Utrecht. De huizen binnen de singels. Beschrijving Marceline Dolfin E.M. Kylstra Jean Penders logo_rijk_01 Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Utrecht. De huizen binnen de singels. Beschrijving van Marceline Dolfin, E.M. Kylstra en Jean Penders in de eerste druk uit 1989. p. 39: noot 4 heeft geen nootverwijzing in de tekst en is daarom door de redactie onderaan de pagina geplaatst. p. 432: noot 50 heeft geen nootverwijzing in de tekst en is daarom door de redactie onderaan de pagina geplaatst. p. 433: noot 58 en 59 bestaan niet, het zijn slechts lege nootverwijzingen. p. 435: noot 77-81 hebben geen nootverwijzing in de tekst en zijn daarom door de redactie onderaan de pagina geplaatst. p. 472-475: de eindnoten op deze pagina's zijn in de lopende tekst geplaatst. Betreffende pagina's zijn daardoor komen te vervallen. De kop ‘Noten’ op p. 471 is komen te vervallen. 18 344, 400, 408, 444, 476, 482 dolf001utre01_01 DBNL-TEI 1 2011 dbnl / Marceline Dolfin / E.M. Kylstra / Jean Penders eigen exemplaar dbnl Marceline Dolfin, E.M. Kylstra en Jean Penders, Utrecht. De huizen binnen de singels. Beschrijving. SDU uitgeverij, Den Haag / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist 1989 Wijze van coderen: standaard Nederlands Utrecht. De huizen binnen de singels. Beschrijving Marceline Dolfin E.M. Kylstra Jean Penders Utrecht. De huizen binnen de singels. Beschrijving Marceline Dolfin E.M. Kylstra Jean Penders 2011-06-08 CB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Marceline Dolfin, E.M. Kylstra en Jean Penders, Utrecht. De huizen binnen de singels. Beschrijving. SDU uitgeverij, Den Haag / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist 1989 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/dolf001utre01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==I==} {>>pagina-aanduiding<<} DE NEDERLANDSE MONUMENTEN VAN GESCHIEDENIS EN KUNST {==II==} {>>pagina-aanduiding<<} De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst geïllustreerde beschrijving uitgegeven in opdracht van de minister van welzijn, volksgezondheid en cultuur DE PROVINCIE UTRECHT DE GEMEENTE UTRECHT DEEL III A RIJKSDIENST VOOR DE MONUMENTENZORG, ZEIST {==III==} {>>pagina-aanduiding<<} UTRECHT DE HUIZEN BINNEN DE SINGELS Beschrijving DOOR MARCELINE J. DOLFIN, E.M. KYLSTRA EN JEAN PENDERS SAMENGESTELD VANWEGE DE GEMEENTE UTRECHT MET BIJDRAGEN VAN T.J. HOEKSTRA, L. PRINS, M.W.J. DE BRUIJN EN A.F.E. KIPP Afbeeldingen naar tekeningen door C. Terhorst, K.W. Cheng, Mw. L. Kam, Mw. M. Snelleman, G. Bollander, D. Zweers, Rijksdienst voor de Monumentenzorg (B.H.J.N. Kooy, J.J. Jehee, A.A.M. Warffemius) en de Waal Archi-foto B.V. Foto's door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (G.J. Dukker, P. van Galen, A.H.C. Schollen, L.M. Tangel, en A.J. van der Wal), de Gemeentelijke fotodienst (C. van Dijk, G. van der Haar, J.W. Haring en D. Sleurink) en de Gemeentelijke Archiefdienst van Utrecht. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} SDU UITGEVERIJ, 's-GRAVENHAGE 1989 {==IV==} {>>pagina-aanduiding<<} Auteursrecht voorbehouden © SDU uitgeverij, 's-Gravenhage 1989 © Gemeente Utrecht, Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist, 1989 Behoudens uitzondering door de Wet gesteld mag zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende(n) op het auteursrecht niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of gedeeltelijke bewerking. De uitgever is met uitsluiting van ieder ander gerechtigd de door derden verschuldigde vergoedingen van kopiëren, als bedoeld in artikel 17 lid 2, Auteurswet 1912 en in het k.b. van 20 juni 1974 (Stb. 351) ex artikel 16b Auteurswet 1912, te innen en/of daartoe in en buiten rechte op te treden. Copyright reserved. Subject to the exceptions provided for by law, no part of this publication may be reproduced and/or published in print, by photocopying, on microfilm or in any other way without the written consent of the copyright-holder(s); the same applies to whole or partist adoptstions. The publisher retains the sole right to collect from third parties fees payable in respect of copying and/or to take legal or other action for this purpose. ISBN 90 12 05874 0 ISBN 90 12 05876 7 (set) {==V==} {>>pagina-aanduiding<<} Inhoud ten geleide, blz. VII voorwoord, blz. IXX verantwoording, blz. XXIII 1.de vroege topografie van Utrecht, blz. 1 2.de latere stedebouwkundige ontwikkeling, blz. 21 3.de huiserven, blz. 37 4.het diepe huis, blz. 58 Choorstraat 18, blz. 61 Choorstraat 22, Vismarkt 24, blz. 65 Donkere Gaard 9, blz. 67 Donkerstraat 23, blz. 69 Ganzenmarkt 28, blz. 71 Ganzenmarkt 30, blz. 72 Haverstraat 6, blz. 74 Lange Nieuwstraat 76, blz. 76 Lange Smeestraat 13, blz. 77 Lange Smeestraat 28, blz. 79 Lichte Gaard 8, blz. 80 Lijnmarkt 48, blz. 82 Minrebroederstraat 6, blz. 84 Muntstraat 4, blz. 85 Neude 35, 36, blz. 87 Neude 39, blz. 90 Nieuwegracht 27, blz. 91 Nieuwegracht 37, blz. 93 Oudegracht 111, blz. 95 Oudegracht 133, blz. 98 Oudegracht 189, blz. 100 Oudegracht 203, blz. 104 Oudegracht 307, blz. 106 Oudegracht 20, blz. 110 Oudegracht 302, blz. 113 Oudegracht 346, blz. 114 Oudegracht 354, blz. 116 Pauwstraat 30, Predikherenstraat 24, blz. 118 Plompetorengracht 11, blz. 120 Predikherenstraat 25, 27, blz. 123 Servetstraat 4, blz. 124 Springweg 159, blz. 126 Springweg 152, blz. 127 Steenweg 44, blz. 129 Trans 5, blz. 132 Vismarkt 4, 5, blz. 134 Voorstraat 3, blz. 136 Voorstraat 14, blz. 137 Wittevrouwenstraat 26-36 (even), blz. 141 Zadelstraat 41, blz. 144 5.het dwarse huis, blz. 146 Brigittenstraat 4, blz. 149 Brigittenstraat 6, blz. 151 Hamburgerstraat 23, 25, blz. 152 Herenstraat 46, 48, blz. 155 Hieronymusplantsoen 4-12, blz. 158 Hoogt 6, blz. 160 Janskerkhof 27, 28, blz. 162 Jeruzalemstraat 7, blz. 163 Korte Nieuwstraat 2, blz. 165 Lange Nieuwstraat 85, blz. 168 Lange Smeestraat 3, blz. 169 Mariaplaats 45, Springweg 2, blz. 173 Nieuwe Kamp 2 e.o., blz. 176 Nieuwegracht 181, 183, blz. 178 Nieuwegracht 187, blz. 180 Oudkerkhof 19, 21, blz. 181 Pieterstraat 2, 4, 6, blz. 183 Springweg 100-108 (even), blz. 185 Springweg 110-130 (even), blz. 189 Steenweg 4, blz. 191 Twijnstraat aan de Werf 14, 15, blz. 193 Visscherssteeg 11, 13, blz. 194 Wed 5, 7, blz. 195 Wolvenstraat 1, 3, 5, blz. 200 Zeven Steegjes, blz. 201 Zilverstraat 34, 36, 38, blz. 214 Zuilenstraat 11, 13, blz. 217 5a.het dwarse huis, kameren, blz. 222 Agnietenstraat 8-30 (even), Nieuwegracht 205, blz. 226 Bruntenhof 5-16, Bruntensteeg 2, 3, blz. 233 Jansveld 4-20 (even), blz. 237 Lange Nieuwstraat 108-132, Agnietenstraat 4, 6, blz. 243 Nicolaasdwarsstraat 2-12, blz. 248 Tuinstraat 4-42 (even), Geertebolwerk 19, blz. 251 {==VI==} {>>pagina-aanduiding<<} 5b.het dwarse huis, het tweebeukige huis, blz. 254 Achter Sint Pieter 140, blz. 256 Ambachtstraat 5, blz. 262 Boothstraat 13, 15, blz. 264 Domstraat 4, blz. 266 Herenstraat 34, blz. 268 Keizerstraat 35, blz. 269 Keizerstraat 18-24 (even), blz. 272 Korte Nieuwstraat 6, blz. 274 Lange Jufferstraat 10, Keizerstraat 5-25 (oneven), blz. 277 Lange Nieuwstraat 63, blz. 282 Oudkerkhof 31, blz. 285 Trans 8, blz. 287 6.het vierkante huis, blz. 290 Janskerkhof 12, blz. 294 Janskerkhof 13, blz. 299 Janskerkhof 16, blz. 308 Lepelenburg 2, blz. 315 Nieuwegracht 98, blz. 317 Plompetorengracht 9, blz. 322 Zuilenstraat 5, blz. 324 7.het samengestelde huis, blz. 327 Brigittenstraat 11, 13, blz. 327 Drift 21, blz. 330 Drift 25, blz. 336 Keizerstraat 14, 16, blz. 340 Oudegracht 320, blz. 341 7a.het samengestelde huis, terugliggend op een perceel, blz. 324 Achter Clarenburg 2, blz. 346 Achter de Dom 7, blz. 352 Boothstraat 6, blz. 355 Kromme Nieuwegracht 43, blz. 359 Mariaplaats 14, blz. 364 7b.het samengestelde huis, bestaande uit een groot diep huis met zijhuis, blz. 369 Oudegracht 53, 55, blz. 370 Oudegracht 99, blz. 376 Oudegracht 113, blz. 384 Oudegracht 219, blz. 390 Oudegracht 114, blz. 395 7c.het samengestelde huis, met vleugels op een binnenplaats gericht, blz. 401 Jeruzalemstraat 8, 10, blz. 401 Nieuwegracht 20, blz. 404 7d.het samengestelde huis, door samenvoeging ontstaan, blz. 409 Donkerstraat 15, 17, 19, blz. 409 Plompetorengracht 1, 3, blz. 412 8.het blok, blz. 418 Korte Jansstraat 1-7 (oneven), blz. 420 Voorstraat 9, 11, 13, Jansveld 22, blz. 422 9.de constructieve ontwikkeling van het huis, blz. 425 10.de gevel, blz. 445 11.het interieur, blz. 453 noten, blz. 471 Lijst van afkortingen, blz. 471 hoofdstuk 1. De vroege topografie, blz. 472 hoofdstuk 2. De latere stedebouwkundige ontwikkeling, blz. 472 hoofdstuk 3. De huiserven, blz. 473 hoofdstuk 9. De constructieve ontwikkeling v.h. huis, blz. 473 hoofdstuk 10. De gevel, blz. 474 hoofdstuk 11. Het interieur, blz. 474 literatuur, blz. 477 lijst van meest gebruikte literatuur, blz. 477 hoofdstuk 1. De vroege topografie, blz. 478 hoofdstuk 2. De latere stedebouwkundige ontwikkeling, blz. 480 hoofdstuk 5. Het dwarse huis, de kameren, blz. 480 verantwoording afbeeldingen, blz. 481 registers, blz. 483 Algemeen personenregister, blz. 483 Zakenregister, blz. 484 Topografisch register, blz. 485 {==VII==} {>>pagina-aanduiding<<} Ten geleide Bij het beschrijven van de Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst, zoals dat plaatsvindt in de delen der Geïllustreerde Beschrijving, werd traditioneel vooral de aandacht gevestigd op die monumenten of groepen van monumenten, die, ofwel vanwege hun hoge ouderdom, zeldzaamheidswaarde, of bijzondere architectuur, danwel door het gemeenschappelijk gebruik als gemeenschapsbezit beschouwd worden. Het voorname woonhuis of boerderij met een statig woongedeelte werd daarbij niet over het hoofd gezien. Maar het lijkt wel of er na beschrijving van voorgevel en eventueel een enkel woord over de ligging van het huis halt gemaakt werd op de drempel van de toegangsdeur. Het betreden van de private omgeving van de bewoners bracht terughoudendheid bij de onderzoekers teweeg. Vastgesteld kan worden dat inmiddels in toenemende mate op vele plaatsen bouwhistorisch onderzoek wordt verricht naar de historische ontwikkeling van het woonhuis. De grote schaal, waarop gedurende de afgelopen decennia restauraties van monumentale woonhuizen en renovaties en stadsvernieuwing hebben plaatsgevonden, heeft ervoor gezorgd dat een uitvoerige documentatie ontstaan is over de vroege indeling, opstanden en plattegronden van huizen. In een aantal gemeenten kan al gesproken worden van een traditie in het documenteren van huizen in het geval van restauratie, renovatie of herstel. De gemeente Utrecht vormt daar een sprekend voorbeeld van. Naar zijn aard bezit het historisch woonhuis door het gebruik van elkaar opvolgende generaties van bewoners steeds een unieke waarde als uiting van wooncultuur naast de betekenis die het heeft als historisch materiële bron voor het beschrijven van de geschiedenis van het bouwen, vormgeven, gebruik en de instandhouding. En dat rechtvaardigt dat het historisch woonhuis onderwerp van behandeling in de Geïllustreerde Beschrijving van de Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst is. Het zal daarin in typologische zin moeten worden behandeld; een gedetailleerde beschrijving van ieder historisch woonhuis is praktisch al niet uitvoerbaar, maar zal ook het inzicht in en de kennis van de ontwikkelingen van de onderscheidenlijke vast te stellen typen niet wezenlijk beïnvloeden. De tijd om die rijke en afwisselende geschiedenis van het Nederlandse woonhuis te beschrijven dringt, want te weinig wordt onderkend, dat de aanpassing van het historisch huis aan hedendaagse leef- en woonopvattingen thans vaak gepaard gaat met het ingrijpend, zo niet onomkeerbaar veranderen van de eeuwenlange gebruikte inwendige indeling. Voltrokken de grootste veranderingen in het verleden zich ten gevolge van mode- en stijlwisselingen vooral aan de buitenzijde, het omgekeerde lijkt heden ten dage het geval. Het exterieur wordt ernstig gerespecteerd, terwijl inwendig een nieuwe indeling wordt gecreëerd. Als deze ontwikkeling zich zo blijft voortzetten, zal het aantal huizen dat de historische opbouw en indeling heeft weten te bewaren relatief gering worden. De gemeente Utrecht komt de eer toe het plan te hebben opgevat een beschrijving op te stellen van het Utrechtse huis en deze zo mogelijk te doen opnemen in de reeks der Geïllustreerde Beschrijving van de Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst. Daarmee wilde Utrecht tevens de voltooiing activeren van de Geïllustreerde Beschrijving, die voor de stad haar aanvang heeft gekregen met het verschijnen in 1956 van de aflevering waarin de verdedigingswerken, bruggen, werven, kelders, paleizen, {==VIII==} {>>pagina-aanduiding<<} gewestelijke en stedelijke gebouwen werden behandeld, in 1965 gevolgd door de beschrijving van de Dom. Met het verschijnen van deze uitgave in de reeks der Geïllustreerde Beschrijving wordt metterdaad antwoord gegeven op een aantal overwegingen, zoals die vermeld staan in de overeenkomst die in 1986 door de gemeente Utrecht en mij is gesloten t.b.v. deze Beschrijving, n.l.: - dat mede gezien het relatief hoge tempo waarmee sloop-, verbouwings- en restauratie-activiteiten plaatsvinden, vastlegging en documentering van de thans aanwezige gegevens, gelet op het wetenschappelijk belang, daarvan noodzakelijk is, - dat van een Geïllustreerde Beschrijving een stimulerende invloed zal uitgaan op activiteiten gericht op het onderzoek en het herstel van de monumenten in de gemeente Utrecht, - en dat deze beschrijving het kader kan bieden voor aanvullend en aansluitend bouwhistorisch onderzoek met als doel het in voorkomende gevallen beschrijven van afzonderlijke huizen in de vorm van een monumentenmonografie. Hiermee wordt op uitzonderlijke wijze uitvoering gegeven aan de taak die het Rijk en de gemeenten hebben bij het behoud van monumenten. Een samenwerking, zoals die met de gemeente Utrecht tot stand gekomen is, verdient ruime waardering en grote erkentelijkheid aan al diegenen die met grote inzet ervoor gezorgd hebben, dat een dergelijk groots en omvangrijk project kan bogen op een respect afdwingend resultaat. Zo maakt deze Geïllustreerde Beschrijving enerzijds onderdeel uit van een reeks historische beschrijvingen van monumenten van geschiedenis en kunst; anderzijds wordt met deze beschrijving - door zijn aanpak en kwaliteit - geschiedenis gemaakt. Rijswijk, oktober 1988 De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur Mr. drs. L.C. Brinkman {==IX==} {>>pagina-aanduiding<<} Utrecht is in wezen nog steeds een middeleeuwse stad. Rondlopend langs de grachten, en door de straten en stegen is deze sfeer nog te beleven. Dat veel gebouwen in de stad ook nog steeds middeleeuwse sporen in zich dragen is minder bekend. Verbouwingen die door de bewoners en gebruikers in latere eeuwen naar eigen smaak zijn uitgevoerd, hebben het aanzien van de gebouwde omgeving vaak op het eerste gezicht grondig veranderd. Utrecht heeft naast de gangbare woonhuizen, zijn grote burgerlijke huizen, de voor Nederland unieke ‘stadskastelen’, en kleine arbeiderswoningen, de ‘kameren’, ook complexe huizen, die eens behoord hebben aan de kerkelijke heren van de verschillende kapittelkerken, de zogenaamde ‘claustrale huizen’. Weinig steden hebben ook nu nog zoveel, en zoveel verschillende soorten, bebouwing daterend uit een periode beginnend omstreeks 1200. De gemeente Utrecht zag al in de jaren zeventig in dat door soms ingrijpende bouwactiviteiten de erfenis uit deze voorbije eeuwen steeds verder afbrokkelde. Hiermee dreigde ook de kennis van de geschiedenis die hierin besloten lag definitief verloren te gaan. Om hiervan nog zoveel mogelijk vast te leggen besloot de Gemeente in 1972 een archeoloog, en in 1975 een bouwhistoricus aan te stellen. Ruim vijftien jaar bouwhistorisch en archeologisch onderzoek heeft het belang van deze beslissing onbetwistbaar aangetoond. Het onderzoek heeft licht geworpen op bijna tweeduizend jaar bewoning van Utrecht. Het inzicht in de geschiedenis van Utrecht is de laatste jaren aanzienlijk vergroot. Nog nooit is er in zo korte tijd zoveel bekend geworden over de bouw en bewoning van individuele huizen, of het ontstaan van de stad aan de splitsing van de rivieren Rijn en Vecht. Niet alleen voor Utrecht zijn de verzamelde gegevens van belang. De wetenschap dat de kennis van de ontwikkelingen van het stedelijk leven en met name van het bouwen en het wonen, in het algemeen gebaat is met de in Utrecht uitgevoerde onderzoekingen, deed de Utrechtse Monumentencommissie besluiten het initiatief te nemen tot het uitgeven van een publicatie over de Utrechtse huizen. Omdat de publicatie van meer dan regionaal belang werd geacht, werd contact opgenomen met de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving van de Monumentenraad. Hieruit vloeide voort dat deze publicatie onderdeel is gaan uitmaken van de Geïllustreerde Beschrijving van de Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. De door de Gemeente aangetrokken auteurs, geassisteerd door een aantal vrijwilligers, hebben in samenwerking en voortdurend overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de redactiecommissie het enorme werk geklaard. Zonder hun inzet en deze samenwerking, maar evenmin zonder de financiële bijdragen van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, en de Stichting K.F. Hein-Fonds zou deze uitgave niet hebben kunnen plaatsvinden. Hoewel de publicatie van groot belang zal zijn voor onderzoekers, maar ook voor de geïnteresseerde leek, moet het niet gezien worden als de afronding van het bouwhistorisch onderzoek in Utrecht. Ook in de toekomst zal dit onderzoek voortgaan en steeds weer nieuwe inzichten aan de kennis van het bouwen en wonen in een oude stad toevoegen. Ongetwijfeld zal dit boek over enige jaren dan ook een vervolg moeten krijgen. Utrecht, oktober 1988 Drs. M.W.M. Vos-van Gortel Burgemeester van Utrecht {==X-XI==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 1. Luchtfoto van Utrecht. Situatie 1980. ==} {>>afbeelding<<} {==XII-XIII==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 2. Plattegrond van Utrecht. De kadastrale minuut van ca. 1832 van Utrecht binnen de singels, de Bemuurde Weerd en de Ooster- en Westerkade. ==} {>>afbeelding<<} {==XIV-XV==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 3. Plattegrond van Utrecht. Situatie 1979. ==} {>>afbeelding<<} {==XVI-XVII==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 4. Plattegrond van Utrecht. Straatnamen. ==} {>>afbeelding<<} {==XIX==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorwoord Ofschoon de Geïllustreerde Beschrijving van de Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst reeds meer dan driekwart eeuw voortgang vindt, ligt hier een tweetal boeken voor de lezer en kijker dat niet getekend is door traditie en routine. In de acht jaren van voorbereiding zijn een arbeidsgemeenschap, inzicht, werkwijze, systematiek, uitgangspunten en oogmerken ontwikkeld die tezamen een novum betekenen ten opzichte van de zevenentwintig boekdelen waarin reeds een groot deel van de Nederlandse monumenten behandeld is. Nieuw is de beperking tot één categorie historische gebouwen, de Utrechtse huizen binnen de veste, nieuw is de ordening van de materie. Op de analytische studie van de huizen naar tijdperken en typen, en de vaststelling van hun algemene karakteristieken, tegen de verklarende historische achtergrond van de stadsontwikkeling, volgt een als een catalogus opgezet volledig overzicht van de huizen individueel met een korte beschrijving en afbeelding van elk pand. Eigenlijk zou de plaats die dit boek inneemt in de reeks De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, aangeduid moeten worden als deel ii: de provincie utrecht, eerste stuk: de gemeente utrecht, derde aflevering, en de eerste pagina zou het getal 501 moeten dragen in plaats van 1. Maar dat zou een weinig geloofwaardige verhulling zijn van wat hier van toepassing is: habent sua fata libelli, boeken hebben hun eigenaardige lotgevallen. Door steeds veranderende inzichten en omstandigheden is de monumentenbeschrijving van de gemeente Utrecht een hortende geschiedenis geworden. Toen in 1908 de Voorloopige Monumentenlijst van de provincie Utrecht verscheen, als eerste en dunste boekdeel in de reeks die het hele land behandelde, waarin dr. mr. S. Muller Fz., rijksarchivaris te Utrecht, de gemeente Utrecht voor zijn rekening had genomen, twijfelde de toenmalige Rijkscommissie tot het opmaken van een inventaris en eene beschrijving van de Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst er niet aan, of na dit grondleggende voorwerk zou het ‘eerste stuk’, de gemeente Utrecht, ook inderdaad niet meer dan een weldra te verschijnen boek uit één stuk zijn. Diezelfde Muller, die de stad Utrecht zo beknopt inventariseerde dat de lezer in het thans voorliggende werk tevergeefs een verwijzing daarnaar zal zoeken (doch alleen enige hommage zal vinden aan zijn veel belangrijkere studie van Utrechtse woonhuizen uit 1911), heeft als Rijkscommissielid hoofdschuddend moeten aanzien hoe de volgende Voorlopige Lijsten steeds omvangrijker werden en hoe al vanaf de eerste voorbereidselen in 1918 de definitieve monumentenbeschrijving van de gemeente Utrecht een intensieve en gedetailleerde studie beloofde, of dreigde, te worden. Steeds meer oude gebouwen en gebouwensoorten wonnen waardering, steeds meer historische en kunsthistorische perspectieven werden ontdekt en onder woorden gebracht, terwijl daartoe eigenlijk tijd en arbeidskracht ontbraken, zodat het een werk van zeer lange adem werd. De eerste bewerker van het materiaal was dr. E.J. Haslinghuis, die van 1918 tot 1932 samen met bouwkundige tekenaars en fotografen reeds veel vastlegde. Lijvige manuscripten getuigen daarvan, maar zij moesten voor het merendeel onuitgegeven blijven wegens zijn onder andere door de slechte economische tijdsomstandigheden in 1933 veroorzaakte eervol ontslag als onderdirecteur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg en als secretaris van de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving. Nadat hij in 1947, inmiddels 67 jaar oud, zijn werkzaamheid als beschrijver van de Utrechtse monumenten had hervat, heeft hij nog kans gezien in 1956 de eerste aflevering in het licht te geven, waarin de stadsgeschiedenis, de {==XX==} {>>pagina-aanduiding<<} verdedigingswerken, bruggen en werven, de paleizen, de militaire, stedelijke en rijksdienstgebouwen vervat zijn. In 1965 volgde nog een tweede aflevering, geheel aan de Dom gewijd en uitgegroeid tot een boekdeel van meer dan 350 bladzijden, maar toch nog hoopvol doorgepagineerd van 145 tot 500 om de samenhang met de 144 bladzijden van de eerste aflevering te demonstreren. De verdere lotgevallen van de Utrechtse monumentenbeschrijving hebben gewild dat de overige manuscripten, over de andere kerken, de kloosters, gebouwen van liefdadigheid, en ook de woonhuizen, alle in portefeuille gebleven zijn. Zij zijn inmiddels, hoe waardevol ook, ernstig verouderd. Het minst misschien nog de gegevens over de kerkgebouwen, ofschoon ook die niet zo onveranderlijk en onkwetsbaar in hun vorm en bestemming gebleken zijn als eertijds verwacht werd en ook die thans anders dan toen bestudeerd worden; men denke bijvoorbeeld aan de inmiddels toegenomen kennis van kapconstructies en aan de vondsten bij opgravingen en restauraties. Maar het meest verouderd zijn in elk geval de huisbeschrijvingen. In de laatste decennia is de belangstelling voor de geschiedenis van de wooncultuur en het op huiselijke schaal uitgeoefende bedrijf geweldig gegroeid. Men kreeg steeds meer aandacht voor de ontwikkeling van nederzettingsvormen en stedebouwkundige samenhangen juist toen daarin grote stoornissen en breuken gingen optreden als gevolg eerst van de oorlogsschade, dan van industriële, agrarische en verkeerstechnische revoluties en tenslotte van grootscheepse afbraak bij stadssaneringen. Het besef groeide van de noodzaak van bescherming van stads- en dorpsgezichten. Tegenover de dreiging van het verlies heeft het beeld van het woonhuis, het pakhuis, het huiselijk bedrijfsgebouw en de boerderij, structureel elk afzonderlijk en alle in hun onderling verband, sinds 1945 heel andere historische dimensies gekregen. In dit opzicht is pionierswerk verricht door de studies met name van dr. ir. R. Meischke, drs. R.C. Hekker, H.J. Zantkuijl, H. Janse en dr. ir. C.L. Temminck Groll, de laatste zowel wat het woonhuis in Nederland en de Nederlandse invloedssfeer overzee als wat speciaal het Utrechtse stadswoonhuis aangaat. Ligt het dan niet voor de hand om af te zien van de oude hiërarchische volgorde en nu eerst de beschrijving van Utrecht als monument van het stedelijk wonen ter hand te nemen, te meer daar de kerken van Utrecht voorlopig toch al tot hun recht gekomen zijn door talrijke publicaties en verslagen tijdens hun recente restauraties? Utrecht als schitterend monument van stedelijk wonen in beweging, beurtelings geringgeschat, bewonderd, gewond, bedreigd, gered, verminderd, hersteld, voorwerp van historische, planologische en sociologische belangstelling, geliefd als huis van de Utrechtse gemeenschap, die bedacht is op een blijvende herbergzaamheid en leefbaarheid van het oude gebruiksgoed, waarbij het al lang niet meer alleen om de kunst of de geschiedenis gaat, maar om de meerwaarde van de wooncultuur, het zich welbevinden in de stad als huis. Daarvoor moet men weten wat er in huis is en daarbij wil deze huizenbeschrijving een instrument zijn. Het nieuwe ten opzichte van de ‘eerste aflevering’ zou onderbelicht blijven als deze inventarisatie niet haar eigen inleiding had gekregen, zo heel anders dan de zuiver topografische uit 1956, die zeker haar betekenis behoudt maar gedateerd is als het gaat om een modern archeologische, historisch geografische en stedebouwkundige benadering van de bewoningsgeschiedenis en van het beeld van het stedelijk weefsel. Daarom is deze beschrijving van een eigen inleidende studie van zulke aard voorzien, verricht door drs. T.J. Hoekstra, stadsarcheoloog van Utrecht, en drs. L. Prins, werkzaam bij de Kunsthistorische Afdeling van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist. De heer Hoekstra vervaardigde in samenwerking met de heren drs. M.W.J. de Bruijn, historicus, en drs. A.F.E. Kipp tevens het hoofdstuk over de huiserven. De verzamelaar, de liefhebber van Utrecht en van de Nederlandse stad en bouwkunst, kan de drie ‘afleveringen’ over de gemeente Utrecht, dank zij hun formaat, rustig naast elkaar op de boekenplank zetten, maar het zijn wel degelijk zeer afzonderlijke werken. Daarvan is de nieuwste in nog een heel ander opzicht nieuw. Naar samenstelling, opzet en organisatie is het ook iets eigens en nieuws doordat het het product is van een auteurscollectief, geen chronologische maar een typologische indeling aanhoudt en niet uitsluitend binnen de muren van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg haar gestalte gekregen heeft. De drie auteurs, drs. M.J. Dolfin, ir. E.M. Kylstra en drs. J.M.H. Penders, hebben de reusachtige materie eensgezind, moedig en stelselmatig tot één geheel gestructureerd, dat werkelijk ‘teamwork’ blijkt, doordat er duidelijk één benaderingswijze heerst met door iedereen volgehouden veelzijdigheid binnen de logische beperkingen. De beschrijving is daardoor zowel bruikbaar naslagwerk als doorlopend verhaal, zij laat zich van voren naar achteren lezen door de nieuwsgierige met enig uithoudingsvermogen, door de onderzoeker die niet uitvoerig behandelde huizen alsnog nader wil analyseren, door degene die in de toekomst met dit erfgoed beleid moet maken, degene die zal moeten kiezen tussen beschermen, herstellen en verbouwen enerzijds, prijsgeven en slopen anderzijds. De auteurs hebben als eersten de door de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur op 8 februari 1983 goedgekeurde herziening van de Leidraad voor de Monumentenbeschrijving, na veel studie en experiment, operationeel gemaakt. Zij hebben dit gedaan door de daarin voorgeschreven typologische benadering toe te passen op de huizen met hun woon-, winkel-, kantoor- en bedrijfsfunctie, in hun massieve samenhang binnen de grenzen van de oude vestingstad, zonder voorsteden of nieuwe wijken, over de periode van de oudste resten tot de chronologisch duidelijke tijdsgrens van 1940. Juist de bestudering van het woonhuis als elementair menselijk artefact leent zich voor zulk een typologische aanpak, omdat zich daarin al of niet geschreven wetten van functionaliteit, materiaalgebruik en ruimtelijke begrenzing laten opsporen, dwars door de kunstzinnige differentiatie en individualisering heen. In vergelijking met fundamentele gegevens als rooilijn, kavelpatroon, indeling, diepte, breedte, hoogte, dakvolumes, bouwmaterialen en afwerking, lichttoevoer, brandveiligheid en alle praktische functies, heeft de artistieke vrijheid in de woonhuisbouw in zekere zin een marginale waarde. Het zijn minder de kunsten dan het ambacht en de voorschriften en afspraken die het stedelijk weefsel maken en verklaren. Daarvoor is wel een algemene menselijke vormwil binnen bepaalde en gegeven omstandigheden en leefpatronen beslissend: algemene en plaatselijke traditie, ambachtelijk vermogen, ordeningsbehoefte, keuze van vorm en materiaal genormaliseerd naar ongeschreven afspraak en overlevering en naar geschreven welstands- en veiligheidseisen. Gemakkelijke vermenigvuldigbaarheid is voor het praktisch gebruik en daarmee typologisch doorslaggevend. Dat stelt ons in staat grondvormen te herkennen onafhankelijk van mode of smaak, gerangschikt naar gemeenschappelijke kenmerken, herleidbaar tot essenties die door de eeuwen heen constant zijn. Woonhuistypologie betekent dan: indeling van de gegeven hoeveelheid woonhuizen naar verschillende hoofd- {==XXI==} {>>pagina-aanduiding<<} vormen, constant door de tijd heen sinds hun ontstaan, elke hoofdvorm samengevat overeenkomstig een minimum aan wezenlijke eigenschappen dat de betreffende huizen gemeen hebben en dat hen wezenlijk onderscheidt van een andere hoofdvorm. Het behoeft geen betoog dat èn de menselijke vormwil èn de artistieke of ambachtelijke vrijheid èn de flexibiliteit in de toepassing van voorschriften en afspraken elke strenge typologie toch weer weten te doorbreken. Elke groepering heeft toch iets globaals, het huis is geen plant en de architectuurgeschiedenis is geen biologie. Het is de redactiecommissie een groot genoegen geweest over die bevindingen met de auteurs te discussiëren en er hun teksten op te toetsen, om het juiste midden tussen vrijheid en gebondenheid te vinden. Maar deze samenspraak had niet naar behoren gevoerd kunnen worden als niet een heel door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de gemeente Utrecht beschikbaar gesteld corps van ervaren bouwkundige tekenaars en fotografen deze immense huizenvoorraad in beeld gebracht hadden. Van de zijde van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg waren dit de bouwkundig tekenaars J.J. Jehee, A.A.M. Warffemius en B.H.J.N. Kooy. Deze laatste begeleidde de door de gemeente Utrecht aangestelde bouwkundig stagiairs, de dames L. Kam en M. Snelleman en de heren K.W. Cheng, C. ter Horst, S. Bollander en D. Zweers. Het fotowerk werd vanwege de Rijksdienst voor de Monumentenzorg vervaardigd door de heren G.J. Dukker, P. van Galen, A.H.C. Schollen, L.M. Tangel en A.J. van der Wal. De Fotodienst van de gemeente Utrecht zette de heren C. van Dijk, G. van der Haar, J.W. Haring en D. Sleurink in voor dit werk. Dankbaar is gebruik gemaakt van talrijke, reeds voor de aanvang van het werk bestaande bouwtekeningen, topografische afbeeldingen en foto's, en daarvoor is grote erkentelijkheid verschuldigd jegens de Utrechtse Gemeentelijke Archiefdienst en het tekeningen- en foto-archief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist. Veel dank komt toe aan vele bibliotheken en archieven, aan de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers en aan talrijke ambtenaren van de gemeente Utrecht. Veel dank komt toe aan de eigenaren en bewoners van de huizen, die gedurende de jaren van onderzoek de samenstellers behulpzaam waren door bereidwillig en gastvrij hun deuren te openen en hun woning van kelder tot zolder, van erf tot dak, zichtbaar te maken. Tenslotte past ons grote dank aan de medewerkers van de SDU drukkerij en uitgeverij om hun toewijding en begrip bij de vormgeving van deze complexe boeken en hun illustraties. Deze loftuitingen zijn niet bedoeld als een poging om bij voorbaat de critici de wind uit de zeilen te nemen. Hoe positief de redactiecommissie ook terugblikt op het hele wordingsproces van dit werk, zij blijft zich ervan bewust, dat dit boek slechts een stadium is in de ontwikkeling van de Nederlandse woonhuisstudie. Het is een instrument voor verder onderzoek. Moge het tevens een voorgoed onmisbare momentopname zijn van de huiselijke binnenstad van Utrecht. De redactiecommissie: drs. U.F. Hylkema drs. R. de Jong drs. A.F.E. Kipp prof. dr. C.J.A.C. Peeters prof. dr. ir. C.L. Temminck Groll {==XXIII==} {>>pagina-aanduiding<<} Verantwoording Toen in het begin van de jaren '80 de eerste gedachten voor een beschrijving van de Utrechtse huizen vorm kregen, werd er als mogelijke opzet onder andere die geopperd, waarin de huizen typologisch geordend zouden worden. Aan een ordening per bouwblok werd toen echter nog de voorkeur gegeven¹.. In 1983 werd vanwege de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de Rijkscommissie voor de monumentenbeschrijving de voorkeur voor een typologische opzet uitgesproken².. Tegelijkertijd werden toen twee andere, belangrijke voorwaarden vastgelegd: de beschrijving moet zich uitstrekken tot 1940 en het te beschrijven gebied omvat alleen de stad Utrecht binnen haar singels. Deze voorwaarden wierpen echter twee problemen op, waarvoor de auteurs geen oplossing hebben kunnen vinden. In de eerste plaats kon bij het ontwikkelen van de typologie voor de panden uit de periode 1850-1940 geen relatie gelegd worden met de wijken buiten de singels, waar zich in die periode juist de belangrijkste ontwikkelingen voordeden. In de tweede plaats werd het onmogelijk de oudere bebouwing in de buitenwijken, met name die van de Bemuurde Weerd, Ooster- en Westerkade en langs de Biltstraat, in de beschrijving te betrekken. Tenslotte was het zaak het begrip huis nader te definiëren. Op grond van hetgeen hierover in het rapport van de werkgroep ter voorbereiding van de beschrijving reeds was opgemerkt, is tot de volgende formulering besloten. Huizen zijn voor particuliere doeleinden gebouwd met als hoofdfunctie die van het wonen. Daarnaast kan er een economische functie in uitgeoefend zijn zoals een winkelbedrijf, een ambacht of opslag. Het tegenwoordige gebruik, bijvoorbeeld als kantoor of onderwijsinstituut, speelt geen rol. Deze opvatting is afwijkend van hetgeen door Haslinghuis in zijn eerste aflevering over Utrecht beschreven is³.. Deze auteur heeft verscheidene huizen vanwege hun toenmalig gebruik bij overheidsgebouwen ingedeeld, zoals Achter Sint Pieter 20, Keistraat 9, Wijde Begijnestraat 5 en Breedstraat 26. Dit laatste huis is inmiddels weer geschikt gemaakt voor bewoning, hetgeen de betrekkelijkheid van deze benadering aangeeft. Hiernaast worden ook tot de categorie huizen gerekend, die gebouwen die oorspronkelijk voor een andere functie gebouwd waren, maar reeds in een vroeg stadium als woonhuis in gebruik zijn genomen. De functie van woonhuis moet dan in overwegende mate het tegenwoordige karakter van het gebouw bepalen. Voorbeelden hiervan zijn onder andere Brigittenstraat 11, 13 en Springweg 110-130, de Myropskameren. Hierbij doet zich in vergelijking met Haslinghuis het omgekeerde voor namelijk bij de beschrijving van het Utrechtse stadhuis, dat ontstaan is uit acht woonhuizen, maar waarvan de tegenwoordige vorm grotendeels bepaald wordt door het reeds zeer langdurige gebruik als stadhuis. Zoals werd voorgestaan in het genoemde rapport, is het werk vervolgens in twee fasen uitgevoerd. In 1983 werd vooronderzoek verricht in de vorm van een inventarisatie van de huizen. In de daarop volgende twee en half jaar vond dit onderzoek zijn uitwerking in het ontwikkelen van een typologie, gevolgd door het eigenlijke schrijf- en tekenwerk en de fotografie. De beschrijving is gebaseerd op de situatie van eind 1985. De inventarisatie De inventarisatie had tot doel een inzicht te verkrijgen in de spreiding en de verschijningsvorm van huizen, gericht op de ontwikkeling van een typologie. Daarnaast werden gegevens verzameld van kunst- en bouwhistorische aard. Utrecht binnen de singels is een kleine vierduizend huizen rijk. Hiervan is uiteindelijk ca. 25% bezocht. De overige zijn om uiteenlopende redenen hiervoor niet {==XXIV==} {>>pagina-aanduiding<<} in aanmerking gekomen. De belangrijkste overwegingen daarbij waren dat er uit andere bron reeds voldoende informatie beschikbaar was of dat een bezoek verondersteld werd weinig historisch belangrijke gegevens op te leveren vanwege duidelijk zichtbare, recente verbouwingen. Als hulpmiddel werden drie inventarisatieformulieren ontwikkeld: één algemeen, één betreffende de kap en één betreffende de spiltrap⁴.. In september 1983 werd een evaluatie van het werk vastgelegd in rapportvorm⁵.. Het belangrijkste resultaat was een voorstel voor een te hanteren typologie. Hoewel deze in het werk dat volgde bijstelling behoefde, is het gehanteerde uitgangspunt onverkort gebleven. Op aandringen van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, in overleg met de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving, werd in 1985 besloten de inventarisatie te bewerken tot een afzonderlijke publicatie om zo een deel van de vele gegevens, die geen plaats vonden in de typologische aanpak, toch toegankelijk te laten zijn. Dit vond zijn beslag in het deel Utrecht: Beknopt overzicht in woord en beeld. Dit deel is hoofdzakelijk van de hand van E.M. Kylstra. De gegevens afkomstig uit de inventarisatie zijn aangevuld met die uit ander onderzoek, zodat een duizendtal korte beschrijvingen van huizen zijn opgenomen. De beschrijvingen zijn hierin niet, zoals in dit deel typologisch, maar alfabetisch op adres geordend. In elke beschrijving wordt een aanduiding van het type gegeven. De opzet van de Geïllustreerde Beschrijving, typologie en thematische hoofdstukken Het belangrijkste uitgangspunt bij het ontwikkelen van de typologie is geweest, dat deze moest dienen als een hulpmiddel om ordening te brengen in de grote hoeveelheid huizen, zodat door middel van het geven van een basis-beschrijving van elk type in één keer meerdere huizen benoemd zouden zijn. De typologie poogt dus niet een historische verklaring of samenhang aan te tonen. Een tweede uitgangspunt was, dat de typologie alleen op de stad Utrecht betrekking behoefde te hebben. Er kan dus geen landelijke geldigheid aan ontleend worden. De volgende aanvullingen werden tenslotte gemaakt: de typologie zou gebaseerd moeten zijn op de tegenwoordige toestand - dit wordt in de reeks van de Geïllustreerde Beschrijving altijd als uitgangspunt gehanteerd - en de typologie moet op een eenduidig uitgangspunt gebaseerd zijn. Wat dit laatste betreft zijn er verscheidene invalshoeken mogelijk, uitgaande van de factoren die de verschijning van elk gebouw, dus ook van een huis, bepalen. In de eerste plaats is er de historische factor in het gebouw. Hierin liggen zaken besloten als de opdrachtgever, de architect, ontwerp en stijl en de ligging van een gebouw. In de tweede plaats de vorm van het gebouw. Deze wordt bepaald door de bouwmassa, lengte, hoogte en breedte en de wijze waarop de bouwdelen ten opzichte van elkaar gegroepeerd zijn. Tenslotte is er de factor van de toegepaste bouwtechniek. Hierin kan bijvoorbeeld onderscheiden worden: bouwen in baksteen en natuursteen en hout- en houtskeletbouw. In feite zou men bij onderzoek van historische gebouwen al deze factoren in ogenschouw moeten nemen. Eerst dan wordt een werkelijk inzicht verkregen. Een dergelijk breed opgevat onderzoek gaat de uitwerking van de Geïllustreerde Beschrijving ver te boven. Er is dus gekozen voor een uitgangspunt dat binnen de verschillende voorwaarden het best toepasbaar lijkt te zijn, en wel dat van een ordening vanuit de bouwmassa. Alvorens dit nader toe te lichten, worden in het kort eerst de gronden waarop de andere uitgangspunten afvielen aangegeven. Een indeling op grond van de bouwtechniek werd van meet af aan als te beperkt beschouwd en te grofmazig om daarop een typologie te baseren. Deze benadering zou een onevenredig grote groep bakstenen huizen opleveren en slechts enkele voorbeelden in de groepen natuurstenen huizen of huizen met een houtskelet. De historische factor in een gebouw omvat een aantal aspecten die ieder op zich als uitgangspunt zouden kunnen dienen. Maar zij zijn in de meeste gevallen strijdig met de voorwaarden die er voor de Geïllustreerde Beschrijving liggen: archiefonderzoek moet een aanvullend karakter hebben (zie hieronder) en uitgangspunt is de tegenwoordige toestand. Desondanks bieden zij interessante gezichtspunten, die als zodanig reeds eerder beproefd zijn⁶.. Hoewel deze elementen als uitgangspunt voor een typologische indeling afvielen, werd een aantal ervan toch dusdanig essentieel geacht voor het totale beeld van de historische, Utrechtse huizen, dat besloten werd tot een aanvulling in de vorm van thematische hoofdstukken. Drie onderwerpen kwamen hiervoor in aanmerking: de constructieve ontwikkeling, de gevel en het interieur. Deze hoofdstukken volgen op de typologische beschrijvingen. Typologische indeling op grond van de bouwmassa Door de bouwmassa als ordenend element te gebruiken was het mogelijk zonder veel bouwhistorisch- of archiefonderzoek de huizen te analyseren. Op grond van betrekkelijk eenvoudige, voor iedereen zichtbare gegevens kunnen de huizen gegroepeerd worden naar hun huidige toestand. Deze methode is reeds eerder door een ander toegepast en wel door C.L. Temminck Groll in zijn boek over de Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht⁷.. De auteurs hebben echter gemeend in deze opzet wijzigingen te moeten aanbrengen. Temminck Groll gebruikt verschillende uitgangspunten door elkaar. Naast het belangrijkste uitgangspunt, de bouwmassa, laat hij zich ook leiden door de bouwtechniek en komt zo tot het onderscheiden van driekwart-huizen (blz. 92). Elementen zoals een insteek zijn voor deze auteur aanleiding geweest een apart hoofdtype te onderscheiden, terwijl in het onderhavige werk een dergelijk element aangemerkt wordt als een variant binnen een aantal verschillende typen. Hiernaast moest de indeling geschikt gemaakt worden voor huizen die tot in onze eeuw gebouwd zijn. Als kenmerkende aspecten van de bouwmassa zijn in aanmerking genomen: -De richting van de nok: bijvoorbeeld evenwijdig of haaks op de voorgevel. Daaraan gekoppeld is over het algemeen de richting van de balklagen: in het geval, dat de kap evenwijdig aan de voorgevel is gelegen, liggen de balken over het algemeen haaks hierop en omgekeerd. -Het aantal bouwlagen: één of meer. -De mate van samengesteldheid van de bouwmassa: een hoofdhuis met bijvoorbeeld achterhuizen, zijhuizen, vleugels e.d. -De mate van zelfstandigheid: zelfstandige, gekoppelde of gestapelde bouwmassa. -De oppervlaktemaat: met name daar waar het zeer grote huizen betreft. Dit heeft geleid tot een indeling in vijf hoofdtypen en zes subtypen, namelijk het diepe huis, het dwarse huis met als subtypen de kameren en het dwarse tweebeukige huis, het vierkante huis, het samengestelde huis met als subtypen het samengestelde huis terugliggend op een perceel, bestaande uit een groot diep huis met zijhuis, bestaande uit vleugels gericht op een binnenplaats en het samengestelde huis ontstaan door samenvoeging en tenslotte het type van het blok. Elk (sub)type is voorzien van een {==XXV==} {>>pagina-aanduiding<<} beschrijving, waarin bovenstaande aspecten aan de orde komen. De typebeschrijving wordt gevolgd door een aantal uitvoerige beschrijvingen van huizen van dat type. Deze huizen werden gekozen op grond van het feit dat zij bijzonder goede voorbeelden van een type zijn of juist varianten, dan wel de oudste of de laatste voorbeelden van een type. Of een huis heeft een bijzondere waarde vanwege zijn gaafheid of vanwege bijzondere interieurs, architectuur of constructie. Thans kan gesteld worden, dat de gehanteerde typologie aan het gestelde doel, een middel tot indeling van een grote hoeveelheid huizen, heeft voldaan, zonder dat hiervoor de gestelde randvoorwaarden of de huizen geweld aangedaan zijn. Het is mogelijk gebleken om in principe ieder huis in één van de typen onder te brengen. Het gevaar, dat de typologische werkwijze in zich draagt, dat óf elk huis tot een eigen type wordt óf dat de typologie zou leiden tot een tot het uiterste gedefinieerd classificatiesysteem, is vermeden. Door naast de typologische indeling per huis een uitvoerige beschrijving te geven, komt het specifieke, individuele aspect tot zijn recht. De typologie biedt elke belangstellende de mogelijkheid een huis op relatief eenvoudige en snelle wijze in eerste instantie te duiden. De vele vragen, die in tweede instantie altijd rijzen, zijn kwesties voor nader kunst-, en bouwhistorisch onderzoek alsmede archiefonderzoek. Dergelijk onderzoek kleurt het historische beeld van een huis in. Daarnaast is er verbindend onderzoek nodig naar deelaspecten, bijvoorbeeld ‘het claustrale huis’ of ‘het houten huis’ een noodzaak (zie ook ‘Voorstellen voor verder onderzoek.’). Eerst wanneer dergelijke onderzoeken op grotere schaal voorhanden zijn, zal dit kunnen leiden tot een nuancering en wellicht wijziging in de nu gehanteerde typologie. Huizen zijn echter, wellicht meer dan enig ander soort gebouw, object van een constant en dikwijls eeuwenlang proces van veranderingen. Geen enkele typologie zal aan deze fijnmazige historie, die het wezen van het individuele pand bepaalt, recht kunnen doen. Beide benaderingen hebben echter hun eigen waarden en doelen, waartussen geen conflict behoeft te bestaan. Gebruikte bronnen en documentatie In de ‘Aanwijzingen voor de auteurs’, behorende bij de Leidraad voor de Monumentenbeschrijving 1983 wordt ten aanzien van het hanteren van archiefmateriaal een duidelijke uitspraak gedaan: ‘Een archiefonderzoek ingesteld om gegevens voor de beschrijving aan het licht te brengen, zal (over het algemeen) een aanvullend karakter moeten hebben.’ Geordend en ontsloten archiefmateriaal betreffende huizen wordt weinig aangetroffen. Bij de Gemeentelijke Archiefdienst is daarom voornamelijk gebruik gemaakt van het goed toegankelijke archief van de bouwtekeningen en daarnaast van de Topografische Atlas. Ook de bibliotheek bevat veel werken van belang. Ondermeer bij deze dienst is tevens het Utrechts Documentatiesysteem te raadplegen, een geklapperde, alfabetisch geordende verzameling informatiekaarten. Hierin is niet alleen veel informatie betreffende Utrecht te vinden, maar omgekeerd heeft dit systeem ook gediend als documentair middel voor de in het kader van dit onderzoek verzamelde gegevens. Met name een deel van de zeer gedetailleerde bewijsvoering en bronvermelding van de oude huisnummering is hierin verwerkt. Veel gegevens zijn geput uit de bouwhistorische rapporten in de pandsdossiers in het archief van de onderafdeling Monumenten van de Gemeente Utrecht. Hierbij sluit de uitgave van deze onderafdeling aan: De archeologische en bouwhistorische kroniek. De mondeling meegedeelde kennis en observaties van de heren A.F.E. Kipp en B.J.M. Klück hebben de auteurs steeds als onontbeerlijk en constructief ervaren. Bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg is vooral het foto- en tekeningenarchief geraadpleegd. Foto- en tekenwerk, afbeeldingen Voor het vervaardigen van het tekenwerk werd, waar mogelijk, gebruik gemaakt van bestaand materiaal in de vorm van opmetingstekeningen ten behoeve van restauraties. Zij zijn voor deze publicatie aangepast. Daarnaast zijn door de bouwhistorisch medewerkers eigen opmetingen verricht. De tekeningen zijn afgedrukt op de schalen 1: 300 en 1: 3000. De originelen zijn te raadplegen bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Voor het bewerkte kaartmateriaal is de kadastrale minuut, bewerkt door R.A.F. Smook als onderlegger gebruikt. Voor het deel, waarin de huizen in het kort worden beschreven zijn de fotogrammetrische tekeningen van de Firma de Waal gebruikt, aangevuld met enkele tekeningen van de Rijksuniversiteit Utrecht (Trans). Het merendeel van het fotowerk is gemaakt in de periode van 1985-1986. Indien het foto's van voor 1980 betreft, staat het jaar van opname in het bijschrift vermeld. Voorstellen voor verder onderzoek Na de eerste aanzetten tot woonhuisonderzoek in de genoemde werken van Temminck Groll en Meischke⁶. is het onderzoek naar huizen niet alleen in Utrecht maar in verschillende steden van Nederland van de grond gekomen. Dit onderzoek heeft zeer veel gegevens aan het licht gebracht, maar dit betreft over het algemeen gegevens over individuele huizen. De samenstellers van dit deel der Geïllustreerde Beschrijving hebben het als een gemis ervaren dat er nog maar zeer weinig samenvattende, vergelijkende of concluderende publicaties op dit gebied zijn verschenen. De tijd lijkt hiervoor, ruim twintig jaar na het verschijnen van de eerste standaardwerken, rijp te zijn. Hoewel wellicht zal blijken dat dergelijke publicaties een tussenstand in het onderzoek aangeven, moeten zij nu deze stand bepalen om zo een uitgangspunt te bieden voor een volgende periode van onderzoek. Voorts is gebleken dat naast het vele kunst- en bouwhistorisch onderzoek archiefonderzoek in het algemeen sterk achter blijft. In de spaarzame gevallen dat dit wel ondernomen wordt, blijken opmerkelijke resulaten dikwijls het gevolg te zijn⁸.. Zoals hierboven al betoogd is, zal eerst dan onze kennis over de historische gebouwde omgeving aan diepgang winnen, wanneer ook deze bronnen onderzocht zijn. Tot zover enige opmerkingen van algemene aard. Naar aanleiding van het hier verrichte onderzoek kunnen de volgende voorstellen worden gedaan: -Een onderzoek in historisch-geografische zin naar de ontwikkeling van percelen en perceelsstructuren. -Een verruiming van het aandachtsveld bij bouwhistorisch onderzoek naar de zogenaamde jongere monumenten. -Een aanvullend onderzoek naar de huizen in de oude voorsteden. oktober 1988 Marceline J. Dolfin E.M. Kylstra Jean Penders {==XXVII==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 5. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 6. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren. ==} {>>afbeelding<<} {==XXVIII==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 7. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 8. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren. ==} {>>afbeelding<<} {==XXIX==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 9. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 10. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren. ==} {>>afbeelding<<} {==XXX==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 11. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 12. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren. ==} {>>afbeelding<<} {==XXXI==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 13a, b. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren. ==} {>>afbeelding<<} {==XXXII==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 13c. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 14. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren. ==} {>>afbeelding<<} {==XXXIII==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 15. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 16. W.C. van Dijk, ca. 1870. Panorama vanaf de Domtoren. ==} {>>afbeelding<<} {==XXIV==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 17. C.L. Mulder, 1878. Gezicht vanaf de Domtoren naar het noordwesten. ==} {>>afbeelding<<} 1. W. Annema, J.C. Bierens de Haan, J.M.H. Penders, Rapport van de werkgroep ter voorbereiding van de rijk geïllustreerde beschrijving der Utrechtse huizen binnen de oude stad, typoscript, Utrecht 1981. 2. De auteurs zijn zich bewust van de problematiek die in het gebruik van de term typologie besloten ligt. Dit is echter niet de plaats om een discussie hierover te voeren. Het door de Rijkscommissie voor de monumentenbeschrijving geïntroduceerde begrip, dat in het kader van de Geïllustreerde Beschrijving inmiddels gangbaar is geworden, is daarom zondermeer overgenomen. 3. E.J. Haslinghuis, De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst, Geïllustreerde Beschrijving II, De provincie Utrecht, eerste stuk De gemeente Utrecht, 's-Gravenhage 1956. 4. Deze formulieren berusten in het archief van de onderafdeling Monumenten van de Gemeente Utrecht. 5. M.J. Dolfin, E.M. Kylstra, J.M.H. Penders, Evaluatie van de inventarisatie ten behoeve van de rijk geïllustreerde beschrijving der Utrechtse huizen binnen de oude stad, typoscript, Utrecht 1983. 6. Bijvoorbeeld in R. Meischke en H.J. Zantkuijl, Het Nederlandse woonhuis van 1300-1800, Haarlem 1969, blz. 25, 26, waar de oorspronkelijke functie van de ruimten van het huis als uitgangspunt is genomen. De auteurs zelf geven hiervan de problematiek weer met de woorden: ‘... Wij kunnen geen huis uit de periode 1400-1650 aanwijzen waarvan de indeling niet gewijzigd is. Indien wij ons een beeld willen vormen van de oorspronkelijke toestand, dan zullen wij de indeling moeten reconstrueren aan de hand van allerlei gegevens duidelijke en minder duidelijke. Aan een dergelijke reconstructie kleeft altijd het gevaar van een onjuiste interpretatie.’ Een ander in het verleden dikwijls toegepast uitgangspunt is dat van de vorm of de stijl van de voorgevel. Inmiddels heeft de opvatting post gevat dat deze benadering te weinig recht doet aan het totaal van het huis. 7. C.L. Temminck Groll, Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun relatie met die van andere noordwesteuropese steden. 's-Gravenhage 1963. 6. Bijvoorbeeld in R. Meischke en H.J. Zantkuijl, Het Nederlandse woonhuis van 1300-1800, Haarlem 1969, blz. 25, 26, waar de oorspronkelijke functie van de ruimten van het huis als uitgangspunt is genomen. De auteurs zelf geven hiervan de problematiek weer met de woorden: ‘... Wij kunnen geen huis uit de periode 1400-1650 aanwijzen waarvan de indeling niet gewijzigd is. Indien wij ons een beeld willen vormen van de oorspronkelijke toestand, dan zullen wij de indeling moeten reconstrueren aan de hand van allerlei gegevens duidelijke en minder duidelijke. Aan een dergelijke reconstructie kleeft altijd het gevaar van een onjuiste interpretatie.’ Een ander in het verleden dikwijls toegepast uitgangspunt is dat van de vorm of de stijl van de voorgevel. Inmiddels heeft de opvatting post gevat dat deze benadering te weinig recht doet aan het totaal van het huis. 8. Zie bijvoorbeeld M.W.J. de Bruijn, ‘Wanneer werd het huis Jeruzalemstraat 8-10 in Utrecht gebouwd?’ in: MOU 1987, blz. 13-15 en M.W.J. de Bruijn, ‘Lepelenburg en Bruntenhof 3-4’, in: MOU 1988, blz. 73-80. {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} 1. De vroege topografie van Utrecht De ligging van Utrecht in het landschap en de gevolgen daarvan voor de topografie van de stad De stad Utrecht ligt bij de splitsing van de (Kromme) Rijn en de Vecht (zie afb. 18). Van deze beide rivieren is de Rijn de oudste. De Vecht is omstreeks 2500 v. Chr. ontstaan als zijtak van de zogeheten Werkhovense Rijn/Oude Rijn¹. In het vlakke land had het water van de rivieren vrij spel: stromen verlegden zich, verlandden, splitsten zich en kwamen weer samen. Dat alles ging gepaard met verplaatsing van veel grond: erosie en sedimentatie. De resten van oude woonplaatsen werden niet gespaard door deze natuurkrachten. Het is daarom niet verwonderlijk dat in en direct om de stad Utrecht vrijwel geen bewoningssporen van vóór de jaartelling gevonden worden: ze zijn door stroomverleggingen opgeruimd, die bij het verschuivende splitsingspunt van Kromme Rijn en Vecht ingrijpender zijn geweest dan in het gebied van de Kromme Rijn zelf. Daar zijn wel prehistorische nederzettingen gevonden². Zoals verderop zal blijken, blijft het bewegende water tot omstreeks 1200 voor problemen zorgen bij de bestudering van de topografie van Utrecht. Weliswaar kan men de loop van een rivier in grote lijnen in tijd en plaats vastleggen³, maar op kleine schaal is dat veel moeilijker en vaak zelfs onmogelijk. Alleen eindfasen van een rivier kunnen gelokaliseerd worden en datering is slechts mogelijk als er materiaal in gevonden wordt dat zich daartoe leent. Het is dan ook onmogelijk de loop van de rivieren door de stad Utrecht te reconstrueren. We zullen ons tevreden moeten stellen met een min of meer betrouwbaar beeld van de situatie vanaf de 11de eeuw. Het ontstaan van Utrecht: het castellum De oorsprong van Utrecht is in feite een eenvoudige zaak: omstreeks 47 n. Chr. {== afbeelding Afb. 18. Kaart van de Noordelijke Nederlanden, situatie ca 1300. 1: Kromme Rijn; 2: Oude Rijn; 3: Vaartse Rijn; 4: Vecht; 5: Hollandse IJssel; 6: Lek. ==} {>>afbeelding<<} {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 19. Plattegrond van het Domplein en omgeving. 1: Opgegraven resten van het Romeinse castellum, periode V; 2: opgegraven resten van de Romaanse Dom of Sint Maarten; 3: opgegraven resten van de kerk van Oudmunster of Sint Salvator; 4: opgegraven resten van de Heilige Kruiskapel; 5: resten van het zogenaamde Paleis Lofen; 6: plaats van de Bisschopshof. ==} {>>afbeelding<<} bouwden Romeinse soldaten op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van het huidige Domplein en omgeving, een castellum van hout en aarde. Deze versterking maakte deel uit van de Nedergermaanse Limes, de noordelijke grenslinie waarachter het Romeinse Rijk zich consolideerde. Opgravingen en waarnemingen tussen 1929 en 1985 hebben een redelijk beeld van de verschillende, elkaar opvolgende castella verschaft, maar zij hebben nog betrekkelijk weinig prijs gegeven over de bewoning en bebouwing in de directe omgeving ervan. In zijn eerste vier fasen bestond het castellum uit constructies van hout en aarde, die waarschijnlijk een oppervlakte van ruim een hectare besloegen⁴. De vier fasen hebben respectievelijk bestaan: één vanaf 47, één voor 69, één na 70 en tenslotte één tot ca 200. Opvallend is de verhoging van het bebouwde areaal van ongeveer 1.00 m + nap vóór de bouw van het eerste castellum, tot ruim 2.50 m + nap in de vroege 3de eeuw. Vermoedelijk werden deze ophogingen aanvankelijk aangebracht in verband met wateroverlast, later ontstonden zij door accumulatie van bewoningsafval en als bij nieuwbouw de resten van voorgaande bebouwing uitgevlakt werden. Omstreeks 200 werd de omwalling van hout en aarde van het castellum herbouwd in tufsteen en daarbij naar het noorden toe uitgelegd (zie afb. 19). Het kreeg toen een oppervlak van ongeveer 1,9 hectare. Men kan zich afvragen of deze uitbreiding te maken heeft gehad met een naar het noorden opschuivende rivier of met een grotere bezetting door soldaten. Behalve als normaal limesfort zal, zoals {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 20. Fragment van de oostelijke muur van het Romeinse castellum (periode V), gezien naar het zuidwesten. De vroeg-middeleeuwse herstellingen zijn duidelijk herkenbaar aan de onregelmatige vorm van de tufsteen. ==} {>>afbeelding<<} de naam Trajectum (= oversteekplaats) aangeeft, het castellum een doorwaadbare plaats in de Rijn beschermd hebben. De ligging en de vrij kleine omvang van het castellum⁵ kunnen echter mede bepaald zijn door de aanwezigheid van het al langer bestaande castellum/vlootstation Vechten (zie afb. 18). Trajectum zou dan gefungeerd kunnen hebben als een kleinere voorpost voor dat veel grotere Fectio (Vechten). Samen konden zij de naar het noorden stromende Vecht beheersen⁶. Het ontstaan van Utrecht: buiten het castellum Van het castellum zijn alleen de zuidelijke poort gedeeltelijk en de oostelijke poort grotendeels opgegraven, maar van de wegen die daar van buitenaf op aangesloten hebben, is nog geen spoor gevonden. De kans dat resten van die wegen ooit nog tevoorschijn zullen komen, is in verband met latere overbouwing en onderkeldering, klein (zie afb. 19). Opvallend is ook dat nimmer enige aanwijzing gevonden is voor de aanwezigheid van Romeinse begraafplaatsen, die traditioneel langs de uitvalswegen lagen⁷. Dat er buiten het castellum burgerlijke nederzettingen (vici) geweest zijn, is door opgravingen afdoende aangetoond. Weliswaar zijn daarbij vrijwel geen overblijfselen van huizen of van andere gebouwen aangetroffen, maar zowel ten oosten (Pieterskerkhof) als ten westen (Boterstraat e.o., Buurkerk) van het castellum is zoveel Romeins materiaal in situ gevonden, dat bewoning ter plaatse aangenomen moet worden. Aan de oostzijde werden de vondsten gedaan bij een oever met beschoeiing⁸ (zie afb. 21) en in brandlagen (Pieterskerk). Alleen bij onderzoek in 1943 en in 1952 zijn wat paalresten gevonden die als overblijfselen van gebouwen zijn geïnterpreteerd⁹. Aan de westzijde is al in de jaren '30 een aantal waterputten aangetroffen¹⁰ bij de Buurkerk. De talrijke vondsten van Romeins materiaal bij de opgravingen aan de Boterstraat/Visschersplein kwamen voornamelijk uit kuilen en greppels¹¹. Over de uitgestrektheid van de burgernederzettingen is niets bekend¹². Wel lagen ze beide, zoals gewoonlijk, aan de limesweg die - van oost naar west en evenwijdig aan de rivier - door het castellum heen liep (de via principalis). Van Romeinen naar middeleeuwen Omstreeks 260 n. Chr. werd de Nedergermaanse Limes onder de druk van de aanvallen van de Germaanse stammen opgegeven en werden de castella door hun bezetting verlaten. Voor een mogelijke herbezetting van het castellum te Utrecht, bijvoorbeeld tijdens de regering van keizer Julianus (361-363), bestaan slechts vage aanwijzingen in de vorm van enkele scherven van aardewerk uit de 4de eeuw¹³. Tussen 450 en 550 zijn er weer sporen van ‘leven’ waargenomen: ter plaatse van de oostelijke vicus zijn twee kindergraven en een deel van een graf van een volwassene gevonden, alle noord-zuid georiënteerd met het hoofd aan de zuidzijde (zie afb. 21). De bijgave uit de kindergraven verschaften de datering¹⁴. Aangenomen wordt dat de bewoning die bij deze graven behoorde, binnen de resten van de muren van het voormalige castellum heeft plaatsgevonden, zonder daar overigens meer sporen achter te laten dan een handvol scherven van aardewerk uit die tijd. In de 7de eeuw lag Utrecht op de grens van het Friese Rijk en dat van de Franken. Het was in die tijd in het bezit van de Merovingische koningen, wat erop duidt dat er toen nog duidelijk herkenbare Romeinse resten geweest moeten zijn. De Merovingische koningen beschouwden zich namelijk als rechtsopvolgers van de Romeinse keizers, waardoor ze aanspraak maakten op de Romeinse staatseigendommen, zoals bijvoorbeeld de castella. Gezien de vrijwel permanente oorlogssituatie die in de 7de eeuw aan de noordgrens van het Merovingische Rijk heerste, is het goed denkbaar dat het oude castellum weer in staat van verdediging gebracht is. Zo zouden de op zeer primitieve wijze uitgevoerde herstellingen aan de castellummuur (afb. 20) uit die tijd kunnen stammen. Gewoonlijk worden die reparaties aan bisschop Balderik (918-976) toegeschreven¹⁵, maar er is geen duidelijk bewijs dat de gevonden herstellingen dezelfde zijn als die welke Balderik heeft laten uitvoeren. In feite kunnen zij slechts gedateerd worden in de periode tussen de tijd waarin de Romeinen Utrecht verlieten (ca 260) en 1122 toen de muur zijn verdedigende functie verloor. Het is waarschijnlijk dat de kerk, gewijd aan Sint Maarten, die in een brief van 753 genoemd wordt en die in het tweede kwart van de 7de eeuw door de Merovingische koningen te Utrecht gesticht werd, binnen de muren van het voormalige castellum gestaan heeft. Omstreeks 650 werd die kerk bij de herovering van Utrecht door de Friezen in brand gestoken¹⁶. Bij de opgravingen op het Domplein en omgeving zijn, afgezien van enkele sarcofagen uit 500-800¹⁷, wat post-Romeinse menselijke skeletresten en een paar siervoorwerpen, zeer weinig vroeg-middeleeuwse vondsten in context gedaan. Samenvattend kan dus vastgesteld worden dat er tussen het einde van de Romeinse bewoning en het laat 7de-eeuwse Utrecht sprake is van een nog steeds tamelijk duistere periode. Naast de gevonden begravingen uit de 5de-6de eeuw zijn het vooral de resten van het castellum geweest die een (juridisch) continuem tussen Romeinen en Merovingers vormden. Of er ook van onafgebroken, permanente bewoning sprake is geweest, {== afbeelding Afb. 21. A.A. van Berkel. Tekening van de grondopbouw ter plaatse van de tuin van Pieterskerkhof 10-11, gezien naar het noorden. De twee min of meer rechthoekige kuilen zijn Frankische begravingen. Daar tussenin bevindt zich een concentratie Romeinse dakpannen. De geërodeerde rivieroevers met de plaatsen waar zich schoeiingspalen hebben bevonden, hellen af naar het oosten. ==} {>>afbeelding<<} {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft archeologisch onderzoek (nog) niet kunnen aantonen. Willibrord (690-739) en de positie van de bisschoppen van Utrecht Toen in 690 Willibrord vanuit Engeland in de Lage Landen arriveerde teneinde zijn missioneringswerk onder de heidense Friezen te beginnen, werd het op de Friezen heroverde Utrecht zijn zetel. Waarom daar en niet bijvoorbeeld in Dorestad of in Vechten, die beide toch ook Romeinse resten hadden, waardoor ze als vestigingsplaats voor een bisschop in aanmerking kwamen (zie afb. 18)? Afgezien van het feit dat Willibrord en zijn directe opvolgers wellicht ook in Vechten/Wiltenburg en in Dorestad¹⁸ gewoond hebben, bleef Utrecht de plaats van de kathedraal (Sint Maarten) en van het monasterium (Sint Salvator)¹⁹. Waarschijnlijk maakte de gunstige ligging ten opzichte van de afsplitsing van de Vecht, die immers dé weg naar Friesland was, Utrecht tot het meest geschikte punt van vestiging (zie afb. 18). Verder zal ook het omstreeks 650 afgebrande kerkje voor Willibrord een goede reden geweest zijn om vanuit Utrecht het werk op te vatten. Ook de vroeg 7de-eeuwse poging tot militaire expansie en christelijke bekering die met dat kerkje samenhing, zal om dezelfde geografische reden van Utrecht uitgegaan zijn. Evenmin als uit de 7de eeuw zijn uit de tijd van Willibrord en zijn directe opvolgers veel sporen in Utrecht teruggevonden. Behalve de boven reeds genoemde sarcofagen is er bij de opgravingen op het Domplein en omgeving alleen een restje van een gebouw ontdekt dat vermoedelijk uit de 8ste-10de eeuw dateert en dat door Van Giffen voor laat-Romeins is aangezien²⁰. Onopgelost blijft de vraag of de bij opgravingen teruggevonden muren onder de Sint Salvator tot de kerk van Willibrord behoord hebben²¹. Voor deze schaarste aan gegevens is een aantal redenen aan te voeren. De opgravingen op het Domplein en omgeving hebben slechts een beperkt deel blootgelegd (zie afb. 19). Daarbij was de belangstelling vooral op de Romeinse verschijnselen gericht, terwijl de gevolgde opgravingsmethode en de slechte opgravingsomstandigheden (slecht weer, weinig tijd) een erg gedetailleerde stratigrafische aanpak bij de berging van de vondsten niet toeliet. Bovendien is het grootste deel van het castellumterrein bebouwd, hetzij door huizen en scholen aan de west- en noordzijde, hetzij door kerkelijke en universitaire gebouwen aan de oostzijde; vooral de funderingen van de pijlers van de gothische Dom hebben grote en diepe gaten in de vroegere bewoningslagen geslagen. Maar ondanks al deze beperkende omstandigheden kan toch vastgesteld worden dat de bewoning binnen de muren van het voormalige castellum in de tijd van Willibrord en in de twee eeuwen daarna niet erg intensief is geweest. Buiten het castellum hebben ook nog andere verwoestingen plaats gevonden, die de oorzaak zijn van het feit dat ook daar de hoeveelheid gegevens uit die periode zeer gering is. Het gaat daarbij om erosie door water, zoals die waargenomen is bij het Pieterskerkhof (zie blz. 3 en afb. 21) en op het Oudkerkhof. Daar werden tijdens rioleringswerkzaamheden geheel onderin de sleuf menselijke skeletresten min of meer in situ aangetroffen²²: zij waren oost-west georiënteerd en zij hadden geen grafgiften. De beenderen zijn door middel van de C14-methode gedateerd op 690-780 (GrN 11342)²³. Door deze vondst is één probleem in de topografie van het vroege Utrecht opgelost. Vast staat nu dat het Oudkerkhof eens een gebied met gewijde grond geweest is, waarin een Christen zich kon laten begraven, een kerkhof dus. Minder duidelijk is het antwoord op de vraag bij welke kerk die begraafplaats gehoord heeft. Het meest in aanmerking daarvoor komt een voorganger van de huidige Sint Maartensdom, die zelf echter binnen de muren van het voormalige castellum gelegen heeft. Van een aparte parochiekerk kan nog geen sprake zijn, daar de Dom die functie nog tot in de 11de eeuw bleef vervullen²⁴. Wellicht werden de parochianen op dit buiten het geestelijk gebied liggende terrein begraven. In 723 schonk Karel Martel aan Willibrord alles wat binnen en buiten het voormalige castellum tot het kroondomein behoorde, evenals de ‘villa’ Vechten. Pippijn iii bekrachtigde in 753 nogmaals het feit dat in die geschonken gebieden de koninklijke ambtenaren geen zeggenschap zouden hebben. Op die manier ontstond een ‘immuniteit’ die voor de verdere ontwikkeling van de (latere) stad en van het Sticht Utrecht grote gevolgen zou hebben, want hiermee werd de grondslag gelegd voor het wereldlijk bezit van de bisschoppen. Zoals boven reeds op grond van het geringe aantal vondsten uit die periode is gezegd, stelde Utrecht als nederzetting in de tijd van Willibrord en zijn directe opvolgers niet veel voor. Op geestelijk gebied en op het terrein van onderwijs was het evenwel wijd en zijd bekend²⁵, maar economisch werd het in de 8ste en in de eerste helft van de 9de eeuw volledig overschaduwd door Dorestad. Zelfs als men de kleinere schaal van de Utrechtse opgravingen en de ongunstiger condities door o.a. erosie, in aanmerking neemt, is de hoeveelheid opgegraven Karolingisch materiaal in Dorestad zoveel groter²⁶, dat daaruit een enorm verschil in aantal bewoners geconcludeerd moet worden. Wellicht mag Utrecht beschouwd worden als een vooruitgeschoven post in de wildernis, geheel in de monachale traditie, terwijl in Dorestad de ‘wereld’ hoogtij vierde²⁷. Aan dat alles kwam een einde door de invasies van de Noormannen, die vooral in het midden van de 9de eeuw een zodanige hevigheid hebben gehad dat Dorestad in feite ophield te bestaan en dat de Utrechtse bisschop na enige omzwervingen in Deventer belandde²⁸. Het zou tot 922 duren voordat Utrecht zijn bisschop terug zag. In dat jaar besloot Balderik (918-976) de bisschopszetel weer in het Utrechtse castellum te vestigen, dat hij volgens de bronnen herstelde²⁹. Zoals boven reeds vermeld is, hoeven deze reparaties niet de eerste of de laatste te zijn geweest die aan de oude Romeinse muren werden uitgevoerd. Ook de kerken van Sint Maarten en Sint Salvator werden weer opgebouwd of hersteld. Na de regeringsperiode van Balderik vond een aantal ontwikkelingen plaats die regelrecht tot het ontstaan van Utrecht als stad geleid hebben. De bisschoppen die toen op de troon kwamen, waren geheel anderssoortige personen dan die van vóór de Noormannentijd: zij werden door de koningen - die in de regel ook Keizer van het Heilige Roomse Rijk werden - uitgezocht en benoemd om hun bestuurlijke kwaliteiten en niet in de eerste plaats om hun vrome of geleerde eigenschappen. Daar deze bisschoppen vaak uit hofkringen gerecruteerd werden, waren ze soms ook uit andere streken afkomstig. Hun wereldse behoeften zullen groter geweest zijn dan die van hun verre voorgangers. Ten gevolge van talrijke schenkingen van grondgebied (met het daarbij behorend gezag) door de koningen aan de Utrechtse bisschoppen breidde het wereldlijk bestuursapparaat zich uit. