurenafbeelding is hierbij niet opnieuw afgedrukt. In deze digitale versie is deze afbeelding daarom achteraan het lemma toegevoegd. De tekst van de oorspronkelijke pagina 4 is komen te vervallen. De paginanummers zijn veranderd naar ‘12a’ en ‘12b’. Jeugdtijdschriften, p. 3: J. → I.M.: ‘De hoofdredactrice → I.M. Fennema-Zboray’ Eelke de Jong, p. 4: Uniehoek → Unieboek: ‘Met illustraties van Peter Vos en Kees de Kiefte. Weesp, Unieboek, 1985.’ Receptie-onderzoek, p. 2: in het origineel is een gedeelte van de tekst slecht leesbaar. De redactie heeft de tekst tussen vierkante haken aangevuld. E. Knuttel-Fabius, p. 1: Door → door: ‘door Toin Duijx’ E. Knuttel-Fabius, p. 1: Dyijx → Duijx: ‘door Toin Duijx’ Clare Lennart, p. 3: in het origineel staat in de bibliografie Dick de Wilde vermeld als illustrator van Prinsesje Mimosa. Dick de Wilde is echter de illustrator van een latere druk, de druk uit 1951 is geïllustreerd door Fiep Westendorp. In deze digitale versie is dit verbeterd. Dick Matena, p. 1: Eyck → Eijck: ‘door R. van Eijck’ Leen van Marcke, p. 1: Door → door: door Rita Bouckaert-Ghesquiere Michael Morpurgo, p. 9: Lodew?ckx → Lodewijckx: ‘Met illustraties van Dirk Lodewijckx.’ coil001lexi01_01 DBNL-TEI 1 2017 dbnl value_biografie_bestandsnaam exemplaar Openbare Bibliotheek Den Haag, signatuur: 821 lexi Jan van Coillie, Wilma van der Pennen, Jos Staal en Herman Tromp (red.), Lexicon van de jeugdliteratuur. Martinus Nijhoff, Groningen e.a. 1982-2014   Wijze van coderen: standaard Nederlands Lexicon van de jeugdliteratuur Lexicon van de jeugdliteratuur 2017-11-16 AS colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Jan van Coillie, Wilma van der Pennen, Jos Staal en Herman Tromp (red.), Lexicon van de jeugdliteratuur. Martinus Nijhoff, Groningen e.a. 1982-2014 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/coil001lexi01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==I==} {>>pagina-aanduiding<<} Lexicon van de Jeugdliteratuur Onder redactie van: Jan van Coillie Wilma van der Pennen Jos Staal Herman Tromp Martinus Nijhoff uitgevers Groningen 1982 {==II==} {>>pagina-aanduiding<<} Wolters-Noordhoff bv voert voor het hoger onderwijs de imprints Wolters-Noordhoff, Stenfert Kroese, Martinus Nijhoff en Vespucci. Eventuele op- en aanmerkingen over deze of andere uitgaven kunt u richten aan: Wolters-Noordhoff bv, Afdeling Hoger Onderwijs, Antwoordnummer 13, 9700 VB Groningen, e-mail: info@wolters.nl © 2003 Wolters-Noordhoff bv Groningen/Houten, The Netherlands. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp. Voor het overnemen van een of enkele gedeelten uit deze uitgave in bloemlezingen, readers of andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission of the publisher. ISBN 90 6500 450 5 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Inhoud aanvulling 95 en 96 Abkoude, Chris van door Janneke van der Veer Almond, David door Linda Ackermans Biemans, Ienne door Jan van Coillie Brooijmans, Jacques door Jürgen Peeters Broos, Piet door Richard van Schoonderwoerd Cohen de Vries, P.J. door Jacques Vos De Vlieger, Evelien door Jürgen Peeters Heskes, Wam door Richard van Schoonderwoerd Hichtum, Nynke van door Janneke van der Veer Hof, Marjolijn door Linda Ackermans Hulst, W.G. van de door Jacques Vos Mahy, Margaret door Wilma van der Pennen Mortier, Tine door Tine Verachten Poznanski, Ursula door Lien Fret Siegenbeek van Heukelom, Atie door Janneke van der Veer Smit, Noëlle door Ria De Schepper Stoffels, Karlijn door Wilma van der Pennen Tan, Shaun door Lien Fret Van den Berg, Leen door Jürgen Peeters Van Ranst, Do door Jürgen Peeters Weel, Fleur van der door Linda Ackermans 96 Lexicon jeugdliteratuur oktober 2014 {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Inhoud Tevens synoniemen- en pseudoniemenregister Bijgewerkt tot en met de 94ste aanvulling (februari 2014) Auteurs zijn steeds onder hun schrijversnaam opgenomen. Alleen als ze daarnaast nog een of meer pseudoniemen gebruiken, worden die in het register opgelost. Bijvoorbeeld: Bas, Rutger, zie Rutgers van der Loeff-Basenau, An. Als bij de alfabetisering van dubbele namen van gehuwde vrouwen misverstanden kunnen ontstaan, zijn verwijzingen opgenomen. Bijvoorbeeld: Buchanan Smith, Doris zie Smith, Doris Buchanan. Ten geleide Aafjes, Bertus door Joke Linders-Nouwens Aafjes, Sijtje door Peter Zunneberg Aakeson, Kim Fupz door Wilma van der Pennen Aangium, Sibe van door Marleen Wijma Ábalos, Rafael door Lien Fret Abbing & Van Cleeff door Ruud Kraaijeveld Abc-boeken door Frits Booy Abdel-Qadir, Ghazi door Jos Staal Abkoude, Chr. van door Marleen Wijma Abramsz, S. door Anne de Vries Adam, Frank door Jet Marchau Adema, Wim Hora zie Hora Adema, Wim Adolescentenroman door John Verhallen Aertssen, Kristien door Jan van Coillie Agatha door Bea Ros Ahlberg, Allan en Janet door Anne Marg Bakker Aimard, Gustave door Annerieke Freeman-Smulders Ainsworth, Ruth door Conny Meijer Alcock, Vivien door Deborah van der Vliet Alcott, Louisa May door Riana Luiks-Kramer {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Alexander, Lloyd door Roel Siegers Alindo, Adri door Richard van Schoonderwoerd Almond, David door Linda Ackermans Alphen, Hieronymus van door Anne de Vries Amerikaanse jeugdliteratuur zie Engelstalige jeugdliteratuur Ammers-Küller, Jo van door Janneke van der Veer Amstel, Max van door Nannie Blinxma Andersen, Hans Christian door Jan van Coillie Andersen, Leif Esper door Jan de Zanger Anderson, Lena door Noortje Geertsma-van Gijs Anderstalige lezers door Riana Luiks-Kramer Andreus, Hans door Remco Ekkers Andriessen, Pieter Jacob door Anton Hofman Anno, Mitsumasa door Marry Remery Anslijn Nz., N. door Bea Ros Anti-autoritaire jeugdboeken door Peter van den Hoven Antilliaanse jeugdliteratuur door Peter van den Hoven Ardizzone, Edward door Conny Meijer Armando door Ingeborg Hendriks Arnoldus, Henri door Rita Bouckaert-Ghesquiere Arthurroman door Bea Ros Arundel, Honor door John Verhallen Ashley, Bernard door Marlene Lunter Asscher-Pinkhof, Clara door Nel Teeuwen-Opheij Assen, Klaas van door Jos Staal Autobiografisch schrijven door Wilma van der Pennen Avonturenverhalen door Sandra van Bruinisse Aymé, Marcel door Annerieke Freeman-Smulders Babbitt, Natalie door Jos Staal Backer, Marijn door Saskia van der Wiel Backx, Patsy door Wilma van der Pennen Baeten, Lieve door Ria de Schepper Baker- en kinderrijm door Jan van Coillie Bakker, Trix door Janneke van der Veer Balkom, Guus zie Betlem, Guus Ballegeer, Johan door Jan van Coillie Banen, Jan door Conny Meijer Banks, Lynne Reid door Anne Marg Bakker Barks, Carl door R. van Eijck Barnard, Henk door Peter van den Hoven {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Barrie, J.M. door John Verhallen Bas, Rutger zie Rutgers van der Loeff-Basenau, An Battum, Annet van door Christien van Reenen Bauer, Clemence M.H. door Janneke van der Veer Bauer, Jutta door Jan van Coillie Baum, L.F. door Bea Ros Baumann, Hans door Kees van Eunen Bawden, Nina door Herman Tromp Beake, Lesley door Jos Staal Beckman, Gunnel door Noortje Geertsma-van Gijs Beckman, Thea door Herman Tromp Beecher Stowe, Harriët door Sylvia Dornseiffer Been, Johan door F.T. Bijlsma Beentjes, Mathijs door Saskia van der Wiel Beer, Hans de door Jos Staal Beerten Els door Ria De Schepper Begeer, Piet door Jacques Vos Beke, Carel door Margreet van Wijk Bekroningen door John Verhallen Belinfante-Belinfante, Emmy door Sylvia Dornseiffer Bell, William door Jet Marchau Benadering vanuit het kind door Anne de Vries Beoordeling van kinderboeken door Joke Linders-Nouwens Berebrouckx, Annemie door Karen Ghonem-Woets Berg, Leila door Annerieke Freeman-Smulders Berg-Akkerman, C.M. van den door Janneke van der Veer Berger, Yngve door Noortje Geertsma-van Gijs Bergström, Gunilla door Noortje Geertsma-van Gijs Berk, Marjan door Marlene Lunter Berken, Tine van door Ineke Vos Berkhof, Aster door Rita Bouckaert-Ghesquiere Bernardina zie Nanda Bernauw, Patrick door Herman de Graef Berner, Rotraut Susanne door Julienne van den Heuvel Berserik, Hermanus door Wilma van der Pennen Bertin, Eddy C. door Marita de Sterck Bertrams, Joep door Joke Bellemans Beskow, Elsa door Noortje Geertsma-van Gijs Betlem, Guus door Marlene Lunter Beukenkamp, Greet door Ruud Kraaijeveld {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Beuving, Anton door Marcus van der Heide Bewerkingen van Griekse mythen door Ger van Hoek Bewerkingen voor de jeugd door Sandra van Bruinisse Bibliobus door Alie Breemhaar Bibliotherapie door R. Bouckaert-Ghesquiere Biegel, Paul door Rian van de Sande Biemans, Ienne door Conny Meijer Bijmoer, Wim door Margreet van Wijk-Sluyterman Billiet, Daniël door Matee ten Wolde Blake, Quentin door Truusje Vrooland-Löb Blinxma, Jo zie Amstel, Max van Blinxma, Johan zie Amstel, Max van Bloem, Marion door Jos Staal Bloemink, F.H.N. door Jacques Vos Blokker, Jan door Joke Linders-Nouwens Blom, Toos door Selma Niewold Blume, Judy door Marleen Wijma Blyton, Enid door Marleen Wijma Boddaert, Marie door Wilma van der Pennen Bodenheim, Nelly door Francien Braaksma Bødker, Cecil door Jan de Zanger Boek en Jeugd door Anne de Vries Boeke, Jet door Marlene Lunter Boeken voor beginnende lezers door Karen Ghonem-Woets Boekenleeuw en Boekenwelp door Jos Staal Boekenpauw en Boekenpluim door Jos Staal Boekpromotie 1. Boekpromotie in de jeugdbibliotheek door Annerieke Freeman-Smulders Boekpromotie 2. Boekpromotie op school door Jacques Vos Boer, Francijntje de door Bea Ros Boerlage, Louise door Janneke van der Veer Boerstoel, Jan door Hilly Appel Boesberg, André door Karen Ghonem-Woets Bogaard, John H. uit den door Janneke van der Veer Bogaart, Elle van den door Karen Ghonem-Woets Bohlmeijer, Arno door Helma van Lierop-Debrauwer Boie, Kirsten door Marianne Hermans Bomans, Godfried door Joke Linders Bon, Annemarie door Karen Ghonem-Woets {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Bond, Michael door Jan van Coillie Boonen, Heide door Jan van Coillie Borgermans, Miriam door Kitty Nooy Borrebach, Hans door Margreet van Wijk-Sluyterman Bos, Burny door Jos Staal Bos, Chris door Jos Staal Bos-Meilink, J. door Janneke van der Veer Bosch, Geerten Ten zie Ten Bosch, Geerten Bosch, M. van Heijningen zie Heijningen Bosch, M. van Bosma, Nanne door Hilly Appel Botman, Corien door Linda Ackermans Bottema, Tjeerd door Conny Meijer Bouhuys, Mies door Remco Ekkers Boumaâza, Nicole door Jet Marchau Bouman, Bert door Truusje Vrooland-Löb Bowler, Tim door Jet Marchau Box, Hans de la Rive zie Rive Box, Hans de la Box, Henny door Janneke van der Veer Braakensiek, Joh. door Margreet van Wijk-Sluyterman Braamhorst, Jan door Joke Bellemans Bracke, Dirk door Sofie De Jonckheere Brands, Gerard door Wilma van der Pennen Brashares, Ann door Jessica Boeykens Bredow, Katarina von door Wilma van der Pennen Breen, Else door Jos Staal Breevoort, Johanna door Richard van Schoonderwoerd Briels, Jo door Herman de Graef Briggs, Raymond door Bregje Boonstra Brill, Yvonne door Kitty Nooy Brinkgreve, Dien door Toin Duijx en Gerda Visser Brinkgreve, H. door Toin Duijx en Gerda Visser Brinkgreve, Suze zie Krienen, Charles Brinkgreve-Entrop, J.H. door Toin Duijx en Gerda Visser Brinkgreve-Wicherink, T. door Toin Duijx en Gerda Visser Broeckhoven, Diane door Marita de Sterck Brooks, Kevin door Jacques Vos Browne, Anthony door Annemarie Terhell Bruckner, Karl door Jacques Vos Bruijn, Aafje door Janneke van der Veer {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Bruijn, Cor door F.T. Bijlsma Bruijn, Margreet door F.T. Bijlsma Bruijn, Ruud door Herman Tromp Bruin, W.K. de door Margreet van Wijk-Sluyterman Bruna, Dick door Truusje Vrooland-Löb Brunhoff, Jean en Laurent de door Sylvia Dornseiffer Buchanan Smith, Doris zie Smith, Doris Buchanan Buisman, Jantien door Roel Siegers Bunyan, John door H. de Lange Bureau Boek en Jeugd zie Boek en Jeugd Bürger, G.A. zie Raspe, R.E. Burkunk, Wim door Tjitte Wierdsma Burnett, Frances Hodgson door Ineke Haykens Busch, Wilhelm door Eric Hulsens Busser, Marianne & Schröder, Ron door Saskia van der Wiel Byars, Betsy door Marianne Boswerger Caldecott, Randolph door Roel Siegers Cambon-van der Werken, Margareta Geertruy de door Hans Groot Camp, Gaston Van zie Van Camp, Gaston Campen, Fenna van zie Bos-Meilink, J. Campenhout, Herman Van zie Van Campenhout, Herman Candaele, An door Ria de Schepper Canning, Victor door Hendrien Kars Carle, Eric door Truusje Vrooland-Löb Carroll, Lewis door Joke Linders Cazemier, Caja door Janneke van der Veer Centraal Bestand Kinderboeken door Jeannette Kok Centsprenten zie Kinderprenten Cervantes Saavreda, Miguel de door Welmoed van der Goot Cesco, Federica de door Wilma van der Pennen Chambers, Aidan door Joke Linders Child, Lauren door Ria De Schepper Christopher, John door Tjitte Wierdsma Cleemput, Gerda Van zie Van Cleemput, Gerda Clercq Zubli, F.J. de door Conny Meijer Cneut, Carll door Ria de Schepper Cock, Alfons De zie De Cock, Alfons Coillie, Jan van zie Van Coillie, Jan Cole, Babette door Ria De Schepper {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Colfer, Eoin door Wilma van der Pennen Colijn, Marianne door Marlene Lunter Collectievorming jeugdbibliotheekwerk door Josine van den Berg en Isolde Vega Collins, Suzanne door Wilma van der Pennen Collodi, Carlo door Jos Staal Conrad, Pam door Martine Letterie Coolwijk, Marion van de door Janneke van der Veer Cooper, James Fenimore door Jos Staal Cooper, Susan door Bea Ros Corina zie Smit, Corina Agatha Cormier, Robert door Tjitte Wierdsma Correa, Desiree door S. de Clercq Corsari, Willy door John Verhallen Coster, Charles De zie De Coster, Charles Coster, Johanna door Margreet van Wijk-Sluyterman Cotteleer, Erika door Ria de Schepper Cottenjé, Mireille door Margot Krikhaar Cousins, Lucy door Truusje Vrooland-Löb CPNB door Joke Linders-Nouwens Craighead George, Jean zie George, Jean Craighead Cramer, Rie door Francien Braaksma Cramer-Schaap, D.A. door Janneke van der Veer Crane, Walter door Lien Fret Creech, Sharon door Jessica Boeykens Criteria zie Beoordeling van kinderboeken Cross, Gillian door Lien Fret Crossley-Holland, Kevin door Vanessa Joosen Crowther, Kitty door Annemiek Hoitink Daal, Josette door S. de Clercq Daalder, D.L. door Anne de Vries Daane, Jannie door Hilly Appel Daele, Henri van zie Van Daele, Henri Dahl, Roald door Marleen Wijma Dalen, Marion van zie Coolwijk, Marion van de Dalenoord, Jenny door Marten Heijs Dam, Arend van door Karen Ghonem-Woets Daniëls, Wim door Hilly Appel Dautremer, Rébecca door Ria De Schepper De Bel, Marc door Deborah van der Vliet {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} De Cock, Alfons door Eric Hulsens De Coster, Charles door Jos Staal De Doncker, Wally door Ria de Schepper De Jong, Meindert door Marleen Wijma De Kinder, Constant door Eric Hulsens De Kockere, Geert door Jan van Coillie De Koster, Bea door Jet Marchau De Lannoy, Maria door Rita Bouckaert-Ghesquiere De Maeyer, Gregie door Jan van Coillie Deense jeugdliteratuur door Jan de Zanger Defoe, Daniel door Margreet Bruijn Deken, Aagje door Willem Breekveldt Dekkers, Midas door Joke Linders-Nouwens Delden, Els van door Stefan Rovers Dematons, Charlotte door Wilma van der Pennen Dendooven, Gerda door Jan van Coillie Denoo, Joris door Jet Marchau Descamps, Luc door Lien Fret Detectiveverhalen door Sandra van Bruinisse DiCamillo, Kate door Lien Fret Dickens, Charles door Henk de Lange Dickinson, Peter door John Verhallen Didelez, Guy door Jan van Coillie Diekmann, Miep door Vera M.E. Kerremans en Joke Linders Dieltiens, Kristien door Jet Marchau Dienst boek en jeugd zie Boek en Jeugd Diepstraten, Johan door Casper Markesteijn Dierenverhalen door Jacques Vos Dijkstra, Lida door Wilma van der Pennen Dijkzeul, Lieneke door Ruud Kraaijeveld Disney, Walt door Bert Meppelink Dixon, Franklin W. door Annerieke Freeman-Smulders Documentatiecentrum door Herman Kakebeeke Dodge, Mary Mapes door Janneke van der Veer Dodo zie Mossel, Jacoba F.D. Dom, Pol door Margreet van Wijk-Sluyterman Doninck, Sebastiaan van zie Van Doninck, Sebastiaan Donnelly, Elfie door Herman Kakebeeke Donovan, John door Marianne Boswerger {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Doorenbos, Clinge door Marcus van der Heide Doorselaer, Willy Van zie Van Doorselaer, Willy Doré, Gustave door Welmoed van der Goot Dorrestein, Miek door Anton Hofman Dorrestijn, Hans door Remco Ekkers Dr. Seuss door Jessica Boeykens Dragt, Tonke door Wilma van der Pennen Dreesen, Jaak door Jan van Coillie Driessen, Iny door Sofie De Jonckheere Droogenbroeck, Jan Van zie Van Droogenbroeck, Jan Dros, Imme door Jacques Vos Dubbelboer, Beene door Christien van Reenen Dubelaar, Thea door Max Verbeek Dulieu, Jean door Maarten J. de Meulder Dumas, Alexandre door Annerieke Freeman-Smulders Dumon Tak, Bibi door Jacques Vos Duyse, Prudens Van zie Van Duyse, Prudens Dyslexie door Heleen Kernkamp-Biegel E. de Perronprijs door Karen Ghonem-Woets Eben, Hendrik zie Been, Johan Ede, Bies van door Joke Linders Eeden-van Vloten, Martha van door Janneke van der Veer Eelco zie Harmsen van der Beek, E.M. Eerhart, Frank door Janneke van der Veer Egner, Thorbjørn door Noortje Geertsma-van Gijs Eiselin, Judith door Ria De Schepper Ekkers, Remco door Casper Markesteijn Elias, Bettie door Ria de Schepper Elpers, Noëlla door Lien Fret Ende, Michael door Herman Verschuren Engelen, Theo door Martine Letterie Engelstalige jeugdliteratuur door Joke Linders-Nouwens Engle, Madeleine L' zie L'Engle, Madeleine Engström, Mikael door Jacques Vos Eriksson, Eva door Noortje Geertsma-van Gijs Erkel, Gerda Van zie Van Erkel, Gerda Erlburch, Wolf door Ria De Schepper Erling, Chinny zie Peters, Arja Estes, Eleanor door Conny Meijer Evenhuis, Gertie door Max Verbeek {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Exel, Ph. door Jacques Vos Eyk, Henriëtte van door Hendrien Kars Eykman, Karel door Peter van den Hoven Fabel door Remco Ekkers Fabricius, Johan door Jacques Vos Fährmann, Willi door Jos Staal Fanelli, Sara door Annemarie Terhell Fantasieverhalen door Jacques Vos Feenstra, Fenna door Conny Meijer Feestverhalen door Karen Ghonem-Woets Feith, Jan door Marcus van der Heide Feller, Pieter door Janneke van der Veer Fenimore Cooper, James zie Cooper, James Fenimore Fennema-Zboray, I.M. door Peter van den Hoven Feth, Monika door Jürgen Peeters Fialkowski, Camila door Joke Bellemans Fictie door Herman Verschuren Figee, Henk door Casper Markesteijn Filantropijnen door Helma van Lierop-Debrauwer Fine, Anne door Jet Marchau Fisher Staples, Suzanne door Wilma van der Pennen Fitinghoff, Laura door Noortje Geertsma-van Gijs Fombelle, Timothée de door Wilma van der Pennen Fontaine, Jean de la door Jan van Coillie Fossey, Koen door Marita de Sterck Fox, Paula door Annerieke Freeman-Smulders Franck, Ed door Jan van Coillie Frank, Anne door Marleen Wijma Franquin, André door R. van Eijck Fransen, Frans door Jos Staal Frick, Lennart door Jan de Zanger Friese jeugdliteratuur door Wim van der Schaaf Funke, Cornelia door Wilma van der Pennen Furlong, Monica door Kitty Nooy Gaarder, Jostein door Hilly Appel Galt, Hugh door Marlene Lunter Garfield, Leon door Toke Hofman Garmers, Sonia door Peter van den Hoven Gaudesaboos, Pieter door Ria De Schepper Gebhard, Annie door Janneke van der Veer {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Geelen, Harrie door Jos Staal Geest, Klaas van der door Richard van Schoonderwoerd Gehandicapte kinderen en boeken door Riana Luiks-Kramer Geldorp, P.J.A.C. van door Janneke van der Veer Genechten, Guido van zie Van Genechten, Guido van Génestet, P.A. de door Bea Ros Genre door Heman Verschuren George, Jean Craighead door Jacques Vos Gerdes, Eduard door Bea Ros Gerhard, J.W. door Anne de Vries Gerlach, Eva door Lien Fret Geschiedenis van de jeugdliteratuur door Anne de Vries Gestel, Peter van door Joke Linders Geurts, Mieke zie Burkunk, Wim Glazen Globe door Wilma van der Pennen Godden, Rumer door John Verhallen Godon, Ingrid door Annemarie Terhell Goeverneur, J.J.A. door Bea Ros Gogh-Kaulbach, Anna van door Janneke van der Veer Gorbeau jr., H. door Janneke van der Veer Gort, Geertje door Margot Krikhaar Goscinny, René door R. van Eijck Gouden Boekjes door Joke Linders Gouden en Zilveren Griffel door Anne de Vries Gouden en Zilveren Penseel door Jos Staal Gouden en Zilveren Zoen door Anne de Vries Goudriaan, C. zie Grilk, Cornelis Goudsmit, Bobje door Ruud Kraaijeveld Graafland, B. zie Kuijpers, Miep Grahame, Kenneth door Joke Linders Grashoff, Cok door Janneke van der Veer Grashoff, Pieter zie Grashoff, Cok Green, John door Ria De Schepper Greenaway, Kate door Roel Siegers Greup-Roldanus, Sini door Bea Ros Griezelboeken door Helma van Lierop-Debrauwer Griffiths, Helen door Jos Staal Grilk, Cornelis door Jacques Vos Grimm, Jakob en Wilhelm door Tine Verachten {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Gripe, Maria door Marianne Boswerger Groen, Els de door Christien van Reenen Groshans, Suze door Janneke van der Veer Grün, Max von der door Peter Groenewold Gruys-Kruseman, S. door Conny Meijer Guirlande, Christina door Jan van Coillie Gür, Halil door Dick de Scally Haar, Jaap ter door Herman Tromp Haas, Peter de zie Arnoldus, Henri Haeringen, Annemarie van door Margreet van Wijk-Sluyterman Hafkamp, Corrie door Joke Linders-Nouwens Hagbrink, Bodil door Noortje Geertsma-van Gijs Hageman, Jenny zie Grashoff, Cok Hagen, Hans door Jos Staal Hagers, Esther door Marlene Lunter Hagers, Freddy zie Betlem, Guus Hagerup, Klaus door Noortje Geertsma-van Gijs Hall, Lynn door Jos Staal Harmsen van Beek zie Harmsen van der Beek, E.M. Harmsen van der Beek, E.M. ten door Wilma van der Pennen Härtling, Peter door Maurice Bogaers Hartman, Evert door Herman Tromp en Max Verbeek Hartnett, Sonya door Ingeborg Hendriks Hauff, Wilhelm door Kees van Eunen Haugaard, Erik Christian door Marleen Wijma Haugen, Tormod door Noortje Geertsma-van Gijs Hauger, Torill Thorstad door Noortje Geertsma-van Gijs Havelte, Sanne van door Riana Luiks-Kramer Hazelhoff, Veronica door Wilma van der Pennen Heede, Sylvia Vanden zie Vanden Heede, Sylvia Heesen, Martha door Lien Fret Heide, Willy van der door Matee ten Wolde Heiden, Marian van der door Karen Ghonem-Woets Heijermans, Ida door F.T. Bijlsma Heijningen Bosch, M. van door Janneke van der Veer Heimans, E. door Jacques Vos Heine, Helme door Piet Mooren Held, Kurt door Peter van den Hoven Helden, Wim van door Casper Markesteijn Hellberg, Hans-Eric door Noortje Geertsma-van Gijs {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Hellinga jr., Gerben door Casper Markesteijn Hendriks, Tineke door Ruud Kraaijeveld Henkes, Hans door Marianne Boswerger Henstra, Friso door Truusje Vrooland-Löb Hergé door Bert Meppelink Hermans, Louis door Wilma van der Pennen Herrick, Steven door Ria De Schepper Hers, Anna door Janneke van der Veer Herzen, Frank door Marianne Boswerger Heuvel, Mimi van den zie Nanda Heyden, Gil vander zie Vander Heyden, Gil Heyden, Haye van der door Dineke Radstake Heye, J.P. door Bea Ros Heyink, Joost door Ruud Kraaijeveld Heylen, Maria door Jan van Coillie Heymans, Annemie door Remco Ekkers en Roel Siegers Heymans, Margriet door Joke Linders Hichtum, Nienke van door F.T. Bijlsma Hiçyilmaz, Gaye door Kitty Nooy Hilarová, Dagmar door Kitty Nooy Hildebrand, A.D. door Jacques Vos Hildebrandt, Marie door Frits Booy Hille-Gaerthé, G.M. van door F.T. Bijlsma Hirsch, Odo door Karen Ghonem-Woets Historische verhalen door Toke Hofman Hoban, Russell door Anne Marg Bakker Hodgson Burnett, Frances zie Burnett, Frances Hodgson Hoef, Cor ten zie Kloet, Co de Hoeksema, Daan door Margreet van Wijk-Sluyterman Hoekstra, Han G. door Jan van Coillie Hoffman, Marjon door Ellen Verschuren Höglund, Anna door Noortje Geertsma-van Gijs Hölscher, To door Marry Remery Hoen, P. 't door Bea Ros Hoet, Lieve door Marlene Lunter Hoffmann, Heinrich door Kees van Eunen Hoffman, Mary door Wilma van der Pennen Hofman, Wim door Wilma van der Pennen Hokke, Henk door Deborah van der Vliet Hollander, Carl door Marten Heijs {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Hollander, Vivian den door Janneke van der Veer Holm, Anne door Kitty Nooy Holmelund Minarik, Else zie Minarik, Else Hooft, Mieke van door Hilly Appel Hoog, Carolien van zie Velsen, Ina van Hoog, Kees van zie Velsen, Ina van Hoogenbirk, A.J. door Richard van Schoonderwoerd Hoogsteyns, Lisette door Jan van Coillie Hoogstraaten, Theo door Ruud A.J. Kraaijeveld Hooning, Frouck van der door Janneke van der Veer Hopman, Philip door Truusje Vrooland-Löb Hora Adema, Wim door Bregje Boonstra Horowitz, Anthony door Jet Marchau en Marita de Sterck Howker, Janni door Jos Staal Hoytema, Theo van door Francien Braaksma Huber, Diet door Remco Ekkers Hughes, Shirley door Wilma van der Pennen Hughes, Ted door Roel Siegers Hughes, Thomas door Ineke Haykens Huizing, Gonneke door Marlene Lunter Hülsenbeck, Claire door Ruud Kraaijeveld Hulst, W.G. van de door Marleen Wijma Hulst Jr., W.G. van de door Marleen Wijma Hunt, Irene door Conny Meijer Hunter, Mollie door Ineke Haykens Hussaarts, Josee door Marlene Lunter Huygen, Wil J. door Hendrien Kars Idil door Bea Ros IJzerman, Hermien door Marry Remery Illustreren van kinderboeken door Truusje Vrooland-Löb Indianenverhalen door Wilma van der Pennen Indië/Indonesië in het jeugdboek door Sylvia Dornseiffer Informatiecentrum Boek en Jeugd zie Boek en Jeugd Informatieve boeken door Jacques Vos Informatieve reeksen door Jacques Vos Ingalls Wilder, Laura zie Wilder, Laura Ingalls Ingen, Madelon van zie Rive Box, Hans de la Internationale Jugendbibliothek - München door Maurice Bogaers Ionesco, Eugène door Remco Ekkers {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Irwin, Hadley door Wilma van der Pennen Isings, J.H. door Margreet van Wijk-Sluyterman Iterson, Siny van door Marianne Boswerger Jacobs, Una door Jacques Vos Jacques, Maria door Jet Marchau Jager, Berend door Ruud A.J. Kraaijeveld Jagermeester, Maarten door Kitty Nooy Jagt, Bouke door Toin Duijx Jagtenberg, Yvonne door Joke Bellemans Janosch door Rian Waltz-van de Sande Janssen, Kolet door Jan van Coillie Janssen, Mark door Joke Bellemans Jansson, Tove door Noortje Geertsma-van Gijs Jaquet, Gertie door Dick de Scally Java, Melati van zie Melati van Java Jehu, Felicie door Conny Meijer Jenny Smelik/IBBY-prijs door Wilma van der Pennen Jetses, Cornelis door Margreet van Wijk-Sluyterman Jeugdbibliotheekwerk 1. Geschiedenis en doelstelling door Riana Luiks-Kramer Jeugdbibliotheekwerk 2. Organisatie en inrichting door Annerieke Freeman-Smulders en Riana Luiks-Kramer Jeugdbibliotheekwerk 3. Functie en beleid door Riana Luiks-Kramer Jeugdbibliotheekwerk 4. Catalogus door Annerieke Freeman-Smulders Jeugdbibliotheekwerk 5. Collectie door Annerieke Freeman-Smulders Jeugdliteratuur in de ddr door Maurice Bogaers Jeugdtheater door Peter van den Hoven Jeugdtijdschriften door Bea Ros Johns, W.E. door Herman Verschuren Jones, Diana door Ineke Haykens Jong, A.M. de door Herman Tromp Jong, Dola de door Marlene Lunter Jong, Eelke de door Matee ten Wolde Jong, Meindert de zie De Jong, Meindert Jong, Trude de door Wilma van der Pennen Jonge Gouden Uil door Sofie De Jonckheere Jonge Jury door Jos Staal {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Jonge, Harm de door Wilma van der Pennen Jordan, Sherryl door Jessica Boeykens Jorna, Annelies door Roel Siegers Josephus Jitta, Ceseli door Annemarie Terhell Jutte, Jan door Julienne van den Heuvel Kabouterverhalen door Sandra van Bruinisse Kalmijn-Spierenburg, Jo door Joke Linders Kalwij, Valentine door Marlene Lunter Kästner, Erich door Joke Linders Katholieke jeugdliteratuur door Bea Ros Kelly, Frances door Marlene Lunter Kerkwijk, Henk van door Max Verbeek Kernkamp-Biegel, Heleen door Hilly Appel Kerstverhalen door Conny Meijer Keulen, Mensje van door Jos Staal Keuls, Yvonne door Hilly Appel Key, Ellen door Noortje Geertsma-van Gijs Khing, The Tjong zie The (,) Tjong Khing Kieviet, C. Joh. door Marleen Wijma Kindbeeld door Anne de Vries Kinder- en Jeugdjury Limburg door Jet Marchau Kinder- en Jeugdjury Vlaanderen door Jet Marchau Kinder- en Jeugdjury voor het boek in Vlaanderen door Jet Marchau Kinder- en jeugdpoëzie door Jan van Coillie Kinder, Constant De zie De Kinder, Constant Kinderbijbel door Roel Siegers Kinderboek van het jaar door Anne de Vries Kinderboekenweek door Joke Linders-Nouwens Kinderboekwinkels door Conny Meijer Kinderen schrijven zelf door Peter van den Hoven Kinderjury's door Marten Heijs Kinderleeszaal zie Jeugdbibliotheekwerk Kinderprenten door Wim Hofman Kindertijdschriften door Peter van den Hoven Kinderversjes zie Kinderpoëzie King-Smith, Dick door Kitty Nooy Kingsley, Charles door Ineke Haykens Kipling, Rudyard door Roel Siegers Kirkegaard, Ole Lund door Nel Teeuwen-Opheij Kiroel, Paul door Jan van Coillie {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Klaasse, Piet door Truuske Sanders-Mulder Klei, Jac. van der door Jacques Vos Klein, Norma door Margot Krikhaar Kleine Vuurtoren, De door Margreet Bruijn en Fem Bijlsma Klinting, Lars door Noortje Geertsma-van Gijs Kloet, Co de door Kitty Nooy Kloos-Reyneke van Stuwe, Jeanne door Peter Zunneberg Klootwijk, Wouter door Casper Markesteijn Kloppers, P.J. door Richard van Schoonderwoerd Kneepkens, Henk door Koos Schulte Knuttel-Fabius, E. door Toin Duijx Koekoek, P. zie Krienen, Charles Koesveld, Henk door Jacques Vos Koetsveld, C.E. door Richard van Schoonderwoerd Kok, Truida door Janneke van der Veer Kol, Nellie van door J.C.M. Thiel-Schoonebeek Kolk, Anton van der door Wilma van der Pennen Kooiker, Leonie door Marianne Boswerger Korczak, Janusz door Nel Teeuwen-Opheij Kordon, Klaus door Wilma van der Pennen Korschunow, Irina door Wilma van der Pennen Kossen, Annet door Julienne van den Heuvel Koster, Susanne door Marlene Lunter Kraan, Hanna door Deborah van der Vliet Kramer, Diet door Marleen Wijma Kramer, Jaap door Koos Schulte Kramer, Simone door Lien Fret Kranendonk, Anke door Sandra van Bruinissse Kray, Hein door Richard van Schoonderwoerd Kresse, Hans G. door Jacques Vos Krever, Jetty door Hilly Appel Krienen, Charles door Annemiek Hoitink Kriens, Hugo door Margreet van Wijk-Sluyterman Krijt, Olga door Kitty Nooy Kris Kras zie Fennema-Zboray, I.M. Krog, Inge door Jan de Zanger Kromhout, Rindert door Lien Fret Kroonenberg, Yvonne door Marlene Lunter {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Krouwel, Coby door Margreet van Wijk-Sluyterman Kruijssen, Agave door Dineke Radstake Kruit, Johanna door Roel Siegers Krüss, James door Christien van Reenen Kuhn, Pieter door Bert Meppelink Kuijer, Guus door Anne de Vries Kuijpers, Miep door Janneke van der Veer Kuik, Dirkje door Marten Heijs Kuik, William D. zie Kuik, Dirkje Kuiper, Johanna E. door Janneke van der Veer Kuiper, Nannie door Jacques Vos Kuipers, Ben door Wilma van der Pennen Kustermans, Paul door Wilma van der Pennen Kusters, Wiel door Roel Siegers Kuylman, H.E. door Jacques Vos Kuyper, Hans door Ingeborg Hendriks Kuyper, Sjoerd door Joke Linders Kwartjesboeken door J.A.F. Bekkers Laan, Dick door Herman Verschuren Labberton, Mien door Janneke van der Veer Laenen, Gie door Marita de Sterck Lagerlöf, Selma door Remco Ekkers Lagrou, Patrick door Sofie De Jonckheere Laird, Elizabeth door Karen Ghonem-Woets Lakenstra, Lanny zie Ede, Bies van Lam, Jan 't door Herman Kakebeeke Land, Sipke van der door Hilly Appel Lange-Praamsma, Max de door Wim van der Schaaf Langeler, Freddie door Wilma van der Pennen Langenus, Ron door Jet Marchau Lannoy, Maria de zie De Lannoy, Maria Larsson, Carl door Truusje Vrooland-Löb Last, Jef door Matee ten Wolde Lattimore, E.F. door Jos Staal Launspach, Els door Herman Tromp Laurey, Harriët door Nel Teeuwen-Opheij Lear, Edward door Wim Hofman Lebacs, Diana door Jos Staal Lee, Virginia door Ineke Haykens Leeman, Cor Ria door Jan van Coillie {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Leent, F.H. van door Frits Booy Leesboek door Jacques Vos Leesboekjes voor het aanvankelijk lezen door Annerieke Freeman-Smulders Leesboekjes voor het voortgezet technisch lezen door Annerieke Freeman-Smulders Leesfasen door Jacques Vos Leesvormen door Jacques Vos Leeuwen, Joke van door Ria De Schepper Leeuwen, Nans van door Margreet van Wijk-Sluyterman Legende door Roel Siegers Leibbrandt, Kees door Marten Heijs L'Engle, Madeleine door Jessica Boeykens Lennart, Clare door Conny Meijer Lennep, Liesbeth van door John Verhallen Lens, Nettie zie Helden, Wim van Letterie, Martine door Casper Markesteijn Levoy, Myron door Conny Meijer Lewis, C.S. door Bea Ros Lezen in de basisvorming door Ruud Kraaijeveld Lezersonderzoek door Marleen Wijma Lezerstypen zie Leesfasen Lichtveld, Noni door Hilly Appel Lidow door Janneke van der Veer Liefde, Jan de door Dick de Scally Liefde, J.L.F. de door Dick de Scally Lieshout, Elle van & Os, Erik van door Ria de Schepper Lieshout, Ted van door Wilma van der Pennen Ligthart, Jan door Jacques Vos Linde, Gunnel door Noortje Geertsma-van Gijs Lindelauf, Benny door Karen Ghonem-Woets Lindgren, Astrid door Noortje Geertsma-van Gijs Lindgren, Barbro door Noortje Geertsma-van Gijs Lindquist, Marita door Noortje Geertsma-van Gijs Lionni, Leo door Conny Meijer Literaire benadering door Anne de Vries Literatuur en lectuur door H. Bekkering Literatuuronderwijs door Jacques Vos Lively, Penelope door Ineke Haykens Lobel, Arnold door Jos Staal {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} Locke, John door Joke Linders-Nouwens Lodewijk, Martin door R. van Eijck Lofting, Hugh door Ineke Haykens Lokhorst, Emmy van door Janneke van der Veer Loman, Mies zie Rive Box, Hans de la Long, William J. door Jacques Vos Looij, Rein van door Margreet van Wijk-Sluyterman Loon, Paul van door Hilly Appel Louwerse, Pieter door Anton Hofman Loveling, Virginie door Jan van Coillie Lovendaal, G.W. door Anne de Vries Lundgren, Max door Wilma van der Pennen Lutz, Jan door Richard van Schoonderwoerd Luyken, Jan door Annemiek Hoitink Lyndon Travers, Pamela zie Travers, Pamela Lyndon Maar, Paul door Kees van Eunen Maat, Dick van der zie Maat, Dirk van der Maat, Dirk van der door Margreet van Wijk-Sluyterman Maatschappijkritiek door Herman Verschuren Macaulay, David door Margot Krikhaar MacLachlan, Patricia door Kitty Nooy Maeyer, Gregie de zie De Maeyer, Gregie Mahy, Margaret door Wilma van der Pennen Malot, Hector door Jos Staal Mapes Dodge, Mary zie Dodge, Mary Mapes Marain, Elisabeth door Jan van Coillie Marcke, Leen Van zie Van Marcke, Leen Marijn, Jessy door Jet Marchau Marryat, Frederick door John Verhallen Marsden, John door Wilma van der Pennen Martinet, J.F. door Bea Ros Marxveldt, Cissy van door Sylvia Dornseiffer Massamedia door Piet Bakker Matena, Dick door R. van Eijck Matsier, Nicolaas door Judith Eiselin May, Karl door Herman Tromp May Alcott, Louisa zie Alcott, Louisa May Mazer, Harry door Erna Trossèl McKay, Hilary door Wilma van der Pennen {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} McKee, David door Annemarie Terhell Mebs, Gudrun door Marita de Sterck Meerten-Schilperoort, Anna Barbara van door Eefje Buenen Meeteren Brouwer, Menno van door Richard van Schoonderwoerd Meeuwissen, Piet door Casper Markesteijn Meinderts, Koos door Janneke van der Veer Meisjesboeken door Sylvia Dornseiffer Melati van Java door Remco Ekkers Melville, Herman door Henk de Lange Menten, Tosca door Kitty Nooy Merle, Ditte door Jacques Vos Meuldijk, Wim door Janneke van der Veer Meurs, Rudie van door Casper Markesteijn Michael, Jan door Anne Marg Bakker Midderigh-Bokhorst, Berhardina door Margreet van Wijk-Sluyterman Mileau, Sophie zie Slee, Carry Milne, A.A. door Joke Linders Minarik, Else door Christien van Reenen Minne, Brigitte door Jet Marchau Moeilijkheidsgraad van teksten door Annerieke Freeman-Smulders Moens, Petronella door Toin Duijx Moerkercken van der Meulen, Annie door Nel Teeuwen-Opheij Moeyaert, Bart door Karen Ghonem-Woets Mol, Pauline door Saskia van der Wiel Montgomery, L.M. door Ineke Haykens Morpurgo, Michael door Wilma van der Pennen Morris door R. van Eijck Mortelmans, Piet zie Van Remoortere, Julien Mossel, Jacoba F.D. door Richard van Schoonderwoerd Mous, Mirjam door Hilly Appel Müller, Jörg door Nel Teeuwen-Opheij Mythen door Roel Siegers Naeff, Top door Sylvia Dornseiffer Nanda door Janneke van der Veer Naranji, Corine door Karen Ghonem-Woets Natuurboeken door Jacques Vos Naylor, Phyllis Reynolds door Jet Marchau NBLC, dienst boek en jeugd zie Boek en Jeugd {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlandse Kinderjury door Jos Staal Nellie zie Kol, Nellie van Nesbit, Edith door Ineke Haykens Newbery, John door Joke Linders-Nouwens Nielandt, Dirk door Ingeborg Hendriks Nienke van Hichtumprijs door Sandra van Bruinisse Nilsson, Per door Wilma van der Pennen Nilsson-Brännström, Moni door Kitty Nooy Niveaulezen door Annerieke Freeman-Smulders Nolet, Beatrijs door Marlene Lunter Noorse jeugdliteratuur door F.T. Bijlsma Noort, Selma door Hilly Appel Nordqvist, Sven door Noortje Geertsma-van Gijs Norel, K. door Marleen Wijma Nöstlinger, Christine door Rita Bouckaert-Ghesquiere Nowee, J. door Herman Tromp Nowee, P. door Herman Tromp Och, Sheila door Annemarie Terhell O'Dell, Scott door Toke Hofman Offermans, Cyrille door Sandra van Bruinisse Oldenhave, Mirjam door Jos Staal Olthuis, Theo door Jos Staal Ontwikkelingspsychologie door Monique Derhaag Oomen, Francine door Sandra van Bruinisse Ooms, J.W. door Richard van Schoonderwoerd Oosten, An van 't door Wilma van der Pennen Orale kinderliteratuur door Peter van den Hoven Orlev, Uri door Wilma van der Pennen Os, Erik van zie Lieshout, Elle van & Os, Erik van Osselen-van Delden, B.E. van door Conny Meijer Otten, Anne door Janneke van der Veer Otto S., Svend door Noortje Geertsma-van Gijs Oven-van Doorn, M.C. van door E. Rotteveel Mansveld-van Oven Overwater, Georgien door Joke Bellemans Oxenbury, Helen door Marita de Sterck Øyen, Wenche door Noortje Geertsma-van Gijs Pacovská, Kävta door Annemarie Terhell Paola, Tomie de door Christien van Reenen Paterson, Katherine door Jacques Vos {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Paulsen, Gary door Jos Staal Pausewang, Gudrun door Kees van Eunen Pearson, Kit door Wilma van der Pennen Pedagogische benadering door Anne de Vries Pelgrom, Els door Max Verbeek Pennac, Daniel door Jos Staal Pennarts, Hans door J.A.F. Bekkers Penning, L. door Richard van Schoonderwoerd Perponcher, W.E. de door Bea Ros Perrault, Charles door Moonje Reitsma Petermeijer, Hans door Karen Ghonem-Woets Peters, Arja door Jos Staal Peterson, Hans door Noortje Geertsma-van Gijs Petillon, Willy door Sylvia Dornseiffer Peyton, K.M. door Bea Ros Pieck, Anton door Tine Verachten Pieck, Henri door Peter Zunneberg Piët, Frans door Koos Schulte Pijlman, Fetze door Roel Siegers Pijnappel, M.E. door Richard van Schoonderwoerd Pilling, Ann door Jacques Vos Piumini, Roberto door Jos Staal Plaats, Betty van der door Welmoed van der Goot Pleysier, Arie door Jacques Vos Poeder, Henk door Richard van Schoonderwoerd Poëzie zie Kinder- en jeugdpoëzie Pohl, Peter door Noortje Geertsma-van Gijs Pool, Joyce door Wilma van der Pennen Poortvliet, Rien door Margreet van Wijk-Sluyterman Post, Mance door Conny Meijer Posthuma, Sieb door Julienne van den Heuvel Postma, Lidia door Truusje Vrooland-Löb Pothast-Gimberg, C.E. door Joke Linders Potter, Beatrix door Truusje Vrooland-Löb Pottie, Marjolein door Ria de Schepper Praag, Anna van door Ellen Verschuren Pressler, Mirjam door Kitty Nooy Preussler, Otfried door Herman Tromp {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Prijs van de Jonge Jury zie Jonge Jury Prijzen zie Bekroningen Prins, Piet door Kitty Nooy Procházka, Jan door Jos Staal Protestants-christelijke jeugdboeken door Marten Heijs Provoost, Anne door Jos Staal Prøysen, Alf door F.T. Bijlsma Pullman, Philip door Vanessa Joosen Quintana, Anton door Joke Linders Rackham, Arthur door Roel Siegers Raemdonck, George van door Margreet van Wijk-Sluyterman Raephorst, Marijke van door Afke van der Linden-Bergstra Ransome, Arthur door Ineke Haykens Raspe, R.E. door Jos Staal Raynolds Naylor, Phyllis zie Naylor, Phyllis Raynolds Recenseren zie Beoordeling van kinderboeken Receptie-onderzoek door R. Bouckaert-Ghesquiere Recheis, Käthe door Jacques Vos Reek, Harriët van door Marten Heijs Reek, Wouter van door Linda Ackermans Reen, Ton van door Casper Markesteijn Reid Banks, Lynne zie Banks, Lynne Reid Reinderhoff, Rie door Margreet van Wijk Reiss, Johanna door Jos Staal Remmerts de Vries, Daan door Joke Linders Remoortere, Julien Van zie Van Remoortere, Julien Renes-Boldingh, M.A.M. door Janneke van der Veer Rens, Peter Jan door Jos Staal Renssen, P. van door Anne de Vries Reuter, Bjarne door Noortje Geertsma-van Gijs Reuter, Fritz door Kees van Eunen Reynolds Naylor, Phyllis zie Naylor, Phyllis Reynolds Richter, Jutta door Jet Marchau Riemens-Reurslag, J. door Toin Duijx Riemersma, Ella door Margreet van Wijk-Sluyterman Rijmer, Jan de zie Goeverneur, J.J.A. Rijnsbuger, letje door Margreet van Wijk-Sluyterman {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Rinke, Jan door Francien Braaksma Riphagen, Loes door Linda Ackermans Rive Box, Hans de la door M.J.A. van der Heide Robinsonades door Herman Verschuren Rockwood, Joyce door Wilma van der Pennen Roep, Nanda door Helma van Lierop-Debrauwer Roggeveen, Leonard door Joke Linders Rombouts, S. door Marry Remery Romijn, Aart door Henk de Lange Rompa, Bas door Tjitte Wierdsma Rood, Lydia door Hilly Appel Roos, H. de door Paul Steenhuis Roose-Evans, James door Roel Siegers Rosoff, Meg door Ria de Schepper Ross, Tony door Truusje Vrooland-Löb Rossum, Rie van door Janneke van der Veer Rowe Townsend, John zie Townsend, John Rowe Rowling, J.K. door Bea Ros Ruit, Annie van de door Richard van Schoonderwoerd Rutgers van der Loeff-Basenau, An door Hans Gosselink Rutyne, Anne door Jan van Coillie Ruysch, Erica zie Amstel, Max van S., Svend Otto zie Otto S., Svend Sachs, Marilyn door Jos Staal Sage door Roel Siegers Saint-Exupéry, Antoine de door Nel Teeuwen-Opheij Salten, Felix door Herman Verschuren Salzmann, Chr.G. door Toin Duijx Sandvoort, B. zie Betlem, Guus Sant, Mien van 't door Welmoed van der Goot Saris, Leni door Josée Paauw Sassen, Erna door Linda Ackermans Sax, Aline door Jet Marchau Scarry, Richard door Judith Eiselin en Robert Gooijer Schaap, Annet door Joke Bellemans Schamp, Tom door Ria de Schepper Scheepstra, H. door Jacques Vos Schell, Simone door Jos Staal Schenkman, Jan door Frits Booy {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Schermelé, Willy door Lien Fret Schins, Marie-Thérèse door Wilma van der Pennen Schmidt, Annie M.G. door Anne de Vries Schoemans, Roger H. door Jet Marchau Schoolbibliotheekwerk door Annerieke Freeman-Smulders Schoolmediatheek door Martin Bartling Schotveld, Janneke door Linda Ackermans Schouten, Alet door Jacques Vos Schrijver, G. door Richard van Schoonderwoerd Schrijvers School Samenleving door Remco Scheenjes Schröder, Ron zie Busser, Marianne & Schröder, Ron Schroeder, Binette door Marita de Sterck Schubert, Ingrid en Dieter door Wilma van der Pennen en Marita de Sterck Schubiger, Jürg door Ingeborg Henriks Schuil, J.B. door Herman Verschuren Schuyesmans, Willy door Jet Marchau Scoppettone, Sandra door Marlene Lunter Scott, Walter door Jos Staal Sebestyen, Ouida door Jos Staal Sedgwick, Marcus door Ingeborg Hendriks Seidler, Tor door Kitty Nooy Seksualiteit in jeugdboeken door Helma van Lierop-Debrauwer Selleger-Elout, J.M. door Marleen Wijma Sendak, Maurice door Ella Reitsma Serieboeken door Marleen Wijma Servaes, Anke door Janneke van der Veer Seuss, Dr. zie Dr. Seuss Sewell, Anna door Ineke Haykens Seynaeve, Katrien door Jan van Coillie Shakely, Jamil door Karen Ghonem-Woets Shan, Darren door Lien Fret Shepard, E.H. door Truusje Vrooland-Löb Siebe, J. door Bea Ros Sillevis, Sylvia zie Heide, Willy van der Silver, Norman door Jos Staal Silverstein, Shel door Ingeborg Hendriks Simoen, Jan door Jürgen Peeters Singer, Isaac Bashevis door Jos Staal {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Sinterklaasboeken door Frits Booy Sinterklaasverhalen door Conny Meijer Slee, Carry door Helma van Lierop-Debrauwer Sleigh, Barbara door Conny Meijer Sluijters, Jan door Truusje Vrooland-Löb Smet, Peter de door R. van Eijck Smids, Annejoke door Lien Fret Smit, Corina Agatha door Rob Delvigne Smith, Doris Buchanan door Ineke Haykens Smulders, Lea door Jan van Coillie Socialisme en jeugdliteratuur door Peter van den Hoven Sollie, André door Jan van Coillie Southall, Ivan door Jos Staal Spee, Gitte door Joke Bellemans Spier, Jo door Peter Zunneberg Spier, Peter door Christien van Reenen Spierings, Kees door Bea Ros Spillebeen, Willy door Jet Marchau Spreekmeester, les door Janneke van der Veer Sprookjes zie Volkssprookjes Sprookjesbewerkingen door Eric Hulsens Spyri, Johanna door Kees van Eunen Staatsprijs voor Kinder- en Jeugdliteratuur zie Theo Thijssen-prijs Stam, Dagmar door Joke Bellemans Stamperius, Jacob door Janneke van der Veer Staples, Suzanne Fisher zie Fisher Staples, Suzanne Stark, Ulf door Anne Marg Bakker Steenhoff-Smulders, Albertine door Bea Ros Steig, William door Jos Staal Ster, Jac. van der door Janneke van der Veer Sterck, Marita de door Ria de Schepper Steuben, Fritz door Jacques Vos Stevenson, R.L. door Jos Staal Stoffels, Karlijn door Wilma van der Pennen Stoop-Snouck Hurgronje, J. door Toin Duijx Storch, Carl door Jos Staal Storm, Theodor door Cees van Eunen Stowe, Harriët Beecher zie Beecher Stowe, Harriët Straaten, Gerard van door Koos Schulte Straaten, Harmen van door Joke Bellemans {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} Strete, Craig door Joke Linders-Nouwens Stretton, Hesba door Richard van Schoonderwoerd Strips door Pascal Lefèvre Stroobant, Wendy door Lien Fret Structuralistische benadering door Harry Bekkering Struelens, René door Jet Marchau Studiecentrum Boek en Jeugd zie Boek en Jeugd Surinaamse jeugdliteratuur door Margot Krikhaar Sutcliff, Rosemary door H. Kars Sutorius, Anna door Bea Ros Swartenbroekx, René door Jet Marchau Sweeney, Joyce door Ruud Kraaijeveld Swift, Jonathan door Jos Staal Swildens, J.H. door Annemiek Hoitink Swindells, Robert door Karen Ghonem-Woets Taaldrukwerkplaats door Peter van den Hoven Takens, Anne door Hilly Appel Taylor Lisle, Janet door Jos Staal Tellegen, Toon door Jos Staal Temple, Frances door Karen Ghonem-Woets Ten Bosch, Geerten door Joke Bellemans Teng, Tais door Anne Marg Bakker Terlouw, Jan door Max Verbeek Tetzner, Lisa door Kees van Eunen Thé, Tjong-Khing door Truusje Vrooland-Löb Theo Thijssen-prijs door Joke Linders Thiele, Colin door Jacques Vos Thijsse, Jac. P. door Jacques Vos Thijssen, Monique door Jan de Zanger Thijssen, Theo door Anne de Vries Thor, Annika door Annemarie Terhell Tichelen, Hendrik Van zie Van Tichelen, Hendrik Tidholm, Anna-Clara door Noortje Geertsma-van Gijs Tidholm, Thomas zie Tidholm, Anna-Clara Tijsinger, Ellen door Conny Meijer Timmermans, Felix door Herman Kakebeeke Timmers, Leo door Ria de Schepper Tock, Annelies door Jan van Coillie Töpffer, Rodolphe door Wim Hofman Törnqvist, Marit door Wilma van der Pennen {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} Törnqvist, Rita zie Verschuur, Rita Tolkien, J.R.R. door Bea Ros Tolman, Marije door Tineke Verachten Tomkins, David door Jacques Vos Tonen, Gerard door Ingeborg Hendriks Toonder, Marten door Bert Meppelink Toorn, Willem van door Helma van Lierop-Debrauwer Tourtel, Mary door Koos Schulte Townsend, John Rowe door Marianne Boswerger Townsend, Sue door Erna Trossèl Trautwein, F(erd). zie Nanda Travers, Pamela Lyndon door Moonje Reitsma Trease, Geoffrey door John Verhallen Trier, Walter door Truusje Vrooland-Löb Triviaalliteratuur door Rita Bouckaert-Ghesquiere Troelstra-Bokma de Boer, S.M.D. zie Hichtum, Nienke van Tuuk, Titia van der door Janneke van der Veer Twain, Mark door Ineke Haykens Tweede Wereldoorlog in de jeugdliteratuur, De 1. De Tweede Wereldoorlog in Europa door Anne de Vries Uitgeverijen van kinderliteratuur door Herman Verschuren Uit den Bogaard, John H. zie Bogaard, John H. uit den Uleners, Gode-Liva door Ria De Schepper Ungerer, Tomi door Ella Reitsma Uyttenmeer, Sjef zie Amstel, Max van Vaktijdschriften door Herman Verschuren Valentine, Jenny door Wilma van der Pennen Van Camp, Gaston door Rita Bouckaert-Ghesquiere Van Campenhout, Herman door Kitty Nooy Van Cleemput, Gerda door Jan van Coillie Van Coillie, Jan door Jet Machau Van Daele, Henri door Wilma van der Pennen Van de Velde, Hedwig door Jan van Coillie Van Doninck, Sebastiaan door Ria De Schepper Van Doorselaer, Willy van door Jet Marchau Van Droogenbroeck door Jan van Coillie Van Duyse, Prudens door Jan van Coillie Van Erkel, Gerda door Jet Marchau {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Van Genechten, Guido door Ria de Schepper Van Look, Hugo door Joke Bellemans Van Marcke, Leen door Rita Bouckaert-Ghesquiere Van Mol, Sine door Ria de Schepper Van Remoortere, Julien door Jan van Coillie Van Tichelen, Hendrik door Eric Hulsens Van Tolhuyzen, Luc door Jet Marchau Valentine, Jenny door Wilma van der Pennen Vanden Heede, Sylvia van door Jan van Coillie Vandenabeele, Isabelle door Ria de Schepper Vander Heyden, Gil door Jan van Coillie Vandersteen, Willy door R. van Eijck Valentine, Jenny door Wilma van der Pennen Vandewoude, Katrien door Sofie De Jonckheere Vanhalewijn, Mariette door Jan van Coillie Vanhoeck, Roger door Jet Marchau Vanuit het kind zie Benadering vanuit het kind Veen, Fiel van der door Margreet van Wijk-Sluyterman Veenendaal, Jaap door Richard van Schoonderwoerd Veer, Akky van der door Wim van der Schaaf Veer, Bas van der door Margreet van Wijk-Sluyterman Vegter, Anne door Matee ten Wolde Vegter, Chris door Helma van Lierop-Debrauwer Velde, Hedwig van de zie Van de Velde, Hedwig Veldkamp, Tjibbe door Wilma van der Pennen Velsen, Ina van door Janneke van der Veer Velsen-Quast, Margreet door Janneke van der Veer Velthuijs, Max door Truusje Vrooland-Löb Velzen, Jolanda van zie Velsen, Ina van Vendel, Edward van de Vendel door Wilma van der Pennen Verbeeck, Lydia door Jet Marchau Verburg, Jan Marinus door Joke Linders-Nouwens Vereecken, Kathleen door Jan van Coillie Verhagen, Annet zie Betlem, Guus Verleye, Carine door Karen Ghonem-Woets Verleyen, Cyriel door Herman Kakebeeke Verleyen, Karel door Jan van Coillie Verlichting door Willem Breekveldt {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Vermeiren, Leopold door Jan van Coillie Verne, Jules door Jos Staal Verplancke, Klaas door Jan van Coille Verrept, Paul door Vanessa Joosen Verreydt, Detty door Jet Marchau Verroen, Dolf door Nel Teeuwen-Opheij Verschoor, Diet door Janneke van der Veer Verschoor-van der Vlis, Nel door Janneke van der Veer Verschuur, Rita door Joke Linders Versjes zie Kinder- en jeugdpoëzie Versteegh, Cor zie Kuijpers, Miep Vertalen door Jan de Zanger Vertellen-voorlezen door Herman Kakebeeke Vervaele, Katrien door Sofie De Jonckheere Vervloed, Peter door Hilly Appel Veth, Cornelis door Margreet van Wijk-Sluyterman Viorst, Judith door Roel Siegers Visser, Ab door Marcus van der Heide Visser, Piet zie Berkhof, Aster Visser, W.F.H. door Wim van der Schaaf Vlaamse jeugdliteratuur door Marita de Sterck Vletter, A.C.C. de door Jacques Vos Vliet, Helen van door Joke Bellemans Vlugt, Simone van der door Janneke van der Veer Voges, Carol door Margreet van Wijk-Sluyterman Voigt, Cynthia door Jacques Vos Volkssprookjes door Eric Hulsens Voorlichtingsboeken door Jacques Vos Vos, Ida door Bea Ros Vos, Margot door Janneke van der Veer Vos, Peter door Truusje Vrooland-Löb Vos-Dahmen von Buchholz, Tonny door Conny Meijer Vrancken, Kaat door Saskia van der Wiel Vreede, Mischa de door Jos Staal Vreeswijk, Helen door Karen Ghonem-Woets Vriens, Jacques door Marten Heijs Vries, Anke de door Eefje Buenen Vries, Anne de door Jacques Vos Vries, Jan de door Janneke van der Veer Vries-Tijsinger, Ellen de zie Tijsinger, Ellen {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Vries-van der Lichte, Ina de door Janneke van der Veer Vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur door Richard van Schoonderwoerd VVL, Werkgroep Jeugdboekenschrijvers zie Werkgroep Jeugdboekenschrijvers vvl Waarsenburg, Hans van de door Karen Ghonem-Woets Waarsenburg, Truus van de door Hilly Appel Waddell, Martin door Deborah van der Vliet Waechter, Friedrich Karl door Tom Baudoin Walbeeke, Loek zie Rive Box, Hans de la Walden, Wouter zie Rive Box, Hans de la Wanders, Gijs door Matee ten Wolde Water, Hendrik J. De zie Kuijpers, Miep Waterman, Willem (Willy) W. zie Heide, Willy van der Webster, Jean door Ineke Haykens Wehl, Nannie van door Janneke van der Veer Welden, Nonnie zie Rive Box, Hans de la Welford, Sue door Ruud Kraaijeveld Wely, Babs van door Margreet van Wijk-Sluyterman Werkgroep Jeugdboekenschrijvers VVL door Wim Hofman Werkgroepen door Herman Verschuren Werkvormen door Jacques Vos Werner, Hans door Bea Ros Wernström, Sven door Noortje Geertsma-van Gijs Wesseling, Jan door Koos Schulte Wesseling, Nellie zie Rive Box, Hans de la Westendorp, Fiep door Margreet van Wijk-Sluyterman Westera, Bette door Karen Ghonem-Woets Westerduin, Anne door Jan van Coillie Westering, Francien van door Margreet van Wijk-Sluyterman Weve, Sylvia door Joke Bellemans White, E.B. door Kitty Nooy Wibaut-Berdenis van Berlekom, Mathilde door Sylvia Dornseiffer Wiegman, Jan door Margreet van Wijk-Sluyterman Wigersma, Tanneke door Ellen Verschuren Wijdeveld, Ruscha door Janneke van der Veer Wijmen, Elly van door Jacques Vos {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Wijn, Piet door Koos Schulte Wijs, Ivo de door Tjitte Wierdsma Wikland, Ilon door Noortje Geertsma-van Gijs Wilde, Oscar door Roel Siegers Wilde, Dick de door Truusje Vrooland-Löb Wilder, Laura Ingalls door Moonje Reitsma Wilkeshuis, C. door Jacques Vos Willard, Barbara door Ineke Haykens Wille, Riet door Jan van Coillie Willebeek le Mair, Henriëtte door Peter Zunneberg Willems, Liva door Herman Kakebeeke Wilmink, Willem door Piet Mooren Wilson, Jacqueline door Vanessa Joosen Winberg, Anna-Greta door Jan de Zanger Winkler-Vonk, Annie door Janneke van der Veer Winsemius, Dieuwke door Wim van der Schaaf Wit, Juliette de door Joke Bellemans Witvliet, Leendert door Roel Siegers Wolf, Alex de door Joke Bellemans Wölfel, Ursula door Kees van Eunen Wolff, Elisabeth door Willem Breekveldt Wolffers, Ivan door Roel Siegers Wolgast, Heinrich door Eric Hulsens Woltz, Anna door Janneke van der Veer Worm, Piet door Marry Remery Woutertje Pieterse Prijs door Wilma van der Pennen www.leesplein.nl door Wilma van der Pennen Yeoman, John door Deborah van der Vliet Zanger, Jan de door Jacques Vos Zee, Nel van der door Marlene Lunter Zeeuw J. Gzn., P. de door Herman Tromp Zeggelen, Marie C. van door Jacques Vos Zimnik, Reiner door Moonje Reitsma Zindel, Paul door Cees van Eunen Zitelmann, Arnulf door Kitty Nooy Zondagsschoolboekjes door Margreet van Wijk-Sluyterman Zonderland, Daan door Jos Staal Zoomers-Vermeer, J.P. door Janneke van der Veer Zusak, Markus door Ingeborg Hendriks Zweedstalige jeugdliteratuur door Jan de Zanger {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} Zwerger, Lisbeth door Lien Fret Zwigtman, Floortje door Karen Ghonem-Woets 94 Lexicon jeugdliteratuur februari 2014 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Bertus Aafjes door Joke Linders-Nouwens {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Lambertus Jacobus Johannes Aafjes werd op 12 mei 1914 in Amsterdam geboren. Zijn moeder was katholiek, zijn vader kwam uit een anarchistisch-communistisch milieu, maar werkte mee aan de katholieke opvoeding van zijn kinderen. Op 12-jarige leeftijd ging Bertus Aafjes via het Ignatiuscollege in Amsterdam naar het Klein Seminarie van de paters Kruisheren te Uden en daarna naar de priesteropleiding aan het Groot Seminarie te Warmond. Een groeiend dichterschap en twijfels over het katholieke geloof leidden tot zijn vertrek van het seminarie in 1936. Zijn eerste dichtbundel, Het gevecht met de muze, verscheen in 1940. Op 21 juni 1945 ontving hij voor het gedicht In het atrium der Vestalinnen de prijs voor het beste gedicht, tijdens de oorlog geschreven. Voetreis naar Rome, dat in 1946 gepubliceerd werd, was meteen een groot succes. Zijn naam als dichter was gevestigd, totdat hij zich in 1953 in drie essays in Elseviers Weekblad scherp afzette tegen de experimentele poëzie van de Vijftigers. Daarna raakte hij als dichter in een isolement en concentreerde hij zich op het schrijven van proza, reisverhalen en kinderboeken. In 1967 kreeg hij voor Kleine Isar de vierde koning (1966) de Graphica Belgica, een prijs die eens in de zeven jaar werd toegekend aan een boek dat uitmuntte door presentatie, lay-out en illustraties. Werk Hoewel Bertus Aafjes in de eerste plaats zich als dichter heeft willen manifesteren, is het schrijven van poëzie ook altijd een traumatische ervaring voor hem geweest. De titel van zijn eerste dichtbundel, Gevecht met de muze, geeft al aan dat ‘de opgave om poëzie te schrijven dermate zwaar en groot was dat het een directe bedreiging vormde voor de vrouw die ik zou {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} kiezen’; ‘Je kunt rustig stellen dat de idee om je leven aan poëzie te willen wijden een vorm van zelfmoord was voor iemand die een sociaal en ethisch verantwoord bestaan wilde opbouwen’. (Bzzlletin, januari 1985). De agressieve experimentele poëzie van de Vijftigers voelde hij in eerste instantie als een enorme bedreiging. ‘Ik identificeerde deze poëzie met het kwaad dat we net achter de rug hadden.’ De drie essays die hij daarover in Elseviers Weekblad (1953) publiceerde, zetten veel kwaad bloed. Achteraf heeft Aafjes toe moeten geven dat zijn oordeel te impulsief was geweest en dat hij zich vergist had, omdat deze poëzie juist gezien moet worden als een barricadegevecht tegen de laatste restanten van het nationaal-socialisme. Aafjes raakte geïsoleerd van zijn literaire vriendenkring en als dichter geblokkeerd. Sindsdien heeft hij zich voornamelijk beziggehouden met literaire journalistiek. Hij maakte reizen naar Egypte, Israël, Griekenland, Italië en Japan. In Japan deed hij de inspiratie op voor zijn rechter Ookaverhalen, hetgeen leidde tot het schrijven van het boekenweekgeschenk in 1973, Lampion voor een blinde. Ondanks sterke twijfels over de historische betrouwbaarheid van deze verhalen, werden zij zeer populair. Kinderboeken Bertus Aafjes heeft heel wat kinderboeken geschreven. De meeste zijn nu alleen nog antiquarisch te verkrijgen; de interessantste zijn die welke hij in samenwerking met de tekenaar Piet Worm maakte. Bij het verschijnen van Hemelsblauw (1960), dat Aafjes in opdracht van de Nationale Levensverzekerings Bank heeft gemaakt, liet hij de journalisten weten dat hij graag kinderboeken schreef, dat hij daar in de oorlog - toen hij geruime tijd ondergedoken zat - al mee begonnen was, maar dat ze toen niet uitgegeven hadden kunnen worden. Hemelsblauw, een lieflijk sprookje over de toverkracht van blauwe verf, met illustraties van zijn vrouw Tine Aafjes-Wesseling, is ontstaan uit de verhalen die hij aan hun jongste dochter Diana vertelde toen zij ziek was. Aafjes schreef ook religieus getinte teksten als Bid, Kindje, Bid (1946) en Kleine Isar de vierde Koning (1966). Voor Meulenhoff maakte hij een leesserie voor klas 1 tot en met 6, de Gouden Keten serie, bestaande uit tien boekjes rondom de lotgevallen van twee vriendinnen, Anneke en Ineke. De boekjes werden geïllustreerd door Mance Post met eenvoudige blauwzwarte silhouetten. De toon is nogal moralistisch. Echt succes is Aafjes alleen beschoren geweest met De vrolijke vaderlandse geschiedenis (1958) in twee delen, waarin hij de hele vaderlandse geschiedenis vanaf de Batavieren, inclusief de uitvinding van het wiel en de electriciteit rijmend in beeld heeft weten te brengen. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Bid, kindje, bid (1946) is een gebedenboek voor kinderen met illustraties van Piet Worm, geheel op rijm en strak metrisch. De slotregels ‘Kinderen bid nu braafjes, voor Piet Worm en Bertus Aafjes’ zijn populairder geworden dan het boekje zelf. Aafjes was zeer trots op de recensie die hij ooit van een klein meisje mocht ontvangen, dat hem schreef: ‘Meneer Aafjes, ik doe wat u gevraagd hebt. Iedere avond bid ik voor u en Piet Worm die zo mooi kan tekenen.’ Het zijn rijmelarijtjes met een enigszins betweterige toon: ‘Eerst wil ik eten gaan En zo mijn kracht vermeren, Dan wil ik heel de dag Mijn lieve ouders eren. Ook wil ik vlijtig zijn En al mijn lesjes leren. Want zo groeien uit kleutertjes De grote Dames en Heren.’ Toen hetzelfde boekje in 1966 opnieuw werd uitgebracht met illustraties van J. en S. Boland werd het door de nrc nogal gekraakt. De vrolijke vaderlandse geschiedenis (2 delen; 1958) met kleurrijke en stripachtige tekeningen van Piet Worm is in de oorlogsjaren ontstaan. In de tekst is duidelijk te herkennen dat Aafjes zich tegen de onderdrukking verzette. Na de oorlog verscheen het grootste deel in de Volkskrant. In 1958 verscheen het in boekvorm. Tekst en illustraties beschrijven op humoristische wijze het verleden van ons land. Spelenderwijs worden historische heldendaden en jaartallen verwerkt. De ulevellenrijmen (de term is van Aafjes zelf) bestaan uit drie-voetige jamben en paarsgewijs rijmende regels waarbij het gebruik van stoplappen niet is geschuwd. ‘Dit is nu al de derde keer, en er volgen er nog meer.’ Er zitten ook vondsten tussen als ‘Nu zijn wij een hele poos, zogenaamd stadhouderloos.’ De verzen liggen goed in het gehoor. Piet Worm bootste met zijn tekeningen de stuiversprenten na. Zijn tekeningen waren vanwege het duidelijke, stripachtige karakter en het gebruik van felle kleuren zeer populair. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Illustratie van Eppo Doeve uit Kleine Isar de vierde koning ==} {>>afbeelding<<} {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Kleine Isar de vierde koning is een gefantaseerde variant op het Driekoningenverhaal. Ook de kleine Isar heeft, net als de Wijzen uit het Oosten, de ster gezien die de geboorte van Jezus aankondigt. Hij komt echter net te laat in Bethlehem aan en besluit daarom de Koning der Wereld achterna te reizen. Zijn hele verdere leven wordt een zoektocht totdat hem in de hemel het verlangde geluk ten deel valt. Isar is niet zozeer een tragische figuur alswel de vertegenwoordiger van de christenen die niet gezien maar toch geloofd hebben. Bibliografie Keuze uit het werk voor volwassenen Het gevecht met de Muze (poëzie; 1946), Een voetreis naar Rome (poëzie; 1946), Het Koningsgraf (poëzie; 1948), Morgen bloeien de abrikozen (proza; 1954), Een lampion voor een blinde (proza; 1973), Het gevecht met de Muze (verzamelde gedichten; 1974), De val van Icarus (poëzie; 1985) Kinderboeken De Gouden Keten serie. Tien leesboekjes voor klas 1 tot en met 6. Met illustraties van Mance Post. Amsterdam, Meulenhoff, 1962-1975. Bid, kindje, bid! Met illustraties van Piet Worm. Utrecht, De Fontein, 1946. (2e druk door Desclée de Brouwer. Met illustraties van J. en S. Boland; 1966) De vrolijke vaderlandse geschiedenis (2 dln.). Met illustraties van Piet Worm. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf en Meulenhoff, 1958. Het hemelsblauw. Rotterdam, uitgave van de Nationale Levensverzekering-Bank nv, 1960. (2e druk door Desclée de Brouwer. Met illustraties van Tine Aafjes-Wesseling, 1967) Kleine Isar de vierde koning. Met illustraties van Eppo Doeve. Amsterdam, Elseviers Weekblad, 1963. (2e druk door Desclée de Brouwer. Met illustraties van Jacques le Scanff, 1966) Pet en Petra en het geheim van de bouwkunst. Met illustraties van Willem Snitker. Amsterdam, Poegsma, 1967. Kito en Poelika en Kito vindt Poelika terug. Met illustraties van Tine Aafjes-Wesseling. Helmond, 1969. Rijmpjes en versjes uit de vrolijke doos. Met illustraties van Francien van Westering. Amsterdam, Meulenhoff, 1980. Over Bertus Aafjes Hans van de Waarsenburg, In gesprek met Bertus Aafjes. In: Bzzlletin, jaargang 13 (1985), nr. 122, blz. 3-17. Pierre H. Dubois, ‘Want het onuitsprekelijke maakt ons eenzaam.’ In: Bzzlletin, jaargang 13 (1985), nr. 122, blz. 20-26. M. Vasalis, Over de poëzie van Bertus Aafjes. In: Bzzlletin, jaargang 13 (1985), nr. 122, blz. 27-31. 11 Lexicon jeugdliteratuur juni 1986 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Sijtje Aafjes door Peter Zunneberg Sijtje Antje Agatha Johanna Aafjes werd op 22 augustus 1893 in Amsterdam geboren. Eerst werkte zij als onderwijzeres op een bewaarschool. Later werd ze tekenares. Zij heeft vooral kinderboeken geïllustreerd. Tussen de beide wereldoorlogen was zij buitengewoon productief. Sijtje Aafjes overleed op 16 april 1972. Werk Van het werk van Sijtje Aafjes genieten alleen haar jeugdboekillustraties nog enige bekendheid. Minder bekend is dat er van haar hand ook versjesboeken zijn verschenen. Daarin verzorgde zij ook de tekst. Zij heeft als schilderes ook vrij werk geproduceerd, maar het is onduidelijk waar zich dat bevindt en hoe het eruitziet. Haar jeugdboekillustraties vallen grofweg in drie categorieën in te delen. Allereerst zijn er de platen in de boeken voor meisjes in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar. Deze zijn bijna allemaal paginagroot en redelijk gedetailleerd. Vaak werden er niet meer dan vier afgedrukt in het boek. Daarnaast zijn er de tekeningen in versjesboeken. Aangezien deze boeken bedoeld waren voor jongere lezers en om uit voor te lezen, zijn de tekeningen eenvoudig. De afgebeelde kinderen of dieren zijn groter en vlakker en de tekening is in zijn geheel minder gedetailleerd dan de illustraties in de meisjesboeken. Ten slotte zijn er de speel- en doe-boeken en de leesmethode-boekjes. In de speel- en doe-boeken werden tekeningen afgedrukt die nagetekend konden worden en dus niet te moeilijk mochten zijn; daarnaast waren er tekeningen die de regels van spelletjes verduidelijkten en om die reden overzichtelijk moesten zijn. Ook de tekeningen in de leesmethode-boekjes zijn eenvoudig: ze mochten niet teveel afleiden van de leeslesjes. Naast het illustreren van boeken heeft Sijtje Aafjes ook getekend voor de jeugdtijdschriften Ons thuis, Zonneschijn en Kiekeboe. Over het algemeen is haar stijl helder en verzorgd. Kenmerkend zijn de tamelijk dikke contourlijnen en een gebrek aan diepte. Verder getuigt haar werk van veel fantasie en een zekere speelsheid. Met name haar werk voor jongere lezers is afwisselend in het gebruik van kaders: soms wel, dan weer niet; een enkele keer breekt de tekening door het kader heen. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit De wonderlijke familie van Tine Gobius ==} {>>afbeelding<<} Het grootste deel van Aafjes' tekeningen is in zwart-wit, soms in rood-wit of groen-wit. Alleen in haar illustraties bij versjes is wel eens een (soms zelfs twee) steunkleur gebruikt. Een enkele keer hanteert zij de van Nelly Bodenheim bekende silhouet-stijl. Alle tekeningen van Sijtje Aafjes zijn gesigneerd. Sommige, vooral de vroege, voluit. Verreweg de meeste signeerde ze echter met een door elkaar geschreven S en A. De kwaliteit van de tekeningen is redelijk constant; er zijn geen uitschieters. Soms is er sprake van een minder goed getroffen detail, maar dat is bij meer illustratoren het geval. Versjesboeken Een voorbeeld van de door Sijtje Aafjes gemaakte versjesboeken is Voor broertjes en zusjes (1921). De schrijfster maakt als het ware deel uit van het gezin. Zij spreekt de broertjes en zusjes op een rechtstreekse manier toe, waarbij verslag wordt gedaan van hun spelletjes of werkjes. Soms veroorlooft Aafjes zich vrijheden op het gebied van de taal: omwille van het metrum wordt bijvoorbeeld van boterham ‘bootram’ gemaakt. Waardering Vaak is opgemerkt dat het werk van Sijtje Aafjes gelijkenis vertoont met dat van Rie Cramer. Die opmerking is juist als het een constatering betreft. Het mag echter geen veroordeling zijn: de gelijkenis is geen uiting van gebrek aan originaliteit of kwaliteit. Het zal eerder zo zijn dat de Rie Cramer-stijl, want de overeenkomsten zijn er alleen stilistisch, geliefd was bij publiek en uitgevers. Deze kritiek {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} ontstond bovendien pas toen het werk van Rie Cramer opnieuw in de belangstelling kwam. Bij tijdgenoten zijn andere geluiden te horen. Een recensente als Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe volgde Aafjes' ontwikkeling op de voet. Zij constateert dat het werk van Aafjes origineel is en in de jaren toeneemt in kwaliteit. Bibliografie Door Sijtje Aafjes geschreven en geïllustreerd Kinderplaten. Amsterdam, Swartenburg, 1920. Voor broertjes en zusjes. Versjes en plaatjes. Gouda, Van Goor, 1921. Wie leest en kijkt mee de versjes en prentjes van 't ABC. Versjes en plaatjes. Gouda, Van Goor, 1923. Dom Pietje. Alkmaar, Kluitman, 1924. Stoute gansjes. Alkmaar, Kluitman, 1924. Bonte kleurtjes. Versjes en plaatjes. Gouda, Van Goor, 1925. De luchtballon. Alkmaar, Kluitman, 1925. Het dierenkleurboek. Alkmaar, Kluitman, 1925. In Speelgoedland. Alkmaar, Kluitman, 1925. Pietje. Versjes en plaatjes. Alkmaar, Kluitman, 1925. Voor dierenvriendjes. Alkmaar, Kluitman, 1925. Kabouterbaas. Gouda, Van Goor, 1927. Van Sinterklaas en Pieterbaas. Alkmaar, Kluitman, 1927. Keuze uit de door Sijtje Aafjes geïllustreerde boeken Tine Gobius, De wonderlijke familie. Bandteekening B. Midderigh-Bokhorst, 35 platen van Sijtje Aafjes. Gouda, Van Goor, 1917; 2e druk: 1927. Elize Knuttel-Fabius, Op Duinzicht. Met vier platen van Sijtje Aafjes. Gouda, Van Goor, 1919. Marie Ovink-Soer, Hoe Puck een Canneheuveltje werd. Met bandtekening van Johanna Coster en platen van Sijtje Aafjes. Gouda, Van Goor, 1920; 2e druk: 1927. Jacqueline Bles, De Kwantjes of een vroolijke vertelling van vijf kwajongens. Met 41 platen van Sijtje Aafjes. Gouda, Van Goor, 1921; 2e druk: 1925. Jacqueline Bles, Wat de Kwantjes verder beleefden. Met 63 platen van Sijtje Aafjes. Gouda, Van Goor, 1922; 2e druk: 1925. Maren Koster, Gitje Eigenwijs. Met 31 platen en omslagteekening van Sijtje Aafjes. Gouda, Van Goor, 1922; 2e druk: 1926. Maren Koster, To - Hazehartje. Met 32 platen en omslagteekening van Sijtje Aafjes. Gouda, Van Goor, 1922; 2e druk: 1926. Tine Brinkgreve-Wicherink, De van Dalentjes. Alkmaar, Kluitman, 1923; 2e druk: 1926; 3e druk: z.j. Maren Koster, Bij grootvader. Met 25 platen van Sijtje Aafjes. Gouda, Van Goor, 1923; 2e druk: 1926. H. Brinkgreve, Een zomervacantie aan zee. Alkmaar, Kluitman, 1924. Tine Brinkgreve-Wicherink, Dina's reisavontuur. Alkmaar, Kluitman, 1924; 2e druk 1926. Anna Sutorius, Voor kleine kleuters. Versjes. Alkmaar, Kluitman, 1925. Anna Sutorius, Voor vroolijke vriendjes. Versjes. Alkmaar, Kluitman, 1925. Anna Sutorius, Een aardig paartje. Alkmaar, Kluitman, 1925. Clemence M.H. Bauer, Dotje. Met 20 platen van Sijtje Aafjes. Gouda, Van Goor, 1927. Clemence M.H. Bauer en K. Breebaart, Wim uit het dwergenland: een verhaal voor kinderen van zes tot negen jaar. Gouda, Van Goor, 1927. Dien Brinkgreve, Van een klein meisje: een verhaal voor kinderen van zes tot negen jaar. Gouda, Van Goor, 1927. H. Brinkgreve, Huize ‘Sonnevanck’. Alkmaar, Kluitman, 1927; 2e druk: 1938. Marie Ovink-Soer, De kinderen Heringa. Met platen en bandteekening van Sijtje Aafjes. Gouda, Van Goor, 1927. Dien Brinkgreve, Stien en haar buurtjes. Den Haag, Van Goor, 1928; 2e druk: 1931. Anna Sutorius, Op Oldenhoeve. Gouda, Van Goor, 1928; 2e druk: 1932. Dien Brinkgreve, Wat de zon vertelde. Den Haag, Van Goor, 1929. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Dien Brinkgreve, De verjaardag. Met zwarte illustraties van Sijtje Aafjes. Den Haag, Van Goor, 1929. T. Hellinga-Zwart, Van Bibi en Dot. Alkmaar, Kluitman, 1929. Wat spelen we op kinderpartijtjes? Een serie spelletjes om de jeugd gezellig bezig te houden. Verzameld en toegelicht door Jeanne Koning-Coeterier. Den Haag, Van Goor, 1929; 2e herziene en vermeerderde druk: 1940. Anna Sutorius, Het boek van kleine Eric. Een groot verhaal voor kleine kleuters. Den Haag, Van Goor, 1930. Over Sijtje Aafjes P.A. Scheen, Lexicon van Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950. Den Haag, 1970. Margreet van Wijk-Sluyterman, Van anonieme boekverzorgers tot erkende kunstenaars: twee eeuwen boekverzorging en illustraties van het Nederlandse jeugdboek. Den Haag, 1982. Harry Bekkering... et al. (red.), De hele Bibelebontse berg: de geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de Middeleeuwen tot heden. Amsterdam, 1989. Marjoke Rietveld-van Wingerden, Jeugdtijdschriften in Nederland en Vlaanderen 1757-1942. Leiden, 1995. 47 Lexicon jeugdliteratuur juni 1998 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Kim Fupz Aakeson door Wilma van der Pennen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De Deense schrijver en illustrator Kim Fobian ‘Fupz’ Aakeson is op 12 september 1958 in Kopenhagen geboren. Na het voltooien van zijn gymnasiumopleiding zwierf hij een tijd de wereld over. Vanaf begin jaren tachtig werkte hij als freelance illustrator voor verschillende kranten en tijdschriften. In het linkse dagblad København verschenen satirische cartoons van zijn hand, gebundeld in het album Gå løs på livet (1982). In 1984 debuteerde hij als kinderboekenschrijver. Later maakte hij ook romans en novellen voor volwassenen, theaterstukken en filmscenario's. Aakeson woonde ruim twintig jaar in Christiana, de vrijstaat in de buurt van Kopenhagen waar de bewoners leven volgens eigen wetten en waar iedereen inspraak heeft. Eind jaren negentig verhuisde hij met zijn gezin naar Kopenhagen. In 1990 ontving hij de Deense Kinderboekenprijs voor Dengang min onkel Kulle blev skør (De dag dat mijn oom Karel gek werd) en voor het prentenboek Stor og staerk (1990). In 1992 deed hij mee aan een grote romanwedstrijd, waaraan zeshonderd schrijvers uit heel Scandinavië deelnamen. Met het boek De Gale (Waanzinnige wereld) won hij deze wedstrijd. In Nederland kreeg hij er in 1998 een Zilveren Zoen voor. Van Verhaaltjes voor Sallie, dat hij schreef voor zijn dochter Sallie, maakte hij zelf een tekenfilm. Werk Na vier stripalbums voor volwassenen begon Aakeson in 1984 voor kinderen te tekenen en te schrijven. Daarbij maakte de harde satire plaats voor milde humor en fantasie. Hij publiceert vooral voor jonge kinderen; slechts een deel van dit werk is in het Nederlands uitgebracht, vaak met illustraties van de auteur zelf. De krasserige zwart-wittekeningen tonen Aakesons {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} stripachtergrond: het zijn niet meer dan snelle pentekeningen die de humor van de verhalen onderstrepen. Geleidelijk aan is hij zich steeds meer gaan toeleggen op het schrijven. Zijn meest recente prentenboeken verschenen met illustraties van bekende Deense illustratoren als Mette-Kirstine Bak en Cato Thau-Jensen. In zijn jongerenromans toont Aakeson zich een geëngageerd schrijver, die de lezer aan het denken wil zetten. Hij schrijft over gekte, macht en manipulatie en de reactie van de omgeving op ongewoon gedrag. In Waanzinnige wereld bijvoorbeeld beschrijft hij hoe Denemarken er in 2010 uitziet, nadat de mensheid is besmet door een virus. Anders en Ulla Vilstrup gaat over twee uit een psychiatrische inrichting ontsnapte patiënten. De zwakbegaafde ikverteller verhaalt over zijn speurtocht naar de vrouw achter zijn geliefde filmactrice: Ulla Vilstrup. Aakeson laat de lezer de grillige gedachtewereld van deze ‘gestoorde’ jongen volgen. In zijn werk voor jonge kinderen is de toon luchtiger, staan de onderwerpen dichter bij wat de lezers bezighoudt en toont Aakeson zijn ongebreidelde fantasie. De prentenboeken en verhalen zijn bevolkt door ‘lastige’ kinderen, vreemde volwassenen en zeer menselijke dieren. Zo is er oom Karel, uit De dag dat mijn oom Karel gek werd, die zijn mens-zijn heeft ingeruild voor het bestaan als rododendron. En de buitengewoon dikke moeder uit Moeder!, voor wie Koen zich zo verschrikkelijk schaamt dat hij op zoek gaat naar een andere moeder. Een dunnere uiteraard! Een onconventioneel prentenboek is Een man, een vrouw, en iets in de buik. Het gaat over een echtpaar dat niet het te verwachten roze baby'tje krijgt, maar een aapje met een harig lijf en flaporen. De teleurstelling en het verdriet over de geboorte van een kind dat ‘anders’ is, zijn treffend beschreven. Bijzondere figuren komen ook voor in de verhalenbundel Verhaaltjes voor Sallie: het stoutste jongetje van de wereld bijvoorbeeld, maar ook de koning die van beroep verandert en fritesverkoper wordt. Aakeson houdt ervan dingen op hun kop te zetten. Het lijkt dat volwassenen meer kunnen en weten dan kinderen, maar wanneer het erop aankomt, weten juist de kinderen uit zijn verhalen waar het in de wereld om draait. Zijn sympathie ligt dan ook bij de kinderen of bij het kinderlijke in volwassenen. Waanzinnige wereld In dit toekomstverhaal dat in het jaar 2010 speelt, is in een laboratorium een virus ontwikkeld dat bij iedereen die ouder is dan vijfentwintig jaar geheugenverlies veroorzaakt. Dat blijkt wanneer het virus is ontsnapt en de Deense bevolking voor een groot deel waanzinnig is geworden. Twee vrienden, Steff en Topper, zitten op Jutland op kostschool. Ondanks het verbod de school te verlaten, gaan de twee jongens op weg naar huis. Onderweg sluit de ondernemende Popsy zich bij hen aan. Tijdens deze {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie uit De dag dat mijn oom Karel gek werd ==} {>>afbeelding<<} uiterst gevaarlijke reis merken zij in welke staat van chaos het land verkeert. Bij de weinigen die niet door de gekte zijn getroffen, komt veelal het slechtste boven. Er is sprake van geweld en financiële uitbuiting. Diverse groeperingen proberen de macht te grijpen en uiteindelijk komt er een nieuw regiem, dat de orde probeert te herstellen. Aakeson geeft in dit boek zijn kritiek op de hedendaagse maatschappij. Hij hekelt de onverschilligheid waarmee men reageert op rampen, maar ook de waanzin van veel machtshebbers, die zaken nastreven zonder de gevolgen te overzien. Het verhaal is meeslepend geschreven. Vaak weten de jongeren nog maar net op tijd aan grote gevaren te ontsnappen. Daarbij schuwen zij het gebruik van een mes, een pistool of lichamelijk geweld niet. De sfeer is beklemmend, maar ook heel herkenbaar en ondanks alles hoopvol. Waardering In een artikel voor Leesidee jeugdliteratuur geeft Karin van Camp aan dat in Nederlandstalige kritieken steeds benadrukt wordt dat Aakesons boeken voor jonge kinderen niet afgestemd zijn op de beoogde leeftijdsgroep. ‘De hoofdfiguren zijn vaak erg jong, kinderen van vijf of zes jaar, maar lijken niet de doelgroep voor wie het boek in de eerste plaats bedoeld is. Door de complexe woorden en zinnen, de absurde humor en gekke toestanden lijken het doorgaans geen boeken voor die jonge leeftijdsgroep.’ Positief is doorgaans het oordeel over de humor in het werk van Aakeson. Die wordt door Erick Kila aanste- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} kelijk en kostelijk genoemd, maar dezelfde recensent is minder te spreken over de humor in Moeder!, vanwege de eenzijdige manier waarop de omvangrijke moeder wordt neergezet in het verhaal. Dorien Pels (Trouw) waardeert het feit dat Aakeson niet op zijn knieën gaat zitten: ‘hij neemt zijn jonge lezers serieus.’ Bibliografie Keuze uit de niet in het Nederlands vertaalde boeken Hvem vover at vaekke guderne? (1984), Op og stå (1989), Stor og staerk (1990), Stakkels konge (1996), Fandens far! (1998), Da Gud fik en hobby (1999), Min uartige mund (2000), Den grusomme jaeger (2001), Min onkel og min onkels nye hund (2003) In het Nederlands vertaalde boeken Dengang min onkel Kulle blev skør (1990): De dag dat mijn oom Karel gek werd. Vertaald door Mieke de Jonge. Met illustraties van de auteur. Esbeek, Mirran, 1997. Pip og papegøjer (1991): Piep en de papegaaien. Vertaald uit het Deens. Met illustraties van de auteur. Esbeek, Mirran, 1999. De Gale (1992): Waanzinnige wereld. Vertaald door Mieke de Jonge. Esbeek, Mirran, 1997. Sallies historier (1992): Verhaaltjes voor Sallie. Vertaald door Mieke de Jonge. Esbeek, Mirran, 1996. Svendman (1994): Stefman. Vertaald uit het Deens. Met illustraties van de auteur. Esbeek, Mirran, 1998. Mor (1998): Moeder! Vertaald door Annelies Hees. Met illustraties van Mette-Kirstine Bak. Amsterdam, Querido, 1999. Alting og Ulla Vilstrup (1998): Alles en Ulla Vilstrup. Vertaald door Mieke de Jonge. Esbeek, Mirran, 2000. Pigen der krøb (1999): Het meisje dat steeds kleiner werd. Vertaald door Lieke van Duin. Met illustraties van Cato Thau-Jensen. Amsterdam, Mercis, 2000. Manden og damen og noget i maven (2002): Een man, een vrouw, en iets in de buik. Vertaald door Mieke de Jonge. Met illustraties van Eva Eriksson. Esbeek, Mirran, 2002. Over Kim Fupz Aakeson Erick Kila, Een vader vol verhalen. In: Haagsche Courant, 22-11-1996. Irene Verhiel, [Over De dag dat mijn oom Karel gek werd]. In: Dagblad de Limburger, 10-7-1997. Casper Markesteijn, Kim Fupz Aakeson: science-fiction in de wereld van nu. In: Tikker, jaargang 20 (1997-1998), nr. 3 (februari 1998). Dorien Pels, [Over Waanzinnige wereld]. In: Trouw, 26-8-1998. Anke Büttner, Verkehrte Welt mit verkehrter Moral: Kim Fupz Aakeson - Geheimtip aus Dänemark. In: Eselsohr (1999) aflevering 7, blz. 12. Erick Kila, Eenzijdige humor. In: Haagsche Courant, 29-1-2000. Erick Kila, Een andere logica. In: Haagsche Courant, 7-10-2000. Jan Smeekens, De beste van de klas met een beetje toverhulp. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-11-2000. Erick Kila, Op zoek naar de werkelijkheid. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 14 (2000), nr. 53, blz. 401-403. Karin van Camp, Gekke kinderboeken uit Denemarken: een portret van Kim Fupz Aakeson. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 7 (2001), nr. 3, blz. 134-135. Marjon Kok, Als het maar geen aapje wordt. In: Tubantia, 15-6-2002. 63 Lexicon jeugdliteratuur oktober 2003 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Sibe van Aangium door Marleen Wijma {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Sibe van Aangium is het pseudoniem van Hendrik Steen, die op 21 november 1895 in Anjum werd geboren. Na de lagere school werkte hij in de timmerwerkplaats van zijn vader. Toen hij 19 was ging hij in Kampen naar het Gereformeerde Gymnasium. Daarna studeerde hij theologie en wijsbegeerte aan de Theologische Hogeschool. Als gereformeerd predikant stond hij in de gemeenten Zoutkamp, Den Helder en Andijk. Hij publiceerde een reeks artikelen over dogmatiek. In 1937 promoveerde hij op een proefschrift getiteld Das Leib-Seele-Problem in der Philosophie Hollands im 19- und 20-Jahrhundert. Op 46-jarige leeftijd ging hij met emeritaat en verhuisde naar Haren, waar hij als hulpprediker van de kerk te Groningen actief bleef en een scherp standpunt innam in de kerkelijke strijd binnen de gereformeerde kring in die dagen. In 1939 verscheen zijn eerste jeugdboek, De smokkelaars van de Schans. Hij schreef circa twintig avonturenverhalen voor de jeugd, mede geïnspireerd door zijn eigen kinderen. Na een slopende ziekte overleed hij op 12 september 1953 te Haren. Werk In het werk van Sibe van Aangium zijn drie constanten aan te wijzen: het protestants-christelijke karakter, de verwerking van vele geschiedkundige feiten en de locatie Noord-Oost Friesland. In een woord vooraf, in voetnoten of in aantekeningen achter in het boek, geeft Sibe van Aangium vaak verantwoording van het door hem gebruikte historisch feitenmateriaal. Het meeste heeft hij verzameld uit gemeente-archieven. Interessante informatie die hij in het verhaal niet kwijt kan, verwerkt hij ook in deze {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} terzijdes. Bijvoorbeeld een bericht uit de Leeuwarder Courant uit die tijd of personalia van de genoemde watergeuzen in het verhaal van Hotse Hiddes. De bedoeling van de auteur wordt duidelijk uit de volgende citaten: ‘Ik hoop dat de jongens door dit verhaal belangstelling voor de geschiedenis krijgen.’ (De smokkelaars van de Schans) ‘Van de storm die Moddergat en Paesens' vloot teisterde en haar manschap deed omkomen, wil dit verhaal vertellen. De namen, althans die der hoofdpersonen, de data en de feiten zijn historisch. Zoals het hier verteld wordt, is het gebeurd.’ (Der zee ontrukt) Het orthodox protestants-christelijke geloof doordrenkt alle verhalen. De hoofdpersonen zijn reeds gelovig of ze worden bekeerd, zoals het geval is met de ruwe-bolster-blanke-pit held Hotse Hiddes, die dan getuigt: ‘Ik dank U, Vader, dat Gij mij hebt aangenomen tot Uw kind. Mij, onwaardige, hebt Gij genande bewezen.’ De tegenspelers zijn heidenen of rooms-katholieke ‘papen’. De meesten worden voorgesteld als mensen zonder hoogstaande waarden en normen. ‘Dus je wilt hem (Hotse Hiddes) levend verbranden? Dat kunstje heb je zeker van de papen afgekeken?’ Niet alle katholieken zijn slecht en gemeen, maar de God van de Drie-eenheid God, Nederland (of Friesland) en Oranje, is een protestantse God. Die onwrikbare vaderlandsliefde komt voort uit het geloof dat de overheden door God zijn ingesteld. Ieder die probeert Oranje te overheersen is een dwingeland. Watergeuzen, smokkelaars en verzetslieden doen dan wel dingen die niet mogen, maar omdat zij onvoorwaardelijk trouw zijn aan Oranje kunnen ze rekenen op de steun van het Friese volk. In ieder verhaal zit een verrader, die een loopje neemt met God en gebod en dat dan aan het einde moet bezuren. Toont de verrader berouw, dan is er vergeving, zoals in Rondom de sluis, het vierde deel van een serie verhalen die in de Tweede Wereldoorlog spelen. Daar is de vader in staat de jongen te vergeven die de dood van zijn zoon op zijn geweten heeft. ‘God moge jou vergeven. Ik wil het ook, zoals ik hoop dat God mij eenmaal vergeeft.’ De dominee is in alle verhalen een wijze en geziene figuur die bij zware gewetensconflicten te hulp wordt geroepen. Anjum, de geboorteplaats van de auteur, is in veruit de meeste verhalen het centrum van de handeling. In De smokkelaars van de Schans wijst van Aangium er in het voorwoord op, dat de kerk en de toren van Anjum uit het verhaal nog steeds bestaan en dat de bewoners van die plaats veel namen van personen zullen herkennen. De geboorteplaats van de hoofdpersonen bepaalt in hoofdzaak ook hun karakter: ‘Die verwenste Friezen verraden elkaar nooit’; ‘Hard en onverzettelijk is ze, zij de Friese boeren- {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} dochter, een echt kind van haar volk’; ‘De vrije Friezen zijn vurig Oranjegezind. Zij erkennen de dwingelandij van de Fransen niet.’ Enzovoort. Sibe van Aangium verpakt geschiedkundige informatie in spannende avonturenverhalen met veel actie. Als verteller neemt hij de lezer aan de hand. Hij noemt de helden ‘onze vrienden’. Hij legt het gebeuren uit en geeft daarover zijn mening. Meerdere keren legt hij meer uit dan nodig is voor het verhaal. Hij stalt dan duidelijk zijn kennis uit. Veel uitleg wordt ook gelegd in de monden van de verhaalfiguren. De een geeft de ander een geschiedenislesje om de lezer te informeren. De nadruk in het verhaal ligt op de actie. De karaktertekening is summier en oppervlakkig. Het handelen wordt niet ingegeven door de geaardheid van de handelende persoon, maar door het effect dat dit heeft op het gebeuren in het verhaal. Er is verder een simpele zwart-wit tekening en het goede overwint altijd. Het taalgebruik is clichématig en hier en daar houterig. Het zijn vooral de actie en de spanning, de duidelijke zwart-wit tekening en de regionale historische setting geweest die deze verhalen bij de jeugd populair hebben gemaakt. Dit blijkt uit het aantal herdrukken. Door het triviale karakter hebben critici er weinig aandacht aan besteed. De smokkelaars van de Schans In 1810 wordt Friesland bezet door de Franse troepen van Napoleon. De handel met Engeland is verboden, maar Friese Oranjeklanten smokkelen koffie en tabak en weten met veel list de Franse bezetter om de tuin te leiden. Zij kunnen rekenen op de steun van het Friese volk. Daar zit echter één verrader onder: Jelle Piebes, die zich verrijkt aan de vijand en het met zijn principes op een accoordje gooit. Hij wil de Friese boerendochter Anna trouwen. Maar Anna voelt intuïtief dat hij niet deugt. Zij is tot grote ergernis en droefenis van haar vader verliefd op de Franse luitenant. Door verraad van Jelle Piebes worden twee broers van Anna gevangen gezet, die vrij zullen komen als Anna met Jelle Piebes trouwt. Met al haar problemen gaat Anna naar de dominee. Die zegt dat ze niet hoeft te trouwen met iemand die niet te vertrouwen is, maar als wisselgeld moet ze wel breken met die Franse luitenant, ‘die dient de Heer op een verkeerde manier’. Het verhaal is niet echt afgerond. Er verschenen al snel twee vervolgen op: De Ballingen en De Terugkeer. De verteltrant is uitvoerig. De gebeurtenissen worden herhaald verteld, maar dan vanuit verschillend perspectief. Het gewetensconflict van Anna is nauwelijks uitgewerkt. Dit eerste boek van Sibe van Aangium is het prototype van zijn overige werk. Het is tevens zijn meest succesvolle verhaal gebleken. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Bibliografie Kinderboeken De smokkelaars van de Schans. Met illustraties van B.J. Brienen Jr. Hoorn, Edecea, 1939. (10e druk: Den Haag, Voorhoeve, 1980) De Ballingen. Met illustraties van B.J. Brienen Jr. Hoorn, Edecea, 1940. (16e druk: Den Haag, Voorhoeve, 1983) De Terugkeer. Met illustraties van B.J. Brienen Jr. Hoorn, Edecea, 1941. (18e druk: Den Haag, Voorhoeve, 1980) Hotse Hiddes. Met illustraties van de V. Groningen, Jan Haan, 1946. (7e druk: Den Haag, Voorhoeve, 1975) Het laatste slachtoffer. Groningen, J. Niemeyer, 1947. De vrijbuiter. Met illustraties van de V. Groningen, Jan Haan, 1947. (6e druk: Den Haag, Voorhoeve, 1975) De Watergeus. Met illustraties van de V. Groningen, Jan Haan, 1948. (5e druk: Den Haag, Voorhoeve, 1975) De zee ontrukt. Met illustraties van Henk Poeder. Groningen, Jan Haan, 1948. (Herdruk: Ontrukt aan de zee. Den Haag, Voorhoeve, 1960) De Zwarte Mus als redder. Met illustraties van Jan Lutz. Groningen, Jan Haan, 1949. (3e druk: Den Haag, Voorhoeve, 1978) Jelle Piebes de verrader. Met illustraties van H. Kray. Groningen, Jan Haan, 1950. (3e druk: Den Haag, Voorhoeve, 1978) Drie mannen en een hond. Met illustraties van M.L. Middelhoek, Groningen, Jan Haan, 1951. (3e druk: Den Haag, Voorhoeve, 1978) Met spionnen op avontuur. Met illustraties van Tuinstra. Franeker, Wever, 1951. (Herdruk: De spionnen. Rijssen, Ligtenberg, 1981) De smokkelaars van het Noorden. Groningen, Jan Haan, 1951 Sjouk van Holdinge. Verhaal uit Oost-Friesland. Uitgave Friesch Dagblad/Nieuwe Provinciale Groninger Courant/Nieuwe Drentsche Courant/Zeeuws Dagblad, 1952. (Herdruk: Groningen, Jan Haan, 1953) De Houtdieven, De overval, Het verraad van Simon Ages en Rondom de sluis. Vierdelige cyclus over Friese verzetsgroep in de Tweede Wereldoorlog. (2e druk, Den Haag, Voorhoeve, 1980) Over Sibe van Aangium In memoriam Dr. H. Steen. In: Jaarboek Gereformeerde Kerken 1954, pp. 432-434. H. Blok en F. Hersch, N.S.B.-er - schurk of slachtoffer. In: En nu over jeugdliteratuur, jaargang 11 (1984), no. 2, pp. 59-60 9 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1985 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Rafael Ábalos door Lien Fret {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Rafael Ábalos is op 12 oktober 1956 geboren in Archidona, Andalusië (Spanje) als derde in een gezin met acht kinderen. Hij studeerde rechten aan de Universiteit van Granada en begon daarna aan een carrière als advocaat. Sinds 1984 woont hij in de Zuid-Spaanse badplaats Fuengurola. Ábalos doceert rechten aan de Universiteit van Málaga. Als kind was hij al geboeid door avonturenromans van auteurs als Mark Twain, Rudyard Kipling, R.L. Stevenson en Edgar Allan Poe. Toen hij uiteindelijk zelf begon te schrijven, koos hij dan ook voor dit genre. In 2000 debuteerde Ábalos met een roman voor volwassenen. Een jaar later volgde een avonturenroman voor een jonger publiek. Zijn internationale doorbraak beleefde Ábalos in 2006 met de cross-overroman Grimpow, el camino invisible (Grimpow, het geheim der wijzen) waarvan meer dan 150.000 exemplaren zijn verkocht en die verscheen in meer dan vijfentwintig talen. Werk Centraal in de verhalen van Ábalos staat een mysterie dat het wetenschappelijk verklaarbare overstijgt. Daarin wijken de romans af van het traditionele historische of avonturengenre. Zo is Grimpow op het eerste gezicht een traditionele historische roman. Maar wanneer magie een vanzelfsprekend onderdeel blijkt uit de maken van de historische wereld die de auteur schetst, moeten de verwachtingen worden bijgesteld. Ábalos situeert deze jeugdroman in het veertiende-eeuwse Frankrijk. Het leven van de vijftienjarige Grimpow verandert voorgoed wanneer hij bij {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} het lijk van een onbekende ridder een steen vindt. Als hij de steen in zijn hand neemt, lost de ridder op in het niets en kan de zoektocht naar ‘het geheim der wijzen’ beginnen. Want de steen die Grimpow bij de ridder vond, is de Steen der Wijzen, ooit door de tempeliers naar Frankrijk gebracht. Het vleugje fantasy dat aanwezig is in dit eerste deel, is ook te vinden in het vervolg, Grimpow, de stem uit het duister. In dat verhaal is een grote rol weggelegd voor Agnes Lebuy. Zij is als laatste uit het geslacht der erfheksen de rechtmatige hoeder van de Steen der Wijzen. Wanneer blijkt dat de ‘goede’ heks, die ondertussen Grimpows vertrouwen heeft gewonnen, een dubbelrol speelt, roept dat vragen op over de vanzelfsprekendheid van magie in deze roman. Want alle vreemde verschijnselen waarover verhaald wordt - heksen, kwelgeesten, relikwieën, wonderen, magische en vervloekte plaatsen - kunnen worden teruggevoerd op oude legendes. Als lezer kom je dan ook te weten dat Agnes' pact met de duivel bedrog is. De heks bezit echter wel een gave waarmee ze te allen tijde Grimpow en de begeerde Steen der Wijzen kan lokaliseren. Of er in deze historische roman ‘echte’ magie in het spel is, wordt zo in het midden gelaten. In Het spel der oneindige raadselen belanden Nicholas en Beth via een raadsel in een spannend spel op het internet. In dit verhaal zorgt de virtuele werkelijkheid er voor dat onrealistische elementen een vanzelfsprekende plaats krijgen. Centraal staat een groep eenentwintigste-eeuwse wetenschappers die met succes hun hersenen transplanteren naar nieuwe lichamen. Het kwaadaardige brein achter deze ‘Gotische Club’ - een man met getransplanteerde hersenen - leidt vanuit zijn wassenbeeldenmuseum een groep duivelvereerders die denkt de wetenschap te kunnen tarten en over de aarde te kunnen heersen. Nicolas en Beth menen een onschuldig spelletje te spelen, maar raken door dat spel al snel verwikkeld in de gevaarlijke praktijken van deze duivelvereerders. Ook in Het geheim van de gouden azen lopen werkelijkheid en fantasie in elkaar over. Zo is het aan het begin niet duidelijk wat realiteit is en wat bedenksels zijn van een groep gestoorde volwassenen. De hoofdpersonen, drie jonge stripfanaten, hebben zich verenigd in Het Gilde van de Stripwinkel. Zij komen in aanraking met vier volwassenen die zichzelf de Meesters noemen en zich bezighouden met rollenspelen. De Meesters roepen de hulp in van de kinderen, omdat een van hun leden, een befaamd striptekenaar, vermoord werd. In Ábalos' romans zijn ouders zo goed als afwezig. Maar de jonge hoofdpersonen worden in hun zoektocht wel tot op zekere hoogte begeleid door een aantal volwas- {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} senen. Zo worden in Het geheim van de gouden azen de drie jonge hoofdpersonen in hun zoektocht begeleid door de Meesters, maar zij lijken het te moeten doen zonder ouders. Alleen Timothy heeft een ouder, de eigenaar van de stripwinkel. Ábalos' romans bieden de jonge personages, door middel van hun zoektocht naar de waarheid, de kans om langzaam maar zeker volwassen te worden. Een aantal verhaalelementen en thema's duikt in verschillende romans op. Zo komt de tegenstelling tussen wetenschap en religie als thema voor in zowel Grimpow als Het spel der oneindige raadselen, beide verhalen over ‘de Steen der Wijzen’, die in het laatst vermelde boek ‘de Essentie van het Mysterie’ wordt genoemd. In Het spel der oneindige raadselen is het fanatieke genootschap van de Gotische Club er op uit de kracht van de wetenschap te vernietigen ten voordele van de religie. De zoektocht naar de Steen der Wijzen vindt hierin plaats in een virtuele wereld, al heeft het internetspel dat Nicolas en Beth spelen ook uitlopers in de realiteit. Daarnaast werkt Ábalos vaak met verschillende parallelle verhaallijnen, die elkaar in snel tempo afwisselen en pas aan het einde samenkomen. In Het spel der oneindige raadselen monden drie mysteries uit in één antwoord: de zoektocht naar de moordenaar van een groep begaafde wetenschappers van wie de hersenen verdwenen zijn, de deels virtuele zoektocht naar {== afbeelding Omslag Grimpow, het geheim der wijzen ==} {>>afbeelding<<} de Steen der Wijzen, en de bezigheden van het geheime genootschap van duivelvereerders komen samen in een spannende slotscène. Grimpow Grimpow, het geheim der wijzen vertoont zowel qua vorm als inhoud overeenkomsten met Umberto Eco's bestseller De naam van de roos. Ábalos' roman is net als die van zijn Italiaanse evenknie een misdaadverhaal dat zich afspeelt in de Middeleeuwen en dat verschillende diepere lagen en literaire verwijzingen bevat. Op zijn zoektocht naar ‘het geheim der wijzen’ komt Grimpow in een {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} klooster waarin hij, net als William van Baskerville in De naam van de roos, het scriptorium bezoekt. Daar slaagt hij er dankzij de krachten van de Steen der Wijzen in, de door de kerk verboden geschriften uit de geheime bibliotheek te lezen. Wanneer vervolgens de abt van het klooster wordt vermoord, ligt een verdere vergelijking tussen beide verhalen voor de hand. Gaandeweg komt Grimpow meer te weten over de tempelridders, hun zoektocht naar Wijsheid, de Heilige Graal en de ‘lapis philosophorum’, de Steen der Alchemisten. Grimpow wordt in de loop van het verhaal minder wereldvreemd en slaagt er steeds beter in de ‘waarheid’ te onderscheiden. De ontknoping kan eveneens vergeleken worden met het slot van Eco's roman. William van Baskerville slaagt er in het mysterie van de abdijmoorden op de lossen door deductief te redenen en zich af te zetten tegen de middeleeuwse religieuze opvattingen. Als enige erfgenaam van de wijzen die door de eeuwen heen de Steen bezaten, handelt Grimpow vanuit een gelijkaardig vertrekpunt. De droom van de wijzen was namelijk de (religieuze) onwetendheid te vervangen door Wijsheid en aan de hand van de Steen de raadsels van de natuur en de kosmos op te lossen. Grimpow eindigt met Grimpows gedeeltelijke ontsluiering van het geheim der wijzen, een theoretische ontknoping die in sterk contrast staat met de vele praktische raadsels die Grimpow in de loop van de roman moest oplossen. Waardering Wat Grimpow, het geheim der wijzen betreft laten critici zich lovend uit over Ábalos' stijl. Diane Thoné prijst de manier waarop de auteur de Middeleeuwen ‘met veel zin voor detail’ heeft beschreven en Pol Van Damme noemt Ábalos' stijl ‘heel beeldend’. Lien Fret hekelt echter het sterke contrast tussen Ábalos' ‘mooie, haast poëtische beschrijvingen’ en ‘de nogal droge omschrijvingen van actiescènes die noch de spanning, noch de inleving ten goede komen’. Verschillende recensenten zijn van mening dat Ábalos' romans, ondanks de omvang, spannend blijven. Hoewel het verhaal zich traag ontwikkelt, wordt het ‘nooit langdradig of saai’ (Van Damme) en houdt het de lezer in de ban (Thoné). Beide recensenten vinden bovendien dat Grimpow ‘ingenieus’ is opgebouwd. Over de structuur van Het spel der oneindige raadselen zijn ze minder lovend. Ook in die roman wordt de vaart volgens Thoné uit het ‘overigens wel spannende verhaal’ gehaald, dit keer door de ‘korte hoofdstukjes’. In verschillende recensies wordt de toegankelijkheid van Ábalos' boeken besproken. Zo prijst Thoné de manier waarop het geheim zich in Grimpow stukje bij beetje en met veel herhaling van de reeds ontrafelde stukken ontvouwt, zodat ook jonge lezers het {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} goed kunnen volgen. Ook het vervolg is volgens haar ‘zeer toegankelijk geschreven’. BJO spreekt met betrekking tot Grimpow van een ‘vol en rijk verhaal, dat vlot is geschreven, maar vanwege de omvang en de inhoud wel enige belezenheid en volharding vereist’. Critici zijn niet onverdeeld positief over Ábalos' personages. Volgens Fret is identificatie met de titelheld uit Grimpow soms moeilijk. Verder is ze van mening dat de personages van Het spel der oneindige raadselen en hun onderlinge relatie(s) te oppervlakkig zijn uitgewerkt, waardoor hun avonturen niet kunnen boeien. De volwassen personages in dit verhaal hebben naar haar mening wél diepgang. Naar Trimborns oordeel is de karaktertekening van de vier hoofdpersonages van Het geheim van de gouden azen niet goed uitgewerkt. Ook Van Damme vindt dat de botsende karakters ‘niet helemaal overtuigend’ overkomen. De romans van Ábalos bieden een mengeling van genres. Fret spreekt in haar recensie van Het spel der oneindige raadselen van ‘een geslaagde formule voor de spanning en intrige die een omvangrijke roman als deze nodig heeft’. Bibliografie Voor volwassenen Bufo soñador en la galaxia de la tristeza (2000). Niet vertaalde jeugdboeken El visitante del laborinto (2001), Poliedrum. La canción del héroe (2010). Kinder- en jeugdboeken Grimpow, el camino invisible (2005): Grimpow, het geheim der wijzen. Vertaald door Johan Rijskamp. Baarn, De Fontein, 2006. Kôt (2007): Het spel der oneindige raadselen. Vertaald door Johan Rijskamp. Baarn, De Fontein, 2008. Grimpow y la bruja de la estirpe (2009): Grimpow, de stem uit het duister. Vertaald door Johan Rijskamp. Baarn, De Fontein, 2009. Poliedrum (2009): Het geheim van de gouden azen. Vertaald door Johan Rijskamp. Baarn, De Fontein, 2010. Over Rafael Ábalos Lien Fret, Grimpow, of de kloof tussen boek en lezer. In: De Leeswelp, jaargang 12 (2006), nr. 6, blz. 245-246. [Over Grimpow, het geheim der wijzen] Diane Thoné, [over Grimpow, het geheim der wijzen]. In: www.pluizer.be. Pol Van Damme, [over Het spel der oneindige raadselen]. In: Pluizuit, december 2008. Lien Fret, [over Het spel der oneindige raadselen]. In: De Leeswelp, jaargang 15 (2009), nr. 1, blz. 32-33. Diane Thoné, [over Het spel der oneindige raadselen]. In: www.pluizer.be. Pol Van Damme, [over Grimpow, de stem uit het duister]. In: Pluizuit, december 2009. Lien Fret, [over Grimpow, de stem uit het duister]. In: De Leeswelp, jaargang 16 (2010), nr. 2, blz. 66-67. Diane Thoné, [over Grimpow, de stem uit het duister]. In: www.pluizer.be. Lien Fret, [over Het geheim van de gouden azen]. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} In: De Leeswelp, jaargang 16 (2010), nr. 8, blz. 308. Pol Van Damme, [over Het geheim van de gouden azen]. In: Pluizuit, oktober 2010. Ilse Trimborn, [over Het geheim van de gouden azen]. In: www.pluizer.be. Websites www.boekenjeugdgids.nl www.leesplein.nl www.pluizer.be www.pluizuit.be 89 Lexicon jeugdliteratuur juni 2012 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Abbing & Van Cleeff door Ruud Kraaijeveld {== afbeelding Foto: Frederick Linck ==} {>>afbeelding<<} Marja Roscam Abbing en Marjet van Cleeff hebben elkaar ontmoet op de Montessoribasisschool van hun kinderen in Den Haag. Als ‘bibliotheekmoeders’ raakten ze aan de praat over boeken en lezen. Op initiatief van Marjet van Cleeff besloten ze te proberen samen een boek te schrijven. Marja Roscam Abbing is geboren op 24 maart 1946 in Schiedam. Na de middelbare school werkte ze als journaliste. Ze heeft een tijd een eigen column in NRC Handelsblad gehad. Een deel van die stukken is gebundeld, onder andere in Het babymuseum (1992), dat over opvoeden gaat. Marjet van Cleeff is geboren op 10 juli 1955 in Arnhem. Zij studeerde Nederlands en deed redactiewerk voor diverse uitgeverijen. In die tijd droomde ze ervan zelf eens een boek te schrijven. Het duo debuteerde als Abbing & Van Cleeff in 1996 met Struisvogelkoorts. Hun tweede boek, De zwarte rugzak, is in 1998 bekroond met een Zilveren Griffel. Na het verschijnen van hun derde boek, Wespeneiland (1999) werd bekend dat ze als schrijversduo zijn gestopt. Marjet van Cleeff gaat in haar eentje verder met het schrijven van jeugdboeken. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Werk Toen Marja Roscam Abbing en Marjet van Cleeff voor het eerst nadachten over een gezamenlijk boek, waren ze het er snel over eens wat ze niet wilden. Beiden houden niet van probleemboeken of boeken met een actueel thema, dus die genres vielen af. Wel zijn ze allebei liefhebbers van goede detectives. Ze vonden dat daar voor kinderen een te gering aanbod in was en daarom viel de keuze op thrillers. Voordat de auteurs begonnen met het schrijven aan hun boeken, bedachten ze eerst samen de plot en de personages. Wat voor figuren zijn het, hoe oud zijn ze, hoe zien ze eruit en welke achtergronden hebben ze? Bij het bedenken van de hoofdlijn van het verhaal probeerden ze loodzware onderwerpen te vermijden. Het boek moest tegelijk spannend en ontspannend zijn en een hoog verteltempo hebben. Vergeleken met de meeste andere schrijvers van jeugddetectives besteedden Abbing en Van Cleeff veel aandacht aan taalgebruik en stijl. Hun debuut Struisvogelkoorts (1996) bestaat uit dagboekbladzijden van de hoofdfiguren Sem en Feya. De jongen en het meisje zijn om beurten aan het woord. Oorspronkelijk schreef elke auteur een dagboekfragment. Al gauw gingen ze in elkaars teksten zitten rommelen, waardoor er van ‘eigen’ dagboekbladzijden nauwelijks meer sprake was. Struisvogelkoorts gaat over Yacca's, computerachtige, tegelijkertijd dierlijke speeltjes. De kinderen in het verhaal zijn weg van hun Yacca. Sem en Feya ontdekken dat klasgenoten die zo'n speeltje hebben, hun eigen wil verliezen en op geheimzinnige manier verdwijnen. Ze gaan op onderzoek uit en komen erachter dat de kinderen in een afgelegen fabriek als proefkonijnen worden gebruikt voor een nieuw medicijn. Feya slaagt erin de kinderen te redden en de schurken te ontmaskeren. Het verhaal zit vol spannende gebeurtenissen. Tegelijk komen ook de hoofdfiguren uit de verf. De auteurs laten zien dat kinderen die verslaafd raken aan een speeltje, hun vermogen tot zelfstandig denken kwijt dreigen te raken. Het erbij horen is voor hen belangrijker dan eigen keuzes maken. In de volgende boeken, De zwarte rugzak (1997) en Wespeneiland (1999), is er niets meer van te merken dat er twee auteurs aan het woord zijn. Weliswaar schreven Abbing en Van Cleeff om beurten zo'n anderhalf A4-tje per dag, maar daarna schrapten en veranderden ze vrijelijk in elkaars werk. Door dit schrijven en herschrijven wisten ze bij hun derde boek achteraf nauwelijks meer van wie welke passages afkomstig waren. Het herschrijven van elkaars werk vergde veel overleg, meestal per telefoon. Ze voerden eindeloze discussies over een zin, een woord, een passage, een dialoog of een verhaalwending. Hoewel de drie jeugddetectives enorm verschillen in plot, hangen ze {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} wat betreft thematiek, opbouw, aanpak en keuze van de personages duidelijk samen. In elk boek komen uiterst zelfstandig denkende en intelligente kinderen in aanraking met de kwaadaardige plannen van een volwassene. Na veel tegenslagen en griezelige gebeurtenissen slagen ze erin af te rekenen met het kwaad. In tegenstelling tot Struisvogelkoorts gaat het in De zwarte rugzak en Wespeneiland om groepjes kinderen. Hun leeftijd schommelt rond de twaalf jaar. Sommigen kinderen zijn jonger, anderen iets ouder. De ouders zijn steevast naar de achtergrond geschoven, ze spelen nauwelijks een rol. Aan het begin van elk verhaal worden de kinderen geconfronteerd met iets geheimzinnigs dat het hele boek door een rol blijft spelen. In Struisvogelkoorts is dat de merkwaardige invloed van het Yacca-speeltje; in De zwarte rugzak zijn dat een vreemde plattegrond, een marmeren paardenbot en recentelijk vernielde standbeelden; in Wespeneiland is dat een pakketje met een halve brief en een blauwe steen. De auteurs geven, zoals in dit genre gebruikelijk is, steeds kleine beetjes informatie over dat geheimzinnige verschijnsel en houden op die manier de lezer het hele boek lang nieuwsgierig. Daarnaast hanteren ze korte spanningsbogen: de kinderen raken voortdurend verzeild in gevaarlijke situaties en weten zich daar ternauwernood uit te redden. De avonturen zijn bloedstollend en vaak levensbedreigend. Er vallen ook doden, maar alleen aan de kant van het kwaad, de volwassenen. In Wespeneiland mogen de kinderen meespelen in een griezelfilm over wespen. Tussen de opnames door komen ze in contact met David Faber. Zijn ouders, bekende natuuronderzoekers die voor hun documentaires prijzen kregen, zijn een paar maanden eerder omgekomen. In de loop van het verhaal blijkt dat zij zijn vermoord door de tante van David. In dit boek is de psychologische ontwikkeling van de kinderen belangrijker dan in de eerdere boeken. Zo wordt het oudste meisje bijvoorbeeld verliefd. In het tweede en derde boek is binnen het groepje een jonger meisje aanwezig dat een beetje angstig is. Ze wordt door de rest min of meer op sleeptouw genomen, maar speelt bij de afronding een belangrijke rol. Het innerlijk van de meisjes is uitvoeriger beschreven dan dat van de jongens; bij belangrijke situaties in het verhaal spelen ze een doortastende rol. Toch gaat het in alle drie de boeken primair om de spannende gebeurtenissen. De karakterontwikkeling is daaraan ondergeschikt. De zwarte rugzak Vijf Nederlandse kinderen, in leeftijd variërend van acht tot veertien jaar, zijn op weg naar Durac in Frankrijk. Ze zullen daar veertien dagen in een kindervakantiekamp doorbrengen. Bij aankomst in het dorp besluiten ze zich niet bij het va- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Omslagillustratie van Sylvia Weve ==} {>>afbeelding<<} kantiekamp te melden, maar samen in de omgeving op pad te gaan. Bij de eerste rustpauze ontdekt de dertienjarige Tessel dat ze de verkeerde rugzak heeft meegenomen uit de trein. Er zitten vreemde voorwerpen in die rugzak: een schetsboek, een landkaart en een stuk paardenbeen van marmer. De volgende dag besluiten ze de plekken te gaan bezoeken die op de landkaart gemarkeerd zijn met kruisjes. Ze zien er standbeelden die vlak voor hun aankomst zijn vernield. Onderweg leren ze een Nederlandse kunstenaar kennen met de bijnaam Dante. Als Tessel in een café wordt vastgegrepen door een man die haar toefluistert dat ze een moordenares is, zoeken de kinderen veiligheid in het huis van Dante. In de dagen erna spelen zich in en om het huis geheimzinnige en angstaanjagende taferelen af. Dante wordt bijna vermoord door zijn neef Plooy. De kinderen slagen erin hem te redden. De zwarte rugzak is een spannende detective vol verrassende verwikkelingen en onverwachte wendingen. De kinderen zoeken het avontuur en krijgen meer dan ze hadden verwacht. Regelmatig worden ze bedreigd door een geheimzinnig figuur die uiteindelijk Plooy, de tekenleraar van Tessel blijkt te zijn. Hij voelt zich als kunstenaar miskend en wil wraak nemen op zijn getalenteerde neef Dante. Tessel heeft hem in Nederland tijdens een zeiltocht overboord gewerkt toen hij handtastelijk werd. Iedereen dacht dat hij door een ongeluk om het leven was gekomen. Tessel dacht dat ze hem had vermoord. Het verhaal heeft een ingenieuze opbouw met sterke spanningsbogen. Hoewel de gebeurtenissen centraal staan, krijgen ook de gedachten en gevoelens van de kinderen aandacht. Het taalgebruik is beeldend en secuur, de stijl krachtig en soepel. Waardering De kritiek op Struisvogelkoorts, de debuutroman van Abbing & Van Cleeff, was welwillend maar niet onverdeeld enthousiast. Joke Linders vond het boek weliswaar meeslepend, maar stoorde zich aan de toevalligheden in de afronding. Volgens Aukje {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Holtrop was het boek, hoewel leuk om te lezen, ‘een zeepbel in luxe pracht-verpakking’. Marjoleine de Vos oordeelde positief: ‘echt een ouderwets moeilijk weglegbaar boek’. Over De zwarte rugzak waren de meeste recensenten aanzienlijk positiever, al waren er aanmerkingen op de ‘onwaarschijnlijke elementen in de plot’ (Bregje Boonstra) en de ‘vlakke tekening van de personages’ (Aukje Holtrop). Over de stilistische kwaliteiten van het boek was men zeer te spreken. Wespeneiland viel de meeste besprekers tegen. Volgens Joke Linders bevat het boek ‘meer onwaarschijnlijkheden en psychologische missers dan de vertelkunst van de auteurs kan verdragen’. Nanda Roep vond het ‘allemaal te veel drukdoenerij en te onwaarschijnlijk’. Marjoleine de Vos had een subtieler plot gewild, maar kwam tot een positief eindoordeel. Selma Niewold was het lovendst: ‘Het is een verademing om tussen zoveel bloedeloze thrillers en horrorverhalen zulk goed geschreven werk te vinden, dat de honger naar spanning en avontuur weet te stillen.’ Bibliografie Jeugdboeken Struisvogelkoorts. Amsterdam, Leopold, 1996. De zwarte rugzak. Amsterdam, Leopold, 1997. Wespeneiland. Amsterdam, Leopold, 1999. Over Abbing & Van Cleeff Marjoleine de Vos, Alleen achter de Yacca. In: NRC Handelsblad, 5-3-1996. Aukje Holtrop, Kinderboeken. In: Vrij Nederland, 9-3-1996. (Over Struisvogelkoorts) Joke Linders, Yacca's zijn jakkie. In: Algemeen Dagblad, 15-3-1996. Lieke van Duin, Verslavende Yacca's. In: Trouw, 5-6-1996. Peter van den Hoven, Yacca. In: Vernieuwing, jaargang 55 (1996), nr. 10. Muriel Boll, Vijf kinderen en een moordvakantie. In: De Stem, 12-6-1997. Aukje Holtrop, Kinderboeken. In: Vrij Nederland, 12-7-1997. (Over De zwarte rugzak) Bregje Boonstra, Kinderthriller. In: De Groene Amsterdammer, 13-8-1997. (Over De zwarte rugzak) Aimée de Jaeger, De zwarte rugzak. In: De Morgen, 14-8-1997. Ruud Kraaijeveld, Griezelen met Dante in Frankrijk. In: Levende Talen, nr. 522, september 1997. (Ook opgenomen in: Een kwestie van smaak. Arnhem, Ellessy, 2000.) Jozefien Haagen, Van kleine puzzeltjes tot spannend kinderboek. In: Arnhemse Courant, 27-12-1997. (Interview) Abbing & Van Cleeff. Documentatiemap jeugdboekenschrijvers, NBLC/Biblion, 1998. Marjoleine de Vos, Thriller voor het kind. In: NRC Handelsblad, 6-2-1998. (Over De zwarte rugzak) Casper Markesteijn, Abbing en Van Cleeff. In: Tikker, jaargang 20 (1997-1998), nr. 3. (Interview) Ruud Kraaijeveld, Jeugdboeken 1997. Arnhem, Ellessy 1998 (Over De zwarte rugzak). Judith Eiselin, Het Kwaad moet gestraft, zo zijn we wel. In: NRC Handelsblad, 5-2-1999. (Interview) Nanda Roep, Roel Faber kweekt wespen zonder angel. In: Trouw, 6-2-1999. Joke Linders, Spanning op Wildemanseiland. In: Algemeen Dagblad, 26-2-1999. (Over Wespeneiland). Marjoleine de Vos, Wespeneiland. In: NRC Handelsblad, 26-2-1999. Selma Niewold, Vreemd, een halve brief. In: de Volkskrant, 19-3-1999 (Over Wespeneiland). Martine Letterie en Casper Markesteijn, Abbing & Van Cleeff. In: Lijsterwijzer, Groningen, Wolters-Noordhoff 1999. Ruud Kraaijeveld, Jeugdboeken 1999. Arnhem, Ellessy 2000. (Over Wespeneiland) 53 Lexicon jeugdliteratuur juni 2000 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Abc-boeken door Frits Booy Het eerste in West-Europa bekende abc was bedoeld als leermiddel voor de jeugd. Het bestond uit een velletje papier bevestigd op een rechthoekig plankje met een handvat. Op het papier stond het alfabet. Het werd beschermd door een doorzichtig plaatje van heel dun hoorn dat vastgemaakt was op het plankje. Om die reden werd het leermiddel ‘hornbook’ genoemd. Het was in gebruik vanaf plusminus 1400. Er bestonden ook versies waarbij het abc in het hout gesneden of erop geschilderd was. Vanaf ongeveer 1740 ontstonden in ons land abc-prenten: losse, eenzijdig bedrukte bladen papier met bij elke letter of elk woord een kleine afbeelding van een mens, dier of ding. Het eerste Nederlandse abc-boek heette Abecedarium of Liturgie (ca. 1470), een schoolboek in het Latijn waaruit de kinderen leerden spellen en lezen. Het bestond uit losse bladen waarop een alfabet en enkele gebeden zoals het paternoster (onzevader) waren gedrukt. Het was tegelijk een leer- en gebedenboekje. Vanaf de zestiende eeuw leerden Nederlandse kinderen het abc uit boekjes gedrukt op één vel perkament of dik papier dat zo gevouwen was dat er zestien pagina's ontstonden. Het boekje bevatte enkele alfabetten in diverse lettertypen, vele lettergrepen, de tien geboden, een aantal gebeden en de twaalf artikelen des geloofs. Leesonderwijs en geloofsonderricht werden zo in één boekje verenigd. Er stonden maar één of twee ongekleurde prentjes in: van een schoolklas en/of van een haan, symbool van vroeg uit de veren. Zo'n abc-boek werd ook wel ‘haneboek’ genoemd. In 1759 verscheen een nieuw type van het abc-boek, Een Nieuwlijks Uitgevonden A.B.C. Boek. enzovoort, geschreven en uitgegeven door de Amsterdamse boekverkoper Kornelis de Wit. Nieuw was dat het boek vier pagina's bevatte. Daarop stonden bij de letters van het alfabet kleine, ongekleurde afbeeldingen van bijpassende wezens of voorwerpen; vanaf een arend, een boek, een citroen tot en met een zoutvat. Op de pagina's ernaast stonden de woorden. Alleen de X moest het zonder afbeelding en woord doen. Via de afbeeldingen konden de kinderen makkelijker op de bijbehorende letter komen. De volgende vernieuwing kwam van Jan Hendrik Swildens, een filosoof die in 1781 anoniem het Vaderlandsch {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} A-B Boek voor de Nederlandsche Jeugd publiceerde. Door middel van dit voor het onderwijs bedoelde boek wilde de idealistische Swildens de jongeren wijzen op het belang van de natie en ze aansporen daarvoor de handen uit de mouwen te steken. Op elke pagina stonden één letter met een bijbehorende ongekleurde prent, een tweeregelig rijmpje, een prozatekst en vier schrijfwijzen van de letter. Nieuw was de gedetailleerdheid en de grootte van de prenten. Daarom werd zo'n abc-boek een prent-abc of abc-prentenboek genoemd. Negentiende eeuw Het bloeitijdperk van het abc-prentenboek, zowel qua onderwerp, druktechniek als productie lag in de negentiende eeuw, met name in de eerste helft ervan. De meeste abc-boeken waren toen niet meer voor schoolgebruik bedoeld en hadden meestal vermakelijke en soms leerzame of opvoedende teksten. Ze bevatten overwegend met de hand gekleurde prenten en toonden in hun titels verschillende benamingen: Ab boek(je), ABC boek, ABé boek, ABÉ boek, AB Prentgeschenk, Alphabet en Letterkransje. Voor het eerst werden binnen het genre talloze onderwerpen behandeld, zoals raadsels, speelgoed, voedsel, vogels en zoogdieren. De voorkeur ging uit naar aardrijkskunde, dieren en geschiedenis. De teksten varieerden van één woord tot hele versjes of verhaaltjes. De Q en X kwamen weinig voor en de Y stond voor een IJ. Auteur, illustrator en jaar van uitgave werden vóór circa 1860 nauwelijks vermeld. Onder de schrijvers waren destijds bekende auteurs van kinderboeken als Agatha, J.J.A. Goeverneur, F.H. van Leent, J.F.L. Müller en Jan Schenkman. In 1836 verscheen Nieuw ABÉ-Boekje voor Lieve Kinderen, dat bekendheid kreeg onder de titel A is een aapje. Een aantal abc-boeken was gewijd aan beroepen en dus leerzaam. In De Nijverheids Spiegel. A.B. Boek voor Vlijtige Kinderen (ca. 1840) worden 26 beroepen opgesomd, van Apotheker, Boekverkooper en Confiturist tot en met Xerxes (naam van een Griekse marktkoopman), Yzerverkooper en Zadelmaker. Aan de C en X is te zien dat men soms geforceerd te werk ging. Zeer opvoedkundig is Het A-B-Boek voor Meisjes (ca. 1847) waarin het uitsluitend gaat over vaardigheden en eigenschappen van toekomstige huisvrouwen en moeders. Bij de X is Xantippe het afschrikwekkend voorbeeld van een snibbige vrouw. Een boekje als dit heet ook wel namen-abc, omdat het alfabet (in dit geval op de Z na) wordt gevormd door voornamen. Twee heel bijzondere abc-boeken zijn uitgegeven door de Directie der Houtgraveerschool te Leiden. Het Boek op Linnen, getallen-alphabet, versierd met fraai gekleurde houtgravuren (1853) is bijzonder omdat het van linnen is, én omdat het een combinatie van letters en getallen biedt. Het Gulden Boekske voor Lieve Kleinen, versierd met houtgravuren (1852) heeft fraaie vergulde let- {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit Alphabetisch Letterkransje (ca. 1836) van J.F.L. Müller ==} {>>afbeelding<<} ters, grafisch verfijnde versieringen en is in twee kleuren gedrukt (vroege kleurendruk) met per letter vele lettergreepcombinaties. Na circa 1860 verschenen steeds meer abc-boeken op groter formaat (kwarto en folio). Jan Schenkman maakte Arlequin's bont A-B boek (1860). Bij elke letter hoort een illustratie- én een tekstpagina waarop acht à negen voorwerpen en/of personen worden afgebeeld en besproken. Erg moralistisch is het handgekleurde Godsdienstig A B C (ca. 1860) van F.H. Greb en A. van der Hoop Jr's Zoon, waarbij één regel nogal opvalt: ‘N is de nood, die tot misdaden spoort.’ In 1872 verscheen een abc gebaseerd op de vermaarde versjesbundel van Hieronymus van Alphen uit 1778: Van Alphen's ABC Boekje. Van Alphens teksten zijn nogal gewijzigd, meestal vanwege de alfabetische volgorde. Het beroemde vers ‘De pruimeboom’ werd bij de J van ‘Jantje’ geplaatst en bestaat uit de eerste vier regels van de originele tekst. Een zeldzame combinatie van genres is St. Nicolaas A.B.C. (ca. 1873). In dit alfabet, zonder X en Y, gaat het bij de K over de knecht die Karel of Koenraad moet heten! Ook heel apart is Rijden met den Bokkenwagen. Nieuw ABC voor het jonge volkje (1886). In de vierre- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} gelige versjes is geprobeerd elke letter zo veel mogelijk te verwerken. Humoristisch is een abc met als thema ‘de omgekeerde wereld’, anoniem verschenen als ‘Byvoegsel van de Kinderkrant no 11-22’ (ca. 1890): ‘De Apen staan hier voor de kooi en vinden 't menschensoort niet mooi’, ‘De Brief brengt den Besteller thuis, de Bezem veegt de meid uit 't huis’, enzovoort. Twintigste eeuw Na 1900 kregen abc-boeken een overwegend amuserend karakter. Nieuwe onderwerpen zijn: avonturen, boeven, gezondheid, kinderversjes, koninklijke feesten, poppen, reclame en sprookjes. Er is uitsluitend kleurendruk en de namen van auteurs en illustratoren worden meestal in de boeken vermeld. Voorbeelden van bekende illustratoren zijn: Sijtje Aafjes, Nelly Bodenheim, Dick Bruna, Rie Cramer, Daan Hoeksema, Piet Marée, Joost Roelofsz en Jan Wiegman. In 1907 verscheen voor het eerst een abc-boek dat niet uit een aantal versjes of verhaaltjes bestaat maar uit één verhaal: Het ABC (1907) van mevr. (B.E.) Van Osselen-van Delden, met illustraties van Louis Raemaekers. P tot en met W gaan over: het plukken van pruimen, Quirinus die mee wil snoepen, de rustbank en de steen waarop men eet, Tinus en Ulriek die muziek erbij maken, een vlinder en enkele wespen. Het geheel is grappig uitgebeeld. Dat geldt in nog sterkere mate voor Allermerkwaardigste Avonturen van de Aardige Aapjes van Admiraal Adrianus Apekolio (1935), een vindingrijke tekst van M.C. van Oven-van Doorn, geïllustreerd door Rie Cramer. Het verhaal heeft zesentwintig hoofdstukken waarin telkens één letter uit het alfabet centraal staat. Dat leidt tot een kolderiek avonturenverhaal van twee aapjes; ook de ‘moeilijke’ letters doen mee. Een echt juweel is Een bonte rij. Een alphabet in rijmpjes & prenten (1913), vervaardigd door Nelly Volker van Waverveen. Tekst en prenten - gelithografeerd in veertien (!) kleuren - doen modern aan en zijn vaak geestig van karakter (o.a. Quadrilleerende Quintus, Uitgelaten Ulricus en Zoete Zoë). Ook geestig zijn twee abc-boeken van tekenares Bas van der Veer. In A dat is Aafje (1918) doen ook Q en X mee: ‘X is het X-Been van X Xenia's man’. Het Borstel A.B.C. (1920) is een reclameboekje van Melis Pikstop (waarschijnlijk Bas van der Veer), uitgegeven door een kwasten- en borstelfabriek te Zuilen (Utrecht). De letters slaan uiteraard voornamelijk op de producten van het bedrijf: Scheerkwast, Teerkwast, Vaatkwast, enzovoort. Nelly Bodenheim combineerde in Groen groen grasje (1923) het alfabet met oud-Hollandse kinderrijmpjes. Bij de C, Q, X en Y kon zij geen versjes vinden. Overwegend didactisch zijn Indisch ABC (1925) en Nieuw Indisch ABC (1927) met illustraties van J. van der Heyden. Deze twee boekjes informeerden de jeugd over het leven in Nederlands-Indië: arit, baboe, dapoer, hadji, {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} karbouw, oppas. Een enkele keer is het opvoedkundige aspect nadrukkelijk aanwezig, bijvoorbeeld in het ABC over de Tanden (1931) van de Nederlandsche Vereeniging tot bestrijding van het tandbederf, met illustraties van F.H. Abbing. Het taalgebruik in dit boekje bezorgt de lezer overigens kiespijn. Na circa 1960 namen de abc-boeken in aantal af, maar wat er verscheen was meestal bijzonder. Voor kleuters kwamen er boekjes met prentjes met één woord of één of twee versregels, bijvoorbeeld b is een beer (1967) van Dick Bruna. Ook werd meer aandacht besteed aan ‘passende’ woorden bij de Q en Y, bijvoorbeeld in Aap en Beer (1983) met tekst en tekeningen van Wim Hofman. Het bestaat uit een doorlopend, soms wat geforceerd verhaal, waarin zesentwintig dieren en dingen een rol spelen. Een lasso vormt de Q en bij de Y staat een yak. Joost Roelofsz schreef en tekende A B C ga je mee? (1982), een groot prentenboek over drie kleuters met dierenhoofdjes die naar Amerika gaan. Elke prent heeft surrealistische elementen die bij de letter horen. Bij de A wemelt het van de aapjes, appels, een atlas, een ananas en dergelijke. Bij de Q spelen twee vissen, de gebroeders Quatremain, samen piano. Het kinderboekenweekgeschenk Het boeven ABC (1986), geschreven en getekend door Joost Rietveld, zit vol criminele zaken en is bepaald geen opvoedkundig boekje. Het enige verband met boeken is de Z van zitten (in een cel!) te {== afbeelding Illustratie van Jan Jutte uit Van Aap tot Zet van Mensje van Keulen ==} {>>afbeelding<<} lezen. Speels en fantasievol is Van Aap tot Zet (1990) van Mensje van Keulen, geïllustreerd door Jan Jutte: 26 dieren op rijm beschreven met zoveel mogelijk beginrijm. Bertus Bok die in bad gaat; Maurits Miereneter, een mopperkont; Xerafijn Boxer, een bokser met x-benen. Een vergelijkbaar boek is Olie Bol van Krentenkoek las een prachtig prentenboek (1991) van Koos Meinderts, met wel dertien illustratoren. Het wordt bevolkt door merkwaardige figuren als Caramella Cantarel, Quuc le Cocq en Selma Salmonella. Nannie Kuiper maakte met illustrator Philip Hopman Het abc rijmboek van Softe en Maarten (1998) waarin beleve- {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Rie Cramer uit A is een Aapje (1948) ==} {>>afbeelding<<} nissen staan van twee kinderen van een jaar of acht. De X staat voor kusjes: xxx (onderaan een brief), de Y is een trechter op een fles: ‘Voor uitgeperste sinaasappels? Reken maar van yes!’ A is een aapje Het populairste en langst uitgegeven abc-prentenboek is het anonieme Nieuw ABÉ-Boekje voor Lieve Kinderen, voor het eerst verschenen in 1836 bij H. Frijlink te Amsterdam. Op twaalf bladzijden staan per bladzij: twee letters, op vier verschillende manieren gedrukt, een tweeregelig rijmpje en een met de hand gekleurde prent die gedetailleerd is weergegeven. De Q en X komen in de eerste druk niet voor. Zeer bekend zijn de eerste vier tekstjes: A is een Aapje, dat eet uit zijn poot. B is de Bakker, die bakt voor ons brood. C is Charlotte, die drinkt chocolaad. D is een Dame, die drentelt op straat. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Er is geprobeerd elke letter minstens tweemaal in het versje als beginletter te verwerken. Opvallend voor die tijd is de grote amusementswaarde: moraliserende opmerkingen komen niet voor (maar wel: ‘R is een Roover, die appelen steelt’). De versjes beschrijven wat op de prentjes te zien is. Het boekje is vele malen in al dan niet gewijzigde vorm door verschillende uitgevers herdrukt. In circa 1852 gaf uitgever D. Noothoven van Goor te Leiden het boekje met dezelfde prentjes maar een iets andere tekst uit, duidelijk om opvoedkundige redenen. Bij de N staat bijvoorbeeld: ‘N is een Nestje, dat Nicolaas vindt’. De tekst bij de H (‘H is een Held, met een houwer op zij’) werd later een paar keer gewijzigd: ‘een Held, met een sabel op zij’ of ‘ons Hansje, met een sjerp op zij’ (Rie Cramer). De tekst door D. Noothoven van Goor in 1869 uitgebracht, werd het voorbeeld voor latere uitgaven. Hij gaf het boekje de titel die het in onze tijd ook nog ongeveer heeft: Het vanouds gerenommeerde A is een Aapje. Door deze titel maar meer nog door de eenvoudige tekst met pakkende beginrijmen bleef het boekje lange tijd zeer populair. Dit kwam ook door de folio-uitgave van uitgever J. Vlieger (1907) met de fraaie, gedrukte kleurenplaten van P. van Geldorp. In 1948 verscheen een uitgave met prenten van Rie Cramer. Zij voegde er de Q en X aan toe: ‘Q is Quirinus, die zuurtjes uitdeelt’ en ‘X is een letter, ken je die wel?’