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 22. Plattegrond van Utrecht. Situatie omstreeks 1080. A: rivier de Vecht; B: het niet meer actieve deel van de rivier de Rijn; C: het rond 1000 gegraven noordelijke deel van de Oudegracht; I: De Dom- of Sint Maartenskerk; II: De Oudmunster- of Sint Maartenskerk; III: Sint Janskerk; IV: Sint Pieterskerk; V: Abdij van Sint Paulus; VI: Sint Mariakerk; 1: bewoningsconcentratie ‘Stathe’; 2: bewoningsconcentratie op de oeverwal, ter hoogte van de latere Sint Jacobskerk; 3: bewoningsconcentratie ter hoogte van de latere Sint Nicolaaskerk. ==} {>>afbeelding<<} {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Een weelderiger hof, waar de koning zo nu en dan op bezoek kwam, en een groeiend aantal bestuurders deed een markt ontstaan, waar handelaren en producenten hun waren konden afzetten. Die handelaren woonden aan de Rijn (waarover meer op blz. 8) ten noordwesten van de bisschoppelijke residentie in het voormalige castellum. Langs het water ontstond de wijk Stathe aan de huidige Steenweg (zie verder op blz. 9). Een tweede belangrijke reden waarom in Utrecht een handelsnederzetting kon ontstaan, is het feit dat Dorestad definitief verdwenen was. De functie van die handelsplaats werd in de Noordelijke Nederlanden overgenomen door Tiel, Utrecht en Zaltbommel, maar van enorme hoeveelheden handelswaar, zoals die in Dorestad gekocht en verkocht werden, was daar geen sprake. Tenslotte is van nog groter, want blijvender, belang het algemene verschijnsel van de bevolkingstoename vanaf de 10de eeuw. Die veroorzaakte o.a. het begin (of wellicht de voortzetting na een onderbreking in de Noormannentijd) van de veenontginningen rondom Utrecht. Als eigenaar van veel van de (woeste) grond kreeg de kerk - en dus de bisschoppen - steeds meer inkomsten door de opbrengsten van tienden, pachten, grondbelastingen en dergelijke. Het kerkenkruis De rijkdom van een geestelijke instelling, ook al was deze met wereldlijke macht bekleed, uitte zich in eerste instantie in kerkelijke gebouwen en in de aankleding daarvan. Utrecht is daarvan een goed voorbeeld. Bisschop Balderik repareerde de muren van het oude castellum en herstelde de beide kerken daarbinnen met financiële hulp van keizer Hendrik i³⁰. Ongeveer een eeuw later bouwde bisschop Adelbold ii (1010-1026) een geheel nieuwe Dom die vrijwel even groot was als zijn gotische opvolger³¹ (zie afb. 19). Nog duidelijker werd de macht en de rijkdom van de Utrechtse bisschoppen gedemonstreerd in de driekwart eeuw na de regering van Adelbold ii. Het ambitieuze plan van bisschop Bernold (1027-1054) een kruis van (kapittel)kerken naar het voorbeeld van Rome zelf³² rondom zijn Dom te bouwen, werd nog in de 11de eeuw voltooid (zie afb. 22). Zelf zag hij de Janskerk, de Pieterskerk en de (uit Hohorst bij Amersfoort overgebrachte) Paulusabdij nog voltooid. De Mariakerk was het werk van bisschop Koenraad (1076-1099). Rondom deze kerken kwamen immuniteiten (fysiek afgesloten, geestelijke rechtsgebieden) te liggen, die medebepalend zouden worden voor de topografie van, en voor de verkeerssituatie in de latere stad. De Pieterskerk en de Paulusabdij liggen keurig op de as en op gelijke afstand, respectievelijk ten oosten en ten zuiden, van de kathedraal. De Janskerk daarentegen ligt te ver naar het noordoosten en staat bovendien op grotere afstand van de Dom. De aanwezigheid van een rivier tussen beide kerken is hiervoor vermoedelijk verantwoordelijk geweest (zie blz...). De Mariakerk werd wel op de oost-west as van het kruis gebouwd, maar veel te ver naar het westen. Gezien de mode van die tijd valt aan te nemen dat het de ontwerpers van het kruis liever geweest was een gelijkarmig kruis te maken. Bij de Mariakerk was het niet een rivier die het obstakel vormde, maar de reeds aanwezige burgernederzetting Stathe, al of niet met de Buurkerk (zie blz. 5). Het is hier niet de plaats de Dom, de kapittelkerken en de Paulusabdij als gebouwen te bespreken. Wel is het zinvol de bij de kerken behorende immuniteiten aan een nader onderzoek te onderwerpen, omdat zij voor de topografie van de latere stad van groot belang zullen zijn. De Dom en de Salvator vormden aanvankelijk één geheel in ruimtelijk en in administratief opzicht: hun immuniteit besloeg de oppervlakte van het oude castellum met de directe omgeving daarvan. In de 10de eeuw werden de beide kapittels door bisschop Balderik gescheiden³³: niet alleen ontstonden twee zelfstandige kapittels, maar die kwamen in diezelfde tijd ook veel losser te staan ten opzichte van de bisschop. In een wat moeizame verhouding moesten beide kapittels en de bisschop de gehele middeleeuwen door de beperkte ruimte met elkaar delen. Opvallend is wel dat men kennelijk al in de 11de eeuw de fysieke aanwezigheid van de complete castellummuur niet meer nodig vond: de resten van het zogenaamde Paleis Lofen tussen de huidige Vismarkt en het Domplein staan half buiten die muur³⁴ (zie afb. 19). De nieuwe, 11de-eeuwse immuniteiten werden veel ruimer bemeten. Zij grensden onmiddellijk aan de oude immuniteiten, die daarmee van uitbreidingsmogelijkheden naar het oosten, noorden en zuiden verstoken bleven; in het westen lag Stathe al. De immuniteit van Sint Pieter heeft ook nu nog een duidelijk herkenbare begrenzing: Achter Sint Pieter - Kromme Nieuwegracht - Jansdam. In de late middeleeuwen was de immuniteit vrijwel geheel door water omgeven, namelijk door de Kromme Nieuwegracht en door een sloot ter plaatse van Achter Sint Pieter. De Kromme Nieuwegracht is lang in zijn geheel aangezien voor een bocht van de Rijn, die daardoor een natuurlijke grens voor het gebied van Sint Pieter gevormd zou hebben. Recent archeologisch onderzoek heeft echter uitgewezen, dat het deel tussen Pausdam en Hiëronymusplantsoen gegraven is³⁵. Wel lijkt dat graven (in het laatst van de 14de eeuw) de rechten van het kapittel niet geschaad te hebben, als het zwijgen van de bronnen daarover tenminste als bewijs mag gelden. Waarschijnlijk werd een reeds ter plaatse bestaande grenssloot van de immuniteit verbreed, daar het wegtracé langs dat deel al vóór het graven van de gracht bestond³⁶. Of de noordoostelijke grens van de immuniteit altijd stabiel is geweest, lijkt twijfelachtig, gezien de grote erosie en sedimentatie die daar waargenomen is (zie blz. 4 en afb. 21). Erg veel verder naar het oosten zal de immuniteit zich niet uitgestrekt hebben, daar de stadsversterking er vlak langs aangelegd werd (zie blz. 10). De immuniteit van Sint Jan besloeg een zo groot oppervlak, dat er in de 13de eeuw gemakkelijk een stuk af kon voor het oprichten van het Minderbroedersklooster (zie blz. 19). De oorspronkelijke zuidgrens van Sint Jan zal grotendeels door de Rijn gevormd zijn. De noordgrens lijkt bepaald te zijn geweest door een oude, al in de late middeleeuwen niet meer functionerende, landweg die van oost naar west liep en die later door de stadspoorten van Wittevrouwen en Catharijne ging. De oostgrens werd in de late middeleeuwen gevormd door een grachtje, de Vuile Sloot, ter plaatse van de huidige Keizerstraat³⁷. De ‘geknikte’ westgrens lijkt, evenmin als die in het oosten, terug te gaan op reeds in de 11de eeuw bestaande verschijnselen. In hoeverre de zuidgrens verschoven is ten gevolge van de overstromingen in de late 12de eeuw (zie blz. 14) is bij gebrek aan {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 23. Plattegrond van Utrecht. Situatie in het midden van de 12de eeuw. I: immuniteit van de Dom of Sint Maarten; II: immuniteit van Oudmunster of Sint Salvator; III: immuniteit van Sint Pieter; IV: immuniteit van Sint Jan; V: kloosterterrein van Sint Paulus; VI: immuniteit van Sint Marie; VII: convent en hospitaal van Sint Jan van Jeruzalem; 1: parochie van de Buurkerk; 2: parochie van Sint Jacob; 3: parochie van Sint Nicolaas; 4: parochie van Sint Geerte; a: kerken; b: stadspoorten en -torens (wit onzeker). ==} {>>afbeelding<<} {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} opgravingsgegevens aldaar niet vast te stellen. De Paulusabdij werd aan de noordzijde begrensd door de immuniteiten van de Dom en van Oudmunster. De (Oudmunster) Trans fungeerde als scheiding. Oorspronkelijk was deze Trans (= doorgang) aan weerszijden bemuurd³⁸ en vaak een twistappel tussen de Paulusabdij en het kapittel van Oudmunster. Ook de oostzijde van het kloosterterrein was door een muur van de buitenwereld afgesloten³⁹. Later (1393) werd daar de Nieuwegracht langs gegraven. Fundamenten van een tufstenen ommuring en resten van een ingangspartij uit de tijd van de stichting van de abdij zijn langs de Hamburgerstraat teruggevonden⁴⁰ (zie afb. 24); daarmee ligt de zuidgrens vast. De westelijke begrenzing is, in de vorm van een sloot en van een laat 13de-eeuwse muur, bij opgravingen aan de Korte Nieuwstraat aangetroffen⁴¹. Omdat de huizen ten westen van die muur in later tijd niet tot het bezit van de abdij behoorden, is het niet waarschijnlijk dat het abdijterrein zich nog verder naar het westen uitgestrekt heeft. De immuniteit van Sint Marie ontstond, zoals gezegd, ongeveer veertig jaar na die van de andere kerken van het kerkenkruis. De enige ‘natuurlijke’ grens was die aan de noordoostzijde, waar rekening gehouden moest worden met de burgernederzetting Stathe. De westelijke grens viel vanaf 1122 samen met een deel van de westelijke stadsomwalling (zie blz. 10). De zuidgrens lijkt een willekeurig getrokken rechte lijn even ten noorden van de latere Walsteeg te zijn. Een deel van de oostelijke grens liep langs de Springweg, die echter verder naar het noorden toe door het immuniteitsterrein werd afgesloten. De naam Oude Springweg voor het Achter Clarenburg duidt op het eens doorgelopen hebben van de Springweg naar het noorden⁴². Voor zover bekend, werd de immuniteit van Sint Marie omgeven door een sloot en een muur⁴³ (zie afb. 25). Tenslotte zij erop gewezen dat over de exacte grenzen van de immuniteiten en over de (kleine) veranderingen die daarin soms optraden, nog veel detailstudie nodig is. Hier zijn slechts de grote lijnen aangegeven. De burgerlijke nederzetting Hierboven is reeds gesproken over de ‘vici’ die aan de oost- en westzijde van het Romeinse castellum lagen. Van een aparte burgernederzetting uit de tijd van Willibrord en zijn directe opvolgers is nooit iets teruggevonden. Maar als er iets van dien aard geweest is, zal het niet iets {== afbeelding Afb. 24. Fragment van de zuidelijke muur van het kloosterterrein van Sint Paulus, gezien naar het zuidwesten. De langste stenen meten 54 cm. ==} {>>afbeelding<<} van grote omvang geweest zijn (zie blz. 4). Duidelijker wordt het beeld na de terugkeer van bisschop Balderik in 922. Hij en vooral zijn opvolgers in de late 10de en in de 11de eeuw ontplooiden grote bouwactiviteiten, terwijl ook hun leefwijze als wereldlijke heersers in geestelijk gewaad handel en nijverheid aantrokken. Alleen al de aanvoer en bewerking van bouwmateriaal voor tenminste vijf grote tufstenen kerken (de Dom van Adelbold, Sint Jan, Sint Pieter, Sint Paulus en Sint Marie) in de loop van nog geen tachtig jaar, moet in de 11de eeuw aan velen werk gegeven hebben. Ook de colleges van kanunniken, hoewel aanvankelijk nog sober en communaal levend, hadden hun dagelijkse behoeften, waarvoor ze niet zelf zorgden. Handel vond in de middeleeuwen grotendeels over water plaats. Het is daarom zaak hier een beeld te geven van de waterstaatkundige toestand van Utrecht in de 11de en 12de eeuw (zie afb. 22). Zoals boven reeds gezegd is, stroomde de Rijn in de Romeinse tijd ten noorden van het castellum om uiteindelijk bij Katwijk in de zee uit te monden. In de 11de eeuw (en misschien wat eerder) kan het tracé van de Rijn door het latere stadsgebied van Utrecht als volgt gereconstrueerd worden⁴⁴: het zuidelijke stuk van de huidige Oudegracht ter hoogte van de Twijnstraat; vandaar naar het meest oostelijke punt van de Kromme Nieuwegracht (zie blz. 3) door een gebied waarin later nog het toponiem Oudelle voorkomt⁴⁵. Het noordelijke deel van de Kromme Nieuwegracht is weer een stuk van de oorspronkelijke rivier, die via de {== afbeelding Afb. 25. Restant van de brug over de oostelijke immuniteitssloot van Sint Marie. Geheel rechts: de kademuur van de sloot aan de kant van de immuniteit. ==} {>>afbeelding<<} {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} latere Minrebroederstraat naar de Ganzenmarkt (in 1319 nog open water⁴⁶) stroomde. De Oudegracht tussen de Ganzenmarkt en de Bakkerbrug is nog een rest van de Rijn. Ter plaatse van de huidige Bakkerstraat ging de rivier oudtijds verder westwaarts⁴⁷. Volgens waarnemingen⁴⁸ moet de (Oude) Rijn namelijk rond het jaar 1000 opgehouden hebben een doorgaande stroom te zijn. Ook de Kromme Rijn zal in die tijd minder water bevat hebben, door het steeds belangrijker worden van de Lek⁴⁹, maar nog wel genoeg om scheepvaart te laten plaatsvinden. Als de Oude Rijn geen water van de Kromme Rijn af kon voeren, moet dat via de Vecht gebeurd zijn. De Vecht takte van de Kromme Rijn af in de buurt van het latere Tolsteeg om van daaruit een grote boog ten oosten van het latere stadsgebied te beschrijven. Bij het terugbuigen naar het westen bepaalde hij na 1122 de noordrand van de stad (zie blz. 10). vanwaaruit hij noordwaarts kronkelde naar Muiden en naar het Almere. Waar lag nu de handelsnederzetting Stathe en hoe functioneerde die met betrekking tot beide rivieren? De naam Stathe komt voor het eerst voor in 1127⁵⁰ en het wordt dan gesitueerd ‘in imferiori parte civitaties’, dat is stroomafwaarts van het voormalige castellum. Een scherpere localisering geeft een oorkonde uit 1242⁵¹, die tevens de laatste is waarin de naam voorkomt: twee percelen aan het einde van de Donkerstraat worden daarin beschreven liggend ‘versus stadium in civitate Trajectensi’. Met Ketner⁵² mogen we aannemen dat ‘stadium’ een verlatijnste vorm van Stathe is. Het einde van de Donkerstraat bevindt zich bij de Steenweg, die inderdaad stroomafwaarts van het oude castellum ligt. Het woord Stathe betekent hetzelfde als het Duitse ‘Gestade’ en het Engelse ‘staithe’, namelijk een plaats waar schepen op het land getrokken kunnen worden en op die manier kunnen ‘staan’. Dat vereiste uiteraard een glooiende oever. Bij opgravingen tussen de Steenweg en de Oudegracht⁵³ is een naar het noorden, dus in de richting van het water, afhellend zandpakket aangetroffen. In het dichtst bij de Steenweg gelegen gedeelte daarvan bevonden zich schamele resten van een 11de- of 12de-eeuwse houten bebouwing. Helaas waren de sporen langs de Steenweg zelf door de aanleg van kelders in de late middeleeuwen vergraven. Uit 14de-eeuwse oorkonden⁵⁴ is bekend dat de percelen ter plaatse van Stathe zich over de volle tachtig meter tussen de Steenweg en de Oudegracht uitstrekten. Met behulp van bovenstaande gegevens kan Stathe als volgt gevisualiseerd worden: een reeks diepe percelen, haaks op de rivier, die flauw hellend oplopen vanaf het water naar de houten bebouwing aan de noordzijde van de (dan nog ongeplaveide) Steenweg. Mogelijk hebben hier en daar (openbare?) paden van het water naar boven gelopen, die later tot stegen zijn geworden⁵⁶. Voor het zieleheil van de bewoners van Stathe werd in eerste instantie gezorgd in de zogenaamde Domparochie, die in ieder geval in de 11de eeuw aantoonbaar is⁵⁵. In de late 11de eeuw werd de Buurkerkparochie gesticht, die dezelfde grenzen had als de Domparochie⁵⁷. In die tijd is dan vermoedelijk ook de eerste Buurkerk zelf gebouwd, die, zoals wel vaker bij riviernederzettingen, achter de huizen kwam te liggen. De oudste bestrate weg in Utrecht is de Zadelstraat, die in 1196 genoemd wordt als ‘via lapidea’⁵⁸. Het is echter de vraag of deze weg niet eerder een ceremoniële dan een economische betekenis gehad heeft: hij loopt immers vrijwel recht op de westelijke poort van het oude castellum af, waarvan men mag aannemen dat hij ook nog in de bisschoppelijke periode gefungeerd heeft. Is de ligging van Stathe goed vastgesteld, dan blijft toch het probleem van de positie van deze nederzetting ten opzichte van de Rijn en van de Vecht. Het is onbekend wanneer Stathe precies ontstaan is. De oudste vermelding van een burgerlijke nederzetting in Utrecht dateert uit 1007, toen tijdens de laatste Noormannenstrooptocht in deze streken de bewoners hun huizen in brand staken en binnen de burcht van de bisschop vluchtten⁵⁹. In die tijd moet evenwel de Rijn al een dode rivier geweest zijn (zie boven). Nu is op zich de vestiging van een handelsplaats aan een ‘inham’ terzijde van de hoofdverkeersroute niet uitzonderlijk, zeker niet als dat, zoals in Utrecht, het bijkomende voordeel had van de bescherming door een zeer nabije vesting (zie de gebeurtenissen in 1007). Het is echter evenzeer denkbaar dat men in de 11de eeuw of eerder een directe verbinding van Stathe met de Vecht heeft gemaakt. Dat de Vecht een belangrijke rivier voor de handel was, blijkt uit het feit dat er al in 953 in Muiden een tol gesticht werd⁶⁰. De afstand tussen Stathe en de Vecht bedroeg in de 11de eeuw niet méér dan vijfhonderd meter. Daar in de 10de en zeker in de 11de eeuw de veenontginningen ten noorden van Utrecht al volop aan de gang waren, moet het graven van een kanaaltje van nog geen halve kilometer (het noordelijk deel van de huidige Oudegracht) technisch noch organisatorisch grote problemen hebben opgeleverd. Daar komt nog bij dat voor het graven van het noordelijk deel van de Oudegracht geen enkele datum overgeleverd is en dat bij opgravingen aan de Pauwstraat bewoningssporen uit de (late) 11de eeuw zijn aangetroffen⁶¹. Als hypothese wordt hier geponeerd dat het noordelijke deel van de Oudegracht in de 11de eeuw gegraven kan zijn, teneinde Stathe een directe verbinding met de Vecht te geven. Als de vestiging van de tol te Muiden en het verlanden van de Oude Rijn door onttrekking van water door de verbinding met de Vecht is geschied, kan het graven van het kanaaltje zelfs al in de 10de eeuw hebben plaatsgevonden. De stad Het tweede decennium van de 12de eeuw is de belangrijkste periode uit de wordingsgeschiedenis van Utrecht als stad geweest. In die tijd vond een groot aantal veranderingen plaats op politiek, institutioneel, waterstaatkundig en geestelijk gebied, die alle bijdroegen tot het ontstaan van de stad. De grootste politieke verandering was het feit dat de koningen hun strijd met de paus over o.a. het benoemingsrecht van de bisschoppen verloren hadden. Bij het Concordaat van Worms (1122) raakte de koning zijn primaire benoemingsrecht kwijt, waardoor de bisschoppen als pionnen van de koninklijke machtsuitoefening hun waarde verloren. De Utrechtse bisschoppen waren altijd zeer koningsgezind geweest, maar bisschop Godebald (1114-1127) voer in deze een wat wisselende koers: in hoofdzaak leek hij de nieuwe (pauselijke) opvattingen aan te hangen, hetzij uit overtuiging, hetzij uit politieke overwegingen. Tegengestelde belangen hadden ook de bisschop en de handelaren uit Stathe. Bisschoppen en andere geestelijken hadden in het algemeen niet veel op met de nogal vrijgevochten handelaren, die juist in die tijd naar politieke en vooral juridische zelfstandigheid streefden. Er zullen dan ook problemen gerezen zijn toen de bisschop de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede wilde afdammen teneinde het laatst overgebleven deel van de ‘woeste gronden’ in het gebied van de Kromme Rijn te kunnen ontginnen (zie afb. 18). Dat zou hem en zijn medestanders meer inkomsten opleveren. Op de een of andere manier is men in 1122 tot overeenstemming gekomen, waarbij van de kant van de bisschop {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 26. Platbodem schip (aak) uit de 12de eeuw of eerder, ten noorden van de Waterstraat. Het schip is ontdaan van zijn rechter zijboord en afgezonken voor de schoeiïng waarvan de palen rechts van het schip te zien zijn. De reden voor het afzinken zal het beschermen van de oever tegen uitschuren door het water geweest zijn. Op de achtergrond de Jacobikerk. ==} {>>afbeelding<<} concessies gedaan werden met betrekking tot de politieke en juridische vrijheden van de handelaren in Utrecht en Muiden en waarin toezeggingen over het graven van een nieuwe vaarweg gedaan zullen zijn. De handelaren zullen toen geen bezwaar meer gehad hebben tegen de aanleg van de dam bij Wijk⁶². Omstreeks Pinksteren 1122 (14 mei) was koning Hendrik v in Utrecht. Er ontstond een schermutseling tussen de mannen van de bisschop en de koninklijke garde. De soldaten van Hendrik v wonnen, de bisschop werd (tijdelijk) gevangen gezet en de ‘burgers’ kregen hun privileges bevestigd⁶³. De dam bij Wijk werd aangelegd, maar ook de Vaartse Rijn en het daarop aansluitende deel van de Oudegracht tot aan de Ganzenmarkt⁶⁴. Deze nieuwe vaarweg moet een grote verbetering voor de scheepvaart van Utrecht betekend hebben, daar de Kromme Rijn, vooral in de zomer bij lage waterstanden, vermoedelijk slecht bevaarbaar was. In 1127 werd het bestaan van vier jaarmarkten in Utrecht vermeld⁶⁵, waarvan er twee door de bisschop aan de ‘novum fossatum’ (het pas gegraven deel van de huidige Oudegracht) gevestigd waren. Deze twee markten werden in dat jaar, na protest van de burgers, teruggebracht naar Stathe. Werd hiermee een poging van de bisschop verijdeld enige invloed op deze markten uit te oefenen (en er wellicht inkomsten uit te trekken)? Het gebruik van de term ‘novum fossatum’ (nieuwe gracht) zou erop kunnen wijzen dat er ook een oude gracht geweest zou zijn, bijvoorbeeld in de vorm van het noordelijk deel van de huidige Oudegracht (zie blz. 9). Deze veronderstelling wordt nog versterkt door het feit dat de Vaartse Rijn aanvankelijk Novus Renus (Nieuwe Rijn) heette⁶⁶, om hem te onderscheiden van een al bestaande Rijn. De handel werd al sinds onheuglijke tijden door vorsten gebruikt om er inkomsten via tolheffing uit te verkrijgen. Deze tollen bevonden zich op ‘strategische’ punten aan de rivier, bijvoorbeeld vóór splitsingen of mondingen of aan politieke grenzen. De tol van Dorestad lag bij de splitsing van de Kromme Rijn en de Lek. De verplaatsing van die tol vóór 1165 naar Gein (waar de Vaartse Rijn bij de Hollandse IJssel uitkwam⁶⁷) was een logische handeling: na 1122 was er geen handelsscheepvaart meer over de Kromme Rijn. De tol bij Muiden en het verlenen van ‘stadsrecht’ aan de bewoners daar tegelijk met die van Utrecht, geeft nogmaals het grote belang van de Vecht als scheepvaartroute aan. Daarentegen demonstreert het ontbreken van een tol aan de monding van de Oude Rijn hoe onbetekend die rivier toen was. De derde tol op de route Rijn - Almere heeft bij Utrecht zelf gelegen. Aangenomen mag worden dat deze tol aanvankelijk aan de Kromme Rijn gelegen heeft, toen die rivier nog het belangrijkste vaarwater was. Later zal hij verplaatst zijn naar de Vaartse Rijn. Juist in die buurt komt nog altijd het toponiem Tolsteeg voor. Stadsversterking Uit de bevestiging van het stadsrecht in 1122 blijkt, dat tot de verkregen voorrechten ook het omwallen van het stadsgebied behoorde. Twee vragen zijn bij de verwezenlijking van die stadsversterkingen van belang: welk gebied werd omwald (en dus: waar lagen de grenzen van de stad) en waarvan was die omwalling gemaakt? Het laat-middeleeuwse Utrecht had een oppervlakte van ca 143 hectare, wat veel is voor een stad in de Noordelijke Nederlanden, maar niet uitzonderlijk voor één in de Nederlanden als geheel. Uitzonderlijker is het feit dat deze omvang al meteen in de vroege 12de eeuw ontstond. Voor deze ‘grootsteedse’ aanleg zijn de volgende oorzaken aan te voeren (zie afb. 23). De immuniteiten van de kapittels en die van de Paulusabdij moesten kennelijk mee beschermd {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} worden: de westgrens van de immuniteit van Sint Marie viel zo goed als samen met de westelijke stadsgrens; in het oosten naderden de immuniteiten van Sint Pieter en van Sint Jan de omwalling zeer dicht. In het noorden vormde een deel van de Vecht de begrenzing. In de 12de eeuw liep die rivier ten westen van de Oudegracht een stuk zuidelijker dan de latere stadsbuitengracht, namelijk aan de noordzijde van de Waterstraat⁶⁸ (zie afb. 22). Ook ten oosten van de Oudegracht zal hij wat zuidelijker gestroomd hebben, nl. even ten noorden van de Lange Lauwerstraat⁶⁹. Een rivier was een natuurlijke en gemakkelijk te verdedigen grens. Bovendien was er al zeer vroeg in de 12de eeuw sprake van bewoning langs of vlak bij de rivier⁷⁰. In het zuiden werd vermoedelijk eveneens gebruik gemaakt van een deel van de Vecht, waarbij het niet bekend is of er daar dan al sprake was van bewoning langs of bij het water (zie afb. 22). De zuidwesthoek van de stad werd (vóór de aanleg van de nieuwe versterkingen in de 16de eeuw) bepaald door de ingang van het stukje Rijn, dat deel ging uitmaken van de zuidelijke Oudegracht ter hoogte van de Twijnstraat. De oostelijke en westelijke stadsbuitengrachten, wier onderlinge afstand in het midden door de immuniteiten bepaald was, werden kaarsrecht, maar niet evenwijdig aan elkaar, gegraven. In het noorden bereikten zij twee ver uit elkaar gelegen punten aan de Vecht, in het zuiden kwamen zij veel dichter bij elkaar te liggen. De reden voor dit verschil kan de aanwezigheid van het Johannieter klooster in het noordwesten van het stadsgebied geweest zijn. Van de vroegste omwalling is niets overgebleven. Wel kan men door combinatie van verschillende bronnen tot een reconstructie komen⁷¹ (zie afb. 23). Opvallend is het geringe aantal doorgangen dat de meer dan vier kilometer lange stadsversterking gedurende zijn hele bestaan vertoonde, nl. vier: de Catharijnepoort in het westen, de Weerdpoort in het noorden, de Wittevrouwenpoort in het oosten en de Tolsteegpoorten in het zuiden; deze laatste kunnen als één doorgang beschouwd worden. Over de oorspronkelijke vorm van de poorten valt weinig te zeggen; alleen twee vierkante bouwdelen in de Tolsteegpoorten kunnen overblijfselen van een oudere situatie zijn geweest. Wel kunnen de poorten in twee categorieën ingedeeld worden (zie afb. 27), namelijk twee landpoorten (Catharijne en Wittevrouwen) en twee aan of over het water liggende poorten (Weerdpoort en Tolsteegpoorten). Beide eerstgenoemde poorten sloten een oost-west lopende landweg ter plaatse van het stadsgebied af. Dat deze weg al bestond voordat de poorten gemaakt werden, kan afgeleid worden uit het feit dat ze zeer excentrisch in de omwalling lagen⁷². In de late middeleeuwen verschilden beide poorten nogal in omvang: de zeer grote Catharijnepoort was kennelijk veel belangrijker dan de bescheidener Wittevrouwenpoort. Beide hadden echter wel een voorpoort die respectievelijk over de stadsbuitengracht en er midden in lag. De beide ‘waterpoorten’ hadden ieder twee vooruitgeschoven torens die middels muren met de hoofdmassa van de poorten waren verbonden. Maar al deze bouwdelen lagen aan de stadszijde van de gracht. Dit wijst waarschijnlijk op de aanwezigheid van breed water (de Vecht), dat niet gemakkelijk te overbruggen was. Opmerkelijk is voorts het verschil tussen de dubbele Tolsteegpoort aan weerszijden van de Oudegracht en de enkele Weerdpoort aan de oostzijde van die gracht. De verdediging van de stadsomtrek kan niet door vier poorten alleen geschied zijn: er moeten al vroeg torens geweest zijn. Natuurlijk kunnen dat houten wachttorens geweest zijn. Er zijn echter redenen om aan te nemen dat er vanaf het begin ook tufstenen torens geweest zijn. De bekendste van die torens is de rechthoekige, tufstenen, Smeetoren, die uit 1145 dateerde⁷³ (zie afb. 28). Uit de schutmeestersrekeningen van 1516 blijkt dat voor het bouwen van een toren op het Sint Servaashek aan het zuideinde van de Nieuwegracht, daarnaast een oude, tufstenen toren afgebroken werd⁷⁴; over de vorm van die toren is niets bekend. Een andere bekende rechthoekige tufstenen toren is uit afbeeldingen bekend, nl. de Plompetoren aan het einde van de Plompetorengracht. Een opsomming van alle tot nu toe bekende rechthoekige en/of tufstenen torens levert het volgende resultaat op: de Smeetoren, twee vierkante torens aan weerszijde van de Oudegracht (later opgenomen in de Tolsteegpoorten), de tufstenen toren bij de Sint Servaasabdij naast het latere Sint Servaashek over de Nieuwegracht, een tufstenen toren achter Lepelenburg⁷⁵, de Plompetoren, een ‘viercanten toirn gelegen bij de graft aen de Weertpoirt’⁷⁶, die misschien een relict was van een oudere Weerdpoort (vergelijk de Tolsteegpoorten) en een rechthoekig of vierkant fundament van een tufstenen gebouw aan de Waterstraat bij de Jacobikerk, dat wellicht het restant van een stadstoren geweest is⁷⁷ (zie afb. 29). Aangegeven op een plattegrond van de stad tesamen met de poorten, vertonen deze torens een redelijke verdeling over de stadsomtrek, met uitzondering van het stuk tussen de Catharijnepoort en de Smeetoren. Met dat deel van de stadsversterking was echter iets bijzonders aan de hand. Uit een combinatie van gegevens kan geconcludeerd worden dat ter hoogte van het tegenwoordige Willemsplantsoen en het Geertebolwek een tufstenen stadsmuur gelegen heeft⁷⁸. Daar die muur volgens 18de-eeuwse mededelingen zeer ondiep gefundeerd was, is hij kennelijk bij de aanleg van de Zocherplantsoenen geheel opgeruimd en vermoedelijk tot tras vermalen. Het gebruik van tufsteen wijst op een bouwtijd van dit stuk van de stadsmuur in de 12de eeuw (vergelijk de Smeetoren uit 1145). De ‘incastellatio van Sint Marie’ uit 1133-1135 had eerder betrekking op het versterken van de kerk zelf, dan op de aanleg van een stadsmuur⁷⁹. De rest van de stadsversterking zal aan de stadszijde uit een aarden wal met palissade bestaan hebben. Het uitgraven van de grond voor die wal heeft dan automatisch een gracht aan de buitenzijde daarvan doen ontstaan. Het is onzinnig te veronderstellen dat het tot 1318 heeft geduurd voordat de omgrachting voltooid was⁸⁰: men liet een zo essentieel onderdeel van een verdedigingsgordel niet bijna tweehonderd jaar achterwege. Het is waarschijnlijker dat in 1318 een algehele vernieuwing (verbreding?) van de stadsbuitengracht heeft plaatsgevonden. Parochies In het algemeen waren vroege steden zeer levensvatbaar, omdat de bewoners ervan ‘sterk’ genoeg gebleken waren om hun landsheer - en zeker een landsheerlijke bisschop - ervan te overtuigen dat hij hen stadsrecht moest verlenen. De kracht van de stedelijke bevolking heeft zeker ook in het aantal van de inwoners gelegen. Een van de verschijnselen die op bevolkingsgroei in een streek duidden, was het opdelen van de oude, grote parochies in kleinere. Het stadsgebied van Utrecht lag aanvankelijk maar in één parochie (nl. in die van Sint Maarten of de Dom), die zich tot ver buiten de latere stadsgrenzen uitstrekte. In het einde van de 11de eeuw ontstond de parochie van de Buurkerk, die hetzelfde oppervlak bestreek als die van de Dom⁸¹. De kathedraal verloor toen zijn parochiële functies, die overgenomen werden door de nieuw gestichte ‘ecclesia civilis’ of Buurkerk. Deze Buurkerkparochie werd op een gegeven ogenblik kennelijk te volkrijk. Bovendien legde de Gregoriaanse kerkhervorming, die met bisschop {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 27. Plattegronden van de laat-middeleeuwse stadspoorten. A.F.E. Kipp. 1:Weerdpoort; 2:Wittevrouwenpoort; 3:Tolsteegpoorten, met de waarschijnlijk oudere vierkante torens; 4:Catharijnepoort; ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 28. De Smeetoren met sterrekundig observatorium. C. Hardenberg, 1818. ==} {>>afbeelding<<} {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Godebald (1114-1127) in Utrecht zijn intrede deed, de nadruk op verbetering en intensivering van de zielzorg, ook in de parochies. Er van uitgaande dat de opdeling in vieren van de Buurkerkparochie in één keer is geschied, moet ook aangenomen worden dat de kerken van die nieuwe parochies (Sint Nicolaas, Sint Jacob, Sint Geerte) in die tijd gebouwd zijn (zie afb. 23). Dit laatste houdt in dat de parochiesplitsing heeft plaatsgevonden vóór 1173, toen de Jacobikerk voor het eerst vermeld werd⁸². De grens tussen de Nicolaas- en de Geerteparochie werd gevormd door de Vaartse Rijn en door het verlengde daarvan (de huidige Oudegracht) in de stad tot aan de Smeebrug. Dekker⁸³ heeft aannemelijk gemaakt dat de nieuwe parochiegrenzen zich aan dit in ca 1122 nieuw gegraven water hebben geconformeerd. Dat houdt dus in dat die parochies zijn ontstaan na 1122 en vóór 1173. Hoewel ze alle vier als stedelijke parochies beschouwd werden, lag het grootste deel van hun gebied buiten de stadsmuren: Sint Jacob strekte zich uit tot Maarssen, Sint Nicolaas tot en met De Bilt en de Buurkerk bestreek landelijk gebied ten noordwesten van de stad. De kerken van deze drie parochies lagen echter in de stad, waarbij de positie van de Jacobs- en de Nicolaaskerk aan de stadsrand langs de Vecht opvalt: excentrisch in de stad en excentrisch in hun parochies. Sint Geerte week in zoverre af van dit beeld dat de kerk van deze parochie eerst buiten de stad gelegen heeft en pas in 1259 naar binnen gehaald werd⁸⁴; ook deze kerk kwam toen vlak achter de stadsmuur te liggen. Waarom de Geertekerk aanvankelijk buiten bleef, is niet bekend, maar de reden waarom ze naar binnen gehaald werd, was duidelijk: de oude kerk (die op het terrein van het tegenwoordige AZU aan de Catharijnesingel gelegen moet hebben) was verwoest. De grenzen van de parochies in de stad zijn in principe zeer duidelijk: die tussen Sint Nicolaas en Sint Geerte werd, zoals gezegd, gevormd door de Oudegracht tot aan de Smeebrug; hun gezamenlijke grens met de Buurkerkparochie bestond uit een rechte lijn van de Smeetoren naar het oosten. De grens tussen de parochie van de Buurkerk en die van Sint Jacob werd in grote lijnen gevormd door de oude weg die van de Wittevrouwenpoort naar de Catharijnepoort liep. Qua oppervlakte binnen de stad lijkt de Buurkerkparochie een onevenredig groot deel beslagen te hebben, maar er dient rekening gehouden te worden met het feit dat de kapittelimmuniteiten en de {== afbeelding Afb. 29. Fundament van elzenstammetjes en keien van een tufstenen (toren)gebouw ten noorden van de Waterstraat. ==} {>>afbeelding<<} Paulusabdij in haar gebied lagen, zodat er in feite niet zoveel overbleef. Wel lag het dichtstbevolkte gedeelte van de stad in deze parochie. De andere parochies zullen daarentegen veel van hun onderhorigen ‘extra muros’ gehad hebben. Utrecht omstreeks 1170 Aan de hand van gegevens die nu bekend zijn, kan het volgende beeld van Utrecht in het derde kwart van de 12de eeuw geschetst worden, dat - het zij ten overvloede meegedeeld - nog steeds uiterst lacunes is (zie afb. 23). Het meest opvallende aspect moeten voor ons de grote, open ruimten binnen de stadsomwalling geweest zijn. Markant in die ruimte stonden de vele kerken: de romaanse Dom, Sint Salvator, Sint Jan, Sint Pieter, Sint Marie, Sint Paulus en wellicht al die van Sint Catharijne bij de gelijknamige poort (zie lager), verder de parochiekerken Buurkerk, Sint Jacob en Sint Nicolaas. In de fysiek duidelijk afgescheiden immuniteiten stonden toen al de eerste afzonderlijke huizen van de kanunniken, maar vermoedelijk ook nog de oorspronkelijk gemeenschappelijk gebruikte gebouwen (zie Wed 5, 7, blz. 195, voor een dergelijk gebouw van Oud-Munster). Bij de Dom bevond zich het bisschoppelijk paleis met de keizerlijke verblijven in het zogenaamde Paleis Lofen aan de westzijde {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} van de burcht (zie afb. 19). De Paulusabdij had naast zijn kerk uiteraard de bij een Benedictijner klooster behorende dienstgebouwen en dat geldt eveneens voor het Catharijne Convent van de Heren van Sint Jan van Jeruzalem, die wellicht al in 1122 hun klooster en hospitaal bij de Catharijnepoort gevestigd hadden⁸⁵. Naast al deze geestelijke enclaves waren er burgernederzettingen, waarvan Stathe bij de Buurkerk al genoemd en beschreven is (blz. 9). Langs de nieuwe gegraven gracht ten zuiden van Stathe zal zich tegenover de burcht ook bebouwing bevonden hebben (Choorstraat, Lijnmarkt, Boterstraat. In de buurt van de Nicolaaskerk was zeker bewoning, maar die is voor wat de 12de eeuw betreft nog niet teruggevonden. Ten noorden van de Jacobikerk is daarover meer bekend. De per perceel apart opschuivende oeverbeschermingen langs de noordzijde van de Waterstraat (zie afb. 30 t/m 34) en de resten van een groot, tweeschepig gebouw uit de tweede helft van de 11de eeuw aan de zuidzijde van de Lange Lauwerstraat tonen een langs het water van de Vecht liggende nederzetting aan, die qua uiterlijke verschijningsvorm waarschijnlijk op Stathe leek: diepe, uit het water opstrekkende percelen van ca 7,5 m tot 12 m breed met aan het eind (houten) huizen. Voor het overige moet de stad, zoals gezegd, zeer open geweest zijn met grote stukken grond in agrarisch gebruik (Korte Smeestraat, Keukenstraat;⁸⁶ zie ook blz. 37). Her en der zal wat bebouwing geweest zijn (pandhof Catharijneconvent Nieuwegracht;⁸⁷) gelegen op grote, regelmatige percelen, die in het zuiden van de stad nog enigermate herkenbaar zijn. Het zeer hardnekkig voortbestaan van perceelsgrenzen is aangetoond bij opgravingen aan de Jan Meijenstraat (zie afb. 31) de Lange Lauwerstraat, de Pauwstraat en de Boterstraat⁸⁸. Utrecht werd in het derde kwart van de 12de eeuw doorsneden door een aantal min of meer belangrijke waterlopen en kanalen. De Oudegracht bestond al in zijn volle lengte van de Tolsteegpoorten tot aan de Waterstraat, vanwaar het water westwaarts boog om als Vecht verder naar het noorden te stromen. Van de Rijn was binnen de stad niet veel meer over: het bochtje in het uiterste zuiden van de Oudegracht functioneerde in het kanalisatiesysteem. Het gebied dat zich vandaar uitstrekte tot het meest oostelijke puntje van de Kromme Nieuwegracht heette in latere bronnen ‘Oudelle’, wat op het bestaan van een - in de 12de eeuw nog aanwezige, maar vermoedelijk volkomen onbetekenende - waterloop wijst. Deze stroom ging verder als het noordelijke deel van de Kromme Nieuwegracht, waar hij de grens van de immuniteit van Sint Pieter vormde. Van Jansdam tot Teelingstraat was hij de grens van het gebied van Sint Jan om bij de Ganzenmarkt weer deel van de Oudegracht te worden. Van het deel dat door de Bakkerstraat naar het westen ging, was in die tijd niets meer over⁸⁹. Al deze hierboven beschreven gebouwen en verschijnselen werden omvat door een grotendeels aarden stadsversterking, waaruit op regelmatige afstanden tufstenen poorten en torens opstaken. Een reiziger die Utrecht in die tijd naderde moet een woud van zeker 29 torens gezien hebben: 17 kerktorens (waarvan vaak twee aan één romaanse kerk), 4 poorten en tenminste 8 stadstorens. De ramp van omstreeks 1173 Zonder de grote overstroming(en) uit de zeventiger jaren van de 12de eeuw, die zo plastisch door een Egmondse monnik beschreven zijn⁹⁰, zou de reconstructie van de Utrechtse topografie in en vóór de 13de eeuw heel wat eenvoudiger en vooral ook vollediger geweest zijn. De watervloed die Utrecht in het jaar 1173 bijna verzwolg, kwam uit het noorden via de Vecht. De Oude en de Kromme Rijn waren, of dichtgeslibd, of afgedamd. Van overstromingen in het gebied van de Kromme Rijn is bovendien in die tijd niets bekend⁹¹. De verschijnselen die op de activiteiten van de vloed wijzen, zijn van tweeërlei aard: een dikke laag van door water afgezet zand en klei, met daarin als jongste vondsten scherven uit de 12de eeuw, en een tot meer dan twee meter dikke, zwarte, door mensenhand opgebrachte ophogingslaag met materiaal uit de 13de eeuw, die direct op een veel oudere laag of op een vondstenloze (en {== afbeelding Afb. 30. Overzicht van een deel van de 12de-eeuwse beschoeiingen ten noorden van de Waterstraat. E.M. Kylstra. ==} {>>afbeelding<<} {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} dus ondateerbare) laag rust. Hersedimentatie is aangetroffen bij het Pieterskerkhof, waar tenminste één meter grond weggespoeld was boven Frankische graven (zie blz. 21). Bij de Jan Meijenstraat werd over een afstand van veertig meter een zand- en kleipakket aangetroffen dat, gezien de vondsten daarin, in betrekkelijk korte tijd in de late 12de eeuw afgezet moet zijn. Bovendien was een aantal daar gevonden beschoeiingen bedolven onder een soortgelijke afzetting⁹² (zie afb. 32). De dikke, 13de-eeuwse ophogingslaag was zeer markant op het Oudkerkhof, waar hij vrijwel direct op grond uit de Romeinse tijd rustte⁹³. Bij de opgravingen aan het Visschersplein⁹⁴ (zie afb. 33) en aan de Boterstraat⁹⁵ bevonden zich onder de ophogingslagen sporen van Romeinse bewoning. Enkele scherven die uit de periode tussen de Romeinen en de 13de eeuw dateerden, konden niet met een woonniveau verbonden worden. Over vrijwel de volle lengte van de Springweg bevond zich eveneens een zeer dikke ophogingslaag, maar in de zand- en kleilagen daaronder werd helaas niets dateerbaars aangetroffen⁹⁶. Een van de topografisch meest problematische plaatsen in de stad, de Neude, leverde ook slechts een dikke, donkere laag op, waaronder zich vondstenloos zand en klei bevonden. Wel kwamen zand en klei daar naar het noorden toe steeds hoger, zodat het water aan de zuidzijde, naar de Minrebroederstraat en het Oudkerkhof toe, geweest moet zijn. Hier zou dus van een sterk verbrede loop van de Rijn sprake geweest kunnen zijn, waarmee de al vanaf de 16de eeuw vermelde scheepsvondsten samen kunnen hangen⁹⁷. Het is met de huidige stand van de kennis (nog) niet mogelijk een volledig overzicht te verkrijgen van de verwoestingen die de overstroming(en) in de late 12de eeuw aangericht hebben. Soms zijn ineens stukken in het noorden van de stad gespaard gebleven, waar men dat niet zou verwachten (Lange Lauwerstraat⁹⁸), soms zijn er stukken aangetast die zo ver zuidelijk liggen, dat men er zich over verbaast dat het water daar helemaal geweest is (Springweg⁹⁹). Opvallend is verder dat kennelijk alle grote gebouwen uit de 11de en 12de eeuw gespaard zijn gebleven, met misschien als mogelijke uitzondering een eventueel bestaan hebbende zuidelijke pandhof van de Janskerk¹⁰⁰. Ten noorden van de Mariakerk was daarentegen het maaiveld uit de bouwtijd van de kerk nog intact¹⁰¹. {== afbeelding Afb. 31. Voorbeeld van een lang in de tijd doorlopende perceelsgrens ten noorden van de Waterstraat gezien naar het zuidwesten. Links: een laat-middeleeuwse fundering van een huis, die in 1853 gebruikt werd als fundament voor een in 1980 afgebroken school. Rechts en in het verlengde van het fundament staan de resten van de zijwand van een 12de-eeuwse beschoeiing. ==} {>>afbeelding<<} De 13de eeuw: infrastructuur In de loop van de 13de eeuw lijkt de stad zijn inwendige structuur te gaan krijgen, zoals die nog steeds in hoofdlijnen aanwezig is (zie afb. 34). Naast de reeds bestaande kerken en kloosters verscheen een aantal nieuwe kloosters, waarvoor nog steeds ruimte genoeg was, maar ook het zicht op de burgerbewoning wordt duidelijker. Hoewel daarover uit de geschreven bronnen niets bekend is, moeten er in de stad grote ‘infrastructurele’ werken hebben plaats gevonden, die - waar het openbare grond betrof - door de overheid gedirigeerd moeten zijn. De tonnen mest en ander afval waarmee de geulen en andere diepten in de stad opgevuld werden (zie boven) kunnen door hun hoeveelheid nauwelijks op rekening van het particulier initiatief alleen geschreven worden. Daarnaast zijn op particuliere erven ook ophogingen gevonden, die door de eigenaren zelf gerealiseerd zullen zijn, zoals bijvoorbeeld aan de Steenweg¹⁰². Aan de hand van de vondsten uit de ophogingslagen lijken de opvullingen vooral plaats te hebben gehad in de (tweede helft(?) van de) 13de eeuw. Een ander fenomeen uit dezelfde tijd is het ontstaan van de werven en van de werfkelders (zie beneden). De oudste schriftelijke vermelding van een werf langs het water van de Oudegracht dateert uit 1275¹⁰³. Genoemd wordt een bebouwing op de werf ter hoogte waar nu het huis Oudegracht 180 staat. Hoe lang die werf er al was, blijkt niet uit het stuk, maar uit zijn voorkomen is een belangrijke conclusie te trekken: de waterstand in de Oudegracht was in die tijd al permanent laag. Dat duidt op beheersing van die waterstand door middel van sluizen en dammen. Een aanvullend bewijs daarvoor wordt geleverd door de modderige oever die langs de Twijnstraat aan de Werf is aangetroffen. In die modder bevond zich voornamelijk 13de-eeuws materiaal¹⁰⁴. Een andere aanwijzing voor een permanent lagere waterstand wordt mogelijk gevormd door waterputten, die gemaakt zijn van houten vaten en die vanaf het midden van de 13de eeuw in onbruik zijn geraakt en die daarna met afval uit die tijd zijn volgegooid. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de drie bovengenoemde, te zelfder tijd voorkomende verschijnselen - het vullen van laagten en geulen, het ontstaan van de werven en werfkelders en het uitdrogen van waterputten - alle mogelijk werden ten gevolge van blijvend lage waterstanden. Een onderzoek om tot nadere verklaring en vooral ook tot een nauwkeuriger tijdsbepaling van deze fenomenen te komen, is gaande. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 32. Opeenvolgende beschoeiïngen uit de 12de eeuw ten noorden van de Waterstraat, gezien naar het noordwesten. De zwarte lijn geheel rechts geeft de plaats aan van de laatste beschoeiing die in de late 12de eeuw overspoeld raakte. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 33. Ophogingslagen ter plaatse van het Visschersplein gezien naar het oosten. De zwarte laag uit de 13de eeuw rust onmiddelijk op zand- en kleilagen, waarin zich (weinig) Romeins materiaal bevond. ==} {>>afbeelding<<} Werven en werfkelders¹⁰⁵ Tot de zeer karakteristieke elementen van de Utrechtse infrastructuur behoren de werven en werfkelders (zie afb. 35). De werven zijn laag aan het water gelegen stukken grond, die vroeger per perceel in particuliere handen waren. Op deze percelen komen tongewelven uit die onder de - hoger gelegen - straat doorlopen tot aan de huizen. Deze tongewelven vormen de zogenaamde werfkelders. Zij zijn aan de zijde van de werf door een tot aan de straat naar boven doorlopende muur met deuren en vensters - de zogeheten werfmuur - afgesloten. De tegenwoordige volledige openbaarheid van de werven is een zeer recent verschijnsel. Tot in het midden van deze eeuw kwamen de werfkelders uit op een particuliere werf, die het verlengde vormde van - en die in principe even breed was als - het perceel van het bijbehorende huis aan de Oude- of Nieuwegracht. De percelen strekten zich uit vanaf het water tot aan de achterbegrenzing. Ook de werfmuren waren privé bezit. De eigenaren van de werven waren echter verplicht langs de waterkant een strook van 5 à 7 voet vrij te houden van bebouwing, maar de beschoeiingen (en later ook de werfmuren) moest men wel op eigen kosten in goede staat houden. Eigenaardig is dat men de ‘publieke strook op privé terrein’ bij de bruggen over de gracht liet doodlopen: er was dus geen sprake van een jaagpad. Pas in de tweede helft van de 20ste eeuw heeft de gemeente Utrecht werven en werfmuren systematisch verworven. Daardoor werd de indeling haaks op het water omgezet in één evenwijdig daaraan, omdat de particuliere perceelsscheidingen opgeruimd werden. Het oorspronkelijk voorkomen van de Oudegracht zal die van een water met glooiende oevers zijn geweest (vergelijk de huidige situatie bij de Twijnstraat en die aan het zuideinde van de Nieuwegracht¹⁰⁶). In de 13de eeuw trad daarin geleidelijk verandering op door de aanleg van werfkelders. De allereerste aanwijzingen voor het bestaan van kelders die tot vlak bij het water doorlopen, dateren uit de vroege 13de eeuw (zie Oudegracht 199 en 218). Opvallend bij deze en andere 13de- en vroeg 14de-eeuwse kelders (zie {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 34. Plattegrond van Utrecht. Situatie ca 1300. a: straten waarvan het bestaan ca 1300 aantoonbaar is; b: straten waarvan het mogelijk is dat ze ca 1300 bestonden. ==} {>>afbeelding<<} {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} bijvoorbeeld Oudegracht 99, Oudaen) is, dat hun kruin vrij diep onder het tegenwoordige straatpeil ligt en dat ook de oorspronkelijke drempels van de erbij behorende huizen tot een kleine meter lager liggen dan de huidige. Hieruit kan afgeleid worden dat de straat toen lager gelegen moet hebben. Geleidelijk aan is het straatniveau omhoog gekomen, totdat er - in de 14de eeuw - geen stijging meer plaats vond. Vermoedelijk is de aanleg van harde bestrating de oorzaak geweest van het gefixeerd raken van het straatpeil. In ieder geval liggen de vanaf de 14de eeuw nieuw gebouwde of herstelde kruinen van de kelders alle op dezelfde hoogte, namelijk tot vlak onder de straat. Een aantal vraagstukken met betrekking tot het ontstaan van werven en werfkelders dient nog nader onderzocht te worden: wat is precies de relatie tussen de permanent verlaagde waterstand en de aanleg van de werfkelders geweest? Wanneer is de openbare weg vóór de rooilijn van de huidige bebouwing langs de Oudegracht ontstaan? Bestond die al vóór de aanleg van de oudste kelders, zodat er sprake geweest moet zijn van een soort over-erven aan het water? Gezien het feit dat de openbare weg over particuliere kelders heenloopt, lijkt het denkbaar dat die weg pas later (in de 13de eeuw?) ontstaan is. Een en ander zou dan kunnen samenhangen met het verplaatsen van de hoofdbebouwing (in ieder geval in Stathe) van de Steenweg naar het water toe (zie blz. 9). De aanleg van werven en werfkelders langs de Nieuwegracht heeft, vermoedelijk naar analogie van die aan de Oudegracht, pas in het laatst van de 14de eeuw plaats gevonden. De stadsversterking in de 13de eeuw De gegevens over de Utrechtse stadsversterking in de 13de eeuw zijn tamelijk schamel. Op het aangeslibde gebied ten noorden van de Jacobikerk is de aanwezigheid van een grote aarden wal geconstateerd, die vermoedelijk uit het begin van de 13de eeuw dateert¹⁰⁷ (zie afb. 36). Het open front met aanlegplaatsen aan perceelsgebonden beschoeiingen is daar dus na de overstromingsramp van de late 12de eeuw niet blijven bestaan. Omstreeks het midden van de 13de eeuw werd begonnen met de aanleg van een bakstenen stadsmuur, waarvan hier en daar stukjes zijn waargenomen. De datering van deze fragmenten is geschied op grond van formaat en gladde afwerking van de horizontale vlakken van de gebruikte bakstenen (zie blz. 20). Vóór 1260 is in de geschreven bronnen op diverse plaatsen aan de rand van de stad al sprake van ‘muren’, ook daar waar geen tufstenen muur vermoed¹⁰⁸. De stadspoorten zullen vanaf die tijd vermoedelijk eveneens hun bakstenen ‘opvolgers’ gekregen hebben (zie afb. 27). Kloosters en kerken in de 13de eeuw Het gebied binnen de stadswallen werd in de 13de eeuw nog verder verdeeld in geestelijke en wereldlijke eigendommen door de vestiging van een aantal kloosters. Vóór 1229 werd het Norbertinessen- of Wittevrouwenklooster gesticht aan de oostelijke stadsrand, ten noorden van de naar de monialen genoemde Wittevrouwenstraat¹⁰⁹ {== afbeelding Afb. 35. Oudegracht met nog onderverdeelde werven bij de Smeebrug. C. Marcussen, 1877. ==} {>>afbeelding<<} {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} In 1290 kregen de Reguliere Augustijnen de bezittingen van het klooster van de Zakbroeders, gelegen tussen de Oudegracht en de Springweg. De Orde der Zakbroeders die - gezien de overeenkomsten in gewoonten met de Dominicanen - in de 13de eeuw ontstaan zal zijn, werd al in 1274 opgeheven. In welk jaar precies de Zakbroeders zich in Utrecht gevestigd hebben, is niet bekend¹¹⁰. In 1233 werd de Servaasabdij van de Cisterciënserinnen van buiten de stad naar een plaats in het uiterste zuidoosten daarvan overgebracht¹¹¹. Vóór 1232 waren er Dominicanen of Predikheren in Utrecht. Hun klooster in het noorden van de stad - ten oosten van de Oudegracht werd - vermoedelijk pas in 1249 gebouwd of uitgebreid¹¹². De Franciscanen of Minderbroeders bouwden hun convent ongeveer in dezelfde tijd op het zuidwestelijk deel van de immuniteit van Sint Jan¹¹³. Al in 1251 bestond het Begijnhof op de plaats, die nu nog zo heet¹¹⁴. Tenslotte werd in 1259 de Geertekerk binnen de stadsmuren gebracht. Het is opvallend dat het na de komst van de Reguliere Augustijnen in 1290 bijna zestig jaar duurde voordat er weer een vestiging van een geestelijke instelling in Utrecht genoemd wordt: in 1348 verhuisde de Ridderlijke Duitse Orde van de plaats waar nu het AZU aan de Catharijnesingel staat, naar een groot terrein tussen de Springweg en de westelijke stadsmuur, waar voordien onder andere bisschoppelijke stallen stonden¹¹⁵. De huizen van hout en van tufsteen tot in de 13de eeuw Zijn van kloosters en andere geestelijke instellingen nog wel eens stichtings- of bouwdata bekend, van de huizen van rijke burgers - laat staan van die van de gewone man - is uit de middeleeuwen in het algemeen zeer weinig van dien aard overgeleverd. Wel zijn hier en daar eerste vermeldingen van huizen bekend, die als datum post quem kunnen dienen. De mogelijkheden tot het dateren van huizen bestaan voornamelijk uit archeologische en bouwhistorische gegevens zoals materiaalgebruik, toegepaste technieken en vormen, en dateerbare voorwerpen die in samenhang met het huis gevonden zijn. Bij de laatste categorie spelen houten constructiedelen, die zich voor dendrochronologisch onderzoek lenen, een belangrijke rol, daar zij een absolute datering kunnen leveren (zie bijvoorbeeld Oudegracht 99). Alle andere dateringsmethoden zijn echter veel onnauwkeuriger, omdat zij slechts globale gegevens verschaffen. Bovendien is het vaak moeilijk of in het geheel niet vast te stellen hoe lang een bepaald perceel gronds een huis gedragen heeft. Bij de ‘verstening’ van huizen - die in Utrecht in de 14de en 15de eeuw op grote schaal plaats vond (zie blz. 20) - werden in verband met de zwaardere en vooral dieper aangelegde bouw alle voorgaande sporen opgeruimd. Dat was zeker het geval bij de sporen van houten huizen. De aanleg van kelders ruimde bovendien alle gegevens over oudere woonlagen op. In een enkel geval zijn in de bouwmuren van nog bestaande huizen nog resten van tufstenen voorgangers te vinden. Alles bijeen genomen is het beeld van de bebouwing met huizen in Utrecht, vóór de massale toepassing van baksteen in de loop van de 14de eeuw, zeer fragmentarisch. De gegevens met betrekking tot huizen die geheel van hout gemaakt zijn, zijn niet alleen schaars, maar bovendien schamel. In de Lange Lauwerstraat zijn resten van een tweeschepig gebouw van 12 m bij meer dan 12,50 m gevonden. Dendrochronologisch onderzoek aan de palen van het gebouw leverden kapdata op tussen 992 en 1087, zodat het waarschijnlijk is dat dit pakhuis (?) langs de Vecht uit de tweede helft van de 11de eeuw stamt¹¹⁶. Misschien mag een gebouw aan de Steenweg, waarvan slechts een handvol palen en wat stukjes van een lemen vloer teruggevonden zijn, ook tot die periode gerekend worden¹¹⁷. Uit de 12de eeuw is bovendien een aantal percelen bekend langs de Waterstraat: zij hebben de vaker voorkomende breedte van ca 7,5 m (zie afb. 30). Van de huizen die op die percelen gestaan hebben is niets teruggevonden. In de Twijnstraat zijn de restanten van een hele rij houten huizen uit de 13de eeuw waargenomen, die zich tot bijna aan de as van de huidige straat uitstrekten¹¹⁸ (zie afb. 37). Hoever zij naar het westen, in de richting van de Oudegracht doorgelopen hebben, kon door de aanwezigheid van de tegenwoordige huizen niet vastgesteld worden. Opvallend aan deze houten huizen was de aanwezigheid van een slechts ca 2 m diep voorvertrek aan de straatkant. Vermoed wordt, dat het bedrijfsruimten geweest zijn (zie afb. 20). De breedte van de huizen bedroeg 6 tot 8 m. Zij waren niet van elkaar gescheiden door een ozendrop, zodat aangenomen mag worden dat de noklijn evenwijdig aan de straat liep. De best bewaarde houten bebouwing in Utrecht is aangetroffen aan de zuidzijde van de Boterstraat ten westen van de Lijnmarkt. De daar gevonden gebouwtjes hebben echter het karakter van een achterbebouwing in de vorm van schuurtjes en stallen¹¹⁹. Hier en daar zijn in de stad resten van tufstenen huizen aangetroffen. Zij worden in het algemeen in de 12de en in de vroege 13de eeuw gedateerd. Hun verspreidingsgebied bevindt zich voornamelijk rond het centrale deel van de Oudegracht (tussen Gaardbrug en Viebrug) en in de immuniteiten. Een deels nog zichtbaar tufstenen woongebouw uit ca 1200 bevindt zich in de voormalige immuniteit van Oudmunster (het huidige Wed 5, 7, achtergevel). Het bouwen in tufsteen moet alleen voor kapitaalkrachtigen onder de Utrechtse {== afbeelding Afb. 36. Doorsnede van de 13de-eeuwse aarden wal tussen de Oranjestraat en de Nieuwe Kade. Geheel links bevond zich de bakstenen stadsmuur. ==} {>>afbeelding<<} {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} bevolking mogelijk zijn geweest, daar de import van dit bouwmateriaal kostbaar was. Wel dient rekening gehouden te worden met de gewoonte van hergebruik van bouwmateriaal. Vooral de modernisering van een aantal Utrechtse kerken zal veel tufsteen uit de te vervangen delen van die kerken opgeleverd hebben. Het dateren van muren die opgetrokken zijn uit hergebruikt materiaal is een hachelijke zaak. Zie voor de beschrijving van de afzonderlijke huizen, waarin belangrijke resten van tufsteen zijn aangetroffen blz. 195 en voor hun constructiewijze hoofdstuk 9. Openbare burgerlijke gebouwen en ruimten Het stadsbestuur en andere openbare lichamen hadden voor hun juridisch en economisch functioneren bepaalde gebouwen nodig. Over die gebouwen zijn we in Utrecht in de 13de eeuw en eerder tamelijk slecht ingelicht. Het Schoonhuis, waar de stedelijke Raad zetelde, bevond zich tussen Choorstraat en Massegast¹²⁰; het strekte zich uit van de Steenweg tot aan de Oudegracht. Het Wanthuis, waar de lakenhandel plaats vond, was gevestigd op de begane grond van dat gebouw. In 1227 wordt echter ook het wanthuis ‘Scharlaken’ aan de Choorstraat genoemd. Het noordelijk deel van die straat heette in de middeleeuwen overigens Lakensnijders. In het zuidelijk deel van de Choorstraat bevond zich, langs de Zoutmarkt, de Oude Schoenmakershal. De Schepenbank zetelde onmiddellijk ten westen van de Buurkerk¹²¹. Al deze bovenvermelde functies waren dus in het oude Stathe te vinden. Opmerkelijk is dat de oudste vermelding van de stadswaag in 1318 een gebouw in de Hardebollenstraat betreft¹²². Later in die eeuw vindt men deze zeer belangrijke instelling aan de Ganzenmarkt. Zie voor de gilden en hun verspreiding in de stad blz. 21. Een opvallend verschijnsel in de Utrechtse topografie is - tot op de dag van vandaag - het ontbreken van een centraal marktplein. Toch werden er al vroeg markten gehouden. In 1127 worden vier, reeds bestaande jaarmarkten genoemd waarvan er twee door de bisschop naar de ‘novum fossatum’ verplaatst waren. Door verzet van de burgers werd de bisschop echter gedwongen ze naar Stathe terug te brengen. Deze markten werden kennelijk langs de straten aan het water gehouden (vergelijk de nog steeds bestaande Vismarkt, {== afbeelding Afb. 37. Restanten van houten bebouwing in het tracé van de Twijnstraat. ==} {>>afbeelding<<} Zoutmarkt en Ganzenmarkt). Een meer pleinachtig karakter hadden het Buurkerkhof, waar tot 1391 markt gehouden werd, en het Catharijneveld bij het klooster van de Johanniters. Zie verder over markten blz. 21. De opkomst van het gebruik van baksteen Een grote verandering in het bouwen in de Nederlanden en in Utrecht werd veroorzaakt door de uitvinding van het bakken van steen uit kwartaire klei. Wanneer de Utrechtse productie begon, is niet bekend. De eerste schriftelijke vermelding stamt uit 1265¹²³, maar regelmatige fabricage zal al eerder, namelijk in de late 12de eeuw, hebben plaatsgevonden. Omstreeks 1200 waren de Utrechtse bakstenen ongeveer 10 cm dik en van variabele lengte. Zij konden zo te zamen met de eveneens 10 cm dikke tufstenen verwerkt worden. In de 13de eeuw werd de baksteen regelmatiger van afmeting: aanvankelijk ca 8 cm dik en gemiddeld 34 cm lang. De zorgvuldige wijze waarop de bakstenen vooral op hun horizontale vlakken afgewerkt werden, geeft aan dat de productie nog tamelijk traag verliep. Dat zal de stenen vrij kostbaar gemaakt hebben, zodat het aantal 13de-eeuwse bakstenen huizen in Utrecht beperkt bleef. In de 14de eeuw vond de echte baksteenrevolutie in Utrecht plaats: de vele tientallen huizen die uit die tijd bewaard zijn gebleven, maken dat duidelijk. De bakstenen uit de 14de eeuw zijn iets kleiner dan die uit de eeuw daarvoor (ca 7 cm dik en ca 30 cm lang). Aan de slordiger afwerking van de stenen kan de grotere productiesnelheid afgelezen worden. 1 berendsen, 1982, blz. 169. 2 es, van/verwers 1985; van tent 1978. 3 berendsen, 1982, blz. 187-192. 4 giffen, van, 1949. 5 bogaers/rüger eds., 1974, blz. 58. 6 cf. bechert, 1983, blz. 85. 7 cf. hoorn, van, 1935. 8 groot, de, e.a., 1983; groot, de, e.a, 1982. 9 vollgraff e.a., 1946; monforts, 1986, blz. 29-33. 10 groot, de, 1938. 11 groot, de, e.a., 1987. 12 monforts, 1986, blz. 39-44. 13 vr. med. drs. L.R.P. Ozinga, bewerker van de opgravingen Domplein 1938 e.v. 14 groot, de, e.a., 1983; groot, de, e.a., 1982. 15 giffen, van, 1949, blz. 16. 16 rau, ed., 1968, nr 109. 17 vollgraff, 1936, blz. 80. 18 dekker, 1983, blz. 305. 19 winter, van, 1975, blz. 69-72. 20 vr. med. drs. L.R.P. Ozinga (zie noot 13). 21 peeters, 1966, blz. 95. 22 hoekstra, 1980a. 23 groot, de/hoekstra, 1983, blz. 31. 24 dekker, 1983, blz. 309. 25 beda, ed. Plummer 1966, blz. 303. 26 es, van/verwers, 1980. 27 cf. campen, van, 1959. 28 campen, van, 1960. 29 muller, ed. 1892, nr 940. 30 haslinghuis/peeters, 1965, blz. 160. 31 hoekstra, 1986. 32 haverkate/van der peet, 1985, blz. 19-20. 33 peeters, 1966, blz. 88-90. 34 haslinghuis, 1956, blz. 78-84. 35 groot, de, e.a., 1983; groot, de, e.a., 1982; groot, de, 1986a. 36 vr. med. drs. M.J.W. de Bruijn. 37 groot, de, 1984. 38 monde, van der, 1844, blz. 338. 39 ibidem. 40 hoekstra, 1979a. 41 groot, de/monforts, 1983, blz. 67-69. 42 ketner, 1960, blz. 53. 43 hoekstra, 1979b. 44 groot, de/hoekstra, 1985; groot, de, 1983. 45 bijvoorbeeld monde, van der, 1844, blz. 259. 46 monde, van der, 1844, blz. 10. 47 regteren altena, van/sarfatij, 1973. 48 berg, van den/dominicus, 1971; berendsen, 1982, blz. 168; groot, de, 1983, blz. 57-60. 49 berendsen, 1982, blz. 192. 50 obu i, nr 322. 51 obu ii, nr 988. 52 ketner, 1960. 53 hoekstra, 1980b, blz. 18-20; groot, de/hoekstra, 1985. 54 rau, Archief van het kapittel van Sint Marie, nrs 1006 en 1007. 56 dekker, 1983, blz. 309. 55 ayers, 1979 (Hull); horrox, 1978 (Hull); harbottle/clack 1976 (Newcastle). De ontwikkelingen in deze steden hebben een paar eeuwen later plaats gevonden dan die in Utrecht. 57 ibidem. 58 obu i, nr 529. 59 alpertus van metz, ed. Van Rij 1980, blz. 22. 60 obu i, blz. 135. 61 groot, de, 1986b. 62 dekker, 1980. 63 struick, 1972, blz. 18-20. 64 dekker, 1980. 65 obu i, nr 322. 66 dekker, 1980, blz. 251. 67 ibidem. 68 groot, de/hoekstra, 1985. 69 smit/kipp, 1985; treling 1986. 70 treling, 1986. 71 vlerk, van der, 1983, blz. 41-44. 72 Een probleem blijft dat in de late middeleeuwen van een doorgaande oost-west verbinding geen sprake lijkt te zijn. Toch zal die er - evenwijdig aan de Vecht - ooit geweest zijn. Cf. ook blz. ... in verband met de grens tussen de Buurkerkparochie en die van Sint Jacob, en blz. ... in verband met een verschillende parcelering. 73 schuylenburg, 1928, blz. 62 (nr 310); vlerk, van der, 1983, blz. 74. 74 vlerk, van der, 1983, blz. 74-76. 75 vlerk, van der, 1983, blz. 43. 76 gau/sa1-inv. nr 332. 77 groot, de, 1981, blz. 49, vlerk, van der, 1983, blz. 41-44. 78 hoekstra, 1975. 79 muller ed. 1888, blz. 477-478. 80 haslinghuis, 1956, blz. 45; buijtenen, van, 1980, blz. 51-52; immink, 1942, blz. 373. 81 dekker, 1983, blz. 309. 82 oppermann ed. 1933, blz. 181. 83 dekker, 1983, blz. 336. 84 obu ii, nr 1150. 85 winter, van, 1986. 86 brink, van den/groot, de, 1984; smit, 1986. 87 hoekstra, 1977a. 88 groot, de/kylstra, 1982; treling 1986; groot, de, 1986b; groot, de, e.a., 1987. 89 regteren altena, van/sarfatij, 1973; groot, de, 1985. 90 oppermann ed. 1933, blz. 181. 91 groot, de, 1983; groot, de/hoekstra, 1985. 92 ibidem. 93 hoekstra, 1980a. 94 monforts/groot, de, 1982. 95 groot, de, e.a., 1987. 96 zwarte, de/hoekstra, 1981. 97 hortensius i, blz. 1-2, die daarmee vermoedelijk de eerste is die archeologische waarnemingen gebruikt voor de stadsgeschiedenis van Utrecht. 98 treling, 1986. 99 zwarte, de/hoekstra, 1981. 100 wezel, van, (1983), blz. 113-117. 101 hoekstra, 1979b. 102 hoekstra, 1980b, blz. 18-20. 103 ketner, 1948. 104 hoekstra, 1977b. 105 Bij het schrijven van dit stuk is uitvoerig gebruik gemaakt van een binnenkort te verschijnen artikel van drs. A.F.E. Kipp. 106 De glooiing aan het zuideinde van de Nieuwegracht is pas in het midden van de 19de eeuw ontstaan als onderdeel van de uitvoering van de plannen van Zocher (zie blz. ...). 107 groot, de, 1981, blz. 47-48. 108 vr. med. drs. M.W.J. de Bruijn. 109 campen, van, 1975. 110 geer van oudegein, de, 1877. 111 buijtenen, van, 1980. 112 wolfs, 1973, blz. 5-7. 113 kok, de, 1978, blz. ***. 114 ketner, 1944. 115 schuur, 1983. 116 treling, 1986. 117 hoekstra, 1986b, blz. 18-21. 118 groot, de, 1986c. 119 groot, de, e.a., 1987. 120 kipp, 1983; kipp, 1985. 121 bruijn, de, 1983. 122 monde, van der, 1845, blz. 59. 123 hollestelle, 1976, blz. 112. {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. De latere stedebouwkundige ontwikkeling Periode 1300-1570 Centrum oude stad De positie van Utrecht als internationale handelsplaats verzwakte in de 13de eeuw. De economische veranderingen die de stad in die tijd onderging bepaalden ook in de 14de eeuw de ontwikkeling. Het belang van de Vaartse Rijn en de Vecht als internationale handelsroutes liep in de 13de eeuw reeds terug. De activiteiten van het sterk opkomende gewest Holland om de waterwegen in dat gebied te verbeteren, als ook het gebruik van grotere en dieper liggende zeeschepen vormen daar de achtergrond van. Tegelijkertijd vond echter een ontwikkeling plaats waardoor de positie van de stad als regionaal markt- en bestuurscentrum toenam. Vele duizenden hectare woeste veengronden, aan weerszijden van de Vecht en in het Kromme Rijngebied, waren sinds de 11de en 12de eeuw ontgonnen. De vorming van nieuwe landbouwgronden, het ontstaan van nieuwe dorpen en daarmee de vergroting van het stedelijke achterland waren hiervan het gevolg. De veengronden, veelal in bezit van de bisschop, waren ook in bestuurlijk opzicht voor een gedeelte in handen gegeven van een aantal geestelijke instellingen in de stad (zoals bijvoorbeeld het kapittel van Sint Jan, Sint Pieter en Paulusabdij). Aldus bleef de stad als bestuurs- en religieus centrum, maar onder gewijzigde economische omstandigheden, ook in de 14de eeuw de grootste stad van de Noordelijke Nederlanden. Markten Het gebied dat tot ongeveer halverwege de 13de eeuw Stathe genoemd werd (Steenweg) en de daaraan grenzende straten vormden gedurende de hier beschouwde periode het centrum van handel, nering en ambacht. De markten werden gehouden in de straten en stegen rond de Buurkerk en langs het deel van de Oudegracht dat daaraan grenst. Aanvankelijk werd ook op de hof rond de Buurkerk markt gehouden, doch die werd in 1391 ten gevolge van de vergroting van de kerk naar de Mariaplaats overgebracht, een onbebouwd gebleven ruimte tussen Boter- en Zadelstraat die oorspronkelijk tot de immuniteit van Sint Marie behoorde. Naast de hier genoemde ruimten werden ook de bruggen over de Oudegracht gebruikt voor het houden van markten. De behoefte aan marktruimte in dit deel van de stad kan worden geïllustreerd aan de hand van de vorming van de zeer brede Stadhuisbrug, ook wel Plaatse genoemd, door overkluizing van het grachtdeel tussen twee reeds bestaande bruggen. Mogelijk vond dit in 1342 plaats¹. Voorts werden ook op het Catharijneveld bij de westelijke toegangspoort, markten gehouden. De marktruimen blijken zich in de 14de eeuw voorts te hebben uitgebreid tot op de oostoever van de Oudegracht, waar de Vismarkt en Ganzenmarkt lagen. Laatstgenoemd plein ontstond door demping van een restant van de Rijn dat zich daar in ieder geval in 1319 nog bevond². Aan deze marktruimte lag sinds 1367 de stadswaag en daar waar de uitloper van deze markt de Oudegracht bereikt, was in 1461 de stadskraan aanwezig. De Stadhuisbrug, Mariaplaats, Vismarkt en Ganzenmarkt vormden voorlopig de enige pleinachtige ruimten in de stad. Pas in de 16de eeuw werden nieuwe ruimten tot het houden van markten omgevormd of ingericht. Het betreft hier Neude, Vredenburg, Paardenveld, Varkenmarkt en Breedstraat. De aanleg van kelders onder de huizen langs de Oudegracht lijkt zich vooral in de 14de eeuw af te spelen (zie pag. 16). De bouwkundige samenhang tussen kelders en de daarmee in verband staande huizen is in die tijd aanwijsbaar³). De aanleg van werven en, in een later stadium, van kelders was een oplossing die inspeelde op de waterpeilverlaging van de gracht, maar betekende voorts een aanzienlijke winst aan kade- en opslagruimte terwijl ook de verkeerssituatie te land langs de gracht er door verbeterd zal zijn. Ambachten De in de stad uitgeoefende ambachten waren eveneens vrij sterk in het gebied rond het voormalige Stathe geconcentreerd, maar kwamen ook elders voor. Hoewel de gildevoorschriften in Utrecht zich zelden uitspraken over vestigingsplaats of concentratie van beroepsgroepen, blijkt uit naspeuringen van Van der Monde dat van concentraties van beroepen in bepaalde straten aanvankelijk wel sprake is geweest⁴. Sinds circa 1400 lijkt dit verschijnsel af te nemen en treedt er een zekere menging van ambachten op. Handel en ambacht waren overigens steeds gecombineerd met het wonen, het samengaan van wonen en werken in hetzelfde pand was tot ver in de 19de eeuw gebruikelijk. Enkele beroepsgroepen waren door de specifieke aard van hun bedrijf aan bepaalde plaatsen in de stad gebonden, of daar van stadswege naar verwezen. Een voorbeeld hiervan vormden de leerlooiers, die zich wegens stankoverlast en watervervuiling ver van het centrum langs de stadswallen moesten ophouden. De straatnaam Lauwerstraat herinnert nog aan hun aanwezigheid langs de noordelijke stadswal. De bedrijven der pottenbakkers mochten slechts buiten de oude stad worden gevestigd, zij kwamen voor in de Bemuurde Weerd, tot zij ook daar (in 1398) werden verboden en verder ‘naar buiten’ moesten worden verplaatst. Verscheidene straatnamen in de oude stad herinneren nog aan de vroegere bedrijvigheid, hetzij aan de daar woonachtige beroepsbevolking, hetzij aan het gildehuis of de hal die daar gevestigd was. In het voormalige Stathe-gebied en omgeving kan worden gewezen op het noordelijk deel van de Choorstraat, dat aanvankelijk Lakensnijdersstraat heette. Verder komen {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 38. Plattegrond van Utrecht. Stedebouwkundige ontwikkelingen na de Reformatie, tussen 1570 en 1670. a: nieuw aangelegde openbare straten; b: straten die door rooilijnverlegging verbreed zijn; 1: aarden bolwerken in 1579 aangelegd. ==} {>>afbeelding<<} {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} hier voor: Zakkendragerssteeg, Kuipersteeg, Hekelsteeg, Boterstraat en Zadelstraat. Overigens dient de interpretatie van straatnamen met enige voorzichtigheid plaats te vinden: de Hekelsteeg werd pas sinds het begin van de 17de eeuw zo genoemd en hangt waarschijnlijk niet samen met het ‘hekelen’ (van vlas). Voorts ontleende de Bakkerstraat zijn naam mogelijk niet aan de betreffende beroepsgroep maar aan de familienaam Bakker⁵. Een andere misleidende naam is die van de Lauwersteeg tussen Steenweg en Oudegracht, genoemd naar een persoon (Laurens) en niet naar de looiers, waar wel de Lange Lauwersstraat bij de noordelijke stadswal naar heette. Gevolgen voor stedelijke morfologie De invloed van bovengenoemde economische activiteiten op de bebouwing of de ruimtelijke structuur is hierboven voor een deel ter sprake gekomen: de aanleg van werven en het ontstaan van de Plaatse zijn er in de sfeer van de openbare ruimte, voorbeelden van. Voor het overige zijn de middeleeuwse economische activiteiten nog slechts in beperkte mate in de bebouwing of ruimtelijke structuur aanwijsbaar. Specifieke (bedrijfs)bebouwing uit die tijd is vrijwel niet meer aanwezig door het naderhand veranderde gebruik en de daarmee gepaard gaande verbouwingen. De continuïteit van vestiging van een bepaald bedrijf speelt een belangrijke rol bij de huidige herkenbaarheid van het oorspronkelijke gebruik. Een voorbeeld van langdurige continuïteit van een functie op dezelfde plaats vormen de vismarkt en de visbanken. Een meer ‘abstracte’ ruimtelijke invloed en niet direct te koppelen aan één activiteit vormen verschillen in bebouwingsdichtheid en dichtheid van het stratennet. De hoge dichtheid van het straten- en stegennet in het Stathekwartier kan worden opgevat als intensief ruimtegebruik ten gevolge van de economische activiteiten die zich aldaar sinds de Middeleeuwen hebben afgespeeld. Een andere vorm van plaatselijk intensief ruimtegebruik is het verschijnsel van bebouwing op de werven van de Oudegracht, waarbij de huizen aan grachtzijde met de achterkant aan of in het water staan (deze directe ligging aan het water komt ook in andere Nederlandse, op het water gerichte steden voor, zoals Amsterdam en Dordrecht). In het geval van Utrecht wordt hier gedoeld op de nog steeds aanwezige, met de achterzijde aan het grachtwater grenzende huizen van de Lijnmarkt, Choorstraat en Donkere Gaard. Oorspronkelijk heeft dit verschijnsel zich op een wat ruimere schaal voorgedaan langs de Oudegracht. Zo lag tot circa 1700 een rij huizen bij de Stadhuisbrug aan het water, bekend onder de naam Snippenvlucht. Elders langs de Oudegracht lagen, blijkens de kaarten van Braun en Hogenberg, Blaeu en het kadastrale minuutplan, tot in de 19de eeuw nog een aantal huizen op de werf. Woonfunctie De wijk Stathe is tevens het belangrijkste oude woongebied in de stad. In het hoofdstuk ‘De vroege topografie van Utrecht’ is aangegeven dat de Boterstraat een van de schaarse plekken in de stad is waar restanten van houten huizen zijn gevonden (zie pag. 19). De vroegste toepassing van baksteen in Utrecht, mogelijk rond 1200, heeft vooral in dit gebied plaatsgevonden. De aanwezigheid van forse stenen huizen, slechts te bekostigen door het meest welgestelde deel van de bevolking, geeft aan dat het handelscentrum tevens het woongebied van de rijkste stedelingen was. Stathe bleef als woongebied tot laat in de Middeleeuwen in aanzien, getuige de bouw in 1467 van het monumentale Huis Zoudenbalch aan de Donkerstraat. Ook de Mariastraat was volgens Van der Monde in de 15de eeuw de woonplaats van een aantal vooraanstaande geslachten en daarmee een van de meest aanzienlijke straten in de stad⁶. Inmiddels was ook de bocht van de Oudegracht als woongebied van belang geworden, een ontwikkeling die in de 13de eeuw begon. Het van oorsprong afhellende terrein tussen Steenweg en waterloop werd daartoe eerst opgehoogd. Voor 1300 werd begonnen met de bouw van een aantal grote stenen huizen met een weerbaar karakter (Fresenburg, Oudaen, Lichtenberg, Hazenberg, Drakenburg en Clarenburg). Deze ook wel als ‘stadskastelen’ betitelde grote diepe huizen met zijhuis hebben zeer forse afmetingen, het grondvlak bedraagt niet zelden 25 × 10 m. terwijl de hoogte 15 tot 20 m. telt. In de 14de eeuw vond een verdere uitbreiding van het aantal stenen huizen aan de Oudegracht plaats, waarbij het weerbare karakter naar de achtergrond verdween. Aan het einde van de 15de eeuw is het duidelijk dat de Oudegracht een woongebied met een voornaam karakter geworden is: de meest vermogende stedelingen waren vooral aan deze gracht gevestigd en dan in het bijzonder aan het gedeelte stroomafwaarts van de Stadhuisbrug⁷. Geestelijke instellingen Direct rond het hiervoor beschreven handelsgebied in de oude stad werd het grondgebruik en het karakter van de bebouwing vrijwel geheel bepaald door religieuze functies. Daarbij kunnen worden onderscheiden de kapittelimmuniteiten, die in Utrecht vanaf het begin van hun ontstaan de stedelijke structuur ter plaatse hebben bepaald, voorts de over het algemeen ruime terreinen van de vroegste kloosterstichtingen en tenslotte de in het algemeen kleinere terreinen van de 14de-eeuwse en latere kloosters en gasthuizen, die zich vaak vestigden in een bestaand pand. De vestiging van kloosters en gasthuizen binnen de stadsmuren, ruim voor 1300 op gang gekomen, zette zich tot in de 16de eeuw voort. De toename van kloosters in de stad was zo groot dat het stadsbestuur zich in het jaar 1400 genoodzaakt zag verdere verzoeken tot vestiging aan een stedelijke goedkeuring te onderwerpen. Niettemin waren eind 16de eeuw ca. 40 kloosters en gasthuizen in de stad gevestigd. Op dat tijdstip was ruim 30% van de grond binnen de stadsmuur in gebruik bij geestelijke instellingen⁸. De vestiging van het grote aantal van dergelijke instellingen zal met de aantrekkingskracht van de stad als religieus centrum te maken hebben, maar zal ook zijn beïnvloed door de aanvankelijk ruime aanwezigheid van bouwgrond. De tot de geestelijke instellingen behorende terreinen behielden sinds de stichting hun van de buitenwereld afgesloten karakter, waartoe ze omgeven waren door een muur en eventueel een grachtje. Tot het eind van de 16de eeuw bleef deze situatie gehandhaafd, doch binnen de immuniteitsterreinen traden veranderingen op, vooral binnen twee van de jongste en grootste immuniteiten, namelijk die van Sint Jan en Sint Pieter. Deze terreinen ontwikkelden zich reeds lang voor de 17de eeuw tot woongebied. De op deze terreinen gelegen claustrale huizen bleken op een gegeven moment ook in handen van niet-geestelijken te geraken. Te Utrecht is het eerste geval daarvan uit 1362 bekend. Door het stellen van eisen aan de maatschappelijke status van de bewoner en het verbod op het uitoefenen van handel en ambacht binnen de immuniteit kregen deze terreinen langzamerhand het karakter van rustige woongebieden, waarin het aandeel van welgestelde niet-geestelijken verder toenam. Er vond uitbreiding van het aantal huizen plaats, de huizen werden steeds groter en {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} comfortabeler en vormden later voor de kanunniken een vorm van geldbelegging. De stadsdelen buiten het kerngebied, globaal de handelsnederzetting en de daaromheen gelegen immuniteitsterreinen, raakten in de loop van de 14de eeuw verder bebouwd. De kaart met de in 1300 bekende straten laat zien hoe ver de stedebouwkundige ontwikkeling op dat moment was gevorderd (afb. 34). Op grond van de ouderdom van straatnamen kan worden gesteld dat ongeveer een eeuw later de meeste straten en stegen, behoudens een zeventiental uit de periode 1570-1670, aanwezig waren⁹. Ruimtelijke ontwikkeling zuidelijk deel oude stad In het zuidelijk deel van de oude stad waren Oudegracht, Springweg en Twijnstraat de oudste elementen in het stedelijk landschap. Mogelijk bevond zich ook ter plaatse van de Nieuwegracht een oud element in de structuur, die het tracé van deze later gegraven waterloop heeft bepaald. Voor het overige vond de bebouwing van het terrein plaats na een (gedeeltelijke) herinrichting van het gebied. De overstromingsramp van 1170 en vervolgens de plaatselijke ophoging van het terrein hebben enerzijds mogelijke sporen van de oude rivierloop en andere oude structurele elementen uitgewist en gaven anderzijds de mogelijkheid tot hernieuwde inrichting van het terrein. Het zuidelijk deel van de oude stad kent als geheel een tamelijk regelmatige structuur, overigens zonder dat er sprake is van nauwkeurige rechte of haakse aansluiting van straten op elkaar. Een belangrijk nieuw (14de eeuws?) element vormde de Lange Nieuwstraat, die in 1315 voor het eerst wordt vermeld. Bij afwezigheid van stedelijk gebied oostelijk van deze straat zou de Nieuwstraat als oorspronkelijke achterstraat van de Oudegracht kunnen worden opgevat. Het sterk afwijkende beloop van de straat ten opzichte van de gracht is in dit verband merkwaardig. Opvallend is voorts dat de Nieuwstraat wél evenwijdig loopt met de Springweg en de later aan te leggen Nieuwegracht. De op deze assen aangelegde zijstraten zijn meest onder een haakse hoek aangelegd waardoor het geheel een regelmaat krijgt die een samenhang in de ontwikkeling suggereert, waarin alleen de Oudegracht zélf een van deze regelmaat afwijkend beloop heeft. Een tweede nieuw element was de in 1393 gegraven Nieuwegracht. Gezien de geringe breedte van deze gracht ten opzichte van de Oudegracht lijkt deze niet in eerste instantie als transportroute te zijn aangelegd. Eerder moet worden gedacht aan de functie voor het locale transport, als voorziening van bluswater, als riool en als onderdeel van de stedelijke waterhuishouding. Voordat de Nieuwegracht gegraven werd, was aan weerszijden van het latere tracé de stedelijke ontwikkeling al aan de gang. De Oude Kamp, Schalkwijkstraat, Herenstraat en de huidige Catharijnesteeg waren al voor 1393 aangelegd; voorts besloegen de 13de-eeuwse Servaasabdij en het 14de-eeuwse Brigittenklooster vrijwel het gehele terrein dat zuidoostelijk van de Brigittenstraat lag. In al deze gevallen vormde de Nieuwegracht de westelijke dan wel oostelijke begrenzing van de hier genoemde elementen, wat doet vermoeden dat al voor de aanleg van de gracht hier een depressie in het terrein, een straat of een ander element aanwezig was. Dit deel van de stad stond bekend onder de naam Oudelle. Als straat werd deze naam in de 14de eeuw genoemd en komt daarmee in aanmerking als ‘voorloper’ van de Nieuwegracht. De verdere ‘vulling’ van het zuidelijk stadsdeel is minder duidelijk aan een specifieke functie te koppelen. Voor zover het de woonfunctie betrof kan worden gewezen op een aantal straatnamen die zijn ontleend aan de naam van een belangrijke bewoner of aan de naam van een blijkbaar belangrijk pand. Als zodanig noemt Van der Monde de volgende straten waar dit voor de huidige of vroegere naam waarschijnlijk geldt: Hamburgerstraat, Zuilenstraat, Eligenstraat en de niet meer bestaande Koningssteeg en Achterweg (oorspronkelijk: Ghysbertssteghe van der Weide). Deze zijstraten en stegen waren in veel gevallen door de eigenaren aangelegd. Dergelijke initiatieven waren ook van de kloosters in de stad bekend. Deze omstandigheid kan dan ook als een oorzaak worden gezien voor de onregelmatige afstand tussen dwarsstraten en stegen onderling, plus het feit dat deze straten in oost-westelijke richting gezien lang niet altijd op elkaar aansluiten. Ruimtelijke ontwikkeling noordelijk deel oude stad Het stadsdeel ten noorden van de immuniteiten vertoont een wat minder regelmatig stratenplan. Als oudste bewoningskernen komen de genoemde Lange Lauwerstraat en Waterstraat in aanmerking (zie pag. 14). Het gebogen beloop van beide straten wordt veroorzaakt door het beloop van een bochtige Vechtarm, die tot in de 12de eeuw noordelijk van beide lag. Het gebogen beloop van deze straat plant zich als het ware voort in de zuidelijk daarvan gelegen as Bergstraat - Varkenmarkt. Andere oude elementen in de structuur zijn het 13de-eeuwse Predikherenklooster en het Begijnhof, beide via de Breedstraat toegankelijk, en het eveneens 13de-eeuwse Wittevrouwenklooster, dat tegen de oostelijke stadsmuur lag. De Voorstraat, die gedeeltelijk de noordelijke begrenzing van de immuniteit van Sint Jan vormde, was van af de Wittevrouwenpoort de oostelijke toegang tot het centrum van de oude stad. Via de noordzijde van de Neude, dat in de 14de eeuw nog als een drassig terrein in de stad lag, stond de Voorstraat in verbinding met de as Lange Viestraat - Potterstraat, die leidde naar de Catharijnepoort. Gezien de destijds nog zeer geringe breedte van beide straten kan de verbinding tussen Catharijnepoort en Wittevrouwenpoort nauwelijks als onderdeel van een oorspronkelijke doorgaande route deel uitgemaakt hebben. In 1468 werd de onregelmatig gevormde ruimte van het Neude opgehoogd om als toernooi- en exercitieveld te worden gebruikt. Sinds 1542 werd er markt gehouden. Het gebied direct buiten de Sint Pietersimmuniteit kwam in de 15de eeuw ook verder tot ontwikkeling: in 1412 werd op gezamenlijk initiatief van het stadsbestuur en het kapittel het pad langs de Kromme Nieuwegracht bestraat¹⁰. Tussen het Begijnhof en het Wittevrouwenklooster in en gedeeltelijk over het terrein van Sint Jan, kwam in hetzelfde jaar waarin de Nieuwegracht gegraven werd de Drift, de Plompetorengracht en het zuidelijke deel van de Kromme Nieuwegracht tot stand, als onderdeel van het tweede grachtenstelsel dat zich over de volle lengte van de stad uitstrekte. Aanvankelijk werden Drift en Plompetorengracht ook als Nieuwegracht aangeduid. Het door de stad uitgevoerde werk was mede door het Domkapittel gefinancierd. Aan de oostzijde van de Drift, tussen Nobelstraat en Kromme Nieuwegracht werden van stadswege tien erven aangelegd en ter bebouwing uitgegeven, het noordelijk verlengde van de Drift bleef immuniteitsterrein en derhalve buiten de invloedssfeer van het stadsbestuur¹¹. 