. In 1936 had Cramer overigens al een A is een Aapje uitgegeven met een bijna geheel eigen tekst van vierregelige allitererende versjes. In 1951 verscheen bij Gebr. Koster in Naarden-Bussum een uitgave met nagetekende prenten naar de Vlieger-uitgave van circa 1875. In 1964 kwam een herdruk met plaatjes van Max Velthuijs uit. De laatst verschenen uitgave, een fotografische herdruk van de Vlieger-uitgave van circa 1875, stamt uit 2000. Bibliografie Abc-boeken [Kornelis de Wit], Een Nieuwlijks Uitgevonden A.B.C. Boek. enz. Amsterdam, K.D.W. (=Kornelis de Wit), 1759. Groot A/B/C/Boek. Zeer bekwaam voor de Jonge Kinderen te Leeren. Amsterdam, Adam Meyer, 1781. [J.H. Swildens], Vaderlandsch A-B Boek voor de Nederlandsche Jeugd. Amsterdam, W. Holtrop, 1781. Het Nederlandsch AB-boek; enz. 's Gravenhage, weduwe J. Allart en Comp., 1823. J.F.L. Müller (ook: Muller), Alphabetisch Letterkransje. Amsterdam, Johs. Guykens, [1836]. Nieuw ABÉ-Boekje voor Lieve Kinderen. Amsterdam, H. Frijlink, [1836]. De Nijverheids Spiegel A.B. Boek voor Vlijtige Kinderen. Amsterdam, D.H. Fikkert, [ca. 1840]. Het A-B-Boek voor Meisjes. Gouda, G.B. van Goor, [ca. 1847]. Het Gulden Boekske voor Lieve Kleinen. Leyden, A.W. Sijthoff, [1852]. Het Boek op Linnen, getallen-alphabet. Leyden, [A.W. Sijthoff], 1853. Nieuw vermakelijk A.B. Boek; of Kluchtige avonturen van den Aap, den Hond en het Poesje. Gouda, G.B. van Goor, [1856]. Jan Schenkman, Arlequin's bont A-B boek. Amsterdam, G. Theod. Bom, [1860]. Van Alphen's ABC Boekje. Utrecht, J.G. van Terveen & Zoon, [1872]. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Een Kindervriend, St. Nicolaas A.B.C. 's-Gravenhage, Gebr. Belinfante, [ca. 1873]. R. Koopmans van Boekeren, Aardige Letters. Nieuw AB Boek. Tiel, H.C.A. Campagne, [1876]. Rijden met den Bokkenwagen. Nieuw ABC voor het jonge volkje. Alkmaar, P. Kluitman [1886]. Het Kronings ABC. Haarlem, De Erven Loosjes, [1898]. ABC. Het komisch A.B. Boek. Amsterdam, Uitg. Joh. G. Stemler Cz., [1902]. Mevr. (B.E.) Van Osselen-van Delden, Het ABC. Met illustraties van Louis Raemaekers. Amsterdam, L.J. Veen, [1907]. Nelly Volker van Waverveen, Een bonte rij. Een alphabet in rijmpjes & prenten. Rotterdam, W.L. & J. Brusse, 1913. Bas van der Veer, A dat is Aafje. Amsterdam, H. Meulenhoff, 1918. Melis Pikstop, Het Borstel A.B.C. Met illustraties van Bas van der Veer. Zuilen, Gebrs. Jonker, 1920. Groen groen grasje. Met illustraties van Nelly Bodenheim. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, [1923]. Indisch ABC. Met illustraties van J. van der Heyden. Amersfoort, Valkhoff & Co, [1925]. Nieuw Indisch ABC. Met illustraties van J. van der Heyden. Weltevreden, N.V. Boekhandel Visser & Co, [1927]. ABC over de Tanden. [z.p.]. Met illustraties van F.H. Abbing. Nederlandsche Vereeniging tot bestrijding van het tandbederf, [1931]. M.C. van Oven-van Doorn, Allermerkwaardigste Avonturen van de Aardige Aapjes van Admiraal Adrianus Apekolio. Alfabet voor Allen. Met illustraties van Rie Cramer. Den Haag, G.B. van Goor Zonen's U.M. n.v., [1935]. Rie Cramer, A is een Aapje, 's-Gravenhage, G.B. van Goor Zonen's U.M. N.V., [1936]. Rie Cramer, A is een Aapje, Amsterdam, M&Z (=Mulder & Zonen), [1948]. Dick Bruna, b is een beer. Utrecht/Antwerpen, A.W. Bruna & Zoon, [1967]. Joost Roelofsz, A B C ga je mee? Amsterdam, Meulenhoff, 1982. Wim Hofman, Aap en Beer. Een ABC boek. Weesp, Van Holkema en Warendorf, 1983. Joost Rietveld, Het boeven ABC. Amsterdam, Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 1986. Mensje van Keulen, Van Aap tot Zet. Met illustraties van Jan Jutte. Amsterdam, Em. Querido's Uitgeverij bv, 1990. Koos Meinderts, Olie Bol van Krentenkoek las een prachtig prentenboek. Amsterdam, Uitgeverij Ploegsma bv, 1991 Willem Wilmink, Het ABC. Met illustraties van Olivia Ettema. Amsterdam, Em. Querido's Uitgeverij bv, 1995. Nannie Kuiper, Het abc rijmboek van Sofie en Maarten. Met illustraties van Philip Hopman. Amsterdam/Antwerpen, uitgeverij Piramide, 1998. Over abc-boeken E. Tierie-Hogerzeil, Hoe men het ABC begeerde en leerde. Utrecht/Brussel, 1946. C. Versteegen, Aandacht, Behoud en Conservering. Een onderzoek naar de aanwezigheid van ABC-kinderboekjes in Nederland. Deventer, WSF-bureau, 1993. John Landwehr, Prentgeschenk van 60 ABC Boekjes. Alphen aan den Rijn, Repro-Holland BV, 1995. J. ter Linden e.a., A is een aapje. Opstellen over ABC-boeken van de vijftiende eeuw tot heden. Amsterdam, Em. Querido's Uitgeverij b.v., 1995. P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800. Zwolle, 1997, blz. 13-25. Frits Booy, Een verborgen genre in kinderprentenboeken. In: Boekenpost, jaargang 6 (1998), blz. 4 en 5. P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, Lust en Leering. Zwolle, 2001, blz. 144-161. Frits Booy, Aantrekkelijk-Belangrijk-Curieus. Bijzondere abc-boeken voor de jeugd. In: Jaarboek van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen 2000. Amsterdam, 2001, blz. 119-135. 59 Lexicon jeugdliteratuur juni 2002 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Ghazi Abdel-Qadir door Jos Staal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ghazi Abdel-Qadir is in 1948 in het toenmalige Palestina geboren; in dat zelfde jaar werd de staat Israël gesticht. Zijn ouders emigreerden met het gezin naar Koeweit. Toen hij zestien was, ging Ghazi van school omdat hij als oudste zoon het gezin mee moest helpen onderhouden. Hij werkte als hotelbediende, straatventer, brievenschrijver en kelner. Later had hij een klein restaurant. Met gespaard geld vertrok hij naar Jordanië, waar hij alsnog eindexamen middelbare school deed. Na zijn emigratie naar Duitsland studeerde Abdel-Qadir Engels, Duits en theologie. Hij werkte daarna als vertaler en leraar. Sinds 1990 is hij schrijver van beroep. Zijn debuut Abdallah und ich (1991) werd bekroond met de Friedrich Gerstäckerprijs. Voor Mustafa mit dem Bauchladen (1993) kreeg hij de Oostenrijkse Kinderboekenprijs en de kinderboekenprijs ‘La vache qui lit’ van de stad Zürich. Werk Het werk van Ghazi Abdel-Qadir kan worden verdeeld in realistische, vaak autobiografisch getinte verhalen en verhalen met een parabelachtige inslag. Mijn avonturen met Abdallah, Moestafa het straatventertje en Mussemelk en duivelsdrek behoren tot de eerstgenoemde categorie. Alle drie zijn het ik-verhalen. Verteller in Mijn avonturen met Abdallah is de negenjarige Salim, die door iedereen Salloem wordt genoemd. De titel van het boek is enigszins misleidend. Abdallah is een schapebok. Hij speelt in het verhaal maar een kleine rol. Salloem is gek op het dier en doet elke keer als er een feest op komst is, zijn uiterste best Abdallah voor slacht te behoeden. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Het boek schetst een kleurrijk beeld van een Palestijns dorp in Jordanië. Het moderne leven is er nog nauwelijks doorgedrongen; alles wordt bepaald door traditie en (bij)geloof. Vetes zoals die tussen Salloems grootvader en de moekhtar (burgemeester) kunnen jarenlang doorwoekeren. Regelmatig laaien de emoties hoog op, vooral als de eer in het geding is. Geschillen worden zoveel mogelijk onderling opgelost, buiten politie of rechtbank om. Zodra de bewoners het dorp verlaten, vormen ze een makkelijk slachtoffer voor oplichters. Stedelingen kijken op hen neer. Abdel-Qadir portretteert de dorpsgemeenschap met veel liefde, zonder te oordelen. Een aantal personages en verhaallijnen geeft hij wat meer ruimte, zodat er een zekere eenheid ontstaat in de stroom anekdoten. Vooral de grootvader krijgt een prominente rol. Zijn vete met de moekhtar omvat verscheidene episoden, alle in het nadeel van grootvader. Andere belangrijke personages zijn Salloems oudere broer Nadji en zijn vader en grootmoeder. Nadji krijgt een beurs, waardoor hij kan gaan studeren in Wenen. Met geld dat hij daar heeft verdiend, koopt hij voor zijn vader een tractor. Dat leidt tot veel tragi-komische verwikkelingen. Een heel bijzonder personage is de grootmoeder - een koppige, bijgelovige vrouw die zo dik is, dat ze niet zonder hulp op kan staan. Grootvader is tegen zijn zin met haar getrouwd; ze was niet zijn keuze, maar hij voelde zich als gevolg van een weddenschap moreel verplicht haar te vragen. Bij een hoogoplopende ruzie ranselt hij haar af met een leren riem. Haar wraak is zoet en betekent een nieuwe aflevering in grootvaders vete met de moekhtar. Salloem is veel meer toeschouwer dan deelnemer. Leeftijdgenoten komen er in Mijn avonturen met Abdallah niet voor. Dat is wel het geval in Moestafa het straatventertje. De hoofdpersoon is een elfjarige Palestijnse jongen die in Koeweit woont. Ondanks zijn islamitische naam is Moestafa een christen. Zijn moeder en vier zussen zijn omgekomen bij een auto-ongeluk. Sindsdien drinkt zijn vader. Aan het begin van het verhaal wordt hij opgepakt door de politie en in de gevangenis gegooid. Het drinken van alcohol is verboden in het islamitische Koeweit; bovendien heeft vader zoveel flessen in de kast dat hij ook verdacht wordt van handel. Door deze gebeurtenis raakt Moestafa in één keer alles kwijt: hij wordt het huis uitgezet vanwege een huurachterstand, geld voor school is er ook niet meer. Voorts dreigt hij het land te moeten verlaten omdat zijn verblijfsvergunning gekoppeld is aan die van zijn vader. Er zit niets anders op dan illegaal geld te gaan verdienen, zodat hij een advocaat kan betalen om zijn vader {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} vrij te krijgen. Op straat komt hij in contact met jongens die afkomstig zijn uit verschillende arme landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Met straathandel proberen ze het hoofd boven water te houden, intussen naarstig zoekend naar mogelijkheden om aan de felbegeerde verblijfsvergunning te komen. Het leven van Moestafa en zijn vrienden is hard. Toegeven aan neerslachtigheid heeft geen zin; ondanks de vele tegenslagen blijven ze vrolijk en optimistisch, een kwestie van overleven. In het misleiden van de politie zijn ze vindingrijk. Het oordeel over de Koeweiti is niet bepaald gunstig. De vader van Moestafa noemt ze jakhalzen. ‘Voortdurend zitten ze bij elkaar,’ zegt hij, ‘maar als iemand ook maar struikelt, dan wordt hij nog voordat hij kan vallen door de anderen opgevreten.’ In de ogen van Moestafa en zijn vrienden zijn de Koeweiti bijna zonder uitzondering corrupte, hebzuchtige slavendrijvers. Als Moestafa's vader aan het eind van het verhaal vrij komt, wil hij weg. ‘We moeten naar een land gaan waar vrijheid en vrede heersen. Hier zal altijd alleen het zwarte goud, de aardolie, regeren. En waar de aardolie regeert, heerst onrechtvaardigheid en geweld.’ Hoewel de beschreven gebeurtenissen schrijnend zijn, is Moestafa het straatventertje net als Mijn avonturen met Abdallah geen somber boek. Ghazi {== afbeelding Omslagillustratie van Sieb Posthuma ==} {>>afbeelding<<} Abdel-Qadir is een meeslepend verteller die het tragische met het komische weet te verenigen. Hij bereikt dit vooral door de ironische distantie. In Mussemelk en duivelsdrek is van ironie nauwelijks sprake. De ik-verteller in dit boek heet Michael, een Duitse (Nederlandse) jongen. Zijn moeder, een gescheiden vrouw, woont samen met Karim, een Palestijn. Beiden werken op een uitgeverij, Karim als vertaler. Zijn vrouw is overleden, hij heeft één dochter, Fatima. Op een dag komt Karims vader op bezoek, een in Jordanië gerespecteerd krui- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} dengenezer. Dan ontstaan er allerlei misverstanden die te maken hebben met het verschil in geloof en cultuur. In tegenstelling tot Mijn avonturen met Abdallah en Moestafa het straatventertje heeft Abdel-Qadir met het schrijven van Mussemelk en duivelsdrek kennelijk een moreel-didactische bedoeling gehad: het boek is een pleidooi voor tolerantie en wederzijds begrip. In de vertaling is het verhaal zonder duidelijke reden van Duitsland naar Nederland verplaatst. Dat roept bij de lezers soms vragen op, want de entourage is niet Nederlands (opa en Michael gebruiken in de bus bijvoorbeeld geen strippenkaart maar een kaartje dat door de chauffeur bij gebruik wordt gescheurd). De ijzeren kameel en De waterdrager zijn beide verhalen met een parabelachtig karakter. De ijzeren kameel staat symbool voor de (technische) vooruitgang die ook slechte kanten kan hebben, vooral in combinatie met hebzucht. Het is een raamvertelling. De grootmoeder van Samira gebruikt te pas en te onpas de uitdrukking ‘dat de wateringenieur maar ver van jullie mag blijven’. Na lang aandringen vertelt ze Samira hoe die zegswijze is ontstaan. Vele jaren geleden verzorgden stamgenoten van oma een gewonde man die gevallen was met zijn motor (ijzeren kameel). Als dank bezorgde hij ze een pomp, waarna de oogst met sprongen omhoog ging. De ‘wateringenieur’ kreeg een deel van de opbrengst. Hij stelde echter steeds hogere eisen; ook ontstond er een gewapend conflict met een naburige stam die nadeel ondervond van de pomp. Na een ruzie liep de wateringenieur over. Oma's stam eindigde in armoe. De waterdrager gaat over Abu Ali. Hij houdt zoveel van zijn vrouw en vier kinderen dat hij ze niets kan weigeren. Om verschillende redenen verlangen zijn vrouw en kinderen dat hij een ander beroep gaat uitoefenen. Zo wordt Abu Ali achtereenvolgens meubelmaker, tomatenverkoper, melkman, kleermaker en eierverkoper. Ten slotte maakt hij zijn gezin op een originele en grappige manier duidelijk dat hij het onmogelijk iedereen tegelijk naar de zin kan maken. Waardering Mijn avonturen met Abdallah, het debuut van Ghazi Abdel-Qadir, is door Nederlandse critici zeer gunstig onthaald. ‘Een verrassend sterk boek’ oordeelde Lieke van Duin in Trouw. Odile Jansen, die geïmponeerd was door ‘de kleurrijke verteltrant en de levensechtheid van de beschreven emoties’ in Mijn avonturen met Abdallah, was getuige haar recensie in Leesgoed minder te spreken over Moestafa het straatventertje, dat op haar ‘een heel wat fletsere, om niet te zeggen clichématige indruk’ maakte. Lieke van Duin was wel enthousiast over Moestafa het straatventertje. Zij {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} besprak het boek in Trouw tegelijk met De ijzeren kameel en Mussemelk en duivelsdrek. ‘[Ghazi Abdel-Qadir] schrijft over kleine mensen in een islamitische wereld, en zijn humor gaat nooit ten koste van de islam of van zijn hoofdpersonen. Alleen domheid, egoïsme, corruptie en heethoofdigheid zet hij te kijk.’ Haar oordeel over Mussemelk en duivelsdrek is minder positief. ‘Abdel Qadir wil te veel over die cultuurverschillen uitleggen en hij wil vooral leuk doen. Daardoor wordt zijn verhaal te didactisch en opgeklopt grappig. Zijn boeken die in het Midden-Oosten spelen zijn sterker, omdat humor en ernst elkaar daarin meer in balans houden.’ Bibliografie Abdallah und ich (1991): Mijn avonturen met Abdallah. Vertaald door Gerrit Bussink. Met illustraties van Timon Hagen. Amsterdam, Leopold, 1993. Mustafa mit dem Bauchladen (1993): Moestafa het straatventertje. Vertaald door Gerrit Bussink. Amsterdam, Leopold/novib, 1995. Spatzenmilch und Teufelsdreck (1993): Mussemelk en duivelsdrek. Vertaald door Jant van der Weg. Baarn, La Rivière & Voorhoeve, 1995. Das Blechkamel (1994): De ijzeren kameel. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van Yvonne Jagtenberg. Baarn, La Rivière & Voorhoeve, 1996. Der Wasserträger (1994): De waterdrager. Vertaald door Yvonne Kloosterman. Met illustraties van Marianne Bors. Baarn, La Rivière & Voorhoeve, 1996. Over Ghazi Abdel-Qadir Lieke van Duin, Jemenitische koffie met kardamom. In: Trouw, 22-12-1993. (Over Mijn avonturen met Abdallah) Selma Niewold, Oma was het eerst beneden. In: de Volkskrant, 12-2-1994. (Over Mijn avonturen met Abdallah) Joke Linders, Veelkleurige verhalen uit andere culturen. In: Algemeen Dagblad, 30-3-1994. (Over Mijn avonturen met Abdallah) Lieke van Duin, De wateringenieur is niet geliefd. In: Trouw: 17-4-1996. (Over De ijzeren kameel, Moestafa het straatventertje en Mussemelk en duivelsdrek) Odile Jansen, Goed gelezen voor 8-12 jaar. In: Leesgoed, jaargang 23 (1996), nr. 3, blz. 117/118. (Over Moestafa het straatventertje) 43 Lexicon jeugdliteratuur februari 1997 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Chr. van Abkoude door Marleen Wijma Christiaan Frederik van Abkoude werd in 1884 in Rotterdam geboren. Zijn vader was barbier in de Jonker Fransstraat (bij Crooswijk). Na het behalen van zijn onderwijzersakte in 1901, stond Van Abkoude enige tijd voor de klas. In 1907 zette hij een punt achter deze loopbaan en trok hij met twee vrienden het land in. Met het houden van lezingen, het maken van reisverslagen en het geven van poppenkastvoorstellingen voorzagen ze in hun levensonderhoud. In Met de poppenkast op reis (1910) doet Chris van Abkoude hiervan verslag. In 1914 trad hij in dienst vanwege de mobilisatie. Hij werd korporaal bij de Landweer. Van Abkoude was inmiddels getrouwd en had drie zonen. In 1916 emigreerde het gezin naar Amerika, waar Van Abkoude onder de naam Winters als pianist en children's entertainer (met name poppenkast) de kost verdiende. Hij vestigde zich tenslotte in Alameda (Californië), waar hij directeur werd van een distributiecentrum van tijdschriften. In die stad stichtte hij een toneelgezelschap voor kinderen. Hij schreef zelf de stukken en verzorgde de regie. In 1964 overleed hij in Portland (Oregon). Van Abkoude begon zijn schrijversloopbaan met het schrijven van pamfletten, onder andere Droevig kinderleven in Rotterdam, een onderzoek naar de toestand van behoeftige schoolkinderen (1903), een hartverscheurend verslag van de mensonwaardige omstandigheden waaronder de kinderen in de Rotterdamse volksbuurten moesten leven. In 1907 verscheen zijn eerste jongensboek, Bert en Bram, gevolgd door een groot aantal andere. Deze verhalen pasten in de toen bestaande traditie. In 1914 schreef hij Pietje Bell of de lotgevallen van een ondeugenden jongen, een jongensboek dat grote weerstand opriep bij pedagogen, maar dat van meet af aan een groot succes was bij de jeugd en dat evenals zijn in 1922 geschreven verhaal Kruimeltje tot de klassieke Nederlandse jeugdboeken gerekend moet worden. Werk De boeken die Chris van Abkoude schreef vóór Pietje Bell zijn in vergelijking daarmee brave verhaaltjes, waarin kleine volwassenen de hoofdrol spelen. Ze kenden in hun tijd wel enig succes, zoals Tim en Tom (1910), de veelal koddige avonturen van een mollige tweeling uit Overschie. Naast verhalen schreef hij ook Jolige liedjes voor de jeugd (1913). Zijn teksten werden door Henri Zagwijn {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} op muziek gezet. Uitgever Kluitman is een van de weinigen uit de jeugdboekenwereld die Chris van Abkoude persoonlijk heeft gekend: ‘Van Abkoude, behalve schrijver ook schilder en musicus, was net als zijn Pietje Bell een onafhankelijke figuur die het in Nederland niet zo best kon vinden. Hij hield er andere gedachten op na over wat goed was voor het kind dan de meeste van zijn collega's (uit het onderwijs; red.) en dat gaf wel eens moeilijkheden.’ Met het schrijven van Pietje Bell heeft Van Abkoude zich bewust af willen zetten tegen de burgermoraal van zijn tijd. Als de zus van Pietje Bell trouwt met iemand uit de betere kringen, steekt Pietje een róde vlag uit. Ook verstoort hij de aubade voor de koningin en steekt hij bijna de school in brand. Hij doet alles vanuit de beste bedoelingen, maar de feiten op zich waren behoorlijk provocerend. De zeven vervolgdelen op Pietje Bell zijn voornamelijk geschreven op aandrang van de uitgever. De volgorde van verschijnen loopt niet parallel met het klimmen der jaren van Pietje. De zonen van Pietje Bell verschijnt in 1922. In 1932 en 1934 worden evenwel nieuwe avonturenverhalen geschreven over Pietje als hij nog lang geen vader is. Ook wordt er gegoocheld met leeftijden, bijvoorbeeld die van Jozef Geelman, en sommige personen staan uit de doden op. Van de Pietje Bell-boeken en van Kruimeltje, een wensvervullend verhaal over een Rotterdams schooiertje, zijn in 1958 bewerkingen gemaakt door W.N. van der Sluijs. De uitgever vond dat ‘een heleboel dingen echt niet meer konden.’ Zo gaat Pietje niet meer met de boot naar Amerika maar met een vliegtuig en in een van de vervolgdelen is zelfs sprake van een kleurentelevisie. Ook de aard van de handeling is hier en daar veranderd. Zo is de dooie muis die Pietje aan de jas van meester Ster bindt, vervangen door een speelgoedmuis. Verder is de woordkeus aangepast. Het begin van Kruimeltje luidde: ‘D'r uit, of ik trap je d'r uit!’ In de huidige editie luidt de eerste zin: ‘D'r uit en geen praatjes!’ Criticus Henk van Gelder vindt het idee van bewerking ‘een onzinnig idee’. ‘Je geeft die boeken uit of niet, maar je mag er niet in rotzooien.’ Waardering van Pietje Bell Pietje Bell werd vrijwel direct een verkoopsucces. In kringen van jeugdauteurs en jeugdboekcritici werd het verhaal echter radicaal afgewezen. In menig gegoed milieu waren de boeken van Van Abkoude verboden en in de openbare leeszalen waren ze niet te vinden. Uitgever Kluitman verklaarde tegenover D.L. Daalder: ‘men moet dit boek zien als een uitingsdrang der jeugd in een tijd toen er zo weinig gedaan werd aan jeugdwerk. Kennelijk heeft de aantrekking die dit boek op de jeugd uitoefent, bestaan in het gevoel voor humor van de schrijver, al komt ook af en toe een zekere {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Jan Rinke uit Pietje Bell ==} {>>afbeelding<<} zelfspot naar voren, waaruit des schrijvers onvoldaanheid over zijn beroep als klasse-onderwijzer zich aftekent.’ Daalder citeert in Wormcruyt met suycker deze rechtvaardiging, maar voegt daar direct aan toe ‘dat de pedagogische kritiek, m.i. terecht, bij het verschijnen van dit werk, in het bijzonder van de eerste Pietje Bell, grote bezwaren maakte bij de vlegelachtigheid van de titelfiguur.’ De jeugdauteur K. Norel is ook een fervent tegenstander van Pietje: ‘Pietje haalt streken uit die een sterk sadistisch element bevatten. Mijn bezwaar is voornamelijk dat Van Abkoude zijn figuren zonder enige kritiek en zonder enige liefde tekende. Bovendien zijn zijn boeken van een geringe literaire kwaliteit.’ Dr. Tjaard W.R. de Haan neemt het op voor Van Abkoude: ‘Aestheten, pedagogen, bibliothecarissen en medeschrijvers (van J.B. Schuil via Daalder tot K. Norel) die Pietjes hinderlijke kinderlijke onschuld (uit het leven gegrepen) voor sadisme uitkrijten! Van Abkoude schreef, als een rasechte verteller, puur voor de lol en van hart tot hart zonder literaire pretenties.’ In het dagblad Trouw van 28-4-'84 wordt gemeld dat in de Openbare Bibliotheek van Rotterdam nog steeds geen Pietje Bell in de kast staat. Nota bene zijn geboorteplaats! Het merendeel van de jeugdbibliotheken heeft schoorvoetend enkele Pietje Bells op de planken gezet, omdat er zoveel vraag naar was, in weerwil van hun eigen opvatting, die samenvattend luidt: ‘erg zwart-wit, slordig en inconsequent, ouderwets en gedateerd, een onverantwoord primitief gevoel voor humor.’ Pietje Bell Schoenmaker Bell is dolgelukkig met de geboorte van zijn zoon. Als hij een aardje naar zijn vaartje heeft, zal het een heel wat levendiger jongen worden dan dat futloze zoontje van de drogist. En inderdaad kan vader Bell al gauw opsnijden over het kattekwaad van kleine Pietje. Niet iedereen is zo van de streken van Pietje gediend: de juffrouw van de eerste klas - zijn dertien jaar oudere zusje Martha -, de mensen uit de buurt en tante Cato die af en toe bij hen logeert. Pietje zorgt dat tante Cato achtereenvolgens van haar pukkel, haar bril, haar valse gebit en haar {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} pruik wordt verlost. Op zijn verjaardag geeft hij een circusvoorstelling voor veertig kinderen uit de buurt. Die zijn evenwel gauw vertrokken als er vuurwerk tussen hen in ontploft. Meester Ster van de tweede klas leert de jongen goed kennen. Al straft hij Pietje geducht voor diens dwaasheden, hij is erg op de jongen gesteld. Als meester Ster ernstig ziek wordt, bezoekt Pietje hem dagelijks en zijn verdriet is groot bij diens overlijden. Het verhaal eindigt met een Pietje die opgesloten zit vanwege zijn laatste grap in het oude jaar. Een Pietje vervuld van goede voornemens voor het nieuwe jaar. Kruimeltje Kruimeltje is een Rotterdams schooiertje met een gouden hart en gewiekst voor drie. Hij weet precies hoe hij de bakker een warme krentebol afhandig moet maken en hij heeft reuze pret als hij met de slee van een vriendje met wel honderd kilometer per uur door de hellende winkelstraat sjeest en ‘'n hoed van de sokke gooit’ (een agent omver rijdt). Maar als zijn slechte pleegmoeder sterft en zijn oude vriend Wilkes in het ziekenhuis ligt en Kruimeltje in een gesticht voor onverzorgde kinderen gestopt wordt, voelt hij zich klein en verdrietig. En als ze dan ook nog zijn enig overgebleven vriend, zijn trouwe hond Moor, in een hondenpark willen vergassen, dan staat Kruimeltje maar één ding te doen: hij smeert 'm uit het tehuis, redt Moor en moet zich weer als dakloos schooiertje in de winterse kou in de binnenstad van Rotterdam zien te redden. Het einde van het verhaal is mooier dan mooi als blijkt dat Kruimeltje de zoon is van een lieve, wereldberoemde pianiste en een geweldige vader uit Amerika. Bibliografie Kinderboeken Een strijd tegen domheid. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1905. Bert en Bram. Met illustraties van A. Rünckel. Alkmaar, Kluitman, 1907. Hollandsche jongens. Met illustraties van A. Rünckel. Alkmaar, Kluitman, 1907. Hein Stavast. Met illustraties van Jan Rinke. Alkmaar, Kluitman, 1908. Willem's verjaardagsgeschenk. Met illustraties van Broeckman-Klinkhamer. Alkmaar, Kluitman, 1908. Het jongenskamp. Alkmaar, Kluitman, 1910. Met de poppenkast op reis; avontuurlijke lotgevallen van drie journalisten. Met illustraties van W. Hoogebos. Amsterdam, Scheltema & Giltay, 1910. Tim en Tom. Met illustraties van L. Raemaekers. Alkmaar, Kluitman, 1910. Bob-zonder-zorg. Met illustraties van W.K. Prins. Alkmaar, Kluitman, 1911. De fietsclub ‘alle vijf’. Met illustraties van L. Raemaekers. Alkmaar, Kluitman, 1911. Het boek van Luilekkerland. Met illustraties van R. Hansche. 's-Gravenhage, De Groot en Dijkhoff, 1912. De man met de poppenkast. Alkmaar, Kluitman, 1912. Een ongeluksvogel. Alkmaar, Kluitman, 1912. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} De otters, een padvindersgeschiedenis. Met illustraties van O. Geerling. Alkmaar, Kluitman, 1912. De padvinders van Duinwijk. Met illustraties van W.K. Bruin. Alkmaar, Kluitman, 1912. Piet Parker. Alkmaar, Kluitman, 1912. De voetbalclub. Met illustraties van O. Geerling. Alkmaar, Kluitman, 1913. Jan Boenders. Met illustraties van Jan Rinke. Amsterdam, Scheltema & Giltay, 1913. Jolige liedjes voor de jeugd. Met illustraties van Jan Rinke en met pianobegeleiding van H. Zagwijn, Amsterdam. Scheltema & Giltay, 1913. De Pinkertonnetjes. Met illustraties van Jan Rinke. Utrecht, Bruna, 1913. Instituut Sparrenheide. Met illustraties van O. Geerling. Alkmaar, Kluitman, 1914. Pietje Bell of de lotgevallen van een ondeugende jongen. Met illustraties van Jan Rinke. Alkmaar, Kluitman, 1914. Jaap Snoek van Volendam. Met illustraties van Jan Rinke. Alkmaar, Kluitman, 1915. De waterratten, een boek voor sportjongens. Met illustraties van Jan Rinke. Alkmaar, Kluitman, 1915. (Later verschenen onder de titel Het waterkamp op de Friesche Meren.) De zonnige jeugd van Frits van Duuren. Met illustraties van Jan Rinke. Alkmaar, Kluitman, 1916. (Later verschenen onder de titel Frits van Duuren.) Jolig strandleven. Met illustraties van Jan Rinke. Alkmaar, Kluitman, 1916. Hoe Jaap Bekkers een fiets kreeg. Met illustraties van Jan Rinke. Alkmaar, Kluitman, 1917. De vlegeljaren van Pietje Bell. Met illustraties van D.A. Bueno de Mesquita. Alkmaar, Kluitman, 1920. Dickie Pool, of hoe twee gymnasiasten automobiel-fabrikant werden. Met illustraties van Jan Rinke. Alkmaar, Kluitman, 1921. Kruimeltje. Met illustraties van Pol Dom. Alkmaar, Kluitman, 1922. De zonen van Pietje Bell. Met illustraties van D.A. Bueno de Mesquita. Alkmaar, Kluitman, 1922. Dwergneus. Met illustraties van J.G. Kesler. Alkmaar, Kluitman, 1923. Pietje Bell's goocheltoeren. Met illustraties van D.A. Bueno de Mesquita. Alkmaar, Kluitman, 1924. De circusclown of de lotgevallen van Daantje. Met illustraties van Pol Dom. Alkmaar, Kluitman, 1926. Pietje Bell in Amerika. Met illustraties van D.A. Bueno de Mesquita. Alkmaar, Kluitman, 1929. In het land van Uncle Sam. Met illustraties van J. Lutz. Alkmaar, Kluitman, 1930. Hoe Fred aviateur werd. Met illustraties van J. Lutz, Alkmaar, Kluitman, 1931. Nieuwe avonturen van Pietje Bell. Met illustraties van J. Lutz. Alkmaar, Kluitman, 1932. Peppie. Met illustraties van Pol Dom. Alkmaar, Kluitman, 1932. Pietje Bell is weer aan de gang. Met illustraties van H. Pieck. Alkmaar, Kluitman, 1934. Pietje Bell gaat vliegen. Met illustraties van H. Borrebach. Alkmaar, Kluitman, 1936. Het verlaten huis. Met illustraties van Van Looy. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, 1936. Over Chr. van Abkoude D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1950, blz. 125-127. H. van Tichelen, Over boeken voor kindsheid en jeugd. Antwerpen, Ontwikkeling, 1952, blz. 220. [Anoniem] Na halve eeuw nog altijd populair. In: Nieuwe Apeldoornse Courant, 16-1-65. M. van Amerongen, Oom Klaas Norel contra Bell-hamel Pietje. In: Vrij Nederland, 10-4-65. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} [Anoniem] Pietje Bell is onverwoestbaar. In: De Waarheid, 2-11-68. Tj. W.R. de Haan, De vader van Pietje Bell. In: Volkszang, jaargang 13 (1973), nr. 5/6. Tj. W.R. de Haan, De geestelijke vader. In: Haarlems dagblad, 9-10-74. G. Hellinga, 'n Bejaarde heer genaamd Pieter Bell. In: Het Vrije Volk, 30-11-74. G. Komrij, Confrontaties met de helden uit de jeugd: Kruimeltje/Pietje Bell. In: Vrij Nederland, 5-7-75. (Onder de titel ‘De jongensbroekzak’ gepubliceerd in Papieren tijgers. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1978, blz. 11-20.) [Anoniem] Met Kruimeltje op dood spoor. In: Het Vrije Volk, 25-10-75. H. van Straten, Waar is het spannende jongensboek van vroeger gebleven? In: Utrechts Nieuwsblad, 11-10-78. Dokumentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken, knipselkrant jeugdliteratuur, jaargang 1 (1977), nr. 1. H. van Gelder, 't Is een bijzonder kind, dat is ie, Bussum, De Gooise Uitgeverij, 1980. Pietje Bell na zeventig jaar nog altijd ietwat omstreden, In: Trouw, 28-4-84. 11 Lexicon jeugdliteratuur juni 1986 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} S. Abramsz door Anne de Vries Simon Abramsz werd op 23 april 1867 in Amsterdam geboren. Na de hbs en de kweekschool werd hij onderwijzer en ten slotte schoolhoofd in zijn geboortestad. Daarnaast was hij een zeer productief schrijver en redacteur. Hij debuteerde in 1893 met de kinderroman Een bewogen leven, maar de grote stroom van publicaties begon pas na 1900. In 1909 werd hij redacteur van de kindertijdschriften Voor de kinderkamer, De Kinderwereld en Voor 't jonge volkje, die na het overlijden van P. Louwerse, in 1908, een jaar lang waren verzorgd door A.C.C. de Vletter. Na een vervroegde pensionering verhuisde hij in 1921 naar Velp, waar hij op 28 januari 1924 overleed. Werk Abramsz' debuut, Een bewogen leven (1893), is een romantisch-sentimenteel verhaal in de traditie van Alleen op de wereld. Met grote tussenpozen volgden nog vier kinderromans. De bekendste is Veertien dagen op een ijsschots (1898). Dat hij een brede belangstelling had, blijkt uit de grote diversiteit van de drie volgende romans: de bewerking van een reisverhaal van Frithjof Nansen, Op sneeuwschoenen door Groenland (1902); een historisch verhaal, Omringd door gevaren (1907) en een biografie van Joseph Haydn, De roem van Rohrau (1917). In de laatste vijftien jaar van zijn leven lag het accent in zijn werk op de kinderpoëzie. In 1909 verscheen het eerste deel van zijn bloemlezing uit de kinderpoëzie vanaf Van Alphen, Onze kinderversjes van vroeger en nu, in 1911 gevolgd door het klassiek geworden Rijmpjes en versjes uit de oude doos. Als redacteur van de drie belangrijkste kindertijdschriften van die tijd schreef hij zelf ook versjes, die hij verzamelde in een groot aantal bundeltjes. Bovendien schreef hij veel liedjes, die op muziek werden gezet door Arno Lijsen, T.J.L. Senecaut, L. Adr. van Tetterode, Daniël Tresfon en Hendrika van Tussenbroek. Het bekendste voorbeeld is ‘Hollands liedje’: ‘Holland, ze zeggen: je grond is zoo dras/ Maar malsch zijn je weiden en puik is je gras/ En vet zijn je glanzende koeien’. Hij zette zelf ook liedjes op muziek, maakte pianobegeleidingen bij oude kinderrijmen en schreef speelliedjes voor jonge kinderen (tekst en muziek, met aanwijzingen voor de bewegingen). Rijmpjes en versjes uit de oude doos Omstreeks 1900 werden baker- en kin- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Jan Sluijters uit Rijmpjes en versjes uit de oude doos ==} {>>afbeelding<<} derrijmen een belangrijk onderdeel van de kinderpoëzie. Er verscheen een stroom van mooi verzorgde boekjes, met illustraties van bijvoorbeeld Nelly Bodenheim en Rie Cramer, die putten uit de verzamelingen van Van Vloten (1871) en Boekenoogen (1898). En veel kinderdichters lieten zich door de oude versjes inspireren. Abramsz kwam als eerste met een verzameling van grotere omvang, Rijmpjes en versjes uit de oude doos (1911), een heel aantrekkelijk boekje, mede dankzij de plaatjes van Jan Sluijters. Het bleek een schot in de roos. In het oorspronkelijke kleine formaat beleefde het boekje negentien drukken. In 1971 verscheen de twintigste druk op groot formaat, en in een grote oplage, als ‘Boek van de maand’, met nieuwe illustraties van Bert Bouman; sindsdien is het nog meer dan tien keer herdrukt. Eigen versjes Zoals in veel kinderpoëzie uit het begin van deze eeuw, is de stof van Abramsz' versjes meestal ontleend aan het alledaagse leven van kinderen; daarnaast zijn er veel versjes over dieren. Een vorm die hij regelmatig gebruikt, is het samenspraakje, waarin de kinderwereld direct wordt opgeroepen. Vaak is er een komische wending aan het eind, zoals in ‘Een knappe dokter’ uit Versjes en prentjes voor het kleine volkje (1913): Een knappe dokter De dokter Dag mevrouwtje, doet uw maagje Altijd nog een beetje zeer? Mevrouw Och, wat zal 'k u zeggen, dokter: Soms wat minder, soms wat meer. De dokter Weet u, wat u eens moest nemen? Ieder uur een groot stuk taart En 't zal goed zijn, als u telkens Ook een stuk voor mij bewaart. Zoals bijna vanzelf spreekt bij een verzamelaar van Rijmpjes en versjes uit de oude doos, vinden we bij Abramsz een duidelijke invloed van het baker- en kinderrijm. Bijna alle vormen zijn in zijn werk aanwezig: speelversjes, raadsels, kettingrijmen... en ga zo maar {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} door. Een variant op het leugenrijm is ‘Een rare droom’ uit Geïllustreerde kinderliedjes, zesde bundel (1922), dat zo begint: Een rare droom Het eendje stond te schreien; De schelvisch bakte brood; De ezel zat te breien; De haring pelde een noot; Het aapje zong een liedje; Het poesje zette thee; De ijsbeer kuste Grietje; Het vinkje trok een slee. Door de grote productiedwang - hij moest nu eenmaal drie tijdschriften vullen - is de poëzie van Abramsz wisselend van niveau. Bovendien herhaalt hij zich nogal eens: sommige motieven worden in de loop der jaren twee, drie, vier keer gebruikt. Dat neemt niet weg dat hij een van de meest oorspronkelijke kinderdichters van zijn generatie is. Veertien dagen op een ijsschots Dit verhaal uit 1898 is gebaseerd op een ware gebeurtenis. Een visser uit Durgerdam, Klaas Klaassen Bording, en zijn zoons Klaas en Jacob werden op 14 januari 1849 bij het botkloppen verrast door een plotseling opgestoken storm en dreven veertien dagen op een ijsschots in de Zuiderzee. Zij hielden zich in leven met rauwe bot. De afloop was dramatisch: nadat zij op 28 januari aan land waren gebracht in Vollenhove, overleed op 4 februari de {== afbeelding Illustratie van Jan Sluijters uit Rijmpjes en versjes uit de oude doos ==} {>>afbeelding<<} oudste zoon, en drie weken later zijn vader. Hun avonturen werden in mei 1849 geboekstaafd door een commissie en uitgegeven ‘ten voordeele der geredden’. Abramsz heeft dankbaar gebruik gemaakt van dit Authentiek verhaal der wonderbare redding van Klaas Klaassen Bording en zijne beide zonen, na een veertiendaagsch omzwerven op het drijvend ijs in de Zuiderzee. Hij maakt er een spannend verhaal van, zonder dramatisering. Als een goede schoolmeester voegt hij hier en daar de nodige informatie toe. Zo legt hij uit hoe botkloppen in zijn werk gaat, compleet met een schematische tekening waarop de stand van de netten is aangegeven. Ook een kaartje met de omzwervingen van de Bordings wordt niet vergeten: langs Uitdam naar Enkhuizen; dan een {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} scherpe wending doordat de wind draait; langs Schokland, dat toen nog bewoond werd; dan weer een wending, waardoor ze ten slotte in Vollenhove landen. Van Abramsz' kinderromans had dit boek het meeste succes: in 1962 verscheen nog een zesde druk. Ruim 20 jaar later publiceerde Miek Dorrestein háár Veertien dagen op een ijsschots (1986, 19943), dat behalve in de titel weinig of geen overeenkomsten heeft met het boek van Abramsz. In 1998 maakte de theatergroep Huis aan de Amstel een kindervoorstelling gebaseerd op dit gegeven, Drijfijs: opnieuw een blijk dat deze tocht vol ontberingen nog steeds tot de verbeelding spreekt. Waardering Over de waardering van Abramsz in zijn eigen tijd is weinig bekend. Er is alleen een lang artikel van J.D.C. van Dokkum, uit 1918, die vooral opgetogen is over de versjes van deze dichter ‘die het kinderhart en het kinderverlangen zoo doorgrondt’. Enkele liedjes van Abramsz hebben lang repertoire gehouden: zo lang er op de lagere school nog gezongen werd, leerden de kinderen ‘Hollands liedje’. Ten slotte heeft de bloemlezer Abramsz de dichter en de romanschrijver overleefd. Rijmpjes en versjes uit de oude doos is klassiek geworden: het haalde in 75 jaar 32 drukken. Bibliografie Voor volwassenen Levende beelden (1909), Het Artisboek (met A.F.J. Portielje, 1922). Kinderboeken (romans en verhalen) Een bewogen leven. Geïllustreerd door E.S. Witkamp Jr. Amsterdam, H.J.W. Becht, [1893]. (2e, herziene druk, onder de titel Wilskracht, [1912]; 3e, herziene druk, geïllustreerd door Eelco Leegstra, [1926].) Veertien dagen op een ijsschots. Met platen van J. van Oort. Amsterdam, E.L.E. van Dantzig, 1898. (Vanaf de 3e druk verschenen bij L.J. Veen, Amsterdam, [1914]; 4e druk met platen van C. Damen, [1921]; 5e, herziene druk met illustraties van R. van Looy: [1952]; 6e druk, in de Amstel junior serie, [1962].) Op sneeuwschoenen door Groenland. Naar dr. Frithjof Nansen. Amsterdam, W. Versluys, [1902]. Omringd door gevaren. Een verhaal uit den tijd der Noordsche compagnie. Heusden, L.J. Veerman, [1907]. Sprookjes uit moeders jeugd. Met vele gekleurde afbeeldingen door Jan Sluijters. Amsterdam, Meulenhoff & Co., [1912]. De gelaarsde kat. Een sprookje. Met silhouetten van Jan Wiegman, versierd door Matthieu Wiegman. Amsterdam, S.L. van Looy, [1915]. De roem van Rohrau. Een verhaal uit het leven van Jozef Haydn. Met platen naar teekeningen van Jan Wiegman. Zutphen, P. van Belkum Az., [1917]. Wat kinderooren kan bekoren. Geïllustreerd vertelselboek. Twee delen. Zutphen, P. van Belkum Az., [1917]. Sinterklaas-vertellingen. [Naar F.J. Hoffman]. [Illustraties Jan Franse]. Zutphen, P. van Belkum Az., [1919]. Genotvolle uren. Nieuw geïllustreerd vertelselboek. Zutphen, P. van Belkum Az., [1921]. In en om het rozenhuisje. Een dik boek voor de hééle kleintjes. Amsterdam, L.J. Veen, [1923]. Kleine vertellingen voor kleine kinderen. Velp, P. van Belkum Az., 1925. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Kinderpoëzie Hans, waar moet je henen? Versjes bij gekleurde prenten. Amsterdam, L.J. Veen, [1910]. Ja, we willen dansen gaan! Versjes bij gekleurde prenten. Amsterdam, L.J. Veen, [1910]. Hollandsch liedje. Zutphen, P. van Belkum Az., 1910. In 't droomenland. Amsterdam, Scheltens & Giltay, [1910]. (Lilliput-serie; 1) Lachjes en traantjes. Amsterdam, Scheltens & Giltay, [1910]. (Lilliput-serie; 2) Van kleine kleuters. Twaalf eenstemmige kinderliedjes voor zangstem en piano. Woorden van S. Abramsz; muziek van L. Adr. van Tetterode. Twee delen. Amsterdam, G. Alsbach & Co., [ca. 1911]. Van Sinterklaas en Pieterbaas. Twaalf sinterklaasliedjes met pianobegeleiding. Met gekleurde illustraties van Jan Franse. Zutphen, P. van Belkum Az., [1911]. Versjes en prentjes voor het kleine volkje. Met prentjes van A. Rünckel. Zutphen, P. van Belkum Az., [1913]. Een boek vol versjes en mooie prentjes voor het kleine volkje. Met prentjes van A. Rünckel. Zutphen, P. van Belkum Az., [1915]. Zingen en spelen. Speelliedjes voor de kinderkamer, de voorbereidende scholen en de laagste klassen van lagere scholen. Woorden en muziek van S. Abramsz. Met prentjes van Jan Wiegman. Acht bundels. Zutphen, P. van Belkum Az., [1915-1922]. Rijmpjes bij zwartjes. Rijmpjes van S. Abramsz, zwartjes van Jan Wiegman e.a. Zutphen, P. van Belkum Az., [1916]. 't Kameraadje heeft op ieder blaadje een versje of een plaatje. [Met] prentjes van Jan Wiegman. Zutphen, P. van Belkum Az., [1916]. Versjes lezen en prentjes kijken. Versjes voor het kleine volkje. Prentjes van Jan Wiegman. Zutphen, P. van Belkum Az., [1917]. Voor kleine meisjes en kleine ventjes. 24 oorspronkelijke gedichtjes, met prentjes van Jan Wiegman. Zutphen, P. van Belkum Az., [ca. 1918]. a.b.c., wie van de kindertjes leest er méé? Rijmpjes voor de kleintjes, met prentjes van D. Viel. Zutphen, P. van Belkum Az., [1920]. Nieuwe versjes en nieuwe prentjes voor het kleine volkje. Met prentjes van D. Viel. Zutphen, P. van Belkum Az., [1920]. (Herdrukt als: Oude versjes en oude prentjes. Bewerking Nelly Kunst. Omslag en illustraties D. Viel. Amsterdam... [enz.], De Centaur... [enz.], [1980].) Geïllustreerde kinderliedjes. Met begeleiding van piano. Woorden en muziek van S. Abramsz. Met prentjes van D. Viel. Zes bundels. Zutphen, P. van Belkum Az., [1921-1922]. Keurige versjes en kleurige prentjes voor het kleine volkje. Met prentjes van D. Viel. Zutphen, P. van Belkum Az., [1921]. Mijn eerste versjesboek. Nieuwe kindergedichtjes, met plaatjes van Ella Riemersma. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, [1921]. (Bonte boekjes voor onze kleinen; 5) Een schat van versjes. Nieuwe kindergedichtjes, met prentjes van Ella Riemersma. Zutphen, P. van Belkum Az., [1922]. Vroolijke versjes en vroolijke prentjes voor het kleine volkje. Met prentjes van Ella Riemersma. Zutphen, P. van Belkum Az., [1922]. Kleurig en fleurig. Nieuwe versjes en prentjes voor het kleine volkje. Met prentjes van Ella Riemersma. Zutphen, P. van Belkum Az., [1923]. Plezier voor twee. Versjes en prentjes voor het kleine volkje, met prentjes van Ella Riemersma. Velp, P. van Belkum Az., [1926]. Bloemlezingen kinderpoëzie Onze kinderversjes van vroeger en nu. Bloemlezing voor school en kinderkamer, verzameld door S. Abramsz. Met teekeningen van Jan Sluijters. Twee bundels. Amsterdam, Meulenhoff en Co., 1909-1915. Oud en nieuw. Een bundel gedichten, verzameld door S. Abramsz. Zutphen, P. van Belkum Az., [1911]. Rijmpjes en versjes uit de oude doos. Verzameld door S. Abramsz. Met teekeningen van Jan Sluijters. Amsterdam, Meulenhoff & Co., 1911. -8e, herziene druk, met tekeningen van Jan Sluijters, Sluijters junior en Jan Wiegman, Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1947. -20e druk, met tekeningen van Bert Bouman. Amsterdam, Meulenhoff, 1971. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Onze oude kinderdeuntjes. Verzameld en van pianobegeleiding voorzien door S. Abramsz. Met teekeningen van Ella Riemersma. Drie deeltjes. Zutphen, P. van Belkum Az., 1923. Series voor het leesonderwijs (Met J. Eigenhuis), Personen en landschappen. Leesboek voor het herhalingsonderwijs, de hoogste klasse eener lagere school of voortgezet onderwijs. Met teekeningen van J.J. Damme. Twee deeltjes. Amsterdam, W. Versluys, 1902-1903. (Met T. van den Blink), Lentegroen. Een serie geïllustreerde leesboeken ten behoeve van het voortgezet onderwijs. Met teekeningen van W.K. de Bruin en J. Sluijters. Vier delen. Groningen, P. Noordhoff, 1908-1909. Zomerloover. Een serie geïllustreerde leesboeken ten behoeve van het voortgezet onderwijs. Met teekeningen van Jan Sluijters. Vier delen. Groningen, P. Noordhoff, 1913-1914. Lezen en genieten. Een serie leesboeken voor de lagere school. Met teekeningen van J. Sühl. Acht delen. Zutphen, P. van Belkum Az., [1914]. Kennis is macht. Een serie geïllustreerde leesboeken ten behoeve van het onderwijs in de hoogste klassen der lagere scholen en het vervolgonderwijs. Drie delen. Zutphen, P. van Belkum Az., 1916. Over S. Abramsz J.D.C. van Dokkum, Hieronymus de Tweede. In: Den Gulden Winckel, jaargang 17 (1918), blz. 36-39. 49 Lexicon jeugdliteratuur februari 1999 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Frank Adam door Jet Marchau {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Frank Adam is op 18 augustus 1963 in Brugge (België) geboren als vierde en jongste kind van een onderwijzersechtpaar. Op de middelbare school, waar hij een wiskundige richting volgde, ontstond zijn belangstelling voor literatuur. Naast klassiekers als Cervantes, Diderot, Dostojevski, Musil en Salinger bewonderde hij performers en theaterauteurs als Drs. P, Woody Allen en Dario Fo. Zijn studie Nederlands, Engels en Zweeds aan de universiteit van Kortrijk en Leuven vulde hij aan met taalcolleges bijbelhebreeuws, nieuwtestamentisch Grieks, Arabisch en Turks. Een zomercursus Arabisch in Caïro leidde in 2006 tot zijn Egyptisch dagboek, De Caïro Cahiers. In de periode dat hij werkzaam was als leraar (1986-1999) debuteerde hij met het jeugdtoneelstuk Wakitchaga (1992) en een roman voor volwassenen, Waterman (1993). In 2001 inspireerde zijn zoontje hem tot een eerste bundel kindergedichten, Waarom ik altijd nee zeg. In 2003 volgde zijn prozadebuut in de jeugdliteratuur, Wat de ezel zag. Sinds 2000 is Frank Adam fulltime auteur en performer. Zijn poëzie, fabels, liederen, romans en theaterstukken zet hij vaak zelf op het podium. Hij is redacteur van het literaire tijdschrift De Brakke Hond en artist in residence in het Brugse kunstencentrum De Werf. Voor zijn romans en toneel voor volwassenen ontving Adam verscheidene malen de Prijs Letterkunde van de Provincie West-Vlaanderen. Zijn adolescentenroman De passie van de puber werd onderscheiden met de Prijs Knokke-Heist voor het beste jeugdboek van 2006 en is vertaald in het Noors en het Duits. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Werk Frank Adam behoort tot de generatie Vlaams literair talent van de jaren negentig. In de bloemlezing Jonge sla (1994) staat hij vermeld naast geestverwanten als Peter Verhelst, Bart Moeyaert en Anne Provoost. Zijn motieven vindt hij in de geschiedenis, religie en filosofie. Godsdienst en de verbondenheid van culturen verwerkt hij als centrale thema's in een mix van poëzie en absurde, vaak ironiserende humor. Zijn taalgebruik is eigentijds, plastisch en spitsvondig. De samenwerking met kunstencentrum De Werf in Brugge startte in 1992 met de opvoering van Wakitchaga. Dit poëtisch getinte theaterstuk vertelt over de initiatie van vijf jonge indianen. Angst voor het onbekende en de komst van een vreemd meisje roepen bij de in afzondering verkerende indianen spanningen op. De onderliggende thema's religiositeit, dood en seksualiteit verbreden het stuk naar een universele adolescentenproblematiek. Na Wakitchaga richtte Adam zich op kinderpoëzie. In Waarom ik altijd nee zeg (2001) en Mijn mond eet graag spinazie maar ik niet (2002) gaat een rebelse kleuter op onderzoek uit, niet alleen buiten maar ook in zijn eigen binnenste. In een ritmische, muzikale taal observeert hij papa en mama, oma's en opa's, stelt hij geëigende kleutervragen, speelt hij doktertje en vecht hij tegen de slaap. De invalshoek van de traditionele thema's is origineel en de pointe vaak verrassend, zoals in ‘Zie al die schrammen’: ‘(-) Ik kan al mijn/ schrammen lezen.// Mijn benen/ zijn een boek’. De kleuter vertolkt zijn verwondering zowel in speelse associaties en ontwapenende kindertaal als in volwassen, filosofische beschouwingen. Zo ontstaat een dubbele laag die de poëzie opentrekt. In Mijn mond eet graag spinazie maar ik niet heeft de kinderlijke verwoording de bovenhand. De filosofische toon blijft, maar er is meer aandacht voor het rijm en de gedichten hebben een swingender karakter. Dit leidde uiteindelijk tot rapversies op het toneel. In de kerstvertelling voor tieners, Wat de ezel zag (2003), legt een filosofisch aangelegde ezel zijn oor te luisteren bij de bezoekers van de stal. Adam bouwde zijn personages op archetypen. In het gezelschap van de moederlijke Maria, de dromende Jozef, drie moe gelopen boeven, drie beroofde wijzen en de herders wacht de ezel op de eerste woorden van Jezus. Absurde humor, filosofische overwegingen en tedere beschouwingen wisselen elkaar af. Van Wat de ezel zag maakte Adam ook een theaterversie. Daarnaast creeerde hij twee tienerproducties met filosofische inslag. In De jongen die uit zijn lichaam viel (2005), later omgewerkt tot de adolescentenroman De passie van de puber (2006), wil de hoofdpersoon de wereld redden van het kwaad. Daardoor ontdekt hij zijn eigen, meest afschuwelijke gezicht. In {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} De zonen van Zurg (2007) gaan twee broers, ‘gediplomeerde slechteriken’, bewust op zoek naar de wortels van het kwaad. Adam vindt zijn theaterwerk even belangrijk als zijn romans. Dat zijn taal en inventiviteit soms over de hoofden van de kinderen heen gaan, betwist hij: ‘Keer op keer werd dat argument tijdens nabesprekingen van try-outs tegengesproken door de kinderen zelf, die - zo leert de praktijk - “leniger”, “associatiever” denken dan volwassenen.’ Zijn doorbraak kwam met De passie van de puber. Aanleiding voor dit boek was een langdurige pesterij op de school van Adams zoon. In het tragikomische verhaal tast Frank Adam de onmacht van de gepeste af en de vicieuze cirkel die ontstaat als het gepeste slachtoffer zelf pester wordt. De zoektocht eindigt met de droeve vaststelling dat de gepeste eenzaam en onbegrepen achterblijft. De passie van de puber Jos beweert dat hij de 666ste reïncarnatie van Christus is. Op sandalen trekt de antiheld ten strijde tegen het kwaad, in het bijzonder tegen de pestkoppen van zijn kleine zusje Judith. Overal ziet hij Satan: in zijn pesterige broers en zussen, in de kapsalon van zijn moeder, de verborgen drankkast van zijn vader, in priester Kurt, maar vooral in de legerkazerne waar de ‘nieuwe Romeinen’ huizen. Zijn waanideeën drijven de wereldverbeteraar {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ten slotte zelf tot pesten. Als uitgangspunt van De passie van de puber diende een citaat uit het apocriefe evangelie van Thomas. Daarin wordt Jezus ervan beschuldigd een jongen tijdens het spel van het dak te hebben geduwd. Inspiratie voor zijn antiheld vond Adam bij enkele literaire archetypes, drie beroemde ‘pubers’: de idealist Jezus, de taalvaardige Hamlet en de fantast met sterke dadendrang, Don Quichote. Het vertelperspectief en de locatie verstevigen de idee van een cabareteske tragikomedie. De verteller is een hopeloze engelbewaarder die de gedachten van Jos probeert te sturen, maar niet opkan tegen zijn taal- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} vaardigheid. Dat de nieuwe Christus zijn verheven ideeën in een doorsnee Vlaams gezin verkondigt, tussen de bloedworst en de rode kool in, zorgt voor hilarische contradicties. Het verhaal heeft de structuur van een evangelie: geboorte en kinderjaren, het dubbele leven van de jonge Jos en zijn dubbele lijden. De taal is eigentijds, met veel dialogen en gedetailleerde beschrijvingen. Waardering Lof is er voor Adams eigentijdse thematiek, zijn originele, ironiserende aanpak, het sobere, heldere en plastische taalgebruik en de grote poëtische zeggingskracht. Jury's en recensenten plaatsen zijn werk in een brede literaire context. Wakitchaga deed de West-Vlaamse jury dramatische kunst in 1994 denken aan Lord of the Flies van William Golding. In De passie van een puber zag Kerk en Leven een eigentijdse Adrian Mole. Adams kinderpoëzie vindt zowel in boekvorm als op het toneel waardering. ‘Een vrolijk soort eigenwijze versjes,’ meent Jan Smeekens in de Provinciale Zeeuwse Courant. Ook Jan van Coillie en Annemie Leysen zijn getroffen door de eigenwijze kijk van het kind en de vermakelijke situaties. In de eerste bundel zijn nog te vaak de abstracte taal en het volwassen standpunt aanwezig, vinden zij. In de tweede bundel swingen de versjes, ‘beweeglijk en direct als de beweeglijke kleuter voor wie ze bedoeld zijn,’ aldus Jan van Coillie. De dubbele laag in de versjes maakt deze poëzie volgens het Brabants Dagblad geschikt voor alle leeftijden. De kerstvertelling Wat de ezel zag munt volgens Belle Kuyken uit door een eigenzinnige interpretatie, absurde humor en de prachtige verpakking van illustrator Klaas Verplancke. Veel aandacht kreeg De passie van de puber. Vrijwel alle recensenten vallen voor het bijzondere vertelstandpunt, de satirisch-cabareteske toon en de onderliggende dramatiek. Bibliografie Voor volwassenen Waterman (1993), Sjirk, boek aan de Hebreeën (1999), De Caïro Cahiers. Egyptisch Dagboek (2006), Confidenties aan een ezelsoor. Boek een: De Woestijn (2005), Boek twee: De Wereld (2007), Boek drie: Erotische fabels (2008). Toneel voor jongeren Wakitchaga: de dood is een jager. Breda, De Geus, 1992. De jongen die uit zijn lichaam viel. Brugge, De Werf, 2005, 2007. De zonen van Zurg. Theater. Brugge, De Werf; Roeselare, de Spil, april-mei 2007. Kinder- en jeugboeken Waarom ik altijd nee zeg. Met illustraties van Harmen van Straaten. Amsterdam, Querido, 2001. Mijn mond eet graag spinazie maar ik niet. Met illustraties van Harmen van Straaten. Amsterdam, Querido, 2002. Wat de ezel zag. Met illustraties van Klaas Verplancke. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2003. De passie van de puber. Leuven, Davidsfonds, 2006. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Over Frank Adam Juryverslag Prijs Letterkunde van de provincie West-Vlaanderen Dramatische Kunst 1994. (Over Wakitchaga) Luc Fossaert, Met je kind een maand op vakantie. Brugse auteur Frank Adam verrast met prachtige kleuterpoëzie. In: Het Nieuwsblad, 13-4-2001. (Over Waarom ik altijd nee zeg) Jan van Coillie, Waarom ik altijd nee zeg. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 7 (2001), nr. 6, blz. 246. (Over Waarom ik altijd nee zeg) Wouter Hillaert, Zap eens wat kinderpoëzie. In: De Morgen, 29-10-2002. (Over Mijn mond eet graag spinazie maar ik niet) Annemie Leysen, Dichten is een beetje toveren. In: De Morgen, 18-12-2002. (Over Mijn mond eet graag spinazie maar ik niet) Jan van Coillie, Mijn mond eet graag spinazie maar ik niet. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 9 (2003), nr. 1, blz. 5. Peter de Boer, Kwek-kwek-kwekken is nog geen rappen. In: Trouw, 15-3-2003. (Over Mijn mond eet graag spinazie maar ik niet) Jan van Coillie, Grappig rappen, klankrijke kleuterversjes van Frank Adam. In: Poëziekrant, maart-april 2003. (Over Mijn mond eet graag spinazie maar ik niet) Roger Arteel De Twaalf van 2003. In: Theatermaggezien, 31-12-2003. Belle Kuijken, Een wereld vol wonderen. In: De Morgen, 14-1-2004. (Over Wat de ezel zag) H.C., Toversprookje, Wat de ezel zag van Frank Adam. In: Weekend Knack, 31-3-2004. Roger Arteel, Een woord, een ei, een wonderbare omelet! In: Theatermaggezien, 21-11-2004. Frank Hellemans, De magie van mama-blauw. In: Knack, 18-12-2004. Michaël Bellon, Messias met middelvinger. In: De Standaard, 9-6-2005. Martine Ketelbuters, Wat de ezel zag. In: Muziek & Woord, december 2005. Juryverslag Prijs Knokke-Heist Beste Jeugdboek 2006. (Over De passie van de puber) Bart Vanderkelen, Don Quichote? Fantastische puber. In: Het Nieuwsblad, 2-6-2006. Jelle Van Riet, Jezus is een puber. In: De Standaard, 2-6-2006. Annemie Leysen, Ik heb medelijden met mijn personages. In: De Morgen, 28-6-2006. S. van Kerkhoven, Het najaar van Adam. In: KW. Brugsch Handelsblad, 27-10-2006. Luc Fossaert, ‘Mijn veelzijdigheid is mijn profiel geworden’. In: Het Nieuwsblad Online, 18-11-2006. Roger Arteel, Frank Adam (In de prijzen - 2006). In: Theatermaggezien, 20-12-2006. Wilma van der Pernnen (eindredactie), Boek en Jeugd 12+. Leidschendam, Biblion Uitgeverij, 2007, blz. 12. Eric Rinckhout, Frank Adam wint Zieta! Award 2006. In: De Morgen, 25-1-2007. Jet Marchau, De passie van een puber. In: Kerk en Leven, februari 2007. Marc Cloostermans, De zonen van het kwaad. In: De Standaard, 6-4-2007. Mark Cloostermans, Zurg, of immens amusant theater. In: De Standaard, 18-4-2007. Liv Laveyne, Volvobroers zijn garagehelden. De gebroeders Jochems zijn De Zonen van Zurg. In: De Morgen, 18-4-2007. Websites www.frankadam.be www.villakakelbont.be www.stichtinglezen.be www.pluizuit.be 77 Lexicon jeugdliteratuur juni 2008 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Adolescentenroman door John Verhallen De adolescentenroman is te omschrijven als een overgangsvorm tussen jeugdliteratuur en literatuur voor volwassenen. In de regel zijn het ook boeken óver adolescenten, waarin de problemen van het volwassen worden een belangrijk thema zijn. Het genre heeft vooral sinds 1960 een grote vlucht genomen, maar het is al veel ouder. De eerste Nederlandse adolescentenroman dateert zelfs al van 1782: de Sara Burgerhart van Betje Wolff en Aagje Deken, die blijkens het voorwoord bedoeld was voor meisjes van ongeveer 18 jaar, die zich aan Saartje kunnen spiegelen en die in het verhaal gewaarschuwd worden voor de gevaren die huwbare meisjes bedreigen. De Sara Burgerhart stond echter geheel op zichzelf. Van de adolescentenroman als genre was nog geen sprake. Dat ontstond pas na het midden van de negentiende eeuw en niet in Nederland. 1850-1940 Als beginpunt kunnen de boeken van Louisa May Alcott worden beschouwd. In Onder moeders vleugels en Op eigen wieken (Nederlandse vertaling 1876) worden de lezeressen door de beschrijving van de lotgevallen van Jo en haar zusters gewezen op de plaats die zij later zullen innemen in het gezin. Een van de eerste Nederlandse schrijfsters in het genre, Tine van Berken, is sterk beïnvloed door het werk van Alcott - tot in de samenstelling van de gezinnen, die ook louter dochters tellen. Haar verhalen hebben een duidelijk opvoedend en vermanend karakter, waarbij de nadruk ligt op de deugd en de huishoudelijke taak van de vrouw. De hoofdpersonen zijn dochters uit arme families, die als gezelschapsdame of als onderwijzeres een bijdrage leveren aan het gezinsonderhoud. Tine van Berken wordt overschaduwd door Top Naeff, die omstreeks dezelfde tijd begon te publiceren. Haar meisjesroman School-idyllen (1900) werd een groot succes dankzij de goed gedoseerde combinatie van vrolijkheid en sentiment. Het is het verhaal van het weesmeisje Jet van Marle, die door haar spontaneïteit gemakkelijk vriendinnen maakt maar ook snel in botsing komt met leraressen en met haar strenge, keurige pleegouders. Haar ziekbed en haar sterven maken diepe indruk. School-idyllen speelt in een gegoed burgerlijk milieu. Tot de Tweede Wereldoorlog blijft dit bij uitstek het milieu waarin meisjesboeken zich afspelen. De hoofdpersonen zijn bij Top Naeff sterker afhankelijk van hun omgeving dan bij Louisa Alcott of bij de {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Australische gezusters Turner, tijdgenoten van Top Naeff, die zelfstandige meisjes creëerden die voor zichzelf op durfden komen: Ethel Turner bijvoorbeeld in Zeven kleine Australiërs (Nederlandse vertaling 1896), Lilian Turner in Betty, een Australisch meisje (1906) en Betty als schrijfster (1907). Hun boeken werden in Nederland vooral door Nienke van Hichtum gepousseerd. In de twintiger en dertiger jaren kwamen in Nederland schrijfsters als Cissy van Marxveldt en Diet Kramer naar voren. De boeken van Cissy van Marxveldt vallen met name op door de grote dosis humor. Het huwelijk is bij haar niet meer uitsluitend een romantische aangelegenheid: in De enige weg (1935) weegt Puck van Holten haar huwelijkskandidaten tegen elkaar af, om ten slotte te kiezen voor de saaie, maar o zo degelijke Jan in plaats van de vrolijke, flirterige Hans. Zowel de opkomst van de vrouwenbeweging rond de eeuwwisseling als de verandering in de opvattingen in de jaren daarna vinden hun weerslag in haar werk. De meisjes worden steeds zelfstandiger en werken niet voor het onderhoud van het gezin, maar voor zichzelf. Noch het eigen huwelijk (Joop van Dil-ter Heul, 1923), noch dat van de ouders (De Stormers, 1925) wordt als ideaal voorgesteld. Omdat Diet Kramer geen serieboeken heeft geschreven, beperken haar boeken zich tot kortere episoden in het meisjesleven. Een goed voorbeeld is De Bikkel (1935), waarin de hoofdpersoon zich gesteld ziet voor de veranderingen die het verliefd worden met zich meebrengt. Diet Kramer was ook de eerste die deze thematiek verwerkte in boeken voor jongens (voor wie volgens een lange traditie vooral avonturenverhalen werden geschreven): Razende Roeltje (1933) en het vervolg Roeland Westwout (1936). 1945-1980 Na de Tweede Wereldoorlog hebben de veranderende opvattingen over samenleving en opvoeding een duidelijk stempel gezet op het genre, dat nu ook niet meer uitsluitend voor meisjes bestemd was. Aanvankelijk lag de nadruk op de verantwoordelijkheid van het volwassen zijn, bijvoorbeeld in het werk van An Rutgers van der Loeff-Basenau. Zowel in Rossy, dat krantenkind (1952) als in De kinderkaravaan (1949) dragen de hoofdpersonen verantwoordelijkheden die boven hun leeftijd uitstijgen. Vanaf 1960 ligt het accent steeds nadrukkelijker op het volwassen wórden. De problematiek van de prepuberteit, de lichamelijke groei en het losgroeien van de ouders worden een belangrijk thema in veel jeugdboeken. Kinderen van dertien worden niet langer als kinderen aangesproken. In Betsy Byars' De achttiende ramp (1974) en De zwanenzomer (1974) en Jan Prochazka's Lenka (1973) en Leve de republiek (1971) staat de groei naar zelfstandigheid van ongeveer dertienjarigen centraal, evenals in 13, een meisjes- {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} boek van Mischa de Vreede (1976) en Vreemde eend van Annet van Battum (1975). Na 1970 zijn in de adolescentenromans verschillende thema's te onderscheiden die kenmerkend zijn voor de puberteit en de adolescentie. Daar is allereerst het verzet tegen de bestaande situatie. In sommige boeken beperkt zich dat tot de familieverhoudingen, bijvoorbeeld in Tegen de draad in van Else Breen (1977). Soms geldt het verzet ook de hele maatschappelijke situatie; een voorbeeld hiervan is Chocoladeoorlog van Robert Cormier (1982), waarin een jongen het opneemt tegen de bestaande instituties op zijn middelbare school. Zijn individuele verzet wordt uiteindelijk gebroken; de uit leerlingen bestaande groep De Wakers, bang voor gezichtsverlies en aangezet door de schoolleiding, schakelt hem ten slotte ook fysiek uit. Een thema dat regelmatig terugkomt, is de problematiek rond de seksualiteit: het zich bewust worden van eigen lichamelijke ontwikkeling, het ontdekken van de andere sekse en het verschil tussen liefde en seksueel verkeer. Mij overkomt dat niet van Gunnel Beckman en Veertien dagen over tijd van Inge Krog (respectievelijk uit 1975 en 1974) behandelen beide het abortus-probleem en geven een aantal opvattingen weer over seksuele relaties en het tot stand komen daarvan. Een thema dat kenmerkend is voor het genre, is het zoeken van de eigen identiteit. De gedachte dat je los van je ouders je eigen weg moet gaan en zelf moet beslissen over je leven, komt naar voren in John Donovans Mag ik alsjeblieft? (1972). Ook de beide samenhangende boeken van Imme Dros, De zomer van dat jaar (1980) en Lange maanden (1982) draaien om het zichzelf vinden van de hoofdpersoon. Deze thema's waren al eerder te vinden bij William Golding in Lord of the flies (1954) en bij J.D. Salinger in The catcher in the rye (1951). Deze romans over adolescenten waren echter primair voor volwassenen geschreven. De ontwikkeling van de psychologie en de sociologie, de groeiende aandacht voor de ontwikkeling van kinderen en de neiging om kinderen meer en meer als mondige mensen te beschouwen, hebben ertoe geleid dat schrijvers zich rechtstreeks tot de jongere lezers wendden. Sinds 1970 wordt de jeugd in toenemende mate aanspreekbaar geacht voor hun eigen problematiek en die van volwassenen. Kritiek Juist een genre als de adolescentenroman weerspiegelt de mentaliteit en de moraal van de tijd. De opkomst van de vrouwenbeweging, de ‘seksuele revolutie’ en de veranderende verhoudingen binnen het gezin en de samenleving hebben hun weerslag gehad in de adolescentenroman. Er is dan ook een opvallend verschil in toon tussen boeken van 1920, 1950 en 1975. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} De ontwikkelingen na 1970 hebben echter ook de nodige kritiek opgeroepen. Deze betrof allereerst de nadruk die vaak wordt gelegd op de moeilijke kanten van het bestaan. In veel boeken voor 15- à 16-jarigen viert de ellende hoogtij, zonder dat er een reële oplossing wordt geboden voor de lezer. De hierboven genoemde boeken over abortus bijvoorbeeld eindigen beide met een bagatellisering van het probleem, door als oplossing te bieden dat er alleen sprake was van een wijziging in de menstruatiecyclus; hoe met het probleem moet worden omgegaan als dat niet het geval is, wordt de lezer onthouden. In veel zogeheten ‘kommer- en kwelboeken’ wordt het volwassen worden uitsluitend negatief voorgesteld. In dit verband is het opmerkelijk dat er nu ook boeken verschijnen waarin kinderen niet groter willen worden, zoals De werkelijkheid is anders van Zibby O'Neal (1981). Een ander punt van kritiek was de geringe herkenbaarheid van sommige situaties voor Nederlandse lezers. De series met adolescentenromans die na 1970 op de markt zijn gebracht, bestaan grotendeels uit vertaalde boeken, met name uit Scandinavië en Amerika. Hierin is soms sprake van storende verschillen in maatschappelijke situatie; er worden zelfs wel eens problemen beschreven die hier niet zouden kunnen ontstaan, bijvoorbeeld de situatie van de abortus-hulpverlening in Scandinavië of het gevangenissysteem in Duitsland. In Nederland werden adolescentenromans geschreven door onder anderen An Rutgers van der Loeff (bijvoorbeeld Anna Menander, 1951), Miep Diekmann (De dagen van olim uit 1971 en het minder geslaagde Dan ben je nergens meer, 1975), Mischa de Vreede en Imme Dros, maar het aantal oorspronkelijk Nederlandse adolescentenromans is naar verhouding gering. Bibliografie Adolescentenromans, een keuze E. Wolff en A. Deken, Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart. 2 delen. 's-Gravenhage, 1782. Louisa M. Alcott, Little women (1868): Onder moeders vleugels. Vertaald door Almine. Amsterdam, P.N. van Kampen & Zn., 1876. Louisa M. Alcott, Good wives (1869): Op eigen wieken. Vertaald door Almine. Amsterdam, P.N. van Kampen & Zn., 1876. Tine van Berken, De familie Berewoud. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1895. (Opnieuw uitgegeven onder de titel: De Berewoudjes. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1900.) Tine van Berken, Rudi Willenborg. Amsterdam, H.J.W. Becht, 1897. Ethel Turner, Seven little Australians (1894): Zeven kleine Australiërs. Uit het Engelsch bewerkt door Marie ten Brink. Gouda, Van Goor, 1896. Top Naeff, School-idyllen. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1900. Lilian Turner, Betty, an Australian girl (±1900): Betty, een Australisch meisje. Uit het Engelsch door G.W. Elberts. Gouda, Van Goor, 1906. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Cissy van Marxveldt, De H.B.S.-tijd van Joop ter Heul. Amersfoort, Valkhoff & Co, 1919. Cissy van Marxveldt, Joop van Dil-ter Heul. Amersfoort, Valkhoff & Co, 1923. Cissy van Marxveldt, De Stormers. Amersfoort, Valkhoff & Co, 1925. (Opnieuw uitgegeven onder de titel: Burgemeesters tweeling. Hoorn, Westfriesland, 1966.) Cissy van Marxveldt, De enige weg. Amersfoort, Valkhoff & Co, 1935. Diet Kramer, Razende Roeltje. Baarn, Bosch & Keuning, 1933. Diet Kramer, De Bikkel. Amsterdam, Holland, 1935. Diet Kramer, Roeland Westwout. Amsterdam, Holland, 1936. An Rutgers van der Loeff-Basenau, De kinderkaravaan. Amsterdam, Ploegsma, 1949. An Rutgers van der Loeff-Basenau, Anna Menander. Meppel, A. Roelofs van Goor, 1951. (Opnieuw uitgegeven onder de titel: Verlangen naar vrijheid. Amsterdam, Ploegsma, 1982.) J.D. Salinger, The catcher in the rye (1951): Puber. Vertaald door Henk de Graaff. Rotterdam, Ad Donker, 1958. (Ook verschenen als: De vanger in het koren. Vertaald door Max Schuchart. Amsterdam, Meulenhoff, 1978.) An Rutgers van der Loeff-Basenau, Rossy, dat krantenkind. Amsterdam, Ploegsma, 1952. William Golding, Lord of the flies (1954): Heer der vliegen. Vertaald door H.U. Jessurun d'Oliveira. Amsterdam, Polak & Van Gennep, 1974. Jan Prochazka, At' zije Republika (1965): Leve de republiek. Vertaald door M. van Emde Boas en W. Wielek-Berg. Den Haag, Leopold, 1971. (Sinds 1976 verschenen onder de titel: Ze schieten op mij en m'n paard.) Jan Prochazka, Divoke Pra'z diny (1967): Lenka. Vertaald door M. van Emde Boas en W. Wielek-Berg. Den Haag, Leopold, 1973. John Donovan, I'll get there, it better be worth the trip (1969): Mag ik alsjeblieft? Vertaald door Dolf Verroen. Den Haag, Leopold, 1972. Else Breen, Du kan aldri vite (1970): Tegen de draad in. Vertaald door M. van Marwijk Kooy. Rotterdam, Lemniscaat, 1977. Betsy Byars, The summer of the swans (1970): De zwanenzomer. Vertaald door Charlotte van Gelder. Amsterdam, Kosmos, 1974. Miep Diekmann, De dagen van olim. Den Haag, Leopold, 1971. Ivan Southall, Josh (1971): Josh. Vertaald door Alet Schouten. Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1973. Betsy Byars, The 18th emergency (1973): De achttiende ramp. Vertaald door Charlotte van Gelder. Amsterdam, Kosmos, 1974. Inge Krog, Fjorten dage over tiden (1973): Veertien dagen over tijd. Vertaald door N. van der Beek. Den Haag, Leopold, 1974. Gunnel Beckman, Tre veckor över tiden (1973): Mij overkomt dat niet. Vertaald door M. van Marwijk Kooy. Rotterdam, Lemniscaat, 1975. Angelika Kutsch, Man kriegt nichts geschenkt (1973): Je krijgt niets kado. Vertaald door Annet van Battum. Haarlem, Holland, 1976. Robert Cormier, The chocolate war (1974): Chocoladeoorlog. Vertaald door M. Reitsma-Bakker. Utrecht, Sjaloom, 1982. Annet van Battum, Vreemde eend. Haarlem, Holland, 1975. Miep Diekmann, Dan ben je nergens meer. Amsterdam, Querido, 1975. Mischa de Vreede, 13. Een meisjesboek. Amsterdam, De Bezig Bij, 1976. Nigel Hinton, Collision Course (1976): Vluchten kan niet meer. Vertaald door Martine Both. Rotterdam, Lemniscaat, 1979. Malcolm J. Bosse, The 79 squares (1979): De tuin van je leven. Vertaald door Nettie Klein. Rotterdam, Lemniscaat, 1983. Imme Dros, De zomer van dat jaar. Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1980. Zibby O'Neal, The language of goldfish (1980): {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} De werkelijkheid is anders. Vertaald door N. Lenders. Rotterdam, Lemniscaat, 1981. Jutta Richter, Die Puppenmüter (1980): De poppenmoeders. Vertaald door Jan de Zanger. Den Haag, Leopold, 1982. Imme Dros, Lange maanden. Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1982. Over de adolescentenroman G. Robert Carlsen, Books and the teenage reader. New York, 1967. (Second, revised edition, 1980.) R. Barnes, J.R. Townsend's novels of adolescence. In: Children's Literature in Education, nr. 19 (1975), blz. 178-190. Sheila Egoff, The problem novel. In: Only connect. Readings on children's literature. Second edition. Toronto, 1980, blz. 356-369. G. Deluca, Taking true risks: controversial issues in new young adult novels. In: The lion and the unicorn, vol. 3 (1979-1980), nr. 2, blz. 125-148. M. Lenz & R.M. Mahood, Young adult literature; background and criticism. Chicago, 1980. Chr. McDonnel, Coming of age in novels adolescents. In: School Library Journal, vol. 26 (1980), nr. 9, blz. 47-48. J. Bär, Jugendtaschenbücher für Leser zwischen der Generation. In: Kinder- und Jugendbuch, jaargang 37 (1981), blz. 1418-1420. Anne Scott Mac Leod, Robert Cormier and the adolescent novel. In: Children's Literature in Education, vol. 12 (1981), nr. 2, blz. 74-81. Sheila Egoff, Thursday's Child. Trends and patterns in contemporary children's literature. Chicago, 1981. (Blz. 31-65: Realistic fiction) 6 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1984 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Kristien Aertssen door Jan van Coillie Kristien Aertssen is op 5 maart 1953 in Antwerpen geboren. Ze studeerde grafische vormgeving en illustratie aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Met een beurs vertrok ze in 1979 naar Los Angeles, om er zich te specialiseren in boekillustratie aan The Art College of Design. Terug uit de Verenigde Staten begon ze als freelance illustrator te werken bij kindertheater Stekelbees in Gent. Ze ontwierp affiches en speelmappen. Ook gaf ze een tijdje les in een jeugdatelier, waar ze inspiratie opdeed voor haar tekenwerk voor kinderen. Een belangrijke stap in haar carrière was de opdracht, de Vlaamse stand te verluchten op de boekenbeurs in Bologna in 1985. Ze ontwierp ook de legpenning voor de Boekenleeuw en het affiche voor de Vlaamse Jeugdboekenweek 1987. Kristien Aertssen doceert het vak illustratie aan de Academie van Antwerpen. In 1994 ontving ze een Boekenpauw voor haar illustraties in Tante Nans zat op een gans van An Debaene en Cathy Goossens. Haar werk is ook in het buitenland bekroond, onder meer in Bologna en Mexico. Werk In haar tekenstijl combineert Kristien Aertssen kinderlijke naïviteit met groot technisch raffinement. Haar opleiding tot grafisch ontwerper blijkt duidelijk uit het grafische van zowel de lijnvoering als de compositie van haar tekeningen. Het opvallendst is de zwier in haar prenten. Ze gebruikt nauwelijks rechte lijnen, zelfs de horizon is gebogen. Het valt op hoe vaak ze cirkel- en sikkelvormige manen tekent. De aparte dynamiek van haar prenten versterkt ze door kronkels en stippen. Haar voorkeur voor ronde vormen heeft ze volledig uit kunnen leven in het prentenboek Bol (1996) van Geert de Kockere. De prent waar de bolle clown met al zijn cadeautjes danst op een bal, is compositorisch bijzonder knap. De golvende en cirkelvormige beweging laat Kristien Aertssen samengaan met hoekige details als neuzen, vingers of hoofddeksels. In haar ‘ernstiger’ werk is dat hoekige nog duidelijker aanwezig. Het verscherpt de droefheid op het gezicht van Mirjam in Aan de overkant van de rivier (1990) van Jaak Dreesen; of de vervreemding van Sven in Sporen in de sneeuw (1990), eveneens van Jaak Dreesen. Overigens vallen haar gestileerde figuren op door de {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit Tante Nans zat op een gans van An Debaene en Cathy Goossens ==} {>>afbeelding<<} vreemde, vaak grappige verhoudingen; met ongewoon dunne, gebogen armpjes en benen die ook nog meestal te ver uiteen staan. Ze heeft een uitgesproken voorkeur voor clowns en voor koeien, die ze een clownsgezicht geeft met een brede lach op de dikke lippen. Bijzonder grappig zijn de lezende koe in Een mondje vol (1995) en de koeien die zakdoekje leggen in De deur is moe (1997), twee boeken van Riet Wille. Een hoogtepunt in haar werk zijn de tekeningen bij de bakerrijmen in Tante Nans zat op een gans (1993). De zwierige lijnvoering komt er tot haar volle recht in de vele dansende figuurtjes. Mannen, vrouwen en kinderen, een pater en een non, kabouters, clowns, een oma, een koning, zelfs de paardjes dansen mee. Bij de schootspelletjes combineert Aertssen gezelligheid met speelsheid in de prenten van ouders met het kleine kind op schoot. Eenzelfde combinatie valt op in de tekening bij het gedicht ‘Dag en nacht’ uit De deur is moe. De zon ligt er slapend in de kromming van de maan, die een clownsneus op heeft. Ook in haar zelfontworpen letterboekjes voor kleuters en beginnende lezertjes komen humor en speelsheid voor. Als techniek combineert Kristien Aertssen liefst pen met waterverf. Haar kleurenpalet is vrolijk en uitbundig. Ze experimenteerde ook met gouache op gekleurd papier en met collage en acryl om meer schilderachtige effecten te krijgen. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Kristien Aertssen illustreert bij voorkeur grappige en fantasievolle verhalen en poëzie. Vooral dat laatste genre geeft vleugels aan haar speelse creativiteit. Op een heel eigen manier zet ze woordgrapjes in beelden om. De volgende versregels van Riet Wille zijn een adagio voor haar werk: ‘Want kunst is een verrassing, / daar denk je van alles bij.’ De openheid van poëzie laat het toe allerlei details toe te voegen. In de fantasierijke kinderversjes is alles mogelijk: een koe die zit te lezen of aan de wandel gaat, met stevige bergschoenen en alpinopetje; een levend landschap met een koekjeszon en dropjesbloemen; een staande klok die zo moe is dat ze erbij gaat zitten. Vaak voegt Kristien Aertssen in haar tekeningen verschillende elementen uit een gedicht samen tot een vervreemdend geheel. Het huis op het omslag van De deur is moe staat in een kleine vijver. De deur is een gezicht met twee monden. Door het ene raam kijkt een zonnetje, door het andere vliegt een vis. Uit het dakvenster leunt een kerstman. Bovendien is het hele huis een gezicht met de deur als neus en de ramen als ogen. Dat Kristien Aertssen graag clowns tekent, heeft te maken met het feit dat clowns volgens haar humor en fantasie verenigen. Bovendien hebben clowns iets kinderlijk naïefs en speels dat precies het wezen uitmaakt van haar tekenstijl. Daarin is ze beïnvloed door kunstenaars als Paul Klee en Saul Steinberg; en door kindertekeningen, naïeve kunst en volksprenten. Uiteindelijk wil Kristien Aertssen met haar illustraties kinderen anders leren kijken. Tekeningen vormen voor haar een tegenwicht voor de snel bewegende beelden van video's en computerspelletjes. In haar toespraak bij de uitreiking van de Boekenpauw merkte ze op: ‘Kinderen vinden in de illustraties een soort rustpunt om bij weg te dromen en dat nog genoeg ruimte laat voor de eigen fantasie.’ Waardering Zoals zo veel illustratoren heeft ook Kristien Aertssen te lijden onder een gebrekkige aandacht in de kritiek. Als de tekeningen al aandacht krijgen, beperken de recensenten zich doorgaans tot vage uitspraken als ‘Er zijn enkele lelijke pentekeningen’, ‘De tekeningen geven de griezelige sfeer van het boek goed weer’, of ‘grappige zwart-wittekeningen’. Deze drie oordelen bij de illustraties in Gele ogen van Elisabeth Marain zijn allerminst eensluidend. Waar de meeste critici het wel over eens zijn, is het technische meesterschap van de illustratrice. Waardering krijgt ze ook voor haar persoonlijke aanpak en haar speelse, heldere typografische vormgeving. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Bibliografie Door Kristien Aertssen geschreven en geïllustreerd De K van Kas en Kok. Tilburg, Zwijsen, 1989. De o van os en de oo van oom. Tilburg, Zwijsen, 1989. Smol telt de stenen. Tilburg, Zwijsen, 1991. Keuze uit de door Kristien Aertssen geïllustreerde boeken Jaak Dreesen, Sporen in de sneeuw. Averbode, Altiora, 1990. Jaak Dreesen, Aan de overkant van de rivier. Averbode, Altiora, 1990. Elisabeth Marain, Gele ogen. Antwerpen, Houtekiet, 1992. An Debaene en Cathy Goossens, Tante Nans zat op een gans. Averbode, Altiora, 1993. Gie Laenen, Goed gek. Antwerpen, Houtekiet, 1993. Riet Wille, Als de koeien bloeien. Averbode, Altiora, 1994. Geert De Kockere, Schaapje. Wielsbeke, De Eenhoorn, 1995. Riet Wille, Een mondje vol. Tilburg, Zwijsen, 1995. Geert De Kockere, Bol. Averbode, Altiora, 1996. Riet Wille, De deur is moe. Averbode, Altiora, 1997. Over Kristien Aertssen E. Claeys (sam.), Aangenaam. Kristien Aertssen. Documentatiemappen van Vlaamse jeugdauteurs. VBC, jaargang 13 (1995), nr. 4. 47 Lexicon jeugdliteratuur juni 1998 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Agatha door Bea Ros Agatha was de schrijversnaam van Reynoudina (Reintje) de Goeje, op 9 april 1833 geboren te Lippenhuizen, Friesland. Ze was de oudste in een domineesgezin met negen kinderen. Allen kregen een goede scholing. Een broer van haar werd hoogleraar in Leiden - bij hem woonde ze jarenlang in - en een zus was lerares. Zelf koos ze voor het schrijverschap; ze zag dit als een van de weinige manieren om als ‘dame’ geld te verdienen voor het sinds 1854 vaderloze gezin De Goeje. Onder het pseudoniem Agatha schreef ze ruim honderd boeken voor kleuters, jonge meisjes en jongedames. Daarnaast bewerkte en vertaalde ze buitenlands werk en leverde ze veelvuldig bijdragen aan diverse jeugdtijdschriften. Ze was redacteur van het jeugdtijdschrift Voor 't Jonge Volkje en het vrouwentijdschrift Ons Streven. Ze stierf op 6 februari 1893 in Rotterdam. Werk Reintje de Goeje debuteerde in 1860 met Het Theesalet van Pieteloet, een prentenboek over een poes die, als de baas en bazin van huis zijn, een tea party voor katten geeft. Het verhaal is een bewerking van The Cat's Tea Party. Hierna volgden nog vele prentenboeken van haar hand, diverse naar Engels voorbeeld, waaronder het fraai geïllustreerde De partij van Fidel en Fidelia (1870), over een hondendiner. Al snel ontwikkelde ze zich tot een echte broodschrijver. Ze leverde werk op bestelling en menig uitgever deed een beroep op haar diensten. Agatha beoefende zo'n beetje alle gangbare jeugdliteraire genres van haar tijd. Niet voor niets figureert haar naam in verschillende hoofdstukken van het handboek Lust en leering, waarin het echtpaar Buijnsters bekende en onbekende genres uit de negentiendeeeuwse jeugdliteratuur beschrijft. Zo schreef of bewerkte Agatha sprookjes, poppenboeken (bijvoorbeeld De geschiedenis van Dina en haar pop, 1871), prentalfabetten, baker- en kinderrijmpjes, prentenboeken, dierenverhaaltjes, sinterklaasverhalen, een Struwwelpeterbewerking (Domme kinderen, 1893), historische romans en meisjes- en damesboeken. Door haar hoge productie was ze in haar eigen tijd een bekend schrijfster. Hans Christian Andersen heeft haar tijdens zijn reis door Nederland, in 1866, nog bezocht. In haar sprookjesbewerkingen - naast Andersen ook Hauff en Moeder de Gans - poogde ze {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Harrison Weir uit De partij van Fidel en Fidelia ==} {>>afbeelding<<} alles wat naar haar idee onkinderlijk was te verwijderen. Met name haar meisjesboeken beleefden nog diverse herdrukken, onder meer door hun opname in reeksen als de Oranjebibliotheek en de Lelie-bibliotheek. Na de Tweede Wereldoorlog is de naam Agatha definitief uit het boekenaanbod verdwenen. Meisjesboeken Naar de mode van haar tijd draait het in Agatha's meisjesboeken om wijze lessen voor opgroeiende meisjes. Een mooi voorbeeld is De genius van het kransje (1867). De schrijfster bedacht een leuke plot om haar lessen in te verpakken. Vier meisjes uit een Fries dorp komen wekelijks bijeen om elkaar voor te lezen, te kletsen en te spelen. Tijdens één zo'n ‘krans’ vragen ze zich af wat zij zouden vragen als ze een wens mochten doen. Even later ontvangen ze een brief van een ‘genius’ die aankondigt dat ze elk een wens mogen doen. Martha wenst rijkdom en macht, Sophie weet eigenlijk niets te wensen en vraagt daarom maar om een mooie, rijke echtgenoot, Lucie wil beroemd worden en Anna ten slotte vraagt hoe zij door iedereen bemind kan worden. Als de meisjes opgroeien, blijkt ieders leven zich te voegen naar de wensen. Hoe dat voor elkeen uitpakt, laat zich raden: de enige die echt gelukkig wordt, is Anna. Zij immers wenste niet louter iets voor zichzelf, maar veranderde haar gedrag zo, dat iedereen van haar ging houden. Martha is het andere uiterste: zij staarde zich blind op macht en geld en maakte daardoor de verkeerde keuzes. Omdat ze bij een rijk echtpaar in huis komt, staat haar moeder er alleen voor. Ze raakt verzwakt en sterft. Martha vervreemdt van haar familie, zeker nadat ze, na het overlijden van de dame van het echtpaar, trouwt met de bejaarde weduwnaar. Sophie, die in het boek het minst uit de verf komt, vindt haar echtgenoot wel, maar blijft een leeghoofd. Wat de schrijfster met Lucie wil bewijzen, blijft een beetje dubbel. Lucie is een opgewekt en vriendelijk persoon, al besteedt ze voor een meisje wel erg veel tijd aan schrijven en studeren. Ze wordt daarin aangemoedigd door haar oom, bij wie ze na het overlijden van haar ouders in huis woont. Haar broer Charles vindt dat maar niets. Toch kan {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Anonieme illustratie uit De genius van het kransje ==} {>>afbeelding<<} Agatha als schrijfster natuurlijk haar eigen bezigheid niet laken. Daarom schakelt ze aan het eind van het boek wederom de genius in. Alleen aan Lucie - en aan de lezer - onthult hij zijn identiteit. De genius, een vriend van Charles, is zelf een beroemd schilder. Maar gelukkig is hij allerminst, want hij dacht teveel aan zichzelf en te weinig aan anderen. Dus alleen roem die gericht is op het heil van anderen schenkt geluk. Agatha's reputatie is daarmee gered. In de meisjesroman Eva Strooveld (186x) komen dezelfde elementen terug, nu verenigd in één persoon, de titelheldin. De domineesdochter Eva Strooveld voelt zich net zoals bij Anna aanvankelijk het geval is, door niemand begrepen, ze is evenals Martha ontevreden met haar leven en net zo'n verwoed lezer als Lucie. De auteur laat zien dat Eva pas gelukkig kan worden als ze allerlei romantische en geëxalteerde hersenspinsels uit haar hoofd zet, als ze zich meer richt naar anderen en zich waarlijk nuttig weet te maken. De tweede druk van Eva Strooveld (1865) gaat vergezeld van de aanbeveling ‘Agatha, schrijfster van “De genius van het kransje”.’ Dit laatste boek beleefde drie herdrukken, de laatste in 1909. Bovendien verscheen in 1929 nogmaals een vierde druk in het supplement van het letterkundig maandblad Groot Nederland. In 1892 verscheen een Duitse vertaling, Der Genius des Kränzchens. Waardering Bij de contemporaine kritiek viel Agatha vooral in de smaak met haar meisjesboeken. In De Nieuwe Recensent schreef een criticus dat zij ‘een toon aangeslagen heeft, die ten {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} volle bewijst, hoezeer zij in de meisjeswereld thuis is’. Daalder noemt Agatha in zijn opsomming van dames die ‘op een allerbeminnelijksten toon breeduit over onbeduidendheden praten, praten, praten’ nog ‘een der besten’, maar voor de soort als geheel heeft hij maar weinig waardering: ‘hoe is hun werk verstoken van verbeelding, hoe arm aan formuleringsmogelijkheden, hoe beperkt blijft hun horizon’. Buijnsters en Buijnsters zetten deze ‘dames’ van Daalder af tegen een eerdere generatie schrijfsters. Waar in de eerste helft van de negentiende eeuw auteurs als Petronella Moens, Barbara van Meerten of Elise van Calcar via hun jeugdboeken een verlichtingsideaal en -moraal uitdroegen, was in de tweede helft ontspanning en amusement het motto voor de jeugdliteratuur. Agatha en collega-kinderboekenschrijfsters als Adona, Beata of Fanny voegden zich naar deze wensen. ‘Men mag er daarom niet op voorhand van uitgaan dat Agatha c.s. zoveel minder talent of niveau bezaten dan de Moensen en de Van Meertens’, aldus de Buijnsters. Wel is het zo dat haar keuze voor lectuur Agatha geen blijvende plaats in de literatuurgeschiedenis heeft bezorgd. Het Lectuurrepertorium noemt haar romans ‘verouderd’ en van ‘slechts geringe paedagogische waarde’. Bibliografie Keuze uit haar werk Het Theesalet van Pieteloet. Amsterdam, K.H. Schadd, 1860. De dochter van den kozak: een historisch verhaal voor meisjes. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1861. Eva Strooveld: photographiën. Leiden, Van den Heuvell & van Santen, 1865 (2e druk). De vrijwilliger: een verhaal van den slag bij Waterloo voor jongelieden. Leiden, Noothoven van Goor, 1865. De sprookjes van Moeder de Gans. Leiden, 1866. De genius van het kransje. Leiden, Van den Heuvell & Van Santen, 1867. Beroemde Nederlandsche vrouwen. Leiden, Van den Heuvel & van Santen, 1869. De familie Guldenarm. Vrij naar het Engelsch. Haarlem, Bohn, 1869. De partij van Fidel en Fidelia. Rotterdam, Robbers, 1870. De geschiedenis van Dina en haar pop. Deventer, H.J. ter Gunne, 1871. Almanak voor kinderen. 1876 en 1877. Frida en haar nichtjes. Amsterdam, Scheltema & Holkema, 1878. (Vertaling van Lebende Blume van Sophie Verena.) Brieven van een poes. Amsterdam, Becht, 1882. Jan en Bertha. Amsterdam, Van Holkema, 1883. Vertellingen uit den Bijbel. Met veertig platen naar Gustave Doré. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1886. Uit het wonderland: verhalen en sprookjes. Navertellingen van Wilhelm Hauff. Amsterdam, Warendorf, 1887. De karavaan. Naar een sprookje van Wilhelm Hauff. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1887. Scheurkalender voor de jeugd. 1888-1890. Van de school in het leven: eenige bladzijden uit Anna's geschiedenis. Leiden, Brill, 1889. Robinson Crusoë. Naar het Engelsch van Daniël Defoe. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, 1890. De pleegdochter van den goochelaar. Naar werk van Louis Ulbach. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1891. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Domme kinderen. Tiel, H.C.A. Campagne, 1893. Over Agatha H.C.H. Moquette, ‘Goeje, Reynardina de.’ In: P.J. Blok en P.C. Molhuysen (red.), Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Leiden, 1914. Deel III, blz. 473. D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur. Amsterdam, 1950. Joris Baers (red.), Lectuurrepertorium. Tilburg/Antwerpen, 1952. Deel I, blz. 568/569. (Met bibliografie) P.J. Buijnsters en L. Buijnsters-Smet, Lust en leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw. Zwolle, 2001, blz. 281-288. 62 Lexicon jeugdliteratuur juni 2003 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Allan en Janet Ahlberg door Anne Marg Bakker {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Allan Ahlberg is op 5 juni 1938 geboren in Birmingham, Engeland. Hij groeide op in een arbeidersgezin en volgde na diverse baantjes als postbode en grafdelver een opleiding tot leraar in het basisonderwijs. Na deze studie ging hij aan de slag als onderwijzer. Daarna was hij tien jaar directeur van een lagere school. Vanaf 1975 wijdde hij zich geheel aan het schrijven. Janet Hall is op 21 oktober 1944 geboren in Huddenfield. Haar familie heeft een artistieke achtergrond: vader was kunstschilder en moeder gaf tekenlessen en kunstgeschiedenis op een middelbare school. Janet tekende al van jongs af aan, maar zag dat vooral als een hobby. Ook zij deed de opleiding lerares basisonderwijs, met kunst als belangrijkste bijvak. Hoewel ze zichzelf niet geschikt vond voor het onderwijs, maakte ze de studie toch af. Daarna volgde ze een opleiding grafische vormgeving en werkte ze als illustrator voor diverse tijdschriften. Ze overleed in 1994. Allan Ahlberg en Janet Hall leerden elkaar kennen tijdens hun studie en trouwden in 1969. Ze debuteerden in 1976 met The Brick Street Boys. Drie jaar later werd hun dochter Jessica geboren. Haar ontwikkeling van baby tot tiener vormde voor het echtpaar een belangrijke inspiratiebron. Als klein meisje, lang voordat ze kon lezen, vond Jessica het bijvoorbeeld heerlijk om catalogi van warenhuizen door te bladeren. Hierdoor geïnspireerd ontstond The Baby's Catalogue (Alles op een rijtje). Het werk van Janet en Allan Ahlberg is over de hele wereld uitgegeven. In Nederland ontving het echtpaar in 1988 voor De puike postbode de {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Boekensleutel, een onderscheiding die incidenteel wordt toegekend aan jeugdboeken met een verrassende vorm of inhoud. In hetzelfde jaar werd aan Bot en Botje een Zilveren Penseel en een Vlag en Wimpel toegekend. In eigen land ontvingen de Ahlbergs voor The Jolly Postman de Masler Award en de prestigieuze Children's Book Award. Werk Janet Ahlberg nam het initiatief voor hun gezamenlijke werk. Zij was op dat moment werkzaam als freelance illustrator, maar vond de opdrachten die ze kreeg op artistiek niveau niet altijd bevredigend. Ze vroeg Allan een verhaal te verzinnen dat zij van beelden kon voorzien. Omdat Allan door zijn werk als docent dagelijks met kinderen te maken had, kon hij zich makkelijk in hun belevingswereld verplaatsen. Bovendien schiep hij veel genoegen in het verzinnen van verhalen. Hun eerste gezamenlijke product verdween in een lade, maar het samenwerken beviel goed. Hun debuut The Brick Street Boys (1976) was het eerste deel van een serie boeken voor tieners die niet zo goed kunnen lezen. Door het eenvoudige taalgebruik bleek het uiterst geschikt voor de doelgroep. In een interview vertelde Allan Ahlberg dat hij het belangrijk vindt juist deze kinderen te bereiken, zodat ze gestimuleerd worden om te lezen en er mogelijk plezier in krijgen. Om die reden koos hij voor humor en vaart in de verhalen. Ook later bleef het zo dat Allan met een idee kwam waar ze dan gezamenlijk verder over nadachten. Vervolgens werkte Allan het idee uit. Pas in een later stadium ging Janet tekenen. Hun samenwerking verliep harmonieus en bijna vanzelfsprekend. Ze hadden dezelfde ideeën over het soort verhalen dat ze kinderen wilden vertellen en hetzelfde doel: kinderen te stimuleren in hun ontwikkeling. Dat deden ze onder meer door te kiezen voor een uitdagende vormgeving die de fantasie van jonge lezers prikkelt. Alles op een rijtje bijvoorbeeld is een opsomming in beeld en taal van de wereld die het jonge kind omringt: rammelaars, kinderwagens, wiegjes, slabbetjes. De indeling van het boek volgt het verloop van een dag in een gezin met een jong kind. Kiekeboe bevat regelmatig een kijkgat dat zicht geeft op een volgende pagina met een grote plaat. De Ahlbergs wilden hun lezers een veilige omgeving bieden, een plek waar zij kunnen gedijen. Dit betekende overigens niet dat in hun boeken geen plaats was voor gevoelens als eenzaamheid, angst en onzekerheid. Juist deze voor kinderen herkenbare emoties wilden zij uitbeelden, om zo aan te sluiten bij hun belevingswereld. In het prentenboek Ik ga naar school staan alledaagse gebeurtenissen beschreven rond een paar kinderen die voor het eerst naar school gaan. Janet wilde hiermee iets van de angst wegnemen die sommige {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Janet Ahlberg uit De puike postbode ==} {>>afbeelding<<} kinderen bij deze gebeurtenis ervaren. Om ideeën op te doen, liep ze mee op een lagere school en sprak ze met de kinderen. Een kenmerk van het werk van de Alhlbergs vormt de humoristische stijl met de vele taalgrapjes die in het verhaal verstopt zitten. Een voorbeeld hiervan is de serie rond de puike postbode, waarin bekende sprookjesfiguren worden opgevoerd. Zo bezorgt de postbode bij de Wolf een deftig schrijven van een notaris: of de Wolf de woning van grootmoeder, die hij onrechtmatig bezet houdt, zo snel mogelijk wil verlaten. De boeken over de puike postbode zijn op een bijzondere wijze vormgegeven. De brieven zitten in echte enveloppen in het boek geplakt. De Ahlbergs vonden het belangrijk dat het eindproduct er goed verzorgd uitzag. Vaak vormden zij al in de beginfase ideeën over het eindresultaat. Vorm en inhoud van hun boeken vertonen daardoor een grote samenhang. In het prentenboek Veel geluk, baby: een droevig verhaal dat goed afloopt krijgt de humor een scherp randje en een absurdistische wending. De baby uit de titel staat er helemaal alleen voor, hij heeft niemand die hem voedt of een schone luier geeft. Omdat hem dat zwaar valt, gaat hij op zoek naar iemand die voor hem wil zorgen. Na de nodige omzwervingen vindt hij de juiste persoon. De illustraties van Janet Ahlberg zijn over het algemeen heel gedetailleerd en hebben een vrolijke, vriendelijke en soms wat dromerige uitstraling. Op de prenten valt veel te zien en te herkennen. In Kiekeboe, dat gesitueerd is in Engeland tijdens de {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Jessica Ahlberg uit De jongen, de wolf, het schaap en de sla ==} {>>afbeelding<<} Tweede Wereldoorlog, zijn alle details correct weergegeven. Janet deed geruime tijd onderzoek om ze zo waarheidsgetrouw als mogelijk weer te kunnen geven. In Bot en Botje hanteerde ze een totaal andere stijl. De tekeningen in dit boek doen denken aan die in een stripverhaal, compleet met tekstballonnen. Janet besteedde veel tijd aan haar tekeningen; het duurde lang voordat haar deel van het werk gereed was. Om die reden ging Allan Ahlberg ook zelfstandig jeugdboeken schrijven. Daarnaast werkte hij samen met andere illustratoren aan prenten- of jeugdboeken. Een kenmerk van Allans jeugdboeken is de enigszins absurde humor. Geregeld gebeuren er dingen die in het echte leven niet mogelijk zijn, zoals in Woef! waarin de tienjarige Erik tijdelijk in een hond verandert. Het ene moment is hij nog gewoon een jongen en even later een terriër. Ook De jongen, de wolf, het schaap en de sla, met illustraties van dochter Jessica, bevat dit soort ingrediënten. In de Nederlandse vertaling heeft het boek als ondertitel ‘Een zoektochtje naar de waarheid’ meegekregen. Allan Ahlberg gaf een eigen invulling aan het bekende raadsel van de jongen die in een te klein bootje een wolf, een schaap en een krop sla naar de overkant van de rivier moet zien te brengen zonder dat ze elkaar opeten. De verteller laat alle betrokkenen hun verhaal vertellen en daaruit blijkt dat de versie van de wolf aanzienlijk verschilt met die van de krop sla. Bot en Botje Dit boek neemt in het oeuvre van de Ahlbergs een bijzondere plaats in. Zowel de verhaallijn, het achterliggende thema als de illustraties wijken af van de andere prenten- en voorleesboeken die ze samen maakten. In Bot en Botje is geen veilige, maar juist een griezelige wereld neergezet - die uiteindelijk toch niet zo angstaanjagend blijkt te zijn. De hoofdrollen zijn weggelegd voor drie skeletten: Bot, Botje en hun hondje. Ze wonen in een donkere kelder van een donker huis. Op een nacht zit Bot rechtop in bed en vraagt zijn maatje, het kleine skelet Botje, wat ze zullen gaan doen. Botje stelt voor om mensen aan het schrikken te maken. Enthousiast trekken ze eropuit, de donkere trap op en de donke- {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} re straat in. Na een ronde door het stadje komen ze tot de ontdekking dat iedereen slaapt en besluiten ze elkaar bang te gaan maken. Ondanks hun skeletachtige uiterlijk ogen Bot, Botje en hun hondje uiterst vriendelijk. Ook door hun gedrag - ze hebben weliswaar het gemene plan om mensen bang te maken, maar het mislukt totaal - worden ze nooit echt bedreigend. Op deze manier spelen de Ahlbergs een subtiel spel met de angst voor de dood. Binnen een veilige omgeving kunnen jonge lezers lekker griezelen. Ook in stilistisch opzicht is Bot en Botje een opvallend boek. De tekst ligt goed in het gehoor, heeft een duidelijk ritme en kent veel herhalingen. Door het steeds terugkerende adjectief ‘donker’ wordt een spannende sfeer gecreëerd. Omdat het verhaal in taal en beeld anders is dan de traditionele bakerrijmpjes waar het op is geïnspireerd, geeft dit een speciaal effect. Waardering Veel lof is er voor de humor in taal en beeld waarmee Allan en Janet Ahlberg hun verhalen vormgeven. Dat geldt even zo goed voor de combinatie van vertelling en illustraties, die vaak harmonieus wordt genoemd. Alles op een rijtje kreeg in Nederland en België een terughoudende ontvangst. Samenvattend luidt de kritiek dat onduidelijk is voor wie het boek precies bedoeld is. Voor baby's werd het ongeschikt geacht vanwege de niet-gekartonneerde bladzijden die heel jonge kinderen niet kunnen ‘lezen’ zonder ze stuk te maken. Bovendien zouden zij zich niet kunnen identificeren met de ‘baby's’ die op de prenten staan afgebeeld: die zijn vaak al één of twee jaar oud. De tekeningen zouden ook te gedetailleerd en te zacht van kleur zijn voor zulke jonge kinderen. Met name het eerste deel van de serie boeken over De puike postbode kon rekenen op een warm onthaal. Majo de Saedeleer schreef over dit boek in Leesgoed: ‘Tekeningen en vormgeving zitten zo vol grapjes dat je het boekje echt niet in één keer helemaal uitgelezen krijgt. Janet en Allan Ahlberg hebben zich geen vragen gesteld over doelgroepen of pedagogische opzet maar het plezier dat ze aan dit boekje beleefd hebben, straalt er gewoon vanaf. Het is een speeltje, een presentje, een hebbeding.’ Ook andere recensenten prezen de originele vormgeving en de harmonie tussen vorm en inhoud. Met Bot en Botje lieten de Ahlbergs zien dat zij andere wegen in durfden te slaan. Ook bij dit prentenboek was er waardering voor de samenhang tussen vorm en inhoud; daarnaast werd het ritmische en poëtische taalgebruik positief beoordeeld. Het stripachtige karakter van de illustraties zagen de critici als vernieuwend; bovendien vonden ze de aanpak heel {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} geschikt voor jonge lezers die de overstap van stripboek naar leesboek willen maken. De jury die aan Bot en Botje een Zilveren Penseel en een Vlag en Wimpel toekende, schreef in haar rapport: ‘Afgezien van de geestige en ritmische tekst die gedeeltelijk een parafrase is op het Bibelebonseberg-gedicht, ligt de kracht van dit prentenboek beslist in de verrassende illustraties. Ahlberg en Ahlberg passen met hun platen in dit boek binnen geen enkele beeldtraditie. Zij hebben hier een eigenzinnige vormentaal toegepast. [-] Het hele boek door hanteren de Ahlbergs consequent deze beeldformule, die nergens rammelt.’ Bibliografie Keuze uit de niet vertaalde boeken Mr. Cosmo the Conjuror (1980), Mr. Tick The Teacher (1981), Please Mrs. Butler (1983), The Clothes Horse and other Stories (1987), The Old Joke Book (1987). Keuze uit de prenten- en jeugdboeken van Janet Ahlberg en Allan Ahlberg The Vanishment of Thomas Tull (1977): Groeimiddel gezocht. Tilburg, Zwijsen, 1985. Funnybones (1980): Bot en Botje. Haarlem, Gottmer/Becht, 1987. Peepo! (1981): Kiekeboe! Haarlem, Gottmer, 1989. The Baby's Catalogue (1982): Alles op een rijtje; het boek voor baby's. Haarlem, Gottmer, 1983. The Jolly Postman (1986): De puike postbode of: Briefgeheimpjes. Haarlem, Gottmer, 1987. Starting School (1988): Ik ga naar school. Bloemendaal, Gottmer/Becht, 1990. Bye Bye Baby (1989): Veel geluk, baby: een droevig verhaal dat goed afloopt. Amsterdam, Elzenga, 1990. The Jolly Christmas Postman (1991): De puike pakketpost. Bloemendaal, Gottmer, 1992. The Bear Nobody Wanted (1992): De beer die niemand wilde. Utrecht, Het Spectrum/Arion, 1993. The Jolly Pocket Postman (1995): De piepkleine puike postbode. Bloemendaal, Gottmer, 1996. Keuze uit de prenten- en jeugdboeken van Allan Ahlberg Ten in a Bed (1983): Drie brutale beren en andere gasten. Met illustraties van André Amstutz. Amsterdam, Arion, 1991. Woof! (1986): Woef! Met illustraties van Gertie Jaquet. Houten, Van Holkema & Warendorf, 1988. The Pet Shop (1990): De dierenwinkel. Met illustraties van André Amstutz. Haarlem, Gottmer, 1993. The Black Cat (1990): De zwarte kat. Met illustraties van André Amstutz. Haarlem, Gottmer, 1993. My Brother's Ghost (2000): Wat er gebeurde toen Tom er niet meer was. Naarden, Middernacht Pers, 2001. The Snail House (2000): Het slakkenhuis. Met illustraties van Gillian Tyler. Amsterdam, Zirkoon, 2000. The Boy, the Wolf, the Sheep and the Lettuce (2004): De jongen, de wolf, het schaap en de sla. Met illustraties van Jessica Ahlberg. Baarn, De Fontein, 2005. Over Janet en Allan Ahlberg Els de Groen, Groot boek voor baby's. In: Algemeen Dagblad, 21-4-1984. [Over Alles op een rijtje.] Aukje Holtrop, Met stip: De puike postbode. In: Vrij Nederland, 8-8-1987. Joyce Kammer, Geraamten. In: Haagsche Courant, 27-11-1987. [Over Bot en Botje.] Muriel Boll, De puike postbode. In: De Stem, 28-11-1987. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Herman Kaakebeeke, Juryrapport Pluim van de Maand voor De puike postbode, januari 1988. Majo de Saedeleer, [over Bot en Botje]. In: Leesgoed, jaargang 15 (1988), nr. 4, blz. 157. Judith Elkin, Authorgraph Janet Ahlberg. In: Books For Keeps, 1988, nr. 52. [Interview met Janet Ahlberg.] Herman Kakebeeke, [over Bot en Botje]. In: Jeugdboekengids, mei 1988, blz. 156. Rindert Kromhout, Bot en Botje. In: de Volkskrant, 5-1-1988. Cornald Maas, Bot en Botje. In: Elsevier, 9-1-1988. Juryrapport CPNB 1988, over Bot en Botje. Bregje Boonstra, Sleutelgat. In: NRC Handelsblad, 2-6-1989. [Over Kiekeboe.] Elaine Moss, A Certain Particularity: An Interview with Janet and Allan Ahlberg. In: Signal (1990), nr. 61, blz. 20-26. Lieke van Duin, Lekker omgekeerd, tegendraads en dwars. In: Trouw, 1-8-1990. [Over Veel geluk, Baby.] Carolien Zilverberg, Postbode. In: NRC Handelsblad, 16-10-1992. [Over o.a. De puike pakketpost.] Jan Van Coillie, De beer die niemand wilde. In: Jeugdboekengids, oktober 1993, blz. 252-253. Marita Vermeulen, [Over De zwarte kat]. In: Jeugdboekengids, november 1993, blz. 305. Carolien Zilverberg, Baasje. In: NRC Handelsblad, 2-7-1993. [Over De beer die niemand wilde.] Joke Linders e.a. (redactie), Het ABC van de jeugdliteratuur: in 250 schrijversportretten van Abkoude naar Zonderland. Groningen, Nijhoff, 1995. Erick Kila, Brievenbesteller is een anti-held. In: Haagsche Courant, 1-11-1996. [Over De piepkleine puike postbode.] Casper Markesteijn, Prentenboeken voor klein en groter grut. In: Haarlems Dagblad, 14-11-1996. [Over o.a. De piepkleine puike postbode.] Marieke Henselmans, Tom bestaat, maar ook weer niet. In: de Volkskrant, 15-2-2002. [Over o.a. Wat er gebeurde toen Tom er niet meer was.] Jan van Coillie e.a. (redactie), Encyclopedie van de jeugdliteratuur. Baarn, De Fontein; Groningen, Wolters-Noordhoff, 2004. Pjotr van Lenteren, Sprekende sla en een vaderlijke moordenaar. In: de Volkskrant, 28-10-2005. [Over De jongen, de wolf, het schaap en de sla.] Bas Maliepaard, Geen klassieker maar een janboel. In: Trouw, 12-11-2005. [Over De jongen, de wolf, het schaap en de sla.] 71 Lexicon jeugdliteratuur juni 2006 {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Gustave Aimard door Annerieke Freeman-Smulders Gustave Aimard werd in 1818 geboren als natuurlijke zoon van een Franse minister onder de naam Olivier Gloux; later nam hij de naam van zijn moeder aan. Aimard heeft vanaf zijn elfde jaar veel gereisd: eerst als scheepsjongen, later als pelsjager en goudzoeker. Hij woonde vijftien jaar in Noord-Amerika, reisde door Spanje, Turkije en de Kaukasus en ging in 1848 als officier bij de Garde Mobile naar Amerika, deze keer om Mexico te bezoeken. Zijn historische en geografische ervaringen gebruikte hij bij het schrijven van avonturenverhalen. In 1883 stierf hij totaal verarmd in een inrichting voor geesteszieken, waarin hij enkele jaren tevoren, lijdend aan grootheidswaanzin, was opgenomen. Werk Zijn eerste successen waren Les Trappeurs de l'Arkansas (1858) met veertien drukken in zes jaar, en Le Grand chef des Aucas (1858), met tien drukken in tien jaar. Enkele van zijn verhalen verschenen eerst als feuilleton. Hij publiceerde ook in het Bulletin de la Societé des gens de lettres, wat literaire erkenning inhield. Aimard heeft meer dan honderd romans geschreven, sommige daarvan met hulp van co-auteurs. De boeken van Gustave Aimard spelen zich af in open ruimten: rond Parijs, op zee en in Amerika, met name het verre Westen en Mexico. Hij heeft in Frankrijk zowel het genre wild-westliteratuur als de zeeroman geïntroduceerd. De verhalen uit het verre Westen zijn veruit het populairst. Ze spelen in de gebieden die hij bezocht heeft en hebben als centraal gegeven de ontworteling van de mens door het rondtrekken in onbekend en nagenoeg onbewoond gebied. Aan zijn grote kennis van het Westen van Noord-Amerika en van Mexico dankt hij de stof voor zijn verhalen: incidenten met bandieten, vechten achter pallisaden, scalperen, eenzame jagers in de uitgestrekte pampa of het roken van de vredespijp. Helden noch gelieven ontsnappen aan wreedheden en martelingen. Soms verwerkt hij historische gebeurtenissen in zijn verhalen: de opstand van de Texanen tegen de Mexicaanse overheersing, of bijvoorbeeld de uitschakeling van een militaire dictator in Chili en de trek naar het Westen. Volgens de toen gebruikelijke visie beschrijft Aimard de blanke Europeanen en hun vrienden - meestal {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Fransen of Frans-Canadezen - zeer positief. Van een Fransman zegt hij dat zijn gelaatstrekken ‘schoon en edel’ waren en het stempel droegen ‘van die trots en die wilskracht, welke het leven in de woestijn schenkt’. Mexicanen zijn bedriegers en gouddieven. Ook blanke Amerikanen deugen niet: ze zijn grof, het zijn slavenhandelaars, ze zijn altijd op geld uit. Sommige indianenstammen worden als dapper en goed voorgesteld; andere, zoals Apachen en Zwartvoetindianen zijn achterbaks en gluiperig: ‘Die Indiaan was een Apache, hoekig van gestalte en met een listig gelaat.’ Aimard eindigde zijn boeken vaak met zijn naam eronder en een verwijzing naar een vervolg (‘Mogelijk vinden wij den armen soldaat nog eenmaal terug in de onbegrensde eenzame woestijn, waar hij zijn hartzeer was gaan verbergen’) waarbij via een voetnoot een of meer titels staan vermeld. Het werk van Mayne Reid, Fennimore Cooper en kapitein Marryat hebben Aimard tot voorbeeld gediend. De romans over Parijs zijn geënt op het succesvolle werk van Eugène Sue, Les mystères de Paris: de overvloedige natuurbeschrijvingen op Chateaubriand. Vertalingen Aimard is vertaald in het Duits, Engels en Nederlands. De eerste Nederlandse uitgave dateert uit 1858. Nederlandse vertalingen verschenen soms al in hetzelfde jaar als de oorspronkelijke uitgave in Parijs. Gedurende de jaren 1860-1880 waren er van tien uitgevers ongeveer vijftig titels op de markt, voornamelijk verhalen uit het verre Westen van Amerika. Aimards boeken kwamen onder andere uit bij Uitgeversmaatschappij Elsevier, Rotterdam; W.C. van Heusden, den Bosch; van den Heuvel en van Santen, Leiden; A.G. Schoonderbeek, Laren. Vertalingen werden verzorgd door onder anderen S.J. Andriessen en L.C. Cnopius. Veel uitgaven zijn geïllustreerd door Chs. Rochussen. De boeken verschijnen vaak in een serie, soms dezelfde titels in eenzelfde periode bij verschillende uitgevers. Rond 1950 waren er nog 59 titels, voornamelijk verhalen uit het verre Westen, verkrijgbaar. De pelsjagers van de Arkansas Rafael, de zestienjarige zoon van een Mexicaanse landedelman, sticht brand en pleegt een moord. Om hem aan zijn gerechte straf te onttrekken, brengt zijn vader hem ver de woestijn in. Als zijn moeder hoort dat Rafael door zijn vader verbannen is, gaat zij hem achterna. Dit is de inleiding tot het eigenlijke verhaal dat zich twintig jaar later afspeelt en waarin verschillende intriges dooreen lopen. Rafael, nu Edelhart geheten is een bekend pelsjager; een groepje Mexicanen, waaronder een bioloog met zijn {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} nichtje, Dona Luz, trekt rond en loopt in een hinderlaag; de hoofdman van een groep bandieten wil Dona Luz ontvoeren; Edelharts moeder wordt door indianen gevangen genomen en met martelingen bedreigd. Aan het einde blijkt de leider van de Mexicaanse expeditie Edelharts vader te zijn. In een Naschrift vertelt de auteur dat hij vele jaren later in een afgelegen hacienda Edelhart wederom heeft aangetroffen, met vader en moeder, gehuwd met Dona Luz en vader van vele kinderen. Edelhart Dit verhaal beschrijft de oorlog van de Texanen tegen Mexico. De opstandelingen (‘insurgenten’) brengen een leger bijeen, anderen willen onderhandelen. Tegelijkertijd strijden de Comanchen tegen de Apachen, er vindt een gijzeling plaats en een indiaans huwelijksfeest. Na een veldslag verklaren de Mexicanen dat zij niet meer tegen de onafhankelijkheid van Texas zullen strijden. Edelhart speelt slechts in een aantal verwikkelingen een rol. Waardering In de geschiedenis van de Franstalige literatuur wordt Aimard nauwelijks vermeld, ook niet in hedendaagse studies over de volksroman in de negentiende eeuw. Alleen als auteur van jeugdboeken krijgt hij in desbetreffende werken enkele regels of alinea's toebedeeld. Een recensie uit 1864 (Jules Valles in Le progres de Lyon van 13 mei) zegt over L'Araucan en Chasseur d'Abeilles: ‘U kent deze boeken zonder ze te hebben gelezen: het is hetzelfde verhaal, treffend, dat wel, verwarmd door de vurige zon van de Nieuwe Wereld; het is Aimard-zelf, met steeds een andere hoed op, die zijn eigen verleden met een bloedige saus overgiet.’ J.J. Gouverneur wijst er in het voorwoord van enkele Nederlandse vertalingen op dat deze boeken een historisch monument vormen: ‘er is weer gretig vraag naar boeken met sterke karakters en kloeke daden, boeken met een sfeer van de vrije, wilde natuur’. Daalder erkent Aimards kwaliteiten: ‘Het stempel van echtheid, de sfeer van wilde wouden en stromen, van eindeloze savannen, de stilte en de eenzaamheid van het leven der verworpenen en avonturiers.’ Hij heeft echter kritiek op de overmatige spanning en de (beschreven) superioriteit der blanken. Recensies uit respectievelijk 1899 en ca. 1950 spreken van ‘verderfelijke lektuur die bij vroegrijpe kinderen onedele gedachten zal oproepen’ en van ‘hartstochtelijk wrede, soms bepaald anti-religieuze teksten’. In Het kinderboek als opvoeder deelt Lea Dasberg Aimard op grond van enkele citaten in bij de ‘gruwelschrijvers’ (die kinderen onbekommerd in {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} gruwelen onderdompelen). Zij wijst die benadering af omdat een afstandelijk vermelden - zonder dat er een beeld wordt opgeroepen - voldoende zou moeten zijn, als ‘documentaire waarde’, om kinderen te informeren over het bestaande kwaad. Wie Aimards boeken als geheel bekijkt en niet als een verzameling citaten, ziet dat Aimard altijd gedetailleerd vertelt: ceremoniën rond de vredespijp, de politieke situatie, het landschap, de opstelling van de troepen tijdens een veldslag; en ook dus moord, marteling of scalperen. Hij zegt zelf over ‘zoovele toneelen van bloed en moord’: ‘Wij moeten de feiten vertellen gelijk zij zich hebben toegedragen. Wij beschrijven de zeden van een ras dat dagelijks vermindert en wegsterft onder den stuipachtigen aangreep der zoogenaamde beschaving’ (Edelhart, 1858). Dit uitgebreid en kleurrijk vertellen over een - op dat moment - betrekkelijk onbekende wereld, is waarschijnlijk juist de aantrekkingskracht van deze boeken geweest. Het isoleren van uitspraken ten behoeve van het opvoedkundig gehalte, draagt weinig bij aan het inzicht in de werken van Aimard. Bibliografie Series Het werk van Gustave Aimard is zeer omvangrijk en zijn boeken werden vele malen vertaald. Op dit moment zijn ze in Nederland niet meer op de markt. Hier wordt volstaan met vermelding van de uitgeverijen die speciale series met werk van Aimard hebben uitgebracht. Amsterdam, Uitgeverij Elsevier, 1892-1895; 14 delen. Amsterdam, Uitgeversmaatschappij ‘Nederland’, 1892-1896; 20 delen. Arnhem-Nijmegen, Gebroeders Cohen, vanaf 1903; 12 delen. Laren, A.G. Schoonderbeek, 1920-1926; 10 delen. Over Gustave Aimard Jean de Trigon, Histoire de la litterature enfantine de Ma Mere l'Oye au Roi Babar. Parijs, Librairie Hachette, 1950. Marc Soriano, Guide de la litterature pour la jeunesse. Paris, Flammarion, 1975. D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker; historisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur. Schiedam, Interbook Internationaal, 1976. Lea Dasberg, Het kinderboek als opvoeder. Assen, van Gorcum, 1981. Dictionnaire des litteratures de langue francaise. Paris, Bordas, 1984; 3 dln. Deel 1. 33 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1993 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruth Ainsworth door Conny Meijer Ruth Ainsworth werd op 16 oktober 1908 in Manchester (Engeland) geboren. Zij was nog een baby toen haar vader stierf. Haar jeugd bracht ze door in Suffolk, waar ze vertrouwd raakte met de zee en het strand die een belangrijke rol spelen in veel van haar verhalen. Na de High School studeerde ze aan het Froebel Training Centre in Leicester. In 1935 trouwde ze met Frank L. Gilbert. Zij heeft drie zoons. Zij debuteerde in 1936 met Tales about Tony. Sindsdien publiceerde zij een groot aantal verhalenbundels, maar ook kindergedichten en -toneel. In Engeland is zij vooral bekend geworden door haar jarenlange medewerking aan radio- en televisieprogramma's. Slechts een beperkt aantal boeken van Ruth Ainsworth is in het Nederlands vertaald. Het eerste, Voor jou van Vrouwtje Appelwang, werd in 1973 bekroond met een Zilveren Griffel. Werk Ruth Ainsworth schrijft vooral voor jonge kinderen. Zij zoekt haar onderwerpen meestal dicht bij huis, in het leven van alledag. Haar inspiratie vindt zij zowel in haar eigen jeugd - terug te vinden in de talloze verhalen die aan het strand spelen - als in die van haar kinderen. Haar verhalen hebben vaak iets geheimzinnigs en vertonen een plezierige spanning. Voor jou van Vrouwtje Appelwang is een stevige verhalenbundel. Het eerste deel bevat verhalen voor kleuters, waarin de vierjarige Jasper de hoofdpersoon is: een jongetje met een grote fantasie, die simpele dingen omzet in iets glanzends. Zijn grootste schat is zijn bewaarzak, die hij volstouwt met dingen die later nog eens van pas kunnen komen. Een aantal verhalen in deze bundel is bestemd voor kinderen van acht à negen jaar. Ze hebben een geheimzinnige sfeer, die ook te vinden is in Het verhalenboek voor nieuwsgierige kinderen en Het verhalenboek over geesten en spoken. De spanning wordt opgeroepen door een nachtje slapen in een oud hemelbed, een verlaten huisje aan het strand, een stille ommuurde tuin waarin iemand een geheim vermoedt - dingen waar menig kind van droomt. Een van de verhalen uit Het verhalenboek over geesten en spoken is door Heleen Kernkamp-Biegel bewerkt tot een zelfstandig boek voor moeilijk lezende kinderen; het verscheen onder de titel Het ronde bos. Twee kinderen ontdekken bij een open plek in het bos een schat. Deze blijkt te behoren aan een overleden meisje dat hier vroeger {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} gewoond heeft. Zij dwaalt nog door het ronde bos, totdat de kinderen ervoor weten te zorgen dat zij eindelijk rust vindt. Het vogeltje dat te ver vloog is een prentenboek dat Ruth Ainsworth samen met Sei'ichi Horiuchi heeft gemaakt. Een nieuwsgierig vogeltje vliegt weg van het nest. Het ontmoet allerlei vreemde vogels, die hem laten merken dat hij niet welkom is. Als het vogeltje de moed dreigt te verliezen, verschijnt zijn moeder die hem terugbrengt naar het veilige nest. Bibliografie In het Nederlands vertaalde kinderboeken The Ruth Ainsworth Book (1970): Voor jou van Vrouwtje Appelwang. Vertaald door Heleen Kernkamp-Biegel. Met illustraties van Shirley Hughes. Amsterdam, Ploegsma, 1972. The phantom fisherboy (1974): Het verhalenboek over geesten en spoken. Vertaald door Ries Moonen. Met illustraties van Shirley Hughes. Amsterdam, Ploegsma, 1977. Het vogeltje dat te ver vloog. Vertaald door L.M. Niskos. Met illustraties van Sei'ichi Horiuchi. Rotterdam, Lemniscaat, 1977. The phantom roundabout (1977): Het verhalenboek voor nieuwsgierige kinderen. Vertaald door Thea Summerfield. Met illustraties van Shirley Hughes. Amsterdam, Ploegsma, 1980. ‘Sleep well’ (1976): Het ronde bos. Vertaald en bewerkt door Heleen Kernkamp-Biegel. Met illustraties van Alex de Wolf. Amsterdam, Ploegsma, 1984. Over Ruth Ainsworth Anne Commire, Something about the author. Vol. 7. Detroit, 1975. 10 Lexicon jeugdliteratuur februari 1986 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Vivien Alcock door Deborah van der Vliet {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Vivien Alcock is geboren in 1924, in Worthing, Engeland. Zij volgde een opleiding aan de Ruskin School of Drawing and Fine Arts en op het Camden Art Centre. In de Tweede Wereldoorlog werkte zij enige tijd als ambulance-chauffeur. In die functie ontmoette ze in België haar latere echtgenoot, de schrijver Leon Garfield. Na de oorlog ging ze bij een reclamebureau werken. Toen zij een dochter kreeg en haar verhaaltjes ging vertellen, raakte Alcock geïnteresseerd in schrijven voor kinderen. Temeer daar haar man, net als een aantal bevriende schrijvers, al naam gemaakt had met het schrijven van kinder- en jeugdliteratuur. Toch verscheen haar eerste boek, The Haunting of Cassie Palmer, pas in 1980. Alcock heeft ongeveer vijftien boeken geschreven, waarvan er slechts enkele in het Nederlands zijn vertaald. Reizigers in de nacht (1983) belandde op de Horn Book erelijst en is door de American Library Association uitgeroepen tot het opmerkelijkste boek van 1985. Dit laatste gebeurde in 1986 opnieuw met The Cuckoo Sister (1985). The Mysterious Mr. Ross (1987) kwam op de shortlist van de Observer Teenage Fiction Award. Het vaakst bekroond is De monstertuin (1988). Dat kreeg de Voice of Youth Advocate Best Science Fiction/Fantasy Book Citation en werd door de American Library Association het opvallendst boek van het jaar 1988 genoemd. Het belandde op de shortlist voor de Smarties Prize en kreeg een aanbeveling voor de Carnegie Medal. In Nederland zijn de boeken van Alcock niet bekroond. Werk Een van de interessantste periodes om over te schrijven vindt Alcock de tijd waarin het kind volwassen wordt en heen en weer geslingerd wordt tussen jeugd en volwassenheid; {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Bandillustratie: Roelof van der Schans ==} {>>afbeelding<<} net voorbij de puberteit of kort ervoor. Op dat moment kijkt het kind fris naar beide werelden, staat het er als een vreemde tegenover. ‘Soms wordt mij gevraagd wanneer ik voor volwassenen ga schrijven, alsof zo'n oud mens niet voor jongeren zou moeten schrijven. Dan zeg ik dat ik het spannend vind om terug te gaan naar de tijd dat de wereld nieuw voor me was. Ik zeg dan dat ik mezelf ontdoe van vooroordelen en stoffige opvattingen wanneer ik probeer te kijken door de ogen van een kind. Ik zie dan duidelijker.’ Een tweede voorkeur van Alcock ligt bij meisjes. Een typische Alcock-heldin is een dappere Einzelgänger, die om welke reden ook afgesneden is van haar familie. Ze zit in een moeilijke situatie die ze in haar eentje het hoofd moet bieden. Gedwongen om belangrijke beslissingen te nemen, wordt de hoofdpersoon een stuk volwassener. Een ander deel van het werk van Alcock gaat over bovennatuurlijke zaken. Deze boeken zijn niet in het Nederlands vertaald. Dief De vader van Ellen wordt gearresteerd wegens het verduisteren van geld. Als gevolg hiervan valt het gezin uit elkaar. De jonge Italiaanse stiefmoeder gaat met haar baby terug naar Italië, de drie kinderen worden ‘verdeeld’ over de familie. Ellen blijft rondlopen met een groot geheim, want vlak voor hij werd weggevoerd, heeft haar vader haar een ontvangstbewijsje gegeven. Ellen gaat ervan uit dat de koffer vol gestolen geld zit en dus een bewijs is van de schuld van haar vader. Als oudste voelt ze zich verantwoordelijk voor het gezin en besluit ze de koffer te bewaren. Ellen komt terecht bij een nicht van haar vader, die samenwoont met haar moeder en een pleegzoon. Weldra blijkt dat Ellens vader ook de moeder van die nicht heeft opgelicht. De pleegzoon weet dat en ontdekt al snel dat Ellen een koffer met geld bij zich heeft. Hij vindt dat zijn pleegmoeder er recht op heeft. Nu begint een kat-en-muisspel om de koffer. Intussen echter zijn Ellen en de pleegzoon ook aan elkaar gehecht geraakt. Uiteindelijk komen de volwassenen achter de geheimen {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} van de kinderen en wordt besloten in de koffer te kijken. Daar blijkt helemaal niet zoveel geld in te zitten als iedereen verwacht had. Samen besluiten ze dan het geld terug te geven aan de vader, zodat hij zijn slachtoffers voor een deel terug kan betalen. Ten slotte komt ook de Italiaanse stiefmoeder weer terug. Zij heeft geleerd het heft in eigen handen te nemen en gaat weer voor alle drie de kinderen zorgen. Door het verblijf bij haar familie heeft Ellen weer enig vertrouwen in de mensen gekregen. Dief is een boek waarin de thema's van Alcock duidelijk naar voren komen: een meisje dat er alleen voor staat en zich verantwoordelijk voelt voor het hele gezin. Pas na heel lang met die problemen rondgelopen te hebben komt ze erachter dat ze niet echt alleen is, er zijn altijd mensen om je heen die om je geven. De aanklacht tegen Anna Coman Een zachtaardig meisje, Anna, gaat met haar oma in een andere stad wonen. Op haar nieuwe school wordt ze als vriendin opgeëist door Lindy, een meisje dat zo onaardig is tegen haar vriendinnen dat ze helemaal geen vriendinnen meer heeft. Als Anna verschijnt grijpt ze haar kans. Lindy nodigt Anna uit bij een geheim genootschap te komen dat haar broer heeft opgericht. Anna wil dat wel en laat zich meeslepen door Lindy die erg jaloers is op haar broer omdat hij meer aandacht van hun (gehate) stiefvader krijgt dan zij. De ontmoeting met het geheime genootschap verloopt niet zonder moeilijkheden. Naarmate er meer leden worden opgenomen, worden de toelatingsrituelen enger. De zwakkelingen worden gepest en moeten de ergste opdrachten uitvoeren. De magie van het genootschap zit in de maskers. Met maskers op worden zelfs de gewoonste kinderen afschrikwekkend. Als Anna opkomt voor een zwakke jongen, beledigt ze hiermee de ridder met het gele masker. Dat betekent dat ze berecht zal moeten worden. De berechting mondt uit in een vreselijke chaos en een onttroning van de ridders. Het genootschap spat uit elkaar als blijkt dat Lindy's broer verslaafd is aan drugs. Lindy haalt haar stiefvader erbij en dan blijkt hij toch niet zo vreselijk te zijn als ze altijd gedacht heeft. Hij zorgt dat Lindy's broer behandeld wordt. Intussen heeft Anna geleerd voor zichzelf en anderen op te komen. Daardoor gaat Lindy haar echt waarderen en wordt hun vriendschap wat echter. Waardering Opvallend aan het werk van Alcock is de uitgebreide karaktertekening. Dat wekt bij de critici verschillende reacties op. ‘Zeer uitvoerig wordt beschreven hoe de karakters van de (hoofd)personen in elkaar zitten, wat ze voelen, bedoelen en hoe ze reageren. Tja dat is wel knap gedaan hoor, maar daardoor loopt het verhaal {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} zo traag! Door alle beschrijvingen raakt ook de spanning te veel op de achtergrond, en dat maakt Dief helaas niet tot Alcocks beste boek.’ (Goos van Gorkum) ‘Opvallend in dit uitermate spannende, zelfs enge boek is de goede karaktertekening van Anna en in mindere mate die van haar vriendinnetje.’ (Joyce Kammer over De aanklacht tegen Anna Coman) Een ander kritiekpunt zit in het feit dat Alcocks verhalen gebaseerd zijn op een idee dat zelden of nooit goed wordt uitgewerkt. ‘Alcock laat wel zien hoe dit soort “clubrituelen” tot excessen kunnen leiden, maar de thematiek is toch te mager om het tot het eind toe spannend te houden. Door allerlei zijlijntjes probeert de schrijfster de aandacht vast te houden - die juist daardoor verslapt. Enige beperking ware beter geweest.’ (Casper Markesteijn over De aanklacht tegen Anna Coman). ‘Een aantal emoties en situaties worden in aanzet heel goed geëvoceerd, maar gaandeweg oppervlakkiger uitgewerkt en zelfs losgelaten. [-] De dialogen kennen sterke momenten en zijn bijwijlen heel levendig en gelardeerd met fijne humor. Een onevenwichtig opgebouwd verhaal dat sterk begint, maar dan geleidelijk afzwakt naar een abrupt en onbevredigend slot.’ (Marita Vermeulen over Dief) Daarnaast staan onverdeeld positieve reacties over de manier van vertellen: ‘Een vlot en raak verteld (en waarschijnlijk dus ook goed vertaald) verhaal, met de nodige karaktertekening, spanning en intrige en een mooi einde.’ (Herman Verschuren over Dief) Bibliografie Niet in het Nederlands vertaald The Haunting of Cassie Palmer (1980), The Stonewalkers (1981), The Sylvia Game: A Novel of the Supernatural (1982), Ghostly Companions: A Feast of Chilling Tales (1984), The Cuckoo Sister (1985), The Mysterious Mr. Ross (1988), The Thing in the Woods (1989), Singer to the Sea God (1993), The Face at the Window (1994), The Wrecker (1994). In het Nederlands vertaald Travellers by Night (1983): Reizigers in de nacht. Vertaald door Martha Heesen. Baarn, De Fontein, 1990. The Monster Garden (1988): De monstertuin. Vertaald door Thera Coppens. Baarn, De Fontein, 1989. The Trial of Anna Cotman (1989): De aanklacht tegen Anna Coman. Vertaald door Huberte Vriesendorp. Baarn, De Fontein, 1994. Kind of Thief (1992): Dief. Vertaald door Huberte Vriesendorp. Baarn, De Fontein, 1992. Over Vivien Alcock Amanda Smith, Of Ghosts and History. In: Publishers Weekly, 20-9-1988. Children's Literature Review. Detroit, Gale Research Inc., 1992. Vol. 26, blz. 1-8. Herman Verschuren, Goed gelezen voor lezers van 8-12 jaar. In: Leesgoed, jaargang 20 (1993), nr. 3, blz. 130-131. Marita Vermeulen, Dief. In: Jeugdboekengids, jaargang 35 (1993), nr. 2, blz. 48-49. Goos van Gorkum, Sfeervol avontuur in een magische wereld. In: Gooi en Eemlander, 18-3-1993. Something about the author. Detroit, Gale Research Inc., 1994. Vol. 76, blz. 1-4. Casper Markesteijn, Wurmen, gejeuk en clubrituelen. In: IJmuider Courant, 31-3-1994. Joyce Kammer, Angst en macht. In: Haagse Courant, 1-4-1994. Anita Silvey (editor), Children's books and their creators. Boston, Houghton Mifflin, 1995. 47 Lexicon jeugdliteratuur juni 1998 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Louisa May Alcott door Riana Luiks-Kramer Louisa May Alcott is geboren op 29 november 1832 in Germantown, Pennsylvania; ze overleed op 6 maart 1888 in Boston, Massachusetts. Haar idealistische, onpraktische vader had zeer progressieve ideeën over opvoeding en vorming van kinderen. Hij stichtte een school waarin filosofen als Ralph W. Emerson en Henri Thoreau actief bij de lessen werden ingeschakeld. In dit intellectuele milieu kwam Louisa's aanleg voor schrijven al snel tot bloei: gedichten, romans, toneelstukken en korte verhalen vloeiden met groot gemak uit haar pen. Over haar ervaringen als verpleegster in de Amerikaanse burgeroorlog schreef ze ‘Hospital sketches’. Tijdens dit verblijf tastte een kwikvergiftiging haar gezondheid voorgoed aan. Na een reis door Europa (in 1865) werd ze redacteur van het kindertijdschrift Merry's museum. Van uitgever Thomas Niles kreeg ze het verzoek een boek voor meisjes te schrijven. Little women is vanaf de verschijning in 1868 een succes, dank zij vertalingen ook in andere landen. In de loop der tijden zijn er verschillende opera- en toneelbewerkingen, verfilmingen en grammofoonplaten naar gemaakt. De invloed van onderwerp en schrijfstijl is in veel andere kinderboeken merkbaar, bijvoorbeeld in Tine van Berkens De familie Berewoud (1895). Top Naeff schreef: ‘In mijn kinderjaren had ik, als alle meisjes uit die tijd, een grote liefde voor de boeken van Louise Alcott.[...] Ik was ongeveer 18 jaar, toen ik meende, dit ook wel te kunnen, en Schoolidyllen schreef.’ Werk Onder moeders vleugels en het vervolg Op eigen wieken beschrijven belevenissen van de vier zusjes March (Meg, Jo, Beth en Amy), sterk gebaseerd op het gezinsleven van de familie Alcott. In het eerste deel proberen moeder en dochters March het hoofd boven water te houden tijdens vaders deelname aan de Burgeroorlog. In het tweede deel wordt Beth ziek en sterft na een lang, uiterst geduldig gedragen ziekbed. Het gezin vindt in beide boeken steun in J.B. Bunyan's Pilgrim's progress (een onderdeel dat in hedendaagse bewerkingen soms wordt weggelaten). Het succes van de boeken is vooral te danken aan de levensechte beschrijving van het dagelijks leven en de rebelsheid van hoofdpersoon Jo. Zij is jongensachtig, handelt vaak in een opwelling en beantwoordt niet aan het toen heersende ideaalbeeld van de volgzame, zachte vrouw (zoals belichaamd in ‘Marmee’ March, de warme, liefdevolle moeder). Hoewel sentimenteel en rolbevestigend volgens {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} hedendaagse maatstaven was het boek op het moment van verschijnen verfrissend door het ontbreken van opzettelijk moraliserende trekken. Op verzoek van de lezers verschenen nog twee vervolgdelen: De kostschool van meneer Beer en De wereld in. Hierin zijn de pedagogische idealen van Louisa's vader nader uitgewerkt. Anoniem of onder pseudoniem (waaronder A.M. Barnard) publiceerde ze korte ‘blood and thunder’-verhalen. In Nederland werd de eerste vertaling van Little women in 1876 door Almine verzorgd. In hoog tempo volgden vertalingen van ander werk, waaraan namen verbonden zijn als Davina, H. Koorders-Boeke, O.D.A. De vertaling van Almine werd basis voor diverse bewerkingen, onder andere van G.W. Elberts, die later door J.A. de Herder-Scherpenhuijsen weer gemoderniseerd is. Daarnaast verschenen talloze andere vertalingen en bewerkingen. Bibliografie Keuze uit haar kinderboeken Little women (1868-69): Onder moeders vleugels. Vertaald door Almine. Amsterdam, Kirberger, 1876. 12e druk herzien door G.W. Elberts. Rotterdam, 1921; 16e druk opnieuw bewerkt door J.A. de Herder-Scherpenhuijsen. Rijswijk, 1952. Andere editie: vertaald door F. Schregel-Onstein. Den Haag, 1971. (Bevat tevens Op eigen wieken) Good wives: Op eigen wieken. Vertaald door Almine. Amsterdam, Kirberger, 1876. 9e druk herzien door G.W. Elberts. Rotterdam, 1921; opnieuw bewerkt door J.A. de Herder-Scherpenhuijsen. Rijswijk, 1952. (Dit boek is pas later apart gepubliceerd als Good wives. Daarvoor werd het uitgegeven als het tweede deel van Little women. Little men (1871): De kostschool van meneer Beer. Vertaald door mevr. S. Leiden, Brill, 1880. 8e druk herzien door P.M. Wink. Rotterdam, 1921; opnieuw bewerkt door J.A. de Herder-Scherpenhuijsen. Rijswijk, 1953. (In het originele werk en in andere vertalingen wordt gesproken over meneer Bhaer). Jo's boys (1886): De wereld in. Zutphen, Thieme, 1886. 8e druk herzien door G.W. Elberts. Rotterdam, 1921; opnieuw bewerkt door J.A. de Herder-Scherpenhuijsen. Rijswijk, 1952. Keuze uit het werk voor volwassenen Hospital sketches (1864), Behind a mask, the unknown thrillers of Louisa May Alcott (1975). Over Louisa May Alcott en haar werk (een keuze uit talrijk materiaal) Horn book magazine, jaargang 44 (1968), nr. 5. (Speciaal nummer) Louisa May Alcott. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdlektuur, jaargang 4 (1973-74), blz. 85-88, 93-98, 103-104; jaargang 5 (1974-75), blz. 27-30 (vooral van belang: de bibliografische gegevens over Nederlandse vertalingen en bewerkingen alsmede een aantal aanhalingen uit kritieken op het werk). A. Commire, Yesterday's authors of books for children. Deel 1. Detroit, 1977, blz. 6-19. (Uitgebreide bibliografie en chronologisch geordende fragmenten uit Louisa's dagboeken) Louisa M. Alcott. Onder moeders vleugels. In: En nu over jeugdliteratuur, jaargang 5 (1978), nr. 4, blz. 20-21. (Vergelijking van 7 Nederlandse uitgaven) Martha Saxton, Louisa May; a modern biography of Louisa May Alcott. London, 1978. Lexicon jeugdliteratuur september 1982 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Lloyd Alexander door Roel Siegers {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Lloyd Alexander werd op 30 januari 1924 geboren in Philadelphia, Amerika. Al op jeugdige leeftijd kondigde hij aan dichter te willen worden. Hij bezocht het Teachers College en het Lafayette College. Zijn ouders wilden dat hij op een degelijke manier zijn brood zou verdienen. Hij werkte een jaar lang als bode op een bank en schreef 's nachts. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, kwam hij als militair in Texas terecht en werd later als tolk geplaatst bij de Inlichtingendienst in Wales, Engeland. Deze omgeving maakte diepe indruk op hem, maar voor schrijven was nauwelijks tijd. Hij werd overgeplaatst naar Parijs en leerde zijn vrouw Janine Denni kennen. Hij trouwde in 1946. Een beurs maakte het hem mogelijk letterkunde te studeren aan de Sorbonne. Hij begon met het vertalen van werk van J.P. Sartre en Paul Eluard. Heimwee bracht hem terug naar zijn geboorteland, waar hij tot op heden woont in Drexel Hill bij Philadelphia. Hij schreef een aantal boeken voor volwassenen, maar zonder succes. Pas toen hij over deze teleurstelling schreef en over de belevenissen van zijn Franse vrouw in Amerika, kreeg hij aandacht. Hij begon voor een jonger lezerspubliek te schrijven. In 1964 verscheen The book of three, het eerste deel van de Prydain-cyclus, die hem roem en erkenning bracht. Sinds die tijd heeft hij een groot aantal jeugdboeken geschreven, waarvan er vele in het Nederlands zijn vertaald. Zijn werk werd vaak bekroond: in 1969 ontving hij de Newbery Medal voor The high king; in 1971 de National Book Award voor The marvelous misadventures of Sebastian; in 1980 een Vlag en wimpel voor De straatkat- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} ten en andere verhalen; in 1981 een Zilveren Griffel voor De eerste twee levens van Lukas-Kasha; in 1982 The American Book Award voor Westmark. Walt Disney verfilmde Taran en de Toverketel. Sinds 1973 werkt hij als adviseur mee aan het jeugdtijdschrift Cricket. Hij houdt veel lezingen en bezoekt scholen waar hij over zijn werk vertelt. Werk Al heel jong las Lloyd Alexander sprookjes, legenden en de verhalen over koning Arthur en de ridders van de Tafelronde. Later werden Shakespeare, Dickens, Mark Twain en Lewis Caroll zijn grote voorbeelden. Tijdens zijn verblijf in Wales raakte zijn fantasie geprikkeld door de Keltische mythen- en sagenwereld. Hij herinnerde zich de boeken uit zijn jeugd en toen hij teruggekeerd was naar Amerika verdiepte hij zich in de Mabinogion, een verzameling mythen en legenden uit de vroege middeleeuwen in Wales. Deze verhalen en de omgeving waar ze zich afspeelden, vormen de inspiratiebron voor zijn werk. Hij verzon echter een heel eigen wereld: Prydain, een denkbeeldig koninkrijk waar wonderlijke wezens wonen, die uit de Mabinogion stammen, maar gevormd en aangevuld zijn door Alexanders fantasie. Lloyd Alexander betoogt dat hij geen verre reizen hoeft te maken om avonturenverhalen te schrijven: ‘Fantasie maakt van mijn achtertuin een oerwoud, van mijn katten tijgers en de bobbel in de straat wordt de Mount Everest.’ Hij spreekt vaak zijn bezorgdheid uit over het feit dat kinderen in de wereld van wetenschap en techniek niet de waarde zullen leren kennen van de waarachtige droom, die hoop op de toekomst mogelijk maakt. In zijn boeken schept hij voor zijn jeugdige lezers een wereld waarin magie, bijgeloof en strijd om eer een grote rol spelen. Lloyd Alexander is een groot liefhebber van muziek en bespeelt vele instrumenten. De viool is zijn lievelingsinstrument. Al in 1960 schreef hij My love affair with music voor volwassen lezers. In De buitengewone belevenissen van Sebastiaan speelt de liefde voor de viool een belangrijke rol. Sebastiaan raakt zijn baantje als violist kwijt bij een adellijke heer en raakt betrokken bij een machtsstrijd om de troon. Met behulp van zijn wonderbaarlijke viool en zijn van de dood geredde zwerfkat verzet hij zich met succes tegen een wrede tiran. Alexanders liefde voor katten is ook te vinden in De kat die een mens wilde zijn, De straatkatten en andere verhalen en Mijn kleine tijgers. Hij vindt katten verstandiger dan mensen en wilde dit met een aantal verhalen aantonen. Omdat de katten binnen de verhalen moesten spreken, kreeg het verhaal automatisch een {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} sprookjeskarakter. De verhalen zijn boeiend en grappig en vol wijsheid geschreven. Prydain-cyclus Taran, de ouderloze hulpvarkenshoeder die zijn afkomst niet kent, is de hoofdpersoon in de cyclus. Voortdurend voert hij strijd tegen de kwade machten die het koninkrijk Prydain bedreigen. Taran droomt ervan een held te worden en hij wil avonturen beleven in plaats van hoefijzers smeden en in de moestuin werken. Als in Het boek van drie het orakelvarken Hen Wen verdwijnt, slaagt hij er in met zijn wonderlijke metgezellen het beest terug te brengen naar Caer Dallben. In dit eerste deel worden de belangrijkste karakters geïntroduceerd, zoals Gwydion, Gurgi, Flewddur Fflam, Eilonwy en Arawn. In De zwarte ketel gaat het om het veroveren van een heksenketel met een geheimzinnige kracht: lijken van gesneuvelde soldaten komen na onderdompeling weer tot leven en worden onverzoenlijke krijgers. De macht van de ketel kan slechts gebroken worden wanneer er een levend mens in springt. In Het kasteel van Llyr reist prinses Eilonwy met twee dienaren naar het eiland Mona waar ze ontvoerd wordt door de gevreesde heks Achren. Na een hevige strijd en vele beproevingen wordt ze gered door prins Rhun en Taran. Taran zwerver is het op een na laatste {== afbeelding Illustratie van Onno Janssen uit Het boek van drie ==} {>>afbeelding<<} boek van de cyclus. Taran vraagt zich af: wie ben ik eigenlijk? Hij trekt er op uit om zijn ouders te zoeken. Hij hoopt dat hij van edele afkomst is want hij wil prinses Eilonwy huwen. Aan het eind van zijn omzwervingen leert hij dat het van wezenlijker belang is, dat hij zichzelf heeft leren kennen, dat hij een uniek wezen is met zwakke en sterke eigenschappen. De grote koning is het prachtige sluitstuk van de cyclus. Ook nu staat de strijd tussen goed en kwaad centraal. De boze machten hebben zich {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} vereend om de mens slaaf te maken van Arawn, de Heer van het Dodenrijk, die Prydain heeft beroofd van zijn schatten. Taran trekt met prins Gwydion en en vele anderen ten strijde om het gestolen machtige zwaard Dyrnwyn weer in bezit te krijgen. Na een bloedige strijd overwint het goede en nu blijkt dat Taran voorbeschikt is om de nieuwe grote koning te worden. De delen zijn afzonderlijk te lezen, maar te zamen vormen ze een prachtig opwindend avonturenverhaal voor kinderen vanaf tien jaar. Voor sommige lezers kan het gebruik van vreemde, moeilijk uit te spreken namen een probleem zijn. Na de Prydaincyclus schreef Lloyd Alexander De vondeling en andere verhalen. Deze zes korte, op Keltische motieven gebaseerde verhalen gaan over gebeurtenissen vóór de geboorte van Taran. Menselijke tekortkomingen en ondeugden worden aan de kaak gesteld en in eenvoudige bewoordingen wordt een diepe levenswijsheid begrijpelijk gemaakt voor jonge lezers. Bibliografie Keuze uit het werk voor volwassenen And let the credit go (1955), Janine is French (1958), My love affair with music (1960), Park Avenue Vet (1962). Keuze uit de niet in het Nederlands vertaalde kinderboeken August Bondi, Border Hawk (1959), Time Cat (1963), The beggar Queen (1984), The Illyrian Adventure (1986). In het Nederlands vertaalde kinderboeken My five tigers (1956): Mijn kleine tijgers. Vertaald door M.M. Koster-Klusman. Hoorn, Westfriesland, 1983. The book of three (1964): Het boek van drie. Vertaald door Ton Stam. Met illustraties van Onno Janssen. Hoorn, Westfriesland, 1973. The black cauldron (1965): De zwarte ketel. Vertaald door Ton Stam. Met illustraties van Onno Janssen. Hoorn, Westfriesland, 1975. The castle of Llyr (1966): Het kasteel van Llyr. Vertaald door Ton Stam. Met illustraties van Onno Janssen. Hoorn, Westfriesland, 1975. Taran wanderer (1967): Taran zwerver. Vertaald door Ton Stam. Met illustraties van Onno Janssen. Hoorn, Westfriesland, 1975. The high king (1986): De grote koning. Vertaald door Ton Stam. Met illustraties van Onno Janssen. Hoorn, Westfriesland, 1976. The marvelous misadventures of Sebastian (1970): De buitengewone belevenissen van Sebastiaan. Vertaald door A.M.E. Jacobze-Melcher de Leeuw. Hoorn, Westfriesland, 1979. The foundling and other tales of Prydain (1973): De vondeling en andere verhalen van Prydain. Vertaald door M. van der Heyden. Met illustraties van Onno Janssen. Hoorn, Westfriesland, 1976. The cat who wished to be a man (1973): De kat die een mens wilde zijn. Vertaald door A.M.E. Jacobze-Melcher de Leeuw. Hoorn, Westfriesland, 1978. The wizard in the tree (1975): De tovenaar in de boom. Vertaald door M. van der Heyden. Met illustraties van Laszlo Kubinyi. Hoorn, Westfriesland, 1977. The town cats and other tales (1977): De straatkatten en andere verhalen. Vertaald door M. van der Heyden. Met illustraties van Laszlo Kubinyi. Hoorn, Westfriesland, 1979. The first two lives of Lukas-Kasha (1978): De eer- {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} ste twee levens van Lukas-Kasha. Vertaald door M. Slagt-Prins. Met illustraties van Tejo Hendriks. Hoorn, Westfriesland, 1980. Coll and his white pig (1965), The truthful harp (1967), The king's fountain (1971), The four donkeys (1972): Dappere Coll en andere vertelsels. Vertaald door W. van Friesland. Met illustraties van The Tjong Khing. Hoorn, Westfriesland, 1982. Westmark (1981): Westmark. Vertaald door M. Slagt-Prins. Hoorn, Westfriesland, 1982. Over Lloyd Alexander Ann Durell, Lloyd Alexander: Newbery winner. In: School library journal 52 (1968/69) nr. 9, blz. 52-54. Ann Durell, Who is Lloyd Alexander?. In: The Horn Book Magazine 45 (1969) nr. 4, blz. 382-383. M.L. Colbath, Worlds as they should be. Middle Earth, Narnia and Prydain. In: Elementary English, 48 (1971), nr. 8, blz. 937-945. H.W. Painter, Lloyd Alexander; the man and his books. In: Reaching children and young people through literature. Newark, International Reading Association, 1971, blz. 30-36. Justin Wintle, Lloyd Alexander. In: The Pied Pipers. New York, Paddington Press, 1974, blz. 208-220. Myra Cohn Livingston, A tribute to Lloyd Alexander. Philadelphia, Drexel Institute, 1976. Ann Block and Carolyn Riley, Childrens Literature Review. Detroit, Gale Research Co. Book Tower, 1976, deel 1, blz. 11-18. I.M. Tiedt, Traveling to Prydain - Lloyd Alexander. In: Exploring books with children. Boston, Hougthon Mifflin, 1979, blz. 121-123, 135-136. Marijke van Raephorst, Lloyd Alexander. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jaargang 10 (1979/80), nr. 8, blz. 157-160. P. Klein, Lloyd Alexander - an author study unit for grade 2-4. In: Exploring books with gifted children. Littleton, Libraries Unlimited, 1980, blz. 148-155. H. Verschuren en E. Nannings-Roozenburg, Lloyd Alexander. De Prijzenslag. In: En nu over jeugdliteratuur, jaargang 8 (1981), nr. 4, blz. 133. An Swinfen, In defence of fantasy. A study of the genre in the English en American Literature since 1945. Routledge, 1984. 15 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1987 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Adri Alindo door Richard van Schoonderwoerd {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Adri Alindo werd als Adriana Palingdood op 2 augustus 1905 in Rotterdam geboren als jongste meisje in een eenvoudig gezin met zes kinderen. Haar ouders waren gereformeerd, maar zij kreeg een vrije opvoeding thuis. Als kind volgde ze balletlessen en deed ze aan paardrijden. Al vroeg bleek dat zij aanleg had voor tekenen. Ze kreeg tekenles op avondscholen en volgde de Academie te Rotterdam. Daar ontmoette ze haar latere echtgenoot Rudolf J.J. Buchner, een Oostenrijker. Ze trouwden in 1931 en vertrokken zeven jaar later naar Wenen. Na de oorlog ging ze regelmatig voor enkele maanden naar Nederland, waar zij zich bezighield met haar illustratiewerk. Naast illustratrice was ze vrij kunstenares. In 1962 overleed haar man. Zij stierf in 2001 op 95-jarige leeftijd in Wenen. Werk Adri Palingdood begon in 1925 met het illustreren van kinderboeken. Uit haar minder prettige achternaam verwijderde zij enkele letters zodat een zonnig pseudoniem ontstond: Adri Alindo. Veel van haar illustraties werden voortaan voorzien van twee aan elkaar geplakte A's. Tot de Tweede Wereldoorlog illustreerde zij voor uitgevers als Van Goor, De Haan, Noordhoff, Kluitman, Bosch & Keuning en Meinema. Later, toen zij in Oostenrijk was gaan wonen, verzorgde ze alleen nog illustraties voor de Delftse uitgever Meinema. Daarnaast werkte ze mee aan diverse tijdschriften, zoals De jonge vrouw, Vrouwenpost, Zonneschijn, Kiekeboe en Moeder. Haar eerste illustraties maakte Adri Alindo in opdracht van uitgeverij Van Goor voor Het wonderplantje van Riek Poutsma en voor een verhalenbundel van Jaqueline Bles voor kinderen van 6-9 jaar: Mimosa. Voor dezelfde uitgever illustreerde zij werk van S.M. Bouman-van Tertholen, voornamelijk auteur van prentenboeken met versjes, {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit De club uit Rustoord van B. van Huët ==} {>>afbeelding<<} waarbij Adri verfijnde tekeningen maakte. De boekjes hadden een oblong formaat en droegen titels als Dat liep goed af, De verjaardag van kleine Kootje, Uit varen. Ze beschrijven alledaagse belevenissen uit de kinderwereld. Voor Van Goor illustreerde Adri Alindo ook meisjesboeken van onder meer Agatha Snellen, Henriëtte Prins en Marie Leopold. In 1927 maakte zij de tekeningen bij een door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen uitgegeven boekje over de opvoeding van het kind, Tot geluk geboren, geschreven door J. Riemens-Reurslag. Dit boekje toont al duidelijk de artisticiteit van de jonge illustratrice, zowel in de frêle kinderprofieltjes als in de grotere bladversieringen. De schrijfster S.M. Bouman-van Tertholen introduceerde haar bij uitgeverij Noordhoff in Groningen. Daar maakte zij tekeningen bij een aantal door Noordhoff uitgegeven zangbundels, samengesteld door Bouman-Tertholen. Van de daarin opgenomen illustraties, vaak met steunkleur, zijn er enkele paginagroot. Ze behoren tot het beste werk van Adri Alindo. Bekende titels zijn Zing en speel me maar en Sinterklaas. Ook versjes van Jan H. de Groot, onder de titel Zomerzon eveneens uitgegeven door Noordhoff, werden van paginagrote tekeningen voorzien. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} In 1929 maakte Adri Alindo haar eerste illustraties voor uitgeverij Kluitman in Alkmaar voor De wonderdrank door S. Gruys-Kruseman. Ook titels van Truida Kok, P.A.E. Oosterhoff en Ella Vemor werden door haar van tekeningen voorzien. Voor uitgeverij Bosch & Keuning te Baarn maakte zij illustraties voor boeken van Jo Kalmijn-Spierenburg, S. Franke en Frouck van der Hooning. In 1931 vroeg De Erven de Wed. J. van Nelle haar een van haar uitgaven voor de jeugd, De club uit Rustoord van B. van Huët, te illustreren. Op de voorplaat van dit boekje zitten twee jongens - kniekousen, pet, pleisters op de knie - rustig te praten in het gras, op de achtergrond een compleet verlaten bos. Alindo tekende met dit eenvoudige plaatje een voor het jongensboek uit de jaren dertig klassieke prent. De meeste kinderboeken illustreerde zij voor Meinema te Delft, vanaf de jaren dertig een belangrijke uitgever van zondagsschoolboekjes, die met Kerst aan de kinderen werden uitgereikt. De inhoud bestond veelal uit een vrij vroom verhaaltje waarin bekering en zondebesef een grote rol speelden. Haar eerste illustraties voor Meinema maakte zij in 1929 voor een herdruk van Om een gestolen zoutvaatje van Johanna Breevoort. Het was het begin van een bijna veertig jaar durende samenwerking tussen de illustratrice en de uitgever. Min of meer bekende schrijvers van wie zij werk illustreerde zijn Aart Romijn, Betty van der Plaats, M. van Hilst en J.M. Westerbrink-Wirtz. De tekeningen van Adri Alindo zijn gemaakt in een losse artistieke stijl. Boekjes met op de band een feestelijk of intiem tafereel, een meisjesboek met een zwierig, kleurig en modieus gekleed dametje voorop. Ze tekende kinderen zoals ze zijn, altijd in beweging, ook als ze stilzitten zwaait er nog wel ergens een beentje. Kleuters en baby's met bolle gezichtjes, kinderen in de schoolleeftijd met uitwaaierende plooirokjes, een springtouw achter zich aanslepend. Pubermeisjes, in die tijd ‘bakvissen’ genoemd, met lange benen, zwaaiende haren en vlechten naar de mode van die tijd, giechelend, soms slap van het lachen. Of alleen, hand onder de kin en starend in de verte. Waardering De tekeningen van Adri Alindo hebben een vrouwelijke benadering en stijl. Zij illustreerde ook jongensboeken, maar meisjesboeken voeren de boventoon. Hoewel veel van de tekeningen ‘om den brode’ zijn gemaakt, behield zij, op een enkele uitzondering na, een constante kwaliteit in haar tekenwerk. Bibliografie Keuze uit de door Adri Alindo geïllustreerde boeken Marie Leopold, Bob's groote dag. Gouda, Van Goor, 1927. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} S. Gruys-Kruseman, De wonderdrank. Alkmaar, Kluitman, 1929. P.A.E. Oosterhoff, Majesteitje. Alkmaar, Kluitman, 1929. B. van Huet, De club uit Rustoord. Rotterdam, Van Nelle, 1931. Frieda van Felden, Nan's zonnige zomer. Delft, Meinema, 1932. Frouck van der Hooning, De Ten Bruggecate's. Baarn, Bosch & Keuning, 1933. M. van Hilst, De Uiver, Frits Ruyver en een nikkelen stuiver. Delft, Meinema, 1934. Betty van der Plaats, De eerste halte. Delft, Meinema, 1934. S. Franke, Vrolijke versjes van 't Artis-volkje. Baarn, Bosch & Keuning, 1938. Aart Romijn, Marietje heeft het moeilijk. Delft, Meinema, 1941. Rie Smaal-Meeldijk Zilvervosje. Delft, Meinema, 1949. Gerda van Eijsden, Ver van het heidehuis. Delft, Meinema, 1959. Over Adri Alindo Richard van Schoonderwoerd: Wie is Adri Alindo? Op zoek naar een verdwenen illustratrice! In: Ouwe Bram leeft nog!, nr. 19/20, najaar 2000. 62 Lexicon jeugdliteratuur juni 2003 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} David Almond door Linda Ackermans {== afbeelding Foto © Sarah Jane Palmer ==} {>>afbeelding<<} David Almond is op 15 mei 1951 geboren in Newcastle, Engeland. Hij groeide op in een groot katholiek gezin in Felling-on-Tyne, een stadje omringd door heuvels, wildernis, oude fabrieken en vervallen kolenmijnen. Almond ziet zijn jeugd, waarin zowel veel plezier als verdriet voorkwam (zijn zusje en zijn vader overleden toen hij nog kind was) als belangrijkste inspiratiebron voor zijn verhalen. Van kinds af aan wilde Almond schrijver worden. Daarom koos hij na een studie Engelse en Amerikaanse literatuur voor het leraarschap; de vele vakanties zouden hem genoeg schrijftijd bezorgen. Dat viel tegen: na vijf jaar hield Almond het lesgeven voor gezien. Hij nam ontslag en verhuisde naar een commune in Norfolk, waar hij zijn eerste verhalen voor volwassenen schreef. Anderhalf jaar verbleef hij er, tot zijn geld op was en hij opnieuw leraar werd, dit keer op een school voor kinderen met leermoeilijkheden. In dezelfde periode werkte hij aan een boek voor volwassenen, dat door elke uitgever die hij het toezond, werd geweigerd. Twee bundels korte verhalen werden wel gepubliceerd. Het zou tot 2011 duren voordat Almond opnieuw voor volwassenen schreef. In dat jaar kwam zijn eerste roman voor volwassenen uit, The True Tale of the Monster Billy Dean (Het ware verhaal van het monster Billy Dean). In 1998 verscheen zijn eerste jeugdroman, Skellig. Het schrijven ervan voelde als thuiskomen. ‘Zo ontdekte ik dat dat was wat ik kon: schrijven voor tieners. Het was een grote opluchting’, vertelt Almond {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} in een interview met de Leeuwarder Courant. Skellig, in het Nederlands verschenen onder de titel De schaduw van Skellig, was zijn doorbraak als schrijver. Hij ontving er in 1998 zowel de Whitbread Children's Book Award als de Carnegie Medal voor, de twee belangrijkste prijzen voor jeugdliteratuur in het Engelse taalgebied. In Nederland kreeg het boek in 2000 een Zilveren Griffel. Daarna stapelden de prijzen zich op. De wildernis, Het Zwarte Slik en De vuurvreter werden in respectievelijk 2001, 2002 en 2006 bekroond met een Zilveren Zoen. The Fire-eaters (De vuurvreter) won in 2003 de Whitbread Children's Book Award. Zijn hele oeuvre werd in 2010 onderscheiden met de Hans Christian Andersenprijs Werk In de verhalen van David Almond komen sommige elementen steeds terug. Zo zijn de hoofdpersonen eenlingen, ofwel doordat ze buitenstaanders zijn (al dan niet bewust), ofwel doordat ze ongewone dingen meemaken. De elfjarige Nina kiest er in Mijn naam is Nina voor zichzelf van haar leeftijdgenootjes af te zonderen. Ze vindt het fijn een buitenbeentje te zijn en haar eigen gang te gaan. Nina heeft behoorlijk stellige ideeën over het leven en is veel te eigenzinnig en recalcitrant om in het reguliere schoolsysteem mee te draaien. De dertienjarige Kit uit De wildernis is een eenling omdat hij overgevoelig blijkt voor wat er ‘meer’ is in de wereld. Hij vindt wel aansluiting bij leeftijdgenoten; zijn verbeelding is echter groter dan de werkelijkheid waarin zijn vrienden leven. Joe, de hoofdpersoon in Tijgerhart, heeft een fantasie die zo rijk is, dat hij soms volledig in zijn eigen wereld leeft. Hij wordt gepest omdat hij te dromerig is. Kenmerkend voor de verhalen van Almond is de vermenging van realiteit en verbeelding. In De wildernis spelen de kinderen in een hol onder de grond ‘het spel van de dood’: een draaiend mes bepaalt wie ‘voor dood’ moet achterblijven in de afgesloten kuil. De anderen wachten buiten tot de ‘dode’ herrijst en weer in het land van de levenden terugkeert. Als Kit aan de beurt is, ziet hij kinderen die ooit zijn omgekomen bij een mijnramp. Voor hem wordt het spel werkelijkheid. Waar de meeste kinderen angst hebben tijdens het spelen maar duidelijk voor ogen houden dat het een spel is, ziet Kit levensechte figuren voor zich. Almonds boeken zijn in de pers ‘magisch-realistisch’ genoemd. Naar eigen zeggen kiest hij niet bewust voor die aanpak: ‘Als ik schrijf probeer ik aan de ene kant realistisch te blijven, maar aan de andere kant sluipt de fantasie er gewoon in. Misschien komt dat, omdat ik zelf de wereld zo bijzonder vind’, zegt hij in het interview met de Leeuwarder Courant. Almond wil laten zien hoe ongelooflijk de wereld is, hoe prachtig licht en mooi die soms {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} kan zijn; maar ook hoe duister, somber en grimmig hij zich kan tonen. In de mix van fantasie en werkelijkheid speelt die tegenstelling mee. In bijna alle verhalen van Almond zijn spanningsvelden als licht-donker, hemel-hel, God-duivel, schoonheid-lelijkheid, heden-verleden, leven-dood, vrijheid-beklemming te herkennen. In Duister manifesteert het magisch-realistische zich in wonderbaarlijke gebeurtenissen. Hoofdpersoon Davie leert de mysterieuze en door de dood van zijn ouders getraumatiseerde Stephen Rose kennen. Stephen maakt figuren van klei die hij - naar eigen zeggen - tot leven kan wekken. Hij krijgt Davie zo ver om samen met hem de rituelen uit te voeren die daarbij horen. Davie raakt volledig in de war als in zijn bijzijn een levensgrote man van klei tot leven komt. De dood van iemand uit een naburig dorp versterkt zijn verwarring; hij vraagt zich af of hij daar mede schuldig aan is. De vermenging van realiteit en verbeelding wordt in De schaduw van Skellig gepersonifieerd door de titelfiguur: voor niemand is duidelijk wat Skellig precies voor een wezen is. Hoofdpersoon Michael vindt hem in de garage. Skellig lijkt een oude, vieze zwerver en tegelijkertijd een engel, want op zijn rug zitten vleugels. Als lezer weet je niet of Skellig echt is, of alleen bestaat in Michaels fantasie. Voor Nina, Michaels buurmeisje, maakt het niet uit of Skellig echt is of niet: ‘Werkelijkheid en dromen lopen zo vaak door elkaar.’ Mijn naam is Nina, een prequel op De schaduw van Skellig en lichter van toon dan de overige verhalen, bevat het duidelijkst een ander wezenlijk element van Almonds werk: het filosofische. Nina stelt voortdurend vragen over de wereld, zoals: ‘Is er wel een God?’. Ze verwondert zich over alles wat ze ziet en ervaart, en over hoe interessant en vreselijk dat kan zijn. Ze lijkt daarmee op haar schepper. In een interview met De Morgen zegt Almond zelf over die gelijkenis: ‘Nina probeert net als ik in het reine te komen met dat verdriet [het verdriet om het gemis van een vroeg overleden vader] door te schrijven. Het is een elegante, artistieke manier om er mee om te gaan. Net als ik is ze betoverd door taal, door woorden, letters, leestekens en hoe die op het papier verschijnen. (...) Ik vond het geweldig om samen met haar met taal te spelen. (...) Ik heb zelden zoveel plezier beleefd aan het schrijven van een boek.’ Door het filosofische karakter ervan spreken Almonds verhalen niet alleen kinderen maar ook volwassenen aan. Kinderen lezen een spannend avonturenverhaal, volwassenen halen er de dieperliggende boodschap uit. Zijn werk roept vragen op over de dood en het geloof. Vragen als: Wat gebeurt er na de dood? Kunnen wij in verband staan met een ‘andere’ wereld? En als je in God ge- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} looft, geloof je dan automatisch ook in het Kwaad? Gebeurtenissen uit zijn jeugd, zoals het verlies van zijn vader, blijven Almond bezighouden. In verscheidene interviews maakt hij duidelijk dat ook zijn katholieke achtergrond ‘niet is uit te bannen’ en mede zijn werk bepaalt. Zijn verhalen spelen zich meestal af in zijn geboortestreek. ‘Ik speelde zoals mijn personages in de oude mijnsites. (...) In die kleine, begrensde landschappen van mijn kindertijd wil ik steeds ruimere werelden oproepen. Het intrigeert me hoe de buitenwereld kinderen in hun beperkte, kleine biotoop kan beïnvloeden’ (De Morgen). Hoewel Almond zelden een feitelijk tijdsbeeld geeft, speelt in enkele verhalen op de achtergrond de wereldgeschiedenis mee. In Slangenkuil vertelt Oliver over de tijd dat hij kindsoldaat was in Liberia; daarnaast zijn er verwijzingen naar de oorlog in Irak en de dood van Saddam Houssein. De vuurvreter is het enige verhaal van Almond dat ondubbelzinnig een tijdsbeeld schetst: het is 1962 en een dreigende atoomoorlog als gevolg van de Cubacrisis veroorzaakt angst voor de toekomst. De wereldproblematiek spiegelt zich aan de persoonlijke problematiek van de opgroeiende Bobby Burns, die zich wil losmaken van gevestigde gezagsverhoudingen. De ontwikkeling die kinderen doormaken tussen kindertijd en volwassenheid staat centraal in Almonds boeken. Initiatie is een sleutelwoord in zijn werk. Soms zoeken de kinderen zelfstandig hun weg, zoals Nina, die in Mijn naam is Nina opener en dapperder wordt. Soms groeien ze door de ontmoeting met een ander, zoals de drie kinderen die het bijzondere meisje Sterre ontmoeten in Het Zwarte Slik. Zij komen terecht in een wereld van chaos en duisternis, waarin ze ordening moeten scheppen en houvast vinden. In een interview met NRC Handelsblad verwoordt Almond de kern van zijn schrijverschap: ‘Het verzinnen van verhalen (...) helpt je in je voortdurende zoektocht naar antwoorden op de grote levensvragen. Veel van mijn personages zijn daarom creatieve talenten die door hun jeugdige kunstuitingen de wereld een beetje beter hopen te begrijpen.’ Almond laat in zijn boeken vooral ik-vertellers aan het woord, die achteraf hun verhaal doen. In Mijn naam is Nina experimenteert hij met de relatie tussen verhaalinhoud, stijl en typografie: de wijze waarop Nina in haar dagboek schrijft, ondersteunt haar filosofie en leefwijze. Een ander kenmerk van Almonds schrijfstijl is dat hij het ongewone, het surreële, als volstrekt normaal en acceptabel weet voor te stellen. Zijn taal is beeldend, suggestief. Hij is vooral sterk in het oproepen van sfeer. Zijn beschrijvingen hebben vaak een filosofische teneur, zoals in dit fragment {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} uit Duister, waarin Davie over zijn creatie Klei zegt: ‘De resten van Klei liggen nog in onze tuin. Pa kan zich er niet toe zetten hem weg te spitten. Langzaam, heel langzaam spoelt hij weg in de zandborder en wordt weer opgenomen in de grond. De zaadjes, meidoornbessen en essennootjes zijn ontkiemd en groeien uit tot een klein woud van jonge boompjes. De roos is uit zijn hart komen groeien, een klein kastanjeboompje breekt zijn schedel open. De tijd gaat verder. De seizoenen komen en gaan.’ Het Zwarte Slik De veertienjarige Erin Law en haar vrienden Januari Carr en Muis Gullane zijn, zoals Erin zelf zegt, ‘beschadigde kinderen’. Hun ouders kunnen niet meer voor hen zorgen en daarom wonen ze in een kindertehuis. Op zoek naar vrijheid lopen ze weg. Met een zelfgemaakt vlot bereiken ze het Zwarte Slik, een modderplaat in een verlaten havengebied. Daar ontmoeten ze Sterre, een meisje met vliezen tussen haar vingers en tenen. Sterre lijkt een spookverschijning, ze kan haar verloren broertjes en zusjes zien en brabbelt een kindertaaltje. Sterre woont met een vreemde, oude man in een drukkerij aan de haven. De man, Opi, graaft de hele dag naar schatten in de modder. Hij beweert dat hij zo Sterre heeft opgegraven en op een zeker moment ook haar ‘schatten’ - de familie die ze is verloren - zal vinden. Het is een metafoor {== afbeelding Omslag Het Zwarte Slik ==} {>>afbeelding<<} van Almond voor het spitten naar het verleden dat geen mens vreemd is. Alle drie de kinderen fantaseren over of denken aan hun verleden en de ouders die ze niet hebben gekend. De suggestie dat er meer is dan de realiteit wordt gewekt en uiteindelijk zegt Erin daarover: ‘Alles is met elkaar verweven en een definitief einde is er niet.’ Waardering Almonds eerste jeugdboek, De schaduw van Skellig, wist de critici meteen te bekoren en won verschillende prijzen. Ook De wildernis werd goed ontvangen. Peter van {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} den Hoven noemt de roman ‘ingenieus geconstrueerd rondom tegenstellingen die terugkeren uit zijn debuut, maar nu in uitgebreide en verhevigde vorm worden ingezet’ (De Leeswelp). Over de drie volgende titels, Het Zwarte Slik, Tijgerhart en De vuurvreter, zijn de meningen verdeeld. Het Zwarte Slik wordt geroemd vanwege ‘het ingenieuze spel met werkelijkheid en verbeelding [dat] precies de heel eigen kleur van Almonds werk op [roept]’ (Bregje Boonstra in De Groene Amsterdammer) en vanwege het feit dat het zoeken naar antwoorden op grote levensvragen een rol speelt (Harm de Jonge in Literatuur zonder leeftijd). Anderzijds is het boek volgens Marjoleine de Vos er één van dertien in een dozijn (NRC Handelsblad). De reacties op Tijgerhart zijn vergelijkbaar: waar de ene recensent de meeslepende, beklemmende vertelstijl van Almond roemt (Odile Jansen in Trouw), vindt de ander de vermenging van verbeelding en werkelijkheid te nadrukkelijk aanwezig. Over De vuurvreter zegt Max Verbeek dat Almond ‘een meester [is] in het componeren van zijn verhaal’ (Leesgoed). Monique Snoeijen geeft in NRC Handelsblad als kritiekpunt dat Almond er niet in slaagt de verschillende verhaallijnen overtuigend aan elkaar te knopen. In Duister lijkt de auteur er volgens Peter van den Hoven (De Leeswelp) beter in geslaagd om verhaal en achterliggend idee met elkaar te versmelten. Recensenten noemen het boek realistisch, sfeervol, betoverend en herkenbaar. Patrick Jordens beschrijft in zijn recensie van Slangenkuil (De Morgen) het probleem met Almonds latere boeken: de verwachtingen zijn zo hoog, dat nieuw werk soms alleen maar kan tegenvallen. Want hoewel Almond een meesterverteller is die fascineert met een magnifieke stijl, is de plot van Slangenkuil volgens Jordens mager. Andere recensenten roemen de sterk literaire kenmerken en de grote levenskwesties die Almond in het verhaal aansnijdt. Mijn naam is Nina is volgens recensenten het ‘lichtste’ Almond-boek, vrolijker dan zijn eerdere werk. De afwijkende vorm is verrassend, maar ook lastig voor de lezer en het maakt het verhaal soms wat ongeloofwaardig, zegt Vanessa Joosen in De Leeswelp. Zij vindt bovendien het ontbreken van het magisch-realisme erg jammer. Algemene kritiekpunten op Almonds werk zijn dat er af en toe clichématigheden opvallen door herhaald gebruik en dat zijn verhalen vaak wat al te idyllisch aflopen. Bibliografie Jeugdboeken Skellig (1998): De schaduw van Skellig. Vertaald door Annelies Jorna. Amsterdam, Querido, 1999. Kit's Wilderness (1999): De wildernis. Vertaald door Annelies Jorna. Amsterdam, Querido, 2000. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Heaven Eyes (2000): Het Zwarte Slik. Vertaald door Annelies Jorna. Amsterdam, Querido, 2001. Secret Heart (2001): Tijgerhart. Vertaald door Annelies Jorna. Amsterdam, Querido, 2002. The Fire-eaters (2003): De vuurvreter. Vertaald door Annelies Jorna. Amsterdam, Querido, 2005. Clay (2005): Duister. Vertaald door Annelies Jorna. Rotterdam, Lemniscaat, 2008. Jackdaw Summer (2008) Slangenkuil. Vertaald door Annelies Jorna. Amsterdam, Querido, 2010. My name is Mina (2010): Mijn naam is Nina. Vertaald door Annelies Jorna. Amsterdam, Querido, 2011. The Boy Who Swam With Piranhas (2012): De jongen die met piranha's zwom. Met illustraties van Oliver Jeffers. Amsterdam, Querido, 2014. Over David Almond Jan Staes, De schaduw van Skellig. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 5 (1999), nr. 7, blz. 319. Aukje Holtrop, [Over De schaduw van Skellig]. In: Vrij Nederland, 24-6-1999. Bregje Boonstra, Lekker griezelen. In: De Groene Amsterdammer, 7-7-1999. [Over De schaduw van Skellig] Joke Linders, Pakkend verhuisdrama. In: Algemeen Dagblad, 13-8-1999. [Over De schaduw van Shellig] Marja Boonstra, Zwerver met vleugels. In: Leeuwarder Courant, 3-9-1999. [Over De schaduw van Skellig] Bea Ros, De terugkeer van de engelen. In: Dikaktief & School, oktober 1999. [Over De schaduw van Skellig] Karin Kustermans, ‘Ik wil dat in mijn boeken emotionele risico's genomen worden’. In: Leesgoed, jaargang 27 (2000), nr. 3, blz. 108-110. [Interview] Jan Staes, Zwerven door de eigen wildernis. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 6 (2000), nr. 9, blz. 392-393. [Over De wildernis] Marjoleine de Vos, Alles lijkt echt. In: NRC Handelsblad, 14-1-2000. [Over De schaduw van Skellig] Belle Kuijken, De schrik van je leven. In: De Morgen, 9-3-2000. [Over De schaduw van Skellig] Marjoleine de Vos, Hup, lieve kwaaie meid. In: NRC Handelsblad, 7-7-2000. [Over De wildernis] Mick Salet, De grotten en gangen in onze gedachten. In: Amersfoortse Courant, 14-7-2000. [Over De wildernis] Teunis Bunt, [over De wildernis]. In: Nederlands Dagblad, 22-7-2000. Hanneke Leliveld, Zonlicht in de steenkool. In: de Volkskrant, 25-8-2000. [Over De wildernis] Aukje Holtrop, [over De wildernis]. In: Vrij Nederland, 26-8-2000. Marja Boonstra, Een hart zo groot als haar achterste. In: Leeuwarder Courant, 1-9-2000. [Over De wildernis]. Jant van der Weg, Spel met de dood. In: Friesch Dagblad, 20-9-2000. [Over De wildernis] Nanda Roep, Spelen dat je doodgaat in een mijngang. In: Trouw, 13-1-2001. [Over De wildernis] Muriel Boll, Achter de muziek aan. In: De Stem, 2-2-2001. [Over De wildernis] Aimée De Jaeger, Dromen is bedrog? In: De Morgen, 14-3-2001. [Over De wildernis] Marjoleine de Vos, Niet helemaal spookvrij. In: NRC Handelsblad, 15-6-2001. [Over Het Zwarte Slik] Odile Jansen, Vier wezen, heel en half, spitten in het Slik. In: Trouw, 14-7-2001. [Over Het Zwarte Slik] Harm de Jonge, Het vleesmes van een seniele bewaker. In: Dagblad van het Noorden, 20-7-2001. [Over Het Zwarte Slik] Belle Kuijken, Door alle narigheid in de wereld heen. In: De Morgen, 14-8-2001. [Over Het Zwarte Slik] {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Bregje Boonstra, Avontuur in een natte zakdoek. In: De Groene Amsterdammer, 1-9-2001. [Over Het Zwarte Slik] Harm de Jonge, Een koninginnepage in de Morvan. De dakpanconstructie van Het Zwarte Slik. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 15 (2001), nr. 56, blz. 377-384. Marja Boonstra, Sterre uit het slik. In: Leeuwarder Courant, 26-10-2001. [Over Het zwarte slik] Marja Boonstra, Een bus vol lege kinderen. In: Leeuwarder Courant, 28-6-2002. [Over Tijgerhart] Odile Jansen, Een tijger likt 's nachts aan zijn arm. In: Trouw, 29-6-2002. [Over Tijgerhart] Teunis Bunt, Buitenbeentje met een tijgerhart. In: Nederlands Dagblad, 20-7-2002. [Over Tijgerhart] Belle Kuijken, De heerlijke angstige spanning in het werk van David Almond. Een wilde tijger in het circus. In: De Morgen, 21-7-2002. [Over Tijgerhart] Max Verbeek, Meester in het componeren. In: Leesgoed, jaargang 32 (2005), nr. 2, blz. 91. Marja Boonstra, Met zes leeuwen op weg naar Marokko. In: Leeuwarder Courant, 21-1-2005. [Over De vuurvreter] Hanneke van den Berg, [over De vuurvreter]. In: Noordhollands Dagblad, 27-1-2005. Monique Snoeijen, David Almond laat het vuur nogal laat oplaaien. In: NRC Handelsblad, 11-2-2005. [Over De vuurvreter] Pjotr van Lenteren, Hoe overleef ik de atoombom? In: de Volkskrant, 18-2-2005. [Over De vuurvreter] Thomas de Veen, Wachten tot de bom valt. In: KidsWeek, 18-2-2005. [Over De vuurvreter] Reine De Pelsener, [over De vuurvreter]. In: De Leeswelp, jaargang 11 (2005), nr. 2. Mirjam Noorduijn, Waar blijven de politieke kinderboeken? In: De Groene Amsterdammer, 25-3-2005. [Over De vuurvreter] Thomas de Veen, Leuk raar of griezelig raar? In: KidsWeek, 5-12-2008. [Over Duister] Peter van den Hoven, David Almond: Duister. In: De Leeswelp, jaargang 15 (2009) nr. 1. Peter van den Hoven, Tussen waar en waan. Over de boeken van David Almond. In: De Leeswelp, jaargang 15 (2009), nr. 1. Hanneke van den Berg, Als een man van klei tot leven komt. In: Haarlems Dagblad, 28-1-2009. [Over Duister] Peter van den Hoven, Dicht onder de huid, een moordenaar. In: De Leeswelp, jaargang 16 (2010), nr. 4. [Over Slangenkuil] Vanessa Joosen, Spring in de adderpoel. In: De Standaard, 23-4-2010. [Over Slangenkuil] Marja Boonstra, Iedere dag duizend woorden. In: Leeuwarder Courant, 30-4-2010. [Interview] Hanneke van der Berg, Een heftig bestaan. In: De Gooi- en Eemlander, 12-5-2010. [Over Slangenkuil] Harm de Jonge, Balanceren boven een slangenkuil In: Dagblad van het Noorden, 29-5-2010. [Over Slangenkuil] Patrick Jordens, Kinderen op de vlucht. In: De Morgen, 28-7-2010. [Over Slangenkuil] Thomas de Veen, In iedereen een moordenaar. In: 7Days, 6-8-2010. [Over Slangenkuil] Pjotr van Lenteren, Literaire geweldenaar David Almond irriteert. In: de Volkskrant, 4-9-2010. [Over Slangenkuil] Hanneke van den Berg, Spelen met fantasie. In: Haarlems Dagblad, 18-5-2011. [Over Mijn naam is Nina] Annemie Leysen, ‘De wereld is géén donkere plek’. In: De Morgen, 25-5-2011. [Over Mijn naam is Nina] Mirjam Noorduijn, ‘Aarde is de enige hemel die er is.’ In: NRC Handelsblad, 1-6-2011. [Over Mijn naam is Nina] Thomas de Veen, Een bruisende bende. In: NRC Handelsblad, 3-6-2011. [Over Mijn naam is Nina] Jaap Friso, Diep daaro in de dingesdanges. Op: www.jaapleest.nl, 11-6-2011. [Over Mijn naam is Nina] {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Harm de Jonge, Klonterkluitige koldernis in de gevangenis die ‘school’ heet. In: Dagblad van het Noorden, 9-7-2011. [Over Mijn naam is Nina] Vanessa Joosen, Een atypische prequel op Skellig. In: De Leeswelp, jaargang 17 (2011), nr. 6. [Over Mijn naam is Nina] Internet www.leesplein.nl www.davidalmond.com 96 Lexicon jeugdliteratuur oktober 2014 {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Hieronymus van Alphen door Anne de Vries {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Hieronymus van Alphen werd op 8 augustus 1746 in Gouda geboren. Hij studeerde in Utrecht en Leiden en promoveerde in 1768 in de rechten. In zijn studententijd leidde hij een vrolijk leven, maar de ernstige ziekte van een van zijn vrienden brengt daarin verandering. Van Alphen komt tot een diepe godsdienstigheid: een orthodox christendom met een sterk piëtistisch karakter (waarbij dus het accent ligt op het gevoel, op de persoonlijke beleving van het geloof). Na zijn promotie werd Van Alphen advocaat in Utrecht. In 1772 trouwde hij met Johanna Maria van Goens, een zuster van de dichter Rijklof Michael van Goens. Toen zij in 1775 overleed, bleef Van Alphen achter met drie kinderen. In 1781 hertrouwde hij met Catharina Geertruyd van Valkenburg. In 1780 was Van Alphen procureur-generaal bij het Hof in Utrecht geworden. In 1789 werd hij benoemd tot pensionaris van Leiden, in 1793 tot thesaurier-generaal van de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Het vertrek van stadhouder Willem V betekende voor Van Alphen echter het einde van het wettig gezag. Tot aan zijn dood op 2 april 1803 leefde hij als ambteloos burger in Den Haag. Werk Van Alphen heeft verschillende literaire genres beoefend. Hij debuteerde met enkele bundels Stigtelijke mengelpoëzij (1771 e.v.), publiceerde een Theorie der schoone kunsten en wetenschappen (1778/1780, een bewerking van F.J. Riedels Theorie der schönen Kunsten und Wissenschafte), Digtkundige verhandelingen (1782) en religieus-wijsgerige verhandelingen. Zijn grote roem dankt hij echter aan zijn Kleine gedigten voor kinderen. Dat hij daar zelf aanvankelijk geheel niet aan gedacht heeft, kan men afleiden uit het voorbericht van het eerste {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} bundeltje, dat in 1778 anoniem verscheen: ‘Zie daar eenige kleine gedigten, ten behoeve van kinderen opgesteld. De maker weet zeer wel, dat hij, als digter, daar door weinig roem behalen kan, maar dat was ook zijn oogmerk niet.’ Hij had slechts de bedoeling enkele nuttige waarheden ‘in rijm voortedragen’. Wat voor kinderen geschreven werd, was pedagogie en Van Alphens succes is aanvankelijk vooral aan pedagogische overwegingen te danken. Hij gaf de leesstof voor kinderen waaraan de opvoeders van die dagen zo'n behoefte hadden. Zijn blijvende roem dankt hij echter aan het feit dat hij als eerste deze ‘nuttige versjes’ tot literatuur verhief. De kleine gedigten In zijn Digtkundige verhandelingen omschrijft Van Alphen de dichter als iemand die ‘door middel der verbeelding of inwendige gewaarwording tot het hart spreekt’, en die daarom over een levendige fantasie behoort te beschikken. In de Kleine gedigten voldoet hij aan die eis door kinderen ten tonele te voeren die aan zijn verbeelding ontsproten zijn. De moraal wordt de lezers niet rechtstreeks toegediend, maar is onderdeel van de fictie, het verhaaltje. De inhoud van de moraal vloeit voort uit Van Alphens piëtistisch geloof en uit de opvoedingsidealen van de → Verlichting. De laatste zijn gebaseerd op de gedachte dat kennis en inzicht bijna automatisch tot deugd {== afbeelding Tekening van J. Buys bij de Kleine gedigten (gravure J. Punt) ==} {>>afbeelding<<} leiden. De kinderen in de versjes van Van Alphen zijn verstandig en deugdzaam; als ze al eens in verleiding komen, zegeviert hun betere ik. In meer dan de helft van de gedichtjes komt de moraal uit een kindermond. De voornaamste deugden waartoe zij oproepen, zijn naarstigheid en leergierigheid, geduld en gehoorzaamheid, dankbaarheid en nederigheid. Maar in enkele gedichtjes staan niet de rede en de deugd, maar het gevoel {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} en het geluk voorop. In ‘Het kinderlijk geluk’ laat Van Alphen het kind zeggen: ‘Ik ben een kind, Van God bemind, En tot geluk geschapen.’ In andere versjes wordt de liefde van en voor vader en moeder bezongen. De hoofdpersoon van ‘De kinderliefde’ {== afbeelding Tekening van J. Buys bij de Kleine gedigten (gravure R. Vinkeles) ==} {>>afbeelding<<} noemt zijn vader zijn beste vriend. ‘Het tederhartige kind’ is vervuld van liefde voor zijn moeder en in een ander versje schreit Claartje bittere tranen bij het schilderij van haar moeder, die zij al zo vroeg moet missen. Ontvangst Van Alphens eerste bundeltje, Proeve van kleine gedigten voor kinderen, met 24 versjes, verscheen in 1778. Het succes was overweldigend: in 1779 verscheen al de achtste druk, in 1785 de veertiende druk. De recensenten zijn unaniem lovend. Zij prijzen de Kleine gedigten vanwege de nuttige zedelessen die voor het kinderlijk verstand begrijpelijk zijn. Slechts een van hen vermeldt ook de ‘vloeijende trant’ van de versjes. De produktiviteit van de navolgers is haast nog veelzeggender voor het succes. Nog in 1778 liet Pieter 't Hoen een Nieuwe proeve van klijne gedichten voor kinderen verschijnen. En in 1779 worden in een recensie de eerste twee bundeltjes van Van Alphen, vijf (!) van Pieter 't Hoen en nog drie andere bundeltjes besproken. Binnen een jaar was de kinderpoëzie een populair genre geworden. In 1798 komt de eerste kritiek, niet alleen op Van Alphen maar op het opvoedingsideaal van de Verlichting. Veel opvoeders praten tegen kinderen alsof die dezelfde kennis hebben als volwassenen, zegt een anonieme schrijver. Vandaar de ‘kleine pedantjes’ in de boekjes van Van Alphen en anderen: kinderen die dingen in de {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} mond nemen waar ze geen woord van begrijpen. Aagje Deken zegt zes jaar later vrijwel hetzelfde. Toch overweegt ook in deze tijd de lof. Van Alphen wordt nog steeds geprezen om zijn nuttige lessen in een vorm die voor kinderen begrijpelijk is. Pas tegen het midden van de negentiende eeuw neemt de kritiek toe. Nicolaas Beets verklaart in de Camera Obscura dat ‘mijn leeren is speelen’ er bij hem als kind niet in wilde. P.A. de Genestet noemt Van Alphen in 1849 te wijs en te pedant, de ‘zedelijke heldjes’ van de Kleine gedigten vindt hij onuitstaanbaar. Van Alphen wordt dan al druk geparodieerd, maar hij vindt ook nog steeds verdedigers. Al deze reacties zijn afkomstig van volwassenen. Maar sommigen halen ook herinneringen op aan de ontroering die de versjes van Van Alphen bij hen teweegbrachten. Dat betreft dan altijd de versjes over Gods liefde en de liefde van en voor vader en moeder. Als P.L. van Eck in 1908 vanuit de ontwikkelingspychologie kritiek levert op het gedrag van ‘Het tederhartige kind’, voegt hij daar relativerend aan toe dat dat versje hem als klein jongetje tot tranen toe ontroerde. Hij vraagt zich dan ook af: ‘zou hier de dichter niet de juiste toon hebben getroffen, ondanks 't feit dat wij, grote verstandige mensen van 'n eew later, vinden dat 't niet deugt?’ Bibliografie Kindergedichten Van de kindergedichten van Van Alphen zijn verschillende fotografische edities in de handel, bijvoorbeeld: [Hieronymus van Alphen,] Proeve van kleine gedigten voor kinderen. [Herdruk,] Utregt, 1779; Hieronijmus van Alphen, Vervolg der kleine gedigten voor kinderen. Utregt, 1778; Hieronijmus van Alphen, Tweede vervolg der kleine gedigten voor kinderen. Utregt, 1782. [Fotografische herdruk in één band. Z. pl., z.j.] Over Van Alphen H. Pomes, Over Van Alphen's kindergedichtjes. Bijdrage tot de kennis van de opvoeding hier te lande. Rotterdam, 1908. P.J. Buijnsters, Hieronymus van Alphen. Assen, 1973. (Met uitvoerige bibliografie) Anne de Vries, Hieronymus van Alphen en de kinderen van zijn tijd. In: Spektator, jaargang 11 (1981-1982), blz. 142-170. (Over de ontvangst van de Kleine gedigten door kinderen en volwassenen, met uitvoerige bibliografie) Lexicon jeugdliteratuur september 1982 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Jo van Ammers-Küller door Janneke van der Veer {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Jo(hanna) van Ammers-Küller werd op 13 augustus 1884 geboren in het Zuid-Hollandse plaatsje Noordeloos. Haar vader, van Duitse afkomst, was daar burgemeester. Een jaar na haar geboorte verhuisde het gezin Küller naar Delft waar haar vader gemeenteontvanger werd. Tot haar trouwen in 1906 bleef Jo Küller in Delft wonen. Het - gegoede - milieu waarin ze opgroeide, stond haar weinig vrijheid toe. Haar opvoeding was in feite gericht op het sluiten van een goed huwelijk. Ze volgde de meisjes-hbs en studeerde vervolgens aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Na haar huwelijk met Ir. Rudolf van Ammers en de geboorte van twee zoons zette ze haar zangstudie nog voort tot 1911. Ze stopte ermee omdat ze inzag dat ze nooit boven de middelmaat uit zou komen. Op jonge leeftijd begon ze al verhalen te schrijven die gepubliceerd werden in tijdschriften als Eigen Haard. In 1914 debuteerde ze met De roman van een student, een verhaal dat net als veel van haar andere boeken in Delft is gesitueerd. Ze reisde veel, onder meer naar Amerika en Indië, had een grote historische belangstelling, hield lezingen en stond open voor vrouwenemancipatie en socialisme. Ze was vijf jaar secretaresse van de p.e.n.-club en werkte mee aan Leven en werken, Maandblad voor meisjes en jonge vrouwen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog koos ze de kant van de Duitsers. Na de bevrijding kreeg ze een publicatieverbod opgelegd van vijf jaar. Daarna begon ze weer te schrijven. In 1959 verscheen haar laatste werk, de historische roman Diana. Verscheidene van haar boeken zijn vertaald, onder meer in het Deens, Duits, Frans en Engels. Ze overleed op 23 januari 1966 na een langdurige ziekte in een sanatorium te Bakel. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Werk Jo van Ammers-Küller heeft vooral voor volwassenen geschreven. Ze publiceerde 27 - voor een deel historische - romans met als hoogtepunt de trilogie De opstandigen (1925). Enkele van haar romans, zoals het familieverhaal Een jonge leeuw van Vlaanderen (1915), werden ook geschikt geacht voor de oudere jeugd. Daarnaast schreef ze een aantal specifieke jeugdboeken gericht op oudere meisjes. Ook werkte ze mee aan twee verzamelbundels voor kinderen: Het kerstboek (1923) en Het vertelselboek (1924). Haar boeken voor oudere meisjes behelzen onderwerpen die raken aan de emancipatie van de vrouw. Veelal gaat het hierbij om de keuze tussen een carrière en een huwelijk of relatie. Uiteindelijk kiest het meisje voor het geluk in de liefde. ‘Zij was wat betreft emancipatie (en politieke vraagstukken) niet principieel’, schreef Harriët Freezer in Het Parool. Zo gaat Tegen den stroom op (1917) over Aafje die in een Amsterdamse zaak opklimt van ‘loopmeisje’ (boodschappenmeisje) tot filiaalhoudster. Zij geeft haar carrière op voor het geluk met Joost, de vriend uit haar jeugd. Ook in Het doornige pad (1924) staat het dilemma carrière-liefde centraal. Dit verhaal gaat over Louk Kooistra, die concertzangeres wil worden. Op advies van een beroemd zangeres gaat ze in Berlijn studeren. Daar maakt ze kennis met andere muziekstudenten. Ze wordt verliefd op de jonge, uit Rusland gevluchte Iwan die zeer getalenteerd is maar zich door geldgebrek veel moet ontzeggen. Louks zangstudie leidt niet tot het gewenste resultaat. Ze ontdekt dat kunst voor haar niet alles is, dit in tegenstelling tot Iwan. Na lang twijfelen geeft ze haar droom van een carrière op het concertpodium op. Iwan krijgt van haar de ruimte om zich op zijn eigen manier, dat wil zeggen zonder ‘kruiwagens’, te ontwikkelen. Frans van Altena's vuurproef (1920) beschrijft de ontwikkeling van een wat luchthartig meisje tot jonge, gewetensvolle vrouw. Frans heeft geen vader meer; desondanks is haar leven vol pretjes. Als ze zakt voor het gymnasium-examen, ontdekt ze dat haar moeder zich voor haar studie veel heeft moeten ontzeggen. Ze besluit haar oppervlakkige leventje achter zich te laten en gaat als au pair naar een Engelse kostschool. Daar geeft ze les en doet ze huishoudelijk werk. Ze wordt slecht behandeld, maar wil haar tijd volmaken om te laten zien wat ze waard is. Na veel verwikkelingen wordt ze ontslagen. Dankzij haar relatie met een in Engeland wonende Nederlandse jongeman is er toch een happy-end. Het boek bevat een voorwoord van de schrijfster waarin ze duidelijk maakt dat ze de Engelse onderwijswet en de gang van zaken op slechte Engelse scholen aan de kaak wil stellen. Het boek is geen meisjesboek, want zulke boeken willen ‘groote meisjes’ niet lezen, die zijn ze ontgroeid, aldus Van Ammers-Küller. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} In familieromans als De opstandigen (1925) schildert Jo van Ammers-Küller het familieleven in burgerlijke milieus. Belangrijke thema's zijn familieconflicten, buitenechtelijke verhoudingen en emancipatievraagstukken. Een jonge leeuw van Vlaanderen Dit verhaal speelt in België, aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. De welgestelde familie Casimir wordt op verschillende manieren met die oorlog geconfronteerd. Eén van de zoons krijgt een oproep voor het leger, terwijl twee nog jonge kleinzoons zich vrijwillig melden. Louis Casimir, arts, is betrokken bij de hulpverlening. Ilse, zijn stiefdochter, gaat in de verpleging. Denise, de zus van Louis, is getrouwd met Gustav, een Duitser die zich in zijn vaderland bij het leger moet melden. Zo dringt de oorlog tussen Duitsland en België door in de eens zo hechte familie. De verschrikkingen van de oorlog maken veel indruk op de betrokkenen, met name op Leon en Jean, de kleinzoons. Soms valt de scheiding tussen de nationaliteiten even weg, bijvoorbeeld als Ilse, de verpleegster, een vijandelijk soldaat verzorgt. Aan het eind van het boek blijkt de scheiding tussen de landen sterker dan de familiebanden. Gustav is even terug en merkt dat zijn vrouw vóór alles voor België kiest. De innerlijke verscheurdheid van Denise, die het gevoel heeft dat ze moet kiezen tussen haar land en haar man, verwijst mogelijk naar een autobiografisch {== afbeelding Illustratie van Louis Raemaekers uit Een jonge leeuw van Vlaanderen ==} {>>afbeelding<<} aspect. Van Ammers-Küller beschouwde Duitsland, waar haar vader geboren was, als haar tweede vaderland. Waardering Als schrijfster van jeugdboeken is Jo van Ammers-Küller niet erg bekend geworden. Als auteur van boeken voor volwassenen kreeg ze vooral waardering voor haar verteltrant en de wijze waarop ze het burgermilieu en het familieleven schilderde. Haar historische romans werden geprezen omdat ze goed gedocumenteerd zijn. Kritiek was er op het ontbreken van diepte in haar romans. Zo vermeldt het Lectuur-Repertorium: ‘De waarde van haar vlot geschreven, bijwijlen storend vrijmoedige boeken werd aanvankelijk overschat; het is vrij oppervlakkig werk, hoewel het als {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} tijdsuitbeelding niet zonder verdienste moet worden geacht.’ Ze heeft nooit tot de grote literaire schrijvers behoord, wel tot de zogenaamde ‘damesroman-schrijfsters’, door een dame voor dames. In Wormcruyt met suycker (1950) staat Van Ammers-Küller vermeld als ‘een van de meest gelezen schrijfsters in ons land; haar romans en novellen, blijven, vooral in latere jaren, vrijwel aan de oppervlakte, maar bekoren door vlugge gang, lenige stijl en interessante, actuele thema's. Voor oudere meisjes zijn geschikt: Tegen den stroom op (1917), Frans van Altena's Vuurproef (1920), Het doornige pad (1924); ook Een jonge Leeuw van Vlaanderen (1915) is door de jeugd aanvaard.’ Van haar jeugdboeken is slechts een enkele bespreking te vinden. M.H. van Campen spreekt haar waardering uit over de tekening van de typisch Hollandse sfeer in Tegen den stroom op; zij ziet verwantschap met Ina Boudier-Bakker. Minder positief is ze over het romantisch karakter van dit verhaal. In De Kleine Vuurtoren, Jeugdboekengids 1927 zijn korte inhoudsbeschrijvingen opgenomen van Tegen den stroom op (1917) en Frans van Altena's vuurproef. Een oordeel ontbreekt. Bibliografie Keuze uit haar werk voor volwassenen De roman van een student (1914), De verzwegen strijd (1916), Kruispunten (1918), Maskerade (1919), De zaligmaker (1921), Het huis der vreugden (1922), Jenny Heysten (1923), Het inzicht (1923), De opstandigen (1925), Mijn Amerikaansche reis (1926), Prins Incognito (1935), Ma (1942), De kolibrie op het gouden nest (1951), Tantalus (1953), Diana (1959). Jeugdboeken Een jonge leeuw van Vlaanderen: een verhaal uit den oorlog van 1914. Met illustraties van Louis Raemaekers. Haarlem, H.D. Tjeenk Willink, 1915. Tegen den stroom op: een vertelling van een meisjesleven. Bandontwerp Jan Wiegman. Haarlem, H.D. Tjeenk Willink, 1917. Frans van Altena's vuurproef. Rotterdam, Nijgh Van Ditmar's Uitgevers-Maatschappij, 1920. Het doornige pad: een vertelling van en voor de jonge menschen. Rotterdam, Nijgh Van Ditmar's Uitgevers-Maatschappij, [1924]. Over Jo van Ammers-Küller M.H. van Campen, Literatuur-Kroniek [over Tegen den Stroom op]. In: [onbekend], 1918. Henriette J. Kluit en Saskia Lobo, De Kleine Vuurtoren. Jeugdboekengids 1927. Den Haag Boekhandel M. Dijkhoffz. Voorheen A. van Hoogstraten & Zoon, 1927. Onze Mei. Baarn, Hollandia-Drukkerij, 1927. [R.], Bij Jo van Ammers-Küller. In: Nederlandsche Bibliographie, jaargang 85 (1940), nr. 7. D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur met illustraties en portretten. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1950. [Anoniem], Wie schreef de roman ‘Dorstig paradijs’? Mevr. Van Ammers-Küller verdacht. In: Trouw, 6-2-1951. Joris Baers en Paul Hardy (red.), Lectuur-Repertorium. Deel III, Antwerpen/Tilburg, Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen/Vlaamsche Boekcentrale/Nederland's Boekhuis, 1954, blz. 2538. [Anoniem], Schrijfster Jo van Ammers-Küller overleden. In: Algemeen Dagblad, 25-1-1966. [Anoniem], Jo van Ammers-Küller: kleurrijk én schematiserend. In: Trouw, 25-1-1966. Harriet Freezer, Jo van Ammers-Küller maakte 40 jaar geleden opgang. In: Het Parool, 17-2-1966. Paul Hardy en Xaveer de Win, pr. (red.), Lectuur-Repertorium 1952-1966. Deel III, Antwerpen/Tilburg, Algemeen Secretariaat voor Katholie- {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} ke Boekerijen/Vlaamsche Boekcentrale/Nederland's Boekhuis, 1970, blz. 1854. E.B.M. Salden-Campfens (eindred.), Jo van Ammers-Küller (1884-1966). In: Delftse vrouwen van vroeger en nu. Delft, Delftse Vrouwen Raad, 1975. Annie Romein-Verschoor, Vrouwenspiegel. De Nederlandse romanschrijfster na 1880. Nijmegen, Sun, 1977. (Oorspronkelijke uitgave: Utrecht, Drukkerij Hoeijenbos & Co. N.V., 1935.) Ludy Giebels, De opgewekte secretaresse van de geschiedenis. Jo van Ammers-Küller en haar roman ‘De opstandigen’. In: Bzzlletin, jaargang 14 (1986), nr. 134, blz. 63-67. Drs. Christine Brackmann en drs. Marijke Friesendorp (red.), Oosthoek Lexicon Nederlandse & Vlaamse Literatuur. Utrecht/Antwerpen, Kosmos-Z&K Uitgevers B.V., 1996. 60 Lexicon jeugdliteratuur oktober 2002 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Max van Amstel door Nannie Blinxma {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Max van Amstel werd op 2 maart 1912 als Johannes Blinxma in Amsterdam geboren. Hij was de jongste in een gezin met vier kinderen. Zijn vader was zilversmid en had in Amsterdam een drietal fabrieken waar bronzen beeldjes, koperen ornamenten en zilverbestek werden vervaardigd. Schrijven was in huize Blinxma geen onbekend fenomeen. Ook zus Margaretha, getrouwd met de auteur en journalist Hans van den Aardweg, en broer Bjintse gingen het schrijverspad op. Aanvankelijk werkte Johannes bij zijn vader. Tijdens de oorlog werden diens fabrieken door de Duitsers geconfisqueerd, wat inhield dat ze opgeheven werden. Om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen dook Johannes onder. Na de oorlog kreeg hij een baan op het hoofdkantoor van het Ziekenfonds Haarlemmermeer e.o. op de Keizersgracht in Amsterdam. In 1948 werd hij benoemd tot directeur van het bijkantoor in Katwijk aan Zee. Schrijven deed hij in zijn vrije tijd. Hij stierf op 21 maart 1970. Werk Op vijftienjarige leeftijd won Johannes Blinxma de eerste prijs bij een verhalenwedstrijd van het Jongensjaarboek. Toen hij 23 was, werd een verhaal van hem in De Telegraaf gepubliceerd. Daarna volgden verhalen in diverse dagbladen en tijdschriften. Hij was ook actief als recensent van kinder- en jeugdboeken. Vanaf ongeveer 1935 verschenen zijn eerste jongens- en meisjesboeken. Ze werden gepubliceerd zonder vermelding van uitgever en jaartal, maar kregen wel een nummer. Bij De Tandemclub, no. 434, gebruikte Blinxma voor het eerst het pseudoniem Max van Amstel. Deze schrijversnaam is afgeleid van de naam van zijn zoon Max + de Amstel, de rivier waaraan hij {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} woonde. Op de omslag van het boek staat het pseudoniem, maar de titelpagina vermeldt de naam Jo Blinxma. No. 1304, Een vrolijk drietal, leverde eenmalig de variant Maxim van Amstel op. Het pseudoniem Max van Amstel dateert van omstreeks 1938. In dat jaar schreef Blinxma onder die naam ook kwartjesboek 82, Straat Soenda, over de reis van Willem IJsbrantszoon Bontekoe naar Oost-Indië. In de oorlog verschenen Het schip Nieu-Hoorn (1942), De boodschapper van de Prins (1943), dat zijn bekendste jongensboek zou worden, en Een timmermanszoon wint land (1943), een boekje over ingenieur Leeghwater. Na de oorlog publiceerde hij weer onder eigen naam, te beginnen met Ruut de foxterrier (1946) dat hij opdroeg aan zijn kinderen Nannie, Joke en Max. Een meisjesboek, Marjo ontdekt haar roeping, verscheen in 1946 onder het pseudoniem Erica Ruysch. Voor twee jongensverhalen, Het grote sportfeest en Tob knapt het op, beide uit 1947, koos hij het pseudoniem Sjef Uyttenmeer. Zijn zus noemde hem vaak Sjef en in die tijd woonde Blinxma in de Watergraafsmeer. In 1949 koos hij definitief voor het pseudoniem Max van Amstel, hoewel hij voor de vierdelige Kansas-Kiddreeks, die vanaf 1961 verscheen, zijn eigen naam gebruikte. Een veel voorkomend thema in het werk van Van Amstel is de zee en het zeeleven. Het schip Nieu-Hoorn (1942) beschrijft de tragische tocht van Bontekoe tussen 1618 en 1625. Het radium van de Noordpool (1951) verhaalt van drie jongens die na het lezen van een artikel over kostbare delfstoffen op de Noordpool zelf op onderzoek uitgaan. In Ergens op de wijde wereld (1954) staat het leven van de Sliedrechtse slepers en baggeraars centraal. De horizon sluit zich (1956) gaat over het afsluiten van de Zuiderzee. In De coaster Argo (1956) kiest Henk na zijn schooltijd niet voor de rederij van zijn vader, maar voor het ruime sop. Vanaf 1960 ging Van Amstel meer voor de oudere jeugd schrijven, getuige de ondertitel ‘roman voor jonge mensen’ die hij veel van zijn boeken meegaf. In plaats van om spanning en avontuur draait het nu om het gewone, vaak harde leven. In De wending (1962) breekt Vincent met het burgerlijke bestaan. Hoewel hij een goede baan heeft, maakt hij van zijn hobby, de fotografie, zijn werk en komt daarin tot volledige ontplooiing. Ondertussen verlaat Anneke, die haar uiterlijk niet mee heeft, het ouderlijk huis om onder te gaan in de grote stad. De twee vinden elkaar, en dat geeft aan hun leven een definitieve wending. In Van Amstels laatste boek, Niets is helemaal zeker (1967), staat de echtscheidingsproblematiek centraal. Als Lonneke merkt dat haar ouders het ook goed zonder elkaar kunnen stellen, vlucht ze in verwarring naar Parijs. Vrij van conventies en vooroordelen vindt ze daar het {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Rein van Looy uit De boodschapper van de Prins ==} {>>afbeelding<<} vertrouwen in zichzelf en in het leven terug. In Van Wormcruyt met Suycker tot Jeugdliteratuur (1971) van F. Daalder en I. Daalder-Schripsema stelt Blinxma dat een jeugdboek ‘echt’ moet zijn en ‘vlot geschreven, zonder te vervallen in een geforceerde, jeugdige taal. Niet “didactisch”.’ Hij stond op het standpunt dat er weinig verschil hoorde te bestaan tussen het jeugdboek en de roman voor volwassenen, ‘omdat kinderen de volwassenen van straks zijn en er dus geen merkbare scheidslijn dient te zijn tussen hun boeken van nú en hun boeken van stráks’. Zelf vond hij Niet het hart alleen (1961) een van zijn beste boeken, omdat het ‘het meest tijdloos is, of misschien beter gezegd: van alle tijden is’. Het beschrijft de liefdesperikelen van drie stellen jonge mensen voor wie duidelijk wordt dat bij het nemen van beslissingen niet alleen het hart, maar ook het verstand een rol kan spelen. In totaal schreef Johannes Blinxma zo'n vijftig boeken. Daarnaast heeft hij een aantal liedjes op zijn naam staan, waaronder ‘In de rook van mijn sigaret’ van Max van Praag. Ook voor Joop de Leur en Jan Mastenbroek trad hij op als tekstdichter. In 1952 bewerkte hij Veertien dagen op een ijsschots, het be- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} kende verhaal van S. Abramsz uit 1898. Ook verzorgde hij de boekuitgave van enkele hoorspelen van Wim Meuldijk. De boodschapper van de Prins Als de Spanjaarden Naarden naderen, stuurt smid Van den Eycken zijn vrouw en zoon Willem uit veiligheidsoverwegingen naar Amsterdam. De Naardense burgerij wordt uitgemoord en Willems vader vecht zich dood. De veertienjarige Willem besluit in dienst te gaan bij de Prins van Oranje. Met hulp van zijn oom in Delft weet hij toegang te krijgen tot de Prins, die op de hoogte is van de heldendood van zijn vader. Ook met Haarlem dreigt het de verkeerde kant op te gaan; de stad wordt ingesloten en vele maanden uitgehongerd. Tot overmaat van ramp wordt de Prins ziek. Er is maar één dokter die hem genezen kan: Adrianus Iunius van Hoorn, die in Haarlem opgesloten zit. Dan wordt Willem eindelijk ‘de boodschapper van de Prins’. Hij moet de arts uit Haarlem zien te halen. Dit lukt en de Prins wordt beter. Maar Haarlem moet zich overgeven. De volgende stad die aan de beurt is, aldus een brief van Alva, is Alkmaar. Weer wordt Willem op pad gestuurd. In zijn polsstok is een brief verborgen waarin de bevolking van de stad een hart onder de riem gestoken wordt en toestemming krijgt Noord-Holland onder water te zetten. Vlak bij Alkmaar raakt Willem gewond en belandt bij een Oranjegezinde boer. Het klikt meteen met dochter Wiebjen, die even oud is. Bij Alkmaar begint de victorie. De Spanjaarden trekken zich vanwege het water terug. Een paar dagen later wordt hun vloot verslagen. De dagen van Alva zijn geteld. Willem kiest voor dienst in het Statenleger in Alkmaar, dicht bij Wiebjen. Tien jaar later staat hij als kapitein bij haar op de stoep. Ze wordt zijn vrouw en op de dag dat Willem van Oranje vermoord wordt, krijgen ze hun eerste kind, een zoon.. Het centrale thema van dit in de Tweede Wereldoorlog verschenen boek is de strijd om de vrijheid. Na de oorlog volgden enkele herdrukken, de vierde en laatste in 1962. Waardering Over De boodschapper van de Prins schreef een recensent: ‘Max van Amstel weet wat mensen van deze leeftijd (12-15 jr.) begeren. Hij verstaat bovendien de kunst eenvoudig en boeiend te vertellen.’ Volgens de Friese Koerier was het boek ‘goed geschreven, doch mist [het] de beklemmende spanning van vroegere Geuzenboeken’. Het Lectuur-Repertorium zegt over Van Amstel: ‘behalve boeiende boeken voor de rijpere jeugd schreef hij, in kloeke verteltrant, onderhoudende romans, meestal op historische thema's.’ Dat was in 1952, toen er nog twintig boeken van zijn hand zouden verschijnen. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} De Boekengids Tilburg over Rebellen (1951), spelend in de Oostindische Compagnie: ‘Max van Amstel schreef hiermee een krachtig en spannend boek in kloek proza, dat alleszins indrukwekkende momenten bevat.’ Fortuna in tweestrijd (1952), over de verwikkelingen rond een erfenis, was volgens dezelfde gids ‘af en toe een beetje langdradig, [doch] een prachtig uitgegeven ontspanningsverhaal voor volwassenen’. Miep Diekmann was zeer te spreken over het eerste deel van de Kansas Kidd-reeks: ‘Blinxma heeft dit boek met een adembenemende spanning geschreven en met uitzonderlijk vernuft overrompelende wendingen gevonden, die niet alleen op de feitelijke ontwikkeling van de geschiedenis betrekking hebben, maar nog meer de psychologische achtergrond van doen en laten der personen reliëf geven’ (Haagse Courant). Le Soir wijdde op 9 april 1971 een artikel aan Van Amstel. Daaruit het volgende citaat: ‘Il ecrivait pour son propre plaisir en dans l'espoir de distraire en d'instruire ses lecteurs. Bon psychologue en observateur perspicace, il était un maitre dans l'art de s'identifier avec ses personages.’ Bibliografie Keuze uit de jeugdboeken No. 434, De Tandemclub. Met illustraties van Jos Vetter [zonder uitgever/jaartal]. No. 522, Joke zwemt de wereld door [zonder uitgever/jaartal]. Straat Soenda, De zeer avontuurlijke reis van Willem IJsbrantszoon Bontekoe naar Nederlands Oost-Indië. Met illustraties van C. Boost. Helmond, Uitgeverij Helmond, Nederlandse Jeugdbibliotheek, 1938. (Kwartjesboek 82) Het schip Nieu-Hoorn. Amsterdam, Boek- en Courantmij., 1942. De boodschapper van de Prins. Met illustraties van Rein van Looy. Amsterdam, L.J. Veen, 1943. Een timmermanszoon wint land. Jan Adriaanszoon Leegh-Water. Amsterdam, Boek- en Courantmij., 1943. Rebellen. Antwerpen/Zaltbommel, Jan van Tuyl, 1951. Het radium van de Noordpool. Met illustraties van F. van Bemmel. Amsterdam, L.J. Veen, 1951. Fortuna in tweestrijd. Antwerpen/Zaltbommel, Jan van Tuyl, 1952. Meester Vrijbuiter. Met illustraties van Rein van Looy. Meppel, A. Roelofs van Goor, 1952. Duizend jongens zien ze vliegen. Met illustraties van R. van Starkenborgh van Straten. Meppel, A. Roelofs van Goor, 1954. Ergens op de wijde wereld. Met illustraties van Jaap Veenendaal. Meppel, H. ten Brink 1954. De horizon sluit zich. Met illustraties van Jan Huizing. Amsterdam, De Kern, 1956. De coaster Argo. Meppel, H. ten Brink, 1958. Anders dan gewoon. Roman voor jonge mensen. Amsterdam, U.M. Holland, 1960. Het begon op de ‘Borgholm’. Roman voor jonge mensen. Met illustraties van Babs van Wely. Amsterdam, U.M. Holland, 1960. Niet het hart alleen. Roman voor jonge mensen. Amsterdam, U.M. Holland. 1962. De wending. Amsterdam, U.M. Holland, 1962. Was jij het, Leonhard?. Hoorn, De Steenuil, 1962. Remke ten voeten uit. 's-Gravenhage, Van Goor Zonen, 1966. Niets is helemaal zeker. 's-Gravenhage, H. Meulenhoff, 1967. Onder het pseudoniem Maxim van Amstel No. 1304, Een vrolijk drietal [zonder uitgever/jaartal]. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Onder de namen J., Jo, Johan Blinxma Ruut de foxterrier. Met illustraties Rie Kooyman. Alkmaar, Kluitman, 1946. De avonturen van een voetbal. Met illustraties Rein van Looy. Amsterdam, L.J. Veen, 1948. De band van 3 B. Amsterdam, L.J. Veen, 1957. Kansas-Kidd en de zanger van het Duivelskopgebergte. Met illustraties van Robert Nix. Amsterdam, U.M. Holland, 1961. Kansas-Kidd en de schatten der Azteken. Met illustraties van Kees van Lent. Amsterdam, U.M. Holland, 1962. Kansas-Kidd en het eenzame opperhoofd. Amsterdam, U.M. Holland, 1963. Kansas-Kidd en de gouden totempaal. Amsterdam, U.M. Holland. 1964. Onder het pseudoniem Erica Ruysch Marjo ontdekt haar roeping. Met illustraties van Eddy de Smet. Amsterdam, L.J. Veen, 1946. Onder het pseudoniem Sjef Uyttenmeer Het grote sportfeest. Met illustraties van Jan Lutz. Antwerpen, De Sleutel, 1947. Tob knapt het op. Antwerpen, De Sleutel, 1947. Over Blinxma/Van Amstel Lectuur-Repertorium. Antwerpen/Tilburg, 1952. Gerda van de Werd, Schrijverstalent bleek al op jeugdige leeftijd. In: De Gelderlander, 2-8-1958. Max van Amstel, Hoe werd ik schrijver? In: Kris Kras, jaargang 4 (1959), nr. 24. Miep Diekmann, Moderne meisjesromans wekken juist begrip voor problemen van deze tijd [over Niet het hart alleen]. In: Haagse Courant, [...] febr. 1962. Marijke van Raephorst, De happy-endings van Max van Amstel. In: Elseviers Literair Supplement, 12-9-1970. F. Daalder en I. Daalder-Schripsema, Van Wormcruyt met Suycker tot Jeugdliteratuur. Purmerend, J. Muusses NV, 1971. L.R., Max van Amstel, Pour les garçons et pour les filles. In: Le Soir, 9-4-1971 Nannie Blinxma, Johannes Blinxma alias Max van Amstel (1912-1970). In: Boekenpost, jaargang 7 (1999), nr. 42, blz. 31-33. 58 Lexicon jeugdliteratuur februari 2002 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Hans Christian Andersen door Jan van Coillie {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Hans Christian Andersen werd op 2 april 1805 geboren in Odense, op het Deense eiland Funen. Hij was enig kind. Zijn moeder werkte als wasvrouw en zijn (vermoedelijke) vader was schoenlapper. Van hem kreeg de jonge Andersen regelmatig verhalen en sprookjes te horen, voor de rest bekommerde zijn vader zich nauwelijks om hem. Hij nam dienst in het leger van Napoleon en kwam zo verzwakt terug dat hij stierf. Hans Christian was toen elf jaar oud. De dromerige jongen zong niet onaardig en raakte gefascineerd door het toneel. In een zelfgemaakt poppentheater voerde hij hele stukken op, die hij samenstelde uit het werk van beroemde Deense schrijvers, gecombineerd met eigen verzinsels. Zijn moeder stuurde hem uit werken als leerjongen, maar Andersen had een grotere droom: hij zou beroemd worden. Toen hij veertien was, vertrok hij naar Kopenhagen om er zijn geluk te beproeven in het theater. Hij slaagde erin de aandacht te trekken van enkele kunstminnende notabelen en werd aangenomen in het koor van het theater en later in het ballet. Intussen schreef hij toneelstukken, zonder succes. Door zijn vastberadenheid kwam hij in de gunst van de theaterdirecteur en de invloedrijke aristocraat Jonas Collin, die hem zijn hele verdere carrière bleef steunen. Dankzij hem kreeg Andersen een koninklijke toelage zodat hij op zeventienjarige leeftijd kon beginnen aan een opleiding op de Latijnse school. Zes jaar later haalde hij zijn eindexamen, dolblij dat hij zich eindelijk aan het schrijven kon wijden. Inmiddels had hij zijn eerste gedicht gepubliceerd. In 1829 verscheen zijn eerste {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} boek, een reisverhaal in de stijl van de Duitse romanticus E.T.A. Hoffmann. Het was het begin van een vruchtbare schrijverscarrière, waarin hij zowel gedichten schreef als zangstukken, theaterstukken, romans, reisbeschrijvingen en sprookjes en verhalen. Gaandeweg kreeg de jonge schrijver erkenning. Zijn mecenas Collin zorgde ervoor dat hij in 1833 van de koning een reisbeurs kreeg die hem in staat stelde naar Duitsland en Italië te reizen. Weer thuis voltooide hij zijn eerste roman, De improvisator, over een jonge dichter in Italië die veel ontberingen doorstaat maar heel beroemd en geliefd wordt. Door zijn groeiende faam werd Andersen een veelgevraagde gast bij rijke families. Daar vertelde hij ook sprookjes aan de kinderen, met het animo van de toneelspeler die hij had willen worden. In 1835 publiceerde hij zijn eerste bundel met vijf sprookjes. Beducht voor de kritiek gaf hij ze de titel Eventyr fortalte for Bórn (Sprookjes verteld voor kinderen). Hoewel Andersen het liever anders had gezien, waren het de sprookjes die hem zijn roem bezorgden, eerst in Duitsland en later in eigen land en in heel Europa. In 1835 verscheen al een tweede bundel. Tot 1872 zouden er nog twintig volgen, met in totaal 156 sprookjes. Vanaf 1868 ontving Andersen van de Deense koning een ruime jaarlijkse toelage. Hij maakte talrijke reizen en kwam zo in contact met beroemde schrijvers en componisten als Heine, Dumas, Dickens, Liszt, Schumann, Brahms en Wagner. Hij werd ontvangen door vorsten en geïntroduceerd in adellijke kringen in heel Europa. En altijd las hij sprookjes voor. In 1866 werd hij ereburger van zijn geboortestad Odense. Men eerde hem met feestverlichting en een fakkeltocht, zodat bewaarheid werd wat een waarzegger hem voorspeld had toen hij als kind naar Kopenhagen trok: ‘Op een dag zal Odense voor dit kind de feestverlichting ontsteken.’ Op 1 april 1875 ontving hij een hoge koninklijke onderscheiding voor ‘al het goede dat hij over het land en over alle landen had gebracht’. Andersens sprookjes verschenen in bijna 150 talen. In Odense zijn twee musea aan hem gewijd en aan de Universiteit van Zuid-Denemarken bestaat sinds 1988 het Hans Christian Andersen Center. Dit instituut verschaft informatie en doet onderzoek naar alles wat met Andersen te maken heeft. Zijn naam leeft ook voort in de H.C. Andersenprijs, een van de hoogste internationale bekroningen. De prijs wordt tweejaarlijks door de International Board on Books for Young People (IBBY) toegekend aan een auteur en een illustrator die een substantiële bijdrage hebben geleverd aan de kinderliteratuur. Een halve eeuw lang hield Andersen nauwgezet een dagboek bij en {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} was hij een bijzonder productief brievenschrijver met een grote kring van correspondenten in binnen- en buitenland, waaronder vele beroemdheden. Hij leverde niet minder dan drie autobiografieën af, de eerste toen hij zevenentwintig was en later twee herziene en ‘fraaiere’ versies waarin hij zijn eigen leven tot een sprookje maakte. De versie uit 1847 draagt dan ook de titel Het sprookje van mijn leven. Uit al deze egodocumenten komt Andersen naar voor als een zeurderig, zelfingenomen en verongelijkt man met een haast ziekelijke behoefte aan erkenning en genegenheid. Op 2 augustus 1875 stierf hij, zeventig jaar oud, in het landhuis van de bevriende familie Melchior. Op zijn nachtkastje had hij altijd een briefje liggen met de boodschap: ‘Ik lijk alleen maar dood, ik ben het niet.’ Het typeert de complexe persoonlijkheid van de man die zo bang was levend begraven te worden, maar die zou blijven voortleven in onsterfelijke sprookjes. Werk Andersens sprookjes zijn onlosmakelijk verbonden met zijn leven en persoonlijkheid. Hij verwerkte er eigen ervaringen en gevoelens in. Tegelijk maakte hij ze universeel herkenbaar door oersymbolen en motieven te gebruiken uit bekende volkssprookjes en verhalen. Zijn vader las hem fabels voor van Lafontaine, sprookjes uit De vertellingen van duizend-en-één-nacht en fantastische literatuur. Via zijn grootmoeder kreeg hij sprookjes te horen van vrouwen uit het armenhuis of uit de buurt. Hij kende ook de verzamelingen kunstsprookjes van de Deense romantische dichter Adam Oehlenschlager en van de Duitse auteurs Johann Musaüs en Ludwig Tieck. Tijdens zijn reizen leerde hij ook andere verzamelingen kennen. Een aantal van Andersens sprookjes is direct ontleend aan bestaande volkssprookjes. In zijn eerste bundeltje was dat voor drie van de vier sprookjes het geval: ‘De vuurslag’, ‘Kleine Claus en Grote Claus’ en ‘De prinses op de erwt’. ‘Kleine Claus en Grote Claus’ behoort tot een verteltype dat in Europa erg populair was. De oudste West-Europese variant - het verhaal van boer Eenos, opgetekend in het Latijn - is gevonden in de abdij van Gembloers in België. Soms ook liet Andersen zich inspireren door kunstsprookjes van bekende auteurs. ‘De kleine zeemeermin’ baseerde hij op ‘Udine’ van Friedrich de la Motte Fouqué en ‘De nieuwe kleren van de keizer’ op een verhaal uit de veertiende eeuw van de Spaanse schrijver Juan Manuel, dat Andersen kende via een Duitse vertaling. In de meeste van zijn sprookjes werkte Andersen een heel eigen fantasiewereld uit, waarbij hij uit de verhalen die hij kende alleen de motieven en structuren gebruikte. Zo {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Lidia Postma uit Sprookjes van Andersen ==} {>>afbeelding<<} putte hij voor ‘Het lelijke jonge eendje’ niet direct uit de volkssprookjes, maar ontleende er wel de typische structuur aan, waarbij een verschoppeling een tocht onderneemt, weg van het ouderlijk huis, om uiteindelijk na vele gevaren het geluk te vinden. Dit sprookje demonstreert misschien wel het sterkst hoe Andersen zijn persoonlijke ervaringen een universele dimensie gaf. In wezen vertelt ‘Het lelijke jonge eendje’ zijn eigen leven onder het motto: het is niet erg om in een eendenkolonie geboren te worden, als je maar in een zwanenei hebt gezeten. Het sprookje toont het levensoptimisme van de arme jongen die de beroemdste schrijver van het land werd. Het illustreert ook Andersens geloof in het natuurtalent en in de ware adel die niets met afkomst maar alles met innerlijke waardigheid te maken heeft. Tegelijk herkennen kinderen zich in het lelijke eendje. Want welk kind voelt zich niet soms miskend en fantaseert daarbij dat hij of zij van bijzondere komaf is maar in het verkeerde nest is beland? Ook al ontleende Andersen veel van zijn personages aan bekende sprookjes en verhalen, door ze te bezielen met zijn eigen ervaringen en gevoelens gaf hij ze een unieke persoonlijkheid. Daardoor verschillen zijn personages wezenlijk van de figuren in de volkssprookjes, die altijd vlakke karakters zijn en staan voor één bepaalde eigenschap (Roodkapje bijvoorbeeld voor gehoorzaamheid). Typerend voor Andersen is dat zijn personages vaak een dramatische ontwikkeling doormaken. De kleine zeemeermin moet ondraaglijke pijnen doorstaan om bij haar geliefde te kunnen zijn. Aan het eind van het sprookje offert ze zich op omdat ze het geluk van de prins en zijn nieuwe bruid niet kapot wil maken. In dit verhaal verwerkte Andersen zijn eigen, onmogelijke liefdes en de pijn en de zelfverloochening die hij als kunstenaar ervoer in zijn zoeken naar onsterfelijkheid. Overigens is de onmogelijke liefde een van zijn belangrijkste thema's. Het komt onder meer voor in ‘De standvastige tinnen soldaat’ en ‘Het herderinnetje {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Hans Tegner uit Sprookjes van Andersen ==} {>>afbeelding<<} en de schoorsteenveger’. Behalve diepe angsten, frustraties en verlangens verwerkte Andersen ook allerlei ergernissen en anekdotes in zijn sprookjes. Zo stopte hij de tandpijn waar hij zo vaak last van had in ‘Tante Kiespijn’ en verwijzen de rode schoentjes uit het gelijknamige sprookje naar de nieuwe laarzen die hij droeg toen hij werd voorgesteld aan het hof. ‘Het meisje met de zwavelstokjes’ schreef hij na een wandeling op een adellijk domein waar hij in november 1845 verbleef. Hij had net afscheid genomen van de populaire en aantrekkelijke zangeres Jenny Lind en was daardoor in een neerslachtige bui. ‘Het meisje met de zwavelstokjes’ is dan ook een van zijn meest melancholische sprookjes. De persoonlijke inslag geeft Andersens sprookjes een grote authenticiteit en emotionele kracht. Het dramatische einde van veel van Andersens sprookjes staat in scherp contrast met het happy end van het klassieke volkssprookje. De kleine zeemeermin, het meisje met de zwavelstokjes, de standvastige tinnen soldaat, allemaal vinden ze de dood. Voor Andersen was dit geen negatief einde. Hij had een diep geloof in een rechtvaardig oordeel na de dood. Het meisje met de zwavelstokjes sterft van honger en kou, maar wordt door haar oma meegenomen in de hemelse warmte. Ook het slot van ‘De kleine zeemeermin’ {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} plaatste Andersen in een religieus-moraliserend perspectief. De zeemeermin wordt een luchtgeest en kan een eeuwige ziel krijgen door goede daden te verrichten. De dramatische sprookjes vormden maar één kant van de medaille. Andersen had ook een voorkeur voor grappige verhalen. In dat genre schreef hij onder meer ‘Domme Hans’, ‘Kleine Claus en grote Claus’, ‘De varkenshoeder’ en ‘De nieuwe kleren van de keizer’. Hij had het daarbij vaak gemunt op koningen, keizers en prinsessen. De verwaande keizer zet hij letterlijk en figuurlijk in zijn blootje, de keizer van China verkiest een mechanische boven een echte nachtegaal en de trotse prinses wil een varkenshoeder kussen voor wat speelgoed. Het spotten met de groten der aarde was wellicht ook Andersens reactie op de onderdanigheid die hij hen verschuldigd was. Bovendien illustreert het zijn diepe overtuiging dat de ware adel binnenin zit en niets te maken heeft met afkomst. Niet alleen door de ‘menselijke’ figuren in zijn sprookjes is Andersen onsterfelijk geworden, ook speelgoed en andere ‘levenloze’ voorwerpen die hij tot leven bracht, hebben daartoe bijgedragen: het tinnen soldaatje, het porseleinen herderinnetje, de bal en de ton, de stopnaald en de theepot. Tegenwoordig zijn levende voorwerpen heel gewoon in fantasieverhalen, maar Andersen was de eerste die ze een eigen persoonlijkheid gaf. Interessant in dit licht is het sprookje over de pen en de inktpot die ruziën over wie van beide het verhaal schrijft. Natuurlijk doet de schrijver dat, maar wel in het besef: allemaal zijn we instrumenten die worden bespeeld door de Heer. Andersen zag zichzelf als een medium tussen God en de mensen. Hij ‘maakte’ zijn sprookjes niet, ze ‘meldden zich’, zoals hij het uitdrukte. Stijl Ongetwijfeld was en is Andersens succes niet alleen te danken aan zijn bijzondere sprookjesfiguren, maar ook aan zijn levendige schrijfstijl die dicht bij de gesproken taal ligt, iets wat in het literaire klimaat van zijn tijd ongewoon was. ‘In het schrijven moet men de verteller horen. De taal moet daarom de spreektaal benaderen. Het verhaal wordt verteld voor kinderen, maar volwassenen moeten kunnen meeluisteren’, schreef Andersen naar aanleiding van zijn eerste sprookjes. Uit de laatste zin blijkt ook het dubbele publiek dat hij voor ogen had. In een brief aan zijn Amerikaanse uitgever noteerde hij dat hij besefte dat jong en oud zijn sprookjes lazen. Kinderen genoten volgens hem van de buitenkant, volwassenen van wat binnenin zat. Het opvallendste kenmerk van Andersens stijl is de zinsbouw met bijna uitsluitend nevengeschikte zinnen, aaneengesmeed met ‘en’ en {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘maar’, die zich heel gemakkelijk laten voorlezen. Bovendien schreef hij in een beeldrijke, directe en expressieve taal. Hij verwerkte sprekende details, veel herhalingen, klanknabootsingen, uitroepen en vragen, levendige dialogen, rijmpjes en liedjes en versterkende woorden. Soms sprak hij zijn lezers rechtstreeks aan. Illustratief voor zijn levendige stijl is het begin van ‘De tondeldoos’: ‘Er kwam een soldaat over de straatweg aanmarcheren: Een, twee! Hij had een ransel op zijn rug en een sabel aan zijn zij, want hij was in de oorlog geweest en nu was hij op weg naar huis. Toen kwam hij op een straatweg een oude heks tegen. Ze was afschuwelijk lelijk; haar onderlip hing helemaal op haar borst. Ze zei: “Goeienavond, soldaat! Wat heb je een mooie sabel en een grote ransel. Jij bent een echte soldaat. Jij krijgt zoveel geld van me als je maar wilt!” “Dat sla ik niet af, oude heks!” zei de soldaat.’ (vertaling A. van Hees) Vertalingen In Nederland werd Andersen eerst bekend als schrijver van romans en gedichten. In 1838 verscheen een vertaling van zijn roman O.T. en een jaar later kwamen het gedicht ‘Het stervende kind’ en de roman 't Was maar een speelman uit. In mei 1841 zag de vermoedelijk eerste Nederlandse vertaling van een sprookje het licht. In het toentertijd bekende maandblad Het Leeskabinet werd ‘Des Keizers nieuwe klêeren’ opgenomen. Zeven jaar later verscheen het eerste bundeltje met sprookjes, vertaald uit het Duits. De eerste complete uitgave van de sprookjes van Andersen kwam in 1857 op de markt en kende twee jaar later al een herdruk. Vanaf dat moment volgden de uitgaven elkaar op, zowel afzonderlijke sprookjes als verzamelbundels. In de negentiende eeuw hadden de bewerkingen van J.J.A. Goeverneur veel succes, ook in Vlaanderen. In de twintigste eeuw genoten de vertalingen van Christine Doorman (1899-1900), W. van Eeden-van Vloten (1899) en Annelies van Hees (1992) prestige. Ook Vlaanderen leerde Andersen eerst als schrijver voor volwassenen kennen. In 1856 verscheen in Gent zijn Prentenboek zonder prenten. In de tweede helft van de negentiende eeuw verschenen losse sprookjes in tijdschriften en in de bundels Wonderland (1894-1924) van M.E. Belpaire en H. Ram. De eerste afzonderlijke uitgaven zagen vanaf 1898 het licht bij De Seyn in Roeselare. Tussen 1930 en 1950 bracht De Goede Pers in Averbode verschillende uitgaven op de markt. De meest succesrijke uit die jaren was Keur van Sprookjes, uitgegeven door De Sikkel (1949). Daarna domineerden Nederlandse uitgaven vrijwel volledig de markt. Illustraties Het beeld dat kinderen van de sprookjes van Andersen hebben, wordt voor een belangrijk deel {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} bepaald door de illustraties. Andersens favoriete illustrator was de Deen Vilhelm Pedersen. In 1848 maakte hij 112 houtsneden bij 39 sprookjes. Pedersen is onder meer verantwoordelijk voor het onderhemd waarin de ‘blote’ keizer paradeert. Het dook nadien op in talloze illustraties van anderen. Internationaal ook zeer bekend zijn de illustraties van Hans Tegner, een Deen die tien jaar werkte aan de 250 houtsneden bij de zogeheten werelduitgave van Andersens werk. Deze luxe editie verscheen voor het eerst in 1900 in Denemarken, ter gelegenheid van Andersens vijfentwintigste sterfdag. Tegners illustraties zijn heel gedetailleerd, hij tekent bestaande huizen en kledij uit het negentiende-eeuwse Kopenhagen. De illustraties van Pedersen en Tegner werden ook in verscheidene Nederlandse vertalingen opgenomen. Vanaf het eind van de negentiende eeuw gingen steeds meer Nederlandse kunstenaars Andersens sprookjes illustreren. In 1893 voorzag Theo van Hoytema ‘Het lelijke jonge eendje’ van prenten in de stijl van de art nouveau. Rie Cramer leverde in 1915 gestileerde Jugendstil-tekeningen voor de lijvige bundel De sprookjes van Andersen. In een tweede versie uit 1932 is haar stijl veel lieftalliger. Na 1950 wordt de tekenstijl diverser en wagen uiteenlopende illustratoren zich aan de sprookjes, onder wie Fiep Westendorp, Lidia Postma, Jan Jutte en Thé Tjong-Khing. Lidia Postma kreeg in 1976 een Gouden Penseel voor haar Andersen-illustraties. Er verschenen ook talrijke bundels en prentenboeken van beroemde buitenlandse illustratoren die ieder hun eigen invulling gaven aan Andersens bijzondere fantasie. Bibliografie Keuze uit het werk voor volwassenen O.T. (1836): O.T. Met illustraties. Deventer, Ter Gunne, 1838. Kun er Spillemand (1837): Het was maar een speelman. Amsterdam, Frijlink, 1840. Billebog uden Billeder (1840): Prentenboek zonder prenten. Naar het Deens door F.W.J.J. Hermans. Gent, I.S. Van Doosselaere, 1856. Schetsboek zonder schetsen. Geïllustreerd door Charles Rochusen. Amsterdam, Wed. Van Kesteren, 1862. Improvistaren (1835): De improvisator. Vertaald door Jan Baptist. Amsterdam, Athenaeum - Polak & Van Gennep, 2005. Sprookjes Sprookjes. Amsterdam, M.H. Binger, 1846. Andersens sprookjes. Naverteld door J.J.A. Goeverneur. Leiden, Sijthoff, 1882 e.v. De sprookjes van Andersen. Vertaald door Christine Doorman. Utrecht, W. de Haan, 1899-1900. (Herdruk, geïllustreerd door Rie Cramer. Utrecht, W. de Haan, 1915. 17e druk, Den Haag, Van Goor, [1977].) Sprookjes van Andersen. Vertaald door M. van Eeden-van Vloten. Met illustraties van Hans Tegner. Amsterdam, Scheltema & Holkenma, 1899. (Nieuwe uitgave, met een nawoord van W. Wilmink, Amsterdam, Kosmos, 1975) {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Andersen's sprookjesboek. Vertaald door Cato Van Mechelen. Met illustraties van Zick. Averbode, Abdij, 1928. Keur van sprookjes. Vertaald door Paul Verbruggen. Met illustraties van Elisabeth Ivanovsky. Antwerpen, De Sikkel, 1949. Sprookjes van Andersen. Vertaald door A.F. Maitland en Leonore ter Laan. Met illustraties van Hans Tegner. Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum, 1961. Sprookjes en vertellingen. Volledige uitgave. Vertaald door W. van Eeden, redactie A. Schouten. Met illustraties van Lidia Postma. Bussum, Van Holkema en Warendorf, 1975. (Herdrukt als Alle Sprookjes en vertellingen. Redactie Carla de Roode. Met illustraties van Natasha Stenvert, 2000) Sprookjes van Andersen. Vertaald door Tilly Marijn Mengelberg. Met illustraties van Janusz Grabiansky. Amsterdam, Elsevier, 1979. Sprookjes van Andersen. Vertaald door Els van Delden. Met illustraties van Dagmar Berková. Zutphen, Thieme, 1982. Sprookjes van Andersen, Vertaald door Lea Smulders. Met illustraties van Bab Siljée. De Bilt, Cantecleer, 1982. Sprookjes en verhalen. Vertaald door Annelies van Hees. Met illustraties van Charlotte Dematons e.a. Rotterdam, Lemniscaat, 1992. Sprookjes van Andersen. Vertaald door Annelies van Hees. Geselecteerd en geïllustreerd door Lisbeth Zwerger. Den Haag, De Vier Windstreken, 1996. De Dwergenberg en andere sprookjes van Hans Christian Andersen. Naverteld door Naomi Lewis. Vertaald uit het Engels door Koos Meinderts. Met illustraties van Emma Chichester Clark. Amsterdam, Van Goor, 1999. De sprookjes van Andersen. Vertaald door M. Feddegon-Doets. Met illustraties van Renata Fucikova. Lisse, Rebo, 2004. Over H.C. Andersen Willem Wilmink, Andersen. In: Tirade, maart 1974. Helene W. van Woelderen, Wie anders dan Andersen. Baarn, W. van Hoeve, 1975. Hans Reeser, Andersen op reis door Nederland. Zutphen, Walburg pers, 1976. A. Lanes, Literary Correspondence between H.E. Scudder and H.C. Andersen, Part I. In: The Horn Book Magazine, jaargang 65 (1989), nr. 1. Jan Van Coillie, Hans Christian Andersen. In: Jeugdboekengids, jaargang 35 (1993), nr. 1. Edith Koenders, Hans Christian Andersen. Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd. Een keuze uit zijn dagboeken en brieven. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1998. Villy Sørensen, Een eenzame vogel. Het levensverhaal van Hans Christian Andersen - verteld voor kinderen. Baarn, Fontein, 2000. Jackie Wullschlager, Hans Christian Andersen: The Life of a Storyteller. London, Penguin Books, 2001. Kees Fens, De achterkant van een sprookje. In: de Volkskrant, 13-4-2001. Jens Andersen, Hans Christian Andersen, A New Life. London, Overlook Duckworth, 2005. Saskia de Bodt, Getekend, Hans Christian Andersen - zijn geïllustreerde sprookjes in de Lage Landen. Warnsveld, Terra/Lannoo, 2005. Carl Friedman, Het lelijke jonge eendje. In: Trouw, 1-10-2005. Vanessa Joosen, Hans Christian Andersen in beeld en verbeelding. In: Ik lijk alleen maar dood. Andersen anders bekeken. Antwerpen, NCJ/Villa Kakelbont, 2005. Harlinda Lox, Hans Christian Andersen in het Europese sprookjeslandschap. In: Ik lijk alleen maar dood. Andersen anders bekeken. Antwerpen, NCJ/Villa Kakelbont, 2005. Joep van Ruiten, De ijdele sprookjesverteller. In: Dagblad van het Noorden, 25-3-2005. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Marnix Verplancke, Bange ranke man. 200 jaar Hans Christian Andersen. In: Boek 05. Knack Special, oktober 2005. Anette Øster, Hans Christian Andersen's Fairy Tales in Translation. In: Jan Van Coillie & Walter P. Verschueren (eds.), Children's Literature in Translation: Challenges and Strategies. Machester, St. Jerome, 2006. Website www.andersen.sdu.dk 71 Lexicon jeugdliteratuur juni 2006 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Leif Esper Andersen door Jan de Zanger {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Leif Esper Andersen werd in 1940 geboren in Borup bij Viborg in het hart van Jutland. Zijn vader was zo'n enthousiast voorstander van het Esperanto als wereldtaal, dat hij zijn zoon de voornamen Esper Anthon had willen geven; zijn moeder vond Leif Esper toch beter. Leif Esper Andersen heeft zijn hele leven in Midden-Jutland gewoond. Hij studeerde aan de pedagogische academie in Skive, waar hij in 1962 zijn onderwijsbevoegdheid verwierf. Tot 1973 werkte hij als onderwijzer; in dat jaar werd hij afgekeurd, omdat hij leed aan astma, bronchitis en een zwak hart. Na een langdurig ziekbed is hij in het voorjaar van 1979 gestorven. Behalve als auteur werkte Leif Esper Andersen als schilder en beeldhouwer; ondanks de korte periode waarin hij als auteur werkzaam kon zijn, heeft hij sinds 1972 ruim twintig boeken gepubliceerd, waarvan de meeste voor jonge lezers. Internationale bekendheid kreeg hij door zijn jeugdromans, die veel vertaald zijn, onder andere in het Japans en het Russisch. Eén van de vele literaire onderscheidingen die aan zijn werk zijn toegekend, was het opnemen van Heksenjacht op de erelijst van de International Board on Books for Young People (IBBY) in 1976. Werk Het proza van Leif Esper Andersen wordt gekenmerkt door twee dingen: een vast thema dat in al zijn boeken in een of andere vorm voorkomt, en een hantering van de taal die duidelijk de invloed vertoont van zijn werkzaamheid als schilder en beeldhouwer. Zijn beschrijvingen van landschappen, steden en personen zijn zodanig, dat de lezer ze niet alleen voor zich ziet, maar al lezend ook de stemming ondergaat die dat landschap, die stad bij de schrijver heeft opgeroepen. Voor de uitbeelding van zijn persona- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} ges legt hij hen bovendien een ‘eigen taal’ in de mond, of dat nu de Kopenhaagse jongens zijn in Mijn vader is werkloos, of de jongens uit de Vikingtijd in Trael og fri (Slaaf en vrije). Het thema, zowel in zijn boeken voor volwassenen als in die voor jongeren, is de vervolging door de samenleving van hen die anders zijn, waardoor de slachtoffers in een situatie geplaatst kunnen worden waarin ze gewelddadig reageren. Boeken voor moeilijk lezende kinderen De directe aanleiding om voor kinderen te schrijven, vond Leif Esper Andersen in een vijfde klas die hij als onderwijzer aan het lezen wilde krijgen. De leerlingen waren niet erg begaafd en juist voor deze groep lezers waren er geen geschikte boeken voorhanden. Hij schreef voor hen korte, boeiende boeken over Vikingen en indianen. Het werden er meer dan tien. De boekjes voldoen formeel aan de eisen die aan teksten voor moeilijke lezers gesteld worden: ze zijn spannend, kort, in een duidelijke letter gedrukt en rijk geïllustreerd, maar wat de inhoud betreft bieden ze meer dan we in dit genre gewoonlijk tegenkomen. Het zijn romans voor kinderen; de schrijver doet geen concessies aan zijn lezers wat de inhoud betreft, hij komt hen slechts tegemoet in zijn taalgebruik. In geconcentreerde vorm variëren ook deze boeken voor moeilijke lezers het hoofdthema van dit schrijversschap: het individu in conflict met de samenleving, geweld, onverdraagzaamheid en vooroordelen. Jeugdboeken Algemene erkenning als schrijver voor jongeren kreeg Leif Esper Andersen in 1973 met zijn jeugdroman Heksefeber (Heksenjacht), waarin de moeder van de hoofdpersoon en later ook de vriend bij wie hij zijn toevlucht gevonden heeft, door de bevolking van een middeleeuws dorp gedood worden, omdat zij over capaciteiten beschikken die hen in een uitzonderingspositie plaatsen. In 1975 volgde Fremmed (Vreemdeling), het verhaal van de vijftienjarige zoon van een Joegoslavische gastarbeider, die zo door zijn Deense leeftijdgenoten getreiterd wordt dat hij een van hen doodt en daarna zelfmoord pleegt. Hakkedrenge (Mijn vader is werkloos) is de jeugdroman uit 1976, waarin Leif Esper Andersen zijn hoofdpersoon Pelle laat vertellen hoe diens vader werkloos werd, zijn problemen probeerde te vergeten door pornoblaadjes en stripverhalen te lezen, later door thuis en in de kroeg te drinken, waarna een echtscheiding en een verhuizing van de moeder met haar twee zoons onvermijdelijk worden. Posthuum verscheen in 1979 Trael og fri (Slaaf en vrije). Bij een overval op een Vikingnederzetting ontkomen de zoon van de hoofdman en een slaaf; de zoon van de hoofdman heeft aanvankelijk de neiging alleen maar bevelen uit te delen, maar het is de {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} slaaf die over de vaardigheden beschikt waardoor zij samen kunnen overleven. Waardering in de Deense kritiek Het boekenaanbod voor Deense kinderen en jongeren bestaat voor een sterk groeiend deel uit het werk van pedagogen, sociologen en psychologen, die hun jeugdige publiek willen beïnvloeden. De Deense kritiek heeft het werk van Leif Esper Andersen met open armen ontvangen, omdat hij niet debatteert, maar als kunstenaar een realistische schildering van feiten geeft zonder te moraliseren. Het verheugende daarbij is, aldus een aantal critici, dat hij juist door zijn authentiek kunstenaarschap de jonge lezer meer aan het denken zet dan de tekst van de leraar maatschappijleer, die een boodschap in een slecht verhaaltje verpakt heeft. Bibliografie Keuze uit het werk voor volwassenen Rids'er - 70 (1978), Min krønike (1979). Keuze uit de niet in het Nederlands vertaalde kinderboeken Overfaldet på bopladsen (1972), Fremmed (1975), Thormod og hans skøre familie (1978), Trael og fri (1979). In het Nederlands vertaalde kinderboeken Heksefeber (1974): Heksenjacht. Vertaald door Maydo van Marwijk Kooy. Rotterdam, Lemniscaat, 1978. Hakkedrenge (1976): Mijn vader is werkloos. Vertaald door Jan de Zanger. Rotterdam, Lemniscaat, 1980. Over Leif Esper Andersen Stefan Mählqvist, Leif Esper Andersen. In: Carl-Agnar Lövgren (red.), De översätts för ungdom, Porträtt av elva utländska ungdomsförfattare. Lund, 19792. Torben Weinreich, Leif Esper Andersen, ‘Når man selv tror man er socialist...’ København, 1983. 4 Lexicon jeugdliteratuur februari 1984 {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Lena Anderson door Noortje Geertsma-van Gijs {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Lena Anderson werd als Lena Gunnarsson geboren op 27 mei 1939 in de Zweedse hoofdstad Stockholm. Op vierjarige leeftijd kreeg ze tuberculose; samen met haar twee jongere broertjes verbleef ze tweeënhalf jaar in een sanatorium in de provincie Dalarna, ver bij haar ouders vandaan. Tot haar dertiende jaar moest ze haar zomervakanties in herstellingsoorden doorbrengen. Van jongs af was tekenen haar grote hobby. Na haar schooltijd volgde ze, van 1954 tot 1956, de avondopleiding van de kunstacademie te Stockholm. Ze werkte korte tijd op een textielfabriek en kwam in 1955 in dienst bij uitgeverij Åhlén & Åkerlund, op de lay-out afdeling van het damesweekblad Damernas värld. Hier raakte ze bevriend met Christina Björk, met wie ze later hecht zou gaan samenwerken. Langzamerhand klom ze op van lay-out tekenaar tot art-director. Naast haar werk kreeg ze meer en meer opdrachten voor het maken van boekomslagen en tijdschriftillustraties. Haar baan bij Damernas värld gaf haar steeds minder voldoening; in 1971 durfde ze haar financiële zekerheden los te laten en werd ze free-lance illustratrice. Haar debuutboek Det var en gång en flicka som hette Amanda verscheen in 1972. Haar eerste grote succes was Ik houd van planten (1978), dat ze samen met Christina Björk maakte. Lena Anderson ontving vele prijzen; voor haar werk samen met Christina Björk onder andere de Duitse Jeugdboekenprijs voor het beste informatieve kinderboek in 1984 (Ik houd van de natuur) en 1988 (Ik houd van de tuin van Monet) en de Astrid Lindgrenprijs in 1988. Voor haar illustraties in Maja's vier seizoenen {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} kreeg ze in 1984 de Else Beskowprijs (voor het best geïllustreerde Zweedse kinderboek). Ik houd van planten, Ik houd van eten en Ik houd van de tuin van Monet werden vermeld op de Vlag en Wimpellijst in respectievelijk 1980, 1982 en 1988. Lena Anderson woont nog steeds in Stockholm en heeft haar atelier in een oud huis in de wijk Söder. Ze heeft een (geadopteerde) dochter uit haar eerste huwelijk. Haar levensgezel is de illustrator Lars Klinting. Werk Lena Anderson debuteerde met Det var en gång en flicka som hette Amanda (Er was eens een meisje dat Amanda heette), waarin ze vertelt over een zesjarig meisje met een fantasievriendje. Dit boek illustreerde ze in een enigszins naïeve stijl met felle kleuren en sterk omlijnde figuren. In de loop van de volgende zes jaar ging ze meer in pasteltinten werken en werden haar illustraties idyllischer van sfeer. Samen met Christina Björk maakte ze van 1974 tot 1985 achttien boeken. Ze begonnen hun samenwerking met het maken van korte, informatieve verhaaltjes voor een kinderprogramma van de Zweedse televisie. Hun informatieve kinderboeken - altijd een mengeling van feiten en fictie - ontstonden op dezelfde manier als de televisieverhaaltjes: samen bedachten ze de inhoud en indeling, waarna Christina de tekst voor haar rekening nam en Lena de illustraties; de layout verzorgden ze samen. De basis voor elk boek was steeds hun eigen interesse in het gekozen onderwerp. Het eerste gezamenlijke boek heette Hur man bygger och flyger med drakar en ging over het maken van vliegers. Aanvankelijk was de inhoud van hun boeken, passend bij de trend van de jaren zeventig, maatschappelijk geëngageerd. Zo besteedden ze aandacht aan de onrechtvaardige behandeling van de indianen in Noord-Amerika (Luddes indianbok), echtscheiding (Mimmis bok) en kinderen van gastarbeiders (Mapias bok). Toen Christina als redactrice van de kinderpagina bij het Zweedse dagblad Dagens Nyheter werkte, begonnen ze, geïnspireerd door Lena's dochter Nicolina, op deze kinderpagina te schrijven en tekenen over alles wat groeit en bloeit. In deze stukjes verscheen voor het eerst het werklustige meisje Linea, waarvoor Nicolina model stond. Uit de Linea-stukjes ontstond Ik houd van planten. In Ik houd van eten is Linea's vriendje Floor de hoofdpersoon; samen met zijn buurvrouw probeert hij allerlei recepten uit. Ik houd van de natuur beschrijft wat Linea het hele jaar door ziet veranderen in de natuur en in Ik houd van de tuin van Monet staat Linea's bewondering voor het werk van de impressionistische schilder Claude Monet centraal. Voor elk Ik houd van...-boek ver- {==2a==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit Ik houd van de tuin van Monet ==} {>>afbeelding<<} {==2b==} {>>pagina-aanduiding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} richtten Lena Anderson en Christina Björk veel voorstudie. De tekeningen (in potlood en waterverf) van Lena Anderson zijn enerzijds gericht op zo duidelijk mogelijk uitleggen, anderzijds zorgen met name de feestelijke versieringen van de bladzijden voor een levendig en vrolijk geheel. De illustraties worden regelmatig afgewisseld met foto's en overzichtjes; de met de hand geschreven bijschriften versterken de ongedwongen indruk. Na Ik houd van de tuin van Monet (1985) is er geen boek meer van Lena Anderson en Christina Björk samen verschenen en het is onzeker of dit er in de toekomst nog van zal komen. Wel werkten ze in 1990, samen met Jonas Adner en Jan Gustavsson, aan een animatiefilm gebaseerd op Ik houd van de tuin van Monet. In 1983 introduceerde Lena Anderson een nieuw figuurtje: Maja, een kordaat meisje, dat net als Linea groot genoegen schept in het ontdekken van de natuur. Het eerste Maja-boek, Maja's vier seizoenen, werd geschreven door de bioloog Ulf Svedberg. De kleurrijke en precieze illustraties verduidelijken wat er in de vrij zakelijke tekst over de verschillende jaargetijden verteld wordt. Er verschenen nog twee Maja-delen, waarvoor Lena Anderson korte, licht informatieve rijmpjes maakte: Maja's bloemen zijn lekker en Maja's kleine groen. Voor de Nederlandse uitgaven van deze twee boeken werden verhaaltjes met recepten geschreven door respectievelijk Loethe Olthuis en Miek Dorrestein. De tekeningen in deze twee Maja-boeken zijn meer gericht op het genieten van de natuur dan op het doorgeven van de kennis erover. De in zachte tinten geaquarelleerde illustraties in de Maja-boeken hebben een warme en lieflijke uitstraling. In Zweden zijn ook een verjaarskalender, adresboekje en agenda met Maja uitgegeven. Na het jarenlang illustreren van informatieve boeken, maakte Lena Anderson in 1986 en 1987 vier prentenboekjes zonder tekst voor de allerjongsten over een tweejarig jongetje en een konijn. In 1990 volgden nog twee deeltjes in deze Kanin(konijn)serie. Het eerste verhalende prentenboek dat Lena Anderson sinds haar debuut maakte, is Storm-Stina (1988). Stina is, net als Linea en Maja, een meisje vol ondernemingslust. 's Zomers logeert ze bij haar opa op een eilandje, waar ze heerlijk haar eigen gang kan gaan. In het vervolgdeel, Stina gaat op stap (1989), maakt Stina kennis met een zonderlinge eilandbewoner. De illustraties in deze, voor jonge kinderen bestemde boeken stralen zowel gezelligheid als een echt Zweedse scherenkustsfeer uit. Volgens Lena Anderson is de veilige en idyllische wereld die ze in haar boeken weergeeft een reactie op het gemis aan geborgenheid in haar eigen jeugd, toen ze door haar ziekte {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} lange tijd van huis was. (De figuurtjes van Maja en Stina lijken allebei veel op haarzelf als kind.) Al toen ze klein was vluchtte ze met behulp van haar eigen tekeningen in een fantasiewereld. Ook droomde ze vaak weg bij de prentenboeken van Elsa Beskow. De invloed van Elsa Beskow spreekt duidelijk uit de Zweedse uitgave van Maja's bloemen zijn lekker, dat oorspronkelijk een abc-boek is. Lena Anderson hoopt dat kinderen ook in haar illustraties naar binnen zullen stappen, maar bovenal dat ze verlokt zullen worden om op ontdekkingstocht in de natuur te gaan. Waardering De reacties op de boeken van Lena Anderson zijn zowel in Zweden als daarbuiten overwegend zeer positief. De speelse manier waarop Lena Anderson door middel van haar illustraties informatie doorgeeft, wordt erg gewaardeerd. In Zweden is men vooral te spreken over de vastberadenheid en zelfverzekerdheid die haar meisjesfiguren uitstralen. In Nederland krijgen de boeken over Linea lovende recensies, al vinden sommige critici Linea's grote belangstelling voor de natuur en de schilderkunst wat onwaarschijnlijk voor een meisje van haar leeftijd. Ook de Maja-boeken worden alom geprezen, vooral vanwege de aantrekkelijke illustraties. Maar soms vindt men dat tekst en illustraties in deze boeken niet op dezelfde leeftijdsgroep zijn afgestemd. De boeken over Stina worden zeer sfeervol gevonden, maar Truusje Vrooland-Löb schrijft: ‘Hoewel de aquarellen op het eerste oog een vriendelijke overtuigende strand- en stormsfeer hebben, zijn ze beslist niet sterk te noemen. Anderson vult de dubbele pagina's losjes en geroutineerd met handige potlood/waterverftekeningen. Maar bij kritisch kijken naar haar weergave van water, lucht, nacht en de twee mensen blijkt dat, ondanks wat leuke details, ze niet loskomt van visuele cliché's.’ (Leesgoed, 1990/2) De boeken van Lena Anderson verschijnen in vele andere landen, onder andere in Japan, Frankrijk en de vs. In de vs was vooral Ik houd van de tuin van Monet een groot succes; het haalde daar voor een kinderboek ongewoon hoge verkoopcijfers. Bibliografie In het Nederlands verschenen boeken met illustraties van Lena Anderson Christina Björk, Sluta spruta! sa Klara och Eufrat (1974): Uit met spuiten, zeiden Tim en Clara. Vertaald door T. Swuste. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1974. Christina Björk, Vemär det som smyger? (1974): Binnen en toch buiten, zeiden Tim en Clara. Vertaald door T. Swuste. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1974. Christina Björk, Linnea planterar kärnor, frön och annat (1978): Ik houd van planten. Vertaald door Marijke Haagsma. Amsterdam, Ploegsma, 1979. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Christina Björk, Linus bakar och lagar (1980): Ik houd van eten. Vertaald door Marijke Keitz en Marianne Wolters. Amsterdam, Ploegsma, 1981. Christina Björk, Linneas årsbok (1982): Ik houd van de natuur. Vertaald door Marijke Keitz en Marianne Wolters en bewerkt door Henk van Halm. Amsterdam, Ploegsma, 1983. Ulf Svedberg, Maja tittar på naturen (1983): Maja's vier seizoenen. Vertaald door Marijke Haagsma. Amsterdam, Ploegsma, 1989. Lena Anderson, Maja's alfabet (1984): Maja's bloemen zijn lekker. Nederlandse tekst van Loethe Olthuis. Amsterdam, Ploegsma, 1989. Christina Björk, Linnea i målarens trädgård (1985): Ik houd van de tuin van Monet. Vertaald door Marijke Keitz en Marianne Wolters. Amsterdam, Ploegsma, 1987. Lena Anderson, Majas lilla gröna (1987): Maja's kleine groen. Nederlandse tekst van Miek Dorrestein. Amsterdam, Ploegsma, 1988. Lena Anderson, Storm-Stina (1988): Storm-Stina. Vertaald door Herma Vogel. Amsterdam, Ploegsma, 1989. Lena Anderson, Stina och Stortruten (1989): Stina gaat op stap. Vertaald door Sabien Stols. Amsterdam, Ploegsma, 1990. Over Lena Anderson Kerstin Ljunggren, ‘Jag målar lyckan som en motbild.’ In: Barnposten (1985), nr. 1, blz. 6 en 7. (Interview) Gunilla Noreen, Det är nåt visst med en kvist, sa Linnea. In: Barn & Kultur, jaargang 31 (1985), nr. 2, blz. 28 en 29. (Interview) Gunilla Noreen, Lena Anderson. In: De ritar och berättar, porträtt av elva svenska barnboksillustratörer. Lund, Bibliotekstjänst, 1987. Tilly Stuckens, Met Lena Anderson luisteren naar geritsel van zaadjes in denneappels. In: De Standaard, 15-4-1989. Truusje Vrooland-Löb, Goed gelezen. In: Leesgoed, jaargang 17 (1990), nr. 2, blz. 84. 27 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1991 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Anderstalige lezers door Riana Luiks-Kramer Per 1 januari 1980 telde het Centraal Bureau voor de Statistiek de volgende aantallen jeugdigen (= personen van 0-20 jaar) van niet-Nederlandse nationaliteit: Turkije 59 020 Marokko 31 170 West-Duitsland 14 913 Groot-Brittannië 11 336 Italië 9 009 Suriname 8 573 Spanje 8 462 Joegoslavië 4 064 Portugal 3 044 Overig 37 161 Totaal: 186 752 Totaal incl. volwassenen: 473 422 De kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst vormen de grootste groepen. Deze zullen naar verwachting van het Sociaal en Cultureel Planbureau tot 1990 het sterkst toenemen (zie onderstaande figuur). Van de totale Turkse bevolking zal in 1990 47% jonger zijn dan 20 jaar. Bij de Marokkanen zal dit percentage zelfs 55 zijn. Deze bevolkingsgroei wordt veroorzaakt door de overkomst van gezinsleden (gezinshereniging), de gemiddeld grotere gezinnen en het permanente karakter van het verblijf in Nederland. Zowel mediterrane buitenlanders als de Nederlandse bevolking en de Nederlandse overheid hebben tot voor kort gedacht dat de meeste buitenlanders op tijdelijke basis in Nederland zouden verblijven. Men gaat er nu steeds meer van uit dat hun aanwezigheid permanent is. Dit impliceert dat nu de voor iedereen bedoelde voorzieningen in de Nederlandse samenleving ook voor buitenlanders toegankelijk moeten worden gemaakt. Onderwijs dat een basis geeft om in de Nederlandse maatschappij een bestaan op te bouwen is dan essentieel. Kinderen van de ‘tweede generatie’, die óf heel jong hier gekomen óf hier geboren zijn, hebben minder problemen met het volgen van Nederlands onderwijs dan kinderen die op oudere leeftijd in de voor hen vreemde samenleving zijn terechtgekomen. 1 jan. 1977 1978 1980 1990 1990 (minimale prognose) (maximale prognose) Turken 0-20 jaar 35 182 50 268 59 020 102 806 119 162 Marokkanen 0-20 jaar 14 626 25 353 31 170 95 025 105 342 {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Schakelklassen en vormingswerk voor partieel leerplichtigen maken in de praktijk een doorstroming naar voortgezet onderwijs echter ook beperkt mogelijk. Aan veel basisscholen zijn buitenlandse leerkrachten verbonden die buitenlandse kinderen een deel van de week lesgeven in de eigen taal en cultuur. In onderwijskringen wordt verschillend gedacht over de noodzaak om naast het geven van Nederlands onderwijs ook aandacht te besteden aan de verschillende culturele achtergronden van Nederlandse én buitenlandse leerlingen (bicultureel, multicultureel of intercultureel onderwijs). Veel buitenlandse ouders hopen te zijner tijd terug te kunnen keren naar het land van herkomst. Terwille van het niet vervreemden van de culturele achtergronden hechten zij aan het onderhouden van de moedertaal, de religie en de cultuur. Kinderen van islamitische ouders bezoeken daarom naast de Nederlandse school soms ook de Koranschool. Kinderen van niet-Nederlandse herkomst groeien op in een spanningsveld tussen twee culturen, die elkaar gedeeltelijk uitsluiten. Ze hebben weinig kans van slagen in de Nederlandse samenleving wat betreft werk, aansluiting bij Nederlandse leeftijdgenoten, club- en buurthuisactiviteiten, sportbeoefening, enz. Tot de voorzieningen die aangewend kunnen worden voor emancipatie en participatie van deze jongeren behoort zeker de lectuurvoorziening. Omdat vele ouders analfabeet zijn en het gebruik van openbare bibliotheken niet kennen, ontbreekt een leescultuur en zijn kinderen van huis uit weinig of niet geneigd regelmatig een boek te lezen. Toch is het lezen, zowel in het Nederlands als in de moedertaal, een belangrijk middel voor het ontwikkelen en handhaven van een eigen identiteit. In openbare bibliotheken is een begin gemaakt met het beschikbaar stellen van boeken, kranten, tijdschriften en audio-visueel materiaal in diverse talen. Zie ook: Arabische, Italiaanse, Joegoslavische, Portugese, Spaanse, Surinaamse en Turkse jeugdliteratuur. Bibliografie Judith Elkin, Rade Obrenovic en Herman Verschuren, Anderstalige kinderen in de jeugdbibliotheek. Den Haag, 1979. Fuusje de Graaff, Turkse en Marokkaanse kinderen. Utrecht, 1979. Thematische knipselkrant/ Aktuele dokumentatie, jaargang 4 (1979). Onderwerp: Buitenlandse werknemers; tweede generatie. Den Haag. C. Vreede-de Stuers, De tweede generatie; kinderen van buitenlandse werknemers en hun problemen; een beschrijvende bibliografie. Amsterdam, 1979. (Bevat ook verwijzingen naar andere bibliografieën) L. van den Berg-Eldering, A.C. Adriaansen en H.W. Grebel, Turkse en Marokkaanse kinderen op Nederlandse lagere scholen. Leiden, 1980. Jeugdige Mediterranen in Nederland; nota van een departementale werkgroep, Den Haag, 1981. Lexicon jeugdliteratuur september 1982 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Hans Andreus door Remco Ekkers Hans Andreus - pseudoniem van Johan Wilhelm van der Zant - werd op 21 februari 1926 in Amsterdam geboren. Hij bezocht de hbs en later de toneelschool. Drie maanden werkte hij in loondienst als corrector bij de Volkskrant, vluchtte toen naar Parijs en bleef vijf jaar weg. Terug in Nederland ontdekte hij tot zijn verbazing dat hij een bekend dichter was geworden en besloot van zijn pen te leven. Als vriend van Lucebert vond hij aansluiting bij de Vijftigers (met onder andere G. Kouwenaar, R. Campert, S. Vinkenoog en J. Elburg). In het literaire tijdschrift Podium introduceerde hij als redacteur de experimentele dichters. Hij trouwde tweemaal, kreeg twee zoons en een dochter. Op 9 juni 1977 stierf hij thuis, in Putten, na in het ‘Laatste gedicht’ zijn oeuvre te hebben afgesloten. Zijn poëzie voor volwassenen werd meermalen bekroond. In 1958 ontving hij de Bijenkorfprijs voor het beste kinderboek, in 1969 de jaarlijkse CPNB-prijs voor het kinderboek van het jaar (voor Meester Pompelmoes en de mompelpoes) en in 1971 een Zilveren Griffel voor de bundel met kindergedichten De Rommeltuin. Werk De belangrijkste drijfveer voor het schrijven van kinderboeken is voor Hans Andreus het plezier geweest, het spelen met fantastische gebeurtenissen, mensen en dieren. Zijn eerste jeugdboek, De reis van Langbaard de Twaalfde, schreef hij toen hij 19 was. De uitgever stuurde het terug. Ruim tien jaar later werd het, in een bewerkte versie, toch uitgegeven. De hoofdpersoon, de kabouterkoning, wordt uitgenodigd om een groot feest te komen vieren bij koningin Zonnegoud van het elfenrijk Zonneland. Voordat het zover is, gebeuren er, op kinderlijk niveau, allerlei enge avonturen. Meester Pompelmoes De bekendste creatie van Hans Andreus is Meester Pompelmoes. Elk boek uit de reeks is opgebouwd uit min of meer losse, afgeronde verhalen waarin één gebeurtenis wordt uitgewerkt. Het grappige - ook voor de auteur - is dat een eenmaal opgeroepen figuur een eigen leven gaat leiden. Zo duikt in het eerste boek plotseling Joachim de Geleerde Kater op, die net als Sikkeneur Heideland van Overveld, een adellijke hond uit het tweede boek, bij meester Pompelmoes gaat wonen. Samen beleven ze dan weer nieuwe avonturen. De meester is het ouderwetse droombeeld van een onvergetelijke schoolmeester: (eigen)wijs, vol begrip {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} voor zijn kinderen, een beetje streng, maar rechtvaardig en altijd bereid met de kinderen mee te denken en te doen voor zover zijn stand en leeftijd dat toelaten. De auteur staat aan de kant van de kinderen: hij vindt de wereld van de volwassenen absurd en hij laat zijn lezertjes lachen om het vreemde gedoe van grote mensen. Daarbij geeft hij milde kritiek op bureaucratische toestanden, commercieel belang en gewichtigdoenerij. Uiteindelijk zijn de meeste volwassenen toch wel aardig, je moet alleen een beetje geduld met ze hebben. De felle kritiek van Guus Kuijer zul je in de boeken van Hans Andreus nooit aantreffen. Dank zij de wijsheid van kinderen, wonderlijke sprookjesachtige figuren en enkele begripvolle gezagsdragers wordt voor menig milieuprobleem een prettige oplossing gevonden. Zijn hoofdpersonen vinden meestal een uitweg uit benarde omstandigheden dank zij hun creativiteit en lichtvoetigheid. Zo beleeft het arme robotje uit Blikkie de Robot, die moet sloven voor zijn lastige bazin, veel plezier aan zijn eigen robot-hondje Pirrr en het schrijven van reuze knappe limmeriks. Poëzie Hans Andreus is in de eerste plaats dichter, ook in de kinderliteratuur. Hij schrijft soms over dezelfde onderwerpen voor volwassenen en kinderen. De kindergedichten zijn eenvoudiger, humoristischer, fantasti- {== afbeelding Illustratie van Babs van Wely uit Meester Pompelmoes en de mompelpoes ==} {>>afbeelding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} scher, maar de melancholische ondertoon geeft ze een ‘onzware ernst’ die weldadig aandoet in vergelijking met veel flauwekul-rijmpjes die voor kinderpoëzie willen doorgaan. Hans Andreus heeft na Annie M.G. Schmidt en Han G. Hoekstra een revolutionaire rol gespeeld bij de vernieuwing van de kinderpoëzie. Hij publiceerde vier bundels kindergedichten. Ze zijn geschreven in een taal die het kind zelf gebruikt, en zo muzikaal en precies dat je het gevoel krijgt: zo is het helemaal goed. Met zijn illustratrice, Babs van Wely (geboren 1924), had de dichter een goed contact. Hij schreef haar dat hij in zijn poëzie de kinderen ‘als mens, als volwaardig beschouw(de), ook al zijn ze dan kind’. Hij vraagt haar speelsheid in de tekeningen te leggen. Dat is voor Babs van Wely geen probleem. Haar tekeningen sluiten goed bij de gedichten en verhalen aan: luchtig, speels, kinderlijk en met een trefzekere lijn. Bibliografie Keuze uit het werk voor volwassenen Muziek voor kijkdieren (1951), De sonnetten van de kleine waanzin (1957), Valentijn (roman) (1960), De witters, toneelstuk in één bedrijf (1966), Om de mond van het licht, een kleine case-story (1973), Gedichten 1948-1974 (1975), Laatste gedichten (1977). Kinderboeken De reis van Langbaard de Twaalfde. Amsterdam, Holland, 1956. Stel je voor. Met illustraties van Babs van Wely. Amsterdam, Holland, 1957. De Kikako. Met illustraties van E. v. Beek. Amsterdam, Holland, 1958. En toen... Met illustraties van Babs van Wely. Amsterdam, Holland, 1960. Tjirp de krekel. Amsterdam, Holland, 1961. Viermaal J en Janus. Met illustraties van Babs van Wely. Amsterdam 1963, Kinderboekenweekgeschenk (2e druk, Haarlem, Holland, 1976). Kinderverhalen. Met illustraties van Babs van Wely. Amsterdam, Holland, 1963. Henry de filmhond. Met illustraties van Babs van Wely. Amsterdam, Holland, 1963. De verhalen van Meester Pompelmoes. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1964. (3e druk, 1978, onder de titel Meester Pompelmoes en de geleerde kat.) Op avontuur met Meester Pompelmoes. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1965. (3e druk, 1978, onder de titel Meester Pompelmoes en het vliegende jongetje.) De nieuwe avonturen van Meester Pompelmoes. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1965. (3e druk 1978, onder de titel Meester Pompelmoes vindt een schat.) Spookuur tussen de middag. Met illustraties van E. v. Beek. Haarlem, Holland, 1965. (2e druk, 1978, onder de titel Blijf van ons bos af.) Mannetje Muk. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1966. Meester Pompelmoes koopt een auto en andere verhalen. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1966. Straat op stelten. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1967. Waarom daarom, Kinderversjes. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1967. Meester Pompelmoes en de lachplaat. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1967. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Meester Pompelmoes en de mompelpoes. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1968. Het grote boek van Meester Pompelmoes, waarin opgenomen: De verhalen van Meester Pompelmoes, Op avontuur met Meester Pompelmoes, Nieuwe avonturen van Meester Pompelmoes, Meester Pompelmoes koopt een auto en Meester Pompelmoes en de lachplaat. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1969. Meester Pompelmoes en het tijgervel. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1969. Maarten en Birro. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1970. (2e druk, 1978, onder de titel De beer die op zijn kop stond.) Meester Pompelmoes gaat naar Parijs. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1970. De rommeltuin, Versjes voor kinderen. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1970. Meester Pompelmoes en de kriebels. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1971. Grote dieren, kleine dieren. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1971. Dorp zonder muziek. Muziek van T. de Marez Oyens. Met illustraties van M. Postma. Bussum, De Toneelcentrale, 1972. Blikkie de robot. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1972. Het vliegende tuintje. En andere verhalen. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1972. De fontein in de buitenwijk. Gedichten voor kinderen. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1973. Kiliaan op weg naar de stad. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1973. Meester Pompelmoes en het zoekgeraakte grapje. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1974. De wijze vis. En andere verhalen. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1974. Een boek vol verhalen van Meester Pompelmoes, waarin opgenomen: De verhalen van Meester Pompelmoes, Op avontuur met Meester Pompelmoes, Nieuwe avonturen met Meester Pompelmoes, Meester Pompelmoes koopt een auto, Meester Pompelmoes en de lachplaat, Meester Pompelmoes en de mompelpoes, Meester Pompelmoes en het tijgervel, Meester Pompelmoes gaat naar Parijs. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1975. Kinderversjes. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1975. Het verhaal van Baldus Beer en Iwan Krasnowitsj. Met illustraties van J. Prince. Haarlem, Holland, 1976. Dierenverhalen. Met illustraties van T. Schinkel. Haarlem, Holland, 1976. Het verhaal van de draak Fabiaan. Met illustraties van J. Prince. Haarlem, Holland, 1976. Woutertje Wonderling. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1978. Over Hans Andreus Een complete bibliografie, samengesteld voor Jan van der Vegt, is te vinden in: Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige Literatuur na 1945. Onder redactie van Ad Zuiderent, Hugo Brems, Tom van Deel. Alphen aan den Rijn-Brussel/Groningen, 1980. Bio- en bibliografische gegevens. Verzorgd door de dienst lektuurvoorlichting volwassenen van het NBLC. Dokumentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken, knipselkrant jeugdliteratuur, jaargang 1 (1977), nr. 6. Hans Andreus, Hans Andreus geïnterviewd {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} door Hans Andreus. In: Idil, 1960. M. Boonstoppel, Hans Andreus. NBLC-Monografieën, serie g, nr. 4, Den Haag, 1979. Erik Slagter, Hans Andreus: schrijven met het hart in de hand. In: Lezerskrant, jaargang 4, (1977), nr. 3, blz. 8-10. Mies Bouhuys, Hans Andreus: ‘Bij een boom staande...’ In: Literama-Magazine, jaargang 14, (1979). (Hans Andreus-nummer) Myrle Tjoeng, Gesprek met Mies Bouhuys en uitgever Rolf van Ulzen over Andreus als schrijver van kinderboeken. In: Literama-Magazine, jaargang 14 (1979), nr. 7/8. (Dubbelnummer met onder meer de teksten van vier radio-uitzendingen over Hans Andreus onder de titel ‘Herinner mij. Ik heb mij neergeschreven’.) Lexicon jeugdliteratuur september 1982 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Pieter Jacob Andriessen door Anton Hofman {== afbeelding Houtsnede door P. Walter ==} {>>afbeelding<<} Pieter Jacob Andriessen werd op 17 december 1815 te 's-Gravenhage geboren. Hij groeide op in een gezin met vier broers en vier zusters. In zijn jeugd had hij een voorkeur voor lezen, spelen met marionetten en het verzamelen van insekten, die hij bijzette in zijn insektenkasten. Vooral onder invloed van zijn vader, Jacob Andriessen, hoofd van een school te 's-Gravenhage, werd hij onderwijzer. Nadat hij eerst enkele jaren les had gegeven op de school van zijn vader, opende hij op 1 mei 1844 als hoofdonderwijzer een school te Amsterdam. Een week eerder was hij getrouwd met Johanna Maria Adriana Hendrica Hesbroek. In juli 1872 stopte hij met lesgeven en sloot de school; hij had klachten die wezen op een hartziekte. Op 19 maart 1874 overleed hij aan ‘een hartkwaal’. Sinds 1852 publiceerde P.J. Andriessen historische verhalen voor de jeugd. In 1860 werd hij benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Omstreeks 1865 ontving hij - als waardering voor zijn kinderboeken - van prinses Sofia een ‘gouden horloge en dito ketting’. Voor zijn boek De dageraad van een Keizerstroon, of, Het tweede tijdperk van den Fransche Revolutie. 1795-1804. (1868) kreeg hij van Napoleon III een ‘zware gouden medaille’. Werk P.J. Andriessen was een onderwijzer die op onderhoudende wijze geschiedenis over wilde dragen aan kinderen en jongeren. Dit streven kenmerkt het overgrote deel van de meer dan tachtig boeken en werkjes die van hem zijn uitgegeven. Hij richtte zich met zijn informatieve geschiedverhalen primair tot kinderen {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} in de leeftijd van circa twaalf tot zestien jaar. Om die groep te bereiken voegde hij verhalende elementen toe aan historische gegevens die hij vond in kronieken en archieven. Of, zoals hij het in het ‘voorberigt’ van zijn boek Vorst en dichter, of, hoe Pruisen onder Frederik den Tweeden groot werd (1872) formuleerde: ‘Ook hier is al wat er in gevonden wordt historisch; alleen de inkleeding is tot veraangenaming.’ Het eerste boek in deze zin dat landelijke bekendheid kreeg was Adolf en Clara, of, Hoe ons land een Republiek werd. Een verhaal uit de eerste jaren van den tachtigjarigen oorlog. 1568-1584. (1859). Vele soortgelijke boeken volgden, vooral over perioden in de Gouden Eeuw, maar bijvoorbeeld ook over de Romeinen, zes boeken over de Franse tijd en drie boeken over Frederik de Grote. P.J. Andriessen schreef deze boeken ‘tot vermeerdering van echt historische kennis onder het opkomend geslacht’. Met ‘echt historische kennis’ doelde Andriessen vooral op staatkundige geschiedenis: de geschiedenis van oorlogen en wapenstilstanden, van trouw en ontrouw aan het vaderland en de rol die koningen, prinsen, stadhouders, generaals en admiraals hierin speelden. Daarnaast besteedde hij aandacht aan de geschiedenis van zeden en gewoonten, zoals de geschiedenis van gilden, schutterijen, rechtspraak, gebruiken en ‘het huiselijk leven onzer voorouders.’ Andriessen was zeer punctueel waar het historische feiten betreft, en de gedeelten van zijn boeken waarin hij historische gebeurtenissen en ontwikkelingen presenteert, zijn dan ook doorspekt met precieze data, volledige vermelding van voor- en achternamen en noten waarin bepaalde begrippen toegelicht worden. In combinatie met zijn stijve en formele schrijfstijl komen deze uitweidingen nogal saai over. Het aanbrengen van spanning en het karakteriseren van hoofdpersonen ging Andriessen duidelijk minder goed af dan het nazoeken van de kronieken. Niet alleen omdat hij hiervoor de capaciteiten miste, maar tevens omdat hij, ook in de verhalende gedeelten van zijn boeken, de onderwijzer wilde zijn en bepaalde zaken of aspecten uitvoerig uitlegt en wijze raadgevingen tussenvoegt. Hoewel veel van het werk van Andriessen niet meer is dan een naïeve navolging van de grote romantici, vonden zijn boeken gretig aftrek. De verklaring hiervoor is dat er duidelijk behoefte was aan boeken waarin historische informatie werd gecombineerd met een spannend verhaal. Bovendien was er in de tweede helft van de 19e eeuw naast Andriessen maar één andere Nederlandse kinderboekschrijver die zich op dit genre toelegde: Pieter Louwerse (1840-1908), net als Andriessen een veel-schrijver, doch een beter verteller. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Andriessen schreef niet alleen informatieve geschiedverhalen, maar begaf zich zo nu en dan ook op ander terrein. Zo kwam er tweemaal een door Andriessen geredigeerde Geïllustreerde Almanak voor jongelieden door henzelf bewerkt (1865 en 1866) uit, en schreef hij een handboekje voor het schrijven van brieven ‘voor jongeheren en jongejuffrouwen’. In 1867 bewerkte hij een boek van M.E. Dodge tot De Zilveren Schaatsen. Min of meer regelmatig leverde hij bijdragen aan verscheidene kinderbladen. In 1874 richtte hij het kinderblad Voor 't Jonge Volkje op, waarvan hij de eerste twee jaargangen verzorgde. Dit blad zou na zijn dood en onder redactie van Pieter Louwerse in de periode van circa 1880-1900 uitgroeien tot het populairste kinderblad van Nederland. De Weezen van Vlissingen Dit boek, waarvan de volledige titel luidt De Weezen van Vlissingen, of, Hoe onze Republiek onafhankelijk werd. Een verhaal uit het Derde Tijdperk van den tachtigjarigen Oorlog. 1609-1648. (1861), is typerend voor de wijze waarop Andriessen informatieve geschiedverhalen schreef. Het vormt samen met Adolf en Clara en De Zoon van den Zeerover een trilogie over de periode van de Tachtigjarige Oorlog tussen de Republiek der Nederlanden en het Koninkrijk van Spanje. Geschiedkundig behandelt dit boek ‘wat er noodig was, om ons Vaderland zijne onafhankelijkheid te verzekeren’. In verhalend opzicht staan de uit Vlissingen afkomstige Jeroen en Eduard Ewoutsz. centraal. Jeroen gaat als dertienjarige naar zee en beleeft avonturen in Oost-Indië en Afrika. Door moed en nuchterheid en doordat hij prins Maurits inlicht over een tegen hem gericht komplot, klimt hij snel op in de maritieme hiërarchie. Bij een zeeslag raakt hij zwaar gewond; wegens betoonde moed krijgt hij vervolgens een riante baan bij de West-Indische Compagnie. Broer Eduard belandt als elfjarige bij familie te 's-Gravenhage. Hij wordt valselijk beschuldigd van diefstal, loopt weg en komt uiteindelijk terecht bij een gegoede familie te Gorkum, die er voor zorgt dat Eduard een succesrijke carrière doorloopt in het zakenleven en in dienst komt van de West-Indische Compagnie. Dan komen de broers elkaar na lange tijd weer tegen. Ze ontmoeten allerlei historisch bekende personen, zoals Michiel Adriaensz. de Ruyter, Pieter Pietersz. Hein, Maarten Harpertsz. Tromp, Witte Cornelisz. de With, Jan Pietersz. Coen en prins Maurits. De les die de lezer uit het boek kan trekken, is dat de ‘goeden’ - zij die eerlijk, moedig en vaderlandslievend zijn - uiteindelijk beloond worden en dat de ‘slechten’ - zij die oneerlijk, laf en niet-patriottisch zijn - op den duur worden gestraft. Doordat afwis- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} selend de lotgevallen van Jeroen en Eduard worden gevolgd, er situatieschetsen worden gegeven van politiek-staatkundige ontwikkelingen en er zo nu en dan wordt stilgestaan bij diverse gebruiken en gewoonten, komt De Weezen van Vlissingen erg fragmentarisch over. Het taalgebruik is formeel, ook in de verhalende gedeelten. Storend zijn (anno 1987) die gedeelten waarin Andriessen blijk geeft van vooroordelen. Zo schrijft hij over Jan Kompany, negerjongen en jeugdvriend van Michiel de Ruyter, het volgende: ‘Al had men zijn gelaat en zijne handen niet gezien, aan zijn loggen stap zou men terstond den neger hebben herkend. (...) Zoo voortsloffende en waarschijnlijk aan niets denkende (want negers denken gewoonlijk niet) kwam onze Jan...’. Bibliografie Keuze uit het werk Adolf en Clara, of, Hoe ons land een Republiek werd. Een verhaal uit de eerste jaren van den tachtigjarigen oorlog. 1564-1584. Amsterdam, G.W. Tielkemeyer, 1859. De Weezen van Vlissingen, of, Hoe onze Republiek onafhankelijk werd. Een Verhaal uit het Derde Tijdperk van den tachtigjarigen Oorlog. 1609-1648. Amsterdam, G.W. Tielkemeyer, 1861. De zeeman tegen wil en dank, of, Amsterdam in den aanvang der eerste stadhouderlooze regeering. 1650-1654. Amsterdam, Sybrandi, 1862. De schildknaap van Gijsbrecht van Aemstel. Een verhaal uit den laatsten tijd van het Hollandsche Huis. Amsterdam, Sybrandi, 1862. De kinderen van den Zoetelaar, of, Nederland gedurende de eerste regeeringsjaren van Prins Willem III. Amsterdam, G.W. Tielkemeyer, 1865. De tamboer bij Quatre Bras en Waterloo, of, de tweede verlossing van Nederland. 1814-1815. Amsterdam, G.W. Tielkemeyer, 1865. Geïllustreerde Almanak voor jongelieden door hen zelf bewerkt. Onder redactie van P.J. Andriessen. Amsterdam, C.L. Brinkman, 1865. De dageraad van een keizerstroon, of, Het tweede tijdperk van den Fransche Revolutie. 1795-1804. Met vier steendrukken van P.W.M. Trap. Amsterdam, C.L. Brinkman, 1867. De Zilveren Schaatsen. Een schets uit het Noord-Hollandsche volksleven. M.E. Dodge naverteld door P.J. Andriessen. Amsterdam, D.B. Centen, 1867. De Muiderkring, of, vijftien jaar uit den bloeitijd onzer letterkunde. 1623-1637. Amsterdam, Leendertz, 1868. Het begin van den strijd, of, de regeeringsjaren van Prins Willem IV. 1747-1751. Met vier steendrukken van P.W.M. Trap. Amsterdam, G.W. Tielkemeyer, 1871. Vorst en dichter, of, hoe Pruisen onder Frederik den Tweeden groot werd. Amsterdam, Jan Leendertz, 1872. Koning en veldheer, of, Frederik de Groote in en na den zevenjarigen oorlog. Dertig jaren uit het leven van Frederik den Tweeden van Pruisen. 1756-1787. Amsterdam, Jan Leendertz, 1874. Selim en Kalalu, of, Arabier en heiden, ook, Arabier en negerprins. Amsterdam, Uitgeverij Van Kampen, 1876. De vrouw van de Wolfsgrove, of, het Valkhof te Niumage onder Karel de Groote. 786-814. Amsterdam, G.W. Tielkemeyer, 1876. Over Pieter Jacob Andriessen D.F. van Heyst, Een woord ter herinnering aan Pieter Jacob Andriessen. In: Leeskabinet. Mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde lieden. Amsterdam, H. Frijlink, 1877, deel 2, blz 114-125. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} W.J. Hofdijk, Een kort woord van waardering. In: Eigen Haard. Geïllustreerd volkstijdschrift onder redactie van H. de Veer, H.F.R. Hubrecht en J.H. Renneveld. Jaargang 2 (1877), blz. 119-120. J.W. Gerhard, Onze kinderliteratuur in de aesthetische opvoeding. Studies in volkskracht. Onder redactie van L. Simons. Haarlem, Bohn, 2e serie, VIII-IX, blz. 358. Brugmans, Andriessen (Pieter Jacob). In: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. Onder redactie van Dr. P.C. Molhuysen en Prof. Dr. P.J. Blok. Leiden, A.W. Sijthoffs Uitgevers-maatschappij, 1911, blz. 144. D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Amsterdam, N.V. De Arbeiderspers, 1950, m.n. blz. 86-88. 16 Lexicon jeugdliteratuur februari 1988 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Mitsumasa Anno door Marry Remery Mitsumasa Anno werd op 20 maart 1926 in Japan geboren. Als kind wilde hij al schilder worden, maar zijn ouders lieten hem de onderwijzersopleiding volgen. Nadat hij in de tweede wereldoorlog als soldaat had meegevochten aan het front, was hij een tiental jaren onderwijzer. In 1952 trouwde hij; hij heeft twee kinderen. In de jaren zestig begon hij een tekenstudie aan de academie in Tokio, hij zette zijn studie voort in Parijs. Zijn eerste prentenboek verscheen in 1968; dit trok al snel internationale aandacht. Sindsdien worden er jaarlijks prentenboeken van Anno in vele landen uitgegeven. Uit de vele prijzen blijkt de internationale erkenning van zijn werk. Anno is momenteel lid van toonaangevende grafische genootschappen in Japan. Werk Mitsumasa Anno is op de eerste plaats een illustrator die geboeid is door de werkelijkheid en de fantastische beelden die de werkelijke wereld verrijken. Hij maakt illustraties om ervan te genieten en om verwondering op te wekken. In het nawoord van zijn eerste prentenboek (Topsy-Turvies, pictures to stretch the imagination, 1968) geeft Anno aan dat hij doelbewust geen woorden heeft toegevoegd omdat de kijker dan elk mannetje precies kan laten doen wat hij/zij denkt. In de platen gebeuren allerlei vreemde dingen die in de werkelijkheid niet mogelijk zijn, maar volgens Anno is niets onmogelijk, dat woord komt alleen bij volwassenen voor. Hij hoopt dat zijn plaatjes ons allemaal iets jonger maken en onze verbeelding genoeg prikkelen om ons ‘magisch humaan’ te houden. In zijn tweede prentenboek (Upside-Downers, more pictures to stretch the imagination, 1969) is aan de illustraties wel een klein verhaal toegevoegd. In de Engelse versie is de tekst tweemaal gedrukt, waarvan eenmaal ondersteboven, zodat het kind dat tegenover zijn moeder zit tegelijkertijd ook het boek kan lezen. Het is een boek dat op veel manieren gehanteerd kan worden, van achteren naar voren, rechtop en ondersteboven. Als thema is hier een strijd uitgewerkt in het land van de speelkaarten, waarbij de vraag rijst: wie is nu werkelijk boven en wie onder? Uiteindelijk gaan alle figuren mee de wereld rond waarbij ze ieder vanuit hun eigen gezichtspunt de dingen bekijken. Tien jaar later werkt Anno dit gegeven op andere wijze uit in Toch draait ze (1979). Het is geschreven vanuit het wereldbeeld van de middeleeuwse mens: Anno probeert begrip en inle- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} ving op te roepen voor het verdriet en de verrassing die de theorie van Copernicus in die tijd teweeg bracht. In al zijn werk komt de keuze van het gezichtspunt, het perspectief van waaruit men de wereld benadert, terug. Anno relativeert en schept nieuwe werelden in zijn illustraties. Eeuwen geleden bracht de ontdekking van de perspectiefmethode grote verandering in de schilderkunst. Tijdens zijn studie in Europa werd Mitsumasa Anno geboeid door schilders als Dali, Escher en Magritte, die zich in hun surrealistische werken wisten te bevrijden van de strenge regels van het perspectief. Anno werd zich bewust van een nieuwe ‘representatieve waarheid’ die nauw verweven is met futuristische ideeën van topologische geometrie. Vooral in zijn eerste prentenboeken is de invloed van Escher groot, en zijn de tekeningen vol optische illusies en mathematische trucs. In zijn latere werken komt bij Anno ook het gebruik van perspectief voor zoals dat te vinden is in kindertekeningen en in primitieve schilderkunst. Steeds is er een synthese tussen de werkelijke en de fantastische wereld. In elk boek van Anno zijn verrassende, originele elementen. De poging om de talrijke beeldverhalen tot een samenhangend geheel te bundelen is in zijn latere boeken beter geslaagd dan in zijn eerste werk, dat bestaat uit een dertiental losse platen die met veel fantasie tot een geheel te brengen zijn. Slechts in een enkel werk, zoals bijvoorbeeld De bloem voor de koning (1976), bestaat het prentenboek uit een beperkt, afgerond verhaal. In de overige boeken moet de lezer zelf maar kiezen uit de overvloed aan visuele prikkels die Anno biedt. De tekst (zo die al aanwezig is) speelt altijd een ondergeschikte rol en is zwakker dan de illustraties. In zijn platen geeft Anno uitdrukking aan zijn bewondering voor de natuur en culturele erfenissen, maar er valt ook iets van nostalgie én maatschappijkritiek in een aantal werken waar te nemen. De illustraties in de prentenboeken van Anno bestaan uit zorgvuldige pentekeningen met veel aandacht voor kleine details. In de meeste boeken zijn de pentekeningen met waterverf zacht ingekleurd. Ondanks alle lijntjes en (vaak geestige) detailsituaties vormen de prenten toch een evenwichtig geheel, en zij vertonen harmonie in lijn en kleur. Technisch zijn de prenten van Anno zeer knap en boeiend. De eerste vier prentenboeken van Anno zijn niet in Nederland uitgegeven. Zij geven een ander beeld van de kwaliteiten van de illustrator dan die in zijn latere werken (wel in Nederland uitgegeven) naar voren komen. Vooral de twee eerste prentenboeken zijn vol optische en geometrische vondsten en doen surrealistisch aan. Anno heeft vanaf het verschijnen van zijn eerste prentenboek in 1968 internationale bekendheid en waardering gekregen. Zo behoorde Topsy-Turvies in 1970 tot de tien beste boeken {==2a==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit Het telboek van Anno (detail) ==} {>>afbeelding<<} {==2b==} {>>pagina-aanduiding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} die de New York Times voor dat jaar uitkoos. In 1975 won Anno's alfabet een prijs van het Japanse ministerie van onderwijs en de Globe Horn Book prijs. In 1978 kreeg hij op de kinderboekenbeurs in Bologna de eerste prijs voor grafiek en mocht hij voor zijn gehele werk de Kate Greenaway medaille in ontvangst nemen. In 1981 kreeg zijn boek En toch draait ze in Nederland de zilveren penseel. De reis van Anno (1977) is een prentenboek zonder woorden. Het bestaat uit fijne pentekeningen die ingekleurd zijn met zachte pasteltinten. De kleur groen overheerst op bijna alle bladen en geeft wat rust in het gekrioel van menselijke figuurtjes tussen de talloze gebouwen. Op het eerste blad komt een reiziger in een bootje aan, koopt een paard en reist door vele landen. Anno heeft in ogenschijnlijk simpele tekeningetjes veel weergegeven van zijn visie op de ontwikkeling van West-Europa. Hij speelt met culturele verworvenheden, bouwstijlen, oude volkssprookjes, de leefwijze in de middeleeuwen en met oude ambachten. Maar ook filmsterren en televisiefiguren heeft hij een plaats gegeven. Europa zoals Anno het tekende bestaat niet en heeft ook nooit zo bestaan. Nu nog bestaande gebouwen zijn losgemaakt uit hun omgeving, nergens zien we moderne flatgebouwen of snelverkeer. Anno heeft alleen getekend wat aansloot bij zijn fantasiewereld. De illustraties roepen een wereld op van geborgenheid en gezelligheid waar ieder nog met zijn handen werkte. In Anno reist verder zien we vooral situaties uit Zuid-Europa (Rome en Venetië). Het telboek van Anno (1975) is een prentenboek met biografische gegevens. Als kleine jongen woonde hij met zijn ouders in een alleenstaand huis in een vallei omgeven door lieflijke heuvels. In dit rustige landschap ontstaat langzamerhand een klein dorpje. Op de twaalf bladen is steeds dezelfde plek te zien, maar deze is op elke plaat (geeft een maand aan) steeds uitgebreid met meer mensen, bomen, huizen en dieren. Bij de nul zie je alleen nog maar een leeg besneeuwd landschap. Bij de twee staan er twee bomen, er staan twee gebouwen, waarvan één de kerk met een torenklok die twee uur aanwijst, twee haasjes, twee kinderen enz... Bij de twaalf staan twaalf huizen, twaalf bomen, twaalf rendieren met slee, twaalf kinderen; en op de torenklok is het twaalf uur. Het is weer winter, het jaar is om. Op de rand van het blad wordt de stapel gekleurde kubussen steeds hoger. Anno gaat hier op speelse wijze met de wereld van de getallen om. Zijn belangstelling voor wiskunde is altijd groot geweest. Voor volwassenen maakte hij boeken over mathematica en computerkunde. Voor kinderen verscheen over dit thema nog Het rekenfeest van Anno. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} En toch draait ze (1979) is een boek dat door inhoud en fraaie uitvoering een middeleeuws karakter heeft. Anno bekijkt daarin de wereld door de ogen van de mensen uit de middeleeuwen. Hij schildert een klein land waarin de mensen nog geloven dat de wereld plat is en dat de zon en de sterren rond de aarde draaien. De nieuwe ontdekkingen en de theorie van Copernicus brachten de angstige en bijgelovige middeleeuwers in grote verwarring. Volgen we een detail, bijvoorbeeld de horizon, dan is die in het begin plat en recht, wordt langzaam ronder en is op het eind van het boek een bol geworden. Op de laatste bladen zien we nietige, smekende mensen op een globe; illustraties en tekst stemmen tot nadenken en nodigen uit tot steeds weer opnieuw bekijken van de platen die door Anno gemaakt zijn. Bibliografie Fushigi-na (1968): Topsy-Turvies (1970); Sakasama (1969): Upside-Downers, Downside-Uppers (1971); Let's single out what is different (1970), Dr. Anno's magical midnight circus (1972), A B C no hon (1974). In het Nederlands vertaalde werken Anno's counting book: Het telboek van Anno. Amsterdam, Ploegsma, 1978. The King's Flower: De bloem van de koning. Amsterdam, Ploegsma, 1979. Anno's Animals: Het bos van Anno. Amsterdam, Ploegsma, 1979. Anno's Journey: De reis van Anno. Amsterdam, Ploegsma, 1978. Anno's Italy: Anno reist verder. Amsterdam, Ploegsma, 1979. Anno's medieval world: En toch draait ze. Amsterdam, Ploegsma, 1980. Anno reist door Engeland en Het rekenfeest van Anno. Amsterdam, Ploegsma, 1982. Over Anno R. Haak, Twee prentenboeken zonder tekst. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jaargang 10 (1979), blz. 67-74. P. Mooren, De wereld op zijn kop. In: Maggezien, jaargang 5 (1980), blz. 44-47. M. Remery, De reis van Anno en Anno reist verder. In: Leestekens, jaargang 1 (1980-1981), blz. 4-12. R. Haak, Opnieuw een uitzonderlijk prentenboek van Anno. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jaargang 12 (1981), blz. 29-32. Dokumentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken, knipselkrant jeugdliteratuur, jaargang 6 (1982), nr. 3. 2 Lexicon jeugdliteratuur juni 1983 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Anslijn Nz. door Bea Ros {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nicolaas Anslijn Nicolaaszoon werd op 12 mei 1777 te Leiden geboren. Hij bezocht aanvankelijk de Fijnschildersschool, maar was door de dood van zijn vader genoodzaakt diens boekbindersbedrijf over te nemen. Door zelfstudie verkreeg Anslijn een onderwijzersakte. In 1804 werd hij meester op een armenschool in Amsterdam, in 1807 hoofdonderwijzer op de armenschool van Haarlem. Om gezondheidsredenen verliet Anslijn twaalf jaar later deze school. Hij werd huisonderwijzer. Daarnaast gaf hij lessen in zijn lievelingsvak, natuurlijke historie. Vanaf 1834 woonde Anslijn in Alkmaar. Hier stierf hij op 18 september 1838. Werk Anslijn was onderwijzer in hart en nieren. Vanaf 1804 heeft hij zich voortdurend ingezet voor de opvoeding en scholing van de jeugd. In zijn tijd waren er nauwelijks schoolboeken of lesmethodes. Anslijn heeft hier wat aan gedaan door zelf diverse schoolboeken en handleidingen voor onderwijzers te schrijven. Hij schreef, naast boeken voor rekenen, geschiedenis en aardrijkskunde, met name boeken voor het taal- en leesonderwijs. Anslijn maakte veel leesboekjes voor met name de lagere klassen. Hij zorgde er voor dat het redekundig ontleden op de lagere school ingevoerd kon worden. Zijn pogingen zijn lievelingsvak natuurlijke historie op lagere scholen in te voeren, mislukten. Zelf hield Anslijn zich hiermee ook wetenschappelijk bezig. Zijn Systematische Beschrijving der voor ons meest belangrijke voortbrengselen uit de drie rijken der natuur was een uitbreiding van de toenmalige kennis over de vaderlandse flora en fauna. Zijn natuurgetrouwe tekeningen van Nederlandse dieren en artsenijgewassen waren hierop een aanvulling. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} In de traditie van de → Filantropijnen had Anslijn vooral de zedelijke en redelijke opvoeding van de jeugd voor ogen. Hij verwoordde zijn ideeen over zedenleer en opvoeding onder andere in een aantal lezingen, in letterkundige kring gehouden (door Nicolaas Beets postuum uitgegeven onder de titel Viertal verhandelingen nagelaten door N. Anslijn Nz.). Anslijn wilde kinderen opvoeden tot goede, deugdzame mensen. De verstandelijke en zedelijke opvoeding gingen daarbij hand in hand, want kennis leidt tot deugd. De natuur moest hierbij een grote rol spelen, zoals Anslijn in ‘De natuurlijke historie als een voortreffelijk middel bij de opvoeding der jeugd’, uiteenzette. Behalve dat buiten in de natuur bezig zijn het lichaam sterkt en het oordeel scherpt, levert de natuur wijze lessen (bijvoorbeeld de naarstige bijen of de zuinige mieren) en wekt zij ontzag voor God. Ook kinderboeken waren in zijn opvatting een belangrijk opvoedkundig middel. Anslijn legde dit uit in ‘De gedichtjes van Van Alphen als een zedelijk handboekje voor de jeugd beschouwd’. Allereerst kan een kind door gedichten uit het hoofd te leren het geheugen oefenen. Tegelijkertijd worden zo de wijze lessen uit het boek in het geheugen geprent. Natuurlijk moesten de gedichten aan bepaalde eisen voldoen. Anslijn noemt drie eisen, die er op neer komen dat de schrijver zich moet aanpassen aan het kinderlijke niveau: de onderwerpen mogen de jeugd niet ‘uit haren kinderlijken leeftijd rukken’, de taal moet duidelijk, gepast en kinderlijk zijn (zonder echter ‘gemeene straattaal’ of ‘laffe kinderachtige uitdrukkingen’ te bevatten), de vorm moet verhalend en aanschouwelijk zijn. Alleen Van Alphen kon Anslijns toets der kritiek doorstaan. Hoewel in zijn eisen niet expliciet genoemd, blijkt uit de uitgebreide bespreking van Van Alphens onderwerpkeuze dat Anslijn een nuttige en deugdzame inhoud vanzelfsprekend vond. Hij vatte de inhoud van Van Alphens gedichten samen als ‘pligten jegens God, jegens de naasten en jegens zichzelven’. Uit Anslijns eigen kinderboeken blijkt dat men zijn eisen van kinderlijkheid vooral moet opvatten als ‘bevattelijk en zedelijk geschikt voor kinderen’. Als onderwijzer wist hij uiteraard goed aan te sluiten bij de technische leesvaardigheid van de kinderen. Maar ook in zijn onderwerpkeuze was Anslijn een echte schoolmeester, wie het er vooral om te doen was de lezer iets te leren. Zijn bedoelingen blijken duidelijk uit titels als Leesboek voor de jeugd ter vorming van het zedelijk gevoel of Nederlandsche voorbeelden van deugd. De lezer moest uit zijn boeken leren hoe zich te gedragen: braaf, godvruchtig, gehoorzaam, vlijtig, blijmoedig, behulpzaam, beleefd, ordelijk. Anslijns bekendste en succesvolste leesboek is De brave Hendrik. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} De brave Hendrik De brave Hendrik, voor het eerst verschenen in 1810, heeft zestig herdrukken beleefd. In 1849 verscheen een Engelse vertaling (The good boy Henry, or the Young Child's Book of Manners) en in 1865 zelfs een Maleise vertaling (Hendrik Nadenggan Roa, Sada Boekoe basaon ni Dakdanak). Het boek is, zoals het meeste werk van Anslijn, in proza geschreven. In het begin introduceert een alwetende verteller de hoofdpersoon Hendrik bij de lezers. Hij vertelt hun hoe braaf Hendrik is, en weerlegt meteen alle mogelijke tegenspraken zoals bijvoorbeeld: ‘Er zijn wel kinderen, die hem niet liefhebben. Ja, maar dat zijn ook ondeugende kinderen’. Na deze inleiding volgen korte, min of meer afzonderlijk te lezen stukjes in verhalende vorm of in dialoog, met zo nu en dan een gedichtje daartussendoor. In deze stukjes worden de deugden van Hendrik tentoongespreid: hij is vrolijk, tevreden, zindelijk en ordelijk, gehoorzaam, vriendelijk en beleefd, godvruchtig, behulpzaam, gaat graag naar school, enzovoort. De lezer kan zich herkennen in de andere kinderen uit het verhaal (die niet zo volmaakt zijn als Hendrik), maar moet zich spiegelen aan Hendrik: ‘Kinderen, die met Hendrik omgaan, worden nog braver, want zij leeren van hem, hóe zij handelen moeten.’ In 1812 verschijnt de vrouwelijke pendant van dit boekje, De brave Maria. De opzet hiervan is vergelijkbaar met De brave Hendrik. Naast algemene deugden worden vooral Maria's vrouwelijke deugden uitgewerkt: Maria is ordelijk, zuinig, zindelijk, zachtzinnig, toegevend en medelijdend. Vrouwelijke ondeugden als roddelen en vreesachtigheid bezit Maria niet. Vooral De brave Hendrik werd veel op scholen gebruikt. In 1838 schreef Beets over dit boek: ‘Wel mocht het een kleine Kinderbijbel heeten! Want het leerde ons niet maar lezen; het was een kort begrip van een kinderlijke zedeleer; en de plichten van gehoorzaamheid, van orde, van eerlijkheid, oprechtheid en zedigheid leerden wij daarin tegelijk met de leestekens eerbiedigen.’ Overigens laat zijn alter ego zich in de Camera Obscura heel anders uit over Hendrik: ‘het model van een braven jongen, zoo braaf, zoo zoet, zoo gehoorzaam, zoo knap en zoo goedleersch, dat gy hem met plaisir een paar blaauwe oogen zoudt slaan, als gy hem op straat ontmoette.’ Beets nuanceert in 1881, bij de uitgave van zijn bundel Sparsa, zijn eerdere positieve oordeel: ‘Ikzelf zie sedert lang, wat er aan ontbreekt. Dat neemt niet weg dat hij mij goed gedaan heeft.’ In de loop van de tijd komt er steeds meer kritiek op de volmaaktheid van Hendrik. De hoofdpersoon is niet langer het lichtend voorbeeld voor de jeugd, maar is integendeel {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} spreekwoordelijk geworden voor een zoete jongen die niets durft en een sufferd is. Versluys schrijft in 1879: ‘Intusschen zijn beide boekjes zoo goed als verdwenen van onze lagere school, en we wenschen ze niet terug. We hebben nu overeenkomstig den tijd gaarne den toon wat anders; vooral een weinig meer scherts kan geen kwaad.’ Bibliografie Keuze uit het werk voor volwassenen Systematische handleiding tot het onderwijs in de natuurlijke geschiedenis (1822); Handleiding om den kinderen het lezen te leren (1827); Systematische Beschrijving der voor ons meest belangrijke voortbrengselen uit de drie rijken der natuur (15 afleveringen; 1825-1836); Afbeeldingen der artsenij-gewassen, welke in de Nederlandsche apotheek als zoodanig vermeld zijn (53 afleveringen; 1830-1838); Afbeeldingen van Nederlandsche dieren (32 afleveringen; 1832-1837); Voor schoolonderwijzers. Eene nieuwe bijdrage tot verbeterd onderwijs (3 delen; 1833-1835); Viertal verhandelingen nagelaten door N. Anslijn Nz. (uitgegeven door N. Beets; 1839). Kinderboeken; schoolleesboeken Spel- of leesboekje. Leiden, D. du Mortier en Zn., 18xx. Leesboekje voor de tweede Klasse. Leiden, D. du Mortier en Zn., 18xx. De brave Hendrik. Een leesboekje voor jonge kinderen. Leiden, D. du Mortier en Zn., 1810. (Herdrukt bij Conserve, 1989.) De brave Maria. Een leesboekje voor jonge kinderen. Leiden, D. du Mortier en Zn., 1812. (Herdrukt bij Conserve, 1989.) Nieuw spel- of leesboekje (3 stukjes). Leiden, D. du Mortier en Zn., 1815. Maria Welmoed en hare kinderen. Een leesboek voor meisjes, zoo tot school- als bijzonder gebruik. Leiden, D. du Mortier en Zn., 1821. De arme Jacob. Leiden, D. du Mortier en Zn., 1823. Aardrijkskundig leesboek. Leiden, D. du Mortier en Zn., 1824. Leesboekje voor eerstbeginnenden (2 stukjes). Leiden, D. du Mortier en Zn., 1827. Leesboek voor de jeugd ter vorming van het zedelijk gevoel (2 stukjes). Leiden, D. du Mortier en Zn., 1830. Nederlandsche voorbeelden van deugd. Een leesboek voor de schooljeugd. Leiden, D. du Mortier en Zn., 1831. Adolf en Sientje. Een leesboekje voor jonge kinderen (3 stukjes). Leiden, D. du Mortier en Zn., 1837. Keuze uit overige schoolboeken voor de jeugd Bijbelsche voorbeelden, ter bevordering van Godsvrucht en deugd.. Leiden, D. du Mortier en Zn., 1811. Verzameling der merkwaardigste ontdekkingen, betreffende onze aarde, derzelver bewoners en voortbrengselen. Met platen. Leiden, D. du Mortier en Zn., 1817. Natuur- en aardrijkskundige mengelingen, ter bevordering van algemeene kundigheden. (2 stukjes). Leiden, D. du Mortier en Zn., 1821. Rekenboek voor de scholen. (2 stukjes). Leiden, D. du Mortier en Zn., 1826. Verzameling logogryphen, charaden en raadsels, ter dienste der jeugd. Leiden, D. du Mortier, 1831. Geschenk voor de jeugd, bestaande in afbeeldingen en beschrijving van eenige van de belangrijkste voorwerpen der natuur. (8 stukken). Leiden, D. du Mortier, 1831-1835. Over N. Anslijn A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden. Deel 1, blz. 313-317. Haarlem, J.J. van Brederode, 1852. J. Versluys, Geschiedenis van de opvoeding en het onderwijs. Deel 4 (De negentiende eeuw), blz. 165-169. Groningen, W. Versluys, 1879. N. Beets, Over Nicolaas Anslijn Nz. In: Sparsa. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Verzameling van verstrooide opstellen en kleine geschriften. Amsterdam, W.H. Kirchberger, 1882, blz. 24-26. (Ook in: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jaargang 5 (1975), nr. 3/4, blz. 31-32.) N. Beets, Een woord aan allen die de Brave Hendrik gelezen hebben. In: Sparsa. Verzameling van verstrooide opstellen en kleine geschriften. Amsterdam, W.H. Kirchberger, 1882, p. 13-23 (Ook in: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jaargang 5 (1975), nr. 3/4, blz. 41-46.) Anca van der Sluys en Peter van Zonneveld, Inleiding. In: De Brave Hendrik gevolgd door De Brave Maria. Schoorl, Conserve, 1989 (De Negentiende eeuw-reeks, nr. 6; met literatuuropgave). Nettie Heimeriks en Willem van Toorn (red.), De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. Amsterdam, Querido, 1989. 23 Lexicon jeugdliteratuur juni 1990 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Anti-autoritaire jeugdboeken door Peter van den Hoven Het anti-autoritaire jeugdboek onttrekt zich aan een nauwkeurige beschrijving en historische plaatsbepaling. Anti-autoritaire jeugdliteratuur kan niet beschouwd worden als een afgebakend (sub)genre met duidelijk aanwijsbare voorbeelden, maar is eerder een verschijnsel dat samenhangt met een bepaald (maatschappelijk en pedagogisch gekleurd) tijdsbeeld. Globaal genomen kan worden gezegd dat het anti-autoritaire jeugdboek een opleving kent halverwege de jaren zestig en tot ongeveer eind jaren zeventig invloed uitoefent op de binnen- en buitenlandse jeugdliteratuur. Het gaat daarbij om boeken die kritisch staan tegenover de geaccepteerde maatschappelijke waarden en normen en - in verschillende gradaties en vormen van nadrukkelijkheid - opteren voor andere, meer afwijkende en eigenzinnige sociale en andere rolpatronen. Het anti-autoritaire jeugdboek vindt zijn filosofisch-politieke oorsprong in het theoretische werk van auteurs als Horkheimer, Adorno, Reich, Fromm en Marcuse, die een basis proberen te leggen voor een nieuw maatschappij-kritisch bewustzijn waarbij een emancipatorische opvoeding en een alternatieve gezins- en groepscultuur de belangrijkste instrumenten zouden zijn. Veel jongeren in verschillende (westerse) landen voelden zich aangesproken door hun ideeën en zochten naar nieuwe, experimentele samenlevingsvormen. De internationale studentebeweging, de Kritische Universiteit, de Provo- en Kabouterbeweging, de Kommune-beweging en opvoedkundige experimenten als de Summerhill-school van A.S. Neill zijn voorbeelden van maatschappelijke en pedagogische verschijnselen die in de jaren 1965-1970 van invloed zijn op de openbare discussie over een democratisch geordende samenleving en de positie van kinderen en jongeren daarin. Voorlopers Hoewel het hoogtepunt van het anti-autoritaire jeugdboek rond 1970 kan worden gesitueerd, is er een aantal uiteenlopende auteurs te noemen die lang daarvoor in jeugdboeken het thema van de burgerlijke ongehoorzaamheid hebben verbeeld. Bekend zijn de klassiek geworden Max-und-Moritz-verhalen {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} van Wilhelm Busch uit 1865, maar ook Janusz Korczak (König Hänschen, 1928), Erich Kästner (Die Konferentz der Tierre, 1949) en het auteursechtpaar Kurt Held (Die rote Zora und ihre Bande, 1941) en Lisa Tetzner (Die Schwarze Brüder, 1940) zijn schrijvers die in hun werk de samenleving van de volwassenen kritiseren en de rechten van kinderen benadrukken. Astrid Lindgren, met verhalen over de onaangepaste Pippi Langstrump (1945) die vanaf 1952 in ons land vertaald worden, kan eveneens als voorloper worden genoemd, terwijl ook het vroege werk van Annie M.G. Schmidt (Ik ben lekker stout, 1955) gekarakteriseerd wordt door een milde anti-autoritaire inslag naar thema en toon. Rond de jaren zeventig zijn het vooral de ontwikkelingen in Duitsland - en in mindere mate Zweden - die voor Nederland richtinggevend zijn. Dat geldt zowel voor de studenten- en anti-autoritaire opvoedingsbeweging als voor het tegendraadse kinderboek. In Duitsland zijn het (studenten)uitgeverijen als Basis-, Oberbaum- en Weismann-Verlag, in Nederland en Vlaanderen kleine uitgeverijen als Sjaloom, De Uytbuyt en Infodok, maar ook grotere als Lemniscaat, Van Holkema & Warendorf, Kosmos en Leopold die zich sterk maken voor het progressieve kinderboek. Ruwweg kunnen binnen de anti-autoritaire stroming in de jeugdliteratuur twee richtingen worden aangeven, die evenwel niet strikt van elkaar gescheiden kunnen worden. De eerste kan worden gekenschetst als een socialistische richting, zo men wil revolutionaire richting. Aansluitend bij de socialistische (ook wel: proletarische) jeugdliteratuur in de eerste helft van deze eeuw verschijnen, vooral in Duitsland onder invloed van de geradicaliseerde studentenbeweging, boeken die tot doel hebben de samenleving fundamenteel te kritiseren en vanuit het perspectief van een kind kiezen voor solidariteit en verzet. Vaak gebaseerd op een door het marxisme geïnspireerde theorie probeert men de kapitalistische maatschappij voor kinderen te verklaren door in verhaalvorm uitleg te geven over uiteenlopende zaken als arbeidsverhoudingen (arbeiderbaas, uitbuiting) en werkomstandigheden hier en in de derde wereld, wapenwedloop en allerlei vormen van sociaal onrecht als woningnood en armoede. Voorbeelden hiervan zijn onder andere De fabriek is van ons van Sven Wernström (1970) en De aardewerkers en de rovers van Jochen Unbehaun (1973) Beide boeken karakteriseren twee verschillende manieren van vertellen. Het eerste is een kort verhaal waarin economische crisis, werkloosheid, uitbuiting en klassenstrijd vrij feitelijk worden uitgelegd; {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} het tweede is een in de vorm van een parabel meer uitgewerkt, spannend avonturenverhaal over de bezitsverhoudingen in de maatschappij, waarin kinderen een grote rol spelen. (→ Socialisme en jeugdliteratuur) In Nederland is het socialistische kinderboek niet van grote invloed geweest, in tegenstelling tot de jeugdliteratuur die gemeenlijk tot de meer liberale of hervormende richting wordt gerekend. Kenmerkend voor deze tweede richting is dat auteurs zich minder laten inspireren door een politiek-economische kritiek en een daarop gebaseerde maatschappelijke omwenteling, maar meer oog hebben voor direct met de kinderwereld verbonden algemeen-pedagogische waarden en normen. Gezagsbevestigende ideeën op het gebied van gezin en opvoeding, onderwijs en leren, seksualiteit en man-vrouwrollen, geweld en vrede, of commercie en consumptiedwang worden kritisch getest en vaak voorzien van nieuwe, alternatieve inhouden en praktijken. Het liberale anti-autoritaire kinderboek breekt met de opvattingen over de gelukkige kinderwereld en laat zien dat ‘jeugdland’ een illusoire constructie is die door volwassenen is bedacht en in stand gehouden. In plaats daarvan wordt de werkelijkheid getoond met alle onvolkomenheden en onrechtvaardigheden, een realiteit waar ook kinderen mee te maken hebben. In die zin betekent de opkomst van het anti-autoritaire jeugdboek in de jaren zeventig ook een cesuur in de jeugdliteratuur zelf; vanaf die tijd verandert het karakter van het kinderboek definitief: van gesloten naar open, van bevestigend naar onaangepast, van moralistisch naar kindvriendelijk. Belangrijk is dat de hervormende richting meer aandacht heeft voor de literaire vorm. Verhaalconstructie, perspectief, spanning, stijl en taalgebruik zijn meestal verzorgder en inventiever, waarbij de nadruk op informatie-overdracht en gewenst sociaal gedrag vaak veel minder sterk is. In het algemeen is er meer ruimte voor speelsheid, subtitileit, creativiteit en vooral fantasie. In nogal wat anti-autoritaire kinderboeken speelt juist de fantasie een cruciale, genererende rol als bron van een nieuwe, veranderende, emancipatorische kracht. Het werk van bijvoorbeeld Janosch (Ijge Stook van Dorregat, 1974), F.K. Waechter (De Kroondieven, 1972) en Christine Nöstlinger (Diederik uit het blik, 1975) is in dit verband illustratief, terwijl in Nederland Burny Bos (Zand op je boterham, 1978), Dolf Verroen (Gelukkig word je elke dag en beetje groter, 1972; Allemaal de boom in, 1976), Henk Barnard (De Marokkaan en de kat van Tante Da, 1972; De krakers en het huis van Tante Da, 1973), Annie M.G. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Schmidt (Pluk van de Petteflet, 1971; Het fornuis moet weg, 1974), Karel Eykman (De Gorterbuurt, 1976-78) en Willem Wilmink (Berichten voor bezorgde kinderen, 1976; Jan Olifant, 1978) genoemd kunnen worden. De laatste twee auteurs zijn lid van Het Schrijverscollectief, dat in de jaren zeventig een voortrekkersrol vervult niet alleen op het gebied van het kinderboek (zowel proza als poëzie), maar ook op de kindertelevisie (De Stratemaker-Op-Zee-show, De J.J. de Bomschow), het kinderlied en de kinderjournalistiek (De Blauw Geruite Kiel). Ook binnen het kinder- en jeugdtheater - in Duitsland groepen als Grips, in Nederland Proloog - voltrekt zich, onder de verzamelnaam vormingstheater, een ontwikkeling die verwant is aan die van het anti-autoritaire kinderboek. Werkgroepen De anti-autoritaire stroming in de jeugdliteratuur is mede beïnvloed door het optreden, begin jaren zeventig, van de zogenaamde Werkgroepen Kinder- en Jeugdliteratuur (→ Werkgroepen). In eerste instantie ideologie-kritiserend, maar allengs sterker gericht op compositie, perspectief en taal, stellen zij in hun kritische publikaties het traditionele, gesloten kinderboek aan de kaak en pleiten voor vernieuwing en verandering. De aandacht die de werkgroepen hebben gevestigd op de vaak traditionele, slecht geschreven rol- en maatschappijbevestigende verhalen is op zich positief te noemen. Tot dan toe wordt er nauwelijks aandacht besteed aan de inhoud van taal- en leesmethoden in het onderwijs en worden kinderboeken tamelijk kritiekloos beoordeeld. De aandacht voor de ideologische inhoud van kinderboeken heeft ervoor gezorgd dat welk onderwerp dan ook aangeroerd kan worden en daarmee zijn veel onnodige taboes uit het verleden opgeruimd. Van de andere kant moet gezegd dat het gebrek aan formele aandacht van de werkgroepen een kritiek heeft gestimuleerd die overwegend inhoudelijk is, waarbij meer of minder expliciet geformuleerde pedagogische en moralistische opvattingen de boventoon voeren. Een aantal auteurs en uitgeverijen, al of niet uit modieuze overwegingen, heeft zich een tijd lang in het spoor van deze kritiek ontwikkeld en hoewel dit proces meer onbewust dan bewust plaatsgrijpt, is het opmerkelijk dat binnen enkele jaren een bepaald soort boeken op de markt verschijnt dat al gauw het etiket probleemboeken of kommer-en-kwelliteratuur krijgt opgedrukt. Begin jaren tachtig neemt de invloed van deze tendensliteratuur in snel tempo af, ten gunste van een ontwikkeling waarin de talige vorm (structuur, stijl, taal) meer nadruk krijgt. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Bibliografie (keuze) Algemeen Theodor W. Adorno, The Authoritarian Personality. New York, Harper, 1950. Theodor W. Adorno, Opvoeding tot mondigheid. Utrecht, Spectrum, 1971. Anti-autoritaire en socialistische opvoeding. Nijmegen, SUN, 1970. Walter Benjamin, Naar een socialistische opvoeding voor kinderen. Nijmegen, SUN, 1970. Walter Benjamin, Over kinderen, jeugd en opvoeding. Amsterdam, Arbeiderspers, 1977. Gerhard Bott (Hrsg), Erziehung zum Ungehorsam, Antiautoritaire Kinderläden. Frankfurt, März, 1970. H.J. Breiteneicher e.a., Kinderläden, Revolution der Erziehung oder Erziehung zur Revolution? Hamburg, Rowohlt, 1971. Jan Buelens, Denise Wijnen, Anti-autoritair opvoeden. Meppel, Boom, 1974. Lea Dasberg, Grootbrengen door kleinhouden, als historisch verschijnsel. Meppel, Boom, 1975. Wolfgang Grebe, Erziehung zur Solidarität. Wiesbaden, Focus, 1973. Max Horkheimer, Autoriteit en gezin. Den Haag, NVSH, 1979. Guus Kuijer, Het geminachte kind. Amsterdam, Arbeiderspers, 1980. A.S. Neill, Summerhill, theorie en praktijk van de anti-autoritaire opvoeding. Utrecht, Bijleveld, 1972. Herbert Marcuse, De eendimensionale mens. Hilversum, P. Brand, 1968. Sjef Schuurman, Jullie zijn allemaal poep, Anti-autoritaire theorie in de praktijk. Den Haag, Bert Bakker, 1973. Etienne Verhoeyen en Chris Loones (red), Gezin, kommune en maatschappij. Den Haag, NVSH, 1972. Frances Vestin, Kinderindoktrinatieboek. Den Haag, NVSH, 1971. Over jeugdliteratuur Betty Bacon (Ed), How Much Truth Do We Tell The Children, The Politics of Children's Literature. Minneapolis, MEP, 1988. Jörg Becker, Rosmarie Rauter (Hrsg), Die Dritte Welt im Kinderbuch. Wiesbaden, Akademische Verlagsgesellschaft, 1978. Birgit Dankert, Anti-autoritaire jeugdliteratuur; Karel Eykman, Progressieve kinderboeken: wat is dat? Twee opstellen. Den Haag, NBLC, 1977. (Buiten het Boekje nr. 10). Bob Dixon, Catching Them Young, Sex, Race and Class in Children's Fiction, Deel I en II. Bristol, Pluto Press, 1977. Ariel Dorfman & Armand Mattelart, Hoe lees ik Donald Duck, imperialistische ideologie in de Disneystrip. Nijmegen, SUN, 1978. Ariel Dorfman, Het kind als onderontwikkeld gebied, kinderliteratuur en de Derde Wereld. Assen, Van Gorcum, 1980. Otto F. Gmelin, Böses kommt aus Kinderbüchern, Die verpaszten Möglichkeiten kindlicher Bewusztseinsbildung. München, Kindler, 1972. Heinz Hengst, Auf Kassetten gezogen und in Scheiben gepreszt, Tonkonserven und Ihre Funktionen im Medienalltag von Kindern. Frankfurt a/M, Haag + Herchen, 1979. Peter van den Hoven, Achter de keukendeur, zestien gesprekken over jeugdliteratuur. Den Haag, Bzztôh, 1980. Eric Hulsens, Een kinderhoofd is gauw gevuld, kritieken en essays over jeugdliteratuur. Leuven, Kritak, 1980. Christa Hunscha, Struwelpeter und Krümelmonster, Die Darstelling der Wirklichkeit in Kinderbüchern und Kinderfernsehen. Frankfurt a/M, Fischer, 1974. Jeannete Kok, Nel Teeuwen-Opheij, Anti-autoritaire kinder- en jeugdboeken. Den Haag, NBLC, 1979. (Buiten het Boekje, nr. 18. Dit boek bevat een uitvoerige lijst met binnen- en buitenlandse anti-autoritaire kinderboeken). Klaus-Dieter Lenzen, Kinderkultur, die sanfte Anpassung. Frankfurt A/M, Fischer, 1978. Beate Neuhaus, Moderne Kindergeschichten für das Vorschulalter. Berlin, Basis, 1971. Charlotte Oberfeld, Heiko Kauffman, Jörg Becker, Zwischen Utopie und Heiler Welt, Zur {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Realismusdebatte in Kinder- und Jugendmedien. Frankfurt a/M, Haag + Herchen, 1978. Roline Redmond, Zwarte mensen in kinderboeken. Den Haag, NBLC, 1980. (Buiten het Boekje, nr. 19). Dieter Richter (Hrsg), Das politische Kinderbuch, Eine aktuelle historische Dokumentation. Darmstadt, Luchterhand, 1973. Dieter Richter, Jochen Vogt (Hrsg), Die heimlichen Erzieher, Kinderbücher und Politisches Lernen. Hamburg, Rowohlt, 1974. Dieter Richter, Johannes Merkel, Vertel geen sprookjes over sprookjes, Leuven (Kritak) 1977. Beate Scheunemann, Erziehungsmittel Kinderbuch. Berlin, Basis, 1978. Sexism in Children's Books, A collection of introductory articles on sexism in children's literature. London, Writers and Readers Publishing Cooperative, 1976. Anne de Vries, Wat heten goede kinderboeken?, de theoretische opvattingen over kinderliteratuur en de praktijk van de boekbeoordeling in Nederland, 1880-1980. Amsterdam, Querido, 1989. Werkgroep kinder- en jeugdlektuur Eindhoven, Het kinderboek vanuit een andere hoek. Den Haag, NBLC, 1974, 1977, 1979. Werkgroep Kinderboeken MVM Leiden, Plus Min Prentenboek. Zeist, Aktiegroep MVM, 1982. Alternatieve Werkgroep Jeugdliteratuur Antwerpen, ZOZO, kritische informatie over jeugdliteratuur. Antwerpen/Leuven, Pax Christi/Infodok. Vijf delen, 1976-1981. 32 Lexicon jeugdliteratuur juni 1993 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Antilliaanse jeugdliteratuur door Peter van den Hoven De Nederlandse Antillen, de zes Beneden- en Bovenwindse eilandenreeks in het Caraïbisch gebied, zijn een onderdeel van het koloniale verleden van ons land. In de zeventiende en achttiende eeuw was het gebied, met name Curaçao, een door Engelsen en Nederlanders geleid centrum van de internationale slavenhandel, waarbij veel negerslaven uit Afrika werden aangevoerd. Na de officiële afschaffing daarvan, in 1863, toen veel ex-slaven naar omringende landen emigreerden, veranderde er structureel niet veel: de politieke en economische dominantie van Nederland was onaantastbaar, terwijl de blanke, West-Europese cultuur een sterk normatieve invloed bleef uitoefenen. Vanaf 1950 verslechterde de economische situatie drastisch en dat leidde tot de volksopstand van trente mei (30 mei 1969), een gedenkwaardige dag in de geschiedenis van de Antillen. Daarna versnelde het bewustwordingsproces van de eilandbewoners, en werd de roep om verbetering van de arbeidsomstandigheden omgezet in een steeds gearticuleerder streven naar meer politieke, economische en culturele zelfstandigheid. Er is sindsdien, door de onderlinge politiek-culturele verschillen tussen de eilanden, sprake van een ongelijkvormig ontvoogdingsproces naar onafhankelijkheid, waarvan de door Aruba eenzijdig uitgeroepen status aparte, op 1 januari 1986, een voorbeeld is. Tegen deze politiek-historische achtergrond moet de culturele en specifiek jeugdliteraire emancipatie van de laatste vijfentwintig jaar begrepen worden. Cultuur De Antilliaanse bevolking bestaat uit een smeltkroes van verschillende etnische groepen met hun eigen traditionele geschiedenis, die in de loop van de eeuwen gezorgd heeft voor een zeer gevarieerde culturele levenssfeer, waarbinnen de verschillen sterker overheersen dan de overeenkomsten. De Antilliaanse cultuur is een mengeling van Noordwest-Europese, Latijns-Joodse en Afrikaanse elementen. Men vindt er nakomelingen van de door Nederlanders geïmporteerde slaven, naast mensen van Portugese, Venezolaanse, Braziliaanse, Spaanse en Chinese origine. De vele zeden, gewoonten, tradities en folklo- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} ristische gebruiken vormen een kleurig geheel dat het volkskarakter typeert en vaak teruggaan op historische sociale verbanden. De gezinsstructuur bijvoorbeeld, en de daaruit voortvloeiende familiebanden, vinden hun wortels in het slavenverleden van de bevolking. De manvrouw-verhouding, de positie van het huwelijk, de rol van de (groot)moeder en zaken als echtscheiding, samenwonen, seksualiteit, moraal en ouderkind-relatie staan voor een belangrijk deel nog onder invloed van samenlevingsvormen die een overblijfsel zijn van de economische verhoudingen die stammen uit het plantagesysteem, al moet gezegd dat er de laatste tijd veel op dit gebied aan verandering onderhevig is. In het zich over eeuwen uitstrekkende acculturatieproces zijn de gewoonten en gebruiken van de verschillende bevolkingsgroepen in een afhankelijke positie gebleven ten opzichte van de normatieve Europese cultuur - soms rechtstreeks door het uitvaardigen van ge- en verboden - maar dat wil niet zeggen dat er geen wederzijdse beïnvloeding plaatsvond. Een goed voorbeeld daarvan zijn de Nanzi-verhalen, die lange tijd via orale overlevering zowel bewaard als veranderd werden. De blanken namen de verhalen over als kinderverhalen in hun eigen literatuur en leverden zo een bijdrage aan beïnvloeding en verspreiding. Andere culturele uitingen, zoals magie, religie, muziek en dans werden strenger aan verbodsbepalingen onderworpen en hebben ingrijpender aanpassingen ondergaan. Na 1850 wordt door Nederlandse paters en zusters een begin gemaakt met het onderwijs aan de eilandbevolking. Bestond dat in aanvang uit louter godsdienstonderricht, later ontwikkelde zich een onderwijssysteem, eerst lager daarna voortgezet, dat een kopie werd van het Nederlandse stelsel. Met name het taalonderwijs - met methoden als Zonnig Nederlands - reproduceerde het Nederlandse lees- en taalonderricht en verwaarloosde de volkstaal en de culturele identiteit van de leerlingen. Pas de laatste jaren wordt geprobeerd het onderwijs meer af te stemmen op achtergronden en behoeften van de Antillianen. Taal Op de Bovenwindse eilanden wordt voornamelijk Engels gesproken, terwijl de meer officiële, politieke communicatie in het Papiamento verloopt. De Benedenwindse eilanden vormen een linguïstische eenheid met het Papiamento als moedertaal, maar de ambtelijk-politieke taal is nog altijd Nederlands. De belangrijkste communicatiemiddelen, zoals kranten, radio en tv zijn, naast enkele uitzonderingen, vooral in het Papiamento. Het Papiamento is een mengtaal, {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} ontstaan uit het contact tussen Spanjaarden en Indianen, waarbij ook verschillende negertalen en het Portugees van invloed zijn geweest. Voor de slaven was het Papiamento het belangrijkste communicatiemiddel en diverse Afrikaanse dialecten hebben als bindmiddel gefungeerd. De opkomst van het Papiamento als overheersende volkstaal, tegen de dominantie van het Nederlands en, in mindere mate, het Engels in, is mede te danken aan het feit dat in de negentiende eeuw de taal doorgedrongen is in alle lagen en klassen van de bevolking als spreektaal. Pas na het Koninkrijks-Statuut, in 1954, waarbij een zekere mate van bestuurlijke zelfstandigheid geregeld werd, kwam de meer officiële erkenning van het Papiamento op gang. De laatste jaren werkt het Instituto Lingkwistiko Antiano, onder directeurschap van de schrijver Frank Martinus Arion, aan een verklarend woordenboek van het Papiamento, met de bedoeling de gesproken taal dusdanig te formaliseren dat ze op eenduidige wijze op de scholen is te onderwijzen. Deze omvangrijke en tijdrovende taalregulatie omvat verder een studie naar de rol van het Papiamento, het Engels en het Nederlands, het vastleggen van verschillende schrijfwijzen en voorkeuren van woordvariaties. Als, in de toekomst, het Papiamento de officiële hoofdtaal wordt is een tweede taal nodig, vooral om aansluitende studiemogelijkheden te vergroten. Spaans of Engels is dan, gezien de ligging van de Antillen, waarschijnlijker dan Nederlands. In 1984 nam Het Bestuurscollege de principiële beslissing dat de lessen op de basisschool in de moedertaal, dat wil dus zeggen het Papiamento, gegeven moeten worden. Een jaar later werd het als schoolvak in alle klassen ingevoerd op het lesrooster, met daarnaast Nederlands. In het voortgezet onderwijs blijft het Nederlands voorlopig de dominerende taal daar de meeste leerkrachten van Nederlandse afkomst zijn en ook het lesmateriaal in het Nederlands is gesteld. Door de jarenlange verwaarlozing van het Papiamento op de scholen is de leescultuur van de kinderen op het Nederlands afgestemd. Dit betekent niet alleen een vertraging en achterstand bij het leesleerproces, maar ook een ernstige belemmering voor de ontwikkeling van een eigen jeugdliteratuur. Pas in de jaren zestig en zeventig, gevolg van een algemeen streven naar onafhankelijkheid, zelfbewustzijn en culturele identiteit, wordt de aandacht voor leesboeken groter en kan men spreken van de Antilliaanse jeugdliteratuur. Jeugdliteratuur De Antilliaanse jeugdliteratuur is als geschreven literatuur een halve eeuw jong. De orale literatuur is ouder en gaat terug op de traditionele, in principe voor jong en {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} oud bestemde verhalen uit de slaventijd, zoals de bekende cuentanan di Nanzi. Deze Nanzi-vertellingen stammen oorspronkelijk uit het Ashanti-rijk in Ghana, waar ze behoorden tot de godenverhalen. Ze werden door de slaven in de zeventiende en achttiende eeuw meegebracht naar het Caraïbisch gebied en aangepast aan de omstandigheden waaronder zij moesten leven en werken. Hoofdpersoon van de Nanzi-verhalen is de eigenzinnige spin Compa Nanzi, getrouwd met Shi Maria, en vader van negen kinderen, waarvan Pegasaya de jongste en bekendste is. Op een slimme en humoristische wijze levert hij een dagelijkse strijd met heersers als Shon Arey die steevast voor de gek worden gehouden, in hun eigen vallen worden gelokt of ogenschijnlijk simpele weddenschappen verliezen door argeloosheid en domheid. Overigens is Nanzi niet altijd de overwinnaar; wanneer zijn egocentrisme het wint van zijn schranderheid moet hij het afleggen tegen opponenten die zijn hebzucht en gulzigheid fijntjes kritiseren. Deze spinverhalen, die in zekere zin te vergelijken zijn met de West-Europese Reinaert de Vos-vertellingen, verbeelden vaak de dagelijkse realiteit van afhankelijkheid en onderdrukking en laten een vrolijk en creatief verzet daartegen zien. De sociaal-kritische achtergrond is daarbij op een sprookjesachtige wijze verbeeld in gecombineerde mens- en dierverhalen die dienden als subtiel verzet tegen maatschappelijke misstanden. Ook in andere landen van het Caraïbisch gebied, zoals Cuba en Trinidad, vindt men deze Spider-verhalen; in Suriname zijn ze bekend als Anansi-sprookjes. Gelukkig zijn de laatste jaren steeds meer verhalenbundels zowel voor volwassenen als kinderen verschenen zodat oude en nieuwe varianten van dit culturele erfgoed voor nieuwe generaties is bewaard. De eerste Antilliaanse jeugdliteratuur wordt rond 1940 geschreven door Nildo Pinto, in het Papiamento. Daarna volgen anderen, zoals Yvette Ecury, die op de vrouwenpagina's in kranten (voorlees)verhaaltjes voor ouders en kinderen schrijven. Ook Sonia Garmers debuteert, in de jaren vijftig, met in kranten gepubliceerde kinderverhalen die onder titels als Tantan Nini ta conta en Un makutu jen di cuenta worden verzameld. Het uitgeven van dergelijke bundels wordt echter door twee oorzaken ernstig bemoeilijkt. In de eerst plaats verhindert het ontbreken van een officiële spelling van het Papiamento een grotere verspreiding over de verschillende eilanden, en daarnaast zijn er slechts enkele kleine drukkerijtjes die als uitgeverij, met eigen geld van de auteurs, zo'n uitgave aandurven. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Er zijn dan ook bundels die, met kleine oplagen, in eigen beheer worden gedrukt en verspreid. De Nederlandse schrijfster Miep Diekmann, die van haar negende tot haar veertiende in Willemstad op Curaçao heeft gewoond, is de eerste die de Antilliaanse samenleving in al haar facetten van binnenuit beschijft. Haar zogenaamde Caraïbische of West-Indische romans zijn in zekere zin de voorlopers van een Antilliaanse jeugdliteratuur die met auteurs als Sonia Garmers en Diana Lebacs een eigen gezicht krijgt. Diekmanns romans, zoals het historische epos Marijn bij de lorredraaiers over de slavenhandel, maar ook De boten van Brakkeput, Padu is gek, En de groeten van Elio en De dagen van Olim zijn geworteld in de veelzijdige Antilliaanse cultuur en geven een genuanceerd beeld van het leven van volwassenen en kinderen op de eilanden. Sjon Karko, een sprookjesachtig verhaal over een schelpwezentje, kan gezien worden als een Antilliaanse variant van de Nanzi-verhalen. De jeugdroman Sherry van Diana Lebacs is in 1971 het eerste Nederlandstalige boek geschreven door een inlands auteur. Het is in verschillende opzichten een programmatische roman en zet de toon voor later geschreven werk, ook van andere schrijvers. Het verhaal van een jonge vrouw, die ondanks tegenwerking tegen verstarde opvattingen vecht voor haar zelfstandigheid is óok het verhaal van een naar onafhankelijkheid strevende jonge Antilliaanse generatie. In de Nancho-reeks, vier boeken over het leven van een jonge visser, geeft Lebacs de ontwikkeling van het eiland Bonaire weer. Ook latere boeken, zoals Suikerriet Rosy en Het witte licht, vinden hun ontstaan in het conflict tussen traditie en vernieuwing van de Antilliaanse cultuur. Naast Diana Lebacs is Sonia Garmers de belangrijkste Antilliaanse auteur. Ze debuteert met Lieve Koningin, hierbij stuur ik U mijn dochter, een tragi-komische schets over een achterblijvende Antilliaanse moeder die haar kinderen naar Nederland ziet vertrekken, maar verwerft zich vooral met Orkaan, Orkaan en Mayra en Wonen in een glimlach een plaats in de Antilliaanse jeugdliteratuur. De boeken van Garmers vallen op door een levensechte karakterschildering van de kinderfiguren en de kritisch-ironische kanttekeningen bij thema's als de man-vrouw verhouding, werkloosheid, ouder-kind-relatie en (re)migratie. Jongere Antilliaanse auteurs die in hun romans verslag doen van de Antilliaanse samenleving in ontwikkeling zijn Josette Daal (Warwind), Desiree Correa (Mosa's eiland), Richard Piternella (Niet huilen bij de zee) en Francis Kelly (Wi-ki-ki-ri-ki-ki, en Een reuze hersentoer). De meeste schrijvers worden bij {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} het schrijven in het Nederlands gecoached door Miep Diekmann. Haar belegeidend werk omvat bespreking van manuscripten, hulp bij (ver)taalproblemen - de meeste boeken worden eerst in het Papiamento geschreven - en bemiddeling bij publikatie. Zo heeft zij er voor gezorgd dat uitgeverij Leopold een serie Nederlandstalige Antilliaanse jeugdliteratuur heeft op gezet, die zowel in Nederland - voor de Antilliaanse bevolking maar ook voor Nederlandse kinderen -, als op de Antillen in en buiten het onderwijs een belangrijke rol is gaan spelen bij het ontwikkelen van een leescultuur die afgestemd is op de eilandcultuur. Een poging om, in 1984, onder het label Charuba een tweetalig Arubaans-Nederlandse reeks te starten moet na enkele jaren gestaakt worden, onder andere vanwege spellingsproblemen. Wanneer deze laatste zijn verdwenen met het officieel geformaliseerde Papiamento zal de Antilliaanse jeugdliteratuur ongetwijfeld een belangrijke nieuwe injectie krijgen. Bibliografie Paul Brenneker, Sambubu, volkskunde van Curaçao, Aruba en Bonaire. Deel 1-7, Curaçao, 1968-1973. Miep Diekmann, Een doekje voor het bloeden. Den Haag, Leopold, 1970. Miep Diekmann, Een uitputtingsslag met de boze feeën (over het werk van Diana Lebacs). In: Bzzlletin, nr. 5, 1976, blz. 13-16 René A. Römer (red.), Cultureel mozaïek van de Nederlandse Antillen. Zutphen, De Walburg Pers, 1977. M. v. Raephorst, Recepten voor liefde; jeugdboeken over de West. In: Elseviers Magazine, 11-6-1977. M. Wijma, Het jeugdboek en de Antillen. In: Levende Talen, nr. 332, 1978, blz. 268-280. Maya Pejic, Wat is een Antilliaan. In: Troef, nr. 6, jan-feb., 1978. J. Allard de Kom, Jeugdliteratuur in Suriname en de Antillen. In: En nu over jeugdliteratuur, nr. 6, 1979, blz. 24-25. D.M. van Schendel en T. Smeulders, Het lezen van Antilliaanse kinderen. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, nr. 2, 1979, blz 25-32. Jos de Roo, Antilliaans Literair Logboek. Zutphen, De Walburg Pers, 1980. Peter van den Hoven, Jeugdliteratuur over grenzen heen, vertalingen en coachen van auteurs; gesprek met Miep Diekmann. In: Achter de keukendeur, Den Haag, Bzztôh, 1980, blz 285-307. W.J.H. Baart, Cuentan di Nanzi. Amsterdam, 1983. Wim Rutgers, De Caraïbische jeugdboeken van Miep Diekmann; een leesverslag. Oranjestad/Den Haag, Charuba/Leopold, 1984. C. Otten, De kinderen van Aruba. In: Vrij Nederland (bijlage), 14-1-1984. I. Statia, Konta mi algu krioyo; Nederlandstalige Antilliaanse Jeugdliteratuur, scriptie letterkunde. Groningen, november 1984. H. Theirlynck, Van Maria tot Rosy; over Antilliaanse literatuur, Scriptie letterkunde. Nijmegen, november 1984. Noni Lichtveld, Anansi, de spin weeft zich een web om de wereld. Den Haag, Aldus-Novib-NBLC, 1984. J.Ph. de Palm, Encyclopedie van de Nederlandse Antillen. Zutphen, De Walburg Pers, 1985. H.M. van den Brink, Reis naar de West. Amsterdam, Meulenhoff, 1986. Simone de Clercq, Een frisse wind waait door de West; de ontwikkeling van de Antilliaanse {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} jeugdliteratuur, scriptie letterkunde. Nijmegen, april 1986. Wim Rutgers, Dubbeltje lezen stuivertje schrijven; over Nederlandstalige Caraïbische literatuur. Oranjestad/Den Haag, Charuba/Leopold, 1986. Frank Ligtvoet, Ik geloof niet in socialisme voor de Antillen; gesprek met Frank Martinus Arion. In: de Volkskrant, 25-4-1986. Johan Ferrier, Het grote Anansi-boek. Den Haag, Aldus-Helmond, NBLC, 1986. Paul Vedder, De Nederlandse taal in het Curaçaose lager onderwijs. In: Comenius, herfst 1987, nr. 27, blz 290-304. Peter van den Hoven, Charuba, de ontwikkeling van de Arubaanse jeugdliteratuur. In: Bzzlletin 143, 1987, blz 95-104. Ineke Phaf, De Caraïbische verbeelding aan de macht; Antilliaanse en Surinaamse literatuur. In: Bzzlletin 143, 1987, blz 3-19. Cees Zoon, Heraut van de Caraïbische culturele revolutie; gesprek met Frank Martinus Arion. In: de Volkskrant, 10-6-1988. 22 Lexicon jeugdliteratuur februari 1990 {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Edward Ardizzone door Conny Meijer {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Edward Jeffrey Irving Ardizzone werd op 16 oktober 1900 geboren in Haiphong, Indo-China, het tegenwoordige Vietnam, waar zijn vader in dienst was van de Eastern Extension Telegraph Company. Hij was de oudste zoon van de Frans-Italiaanse Auguste Ardizzone en Margaret Irving, die half Schots, half Engels was. In 1905 vertrok zijn moeder met Edward en zijn twee zusjes naar Engeland. Zij gingen wonen bij zijn grootmoeder in East Bergholt. Toen zijn moeder in 1906 weer naar het Verre Oosten vertrok, bleven Edward en zijn oudste zusje achter in Engeland. Pas in 1909 werd het gezin voor korte tijd herenigd en ging hij met zijn ouders in Ipswich wonen. In 1914 vertrok zijn moeder naar zijn vader, die inmiddels weer in Indo-China werkte. Edward bezocht de Clayesmore School in Iwerne Minster, waar hij zich niet erg thuisvoelde. Hij trok zich vaak terug en vulde de tijd met schilderen en tekenen. Nadat hij was afgekeurd voor militaire dienst, had hij verscheidene administratieve baantjes. In zijn avonduren volgde hij lessen aan de Westminster School of Arts in Londen. Hij trouwde in 1928 met Catharine Anderson en kreeg een dochter en twee zonen. De Bloomsbury Galleries verzorgden al in 1930 een tentoonstelling van zijn werk. Het duurde echter tot 1935 voor zijn carrière als tekenaar en schrijver begon met het prentenboek Little Tim and the Brave Sea Captain. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij in dienst als oorlogstekenaar in Frankrijk, Noord-Afrika, Italië en {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Duitsland. Zijn dagboeken en vele tekeningen uit die tijd zijn te zien in het Imperial War Museum. Van 1953 tot 1961 gaf hij les in boekillustratie aan het Royal College of Art te Londen. In 1956 ontving hij de Kate Greenaway Medal voor Tim All Alone. Edward Ardizzone overleed op 8 november 1979 in Londen aan een hartaanval. Werk Ardizzone maakte zijn eerste kinderboek, Little Tim and the Brave Sea Captain, voor zijn eigen kinderen. Hij voorzag zijn met waterverf ingekleurde tekeningen van een handgeschreven tekst. Misschien liet hij zich daarbij inspireren door het logboek van zijn over-overgrootvader, die kapitein was op een groot zeilschip dat op China voer. De kapitein hield een schitterend geïllustreerd logboek bij waar Ardizzone als kind dol op was. Zeker is dat hij in de boeken over Tim zijn eigen ervaringen heeft verwerkt. Als kind speelde hij met zijn neef Arthur vaak bij de dokken van Ipswich. De bootjes die hij in de boeken over Tim tekende, zijn gebaseerd op de herinneringen uit zijn eigen kindertijd. De zevenjarige Tim speelt vaak bij de havens en het strand. Hij maakt graag een praatje met een oude bootsman. Bij een bezoekje aan een schip verstopt Tim zich als verstekeling. Op zee wordt hij ontdekt. Voor straf moet hij het dek schrobben. Als er een storm opsteekt wordt Tim flink zeeziek. Tot overmaat van ramp stoot het schip tegen een rots en dreigt te kapseizen. Tim en de kapitein blijven aan boord en worden pas op het laatste nippertje gered. Het boekje is kenmerkend voor de verhalen van Ardizzone. Zijn helden zijn jong maar doortastend. Zij moeten eerst de nodige ontberingen doorstaan voor de gelukkige afloop van hun avontuur in zicht is. Nadat Ardizzone het manuscript enige keren bij uitgevers tevergeefs had aangeboden, wilde de Oxford University Press het boekje wel uitgeven. Maar niet met de handgeschreven tekst, die volgens de maker essentieel was voor de sfeer. Uiteindelijk kwamen auteur en uitgever tot een vergelijk. De tekeningen werden voorzien van handdrukletters. Later is een nieuwe versie van het boek verschenen, waarbij wel gebruik werd gemaakt van gegoten letters en een aantal gekleurde prenten is vervangen door zwart-wit tekeningen. Little Tim and the Brave Sea Captain is niet in een Nederlandse versie verschenen. Wel is in 1979 de Engelse diaserie voorzien van een Nederlands tekstboekje. Hierbij is gebruik gemaakt van een gekleurde, enigszins gemoderniseerde versie. Hoewel Ardizzone zeker twintig jeugdboeken heeft geschreven, is het aantal boeken dat hij heeft geïllustreerd wel tien maal zo groot. Hij {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit De heldendaden van Don Quichote van M. de Cervantes ==} {>>afbeelding<<} maakte illustraties voor boeken voor volwassenen en voor kinderboeken; voor klassieke kinderboeken als Peter Pan van J.M. Barrie en Huckleberry Finn van Mark Twain en voor boeken van tijdgenoten als Graham Greene en Eleanor Estes. Zijn tekeningen zijn met veel vaart getekend en maken oppervlakkig gezien een schetsmatige indruk. Toch heeft Ardizzone veel oog voor details. Niet zozeer de uitdrukking van de gezichten als wel de houdingen van zijn figuren zijn veelzeggend. Zij drukken emoties en gevoelens uit zonder sentimenteel te zijn. Ardizzone maakte in zijn zwart-wit tekeningen veel gebruik van arceringen. Daardoor ontstaat een wat krasserig geheel van lijnen, die soms zwaar door elkaar lopen, waardoor vrij donkere accenten ontstaan, afgewisseld met stukken wit. Zijn stijl doet enigszins ouderwets aan. Hij wordt dan ook vaak vergeleken met de negentiende-eeuwse illustratoren. Opvallend is het veelvuldig gebruik van ronde lijnen en het ontbreken van een kader, waardoor de tekeningen een vriendelijknostalgische uitstraling hebben. Deze is nog sterker bij zijn met waterverf ingekleurde tekeningen, die ondanks de zachte tinten waarin zij zijn uitgevoerd, een grote zeggingskracht hebben. Waardering Ardizzone wordt wel in één adem genoemd met Maurice {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Sendak. Beiden hebben niet de pretentie vernieuwend in hun techniek te zijn, maar behoren tot de bekendste illustratoren. Ardizzone's stijl is ingebed in de Engelse traditie van boekillustratie. Zijn stijl heeft zich in de loop van zijn carrière nauwelijks gewijzigd. Toch bleef hij tot het laatst van zijn leven een veelgevraagd illustrator. Zijn blijvende kracht zou berusten op een ‘griezelig’ vindingrijk karakter en op de spontane, rustige stijl waarmee hij stormen, behaaglijke kajuiten en de betovering van een zonsondergang bij windstilte tekende. Bibliografie Keuze uit niet vertaalde kinderboeken met tekst en illustraties van Ardizzone Lucie Mrown and Mr. Grimes (1937), Nicholas and the Fast-Moving Diesel (1947), Tim All Alone (1956), John the Clockmaker (1960). Keuze uit niet vertaalde kinderboeken met illustraties van Ardizzone James Reeves, Pigeons and Princesses (1956); Eleanor Estes, The Witch Family (1960); Graham Greene, The Little Train (1973). Keuze uit vertaalde kinderboeken met illustraties van Ardizzone Eleanor Farjeon, The Little Bookroom (1955): De kleine goudvis en andere verhalen. Vertaald door C.M. Hille-Gaerthé. Amsterdam, Van der Peet, 1957. A. Philippa Pearce, Minnow on the Sea (1958): De verdwenen juwelen. Vertaald door Fie Zegerius. Utrecht, Het Spectrum, 1961. (Prisma-juniores, nr 172) Eleanor Estes, Pinky Pye (1958): Moortje Coek. Vertaald door A.C. Tholema. Hulshorst, Uitgeverij Van Breda, 1963. M. de Cervantes Saavedra, Don Quichote. Bewerkt door James Reeves (1959) De heldendaden van Don Quichote. Vertaald uit het Engels door A.G. van Melle. Amsterdam, Ploegsma, 1978. James Matthew Barrie, Peter Pan (1962): Peter Pan. Vertaald door A.C. Tholema. Hulshorst, Van Breda, 1971. Christianna Brand, Nurse Matilda (1964): Juf Matilda. Vertaald door Ruth Wolf. Den Haag, Leopold, 1965. Diaserie Edward Ardizzone, Little Tim and the Brave Sea Captain (1935): Kleine Tim en de dappere zeekapitein. Tekstboek bij Weston Woodsdiaserie. Vertaald door Anneloes de Groot. Den Haag, NBLC, 1979. Over Ardizzone Margery Fisher, Who's who in Children's Books. Londen, Weidenfeld & Nicolson, 1975, blz. 118, 182-185, 195. William Feaver, When we were young (1976): Toen we jong waren. Vertaald door Diedje van Leeuwen en Erik Kweksilber. Amsterdam, Landshoff, 1977, blz. 23. Judith Staghouwer, Het gekras van Edward Ardizzone. In: Vrij Nederland, kleurkatern, 3-3-1979, blz. 26 en 27. Grace Allen Hogarth, Edward Ardizzone, 1900-1979: An Editor's View. In: The Horn Book Magazine, jaargang 56 (1980), nr. 6, blz. 1-4. John Rowe Townsend, Written for Children: an outline of English-language children's literature, 3e rev. ed. Londen, Penguin books, 1987, blz. 183, 184, 305. 31 Lexicon jeugdliteratuur februari 1993 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Armando door Ingeborg Hendriks {== afbeelding Foto: Chris van Houts ==} {>>afbeelding<<} Armando is onder de naam Herman Dirk van Dodeweerd op 18 september 1929 in Amsterdam geboren. Hij kreeg bekendheid als beeldend kunstenaar, schrijver, violist én als film-, televisie- en theatermaker. Een belangrijk deel van zijn jeugd bracht hij door in Amersfoort. Met zijn vrienden speelde hij op het sportterrein dat in de Tweede Wereldoorlog de functie kreeg van concentratiekamp. Zijn ervaringen in deze omgeving vormden een voedingsbodem voor zijn latere werk, met inbegrip van de kinderboeken. In een interview met De Morgen legt Armando uit dat Kamp Amersfoort voor hem een symbool geworden is van het menselijk bestaan: ‘Het is een vorm van menselijk gedrag dat je terugvindt in de hele geschiedenis: zolang mensen bestaan, bestrijden ze elkaar.’ Kunst werd voor Armando een manier om dit raadselachtige gedrag te transformeren in iets anders. De naam ‘Armando’, letterlijk ‘zich wapenend’, moet in dit licht worden opgevat. Aanvankelijk gebruikte hij deze naam alleen als pseudoniem. Later nam hij ‘Armando’ aan als zijn officiële naam. Zijn eerste stappen op het terrein van de kunst zette Armando vier jaar na de oorlog toen hij kunstgeschiedenis ging studeren in Amsterdam. Hij tekende en schilderde landschappen; aanvankelijk onder invloed van de experimentelen, maar al snel vanuit een nieuwe invalshoek. In 1960 was Armando medeoprichter van de Nederlandse Nulgroep (1960-1965), een groep kunstenaars die zocht naar een intensivering van de {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} werkelijkheid. Kunst moest de werkelijkheid niet interpreteren of van commentaar voorzien, maar zo objectief mogelijk registreren. Als schrijver debuteerde Armando in 1954 in Podium. Ook in zijn teksten is het registreren en verhevigen van de werkelijkheid het belangrijkste stijlmiddel. Kenmerkend zijn Armando's fragmentarische teksten, opgetekende gespreksflarden en aandacht voor het schijnbaar onbelangrijke. Voor zijn literaire werk kreeg Armando verschillende prijzen: zijn proza en poëzie voor volwassenen werd onderscheiden met onder meer de Herman Gorterprijs, de F. Bordewijkprijs en twee keer de Multatuliprijs. Voor het kinderboek Dierenpraat (2000) ontving hij een Zilveren Griffel. In 1985 kreeg hij als eerste de Jacobus van Looyprijs, een vijfjaarlijkse oeuvreprijs voor mensen die zowel in de literatuur als in de beeldende kunst hun sporen hebben verdiend. Bij het grote publiek werd Armando vanaf 1972 bekend door de komische televisieserie Herenleed. Het programma bestond uit een reeks absurdistische dialogen tussen twee heren. Armando schreef en speelde de teksten samen met Cherry Duyns. Nadat Herenleed in 1997 was gestopt, verwerkte Armando ‘Herenleed-achtige’ invallen in zijn verhalen voor Dierenpraat (2000). Ook de personages in dit boek raken telkens in een geestig steekspel met woorden verstrikt. Dierenpraat is Armando's derde kinderboek. Eerder verschenen twee sprookjesbundels, De sprookjes (1994) en De prinses met de dikke bibs (1997). De eerste bundel schreef Armando oorspronkelijk voor volwassenen; het boek verscheen in 1990 in een gelimiteerde uitgave bij De Bezige Bij. In december 1998 werd in Amersfoort het Armando Museum geopend, waar een wisselende collectie van zijn kunstwerken is te zien. Werk De kinderboeken van Armando lijken in veel opzichten op zijn boeken voor volwassenen: beknopte stijl, onderkoelde humor en zin voor het absurde. Ook in thematiek zijn er parallellen. Armando's sprookjes zijn - in vergelijking met zijn werk voor volwassenen - weliswaar tamelijk onbekommerd en kolderiek, maar ook hier komt de redeloosheid van het bestaan naar voren. In tegenstelling tot de klassieke sprookjes is er bij de sprookjes van Armando geen ‘eind goed, al goed’. Zelf zei hij daarover eens: ‘Ik zou geen idyllische sprookjes kunnen schrijven waarin alles goed afloopt. In het leven loopt nooit iets goed af. Dat vind ik niet meer dan normaal. Het veroorzaakt in ieder geval geen pathetische gedachten bij mij. Daaraan heb ik waarschijnlijk de laconieke toon van mijn sprookjes te danken.’ De traditionele sprookjesheld die {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} door moed, slimheid en goedheid het kwaad overwint, is bij Armando opvallend afwezig. Niet het recht zegeviert, maar het toeval of het ‘recht’ dat de sterkste voor zichzelf opeist. In het sprookje ‘Huuf de heks’ (De sprookjes) kiest Huuf er voor om haar toverkunsten te staken, maar niet uit morele overwegingen. Een bestaan als brave, getrouwde prinses trekt haar meer dan het leven dat ze tot dan toe onder het regime van haar moeder leidde. Bij Armando gaan de dingen zoals ze gaan. In zijn sprookjes figureren allerlei bekende sprookjesmotieven, maar de traditionele rolverdeling en de moraal zijn afwezig. Armando's personages hebben weinig grip op het leven. Ze stellen zich geen doelen en verwezenlijken geen lang gekoesterde dromen. Het leven kabbelt rustig voort. Er kunnen zich nog zulke vreemde dingen voordoen, in wezen verandert er weinig. In ‘De kikker’ (De sprookjes) is sprake van een soort berusting. De kikker, omgetoverd tot prins, wordt direct herkend aan zijn kikkerachtig uiterlijk en laat zich dan maar weer liever veranderen in een kikker. Als hij zich beklaagt bij de verantwoordelijke leerling-tovenaar, reageert deze laconiek: ‘Had je een kroontje op? Nou dan? Hij heeft gelijk, dacht de kikker, ik moet niet mopperen, ik moet maar es wat gaan kwaken. En dat heeft hij nog jaren gedaan.’ Ondanks alle tovenarij en absurde gebeurtenissen is de sprookjeswereld van Armando een triviale wereld. De personages leiden een klein en betekenisloos leven, hoewel sommigen zichzelf ‘groot’ weten te maken in de ogen van anderen. Dirk de dwerg maakt grote indruk door te vragen of ‘de riggen’ al zijn ‘gekoept’ en ‘de bakels’ al zijn ‘gestakerd’. Onzin of niet, doordat Dirk de kunst verstaat zichzelf slimmer voor te doen dan de rest, weet hij het wel tot koning te schoppen. Andere betweters die er in slagen om indruk te maken op de buitenwereld zijn ‘de man die dacht dat hij heel goed denken kon’ (De sprookjes) en Fluf met de schuiftrompet, die vertelt dat hij ‘onhoorbaar mooi’ kan spelen (De prinses met de dikke bibs). In het verhaal ‘De avonturier’ (De sprookjes) gebeurt het omgekeerde: de hoofdpersoon is juist blind voor zijn eigen prestaties. Het verhaal begint als volgt: ‘Er was eens een avonturier die geen avonturen kon vinden’. De schoenmaker bedenkt iets voor hem: zwemmen in zee. Na een jaar van omzwervingen door steden waar hongersnood en besmettelijke ziekten heersen, langs plekken waar veldslagen worden geleverd en over wegen die onveilig worden gemaakt door rovers, bereikt de avonturier de zee. Later vertelt hij de schoenmaker: ‘Ik wou net gaan zwemmen toen er een walvis kwam die mij opslokte. Ik heb een dag in z'n grote buik gelegen en toen heeft-ie me weer aan {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} land geworpen. Zodoende heb ik nog steeds geen avontuur beleefd.’ Opnieuw een verhaal waarin Armando de macht van taal en perceptie laat zien. Hebben sprookjes als ‘Dirk de dwerg’ en ‘De avonturier’ nog een duidelijk plot en een clou die daar op een logische manier uit volgt, veel sprookjes in De prinses met de dikke bibs zijn fragmentarischer en daardoor nog absurder. In ‘Sloompie Sloom’ vertelt een ik-persoon over zijn vroegere buurman: een hond, zonder baas of bazin. Het sprookje is eigenlijk niet meer dan een karakterbeschrijving. De ‘ik’ vertelt over de eigenaardigheden van Sloompie - hij was bijvoorbeeld traag in alles wat hij deed en werkte aan een zogenaamd ‘blafboek’. Het verhaal eindigt dan als volgt: ‘Het wachten is nu op een hond die Sloompies werk afmaakt. Misschien is het wel die aardige hond daar verderop bij jou in de straat; ik bedoel die hond die een bril draagt en zo ernstig kijkt. Je weet maar nooit.’ Nog meer dan in De sprookjes haalt Armando in De prinses met de dikke bibs allerlei zekerheden onderuit. In het sprookje ‘Magere Hein’ laat de dood zich als een kind wegsturen door een vrouw die haar man nog wat langer bij zich wil houden. Ze moet namelijk nog erg om haar echtgenoot lachen. Na drie jaar komt Magere Hein terug en krijgt hij de man alsnog mee. Maar ook in zijn kist blijft de grappige echtgenoot gekke bekken trekken. ‘Ach’, zei de mevrouw, die nu weduwe was, ‘dat doet-ie altijd als-ie dood is, let er maar niet op, dan heeft-ie er ook geen lol van. Hij heeft in z'n leven genoeg grappen gemaakt, hij moet er nu maar eens mee ophouden.’ In het sprookje ‘De merel’ wordt zelfs aan de wetten van de verhaalwereld getornd. Een vrouw houdt veel van vogelgezang en zet daarom een advertentie voor een merel die bij haar op het dak mag komen zingen. Dat er vervolgens een vogel op de advertentie reageert, met de fiets arriveert en daarna met een ladder het dak op klimt, roept bij haar aanvankelijk geen verbazing op. Die ontstaat pas als de vogel een schorre kraai blijkt te zijn en verdrietig op zijn fiets uit het zicht verdwijnt. ‘Wat vreemd, dacht de vrouw nog, een kraai op een fiets. Maar voor ze hem nog iets kon vragen, was-ie uit het oog verdwenen.’ In De prinses met de dikke bibs hebben de illustraties een belangrijk aandeel. Susanne Janssen maakte grote tekeningen in kleur, met veel aandacht voor de compositie en vaak een bijzonder perspectief. Dierenpraat De bundel Dierenpraat bestaat uit elf dialogen tussen een ik-persoon en verschillende dieren. Elk gesprek is voorzien van een donkere tekening in zwart-wit van Susanne Janssen. Al lezende valt op dat de ik- {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Susanne Janssen uit Dierenpraat ==} {>>afbeelding<<} persoon nooit zelf het initiatief neemt tot een gesprek. Hij wordt bijvoorbeeld aangesproken tijdens een wandeling in het bos of overvallen in zijn eigen huis. De dieren lijken hem te gebruiken om hun eigen ideeën te ventileren, over zichzelf op te scheppen of hun driften en verlangens op hem bot te vieren. De gesprekken die ontstaan zijn vreemd en absurd en zitten vol raadselachtige vragen en uitdrukkingen. Zo vraagt het hert aan de man: ‘Komt u wel eens tevoorschijn?’ en beweert de uil dat hij ‘alles weet van alles, maar niets weet van niets’. Doordat de dieren de woorden van de ik-persoon verdraaien, zichzelf tegenspreken en zich niets aantrekken van taalconventies zijn er voortdurend misverstanden. Het gesprek tussen de ik-persoon en de uil is een mooi voorbeeld van een gesprek dat zich in zichzelf vastdraait. De uil verklaart dat hij alles weet, maar reageert vervolgens verontwaardigd als de ik-persoon vraagt of hij dan ook weet van de planten en de wolken: ‘Ik weet alles, ik heb toch niet gezegd dat ik van de planten en de wolken weet.’ Met zijn onzinnige beweringen weet de uil de ik-persoon steeds weer de mond te snoeren. Op de vraag ‘Hoe weet u nou dat u alles weet?’ antwoordt hij vol overtuiging: ‘Ik weet alles omdat ik weet dat ik alles weet.’ Ook de beer is te eigenwijs om een echt gesprek mee te kunnen voeren. ‘Ik wil een gebrek met u,’ zegt de beer. ‘O, u bedoelt een gesprek.’ ‘Ja,’ zei de beer, ‘maar ik heb een spraakgesprek.’ ‘O, u bedoelt een spraakgebrek.’ ‘Verbeter mij toch niet steeds, dat vind ik vervelend.’ Bang om hem te kwetsen, neemt de ik-persoon daarop zijn verkeerde uitspraak over. Op de mededeling dat de beer ‘landpappen’ schildert, reageert hij met ‘O leuk, ik houd erg veel van landpappen.’ Zijn goedwillendheid wordt door de beer echter meteen afgestraft: ‘Dat zeg je verkeerd,’ zei hij, ‘je moet niet landpappen zeggen, maar landschappen.’ {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} De meeste dieren die de ik-persoon ontmoet, zijn verwaande schepsels die er plezier in hebben om hem met woorden te overtroeven. Met hun onredelijkheid en bluf weten ze hem telkens weer te imponeren. Een muis die ongevraagd bij de ik-persoon naar binnendringt slaagt er zelfs in om de man een schuldgevoel te bezorgen. Typerend voor de gesprekken is dat er weinig gezamenlijke betekenissen worden geconstrueerd. De conversaties zijn vluchtig en er komt vaak geen echt contact tot stand. Eigenlijk staat de taal zelf centraal. Geen enkel begrip is vanzelfsprekend. Als de ik-persoon aan de leeuw in het bos vertelt dat hij de weg kwijt is, vraagt de leeuw welke weg hij zoekt: ‘Zoekt u de weg naar het licht, zoekt u de weg naar de waarheid, zoekt u de weg naar de buitenkant of naar de binnenkant, zegt u maar wat u zoekt’. Als de ik-persoon hem vertelt dat hij de weg naar huis zoekt, antwoordt de leeuw met een taalkundig simpel, maar in de normale context weinig bruikbaar advies: ‘O, maar dat is makkelijk,’ zei de leeuw, ‘dan moet u omkeren en teruglopen.’ In sommige dialogen worden abstracte begrippen op een concrete manier gebruikt. De haas wil van de ik-persoon ‘de horizon’ als verjaardagscadeau en de schildpad maakt de ik-persoon nieuwsgierig met de mededeling dat hij vandaag ‘het heden’ heeft gezien. ‘Hoe zag het heden er eigenlijk uit?’ vroeg ik. ‘Gewoon,’ zei de schildpad, ‘vandaag had-ie een bochel. Gisteren droeg-ie een blauw masker als je het weten wilt. En eergisteren had-ie flaporen.’ De ik-persoon hoort alles met belangstelling aan, maar wordt vervolgens weer door zijn eigen beslommeringen in beslag genomen. Zoals na elk gesprek gaat ieder weer zijns weegs. Waardering De kinderboeken van Armando hebben in de pers veel aandacht gekregen en zijn overwegend positief beoordeeld. De twee sprookjesbundels werden vooral gewaardeerd om de humor, het onconventionele en amorele karakter van de sprookjes en de eigen stijl van Armando. Marjoleine Vos in het NRC Handelsblad: ‘Wat is toch de eigenaardigheid van de stijl van Armando, dat zou je wel eens willen weten.’ Na een opsomming van typerende kenmerken: de manier waarop Armando de lezer ‘zo onbekommerd aanspreekt’, ‘de laconieke toon’, ‘de idiote verzinsels’ en de ‘onbedaarlijke grappigheid’ schrijft ze: ‘het geheim, het echte Armando-ige van Armando, dat laat zich toch niet vangen.’ Naast alle lof voor de sprookjesbundels was er ook kritiek, met name op De prinses met de dikke bibs. Armando's directe manier om de lezers aan te spreken werd door sommige critici ‘irritant’ en ‘betuttelend’ genoemd. Ook vonden sommigen dat de verha- {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} len te weinig ‘af’ zijn. Cornald Maas in de Volkskrant: ‘Armando is zo druk met het op de hak nemen van klassieke motieven en het doorprikken van conventies dat geen enkel sprookje de kans krijgt om uit te dijen tot een volwaardig verhaal.’ Heidi Boonen in Standaard der Letteren: ‘Het ontbreekt Armando's verhalen aan complexiteit en diepgang, aan magie, aan de nodige portie griezel of gruwel en aan een goede pointe.’ De tekeningen van Peter de Vos in De sprookjes krijgen niet veel, maar wel positieve aandacht. De illustraties van Susanne Janssen vinden meer waardering. Heidi Boonen roemt haar ‘grove, maar tamelijk beheerste schildertechniek’, de compositie van haar tekeningen en de wijze waarop ze met perspectief experimenteert. In tegenstelling tot de sprookjesbundels werd Dierenpraat uitsluitend positief beoordeeld. In 2000 ontving Armando voor dit boek een Zilveren Griffel. In het juryrapport komt naar voren hoe moeilijk de stijl van Armando te typeren is. ‘Het geheim van zijn stijl is echt een geheim al zijn er wel een paar dingen over te zeggen. Korte zinnen bijvoorbeeld. Een laconieke toon, waarop absurditeiten op on-absurde wijze gebracht kunnen worden. [-] Het slaat eigenlijk nergens op, maar het is onweerstaanbaar.’ In de vele recensies kregen zowel de teksten van Armando als de tekeningen van Susanne Janssen lof toegezwaaid. Wat de tekst betreft werd gewag gemaakt van een ‘kronkelige logica’ (Truusje Vroland-Löb in Leesgoed) en een humor die ‘vriesdroog’ is (Peter de Boer in Trouw). Ook was er waardering voor Armando's rake en originele taalgebruik. Francien Braaksma in Leesgoed: ‘Dierenpraat bevat veel zinnen om te onthouden en blijvend te citeren. Maar elke zin is te weinig... omdat de verhalen meer zijn.’ Bibliografie Boeken voor volwassenen (keuze) Verzamelde gedichten (1964), met Hans Sleutelaar: De SS'ers. Nederlandse vrijwilligers in de Tweede Wereldoorlog (1967), Dagboek van een dader (1973), Het gevecht (1976), met Hans Verhagen en Maud Keus, Geschiedenis van een Plek (1980), Machthebbers. Verslagen uit Berlijn en Toscane (1983), Krijgsgewoel (1986), De straat en het struikgewas (1988), Mensenpraat (1994), met Cherry Duyns: Herenleed. Vijfentwintig jaar weemoed en verlangen (1997), Kinderboeken De sprookjes. Met illustraties van Peter de Vos. Amsterdam, Leopold, 1994. De prinses met de dikke bibs. Met illustraties van Susanne Janssen. Amsterdam, Leopold, 1997. Dierenpraat. Met illustraties van Susanne Janssen. Amsterdam, Querido, 2000. Over Armando Arjan Schreuder, ‘In elke idylle schuilt in aanleg het kwaad.’ Gesprek met Armando in Berlijn. In: NRC Handelsblad, 4-12-1987. Ronald Giphart, ‘Wat slingert dit rijtuig hè?’ In: Het Parool, 9-9-1994. [Over Mensenpraat.] Joyce Kammer, Tegendraadse sprookjes. In: Haagsche Courant, 23-9-1994. [Over De sprookjes.] {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} R. Ghes, Dwergenpraat. In: De Standaard, 24/25-9-1994. [Over De sprookjes.] Joyce Roodnat, Wie het best opschept wordt koning. In: NRC Handelsblad, 30-9-1994. [Over De sprookjes.] IB, ‘Heb jij de riggen al gekoept?’ In: Het Parool, 30-9-1994. [Over De sprookjes.] Odile Jansen, [over De sprookjes]. In: Leesgoed, jaargang 21 (1994), nr. 6, blz. 249. Cornald Maas, ‘Ben je betoeterd, ik wil geen kikker zijn, ik zie me al.’ In: de Volkskrant, 29-10-1994. [Over De sprookjes.] Muriël Bol, Oude sprookjes in nieuw jasje. In: De Stem, 27-1-1995. [Over De sprookjes.] Ingrid Brouwer, Een pad moet je altijd groeten. In: Het Parool, 18-3-1997. [Over De prinses met de dikke bibs.] Irene Verhiel, Een niesbui van een regenboog. In: De Limburger, 20-3-1997. [Over De prinses met de dikke bibs.] Aukje Holtrop, [over De prinses met de dikke bibs]. In: Vrij Nederland, 29-3-1997. Heidi Boonen, De schepper naar de kroon gestoken. Armando en Belli prachtig geïllustreerd. In: Standaard der Letteren, 3-4-1997. [Over De prinses met de dikke bibs.] Catharien Romijn, Over dikke bibsen en kabouters. In: Limburgs Dagblad, 11-4-1997. [Over De prinses met de dikke bibs.] Marjoleine de Vos, Vermakelijke absurditeiten. In: NRC Handelsblad, 2-5-1997. [Over De prinses met de dikke bibs.] Hanneke de Klerck, Magere Hein moet lachen. In: de Volkskrant, 16-5-1997. [Over De prinses met de dikke bibs.] Lieke van Duin, Eigenzinnige en bizarre sprookjes van Kamagurka en Armando. In: Trouw, 6-8-1997. [Over De prinses met de dikke bibs.] Piet Gerbrandy, Over gaat het nooit. In: de Volkskrant, 12-2-1999. [Over De naam in een kamer - een gedicht.] J. Heymans, Een boom. Over Armando. Baarn, De Prom, 1999, blz. 109-113. Marjoleine de Vos, Dierlijk herenleed. In: NRC Handelsblad, 17-2-1999. [Over Dierenpraat.] Linda Schregardus, Een hert vol vragen. In: Nieuwsblad van het Noorden, 8-10-1999. [Over Dierenpraat.] Mick Salet, Drie kinderboeken van drie dubbeldoeners. In: De Gelderlander, 21-10-1999. [Over Dierenpraat.] Peter de Boer, Armando toont zijn lichte kant aan kinderen. In: Trouw, 15-1-2000. [Over Dierenpraat.] Muriël Bol, Dieren doen het altijd goed. In: De Stem, 21-1-2000. [Over Dierenpraat.] Truusje Vroland Löb, [over Dierenpraat]. In: Leesgoed, jaargang 27 (2000), nr. 1, blz. 44. Wilma van der Pennen, [over Dierenpraat]. In: Leesgoed, jaargang 27 (2000), nr. 4, blz. 160-161. Francien Braaksma, [over Dierenpraat]. In: Leesgoed, jaargang 27 (2000), nr. 4, blz. 171. Baukje Wytsma, [over Dierenpraat]. In: Leeuwarder Courant, 16-3-2000. Johan Vandenbroucke, Armando over oorlog en de haperende schepping. Het geniepige van kunst. In: De Morgen, 11-6-2003. Arjan Peters, De leuke kanten van Armando. Waar je nou nooit es iemand over hoort: dat Armando ook een humorist is. In: de Volkskrant, 19-7-2003. [Over Dierenpraat.] Fleur Speet, [over Het wel en wee]. In: Het Financieele Dagblad, 19-2-2005. Jeugdliterom Verzamelde recensies en artikelen over Nederlandstalige jeugdliteratuur. De Jeugdliterom is te vinden in iedere openbare bibliotheek. Websites www.leesplein.nl www.armandomuseum.nl 74 Lexicon jeugdliteratuur juni 2007 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Henri Arnoldus door Rita Bouckaert-Ghesquiere {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Henri Arnoldus werd in 1919 te Middelburg geboren. Hij woont nog steeds op het eiland Walcheren maar nu in West-Kapelle. Arnoldus volgde de kweekschool en oefende van 1943 tot 1970 het beroep van onderwijzer uit. Het dagelijks contact met jonge kinderen heeft zeker zijn schrijverschap beïnvloed. Arnoldus is gehuwd met Anna Elisabeth J. Strik. Zijn vrouw helpt hem bij het bedenken van gags of plots; zelf publiceert ze onder de naam Ans Arnoldus. Henri Arnoldus debuteerde in 1946 met Beloonde Moed, een verhaal over een jongen in het verzet. Hij verwierf vooral bekendheid door zijn reeksen voor jonge lezers, zoals Tup en Joep, Oki en Doki en natuurlijk Pietje Puk. Vanuit een didactische belangstelling schreef hij informatieve werken zoals Deze wondere wereld (1954) en Veertig eeuwen scheepvaart (1956). Arnoldus is ook de auteur van talrijke schoolleesboekjes en van een aantal handboeken over aardrijkskunde, geschiedenis en verkeersopvoeding. Hij vertaalde en bewerkte buitenlandse kinderboeken. Onder zijn redactie verschenen onder andere de populaire opvoedingswerken van Berthold Lutz. Arnoldus is nog steeds actief als adviseur van diverse uitgeverijen. Veel van zijn werk werd vertaald in het Duits. Werk Dat Henri Arnoldus bijzonder geliefd is als auteur bewijzen de talrijke herdrukken van zijn werk. Tot in het begin van de jaren zeventig werd Arnoldus geprezen door de critici. Vanaf de tweede helft van de jaren zeventig, wanneer men onder invloed van de kritische pedagogiek ook het kinderboek kritischer gaat beoordelen, worden steeds vaker de zwakke plekken in het oeuvre van Ar- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} noldus belicht. Men verwijt hem niet alleen stereotypie maar ook een gebrek aan realisme. De jonge lezers hebben zich hieraan echter niet gestoord en zijn hem trouw gebleven. Twee groepen lezers hebben de voorkeur van Arnoldus: de zeer jonge lezers en het leergierige oudere schoolkind. Voor de zeer jonge lezers schreef hij de vele reeksen die opvallen door speelsheid, eenvoud en helderheid (Tup en Joep, Oki en Doki, Pim en Pidoe, Roel en Remi). De hoofdfiguren beleven in de afzonderlijke deeltjes telkens een avontuur. De deeltjes volgen elkaar chronologisch op; hoewel afzonderlijk leesbaar geniet men pas ten volle van de tekst als men het geheel kent. Opvallend is de belangrijke rol die dieren spelen in deze boeken voor eerste lezers. Tup en Joep zijn twee aapjes. Ze ontsnappen, worden gevangen genomen, komen in de dierentuin terecht en later in een circus. Pim en Pidoe, een ekster en een hond, wonen in een dierenasiel. Het is hun taak dieren in benarde omstandigheden aan een beter bestaan te helpen. In Roel en Remi staat de vriendschap tussen het circusjongetje Roel en zijn paard Remi centraal. De In-dierenland-serie, eveneens voor jonge lezers, heeft een meer informatief karakter. In elk deeltje wordt een ander dier voorgesteld. Op eenvoudige wijze wordt verteld over het natuurlijk milieu van het dier, hoe het woont, zich voedt, zijn jongen grootbrengt en wie zijn vijanden zijn. Met deze gegevens wordt een verhaal opgebouwd. Oki en Doki zijn twee volwassen matrozen die op hun boot allerlei avonturen beleven. Ze staan reeds dichter bij de hoofdfiguren van reeksen als Pietje Puk en Bollejan, ook volwassenen. Pietje Puk is een postbode, Bollejan een graaf die graag als detective optreedt. Deze series zijn bedoeld voor lezers van de tweede en derde klas. De verhalen zijn complexer qua opbouw en het aantal bijfiguren is groter. De deeltjes zijn duidelijk afzonderlijk leesbaar. De belangrijkste ingrediënten van de verschillende reeksen zijn eenvoud, spanning en humor. Eenvoud vinden we op alle niveaus: in de taal (woordkeuze, zinsbouw, beeldspraak) en in de opbouw van het verhaal (plot, karaktertekening). De verteller leidt heel bewust het verhaal, hij wijst de lezer op moeilijkheden, voorspelt problemen en suggereert reeds de oplossingen. Zijn tussenkomsten verhogen de spanning bij jonge lezers. Eenvoud ook bij de personages, die duidelijk herkenbaar zijn als goed of slecht. Ze worden door een beperkt aantal eigenschappen getypeerd en bepaalde stereotiepe handelingen maken hun optreden voor de lezer voorspelbaar. Een voorbeeld hiervan zijn de botsingen tussen Pietje Puk en agent Langdraad. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Het is vooral deze stereotypie die voor humor zorgt. Omdat de personages mechanisch handelen bezorgen ze de lezer voorpret. Hij ontwikkelt een zekere superioriteit ten opzichte van het personage, dat vaak grappig maar stuntelig optreedt. Ook het wereldbeeld is eenvoudig en herkenbaar. Kleinschaligheid, duidelijkheid en optimisme typeren de voorgestelde werkelijkheid. In de boeken voor het oudere schoolkind komt Arnoldus vooral tegemoet aan hun leergierigheid. Zowel in zijn historische verhalen als in zijn zakelijke boeken weet hij vaak op boeiende wijze informatie door te geven. Egil de Germaan (1956), speelt aan het begin van onze jaartelling. De lezer leert iets over het leven in stamverband, de Romeinse bezetting en de kerstening. Bruga verdobbelt zijn twee zonen Egil en Wendel aan de rijke en sluwe Olwin. De 15-jarige Egil, die alles heeft gehoord en gezien, vlucht weg. Na een lange tocht komt hij bij de Romeinen terecht. Hij wordt bekeerd en krijgt een opleiding als soldaat. Vele jaren later keert hij als aanvoerder van een legioen naar zijn geboortestreek terug. Hij bevrijdt zijn broer Wendel uit de slavernij, redt zijn familie van de ondergang en schenkt Olwin vergiffenis. De Geheimen van het Oerwoud (1956) beschrijft de lotgevallen van een kind in het Amazone-gebied; tegelijk wordt aandacht besteed aan de flora en fauna en aan de leefwijze van de indianen. Pietje Puk Pietje Puk is de postbode van Keteldorp, een klein gezellig dorp met een tiental straatjes, waar slechts vierhonderd mensen wonen die alles van elkaar weten. Naast Pietje treden de traditionele dorpsfiguren op: burgemeester, dokter, kruidenier, veldwachter, bakker. Pietje heeft korte beentjes, krullend haar en een grappige tic: hij kan tegelijkertijd met zijn oren en ogen knipperen. Pietje is vrijgezel; hij is opgewekt en gedienstig, hij houdt van dieren. De plot van de verschillende verhalen is steeds {== afbeelding Illustratie van Carol Vogus uit Pietje Puk wordt kleermaker ==} {>>afbeelding<<} {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} op hetzelfde stramien gebouwd: door een toevallige gebeurtenis komt een bewoner van Keteldorp in moeilijkheden, en men doet een beroep op Pietje om het probleem op te lossen. Het taalgebruik van de personages is vrij clichématig. De kleinschalige wereld van Keteldorp is slechts langzaam geëvolueerd (radio, tv, surfen, skivakantie); het blijft een wereld zonder ernstige problemen. Voor kinderen is Keteldorp erg aantrekkelijk omdat het zo beheersbaar is. Bovendien is Pietje, hoewel volwassen, nog erg kinderlijk: hij houdt van grapjes, is soms brutaal. Hij organiseert zijn leven zoals hij het wil; neemt af en toe vakantie en geniet van het leven samen met zijn huisdieren. Pietje Puk is voor de jonge lezers een erg herkenbare figuur, maar hij biedt ook mogelijkheden om weg te dromen. Hij is de volwassene die kind gebleven is. Zie ook: Serieboeken Bibliografie Kinderboeken De Bokkerijders. Met illustraties van Ben Horsthuis. Utrecht, St-Gregoriushuis/Antwerpen, Sheed & Ward, 1953. Het grote avontuur. Met illustraties van Ben Horsthuis. Utrecht, St-Gregoriushuis/Antwerpen, Sheed & Ward, 1953. Toch genezen. Met illustraties van Gerard van Hout. Utrecht, St-Gregoriushuis/Antwerpen, Sheed & Ward, 1953. Deze wondere wereld. Deel I. Met illustraties van Ben Horsthuis. Utrecht/Antwerpen, 1954. Tup en Joep (15 deeltjes). Met illustraties van Carol Voges. Meppel, Stenvert & Zoon/Schoten, Imago, 1954. (42e druk, Harderwijk, De Eekhoorn, 1986.) Flop, het luie kaboutertje. Met illustraties van Geert van Wanrooy. Antwerpen, Sheed & Ward, 1955. Het gouden sleuteltje. Met illustraties van Carol Voges. Apeldoorn, M. Stenvert & Zoon/Antwerpen, Denis, 1956. Veertig eeuwen scheepvaart. Met illustraties van Wim den Hollander. Antwerpen/Utrecht, Standaard uitgeverij, 1956. Egil de Germaan. Apeldoorn, Stenvert & Zoon/Schoten, Imago, 1956. Geheimen van het Oerwoud. Heiloo, Kinheimuitgeverij, 1956. Met G. Popp en L. Vermeiren, De groten der Aarde. Met illustraties van K. Gelbhaar en S. van Stiphout. Antwerpen, Zuid-Nederlandse, 1956. Oki en Doki (16 deeltjes). Met illustraties van Carol Voges. Apeldoorn, Stenvert & Zoon/Schoten, Imago, 1956. (38e druk, Barneveld, De Eekhoorn, 1986.) Pietje Puk (37 deeltjes). Met illustraties van Carol Voges. Apeldoorn, Stenvert & Zoon/Schoten, Imago, 1958. (38e druk, Barneveld, De Eekhoorn, 1986.) Onder het pseudoniem Peter de Haas, Piraten aan boord, 1958. Met illustraties van Rudi van Giffen, Harderwijk, De Eekhoorn, 1977. Onder het pseudoniem Peter de Haas, Strijd in sneeuw en ijs. Met illustraties van Rudi van Giffen, Harderwijk, De Eekhoorn, 1977. Texas Rangers (12 deeltjes). Met illustraties van Stef van Stiphout. Antwerpen Zuid-Nederlandse/Harderwijk, Centrale uitgeverij, 1959-61. Lassie (20 deeltjes). Met illustraties van Stef van Stiphout. Antwerpen, Zuid-Nederlandse/Harderwijk, Centrale uitgeverij, 1959-63. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Deze wondere wereld. Deel II. Met illustraties van Mia Gooivaerts, Utrecht/Antwerpen, 1961. Roel en Remi (8 deeltjes). Met illustraties van Ben Horsthuis. Den Haag, A. Kramers, 1961. (Vanaf 1967 Zomeren, Van Goor.) Op stap met (6 deeltjes). Met illustraties van Carol Voges Apeldoorn, De Eekhoorn, 1961-63. (Heruitgegeven onder de titel In Dierenland. Harderwijk, De Eekhoorn, 1980.) Bollejan (9 deeltjes). Met illustraties van Stef van Stiphout. Antwerpen/Utrecht, Standaard Uitgeverij, 1968-74. Lassie (4 deeltjes). Antwerpen, Zuid-Nederlandse/Harderwijk, Centrale uitgeverij, 1977-78. Lassie-omnibus. Antwerpen, Zuid-Nederlandse/Harderwijk, Centrale uitgeverij, 1978. Pim en Pidoe (15 deeltjes). Met illustraties van Carol Voges. Harderwijk, De Eekhoorn, 1982. Klik en Klak (10 deeltjes). Met illustraties van Carol Voges. Huizen, Het goede boek, 1979. Rumoer in het oerwoud. Met illustraties van Harry Wever. Harderwijk, De Eekhoorn, 1979. Bonno de zwarte ponny (8 deeltjes). Met illustraties van Will Berg. Weesp, Van Reemst, 1984. Jokko Sprookjesserie (12 deeltjes). Harderwijk, De Eekhoorn, 1984. Over Henri Arnoldus K. Bijlstra, Kinderboeken bij tientallen. Bestsellerschrijver valt niet in de prijzen. In: Trouw, 30-3-1983. B. Bois, Tup en Joep. In: Boekengids, jaargang 34 (1956), blz. 135. J. Crijns, Pietje Puk. In: Jeugdboekengids, jaargang 4, (1964), blz. 75. W. Enzinck, Henri Arnoldus. De succesvolle ‘vader’ van Pietje Puk. ‘Ik vertel alsof ik voor de klas sta’. In: De Limburger, 9-10-1976. R. Ghesquiere, Het succes van triviale boeken. In: R. Ghesquiere, Het Verschijnsel Jeugdliteratuur. Leuven/ Amersfoort, 1986, blz. 148-154. M. Peeters, Pietje Puk. In Jeugdboekengids, jaargang 1 (1960), blz. 42. [Anoniem], De baard van Daantje en andere wetenswaardigheden over schoolleesboekjes. In: En nu over Jeugdliteratuur jaargang 6 (1979), blz. 159-166. J. van der Sande, Oki en Doki. In: Boekengids, jaargang 35 (1957), blz. 42. J. Schouteden, Een analyse van de reeks ‘Pietje Puk’. Leuven, 1985. (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling) 18 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1988 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Arthurroman door Bea Ros Arthurroman is een verzamelnaam voor ridderromans ontstaan in de tweede helft van de twaalfde eeuw aan Noord-Franse adellijke hoven. Centraal, zij het op de achtergrond, staat koning Arthur. De mode begon met vijf Arthurromans in de volkstaal (ca. 1160-1190) van Chrétien de Troyes. Deze vonden veel navolging, ook in het Middelnederlands. Nog steeds laten kunstenaars zich inspireren door de legendarische koning en zijn ridders van de Ronde Tafel. Naast moderne vertalingen en bewerkingen van middeleeuwse Arthurromans spelen elementen uit de Arthurverhalen een rol in (jeugd)boeken, strips en films. De historische Arthur Eigenlijk is het beter om, in navolging van de mediëviste Maartje Draak, te spreken over de historisch-legendarische Arthur, ter onderscheid van de romantisch-legendarische Arthur. Aangezien er weinig feiten over de historische Arthur bestaan, vult ook de geschiedenis zich met verdichtsels. In enkele bronnen uit 600 en 800 is sprake van een beroemd legeraanvoerder Arthur, die samen met Britse koningen vocht tegen de Saksen, Picten en Scotten. In feite is dit het enige historische gegeven dat over Arthur te melden valt. Van deze held uit de volksoverlevering maakte de Welshe priester Galfredus van Monmouth een beroemde Britse koning. In Historia regum Brittanniae (ca. 1135) beschrijft hij diens leven. Arthur zou de zoon van koning Uther Pendragon zijn, die met hulp van de tovenaar Merlijn Ygerna kon verleiden. Hij zou koning en veroveraar worden, heerser van Europa, gaan trouwen met Guinevere, gaan wonen in Carleon (of Camelot) en een reeks trouwe vazallen hebben. Hoewel sommige tijdgenoten al wezen op de vele leugens en verzinsels in dit werk, namen velen Monmouths woorden op gezag aan. Jacob van Maerlant (ca. 1230-ca. 1300) bijvoorbeeld leunt in zijn Spiegel Historiael (z.j.) zwaar op Monmouth, zozeer zelfs dat hij zichzelf verbetert. Sommige elementen uit zijn eerdere Boek van Merlijn (z.j.) verwijst hij in Spiegel Historiael naar het rijk der fabelen, omdat Monmouths Historia ze niet vermeldt. De Normandische dichter Wace vertaalde Monmouths werk in het Oudfrans, Brut (1155), waarbij hij {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} zelf nieuwe elementen toevoegde. Eén zo'n toevoeging is de Ronde Tafel, die Arthur zou hebben laten maken om elk van zijn ridders de beste plaats aan tafel te kunnen bieden. De literaire Arthur Historisch of niet, de figuur van koning Arthur blijkt sterk tot de verbeelding te spreken. Vanaf de tweede helft van de twaalfde eeuw kwam een gestage stroom romans en verzen over Arthur op gang. Auteurs leenden verhaalmotieven van elkaar en voegden zelf nieuwe elementen toe. Zo ontstond het verhaal over Arthur zoals we dat nu kennen. De literaire mode van de Arthurromans begon met vijf romans van de Franse dichter Chrétien de Troyes. In deze verhalen blijft koning Arthur zelf op de achtergrond, zijn ridders spelen de hoofdrol. De auteur voegde veel nieuwe, vaak sprookjesachtige elementen toe, zoals sprekende dieren, monsters, betoverde kastelen en de zoektocht naar de Graal. Ook ridder Lancelot en diens onvoorwaardelijke liefde voor Guinevere, de vrouw van de koning, komt uit zijn koker. Lancelot belichaamt het twaalfde-eeuwse ideaal van de hoofse ridder. Een ander beroemd motief uit de Arthurliteratuur, het zwaard in de steen, is afkomstig van Robert de Boron. Deze Fransman schreef omstreeks 1200 de versromans Joseph d'Arimathie en Merlin. In zijn werk is het Merlijn die ervoor zorgt dat Arthur opgroeit in het gezin van Hector en diens zoon Keye. Merlijn bepaalde ook dat wie erin slaagde het zwaard uit het aambeeld te trekken, de rechtmatige koning van Brittannië zou worden. Sir Thomas Malory bedacht in Morte d'Arthur (1485) het verhaal dat Mordred niet Arthurs neef, maar de bij zijn halfzuster Morgaine le Fay verwekte zoon is. Ook het motief dat Arthur van Merlijn het zwaard Excalibur plus een onkwetsbaar makende schede ontvangt, stamt uit Malory's boek. In de Middeleeuwen bestempelde men Arthur als een van de Negen Beste Helden: naast drie bijbelse en drie klassieke helden behoorde hij net als Godfried van Bouillon en Karel de Grote tot de christelijke helden. Het Middelnederlands kent diverse vertalingen van Oudfranse Arthurromans, zoals de Ferguut en de trilogie Roman van Lanceloet, Queeste van den Grale en Arthurs doet. Daarnaast zijn er verhalen van eigen bodem, zoals de Moriaen, Torec en Ridder metter mouwen. Afgezien van de Ferguut (ca. 1250) zijn al deze teksten te vinden in de Lancelot-compilatie van circa 1320. Het verhaalprocédé in middeleeuwse Arthurromans is vaak hetzelfde: een vreemde ridder bezoekt Arthurs hof, hij wordt snerend ontvangen door hofmaarschalk Keie en vervolgens maakt hij zijn naam waar door een jonkvrouw te redden, {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} reuzen of dwergen te verslaan of een andere heldendaad te verrichten. Aan het slot keert hij naar Arthurs hof terug alwaar hij met lof overladen wordt. Door de jaren heen verplaatste het accent zich van dappere strijders (Keie, Walewein) via hoofse en galante ridders (Lancelot) naar kuise, zuivere ridders in dienst van God (Perceval, Galahad). Ook na de Middeleeuwen bleef de figuur van Arthur en zijn ridders schrijvers en kunstenaars inspireren, met name in Groot-Brittannië. Net als eerder drukten auteurs hun eigen stempel op de Arthurstof. Zo vertelt Terence H. White in Koning voor eens en altijd (1967) vanuit het perspectief van de ietwat warrige tovenaar en tijdreiziger Merlijn over Arthurs jeugd en opvoeding. Whites boek stond model voor de Disney-film Merlijn de tovenaar (1963). Marion Bradley koos in Nevelen van Avalon (1985) voor een vrouwelijk perspectief vanuit Morgain le Fay. Omkering en humor zijn te vinden in de vele strips, evenals in de Monty Python-film The Holy Grail (1975). Elementen uit de Arthurverhalen spelen eveneens een belangrijke rol in sciencefiction en fantasy, met Tolkiens In de ban van de ring (1956) als meest prominente voorbeeld. De recente Arthurfilm King Arthur (2004) beweert het ‘gedemystificeerde’ verhaal achter de legende te vertellen en gaat inderdaad over de zesde-eeuwse strijder Arthur. {== afbeelding Illustratie van Hans G. Kresse uit De geschiedenis van koning Arthur en de ridders van de Ronde Tafel ==} {>>afbeelding<<} Dat feit en fictie ook hier door elkaar lopen blijkt uit de aanwezigheid van personages als Lancelot, Galahad en Guinevere. Arthur in de jeugdliteratuur Ook in de jeugdliteratuur is de Arthurstof een geliefd thema. Globaal kan men twee soorten onderscheiden: (1) de navertellingen en (2) ontleningen ofwel jeugdromans met personages uit de oorspronkelijke Arthurverhalen. Daarnaast zijn er nog de vele fantasyboeken waarin Arthuriaanse elementen als een queeste, een Merlijn-achtige tovenaar of de Graal voorkomen of historische boeken waarin {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} de hoofse ridderwereld het decor vormt. Navertellingen van Arthurverhalen voor de jeugd werden in Nederland vooral populair in de tweede helft van de twintigste eeuw. Bekend zijn de twee boeken van Jaap ter Haar: De geschiedenis van Koning Arthur en de ridders van de Ronde Tafel (1962) en Parcival (1967). Ter Haar beschrijft de verheven, christelijk geïnspireerde idealen van Arthurs ridders tegen de achtergrond van de donkere Middeleeuwen. In Engeland schreef Rosemary Sutcliff een trilogie, waarvoor ze de middeleeuwse Arthurromans van Thomas Malory als leidraad nam. Het eerste deel, Zwaard en kroon (1983), beschrijft hoe Arthur koning wordt (door het zwaard uit de steen te trekken) en verhaalt over zijn riddergenootschap van de Ronde Tafel en hun heldendaden. In Schild en kruis (1981) staat de christelijke ridder Galahad centraal. Door zijn komst naar het hof van koning Arthur ontstaat een nieuwe queeste, die naar de Heilige Graal, de schaal waarin Jozef van Arimathea het bloed van de gekruisigde Jezus opving en die hij tijdens zijn kersteningreis naar Engeland meenam. In het laatste deel, Afscheid van een koning (1984), valt Arthurs hofhouding uiteen door ruzie en intriges en sterft Arthur zelf door toedoen van zijn zoon Mordred. Ook Agave Kruijssen, die in haar serie ‘Sprookverhalen’ Nederlandse volksverhalen navertelt voor de jeugd, blijft in haar bewerkingen van enkele Middelnederlandse Arthurromans trouw aan de originele teksten. Wel kiest ze telkens voor een centrale hoofdpersoon. Tot nu toe verschenen Lancelot (2001) en Walewein (2003). Naast deze hervertellingen zijn er jeugdboeken waarin elementen of personages uit de Arthurboeken optreden in het hier en nu. Vooral Merlijn en Arthurs beroemde zwaard Excalibur zijn regelmatig terugkerende elementen. Ze hebben door de eeuwen heen hun beschermende kracht behouden en staan hedendaagse kinderen bij. De Duistere Vloed-cyclus van Susan Cooper draait om de strijd tussen goed en kwaad. In elk deel winnen vijf kinderen meer licht op de duisternis. Ze worden bijgestaan en beschermd door professor Merriman (Merry) Lyon, in wie Merlijn te herkennen valt. Er zijn nog meer verwijzingen naar Arthur. Zo vinden in het eerste deel, Boven zee, onder steen (2001) Simon, Jane en Barnabas een eeuwenoude kaart. Deze geeft de plaats aan waar de Graal begraven ligt, de beker die ‘het ware relaas van Arthur’ bevat en een belofte en bewijs is voor Arthurs terugkeer. De kinderen vinden de Graal, maar raken, in hun strijd met de vijand, het manuscript met uitleg kwijt. Ze vinden die in het derde deel, Groenheks {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} (2003), terug. In de laatste twee delen, De grijze vorst (2003) en Zilverboom (2004), blijkt een van de kinderen, Bran Davies, een zoon van Arthur en Guinevere. Merlijn figureert, vermomd als meeuw en oude bibliothecaris, ook in Westervenster (2002) van Wilma Verweij. Hij is op zoek naar nieuwe hoeders van het magische boek Westervenster. Samen met de Graal en het zwaard Excalibur vormt dit boek de ‘magische nalatenschap van koning Arthur’, een soort heilige drie-eenheid ter bescherming van de mensheid. Merlijn heeft de tweeling Dylan en Lucy als nieuwe hoeders op het oog. Zij verhuizen met hun ouders naar een onbewoond eiland voor de Engelse zuidkust, toevallig de plek waar Merlijn eeuwenlang in een grot gevangen heeft gezeten. Er ontspint zich een strijd tussen de kinderen en Merlijn tegen makelaar Guy Maskelyne, die het boek ook wil hebben. In Het magische zwaard (2003) van Michael Morpugo biedt Arthur op een andere manier bescherming. Hoofdpersoon Mark is na een duik in te ondiep water blind en heeft het daar erg moeilijk mee. Gelukkig heeft hij de verhalen over koning Arthur nog. Op een gegeven moment bedenkt Mark een eigen Arthurverhaal waarin hij zelf een eeuwenoud zwaard vindt. Mark voelt dat het zwaard hem kracht geeft. Hij droomt dat het Excalibur is en dat hij het zwaard terugbrengt naar zijn rechtmatige eigenaar, koning Arthur. Als hij de volgende dag wakker wordt, kan hij weer zien. Tenminste, in zijn eigen verhaal. Of dit ook werkelijk zo is, laat de auteur over aan de lezer. De Arthurtrilogie (2001-2004) van de Engelse historicus Kevin Crossley-Holland is tegelijkertijd een hervertelling en een ontlening. Het verhaal speelt in de twaalfde eeuw. Hoofdpersoon is de dertienjarige Arthur. Hij woont in kasteel Caldicot (een naam die niet toevallig klinkt als Camelot), op de grens tussen Engeland en Wales. Van zijn oude vriend Merlijn (!) krijgt hij een zwarte steen cadeau. Hij ontdekt al snel dat het een bijzondere steen is: in deze zienersteen kan hij de geschiedenis van zijn beroemde naamgenoot koning Arthur zien, van diens verwekking bij Ygraine tot zijn dood door toedoen van Mordred. Crossley-Holland baseerde zich hierbij voornamelijk op Mallory. De steen helpt Arthur zichzelf en de gebeurtenissen om hem heen te begrijpen. Bovendien leert hij dat er achter de dingen meer schuil kan gaan dan je op het eerste gezicht denkt. En dat er achter de alledaagse werkelijkheid nog een andere wereld, namelijk die van de verbeelding en verhalen, verborgen ligt. Een wereld die over de grenzen van de tijd heen stand kan houden. Niet voor niets staat koning Arthur bekend als de ‘once and future king’, ‘de koning die was en zal zijn’. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Bibliografie Keuze uit de jeugdboeken Nelly Montijn-de Fouw, Sagen van Koning Arthur en de ridders van de Tafelronde. Zutphen, Thieme, 1920. D.L. Daalder, De ridders van de Tafelronde. Utrecht, Cantecleer, 1952. Jaap ter Haar, De geschiedenis van Koning Arthur en de ridders van de Ronde Tafel. Bussum, Van Dishoeck, 1962. Jaap ter Haar, Parcival. Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1967. Tonke Dragt, Sir Gawain en de Groene Ridder. Den Haag, Leopold, 1974. (Nieuwjaarwens). Later verschenen in: Netty Heimeriks (samenst.), Leesgoed; bloemlezing uit Nederlandse kinderboeken; verhalen en versjes uit de periode 1945-1980. Amsterdam, CPNB, 1980. Rosemary Sutcliff, Schild en kruis. Den Haag, Leopold, 1981. Frank Herzen, Ridders van de Tafelronde; naverteld uit oude bronnen voor jeugdige lezers. Amsterdam, Van Goor, 1982. (Oud Goud) Rosemary Sutcliff, Zwaard en kroon. Den Haag, Leopold, 1983. Rosemary Sutcliff, Afscheid van een koning. Den Haag, Leopold, 1984. Ed Franck, Tristan en Isolde. Averbode, Altiora, 1995. Ed Franck, Parcival: een verhaal van de graal. Averbode, Averbode, 1996. Michael Morpugo, Een zwaard voor de koning: Koning Arthur. Antwerpen, Facet, 1998. Susan Cooper, De Duistere Vloed-cyclus. Amsterdam, Piramide, 2001-2004, bestaande uit: Boven zee, onder steen (2001); De duistere vloed (2002, in 1987 eerder verschenen bij uitgeverij Holland als Het opkomende duister); Groenheks (2003); De grijze vorst (2003) en Zilverboom (2004). Kevin Crossley-Holland, Arthur - De zienersteen. Rotterdam, Lemniscaat, 2001. Agave Kruijssen, Lancelot. Baarn, Fontein, 2001. (Ridder van de Ronde Tafel, dl. 1) Kevin Crossley-Holland, Arthur - In het tussenland. Rotterdam, Lemniscaat, 2002. Wilma Verweij, Westervenster. Amsterdam, Querido, 2002. Michael Morpugo, Het magische zwaard. Amsterdam, Ploegsma, 2003. Agave Kruijssen, Walewein. Baarn, De Fontein, 2003 (Reeks: Ridder van de Ronde Tafel, dl. 2). Kevin Crossley-Holland, Arthur - Koning van de Middenmark. Rotterdam, Lemniscaat, 2004. Kevin Crossley-Holland, De magische wereld van koning Arthur. Rotterdam, Lemniscaat, 2005. Over Arthur en Arthurromans Maartje Draak, Arthur en zijn tafelronde. Den Haag, Martinus Nijhoff, 1979. Koning Arthur in de Middeleeuwen. In: Bzzlletin, jaargang 1985, nr. 124. W.P. Gerritsen & A.G. van Melle (red.), Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst. Nijmegen, SUN, 1993. Ludo Jongen en Karel Maartense, Koning Arthur weer. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 16 (2002), nr. 57, blz. 50-58. Websites www.literatuurgeschiedenis.nl www.koningartur.nl (met bibliografie van onder meer films) http://dit.is/king-arthur/ 68 Lexicon jeugdliteratuur juni 2005 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Honor Arundel door John Verhallen Honor Arundel werd 15 augustus 1919 geboren in Noord-Wales. Met haar tweede man Alec Mc Grindle vestigt zij zich in Edinburg. Voor haar jongste twee dochters uit dit huwelijk gaat zij schrijven omdat die niets meer te lezen kunnen vinden wat de moeite waard is. Haar boeken spelen zich over het algemeen af in Edinburg of in haar weekendhuis in Berwickshire. Zij overleed aan kanker op 8 juni 1973. In haar laatste boek Woorden waar je niets voor koopt wordt de dochter geconfronteerd met het sterven van haar moeder. Werk Het werk van Honor Arundel is duidelijk gericht op oudere meisjes. Haar dochters voor wie zij begon te schrijven waren ook al praktisch teenagers. Haar hoofdpersonen zijn dan ook meisjes van 14 tot 18 die vaak zelfstandig moeten en/of willen zijn. De problemen waar ze mee kampen worden op een duidelijke wijze uit de doeken gedaan. Niet, zoals in zoveel andere boeken, gaat het om de liefde, al speelt die natuurlijk wel een rol. Veeleer hebben de figuren in haar boeken moeite met zichzelf en met het leven dat zij zich wensen. In Mannen... hopeloos woont Emma samen met haar broer in Edinburg. Zij is verliefd op Alastair, student in Glasgow. Langzaam ontwikkelt zich bij haar het besef dat liefde iets heel anders is dan verliefdheid en dat haar opvattingen niet stroken met die van Alastair. Dit proces bij een zestienjarig meisje wordt uitstekend weergegeven. Het boek eindigt tamelijk opgewekt, ondanks het feit dat Alastair duidelijk een punt heeft gezet achter hun relatie. Door te praten met haar oom Stephen (ouders heeft zij niet meer) komt zij tot het besef dat weliswaar Alastair voor haar verloren is, maar dat zij nu de vrijheid heeft met allerlei mensen om te gaan en zo eigenlijk pas echt te gaan leven. De meeste boeken van Honor Arundel eindigen echter minder optimistisch, veeleer met een constatering die het beginpunt kan vormen voor een nieuwe periode. De hoofdpersonen zijn ook lang niet altijd aardig of zelfs sympathiek, maar wel duidelijk herkenbaar. In Het meisje in het andere bed doet Jane er een heel boek lang over om te ontdekken dat een eerste indruk van mensen niet de juiste hoeft te zijn en dat het milieu niet bepaalt wat voor mensen het zijn. Vooral door de dood van één van de mensen op de ziekenzaal die zij van nabij meemaakt, wordt Jane langzaam volwassen en ziet ze zichzelf minder als norm. Heel {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} subtiel wordt dat door Honor Arundel uitgedrukt in de slotzinnen: ‘Gelooft u niet dat ik gegroeid ben?’ vroeg ik mijn moeder toen we gearmd naar de auto liepen. ‘Zeg eens eerlijk denkt u dat ik groter ben geworden?’ Blijkens recensies hebben lezers van Goeie mensen, spaar me zelfs het vervolgboek Woorden waar je niks voor koopt nodig om in te zien dat Janet niet zo'n vreselijk schepsel is als het lijkt. Janet die nu zij gaat studeren in Edinburg eindelijk zelfstandig is, wil deze onafhankelijkheid koste wat kost handhaven. Het hele boek laat zien hoe deze wens voortdurend botst met allerlei gebeurtenissen en vooral hoe strijdig die is met de ideeën van Thomas, op wie zij toch verliefd raakt. Ondanks het feit dat haar oudtante Agnes, bij wie ze inwoont, net in het ziekenhuis wordt opgenomen, gaat ze toch op vakantie. Pas als ze eenmaal onderweg is, krijgt ze wroeging. Meer vanwege het feit dat haar vakantie bedorven is dan om het feit op zich. In Woorden waar je niks voor koopt wordt Janet geconfronteerd met de dood van haar moeder. Dit laat haar inzien dat ieder toch deel is van een groter geheel, of je nu zelfstandig wilt zijn of niet. Andere problemen behandelt Honor Arundel in Het beslissende weekend en Voorbij is voorbij. Het eerste boek stelt de hoofdpersoon voor de keuze zelf haar kind op te voeden en mee te gaan met Joel, of onder de vleugels van haar moeder te blijven en zich te vereenzelvigen met het leven zoals zij dat min of meer voor haar uitstippelt. Eileen kiest voor het eerste, ondanks de wetenschap dat het nooit een echt gelukkig huwelijk zal worden. Het tweede boek behandelt het uiteenvallen van het huwelijk van Joanna's ouders. Hierdoor wordt zij geplaatst voor het leiden van haar eigen leven. Zij wordt de schrijfster die zij altijd had willen worden, al had zij het zich nooit zó voorgesteld. Alle boeken van Honor Arundel gaan steeds over het maken van keuzes. En heel duidelijk wordt door haar gemaakt hoe haar vrouwelijke hoofdpersonen tot die keuze in het leven komen. Dit alles gebeurt in weinig literaire taal, maar in een sterk aansprekende stijl die past bij het publiek waar de boeken voor verschijnen. Nergens echter worden ze sentimenteel. Niet al haar boeken zijn in het Nederlands vertaald. De meeste zijn trouwens nog uitsluitend via de bibliotheek verkrijgbaar. Bibliografie Green Street (London, 1966), The High House (London, 1966), Emma's Island (London, 1968), The two sisters (London, 1968), The amazing mr. Prothero (London, 1968). The longest weekend (1969): Het beslissende weekend. Vertaald door Lidi Luursema. 's-Gravenhage, Leopold, 1971. The girl in the opposite bed (1970): Het meisje in het andere bed. Vertaald door Jo Waterreus. 's-Gravenhage, Leopold, 1973. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Emma in love (1970): Mannen... hopeloos. Vertaald door Lidi Luursema. 's-Gravenhage, Leopold, 1972. The terrible temptation (1971): Goede mensen, spaar me. Vertaald door Jo Waterreus. 's-Gravenhage, Leopold, 1979. A family failing (1972): Voorbij is voorbij. Vertaald door Marjan Fleischer. 's-Gravenhage, Leopold, 1976. The blanket word (1973): Woorden waar je niks voor koopt. Vertaald door Jo Waterreus. 's-Gravenhage, Leopold, 1979. Over H. Arundel C. Boyd, Growing pains: a survey of Honor Arundel's novels. In: Signal, afl. 10, (1973), blz. 38-51. Dokumentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken, knipselkrant jeugdliteratuur, jaargang 5 (1981), nr. 8. Lexicon jeugdliteratuur september 1982 {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Bernard Ashley door Marlene Lunter {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Bernard Ashley is op 2 april 1935 in Woolwich, Zuid-Londen, geboren, waar hij ook opgroeide. Zijn onderwijscarrière begon in Gravesend, Kent. Hij is directeur op een multiraciale school in Zuid-Londen. Ashley heeft drie zoons; zijn vrouw is ook werkzaam in het onderwijs. Ashley heeft niet alleen een hele rij jeugdromans en korte verhalen op zijn naam staan, maar ook een aantal televisiespelen. Verder levert hij bijdragen aan opvoedkundige en literaire tijdschriften. Voor zijn eerste jeugdboek The Trouble with Donovan Croft (1974) ontving hij in 1976 de Other Award from the Children's Right Workshop. Rad van avontuur werd in 1983 onderscheiden met een Vlag en Wimpel. Werk Ashleys carrière als leraar en hoofd van een multiraciale school heeft hem veel inzicht verschaft in de problemen van moderne stadskinderen. Met zijn verhalen hoopt hij deze kinderen te kunnen helpen. Maar het belangrijkste vindt hij het plezier dat een boek kan geven. Zijn debuut The Trouble with Donovan Croft was een van de eerste Engelse jeugdboeken met een zwart kind als hoofdfiguur. Het werd geprezen vanwege de overtuigende scènes over beginnend racisme en vanwege de levensechte beschrijvingen van gebeurtenissen thuis en op school. In zijn latere werk beschrijft Ashley uitgebreid de ingewikkelde denkwijzen die kinderen zich eigen moeten maken om hun moeilijkheden te kunnen overwinnen. Het gaat om serieuze problemen, variërend van {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} vetzucht, discriminatie tot ouderlijke verwaarlozing. Ashley noemt zijn boeken zelf ‘road-stories’: vertellingen met een zoektocht als hoofdthema. De hoofdpersonen, meestal pubers van een jaar of veertien, zoeken naar de oplossing van een ‘volwassen’ probleem. Vaak komen de kinderen in een identiteitscrisis terecht. Paula Prescott uit Met je rug tegen de muur ziet zich voor een bijna onmogelijk dilemma geplaatst: moet ze kiezen voor de veiligheid van haar familie, en daardoor haar vriendin in de steek laten; of moet ze loyaal zijn tegenover haar vriendin, en daardoor haar familie in gevaar brengen? Ashley dwingt de lezer samen met Paula na te denken over de mogelijkheden. Janey worstelt ook met een immens probleem. Haar stiefvader heeft haar op het slechte pad gedwongen. Op een van haar rooftochten ontmoet ze de zeventigjarige Nora. Gaandeweg groeit er tussen de twee een vriendschap. Janey moet beslissen of ze de oude vrouw zal helpen en haar stiefvader zal aangeven (met alle gevaren voor haarzelf), of dat ze op de oude voet verder zal gaan. De meeste verhalen van Ashley hebben een open einde. De beslissing is gevallen, maar de consequenties moeten nog worden afgewacht. ‘Ik geef genoeg aanwijzingen over de mogelijke afloop,’ zegt Ashley, ‘maar ik heb er een hekel aan op elk potje een dekseltje te leggen, want zo is het leven niet.’ Laina Ho wijst op de rolwisselingen die in Ashleys werk voorkomen: de ouders zijn hulpeloos en zwak, de kinderen nemen de rol van volwassene op zich en zorgen voor hun ouders. In Dodgem (1982) en High Pavement Blues (1983) verzorgen twee veertienjarige jongens hun alleenstaande ouders; zij zijn daar zelf niet toe in staat. Ritchies vader in Bad Blood (1988) heeft leukemie; alleen door een donor kan hij overleven. Ritchie gaat op zoek naar de familie van zijn vader en als hij die gevonden heeft, blijkt er in het verleden iets te zijn gebeurd waardoor de familieleden elkaar uit het oog verloren hebben. Familie- en vriendschapsbanden spelen een prominente rol in Ashleys jeugdromans. Vooral de grootouders zijn belangrijk. Paula uit Met je rug tegen de muur heeft een bijzondere band met haar opa, die in de loop van het verhaal overlijdt. Ze wil zijn vertrouwen beslist niet beschamen. Patsy (Rad van avontuur) ontvlucht haar boze stiefvader en gaat op zoek naar een grootmoederfiguur. Ook Janey zoekt hulp bij een grootmoederfiguur die haar aan haar eigen overleden grootmoeder doet denken, en hoopt zo haar stiefvader kwijt te raken. Criminaliteit en discriminatie zijn in het werk van Bernard Ashley belangrijke thema's. Janey bevindt zich in een crimineel milieu: haar moeder heeft haar bij haar misdadige stiefva- {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} der en zijn agressieve skinhead-zoon achtergelaten. Met je rug tegen de muur is een detective. Paula's familie en die van Narinder worden lastiggevallen door een bende maffia-achtige afpersers. In dit verhaal komt ook het thema discriminatie voor. Narinders familie komt uit India; ze ontdekt dat zelfs haar beste vriendin anders tegen haar aankijkt. Ashley maakt vaak gebruik van een meervoudig vertelperspectief; de gebeurtenissen worden vanuit verschillende personages verteld, ook door volwassenen. In Rad van avontuur komt Patsy aan het woord, een tienjarig meisje dat van huis wegloopt omdat haar moeder een vreselijke stiefvader in huis heeft gehaald. Als hij samen met Kenny, een ontzettend dik buurjongetje, op zoek gaat naar Patsy, horen we het verhaal ook via Kenny. De stiefvader realiseert zich waarom hij zijn gezin zo slecht behandelt. Janey Janey is veertien jaar en een kleine crimineel. Haar moeder heeft haar achtergelaten bij haar stelende en drinkende stiefvader en diens agressieve skinhead-zoon Reggie. Janey wordt door stiefvader Lou gedwongen mee op het dievenpad te gaan. Op een van de rooftochten - waarbij Janey als verkenner functioneert - ontmoet ze de zeventigjarige Nora. Bij haar leert Janey wat warmte kennen en krijgt ze het vertrouwen in andere mensen terug. Janey legt een lange weg af, waarbij ze regelmatig twijfelt of ze Nora bestelen of vertrouwen zal. Ook twijfelt ze of ze haar zal helpen wanneer ze haar geheugen kwijt is. De bijzondere vriendschapsband tussen de oude vrouw en het meisje wordt prachtig beschreven; de beide hoofdpersonen komen duidelijk uit de verf. Ashley maakt gebruik van mooie metaforen. De oude Nora ligt met geheugenverlies in het ziekenhuis. Zo nu en dan krijgt ze even zicht op het verleden: ‘Het was net als met lakens die buiten aan de waslijn hingen. Bijna de hele tijd waren de lakens het enige wat je zag, maar af en toe stak er een briesje op en kreeg je even het gras te zien.’ Het verhaal heeft een open einde. Janey neemt een besluit, maar wat daar de gevolgen van zijn moet nog blijken. ‘Maar van één ding was ze overtuigd: van nu af aan hoefde Janey Pearce haar boontjes niet meer alleen te doppen.’ Waardering Zowel in Engeland als in Nederland worden de boeken van Bernard Ashley als waardevol gezien. Laina Ho, die opgevoed is in de traditie van Confucius, noemt Ashleys jeugdromans ‘verfrissend’. Lezen over westerse tieners die zich waardig gedragen tegenover hun ouders en er alles aan doen hun waardigheid en een normaal familieleven te herstellen, geeft Laina Ho het vertrouwen in kinderen terug, schrijft ze. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Met je rug tegen de muur is een boek dat de omschrijving ‘detective’ beslist verdient. Alle recensenten zijn het erover eens dat het een spannend boek is, waarvan je ‘als lezer onmogelijk afstand kunt houden’ (Rindert Kromhout). Martje Breedt Bruyn vindt ‘het vriendschapsverhaal overtuigend, maar niet de jacht op het bewijsstuk en evenmin het bewijsstuk zelf. De onderwereldkoning is onwaarschijnlijk getypeerd en de vele bijfiguren staan in een ongeloofwaardige nauwe relatie tot elkaar.’ Janey wordt geprezen om de wijze waarop de bijzondere vriendschap tussen Nora en het jonge meisje is beschreven. Op een overtuigende manier weet Ashley ‘het leven van een meisje in een achterbuurt van Londen weer te geven’ (Blikopener). De lezer ‘raakt zeer betrokken bij de ontwikkeling van vooral Janey’ (Peter van den Hoven). Verscheidene recensenten klaagden over de slordige vertaling van Janey. Rindert Kromhout noemt de stijl in Met je rug tegen de muur helder en direct, maar soms is ‘de toon wat al te populair en vervalt de auteur (of de vertaler) in spreektaal, dus slordige boekentaal’. Bibliografie Keuze uit niet in het Nederlands vertaalde jeugdboeken The Trouble with Donovan Croft (1974), All My Men (1977), A Kind of Wild Justice (1979), I'm Trying to Tell You (1981), Dodgem (1982), High Pavement Blues (1983), Your Gess is as Good as Mine (1983), Bad Blood (1988), The Dockside School Stories (1990), Seeing off Uncle Jack (1991). In het Nederlands vertaalde boeken Break in the Sun (1980): Rad van avontuur. Vertaald door Ton Stauttener. Utrecht, Sjaloom, 1982. Janey (1985): Janey. Vertaald door uitgeverij Sjaloom. Utrecht, Sjaloom, 1987. Running Scared (1986): Met je rug tegen de muur. Vertaald oor Gemma Rosendaal. Amsterdam, Sjaloom, 1988. (Pandora Crimi) Over Bernard Ashley D.L. Kirkpatrick, Ashley, Bernard. In: Twentieth Century Children's Writers. Londen, 1978. Marjo van Soest, Een weggelopen kind en een kwaaie stiefvader. In: Vrij Nederland, 17-9-1983. Bregje Boonstra, Tirannieke stieffamilie. In: NRC Handelsblad, 9-11-1987. [Anoniem], Het leven in een Londense achterbuurt. In: Blikopener, jaargang 1987, nr. 3. Muriel Boll, Jongeren die zich niet laten kisten. In: De Stem, 14-11-1987. Joke Linders-Nouwens, In de huid van een ander. In: Algemeen Dagblad, 27-2-1988. [Anoniem], Ashley's tenth. In: Julia MacRea Books, spring/summer, 1988. (Interview) Rindert Kromhout, Relatie tussen oude vrouw en meisje mooi beschreven. In: de Volkskrant, 15-7-1988. Rindert Kromhout, De dochter van de taxichauffeur. In: de Volkskrant, 10-6-1989. Victor Frederik, Tasjesdief spannend. In: Utrechts Nieuwsblad, 19-6-1989. Martje Breedt Bruyn, Crimi's: Moord afpersing, verraad en vriendschap. In: Vrij Nederland, 22-7-1989. Laina Ho, Confucian Values in the Teenage Fiction of Bernard Ashley. In: Children's Literature in education 20 (1989), nr. 4. [Anoniem], Vakantiethrillers: Met je rug tegen de muur. In: De Stem, 19-8-1989. 38 Lexicon jeugdliteratuur juni 1995 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Clara Asscher-Pinkhof door Nel Teeuwen-Opheij {== afbeelding Foto: Shmuel Hacohen ==} {>>afbeelding<<} Clara Pinkhof werd geboren in Amsterdam op 25 oktober 1896. Ze was de oudste van acht kinderen uit een joods-orthodox, zionistisch artsengezin. Na de middelbare school studeerde ze voor onderwijzeres. Haar eerste standplaats was Deil aan de Linge, waar ze les gaf op een dorpsschool. Na een jaar kreeg ze een betrekking aan de Joodse School in Amsterdam. Ze leerde Abraham Asscher kennen, een pas afgestudeerde rabbijn. In 1919 stichtte ze samen met hem het gemeenschapscentrum voor kinderen van arme ouders Beet Jisra'el. Hieruit ontstond in 1928 het tijdschrift De Joodsche Jeugdkrant, waarin ze begon te publiceren. Clara en Abraham trouwden in 1919. Vrij snel daarna verhuisden ze naar Groningen, waar Abraham Asscher opperrabbijn werd. Kort na elkaar werden zes kinderen geboren. Toen de oudsten, een tweeling, zes jaar waren en de jongste dochter drie maanden, stierf Abraham Asscher aan tuberculose. Clara was toen negenentwintig jaar. Tegen de wens van haar familie in bleef ze in Groningen wonen. Ze verdiende de kost met les geven aan de volksuniversiteit, het houden van lezingen over opvoedkunde en het schrijven van kinderboeken en romans voor volwassenen. Toen in het begin van de oorlogsjaren de roep om joodse leraren groter werd, keerde ze terug naar Amsterdam om daar les te gaan geven. Ze nam alleen haar jongste dochter met zich mee. Bij Het Joodsche Weekblad kreeg ze drie rubrieken: voor de rijpere jeugd, voor de jeugd en voor kinderen. De kinderrubriek bleef het langst gehandhaafd. Bij een razzia in mei 1943 werd ze opgepakt en via Westerbork naar Bergen-Belsen getransporteerd. Haar {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} dochter wist op tijd onder te duiken. In het kamp werkte ze in de wezenbarak. Daar probeerde ze zoveel mogelijk het lot van de kinderen te verlichten door het vertellen van verhaaltjes en het zingen van liedjes. In juli 1944 hoorde ze tot de gelukkige groep van ongeveer tweehonderd joodse Nederlanders die uitgewisseld werden tegen Duitse krijgsgevangen. Ze werd naar het toenmalige Palestina gebracht. Haar op één na jongste dochter Roza vond ze daar terug. Twee zoons en haar jongste dochter volgden later. Twee van haar kinderen waren in de oorlog omgekomen. Ze begon weer te schrijven. Haar bekendste werk, Sterrekinderen, kwam uit in 1946. De Duitse vertaling van dit boek werd in 1962 bekroond met de Deutsche Jugendbuchpreis. Hierna schreef ze nog Tirtsa (1952), De koopbrief (1955) en haar autobiografie Danseres zonder benen (1966). Ze hertrouwde met de Poolse schrijver A. Crashes. Haar laatste levensjaren bracht ze door in een Nederlands-joods bejaardentehuis in Haifa. Ze stierf op 28 november 1984, achtentachtig jaar oud. Werk Het werk van Clara Asscher-Pinkhof moet in de eerste plaats gezien worden als een belangrijke bijdrage aan de joodse literatuur. Haar verhalen voor kinderen waren (naar eigen zeggen) in eerste instantie geschreven voor joodse kinderen, waarbij ze wel aangaf dat ze hoopte dat ook niet-joodse kinderen van haar boeken zouden {== afbeelding Illustratie van Leo Pinkhof uit Rozijntje ==} {>>afbeelding<<} genieten én op deze manier inzicht zouden krijgen in de joodse gedachtewereld. Haar eerste boekje, Joodsche Kinderliedjes (1918), verscheen nog onder haar meisjesnaam. De liedjes hebben betrekking op hoogtijdagen van het joodse jaar. In 1919 verscheen, nu wel met de toevoeging Asscher aan haar meisjesnaam, Van twee Joodsche Vragertjes. Dit boekje was bedoeld als lesboekje bij het joodse godsdienstonderwijs. Generaties lang heeft deze bundel gediend om joodse kinderen vertrouwd te maken met de gebruiken van het joodse leven. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Vanuit haar werk bij het gemeenschapscentrum Beet Jisra'el ging ze verhalen schrijven voor De Joodsche Jeugdkrant. Zo schreef ze onder meer de feuilletons ‘Rozijntje’ en ‘Rozijntje van huis’. In 1931, respectievelijk 1934, zijn deze twee feuilletons in boekvorm uitgegeven. Rozijntje is een meisje dat opgroeit in een joods gezin op het platteland. Ze neemt de taak van haar moeder over als deze sterft. In deel II gaat ze haar eigen weg, maar ze keert terug om voor haar vader, broertje en een bejaard echtpaar te zorgen. Het joodse gezinsleven komt nadrukkelijk aan bod, inclusief de joodse feesten en gebruiken. Rozijntje wordt beschreven als een zorgzaam en zichzelf wegcijferend meisje. Ook al behouden deze boeken hun historische waarde, voor kinderen van nu bieden ze weinig herkenning. Niet alleen de thematiek, ook de schrijfstijl is niet meer van deze tijd. Tussen 1924 en 1941 schreef Asscher-Pinkhof de meeste kinderboeken, zoals Het eerste tandje (1924), Drie musjes (1930), Toen moeder klein was (1930) en de verhalenbundel Om stil te luisteren (1930). Daarna stapte ze over op het meisjesboek. In deze categorie verschenen Door's groeitijd; in de vakantie (1929), Aan wal (1932) en Tante Griet (1934). Aan wal behoorde tot de vier uitgekozen boeken voor de door uitgeverij Van Holkema & Warendorf in 1932 uitgeschreven ‘1000-gulden prijsvraag voor het beste meisjesboek’. Na het verschijnen van Tante Griet besloot ze voor volwassenen te gaan schrijven. Haar eerste roman De weg alleen (1935) kreeg een enthousiast onthaal. Het werd beschouwd als een sleutelroman over haar eigen leven. Clara Asscher-Pinkhof heeft dit altijd ontkend. Alleen de problematiek vertoonde overeenkomsten met haar eigen ervaringen, niet de personen. Er volgden nog drie romans: Voor een schuit met violen (1936), Graddus (1938) en Roep deze Shoenammietische (1938). Op 14 november 1941 verscheen het volgende bericht in Het Joodsch Weekblad: ‘De redactie van Het Joodsche Weekblad heeft mevrouw C. Asscher-Pinkhof bereid gevonden de Jeugdpagina in dit blad te verzorgen.’ Het werd een vervolgverhaal, getiteld ‘De rare belevenissen van professor Stap-door-den-tij’, waarbij haar dochter Fieke de tekeningen maakte. In tegenstelling tot haar dochter signeerde Clara haar tekst niet. De afleveringen van dit vervolgverhaal verschenen tussen 14 november 1941 en 21 mei 1942. Omdat Clara in de tekst té directe toespelingen maakte op de oorlogssituatie, werd de strip gestaakt. Haar dochter Fieke heeft vanaf 7 augustus 1942 de strip voortgezet onder de titel ‘Mijn rare belevenissen’. De laatste aflevering verscheen op 15 januari 1943. Het vervolgverhaal is niet alleen bijzonder door de omstandigheden waaronder Clara Asscher-Pinkhof het schreef, maar vooral door de verandering van stijl en behandeling van het thema ‘de joodse geschiedenis’. In een speelse verteltrant, soms humoristisch {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} en niet zo ‘prekerig’ vertelt ze verhalen uit de Bijbel. De karakterbeschrijving van de verschillende personen is realistischer dan in haar vroegere werk. De illustraties van haar dochter hebben ook een ontwikkeling doorgemaakt: van stijf naar speels. Het stripverhaal is nooit gebundeld en als zodanig uitgegeven. Een andere anonieme bijdrage bestond uit een behandeling (in afleveringen) van de gedenkschriften van Glückele von Hameln. Aan deze bijdrage is ook een vroegtijdig einde gekomen door de censuur. De gedenkschriften waren geschreven voor de rijpere jeugd. In 1952 publiceerde Clara Asscher-Pinkhof Tirtsa. Het is de geschiedenis van een jong meisje dat tot haar zestiende jaar in een kibboets opgroeit. Bij aanvang van het boek is ze dertien jaar. Ze wordt evenals de andere kinderen die in Palestina geboren zijn, een ‘tsabre’ genoemd, naar de cactusvijg die van buiten stekelig is en van binnen sappig en zoet. De kinderen in de kibboets groeien op in een veilige, beschermde omgeving. De opvoeding van een kind is niet de zaak van de ouders, maar van de gehele gemeenschap. Als de school ter plekke Tirtsa niets meer te leren heeft, beslist de gemeenschap dat ze naar een kinderdorp moet. Daar wonen kinderen die overal vandaan komen en van wie er een aantal de holocaust heeft meegemaakt. De confrontatie met de vaak beschadigde kinderen is te groot voor Tirtsa. Ze vlucht terug naar de veilige kibboets. Na Tirtsa schreef ze nog enkele boeken voor volwassenen, waaronder haar autobiografie Danseres zonder benen (1966). Dit boek geeft een goed beeld van haar leven en wordt nog steeds gelezen. Het kreeg bij verschijnen veel aandacht in de pers; niet alle reacties waren positief. Sterrekinderen Sterrekinderen gaat over de belevenissen van in Nederland wonende joodse kinderen en hun families voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Op een aangrijpende wijze beschrijft de auteur de gruwelijke gebeurtenissen die deze kinderen moesten ondergaan. Het onderwerp is niet alleen wat er met deze kinderen gebeurd is, maar vooral de wijze waarop zij deze gebeurtenissen hebben ervaren. De schrijfster heeft zich verplaatst in de wereld van het kind. Vier episodes komen aan bod. Zij heeft deze episodes de titels ‘Sterrestad’, ‘Sterrehuis’, ‘Sterrewoestijn’ en ‘Sterrehel’ gegeven. ‘Sterrestad’ beschrijft het begin van de discriminatie, de uitsluiting van de joden. ‘Sterrehuis’ geeft een beeld van de razzia's en het leven in de Joodse Schouwburg, waar ouders en kinderen in eerste instantie werden heengebracht. ‘Sterrewoestijn’ geeft het transport weer en het verblijf in Westerbork. ‘Sterrehel’ vertelt over het kamp Bergen-Belsen waar de trein van de dood het leven bepaalt. In dit laatste deel kreeg het eerste hoofdstuk de titel {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Omslag van Sterrekinderen ==} {>>afbeelding<<} ‘Hellevaart’, terwijl het laatste hoofdstuk ‘Hemelvaart’ heet, een titel die slaat op het vertrek van een aantal kinderen en volwassenen naar Palestina. Door de dramatische situatie en haar grote betrokkenheid overschrijdt Clara Asscher-Pinkhof soms de grenzen van sentimentaliteit en clichématigheid. Het boek blijft echter een waardevol manifest tegen het onrecht dat kinderen werd aangedaan. Toen het in 1946 verscheen, kreeg het niet veel aandacht. Pas toen het boek in 1962 bekroond werd met de Deutsche Jugendbuchpreis kwamen ook in Nederland de recensies en volgden de herdrukken elkaar op. Waardering In Wormcruyt met suycker (1950) van D.L. Daalder komt het werk van Clara Asscher-Pinkhof maar terloops aan bod. Bij de kinderlectuur van 1900-1920 noemt hij de bundel Joodsche Kinderliedjes en bij het historisch-critisch overzicht haar vertalingen van Kleine Sjang van E.F. Lattimore. Bij de kinderlectuur van 1920-1940 horen volgens Daalder haar meisjesboeken Door's groeitijd en Tanta Griet tot de boeken ‘die de toets der kritiek kunnen doorstaan’. Haar boek Sterrekinderen kreeg de meeste aandacht. Over het algemeen werd het zeer lovend besproken. In Three Centuries of Children's Books in Europe (1967) staat het volgende: ‘An authoress from Holland has used her own experience in setting down for children in an admirable book the tragedy of the children who were Jews. (Clara Asscher-Pinkhof: Sterrekinderen or Children of the yellow star). The very moving effect of the book is accentuated by its refusal to make any direct accusation or to give rein to any feeling of hatred. [-] In Tirtsa the same writer portrays something of present-day Judaism and indicates at the same time a way out from the misery of the past.’ In het tweede deel van Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945 (1965) schrijft Dr. J. Presser: ‘Zozeer leefde dit alles in de gemoederen dat de razzia doordrong in het spel der kinderen, die erover twistten, wie hunner de rol {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} van Grüne Polizei mocht spelen, want dat was natuurlijk het mooiste. Niet alle kinderen reageerden zo; bij Clara Asscher-Pinkhof's Sterrekinderen leeft wel enig, zo niet veel besef van de van alle spelkarakter gespeende werkelijkheid.’ Encyclopaedia Judaica Jerusalem, volume 5, zegt over de auteur: ‘Many Holocaust survivers have tried to give expression to their experiences. These works, which are mostly documentary, are often of a high literaly standard. To this category belongs Clara Asscher-Pinkhof's Yaldei Kokhavin (Star Children).’ De vroegste reactie kwam van Mr. S. Mok, die Sterrekinderen op 30 november 1946 in een recensie voor Vrij Nederland een ‘boek over kinderen, maar niet voor kinderen’ noemt. Hij voegt daaraan toe dat ‘het inderdaad geschreven is in de stijl van een schrijfster, die gewoon is voor kinderen te schrijven. Maar juist die eenvoud van stijl pakt.’ In de Haagsche Courant van 10 september 1966 zegt Rico Bulthuis over Sterrekinderen: ‘een bewogen, intelligent en poëtisch verslag over het leed dat Joodse kinderen in de donkere oorlogsjaren werd aangedaan’. Maar voegt daar aan toe: ‘Clara Asscher-Pinkhof toont gevoel, talent en gebrek aan techniek.’ Ook haar boek Tirtsa kreeg nogal wat aandacht in de pers. In een artikel in Vernieuwing (1952) zegt S.J.C. Freudenthal-Lutter over dit boek: ‘Zij heeft ons in dit boek iets volmaakt nieuws geschonken; het beeld van het kinderleven, niet bij een betrekkelijk primitief volk, maar in een jonge, vibrerende, uiterst gecompliceerde Staat’. En ‘Wij volwassenen weten, dat het leven in deze nieuwe Staat Israël nog heel wat gecompliceerder is dan Clara Asscher-Pinkhof het ons hier voorstelt. Maar al hebben we ook een enigszins vereenvoudigd beeld voor ogen gekregen: het is een eerlijk beeld met zon- en schaduwzijden.’ Er verschenen ook lovende recensies over Tirtsa in onder meer Trouw (oktober 1966), Christelijke Bibliotheek (2-1-1967), Sneker Koerier (6-4-1967) en Hervormd Nederland (15-7-1967). Bibliografie Voor volwassenen De weg alleen (1935), Voor een schuit met violen (1936), Graddus (1938), Roep deze Shoenammietische (1938), De koopbrief (1952), Danseres zonder benen (1966). Jeugdboeken Joodsche Kinderliedjes. Amsterdam, W. Versluys, 1918; Amphora Books, 1980. Van twee Joodsche Vragertjes. Amsterdam, W. Versluys, 1919; Amphora Books, 1982. Het eerste tandje. Met illustraties van Netty Heyligers. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1924. Een dappere jongen. Met illustraties van Netty Heyligers. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1924. Wij zijn er zóó blij mee! Met illustraties van Netty Heyligers. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1924. Door's groeitijd; in de vakantie. Met illustraties van Freddie Langeler. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1929. Drie musjes. Met illustraties van Netty Heyligers. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1930. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Het nieuwe broertje. Met illustraties van Netty Heyligers. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1930. Om stil te luisteren. Met illustraties van Miep de Feyter. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1930. Toen moeder klein was. Met illustraties van Netty Heyligers. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1930. Rozijntje. Met illustraties van Sal. Asscher. Amsterdam, Menno Hertzberger, 1931; Amphora Books, 1982. Aan wal. Met illustraties van L.E. van Bergen. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, 1932. Tante Griet. Met illustraties van Is. van Mens. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1934. Rozijntje van huis. Met tekeningen van de schrijfster. Amsterdam, Menno Hertzberger, 1935; Amphora Books, 1982. Sterrekinderen. Den Haag, H.P. Leopold, 1946. Tirtsa. Met illustraties van Rie Kooyman. Den Haag, J.N. Voorhoeve, 1952. Over Clara Asscher-Pinkhof A.H. van Kollem, Een Joodsche schrijfster aan het woord. Een onderhoud met Clara Asscher-Pinkhof. In: Het Joodsche Weekblad, 3-10-1941. D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur. Amsterdam, 1950, blz. 127, 132, 172. S.J.C. Freudenthal-Lutter. In: Vernieuwing, jaargang 11 (1952/1953), nr. 105. J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom, 1940-1945. Den Haag, Staatsuitgeverij, 1965, deel 2, blz. 156. Rico Bulthuis. In: De Haagsche Courant, 10-9-1966. Bettina Hürlimann, Three Centuries of Children's Books in Europe. London, Oxford University Press, 1967, blz. 193. M.H. Gans, Memorboek. Platenatlas van het leven der joden in Nederland van de Middeleeuwen tot 1940. Baarn, 1971, blz. 377, 590, 677. Encyclopedia Judaica, volume 5. In: Children's Literature, Jerusalem, 1972. Selma Leydesdorff, Wij hebben als mens geleefd. Het joodse proletariaat van Amsterdam 1900-1940. Amsterdam, Meulenhoff, 1987, blz. 242-245. (Proefschrift). Henriëtte Boas, Joodse auteurs in de Nederlandse literatuur. In: Misjpoge, Verenigingsblad van de Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie, jaargang 5 (1992), nr. 4, blz. 41, 46, 47. Joseph Michman, Hartog Beem, Don Michma, Pinkas, Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland. Amsterdam, Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap, 1999, blz. 135, 138, 175. 53 Lexicon jeugdliteratuur juni 2000 {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Klaas van Assen door Jos Staal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Klaas van Assen is op 25 september 1952 in Hasselt (Overijssel) geboren. Na de hbs studeerde hij psychologie in Amsterdam en Groningen. Vanaf 1978 was hij wetenschappelijk medewerker aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. In 1985 promoveerde hij op Zelfwaardering en verzet: waarderingsonderzoek en de begeleiding van jonge gedetineerden. Sinds 1986, het jaar waarin zijn zoon geboren werd, is hij huisman. Hij besloot toen te gaan schrijven. Zijn eerste boek, Gwinnie, verscheen in 1991. Werk Klaas van Assen heeft zich in enkele jaren tijds ontwikkeld tot een produktief en gewaardeerd schrijver van psychologische jeugdromans. In zijn eerste twee boeken schrijft hij op een lichtvoetige manier over vrij zware onderwerpen: de verwerking van de dood van een geliefd persoon (Gwinnie) en gepest worden op school (De gemaskerde wreker). De toon is nu eens ernstig, dan weer geestig of humoristisch. In het eerste hoofdstuk van Gwinnie is de tienjarige hoofdfiguur aanwezig bij de ‘begrafenis’ van haar moeder, die om het leven is gekomen tijdens het zeilen. Haar lichaam is nooit gevonden maar de ‘zwarte-pakkenfamilie’ van Gwinnie's moeder wil toch een begrafenis. Er wordt daarom een lege kist in de grond gestopt. ‘Gwinnie moest lachen, toen de kist langzaam zakte. Ze wilde het niet, maar ze móést, ze kon het niet inhouden.’ Sinds haar moeder in de golven verdwenen is heeft Gwinnie last van nachtmerries en is ze niet meer de brutale dondersteen van vroeger. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Telkens opnieuw beleeft ze de verdrinkingsdood van haar moeder. Ze trekt zich steeds meer terug in gepieker en haar vader, een arme kunstschilder, maakt zich ernstig zorgen. Om haar wat op te vrolijken schildert hij een portret van zichzelf en Gwinnie in de bloementuin naast hun huisje in de duinen. Achter hen staat een meisje (Djen) dat uit het schilderij stapt en Gwinnie helpt bij het overwinnen van haar verdriet. In De gemaskerde wreker (1992) gaat er ook een helende werking uit van kunst. Nu niet de schilderkunst maar het theater. Dani verlaat, ernstig teleurgesteld in zijn vader, mokkend de woonboot en zoekt steun bij meneer Grobbels, een eigenzinnige oude man. Deze neemt hem mee naar een repetitie van de toneelvereniging waar hij lid van is. Dani doet mee en krijgt weer zin in het leven. In beide verhalen spelen de vaders een belangrijke rol. Art in Gwinnie en Jo in De gemaskerde wreker zijn onconventionele figuren die hun zelfrespect in de eerste plaats aan zichzelf ontlenen en niet aan hun positie in de maatschappij. Vader Jo is voddenboer. Met het paard Radijs, dat de hele dag door vrolijke scheten laat, haalt hij afgedankte spullen op. Dani heeft een ingewikkelde relatie met hem. De twee begrijpen elkaar niet of denken elkaar niet te begrijpen. Dani is trots op zijn vader maar voelt ook schaamte als Jo niet reageert wanneer hij op straat wordt uitgescholden voor vieze voddenboer en asociale schooier. Zijn vader was vroeger beroepsmilitair maar heeft het geweld afgezworen. Schelden doet geen pijn, vindt hij. In Kletsen met Jona (1993) bundelde Klaas van Assen voor een jongere leeftijdsgroep eenentwintig korte verhaaltjes die voornamelijk bestaan uit gesprekjes tussen de vijfjarige kletskous Jona en zijn opgewekt meekletsende vader. De moeder blijft op de achtergrond. Zij werkt buitenshuis, net als Marit, de moeder van Dani in De gemaskerde wreker. Met zijn volgende boek sloeg Van Assen een nieuwe weg in, die van het fantasieverhaal. Een verhaal voor Hizzel {== afbeelding Illustratie van Marit Törnqvist uit Een verhaaal voor Hizzel ==} {>>afbeelding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} (1994) is een sfeervolle, sprookjesachtige geschiedenis die zich afspeelt in een half-historische landelijke wereld van herbergen, jaarmarkten en boerenhoeven. De levende pop Hizzel is weggelopen bij de poppenman; ze werd door hem klein gehouden, opgesloten in een poppenkast. Eerst verbergt ze zich in een muizehol in het bos, maar de poppenman komt haar op het spoor en ze moet opnieuw vluchten. Dan ontmoet ze Jocriss, de man met de bochel die voorstellingen geeft in een herberg en net als zij vroeger een pop is geweest. Hij wint haar vertrouwen en neemt haar mee naar een boerderij, waar ze wordt opgenomen in de geborgenheid van het gezin van Kletsdirkje, kleine Tiemen en Giel. Ze begint te eten en wordt een mens van vlees en bloed. Een verhaal voor Hizzel, geschreven in een stijl die ingetogener is dan die van de ‘realistische’ verhalen Gwinnie en De gemaskerde wreker gaat op een subtiele manier over kindermishandeling. De metamorfose die Hizzel doormaakt roept herinneringen op aan Pinokkio van Collodi. Qua sfeer doet het verhaal soms denken aan een ander klassiek jeugdboek: De wind in de wilgen van Kenneth Grahame. Het is prachtig geïllustreerd door Marit Törnqvist. De gemaskerde wreker Dani de Wit heeft zeiloren, draagt een beugel en heeft modderkleurig plukhaar dat alle kanten op springt. Op school wordt hij voortdurend gepest, ook vanwege het beroep van zijn vader, die voddenboer is. Maar Dani is geen lafbek: als het nodig is pest hij terug. Hij doet dat op een grappige en aandoenlijke manier. Zo trekt hij op een dag in de klas een papieren zak over zijn hoofd, beplakt met het mooiste jongenshoofd dat hij in een geïllustreerd kleurentijdschrift heeft kunnen vinden. Op het schoolplein krijgt hij slaande ruzie met Niels, een van zijn grootste treiteraars en bovendien de jongen die zijn vader beledigd heeft. Dani takelt hem behoorlijk toe: Niels heeft een bloedneus, dichtgeslagen oog, gekneusde onderbuik en hersenschudding. Dani wordt van school gestuurd. Thuis vangt hij flarden op van het gesprek tussen zijn vader en de onderwijzer. Hij interpreteert deze woorden verkeerd en loopt weg van huis. De gemaskerde wreker is een ontroerend portret van een jongen die gepest wordt maar het vertikt slachtoffer te zijn. Door zijn agressieve zelfspot is Dani een sympathieke antiheld. Geen enkel moment wekt hij medelijden op. Hij is geestig en weerbaar. Aan het eind van het verhaal heeft hij geleerd zichzelf te accepteren zoals hij is: een weliswaar lelijke maar ook gevoelige en intelligente jongen met veel fantasie. Waardering In zijn debuut Gwinnie wist Klaas van Assen zich volgens {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} critici niet geheel te onttrekken aan karikaturale types zoals Gwinnie's oom, een onsympathieke huisbaas. Daarnaast vond men de ingreep van het fantasiemeisje Djen in het overwegend realistisch getinte verhaal niet altijd geloofwaardig. Geprezen werd Van Assen om zijn vlotte, levendige verteltrant met veel rake en ontroerende typeringen. Ook de vrolijke, anarchistische sfeer in zijn eerste verhalen - die duidelijk in de traditie staan van Guus Kuijer - werd geprezen. Lieke van Duin in Trouw naar aanleiding van De gemaskerde wreker. ‘De Nederlandse jeugdliteratuur heeft er met Klaas van Assen een begaafd auteur bij.’ Cornald Maas in de Volkskrant over Kletsen met Jona: ‘De bundel bevat voorleesverhalen waarvoor auteurs als Sjoerd Kuyper, Lydia Rood en Rindert Kromhout, die meesters zijn in het onalledaags vastleggen van alledaagse kinderbelevenissen, zich niet zouden hoeven te schamen.’ Over Een verhaal voor Hizzel schreef Maas: ‘zonder meer zijn beste boek: coherent, welluidend, ontroerend en alleen aan het eind, als de poppenman berecht wordt, een beetje moralistisch en onnodig geruststellend.’ Bibliografie Jeugdboeken Gwinnie. Met illustraties van Juliette de Wit. Amsterdam, Querido, 1991. De gemaskerde wreker. Met illustraties van Juliette de Wit. Amsterdam, Querido, 1992. Kletsen met Jona. Met illustraties van Marit Törnqvist. Amsterdam, Querido, 1993. Een verhaal voor Hizzel. Met illustraties van Marit Törnqvist. Amsterdam, Querido, 1994. Over Klaas van Assen Lieke van Duin, Levensechte meiden. In: Trouw, 8-4-1992. Joke Linders, Dramatisch-realistische verhalen. In: Algemeen Dagblad, 24-10-1992. Lieke van Duin, Met wondergympen krijg je durf. In: Trouw, 28-10-1992. Cornald Maas, ‘Wat jammer dat je geen boom bent’. In: de Volkskrant, 16-1-1993. Cornald Maas, ‘Je mag niet kiezen, ik zeg dat je moet!’ In: de Volkskrant, 24-4-1993. Cornald Maas, De naam die je jezelf geeft, is de beste. In: de Volkskrant, 18-6-1994. 36 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1994 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Autobiografisch schrijven door Wilma van der Pennen Een autobiografie in de strikte betekenis van het woord is een terugblik op het eigen leven. Vaak worden ook dagboek, brief en memoires ‘autobiografisch’ genoemd. Daarnaast zijn er de geromantiseerde autobiografie en de autobiografische roman. Een veelheid van termen dus voor genres die met elkaar in verband staan maar op verschillende punten ook van elkaar te onderscheiden zijn. Als overkoepelende aanduiding wordt vaak de term ‘autobiografisch schrijven’ gebruikt. De auteur geeft zijn innerlijke ontwikkeling of levensbeschouwelijke opvattingen weer, maar kan zich ook beperken tot een (anekdotisch) verslag van (een deel van) zijn leven. Bij autobiografisch schrijven gaat het om de ervaringen of emoties van de schrijver zelf. Er bestaan allerlei manieren om de lezer duidelijk te maken om wiens identiteit het gaat. Dit kan via de voorpagina (titel), de achterflap, voor- of nawoord, maar ook binnen de tekst kan het duidelijk worden gemaakt wanneer de schrijver zijn bedoelingen expliciteert en becommentarieert. Het dagboek en de brief onderscheiden zich van de autobiografie in strikte zin door het moment waarop verteld wordt. In het dagboek of in de brief komen de gebeurtenissen aan de orde terwijl zij plaatshebben of kort daarna. Bij het schrijven van memoires stelt de schrijver niet zichzelf centraal, maar zijn tijd en tijdgenoten. Wanneer de auteur allerlei verbeeldingselementen door zijn verhaal weeft, is er sprake van een geromantiseerde autobiografie of autobiografische roman. En er zijn ook verhalen die niet expliciet autobiografisch zijn maar wel elementen uit het leven van de auteur bevatten. De lezer komt deze op het spoor door verklaringen van de schrijver zelf in interviews of door middel van andere bronnen als dagboeken en brieven. Motieven De autobiografische activiteit kan worden gestuurd door een behoefte aan zelfontdekking, zelfpresentatie, zelfinzicht, zelfverwerkelijking, zelfrechtvaardiging of door een combinatie van deze motieven. Ook de aard van de eigen ervaringen kan drijfveer voor autobiografisch schrijven zijn. De auteur vertelt over een ingrijpende of indrukwekkende gebeurtenis in zijn leven, om die ervaring te delen met zijn lezers. Of {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} het autobiografische karakter nu expliciet of impliciet is, de eigen ervaringen worden boven het individuele uitgetild en krijgen een meer universeel karakter om anderen te inspireren, te waarschuwen of te helpen. Een voorbeeld hiervan is het werk van Uri Orlev. In Loden soldaatjes (1956) vertelt hij over zijn jeugd in Polen vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog en over zijn aankomst, na die oorlog, in Israël. Ook zijn andere werk over de Holocaust, bijvoorbeeld Het eiland in de Vogelstraat (1981) en De man van de andere kant (1988) bevat autobiografische elementen, maar in deze twee boeken valt de identiteit van de auteur niet samen met die van de hoofdpersoon. Wie Loden soldaatjes heeft gelezen, of meer over de auteur weet, zal de impliciete verwijzingen echter wel kunnen herkennen en begrijpen. Iedere autobiograaf werkt vanuit een onmogelijke situatie. Hij heeft te maken met vertekende herinneringen, de reconstructie van een verleden dat de voorgeschiedenis vormt voor latere feiten en gebeurtenissen. Men kan die gebeurtenissen, bewust of onbewust, zo reconstrueren, accentueren, nuanceren en selecteren dat er een waarheid uitkomt die anders is dan de feitelijke waarheid maar wel inzicht geeft in het leven en de persoonlijkheid van de auteur. Voor de autobiografie is de objectieve waarheid in feite onbelangrijk. De autobiograaf schrijft geen geschiedenisboek maar doet verslag van de persoonlijke beleving. Bij wijze van demonstratie volgt een aantal voorbeelden, die verschillende vormen van autobiografisch schrijven laten zien. Roald Dahl ‘Dit is geen autobiografie. Ik zou nooit mijn eigen geschiedenis schrijven,’ schrijft Roald Dahl in het voorwoord van Boy (1984). In dit boek heeft hij zijn jeugdherinneringen op papier gezet. Er zijn hem in zijn schooltijd dingen overkomen die hij nooit vergeten is. ‘Het zijn geen belangrijke dingen, maar ze hebben allemaal zo'n geweldige indruk op me gemaakt, dat ik ze nooit uit mijn hoofd heb kunnen zetten.’ En alles is waar gebeurd, besluit Dahl. In een interview naar aanleiding van de verschijning van Boy relativeert hij: ‘Eigenlijk vind ik een autobiografie een egotrip. Ik verzin liever verhalen, maar waarschijnlijk waren mijn ideeën even op.’ De uitgever veronderstelt in zijn voorwoord dat ieder kind dat van de boeken van Roald Dahl houdt, razend nieuwsgierig zal zijn naar diens jeugd. Naast Dahl's herinneringen treft de lezer ook fragmenten van brieven aan die de jonge Roald schreef aan zijn moeder, en foto's uit zijn jeugd. In Solo (1986) gaat Dahl verder met zijn persoonlijke verhaal. Hij vertelt over zijn werk in Oost-Afrika {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} en over de tijd dat hij bij de Engelse Luchtmacht vloog in de Tweede Wereldoorlog. Ook in dit boek legt hij in een kort voorwoord verantwoording af. ‘Een leven bestaat uit een groot aantal kleine gebeurtenissen en een klein aantal grote. Een autobiografie moet dan ook erg selectief zijn om niet saai te worden: alle onbelangrijke voorvallen in een leven schrappen en zich concentreren op gebeurtenissen die in de herinnering zijn blijven leven.’ Met Solo sluit Dahl zijn autobiografie af. ‘Als ik nu nog door zou gaan, wordt het saai, want alleen wat je in je jeugd meemaakt is spannend en avontuurlijk,’ verklaarde hij in een interview. Het laatste jaar van zijn leven - Dahl overleed in 1990 - werkte hij aan een dagboek. Hij maakte aantekeningen over de natuur in zijn directe omgeving, waar hij herinneringen uit zijn jongensjaren doorheen vlocht. Deze aantekeningen zijn uitgegeven onder de titel Mijn jaar (1993). Ook in zijn fictionele werk, vooral dat voor volwassenen, maakte Dahl dikwijls gebruik van zijn eigen ervaringen. Omdat deze impliciet blijven en in een fictioneel kader verweven zijn, is hier meer sprake van autobiografische romans of verhalen. Wie over voldoende achtergrondinformatie beschikt, zal veel autobiografische elementen herkennen. Overigens grijpt Dahl in Solo de kans een autobiografisch verhaal dat hij veertig jaar eerder publiceerde te rectificeren. Hij laat daarmee zien dat niet te snel de conclusie mag worden getrokken dat hoofdpersoon en auteur één zijn. Henri van Daele De herinneringen uit zijn jeugd vormen het terugkerende thema in het werk van de Vlaamse auteur Henri van Daele. En Appels aan de overkant (1991) is het tot nu toe laatste boek in een serie van vijf waarin hij zijn jeugdherinneringen aan het papier toevertrouwde. Het werd voorafgegaan door Het land achter den Tuymelaer (1980), Het huis in de rij (1982), En toen kwam Snorrebaas (1986), Een huis met een poort en een park (1988). Daarnaast heeft Van Daele drie boeken gewijd aan zijn grootouders en één aan zijn vader: Pitjemoer (1980), Pitjefaan (1983), Mitjemoer (1984), - in 1993 gebundeld in Gegroeide schoenen - en We zouden samen naar Keulen gaan (1985). De autobiografische cyclus - elk boek kan afzonderlijk gelezen worden - begint als Van Daele zeven jaar is en eindigt met de periode van zijn tiende tot en met zijn vijftiende jaar. Het laatste boek opent met het eerste opstel dat Van Daele in het vijfde leerjaar schrijft, als prelude op zijn beginnende schrijversloopbaan, die een aanvang neemt als zijn eerste gedrukte stukjes in het blad Robbedoes verschijnen. Van Daele vertelt zijn verhaal chronologisch. Het is een soort collage van anekdotes die de {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} groei naar volwassenheid van de jonge Henri duidelijk in beeld brengen. Marie-Thérèse Schins Geboren in 1943 in Venlo, als zevende kind in een gezin van tien. Volgens haar zelf een ongelukkige positie, omdat je niet echt bij de middelsten hoort maar ook niet bij de kleintjes. In Nu is het welletjes, zei mijn vader (1985) en Ik ben niet alleen van mezelf (1989) vertelt Marie-Thérèse Schins over haar jeugd in dit grote gezin in de jaren vijftig. Er blijkt tegelijk veel, maar ook weinig veranderd te zijn in de loop der tijd. Welk kind kan zich de periode zonder televisie voorstellen, naar dansles gaan onder streng toezicht van een oudere broer? Maar er is ook veel dat van alle tijden is: ruzie met je broers en zusjes, maar ook het gevoel van saamhorigheid; gevoelens van onzekerheid, voor het eerst alleen van huis, de eerste verliefdheid, je stiekem aan het gezag van je ouders onttrekken. Het tweede boek over haar jeugd, dat niet chronologisch wordt verteld, beslaat de periode die ligt tussen haar eerste schooldag tot en met haar eindexamen middelbare school. Achterin zijn acht pagina's met foto's opgenomen van Marie-Thérèse (toen ze nog Treesje heette), haar familie en omgeving. Oorlogsherinneringen Veel kinder- en jeugdboeken die over de oorlog gaan stoelen op de eigen ervaringen van de auteur. In sommige gevallen wordt daar nadrukkelijk op gewezen, in andere is sprake van een meer of minder geromantiseerde vorm. (Zie ook: De Tweede Wereldoorlog in de jeugdliteratuur). Rita Verschuur (als Rita Törnqvist bekend als kinder- en jeugdboekenschrijfster) was vier toen de oorlog uitbrak. Ze publiceerde haar herinneringen aan de oorlogsperiode onder haar meisjesnaam in Hoe moet dat nu met die papillotten (1993). In korte schetsjes haalt ze op wat ze zich herinnert. Omdat ze nog zo jong was, blijkt de oorlog wel steeds op de achtergrond aanwezig maar spelen andere dingen in haar leventje een veel belangrijkere rol. Dit ligt anders bij Dolf Verroen. Hij beschreef zijn oorlogsherinneringen op verzoek van zijn lezers (Als oorlog echt is, 1991). Het levert geen spannend maar wel een authentiek relaas van zijn ervaringen op. Vanwege hun geschiedkundige betekenis zouden het ‘memoires van een kind in oorlogstijd’ genoemd kunnen worden. Nadrukkelijk autobiografisch is Mijn jeugd in Vietnam: jeugdherinneringen (1982) van Dang Van Ty, die als veertienjarige jongen in de oorlog in Vietnam gewond raakte en naar Noorwegen werd gebracht. In de bovenstaande voorbeelden valt de identiteit van auteur en ik-figuur samen. De auteurs beogen een {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} objectieve weergave te geven van hun belevenissen. Louis Hermans maakt een andere keuze. In het voorwoord van Schoon herenhuis met hof te koop (1983) zegt hij dat hij verhalen heeft geschreven waarin de fantasie van de verteller en de werkelijkheid in elkaar overlopen. De ik-figuur in zowel dat boek als in Het systeem van Prosper Kips (1992) heet Louis Hermans. Hij schrijft over zijn eigen ervaringen, maar heeft de vrijheid genomen deze ervaringen aan te vullen met fictieve gegevens. Weer anders ligt het in bijvoorbeeld de boeken van Johanna Reiss. Er is in deze verhalen niet langer sprake van een bovengenoemde identiteit, hoewel de schrijfster in het voorwoord van De schuilplaats (1972) wel aangeeft dat het boek gaat over een deel van haar eigen leven. Nog meer verborgen is het autobiografische karakter van De kinderen van het Achtste Woud (1977) van Els Pelgrom. Nergens is duidelijk dat het hier gaat om de eigen ervaringen van de schrijfster. Zij heeft in interviews aanvankelijk afhoudend gereageerd op suggesties in die richting. Toch heeft zij later toegegeven dat het verhaal deels dat van haar eigen jeugd is. Andere voorbeelden van auteurs die veel van hun eigen (oorlogs) ervaringen verwerkten in hun boeken zijn Christine Nöstlinger, Billi Rosen en Ida Vos. Bijzondere situaties In Ik ben Jessie (1989) beschrijft Johanna Prins het leven van een invalide meisje. Hoewel zij niet haar eigen jeugd beschrijft, weet ze wel wat het is om in een rolstoel te zitten. In een voorwoord vertelt ze dat ze zelf vanaf haar eenentwintigste invalide is. Haar eigen ervaringen, maar ook die van andere invalide jongeren heeft zij verwerkt in dit verhaal. Betsy Israel was zeventien toen ze in verwachting raakte. Ze durfde er met niemand over te praten en hield het verborgen tot in de zevende maand van haar zwangerschap. Zeven jaar later kijkt ze in Verloren jeugd (1988) terug op deze moeilijke periode in haar leven. Heel openhartig beschrijft ze hoe het zo ver heeft kunnen komen en wat het voor haar leven tot dan toe heeft betekend. Over drugsverslaving en de gevolgen daarvan zijn verscheidene min of meer autobiografisch getinte boeken verschenen. Het bekendst is Christiane F.: verslag van een junkie (1980), het verhaal van de vijftienjarige Duitse Christiane Felscherinow. Zij vertelde haar levensgeschiedenis aan twee journalisten, die haar verhaal opschreven. Het verhaal is authentiek, maar strikt genomen niet autobiografisch omdat Christiane het niet zelf schreef. Aan de authenticiteit van het eerder verschenen Het onkruid en de bloem: dagboek van een verslaafd meisje (1972) wordt getwijfeld. Beide boeken geven een indringend beeld van {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} wat het kan betekenen verslaafd te zijn. Raffaella Fletcher beschrijft zelf, samen met Peter Mayle haar leven als verslaafde in Gevaarlijk spul (1990). Ze was twaalf jaar toen zij voor het eerst in aanraking kwam met drugs. Het ging al snel van kwaad tot erger, en op haar negentiende kon ze zichzelf een heroïnehoertje noemen. Ze beschrijft hoe zij uiteindelijk toch van haar verslaving wist af te komen. Haar boek is bedoeld als waarschuwing. Dagboeken Het bekendste dagboek is dat van Anne Frank. Anne heeft niet direct de intentie gehad haar aantekeningen te publiceren (ze wilde wel schrijfster worden). Haar vader heeft er, na de oorlog, het initiatief toe genomen. Vergelijkbaar met Anne's dagboek is Het dagboek van Zlata (1993), geschreven door de elfjarige Zlata Filipovic, die vertelt wat het voor haar betekent om op te groeien in het belegerde Sarajevo. Anders dan Anne is Zlata zich er van bewust dat haar dagboek gepubliceerd zal worden. ‘Met haar dagboek doet Zlata een oproep aan de wereld om deze barbaarse oorlog te stoppen. We moeten naar haar luisteren,’ zo vermeldt de tekst op de achterflap. Hoe oprecht haar bedoelingen ook zijn, Zlata's aantekeningen missen de spontaniteit van die van Anne. De gebeurtenissen die ze beschrijft zijn er niet minder huiveringwekkend door. Waardering In de besprekingen van autobiografieën en autobiografische verhalen ligt vaak de nadruk op de waarde ervan als tijdsdocument. Bregje Boonstra schreef bijvoorbeeld over Ik ben niet alleen van mezelf van Marie-Thérèse Schins: ‘Weinig kinderen zullen het boek met rode oortjes uitlezen. Als tijdsdocument lijkt het me belangwekkend (...)’. Herman de Graef zegt over En Appels aan de overkant van Henri van Daele: ‘Vooral volwassenen zullen nostalgisch plezier beleven aan het opgeroepen tijdsbeeld. In de lotgevallen van de jonge Van Daele zullen velen eigen belevenissen herkennen (...)’. Volgens De Graef heeft Van Daele zijn jeugdherinneringen zo herkenbaar beschreven, dat menig volwassen lezer het gevoel zal krijgen dat hij over zijn eigen jeugd aan het lezen is. ‘Het lijkt me niet zo zeker dat 11-jarige lezers echt geboeid zullen worden door dit verhaal, waarin eigenlijk niets spannends gebeurt (...)’. De autobiografie zoals die van Roald Dahl levert aanknopingspunten om niet alleen de persoon (beter) te leren kennen, maar ook om zijn literaire nalatenschap nauwkeuriger te doorgronden. Vooral het eerste komt tegemoet aan de nieuwsgierigheid van menig lezer naar de mens achter de schrijver. Je leert begrijpen waarom Dahl altijd onsympathieke volwassenen in zijn verhalen opvoerde; de prototypen voor de hoofdfiguren in zijn jeugdboeken {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn onder andere in Boy duidelijk aanwezig. Beide elementen worden voor zowel jeugdige als volwassen lezers als aantrekkelijk gezien. Bibliografie Secundaire literatuur P. Spigt, Het ontstaan van de autobiografie in Nederland. Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1985. Roni Natov, The truth of ordinary lives: autobiographical fiction for children. In: Children's literature in education, jaargang 17 (1986), nr. 2, blz. 112-125. Els Jongeneel, Over de autobiografie. Utrecht, HES, 1989. Joke Linders, ‘'t is duidelijk, nietwaar, ik heb een trauma’: herinneringen van Annie M.G. Schmidt. In: Biografie Bulletin, jaargang 2 (1992), nr. 2-3, blz. 142-148. Igor Cornelissen, Speurtocht naar de (auto)biografie. Amsterdam, Lubberhuizen, 1993. John Sturrock, The language of autobiography. Studies in the first person singular. Cambridge, Cambridge University Press, 1993. Theodor Karst, Autobiographien - Lektüre für die Jugend? Überlegungen zur didaktischen Bedeutung von literarischen Lebens- und Lesemodellen. In: Beiträge Jugendliteratur und Medien, 4. Beiheft 1993, blz. 144-152. Autobiografie, autobiografische verhalen (selectie) Christiane F.: verslag van een junkie. Vastgelegd door Kai Hermann en Horst Rieck. Amsterdam, Becht, 1980. Het onkruid en de bloem: dagboek van een verslaafd meisje. Amsterdam, Becht, 1972. Herinneringen van een doktersvrouw. Blaricum, Bigot & Van Rossum, 1973. Roald Dahl, Boy, jeugdverhalen. Baarn, De Fontein, 1985. Roald Dahl, Solo: 1938-1941. Baarn, De Fontein, 1986. Roald Dahl, Mijn jaar. Baarn, De Fontein, 1993. Dang Van Ty, Mijn jeugd in Vietnam: jeugdherinneringen. Den Haag, NBLC, 1985. Kati David, De vergeten wieg. Oorlogsjaren. 's-Gravenhage, Uitgeverij BZZTôH, 1991. Zlata Filipovic, Het dagboek van Zlata. Amsterdam, Forum, 1993. Rafaella Fletcher en Peter Mayle, Gevaarlijk spul. Het verhaal van een ex-junkie. Amsterdam, Van Goor, 1991. Anne Frank, Het Achterhuis. Amsterdam, Contact, 1947. Jean Fritz, Aan de verkeerde kant van de aarde. Amsterdam, Uitgeverij Jenny de Jonge, 1993. Paula Gomes, Wie in zijn land niet wonen kan. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1988. Corrie Hafkamp, Een heel schrift wachten. Heemstede, Elzenga, 1987. Louis Hermans, Het systeem van Prosper Kips. Amsterdam [etc.], Kosmos, 1982. Louis Hermans, Schoon herenhuis met hof te koop. Antwerpen/Amsterdam, De Vries-Brouwers, 1983. Dagmar Hilarová en Miep Diekmann, Ik heb geen naam. Den Haag, Leopold, 1980. Diet Huber, Meisjes trouwen toch (zei tante Dirkje). Amsterdam, Leopold, 1993. Betsy Israel, Verloren jeugd. Weert, M. & P. Boeken, [1991]. Christine Nöstlinger, Het huis in Niemandsland. Rotterdam, Lemniscaat, 1981. Uri Orlev, Loden soldaatjes. Baarn, De Fontein, 1988. Uri Orlev, Het eiland in de Vogelstraat. Baarn, De Fontein, 1985. Uri Orlev, De man van de andere kant. Baarn, De Fontein, 1989. Els Pelgrom, De kinderen van het Achtste Woud. Amsterdam, Kosmos, 1977. Johanna Prins, Ik ben Jessie. Haarlem, Holland, [1989]. Johanna Reiss, De schuilplaats. Amsterdam, Querido, 1974. Johanna Reiss, Geen slecht jaar. Amsterdam, Querido, 1976. Billi Rosen, De tweede oorlog. Amsterdam, Querido, 1989. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Marie-Thérèse Schins, Nu is 't welletjes, zei mijn vader. Amsterdam, Ploegsma, 1985. Marie-Thérèse Schins, Ik ben niet alleen van mezelf. Amsterdam, Leopold, 1989. Henri van Daele, Het land achter den Tuymelaer. Tielt, Lannoo, 1980. Henri van Daele, Pitjemoer. Utrecht [etc.], Bruna, 1980. Henri van Daele, Het huis in de rij. Tielt/Bussum, Lannoo, 1982. Henri van Daele, Pitjefaan. Westbroek, Harlekijn, 1983. Henri van Daele, Mitjemoer. Westbroek, Harlekijn, 1984. Henri van Daele, We zouden samen naar Keulen gaan. Antwerpen, Manteau, 1985. Henri van Daele, En toen kwam Snorrebaas. Tielt, Lannoo, 1986. Henri van Daele, Een huis met een poort en een park. Tielt, Lannoo, 1988. Henri van Daele, En Appels aan de overkant. Tielt, Lannoo, 1991. Dolf Verroen, Als oorlog echt is. Amsterdam, Leopold, [1991]. Rita Verschuur, Hoe moet dat nu met die papillotten. Amsterdam, Van Goor, 1993. Ida Vos, Wie niet weg is wordt gezien. Den Haag, Leopold, 1981. Ida Vos, Anna is er nog. Den Haag, Leopold, 1986. (Tweede gewijzigde druk: Amsterdam, Leopold, 1988) Ida Vos, Dansen op de brug van Avignon. Den Haag, Leopold, 1989. Ida Vos, Witte zwanen, zwarte zwanen. Amsterdam, Leopold, 1992. Netty A.M. Wijchgel, Toen de bermen nog bloeiden. Willem Wilmink, Het verkeerde pannetje. Amsterdam, Bakker, 1984. 37 Lexicon jeugdliteratuur februari 1995 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Avonturenverhalen door Sandra van Bruinisse Het begrip ‘avonturenverhaal’ is moeilijk te definiëren, omdat het verschillende genres in zich verenigt. Van Gorp (1998) definieert avonturenverhalen als ‘vage verzamelnaam voor ridderverhalen, reisverhalen, robinsonades, detectives, westerns etc. [-]’. Pleticha (1984) maakt een indeling in acht ‘belevings’ groepen: de robinsonade, het jachtavontuur, het zeeavontuur, het indianenavontuur, het oorlogsavontuur, het reisavontuur, het detectiveverhaal en het toekomstavontuur. Maier (1987) systematiseert naar inhoudelijke categorieën en komt tot de volgende indeling: het volkenkundig-geografische avonturenverhaal, robinsonades, zeeverhalen, historisch georiënteerde avonturenverhalen, indianenverhalen, avontuurlijke verhalen waarin dieren voorkomen en utopische avonturenverhalen. Hoewel de wijze van systematiseren verschilt, noemen de auteurs vaak dezelfde soort genres. De genres die onder het begrip ‘avonturenverhaal’ vallen hebben dan ook een aantal gemeenschappelijke kenmerken. Kenmerken De literatuur noemt diverse kenmerken van avonturenverhalen: 1. Het belangrijkste kenmerk van avonturenverhalen is het ongewone, het onverwachte en het bijna-niet-mogelijke karakter. Reizen, ongewone ontmoetingen, verrassende ontdekkingen en mysterieuze verdwijningen zetten de avonturen in gang. 2. In avonturenverhalen is sprake van een held die vaak dapper en grootmoedig is. De hoofdpersoon komt in benarde situaties terecht en weet er op het nippertje uit te ontsnappen. 3. Een ander kenmerk van avonturenverhalen is de snelle afwisseling in het verloop van de handelingen. De actie staat voorop. De gebeurtenissen worden aan elkaar gebreid, houden de lezer in de ban van het verhaal en leiden hem zo via omwegen en diverse verwikkelingen naar een bevredigend einde. Helden en tegenspelers, vrienden en vijanden, kansen en bedreigingen staan tegenover elkaar. Hoogte- en dieptepunten, verrassende wendingen, waaghalzerij, redding en geluk zorgen voor beweeglijkheid in het verhaal. 4. De meeste auteurs van avonturenverhalen besteden veel aandacht aan realistische details om de lezer ervan te overtuigen dat alles echt gebeurd is of gebeurd zou kunnen zijn. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Historische ontwikkeling Volgens Pleticha (1984) zijn al in de oudste verhalen uit de geschiedenis van de mensheid elementen van het avonturenverhaal aan te wijzen. Als voorbeeld geeft hij het Gilgamesj-epos, waarin onder meer de tweekamp, het vechten tegen monsters en het doordringen in onbekend gebied aan de orde komen. In die oude verhalen is ook het motief te vinden van de vlucht vol gevaren en het reizen in onbekende, geheimzinnige landen, vaak verbonden met de aanwezigheid van de ervaren vechter, die wint door zijn geestelijke en lichamelijke superioriteit. Voorbeelden hiervan zijn het Jozefverhaal uit het Oude Testament en de Oud-Egyptische Sinuheroman. Ook in de Griekse mythologie zijn voorbeelden te vinden bijvoorbeeld in de Odyssee. Alleen worden hier de te trotseren gevaren niet met kracht overwonnen, maar met slimheid en dapperheid. Odysseus is daardoor een positief prototype van de avonturier. In de Middeleeuwen verandert het een en ander. Terwijl in het Odysseus-verhaal het avontuur aan de held wordt opgedrongen, zoeken de middeleeuwse ridders het avontuur bewust op. In deze verhalen zijn de tegenstanders veelal andere ridders, gelijkwaardigen, terwijl bij Odysseus het gevaar bestaat uit natuurgeweld en de ontzagwekkende kracht en macht van de goden. In de zestiende eeuw is de invloed van de Spaanse schelmenroman groot, aldus Pleticha. De held bekommert zich om het lot van de zwakken. De schelmen strijden voor het volk en zijn tegen de gevestigde orde en het gezag. Tegelijk met dit type held komen twee andere typen op, namelijk de vrijbuiter en de piraat. Deze typen helden vallen onder de noemer ‘sociale buitenstaanders’. In de achttiende eeuw ontstaat een nieuw kenmerk van het avonturenverhaal, namelijk de robinsonade, vernoemd naar het beroemde verhaal Robinson Crusoë van Daniel Defoe. Het overheersende motief hiervan is de schipbreukeling die aanspoelt op een eiland en daar geheel op zichzelf is aangewezen. De invloed van de robinsonade is erg groot geweest. Pas honderd jaar later krijgt het avonturenverhaal nieuwe impulsen, afkomstig uit drie richtingen. Ten eerste vanuit de historische romans van Walter Scott, ten tweede vanuit de indianenverhalen van James Fenimore Cooper. En bijna tegelijk met de opkomst van de historische romans begint de ontwikkeling van het avontuurlijke toekomstverhaal, zoals in de boeken van Jules Verne. Plaats in de jeugdliteratuur Vergeleken met andere genres spelen min of meer klassieke boeken die in eerste instantie meestal voor volwassenen geschreven zijn, bij het avonturenverhaal een grote rol. Vaak worden deze verhalen bewerkt of in aangepaste vorm voor kinderen gepubliceerd zoals Robinson Crusoe, Schateiland, De avonturen {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Co Loerakker uit Robinson Crusoë ==} {>>afbeelding<<} van Tom Sawyer, De laatste der Mohikanen, Winnetou en 20.000 mijlen onder zee. Doorgaans zijn het buitenlandse auteurs die avontuurlijke verhalen schreven. Nederlandse jeugdboekenauteurs richtten zich, als ze al avonturenverhalen schreven, bij voorkeur op het historische avonturenverhaal. Bekkering (1990) noemt als voorbeelden van Nederlandse avonturenverhalen onder andere Bob Evers, De Kameleon, Pim Pandoer en Arendsoog. Verhalen dus die vaak in serie-vorm verschenen en daardoor als triviaal werden bestempeld. Vanwege hun oorsprong zweven avonturenverhalen als genre tussen de jeugdlectuur en de literatuur voor volwassenen. Tegelijk sluiten ze aan bij de leesontwikkeling van kinderen. Charlotte Bühler (1958) spreekt in dat verband van de ‘Robinsonleeftijd’. Kinderen tussen negen en twaalf jaar lezen graag verhalen met een realistisch karakter. De held moet door zijn slimheid en handigheid zelf zijn problemen oplossen, zonder de hulp van fantasiewezens. Ghesquiere (1982) is van mening dat het lezen van series projectie- en compensatiemogelijkheden biedt. Doordat elk avonturenverhaal in feite hetzelfde verhaal vertelt, krijgen kinderen sneller vat op het geheel en genieten ze meer. Het lezen van series neemt volgens haar daarom een belangrijke plaats in in de leesontwikkeling van het kind. Bibliografie K. Doderer, Lexicon Kinder- und Jugendliteratur. Erster band: A-H. Weinheim und Basel, Beltz Verlag, 1977. Rita Ghequiere, Het verschijnsel jeugdliteratuur. Amersfoort, Leuven, Acco, 1982. Heinrich Pleticha, Das Abenteuerbuch. In: Gerhard Haas, Kinder- und Jugendliteratur. Ein Handbuch. Stuttgart, Philipp Reclam jun., 1984. Karl Ernst Maier, Das Abenteuerbuch. In: Karl Ernst Maier, Jugendliteratur. Formen, Inhalte, pädagogische Bedeutung. Bad Heilbrunn, Verlag Julius Klinkhardt, 1987. Nettie Heimeriks en Willem van Toorn (red.), De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de Middeleeuwen tot heden. Amsterdam, Querido, 1990. H. van Gorp, Lexicon van literaire termen. Groningen, Martinus Nijhoff uitgevers; Deurne, Wolters Plantyn, 1998. Jan Van Coillie, Leesbeesten en boekenfeesten. Hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken? Antwerpen, Den Haag, Davidsfonds/Infodok, Biblion Uitgeverij, 1999. 62 Lexicon jeugdliteratuur juni 2003 {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Marcel Aymé door Annerieke Freeman-Smulders Marcel Aymé werd in 1902 in Joigny (Bourgondië) geboren. Zijn moeder stierf toen hij nog jong was; hij werd door zijn grootmoeder en later door een tante opgevoed. Tijdens zijn jeugd moest hij vaak, in alle eenzaamheid, schapen en koeien hoeden. Later oefende hij verschillende beroepen uit. In 1925, herstellend van een ziekte, schreef hij zijn eerste roman: Brûlebois. Dit boek werd bekroond met de prijs van de Société des Gens de Lettres. In 1929 ontving hij de Théophraste-Renaudotprijs en in 1939 de Chanteclerprijs. Vanaf 1930 maakte hij van schrijven zijn beroep. Hij verwierf zich naam in de internationale jeugdliteratuur door zijn Contes du chat perchë, licht ironische verhalen waarin dieren een grote rol spelen. Hij stierf in 1967. Werk Marcel Aymé heeft toneelstukken, korte verhalen en een dertigtal romans geschreven. Bekende romans zijn: La jument verte en Le passe-muraille. Als hoofdpersonen treden meestal eenvoudige mensen op, zoals een brievenbesteller, een kantoorbediende, een kapper. Aymé is een verteller die op originele wijze de maatschappij kritiseert door middel van een humoristische of ironische schildering van menselijke zwakheden. Kenmerkend daarin is de vervlechting van werkelijkheid en logisch uitgewerkte fantasie. Tussen 1934 en 1958 publiceerde Aymé zeventien korte verhalen. Deze Contes du chat perché bedoelde Aymé als rustpunt voor volwassenen, als ontspanning na het harde leven van alledag. Centrale figuren in deze verhalen zijn twee meisjes, Delphine en Marinette, die met de dieren van de boerderij op voet van gelijkheid omgaan. Alle dieren en mensen kunnen met elkaar praten, veelal in sprankelende en originele dialogen. Aymé moraliseert of becommentarieert niet expliciet; de dialogen en de daden spreken voor zich. De ware vrienden van de meisjes zijn de dieren: bij voortduring zijn ze bezig elkaar te helpen, of brengen de tijd samen gezellig door. Fricties en problemen ontstaan doordat ieder personage zijn eigen aard houdt of zijn beperkingen heeft. Slechte dieren en mensen zullen hun terechte straf niet ontgaan, maar een berouwvolle zondaar wordt onmiddellijk in genade aangenomen. De ouders zijn hardvochtig {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} en egoïstisch; hun enige verdienste is dat ze veel van huis zijn. Vanwege de originele benadering van de gezagsrelaties wordt Les contes du chat perché wel gezien als een voorloper van de anti-autoritaire kinderliteratuur. Hoewel niet voor kinderen bedoeld, werden de verhalen als kinderboek uitgegeven; eerst afzonderlijk, later ook in verzamelbundels. De boeken zijn geïllustreerd door Nathan Altman, Nathaly Parain, M. Parry, Lesly Queneau en Philippe Dumas. Les contes du chat perché is in 1969 voor de Franse televisie bewerkt. Enkele verhalen zijn als livres-cassette verkrijgbaar. De boeken van Marcel Aymé worden nog regelmatig herdrukt. Uitgeverij Gallimard is in 1989 begonnen met de heruitgave van zijn romans. Les contes du chat perché De vermenging van werkelijkheid en fantasie, omwille van een milde maatschappijkritiek, is het meest kenmerkende van Les contes du chat perché (Verhalen van de spinnende poes). In ‘De Wolf’ verwijten Delphine en Marinette de wolf dat hij een lammetje heeft opgegeten. De wolf vraagt zich onbekommerd af welk lammetje ze bedoelen, en voegt eraan toe dat de meisjes toch ook lamsboutjes eten. Als de wolf na enkele weken de meisjes opeet, en de ouders de buik van de wolf moeten opensnijden om ze eruit te halen, verandert dat niets aan hun vriendschap. Dat te geleerd willen zijn niet deugt, blijk uit ‘De os’. De os wil graag leren lezen, maar zodra hij dat kan doet hij niets anders dan luidkeels Rabelais citeren. Hij verwaarloost zijn werk op de boerderij en wordt dus aan een circus verkocht. In ‘De som’ tobben de meisjes met hun huiswerk: ze moeten het aantal beuken, eiken en berken in het gemeentebos berekenen. Alle dieren zitten hoofdschuddend bijeen, verdrietig moeten ze bekennen dat zij ook niet weten hoe het moet. Totdat het kleine witte kippetje een praktisch voorstel doet: het bos van de gemeente is vlakbij, het is slechts een kwestie van tellen. Zo gezegd zo gedaan. De dieren gaan mee naar school om in de triomf van de meisjes te delen, maar alles verloop anders. Waardering In Frankrijk werden de verhalen nogal verdeeld ontvangen. Enerzijds zag men verwantschap met La Fontaine, Perrault en Rabelais, anderzijds was er een criticus die meende dat als dieren konden spreken, ze andere dingen aan de orde zouden stellen. En had Aymé soms een diploma dierenspraakkunst? In Nederland was de kritiek evenmin eensgezind, zij het op andere gronden. Aan de ene kant sprak men van ‘fijnzinnige humor’, ‘voldoet aan alle artistieke eisen’, ‘een jeugdklas- {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} siek boek’; aan de andere kant vond met het minder gelukkig dat de ouders als dom en eigenwijs werden beschreven; dit werd ‘minder pedagogisch’ genoemd. Verder vond men het nogal profanerend dat de meisjes en de dieren ‘zondvloedje’ speelden met de keuken als ark. Vertalingen In de jaren vijftig en zestig werden verhalen vertaald in het Engels, Amerikaans (het eerste kinderboek dat door Maurice Sendak is geïllustreerd), Japans, Spaans, Zweeds, Deens en Tsjechisch. In Nederland verschenen twee bundels: Verhalen van de spinnende poes en Nieuwe verhalen van de spinnende poes. De titel is in elke taal anders; bijvoorbeeld Kater Titus erzählt of The wonderful farm, Eight children's stories. De oorspronkelijke titel is niet letterlijk te vertalen, want chat perché betekent namelijk ‘voetje van de vloer’. Bibliografie Keuze uit het werk voor volwassenen La jument verte (1933), Le Passe-muraille (1943), Uranus (1948), Oeuvres romanesques complètes (vanaf 1989) Ook voor de jeugd Les contes du chat perché (1934), Autre contes du chat perché (1950), Derniers contes du chat perché (1958): Verhalen van de spinnende poes, Nieuwe verhalen van de spinnende poes. Vertaald door A.C. Tholema. Met illustraties van A. van Breda. Hulshorst, Van Breda, 1954 en 1955. Meest recente complete uitgave: Les contes du chat perché. Paris, Gallimard, 1986. Collection folio. Losse uitgaven De groene merrie. Gent, De Steenbok, 1966. Le passe-muraille. Zutphen, Thieme, 1969. (Schooluitgave) Cinq contes du chat perché. Anvers, De Nederlandse Boekhandel, 1972. (Schooluitgave) Over Marcel Aymé P. Vandromme, Marcel Aymé. Paris, Gallimard, 1960. Fr. Caradec, Histoire de la literature enfantine en France. Paris, Albin Michel, 1977. Claude-Anne Parmégian, Differentes formes d'Aymé. In: La revue des livres pour enfants. Printemps 1986, blz. 85-90. 28 Lexicon jeugdliteratuur februari 1992 {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Natalie Babbitt door Jos Staal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Natalie Babbitt is als Natalie Zane op 28 juli 1932 in Dayton, Ohio geboren. Haar moeder, die van schilderen hield, stimuleerde haar belangstelling voor tekenen en lezen. Ze ontwikkelde een passie voor sprookjes en mythen. Bij het tekenen werd ze vooral geïnspireerd door de illustraties van John Tenniel in Alice in Wonderland. Later volgde ze een cursus op de Cleveland School of Art; op Smith College, haar middelbare school, koos ze kunst als specialisatie. In 1954 trouwde ze met Samuel Babbitt, die ze had leren kennen op Smith College. Het echtpaar kreeg drie kinderen. Samuel Babbitt wilde schrijver worden, maar kon slecht tegen de eenzaamheid die dit beroep met zich meebrengt. Hij koos uiteindelijk voor een carrière als bestuurder in het onderwijs. In 1966 maakte Natalie Babbitt de illustraties in een kinderboek van haar man, The Forty-Ninth Magician. De uitgever moedigde haar aan ook zelf kinderboeken te gaan schrijven. Zo ontstonden haar prentenboeken Dick Foote and the Shark (1967) en Phoebe's Revolt (1968), waarvoor Natalie Babbitt rijmende teksten schreef. In 1969 verscheen haar eerste jeugdboek, The Search for Delicious (Op zoek naar lekker). Sindsdien heeft Natalie Babbitt zich voornamelijk als schrijfster ontwikkeld; sommige van haar boeken voorzag ze zelf van illustraties. Het werk van Natalie Babbitt werd bekroond met de Christopher Award en kreeg vele malen eervolle vermeldingen. In 1981 werd ze genomineerd voor de Hans Christian Andersenprijs. Werk Natalie Babbitt mengt psychologisch realisme met elementen uit sprookjes, mythen en legenden. Meestal ondernemen haar hoofdpersonen een reis, metafoor voor het zoeken naar de eigen identiteit. De reis is {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} een eerste confrontatie met de volwassenheid; de hoofdfiguren verliezen hun onschuld en gaan beseffen hoe complex en grillig het menselijk bestaan is. Naast avontuur en mysterie bieden de verhalen ruimte voor wijsgerige bespiegelingen. Dat maakt ze ook aantrekkelijk voor volwassenen. Volwassenen spelen een grote rol in de jeugdromans van Natalie Babbitt. De hoofdpersonen maken door de ontmoetingen die ze hebben, kennis met verschillende facetten van het volwassen bestaan. Er bestaat een spanning tussen de kwetsbare en hoopvolle verwachtingen van jongeren en de berusting van volwassenen. De belangrijkste visie die Babbitt uitdraagt, is dat je voor alles open moet blijven staan en vooral niet bang moet zijn voor verandering. Vaak komen haar romans wat moeizaam op gang doordat ze beginnen met een uitgebreide beschrijving van het landschap en mythologische of folkloristische achtergronden; zaken die meestal slechts zijdelings aan het verhaal en de belangrijkste karakters zijn gerelateerd. Babbitt wijst in haar proloog dikwijls op de betrekkelijkheid van het menselijk streven. Bezien vanuit de eeuwigheid stelt het niet zo erg veel voor. Ook is dat streven gebonden aan allerlei beperkingen die met de menselijke natuur en andere wetmatigheden te maken hebben. In Op zoek naar lekker krijgt de twaalfjarige Ganis de opdracht een opiniepeiling te houden. Ganis is een vondeling die wordt opgevoed door de eerste minister; deze werkt aan een woordenboek met voorbeelden. In het paleis breekt ruzie uit over de vraag welk voedsel bij het woord ‘lekker’ moet worden vermeld. De koning stuurt Ganis eropuit om alle onderdanen naar hun mening vragen. Tot dat moment leefde hij in de overtuiging ‘dat de wereld een prachtige, onbedorven tuin was, waar nog geen onkruidje groeide’. Nu merkt hij dat de realiteit anders is. Doordat ze bang zijn hun zekerheden kwijt te raken, zijn de mensen wantrouwend, onoprecht en ruzieachtig; ook laten ze zich makkelijk manipuleren. Halverwege de reis wil Ganis er het bijltje bij neergooien: ‘Ik kan mensen niet meer verdragen! Ze luisteren nooit of alleen naar leugens, en ze doen niets dan ruzie maken en ik heb er schoon genoeg van!’ Maar uiteindelijk neemt hij zijn verantwoordelijkheid en steekt hij er een stokje voor dat Venijn, de machtsbeluste broer van de koningin, het volk in een burgeroorlog stort. Op zoek naar lekker oogt sprookjesachtig: het verhaal beschrijft de strijd tussen goed en kwaad en er komen dwergen, een woudwoner en een zeemeermin in voor. In psychologisch opzicht echter stijgt het boven het sprookje uit. De woudwoner is negenhonderd jaar en heeft al heel wat steden in rook op zien gaan. ‘Mensen hebben altijd oorlog gevoerd en dat zullen ze altijd blijven doen,’ zegt hij tegen Ganis. Aan het eind van het ver- {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} haal heeft Ganis zich met de twistzucht van mensen verzoend; het is nu eenmaal hun natuur. Door één keer per jaar het woud in te trekken, blijft hij contact houden met de magische en poëtische kanten van het bestaan en vindt hij rust en evenwicht. Hij kan genieten van het moment en de simpele dingen des levens. Hercules Welgemoed, de vijfentwintigjarige hoofdpersoon in De Buitenplaats, is weliswaar volwassen maar heeft zijn plaats in de wereld nog niet gevonden. Zijn vader wil dat hij de traditie van de familie voortzet en hoedenmaker wordt. Zijn moeder wil dat hij op de mythologische Hercules lijkt en vindt in het leven van haar zoon ook allerlei parallellen met de Griekse held. Zoon Hercules wil alleen maar zijn eigen ware zelf zijn, ‘het beste wat iemand zich wensen kan’. Hij trekt de wijde wereld in en sluit zich aan bij een toneelgezelschap. Door verschillende rollen te spelen, hoopt hij erachter te komen wat hem ‘het lekkerst zit’. Na een lange tournee als oude wijze schoolmeester weet hij het. Hij meldt zich als huisleraar op de buitenplaats van de familie Goeman. Daar spelen zich merkwaardige dingen af. De vader van zijn pupil Willem is dood, maar daar gelooft de jongen niets van, ook al staat er een graftombe in de tuin. Samen met Willem gaat Hercules op zoek naar de waarheid. Ongewild vervult hij dan de laatste van de Twaalf Werken van zijn grote voorganger: het naar boven halen van de hellehond Cerberus. De Buitenplaats is de enige jeugdroman van Natalie Babbitt die de lezer meteen midden in de handeling plaatst. Net als Op zoek naar lekker ontpopt het verhaal zich als een pleidooi voor het eenvoudige, zuivere leven: de familie Goeman vestigt zich op een boerderij en Hercules keert terug naar zijn geboortedorp, waar hij een school begint. Net als Op zoek naar lekker bevat De Buitenplaats een mengeling van humor, ernst, mysterie en avontuur. Naast de familie Goeman en Hercules figureren een op sensatie beluste dorpssmid en zijn roddelzieke zuster, en een tuinman met een dochter die aan seances doet. Terloops steekt het verhaal de draak met het heldendom. Bovenal is het geestig, ook voor volwassenen: tijdens een seance krijgt Hercules van Shakespeare het verwijt dat hij diens teksten verhaspelt. Eeuwig en altijd Tuck en De ogen van de Amaryllis zijn serieuzer van toonzetting. De ogen van de Amaryllis is een liefdesgeschiedenis. In tegenstelling tot andere boeken van Babbitt speelt het niet in een onbestemde tijd. Het is gesitueerd omstreeks 1880, maar niet alle gebeurtenissen zijn realistisch. Het belangrijkste personage is Geneva Reade, weduwe van een kapitein. Dertig jaar geleden heeft zij het schip van haar man zien vergaan. Nu loopt zij dagelijks langs het strand, op zoek maar een teken van hem. Als ze haar enkel breekt, komt kleindochter Jenny {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Natalie Babbitt uit Des duivels sprookjesboek ==} {>>afbeelding<<} logeren. Die neemt haar taak over. Langs de vloedlijn loopt ook de man Seward, die alleen zichtbaar is voor oma en Jenny en wiens taak het is alles wat van waarde is voor de zee, terug te brengen in de zee. Als Jenny het boegbeeld van de Amaryllis vindt, komt oma in conflict met Seward omdat ze het voorwerp niet wil teruggeven: de Amaryllis was het schip van haar man. Het verhaal wordt verteld vanuit de elfjarige Jenny. Van haar grootmoeder leert Jenny dat er ook nog een andere wereld is, voorbij de randen van de zee, waar verdronken zeelieden voor eeuwig rondzeilen op de bodem van de zee. Zee, water zijn belangrijke motieven in het werk van Natalie Babbitt. De ogen van de Amaryllis heeft als motto een passage uit het Hooglied: ‘Vele wateren kunnen de liefde niet blussen en rivieren spoelen haar niet weg.’ Ook in Op zoek naar lekker en Eeuwig en altijd Tuck speelt water een rol. In het eerstgenoemde boek probeert Venijn de mensen op te stoken door de rivier droog te leggen. Als de rivier weer gaat stromen, is iedereen het erover eens dat water pas echt lekker is, en heeft de eerste minister zijn definitie gevonden. In Altijd en eeuwig Tuck fungeert water in een uitgebreide metafoor over de eeuwige cyclus van het leven. Natalie Babbitt schreef ook twee bundels met duivelverhalen, in Nederland samengebracht onder de titel Des duivels sprookjesboek. Regelmatig reist de duivel naar de wereld om daar de zaken eens flink in de war te gooien, zelden met succes. Er valt veel te grinniken om deze verhalen. De duivel van Babbitt is vooral een plaaggeest, met herkenbare menselijke trekjes. Eeuwig en altijd Tuck De tienjarige Winnie wordt beschermd opgevoed in een groot huis met een hek eromheen. Ze droomt ervan vrij te zijn en zelf uit te maken wat ze wil doen. Op een dag glipt ze het huis uit en gaat het bos in. Daar ontmoet ze een jongen, Jelle, die water drinkt uit een bron die verborgen ligt onder een hoop stenen. Hij vertelt honderdvier jaar oud te zijn; Winnie denkt dat het een grap is. Als zij ook van het water wil drinken, wordt ze ontvoerd door de familie van Jelle. Ze nemen haar mee naar hun huis, waar Winnie verneemt dat ze onsterfe- {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} lijk zijn. Ieder die van de bron in het bos drinkt, kan niet meer sterven. Winnie voelt zich erg op haar gemak bij de familie Tuck, die heel anders is dan haar eigen familie: hartelijk en onconventioneel. Dan verschijnt er een man in een geel pak die Winnie en de Tucks na de ontvoering is gevolgd. Met haar familie heeft hij de afspraak gemaakt dat hij in het bezit komt van het bos, in ruil voor het bekend maken van haar verblijfplaats. Hij vertelt de Tucks dat hij het water te koop aan wil bieden; zij zouden demonstraties kunnen geven om aan te tonen dat het water je echt onsterfelijk maakt. Als de Tucks weigeren, dreigt hij Winnie te gebruiken voor de demonstraties. Daarop schiet moeder Tuck de man neer. Ze wordt gevangen genomen en opgesloten, in afwachting van de doodstraf. Het geheim van de familie Tuck zal dan bekend raken. Winnie besluit de plaats van moeder Tuck in de gevangenis over te nemen. Eerder heeft Jelle, die verliefd is op Winnie, haar een flesje met bronwater gegeven. Ze moet het drinken als ze zeventien is. Winnie geeft het water uiteindelijk aan een pad. Eeuwig en altijd Tuck behoort tot de moderne klassieken in de Amerikaanse jeugdliteratuur. Net als de andere boeken van Babbitt is het opgebouwd volgens het patroon vertrek, inwijding, terugkeer. Dankzij de Tucks leert Winnie dat leven een kwestie van beweging en verandering is. ‘Alles om ons heen beweegt, groeit en verandert,’ houdt vader Tuck haar voor. ‘Je bent nu een kind, maar straks zul je een vrouw zijn. En daarna zul je verdwijnen en ruimte maken voor de nieuwe kinderen.’ Leven zonder te sterven is geen leven. De Tucks zijn voor eeuwig en altijd geestelijk en lichamelijk gefixeerd op de leeftijd waarop ze van het water dronken. ‘Wij bestaan alleen maar, wij zijn, net als de rotsen naast de weg,’ zegt vader Tuck. Daarom wil de familie koste wat kost voorkomen dat anderen van de bron drinken. Waardering De critici beoordelen het werk van Natalie Babbitt positief. Joke Linders, die nog niet eerder van Babbitt had gehoord, sprak bij het verschijnen van Op zoek naar lekker en Eeuwig en altijd Tuck van ‘een plezierige verrassing’. Beide boeken verenigen volgens haar ‘de sterke punten van het avonturenverhaal met de onvermijdelijke levensles’. Bregje Boonstra over Eeuwig en altijd Tuck: ‘Babbitt schreef een boek van klassieke allure. Haar thema behandelt ze met een aangename mengeling van ernst en speelsheid en ze verleidt haar lezers vanaf de eerste bladzijde met beloften van avontuur en geheimen.’ Ingrid Brouwer omschreef De Buitenplaats als ‘leuk, spannend, vol onverwachte wendingen’. Ook Babbitts duivelverhalen werden geprezen. ‘Verhaaltjes die je als lezer met satanisch genoegen verorbert’, aldus Cathérine van Houts, die haar recensie in stijl afsloot: ‘Des duivels {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} sprookjesboek prijs ik hierbij graag de hemel in.’ Bibliografie Keuze uit de niet in het Nederlands vertaalde boeken Dick Foote and the Shark (1967), Phoebe's Revolt (1968), Kneeknock Rise (1970), The Something (1970), Herbert Rowbarge (1982), Nellie: a Cat on Her Own (1989). Jeugdboeken The Search for Delicious (1969): Op zoek naar lekker. Vertaald door Huberte Vriesendorp. Met illustraties van Jane Byers Bierhorst. Baarn, De Fontein, 1993. Goody Hall (1971): De Buitenplaats. Vertaald door Huberte Vriesendorp. Met illustraties van Natalie Babbitt Baarn, De Fontein, 1995. The Devil's Storybook (1974), The Devil's Other Storybook (1987): Des duivels sprookjesboek. Vertaald door Huberte Vriesendorp. Met illustraties van Natalie Babbitt. Baarn, De Fontein, 1995. Tuck Everlasting (1975): Eeuwig en altijd Tuck. Vertaald door Huberte Vriesendorp. Baarn, De Fontein, 1993. The Eyes of the Amaryllis (1977): De ogen van de Amaryllis. Vertaald door Huberte Vriesendorp. Baarn, De Fontein, 1995. Over Natalie Babbitt Natalie Babbitt, The great American novel for children - why not. In: The Horn Book Magazine, jaargang 50 (1976), nr. 2, blz. 176-185. Geraldine DeLuca, Extensions of nature: the fantasies of Natalie Babbitt. In: The Lion and the Unicorn, jaargang 1 (1977), blz. 47-70. M. Kip Hartvigsen en Christen Brog Hartvigsen, ‘Rough and soft, both at once’: Winnie Foster's initiation in Tuck Everlasting. In: Children's Literature in Education, jaargang 18 (1987), nr. 3, blz. 176-183. Kim Aippersbach, Tuck Everlasting and the tree at the center of the world. In: Children's Literature in Education, jaargang 21 (1990), nr. 2, blz. 83-97. Bregje Boonstra, Wiel. In: De Groene Amsterdammer, 30-6-1993. (Over Op zoek naar lekker) Joke Linders, Lekker is maar één vinger lang. In: Algemeen Dagblad, 25-11-1993. (Over Op zoek naar lekker) Joke Linders, Duivelse verhalen. In: Algemeen Dagblad, 10-3-1995. (Over Des duivels sprookjesboek) Cathérine van Houts, Sprookjes van de duivel. In: Het Parool, 23-3-1995. (Over Des duivels sprookjesboek) Judith Eiselin, Humeurige kamelen. In: NRC Handelsblad, 31-3-1995. (Over Des duivels sprookjesboek, Eeuwig en altijd Tuck en Op zoek naar lekker) Lieke van Duin, Sprookjes op drift. In: Trouw, 19-4-1995. (Over Des duivels sprookjesboek) Cornald Maas, In de hel zijn weinig verrassingen. In: de Volkskrant, 13-5-1995. (Over Des duivels sprookjesboek) Ingrid Brouwer, Oefenen voor kanonskogel. In: Het Parool, 13-2-1996. (Over De Buitenplaats) 48 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1998 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Marijn Backer door Saskia van der Wiel {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Marijn Backer is op 6 juni 1956 in Leiden geboren. Al heel vroeg vulde hij schriftjes met liedjes en verhalen. ‘Niet om schrijver te worden, maar om te schrijven. Het gaf me een gek gevoel van verlangen naar iets groots en moois.’ Maar het duurde lang voordat wat hij schreef, goed genoeg was om aan anderen te laten lezen. Toen hij gedichten in tijdschriften probeerde te publiceren, kreeg hij ze jarenlang retour. In 1991 verscheen zijn eerste dichtbundel voor volwassenen, Het oog van de veeboer, in 1996 gevolgd door een tweede bundel, Opdracht. In de tussentijd verschenen zijn eerste jeugdboeken. Backer werkte elf jaar als verpleger in een ziekenhuis. Daarna ging hij studeren en werd hij docent Grieks en Latijn op een school in Bilthoven. Voor deze school schreef hij twee musicals: Alice in Wonderland (1994) en Geen reis om de wereld in 80 dagen (1995). Zijn eerste boek voor kinderen Lieve engerd, de groetjes, dat hij samen met Inez van Eijk schreef, werd in 1993 bekroond met een Zilveren Griffel in de categorie non-fictie. Werk Lieve engerd, de groetjes: brievenboek voor kinderen (1992) vertelt alles over brieven en brieven schrijven. Het geeft tips over het schrijven van lastige brieven, bedankbrieven, afscheidsbrieven, afzegbrieven, je eerste brief; maar ook over bijzondere brieven als de spiekbrief, de smoesjesbrief, de gezongen brief of de puzzelbrief. De auteurs geven uitleg over soorten papier en taal (postzegeltaal en het morse-alfabet), maar ook over de geschiedenis van de brief en beroemde postbodes. Het is een warm pleidooi voor de brief boven moderne communicatiemiddelen als telefoon en fax. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Omslagillustratie: Ceseli Josephus Jitta ==} {>>afbeelding<<} Backers jeugdromans zijn realistisch en gaan veelal over jongeren uit gebroken gezinnen die met vallen en opstaan hun eigen weg moeten zoeken. Zijn hoofdpersonen zijn vaak gevoelig, introvert en tobberig. Ze kampen met onbegrip of te weinig aandacht van de volwassenen om hen heen. De vertelstijl is suggestief en beeldrijk. ‘Ik heb altijd een schriftje bij me. Als ik bijvoorbeeld op school loop, of in de trein zit en ik hoor een dialoog die me bevalt dan schrijf ik dat meteen op,’ vertelt Backer over zijn werkwijze. In Thuis niet thuis (1994) vertelt de dertienjarige Frank over de verwarrende periode die volgt op de scheiding van zijn ouders. Hij loopt van huis weg, naar een Zeeuwse vissersplaats die hij kent van vakanties. Daar wordt hij de hulp van de palingvisser Jo. Het is een hard bestaan, vooral als Jo de netten van zijn aartsvijand gaat stropen. Frank wordt voor het eerst van zijn leven verliefd, nota bene op twee meisjes tegelijk, en weet daar niet goed raad mee. Er is niemand bij wie hij zijn hart kan luchten. Zijn moeder heeft haar handen vol aan zichzelf, zijn vader zit in Spanje met zijn nieuwe geliefde. Frank keert ziek naar huis terug waar zijn moeder de scheiding niet aan blijkt te kunnen. Als zij tegen een boom rijdt en overlijdt, gaat Frank met zijn vader in Friesland een nieuw leven opbouwen. Ik hou waar ik van hou (1996) laat zien hoe een onafscheidelijke broer en zus elkaar door een echtscheiding uit het oog verliezen. Het verhaal wordt afwisselend verteld door de dromerige Chris (14) en de luidruchtige Heleen (15). Heleen blijft bij haar moeder wonen in Amersfoort, Chris kan zijn vader niet missen en gaat met hem mee naar Friesland. Hun ouders krijgen allebei een nieuwe relatie, terwijl Chris nieuwe vrienden maakt en Heleen stapelverliefd wordt op de veel oudere Louis. Chris krijgt door dat Heleen in de problemen zit als ze via de vriend van haar moeder in een Belgisch soldatencafé gaat werken. Chris haalt haar daar weg. Als ze weer samen in hetzelfde huis wonen, con- {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} cluderen ze dat ze allebei hun eigen weg zijn gegaan. Dossier Wauter Both (1998) is een thriller geschreven in de vorm van een terugblik. Het begint met het politiedossier van Wauter Both. Daarin staat dat Wauter bij een steekpartij om het leven is gekomen. Deze opzet zorgt ervoor dat de lezer de slechte afloop van Wauters leven al kent. Daardoor is het boek te lezen als een verklaring van hoe Wauter tot crimineel gedrag heeft kunnen komen, en biedt een antwoord op vragen als ‘had hij andere keuzes kunnen maken?’, en ‘waar is het fout gegaan?’ Dossier Wauter Both Wauter woont alleen met zijn moeder en heeft net als zijn vriend Hans een fascinatie voor misdaad. In de zomer voor de brugklas valt Wauter voor de mooie Maike die echter verkering neemt met Hans. Die brengt Wauter in contact met de stoere Camiel die de twee jongens ‘inhuurt’ voor het maken van dossiers van leraren. Als Hans een afspraak niet nakomt wordt hij door Camiel het ziekenhuis in geslagen. Wauter zweert Hans te wreken en gaat Camiel op het schoolplein met een mes te lijf. Dat wordt Wauter noodlottig. In onderkoeld geschreven ‘dossierpunten’ is Wauters groeiende wanhoop, jaloezie, isolement en agressie neergezet, temidden van een omgeving die daar geen antwoord op heeft. Zijn wat zweverige moeder reageert machteloos. De populaire Hans doet egocentrisch en bot. De wispelturige Maike manipuleert hem met zijn slaafse verliefdheid. Als Wauter in contact komt met het ‘snelle geld’, kan hij de verleiding niet weerstaan. Het geeft hem een gevoel van macht. In de escalatie van gebeurtenissen is Emy, een kortstondige vriendin, het enige lichtpuntje. Bij haar ontspant Wauter en is hij in staat tot grapjes en tederheid. Wauter komt naar voren als iemand die niet slecht of laf is, maar als een wantrouwige ongelukkige puber die niet in staat is de neerwaartse spiraal van de gebeurtenissen te keren. Hij heeft zijn uiterlijk niet mee, is zeer introvert en neemt niemand in vertrouwen. Dat hij iemand om hulp zou kunnen vragen, komt niet in zijn hoofd op. Hij heeft een hang naar risicovolle en louche praktijken. Waardering De jury die Lieve engerd, de groetjes bekroonde, vond het boek ‘buitengewoon origineel, [-] helder, duidelijk en geestig. Het bevat leuke wetenswaardigheden en is zo geschreven dat kinderen welhaast zin moeten krijgen om de pen ter hand te nemen.’ De jeugdromans werden wisselend ontvangen. Carolien Zilverberg noemt Backer in Thuis niet thuis ‘een impressionistisch verteller’ die in onderkoelde stijl veel weet te suggereren. Maar de stropersavonturen in het boek vindt ze mallotig. Lieke van Duin waardeert Dossier Wauter Both als een ‘boeiende, authentieke jeugdroman’, maar is niet te spreken over Ik hou waar ik van hou. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Backer heeft zijn verhaal zo vol gefrommeld met problemen, dat elke nuance doodgedrukt wordt. [-] Psychische ontwikkelingen gaan veel te snel en gevoelens worden niet uitgewerkt.’ NRC Handelsblad vindt het een pluspunt dat de personages zijn wie ze zijn, met tekortkomingen, buien, nukken en charmes, maar wijst Backers neiging tot mooischrijverij af als ‘iets te leuk op een volwassenen-over-kinderen manier’. Aukje Holtrop vindt dat het verhaal vol zit met ‘oninteressante drukte en onwaarschijnlijke ontmoetingen’ en had de interessante ‘eenling en loser’ Chris liever als enige echte hoofdpersoon van het boek gezien. Dossier Wauter Both vonden de meeste critici psychologisch heel knap. ‘Backer laat geen emotie onberoerd. [-] Het boek maakt pijnlijk duidelijk hoe hard sommige scholieren moeten vechten voor een plaats in de groep.’ (Leeuwarder Courant). Bibliografie Poëzie voor volwassenen Het oog van de veeboer (1991), Opdracht (1996). Jeugdboeken Samen met Inez van Eijk, Lieve engerd, de groetjes. Brievenboek voor kinderen. Met illustraties van Mieke de Haan. Amsterdam, Contact, 1992. Thuis niet thuis. Amsterdam, Piramide, 1994. Ik hou waar ik van hou. Amsterdam, Piramide, 1996. Dossier Wauter Both. Amsterdam, Piramide, 1998. Over Marijn Backer [Anoniem], Brieven schrijven en dingen zoeken. In: Eindhovens Dagblad, 2-10-1992. Carolien Zilverberg, Postbode. In: NRC Handelsblad, 16-10-1992. Harry Bekkering (voorzitter) namens Griffeljury CPNB 1993, Juryrapport Zilveren Griffel 1993. Carolien Zilverberg, Op en aan zee. NRC Handelsblad, 4-11-1994. [Anoniem], Over Dossier Wauter Both. In: NRC Handelsblad, 16-7-1996. Aukje Holtrop, Over Ik hou waar ik van hou. In: Vrij Nederland, 24-8-1963. Lieke van Duin, Hardlopen en tegelijk hongerlijden. In: Trouw, 28-8-1996. Jaap Friso. Over Dossier Wauter Both. In: Hervormd Nederland, 28-11-1998. Baukje Wytsma, Vechten om er bij te horen. In: Leeuwarder Courant, 26-2-1999. Ymkje Swart, Rijen en rijen volgeschreven schriftjes. In: Lesmateriaal Voorleesmarathon 2000, Tutti Kindermarketing, Rotterdam, 2000. 57 Lexicon jeugdliteratuur oktober 2001 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Patsy Backx door Wilma van der Pennen Patsy Backx is in 1944 in Rotterdam geboren. Na haar eindexamen gymnasium studeerde ze aanvankelijk kunstgeschiedenis, maar in 1969 stapte ze over naar de Rietveld Academie, waar ze zich specialiseerde in vrije grafiek en schilderen. Van 1980 tot 1988 werkte ze als begeleidster van kindergroepen in het Amsterdamse. Nutsatelier. Ze leverde jarenlang bijdragen aan de kinderpagina van nrc Handelsblad. Haar carrière als illustratrice van kinderboeken begon in 1991, met tekeningen in De hemel valt van Kit Pearson, van wie zij ook Een handvol tijd (1993) illustreerde. Het verhaal van Stippie en Jan, waarvoor Backx ook de tekst schreef, is in 1993 uitgeroepen tot het bestverzorgde kinderboek van dat jaar. In 1994 kreeg ze voor hetzelfde boek een Vlag en Wimpel van zowel de penseel- als de griffeljury en een Pluim van de maand (maart 1994). Werk Patsy Backx heeft een beperkt kinderboeken-oeuvre op haar naam staan, waarin ze haar eigen, herkenbare stijl trouw is gebleven, zowel in haar illustraties voor anderen (Karel Eykman, Mieke Tillema en Gerard Delft) als in de (prenten)boeken waarvoor zij zelf de tekst schreef. Haar tekeningen lijken bedrieglijk eenvoudig, niet meer dan losse schetsen waarmee ze veel emotie en beweging weet te suggereren. Soms vult ze deze lijntekeningen aan met aquarel. Backx plaatst haar figuren (meer poppetjes dan personen) en veel dieren meestal tegen een vrijwel lege achtergrond. Ze is niet zozeer geïnteresseerd in de omgeving, maar wil iets ‘vertellen’ over de onderlinge relaties tussen haar figuren. Ze tekent ondernemende, dansende figuurtjes, waar de nieuwsgierigheid vanaf straalt. Wellicht juist vanwege de kunst van het weglaten prikkelen de illustraties de fantasie. In haar stijl weet Backx zich beïnvloed door Hergé, de geestelijke vader van onder meer de stripheld Kuifje, wiens werk ze als kind al bewonderde. Haar tekeningen ademen de sfeer van de jaren vijftig, de tijd waarin ze de illustraties in de stripalbums over Kuifje als klein meisje keer op keer bekeek. De tijd ook die zij als veilig en geordend heeft ervaren. Om die reden beviel haar het illustreren van de boeken van Kit Pearson erg goed, omdat die verhalen in de jaren veertig en vijftig spelen. Deze opdracht vloeide voort uit een tentoonstelling in de zogenoemde Hema Kijkkasten in Amster- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit Een handvol tijd van Kit Pearson ==} {>>afbeelding<<} dam: etalages in een blinde muur waarin wisselende exposities getoond werden. Backx vulde de kijkkast met tekeningen en korte teksten, die uitgeefster Jenny de Jonge deden besluiten contact met de maakster ervan te zoeken. Eerder had Backx vrij werk gemaakt en, in 1987, een boek van Mieke Tillema geïllustreerd, wat nog niet tot echt succes had geleid. Hoewel ze het illustreren van de boeken van Kit Pearsons en anderen plezierig had gevonden, groeide toch de behoefte de werkwijze om te keren. Niet illustraties maken bij een bestaande tekst, maar eerst de tekeningen en daarna de tekst erbij maken. Dat leidde tot de uitgave van haar eerste prentenboek, Het verhaal van Stippie en Jan (1993). Fientje, een wintersprookje (1994) verscheen in een serie ‘Schriftjes’ van Jenny de Jonge, bedoeld als platform voor jonge, debuterende schrijvers. Strikt genomen is dit boek weliswaar niet Backx' debuut, maar het is wel haar eerste boek in verhaalvorm. Het vertoont enige overeenkomst met Alice in Wonderland. Ook Fientje komt terecht in een andere wereld en gaat op zoek naar haar identiteit. In hetzelfde, kleine formaat als Fientje, een wintersprookje verscheen in 1997 Fientje en Flappie. Fientje en meneer Fernandez (1999) is uitgebracht in prentenboekformaat. Niet langer de wereld van de dieren, maar de wereld van de {==2a==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit Het verhaal van Stippie en Jan ==} {>>afbeelding<<} {==2b==} {>>pagina-aanduiding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} mensen staat hierin centraal. De belangrijkste spelers naast Fientje zijn dit keer meneer Fernandez en het boze meisje. Het verhaal van Stippie en Jan De korte tekst vertelt het verhaal van Jan, die op het station werkt maar eigenlijk veel liever wil dansen. Hij voert zijn werk dan ook dansend uit. Zijn collega's vinden Jan's gedrag vreemd en stoppen hem in een trein, tussen de postzakken. Zo belandt Jan in een nieuwe omgeving, waar hij hondje Stippie ontmoet. Net als Jan is hij weggedaan. Jan ontfermt zich over het zielige beestje, dat hij al dansend weet op te fleuren. Al gauw dansen ze samen door het park. Onder de belangstellende voorbijgangers bevindt zich een schouwburgdirecteur. Dankzij hem kunnen Jan en Stippie hun toekomst met vertrouwen tegemoet zien. In de illustraties zijn de hoofdlijnen van het verhaal weergegeven, terwijl de tekeningen tegelijk laten zien wat er achter de woorden staat. Backx is zuinig met kleur: wat blauw voor de uniformen van het spoorwegpersoneel, rood voor hun petjes, geel voor de trein, verder wat groen en beige. De tekst is opgebouwd uit vierregelige versjes waarvan telkens twee regels rijmen. Waardering Backx' werk wordt vooral geprezen vanwege het juiste evenwicht tussen tekenkundige en tekstuele bescheidenheid. ‘Backx slaagt erin haar tekeningetjes met gevoel te laden. Ze doet niet aan overdadigheden. Op de juiste plaatsen zijn de bladzijden leeg. Dat geldt net zo goed voor de tekst als voor de tekeningen’, schrijft Erick Kila in De Haagsche Courant. Muriel Boll benadrukt dat juist de leegheid van de bladzijden de expressiviteit van de tekeningen vergroot, en dat in de tekst ‘met net zo'n uitgekiend ritme als Dick Bruna gebruikt’ geen woord teveel staat. De illustraties van Backx getuigen van veel toewijding. Met een paar lijnen, kleuren en beelden zet zij emoties neer. Joke Linders vergeleek Backx' manier van illustreren met die van Jo Spier. Over haar schrijftalent is de kritiek minder enthousiast: ‘zij kan in beelden beter vertellen dan in woorden. Die voegen nauwelijks iets toe en storen door hun kreupelheid’, aldus Joke Linders. Bibliografie Geschreven en geïllustreerd door Patsy Backx Het verhaal van Stippie en Jan. Amsterdam, Jenny de Jonge, 1993. (Herdruk: Bloemendaal, Gottmer, 1997). Fientje, een wintersprookje. Haarlem, Jenny de Jonge, 1994. (Herdruk: Amsterdam, Gottmer, 1997). Fientje en Flappie. Haarlem, Gottmer, 1997. Fientje en meneer Fernandez. Haarlem, Gottmer, 1999. Geïllustreerd door Patsy Backx Mieke Tillema, Kringlooppoes. Haarlem, Houtpers, 1987. Kit Pearson, De hemel valt. Vertaald door Nicolette Hoekmeijer. Amsterdam, Jenny de Jonge, 1991. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Gerard Delft, Snorrekat & Morremuis. Haarlem, Holland, 1992. Kit Pearson, Een handvol tijd. Vertaald door Nicolette Hoekmeijer. Amsterdam, Jenny de Jonge, 1993. Karel Eykman, Op blote voeten door de nacht. Amsterdam, De Harmonie, 1994. Mieke Tillema, Zeven tantes en een kat. Amsterdam, De Harmonie, 1995. Jeroen Thijssen, Mensen en zoo: verhalen uit de dierentuin. Amsterdam, De Bezige Bij, 1996. Mieke Tillema, Het verhaal van de dwerg. Amsterdam, De Bezige Bij, 1997. Over Patsy Backx Joke Linders, Genieten van Katja. In: Algemeen Dagblad, 4-11-1993. Muriel Boll, Eenvoudige tekeningen vertellen heel verhaal. In: De Stem, 4-2-1994. Jan Smeekens, Beeldschone schriftjes boeien. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 23-4-1994. Selma Niewold, Het is winter en het eten is schaars. In: de Volkskrant, 3-12-1994. Aukje Holtrop, ‘Mijn verhaaltjes moeten een beetje hard zijn, er moeten erge dingen in gebeuren’: een gesprek met Patsy Backx. In: Vrij Nederland, 20-5-1995. Willem Wilmink, Ali Baba en de veertig rovers. De Bijenkorf, 1995. Erick Kila, Sobere prenten vormen poëzie. In: Haagsche Courant, 26-9-1997. Joke Linders, Woorden eten en plaatjes kijken. In: Algemeen Dagblad, 14-11-1997. 52 Lexicon jeugdliteratuur februari 2000 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Lieve Baeten door Ria de Schepper {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Lieve Baeten is op 24 oktober 1954 geboren in Zonhoven nabij Hasselt (Belgisch Limburg). Ze studeerde grafische vormgeving aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. Na haar studie begon ze te werken als zelfstandig tekenaar en aanvaardde opdrachten van reclamebureaus, damesbladen, kindertijdschriften en uitgeverijen van kinderboeken. Na een bezoek aan de internationale kinderboekenbeurs in Bologna besloot ze zich uitsluitend op het illustreren van kinderboeken toe te leggen. Tussen 1985 en 1992 illustreerde ze veel kinderboeken voor uitgeverijen als Altiora, Clavis, Infodok en Zwijsen. Haar droom om een eigen verhaal te schrijven en te schilderen maakte ze waar in 1992 met Nieuwsgierige Lotje. Opnieuw was Bologna bepalend voor haar verdere carrière. Het prentenboek kreeg er in 1993 de Special Mention Price van de Critici in Erba en kon zo onmiddellijk rekenen op internationale belangstelling. Voor Nieuwsgierige Lotje ontving ze daarna nog verscheidene prijzen: de 100ste Pluim van de Maand in december 1992, een Boekenpauw in 1993 en de prijs van de Kinder- en Jeugdjury Limburg in 1994. Dankzij dit opvallend debuut kon ze zich verder toeleggen op het maken van eigen prentenboeken. In 1994 volgde Lotje is jarig, waarvoor ze opnieuw de prijs van de Kinder- en Jeugdjury Limburg in de wacht sleepte en in Nederland de Kinderboekenwinkelprijs. Ze publiceerde daarna nog twee andere prentenboeken over Lotje. Slimme Lotje, het vijfde boek over het heksje, werd postuum door haar zoon voltooid en gepubliceerd in 2003. De Lotje-prentenboe- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} ken blijven populair, met herdrukken en vertalingen in een twintigtal talen. Lieve Baeten overleed op 15 oktober 2001 ten gevolge van een verkeersongeval. Werk Aan het begin van haar loopbaan maakte Lieve Baeten heel wat boekomslagen in waterverf, afgelijnd met pen. Zo illustreerde ze werk van onder meer Jaak Dreesen, Mieke Vanpol, Bettie Elias en Anke de Vries met pentekeningen van energieke, vrolijke kinderen in realistische situaties. Vaak liet ze zich daarbij inspireren door haar twee kinderen. Bij de belevenissen van Eefje Donkerblauw (1992), een verhaal van Geert De Kockere, schilderde ze fantasieprikkelende gouaches in een levendig koloriet. Eefje Donkerblauw is als koningin gek op donkerblauw. Als ze verliefd wordt op koning Goudgeel, leert ze ook houden van geel. Daar komen heel wat gekleurde kinderen van. Dit prentenboek over kleuren, met indirect een boodschap over tolerantie, is nog steeds populair. In Nieuwsgierige Lotje (1992) introduceerde Lieve Baeten het heksje Lotje dat samen met haar poes op een bezemsteel vliegt. Wanneer ze eens nieuwsgierig door een zolderraam kijkt, tuimelt ze naar binnen en breekt haar bezem. Ze daalt de trappen af en belandt achtereenvolgens bij de Muziekheks, de Kookheks, de Slaapheks en de Knutselheks. Vanuit een dromerige nachtelijke sfeer komt de lezer terecht in het mysterieuze heksenhuis waarin een spel van licht en donker en harmoniërende kleuren de sfeer bepalen. In elke kamer en in elk hoekje valt iets te ontdekken. De aparte vormgeving met halve pagina's die steeds weer aansluiten op de vorige en volgende plaat, geeft dynamiek aan het verhaal. Op een doorsnede aan het eind van het boek kunnen kinderen de tocht van Lotje door het huis nog eens volgen. In Lotje is jarig (1994) raakt Lotje haar poes kwijt, net nu ze jarig is. Ze doet navraag bij de Winkelheksen, de Schoenenheksen en de Dierenheks maar die hebben poes niet gezien. Telkens moet Lotje door een deur waarachter poes verborgen lijkt te zitten. Wie het deurtje opent, merkt dat het keer op keer om iets anders gaat. Op de gedetailleerde platen is opnieuw veel te zien. In het heksenfeest aan het einde komen veel elementen uit het verhaal samen en is de feestvreugde duidelijk gevisualiseerd. De Kerstheks komt aan de vooravond van Kerstmis bij Lotje aankloppen in De kerstboom van Lotje (1996). Ze vraagt Lotje om op Kleintje te letten terwijl ze pakjes rondbrengt. Ook de Berenheks en de Gierenheks komen op bezoek. Het verhaal gaat via de titelbladzijde van start in de prenten, iets wat ook al in Nieuwsgierige Lotje het geval was. Uitklapbladen met halve pagina's zijn steeds functioneel gebruikt. De pa- {==2a==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Uit Lotje is jarig ==} {>>afbeelding<<} {==2b==} {>>pagina-aanduiding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} noramische platen laten de lezer toe zich in en om de boomhut van Lotje te oriënteren en te zoeken waar aangeklopt wordt. In de loop van het verhaal neemt het koude, winterse weer toe en raakt de boomhut meer en meer ondergesneeuwd. Kleintje komt logeren bij Lotje in Lotje en de heksenprinses (1998). Lotje tovert een vliegend tapijt en met Kleintje als heksenprinses vliegt ze door de nacht. Ze ontmoeten de Circusheks, de Bootheks en de Ballonheks. De heksen zitten verrassend verscholen onder driekwart pagina's en de Ballonheks verschijnt op een grote uitvouwbare posterpagina. Ook hier kan de aandachtige kijker zich oriënteren op de weg die Lotje volgt. In haar prentenboeken over het heksje Lotje gebruikte Lieve Baeten een beproefd recept: een eenvoudige verhaalopbouw die steeds weer verrast door de doordachte compositie. Op originele wijze voert ze in elk boek een drietal heksenpersonages ten tonele. Geen angstaanjagende wezens maar leuke heksendames van wie het uiterlijk past bij hun naam. Lotje zelf is een guitig heksje waarmee kinderen zich kunnen identificeren. Ze gaat op pad met haar bezem of een vliegend tapijt. Als ze niet naar anderen gaat maar zelf bezoek krijgt, valt er thuis van alles te beleven. Als jonge heks moet Lotje nog leren om goed te toveren maar al doende lukt het haar steeds beter. Ze {== afbeelding Uit Slimme Lotje ==} {>>afbeelding<<} is nieuwsgierig, speelt graag en houdt van het gezelschap van haar poes en van Kleintje. Dat de verhalen van Lotje hartverwarmend zijn, heeft veel te maken met de sfeer van de platen. In aquarel, bijgewerkt met potlood, maakte Lieve Baeten prenten in zachte tinten en subtiele kleurnuances. Groenwitte tinten typeren de winterkou, warme aardkleuren maken de boomhut tot een knusse plek en blauw-grij- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} ze tinten geven de nacht iets mysterieus. Lichtaccenten trekken de aandacht en zijn vaak functioneel voor de interpretatie van de prenten. Zo accentueren ze soms het effect bij het toveren of bepalen ze mede de sfeer door het contrast te versterken tussen de warmte binnen en de koude buiten. Veel realistische details geven aanleiding tot kijk- en zoekplezier. In Nieuwgierige Lotje en Lotje is jarig verwijzen tientallen details in de interieurs naar de hobby's van de heksen. In De kerstboom van Lotje en Lotje en de heksenprinses zijn het de vervoermiddelen van de heksen die tot de verbeelding spreken en getuigen van de creativiteit van de auteur. Geregeld zitten er ook beeldgrapjes in de prenten. Zo zijn op de woonwagen van de Circusheks in Lotje en de heksenprinses tal van nachtdiertjes te zien, die spelen of een potje koken. De reacties van Lotjes poes op wat er gebeurt, hebben vaak een humoristisch effect. De platen zijn de onbetwiste blikvangers maar ook de tekst is met zorg geschreven. De taal is direct, met veel dialogen en klanknabootsingen. Soms wekt de tekst nieuwsgierigheid op of zet aan tot anticiperen. Met Kleine Draak (2000) zette Lieve Baeten de lijn van haar Lotje-boeken voort. In plaats van een heksenwereld creëert ze hier de schemerige wereld van een drakenburcht. Mamadraak haalt voor Kleine Draak een mensenjongetje met wie hij kan oefenen in vuur spuwen en andere angstaanjagende dingen. Het jongetje Beppo is niet bang. Integendeel, samen met Kleine draak vormt hij een verschrikkelijk duo. De kleuren zijn gedempter dan in de Lotje-boeken en er is meer gebruik gemaakt van potlood. De talloze details zorgen voor een echte drakensfeer en de personages zijn zwierig neergezet. In haar kartonboekjes over Tom en Nina voerde Lieve Baeten peuters in hun dagelijkse bezigheden op. In de vier woordloze boekjes uit 1993 experimenteert Tom of Nina met een aantal dagelijkse voorwerpen, die ze al spelend verkennen en andere functies geven. Het achterplat geeft telkens het eigenlijke gebruik van het voorwerp weer. De vier boekjes uit 1995 zetten door de vraagstelling en het gebruik van flapjes peuters aan tot kijken, redeneren en fantaseren. In de vier boekjes uit 1997 komen Tom en Nina samen voor. Kliederen met verf, spelen of bang zijn worden op een herkenbare manier uitgewerkt. In elk van de boekjes over Tom en Nina zijn knuffels de grappige medespelers. Het spel en de fantasie van de kleuters is met fijne humor en een knipoog getypeerd. Ze zijn beweeglijk en sympathiek voorgesteld terwijl ze ingespannen opgaan in hun spel. Lieve Baeten was als kunstenaar veeleisend voor zichzelf. Ze wilde alleen boeken op de markt brengen {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit Kleine Draak ==} {>>afbeelding<<} die logisch in elkaar zitten en getuigen van haar verbeelding en gedreven vakmanschap. In haar boeken wilde ze een herkenbare, reële wereld tekenen, gekleurd met speelse fantasie en een vleugje humor. Door toon op toon te schilderen, met nuances van eenzelfde kleur, creëerde ze een knusse, uitnodigende sfeer. Volgens haar moesten in een prentenboek een spannende compositie, emotie, sfeer en dynamiek zitten. Talloze schetsen gingen dan ook aan het eigenlijke boek vooraf. Ze werkte ruim een half jaar aan een prentenboek, tot ze plaat na plaat de gewenste kwaliteit bereikte. Slimme Lotje Lotje kan al heel wat maar ze kan de kleine koffer die ze voor haar boomhut vindt, niet open toveren. In het heksenziekenhuis en het heksenstation veroorzaken haar mislukte pogingen heel wat heisa. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Als slimme Lotje er toch in slaagt de koffer te openen, is ze klaar voor de heksenschool. Ze is nu al een echte, grote heks! Toen Lieve Baeten in 2001 verongelukte, lag dit boek op haar tekentafel. De tekst en de schetsen waren klaar, het draaiboek lag vast maar de prenten waren deels nog onafgewerkt. Haar zoon Wietse Fossey werkte er bijna een jaar intensief aan. Als webdesigner kende hij de mogelijkheden van de computer om details uit eerdere Lotje-boeken te lichten en ze te integreren in de nieuwe prenten. Vooral het spel van licht en donker, de creatie van speelse bouwsels en het scheppen van een passende sfeer stelden hem voor problemen. De beginprenten die Lieve Baeten al had geschilderd zijn behouden. Ze zijn wat lichter en kaler dan in de andere boeken omdat Lieve Baeten er nog diepte en dynamiek in wilde leggen door laag op laag te werken. In het boek zitten heel wat details, maar minder dan doorgaans. Het is niettemin een echt Lieve Baeten-boek geworden, iets wat haar zoon nadrukkelijk beoogde als eerbetoon aan zijn moeder. In 2008 verscheen een herdruk van dit boek, voorzien van een dvd met daarop een geanimeerde versie van het verhaal. Waardering De boeken van Lieve Baeten kregen over het algemeen lovende recensies. Annemie Leysen (De Morgen) noemt De kerstboom van Lotje (1996) een ‘sfeervol, romantisch kijkboek vol geestige details’ en vindt erin ‘het eerder in de populaire Lotje-boeken gehanteerde repeteerstramien (-), maar nu geslaagder uitgewerkt’. Truusje Vrooland-Löb (Leesgoed) zegt erover dat het ‘met veel plezier in het onderwerp en liefde voor het detail’ is gemaakt. Marita de Sterck (De Standaard) beoordeelt de Tom en Nina-boekjes als volgt: ‘Deze warme, grappige boekjes tonen herkenbare, expressieve figuren en hebben een ondeugend tintje dat ook de volwassen meelezer-verteller charmeert.’ In een in memoriam noemt Majo de Saedeleer Lieve Baeten een ‘ernstig kunstenaar, een volmaakte vakvrouw, een nooit tevreden perfectionist, iemand die altijd op zoek was. Het resultaat van al dat zoeken was zó natuurlijk, zó vrolijk, zo helemaal niet gezocht. Het was het resultaat van heel aandachtig en heel liefdevol kijken, vooral naar kinderen.’ (De Standaard der Letteren) Bibliografie Door Lieve Baeten geschreven en geïllustreerd Nieuwsgierige Lotje. Hasselt, Clavis, 1992. Lotje is jarig. Hasselt. Hasselt, Clavis, 1994. Nina en de sokjes. Hasselt, Clavis, 1993. Tom en het potje. Hasselt, Clavis, 1993. Tom en de pyjama. Hasselt, Clavis, 1993. Nina en de banaan. Hasselt, Clavis, 1993. Een hapje voor Nina. Hasselt, Clavis, 1995. Kleertjes voor Nina. Hasselt, Clavis, 1995. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Tom gaat naar bed. Hasselt, Clavis, 1995. Waar is Tom? Hasselt, Clavis, 1995. De kerstboom van Lotje. Hasselt, Clavis, 1996. Aapje doet mee. Hasselt, Clavis, 1997. Blauwe handjes. Hasselt, Clavis, 1997. Snoep op stokjes. Hasselt, Clavis, 1997. Bibberbang. Hasselt, Clavis, 1997. Lotje en de heksenprinses. Hasselt, Clavis, 1998. Kleine Draak. Hasselt, Clavis, 2000. Slimme Lotje. Hasselt, Clavis, 2003. Keuze uit de door Lieve Baeten geïllustreerde boeken Gudrun Mebs, Jan Klaassen speelt niet meer mee. Averbode, Altiora, 1985. Marita de Sterck, Sander en de kippen. Averbode, Altiora, 1986. Mieke Vanpol, Ben je betoeterd, opa! Hasselt, Clavis, 1986. Anke de Vries, Wat een mop! Tilburg, Zwijsen, 1986. Jaak Dreesen, Ik weet zeker dat ik ooit beroemd word! Averbode, Altiora, 1987. Bettie Elias, Papa is en grote lummel! Leuven, Infodok, 1987. Mieke Vanpol, Het etiket van juffrouw Jet. Hasselt, Clavis, 1987. Mieke Vanpol, Zes onder zeil. Hasselt, Clavis, 1988. Bettie Elias, Blubberpudding. Leuven, Infodok, 1988. Jaak Dreesen, Bas gaat naar school. Averbode, Altiora, 1989. Geertje Gort, De man met de flaphoed. Tilburg, Zwijsen, 1989. Sine van Mol, Geluk in een papiertje. Hasselt, Clavis, 1991. Geert de Kockere, Eefje Donkerblauw. Wielsbeke, De Eenhoorn, 1992. Over Lieve Baeten Mariette Vanhalewijn, Lieve Baeten maakte met haar boek ‘Nieuwsgierige Lotje’ droom waar. In: De Standaard, 13-6-1992. L. Claeys (sam.), Aangenaam. Lieve Baeten. Documentatiemappen van Vlaamse Jeugdauteurs, VBC, jaargang 12 (1994), nr. 3. Mariette Vanhalewijn, Heks vliegt wereld rond. In: De Standaard der Letteren, 24-10-1996. Ria de Schepper, De tinkeltoverboom van Lotje. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 2 (1996), nr. 10. Majo De Saedeleer, De moeder van Lotje. In: De Standaard der Letteren, 25-10-2001. Marita Vermeulen, Lieve Baeten 1954-2001, Vorm is functioneel, inhoud is prioritair. In: Leesidee jeugdliteratuur, jaargang 7 (2001), nr. 8. Koen Driessens, ‘Elke penseelstreek is van haar’. In: www.gva.be, 4-9-2003. Herman Kakebeeke, Slimme Lotje, Pluim van de Maand 2004. In: www.leesplein.nl Marita Vermeulen, Buiten de lijntjes gekleurd. Uitgelezen Vlaamse Illustratoren in de kijker. Tielt, Lannoo, 2006. 77 Lexicon jeugdliteratuur juni 2008 {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Baker- en kinderrijm door Jan van Coillie Bakerrijmen waren oorspronkelijk de rijmpjes die door de bakers - vrouwen die tot taak hadden de kraamvrouw en de pasgeboren kinderen te verzorgen - voor het kleine kind werden opgezegd of gezongen (vgl. de Engelse term ‘nursery rhymes’). Bij uitbreiding worden er alle rijmpjes mee bedoeld die worden gezongen of gezegd bij de opvoeding en verzorging van het kleine kind. De term ‘bakerrijm’ wordt doorgaans verbonden met ‘kinderrijm’ tot één geheel dat men ‘kinder-volkspoëzie’ zou kunnen noemen: mondeling overgeleverde, anonieme versjes die gedeeltelijk voor, gedeeltelijk door kinderen levend worden gehouden. De baker- en kinderrijmen bevatten zowel kenmerken uit de volkspoëzie als uit de kindertaal. Assonerende rijmen, stafrijm, het monotone ritme, herhaling, parallellie en (vaak totaal onlogische) associaties wijzen op een lange ontstaansgeschiedenis uit het volk; de eenvoudige, korte, vaak speelse vorm, de talloze alliteraties en verklein- en dubbelwoordjes sluiten aan bij de kinderlijke stameltaal; de directheid, de humor en de ongekuiste taal in vele spot- en schertsrijmen passen binnen de taalexperimenten van het wat grotere, spelende kind. Functies Er zijn in het verleden talloze pogingen ondernomen om baker- en kinderrijmen in te delen volgens geografische, historische of linguïstische criteria. De meest bruikbare en omvattende benadering is echter de functionele. De betekenis van de kindervolkspoëzie ligt immers in de eerste plaats in haar gebruikswaarde. Ze volgt en begeleidt het zich bewegende, spelende of indommelende kind. Bij de rijmen die door volwassenen tegen kinderen worden gezegd of gezongen onderscheidt men wiegeliedjes, knierijversjes, schootspelletjes (door A. de Cock ‘paai- en koozeliedjes’ genoemd), dansliedjes, verzorgingsrijmpjes, kietel- en krabbelrijmen, vinger-, hand- en vuistrijmen, lachrijmpjes en naar-bed-toe-rijmpjes. Al deze rijmen zijn in feite pedagogische gebruiksliteratuur. Ze zijn gegroeid uit het speelse en verzorgende contact tussen volwassenen en kinderen. Al jaren troosten en koesteren moeders het kindje op de schoot met rijmpjes als ‘Schuitje varen, theetje drinken...’, brengen vaders de kleine op hun knie aan het schateren met versjes als ‘ziet, zó rijden de heren...’ en worden peuters in slaap gewiegd op het ritme van ‘Slaap, kindje slaap’. Daarnaast zijn er rijmen die door de kinderen zelf worden gezegd of {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} gezongen. Deze groep is nog gevarieerder dan de eerste. Ze omvat onder andere na-aaprijmen, feestrijmen (sinterklaasrijmen, nieuwjaarsversjes enzovoort), spot- en schertsrijmen, rij- en kringliedjes, spelrijmpjes (spelbegeleidend, onder andere bij balspelen en touwtjespringen; en spel-regulerend, bijvoorbeeld om een leider of slachtoffer aan te duiden of om een valsspeler uit te sluiten) en verhalende rijmen (kettingrijmen, leugenverhalen, nonsensverhalen enzovoort). Deze groep rijmen is veel opener en beweeglijker dan de bakerrijmen. Binnen bepaalde wetmatigheden worden nieuwe grappen, raadsels en rijmen of tijd- en plaatsgebonden variaties toegelaten. Zo deden tijdens de oorlogsjaren aftelversjes de ronde als het volgende, traditioneel van vorm maar aangepast wat de inhoud betreft: ‘Pief, paf, poef, Hitler is een boef, Goering is een zwijn, Jij moet hem zijn.’ Bijzonder populair bij kinderen zijn de scabreuze, ‘verboden’ rijmen. Ze kennen een beperkte verspreiding maar worden voortdurend door nieuwe aangevuld, meestal op een bekende melodie. In Duitsland werd op dit terrein baanbrekend onderzoek verricht door Ernst Borneman, in Frankrijk door Claude Gaignebet. Oorsprong en overlevering Slechts voor een erg beperkt deel zijn kinderrijmen bij kinderen zelf ontstaan. Aan de oorsprong lagen meestal teksten van en voor volwassenen die door omdichting tot kindergoed werden. Daarbij werden metrische oneffenheden gladgestreken, overtollige elementen weggelaten en onbegrepen woorden geactualiseerd of tot nonsenswoorden vervormd. Historische gegevens over het ontstaan van die rijmen bezitten we niet, maar hun oude afkomst blijkt uit talrijke overblijfselen. Zo bezitten veel aftelrijmen referenties naar oeroude riten en bezweringsformules of verwijst een vers als ‘witte zwanen, zwarte zwanen’ naar de Germaanse mythologie. De oorspronkelijke versie vermeldt ‘Engelland’ (en niet Engeland), het grote eiland waar de zielen verbleven, ook voorgesteld als een glazen berg waartoe slechts een bijzondere sleutel (denk aan ‘de sleutel is gebroken’) toegang gaf. In andere rijmen zijn soms woordelijke passages te vinden uit oude volksliederen, balladen, toneelspelen of bekende gedichten. Talrijk zijn ook de herinneringen aan oude gebruiken, zoals in ‘Hansje sjokken’ (dat door ballingen werd gezongen bij de intrede van een nieuwe bisschop): ‘Hansje sjokken, Trek hem aan zijn rokken, Trek hem aan zijn staart, Hansje is geen centje waard.’ In het kader van de historische belangstelling die de wetenschap in het laatste kwart van de 19e eeuw in haar ban hield, hield ook de ontluikende {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} studie van het volksrijm zich in eerste instantie bezig met de vraag naar de oorsprong. In de Baker- en kinderrijmen van dr. J. Van Vloten uit 1871 kwam dit vraagstuk slechts in de voetnoten aan bod, maar G.J. Boekenoogen wijdde er in 1893 in De Gids een uitgebreide wetenschappelijke studie aan. Lang na 1900 nog vindt Mellie Uyldert in haar populaire Verborgen wijsheid van oude rijmen ‘de zinnebeelden, waaruit eenmaal het levens- en wereldbeeld van verre geslachten was opgebouwd’, in de rijmen terug via wel erg fantasievolle interpretaties. Ook in het standaardwerk van I. en P. Opie, The Oxford Dictionary of Nursery Rhymes, wordt waar mogelijk de ontstaangeschiedenis nagegaan. Uitgaven voor kinderen Bijna gelijktijdig met de wetenschappelijke belangstelling voor de kindervolksrijmen kwam ook de stroom kinderboeken op gang. In de tweede helft van de 19e eeuw vinden we al sporadisch verzamelingen, zoals Torentje, torentje bussekruid of het eerste prentenboek op Moeders schoot van J. Schenkman uit 1852 en de Kinderdeuntjes, wiegeliedjes, speel-, tel-, raadsel- en andere rijmpjes van J.J.A. Goeverneur van circa 1880. Maar de grote populariteit kwam pas rond de eeuwwisseling, met (hoofdzakelijk prenten)boeken van Nellie Bodenheim, Sijtje Aafjes, C. Spoor, Hendrik van Tichelen, Felix Timmermans, Marie Hildebrandt en S. Abramsz. De Rijmjes en versjes uit de oude doos (1910) van deze laatste beleefden in 1981 een 28ste druk. Sedert de zeventiger jaren is de belangstelling voor die oude rijmen - net als voor andere dingen uit grootmoeders tijd - weer sterk toegenomen, niet alleen via diverse herdrukken maar ook met nieuw werk. De aantrekkingskracht van de oude rijmpjes heeft ook veel hedendaagse kinderdichters beïnvloed, waaronder Miep Diekman, Jan Vercammen, Lea Smulders, Harriet Laurey en Han G. Hoekstra.   Zie ook: Kind als auteur en Orale literatuur. Bibliografie Keuze uit de populaire uitgaven Nelly Bodenheim, Handje plak. Amsterdam, Van Looy, 1900. (14e druk. Leiden, Sijthoff, 1979.) Nelly Bodenheim, Het regent, het zegent. Amsterdam, Van Looy, 1900. (13e druk. Leiden, Sijthoff, 1979.) Rijmpjes en versjes uit de oude doos. Verzameld door S. Abramsz. Met illustraties van Jan Sluyters. Amsterdam, Meulenhoff, 1910. (28e druk. Met illustraties van Bert Bouman. 1981.) Bim bam beieren. Verjes en rijmpjes uit grootmoeders tijd. Verzameld door Lenie Schenk. Met illustraties van Hermien IJzerman. Baarn, De Boekerij, 1948. Max Velthuijs, Verjes die wij nooit vergeten. Den Haag, Van Goor, 1962. Nelly Kunst, Bekende oude rijmpjes en versjes. Met illustraties van Guust Hens. Huizen, Het Goede Boek, 1967. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Honderd oude rijmpjes. Verzameld door A. Bergers. Met illustraties van Ton Hoogendoorn. De Bilt, Cantecleer, 1974. Klein, klein kleutertje. Verzameld door W. Hora Adema. Met illustraties van R. Doornekamp. Utrecht, Het Spectrum, 1975. H. Borstlap, Tussen Keulen en Parijs. Rotterdam, Lemniscaat, 1977. Jan Huigen in de ton. Bakerrijmpjes, verzameld en geïllustreerd door Tineke Schinkel. Haarlem, Holland, 1979. Guy Fujikawa, Versjes van moeder de gans. Bewerkt door Lea Smulders. De Bilt, Cantecleer, 1980. Mies Bouhuys, Rijmpjes en versjes uit grootmoeders tijd. Met illustraties van Will Berg. Amsterdam, Omega Boek, 1983. Wetenschappelijke uitgaven en studies J. van Vloten, Nederlandse baker- en kinderrijmen. Leiden, A.W. Sijthoff, 1871. (5e druk. Facsimile-uitgave van de vierde, veel vermeerderde druk. Met een nawoord van B.W.E. Veurman en literatuuropgave. 's-Gravenhage, Kruseman, 1969.) G.J. Boekenoogen, Onze rijmen. Leiden, A.W. Sijthoff, 1898. A. de Cock en I. Teirlinck, Kinderspel en kinderlust in Zuid-Nederland. 8 delen. Gent, A. Siffer, 1902-1908. S. Troelstra-Bokma de Boer en J. Pollmann, Het spel van moeder en kind. Oude kinderrijmen voor jonge ouders. Heemstede, De Toorts, 1936. Iona en Peter Opie, The Oxford dictionary of nursery rhymes. Oxford, Clarendon Press, 1952. Melly Uyldert, Verborgen wijsheid van oude rijmen. Amsterdam, De Driehoek, z.j. Tjaard W.R. de Haan, Onze volksrijmen. Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum, 1978. Over rijmen door kinderen Iona en Peter Opie, The lore and language of schoolchildren. Oxford, University Press, 1959. (Frogmore, Paladin, 1977.) E. Borneman, Unsere Kinder im Spiegel ihrer Lieder, Reime, Verse und Rätsel. Olten, Walter, 1973. E. Borneman, Die Welt der Erwachsenen in den ‘verbotenen’ Reimen deutschsprachiger Stadtkinder. Olten, Walter, 1976. L. Virtanen, Children's lore. Helsinki, Suomalaisen Kirjallisuuden Seura, 1978. A. Gaignebet, Le folklore obscène des enfants. Paris, G.P. Maisonneuve & Larose, 1980. 6 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1984 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Trix Bakker door Janneke van der Veer {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Trix Bakker is op 3 november 1920 als Trijntje Hermina Wolterdina Bakker geboren in Meppel. Ze groeide op in een Nederlands-Hervormd gezin; haar vader was accountant. Na de Tweede Wereldoorlog leerde ze J.H. van Brussel kennen, met wie ze in 1946 trouwde. Op haar achttiende begon ze verhalen en gedichten voor kinderen te schrijven. Haar eerste gedicht verscheen in 1941 in het Algemeen Handelsblad. Ze leverde veelvuldig bijdragen aan kranten en tijdschriften van uitgeverij Boom Pers, Meppel. Ook publiceerde ze in vrouwenbladen als Margriet en Libelle en schreef ze teksten voor het radioprogramma Kleutertje Luister. Liedteksten schreef ze voor radiokinderkoren als De Damrakkertjes en De Leidse Sleuteltjes. In 1964 verscheen haar eerste boek, Petra en Peet bij uitgeverij De Eekhoorn in Apeldoorn. Het was het eerste deel in een tiendelige serie voor kleuters. Als schrijversnaam koos ze Trix Bakker. Bij uitgeverij Kluitman publiceerde ze later onder de naam Trix van Brussel. Ook is werk van haar verschenen onder de pseudoniemen Tom van Brussel en Renee van Gent. Werk Trix Bakker schreef voor kinderen van 4 tot 14 jaar, met name meisjes. Een groot deel van haar boeken verscheen in serieverband, waaronder series over Petra en Peet, Pleuntje Pukkel, Trix en De drieling. Het zijn eenvoudige, vlot geschreven verhalen, vaak over herkenbare onderwerpen als vakantiereizen, vriendschap, logeerpartijen en dagelijkse belevenissen in het gezin. Ze bevatten veel dialoog en zijn vooral bedoeld als ontspanningslectuur; een diepere boodschap is meestal niet aanwezig. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} De meisjesboeken gaan doorgaans over gezellige gezinnen waarin veel aandacht en zorg voor elkaar is. De waarde van een dergelijke gezinssituatie wordt door de hoofdpersoon bewust ervaren zodra ze met andere leefomstandigheden wordt geconfronteerd. Dat geldt bijvoorbeeld voor Trix in Trix werkt voor een goed doel (1974), wanneer zij in een kindertehuis werkt en in aanraking komt met allerlei vormen van ellende in het kinderleven. Haar eigen gezellige thuis gaat ze dan meer waarderen. Soms is sprake van langdurige afwezigheid van ouders door verblijf in het buitenland. In de Trix-serie is de vader van Trix voor zijn werk dikwijls op reis. Trix, de oudste, hulpvaardige dochter staat haar moeder in alles bij. In Trix zorgt voor zes (1970) zorgt ze zelfs in haar eentje voor het gezin, als haar moeder om gezondheidsredenen een poos bij haar man in Kenia verblijft. In Lotty in ‘het roefje’ (1973) gaan de ouders van Lotty een tijd naar Brazilië. Lotty logeert in die periode bij mevrouw Van der Does, die met haar dochter Mia op een woonboot woont. De vader van Mia is overleden. Eenoudergezinnen komen in meer verhalen voor, bijvoorbeeld in Welkom op de Oldehof (ca. 1970) dat over de vaderloze Noortje gaat. Om aan te sterken logeert ze op een boerderij in Drenthe. In dit verhaal treedt ook een meisje op van wie beide ouders zijn gestorven. Dat laatste is ook het geval in Herrie in de cockpit (19xx) over de zusjes Thelma, Chantal, Stan en Inge. Chantal is de jongste en woont bij Thelma, die getrouwd is. Als Thelma en haar man een tijdje in Zuid-Amerika verblijven, gaat Chantal met Inge en Stan, beiden kunstenares, in een klein huisje in een steeg wonen. Dit tot ergernis van tante Elena, die het geen passende omgeving vindt voor een meisje om op te groeien. Meer verhalen spelen in een artistiek milieu, met op de achtergrond een ‘deftig’ familielid dat de gang van zaken in het vaak niet erg ordelijk levende, maar wel gezellige gezin kritisch gadeslaat. In De kinderen uit ‘De rommelpot’ (1969), waarin vader beeldend kunstenaar is en moeder schrijfster, is dat bijvoorbeeld een oma. In diverse verhalen hebben de hoofdpersonen een vakantiebaan, soms met het doel geld te verdienen om een wens te vervullen. Zo verkeert Trix in Trix spaart voor een brommer (1970) een poos in een rijke familie als betaald ‘gezelschap’ voor een meisje van wie de ouders vaak weg zijn. En in Een vakantiebaan voor Lonneke en Let (1976) gaan de twee titelfiguren tijdens de vakantie in een pension werken. Het vakantiewerk gaat dikwijls gepaard met onhandig gedrag, maar uiteindelijk maken de meisjes zich stuk voor stuk geliefd. Dat is ook het geval met Klaartje, Jozefien, Mieke, Coramie en Betteke, die in Pleuntje Pukkel krijgt hulp (1971) in de herfstvakantie de eigenares van {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} een snoepwinkeltje helpen als zij haar enkel heeft verstuikt. De verhalen waarin oudere meisjes optreden, zijn vaak gekruid met wat romantiek, zoals in de Trix-serie waarin Trix verliefd is op de vriend van haar broer Frans. Of in Herrie in de cockpit, waarin Chantal en haar zusjes te maken krijgen met romantische verwikkelingen. Overigens is romantiek in geen enkel verhaal het centrale thema. Onder het pseudoniem Tom van Brussel verschenen twee jongensboeken: Professor Knap en zijn super-auto (1974) en Rolf en de witte wentelwiek (1974). Beide verhalen draaien om een fantasievoertuig. De drieling-serie De grootste serie in het werk van Trix Bakker is de reeks rondom de drieling Janneke, Ineke en Marieke; drie meisjes die op zeer jonge leeftijd hun ouders hebben verloren, waarna ze zijn geadopteerd door drie gezinnen in uiteenlopende milieus. Aanvankelijk zijn de zusjes van elkaars bestaan niet op de hoogte. Als dat later wel het geval is, ontmoeten ze elkaar tijdens elke vakantie en beleven dan van alles. Ze gaan zeilen, op tienertoer, logeren op een woonboot, doen vakantiewerk, gaan naar Mallorca en op wintersport, of knappen een landgoed op. In de loop van de serie worden de meisjes ouder. In de laatste delen speelt romantiek een bescheiden rol. In de meeste verhalen zijn beschrijvingen {== afbeelding Illustratie van G. van Straaten uit De kinderen uit ‘De Rommelpot ==} {>>afbeelding<<} opgenomen van de streek of de plaats waar de zusjes zich op dat moment bevinden. Soms is sprake van een spannende situatie met een inbreker of andere misdadiger. In totaal verschenen negentien verhalen over de drieling. Het eerste deel, De drieling Janneke, Ineke en Marieke, kwam uit in 1978; het laatste deel, De drieling mee op kamp, in 1991. De serie is bedoeld voor meisjes van 9 tot 13 jaar en verscheen onder de naam Trix van Brussel bij uitgeverij Kluitman. Waardering In de vakliteratuur is het werk van Trix Bakker niet of nauwelijks besproken. Alleen in het {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Lectuur-Repertorium komt een vermelding voor. In de editie uit 1968 wordt gesproken van ‘bekoorlijke boekjes voor kleine lezertjes’, in de editie uit 1980 is het oordeel minder positief: ‘vaak een en al cliché’. Ook in kranten en tijdschriften hebben de boeken weinig aandacht gekregen. Bert Jansen noemt in een interview met de schrijfster (Meppeler Courant, 1991) de boeken ‘probleemloos’ en schrijft verder: ‘Trix van Brussel's boeken heten vlot leesbaar en zijn geschreven om kinderen gewoon een paar prettige uurtjes te bezorgen.’ Heidi Vyncke (2001) schrijft naar aanleiding van een omnibus met drie verhalen uit De drieling-serie: ‘De schrijfstijl van Trix van Brussel is eenvoudig. De verhalen verlopen chronologisch en de actie is makkelijk te volgen. Soms zijn de gebeurtenissen wel erg banaal.’ (Leesideeën Off Line) Bij lezers vallen de verhalen van Trix Bakker erg in de smaak, zoals blijkt uit de vele herdrukken. Zo verscheen in 1983 de tiende druk van Pleuntje Pukkel en de club van vijf en 1991 de achtste druk van De drieling Janneke, Ineke en Marieke. Bibliografie Keuze uit de jeugdboeken Onder de naam Trix Bakker: Petra en Peet. Apeldoorn, De Eekhoorn, 1964. Petra en Peet en Job het bokje. Apeldoorn, De Eekhoorn, 1964. Petra en Peet logeren bij oma. Apeldoorn, De Eekhoorn, 1964. Petra en Peet leren schaatsen. Met illustraties van Carol Voges. Apeldoorn, De Eekhoorn, 1965. Petra en Peet op de kleuterschool. Met illustraties van Carol Voges. Apeldoorn, De Eekhoorn, 1965. Petra en Peet gaan kamperen. Met illustraties van Carol Voges. Harderwijk, De Eekhoorn, 1966. Petra en Peet bij de ponyclub. Met illustraties van Carol Voges. Harderwijk, De Eekhoorn, 1966. Lotty's reis met ‘De Vagebond’. Harderwijk, De Eekhoorn, 1968. Pleuntje Pukkel en De Club van Vijf. Met illustraties van Henri Loumar. Harderwijk, De Eekhoorn, 1969. Pleuntje Pukkel gaat fietsen. Met illustraties van Henri Loumar. Harderwijk, De Eekhoorn, 1969. Pleuntje Pukkel gaat uit roeien. Met illustraties van Henri Loumar. Harderwijk, De Eekhoorn, 1969. Lotty in Brazilië. Harderwijk, De Eekhoorn, 1970. Pleuntje Pukkel ziet een muis. Met illustraties van Henri Loumar. Harderwijk, De Eekhoorn, 1971. Pleuntje Pukkel krijgt hulp. Met illustraties van Henri Loumar. Harderwijk, De Eekhoorn, 1971. Pleuntje Pukkel op de bazar. Met illustraties van Henri Loumar. Harderwijk, De Eekhoorn, 1971. Marjan zet door. Harderwijk, De Eekhoorn, 1971. Lotty zorgt voor een verrassing. Met illustraties van Hans Borrebach. Harderwijk, De Eekhoorn, 1972. Lotty in ‘het roefje’. Met illustraties van Hans Borrebach. Harderwijk, De Eekhoorn, 1973. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Rineke en de ‘sterretjes’ drieling. Harderwijk, De Eekhoorn, 1975. Pleuntje Pukkel gaat behangen. Met illustraties van Casper Koolsbergen. Harderwijk, De Eekhoorn, 1976. Pleuntje Pukkel en Tiromini, de goochelaar. Met illustraties van Casper Koolsbergen. Harderwijk, De Eekhoorn, 1976. Onder de naam Trix van Brussel: Herrie in de cockpit. Met illustraties van Will Berg. Alkmaar, Kluitman, z.j. De kinderen uit ‘De rommelpot’. Met illustraties van G. van Straaten. Alkmaar, Kluitman, [1969]. Peggy droomt van Kanostad. Met illustraties van G. van Straaten. Alkmaar, Kluitman, [1969]. Annemieke van de Zonnehof. Met illustraties van Lies Veenhoven. Alkmaar, Kluitman, [1970]. Ook verschenen met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1980]. Trix zorgt voor zes. Met illustraties van Lies Veenhoven. Alkmaar, Kluitman, [1970]. Pien en Puck onder de palmen. Met illustraties van Lies Veenhoven. Alkmaar, Kluitman, [1971]. Welkom op de Oldehof. Met illustraties van Lies Veenhoven. Alkmaar, Kluitman, [ca. 1970]. Trix spaart voor een brommer. Met illustraties van Lies Veenhoven. Alkmaar, Kluitman, [1970]. Juup zet het kamp op stelten. Met illustraties van Lies Veenhoven. Alkmaar, Kluitman, [ca. 1972]. Trix werkt voor een goed doel. Met illustraties van Lies Veenhoven. Alkmaar, Kluitman, [1974]. Maaike van de molen. Met illustraties van Lies Veenhoven. Alkmaar, Kluitman, [ca. 1975]. Een vakantiebaan voor Lonneke en Let. Met illustraties van Rudy van Giffen. Alkmaar, Kluitman, [1976]. Dolle weken voor Trix. Met illustraties van Lies Veenhoven. Alkmaar, Kluitman, [ca. 1976]. Trix weet raad Trix. Met illustraties van Lies Veenhoven. Alkmaar, Kluitman, [1976]. Het valt wel mee, Trix. Met illustraties van Marijke Behrens. Alkmaar, Kluitman, [ca. 1977]. De drieling Janneke, Ineke en Marieke. Met illustraties van Charlotte Leene. Alkmaar, Kluitman, [1978]. Het geheim van de oude herberg. Amsterdam, Van Goor, 1978. De drieling bij Janneke thuis. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1980]. Trix vraagt om hulp. Met illustraties van Herry Behrens. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1980]. De drieling naar de kermis. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1980]. Bij Loes en Noortje thuis. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1981]. De drieling met vakantie. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1981]. De drieling in Huize de Wilg. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1981]. De drieling in een oude tuf. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1982]. Wie gaat er mee naar Loes en Noortje? Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1982]. De drieling knapt het op. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1983]. Echt iets voor Loes en Noortje. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1983]. De drieling naar de wintersport. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1984]. Lonneke en Let in een wereld vol pret. Met illustraties van Charlotte Leene. Heerhugowaard, Kluitman Alkmaar, 1984. De drieling en het geheim van de autobus. Met il- {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} lustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1985]. De drieling op tienertoer. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1986]. De drieling in de ‘Rinkelbel’. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1986]. De drieling gaat zeilen. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1987]. De drieling te paard. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1987]. De drieling op de Franse toer. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1988]. De drieling op Mallorca. Met ilustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1989]. De drieling mee op kamp. Met illustraties van Charlotte Leene. [Heerhugowaard], Kluitman Alkmaar, [1991]. Op zoek naar zeven poppen. Met illustraties van Rudy van Giffen. Alkmaar, Kluitman, z.j. Herrie in de cockpit. Met illustraties van Will Berg. Alkmaar, Kluitman, z.j. De kinderen uit ‘De rommelpot’. Met illustraties van G. van Straaten. Alkmaar, Kluitman, z.j. Onder de naam Tom van Brussel: Professor Knap en zijn super-auto. Met illustraties van Will Berg. Alkmaar, Kluitman, [1974]. Rolf en de witte wentelwiek. Met illustraties van Will Berg. Alkmaar, Kluitman, [1974]. Onder de naam Renee van Gent: Avontuur op de klip. Met illustraties van Herson. Hoorn, Westfriesland, [1974]. Over Trix Bakker Paul Hardy en Xaveer de Win, pr. (red.) Lectuur-Repertorium 1952-1966. Deel I, Antwerpen/Tilburg, Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen/Vlaamsche Boekcentrale/Nederland's Boekhuis 1968, blz. 79. [Anoniem], Mevrouw Trix van Brussel-Bakker: Kinderboeken schrijven is voor mij een levensbehoefte. In: Nieuws- en advertentieblad voor Zwartsluis, 28-11-1969. [Anoniem], Lectuur-Repertorium 1967-1978. Deel 1, Den Haag/Antwerpen, Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum/Katholiek Centrum voor Lectuurinformatie en Bibliotheekvoorziening, 1980, pag. 88-89. Bert Jansen, Kinderboeken Trix van Brussel zijn probleemloos en populair. In: Meppeler Courant, 11-12-1991. Heidi Vyncke, De drieling omnibus. In: Leesideeën Off Line 2000-2003. 89 Lexicon jeugdliteratuur juni 2012 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Johan Ballegeer door Jan van Coillie {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Johan Ballegeer werd op 9 maart 1927 geboren te Lissewege als zoon van een fabrieksarbeider. Na zijn klassieke humaniora studeerde hij aan de normaalschool te Torhout, die toen heel wat onderwijzer-schrijvers voortbracht. In 1950 werd hij onderwijzer te Brugge en in 1966 tevens conservator van het heemkundig museum Sincfale te Knokke-Heist. Johan Ballegeer is actief in verschillende letterkundige verenigingen, onder meer in de Vereniging Schrijvers voor de Jeugd. Reeds vroeg ijverde hij voor meer erkenning voor het Vlaamse jeugdboek, dat hij in zijn brochure uit 1973, Het Vlaamse jeugdboek is vééél beter, met grote vurigheid verdedigde. Naast verhalen voor de jeugd publiceerde hij een paar romans voor volwassenen, heemkundige brochures, reis- en wandelgidsen over zijn eigen streek in Noord-West-Vlaanderen en talrijke reisverhalen in toeristische tijdschriften. De scheepsjongen van De Keyserinne en Mompeltje werden bekroond door de provincie West-Vlaanderen. Geen meiden aan boord kreeg in 1987 zowel de prijs van de kinder- en jeugdboekenjury als de Van Maerlantprijs en de Boekenleeuw, een combinatie die geen auteur vóór hem ooit in de wacht sleepte. Werk Johan Ballegeer is in de eerste plaats een schrijver van avontuurlijke verhalen in een historisch kader. Dit kader bereidt hij steeds met grote nauwkeurigheid voor. Het tijdsbeeld en de historische ruimtes, zoals middeleeuwse kastelen, bijbelse steden, Romeinse villa's en oude schepen worden uitvoerig en met oog voor detail belicht, meestal begeleid door {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} kaarten en schetsen en door verklarende voetnoten of hoofdstukjes. In zijn vroege verhalen leidde deze didactische instelling soms tot een te opdringerig inlassen van informatie. Ballegeer heeft geen voorkeur voor een bepaalde periode. David speelt in de bijbelse oudheid, Carausius tijdens het Romeinse rijk rond 890 na C., Judith in de 9de eeuw, Allen die het zwaard grijpen en Om het land te beschermen in de 14de, De ridders van de Groene Tente in de 15de, Barbele slaat den trommele in de 17de, Geen Meiden aan boord in de 19de eeuw en De H 77 is gebleven tijdens de Tweede Wereldoorlog. Wel lijkt Ballegeers voorkeur uit te gaan naar de geschiedenis van zijn eigen streek. Zo was Carausius een in Lissewege geboren Menapiër, die het bracht tot bevelhebber van de Romeinse vloot in het kanaal, en was de aanleiding tot het schrijven van De Marulle van Kris de Langhe een van de oudste afbeeldingen van een schip met een roer aan het achtersteven, gevonden op de Romaanse doopvont te Zedelgem. Zijn streekgebondenheid uit zich ook in het gebruik van vrij veel dialectische uitdrukkingen die samen met de sterk uitgewerkte, vooral animale beeldspraak zijn verhalen een eigen kleur geven. In 1982 en 1986 inspireert deze liefde voor zijn geboortestreek hem tot het schrijven van twee epossen waarin hij aandacht vraagt voor het ruwe, harde bestaan van de gewone volksmens. De heldenromantiek uit zijn vorig werk is verdwenen. Het avontuur vindt Johan Ballegeer noodzakelijk om de historische stof voor de jeugd aantrekkelijk te maken. Door middel van een boeiende plot, levendig getypeerde personages en een realistisch tijds- en ruimtelijk kader brengt hij het verleden tot leven. Meisjes spelen in het werk van Ballegeer een belangrijke rol, maar wel meisjes die letterlijk en figuurlijk hun ‘mannetje’ staan. Barbele neemt, als soldaat vermomd, dienst in het Spaans-Hollandse leger, waar ze een spion ontmaskert. Judith, de ondernemende dochter van de Franse koning Karel de Kale, wil fluiten, naakt zwemmen en paardrijden als een jongen en Marjanne, de hoofdfiguur in Geen meiden aan boord!, monstert vermomd als scheepsjongen aan op een IJslandvaarder. Het begin is typerend: ‘Marjanne was een brakke. Nee, niet een van die prachtige leverkleurige honden... Als ze aan de Vlaamse kust van een meisje zeggen dat ze een brakke was, betekende dat gewoon dat ze nergens bang voor was. Zelfs niet voor dingen waar jongens gewoonlijk wél bang voor waren.’ De meisjes zijn stuk voor stuk koppig, brutaal, eigenwijs, temperamentvol én ondernemend. Ballegeer besteedt echter ook veel aandacht aan hun verwarde gevoelens, hun soms grillig wisselende stemmingen én aan hun tienerliefde. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook in zijn twee niet-historische verhalen speelt het avontuur de hoofdrol. In Het geheim van de gescheurde frietzak loopt een Italiëreis uit op een detectiveverhaal waarin de kinderen een dievenbende op de Adriatische zee ontmaskeren. In Mompeltje geraken twee van huis weggelopen kinderen verzeild in een illegale wapentrafiek. Johan Ballegeer wil vooral ontspanning én (historische) informatie bieden aan de hedendaagse jeugd. Moralisering probeert hij bewust te vermijden. Zo vertelt hij in verband met het schrijven voor kinderen: ‘Onbewust kan je pogen met je schrijvelarij het kind te pantseren tegen eenzaamheid, tegen angst, tegen kleurloosheid, tegen smaakloosheid, en vooral tegen het ortodokse cartesiaanse denken van de schoolvos-die-het-beter-weet... Een jeugdauteur is altijd een konservatieve rebel. Er zitten ook heel wat progressieve reaktionairen onder...’ De H 77 is gebleven De 12-jarige Constant Malefeyt woont als de oorlog uitbreekt in het vissersdorpje Heist en droomt ervan om later net als zijn vader visser te worden. Door de oorlog wordt het kwajongensleven brutaal overhoop gehaald. Zoveel mogelijk Heistenaren vluchten op vissersboten naar Frankrijk en dan naar Engeland. Ook Constant moet zijn vriendinnetje in de steek laten. Ballegeer schildert trefzeker zowel het onbezorgde jongensleven als de wrede oorlogsgebeurtenissen en de heldenmoed van de eenvoudige volksmensen. Ten slotte wordt de H 77 getorpedeerd door een Duitse U-boot. Geen meiden aan boord Nadat Marjannes vader op de IJslandvaart ‘gebleven’ is, moet ze als oudste dochter voor het gezin instaan. Ze gaat stropen en smokkelen, maar moet al gauw voor de gendarmes vluchten naar Frankrijk, waar ze zichzelf verstrikt in bedriegerijtjes en ten slotte als jongen vermomd aanmonstert op de ‘Morgan’, een IJslandvaarder met een geheimzinnige kapitein. Samen met haar hond trotseert ze de vreselijke stormen, de koude, de giftige zwaveldampen en het harde leven aan boord tussen bloed, slijm, darmen, pekel en sneeuw. Als ze wordt ontdekt en lastig gevallen wordt, neemt Maarten, de eerste stuurman, haar onder zijn bescherming. Hij is verliefd op Marjanne en na de reis zullen ze trouwen. Een happy-end na een krachtig en soms gevoelvol geschreven ‘IJslandvaardersepos’. Bibliografie Voor volwassenen Immortellen voor Blanquina (1977), Zoals alle water keert weer naar de bron (1985). {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Jeugdboeken Van een wonder beeld. Brugge, Verbeke-Loys, 1966. Allen die het zwaard grijpen. Lier, Van In, 1968. Carausius. Antwerpen, Standaard, 1969. De scheepsjongen van de Keyserinne. Antwerpen, Standaard, 1969. Het geheim van de gescheurde frietzak. Lier, Van In, 1969. De ridders van de Groene Tente. Antwerpen, De Nederlanse Boekhandel, 1970. Barbele slaat den trommele. Antwerpen, Standaard, 1972. Beertje van de Loge. Brugge, Raaklijn. 1972. De Marulle van Kris de Langhe. Antwerpen, Standaard, 1973. Judith. Antwerpen, Standaard, 1974. Jan Zonder Vrees. In het graf van de hertog. Antwerpen, De Nederlandse Boekhandel, 1977. David. Antwerpen, Standaard, 1979. Mompeltje. Antwerpen, Standaard, 1980. Sjalom, zei Columbus. Antwerpen, Standaard, 1981. De H 77 is gebleven. Antwerpen, Standaard, 1982. Geen meiden aan boord. Een IJslandvaardersepos. Averbode, Altiora, 1986. Om het land te beschermen. Averbode, Altiora, 1987. 18 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1988 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Jan Banen door Conny Meijer Johannes Franciscus Banen werd geboren op 4 november 1917 te Amsterdam. Nadat hij het zevende en achtste leerjaar van de lagere school had doorlopen, ging hij werken in een magazijn. Hij klom op tot magazijnmeester. Hoewel hij een hekel had aan school, wilde hij graag zijn taalgebruik perfectioneren. Hij volgde daarom Nederlands op de Volksuniversiteit en lessen op de school voor creatief schrijven. Hij ziet zichzelf echter vooral als autodidact. Vanaf 1962 publiceerde Jan Banen verhalen in Okki, Jippo en Taptoe. Voor onder andere de ncrv en de vara schreef hij een groot aantal hoorspelen en verhalen. Jan Banen heeft zijn hele leven in Amsterdam gewoond. Hij is getrouwd en heeft vier zonen en een dochter. Werk Jan Banen schrijft in korte, duidelijke zinnen, waardoor zijn werk ook goed te volgen is door kinderen die moeite hebben met lezen. Hij vermijdt moeilijke woorden en kiest voor korte, vaak onderverdeelde hoofdstukken, waarin veel dramatische gebeurtenissen worden verteld. Omdat veel kinderen vertrouwd zijn met snel wisselende televisiebeelden wil hij op deze manier vaart en spanning in zijn verhaal brengen. Banen voelt zich sociaal betrokken bij de onderwepen waarover hij schrijft. Zijn hoofdpersonen moeten vaak vechten tegen krachten die hun levensgeluk bedreigen. Zo moet Rinke uit Ik kan nooit meer voetballen (1983) niet alleen zijn handicap accepteren, maar moet hij ook leren hoe je met een handicap aan sport kan doen. Als blijkt dat voetballen voor iemand met een kunstbeen onmogelijk is, lijkt alle vreugde uit het leven te zijn. Tot hij kennis maakt met tafeltennis voor gehandicapten en ontdekt dat een wedstrijd tafeltennis minstens zo spannend kan zijn als voetballen. Het boek eindigt met een hoofdstuk waarin Rinke het clubkampioenschap wint. In Een winter om nooit te vergeten (1984) geeft Banen een beeld van een barre, ouderwetse winter. Linge moet ervaren dat een strenge winter niet alleen ijspret biedt, maar ook veel gevaren in zich bergt voor de arme vissers achter de dijk. Bij een geweldige najaarsstorm worden de huizen in het dorp overstroomd. Linges grootmoeder komt hierbij om. Maar de winter {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft nog meer in petto. Als door de strenge vorst de vissersboten niet meer kunnen uitvaren, zetten de vissers fuiken uit in de wakken in de binnenzee. Hoewel de dooi al invalt, gaat Linge met zijn vader en grootvader het ijs op. Onderweg wordt het weer steeds slechter en de mannen verdwalen op het ijs. Tot overmaat van ramp gaat het ijs scheuren en de vissers dreigen te verdrinken. Als de nood heel hoog is, weet Linge het land te bereiken en worden ook vader en grootvader gered. Nog dramatischer is Kinderen uit één straat (1985). Kees is een gewoon jongetje uit Amsterdam. Hij is bevriend met zijn buurmeisje Roosje. Als de oorlog uitbreekt blijkt dat de benedenbuurman van Roosje bij de nsb is. Roosje en haar familie zijn joods. Zij ondervinden veel last van hun buurman. Uiteindelijk worden Roosje en haar familie weggevoerd. Ook met het gezin van Kees gaat het slecht. De Duitsers nemen vader gevangen, sturen broer Theo naar Duitsland en fusilleren zus Suze. Kees wordt aan het eind van het boek doodgeschoten als hij kolen zoekt op het rangeerterrein. Hoewel Kees nog jong is, probeert {== afbeelding Illustratie van Fred de Heij uit Kinderen uit één straat ==} {>>afbeelding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} hij als plaatsvervanger van zijn vader door voedseltochten het gezin van voedsel te voorzien. Onderweg wordt hij bestolen. Een boek vol kommer en kwel, waarbij de personen nogal zwart-wit zijn afgeschilderd, zonder dat er veel diepte in het verhaal zit. Dit ondanks de symboliek die Banen gebruikt. Zoals bij het omkappen van een Gouden Regen voor brandstof, waarmee de schrijver verwijst naar het afkappen van de vreugde van het bestaan. In Een geheimzinnig huis (1989) vertelt Banen hoe twee kinderen uit verschillende culturen reageren op onbegrepen gebeurtenissen. De Nederlandse Bora is blij als haar familie naar een oud grachtenhuis verhuist. Haar pleegzusje Afi denkt dat het huis niet pluis is. Door haar Surinaamse achtergrond is ze erg gevoelig voor de sfeer in het huis, die volgens haar bedreigd wordt door winti's, een soort geesten. Een mysterieuze dode en een vondst in de kelder versterken het gevoel van onbehagen dat Afi beklemt. Zij rust niet voor zij de geheimzinnige dreiging, die gestalte krijgt in een zwarte kat die in het huis rondsluipt, heeft verdreven. Afi moet niet alleen vechten tegen de geesten, maar ook tegen het onbegrip van haar zusje. Het dorp Do-Do en de berg van Li Lui (1984) is een sprookjesachtig verhaal met een Chinees tintje. De dorpelingen uit het dal creperen door de hebzucht van Li Lui, de eigenaar van het bergmeer dat het dorp van water moet voorzien. Hij eist van de dorpelingen goederen en voedsel in ruil voor water. Veel mensen kunnen niet aan zijn eisen voldoen en sterven van honger. Als het gaat regenen worden de rollen omgedraaid. Nu moet Li Lui smeken om voedsel. Als Li Lui sterft zijn er weinig mensen op zijn begrafenis. Ook in dit boek doen de mensen al het mogelijke om in leven te blijven. Vaak tevergeefs. Toch is er uiteindelijk een oplossing voor de dorpsgemeenschap. Weliswaar niet door de vindingrijkheid van de mensen, maar door een weersomslag. Het zijn echter de dorpelingen die door hun creativiteit voorgoed een einde maken aan de droogte op het land. Zij gaan naar het bergmeer en graven een geul, waardoor het water voor iedereen bereikbaar wordt. Leven en dood komen veelvuldig voor in het werk van Jan Banen. Zelfs in Minjoe op zwerftocht (1981), dat de omzwervingen van een dorpskat beschrijft. Via de avonturen van Minjoe krijgt de lezer veel informatie over de dieren en planten die Minjoe ontmoet. En over de wetten in de natuur, waarin zowel dier als plant moeten leven, al gaat dit ten koste van andere levende wezens. Centraal thema in de boeken van Jan Banen is de noodzaak in moeilijke omstandigheden zo te reageren dat {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} het leven draaglijk blijft. Een vechten tegen een bedreigende omgeving en een confrontatie met de dood zijn daarbij veel gebruikte motieven Waardering Hoewel het eenvoudige taalgebruik in zijn boeken voor moeilijk lezende kinderen heel positief is, maakt het de boeken voor kinderen die een grotere leesvaardigheid hebben wat al te simpel. Doordat de gekozen onderwerpen niet eenvoudig zijn, dreigt er een discrepantie tussen inhoud en taal. Zeker voor Kinderen uit één straat geldt, dat het boek loodzwaar is door de tragiek die in elk hoofdstuk aanwezig is. Lichtpuntjes, die zelfs in oorlogstijd te vinden zijn, hebben te weinig kracht om de beklemming van het trieste oorlogsgebeuren wat te temperen, waardoor het boek aan leesbaarheid zou winnen. In Minjoe op zwerftocht worden de dieren te veel vermenselijkt, waardoor de gegeven informatie onnatuurlijk overkomt. Bibliografie Keuze uit het werk voor volwassenen Doolhof in meervoud (1964), Niet te geloven raakpunten (1987), Roeien met een stopnaald (1988). Jeugdboeken De vogelboot. Amsterdam, Strengholt, 1962. Een reisje om. Kindertoneelstuk in vijf taferelen. Met muziek van Mieke Bos. Amsterdam, Strengholt, 1963. Samen met W. Burkunk, De gekke klok van Triekeltrak. Bussum, De Toneelcentrale, 1972. Minjoe op zwerftocht. Met illustraties van Diet van Beek. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1981. Geef mij maar een konijn. Met illustraties van J. Braamhorst. Den Bosch, Malmberg, 1982. Een feest met vliegers. Met illustraties van E. Thomassen. Den Bosch, Malmberg, 1983. Ik kan nooit meer voetballen. Met illustraties van Bart van Leeuwen. Tilburg, Zwijsen, 1983. De man in het groen. Met illustraties van Anjo Mutsaers. Tilburg, Zwijsen, 1983. Het dorp Do-Do en de berg van Li Lui. Met illustraties van Fred de Heij. Weesp, Van Holkema en Warendorf, 1984. Een winter om nooit te vergeten; een verhaal in twee delen. Met illustraties van Fred de Heij. Weesp, Van Holkema en Warendorf, 1984. Kinderen uit één straat; 1940-1945. Met illustraties van Fred de Heij. Weesp, Van Holkema en Warendorf, 1985. Een geheimzinnig huis. Met illustraties van Alex de Wolf. Groningen, Jacob Dijkstra, 1989. Over Jan Banen Willie Goeman-Randen, [Zonder titel]. In: Leeuwarder Courant, 22-3-1982. Els de Groen, Geld als water. In: Algemeen Dagblad, 27-8-1984. Conny Meijer, Een winter om nooit te vergeten. In: Leestekens, jaargang 5 (1985), nr 4, blz. 16-17. 27 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1991 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Lynne Reid Banks door Anne Marg Bakker {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Lynne Reid Banks is op 31 juli 1929 in Londen (Engeland) geboren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vertrok zij samen met haar moeder naar Canada, waar ze een zorgeloos bestaan leidde. In 1945 keerde ze terug naar Londen. Ze zag hoezeer haar familie en het vaderland onder de oorlog hadden geleden en kreeg last van schuldgevoelens omdat ze naar haar idee de moeilijkheden ontvlucht was. Het lot van de joden trok zij zich zeer aan en in de periode na de oorlog raakte ze steeds meer gefascineerd door Israël. Net als haar moeder wilde ze aanvankelijk actrice worden. Nadat ze de toneelschool had afgerond, speelde ze bij verschillende theatergroepen. Het lukte haar echter niet met het acteren voldoende geld te verdienen om van te leven. Daarom stapte ze over op een ander vakgebied en werd ze freelance journaliste en nieuwsreporter voor een tv-zender. In die hoedanigheid was ze een van de eerste vrouwelijke verslaggevers in Engeland. Eind jaren vijftig emigreerde ze naar Israël, waar ze lerares Engels was in een kibboets. In 1970 keerde ze terug naar Engeland, met haar joodse man en hun drie zonen. In 1960 verscheen The L-Shaped Room, een roman voor volwassenen. Hierop volgden nog enkele romans, waarna zij in 1973 als jeugdboekenauteur debuteerde met One More River. Ook schreef ze voor theater, tv en radio. Haar doorbraak kwam in 1980 met The Indian in the Cupboard (De Indiaan in de kast), waarvan wereldwijd meer dan 6 miljoen exemplaren zijn verkocht. In 1995 werd het boek verfilmd. De vier delen die volgden werden eveneens populair. De Indiaanserie is vertaald in twintig talen. Werk Bij Banks' verhalen voor jonge lezers nemen magische elementen een centrale plaats in. Een voorbeeld hiervan is de serie rondom de Indiaan, {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} waarin zij een universele kinderfantasie over levend speelgoed uitwerkte. Ook in De avonturen van koning Midas wordt volop getoverd. Het verhaal is gebaseerd op de Griekse mythe van koning Midas, die wenst dat alles wat hij aanraakt in goud verandert. Als hij zijn eigen dochter tot gouden standbeeld heeft gereduceerd, beseft hij dat zijn wens dwaasheid is. Gelukkig krijgt hij de kans het terug te draaien. Hij moet daarvoor een moeizame, lange reis maken en leert onderwijl minder waarde te hechten aan materiële zaken. In Een superbijzondere hamster ontsnapt is, net als in de Indiaan-boeken, een hoofdrol weggelegd voor een ongewoon personage: de hamster Houdini, die menselijke trekjes vertoont. Hij kan denken en praten, maar is desondanks een echte hamster en dol op knagen. Omdat hij uit elke kooi kan ontsnappen, wordt hij Houdini genoemd, naar de beroemde boeienkoning. Door die capriolen zorgt hij voor de nodige chaos in het huis waar hij woont. Melusine mikt op een iets ouder lezerspubliek. Hoewel ook in dit boek een rol is weggelegd voor ongewone gedaantewisselingen, zijn toon en strekking serieuzer. De auteur heeft zich laten inspireren door een Franse legende uit de twaalfde eeuw, waarin een jonge vrouw ertoe veroordeeld is de gedaante aan te nemen van een slang. In Melusine gaat de Engelse jongen Roger met zijn ouders op vakantie naar Frankrijk, waar zij in het kasteel van meneer Serpe en zijn dochter Melusine logeren. Roger probeert het meisje beter te leren kennen, maar zij houdt afstand. 's Nachts bezoekt ze hem in de gedaante van een slang, om te ontglippen aan haar vader, die haar misbruikt. In haar werk voor volwassenen toont Banks zich een geëngageerd auteur die complexe onderwerpen als oorlog, alleenstaand ouderschap en de rol van Israël in de wereld aan de orde stelt. In veel van haar boeken heeft ze eigen ervaringen verwerkt. Een voorbeeld hiervan is de jeugdroman One More River, waarin een verwend Canadees meisje wordt opgevoerd dat probeert te overleven in een kibboets in Israël. In haar non-fictieboeken over Israël heeft Banks die ervaringen op een nog directere wijze verwoord. De Indiaan in de kast Tommie ontdekt bij toeval een manier om zijn plastic indiaantje tot leven te wekken. Door het magische metalen kastje blijken ook andere voorwerpen ‘echt’ gemaakt te kunnen worden. De minimensjes die ontstaan hebben duidelijk een eigen wil. De Irokees-indiaan Kleine Beer wil leven volgens de gebruiken van zijn stam, dat betekent op z'n minst een stamhuis en een eigen paard. Daarna wil hij op oorlogspad. Hij verveelt zich; hij is immers een dappere krijger die zijn eigen grond wil beschermen. Als Kleine Beer de cowboy en de soldaat ontmoet wordt er meteen gevochten. Het kost Tom- {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Bertie Janssen uit Een superbijzondere hamster ontsnapt ==} {>>afbeelding<<} mie veel moeite om hen vrede te laten sluiten. Een ander probleem waar Tommie voor komt te staan, is dat het bestaan van de miniatuurmensen geheim moet blijven. Helemaal lastig wordt het, wanneer zijn beste vriend Patrick Kleine Beer stiekem mee naar school neemt en Tommie het moet uitleggen aan zijn klasgenoten. Daarna besluit Tommie het verborgen te houden voor zijn ouders. Volwassenen geloven niet in toverkracht en misschien willen ze hem zijn speelkameraden wel afpakken. Als hij uiteindelijk toch zijn vader erover vertelt, reageert die anders dan verwacht. Vader en zoon slaan de handen ineen om Kleine Beer en de Irokezen te helpen in de strijd tegen de eerste Amerikaanse pioniers die het land als hun eigendom beschouwen. In een ander verhaal rondom Tommie en Kleine Beer wordt de geschiedenis van het magische kastje uit de doeken gedaan. Alice-per-ongeluk Dit verhaal voor kinderen vanaf negen jaar wijkt af van Banks eerdere jeugdboeken doordat het realistischer en ingetogener is. Hoewel het meisje Alice hoopt op een wonder, wordt er in het boek niet getoverd. Alice is ‘per ongeluk’ geboren, vandaar de bijnaam die ze zichzelf gegeven heeft. Haar vader wilde geen kinderen en om die reden heeft Alice hem nog nooit ontmoet. Wel ziet ze haar oma Gene veel, de moeder van haar vader. Gene vindt dat ze soms beter weet wat goed voor haar kleinkind is dan haar schoondochter en dat levert uiteraard problemen op. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Op school moet Alice een opstel schrijven over haar leven. De onderwerpen die de juf voorstelt vindt ze te privé: haar huisdieren zijn dood en het enige familielid dat ze nog heeft is haar moeder, sinds mama ruzie heeft met oma Gene. Alice besluit een ‘officieel’ opstel voor school te schrijven, over veilige en saaie onderwerpen als het bezoek aan een bekend museum, The National Gallery in Londen, met de hele klas. Daarnaast begint ze een Geheim Schrift, waarin ze vertelt over haar moeder, oma en haar vader die ze graag zou leren kennen. Ook haar schoolopstellen krijgt de lezer te zien. Door de vervlechting van deze beide manuscripten in het verhaal over Alice krijgt het geheel een originele vertelstructuur. Banks is in dit boek dicht bij de belevingswereld van het kind gebleven en daardoor is veel van wat Alice beschrijft herkenbaar voor de lezers. Waardering Hoewel Banks' boeken rondom de Indiaan populair waren - in het buitenland meer dan in Nederland - lopen de meningen van recensenten over de serie uiteen. De heersende opinie is dat de auteur vooral in het eerste deel een spannende en humoristische invulling geeft aan het thema levend speelgoed. Bregje Boonstra: ‘Het bijzondere en geestige ligt in de uitgekiende manier waarop ze de verschillende werkelijkheden met elkaar laat botsen’ (NRC Handelsblad). De kritiek luidt dat Banks met de vervolgdelen haar succes te veel heeft willen uitmelken. In het buitenland werd afwijzend gereageerd op de stereotype manier waarop zij de Indiaan heeft geportretteerd. Ook over haar schrijfstijl was niet iedereen enthousiast. Judith Eiselin in NRC Handelsblad: ‘De Indiaan in de kast is een pretentieloos verhaal, dat op het gebied van stijl niets bijzonders te bieden heeft [-]. Ondanks houterige zinnen [-] en clichés zit er vaart in.’ Ook over Banks andere werk wordt regelmatig geschreven dat zij te veel in clichés vervalt en karakters onvoldoende uitdiept. Zo oordeelde Joke Linders over De avonturen van Koning Midas: ‘Banks reduceert het bekende en tot de verbeelding sprekende verhaal van koning Midas tot een reeks van Pinkeltje-avonturen waarin doorlopend getoverd wordt’ (Algemeen Dagblad). De reacties op Melusine waren enthousiaster. Banks zou erin zijn geslaagd een spannend en mysterieus boek te schrijven, waarin het thema incest op subtiele wijze is verwerkt. Dat de lezer na afloop met vragen blijft zitten werd als positief ervaren. Selma Niewold uitte in de Volkskrant lof voor de karakterisering van de personages: ‘Wat het boek bijzonder maakt, is de beschrijving van de band die Roger met het slangemeisje heeft. Er ontstaat bij Roger een hele intense liefde, die geworteld is in een diep respect en een erkennen van de eigen aard van de ander. Ook de uitwerking van Roger is boeiend en wordt goed onderbouwd.’ {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Bibliografie Jeugdboeken The Adventures of King Midas (1976): De avonturen van koning Midas. Vertaald door Liesbeth Swildens. Utrecht, Het Spectrum/Arion, 1993. My Darling Villain (1977): Lieve schoft. Vertaald door Lidi Luursema. Den Haag, Leopold, 1979. I, Houdini (1978): Een superbijzondere hamster ontsnapt. Vertaald door Liestbeth Swildens. Met illustraties van Bertie Janssen. Tilburg, Elzenga, 1991. The Indian in the Cupboard (1980): De Indiaan in de kast. Vertaald door Liesbeth Swildens. Met illustraties van Ietje Rijnsburger. Heemstede, Elzenga, 1987. Return of the Indian (1986): De Indiaan komt terug. Vertaald door Liesbeth Swildens. Met illustraties van Ietje Rijnsburger. Heemstede, Elzenga, 1988. Melusine (1988): Melusine: een mysterie. Vertaald door Anne Klein. Amsterdam, Elzenga, 1989. The Secret of the Indian (1989): Het geheim van de Indiaan. Vertaald door Liesbeth Swildens. Met illustraties van Ietje Rijnsburger. Amsterdam, Elzenga, 1990. Twelve Stories of the Magic Hare (1992): Haasje Tover: twaalf sprookjesachtige verhalen. Vertaald door Liesbeth Swildens. Met illustraties van Hilda Offen. Utrecht, Het Spectrum/Arion, 1993. Alice-by-accident (2000): Alice-per-ongeluk. Vertaald door Sofia Engelsman. Met illustraties van Caitlin Flanigan. Haarlem, Gottmer, 2001. Over Lynne Reid Banks Bregje Boonstra, Afscheid van de magie. In: NRC Handelsblad, 15-4-1988. [Over De Indiaan in de kast]. Gertie Evenhuis, Een springlevende Indiaan. In: Trouw, 20-4-1988. Goos van Gorkum, Indiaan in de kast: levensecht. In: Gooi- en Eemlander, 21-5-1988. Muriel Boll, Fantasietjes rond een Indiaan en een Italiaan. In: De Stem, 4-6-1988. Rindert Kromhout, [over De Indiaan in de kast]. In: de Volkskrant, 13-9-1988. Joke Linders, [over De Indiaan in de kast]. In: Leesgoed, jaargang 15 (1988), nr. 4. Goos van Gorkum, Beklemmend maar boeiend mysterie. In: Dagblad Almere, 19-10-1989. [Over Melusine]. Marja Boonstra en Baukje Wytsma, [over Melusine]. In: Leeuwarder Courant, 27-10-1989. Selma Niewold, Rogers bijzondere band met het slangemeisje Melusine. In: de Volkskrant, 4-11-1989. Joke Linders, Superbijzonder. In: Algemeen Dagblad, 5-9-1991. [Over Een superbijzondere hamster ontsnapt]. Caspar Markesteijn, Hamster Houdini ontsnapt. In: Haarlems Dagblad, 3-10-1991. Yvonne Stiekema, Boeken over bijzondere dieren. In: Brabants Dagblad, 5-12-1991. Goos van Gorkum, [over De avonturen van Koning Midas]. In: Dagblad van Almere, 13-05-1993. Margreet Meulmeester, Lezen met rode oortjes. In: Faam, 26-5-1993. [Over De avonturen van Koning Midas]. Toin Duijx, Lekker lezen. In: Hervormd Nederland, 29-5-1993. [Over De avonturen van Koning Midas]. Joke Linders, Weten wat niemand weten kan. In: Algemeen Dagblad, 30-6-1993. [Over De avonturen van Koning Midas]. Jant van der Weg, [over De avonturen van Koning Midas]. In: Friesch Dagblad, 13-9-1993. Jant van der Weg, Sinterklaas in aantocht. In: Friesch Dagblad, 29-11-1993. [Over Haasje Tover]. Jan Smeekens, Eenvoudige grappen moet je niet uitleggen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 17-12-1993. [over Haasje Tover en De avonturen van Koning Midas]. Judith Eiselin, Speelgoed in galop door de kamer. In: NRC Handelsblad, 30-1-1996. [Over De Indiaan in de kast]. Belle Kuijken, Bedenkelijk experiment. In: De Morgen, 4-7-2001. [Over Alice-per-ongeluk]. Marjoleine de Vos, [over Alice-per-ongeluk]. In: NRC Handelsblad, 11-5-2001. Jan van Coillie, Een geluk bij een ongeluk. In: De Standaard, 27-9-2001. [Over Alice-per-ongeluk]. 66 Lexicon jeugdliteratuur oktober 2004 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Carl Barks door R. van Eijck {== afbeelding Foto: Ineke Overeem ==} {>>afbeelding<<} De tekenfilm- en stripfiguur Donald Duck staat bekend als een creatie van Walt Disney, maar Disney zelf heeft de wereldberoemde eend nooit getekend. De Disney-films werden door zijn Studio-medewerkers vervaardigd, en de Disney-strips door een groot aantal Studio- en free-lance tekenaars, van wie Carl Barks de beste en bekendste is. Carl Barks is op 27 maart 1901 geboren op het platteland van Oregon. In 1917 volgde hij een schriftelijke tekencursus, maar omdat hij lange tijd geen baan als tekenaar kon vinden, moest hij werk verrichten als houthakker, spoorwegreparateur en muilezeldrijver. Toch bleef hij tekenen en zijn cartoons naar kranten sturen, met het gevolg dat in 1928 zijn eerste tekening werd gepubliceerd. Daarna kreeg hij steeds meer opdrachten en trad hij in 1931 in vaste dienst bij het tijdschrift The Calgary Eye-Opener. In 1935 solliciteerde Carl Barks bij de Disney Studio's, die hun tekenfilmafdeling sterk aan het uitbreiden waren, waarna hij een aantal jaren deel uitmaakte van het team dat scenario's schreef en story-boards maakte van de Donald Duck-tekenfilms. In 1942 had hij echter genoeg van het leven in de grote stad Los Angeles en vertrok hij weer naar het platteland om een kippenfokkerij te beginnen. Vlak voor hij de Disney Studio's verliet had hij echter samen met zijn collega Jack Hannah zijn eerste Donald Duck-strip getekend, ‘Pirate Gold’, die zo'n succes had dat de Studio's hem om meer strips vroegen. Zo begon Carl Barks op 41-jarige leeftijd {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} strips te tekenen en dat heeft hij tot zijn pensionering in 1966 volgehouden. Werk Vijfentwintig jaar heeft Barks zich bijna uitsluitend met de Donald Duck-strip bezig gehouden. Daarvan heeft hij ongeveer 250 tien-pagina-verhalen, ongeveer 125 verhalen van ruim twintig pagina's, zo'n 60 verhalen van wisselende lengte en een groot aantal één-pagina-grappen getekend. De Amerikaanse comic-series Walt Disney's Comics & Stories en Uncle $crooge Comics dreven bijna volledig op de strips van Barks, terwijl hij ook regelmatig bijdragen leverde aan series als Four Color Comics en Donald Duck en aan periodieke gelegenheidsuitgaven als Vacation Parade en Christmas Parade. In zijn strips heeft Carl Barks aan Donald Duck een eigen leefwereld en een eigen karakter gegeven, die verschillen van het beperkte karakter dat Donald en zijn omgeving in de tekenfilms hebben. Barks is de schepper van Duckstad en zijn meest kenmerkende inwoners. Hoewel de Neefjes Huey, Louie en Dewey (Kwik, Kwek en Kwak) en Daisy Duck (Katrien) al in de tekenfilms bestonden, zijn de steenrijke Uncle $crooge (Oom Dagobert), de arrongante Gladstone Gander (Guus Geluk) en de Uitvinder Gyro Gearloose (Willie Wortel) scheppingen van Barks. Deze vaste mede- of tegenspelers, alsmede de vaste leefsituatie in Duckstad en wijde omgeving, gaven Barks voldoende materiaal om de avonturen van Donald Duck vijfentwintig jaar lang gevarieerd te kunnen houden. Barks' Donald Duck-verhalen zijn in twee hoofdcategorieën in te delen: verhalen van tien pagina's en langere verhalen, waarbij elke soort een eigen karakter heeft. De tien-pagina-verhalen spelen meestal in Duckstad en gaan over ruzies tussen Donald en de Neefjes, rivaliteit tussen Donald en Guus Geluk of het beschermen van het gigantisch fortuin van Oom Dagobert tegen de Zware Jongens. In de langere verhalen worden regelmatig reizen ondernomen naar verre, bestaande of niet-bestaande werelden, waardoor deze verhalen avontuurlijker van inhoud zijn. Uit het verschil in onderwerp tussen de lange en korte verhalen vloeit een verschil voort in de Duck-karakters: in de korte verhalen is Donald Duck een veel opvliegender, bekrompener karakter dan in de lange verhalen, waarin hij moediger en handiger is en soms zelfs weet bij te dragen aan de goede afloop van het verhaal. Ditzelfde geldt voor de Neefjes, die in de korte verhalen vooral kwajongens zijn, maar zich in de lange verhalen eerder als volwassen eenden gedragen. Ondanks het feit dat Barks' strips karikaturaal getekend zijn, hebben ze toch een hoge realiteitswaarde, zowel {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} in decors en kledij van vreemde volkeren, die realistisch uitgebeeld zijn, alsook in inhoudelijke aspecten. Barks' Duckstrips zijn geen brave strips in de zin waarin vele andere kinderstrips in die tijd dat wèl waren: daarin won de ‘held’ altijd, zolang hij het ‘goede’ deed. Bij Donald is dit niet het geval. Ook als hij het ‘goede’ doet, lijdt hij vaak de nederlaag: hij leeft in een onzekere, bedreigende wereld, waarin het noodlot hard kan toeslaan om zijn goedbedoelde plannen te doorkruisen. Hij leeft dus in de reële wereld en is menselijk; aan deze eigenschappen ontleent hij zijn herkenbaarheid en populariteit. Niet alleen in zijn verhalen, maar ook in zijn tekeningen onderscheidde Carl Barks zich van de andere Duck-tekenaars. Zijn stijl is zeer efficiënt: hij tekende slechts dat wat nodig was voor het verloop van het verhaal. Dit geeft zijn verhalen een helderheid waardoor hij een optimale duidelijkheid in het vertellen weet te bereiken. Daarnaast legde hij steeds een groot ruimtelijk effect in zijn tekeningen, die vooral zijn langere avonturenverhalen een weidse indruk meegeven. De grootste kracht van Carl Barks lag echter in zijn vermogen expressieve gelaatsuitdrukkingen te tekenen, die variëren van doffe wanhoop tot extatische vreugde. Deze emoties spreken niet slechts uit de gezichten van zijn stripfiguren, maar uit hun hele lichaamshouding. Carl Barks gaf zijn strips - vooral zijn tien-pagina-verhalen - een krachtig ritme door zijn goede gevoel voor timing en door het feit dat hij van zijn pagina's steeds een eenheid wist te maken, zowel doordat zij een complete sc/ene uit het verhaal bevatten, als door de eenheid van compositie van de samenstellende plaatjes. Deze kenmerken zorgden ervoor dat een Barks-verhaal steeds kristalhelder is, zowel in verhaal als in beelden, en dat zijn verhalen opvielen temidden van Duck-verhalen van andere in de anonimiteit werkende tekenaars. Daardoor spraken de Donald Duck-liefhebbers reeds jaren voordat Barks' naam bekend werd, van ‘the good artist’, de man die de ‘echte’ Duck-verhalen maakte. Pas na zijn pensionering is Carl Barks door zijn fans uit de anonimiteit gehaald waarin hij vijfentwintig jaar lang de wereld van Donald Duck gestalte heeft gegeven. De laatste vijftien jaar verschijnen de herdrukken van zijn strips dan ook niet meer uitsluitend onder de naam van Walt Disney, maar ook onder de naam van hun ware maker, Carl Barks. Bibliografie Donald Duck Donald Duck als piloot. Amsterdam, Mulder & Zn., 1950. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Serie Donald Duck en andere verhalen In de volgende delen verschenen één of meer verhalen van Carl Barks: Donald Duck en andere verhalen, deel 2 t/m 17, Amsterdam, Geïllustreerde Pers, 1958-1971; deel 20 t/m 22, Haarlem, Oberon, 1974-1976. Serie Donald Duck Pockets In de volgende delen verschenen één of meer verhalen van Carl Barks: 2.De schat van Ali Baba. Amsterdam, Geïllustreerde Pers, 1970. 10.Donald Duck en de verdubbelspiegel. Amsterdam, Amsterdam Boek, 1975. Serie De beste verhalen van Donald Duck 1.Donald Duck als brandweerman, Haarlem, Oberon, 1975. 2.Donald Duck als cowboy. Haarlem, Oberon, 1976. 3.Donald Duck als schipper. Haarlem, Oberon, 1976. 4.Donald Duck als postbode. Haarlem, Oberon, 1977. 5.Donald Duck als slaapwandelaar. Haarlem, Oberon, 1977. 6.Donald Duck als fotograaf. Haarlem, Oberon, 1977. 7.Donald Duck als kampeerder. Haarlem, Oberon, 1977. 8.Donald Duck als nachtwaker. Haarlem, Oberon, 1978. 9.Donald Duck als kangoeroe. Haarlem, Oberon, 1978. 10.Donald Duck als muzikant. Haarlem, Oberon, 1978. 11.Donald Duck als poolreiziger. Haarlem, Oberon, 1978. 12.Donald Duck als klusjesman. Haarlem, Oberon, 1979. 13.Donald Duck als topverkoper. Haarlem, Oberon, 1979. 14.Donald Duck als sportman. Haarlem, Oberon, 1979. 15.Donald Duck als kustwachter. Haarlem, Oberon, 1979. 16.Donald Duck als circusclown. Haarlem, Oberon, 1980. 17.Donald Duck als avonturier. Haarlem, Oberon, 1980. 18.Donald Duck als regenmaker. Haarlem, Oberon, 1980. 19.Donald Duck als spoorzoeker. Haarlem, Oberon, 1980. 20.Donald Duck als wildeman. Haarlem, Oberon, 1981. 21.Donald Duck als zeezeiler. Haarlem, Oberon, 1981. 22.Donald Duck als goochelaar. Haarlem, Oberon, 1981. 23.Donald Duck als Kerstman. Haarlem, Oberon, 1981. 24.Donald Duck als walskoning. Haarlem, Oberon, 1982. 25.Donald Duck als sheriff. Haarlem, Oberon, 1982. 26.Donald Duck als walvisvaarder. Haarlem, Oberon, 1982. 27.Donald Duck als eierzoeker. Haarlem, Oberon, 1982. 28.Donald Duck als geheim agent. Haarlem, Oberon, 1982. 29.Donald Duck als dubbelganger. Haarlem, Oberon, 1982. 30.Donald Duck als toneelspeler. Haarlem, Oberon, 1983. 31.Donald Duck als moerasgast. Haarlem, Oberon, 1983. 32.Donald Duck als superman. Haarlem, Oberon, 1983. 33.Donald Duck als maharadja. Haarlem, Oberon, 1983. 34.Donald Duck als kwiskandidaat. Haarlem, Oberon, 1983. 35.Donald Duck als weldoener. Haarlem, Oberon, 1983. 36.Donald Duck als roerganger. Haarlem, Oberon, 1984. 37.Donald Duck als zandloper. Haarlem, Oberon, 1984. 38.Donald Duck als geluksvogel. Haarlem, Oberon, 1984. 39.Donald Duck als kwelgeest. Haarlem, Oberon, 1984. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} 40.Donald Duck als kwitantieloper. Haarlem, Oberon, 1984. 41.Donald Duck als suikeroom. Haarlem, Oberon, 1984. 42.Donald Duck als dagdromer. Haarlem, Oberon, 1985. 43.Donald Duck als krachtpatser. Haarlem, Oberon, 1985. 44.Donald Duck als strandjutter. Haarlem, Oberon, 1985. 45.Donald Duck als taxichauffeur. Haarlem, Oberon, 1985. 46.Donald Duck als toerist. Haarlem, Oberon, 1986. 47.Donald Duck als verzekeringsagent. Haarlem, Oberon, 1986. 48.Donald Duck als spokenvanger. Haarlem, Oberon, 1986. 49.Donald Duck als ridder. Haarlem, Oberon, 1986. 50.Donald Duck als jubilaris. Haarlem, Oberon, 1987. 51.Donald Duck als leeuwentemmer. Haarlem, Oberon, 1987. 52.Donald Duck als drijver. Haarlem, Oberon, 1987. 53.Donald Duck als stationschef. Haarlem, Oberon, 1987. 54.Donald Duck als beeldhouwer. Haarlem, Oberon, 1988. 55.Donald Duck als lawaaischopper. Haarlem, Oberon, 1988. 56.Donald Duck als verhuizer. Haarlem, Oberon, 1988. 57.Donald Duck als banketbakker. Haarlem, Oberon, 1988. 58.Donald Duck als makelaar. Haarlem, Oberon, 1989. 59.Donald Duck als betweter. Haarlem, Oberon, 1989. 60.Donald Duck als koerier. Haarlem, Oberon, 1989. Serie Ik Donald Duck 1.Ik Donald Duck. Haarlem, Oberon, 1976. 2.Ik Donald Duck. Haarlem, Oberon, 1976. Serie De avonturen van een steenrijke eend (Oom Dagobert) 1.De steen der wijzen. Haarlem, Oberon, 1977. 2.Terug naar Klondike. Haarlem, Oberon, 1978. 3.De Vallei van Tralla La. Haarlem, Oberon, 1978. 4.McSchobbejaks spinazie erfenis. Haarlem, Oberon, 1978. 5.'n Meer vol Misère. Haarlem, Oberon, 1979. 6.'t Spook van de Notre Duck. Haarlem, Oberon, 1979. 7.De 7 steden van Cibola. Haarlem, Oberon, 1979. 8.Terug naar lang geleden. Haarlem, Oberon, 1980. 9.Geld in de grond. Haarlem, Oberon, 1980. 10.De kroon van de Maya's. Haarlem, Oberon, 1980. 11.Het goud van de Vliegende Hollander. Haarlem, Oberon, 1981. 12.'t Land onder de aarde. Haarlem, Oberon, 1981. 13.De mijnen van Koning Salomon. Haarlem, Oberon, 1981. 14.De verdwenen kroon van Djengis Khan. Haarlem, Oberon, 1982. 15.De lemming met het medaillon. Haarlem, Oberon, 1982. 16.Paniek om een papegaai. Haarlem, Oberon, 1982. 17.'t Geheim van het oude kasteel. Haarlem, Oberon, 1982. 18.'t Geheim van het Gouden Vlies. Haarlem, Oberon, 1983. 19.De stad met de gouden daken. Haarlem, Oberon, 1983. 20.Het drama van het Drasmoeras. Haarlem, Oberon, 1983. 21.De spoorweg van Spookstad. Haarlem, Oberon, 1983. 22.Het goud van de Inca's. Haarlem, Oberon, 1984. 23.Het eiland der verstening. Haarlem, Oberon, 1984. 24.Het verzonken continent. Haarlem, Oberon, 1984. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} 25.De vele gezichten van Zwarte Magica. Haarlem, Oberon, 1984. 26.Duel met Zwarte Magica. Haarlem, Oberon, 1985. 27.De grote geldwedstrijd. Haarlem, Oberon, 1985. 28.Het gouden graan. Haarlem, Oberon, 1985. 29.Kerstvakantie op de Berenberg. Haarlem, Oberon, 1985. 30.Oom Dagobert en de noottoestand. Haarlem, Oberon, 1986. Serie Groot Vakantieboek In de volgende delen verschenen één of meer verhalen van Carl Barks: Groot Vakantieboek, deel 1 t/m 3. Haarlem, Oberon, 1978-1980. Serie Willie Wortel 2.Willie Wortel. Haarlem, Oberon, 1982. Serie Donald Duck, Alle verhalen van Carl Barks/Alle Klassieke verhalen 1.1945-1946. Amsterdam/Haarlem, Loeb/Oberon, 1986. 2.1947-1948. Amsterdam/Haarlem, Loeb/Oberon, 1987. 3.1948-1949. Amsterdam/Haarlem, Loeb/Oberon, 1987. 4.1942-1944. Amsterdam/Haarlem, Loeb/Oberon, 1988. 5.1950-1951. Amsterdam/Haarlem, Loeb/Oberon, 1988. 6.1951-1952. Amsterdam/Haarlem, Loeb/Oberon, 1989. Weekblad Donald Duck Bijna alle verhalen van Carl Barks zijn tevens verschenen in het weekblad Donald Duck, in de periode vanaf 1952 tot heden. Over Carl Barks Wim van Helden, Donald Duck, eend en weekblad. In: Stripschrift, jaargang 7 (1973), nr. 59/60, blz. 11-15. Daan Jippes, Duckman Barks over Carl Barks. In: Stripschrift, jaargang 7 (1973), nr. 59/60, blz. 18-21. Diverse auteurs, artikelen in: Inkt, jaargang 1 (1974), nr. 1, blz. 8-12. Ron Kaal, De wrede wereld van Donald Duck. In: Ron Kaal, Hiëroglyfen, Amsterdam, De Harmonie, 1977, blz. 20-33. Rob Stechweij, Barks Boek, bibliografie van Carl Barks' Walt Disney-strips. Den Haag, Uitgeverij Panda, 1977. E. Barbara Boatner & Daan Jippes, Gekwaak bij Barks. In: Stripschrift, jaargang 11 (1977), nr. 105, blz. 5-7. Marcia Blitz, Boeken en strips. In: Marcia Blitz, Donald Duck, het levensverhaal van een Wereldberoemde Eend, Haarlem, Oberon, 1980. blz. 185-196. Wim van Helden, Carl Barks en de mythe van Walt Disney's Donald Duck. Zeist, Vonk Uitgevers, 1985. Wim van Helden, De verboden werken van Carl Barks. In: Stripschrift, jaargang 19 (1985), nr. 198/199, blz. 44-46. Diverse auteurs, artikelen in: Striprofiel, nr. 60 (1987), blz. 8-18. Frans Hasselaar, Het verhaal achter de plaatjes. In: Stripschrift, jaargang 22 (1989), nr. 4, blz. 12-15. 23 Lexicon jeugdliteratuur juni 1990 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Henk Barnard door Peter van den Hoven {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Henk Barnard is in 1922 in Rotterdam geboren. Na verschillende baantjes, onder andere in de haven en de boekhandel, ging hij werken als floormanager bij de Nederlandse Televisie Stichting (nts), de voorloper van wat nu de nps heet. Bij de vara-televisie werkte hij als regisseur mee aan het bekende kinderprogramma Pipo de Clown en het in de jaren zestig ook bij volwassenen populaire Ja zuster, Nee zuster van Annie M.G. Schmidt en (componist) Harry Bannink. Daarna werd hij eindredacteur van de actualiteitenrubriek Kenmerk van het ikon. In die hoedanigheid bezocht hij vele landen in midden en zuidelijk Afrika, Suriname en Vietnam, waarover hij, in teamverband, vele documentaire programma's maakte. Onder invloed daarvan ontwikkelde hij zich tot een jeugdboekenschrijver in wiens werk na 1970 een sterk maatschappelijk engagement opvalt, met grote belangstelling voor koloniale onderdrukking en uitbuiting, en in het verlengde daarvan voor de kwetsbare positie van etnische minderheden in Nederland. Henk Barnard werd als schrijver bij een groot publiek bekend met De Marokkaan en de kat van tante Da (1972), waarvoor hij een jaar later de Gouden Griffel kreeg. Ook zijn in 1976 verschenen Kon hesi baka (Kom gauw terug) werd met een Gouden Griffel bekroond. Voor Laatste nacht in Jeque ontving hij in 1979 de Nienke van Hichtumprijs. In 1982 werd hem voor zijn gehele oeuvre de Staatsprijs voor Kinder- en Jeugdliteratuur toegekend, de voorloper van de Theo Thijssenprijs. Voor Hier ben ik dan... kreeg hij in 1983 een Zilveren Griffel. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Werk Zijn eerste verhalen voor kinderen schreef Henk Barnard voor de kinderpagina van Het Vrije Volk. Enkele daarvan werden gebundeld in Slacht me niet zei de kip (1959) en Torentje, torentje val niet om (1961) Deze verhalen zijn te karakteriseren als onderhoudende, pretentieloze vertellingen voor jonge kinderen, waarbij de soepele en soms geestige combinatie van fantasie en werkelijkheid het opvallendst is. Een aantal van deze verhalen, zoals ook het in 1965 verschenen Bongo, de negerjongen met de zonnigste lach van heel Afrika is als hoorspel (serie) door de avro uitgezonden. Barnards later verschenen verhalenbundels tonen zijn toenemende maatschappelijke betrokkenheid en zijn voorkeur voor realistische gebeurtenissen als stof voor vertellingen. In Okketok (1976) is dit engagement nog tamelijk ingehouden en impliciet verwoord, in Hier wonen goedgeefse mensen (1981) veel nadrukkelijker aanwezig. Deze laatste bundel bevat drie lange verhalen. Twee gaan over de lotgevallen van Peruaanse kinderen die getekend worden in de strijd om het dagelijks bestaan, het derde over onder andere de vestigingsproblematiek van zigeuners in Nederland. Ze verschenen eerder in publicaties van de Educatieve Dienst van het Amsterdamse Tropenmuseum. Barnard vindt dat geen enkele actualiteit uit (zijn) boeken voor kinderen mag worden weggehouden. Hij wil in zijn werk vertellen over wat er in de wereld gebeurt, zowel dicht bij huis als ver weg in landen van de Derde Wereld: ‘Ik vind dat kinderen al vroeg moeten leren vragen stellen, op zoek moeten leren gaan om informatie op te zoeken zodat ze weerbaar worden en aan onze volwassenwereld gaan twijfelen. Dat ligt aan mijn laatste boeken ten grondslag: een handreiking om zelfstandiger te leren nadenken en handelen. Ik ben ervan overtuigd dat je op zo'n manier voor kinderen kunt schrijven dat ze er iets van meepikken, zonder dat ze het boek als saai of belerend naast zich neerleggen.’ Hij verklaarde zich ook een warm voorstander van boeken die te vergelijken zijn met een vitaminerijke, voedzame maaltijd naast de snelle happen van de patat-lectuur, met de volwassenen daarbij in een stimulerende rol. Met dit soort uitspraken heeft Barnard in de jaren zeventig en begin tachtig nadrukkelijk stelling genomen en een belangrijke bijdrage geleverd aan de discussie over de pedagogische emancipatie van de jeugdliteratuur. Met De Marokkaan en de kat van tante Da brengt Barnard die opvattingen in 1972 voor het eerst overtuigend in praktijk. Hij voert een groepje ondernemende en eigenzinnige kinderen ten tonele, die het met de steun van een van de aardigste tantes uit de kinderliteratuur opnemen {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} voor de illegale gastarbeider Ali, en hem ondersteunen in het zoeken naar een oplossing voor zijn werk- en woonproblemen. Ook in De krakers en het huis van tante Da (1973) spelen deze kinderen een hoofdrol, als sloop het huis van tante Da bedreigt. In deze vlot geschreven boeken met veel dialogen (De Marokkaan en de kat van tante Da werd eerst als tiendelige hoorspelserie uitgezonden) staan de avonturen van de kinderen voorop. Informatie over sociale misstanden, de oorzaken van immigratie en woningnood, blijft op de achtergrond. Kon hesi baka (Kom gauw terug) vertelt het verhaal van twee Surinaamse kinderen, Herwin en Georgien, die hun gescheiden ouders naar Nederland volgen en daar geconfronteerd worden met een totaal andere sociale en culturele werkelijkheid. Door het eerste deel van het boek te laten spelen in Suriname en het tweede deel in Nederland, zet Barnard twee werelden tegenover elkaar. De aanpassingssproblemen van de kinderen worden levendig en met groot inlevingsvermogen verteld. Elk hoofdstuk wordt voorafgegaan door documentaire fragmenten van de geschiedenis van Suriname vanaf 1594, tot en met de onafhankelijkheid in 1975. Barnard heeft daarmee zijn verhaal in een historisch perspectief geplaatst, maar is er niet in geslaagd dit onderdeel in de vertelling te integreren. Daardoor blijven de fragmenten, hoewel zeker nuttig en informatief, te veel een zakelijke {== afbeelding Illustratie van Reintje Venema uit Kon hesi baka (Kom gauw terug) ==} {>>afbeelding<<} geschiedenisles. Het boek werd door de schrijver zelf tot een zevendelige televisieserie voor het ikon omgewerkt en in 1977 en 1978 uitgezonden. Laatste nacht in Jeque (1979) speelt zich af in Mozambique tijdens de gevechten van het Frelimo, de zwarte bevrijdingsorganisatie, tegen de Portugese koloniale overheersing. Hoofdpersoon is Raul, een jongen van elf jaar die bij de strijd wordt betrokken. In het bevrijde deel van het land helpt hij mee met het onderwijs {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} in lezen en schrijven aan volwassenen, dat hij zelf op het inmiddels verlaten missieschooltje heeft geleerd. De moeizame opbouw van een nieuwe, socialistische samenleving en de problemen die zich daarbij voordoen, zoals de reorganisatie van de landbouw, het herstel van een nieuwe, economische orde, de relatie tussen volwassenen en kinderen, mannen en vrouwen, enzovoort, weet Barnard op een aanvaardbare wijze in het verhaal over Raul te verwerken. Net als in Kon hesi baka (Kom gauw terug) wordt ook hier elk hoofdstuk voorafgegaan door een apart, doorlopend verhaal. In Laatste nacht in Jeque gebruikt Barnard daarvoor persoonlijke herinneringen, mijmeringen en droomfragmenten van Raul, vlak voor hij naar de kaderschool in Ribaue zal gaan om een opleiding als onderwijzer te volgen. Met Hier ben ik dan... (1982) stelt Henk Barnard opnieuw het probleem van de immigratie aan de orde. Als protagonist kiest hij dit keer de elfjarige Aydin die tot zijn zevende in Nederland is opgegroeid, en daarna vier jaar in Turkije wacht op de terugkeer van zijn ouders en zusje. Het boek vertelt de spannende lotgevallen van Aydin als hij met een Nederlandse vrachtwagen uit heimwee meelift naar Rotterdam. Met deze avontuurlijke en tegelijk informatieve reis tussen twee culturen verbeeldt Barnard concreet de sociale en culturele positie van (kinderen van) minderheden, en hij doet dat met herkenbare voorbeelden die getuigen van betrokkenheid en zorgvuldige observatie. Gewone mensen spelen in de boeken van Barnard altijd een hoofdrol en dat is ook weer het geval in Het hoofdpijnmysterie (1989) dat een milieuschandaal tot onderwerp heeft. Het boek is opgezet als een detective en gaat over twee jongens die, na de nodige avontuurlijke ontdekkingen, de verantwoordelijken van een illegale gifstort op de hielen zitten. In deze jeugdroman willen de personages niet echt tot leven komen; ze gaan gebukt onder een te nadrukkelijke tweedeling van goeden aan de ene, slechten aan de andere kant. Datzelfde geldt ook voor De vondst (1994), waarin de slavenhandel uit Afrika naar Suriname de rode draad is van een verhaal dat compositorisch en stilistisch geen sterke indruk nalaat. Twee Nederlandse jongens en twee Surinaamse meisjes raken, onafhankelijk van elkaar, betrokken bij de toevallige ontdekking van een geheim achter een ingestorte muur van een zolderkamer in Rotterdam. De integratie van de historische informatie doet geforceerd aan, waardoor het verhaal te veel het karakter van een aangeklede geschiedenisles heeft, terwijl de hoofdfiguren niet veel meer dan stereotiepe contouren krijgen. Waardering Behalve om zijn veelgelezen bijbelverhalen wordt Barnard in de kritiek ook geprezen als schrij- {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} ver van boeken die, zoals hij zelf zegt, ‘niet voor de eeuwigheid’ zijn geschreven, maar vooral een waarheidsgetrouw tijdsbeeld geven. Zijn engagement en betrokkenheid zijn de basis van zorgvuldige en natuurgetrouwe verhalen die de lezer zowel informeren als amuseren. In die zin is zijn werk zeker niet zonder meer synoniem met de typische ‘probleem-literatuur’ die in de jaren zeventig een hoogtepunt kende, al staat de thematische uitwerking in zijn boeken vaak voorop. Stilistisch levert hij geen hoogstandjes, wel degelijk vakwerk dat vooral stoelt op een vlotte, levensechte dialoog en aan de spreektaal ontleend taalgebruik. Zijn bekroonde boeken, maar ook Hier wonen goedgeefse mensen zijn daarvan goede voorbeelden. Zijn latere werk ondervindt vooral wat betreft de verhaalstructuur, de informatiedichtheid en de stijl meer kritiek, een ontwikkeling die zowel met de auteur Barnard alsook met de toegenomen aandacht voor literaire aspecten in de jeugdboekenkritiek te maken heeft. ‘Veel toevalligheden nodig’ (Lieke van Duin), ‘clichés, te voorspelbaar, niet verrassend’ (Aukje Holtrop), ‘nauwelijks meer dan een geschiedenisles’ (Baukje Wytsma), ‘gekunsteld’ (Joyce Kammer) zijn uitspraken die laten zien dat Barnards bloeiperiode als jeugdboekenauteur vooral aan het eind van de jaren zeventig ligt. Bibliografie Jeugdboeken Slacht me niet zei de kip. Met illustraties van Reintje Venema. Den Haag, Leopold. 1959. (Verhalen) Torentje, torentje val niet om. Met illustraties van Reintje Venema. Den Haag, Leopold. 1961. (Verhalen) Bongo, de negerjongen met de zonnigste lach van heel Afrika. Met illustraties van Reintje Venema. Hoorn, West-Friesland. 1965. De Marokkaan en de kat van tante Da. Met illustraties van Reintje Venema. Bussum, Van Holkema & Warendorf. 1972. De krakers en het huis van tante Da. Met illustraties van Reintje Venema. Bussum, Van Holkema & Warendorf. 1973. Twee is teveel. Met illustraties van Fiel van der Veen. Amsterdam, cpnb. 1974. (Kinderboekenweekgeschenk) Okketok. Met illustraties van Reintje Venema. Hoorn, West-Friesland. 1976. (Verhalen) Kon hesi baka (Kom gauw terug). Met illustraties van Reintje Venema. Bussum, Van Holkema & Warendorf. 1976. Laatste nacht in Jeque. Met illustraties van Reintje Venema. Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1979. Hier wonen goedgeefse mensen. Met illustraties van Reintje Venema. Bussum, Van Holkema & Warendorf. 1981. (Verhalen) Hier ben ik dan... Met illustraties van Reintje Venema. Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1982. Het verhaal. Oude Testament 1. Met illustraties van Reintje Venema. Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1984. (Bijbelverhalen voor de jeugd) Het verhaal. Oude Testament 2. Met illustraties van Reintje Venema. Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1987. (Bijbelverhalen voor de jeugd) Het hoofdpijnmysterie. Met illustraties van Reintje Venema. Bussum, Van Holkema & Warendorf. 1989. De vondst. Amsterdam, Leopold. 1994. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Over Henk Barnard Miep Diekmann, Henk Barnard over boek en televisie. In: Amersfoortse Courant, 26-10-1973. H. Overmeyer, Voor mij is iedereen mens, de beeldvorming van de gastarbeider d.m.v. jeugdboeken. In: Zozo, deel 2. Antwerpen, 1976. Dolf Verroen, Het werk van Henk Barnard. In: Bzzlletin, nr 49, oktober 1977. J.P. Bresser, De werkelijkheid op hurkhoogte. In: de Volkskrant, 6-10-1979. Peter van den Hoven, Een prachtig boek over onafhankelijkheid: Laatste nacht in Jeque. In: Jan Campertprijzen 1979. Den Haag, 1979. Henk Barnard, ‘Ik schrijf niet voor een vormvaste eeuwigheid’. In: Peter van den Hoven, Achter de keukendeur, zestien gesprekken over jeugdliteratuur. Den Haag, Bzztôh. 1980. Aukje van Roessel, Wie niets wil overdragen is maf. In: Nieuwsblad van het zuiden, 5-10-1983. Joplan Douwes, Kinderen zijn niet geholpen met fatalistische verhalen. In: Trouw, 2-10-1985. Lieke van Duin, Henk Barnard blijft actueel in jeugdroman over chemisch afval. In: Trouw, 28-6-1989. Aukje Holtrop, Het hoofdpijnmysterie. In: Vrij Nederland, 26-8-1989. Joke Linders, Moeizaam, riekt niet naar literatuur. In: Leesgoed, december 1989. Joyce Kammer. Verstrikt in de geschiedenis. In: Haagsche Courant, 11-11-1994. 43 Lexicon jeugdliteratuur februari 1997 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} J.M. Barrie door John Verhallen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} James Matthew Barrie werd op 9 mei 1860 in het Schotse Kirriemuir geboren als derde zoon in een niet onbemiddelde weversfamilie. In januari 1867 stierf zijn zeven jaar oudere broer David, de lieveling en de trots van zijn moeder, door een val op het ijs. James probeerde zijn moeder David te laten vergeten. Dat lukte niet. Maar er ontstond hierdoor wel een sterke band tussen hem en zijn moeder. In 1883 werd hij journalist in Nottingham. In 1885 vertrok hij naar Londen, waar hij toneelstukken en romans begon te schrijven. Na zijn huwelijk in 1894 vestigde hij zich in Gloucester Road, vlakbij Kensington Gardens. Tijdens de dagelijkse wandelingen met zijn hond in dat park maakte hij kennis met drie kleine jongens: George, Jack en Peter Llewelyn Davies. Kort daarop ontmoette hij op een diner ook hun moeder. De kinderen Llewelyn Davies (dan respectievelijk 4, 3 en 0 jaar oud) inspireerden hem tot verhalen die later tot Peter Pan zouden leiden. Barrie was dermate gefascineerd door de kinderen L.D. én hun moeder, dat hij ervoor zorgde een zo hecht mogelijke band met de familie te kweken. Zo zeer dat hij als het ware een deel van het gezin werd. Na het overlijden van Arthur en Sylvia Llewelyn Davies, respectievelijk 1907 en 1910, werd Barrie voogd over de (inmiddels vijf) jongens. Zij bleven de inspiratiebron voor voortdurende veranderingen aan Peter Pan. Het sneuvelen van George en vooral de plotselinge dood van Michael Llewelyn Davies in 1921, hadden een verlammend effect op Barrie. Hij overleed uitgeput op 19 juni 1937. Werk Hoewel Barrie kinderen als ‘de belangrijkste menselijke wezens’ {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} beschouwde, heeft hij eigenlijk maar één verhaal voor kinderen geschreven, het verhaal waaraan hij zijn blijvende roem te danken heeft: Peter Pan. Peter is onafhankelijk en ongebonden. Het begrip tijd bestaat voor hem niet. Er is geen verschil tussen heden en verleden, noch tussen dagen en jaren. Daardoor blijft hij altijd kind en ontkomt hij aan het volwassen worden. Opgroeien betekent aan de fantasie ontgroeien. Voor kinderen is alles mogelijk want er bestaat geen grens tussen realiteit en fantasie. Volwassen worden legt beperkingen op. Al in Sentimental Tommy (1896), dat in grote lijnen autobiografisch is, voert Barrie een figuur op die, ondanks zijn volwassen worden, kind blijft. Een eigenschap die Tommy gemeen heeft met Barrie zelf, blijkens brieven en memoires van neven en nichten en vooral van de jongens Llewelyn Davies. Hij was een gelijke, een kind onder de kinderen. De figuur waarin Barrie zijn ideeën over kinderen en volwassenen nog verder uitwerkt, is Peter Pan. Rond deze zelfde Peter Pan-figuur bestaan twee verschillende verhalen. Het oudste verhaal speelt in Kensington Gardens. Peter is dan nog een baby. In het tweede verhaal is hij een jongen van een jaar of twaalf, die samen met de kinderen Lieveling allerlei avonturen beleeft op een gefantaseerd eiland. Alleen van dit laatste verhaal, dat mede door een speelfilm en Walt Disney's tekenfilm bekend is geworden, bestaat thans nog een Nederlandse vertaling. In 1902 komt een bundel verhalen van Barrie uit, The Little White Bird. Eén verhaal daaruit, Peter Pan in Kensington Gardens, verschijnt in 1906 apart, met vijftig platen van Arthur Rackham. In Engeland wordt dit verhaal nog steeds herdrukt. In Nederland zijn er twee vertalingen van geweest, die echter beide niet herdrukt zijn. Misschien komt dat door hetgeen in de openingszin van het verhaal staat: ‘Het is niet gemakkelijk de avonturen van Peter Pan te volgen voor wie niet bekend is in het Kensington-Park.’ In de Serpentine (een vijver in Kensington Gardens) ligt een eiland ‘waar al de vogeltjes geboren worden die in kleine jongens of meisjes veranderen’. Na zijn geboorte vliegt Peter Pan van zijn moeders huis terug naar het eiland. Maar hij is eigenlijk al te ver ontwikkeld: hij is noch vogel, noch mens. Een ‘tussenschepsel’. Toch wordt hij uiteindelijk door alle wezens in het park aanvaard, zelfs door de elfen. Als hij door zijn fluitspel op de Pans fluit van hen één wens mag doen, kiest hij twee kleine wensen. De eerste stelt hem in staat een bezoek te brengen aan zijn moeder, waarvan hij aanneemt dat zij wanhopig is van verdriet door zijn verdwijning. Hij constateert dat hij gelijk heeft, maar hij blijft niet. Om zijn rechten op de tweede wens niet te verspelen, vliegt hij naar het park terug. Als hij ten slotte na lang {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} aarzelen besluit ‘Ik wil voorgoed terug naar moeder’, wacht hem een teleurstelling: het raam is voorzien van tralies en binnen heeft zijn moeder een nieuwe baby. Peter is uitgebannen en verplicht terug te keren naar het park. Nog voor het verschijnen van dit afzonderlijke boek had Barrie onder invloed van het spelen met de kinderen Llewelyn Davies een toneelstuk geschreven, gebaseerd op dezelfde Peter Pan-figuur: Peter Pan, or the Boy Who Wouldn't grow up, dat al op 27 december 1904 in het theater Duke of York zijn première beleefde. Dit toneelstuk heeft de roem van Peter Pan gevestigd. Peter Pan houdt zich niet langer op in Kensington Gardens, al wordt er wel een verbinding met het eerste boek gelegd: ‘Ik wilde altijd een kleine jongen zijn en plezier hebben. Daarom liep ik weg naar het park en ik heb heel lang bij de elfen gewoond.’ Het eiland in de Serpentine is Nimmerland geworden, een fantasie-eiland waar je stoutste dromen werkelijkheid worden. Naast zeerovers, indianen en wolven bevinden zich op het eiland ook de Zoekgeraakte Jongens. Dat zijn kinderen die zonder dat de kindermeisjes het merkten, uit de kinderwagen zijn gevallen. Net als deze jongens is Peter Pan van baby uitgegroeid tot ongeveer twaalf jaar. Daarna zijn zij stil blijven staan. Omdat de jongens behoefte hebben aan een moeder, haalt Peter Wendy Lieveling samen met haar broertjes naar Nimmerland. Wendy vervult de moederrol graag. (Een parallel met de geschiedenis van Barries eigen moeder die al heel jong voor haar broertjes en zusjes moest zorgen.) Zelf heeft Peter geen behoefte meer aan een moeder. Als de zeerovers definitief verslagen zijn en de indianen vrienden zijn geworden, keren de kinderen Lieveling met de Zoekgeraakte Jongens terug naar hun ouders. Peter weigert mee te gaan. In de slotfase van het verhaal gaat het om het langzaam verloren gaan van de fantasie tengevolge van het ouder worden. Bij de onregelmatige bezoeken van Peter blijkt, dat Wendy hem ontgroeit. Wendy is gebonden door de tijd, Peter niet. Treffend heeft Barrie de gedachtenwereld van kinderen, hun fantasieën en hun wijze van omgaan met fantasie en werkelijkheid in beeld gebracht. In Nimmerland herkennen de kinderen Lieveling hun eigen droombeelden. Het toneelstuk, dat voortdurend door Barrie werd herzien, mede naar aanleiding van uitspraken en opmerkingen van de jongens Llewelyn Davies, werd door hem tenslotte omgezet in een boek, Peter and Wendy (later Peter Pan and Wendy), dat in 1911 verscheen. Barrie heeft nooit bezwaren gemaakt tegen bewerkingen van het verhaal, waarvan er dan ook in Engeland veel zijn verschenen. Later, in 1929, schonk hij de rechten van Peter Pan aan het Great Ormond Street Hospi- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} tal for Sick Children te Londen. De thematiek van Peter Pan, het kind blijven tegenover het ouder worden en het ontgroeien aan fantasie, heeft niet alleen het verhaal bij veel kinderen geliefd gemaakt, het heeft ook als uitgangspunt gediend voor meerdere studies door volwassenen. Zeker is dat zonder de ontmoeting tusen Barrie en de drie oudste kinderen Llewelyn Davies, Peter Pan zo niet tot stand zou zijn gekomen. Terecht is dan ook Peter Pan in Kensington Gardens opgedragen aan ‘Sylvia and Arthur Llewelyn Davies and their boys (my boys)’. In Nederland is het verhaal lang niet zo populair geworden als in Engeland. Bibliografie Keuze uit het werk voor volwassenen Sentimental journey (1896): Tommy's jeugd. Geautoriseerde vertaling. Haarlem, De Spaarnestad, 1938. The little White Bird. London, Hodder & Stoughton, 1902. Kinderboeken Peter Pan in Kensington Gardens (1906): -Peter Pan. Met 50 chromo's naar tekeningen van Arthur Rackham. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1907. -Peter Pan in den wondertuin. Vertaald door H.E. Homan-Vos. Met illustraties van H. Verstijnen. Assen, Van Gorcum & Comp., 1929. Peter and Wendy (1911): Peter Pan. Vertaald door A.C. Tholema. Met illustraties van A. van Breda. Amsterdam, Van Breda, 1952. (3e druk met illustraties van Edward Ardizzone. Hulshorst, Van Breda, 1971) When Wendy grew up. Edinburgh, 1957. Andere uitgave Walt Disney's Peter Pan (1952): Peter Pan. Amsterdam, Amsterdam Boek, 1974. Over J.M. Barrie W.A. Darlington, J.M. Barrie. London, Blackie, 1938. D. Mackail, The story of J.M.B. London, Peter Davies, 1941. Cynthia Asquith, Haply I may remember. London, Barrie, 1950. R.L. Green, Fifty years of Peter Pan. London, Davies, 1954. R.L. Green, J.M. Barrie. London, Bodley Head, 1960. J. Dunbar, J.M. Barrie, the man behind the image. London, Collins, 1970. Marijke van Raephorst, Peter Pan, landkaart van een kinderziel. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jaargang 2 (1971-1972), blz. 35-38, 47-50, 53-56. A. Birkin, J.M. Barrie & the Lost Boys. London, Constable, 1979. Arthur Marshall, Lure of flying. In: Times Literary Supplement, 20-11-1981, blz. 1363. Jacqueline Rose, The case of Peter Pan or the impossibility of children's fiction. London, McMillan, 1984. 11 Lexicon jeugdliteratuur juni 1986 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Annet van Battum door Christien van Reenen Joh. A. Peternella van Battum werd op 25 januari 1927 te 's-Gravenhage geboren. Ze was de oudste uit een gezin van vijf kinderen. Haar jeugd viel in de crisistijd en in de Tweede Wereldoorlog. Dit heeft haar niet weerhouden actief te zijn op creatief gebied, zowel met materialen als met muziek, toneel en poppenkast. Reeds op vijfjarige leeftijd schreef ze een boek. Na een gymnasiumopleiding volgde ze op latere leeftijd wijsbegeerte-colleges aan de Universiteit in Amsterdam. Ze is getrouwd geweest en heeft kinderen en kleinkinderen. Na haar functie als docente taalexpressie houdt ze zich nu alleen bezig met schrijven en eventueel praten over haar werk op scholen. Werk Opvallend bij de boeken van Annet van Battum is het uitstekende taalgebruik en de goede sfeertekening. Haar figuren worden soms zo beeldend beschreven, dat de lezer hen duidelijk voor zich ziet. Dit alles is misschien een gevolg van haar werk voor radio en televisie. Een aantal radio-kleuterverhalen, waarin zij met fantasie en humor het leven van insekten beschrijft, vormt de basis voor haar eerste boek Het wereldje van Pietje Mier (1957). Als televisieserie voor de jeugd schreef zij Ib'n Ben Lari, de geest in de fles. In dit verhaal, over een arme student die allerlei opdrachten van een gemene schuldeiser moet vervullen en daarbij geholpen wordt door een flessegeest, heeft de schrijfster veel bekende sprookjesmotieven verwerkt. In een aantal verhalen van Annet van Battum speelt de geschiedenis een belangrijke rol. Na uitgebreide studie en onderzoek ter plaatse verscheen in 1960 Jeanne d'Arc, hetgeen voor het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk aanleiding was haar de opdracht te geven voor de jeugd een boek te schrijven over Erasmus in diens herdenkingsjaar 1969. Zo ontstond Erasmus, rebel tegen wil en dank. Pure informatie, op prettige wijze verteld, geeft Annet van Battum in de twee delen over de Middeleeuwen en een uitgave over de Renaissance. Eén van de eerste boeken in de Nederlandse jeugdliteratuur waarin het gevoelsleven van een jongen uitgebreid aan de orde komt, is Vreemde eend (1972). De jongen kan de scheiding van zijn ouders moeilijk verwerken, loopt weg van huis en voegt zich bij de hippies in het Vondelpark. Vooral dit laatste maakt het boek duidelijk gedateerd. De karaktertekening van de hoofdpersoon en zijn psychologische {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} ontwikkeling zijn goed onderbouwd. Het einde is open gelaten, al ziet de toekomst er wel positief uit. Fantasie en werkelijkheid wisselen elkaar af in het werk van Annet van Battum. In haar fantasieverhalen worden dikwijls eigentijdse problemen verwerkt, zoals in Peike, Matti en de Eikenman, waarin het kappen van een oude eik wordt voorkomen. Realiteit en fantasie zijn zeer nauw verweven in Inka's reis naar de maan: met tegenwerking van een kwelgeest en met medewerking van de maanwachter weet een klein meisje uiteindelijk de dood van haar broertje te verwerken. Bibliografie Hoorspelen en televisiespelen De limobiel (1956); Evert-Jan en de fee (1957); De proemel (1963); Loop wat je lopen kunt. Toneelspelen Een kostbare vondst. Berlicum, Grosfeld, 1981. Stel je eens voor dat... Berlicum, Grosfeld, 1981. Meestersdroom. Berlicum, Grosfeld, 1982. Kinderboeken Het wereldje van Pietje Mier. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1957. Rijmpjes en versjes verteld. Nieuwe verhaaltjes bij goede, oude bekende versjes. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1958. Jeanne d'Arc. Met illustraties van Friso Henstra. Meppel, Ten Brink, 1960. (Tweede druk. Met illustraties van Reintje Venema. Haarlem, Holland, 1968). Het doek gaat open. Amsterdam, Holland, 1962. Marij. (Maar ieder die zich Marij van vroeger herinnerde bleef Marijtje-meidje zeggen.) Haarlem, Holland, 1962. Kinderverhalen. Met illustraties van Babs van Wely. Haarlem, Holland, 1965. O, die zwarte Pieten. Met illustraties van Reintje Venema. Haarlem, Holland, 1965. Ib'n Ben Lari, de geest in de fles. Haarlem, Holland, 1968. Erasmus, rebel tegen wil en dank. Amsterdam, Moussault, 1969. Sitàh. Met illustraties van Tineke Schinkel. Haarlem, Holland, 1971. De Middeleeuwen. Twee delen. Amsterdam, Moussault, 1972. Peike, Matti en de Eikenman. Met illustraties van Bab Siljee. Haarlem, Holland, 1972. De Renaissance. Amsterdam, Moussault, 1972. Vreemde eend. Haarlem, Holland, 1975. Lady. Met illustraties van Reintje Venema. Haarlem, Holland, 1976. Dierenverhalen. Met illustraties van Dolhain. Haarlem, Holland, 1977. Vrede is meer dan geen oorlog. 's-Gravenhage, Novib, 1977. De heks van Amersfoort. Haarlem, Holland, 1978. Inka's reis naar de maan. Haarlem, Holland, 1980. Klein kabouter heimwee. Gedichtjes. Met illustraties van Hjeroen van Vliet. Rotterdam, Futile, 1981. De trapeze. Deel 1. Samen met Harriet Laurey. Met illustraties van R. Fischer. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1966. Over Annet van Battum C. Ramondt, M.E.G. Oorthuys-Bakker en J. Thiel-Schoonebeek, Annet van Battum. NBLC-Monografieën, serie f, nr. 3. Den Haag, 1974. Dokumentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken, knipselkrant jeugdliteratuur, jaargang 1 (1977), nr. 5. 3 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1983 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Clemence M.H. Bauer door Janneke van der Veer Clemence Mariëtte Henriëtte Bauer werd geboren op 28 december 1887 in Den Haag. Haar jeugd bracht ze door in Nederland, de Verenigde Staten en Nederlands-Indië (Java). Ze was vijfentwintig jaar lang onderwijzeres in Den Haag en heeft veel gereisd. Vanaf 1935 tot 1945 woonde ze onafgebroken in het buitenland; tijdens de Tweede Wereldoorlog in Bregenz (Oostenrijk), Berlijn en Unckel am Rhein (Duitsland). In 1938 werd ze rooms-katholiek. Na de oorlog woonde ze in Vaals en vanaf 1960 in Sittard. Daar is zij op 20 december 1971 overleden. Over het leven van Clemence Bauer is weinig bekend. Zelf zegt ze daarover in Wormcruyt met suycker (1950): ‘Mijn levensgeschiedenis is iets wat alleen mijzelf en niet het publiek aangaat.’ Het bidprentje dat naar aanleiding van haar overlijden is gedrukt, vermeldt onder meer haar brede belangstelling, haar aanvoelingsvermogen en de steun die zij hierdoor aan anderen kon bieden. Daarbij putte ze kracht uit een diep godsdienstig besef. Ook wordt op het bidprentje melding gemaakt van een toenemende verzwakking tijdens haar laatste levensperiode. Werk Het werk van Clemence Bauer bestaat uit boeken voor jonge kinderen en boeken voor iets oudere lezers. Tot deze laatste categorie behoren een aantal specifieke meisjesboeken. Daarnaast schreef zij losse verhalen, die opgenomen werden in verzamelbundels voor kinderen en in kindertijdschriften als Zonneschijn en Voor de Jeugd. Een aantal boeken schreef zij samen met K. Breebaart, waaronder Kammetje, Akse en Vike (1929), Passagiers van de blauwe tram (1929) en Een gelukkig jaar (1929). Haar eerste boek, Miesje, verscheen in 1910. Het is een verhaal voor jonge kinderen over de emigratie van Miesje en haar ouders naar de Verenigde Staten. De verhuizing brengt nogal wat veranderingen met zich mee. Vooral Miesje's moeder heeft daar moeite meer. Ze krijgt heimwee, wordt ziek en sterft. Miesje gaat dan bij haar grootmoeder in Nederland wonen. Een harmonieus gezinsleven, vertrouwen op God en begrip voor andere culturen zijn opvallende elementen in dit verhaal. Blondje (1912), Een Indisch troepje (1912) en Vriendinnetjes (1913) zijn luchtiger van inhoud. Het zijn verhalen die de dagelijkse belevenissen van jonge {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van B. Midderigh-Bokhorst uit Kleine Sarina ==} {>>afbeelding<<} kinderen op school en thuis tot onderwerp hebben. De uitspraak die de schrijfster in Wormcruyt met suycker doet over haar aspiraties ten aanzien van het schrijverschap, lijkt vooral op deze boeken voor jonge kinderen betrekking te hebben: ‘Al wat ik de eerste jaren schreef, werd eigenlijk puur tot mijn eigen genoegen en mogelijk ook dat der kinderen op papier gezet.’ Eenvoud en luchthartigheid kenmerken ook Dotje (1927), Kammetje, Akse en Vike en Amadeus' avonturen (1937). Ze zijn bedoeld voor jonge lezers. Alle drie zijn het fantasieverhalen. De eerste twee boeken gaan over dieren. Amadeus' avonturen vertelt over de belevenissen van een negerjongetje. Haar boeken voor oudere jongens en meisjes hebben vaak een bepaalde strekking. Kleine Sarina (1916) is geïnspireerd op een waar gebeurd voorval in Den Haag. Het boek gaat over een Indisch meisje dat als baboe met een gezin meegaat naar Nederland. Ze heeft heimwee maar aan haar verlangen terug te keren naar Indië wordt niet tegemoet gekomen. Ook niet als het gezin besluit langer dan de afgesproken tijd van één jaar in Nederland te blijven. Uit wanhoop steelt de baboe geld van haar mevrouw. De diefstal wordt ontdekt, waarna Sarina op straat wordt gezet. Na omzwervingen wordt ze dodelijk vermoeid gevonden door bevriende Indische mensen, die haar helpen terug te keren naar haar geboorteland. In dit verhaal toont Clemence Bauer de superioriteitsgevoelens van westerlingen tegenover mensen met een andere huidskleur of culturele achtergrond. Het is een aspect dat ook een rol speelt in Miesje, Vriendinnetjes, Twee zwervelingen in Amerika (1927), Zangvogeltje (1933) en Uit het leven van Tom Arlington (1932). In al deze boeken verwerkte Bauer verhalen over de tradities en de geschiedenis van andere landen. Waarschijnlijk beoogde ze daarmee de belangstelling en het begrip voor andere culturen te vergroten. Verschillende malen komt de mening naar voren dat men niet voorbij mag gaan aan het lot van mensen in {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} moeilijkheden, bijvoorbeeld in Zangvogeltje dat over Russische vluchtelingen gaat. Ook in verhalen over gezinssituaties zoals Een gelukkig jaar, Haar vaders dochter (1930) en Het aangenomen kind (1949) is aandacht en zorg hebben voor anderen een belangrijk thema. Het laatste boek heeft een nogal complexe verhaallijn. Hoofdpersoon is Renske, de aangenomen dochter van de familie Agema. Zij verhuist met haar ‘ouders’ naar Berlijn en maakt daar de Tweede Wereldoorlog mee. Het boek gaat over de verwarring van een meisje dat hoort dat ze een pleegkind is, maar stelt tegelijk ook het thema vooroordelen aan de orde. Het contact met de Duitse bevolking is door Clemence Bauer genuanceerd beschreven. Ongetwijfeld putte ze uit haar eigen ervaringen in Duitsland tijdens de oorlog. Over het algemeen heeft het werk van Clemence Bauer een neutrale of licht-protestantse teneur, met uitzondering van Het aangenomen kind en De Iezegrim (1956). Deze twee boeken, de laatste uit haar oeuvre, zijn sterk vanuit het rooms-katholieke geloof geschreven. In De Iezegrim is sprake van een conflict dat ontstaat door geloofsverschillen. Clemence Bauer had een vlotte, toegankelijke stijl met veel dialoog. De verhalen voor jonge kinderen zijn eenvoudig van toon. In boeken waarin vreemde culturen een rol spelen, ondersteunt zij de sfeer door het gebruik van woorden uit een andere taal, kromme zinsbouw en dergelijke. Soms is het taalgebruik gevoelig maar niet sentimenteel, bijvoorbeeld in Kleine Sarina en Zangvogeltje. In haar laatste boeken komen vaak beschouwende passages voor, zoals in Het aangenomen kind en De Iezegrim, waarin uitvoerig de gedachten beschreven staan die de hoofdpersonen hebben over geloofskwesties. Soms hanteert ze een enigszins geëxalteerde toon, die in haar eerste boeken ontbreekt. Uit het leven van Tom Arlington In Uit het leven van Tom Arlington (1932) dragen de twee hoofdpersonen allebei de naam Tom Arlington. De ene Tom is het buitenbeentje in een harmonieus gezin; de afstammeling van een slavenhouder. Hij werkt in de stad, krijgt ‘verkeerde’ vrienden en raakt op het criminele pad. Zijn opvattingen over negers zijn nogal uitgesproken: ze zijn lui en deugen niet. Hij vindt het maar niks dat er bij de afschaffing van de slavernij veel bezittingen verloren zijn gegaan. De andere Tom Arlington is mr. Thomas, een neger. Zijn ouders hebben hem uit dankbaarheid vernoemd naar hun meester, de slavenhouder Thomas Arlington, grootvader van de andere Tom. Mr. Thomas zet zich in voor de verbetering van de positie van de negers en het overbruggen van de kloof tussen blanken en zwarten. Samen met zijn dochter Arabella richt hij een school en een ziekenhuis op. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Anton Pieck Uit het leven van Tom Arlington ==} {>>afbeelding<<} Als de blanke Tom Arlington verstrikt raakt in zijn criminele daden en geen uitweg meer ziet, vlucht hij de bergen in. Ziek en uitgeput wordt hij gevonden door de neger oom Daniël. Deze roept de hulp in van mr. Thomas, die Tom helpt en hem terugbrengt naar zijn ouders. Tom wil opnieuw beginnen als ‘een rechtschapen en eerlijk man, zooals de beide andere Toms...’. In Womrcruyt met suycker (1950) vertelt Clemence Bauer over dit boek: ‘Een tendenz heeft ook Tom Arlington (1932), het verhaal van negers en blanken in Amerika, hoewel ik volstrekt niet wilde, noch kàn beweren, dat ik een oplossing weet voor het uiterst moeilijke kleuringen-probleem aan de andere zijde van de Oceaan. De kinderen wenste ik echter onder oog te brengen dat een goed mens.... een goed mens is, onverschillig de kleur van zijn huid.’ Waardering Dat de boeken van Clemence Bauer populair waren, mag blijken uit de herdrukken van Miesje, Blondje, Vriendinnetjes, Twee zwervelingen in Amerika, Een Indisch troepje, Kleine Sarina en Haar vaders dochter. D.L. Daalder schrijft in Wormcruyt met suycker over haar werk: ‘Het wijkt door de thema's en de forse wijze van behandeling af van wat door de meeste vrouwen werd geschreven: niet alleen meisjes maar ook jongens zullen er van kunnen profiteren. En niet minder volwassenen.’ In de jeugdboekengids De Kleine Vuurtoren zijn ook enkele van haar boeken besproken. De editie 1927 van deze gids vermeldt een positieve waar- {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} dering over Vriendinnetjes en Twee zwervelingen in Amerika. Ook in recensies in kranten en tijdschriften, door uitgeverij Van Goor als reclamemiddel opgenomen in boeken en fondscatalogi, krijgt Clemence Bauer lof toegezwaaid. Zo zijn er positieve besprekingen van Miesje te vinden in Een Indisch troepje. De in 1921 verschenen tweede druk van Kleine Sarina vermeldt op het titelblad een uitspraak van Nynke van Hichtum: ‘'t Is een prachtig werk!’ Lovende citaten uit recensies van Haar vaders dochter en Uit het leven van Tom Arlington zijn opgenomen in een catalogus van de uitgeverij uit 1933. Waardering is er ook voor Zangvogeltje. Een recensent van Voor 't jonge volkje schrijft: ‘Voor 14-jarige en oudere meisjes is het een prachtig verhaal en ongetwijfeld zullen zij de lotgevallen van Tamara met spanning volgen en zich verheugen, dat de kleine Russin eindelijk haar doel bereikt.’ Minder positief is het oordeel over De Iezegrim. M. de Kort, recensente van het nblc, Bureau Boek en Jeugd noemt dit boek in 1956 een ‘opgeschroefd verhaal’. Bibliografie Jeugdboeken Miesje. Met illustraties van Willem Hardenberg. Gouda, G.B. van Goor Zonen U.M., Keurbibliotheek voor jongens en meisjes, [1910]. Blondje: een verhaal voor meisjes. Zutphen, P. van Belkum Azn., [1912]. Een Indisch troepje. Met illustraties van Rie Cramer. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1912]. Een nieuwe wereld in: verhalen voor kinderen van 6-12 jaar. Met illustraties van B. Midderigh-Bokhorst. Gouda, G.B. van Goor Zonen, Voor 't kleine volkje, deel 7, [1912]. Vriendinnetjes: een verhaal voor meisjes. Zutphen, P. van Belkum Azn., [1913]. Kleine Sarina: een schets uit het leven van een inlandsch meisje. Met illustraties van B. Midderigh-Bokhorst. Gouda, G.B. van Goor Zonen, [1916]. Vrienden en vijanden: verhalen voor kinderen. Met illustraties van Tjeerd Bottema, omslag B. Midderigh-Bokhorst. Gouda, G.B. van Goor Zonen, Voor 't kleine volkje, deel 16, [1916]. De grootste deugniet van de klas. Met illustraties van Tj. Bottema en O. Verhagen. Gouda, G.B. van Goor Zonen, Voor 't kleine volkje, deel 34, [1927]. Twee zwervelingen in Amerika. Met illustraties van J. Rotgans. Den Haag, N.V. G.B. van Goor Zonen's U.M., Na schooltijd: bibliotheek voor jongens en meisjes, [1927]. Dotje. Met illustraties van Sijtje Aafjes. Gouda, G.B. van Goor Zonen, Gezellige uurtjes, deel 16, [1927]. Cl.M.H. Bauer en K. Breebaart, Wim uit het dwergenland: een verhaal voor kinderen van zes tot negen jaar. Met illustraties van Sijtje Aafjes. Gouda, G.B. van Goor Zonen, Gezellige uurtjes, deel 21, [1927]. Cl.M.H. Bauer en K. Breebaart, Passagiers van de blauwe tram. Met illustraties van Hans Borrebach. Den Haag, N.V. G.B. van Goor Zonen's U.M., [1929]. Cl.M.H. Bauer en K. Breebaart, Een gelukkig jaar. Met illustraties van Henri Pieck. Gouda, G.B. van Goor Zonen, Na schooltijd: bibliotheek voor jongens en meisjes, [1929]. Cl.M.H. Bauer en K. Breebaart, Het kleine meertje op de heide. Met illustraties van Nans van Leeuwen. Den Haag, G.B. van Goor Zonen, Gezellige uurtjes, deel 30, [1929]. Twee Adri's. Met illustraties van Sijtje Aafjes. Den Haag, G.B. van Goor Zonen, Gezellige uurtjes, deel 32, [1929]. Cl.M.H. Bauer en K. Breebaart, Kammetje, Akse en Vike. Met illustraties van Nans van Leeuwen en {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Sijtje Aafjes. Den Haag, N.V. G.B. van Goor Zonen's U.M., Gezellige uurtjes, deel 34, [1929]. Haar vaders dochter. Met illustraties van Miep de Feijter. Den Haag, G.B. van Goor Zonen's U.M. N.V., [1930]. Uit het leven van Tom Arlington: een oorspronkelijke vertelling over negers en blanken in Noord-Amerika. Met illustraties van Anton Pieck. Den Haag, G.B. van Goor's Zonen U.M. N.V., [1932]. Zangvogeltje. Vermelding op omslag: Een Russisch meisje in Holland. Met illustraties van B. Midderigh-Bokhorst. Den Haag, G.B. van Goor Zonen's Uitg. Mij. N.V., [1933]. Amadeus' avonturen. Met illustraties van Ton Cozijnsen. Den Haag, G.B. van Goor Zonen's U.M. N.V., [1937]. Het aangenomen kind. Met illustraties van M. Beuling-Eland. Den Haag, G.B. van Goor Zonen's Uitgeversmaatschappij N.V., [1949]. De Iezegrim. Met illustraties van Irmgard Wille. Den Haag, G.B. van Goor Zonen's Uitgeversmaatschappij N.V., [1956]. Over Clemence Bauer Henriëtte J. Kluit & Saskia Lobo, De Kleine Vuurtoren. Jeugdboekengids 1927. Den Haag, Boekhandel M. Dijkhoffz, v.h. A. Hoogstraten & Zoon, 1927. Henriëtte J. Kluit & Saskia Lobo, De Kleine Vuurtoren. Jeugdboekengids 1932. Den Haag, Boekhandel M. Dijkhoffz, v.h. A. Hoogstraten & Zoon, 1932. [Anoniem], Zangvogeltje door Clemence Bauer. In: Voor 't jonge volkje, nr. 4, 1933. D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur met illustraties en portretten. Amsterdam, N.V. De Arbeiderspers, 1950, blz. 163-164. Joris Baers (red.), Lectuur-Repertorium. Antwerpen, Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen, Vlaamsche Boekcentrale en Nederland's Boekhuis, Tilburg, 1952, blz. 118. M. de Kort, Kaartrecensies, Den Haag, Bureau Boek en Jeugd, 1956. Paul Hardy en Xaveer de Win, pr., Lectuur-Repertorium 1952-1966. Antwerpen, Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen, Vlaamsche Boekcentrale en Nederland's Boekhuis, Tilburg, 1968, pag. 98. Bidprentje ter nagedachtenis aan Clemence Mariëtte Henriëtte Bauer. Een exemplaar hiervan bevindt zich bij de Gemeentelijke Archiefdienst Sittard. Dorothée Buur, Indische jeugdliteratuur. Geannoteerde bibliografie van jeugdboeken over Nederlands-Indië en Indonesië. Leiden, KITLV Uitgeverij, 1992. Toos Zuurveen, Van Zedenleer tot Bruintje Beer. Kind, Kindbeeld en kinderboek door de eeuwen. Kampen, Uitgeverij Roorda/Zalsman Grafische Bedrijven, 1996, blz. 405, 706, 721. 55 Lexicon jeugdliteratuur februari 2001 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Jutta Bauer door Jan van Coillie {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Jutta Bauer is op 9 januari 1955 geboren in Hamburg, Duitsland. Haar kinderjaren bracht ze door in het stadsdeel Volksdorf, waar haar vader onderwijzer was. Van 1975 tot 1981 studeerde ze illustratie aan de Fachhochschule für Gestaltung in Hamburg. Meteen na haar studie ging ze aan de slag als cartooniste bij het bekende vrouwenblad Brigitte. In 1980 werd ze lid van de ‘Hamburger Illustratorengruppe’ en al snel begon ze ook kinderboeken te illustreren. Ze illustreerde werk van belangrijke Duitstalige auteurs als Christine Nöstlinger, Kirsten Boie, Klaus Kordon en Peter Härtling. Vanaf de tweede helft van de jaren negentig ging ze ook eigen prentenboeken maken. Samen met Katrin Magnitz zette ze verschillende daarvan om in animatiefilm. Haar werk is in meer dan twintig talen vertaald en ze geeft workshops illustreren over de hele wereld. Zowel haar boeken als haar films zijn herhaaldelijk bekroond in binnen- en buitenland. Voor Die Königin der Farben kreeg ze in 1998 de Troisdorfer Bilderbucherpreis. Schreimutter werd in 2001 bekroond met de prestigieuze Deutscher Jugendliteraturpreis. Opas Engel verwierf in 2002 de Oostenrijkse Katholieke kinderen jeugdboekenprijs en in Nederlandse vertaling (Opa en het geluk) een Vlag en Wimpel van de Penseeljury. In 2008 werd ze genomineerd voor de Astrid Lindgren Prijs en in 2010 won ze de Hans Christian Andersen Award. De jury prees haar ‘filosofische benadering, originaliteit, creativiteit alsook haar talent om te {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} communiceren met jonge lezers’. Ook de harmonie tussen woord- en beeldtaal werd in het juryrapport geroemd. Werk Al tijdens haar studie had Bauer een uitgesproken voorkeur voor karikaturen. Die voorliefde ontwikkelde ze verder in de zeven jaren die ze werkte voor het tijdschrift Brigitte. Ze tekende vooral cartoons, die ze overigens zelf liever ‘Bildergeschichte’ noemt. Wat haar in dat werk met name aantrok, was het reduceren van de plot tot de essentie. In een interview met Silke Rabus citeert ze in dit verband Bertolt Brecht: ‘Allem, was du emfindest gib/ Die kleinste Grösse’ (‘Geef alles wat je gewaar wordt,/ de kleinste maat). In haar illustraties zou ze dit comprimeren steeds sterker doorvoeren. Haar tekeningen uit de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig bij verhalen van Nöstlinger, Kordon, Behncke en anderen verraden duidelijk de invloed van cartoons. De titelfiguur in Godfried, het vliegende varken (Waldrun Behncke, 1985) gaf ze een spitse snuit, waardoor hij vliegt als een raket. Typerend zijn de vaartlijntjes waarmee ze beweging suggereert. Vooral door de humor klikte het tussen haar tekenstijl en de verhalen van Nöstlinger. Zowel kinderen als volwassenen vertekende ze licht karikaturaal, met kraaloogjes, grote oren, vaak grote neuzen en verwarde haren. Altijd spreken de gezichten boekdelen. In veel van de verhalen die ze in die tijd illustreerde, vermengde ze fantasie met realiteit. Het waren vooral de fantasiefiguren die haar de kans gaven haar creativiteit uit te leven. De hoofdfiguur in Nöstlingers Wir pfeifen auf den Gurkenkönig (1990) tekende ze als een zelfvoldaan soort kikkerprins met gouden kroontje en witte handschoenen. Naast de humor en de fantasie moet het engagement in Nöstlingers boeken Jutta Bauer hebben aangesproken. Die voorkeur voor geëngageerde verhalen en de afkeer van dictatuur, oorlog en onrecht lopen als een rode draad door hun beider werk. Engagement deelt Bauer ook met Kirsten Boie, met wie ze onder meer Ein mittelschönes Leben: Ein Kinderbuch über Dachlosigkeit (2008) maakte. Bijzonder populair werd hun reeks over de kleuter Juli, in het Nederlands Joeri (1991-2000). Bauer typeert de gevoelens van woede, verliefdheid, angst en blijheid sober maar bijzonder expressief in kleurrijke aquarellen. Niet alleen mimiek en houding drukken emotie uit, ook het decor en de belettering. Op de kaft van Kein Tag für Juli (1991) staat de jongen boos met de handen in zijn zakken. Onder de titel is een rode streep getrokken. Ook het rode trema op ‘für’ steekt af tegen de gifgroene achtergrond. Vanaf de tweede helft van de jaren negentig werd Bauers stijl sober- {==2a==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit Het was een donkere en stormachtige nacht ==} {>>afbeelding<<} {==2b==} {>>pagina-aanduiding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit Godfried, het vliegende varken van Waldrun Behncke ==} {>>afbeelding<<} der. Ze ging steeds meer weglaten en zocht naar een zo spontaan mogelijke lijnvoering. Daarbij werd ze beïnvloed door haar ervaringen met animatiefilm en door grote voorbeelden als Picasso, Miró en Klee. Ze probeerde ook nieuwe technieken uit. In Man darf mit dem Glück nicht drängelig sein (Boie, 1997) werkte ze met stempels, die haar dwongen tot uiterst eenvoudige vormen. Ze legde zich toe op teksten die haar uitdagen, waarbij afbeeldingen niet meteen voor de hand liggen maar die haar dwingen tot creatief verbeelden. Die uitdaging vond ze in gedichten, brieven, liederen, mythen en bizarre, fantasierijke verhalen. Van Het was een donkere en stormachtige nacht (2002) valt de kaft meteen op door de bijzondere compositie met met zorg gekozen kleuren. Met een warmgele lichtbundel creëert ze een gezellige voorleescirkel. De achtergrond wordt gevormd door een rode vloer en een blauwe muur met een open deur naar de nacht. Warmte en gezelligheid tegenover de duistere, beangstigende nacht is een centrale tegenstelling in Bauers werk. Binnen in het boek plaatste ze kleine illustraties rondom de tekst, waardoor die centraal blijft staan. Het zijn vrije associaties bij de verhalen. Bauer verwijst geregeld speels naar de oorspronkelijke illustratoren zoals Shepard en Sempé. Vooral bij de humoristische verhalen is haar stijl karikaturaal. Een dame die klaagt dat ze bevroren is, beeldt ze af met ijspegels aan haar neus en boezem. Ook de brieven van kinderen, auteurs en beroemdheden als Tellegen, Goethe en Napoleon, die ze verzamelde in Ich sitze hier im Abendlicht (2003) voorzag ze van kleine, speelse vignetten. In Warum wir vor der Stadt wohnen (Peter Stamm, 2005) versierde ze de bizarre tocht van een familie op zoek naar een thuis met zowel kleine zwart-wit-tekeningen als paginagrote kleurenprenten. De gevarieerde scheppingsverhalen uit Aller Anfang (Schubiger en Hohler, 2006) voorzag ze van humoristische collages en tekeningen, waarbij opnieuw haar eigenzinnige interpretaties opvallen. In de prentenboeken waarvoor ze {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} zelf de tekst schreef, valt het terugbrengen tot de essentie nog sterker op. Het centrale thema in die boeken is het geluk. Daarbij wil ze haar publiek een hart onder de riem steken. Vertrouwen, liefde en veiligheid schuift ze telkens naar voren als het belangrijkste in het leven. Dit spreekt ook uit de warme, zachte tinten van haar aquarellen, die het dreigende duister buiten houden. Dankzij de karikaturale, lichtvoetige lijnvoering worden haar prenten nooit zoetig. Onder de schijnbare eenvoud gaan bovendien altijd diepere lagen schuil. Dit maakt dat veel van haar boeken diverse leeftijdsgroepen aanspreken. In het interview met Silke Rabus stelt ze dat de doelgroep haar steeds meer koud laat. Het onderscheid tussen kinderen en volwassenen vindt ze absurd. Kinderen begrijpen de dingen op hun manier. Veel van haar boeken maakt ze om voorgelezen en samen bekeken te worden, waarbij zowel volwassenen als kinderen er plezier aan moeten beleven: ‘Het ware leesplezier zit toch in de momenten waarop men samen een boek leest.’ In haar eerste eigen boek Abends, wenn ich schlafen geh (1995) verving ze de engeltjes uit het bekende kinderlied door vossen, die voor een luchtige noot zorgen. De vossen in het licht van de straatlantaarns maken de donkere nacht minder beangstigend. Kleuren en emoties staan centraal in De koningin van de kleuren (1998). Een norse koningin heerst over de kleuren. Als die beginnen te ruziën, wordt alles grijs en grauw, tot de tranen van de koningin de kleuren terugbrengen. Het boek begint met sobere schetsen in zwart-wit, maar werkt naar een climax toe waarin de kleuren in allerlei vormen uit het hoofd van de koningin spatten, voor ze door het tere blauw worden toegedekt. Ook in Schreimutter (2000) verbeeldt Bauer sterke emoties in kleuren en composities. Als zijn moeder buiten zichzelf raakt van woede, schrikt de kleine pinguïn zo erg dat hij uiteenspat. Zijn lichaamsdelen worden over de hele aardbol verspreid, een geladen beeld voor de verscheurdheid van het kind. De troosteloze verlatenheid van de landschappen relativeert Bauer door komische details zoals een tijger met pinguïnvleugels op zijn rug. Het eind is geruststellend: de moeder naait haar kind weer aaneen, al kun je je afvragen in welke mate het beschadigd blijft. De humor in Liebespaa... küsst Euch maa... (2005) is uitbundig: met fantasierijke versjes en tekeningen illustreert Bauer hoe liefde geen grenzen kent. Ze verzon bizarre koppels zoals de Okapi en de Kakadu met hun kinderen de Kakapi en de Okapu. Dat het genre haar ligt, blijkt uit eerdere illustraties bij nonsensverzen van Christian Morgenstern (Schnigula, schnagula, 1996) en Heinz Erhardt (Ein Nasshorn und ein Trockenhorn, 2009). {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit De koningin van de kleuren ==} {>>afbeelding<<} In haar babyboekjes over de teddybeer Emma brengt Bauer haar favoriete thema's samen: het belang van een veilig thuis, vreugde, geluk en warmte tegen al wat donker en koud is. Ook hier is er echter geen vreugde zonder verdriet. In Emma weint (2009) krijgt Emma ruzie met haar beste vriendje, scheldt mama, valt haar ijsje op de grond en is ze bang voor de nacht. De kleuren in de boekjes zijn zacht en de lijnen strak, waarbij vaartlijntjes voor dynamiek zorgen. Bauers meest succesrijke boek Selma (1997) is een ode aan het simpele geluk. Dat bestaat voor het schaap Selma uit gras eten, de kinderen leren blaten, wat aan beweging doen, kletsen met een vriendin en vast en diep slapen. Ook al zou Selma meer tijd hebben of de loterij winnen, aan haar leven zou ze niets veranderen. Kinderen kunnen gefascineerd raken door de herhalingen met kleine variaties en de speelse, vaak grappige details in de tekeningen, zoals de vos die de schapen in beweging zet, maar uiteindelijk uitgeput dekking zoekt. Volwassenen zet het boekje aan het denken over wat het belangrijkste is in het leven. Ook Opas Engel, in het Nederlands vertaald als Opa en het geluk (2001), gaat over geluk, maar in een andere betekenis. Op zijn sterfbed vertelt een grootvader aan zijn kleinzoon het verhaal van zijn leven, waarbij hij moet vaststellen dat hij veel geluk heeft gehad. Dat geluk neemt in de illustraties de vorm aan van een beschermengel die de lezers wel, maar de personages niet zien. Dit zorgt {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit Opa en het geluk ==} {>>afbeelding<<} voor een bijzondere combinatie van spanning en humor. Het boek zit vol dubbele bodems waardoor het jong en oud kan aanspreken. Het illustreert aldus in de kern Bauers opvatting over verhalen, geciteerd op de site van ibby: ‘I believe that stories are like vessels. They offer a form, but every reader - no matter whether Young or old - fills it anew with their experiences and their individual stories.’ (‘Ik geloof dat verhalen als vaten zijn. Ze bieden een vorm aan, maar elke lezer - of die nu jong of oud is - vult die in met zijn ervaringen en persoonlijke verhalen.’) Opa en het geluk Het idee voor Opa en het geluk ontstond aan Bauers tekentafel in de filmstudio, toen ze door het raam kinderen naar school zag gaan en bedacht hoe wonderlijk het is dat ze meestal veilig thuis komen. Meteen kwam de gedachte aan een beschermengel bij haar op, die eerder al figureerde in haar schetsenboek Ein Engel trägt meinen Hinkelstein (1999). In een kaderverhaal vertelt opa op zijn ziekbed zijn leven aan zijn kleinzoon. Hij heeft heel wat meegemaakt en ook veel geluk gehad. Op de prenten ziet de lezer hoe een engelbewaarder hem voortdurend beschermt en helpt. Hij houdt een bus tegen die hem bijna aanrijdt, vangt hem op als hij uit een boom valt of redt hem uit het water. Of lijkt dat alleen maar zo? Hij leeft ook mee {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} en geeft een duwtje als dat nodig is. Wanneer zijn beschermeling honger lijdt, ziet ook de engel er uitgemergeld uit en als hij vader wordt, wiegt de engel met een vertederde glimlach de baby in zijn armen. Bauer zorgt voortdurend voor spannende of grappige contrasten tussen tekst en illustraties. Als ze het in de tekst heeft over de ‘lege straten’ op weg naar school, tekent ze een boef met een knuppel, die zich verbergt achter een hoek en door de engel onschadelijk wordt gemaakt. Bij de woorden ‘bouwde een huis...’ ziet de lezer hoe de engel per ongeluk een klap van de hamer van zijn beschermeling krijgt. Bauer tekent de engel als een ronde, gezellige oma, maar door de blauwe potloodlijnen oogt ze tegelijk broos. Als opa aan het eind moe zijn ogen dicht doet, volgt de engel zijn kleinzoon naar buiten, natuurlijk zonder dat die het merkt. Opmerkelijk in de prenten zijn de verwijzingen naar de oorlog, die de lezer zelf moet interpreteren. Bij de opmerking van opa dat zijn vriend Jozef banger was dan hij en op een dag plotseling verdween, wordt Jozef afgebeeld met een gele ster. De illustraties zijn uitgevoerd in zachte, getemperde aquareltinten, waarbij het warme geel aan het begin en het slot en in het aureool van de engel meteen opvallen. Waardering Klaas Verplancke spreekt in zijn recensie van De koningin van de kleuren over een ‘aangename, verrassende eerste kennismaking’ (Leesidee Jeugdliteratuur). Hij waardeert zowel de lijnvoering, waarin hij de invloed van Sempé herkent, als het kleurgebruik in de ‘vurige en flamboyante finale’. Kathy Lindekens stelt het op prijs dat Bauer in dit boek ‘op een heel speelse manier om[gaat] met de gevoelens die kleuren kunnen oproepen’ (De Morgen). Van Coillie apprecieert in Selma de ‘fijne, tijdloze humor’ in de waterverfschilderijtjes die hij ‘heerlijk eenvoudig’ noemt. Ook over Opa en het geluk is zijn oordeel positief: ‘Het vraagt durf, maar vooral originaliteit om een dergelijk thema voor kinderen van vandaag te brengen’ (Leesidee Jeugdliteratuur). Judith Eiselin noemt deze uitgave in NRC Handelsblad ‘een prentenboek voor alle leeftijden’. Het ‘stemt weemoedig en is kritisch tegelijk’. Ze prijst ook de manier waarop Bauer zowel eenvoudige als zware onderwerpen tegelijk gevoelig en luchtig verwerkt, met oog voor veelzeggende details. Bibliografie Door Jutta Bauer geschreven en geïllustreerd; niet in het Nederlands vertaald (selectie) Abends, wenn ich schlafen geh (1995), Ein Engel trägt meinen Hinkelstein (1999), Schreimutter (2000), Ich sitze hier im Abendlicht (verzameld) {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} (2003), Emma weint (2009), Liebespaa... küsst Euch maa... (2005). In het Nederlands vertaald Die Königin der Farben (1998): De koningin van de kleuren. Vertaald door Jacques Dohmen. Amsterdam, Querido, 1998. Selma (1997): Selma. Vertaald door C. Hillen. Amsterdam, Hillen, 2001. Opas Engel (2001). Opa en het geluk. Vertaald door Jacques Dohmen. Amsterdam, Querido, 2001. Door Jutta Bauer geïllustreerde boeken; niet in het Nederlands vertaald (selectie) Uwe Wandreg, Der Zauberbäcker (1981), Peter Härtling, Softe macht Geschichten (1987), Ludvik Askenazi, Die Märchen der vier Winde (1991), Christian Morgenstern (Schnigula, schnagula, 1996), Kirsten Boie, Man darf mit dem Glück nicht drängelig sein (1997), Peter Stamm, Warum wir vor der Stadt wohnen (2005), Jürg Schubiger en Franz Hohler, Aller Anfang (2006), Kirsten Boie, Ein mittelschönes Leben: Ein Kinderbuch über Dachlosigkeit (2008), Heinz Erhardt (Ein Nasshorn und ein Trockenhorn, 2009). Door Jutta Bauer geïllustreerd Klaus Kordon, Die Reise zur Wunderinsel (1983): De droomreis: een bijna waar verhaal. Vertaald door Moontje Reitsma-Bakker. Houten, Van Holkema en Warendorf, 1986. Waldrun Behncke, Gottfried, das fliegende Schwein (1985): Godfried, het vliegende varken. Vertaald door Els van Delsen. Amsterdam, Querido, 1985. Christine Nöstlinger, Der Hund kommt (1987): De bonte hond. Vertaald door Els van Delden. Amsterdam, Querido, 1988. Christine Nöstlinger, Der Zwerg im Kopf (1989): Een kabouter in je hoofd. Vertaald door Els van Delden. Averbode, Altiora, 1990. Kirsten Boie, Kein Tag für Juli (1991): Wat een dag voor Joeri! Vertaald door Marje Keizer. Amsterdam, Ploegsma, 1992. Janwillem van de Wetering, Stekel-Charlie, Rotterdam, Lemniscaat, 2001. Arnhild Kantelhardt (sam.), Es war eine dunkle und stürmische Nacht (2001): Het was een donkere en stormachtige nacht. Tielt, Lannoo, 2002. Heinz Janisch, Einfach du (2007): Jij bent speciaal. Tielt, Lannoo, 2007. Over Jutta Bauer Klaas Verplancke, Prenten bij (meestal) slappe verhaaltjes. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 5 (1999), nr. 1, blz. 3-5. [o.a. over De koningin van de kleuren] Kathy Lindekens, Blauw is zacht, rood is wild. In: De Morgen, 28-1-1999. [o.a. over De koningin van de kleuren] Jan Van Coillie, Selma. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 7 (2001), nr. 7, blz. 292. Judith Eiselin, Opa leeft er lekker op los. In: NRC Handelsblad, 4-1-2002. [over Opa en het geluk] Jan Van Coillie, Opa en het geluk. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 8 (2002), nr. 2, blz. 56. Silke Rabus, Die kleinste Gröâe. Interview mit Jutta Bauer 09/2008. Geraadpleegd via www.buecher.at. Websites www.leesplein.nl www.ibby.org 84 Lexicon jeugdliteratuur oktober 2010 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} L.F. Baum door Bea Ros {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Lyman Frank Baum werd geboren op 15 mei 1856 in Chittenago (New York State). Als zoon van een rijke oliemagnaat (én theatereigenaar) kreeg hij thuis onderricht. Op zijn twaalfde werd hij naar een militaire academie gestuurd, maar daar hield hij het niet lang uit. Hij keerde naar huis terug en ging bij zijn vaders bedrijf werken. Hij wilde graag acteur worden en vanaf zijn tweeëntwintigste trad hij regelmatig op. De dood van zijn vader en het faillissement van diens zaak dwong hem ook op andere manieren de kost te verdienen. Hij werkte onder meer als vertegenwoordiger, handelaar, kippenfokker, journalist en (toneel)schrijver. Met die laatste bezigheid boekte hij het meeste succes en vanaf ongeveer 1900 besloot hij van de pen te gaan leven. Hij stierf op 5 mei 1919 in Hollywood. Werk Baum was dol op toneel. In de periode dat hij wisselende beroepen had, was hij onder meer acteur en schrijver van toneelstukken. Een van zijn eerste stukken, het melodrama The Maid of Arran (1882) was succesvol. Toen Baum kinderen kreeg, ging hij ook voor kinderen schrijven. Zijn eerste kinderboek, Mother Goose in Prose, verscheen in 1897. Hierna volgden nog enkele sprookjesbundels, maar het echte succes kwam in 1900 met The Wonderful Wizard of Oz. Hoewel het boek door mensen uit de onderwijsen bibliotheekwereld verguisd werd als ‘rotzooi’, bleek het bij de jeugd aan te slaan. De woorden van de auteur dat hij met dit boek niets anders wilde dan kinderen een plezier doen, werden aldus bewaarheid. Vanaf dit moment legde Baum zich helemaal toe op het schrijven van kinderboeken. En vooral op Oz. Na het zesde boek over het toverland Oz, The Emerald City of Oz (1910) vond hij het {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van W.W. Denslow uit De grote tovenaar van Oz ==} {>>afbeelding<<} zelf welletjes, maar uitgever en publiek bleven vragen om meer. Daarna volgden nog zeven titels, telkens met wisselende hoofdpersonen. Oz bleek zo populair dat na Baums dood anderen gewoon doorgingen met de reeks. Ruth Plumley Thompson bijvoorbeeld heeft maar liefst 21 Oz-boeken op haar naam staan. Tot in deze tijd verschijnen er nieuwe titels en Oz-parodieën. Er is een Oz-fanclub en ook op internet viert de Oz-mania hoogtij, gezien de vele websites hierover. Baum schreef ook nog ander werk, maar veel daarvan publiceerde hij op verzoek van de uitgever onder pseudoniem. Onder de naam Capt. Hugh Fitzgerald verschenen avonturenboeken voor jongens (Sam Steele), onder de naam Suzanne Metcalf het meisjesboek Annabel (1906), en onder het pseudoniem Edith van Dyne een tiendelige serie over Aunt Jane's Nieces (1906-1915). Ondanks Baums enorme productie heeft krap een eeuw later alleen zijn eerste boek over de tovenaar van Oz standgehouden. De tovenaar van Oz Door een wervelstorm raakt het meisje Dorothy Gale samen met haar hondje Toto verzeild in een toverland. Om weer thuis, in Kansas, te kunnen komen moet Dorothy, aldus de raad van de goede Heks, het gele pad volgen. Dit pad voert haar naar Emerald City alwaar ze de koning, de machtige tovenaar van Oz, om raad kan vragen. Tijdens haar zoektocht krijgt ze hulp van de Vogelverschrikker (Scarecrow), de Blikken Houthakker (Tin Woodman) en de Laffe Leeuw (Cowardly Lion). Ook voor deze drie is de reis een queeste: zij leren respectievelijk te vertrouwen op hun verstand, hart en moed. De machtige tovenaar blijkt een goochelaar en Scarecrow wordt de nieuwe machthebber van Oz. Het boek eindigt met de veilige terugkeer van Dorothy bij oom Henry en tante Em in Kansas. Baum verwerkte zijn boek in 1903 al tot een Broadway-musical. Wereldberoemd werd Dorothy door de Hollywoodfilm uit 1939, met Judy Garland als Dorothy die het beroemde lied ‘Somewhere over the Rainbow’ zingt. Het eerste Oz-boek is, op het onbeduidende boek over de kerstman na, {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} het enige werk van Baum dat in het Nederlands is vertaald. Voor het eerst in 1940, daarna in 1972 in een vertaling door C. Buddingh'. Henri van Daele bewerkte het boek in 1994 voor de serie klassiekers van Becht/Averbode. Bij Deltas verschenen prentenboekbewerkingen voor jonge kinderen, met illustraties uit de op het derde Oz-boek, Ozma of Oz, gebaseerde Disney-film Return to Oz (1985). Waardering De Oz-boeken blijken aan te slaan. Niet alleen bij kinderen, maar ook bij volwassenen, getuige de vele nabootsingen, parodieën en fans. Het idee van een wonderland vol toverfiguren plus Baums humor spreken tot de verbeelding. Criticus August Hans den Boef wijst op de typisch Amerikaanse waarden die Baum in zijn Oz-boeken stopte en die, in elk geval de Amerikaanse, lezers zullen aanspreken: de pioniersgeest en de trots op het eigen land (zo prefereert Dorothy haar Kansas boven het wonderland). Tegelijkertijd wijzen critici erop dat alle Oz-boeken op elkaar lijken: ze borduren voort op eenzelfde stramien en thema's. Den Boef spreekt van ‘lopende-bandwerk’. De boeken beginnen steevast dat iemand door een natuurramp verzeild raakt in wonderland. Daar moeten ze de strijd aanbinden met een gemene heks, koningin of tovenaar. Ze krijgen hulp van een of meer goede inwoners van Oz, zodat het eind goed, al goed is. Baums stijl is weliswaar humoristisch en fris, maar ook achteloos, en zijn plot zit wat al te makkelijk en toevallig in elkaar. Volgens The Oxford Companion of Children's Literature vertelt de Hollywoodfilm het Oz-verhaal zelfs beter dan Baum zelf. Dit handboek zoekt de betekenis van Baum dan ook vooral in het feit dat hij de eerste auteur is van een ‘onvergetelijk, lang en origineel Amerikaans fantasy-boek’. Bibliografie Keuze uit niet in het Nederlands vertaalde boeken Mother Goose in Prose (1897), Father Goose, His Book (1899), The Marvelous Land of Oz (1905), Sam Steele's Adventures on Land and Sea (1906), Aunt Jane's Nieces (1906-1915), Dorothy and the Wizard of Oz (1908), The Boy Fortune Hunters in Alaska (1908), The Road to Oz (1909), The Emerald City of Oz (1910). In het Nederlands vertaald The Wonderful Wizard of Oz (1900): -De grote tovenaar van Oz. Nederlandse bewerking van Henrik Scholte. Met illustraties van Rein van Looy. Amsterdam, Veen, 1940. -Lonneke in het land van Oz. Vertaald door C. Buddingh'. Met illustraties van W.W. Denslow. Amsterdam, Frank Fehmers Productions, 1972. -De tovenaar van Oz. Bewerkt door Anja Pieke. Met illustraties van Frish Flannery. Den Bosch, Malmberg, 1984. -De grote tovenaar van Oz. Bewerkt door Henri van Daele. Met illustraties van W.W. Denslow. Averbode/Haarlem, Altiora/Becht, 1994. -De tovenaar van Oz. Vertaald door Ernst van Altena. Met illustraties van Lisbeth Zwerger. Voorschoten, De Vier Windstreken, 1996. The Life and Adventures of Santa Claus (1902): Santa Claus: de legende van de kerstman. Bewerkt {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} uit het Engels door Michael G. Ploug. (Ballonstrip). Wielsbeke, 1993. Ozma of Oz (1907): De tovenaar van Oz; De ondeugende prinses; De Winkies helpen Doortje; Doortje en haar vrienden. Nederlandse bewerkingen van Elly Schurink. Met illustraties uit de Disney-film. Aartselaar, Deltas, 1986. Over L.F. Baum L.F. Baum. In: Humphrey Carpenter and Mari Prichard, The Oxford Companion to Children's Literature. Oxford/New York, Oxford University Press, 1984, blz. 50/51. L.F. Baum. In: Anita Silvey (ed.), Children's Books and their Creators. Boston/New York, 1995, blz. 49/50. Corine Voet, Geloven in Oz. Nieuwe editie van ‘The Wizard of Oz’. In: NRC Handelsblad, 29-12-2000. August Hans den Boef, Zo Amerikaans als Kansas. Honderd jaar toveren in Oz. In: Literatuur zonder leeftijd, 15e jaargang (2001), nr. 54, blz. 94-105. 60 Lexicon jeugdliteratuur oktober 2002 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Hans Baumann door Kees van Eunen Hans Baumann werd op 22 april 1914 geboren in Amberg (Rijnland-Palts) als zoon van een beroepsmilitair. De kazerne bepaalde voor een groot deel zijn jeugd. Na zijn opleiding was hij korte tijd leraar aan een lagere school in Beieren. Daarnaast was hij actief in de Hitlerjugend. Als overtuigd aanhanger van Hitler steeg zijn ster in de beweging snel. Hij werd medewerker aan enkele nazi-jeugdbladen en trad in 1934 toe tot de centrale leiding van de Hitlerjugend. Hij werd vooral bekend als auteur van enkele veelgebruikte liederenbundels voor Hitlerjugend en Wehrmacht. De Tweede Wereldoorlog maakte Baumann mee als officier. Uiteindelijk werd hij krijgsgevangen gemaakt. Toen hij vrij kwam, pakte hij de draad van zijn schrijverschap weer op en ontwikkelde zich tot een niet alleen in de Bondsrepubliek gerespecteerd schrijver. Hij is zeer veelzijdig: behalve jeugdboeken schrijft hij lyriek, vertaalt Russische (jeugd)literatuur (onder andere werk van Leo Tolstoi en Juri Korinetz), componeert en is als drama-auteur actief. Van zijn naziverleden heeft hij na de oorlog nadrukkelijk afstand genomen. Baumanns jeugdboeken werden gunstig onthaald en zowel in de Bondsrepubliek als internationaal bekroond: hij kreeg onder andere de Friedrich-Gerstäcker-prijs (1956) en de New-York-Tribune-Award (1958), terwijl meerdere keren werk van zijn hand voorkwam op de lijst van aanbevolen boeken, die elk jaar naar aanleiding van de uitreiking van de ‘Deutsche Jugendbuchpreis’ opgesteld wordt. Toch blijft zijn verleden hem achtervolgen: In 1959 werd hem bijvoorbeeld de Gerhard-Hauptmann-prijs toegekend voor zijn toneelstuk Im Zeichen der Fische, dat hij onder pseudoniem had geschreven. Nadat bekend was geworden, wie de schrijver was, werd de onderscheiding weer ingetrokken. Werk Zijn eerste stappen als auteur zette Hans Baumann met enkele liederenbundels voor Hitlerjugend en Wehrmacht. Veelgebruikte bundels zijn Horch auf, Kamerad! (1936) met onder andere het lied ‘Es zittern die morschen Knochen..’, dat als nazioverwinningslied treurige roem verwierf, en Der helle Tag (1938). Heel bekend is ook de in opdracht van de legerleiding tot stand gekomen soldatenliedbundel Morgen marschieren wir (1939). Veel van Baumanns minder sterk gekleurde liederen uit deze periode worden in de Bondsrepubliek {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} nog altijd gezongen, op scholen, in het leger en in de vakbeweging. In Baumanns naoorlogse werk vormen historisch getinte avonturenverhalen de hoofdmoot. Uit de manier waarop hij zijn stof verwerkt en verbanden legt met eigentijdse ontwikkelingen, blijkt dat hij zich bewust van zijn nazi-verleden heeft gedistantieerd. Heel duidelijk is dit bijvoorbeeld in Met Hannibal over de Alpen (1960). In dit boek gaat het om de herinneringen van een oude man, die de beroemd-beruchte tocht van Hannibal over de Alpen heeft meegemaakt als olifantendrijver. Op een zeker moment stelt hij vast dat de door hem bewonderde Hannibal in wezen een tiran is en keert zich van hem af. De parallel met Baumanns eigen ontwikkeling ten opzichte van de figuur van Hitler is onmiskenbaar. Nog duidelijker wordt deze parallel als men vaststelt, dat Baumann Hannibal een aantal specifieke nazi-leuzen in de mond legt. In zijn historische werk bestrijkt Baumann een breed veld. Aan elk boek ligt intensieve studie van het onderwerp ten grondslag, waarbij hij zijn gegevens veelal aanvult met waarnemingen ter plaatse. De moeilijke, ingewikkelde stof geeft hij kleur door er een spannende, avontuurlijke handeling doorheen te weven. Desondanks zijn zijn boeken soms wat langdradig, juist door het streven naar historische precisie. Dit geldt bijvoorbeeld voor Zonen der Steppe (1954), een roman over de kleinzoons van Dschingis Khan: de een huldigt dezelfde harde opvattingen als zijn grootvader; de ander, Kublai Khan, doorbreekt ze en ontwikkelt zich tot een van China's grote heersers. De zoon van Columbus speelt in de periode kort na de ontdekking van Amerika. Het boek draait om een diepgaand vader-zoon-conflict, terwijl ook problemen van rassendiscriminatie, vooroordelen, machtswellust en machtsmisbruik aan de orde komen: thema's die de naoorlogse Baumann veelvuldig behandelt. Baumann heeft ook veel voor jongere kinderen geschreven, bijvoorbeeld het prentenboek Fenny (1968), over een woestijnvosje dat op zoek gaat naar zijn soortgenoten elders op de wereld. Het verhaaltje geeft zakelijke informatie over verschillende soorten vossen, vermengd met een scheutje moraal (‘oost, west, thuis best’). In 1982 verscheen een bundel met 15 voorleesverhaaltjes voor kleuters onder de titel Waarom Flitter Flitter heet. De zoon van Columbus De zoon van Columbus (1951) is een van de bekendste boeken van Hans Baumann. Hoofdpersoon is de 13-jarige Fernan, de zoon van Columbus. Hij heeft heel vervelende verhalen over zijn vader gehoord en wil er het zijne van weten. Tegen de wil van zijn vader maakt hij diens vierde en laatste reis naar de nieuwe wereld mee. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Omslag K.F. Brust ==} {>>afbeelding<<} Het thema is eenvoudig: vader en zoon leren elkaar respecteren. Een tweede thema in het boek is de vriendschap tussen Fernan en de zoon van een Indiaans opperhoofd, Tahaka, die op een eerdere reis door Columbus was meegevoerd naar Spanje. Deze twee hoofdthema's zijn verpakt in een ingewikkelde, maar spannende handeling, gebaseerd op de historische feiten van Columbus' mislukte vierde expeditie. De heenreis verloopt redelijk voorspoedig, maar al gauw ontstaan er problemen. De indianen komen in het geweer tegen de onmenselijk slechte behandeling door een deel van de Spanjaarden. Een deel van de bemanning slaat aan het muiten. Alle schepen gaan verloren en Columbus kan met een kleine schare overlevenden pas naar Spanje terugkeren, als er een ander Spaans schip verschijnt. Met de historische gegevens vermengd geeft Baumann boeiende cultuurhistorische informatie, bijvoorbeeld in de beschrijving van de inwijdingsceremoniën, die Fernan en Tahaka als boezemvrienden samen ondergaan. In de koppeling van beide jongens aan elkaar symboliseert Baumann duidelijk zijn opvattingen over vriendschap en begrip tussen volkeren, tolerantie enzovoort. Kom, haas, kom Kom, haas, kom uit 1971 is een fraai uitgevoerd prentenboek met kleurige waterverftekeningen en korte teksten. Het verhaal is eenvoudig: een haas en een mol houden een hardloopwedstrijd, die uiteindelijk gewonnen wordt door de mol. Maar anders dan men op basis van de parallel met De la Fontaines ‘Haas en schildpad’ zou verwachten, is de mol niet de psychologische winnaar, integendeel. Hij wordt door de haas juist bespot omdat hij zo gezwoegd heeft om te winnen en geen oog heeft gehad voor andere zaken. Bibliografie Keuze uit zijn niet in het Nederlands vertaalde werk Vóór 1945: Trommel der Rebellen (1935), Horch {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} auf, Kamerad! (liedbundel, 1936), Wir zünden das Feuer (1938), Die helle Flöte (liedbundel, 1938), Morgen marschieren wir (soldatenliederen, 1939). Na 1945: Das Kind und die Tiere (1949), Die Brücke der Götter (1955), Die Barke der Brüder (1956), Das Einhorn und der Löwe (1959), Blick ins Revier (1960). Der Bär und seine Brüder (1961), Löwentor und Labyrinth (1966), Der grosse Alexanderzug (1967), Vorstoss zum Pazifik (1967), Im Lande Ur (1968), Dimitri und die falschen Zaren (1970), Die Feuerwehr hilft immer (1971). In het Nederlands vertaalde kinderboeken Der Sohn des Columbus (1951, herzien 1981): De zoon van Columbus. Vertaald door W.J. Bernhard. Met illustraties van K.F. Brust. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1957. Die Höhlen der großen Jäger (1953): De grotten van de grote jagers; vier jongens ontdekken een grot uit de ijstijd. Vertaald door R. Schuursma. Met illustraties van G.W. Thompson. Tilburg, Nederlands Boekhuis, 1956. Steppensöhne (1954): Zonen der steppe; de erven van Dschingis Kahn. Vertaald door J.F.H. Raus. Met illustraties van H. Rothfuchs. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1956. Penny (1955): Penny; het geheim van de jonk van de vriendelijke oostenwind. Vertaald door T. Brugman en H. Mertineit. Met illustraties van I. Wille. 's-Gravenhage, Van Goor, 1957. Hänschen in der Grube (1957): Het mijnpaardje. Vertaald door Harriet Laurey. Met illustraties van U. Schramm. Tilburg, Nederlands Boekhuis, 1958. Das gekränkte Krokodil (1959): De verstoorde krokodil. Vertaald door Harriet Laurey. Met illustraties van U. Schramm. Tilburg, Nederlands Boekhuis, 1959. Die Welt der Pharaonen (1959): De wereld der farao's; ontdekkers aan de Nijl. Vertaald door F. van Schouwen. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1960. Ich zog mit Hannibal (1960): Met Hannibal over de Alpen. Vertaald door T. de Bij. Met illustraties van U. Schramm. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1962. Gold und Götter von Peru (1963): Goud en Goden van de Inca's. Vertaald door H. van Teylingen. Hilversum, De Haan, 1966. Fenny, der Wüstenfuchs (1968): Fenny, de avonturen van een kleine woestijnvos. Vertaald door Harriet Laurey. Met illustraties van Eleonore Schmid. Antwerpen, Lotus, 1977. Igel haben Vorfahrt (1970): Kom, haas, kom. Vertaald door Ivo Buyle. Met illustraties van Antoni Boratynski. Antwerpen, De Vries-Brouwers, 1978. Rinococo (1976): Rinococo, de halsstarrige neushoorn. Vertaald door Hetty van den Heuvel. Met illustraties van Reiner Stolte. Aartselaar, Zuid-Nederlandse Uitgeverij, 1977. Warum Fiffi Fiffi heißt: Waarom Flitter Flitter heet, en andere verhaaltjes. 's-Hertogenbosch, Malmberg, 1982. Over Hans Baumann Richard Bamberger, Famous authors of literature for youth: Hans Baumann. In: Bookbird, jaargang 3 (1965), blz. 19-22. Hans Baumann, Hans Baumann. In: Das gute Jugendbuch, jaargang 1 (1969), blz. 9-14. 8 Lexicon jeugdliteratuur augustus 1985 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Nina Bawden door Herman Tromp {== afbeelding Foto: Fay Godwin ==} {>>afbeelding<<} Nina Bawden is op 19 januari 1925 in Londen geboren. Haar moeder was lerares en haar Italiaans-Schotse vader een marineofficier die zijn schip nooit alleen durfde te laten. Tijdens de oorlog werd Nina vanuit Londen geëvacueerd en verbleef ze, nu ook nog zonder haar moeder en broertjes, een tijdlang bij verschillende gastgezinnen in het mijnbouwgebied in Zuid-Wales. De ervaringen die ze daar opdeed, verwerkte ze in 1973 in Carrie's War (Carry's kleine oorlog). Na de oorlog bezocht ze, inmiddels getrouwd met H.W. Bawden, het Summerville College in Oxford. Ze was daar jaargenote van de latere eerste minister Margaret Thatcher en studeerde af in filosofie, politieke wetenschappen en economie. In 1954 hertrouwde ze met Austen Kark. Zij heeft vier kinderen: drie zoons uit haar eerste en één dochter uit haar tweede huwelijk. Van 1968 tot 1976 is Nina Bawden werkzaam geweest als politierechter in het graafschap Surrey. Van 1968 tot 1971 zat zij in het dagelijks bestuur van pen, de internationale schrijversorganisatie. Sinds 1970 is zij lid van de Royal Society of Literature. Daarnaast was zij voorzitter van de Society of Women Writers and Journalists. In 1974 kreeg Bawden voor Carrie's War een Carnegie Medal. Twee jaar later ontving zij de Guardian Award for Children's Fiction voor The Peppermint Pig (Het suikerbiggetje). Voor het voor volwassenen bedoelde Afternoon of a Good Woman kreeg ze in 1978 de Yorkshire Post Novel of the Year Award. In 1987 stond haar roman Circles of Deceit op de zogenaamde shortlist voor de prestigieuze Booker Prize. Haar jeugdboek The Real Plato Jones stond in 1995 op de shortlist voor de W.H. Smith Mind Boggling Books {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Award en Granny the Pag werd in 1996 genomineerd voor de Carnegie Medal. In Nederland is in 1983 aan Carry's kleine oorlog een Vlag en Wimpel toegekend. Drie jaar later ontving Bawden voor Ons vertellen ze nooit iets dezelfde onderscheiding. De meeste van haar boeken zijn in heel veel talen vertaald. Een groot aantal van haar jeugdboeken is verfilmd of voor de televisie bewerkt. Nina Bawden woont afwisselend in Islington, Londen en in Nafplion, Griekenland. Werk In 1953 publiceerde Nina Bawden haar eerste thriller voor volwassenen. Ze bleef dit genre en haar doelgroep trouw tot ze in 1963 min of meer bij toeval een nieuw lezerspubliek ontdekte. Dat was toen haar kinderen in de kelder van hun huis een geheime doorgang naar het buurhuis vonden. Op hun verzoek schreef ze daar een verhaal over dat later ook gepubliceerd werd: The Secret Passage (1964). Dat was het begin van een succesvolle nevencarrière als jeugdboekenauteur. In totaal schreef ze ruim twintig romans voor volwassenen en bijna even veel kinder- en jeugdboeken. De meeste daarvan hebben eigen ervaringen en belevenissen als uitgangspunt en spelen in een omgeving waaraan ze vanuit haar jeugd selectieve herinneringen bewaart. Zulke herinneringen zijn voor haar werk veel bruikbaarder dan waarnemingen, heeft ze in interviews vaak herhaald. {== afbeelding Illustratie van Jan Jutte uit Freddie ==} {>>afbeelding<<} Het bekendste voorbeeld van zo'n ‘waargebeurd’ verhaal is het in Zuid-Wales gesitueerde Carry's kleine oorlog. Freddie is het verhaal over een ondernemende eekhoorn die tijdens de oorlog op een boerderij in Shropshire rondscharrelde. Daar woonden toen haar moeder en broertjes en tijdens de vakanties verruilde Nina Bawden Wales voor deze streek. Snoef kende als aanleiding een rechtszaak die ze moest behandelen. Het door de bbc verfilmde Het suikerbiggetje is gebaseerd op verhalen die zij van haar moeder en oma hoorde over het harde leven aan het eind van de negentiende eeuw in Norfolk. Omdat haar man naar Amerika vertrokken was, moest Nina's oma als jurkenmaakster keihard werken om {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} haar kinderen te kunnen voeden en kleden. Voor je vrijheid moet je vechten, een verhaal met dezelfde hoofdpersoon als in Carry's kleine oorlog en daardoor als een vervolg op te vatten, gaat over politieke intriges in het Griekenland ten tijde van het kolonelsregime. De aanleiding was een vakantiebezoek aan de Monembassia, een indrukwekkende rotsvesting op de Peloponesos. The Real Plato Jones (1993), het vervolg op De vondeling, is geïnspireerd op de situatie dat er vlak bij haar Griekse huis een enorme bosbrand woedde. In Bawdens eerste boeken valt het grote verschil op dat bestaat tussen de beschrijvingen van haar intriges en de typering van de karakters. Zo veelzijdig als de personen uit de verf komen, zo eenvoudig en traditioneel zijn vaak de plots. Die zijn vooral spannend, zijn omgeven door een sfeer van geheimzinnigheid en geven, zeker in haar eerste boeken, een onwaarschijnlijk beeld van de werkelijkheid. Raadsels moeten worden opgelost en dat levert spannende avonturen op van als detective optredende kinderen die juwelendieven ontmaskeren en gewelddadige boeven achtervolgen tegen een in dit genre voorspelbare achtergrond van mysterieuze gebouwen en griezelige grotten. Zelfs als er geen speurdersdraad door de verhalen loopt, zijn ze ontegenzeglijk spannend. In de eerste boeken van Nina Bawden treden, geheel in de traditie van het genre, nauwelijks volwassenen op. De meestal in een groepje opererende jonge hoofdpersonen bevinden zich bovendien tijdelijk in een hun volstrekt onbekende omgeving. Daardoor hebben ze oog voor alles wat ongewoon is. Zowel de verhaalfiguren als de lezers genieten van het avontuur en de goede afloop ervan. Dit recept past ze onder meer toe in Devil by the Sea (1957), The Secret Passage (1964), The Witch's Daughter (1966) - als Een heksentoer in 1981 in het Nederlands uitgegeven - en A Handful of Thieves (1967) dat tien jaar later als Een handjevol dieven in vertaling uitkwam. Na de eerste reeks van vooral spannende boeken verandert haar werk. Volwassenen gaan een steeds belangrijker rol in de verhalen spelen. Omdat Nina Bawden hen consequent vanuit een kinderlijk perspectief bekijkt, geeft ze een vaak rake analyse van de relatie tussen kinderen en volwassenen. Haar ervaring als ‘sleutelgatkind’ komt haar daarbij goed van pas: als kind was zij namelijk al mateloos geïnteresseerd in wat volwassenen deden. Ook verschuift het accent steeds nadrukkelijker van het avontuur omwille van de spanning naar het leren omgaan met soms gecompliceerde gevoelens. In de boeken die aan het eind van deze ontwikkeling geschreven zijn, spelen volwassenen zelfs een centrale rol. In Carry's kleine oorlog komen een paar fascinerende personen voor, waar de verhaalfiguren heel wat mee te stellen hebben en van wie ze ook heel wat leren. In Het suikerbiggetje besteedt ze {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} veel aandacht aan de gevoelens van de gezinsleden, als het huisvarken naar de slager wordt gebracht. Lex, de geadopteerde jongen in het absurdistische De vondeling, ziet zijn gelukkige leventje danig verstoord als hij een fortuin erft en plotseling veel vrienden krijgt. Als hij ten slotte voor de problemen op de vlucht slaat, beseft hij dat hij niemand heeft kunnen helpen en dat hij is blijven zitten met allerlei vragen over zijn afkomst. Het sciencefictionboek Off the Road (1998) laat zien dat de levens van volwassenen en kinderen nauw met elkaar verbonden zijn. In dat boek gaat de twaalfjarige Tom in het jaar 2040 zijn op 65-jarige leeftijd afgedankte opa achterna die verbannen is naar de zogenaamde buitenwereld. Hij ontdekt dat daar de ware vrijheid heerst, dat de mensen elkaar nog met respect bejegenen. Iets wat in zijn eigen leefomgeving niet meer voorkomt. Uit deze boeken blijkt dat Bawden de lezende jeugd begrijpt en haar ideeën en idealen respecteert. Die verwerkt ze, vaak overgoten met een laagje humor, in de karakters van haar boeken. In veel van haar boeken weet Bawden magische elementen als hekserij zo te verwerken dat ze uiterst realistisch lijken. De lezer accepteert bijvoorbeeld de paranormaal begaafde Hepzibah Green uit Carry's kleine oorlog en de blinde Perdita uit Een heksentoer, die denkt dat ze kan vliegen en daadwerkelijk de toekomst kan voorspellen, als echte heksen. Overigens van de soort die het goede dienen. Die acceptatie komt mede doordat Nina Bawden een innemend vertelster is die veelvuldig gebruik maakt van levensechte dialogen. Ze weet ook afwisseling aan te brengen door allerhande nevenintriges in haar verhalen te vlechten. Hoewel vaak allerlei ontwikkelingen naast en door elkaar plaatsvinden, blijken ze toch steeds alles met elkaar te maken te hebben. Met haar opwindende en meeslepende avonturenverhalen beoogt Bawden, volgens eigen zeggen, wel degelijk een herkenbare wereld te creëren. Met haar ‘social comedies with modern themes and settings’ wil ze haar lezers uitnodigen aan de actie deel te nemen. Ze wil hen met de vraag confronteren of zij in die beschreven situatie moedig de confrontatie zouden aangaan of juist voor de problemen op de loop zouden gaan. In haar verhalen blijken de jonge hoofdpersonen regelmatig in staat onwaarschijnlijke daden te verrichten, maar wat ze denken, voelen of zeggen komt op de lezer nooit ongeloofwaardig over. Door de taal die zij haar verhaalfiguren in de mond legt, de gevoelens die bij hen opkomen en de gedachten die zij daarbij hebben, blijven de kinderen in haar boeken herkenbaar als echte kinderen. Ze beschrijft haar personages zelden, maar schetst hen aan de hand van hun reacties op wat hun overkomt en hun relaties met wie zij ontmoeten. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoewel Bawden het genre van het spannende boek haar hele carrière trouw is gebleven, is ze ‘narigheid’ nooit uit de weg gegaan. Armoe, echtscheiding en wreedheid hoeven helemaal niet altijd tot nare, treurige, realistische boeken te leiden, heeft ze ooit eens opgemerkt: al dat soort narigheid kan in een kinderboek deel uitmaken van een harmonieus geheel. Zo heeft ze zich ontwikkeld tot een schrijfster die telkens weer kiest voor de ‘behandeling’ van een complexe situatie, waarin verschillende ontwikkelingen door elkaar lopen. In Voor je vrijheid moet je vechten zijn dat de politieke intriges ten tijde van het kolonelsbewind in Griekenland. In Ons vertellen ze nooit iets gaat het over een ingewikkelde familievete waar de kinderen het slachtoffer van zijn. In De vondeling raakt een vondeling verzeild in een conflict met een jeugdbende. Apekool gaat over achterbaksheid en een hoofdpersoon die valselijk beschuldigd wordt. Het maakt daarbij niet uit of die verhalen in het verleden, het heden of de toekomst spelen; ze gaan alle over een indringende vorm van ‘emotioneel realisme’. Het suikerbiggetje Poll en haar broertje Theo moeten met hun moeder en broer en zus vanuit Londen verhuizen. Het is het eind van de negentiende eeuw en vader Greengrass heeft op zijn werk zo veel problemen gehad dat hij ontslag heeft genomen. Hij is naar Amerika vertrokken om daar de komst van zijn gezin voor te bereiden. Ondertussen moet zijn vrouw al haar spullen verkopen en gaat logeren bij haar schoonzusters in Norfolk. Als huisdier nemen ze daar een biggetje, het minst geslaagde uit de worp. Het beest noemen ze Johnny en wordt al gauw de lieveling van de twee jongste kinderen. Ze behandelen het alsof het een hondje is. Toch is het meer dan alleen een speelkameraadje, het is ook een dier dat hun nu en dan troost geeft. Hoewel die situatie voor iedereen moeilijk is, hebben vooral Poll en Theo er veel last van. Ze zijn niet alleen tijdelijk hun vader kwijt, ze moeten ook wennen aan een nieuwe omgeving, een nieuwe school, en een andere manier van leven. Poll voelt zich sinds de komst van het biggetje minder eenzaam en Theo, die altijd wordt geplaagd omdat hij zo klein is, hoeft maar naar die kleine roze Johnny te kijken, om de moed erin te houden. Johnny wordt met de dag groter, dat zal bij hem ook wel ooit komen. Maar juist het feit dat Johnny groter wordt, geeft problemen. Op den duur kan hij niet meer zo gemakkelijk onder tafel doorlopen, neemt steeds meer ruimte in en wil altijd eten, terwijl de twee tantes en hun logés zelf niet zo veel te eten hebben. Het zit er dus dik in dat Johnny ten slotte de weg van veel volwassen varkens zal gaan. Mooi wordt beschreven hoe iedereen op het verdwijnen van Johnny reageert. Poll wil bijvoorbeeld niet meer verder leven van verdriet. Alle personen in het boek vinden hun eigen ma- {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Omslagillustratie: Juliette de Wit ==} {>>afbeelding<<} nier om te leren omgaan met het probleem. In het boek dat in 1976 voor het eerst in een Nederlandse vertaling uitkwam en in 1988 voor de tweede keer, nu in een vertaling van Els Pelgrom, heeft Nina Bawden veel van haar grootmoeders verhalen verwerkt. Naast die van het varkentje dat daadwerkelijk als gezinslid in de huiskamer geleefd heeft, zijn dat spannende of amusante intermezzo's als die over de krankzinnige zoon van de wasvrouw of de spookkoets. Carry's kleine oorlog De jonge weduwe Carry vertelt aan haar kinderen wat haar en haar broertje Nick tijdens de Tweede Wereldoorlog in een klein dorpje in Wales is overkomen, toen zij vanuit Londen waren geëvacueerd. Ze komen terecht bij de lastige, zeurderige mijnheer Evans die samen met zijn zachtaardige zuster, Louise, een kruidenierswinkeltje heeft. Hun nieuwe vriendje, Albert Sandwich, verblijft tijdelijk in een geheimzinnig huis bij de heks Hepzibah Green. Een heks in de betekenis van een wijze vrouw. Zij weet dingen die andere mensen niet weten en ziet er vooral door haar priemende ogen nogal angstaanjagend uit. Voor ze het weten raken Carry en haar vrienden verstrikt in een ingewikkelde familievete tussen Evans en zijn zieke zuster die door Hepzibah wordt verzorgd. Carry ontdekt dat een schedel die in het huis bewaard wordt, iets met die vete te maken heeft. Ze bedenkt dat het probleem zal zijn opgelost als ze ervoor zorgt dat die raadselachtige schedel verdwijnt. Ze gooit hem dus in het water. Als de zieke mevrouw sterft, lopen de gebeurtenissen uit de hand. De ‘heks’ Hepzibah moet het huis verlaten; het huis brandt af, precies zoals dat voorspeld was en Carry keert terug naar Londen met het gevoel dat het allemaal haar schuld is. Jaren later keert ze als weduwe terug naar het dorp en dan ontdekt ze samen met haar kinderen dat ze geen schuld heeft gehad aan het drama dat zich indertijd heeft afgespeeld. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Waardering In Engeland en ook in Amerika en Canada is Nina Bawden een zeer gewaardeerde schrijfster. Aidan Chambers wijdt in The Horn Book Magazine bijvoorbeeld lovende woorden aan Carrie's War. Volgens hem weet Nina Bawden als geen ander de ingewikkelde relatie van kinderen en volwassenen te verbeelden. In veel andere recensies wordt zij voortdurend geafficheerd als een van de beste kinderboekenschrijfsters die weet wat opgroeiende kinderen het liefst lezen. Granny the Pag (1996) over een dochter van rondtrekkende toneelspelers die door haar ouders aan haar lot wordt overgelaten en bij haar oma een warm onderdak vindt, stond in 1999 op de lijst van een soort kinderjury in de westelijke provincies en staten van Canada en de Verenigde Staten. In Nederland is de aandacht voor Nina Bawden wat afgezwakt. Uitgeverij Querido heeft de nieuwere boeken niet meer laten vertalen, terwijl de verantwoordelijk redacteur toch zegt ‘altijd een zwak voor typisch Engelse auteurs als Nina Bawden en Barbara Willard’ te hebben gehad. Ook Bart Moeyaert denkt met plezier terug aan de tijd dat hij als veertienjarige de boeken van Bawden las en zo leerde onderscheid te maken tussen haar werk en bijvoorbeeld de serieboeken van Enid Blyton. De meeste recensenten die in de jaren tachtig haar werk bespraken waren eensgezind in hun waardering voor de uitgebalanceerde karakterschetsen van haar hoofdpersonen. Vrijwel zonder uitzondering waren ze vol lof over de overtuigingskracht van haar soms zeer beeldende taalgebruik. Kritische kanttekeningen plaatsten zij regelmatig bij het in hun ogen wat al te voorspelbare stramien van de verhaalconstructie, die hen soms verleidde tot negatieve kwalificaties als ‘onderhoudend’. Ondanks de ook wel gehoorde bezwaren tegen het soms wat al te grote triviale karakter verwoordt Herman Verschuren het vrij algemeen geaccepteerde oordeel als volgt: ‘Laat sommige verhalen wat al te veel speurdersverhaal zijn, het beste dat ze te bieden heeft hoort tot het betere deel van de jeugdliteratuur.’ Bibliografie Niet in het Nederlands vertaalde jeugdboeken Devil by the Sea (1957), The Secret Passage (1964), On the Run (1965), The White Horse Gang (1966), The Outside Child (1989), The Real Plato Jones (1993), Granny the Pag (1996), Off the Road (1998). In het Nederlands vertaald The Witch's Daughter (1966): Een heksentoer. Vertaald door Karin Bron. Amsterdam, Querido, 1981. A Handful of Thieves (1967): Een handjevol dieven. Vertaald door Marjolein Heijermans. Met illustraties van Annemieke Bunjes. Utrecht/Antwerpen, Uitgeverij Het Spectrum, 1977. Squib (1971): Snoef. Vertaald door Peter van Dijk. Amsterdam, Querido, 1981. Carrie's War (1973): Carry's kleine oorlog. Vertaald door Maydo van Marwijk Kooy. Amsterdam, Querido, 1980. The Peppermint Pig (1975): Het suikerbiggetje. Vertaald door M. Hilverda. Met illustraties van A. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Pendle. Utrecht/Antwerpen, Uitgeverij Het Spectrum, 1976. Opnieuw vertaald door Els Pelgrom: Amsterdam, Querido, 1986. Rebel on a Rock (1978): Voor je vrijheid moet je vechten. Vertaald door Karin Bron. Amsterdam, Querido, 1980. Kept in the Dark (1982): Ons vertellen ze nooit iets. Vertaald door Machteld Slagt. Amsterdam, Querido, 1982. The Finding (1986): De vondeling. Vertaald door Nan Lenders. Amsterdam, Querido, 1986. Keeping Henry (1988): Freddie. Vertaald door Els Pelgrom. Met illustraties van Jan Jutte. Amsterdam, Querido, 1990. Humbug (1992): Apekool. Vertaald door Els Pelgrom. Amsterdam, Querido, 1993. Over Nina Bawden Herman Verschuren, Nina Bawden. In: En nu over jeugdliteratuur, jaargang 7 (1980), nr. 3. Nina Bawden, Emotional realism in books for young people. In: The Horn Book Magazine, jaargang 56 (1980), nr. 1. (In de vertaling van Ineke Haykens: Emotioneel realisme in jeugdboeken, Leestekens, jaargang 2 (1982), nr. 5. M.G. Flender, Charting Book Discussions: a Method of presenting Literature in the elementary Grades. In: Children's Literature in education, jaargang 16 (1985), nr. 2. Nina Bawden, Trough the dark Wood. In: Innocence and Experience; compiled and edited by Barbara Harrison and Gregory Maguire. New York, 1987. Marita de Sterck, Nina Bawden. In: Schrijver gezocht. Lannoo; Van Holkema & Warendorf, 1988. Barbara Freedman, The Writer and the Reader in Carrie's War. In: Children's Literature in education, jaargang 22 (1991), nr. 1. Bart Moeyaert, De eerste letters. In: Trouw, 60-10-1999. Joke Linders, Querido: ‘Vorm en stijl zijn belangrijker dan de inhoud’. In: Literatuur zonder leeftijd, jaargang 14 (2000), nr. 52. Dokumentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken: Nina Bawden, jaargang 8 (1984), nr. 7. Den Haag NBLC. 54 Lexicon jeugdliteratuur oktober 2000 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Lesley Beake door Jos Staal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Lesley Beake is in 1949 in Schotland geboren; daar bracht ze ook haar jeugd door. Later studeerde ze aan de Rhodes Universiteit in Zuid-Afrika. In dat land heeft ze twaalf jaar lesgegeven. Daarna woonde ze in het Arabische-Golfgebied en Namibië. Haar huidige woonplaats is Kaapstad. Naast het schrijven van boeken houdt ze zich bezig met het ontwikkelen van onderwijsmaterialen. Ze heeft meer dan tien boeken op haar naam staan. Verschillende daarvan zijn bekroond. Twee maal kreeg ze de Zuidafrikaanse Sir Percy Fitzpatrick Medal, onder meer voor The Strollers (Straatvlinders, 1987), dat ook werd onderscheiden met de Young Africa Award. Werk Lesley Beake is duidelijk een geëngageerd schrijfster, maar ze uit haar betrokkenheid niet in emotionele verontwaardiging of politiek pamflettisme. Veel van haar personages zijn slachtoffer van racisme of apartheid, toch vallen die begrippen nergens. Beake heft nooit een beschuldigende vinger naar systemen; zij legt de nadruk op ieders persoonlijke verantwoordelijkheid. Impliciet illustreren haar verhalen de overtuiging dat je het leven moet nemen zoals het komt, en vooral dat je moet proberen er het beste van te maken. Belangrijk is dat je streeft naar eerlijkheid, harmonie, geluk, de essentie van je bestaan. Niet wat je hebt, maar wie je bent is van belang. Door deze opvatting krijgen Beake's verhalen een universeel karakter. Straatvlinders beschrijft de lotgevallen van een groep zwarte zwerfkinderen in Kaapstad. Het is een verhaal met veel handeling, geschreven in een vlotte lichtvoetige stijl, doorspekt met de taal van Zuidafrikaanse jonge- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} ren. Het leven van de straatkinderen is hard. Toch is Straatvlinders geen somber boek. Lesley Beake heeft het verhaal gekruid met een weemoedige, ietwat wrange soort humor. De onderlinge solidariteit tussen de zwerfkinderen is hartverwarmend. Het pleit voor Beake's talent als schrijfster, dat men zich tijdens het lezen nauwelijks bewust is van de moraal die ze het boek heeft meegegeven. Ontevrede gaat over drie generaties Bosjesmannen in Zuidwest-Afrika, een gebied dat tijdens de Eerste Wereldoorlog bezet werd door Zuid-Afrika; later ging het Namibië heten. De hoofdpersoon is Be, een meisje van een jaar of vijftien. Op de eerste bladzijde vertelt ze dat ze opzettelijk een giftige pijl in haar been heeft gestoken. Daarna volgt een lange terugblik, afgewisseld met cursief gedrukte stukjes heden waarin Be op de dood wacht; zo ontstaat een spanningsboog: sterft ze of niet? In de terugblikken komt naar voren dat Be jaren geleden door haar moeder Aia werd meegenomen naar Ontevrede, de boerderij waar Aia's vader werkt. Be kan niet begrijpen waarom haar grootvader daar nog steeds werkt. In de Eerste Wereldoorlog is hij door ‘oubaas’, de vader van zijn tegenwoordige baas (‘kleinbaas’) vastgebonden en naar Ontevrede gevoerd. Daar werd hij als een slaaf te werk gesteld. Na de dood van oubaas is hij teruggegaan naar zijn geboortedorp. De ‘Boesmans’, zoals ze in het Afrikaans heten, bleken door de blanken in huizen te zijn gestopt. Velen raakten aan de drank; de overgang van een traditionele naar een moderne leefwijze was te groot. Grootvader wilde er niet blijven. ‘Dus kwam ik terug naar de enige plek die ik had. Ik kwam naar huis, naar Ontevrede.’ Daar ontfermt hij zich over kleinbaas en wordt zijn vertrouweling, al zal die dat niet graag toegeven. ‘Ontevrede betekent niet genoeg,’ zegt grootvader. ‘Niet gelukkig zijn met wat je hebt... met wat je bent... met wat je krijgt.’ Kleinbaas en zijn vrouw Min leiden gefrustreerde levens. Zij was ooit een briljant studente, maar werd verliefd op kleinbaas en leeft nu op een plek waar ze niet kan aarden. Regelmatig is ze zwaar depressief. Kleinbaas is verbitterd: Ontevrede is het enige wat hij heeft geërfd; oubaas was tegen zijn huwelijk. Ontevrede, geschreven in een intense, poëtische stijl, laat zien hoe gecompliceerd menselijke verhoudingen kunnen zijn, ook die tussen blank en zwart. Tegelijk is het een verhaal over hoe moeilijk het is om te kiezen voor verandering. Khoe, een leeftijdgenoot van Be op wie ze verliefd wordt, vertegenwoordigt de toekomst. Hij maakt duidelijk dat het geen zin heeft terug te keren naar de oude manier van leven. Dankzij verkiezingen onder auspiciën van de {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Omslagillustratie van Juliette de Wit ==} {>>afbeelding<<} Verenigde Naties - Khoe zet zich daar voor in - ontstaat enige hoop op verbetering. Door deze verkiezingen krijgt Ontevrede aan het eind een enigszins politieke dimensie. Lesley Beake verricht voor haar boeken van tevoren uitgebreid onderzoek. Ze raadpleegt studies en voert gesprekken met deskundigen. Deze gegevens weet ze op een natuurlijke manier te integreren; nergens staat de informatie het verhaal in de weg. Opvallend is dat haar boeken zo verschillend zijn. Beake schrijft over diverse aspecten van de Zuidafrikaanse samenleving en voor elk verhaal lijkt ze een andere aanpak, een andere stijl te kiezen. De blinde reiziger speelt in de eerste helft van de negentiende eeuw. Het is eerder een psychologische dan een historische jeugdroman. Lesley Beake raakte erg onder de indruk van de dagboeken van de luitenant-ter-zee James Holman, die op zijn vijfentwintigste blind werd. Holmans eerste reactie was woede; met veel moeite lukt het hem dit ‘wilde beest’ te temmen. Holman besluit op wereldreis te gaan; hij wenst zijn leven niet zittend voor het raam door te brengen, zoals de blinde in zijn geboortedorp. In Kaapstad ontmoet hij Traff Hammersberg, een gevoelige jongen die hopeloos met zichzelf en zijn omgeving in de knoop ligt. Zijn stiefvader geeft hem de opdracht Holman te vergezellen. Traff doet dit met tegenzin, maar tijdens de tocht verandert zijn houding en krijgt hij grote bewondering voor Holman. Die wordt voor hem de vaderfiguur waar hij naar zoekt. Ook zijn houding tegenover zijn stiefvader verandert; hij merkt dat er tussen hen allerlei raakvlakken zijn. Traff keert terug als een ander mens, hij is niet langer de ‘kleine zwarte wolk die door het leven ging op zoek naar iemand op wie hij kon regenen’. In De blinde reiziger figureren twee moederfiguren. Sally is Traffs echte moeder. Zij heeft een duister verle- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} den dat ze krampachtig verborgen houdt. Om haar zoon bekommert ze zich nauwelijks. Van jongs af is Traff opgevoed door de zwarte Nonsie. In haar onbaatzuchtige dienstbaarheid is zij vergelijkbaar met de grootvader uit Ontevrede en de moeder uit Straatvlinders. Nonsie kent het verleden van Sally, maar maakt van die kennis geen misbruik. Ook niet als Sally de afwezigheid van haar man en Traff benut om Nonsie te ontslaan. Het aangrijpende slot van het boek roept herinneringen op aan De hut van oom Tom. Straatvlinders Johnny woont in een township. Zijn moeder, die wasvrouw is, leeft samen met Nelson. Johnny's oudere broers zijn vertrokken. Moeder wil dat haar ‘laatlametjie’ (nakomertje) een opleiding krijgt. Maar het onderwijs is slecht, Johnny spijbelt regelmatig. Ook wordt hij geslagen door Nelson sinds die werkloos is. Zijn vriend Abel haalt hem over naar Kaapstad te gaan. ‘Zwerven is vrij, of zo,’ zegt Abel. ‘Ja man, vrijheid, dat is het helemaal.’ In Kaapstad merkt Johnny dat dat ‘vrijheidsgedoe’ veel ingewikkelder is dan hij dacht. De ‘straatvlinders’ moeten zich in leven zien te houden met bedelen; overal loeren gevaren. Johnny's broer Abraham blijkt leider te zijn van de gevreesde Spider Mannen. Die gebruiken zwerfkinderen als boodschappenjongens voor hun handeltje in gestolen voorwerpen en drugs. Verder is er nog de bende van Kaatjie, een verloederde alcoholiste. De kinderen zelf snuiven lijm. Het keerpunt komt als Johnny na een vechtpartij wordt opgepakt en in de cel een jongen ziet die gek geworden is, vermoedelijk van het lijm snuiven. Na zijn vrijlating ziet hij Kaatjie op straat liggen. ‘Ze was niet zo omdat ze zo wilde zijn. Ze was niet gelukkig, man. Ze was niet vrij. En op dat moment kwam hij tot het verpletterende besef dat hij dat evenmin was.’ Johnny realiseert zich dat zijn moeder het waarschijnlijk niet leuk vindt om in alle vroegte naar haar werk te gaan, maar dat ze het toch doet, voor haar gezin. Hij keert terug naar de township. Een bestaan als straatvlinder kan alleen maar leiden tot criminaliteit, verslaving of een vroegtijdige dood. Waardering De boeken van Lesley Beake worden door critici erg gewaardeerd. Aukje Holtrop vond Straatvlinders ‘een prachtig, spannend verhaal’ (Primeur). Lieke van Duin roemde in Trouw ‘de lichte maar nooit oppervlakkige verteltoon die het verhaal behoedt voor sentimentaliteit’. Selma Niewold wees in de Volkskrant op ‘de juiste mengeling van afstand en betrokkenheid’. Over Ontevrede schreef ze: ‘Ook in Ontevrede, een mooi verhaal over een meisje dat opgroeit in een veranderende cultuur, zijn stijl en taalgebruik {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} niet ondergeschikt gemaakt aan de drang om informatie te geven’. Sandra Kuschbert over dit boek in Trouw: ‘Zij weet heel subtiel, met de gepaste hoeveelheid emotie, de leefwereld van Be te schetsen en de lezer een indruk te geven met wat voor gevoelens zij kampt.’ In het Algemeen Dagblad noteerde Joke Linders over De blinde reiziger: ‘Een geraffineerd verhaal dat zowel om de realistische inhoud als om de manier van vertellen boeit’. Selma Niewold komt in haar bespreking in de Volkskrant tot een algemene kenschets van het werk van Beake: ‘Zonder een eenduidige boodschap in haar verhalen te verpakken vertelt zij over wezenlijke dingen die kinderen op hun weg naar volwassenheid tegenkomen.’ Bibliografie In het Nederlands vertaald The Strollers (1987): Straatvlinders. Vertaald door Nan Lenders. Amsterdam, Querido, 1992. Traveller (1989): De blinde reiziger. Vertaald door Nan Lenders. Amsterdam, Querido, 1994. Song of Be (1991): Ontevrede. Vertaald door Nan Lenders. Amsterdam, Querido, 1993. Over Lesley Beake Joke Linders, Wat is vrijheid? In: Algemeen Dagblad, 6-11-1992. (Over Straatvlinders) Aukje Holtrop, Prachtig boek over het harde leven van zwerfkinderen in Kaapstad. In: Primeur, 12-11-1992. (Over Straatvlinders) Selma Niewold, De grens over in een krat. In: de Volkskrant, 28-11-1992. (Over Straatvlinders) Carolien Zilverberg, Zwart serviesgoed. In: de Volkskrant, 29-1-1993. (Over Straatvlinders) Cathérine van Houts, Straatvlinders in de jungle van de grote stad. In: Het Parool, 18-2-1993. (Over Straatvlinders) Lieke van Duin, Brokstukken van schuimrubber. In: Trouw, 24-2-1993. (Over Straatvlinders) Aukje Holtrop, Leven is soms ondraaglijk voor zwart én blank. In: Primeur, 8-6-1993. (Over Ontevrede) Selma Niewold, De vlakte op gaan om te sterven. In: de Volkskrant, 12-6-1993. (Over Ontevrede) Sandra Kuschbert, Waar de kleur bepalend is. In: Trouw, 14-7-1993. (Over Ontevrede) Joke Linders, De strijd om het bestaan. In: Algemeen Dagblad, 22-7-1993. (Over Ontevrede) Ingrid Brouwer, Aan vaders heb je niets. In: Het Parool, 5-8-1993. (Over Ontevrede) Selma Niewold, Kleine zwarte regenwolk. In: de Volkskrant, 22-10-1994. (over De blinde reiziger) Joke Linders, Echt gebeurd. In: Algemeen Dagblad, 4-11-1994. (Over De blinde reiziger) 43 Lexicon jeugdliteratuur februari 1997 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Gunnel Beckman door Noortje Geertsema-Van Gijs {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Gunnel Beckman werd als Gunnel Torulf geboren op 16 april 1910 in het Zweedse stadje Falköping. Na de middelbare school studeerde ze moderne talen aan de universiteit van Lund. Van 1932 tot 1940 was ze werkzaam als journaliste bij de Göteborgse krant Morgontidningen. Ze trouwde met de cultuuredacteur van de krant, Birger Beckman. Ondanks haar grote gezin - het echtpaar Beckman kreeg vijf kinderen - zag ze toch kans te blijven werken als free-lance journaliste. Op 50-jarige leeftijd schreef ze haar eerste boek, dat oorspronkelijk bedoeld was als detective voor volwassenen, maar op aanraden van de uitgever bewerkt werd tot kinderboek. Van 1967 tot 1979 was Gunnel Beckman hulpverleenster bij voorwaardelijk veroordeelde jongeren. In 1975 ontving ze de Nils Holgersson-plakette. Werk Gunnel Beckman debuteerde als schrijfster van gezellige meisjesboeken. Voor de familie Wisenius in Een gelukkig gezin en Zomer op het eiland stond haar eigen gezin model. Al gauw werden haar boeken ernstiger van toon en kwamen er onderwerpen als adoptie en een zelfmoordpoging in ter sprake. Haar hoofdpersonen komen vaak in een crisissituatie terecht waaruit ze een uitweg proberen te vinden. Hierdoor krijgen ze niet alleen een beter zicht op zichzelf, maar ook op de wereld om hen heen. In Nederland kreeg Gunnel Beckman vooral bekendheid met Toegang tot het feest, Mij overkomt dat niet en Een leven voor jezelf. In Toegang tot het feest wordt de angst beschreven van een 19-jarig meisje dat nog maar kort te leven heeft. Mij overkomt dat niet gaat over de 18-jarige Anne die een abortus overweegt. In het vervolgdeel, Een leven voor jezelf, verdiept Anne zich in {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} de vrouwenemancipatie en wordt zich bewust van haar eigen situatie. Het was voor Gunnel Beckman heel vanzelfsprekend over jongeren in crisissituaties te gaan schrijven, omdat ze daar door haar werk als hulpverleenster mee geconfronteerd werd. En toen ze zich meer ging interesseren voor de emancipatie van de vrouw verwerkte ze dit onderwerp ook vaker in haar boeken. Ze ontkent zelf ten zeerste sommige boeken geschreven te hebben om mee te doen aan bepaalde trends in de jeugdliteratuur. Ze laat een idee soms jarenlang rijpen voordat ze aan schrijven begint. Ook verricht ze vaak research en houdt ze interviews om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op een nieuw boek. De totstandkoming van een boek vergelijkt ze zelf met een moeizame bevalling. Gunnel Beckman schrijft bewust vanuit een pedagogisch en moralistisch perspectief. Ze is van mening dat jonge mensen niet altijd de consequenties van hun eigen handelen doorzien en daar wil zij ze graag inzicht in geven; als oudere kun je immers je eigen ervaringen doorgeven. Tijdens haar werk als hulpverleenster ervaarde ze dat het hoofdprobleem voor in de steek gelaten jongeren was dat ze geen verstandige volwassene in hun buurt hadden die hen in goede banen kon leiden. Haar schrijfstijl is boeiend, met een rake woordkeuze en een veelvuldig gebruik van originele beeldspraak. Het literaire aspect van het schrijversschap acht Gunnel Beckman erg belangrijk. Ze vindt dat een schrijver dezelfde opdracht heeft als een kunstenaar ‘... te schilderen, maar dan met woorden, om de mensen te leren kijken. De werkelijkheid wordt sterker beleefd als men die ziet door bemiddeling van een kunstenaar.’ Toch verwijten de critici Gunnel Beckman dat ze soms te weinig aandacht besteedt aan het verhaal op zich en teveel verzandt in gegevens doorgeven over bijvoorbeeld abortus en de ge- {== afbeelding Omslag Dick van der Maat ==} {>>afbeelding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} schiedenis van de vrouwenbeweging. Dit ontkent ze zelf niet: ‘De karakters in mijn boeken schieten er soms wat bij in als mijn behoefte aan informatie doorgeven te sterk wordt.’ In Zweden worden haar boeken weleens kritisch als ‘gebruiksboeken’ aangeduid. Haar weerwoord hierop is dat er niets verkeerd is aan een goed gebruiksvoorwerp. Er zit nog steeds ontwikkeling in het schrijversschap van Gunnel Beckman: zo komt ze tegenwoordig minder met pasklare antwoorden en is ze met Na de brand en de boeken over Fanny (Att trösta Fanny en Att älska Fanny) van de probleemboeken meer in de algemeen psychologische sfeer terechtgekomen. Toegang tot het feest Annika, 19 jaar, hoort dat ze nog maar enkele maanden te leven heeft. Ze trekt zich terug in een zomerhuisje en zet daar haar verwarde gedachten op papier in de vorm van een brief aan een vriendin. Haar grootste angst is te moeten sterven zonder zelf iemand geweest te zijn. Het blijkt dat ze in haar keuzes altijd beïnvloed is geweest door anderen, met name door haar moeder en haar vriend. Al schrijvend komt ze tot rust en krijgt ze zicht op haar eigen identiteit. Het idee om Toegang tot het feest te schrijven had Gunnel Beckman al jaren. Aanvankelijk schreef ze het als een roman voor volwassenen, in een tijd dat het nog taboe was op een diepgaande manier voor jongeren over de dood te schrijven. Het manuscript werd echter onafgemaakt weggelegd en kwam weer tevoorschijn om tot jeugdboek bewerkt te worden toen Gunnel Beckman meende dat de tijd rijp was voor een dergelijk boek. Toegang tot het feest betekende Gunnel Beckmans definitieve doorbraak als schrijfster. Zowel in Zweden als daarbuiten werd het zeer goed ontvangen. In Nederland liepen de reacties uiteen. Sommige critici prezen Gunnel Beckmans schrijfstijl en inlevingsvermogen, anderen betitelden het boek als ‘probleemboek’. Na de brand Charlie, de hoofdpersoon, woont met twee jongens en drie meisjes in het huis van zijn ouders, die voor ontwikkelingswerk naar Tanzania zijn. Het huis brandt af en Charlie komt met brandwonden in het ziekenhuis terecht. Daar leest hij zijn dagboek van de laatste maanden - dat niet bij de brand verloren is gegaan - over en langzamerhand wordt het de lezer duidelijk wat zich in het huis heeft afgespeeld: hoe de onderlinge verhoudingen lagen en hoe bepaalde spanningen ontstonden. Aanleiding tot veel conflicten gaf de aanwezigheid van Alexander, die als een vreemde eend in de bijt werd beschouwd. Maar Charlie mocht Alexander erg graag. Na de brand is Alexander echter spoorloos verdwe- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} nen en wordt hij door sommigen van brandstichting verdacht. Dit laatste weigert Charlie te geloven en hij houdt zich erg bezig met de vraag waarom en waarheen Alexander gevlucht is. Het thema van Na de brand is vriendschap en tot hoever deze kan gaan. De gebeurtenissen in het boek verlopen vrij traag, maar de persoon van Charlie met zijn angsten en twijfels wordt levensecht neergezet. Wat stijl betreft lijkt Na de brand meer op het poëtische Toegang tot het feest dan op de vrij nuchter geschreven boeken Mij overkomt dat niet en Een leven voor jezelf. Gunnel Beckman verwijst in dit boek veel naar andere literatuur, zoals de boeken van de door haar bewonderde schrijver Asimov. De bedoeling die ze hiermee heeft is onder meer om bij de lezer belangstelling te wekken voor andere schrijvers. In Nederland kreeg Na de brand minder aandacht dan de drie voorgaande in het Nederlands vertaalde boeken van Gunnel Beckman. Waardering In Zweden wordt Gunnel Beckmans werk regelmatig bekroond. De Zweedse critici hebben vooral bewondering voor haar vermogen zo snel aan te sluiten bij maatschappelijke veranderingen. Maar zowel in Zweden als in Nederland staat men kritisch tegenover het feit dat ze vrij veel zakelijke informatie in haar boeken verwerkt. De Nederlandse recensenten hebben ook moeite met de zware onderwerpen die centraal staan in verschillende boeken. Wel acht men haar werk geschikt als uitgangspunt voor discussies over bijvoorbeeld abortus en vrouwenemancipatie. Bibliografie Niet in het Nederlands vertaalde boeken Visst gör det ont (1963), Misstänkt (1965), Flickan utan namn (1967), På galej med farmor (1968), Försök att förstå (1971), M som i Maggan (1975), Ett slag i ansiktet (1976), Oskuld (1978), Varför just Eva? (1978), Det här med kärlek (1979), Att trösta Fanny (1981), Att älska Fanny (1986). In het Nederlands vertaalde boeken Medan katten var borta (1960): Een gelukkig gezin. Vertaald door J.C. Torringa-Timmer. Nijkerk, Callenbach, 1963. Unga fröken Tova (1961): Zomer op het eiland. Vertaald door J.C. Torringa-Timmer. Nijkerk, Callenbach, 1963. Tillträde till festen (1969): Toegang tot het feest. Vertaald door M. van Marwijk Kooy. Rotterdam, Lemniscaat, 1975. Tre veckor över tiden (1973): Mij overkomt dat niet. Vertaald door M. van Marwijk Kooy. Rotterdam, Lemniscaat, 1975. Våren då allting hände (1974): Een leven voor jezelf. Vertaald door M. van Marwijk Kooy. Rotterdam, Lemniscaat, 1977. Branden (1983): Na de brand. Vertaald door E. Weehuizen. Rotterdam, Lemniscaat, 1984. Over Gunnel Beckman A. Commire, Gunnel Beckman. In: Something about the author. Detroit, Gale Research Book Tower, 1974. (Volume 6) Dokumentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken, knipselkrant jeugdliteratuur, jaargang 2, nr. 2. Den Haag, NBLC, 1978. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Lioba Betten, Gunnel Beckman. In: Lexikon der Kinder- und Jugendliteratur. Weinheim, Beltz Verlag, 1982. Ying Toijer-Nilsson, Gunnel Beckman. In: De skriver för ungdom, porträtt av svenska ungdomsförfattare A-K. Lund, Bibliotekstjänst, 1984. Birgit Peters, Gunnel Beckmans bildspråk. In: Barn & Kultur, jaargang 32 (1986), nr. 3, blz. 65-68. Eva Wikander, Från idyll till verklighet. In: Bokuppslaget, jaargang 3 (1987), nr. 1, blz. 19-21. (Interview) 16 Lexicon jeugdliteratuur februari 1988 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Thea Beckman door Herman Tromp {== afbeelding Foto: Harry Picknik ==} {>>afbeelding<<} Thea Beckman (n-Petie) is op 23 juli 1923 in Rotterdam geboren. Het gezin waarin zij - als enig kind - opgroeide had het, als zovele gezinnen in de crisistijd, financieel niet breed vanwege de voortdurende werkloosheid van de vader. Dat betekende dat er voor haar weinig geld was om verder te leren. Na het behalen van haar mulo-diploma moest ze dan ook op een kantoor gaan werken, om voor het gezin wat bij te verdienen. In 1945 - ze was toen 22 - trouwde ze, verhuisde naar Utrecht en in de jaren daarna kreeg ze drie kinderen. Sinds 1956 woont ze in Bunnik. In die tijd begon ze tussen de beslommeringen van huishouden en opvoeden door met schrijven. Haar belangrijkste drijfveer was dat die activiteit geld opleverde. Ze publiceerde journalistieke stukjes in onder andere damesbladen en de Haagse Post. Ook schreef ze korte verhalen voor het jeugdtijdschrift Kris Kras en later voor Taptoe. In 1957 debuteerde ze als kinderboekenschrijfster Thea Beckman - op verzoek had ze de tweede ‘n’ geschrapt - met De ongelooflijke avonturen van Tim en Holderdebolder. Een jaar later schreef ze een - mislukte - roman voor volwassenen: Anjers voor Adèle. Omdat ze begreep dat kinderboeken haar beter lagen en omdat een tweede boek vanwege een te grote omvang was geweigerd, concentreerde zij zich vanaf dat moment op het schrijven van fantasierijke korte verhalen en het samenstellen van verhalenbundels met kinderverhalen. Toen een uitgever in 1987 onder de titel Thea Beckman vertelt een compilatie van deze verhalen wilde uitbrengen, eiste Thea Beckman via {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} de rechter dat de totale oplage werd vernietigd. Als argumenten voerde ze aan dat de verhalen ‘te gedateerd’ waren en dat zij als auteur van degelijke historische romans niet als vertelster geafficheerd wilde worden. Nadat het invloedrijke Kris Kras in 1966 was opgeheven, maakte Thea Beckman de overstap naar uitgeverij Lemniscaat. Omdat haar kinderen inmiddels minder zorg behoefden, kon ze zich eindelijk zetten aan het schrijven van dikkere boeken. Ook begon ze in die periode met een inhaalrace om de in haar jeugd gemiste kansen te grijpen. Eerst haalde ze in de avonduren het atheneum-diploma en vervolgens ging ze in Utrecht sociale psychologie studeren. Toen ze 58 was, studeerde ze af met een scriptie over de invloed van boeken op jongeren. Een invloed die blijkens haar onderzoek marginaal is. Het werk van Beckman is vele malen bekroond. Zo ontving ze voor Met Korilu de griemel rond, later herdrukt als Zwerftocht met Korilu, in 1971 een Zilveren Griffel. Haar eerste historische verhaal, Kruistocht in spijkerbroek, kreeg in 1974 een Gouden Griffel en in 1976 de Europese prijs voor het beste historische jeugdboek. Een tweede Zilveren Griffel verwierf ze in 1980 met Stad in de storm. Wij zijn wegwerpkinderen stond in 1981 op de Vlag en Wimpellijst. In 1984 kreeg ze van de Vereniging van docenten geschiedenis en staatsinrichting in Nederland de Huib de Ruyterprijs voor haar historische boeken. Een jaar later werd haar werk bekroond door de vereniging van docenten geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (vgn). Voor Een bos vol spoken ontving ze in 1989 en voor Het geheim van Rotterdam in 1991 de Prijs van de Nederlandse Kinderjury. Haar boeken zijn in zo'n veertien talen vertaald. Werk Thea Beckman bereidt zich altijd grondig voor op elk boek. Ze begint met lezen over de periode en de omgeving waarin haar nieuwe verhaal zal gaan spelen. Deze periode van research kan maanden, in een enkel geval zelfs jaren duren. Daarna gaat ze het gebied bezoeken. Om de sfeer te proeven bekijkt ze steden, bestudeert plattegronden, duikt in archieven en zoekt vooral wat er van vroeger nog terug te vinden is. De reis van Kruistocht in spijkerbroek (1973) heeft ze ook zelf gemaakt. Noorwegen heeft model gestaan voor het land Thule waar De kinderen van Moeder Aarde (1985) en de twee andere delen van de trilogie spelen: Het helse paradijs (1987) en Het Gulden Vlies van Thule (1989). Van de stad Kampen kreeg ze de dr. Veermanprijs als dankbetuiging voor de belangstelling die ze met haar drie boeken heeft weten te wekken voor de geschiedenis van deze Hanzestad. Dat ze voor het schrijven van De doge-ring van Venetië (1994) in die stad is geweest, is {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} duidelijk te merken aan de minutieuze beschrijvingen. Pas als ze alle gegevens verzameld heeft, begint ze met het boek. Ze is wars van schema's, waardoor haar verhalen de neiging hebben nogal uit te dijen. Als ze bezig is, groeit het verhaal als vanzelf. Soms duiken er personages op die ze vooraf absoluut niet had voorzien. Onder het schrijven laat Beckman de verhaalfiguren als het ware hun eigen gang gaan, omdat zij volgens haar beter weten wat ze willen dan de schrijfster, die in wezen een buitenstaander is. Het nadeel van een dergelijk procédé is dat ze elk boek drie tot vier keer moet herschrijven om een hechte(re) constructie te realiseren. Met name in haar historische verhalen integreert Thea Beckman een enorme hoeveelheid feitenkennis over de beschreven periode. Toch wordt de verstrekte informatie zelden als een drukkende last ervaren. Dat komt doordat ze op het stramien van de historische feiten veel herkenbare fictie weeft. Vooral de keuze van een leeftijdgenoot als hoofdpersoon biedt de lezers volop identificatiemogelijkheden. Hoewel Thea Beckman in interviews bij voortduring beweert dat ze met haar boeken geen diepere bedoeling heeft, kan ze haar eigen opvattingen over sociale verhoudingen nauwelijks verhullen. Haar hoofdpersonen zijn meestal wat tegendraadse figuren: jongens, maar vaker nog doortastende, intelligente, geëmancipeerde meisjes. Ze hebben vaak dezelfde karaktereigenschappen, zijn onafhankelijk, koppig, kritisch, niet altijd even gemakkelijk in de omgang, optimistisch en hebben doorgaans weinig gevoel voor humor. De schrijfster wordt om die reden wel eens de moeder van de stoere Beckman-meid genoemd. De boodschap die Thea Beckman in haar boeken wel degelijk ventileert is actueel. De door haar gepropageerde waarden en normen dat je voor jezelf moet opkomen, zijn hedendaags. Het vergt van haar dan ook heel wat buiksprekerij vijftiende-eeuwers dergelijke twintigste-eeuwse opvattingen te laten verkondigen. Hoewel ze een onmiskenbaar talent heeft voorbije tijden en omstandigheden treffend te portretteren, vertonen haar verhalen vaak een innerlijke gewrongenheid. Aankleding en entourage zijn dan wel geschiedenis, maar de personen denken hedendaags. Ze spelen in een door de schrijfster bedachte leefomgeving, die weliswaar historisch lijkt, maar het in wezen niet is. Een ander kenmerk van Thea Beckmans boeken is dat ze ondanks het leerzame decor typische avonturenboeken zijn. Het avontuur heeft in de ogen van Beckman een louterende functie. Wie in moeilijkheden verzeild raakt, moet immers laten zien wie hij is. In plaats van te gaan zitten jammeren kan de hoofdper- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} soon ook proberen er iets aan te doen. In zulke omstandigheden valt het masker af en komt het diepste boven. Beckman noemt dat de onthullende functie van het avontuur. Omdat haar historische verhalen zo spannend zijn en de lezer volop mogelijkheden tot identificatie bieden, hebben ze veel succes bij een groot publiek. Die boeken zijn op precies dezelfde manier gebouwd als de historische romans uit het begin van de vorige eeuw. Beide bevatten voortdurend verwijzingen naar situaties uit de eigen tijd van de schrijver. Zoals indertijd een roman als Het Slot Loevestein in 1570 van J.F. Oltmans voor veel lezers een enthousiasmerende eerste kennismaking met een prozaverhaal was, zo fungeren de historische romans van Beckman nu als opstap naar de literatuur. Historische verhalen Veel boeken van Thea Beckman ontstaan naar aanleiding van een toevallige ontmoeting. Zo ging dat ook met Hasse Simonsdochter (1983) Iemand raadde haar aan eens iets over Kampen te schrijven. Als gebruikelijk ging ze erover lezen en vond toen in een oud boek een vermelding dat ooit ene Hasse Simonsdochter, de vrouw van de klokkengieter, was overleden. Rond een meisje met deze naam en de ook van J.F. Oltmans bekende Jan van Schaffelaar fantaseerde ze vervolgens een historisch goed gedocumenteerd verhaal met als thema een {== afbeelding Bandillustratie van Jan Wesseling ==} {>>afbeelding<<} contemporain onderwerp, dat van de vrouwenemancipatie. In haar beroemdste boek, het inmiddels tot een klassieker uitgegroeide en na 25 jaar nog altijd tot de meest geliefde en meest verkochte jeugdboeken behorende Kruistocht in spijkerbroek, is dat verband met de twintigste eeuw meteen duidelijk. Een jongen wordt op zijn verzoek door een tijdmachine naar het Duitsland van 1212 geflitst. Daar komt hij midden in een kinderkruistocht terecht. Tijdens de tocht naar Jeruzalem beziet hij de gebeurtenissen vanuit het referentiekader van de {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} twintigste-eeuwer. Ook in De Gouden Dolk (1982) komen dergelijke verwijzingen voor, maar die zijn dan, door het toenemend vakmanschap van de schrijfster, in het verhaal geïmpliceerd. In andere boeken wijst ze erop dat bepaalde omstandigheden vergelijkbaar zijn. De Stomme van Kampen (1992) laat zien dat een gehandicapte niet van anderen afhankelijk hoeft te blijven, Het geheim van Rotterdam (1990) gaat (ook) over alternatieve geneeswijzen en de drie kloeke boeken over de Honderdjarige Oorlog: Geef me de ruimte! (1976), Triomf van de verschroeide aarde (1977) en Het rad van fortuin (1978) over de ontwikkeling van een vijftienjarig meisje tot een mondig wezen in een door mannen beheerste maatschappij Als Thea Beckman haar materiaal verzameld heeft, blijkt ze vaak zoveel stof te hebben dat ze er meer boeken mee kan vullen. Zo schreef ze twee verhalen over Utrecht: Stad in de storm (1979) over de periode van 1672 tot 1674, en De val van Vredeborch (1988), dat speelt in de tweede helft van de zestiende eeuw, de tijd van de beeldenstorm. Over de stad Kampen schreef ze zelfs drie boeken: Hasse Simonsdochter, De Stomme van Kampen en Het wonder van Frieswijck (1991). Drie andere boeken gaan over reizen met een religieuze aanleiding: Kruistocht in spijkerbroek, De Gouden dolk en De doge-ring van Venetië. Het lijkt erop dat Thea Beckman het in de loop der jaren minder nauw met de historische betrouwbaarheid en de innerlijke logica is gaan nemen. Het geheim van Rotterdam speelt rond 1500 en is geschreven naar aanleiding van het 650-jarig bestaan van de stad. Net als Vondel indertijd gebruikt Beckman het principe van de deus ex machina. Mercurius, de beschermheilige van de handel en dus van Rotterdam, komt aan het eind van het boek letterlijk als geest uit de fles van alchemisten tevoorschijn. Hij probeert de verarmde Rotterdammers uit hun lethargie te wekken en aan te sporen tot wederopbouw van hun door de Hoekse en Kabeljauwse twisten grotendeels verwoeste stad. Goed verstopt onder de spanningsboog van het avonturenverhaal komen in dit verhaal een paar flinke anachronismen voor. Op de kaden in de haven liggen bijvoorbeeld stapels lege jutezakken, tweehonderd jaar voor het gebruik van dit materiaal voor dit doel werd bedacht. Ook Saartje Tadema (1996) speelt in een boeiende periode van onze geschiedenis. Het is gesitueerd in Amsterdam aan het begin van de achttiende eeuw. Thea Beckman illustreert het verhaal van de doortastende Saartje met interessante anecdotes over het deftige burgerweeshuis in de Kalverstraat. Saartje heeft het er niet naar haar zin, want ze is veel te non-conformistisch om zich aan de strenge huis- en schoolregels te kunnen houden. Uit de conflictu- {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} euze situaties die zij door haar optreden oproept, komt zij altijd als winnares tevoorschijn. Onwaarschijnlijk is het dat zo'n meisje zonder enige hulp van buitenaf de Nederlandse Historiën van Hooft door weet te werken en daaruit allerlei nuttigs put. Even vreemd is het dat alles wat zich in het beschreven tijdsbestek van ruim tien jaar in en buiten de muren van het weeshuis afspeelt op maatschappelijk, literair of godsdienstig terrein aan de lezer wordt meegedeeld bij monde van de hoofdpersoon. Dat komt erop neer dat de achtjarige Saartje in volzinnen godsdienstige problemen ontrafelt waarmee een theologiestudent moeite zou hebben. Door de solidariteit met de hoofdpersoon vallen de meeste van deze onvolkomenheden niet of nauwelijks op. Als de spanning wegvalt, de verwijzing naar twintigste-eeuwse situaties onduidelijk is en de nadruk op de weergave van de historische feiten komt te liggen, blijkt pas hoe broos de verhalen van Thea Beckman in feite zijn en ook hoe dubbelzinnig zij haar opvattingen verwoordt. Het verschijnen van het kinderboekenweekgeschenk Het wonder van Frieswijck gaf zelfs aanleiding tot een heuse polemiek. Dit in 1991, in een oplage van 256.000 exemplaren verschenen boek werd door de Surinaamse onderwijskundige H. Dors gekwalificeerd als racistisch. Een aantijging die door anderen als onzinnig terzijde werd geschoven. In het Kampen van de vijftiende eeuw wordt Alijt, dochter van een schepen, veroordeeld om met haar hond op bedevaart te gaan naar het plaatsje Frieswijck. Zij moet daar boete doen omdat haar hond de zoon van een andere schepen heeft gebeten. Een Portugese kapitein die door een storm in Kampen terecht is gekomen en dolblij is dat hij het er levend vanaf heeft gebracht, gaat met haar mee. Alijt krijgt de dienstmeid mee als bescherming en de Portugees heeft zijn zwarte slaafje Danga als begeleider op de reis. De kritiek richtte zich voornamelijk op de stereotiepe wijze waarop het zwarte jongetje Danga in het verhaal wordt afgebeeld. Thea Beckman zou zich bij de beschrijving hebben laten leiden door klassieke stereotypen van de neger met de rollende ogen en opvallend dikke lippen. Bovendien treedt Danga niet zelf op; het is voortdurend Alijt die namens hem spreekt en zijn gedachten en gevoelens weergeeft. Het is de grote verdienste van Thea Beckman dat zij in de loop der jaren de ontwikkeling van het episch-historische genre enorm heeft gestimuleerd. Ten koste van het verhaal heeft zij geprobeerd steeds meer geschiedenis in haar verhalen te stoppen. En juist dat bleek geen ontwikkeling ten goede. Doordat zij zoveel tegelijk wilde behandelen, moest ze wel haar toevlucht nemen tot een steeds groter wordend aantal {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} clichés. Haar verhaalfiguren zijn allengs stereotieper geworden, haar taalgebruik vlakker en haar ongenuanceerdheid groter. Toekomstverhalen Zoals het een echte romanticus betaamt, heeft Beckman zich ook met de toekomst bezig gehouden. Kinderen van Moeder Aarde, Het helse paradijs en Het Gulden Vlies van Thule, tezamen een trilogie, maar met verschillende hoofdpersonen, spelen ongeveer zeshonderd jaar na de Derde Wereldoorlog in het land Thule. Dat is een land met een heerlijk klimaat en een prachtige natuur. Vroeger heette het Groenland en lag het verscholen onder een enorme ijskap. Tijdens de Derde Wereldoorlog heeft een atoombom de aarde een flink stuk laten kantelen. Daardoor is het ijs gesmolten. Thule is een bijzonder land, omdat mannen daar niets te vertellen hebben. Ze hebben immers in de loop van de geschiedenis aangetoond dat zij machtswellustelingen zijn. Deze verhalen met een uitgesproken emancipatorisch karakter zijn hechter geconstrueerd dan de historische verhalen. Waarschijnlijk komt dit doordat Thea Beckman geen feiten heeft hoeven verwerken en zich geheel heeft kunnen concentreren op het verhaal zelf. Daardoor komt de thematiek beter uit de verf. Thule is de droom van alle wereldverbeteraars. Het is een land van windmolens, zeilschepen en paardenkracht. Er zit geen gif in de grond en milieuvervuiling is volstrekt onbekend. In het water dobberen witte roeibootjes voor ieders gebruik. De ondernemende en stoere vrouwen zijn de hoedsters van deze groene idylle. Met de consequente omdraaiing van rollen en het opvoeren van de Badeners als prototype van machtsbeluste, technocratische Westerlingen houdt de auteur haar lezers een heldere spiegel voor. Toch bereikt Thea Beckman ook met deze boeken haar doel niet. Door de nadruk te leggen op de beide uitersten: de onbedorven natuur in Thule en de verdorvenheid van de indringers, krijgen deze boeken te veel het karakter van een duizend bladzijden lang opgestoken waarschuwende vinger. Bovendien is het haar niet gelukt de bewoners van dat land echt tot leven te laten komen. Kinderen van Moeder Aarde Christian woont in Thule, het vroegere Groenland. Door de gevolgen van een kernoorlog is het klimaat daar volledig veranderd. In de zeshonderd jaar na die oorlog heeft de bevolking zich leren aanpassen aan de nieuwe omstandigheden. Ze heeft weer geleerd de natuur met respect te behandelen. Doordat technische hulpmiddelen taboe zijn, leeft men in volstrekte harmonie met die natuur. In Thule hebben de vrouwen de macht. De moeder van Christian is de regerend vorstin, de Konega. De {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Bandillustsratie van Jan Wesseling ==} {>>afbeelding<<} mannen zijn tevreden met een ondergeschikte positie, zodat de samenleving bijzonder rustig en stabiel is. Daar komt verandering in als op een dag een schip arriveert. Aan boord bevinden zich Badeners, afkomstig uit het vroegere Europa. Daar had men na de Derde Wereldoorlog een volstrekt andere, op macht en overheersing gebaseerde samenleving opgebouwd. Ten koste van een enorme milieuvervuiling was men weer begonnen met technische middelen de aarde te exploiteren. De twee culturen botsen. De Badeners hebben de intentie het land Thule te veroveren om de natuurlijke rijkdommen te kunnen benutten. Uiteindelijk realiseren de Thulenen zich dat hun beschaving groot gevaar loopt. Om hun land, dat zij beschouwen als een geschenk van Moeder Aarde, te beschermen, gaan ze zelfs het gevecht met de Badeners aan en brengen hun schip tot zinken. Andere verhalen Min of meer als tussendoortjes heeft Thea Beckman zich ook met andere genres beziggehouden. Zo schreef ze voor jonge kinderen Een bos vol spoken (1988), een grappig verhaal over Juultje die, gewapend met een soeplepel, in het donkere bos een kat probeert te redden. De soms griezelige sfeer van het verhaal wordt versterkt door de mysterieuze zwart-wit tekeningen van Ingrid en Dieter Schubert. Voor kinderen vanaf tien jaar schreef Beckman een aantal eigentijdse verhalen. Met uitzondering van het pretentieloze avonturenverhaal De verloren schat (1993) snijdt ze daarin actuele maatschappelijke problemen aan. Wij zijn wegwerpkinderen (1980) gaat over drie kinderen die ten onrechte denken dat ze wees zijn. Ze zijn indertijd gedumpt omdat hun ouders uit elkaar gingen. Een gebroken gezin ligt ook ten grondslag aan Mijn vader woont in Brazilië (1974). De jonge hoofdpersoon denkt dat haar vader in Zuid-Amerika woont, terwijl hij in werkelijkheid in de gevangenis zit. Als ze {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} gaat sparen om deze geïdealiseerde vader in Brazilië te gaan opzoeken, wordt ze plotseling geconfronteerd met een heel andere vader die met haar moeder wil trouwen. Wonderkinderen (1984) gaat over de problematiek van hoogbegaafden. De twee tienjarige hoofdpersonen worden in de brugklas geconfronteerd met duidelijk herkenbare situaties als een groot, eng schoolgebouw en vervelende klasgenoten. Ze gedragen zich als echte studjes die praten als bedaagde intellectuelen en uitsluitend interesse hebben voor Mozart en geologie. In al deze verhalen laat Thea Beckman steeds duidelijk merken dat problemen overwonnen kunnen worden. Die mening verbeeldt ze op een psychologisch acceptabele manier in het blijmoedige optreden van haar verhaalfiguren. Met name de bekende, ondernemende Beckman-meisjes personifiëren de lust om zelf uit te maken wat ze met hun leven gaan doen. Waardering Thea Beckman is een buitengewoon populaire schrijfster. Van geen andere auteur worden in de Nederlandse bibliotheken zoveel boeken uitgeleend, van geen Nederlandse jeugdboekenschrijver is het werk in zoveel talen vertaald en worden de boeken zo verslonden als die van Thea Beckman. De populariteit blijkt ook uit de lange lijst prijzen en nominaties van de Nederlandse Kinderjury. Haar lezers storen zich niet aan de steeds luider verwoorde kritiek dat Beckman met name stilistisch soms onder de maat blijft. Zo lovend als kinderjury's zijn over Thea Beckman, zo veroordelend zijn recensenten. Een criticus vergeleek haar boeken met een zak Engelse drop: je kunt er niet van afblijven, maar het is heel slecht voor je. Haar taalgebruik is rommelig, stereotiep en vlak en de verhaalfiguren missen psychologische diepgang. Aad Nuis heeft over Stad in de storm geschreven, dat er welgemeende maar te nadrukkelijke maatschappelijke kritiek achteraf in stond, dat er clichématige personages met onwaarschijnlijk gedrag en onhandig verwerkte brokken geschiedverhaal in voorkwamen. Het geheim van Rotterdam beoordeelt Max Verbeek als een goed gedocumenteerd en hecht doortimmerd verhaal. Stilistisch noemt hij het echter triviaalliteratuur, omdat Beckman volgens hem steeds vaker vervalt in bijna genante gemeenplaatsen en schrijft in een ouderwetse, belegen stijl. Naar aanleiding van de commotie rond Het wonder van Frieswijck, een ‘schoolvoorbeeld van triviale literatuur’, schreef Bregje Boonstra: ‘Voor haar schrijfwerk trekt Beckman een echoput vol uitdrukkingen, formuleringen en zinswendingen open. Daaruit stijgt niet alleen quasi-historische taal op. Helaas liggen in de {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} echoput ook Zwarte Piet-achtige kwalificaties opgeslagen van de Moriaan met rollende ogen en dikke lippen, die in een stralende glimlach uiteensplijten. Even gedachteloos als andere sleetse woorden en zinnen laat de schrijfster ook deze uit haar pen vloeien.’ Ook Aukje Holtrop heeft weinig lovende woorden over voor het schrijverschap van Thea Beckman: ‘Het zijn zinnen en filosofieën die op een donkerbruin pijpenrekje niet zouden misstaan.’ Andere recensenten storen zich aan de steeds maar weer opduikende onwaarschijnlijk assertieve meisjes- en vrouwenfiguren of het ontbreken van sfeervolle natuurbeschrijvingen, die zelden het niveau van ‘hoog in de lucht jubelde een leeuwerik’ ontstijgen. Een veel gehoord verwijt is ook dat Beckman weinig of niets aan de lezer overlaat. Alle emoties, alle gedachten worden verklaard en opgeschreven. Het is daarbij vaak onduidelijk of Beckman de gedachten van haar personen opschrijft of zich persoonlijk via de verhaalfiguren tot het publiek richt. Niettemin is de waardering voor haar sterke historische verbeeldingskracht vrijwel unaniem. Ook prijzen sommige recensenten haar inzet als begripkweker: begrip voor de situatie van het ‘gewone volk’, voor moeders die niet bij vader willen blijven, voor uit huis geplaatste of voor hoogbegaafde kinderen. Bibliografie Voor volwassenen Anjers voor Adèle (1958). Jeugdboeken De ongelooflijke avonturen van Tim en Holderdebolder. Met illustraties van B. Dolheim. Amsterdam, Ploegsma, 1957. Bertus en het wonderkrijtje. Met illustraties van F. Westerdorp. Amsterdam, Kris-Kras, 1964. Mickey en de vreemde rovers. Met illustraties van The Tjong Khing. Amsterdam, Kris-Kras, 1966. Met Korilu de griemel rond. Met illustraties van The Tjong Khing. Rotterdam, Lemniscaat, 1970. (In 1981 herdrukt onder de titel Zwerftocht met Korilu) Honderd verhalen om voor te lezen. Samengesteld door Thea Beckman. Met illustraties van H. Focke, K. Effenberger, J. Hooykamp e.a. De Bilt, Cantecleer, 1972. Honderdéén verhalen om voor te lezen. Samengesteld door Thea Beckman. Met illustraties van H. Focke, J. Hooykamp, B. Ipenburg e.a. De Bilt, Cantecleer, 1972. Mickey en de Fiebeldewiebels. Met illustraties van O. Dicke. Rotterdam, Lemniscaat, 1972. Herementijd... wat een lastpost! Met illustraties van J. Wesseling. Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1973. Kruistocht in spijkerbroek. Rotterdam, Lemniscaat, 1973. Nieuw verhalenboek. Samengesteld door Thea Beckman. Met illustraties van A. Cousin, J.T. Beckerink, H. Focke e.a. De Bilt, Cantecleer, 1973. Verhalen uit de pimpelpaarse parasol. Samengesteld door Thea Beckman. Met illustraties van H. Paërl en B. Thijsse. De Bilt, Cantecleer, 1973. Mijn vader woont in Brazilië. Rotterdam, Lemniscaat, 1974. Het vrolijke dierenvertelboek. Samengesteld door Thea Beckman. Met illustraties van B. Thijsse en E. Thijsse. De Bilt. Cantecleer, 1974. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Een schip vol verhalen. Met illustraties van H. Focke, J. Fluit, E. Thijsse e.a. De Bilt. Cantecleer, 1975. Geef me de ruimte! Rotterdam, Lemniscaat, 1976. Verhalen voor alle kinderen. Met illustraties van J.T. Beckerink, A. Devens, H. Focke, e.a. De Bilt, Cantecleer, 1976. Triomf van de verschroeide aarde. Rotterdam, Lemniscaat, 1977. Vertel eens een verhaaltje. Samengesteld door Thea Beckman. Met illustraties van J. Beckerink, J. Fluit, H. Focke, e.a. De Bilt, Cantecleer, 1977. Het boek vol nieuwe verhalen. Met illustraties van J.T. Beckerink, J. Fluit, H. Focke e.a. De Bilt, Cantecleer, 1978. Het rad van fortuin. Rotterdam, Lemniscaat, 1978. Stad in de storm. Rotterdam, Lemniscaat, 1979. Wij zijn wegwerpkinderen. Rotterdam, Lemniscaat, 1980. De Gouden Dolk. Rotterdam, Lemniscaat, 1982. Hasse Simonsdochter. Rotterdam, Lemniscaat, 1983. Wonderkinderen. Rotterdam, Lemniscaat, 1984. Kinderen van Moeder Aarde. Rotterdam, Lemniscaat, 1985. Het helse paradijs. Rotterdam, Lemniscaat, 1987. Een bos vol spoken. Rotterdam, Lemniscaat, 1988. De val van Vredeborch. Rotterdam, Lemniscaat, 1988. Het Gulden Vlies van Thule. Rotterdam, Lemniscaat, 1989. Het geheim van Rotterdam. Rotterdam, Lemniscaat, 1990. Het wonder van Frieswijck. Met illustraties van Jan Wesseling. Amsterdam, CPNB, 1991. De Stomme van Kampen. Rotterdam, Lemniscaat, 1992. De verloren schat. Rotterdam, Lemniscaat, 1993. De doge-ring van Venetië. Rotterdam, Lemniscaat, 1994. Saartje Tadema. Rotterdam, Lemniscaat, 1996. Over Thea Beckman Documentatie auteurs en illustratoren van jeugdboeken, jaargang 2 (1978), nr. 3. Den Haag, NBLC. (Wordt regelmatig bijgewerkt) C. van der Kooij, Het historische kinderboek en het geschiedenisonderwijs. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jaargang 10 (1979), afl. 3, blz. 59-62. Peter van den Hoven, Ik heb graag de ruimte. In: Achter de keukendeur. Den Haag. BZZTôH, 1980. (Interview) Ischa Meijer, ‘Ik was altijd de sufferd’. In: Haagse Post, 4-10-1980. K. Hawinkels, Een dampende schotel linzen. Over de stijl van Thea Beckman. In: En nu over jeugdliteratuur, jaargang 8 (1981), nr. 1, blz. 21-24. Toke Hofman, De historische jeugdroman. In: Leestekens, jaargang 2 (1981), nr. 1. Toke Hofman, Appels en kersen. In: Leestekens, jaargang 2 (1981), nr. 3. Herman Tromp, De literaire norm. In: Levende Talen, nr. 365, okt. 1981, blz. 748-752. Joke Linders, ‘Vrouwen zijn heus niet mis’. In: Haarlems Dagblad, 7-10-1983. Herman Tromp, Jan van Schaffelaar blijft springen. In: de Volkskrant, 18-11-1983. Bregje Boonstra, Vrouwen aan de macht. In: NRC Handelsblad, 19-10-1985. Robert Baccarne, Thea Beckman. In: Jeugdboekengids, jaargang 30 (1988), nr. 9. Joke Linders, Op zevenmijlslaarzen door de geschiedenis. In: Algemeen Dagblad, 19-9-1988. Prof. Dr. G.J. Schutte, Het probleem van Thea Beckman. In: Nederlands Dagblad, 7-8-1990. Lieke van Duijn, Vroeger zat je in de leer. In: Trouw, 24-10-1990. Arend Evenhuis, Ik kan nu even geen schipbreuk gebruiken. In: Trouw, 3-9-1991 Jan-Hendrik Bakker, ‘Het avontuur brengt het diepste boven’: Thea Beckman, moeder van historische meiden. In: Haagsche Courant, 27-9-1991. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Elly Wempe, Thea Beckman en de moraal van een verhaal: ‘Voor een boodschap moet je bij de supermarkt zijn’. In: Alkmaarse Courant, 4-10-1991. Tom Rooduijn, Ze begrijpen er niets van. In: NRC Handelsblad, 8-10-1991. Ineke Mok en Carmelita Serkei, In debat over Beckmans boek raakten verhoudingen zoek. In: de Volkskrant, 18-10-1991. Bregje Boonstra, Zwarte Piet in de middeleeuwen. In: NRC Handelsblad, 18-10-1991. Robert Baccarne, De Stomme van Kampen: een cursus kinderpsychologie. In: Jeugdboekengids, jaargang 34 (1992), nr. 9. Peter van den Hoven, Een kwestie van goede smaak? Het geheim van Thea Beckman. In: Documentatieblad kinder- en jeugdliteratuur, jaargang 6 (1992), nr. 22. Herman Tromp, ‘Jammer genoeg kan ik niet zo goed fantaseren’. In: Bumper, jaargang 14 (1994), nr. 1. Ruud Kraaijeveld, Over... Thea Beckman. Apeldoorn, Van Walraven, 1995. Gerhard Wilts, ‘Ik heb niks te vertellen’. In: Nederlands dagblad, 27-5-1995. Ruud Kraaijeveld, Thea Beckman. In: Over lezen gesproken 2. Apeldoorn, Van Walraven, 1996. Joke Linders, Een lastig weeskind. In: Algemeen Dagblad, 22-3-96. Herman Tromp, Thea Beckman - De dogering van Venetië. In: Jeugdliteratuur in de basisvorming, jaargang 1 (1996), nr. 3. 45 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1997 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Harriët Beecher Stowe door Sylvia Dornseiffer {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Harriët Beecher Stowe werd geboren in 1811 in Litchfield in de Noord-Amerikaanse staat Connecticut. Haar vader was dominee dr. Lyman Beecher. Haar moeder Roxanne Foot stierf toen zij vier jaar was. Lyman Beecher hertrouwde en Harriët had een gelukkige jeugd. Toen zij twaalf jaar was vertrok zij naar Hartford, naar de meisjesschool van haar zuster Catherine. Tot haar huwelijk in 1836 met prof. Calvin Stowe, een prominent theoloog, verbleef zij op deze school, eerst als leerlinge en later als onderwijzeres. Hattie, zoals zij genoemd werd, was een fervent briefschrijfster. Zij schreef dagelijks over emotionele onderwerpen als religie, Gods liefde voor de mensen, haar adoratie voor Christus en haar pogingen om een zuiver leven te leiden. Onder invloed van haar oom Samuel las zij de klassieken en poëzie en proza van onder anderen Lord Byron en Sir Walter Scott. In 1833 maakte zij voor het eerst kennis met de slavernij door een verblijf op de plantage in Kentucky, die later in Uncle Tom's Cabin beschreven zou worden als die van Mr. Shelby. Pas in 1852 zou Harriët Beecher Stowe, onder invloed van haar jongere broer Henry Ward Beecher, predikant en fel tegenstander van de slavernij, haar belangrijke bijdrage leveren in de discussie tussen vooren tegenstanders van de slavernij. Voor die tijd schreef zij uitsluitend religieuze en pedagogische artikeltjes in de Western Monthly en de New York Evangelist en schetsjes over New England, haar streek van herkomst. Zij schreef voornamelijk om haar gezin, dat uiteindelijk uit zeven kinderen zou bestaan en niet rond kon komen van het salaris van Prof. Stowe, te onderhouden. Na het succes van Uncle Tom's Cabin kende het gezin geen geldgebrek meer. Harriët Beecher Stowe {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} bleef, volgens de biografen, een eenvoudig en godsvruchtig huiselijk leven leiden. Heel gelukkig was de afloop van haar leven niet: één zoon verdronk en een tweede verdween op mysterieuze wijze. Haar broer werd ervan beschuldigd een vrouwelijke parochiaan verleid te hebben en zijzelf werd hard aangevallen door pers en literaire wereld op haar morele bemoeienis met het privéleven van Lord Byron in haar boek Lady Byron Vindicated (1870). In 1896 stief zij in Hartford. Werk In 1850 nam Het Congres de Fugitive Slave Act aan, waardoor iedereen het recht kreeg jacht te maken op weggelopen slaven en de hulp van de politie in te roepen om de slaven naar hun eigenaars terug te brengen. Harriët Beecher Stowe werd gegrepen door het onderwerp en begon gegevens te verzamelen waarmee ze de hoofdredacteur van The National Era benaderde. Hij gaf haar de opdracht te schrijven over de slavenexploitatie. De eerste aflevering van Mrs. Beecher's feuilleton verscheen op 2 juni 1852. Veertig afleveringen had zij nodig om de geschiedenis van Oom Tom te vertellen. John P. Jewett, eigenaar van een drukkerij en onbekend met het uitgeversvak, gaf het feuilleton in 1852 in boekvorm uit onder de titel Uncle Tom's Cabin; or life among the Lowly. In Noord-Amerika en Europa was het succes fenomenaal en zonder precedent. Alles wat zij hierna schreef werd verslonden, maar is nu in de vergetelheid geraakt. Het werk dat Harriët Beecher Stowe schreef voor volwassenen omvat een twaalftal romans, evenzoveel korte verhalenbundels, religieuze poëzie en een grote hoeveelheid artikelen en essays. Voor kinderen schreef zij heel weinig. Harriët Beecher Stowe streefde in haar werk geen artistieke effecten na. Door fictie wilde zij een verhaal vertellen en door non-fictie een aantal inzichten weergeven. Zij schreef op realistische wijze om haar religieus geïnspireerd idealisme uit te dragen. Haar stijl is eenvoudig en sentimenteel. Het ging haar voornamelijk om het neerzetten van karakters en situaties en minder om exacte beschrijvingen. Zij sloot daarmee nauw aan bij de 19e eeuwse romanconventies. Harriët Beecher Stowe heeft haar succes en bekendheid te danken aan één boek, Uncle Tom's Cabin, en aan een van de belangrijkste gebeurtenissen uit de Amerikaanse geschiedenis: de afschaffing van de slavernij in 1865. Binnen een half jaar werden in de Verenigde Staten 300.000 exemplaren verkocht. In Engeland verscheen het boek bij twaalf uitgevers (Mrs. Beecher's auteursrechten waren niet voldoende beschermd) met een totaaloplage van één miljoen. Het boek werd in veertig talen vertaald. In Nederland verscheen het {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} voor het eerst in 1853 in de vertaling van C.M. Mensing. In literaire kringen werd het boek enthousiast ontvangen. Alfred de Musset en George Sand verklaarden dat het een meesterwerk was. Venijnige kritiek was afkomstig uit de Zuidelijke Staten van de Verenigde Staten en van de New Yorkse Journal of Commerce, de spreekbuis van de Noordelijke kapitalisten, die weliswaar geen slaven hielden, maar geïnvesteerd hadden in katoenplantages in het Zuiden. Mrs. Beecher verweerde zich tegen deze kritiek door The Key to Uncle Tom's Cabin (1853) te schrijven, waarin zij in 416 pagina's authentieke bewijzen geeft van de onmenselijkheid van de slavernij. De roman, en zeker de reacties erop, dreven de tegenstellingen tussen Noord en Zuid nog verder op de spits. Uncle Tom's Cabin werd met succes voor het theater bewerkt, een kunstvorm die Mrs. Beecher verfoeide. In 1903 werd het boek voor het eerst verfilmd. In 1964, toen de rassendiscriminatie in Amerika opnieuw een actueel onderwerp was, werd het boek nog eens verfilmd. De Negerhut van Oom Tom De roman begint met een gesprek tussen Mr. Shelby, een humaan plantagehouder, en de slavenhandelaar Haley, Mr. Shelby heeft financiële moeilijkheden en is gedwongen Tom, zijn beste en trouwste slaaf te {== afbeelding Illustratie uit De hut van oom Tom ==} {>>afbeelding<<} verkopen, samen met de mooie Eliza en haar zoontje. Eliza vlucht naar het Noorden (er bestond een vluchtroute naar het Noorden, de zogenaamde Underground Railway). De in tien regels neergeschreven wanhopige vlucht over de ijsschotsen van de rivier Ohio is een van de beroemdste scènes uit het boek. Tom berust in zijn lot en hem wachten de ergste verschrikkingen. Even lijkt het lot hem gunstig gezind wanneer hij eigendom wordt van Augustine St. Clare, een rijk man uit New Orleans wiens engelachtige dochtertje Eva door Tom van de verdrinkingsdood is gered. Maar Eva en St. Clare sterven kort na elkaar en Tom wordt verkocht aan Simon Legree, een slavenhouder van het ergste soort. Tom {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} sterft aan een genadeloze afranseling, maar niet voordat hij zijn beulen vergiffenis heeft geschonken. Hij is nog maar net begraven of de zoon van Mr. Shelby arriveert om hem terug te kopen. Thuis in Kentucky laat de jonge Shelby al zijn slaven vrij. Tom is niet voor niets gestorven. Om tot een juiste waardering te komen moet De Negerhut van oom Tom gelezen worden als een historisch document. Het is een tendensroman, waarin onopgesmukt uiting wordt gegeven aan dat wat in die tijd in vele harten leefde: dat de slavernij moest verdwijnen. De schrijfster verklaarde zelfs dat God haar hand geleid had bij het schrijven van de roman. De tragische lotgevallen van de slaaf Tom hebben lezers van steeds weer nieuwe generaties tot tranen toe bewogen. Over het effect van een van de vele bewerkingen voor de jeugd schrijft J. Presser in 1946 ironisch: ‘Ik weet nog zo goed wat op mij destijds de diepste indruk gemaakt heeft: het hallelujah-sterfbed van de kleine Eva en ik herinner me, hoe ik een poging deed, dit aan mijn kleine zusjes voor te lezen, maar bij de laatste woorden van de kleine engel (“O, liefde, vreugde, vrede”) in tranen uitbarstte en niet verder kon, waarna deze zusjes, misschien nog meer geroerd door mijn aandoening dan door de godzalige wijze waarop hier gestorven werd, in haar nachtponnetjes zaten te blaten van verdriet.’ De Negerhut van oom Tom is een suikerzoet verhaal met een hoofdpersoon die een bovenmenselijke grootmoedigheid tentoonspreidt. Het verhaal bevat romantechnische tekorten, zoals de onmogelijkheid om Toms leeftijd vast te stellen en de onnozele rol die de titel in het verhaal krijgt toebedeeld. De uitgesponnen tekst van de roman is voor de huidige lezer langdradig; de verhaalfiguren zijn of van fondant of van een bijna karikaturale wreedheid. Aardig is wel dat de schrijfster de kortzichtigste uitspraken over de slavernij uit de mond laat komen van Miss Ophelia, een vrouw uit het Noorden. De meest sympathieke taal over het vraagstuk is van St. Clare, een slavenhouder. Het boek komt op de huidige lezer over als gedateerd en naïef. Bewerkingen Uncle Tom's Cabin is niet voor kinderen geschreven, maar al in 1853 verscheen een speciale jeugduitgave met een voorwoord van de schrijfster. Zij schrijft dat zij De Negerhut voorlas aan haar kinderen. De bewerking heeft zij op dit gegeven geënt: Tante Marie vertelt haar neefjes en nichtjes de lotgevallen van Oom Tom. Voorts roept zij de jeugd op een voorbeeld te nemen aan Eva, maar meer nog aan de Here Jezus. In de Nederlandse vertaling wordt de jeugd opgeroepen zich tegen de slavernij te verzetten: ‘God geve dat deze blik in de hut iets moge bijdragen om de schandelijke kluisters te verbreken, {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} waarin zovelen zijner kinderen zuchten.’ In de bewerkingen zijn veelal die passages geschrapt die niet rechtstreeks tot de geschiedenis van Oom Tom horen en is het taalgebruik afgestemd op verschillende leeftijdsgroepen. C.S. Adema van Scheltema bewerkte de roman in 1892, niet om een verbetering van de bestaande vertaling te geven, maar om de ‘fijne - tot hart en geweten sprekende - toetsen’, die tot het gemoed van kinderen spreken kunnen, nog meer te benadrukken. Nannie van Wehl verzorgde in 1937, 72 jaar na de afschaffing van de slavernij, een beknopte jubileum-uitgave. P. de Zeeuw J. Gzn. bewerkte het verhaal in 1938 in de serie ‘Oud Goud’ en F. Schregel-Onstein verzorgde in 1974 een pocket-uitgave. De Hut van Oom Tom in de nieuwe, leesbare vertaling en bewerking van Jos. Wayboer verscheen in 1966 en staat nog het dichtst bij de originele tekst. Bibliografie Romans Uncle Tom's Cabin; or life among the Lowly (1852): De Negerhut: Een verhaal uit het slavenleven in Noord-Amerika. Met illustraties van C. Copeland. Vertaald naar de 20e dr. door C.M. Mensing. Haarlem, Kruseman, 1853. De Hut van Oom Tom: Een verhaal uit het slavenleven in Noord-Amerika. Nieuwe bewerking van Jos. Wayboer. Den Haag, V.A. Kramers, 1966. (Tegenwoordig uitgegeven door Van Goor Zonen, Den Haag.) Dred: A tale of the great Dismal Swamp (1856), The Minister's Wooing (1859), The pearl of Orr's Island: A story of the Coast of Maine (1862) en Agnes of Sorrento (1862). Enkele van deze werken werden direct na verschijnen in het Nederlands vertaald, voornamelijk door C.M. Mensing. Bewerkingen Een kijkje in de hut van oom Tom door Tante Marie voor hare neefjes en nichtjes. Met een toespraak van de schrijfster Harriët Beecher Stowe aan de jeugd. Uit het Engels vertaald door A.G. Bruinses. Met platen. Sneek, Van Druten & Bleeke, 1853. De Negerhut door H. Beecher Stowe. Nieuwe vertaling door C.S. Adema van Scheltema. Met platen. 10e uitg. der bewerking van C.M. Mensing. Met voorrede van C.S. Adema van Scheltema. Arnhem/Nijmegen, Gebr. E & M Cohen, 1892/1893. De Negerhut, bewerkt door N. van Wehl. Rotterdam, A. Voorhoeve, 1937. De Hut van oom Tom. Verhalen uit vroeger tijden opnieuw aan Neerlands jeugd verteld door P. de Zeeuw J. Gzn. Den Haag, Van Goor en Zonen, 1938. De Hut van Oom Tom. Bewerkt door Francine Schregel-Onstein. Ridderkerk, Ridderhof, 1974. Kinderboeken A Geography for my children (1855), non-fictie; Queer little people (1867), dierenverhalen; Little Pussy Willow (1870), Betty's bright Idea (1876), A dog's mission (1881). Over Harriët Beecher Stowe Charles Edward Stowe, Life of Harriët Beecher Stowe. Boston, Houghton Mifflin, 1889. Charles Edward Stowe & Lyman Beecher Stowe, Harriët Beecher Stowe: The story of her life. Boston, Houghton Mifflin, 1911. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} J. Kloos-Reyneke van Stuwe, Het leven van Harriët Beecher Stowe. In: De Nieuwe Gids, jaargang 44 (1929), Deel I, blz. 238-245, 599-605; jaargang 45 (1930), deel I, blz. 116-123, 246-252, 620-625, 742-750 en Deel II blz. 234-240, 343-346, 625-632. D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Amsterdam, 1950, blz. 242. Noel B. Gerson, Harriët Beecher Stowe. A Biography. New York, 1976. Kees Fens, De Negerhut van Oom Tom, een neger die berust in zijn lot. In: Studio (1979), nr. 32. 14 Lexicon jeugdliteratuur juni 1987 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Johan Been door F.T. Bijlsma {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Johan Hendrik Been werd in 1859 in Den Briel geboren. Zijn ouders hadden een garen- en bandwinkeltje, zijn vader was tevens marskramer. Zij wilden hun zoon die goed kon leren, graag dominee laten worden en dat was eigenlijk ook de wens van Johan zelf. Enkele jaren is hij op het Brielse gymnasium of de Latijnse school geweest; het armoedige marskramers-zoontje voelde zich echter niet gelukkig tussen de kinderen uit ‘gegoede kringen’. Zijn leerprestaties gingen daardoor achteruit, er kwamen ook nog moeilijkheden met het bekostigen van de toekomstige theologiestudie en tenslotte ging Johan teleurgesteld van school. Na het verlaten van de Latijnse school ging Johan naar de Normaalschool, waar vroeger onderwijzers werden opgeleid. Deze studie heeft hij vlot afgemaakt, zij het niet met hart en ziel. Toch is hij door het onderwijzer zijn aan het schrijven van verhalen begonnen. De schoolkinderen van de kosteloze school waaraan hij in 1878 werd benoemd, waren zijn toegewijde luisteraars van de verhalen die hij zelf gemaakt had. Die verhalen gingen altijd over de zee, soms waar gebeurd, maar vaak gefantaseerd. Den Briel Johan Been en Den Briel zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. Zijn hele leven heeft hij in de stad der Watergeuzen gewoond en het was het stadje Brielle dat hem inspireerde in zijn verhalen. Zijn eerste gedichten stammen uit 1875 waarin hij treurt over de aanleg van de Nieuwe Waterweg, die Brielle tot een dode stad zou maken - de scheepvaart op de Maas zou afnemen en de loodsen van Brielle overbodig worden. Tot 1895 schreef hij onder het pseudoniem Hendrik Eben verhalen, die spelen in een verzonnen stadje, Zeewalden. De gegevens zijn kennelijk ontleend aan {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} het dagelijks leven in Den Briel. De lezers vinden er de loodsen, de burgemeester, de notabelen en Beens oude speelmakkers in terug: sentimentele verhalen zijn het, die bijna geen historische feiten bevatten. Zijn benoeming in 1895 tot gemeentearchivaris doet de mens Johan Been tot volle ontplooiing komen. Hij krijgt de kans in de diepste geheimen van het verleden van de stad door te dringen en deze historische kennis zal zijn boeken ten goede komen. Altijd weer is het grootse verleden van Den Briel Beens uitgangspunt. De inhoud van zijn boeken is doortrokken van de verheerlijking van de Hollanders in de 17e eeuw, het aanzien van zeehelden als De Ruyter en Tromp, de onderworpenheid aan het gezag. Uit deze verhalen, die meestal een christelijke achtergrond hebben, spreekt liefde voor het eigen land en trouw aan het Oranjehuis. Het in deze periode verschenen boek Dagen en daden van admiraal Dubbel Wit (1899) werd om de roerende beschrijving van liefde voor het land en het vorstenhuis, verspreid onder de manschappen van leger en vloot. Jongensboeken Tot 1910 combineert Been het ambt van onderwijzer met dat van archivaris. Dan kan hij dit niet langer bolwerken en neemt zijn ontslag als onderwijzer. Hij behoudt echter wel het contact met de jeugd door het schrijven van jongensboeken, die uitgegeven werden door uitgeverij Kluitman in Alkmaar. Kluitman raadde hem aan zijn historische jeugdboeken wat meer avontuur en spanning te geven en een levendiger schrijftrant te gebruiken. Zijn beste werken, boeken die nu nòg gelezen worden, stammen uit deze tijd: De drie matrozen van Michiel de Ruyter (1906), Paddeltje, de scheepsjongen van Michiel de Ruyter (1908), Om de schatten van Il Tigretto (1921). Het werden allemaal bestsellers. In het eerstgenoemde boek worden de lotgevallen van drie jongemannen beschreven die in handen gevallen {== afbeelding Illustratie van J.H. Isings Jr. uit De drie matrozen van Michiel de Ruyter ==} {>>afbeelding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn van piraten en in Algerije als slaven zijn verkocht. Paddeltje is nóg meer een jongensboek. De lezers kunnen zich met de hoofdpersoon, de rondborstige Zeeuwse jongen, identificeren. Ook Paddeltje valt in handen van een zeerover, de beruchte Il Tigretto, maar door zijn scherp vernuft en doorzettingsvermogen weet hij zich te bevrijden. In Om de schatten van Il Tigretto, het vervolg op Paddeltje, wordt strijd geleverd om de schatten van de zeerover na diens dood in handen te krijgen. Het verhaal doet denken aan Schateiland van R. Stevenson. De stijl van Been is voor deze tijd wat plechtig en dramatisch, maar door zijn boeiende verteltrant en geestig woordgebruik, speciaal in Paddeltje, blijven deze boeken behoren tot de goede historische zeeverhalen voor de jeugd, die een beeld geven van de strijd van onze zeelieden in de 17e eeuw en de gevaren waarin zij verkeerden. Zijn boeken ‘in prachtband’ werden vaak geïllustreerd door beroemde tekenaars uit die tijd: Johan Braakensiek, J.H. Isings Jr., Tjeerd Bottema en Louis Raemaekers. In de tijdschriften Eigen haard, Wereldkroniek, Timotheus, Schouwvenster voor het jonge volkje en in het dagblad De Nieuwe Rotterdamsche Courant werden ook bijdragen voor de jeugd van zijn hand opgenomen. Op een verzoek uit de onderwijswereld heeft Been oudtestamentische verhalen voor de jeugd bewerkt. Op last van een schoolopziener, die het met de inhoud niet eens was, zijn deze bewerkingen later weer uit de scholen verwijderd. Johan Been, zeeman aan wal met een onoverwinnelijke watervrees, heeft voor zijn werken over het roemruchte verleden van Brielle al tijdens zijn leven erkenning gekregen. In 1922 ontving hij van koningin Wilhelmina bij de 350e verjaardag van het Watergeuzenfeit de orde van Oranje Nassau. Ter ere van het 600jarig bestaan van de stad Den Briel werd in 1930 zijn openluchtspel ‘Het kind van Voorne’ opgevoerd. Been was toen al ernstig ziek; in het zelfde jaar werd hij op tweede kerstdag begraven. Bibliografie Keuze uit het werk voor volwassenen Maarten Harpertsz. Tromp, een zeemanszoon uit de zeventiende eeuw (1896), Dagen en daden van admiraal Dubbel Wit (1899), Het Keezenboek (1900), Uit ons heldentijdperk (1908), Vadertje Talisman (1925) Jeugdboeken Geschreven onder pseudoniem Hendrik Eben: De tocht naar Paradijsland. Met illustraties van Johan Braakensiek. Amsterdam, Cohen, 1898. De wonderlamp. Een vertelling uit het Oosten. Alkmaar, Kluitman, 1900. Drie jongens op reis. Tochten van drie gymnasiasten door België. Amsterdam, Van Looy, 1901. De wonderbare avonturen van Jan Visch en zijn maat. Met illustraties van H. Heyenbroek. Amsterdam, Cohen, 1902. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Geschreven onder de naam Joh. H. Been: Heintjes groote vacantie. Met illustraties van Johan Braakensiek. Alkmaar, Kluitman, 1905. De drie matrozen van Michiel de Ruyter. Met illustraties van J.H. Isings Jr. Alkmaar, Kluitman, 1906. Uit de gedenkschriften van een schooljongen. Met illustraties van Jan Bloys. Alkmaar, Kluitman, 1906. Paddeltje, de scheepsjongen van Michiel de Ruyter. Met illustraties van J.H. Isings Jr. Alkmaar, Kluitman, 1908. Spekkie, de pijper der zeelepers. Met illustraties van B. Midderigh en J. Midderigh-Bokhorst. Amsterdam, Cohen, 1909. De jongens de baas (en de meisjes niet te vergeten). Met illustraties van Louis Raemaekers. Alkmaar, Kluitman, 1910. Sint-Nicolaasvertellingen. Met illustraties van O. Geerling. Alkmaar, Kluitman, 1913. Een reiskameraad uit de zeventiende eeuw. Met illustraties van Jan Wiegman. Alkmaar, Kluitman, 1917. Oud-Testamentische pioniers. Verhalen uit Genesis voor jong en oud. Zeist, Ploegsma, 1918. (Herdrukt als: Herdersvorsten uit het morgenland. Bijbelse verhalen voor jong en oud. Met illustraties van J.H. Isings Jr. Zeist, Ploegsma, 1923.) De scheepsjongen van de Gouden Leeuw. Met illustraties van Jan Wiegman. Hillegom, Editio, 1920. De zwerftochten van Kakkerlak. Met illustraties van Louis Raemaekers. Alkmaar, Kluitman, 1921. Om de schatten van Il Tigretto. met illustraties van J.H. Isings Jr. Alkmaar, Kluitman, 1921. De portier van de Langepoort. Met illustraties van J.G. Kesler. Alkmaar, Kluitman, 1923. De dubbelgangers. Een verhaal uit de tijd van Michiel de Ruyter. Met illustraties van Tjeerd Bottema. Alkmaar, Kluitman, 1927. De avonturen van Kokkie en zijn maats: Met illustraties van J.W.M. Wins. Alkmaar, Kluitman, 1928. De verspieders. Een vertelling uit de tijd van Michiel de Ruyter. Met illustraties van Tjeerd Bottema. Alkmaar, Kluitman, 1929. Drie avonturiers. Alkmaar, Kluitman, 1929. Het kaperjong. Alkmaar, Kluitman, 1930. Twee jonkers. Een vertelling uit de tijd van Michiel de Ruyter. Met illustraties van Tjeerd Bottema. Alkmaar, Kluitman, 1930. Walvischje. Met illustraties van J.G. Kesler. Alkmaar, Kluitman, 1930. Over Johan Been en zijn werk H.P. Berdenis van Berlekom, Levensbericht van Johan Hendrik Been. (In: Handelingen en Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1931-'32, blz. 1-14. Elseviers weekblad. 2-4-1960. J. Klok, Johan Been. In: Spiegel der Historie, jaargang 2, (1967), blz. 581-586. B.J. de Ridder, Paddeltje en andere geschiedkundige verhalen. Scriptie, 1969. F. Bijlsma, Johan Been. NBLC-Monografieën, serie e, nr. 4, Den Haag. 1974. 1 Lexicon jeugdliteratuur februari 1983 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Mathijs Beentjes door Saskia van der Wiel {== afbeelding Foto: Bert Nienhuis ==} {>>afbeelding<<} Mathijs Beentjes is op 4 februari 1968 in Beverwijk geboren. Op school was hij altijd erg goed in rekenen en wiskunde, maar niet zo goed in taal. Hij studeerde technische natuurkunde in Delft en psychologie in Leiden. Tijdens en na zijn studie volgde hij de workshops en een masterclass ‘Schrijven voor kinderen’ bij bureau Script +. In eerste instantie wilde hij sciencefiction gaan schrijven, maar toen zijn hoofdpersonen telkens erg kinderlijk uitpakten, besloot hij zich op kinderen te richten. Bij het schrijven van zijn eerste kinderboek, Ik wil koekjes, allemaal! (1993), had hij nog geen contact met kinderen. Dat veranderde toen hij vrijwilligerswerk ging doen bij een naschoolse opvang. Beentjes schrijf bij voorkeur vanuit eigen kinderlijke invallen en herinneringen, maar krijgt ook associaties bij dagelijkse gebeurtenissen. Hij combineert het schrijven met een baan als programmeur voor verschillende bedrijven. Werk De eerste twee boeken van Mathijs Beentjes gaan over de belevenissen van de vijfjarige Laura die bijzonder snoeplustig is. In Ik wil koekjes, allemaal! koopt ze snoep in plaats van boontjes, laat ze haar vriendje Thijs snoep voor haar te stelen en viert ze haar verjaardag met heel veel snoep. Ook ontmoet ze een oude man die haar, in de rol van opa, met plezier van snoep voorziet. Als deze overlijdt, laat hij Laura zijn grote huis na. Zijn dood is aanleiding voor een serie gesprekken met haar vriendinnetje Tammi over de dood. De rode draad van Mijn spaarpot heeft honger (1995) is de zoektocht naar een goed cadeau voor Laura's jarige moeder. Met Thijs en Tammi bedenkt ze manieren om aan geld te komen, zoals ‘dood mannetje kijken’ waarbij {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Thijs met tomatenketchup op straat ligt, of haar grote huis te huur zetten. Uiteindelijk vindt ze in een bejaardenhuis een cadeau waar ze geen geld voor nodig heeft: een vrouw die voor een dag haar moeders oma wil zijn. Laura is een eigenzinnig meisje dat weet wat ze wil en haar vriendje en vriendinnetje vaak domineert. Haar moeder neemt Laura's invallen met een korreltje zout. Ze wordt niet snel boos en dient Laura van luchthartige repliek. Veel dialogen laten een typische kleuterlogica zien: het letterlijk interpreteren van uitdrukkingen of het er op los fantaseren als je niet weet hoe iets in elkaar steekt. Sommige gebeurtenissen en personages doen wat onwaarschijnlijk aan, zoals de opa die zijn huis aan Laura nalaat of de boef die dat huis voor een gulden wil kraken. Ferry de boevendoder (1997) en het prentenboek Ik en mijn monster (1997) zijn nog absurdistischer. In het eerste boek wordt een negenjarige jongen smoorverliefd op zijn juf. Hij gaat haar redden uit de handen van boeven. Ook in het prentenboek wordt onrecht gewroken. De hoofdfiguur uit Ik en mijn monster wordt zwaar gepest. Guido en zijn broers gooien hem in de sloot, boksen hem suf en spelen een potje kindwerpen met hem. De vader doet alsof hij daar niets van merkt en slechts oog heeft voor de schoonmaak van zijn huis. Pas als alles brandschoon is, verandert hij in een monster en worden de rollen omgedraaid. Samen met de hoofdpersoon doet hij Guido en zijn broers aan wat die de ‘ik’ aangedaan hebben. De illustraties van Sieb Posthuma ondersteunen het absurde karakter van dit verhaal. Ferry de boevendoder Dit boek begint met de liefdesbrief die Ferry aan zijn juf schrijft: ‘Zou je later (als ik groot ben) met me willen trouwen?’ Zijn vriend Sjonnie wijst hem erop dat juffen meestal niet verliefd worden op kinderen. Behalve als je heel bijzonder bent en haar bijvoorbeeld uit handen van boeven redt. Als hoofdmeester Grientjes juf Eva de volgende dag ten huwelijk vraagt en zij weigert, wordt ze diezelfde middag nog ontvoerd. Ferry zweert dat hij zijn juf zal redden en wordt ineens erg dapper. Hij volgt een boef en komt zo bij de ingang van de onderwereld, waar hij juf Eva en ook zijn vriend Sjonnie vindt. Ferry ontpopt zich tot ‘Rambo Ferry de Boevendoder’ en blaast met een superbom de onderwereld op. Terug op school ontdekt hij dat meester Grientjes dezelfde is als de hoofdboef die juf Eva opgesloten had. Pas als hij haar gered heeft van de ondergang in een vijver vol krokodillen, geeft ze eindelijk antwoord op zijn liefdesbrief: ‘Nee, ik wil niet met je trouwen als je groot bent. Ik wil nú met je trouwen!’ Alle personages behalve Ferry, en in mindere mate Sjonnie, zijn uitvergroot. De boeven worden afgeschilderd als domme bruten die alleen maar aan pesten en gewelddadigheden denken. Tegenover de engelachti- {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van Saskia Halfmouw uit Ferry de boevendoder ==} {>>afbeelding<<} ge juf Eva staat de duivelse hoofdmeester Grientjes. Ferry ontwikkelt zich van een bangig jongetje tot stoere dappere held die zijn kracht ontleent aan de liefde voor juf Eva. Bij Sjonnie gaat het precies andersom. Die verandert van een stoere bink in een bang joch. Het verhaal is te lezen als een persiflage op geweldfilms, zowel in de beschrijving van vechtscènes als in de uitvergroting van verhaalelementen. Stijl en woordgebruik zijn droogkomisch. Zo komt Grientjes er rond voor uit dat hij kinderen straffen fijn vindt en zegt hij dingen als ‘Kijk me aan als ik je doodmaak.’ De schurkachtige ‘Grote Jongens’ gebruiken Ferry als voetbal: ‘Na twee uur staat het honderd-honderd en heeft Ferry geen enkel plekje meer dat niet blauw is.’ De boeven klagen bij de hoofdboef dat ze óók een juf willen, en ‘een jongetje om de armpjes vanaf te hakken’. Verder zit de tekst vol neologismen en taalgrapjes als ‘verboden voor ongeboefte’ en ‘kinderkrakers en kleuterklappers’. Waardering De eerste twee boeken van Mathijs Beentjes zijn niet onverdeeld positief ontvangen. Joke Linders (Algemeen Dagblad) vond ‘het een beetje veel van het goede’ dat opa zijn huis aan Laura nalaat, maar waardeert dat Beentjes ‘de taal en denksprongen van kleuters begrijpt’. In dat opzicht acht ze Mijn spaarpot heeft honger beter geslaagd dan Ik wil koekjes, allemaal! Ze waardeert de eigen toon van de dialogen en de juiste mate van overdrijving in de tekeningen van Georgien Over- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} water. Irene Verhiel (De Limburger) vindt de ‘welles-nietes’-gesprekjes tussen Laura en Tammi, en al het snoep ‘een beetje veel van hetzelfde’. Carolien Zilverberg (NRC Handelsblad) vindt de ongewone gebeurtenissen ‘niet absurd genoeg om echt grappig te zijn.’ Voor de manier waarop Beentjes in Ferry de boevendoder de spot drijft met gebeurtenissen in geweldfilms en in Ik en mijn monster kinderangsten uitwerkt, is in het algemeen waardering. Marjoleine de Vos spreekt van ‘een eenvoudig wraakverhaal met heerlijke, beweeglijk snuffelende tekeningen’ (NRC Handelsblad), Erick Kila (Haagsche Courant) heeft bezwaar tegen de vrijblijvendheid van zijn absurdisme en vraagt zich af of zulke onwaarschijnlijkheden aan kinderen uit te leggen zijn. Bibliografie Jeugdboeken Ik wil koekjes, allemaal! Met illustraties van Georgien Overwater. Amsterdam, Van Goor, 1993. Mijn spaarpot heeft honger. Met illustraties van Georgien Overwater. Amsterdam, Van Goor, 1995. Ferry de boevendoder. Met illustraties van Saskia Halfmouw. Amsterdam, Van Goor, 1997. Ik en mijn monster. Met illustraties van Sieb Posthuma. Rotterdam, Lemniscaat, 1997. Over Mathijs Beentjes Carolien Zilverberg, Over Ik wil koekjes, allemaal! In: NRC Handelsblad, 17-12-1993. Joke Linders, Niet te veel goede bedoelingen, svp. In: Algemeen Dagblad, 20-1-1994. Irene Verhiel, Kersen stelen met opa. In: De Limburger, 13-12-1994. Joke Linders, Koken met Roald Dahl. In: Rijn en Gouwe, 9-6-1995. Erick Kila, Huissloof als vader. In: Haagsche Courant, 4-4-1997. Joke Linders, Overdrijven is ook een vak. In: Algemeen Dagblad, 9-4-1997. Hanneke de Klerck, Kind uit elkaar trekken. In: de Volkskrant, 13-6-1997. Marjoleine de Vos, Dunne verhaaltjes bij grappige tekeningen. In: NRC Handelsblad, 20-6-1997. 57 Lexicon jeugdliteratuur oktober 2001 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Hans de Beer door Jos Staal {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Hans de Beer is in 1957 in Muiden geboren. Aanvankelijk was tekenen voor hem niet meer dan een hobby. Na zijn gymnasiumopleiding ging hij geschiedenis studeren. Dat werd geen succes; na een jaar stapte hij over naar de Rietveld Academie. Daar kreeg hij les van bekende illustratoren als Lidia Postma, The Tjong Khing en Waldemar Post. Hij studeerde af in 1984. Met zijn eindexamenproject, een prentenboek over een ijsbeer, liep hij twee jaar lang Nederlandse uitgevers af. De produktie van prentenboeken in kleur is een kostbare aangelegenheid en geen enkele uitgever durfde het risico aan. In 1986 stuurde Hans de Beer de tekeningen in voor een tentoonstelling op de internationale kinderboekenbeurs in Bologna. Tot zijn verrassing werden ze geselecteerd. Verschillende uitgevers toonden belangstelling voor uitgave van het boek. De Beer koos uiteindelijk voor het Zwitserse Nord-Süd Verlag. Daar verscheen het prentenboek in 1987 onder de titel Kleiner Eisbär, wohin fährst du? Op de Frankfurter Buchmesse werd het bekroond met de Japanse Uilenprijs. De Nederlandse uitgave, Een ijsbeer in de tropen, is in 1988 onderscheiden met een Vlag en Wimpel. Voor zijn tekeningen in Valentino de kikker van Burny Bos kreeg De Beer in 1991 op de Biennale in Bratislava een Gouden Plaquette. Werk Hans de Beer koos een ijsbeer als hoofdfiguur, omdat hij die in een volstrekt andere omgeving kon plaatsen. Hij wilde het boek namelijk opbouwen vanuit contrasten; bij Europese dieren zou de tegenstelling {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} niet groot genoeg zijn. In Een ijsbeer in de tropen (1987) drijft Lars het ijsbeertje op een ton naar Afrika. Daar is hij het enige witte beest. Met hulp van Hippo het nijlpaard en Dago de arend keert hij ten slotte veilig terug naar zijn ouders op de Noordpool. Kleine ijsbeer, waar ga je naar toe? (1988) en Kleine ijsbeer, wat is er mis? (1990) zijn volgens hetzelfde stramien opgebouwd. In het eerste verhaal komt de kleine Lars per ongeluk in een visnet terecht. Hij belandt in een Westeuropese havenstad. Daar leert hij via zijn vriend de scheepskat Nemo een kat kennen die op een schip vaart dat op het punt staat naar de Noordpool te vertrekken. In Kleine ijsbeer, wat is er mis? loopt Lars uit nieuwsgierigheid een kist in van mensen die dieren voor dierentuinen vangen. Met een vliegtuig gaat hij naar West-Europa. Ook nu zorgen andere dieren er weer voor dat hij terug kan naar de Noordpool. Het vierde ijsbeerverhaal, Kleine beer en de bange haas, speelt volledig op de Noordpool. Met zijn vriendje de sneeuwhaas Hugo gaat Lars naar een poolstation. Als hij bij een val opgesloten raakt, wordt hij gered door Hugo, die heel wat minder bang blijkt dan Lars aanvankelijk dacht. De Beer houdt er niet van om op een al nadrukkelijke manier boodschappen in zijn verhalen te verwerken. In elk ijsbeerverhaal, met uitzondering van Kleine beer en de bange haas, speelt vriendschap met anders gekleurde dieren een rol. ‘De boodschap is, voor zover die erin zit: ook al kom je in een andere cultuur en omgeving terecht, het is toch mogelijk om open te blijven staan en elkaar in goede harmonie te helpen. Maar het is geen manifest,’ aldus De Beer in een vraaggesprek met Het Parool. Op dezelfde subtiele manier snijdt hij een thema als milieuverontreiniging aan, met name in Kleine ijsbeer, waar ga je naar toe? Daarin contrasteert de vervuilde westerse samenleving sterk met de witte wereld van de Noordpool. ‘Wat zijn sneeuw en ijs toch mooi,’ verzucht Lars als hij weer thuis is. In Kleine beer en de bange haas maken de mannen van het poolstation die smetteloze Noordpoolwereld smerig. De Beer tekent afwisselend grote en kleine platen. Hij werkt bij voorkeur met waterverf omdat dit materiaal licht en transparant blijft. Voor zijn eerste boek gebruikte hij een doosje verf dat zijn vrouw cadeau had gekregen toen ze eerste communie deed en dat al jaren in de kast lag. De tekeningen stralen een grote rust uit. De Beer vindt sfeer erg belangrijk. Daarom kiest hij bij het illustreren vaak niet voor momenten met actie maar voor taferelen die een bepaalde emotie oproepen. Ook werkt hij in zachte tinten. Hij maakt altijd eerst de tekeningen. De globale strekking van het verhaal heeft hij dan al in zijn hoofd. De tekst schrijft De Beer meestal in {==2a==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit Een ijsbeer in de tropen ==} {>>afbeelding<<} {==2b==} {>>pagina-aanduiding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit De familie Mol-de Mol van Burny Bos ==} {>>afbeelding<<} overleg met Burny Bos. Bij andere prentenboeken zoals Tetkees zoekt een baby (1989) en Valentino de kikker (1990) schreef Bos eerst de tekst. Diens verhalen zijn vaak moralistischer dan die van De Beer. Valentino de kikker gaat bijvoorbeeld over een kikker die ontzettend verwend wordt omdat hij enig kind is. Hij denkt dat hij een prins is en gaat in zijn trapautootje op zoek naar een prinses die in een kasteel in de bergen woont. Daar staan nog 420 andere prinsenkikkers te wachten. Valentino gaat terug naar huis en zegt: ‘Ik ben geen prins meer, ik ben gewoon een kikker net als iedereen.’ Hans de Beer illustreerde ook de verhalen van Burny Bos over de familie Mol-de Mol die eerst in Ouders van nu werden gepubliceerd en daarna in boekvorm verschenen. De familie Mol-de Mol is heel modern. Moeder werkt, vader doet het huishouden. Verder zijn er oma en de tweeling Stoffer en Streep. Moeder ziet er streng op toe dat Streep (meisje) een hijskraan en Stoffer (jongen) een barbiepop krijgt als de tweeling jarig is. Bij het illustreren van deze nogal ironische verhalen koos De Beer wel voor het uitbeelden van momenten met actie. De tekeningen maken een erg vrolijke indruk. Naast verhalen van Burny Bos illustreerde Hans de Beer ook boeken van onder anderen Nannie Kuiper, Ingrid Uebe en Marianne Busser & Ron Schröder. Prentenboeken maakte hij met Mischa Damjan en Serena Romanelli. Het Woud van de Duizend Schaduwen (1991) van Mischa Damjan, pseudoniem van Dimitri Sidjanski, oprichter van Nord-Süd Verlag, verscheen in de jaren zestig met andere tekeningen ook onder de {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} titel Van een eekhoorn en een neushoorntje. Het prentenboek Bernard Beer en de zevenslapers (1994) heeft Hans de Beer alleen gemaakt. Bernard de bruine beer reist door een sneeuwlandschap naar het zuiden om daar op advies van Steven Zwaluw te overwinteren. Onderweg ziet hij het wrak van een kleine vrachtwagen waarin zevenslapers (muisachtige knaagdieren die op bomen leven) hun winterslaap houden. Hij sluit vriendschap met ze, valt in slaap en droomt de rest van zijn reis. Als hij wakker wordt, is het lente. Waardering De tekeningen van Hans de Beer worden meestal zeer gewaardeerd. Bregje Boonstra in nrc Handelsblad over Een ijsbeer in de tropen: ‘De Beer maakt knappe prenten, met voorzichtige lijnen en een duidelijke voorliefde voor de expressieve achterkanten van zijn dieren. Het kleurgebruik is sober, wat vooral in de verstilde sneeuwlandschappen een fraai effect heeft.’ Joke Linders over Kleine ijsbeer, waar ga je naar toe? in het Algemeen Dagblad: ‘Het unieke van Hans de Beer schuilt in zijn oogstrelend gebruik van kleuren in zachte tonen grijs, blauw, bruin, groen en geel.’ Rindert Kromhout plaatste in de Volkskrant als enige kritische kanttekeningen. ‘De dieren en landschappen ogen vriendelijk; het kleurgebruik is ingetogen, risicoloos,’ schreef hij naar aanleiding van het bekroonde Valentino de kikker. ‘Er gaat geen enkele prikkeling of agressie van uit. De Beer maakte in korte tijd vier prentenboeken, maar in al die boeken samen staan maar een paar prenten die de moeite waard zijn en de aandacht vasthouden.’ Over de teksten oordelen critici vrijwel altijd negatief: vlak en inspiratieloos. ‘Wat een prentenboek van formaat had kunnen worden daalt op deze wijze vele punten in waarde,’ aldus Bregje Boonstra. Bij kinderen zijn de verhalen over de kleine ijsbeer enorm populair. Ze worden regelmatig in allerlei vormen herdrukt, als pocket of uitklapboek. Daarnaast figureert de kleine ijsbeer op onder meer inpakpapier, posters, tasjes, kaarten, pennen en kalenders. Bibliografie Door Hans de Beer geïllustreerde en geschreven prentenboeken, al dan niet i.s.m. Burny Bos Kleiner Eisbär, wohin fährst du? (1987): Een ijsbeer in de tropen. Verteld door Burny Bos. Den Haag, De Vier Windstreken, 1987. Kleiner Eisbär, komm bald wieder! (1988): Kleine ijsbeer, waar ga je naar toe? Verteld door Burny Bos. Den Haag, De Vier Windstreken, 1988. Olli, der kleine Elefant (1989): Tetkees zoekt een baby. Verteld door Burny Bos. Den Haag, De Vier Windstreken, 1989. Valentino Frosch und das himbeerrote Cabrio (1990): Valentino de kikker. Verteld door Burny Bos. Den Haag, De Vier Windstreken, 1990. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Kleiner Eisbär, nimm mich mit! (1990): Kleine ijsbeer, wat is er mis? Verteld en getekend door Hans de Beer. Den Haag, De Vier Windstreken, 1990. Der kleine Eisbär und der Angsthase (1992): Kleine ijsbeer en de bange haas. Verteld en getekend door Hans de Beer. Vertaald door Sjoerd Kuyper. Amsterdam, De Vier Windstreken, 1992. (Serie Hoera, ik kan lezen) Kleiner Braunbär, wovon träumst du? (1994): Bernard Beer en de zevenslapers. Verteld en getekend door Hans de Beer. Amsterdam, De Vier Windstreken, 1994. Keuze uit door Hans de Beer geïllustreerde boeken Bies van Ede, Onno het varkentje. Haarlem, Oberon, 1987. (Boboboek) Burny Bos, De familie Mol-de Mol. Haarlem, Oberon, 1988. Nannie Kuiper, Muizen. Amsterdam, Leopold, 1988 (2de gewijzigde druk). Willie Tobler, Koen kan alles. Vertaald door Marceline Bodaert. Haarlem, Holland, 1988. (Bereboekjes) Burny Bos, De familie Mol-de Mol. Deel 2. Haarlem, Oberon, 1989. Ingrid Uebe, Giechelbig. Vertaald door Maria van Oorsouw. Haarlem, Holland, 1989. Mischa Damjan, Het Woud van de Duizend Schaduwen. Vertaald door Sjoerd Kuyper. Amsterdam, 1991. (Prentenboek) Ingrid Uebe, Giechelbig op school. Vertaald door Marieke Hoogland. Haarlem, Holland, 1991. Marianne Busser & Ron Schröder, Koning Bobbel. Apeldoorn, De Eekhoorn, 1992. Willi Tobler, Koen op school. Vertaald door Marieke Hoogland. Haarlem, Holland, 1992. (Bereboekjes) Ingrid Uebe, Giechelbig op vakantie. Vertaald door Marieke Hoogland. Haarlem, Holland, 1994. Marianne Busser & Ron Schröder, Papa Wapper en het rode vrachtwagentje. Bewerkt door Christine Kliphuis. Voorschoten, De Vier Windstreken, 1995. (Serie Hoera, ik kan lezen) Serena Romanelli, Bobo en het oerwoudconcert. Vertaald door Christine Kliphuis. Voorschoten, De Vier Windstreken, 1995. (Prentenboek) Over Hans de Beer Bregje Boonstra, Een ijsbeer in de tropen. In: NRC Handelsblad, 12-2-1988. Joke Linders, Kleine ijsbeer, waar ga je naar toe? In: Algemeen dagblad, 23-9-1988. Cathérine van Houts, Nederlandse ijsbeer op wereldreis. In: Het Parool, 12-10-1988. (Interview) Marita de Sterck, Tetkees in Bologna. Een gesprek met Hans de Beer. In: Jeugdboekengids, jaargang 31 (1989), nr. 6. Cathérine van Houts, De Beer is meesterlijk in sfeer. In: Het Parool, 30-3-1989. Cornald Maas, Tetkees zoekt een baby. In: Elsevier, 8-7-1989. Rindert Kromhout, Kikker waant zich een prins. In: de Volkskrant, 27-1-1990. Lieke van Duin, Kikkers en padden: niet knuffelig maar wel illustratiegeniek. In: Trouw, 6-2-1991. 41 Lexicon jeugdliteratuur juni 1996 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Els Beerten door Ria de Schepper {== afbeelding Foto: © Jan Simoen ==} {>>afbeelding<<} Els Beerten werd op 27 maart 1959 geboren in Hasselt, België. Ze studeerde Germaanse Filologie aan de Katholieke Universiteit Leuven en volgde daarna nog twee jaar toneelschool in Maastricht. Ze werkt als lerares Nederlands en Engels op een middelbare school in Aarschot. Vanaf 1976 publiceerde ze gedichten en verhalen in de kinder- en jongerentijdschriften van uitgeverij Averbode. Ze debuteerde in 1987 met de jeugdroman Scènes. Haar boek Mijn tweede solo (1990) werd bekroond door de Kinder- en Jeugdjury Limburg. Voor Lopen voor je leven (2003) kreeg ze in 2004 de Gouden Zoen en in 2005 de Kleine Cervantes en de Vlaamse Kinder- en Jeugdprijs. Allemaal willen we de hemel (2008) werd gelauwerd met de Boekenleeuw, de Gouden Lijst en de Gouden Uil Jeugdliteratuurprijs van de Jonge Lezer. Werk Scènes (1987), het debuut van Els Beerten, is een verhaal over adolescenten op de toneelschool. De plot is opgebouwd als een toneelstuk en bevat veel toneeldialogen en verwijzingen naar klassieke stukken. De ik-figuur Jana moet nog wennen aan de nieuwe omgeving van de toneelschool en haar plaats zien te vinden binnen de groep. Allerlei gevoeligheden spelen een rol en liefdesperikelen verhogen de emoties. Met vallen en opstaan komt Jana tot het besef dat ze ondanks de spanningen en ruzies zichzelf moet blijven. Beerten is een gedreven persoonlijkheid die in haar werk tal van elementen uit haar eigen leven verwerkt. Liefde voor toneel, dans en ballet vinden hun neerslag in Scènes en Mijn tweede solo (1990). Een verblijf in Senegal inspireerde haar tot het schrijven van Teranga-welkom {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} (1989) en Kattestrontjes (1993). De schoolwereld speelt een belangrijke rol in Wat een stomme meester! (1992) en in Simon (1993). Haar ervaringen als lerares hebben haar een goed inzicht gegeven in de psyche van jongeren. Die beschrijft ze met veel inlevingsvermogen. Aanvankelijk schreef ze vooral voor eerste lezers en jonge kinderen, maar ze is het meest geboeid door de wereld van jongeren en adolescenten. In haar verhalen staan menselijke relaties centraal. Vaak concentreert ze zich op de gezinssituatie en de wrijvingen die daarbinnen kunnen ontstaan. In Een buik om in te kruipen (1988) wordt een meisje stikjaloers als ze een babybroertje krijgt. Vooral de angst om de geborgenheid en liefde van haar ouders te moeten missen, is een drijfveer. De relatie tussen ouders en kinderen komt eveneens aan bod in Twee kastelen (1987), een boek voor jonge kinderen. Elke kan goed opschieten met haar twee papa's; haar vriendje vindt dat vreemd. Maar Elke voelt zich gelukkig in haar nieuwe gezinssituatie, ook al heeft ze soms moeite met de praktische schikkingen die de volwassenen treffen. De positie van het kind tegenover zijn ouders en hoe het daarmee omgaat, is het onderwerp van Zoveel te zien, zoveel te horen (1995), een boek dat Beerten samen met haar toen elfjarige dochter schreef. Anna heeft als enig kind een sterke band met haar moeder, van wie ze houding en reacties niet steeds begrijpt of weet te waarderen. Via anekdotes komt de psyche van Anna duidelijk naar voren. De manier waarop volwassenen het leven van hun kinderen bepalen en domineren is indringend beschreven in In het donker is het veilig (1998). Twee broers vinden de ruzie tussen hun ouders zo bedreigend dat ze hun toevlucht zoeken tot een grote kast waar ze de twistgesprekken niet horen. Door in hun spel dromen en fantasieën tot verhalen te verwerken, creëren de broers hun eigen veilige leefwereld. Zo kunnen ze even ontsnappen aan de nare werkelijkheid die onvermijdelijk tot hen doordringt. Door de ogen van de broers analyseert Beerten genadeloos het gedrag van de ouders en het onheil dat ze aanrichten. In een sobere, suggestieve taal roept ze sterke emoties op. Dankzij een strakke compositie creëert ze een gespannen sfeer De sterke band tussen twee broers met een verschillend karakter komt in In het donker is het veilig scherp tot uiting. Daarbij is de oudste niet steeds de verstandigste of de meest realistische van de twee. Een relatie tussen twee broers beschreef Beerten ook in Grote kleine broer (1993), zij het hier niet in een confronterende gezinsrelatie. De verhouding tussen de jongste en de oudste broer in een dagelijkse situatie staat op de voorgrond. Vooral de jongste maakt een mentale evolutie door en voelt zich {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} gesterkt in zijn positie tegenover de oudste. In haar verhalen weet Beerten de stemmingen en gevoelens van kinderen en hun onderlinge relaties levensecht te beschrijven. Soms doet ze dat aan de hand van de fantasie van kinderen. Mijn hoofd zit te vol (1989) gaat over de dromen van Emma. Als ze tijdens het fietsen met haar vader bang wordt, geeft dat aanleiding tot allerlei fantasieën. In Wat een stomme meester! geeft de ezelsbank van meester Jos aanleiding tot verzinsels en dromen. Het wordt er ten slotte zo leuk dat het strafeffect van de bank helemaal verdwijnt, tot vreugde van de kinderen. Jonas loopt in Een schat onder de vlag (1989) zijn eigen fantasieën achterna. Hij vindt een vreemde routebeschrijving in de zak van zijn moeder en beeldt zich in dat die naar een schat voert. Zijn zoektocht is spannend maar leidt tot iets heel anders dan verwacht. Ook in Mijn tweede solo wordt een geheim ontraadseld. De emotionele ups en downs van het meisje Eva dat aan ballet doet, gaan mooi samen met de zoektocht naar de muzikale erfenis van een choreograaf. Het ontdekken van de eigen identiteit is het hoofdthema in twee boeken voor jongeren. De hoofdpersonen in Simon en Voorbij de blauwe lucht (1994) worden door de omstandigheden gedwongen om open en eerlijk te zijn tegenover zichzelf en de anderen. Ze moeten twijfels en angsten overwinnen. Zo zetten ze een stap in het groeiproces naar volwassenheid. In Simon sluit de vlotte, stoere Peter vriendschap met Simon, een eenzelvige, buitengewoon verstandige jongen. Daarbij moet Peter keuzes maken. Het afscheid valt dan ook zwaar als Simon, die letterlijk niet van deze wereld is, hem verlaat. In dit verhaal over een ongewone vriendschap ligt het accent op de ontwikkeling van de personages, op de vragen die jongeren zich stellen en op de soms moeizame ontwikkeling van de eigen persoonlijkheid. Beerten analyseert soms nadrukkelijk bepaalde situaties en laat Peter helder reflecteren op zichzelf en zijn omgeving. In het poëtische tienerverhaal Voorbij de blauwe lucht is dat minder het geval. Henrike is in de ban van geuren en kleuren en loopt de beelden in haar hoofd achterna. Door het onbegrip van haar ouders begint ze aan zichzelf te twijfelen. Haar opa geeft haar de ruimte om op pad te gaan en zo haar leven in een eigen richting te sturen. De zwijgzame Henrike met haar rijke verbeelding is door Beerten levensecht getypeerd. In de boeken van Els Beerten staat de psychologie van de personages voorop. De spanning is vaak onderhuids. Er zijn conflicten maar die worden meestal niet tot het uiterste gedreven. In haar debuutverhaal Scè- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} nes is nog veel aandacht voor decor en setting maar in latere boeken worden die minder nadrukkelijk beschreven. Ook de soms expliciete analyses van situaties of relationele conflicten blijven, naarmate haar werk zich uitbreidt, achterwege. Gaandeweg is zij soberder en directer gaan schrijven. In Voorbij de blauwe lucht en In het donker is het veilig is dat al opvallend. De beeldspraak is verrassend en het taalgebruik suggestief en kernachtig. Of het nu gaat om realiteit of verbeelding, om vreugde, twijfels of angst: de auteur weet een passende sfeer te creëren en personages kernachtig te typeren. Af en toe is er ook plaats voor humor. Beerten schrijft graag over jongeren die niet goed in hun vel zitten, over geborgenheid, vertrouwen hebben en eerlijk zijn tegenover jezelf en anderen. In twee omvangrijke adolescentenromans werkt ze deze thema's nog diepgaander en genuanceerder uit. In Lopen voor je leven (2003) loopt de achttienjarige Noor de marathon. Terwijl ze de kilometers wegrent, komen in flashback beelden en herinneringen uit het verre en nabije verleden op. Een traumatische gebeurtenis uit haar kindertijd bezorgde Noor schuldgevoelens en leidde tot de angst buitengesloten te worden. Dat zette haar aan tot hardlopen. De slopende marathon is een metafoor voor het verwerkingsproces om zich te bevrijden van de demonen uit het verleden. Dankzij haar doorzettingsvermogen krijgt Noor weer greep op haar leven. De cadans van het hardlopen bepaalt de strakke structuur van start tot aankomst, evenals het wisselende zinsritme. Er is een voortdurende slingerbeweging tussen heden en verleden, tussen het fysieke lopen en de innerlijke strijd in Noors hoofd. In Lopen voor je leven heeft Noor een schuldcomplex omdat ze denkt mede verantwoordelijk te zijn voor de dood van een vriendinnetje. Ze moet daarmee in het reine komen; dat maakt deel uit van het opgroeiproces. Beerten wil jongeren in dit boek meegeven dat er een uitweg is voor iemand die het moeilijk heeft en blijft doorgaan. In haar volgende adolescentenroman Allemaal willen we de hemel (2008) gaat ze nog een stap verder. Hier is het uitgangspunt veeleer een vraag: Wat doe je als je denkt een goede keuze te hebben gemaakt, maar die blijkt fout te zijn en ingrijpende consequenties te hebben voor je omgeving. Kun je omgaan met zo'n schuldgevoel? Beerten plaatst het verhaal in een oorlogscontext waarin keuzes extreme gevolgen kunnen hebben. Ze werkte vijf jaar aan het boek en deed veel research. Beide boeken voor adolescenten zijn psychologische romans over het verlangen van jonge mensen om gelukkig te zijn. De harde realiteit verhindert dat vaak, maar iedereen is verantwoordelijk voor zijn daden en moet een eigen weg vinden om in het {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} leven te staan. In een interview met Karin Kustermans zei Beerten over Allemaal willen we de hemel: ‘Een boek is voor mij altijd een experiment. Ik zet mensen bij elkaar en kijk dan wat er gebeurt. Ik merkte bij mezelf dat het wel eens tijd werd om de grenzen tussen wit en zwart, goed en slecht te exploreren.’ Over haar betrokkenheid als auteur bij dit boek zei ze: ‘Bovendien schrijf ik het allerliefst vanuit een ik-standpunt - in dit geval meerdere ik-standpunten. Als ik schrijf, kruip ik echt in mijn personages. Dan probeer ik echt te voelen en te denken zoals dat personage zou voelen en denken.’ (Leesgoed) Allemaal willen we de hemel Tijdens de Tweede Wereldoorlog raken de vrienden Jef en Ward vervreemd van elkaar. Ward trekt uit idealisme met de Duitsers naar het oostfront en ondervindt al vlug dat de werkelijkheid niet overeenkomt met wat hem was voorgespiegeld. Jef blijft thuis, onder druk van zijn ouders. Als gevolg van een leugen over zijn rol wordt hij geëerd als held. De verschillende keuzes van Jef en Ward hebben grote gevolgen voor henzelf en hun familie tijdens en na de oorlog. De roman analyseert wat oorlog met mensen doet en hoe ieder op zijn manier probeert te overleven. Jonge mensen hebben dromen en idealen. Ze moeten keuzes maken en de consequenties dragen van hun daden. {== afbeelding Omslagontwerp: Nanja Toebak ==} {>>afbeelding<<} Niets is zomaar goed of kwaad, zwart of wit. Dit lijvige verhaal is opgebouwd uit korte hoofdstukken, afwisselend verteld vanuit vier personages: Jef, Ward, Renée en Remi. Renée, de zus van Jef, kan haar geliefde Ward niet vergeven dat hij collaboreert en zoekt troost in een muziekcarrière. Haar jongste broer Remi begrijpt niet alles wat rondom hem gebeurt en heeft zijn eigen visie op de gebeurtenissen. Voor hem is fantasie en het verlangen in de hemel te blijven geloven een afweermiddel tegen de hardheid van de oorlog. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Het is telkens even zoeken wie aan het woord is als ik-figuur maar de roman is minutieus opgebouwd en voert naar een verrassende climax. Muziek maakt op een speciale manier deel uit van het levensverhaal van elk van de vier hoofdpersonages. Muziek en de dorpsfanfare brengen vreugde, hoop en troost in het verhaal en vormen een knap leidmotief. De stijl is direct en krachtig, met kernachtige dialogen. Door het brede en genuanceerde scala van belevenissen en gevoelens is Allemaal willen we de hemel een echt cross-over boek. Waardering De boeken van Els Beerten krijgen veel waardering. Vooral haar inlevingsvermogen en de koppeling realiteit-fantasie worden geapprecieerd. Wendy de Graaff noemt In het donker is het veilig (1998) ‘een adembenemend boek, waarin vooral de noodgedwongen ijzersterke band tussen de broers indruk maakt’ (Leesgoed). Belle Kuijken zegt over dit boek: ‘Els Beerten slaagt er in geloofwaardig te verwoorden hoe kinderen heel lang hun angsten onderdrukken en hoe frustraties uiteindelijk toch een uitweg vinden’ (De Morgen). Vooral met haar twee adolescentenromans trok de auteur aandacht. Over Lopen voor je leven (2003) schrijft Jet Marchau: ‘Beerten heeft een manier gevonden om Noor via een terugblik te laten ontdooien en legt het emotionele proces bloot in een rijk, hartverwarmend en ontroerend verhaal’ (Leesidee Jeugdliteratuur). De jury van de Gouden Zoen looft de knappe compositie, de filmische vertelstijl en de manier waarop Beerten met enkele details personages haarscherp neerzet. Over Allemaal willen we de hemel (2008) verschenen vele lovende recensies en artikelen. Veerle Vanden Bosch noemt het ‘een aangrijpend boek over morele keuzes en het verlangen naar geluk in donkere tijden’ (De Standaard). Bas Maliepaard omschrijft de roman als ‘een ontregelend drama over vriendschap en loyaliteit’ en spreekt zijn waardering uit voor de ‘prachtig uitgediepte karakters, die je zowel door de ogen van anderen als van binnenuit leert kennen’ (Trouw). Pjotr van Lenteren waardeert vooral ‘dat de knappe vorm zo onnadrukkelijk is en de ronduit spannende ontknoping niet in de weg zit’ (de Volkskrant). Volgens Mirjam Noorduijn zet Beerten lezers aan het denken, ‘de regie onverminderd strak in handen houdend met een moderne precieze stijl, kordate dansende zinnen en indringende beelden’ (De Groene Amsterdammer). Jet Marchau merkt op dat Beerten vooral uitblinkt in het beschrijven van gevoelens. Volgens haar verstaat zij de kunst ‘om heftige gebeurtenissen indringend te beschrijven zonder dramatisch te worden’ (De Leeswelp). {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Bibliografie Jeugdboeken Scènes. Leuven, Davidsfonds, 1987. Twee kastelen. Met illustraties van Paul de Becker. Leuven, Infodok, 1987. Een buik om in te kruipen. Met illustraties van Kristien Aertssen. Leuven, Davidsfonds, 1988. Mijn hoofd zit te vol. Met illustraties van Geert Vervaeke. Leuven, Infodok, 1989. Teranga-welkom. Met illustraties van Julian Webber. Tilburg, Zwijsen, 1989. Een schat onder de vlag. Met illustraties van Fred de Heij. Tilburg, Zwijsen, 1989. Mijn tweede solo. Met illustraties van Joyce van Oorschot. Tilburg, Zwijsen, 1990. Wat een stomme meester! Met illustraties van Danny Juchtmans. Tilburg, Zwijsen, 1992. Simon. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 1993. Kattestrontjes. Met illustraties van Nicole Rutten. Leesproject Jeugdboekenweek 1993. Antwerpen, Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur, 1993. Grote kleine broer. Met illustraties van Gerda Dendooven. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 1993. Voorbij de blauwe lucht. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 1994. Met Eva Jaspaert, Zoveel te zien, zoveel te horen. Met illustraties van Gerda Dendooven. Leuven, Davidsfonds/Infodok, 1995. In het donker is het veilig. Amsterdam, Querido, 1998. De geluiden van beneden. Met illustraties van An Candaele. Leesproject Jeugdboekenweek 1998. Antwerpen, Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur, 1998. Lopen voor je leven. Amsterdam, Querido, 2003. Allemaal willen we de hemel. Amsterdam, Querido, 2008. Over Els Beerten Herman de Graef, Driemaal ‘jezelf ontdekken’. In: Jeugdboekengids, jaargang 30 (1988), blz. 37-40. Liliane Claeys (sam.), Aangenaam. Els Beerten. Documentatiemappen van Vlaamse jeugdauteurs, VBC, jaargang 10 (1992), nr. 5. Leen Vermeulen, Een babbel met Els Beerten. In: Indruk Magazine, maart 1993. Ria de Schepper, Els Beerten. In: Jeugdboekengids, april 1993. Moeder en dochter schrijven samen een jeugdboek. In: Het Nieuwsblad, 24-9-1995. Kathleen Amant, Moeder en dochter schreven samen een boek. In: De Standaard Stipkrant, 31-10-1995. Peter Grypdonck, Je wordt niet beter door te schrijven. In: Het Nieuwsblad, 5-11-1995. Ria de Schepper, Els Beerten. In: Schrijver gevonden. Tielt, Lannoo, 1998. Belle Kuijken, Kleine en grote angsten. In: De Morgen, 22-10-1998. Selma Niewold, Vluchten in de kast. In: de Volkskrant, 5-3-1999. Jant van der Weg, Indrukwekkende roman van Beerten. In: Friesch Dagblad, 24-9-2003. Koen Driessens, Els Beerten beschrijft lopen als loutering. In: Gazet van Antwerpen, 26-9-2003. Jet Marchau, Je kunt geen schaar zetten in het leven. In: Leesidee jeugdliteratuur, november 2003. Shirley Sitaldin, ‘Schrijven, dat ben ik, de rest is mijn beroep’. In: De Ware Tijd, 24-4-2004. (Interview) Koen Driessens, Helden en schrikschijters. In: Het Belang van Limburg, 16-5-2008. Patrick Jordens, ‘Laat je niet manipuleren door wie dan ook’. In: De Morgen, 28-5-2008. (Interview) Eefje Buenen, Niet de bedoeling. In: De Leeswelp, juni 2008. Hanneke Van den Berg, Els Beerten grijpt je bij je strot. In: Het Parool, 3-6-2008. Veerle Vanden Bosch, Helden gaan niet naar de hemel. In: De Standaard der Letteren, 18-7-2008. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Mirjam Noorduijn, We zijn God niet. In: De Groene Amsterdammer, 1-8-2008. Jant van der Weg, Een held tijdens de oorlog in Vlaanderen. In: Friesch Dagblad, 2-8-2008. Pjotr van Lenteren, Mogen we pas na de oorlog met leven beginnen? In: de Volkskrant, 12-9-2008. Karin Kustermans, ‘Ik breng mezelf en de lezer in vertwijfeling, en eigenlijk was dat mijn bedoeling ook’. In: Leesgoed, nr. 8, 2008. (Interview) Bas Maliepaard, Held of verrader: zo simpel ligt dat niet. In: Trouw, 10-1-2009. Karel Berkhout, Tussen achterklap, verwijten en harmonie. In: NRC Handelsblad, 6-2-2009. Jeugdliterom Verzamelde recensies en artikelen over Nederlandstalige jeugdliteratuur. De Jeugdliterom is te vinden in iedere openbare bibliotheek. Websites www.elsbeerten.com www.leesplein.nl www.villakakelbont.be 81 Lexicon jeugdliteratuur oktober 2009 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Piet Begeer door Jacques Vos {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Petrus Anton (roepnaam Piet) Begeer werd op 19 november 1890 in Gouda geboren. Zijn vader had een kapperszaak aan de Oosthaven, destijds een statige gracht. In mei 1906 vertrok Begeer naar Haarlem om daar te gaan studeren aan de vermaarde Rijkskweekschool voor onderwijzers. In 1910 behaalde hij zijn bevoegdheid en keerde hij terug naar Gouda waar hij enkele jaren werkzaam was als onderwijzer. In 1913 verhuisde hij naar Rotterdam. Na eerst een tijdje op huurkamers te hebben gewoond, betrok hij een huis in tuindorp Vreewijk. In deze nieuwe wijk woonden destijds veel onderwijzers (onder wie Begeers goede vriend, de latere schrijver en journalist Arie Pleysier) en kunstenaars. Veel bewoners van Vreewijk waren links, vandaar de bijnaam ‘het rode dorp’. Begeer is tot aan zijn pensioen onderwijzer in Rotterdam gebleven. Eerst op de lagere school in de Joubertstraat, later op die aan de Lange Hilleweg. Beide scholen werden vooral bezocht door kinderen uit wat tegenwoordig een probleemwijk heet. Zijn ervaringen met deze volkskinderen verwerkte Begeer in de autobiografische romans Pieter Maritsstraat 7, roman van een volksschool (1942) en Wespen en horzels, roman van een school in oorlogstijd (1949). Begeer was niet alleen onderwijzer, maar ook schilder en kunstcriticus. Als kunstenaar was hij autodidact. Hij behoorde tot de Rotterdamse kunstenaarsgroep De Branding (1917-1926). In 1924 nam het Duitse avantgardistische tijd- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} schrift Der Sturm twee lino's van hem op. Later sloot hij zich aan bij de linkse kunstenaarsgroep R33. Kunstkritieken schreef Begeer vanaf 1925 voor het Rotterdamse socialistische dagblad Voorwaarts waar Pleysier redacteur was. Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef Begeer nauw betrokken bij het kunstleven. Hij was onder meer commissielid van de Rotterdamse Kunststichting. Als schrijver debuteerde Begeer in 1930 met de dichtbundel Van het leven. In hetzelfde jaar verscheen ook zijn eerste boek voor kinderen, Sprookjes van den tuin. Deze bundel werd later - aangevuld met enkele nieuwe sprookjes - bij een andere uitgever herdrukt onder de titel Sprookjes van de weide, de tuin en de toren (1942). Hoewel Begeer geen lid is geweest van de Arbeiders Jeugd Centrale (ajc) heeft hij veel voor deze organisatie betekend. Hij gaf onder andere lezingen over schilderkunst en hij schreef het lied Gouden Meizon straalt over d'aarde. De muziek werd gecomponeerd door Jaap Mackenzie, ook een onderwijzer die in tuindorp Vreewijk woonde. Piet Begeer is in 1975 in Rotterdam overleden. Werk Piet Begeer heeft als onderwijzer, schrijver en beeldend kunstenaar een actief leven geleid. Geïnspireerd door zijn ervaringen als schoolmeester schreef hij twee autobiografische romans. Vanuit zijn achtergrond als kunstcriticus en schilder ontwikkelde hij twee didactische werkjes, Tips voor de Amateurschilder (19xx) en het ao-boekje ...ismen (1949). Ook stelde hij leesmethodes voor het lager onderwijs samen, schreef hij de inleiding in catalogi bij tentoonstellingen en is hij de auteur van een zestal jeugdboeken. In Het avontuurlijke leven van Jan Klaassen en Katrijn (1933) veranderen de hoofdpersonen in twee kleine mensen. Dit gebeurt als de poppenspeler, die jarenlang met hen op kermissen heeft gestaan, sterft van ouderdom. Jan en zijn vrouw trekken dan de wijde wereld in en beleven allerlei spannende avonturen. In een polder worden zij gevangen door een visser die hen wil verkopen aan een schoolmeester en een dokter die samen een verzameling opgezette dieren bezitten. Ze weten te ontsnappen op de rug van eenden en worden liefdevol opgenomen door vrouw Meeuwsen. Hoewel het in haar huisje geen vetpot is, leven Jan en Katrijn in een soort paradijs. Maar weer worden ze ontvoerd, ditmaal door een marskramer die hen meeneemt naar het stadje waar hun avonturen zijn begonnen. Het is kermis en de marskramer verkoopt zijn buit aan de directeur van een circus. Jan en Katrijn oogsten veel succes als de kleinste mensen van de wereld. De directeur vraagt Jan Klaassen of hij en zijn vrouw in het circus willen {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} blijven, omdat ze zulke publiekstrekkers zijn. Jan aarzelt, hij vindt dat ze vrouw Meeuwsen niet in de steek kunnen laten. Bovendien genoten ze van het leven in de polder. Uiteindelijk stemt Jan toe, maar hij laat vrouw Meeuwsen de boodschap overbrengen dat ze ooit bij haar zullen terugkeren om voor haar te zorgen. Eind goed, al goed en de boodschap van het boek is duidelijk: je moet iets voor elkaar over hebben. De titel van Sprookjes van de weide, de tuin en de toren (1942) verwijst naar de drie plekken waar de gebeurtenissen gesitueerd zijn. Naast proza bevat de bundel gedichten die veelal zijn gerelateerd aan het sprookje dat aan het gedicht voorafgaat. Na ‘De ooievaar en de reiger’ volgt bijvoorbeeld het gedicht ‘Blauw-Jan’, over een reiger die de hele dag vruchteloos probeert een kikker of een visje te verschalken. Dieren zijn in een groot aantal van deze sprookjes de handelende figuren. In sommige verhalen laat Begeer sprekende planten optreden, zoals in ‘Het sprookje van de koninginnepage’ waarin de vlinder aan de bloemen in de tuin vertelt over zijn tocht naar de mensen. Opmerkelijk is dat in veel van de sprookjes sprake is van een ruzie of een wedstrijd. In ‘De twee hanen’ ruziën de hanen over de vraag wie het mooist kan zingen en wie de mooiste staart heeft. In ‘Koning Ooievaar’ wenst de ooievaar tot koning van de polder te worden {== afbeelding Illustratie van Piet Begeer uit Sprookjes van de weide, de tuin en de toren ==} {>>afbeelding<<} gekroond na het winnen van een wedstrijd wie de meeste kikkers kan vangen. In een aantal sprookjes uit de afdelingen ‘de tuin’ en ‘de toren’ laat Begeer een kleine jongen, Jan, optreden. Veel van zijn avonturen beleeft hij in een droomtoestand, onder andere in ‘Jan en de maan’. Daarin belandt Jan op de toren, waar hij Wouter, het torenmannetje, beledigt door zijn toren niet hoog te vinden. Wouter: ‘Ben ik daarvoor groot geworden, heb ik daarvoor mijn baard laten groeien? Dat moet je door een Rotterdammer gezegd worden, die geen enkele behoorlijke toren heeft.’ {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} De bundel werd van prenten voorzien door een viertal illustratoren, onder wie Begeer zelf en een collega uit de Rotterdamse kunstenaarsgroep De Branding, Wout van Heusden. In 1943 verscheen het eerste deel van een trilogie: Jaap Schilt. De zoon van den visser. De vervolgdelen, Jaap Schilt. Een vacantie in de polder en Jaap rooit het wel, verschenen respectievelijk in 1946 en 1949. De trilogie over Jaap Schilt beschrijft de ontwikkeling van een arme, intelligente maar verlegen jongen van twaalf jaar tot een zelfbewuste gymnasiast van veertien. De verhalen spelen deels in de Krimpenerwaard, een polder, en in een kleine provinciestad waarin Gouda, de geboorteplaats van Piet Begeer, valt te herkennen. Het is opvallend dat in bijna alle jeugdboeken van Begeer de polder, de natuur en de visserij een belangrijke rol spelen. Begeer schrijft over deze onderwerpen met veel kennis van zaken. De informatie overdragende schoolmeester wint het echter nergens van de schrijver. Jaap woont met zijn ouders, opa en drie zussen in een min of meer vervallen boerderijtje. Vader is visser, maar dat levert nauwelijks iets op. Bovendien wordt hij uitgebuit door de visopkoper, Piet de Uil. Jaap is een kei in vissen, maar kan ook goed leren. Meester Maarten haalt zijn ouders ertoe over hem naar het gymnasium te sturen. Jaap zelf twijfelt: kan vader het zonder zijn hulp wel bolwerken? Als hij hoort dat zijn ouders een lening van Piet de Uil niet kunnen terugbetalen, besluit hij in de polder te blijven en zijn vader te helpen. Op een dag brengt Jaaps oudere zus, die dienstmeisje is bij een notaris in de stad, een bezoek aan het ouderlijk huis. Ze neemt Dick, de zoon van haar werkgever, mee. De jongen komt een aantal weken logeren en wordt Jaaps beste vriend. Hij zit op het gymnasium en door de verhalen die hij vertelt begint Jaap zich af te vragen of hij wel de juiste keuze heeft gemaakt. Op voorspraak van Dick regelt de notaris dat Jaaps familie in een beter huis kan gaan wonen, dat de schuld aan De Uil wordt afgelost en dat Jaap toch naar het gymnasium kan. In het tweede deel van de trilogie komt Dick weer logeren, nu in de nieuwe woning. Jaap leert zijn vriend vissen en krijgt zelf zwemles van Dick. Verder houden de vrienden zich bezig met het vraagstuk wie er stiekem in het voormalige huisje van de familie is gaan wonen. Is het de geheimzinnige stroper die de netten en fuiken van vader Schilt leegrooft? Jaap heeft zich inmiddels verzoend met zijn afscheid van de polder en de visserij. In het afsluitende derde deel blijkt Jaap het goed te doen op het gymnasium; hij is de beste van de klas. Hoewel hij nog steeds veel omgaat {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} met Dick, voelt hij zich vaak een eenling op school. En af en toe twijfelt hij weer over de vraag of hij er wel goed aan heeft gedaan door voor de school en niet voor de visserij te kiezen. Zijn twijfel groeit als Dick steeds meer onder de invloed komt van een brutale, al wat oudere jongen. Dick verwaarloost zijn studie en bezoekt cafés om te gaan biljarten. Wel komt hij nog geregeld logeren op de boerderij. Uiteindelijk keert alles ten goede: Dick belooft zijn vader hard te gaan werken voor school en Jaap helpt hem daarbij. Als dank krijgt Jaap van de notaris een fiets. Het belangrijkste is echter dat hij met zelfvertrouwen de toekomst tegemoet ziet. Begeer heeft oog voor de slechte omstandigheden waaronder gewone mensen in de polder moesten leven. Toch schreef hij geen socialistische tendensliteratuur. Zijn werk is in dat opzicht vergelijkbaar met Afke's tiental (1903) van Nienke van Hichtum. Een zomer aan de veenplassen Jan Breedijk woont in een provinciestadje waar zijn vader het beroep van kaasinkoper uitoefent. Hij is zojuist geslaagd voor het toelatingsexamen hbs en mag als beloning logeren bij oom Dirk en tante Leentje die in het polderdorp Veenwijk een bakkerij hebben. In de nacht voordat Jan vertrekt, betrappen hij en zijn vader een dief die in hun tuin de perenboom leegrooft. Op weg naar Veenwijk herkent Jan de dief in een groep zigeuners. Het is voor Jan wel even wennen op het platteland; voor het eerst in zijn leven drinkt hij geitenmelk. Maar hij weet zich snel aan te passen. Hij maakt kennis met een al wat oudere jongen, Gerrit, en wordt de beste maatjes met hem. Gerrit had graag door willen leren, maar de omstandigheden thuis maakten dit onmogelijk. Hij komt aan de kost door bij boeren te werken, te vissen en te stropen. Voor dit vergrijp is hij al drie keer veroordeeld en over niet al te lange tijd moet hij een fikse boete betalen, of anders de gevangenis in. Jan en Gerrit trekken samen geregeld de polder in. Gerrit weet niet alleen veel over dieren en planten, maar ook over de geschiedenis van de polder. Jan verbaast zich hierover. Gerrit legt uit dat hij zijn kennis te danken heeft aan de meester op school: ‘die had er plezier in om het te vertellen en ik had er plezier in om er naar te luisteren.’ Tijdens onweer slaat de bliksem in bij een boerderij. Jan en Gerrit helpen actief mee met het blussen en zijn de helden van de dag. Spannende momenten beleeft Jan ook als hij met zijn bootje verdwaalt in de wirwar van sloten, plassen en vaarten. En als hij de mustang van oom Dirk uit het water redt. Wanneer Jan een ritje maakt op dit paard stuit hij op een woonwagen die is weggezakt in de berm van een {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} landweg. Het blijkt de wagen te zijn van de zigeuner die hij destijds heeft betrapt bij het stelen van peren. Jan leent hem het paard om de wagen weer op de weg te krijgen. Dan wordt duidelijk dat hij de zigeuner ten onrechte van diefstal heeft beticht. De man wilde de echte dief, een ander lid van de groep zigeuners, van de diefstal weerhouden. Ook met de veroordeling van Gerrit loopt het goed af. Jaap, de knecht van oom Dirk, is bereid de boete te betalen. Of Gerrit voortaan het stropen zal laten, blijft in het ongewisse: ‘Stropen...? Haha... Daar moest Gerrit om lachen. Dat zou hij wel eens zien. Maar een ding wist hij zeker; hij liet zich vast niet meer vangen.’ Net als in zijn andere ‘polderboeken’ schroomt Begeer het gebruik van dialectwoorden en termen en gezegdes uit de visserij niet: bok, biggels, tripjes, tripklompen, kloet, ik kan zwijgen als een puitaal in de modder, tegendruk voelen als een baars in de schakel. Denken en dromen Evenals veel andere schrijvende schoolmeesters heeft Piet Begeer leesmethodes voor het lager onderwijs geschreven. De serie leesboeken Denken en dromen is gebaseerd op het principe dat sinds ‘Ot en Sien’ van Jan Ligthart en H. Scheepstra gebruikelijk is: de keuze voor een jongen en een meisje als hoofdpersonen. In de tiendelige serie van Begeer zijn dat Jan en zijn zusje Jannetje. In tegenstelling tot veel andere leesseries, waaronder die van Anne de Vries (Jaap en Gerdientje) en Annie M.G. Schmidt (Jip en Janneke), koos Begeer niet voor een landelijke maar een stedelijk omgeving. Die vertoont veel trekken van tuindorp Vreewijk. Opmerkelijk is dat Begeer zich net als in zijn ‘polderboeken’ laat kennen als een deskundige op het gebied van planten en dieren. In deel 9 (zesde klas) vestigt zich een bioloog bij Jan en Jannetje in de straat. Ook Begeers liefde voor de polder blijkt uit Denken en dromen. In het derde deeltje mag Jan logeren bij oom Jacob die op een boerderij woont. Helaas raakt hij in het zevende deeltje, waarin oom met zijn gezin naar Canada emigreert, dit logeeradres kwijt. Waardering Begeer is een vergeten schrijver. In bekende handboeken als De hele Bibelebontse berg, onder redactie van Nettie Heimeriks en Willem van Toorn, en Van Zedenleer tot Bruintje Beer, de studie van Toos Zuurveen, wordt hij niet genoemd. Daalder beperkt zich in Wormcruyt met suycker tot de mededeling dat in 1943 Jaap Schilt verscheen. Verder moet Begeer het doen met een enkele herinnering, zoals die van de ex-leraar Nederlands en auteur van jeugdboeken Jan Heerze die op de vraag welk boek hij in zijn jeugd heeft verslonden antwoordt: ‘Jaap Schilt, de zoon {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} van den broodvisser, geschreven door Piet Begeer (uitgegeven in 1943). Ik lees het nog wel eens. Heerlijk.’ Jan Meilof vermeldt in Een wereld licht en vrij (1999), een studie over het culturele werk van de ajc, dat Begeer in eigen (socialistische) kring tamelijk populair was. Het feit dat zijn jeugdboeken verschenen in de serie jeugdboeken van De Arbeiderspers zal hieraan niet vreemd zijn. Als beeldend kunstenaar is Begeer zeker in Rotterdam bekend gebleven. In 2002 werd een straat naar hem vernoemd. Centraal in deze nieuwe wijk ligt de Brandingdijk. Bibliografie Keuze uit het werk voor volwassenen Van het leven (1930), Pieter Maritsstraat 7 (1942), Wespen en horzels (1949), ...ismen (AO-boekje 267; 1949), Piet van Stuivenberg (1968). Jeugdboeken Sprookjes in den tuin. Den Haag, Servire, 1930. Het avontuurlijke leven van Jan Klaassen en Katrijn. Naam illustrator niet vermeld. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1933. Sprookjes van de weide, de tuin en de toren. Met illustraties van Piet Begeer, Dick Elffers, Dolf Henkes, Wout van Heusden. Rotterdam, W.L. & J. Brusse, 1942. Jaap Schilt. De zoon van den visser. Met illustraties van F. de Graaf. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1943. Jaap Schilt. Een vacantie in de polder. Met illustraties van Bach Schuurmans. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1946. Jaap rooit het wel. Met illustraties van A. Kater. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1949. Een zomer aan de veenplassen. Met illustraties van A. Molenaar, Amsterdam, De Arbeiderspers, 1952. Leesmethodes Denken en dromen. Met illustraties van Corrie van der Baan. Amsterdam, 1951 (tien deeltjes). Over Piet Begeer Gedenkboek van de Rijkskweekschool Haarlem 1862-1937. Groningen, J.B. Wolters, 1937. Dolf Welling, Schilder-schrijver Piet Begeer wordt zaterdag 70 jaar. In: Rotterdams Nieuwsblad, 18-11-1960. Désirée Valten, Tuindorp Vreewijk. Rotterdam, Uitgeverij Waterstad, 1988. Els Brinkman, De Branding 1917-1926. Rotterdam, Stichting Kunstpublicaties, 1991. Rudi Wester, Jef Last en Piet Begeer. In: Anton Korteweg (red.), In zijn soort een mooi werk: schrijversportretten in het Letterkundig museum. Den Haag, 1993. Sjoerd van Faasen e.a. (red.), W. & J. Brusse's uitgevermaatschappij 1903-1965. Rotterdam, Uitgeverij 010, 1993. Jan Meilof, Een wereld licht en vrij. Het culturele leven van de AJC 1918-1959. Amsterdam, Stichting Beheer, 1999. Jacques Vos, Twee schrijvende schoolmeesters uit de Bak. In: Lessen, jaargang 5 (2010), blz. 7-11. Websites www.onderwijsmuseum.nl www.defonteinkinderboeken.nl 84 Lexicon jeugdliteratuur oktober 2010 {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Carel Beke door Margreet van Wijk {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Carolus Adrianus (Carel) Beke werd op 29 september 1913 geboren in Alkmaar. Toen hij vijf jaar was, overleed zijn moeder en bracht hij enige tijd door in pleeggezinnen. Nadat zijn vader in 1920 was hertrouwd, kreeg Carel - die al één broer had - er nog twee zussen en een broer bij. Hoewel zijn vader, die steenhouwer was, voor hem ook een toekomst in dat vak zag weggelegd, koos Carel zelf in 1928 voor de bisschoppelijke kweekschool in Beverwijk. Na zijn eindexamen in 1932 ging hij aan de slag als onderwijzer in het rooms-katholiek lager onderwijs. Van 1933 tot 1944 werkte hij aan de RK Aloysius-school in Schagen. In 1934 behaalde hij de akte hoofdonderwijzer. Twee jaar later trouwde hij met Mia Brügemann; het echtpaar kreeg zeven kinderen. Omdat Beke zijn gezin goed wilde kunnen onderhouden, studeerde hij vanaf 1940 voor de aktes Frans en Duits. In juli 1944 verhuisde het gezin naar Arnhem, waar Beke een baan kreeg aan de Bonifatius-ulo. Hij was nog maar net met zijn werk als leraar begonnen, toen eind september 1944 de bewoners van de stad moesten worden geëvacueerd vanwege de slag om Arnhem. Het gezin Beke belandde in Putten. Doordat hij ziek was, ontsnapte Beke aan de razzia van 1 en 2 oktober 1944, waarbij zeshonderd mannen zijn weggevoerd. Een van hen was de jonge neerlandicus Willy Dols, die het gezin Beke had geholpen. Hij overleed begin november 1944 in het concentratiekamp bij Husum. Al in de jaren dertig was Beke begonnen met schrijven. Hij debuteerde in 1947 met De wonderlijke avonturen van Niekie Niemand. Daarna volgden nog vele boeken, waarvan de meeste zijn uitgegeven bij Malmberg in 's-Hertogenbosch. Schrijven deed Beke voornamelijk in de avon- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} duren, want hij bleef altijd lesgeven. Soms werkte hij aan verschillende manuscripten tegelijk. Beke schreef voornamelijk voor jongens en meisjes van twaalf jaar en ouder, de leeftijdsgroep waarmee hij door zijn werk als leraar het meest vertrouwd was. Voor jongere kinderen schreef hij veel schoolleesboekjes. Bekendheid kreeg hij vooral met zijn serie over Pim Pandoer, ‘de schrik van de Imbosch’. In totaal heeft hij bijna honderd kinderboeken geschreven. Hij leverde ook bijdragen aan jeugdtijdschriften in Nederland en Vlaanderen, zoals Okkie, Taptoe, De Engelbewaarder, Donald Duck en Alle Hens. Voor de kro schreef hij hoorspelen. Na zijn pensionering en het overlijden van zijn vrouw in 1991 bleef Beke in Arnhem wonen, vlak bij Sonsbeek. Het laatste jaar van zijn leven bracht hij door in een verpleeghuis in Velp. Daar is hij op 27 december 2007 overleden. Werk Voordat hij boeken ging publiceren had Carel Beke succes met het schrijven voor kranten en tijdschriften. De verhalen voor ouders en opvoeders die verschenen in het Volksweekblad zijn later verzameld in de bundels Zwerftochten in kinderland (1958), De kerels van Breugel (1960) en Roet en rozen (1963). Beke beschrijft daarin de ervaringen van fictieve kinderen in moeilijke situaties, zoals hij ze tegenkwam in zijn onderwijspraktijk. Centrale figuur in elk deel is de leraar bij wie de kinderen in de klas zitten. De verhalen gaan vergezeld van commentaar en opvoedingsadviezen. In 1935 schreef Beke De schatten van ‘Che Tsuan’, dat pas in 1949 in boekvorm verscheen. China - en ook andere verre streken waar zijn verhalen zijn gesitueerd - kende hij niet uit eigen waarneming. Hij had grote bewondering voor het werk van Slauerhoff, de schrijver/scheepsarts die over de zeeën zwierf. Zelf was Beke niet zo'n reiziger. Voordat hij aan een nieuw boek begon, zette hij eerst ‘het decor’ op, zoals hij het noemde. Hij bestudeerde het gebied waar het verhaal zich afspeelt en verdiepte zich in de geschiedenis, de natuur en de religie; dit om de achtergrond zo realistisch mogelijk te laten zijn. Toivo de gestolen zoon (1955), door Beke zelf als zijn beste boek beschouwd, gaat over een jongen in Lapland die, zonder dat hij het weet, wordt opgevoed door een andere dan zijn biologische vader. Zijn moeder heeft hem als baby tijdens een angstige tocht door een sneeuwstorm uit de rendierslee laten vallen. Pas als zijn pleegvader op sterven ligt, wordt Toivo's ware afkomst geopenbaard. Beke schreef diverse verhalen die in het verleden spelen. De hoofdpersonen zijn dappere, edele jongens die moeilijkheden moeten overwinnen en worden dwarsgezeten door laaghartige tegenstanders. Hoe Sicco schildknaap van de keizer werd (1953) {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} vertelt over de arme, voorbeeldige Sicco die in dienst treedt bij Karel de Grote, terwijl de rijke, arrogante Jouke die eer niet te beurt valt. Meer dan eens bevatten de verhalen religieuze elementen. Sigurd de Noorman (1954) gaat over een Viking die twijfelt aan de voorouderverering van zijn volk. De titelfiguur uit Reinout de kruisvaarder (1958) trekt mee met de Kinderkruistocht. Niet alleen dit boek van Beke bespreekt Karen Ghonem-Woets in Boeken voor de katholieke jeugd (2011), zij citeert ook uit Toivo de gestolen zoon en Twee vreemde zwervers (1951) om te laten zien dat het geloof nog een belangrijke rol speelt in de verhalen die Malmberg in deze periode uitgaf. Een van de twee ‘vreemde zwervers’ is de jonge Peter Barning, die vanuit Schagen naar Oosterbeek is verhuisd en in september 1944 uit Arnhem moet vluchten. Terwijl Peter gewond in een noodziekenhuis in Putten ligt, wordt zijn vader opgepakt tijdens de razzia van oktober 1944 en weggevoerd naar het concentratiekamp Husum. Op zoek naar zijn vader komt Peter de oude zwerver Czavargo Karoly tegen, die hem steunt, gesterkt door zijn grote godsvertrouwen. In de serie ‘Buitenbeentje’ (1959), op basis van de gelijknamige hoorspelserie, staat een lastige jongen centraal die door goede leiding op het rechte pad wordt gebracht. Met zijn dochter Julia schreef Beke onder het pseudoniem Julca verhalen voor jonge kinderen, zoals Loes Robbedoes, Mieke Paardestaart en Anneke leert rolschaatsen (alle uit 1956) en Het spooklicht op de hoge rots (1959). De 18 delen van de serie Pim Pandoer verschenen tussen 1953 en 1969. Beke begon de reeks op verzoek van uitgeverij Malmberg, waar men na het succes van de Arendsoog-serie op zoek was naar spannende, verantwoorde boeken die zowel bij jongens als bij meisjes in de smaak zouden vallen. Daarom introduceerde Beke in Pim Pandoer, de schrik van de Imbosch (1953) de Amsterdamse tweeling Koos en Jenny Menning. Tijdens een fietstocht in de bossen boven Arnhem worden zij beroofd door een in het zwart geklede man, Pim Pandoer. Het blijkt een student te zijn, Fer Donkers, die een dubbelleven leidt. Na dit eerste deel maakte Beke hem tot hoofdpersoon in de serie. Fer heeft zijn leven dan gebeterd en neemt het als privédetective op tegen het kwaad. Zijn belangrijkste tegenstander is de Rode Spin, een mysterieuze bendeleider. De Pim Pandoer-verhalen worden vanuit verschillende standpunten verteld, zodat de lezer weet welke gevaren de held bedreigen. De plot is simpel en het toeval speelt een grote rol. Het loopt altijd goed af voor Pim Pandoer; de verraste misdadigers kunnen niet meer ontkennen. Toch suggereert het eind van elk boek dat de rol van de Rode Spin en zijn handlangers nog niet is uitgespeeld. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Enkele delen van de serie spelen in de buurt van Arnhem, maar de gebeurtenissen verplaatsen zich ook naar andere plekken in Nederland (de Jordaan, Middelburg). Soms zelfs naar het buitenland: Pim Pandoer zet Parijs op stelten, is in Schotland (waar Beke zelf ook is geweest) op zoek naar het monster van Uttliloch, hij begeeft zich in de duistere poolnacht of in de tropen. De personages hebben nauwelijks psychologische diepgang, hoewel in Pim Pandoer, de schrik van de Imbosch het oorlogstrauma van Fer Donkers een rol speelt. De titelfiguur moet het vooral hebben van zijn moed, zijn handigheid en zijn technisch vernuft. De boeven beantwoorden aan het clichébeeld van de soort: een ventje met ‘lepe oogjes’, een beetje domme figuur; de leider, de Rode Spin, is een ‘gentlemanboef’. Bas Baanders verliest het vertrouwen in zijn pleegzoon Fer Donkers niet en draagt door zijn taalgebruik (‘grietjansammernappels’) en daden veel bij aan de humor in de verhalen. Zelf vond Beke de serie niet zijn beste werk, blijkt uit een interview met hem in De Gelderlander (2003). Het zijn echter wel de meest gelezen boeken uit zijn oeuvre. Malmberg deed de serie in 1969 over aan West-Friesland, die de 18 delen tussen 1973 en 1979 uitgaf als Witte Raven pocket. Pim Pandoer, de schrik van de Imbosch Het eerste deel van de serie begint met de tweeling Jenny en Koos Menning uit Amsterdam, die in Arnhem logeert. Met hun neven Henk en Bob trekken ze de Veluwse bossen in, op weg naar de boerderij van Bas en Marijke Baanders, vlak bij de Imbosch. Koos wordt overvallen door een donkere figuur, die wel de ‘Schrik van de Imbosch’ moet zijn. Bas Baanders vangt de kinderen op, waarbij ze meteen kennismaken met zijn pleegzoon, de slimme student Fer Donkers. Vanaf dat moment worden er steeds meer mensen overvallen. Beke kiest in dit boek bijna altijd voor het perspectief van de kinderen en Bas Baanders, die samen vaak slimmer zijn dan de politie. De spanning bouwt hij op door steeds een tipje van de sluier op te lichten en tegelijkertijd steeds nieuwe verontrustende gebeurtenissen te laten plaatsvinden. Sommige aanwijzingen, zoals de bunker van waaruit Pim Pandoer opereert, worden veronachtzaamd, maar niet door iedereen. Vooral Jenny is slim en alert. Ze bewaart een gevonden sigarettendoosje, dat later een cruciale rol speelt bij de opsporing van de dader. Samen met Koos verzamelt ze de snippers van een briefje, om die als een legpuzzel weer in elkaar te zetten en leesbaar te maken, waarna ze probeert de tekst te interpreteren. De vondsten van Jenny en Koos combineert Bas Baanders met andere sporen. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Illustratie van P. Nagtzaam uit Pim Pandoer, de schrik van de Imbosch ==} {>>afbeelding<<} Een enkele keer vraagt Bas zich af of Pim Pandoer iets te maken heeft met Fer Donkers, maar hij schuift die gedachte meteen weer van zich af. De climax van het verhaal is de tocht over de Rijn van Koos en Bas in de onderzeeër van Pim Pandoer, die hier door zijn pleegvader ontmaskerd wordt als Fer Donkers. Dat Fer niet meer dan aan lichte straf krijgt, dankt hij aan zijn bekentenis en aan het pleidooi van zijn pleegvader, die betoogt dat Fer tot zijn daden kwam als gevolg van een oorlogstrauma. De Duitse soldaat die met hem is ontsnapt uit het concentratiekamp waar zijn ouders en zijn broers zijn vermoord, heeft hem er later toe aangezet om opium te gaan smokkelen. Pim Pandoer is dus eigenlijk geen echt slechte misdadiger. Jos Beke vertelde in 2011 dat zijn vader een deel van het boek moest herschrijven met een heldhaftiger rol voor Pim Pandoer, zodat deze een acceptabele hoofdpersoon kon zijn voor volgende delen. Het bijzondere technisch vernuft van Fer Donkers, alias Pim Pandoer, wordt daarna aangewend om misdaden op te sporen. Waardering De boeken van Carel Beke passen binnen het beleid van de uitgevers van rooms-katholieke signatuur, die vanaf de tweede helft van de jaren vijftig een antwoord probeerden te vinden op de ontzuiling. Toivo de gestolen zoon (1955) kreeg gunstige recensies, maar meestal waren de critici niet zo enthousiast. Thomas Verbogt beschrijft in zijn column in De Gelderlander (5 januari 2008) naar aanleiding van het overlijden van Carel Beke hoe hij genoot van de avonturen van Pim Pandoer, zoals die op de lagere school door zijn onderwijzer werden voorgelezen. Het lijkt kenmerkend voor veel reacties van lezers, die ook Beke zelf ontving. Berry Dongelmans schrijft in Wonderland (2003) naar aanleiding van Biggles en Pim Pandoer: ‘Wat jeugdreeksen [-] gemeenschap- {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} pelijk hebben, is het feit dat ze door de kritiek met de nek worden aangekeken, maar door hun lezers worden verslonden.’ Dongelmans verklaart het succes van Pim Pandoer en andere serieboeken uit ‘de mogelijkheid tot identificatie met de held(in) en een vertrouwde voorspelbaarheid, gecombineerd met herkenbaarheid, een flinke dosis spanning, humor en een goede verteller.’ Toen de serie tussen 1973 en 1979 als Witte Raven pocket in herdruk verscheen bij de West-Friesland, bleek er nog veel belangstelling voor Pim Pandoer te bestaan, maar met de herdruk van zes delen in 1984 en 1985 had Malmberg geen succes meer. Waarschijnlijk had Carel Beke zelf de reden daarvoor het beste aangegeven, toen hij in het interview uit 2003 met De Gelderlander uitlegde waarom hij in 1969 was gestopt met de serie. Na de landing op de maan waren detectiveverhalen zoals van Pim Pandoer niet spannend genoeg meer voor de jeugd - het karakter van detectiveverhalen was definitief veranderd. Toch vertelt Beke in een interview met Miriam Szalata voor De Gelderlander (1998): ‘Tot voor kort kreeg ik nog brieven van kinderen, die een spreekbeurt wilden houden of een opstel maken over het boek dat bij hun vader in de kast staat.’ Bibliografie Voor volwassenen Van 1-21; deel 1, Zwerftochten in Kinderland [1958]; deel 2, De kerels van Breugel [1960]; deel 3, Roet en Rozen [1963]. Met illustraties van Ben Horsthuis. Heilo, Kinheim uitgeverij, [1958-1963]. Jeugdboeken (keuze) De wonderlijke avonturen van Niekie Niemand. Een sprookje voor jongens en meisjes. Met illustraties van Jan Wiegman. Nijmegen, De Koepel, 1947. Heruitgave onder de titel De avonturen van Niekie Niemand. Met illustraties van Ben Horsthuis. Heiloo, Kinheim, [1958]. Daniel Roks, de vreemde vriend. Met illustraties van Charles Boost. Tilburg/Antwerpen, Nederlands Boekhuis, Vlaamse Boekcentrale, [1948]. De schatten van ‘Che Tsuan’. Met illustraties van E. Weninger. Alkmaar, POA, [1949]. De symphonie van het noodlot. Het leven van Peter Illjitsi Tsjaikowski. Met illustraties van Frans Lammers. Tilburg, Nederlands Boekhuis, 1950. Twee vreemde zwervers. Met illustraties van Roothciv. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1951]. Maria en de herdertjes van Fatima. Met illustraties van Lucie Wensing. Heiloo, S. Deutekom [1951]. De avonturen van Robbie en Lewietje. Met illustraties van G. Schoonebeek. Nijmegen, Hees, Studiehuis Sint Jozef, [1952]. Hoe Sicco schildknaap van de keizer werd: een historisch vertelsel. Met illustraties van René Groenen. Nijmegen, Hees, Studiehuis Sint Jozef, [1953]. Pim Pandoer, de schrik van de Imbosch. Met illustraties van P. Nagtzaam. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1953]. (Pim Pandoer, deel 1) Pim Pandoer in het web van de Rode Spin. Met illustraties van Jan Lutz. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1954]. (Pim Pandoer, deel 2) {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} S.O.S Pim Pandoer is op de kust. Met illustraties van Frans Lammers. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1954]. (Pim Pandoer, deel 3) Sigurd de Noorman. Met illustraties van Rik Jansseune. Antwerpen, Zuid-Nederlandse Uitgeverij; Amsterdam, Standaard boekhandel, [1954]. Heruitgave onder de titel Sigurd de Zeekoning. Met illustraties van Reint de Jonge. Harderwijk, De Eekhoorn, 1981. Toivo de gestolen zoon. Met illustraties Frans Lammers. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1955]. Heruitgave met illustraties van Carol Voges: Harderwijk, De Eekhoorn, 1980. Pim Pandoer zet Parijs op stelten. Met illustraties van Frans Lammers. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1956]. (Pim Pandoer, deel 4) Pim Pandoer en de groene scarabee. Met illustraties van Frans Lammers. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1956]. (Pim Pandoer, deel 5) Hugo de koppige Sakser. Met illustraties van Anco Sevenster. Apeldoorn, Stenvert, [1956]. Anita. Met illustraties van Rik Jansseune. Antwerpen, Sheerd & Ward, [1956]. De vis van Maui. Met illustraties van Cor Heeck. Heiloo, Kinhiem, [1956]. De schatgraver van de Hindoe Roeksj. Met illustraties van Cor Heeck. Heiloo, Kinheim, [1956]. Pim Pandoer en het raadsel van de Jordaan. Met illustraties van Frans Lammers. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1957]. (Pim Pandoer, deel 6) De verdwenen logé. Met illustraties van Ben Horsthuis. Haarlem, De Spaarnestad, [1957]. Zwervers in Tiaga en Toendra. Heiloo, Kinheim, [1957]. De dood van Vuurland. Met illustraties van Ben Horsthuis. Heiloo, Kinheim, [1957]. Reinout de kruisvaarder. Met illustraties van Rein van Looy. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1958]. Pim Pandoer, de heks van 's-Heerenberg. Met illustraties van Frans Lammers. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1958]. (Pim Pandoer, deel 7) Kaspar de zwarte koning. Apeldoorn, Stenvert, [1958]. Het geheim van de Finalsgrot. Met illustraties van Ben Horsthuis. Heiloo, Kinheim, [1958]. Niekie Niemand en de rode heks. Met illustraties van Ben Horsthuis. Heiloo, Kinheim, [1958]. Pim Pandoer loopt in de val. Met illustraties van Frans Lammers. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1959]. (Pim Pandoer, deel 8) Buitenbeentje; Buitenbeentje doet domme dingen; Buitenbeentje breekt een been; Buitenbeentje in het ziekenhuis; Buitenbeentje gaat op reis; Circus Buitenbeentje. Serie boekjes naar de gelijknamige radiouitzending. Met illustraties van Ben Horsthuis. Heiloo, Kinheim, [1959]. Ridder Roland de Klauwaert. Met illustraties van Ben Horsthuis. Antwerpen, Zuid-Nederlandse Uitgeverij; Amsterdam, Standaardboekhandel, [1960]. De wraak van Ridder Roland. Met illustraties van Ben Horsthuis. Antwerpen, Zuid-Nederlandse Uitgeverij; Amsterdam, Standaardboekhandel, [1960]. Pim Pandoer vangt een grijze kat. Met illustraties van Frans Lammers. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1960]. (Pim Pandoer, deel 9) Circusboy en de geheimzinnige kolonel. Antwerpen, Zuid-Nederlandse Uitgeverij; Amsterdam, Standaardboekhandel, [1960]. (Bewerking van Circusboy under the big top (1958) van Dorthea Johnston Snow.) Circusboy en de leeuwentemmer. Antwerpen, Zuid-Nederlandse Uitgeverij; Amsterdam, Standaardboekhandel, [1960]. (Bewerking van Circusboy (2) (ca. 1959) van Dorthea Johnston Snow.) Niekie Niemand op reis met Hollebol. Met illustraties van Ben Horsthuis. Heiloo, Kinheim, [1960] Ridder Roland en het gouden snoer. Antwerpen, {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Zuid-Nederlandse Uitgeverij; Amsterdam, Standaardboekhandel, [1961]. Pim Pandoer en het Spook van Sonsbeek. Met illustraties van Frans Lammers. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1961]. (Pim Pandoer, deel 10) Pim Pandoer en de piraten in de Poolnacht. Met illustraties van Frans Lammers. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1962]. (Pim Pandoer, deel 11) Pim Pandoer vist op gladde aal. Met illustraties van Hans G. Kresse. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1963]. (Pim Pandoer, deel 12) Pim Pandoer en de Gouden Krokodil. Met illustraties van Hans G. Kresse. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1964]. (Pim Pandoer, deel 13) De goudschat van het arendsnest. Antwerpen, Zuid-Nederlandse Uitgeverij; Amsterdam, Standaardboekhandel, [1965] Pim Pandoer en de tijgerhaai. Met illustraties van Pim van Boxsel. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1965]. (Pim Pandoer, deel 14) Pim Pandoer in het slot van de levende dode. Met illustraties van Pim van Boxsel. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1966]. (Pim Pandoer, deel 15) Pim Pandoer en de ridder van de Turfburcht. Met illustraties van Pim van Boxsel. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1967]. (Pim Pandoer, deel 16) Pim Pandoer de meesterspion. Met illlustraties van Charles Burki. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1968]. (Pim Pandoer, deel 17) Pim Pandoer en het monster van Uttiloch. Met illustraties van Hans G. Kresse. 's-Hertogenbosch, Malmberg, [1969]. (Pim Pandoer, deel 18) Onder het pseudoniem Julca (Julia Beke en Carel Beke), De boswachter bij het ven; Mieke Paardestaart; Loes Robbedoes; Anneke leert rolschaatsen. Bussum, Het Goede Boek. [1956]. Nieuw licht voor Annemieke; Sanneke Suikerzak, Het spooklicht op de hoge rots; Hoe Julian de prijs won. Bussum, Het Goede Boek, [1959]. Over Carel Beke Harry Bekkering, Heldhaftig en vastberaden. Het avonturenboek. In: Harry Bekkering e.a. (red), De hele Bibelebontse Berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. Amsterdam, Querido, 1989, blz. 318-341 Kees Hendrikse, Carel Beke, schepper van een held voor alle gezindten. In: Boekenpost, jaargang 3 (1994-1995), nr. 16, blz. 19-21. Miriam Szalata, Carel Beke waakt over zijn Pim Pandoer. In: De Gelderlander editie Arnhem, 24-4-1998. Frank de Glas, Een jeugdboekenfonds verschiet van kleur. De ontzuiling van uitgeverij Malmberg in de periode 1945-1965. In: B. Dongelmans e.a. (red.), Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur. Den Haag, Biblion, 2000, blz. 113-131. Werner Bossmann, De Meester is jarig. Carel Beke, geestelijk vader van Pim Pandoer, wordt negentig. In: De Gelderlander editie Arnhem, 25-9-2003. Karin Ghonem-Woets, Van een ‘Roomsche’ naar een ‘nieuwe kleur in 't werk’. Over de veranderingen in het jeugdboekenfonds van Zwijsen en Malmberg na 1945. In: Jaarboek voor de Nederlandse Boekgeschiedenis, jaargang 10 (2003), blz. 85-102. B.P.M. Dongelmans, Jeugdserieboeken: Pim Pandoer en Biggles. In: Wonderland, de wereld van het kinderboek. Zwolle, Waanders uitgevers; Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 2003, blz. 152-153. Janneke van der Veer, Van Arendsoog en Joop ter Heul. Oude kinderboeken over bakvissen, Hollandsche jongens, cowboys, kabouters en detectives. Arnhem, Terra, 2007. J.A. Bekkers, Nederlandse katholieke jeugdliteratuur. Druten, Nezzo Print en Copyshop, 2007. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Marjan Schuddeboom, Bekend en onbekend. Deel II. Zoetermeer, Free Musketiers, 2008, blz. 31-37 Pjotr van Lenteren, Pim paste niet op de maan. In: Volkskrant, 4-1-2008. Thomas Verbogt, Onderwijzer. In: De Gelderlander editie Arnhem, 5-1-2008. Esther Hageman, Carel Beke 1913-2007. In: Trouw, 9-1-2008 Harry van der Ploeg, Voor altijd en eeuwig de schrik van de Imbosch. In: De Gelderlander, editie Arnhem, 20-11-2008. Jos Beke, Carel Beke (1913-2007), een ‘gewone’ schrijver. In: Arnhems Historisch Tijdschrift, jaargang 30 (2010), nr. 4, blz. 222-229. Lei Limpens, Willy Dols 1911-1944. Een verwachting die niet in vervulling mocht gaan. Sittard, Euregionaal Historisch Centrum Sittard-Geleen, 2011. Marc van Oostendorp. De tragische dood van een taalgeleerde. Lei Limpens schrijft biografie over Willy Dols. In: Onze Taal, jaargang 80 (2011), nr. 1. Karen Ghonem-Woets, Boeken voor de katholieke jeugd. Verzuiling en ontzuiling van Zwijsen en Malmberg. Zutphen, Walburg Pers, 2011. 88 Lexicon jeugdliteratuur februari 2012 {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Bekroningen door John Verhallen In Nederland worden regelmatig kinder- en jeugdboeken bekroond. De eerste prijs werd ingesteld in 1955, daarna zijn er geleidelijk steeds meer prijzen gekomen. De bekroningen betreffen zowel afzonderlijke boeken als het complete oeuvre van een auteur, en zowel auteurs als illustratoren. Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur Deze wordt eens in de drie jaar toegekend aan een Nederlands auteur voor zijn gehele oeuvre. De prijs is in 1964 ingesteld door het Ministerie van O., K. & W., en werd sindsdien uitgereikt door het Ministerie van C.R.M. en sinds 1983 door het Ministerie van W.V.C. De jury bestaat uit ten hoogste zeven leden. Vier hiervan worden benoemd op voordracht van de Raad van de Kunst. Dit kunnen zowel auteurs als critici zijn, alsook andere deskundigen op het gebied van de jeugdliteratuur. De overige drie juryleden worden voorgedragen door de landelijke pedagogische centra, waarbij elke zuil één jurylid levert. Gouden en Zilveren Griffels worden jaarlijks toegekend door de Commissie Kinderboek van de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) over de produktie van het voorafgaande jaar. De prijs is aan veel veranderingen onderhevig geweest. Aanvankelijk - vanaf 1955 - werd één boek van een Nederlandse auteur bekroond als ‘het beste kinderboek van het jaar’. Vanaf 1966 werden twee prijzen uitgereikt: één voor een oorspronkelijk Nederlands boek voor kinderen tot tien jaar, één voor kinderen van 10 jaar en ouder. Doelstelling bleef het stimuleren van de Nederlandse kinderliteratuur. In 1971 verdween de term ‘het beste kinderboek van het jaar’ uit de naam van de prijs en ontstond het huidige patroon. Aan tien kinder- en jeugdboeken worden Griffels toegekend. Alleen oorspronkelijk Nederlandse boeken kunnen met een Gouden Griffel - inclusief de bijbehorende geldprijs - worden bekroond. Daarnaast worden Zilveren Griffels uitgereikt aan Nederlandse én vertaalde boeken. Ook de samenstelling van de jury is meermalen gewijzigd. Sinds 1978 bestaat de jury uit zeven personen, te weten: twee leden uit de jeugdbibliotheekwereld (aangezocht door het NBLC), twee leden uit het onderwijsveld (door de CPNB), een auteur (aangezocht door de Werkgroep Jeugdboekenschrijvers van de Vereniging van Letterkundigen), een criticus {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} (aangezocht door de CPNB) en een algemeen deskundige, niet een van de hiervoor vermelde disciplines vertegenwoordigend (eveneens op uitnodiging van de CPNB). Gouden en Zilveren Penselen Naast de Griffels worden sinds 1971 ook Gouden en Zilveren Penselen uitgereikt. De prijs wordt toegekend door de CPNB en de Grafische Vormgevers Nederland (GVN). Aanvankelijk was hij bedoeld als aanmoedigingsprijs voor een aankomend illustrator. Er was dan ook maar één Gouden Penseel. In 1977 is het aanmoedigingskarakter komen te vervallen, maar de prijs bleef uitsluitend bestemd voor Nederlandse illustratoren. Thans is het ook mogelijk buitenlandse tekenaars te bekronen, maar dan alleen met een Zilveren Penseel. De jury wordt samengesteld uit een aantal deskundigen, aangezocht door de CPNB en de GVN. De bekroonde Nederlandse illustrator van het voorafgaande jaar maakt in de regel deel uit van de jury. De boeken die net niet bekroond werden met een Gouden of Zilveren Griffel dan wel Penseel vormen samen de Vlag- en Wimpellijst, die sinds 1980 verschijnt. Boekensleutel Deze prijs, in 1979 ingesteld door de CPNB, wordt incidenteel toegekend aan een in Nederland verschenen boek dat ongekende perspectieven opent voor de toekomst. Het bijzondere kan zowel betrekking hebben op techniek, uitvoering of inhoud als op de lezersgroep waarvoor het boek bestemd is. De jury is gelijk aan die van de Gouden en Zilveren Griffels. Nienke van Hichtumprijs Ingesteld door de gemeente Den Haag, via de Jan Campertstichting. De prijs wordt sinds 1964 onregelmatig toegekend voor een oorspronkelijk Nederlands boek voor kinderen van 13 jaar en ouder. De jury bestaat uit dezelfde personen als die voor de Constantijn Huygensprijs, waaraan één of meer deskundigen op het gebied van de jeugdliteratuur zijn toegevoegd. De Gouden Driehoek wordt sinds 1982 uitgereikt door de redactie van het tijdschrift Orlando. Deze prijs wordt zo mogelijk jaarlijks toegekend aan de auteur van een in Nederland verschenen boek dat duidelijk maakt dat er andere vormen van samenleven zijn dan huwelijk en gezin. Het criterium is uitsluitend inhoudelijk; literaire maatstaven worden niet aangelegd. Jenny Smelik-Kiggenprijs In 1983 ingesteld ter aanmoediging van auteurs en illustratoren die zich speciaal richten op, of een beeld geven van kinderen van etnische groeperingen en hun land van herkomst. Zowel {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} manuscripten als boeken die in de voorafgaande twee jaar werden gepubliceerd, komen voor bekroning in aanmerking. De jury wordt benoemd door de Nederlandse sectie van de International Board on Books for Young People (IBBY) en bestaat uit: een voorzitter uit de IBBY-sectie; een auteur of illustrator van kinder- en jeugdboeken; een jurylid dat de relatie tussen tekst en illustraties bekijkt; een of meer juryleden uit de betreffende minderheidsgroepen en/of juryleden die bekend zijn met de achtergronden van deze groepen. De Simke Kloostermanprijs Deze prijs wordt eens in de drie jaar uitgereikt aan een oorspronkelijk Friese publikatie, verschenen in de drie jaar voorafgaande aan het jaar van bekroning. De prijs bestaat uit een bedrag van f 1.000, - en een oorkonde. De jury van drie leden wordt benoemd door het Simke Kloosterman-leen op advies van de Friese Cultuurraad. Het bestuur van het Simke Kloostermanleen reikt de prijs in overleg met de werkgroep Berneboekpraat van het Skriuwersboun uit, voor het eerst in 1983. De werkgroep Berneboekpraat is een commissie bestaande uit schrijvers, onderwijsgevenden en belangstellenden, die zich bezig houdt met de problematiek van het Friese kinderboek. Bekroningen van een manuscript Prijsvraag van de Stichting ‘Us Frysk Berneboek’. Zo mogelijk jaarlijkse bekroning van manuscripten in het Fries. Door gebrek aan in aanmerking komende manuscripten voor het laatst in 1974 toegekend. Prijsvraag van de Stichting Kinderbelangen. In 1969 gehouden prijsvraag voor auteurs van wie nog geen manuscript in boekvorm was gepubliceerd. Er zijn twee werken verschenen. Prijsvraag Makkelijk Lezen. Ter gelegenheid van het jubileum van het NBLC ingestelde prijsvraag voor manuscripten die bedoeld zijn voor kinderen of volwassenen die op een of andere manier moeilijkheden hebben met lezen. De jury wordt gevormd uit de verschillende werkgroepen op dit gebied van het NBLC. Er kunnen drie manuscripten worden bekroond. Incidentele prijzen In overzichten komt ook altijd de Rode-vuist-prijs voor. Deze is echter slechts eenmaal, in 1973, uitgereikt en waarschijnlijk alleen ingesteld omdat het bekroonde boek niet in aanmerking kwam voor een bekroning door de griffeljury. Belgische prijzen De voor het Nederlands taalgebied belangrijke prijzen in België zijn: -De Staatsprijs voor jeugd- en kinderliteratuur, die eens in de drie jaar wordt uitgereikt door het Ministerie van Nederlandse Kultuur. De bekroning geldt één boek en niet het gehele oeuvre van een auteur zoals in Nederland. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} -De Lavki-prijs, die eens in de vijf jaar door het Lavki-comité wordt toegekend voor het beste jeugdboek van een Vlaams auteur. -De Prijs van de Stad Antwerpen, jaarlijks toegekend aan een kinderboek én een jeugdboek. -De Prijs van de Provincie Oost-Vlaanderen, die ieder jaar beurtelings aan een kinderboek en een jeugdboek wordt toegekend. -De Prijs van de Provincie West-Vlaanderen, eens in de vier jaar toegekend door het provinciaal bestuur. -Referendum voor het kinder- en jeugdboek, jaarlijkse prijzen van de VBVB (de Vlaamse tegenhanger van de CPNB). Alleen Vlaamse auteurs komen voor bekroning in aanmerking. Bij al deze prijzen gaat het om bekroningen door volwassenen. Er bestaan ook → kinderjury's. Van een bekroning is daarbij eigenlijk geen sprake, omdat deze jury's kiezen uit een zeer beperkt aantal voorgeselecteerde boeken. Bovendien opereren deze kinderjury's geheel zelfstandig per jeugdbibliotheek: er worden dus geen boeken bekroond door dé kinderjury. Bibliografie Bekroonde boeken uit vele landen. Den Haag, NBLC, 1979. Buiten het boekje, nr. 16. En nu over jeugdliteratuur, jaargang 9 (1982), nr. 5. Themanummer, waarin onder meer: B. Boonstra, Elf jaar griffels en penselen. (Blz. 195-197.) 3 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1983 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Emmy Belinfante-Belinfante door Sylvia Dornseiffer {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Emilie Belinfante werd op 23 maart 1875 geboren in Amsterdam als dochter van Aron Chajiem Belinfante en Esther Belinfante. Het gezin telde vier kinderen, maakte deel uit van de Portugees-Israëlitische Joodse gemeente in Amsterdam en was nauw verwant aan de bekende Haagse boekhandels- en uitgeversfamilie Belinfante. Emilie, als schrijfster bekend geworden als Emmy Belinfante-Belinfante, zal in haar loopbaan niet één keer maar talloze malen verward worden met haar Haagse feministische nicht en leeftijdgenote, de journaliste Emilie Josephine (bekend als Emmy J.) Belinfante, die op haar beurt tot op de dag van vandaag wordt aangezien voor de schrijfster van talloze bepaald niet feministische bakvisboeken. Emmy Belinfante groeide op in een muzikale omgeving. Haar vader was muziekonderwijzer, en ook haar latere echtgenoot - de hotelier Raphaël Belinfante, met wie zij in 1903 trouwde - was een liefhebber van muziek en zoon van een musicus. In datzelfde jaar werd hun eerste kind Aron Abraham geboren; dit kindje overlijdt echter twee jaar later. Met haar echtgenoot, die in 1925 werd benoemd tot directeur van het Amstel hotel te Amsterdam, woonde zij in verschillende plaatsen in Nederland, onder andere in het Badhotel in Wijk aan Zee. Daar werden hun zoon Ernst in 1906 en hun dochter Lydia in 1908 geboren. Zoon en dochter zetten de familietraditie voort; Ernst wordt hotelier en Lydia kiest voor de journalistiek. Net als zo veel andere leden van de uitgebreide familie Belinfante komen Emmy Belinfante, haar echtgenoot, {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} kinderen en kleinkinderen om in concentratiekampen. Het gedenkboek van de Oorlogsgraven Stichting wijst uit dat Emmy Belinfante op 25 september 1944 is omgebracht in Theresienstadt. Werk Noch Emmy Belinfante, noch haar oeuvre worden in Daalders Wormcruyt met suycker genoemd. Haar werk is alleen in het Lectuurrepertorium getypeerd: ‘vrolijke neutrale boeken met vrij moderne begrippen en flirttypen; soms erg bakvisachtig en sentimenteel’. In 1919 verschijnt haar eerste boek, Het hol van Kaan, een jongensboek, dat een slechte recensie krijgt. Het taalgebruik wordt erbarmelijk genoemd en de humor en beschreven kwajongensstreken van een zeer bedenkelijk allooi. Na dit jongensavontuur beperkt Emmy Belinfante zich tot het meisjesboek voor 12- tot 16-jarigen. Haar eerste meisjesboek, Casa Bianca, verschijnt in 1921. Casa Bianca is een karikatuur van het meisjesboek en exemplarisch voor het type meisjesboek dat Emmy Belinfante schreef. De hoofdpersoon Dé Terheust, een Indisch meisje dat door haar jaloerse stiefmoeder naar Holland is gestuurd, neemt haar intrek in pension Casa Bianca. Dé is een lief, maar weinig vrolijk meisje: ‘Dé miste de heerlijke onbezorgdheid, die meisjes van haar leeftijd eigen is.’ In het pension {== afbeelding Illustratie van W. Heskes uit Casa Bianca ==} {>>afbeelding<<} van de weduwe Cortelingen krijgt Dé liefde en aandacht en na de dood van haar vader wordt zij de pleegdochter van de weduwe. Dé neemt haar pleegmoeder als voorbeeld: ‘Als ik 't eerlijk mag zeggen, zou ik het liefst zo'n schattig moedertje willen worden als u...’ Als Dé kennis maakt met de succesvolle kunstschilder (oom) Wim, de jongere broer van de buurvrouw van de weduwe, is haar geluk compleet. Het boek draagt één boodschap uit, namelijk dat meisjes onder leiding van een verstandige moeder (figuur) opgevoed moeten worden tot {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} lieve, opofferende vrouwen die het huwelijk, de huishouding en het moederschap zien als het mooiste wat er in het leven is. Een boodschap die in al haar meisjesboeken nauwelijks verhuld wordt uitgedragen. Tine Durieu (1922) is min of meer een vervolg op Casa Bianca. Tine Durieu, een verwend nest, leert in het pension van Weduwe Cortelingen haar kuren en grillen af, mede door de goede invloed van Dé, de hoofdpersoon uit Casa Bianca. Zij wint het hart van een oudere dame, een bekende schrijfster en vervolgens dat van de zoon, een beroemde violist. Als zij zelf moeder is geworden zegt zij dankbaar tegen Dé: ‘Ik heb door jou leren inzien dat je je kindje meer en beter liefhebt, als je 't niet verwent.’ Soms hebben de meisjes in de boeken van Emmy Belinfante een literaire of journalistieke ambitie, zoals in Mies Demming (1925), of een baan in een hotel (Contrasten; 1931) of op de typekamer van een krant (Het geitenweitje; 1938). Met name in de boeken die in de crisisjaren verschijnen, leiden de hoofdpersonen niet alleen maar een luxe-leventje. Maar zelfs in die boeken blijft de verloving met de hoofdredacteur, de wereldberoemde kunstenaar of gewoon een welgestelde jongeman niet uit. In Wisselend getij (1934) probeert Emmy Belinfante het probleem van Joodse vluchtelingen uit Duitsland te verwerken in een verder ongeloofwaardig verhaal. Opvallend is de merkwaardige stijl van Emmy Belinfante; de dialogen komen niet goed op gang, maar blijven beperkt tot korte zinnetjes of monologen, waarin voornamelijk levenswijsheden en vooroordelen worden gedebiteerd. Het gebruik van een weinig overtuigend bakvistaaltje wisselt af met een formele en pathetische stijl. Haar personages vertonen een opvallende voorkeur voor sentimentele woorden, zoals het voortdurend gebruik van woorden als ‘in-blij’, ‘ingelukkig’, ‘heerlijk’, ‘schattig’, ‘innig’; kooswoorden zoals ‘schatte-pappie’ en archaïsche zinswendingen als ‘Het hart is mij overvol’ of ‘met een snik liep ze naar haar toe’. Als zoveel collega-schrijfsters schreef Emmy Belinfante over haar bekende zaken: het moederschap, het hotelwezen, de kunstbeoefening en de journalistiek. Opvallend is vooral de kinderlijke verheerlijking van de kunst, maar dan wel succesvolle kunst, beoefend door ‘gewone’, ‘gezellige’ jongens en meisjes. Waardering In de loop der jaren wordt de toon van de recensenten milder; haar kwaliteiten als schrijfster van opgewekte en romantische meisjesboeken worden erkend, maar echt overtuigend vindt men haar werk niet. Als bakvisboekenschrijfster haalt zij niet het niveau van tijdgenoten Cissy van Marxveldt - met wie zij in 1930 Confetti schreef - en {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Willy Pétillon. Met name recensente Marie Schmitz heeft kritiek op haar werk door het gebrek aan karaktertekening, de oppervlakkige inhoud en de weinig oorspronkelijke intriges en het veelvuldig gebruik van vooroordelen. Ook haar taalgebruik wordt geforceerd en weinig levendig genoemd. Toch is Emmy Belinfante, getuige het grote aantal aankondigingen van haar werk in kranten en welwillende recensies, een in die jaren populair schrijfster. Slechts enkele van haar boeken werden tot 1960 herdrukt. Bibliografie Meisjesboeken Casa Bianca. Met illustraties van W. Heskes. Amsterdam, Drukkerij Jacob van Campen, 1922. Tine Durieu. Met illustraties van W. Heskes. Amsterdam, Drukkerij Jacob van Campen, 1922. Lilian. 's-Gravenhage, F. Luyten, 1924. Mies Demming. Met illustraties van W. Heskes. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1925. In het gareel. Met illustraties van Henri Pieck. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1928. Het lichtend verschiet. Met illustraties van Henri Pieck. Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1929. Met C. van Marxveldt, Confetti. Met illustraties van Hans Borrebach. Amersfoort, Valkhoff & Co., 1930. Contrasten. Met illustraties van Ro Keezer. Amersfoort, Valkhoff & Co., 1931. Wending. Met illustraties van Ro Keezer. Amersfoort, Valkhoff & Co., 1932. Mieke van ‘De Klaproos’. Met illustraties van Ro Keezer. Amersfoort, Valkhoff & Co, 1933. Wisselend getij. Met illustraties van Willi Bredijk. Amersfoort, Valkhoff & Co, 1934. Naar sneeuw en zon. Met illustraties van Hans Borrebach. Amersfoort, Valkhoff & Co., 1935. Het geitenweitje. Met illustraties van Hans Borrebach. Amersfoort, Valkhoff & Co., 1938. Het muizennest. Met illustraties van Hans Borrebach. Amersfoort, Valkhoff & Co., 1939. We slaan ons er door. Met illustraties van Els Bode. Amersfoort, Valkhoff & Co., 1939. Bergen brachten haar geluk. Nieuwe bewerking van Contrasten door Marja van Blitterswijk. Met illustraties van Hans Borrebach. Hoorn, West-Friesland, 1959. Over Emmy Belinfante-Belinfante Geen secundaire literatuur over de schrijfster. Over Casa Bianca in: S.I. Dornseiffer, Ik ben een boon als ik er iets van snap. Op zoek naar de oorzaken van de voortdurende leesbelangstelling van het jonge meisje voor De HBS-tijd van Joop ter Heul. Doctoraalscriptie, Rijksuniversiteit Groningen, 1981. 22 Lexicon jeugdliteratuur februari 1990 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} William Bell door Jet Marchau {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} William Bell is op 27 oktober 1945 in Toronto geboren. In zijn jeugd zwierf hij graag door de Canadese wouden. Hij studeerde Engelse taal- en letterkunde en geschiedenis. In 1970 startte hij een loopbaan als leraar aan de middelbare school van Orillia, Ontario. Later werd hij er hoofd van de sectie Engels. Zijn vrije tijd wijdt hij volledig aan het schrijven. Met zijn tweede vrouw Ting Xing woonde Bell drie jaar in China. Hij gaf les in Beijing en Harbin. Zijn verblijf in de Chinese volksrepubliek en de studentenrevolte, in mei 1989 op het Tien an Menplein in Beijing, inspireerden hem tot Forbidden City (Verboden stad). Dit boek werd in Canada bekroond met de Ruth Schwartz Award for Excellence in Children's Literature en de Ontario School Librarians' Award. Voor Five Days of the Ghost (De geest van de indiaan) viel Bell de Manitoba Young Readers' Choice Award ten deel. Zack werd bekroond met de Mr. Christie's Book Award. In Vlaanderen kreeg William Bell in 1989 voor Verboden terrein een Boekenleeuw. Verboden stad werd in 1992 onderscheiden met de prijs van de Vlaamse Kinder- en Jeugdjury. Werk William Bell debuteerde toen hij veertig was met Verboden terrein. Het verhaal was niet voor de jeugd bedoeld, maar omdat de hoofdpersoon een tiener is, werd het wel als jeugdboek uitgegeven. ‘Van toen af kwam al wat ik schreef in het vakje jeugdliteratuur terecht. Ik vind dat wel jammer voor volwassenen, die door hun vooroordelen over jeugdboeken veel moois missen.’ Met zijn werk wil Bell de jeugd aan het denken zetten. Het centrale thema is de groei naar volwassenheid en het aftasten van de eigen identiteit. De confrontatie met volwassenen en de aandacht voor emoties en gevoelens {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} spelen daarbij een belangrijke rol. ‘Het gaat er in het leven om dat we individuen moeten worden. We moeten mensen worden die nauw met anderen verbonden zijn, maar niet echt afhankelijk van anderen.’ De persoonlijke, eenzame en vaak avontuurlijke zoektocht naar de identiteit plaatst Bell in een breed maatschappelijk kader. Elke roman bevat onderhuids ook een flinke dosis maatschappijkritiek. Het decor van zijn verhalen tekent Bell uit in bloemrijke beschrijvingen met sfeerscheppende details. In Verboden terrein komt de eigengereide, maar onzekere Franklin Crabbe in opstand tegen de snobistische schijnwereld van zijn schatrijke ouders. Volledig gefrustreerd duikt hij onder in de anonimiteit van de Canadese wildernis. Op het moment dat de tocht hem fysiek dreigt op te breken, vindt hij veiligheid bij de oudere vrouw Mary, die eveneens op de vlucht is. Zij leert hem hoe je in de meest hachelijke omstandigheden lichamelijk en geestelijk kunt overleven. Na haar dood keert hij gerijpt en gezuiverd naar huis terug. Het verhaal is psychologisch sterk onderbouwd en spreekt door de volgehouden spanning een breed publiek aan. Alex uit Verboden stad, die met zijn vader in Beijing verblijft tijdens de studentenrevolte van 1989, evolueert van een onbevangen puber naar een bewuste adolescent. Door zijn gesprekken met volwassenen en studenten krijgt hij niet alleen inzicht in de menselijke wreedheid, maar ook in de gewetenloosheid van een totalitair systeem. In zijn dagboek registreert hij glashelder de gebeurtenissen op het Tien an Menplein, waardoor het verhaal ook een waardevol tijdsdocument is. Het werd in tien talen vertaald. Bells politieke overtuiging is altijd humaan gekleurd. In het spookverhaal De geest van de indiaan is de menslievende boodschap belangrijker dan de historische informatie en het politieke engagement. De levenswijsheden van een indiaanse geest helpen Karen de dood van haar tweelingbroer te verwerken. De gedetailleerde beschrijvingen geven het verhaal de allure van een thriller. De vader-zoonrelatie en het omgaan met gevoelens krijgen volle aandacht in Geen handtekening. De kleinburgerlijke Steve herstelt moeizaam het contact met zijn vader, een onconventionele zwerver en analfabeet die plotseling uit zijn leven verdwenen is. Op het moment dat Steve inziet wat de ruwe scheiding voor zijn vader betekend heeft, legt hij de link met zijn afwijzende houding tegenover zijn homoseksuele vriend Hawk. De roman volgt het stramien van een tocht, waarvan Steve gelouterd terugkomt. In Spreek tot de aarde speelt de volwassenwording van de vijftienjarige Bryan Troope zich af tegen de achtergrond van een milieuschandaal. Bryan verwijt zijn moeder dat ze hem na de dood van zijn vader geen zekerheid en {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} veiligheid biedt. Als milieu-activiste strijdt ze verbeten tegen het kaalkappen van het gematigd regenwoud op Vancouver Island. Ze komt daarbij in botsing met Bryans oom, een werkloze houthakker. Een opdracht voor school en een indiaanse buurman zetten Bryan aan tot nadenken en dwingen hem stelling te nemen. De tegengestelde standpunten die in het eerste deel van het boek worden uitgezet, zorgen in het tweede deel voor een harde botsing. Een detectivedraad houdt de spanning vast. Ook de zestienjarige Zack, zoon van een blanke joodse professor en een zwarte blueszangeres, maakt een identiteitscrisis door. Wanneer hij voor het eerst persoonlijk met racisme en neo-nazistische propaganda wordt geconfronteerd, gaat hij op zoek naar zijn zwarte roots. Met een geschiedenisproject als alibi onderneemt hij in het geheim een reis naar zijn onbekende zwarte familie in het zuiden van de Verenigde Staten. De confrontatie geeft Zack niet alleen inzicht in de vele gezichten van het racisme, maar sterkt hem ook in het besef van zijn persoonlijke waardigheid. Spitse, niet zelden ironische kanttekeningen van de ik-persoon Zack geven lucht aan de zware problematiek. Bell onderbouwt zijn psychologische romans, die steunen op grondige research, vaak met krantenartikelen, documenten en dagboekfragmenten. Zo is in Zack historische informatie verwerkt over de Amerikaanse burgeroorlog {== afbeelding Omslagillustratie: Francien van Westering ==} {>>afbeelding<<} en de vrijheidsstrijd van de slaven in de achttiende eeuw. Aan de hand van objectieve informatie nodigt Bell de lezers uit om zelf te interpreteren en conclusies te trekken. Verboden stad De zeventienjarige Alex gaat samen met zijn vader, cameraman bij de Canadese tv-maatschappij cbc, naar China om er het bezoek van Gorbatsjov te filmen. Ze maken de eerste studentenbetogingen op het Tien an Menplein mee en de bloedige aanval van het leger op 4 juni 1989. In zijn dagboek doet Alex, die gefascineerd is door oorlogsgeschiedenis, op {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} filmische wijze verslag van deze gebeurtenissen. Het verhaal is ingenieus opgebouwd. In het eerste deel levert Bell de nodige bouwstenen. De gedetailleerde beschrijvingen van de omgeving en de personages mengt hij met historische informatie. Het ritme versnelt in het tweede deel, wanneer Alex het bij de eerste onlusten te pakken krijgt van het reportersvirus. In het derde deel is hij terug in Toronto en probeert hij de gebeurtenissen door reflectie te verwerken. Naast een tijdsdocument is Verboden stad het verhaal van Alex' persoonlijke groei. Alex toetst zich daarbij aan verschillende volwassenen. Aanvankelijk spiegelt hij zich aan zijn vader en diens medewerker Eddie Nowland, de gedreven journalisten die met het perfecte verhaal roem nastreven. In zijn dagboek neemt hij hun registrerende stijl over. De Chinese contactpersoon Lao Xu biedt tegenwicht. Zijn aanvankelijk grenzeloze trouw aan het officiële gezag slaat na de slachtpartij om in diepe ontgoocheling. Ook Alex ziet in dat de veiligheid van de militaire orde, die hem eerder zo had aangesproken, slechts een illusie is. Wanneer Lao Xu, en later ook de bevriende studente Xin-Hua, worden vermoord, voelt hij zich persoonlijk getroffen. Het koele, beschrijvende oog van de camera maakt plaats voor een hevige gevoelsontlading. Alex leert uit zijn woede en verdriet en wordt er volwassener door. De onbevangen puber die er naar verlangde om de historische Verboden Stad in het hartje van Beijing te bezoeken, ontdekt de werkelijke verboden stad: Beijing, de stad die gebukt gaat onder een wreed en onmenselijk totalitair regime. Waardering William Bell wordt gewaardeerd om zijn inhoudelijk interessante thema's en zijn diepgaande psychologische portretten van adolescenten. Verboden terrein werd veelvuldig vertaald en is in Canada een verplicht boek op de middelbare school. Van de Vlaamse critici kreeg vooral Verboden stad veel aandacht. Het Volk kopte: ‘William Bell verzoent de jeugd met de politiek’. In De Standaard prees Tilly Stuckens het boek vanwege de samenhang tussen degelijke politieke informatie en volgehouden spanning. De Vlaamse jeugdjury was in de ban van Bells meeslepende vertelstijl en apprecieerde de begrijpelijke politieke informatie. Sommige recensenten bestempelden Geen handtekening als een wat zwaar op de hands probleemboek. Luc Lannoy daarentegen noemde het verhaal in Jeugdboekengids een ‘overtuigend, eigentijds psychologisch verhaal waarin de gevoels- en gedachtenwereld van de adolescent zeer raak en authentiek worden gevat.’ Dezelfde appreciatie gold Spreek tot de aarde en Zack, waarbij gewezen werd op de hoge actualiteitswaarde en het engagement. De recensent van de Nederlandse Bibliotheekdienst wees op de vele beschrijvingen, politieke intriges en {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} het volwassen taalgebruik, waardoor de verhalen niet voor iedereen toegankelijk zijn. Bibliografie Jeugdboeken Crabbe (1985): Verboden terrein, Vertaald door Rik Pareit. Averbode/Apeldoorn, Altiora, 1988. Forbidden city (1990): Verboden stad. Vertaald door Karel Verleyen. Averbode/Apeldoorn, Altiora, 1991. Five days of the Ghost (1992): De geest van de indiaan. Vertaald door Roger Vanbrabant. Averbode/Apeldoorn, Altiora, 2000. No signature (1992): Geen handtekening. Vertaald door Karel Verleyen. Averbode/Apeldoorn, Altiora, 1994. Speak to the earth (1995): Spreek tot de aarde. Vertaald door Karel Verleyen. Averbode/Apeldoorn, Altiora, 1995. Zack (1998): Zack. Vertaald door Magda Brijssinck. Averbode/Apeldoorn, Altiora, 1998. Over William Bell Luc Lannoy, Een Angry Young Man nieuw leven ingeblazen. In: Jeugdboekengids, jaargang 31 (1989), nr. 3. Marita de Sterck, Verboden terrein. In: Leeswijzer 14-16 jaar. Keuzelijst en werkmodellen voor de tweede graad van het secundair onderwijs. Leuven/Amsterdam, Infodok, 1990. Tilly Stuckens, Jeugdboek voor Tienanmen roept afschuw voor geweld op. In: De Standaard, 10-3-1991. [Anoniem], William Bell verzoent de jeugd met de politiek. In: Het Volk, 28-3-1991. Tilly Stuckens, Geweld op het Chinese plein. In: Het Nieuwsblad, 3-4-1991. Jet Marchau, In de schaduw van een bekroning. In: Jeugdboekengids, jaargang 34 (1992), nr. 5. (Over Verboden stad) [Anoniem], William Bell: Verboden stad. In: Bubi, Boek uit Boek in 1993. Antwerpen, Dedalus, 1993. (Juryrapport jeugdjury) Tilly Stuckens, William Bell: ‘Alles verliezen om jezelf te vinden’. In: De Standaard, 30-3-1994. Jef Boden, William Bell: ‘Schrijven is hard labeur, maar geeft veel voldoening’. In: TOP-magazine 28, 11-3-1994. Luc Lannoy, Geen handtekening. In: Jeugdboekengids, jaargang 36 (1994), nr. 4. Tilly Stuckens, Eenzaat in Gods wouden. Jeugdschrijver verpakt gevoelens meesterlijk in avontuur. In: Het Nieuwsblad, 28-7-1994. Jet Marchau, Spreek tot de aarde. In: Leesidee, jaargang 1 (1995), nr. 4. Greetje Konijnendijk, Spreek tot de aarde. Nederlandse Bibliotheek Dienst, 1995. Jet Marchau, William Bell. In: Schrijver Gevonden. Encyclopedie van de jeugdliteratuur. Tielt/Den Haag, Lannoo/Biblion, 1998. Annelies Devos, Zack. In: Klapper, jaargang 7 (1999), nr. 1. Jet Marchau, Racisme heeft vele gezichten. In: Leesidee, jaargang 5 (1999), nr. 1. Jet Marchau, William Bell, De geest van de indiaan. In: Leesidee, jaargang 6 (2000), nr. 5. Frans Hollander, De geest van de indiaan. Nederlandse Bibliotheek Dienst, 6-6-2000. 55 Lexicon jeugdliteratuur februari 2001 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Benadering vanuit het kind door Anne de Vries Bij een benadering vanuit het kind worden kinderboeken geïnterpreteerd of beoordeeld vanuit het perspectief van de beoogde lezers. De criticus probeert zich te verplaatsen in hun beleving van de tekst, waarbij hij zich enerzijds kan baseren op intuïtie of jeugdherinneringen, en anderzijds op de waarneming van kinderen of empirisch onderzoek naar hun voorkeuren en hun manier van lezen. Sinds het ontstaan van deze benadering, tegen het midden van de negentiende eeuw, is haar invloed tamelijk constant. Net als de → literaire benadering treedt zij echter het duidelijkst op de voorgrond in reacties op een nadrukkelijke → pedagogische benadering. Uitgangspunten Volgens de vertegenwoordigers van deze benadering moet een kinderboek in de eerste plaats voldoen aan de behoeften van kinderen. Om kinderboeken te kunnen beoordelen moet men dus weten welke betekenis boeken voor kinderen hebben, en welke eisen zij eraan stellen. Hierbij wordt veel aandacht besteed aan de emotionele beleving van de tekst, die overigens nauw verbonden is met literaire aspecten. Om de emoties van kinderen te raken, moeten boeken voldoen aan een aantal literaire eisen, die vooral betrekking hebben op karaktertekening en plot. Vertegenwoordigers van de pedagogische benadering zetten zich regelmatig af tegen deze uitgangspunten. Zo verklaarde Ida Heijermans in 1906 dat men bij de lectuurvoorziening niet te veel rekening moest houden met de voorkeur van kinderen: zij vinden vaak de verkeerde boeken mooi; daarom moeten volwassenen toezicht houden op hun lectuur. Een soortgelijke argumentatie vindt men na 1970 in discussies over de waarde van kinderjury's: sommige critici betogen dat kinderen nog geen oog hebben voor de literaire kwaliteit, omdat ze nog geen afstand zouden kunnen nemen maar alleen emotioneel op verhalen reageren; daarom is het aan volwassenen te oordelen over de waarde van kinderboeken. Volgens de verdedigers van kinderjury's kan de waarde van kinderboeken echter niet worden losgemaakt van de beleving van de beoogde lezers: zij hoeven een boek niet van {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} a tot z te begrijpen, maar ze moeten er wel door aangesproken (kunnen) worden. Om die reden besteden de vertegenwoordigers van deze benadering veel aandacht aan onderzoek naar de cognitieve en emotionele ontwikkeling van kinderen en de leesvaardigheid (in het bijzonder met betrekking tot literaire teksten). Geschiedenis De benadering vanuit het kind ontstond in de negentiende eeuw als reactie op de moralistische kinderboeken van de → Verlichting. Hoewel Van Alphen nog altijd werd nagevolgd, pasten zijn model-kinderen niet meer in het beeld dat men in de Romantiek van het kind had gevormd. In de Verlichting had men de mens in de eerste plaats gezien als lid van de maatschappij; en omdat een kind nog niet klaar is voor een rol in de maatschappij, werd de nadruk gelegd op wat het daarvoor moest leren. In de Romantiek werd de mens veel meer gezien als individu; en als individu is een kind al iemand: het heeft zijn eigen emoties en zijn eigen gedachten, en heeft dus recht op boeken die daarbij aansluiten. Vanuit deze opvatting geeft De Genestet scherpe kritiek op Van Alphen, die hij veel te wijs en te deftig vindt, in één woord ‘onkinderlijk’. De meeste kinderboeken zijn van zijn eigen tijd, al die ‘Zedelijke verhaaltjens voor de lieve jeugd’, voldoen evenmin aan zijn eisen. Ook het oordeel van de kinderen is meestal niet erg vleiend: ‘En zij-zelve zijn in deze toch maar de beste recensentjens!’ Een kinderdichter moet volgens De Genestet het talent hebben op een kinderlijke en tegelijk dichterlijke manier te schrijven: zó dat de kinderen het voelen en aardig vinden. Daarvoor moet hij de kinderen kennen, en delen in hun spel en hun vrolijkheid. Bij de onderwijzer Joh. A. Leopold vinden we enkele jaren later vrijwel dezelfde gedachte: wie voor kinderen schrijft, moet ‘weerspiegelen’ wat er in hen omgaat. Het moet dus iemand zijn die zijn eigen jeugd nog niet vergeten is, en kan delen in de vrolijkheid van de kinderen. De benadering heeft een nieuwe opleving als reactie op de ‘Tweede Verlichting’ rond de eeuwwisseling. Door Nellie van Kol, Ida Heijermans en anderen werd opnieuw de nadruk gelegd op de moraal die kinderen uit hun boeken moesten putten. De eerste die zich hiertegen afzet, is Jan Ligthart: volgens hem baseren deze opvoeders zich alleen op hun morele principes, en houden ze geen rekening met de aard van het kind. Om kinderen te beschermen tegen ‘kwade invloeden’ willen ze allerlei boeken weren, zoals indianenromans en zelfs Dik Trom en School-idyllen, zonder zich af te vragen welke functie die boeken voor kinderen hebben. Kort daarna levert Theo Thijssen felle kritiek op het herlevende moralisme in {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} kinderboeken. Hij formuleert in de eerste plaats literaire eisen (kinderen hebben recht op échte kunst, zonder zedenlesjes), maar hij kan zich ook uitstekend identificeren met de jonge lezers. Voor Cornelis Veth is dat het voornaamste uitgangspunt: hij neemt het in 1912 op voor het plezier dat een jongen aan zijn boeken beleeft, waarbij hij vooral de avonturenromans op het oog heeft, die door bezorgde opvoeders bestreden worden. Alle drie verklaren zij uitdrukkelijk dat kinderen niet door deze lectuur bedorven worden: ze houden er juist van omdat deze boeken hun eigen fantasie weerspiegelen. Na 1930 kwam er meer aandacht voor de belangstelling van kinderen, als gevolg van het onderzoek van Charlotte Bühler en anderen. Er zijn echter grote verschillen in uitwerking. Volgens D.L. Daalder, een van de belangrijkste Nederlandse pedagogen van die tijd, mocht men de behoeften van kinderen niet uit het oog verliezen, maar kon men er ook niet zo maar aan voldoen: hij pleitte voor een scherpe censuur om verkeerde invloeden te weren. Volgens de Amsterdamse bibliothecaresse Louise Boerlage is censuur echter overbodig. Zij betoogt dat kinderen alleen uit hun boeken opnemen wat ‘aansluit op hun gevoelsleven’. Bovendien is censuur volstrekt zinloos, zegt ze: kinderen lezen toch wel wat ze willen. Recente uitingen Na 1970 manifesteerde deze benadering zich vooral in de organisatie van → kinderjury's. Een belangrijke overweging hierbij is dat men de beoordeling van kinderboeken niet helemaal aan volwassenen kan overlaten, omdat men dan gevaar loopt boeken aan te prijzen die voor kinderen niet aantrekkelijk of zelfs onbegrijpelijk zijn: men moet nagaan wat kinderen er zelf van vinden. Kinderjury's hebben enkele malen kritiek geleverd op de keuze van de → Gouden en Zilveren Griffels, wat leidde tot polemieken over de competentie van volwassenen enerzijds en kinderjury's anderzijds. Er was nog een oorzaak waardoor in deze jaren een controverse ontstond met de literaire benadering van kinderboeken. Tot die tijd waren de literaire argumenten altijd in dienst gesteld van de beleving van de beoogde lezer; maar na 1970 werden voor het eerst beoordelingen gepubliceerd vanuit een ‘autonome’ literatuuropvatting, waarin het gaat om de literaire waarde als zodanig, los van de beleving van kinderen. Degenen die zich afzetten tegen kinderjury's, sloten zich hierbij aan. Zo betoogde Nettie Heimeriks in 1978 dat kinderen nog geen oog hebben voor de literaire kwaliteit, omdat ze nog geen afstand zouden kunnen nemen maar alleen emotioneel op verhalen reageren; daarom is het aan volwassenen om te oordelen over de waarde van kinderboeken. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Een van de voorvechters van kinderjury's, Marleen Wijma, verdedigde de opvatting dat kinderen wel degelijk oog hebben voor literaire kwaliteit, mits die voor hen relevant is (dat wil zeggen: mits die aansluit bij hun mogelijkheden). Om die reden leverde zij in 1985 kritiek op de bekroning van Kleine Sofie en Lange Wapper van Els Pelgrom, dat bij de meeste kinderjury's in Noord-Holland op de laatste plaats was geëindigd omdat de meeste kinderen het niet begrepen. De oorzaak hiervan is volgens Wijma dat dit verhaal op een vrij abstract niveau gelezen moet worden: als je de symboliek niet herkent, kun je het eenvoudig niet volgen. En hoewel kinderjury's bestaan uit kinderen die graag lezen, bleken de meesten van hen hier niet toe in staat. Zij vindt Kleine Sofie en Lange Wapper daarom ‘eerder een verhaal voor volwassen jeugdboekcritici dan voor de bedoelde leeftijdsgroep’. Onderzoek De eerste die de literaire voorkeur van kinderen onderzocht, was de ontwikkelingspsychologe Charlotte Bühler. Op grond van een enquête onder Weense kinderen en hun ouders onderscheidde zij in ‘Das Märchen und die Phantasie des Kindes’ (1918) tot aan de puberteit drie fasen in de ontwikkeling van de literaire voorkeur: de Struwwelpeterfase, de sprookjesfase en de Robinsonfase. In een studie van de puberteitspsychologie, Das Seelenleben des Jugendlichen (1922), noemde zij een vierde fase: de ‘heldenleeftijd’ (zie ook: → Leesfasen). Hoewel deze fasen volgens Bühler een indruk geven van de ontwikkeling van de fantasie, hebben ze niet de pretentie van een universele geldigheid. Al in 1918 wees zij op de invloed van het milieu, en in haar artikel ‘Kunst und Jugend’ (1926), gebaseerd op een enquête onder achtduizend kinderen, liet zij zien dat er ook grote individuele verschillen bestaan. Weliswaar verloopt de ontwikkeling ongeveer zoals zij die in 1918 had geschetst, maar behalve in de sprookjesfase is er nooit een meerderheid voor een bepaald genre. Over de hele linie is er een verschuiving van sprookjes naar avonturenverhalen, maar er is geen sprake van scherp omlijnde fasen; en vanaf een jaar of tien worden de individuele verschillen steeds groter. Men mag de leesfasen van Bühler dan ook niet opvatten als een leidraad voor de lectuurvoorziening. In Das Seelenleben des Jugendlichen merkt zij wel op dat men bij de keuze van boeken in de eerste plaats rekening moet houden met de behoeften van kinderen zelf, maar zij suggereert nergens dat men daarbij de uitslag van haar enquête moet volgen; die is hiervoor ook veel te gedifferentieerd. Het onderzoek van Bühler veroorzaakte een golf van nieuwe onderzoe- {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} ken. Ook in Nederland vonden enquêtes plaats naar de literaire voorkeuren van kinderen, onder andere door D.L. Daalder. Op grond hiervan kan men bijvoorbeeld een ‘Dik-Tromfase’ onderscheiden. Hoewel Bühler alleen ingaat op psychologische aspecten van het lezen, kan men haar onderzoek ook anders interpreteren. Als belangrijkste element in de lectuur van alle leesfasen noemt zij het avontuur; alleen de voorstelling daarvan verandert. Dit betekent dat kinderen in alle fasen een voorkeur hebben voor verhalen met de volgende kenmerken: een duidelijke plot, spanning, actie, personages met een duidelijk karakter (een held die het opneemt tegen de slechterik). Kortom: de oervorm van het verhaal, met een zeer eenvoudige structuur. Gezien de beperkte literaire ervaring van kinderen is deze voorkeur heel begrijpelijk. In grote lijnen wordt deze interpretatie ook door empirisch onderzoek bevestigd. Een voorbeeld daarvan is het overzicht van de literaire eisen van kinderen van tien tot twaalf jaar, dat Marleen Wijma in 1981 samenstelde uit de beoordelingen van de kinderjury in Schagen. Spanning blijkt de belangrijkste eis. Meestal is dit gekoppeld aan een avontuurlijke handeling, maar dat is niet noodzakelijk: ook een hoge ‘zieligheidsgraad’ of dramatische situatie leidt tot een grote betrokkenheid bij het verhaal. Alles wat het verhaal onderbreekt, wordt als storend ervaren; uitvoerige beschrijvingen worden bijvoorbeeld overgeslagen. Een eenvoudige verhaalstructuur vergroot de aantrekkelijkheid: een verhaal moet een duidelijke plot hebben en het moet chronologisch verteld worden, zonder ‘open plekken’. Een duidelijke, enigszins schematische karaktertekening wordt eveneens op prijs gesteld: dat maakt het verhaal overzichtelijk. Verder constateert Wijma een voorkeur voor een conventioneel taalgebruik: moeilijke woorden onderbreken de gang van het verhaal, clichés werken versterkend. Ook dit gegeven heeft echter geen absolute geldigheid: oorspronkelijk, levend taalgebruik kan kinderen wel degelijk boeien, maar dit vereist een groot meesterschap. Al deze eisen kan men onder één noemer brengen: het verhaal moet spannend zijn, de lezer moet meegetrokken worden naar de (goede) afloop. Als aan die eisen is voldaan, gelden er enkele secundaire overwegingen. Als je iets leren kunt van een verhaal, is dat een pluspunt; humor wordt altijd op prijs gesteld. Er bestaat een duidelijke spanning tussen deze criteria van kinderen en die van literaire critici. De laatste stellen, ook bij kinderboeken, hogere eisen aan de complexiteit en de diepere betekenis van het verhaal. Zoals Wij- {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} ma (1983) vaststelt, komt het nogal eens voor dat recensenten boeken aanbevelen op grond van elementen die door kinderen niet worden herkend. Zij vindt het daarom noodzakelijk dat recensenten kennis nemen van het ‘lees- en ontwikkelingsniveau’ van de beoogde lezer. Bibliografie (Beschouwingen van critici zijn niet opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar de studie van De Vries (1989), die een volledig overzicht geeft.) Charlotte Bühler, Das Märchen und die Phantasie des Kindes. In: Zeitschrift für angewandte Psychologie, 1918. (Ook in: Charlotte Bühler & Josephine Bilz, Das Märchen und die Phantasie des Kindes. Mit einer Einführung von Hildegard Hetzer. Vierte Auflage. Berlin [usw.], Springer, 1977.) Charlotte Bühler, Das Seelenleben des Jugendlichen. Versuch einer Analyse und Theorie der psychischen Pubertät. Jena, G. Fischer, 1922. Charlotte Bühler, Kunst und Jugend. In: Zeitschrift für Ästhetik und allgemeine Kunstwissenschaft, Band 20 (1926), blz. 288-306. D.L. Daalder, Wat ze willen en wat ze mogen lezen. In: Het kind, jaargang 29 (1928), kolom 333-336, 368-370, 394-398, 413-417, 436-439, 465-467 en 485-487. D.L. Daalder, Over kinderlectuur. In: Ons kind. Gids voor jonge ouders. Onder redactie van J.H. Gunning Wzn. en anderen. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1938, blz. 160-166. Joke Linders-Nouwens, De kritiek en het kinderboek. In: Project Jeugdliteratuur, aflevering 1.0.0.7 (1978). Marleen Wijma, Leeservaringen van 10- tot 12-jarigen. In: Spektator, jaargang 11 (1981-1982), blz. 123-141. Marleen Wijma, Lezen en lezen is twee. Over de wijze waarop kinderen lezen. Lier, Van In; Den Haag, NBLC, 1983. Refleks, 1983, nr. 3. Marleen Wijma-van der Laan, Sofie past toch niet in dat theatertje? Kinderen over Kleine Sofie en Lange Wapper. In: En nu over jeugdliteratuur, jaargang 12 (1985), blz. 142-143. De jeugdboeken top 100 allertijden. Samengesteld, bewerkt en ingeleid door Joke Linders. Met bijdragen van Jan Terlouw, An Rutgers van der Loeff, Maarten 't Hart en anderen. Amsterdam, De Bijenkorf, 1988. Anne de Vries, Wat heten goede kinderboeken? Opvattingen over kinderliteratuur in Nederland sinds 1880. Amsterdam, Querido, 1989. 24 Lexicon jeugdliteratuur oktober 1990 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Beoordeling van kinderboeken door Joke Linders-Nouwens Geschiedenis Opvattingen over de beoordeling van het kinderboek hebben alles te maken met de tijd waarin en de omstandigheden waaronder de eerste kinderboeken verschenen (midden 18e eeuw). Boeken speciaal voor kinderen geschreven waren een rechtstreeks gevolg van de Verlichtingsidealen volgens welke de blanke ziel van het kind uitsluitend bedrukt mocht worden met goede en zuivere idealen. De normen die vervolgens gehanteerd werden om te kijken of boeken voor kinderen geschikt waren, kwamen uit diezelfde koker. Het spelend leren, het opvoeden van kinderen tot vrome en deugdelijke personen heeft vanaf het begin van de officiële Nederlandse kinderliteratuur de beoordeling van het kinderboek diepgaand beïnvloed, was zelfs de rechtvaardiging van het bestaan van kinderboeken. Onder invloed van de Romantiek lieten schrijvers als De Genestet en Nicolaas Beets hun afkeer blijken over het wat al te brave en niet zo realistische karakter van sommige helden uit de kinderliteratuur. Zij verweten die kinderliteratuur gebrek aan fantasie en verbeeldingskracht. Huet en Potgieter prijzen de gedichten van J.J.A. Gouverneur en Jan Pieter Heije om hun meer kinderlijk (en dus) echter karakter. Pas in 1899 met het beroemde Gids-artikel van Nellie van Kol werden eisen voor het schrijven voor kinderen geformuleerd die niet alleen opvoedingsidealen benadrukten, maar ook beklemtoonden dat ‘een goed boek te beter [is] naarmate vorm, taal, stijl, bekoorlijker, boeiender, helderder en geestiger zijn’. Nellie van Kol streed voor een opvoeding die de kindernatuur geen geweld zou aandoen, die kinderen zou vormen tot idealistische en moedige mensen. Bij dat streven kon de kinderliteratuur als machtige factor worden ingeschakeld. Tendenz is nodig, vond zij, maar bezieling is voorwaarde. Een schrijver moet iets te zeggen hebben. Kritiek Nog altijd bestaat er veel verwarring over de functie en het wezen van kinderliteratuur. Nog altijd wordt er gekibbeld over de vraag welke elementen bij het uitspreken van een oordeel over jeugd- en/of kinderliteratuur de belangrijkste zijn: stijl, opvoedingsidealen, het bevattingsvermogen van een kind, de maatschappelijke relevantie of het percentage werkelijkheid. Wat is kritiek eigenlijk? Kritiek is het uitspreken van een oordeel over de waarde, de goede of slechte hoedanigheden van een tekst of van voort- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} brengselen van kunst of wetenschap in het algemeen. De belangrijkste vraag die daarop volgt is op grond waarvan zo'n oordeel over een tekst wordt uitgesproken. Natuurlijk, ieder die een boek leest heeft tijdens of na het lezen een eerste, meestal emotioneel gekleurde reactie in de trant van: mooi, wat stom, zoiets kan helemaal niet, enz. Maar de literatuurcriticus gaat verder dan het geven van een emotioneel waardeoordeel, waarbij zijn/haar opvattingen over literatuur van wezenlijk belang zijn. Volgens Graham Hough in An Essay on Criticism zijn er twee basisvisies op literatuur die teruggaan op Plato (moral theory) enerzijds en Aristoteles (formal theory) anderzijds. De moral theory ziet literatuur als een deel in het geheel van menselijke ervaringen, waarbij de literatuur kan dienen als voorbeeld, uitbreiding van ervaringen en inzicht kan geven in vragen van algemeen menselijke aard. De formal theory vraagt aan welke wetten van perfectie de literatuur onderworpen is: wetten die meer met stijl, opbouw en samenhang van verschillende taalelementen te maken hebben dan met de betekenis waarnaar de taal verwijst. Een volledige kritiek kan, volgens Hough, alleen tot stand komen als beide literatuuropvattingen in een synthese samensmelten. Verschillende opvattingen De verschillen die bij de beoordeling van het kinderboek naar voren komen zijn alle terug te voeren tot dit verschil in literatuuropvattingen. Op de eerste plaats is daar de opvatting dat jeugdliteratuur de vergelijking met ander literair werk zou moeten kunnen doorstaan, wil het zich het recht op de toevoeging ‘literatuur’ niet ontzegd zien. Volgens Kees Fens valt die vergelijking altijd negatief uit, waaruit je met Jan Blokker de conclusie zou kunnen trekken dat jeugdliteratuur niet bestaat. Bomhoff betoogt dat jeugdboeken literaire kwaliteiten moeten hebben en dus vergeleken moeten kunnen worden met ander literair werk zowel uit de jeugdliteratuur als uit de literatuur voor volwassenen. Hij betoogt echter ook dat jeugdboeken als literatuur moeten kunnen functioneren en aldus een middel zijn in de opvoeding, in de vorming en ontwikkeling van gevoel en verbeelding, van esthetische, ethische en religieuze gevoeligheid. Traditiegetrouw echter hoort het kinderboek en de beoordeling ervan bij uitstek thuis in de wereld van de opvoeding en de moraal, waarbij de vraag wordt gesteld naar de boodschap die in een boek verwerkt zit en wat voor uitwerking die kan hebben op een kind. In de zeventiger jaren heeft deze benadering een eigentijds jasje gekregen door de opkomst van maatschappijkritische groeperingen enerzijds en de sociologische literatuuropvattingen anderzijds. Bert Brouwers bijvoorbeeld stelt dat literatuur een rechtstreekse vorm {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} van communicatie is en dus een middel om veranderingen aan te brengen. In die opvatting past het idee dat jeugdliteratuur kan bijdragen tot inzicht in de eigen leefwereld, en in de noodzaak en mogelijkheid die te veranderen. Ook de verschillende → werkgroepen streven ernaar het publiek (ouders en kinderen) via hun publikaties bewust te maken van het rol- en maatschappijbevestigende karakter van het gros der kinderboeken. Deze doelstelling leidt ertoe die boeken te propageren die naar de mening van de verschillende werkgroepen een positieve uitzondering vormen. Het spreekt voor zich dat zo'n duidelijk oordeel over kinderboeken zijn uitwerking niet mist op uitgevers, boekverkopers, ouders, critici en schrijvers van jeugdboeken. Een geheel eigen inbreng leveren pedagogen en psychologen die aansluitend bij de verschillende levensfasen en behoeften van kinderen, boeken beoordelen op de hoeveelheid fantasie, identificatie- en ontwikkelingsmogelijkheden. In deze benadering past ook de stroom van publikaties over het gebruik van jeugdboeken in de klas, alhoewel daarbij ook de opvoeding tot literaire smaak een rol speelt. Aansluitend bij de jongste ontwikkelingen in de algemene literatuurwetenschap, de receptie-esthetica, wordt steeds meer de vraag gesteld wat kinderen zelf vinden van de voor hen geschreven boeken. Het beoordelen van kinderboeken door die geïntendeerde lezer blijkt echter moeilijker dan men in eerste instantie gedacht heeft. Immers, wie bepaalt het aanbod van boeken, wie maakt de eerste selectie, hoe kan het oordeel van kinderen gevangen en geformuleerd worden, als de kinderen zelf nog maar weinig leeservaring en nog minder schrijfervaring hebben om zich te uiten? Het toenemend aantal kinderjury's, als aanvulling op de jaarlijkse Griffel- en Penseeluitreikingen, geeft aan dat er op dit gebied nog veel werk te verrichten valt. De positie van de kinderboekenkritiek is trouwens nogal merkwaardig. De criticus spreekt een oordeel uit over een boek dat in eerste instantie niet voor hem of haar bedoeld is, maar voor kinderen. Die beoordeling is dan weer bestemd voor de ouders of verzorgers van de geïntendeerde lezer. De criticus verschaft hen informatie en beargumenteert zijn oordeel. Vandaar ook dat de praktijk van de criticus soms veel dichter ligt bij de journalistieke arbeid van informatie verschaffen, signaleren, enz. dan bij het eigenlijke evalueren van alle aspecten van een kinderboek. Natuurlijk heeft kritiek ook een duidelijke functie ten aanzien van de schrijvers zelf, die zich aangesproken, aangemoedigd, afgewezen of gestimuleerd voelen, maar in dit opzicht is er geen verschil tussen de beoordeling van het kinderboek en boeken die voor volwassenen zijn geschreven. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Zie ook: Geschiedenis van de jeugdliteratuur, Kinderjury, Literaire beoordeling, Literatuursociologie, Maatschappijkritiek, Ontwikkelingspsychologie, Pedagogische benadering, Vanuit het kind, Structuuranalyse. Bibliografie Nellie van Kol-Porrey, Over Kinderlectuur. Rotterdam, Masereeuw & Bouten, 1901. (Heruitgave Den Haag, 1977. Buiten het Boekje 8.) Graham Hough, An Essay on Criticism. New York, 1966. Hans E. Gierhl, Der Junge Leser. Einführung in Grundfragen der Jungleserkunde und der Literarischen Erziehung. Donauwörth, 1968. Paul Heins, Out on a limb with the Critics en Coming to terms with Criticism. In: Virginia Haviland, Children and Literature. London, 1973. [Herdruk van twee lezingen uit 1969.] J.R. Townsend, Standards of criticism for children's literature. In: Top of the News, vol. 27 (1971), nr. 4. Kees Fens. In: de Volkskrant, 19-10-1974. Jan Blokker. In: de Volkskrant, 19-10-1974. J.G. Bomhoff, De Algemene Literatuurwetenschap over het kinderboek. Lezingencyclus Groningen 1974. In: Project Jeugdliteratuur, afl. 1.0.01 (1976). Bert Brouwers, Naar een sociologische benadering van kinder- en jeugdliteratuur. Lezingencyclus Groningen 1974. In: Project Jeugdliteratuur, afl. 1.0.02 (1976). O.W. Goeman, Ontwikkelingspsychologische aspecten van kinder- en jeugdliteratuur. Lezingencyclus Groningen 1974. In: Project Jeugdliteratuur, afl. 1.0.03 (1976). Joke Linders-Nouwens, De beoordeling van het kinderboek. Onderzoek naar enige uitgangspunten. Den Haag, 1975. [Buiten het Boekje 7.] Marleen Wijma-van der Laan, Kinderen beoordelen boeken voor kinderen. Verslag van het werken met een kinderboekenjury. In: Levende Talen, nr. 320, 1976, blz. 445-449. Joke Linders-Nouwens, De kritiek en het kinderboek. In: Project Jeugdliteratuur, afl. 1.0.07 (1977). Netty Heimeriks, De kinderjury's. In: Nieuwsblad voor de boekhandel, 21 september 1978. Ria Bauer-van Wechem, Het kleuterboek. 1e druk 1968. Boeken voor jonge kinderen. 4e geheel herziene druk. IJmuiden, 1978. Eric Hulsens, Een Kinderhoofd is gauw gevuld. Kritieken en essays over jeugdliteratuur. Leuven, 1980. Anne de Vries, Het is maar literatuur. [Lezing uitgesproken op 20 september 1980 op de discussiedag ‘Veel verhaal, weinig kritiek’.] In: Bzzlletin, nr. 79 (oktober 1980), blz. 53-56. Elly Nannings, De ene werkgroep is de andere niet. Overzichtsartikel over achtergronden en ideeën van de verschillende werkgroepen. In: En nu over jeugdliteratuur, 8e jaargang, nr. 4, augustus 1981. Lexicon jeugdliteratuur september 1982 {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Annemie Berebrouckx door Karen Ghonem-Woets Annemie Berebrouckx is op 24 juli 1970 geboren in Ekeren, België. In 1991 studeerde ze met onderscheiding af op de afdeling illustratieve vormgeving van het Sint Lucas Paviljoen in Antwerpen. Ze volgde tevens de avondschool sierkunsten. Na haar studie werkte ze als freelance illustrator. Samen met haar man richtte ze het grafisch bureau De Witlofcompagnie op, dat opdrachten uitvoert voor uitgeverijen en reclamebureaus. Daarnaast maakt ze illustraties voor cd-roms en tijdschriften. In 1991 illustreerde ze haar eerste kinderboek, Het groene ding van Elisabeth Marain, uitgegeven door Zwijsen. Ze maakt sindsdien regelmatig illustraties voor het kinderboekenfonds van deze uitgeverij. Ook illustreert ze educatieve uitgaven van Zwijsen, zoals de leesmethode Veilig leren lezen en eerste leesboekjes. Sinds 1995 maakt ze illustraties voor De Boekentrommel, uitgegeven door de Vereniging ter Bevordering van het Vlaams Boekwezen. Het eerste zowel door haar geschreven als getekende kinderboek, De eend van Jules, verscheen in 1998 bij uitgeverij Leopold. Voor Ik wil zo graag een spook ontving ze samen met auteur Paul van Loon de ‘pluim van de maand juli 1996’. De oma van Jules, dat ze zowel schreef als illustreerde, werd in 2000 bekroond met een Boekenwelp. Werk Berebrouckx maakte illustraties voor diverse genres: verhalen, eerste leesboekjes, dichtbundels en informatieve boeken. Het gaat hierbij doorgaans om boeken voor twee- tot tienjarigen. Ook ontwierp ze logo's en schutbladen voor een aantal series van Zwijsen. Berebrouckx' tekenstijl is zowel in haar eigen boeken als in die van anderen heel herkenbaar. Ze maakt gebruik van felle kleuren, duidelijke zwarte lijnen om de voorwerpen en personen, en arceringen. De lijnen tekent ze met pen en inkt. Vervolgens gebruikt ze verschillende technieken om de illustraties in te kleuren. Voor het project Dag Jules en De Boekentrommel is de pentekening ingescand en vervolgens digitaal ingekleurd, waarbij Berebrouckx een eigen, zorgvuldig samengesteld kleurenpalet hanteert. Illustraties voor prentenboeken schildert ze meestal in met acrylverf, zoals de prentenboeken over Jules, of soms ook met olieverf, zoals Grote Henriette (2002). Soms maakt ze - naast de schildertechniek - ook gebruik van colla- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit Zal ik het... gewoon zeggen? ==} {>>afbeelding<<} ges, zoals in de dichtbundel In de groei van je lach (2003). Andere boeken zijn ingekleurd met markeerstiften, zoals de twee informatieve boeken Is het nog ver? (2001) en Lekker anders (2002). Voor gezichtsuitdrukkingen en houdingen werkt Berebrouckx met een minimum aan details: ogen zijn stipjes, net als de neusgaten in de doorgaans grote neuzen; de mond is een rondje of een lijn. Met kleine veranderingen in de ogen, de mond en de handgebaren geeft ze bijvoorbeeld in Zal ik het... gewoon zeggen? (1999) de verschillende gemoedstoestanden van een verliefd meisje weer, zoals beschreven door Paul de Moor: van stil, twijfelend, wanhopig en berustend tot blij en enthousiast. Een opvallend kenmerk van Berebrouckx' werk zijn de grappige details in haar illustraties en de humor in haar teksten. Zo heeft de poes in Een schooierkat met zeven vlooien (2001), een verhaal over de liefde tussen een beschaafde poes en een straatkat, niet alleen lange, witte handschoenen aan, zoals beschreven in de tekst van Sylvia Vanden Heede, maar ook een jurk en hakschoenen of een badjas met een bontrandje. In de dichtbundel Ik wil zo graag een spook (1995) van Paul van Loon verwijzen de illustraties steeds naar twee verschillende gedichten. Bij een gedicht op de linkerpagina over iemand die niet uit bed wil als de bel gaat, staat een meisje in badpak aan te bellen bij een strandhuisje. Dit huisje staat bij de zee die het onderwerp vormt van het gedicht op de rechterpagina. In Jules wacht (2002) wuiven niet alleen Jules en zijn familie de buurman uit als hij een verre reis gaat maken, maar ook de hond - hij steekt een poot omhoog naar het opstijgende vliegtuig. In Grote Henriette of hoe Henriette geen vrienden had (2002) speelt Berebrouckx in beeld en tekst met de uitdrukking ‘de neus in de wind steken’, ofwel ‘zich boven iemand verheven voelen’. Niet alleen voelt Henriette zich verheven boven de personen van wie ze denkt dat het haar vrienden zijn, ze is het ook letterlijk: ze is twee keer zo lang en steekt daarbij ook nog altijd haar lange {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} neus omhoog. Als ze tot de ontdekking komt dat ze hiermee haar vrienden verliest, doet Henriette iets verrassends: ze besluit kleiner te worden door haar stelten af te doen en ze besluit ook vriendelijker te kijken. Daarna danst, winkelt, rijdt en praat Henriette met haar herwonnen vrienden, letterlijk en figuurlijk, op hetzelfde niveau. Verrassende verhaalwendingen spelen ook een rol in Berebrouckx' prentenboeken over Jules, waarmee ze debuteerde als auteur. Jules is een jongetje met stekelhaar, stipjes als ogen, een grote neus en altijd blozende wangen. Het effect van dit uiterlijk omschreef Jan van Coillie als volgt: ‘Het eerste wat opvalt in dit prentenboek is het hoofd van Jules met de kolossale neus en de spitse stekeltjes. Ze geven hem een sympathiek en tegelijk naïef uitzicht’ (Leesidee Jeugdliteratuur). Hoewel Jules naïef oogt, denkt hij veel en diep na, zoals met name blijkt uit de drie verhalen over hem voor kinderen vanaf vier jaar. In korte teksten geeft Berebrouckx zijn gevoelens en gedachten weer en haalt hiermee grote thema's als identiteit en dood voor kleuters dichterbij. Jules is een bekende boekfiguur geworden. Naast de drie prentenboeken verschenen, speciaal voor baby's en peuters, in formaat en materiaal aangepaste verhalen. Jules In De eend van Jules (1998) is Jules erg blij met zijn nieuwe trui waar een gele eend op staat afgebeeld: ‘Niemand {== afbeelding Uit De eend van Jules ==} {>>afbeelding<<} in zijn klas heeft zo'n mooie eendentrui.’ Als hij de trui heeft aangetrokken, blijkt de eend echter opeens verdwenen. Omdat eenden van water houden, zoekt Jules eerst in bad en kijkt hij in de viskom. De vis antwoordt ontkennend op zijn vraag of hij de eend gezien heeft, en zwemt verder. Ook Jules' opa, vader, zus en moeder hebben de eend niet gezien. In gedachten ziet Jules de eend in de tuin, blij en versierd met bloemen. De hond, die in de tuin ligt te slapen, heeft de eend daar echter niet gezien. Als ook de buurman, die de heg aan het knippen is, van niets weet, geeft Jules het op. Nu moet hij naar school zonder eend. Als hij zich omdraait om naar {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} binnen te gaan, komt de aap, of liever de eend, uit de mouw: het dier staat op de achterkant van de trui, zonder dat Jules of iemand anders dat tijdens de zoektocht heeft gemerkt. In De oma van Jules (1999) mag Jules, als ze het in de klas over oma's en opa's gaan hebben, een foto meenemen naar school. Door deze opdracht raakt Jules nieuwsgierig naar zijn oma, die hij nooit heeft gekend. Hij vraagt iedereen in zijn omgeving iets over oma te vertellen: zijn moeder, de kaasboer, zijn vader, de hond, de buurman, de vis en zijn zus. Zo komt hij te weten dat ze van sportwagens, kippen, schilderen, dingen opgraven, tuinieren, zwemmen en kinderen hield. Al die liefhebberijen staan steeds op een pagina afgebeeld. Wanneer Jules zijn vraag aan opa stelt, zegt deze: ‘Oma was een heel bijzondere vrouw. Jij lijkt op haar.’ Rondkijkend in zijn kamer, ziet Jules dat dit waar is. De gelijkenis is af te lezen aan een speelgoedsportauto, tuingereedschap, cactussen, teken- en schildergerei, een kip als knuffel, en een zwemtrofee. En net als oma blijkt hij een voorkeur te hebben voor de kleur paars. In Jules wacht (2002) wordt Jules' geduld danig op de proef gesteld als zijn buurman voor een paar weken op reis gaat naar een ver land. Na twee weken ontvangt Jules een mooie kaart met palmbomen erop en een blauwe zee. De buurman schrijft dat hij nog wat langer wegblijft en ‘als ik weer thuiskom, zul je zien waarom. Maak je maar geen zorgen!’ Dat is nu precies wat Jules wel doet. Wanneer zijn moeder de was ophangt, vraagt hij zich af of de buurman wel genoeg kleren bij zich heeft. Wanneer hij zijn zus ziet vliegeren, vraagt hij zich af of het vliegveld gesloten is. Als ze de buurman dan eindelijk gaan ophalen van het vliegveld, moet Jules ook daar nog lang wachten. Ten slotte komt de buurman te voorschijn. De reden van zijn vertraging: hij is in het verre land verliefd geworden. Jules mag de vrouw meteen: ‘Ze is donker en mooi. Ze ziet er lief uit’. En als hij dan ook nog een door het neefje van de vrouw gemaakte auto krijgt, is Jules driedubbel blij. Baby's kunnen Jules voelen en bekijken in de lapjesboekjes Ritselen met kleine Jules (2000), Wat ziet kleine Jules in het water? (2001) en Wat ziet kleine Jules in het gras? (2001). Voor peuters zijn er korte verhaaltjes in de kartonboekjes Kleine Jules eet (2000) en Kleine Jules speelt (2000). Daarin imiteert Jules de volwassenen in zijn omgeving. Zo maakt hij in Kleine Jules eet voor zichzelf van spaghetti onder andere de oorbel van zijn moeder na, de snor van opa, het strikje van zijn zus en het haar van zijn papa. In de serie Dag Jules! (vanaf 2003) spelen diverse voor peuters/kleuters herkenbare onderwerpen een rol. Ze hebben te maken met hun dagelijkse activiteiten, hun spel, uitstapjes en de feesten van het jaar. Deze prentenboeken zijn ingebed in het taalontwikkelingsprogramma Dag Jules voor kinderen vanaf 2,5 jaar. Dit program- {==4a==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Uit Grote Henriette of hoe Henriette geen vrienden had ==} {>>afbeelding<<} {==4b==} {>>pagina-aanduiding<<} {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} ma wordt in Vlaamse kleuterscholen gebruikt en bestaat, naast de speciaal hiervoor geschreven prentenboeken, uit handleidingen waarin activiteiten, versjes en liedjes zijn opgenomen. Waardering Van Berebrouckx' eigen werk zijn het voornamelijk de prentenboeken over Jules die aandacht hebben gekregen. In besprekingen van De eend van Jules (1998) worden Berebrouckx' soberheid in tekst en beeld, en de samenhang tussen beide elementen geprezen. Judith Eiselin in NRC Handelsblad: ‘Het is rechttoerechtaan geschreven. Berebrouckx heeft maar weinig tekst nodig.’ Jan van Coillie maakt een opmerking over het beeld: ‘Ook opvallend zijn de felle kleuren in steeds weer goed uitgebalanceerde combinaties. De composities lijken heel eenvoudig maar zijn al even knap uitgewerkt’ (Leesidee Jeugdliteratuur). Beide critici uiten zich waarderend over het opvallende einde. Eiselin schrijft specifiek over de tekening: ‘Prachtig is het mismoedig wegsjokken op de laatste pagina, met op de rug van zijn verkeerd om aangetrokken trui de blije eend.’ Van Coillie heeft het over het doorbreken van de tot dan toe beproefde verteltechniek: ‘Het verrassende slot maakt dit boek echter uniek. Het is een slot zoals je er nog maar zelden vindt in prentenboeken en het maakt dit boek meer dan de moeite waard.’ Van Coillie noemt de Jules in de kartonboekjes ‘met de brede glimlach en het grappige snoetje hartveroverend’. Hij vindt deze verhalen wel ‘minder verrassend’ en het einde voorspelbaarder, ‘maar dat hangt ook samen met de beperktheid van het genre’ (Leesidee Jeugdliteratuur). Hoewel Karin van Camp het ‘stuk voor stuk mooi verzorgde, aantrekkelijk ogende boekjes’ vindt, zijn de kartonboekjes volgens haar niet zo sterk als de grote prentenboeken over Jules, omdat er niet altijd sprake zou zijn van een verhaal (Leeswelp). Over Berebrouckx' illustraties in het werk van anderen is weinig geschreven. Ria de Schepper merkt over de tekeningen in Stoel loopt weg (1997) van Paul van Loon op dat ze zorgen voor de komische noot en ondersteuning van het verhaal: ‘Illustrator Annemie Berebrouckx zette figuren als Roel de stoel, oom Bank en nicht Poef vermakelijk en levendig neer’ (Leesidee Jeugdliteratuur). En Casper Markesteijn schrijft over de illustraties in Een schooierkat met zeven vlooien (2001) van Sylvia Vanden Heede: ‘De vrolijke tekeningen van Annemie Berebrouckx verhogen het plezier dat de lezer aan dit boekje kan beleven’ (Leesidee Jeugdliteratuur). Bibliografie Geschreven en geïllustreerd door Annemie Berebrouckx De eend van Jules. Amsterdam, Leopold, 1998. De oma van Jules. Amsterdam, Leopold, 1999. Kleine Jules eet. Amsterdam, Leopold, 2000. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Kleine Jules speelt. Amsterdam, Leopold, 2000. Ritselen met kleine Jules. Amsterdam, Leopold, 2000. Wat ziet kleine Jules in het water? Amsterdam, Leopold, 2001. Wat ziet kleine Jules in het gras? Amsterdam, Leopold, 2001. Jules wacht. Amsterdam, Leopold, 2002. Grote Henriette of hoe Henriette geen vrienden had. Amsterdam [etc.], Afijn, 2002. Een schat van een man. Amsterdam [etc.], Afijn, 2003. Een badpak voor prinses Charlotte. Tilburg, Zwijsen, 2002. (Leesleeuw) Rennen voor de boze wolf. Tilburg, Zwijsen, 2003. (Avontuur voor peuter en kleuter) De mijter van Jules; De kerstboom van Jules; Mama kriebelt Jules; Onverwacht bezoek voor Jules; De dikke buik van Jules; Het nachtlampje van Jules; Jules op het toilet; Jules kiest geel en blauw; Jules en opa fietsen naar het park; Jules bij de kapper. Antwerpen, Zwijsen-Infoboek, 2003. (Dag Jules!) Een kroon voor Jules; Jules heeft honger!; Het huis van Jules; Het zandkasteel van Jules; De kleertjes van Jules; Jules wil muziek; Jules op de boerderij; Jules helpt buurman; Jules gaat op schoolreis; Dokter Jules. Antwerpen, Zwijsen-Infoboek, 2004. (Dag Jules!) Geïllustreerd door Annemie Berebrouckx Elisabeth Marain, Het groene ding. Tilburg, Zwijsen, 1995. (Ster) Elisabeth Marain, Naar de maan en nog veel verder. Tilburg, Zwijsen, 1995. (Bolleboos) Paul van Loon, Ik wil zo graag een spook. Tilburg, Zwijsen. 1995. (Versjes voor beginnende lezers) Annemarie Bon, Hoe werkt de teevee? Tilburg, Zwijsen, 1996. (Weetjes voor beginnende lezers) Maria van Eeden, 1 2 3 ik lees. Tilburg, Zwijsen, 1996. Ook opgenomen in Een heel jaar maan roos vis: speel-leerboek voor kinderen die leren lezen. Tilburg, Zwijsen, 2000. (Moet je mij zien) Els Pelgrom, De beer is los. Tilburg, Zwijsen, 1996. (Leesleeuw) Paul van Loon, Stoel loopt weg. Tilburg, Zwijsen, 1997. (Ditjes en datjes voor beginnende lezers) Maria van Eeden, Kom je ook? Tilburg, Zwijsen, 1997 (Leesleeuw). Herdrukt in de serie Avontuur voor peuter en kleuter. Tilburg, Zwijsen, 2003. Ronni Hermans, Toveren! Antwerpen, Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur, 1997. (Kunst met de K van boek). Uitgegeven ter gelegenheid van de Vlaamse Jeugdboekenweek 1997. Henk van Kerkwijk, Spook in de afwas. Tilburg, Zwijsen 1998 (Leesleeuw). Herdrukt in de serie Boekbeesten. Tilburg, Zwijsen, 2003. Philip Mechanicus, Pottenkijkers gezocht. Tilburg, Zwijsen, 1999 (Leesleeuw). Herdrukt in de serie Boekbeesten. Tilburg, Zwijsen, 2003. Paul de Moor, Zal ik het... gewoon zeggen? Amsterdam, Leopold, 1999. Yvonne Keuls, Domientje heeft familie. Tilburg, Zwijsen, 2000. (Leesleeuw) Sylvia Vanden Heede, Een schooierkat met zeven vlooien. Tilburg, Zwijsen, 2001. (Spetter) Arend van Dam, Een held op sokken. Tilburg, Zwijsen, 2001. (Spetter) Yvonne Keuls, Waar is mijn toddeltje? Tilburg, Zwijsen, 2000 (Leesleeuw). Oorspronkelijke uitgave met illustraties van Carin Vogtländer. Den Haag, Leopold, 1983. Yvonne Keuls, Domientje en oma Titi. Tilburg, Zwijsen, 2001. (Leesleeuw) Yvonne Keuls, Domientje en de Sint van tante Katrien. Tilburg, Zwijsen, 2002. (Leesleeuw) Yvonne Keuls, Domientje en haar familie. Amsterdam, Leopold, 2003. Bevat: Domientje heeft familie, Domientje en oma Titi en Domientje en de Sint van tante Katrien. Martial Feys, Is het nog ver? Spelletjes voor onderweg. Den Haag, Biblion / Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2001. Kolet Janssen, Lekker anders: recepten en verhalen van op reis. Den Haag, Biblion / Leuven, Davidsfonds/Infodok, 2002. Dirk Nielandt, Dag vis. Tilburg, Zwijsen, 2002. (Maan) Betty Sluyzer, De vliegende tijger. Groningen, Wolters-Noordhoff, 2002. (Leeshuis. Muisboekjes) Betty Sluyzer, Taart in de nacht. Groningen, Wolters-Noordhoff, 2002. (Leeshuis. Muisboekjes) Betty Sluyzer, Monster-papa. Groningen, Wolters-Noordhoff, 2002. (Leeshuis. Muisboekjes) Ruud Osborne, In de groei van je lach. Amsterdam [etc.], Afijn, 2003. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Riet Wille, Saar en de poes. Wielsbeke, De Eenhoorn, 2004. Siska Goeminne, Wie heeft mij uitgevonden? Amsterdam [etc.], Afijn, 2004. Over Annemie Berebrouckx Ria de Schepper [over Stoel loopt weg]. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 3 (1997), nr. 9. blz. 245. Judith Eiselin [over De eend van Jules]. In: NRC Handelsblad, 27-11-1998. Jan van Coillie [over De eend van Jules]. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 5 (1999), nr. 2, blz. 5. Nanda Roep [over Zal ik het... gewoon zeggen?]. In: Trouw, 17-4-1999. Jan van Coillie [over Kleine Jules eet]. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 6 (2000), nr. 5, blz. 195. Marianne Witvliet: ‘Wie is oma?’ In: Reformatorisch Dagblad, 12-1-2000. Casper Markesteijn [over Een schooierkat met zeven vlooien]. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 7 (2001), nr. 6, blz. 264-265. Marleen Colpin [over Is het nog ver?]. In: Leesidee Jeugdliteratuur, jaargang 7 (2001), nr. 7, blz. 311. Karin van Camp: ‘Kleine Jules in karton gevangen’. In: Leeswelp (voorheen Leesidee Jeugdliteratuur), jaargang 10 (2004), nr. 2, blz. 54-55. Website www.zwijsen-infoboek.be 66 Lexicon jeugdliteratuur oktober 2004 {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Leila Berg door Annerieke Freeman-Smulders Leila Berg werd in 1917 geboren in Salford, Lancashire (Verenigd Koninkrijk). Zij studeerde aan de Universiteit van London (o.a. journalistiek) en publiceerde haar eerste kinderboek in 1950. Zij heeft een zoon en een dochter en vier kleinkinderen. Ze is werkzaam als freelance-editor. In 1974 ontving zij voor haar serie leesboekjes (Nippers) de Eleanor Farjeon Award. Werk In Nederland geniet Leila Berg bekendheid als auteur van een aantal delen van de Ladder- en Klimrek-series: boekjes voor het leesonderwijs die in de tweede helft van de jaren zeventig bij Zwijsen in Tilburg verschenen. Haar oeuvre is echter groter en veelzijdiger. In de Manchester Guardian had zij voor de oorlog een column over politieke en sociale onderwerpen. Na de oorlog begon zij uit onvrede over de beschikbare kinderboeken zelf verhalen te schrijven, waar zij al snel een uitgever voor vond. Deze en andere verhalen vertelde zij ook in een radioprogramma voor de bbc. Zo ontstonden de Little Pete stories en The story of the little car. Macmillan vroeg haar in de jaren zestig teksten voor leesboekjes en toen zag zij haar kans schoon om haar ideeën in praktijk te brengen. Zij was van mening dat er te weinig materiaal op de markt was dat overeenkwam met de levenservaring van veel kinderen. ‘For middle class kids the book has always reflected them (...). Other kids who haven't had books in the home are coming to them quite cold and are not finding themselves in the book at all. The speech and everything is absolutely alien.’ Zo ontstond de Nippers-serie (‘Nipper’ is slang voor ‘young boy or girl’). Deze verhalen zijn gebaseerd op de werkelijkheid zoals Leila Berg die in oude arbeiderswijken en afbraakbuurten tegenkwam. Haar ervaring met kinderen klinkt in de teksten door: geen onnodige details, levendig en alledaags taalgebruik waarbij ritme en cadans een essentieel element zijn; verder een begrijpelijke woordenschat, gebaseerd op voor kinderen herkenbare situaties en belevenissen. De totale lengte van het verhaal (stelt zij als enig ‘technisch’ criterium) mag de leestijd van een leesles niet te boven gaan. Voor de Nippers-serie schreef zij in totaal 23 boekjes. Opvoedkundigen en leerkrachten toonden zich in eerste instantie verontwaardigd, omdat zij bezwaren {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} hadden tegen de weergave van het dagelijks leven in gezinnen met een gering inkomen en een weinig ideale behuizing. Sommigen achtten de verhalen stereotiep, anderen meenden dat ze discriminerend of onrealistisch waren. ‘There are no places where children play on dump heaps; they've all been turned into parks.’ Er mocht geen armoede in de boekjes voorkomen, want kinderen zouden zich dan voor hun thuis gaan schamen. Vergelijkbare bezwaren waren al ingebracht tegen haar radioprogramma: het jongetje dat de hoofdpersoon was, haalde naar de mening van verontwaardigde brievenschrijvers teveel ondeugende streken uit en dat had een negatieve invloed. Haar boekje Fish and chips for supper werd als immoreel beoordeeld: een vader die niet werkt, een lekkend dak, elektriciteit afgesloten en geen geld om fish and chips te kopen: dat moest kinderen, althans in boekjes, bespaard blijven. Anderen keurden het boekje af omdat teveel zinnen met ‘And’ begonnen. Men ging daarbij voorbij aan de klassieke vorm van dit verhaal: een stapelvertelling. De reactie van de kinderen was anders. Als Leila Berg haar verhalen in de klas voorlas, of liet lezen, bracht dat een vreugdevolle herkenning: ‘It's my dad’ of ‘My Mum says that, my Mum’. Na deze leesboekjes richtte Leila Berg zich meer en meer op kijk- en voorleesboeken voor jonge kinderen. Ze gebruikte daarbij steeds vaker foto's om de dagelijkse werkelijkheid van kleuters toe te lichten. Voor volwassenen schreef ze boeken over het leesproces van kinderen. Het voorlezen nam hierbij een belangrijke plaats in. Folk tales for reading and telling bevat naast verhalen ook aanwijzingen hoe deze aan kinderen te vertellen. In Risinghill doet zij verslag van de teloorgang van een comprehensive school die het anders wilde aanpakken: minder lijfstraffen en kinderen niet voorprogrammeren om een door volwassenen bedachte rol te spelen. De school werd na vier jaar door de (socialistische) gemeenteraad gesloten. Vertaalde kinderboeken Van Leila Bergs vroegere kinderboeken zijn alleen Little Pete stories en The little car vertaald. Dit zijn verhalen om voor {== afbeelding Illustratie van Peggy Fortnum uit Kleine Peter ==} {>>afbeelding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} te lezen aan kleuters, vol onverwachte wendingen en ontdekkingen. Beide boeken zijn gebaseerd op de belevenissen van haar eigen zoontje en op haar joodse jeugd in Salford. Ook in Nederland betekenden de Ladderboekjes en de Klimrek-serie (waarin tesamen zeven boekjes van Leila Berg uitkwamen) een breuk met de bestaande traditie in het leesonderwijs. Het realistisch karakter van de verhalen steekt sterk af bij de kaboutertjes, prinsesjes, muizen en andere dieren die toentertijd veelal de leesboekjes bevolkten. In Nederland baarde de serie geen opzien, zoals in het Verenigd Koninkrijk wel het geval was. De oorzaak ligt waarschijnlijk in het feit dat de serie daar aan het eind van de jaren zestig verscheen; in Nederland was men in de periode 1975-1977, toen de leesseries op de markt kwamen, al gewend aan realisme in kinderboeken. In het leesonderwijs gebruikt men de series aan het eind van het aanvankelijk en het begin van het voortgezet technisch leesonderwijs. Dat impliceert dat ze voornamelijk door zes- à zeven-jarigen in de leesles gelezen worden. Dit is niet in overeenstemming met de doelgroep die Leila Berg voor ogen had, namelijk acht-tot tien-jarigen die weinig interesse in lezen hebben. Bibliografie Keuze uit het werk voor volwassenen Risinghill (1968), Look at kids (1972), Reading and loving (1977). Keuze uit de niet in het Nederlands vertaalde kinderboeken The adventures of Chunky (1950), Folk tales for reading and telling (1966), Methuen Chatterbooks: A Ticker; The hot, hot day; Our walk; In a house I know; (1981), Methuen Small World: Dogs; Bees; Worms; Blood and plasters. (1983). In het Nederlands vertaalde kinderboeken Little Pete stories (1952): Kleine Peter. Vertaald door Loes Luxen. Met illustraties van Peggy Fortnum. Hoorn, West Friesland, 1980. The story of the little car (1955): Het autootje. Vertaald door Loes Luxen. Met illustraties van Gerald Roose. Hoorn, West Friesland, 1981. The jumble sale (1968): Rommelmarkt. Vertaald door Jannie Daane. Met illustraties van G. Craig. Tilburg, Zwijsen, 1975. (Ladderboekje.) Tracy's story (1972): De valse wimpers. Vertaald door Jannie Daane. Met illustraties van G. Craig. Tilburg, Zwijsen, 1975. (Ladderboekje.) Plenty of room (1975): Plaats genoeg. Vertaald door T. Rosier. Met illustraties van J. Beales. Tilburg, Zwijsen, 1978. (Klimrekserie.) Grandad's clock (1976): Een Klok voor opa. Vertaald door T. Rosier. Met illustraties van J. Beales. Tilburg, Zwijsen, 1978. (Klimrekserie.) Over Leila Berg Chr. A. Kloet, After ‘Alice’; a hundred years of children's reading in Britain. London, Library Association, 1977. Anoniem, Authorgraph nr. 21, Leila Berg. In: Books for keeps, nr. 21, july 1983. 13 Lexicon jeugdliteratuur februari 1987 {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} C.M. van den Berg-Akkerman door Janneke van der Veer {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Cornelia Maria van den Berg-Akkerman werd op 1 mei 1906 te Vlaardingen geboren. Haar vader was timmermansbaas bij een melkfabriek. De kinderen, dertien in getal, van wie er drie jong stierven, werden opgevoed vanuit het Nederlands Hervormde geloof. De verdrinkingsdood van een vijfjarig zusje was voor de schrijfster, die toen zeven jaar was, een schokkende ervaring. Na de lagere school volgde ze cursussen in taal en voordrachtskunst; het middelbaar onderwijs was voorbehouden aan de jongens in het gezin. Op 25 april 1928 trouwde ze met Hartog van den Berg (1901-1962). Het echtpaar kreeg drie zoons en twee dochters. Het huishouden combineerde Van den Berg-Akkerman met schrijven en activiteiten op maatschappelijk gebied. In 1936 richtte ze een hervormde vrouwengroep op, die uitgroeide tot een grote vereniging met zes afdelingen. Ze was bijna vijftig jaar presidente van deze vereniging, die veel aandacht besteedde aan de ontwikkelingsmogelijkheden van vrouwen. Daarnaast was ze jaren actief als leidster van vakantieweken die door verschillende instellingen werden georganiseerd. Ze was de eerste vrouwelijke ouderling in de Nederlands Hervormde Gemeente in Vlaardingen en jarenlang actief op de zondagsschool. Schrijven was voor haar een hobby. Haar eerste kinderboek, Dora en Dieneke, verscheen in 1937. Na Met andere ogen (1988) stopte ze met schrijven. Ze vond dat ze zich niet meer voldoende kon verplaatsen in de wereld van de kinderen in een moderne tijd. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Werk C.M. van den Berg-Akkerman schreef ongeveer 45 kinder- en jeugdboeken, waarvan het merendeel voor jonge kinderen. Enkele zijn gericht op oudere meisjes, zoals En toch werd het zó! (1961) en Onze dag komt (1969). Haar boeken werden geïllustreerd door onder anderen Rie Reinderhoff, Corrie van der Baan, Adri Alindo, Mies Bloch en John A. Hummel. Ze verschenen bij meer dan tien verschillende uitgeverijen. De protestants-christelijke achtergrond van de schrijfster komt in vrijwel al haar boeken tot uiting. Een groot aantal behoort tot de zogenoemde zondagsschoolboekjes. In Om en bij de tent (1950), een verhaal over een kampeervakantie van zeven stadsjongens, bepaalt Jos, de leider van het stel, de christelijke stemming door bij het kampvuur een psalm voor te lezen. Hij voldoet hiermee aan de wens van zijn vader, maar vindt ook zelf dat hij het geloof moet uitdragen. Hij wil immers dominee worden. Ook komt uit veel verhalen naar voren dat materieel bezit ondergeschikt is aan leven naar Gods wil. Zo voelt Dineke in Als een droom (1950) enige jaloezie als een klasgenootje een mooie bruidsmeisjesjurk krijgt. Haar moeder houdt haar dan voor dat ze veel moet bidden om een niet-jaloers meisje te zijn. Uit de verhalen van C.M. van den Berg-Akkerman spreekt een sterk geloof in de almachtige God. Alleen God kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat de lichamelijk zwakke boerenjongen Jaap in De verloren schoen (1953) volledig herstelt. De meeste verhalen gaan over dicht-bij-huis-onderwerpen als vakantie, logeren, voorvallen thuis en op straat. Dit geldt ook voor de Diedeltje-serie (1962-1967), die uit tien deeltjes bestaat. De hoofdpersoon is een vijfjarig meisje dat thuis en met buurtgenootjes allerlei dingen beleeft. Ze maakt samen met moeder een poppenjurk, gaat logeren bij haar vriendinnetje Sietske, bezoekt Artis, krijgt een slee, vliegert met buurjongen Jan, speelt met de verkleedkist. Hoogtepunt in de serie is dat Diedeltje een zusje krijgt. In verscheidene verhalen is sprake van een sterk saamhorigheidsgevoel, bijvoorbeeld in Een week vol pret... (1955), over een kampeervakantie van twintig meisjes uit verschillende milieus. Ieder heeft zo z'n problemen, maar het plezier en het gevoel van verbondenheid staan voorop. Ook in De stunt van klas zes (1966) speelt saamhorigheid een