16de-eeuwse stadsplattegronden De stadsplattegrond van Jacob van Deventer, vervaardigd circa 1560 in opdracht van koning Phillips II voor militaire doeleinden, vormt de eerste betrouwbare plattegrond van de stad (afb. 39). Deze betrouwbaarheid betreft vooral het beloop van wegen, straten en wateren. Van de bebouwing worden alleen die elementen duidelijk aangegeven die vanwege hun hoogte het silhouet en {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 39. Jacob van Deventer, ca 1560. Plattegrond van de stad Utrecht. ==} {>>afbeelding<<} daarmee de herkenbaarheid van de stad bepalen. In de praktijk betekent dit dat alle kerken, als ook de aan kloosters en andere geestelijke stichtingen verbonden kapellen, zijn afgebeeld. Als zodanig geeft Van Deventer 37 van dergelijke elementen aan. Voorts staan uiteraard de verdedigingswerken duidelijk op de kaart aangegeven. De huidige oude stad is op deze kaart goed herkenbaar. Onmiskenbaar doet de Oudegracht, als schakel tussen de Vecht en de Vaartse Rijn, zich op deze kaart voor als de ‘ruggegraat’ van de stad. De stad maakt rond 1560 een dichtbebouwde indruk; als onbebouwd zijn aangegeven de direct langs de stadsmuur gelegen terreinen. Grote onbebouwde oppervlakten bevinden zich voorts rond de kerken van Sint Jan en Sint Marie en in de meest noordwestelijke hoek van de stad, het Paardenveld. Van de vier toegangswegen over land hangen drie samen met een waterweg, respectievelijk de Vecht, Vaartse Rijn en {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 40. Braun en Hogenberg, ca 1572. Plattegrond van de stad Utrecht. ==} {>>afbeelding<<} {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 41. Joan Blaeu, 1649. Plattegrond van de stad Utrecht. ==} {>>afbeelding<<} {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} Vleutense Vaart. Aan deze toegangswegen heeft zich een voorstedelijke bebouwing ontwikkeld, die het meest omvangrijk is langs de Vecht. Een deel daarvan, direct buiten de stad, is in de 14de eeuw door een muur en een gracht omgeven: de Bemuurde Weerd. De vestingwerken bestonden in het midden van de 16de eeuw nog uit de middeleeuwse muren en torens waaraan in die tijd aan de zuidzijde drie en aan de noordzijde één bastion zijn toegevoegd. Aan de rand van de stad, door een aparte gracht omgeven, lag de op bevel van Karel V aangelegde Vredenburg, een dwangburcht, bedoeld om de stedelijke bevolking onder controle te houden. Tot aan het tijdstip van de bouw (1528-'29) lag hier het terrein van het Catharijneconvent. Tussen 1577 en 1581 werd de burcht op de westzijde na afgebroken. De stadsplattegrond in de Atlas van Braun en Hogenberg dateert vermoedelijk uit 1569 en is getekend naar Melchisedech van Hoorn¹². Door het vogelvluchtperspectief van deze kaart vanuit het westen is van de bebouwing, althans dat deel dat met de voorgevel naar het westen is gericht, wat meer te zeggen dan bij de kaart van Van Deventer (afb. 40). Door de schaal van de kaart is het feitelijke aantal details gering, doch voldoende om de aanwezigheid van forse stenen huizen aan de Oudegracht te onderscheiden. Ook is de ommuring van geestelijke terreinen duidelijk zichtbaar en komt de schaarse bebouwing binnen een aantal hiervan tot uitdrukking (Sint Jan, Servaasabdij). Het bij Van Deventer als vrij dicht bebouwd aangegeven immuniteitsterrein van Sint Pieter verschilt nogal van de veel schaarser bebouwde situatie bij Van Hoorn/Braun-Hogenberg. Laatsgenoemde geeft echter vele smalle bruggetjes over het water van de Kromme Nieuwegracht die bij Van Deventer weer niet zijn aangegeven. Verschijningsvorm van de bebouwing De weergave van de stad door deze kaart, werpt enig licht op het architectonische en stedebouwkundige beeld van het toenmalige Utrecht. Bij de behandeling van verschillende stedelijke functies en hun gevolgen voor de ruimtelijke structuur is dit aspect ook al even ter sprake gekomen. Ter afronding van deze periode worden hier de voornaamste uiterlijke kenmerken van de bebouwing en van de ruimtelijke structuur besproken. De oudste huizen in de stad bestonden uit hout waarbij een dakbedekking van stro of riet was toegepast. In de 13de eeuw werden de eerste huizen van baksteen gebouwd; de oudste concentratie van dikwijls zeer forse stenen huizen lag in Stathe en langs de bocht van de Oudegracht. Gedurende de 14de en 15de eeuw werd baksteen veel vaker toegepast en vond verstening van de stad plaats, in het begin vermoedelijk vooral van diepe huizen. Voor de ruimere toepassing van baksteen kunnen de volgende oorzaken worden genoemd. In de eerste plaats kon dit relatief dure bouwmateriaal in een periode van vergroting van de welvaart door meer huiseigenaren worden toegepast. Vervolgens speelde de aanwezigheid van de grondstof klei en de steenbakkerijen in de omgeving van de stad langs de Vecht en de Oude Rijn een rol. De stad zelf had in de 14de eeuw reeds een stadssteenoven. Een derde factor was de sterke stimulans van het stadsbestuur tot de toepassing van baksteen. Dit alles leidde uiteindelijk tot een grotere productie en een lager wordende prijs. De stad zelf gaf bij de bouw van openbare gebouwen het goede voorbeeld en bevorderde de toepassing bij de burgers door het uitvaardigen van regels dienaangaande, zoals het verbod op afbraak van bestaande stenen huizen en de subsidiëring van baksteen als bouwmateriaal. Het bevorderen van de brandveiligheid in de stad vormde een belangrijk motief bij de stedelijke politiek op dit terrein. De oudst bekende maatregel daartoe dateert uit 1368, toen de verplichting daken met tegels of leien te dekken werd ingesteld, een maatregel die in 1390 nog eens werd herhaald. Het herhaalde malen uitvaardigen van overheidsvoorschriften wijst erop dat de maatregelen niet algemeen werden nageleefd. Dat de toepassing van baksteen zich in die tijd niet meer tot grote of voorname huizen beperkte, blijkt uit het feit dat ook het meest bescheiden woningtype, de kamerwoning, soms in steen werd uitgevoerd. Bij de situering van de kamerwoningen zijn de minst kostbare terreinen benut, waardoor ze vaak aan een steeg lagen, op grote achterterreinen, of langs een stadswal. De verstening van de oorspronkelijke houten huizen bevorderde tevens het ontstaan van huizen met een of meer verdiepingen. De oudste houten huizen kenden, vanwege de aanwezigheid van een gat in het dak voor de afvoer van rook, geen verdieping. Door de aanleg van een rookkanaal werd het bouwen van verdiepingen mogelijk. Met de toepassing van een stenen schoorsteen, langs een van de zijgevels, werd de bouw van een verdieping gebruikelijker. Ook uit een ander oogpunt dan brandgevaar was overheidsbemoeienis op (stede)bouwkundige zaken aanwezig. Het stadsbestuur trachtte de groei van de stad enigszins te reguleren en de openbare ruimte zo groot mogelijk te houden. In 1393 werd voor het eerste maal een verbod op ‘oversteken’ aan huizen in smalle straten en stegen van kracht. Ook zijn er verscheidene overeenkomsten tussen de stad en kloosters bekend die een verbod op het bouwen van open ruimten inhouden¹³. Waar dit toch plaats vond werd soms ingegrepen: in 1544 vond de afbraak van zestien kameren op het Nicolaaskerkhof plaats. De aanwezigheid in de stad van stenen huizen van verschillende afmetingen, houten huizen in verschillende fasen van verstening en dientengevolge de grote verscheidenheid aan voorgevels en aan ligging ten opzichte van de rooilijn, leverde een uiterst gevarieerd straatbeeld op. Enkele 17de-eeuwse prenten van de Oudegracht geven dan ook nog deels het beeld van een middeleeuwse stad: een aantal forse stenen huizen met daartussen huizen van geringer formaat, dikwijls nog met houten voorgevels, voorzien van overkragingen, luifels en stoepen. Periode 1570-1670 Verandering stedebouwkundige structuur Sinds de laatste decennia van de 16de eeuw vonden gedurende ongeveer een eeuw belangrijke veranderingen in de structuur en het bebouwingsbeeld van de stad plaats. Een deel van die veranderingen werd veroorzaakt door politieke en godsdienstige verschuivingen, die sinds ongeveer 1570 optraden. Met de Reformatie kwam een eind aan de openbare uitoefening van de Rooms-Katholieke godsdienst en de daarmee verbonden instellingen als kloosters en immuniteiten. Kerken werden ten behoeve van de nieuwe eredienst of voor een andere functie ingericht en kloostergemeenschappen werden opgeheven. De kapittels verloren hun functie op religieus terrein, maar niet als (beheers-)instelling en de kapittelheren bleven een factor van belang in de politiek. Van de tot dan toe afgesloten immuniteiten, kerkhoven en kloosterterreinen, werden de muren afgebroken en de terreinen opengesteld. Deze veranderingen voltrokken zich gedurende enkele decennia na 1580. Zo werden de mannelijke kloostergemeenschappen in 1581 maar de vrouwelijke pas in 1613 opgeheven. De kloostergebouwen werden in acht gevallen afgebroken, de overige kregen een andere bestemming, al dan niet na een ingrijpende verbouwing. Het waren veelal openbare functies die de nieuwe {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} bestemming van deze gebouwen vormen. Het centraal gelegen Minderbroederklooster en de Paulusabdij werden door respectievelijk de Staten van Utrecht en het Hof Provinciaal in gebruik genomen. Andere vormen van hergebruik waren die als school, kazerne, muntgebouw of als woning. Op de onbebouwde grond, die deel van de geestelijke terreinen uitmaakte of na afbraak van de gebouwen vrij kwam, werden straten aangelegd en aan weerszijden erven ter bebouwing uitgegeven (zie afb. 38). De in de vorige paragraaf beschreven veranderingen binnen de immuniteiten raakten in het begin van de 17de eeuw in een stroomversnelling: er vond in toenemende mate erfsplitsing en bouw van luxueuze woonhuizen plaats. Van stadswege werden maatregelen genomen om de ruimtelijke structuur en het bebouwingsbeeld te beïnvloeden. Het ging daarbij om verbreding van smalle straten en stegen, het rechttrekken van rooilijnen en het uitvaardigen van verboden op het maken van houten gevels (1610) en het beperken van allerlei uitsteeksel aan huizen, zoals hekken en troggen (1622, 1650), luifels, stoepen en vensters (1629). Ook de verplichting om in sommige straten in twee bouwlagen te bouwen kan hier toe worden gerekend. Het doel hiervan was een verbetering van de toegankelijkheid en de verkeerssituatie te bereiken, maar het werd ook duidelijk gezien als een esthetisch verbetering van het stadsbeeld. De bebouwing nam sterk toe in de 17de eeuw, in 1664 schatte burgemeester Moreelse dat het getal der nieuwe huizen in die eeuw ongeveer 300 bedroeg. De welvaart en toevloed van immigranten vormden achtergronden van deze ontwikkeling, overigens zonder dat een bepaalde tak uit het economische leven duidelijk daarvoor verantwoordelijk kon worden gesteld. De economische geschiedschrijving van de stad is op dit punt ontoereikend. Met het vrijkomen van immuniteitsgrond en kloosterterreinen beschikte de stad over een aanzienlijke oppervlakte nieuw bouwterrein. Door deze relatieve overvloed werd de bouw van comfortabele, ruime woningen mogelijk, zo dit al niet verplicht gesteld werd door het stadsbestuur. Zo zijn de ruim opgezette, tweebeukige huizen goed vertegenwoordigd in nieuwe straten als Boothstraat, Herenstraat, Brigittenstraat en Zuilenstraat¹⁴. Op de voormalige kapittelterreinen kwamen op ondiepe erven meerlaags dwarse huizen of samengestelde huizen tot stand. Op het terrein van Sint Jan liggen de nieuwe vierkante huizen met de voorgevel aan het kerkhof. Op het terrein van Sint Pieter zijn het de achtererven en koetshuizen die aan het kerkhof grenzen, terwijl de voorgevel aan het water van de Kromme Nieuwegracht ligt. In deze eeuw zal ook het verschil in karakter tussen de zijstraten groter zijn geworden. Daar waar verbreding heeft plaatsgevonden en erven ter bebouwing zijn uitgegeven, is de status van welgestelde woonstraat bereikt (bijvoorbeeld Zuilenstraat, Brigittenstraat). In andere gevallen zal het karakter van dwarsstraat of achterstraat zijn gebleven en de bebouwing door stallen, koetshuizen en eenvoudige huizen van geringe afmetingen zijn bepaald (bijvoorbeeld Magdalena-, Keuken- en Schalkwijkstraat). De vorming van de ruimte die later het {== afbeelding Afb. 42. H. Ruysch, 1664. Ontwerp van het uitbreidingsplan 1664. ==} {>>afbeelding<<} {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Domplein werd genoemd, vond eveneens in de 17de eeuw zijn oorsprong: de tornado die de stad op 1 augustus 1674 teisterde, richtte een enorme schade aan. Het ergst getroffen werd de Dom, waarvan het nog niet voltooide schip instortte. Uiteindelijk werden pas in 1826 de laatste puinresten verwijderd en de vrijgekomen ruimte tot plein ingericht. Initiatieven tot stadsuitbreiding Een groot deel van de maatregelen betreffende straatverbreding en stadsverfraaiing vond plaats tijdens het bestuur van burgemeester H. Moreelse. De aandacht van deze stadsbestuurder voor de ruimtelijke ordening kwam ook naar voren in zijn plan uit 1624 voor een stadsuitleg. Deze uitbreiding zocht aansluiting bij plannen voor een nieuw vestingstelsel, dat de uit militair oogpunt inmiddels achterhaalde en sterk vervallen middeleeuwse ommuring diende te vervangen. Moreelse's voorstel had onder meer tot doel een aantrekkelijk woongebied voor een zeventigtal Duitse immigranten te creëren. Er werd een begin gemaakt met het graven van een aantal grachten westelijk van en evenwijdig aan de Catharijnesingel. De verdere realisering van het plan vond geen doorgang ‘door de groote kleynhertigheyt verscheydener Regenten’¹⁵. Pas in 1661 kwam de uitleg opnieuw in de vroedschap ter sprake. Een nieuw plan voor uitleg behelsde de vorming van een stedelijk gebied dat uit een ruim opgezet stelsel van grachten en straten bestond, waar op zeer ruime erven een luxueuze woonbebouwing was geprojecteerd. Deze woonwijk diende als lokkertje voor welgestelden in de veronderstelling dat een dergelijke bevolkingsgroep een positief effect zou hebben op handel en nijverheid van de gehele stad. Door gebrek aan overeenstemming in de vroedschap kwam er van het plan niets terecht. Een nog grootser, veel omvattender en daardoor minder realistisch plan tot uitleg werd in 1670 door Everhard Meijster ontworpen en evenmin uitgevoerd. Met de inval van de Fransen raakten de plannnen voor uitbreiding van de baan terwijl men ook de plannen voor een verbeterde militaire verdediging door onenigheid in de vroedschap en financiële perikelen heeft laten rusten. Wel werd aan de oostzijde van de stad, onafhankelijk van de hiervoorgenoemde uitbreidingsplannen in 1636 de langwerpige Maliebaan aangelegd, een terrein bestemd voor de beoefening van het maliespel, een soort kolfspel. Ter hoogte van bolwerk Lepelenburg werden een nieuwe poort en brug aangelegd om de baan van de stad uit te kunnen bereiken. De in 1649 uitgegeven stadsplattegrond in de Atlas van Blaeu is een uit het westen getekend vogelvluchtperspectief en doet daarmee sterk denken aan de plattegrond van Van Hoorn uit 1569. De datering als ook de betrouwbaarheid van de kaart zijn onduidelijk, want de afbeelding bevat verscheidenen anachronismen. Zo is bijvoorbeeld de Predikherenstraat, aangelegd in 1634, al aangegeven, maar de in 1587 afgebroken Oud-Munsterkerk wordt ook nog aangegeven. de 18de eeuw De veranderingen in het stadsbeeld en de ruimtelijke structuur zijn in de 18e eeuw, vergeleken met de eeuw daarvoor, zeer bescheiden te noemen. Grote ingrepen in de structuur vonden gedurende die eeuw nauwelijks plaats. Als belangrijk nieuw gebouw dient de Fundatie van Renswoude (1757) te worden genoemd, gelegen aan de Agnietenstraat in de as van de Lange Nieuwstraat. De in de 17de eeuw van stadswege genomen maatregelen ter verandering van het uiterlijk van de huizen, in combinatie met veranderde opvattingen dienaangaande zullen het bebouwingsbeeld in de 18e eeuw langzaam maar zeker hebben beïnvloed. De aanwezigheid van houten gevels en overkragingen verminderde verder en kort voor 1800 verdwenen de laatste houten gevels uit het Utrechtse stadsbeeld. Tevens is het aantal topgevels aan huizen afgenomen, ten gunste van lijstgevels, een ontwikkeling die sinds het eind van de 17de eeuw op gang was gekomen. Ook het aantal luifels en andere uitsteeksels aan huizen zal zijn verminderd. In 1745 werd van stadswege bepaald dat luifels ‘definitief’ verwijderd dienden te worden met uitzondering van de Vismarkt, Neude, Vredenburg en Ganzenmarkt¹⁶. 19de-eeuwse ontwikkelingen Na de Franse Tijd, waarin de ontwikkeling op allerlei terreinen stagneerde, trad een langzaam herstel op en werd de centrumfunctie van de stad vergroot. Het aantal bewoners nam toe, vooral in de tweede helft van de 19de eeuw. Tussen 1880 en 1890 bedroeg het groeipercentage maar liefst 25%. Deze sterke stijging was voornamelijk het gevolg van een daling van het sterftecijfer onder invloed van verbeterde hygiënische omstandigheden en, sinds circa 1880, door de trek van de bevolking van het platteland naar de stad. De 19de-eeuwse economische ontwikkelingen vonden nog grotendeels plaats binnen de bestaande kaders: zo bleven de waterwegen naar en in de stad de voornaamste transportroutes en was van een modernisering of sterke uitbreiding van de industrie tot ver in de eeuw nog geen sprake. Het stelsel van waterwegen werd zelfs nog verbeterd en uitgebreid met de aanleg van de Keulse Vaart (1824) en het Merwedekanaal (1892) langs de westzijde van de stad. Een nieuwe infrastructurele ontwikkeling vormde de aanleg van spoorwegen. In 1843 werd de eerste lijn aangelegd, het traject Amsterdam-Utrecht. Door de centrale ligging van Utrecht in het land en door de actieve gemeentepolitiek werd de stad een belangrijk knooppunt en kwam in drie decennia het lijnennet rond de stad tot stand, zoals dit in grote trekken nog steeds aanwezig is. Na de fusie van de twee grootste spoorwegmaatschappijen, Rhijnspoor en Staatsspoor, vestigde het hoofdkantoor zich in 1871 te Utrecht, in de nabijheid van het belangrijkste station, dat westelijk van de Catharijnepoort lag. Vestingwerken De belangrijkste structurele verandering in de eerste helft van de 19de eeuw betrof de ontmanteling van de vestingwerken en herinrichting van de terreinen. De inmiddels sterk vervallen muren, wallen, bastions en bolwerken werden met de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (1821-1824) in militair opzicht overbodig en door het stadsbestuur als een barrière ervaren. Het initiatief tot ontmanteling was afkomstig van de energieke burgemeester jhr. H.M.A.J. van Asch van Wijck die deze ingreep als onderdeel van de verbetering en verfraaiing van de stad zag op basis van het plan Moreelse uit 1660. Voor het ontwerp van een uitbreidingsplan en een herinrichtingsplan van de omwalling werd de architect J.D. Zocher jr. aangetrokken, die met de verandering van de vestingwerken in een plantsoenaanleg reeds ervaring had opgedaan in zijn woonplaats in Haarlem. Zochers plan uit 1829 voorzag ondermeer in de aanleg van laad- en loskaden langs gedeelten van de noordelijke en westelijke gracht en in een plantsoenaanleg, uitgevoerd in landschapsstijl, langs het oostelijke, zuidelijke en een deel van de westelijke stadsgracht. De daartoe noodzakelijke afbraak van muren, torens, poorten en de gedeeltelijke slechting van aarden wallen vond gefaseerd over een reeks van jaren plaats (1829-1869). Zochers voorstellen over de aard en architectonische uitvoering van de bebouwing langs de kaden en de plantsoenaanleg werden ten gevolge van het ontbreken van particuliere bouwinitiatieven waarvan men gedeeltelijk afhankelijk was, niet alle uitgevoerd¹⁷. De bouw van witgepleisterde ruime woonhuizen aan de Van Asch van Wijckskade en Begijnekade vormde het grootste {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 43. J.D. Zocher jr, 1859/60. Ontwerp voor bastion Lepelenburg. ==} {>>afbeelding<<} tot stand gekomen complex. Langs het Servaasbolwerk en de Catharijnesingel kwamen op een later tijdstip kleinere complexen, eveneens wit gepleisterde huizen tot stand terwijl elders (Lucasbolwerk) grote deftige huizen in andere stijlen, zonder bepleistering werden gebouwd. In de loop van de 19de en 20ste eeuw raakten ook enkele bolwerken bebouwd. Het ontstaan van een plantsoen ter plaatse van de voormalige vestingwerken leverde vanaf de overzijde van de vestinggracht een aangenaam gezicht op. Deze kwaliteit maakte bewoning aan de buitenzijde van de singelgrachten aantrekkelijk. In de tweede helft van de 19de eeuw raakte een groot deel daarvan bebouwd, met in het algemeen ruime huizen voor de gegoede burgerij. Verandering bebouwingsbeeld Behoudens de hiervoor genoemde wijzigingen aan de vestingwerken onderging de structuur van de stad binnen de singels in de eerste helft van de 19de eeuw geen grote veranderingen. De veranderingen die plaatsvonden betroffen vooral wijzigingen aan de bestaande bebouwing en de totstandkoming van een aantal nieuwe, vaak grote gebouwen. Na de Franse Tijd trad onder invloed van het economisch herstel een vergroting van de bouwactiviteiten op, die zowel nieuwbouw als wijziging van de bestaande bebouwing betrof. In het laatste geval ging het vooral om wijzigingen aan de voorgevel. Op grote schaal werden topgevels vervangen door strakke lijstgevels, werden raamindelingen veranderd en kwamen luiken te vervallen. In mindere mate werden muren van een witte of lichtgekleurde pleisterlaag voorzien. Een belangrijk en vroeg voorbeeld van een dergelijke gevelbehandeling is het paleis voor koning Lodewijk Napoleon aan de Wittevrouwenstraat (1808). Wit gepleisterde gevelwanden zijn voorts kenmerkend voor de reeds genoemde, door Zocher ontworpen bebouwing. Het wijzigen van de gevel, zoals hierboven genoemd, was een ontwikkeling die bij de bebouwing aan de Oudegracht tussen Bakkersbrug en Stadhuisbrug in 1830 al vrijwel voltooid was, zoals blijkt uit een afbeelding uit die tijd.¹⁸ Voorbeelden van verandering in het bebouwingsbeeld in de loop van de tijd leveren afb. 44 t/m 47. Het is opvallend dat de in de 19de eeuw tot stand gekomen grote nieuwe gebouwen vrijwel steeds openbare gebouwen zijn. Dit illustreert de positie van de stad als centrum van bestuur, onderwijs en cultuur. De stad werd verrijkt met onder andere een aantal ziekenhuizen, scholen, universiteitsgebouwen, een kazerne, gevangenis, arrondissementsrechtbank en een gebouw voor Kunsten en Wetenschappen. De ruime, markante situering van deze gebouwen in het stadsbeeld is in veel gevallen kenmerkend. Voorbeelden daarvan zijn: het gebouw van Kunsten en Wetenschappen (1847) ter plaatse van het kort daarvoor grotendeels afgebroken koor van de Mariakerk en de bebouwing op een aantal bolwerken en bastions: de Sterrenwacht (1849) op Zonnenburg, de gevangenis (1852) op Wolvenburg, het Physisch Laboratorium (1877) ter plaatse van de Bijlhouwerstoren en het Academiegebouw aan het Domplein. Elders werden bestaande gebouwen vergroot en van een nieuwe (voor)gevel voorzien. Voorbeelden zijn de uitbreiding van het stadhuis door samenvoeging van de drie bestaande panden achter één nieuwe gevel (1824-1846) en de Arrondissementsrechtbank aan de Hamburgerstraat (1837). Economische ontwikkelingen Hoewel de economische activiteiten in de stad zich nog grotendeels op traditionele wijze voltrokken, traden ook hierbij in de loop van de eeuw verschuivingen op. Gedurende de hele 19de eeuw bleven de in de open lucht gehouden markten functioneren. In zijn schets van het Utrechtse marktwezen in de 19de eeuw noemt W.H. Vermooten een twintigtal soorten artikelen die verkocht werden, veelal op plaatsen die daartoe als sinds de Middeleeuwen in gebruik waren¹⁹. Aan het eind van de eeuw nam het belang van deze markten echter af ten gunste van de verkoop in winkels, waarvan het aantal zich uitbreidde. De combinatie winkelwerkplaats verdween, waar gespecialiseerde winkels voor in de plaats kwamen. In een overzicht van de voornaamste {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 44. Naar J. de Beijer, 1736. Gezicht op het Stadhuis en de Dom. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 45. J.P. Houtman, naar M. Mourot, ca 1830. Gezicht op het Stadhuis en de Dom. ==} {>>afbeelding<<} {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 46. Opname 1896. Gezicht op het Stadhuis en de Dom. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 47. E.A. Blitz en Zn, ca 1930. Gezicht op het Stadhuis en de Dom. ==} {>>afbeelding<<} {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} verfraaiingen tussen 1820 en 1835 stelt J. Scheltema: ‘in geen gedeelte der burgerlijke bedrijven zijn grootere veranderingen gekomen dan in de uiterlijke en inwendige inrigting der winkels’²⁰. Deze veranderingen betroffen met name de inrichting van het beganegrondgedeelte voor de verkoop en de omlijsting van de onderpui. Het toepassen van grote étalages vond na 1850 plaats. Tot omvangrijke schaalvergroting kwam het nog nauwelijks, de bouw van het eerste warenhuis, de Winkel van Sinkel aan de Oudegracht 158 (1836-1840) bleef voorlopig een uitzondering. Stadsbeschrijvingen uit het midden van de 19de eeuw geven aan dat Utrecht een grote verscheidenheid aan ambachtelijke en industriële bedrijven kende, overigens zonder dat een specifieke vorm van bedrijvigheid er duidelijk uitspringt. Hinder en gevaar opleverende bedrijven waren vooral gevestigd buiten de oude stad, langs één van de waterwegen. Als bedrijfsvestigingen binnen de singels kunnen onder andere enkele bierbrouwerijen, een zeepziederij en een sigarenfabriek aan de Oudegracht worden genoemd²¹. Verdichting stedelijke structuur De groei van de bevolking in de gemeente van ca. 30.000 inwoners in 1820 tot ca. 47.000 in 1851 en ca. 100.000 in 1899 werd tot ver in de 19de eeuw binnen de oude stad opgevangen. Het grootste inwonertal binnen de singels kwam voor in 1866 (47.000 inwoners), dertig jaar later was dit aantal gezakt tot ca. 35.000. Pas na ongeveer 1880, toen de oude stad geheel was volgebouwd, vond uitbreiding van de bebouwing op grote schaal buiten de oude stad plaats, wat daar al snel nieuwe moeilijkheden opleverde: het kort tevoren gereedgekomen spoorwegnet rond de stad bleek een belemmering bij stadsuitbreiding. Dit gold ook voor de ‘verboden kringen’ rond de forten aan de oostzijde van de stad en in toenemende mate ook voor de gemeentegrenzen, die als te krap werden ervaren. Opheffing van de verboden kringen en verruiming van de grenzen vonden uiteindelijk pas na de Tweede Wereldoorlog plaats. Van gemeentewege werd direct getracht stadsuitbreiding via plannen te regelen. Het ‘Honderd Stratenplan’ uit 1879, verder uitgewerkt in deelplannen (1887-1895) vormden pogingen daartoe, waarin echter weinig meer dan het patroon van straten en straatbreedte werden aangegeven. Door onbekendheid met het verschijnsel stadsuitbreiding en onmacht ten gevolge van het ontbreken van een wettelijk kader voor het gemeentelijk handelen op dat terrein, kwam van de plannen weinig of niets terecht en bleef stadsuitbreiding voorlopig een zaak van verschillende particuliere acties. Voor de verbinding van de nieuwe wijken met de oude stad werden de sinds 1640 bestaande vijf bruggen verbreed en nieuwe aangelegd. In 1900 lagen er twaalf bruggen over de stadsbuitengracht²². Voor de aanleg van nieuwe straten in de oude stad was nauwelijks nog plaats. Uitzondering vormde de reeds genoemde plaatselijk tot stand gekomen singelbebouwing, Wijk C en de aanleg van de Zeven Steegjes met arbeiderswoningen ten zuiden van de Geertekerk. De opvang van de bevolkingsgroei, voor een groot deel bestaande uit financieel weinig draagkrachtige mensen, vond plaats door een intensivering van de bewoning aan de minder aanzienlijke straten en stegen en door de bebouwing van terreinen binnen bouwblokken, die door een gang verbonden waren met de openbare weg. Dergelijke gangen bevonden zich vooral tussen Springweg en Oudegracht terwijl ook Wijk C berucht was door slechte woonomstandigheden. In de beschrijving van straten, pleinen, stegen enz. door Van der Monde uit 1844-'46 werden deze woongebieden in sterk negatieve bewoordingen beschreven. Het kadastrale minuutplan uit circa 1825 laat reeds een deel van de verdichte binnenterreinen zien, vooral in het centrum. De gebrekkige huisvesting en de zeer onvoldoende hygiënische omstandigheden van een groot aantal inwoners werd soms wel opgemerkt, maar vormde in de 19de eeuw nog nauwelijks onderwerp van overheidszorg. In de tweede helft van de 19de eeuw begon de ernst van de slechte woonomstandigheden door te dringen, mede onder invloed van enkele cholera-epidemieën. In 1855 werd door enkele particulieren de ‘Maatschappij tot Verbetering der Woningen van Arbeiders en Minvermogenden’ opgericht en in 1868 verscheen een rapport van een door de gemeenteraad ingestelde onderzoekscommissie tot sanering van de ergste sloppen. In de jaren tachtig van de 19de eeuw werd een begin gemaakt met de sanering van Wijk C. 20ste-Eeuwse ontwikkelingen Verkeersproblematiek De stedelijke bevolkingsgroei, die sinds 1880 versneld optrad zette zich in het begin van de 20ste eeuw voort. Het groeipercentage in de eerste drie decennia lag op resp. 25, 32 en 21%²³. De woonfunctie van de oude stad nam ook gedurende de 20ste eeuw verder af. Deze vermindering was het gevolg van een afname van de gemiddelde woningbezetting, van de sanering van slechte woningen en van het onttrekken van woonruimte voor winkels en kantoren. Deze laatste ontwikkeling, de zogenaamde city-vorming, was een belangrijke factor die het stedebouwkundige en architectonisch karakter van de stad in de 20ste eeuw beïnvloedde. Het gevolg hiervan was onder andere een plaatselijk sterk optredende schaalvergroting van de bebouwing, dikwijls in combinatie met straatverbreding. Het in de loop van de eeuw sterk toenemende gemotoriseerde vervoer leidde tot een problematische verkeersfunctie in de oude stad en vormde een belangrijk aandachtspunt in de stedebouwkundige plannen die voor dit stadsdeel werden ontwikkeld. De stadsuitbreidingen vonden aanvankelijk vooral aan oost- en westzijde van de oude stad plaats. De vervoersstromen waren daardoor vooral oost-west gericht, ook al omdat een aantal belangrijke doorgaande verkeerswegen op die zijden van de stad aansloten. De toegenomen verkeersdruk leidde tot verbreding van de doorgaande route in de oude stad. Uiteindelijk werd het gehele tracé bestaande uit Vredenburg, Lange Viestraat, Potterstraat, Janskerkhof en Nobelstraat verbreed of heringericht. De ingrepen vonden in verschillende fasen plaats, waarbij de verwijdering van de ‘puist’ in de Nobelstraat in de jaren zeventig het laatste onderdeel vormde. De oudste verbredingen, die van Lange Vie- en Potterstraat, vonden kort na de eeuwwisseling plaats. Deze straten werden later nogmaals verbreed. Ook elders werden stegen en smalle straten ten behoeve van de toegankelijkheid kort na de eeuwwisseling verbreed, zoals de Voetiussteeg, Domstraat en Korte Jansstraat. Functieverandering in oude stad Het onstaan van een nieuwe, brede as direct ten noorden van het traditionele winkelgebied leidde tot de ontwikkeling van een nieuwe winkelstraat waarin een aantal grootschalige elementen werd opgenomen (o.a. de voormalige Galeries Modernes, Lange Viestraat, hoek Oudegracht, 1904; V&D, 1925, aan de Lange Viestraat; C&A, 1922, aan het aangrenzende Vredenburg; PTT-kantoor, 1924, Oudegracht, Neude). Door deze ontwikkeling verschoof de kern van het winkelgebied naar het noordwesten. Circa 1890 kon het kruispunt Zadelstraat-Choorstraat-Lijnmarkt als het centrum van het winkelgebied worden beschouwd, zesentwintig jaar later kunnen ook Steenweg, Lange Elisabeth- {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} straat, Lange Viestraat en Potterstraat tot het kerngebied worden gerekend²⁴. Ook in de 20ste eeuw traden veelvuldig veranderingen aan de bestaande winkelpanden op. Deze veranderingen betroffen vooral de onderpuien, die van tijd tot tijd werden gemoderniseerd. Gehele vervanging van panden in combinatie met schaalvergroting kwam buiten de as Potter-, Lange Viestraat, Vredenburg minder voor, deze gevallen bleven vrijwel beperkt tot de bocht van de Oudegracht. Een 20ste-eeuwse ontwikkeling was voorts de sterke toename van het aantal kantoren en dienstverlenende instellingen in de oude stad. Veel kantoren zijn gesteld op een representatieve behuizing, waarvoor grote, deftige woonhuizen langs bijvoorbeeld de Oudegracht, Nieuwegracht en Kromme Nieuwegracht in aanmerking komen, huizen die door de omvang en het onderhoud in de loop van de eeuw steeds minder als woonruimte gewild zijn. De woonfunctie langs deze grachten verminderde dan ook ten gunste van de vestiging van kantoren en dienstverlenende instellingen. Daarbij werden de bestaande bouwkundige en architectonische kenmerken meestal gehandhaafd, vooral aan de voorgevel. Geheel anders ging het met de ambachtelijke en industriële bedrijven in de stad: die verdwenen voor een deel naar (industrie)terreinen buiten de singels. Gebrek aan uitbreidingsmogelijkheid in de oude stad, de slechter wordende bereikbaarheid en de strengere bepalingen inzake overlast van geluid en stank vormden daarbij de motieven. De Utrechtse handelsfunctie kreeg een nieuwe dimensie met de instelling van jaarbeurzen, waarvoor het eerste gebouw in 1916 aan het Vredenburg werd gebouwd. In de decennia daarna onderging dit complex een aantal grootschalige uitbreidingen, om tenslotte circa 1970 verplaatst te worden naar een gebied ten westen van het centraal station. Stedebouwkundige plannen Een deel van de eerder genoemde ingrepen in de stedelijke structuur was onderdeel van de stedebouwkundige plannen, die het stadsbestuur liet opstellen. De verplichting in de Woningwet (1902) tot het maken van een dergelijk plan leidde in 1910 tot een uitbreidingsplan, dat echter vooral betrekking had op het grondgebied buiten de singels. Onder invloed van gewijzigde omstandigheden en inzichten stelden H.P. Berlage en L.N. Holsboer een nieuw plan op (1920, herzien 1924) dat ook aandacht schonk aan de oude stad, met name aan de verkeersfunctie. Een goede toegankelijkheid van het centrum werd als belangrijke voorwaarde voor een gezond functionerende winkelstand gezien. Uitgangspunten voor dit plan vormden de verplaatsing van het station naar het zuiden, de ontwikkeling van het Neude tot het centrale plein en de verbreding van tal van straten, die naar beide elementen leidden. Wegens het niet doorgaan van de geplande stationsverplaatsing kwam van de voorstellen weinig terecht. Gedurende de Tweede Wereldoorlog kwam de ruimtelijke ontwikkeling en de bebouwingsactiviteit grotendeels tot stilstand. Met de opleving van de economie in de jaren vijftig werd de stad opnieuw geconfronteerd met de problematische verkeerssituatie in de oude stad. Dit vormde aanleiding tot het verkeersplan van M.E. Feuchtinger uit 1958, waarin sterke nadruk kwam te liggen op de verbetering van de (gemotoriseerde) toegankelijkheid van de oude stad waartoe volgens het voorstel de singelgrachten dienden te worden gedempt voor de aanleg van een rondweg en een groot aantal doorbraken in de oude stad plaats moest vinden. Oppositie tegen de rigoureuze voorstellen als ook de eenzijdige verkeerstechnische basis van het plan leidden tot verdere stedebouwkundige uitwerking in het plan van A. Kuiper {== afbeelding Afb. 48. Dienst Stadsontwikkeling, 1955. Verkeersplan Utrecht, Doorbraken en Straatverbredingen, nader uitgewerkt door Ingenieurburo Prof. Dr-Ing. Feuchtinger in 1958. ==} {>>afbeelding<<} {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} (1962, herzien 1965). Ook deze minder rigoureuze voorstellen riepen vele reacties op, terwijl de singelgrachtdemping op bezwaren stuitte bij de rijksoverheid, omdat de stadsbuitengrachten en de singelaanleg op de lijst van beschermde monumenten waren geplaatst. Uiteindelijk verleende de toenmalige minister van C.R.M. in 1968 toestemming tot het dempen van het noordelijk deel van de Catharijnesingel en van de Weerdsingel ‘in ruil’ voor het afzien van talrijke doorbraken en straatverbredingen²⁵. Inmiddels waren in zakelijke kringen en door de NS plannen ontwikkeld voor Hoog-Catharijne, een grootschalige kantoren- en winkelcomplex dat rond het te vernieuwen station gebouwd diende te worden. In samenhang daarmee werd een nieuw Jaarbeurscomplex buiten de oude stad gebouwd en werden de gebouwen aan het Vredenburg afgebroken. In een latere fase werd ook het aangrenzende deel van de oude stad in het plan betrokken (Vredenburg, Achter Clarenburg), waardoor hier een geheel nieuwe inrichting van het gebied tot stand kwam. De sloop van de bestaande bebouwing ten behoeve van het Hoog-Catharijnecomplex begon in 1964, het complex werd met de bouw van het Muziekcentrum in 1979 voltooid. Inmiddels vond in de zeventiger jaren een verandering van opvattingen over de toekomstige stedebouwkundige ontwikkelingen van de oude stad plaats: de verkeersfunctie en de ontwikkeling van grootschalige bebouwing dienden te worden verminderd ten gunste van de handhaving van de historische stedebouwkundige structuur en de woonfunctie. De aanwijzing van de oude stad tot beschermd stadsgezicht in 1976 bood een wettelijke basis om de kwaliteiten van de historischruimtelijke structuur in de ruimtelijke ordening mee te laten wegen. De gewijzigde opvattingen kwamen in de eerste fase van het structuurplan uit 1978 tot uitdrukking. Dit beleid werd gerealiseerd door ondermeer het instellen van voetgangersgebieden in het centrum van de oude stad, de bouw van parkeergarages en het stadsherstel in de vorm van restauratie en rehabilitatie van (woon)huizen en de bouw van kleinschalige nieuwbouw ter plaatse van gesaneerde woongebieden. Niettemin vonden ook nog een aantal grootschaliger onwikkelingen in de oude stad plaats: de in het tweede plan Kuiper reeds aangekondigde uitbreiding van het Wilhelmina Kinderziekenhuis aan de ABC-straat en dat van de Willem Arntszstichting aan de Lange Nieuwstraat, de parkeergarage aan de Strosteeg en voorts een aantal kantoren in Wijk C. 1 struick, j.e.a.l., De Stadhuisbrug tussen winkel en raadhuis, Utrecht, 1974, blz. 5. 2 monde, van der, 1845, blz. 57. 3 temminck groll, c.l. ‘Huizen, werven en andere aspecten van het middeleeuws Utrecht’, Bull. KNOB 1965, nr. 3, kol. 33-34. 4 monde, van der, 1844, blz. 28-35. 5 monde, van der, 1846, blz. 37. 6 monde, van der, 1846, blz. 191. 7 Berents, d.a., ‘Gegoede burgerij in Utrecht in de 15e eeuw’, JOU 1972, blz. 89. 8 struick, j.e.a.l., ‘Het recht van Trecht, JOU 1972, blz. 28. 9 struick, j.e.a.l., Utrecht door de eeuwen heen, Utrecht - Antwerpen, 1968, blz. 53. 10 monde, van der, 1844, blz. 248. 11 bruin, m.w.j. de, Grachten en werven; over de aanleg van de Drift. Typoscript, Utrecht 1984, in: uds: Driftaanleg; kaart 5 (1984.0500), blz. 4-8. 12 labouchère, g.c., ‘De plattegrond van Utrecht in Bruin's stedenboek van 1572 waarschijnlijk nagevolgd naar een door Melchisedech van Hoorn van 1569, JOU, 1932, blz. 23-32. 13 muller fzn., s., Catalogus van het Archief; eerste afdeling 1122-1157, Utrecht, 1893, blz. 32. 14 kipp, a.f.e., ‘Ambachtstraat 5’ in: abku 1982, MOU 1983, blz. 34. 15 taverne, e., In 't land van belofte: in de nieue stadt; ideaal en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek 1580-1680, Maarssen, 1978, blz. 243. 16 monde, van der, 1844, blz. 80. 17 prak, n.l., ‘De huizen aan de Van Asch van Wijckskade te Utrecht’, Bull. KNOB 1986, nr. 2, blz. 50. 18 oudegracht in de bocht; Catalogus tentoonstelling in het kader van het Monumentenjaar 1975, Gemeentearchief Utrecht, Utrecht 1975, blz. 52. 19 vermooten, w.h., Schets van de geschiedenis van het Utrechtse marktwezen, Utrecht, 1933, blz. 158-188. 20 scheltema, j., ‘Overzigt van de voornaamste verfraaiingen, veranderingen en verbeteringen welke sedert den jare 1820 te Utrecht zijn daargesteld’, Tijdschrift voor geschiedenis, oudheden, merkwaardige bijzonderheden en statistiek van Utrecht, 1e deel, 1e stuk, blz. 279. 21 volkers, k., Sporen van bedrijvigheid; blik op Utrechts industrieel verleden, Utrecht, 1933, blz. 30. 22 blijstra, r., 2000 jaar Utrecht, Utrecht - Antwerpen, 1969, blz. 162. 23 struick, 1968, blz. 360. 24 winkelen in utrecht, circa 1900, MOU 1963, blz. 75. 25 blijstra, blz. 341. (utrecht) {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. De huiserven Inleiding¹ In het jaar 723 schonk de Merovingische hofmeier Karel Martel de burcht Trecht met het omliggende gebied aan de Utrechtse kerk. De bisschop trad op als beheerder van dat grondbezit. De eerste splitsing ervan vond waarschijnlijk plaats in de 10de eeuw, toen de beide oudste kapittels, nl. die van de Dom en van Oud-Munster, met een eigen vermogen begiftigd werden. Dit goed zal, voor wat het latere stadsgebied van Utrecht betreft, bestaan hebben uit hun kerngebieden (de immuniteiten) waar de kapittelkerken en de gebouwen van de geestelijken stonden. Dat was op het terrein van de bisschoppelijke burcht op en rond het tegenwoordige Domplein. Maar ook elders in het gebied van de latere stad hadden de kapittels stukken grond. Voor de schenkingen aan de jongere kapittels en aan de Sint Paulusabdij heeft de bisschop vermoedelijk geput uit het zogeheten ‘bisschopsgoed’, waarover hij het beheer had. Dit betrof het kerkegoed dat nog geen specifieke bestemming had gekregen. Een dergelijke schenking uit het bisschopsgoed valt ook aan te nemen voor het grondbezit van het Sint Catharijneklooster van de Johanniters, dat waarschijnlijk eveneens al vóór de verlening van het stadsrecht gesticht is (zie blz. 14). De jongere kloosters en instellingen als gasthuizen werden gewoonlijk gevestigd op bestaande percelen die daarvoor van derden werden verworven. Zo verkocht de proost van Sint Jan op 13 februari 1247 een huis in de immuniteit van het kapittel aan de Minderbroeders; de Begijnen kregen in 1251 huiserven van Sint Jan in erfpacht. Toen in 1348 het Duitse Huis binnen de muren van de stad werd gevestigd, verwierf de Duitse Orde daarvoor percelen van de bisschop en van het kapittel van Sint Pieter. Al in de 14de eeuw ging het stadsbestuur beperkingen opleggen aan het verwerven van stukken grond door geestelijke instellingen, omdat zij daardoor aan het rechtsverkeer en aan de heffing van belasting werden onttrokken. Men sprak dan van ‘goed in de dode hand’. De stad droeg er zorg voor dat eventueel voor geestelijke doeleinden aangekochte huizen door ‘weerlike’ (wereldlijke) personen bewoond bleven worden en dat alleen de strikt noodzakelijke grond voor kloosterlijk gebruik was. Een goed voorbeeld van een dergelijke situatie is het Abraham Doleklooster (zie afb. 29). De kapittels en kloosters genoten voor hun kerngebieden immuniteit. Dat wil zeggen dat zij onttrokken waren aan het wereldlijk gezag en dat zij er eigen bestuur en rechtspraak uitoefenden. Uit 13de- en 14de-eeuwse gegevens blijkt bovendien dat de kapittels en de Sint Paulusabdij buiten hun immuniteiten de lage rechtspraak uitoefenden in delen van de stad, waar zij grond in eigendom hadden. Die rechtspraak strekte zich evenwel ook uit over de grond waarvan zij geen eigenaar waren. Naast de betrekkelijk omvangrijke gebieden waarop de oudste kapittel- en kloosterkerken en -gebouwen verschenen, waren er ook andere stukken grond van wat grotere afmeting. Deze percelen werden doorgaans ‘kamp’ of ‘veld’, soms ook eenvoudig ‘land’ genoemd. Er waren kampen bij de Jacobikerk, ten oosten van de immuniteit van Sint Jan tussen de Wittevrouwenstraat en de Kromme Nieuwegracht, en in de Oudelle. Van deze laatste is de naam tot op heden bewaard gebleven: Oude en Nieuwe Kamp. Het Catharijneveld lag bij het Convent van de Johanniters op het tegenwoordige Vredenburg; het Jansveld bestaat nog steeds als straatnaam. Deze ‘kampen’ en ‘velden’ zullen aanvankelijk een agrarische bestemming hebben gehad, deels ook min of meer braak hebben gelegen. Ook werd er wel markt op gehouden, zoals op het Catharijneveld. Van echt agrarische terminologie is slechts sprake geweest aan het zuidwestelijke einde van de Lange Nieuwstraat, waar een ‘eng’ of akker lag: de Sint Nicolaas-eng. Aangezien het Nicolaaskerkhof wel aangeduid werd als ‘brenck’, is het denkbaar dat hier een pre-stedelijke, agrarische nederzetting aanwezig was, die door de omwalling na 1122 binnen het stadsgebied is komen te liggen. In de loop van de eeuwen zijn deze open gebieden verkaveld in kleinere percelen, die bestemd waren om er een huis op te zetten. Deze huiserven werden sinds de 13de eeuw algemeen aangeduid als ‘area’ of ‘hofstede’. Van sommige stadsdelen is precies bekend wanneer zij zijn verkaveld. Dat geldt bijvoorbeeld voor de zogeheten Sint Janskamp, ten oosten van de immuniteit van Sint Jan. Daar werden in 1340 straten getrokken die de Middelstraat (Lange Jufferstraat), de Weststraat (Keizerstraat) en de Zuidstraat (Nobeldwarsstraat) werden genoemd (zie afb. 3). In datzelfde jaar werden daar de eerste kavels in erfpacht uitgegeven. Vooral aan de westkant van de Nobeldwarsstraat is sprake van regelmaat in de erfpachtbedragen: 30, 15, 7 en 3 schelling, wat overeenkomt met de afnemende grootte van de percelen. Al vroeg moeten door de bisschop in het stadsgebied hofsteden zijn uitgegeven aan leken. Een zeer oud percelencomplex werd gevormd door de huizen aan de Vismarkt en aan de Lichte Gaard² (zie afb. 4). Uit deze huizen werden tijnzen - een jaarlijkse heffing van een luttel bedrag ter erkenning van de grondheerlijkheid - aan de bisschop betaald. Zo werd er in 1116 een tijns van drie penningen per jaar voldaan uit een huis dat vóór de bisschoppelijke burcht lag. In de 16de eeuw bedroeg deze tijns voor alle huizen aan de Vismarkt en de Lichte Gaard één oude braspenning of drie groten (later gerekend voor anderhalve stuiver) per {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 49. Het verkavelingsbeeld tussen de Oudegracht en de stadswal ten noorden van de Lange Smeestraat, uiterlijk uit de 13de eeuw. ==} {>>afbeelding<<} {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 50. Een voorbeeld van een klooster op een binnenterrein, omringd door woonhuizen, is het Abraham Doleklooster. ==} {>>afbeelding<<} jaar, te betalen op Sint Maartensavond. De rechtspraak over deze huizen werd uitgeoefend door de bisschoppelijke burggraaf. Ook buiten dit gebied aan de voet van de bisschoppelijke burcht zullen hofsteden in tijns zijn uitgegeven. Dat zal bijvoorbeeld het geval geweest zijn met de percelen in de koopliedenwijk Stathe. Wellicht zijn deze bisschoppelijke tijnzen afgeschaft bij de verlening van het stadsrecht in 1122. Op de hierna volgende uitzonderingen na, treft men ze namelijk na dat jaartal in de stad Utrecht niet meer aan. Bij de grond die voordien, met inbegrip van de daarop rustende tijnzen, aan de kapittels en kloosters was uitgegven, zijn zij soms echter blijven bestaan. Zo inde het kapittel van Sint Jan tijnzen van zes tot dertig penningen per jaar uit percelen op Sint Jans Oudwijk (Plompetorengracht en Wittevrouwenstraat). De van tijnzen bevrijde grond, in handen van de burgers van de nieuwe stad, was voortaan allodiaal, dat wil zeggen vrij eigen grond. Overigens moet ook de uit het bisschopsgoed aan de instellingen verleende grond als allodiaal worden beschouwd. Nergens blijkt namelijk dat de bisschop daar tijnzen uit ontving. Naast de genoemde tijnzen aan de bisschop op de Vismarkt en de Lichte Gaard, bezat deze slechts tijnzen uit kraamsteden aan de zuidkant van de Servetstraat. Tenslotte was hij hij leenheer van enkele huizen en erven in de stad, die gelegen waren aan de Stadhuisbrug, op de Ganzenmarkt, in de Schoutenstraat en van het huis Kranestein (Oudegracht 53)³. De leenband veronderstelde een persoonlijke verhouding tussen leenheer en leenman, terwijl het tijnsverband bij de stedelijke percelen van zakelijke aard was, dat wil zeggen dat het tegenover een ieder geldend gemaakt kon worden. Het grondbeheer van de grootgrondbezitters - kapittels, kloosters en rijke particulieren - onderging op zijn laatst in het eerste kwart van de 13de eeuw een wijziging. De nieuwe beheersvorm werd sinds de 14de eeuw ‘ewelike pacht’ (erfpacht) genoemd. Zij die op deze titel grond in bezit kregen, konden hun huis en erf zonder tussenkomst vervreemden en vererven, maar de nieuwe bezitter moest aan de eigenaar, die de grond in erfpacht uitgaf, een erfpacht-akte vragen, waarin de voorwaarden beschreven stonden. De jaarlijks te betalen erfpachtsom was veel hoger dan de tijnsbedragen, namelijk minimaal een aantal schellingen (één schelling was twaalf penningen). Overigens kon ook een erfpachter een goed weer geheel of gedeeltelijk in erfpacht uitgeven, zodat er een keten van erfpachtverleningen kon ontstaan. Op den duur was het vaak niet duidelijk meer wie de oorspronkelijke eigenaar van de grond was en hoe de verhouding tussen de verschillende rechthebbenden was. Vanaf de 17de eeuw werden lasten van geheel verschillende herkomst aangeduid als ‘oudeigen’. Hoe waren nu al deze goederen over de stad verdeeld? Opmerkelijk is, dat het onroerend goed van de grootgrondbezitters vaak geconcentreerd was rond hun kerngebied. Zo bezat het kapittel van Sint Jan veel grond in de noordoosthoek van de stad, de Sint Jacobskerk in de noordwesthoek, het Duitse Huis in het zuidwestelijk stadsgedeelte, in de omgeving van de Springweg. De kapittels van de Dom en van Oud-Munster daarentegen hadden hun grondbezit - met de lagere rechtspraak - ten oosten van de Nieuwegracht:⁴ {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 51. De verkaveling en straataanleg op de Sint Janskamp in 1340, met de Middelstraat (Lange Jufferstraat), de Weststraat (Keizerstraat) en de Zuidstraat (Nobeldwarsstraat). ==} {>>afbeelding<<} {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 52. Het percelencomplex aan de Vismarkt en Lichtegaard, tegen de bisschoppelijke burcht. ==} {>>afbeelding<<} {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 53. De claustrale erven van Sint Jan I tot en met VI aan de noordzijde van het Janskerkhof, met de huizen midden op de erven. ==} {>>afbeelding<<} {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 54. De claustrale erven van Sint Marie aan de noordzijde van de Mariaplaats met de huizen Mariaplaats 12 tot en met 15, 19 en 22, en Achter Clarenburg 2. ==} {>>afbeelding<<} Oud-Munster in het noordelijk en de Dom in het zuidelijk deel. Overigens hadden vrijwel alle instellingen ook nog grond en inkomsten uit grond verspreid over het stadsgebied. De burgers hadden hun allodiale bezittingen vooral langs en in de omgeving van de Oudegracht. De oudste in hofsteden verkavelde gebieden bevonden zich grofweg in het middengedeelte van de stad, ongeveer tussen Vredenburg, Lange Viestraat, Potterstraat, Voorstraat en Wittevrouwenstraat aan de noordkant en Haverstraat, Hamburgerstraat en Herenstraat aan de zuidkant, met mogelijk enkele pre-stedelijke kernen daarbuiten (Waterstraat en omgeving en Nicolaaskerkhof en omgeving). Er was dus in de oudste, vóórstedelijke opzet sprake van een oost-west as, terwijl het graven van de stadsbuitengrachten en van (het zuidelijk deel van) de Oudegracht tot een noord-zuid gerichtheid geleid heeft. Vooral in het zuidelijk deel van de stad is sprake van een zeer regelmatige verkaveling, die ten westen van de Oudegracht op zijn laatst in de 13de eeuw tot stand is gekomen, terwijl die ten oosten van de Lange Nieuwstraat pas in de loop van de 14de eeuw ontstaan is, maar wel al vóór het graven van de Nieuwegracht tussen 1391 en 1393. De verkaveling Zoals reeds in de inleiding is vermeld, bestonden in de 13de eeuw binnen de stadsomwalling van Utrecht naast elkaar grote ‘hofsteden’ (percelen met bebouwing) en ‘kampen’, ‘velden’ en een ‘eng’, dus enerzijds verkavelde en anderzijds onverkavelde grond. Daarnaast kwam in de oude woonkernen ook een kleinschaliger verdeling voor. In de loop der tijden vond op een aantal plaatsen in de stad onderverdeling van grote kavels en van onverkavelde stukken plaats. Soms gebeurde dat systematisch en haast ‘projectmatig’ soms groeide dat geleidelijk. Dat de stad in de 13de eeuw en daarvoor nog deels onverkaveld was, wordt onder andere ook geïllustreerd door de kloosters: de terreinen van de oude kloosters vormden als het ware eilanden in de stad (Servaasabdij, Catharijne Convent vóór 1529); zij waren structuurbepalend. Vanaf de 14de eeuw werden de terreinen van de nieuwe kloosters ingepast in de bestaande percelen (Duitse Huis, Abraham Doleklooster); zij waren structuurvolgend. Verkaveling vóór de 14de eeuw Claustrale erven Ten gevolge van hun innerlijke zelfstandigheid en van hun geringe dichtheid van bewoning bleven binnen de jongere kapittelimmuniteiten de duidelijkste voorbeelden bestaan van een oude indeling in grote kavels, de zogenaamde claustrale erven. Deze erven zijn vermoedelijk reeds vrij kort na de stichting van de kapittels ontstaan: al in 1135 worden in de immuniteit van Sint Marie woonhuizen van kanunniken vermeld. Goede voorbeelden van een dergelijke verkaveling zijn nog te zien aan de noordzijde van het Janskerkhof, aan de noord- en oostzijde van het Pieterskerkhof en langs de noordzijde van de Mariaplaats. Individuele erven met hun bebouwing zijn het best bewaard gebleven in Boothstraat 6, Pieterskerkhof 20 en Mariaplaats 14. Door hun ligging binnen het oude Romeinse castellum en de uit dat feit {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 55. De claustrale erven van Sint Pieter, en een gedeelte van de Dom, met de waaierpercelen om de Pieterskerk. ==} {>>afbeelding<<} {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 56. Het claustrale perceel van Sint Pieter, Pieterskerkhof 18-21, Kromme Nieuwegracht 7-13. Het hoofdhuis staat midden op het perceel. ==} {>>afbeelding<<} {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 57. De verkaveling voor 1406 van het zuidelijk gebied tussen Lange Nieuwstraat en Nieuwegracht. ==} {>>afbeelding<<} {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 58. De herverkaveling van het grote terugliggende middeleeuwse huis Oudegracht 199. ==} {>>afbeelding<<} {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} voortvloeiende geringe beschikbare ruimte, wijken de (oudere) immuniteiten van de Dom en van Oudmunster af van het bovengeschetste patroon. De erven aan de noordzijde van het Janskerkhof zijn veruit de grootste met een breedte van 20 à 30 m en een diepte van 130 à 140 m (zie afb. 7a). Die aan de noordzijde van de Mariaplaats zijn regelmatiger van breedte (19 à 21 m) en ongeveer 75 m diep (zie afb. 7b). De erven in de immuniteit van Sint Pieter zijn gemiddeld 65 m diep. Door hun waaiervormige verdeling verschillen hun breedtes achter en vóór sterk (zie afb. 7c). Stedelijke bouwverordeningen waren niet van kracht binnen de immuniteiten. Door het ontbreken van een economische functie van de huizen was er ook geen behoefte om in de rooilijn te bouwen. De bebouwing op de claustrale erven bestond dan ook meestal uit dwarse huizen met een breed front dat op de kapittelkerk was georiënteerd. De afstand van het huis tot de rooilijn varieerde en allerlei vaste en losse bouwsels werden in de loop der tijden aan de oorspronkelijke huizen toegevoegd. Uiteindelijk ontstonden dan ook huizen met een samengesteld karakter, zoals bijvoorbeeld Boothstraat 6 (zie blz. 355), Achter Clarenburg 2 (zie blz. 346) en Mariaplaats 14 (zie blz. 364). In de 17de eeuw, na het opheffen van de immuniteit van de kapittels, vond in veel gevallen heroriëntatie van de hoofdbebouwing plaats, die vaak gepaard ging met aanvullende nieuwbouw in de rooilijn. 5 Het noordelijk deel van het Janskerkhof en de bebouwing aan de zijde van de Kromme Nieuwegracht van de erven van het Pieterskerkhof zijn daarvan goede voorbeelden (zie afb. 8). Burgerlijke erven Omdat de percelen die buiten de kapittelimmuniteiten en (oude) kloosterterreinen lagen een veel complexere verkavelingsgeschiedenis hebben, is over die burgerlijke erven veel minder bekend met betrekking tot de oudste indeling. Onderzoek daarnaar is van groot belang voor een beter begrip van het ontstaan van het stedelijk patroon. Aangenomen mag worden dat in grote delen van de stad aanvankelijk een verkaveling in grote percelen heeft plaats gehad. Sporen van een dergelijke verdeling zijn met name in het zuidelijk deel van de stad waarneembaar. Archivalisch, archeologisch en bouwhistorisch onderzoek hebben die veronderstelling versterkt. Duidelijke voorbeelden van de aanwezigheid van grote percelen zijn te vinden ten westen van de Springweg en bij het zuidelijk deel van de Nieuwegracht (zie afb. 1 en 9). {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Verdichting van de bebouwing In de loop der eeuwen heeft zich in de stad onder invloed van verschillende faktoren, zoals de relatie tussen bevolkingstoename en beschikbare bouwterreinen, een proces van verdichting voltrokken. Dat verschijnsel heeft zijn invloed gehad op de vorm van de parcelering. Door splitsing, maar ook door samenvoeging van (delen van) erven is op vele plaatsen in de stad een zeer geschakeerd beeld ontstaan, waaruit een eventueel bestaan hebbende ‘oorspronkelijke regelmaat’ (nog) niet te distilleren valt. Een aantal vormen en oorzaken van splitsingen en samenvoegingen zal hieronder kort besproken worden. Het spreekt vanzelf dat één perceel in de loop der tijden op een aantal van de hiervolgende manieren opgedeeld en/of samengevoegd geweest kan zijn. Van grote, diepe percelen konden stroken over de volle diepte afgesplitst worden, die dan als zelfstandige erven verder bestonden. Er kwam dan uiteraard een smallere verkaveling ter plaatse. Afsplitsing (en onderverdeling) van de voorzijde van een perceel kwam ook voor. Er ontstonden dan kleine, ondiepe erven langs de straat, waarachter de oorspronkelijke brede percelen intact bleven. Dit gebeurde onder andere bij de terugliggende, dwarse huizen, waarbij de open plaats naast de voorbebouwing een apart erf kon worden. Ook in dat geval trad de verdichting van de bebouwing vooral in de rooilijn op, die op den duur geheel volgebouwd raakte. Een zeldzame uitzondering vormt Breedstraat 26. Het oude dwarse huis verloor op den duur zijn betekenis: het werd gedegradeerd tot achterhuis of het verdween geheel. Voorbeelden die dit proces verduidelijken zijn Rozendaal (achter Oudegracht 155, 157), Het Kasteel van Antwerpen (Oudegracht 129) en Oudegracht 195, 197, 199. {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 59. Het grote diepe perceel van het huis Oudaen, Oudegracht 99. ==} {>>afbeelding<<} {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 60. De middeleeuwse percellering aan de Choorstraat met daarin de latere opsplitsing in smallere percelen. De ‘overerven’ langs de gracht werden successievelijk bebouwd, zoals ook aan de in de 17de eeuw gesloopte Snippenvlucht. ==} {>>afbeelding<<} {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 61. De middeleeuwse verkaveling in grote blokken langs de Waterstraat, die later werden verdeeld in kleinere kavels. ==} {>>afbeelding<<} {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 62. De Keukenstraat is aangelegd op een diep perceel aan de Nieuwegracht, waarop in het midden de straat kwam te liggen, en de weerszijden in smalle percelen werden verdeeld. ==} {>>afbeelding<<} Het boven beschreven verschijnsel kon zich ook voordoen aan beide uiteinden van een erf als die ieder aan een straat lagen. Wel stond dan aan één zijde, aan de hoofdstraat, de belangrijkste bebouwing; aan de ‘achterstraat’ ontstond veelal bescheidener, secundaire bebouwing. Voor de periode van de 13de/14de eeuw zijn daarvan Oudegracht/Steenweg, Oudegracht/Lange Nieuwstraat en Ganzenmarkt/Neude (zie blz. 88) goede voorbeelden. Langs de perceelsscheidingen tussen grote erven konden stegen ontstaan, die hetzij voortkwamen uit poortwegen die een achterterrein toegankelijk maakten, of die aangelegd waren om achtererven te ontsluiten teneinde het mogelijk te maken langs de zijrand van het perceel woningen, bijvoorbeeld in de vorm van kameren, te kunnen bouwen. Kennelijk werden deze ontsluitingsstegen pas op den duur openbare doorgangen. De regelmatig in de bronnen voorkomende benaming ‘stadssteeg’ lijkt bedoeld om de daarmee aangeduide stegen te onderscheiden van particuliere stegen. Het oorspronkelijk private karakter van een aantal stegen kan misschien ook afgeleid worden uit het veelvuldig voorkomen van persoons-, familie- of huisnamen voor deze doorgangen. Wisseling van namen van stegen duidt er echter op dat ook een belangrijke grondeigenaar of bewoner daaraan naamgevend kan zijn. Opvallend is tenslotte dat stedelijke regels al vroeg ook van kracht waren voor particuliere stegen. Nadere studie met betrekking tot bovengenoemde kwesties is noodzakelijk. Min of meer planmatig geschiedde de verkaveling van grote of nog onverdeelde terreinen door middel van het aanleggen van een straat of steeg midden over dat {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 63. Het gebied van de Paulusabdij, waarop na de reformatie tussen 1618 en 1620 de Korte Nieuwstraat werd aangelegd, en de zuidzijde van de Trans en de westzijde van de Runnebaan, een deel van de Nieuwegracht, werden verkaveld en bebouwd. ==} {>>afbeelding<<} {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 64. Na de sloop van de stadsmuren aan de noordzijde van de stad werd op de strook langs de Achterstraat, de steeg achter de voormalige stadsmuur, een reeks huizen en werkplaatsen naar ontwerp van J.D. Zocher Jr gebouwd. ==} {>>afbeelding<<} perceel en het opdelen daarvan in huiserven, zoals bijvoorbeeld bij de Keukenstraat. Bij de Zilverstraat, de Jacobijnenstraat, de Haverstraat en de Korte Smeestraat vond iets dergelijks plaats langs de zijkant van grote erven. Het verschil met de eerder genoemde stegen bestond uit het feit dat niet alleen de rand van het perceel, maar het hele erf verkaveld werd. De huizen die op die nieuwe erven gebouwd werden, waren groter en hoger dan de kameren en ze hadden bovendien een eigen erf aan de achterzijde. In tegenstelling met het bovenbeschreven proces was er het verschijnsel van onregelmatig ‘volgroeien’ van erven. Die verdichtingswijze kwam al voor in de late middeleeuwen (Lange Jufferstraat 10), in de 17de eeuw (omgeving Vissersteeg/Strosteeg), maar bereikte zijn hoogtepunt in de 19de eeuw (Wijk C, Zeven Steegjes; zie blz 201). Schaalvergroting en schaalverkleining Ondanks het toenemen van de bevolking, zeker vanaf de 13de eeuw, komt naast het opdelen en verkavelen zo nu en dan ook schaalvergroting voor door samenvoeging van erven met hun bebouwing. Zo voegde Evert Zoudenbalch een aantal kleine huizen langs de Donkerstraat samen door middel van een brede, natuurstenen gevel (zie blz. 409). Ook aan de Drift kwam dit verschijnsel al in de middeleeuwen voor. Voorbeelden van samenvoegingen uit de 18de en 19de eeuw zijn Nieuwegracht 41, Oudegracht 312 en Oudegracht 189. De reeds behandelde schaalverkleining was niet alleen te merken in de erven zelf, maar soms ook in de erop staande gebouwen. Een wat groter huis kon worden gesplitst in twee huizen. Door hun verdere geschiedenis als twee zelfstandige huizen konden ze uiterlijk sterk gaan verschillen, met als meest extreme vorm de sloop en nieuwbouw van een van beide. Voorbeelden van dergelijke huissplitsingen zijn bekend uit de Twijnstraat, de Choorstraat (zie afb. 15), Predikherenstraat 25 en 27, 26 en 28 en Breedstraat 22, 24, 24 A. Een zeer oud voorbeeld is ‘het grote huis aan de gracht’: Lijnmarkt 2-10 (even). Fysiek meestal niet meer waarneembaar is het opdelen van (soms grote) huizen in apart bewoonde vertrekken (Lange Jufferstraat 10, zie blz. 277), soms als godskameren (Achter Clarenburg 29, het voormalige weeshuis). Standaardmaten Zoals reeds eerder vermeld, is het nog niet mogelijk gegevens te leveren over enige vorm van standaardisering in de Utrechtse erven. De lengte is altijd een zeer variabel gegeven, dat sterk afhankelijk is van de afstand tussen openbare straten of die tussen die straten en openbare wateren. Het patroon in de breedte is door eindeloze splitsingen en samenvoegingen nog zeer onduidelijk. Met name het proces van verstening van de huizen heeft een variatie in de erfbreedtes doen ontstaan: soms kwamen gemene muren op de perceelsgrens te staan, soms waren er twee eigen muren aan beide zijden van die grens en soms ook stond er een stenen muur op één perceel, die later (door inbalking van de buurman) tot gemene muur werd. Ook de verdeling van een eventueel aanwezige ozendrop tussen de belendingen kon tot verschuivingen in de perceelsbreedte aanleiding geven. Een voorbeeld van dit laatste is te vinden bij Voorstraat 44. Ook het al eerder genoemde ontstaan van stegen, al dan niet op particulier terrein, het weer annexeren of overbouwen ervan, en van poortwegen draagt evenmin bij tot duidelijkheid. Nadere detailstudie is daarom gewenst. Tenslotte zijn er gevallen bekend van samengevoegde percelen, die na hun samenvoeging weer opnieuw ingedeeld zijn, maar langs andere lijnen (Korte Nieuwstraat 6, 8). Verkavelingen vanaf de 14de eeuw Zoals al eerder vermeld, ontstond in de 14de en 15de eeuw een aantal nieuwe straten met bijbehorende (her)verkavelingen. Op de Sint Janskamp bijvoorbeeld kwamen de Lange Jufferstraat, de Keizerstraat en de Nobeldwarsstraat op nog onverdeeld terrein te liggen. De Keukenstraat werd aangelegd door over de lengte van een bestaande hofstede in het midden een straat te trekken, die aan weerszijden werd verdeeld in kleine kavels (zie afb. 17). Afgezien van de bouw van het kasteel Vredenburg, waarvoor de noordwand van het huidige plein Vredenburg en een huizenblok aan de oostzijde daarvan (de vierkante Teerling) moesten verdwijnen (1532)⁵ en de modernisering en uitbreiding van de stadsversterking in het midden van de 16de eeuw⁶, kwamen pas na de Reformatie (1580) grote wijzigingen in de structuur van de stad tot stand: {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 65. Achter het Lucas Bolwerk lag tussen andere bebouwing het Apostel Gasthuis. Na de sloop in 1875 werd het gebied herverkaveld vanuit de voormalige steeg achter het bolwerk, en niet zoals oorspronkelijk vanuit de Lange Jufferstraat. ==} {>>afbeelding<<} {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} kloosters werden opgeheven en sommige daarvan afgebroken of onherkenbaar verbouwd (Predikherenklooster, Minderbroederklooster⁷), alle kapittel- en kloosterterreinen verloren hun immuniteit en vele werden opengelegd door nieuwe straten (Boothstraat, Keistraat) (zie afb. 18). In het kader van stedelijke politiek van stadsvernieuwing en verfraaiing werden straten verbreed en voorschriften voor nieuwbouw gegeven (Haverstraat, Zuilenstraat). Statusverhoging en daarbij passende schaalvergroting van de bebouwing vond plaats in de Brigittenstraat en in de Herenstraat. Aan deze ontwikkelingen kwam een einde met de sterke en snelle economische teruggang van Utrecht na ca 1670⁸. Het duurde ongeveer anderhalve eeuw voordat er op het gebied van structuurverandering weer enige activiteit op grote schaal plaats vond: de oude stadsversterking werd opgeruimd en het vrijgekomen gebied opnieuw ingedeeld, hetzij voor het bouwen van huizen, hetzij voor de aanleg van plantsoenen (Van Asch van Wijckskade en Wijde Begijnenstraat voor de bebouwing, Servaasbolwerk en Lucasbolwerk voor de plantsoenaanleg) (zie afb. 19 en 20). In het midden van de 19de eeuw was de toename van de bevolking zodanig, dat men aan systematische nieuwbouw op open terreinen (Zeven Steegjes) of het geheel volbouwen door particulieren van grote binnenterreinen begon (Wijk C). In de 20ste eeuw deden zowel het verkeer als de eis tot betere woonomstandigheden hun invloed gelden: doorbraken als de Sint Jacobsstraat, verbreding van de Lange Viestraat, maar ook sanering van sloppen en stegen (Wijk C) veranderden de stedelijke structuur. Schaalvergroting door city-vorming begon met het Hoofdpostkantoor op de Neude en eindigde met Hoog Catharijne en La Vie (op de hoek van de Lange Viestraat en de Sint Jacobsstraat). Daartegenover staat dat in het kader van de stadsvernieuwing oude, kleinschalige structuren weer aangebracht werden (Springweg/Haverstraat) en voor nooit uitgevoerde doorbraken gemaakte gaten weer gedicht werden (Korte Nieuwstraat, Oudegracht/hoek Jacobskerksteeg). {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. A. Gezicht op de stad uit het westen van de Lauwerecht tot Jacobikerk in 1625. Kopergravure van H. Verstralen, met assistentie van Franc Hoeius, naar J. Droochsloot. 1642. GAU/TA Ba 32 (1). ==} {>>afbeelding<<} 1 In dit stuk zijn geen noten opgenomen met betrekking tot zaken die reeds in de voorgaande historisch/topografische inleiding geannoteerd zijn. De inleiding tot de beschrijving van de huiserven is bewerkt aan de hand van een concept van drs. M.W.J. de Bruijn. De overige stukken zijn van de hand van drs A.F.E. Kipp, drs. T.J. Hoekstra, ir. E.M. Kylstra en drs. J.M.H. Penders. Daarbij is veel gebruik gemaakt van onuitgegeven bronnen, die verwerkt zullen worden in de dissertatie van M.W.J. de Bruijn. Zij zijn hier niet nader vermeld. Voor met name genoemde huizen zij verwezen naar de beschrijvingen daarvan in dit boek. 2 m.w.j. de bruijn en m.a. van der eerden, ‘Het Utrechtse burggraafschap’, in: C. Streefkerk en S. Faber eds., Ter Recognitie. Opstellen aangeboden aan prof. mr H. van der Linden bij zijn afscheid als hoogleraar in de Nederlandse rechtsgeschiedenis aan de Vrije Universiteit, Hilversum 1987, blz. 55-81. 3 m.w.j. de bruijn, Resultaten van het archiefonderzoek naar de bebouwingsgeschiedenis van het pand ‘Kranestein’ (Oudegracht 55) in Utrecht en de verdwenen bebouwing ten noorden daarvan tot aan de Jacobskerkstraat, typoscript, Utrecht 1983. 4 t.j. hoekstra, ‘Dirck van Zuylenstraat’, in: aku 1978-1979-1980, mou 1981, blz. 31-33. 5 t.j. hoekstra, ‘Vredenburg Castle at Utrecht (1529-1577)’, in: Château Gaillard IX-X, Caen 1982, blz. 145-174. 6 l.c. van der vlerk, Utrecht Ommuurd. De stedelijke verdedigingswerken van Utrecht, Vianen 1983, blz. 87-94. 7 p.j. kipp, De evolutie van een gebouw: Janskerkhof 3. Klooster, Statenzaal, Laboratorium, Utrecht 1974. Aangevuld met: p.j. kipp, Het avontuur der plattegronden, Utrecht z.j. (Meta-morphologische Meditaties 8). 8 m.j. bok, Buiten de Catharijnepoort, een Utrechtse voorstad in verval, 1650-1730, Doctoraalscriptie Instituut voor Geschiedenis Rijksuniversiteit Utrecht, typoscript, Utrecht 1984. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 66 Verdeling van het huistype diepe huizen over de stad Utrecht. ==} {>>afbeelding<<} {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. Het diepe huis Karakteristiek Het diepe huis is in Utrecht vermoedelijk altijd al het meest voorkomend type geweest. Veelal zijn de voorbeelden varianten op een basisvorm. Het diepe huis wordt gekarakteriseerd door: -De kap heeft een nokrichting loodrecht op de voorgevel. -De plattegrond heeft, over het algemeen, een grotere diepte dan breedte. -De balklaag ligt, over het algemeen, evenwijdig aan de voorgevel. Ontstaansgeschiedenis De breedte van het diepe huis hangt nauw samen met de perceelsbreedte, in de oude stad betekent dit vaak een breedte van 5 à 7 m bij een veelal veel grotere diepte. Bij een mogelijk nog 11de-eeuwse percellering aan de noordzijde van de Waterstraat bleek uitgegaan te zijn van percelen van 25 voet (ca 7,5 meter). Hierop stonden vermoedelijk diepe huizen met een breedte van ca 6 meter. De breedte van een perceel werd vooral bepaald door de waarde van de grond. Om een gebied in een redelijk groot aantal stukken te verdelen werd uitgegaan van niet te grote breedte. Een acceptabel oppervlak werd verkregen door een grotere diepte. Ook constructie-eisen zijn van belang voor de bouw van het diepe huis. Gekozen werd in het algemeen voor de kortste overspanning voor de balklagen en sporenparen of kapspanten, waaruit dan de nokrichting loodrecht op de rooilijn volgde. Van oude houten voorbeelden van het diepe huis zijn in 1986 funderingen gevonden bij opgravingswerkzaamheden aan de zuidzijde van de Boterstraat. Het betrof hier huizen met een breedte van ca 6 meter, daterend uit het begin van de 13de eeuw. De huizen lagen waarschijnlijk met de voorgevel in de rooilijn van de Boterstraat (zie blz. 426). In de ontwikkeling van het diepe huis zijn twee hoofdgroepen te onderscheiden: het één- en het meerlaags diepe huis. Het éénlaags diepe huis Het houten huis zonder vakwerkconstructies (zie blz. 425) bestond vermoedelijk uit niet meer dan één bouwlaag met een dak. Het huis met een verder ontwikkelde houtconstructie, het vakwerkhuis, kon meer bouwlagen bevatten. Ook werden zolders afgescheiden en kelders aangebracht. Van de voorheen veelvuldig voorkomende éénlaags diepe huizen zijn tegenwoordig in de oude stad van Utrecht weinig voorbeelden over, wel is van verschillende huizen bekend dat zij hieruit zijn ontstaan. Over het algemeen werden zij later voorzien van een verdieping (bijv. Voorstraat 18 en 90, Lange Lauwerstraat 64). Eén van de oudste voorbeelden van in wezen nog bestaande éénlaags diepe huizen is Springweg 152 (zie blz. 127). Dit 14de-eeuwse huis met een interessante kapconstructie ligt niet in de rooilijn van de Springweg; tegenwoordig maakt het onderdeel uit van het adres Lange Smeestraat 14. Ook Springweg 159, Geertekerkhof 9 is een éénlaags huis van middeleeuwse oorsprong (zie blz. 126). Het middeleeuwse Lijnmarkt 23 heeft een voorste deel dat slechts één bouwlaag heeft. Het is niet duidelijk of het achterste deel, dat uit twee lagen bestaat, gelijktijdig met het voorste deel is gebouwd. Het huis Predikherenstraat 25-27 toont door de hoog opgetrokken voorgevel minder duidelijk de éénlaags opzet. Het is in aanleg 16de-eeuws en is tegenwoordig in de breedte in tweeën verdeeld (zie blz. 123). Lange Lauwerstraat 22 en 32 zijn beide middeleeuwse voorbeelden, bij nummer 22 is de zolder in de 18de eeuw min of meer uitgebouwd tot verdieping. Ook in de Margarethenhof bevinden zich twee kleine, 16de-eeuwse, diepe éénlaags huizen, qua afmeting en inrichting verwant aan de dwarse kameren (Jansveld 14 en 16, zie blz. 239). Duidelijker is het beeld van de diepe éénlaags huizen herkenbaar in de oude ‘voorsteden’ van Utrecht. Door hun ontstaan en ontwikkeling zijn de huizen met een kleine omvang daar veelvuldiger in aantal en zijn langer blijven bestaan dan binnen de singels. Aan de Lauwerecht, waar in de middeleeuwse voorstedelijke lintbebouwing buiten de Bemuurde Weerd overwegend éénlaags huizen voorkwamen, zijn nog goede voorbeelden aanwezig zoals Lauwerecht 147-149, 151, 153-155 en 157. Ook in de Bemuurde Weerd staat een aantal kleine éénlaags diepe huizen (bijv. Bemuurde Weerd w.z. 1 en 2) die duidelijk voorbeelden zijn voor de ontwikkeling in deze voorstad. Tot aan de sloop in 1979 ten behoeve van de bouw van een deel van Hoog Catharijne, stonden ook aan de Leidseveer enige goede, middeleeuwse, voorbeelden (bijv. Leidseveer 25). Het eenlaags huis met insteek Een overgangsvorm naar het meerlaags huis is het huis met een insteek. Het in wezen éénlaags huis heeft een zeer hoge begane grond, waarin voor een deel een tussenverdieping steekt. Weinig voorbeelden zijn hiervan terug te vinden. Voorstraat 3, in de 17de-eeuw met een verdieping verhoogd, is zo'n 14de-eeuws éénlaags huis met in wezen nog de oorspronkelijke insteek (zie blz. 136). Het meerlaags diepe huis Het grootste deel van de huizen in de oude stad kan worden ingedeeld bij het type van het meerlaags diepe huis. Dit huis bestaat uit een begane grond met één of meer verdiepingen. Een aantal van deze huizen is ontstaan uit een éénlaags diepe of soms ook dwarse voorganger. In de middeleeuwen werden ook al vaak meerlaags huizen gebouwd. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Formaten Aangezien het diepe huis in Utrecht het meest voorkomende type is, is het handzaam de grote groep in te delen naar formaat. Het grote diepe huis valt te definiëren als een huis met een breedte van 7 m of meer en een diepte van ca 20 m of meer, het middelgrote exemplaar is ca 5-7 m breed en ca 10-16 m diep. Voor het kleine diepe huis is vooral de breedte maatgevend, maten van ca 2,5 tot ca 5 m komen voor, de diepte kan sterk variëren. Mariaplaats 50, ca 8,5 × 21,5 m, is een goed voorbeeld van een middeleeuws, groot, diep huis. Van het middelgrote huis bestaan nog vele exemplaren, zie bijvoorbeeld het middeleeuwse Vismarkt 4-5 (zie blz. 134), oorspronkelijk met een houten gevel, Trans 5 uit 1618 (zie blz. 132) of het uit 1682 daterende Oudegracht 302 (zie blz. 113). Het vakwerkhuis Oudegracht 133 (zie blz. 98), Nieuwegracht 37 (zie blz. 93) en Oudegracht 346 zijn kleine diepe huizen met een breedte van respectievelijk 3 en 2,6 m. Hoewel ze door hun hoofdvorm onder het type diepe huis gerekend zouden kunnen worden, worden de grote diepe huizen met zijhuis als groep afzonderlijk behandeld (zie hoofdstuk 7b). Geografische spreiding Hoewel het type van het diepe huis op vele plaatsen in de oude stad voorkomt, is een zekere geografische concentratie waarneembaar. Aan de ‘oude’ straten als Steenweg, Zadelstraat, Boterstraat en Springweg en de Oudegracht werd vrijwel alleen het diepe huis toegepast. Ook daar waar de breedte van het perceel, bijvoorbeeld bij de diepe huizen met zijhuis, een dwarse opzet mogelijk maakte, werd toch vaak gekozen voor een diepe opzet. In dwars- en achterstraten is er meer evenwicht tussen het aantal diepe en dwarse huizen. In de ‘nieuwe’ delen van de stad, die gebieden die na herverkaveling van kerkelijke gebieden in de eerste helft van de 17de eeuw opnieuw werden bebouwd, komt naar verhouding het diepe huis minder voor. Vaker werd hier gekozen voor een dwars, eventueel tweebeukig, of vierkant huis. Toch komen ook hier diepe huizen voor, soms in een meer ‘seriematige’ aanleg zoals aan de zuidzijde van de Trans (zie Trans 5, blz. 132) of op een perceel van het voormalige Wittevrouwenklooster, waar in 1709 een reeks van zeven, diepe huizen werd gebouwd (zie blz. 141). Het aantal nog bestaande éénlaags diepe huizen in de oude stad is te gering om een oorspronkelijke verspreiding hiervan te kunnen vast stellen. Over het algemeen lagen deze huizen tussen dwarse bebouwing aan de zij- en achterstraten en stegen. De Lange Lauwerstraat geeft een goed voorbeeld van dergelijke zijstraatbebouwing. Het is op het kleine oppervlak van een huis veelal niet van belang in welke richting de ruimte overspannen wordt, beide zijn dan klein genoeg. Wanneer een seriematige bebouwing ter hand werd genomen, werd dan meestal gekozen voor een dwarse opzet, aangezien dan voor de kap gebruik gemaakt kan worden van de zijmuren van de buurhuizen. Een opmerkelijke vorm van het diepe huis is aan de Choorstraat, Lijnmarkt en Donkere Gaard en een deel van de Twijnstraat door de plaatselijke omstandigheden ontstaan. Door de ligging van de voorzijde aan de straat en de achterzijde aan de werf of in de gracht hebben deze huizen twee ‘gezichten’, één aan de straat en één aan de gracht. Voorbeelden hiervan zijn Choorstraat 18 en 22 (zie blz. 62), Lijnmarkt 48 (zie blz. 82) en Donkere Gaard 9 (zie blz. 67). In deze huizen zijn bovendien de verschillende stadia van uitbreiding door overbouwing van de resterende werf te herkennen. Tot in de 17de eeuw bestonden dergelijke reeksen werfhuizen ook tegenover het Stadhuis (de Snippevlucht) en voor Oudegracht 245 (Vijfhuizen). Varianten Natuurlijk is het niet zo dat het diepe huis alleen in de ‘ideale’ vorm voorkomt: één enkelvoudig diep bouwvolume, met één of meer bouwlagen. Er bestaan ook varianten, die op deze basisvorm teruggaan. Veel van deze varianten komen ook voor bij het huis met een dwarse opzet. Inwendig komt de reeds genoemde insteek als variant al vroeg voor: een tussenverdieping in een hoge begane grond die slechts over een gedeelte van het oppervlak aangebracht is, de rest van het oppervlak houdt daarbij zijn volledige hoogte. Deze vorm komt over het algemeen voor in een huis met een gedeelde funktie, een bedrijfs- of winkelfunktie gecombineerd met een woonfunktie. Het grote, mogelijk nog uit het tweede kwart van de 13de eeuw daterende, Fresenburg, Oudegracht 113 (zie blz. 384), had oorspronkelijk in de begane grond aan de voorzijde een insteek, waarschijnlijk slechts over een gedeelte van de breedte. Ook Drakenburg, Oudegracht 114, (zie blz. 395), ontstaan uit een laat 12de-eeuws diep, tufstenen huis, had waarschijnlijk al in zijn oudste bakstenen fase omstreeks 1300 aan de achterzijde een insteek. Hoewel deze huizen door de aanwezigheid van een zijhuis in hoofdstuk 7b worden behandeld zijn ze goede voorbeelden van het middeleeuwse, zeer grote, diepe huis met een insteek. Het al eerder genoemde huis Voorstraat 3 heeft de insteek van het middeleeuwse éénlaags huis in de 17de-eeuwse verbouwing min of meer behouden. De insteek van de 17de-eeuwse huis Lange Smeestraat 28 is helaas moeilijk meer als zodanig te herkennen (zie blz. 81). Het huis Neude 35, 36 (zie blz. 87), gebouwd in 1606, heeft een insteek in de diepte van het huis in het linkergedeelte van de begane grond. Een vooral in de 17de-eeuw voorkomende, eveneens inwendige variant is het huis met de opkamer. Een deel van de begane-grondvloer ligt hoger dan de rest, onder deze opkamer ligt dan de neerkamer, waarin veelal de keuken is ondergebracht. Over het algemeen is de balklaag boven de opkamer en boven het overige deel van de begane grond daarbij dan één doorlopende constructie. In een enkel geval ligt deze echter hoger, zodat ook op de verdieping een niveauverschil ontstaat. Hierdoor ontstaat een toestand waarin het huis min of meer in een voor- en achterhuis is te splitsen. Voorbeelden van 17de-eeuwse huizen met opkamer en een doorlopende balklaag zijn Ganzenmarkt 28 (zie blz. 71), Neude 39, dat tot 1747 een houten gevel had, Springweg 4 en Oudegracht 20. Van Lange Nieuwstraat 41 is het deel van het huis dat de opkamer bevat op te vatten als achterhuis, bij Springweg 159, waar de neerkamer een kelderfunctie heeft, en Springweg 6, waar dit achterhuis in zijn huidige vorm jonger is dan het voorhuis, is dit nog duidelijker. Niet alleen bij 17de-eeuwse huizen kwamen opkamers voor, zoals uit Servetstraat 4 blijkt, werd deze opzet ook nog in 1908 toegepast. Ook de bouwmassa vertoont varianten. Een eenvoudige vorm hiervan is een ondergeschikte aanbouw, over het algemeen tegen de achtergevel, waarin meestal de keuken is ondergebracht. Ook een plee-uitbouw en een traptoren, bijvoorbeeld bij Ganzenmarkt 30 (zie blz. 72), kunnen als aanbouw worden opgevat. Vooral in de 17de-eeuw werd een keukenaanbouw dikwijls al in het ontwerp opgenomen. Verdergaand is de uitbreiding door middel van een tweede bouwdeel dat min of meer van gelijk belang is als het hoofdbouwdeel, en dat een zekere zelfstandigheid bezit. In deze gevallen is er sprake van een achter- of zijhuis (zie voor de laatste vorm hoofdstuk 7b, blz. 369). {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} Het achterhuis kan in vele vormen voorkomen, variërend van een bouwdeel dat een muur met het voorhuis deelt, tot een vrijwel volledig zelfstandig gebouw. Minrebroederstraat 6 (zie blz. 84) heeft aan de achterzijde van het perceel een dwars tweelaags achterhuis waarin zich een keuken en personeelskamers bevinden. Bij Oudegracht 307, Leeuwenberg (zie blz. 106), is deze vorm van uitbreiding in verregaande vorm aanwezig. Slechts verbonden door een tussenlid staat, ten opzichte van het hoofdhuis geheel naar rechts verschoven, een achterhuis, dat daarenboven is voorzien van een zijhuis. Met name in de 18de-eeuw werden bijgebouwen met speciale funkties toegepast. Een voorbeeld hiervan is de tuinkamer. Bij het middeleeuwse Oudegracht 86, ‘Het Hertenhuis’, werd in 1813 een dergelijke tuinkamer toegevoegd. Indeling Bij bouwhistorisch onderzoek in het huis Scherpenburch, Springweg 69, 71, bleek dat het ontstaan is uit een 14de-eeuws, eenlaags, diep huis dat was verdeeld in een ‘zaal’ en een achterkamer. De scheiding werd gevormd door een stenen tussenmuur. Beide ruimten konden worden verwarmd. Ook bij Zadelstraat 41 bestaat een dergelijke indeling, waarbij tegen de tussenmuur de stookplaatsen zijn gesitueerd (zie blz. 144). Zo'n verdeling in een grote ‘zaal’ en een achterkamer is goed vergelijkbaar met de indeling van het grote, diepe huis met zijhuis (zie blz. 369). In het huis Fresenburg, Oudegracht 113, (zie blz. 384) bevond zich vanouds aan de achterzijde van het hoofdhuis een ongeveer vierkante kamer, door een stenen tussenmuur gescheiden van de voorzaal. Ook zijn op de verdiepingen aanwijzingen gevonden voor indeling. Een indeling op de begane grond was in de Oude Puth, Oudegracht 219 (zie blz. 390), ook door een houten tussenwand gerealiseerd. Van dergelijke houten tussenwanden is meestal weinig terug te vinden, zodat ook van een oorspronkelijke indeling weinig bekend is. De trap bevond zich in deze situatie nog in de woon- of werkruimte. Toen de indeling verder gedifferentieerd werd, werden vanaf de 17de eeuw ook de verkeersruimten als hal en gang afgescheiden. Deze differentiatie zette zich steeds verder voort, met als gevolg dat tegen het einde van de 19de eeuw ook de kleinste huizen aparte slaapkamers en een keukenruimte kregen. {== afbeelding Afb. 67. Choorstraat 18. Voorgevels Choorstraat 14, 16, 18. ==} {>>afbeelding<<} Choorstraat 18 Adres Officieel is het adres Choorstraat 18 vervallen door samentrekking met Choorstraat 16. Oud adres: wijk D, nr 7. Karakteristiek Winkel-woonhuis met 18de-eeuws karakter (nu winkel en opslag in verbinding met de winkel en het woonhuis Choorstraat 16), bestaande uit een voorhuis en een lager achterhuis, beide nu drie bouwlagen onder plat dak. Aan de Choorstraat heeft het huis een lijstgevel met mezzanino-fries, aan de zijde van de Vismarkt een uit het water van de Oudegracht oprijzende lijstgevel met forse houten kuif en een overbouwde werf. Onder het huis liggen twee kelders, ervoor straatkelders. Afbeeldingen -P.G. Vertin, 1867. Gezicht uit het zuiden op de Vismarkt. Schilderij. Centraal Museum Utrecht, inv. nr 1336. -G.L. Mulder, 1878. Gezicht vanaf Domtoren. Foto. GAU/TA-Ca 3. -Fotobureau Maraboe, 1934. Gezicht vanaf Domtoren. Foto. GAU/TA-Ca 42 (B). -N. Jesse, 1943. Gezicht vanaf Domtoren. Foto. GAU/TA-Ca 51 (A, E, F). -Anoniem, 1948. Gezicht vanaf Domtoren. Foto. GAU/TA-Ca 54. Beschrijving Het huis staat op een grondplan van 4 × 11 m, inclusief de overbouwde werf. De 18de-eeuwse lijstgevel aan de Choor- {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} straat is op beide verdiepingen twee vensters breed. Deze smalle hoge vensters onder anderhalf-steens strekken bevinden zich in een regelmatig kruisverband gemetseld gevelvlak, dat afgesloten wordt door een forse houten lijst, waarin als mezzanino twee nu blinde lage vensters opgenomen zijn. Deze bekroning fungeert nu als borstwering voor het platte dak. De begane grond wordt ingenomen door een tevens voor het linker buurpand doorlopende moderne pui. De vermoedelijk 17de-eeuwse achtergevel is een donkerbruin geschilderde lijstgevel, gemetseld in staand verband, bekroond door een forse halfronde houten kuif met de afbeelding van drie tonnen, die de helft van de breedte inneemt. De rijke gekorniste lijst hieronder is naast de régence-consoles gedateerd: 1722. Deze gevel van het huis, dat met de buren gemene muren heeft, is evenals die van nr 20 naar het zuiden verzakt. De begane grond en de verdiepingen hebben twee vensters. Boven de begane-grondvensters is geen ontlastingsconstructie gebruikt, boven de eerste verdieping een halfsteens rollaag. De kroonlijst ligt direct boven de vensters van de tweede verdieping. Het onderste deel van de gevel, gelegen voor de overbouwde werf, is, samen met dat van Choorstraat 20, in het tweede kwart van de 20ste eeuw vernieuwd en bestaat uit een grote boog die tot voorbij de grens met nr 20 reikt. Dat huis heeft naast deze boog een poortje met een deur. Het terugliggende oude kelderfront heeft een 18de-eeuwse pui onder een geprofileerde puibalk met, van de gracht af gezien, rechts een deur onder een vierruits bovenlicht, in één kozijn gevat met een schuifraam (2 × 3 + 2 × 3 ruiten) links. Van een vermoedelijk houten voorganger van deze gevel resteert rechts een eiken stijl in de keldergevel, met een gat voor een korbeel dat het overstek droeg. Links geeft de tot ca één meter achter Choorstraat 20 doorlopende werf toegang tot de kelderdeur van dat huis. De doorsnede van Choorstraat 18 is illustratief voor de complexiteit van de bebouwing langs het water aan dit oudste deel van de Choorstraat. Onder het huis liggen twee kelders. De voorste, met enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel, ligt met zijn vloerniveau ruim één meter hoger dan de achterste. De kelder onder het achterste deel van het huis heeft een tongewelf, waarvan de kruin, loodrecht op de rooilijn, beduidend rechts van het midden ligt: kennelijk was de kelder naar rechts toe breder. Deze achterste kelder staat in verbinding met die van Choorstraat 16. Achter deze kelder ligt de genoemde werf, die wel overbouwd is, maar nog een open verbinding naar de gracht heeft, daarmee een tussenfase markerend in de uitbreiding, van deze reeks huizen naar de gracht toe. Voor het huis liggen diverse straatkelders, deels van oorsprong bij de overbuur behorend (zie afb. 70). Op dit kelder- en werf-complex staat Choorstraat 18 met zijn voor- en achterhuis; de scheiding tussen beide delen ligt verder achter de tussenmuur tussen beide huiskelders. Het voorhuis heeft nu drie bouwlagen onder plat dak. De ongeprofileerde {== afbeelding Afb. 68. Choorstraat 18. Achtergevels Choorstraat. Nummer 18 is het derde pand van links. ==} {>>afbeelding<<} {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 69. Choorstraat 18. Kelderdoorsneden van Choorstraat 16-20. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 70. Choorstraat 18. Kelderplattegronden van Choorstraat 16-22, en Vismarkt 24. ==} {>>afbeelding<<} {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} enkelvoudige balklaag, evenwijdig aan de voorgevel, boven de eerste verdieping ligt hoger dan de oorspronkelijke. Boven de tweede verdieping ligt een drie vakken diepe samengestelde balklaag met de moerbalken evenwijdig aan de voorgevel. Rechtsachter bevindt zich hier het restant van een rechtsdraaiende grenen spiltrap, die wijst op een verdwenen vloerniveau 110 cm boven het huidige. De 3 cm dikke treden zijn ieder met één, de 1,5 cm dikke stootborden ieder met twee pennen (doorsnede 1,2 cm) in de spil verankerd. Het gesloopte zadeldak van het voorhuis, met voor een wolfeind, stond achter tegen een tuitgevel waarin een vierruits venster en links een nog aanwezige schuin geplaatste deur, die toegang geeft tot het linker buurpand vanaf het platte dak van het achterhuis. De lage vensters in het fries van de voorgevel gaven de verdwenen zolder licht. Het achterhuis heeft drie lagere bouwlagen, nu eveneens onder een plat dak, dat 1,7 m lager ligt dat dat van het voorhuis. Oorspronkelijk was de tweede verdieping waarschijnlijk een zolder onder zadeldak met nok loodrecht op de achtergevel, waar de nok schuil ging achter het fronton. Geschiedenis De rij huizen tussen dit deel van de Choorstraat en het water van de Oudegracht is ontstaan als werfbebouwing op kelders behorend bij de oudere overburen die zo de resterende smalle werven en de gracht konden bereiken. De kelders, alsmede een deel van de straatkelders, zijn uiteindelijk toch bij deze werfhuizen getrokken. Ook de werven zijn, eerst onder een overstek, later als overbouwing, ingekapseld, waarna de meeste huizen ze geheel bij de kelderruimten trokken. Van de overstekfase heeft Choorstraat 18 een rudiment in de vorm van een muurstijl bewaard, de toestand van de overbouwingsfase is nog geheel aanwezig. Dat de bebouwing van voor de 18de eeuw niet geheel verdwenen is bewijst de samengestelde balklaag boven de tweede verdieping van het voorhuis. In 1722 werd de achtergevel van het pand gemoderniseerd, later in die eeuw kreeg het voorhuis een nieuwe voorgevel. Nadat het achterhuis al eerder zijn kap verloren had, werd die van het voorhuis op het eind van de Tweede Wereldoorlog opgestookt als brandhout. {== afbeelding Afb. 71. Choorstraat 18. De overbouwde werf van Choorstraat 18 en 20 met de gevel van de werfkelder van nummer 18. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 72. Choorstraat 18. Bekroning van de achtergevel met een houten fronton. ==} {>>afbeelding<<} {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Choorstraat 22, vismarkt, 24 Adressen Van Choorstraat 22 is het oude adres: wijk E, nr 13. Officieel is het adres Vismarkt 24 vervallen door samentrekking met Choorstraat 24 en 26. De oude adressen zijn: Vismarkt 36 en Zoutmarkt, wijk E, nr 1. Karakteristiek Beide panden vormen samen een dubbel winkelwoonhuis, vermoedelijk uit het midden van de 17de eeuw. Het is opgezet als een diep huis van drie bouwlagen onder zadeldak met de nok loodrecht op Choorstraat, in de diepte in tweeën gedeeld, waardoor de twee huizen ieder een klein grondplan hebben dat breder is dan diep. De voorgevel van Choorstraat 22, een lijstgevel van drie lagen, ligt aan de Choorstraat, die van Vismarkt 24, een gepleisterde en witgeschilderde lijstgevel van vier lagen, aan de Kalisbrug. Beide huizen zijn hoekpand van het Hanengeschrei. Onder de panden liggen twee kelders boven elkaar. Van Vismarkt 24 is in het vierde kwart van de 19de eeuw de zolder tot verdieping uitgebouwd onder een bijna plat dak zodat het nu vier bouwlagen zonder zolder bevat. Uit deze panden blijkt hoe op deze plaats in de 17de eeuw gewoekerd werd met de ruimte, waardoor op een klein oppervlak twee panden ontstonden van drie bouwlagen, op twee kelders boven elkaar. Bron -beveren, h.p. van, Notitie Rijksdienst voor de Monumentenzorg ‘Choorstraat 22, hoek Hanegeschrei’, 16 maart 1972. In: UDS: Choorstraat 22; kaart 5a (1972.0316). Literatuur -‘Overneming van een gang onder de Choorstraat en het Hanengeschrei’, Gedrukte verzameling Gemeente Utrecht 1910, nr 57F. -haakma wagenaar, th., ‘De Buurkerken welke aan de huidige voorafgingen’, Het vijf kerken restauratieplan 1980, nr 1, blz. 11. -haakma wagenaar, th., ‘De verbouwing van de Buurkerk in de 16de eeuw’, Het vijf kerken restauratieplan 1982, nr 1, 2, blz. 4, 14. -monde, van der, 1846, blz. 83. -Jaarverslag UMF 1949, blz. 12. -verlaan, a., e.a., Van eenvoudige doch harmonische architectuur, Utrecht-Antwerpen 1979, blz. 126. {== afbeelding Afb. 73. Choorstraat 22, Vismarkt 24. Doorsnede en plattegronden. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 74. Choorstraat 22. Voorgevels van Choorstraat 22-26, en de zijgevel van Vismarkt 24. Links het Hanengeschrei. ==} {>>afbeelding<<} {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} Afbeeldingen -P. Oosterhuis, ca 1870. Gezicht op de Vismarkt. Foto. GAU/TA-Vismarkt, c. 1870 (2) (zie blz. 75). -Anoniem, ca 1890. Gezicht op de Vismarkt. Foto. In: a. van hulzen, Utrecht op oude foto's, deel 2, Den Haag 1978, blz. 104. -W.C. van Dijk, ca 1870. Foto vanaf de Domtoren. Foto. GAU/TA-Ca.2 (8). (zie afb. 12). -Anoniem, 1909. Plattegrond aan te kopen kelder. Tekening. Bijlage bij Gedrukte Verzameling Gemeente Utrecht 1910, nr 57F. Beschrijving De breedte van de twee huizen varieert van 4,9 m (voorgevel Choorstraat) tot 4,65 m (voorgevel Vismarkt), de diepte is per huis 3,8 m. De voorgevel van Choorstraat 22 is een lijstgevel, op de verdiepingen twee vensters breed onder getoogde anderhalfsteens strekken. De winkelpui heeft een centrale ingang. Evenals de linker zijgevel is de voorgevel gemetseld in regelmatig kruisverband van baksteen van 22 × 11 × 3,9 cm; 10 lagen 51,2 cm. De zijgevel, eveneens met een eenvoudig geprofileerde gootlijst, heeft in het voorste vak op beide verdiepingen een schuifvenster onder een halfsteens rollaag, met zes ruiten benevens smalle ruitjes langs de zijkanten, vermoedelijk stammend van de renovatie van 1949. Het zadeldak heeft een voorschild zonder dakkapel. De voorgevel van Vismarkt 24 was in de 19de eeuw hetzelfde als de tegenhanger, maar had wel een dakkapel met een zesruits openslaand venster. Nu is het een vier bouwlagen hoge gepleisterde en wit geschilderde gevel met een lijst op drie lichte consoles. Onder de 18de-eeuwse puibalk is de winkelpui vervangen door een hoog geplaatst modern drielicht. De eveneens gepleisterde en wit geschilderde rechter zijgevel bevat slechts een deur links. Voor het pand liggen twee kelderluiken in de straat. Voor Choorstraat 22 twee kelderlichten. Choorstraat 22 fungeert als zelfstandig winkelwoonhuis en heeft geen toegang tot de onderste kelder. Boven de bovenste kelder ligt een samengestelde balklaag met de moerbalk evenwijdig aan de voorgevel. De balklaag boven de begane grond is niet in het zicht. Boven de tweede verdieping is de enkelvoudige balklaag, evenwijdig aan de Choorstraat, vier vakken diep. De kap heeft één spant met rechts en links een gezaagd telmerk op de eiken krommers, vermoedelijk secundair gebruikt. Op het {== afbeelding Afb. 75. Vismarkt 24. P. Oosterhuis, ca 1870. De Vismarkt, met links als hoekpand van de rij aan de Zoutmarkt Vismarkt 24, voor de verhoging en pleistering. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 76. Vismarkt 24. ==} {>>afbeelding<<} {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} onderste juk staat een recenter A-juk. Van de begane grond naar de eerste verdieping is de eiken spiltrap met uitgestoken leuning bewaard gebleven, die zich bevindt rechts tegen de achtermuur, welke links van het midden de schoorsteen bevat. Van Beveren noemt in zijn notitie van 1972 nog een opgeklampte eiken strokendeur met een profilering, waarvan hij een schets geeft. Dit deurtje vormde de toegang van de begane grond naar de keldertrap en was met gesmede gehengen afgehangen aan de spil. De plattegrond herhaalt zich gespiegeld in Vismarkt 24. Sinds ca 1975 is Vismarkt 24 getrokken bij Choorstraat 24 en 26, de begane grond staat daarmee als winkelruimte geheel in open verbinding. De bovenste kelder, onder enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel, heeft geheel het karakter van kelderkeuken bewaard. De verdiepingen hebben samengestelde balklagen met één moerbalk evenwijdig aan de Vismarkt, hiervan zijn op de tweede verdieping de kinderbinten vervangen door tussenliggers. Boven de eerste verdieping is te zien, dat er geen sleutelstukken zijn en dat de kinderbinten zonder strijkbalk direct in de muur liggen. De linksdraaiende spiltrap met oortjes aan de treden heeft een uitgestoken leuning met een siergroef erlangs. Op de eerste verdieping is de opzet te zien met een bordes en is de leuning onderbroken omwille van een in de spil uitgespaarde sponning voor de deur, die de toegang naar boven afsloot. Op de tweede verdieping liep de trap zonder onderbreking door naar de voormalige zolder, het laatste stuk van de trap is echter vernieuwd. De spiltrap van de begane grond naar kelder en naar de eerste verdieping is verwijderd, op deze drie niveaus staat het pand thans in verbinding met Choorstraat 24. Van de momenteel niet toegankelijke onderste kelders is de opzet bekend door een opmeting uit 1909: de kelder van Vismarkt 24 staat in verbinding met de erbij behorende werfkelder, die met een deur onder de Visbrug op het water uitkomt. Van deze beide kelders is aan de noordzijde een gang afgescheiden, die de kelder van Choorstraat 22 verbindt met een eigen toegang naar het water. In deze gang kwam een in 1909 dichtgestorte tweede gang uit, die buitenlangs de beide panden onder het Hanengeschrei door, de deur aan de gracht verbond met een straatkelder voor Choorstraat 22, die met een trap naast Choorstraat 17 op de Steenweg uitkwam. Geschiedenis Het dubbele huis bevindt zich op een zeer prominente plaats: recht tegenover de Steenweg, aan de Choorstraat en Kalisbrug, langs het Hanengeschrei. Het vormt de kop van een rij huizen, die vanouds aan de Zoutmarkt stonden met de rug naar het kerkhof van de in de romaanse fase veel kleinere Buurkerk. Door de uitbreiding daarvan werd de doorgang tussen het gotische koor en de achtergevels zo smal, dat tenminste één huis hier in 1386 omwille van een uitbreiding van de kerk zijn overstekken verloor. Tot 1587 stond ter plaatse van het besproken dubbele huis het huis van Jacob Huygensz. van Honthorst, echter ver uitstekend buiten de rooilijn. Daarom werd het door de stad aangekocht en gesloopt voor de aanleg van de Choorstraat. In feite was deze aanleg de verbreding tot straat van de steeg die langs het koor van de Buurkerk liep. Hiertoe werd dat koor gesloopt, de naast de nieuwe straat resterende grond tegen het transept werd uitgegeven voor de bouw van huizen. Bij de uitgifte van het erf op de hoek van de Steenweg werd wel de sloop van het huis van Jacob Huygensz. vermeld, maar geen nieuwbouw ter plaatse. De kelder van het verdwenen huis werd zelfs mede verkocht aan Jacob van Burck, die de plaats van Choorstraat 17 ging bebouwen. Het is niet uitgesloten dat gelijk met de aanleg van een brede Choorstraat ook het Hanengeschrei tot forse doorgang verbreed is, door het door de sloop vrijgekomen perceel tot openbare straat te bestemmen. De latere versmalling van het Hanengeschrei door de bouw van het dubbele huis behoeft niet te bevreemden. Het Hanegeschrei bleek als verkeersweg onnodig en zelfs ongewenst: nog in het midden van de 19de eeuw was deze steeg met een hek voor rijtuigen afgesloten, behalve gedurende de visafslag. Bij de bouw in het midden van de 17de eeuw van Choorstraat 22 en Vismarkt 24 is niet alleen een ondieper perceel bebouwd (de Choorstraat zelf bleef uiteraard vrij) maar vermoedelijk ook een smaller grondplan dan dat van het huis van Jacob Huygensz. De genoemde straatkelder en gang onder het Hanengeschrei zijn dan de restanten van de kelders van dat huis na afsplitsing van de kelders van het dubbele huis. Tot 1910 waren die straatkelder en gang dan ook in eigendom bij Choorstraat 17. Hieruit mag echter niet geconcludeerd worden dat voor het Hanengeschrei vanzelfsprekend de strook overblijft tussen de onderaardse gang en Choorstraat 20: ook die strook is namelijk onderkelderd, vanuit Choorstraat 20 en Vismarkt 25. Vismarkt 24 is rond 1880 grondig verbouwd. Hadden de panden eerst samen één schilddak met een forse schoorsteen in het midden naast de nok, toen werd de zolder van Vismarkt 24 tot verdieping onder flauw hellend, zinken dak uitgebouwd, waarbij de toen gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel vier bouwlagen kreeg. Een plan uit 1973 om het pand weer terug te restaureren naar de eerdere toestand ging niet door, omdat het na aankoop rond 1975 bij Choorstraat 24 en 26 getrokken werd. Het pand verloor hierdoor zijn zelfstandigheid. Donkere Gaard 9 Oud adres Wijk F, nr 144. Karakteristiek Het van oorsprong middeleeuwse huis is gebouwd op een deel van de werf aan de Oudegracht. Het heeft aan de grachtzijde een overkraging over het resterend deel van de werf bewaard. In de 17de eeuw is het huis op het kelderniveau verlengd, waarbij de overkraging inpandig kwam te liggen. De constructie is echter nog aanwezig. Het huis telt drie bouwlagen en een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel. De kelder komt aan de grachtzijde uit op een plankier. Onder de straat liggen eveneens kelders. Het huis heeft voor een lijstgevel en achter een tuitgevel; beide zijn gepleisterd. Literatuur -prakken, j., ‘De aanleg van de straat Donkere Gaard’, in: MOU 1950, blz. 58-61. -temminck groll, 1963, blz. 92-93. Afbeeldingen -Onderpui huis Donkere Gaard, GAU/SA5-bouwtek.; 1862; tek. nr 107. Beschrijving Het geheel bebouwde perceel van Donkere Gaard 9 is gelegen tussen de straat en de Oudegracht. Het heeft een rechthoekige plattegrond met een oppervlak van ca 4,4 × 8,2 meter. De twee vensters brede voorgevel, een lijstgevel, is gepleisterd met een blokkenpatroon. De vensters van de eerste {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 77. Donkere Gaard 9. Doorsnede, plattegronden en een doorsnede over de korbeelconstructie van de voormalige houten achtergevel. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 78. Donkere Gaard 9. ==} {>>afbeelding<<} verdieping bevatten schuiframen met een niet historische roedeverdeling (4 × 3 + 2 × 3 ruiten), op de tweede verdieping bevinden zich tot stolpramen omgebouwde T-vensters. De gevel op de begane grond wordt ingenomen door een winkelpui van 1862. Boven de eerste-verdiepingsvensters bevinden zich twee muurankers met een drakekop. De eveneens twee vensters brede achtergevel, een gepleisterde tuitgevel, staat op kelderniveau op een grote boog, waarachter, terugliggend, de middeleeuwse keldermuur staat. Op de begane grond is een 20ste eeuws venster. De 19de-eeuwse vensters op de verdiepingen bevatten 20ste-eeuwse ramen. Op zolderniveau is een 19de-eeuws stolpraam aanwezig. Boven de begane grond ligt een samengestelde balklaag met nog één peerkraalsleutelstuk evenwijdig aan de voorgevel. De kapconstructie bevat twee enkelvoudige eiken spanten, voorzien van gekraste telmerken, links en rechts gelijk. Onder het huis ligt een kelder, met een tongewelf loodrecht op de voorgevel, die door een muur in de diepte in tweeën is gedeeld. Achter de ruim 90 cm dikke middeleeuwse achtermuur bevindt zich een ruimte van een meter tot aan de 17de-eeuwse achtermuur. Tegen de oudste achtermuur zijn drie zware eiken korbeelstellen met muurstijlen rustend op natuurstenen consoles aangebracht. Deze constructie behoort tot de oorspronkelijk de werf overkragende houten achtergevel; een dergelijke constructie had ook Choorstraat 18 (zie blz. 62). Voor het huis liggen onder de straat twee kelders met tongewelven, lopend tot aan de voorgevel van Donkere Gaard 4. De ruim 1 meter dikke muur tussen de twee kelders is opgebouwd uit grote baksteen. In de keldermuur tussen nummer 9 en 4 zijn twee dichtgemetselde doorgangen aanwezig. Er bestaat geen verbinding tussen de kelder en het bovenliggend huis. De kelder komt aan de achterzijde uit op een houten steiger boven het water, middels welke het in verbinding staat met de kelders van de huizen Donkere Gaard 5 en 7. Geschiedenis De huizen aan de westzijde van de Donkere Gaard zijn op de werf langs de Oudegracht gebouwd. Deze strook grond, die in 1238 door bisschop Otto iii van Holland aan het kapittel van Oud-Munster was geschonken, werd al in 1253 bebouwd. Aan de oostzijde van de straat lag, totdat in 1805 het voormalige Bisschopshof werd gesloopt, het gebied dat behoorde bij het bisschoppelijk paleis. In eerste instantie hadden de huizen aan de achterzijde nog een smalle werf. Deze werf werd langzaam maar zeker overbouwd en uiteindelijk in de 17de eeuw geheel bebouwd. Deze laatste bebouwing hing samen met het verbod op het onderhouden en bouwen van houten gevels. Bij de verstening van de gevels werd ook het laatste stuk werf bebouwd. Bij Donkere Gaard 9 is dit proces goed herkenbaar door de nog aanwezige constructie voor de voormalige overkragende houten gevel. De ingewikkelde structuur van de kelders hangt mogelijk samen met de functie die het pand tot in de 18de eeuw heeft gehad. In 1707 werd het huis door de Staten van Utrecht verkocht aan Charlotte Amilia Hertogin van la Tremoille. Zij verkocht het huis direct door. Tot dan toe maakte het deel uit van het complex van het Bisschopshof. In 1623 werd het in een transportakte van Donkere Gaard 11 ‘'t Somerhuis van het Bisschopshof’ genoemd. {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Het huis lijkt dan ook door middel van de kelders in verband gestaan te hebben met het Bisschopshof aan de overzijde van de straat. In de 17de eeuw werd het huis ingrijpend verbouwd, waarbij de houten achtergevel en de kap vernieuwd werden. Mogelijk werden meer onderdelen van het huis vervangen. In 1862 werd een winkelpui over de volle breedte van de gevel aangebracht. {== afbeelding Afb. 79. Donkere Gaard 9. De Donkere Gaard aan de grachtzijde, Donkere Gaard 9 is het vierde huis van rechts. ==} {>>afbeelding<<} Donkerstraat 23 Oud adres Wijk E, nr 425. Karakteristiek Een diep winkelwoonhuis, gebouwd in 1861, bestaande uit twee bouwlagen met een kap. Het huis staat op een oudere kelder. Het betreft hier een eenvoudig huis, dat vrijwel geheel in oorspronkelijke staat bewaard is gebleven, met een zorgvuldige detaillering van onderdelen, zoals de voorgevel en de kap. Bron -Notulen van B&W betreffende de fabricage. GAU/SA5 389x 22/24-10-1861, nr 479. Afbeelding -Bouwtekening voor de bouw van een huis. GAU/SA5-bouwtek.; 1861; tek. nr 479 (zie afb. 81). Literatuur -verlaan, a., e.a, Van eenvoudige doch harmonische architectuur, Utrecht 1979, blz. 32. Beschrijving Het huis is gelegen op een geheel bebouwd perceel van ca 4 × 8 m met een iets gerende rooilijn. De twee traveeën brede klokgevel rust op een houten onderpui en wordt afgesloten met een steens rollaag en een ronde top op schouders. De aanzet van de geveltop en de schouders zijn gedekt met hardstenen platen. De kroonlijst van de pui rust links en rechts op geprofileerde consoles. De indeling bestaat uit een deur in het midden en twee etalagevensters daarnaast. Deur en vensters hebben nog de oorspronkelijke roedeverdeling. In de hardstenen plint bevindt zich rechts een kelderlicht. De verdieping heeft twee schuiframen met roedeverdeling (3 × 3 + 1 × 3 ruiten) en in de top bevindt zich één zolderraam met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). Alle vensters zijn aan de bovenzijde afgewerkt met een rollaag. De achtergevel heeft eveneens een beëindiging met een top, maar is door de ingebouwde ligging niet waarneembaar. Tussen beide gevels staat een mansardedak. {== afbeelding Afb. 80. Donkerstraat 23. ==} {>>afbeelding<<} {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} De linker zijmuur heeft achteraan een klein venster. Boven zowel de begane grond als de verdieping ligt een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel. De balken boven de begane grond zijn voorzien van een duivejagerprofiel. Het dak rust op drie Philibert-spanten met gordingen. De makelaars zijn aan de onderzijde afgewerkt met een profiel, dat aan een peerkraal herinnert. De kelder met tongewelf loodrecht op de voorgevel is van oudere, waarschijnlijk middeleeuwse oorsprong en is kleiner dan de oppervlakte van het huis: links is een smalle strook niet onderkelderd. Het is niet bekend of het achterste deel van het pand onderkelderd is. Voor de indeling van het huis zijn alleen houten binnenwanden gebruikt. Op de begane grond is de oorspronkelijke binnenpui, die het winkelgedeelte afscheidde van de huiskamer erachter, nog aanwezig. Deze voormalige huiskamer ontvangt voornamelijk licht door het raam met roedeverdeling in de binnenpui. Links sluit hierop de houten steektrap naar de verdieping aan. De hele begane grond fungeert thans als winkelruimte. Van de verdieping wordt het rechter gedeelte door een houten wand, met rug-aan-rug bedsteden, in een voor- en achterkamer verdeeld. De achterkamer is thans, ten behoeve van een keuken en een badkamer, in tweeën gedeeld. Naar de zolder leidt een eveneens houten steektrap met twee kwarten. De zolder is vanouds beschoten. Geschiedenis Hoewel de middeleeuwse kelder op oudere bebouwing duidt, lijkt het huidige huis in 1861 geheel nieuw opgetrokken te zijn. Het is gebouwd in opdracht van het r.k. Parochiaal Armbestuur. Behalve de twee genoemde bedsteden op de verdieping, bevatte het huis nog een derde bedstede onder de trap op de begane grond. Deze is verdwenen, evenals de keuken, die achter de huiskamer lag. In 1967 werden er door de eigenaar, het Utrechts Monumentenfonds, herstellingen aan de kap en de voorgevel verricht en werd het huis meer geschikt gemaakt voor hedendaagse bewoning. {== afbeelding Afb. 81. Donkerstraat 23. Bouwtekening 1861. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 82. Donkerstraat 23. Plattegronden en doorsneden. ==} {>>afbeelding<<} {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Ganzenmarkt 28 Oud adres Wijk G, nr 275. Karakteristiek Het diepe huis, dat in de eerste helft van de 17de eeuw is ontstaan uit een diep éénlaags huis uit 1581, bestaat uit twee bouwlagen, een opkamer met neerkamer aan de achterzijde, een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel en kelders. Het huis ligt op de hoek van de Teelingstraat. De voorgevel, een gepleisterde twee vensters brede lijstgevel, heeft op de begane grond een, gedeeltelijk de hoek omgaande moderne winkelpui. De zijgevel is een gepleisterde vier vensters brede gevel. De hoek is afgeschuind en voorzien van een venster. Afbeeldingen -G. Haanen, 1823. Fruitvrouw op de Ganzenmarkt. Schilderij, Centraal Museum Utrecht. -P.W. van de Weijer, 1859. Gezicht op het noorden van de Ganzenmarkt (fruitmarkt). Litho, in: WAP, De stad Utrecht, album bevattende afbeeldingen harer voornaamste gebouwen en gezichtspunten met historische bijschriften, Utrecht 1859-1860. Zie afb. 84 -Bouwtekening ‘Vernieuwing onderpui Ganzenmarkt G. 275’, GAU/SA5-bouwtek.; 1877; tek. nr 1391. Beschrijving De voorgevel is een, waarschijnlijk in de 19de eeuw gepleisterde, twee vensters brede lijstgevel met aan de rechterzijde een in stucwerk uitgevoerde hoekpilaster. In de in 1877 afgeschuinde hoek is een deur voor de winkelruimte en daarboven een venster aangebracht. In de gepleisterde zijgevel bevinden zich op de begane grond een moderne winkelpui en een deur voor de bovenwoning. De neerkamer en de opkamer hebben ieder twee vensters, de verdieping is vier vensters breed. De vensters bevatten schuiframen uit de tweede helft van de 19de eeuw. De achtergevel is geheel door het in de Teelingstraat belendende huis ingebouwd. Slechts boven de neerkamer is de balklaag zichtbaar. Het betreft hier een vier vakken diepe enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel. De balken zijn voorzien van een duivejagerprofiel. In het achterste {== afbeelding Afb. 83. Ganzenmarkt 28. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 84. Ganzenmarkt 28, 30. P.W. de Weijer, 1859. Gezicht op de noordzijde van de Ganzenmarkt tijdens de fruitmarkt (gedeeltelijk). ==} {>>afbeelding<<} {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} vak is een raveling behorend bij een stookplaats tegen de achtergevel aanwezig. De kapconstructie bevat drie éénjukkige eiken spanten. Het voorste spant heeft telmerken, aan de linkerkant een gekrast gebroken, en rechts een gehakt merk. Tussen het voorste, drie vakken diepe, deel en het achterste twee vakken diepe deel, waarin zich de neerkamer en de opkamer bevinden, wordt de scheiding gevormd door een steensdikke muur. Deze muur loopt vanuit de kelder tot op zolder door. Onder de voorste drie vakken van het huis liggen drie kelders. De rechter kelder, over de volle diepte van het voorste deel, heeft een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Links van deze kelder liggen twee kleinere kelders, één met een tongewelf en één met een balkenzoldering loodrecht op de zijgevel. De indeling van de begane grond is recent aangebracht. Op de verdieping lijkt de indeling oorspronkelijk, met een voor- en een tussenkamer in het voorste en een achterkamer in het achterste gedeelte van het huis. Tussen voor- en tussenkamer staat een halfsteens muur met houten stijlen regelwerk. De 17de-eeuwse eiken spiltrap staat ongeveer in het midden tegen de voorkant van de stenen tussenmuur. De trap bestaat uit treden met een eenvoudig profiel, een doorlopende spil met uitgestoken leuning en een peervormige bekroning en dragende stootborden, die met twee toognagels in de spil verankerd zijn. De onderste vijf treden op de begane grond zijn in de 19de eeuw vervangen door een steektrap. Geschiedenis In 1580 werd het kerkhof behorend bij het Minderbroederklooster in erven verdeeld. Langs de westelijke grens van het terrein werd de Teelingstraat aangelegd. Het kloostergebouw werd de zetel van de Staten van Utrecht. De huizen Ganzenmarkt 28 en 30 zijn op twee aan particulieren uitgegeven erven gebouwd. Zoals uit de, bij de vernieuwing van het huis Teelingstraat 1 zichtbare, achtermuur bleek, bestond het 16de-eeuwse huis slechts uit één bouwlaag met een zadeldak loodrecht op de voorgevel. In de eerste helft van de 17de eeuw werd het huis met een verdieping verhoogd en voorzien van een opkamer. De voorgevel werd een trapgevel, zoals die nog tot in de tweede helft van de 19de eeuw aanwezig was. Mogelijk werd tegelijkertijd het huis in twee woningen verdeeld, een situatie die enige tientallen jaren werd gehandhaafd. Vermoedelijk in 1877 werd de voorgevel van zijn top ontdaan. De vensters werden gemoderniseerd en op de begane grond werd een winkelpui aangebracht. De huidige pui dateert uit 1934. {== afbeelding Afb. 85. Ganzenmarkt 28. Plattegronden, doorsnede en details. ==} {>>afbeelding<<} Ganzenmarkt 30 Oud adres Wijk G, nr 274. Karakteristiek Het diepe huis met met een traptoren tegen de vrijliggende rechter zijgevel, gebouwd in 1581, kreeg in 1656 het tegenwoordige uiterlijk. Het huis bestaat uit drie bouwlagen en heeft een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel, en een kelder. De voorgevel is een ongepleisterde, drie vensters brede lijstgevel met pilasters en een laat 19de-eeuwse winkelpui. De pilastergevel zet zich in de rechter zijgevel tot aan de traptoren voort. Bronnen -Vroedschapsresoluties, GAU/SA2-inv. nr 121; 1656; fol. 44 verso. Literatuur -‘Bijdragen voor onderhoud en herstel’, in: Jaarverslag UMF 1954/1955, blz. 15. Afbeeldingen -P.W. van de Weijer, 1859. Gezicht op het noorden van de Ganzenmarkt (fruitmarkt). Litho, in: WAP, De stad Utrecht, album bevattende afbeeldingen harer voornaamste gebouwen en gezichtspunten met historische bijschriften, Utrecht 1859-1860. Zie afb. 84 -Bouwtekening ‘Vernieuwing onderpui Wijk G 274’, GAU/SA5-bouwtek.; 1882; tek. nr 512. Zie afb. 88. -Anoniem, 1926. Voor- en zijgevel vóór restauratie. Foto's. GAU/TA-Ganzenmarkt 30, 1926. Zie afb. 89 Beschrijving Het vrijwel volledig bebouwde perceel waarop het huis staat, meet ca 8 × 12 m. De hoofdmassa van het huis heeft een oppervlak van ca 6 × 12 m. Het huis is het rechter van een blok van twee huizen, waarvan het linker het hoekpand van de Teelingstraat is. Aan de rechterzijde grenst het blok met een smalle strook erf achter de traptoren aan een plaats, behorend bij de voormalige Statenkamer, Janskerkhof 3. De in 1954 gerestaureerde voorgevel is een lijstgevel met pilasters van de kolossale orde op het niveau van de eerste en tweede verdieping. De pilasters hebben Dorische kapitelen. Onder de vensters van de tweede verdieping bevinden zich festoenen. Op de begane grond bevindt zich een winkelpui van 1882, die met zijn pilasters aansluit bij het ritme van de pilastergevel. De winkelpui loopt door voor een rechts uitgebouwde kamer, waardoor deze een travee breder is dan de gevel van het huis zelf. De kruiskozijnen in voor- en zijgevel zijn {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 86. Ganzenmarkt 30. Plattegronden. ==} {>>afbeelding<<} in 1954 aangebracht. Tegelijkertijd zijn tegen de buitenste pilasters, op de tweede verdieping, muurankers aangebracht. Deze ankers zijn een kopie van de overige muurankers uit de tweede helft van de 19de eeuw in de voorgevel. De pilastergevel zet zich in de zijgevel over de diepte van één vak voort. Hier bevinden de kapitelen van de pilasters zich lager dan die van de voorgevel en zijn opgenomen in de bakstenen gootlijst. Op de tweede verdieping bevindt zich een oeil de boeuf in een cartouche. Het venster op de eerste verdieping bevat een kruiskozijn. Tegen het tweede vak van de zijgevel staat een vijfkantige traptoren, met op het dak een achtkantige schoorsteen. De traptoren heeft een bakstenen gootlijst, voortgezet langs de gehele zijgevel. Op de hoeken bevinden zich zandstenen hoekblokken, zoals die eveneens in de gootlijst aanwezig zijn. Aan de achterzijde bevindt zich een deur naar het eigen erf. Het kelderluik in de zijgevel van de toren komt uit op de plaats van de voormalige Statenkamer. De zijgevel is achter de traptoren drie vensters breed en geheel gepleisterd, inclusief de bakstenen gootlijst. De vensters op de verdiepingen bevatten 18de-eeuwse schuiframen (eerste verdieping 2 × 3 + 1 × 3, tweede verdieping 2 × 5 + 2 × 5 ruiten). Op de begane grond bevinden zich aan de achterzijde twee schuiframen (2 × 2 + 1 × 2 ruiten) uit de eerste helft van de 19de eeuw. Direct achter de traptoren is op de begane grond een dichtgemetseld 17de-eeuws tweelicht herkenbaar, met een segmentboog erboven. Boven de begane grond ligt een vijf vakken diepe moer- en kinderbalklaag evenwijdig aan de voorgevel met 17de-eeuwse sleutelstukken. De balklagen boven de verdiepingen zijn enkelvoudig. {== afbeelding Afb. 87. Ganzenmarkt 30. ==} {>>afbeelding<<} De kapconstructie bevat enkelvoudige, grenen spanten. De begane grond is in de diepte in twee delen gesplitst door een muur tussen het derde en vierde vak. Het voorste vak is in de breedte uitgebreid door de bouw van een zijkamertje tegen de zijgevel. In de traptoren bevindt zich een houten spiltrap. Slechts het voorste deel van het huis is onderkelderd. Geschiedenis Net als Ganzenmarkt 28 werd nummer 30 rond 1580 door een particulier op een deel van het kerkhof van het voormalige Minderbroederklooster gebouwd. Op 5 juli 1656 kreeg Everard van Eede toestemming zijn huis te verbouwen. ‘Everard van Eede boekvercoper, aengaende sijn getimmer van sijn huijs op de Gansenmarkt ende de annexe lootse ende schoorsteen opt plein vant Segelhuijs daer hij genegen was een cierlijke toren ende daer in oock een trap te doen maken, gehoort 't rapport van den Heere {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 88. Ganzenmarkt 30. Bouwtekening, verbouwing 1882. Bij de verbouwing werd het huis voorzien van een winkelpui. ==} {>>afbeelding<<} Cameraar ende verder gecommitteerden die inspectie oculair genome hadde is geappropieerd. Vroedschap permitteert suppliant 't vermaken vande schoorsteen en 't leijden vande trap in desen.’ Waarschijnlijk betreft het hier niet alleen de verbouw tot een traptoren maar ook de vernieuwing van de gevel en het moderniseren van het gehele huis. De uitbouw op de begane grond dateert mogelijk eveneens uit die tijd. In de eerste helft van de 19de eeuw werden de pui en de vensters gemoderniseerd. De in het ritme van de pilastergevel passende winkelpui werd in 1882 aangebracht. De oorspronkelijke ontwerptekening van deze pui is niet volledig nagevolgd. Tussen de beide linker vensters was een brede pilaster ontworpen. In 1954 zijn onder leiding van de architect P.H.N. Briët de voor- en zijgevel gerestaureerd. {== afbeelding Afb. 89. Ganzenmarkt 30. Opname 1926. De voor- en zijgevel voor de restauratie van 1954. ==} {>>afbeelding<<} Haverstraat 6 Oud adres Wijk E, nr 126. Karakteristiek Een van oorsprong middeleeuws, diep huis, in de 17de eeuw aan de voorzijde ingekort en aan de achterzijde uitgebreid. In de 19de eeuw is het met een verdieping verhoogd en voorzien van een nieuwe voorgevel. Het huis bestaat uit drie bouwlagen met een kap loodrecht op de straat en kelders. Het huis mag representatief heten voor de verbouwingsgeschiedenis van de gehele {== afbeelding Afb. 90. Haverstraat 6. Plattegronden, doorsnede en detail sleutelstuk. ==} {>>afbeelding<<} {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 91. Haverstraat 6. ==} {>>afbeelding<<} reeks huizen aan de zuidzijde van de Haverstraat. Bovendien zijn veel elementen uit verschillende perioden in het huis bewaard gebleven, waaronder een opmerkelijke 18de-eeuwse insteekverdieping. Literatuur -kipp, a.f.e., ‘Haverstraat 6’, in: ABKU 1984, MOU 1985, blz. 85-86. Beschrijving Het huis is gelegen op een perceel van 7 × 13 m en heeft een oppervlak van ca. 7 × 9 m. De voorgevel is een drie vensters brede, midden 19de-eeuwse lijstgevel met hoekpilasters. De begane grond is gepleisterd. De pui wordt geleed door vier pilasters, die een hoofdgestel dragen. Hierin zijn twee boogvormige vensters en een dubbele voordeur in de linkertravee gezet. De vensters van de beide verdiepingen bevatten 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling, respectievelijk 3 × 2 en 2 × 2 ruiten. Het mansarde-schilddak heeft zijn nok loodrecht op de voorgevel en een dakkapel op het voorschild. De achtergevel is een gepleisterde lijstgevel van drie vensters breed. De rechtertravee, uit de tuin gezien, is geheel aan het zicht onttrokken door een aanbouw van drie bouwlagen onder een plat dak. Hiernaast ligt een plaats. De vensters bevatten 19de-eeuwse schuiframen. Boven de begane grond ligt een moer- en kinderbalklaag, loodrecht op de voorgevel, van drie vakken breed. De balken zijn in het voorste en achterste deel afzonderlijk opgelegd op de voormalige achtergevel, die door de uitbreiding als dragende binnenmuur is gaan functioneren. De balklaag boven de verdieping bestaat eveneens uit moer- en kinderbalken maar hier zijn de moerbalken evenwijdig aan de voorgevel gelegd, vier vakken diep. Zij zijn voorzien van zorgvuldig bewerkte peerkraalsleutelstukken uit ca 1500. De moerbalken zijn van eike-, de kinderbinten van grenehout. Boven het voorste deel is nog spreidsel aanwezig. De tweede verdieping en de kap dateren uit ca 1850. De kap bevat twee grenen spanten met gordingen. Voor het huis, onder de straat ligt een, thans afgesloten, kelder met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. Onder het voorste deel van het huis ligt eveneens een kelder, met een 17de-eeuws tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. In deze kelder bevindt zich een houten steektrap. Onder het achterste deel van het huis ligt alleen een grote waterkelder. De indeling van de begane grond bestaat uit een winkel-woonruimte aan de rechterzijde en links een gang met vooraan de trap. Links achterin is een vermoedelijk 18de-eeuwse insteek ingebouwd. Deze insteek is aan de zijkant afgesloten met een dubbele houten wand, waartussen zich kasten, een bedstede en een trap bevinden. Vanaf de insteek gaat de trap naar de achterkamer op de verdieping. De verdeling van het huis in een onderen bovenwoning dateert uit ca 1870. Geschiedenis Het betreft hier een van oorsprong diep, middeleeuws huis van twee bouwlagen, muurwerk in het voorste deel van het huis wijst hierop. In 1644 werd de Haverstraat aan de zuidzijde verbreed. Hierbij werd het huis aan de voorzijde met twee vakken ingekort en tegelijkertijd werd het naar achter met twee vakken uitgebreid. Op de begane grond werden de balken in de twee relatief ondiepe ruimten die ontstonden, loodrecht op de voorgevel gelegd. Op de verdieping werden ze, zoals dit in diepe huizen gebruikelijk is, wel evenwijdig aan de voorgevel gelegd. Kennelijk werden de moer- en kinderbalken uit het afgebroken voorste deel opnieuw gebruikt in de uitbreiding aan de achterzijde. Bij het inkorten behield het huis wel de oude kelder, die hierdoor gedeeltelijk onder de straat kwam te liggen. Het gewelf van beide kelders werd door nieuwe vervangen. De uitbouw achter het huis dateert eveneens uit de 17de eeuw. Oorspronkelijk was dit een keukenuitbouw van één bouwlaag met daarboven een meidenkamer op de zolder. In de volgende eeuwen werd deze verhoogd tot de huidige drie bouwlagen. Op de eerste verdieping is aan de hand van op de balklaag teruggevonden verfsporen een reconstructie van de 17de-eeuwse indeling te geven. Deze bestond uit twee kamers achter elkaar, ieder met een hangschouw tegen de rechter zijmuur. De (spil?)trap bevond zich aan de linkerzijde ter hoogte van de tussenmuur. Aan deze zijde waren bovendien twee kleine kamers afgescheiden, voor met een houten wand en achter met een halfsteens binnenmuur. De oorspronkelijke beschildering van het plafond had een blauw-groene kleur, afgewerkt met gele biezen. In de 18de eeuw werd het huis bescheiden verbouwd, waarbij de insteek werd aangebracht en de schouw in de voorkamer op de verdieping vervangen. In de 19de eeuw werd een grote verbouwing ondernomen, rond 1850 werd het huis met een verdieping verhoogd en voorzien van een nieuw dak en een nieuwe voorgevel. Rond 1870 werd het huis in een boven- en benedenwoning gesplitst, ten behoeve waarvan de dubbele voordeur werd aangebracht. {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} Lange nieuwstraat 76 Oud adres Wijkhuisnummer: wijk A, nr 644. Karakteristiek Het hoge 17de-eeuwse diepe huis, gelegen op de hoek van de Groenestraat, telt drie bouwlagen en heeft een zadeldak met voorschild. De voorgevel, onder kroonlijst, is op vlucht gebouwd. Het huis heeft boven de begane grond een samengestelde balklaag en uit dezelfde tijd enkelvoudige balklagen boven de verdiepingen. Rechts vooraan is het onderkelderd. Een spiltrap loopt van de begane grond tot de zolder. Bron -kipp, a.f.e., Bouwhistorisch rapport Lange Nieuwstraat 76, typoscript, 1984. In: UDS: Lange Nieuwstraat 76; kaart 5a (1982.1100). Afbeelding -A. Braun, ca 1860. Lange Nieuwstraat {== afbeelding Afb. 92. Lange Nieuwstraat 76. Plattegronden en doorsneden. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 93. Lange Nieuwstraat 76. Details. ==} {>>afbeelding<<} naar het zuiden. Foto. GAU/TA-Lange Nieuwstraat, c. 1860. Beschrijving Het huis staat op een grondplan van 6,5 × 11,5 m. De gepleisterde en wit geschilderde voorgevel met een kroonlijst is op vlucht gebouwd en kraagt over boven de moderne winkelpui. De drie vensters van de eerste verdieping hebben t-ramen, de drie van de tweede verdieping openslaande ramen. De rechtergevel is een gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel met eenvoudige gootlijst, vijf traveeën breed. De verdiepingsvensters van de voorste travee liggen iets hoger dan de overige. Achter in de zijgevel is een breed venster in één kozijn gekoppeld met een tweede ingang. De achtergevel is een gepleisterde tuitgevel met vlechtingen. Achter het voorste deel van het huis, op ongeveer vierkant grondplan, springt de linker zijmuur ca 0,5 m naar binnen. Alleen de voorste helft van het huis is onderkelderd. Deze kelder is van middeleeuwse oorsprong en was tot de recente renovatie afgedekt met 17de-eeuwse troggewelfjes op houten balken evenwijdig aan de voorgevel. Deze balklaag is nu door een moderne vlakke dekking vervangen. De kelder is via een luik toegankelijk. Boven de begane grond ligt een samengestelde balklaag met moerbalken evenwijdig aan de voorgevel, boven beide verdiepingen ligt een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel. Alle sleutelstukken, 17de-eeuws, hebben een ojiefvorm, waarvan die boven de verdiepingen wat vlakker zijn uitgevoerd dan die boven de begane grond (afb. 97). De kap rust op eiken krammers met gehakte telmerken, van achter naar voor genummerd, met grenen dekbalken. Op het onderste juk staan A-jukken. De gehele kap dateert uit de bouwtijd van het huis. De zoldervloer bestaat uit grenen planken van 25 cm breedte met losse eiken veren en eiken vullingen in de naden. De spiltrap, die links voor de sprong in de zijmuur staat, verbindt de begane grond met de verdiepingen en de zolder. Hieronder bevond zich oorspronkelijk een steektrap naar de kelder. De dragende stootborden zijn gepend in de grenen spil die een uitgesneden leuning heeft. In het bovenste deel hebben de treden hun profilering met oortje bij de spil bewaard. Enkele van de bovenste treden hebben drie grote ronde gaten, twee treden een rooster, bedoeld om het licht van een dakraam tot het lager gelegen gedeelte van de trap door te laten dringen. Geschiedenis Op de plaats van Lange Nieuwstraat 76 stonden in de middeleeuwen twee huizen. Aan de Lange Nieuwstraat stond een huis van twee bouwlagen met een zadeldak {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 94. Lange Nieuwstraat 76. ==} {>>afbeelding<<} evenwijdig aan die straat en daarachter een wat kleinere kamerwoning aan de Groenestraat. Het huidige pand dateert geheel uit de 17de eeuw, en is daarmee één van de weinige huizen met drie bouwlagen uit die tijd in Utrecht. Het was, zeker voor dit stadsdeel dat veel kamerwoningen had, een hoog gebouw. De voorgevel had een houten pui, en waarschijnlijk een topgevel. De rechtergevel was geslotener dan nu; naar valt aan te nemen behoren tot de oorspronkelijke opzet op de verdiepingen het voorste en de twee achterste vensters, op de begane grond het tweede en derde venster, met achteraan een tweede toegang. In 1860 was de voorgevel al gepleisterd en bezat schuiframen, 3 × 2 + 3 × 2 ruiten op de eerste verdieping en 3 × 2 + 3 × 1 op de tweede verdieping. Onder een geprofileerde puibalk lag, wat terug, een 19de-eeuwse pui met pilasters. Voor het pand stonden stoeppalen. In 1985 werd het huis door het Wilhelmina Kinderziekenhuis gerenoveerd ten behoeve van de personeelshuisvesting. Een probleem was hierbij dat de tweede verdieping volgens de geldende voorschriften te laag was. Door de zoldervloer en de kap in hun geheel 20 cm omhoog te brengen, werd hiervoor een bevredigende oplossing gevonden. De zolder kreeg enige dakramen, de winkelpui werd vervangen door een deur links en twee vensters ernaast. Lange Smeestraat 13 Oude adressen Het pand Lange Smeestraat 13 heeft twee huisnummers gehad: 13 en 15. De wijkhuisnummers waren respectievelijk wijk B, nr 626 en 627. Karakteristiek Het winkelwoonhuis, daterend uit de tweede helft van de 17de eeuw, bestaat uit een diep voorhuis, 7 × 8 m, van twee bouwlagen onder schilddak met nok loodrecht op de 18de-eeuwse voorgevel, en is gedeeltelijk onderkelderd. Links sluit een smal achterhuis aan op een plattegrond van 4,5 × 5,5 m, het telt twee bouwlagen onder zadeldak loodrecht op de voorgevel. Rechts hiervan ligt de van oorsprong niet bij het huis behorende tuin. Beschrijving De voorgevel is een 18de-eeuwse lijstgevel van twee bouwlagen met op de verdieping vier smalle vensters met t-ramen uit de tweede helft van de 19de eeuw, ieder onder een houten lijst. De houten pui van vijf traveeën heeft de ingang in het midden. De achtergevel van het voorhuis ligt, van achteren gezien, slechts links vrij en heeft per bouwlaag één hooggeplaatst venster. Op de verdieping betreft dit een 17de-eeuws drielicht. De achtergevel van het achterhuis is een in de 19de eeuw geheel vernieuwde tuitgevel met één venster op de verdieping en één op de zolder, waarboven een klein vlieringvenster. Op de begane grond bevindt zich naast de achterdeur een twaalfruits schuifraam, uitziend in een recentere aanbouw van één bouwlaag. Het voorhuis heeft twee kelders, met enkelvoudige balklagen, naast elkaar. De linker, waarachter de toegangstrap ligt, reikt tot twee derde van de diepte van het voorhuis, de rechter is ondieper. De begane grond is een ongedeelde ruimte, afgezien van de afscheiding voor de trap. Deze voert, met twee loodrecht op de voorgevel geplaatste steektrappen, waartussen een bordes, naar de verdieping. De eerste trap met oude omtimmering voerde vermoedelijk eertijds naar een insteek, ter hoogte van het huidige bordes, in het achterste deel van het voorhuis. De spiltrap, die nu links achteraan van de verdieping naar de zolder leidt, begon dan, naar valt aan te nemen, op die insteek. Boven de begane grond en boven de verdieping ligt een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel; de balken hebben een forse kraal. Dit profiel wordt op de verdieping langs de wanden in de vorm van een bovenplint tussen de balken voortgezet en ook op de originele houten tussenwand, die loodrecht op de voorgevel voorin het huis twee kamers scheidt. Doordat de tussenwand een knik maakt heeft de toch al smallere rechter kamer slechts één van de vier vensters. Het schilddak rust op twee spanten en vier halve spanten. De spanten hebben twee jukken, windschoren en een geschoorde makelaar. De constructie is deels uit eikedeels uit grenehout opgebouwd. Spantbenen en jukdekbalken van beide jukken hebben gestoken telmerken, links als streepjes, rechts als eitjes uitgevoerd. Aangezien het voorste spant nummer 3 is {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} en het achterste nummer 2, is er een spant verdwenen, vermoedelijk bij de verbouwing van het oorspronkelijke zadeldak tot schilddak. Later nog is bij de spiltrap het spantbeen met korbeel verwijderd. Voor de vliering ligt er tussen de spanten een hangbalk. Het achterhuis heeft twee bouwlagen onder zadeldak loodrecht op de voorgevel. Achter de ongedeelde begane grond ligt een 20ste-eeuwse aanbouw van één bouwlaag met een deur naar de tuin rechts. Boven de verdieping van het achterhuis ligt een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel. De in de 19de eeuw vernieuwde kapconstructie is zeer licht uitgevoerd met twee spanten van één juk, waarop een kleine vliering. Het zoldervenster is opmerkelijk laag boven de zoldervloer geplaatst. Het achterhuis heeft geen eigen trappen. De stookplaatsen zitten in het achterhuis rechts, in het voorhuis links. Daar staat op de verdieping een empire schoorsteenpartij met zwart marmeren schoorsteenmantel en houten boezem met spiegel. Een soortgelijke bevindt zich op de verdieping van het achterhuis. De vermoedelijk 17de-eeuwse grenen spiltrap van de verdieping naar de zolder heeft een onbewerkte spil, waarin de dragende stootborden rusten. De treden komen met een ronding uit bij de spil en zijn aan de voorzijde van onderen afgerond. De voorkamer links heeft een 18de-eeuwse paneeldeur. De rechter kelder heeft onder de straat uitgebouwd, een nog compleet aanwezige plee. De linker kelder heeft resten van een keukeninrichting met schouw. Geschiedenis De beide zijmuren van het achterhuis zijn van middeleeuwse baksteen gebouwd, die echter tenminste plaatselijk als secundair gebruikt beschouwd moet worden. Of dit betekent dat het achterhuis van middeleeuwse oorsprong is valt zonder verder onderzoek niet na te gaan. Het voorhuis stamt blijkens balklagen, delen van de kap en het drielicht uit de 17de eeuw. In de 18de eeuw is de voorgevel en de kap vernieuwd c.q. gewijzigd. Het achterhuis kreeg in de 19de eeuw een nieuwe achtergevel en kap op verhoogde borstweringen. Hoewel het voorhuis over de volle breedte bouwkundig één geheel is, was het gedurende lange tijd in gebruik gesplitst. Het kadastrale minuutplan van ca 1821 geeft namelijk het rechterdeel als een apart perceel aan, iets smaller dan het linkerdeel, dat qua breedte aansloot op het achterhuis. Nog in 1890 kreeg het {== afbeelding Afb. 95. Lange Smeestraat 13. Plattegrond en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 96. Lange Smeestraat 13. ==} {>>afbeelding<<} {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} pand bij de omnummering twee huisnummers. In de huidige situatie is deze deling niet terug te vinden, behalve dan in de kelders, die in hun huidige vorm vermoedelijk bij de splitsing ontstaan zijn. De tuin heeft tot voor kort nooit bij het huis gehoord: de voorste helft behoorde bij het rechter buurpand, de achterste bij Oudegracht 275. Deze eigendomssituatie verklaart de hoge plaatsing der vensters in de achtergevel van het woonhuis: zij mochten niet uitzien op andermans erf. Lange Smeestraat 28 Oud adres Wijk B, nr 606. Karakteristiek Het pand bestaat uit een onderkelderd voorhuis, mogelijk uit de 17de eeuw en een 18de- of vroeg 19de-eeuws achterhuis. Het voorhuis heeft twee bouwlagen en insteek, het zadeldak heeft voor een schild. Het achterhuis wordt gedekt door een plat dak met achterschild. Het huis bezit een 17de-eeuwse spiltrap. Bron -Systeem Luykx, in UDS: Lange Smeestraat 28; kaart 5a (1963.0001). Beschrijving Het huis staat met een ondiepe achtertuin op een erf van 7 × 13,5 m. De twee bouwlagen hoge lijstgevel is op de verdieping drie vensters breed en heeft een houten winkelpui uit de 18de eeuw of begin 19de. Deze pui is vijf traveeën breed met centrale ingang. Van het voorhuis is de achtergevel ingebouwd door het achterhuis op de top van de puntgevel na. De gepleisterde achtergevel van het achterhuis heeft drie bouwlagen met per bouwlaag rechts en links een venster. De begane grond heeft in het midden een deur, enige kozijnen zijn mogelijk secundair gebruikt. Het voorhuis heeft samengestelde balklagen met de moerbalken evenwijdig aan de voorgevel. De kap van het voorhuis staat op twee spanten en bevat een zolder en een niet toegankelijke vliering. De kelder reikt vanaf de voorgevel tot ongeveer twee-derde van de diepte, een kort verbindingsdeel voert naar de keldertrap die in het midden tegen de achtergevel ligt, onder de spiltrap. De kelder, vermoedelijk middeleeuws, heeft een tongewelf loodrecht op de voorgevel. De spiltrap voert van begane grond naar insteek, verdieping en zolder. Recent is de insteek en het onderste deel van de spiltrap tot de verdieping achter betimmeringen verdwenen. P.J.E. Luykx heeft dit deel in 1963 bezocht en meldt dat in de {== afbeelding Afb. 97. Lange Smeestraat 28. Plattegrond en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} spil ter halver hoogte een kabelmotief is uitgehouwen en dat de aangrenzende treden daar geprofileerd zijn. De spil met uitgesneden leuning van deze eiken trap is vlak onder de zoldervloer afgezaagd. De stootborden zijn de dragende elementen en zijn met één pen in de spil verankerd. Het voorhuis heeft zijn winkelfunctie verloren, deze benedenwoning staat in verbinding met drie bouwlagen van het achterhuis. Hiertoe is evenwijdig aan de achtergevel en daar tegenaan een steektrap gemaakt, die links omhooggaat en met een kwart in het achterhuis uitkomt. Links vooraan bevat het voorhuis de steektrap naar de bovenwoning. Het achterhuis heeft enkelvoudige balklagen, loodrecht op de voorgevel, boven elk van de drie bouwlagen die lagere verdiepingshoogten hebben dan het voorhuis. Een deel van de balken heeft een duivejagerprofiel. Opmerkelijk is, dat boven de begane grond het rechter vak van de andere afwijkt: het plafond is daar lager en het wordt begrensd door een extra zware balk. Het zou kunnen duiden op een uitbreiding van het achterhuis naar rechts, aangezien het voorhuis net deze breedte smaller is. De begane grond heeft in het midden een gang met rechts een kamer, links een keuken. De verdiepingen bevatten ieder een kamer. De zolder met twee halve spanten, die het dak dragen, staat in verbinding met de zolder van het voorhuis. {== afbeelding Afb. 98. Lange Smeestraat 28. ==} {>>afbeelding<<} {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Lichte Gaard 8 Oude adressen Wijk F, nr 137 en 138. Karakteristiek Een diep huis naar ontwerp van de architect H. van Lunteren daterend uit 1859. Het bestaat uit een lage begane grond, twee verdiepingen, een schilddak, en kelders van oudere oorsprong. Het huis bevat een fraai neogotisch interieur van O. Mengelberg. De voorgevel is een drie vensters brede, ongepleisterde lijstgevel met een hardstenen ondergevel. Afbeeldingen -Bouwtekening ‘Vernieuwing van een huis’. GAU/SA5-bouwtek.; 1859; tek. nr 238. Zie afb. 95. -Bouwtekening ‘Verbouwing Lichte {== afbeelding Afb. 99 Lichte Gaard 8. ==} {>>afbeelding<<} Gaard 8 en 9’. GAU/SA5-bouwtek.; 1909; tek. nr 380. Beschrijving De plattegrond van het huis heeft door een sprong in de rechter perceelsgrens een l-vorm: aan de achterzijde is het perceel ongeveer een meter breder. Het perceel heeft een oppervlakte van ca 6,5 à 7,5 × 16 m, het huis zelf is ca 12 m diep en heeft rechtsachter een uitbouw. Rechts van het huis verspringt de rooilijn van de Lichte Gaard met ca 2,5 m. De drie vensters brede lijstgevel heeft een hardstenen ondergevel, hardstenen vensteromlijstingen met afgeronde hoeken, en twee dito cordonlijsten boven de eerste verdieping. Onder de vensters van de eerste verdieping bevindt zich ijzeren siergietwerk. Onder het middelste venster bevat dit een vrouwenbuste. De achtergevel is een drie vensters brede lijstgevel met op de verdieping een gevelsteen met het jaartal 1859. De eerste verdieping heeft een serre-uitbouw. De kapconstructie bevat Philibertspanten met gordingen. Onder het huis liggen vier kelders met tongewelven loodrecht op de voorgevel. De linker kelder is de langste en bezit een dichtgemetselde trap tegen de linkermuur. De overige drie kelders lopen aan de achterzijde tegen een tufstenen muur, behorend bij de ommuring van het Bisschopshof, aan. De rechter kelder bevindt zich deels onder de straat rechts van het huis. Voor het huis liggen twee werfkelders. Alle kelders zijn ouder dan 1859. De lage begane grond is ingedeeld in dienstvertrekken, linksachter bevindt zich de keuken met de oorspronkelijke keukenkasten en -schouw. De keukendeur naar de voorkamer bevat zeer fraai gebrandschilderd glas. {== afbeelding Afb. 100 Lichte Gaard 8. Gebrandschilderd glas in de keukendeur. ==} {>>afbeelding<<} {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 101 Lichte Gaard 8. De in 1874, naar ontwerp van O. Mengelberg gemaakte kamerbetimmering op de tweede verdieping. ==} {>>afbeelding<<} Op de eerste verdieping, de bel-étage, ligt aan de voorzijde de salon over de volle breedte van het huis. Deze salon heeft een houten schouw. De vensters bezitten nog de oorspronkelijke binnenluiken en per venster twee bankjes. Het vertrek heeft een beschilderd stucplafond. De achterkamer bezit een serre. De deuren tussen serre en kamer hebben binnenluiken. Aan de buitenzijde, voor de serredeuren, bevinden zich gietijzeren hekjes met een levensboom-motief. Aan de achterzijde van de tweede verdieping bevindt zich een kamer met rijke neogotische betimmering en plafondschildering uit 1874 naar ontwerp van O. Mengelberg. De plafondschildering verbeeldt ondermeer Sint Maarten met een kerk in zijn rechterhand. Bij de restauratie van de kamer in 1978 kwamen onder de wandbetimmering, voorschetsen, mogelijk voor wand- of plafondbeschildering, te voorschijn. Geschiedenis Het huis is met het achterste gedeelte {== afbeelding Afb. 102. Lichte Gaard 8. Bouwtekening, 1859. ==} {>>afbeelding<<} gebouwd op het gebied van het voormalige bisschoppelijk paleis, het Bisschopshof. De huizen Lichte Gaard 3-8 zijn alle voor een gedeelte op dit gebied gebouwd. In de kelders van deze huizen bevinden zich restanten van tufstenen muurwerk dat behoorde bij de westelijke ommuring van de bisschoppelijke ‘burcht’. In 1859 vroeg de architect H. van Lunteren voor de eigenaresse van drie naast elkaar gelegen huizen vergunning voor het verbouwen van de linker twee. Er bleef nog verband bestaan tussen het nieuwe huis en het oude rechter huis. Dit verband werd in 1909 verbroken bij de vernieuwing van het huis Lichte Gaard 9. Hierbij werd ook de rooilijn rechts van het huis ca. 2,5 m naar achter verlegd, zodat een deel van de zijgevel van nr 8 vrij kwam te liggen. In 1874 werd op de verdieping een kamer geheel in neogotische stijl naar ontwerp van O. Mengelberg gerenoveerd. Het huis werd in 1978 gerestaureerd. {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} Lijnmarkt 48 Oud adres Wijk E, nr 49. Karakteristiek Een in de tweede helft van de 18de eeuw gebouwd, diep huis, gelegen tussen de Oudegracht en de Lijnmarkt. Het huis is gedeeltelijk gebouwd op de werf langs de Oudegracht. Het telt twee bouwlagen en heeft een opkamer, een neerkamer en een kelder. Het zadeldak is met de nok loodrecht op de voorgevel gericht. Zowel aan de voor- als aan de achterzijde heeft het huis een klokgevel. De voorgevel is voorzien van een gave winkelpui uit 1860. Afbeelding -Bouwtekening ‘Verbouwing huis Lijnmarkt genaamd “de Vlijt”’. GAU/SA5-bouwtek.; 1860; tek. nr 334. Zie afb. 106. {== afbeelding Afb. 103. Lijnmarkt 48. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 104. Lijnmarkt 48. Plattegronden en doorsneden. ==} {>>afbeelding<<} -W.C. van Dijk, ca 1870. Gezicht vanaf de Domtoren. Foto. GAU/TA-Ca 2 (4). Zie afb. 8. -Bouwtekening ‘Het maken van een arkel boven openbaar water aan den achtergevel van het gebouw aan de Lijnmarkt no. 48’. GAU/SA5-bouwtek.; 1910; tek. nr 262. Beschrijving Het geheel bebouwde perceel beslaat een oppervlak van ca 5 × 9 à 10 m, de achterrooilijn geert. Het perceel grenst aan de voorzijde aan de straat en aan de achterzijde direct aan het water van de Oudegracht. De klokgevel aan de voorzijde is gepleisterd, wordt afgesloten door een rollaag en telt drie vensters in de breedte. De gevel wordt op de begane grond over de volle breedte ingenomen door een winkelpui uit 1860. In de hardstenen plint is tweemaal de naam ‘de vlijt’ opgenomen, in de banderollen boven de halfronde bovenramen staat van links naar rechts ‘garen’, ‘de vlijt’ en ‘band’. De vensters van de verdieping en de zolder bevatten 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (verdieping 3 × 2 + 1 × 2, zolder 2 × 2 + 1 × 2 ruiten). De achtergevel, eveneens een gepleisterde klokgevel, wordt ook afgedekt door een bakstenen rollaag en is drie vensters breed. Op de wit geschilderde gevel staat ‘sinds 1847’ en ‘magazijn de vlijt’ geschilderd. De vensters bevatten tot stolpramen gewijzigde 19de-eeuwse schuiframen. De neerkamer heeft over de volle breedte een over het water uitkragende vier vensters brede houten erker uit 1910, met daarop een balkon voor de opkamer. De gevel wordt op kelderniveau gedragen door een open boog die toegang geeft tot de overbouwde werf. Ongeveer een meter terug ligt de keldermuur met een deur en een venster in een gekoppeld kozijn. De dakvlakken worden gedragen door gordingen, rustend op vier Philibertspanten. De kelder, uitkomend op de overbouwde werf, heeft een tongewelf loodrecht op de voorgevel. De kelder loopt door tot onder de straat. Het gehele interieur van het huis stamt uit de tweede helft van de 19de eeuw. In de voorste helft van de begane grond is een gaaf winkelinterieur aanwezig. Links en rechts van de ingang staan twee toonbanken waarachter toonkasten voor garen en band. Deze toonkasten staan ook tegen de muur tussen voorkamer en opkamer. Het plafond van de voorste winkelruimte is beschilderd. Geschiedenis Zoals ook aan de Choorstraat is aan de oostzijde van de Lijnmarkt de werf langs de Oudegracht bebouwd geraakt. De huizen hadden veelal houten gevels aan de grachtzijde. Het verbod in 1610 om houten gevels te bouwen en de verboden in 1636 en 1643 om houten gevels te onderhouden werden niet snel nagevolgd. Om de ‘verstening’ van de gevels te stimuleren werd het in de loop van de 17de eeuw toegestaan om het ruimteverlies ten gevolge van het vervallen van overstekende verdiepingen te compenseren door de de werf gedeeltelijk te bebouwen. Bij het noordelijke deel resulteerde dit in een werfgalerij, de eigenaars van het zuidelijke deel waarin ook Lijnmarkt 48 ligt, bouwden de werf geheel vol. Bij het middelste deel werd zelfs een nieuwe werf achter de huizen aangelegd. Al in de middeleeuwen is er sprake van bebouwing aan de oostzijde van de Lijnmarkt. Ook ter plaatse van nummer 48 heeft vermoedelijk in de middeleeuwen een huis gestaan. In het huis is hiervan echter niets waarneembaar. Slechts de kelder en de zijmuren lijken ouder dan het huidige huis. In de tweede helft van de 18de eeuw is het waarschijnlijk geheel van voor- tot {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 105. Lijnmarkt 48. De Lijnmarkt aan de grachtzijde. Nummer 48 is het tweede huis van links. ==} {>>afbeelding<<} achtergevel herbouwd. Toch is de oorspronkelijke structuur, bepaald door het gedeeltelijk bouwen op de werf, nog herkenbaar. Het aan de Lijnmarkt meermaals voorkomende verschijnsel van een opkamer is in de 18de-eeuwse nieuwbouw gehandhaafd. De grens tussen begane grond en opkamer ligt vrijwel in het verlengde van de werfmuur van het zuidelijk deel van de Oudegracht. In 1847 werd in het huis de winkel in garen en band ‘De Vlijt’ gevestigd. In 1860 werd door de timmerman J.A. van Reijsen een plan voor een nieuwe winkelpui voor het magazijn De Vlijt ingediend, hiertegen was van gemeentewege geen bezwaar. Deze pui is vrijwel ongewijzigd nog aanwezig. Mogelijk werd tegelijkertijd het gehele interieur, inclusief dat van de winkel, vernieuwd. Als enige bezit dit huis een uitbouw boven het water van de gracht. Deze erker werd in 1910 aangebracht. {== afbeelding Afb. 106. Lijnmarkt 48. Bouwtekening, verbouwing 1860. Het huis kreeg bij deze verbouwing een nieuwe winkelpui. ==} {>>afbeelding<<} {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} Minrebroederstraat 6 Oud adres Wijk G, nr 270. Karakteristiek Een 18de-eeuws diep huis met een, door een gang met het voorhuis verbonden, losstaand achterhuis. Het voorhuis bestaat uit twee bouwlagen, een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel, een kelder onder het huis en een kelder onder de straat. De voorgevel is een twee vensters brede lijstgevel met op de begane grond een laat 19de-eeuwse winkelpui. Het achterhuis telt drie bouwlagen gedekt door een zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel. Het huis is gebouwd ter plaatse van de voormalige kloosterkerk van het Minderbroederklooster, die in 1581 werd afgebroken. Literatuur -kipp, a.f.e., ‘Janskerkhof 3’, abku 1981, MOU 1982, blz. 41-45. Beschrijving Het perceel, waarop het huis is gebouwd, heeft een oppervlak van ca. 5,4 × 17 m. Aan de achterzijde wordt het begrensd door de noordelijke zijmuur van de verdwenen kerk van het voormalige Minderbroederklooster. De linker penant van de twee vensters brede lijstgevel is breder dan de rechter. Op de begane grond bevindt zich over de volle breedte van de gevel een laat 19de-eeuwse winkelpui met een deur. De vensters op de verdieping bevatten schuiframen uit de tweede helft van de 19de eeuw, met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten) met een brede middenstijl. Op het dak staat een 19de-eeuwse dakkapel. De gevel is rood geschilderd. De achtergevel is eveneens een twee vensters brede lijstgevel. De vensters op de verdieping bevatten eind 18de-eeuwse, vierruits schuiframen. Boven zowel begane grond als verdieping ligt een zeven vakken diepe enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel. De balken boven de begane grond hebben een kraalprofiel. De kapconstructie bevat drie enkelvoudige grenen spanten en sporen. Onder het gehele voorhuis ligt een mogelijk nog laat 16de-eeuwse kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. De kleine kelder onder de straat heeft eveneens een tongewelf loodrecht op de voorgevel. De begane grond heeft aan de voorzijde een winkelruimte met daarachter een kamer, die met suitedeuren met de winkelruimte is verbonden. Tussen de gang rechts en de achterkamer staat een tot de zolder doorlopende, grenen spiltrap. Deze spiltrap heeft halverwege de begane grond een bordes boven de gang met aan de voorzijde een in de gang uitkomend raampje. De spil heeft op de verdieping een knik. De dragende elementen van de trap zijn de treden die in de spil gepend zijn. Op de verdieping bevinden zich twee kamers achter elkaar. De verbinding tussen voor- en achterhuis wordt gevormd door een gang. Het 18de-eeuwse achterhuis heeft een gepleisterde lijstgevel met per bouwlaag in het midden een venster. Boven zowel de begane grond als de verdiepingen ligt een vijf vakken brede enkelvoudige balklaag, loodrecht op de voorgevel. De begane grond bevat een keuken met een grote schouw tegen de achtermuur. De stookplaats is gedeeltelijk in de muur van de voormalige Minrebroederkerk gehakt. Tegen de linkermuur bevinden zich een 18de-eeuwse bedstede en een trap met gepende treden naar de verdieping. De begane grond is ruimer gemaakt door het {== afbeelding Afb. 107. Minrebroederstraat 6. ==} {>>afbeelding<<} {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} weghakken van een deel van de dikte van de voormalige kerkmuur. In de voormalige kerkmuur, nu als zijmuur van de Statenkamer fungerend, bevindt zich boven het dak van het achterhuis de tracering van een dichtgemetseld kerkraam. Geschiedenis Aan de noordzijde van de Minrebroederstraat stond op de plaats van nr 2 tot en met 20 tot 1581 de kerk van het Minderbroederklooster. In dat jaar werd de kerk gesloopt en werden erven door de stad aan particulieren uitgegeven, Minrebroederstraat 6 staat op één van die erven. Aanvankelijk stond er mogelijk een éénlaags huis van gelijke diepte als het huidige voorhuis. De kelder onder de straat, de ‘kluis’, wordt al in een transportakte van 1645 genoemd. Voor deze kluis moest erfpacht aan de stad worden betaald. In het begin van de 18de eeuw werd het huis vrijwel geheel vernieuwd, onder meer de balklagen en de kapconstructie werden toen vervangen. Slechts de kelders lijken te behoren tot de voorganger. Tegelijkertijd werd tegen de voormalige kerkmuur een achterhuis met keuken gebouwd. In het einde van de 19de eeuw werd op de begane grond de huidige winkelpui aangebracht. {== afbeelding Afb. 108. Minrebroederstraat 6. E.M. Kylstra, 1983. Bovenlicht ten behoeve van de spiltrap in de gang op de begane grond. ==} {>>afbeelding<<} Muntstraat 4 Oud adres Muntstraat 4 was vermoedelijk, samen met Muntstraat 2, wijk G, nr 388. Karakteristiek Muntstraat 4 is gebouwd in het midden van de 17de eeuw, en bestaat uit twee bouwlagen, een kap met de nok loodrecht op de voorgevel, en kelders. Typologisch vormt dit huis een tussenvorm tussen het diepe huis en het vierkante huis. Het is een diep huis, aangezien de kap met de nok loodrecht op de voorgevel staat en de balken evenwijdig aan de voorgevel liggen. Omdat ze echter op dragende binnenmuren rusten, is het verwant aan het vierkante huis. Die verwantschap wordt onderstreept door de indeling, die in principe uitgaat van een hal en centrale gang. Omdat de binnenmuren niet in elkaars verlengde liggen, is dit geen diep tweebeukig huis. Op grond van de detaillering van de voorgevel wordt het huis door Briët aan Ghijsbert Thönisz. van Vianen en Peter Jansz. van Cooten toegeschreven. Literatuur -briet, 1953. -kipp, a.f.e., ‘Muntstraat 4, 6 en 7’, in: abku 1982, mou 1983, blz. 89-93. Beschrijving Het huis is gelegen op een perceel van ca 10 × 22 m en heeft een oppervlak van ca 10 × 14 m. De voorgevel is vijf traveeën breed en wordt geleed door pilasters van de kolossale orde. De baksteen is in kruisverband gemetseld met klezoren in het hoekverband (bs. 17 × 9 × 3,5 cm; 10 lagen 46,5 cm). De pilasters staan op postamenten en hebben basementen en Ionische kapitelen van zandsteen. Zij dragen een hoofdgestel met een zandstenen architraaf, een bakstenen fries en een houten kroonlijst. Deze gevel wordt door Briët vergeleken met die van de huizen Achter Sint Pieter 200 en Ambachtstraat 5. De ramen van de begane grond zijn in de 20ste eeuw vernieuwd, die van de verdieping zijn 19de-eeuwse schuiframen. Onder de beide vensters naast de deur bevindt zich een kelderlicht. Voor de eenvoudige empire deur ligt een hardstenen stoep met twee treden. Op het voorschild van het dak staan twee dakkapellen. De vier vensters brede achtergevel is gepleisterd en heeft een gootlijst van geprofileerde baksteen. De vensters bevatten zowel op de begane grond als op de verdieping 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (3 × 3 + 2 × 3 ruiten). De tuindeur is 19de-eeuws. Op het achterschild van het dak staat één dakkapel. Boven zowel de begane grond als de verdieping ligt een moer- en kinderbalklaag van vier vakken evenwijdig aan de voorgevel. De moerbalken zijn voorzien van ojief-vormige sleutelstukken, zij zijn per vertrek afzonderlijk op de dragende binnenmuren opgelegd. De kap bevat vijf grenen spanten, ieder van twee jukken met een a-juk als top. {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 109. Muntstraat 4. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 110. Muntstraat 4. Schouw rechtsachter op de begane grond. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 111. Muntstraat 4. Plattegrond van de kelders en de begane grond, doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} Het gehele huis is onderkelderd. Aan de voorzijde liggen twee kelders van ongelijke afmeting, beide gedekt met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Aan de achterzijde ligt rechts eveneens een kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. In deze kelder bevindt zich een houten steektrap. Links ligt een kelder met een graatgewelf en tegen de linker zijmuur staat een keukenstookplaats. De indeling van het huis is, zoals ook bij vierkante huizen te zien is, gebaseerd op een centrale ingangspartij, hier wat smal uitgevallen, met een hal en een gang naar achter. Ter weerszijden van de gang liggen de kamers, twee kleine aan de voorzijde, een grote zaal linksachter en een derde kleine kamer rechtsachter. De, thans 19de-eeuwse, steektrap met bordessen bevindt zich direkt na het midden aan de rechterkant. Deze indeling wordt op de verdieping herhaald. In de kleine achterkamer op de begane grond staat tegen de rechter zijmuur een schoorsteenpartij in Lodewijk xv-stijl met een zwart-marmeren mantel en een boezem met stucdecoratie, vanouds geschilderd in twee tinten olijfgroen. Met zwarte lijnen wordt de decoratie extra geaccentueerd en zijn de verfijnde details aangebracht, die men normaliter in stucreliëf zou verwachten. Geschiedenis Briët dateert het huis, op grond van de stijlkenmerken van de voorgevel, tussen 1654 en 1662. In de structuur van het huis is in de loop van de tijd slechts een kleine wijziging gebracht. De oorspronkelijke spiltrap was, waarschijnlijk in de 19de eeuw, vervangen door een steektrap met bordessen. Deze trap staat op dezelfde plaats, maar is breder van opzet. Hiervoor werd de kleine achterkamer ingekort, waardoor de schoorsteenpartij, die zich hier bevindt, niet meer in het midden van de wand ligt. Bij de aanpassingen, die het huis in 1982 onderging ten behoeve van het gebruik door de Rijksuniversiteit, is de schoorsteenpartij in de kleine achterkamer op de begane grond gerestaureerd. Aan de hand van teruggevonden verfsporen is deze overeenkomstig de oorspronkelijke kleuren en afwerking hersteld. Daarbij bleek dat het stucreliëf slechts de helft van de decoratie vormde en dat door middel van zwarte lijnen en blad- en ruitmotieven een aanvullend fijn gedetailleerd reliëf werd gesuggereerd. {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} Neude 35, 36 en torenvormig huis hierachter Huisnaam Huis met de Luifel. Oud adres Neude 35 had als wijkhuisnummer wijk G, nr 114; Neude 36 had geen wijkhuisnummer aangezien het pakhuis was. Karakteristiek Ten dele onderkelderd 17de-eeuws pand van twee bouwlagen onder zadeldak, loodrecht op de voorgevel, met wolfeind voor en schild achter. De lijstgevel heeft een luifel over de volle breedte onder de bovenlichten van de houten pui. Het pand heeft links een insteek. Achter het pand ligt een 13de-eeuwse woontoren van vier bouwlagen onder zadeldak met achterschild. Literatuur -muller, 1911, blz. 44, plaat xxviii. -traa, p.c. van, ‘Ganzenmarkt 16’, in: abku 1984, MOU 1985, blz. 76, 77. Afbeeldingen -Jan de Beyer, 1744. Het Neude naar het zuiden. Pentekening. GAU/TA-Neude, 1744. -Jan de Beyer, ca 1745. Het Neude naar het zuiden met militairen op het plein. Gewassen pentekening in O.I. inkt. Collectie Jhr. J.K.A. de Beaufort van Leusden, Leusden. Zie afb. 116. -J. Bulthuis, 1760. Het Neude naar het zuiden. Kopergravure. GAU/TA-Neude, 1760 (1). -G.L. Mulder, 1878. Gezicht vanaf Domtoren naar noorden. Foto. GAU/TA-Ca 3. -W.G. Baer, 1904. Pui van Neude 35, 36. Foto. GAU/TA-Neude 36, 1904. Zie afb. 115. -Anoniem, ca 1905. Pui van Neude 35, 36. Foto. GAU/TA-col. DOW, nr 14. -Bouwtekening 1932, betreffende verbouwing torenvormig bouwdeel, GAU/SA6-bouwtek.; doos 130; Ganzenmarkt 16; nr 2, 3; 1932. -Buro Oosting Utrecht, 1974. Bouwtekening: Neude 35, 35a, 36. Archief Bouw- en Woningtoezicht Gemeente Utrecht. Beschrijving Neude 35, 36 Het huis aan het Neude meet 7,5 × 8,5 (rechts) tot 9,5 m (links). De adressen Neude 35 en 35 a betreffen het grootste deel van de begane grond en de hele bovenwoning. Het adres Neude 36 betreft alleen het één deur en één venster brede {== afbeelding Afb. 112. Neude 35, 36. Plattegrond begane grond. ==} {>>afbeelding<<} linkerdeel van de begane grond. Achter het huis ligt een vier meter diepe aanbouw, waarachter een drie meter diep plaatsje. Links van het pand ligt, overbouwd door Neude 37, een achterom, waaraan diverse panden van de Schoutenstraat een uitgang hebben. De voorgevel is een tot lijstgevel verbouwde trapgevel uit de 17de eeuw, die zijn oude vorm nog verraadt door de plaatsing van de zoldervensters, de aanzet van de vroegere rechter schouder en een later dichtgezette spleet aan de linkerzijde. De {== afbeelding Afb. 113. Neude 35, 36. Lengtedoorsnede. ==} {>>afbeelding<<} baksteen is lichtbruin geschilderd en gemetseld in kruisverband met klezoren. De verdieping heeft drie, de zolder twee vensters met t-ramen. Van de diverse muurankers zijn de vier boven de verdieping het rijkst versierd in vroeg 17de-eeuwse vormen. De houten pui heeft op halve hoogte een doorgaande luifel, waaronder links een deur en een venster, in het midden twee deuren, waarvan de linker naar de bovenwoning voert. De rechter deur geeft toegang tot het café, dat rechts van de deur twee vensters heeft met 4 × 4 ruiten. Onder deze vensters en in de stoep ligt de keldertrap. De luifel uit 1907 draagt de tekst: ‘A 1606 Tapperij “de Luifel”’. De voorzijde van de luifel ligt hoger dan de achterzijde. Hierboven bevinden zich zes bovenlichten tussen zes forse voluut-vormige consoles, die als Hermen uitgevoerd zijn en de diepe puibalk dragen. De buitenste twee hebben een leeuwekop, de middelste twee een vrouwenhoofd, terwijl de tussenliggende Hermen uitgevoerd zijn met een kop, die het midden houdt tussen een mensen- en een dierekop. Onder de koppen zijn de voluten gesierd met gestileerd rusticawerk. De luifel is opgehangen aan de consoles. Tussen de linker twee vensters bevindt zich geen console. De vakken tussen de consoles zijn ongelijk van grootte. De drie rechter vensters hebben vaste ramen met roedeverdeling, de linker drie sinds 1907 schuiframen met roedeverdeling. Van rechts naar links bevatten de ramen 4 × 5, 4 × 5, 3 × 5, 4 × 2 + 4 × 2, 3 × 2 + 3 × 2, 3 × 2 + 3 × 2 ruitjes. De puibalk is aan de voorzijde versierd met vlechtwerk, aan de onderzijde met gestileerd rusticawerk. Het metselwerk, dat tot 1907 op de puibalk rustte, wordt sindsdien hierboven opgevangen door een dubbele H-balk, gecamoufleerd door een lijst. De achtergevel is een lijstgevel, die tot halverwege de verdieping schuil gaat achter een tweelaags aanbouw, het {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} vrijliggende deel is in de 20ste eeuw vernieuwd. De 20ste-eeuwse aanbouw heeft een plat dak, de verdiepingsvloer ligt 60 cm hoger dan de vloer van de insteek en is van daaruit bereikbaar. Van de linkergevel is het onderste deel zichtbaar in het overbouwde achterom, dat erlangs loopt. Het betreft middeleeuws muurwerk van baksteen van? × 13 × 6,5-7 cm; 10 lagen 78 cm. Van de balklagen is alleen boven de insteek een deel in het zicht, deze is enkelvoudig en loopt evenwijdig aan de voorgevel. De kap is vernieuwd. Onder het voorste deel van het huis ligt over de volle breedte een kelder met tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. Een keldertrap onder vloerluik ligt in het midden aan de achterzijde, een buitentrap ligt rechts. De begane grond heeft een horeca-functie in het rechterdeel en in de aanbouw, links hiervan ligt de steektrap naar de bovenwoning. Het linkerdeel, Neude 36, fungeert als opslag voor het café. De bovenwoning wordt per kamer verhuurd. De insteek omvat aan de voorzijde een kamer en heeft als vensters de bovenlichten boven de luifel. Achter de kamer ligt een overloop. Een vermoedelijk vernieuwde spiltrap voert van de insteek naar de verdieping en naar de zolder. Het torenvormige huis Achter Neude 35, 36 ligt een laat 13de-eeuws pand van vier bouwlagen onder zadeldak tegen tuitgevel voor en een schild achter, dit gezien vanaf het Neude. Aan de voorzijde staat links nog één bouwlaag van een traptoren. Het pand beslaat de hele breedte van het perceel en meet 7,5 × 8,5 m. De tuitgevel aan de zijde van het Neude heeft per bouwlaag twee vensters, waarbij de linkerzijde, waar de traptoren stond, blind is. De begane grond heeft naast een venster rechts een deur, bereikbaar via een trapje, het muurwerk is hier 80 cm dik. De top met vlechtingen bevat één vlieringvenster. De linkergevel heeft per bouwlaag twee vensters, uitziende op het achterom. De gevel aan de zijde van de Ganzenmarkt stond tot voor kort op verschillende niveaus in verbinding met in 1984 gesloopte aanbouwen van Ganzenmarkt 16, bij welk adres dit pand nu behoort, m.u.v. het gedeelte van de begane grond rechts vooraan, dat bij Neude 35 hoort. De verdiepingshoogten zijn 2,8 m, 2,5 m, 2,7 m, 2,3 m. Het vloerniveau van de begane grond ligt iets onder het maaiveld, behalve in het deel dat bij Neude 35 hoort; daar ligt het 1 m boven het maaiveld. {== afbeelding Afb. 114. Neude 35, 36. ==} {>>afbeelding<<} In de 17de eeuw is het pand grondig verbouwd. In eerste opzet blijkt het boven de begane grond een enkelvoudige dennen balklaag gehad te hebben, boven de verdiepingen samengestelde balklagen met korbelen en muurstijlen. De eerste verdieping fungeerde als hoofd-woonvertrek. De nu tot één bouwlaag ingekorte traptoren gaf in 1932 nog toegang tot alle bouwlagen. Het pas ten dele onderzochte pand is een torenvormig huis (zie blz. 345). Geschiedenis De bebouwing tussen Neude en Ganzenmarkt staat op percelen die oorspronkelijk van de Ganzenmarkt tot het Neude liepen, georiënteerd op de Ganzenmarkt, waarlangs in de vroege middeleeuwen een Rijnarm liep (blz. 9). Het karakter van deze erven is dan ook vergelijkbaar met dat van die langs de Oudegracht. Vermoedelijk lag ook hier de oudste bebouwing in veel gevallen min of meer in het midden van het perceel. Het laat 13de-eeuwse torenvormige huis op het perceel van de Ganzenmarkt 16 - Neude 35, 36 getuigt van deze opzet. Op de foto, die in 1878 vanaf de Domtoren gemaakt is (zie afb. 17), is ook op andere percelen opmerkelijk forse bebouwing achter de panden aan het Neude te zien. Zoals de meeste percelen in deze strook is ook dit gesplitst in een deel dat bij de Ganzenmarkt hoort en één dat bij het Neude hoort. Het torenvormige huis behoorde begin 19de eeuw kadastraal nog geheel bij het afwijkend uitgevoerde smalle linkerdeel, Neude 36, dat mogelijk oorspronkelijk een poortweg voor het torenvormige huis vormde, onder het huis aan het Neude door. Dat in de middeleeuwen ook aan het Neude al bebouwing bestond, blijkt onder meer uit de linkerzijmuur van Neude 35, 36. {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Evenals het torenvormige huis is het pand aan het Neude in de 17de eeuw verbouwd of vrijwel compleet nieuw gebouwd. Het jaartal 1606 stond tot de restauratie van 1907 onder de puibalk geschilderd. Aangenomen mag worden dat dit het bouwjaar van tenminste de gevel van Neude 35, 36 is. Het was in zijn oorspronkelijke vorm een trapgevel met vijf of zes treden en, boven de drie vensters van de verdieping, twee zoldervensters en één vlieringraam. Ter hoogte van de onderdorpel van de zoldervensters liep een band of lijst. Nadien werd de vensterindeling gemoderniseerd, de tweelaags trapgevel tot drielaags lijstgevel verbouwd, de doorgaande luifel met in het midden een halfrond fronton vervangen door een kortere die het linkerdeel vrijliet. In 1907 volgde, na het vertrek van het papiermagazijn en gros van Adolf Meier, een restauratie van de pui naar ontwerp van S. Snuijf Jr. uit Delft. Hierbij werd de 17de-eeuwse luifel over de volle breedte van de pui gereconstrueerd. In de twee vakken aan de linkerzijde werden openslaande deuren aangebracht op de plaats van een deur rechts en een venster links. In het midden had de pui twee deuren, waarvan de rechter een rijk versierde paneeldeur was, vermoedelijk 18de-eeuws, de linker 19de-eeuws met een groot gietijzeren rooster met sierelement in het midden. Beide deuren werden door nieuwe vervangen. Rechts bevonden zich twee vensters boven de buitentrap naar de kelder; deze werden door een grote inrit vervangen. Boven de luifel hadden de drie linker vensters, behorend bij van de insteek, T-ramen. Deze werden door schuiframen met roedeverdeling vervangen. Boven de puibalk werd de gevel op twee H-balken opgevangen. Na deze ‘restauratie’ werd op de begane grond een handel in motoren en rijwielen gevestigd, in 1913 opgevolgd door een café. Daarna werd het pand tot 1965 door het bodehuis ‘De Luifel’ gebruikt. Sindsdien is het in gebruik als café met bovenwoning. Het torenvormige huis is rechts vooraan in gebruik als opslag voor het café. Van dit pand heeft de rest, behorend bij Ganzenmarkt 16, sinds lange tijd een pakhuisfunctie. {== afbeelding Afb. 115. Neude 35, 36. W.G. Baer, 1904. De onderpui. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 116. Neude 35, 36 en 39. Jan de Beyer, ca 1745 (gedeeltelijk). Neude met rechts de trapgevel van Neude 35, 36 en links de houten gevel van Neude 39. Achter Neude 35, 36 is de topgevel van het erachter gelegen torenvormig huis te zien. ==} {>>afbeelding<<} {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Neude 39 Naam 't Glindt Oud adres Wijk G nr 119. Karakteristiek Onderkelderd middeleeuws hoekpand van oorspronkelijk twee bouwlagen, in de 19de eeuw verhoogd met een tweede verdieping en een zolder onder een plat dak met voor- en zijschilden. De lijstgevel, met gevelsteen, stamt uit 1747. Achter in het huis ligt een opkamer waarvoor rechts een spiltrap staat met een gave 17de-eeuwse omtimmering. In de neerkamer bevindt zich een rijke 17de-eeuwse schouw. Bron -Systeem Luykx, in: UDS: Neude 39; kaart 5a (1964.0001a, b). Literatuur -muller, 1911, blz. 39, plaat xix. -temminck groll, 1963, blz. 94. Afbeeldingen -Jan de Beyer, 1744. Het Neude naar het zuiden. Pentekening. GAU/TA-Neude, 1744. -Jan de Beyer, ca 1745. Het Neude naar het zuiden met militairen op het plein. Gewassen pentekening in O.I. inkt. Collectie Jhr. J.K.A. de Beaufort van Leusden, Leusden. Zie afb. 116. -K.F. Bendorp naar J. Bulthuis, 1760. Het Neude naar het zuiden. Kopergravure. GAU/TA-Neude, 1760 (1). -Anoniem, ca 1880. De zuidoosthoek van het Neude. Foto. GAU/TA-Neude, c. 1880. -Architectenbureau Stoffels de Munck, 1961. Bouwtekening: wijziging Neude 37, 38, 39, Archief Bouw- en Woningtoezicht, Gemeente Utrecht. Beschrijving Het hoekpand van Neude en Schoutenstraat meet 7,5 × 11,5 m. De voorgevel aan het Neude is een donkerbruin geschilderde lijstgevel uit 1747 van drie bouwlagen, waarvan de bovenste drie lage vensters heeft met openslaande ramen, nu voor de derde bouwlaag, voorheen voor de zolder; de eerste verdieping heeft drie vensters met schuiframen. De houten pui uit de 18de eeuw onder hoofdgestel met tandlijst heeft vier vensters en een centrale ingang. Links hiervan bevindt zich onder de vensters een kelderlicht onder een schouderboog in natuurstenen omlijsting. Rechts van de ingang bevinden zich in eenzelfde omlijsting een tweede kelderlicht en rechts {== afbeelding Afb. 117. Neude 39. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 118. Neude 39. De zijgevel in de Schoutenstraat. ==} {>>afbeelding<<} daarvan een keldertrap die in de stoep begint. Een sierlijk krullend, gesmeed stoephek sluit links de natuurstenen stoep af. De gevel is gemetseld van baksteen 19,5 × 10,5 × 4 cm; 10 lagen 46 cm. De lijst die de gevel bekroont bevat geprofileerd omlijste siervelden. In het midden bevindt zich boven de eerste verdieping een gevelsteen met de tekst: ‘t. glindt - anno 1747’. De gepleisterde en eveneens bruin geschilderde linkergevel is een lijstgevel die vooraan blind is, maar achteraan twee vensters bevat per bouwlaag, voor de neerkamer met driedelige indeling, voor de opkamer en eerste verdieping met t-ramen en voor de tweede verdieping met openslaande ramen. Het platte dak heeft een schild aan voor-, linker- en rechterzijde. Boven de begane grond en de eerste verdieping liggen zeven vakken diepe samengestelde balklagen, met de moerbalken met peerkraalsleutelstukken evenwijdig aan de voorgevel. Boven de tweede verdieping ligt een enkelvoudige 19de-eeuwse balklaag evenwijdig aan de voorgevel. {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} De 19de-eeuwse gordingenkap staat op drie smalle spanten, bestaande uit een juk waarop een laag V-juk met makelaar. Er is vrijwel geen borstwering. De neerkamer heeft een enkelvoudige balklaag van negen vakken loodrecht op de voorgevel. Tegen de achterwand hiervan staat een gave renaissance schouw met eiken eierlijst en natuurstenen schoorstenen met leeuwekoppen en kapitelen, uit de tweede helft van de 16de eeuw of de eerste helft van de 17de eeuw. Onder het voorhuis liggen twee kelders naast elkaar onder tongewelven loodrecht op de voorgevel, die aan de voorzijde met elkaar verbonden zijn onder een gewelf met de kruin evenwijdig aan de voorgevel. In de rechter kelder komt de buitentrap uit, aan de achterzijde voert rechts een houten trapje met een kwart naar de neerkamer. Links hiervan bevindt zich een natuurstenen fonteintje. Het achterste gedeelte van de rechter kelder is geheel betegeld: achterwand, zijwanden en gewelf. Aan de linkerzijde zijn deze tegels 18de- en 19de-eeuws, rechts 17de-eeuws, maar uit verschillende series en met diverse hoekmotieven; ook de onderwerpen zijn divers: personen, kinderspelen, landschappen. Rechts heeft het pand, grotendeels in de opkamer stekend, een tot de voormalige zolder doorlopende eiken spiltrap. In de spil met uitgestoken leuning, waarlangs een siergroef loopt, rusten de dragende stootborden die met één pen verankerd zijn. De rijke omtimmering op de begane grond heeft links een poortje met pilasters en sierschild voor het steektrapje naar de neerkamer, rechts de toegang tot de spiltrap waarboven een oeil de boeuf. Het snijwerk draagt het jaartal 1645 boven de linker doorgang. De opkamer is bereikbaar via een kort modern trapje waaronder zich vensters voor de neerkamer bevinden. Geschiedenis Het huis had nog in 1744 een houten voorgevel (zie afb. 116) van twee bouwlagen met overkragende zolder en vliering. Het dak stak over en had windveren en een pinakel. De hoge begane grond had een reeks vensters, die met luiken gesloten werden, in het midden de ingang en een over de volle breedte doorlopende luifel. Hierboven lag een reeks bovenlichten. De verdieping had, evenals de zolder, een reeks van een vijftal gekoppelde vensters, vermoedelijk met beneden een luikopening en daarboven een bovenlicht met vast glas. De vliering kreeg licht door een kruiskozijn met benedenluiken. De hoogte van de begane grond vindt zijn verklaring in de nog aanwezige opzet met een opkamer. In de 17de eeuw werden diverse interieuronderdelen aangebracht, zoals van de spiltrap tenminste de omtimmering en de schouw in de neerkamer. In 1747 werd de houten voorgevel vervangen door de huidige stenen, die drie bouwlagen suggereert, maar vermoedelijk met behoud van de oude kap, voor het middeleeuwse huis van twee bouwlagen geplaatst werd. Rond het midden van de 19de eeuw werd het huis verhoogd, waarbij de zolder een tweede verdieping werd door een nieuwe balklaag op de hoogte van de borstwering aan te brengen; daarboven kwam een zolder onder plat dak met voor- een zijschilden. De zeilmakerij Lammers van Bueren werd hier in 1860 gevestigd en is sindsdien uitgebreid met Neude 38, 37 en Schoutenstraat 16. Nieuwegracht 27, Hamburgerstraat 40 Oude adressen Nieuwegracht 27: Runnebaan, Wijk F, nr 239 Hamburgerstraat 40: Hamburgerstraat 34; Wijk F, nr 238. Karakteristiek Een in de 18de eeuw achter één gevel samengevoegd huis, bestaande uit een middeleeuwse diepe vleugel links en een 18de-eeuwse tweebeukige dwarse vleugel rechts ervan. Het huis is gelegen op de hoek van de Nieuwegracht en de Hamburgerstraat. De diepe vleugel bestaat uit twee bouwlagen en een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel; hierachter ligt een tweelaags aanbouw onder plat dak. Het tweebeukige deel bestaat uit twee bouwlagen, twee zadeldaken achter elkaar met de nok evenwijdig aan de straat en kelders. Het zadeldak van de voorste beuk is doorgetrokken tot tegen het dak van het linkerdeel. De voorgevel is een zes traveeën brede gepleisterde lijstgevel. Bronnen -Rapport betreffende eigendom van een strook gronds langs de zijgevel van {== afbeelding Afb. 119. Nieuwegracht 27. ==} {>>afbeelding<<} {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 120. Nieuwegracht 27. Plattegronden en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} Nieuwegracht 27. GAU/Rechtskundige Rapporten-inv. nr 661. Literatuur -penders, jean: Adreslijst Middeleeuwen ‘Tussen de Grachten’, Utrecht 1978, blz. 22. -temminck groll, c.l., ‘Restauraties en Vondsten in Utrecht’, MOU 1959, blz. 133. Afbeeldingen -Bouwtekening ‘Herbouw achtergevel huis Runnebaan hoek Hamburgerstraat’. GAU/SA5-bouwtek.; 1900; tek. nr 230. Beschrijving Het perceel heeft een rechthoekige plattegrond van ca 16 × 27 m. Het heeft links een uitgang in de Hamburgerstraat. Diepe vleugel De diepe vleugel heeft een breedte van ca 8,5 en een diepte van 23 meter. De voorgevel voor beide delen is een zes traveeën brede gepleisterde lijstgevel. Het linkerdeel van de gevel, drie traveeën breed, behorend bij het middeleeuwse diepe huis, bestaat uit metselwerk van afwisselend vijf lagen baksteen (ca 28 × 14 × 6 cm) en één laag tufsteen met een dikte van ca 9 cm. De 18de-eeuwse vensters bevatten 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). De 19de-eeuwse voordeur heeft een omlijsting, mogelijk uit 1837. Op het voorschild van het dak staan twee dakkapellen. De gepleisterde linker zijgevel bevat achteraan gelijksoortige vensters en een 19de-eeuwse deur. De achtergevel wordt grotendeels aan het oog onttrokken door een mogelijk nog 18de-eeuwse tweelaags aanbouw onder een plat dak. De aan het achtererf grenzend rechter zijgevel is eveneens gepleisterd en bevat zowel op de begane grond als op de verdieping twee vensters. Boven de begane grond van het diepe deel ligt een zes vakken diepe moer- en kinderbalklaag evenwijdig aan de voorgevel. De overige balklagen zijn niet bekend. De kapconstructie van het diepe deel bevat vijf tweejukkige eiken spanten en, om en om, met een haanhout gekoppelde sporenparen zonder nokgording. De spanten zijn met gehakte telmerken genummerd, rechts bestaat de nummering uit eitjes en links uit rechte merken. De indeling van de begane grond bestaat uit een gang rechts, waarnaast links twee kamers achter elkaar liggen. De stookplaatsen van deze kamers zijn gesitueerd tegen de tussenmuur. Aan de achterzijde ligt rechts een keuken met een 18de-eeuwse hangschouw en links een kamer, waarvan in het einde van de 19de eeuw een gang is afgesplitst. De stookplaatsen van de keuken en de achterkamer zijn tegen de tussenmuur gebouwd. In de mogelijk nog 18de-eeuwse aanbouw aan de achterzijde liggen twee kamers. Tweebeukig deel Het 18de-eeuwse tweebeukige gedeelte van het huis heeft een breedte van ca 7,5 en een diepte van 11 meter. De in 1900 geheel vernieuwde drie {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 121. Nieuwegracht 27. Kapconstructie van de diepe vleugel. ==} {>>afbeelding<<} traveeën brede achtergevel is uitgevoerd in schoon werk. Boven de vensters zijn segmentvormige bogen met natuursteenblokken aangebracht. De begane grond heeft openslaande tuindeuren. De rechter zijgevel bevat de middeleeuwse zijmuur van een dwarse voorganger langs de straat, met een diepte van 5,75 meter. Dit éénlaags gebouw met vlechtingen in de topgevel had een steenformaat van 28,5 × 15 × 6 cm; 8 lagen 61,5 cm. Het muurwerk van de achterste beuk bevat ook middeleeuwse steen, maar mogelijk is deze secundair gebruikt. De beide kappen van het dwarse deel bevatten twee tweejukkige grenen spanten. De voorste kap staat in open verbinding met de kap op de diepe vleugel. Onder de voorste beuk liggen twee kelders, links ligt een kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel die in verbinding staat met een straatkelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. De rechter kelder dateert uit de tijd van de 18de-eeuwse verbouwing, de dekking bestaat uit een vijf vakken diepe enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel. De balken hebben een duivejagerprofiel. De toegang tot de kelders wordt gevormd door een trap naar een smalle gang met een tongewelf loodrecht op de voorgevel onder het diepe deel van het huis. De indeling op de begane grond bestaat uit twee kamers en suite. Geschiedenis Het huis behoorde vóór de reformatie waarschijnlijk tot de eigendommen van de Paulusabdij. Het huis bestond in de middeleeuwen in ieder geval uit de bewaard gebleven diepe vleugel van twee bouwlagen links en een éénlaags dwarse vleugel rechts ervan langs de straat. Rechts hiervan lag een poortweg ter plaatse van het huidige Nieuwegracht 25, vermoedelijk toegang gevend tot de Paulusabdij, met een muur was het erf hiervan afgescheiden. Na de reformatie kwam het in 1596 ter beschikking van het Hof Provinciaal. In het huis werd de ‘Gijzelkamer’ gevestigd. Tegen het einde van de 18de eeuw, toen het nog als ‘Gijzelkamer’ in gebruik was, werd het grondig verbouwd en uitgebreid, door de bouw van het tweebeukige deel rechts, ten koste van de middeleeuwse dwarse vleugel van één laag. Mogelijk werd ook toen de aanbouw aan de achterzijde van de diepe vleugel gebouwd. De gevel werd voor beide huizen in één opzet opgetrokken. De vensters van de diepe vleugel werden vergroot en aangepast aan die van de nieuwbouw. In de vroege 19de eeuw werd het perceel uitgebreid met een strook grond langs de Hamburgerstraat, oorspronkelijk behorend bij Hamburgerstraat 38. Pas in 1837 kwam het huis in particuliere handen. In dat jaar werd toestemming gevraagd tot het plaatsen van ‘hardstenen palen en ijzers’. In 1900 werd de achtergevel van het rechterdeel geheel vernieuwd. Nieuwegracht 37 Oud adres Wijk A, nr 882. Karakteristiek Een zeer smal, diep huis gebouwd in de eerste helft van de 17de eeuw, bestaande uit drie bouwlagen met een kap met de nok loodrecht op de voorgevel. Het huis is onderkelderd en heeft een werfkelder. De voorgevel is van belang als een in Utrecht zeldzaam voorbeeld van architectuur in de stijl van Hendrick de Keyser. Bron -struyck, j.e.a.l., Geschiedenis van het huis Nieuwegracht 37 en het kleine buurhuis ernaast, die meertijds in de handen van één eigenaar waren, Typoscript, z. pl., z.j., Archief Bureau Monumenten, Gemeente Utrecht. Literatuur -Jaarverslag UMF 1966/1967, blz. 12-13. -thoomes, w., ‘Restauratie Nieuwegracht 37’, Nieuwsbrief UMF, 08-1986, katern, blz. 1-7. -verlaan, a., e.a., Van eenvoudige doch harmonische architectuur, Utrecht 1979, blz. 82. {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 122. Nieuwegracht 37. P. Hogeweg 1854. ==} {>>afbeelding<<} Afbeeldingen -P. Hogeweg, 1854. Opstand van de voorgevel van het huis. Aquarel. GAU/TA-Nieuwegracht 37, 1854. (afb. 122). -C. Marcussen, 1877. Gezicht op de voorgevel. Foto. GAU/TA-Nieuwegracht 37, 1877. -W.G. Baer, 1906. Gezicht op de voorgevel van het huis. Foto. GAU/TA-Nieuwegracht 37, 1906 (1). -J.T.J. Cuypers, 1906. Opstand van de voorgevel van het huis met herstelde pui en dakvensters. Pentekening. GAU/TA-Nieuwegracht 37, 1906 (2). -A. Oosting, Z.j. Opstand van de voorgevel van het huis met gereconstrueerde top. Tekening. GAU/TA-Nieuwegracht 37, 1967. Beschrijving Het zeer smalle huis is gelegen op een perceel van ca 3 × 13 m en heeft een oppervlak van 2,85 × 9,75 m. De twee traveeën brede lijstgevel wordt door middel van de houten puibalk en twee zandstenen waterlijsten horizontaal {== afbeelding Afb. 123. Nieuwegracht 37. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 124. Nieuwegracht 37. Detail van de puibalk en het fries. ==} {>>afbeelding<<} {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} geleed. De beide verdiepingen hebben een pilasterstelling, met Dorische kapitelen op de eerste en Ionische op de tweede verdieping. De gevel is rijk gedecoreerd met vooral natuursteenwerk: de met palmbladdecoratie gesneden puibalk wordt links gedragen door een zandstenen console met een manskop. De rechter tegenhanger hiervan is verdwenen. In het fries boven de puibalk zijn vijf zandstenen platen aangebracht, de middelste hiervan is voorzien van een wapenschild met daarop vijf Franse lelies geschilderd; het schild hangt aan een gebeeldhouwde boomtak. Aan beide zijden hiervan is een plaat bewerkt met een cartoucherand met Franse lelies. De beide uiterste platen zijn alleen voorzien van decoratief frijnslagwerk. De basementen, kapitelen en de kroonlijsten zijn eveneens van zandsteen. In het fries boven de eerste verdieping zijn zandstenen trigliefen aangebracht, in dat boven de tweede verdieping dito kussenblokken. De vensters van beide verdiepingen hebben strekken met zandstenen hoek- en middenblokken. Deze op Hendrick de Keyser geïnspireerde gevelarchitectuur wordt in Utrecht verder alleen gevonden in het pand Oudegracht 168. De ramen van de beide verdiepingen zijn bij de restauratie van 1966 in 18de-eeuwse vorm vernieuwd, maar zijn gevat in de oorspronkelijke, later verzaagde, kruiskozijnen. De pui is bij deze restauratie eveneens vernieuwd, waarbij de indeling met een deur en een venster links ervan ongewijzigd bleef. Het zadeldak heeft aan de voorzijde een schild met op de top een kleine piron, daterend uit 1966. De achtergevel is een twee vensters brede tuitgevel met vlechtingen. Deze is bij de restauratie geheel vernieuwd, waarbij de deur en vensters in 18de-eeuwse vorm aangebracht zijn. Het huis is ingebalkt in de zijmuren van de beide buurpanden, de rechter zijmuur bevat sporen van doorgangen naar het {== afbeelding Afb. 125. Nieuwegracht 37. Plattegrond en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} oorspronkelijk bijbehorende buurpand. Boven elke bouwlaag ligt thans een 19de-eeuwse enkelvoudige balklaag. De hoogte van de begane grond is 3,25 m van de verdiepingen respectievelijk 2,36 m en 2,26 m. De kapconstructie dateert uit 1966. Onder het huis ligt een middeleeuwse kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel, iets naar rechts verschoven ligt de werfkelder. De indeling van het huis bestaat op alle bouwlagen uit een voor- en achterkamer. Aan de linkerkant staat tegen de tussenmuur de bij de restauratie vernieuwde spiltrap, deze loopt van de begane grond tot de zolder. Geschiedenis Het wapen in de voorgevel is dat van de Utrechtse familie Van Weede. Een lid van deze familie was ook de vermoedelijke bouwheer van het huis. Het exacte bouwjaar is niet bekend, maar moet, gezien de stijl van de voorgevel, in de eerste helft van de 17de eeuw geplaatst worden. Hierbij sluit een acte aan van 16 mei 1626, waarbij een plecht gevestigd werd op een huis ‘daer Dirck van Weede noortwaerts ende die heer Van Wolffsweert met zeeckere poortwech Zuytwaerts naestgelegen sijn’. De ‘poortweg’ aan de zuidzijde is nog herkenbaar in de gevel van Nieuwegracht 39, de plecht toont tevens aan dat Van Weede Nieuwegracht 35 bezat. Op 24 februari 1699 werd het door de erven van Vincent Stalpart van der Wielen en Johanna van Weede, echtelieden, getransporteerd aan Gijsbert van Vianen, de stadsmetselaar. Tot op de dag van vandaag is de geschiedenis van eigenaren vrijwel volledig na te gaan. Uit de verkoopacte van 1699 blijkt de merkwaardige eigendomsverhouding van de kelders onder de huizen Nieuwegracht 37 en 35: De kelder van nr 35 was in bezit van nr 37 en omgekeerd. Bij dit transport kwam aan deze situatie een einde door elke eigenaar het eigendom te verlenen van de kelder, waarop zijn huis staat. Daar het huis een oudere kelder bezit stond hier vermoedelijk reeds eerder een pand, dat door de bouw van het huidige geheel werd vervangen. In de 19de eeuw zijn alle balken door enkelvoudige balklagen vervangen. Rond het midden van de 19de eeuw was het huis ook de geveltop al kwijt, die het naar alle waarschijnlijkheid oorspronkelijk gehad heeft. Deze was vervangen door een eenvoudige tuitgevel. In 1965 werd de kap door brand verwoest. Een jaar later werd het huis aangekocht en gerestaureerd door het Utrechts Monumentenfonds naar een plan van architect A. Oosting. Bij deze restauratie werd onder andere de achtergevel vernieuwd. In de puibalk werden de gaten van de 17de-eeuwse houten pui teruggevonden, maar deze werd niet gereconstrueerd, evenmin als de 17de-eeuwse kruiskozijnen, waarvan de sporen waren teruggevonden; de gegevens bleken hiervoor te summier. Daarentegen werden de 19de-eeuwse t-ramen vervangen door ramen in 18de-eeuwse vorm. De 19de-eeuwse top werd verwijderd en vervangen door een dakschild. Oudegracht 111 Oude adressen Oude Gracht Weerdzijde 70; Wijk C, nr 4. Naam Klein Fresenburg Karakteristiek Hoewel Klein Fresenburg oorspronkelijk deel uitmaakte van het grote huis Fresenburg, wordt het beschreven als zelfstandig huis, omdat het een goed voorbeeld is van een huis dat van een groter eigendom werd afgesplitst en in 1569 vrijwel geheel werd vernieuwd. Het diepe voorhuis bestaat uit twee bouwlagen, een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel en een achterschild, een kelder en een werfkelder. De trapgevel aan de voorzijde is twee vensters breed. Het 19de-eeuwse achterhuis bestaat uit twee bouwlagen waarboven een schilddak met de nok loodrecht op de voorgevel. Bronnen -a: Stukken, aan het gerecht overgelegd door Dirck van Werckhoven eigenaar van het huis Cleijn Vresenberch, tegen zijn buurman Gerrit Franss., eigenaar van het huis Groot Vresenberch, betreffende gaten door der laatste in hun gemeene muur gebroken, 1559. b: Vonnis van het Hof in deze zaak, 1567. c: Vergunning tot reparatie van het huis, 1569. GAU/SA1, inv. nr. 675. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Literatuur -muller, 1911, blz. 43. -valentijn, d., Weerganghuizen in Utrecht, doctoraalscriptie, Rijksuniversiteit Utrecht, typoscript, Utrecht 1983. Afbeeldingen -Jan van Goyen, ca 1650. De Oudegracht bij de Jansbrug vanaf de Bakkerbrug. Zwart krijt en penseel in grijs. Museum Boymans van Beuningen Rotterdam. Zie afb. 376. -Anoniem, ca 1750. Gezicht op de westzijde van de Oudegracht vanaf de Bakkerbrug. Tekening. Koninklijk Huisarchief, 's-Gravenhage. -C. Troost, ca 1760. Gezicht op de westzijde van de Oudegracht vanaf de Bakkerbrug. Tekening. GAU/TA-Oudegracht (Jansbrug - Bakkerbrug), 1760. -J. Versteegh, 1774. Gezicht vanaf de Bakkerbrug naar het noorden. Tekening. GAU/TA-Oudegracht (Jansbrug - Bakkerbrug), 1774. Zie afb. 384. -Anoniem, ca 1840. Plattegrond van het huis en beide aangrenzende huizen. Ingekleurde pentekening. GAU/TA-Oudegracht 113, 1840. -Anoniem, ca 1850. Voorgevel en plattegrond huis en aangrenzend voor inrichting tot abattoir. Tekening in pen en potlood. GAU/TA-Oudegracht 113, 1850. Zie afb. 384. -‘Kadastrale situatie met omliggende percelen’, 1857. Ingekleurde pentekening. GAU/TA-Oudegracht 113, 1857. -M.J. Kamperdijk. ca 1860, Voorgevel. Pentekening. GAU/TA-Oudegracht 111, 1860. Zie afb. 127. -P. van Loon, 1860. ‘Bakkerbrug en bogt van de Oude Gracht Utrecht 1846’. Krijttekening. Centraal Museum Utrecht. -J.H. Holm, 1908. Voorgevel. Foto. GAU/TA-Oudegracht 111, 1908. -J.C. Covens, 1909. ‘Afbeelding van enige profielen en ankers in de topgevel van het huis in natuurlijke grootte’. Ingekleurde potloodtekening. GAU/TA-Oudegracht 111, 1909. Zie afb. 128. -S. de Jongh, ca 1920. Voorgevel. Foto. GAU/TA-Oudegracht 111, 1920. -Anoniem, 1920. Voorgevel Oudegracht 111 en 113. Foto. GAU/TA-T.2.12. -Verbouwingstekeningen 1925. GAU/SA6-bouwtek.; doos 310; Oudegracht 111. -E.A. van Blitz en Zn, 1926. Voorgevel. Foto. GAU/TA-Oudegracht 111, 1926 (1). -Bureau Monumentenzorg, 1926. Voorgevel. Foto. GAU/TA-Oudegracht 111, 1926 (2). {== afbeelding Afb. 126. Oudegracht 111. ==} {>>afbeelding<<} -Anoniem, 1926. Opstand van de voorgevel met plan voor winkelpui. Blauwdruk. GAU/TA-Oudegracht 111, 1926 (3). Beschrijving Het perceel van het huis heeft een oppervlakte van ca 6 × 36 m met een enigszins gerende rooilijn. Het is vrijwel geheel bebouwd. De trapgevel aan de voorzijde wordt gesierd met bollen op en voluten tegen de treden. De gevel wordt bekroond door een leeuwtje. Voor de strijkbalken en de wormplaten zijn sierankers aangebracht. Boven de vensters bevinden zich korfbogen met op de verdieping en zolder driepastraceringen. De baksteen van de dagkanten is geprofileerd. De vensters bevatten 19de-eeuwse schuiframen. Uitgezonderd de top vertoont het metselwerk schijnbaar een koppenverband door het inhakken van schijnvoegen; de werkelijke voegen werden volgevoegd en in baksteenkleur geschilderd. Het steenformaat van dit deel van de gevel is 20,5 × 10 × 4,5 cm; 10 lagen 52 cm. Tussen de verdiepingsvensters is een gevelsteen aangebracht. Hierop staat de tekst ‘Dit huis is voor God bequaem, Clein Vresenberch is sinen naem. 1569’ De gevel heeft op de begane grond over de volle breedte een moderne winkelpui. De lijstgevel aan de achterzijde, welke gepleisterd is, is drie vensters breed. Aan de rechterzijde, uit de tuin gezien, bevindt zich op de verdieping een deur naar een plat dak. De gevel is in het onderste deel weggebroken bij de uitbreiding op de begane grond van de winkel, ten koste van de binnenplaats. {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 127. Oudegracht 111. M.J. Kamperdijk, ca 1860. Opmeting van de voorgevel. ==} {>>afbeelding<<} De kapconstructie bevat vijf eiken, enkelvoudige spanten met krommers. De wormplaat en de sporen zijn vervangen door gordingen. Op de voorzijde zijn de onderdelen van de spanten, het achterste spant uitgezonderd, met gehakte merken genummerd; de telling loopt van voor naar achter. Aan de rechte merken is, ter onderscheiding, aan de rechterzijde een v-merk toegevoegd. Onder het huis liggen twee kelders, de voorste is voorzien van een tongewelf loodrecht op de voorgevel, het tongewelf van de achterste kelder ligt evenwijdig aan de voorgevel. Voor het huis ligt een werfkelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. De werfmuur van de kelder is in de 20ste eeuw vernieuwd, in deze muur is een deur, met aan beide zijden een venster, aangebracht. De oorspronkelijke indeling van de begane grond is geheel verdwenen ten behoeve van het huidige recente winkelinterieur. {== afbeelding Afb. 128. Oudegracht 111. C.J. Covens, ca 1909. ‘Afbeelding van enige profielen en ankers in de topgevel van het huis in natuurlijke grootte’. ==} {>>afbeelding<<} De indeling van de verdieping is laat 19de-eeuws. Het halverwege de 19de eeuw gebouwde vrijstaande achterhuis heeft twee bouwlagen. De voor- zowel als de achtergevel zijn twee vensters brede lijstgevels. Op het achterhuis staat een gordingkap. De indeling is deels nog 19de-eeuws. Geschiedenis De middeleeuwse voorganger van het huidige huis moet opgevat worden als een zijhuis, behorend bij het buurhuis Fresenburg. In een hierna te noemen vonnis, in 1567 geveld, werd betoogd dat het grote en het kleine huis oorspronkelijk ‘eenen m(eeste)r’ toebehoorden. Dit bleek ondermeer uit een toen reeds dichtgemetselde doorgang tussen beide huizen. Hoe de voorganger van het huis er uit gezien heeft is niet bekend; de oudste afbeelding, van Jan van Goyen, is rond 1650 gemaakt, zodat het tegenwoordige huis al afgebeeld zou moeten zijn. De tekening geeft echter een niet geheel juist beeld. Hij geeft slechts de huizen Oudaen en Fresenburg min of meer juist weer, de tussenliggende bebouwing is vrijwel geheel getekend als houten huizen. ‘Klein Fresenburg’ was echter al ruim tachtig jaar eerder voorzien van een stenen gevel. In 1559, toen er nog sprake was van het middeleeuwse huis, was een conflict gerezen tussen de eigenaren van Groot en Klein Fresenburg. Vanuit Groot Fresenburg waren gaten in de keldermuur gehakt. Het vonnis werd pas in 1567 geveld. In de 16de eeuw was het verband tussen hoofd- en zijhuis, zoals uit het vonnis blijkt, al verbroken. Uit de kelders is wel op te maken dat in het middeleeuwse huis een tweedeling in de diepte heeft bestaan. Of de achterste kelder behoort heeft tot een kleiner zijhuis van ‘Fresenburg’ is niet duidelijk. Op de laatste dag van mei 1569 kreeg Jacob Anthoniss Goebel vergunning voor het ‘repareren ende oprechten zeeckere zijne huijsinge genaempt Cleijn Vresenberch’. Duidelijk is dat de gevelsteen in de voorgevel betrekking heeft op deze verbouwing. Uit de kapconstructie blijkt, dat de verbouwing ingrijpend is geweest. De telmerken, nog in de oorspronkelijke volgorde aanwezig, duiden op een volledige vernieuwing van de kap. Ook de voorgevel werd toen geheel nieuw opgebouwd. Halverwege de 19de eeuw is achter het huis een achterhuis gebouwd. Hiervoor was een uitbreiding van het perceel ten koste van dat van Fresenburg noodzakelijk. Mogelijk tegelijkertijd werd de onderpui van de voorgevel van het voorhuis verbouwd. Een rijk versierde 18de-eeuwse voordeur werd bij die verbouwing gehandhaafd. Een niet uitgevoerd plan van ca 1850, waarbij het huis Groot Fresenburg werd bestemd tot abattoir, projecteerde ter plaatse van Klein Fresenburg en Oudegracht 115 zijbeuken van het gebouw van het abattoir. Bij een opknapbeurt van de voorgevel in 1909 werd de top deels opnieuw opgemetseld en voorzien van een sieranker. In 1925, 1926 werd de begane grond tot winkel verbouwd, waarbij tevens een winkelpui over de volle breedte van het huis werd aangebracht. Recent zijn het winkelinterieur en de winkelpui gemoderniseerd. {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} Oudegracht 133 Oude adressen Oudegracht Weerdzijde 46; Wijk D, nr 65. Karakteristiek Het kleine diepe huis van twee bouwlagen heeft een zadeldak met de nok loodrecht op de Oudegracht. Het is door zijn dragende houtskelet, waarvan de vakken met steen gevuld zijn, in wezen een houten huis, dat oorspronkelijk één geheel vormde met de voorloper van Bakkerstraat 1. Het hoekpand, markant gelegen tussen Bakkerstraat en Hamsteeg, stamt vermoedelijk uit de 14de eeuw; het is onderkelderd en bezit diverse straatkelders. Bron -Requesten aan de Vroedschap houdende verzoeken verlof tot verbouwingen van huizen. ‘Avis voor de heeren Cameraers den 15 may 1693, door Johannes van Fransburgh’. gau/sa2 - inv. nr 424. Literatuur -kipp, a.f.e., ‘Oudegracht 133, een huis in de bocht’, Timmerwerf januari 1977, blz. 13-16. Afbeeldingen -Anoniem (manier Jan Bruegel de Oude), ca 1615. De Oudegracht bij de Bakkerbrug. Tekening. gau/ta-Oudegracht (bij Bakkerbrug), c. 1615. Zie afb. 130. -Anoniem, ca 1820. De Bakkerbrug met botermarkt. Gekleurde tekening. gau/ta-Oudegracht (bij Bakkerbrug), c. 1820. Zie afb. 131 -A.F.E. Kipp, 1977. Reconstructietekeningen: doorsneden, naar noord (ca 1400), naar west (ca 1600), naar zuid (ca 1800). In: a.f.e. kipp, ‘Oudegracht 133, een huis in de bocht’, Timmerwerf januari 1977, blz. 13-16. zie afb. 132. Beschrijving Oudegracht 133 ligt in de rooilijn van de Oudegracht en fungeert als hoekpand van zowel Bakkerstraat als Hamsteeg en ligt derhalve aan drie zijden vrij. Het grondvlak van ca 4 × 6,5 m wordt naar achter toe iets breder. De voorgevel is een 18de-eeuwse klokgevel met ronde top en rococo-rolwerk met voluten. Het zoldervenster heeft een {== afbeelding Afb. 129. Oudegracht 133. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 130. Oudegracht 133. Naar Jan Bruegel de Oude, ca 1615. Bakkerbrug en omgeving. Het huis met de trapgevel is nummer 133, met links ervan de Bakkerstraat en rechts de Hamsteeg. Geheel rechts staat in de rooilijn de houten voorbebouwing van het Kasteel van Antwerpen, met ernaast de toegang tot het erf. ==} {>>afbeelding<<} {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 131. Oudegracht 133. Bakkerbrug en omgeving rond 1820. ==} {>>afbeelding<<} ellipsboogvormige bovendorpel met rechte schouders. De verdieping is twee vensters breed, de drie traveeën brede winkelpui met geblokte pilasters is in 1976 aangebracht. Als achtermuur fungeert het derde gebint van het huis met een rommelige vulling, die eind 16de eeuw is aangebracht bij de afsplitsing van Bakkerstraat 1. De linkergevel heeft zijn, gedeeltelijk bij de recente restauratie aangevulde, houtskelet als hoofdconstructie bewaard. Deze is drie vakken diep, met drie veldregels (waarvan één ter hoogte van de verdiepingsvloer) en een wormplaat op de stijlen, die er met pennen doorheen steken. De vakken hadden kennelijk al vanouds een halfsteens vulling van baksteen van ca 30 × 15 × 7,5 cm in klezoorverband. Het voorste vak is echter tegelijk met de voorgevel in de 18de eeuw vernieuwd. Op de begane grond is de pui van de voorgevel om de hoek één venster voortgezet. De verdieping heeft een schuifraam in het voorste en een kleiner venster in het achterste vak. De rechtergevel heeft van oorsprong dezelfde opzet als de linkergevel, maar met op het houtskelet van de twee voorste vakken tot rond 1600 vermoedelijk een beplanking, die toen door een stenen vulling vervangen werd. Het achterste vak op de begane grond is altijd al een stenen muur geweest, in verband met de stookplaats alhier. Tegen het tweede vak staat aan de buitenzijde een schoorsteenkanaal voor de kelderschouw. Hierachter is de borstwering opgetrokken tot boven het zolderraam. Op het verdiepingsvenster na, dat zich daaronder bevind, is de gevel blind. Het pand, dat oorspronkelijk één geheel vormde met de voorganger van Bakkerstraat 1, heeft als draagconstructie een houtskelet, dat nu drie vakken diep is, maar tot de splitsing zes vakken omvatte. De begane grond is 2,7 m, de verdieping 2,5 m hoog. In de reeds genoemde stijlen in de zijgevels steken met penverbindingen de moerbalken en korbelen van beide balklagen. Hierop liggen, respectievelijk lagen, de kinderbinten, later veelal door tussenliggers vervangen. Het hele skelet is van eikehout op één grenen moerbalk na, die blijkens het telmerk wel uit de bouwtijd stamt. De kap bestaat uit twee spanten met eiken krommers, op ieder gebint één spant, tot de oorspronkelijke constructie behorend. Het keldercomplex is veel groter dan het huis en meet globaal 6 × 18 m. De hoofdkelder liep oorspronkelijk onder het hele in 1581 gesplitste pand, gedekt door twee tongewelven in elkaars verlengde met de kruin loodrecht op de gracht. De overgang naar het wat hogere achterste gewelf ligt ongeveer één meter voor de latere tussenmuur, die grotendeels achter de bovengrondse scheidingsmuur staat. Voor het pand ligt een werfkelder met een tongewelf in dezelfde richting, met nog weer daarvoor een kelder onder de Bakkerbrug met een uitgang naar de gracht. Deze laatste kelder heeft zijn tongewelf evenwijdig aan de gracht en geeft toegang tot de vierde kelder: een smallere straatkelder onder de Bakkerstraat met tongewelf loodrecht op de gracht. Geschiedenis Het vermoedelijk 14de-eeuwse pand werd op 25 april 1581 gesplitst, toen Aerts Aertsz., bakker en eigenaar van Oudegracht 133, de achterste helft van zijn huis verkocht aan Jan Lambertsz., hoedenmaker, die dat deel al gebruikte en bewoonde en korte tijd later grondig vernieuwde. De deling van de hoofdkelder vond later plaats, waarna de kelder onder de Bakkerstraat ontstaan schijnt te zijn als eigen toegang naar de gracht vanuit de achterste kelder. De straatkelder werd nadien echter ook weer tussen de beide huizen verdeeld. Uit afb. 130 blijkt, dat rond 1615 de oorspronkelijk vermoedelijk overkragende houten voorgevel vervangen was door een stenen trapgevel. Nadat in Oudegracht 133 eveneens een hoedenmaker gehuisvest was, fungeerde het pand van 1714 tot 1752 opnieuw als bakkerij, waarbij de tot de restauratie betegelde kelder met schouw als werkplaats gefungeerd kan hebben. In de 18de eeuw werd de voorgevel vervangen door de huidige. De restauratie van 1976 nam het herstel van het aangetroffen houtskelet als uitgangspunt. In de loop der tijd waren de onderste helften {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} der stijlen en de meeste korbelen verwijderd, waardoor het oorspronkelijk niet dragende muurwerk belast werd. Het houtskelet werd derhalve gecompleteerd. Aan de zijde van de Bakkerstraat gaat het originele gedeelte van het houtskelet nu schuil onder planken. Boven de begane grond had één vak zijn kinderbinten nog, in de beide andere werden ze opnieuw aangebracht, terwijl boven de verdieping de tussenliggers gehandhaafd bleven. Linksachter kwam een houten spiltrap. De winkelpui werd vernieuwd. {== afbeelding Afb. 132. Oudegracht 133. A.F.E. Kipp. Reconstructietekeningen: a. doorsnede naar het noorden gezien, ca 1400; b. doorsnede naar het westen gezien, ca 1600; c. doorsnede naar het zuiden gezien, ca 1800. ==} {>>afbeelding<<} Oudegracht 189 Oude adressen Oudegracht Tolsteegzijde 19; Wijk E, nr 89 a, 89 boven. Karakteristiek Een hoog, diep huis gebouwd in 1735, bestaande uit vier bouwlagen, een kap met de nok loodrecht op de voorgevel, en kelders. Achter het huis ligt een 19de-eeuws achterhuis met drie bouwlagen, een mansardedak met de nok loodrecht op de voorgevel, en een kelder. Bronnen -Koopacten en overeenkomsten betreffende Oudegracht 187 en 189. GAU/bibl. Utr. - nr 2206x. -Notulen B&W betreffende fabricage, ‘Vernieuwde onderpui van het perceel aan de Oudegracht, Wijk E no. 89 van G.H. van Wijngaarden’. GAU/SA5-inv. nr 389x; 1875; resolutienummer 89. (de bijbehorende tekening nr 1000 is niet meer in het archief aanwezig). Literatuur -temminck groll, 1963, blz. 68. -temminck groll, c.l., ‘Vondsten en Restauraties in Utrecht’, MOU 1959, blz. 32. Afbeeldingen -P. Oosterhuis, ca 1870. Oudegracht westzijde gezien vanaf de Hamburgerbrug naar de Gaardbrug. Foto GAU/TA-Oudegracht (Gaardbrug-Hamburgerbrug), c. 1870. Zie afb. 137. -G.L. Mulder, 1878. Oudegracht westzijde gezien vanaf de Hamburgerbrug naar de Gaardbrug. Foto. GAU/TA-Oudegracht (Gaardbrug-Hamburgerbrug), 1878. -Bouwtekening ‘Situatie van een gedeelte van de Oudegracht tusschen de Gaard en Hamburgerbrug (westzijde) in verband met de afstand van een gedeelte stadsgrond vóór het perceel Wijk E 89a aan H. van Wijngaarden. GAU/ongeïnv. bouwtek.; BS 1883; tek. nr 58; lade 33. -Bouwtekening ‘Plan van Verbouwing der twee winkelhuizen Oude Gracht E. 89 en 90’. GAU/SA5- bouwtek.; 1891; tek. nr 81. -Anoniem, 1927, Winkelinterieur van banketbakkerij Van Wijngaarden. Foto. GAU/TA-To 22.27. Zie afb. 138. -Anoniem, 1958, Winkelinterieur van banketbakkerij Van Wijngaarden. Foto. GAU/TA-To 22.28. Verspreide onderdelen -Winkelinterieur van banketbakkerij van Wijngaarden, Centraal Museum Utrecht, Historische Collectie, cat. nr 1043x. Beschrijving Het huis stond oorspronkelijk op een perceel van ca 8 × 15 m. In 1891 is het met een half zo breed stuk linksachter, en geheel aan de achterzijde een stuk achter Oudegracht 191 uitgebreid tot een lengte van ca 43,5 m. De voorgevel is een drie vensters brede lijstgevel, bekroond door een met Oudegracht 187 gemeenschappelijke, aan de linkerzijde omgekorniste, gootlijst met in het fries lauwerkransen. De onderpui is recent vernieuwd. De empire ramen van de verdiepingen zijn geplaatst in de oorspronkelijke 18de-eeuwse kozijnen. De achtergevel van het hoofdhuis, op de begane grond door de uitbouw van het huis naar achter niet meer aanwezig, wordt gedeeltelijk aan het zicht onttrokken door de verbindingsgang naar het {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 133. Oudegracht 189. Plattegrond, doorsnede, kappenplan, de tot 1958 bestaande winkelindeling en details. ==} {>>afbeelding<<} achterhuis. De achtergevel is asymmetrisch ingedeeld in verband met het trappehuis aan de linkerzijde, vanuit de tuin gezien. Dit trappehuis heeft twee kleine vensters. Daarnaast bevinden zich per etage twee grote vensters, waarvan steeds het rechter iets smaller is dan het linker. De kozijnen zijn voor het merendeel de oorspronkelijke 18de-eeuwse, waarin op de derde verdieping tot voor kort een origineel raam aanwezig was. De gevel wordt afgesloten door een eenvoudige gootlijst, aan de rechterzijde doorbroken door de opbouw van het trappehuis. De begane grond is geheel modern ingericht, en door het overdekken van de binnenplaats in verbinding gebracht met die van het achterhuis. De restanten van een gang rechts, met een marmeren vloer, en aan het einde een tot de zolder doorlopende sierlijke bordestrap, dateert van een vroeg 19de-eeuwse verbouwing. Boven zowel de begane grond als de verdiepingen liggen enkelvoudige balklagen evenwijdig aan de voorgevel. De balken van 25 × 30 cm met duivejagerprofiel liggen op een afstand van hart op hart 85 cm. Aan de rechterzijde zijn de balken opgelegd in de laat 13de-eeuwse muur van het huis ‘Ten Putten’, Oudegracht 187, en links in de in 1735 nieuw opgetrokken zijmuur. Het dak met een empire dakkapel aan de {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 134. Oudegracht 189. De voorgevels van Oudegracht 187 en 189, waaruit de samenhang tussen beide panden blijkt. ==} {>>afbeelding<<} voorzijde heeft een constructie bestaande uit drie grenen, tweejukkige spanten. Aan de voorzijde bevindt zich een 18de-eeuwse hijsbalk verbonden aan twee spanten. De in 1735 gehandhaafde, naast elkaar gelegen, tongewelfde, middeleeuwse kelders onder het voorhuis zijn in 1978 vrijwel geheel uitgebroken, en vervangen door een betonnen constructie. De twee door tongewelven gedekte werfkelders zijn nog wel middeleeuws van oorsprong. In 1883 is de werfmuur vernieuwd in verband met het naar voren verlengen van de kelders. Aan de rechterzijde, achter het trappehuis, staat een aanbouw van twee bouwlagen en een plat dak dat mogelijk nog uit 1735 dateert. Het achterhuis uit 1891 bestaat uit drie bouwlagen, een kelder met vlakke dekking, en een mansardekap met de nok loodrecht op de voorgevel. De plattegrond is smaller dan die van het voorhuis in verband met het zijhuis van Oudegracht 187, dat ten dele achter Oudegracht 189 ligt. De voorgevel is een twee vensters brede gepleisterde lijstgevel. De verder identieke achtergevel is blind. Van het 19de-eeuwse interieur is niets meer aanwezig. Aan de achterzijde van het perceel staat een 20ste-eeuwse hal. Geschiedenis In 1735 kocht de eigenaar van Oudegracht 187, het huis ‘Ten Putten’, twee zuidelijke buurhuizen, de ‘Drie Bombasijnen’ en ‘de Lelienbosch’. Direct na de aankoop begonnen de onderhandelingen met de zuidelijke buurman van de aangekochte huizen, eigenaar van Oudegracht 191. Onderwerp van onderhandeling was het gebruik van de gemeenschappelijke {== afbeelding Afb. 135. Oudegracht 189. Detail van de hijsbalkconstructie in de kap. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 136. Oudegracht 189. Trapbaluster. ==} {>>afbeelding<<} scheidingsmuur. Na enige onenigheid werd in een gerechtelijk accoord van 2 augustus 1735 besloten tot de afbraak en wederopbouw in versterkte vorm van die muur. Na deze overeenkomst kon worden begonnen met de sloop van de beide aangekochte panden tot boven de kelders. Toen een jaar later vergunning tot het plaatsen van een ijzeren hek met stukken geschut als stoeppalen werd gevraagd aan de Burgemeester en Vroedschap, was de herbouw van het huis in de huidige vorm kennelijk gereed. Ook werd toestemming gevraagd de stenen borstwering aan de grachtzijde van de straat te vervangen door een ‘ijzeren balie op blauwe (hardstenen) dorpels’. De stoep met het ijzeren hek is reeds lang niet meer aanwezig, de werfmuurbalie nog wel. In het begin van de 19de eeuw kreeg het huis een empire uiterlijk door het veranderen van de vensters en het aanbrengen van een winkelpui. Deze winkelpui bestond uit twee etalagevensters, waartussen een {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 137. Oudegracht 189. P. Oosterhuis, ca 1870 (gedeeltelijk). Het huis heeft nog de empire winkelpui. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 138. Oudegracht 189. Het in 1958 gesloopte interieur van de voormalige bakkerswinkel. ==} {>>afbeelding<<} winkeldeur. Bij deze winkelpui sloot een fraai winkelinterieur voor een banketbakkerij aan. Dit interieur op een aan de voorzijde recht gesloten, maar verder ovale plattegrond bestond uit beschilderde toonkasten gescheiden door vlakke pilasters met gekromde Korinthische kapitelen met planken voor koektrommels. Aan de achterzijde bevond zich een dubbele deur, geflankeerd door halfronde pilasters met korinthische kapitelen en een dessus de porte, met vier gebronsd houten dansende vrouwenfiguren, naar de achterliggende ruimte. Rechts en links van deze deur bevonden zich in het tweede vak van de toonkasten twee deuren, de rechter naar de bovenwoning. In de rand boven de toonkasten waren blad- en rozenmotieven aangebracht. Twee s-vormig gebogen, mahoniehouten toonbanken, met door tien gebronsde en beschilderde grifioenen van elkaar gescheiden geprofileerde panelen, stonden rechts en links. Op de linker toonbank stond een bijbehorende weegschaal. Aan het einde van de gang rechts werd de nog steeds bestaande bordestrap met gebogen aanzet aangebracht. De trap heeft gedraaide balusters en een zware ronde hoofdbaluster. De gebogen aanzet {== afbeelding Afb. 139. Oudegracht 189. Aanzet en beginbaluster van de empire trap. ==} {>>afbeelding<<} {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} lijkt samen te hangen met de gekromde achterwand van het winkelinterieur. Volgens een mededeling uit 1958 van de toenmalige eigenaar werd de banketbakkerij Van Wijngaarden in 1824 opgericht, mogelijk dateert het interieur uit die tijd. In 1875 werd de onderpui vernieuwd waarbij aan de rechterzijde een aparte toegang voor de bovenwoning werd gecreëerd. In 1891 werd een groot deel van het perceel van Oudegracht 191 aangekocht, waarop vervolgens een drielaags achterhuis werd gebouwd. Het winkelinterieur van 1824 en de winkelpui van 1875 verdwenen bij een verbouwing in 1958. Belangrijke delen werden aangekocht door het Centraal Museum, waar het als stijlkamer zou worden opgesteld. Oudegracht 203 Oud adres Oudegracht Tolsteegzijde 33. Karakteristiek Een diep winkelwoonhuis van één winkel met twee bovenwoningen, gebouwd in 1897 naar ontwerp van architect W.J. van Vogelpoel. Het huis bestaat uit vier bouwlagen, een zolderverdieping onder plat dak met schilden, een kelder en oudere straatkelders. Het huis is een goed voorbeeld van 19de-eeuwse bouw van relatief grote bouwmassa's op oude percelen, in dit geval op een smal hoekperceel. Om hierop toch een winkel en twee bovenwoningen te kunnen onderbrengen, is een hoog gebouw ontworpen, in relatie tot de oppervlakte van het perceel. De oorspronkelijke indeling met onder ander een slaapkamer in de kelder is hieraan ondergeschikt gemaakt en onderstreept de onvoordelige situatie. Bouwmassa en architectuur zijn vrijwel gaaf bewaard. De hoekoplossing met afgeschuinde hoek kan als karakteristiek beschouwd worden. Afbeeldingen -Bouwtekening, niet uitgevoerd {== afbeelding Afb. 140. Oudegracht 203. ==} {>>afbeelding<<} ontwerp. GAU/SA5-bouwtek.; 1897; tek. nr 184a, b. -Bouwtekening van het pand. GAU/SA5-bouwtek.; 1897; tek. nr 198. (afb. 141). -Bouwtekening, verbouwing. GAU/SA5-bouwtek.; 1897; tek. nr 184a. -Bouwtekening, verbouwing. GAU/SA5-bouwtek.; 1898; tek. nr 96. -Bouwtekening voor twee kelderlichten. GAU/SA5-bouwtek.; 1898. Beschrijving Het diepe pand is gelegen op de hoek van de Oudegracht en de Haverstraat en vult geheel het perceel van ca 5 × 13 m. De gevel, uitgevoerd als lijstgevel, is aan de zijde van de Oudegracht twee vensters breed en aan de zijde van de Haverstraat vier. Hoewel deze gevels strikt genomen respectievelijk de voor- en zijgevel zijn, worden zij door middel van de architectuur, en met name door de afgeschuinde hoek, tot één geheel verbonden. De architectuur is eclectisch te noemen met ontleningen aan met name Franse Lodewijk-stijlen en renaissance elementen. Het baksteenwerk wordt afgewisseld met uitvoerig pleisterwerk, met een accent rondom de vensters. Gesneden consoles dragen de gootlijst. Op de hoek is de lijst onderbroken door een fronton, waarin een tondo met het jaartal 1897. Alle vensters bevatten T-ramen en zijn voorzien van gietijzeren Franse balkons. Op de afgeschuinde hoek zijn op elke verdieping dubbele deuren aangebracht ten behoeve van een klein balkon. De dakschilden zijn gedekt met leien in Rijndekking gelegd. Op het schild aan de zijde van de Oudegracht staat één dakkapel en aan de zijde van de Haverstraat staan er vier. De ramen zijn gevat in een geprofileerde zinken omlijsting met een dito bol als bekroning. De winkelpui is in het tweede kwart van de 20ste eeuw vernieuwd. De toegang tot de winkel bevindt zich op de hoek, die tot de bovenwoningen in de rechter travee in de Haverstraat. Aan de zijde van de Oudegracht bevinden zich twee kelderlichten, aan de zijde van de Haverstraat vier. Voor de zij- en achtermuur is tot en met de derde bouwlaag gebruik gemaakt van het bestaande muurwerk van de buurpanden aan de Oudegracht en Haverstraat. De enkelvoudige balklagen liggen evenwijdig aan de gevel van de Oudegracht; {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 141. Oudegracht 203. Bouwtekening 1897. Gevels, plattegronden en doorsneden. ==} {>>afbeelding<<} zij zijn vanouds achter stucplafonds weggewerkt. De grenehouten kap bevat vier spanten van ieder van één steil juk, waarop de gordingen liggen. De kelder onder het huis is vlak gedekt. Voor het huis ligt, onder de Haverstraat, een middeleeuwse straatkelder met een tongewelf evenwijdig aan deze gevel. Voor het huis liggen aan de zijde van de Oudegracht twee mogelijk middeleeuwse werfkelders, waarvan de rechter onder de Hamburgerbrug uitkomt, in het verlengde van de kelder onder de Haverstraat. De winkelruimte is vanouds ongedeeld. Het trappehuis ten behoeve van de bovenwoningen bevindt zich linksachter. De steektrap draait met een kwartslag naar de overlopen van de verdiepingen. De eerste en tweede verdieping hebben twee kamers en suite, waarvan alleen de kamer aan de zijde van de Oudegracht een stookplaats heeft. Op de tweede verdieping bevindt zich een keuken op de oorspronkelijke plaats. De derde verdieping is thans eigentijds ingedeeld en afgewerkt. Ook de kelder heeft een indeling ten behoeve van de woonfunctie. Hier bevindt zich een tweede keuken achteraan en twee kamers. De voorkamer van de eerste verdieping en de beide kamers van de tweede hebben het stucplafond met decoratie uit de bouwtijd bewaard. De voorkamer van de eerste verdieping bezit ook nog de mantel van de schouw van zwart marmer, ingelegd met stukken rood-wit geaderd marmer. Op verschillende plaatsen is een betimmering met kraalschroten aanwezig, in het trappehuis op de wanden, in de kelderkeuken op de wanden en het plafond. Deze keuken heeft bovendien een schouw en een kastenwand uit de bouwtijd bewaard. Geschiedenis Het winkel-woonhuis is gebouwd in 1897, naar een ontwerp van de architect W.J. van Vogelpoel. Het smalle perceel is ontstaan na de verbreding van de Haverstraat in 1644. Aan de oudere situatie herinneren nu nog de straatkelders onder de Haverstraat. Terwijl de overige huizen aan de zuidzijde van de Haverstraat naar achter uitgebreid zijn (zie bijvoorbeeld Haverstraat 6, blz. 74), was dit met het hoekperceel niet mogelijk vanwege de aangrenzende bebouwing langs de gracht. De meest ingrijpende verbouwing heeft het pand in het tweede kwart van de 20ste eeuw ondergaan, waarbij de gehele winkelpui vernieuwd is. De bouwtekening toont de oorspronkelijke pui met grote etalageruiten, evenals andere verloren gegane details, zoals bijvoorbeeld de crête. Inwendig is het pand op bescheiden wijze gemoderniseerd. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Oudegracht 307 Naam Leeuwenberch. Oude adressen Oudegracht Tolsteegzijde 139; wijk B, nr 54. Karakteristiek Het huis bestaat uit een groot, diep hoofdhuis, daterend uit het tweede kwart van de 14de eeuw, van twee bouwlagen met een zadeldak en kelders. Ten opzichte van het hoofdhuis naar rechts versprongen staat een 15de-eeuws achterhuis, eveneens van twee bouwlagen met een kap met de nok loodrecht op de voorgevel. Deze beide delen zijn met elkaar verbonden door een klein tussenlid van oudere oorsprong dan het achterhuis. Ook dit tussenlid telt twee bouwlagen en is gedekt met een kap met de nok loodrecht op de voorgevel. Het is onderkelderd met een kleine kelder. Rechts naast het achterhuis staat een tweede achterhuis, daterend uit de 16de eeuw, van slechts één bouwlaag met een kap met de nok evenwijdig aan de voorgevel. De kap op het hoofdhuis vertoont een interessant stadium in de ontwikkeling van sporen- naar gebintenkap. Voorts bezat het huis enkele, inmiddels elders bewaarde, interieuronderdelen van belang. Bronnen -berens, g., Oude Gracht 307, huis Leeuwenberg, kapconstructie, rapport Rijksdienst voor de Monumentenzorg, in: UDS: Oudegracht 307; kaart 5a (1982.0804). -kipp, a.f.e, Voorlopig verslag van het bouwhistorisch onderzoek, typoscript, 1985. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. Literatuur -muller, 1911, blz. 35. -penders, jean, ‘Hoe restaureer je een huis als Leeuwenberg?’, MOU 1979, blz. 60, 61. -temminck groll, 1963, blz. 68-69. Afbeeldingen -L.P. Serrurier, 1730. Gezicht op de voorgevel van het huis. Gewassen pentekening. gau/ta-Oudegracht 307, 1724 (1). (afb. 143). -Bouwtekening ‘Verandering van het gebouw’. gau/sa5-bouwtek.; 1897; tek. nr 42a, b. -Dienst Gemeentewerken, 1954. Opmeting van het plafond en de wanden van één der kamers in het huis. Lichtdruk. gau/ta-Oudegracht 307, 1954 (1). (afb. 145). {== afbeelding Afb. 142. Oudegracht 307. De voorgevel na de restauratie. ==} {>>afbeelding<<} Elders bewaarde onderdelen -Een gesneden sleutelstuk met de voorstelling van Christus in Getsemene, 15de eeuw, afkomstig van de begane grond van het grote achterhuis. Eikehout. Centraal Museum, inv. nr 14198. -Een tweede gesneden sleutelstuk met een wapenschild, afgebeeld in temminck groll, 1963, plaat x, werd door deze auteur later gesignaleerd in de etalage van Oudegracht 305. -Wandbetimmering, houten plafond en marmeren schouw uit de eerste helft {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 143. Oudegracht 307. L.P. Serrurier, 1724. ==} {>>afbeelding<<} van de 18de eeuw, afkomstig van de begane grond van het grote achterhuis. In 1962 aldaar verwijderd en overgebracht naar de ‘Blauwe Zaal’ van Slot Zeist. Beschrijving Het huis is gelegen op een perceel met een gerende rooilijn, dat aan de voorzijde ca 7 m breed is maar aan de achterzijde tot ca 17 m breder wordt. De grootste diepte meet thans ca 54 m, maar oorspronkelijk heeft het perceel tot aan de Springweg doorgelopen. Het verspringen van de achterhuizen naar rechts, die hierdoor als het ware op het achtererf van Oudegracht 305 staan, houdt vermoedelijk verband met een oudere situatie, waarin nr 305 verbonden was met nr 307; dat pand staat ook wel bekend als Klein Leeuwenberch. Langs de linkerzijde stond halverwege de diepte van het erf enige eenvoudige bebouwing van oudere oorsprong; deze is bij de restauratie van 1985 door nieuwbouw vervangen. Het hoofdhuis Het hoofdhuis beslaat een oppervlak van ca 7 × 17 m. De voorgevel is drie traveeën breed en is uitgevoerd als een schijngevel, die een derde en een vierde bouwlaag suggereert in plaats van de feitelijke twee. Tot en met de eerste zoldervensters bestaat de gevel grotendeels uit het orginele werk van ca 1500, uitgevoerd in zandsteen en trachiet. Bij de restauratie van 1985 is het bovendeel met de beëindiging van vier kantelen in baksteen gereconstrueerd; elke kanteel wordt bekroond door een metalen leeuw met een vaantje. Bij de restauratie werd de gevel ontdaan van een dikke 19de-eeuwse stuclaag en, overeenkomstig de oorspronkelijke afwerking, van een okersaus voorzien. De boogtrommels boven de vensters zijn weer opengemaakt. De oude tracering daarin werd, voor zover afleesbaar, gereconstrueerd in de onderste helft en in moderne vorm aangegeven in de bovenste helft van de gevel. De vensters, alsmede de deurpartij en de traliekorf voor het linker venster op de begane grond, zijn alle tijdens de restauratie aangebracht. Boven de bovenste vensters is het jaar van de restauratie, 1985, in digitale-cijferankers aangebracht. Op de gepleisterde, drie traveeën brede achtergevel werden de bij de restauratie aangetroffen gekanteelde treden weer hersteld. De begane grond wordt ingenomen door een 19de-eeuwse pui. Op de verdieping bevatten de vensters 19de-eeuwse ramen. In de top bevinden zich twee luikopeningen met zandstenen boven- en onderdorpels. Een derde, soortgelijke opening zit hierboven op vlieringniveau. Geheel bovenin de top bevinden zich twee uilegaten met ‘aanvliegstenen’. Boven de 4 m hoge begane grond ligt een moer- en kinderbalklaag evenwijdig aan de voorgevel, van zeven vakken diep. Onder de moerbalken zijn nog restanten van peerkraalsleutelstukken aanwezig. Boven de verdieping ligt eveneens een samengestelde balklaag. Hiervan zijn de eerste viervakken ca 0,5 m hoger gelegen dan de achterste drie, respectievelijk op 3 en 2,5 m hoogte. De balken vertonen nog het korbeelgat van de oorspronkelijke constructie met muurstijlen en korbelen. De kapconstructie, daterend uit het tweede kwart van de 14de eeuw, vertoont een opmerkelijke overgangsfase van de sporenkap naar de gebintenkap. Van de oorspronkelijke dertig sporenparen is elk vierde paar verstevigd met eikehouten spantbenen onder het onderste haanhout. De sporen staan op de buitenste muurplaat en zijn met blokkeels en standzonen afgeschoord op de binnenste muurplaat. In de top zijn de sporen halfhouts verbonden en voorzien van een haanhout. Op de als jukdekbalk van de ‘spanten’ fungerende onderste haanhouten ligt een flieringbalk. Hierop is nogmaals een blokkeel-standzoonconstructie aangebracht, zodat de sporen op deze hoogte een extra ondersteuning hebben. Aan de achterzijde is de flieringbalk in de achtergevel ingemetseld en wordt extra gesteund door een, eveneens in de achtergevel ingemetselde schoor. De sporen zijn voorzien van gekraste telmerken, nummerend van voor naar achter, aan de rechterzijde in gebroken vorm uitgevoerd. De spanten zijn in deze nummering opgenomen. De ontstaansgeschiedenis verklaart de afwijkende vorm van het voorste deel van de kap van het huis. Toen de voorgevel omstreeks 1500 vernieuwd werd, is het voorste deel van de kap een kwartslag gedraaid en aangekapt tegen de schijngevel. In de 19de eeuw werd op deze plaats de toch al opvallend hoge borstwering verhoogd om in het voorste deel de dakvlakken te kunnen optillen ten behoeve van een zolderkamer. Het hoofdhuis is onderkelderd met één tongewelfde kelder. Naast de toegang, rechts vanuit het huis, is er vanouds een toegang vanaf het achtererf. Voor het huis ligt een werfkelder gedekt met een tongewelf loodrecht op de voorgevel, vanouds via doorgangen met de kelder onder het huis verbonden. De indeling van geheel het huis, ook van het tussenlid, achter- en zijhuis, is bij de restauratie geschikt gemaakt voor appartementsbewoning. Op de plaats van de nieuwe spiltrap, rechts tegen de zijmuur, heeft in een oudere fase eveneens een trap gestaan. Op de begane grond bevonden zich tegen de linker zijmuur sporen van twee stookplaatsen, waarvan waarschijnlijk alleen de achterste tot de oorspronkelijke opzet gerekend moet worden. Het tussenlid Uit de bouwtijd daterende doorgangen in de zijmuur van het hoofdhuis wijzen erop dat op deze plaats vanouds een aanbouw moet hebben gestaan. Thans zijn de gevels {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} van het tussenlid door de ingebouwde ligging maar ten dele waarneembaar. De voorgevel is een tuitgevel, gebouwd tegen de achtergevel van het pand Oudegracht 305. Dichtgezette doorgangen in deze muur wijzen erop dat er ooit een verbinding tussen beide panden is geweest. De achtergevel is gemeen met een deel van de voorgevel van het achterhuis. Op de begane grond bevindt zich in deze gevel een kaarsnis, waarvan de bakstenen die de keperboog vormen, bewerkt zijn tot een driepas met toten. Onder de gootlijst van de rechter zijgevel is een tandlijst aangebracht met drie natuurstenen kogels ca 30 cm daaronder ingemetseld. Boven zowel de begane grond als de verdieping ligt een moer- en kinderbalklaag van drie vakken diep. Het dak wordt gedragen door twee eenvoudige eikehouten spanten. Op deze zolder staat een mogelijk nog oorspronkelijk houten steektrapje naar de iets hoger gelegen zolder van het achterhuis. De kelder is iets kleiner dan het tussenlid en is gedekt met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Het 15de-eeuwse achterhuis De als tuitgevel uitgevoerde voorgevel is door de ingebouwde ligging nauwelijks waarneembaar. In de top bevindt zich, rechts van een oud schoorsteenkanaal ten behoeve van het tussenlid, een - in de muur ingebracht - nestkastje. De gepleisterde achtergevel, een twee traveeën brede tuitgevel, werd in 1962 gedeeltelijk weggebroken maar is bij de restauratie opnieuw opgebouwd. De linker zijgevel is een gepleisterde lijstgevel met vanouds een onregelmatige vensterindeling. Op de verdieping bevindt zich vooraan een kloosterkozijn met een gedeeld bovenlicht, dat bij de restauratie weer heropend is. Op de begane grond is achteraan een in de bepleistering uitgespaarde, natuurstenen omlijsting van een grote vensteropening zichtbaar. In de rechter zijmuur werden sporen van de orginele stookplaatsen op de begane grond en de verdieping aangetroffen. Zowel boven de begane grond als de verdieping ligt een moer- en kinderbalklaag van vier vakken diep; de moerbalken zijn voorzien van peerkraalsleutelstukken. Op de balklaag van de verdieping liggen 40-44 cm brede eiken vloerdelen. De kap bestaat uit drie spanten. Hiervan zijn alleen de onderste eikehouten jukken met krommers oorspronkelijk. Het bovenste deel van de kap is bij de restauratie van 1985 opnieuw aangebracht. De oude jukken zijn voorzien van gekraste telmerken en vertonen sporen van brand. Het 16de-eeuwse achterhuis De achtergevel hiervan is een gepleisterde twee traveeën brede lijstgevel, met, van achteren gezien, links een deur en rechts een venster. De rechter zijgevel is een trapgevel, met in de top een luikopening. Voor de linker zijmuur is gebruik gemaakt van de zijmuur van het 15de-eeuwse achterhuis. Er ligt een moer- en kinderbalklaag van twee vakken breed boven de begane grond met een schoorsteenraveling tegen de linker zijmuur. De kap is in de 19de eeuw tot een lage {== afbeelding Afb. 144. Oudegracht 307. De kap op het hoofdhuis. ==} {>>afbeelding<<} {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 145. Oudegracht 307. Opmetingstekening 1954. Plafond en de betimmering van de begane grond van het 15de-eeuwse achterhuis. In 1962 uit het huis verwijderd. ==} {>>afbeelding<<} verdieping uitgebouwd. Bij de restauratie is dit aan de achterzijde ongedaan gemaakt. In de top van de kap resteren nog de oorspronkelijke sporen en het eiken dakbeschot. Geschiedenis De bouw van het hoofdhuis moet gedateerd worden in de eerste helft van de 14de eeuw. Deze datering is af te leiden uit de constructie van de kap. Deze kan niet meer beschouwd worden als alleen een dennen sporenkap, zoals bijvoorbeeld het huis Drakenburg, Oudegracht 114, van omstreeks 1291, bezit (zie blz. 395). De kap van Leeuwenberch vertoont door de extra toegevoegde eiken spantbenen een eerste stap op weg naar de volledig eiken gebintenkap. Een vergelijkbare constructie bezit de transeptkap van de Jacobikerk, die van voor 1334 dateert; daar zijn de spanten echter niet van de extra verbinding met de sporen voorzien. Het huis is reeds bij de bouw onderkelderd. Ook de gereconstrueerde gekanteelde treden van de achtergevel moeten tot de oudste opzet gerekend worden. De balklaag boven de verdieping was oorspronkelijk met muurstijlen en korbelen uitgevoerd. Omstreeks 1500 was het huis eigendom van Gijsbert van Leeuwen, ‘wiens dochter getroudt aen Aernt Boot de voorgevel van grauwen Erduyn dede make settende op yder tinne een stene leuw, oock het huys nae haer latende noemen Leuwenberch’. De gevel, waarvan sprake is, betreft de huidige, gerestaureerde en aangevulde schijngevel. Om deze gevel aan te laten sluiten bij de oude kap werd het voorste deel van de borstwering trapsgewijs verhoogd en kwam er een dwarse aankapping tegen de voorgevel. Kennelijk lag het in de bedoeling dat niet alleen de gevel maar het gehele huis een ingrijpende verbouwing zou ondergaan. De afmeting {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} van de vensters van de verdieping in de nieuwe gevel zijn namelijk gemaakt voor een hogere verdiepingsruimte dan die, welke het huis op dat moment bezat. De balklaag zou dus opgetild moeten worden; zover kwam het echter niet. Wel was de strijkbalk nu min of meer los voor de vensters komen te liggen. Om dit euvel te verhelpen werd de balk op consoles in de penanten opgevangen. De gaten van deze consoles werden in de voorgevel teruggevonden. De balklaag van de begane grond werd wel vernieuwd en verhoogd. De uiteindelijke verhoging van de balklaag op de verdieping heeft pas in de 18de eeuw plaatsgevonden; toen waren het echter alleen de eerste vier balkvakken, die ca een halve meter hoger zijn aangebracht. Het tussenlid, dat ouder lijkt te zijn dan het grote achterhuis, geeft aan dat het hoofdhuis in ieder geval al in de 15de eeuw met één of meerdere bijgebouwen uitgebreid was. De opmerkelijke afwerking van de rechter zijgevel met muizentandlijst en natuurstenen kogels, en het feit dat er in deze gevel een aantal later dichtgezette vensteropeningen aangetroffen is, geven aan dat de gevel eens vrij moet hebben gelegen. Dit houdt vermoedelijk verband met een andere perceelstructuur, waarbij ook het, toen onbebouwde, achtererf van nr 305 bij nr 307 behoorde. De dichtgezette openingen in de muur tussen tussenlid en nr 305 wezen hier al op. In de 18de eeuw werd, zoals gezegd, de balklaag van de verdieping van het hoofdhuis gedeeltelijk verhoogd. Ook werd in de eerste helft van die eeuw tenminste het interieur van de begane grond van het grote achterhuis vernieuwd met een lambrisering, schouw en houten plafond. In 1962 werden deze betimmering en schouw uit het huis verwijderd en overgebracht naar Slot Zeist. Hierbij werd in de schoorsteen het gebeeldhouwde sleutelstuk met de voorstelling van Christus in Getsemene aangetroffen. Uit een verbouwingstekening van 1897 blijkt dat de beëindiging van de voorgevel toen al afgebroken was; dit moet rond 1850 gebeurd zijn. De vroeg 19de-eeuwse ramen werden bij deze verbouwing vernieuwd en ook werd er een dubbele voordeur geplaatst. In de loop van de 20ste eeuw kreeg het huis een bestemming als drukkerij. Het achtererf werd steeds meer volgebouwd met bedrijfsruimte, de achtergevel van het grote achterhuis werd gedeeltelijk weggebroken en de indeling van het huis in vertrekken verdween. In 1985 werd met de restauratie van het huis begonnen. Hierbij zijn de belangrijkste veranderingen geweest de reconstructie van de bekroning van de voorgevel en de {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} top van de achtergevel. Bij de voorgevel is, na enige discussie, voor een herstel van de oude opzet in een als eigentijds herkenbare vormgeving gekozen. Van de achtergevel zijn de gekanteelde treden aan de hand van teruggevonden bouwsporen in oude vorm gereconstrueerd. Inwendig werd het huis van een geheel nieuwe indeling en afwerking voorzien. De restauratie werd uitgevoerd door het architectenbureau Temminck Groll-Van Vliet. {== afbeelding Afb. 146. Oudegracht 307. Situatie en plattegronden van de kelder en de begane grond. ==} {>>afbeelding<<} Oudegracht 20 Oude adressen Oudegracht Weerdzijde 167; wijk C, nr 86. Karakteristiek Een diep hoekhuis uit de eerste helft van de 17de eeuw, bestaande uit twee bouwlagen met een zadeldak en kelders. Aan de achterzijde ligt een kelderkeuken met daarboven een opkamer. De oorspronkelijke indeling vertoonde een opzet met voorkamer, binnenhaard met stookplaats en achterkamer. Het is bekend dat het huis nog tot 1947 het oorspronkelijke tegeldak bewaard had. Literatuur -Temminck Groll, 1963, blz. 67, 157. Afbeeldingen -W.G. Baer, 1906. Gezicht op de voorgevel van het huis. Foto. GAU/TA-Oudegracht 20, 1906 (1). (afb. 147). -A.F.E. Kipp, 17-03-1980. Reconstructietekening van de oorspronkelijke indeling. Documentatieblad. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. -A.C. Thomann, ca 1947. Oudegracht 20, gezicht op het dak met daktegels. Foto. GAU/TA-Oudegracht 20, c. 1947. Beschrijving Het huis is gelegen op een geheel bebouwd perceel van ca 8,5 × 12m op de hoek van de Lange Lauwerstraat. De drie vensters brede lijstgevel is opgetrokken tot voor de zolder en suggereert een derde bouwlaag. Het metselwerk is uitgevoerd in kruisverband met hoekklezoren (bs. 17 × 8,5 × 4 cm; 10 lagen 44 cm). De begane grond wordt grotendeels ingenomen door een 19de-eeuwse winkelpui met een houten lijst. De vensters van de verdiepingen zijn aan de bovenzijde afgewerkt met segmentbogen met zandstenenblokken. Alle vensters bevatten 19de-eeuwse ramen. Op het wolfeind aan de voorzijde van het zadeldak staat een 19de-eeuwse dakkapel voor de vliering. Slechts het bovenste deel van de gepleisterde achtergevel is zichtbaar; het onderste deel wordt door aangrenzende bebouwing aan het zicht onttrokken. In de top van deze tuitgevel bevinden zich twee vensters met recent vernieuwde ramen en daarboven tot zoldervensters omgebouwde luikopeningen. De top eindigt in een forse schoorsteen die, evenals de schouders van de gevel, afgedekt is met een natuurstenen plaat. De rechter zijgevel is een lijstgevel, gepleisterd met blokverdeling. Aan de voorzijde is het venster van de verdieping, in tegenstelling tot dat van de begane grond, dichtgezet. In het achterste deel van deze gevel ontvangt de kelderkeuken licht door twee nog orginele 17de-eeuwse bolkozijnen. De twee vensters van de opkamer zijn voorzien van 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). Hierboven bevinden zich op de {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 147. Oudegracht 20. W.G. Baer, 1906. Op het rechter dakschild liggen de daktegels, de voorgevel is gepleisterd. ==} {>>afbeelding<<} {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} verdieping drie vensters, waarvan het achterste een vertimmerd kruiskozijn is. Ongeveer op het midden van de zijgevel staat een schoorsteen. Bij de bouw van het huis is links ingebalkt in de zijmuur van het buurpand. Deze vertoont in het horizontale vlak twee sprongen en in het verticale vlak één. Boven de begane grond ligt een balklaag met moerbalken en kinderbinten, evenwijdig aan de voorgevel, boven het voorhuis drie vakken en boven de opkamer twee vakken diep. Boven de verdieping ligt een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel met aan de voorzijde de raveling voor een hijsluik. De balken zijn weliswaar alle van sleutelstukken voorzien, maar naar mededeling van de bewoner zijn deze recent naar een oud voorbeeld nagemaakt. Ter hoogte van het trapgat zijn de eiken vloerdelen van de zolder zichtbaar, die loodrecht op deze balklaag liggen. De kap is door betimmering ten behoeve van hedendaagse bewoning slechts ten dele waarneembaar. Deze lijkt te bestaan uit vier grenen spanten van ieder twee jukken met een top. De vlieringvloer is op hangbalken gelegd. De dekking van de kelderkeuken bestaat uit troggewelven op zware eiken balken loodrecht op de voorgevel. Onder het voorste deel van het huis ligt een kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Voor het huis ligt een werfkelder met een zelfde gewelf. De indeling van het huis bestaat thans uit kamers en suite met links een gang naar achter, waarop aan de achterzijde de spiltrap aansluit. De rechts draaiende spiltrap bezit een spil met ingesneden leuning; de bekroning van de spil is verdwenen. De treden zijn waarschijnlijk nog orgineel, maar door moderne bekleding niet waarneembaar. De stootborden zijn met één toognagel in de spil bevestigd. Het onderste deel van de trap is mogelijk later vernieuwd als steektrap. Deze sluit aan op een klein bordes halverwege de begane grond. Een 17de-eeuws deurtje geeft toegang tot het restant van een kleine hangkamer. De stookplaats van de binnenhaard tegen de rechter zijmuur is verdwenen. Kelderkeuken, opkamer en de kamer hierboven hebben een stookplaats tegen de achtermuur. Geschiedenis Het huis is gebouwd in de eerste helft van de 17de eeuw. De sprongen in de linker zijmuur zijn het gevolg van de reeds bestaande oudere bebouwing op het buurperceel. Het voorste deel van het huis was oorspronkelijk door een stenen binnenmuur {== afbeelding Afb. 148. Oudegracht 20. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 149. Oudegracht 20. Plattegrond en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} ingedeeld in een voorkamer en een tussenkamer of binnenhaard. Het voorhuis was onverwarmd en ontving niet alleen licht via de vensters in de voorgevel maar ook via het, thans dichtgezette, raam in de zijgevel. De binnenhaard bezat in het midden tegen de zijgevel een stookplaats op de plaats van de huidige. Aan beide zijden van de schoorsteen bevond zich een smal bolkozijn. Via de gang links, die aansloot op het voorhuis, was de opkamer bereikbaar. De keuken was in de keukenkelder ondergebracht. Later, mogelijk in de 19de eeuw, is de binnenmuur tussen voorhuis en binnenhaard weggebroken. De zo ontstane grote ruimte werd als een soort suite met de opkamer verbonden, met handhaving van het niveauverschil. De gang werd langs het nieuwe voorvertrek naar voren doorgetrokken. Bij deze verbouwing is waarschijnlijk ook de nieuwe winkelpui aangebracht met in het midden een winkeldeur en links een voordeur, die aansloot op de nieuwe gang. Mogelijk is tegelijkertijd ook de topgevel tot lijstgevel verbouwd. Hierbij is zeer zorgvuldig het metselwerk met hoekklesoren doorgetrokken. Zeker tot in 1949 heeft het huis zijn oude dakbedekking van daktegels gehad. Deze zijn hierna vervangen door moderne pannen. Bij een weinig ingrijpende verbouwing in het begin van de jaren 1980 is het venster voor in de zijgevel dichtgezet en is het huis inwendig betimmerd en afgewerkt ten behoeve van het hedendaags gebruik. Oudegracht 302 Oude adressen Oude Gracht Tolsteegzijde 138; Wijk A, nr 44. Karakteristiek Een in 1682 vrijwel geheel herbouwd diep hoekhuis, gelegen op de hoek van de Oudegracht en de Korte Smeestraat. Het huis heeft drie bouwlagen, een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel, en kelders. De voorgevel is een wit geschilderde, twee traveeën brede lijstgevel met op de begane grond een 19de-eeuwse pui met uitsteekkast. Bronnen -Requesten aan de Vroedschap houdende verzoeken van verlof tot verbouwingen van huizen. GAU/SA2- inv. nr 424; 1673-1759. Beschrijving Het huis staat op een volledig bebouwd perceel met een gerende rechthoekige plattegrond met een oppervlak van ca 5,8 × 9,5 m. De voorgevel is een wit geschilderde, twee traveeën brede lijstgevel met een winkelpui uit ca 1860. De winkelpui heeft aan de linkerzijde een hangende uitsteekkast. Deze heeft aan drie zijden glas met twee hoekkolommen met eenvoudige kapiteeltjes. De gevel suggereert door middel van zoldervensters een vierde bouwlaag. Ook de zijgevel is wit geschilderd. Achterin de zijgevel zijn zowel op de begane grond als op de verdiepingen twee vensters aanwezig. De vensters van de voor- en zijgevel hebben bij de restauratie van 1984-1985 herstelde, 19de-eeuwse schuiframen (eerste verdieping 2 × 2 + 1 × 2, tweede verdieping 1 × 2 + 1 × 2 ruiten, alle ramen met brede middenstijl). De zoldervensters bevatten stolpramen. De kozijnen achterin de zijgevel zijn vermaakte 17de-eeuwse kruiskozijnen. Boven de vensters zijn anderhalfsteens getoogde {== afbeelding Afb. 150. Oudegracht 302. Doorsneden en plattegronden. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 151. Oudegracht 302. Voor- en zijgevel. ==} {>>afbeelding<<} {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} strekken aangebracht. Het metselwerk heeft een klezorenhoekverband. De achtergevel is, op een klein zoldervenster op zolder na, blind. Boven zowel de begane grond als de verdiepingen ligt een elf vakken diepe, enkelvoudige, grenen balklaag. De kapconstructie bevat drie enkelvoudige, grenen gebinten, met gestoken telmerken. De begane grond is in twee delen gesplitst. Het voorste deel is voorzien van een winkelinterieur met spiegels, houtsnijwerk en marmer daterend van rond 1900. De achterkamer heeft een interieur in dezelfde stijl als dat van de winkel. Vanaf de tweede verdieping tot aan de zolder loopt een 17de-eeuwse spiltrap, het onderste deel van de trap is 19de-eeuws. Op de verdiepingen zijn achter de trapombouw delen van oude bedstedewanden bewaard gebleven langs de linker zijmuur van de achterkamers. De kelder onder het huis bestaat uit twee delen, beide voorzien van een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Het voorste deel heeft een stookplaats. Rechts naast het huis ligt een grote straatkelder met een werfkelder en een kelder onder de Smeebrug. De straatkelder behoorde oorspronkelijk wellicht bij het voormalige buurhuis, dat in de 14de eeuw gesloopt werd voor de aanleg danwel verbreding van de Korte Smeestraat. Geschiedenis Op 27 februari 1682 gaf Gijsbert Thönisz van Vianen aan de Vroedschap te kennen ‘dat hij suppliant gaerne soude afbreecken en weder optimmeren de huijsinge staende aende oostzijde vande Corte Smeesteegh opde Oude gracht, jegenwoordigh betimmert met een houte gevel, hij suppliant deselve genegen soude wederom cierlijck op te maecken, soo van vooren als ter sijde inde straet, soo als deselve jegenwoordigh is staende, mett het uijtstecke in de Smeesteegh voornoemt 't welcke binnen de geut vande straet staat alsmede met een kleijn heckje ter sijde in de straet 't welcke mede binnen de geut {== afbeelding Afb. 152. Oudegracht 302. De winkelpui met uitsteekkast. ==} {>>afbeelding<<} sal comen met het uijtsteckje gelijck te maecken, versoeckt den suppliant hem 't gene voorschreven staet magh werden gepermitteerd’. Op 6 mei werd Van Vianen toestemming verleend tot het uitvoeren van het werk. Een voor het uiterlijk belangrijke verbouwing vond rond 1860 plaats. De onderpui werd vervangen door een winkelpui met een uitsteekkast aan de linkerkant. Mogelijk werd het huis tegelijkertijd wit geschilderd. Het interieur van de begane grond werd rond 1900 geheel vervangen. In 1984-1985 is het gebouw door Het Utrechts Monumenten Fonds gerestaureerd, nadat deze stichting het in 1984 in erfpacht verkreeg. Oudegracht 346 Oude adressen Oudegracht Tolsteegzijde 182; Wijk A, nr 76. Karakteristiek Vermoedelijk uit de eerste helft van de 17de eeuw stammend huis met 18de-eeuwse klokgevel en café-pui uit 1898. Het twee bouwlagen hoge huis is onderkelderd en heeft een afgeplat dak loodrecht op de voorgevel. Het lage, zeer smalle huis, 2,6 m breed, contrasteert sterk met het linker buurpand uit 1888, dat door zijn grotere verdiepingshoogte met slechts één bouwlaag meer toch bijna twee maal zo hoog is. Bron -Register transporten en plechten. Overeenkomst gemene muur. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1611, blz. 78-81 (04-09-1611). Afbeeldingen -P. Oosterhuis, uiterlijk 1870. Oudegracht vanaf Voldersbrug naar Geertebrug. Foto. GAU/TA-Oudegracht (Geertebrug - Voldersbrug), c. 1870. -Bouwtekening ‘Plan voor een winkelhuis’, Oudegracht 344. GAU/SA5-bouwtek.; 1888; tek. nr 496. -Bouwtekening ‘Grenen pui voor Café “St. Hubert”’. GAU/SA5-bouwtek.; 1898; tek. nr 137. Beschrijving Het pand staat op een perceel dat, bij een wisselende breedte, 20,5 m diep is. Het voorhuis is 2,6 m breed, 7,5 m diep; het is {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 153. Oudegracht 346 ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 154. Oudegracht 346. Oudegracht 342-348. ==} {>>afbeelding<<} ingebalkt in het rechter buurpand, de gevel loopt voor de halve dikte van de gemene muur door. Het achterhuis is vanaf een sprong in de zijmuur van het rechter buurpand 2 m breed bij een diepte van 7,5 m. De voorgevel is een bruin geschilderde klokgevel met gepleisterd en wit geschilderd rolwerk, beginnend op voluten en eindigend met een ronde top. De verdieping heeft twee vensters met zesruits schuiframen, de zolder een venster met openslaand vierruits raam. Boven alle vensters bevinden zich eensteens strekken. De gaaf bewaarde eenvoudige houten winkelpui uit 1898 heeft tussen pilasters links de ingang, rechts een etalage, waaronder een hardstenen plint met getoogd kelderlicht. De achtergevel is grotendeels ingebouwd door het achterhuis. De verdieping heeft rechts een hooggeplaatst venster, de zolder twee vensters. Boven de verdieping ligt een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel met balkvakken van ongelijke diepte. Van de korte sleutelstukken is van een aantal een deel te zien. Ze zijn slechts 10 cm breed. Het eenvoudige profiel wekt de indruk uit de eerste helft van de 17de eeuw te stammen. De vernieuwde kap, met plat dak met rechts en ten dele links een schild, staat op drie lichte spanten. Het pand is onderkelderd. De 6 m brede werfkelder van het linker buurpand ligt mede voor de volle breedte van Oudegracht 346, dat derhalve geen eigen werfkelder heeft. Op de begane grond is links een gang afgescheiden, de steektrap evenwijdig aan de voorgevel ligt voorin het achterhuis. Op de verdieping bevat het voorhuis één vertrek. Achterin geeft een 55 cm breed zeer stijl steektrapje toegang tot de ongedeelde zolderruimte. Het vermoedelijk onderkelderde achterhuis van onbekende ouderdom heeft een naar links oplopend lessenaarsdak. Het heeft twee bouwlagen met lagere verdiepingshoogten dan het voorhuis. Achter het achterhuis liggen twee kleine aanbouwen van één bouwlaag onder plat dak en een zeer klein plaatsje. Geschiedenis In 1611 sloten Wouter Thonis Coninck en zijn vrouw Elisabeth Gijsbertsdr een accoord met Mathijs Adriaen van Hoboocken. Hij kreeg voor de bouw van zijn huis het recht zijn balken een halve steen in te laten in hun zijmuur, tevens mocht hij van de voorgevel, de raamstijl een klezoor inbrengen in hun muur. Mede gezien de vorm van de sleutelstukken die aangetroffen werden op de verdieping is het mogelijk dat Oudegracht 346 het in 1611 door Mathijs van Hoboocken gebouwde huis is. In de 18de eeuw werd de huidige gevel gebouwd, geheel van steen met op de begane grond een deur en een venster. Voor het hier toen gevestigde café ‘St. Hubert’ werd in 1898 de huidige pui met een grenen puibalk aangebracht. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} Oudegracht 354 Oude adressen Oudegracht Tolsteegzijde 190; Wijk A, nr 87. Karakteristiek Oudegracht 354 is het hoofdgedeelte van het in 1870 gebouwde luxueuze, samengestelde woonhuis van sigarenfabrikant Ribbius Peletier van ‘De Gesloten Steen’. Het gebouw bestaat nu uit een diep huis van vier bouwlagen onder plat dak, oorspronkelijk drie onder vrij vlak zadeldak loodrecht op de voorgevel. Achter dit huis ligt een ruim trappehuis met rijk stucwerk, twee bouwlagen hoog onder plat dak. Van de bouwdelen die hiernaast en hierachter lagen, is slechts een deel van de kelders bewaard. De voorgevel met een zeer zware kroonlijst is drie vensters breed en is tot de verdiepingsvensters bekleed met hardsteen, daarboven gepleisterd en geel geschilderd. Literatuur -vliet, p. van, ‘Restauratie Oudegracht 350-352-354-360’, De Timmerwerf januari 1977, blz. 3-7. Afbeeldingen -P. Oosterhuis, uiterlijk 1870. Oudegracht vanaf Voldersbrug naar Geertebrug. Foto. GAU/TA-Oudegracht (Geertebrug - Voldersbrug), c. 1870. -Bouwtekening Oudegracht 354. GAU/SA5-bouwtek.; 1870; tek. nr 296a-e. -Anoniem, 1912. Trappehuis. Foto. In: De Timmerwerf januari 1977, omslag. Zie afb. 156. Beschrijving Het hoofdgedeelte van het huis meet 6,5 × 18 m, het hierachter gelegen trappehuis 8 × 8 m, met erachter een overbouwde buitenruimte van één meter diep. De voorgevel is drie bouwlagen hoog en drie vensters breed. De pui is van hardsteen met geprononceerde blokken. De ingang is links, onder de twee vensters met schuiframen bevinden zich getoogde kelderlichten. Op de eerste verdieping heeft ieder venster een Frans balkon met natuurstenen balustrade. Boven deze balustrade is de gevel gepleisterd en geel geschilderd. Op de tweede verdieping rusten de vensterbanken elk op twee consoles in een fries. De vensters bevatten openslaande ramen, en evenals die van de verdieping, bij de restauratie weer aangebrachte zonneblinden. De ver overkragende kroonlijst met zware tandlijst rust op vier forse consoles in het {== afbeelding Afb. 155. Oudegracht 354. ==} {>>afbeelding<<} fries, dat verdiepte velden met rosetten heeft. De lijst met fries wordt aan beide zijden in vereenvoudigde vorm enkele meters om de hoek op de zijgevels doorgezet. De kroonlijst fungeert als 60 cm hoge borstwering voor het moderne dakterras waarachter zich, 2,5 m terugliggend, de glazen schuifwand bevindt van de dakopbouw uit het midden van de 20ste eeuw. De achtergevel van het hoofdhuis is grotendeels ingebouwd door het trappehuis. De gevel van dit trappehuis, die na de sloop van de achtergelegen bouwdelen als achtergevel ging fungeren, is in 1977 gecamoufleerd door een nieuwe bakstenen gevel, die op één meter afstand hierachter is opgetrokken in eigentijdse vormgeving. Hierdoor is als een soort veranda een beschutte ruimte ontstaan met een ingang onder een rondboogluifel en op de verdieping een balkon in de vorm van een loggia. De grotendeels ingebouwde zijmuren van het hoofdhuis stammen tot het vloerniveau van de derde bouwlaag van de middeleeuwse voorganger. De verhogingen van de derde en vierde bouwlaag hebben aan beide zijden een reeks vensters. De begane grond en eerste verdieping ontvangen alleen rechts achteraan daglicht door twee vensters per bouwlaag. Het trappehuis heeft, ter versterking van de vroegere binnenmuur, rechts een moderne zijgevel met twee deuren op de begane grond, twee vensters op de verdieping, alle met een rondboog. De linkergevel hiervan is gepleisterd en heeft één venster op het bordes van de trap. Het pand heeft twee kelders onder het hoofdgedeelte waarvoor een werfkelder. Een kelder van één van de gesloopte delen van het pand en die onder het trappehuis bevatten de bergingen van de nieuwbouw aan de Vrouwjuttenhof. Met uitzondering van het trappehuis is de oorspronkelijke indeling van het huis geheel verdwenen bij de inrichting van het complex tot fabriek in het midden van deze eeuw. Sinds de restauratie van 1976 bevat het pand vier woningen, die op de verdiepingen bereikbaar zijn via het oude trappehuis, de woning op de begane grond heeft haar ingang aan de Oudegracht. Links is, op de helft van de diepte van het pand, bij de restauratie het trappehuis van Oudegracht 352 ingebouwd, toegankelijk vanuit het oude trappehuis. De decoratie van dat oude trappehuis uit 1870, het enige wat de oorspronkelijke sfeer van de nouveau-richewoning {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 156. Oudegracht 354. Traphal in 1912. ==} {>>afbeelding<<} {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} bewaard heeft, is mogelijk geïnspireerd op de grote hal van ‘the Breakers’ in Newport bij New York. De trap is geplaatst tegen de linkerwand en begint als een enkele tussen rechthoekige pijlers waarop rondbogen rusten, om vervolgens te verdubbelen. Tussen de zwikken dragen hermen in karyatide-vorm de lijst, waarop sinds het midden van de twintigste eeuw een vloer de 8 meter hoge hal in tweeën deelt. Op de verdieping worden de drie bogen herhaald boven een balustrade. Omdat het verwijderen van de latere vloer hoge herstelkosten voor het stucwerk mee zou brengen, is bij de restauratie van de bestaande toestand uitgegaan. Het geheel is wit gesausd, het was oorspronkelijk in imitatiemarmer geschilderd met witmarmeren vloer en - verdwenen - zwartmarmeren schouw. Behalve als toegangshal voor de zes appartementen fungeert het trappehuis als fietsenberging. Geschiedenis Oudegracht 354 is in 1870 gebouwd door de sigarenfabrikant G.R. Ribbius Peletier als woonhuis in de nabijheid van zijn sigarenfabriek ‘De Gesloten Steen’ die enkele panden verder op de hoek van de Eligenhof nog grotendeels aanwezig is (Oudegracht 364). Van de voorgaande bebouwing, het huis ‘Het Wapen van Leyden’, in 1735 ‘De Leidsche Grutmolen’ genoemd, zijn de middeleeuwse zijmuren tot hun volle hoogte bewaard, het gesloopte pand had twee forse bouwlagen met een hoog zadeldak met een voorschild. De voorgevel had evenals de huidige drie bouwlagen en was ook drie vensters breed. Ook de verdiepingshoogten waren min of meer de huidige, het bouwplan werd als ‘verbouwing’ ingeschreven bij de Fabricagecommissie. Het hoofdgedeelte had op de begane grond links een vestibule waarachter een tot het trappehuis doorlopende gang. Rechts hiervan lag een zeer diepe voorkamer waarachter een achterkamer. In de achterste helft lagen de keldertrap en de trap naar de verdieping tegenover elkaar naast de kamer. Achter dit bouwdeel lag en ligt het trappehuis, rechts hiervan een bouwdeel met onder meer de keuken en nog een trappehuis. Aan de achterzijde lagen de eetkamer en de salon als suite evenwijdig aan de voorgevel. De verdieping telde vier slaapkamers, een kinderkamer en een logeerkamer. In 1909 werd het huis gekocht door A. Lebret, in 1933 door makelaar Van Baaren die aan de overzijde van de gracht woonde en Oudegracht 354 onder meer verhuurde aan Mussert tot deze zich op Maliebaan 35 vestigde. Nadien werd het huis grotendeels leeggesloopt voor de vestiging van de confectiefabriek De Vries en Susan die ook de extra verdieping op het dak bouwde. In verband met grootschalige nieuwbouwplannen kocht de Willem Arntszstichting onder meer Oudegracht 350, 352, 354 en 360. Het achterste gedeelte werd in verband hiermee gesloopt, de rest verkocht aan de Gemeente Utrecht. Deze gaf in 1971 opdracht aan Bureau voor Restauratie Temminck Groll/Van Vliet tot het maken van een restauratieplan. Dat plan werd in 1972 ingediend en kwam vervolgens weer op de helling te staan. In 1975 suggereerde de verantwoordelijk wethouder dat sloop en nieuwbouw voor deze reeks panden mogelijk beter was. Na druk, onder andere vanuit de buurt, kon de restauratie in 1976 starten onder leiding van Temminck Groll. In 1977 werden de huizen betrokken. Pauwstraat 30, Predikherenstraat 24 Oude adressen Pauwstraat 30 droeg vroeger als adres Loeff Berchmakerstraat 19, voordien 23; wijk H, nr 278. Predikherenstraat 24 was wijk H, nr 421. Karakteristiek Pauwstraat 30 en Predikherenstraat 24 zijn twee 16de-eeuwse in één opzet rug-aan-rug gekoppelde panden van twee bouwlagen. De beide winkel-woonhuizen zijn hoekpand van de Pauwstraat, voor Pauwstraat 30 wordt in deze beschrijving uitgegaan van de oude situatie met de ingang - en voorgevel derhalve - aan de Loeff Berchmakerstraat. Beide voorgevels stammen uit de 19de eeuw. De panden hebben samen één doorgaand schilddak loodrecht op de voorgevels. Tenminste Pauwstraat 30 is gedeeltelijk onderkelderd. Literatuur -klück, bart, ‘Pauwstraat 30’, in: abku 1982, mou 1983, blz. 118-119. -‘Pauwstraat 30’, Nieuwsbrief umf 12-1985, blz. 1, 2. -‘Restauratie Pauwstraat 30, 30 bis’, Nieuwsbrief umf 03-1986, blz. 2-9. Beschrijving Pauwstraat 30 Pauwstraat 30 meet 6 × 5 m, het huis heeft twee bouwlagen en een zadeldak met voorschild. De gepleisterde 19de-eeuwse voorgevel aan de Loeff Berchmakerstraat heeft op de verdieping drie vensters met zesruits schuiframen uit 1985, op de begane grond twee vensters met zesruits schuifraam uit 1979, waartussen in 1985 de deur in 19de-eeuwse vorm heropend is. De gevel heeft een geprofileerde kroonlijst. De 16de-eeuwse rechter zijgevel aan de Pauwstraat bevat op de begane grond vooraan een deur en venster onder een lijst als invulling uit 1985 van een garagedeur. Achteraan bevindt zich de toegang tot de bovenwoning. De verdieping heeft nu alleen achteraan een venster met schuifraam, blijkens een gevonden ontlastingsboog was oorspronkelijk ook vooraan een venster aanwezig. Boven de begane grond en verdieping bevinden zich vier rijke sierankers met lelietop en twee grote krullen, die op de begane grond neerwaarts, op de verdieping opwaarts gedraaid zijn. Het voorste anker op de verdieping is daar aangebracht bij de bouw van de voorgevel in de 19de eeuw en komt kennelijk van de plaats waar een garagedeur aangebracht werd. Onderling vertonen de ankers enige verscheidenheid in de draairichting van de kleine toegevoegde krullen. {== afbeelding Afb. 157. Pauwstraat 30, Predikherenstraat 24. Plattegrond. ==} {>>afbeelding<<} Thans verborgen achter een eenvoudige goot loopt de oorspronkelijke bakstenen geprofileerde lijst. Zowel boven de begane grond als boven de verdieping ligt een samengestelde drie vakken diepe balklaag met de moerbalken evenwijdig aan de voorgevel waarvan de sleutelstukken boven de begane grond nog aanwezig zijn, boven de verdieping zijn ze deels afgezaagd. Merkwaardig is dat de vorm van de sleutelstukken een sterk 17de-eeuwse indruk maakt - het ojief-motief is boven de verdieping eenvoudiger uitgevoerd dan boven de begane grond - terwijl de muurankers die {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} bij deze balken horen 16de eeuws zijn. De kinderbinten die opgelegd zijn op de moerbalken, maar aan de voorzijde zonder strijkbalk in de voorgevel liggen, wijzen erop dat de voorgevel oorspronkelijk overkragend was: bij de bouw van de huidige gevel in de 19de eeuw werden de kinderbinten ongelijk afgezaagd. De schoorsteenraveling linksachter is in beide balklagen zo ruim dat hier een oven gestaan kan hebben. De spiltrap stond blijkens gevonden sporen tegen de linkerwand. Nu bevindt de trap naar de bovenwoning zich tegen de achterwand en loopt daarmee evenwijdig. De kap staat op twee eiken spanten met krommers van ieder twee jukken en ongeschoorde makelaar, die evenals de jukken telmerken draagt. De telling van de spanten loopt over beide panden door en de spanten op Pauwstraat 30 hebben als nummers III en IIII. Onder het linkerdeel van het pand ligt een ten dele volgestort keldertje onder een tongewelf loodrecht op de voorgevel, het achterste deel is breder dan het voorste en heeft rechts restanten van de oude toegang die in de verdwenen pothuis-achtige aanbouw langs de Pauwstraat lag. Predikherenstraat 24 Predikherenstraat 24 staat op een grondplan van 6 × 8 m. De voorgevel is in kruisverband gemetseld en stamt uit de 19de eeuw. De laat 19de-eeuwse winkelpui onder zware lijst heeft pilasters en rechts de ingang en de toegang tot de bovenwoning. De verdieping heeft twee vensters met schuiframen met in de bovenlichten glas-in-lood uit de twintiger jaren. De gevel is wit geschilderd, al het houtwerk van beide gevels bruin. Tot voor enkele jaren was de gevel bruin geschilderd en al het houtwerk wit. De gepleisterde linkergevel aan de Pauwstraat is en was wit geschilderd en heeft dezelfde muurankers als de zijgevel van Pauwstraat 30. Dat de scheidingsmuur tussen beide huizen uit de oorspronkelijke opzet stamt blijkt uit de wat smallere muurankers die de strijkbalken hiernaast verankeren. De verdieping heeft twee vensters met schuiframen met glas-in-lood, zoals de voorgevel die heeft. Op de begane grond is de winkelpui om de hoek één venster doorgezet. Achteraan bevindt zich een schuifraam in een vermaakt kruiskozijn. De verdieping heeft achteraan onder een klein toiletraam een gedeeltelijk uitgebouwd toilet met zeer kleine ontluchtingsopening, er onder is de stortkoker eveneens uitgebouwd. {== afbeelding Afb. 159. Pauwstraat 30. Afb. 160. Predikherenstraat 24. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 158. Pauwstraat 30. Eén van de muurankers aan de zijgevel, op de begane grond. ==} {>>afbeelding<<} Predikherenstraat 24 heeft dezelfde opzet als Pauwstraat 30, maar heeft van de eveneens drie vakken diepe samengestelde balklaag zowel boven de begane grond als boven de verdieping sleutelstukken bewaard. De trap naar de bovenwoning bevindt zich rechts vooraan. Geschiedenis Beide panden zijn als dubbelhuis in de 16de eeuw gebouwd met een stenen tussenmuur en vermoedelijk met overkragende voorgevels. Onder de voorgevel van Pauwstraat 30 werd een zwaar 14de-eeuws fundament tot ruim twee meter diep aangetroffen, behorend bij oudere bebouwing op deze plaats. De huizen liggen langs het korte deel van de Pauwstraat dat vroeger Hanetred of Hanengeschrei heette, een naam die vaker aan een dergelijke korte verbinding tussen twee straten gegeven werd. Beide panden hadden aan deze doorgang een pothuis-achtige uitbouw onder lessenaardak, die lager was dan de {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} begane grond. Bij Predikherenstraat 24 verdween deze vroeger vaak voorkomende, maar inmiddels zeldzaam geworden, uitbouw pas rond 1974. Pauwstraat 30 werd in 1975 door de Gemeente Utrecht verkocht aan het Utrechts Monumentenfonds dat in 1976 de kap herstelde. De begane grond was als garage in gebruik. In 1979 werden de ingekorte vensters aan de Loeff Berchmakerstraat in 19de-eeuwse vorm hersteld waarna de ruimte als kledingwinkel verhuurd werd. Bij de komst van een nieuwe bewoner werd in 1983 de bovenwoning met zelfwerkzaamheid van deze aangepakt. Recente houten wandjes en betimmeringen verdwenen, nieuw sanitair werd aangebracht. In 1985 volgde het herstel van het interieur van de begane grond en werden de gevels gerestaureerd. Hierbij werd op de plaats van de oude voordeur een nieuwe aangebracht en de garagedeur in de zijgevel van een historiserende invulling voorzien. {== afbeelding Afb. 161. Pauwstraat 30, Predikherenstraat 24. A. van de Pol, 1930. Pauwstraat 30 zonder uitgang in de Pauwstraat; Predikherenstraat 24 had nog zijn pothuis. ==} {>>afbeelding<<} Plompetorengracht 11 Oud adres Wijk H, nr 674. Karakteristiek Een voor Utrecht zeldzaam voorbeeld van een diep, tweebeukig huis, daterend uit de vroege 17de eeuw. Rechts staat een 18de-eeuws achterhuis. De twee beuken van het hoofdhuis bestaan beide uit twee bouwlagen en een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel, de linkerbeuk is onderkelderd. In de 18de eeuw zijn de twee zadeldaken door een dwars dak aan de voorzijde met elkaar verbonden. Aan de achterzijde bevindt zich, oorspronkelijk op de scheiding van beide beuken het restant van een uitgebouwde traptoren. De voorgevel is een gepleisterde, vier traveeën brede lijstgevel. De vensters van de zolder suggereren een derde bouwlaag. Het achterhuis bestaat uit twee bouwlagen en een schilddak met de nok loodrecht op de straat. Aan de Molenstraat staat op het perceel een 20ste-eeuws bouwdeel, een schoollokaal bevattend. Literatuur -eldering-niemeyer, e., De huizen aan de oost- en westzijde van de Plompetorengracht, en hun bewoners van 1552-ca 1800, typoscript, Utrecht 1955-1956, 2 delen, GAU/bibl. Utr., nr X D 21-22. Afbeeldingen -Petrus Josephus Lutgers, 1842. Gezicht op de Plompetorengracht naar het noorden. Tekening in zwart krijt, pen in bruin en penseel in grijs en bruin. GAU/TA-Plompetorengracht, 1842. -Petrus Josephus Lutgers, 1843. Gezicht op de Plompetorengracht naar het noorden. Tekening in zwart krijt, pen in bruin en penseel in grijs en bruin. GAU/TA-Plompetorengracht, 1843. Zie afb. 412. -Anoniem, 1884. Situatie van een gedeelte van Wijk H. GAU/TA-Plompetorengracht 11, 1884. -A. Bratsch. 1906, Lodewijk xiv-schouw in voorkamer begane grond. Foto. GAU/TA-Plompetorengracht 11, 1906 (1). -A. Bratsch, 1906. xviia-schouw in kamer eerste verdieping. Foto. GAU/TA Plompetorengracht 11, 1906 (2). Zie afb. 164. Beschrijving Het perceel waarop het huis staat, maakt tegenwoordig deel uit van een complex van de Rijks Universiteit, een eenheid vormend met Plompetorengracht 9. Het deel behorend bij Plompetorengracht 11 loopt aan de achterzijde tegen de erven van Ridderschapstraat 12 tot en met 18 door. Aan de linkerzijde wordt het perceel begrensd door de Molenstraat. De plattegrond van het perceel is onregelmatig en heeft een sterk gerende voorrooilijn. {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 162. Plompetorengracht 11. Plattegronden en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 163. Plompetorengracht 11. ==} {>>afbeelding<<} De grootste diepte is ca 50 en de grootste breedte ca 35 m. De gevelbreedte aan de gracht is ca 11 m. De gepleisterde, vier traveeën brede lijstgevel heeft laat 19de-eeuwse schuifvensters met roedeverdeling (begane grond en verdieping 2 × 2 + 1 × 2 ruiten). In de meest rechtse travee bevindt zich een 18de-eeuwse deur met een 19de-eeuwse omlijsting met pilasters en een eenvoudig hoofdgestel. De achtergevel wordt gevormd door twee, ieder twee traveeën brede, tuitgevels. In de, van de tuin uit gezien rechter tuitgevel bevindt zich op zolder een oorspronkelijk 17de-eeuws kruiskozijn. De overige vensters zijn in de 20ste eeuw verbouwde 19de-eeuwse schuifvensters. Tegen de linker achtergevel is het achterhuis aangebouwd. In de hoek, gevormd door de linkerbeuk en het achterhuis, bevindt zich een één bouwlaag hoog restant van een half achthoekige traptoren, waarin zich nog een deel van een houten spiltrap van 180° met tien treden bevindt. De rechter zijgevel van de rechterbeuk, die ten dele vrijligt, bevat aan de achterzijde op de verdieping twee 18de-eeuwse vensters met geprofileerde kozijnen en vroeg 20ste-eeuwse stolpramen. In de beide beuken ligt boven zowel begane grond als verdieping een zes vakken diepe moer- en kinderbalklaag met de moerbalken evenwijdig aan de voorgevel. De balklagen zijn voor een belangrijk deel door latere plafonds aan het oog onttrokken. De drie achterste moerbalken op de verdieping van de linkerbeuk bezitten nog de oorspronkelijke 17de-eeuwse, geprofileerde sleutelstukken. Het plafond van de begane grond van de linkerbeuk is in de voorste helft 20 cm hoger dan in de achterste helft. De verdiepingsvloer in de voorste helft van beide beuken is 40 cm hoger dan in de achterste helft. De kapconstructie van de linkerbeuk bevat vijf eiken spanten. De spanten zijn aan de voorzijde van voor naar achter genummerd met gestoken telmerken. Links zijn het rechte merken, rechts zijn het voor de voorste vier spanten ei-vormige en voor het achterste spant c-vormige merken. Op de rechterbeuk staat een kap met aan de achterzijde nog drie 17de-eeuwse, eiken spanten. Bij deze spanten zijn aan de voorzijde telmerken aangebracht, nummerend van achter naar voor. Hier zijn de rechter merken recht en de linker merken c-vormig. Aan de voorzijde is in de 18de eeuw de kap voorzien van een over beide beuken doorlopende dwarskap. Hierbij is ook de voorste helft van de rechter kap verhoogd, waarbij het voorste deel van de zolder voor een deel tot tweede verdieping werd verbouwd. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 164. Plompetorengracht 11. A. Bratsch, 1906. De Lodewijk XIV-schouw in de voorkamer op de begane grond in de linker beuk. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 165. Plompetorengracht 11. Achtergevel van de linker beuk, met het restant van de traptoren. ==} {>>afbeelding<<} Onder bijna de volle diepte van het linker deel van de linker beuk ligt een smalle kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Hiervoor ligt een gang langs de achterzijde van de gevel onder de beide beuken, die uitkomt in de kelders van Plompetorengracht 9. Voor de twee beuken liggen twee, thans afgesloten, werfkelders. De entree wordt gevormd door een ruime hal in de rechter beuk, waarin de gang naar het achterhuis en de bordestrap uit het vierde kwart van de 19de eeuw uitkomen. In de linker beuk bevinden zich op de begane grond twee kamers en suite met in de voorste kamer een Lodewijk xiv-schouw; in de achterste kamer is nog een marmeren schoorsteenmantel van een Lodewijk xiv-schouw aanwezig. In de achterkamer op de verdieping van de rechter beuk bevindt zich een 17de-eeuwse geprofileerde houten rookkap. Het achterhuis heeft aan de achterzijde een twee traveeën brede lijstgevel, met op de begane grond twee moderne deuren. In de linker zijgevel bevinden zich op de verdieping twee vensters. De vensters in achter- en zijgevel hebben geprofileerde kozijnen en schuiframen met roedeverdeling (2 × 3 + 2 × 3 ruiten). Het profiel van de kozijnen is identiek aan dat van de twee vensters in de rechter zijgevel van de rechter beuk. Boven de vensters bevinden zich anderhalfsteens getoogde strekken. Het baksteenformaat van het achterhuis bedraagt 22 × 11 × 4 cm; 10 lagen 46 cm. De begane grond en de verdieping zijn ongedeeld. Boven de verdieping ligt een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel. De balken hebben een duivejager-profiel. De kapconstructie bevat twee enkelvoudige grenen spanten met aan voor- en achterzijde een half spant haaks op de overige. Geschiedenis Het huis is in de eerste helft van de 17de eeuw gebouwd op een van oorsprong groter perceel, waarop successievelijk drie huizen verrezen. Het voorhuis van Plompetorengracht 13 is ouder dan nummer 11, dat, voor wat betreft het voorste gedeelte, werd ingebalkt in de zijmuur van nummer 13. Plompetorengracht 11 kreeg het grootste gedeelte van het perceel. Het had een koetshuis aan de Seebecx- of Molensteeg, ter plaatse van het huidige schoollokaal, met een ‘camere’ annex. In het einde van de 18de eeuw werd rechts achter een achterhuis aangebouwd. Voor dit achterhuis werd de traptoren gedeeltelijk gesloopt. Mede hierdoor was het noodzakelijk een nieuwe trap te maken die mogelijk ter plaatse van de huidige was gesitueerd. Ongeveer tezelfder tijd werd de waarschijnlijk dubbele topgevel aan de voorzijde verbouwd tot de huidige lijstgevel, waarbij ook de kap werd gewijzigd. Tot 1909 is het een particulier woonhuis gebleven, waarna het tot 1929 het Geografisch Instituut van de Universiteit herbergde. Vanaf die tijd vormde het samen met Plompetorengracht 9 onderdak voor de Bijzondere Hogere Burgerschool F. de Munnik. Voor deze schoolfunktie werd in 1932 een gymnastieklokaal aan de achterzijde van het perceel gebouwd. In 1936 werd het koetshuis aan de Molenstraat afgebroken ten behoeve van de bouw van enige schoollokalen. Na het vertrek van De Munnik in 1968 is in het gebouw een instituut van de Universiteit gevestigd. {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} Predikherenstraat 25, 27 Oude adressen Respectievelijk wijk H 441 en 440. Karakteristiek Een zeldzaam voorbeeld van een laat-middeleeuws huis van één bouwlaag. Het huis heeft een kap met de nok loodrecht op de voorgevel en wordt door een tussenmuur in twee delen naast elkaar gesplitst. Afbeeldingen -Bouwtekening, verbouwing van het huis. GAU/SA5-bouwtek.; 1908; tek. nr 64. Beschrijving Het huis is gelegen op een vrijwel geheel bebouwd perceel van 7 × 13 m, nr 25 is drie meter breed, nr 27 vier. De kleine plaats aan de achterzijde is thans overbouwd. Waarschijnlijk is in de late 18de eeuw de oorspronkelijke voorgevel vervangen door de huidige lijstgevel. Deze is opgetrokken tot zolderniveau en suggereert daarmee een tweede bouwlaag. De begane grond wordt ingenomen door twee moderne winkelpuien. De ramen van de beide zoldervensters zijn eveneens 20ste-eeuws. Het zadeldak heeft aan de voorzijde een wolfeind, waarop een dakkapel staat. De achtergevel is eveneens tot en met de verdieping opgetrokken. Door de aanbouwen is deze vrijwel niet waarneembaar. De rechter zijmuur is gemeen met het buurpand nr 23. Het is mogelijk dat de tussenmuur die beide delen scheidt tot de oorspronkelijke opzet behoort, doch hier kon geen onderzoek naar gedaan worden. De balklaag boven de begane grond is thans niet waarneembaar. De kapconstructie bevat drie eiken spanten van twee jukken met een v-juk als top. Een aantal onderdelen is later verwijderd of vernieuwd. Het middelste spant heeft onder het midden van de onderste jukdekbalk een kleine slof met eenvoudig profiel. De vlieringbalken zijn op de onderste jukdekbalken gelegd. De beide delen van de begane grond bestaan ieder uit een ongedeelde winkelruimte. De totale zolder is in gebruik als één woning en wordt via een recente trap achter in nr 25 bereikt. Geschiedenis Hoewel het exterieur van het huis de structuur van één bouwlaag enigszins verhult, is die inwendig nog geheel aanwezig. Het is mogelijk, dat het middeleeuwse huis vanouds door een tussenmuur in twee afzonderlijke woningen {== afbeelding Afb. 166. Predikherenstraat 25, 27. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 167. Predikherenstraat 25, 27. Plattegrond en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} gesplitst is geweest. De slof onder het middelste juk duidt op de aanwezigheid van een standvink, die op de binnenmuur zou moeten staan. Een verbouwingstekening van 1908 geeft aan, dat nr 25 stookplaatsen tegen deze muur had. Het linker deel, nr 27, had daarentegen de stookplaatsen tegen de linker zijmuur. Ook op de kadastrale minuut van 1821 is de splitsing in twee woningen aangegeven. Het aanbrengen van de nieuwe voorgevel had waarschijnlijk plaats in het laatst van de 18de eeuw, mogelijk ook in het begin van de 19de eeuw. {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} Servetstraat 4 Karakteristiek Een winkelwoonhuis, gebouwd in 1908, naar ontwerp van Z.P.(?) Vos, bestaande uit drie bouwlagen, een zolderverdieping onder een plat dak, met voor- en achterschild, en een kelder. Het huis kan representatief genoemd worden voor de (ver)bouw van winkelwoonhuizen in dit deel van het centrum, dat rond de eeuwwisseling een nieuwe economische bloei als winkelcentrum beleefde. Bijzonder is dat het huis met een kelderkeuken en een opkamer is gebouwd, waaruit blijkt dat dit traditionele element nog tot in deze eeuw is toegepast. De opkamer is nu weggebroken, maar is in de structuur nog goed herkenbaar. Voorts bezit het huis nog een vrijwel gaaf interieur uit de bouwtijd. Afbeeldingen -Bouwtekening, Servetstraat 4. GAU/SA5-bouwtek.; 1908; tek. nr 82a - c. (afb. 168). -A. van de Pol, 1933. Gezicht op de noordzijde van de straat uit het westen. Foto. GAU/TA-Servetstraat, 1933 (1). Beschrijving Het huis vult in zijn geheel het perceel van 3,5 × 9 m. De plaats achter het huis behoort bij het pand Vismarkt 21 en is vanuit het huis aan de Servetstraat niet bereikbaar. De voorgevel vertoont in stylistisch opzicht een onder invloed van de art nouveau gestyleerde neorenaissance opzet en decoratie. De materiaaltoepassing is gevarieerd en bestaat uit onder andere natuursteen, geglazuurde baksteen, hout en smeedijzerwerk. De begane grond wordt ingenomen door een wijde ronde boogopening, waarin zich de houten winkelpui bevindt met links een portiek met de toegang tot de winkel. De pui staat op een hardstenen plint, waarin een kelderlicht. De zijmuur van het portiek is van in verschillende kleuren geglazuurde tegels voorzien. De bovenzijde van de boog is uitgevoerd als een in het gevelvlak gemetselde trapvorm, waarvan elke trede met een hardstenen plaat gedekt is. In de top is het stadswapen van Utrecht aangebracht en in de vlakken aan weerszijden links het stadswapen van Amsterdam en rechts een onbekend wapenschild. De begane grond wordt, evenals de eerste verdieping afgesloten door een natuurstenen cordonlijst. Hierop staan op beide verdiepingen twee smalle natuurstenen kolommen. Zo ontstaat een geleding in drieën tussen smalle zijmuurdammen. Het middelste vak wordt ingenomen door openslaande deuren met daarvoor een Frans balkon van smeedijzerwerk. De beide buitenste vakken bevatten een venster. Vensters en deuren hebben een bovenlicht met gekleurd glas-in-lood. Deze indeling wordt op de tweede verdieping met een andere detaillering herhaald. Op het voorste dakvlak staat een kleine, latere dakkapel met houten wangen. De achtergevel is als lijstgevel in baksteen {== afbeelding Afb. 168. Servetstraat 4. Bouwtekening 1908. Gevel, doorsnede en plattegronden. ==} {>>afbeelding<<} {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} uitgevoerd. Het venster van de voormalige opkamer is, evenals de gangvensters van beide verdiepingen, voorzien van decoratief geëtst glas. Op beide verdiepingen bevindt zich voorts nog een venster met draairaam en bovenlicht met glas-in-lood voor de achterkamer. Voor de linker zijmuur is tot halverwege de eerste verdieping gebruik gemaakt van ouder bestaand metselwerk. Dit geldt ook voor het muurwerk van het grootste deel van de kelder. De balklagen liggen op alle bouwlagen evenwijdig aan de voorgevel. Zij zijn achter stucplafonds weggewerkt. De kapconstructie bevat drie steile spanten met gordingen. De zolder is vanouds beschoten. Het voorste deel van de kelder is gedekt met troggewelven op ijzeren balken evenwijdig aan de voorgevel. In de tweede helft van de 20ste eeuw is het souterrain weggebroken en is de lage kelder daaronder verhoogd tot ongeveer het niveau van het voorste deel. De indeling van de begane grond bestaat, na het uitbreken van het souterrain en de opkamer uit één winkelruimte, waarin echter de oorspronkelijke tweedeling nog duidelijk herkenbaar is. De grote hoogte van 4,6 m herinnert aan de oorspronkelijke opzet. De steektrap bevindt zich linksachter. In de rechterzijmuur van het trappehuis tekent zich halverwege nog de deuromlijsting van de opkamer af. De beide verdiepingen zijn op dezelfde wijze ingedeeld met een grote kamer aan de voorzijde, rechts daarachter een kleinere kamer en links de trap met de gang. Van het winkelinterieur resteert de terrazzovloer en de betegeling van witte tegels, aan de bovenzijde afgezet met een dubbele rand van blauwe tegels. Het stucplafond is voorzien van fabrieksmatig geproduceerde ornamenten met zowel geometrische als gestyleerde florale motieven. Vanuit de winkel is de glaspui van de voormalige opkamer zichtbaar. Deze is voorzien van gekleurd glas-in-lood, waarin het stadswapen van Utrecht aangebracht is. Een tweede wapenschild bleek niet voldoende waarneembaar om het eventueel te kunnen identificeren. Op de verdiepingen is in beide voorkamers eveneens het originele stucplafond aanwezig. Ook deze zijn voorzien van machinaal vervaardigde ornamenten in dezelfde stijl als die van de begane grond, maar met een andere detaillering. Op de tweede verdieping is de schoorsteenmantel {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 169. Servetstraat 4. ==} {>>afbeelding<<} in de voorkamer nog aanwezig. Deze is van zwart marmer met in het fries een machinaal ingebrachte decoratie van gestyleerde bloemen. Geschiedenis In 1908 werd voor de heer J.F. de Laat dit winkelwoonhuis gebouwd. Tegelijkertijd werd bij het pand Vismarkt 32, thans genummerd 21, een achterkamer bijgebouwd; in dat pand aan de Vismarkt is nog steeds de bakkerij Andrée en De Laat gevestigd. De winkel aan de Servetstraat werd bestemd tot tabak- en sigarenhandel. De ontwerper van het pand signeerde zijn tekeningen met ‘Z.P.(?) Vos, bouwk.’. Het ontwerp is vrijwel geheel volgens plan uitgevoerd. Het lijkt erop dat slechts de erker van de eerste verdieping nooit is aangebracht, in plaats daarvan zijn de openslaande deuren met Franse balkons gekomen. Op een foto van 1933 is nog de oorspronkelijke dakkapel te zien, die dus nadien door de huidige vervangen werd. De winkel besloeg oorspronkelijk alleen het voorste deel van de begane grond. In het souterrain was de keuken ondergebracht, terwijl de opkamer aangeduid werd als huiskamer. Hier was, overhoeks in de rechter voorhoek, een schoorsteen geplaatst. In de tweede helft van deze eeuw zijn de opkamer en het souterrain weggebroken om een grotere winkelruimte te verkrijgen. Het interieur is weinig ingrijpend gemoderniseerd. {== afbeelding Afb. 170. Springweg 159. Plattegronden en doorsneden. ==} {>>afbeelding<<} Springweg 159 Adressen Het pand omvat de adressen Springweg 159 en Geertekerkhof 9. Oude adressen: Springweg 179 (Geertekerkhof ongewijzigd); het geheel had als wijkhuisnummer: wijk B, nr 568. Karakteristiek Middeleeuws diep huis van één bouwlaag onder zadeldak met nok loodrecht op de voorgevel, dat gelegen is aan de Springweg, op de hoek van het Geertekerkhof, met daaraan een tweede ingang en een pothuis. Het achterste deel bevat een opkamer en een kelder. De enigszins gerende voorgevel is een klokgevel. {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} Literatuur -Temminck Groll, 1963, blz. 127. Beschrijving Het perceel meet 6 bij 10 (links) tot 11 m (rechts) en is geheel bebouwd. Het pand als geheel is van middeleeuwse oorsprong. De tot klokgevel verbouwde middeleeuwse gevel aan de Springweg suggereert twee bouwlagen en heeft voor de zolder twee en voor de vliering één venster met schuifraam. Boven het vlieringvenster bevindt zich een korfboog, vanaf de bovendorpel van dit raam is de top ongepleisterd. De rest van de gevel is gepleisterd en wit geschilderd. Ook de steens rollaag, die langs de klokgevel loopt, is ongepleisterd. De halfronde top staat op natuurstenen 19de-eeuwse schouderplaten. De gevel kraagt enigszins over boven de 17de-eeuwse puibalk, waarlangs een geprofileerde stenen lijst loopt. De pui is vijf traveeën breed met in het midden de ingang, de opzet ervan is vermoedelijk 17de eeuws. De gepleisterde en witgeschilderde eenlaags linkergevel aan het Geertekerkhof is vooraan blind en heeft daarachter drie vensters en een 19de-eeuwse deur, waarvoor een houten trapje. Tegen de onderdorpels van de vensters sluit het licht hellende dak van het lage pothuis aan, dat eveneens gepleisterd en wit geschilderd is. Het heeft in zijn lange kant twee lage vensters. Tussen het pothuis en de deur bevindt zich onder het achterste venster een kelderraam. Het zadeldak, dat aan de kant van het Geertekerkhof achteraan een dakkapel heeft, staat aan de achterzijde tegen een middeleeuwse trapgevel van vijf treden, waarvan de bovenste vervangen is door een 19de-eeuwse schoorsteen. De trapgevel is steens en fungeert als gemene muur met Geertekerkhof 10. Het achterste deel van het huis, 3 m diep, heeft een opkamer en maakt nu, maar ook oorspronkelijk deel van het hoekpand uit. Het heeft tenminste één periode zelfstandig beleefd en dankt daaraan een eigen adres. Op de scheiding van voorhuis en opkamer staat ook een schoorsteen, oorspronkelijk de enige. Boven het niet onderkelderde voorhuis ligt een samengestelde balklaag met de {== afbeelding Afb. 171. Springweg 159. ==} {>>afbeelding<<} moerbalken evenwijdig aan de voorgevel, vermoedelijk vier vakken diep. Halverwege het voorhuis staat links een spiltrap, opgenomen in een scheidingswand evenwijdig aan de voorgevel. Deze wand scheidt de hal van de kamer. Uit de achterkamer voert een trapje omlaag naar het pothuis dat met zijn vloerniveau ruim één meter onder het maaiveld ligt. Van hieruit is de kelder onder de opkamer bereikbaar door nog enkele treden af te dalen. Dit lage keldertje heeft een tongewelf evenwijdig aan de Springweg. De enkelvoudige balklaag van de opkamer, loodrecht op de voorgevel, heeft zeven balken en hieronder een achttal gedrongen 17de-eeuwse sleutelstukken met een eenvoudig ojief bewaard. De opkamer heeft een eigen steektrap naar de zolder en een nieuw deurkozijn, op de plaats van een dichtgezette oudere doorgang, die toegang geeft tot de achterkamer van het voorhuis. De kap staat op drie spanten met één juk, maar is verbouwd tot gordingenkap. De zolder en de vliering zijn grotendeels ingericht als woonruimte. De spiltrap heeft zijn 17de-eeuwse omtimmering, die deels in de kamer uitsteekt, bewaard en heeft sterk gesleten treden met dektreden. Plaatselijk is bij de ronde spil zonder leuning onder de dektreden een eenvoudig profiel te zien. De spil wordt door een magere peer bekroond. Springweg 152 Oude adressen Springweg 166; Jufferstraat, Wijk B, nr 602 a. Karakteristiek Een fors, 14de-eeuws, diep huis bestaande uit één bouwlaag en een zadeldak loodrecht op de Springweg. Het heeft een overgangsvorm van de sporenkap naar de gebintenkap. Het huis ligt ver achter de rooilijn van de Springweg. De voorgevel is een gepleisterde tuitgevel. Bronnen -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1597; fol. 317-319. -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1629; fol. 63-65. -Register van Transporten en Plechten. {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 172. Springweg 152. Doorsnede ==} {>>afbeelding<<} GAU/SA2-inv. nr 3243; 1663; fol. 34-37. -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1677; fol. 77-78. Literatuur -kipp, a.f.e., ‘Springweg 152, 154A, 154 bis en achter 154’, in: abku 1984, MOU 1985, blz 172, 173. Beschrijving Het huis Springweg 152 is met de huizen Lange Smeestraat 14, 16, 18 in één complex samengevoegd. De voorgevel ligt ruim 43 meter achter de rooilijn van de Springweg, de linker zijgevel 15 meter achter de rooilijn van de Lange Smeestraat. Het heeft een uitgang via een poortje onder het huis Springweg 154. Het huis zelf heeft een omvang van ca 13,3 × 6,5 meter. De voor- en de achtergevel zijn gepleisterde tuitgevels. Aan de linkerkant zijn de schouders later hoger opgemetseld als aansluiting op recente bebouwing achter Lange Smeestraat 14, 16, 18. De voorgevel heeft op de begane grond twee 19de-eeuwse schuifvensters en een deur links ervan. Aan de rechterzijde is een buitenprivaat aangebouwd. De zolder heeft twee 20ste-eeuwse vensters, ook het vlieringvenster is 20ste-eeuws. De achtergevel heeft slechts voor de zolder een venster. De linker zijgevel is voor een groot deel weggebroken. De vrijstaande rechter zijgevel is blind. De kapconstructie is een overgangsvorm van een sporen- naar een gebintenkap. Twee éénjukkige, eiken spanten dragen de sporenparen door middel van eiken wormplaten. Oorspronkelijk hadden de sporenparen één haanhout. De sporen zijn voorzien van gekraste telmerken in één doorlopende reeks. De eiken jukken zijn bij recente verbouwingen voor een {== afbeelding Afb. 173. Springweg 152. ==} {>>afbeelding<<} belangrijk deel verdwenen. In het midden van het huis staat een, op de begane grond weggebroken, binnenmuur doorlopend tot op zolder. Van de verdere indeling is niets meer aanwezig, deze is, na het als bedrijfsruimte in gebruiknemen van het huis, geheel uitgebroken. Geschiedenis Van een aantal huizen aan de westzijde van de Oudegracht is nog in de huidige verkaveligsstructuur herkenbaar dat de percelen doorliepen tot aan de Springweg. Dit is ook het geval voor het huis Oudegracht 283. De perceelsgrenzen lopen rechtdoor tot aan de Springweg, waar het huis Springweg 154, inclusief onderdoorgang, op dit perceel staat. Ongeveer in het midden van de diepte staat Springweg 152. In een hypotheekacte van 1597 werd voor het huis aan de Oudegracht gesproken over een ‘huysinge en hoff met camer daer achter, achter inde Springwech uitgaende’. Waarschijnlijk was deze ‘camer’ een losstaand gebouw achter het huis, bedoeld voor aparte bewoning. De hier genoemde ‘camer’ betrof mogelijk Springweg 152. Bij de overdracht van Oudegracht 283 in 1663 door de weduwe van Godaert van Daell werd als achtergrens genoemd het ‘kookkeukentje van een ander huis van de Heer van Daell’. Dat het huis toen geen uitgang in de Springweg meer had, werd veroorzaakt door het in 1629 samentrekken van de vermoedelijke vroegere ‘camer’ als ‘kookkeuken’ met een door de heer van Daell aangekocht huis aan de Lange Smeestraat. Sindsdien heeft Springweg 152 zijn relatieve zelfstandigheid verloren. In het begin van de 19de eeuw had het, en daarmee dus ook Lange Smeestraat 14, weer opnieuw de uitgang naar de Springweg. In de 20ste eeuw is het huis door het volbouwen van binnenplaatsjes tussen de huizen aan de Lange Smeestraat en Springweg 152 ernstig aangetast. Het is niet bekend of een bij deze verbouwing verdwenen aanbouw vooraan tegen de linker zijgevel behoorde tot de middeleeuwse of tot de 17de situatie. {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} Steenweg 44 Karakteristiek Een winkelpand, gebouwd in 1891 voor apotheek A.H.J. van Spanje, naar ontwerp van W.J. van Vogelpoel. Het huis telt drie bouwlagen en heeft een zolder onder plat dak, met voor- en zijschilden, en een kelder. Linksachter bevindt zich een forse uitbouw, waarin het trappehuis en de keuken ondergebracht zijn. Tegen het overige deel van de achtergevel staat een bebouwing van één bouwlaag. Het pand is uitgevoerd met een rijke gevelarchitectuur in eclectische stijl en een gevarieerd materiaalgebruik van onder andere hout, zink en hardsteen. Van het oorspronkelijke rijke interieur resteren nog enkele afwerkingen. Het pand kan exemplarisch heten voor de (ver)bouw golf rond de eeuwwisseling tijdens de opleving van de Steenweg en omgeving als winkelcentrum. Literatuur -centraal museum utrecht, Catalogus van het historische museum der stad, Utrecht 1928, blz. 107. -Utrechtse nijverheid en handel in woord en beeld, Utrecht 1913, blz. 137-140. Afbeeldingen -Bouwtekening voor de bouw van het huis. GAU/SA5-bouwtek.; 1891; tek. nr 87a-e. (zie afb. 177). -Biegelaar, 1913. Gezicht op het gebouw, in de apotheek enz. Autotypieën. GAU/TA-Steenweg 44, Ts 22.28 A-I, 1913. (zie afb. 175/176). -'t Sticht, 1964. Gezicht op de voorgevel en in de apotheek. Foto. GAU/TA-Steenweg 44, Ts 22.28 A, B, 1964. Beschrijving Het huis is gelegen op een perceel van ca 9 × 28,5 m, dat op een kleine plaats na geheel bebouwd is. De als lijstgevel uitgevoerde voorgevel is drie vensters breed met smalle hoekpilasters. De begane grond wordt ingenomen door de pui met twee etalageruiten waartussen twee toegangsdeuren. De plint en de geblokte en gecanneleerde hoekpilasters zijn van hardsteen. De composietkapitelen van de pilasters zijn daarentegen van zink. De houten puibalk is voorzien van snijwerk met ranken, aansluitend op het snijwerk van de erker. Op de verdieping is in het midden een forse rechthoekige houten erker uitgebouwd. De onderzijde is voorzien van ranken-snijwerk, waartussen een hertekop. De ramen zijn gevat tussen pilaartjes en de bovenzijde van de erker functioneert als balkon voor de verdieping erboven. De beide vensters zijn gevat in een {== afbeelding Afb. 174. Steenweg 44. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 175. Steenweg 44. Biegelaar, 1913. Gezicht in de apotheek. ==} {>>afbeelding<<} {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 176. Steenweg 44. Biegelaar, 1913. Gezicht in het privekantoor en de bibliotheek op de verdieping. ==} {>>afbeelding<<} hardstenen omlijsting en voorzien van een Frans balkon met zinken leuning. De beide vensters en de balkondeuren op de verdieping zijn eveneens van een hardstenen omlijsting voorzien, echter met een rijkere detaillering dan van de vensters eronder. Ook op deze verdieping is een Frans balkon voor de vensters aangebracht. Het metselwerk van beide verdiepingen wordt geleed door horizontale hardstenen banden. De ramen zijn vanouds niet van een roedeverdeling voorzien. De omgekorniste gootlijst rust op twee consoles. Op het voorschild van het dak staat in het midden een forse rechthoekige dakkapel met dubbele pilasters met gekrulde voet op de hoeken. Ter weerszijden hiervan staat een kleine ronde dakkapel en op de hoeken van de kroonlijst een sokkeltje met een bol erop. De ornamentiek van de dakkapellen en de beide sokkeltjes is vermoedelijk uit zink vervaardigd. Een deel van de oorspronkelijke ornamentiek, waaronder een crête op de bovenste dakrand, is inmiddels verdwenen. Het dakschild en de beide zijden van de grote dakkapel zijn bedekt met bladzink in ruitvorm. De als afgeknotte topgevel uitgevoerde gepleisterde achtergevel wordt door de beide aanbouwen grotendeels aan het zicht onttrokken. Op de beide verdiepingen bevinden zich grote gekoppelde vensters en in de top zijn twee zolderramen aangebracht. Ook de gevels van de beide aanbouwen, met verscheidene vensters, zijn gepleisterd. De balklagen van alle bouwlagen zijn enkelvoudig en vanouds achter stucplafonds weggewerkt. Boven de voorkamer op de eerste verdieping liggen de balken loodrecht op de voorgevel en rusten daarbij op een binnenmuur. In het overige deel van het huis liggen de balken evenwijdig aan de voorgevel. De kapconstructie bevat drie steile spanten en twee halve spanten aan de voorzijde. Op de spanten liggen gordingen. De zolder is vanouds betimmerd. Alle onderdelen zijn van grenehout. De kelder, die ook onder de beide aanbouwen ligt, is gedekt met troggewelven op ijzeren balken evenwijdig aan de voorgevel. De oorspronkelijke indeling van de begane grond heeft thans plaatsgemaakt voor één grote winkelruimte. Die van de beide verdiepingen is nog vrijwel aanwezig. Aan de voorzijde ligt op de eerste {== afbeelding Afb. 177. Steenweg 44. Bouwtekening 1891. Plattegronden en doorsneden. ==} {>>afbeelding<<} {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} verdieping een grote brede kamer met daarachter twee kleinere kamers en suite. Op de tweede verdieping liggen aan de voorzijde twee kamers. De drie kamers hierachter zijn doorgebroken. De uitbouw links bevat, behalve het trappehuis, op de begane grond ook de keuken met daarboven op elke verdieping een vertrek. In een grote kast is een keuken- en goederenlift aangebracht. Van het oorspronkelijke apotheekinterieur op de begane grond resteert thans alleen nog de tegelvloer met gekleurde tegels in decoratief patroon. Aan de hand van dit patroon zou de inrichting met receptuurtafels, kasten en dergelijke gereconstrueerd kunnen worden. Op de verdieping bezit de grote voorkamer nog de interieurafwerking met een houten lambrizering en een betimmering aan de binnenzijde van de erker. De linkerdeur is voorzien van een omtimmering met een klein tympaan. Tegen de rechter zijmuur staat de schoorsteen met een forse zwart-marmeren mantel met balusters. Het stucplafond imiteert een cassetteplafond en is voorzien van beschildering. De kamers en suite hebben vanouds geen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} stookplaats. Het plafond van deze kamers gaat op het moment schuil achter een modern verlaagd plafond. De beide voorkamers op de tweede verdieping bezitten een stucplafond met een eenvoudig midden-ornament. Beide kamers zijn voorzien van een stookplaats met eenvoudige schoorsteenmantel tegen de buitenste zijmuren. De trap in de linker aanbouw loopt van de begane grond tot de zolder en bestaat uit steektrappen met bordessen. De houten leuning gaat in één keer door en wordt gedragen door metalen spijlen met op de begane grond een beginbaluster. De keuken heeft een tegelvloer van zwarte en gele tegels. Tegen de rechter zijmuur is de rookkap met een eenvoudige geprofileerde lijst en een witte betegeling aangebracht. Tegen de achtermuur staat onder het raam een aanrecht met keukenkastjes. Het vertrek boven de keuken heeft een eenvoudige houten kastenwand. Geschiedenis In de voorganger van het huidige huis Steenweg 44, wijkhuisnummers wijk D, nr 476, 477, was reeds sinds 1780 een apotheek gevestigd. In het Centraal Museum wordt een 18de-eeuws tableau van paarse tegels bewaard met bijbelse taferelen, afkomstig uit dit huis. In 1840 werd G.H.N. van Spanje eigenaar van deze zaak, later opgevolgd door zijn zoon A.G.H. van Spanje. Bij een brand op 19 maart 1890 werd het oude huis verwoest waarna het tegenwoordige huis gebouwd werd naar ontwerp van W.J. Vogelpoel. De begane grond was oorspronkelijk in twee min of meer afzonderlijke delen ingedeeld, rechts de drogisterij en links de apotheek. Beide ruimten waren met afzonderlijke deuren vanaf de straat toegankelijk. Deze deuren waren nog tot in 1964 van het geëtste glas voorzien. Geëtst glas en uitvoerig houtwerk kwamen ook voor in het interieur van zowel apotheek als drogisterij. De beide verdiepingen waren ten dele in gebruik als woonvertrekken. De grote voorkamer functioneerde als privékantoor en bibliotheek. Verscheidene vertrekken in het huis waren ingericht ten behoeve van onderzoek, zoals een laboratorium voor bacteriologisch onderzoek, één voor onderzoek van zuivelprodukten en één voor destillatie. De zolder en de kelder dienden als voorraad- en opslagruimten. {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} Trans 5 Oud adres Wijk F, nr 262. Karakteristiek Een in 1618 gebouwd diep huis, bestaande uit twee bouwlagen en een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel. Het huis is aan de voorzijde gedeeltelijk onderkelderd. Het huis maakt deel uit van een reeks vrijwel gelijktijdig gebouwde diepe huizen aan de zuidzijde van de Trans met vrijwel gelijke omvang en vergelijkbare opzet. Bronnen -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1618; fol. 331-335. -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1619; fol. 227-228. -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1619; fol. 248-249. Beschrijving Het perceel waarop het huis is gebouwd, heeft een rechthoekig oppervlak van ca 6,9 × 23 meter. Het huis zelf is ca 12,5 meter diep. De voorgevel is een drie traveeën brede gepleisterde trapgevel met laat 19de-eeuwse t-vensters. In het pleisterwerk zijn doorlopende horizontale banden aangegeven. De deurpartij met omlijsting is 19de-eeuws. De treden van de trapgevel zijn afgedekt met geprofileerde natuurstenen dekplaten. De top is niet meer aanwezig. De achtergevel is een gepleisterde tuitgevel met, het vlieringvenster uitgezonderd, 19de-eeuwse ramen. Het vlieringvenster is nog 17de-eeuws. Tegen de rechter travee, van de tuin uit gezien, staat een vroeg 20ste-eeuwse keukenaanbouw van één bouwlaag. De keuken is waarschijnlijk gebouwd ter plaatse van een voorganger. Naast deze keuken bevindt zich een eind 19de-eeuwse serre. De indeling van de begane grond bestaat uit een hal met een 17de-eeuws dubbelportaal. Het portaal bestaat uit twee doorgangen onder rondboog, geflankeerd door pilasters met Ionische kapitelen. Hierboven bevindt zich een hoofdgestel, waarboven drie lichtopeningen voor de trap, twee ovale en een ronde. In de rechter doorgang begint de steektrap naar het bordes waar de 17de-eeuwse eiken spiltrap begint. De linker doorgang geeft toegang tot de gang naar de keuken, die onder de spiltrap doorloopt. Naast de hal ligt een voorkamer, die rond 1900 middels suitedeuren met de achterkamer {== afbeelding Afb. 178. Trans 5. ==} {>>afbeelding<<} werd verbonden. De verdieping bevat twee kamers. Onder de spiltrap komt de trap van de kelder uit. Deze kelder bevindt zich onder de rechter twee traveeën van de voorste helft van het huis, en heeft een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Boven de verdieping, en waarschijnlijk ook boven de begane grond, ligt een vijf vakken diepe, samengestelde balklaag. De kinderbalken zijn in de moerbalken ingelaten. Onder de moerbalken zijn sleutelstukken aangebracht, slechts één daarvan is origineel, de overige zijn recente copieën. De kap heeft vier grenen spanten en sporen. De vliering is aangebracht op hangbalken aan de wormplaat. De kap is beschoten. Geschiedenis Na de reformatie verviel de Paulusabdij aan de Staten van Utrecht, de kerk werd in gebruik gegeven aan het gereformeerde kapittel van Oud- Munster. Tussen 1618 en 1624 werden percelen aan de zuidzijde van de Trans aan particulieren uitgegeven. Op 29 oktober 1618 werd de verkoop van het perceel van Trans 5 geautoriseerd. In oktober 1619 vond de feitelijke overdracht plaats van een gedeeltelijk door de timmerman Claes Jacobs bebouwd erf aan de Oudmunster Trans van de rentmeester van de Paulusabdij aan de metselaar Jan Poth. Al in december 1618 nam Jan Poth een hypotheek op het erf en huis. Aan de achterzijde grensde het perceel aan de noordelijke toren van de kerk van de Paulusabdij. {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 179. Trans 5. Het 17de-eeuwse dubbelportaal in de hal. ==} {>>afbeelding<<} Negen dagen na de overdracht verkocht Jan Poth het huis en erf. Hij lijkt het huis met winst-oogmerk gebouwd te hebben. Dit schijnt ook gebeurd te zijn met Trans 3 en 9, waar respectievelijk Oloff Mathijssen, ‘cruysbeeltwercker’, en Oth. Meertens van de Brenck, metselaar, hun perceel binnen vijf maanden na de officiële overdracht verkochten. Met uitzondering van Trans 3 zijn alle diepe huizen aan de zuidzijde van de Trans even diep en even hoog. Hoewel de opdrachtgevers verschillend waren hebben deze huizen opmerkelijke overeenkomsten in bouwtechniek en indeling. Voor zover nog in de huizen aanwezig zijn de originele trappen identiek (Trans 5 en 9). De onderkeldering is in alle gevallen gelijk, de kelder ligt onder de voorste helft van het huis, uitgezonderd onder de gang. Ook de balklagen en de kapconstructie zijn gelijk. Mogelijk zijn de huizen door één timmerman-metselaarcombinatie gebouwd. {== afbeelding Afb. 180. Trans 5. Plattegrond, doorsnede en details. ==} {>>afbeelding<<} In de late 19de eeuw is het interieur gemoderniseerd en werd tegen de achtergevel een serre aangebouwd. Ook werden de vensters in voor- en achtergevel, uitgezonderd het vlieringvenster aan de achterzijde vernieuwd. {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} Vismarkt 4, 5 Oude adressen Vismarkt 5 en 6; Wijk F, nr 98 en 99. Karakteristiek Een middeleeuws diep huis, oorspronkelijk voorzien van een houten voorgevel, bestaande uit drie bouwlagen, een zadeldak met voor- en achterschild met de nok loodrecht op de voorgevel, één kelder onder het gehele huis en één onder een deel van het achtererf en een werfkelder. De huidige voorgevel is een 17de-eeuwse, drie vensters brede lijstgevel. Literatuur -‘Bijdragen voor onderhoud en herstel’, Jaarverslag UMF 1956/1957, blz. 11-14. {== afbeelding Afb. 181. Vismarkt 4, 5. ==} {>>afbeelding<<} -hulzen, a. van, Utrecht op oude foto's, van De Weerd naar Tolsteeg, Den Haag 1978, blz. 108-109. -temminck groll, c.l., ‘Restauraties in Utrecht’, MOU 1958, blz. 14-15. -temminck groll, c.l., ‘Een middeleeuws huis te Utrecht’, MOU 1958, blz. 25-28. -temminck groll, 1963, blz. 94-95. Afbeeldingen -Pieter Jansz. Saenredam, 1636. De Stadhuisbrug met de Domtoren, 1636. Tekening in pen in bruin en grijs en penseel in kleur. GAU/TA-Oudegracht (Bezembrug-Stadhuisbrug), 1636 (1). Zie afb. 183. -A. Honich, 1662. Gezicht op het stadhuis. Schilderij. Centraal Museum Utrecht cat. nr 148. -I. van Vianen en Specht, 1697. Gezicht op het stadhuis. Ingekleurde kopergravure. GAU/TA-Na.2.11. -P.G. Vertin, 1867. Gezicht op oostzijde van de Vismarkt uit het noordwesten. Olieverf op paneel. Centraal Museum Utrecht cat. nr 328. -Anoniem, ca 1880. Gezicht op de noordoostzijde van de Vismarkt. Foto. GAU/TA-Vismarkt, ca 1880 (3). Zie afb. 189. -E.A. van Blitz & Zn, ca 1920. Vismarkt 4, 5. Foto. GAU/TA-Vismarkt 4, 5, ca 1920. Beschrijving Het huis staat op een gerende plattegrond met een oppervlak van ca 7,5 × 27,5 m. Het bebouwde oppervlak is ca 7,5 × 11,2 m. De voorgevel is een drie vensters brede lijstgevel. De vensters op de tweede verdieping zijn 17de-eeuwse kruisvensters, de kruisvensters op de eerste verdieping zijn in 1958 opnieuw aangebracht. Boven de vensters bevinden zich halfsteens rollagen. De volle breedte van de begane grond wordt ingenomen door een winkelpui met twee deuren tussen drie vensters. Onder de bovenramen van deze onderpui is een naar achteren hellende luifel aangebracht. De achtergevel is een drie vensters brede, gepleisterde lijstgevel met enige in 1958 vernieuwde kloostervensters. Boven zowel de begane grond als de tweede verdieping liggen vijf vakken {== afbeelding Afb. 182. Vismarkt 4, 5. C.L. Temminck Groll, 1958. Opmetingstekeningen voor de verbouwing in 1958. ==} {>>afbeelding<<} {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 183. Vismarkt 4, 5. P. Saenredam, 1636. Gezicht op de Stadhuisbrug, met op de achtergrond de Vismarkt. Het hoge huis met houten gevel is Vismarkt 4, 5. ==} {>>afbeelding<<} diepe moer- en kinderbalklagen evenwijdig aan de voorgevel met boven de tweede verdieping 15de-eeuwse sleutelstukken. De moerbalken en kinderbinten boven de eerste verdieping zijn vervangen door stalen binten. Het muurwerk, uitgezonderd dat van de voorgevel, bestaat uit baksteen van 28 × 14 × 6,5 à 7 cm; 10 lagen 76 cm. De kapconstructie bevat vier tweejukkige eiken spanten met krommers. De verdiepingshoogten zijn respectievelijk 4,5, 3,2 en 2,6 meter. De begane grond is in de breedte in twee afzonderlijke delen gesplitst. Het rechterdeel bevat tegenwoordig de opgang voor de bovenwoningen. Onder het gehele huis bevindt zich een kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Belangrijke delen van het metselwerk in deze kelder bestaan uit baksteen van 30 à 31 × 15 × 7,5 cm; 10 lagen 80 à 82 cm. Achter het huis ligt rechts een kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel, die waarschijnlijk bij een niet meer bestaande aanbouw heeft behoord. De werfkelder, met een tongewelf loodrecht op de voorgevel, ligt voor de linker twee traveeën van het huis. Het voorste deel van de werfkelder en een kleine kelder er rechts naast, met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel, zijn 16de- of 17de-eeuws. Een kelder direct voor de rechter travee is niet meer toegankelijk. {== afbeelding Afb. 184. Vismarkt 4, 5. Vismarkt 1 tot en met 7 rond 1880. ==} {>>afbeelding<<} Geschiedenis In de vroege 15de eeuw werd dit huis aan de Vismarkt gebouwd. In de oudste vorm had het een houten gevel met op beide verdiepingen en op zolderniveau een overkraging. De voorgevel is goed zichtbaar op de tekening van de Stadhuisbrug uit 1636 door P.J. Saenredam. Het vormde een onderdeel van een rij van huizen met houten gevels. De achtergevel was een trapgevel met ezelsruggen en was in baksteen uitgevoerd. Uitgezonderd de voorgevel en de balklaag boven de eerste verdieping is de constructie echter ouder, vermoedelijk 14de-eeuws. De kelder rechtsachter het huis wijst op een, mogelijk eveneens 15de-eeuwse, aanbouw. De werfkelders hadden oorspronkelijk nog niet de huidige lengte, de straat is in de 16de of 17de eeuw verbreed waarbij de kelders verlengd konden worden. Sporen in het metselwerk, aangetroffen bij een verbouwing in 1958, maken de aanwezigheid van een insteek in het achterdeel van het huis aannemelijk. De tweedeling in de breedte, die tegenwoordig nog bestaat, is al vroeg tot stand gekomen. De indeling van de kelder en de aanwezigheid van twee trappen tegen de voormuur van de kelder lijken hiermee samen te hangen. In de 17de eeuw is na 1636 de houten voorgevel vervangen door de huidige stenen. Er zijn geen afbeeldingen bekend {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} waarop deze bakstenen gevel een geveltop heeft. In de 18de eeuw zijn de kruisvensters op de eerste verdieping vervangen door schuifvensters. Deze zijn bij de restauratie van 1958 vervangen door kruisvensters. De trapgevel aan de achterzijde is in de loop van de 20ste eeuw afgebroken. In 1958 is het interieur ingrijpend verbouwd. Tegelijkertijd werd, met steun van Het Utrechts Monumenten Fonds, de voorgevel gerestaureerd. Tot 9 mei 1970 is op de begane grond een viswinkel gevestigd geweest. De winkel van De Voest, een familie die daar vijf generaties hun bedrijf uitoefende, was de laatste van het grote aantal viswinkels aan de Vismarkt, die aansloten bij de op de Kalisbrug gevestigde markt. {== afbeelding Afb. 185. Voorstraat 3. J.A. Moesman, ca 1900. Voorstraat 1-5. ==} {>>afbeelding<<} Voorstraat 3 Oud adres Wijk H, nr 555. Karakteristiek Een in de 17de-eeuw met een verdieping verhoogd, middeleeuws, diep huis, bestaande uit aan de voorzijde twee bouwlagen, aan de achterzijde drie bouwlagen en één kap met de nok loodrecht op de voorgevel. Het gehele huis is onderkelderd. De voorgevel is een in 1949 nieuw opgebouwde, drie vensters brede, ongepleisterde, ingezwenkte lijstgevel. Op de begane grond bevindt zich een etalage. Literatuur -kylstra, e.m., ‘Voorstraat 3’, in: abku 1984, MOU 1985, blz. 176-178. Afbeeldingen -J.A. Moesman, ca 1900. Gezicht op Voorstraat 1 tot 5. Foto. GAU/TA-Voorstraat, ca. 1900-1910 (A). Zie afb. 185 -Anoniem, 1930. Gezicht op Voorstraat 1 tot 5. Foto. GAU/TA-Voorstraat 1-5, 1930. -Bouwtekening ‘Verbouwing Voorstraat 3’. GAU/SA6-bouwtek.; doos 405; Voorstraat 3; 1949. Beschrijving Het huis is gebouwd op een perceel van ca 19-20 × 6-7 m met een gerende rooilijn. Het huis zelf is ca 14-15 m diep. De voorgevel is een drie vensters brede, ongepleisterde, ingezwenkte lijstgevel. De vensters bevatten stolpramen. Op de begane grond is een brede winkelpui met links de voordeur van de bovenwoning. De achtergevel is een gepleisterde, twee ramen brede tuitgevel met op zolder een balkon daterend van de renovatie in 1984. Het balkon is in de plaats gekomen van een breed 18de-eeuws schuifraam. Rechts op de eerste verdieping bevindt zich een plee-uitbouw. De begane grond is geheel ingericht als winkelruimte. Deze ruimte loopt door in een aanbouw op de binnenplaats. Aan de voorzijde zijn de begane grond en de verdieping respectievelijk 5 en 2,5 m hoog. De drie bouwlagen aan de achterzijde zijn respectievelijk 3,5, 2,5 en 2,5 m hoog. De indeling van de verdiepingen is in 1984 geheel gewijzigd. De balklaag boven het voorste deel van de begane grond is samengesteld. De moerbalken, evenwijdig aan de voorgevel, liggen op een onderlinge afstand van 1,2 m hart op hart. Boven de eerste verdieping aan de achterzijde, en waarschijnlijk ook boven de begane grond, ligt een twee {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 186. Voorstraat 3. E.M. Kylstra. Reconstructiedoorsnede, 14de eeuw. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 187. Voorstraat 3. E.M. Kylstra. Reconstructiedoorsnede, ca 1600. ==} {>>afbeelding<<} vakken diepe samengestelde balklaag evenwijdig aan de voorgevel. De van oorsprong vier vakken diepe, samengestelde balklaag aan de voorzijde boven de verdieping is door het verwijderen van de kinderbinten en het tussenleggen van balken enkelvoudig geworden. De balklaag boven de tweede verdieping die uit de eerste helft van de 20ste eeuw dateert, is enkelvoudig, evenwijdig aan de voorgevel. De kap bevat vijf spanten met eiken krommers. Op verschillende onderdelen staan telmerken, die niet bij de huidige constructie behoren. Het achterste spant is bij de renovatie vernieuwd. Geschiedenis De 14de-eeuwse voorganger waaruit het huidige huis is ontstaan, was een hoog, éénlaags, diep huis met een insteek aan de achterzijde. Hoewel het even diep was als het tegenwoordige huis had het slechts vijf balkvakken. De voorste drie balkvakken hadden een hoogte van 6 m. Onder de insteek was de hoogte 3,5 m, boven de insteek 2,5 m. De constructie van het huis bestond uit een houtskelet met stenen zijmuren. Het huis had mogelijk drie stookplaatsen, één onder en één op de insteek, en één in de hoge voorruimte. De achtergevel was van baksteen. Aan de voorzijde had het huis een overkragende houten gevel. Rond 1600 is al het houtwerk uit het huis verwijderd en vervangen door zes vakken diepe moer- en kinderbalklagen direct opgelegd in de muren. De balklaag boven het hoge deel van de begane grond werd een meter verlaagd. De insteek bleef in wezen in het huis aanwezig en werd door een tussenmuur met houtskelet van het voorhuis gescheiden. Tegen de achtergevel werd een plee-uitbouw ten behoeve van de insteek aangebouwd. Zowel voor- als achterhuis werden met een verdieping verhoogd. In de kap zijn onderdelen van de middeleeuwse kapconstructie hergebruikt. De voorgevel werd vervangen door een uitkragende op vlucht gebouwde stenen opvolger. Tijdens de renovatie van 1984 is op de insteek een vroeg 18de-eeuwse, uit de hand geschilderde muurschildering aangetroffen, die leerbehang imiteerde. Bij deze insteekafwerking behoorde een niet meer bestaande eenvoudige Lodewijk xiv-schouw. In de tweede helft van de 19de-eeuw is in het achterste deel van de hoge begane grond een nieuwe insteek aangebracht, waarop een nieuwe trap aansloot. Ten behoeve van deze insteek werden de moerbalken over een grote lengte tot de helft van hun hoogte afgehakt. De voorgevel is in 1949 geheel vernieuwd in een vorm, geinspireerd op de toen inmiddels afgetopte, 17de-eeuwse topgevel. De overkraging verdween hierbij. In 1984 is de gehele bovenwoning gerenoveerd en opgedeeld in appartementen. Voorstraat 14 Naam D'Coninck van Poortugael. Oud adres Wijk H, nr 456. Karakteristiek Huis met een rijke gevelarchitectuur, gebouwd in 1619, bestaande uit drie bouwlagen, een zadeldak en een kelder. In de jaren 1895-1925 is het huis in fasen gerestaureerd. Deze restauratie betrof met name het interieur van de begane grond en de voorgevel. Als zodanig is het huis een goed voorbeeld van de toenmalige restauratieopvatting, gericht op reconstructie. Thans staat het huis in verbinding met het pand Predikherenstraat 3 en is het via een overbouwde achterplaats verbonden met een klein achterhuis. Bron -klück, b.j.m., Documentatierapport Voorstraat 14. Typoscript, 21-3-1984. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. Literatuur -campen, j.w.c. van, ‘Het huis “D'Coninck van Poortugael”’, JOU 1979, blz. 87-112. -deodatus, j.a., Terschelling, stoeppalen belicht in samenhang met die, die elders in Friesland voorkomen. Terschelling 1978, blz. 37, 38. -centraal museum utrecht, Catalogus van het Historisch Museum der Stad, Utrecht 1928, blz. 72. Afbeeldingen -J.D. Berkhout, 1851. Opstand van de voorgevel. Tekening in sepia. GAU/TA-Voorstraat 14, 1851 (1). -A. van Cuykenburgh, 1851. Opstand van de voorgevel. Aquarel. GAU/TA-Voortstraat 14 1851, (2). -M.C. Bennik, 1851. Opstand van de voorgevel. Aquarel. GAU/TA-Voorstraat 14, 1851 (3). -H.I. Brusse, 1851. Opstand van de voorgevel. Aquarel. GAU/TA-Voorstraat 14, 1851 (4). (afb. 189). -C. Marcussen, 1877. Gezicht op de voorgevel van het huis. Foto. GAU/TA-Voorstraat 14, 1877 (1). -P. Honnefeller, 1887. Gezicht op de voorgevel van het huis. Fotolitho. GAU/TA-Voorstraat 14, 1887 (1). -Wegner en Mottu, 1894. Gezicht op de voorgevel. Fotolitho. GAU/TA-Voorstraat 14, 1894 (1). -W.G. Baer, 1906. Gezicht op de voorgevel. Foto. GAU/TA-Voorstraat 14, 1906 (1). (afb. 190). -Th. Verlaan, 1912. Opstand van de voorgevel van het huis. Aquarel. GAU/TA-Voorstraat 14, 1912 (1). -Th. Verlaan, 1913. Afbeelding van ornamenten en profilen van de voorgevel van het huis. Pentekening. GAU/TA-Voorstraat 14, 1913 (1). -Th. Verlaan, 1914. Opstand van de voorgevel van het huis. Aquarel en pentekening. GAU/TA-Voorstraat 14, 1914 (1). -H.G. Lammerts van Bueren jr., ca 1925. Gezichten op de voorgevel en in één der vertrekken van het huis. Foto's. GAU/TA-Voorstraat 14, c. 1925 (1-3). -Van Agtmaal, ca 1925. Gezicht op de voorgevel van het huis. Foto. GAU/TA-Voorstraat 14, c. 1925 (4). (afb. 188). {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 188. Voorstraat 14. Van Agtmaal, ca 1925. Sindsdien is de gevel niet noemenswaardig gewijzigd. ==} {>>afbeelding<<} -Anoniem, 1929. Gezichten op de voorgevel van het huis en in de benedenvertrekken en afbeeldingen van de gevelsteen en de twee schouwen. Koperdiepdruk. GAU/TA-Voorstraat 14, 1929 (1-7). -Anoniem, 1939. Gezicht op de voorgevel van het huis. Koperdiepdruk. GAU/TA-Voorstraat 14, 1939 (1). Beschrijving Het huis ligt op een vrijwel geheel bebouwd perceel met een sterk gerende rooilijn van ca 5 × 8-14 m van rechts naar links. Hierdoor maakt de nok een scherpe hoek ten opzichte van de voorgevel en liggen ook de balken niet precies evenwijdig aan de voorgevel. De voorgevel is een trapgevel van twee vensters breed, op vlucht overkragend op een houten onderpui. De nog oorspronkelijke pui heeft een rond 1910 opnieuw aangebrachte luifel. Onder de luifel bevinden zich links twee gekoppelde vensters boven een natuurstenen plint, waarin een kelderluik; de deur is rechts daarvan aangebracht, met daarnaast nog een venster. De vier bovenlichten bevinden zich boven de luifel, tussen de gesneden houten consoles van de puibalk. De rechter console is gecombineerd met een gelijkvormige console in natuursteen. Ook de puibalk is voorzien van snijwerk. Boven de pui is de gevel langs de randen afgezet met natuurstenen blokken en banden, welke laatste aansluiten op de geleding van de vensters. Een geprofileerde bakstenen cordonlijst onder de vensters van de beide verdiepingen en het zolderraam geven de gevel een horizontale geleding. In het fries tussen de puibalk en de eerste cordonlijst zijn drie gevelstenen aangebracht. Eén in het midden, voorstellende een mansfiguur ten halve lijve met scepter en kroon geplaatst in een ronde nis met schelpmotief. Onder de figuur is de naam van het huis te lezen: ‘d'coninck van poortugael’. Rechts hiervan een gevelsteen met de voorstelling van een dubbele adelaar op een gekroond schild met een hartschild, waarop een klauwende leeuw, links een gevelsteen met het wapen van Portugal. De middelste steen en de voorstellingen op de beide buitenste stenen zijn in de 19de eeuw vernieuwd. Op de natuurstenen band tussen de vensters van de eerste verdieping is het jaartal 1619 aangebracht. De vensters van beide verdiepingen zijn in het eerste kwart van de 20ste eeuw aangebrachte kruisvensters met glas-in-lood en luiken voor de onderste ramen. De vensters worden afgesloten door op natuurstenen consoles rustende korfbogen van geprofileerde baksteen en natuursteen blokken. Het 17de-eeuwse drielicht-zolderraam is eveneens in het eerste kwart van de 20ste eeuw weer voorzien van glas-in-lood en luiken. Dit venster wordt afgesloten met een tudorboog met dezelfde detaillering als de korfbogen. Geheel in de top bevindt zich een oeil de boeuf met een geprofileerde bakstenen rand met touwmotief en natuurstenen blokken. De treden van de top zijn gedekt door natuurstenen platen. Op de eerste trede staat een natuurstenen voluut. Op de tweede een stenen bol met prikkels, terwijl deze trede in het verticale vlak voorzien is van een halfrond pilastertje van baksteen op een leeuwekop in natuursteen. Beide verdiepingen en de geveltop zijn voorzien van rijke sierankers. Voor het huis ligt een zwart-wit betegelde stoep, aan de rechterzijde afgesloten met een bank en aan de straatzijde begrensd door drie gebeeldhouwde hardstenen stoeppalen. Deze palen dateren wel uit de 17de eeuw, maar zijn van Terschelling afkomstig. De stoeppartij is in zijn geheel omstreeks 1920 aangebracht. De achtergevel is een gepleisterde tuitgevel, door aanbouwen grotendeels aan het zicht onttrokken. De houten onderpui met glas-in-lood is er later, in de periode van de restauratie, ingebracht. De linker zijmuur is een gemene muur met nr 12. In deze 14de-eeuwse anderhalfsteens muur is, in een recent aangebracht muurkastje voor in nr 14, een eiken muurstijl van nr 12 zichtbaar. Boven zowel de begane grond als de beide verdiepingen ligt een moer- en kinderbalklaag van vijf vakken diep. Op de begane grond en de tweede verdieping zijn de moerbalken voorzien van ojief-vormige sleutelstukken. De kap bevat vier spanten van twee jukken met een a-juk als top op de twee achterste en een a-juk met dubbele {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 189. Voorstraat 14. H.I. Brusse, 1851. ==} {>>afbeelding<<} haanhouten op de twee voorste spanten. De spantbenen zijn van achteren naar voren nummerend, voorzien van gestoken telmerken, rechts eitjes en links streepjes. De jukdekbalken van de spanten 1 en 2 zijn opnieuw gebruikte oudere eiken balken. De bovenste jukken zijn vermoedelijk in de periode van de restauratie vernieuwd terwijl de sporen en het beschot van de kap uit een nog recentere periode dateren. Het huis is over de volle diepte voorzien van een kelder, gedekt met een enkelvoudige balklaag. Hier en daar zijn de balken voorzien van eenvoudige sleutelstukken. De strijkbalk tegen de achtergevel rust op natuurstenen consoles. Ter plaatse van de stookplaats van de begane grond ligt ook {== afbeelding Afb. 190. Voorstraat 14. W.G. Baer, 1906. Duidelijk zijn op de afbeeldingen 189, 190 en 188 de verschillende stadia van de restauratie te volgen. ==} {>>afbeelding<<} in de kelder een raveling en zijn de balken verzwaard uitgevoerd. Op het kelderluik aan de voorzijde sluit een niet meer als zodanig functionerende keldertrap aan. De begane grond is door middel van een houten binnenpui in een voor- en achterruimte ingedeeld. Rechts aansluitend op de binnenpui bevindt zich de trap naar de verdiepingen. Hieronder ligt de toegang tot de kelder. Tegen de linker zijmuur staat in de achterkamer de schouw. De beide verdiepingen zijn van een recente indeling voorzien. Het interieur van met name de begane grond bestaat uit een mengeling van origineel 17de-eeuws werk, opnieuw gebruikt 17de-eeuws materiaal en 19de- en 20ste-eeuwse aanvullingen. Het onderscheid hierin is niet altijd duidelijk aan te geven, daar het interieur in de loop van de langdurige restauratieperiode zonder documentatie aangebracht en hersteld is. Zo staat in het voorvertrek onder de linker vensters een waarschijnlijk geheel vernieuwde dubbele vensterbank met tafel. Eveneens geheel nieuw lijkt de steektrap naar de verdieping. De binnenpui vertoont een opbouw in onder- en bovendeel, gescheiden door een forse kroonlijst. De beide delen zijn in vijf vakken ingedeeld. De vakken van het onderste deel worden van rechts naar links, gezien vanuit het voorvertrek, ingenomen door: de trap naar de verdieping, aan de zijde van het achtervertrek gecombineerd met de trap naar de kelder {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} en een kast, de verbindingsdeur tussen voor- en achtervertrek, twee vakken ten behoeve van de lichttoetreding, een vak met een kast aan de zijde van het achtervertrek. De drie middelste vakken zijn opgebouwd uit eikehouten panelen waarboven een boogvormig raam met glas-in-lood in een rechthoekig paneel. Deze opbouw is ook gebruikt voor de toegang tot de kelder en de beide kastdeuren. De bovenste vakken zijn, met uitzondering van dat waar de trap doorheen gaat, gevuld met glas-in-lood. De kroonlijst is aan de voorzijde voorzien van een decoratie met pijpen, waartussen driemaal een acanthusblad als middenelement. Ook de moerbalk waaronder de pui staat, is aan deze zijde betimmerd als kroonlijst met dito snijwerk. Aan de achterzijde is de moerbalk niet omtimmerd en is de kroonlijst met alleen de gebruikelijke profilering uitgevoerd. Aan beide zijden zijn de zwikken ter weerszijde van de vensters en deuren gevuld met een bloemmotief. Aan de voorzijde is boven elke kast ‘anno-1619’ uitgesneden, terwijl boven de kasten aan de achterzijde de spreuk ‘ora et labora’ aangebracht is. Welke onderdelen van de pui als origineel dan wel als restauratiewerk moeten worden beschouwd is niet nader onderzocht. De vloer van beide vertrekken is belegd met witte en zwarte marmeren tegels in schaakbordpatroon. De plinten zijn afgewerkt met wandtegels, waarop diverse motieven, waaronder kinderspelen, staan afgebeeld. In de rechtermuur is aan de achterzijde een, vermoedelijk uit de restauratieperiode daterende, ondiepe muurkast met omtimmering aangebracht. Een veel kleiner muurkastje met een mogelijk ouder deurtje met gesmeed hang- en sluitwerk is aangebracht in de linkermuur. Tegen deze wand staat een kolommenschouw met rechthoekige rookkap, afgewerkt met een eenvoudig houten fries. De kolommen en pilasters zijn van hardsteen, geschilderd als imitatie van marmer. Slechts de basementen en kapitelen zijn van wit marmer. De achterwand van de schouw is betegeld met tegels, waarop diverse motieven, waaronder schaatstaferelen, afgebeeld staan. De voorstelling op de gietijzeren haardplaat stelt de aanbidding van de drie koningen voor, daaronder in een cartouche het jaartal 1665. Ook deze schoorsteenpartij is vermoedelijk bij de restauratie aangebracht, dan wel hersteld met gebruikmaking van, overigens origineel, 17de-eeuws materiaal, zoals de tegels en de haardplaat. In de linker achterhoek is halverwege een houten entresol ingebouwd, omgeven door een leuning met gedraaide ronde balusters. In de achterwand sluit hierop een thans loos 17de-eeuws deurtje aan. Evenals de deuren in de binnenpui bezit dit deurtje een getoogd paneel met gesneden zwikvulling. Onder de entresol is tegen de rechterwand een uit oudere onderdelen samengestelde kastenbedstedewand ingebracht. De balklaag is beschilderd met okergele ranken tegen een rood fond op de moerbalken en een donkergroen fond op de vloerplanken en de kinderbinten. De zijkanten van de kinderbinten zijn daarentegen weer rood geverfd. Op de sleutelstukken zijn wapenschildjes geschilderd. Waarschijnlijk is de beschildering bij de restauratie vernieuwd, waarbij uitgegaan kan zijn van oude sporen van beschildering. Op de eerste verdieping staan tegen de linkermuur twee 19de-eeuwse schouwen; de voorste met een marmeren schoorsteenmantel, de achterste met een gemarmerde houten mantel. In de rechtermuur is recent een thans loos ouder deurtje met 19de-eeuwse figuratieve beschildering herplaatst. Aansluitend op de steektrap van de begane grond naar de verdieping staat hier de oorspronkelijke tot de zolder doorgaande 17de-eeuwse spiltrap met ingesneden leuning. De treden van de eerste verdieping naar de tweede zijn vernieuwd. Die van de tweede verdieping naar de zolder zijn origineel en hebben oortjes aan de zijde van de spil. De knop van de spil is afgezaagd. Op de tweede verdieping staat tegen de linkermuur aan de voorzijde een schouw met 19de-eeuwse marmeren schoorsteenmantel, vergelijkbaar met die op de eerste verdieping. In de hoekkast tegen de linkermuur is bij een recente herindeling een 19de-eeuwse rondgebogen paneeldeur, afkomstig uit een WC-ombouw, opnieuw gebruikt. Het achterhuis Van dit kleine op vrijwel vierkante plattegrond gebouwde achterhuis is het geenszins duidelijk of het vanouds bij het huis Voorstraat 14 behoord heeft. Evenals het pand Predikherenstraat 3 is het niet nader onderzocht. De enige twee op het moment in het oog lopende onderdelen in het achterhuis bestaan uit: een tegen de achterwand staande, waarschijnlijk geheel 19de-eeuwse schouw in neo-Lodewijk xiv-stijl. De mantel is van gemarmerd hout, de boezem van (asbest?) plaatmateriaal met beschildering. In de rechterhoek staat een hier vermoedelijk in de restauratieperiode geplaatst laat 18de-eeuws houten steektrapje met gesneden beginbaluster en ellipsvormig gedraaide spijlen. Geschiedenis De oudste vermelding van het perceel met bebouwing dateert van 1582. Van 1609 tot 1644 was het huis eigendom van chirurgijn Dirck van Toll. Deze liet de huidige voorgevel bouwen, waarbij tevens waarschijnlijk het gehele huis vernieuwd werd. Voor dit nieuwe huis werd gebruik gemaakt van de 14de-eeuwse gemene muur met nr 12. Ten gevolge hiervan is waarschijnlijk ook de sprong en de daarmee gepaard gaande verbreding van het huis naar achteren toe, in de linker zijmuur ontstaan. Mogelijk zijn de eiken jukdekbalken in de kap uit het oudere huis afkomstig. De oudste vermelding van de naam van het huis dateert van 1679. Van Campen tracht in zijn artikel aan de hand van historische gebeurtenissen en de afbeeldingen op de gevelstenen een verklaring voor deze naam te vinden. Zonder werkelijke sluitende bewijsvoering meent Van Campen hierin een bedekte politieke toespeling te kunnen zien. Deze zou ten gunste gericht zijn op de vredespolitiek van Philips III, sinds 1580 ook koning van Portugal, en tegen het beleid van Prins Maurits, door wiens toedoen in het jaar 1619 Johan van Oldebarneveld onthoofd was. De hoofdmassa van het huis lijkt na de bouw van 1619 niet meer ingrijpend gewijzigd te zijn. Mogelijk stond linksachter een keukenaanbouw, waarvan de verdieping of de zolder via het deurtje op de entresol bereikbaar was. De indeling van de begane grond is, ook al zou deze in de periode van restauratie geheel gereconstrueerd zijn, zeer aannemelijk als oorspronkelijke. Een indeling in een onverwarmde voorruimte en een achterkamer met stookplaats was niet ongebruikelijk. De nog originele plaats van de spiltrap, tegenover de wand met de stookplaats, versterkt deze opzet. De spiltrap liep oorspronkelijk door tot op de begane grond. In de late 18de eeuw en in de loop van de 19de eeuw onderging het huis een aantal wijzigingen. Tijdens de Bataafse tijd werden de wapens van de beide buitenste gevelstenen weggehakt. Van Campen tracht in zijn artikel onder andere de geschiedenis van de stenen te recontrueren: de middelste gevelsteen is in de loop van de 19de eeuw vermoedelijk twee maal vernieuwd. Uit 1825 is een tekening bekend van de hand van N. van der Monde, voorstellende een eenvoudige geharnaste soldaat. In het Centraal Museum wordt een gipsafgietsel bewaard uit ca 1900, waarop de figuur een meer koninklijk uiterlijk, met bijvoorbeeld een kroon, heeft verkregen. Het onderschrift ontbreekt echter op dit afgietsel. De {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 191. Voorstraat 14. Situatie, plattegronden en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} huidige steen is vermoedelijk tijdens de Lammerts van Bueren-restauratie aangebracht. Op de linker gevelsteen was oorspronkelijk een enkele adelaar afgebeeld. Rond 1860 werden de ramen in de voorgevel vernieuwd tot schuiframen met roedeverdeling. De vensters van de eerste verdieping werden door de cordonlijst heen naar beneden toe vergroot. In deze tijd was de pui ingedeeld met twee voordeuren, één ter plaatse van de huidige en één rechts daarnaast. De luifel en de stoeppartij waren toen niet aanwezig. In plaats hiervan werd de stoep aan beide zijden afgesloten met 18de-eeuwse smeedijzeren krulhekken. De beide verdiepingen waren met houten wanden ingedeeld in een aantal kamers en alkoven. Tussen 1850-'60 werd de familie Lammerts van Bueren eigenaresse van het pand. De opeenvolgende generaties zijn als huisschilder werkzaam geweest. Tijdens de bewoning door Reinier Jacob Lammerts van Bueren, werd vanaf 1895 met de restauratie aangevangen, deze zou tot ca 1925 duren. De voorgevel werd weer van een luifel voorzien, waarbij de rechter voordeur kwam te vervallen. De schuiframen werden vervangen door kruiskozijnen met glas-in-lood en luiken, de doorgebroken cordonband werd aangevuld. Voor de aanleg van de stoeppartij werden de stoeppalen aangekocht, van een type dat vanouds veel in Utrecht voorkwam. Van Campen vermeld, echter zonder bronvermelding, dat deze afkomstig waren uit IJsselstein. Deodatus geeft, met bronvermelding, als plaats van herkomst Terschelling. Het interieur van de begane grond werd eveneens gerestaureerd. Hierbij maakte men gebruik van 17de-eeuwse, mogelijk uit het huis afkomstige, onderdelen, die, waar nodig, met nieuw werk werden aangevuld. Na 1948 had het pand verschillende andere bewoners en functies. Sinds 1978 is de begane grond in gebruik als restaurant. In 1984 is door de huidige eigenaar een weinig ingrijpende verbouwing-restauratie uitgevoerd. Hierbij is de 19de-eeuwse indeling van de beide verdiepingen vernieuwd. In het nieuwe interieur werden oudere onderdelen opgenomen. Wittevrouwenstraat 26-36 (even) Oude adressen Ridderschapstraat 1: Wijk H, nr 735 Wittevrouwenstraat 26-36 (even): respectievelijk Wijk H, nr 643, 642, 641, 640, 639, 638. Karakteristiek Oorspronkelijk een rij van zeven, gekoppelde, diepe huizen daterend uit 1709. De huizen hadden alle klokgevels en zadeldaken met een vrij flauwe helling met de nok loodrecht op de voorgevel. De huizen bestaan uit drie bouwlagen, een zolder en een kelder. Doordat de rij aan de linkerzijde door de Ridderschapstraat en aan de rechterzijde door de voormalige Kloostersteeg wordt begrensd had zij twee hoekhuizen. Het linker hoekhuis, Ridderschapstraat 1, is in 1911 geheel door nieuwbouw vervangen. Bronnen -Vroedschapsresoluties. GAU/SA2-inv. nr 121; 1709; fol. 215 recto en verso. -Vroedschapsresoluties. GAU/SA2-inv. nr 121; 1711; fol. 152 verso. Literatuur -van der monde, 1844, blz. 211. Afbeeldingen -Anoniem, ca 1890. Exterieur Ridderschapstraat 1. Autotypie. GAU/TA-Ridderschapstraat 1, 1890(1). -Dienst Openbare Werken, ca 1910. Ridderschapstraat 1, Wittevrouwenstraat 26 en 28 uit het zuidwesten. Foto. GAU/TA-DOW 132 C. Zie afb. 196. {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 192. Wittevrouwenstraat 26-36. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 193. Wittevrouwenstraat 26. Muuranker in de zijgevel. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 194. Wittevrouwenstraat 26-36. P. Ruysch, 1647. Tekening van het niet uitgevoerde plan voor de aanleg van de Ridderschapstraat in 1647. Wittevrouwenstraat 26-36 en Ridderschapstraat 1 werden gebouwd op de drie percelen rechts van de kerk van het Wittevrouwenklooster. ==} {>>afbeelding<<} {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 195. Wittevrouwenstraat 26-36, Ridderschapstraat 1. E.M. Kylstra. Reconstructie van de gevelrij. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 196. Ridderschapstraat 1, Wittevrouwenstraat 26 en 28. Opname ca 1910. ==} {>>afbeelding<<} Beschrijving Het perceel waarop de zeven huizen staan, heeft een grotendeels rechthoekige plattegrond met een onregelmatige achtergrens. De breedte is ca 35 m, de minimale diepte ca 26,5 m. Wittevrouwenstraat 28 tot 36 zijn alle ca 5 m breed en ca 15,5 m diep, de twee linker huizen zijn, ook oorspronkelijk, ca 3 m dieper uitgebouwd. De nummers 26 tot en met 32 hebben nog de oorspronkelijke klokgevels met een éénsteens rollaag en een zandstenen halfronde bekroning. Bij de huizen 34 en 36 zijn de klokgevels door verlaging veranderd in lijstgevels, waarbij de voorschilden van de daken met elkaar verbonden werden. Geen van de huizen heeft meer een oorspronkelijke onderpui, de pui van nummer 30, daterend uit het begin van de {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} 19de eeuw, heeft waarschijnlijk nog wel de 18de-eeuwse indeling met één deur aan de zijkant en twee vensters. De winkelpui van nummer 28 is laat 19de-eeuws. Bij de overige huizen zijn de puien 20ste-eeuws en herhaaldelijk gewijzigd. De vensters op de verdiepingen zijn eveneens herhaaldelijk veranderd. De anderhalfsteens strekken boven de vensters zijn over het algemeen nog ongewijzigd; onder de onderdorpels bevinden zich halfsteens rollagen. Een enkel huis heeft 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling. De zijgevel van nummer 36 heeft een onregelmatige venster- en deurverdeling. Twee vensters zijn oorspronkelijk, de overige zijn later aangebracht of vergroot. De achtergevels zijn ongepleisterde tuitgevels met klezorenhoekverband. De tuitgevel van nummer 34 is hoger opgetrokken en van een lijst voorzien, die van nummer 36 is veranderd ten behoeve van een mansardedak. Op de rechter zijgevel van het diepere huis Wittevrouwenstraat 26 bevindt zich achteraan een rijk 16de-eeuws sieranker, waarvan de herkomst niet duidelijk is. Van de oorspronkelijke indeling in de huizen is vrijwel niets meer aanwezig. Het interieur van de verdiepingen van nummer 30 is vroeg 19de-eeuws. Waarschijnlijk al in de 18de eeuw waren tegen de achtergevels keukens aangebouwd, nergens is deze uitbouw echter meer de oorspronkelijke. De huizen hebben over de volle diepte een kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Ook bij het nieuw gebouwde huis Ridderschapstraat 1 is de oorspronkelijke kelder nog aanwezig. Boven zowel de begane grond als de verdiepingen liggen enkelvoudige balklagen evenwijdig aan de voorgevel. De kapconstructie bevat eenvoudige spanten en gordingen. Slechts bij de nummers 34 en 36 is deze constructie gewijzigd. Geschiedenis Op 12 augustus 1709 gaf de Utrechtse Vroedschap Justus van den Bosch, meester-timmerman, toestemming ‘de grond en opstal vant bouwvallige Wittevrouwe kerkie met het pleijn daer voor’ in eigendom over te nemen. Hij mocht de gebouwen afbreken en het terrein bebouwen met ‘seven bequame huijsen omme tot alle borger neeringe te konnen en mogen worden gebruijkt’. Ook de overgelegde tekeningen werden goedgekeurd. Bij het overlijden van Justus van den Bosch, in december 1710, was de bouw nog niet afgerond. Zijn weduwe vroeg dan ook in maart 1711 toestemming een hypotheek van zesduizend gulden te mogen afsluiten om de ‘timmeringe verder te perfecteren ende nogh onbetaelde materialen en arbeijdsloonen tot voorschreeve werk geemploijeerd daer uijt te voldoen’. Justus van den Bosch trad op als projectontwikkelaar en eigenaar. De huizen werden gebouwd als huurhuizen, met de mogelijkheid ze als winkelwoonhuis te gebruiken. De twee hoekhuizen waren anders uitgevoerd dan de overige, beide hadden hun ingang in de zijgevel. Nummer 36 had een groter erf, dat achter nummer 34 doorliep. Hierdoor was het mogelijk een bedrijf uit te oefenen: in de 18de en 19de eeuw is er enige tijd sprake van een grutmolen. Het hoekhuis aan de Ridderschapstraat had de beschikking over een koetshuis, dat later werd afgesplitst en in 1857 werd gesloopt. Dit huis en het hoekhuis werden in 1911 gesloopt en vervangen door een garagebedrijf met bovenwoning. Zadelstraat 41 Oud adres Wijk E, nr 403. Karakteristiek Een laat middeleeuws huis van twee bouwlagen, kelders en een zadeldak met een wolfeind aan de voorzijde. Een opmerkelijk en voor Utrecht zeldzaam element vormt de ca 60 cm dikke tussenmuur, die het huis in de diepte in tweeën deelt en waarin de stookplaatsen opgenomen zijn. Literatuur -temminck groll, 1963, blz. 95. Beschrijving Het huis heeft een oppervlakte van ca 5,5 × 10,5 m en beslaat daarmee, op een kleine achterplaats na, het gehele perceel. Op het plaatsje staat nog een buitenplee. De 17de-eeuwse ongepleisterde twee vensters brede voorgevel heeft thans de vorm van een lijstgevel, opgetrokken tot zolderniveau en daarmee een derde bouwlaag suggererend. Van de oorspronkelijke topgevel resteert links een trede met natuurstenen afdekplaat. De steen is gemetseld in kruisverband met hoekklezoren. De begane grond wordt ingenomen door een 19de-eeuwse houten winkelpui {== afbeelding Afb. 197. Zadelstraat 41. Plattegronden en doorsneden. ==} {>>afbeelding<<} met kroonlijst op consoles. De winkeldeur is asymmetrisch geplaatst, rechts van het midden. Onder de linker etalageruit bevindt zich een kelderlicht. De vensters van de verdieping bevinden zich, gezien de anderhalfsteens getoogde strekken nog op de originele plaats maar zij zijn in de 19de eeuw vergroot en voorzien van schuiframen. De zoldervensters zijn kleiner van afmeting en aangebracht bij de verbouwing tot lijstgevel. Zij worden afgesloten met een rollaag. De achtergevel is een ongepleisterde tuitgevel met vlechtingen. (bs. 29 × 14 × {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 198. Zadelstraat 41. ==} {>>afbeelding<<} 6,5 cm; 10 lagen 78 cm) Op kelderniveau is deze tweesteens, daarboven anderhalfsteens en in de top steens. Op de begane grond bevindt zich een 18de-eeuws deurkozijn met bovenlicht met roedeverdeling. Dit kozijn is gekombineerd met het raamkozijn en kelderlicht, vanaf het plaatsje gezien rechts daarnaast. Op de verdieping en in de top is één venster aangebracht, beide voorzien van een 19de-eeuws raam. Geheel boven in de top tekent zich de omtrek af van een thans dichtgezet vlieringluik. Inwendig deelt een tussenmuur, die op kelderniveau ca 60 cm dik is, het huis in twee ongelijk grote delen. Deze muur begint in de kelder en gaat door tot en met de verdieping, waarna de rookkanalen, die zich erin bevinden als schoorsteen van ca één meter in het vierkant tot boven de nok voortgezet worden. De balklagen bestaan naar alle waarschijnlijkheid zowel boven de begane grond als boven de verdieping uit moer- en kinderbalken. De kinderbinten zijn echter in het geheel niet zichtbaar, de moerbalken slechts ten dele. Het voorste deel van het huis is drie, het achterste twee vakken diep. Het dak rust op twee eiken spanten voor, en één spant achter, elk bestaande uit twee jukken met een makelaar, waarop een nokgording. De zolder is met 19de-eeuwse kraalschroten betimmerd en in twee kamertjes ingedeeld. Hierbij zijn verschillende korbelen van de onderste jukken verwijderd. Ten gevolge van de tussenmuur wordt ook de kelder in twee ongelijke delen gedeeld. De voorste kelder, de grootste, wordt gedekt door een 18de-eeuwse enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de straat. In deze kelder bevindt zich tevens de keldertrap tegen de rechter zijmuur, waaronder zich een vermoedelijk laat 18de-eeuwse mogelijk begin 19de-eeuwse houten bedstede- en kastenwand bevindt. Uit deze zelfde tijd dateert de keukenkast tegen de linker zijmuur en de hardstenen aanrecht aan de voorzijde onder het kelderlicht. De achterste kelder is toegankelijk via een vermoedelijk 17de-eeuws spiegelgeklampt deurtje. Deze kelder is overwelfd met twee troggewelven op een gordelboog evenwijdig aan de voorgevel. In de tussenmuur zijn hier aan de linker zijde sporen van een dichtgezet kelderlicht of luik waarneembaar. De indeling van de begane grond en de verdieping wordt sterk bepaald door de tussenmuur, ten gevolge waarvan steeds een voor- en achtervertrek ontstaan. Op de begane grond is het voorvertrek tot winkel ingericht. Hier bevindt zich ook de houten steektrap naar de verdieping. De vloer van het achterste deel ligt ca 25 cm hoger dan die van het voorste deel. Van de achterkamer is, vermoedelijk in de 17de-eeuw, rechts een gangetje naar achteren afgescheiden. Deze gang heeft een vloer van zwarte en witte marmeren tegels. De achterkamer bezit een stookplaats tegen de binnenmuur. Ook de achterkamer op de verdieping heeft de stookplaats tegen de binnenmuur. De voorkamer op de verdieping heeft daarentegen een waarschijnlijk later aangebrachte stookplaats tegen de linker zijmuur. Het interieur van de winkel en van alle kamers heeft een sobere 19de-eeuwse afwerking met stucplafonds en houten schoorsteenmantel. Geschiedenis Het huis is gelegen op een historisch belangrijke plaats, aan de zuidzijde gelegen aan de Zadelstraat, naar aangenomen wordt de oudst geplaveide straat in Utrecht en reeds in 1165 genoemd, en aan de noordzijde begrensd door het kerkhof van de oudste parochiekerk, de Buurkerk. Veel van de huizen aan deze zijde van de Zadelstraat en het Buurkerkhof bestaan uit twee delen. Mogelijk betreft het vrij ondiepe huizen aan de Zadelstraat, die later uitgebreid zijn ten koste van het kerkhof. Deze veronderstelling kan enig licht werpen op de voor Utrecht zo ongewone situatie van een dikke middeleeuwse tussenmuur met stookplaatsen in een relatief klein huis. Wellicht betreft het hier een oorspronkelijk geheel of gedeeltelijk vrijstaande achtermuur, die later als binnenmuur in het huis opgenomen is. In de vroege 17de eeuw werd het huis van een nieuwe voorgevel en vermoedelijk ook van een nieuwe kap voorzien. Bij deze gelegenheid werd wellicht tevens het gangetje naast de achterkamer afgescheiden. In de late 18de of begin 19de eeuw werd de kelder onder het voorste deel van het huis tot keuken ingericht. Hiertoe werd een nieuwe balklaag, kast en bedstede alsmede een hardstenen aanrecht aangebracht. Rond het midden van de 19de eeuw werd het huis nogmaals verbouwd, waarbij de nieuwe winkelpui aangebracht werd en vermoedelijk tevens de topgevel tot lijstgevel werd verbouwd en de vensters vernieuwd werden. De sobere afwerking van het interieur dateert waarschijnlijk ook uit deze periode. {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 199. Verdeling van het huistype het dwarse huis over de stad Utrecht. ==} {>>afbeelding<<} {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} 5. Het dwarse huis Karakteristiek -Het dwarse huis wordt gekenmerkt door zijn nokrichting: evenwijdig aan de voorgevel. -Dit gaat vrijwel steeds samen met de balkrichting loodrecht op de voorgevel. -Tenzij een dwars huis deel uitmaakt van een rij, is de breedte van het bebouwde oppervlak meestal groter dan de diepte. Op het eerste gezicht is het opmerkelijk dat veel dwarse huizen op een diepe plattegrond staan. De kortste maat geeft de kortste overspanning voor de balken en dus is het voor de hand liggend om de kapspanten daar in dezelfde richting boven op te zetten, met als gevolg dat de nok loodrecht op de balkrichting ligt. Wordt van deze logica afgeweken, dan heeft dat een reden. In Maastricht bijvoorbeeld hebben veel huizen op een behoorlijk diepe plattegrond de nok evenwijdig aan de rooilijn. Met als gevolg dat er een enorm hoge kap gebouwd moest worden om deze diepte te overspannen. Dit is tevens de verklaring voor dit verschijnsel: de behoefte aan hele grote zolders als opslagplaats, mede voortvloeiend uit de vele belegeringen van Maastricht. De verklaring van het verschijnsel schuilt echter meestal in een andere hoek: dwarse huizen zijn bij uitstek geschikt om in serie gebouwd te worden. Een rij dwarse huizen vormt als het ware één zeer breed gebouw dat in het gewenste aantal mootjes opgedeeld kan worden. Hoeven de huizen niet groot te worden, dan worden de mootjes smal, smaller dan diep, terwijl de voordelen van seriebouw gehandhaafd worden. De karakteristiek geeft aanleiding tot enkele opmerkingen. Bij een huis dat geen nok of kap meer heeft wordt voor de typologie de vermoedelijke oorspronkelijke nokrichting als maatstaf genomen, die met enige voorzichtigheid is af te leiden uit de balkrichting. In het straatbeeld oogt het dwarse huis heel anders dan het diepe. Hoe relatief het verschil is, blijkt bij hoekpanden het best: het ligt er maar net aan van welke kant het huis bekeken wordt. Soms zit de deur op een onverwachte plaats, zoals bij het hoekpand Bruntenhof - Bruntensteeg (zie blz. 234). Soms ook blijkt de ingang in het verleden verplaatst te zijn, terwijl er daardoor natuurlijk constructief niets aan het huis veranderde (Nieuwegracht 69 A, Nieuwegracht 24 A). Veel van oorsprong dwarse huizen zijn in de loop der tijden uitgegroeid tot samengestelde huizen. Hamburgerstraat 23, 25 (zie blz. 152) was eerst een dwars huis (14de eeuw), nadien verscheen er links een diepe vleugel aan de achterzijde (± 1500), en rechts een tweede beuk (16de of 17de eeuw). Het geheel werd later gecompleteerd met een poorthuis, een keukenaanbouw, een knechts- en een poetskamer en een vleugel met kerkzaal. Het diepe huis met meerdere bouwlagen is het meest voorkomende huistype in de oude stad, het diepe huis van één bouwlaag is een uitzondering. Van het dwarse huis van meerdere bouwlagen zijn heel wat voorbeelden te vinden, zij het minder dan van de diepe soortgenoten, maar hun aantal valt in het niet bij het aantal dwarse huizen van één bouwlaag. Diepe huizen komen in de regel niet gekoppeld voor, brede huizen bijzonder vaak. Van de situatie hangt af of een dwars huis voordelen biedt boven een diep huis Twee geheel verschillende motieven kunnen leiden tot de keuze voor de bouw van een dwars huis: zich breed maken of in de rij moeten staan. Welvaart tonen met veel gevel of moeten bezuinigen op de bouwkosten. In het eerste geval, het minst voorkomende, is een ruim erf bijna steeds het uitgangspunt. Daarop kan naar believen een huis evenwijdig aan de straat of haaks erop gezet worden. Kozen de voorname geslachten voor hun stadskastelen, al dan niet uit strategische overwegingen, meestal voor een diep huis in de rooilijn, de kanunniken verbleven meestal in een van oorsprong dwars huis, midden op hun erf. Hoe interessant deze laatste huizen ook zijn, door de welvaart van hun bewoners groeiden ze al snel uit tot samengestelde panden, en vallen daardoor buiten dit hoofdstuk. Aan het andere eind van de sociale ladder staan de meest eenvoudige huisjes: de kameren, zuinigheidshalve als rij neergezet onder één doorgaand zadeldak. Tot in het midden van de 19de eeuw bevatten de meeste van deze woningen maar één kamer, reden waarom ze kameren genoemd worden. Tot dan zijn er weinig andere gekoppelde dwarse huizen van één bouwlaag. Deze duidelijk herkenbare groep wordt apart besproken: zie ‘De kameren’ (blz. 223). Heel globaal kan gesteld worden dat dwarse huizen vooral in dwarsstraten en stegen voorkomen, hetgeen samenhangt met het feit dat daar meestal relatief ondiepe percelen voorkomen. Deze zijn vaak ontstaan vanuit de oorspronkelijk zeer diepe erven van de hoekhuizen aan de hoofdstraat. Eén van de uitzonderingen op dit beeld vormt de oostzijde van de Nieuwegracht, waar de oorspronkelijke middeleeuwse bebouwing voor een groot deel uit dwarse huizen in de rooilijn bestond. Zelfstandige dwarse huizen van één bouwlaag In de oude stad zijn niet veel zelfstandige dwarse huizen van één bouwlaag bewaard gebleven. Twee middeleeuwse voorbeelden zijn Geertekerkhof 2, dat als een kamerwoning oogt, maar altijd zelfstandig geweest schijnt te zijn, en het huis achter Lauwersteeg 8, dat niet aan een rooilijn ligt, waardoor de interpretatie van de lange gevel als voorgevel onzeker blijft. Een voor {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} de oude stad opmerkelijk laat voorbeeld uit 1866 is het goed verzorgd uitgevoerde hoekpand Keizerstraat 37, dat de ingang in het midden heeft, waarnaast aan iedere zijde één venster. Het is gebouwd met een plat dak met voor- en achterschild. Donkerstraat 24 en Oude Kamp 5 waren andere voorbeelden van dwarse huizen van één bouwlaag, maar ze zijn nadien met een verdieping verhoogd. Dat is met veel panden van dit soort gebeurd: het was voordeliger ze te verhogen of door hogere nieuwbouw te vervangen, daarom zijn er niet veel meer van over. Buiten de oude stad, waar meer bouwgrond aanwezig was, zijn er dan ook meer van bewaard gebleven. Wat rijkere dwarse huizen hebben in de oude stad wel haast per definitie een verdieping, maar meestal geen tweede. Vermeld dienen hier nog te worden de stallen en koetshuizen die vaak ook dwarse panden zijn van één bouwlaag. Een voorbeeld is Ridderschapstraat 4 (tweede helft 17de eeuw) achterop het erf van Plompetorengracht 3 (zie blz. 412). Ook Keizerstraat 18-24 (even, 17de eeuw) was van oorsprong vermoedelijk zo'n soort koetshuis; door de uitbreiding met een tweede beuk vormt het nu een zeldzaam verschijnsel: een tweebeukig pand van één bouwlaag. Het dwarse huis met meer dan één bouwlaag Met uitzondering van het aantal bouwlagen heeft het dwarse meerlaagshuis dezelfde karakteristiek als de variant met één bouwlaag. Het komt zowel zelfstandig als gekoppeld voor, terwijl de tussenvorm twee-onder-één-kap ook een belangrijke plaats inneemt. Voor de plattegrond maakt het aantal bouwlagen in principe geen verschil: de trap naar de verdieping neemt de plaats in van de zoldertrap. Voor de gevels heeft de bouwhoogte wel gevolgen. Gebruikelijk is de plaatsing van één venster boven iedere deur of venster van de begane grond. Soms komt bij wat bredere huizen een extra travee op de begane grond voor, waarbij de bouwlagen dus evenveel vensters bezitten. Een gevelbeeld als dat van de Myropskameren uit 1583 (zie blz. 189) met slechts één verdiepingsvenster per huis is uitzonderlijk. Het is niet steeds eenvoudig om de grens tussen éénlaags en meerlaags huizen te trekken. Het dwarse huis met schijnverdieping is een tussenvorm: het heeft één gevel met twee bouwlagen en één met één bouwlaag. Meestal is de voorgevel de hoogste (Kockstraat 1-12, 1842 en 1850, zie blz. 207; Tuinstraat 4, 1826, zie blz. 251; Wolvenstraat 1, 3, 5, in de 17de eeuw gebouwd als kameren, in de 19de eeuw tot deze vorm verhoogd, zie blz. 200). Aangezien de ‘verdieping’ ten dele het karakter van zolder heeft, met een half spant, wordt deze niet als bouwlaag opgevat. Het betreft hier dus dwarse huizen met één bouwlaag, zolder en vliering. Soms oogt het huis aan de straat echter als éénlaags, terwijl de achtergevel al bij de bouw tot twee bouwlagen opgetrokken is (Wijde Doelen 13-25, oneven). Doelenstraat 2-8 (even) hebben een voorgevel van één bouwlaag en een tweelaags blinde achtergevel. Het zijn in wezen kameren uit het midden van de 19de eeuw, in 1922 vergroot door in de plaats van het mansardedak een plat dak met opgetrokken achtergevel te construeren. Met behoud van het voorschild en, in een enkel van de vier huizen, een half spant, waardoor de zolder nog als zolder beleefd wordt en niet als tweede bouwlaag. Bij veel huizen van rond 1900 komen onduidelijke vormen voor. Er is nauwelijks een grens te trekken tussen enerzijds de zolder die als verdieping is ingericht en anderzijds de verdieping onder enkelvoudige balklaag die een miniem voorschild heeft en daarmee iets met een zolder gemeen heeft, en dus als ‘zolderverdieping’ aangeduid zou kunnen worden. Het echte dwarse meerlaags huis komt in Utrecht veel voor, zowel als arbeiderswoning van meer dan één bouwlaag, zoals Lange Rozendaal 40-46 (even), 1867, soms in boven- en benedenwoningen verdeeld, alsook in de vorm van zeer grote rijke huizen, zoals Herenstraat 46 en 48 uit de 17de eeuw. In onder meer deze straat stelde de overheid in die tijd het hebben van een verdieping uit welstandsoverwegingen verplicht. Andere voorbeelden van twee-onder-één-kap zijn Oudegracht 405 en 407, Schoutenstraat 2 en 4, Nieuwegracht 48 en de voorganger van nr 50, allemaal uit de middeleeuwen stammend. Twee reeksen gekoppelde huizen van twee bouwlagen staan naast elkaar aan de Springweg: nr 100-108 (even), uit 1612 en 1619, (zie blz. 185) en Springweg 110-132 (even), uit 1583, (zie blz. 189). Uit later tijd stammen de reeksen Springweg 109, 111, 113 (1866) en de in 1985 gesloopte jugendstilhuizen, uit 1902, Springweg 117-129 (oneven). Deze laatste reeks, waarvan het aansluitende hoekblok aan de Lange Smeestraat bewaard bleef, had twee bouwlagen met een zolderverdieping onder plat dak met voor- en achterschild. Van de oudere, zelfstandige dwarse huizen zijn er vele uitgegroeid tot samengestelde huizen, zoals Hamburgerstraat 23, 25 en Nieuwegracht 34, die met vleugels uitgebreid werden. Achter het eveneens middeleeuwse dwarse huis Nieuwegracht 36 werd op enige afstand later in de middeleeuwen een tweede dwars bouwdeel neergezet. De tussenruimte groeide later vol in een soort U-vorm. Het in 1961 gesloopte middeleeuwse Oudegracht 22 was het hoekpand van de Lange Lauwerstraat. Het was een diep huis van vier vakken, met daarachter een achterdeel van twee vakken, dat zelfstandig was. Dit deel was dus een dwars huis met twee bouwlagen aan de Lange Lauwerstraat. In het groot komt dit patroon van hoekpand met aansluitende achterburen voor langs de Lange Smeestraat, op de hoek van de Oudegracht. Oudegracht 277 en 279 zijn middeleeuwse hoekpanden en vermoedelijk gelijktijdig gebouwd met de erachter liggende huizen, alles in eenzelfde ritme van samengestelde balklagen op kelders met troggewelven op gordelbogen. De hoekhuizen zijn dus diepe huizen, de huizen langs de Lange Smeestraat dwarse huizen (Lange Smeestraat 3, blz. 169). Het dwarse huis werd, indien daartoe de ruimte aanwezig was, vaak uitgebreid met een kleine aanbouw of een achterhuis. Wanneer achter het eigenlijke huis als het ware een tweede dwarse huis gebouwd werd, is er sprake van een tweebeukig dwars huis; dit wordt apart besproken op blz. 255. Een uitbreiding met een fors diep bouwdeel leidt tot een samengesteld huis (zie blz. 327). Voorbeelden van dwarse huizen die tegen een kerk aan gebouwd zijn, en zich moesten aanpassen aan de vorm van de ter beschikking staande ruimte, zijn Steenweg 4 (zie blz. 191) en Janskerkhof 27, 28 (blz. 162). Geschiedenis Het dwarse huis maakte in grote lijnen dezelfde ontwikkeling door als het diepe huis: in de 17de eeuw werd de ruimte verder ingedeeld ten gunste van een hal, een gang kwam minder vaak voor dan bij diepe huizen aangezien er meestal onvoldoende diepte voor was. Brigittenstraat 6 (blz. 151), een 17de-eeuws ondiep dwars huis van oorspronkelijk twee bouwlagen, heeft aan de linkerzijde één vak gereserveerd voor de hal; de spiltrap begint hier tevens. Bij de kleinere huizen was er vaak geen indeling, of deze beperkte zich tot een portaaltje, van waaruit vaak de trap naar de verdieping of zolder begon. Vanaf het midden van de 19de eeuw maakte het dwarse huis een snelle evolutie door. Vooral als gevolg van de mistoestanden op het gebied van de volkshuisvesting ontstond er een sociaal gerichte belangstelling voor de woningen der ‘arbeidenden en minvermogenden’. {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} De angst voor besmettelijke ziekten speelde hierbij een grote rol. Het waren in feite niet de kameren en kleine huizen die de problemen veroorzaakten, maar de overbevolking ervan en de structuren waarin ze stonden. De overheid begon voorschriften te geven: nieuwe sloppen werden verboden, de straten moesten breder worden en de huizen groter. Deze ontwikkelingen zijn in de Zeven Steegjes op de voet te volgen. De Maatschappij tot Verbetering van Woningen voor Arbeidenden en Minvermogenden, opgericht in 1855, kreeg in 1859 toestemming voor de bouw van het slop Korte Rozendaal 7-19 (oneven, zie blz. 209). Eén jaar later werd het RK Armbestuur een vergunning geweigerd voor het nabije bouwplan voor de Brouwer- en Boogstraat, met als reden dat de ontworpen straten te smal waren en geen twee toegangen hadden. Verwijzing naar het genoemde smallere slop van het Korte Rozendaal hielp het Armbestuur niet en de straten werden uiteindelijk breder en, ten koste van enkele geplande huizen, kwam er een tweede toegang. Dat de huizen groter moesten worden betekende het einde van de kameren, de éénlaags dwarse huizen kregen langzaam maar zeker twee kamers achter of naast elkaar. Bouwkundig voltrokken de ontwikkelingen zich rond de elementen: -eigen buitenruimte, -eigen privaat, binnenshuis, los, of als aanbouw, -toegangsportaal en/of gang, -functiescheiding, leidend tot aparte vertrekken voor slapen en wonen, met als tussenvorm de alkoof, gelegen tussen de voor- en de achterkamer, -de keuken als aparte ruimte, al dan niet als aanbouw, -bergruimte, in de vorm van kasten of anderszins, opgenomen in het ontwerp. Van veel later datum is de behoefte, ook voor deze bevolkingsgroep, aan meerdere slaapkamers - de zolder bood lang soelaas als slaapplaats voor de kinderen - en aan een badkamer. De eis voor eigen buitenruimte zette al snel de rug-aan-rug-woningen (zoals het gesloopte Jan Meijenhofje) buiten spel, evenals de andere woningen met blinde achtergevel (Lange Rozendaal 2-14 (even), zie blz. 209). Dat concept verviel ten gunste van een opzet met plaatsjes achter de huizen, meestal in combinatie met uitbouwen aan de rij met een aparte functie. Veelal was dit een keuken, soms ook een slaapkamer (Korte Rozendaal 5-21, oneven). Gebruikelijk was ook een buitenplee op het plaatsje. De Zeven Steegjes hebben ook voorbeelden van beneden- en bovenwoningen: Kockstraat 13-16 en Lange Rozendaal 40-46 (even) uit 1867 (zie blz. 209). In Wijk C tonen de plannen voor de bouw van een groot complex arbeiderswoningen bij de Oranjestraat de overheidsbemoeienis. In 1866 werd door de ‘Vereeniging tot Aanbouw en Aankoop van Woningen voor Minvermogenden der Ned. Hervormde Gemeente’ een plan ingediend dat voorzag in de bouw van 102 woningen op een binnenterrein, in hoofdzaak rug-aan-rugwoningen met één kamer. Het plan werd afgewezen. In 1867 werd een nieuw plan ingediend: het ging nu om nog maar een negenendertigtal huizen van twee bouwlagen. Ook dit plan werd afgekeurd en op het terrein werd het Oranjepark aangelegd. De verdere geschiedenis van het dwarse huis is het verhaal van de steeds verdergaande functiesplitsing en daarmee de groei van het aantal vertrekken. Twee vertrekken konden naast elkaar liggen (rechts en links van het portaal), zoals bij de Metelerkampfundatie (zie blz. 176), of achter elkaar. Lag daartussen nog een alkoof, dan was voor dwarse huizen de maximale deling wel bereikt. De grootste kamer, meestal de achterste, was de woonkamer, wat nog niet wil zeggen dat daar de bedstee van de ouders verdween (Oranjehof, bouwplan 1864). Wanneer de behoefte aan aparte slaapkamers voor de kinderen meer vertrekken eiste dan in één bouwlaag te vinden waren, werd het tweelaags woonhuis gebruikelijk. Aan het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw was, met name in de luxere woonhuizen, een opzet met twee kamers en suite naast de gang gebruikelijk. Vanwege de soms forse diepte van dergelijke huizen, werd de balklaag vaak evenwijdig aan de voorgevel gelegd, zoals het geval is bij Hieronymusplantsoen 4-12 uit 1929. Dergelijke rijen dwarse huizen zijn in de oude stad alleen mogelijk bij sloop van bestaande bebouwing. Een nog omvangrijker voorbeeld dan het voorgaande, uit dezelfde tijd, is het bouwblok tussen Oudegracht 411-427 (oneven), Diaconessenstraat 2, Bijlhouwersstraat 1-7 (oneven) en Pelmolenplantsoen 1-9, gebouwd na de sloop van het Diaconessenhuis, een ziekenhuis dat dit hele gebied besloeg. Ook bij de huidige woningbouw in Wijk C, dat in het kader van saneringen voor een groot gedeelte gesloopt werd, komen rijen dwarse huizen voor. Al in de 19de eeuw werden in de oude stad hoge rijen woonhuizen gebouwd. De rij dwarse huizen Vredenburg 40, Catharijnekade 5 werd gebouwd in 1857 in het kader van het plan Zocher. Het geheel was oorspronkelijk georiënteerd op de Catharijnekade en bevat vijf huizen, in één opzet verenigd. Het middelste vertoonde oorspronkelijk de indeling van een vierkant huis met een middengang en links en rechts hiervan vertrekken. De woning op de hoek van het Vredenburg had tengevolge van deze ligging een afwijkende, onregelmatige indeling. De overige woningen waren ingedeeld met kamers en suite met daarnaast een gang. Wanneer een dergelijke rij op de begane grond winkels bevat, is er sprake van het type ‘blok’ (zie blz. 419). Ook de stapeling van woonfuncties, zoals met name in de flatbouw die na de oorlog een hoge vlucht nam, valt onder de noemer ‘blok’. Brigittenstraat 4 Oude adressen Wijk A, nr 1136, 1137, 1138. Karakteristiek Een dwars huis op een relatief ondiepe plattegrond, waarschijnlijk gebouwd in 1861 naar ontwerp van architect S.A. van Lunteren. Het huis bestaat uit een souterrain, een bel étage, twee verdiepingen en een zadeldak. De ondiepe plattegrond heeft een wat eigenaardige indeling tot gevolg gehad, welke tesamen met de interieurafwerkingen nog vrij gaaf bewaard is. Afbeelding -Bouwtekening voor de bouw van een huis, Wijk A, nr 1136, 1137, 1138. GAU/SA5-bouwtek.; 1861; tek. nr 426. (afb. 201). Beschrijving Het huis beslaat geheel het perceel van ca 17,5 × 5 m. De voorgevel is een zeven vensters brede lijstgevel, de lijst is voorzien van geprofileerde consoles en klossen. De gevel wordt verticaal geleed door een gepleisterde middenrisaliet over de volle hoogte en ter plaatse van het middelste venster aan weerzijden hiervan door een eveneens gepleisterd uitspringend accent op de bel étage. Een horizontale geleding is verkregen door een gepleisterde band boven de bel étage en de eerste verdieping. Het metselwerk is zeer verzorgd uitgevoerd met dunne voegen en een rusticapatroon. {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 200. Brigittenstraat 4. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 201. Brigittenstraat 4. Bouwtekening, 1861. Op deze tekening ontbreekt de tweede verdieping. ==} {>>afbeelding<<} De plint is bekleed met natuursteen, waarin twee maal drie souterrainvensters zijn opgenomen. Het middelste venster is getoogd, de buitenste twee zijn recht afgesloten. In de middenrisaliet bevindt zich de ingangspartij, met orginele houten paneeldeur en bovenlicht in een ondiep portaal met een zwaar geprofileerde omlijsting. Voor de deur ligt een natuurstenen trap met drie treden. Alle vensters zijn uitgevoerd met afgeronde bovenhoeken, welke vorm door de strekken wordt gevolgd. De vensters bevatten alle schuiframen met middenroede, waarvan de roede van het bovenlicht op een driehoek staat. Voor het huis ligt een natuurstenen stoep met dito stoeppalen op de twee hoeken van de stoep en ter weerszijden van de trap, waartussen een ijzeren hekwerk met tussensteunen. De achtergevel is een gepleisterde lijstgevel, die, op een aantal vensters ten behoeve van het trappehuis na, geheel blind is. Ongeveer in het midden vertoont de gevel een kleine verspringing. Het zadeldak is gevat tussen de beide gepleisterde zijtopgevels, waarvan de linker de afdruk van een oudere, lagere daklijn van een buurpand toont. Alle balklagen liggen loodrecht op de voorgevel en zijn vanouds achter stucplafonds weggewerkt. De kap is bij de renovatie van 1984 vernieuwd, met behoud van de oorspronkelijke dakvorm. De kelder is gedekt met troggewelven op balken loodrecht op de voorgevel. Een deel van de balken is van hout en een deel van ijzer. De balken onder de hal liggen evenwijdig aan de voorgevel. In de kelder bevond zich oorspronkelijk rechts een keukenvertrek met een provisiekamer. Het huis is ingedeeld in een grote kamer rechts en, geheel links, een kleinere. In het midden ligt rechts de hal en, tussen de hal en de linker kamer, een derde, kleine, kamer. Achter de hal en de kleine kamer loopt de gang in de breedterichting van het huis; hierachter ligt langs de achtergevel het trappehuis. Deze indeling wordt op beide verdiepingen herhaald. Het interieur van het huis is grotendeels gaaf bewaard. De hal heeft een vloer met wit marmeren tegels en een lambrisering met wit marmeren bekleding. De hal wordt afgesloten door een houten tochtportaal met paneelwerk en glas, waarvan een deel geëtst. De gang ligt twee treden hoger dan de vloer van de hal. Mogelijk zijn de marmeren tegels van de gang onder het tegenwoordige linoleum nog aanwezig. Het trappehuis bevat houten steektrappen met twee kwarten, op elke verdieping onderbroken door een overloop. De houten leuning rust op een beginbaluster en op metalen spijlen met een ornament. De achterwand van de trap naar de kelder is betegeld met tegels met een marmerimitatie-glazuur. Achter de gebogen achterwand van de trap bevinden zich op de bel étage en de eerste verdieping WC's met in de lijn van de wand gebogen paneeldeuren. De grote kamer rechts op de bel étage is het rijkste uitgevoerd met een stucplafond met zware ornamenten. Tegen de rechter zijmuur staat een schouw met een grote wit marmeren schoorsteenmantel met consoles. Ter weerszijden van het schoorsteenkanaal bevindt zich een houten kastenwand. De vensters zijn voorzien van binnenluiken. De kamer {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} geheel links heeft eveneens een stucplafond met ornamenten en een zwart marmeren schoorsteenmantel tegen de zijmuur, beide eenvoudiger uitgevoerd dan de grote kamer. Ook deze kamer heeft binnenluiken, evenals de kleinere kamer naast de hal, waar bovendien nog twee vensterbanken aanwezig zijn. Op de eerste verdieping hebben beide kamers wederom stucplafonds met veschillende, eenvoudigere ornamenten. De kamer links heeft een eenvoudige houten schoorsteenmantel. Op beide verdiepingen zijn van oorsprong waarschijnlijk nooit binnenluiken aanwezig geweest. De plafonds op de tweede verdieping zijn recent achter gipsplaten weggewerkt. De linker kamer heeft hier een zwart marmeren schoorsteenmantel. In het gehele huis worden de orginele paneeldeuren aangetroffen. Geschiedenis Hoewel de bouwtekening van 1861 voor de voorgevel hetzelfde ontwerp geeft als de thans bestaande gevel, is het huis hierop maar met één verdieping ontworpen, in tegenstelling tot de huidige twee verdiepingen. Het lijkt echter waarschijnlijker dat een verandering in het oorspronkelijke bouwplan deze tweede verdieping toegevoegd heeft, dan dat men later het huis met een verdieping verhoogd heeft. De eenheid en afwerking van de voorgevel en het trappehuis lijken eveneens in deze richting te wijzen. Voor de bouw van het huis stond er op deze plaats een aantal kleinere huizen. Mogelijk is een deel van het muurwerk van deze huizen opgenomen in de linker zijgevel en het linkerdeel van de achtergevel van dit huis. De aftekening van het dakvlak en de verspringing in de achtermuur geven aanleiding tot deze veronderstelling Het huis is steeds als woonhuis in gebruik geweest en ten behoeve van de huidige kamerbewoning in 1984 aangepast. Hierbij is op beide verdiepingen aan de voorzijde een keuken aangebracht en op de eerste verdieping ook de vloer vanwege geluidsisolatie enige centimeters verhoogd, waardoor een deel van de onderkant van de deuren moest worden afgezaagd. De kap is vernieuwd en betimmerd, de zolder in kamers opgedeeld. De stoep voor het huis is, evenals de stoeppalen, vernieuwd. Brigittenstraat 6 Oud adres Wijk A, nr 1139. Karakteristiek Woonhuis uit de eerste helft van de 17de eeuw, op een grondplan van 7,5 × 5 m, van oorsprong twee (nu drie) bouwlagen, onder een zadeldak met nok evenwijdig aan de rooilijn. Het drie vakken brede huis met lijstgevel heeft onder de twee rechter vakken een kelderkeuken waarboven een opkamer. {== afbeelding Afb. 202. Brigittenstraat 6. ==} {>>afbeelding<<} Literatuur -monde, van der, 1844, blz. 262. Afbeelding -Bouwtekening, verbouwing kap, 1951. Archief Bouw- en Woningtoezicht, Gemeente Utrecht. Beschrijving De gepleisterde lijstgevel heeft een blokverdeling en cordonlijsten onder de {== afbeelding Afb. 203. Brigittenstraat 6. Plattegronden, doorsnede, details. ==} {>>afbeelding<<} vensters van de opkamer en de eerste verdieping. Boven de twee kelderlichten bevinden zich de twee T-vensters van de opkamer. De drie vensters met T-ramen van de verdieping liggen op gelijke hoogte, evenals de drie stolpramen van de tweede verdieping. De op de erfscheiding gelegen achtergevel is vrijwel blind. De linker zijmuur bevat middeleeuws muurwerk behorend bij een voorganger van dit pand. {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zadeldak met de voor het midden van het huis gelegen nok loopt evenwijdig aan de rooilijn en staat tussen topgevels. Doordat dit dwarse huis met opkamer de ingang heeft in het slechts één vak brede linker deel, heeft dit vak geen verblijfsfunctie, maar fungeert het alleen als hal en trappehuis. De kelderkeuken heeft een enkelvoudige balklaag van vier balken evenwijdig aan de straat, waartussen troggewelfjes. Deze richting volgt uit de korste overspanning, die gaat van de rechter wand tot de dragende tussenmuur loodrecht op de voorgevel. De kelder in het linkervak, waarin de spiltrap uitkomt, heeft vijf balken evenwijdig aan de straat; hiervoor ligt een kleine straatkelder van 2,75 × 1,5 m. Boven de hal en opkamer ligt een samengestelde balklaag loodrecht op de voorgevel, drie vakken breed, met korte sleutelstukken met een forse ojief als hoofdvorm. Eenzelfde balklaag ligt boven de verdieping waar bovenlangs de schouw, die tegen de rechter muur staat, een rijk geprofileerde houten lijst loopt. De vroegere zolder is tot tweede verdieping uitgebouwd, waarboven een nieuwe zolder zonder borstwering is gemaakt. In het linker vak staat rechts tegen de achtermuur de gave 17de-eeuwse, linksdraaiende spiltrap met oorspronkelijke omtimmering, waarin kastruimte en een kleine plee zijn opgenomen. De spil loopt van de kelder tot de voormalige zolder, maar op de begane grond sluit een deel van de trap niet aan bij de spil. Van de keldertrap komt het onderste deel als korte steektrap naar voren, om via een bordes toegang te geven tot de 75 cm hoger gelegen kelderkeuken. In de spil, die naar de kelder toe geen leuning heeft, is op de begane grond een sponning uitgespaard voor de kelderdeur. Tot aan het bordes, dat toegang geeft tot de 1 m hoger gelegen opkamer, is de spil vierkant terwijl het bijbehorende trapje, dat een kwart vormt, één meter naar voren ligt. Naar boven toe loopt de ronde spil, met uitgestoken leuning, zonder onderbreking tot de bekroning met een sierpeer door. Een klein bordes, bij de spil niet veel breder dan een trede, geeft toegang tot de eerste verdieping. De stootborden zijn met één pen verankerd, de treden hebben een oortje. Sinds de verhoging van het pand leidt een niet op de spiltrap aansluitende zoldertrap naar de nieuwe zolder. Geschiedenis In 1642 bepaalde de Vroedschap dat in een aantal met name genoemde straten de huizen ‘twee vierkanten hoog’, dat wil zeggen twee bouwlagen hoog, gebouwd moesten worden. De Brigittenstraat was er één van en vertoonde rond die tijd veel bouwactiviteiten. Brigittenstraat 6 past in die ontwikkeling. In de tweede helft van de 19-de eeuw onderging het pand zijn enige grote wijziging: de zolder werd tot tweede verdieping uitgebouwd en de gevel kreeg een sierpleisterlaag. In 1951 werd de kap geheel vernieuwd. Hamburgerstraat 23, 25 Oude adressen Wijkhuisnummers waren respectievelijk wijk A, nr 539 en 538. Karakteristiek Twee huizen, ontstaan uit één 14de-eeuws, tweelaags, dwars huis, rond 1500 uitgebreid met een diepe vleugel linksachter en een tweede beuk rechts (16de of 17de eeuw). In de 18de eeuw werd het pand gesplitst in twee huizen, nadien nog diverse malen verbouwd en uitgebreid, onder andere met een kerkzaal achter nr 23. De gepleisterde lijstgevel is zes vensters breed. De linker zijgevel bezit rijke muurankers met een wapenschild. Literatuur -kipp, a.f.e., ‘Hamburgerstraat 25’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 55-57. -temminck groll, c.l., ‘Vondsten en restauraties’, MOU 1958, blz. 64-66. -temminck groll, 1963, blz. 103. Afbeeldingen -Bouwtekening verbouwing Hamburgerstraat 23. GAU/SA5-bouwtek.; 1889; tek. nr 105a, b. -Bouwtekening voor het maken van een tweede ingang en de bouw van een kerkzaal aan Hamburgerstraat 23. GAU/SA6-bouwtek.; doos 145, Hamburgerstraat 23; nr 4; 1922. -Bouwtekening verbouwing Hamburgerstraat 25. GAU/SA6-bouwtek.; doos 145; Hamburgerstraat 25; nr 2, 3; 1932. -Bouwtekening voor de bouw van een nieuwe kerkzaal aan Hamburgerstraat 23. GAU/SA6-bouwtek.; doos 145; Hamburgerstraat 23; nr 2; 1948. Beschrijving De beschrijving van dit samengestelde huis volgt per bouwdeel. Het hoofdhuis is 20 m breed, twee bouwlagen hoog onder een zadeldak dat op nr 25 in vernieuwde vorm bewaard is gebleven. Boven nr 23 is het vervangen door een plat dak met voorschild, dat over twee beuken ligt. Van de zes vensters brede gevel omvat Hamburgerstraat 23 vier traveeën en nr 25 twee traveeën. Links staat een recentere aanbouw. Doordat het pand in een flauwe bocht ligt, heeft Hamburgerstraat 23 een lichte knik in het midden van de gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel. Ter hoogte van de onderdorpels van de vensters met schuiframen loopt een waterlijst, zowel op de verdieping, met vier vensters, als op de begane grond, die links twee vensters heeft, waaronder een kelderlicht. Rechts daarvan bevindt zich de hoofdingang met een trap van drie treden, geflankeerd door pilasters die een hoofdgestel dragen. Geheel rechts is een tweede deur in een eenvoudig kozijn, eveneens met een bovenlicht en met drie treden, in 1922 aangebracht ter plaatse van een venster en kelderlicht. Een plint loopt langs de hele gevel. Boven de kroonlijst heeft het dakschild twee dakkapellen uit 1889, met driehoekig fronton. De bijbehorende voluutvormige wangen zijn verdwenen. De eveneens gepleisterde en wit geschilderde gevel onder een kroonlijst van Hamburgerstraat 25 is twee vensters breed met rijke 16de-eeuwse muurankers op beide bouwlagen. De vensters bevatten schuiframen en op de begane grond tevens luiken. De dakkapel heeft twee gekoppelde vensters uit het eerste kwart van de 20ste eeuw. De 14de-eeuwse trapgevel links heeft vijf vlak gedekte treden en is blind op twee zolder- en twee vlieringvensters na naast het vanouds een halve steen uitgemetselde schoorsteenkanaal. Op de verdieping is de hele achterwand van de schouw een halve steen uitgemetseld. De gevel is van baksteen van 30,5 × 15,5 × 7,5 cm; 10 lagen 84 cm. Het hoofdhuis is geheel onderkelderd. De niet toegankelijke kelder van nr 25 heeft vermoedelijk een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel, die van nr 23 heeft in 1889 een nieuwe dekking gekregen. De kap van nr 23 stamt uit 1889 en had toen een bijna plat dak met nok evenwijdig aan de voorgevel - later door een geheel plat deel vervangen - en een voorschild. De kap overspant beide beuken. Van de 14de-eeuwse kap op spanten met krommers is in nr 25, ondanks de latere vernieuwing van de dakvlakken, nog de opzet herkenbaar. Op de jukdekbalken lag een vliering op kinderbinten. Eén spant is opgenomen in de scheidingsmuur tussen beide panden. Hamburgerstraat 23 heeft op de begane grond in de voorste beuk links een kamer, daarnaast de gang achter de hoofdingang, rechts een kamer waarachter een bordestrap {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 204. Hamburgerstraat 23/25. Plattegrond. ==} {>>afbeelding<<} naar de verdieping. Deze kamer fungeert sinds 1922 als hal voor de bovenwoning, nadat hier een tweede ingang gemaakt werd en het onderste deel van de trap 90° gedraaid is, zodat deze vanuit de voorkamer toegankelijk is. Op de verdieping ligt in het midden een overloop tussen de vertrekken. Hamburgerstraat 25 heeft in de dwarse vleugel per bouwlaag één vertrek. De begane grond had oorspronkelijk een stookplaats tegen de linker wand. Na de splitsing van het huis werd deze verplaatst naar de nieuwe rechter wand. Het 18e-eeuwse vlakke houten plafond met decoratief lijstwerk stamt uit die periode. Op de verdieping bevindt zich links, in de as van de zijgevel, een in 1978 aan de hand van aangetroffen bouwsporen gereconstrueerde, 17de-eeuwse hangschouw met geprofileerde lijst, die oorspronkelijk een aanpassing was van de 14de-eeuwse stookplaats met gebogen achterwand. De reeds genoemde uitmetseling van de zijgevel was daarom noodzakelijk. De diepe vleugel van twee bouwlagen linksachter het hoofdhuis, rond 1500 gebouwd, is vijf vakken diep en onderkelderd met drie kelders met tongewelven. De voorste heeft de kruin evenwijdig, de andere loodrecht op de voorgevel. Het zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel is in 1932 vervangen door een plat dak met aan de voorzijde een kleine zolder-opbouw onder een plat dak met een schild links en achter. De achtergevel is twee vensters breed. De linkergevel is gepleisterd en wit geschilderd en heeft rechts rijke muurankers met een wapenschild met twee overhoekse ruiten, uit de 16de eeuw. Deze diepe vleugel was door binnenmuren in drie vertrekken achter elkaar verdeeld. Hij heeft samengestelde balklagen, waarvan een deel op de verdieping te zien is, met peerkraalsleutelstukken met rijk gesneden wangen. Op de begane grond en de verdieping is de oorspronkelijke indeling gewijzigd. In de 18de eeuw is in de diepe vleugel vooraan en rechts een gang aangebracht, die op de verdieping nog aanwezig is en op de begane grond nog goed afleesbaar is in het lijstwerk van de 18de-eeuwse, houten plafonds. Bij het huis hoort links vanouds een erf, dat minder diep is dan het erf achter het hoofdhuis. De toegang tot Hamburgerstraat 25 bevindt zich in een aanbouw van twee bouwlagen met een plat dak links aansluitend in de rooilijn. De gepleisterde en wit geschilderde gevel ervan is beduidend lager dan die van net hoofdhuis en bevat op de verdieping twee gekoppelde vensters, op de begane grond links een poort. Rechts ervan bevindt zich de deur die toegang geeft tot de houthandel met werkplaats, die de begane grond beslaat en tot de trap naar de bijbehorende bovenwoning. De aanbouw is in 1932 gewijzigd en had voordien naast de deur van de smalle overbouwde doorgang naar het erf zowel een aparte deur voor de boven- als voor de benedenwoning. Achter het hierachter gelegen plaatsje, dat recent overdekt is, volgt een tweede aanbouw van twee bouwlagen met een plat dak. Hamburgerstraat 23 heeft, achter het hoofdhuis, over de volle breedte een tweede onderkelderde beuk van twee bouwlagen, uit de 16de of 17de eeuw. Hierdoor zijn enkele middeleeuwse vensters in de rechtergevel van de middeleeuwse diepe vleugel van nr 25 vervallen. Oorspronkelijk had de tweede beuk een zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel. Bij de grondige vernieuwing van 1889 is deze beuk onder één dak gebracht met het voorhuis. Vermoedelijk zijn bij deze gelegenheid eveneens de balklagen vervangen. De gepleisterde en wit geschilderde, vier vensters brede achtergevel heeft sindsdien, evenals het huis zelf, drie bouwlagen. Achter het huis bevindt zich rechts, tegen de zijgevel van Hamburgerstraat 21, een smalle aanbouw met inspringende hoeken onder een lessenaardak, loodrecht op de rooilijn en met zijschilden. Dit bouwdeel met de knechtskamer was bereikbaar vanuit de keuken, die rechts in de {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 205. Hamburgerstraat 23/25. ==} {>>afbeelding<<} achterste beuk lag. De aanbouw, die in 1889 ge- of verbouwd werd, kreeg in 1948 een verdieping: de poetskamer. Het erf wordt verder grotendeels in beslag genomen door een diepe kerkzaal uit 1948, in gebruik bij de Zevende-Dagsadventisten. Geschiedenis De zuidzijde van het oostelijk deel van de Hamburgerstraat, gelegen tegenover de voormalige Paulusabdij, was in de middeleeuwen al grotendeels bebouwd. Vanaf de hoek met de Lange Nieuwstraat tot het open erf links van Hamburgerstraat 25 lag vermoedelijk één aaneengesloten reeks van panden, waaronder twee zeer brede huizen, van ieder 20 meter breed. Beide zijn later in twee delen gesplitst. Dit zijn nu Hamburgerstraat 15, 17 en 23, 25. De opzet van dit laatste, uit de 14de eeuw daterend, betreft een zes vakken breed huis van twee bouwlagen met een zadeldak tussen trapgevels links en rechts. Tegen de achtergevel, van de tuin uit gezien geheel rechts, stond een uitgebouwde traptoren en mogelijk aan die zijde ook al een aanbouw van één bouwlaag. Rond 1500 werd de huidige diepe vleugel links achter het hoofdhuis gebouwd, vijf vakken diep, met twee bouwlagen, met een zadeldak loodrecht op de rooilijn. Dat ging ten koste van de traptoren, die vervangen werd door een nieuwe spiltrap, rechts vooraan in de achtervleugel. Onder de houten vloer van de begane grond van Hamburgerstraat 25 werden in 1958 twee plavuizenvloeren aangetroffen. De bovenste had diagonaalsgewijze gelegde plavuizen van 13 × 13 cm, de onderste op dezelfde wijze gelegde tegeltjes van 6 × 6 cm, afwisselend geel en zwart geglazuurd. Deze laatste kan de oorspronkelijke vloerlaag zijn. {== afbeelding Afb. 206. Hamburgerstraat 25. Muuranker aan de linker zijgevel. Mogelijk bevatte het anker een wapenschild en drakekop. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 207. Hamburgerstraat 25. Muuranker met drakekop aan de linker zijgevel. Het anker heeft een wapenschild met twee ruiten. ==} {>>afbeelding<<} {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} In het hoofdhuis werd in de 16de eeuw de oorspronkelijke constructie met muurstijlen en korbelen gewijzigd; de moerbalken werden met nieuwe sleutelstukken direct in de muur opgelegd. Tegen het toen nog vrijliggende deel van de achtergevel van het hoofdhuis werd in de 16de of 17de eeuw een tweede, dwarse beuk gebouwd, met een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel. Sinds de splitsing in twee huizen in de 18de eeuw maakten beide een eigen ontwikkeling door. Hamburgerstraat 23 onderging in het vierde kwart van de 19de en het eerste kwart van de 20ste eeuw vele wijzigingen, waarvan de grondige verbouwing van 1889 de belangrijkste was. Beide beuken werden onder één dak gebracht, dat in feite toen al bijna een tweede verdieping met voorschild was. Het interieur werd vernieuwd, vermoedelijk met inbegrip van alle balklagen. Rond 1922 werd links in de tuin van Hamburgerstraat 23 een diepe aanbouw toegevoegd en door het maken van een tweede ingang werd deze zaal met een deel van de begane grond losgekoppeld van de bovenwoning. In 1948 volgde de vervanging van de oudere door de huidige grotere kerkzaal. De 18de-eeuwse splitsing van de dwarse vleugel langs de straat had voor Hamburgerstraat 25 een modernisering van de inrichting tot gevolg met de bouw van een gang op de begane grond en de verdieping, ten koste van de spiltrap. Mogelijk werd toen reeds een aanbouw links in de rooilijn gerealiseerd met een nieuwe trap. In 1932 werden de tot dan aparte boven- en benedenwoning samengetrokken en kreeg de hele begane grond de functie van werkplaats. De kap van de diepe achtervleugel werd grotendeels vervangen door een plat dak. Door de huidige bewoners is langzaamaan steeds meer van de nog aanwezige historische elementen in het zicht gebracht en is de 17de-eeuwse schouw op de verdieping gereconstrueerd. {== afbeelding Afb. 208. Hamburgerstraat 23/25. ==} {>>afbeelding<<} Herenstraat 46, 48 Oude adressen Respectievelijk Wijk F, nr 447, 448. Karakteristiek Fors midden 17de-eeuws dubbel woonhuis van twee bouwlagen met een groot zadeldak evenwijdig aan de voorgevel. Deze dwarse huizen vormen een variant op het tweebeukige type, omdat de balklagen de grote diepte niet in één keer overspannen, maar toch geen doorlopende binnenmuur evenwijdig aan de voorgevel hebben. De indeling is sterk verwant aan die van de vierkante huizen. Literatuur -monde, van der, 1844, blz. 257. -verlaan, e.a., Van eenvoudige doch harmonische architectuur, Utrecht - Antwerpen 1979, blz. 39, 40. Afbeelding -Bouwtekening: verbouwing ingang nr 48; GAU/SA5-bouwtek.; 1886; tek. nr 568. Beschrijving De twee woonhuizen zijn gespiegeld gebouwd, ieder op een erf van ongeveer 14 bij 15 m, de huizen zelf zijn 10 m diep. De voorgevels zijn vijf vakken breed, waarvan het middelste vak breder is en op de begane grond zowel de ingang als een venster bevat. Nr 46 bezit nog een bordestrap en 18de-eeuwse deur. Boven de vensters van de begane grond bevinden zich korfbogen met drie natuurstenen blokken, boven de vensters van de verdieping segmentbogen met blokken (bij het linker pand verdwenen). De gevel van nr 48 toont deze opzet, bij nr 46 is deze door een pleisterlaag aan het oog onttrokken. Het kelderlicht bevindt zich {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 209. Herenstraat 46. Plattegronden en doorsneden. ==} {>>afbeelding<<} links (nr 46) dan wel rechts (nr 48). De vensters van nr 46 bevatten sinds de restauratie van 1973 op begane grond en verdieping respectievelijk acht- en zes-ruits schuiframen, het rechter pand kreeg na 1960 een roedeverdeling in 18de-eeuwse stijl. De panden hebben samengestelde balklagen, vijf vakken per pand breed, boven de verdieping hebben de sleutelstukken een flauw ojief met een bandje en een kwart bovenaan. Op de begane grond is dit motief rijker uitgevoerd met meer bandjes. Mede door de grote diepte van bijna 10 m wekken de panden de indruk van dwarse huizen met twee beuken onder één grote kap. De samengestelde vijf vakken brede balklagen liggen loodrecht op de voorgevel. De voor de tweebeukige huizen kenmerkende dragende binnenmuur over de volle breedte van het pand ontbreekt echter. In het linkerdeel, voor wat betreft het linker huis, liggen de balken wel op een tussenmuur, in het rechterdeel niet. Toch overspant de moerbalk hier niet ineens de bijna 10 m: ver voor het midden wordt hij opgevangen door een onderslagbalk. Hoewel het niet uitgesloten is, dat op deze plaats oorspronkelijk een tussenmuur stond, is dat niet waarschijnlijk. Ook op de verdieping ontbreekt een dergelijke tussenmuur. In het midden komen de ingang en het venster links ervan uit op de hal, waarachter oorspronkelijk links de spiltrap stond tegen de muur, die de linkerhelft van het pand in de diepte in tweeën deelt. In de twee linker vakken bevinden zich twee kamers achter elkaar, ieder met een stookplaats tegen de linkermuur. De voorkamer is vergroot met de helft van de oorspronkelijke hal en de ruimte van de spiltrap. Rechts ligt een zaal, met één stookplaats, over de volle diepte van het huis. In het midden leidt een gang van de hal naar de tuin. In deze gang begint de trap, het bordes hiervan ligt in een uitbouw midden tegen de achtergevel. Naar links leidt een ondiepe serre naar een ook uit de achterkamer bereikbare aanbouw linksachter, waarin de toegang - oorspronkelijk buitentrap - naar de kelder ligt. Deze kelder, met een gedrukt tongewelf loodrecht op de voorgevel, ligt onder de twee linker vakken, met onder het {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} middelste vak de ruimte van de vroegere spiltrap. Op de verdieping liggen links en boven de hal kamers, terwijl rechts een kamer de volle diepte van het pand heeft. De bordestrap naar de zolder ligt geheel binnen het huis, iets voor die van de begane grond naar de verdieping. De zolder is opgedeeld in kamers. De grote vliering is ongedeeld. Deze is bereikbaar via een steektrap links, evenwijdig aan de voorgevel. De vliering ligt op de onderste jukdekbalken van de kap en op hangbalken, één per vak, behalve in het bredere derde en vierde vak van links af geteld, die twee hangbalken per vak hebben. De 17de-eeuwse grenen kap bestaat uit vier spanten van twee jukken waarop een a-top met een makelaar die op de jukdekbalk van het tweede juk staat (zie afb. 209). Alle jukken en de makelaar hebben windschoren. Bij de grondige wijziging die de restauratie van na 1960 voor het rechterpand betekende, bleek tenminste een deel der binnenmuren in wezen houten wanden te zijn. Mogelijk is dit in het linkerpand nu nog het geval. In dit huis is de ondersteunende functie van de binnenwanden grotendeels door stalen balken overgenomen. Een vergrote hal met nieuwe bordestrap bepaalt er nu de structuur. De kap van het rechterpand heeft dezelfde opbouw als die van het linker huis en aangezien de scheidingsmuur dragend is, staan er in totaal acht spanten op de twee huizen, in één doorlopende reeks van rechts af genummerd tot 8. Telmerken komen voor op alle drie de jukken, aan de achterzijde zijn deze als romeinse cijfers uitgevoerd, aan de voorzijde in de vorm van een reeks c's of eitjes. Geschiedenis Herenstraat 46 en 48 stammen uit het midden van de 17de eeuw. Combinatie van gegevens uit de grotendeels oorspronkelijke maar deels verborgen constructie in het linkerpand met de ontmantelde maar sterk gewijzigde situatie in het rechterpand wijzen in de richting van de oorspronkelijke 17de-eeuwse indeling. Deze is, zoals gezegd, gespiegeld en geeft voor het linkerpand het volgende beeld. In het midden lag de hal, twee maal zo breed als nu, waarachter rechts de gang naar de tuin, links de spiltrap. Links hiervan liggen twee kamers achter elkaar, rechts ligt een zaal over de volle diepte van het huis. In de 18de eeuw werd het linkerpand - vermoedelijk ook het rechter - gemoderniseerd, waarbij de spiltrap door een bordestrap vervangen werd, de hal gedeeltelijk bij de linker voorkamer {== afbeelding Afb. 210. Herenstraat 46. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 211. Herenstraat 48. ==} {>>afbeelding<<} {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} getrokken, waarvan de moerbalken omtimmerd en het plafond gestuct werden. De gevel werd ten koste van de bovenste raambogen van een lijst voorzien, gepleisterd en de ingang kreeg zijn huidige vorm. Ook het rechterpand behield zijn schoonmetselwerk niet, bovendien verloor de ingang in 1886 zijn bordestrap, aangezien de Gemeente streefde naar het opschonen van stoepen, en werd de deur verlengd tot op straatniveau. De vensters van de verdieping werden ten koste van de top van de korfbogen van de begane grond vergroot. In de schuiframen van het linkerpand verdween de indeling geheel. Na 1960 onderging het rechterpand een ingrijpende restauratie en renovatie naar ontwerp van G. Prins uit Amsterdam. Een kleine stoep kon hierbij weer geïntroduceerd worden. In de ontpleisterde voorgevel werden de korfbogen weer gecompleteerd na inkorting van de verdiepingsvensters. Alle vensters kregen een roedeverdeling in laat 18de-eeuwse stijl. De voorgevel had een houten Lodewijk xvi/empire lijst, waarachter de lijst van geprofileerde baksteen in beschadigde vorm te voorschijn kwam, deze werd hersteld. De al eerder gewijzigde indeling van het huis werd opnieuw geheel gewijzigd. Ter completering van de balklaag boven de verdieping werden kinderbinten van de begane grond gebruikt, de strijkbalken vervielen. Op de begane grond werden de 17de-eeuwse deuren hersteld. De achtergevel werd geheel opnieuw in gewijzigde vorm opgebouwd. Rechtsachter werd een oude aanbouw vervangen door een onderkelderde nieuwe. De kap werd gehandhaafd, maar als gordingenkap zonder sporen. De gevel van het linkerpand werd na ontpleistering bij de restauratie van 1973 weer gepleisterd, maar met aanduiding van de korfbogen. De vensters kregen weer een indeling. {== afbeelding Afb. 212. Herenstraat 46. Tweede spant van linksaf geteld: makelaar met windschoren. ==} {>>afbeelding<<} Hieronymusplantsoen 4-12 Adressen De rij bevat de huizen Hieronymusplantsoen 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11, welk huis doorloopt over de doorrit naar het achtergelegen binnenterrein; links hiervan sluit nr 12 de reeks als hoekhuis van de Herenstraat. Karakteristiek Een rij van acht gekoppelde dwarse huizen en één afwijkend hoekhuis, gebouwd in 1929 naar ontwerp van architect A. Kool. De nrs 4-11 bestaan uit twee bouwlagen onder één doorgaand dak met de nok evenwijdig aan de straat. Links naast nr 11 ligt een overbouwde inrijpoort, waarop het hoekhuis, nr 12, aansluit, eveneens bestaande uit twee bouwlagen met een kap met de nok loodrecht op de gevel aan het Hieronymusplantsoen. De nrs 4-11 hebben, naast een achtertuin, tevens een kleine voortuin. De rij is een typisch voorbeeld van een bouwwijze, die in deze jaren veelal in de nieuwe buitenwijken, zoals bijvoorbeeld Tuindorp, werd gerealiseerd. Een aantal van dergelijke rijen is eveneens in de binnenstad gebouwd, zoals bijvoorbeeld bij het Pelmolenplantsoen. De parkachtige omgeving benadert enigszins het karakter van de buitenwijken. Bronnen en afbeeldingen -GAU/SA6-bouwtek.; doos 156; Hieronymusplantsoen 4-12; 1929. (afb. 214). Beschrijving De huizen nr 4-11 zijn gelegen op een perceel van ca 45 × 18,5 m. De linker zijrooilijn is recht, terwijl die aan de rechterkant naar achter wijkt. De huizen hebben een kleine voortuin en een grotere achtertuin. De voortuinen worden afgesloten met een voetmuurtje waarop een ijzeren buis, waarin een hekje. De {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} achtertuinen, grenzend aan een binnenterrein, worden afgesloten met een hoge muur. De inrijpoort naast nr 11 is ca 3 m breed en geeft met een rondboog toegang tot het binnenterrein, behorend tot het erf van Kromme Nieuwegracht 64, 66. De verdieping erboven behoort bij nr 11. De voorgevels zijn samengevoegd tot een min of meer symmetrisch geheel: een middendeel, gevormd door nr 6-9, samengevoegd onder één daklijst en twee hoekelementen respectievelijk nr 4-5 en 10-11. De nummers 6-9 hebben rechts de deur en links een driezijdig uitgebouwde erker over beide bouwlagen. De deuren hebben aan iedere zijde een raampje waarin glas-in-lood. Hiernaast is het baksteenwerk in een decoratief blokpatroon gemetseld. De nummers 4 en 5 hebben een erker op de begane grond, met daarop voor de verdieping een balkon. Nr 5 heeft een tweede erker uitgebouwd boven de deur, waarop op zolderniveau wederom een balkon is aangebracht. De ingang van het koppand nr 4 bevindt zich in de zijgevel. De gootlijst van dit huis ligt ca 1,5 m lager dan van het middendeel. In principe is, met enige wijzigingen vanwege de hier afwijkende {== afbeelding Afb. 213. Hieronymusplantsoen 4-12. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 214. Hieronymusplantsoen 4-12. Bouwtekening 1929. Situatie, gevels, plattegronden en doorsneden. ==} {>>afbeelding<<} hoeksituatie, deze zelfde opzet gebruikt voor nr 10 en 11. De brede vensters, met draairamen, in de erkers zijn in één kozijn gekoppeld. Boven de deuren bevindt zich één klein venster. Op het doorgaande schilddak met de nok evenwijdig aan de voorgevel staat voor elk huis zowel op het voor als achterschild een dakkapel en per huis staat er één schoorsteen op de nok. De achtergevels zijn, in tegenstelling tot de voorgevels, geheel vlak behandeld. De nummers 5-8 hebben een serre met daarboven een balkon. De overige huizen hebben openslaande tuindeuren met daarnaast de keukendeur. De balklagen liggen in alle huizen evenwijdig aan de voorgevel. Zij zijn vanouds achter stucplafonds weggewerkt. De grenehouten kap bestaat per huis uit één spant met gordingen en beschot. De indeling van de huizen is in principe steeds gelijk, hoewel die van nr 4 en 11, als koppanden, enigszins afwijkt. Rechts is de vestibule met daarachter de gang met het trappehuis en aan de achterzijde de keuken. In de gang liggen onder de trap de WC en een bergkast. Links naast {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} de gang liggen twee kamers en suite. Deze indeling wordt op de verdieping herhaald, waarboven de vestibule een kleine kamer is en boven de keuken de badkamer. Ook de zolder is vanouds in een aantal kamers ingedeeld, waarboven een vliering is. De interieurafwerking is sober. In geen van de huizen is deze compleet bewaard, maar de diverse bewaarde onderdelen leveren het volgende beeld: de wanden van de vestibule en de gang zijn tot halve hoogte betegeld met in één kleur geglazuurde tegels, dof groen of geel, afgezet met een dubbele rij glimmende zwartgeglazuurde tegels. De keuken heeft een eenvoudige witte betegeling. De houten steektrap met twee kwarten is uitgevoerd met een houten leuning op spijlen. De kamers van de suite worden gescheiden door twee schuifdeuren in een kastenwand. De deuren zijn voorzien van glas-in-lood met een rand mat, paars glas. De stucplafonds van beide kamers hebben in het midden rond het lichtpunt een decoratie van geprofileerde cirkels. De deuren van kamers en kasten hebben rechthoekige panelen met in de bovenste vakken glas. Het in dezelfde geest uitgevoerde hoekhuis Hieronymusplantsoen 12 is gebouwd op de grond die links van de poort resteerde en maakt geen deel uit van de rij gekoppelde huizen, derhalve blijft dat huis hier onbesproken. Geschiedenis Op 26 maart 1929 vroeg J. Midavaine, aannemer te Utrecht, Burgemeester en Wethouders hem vergunning te geven tot het bouwen van deze huizen naar ontwerp van A. Kool. De bouw van de huizen gaf aanleiding tot discussie in de Schoonheidscommissie daar men dit stukje Utrecht bijzonder schilderachtig vond. Er stond namenlijk een rij kameren, de zogenaamde kameren van Jan van der Meer, waarboven men de Dom zag uittorenen. Maar uiteindelijk had men geen bezwaar en {== afbeelding Afb. 215. Hieronymusplantsoen 4-12. Opname ca 1890. Het Hieronymusplantsoen nog bebouwd met de kameren van Jan van der Meer. ==} {>>afbeelding<<} kreeg Midavaine vergunning tot het bouwen van de huizen, waarvoor de kameren en een winkelwoonhuis op de hoek van de Herenstraat gesloopt werden. In het oorspronkelijke plan waren de serres niet ontworpen, zij werden later tijdens de bouw op verzoek van de kopers van de huizen toegevoegd. Hoogt 6 Oud adres Wijk G, nr 162 a. Karakteristiek Het kleine, vroeg 17de-eeuwse, dwarse huis is gelegen aan een vanuit het Hoogt doorgenummerde naamloze steeg tussen het Hoogt en de Lange Jansstraat. Het huis bestaat uit twee bouwlagen met een zadeldak met rechts een wolfeind, waarvan de nok evenwijdig loopt aan de voorgevel. De voorgevel is een twee vensters brede lijstgevel, waarvan de verdieping uitkraagt op een puibalk. Literatuur -kipp, a.f.e., en t. zoetelief, ‘De restauratie van het centrum 't Hoogt’, MOU 1973, blz. 49-56, 63-64. Afbeeldingen -Ruysch, 1643. ‘Platte Gront teikeninge van verscheyden Erven, Gangen, Straten, Huysen ende Hoven, gelegen alhier binnen Utrecht, ende syn by myn ondersz. Lantmeter gemeeten ende op de cleyne mate gebracht, door last van den Heer Johan van der Nypoort, oudt Burgemr. der voorschr. Stadt. Actum den 19 juny 1643. was get. Ruysch.’ Copie in: van der monde, 1844, t.o. blz. 74. Zie afb. 217. Beschrijving Het huis staat op een onregelmatige plattegrond met een sterk gerende linker perceelsgrens. De voorgevel is een bruin geschilderde lijstgevel. De onderpui is bij de restauratie van 1973 naar de 19de-eeuwse toestand hersteld. Op verdiepingsniveau is de gevel van rechts naar links in toenemende mate uitkragend. De gevel steunt op een houten {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 216. Hoogt 6. Aanzicht, doorsneden en plattegrond. ==} {>>afbeelding<<} puibalk. De verdieping bezit twee originele 17de-eeuwse kruiskozijnen. Vanaf het maaiveld tot aan de bovendorpel van de kruiskozijnen bestaat het metselwerk uit 17de-eeuwse baksteen. De hoge borstwering boven de verdiepingsvensters bestaat uit secundair gebruikte moppen. Opvallend is de brede penant rechts van de verdiepingsvensters. De blinde linker zijgevel heeft een top met vlechtingen, waarin ook secundair gebruikte moppen zijn verwerkt. De rechter zijmuur, waartegen Hoogt 6A is gebouwd, heeft in de top een ingemetselde moerbalk en spantjuk. De achtermuur is geheel blind. Boven de begane grond ligt een vanwege de gerende zijgevel uitwaaierende enkelvoudige balklaag loodrecht op de voorgevel. De balklaag boven de verdieping is samengesteld. Onder de balken van beide balklagen zijn nog 17de-eeuwse sleutelstukken aanwezig. De kapconstructie bevat twee, enkelvoudige, eiken spanten, waarvan het rechter in de zijmuur is opgenomen. Op de begane grond is in 1973 naar 19de-eeuws voorbeeld een kruidenierswinkel ingericht. Tegen de linker zijmuur is een hangschouw aangebracht. De spiltrap rechtsachter dateert eveneens van de restauratie van 1973. Geschiedenis Bij de opheffing van het Minderbroederklooster {== afbeelding Afb. 217. Hoogt 6. Copie van een opmeting uit 1643, van het Hoogt en omgeving. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 218. Hoogt 6. ==} {>>afbeelding<<} {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} in 1580 werd op het voormalige kloostergebied de Teelingstraat aangelegd. Hierdoor werden de toen al bestaande straten Kintgenshaven en Slachtstraat met de Ganzenmarkt verbonden. In 1643 werd besloten op nog vrijwel onbebouwd gebied de Hoogstraat aan te leggen, tegenwoordig 't Hoogt genaamd. Door de landmeter Ruysch werd daartoe een tekening van de bestaande toestand gemaakt. Op deze tekening kwam Hoogt 6 als het huis van ‘Jochom de Vleeshouwer’, gelegen aan een slop, al voor. Na het uitgeven van de percelen aan de noordzijde van het Hoogt in 1645 kwam het slop uit in de nieuw aangelegde straat, met een onderdoorgang in Hoogt 4. Het oorspronkelijke huis was waarschijnlijk ruim twee maal zo breed als het huidige, de voorganger van het tegenwoordige Hoogt 6A heeft er vermoedelijk deel van uitgemaakt. In die opzet behoorde het oorspronkelijk als achterhuis tot het huis voorheen Slachtstraat 3, nu onderdeel van het adres Slachtstraat 5. Tot 1973 vormde de rechter anderhalve meter nog onderdeel van het inmiddels reeds lang verbouwde huis Hoogt 6A, toen nog steeds achterhuis van het voormalige Slachtstraat 3. Het was door een halfsteens muur afgescheiden van Hoogt 6, de moerbalk en het spant in de rechter zijgevel van Hoogt 6 wijzen op deze vroegere relatie. De steeg waaraan het huis staat is pas sinds de afbraak van de huizen aan de zuidzijde van de Lange Jansstraat in 1969, 1970 met die straat verbonden. Tussen 1970 en 1973 is het huis, als onderdeel van het complex Hoogt 4-10 (even) en Slachtstraat 5, door Het Utrechts Monumentenfonds gerestaureerd. Hierbij zijn de 17de-eeuwse kruiskozijnen op de verdieping gehandhaafd. Op de begane grond is de genoemde kruidenierswinkel en op de verdieping een klein museum gevestigd, tezamen het museum Betje Boerhave genoemd. Janskerkhof 27, 28 Oude adressen Janskerkhof 27 had geen wijkhuisnummer daar het ‘werkplaats’ was; Janskerkhof 28 was wijk G, nr 244. Karakteristiek Dwars ondiep pand van 17de-eeuwse oorsprong, dat tegen de Janskerk is gebouwd. Het telt twee bouwlagen onder een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel. het linkerdeel is een voormalige winkel, nu in gebruik bij de Janskerk, het rechterdeel en de verdieping zijn nu kosterswoning. Literatuur -Jaarverslag Restauratie Vijf Hervormde Kerken in de Binnenstad van Utrecht 1979/1980/1981, blz. 33. Afbeeldingen -G. Jochmann, ca 1900. Janskerk uit zuid-oosten. Autotypie. GAU/TA-Janskerkhof, c 1900. -Anoniem, 4-5-1917. Brand Janskerkhof 29. Foto. In: a. graafhuis, k.m. witteveen, In en om de Janskerk, Utrecht 1981, blz. 51. -M.E. Kuiler, 24-12-1917. Plattegrond bebouwing tegen koor Janskerk. Tekening. In: UDS: Janskerkhof 29 - gesloopt 1918; kaart 6 (1917.1224). Beschrijving Het pand is een goed voorbeeld van het bouwen in de restruimten tegen een kerkgevel (zie ook Steenweg 4, blz. 191). Het heeft een rechte voorgevel en een uiterst onregelmatige achterwand, doordat het de hoek vult tussen het hoofdkoor en de zuiderkapel, daarbij slechts ca één meter uitspringend buiten de begrenzende steunberen en toch op één punt een diepte van ca 7,5 m bereikt. De 17,5 m brede lijstgevel van 17de-eeuwse oorsprong heeft een 18de-eeuws karakter. {== afbeelding Afb. 219. Janskerkhof 27-28. Plattegronden en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} Het linkerdeel bevat op de begane grond vier gekoppelde ramen met luiken, in één kozijn met een dubbele deur rechts ervan met een geprofileerde lijst. Het rechterdeel van de gevel heeft een deur met aan weerszijden een venster, waarvan het linker met een segmentboog. De ingang is omlijst door pilasters met een kroonlijst met een tandlijst. Het bovenlicht heeft glas-in-lood door A. Hoelen, de vorige gebruiker, met twee wapenschilden. Het kalf is rijk gesneden met in het midden een vrouwehoofd. Twee stoeppalen zijn door middel van sierlijk smeedwerk met de gevel verbonden. Links hiervan ligt in de stoep een kelderluik. De verdieping heeft zes vensters, met boven de deur een blind gedeelte. Het dak heeft boven de beide ingangen een dakkapel met wangen. Het huis heeft boven de begane grond en de verdieping enkelvoudige balklagen loodrecht op de voorgevel. De woning rechts vormt samen met de hele verdieping één geheel. Van de begane grond wordt het linkerdeel gevormd door de voormalige schilderswinkel, nu ontvangstruimte van de Evangelische Universiteitsgemeente en {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} is daartoe in verbinding gebracht met de zuiderkapel van de Janskerk. Vanuit deze ruimte voert een trap naar de kelder onder de zuiderkapel, die vanouds bij dit pand in gebruik is. Ook onder het eigenlijke huis ligt een kelder. Het rechterdeel van het pand heeft in het midden de ingang en een spiltrap naar de verdieping, aan weerszijden hiervan ligt een vertrek. Deze indeling wordt in grote lijnen herhaald op de verdieping, nabij de spiltrap voert een steektrap naar de zolder. Tussen de twee grootste kamers op de verdieping zijn 18de-eeuwse, rijk omlijste schuifdeuren aangebracht, die er kamers en suite van maken. In de rechter kamer is het snijwerk met pilasters ten dele verguld. Geschiedenis Het pand Janskerkhof 27, 28 stamt uit de 17de eeuw. Mogelijk is het gebouwd als twee aparte huizen; de woning rechts vormt met de volledige verdieping al sinds de 18de eeuw één geheel. Het linkerdeel was, voor de restauratie van de Janskerk in 1980, een schilderswinkel van A. Hoelen, in verbinding met de woning. Sindsdien fungeert de winkel als ontvangstruimte voor de kerk en de rest als kosterswoning. Rechts naast het beschreven pand stond in de volgende ruimte tussen de steunberen nog een woning: Janskerkhof 29 (oud adres: wijk G, nr 243). De voorgevel maakte een stompe hoek met die van Janskerkhof 28. Het twee bouwlagen hoge huis met een dak evenwijdig aan de voorgevel had een centrale dakkapel met wangen. De lijstgevel had op de verdieping drie vensters, op de begane grond twee vensters en rechts een deur in een {== afbeelding Afb. 220. Janskerkhof 27-28. ==} {>>afbeelding<<} omlijsting met een hoofdgestel. Het huis had rechtsachter een spiltrap. Voor het pand lag onder het Janskerkhof een vierkante straatkelder. In dit woonhuis, dat een 19de-eeuwse indruk maakte, woedde in 1917 brand. Nadien is het gesloopt. Het grondplan was maximaal 5 × 2,5 m. Door de steunbeer van de kerk heen was de woning verbonden met de ruimte in het volgende vak tussen de steunberen, gelegen in de as van het koor. Deze is in de 17de eeuw bebouwd met een ingangspartij van twee bouwlagen voor de toen in het koor van de Janskerk ondergebrachte universiteitsbibliotheek. De natuurstenen gevel volgt met twee stompe hoeken de ronding van de kerk. Na de sloop van Janskerkhof 29 in 1918 werd dit deel gerestaureerd. Ook de bouwsels tussen de volgende steunberen, in gebruik bij de Brandwacht, werden toen gesloopt. Samen met de hiervoor beschreven huizen vormt dit een goed voorbeeld van een schil van aanbouwen tegen het koor van een kerk. Jeruzalemstraat 7 Oud adres Wijk F, nr 433. Karakteristiek Een 16de-eeuws, dwars huis op een L-vormige plattegrond, bestaande uit twee bouwlagen, kelders onder een deel van het huis en een zadeldak, waartegen de kap van het diepe rechterdeel aanleunt. In de oksel van de l staat een in de 17de eeuw verhoogde aanbouw, bestaande uit twee bouwlagen en een lessenaardak tegen het voorhuis. De voorgevel is een vijf traveeën brede lijstgevel met schijnvoegen en sierankers. Literatuur -niemeyer, j.w., Het huis van de Tiel-Utrecht, Utrecht 1961. -rampart, c.j.m., ‘Jeruzalemstraat 7-9/9A’, in: abku 1984, MOU 1985, blz. 92-96. -temminck groll, 1963, blz. 103-104. Beschrijving Het dwarse deel langs de straat van het L-vormige huis heeft een oppervlak van ca 12,7 × 5,5 meter, het diepe deel meet ca 6 × 4,5 meter. Het totale oppervlak van het perceel is ca 12,7 × 20 meter. De voorgevel is een vijf vensters brede lijstgevel, met 16de-eeuwse sierankers met drakekoppen, en een 18de-eeuwse gootlijst met eenvoudige klossen. De vensters bevatten laat 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). De vensters van de begane grond zijn bij de restauratie van 1984 opnieuw aangebracht. Boven en onder de kozijnen bevinden zich halfsteens rollagen. Het muurwerk heeft een baksteenformaat van 28-29 × 14-15 × 7 cm; 10 lagen 79-80 cm. De gevels hebben een klezorenhoekverband. Mogelijk naar aanleiding van een 18de-eeuwse verbouwing is in het bestaande metselwerk een nieuw voegenpatroon aangebracht, waarbij de lintvoegen over het algemeen op de oorspronkelijke plaats bleven, de stootvoegen kwamen echter verschoven te liggen. Oude stootvoegen werden volgevoegd met baksteenkleurige specie, nieuwe voegen werden ingehakt en gevoegd. Op het voorste dakschild staan twee dakkapellen. De achtergevel van het voorste deel en de linker zijgevel van het deel rechtsachter hebben een geprofileerde bakstenen gootlijst met natuurstenen hoekblokken, bestaande uit een worstlijst en een hol {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} profiel er boven. Op regelmatige afstanden bevinden zich in deze gootlijst schijnblokken bestaande uit zandsteenkleurig pleisterwerk over de baksteen, overeenkomstig de aangetroffen afwerking uit de bouwtijd. Oorspronkelijk had de voorgevel eenzelfde geprofileerde gootlijst. De achtergevel van het linkerdeel gaat vanouds vrijwel geheel schuil achter de aankapping van de aanbouw, die vlak onder de gootlijst aansluit. De twee zijgevels van het voorste deel zijn tuitgevels met vlechtingen. De linkergevel heeft een luikopening, de rechtergevel heeft twee luikopeningen en een rond venster op zolder. De luikopeningen hebben dubbele ontlastingsbogen. De achtergevel van het deel rechtsachter is een twee traveeën brede tuitgevel met vlechtingen. Op zolder bevindt zich een groot rond venster. De achtergevel van de aanbouw is bij de restauratie geheel vernieuwd. De begane-grondvloer ligt bijna een meter boven het maaiveld. Boven de verdieping ligt nog de oorspronkelijke, vijf vakken brede moer- en kinderbalklaag met enige peerkraalsleutelstukken loodrecht op de voorgevel. In het deel rechtsachter ligt boven de verdieping een twee vakken diepe moer- en kinderbalklaag evenwijdig aan de voorgevel. De balklaag boven de begane grond is nog slechts gedeeltelijk oorspronkelijk. De kapconstructie van het voorste deel bevat vier, tweejukkige, eiken spanten met krommers, waarvan één de recent verdwenen, middeleeuwse scheidingsmuur met schoorsteen, tussen de twee linker en de drie rechter vakken, vervangt. Het deel rechtsachter heeft een tweejukkig eiken spant. De indeling van de begane grond en verdieping dateert van de restauratie van 1984. Merkwaardigerwijs is het huis vanouds slechts gedeeltelijk onderkelderd, hoewel de verhoogde begane-grondvloer een geheel onderkelderde opzet zou doen vermoeden. De twee linker traveeën van het voorste deel zijn aan de achterzijde onderkelderd, het tongewelf, evenwijdig aan de voorgevel, is niet meer aanwezig. De rest van de voorzijde blijkt nooit een kelder te hebben gehad. Het deel rechtsachter is geheel onderkelderd met een kelder met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. Deze had oorspronkelijk een trap naar de tuin linksachter. Onder de aanbouw loopt slechts een smalle gang vanuit de kelder tot aan de achtergevel, alwaar hij uitmondde in een latere, thans dichtgestorte kelder achter het huis, onder de tuin. {== afbeelding Afb. 221. Jeruzalemstraat 7. Aanzicht, doorsnede en plattegrond. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 222. Jeruzalemstraat 7. ==} {>>afbeelding<<} {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} Geschiedenis Het huis ligt op het voormalige terrein van het in 1493 van buiten de stad naar deze plaats overgebrachte Jerusalemklooster. In 1513 kreeg het klooster toestemming dit gebied langs de Kromme Nieuwegracht en de Jeruzalemstraat, in gebruik te nemen. De oorspronkelijke 16de-eeuwse situering van het huis week af van de huidige: het lag aan de linkerzijde tegen een wat terugliggend ouder pand en aan de rechterzijde geheel vrij. Het rechter buurperceel vormde vanouds waarschijnlijk een geheel met dat van nummer 7. De rechter zijgevel van Jeruzalemstraat 7 bevatte een groot aantal vensters en een deur. De gehele gevel had een buitengevelafwerking en bezat, evenals de voorgevel, sierankers. Beide gevels waren asymmetrisch ingedeeld. De huidige voorgevel had oorspronkelijk slechts weinig vensters. Vermoedelijk was het huis oorspronkelijk op het perceel rechts geörienteerd. Het voorste deel was in de breedte in tweeën gesplitst met tegen de tussenmuur rug aan rug de stookplaatsen; deze tussenmuur liep tot op zolder door. De aanbouw linksachter bestond in aanleg slechts uit één bouwlaag met een aankapping, die in de 17de eeuw tot een verdieping werd uitgebouwd door het optillen van het dakvlak. Waarschijnlijk eveneens in de 17de eeuw kwam het huis door bebouwing van de buurerven in een rij te liggen. De gevelindeling van de voorgevel werd in de 18de eeuw ingrijpend veranderd. De huidige min of meer symmetrische opbouw was hiervan het gevolg. Het voegenpatroon werd tegelijkertijd aangepast. In de 20ste eeuw werd in het huis een bedrijfsfunctie gevestigd, waarbij de hoger gelegen begane-grondvloer deels werd verlaagd. Hierbij aansluitend werden links en rechts van de voordeur grote inrijdeuren aangebracht. In 1984 is het huis grondig gerestaureerd, de 18de-eeuwse gevelindeling hersteld, het begane-grondvloerniveau weer op het oude peil gebracht en ingedeeld in apartementen. Korte nieuwstraat 2 Oud adres Wijk F, nr 224. Karakteristiek Een voormalig claustraal huis van Oud-Munster, bestaande uit een van oorsprong dwars, middeleeuws deel en één travee die voorheen deel uitmaakte van het 17de-eeuwse, dwarse huis Korte Nieuwstraat 4. Rechtsachter, deels doorlopend achter Korte Nieuwstraat 4, staat een aanbouw onder plat dak. Het diepe deel was oorspronkelijk met wat nu de linkerzijde is op het Oud-Munsterkerkhof gericht en had dus van daaruit gezien een dwarse opzet. Om die reden is het huis hier opgenomen. Bij de beschrijving wordt echter uitgegaan van de huidige voorgevel en wordt er gesproken over het ‘diepe’ deel. Het huis heeft twee bouwlagen, een kap met de nok loodrecht op de voorgevel en kelders. De 17de-eeuwse travee rechts heeft twee bouwlagen en een kap met de nok evenwijdig aan de voorgevel. De aanbouw bestaat uit twee bouwlagen onder een plat dak. De huidige voorgevel is een vroeg-renaissance, twee traveeën brede, in het tweede kwart van de 19de eeuw tot lijstgevel verbouwde, topgevel van ca 1540 met rechts daarnaast een 17de-eeuwse travee waarin zich de ingang bevindt. De gevel is rood gesaust met, voor het linkerdeel, opgeschilderde witte voegen in koppenverband die deels schijnvoegen zijn. Literatuur -kuile, e.h. ter, e.a., Duizend jaar bouwen in Nederland, Amsterdam 1957, dl. 2, blz. 103. -mekking, a.j.j., De Sint-Servaaskerk te Maastricht, academisch proefschrift {== afbeelding Afb. 223. Korte Nieuwstraat 2. Plattegronden. ==} {>>afbeelding<<} Vrije Universiteit te Amsterdam, 1986, stelling 11 behorend bij dit proefschrift. -muller, 1911, blz. 42. Afbeeldingen -Folpert van Ouwen Allen, 1655. Gezicht op de Domkerk vanuit de Korte Nieuwstraat. Schilderij. Centraal Museum Utrecht. Zie afb. 382. -Jan de Beijer, 1745. ‘Capelle, de Domskerk, en de Academie tot Utregt den 6 Julij 1745’. Pen in zwart, penseel in grijs. Koninklijk Huisarchief, 's-Gravenhage. -H. Tetar van Elven, naar A. Oltmans, 1877. Gezicht op de voorgevel 1836. Potloodtekening. Archief Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist. Zie afb. 226. -E. Koster, 1836. Gezicht op bovengedeelte voorgevel. Aquarel. GAU/TA-Korte Nieuwstraat 2, 1836 (3). -C. Springer, 1837. Gezicht op de voorgevel. Pentekening. GAU/TA-Korte Nieuwstraat 2, 1837 (1). -Naar C. Springer, 1837. Gezicht op de voorgevel. Onafgewerkte aquarel. GAU/TA-Korte Nieuwstraat 2, 1837 (2). -W.J. de Leur, 1853. Gezicht op de voorgevel. Aquarel. GAU/TA-Korte Nieuwstraat 2, 1853 (1). Zie afb. 225. -J. de Bruijn, 1853. Gezicht op de voorgevel. Gewassen tekening in oost-indische inkt. GAU/TA-Korte Nieuwstraat 2, 1853 (2). -P. Honnefeller, naar Tetar van Elven, 1882. Gezicht op de voorgevel 1836. Litho. GAU/TA-Korte Nieuwstraat 2 1836 (2). -A. Grolman, 1884. ‘Ingang der Korte Nieuwstraat vanaf het Munsterkerkhof’. Aquarel. GAU/TA-Domplein, 1884. -G. de Hoogh, 1909, Reconstructie van de voorgevel ca 1675. Pentekening. GAU/TA-Korte Nieuwstraat 2 ca 1675. In: muller, 1911. -Bouwtekening ‘Verbouwing van het perceel Korte Nieuwstraat 2’. GAU/SA5-bouwtek.; 1890; tek. nr 355a en b.. {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Beschrijving Het linkerdeel van de voorgevel, oorspronkelijk als zijgevel behorend bij het middeleeuwse dwarse huis, is een in de 19de eeuw tot lijstgevel afgetopte, twee traveeën brede renaissance topgevel met pilasters, van rond 1540. De gedecoreerde natuurstenen pilasters met Ionische kapitelen dragen op de begane grond een latei waarop een fronton met schelpmotief. Op de verdieping dragen de pilasters een gebeeldhouwde lijst over de volle breedte van het geveldeel. De hoge lateien met schelpmotief boven de vensters bevinden zich tussen de pilasters. Op de begane grond staan de pilasters op de oorspronkelijke zandstenen lijst waarvan het profiel later is weggehakt, behalve ter plaatse van de pilasters. Op de verdieping staan ze op consoles in een brede gedecoreerde lijst. In 1982 zijn, ter vervanging van de uit 1963 daterende ‘18de-eeuwse’ schuifvensters, kruiskozijnen aangebracht. Op de begane grond en de verdieping bevinden zich rijke, 16de-eeuwse muurankers. De gevel is gemetseld in zorgvuldig patijtsverband en is, overeenkomstig de oorspronkelijke afwerking, rood gesaust met wit geschilderde voegen, die het koppenverband accentueren. Tot in het tweede kwart van de 19de eeuw had de gevel een top met een kloosterkozijn, geflankeerd door pilasters, twee nissen en twee door frontons afgedekte blinde velden, behorend bij het zolderniveau. De top werd bekroond door een nis geflankeerd door pilasters en blinde velden gesteund door klauwstukken. De pilasters droegen een gebroken fronton. De rechter travee van de gevel behoort architectonisch gezien bij Korte Nieuwstraat 4, daterend van rond 1620. In deze travee bevindt zich de voordeur, met een omlijsting uit de tweede helft van de 19de eeuw, bestaande uit pilasters met een eenvoudig hoofdgestel. Links van de voordeur bevindt zich een blindnis; oorspronkelijk was dit een kloosterkozijn. De waterlijst onder de blindnis is van zandsteen. Het venster uit de tweede helft van de 19de eeuw (roedeverdeling 3 × 2 + 1 × 2 ruiten) op de verdieping steekt aan de onderzijde door een cordonlijst die over de volle breedte van Korte Nieuwstraat 4 doorloopt. Boven de vensters van deze gevel bevinden zich accoladebogen in segmentvormige strekken met zandstenen blokken. Boven de strekken zijn kortelinggaten aanwezig, afgezet met vier zandsteenblokjes. In alle penanten zijn sierankers met drakekopjes aangebracht. De gevel is afgezet met een geprofileerde bakstenen gootlijst. De bij Korte Nieuwstraat 2 behorende linker travee is rood {== afbeelding Afb. 224. Korte Nieuwstraat 2. ==} {>>afbeelding<<} gesaust. De gevel is opgebouwd uit baksteen met het formaat 24 × 11,5 × 4,5 cm; 10 lagen 56 cm. De in 1890, na afbraak van een middeleeuwse aanbouw, tot achtergevel verbouwde, voormalige tussenmuur van het ‘diepe’ deel is een gepleisterde twee vensters brede lijstgevel. De vensters bevatten in 1963 aangebrachte schuiframen in 19de-eeuwse vorm met roedeverdeling (2 × 3 + 2 × 3 ruiten). De achtergevel van de aanbouw is een gepleisterde lijstgevel met vensters uit 1890. In het ‘diepe’ deel ligt boven de begane grond een vijf vakken diepe moer- en kinderbalklaag, met in het vierde vak een tussengelegde balk. Aan de achterste balk bevinden zich 16de-eeuwse peerkraalsleutelstukken. Boven de verdieping is de moer- en kinderbalklaag vier vakken diep. Boven zowel de begane grond als de verdieping van de 17de-eeuwse travee ligt één breed vak van een moer- en kinderbalklaag {== afbeelding Afb. 225. Korte Nieuwstraat 2. W.J. de Leur, 1853. De voorgevel in 1853. ==} {>>afbeelding<<} {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} met sleutelstukken met ojiefprofiel, loodrecht op de voorgevel. De balklagen van de aanbouw zijn niet zichtbaar. De kapconstructie van het ‘diepe’ deel bevat drie tweejukkige, eiken spanten met krommers. Over de wormplaten liggen vierkante, eiken sporen. Op het voorste spant zijn gestoken telmerken zichtbaar. Onder het ‘diepe’ deel van het huis liggen twee kelders achter elkaar, elk met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. De achterwand van de hal in de rechter travee, tevens afscheiding van de 19de-eeuwse trap, wordt gevormd door een 17de-eeuws dubbelportaal met rechthoekige doorgangen, met zeer zorgvuldig deftig mahoniehout-schilderwerk. Het bevat bovenlichten met houtsnijwerk. In deze binnenpui bevindt zich links een blindnis en rechts een doorgang naar de trap en de aanbouw. In de linker wand van de hal bevindt zich een 18de-eeuwse deur. Tegen de linker wand van de grote zaal in het ‘diepe’ gedeelte staat vooraan een Lodewijk xvi-schouw met een 19de-eeuwse onderbouw. De lambrizering is eveneens 18de-eeuws. Geschiedenis Het ‘diepe’ middeleeuwse deel vormde oorspronkelijk de kern van een claustraal huis van het kapittel van Oud-Munster. Dit deel van de Korte Nieuwstraat vormde toentertijd een verbinding tussen het Oudmunsterkerkhof (nu Domplein) en de Oudmunstertrans (Trans). De verbinding met de Lange Nieuwstraat kwam als straat pas in 1618 tot stand. Het huis stond op een erf tussen het kerkhof en de Trans. Waarschijnlijk vormde de huidige voorgevel niet van oorsprong de voorzijde, maar was het huis gericht op het Oud-Munsterkerkhof. Het huidige hoekpand tegen de voormalige voorgevel dateert pas uit het derde kwart van de 19de eeuw. Zoals op de afbeelding van Jan de Beijer van 1745 te zien is, stond er nog in de 18de eeuw tegen de linker zijgevel een lage aanbouw met een poort. Mogelijk was de entree in deze aanbouw gesitueerd. In de zijgevel van Korte Nieuwstraat 2 bevindt zich een venster. Tegen de huidige achtergevel stond een iets lagere aanbouw met een trapgevel met ezelsruggen. Deze aanbouw werd in 1890 afgebroken, waarna de voormalige scheidingsmuur tot achtergevel werd verbouwd. Rond 1540 werd de renaissance gevel aan de toenmalige zijkant van het middeleeuwse huis gebouwd. De gevel had niet de gebruikelijke evenredige verdeling van de pilasters over de gevelbreedte, maar uitgegaan werd van een plaatsing als flankering van de vensters. Mekking acht {== afbeelding Afb. 226. Korte Nieuwstraat 2. H. Tetar van Elven, naar A. Oltmans, 1877. De voorgevel in 1836. ==} {>>afbeelding<<} het mede op grond van dit architectonisch uitzonderlijk ontwerp niet ondenkbaar dat hier de architect aan het werk is geweest die het doxaal van de Janskerk in 1539 heeft ontworpen. De gevel vormde een fraai ‘front’, gezien vanuit het Wed. In ca 1620 werden naast het huis, in de Korte Nieuwstraat, twee nieuwe huizen, Korte Nieuwstraat 4 en Trans 2, gebouwd. Tegen het einde van de 17de eeuw werd de linker travee van Korte Nieuwstraat 4 aan nummer 2 toegevoegd. De ingang van het huis werd naar de, door de verlenging belangrijk geworden Korte Nieuwstraat, verlegd. De inmiddels tot voorgevel verheven renaissance topgevel verloor de top in het tweede kwart van de 19de eeuw. Tegelijkertijd met de afbraak hiervan werden de kruiskozijnen vervangen door schuiframen. In het derde kwart van de 19de eeuw werd tegen de linkergevel een huis gebouwd, waardoor het huis in een rij kwam te liggen. De schuifvensters in 18de-eeuwse vorm, die tot 1982 het linkerdeel van de gevel sierden, en nimmer aanwezig geweest zijn {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} zoals uit een afbeelding van 1836 blijkt, werden bij een restauratie in 1963 aangebracht. Bij een restauratie in 1982 is het natuursteenwerk van de gevel hersteld en de beschildering van het muurwerk opnieuw aangebracht. De vensters werden bij die gelegenheid vervangen door gereconstrueerde kruiskozijnen. Tegenwoordig maakt het huis deel uit van een complex samengevoegde panden van de Rijks Universiteit. Lange nieuwstraat 85 Oud adres Wijk A, nr 404. Karakteristiek Het huis bestaat uit een dwars voorhuis van twee bouwlagen met een kap en kelders; loodrecht hierop staan twee achterhuizen naast elkaar, elk van twee bouwlagen met een kap loodrecht op de voorgevel. Het huis is in het midden van de 17de eeuw ontstaan door een ingrijpende verbouwing van een ouder, dwars huis. Uitzonderlijk voor een huis van dit type is het feit dat de balken op de begane grond van het voorhuis evenwijdig aan, in plaats van loodrecht op de voorgevel liggen. Het huis bezit diverse interieuronderdelen van belang, waaronder een spiltrap, een bedstedewand, een 17de-eeuwse schouw met stookvloer en afwijkende vormen van sleutelstukken. Bronnen -kipp, a.f.e., bouwhistorisch rapport, typoscript, 29-4-1981. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. -Systeem Luykx, in: UDS: Lange Nieuwstraat 85; kaart 5a (1967.0001). Afbeeldingen -E.A. Blitz, 1931. Gezicht op de (gepleisterde) voorgevel van het huis. Foto. GAU/TA-Lange Nieuwstraat 85, 1931 (1). Beschrijving Het pand heeft een oppervlak van ca 8 × 14 m en beslaat hiermee het gehele perceel op een kleine achterplaats aan de rechterkant na. Oorspronkelijk lag het huis op de hoek van de Payenborchsteeg. Deze aan de linkerkant van het pand gelegen steeg is thans afgesloten. De voorgevel is een vier traveeën brede lijstgevel met een pilasterstelling van de kolossale orde. Het metselwerk is uitgevoerd met hoekklezoren (bs. 18,5 × 8,5 × 4 cm; 10 lagen 48 cm). De pilasters staan op zandstenen basementen en dito Ionische kapitelen dragen een hoofdgestel met een zandstenen architraaf. De vensters van zowel de begane grond als de verdieping bevatten 20ste-eeuwse ramen. De vensters van de verdieping zijn aan de bovenzijde afgewerkt met strekken met een zandstenen sluitsteen met triglyf-motief. {== afbeelding Afb. 227. Lange Nieuwstraat 85. ==} {>>afbeelding<<} De gevel bevat drie kelderlichten. De empire-deur met bovenlicht is geplaatst in een omlijsting van smalle pilasters met een hoofdgestel. Het zadeldak is gevat tussen de zijtopgevels met aan beide zijden een schoorsteen. Op het voorste dakvlak staat een forse dakkapel. De linker zijgevel is blind, met uitzondering van een drietal kleine raampjes. Tot de aanzet van de top is de gevel gepleisterd. De top is uitgevoerd met vlechtingen en in het metselwerk tekenen zich de sporen van een oudere, lagere topgevel van moppen af. Deze behoort bij de middeleeuwse voorganger van het huis. De achtergevel van het voorhuis wordt door de beide achterhuizen aan het zicht onttrokken. Boven de begane grond ligt een samengestelde {== afbeelding Afb. 228. Lange Nieuwstraat 85. Sleutelstuk met sierknopjes, linksachter boven de begane grond. ==} {>>afbeelding<<} {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} balklaag met de twee moerbalken evenwijdig aan de voorgevel. Aan de linkerzijde zijn twee vermoedelijk 17de-eeuwse sleutelstukken zichtbaar met een rijk en voor Utrecht ongebruikelijk profiel (zie afb. 228); zo is het achterste sleutelstuk aan de onderzijde voorzien van twee sierknopjes. Op de verdieping liggen drie moerbalken loodrecht op de voorgevel. De sleutelstukken hiervan zijn deels zichtbaar, zij zijn van een gangbaar 17de-eeuws model. De kap bevat drie grenen spanten van twee jukken met een top en een nokgording. De keldertoegang bevindt zich in het linker achterhuis. De beide kelders van het voorhuis zijn overwelfd met een graatgewelf. Van het linker achterhuis ligt alleen de linker zijgevel en de achtergevel in het zicht. De gepleisterde zijgevel is in de 19de eeuw verhoogd toen de kap uitgebouwd werd tot een tweede verdieping. De vensterindeling is onregelmatig en de vensters zijn in de 19de eeuw of later vernieuwd. De achtergevel is een gepleisterde topgevel met alleen in de top een zolderraam. Slechts de enkelvoudige balklaag van de begane grond is zichtbaar. Deze ligt evenwijdig aan de voorgevel en is voorzien van eenvoudig geprofileerde 17de-eeuwse korte sleutelstukken. De kapconstructie is ten gevolge van eigentijdse betimmeringen niet waarneembaar. Het rechter achterhuis is iets langer en hoger dan het linker. Hiervan is alleen de achtergevel waarneembaar. Ook dit is een gepleisterde topgevel, met één venster op de begane grond en één op de verdieping, beide voorzien van een 19de-eeuws schuifraam met roedeverdeling. De top is verrijkt met een 17de-eeuws sieranker en door de pleister heen zijn vlechtingen waarneembaar. De balklagen van dit achterhuis zijn ten gevolge van later ingebrachte stucplafonds aan het oog onttrokken. De kap bevat een eenvoudige constructie van twee A-spanten met een windverband. De indeling van de begane grond van het voorhuis bestaat uit een grote kamer aan {== afbeelding Afb. 229. Lange Nieuwstraat 85. Plattegrond en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} de rechterzijde en een smalle zijkamer links. Zij zijn gescheiden door de gang, die tegen de achtermuur van het voorhuis naar links buigt, waar zich de trap bevindt. De 17de-eeuwse spiltrap ligt op de scheiding van het voorhuis en het linker achterhuis en is steeds voor de helft door de achtermuur van het voorhuis heen gebouwd. Het onderste deel is ca 1870 vernieuwd, hierboven zijn de orginele treden met ‘oortjes’ nog aanwezig. De knop van de spil is afgezaagd. Boven het achterste deel van de zijkamer is een kleine hangkamer afgescheiden, die via een 17de-eeuwse deur vanaf de trap toegankelijk is. Het rechter achterhuis vormt voor wat betreft de indeling één geheel met het voorhuis en fungeert als achterkamer bij de grote kamer rechts. Het linker achterhuis is, onder andere door niveauverschillen, meer afgescheiden. Het begane-grondvertrek van dit achterhuis functioneert vanouds als keuken. Zeventiende eeuwse interieurelementen worden vooral op de begane grond aangetroffen. In de zijkamer staat tegen de achtermuur een bedstedewand met een omlijsting van pilasters en een knorrenlijst. De keuken, in het linker achterhuis, is toegankelijk via een overhoeks ingebouwd portaal met een 17de-eeuwse paneeldeur. Tegen de achtermuur is een ongewoon lage 17de-eeuwse hangschouw aanwezig. De rookkap is aan de onderzijde afgewerkt met een forse lijst, aan de bovenzijde uitgemetseld tot een stookgewelf voor de verdieping, waarvan de aanzetten rusten op leeuwekop-consoles. Op de verdieping zijn de linker balkvakken van het voorhuis afgewerkt met een 18de-eeuws houten plafond met sierlijstwerk met ronde hoeken. Het rechter achterhuis heeft op de verdieping een verzorgd 19de-eeuws stucplafond. Geschiedenis Het huis is ontstaan door een ingrijpende verbouwing rond het midden van de 17de eeuw van een ouder, middeleeuws huis. Van dit oudere huis is nu alleen nog de trapgevel waarneembaar in de linker zijgevel. Bij deze verbouwing werd het huis onder meer verhoogd en van een pilastergevel voorzien. Uit de 17de eeuw, maar waarschijnlijk niet gelijktijdig gebouwd, dateren ook de beide achterhuizen. De achtergevel van het linker achterhuis is blind, omdat hierop oorspronkelijk de bebouwing van de Payenborchsteeg aansloot. In de volgende eeuwen is het huis nooit ingrijpend verbouwd. Alleen eenvoudige veranderingen, zoals de 18de-eeuwse en 19de-eeuwse plafonds zijn uitgevoerd. Lange Smeestraat 3 Oud adres Wijk B, nr 621. Karakteristiek Middeleeuws twee vakken breed dwars huis van twee bouwlagen met een mansardedak met schild rechts; het is geheel onderkelderd. Het huis is gebouwd in samenhang met tenminste het rechter buurpand. Van de opzet met muurstijlen zijn belangrijke resten bewaard. Afbeelding Bouwtekening nieuwbouw Lange Smeestraat, wijk B, nr 621. GAU/SA5-bouwtek.; 1880; tek. nr 107a. Beschrijving Het huis staat op een grondplan van ongeveer 5,5 × 6 m. Van de gevel bevat de begane grond een winkelpui, van de verdieping is het middeleeuwse muurwerk in de 19de eeuw gepleisterd met blokverdeling en wit geschilderd. De verdieping heeft twee 19de-eeuwse vensters die grotere voorgangers vervangen. De 19de-eeuwse winkelpui heeft een centrale ingang met een trapje van twee treden. Boven de deur en de vensters zijn de bovendorpels getoogd, vier gesneden consoles dragen de {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} omtimmerde, vermoedelijk nog middeleeuwse puibalk. Onder de winkelvensters bevinden zich kelderlichten. De achtergevel heeft alleen op de verdieping een klein en een groot venster, beide niet oorspronkelijk. De kelder is twee vakken breed, met troggewelven op een gordelboog, loodrecht op de voorgevel. De rechterwand bevat twee kaarsnissen, in de linkerwand bevinden zich, in het middeleeuwse muurwerk opgenomen, twee segmentbogen van moppen. Tegen de achterwand bevindt zich een gemetseld riool. De begane grond heeft achterin een insteek van ca 1880, evenwijdig aan de voorgevel, vermoedelijk als vervanging van een oudere. De balklaag boven de begane grond en insteek ligt evenwijdig aan de voorgevel en bestaat nu uit drie eiken balken en vier grenen tussenliggers. De middelste eiken balk heeft links een lang gemenageerd peerkraalsleutelstuk met afgeschuinde wangen, 108 × 24 × 8 cm. Rechts zijn pengaten van een sleutelstuk aanwezig. Zowel rechts als links zijn gaten voor korbelen zichtbaar. Boven de verdieping zijn van de twee vakken brede samengestelde balklaag, loodrecht op de voorgevel, de kinderbinten bij de vernieuwing van de kap vervangen door een nieuwe balklaag over de oude moerbalken heen. Van het middelste eiken gebint is, gedeeltelijk voor de achterwand uitstekend, de muurstijl bewaard met het bijbehorende korbeel; de moerbalk heeft aan deze zijde een lang {== afbeelding Afb. 230. Lange Smeestraat 3. Doorsneden en plattegronden. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 231. Lange Smeestraat 3 en omgeving. Doorsneden en plattegronden. ==} {>>afbeelding<<} sleutelstuk met afgehakt profiel. Aan de voorzijde is de constructie gewijzigd, de ingekorte en weer aangevulde moerbalk rust nu op een lange grenen slof met ojief-profiel. Vermoedelijk betreft dit een 17de-eeuwse herstelling na het inrotten van de balk. De rechterwand bestaat ook uit een dergelijk gebint, waarin vermoedelijk een stijl- en regelwerk en een halfsteens-vulling. De stijlen en korbelen zijn verwijderd, aan de voorzijde is de balk ernstig ingerot. Beide lange sleutelstukken zijn nog aanwezig, met een eenvoudige afschuining in plaats van een profiel. De moerbalk rust nu hoofdzakelijk op de oorspronkelijke vulling en een halfsteensklamp. De oorspronkelijke wand is op één plaats te zien en toont daar een fragment van een rijke laat-gotische ranken-schildering uit ca 1500. Bij de opzet van dit dwarse huis, met de gordelboog en de verdiepingsbalklaag loodrecht op de voorgevel en een lichte constructie als rechter zijmuur, sluit de richting van de balklaag boven de begane grond niet logisch aan. Het is niet duidelijk in hoeverre deze gewijzigde balklaag oorspronkelijk is. Niet uitgesloten moet worden geacht dat de balkrichting een kwartslag gedraaid is, waarbij dan de middelste balk, die lange sleutelstukken en korbelen bezat, hergebruikt kan zijn. De linkerwand bevat enige diepe nissen waarvan de achterste, onder een houten latei, vermoedelijk een venster of een doorgang was naar het linker buurpand. De kap is in de tweede helft van de 19de eeuw vernieuwd. Van het oorspronkelijke zadeldak, dat doorliep over Lange Smeestraat 1, is de daklijn te zien op de achtergevel van Oudegracht 277. De 19de-eeuwse indeling van het huis is recent grotendeels verwijderd. De winkel heeft een laat 19de-eeuws karakter door de reeks vensters, waarmee de insteek van voren licht ontvangt en de restanten van een binnenpui hieronder. Van de begane grond is onder de insteek langs de achtermuur een gang afgescheiden, evenals bij nr 1, die het hoekpand Oudegracht 277 verbindt met een plaatsje dat achter Lange Smeestraat 5 en 7 ligt. Verwante kelders De kelder van de Lange Smeestraat 3, met zijn troggewelven op gordelboog, past in een groter verband. Lange Smeestraat 1 is in opzet een zelfde soort pand en heeft een zelfde kelder, maar drie vakken breed. Ook hier zijn de muren, gordelbogen en troggewelven van dezelfde steen, 7 cm dik. De rechterwand {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} van deze kelder bevat resten van vermoedelijke muurkasten waartussen een, mogelijk oorspronkelijke, zeer eenvoudige kelderschouw met dunne kwartsteensboezem van op hun kant gezette moppen op een houten latei. Op de begane grond bevat de linkerwand een dunne houten stijl van 10 cm breed van onbekende ouderdom, mogelijk deel uitmakend van een stijl- en regelwerk. Rechts van nr 1 sluit het hoekpand Oudegracht 277 aan, dat eveneens een kelder heeft met troggewelven op gordelbogen, loodrecht op de rooilijn van de Lange Smeestraat; twee van deze gordelbogen staan zeer dicht bij elkaar. Aan de zuidzijde van de straat zijn ook kelders met troggewelven op gordelbogen loodrecht op de Lange Smeestraat te vinden. De middeleeuwse kelders in deze rij zijn ondieper dan de panden die erop staan omdat die, evenals het hoekpand, Oudegracht 279, later uitgebreid zijn door de annexatie van de ozendrop van een halve meter die achter deze huizen lag. Het hoekpand Oudegracht 279 heeft in het achterste gedeelte nog drie vakken van een kelder met troggewelven bewaard van baksteen van 30 × ? × 7 à 8 cm. Ook de kelder van Lange Smeestraat 6 past in het patroon. Hij is twee vakken breed, oorspronkelijk met twee troggewelven - waarvan er één resteert - op een gordelboog loodrecht op de voorgevel. De rechterwand heeft in het midden een 44 cm diepe nis onder houten latei met aan weerszijden een 80 cm diepe nis onder rondboog. Later in de middeleeuwen is het linker vak van deze kelder gewijzigd, de gordelboog werd dichtgezet en de trog werd door een tongewelf vervangen met de kruin loodrecht op de voorgevel. De kelders tussen deze en het hoekpand zijn jonger. Die van Lange Smeestraat 2 heeft een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel van baksteen van ? × 14 × 6 à 6,5 cm. Lange Smeestraat 4 heeft een kelder met tongewelf loodrecht op de voorgevel van baksteen van 23 × 11,5 × 4,5 cm, aan de voorzijde in tweeën gedeeld door een muurfragment dat een restant van een gordelboog loodrecht op de voorgevel kan zijn. Blijkens een spant in de linker zolderwand van nr 6 zijn beide panden gelijk gebouwd. Onder de Lange Smeestraat zelf ligt aan de zuidzijde een kelder van ruim 4 × 30 m onder tongewelf evenwijdig aan de rooilijn. Deze kelder staat in verbinding met een kelder in het verlengde ervan die onder de Smeebrug uitkomt en met de kelders van Oudegracht 279 dat boven de ronding van het tongewelf zijn pothuis heeft ingegraven. {== afbeelding Afb. 232. Lange Smeestraat 3. ==} {>>afbeelding<<} Geschiedenis Hoewel de gegevens te beperkt zijn om tot conclusies te komen, lijkt de aanwezigheid van al deze soortgelijke troggewelfde kelders te wijzen op een grote bouwactiviteit in de 15de eeuw, voor beide zijden van de Lange Smeestraat bij de Oudegracht. Hierbij horen dan de twee diepe hoekpanden, en daarachter sluiten twee reeksen dwarse huizen aan, van ieder twee of drie vakken breed. De gelijktijdige bouw van nr 4 en 6 blijkt uit het kapspant in de zolderwand. De gelijktijdigheid van nr 1 en 3 volgt uit het gebint in de tussenmuur; dat het niet een later gesplitst pand betreft lijkt onder meer uit de kelders af te leiden en de middeleeuwse schildering op de scheidingswand op de insteek wijst op de oorspronkelijkheid van tenminste een deel van deze muur. De tongewelfde kelder onder de Lange Smeestraat kan als straatkelder aangelegd zijn, hij kan ook van oorsprong een huiskelder zijn, die door een straatverbreding onder het wegdek is komen te liggen, een verbreding die de aanleiding geweest kan zijn voor de genoemde bouwactiviteit. Een aantal onregelmatigheden in de panden, deels samenhangend met een ozendrop achter de huizen aan de zuidzijde, verdient een nadere bestudering. Dit geldt ook voor de gang achterin de huizen aan de noordzijde, deze gang loopt van het hoekhuis Oudegracht 277, door Lange Smeestraat 1 en 3, naar een erf achter nr 5 en 7, dat deels achter Oudegracht 275 ligt. Deze strook komt al voor op het minuutplan van 1821, mogelijk is deze gang al van oorsprong aanwezig. Een soortgelijke situatie wordt ook aangetroffen in de huizen Lange Rozendaal 1 en 3, waarin ook van de begane grond een gang afgescheiden is ten gunste van het middeleeuwse hoekhuis aan de {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} Oudegracht. Die gang is daar overigens niet onderkelderd (zie blz. 211). In de loop der tijden hebben al deze huizen een verschillend uiterlijk gekregen. Voor Lange Smeestraat 3 was vooral een 19de-eeuwse karakterwijziging van belang, waarbij onder andere de pui gewijzigd werd en de gevel gepleisterd. In 1880 werd een plan ingediend voor nieuwbouw, maar niet uitgevoerd. Wel werd de kap vernieuwd, de balklaag boven de verdieping ten dele vervangen en de huidige insteek aangebracht. Mariaplaats 45, Springweg 2 Oude adressen Mariaplaats 45: Mariaplaats 62; Wijk E, nr 277 Springweg 2: Wijk E, nr 276 Karakteristiek Twee dwarse huizen met één achterhuis, in één opzet achter een doorlopende pilastergevel gebouwd in 1643. De huizen bestonden oorspronkelijk uit twee bouwlagen, een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel en kelders. De kap van het voorhuis van Mariaplaats 45 is vervangen door een verdieping. Van de zeven vakken van het het voorhuis behoren er vier tot Mariaplaats 45. Bronnen -Vroedschapsresoluties. GAU/SA2-inv. nr 121; 1643; fol. 124 verso. Afbeeldingen -dijk, w.c. van, ca 1870. Gezicht vanaf de Domtoren naar het westen. Foto. GAU/TA-Ca.2 (6). (zie afb. 10). -Bouwtekening verbouwing Mariaplaats 45. GAU/SA5-bouwtek.; 1893; tek. nr 160. -Bouwtekening nieuwe onderpui Mariaplaats 45. GAU/SA5-bouwtek.; 1897; tek. nr 146. -Anoniem, voor 1897. Begin van de Springweg vanuit het noordwesten. Foto. GAU/TA-Springweg, ca 1900. (zie afb. 238). -Bouwtekeningen verbouwing Mariaplaats 45. GAU/ bouwdossiers; Mariaplaats 45; 1925; doos 261. Beschrijving De huizen staan op een trapeziumvormig perceel van ca 16 tot 17 × 9 tot 11,5 m. Het perceel is vrijwel geheel bebouwd. Aan de rechterzijde van Springweg 2 loopt een smal achterom, behorend bij Mariaplaats 50. De voorgevel is een zeven traveeën brede pilastergevel. De bakstenen pilasters met vlakke zandstenen Ionische kapitelen rusten op zandstenen basementen, waaronder een ten dele verdwenen bakstenen plint. Boven de kapitelen ligt een zandstenen architraaf. In de architraaf is in het midden het jaartal 1643 aangebracht. Mariaplaats 45 is, met behoud van {== afbeelding Afb. 233. Mariaplaats 45, Springweg 2. Plattegrond. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 234. Mariaplaats 45, Springweg 2. ==} {>>afbeelding<<} {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} de architraaf met een verdieping verhoogd. De gevel is hier gepleisterd en voorzien van een blokkendecoratie. In de linker twee traveeën is op de begane grond een winkelpui en twee deuren in een portiek aangebracht. Dit is ten koste gegaan van het onderste deel van een pilaster. Onder de etalage en in de twee rechter traveeën van dit huis bevinden zich keldervensters. De vensters op de begane grond en de eerste verdieping bevatten 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). De vensters van de begane grond zijn naar beneden verlengd. De gevel van Springweg 2 is in de 20ste eeuw ontpleisterd. In de rechter travee bevinden zich twee deuren in een gekoppeld kozijn, één voor de beneden- en één voor de bovenwoning. Boven de deuren zijn jugendstil glas-in-lood ramen aangebracht. Onder de twee linker vensters zijn de keldervensters tot één samengevoegd, ten koste van de basis van een pilaster. De vensters bevatten 19de-eeuwse t-ramen. De rechter zijgevel aan de poortweg is eer topgevel met vlechtingen, het metselwerk is voorzien van klezorenhoekverband. De muur is deels gebouwd op een oudere tuinmuur, en bolt sterk naar buiten ten gevolge van verzakkingen. De achtergevel van het voorhuis van Springweg 2 is grotendeels aan het oog onttrokken door een deel van het achterhuis, en door een 19de-eeuwse drielaags aanbouw onder plat dak, en links, van de achterzijde gezien, een tweede aanbouw van twee lagen onder een plat dak. Van Mariaplaats 45 is de achtergevel in de 20ste eeuw door het aanbrengen van nieuwe vensters ernstig verstoord. De blinde achtergevel van het smallere achterhuis, dat in het midden tegen de achtergevel staat, is een tuitgevel met vlechtingen en klezorenhoekverband. Het deel behorend tot Springweg 2 is in de late 19de eeuw verhoogd, door uitbouw van de zolder tot derde bouwlaag. De zijgevels van het achterhuis, ten dele schuil gaand achter de eerste aanbouw van Springweg 2, zijn één venster brede lijstgevels. Het voorhuis van Mariaplaats 45 heeft op zowel de begane grond als de eerste verdieping een vier vakken brede moer- en kinderbalklaag loodrecht op de voorgevel. De samengestelde balklagen van Springweg 2 zijn drie vakken breed. Op enkele plaatsen hebben de moerbalken nog de 17de-eeuwse sleutelstukken met ojiefprofiel. De kapconstructie op het voorhuis van Springweg 2 bevat twee tweejukkige spanten. Uit de gehakte telmerken lijkt af te leiden dat deze niet meer op de oorspronkelijke plaats staan. De kap van {== afbeelding Afb. 235. Springweg 2. Eén van de kapitelen aan de voorgevel. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 236. Mariaplaats 45. De van rond 1700 daterende schouw in de achterkamer op de begane grond. ==} {>>afbeelding<<} Mariaplaats 45 is in 1925 afgebroken. De kelders van het niet volledig onderkelderde pand hebben enkelvoudige balklagen evenwijdig aan de voorgevel. Onder de rechter travee van Springweg 2 ligt een aparte kelder. De indeling van de huizen is in Springweg 2 het best bewaard. In het voorhuis is de rechter travee een, tegenwoordig in tweeën gedeelde, hal met tegen de achtergevel de spiltrap met vrij lichte spil. De trap loopt door tot de zolder en heeft voor de verdieping een bordes. Van het {== afbeelding Afb. 237. Springweg 2. Rococo-schouw in de voorkamer op de begane grond. ==} {>>afbeelding<<} deel van de begane grond tot de verdieping resteert slechts een kwart draai, het eerste deel is door een steektrap vervangen. Hieronder bevindt zich de keldertrap. Links van de hal ligt een voorkamer met tegen de linkermuur een rococo schouw met een houten mantel en een stucwerk boezem. Het achterhuis bevat een enigszins hoger gelegen achterkamer. Rechts bevinden zich twee latere aanbouwen. Op de verdieping ligt boven de hal een zijkamer en links hiervan een voor- en achterkamer. Een keukentje bevindt zich in de aanbouw, en rechtsachter ligt een hiertegenaangebouwde plee. Het buurhuis is sterker verbouwd: op de begane grond is de oorspronkelijke indeling door de inbouw van een winkel in de linker twee traveeën verstoord. Slechts de voor- en achterkamer rechts lijken terug te gaan op de 17de-eeuwse indeling. Tegen de achtermuur van het achterhuis staat een schouw van rond 1700, waarin de overgang van de 17de-eeuwse hangschouw naar de de 18de-eeuwse vorm te herkennen is. Boven de spiegel bevindt zich een witje met een voorstelling uit de klassieke oudheid. Geschiedenis Op 1 maart 1643 verscheen de volgende mededeling in het resolutieboek van de {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} Utrechtse Vroedschap: ‘Gesien de teeckeninge van de timmeringe die den Advocaat Johan Portengen aangevangen heeft te doen aende Springwech bij de Marienplaatse, oock gehoort het mondelinge vertooch dien aengaende gedaan bij d'heer Schepen Moreels, Sijn gecommitteert d'heeren van Woerdt, Wttewael ende de Cameraars, omme in loco lijntreckinge te doen, den voornoemde Portengen ende sijn geburen te horen ende van allen rapport te doen’. Hoewel dat niet uit de voorgaande mededeling blijkt, is het waarschijnlijk dat al van oorsprong twee huizen achter een doorgaande pilastergevel waren ontworpen. Mariaplaats 45 had de ingang in de tweede travee van links, zoals blijkt uit de grotere breedte van die travee. Hierachter bevond zich een hal met portaal en spiltrap. Links lagen twee kleine zijkamers en rechts een voor- en een achterkamer. Tegen de muur tussen Mariaplaats 45 en Springweg 2 stonden in het voorhuis vanouds twee stookplaatsen rug-aan-rug, voor ieder huis één. Op het dak stond hiervoor, tot aan het einde van de 19de eeuw, een grote achtkantige schoorsteen. In 1893 werd de trap van Mariaplaats 45 vervangen, waarvoor de zolder gedeeltelijk uitgebouwd moest worden; het portaal bleef toen nog bewaard. Bij de verbouwing tot winkelwoonhuis in 1897 werd de pilastergevel gedeeltelijk aangetast. De 18de-eeuwse deur, een venster en een deel van een pilaster werden weggebroken. De verbouwing van 1925 veranderde het huis ingrijpender. De trap werd opnieuw verplaatst en de winkel werd vernieuwd, waardoor van de oorspronkelijke indeling van de twee linker vakken niets overbleef. Bovendien werd de kap op het voorhuis geheel afgebroken en vervangen door een tweede verdieping. De entree van Springweg 2 bevindt zich nog op de oorspronkelijke plaats, getuige de bredere, rechter travee. Achter de ingang lag een hal met binnenpui en spiltrap. Springweg 2 had geen zijkamers. In de 19de eeuw kreeg het huis een uitbouw tegen het vrije gedeelte van de achtergevel, waarna, uit de tuin gezien, links, een tweede kleinere keukenaanbouw verrees met voor de verdieping een plee. De splitsing van dit huis in twee woningen vond plaats rond 1900. Hierbij werd de hal in twee delen gesplitst. Het onderste gedeelte van de trap werd vervangen door een steektrap. Het trapportaal verdween bij deze verbouwing. Mogelijk tegelijkertijd {== afbeelding Afb. 238. Mariaplaats 45, Springweg 2. Detail van een gezicht op de Springweg vanaf de Mariaplaats voor 1897. ==} {>>afbeelding<<} werd het achterhuis verhoogd. In 1968 kocht het Utrechts Monumentenfonds Springweg 2, tegelijk met 4 en 6, in verband met sloopplannen van tenminste enkele van deze huizen. {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieuwe Kamp 2-12 (even) en Achterom 2, 4 Naam Metelerkamp-fundatie. Adressen De fundatie omvat de panden Nieuwe Kamp 2, 4, 6, 8, 10, 12 en Achterom 2, 4. De oude adressen zijn respectievelijk: wijk A, nr 1118f, 1118e, 1118d, 1118c, 1118b, 1118a, 1119 en 1120. Karakteristiek Het complex van acht panden is gesticht in 1844 als fundatie van elf vrijwoningen. De panden liggen rug aan rug in twee rijen. Op de huizen van één bouwlaag ligt een doorgaande mansardekap, omgaand langs de Nieuwe Kamp. Dit complex vrijwoningen valt niet onder de definitie van het begrip kameren omdat de panden twee vertrekken bezitten, ook al fungeerde ieder van deze in een aantal gevallen als zelfstandige vrijwoning. Literatuur -ebbenhorst tengbergen, j.t.h.c. van, en j. alblas: Liefdadige en andere nuttige instellingen te Utrecht, Utrecht 1895, blz. 72, 77. Beschrijving Het complex bestaat uit een rij van zes panden langs een slop, gelegen in het verlengde van de Bruntensteeg en genummerd vanuit de Nieuwe Kamp. Langs het Achterom liggen ruggelings er tegenaan twee huizen. Het oppervlak per pand varieert van 7 × 5 m tot 8,5 × 6 m. Het mansardedak langs het slop staat op Nieuwe Kamp 12 tegen een mansarde-topgevel, die als brandmuur fungeert ten opzichte van Bruntensteeg 2; aan het andere einde is het op Nieuwe Kamp 2 omgezet, evenwijdig aan de Nieuwe Kamp, en nogmaals op Achterom 2. Op Achterom 4 is de kap beëindigd met een gebroken schild. De voorgevels van alle panden hebben dezelfde opzet, ongeacht of zij oorspronkelijk als één of als twee vrijwoningen dienst deden. In het midden heeft de deur een bovenlicht met diagonale roeden, rechts en links een venster, evenals het deurkozijn onder anderhalfsteens strekken. De schuiframen hebben 3 × 3 + 3 × 1 ruiten. De gevels worden geflankeerd door geblokte pilasters, waarboven de kroonlijst gekornist is. De blinde gevel langs de Nieuwe Kamp heeft eveneens pilasters. In de pilaster tussen Nieuwe Kamp 6 en 8 bevindt zich de onopvallende stichtingssteen: ‘J.J.M., 8 mei 1844’. {== afbeelding Afb. 239. Nieuwe Kamp 2-12, Achterom 2, 4. Plattegrond en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} De dakkapellen hebben eenvoudige wangen. Op de scheidingsmuren staan dubbele schoorstenen; bij Nieuwe Kamp 2, Achterom 2 en 4 volgt één schoorsteenkanaal aan de binnenzijde het dakschild om de nok te bereiken. De enkelvoudige balklaag met duivejagerprofiel ligt steeds loodrecht op de voorgevel. De beschoten gordingenkap staat op spanten met een juk met kreupele stijlen waarop een v-top. De begane grond heeft rechts en links een kamer, beide met een stookplaats tegen de zijmuur van het huis. Tussen de kamers ligt het portaaltje achter de voordeur, waarachter een brede steektrap, loodrecht op de voorgevel, naar de zolder voert. Hieronder bevindt zich de voormalige bedstee, achter een dubbele deur in de wand van de kamer, met eronder een bedsteekeldertje met een vloer van plavuizen van 22 × 22 cm. In de traptreden zijn in een aantal huizen ontluchtingsgaten voor de bedstee aangebracht, soms ook een luikje voor de ontluchting van het keldertje. Achter de bedstee geeft een klein trapje vanuit de kamer toegang tot deze bergruimte, terwijl de andere kamer op deze plaats een kast heeft. Tegen de achtermuur blijft zo nog ruimte over voor de plee, waarvan de deur in een dubbel kozijn gevat is met die van het keldertje. Met daarnaast de dubbele deur van de bedstee ontstaat vanuit de kamer de indruk van een kastenwand. In de meeste gevallen is de plee ruimer uitgevoerd door het gebruik van een kwartronde deur. Op zolder zijn twee vertrekken afgeschoten, hierboven ligt een vliering. De huizen zijn in principe niet onderkelderd - een bedsteekeldertje kan niet als een kelder opgevat worden - maar Achterom 2 heeft van een vermoedelijk {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} middeleeuwse voorganger onder de linkerkamer, halletje en trap een niet toegankelijke kelder behouden met een tongewelf evenwijdig aan het Achterom. Het slop, dat met een hek afsluitbaar is, loopt langs de tuinmuur van Brigittenstraat 11 en 13 (zie blz. 329), waartegen een pomp staat, en loopt dood tegen een scheidingsmuur met afgesloten poortje naar de Bruntensteeg (zie blz. 233). Geschiedenis De Metelerkamp-fundatie werd op 2 mei 1844 bij testament gesticht door Mej. P.P.J. Metelerkamp. Daarna is voortvarend begonnen met de aanleg van het slop en de bouw van de vrijwoningen. De beheerscommissie van de fundatie vergaf de woningen aan protestantse gezinnen. Vijf panden als grote woning, maar van drie panden aan het slop fungeerden beide kamers als aparte vrijwoning, zodat het totaal op elf vrijwoningen kwam. De bewoners betaalden enkele centen huur per week, toch waren het geen huurwoningen, want eens per jaar stond hier een preuve van levensmiddelen tegenover. Nog steeds is de huur niet meer dan een bijdrage in de onderhoudskosten. De bewoners zijn nu jongeren die door de fundatie voor een beperkte tijd van onderdak voorzien worden, terwijl zij op zoek zijn naar definitieve huisvesting. {== afbeelding Afb. 240. Nieuwe Kamp 2-12. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 241. Achterom 2-4. ==} {>>afbeelding<<} {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieuwgracht 181 en 183 Oude adressen Respectievelijk Wijk A, nr 805 en 804. Karakteristiek Twee gekoppelde, dwarse huizen gebouwd in 1857, bestaande uit twee bouwlagen, een mansardedak met de nok evenwijdig aan de straat, kelders en een werfkelder. De voorgevel is een, twee maal drie ramen brede, gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel met boven de voordeuren een Frans balkon. Bronnen -Notulen B&W betreffende fabricage. GAU/SA5-inv. nr 389x; 1857; resolutienr 7. -Notulen B&W betreffende fabricage, GAU/SA5-inv. nr. 389x; 1859; resolutienr 143. -Notulen B&W betreffende fabricage, GAU/SA5-inv. nr. 389x; 1859; resolutienr 218. -Notulen B&W betreffende fabricage, GAU/SA5-inv. nr. 389x; 1859; resolutienr 45. Literatuur -heniger, j., ‘De Roos onder de Linden’, in: JOU 1974, blz. 64-95. -luykx, p.j.e., ‘Het huis Nieuwegracht 165, een overblijfsel van het voormalige Arkelklooster’, in: MOU 1968, blz. 1-5. -penders, jean, Adreslijst middeleeuwen ‘Tussen de Grachten’, Utrecht 1978, blz. 25. Afbeeldingen -Bouwtekening ‘Twee woningen aan de Nieuwegracht van H.A. Hauer’. GAU/SA5-bouwtek.; 1857; tek. nr 88. Zie blz. 24) -Bouwtekening ‘Afbraak huis, wijk A Nr. 804, toebehorende aan de Elemosyne van Oud Munster’. GAU/SA5-bouwtek.; 1859; tek. nr 268a en b. Zie afb. 244. Beschrijving Het perceel waarop de huizen zijn gebouwd, is rechthoekig met in totaal een oppervlak van ca 9,5 × 16 meter. Het blok is aan beide zijden vrijliggend, maar sloot vroeger links op bebouwing aan. Rechts loopt een doorgang, oorspronkelijk behorend bij het vroeger achter de huizen liggende, gesloopte slop Prinsenhof. Links ligt de ingang van de Hortus Botanicus. De voorgevels van de beide huizen vormen samen een gespiegelde, twee maal drie traveeën brede gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel. De vensters op de begane grond hebben vensterbanken op {== afbeelding Afb. 242. Nieuwegracht 181, 183. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 243. Nieuwegracht 181, 183. Bouwtekening, 1857. ==} {>>afbeelding<<} consoles. Onder de verdiepingsvensters bevindt zich een doorlopende cordonlijst. Boven de verdiepingsvensters zijn rechthoekige verdiepte velden aangebracht. De gekoppelde voordeuren, de beide vensters daarboven, alsmede de gemeenschappelijke dakkapel zijn gecombineerd tot een geaccentueerde middenpartij. De achtergevel is een ongepleisterde lijstgevel met halfsteens rollagen boven de vensters. {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} De begane grond heeft een indeling met een voor- en achterkamer, waartussen een alkoof en de trap naar de verdieping, die begint in de van voor naar achter doorlopende gang. De gang komt uit in de rug-aan-rug liggende uitgebouwde keuken. Ook de verdieping bevat twee kamers met alkoof. Onder de voorste helft van beide huizen ligt een oorspronkelijk doorlopende, thans gedeelde, middeleeuwse kelder met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. Onder de achterste helft van het rechter huis ligt een kelder met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. Het rechter huis heeft bovendien onder de keukenaanbouw een overwelfde gang naar achteren, bij de bouw van het huidige huis van een dwarsmuur voorzien. Het afgescheiden deel doet dienst als beerput. Onder de straat ligt een slechts twee tot drie meter brede werfkelder. Boven begane grond en verdieping liggen enkelvoudige balklagen evenwijdig aan de voorgevel. De kapconstructie bevat Philibertspanten met gordingen. Geschiedenis Het perceel tussen de huidige ingang van de Hortus Botanicus en de Eligenstraat, vanaf de gracht tot aan de Lange Nieuwstraat, behoorde tot 1558 toe aan het kapittel van Oud-Munster. De laatste bewoner van dit kapitteleigendom was de schilder-kanunnik Jan van Scorel. In genoemd jaar werd het verkocht voor de stichting van het St Anna- of Arkelconvent, dat daar tot 1632 bleef. Daarna werd het terrein opgedeeld en geveild. Ter plaatse van Nieuwegracht 181-183 stond toen een middeleeuws, dwars, éénlaags huis. De kelders behoren nog tot dit middeleeuwse huis, bovendien bevat de linkergevel de oude éénlaags gevel. In 1857 vroeg de heer Haüer vergunning ‘een oud lelijk gebouw’ te mogen ‘vervangen door twee nieuwe nette woningen’, hij kreeg hiervoor de benodigde vergunning. Het ontwerp van de voorgevel is bij de nieuwbouw vrij nauwkeurig gevolgd. Anders is dat het geval met de indeling van het huis. De trap kwam niet tegen de achtergevel maar in het midden van het huis naast de gang te liggen. De keukens die in het ontwerp slechts via de binnenplaats bereikbaar waren, kwamen aan het einde van de gang rug-aan-rug te liggen. In 1859 kocht de Eleëmosynae van Oud-Munster het linker buurperceel ter {== afbeelding Afb. 244. Nieuwegracht 181, 183. Bouwtekening, 1859. Het niet uitgevoerde plan voorzag in de bouw van een identiek dubbelpand links naast de nummers 181 en 183. ==} {>>afbeelding<<} plaatse van het huis tussen het in 1950 gesloopte Nieuwegracht 185 en Nieuwegracht 183, waarop mede een voormalige Rooms-Katholieke schuilkerk stond. Zij vroeg een vergunning aan om de gebouwen te slopen. Hiervoor in de plaats moesten ‘vrije woningen gelijk die in de Groenesteeg’ komen. Aan de gracht werden gedacht ‘twee afzonderlijke huizen onder één gevel in uiterlijke vorm geheel overeenkomstig met den gevel van de daar naast staande voor eenige tijd nieuw gebouwde woningen’. De ontworpen plattegrond van de twee huizen aan de gracht was gelijk aan de uitgevoerde plattegrond van Nieuwegracht 181 en 183. De vergunning werd op grond van argumenten betreffende de ‘vrije woningen’ geweigerd. Ook een herhaald verzoek werd verworpen. Een vergunning voor de sloop van de bestaande gebouwen zonder meer werd verleend. Door deze sloop kwam het blok Nieuwegracht 181-183 ook links vrij te liggen. {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieuwegracht 187 Oud adres Wijk A, nr 802. Namen -De Roos -Miquel Huis Karakteristiek Een grotendeels in 1723-1724 herbouwd of grondig vernieuwd samengesteld, huis, genaamd ‘De Roos’, of ook wel ‘Miquel Huis’. Het bestaat uit een hoofdhuis op L-vormige plattegrond met twee bouwlagen, een zadeldak tussen twee topgevels met de nok evenwijdig aan de voorgevel, een aangekapt zadeldak met achterschild haaks daarop en kelders. In de oksel van de L ligt een aanbouw, eveneens op L-vormige plattegrond, van twee bouwlagen en een de hoek omlopend zadeldak. De voorgevel is een vijf vensters brede lijstgevel. Literatuur -heniger, j., ‘De Roos onder de Linden’, in JOU 1974, blz. 64-95. -penders, jean, Adreslijst middeleeuwen ‘Tussen de Grachten’, Utrecht 1978, blz. 25, 26. Afbeeldingen -L. Serrurier, ca 1730. De Roos onder de Linden en de hortulanuswoning. Tekening. GAU/TA-Nieuwegracht 187, ca 1730. Zie afb. 246. Beschrijving Het perceel van ‘De Roos’ met een oppervlak van ca 16 × 19 meter is gelegen links van de ingang van de Hortus. Ook aan de achterzijde grenst het aan de Hortus Botanicus van de Rijksuniversiteit. De vijf vensters brede voorgevel heeft een baksteenformaat van 22 × 10 × 4,25 cm, 10 lagen 49,5 cm. De vensters bevatten 19de-eeuwse schuiframen. De achtergevel van de diepe vleugel is een twee vensters brede lijstgevel. De vensters, waarboven anderhalfsteens getoogde strekken, bevatten 18de-eeuwse schuiframen. De gevel is opgebouwd uit baksteen met het formaat 21 × 10,5 × 4,25 cm, 10 lagen 46,5 cm. In de top van de linker zijgevel van de dwarse vleugel is het metselwerk van een iets lager, middeleeuws, dwars huis zichtbaar. Het had een topgevel met vlechtingen. De rechter zijgevel bestaat geheel uit modern metselwerk met ongeveer in het midden enige vensters uit 1950. De achtergevel van de aanbouw is een gepleisterde, twee vensters brede lijstgevel. {== afbeelding Afb. 245. Nieuwegracht 187. ==} {>>afbeelding<<} De vensters bevatten empire schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). De vensters zijn voorzien van buitenluiken. In de hal in de dwarse vleugel is een gedeelte van een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel zichtbaar. De overige balklagen zijn in dit deel niet zichtbaar door stuc-plafonds. In de diepe vleugel ligt aan de achterzijde boven de begane grond een drie vakken diepe moer- en kinderbalklaag evenwijdig aan de voorgevel. Het is niet bekend of deze balklaag doorloopt in het voorste deel van de diepe vleugel. In de aanbouw zijn de balklagen enkelvoudig, de balken liggen voor een deel loodrecht en voor een deel evenwijdig aan de voorgevel. De kapconstructie van de dwarse vleugel bevat vier grenen éénjukkige spanten met een a-juk als top. De spanten zijn genummerd met gestoken telmerken, achter ‘eitjes’ en voor rechte merken. De tweejukkige eiken spanten met krommers van de diepe vleugel hebben eveneens telmerken. Hier zijn zowel gekraste als gestoken merken door elkaar, nu zonder volgorde, toegepast. De kappen van de aanbouw bevatten laat 19de-eeuwse eenvoudige spanten. Het huis is slechts ten dele onderkelderd. Onder de diepe vleugel ligt een kelder met drie troggewelven op gordelbogen loodrecht op de voorgevel. Vóór deze kelder ligt rechts onder de dwarse vleugel een smallere kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel; deze kelder loopt niet door tot de voorgevel. In het linkerdeel van het tongewelf bevinden zich twee steekkappen die kunnen duiden op verdwenen kelderlichten. Halverwege de hal bevindt zich een eenvoudig portaal, waarachter een met een steektrap beginnende 18de-eeuwse spiltrap staat die naar de zolder doorloopt. Deze grenen trap heeft dragende stootborden. Links langs de diepe vleugel loopt op de begane grond tot aan de achtergevel een gang met een plat dak. Links en rechts van de hal liggen twee kamers, de rechter is door suitedeuren verbonden met een tussen- en een achterkamer in de diepe vleugel. In de aanbouw bevindt zich de keuken met een eenvoudige hangschouw. Geschiedenis Tot 1406 vormde het perceel van Nieuwegracht 187 een onderdeel van de ‘tweede hofstede’ van Oud-Munster. Deze ca 105 m diepe hofstede had aan de gracht een breedte van ruim 35 meter en aan de Lange Nieuwstraat van ca 23 meter. In 1406 werd de hofstede verkaveld in vijftien percelen. In 1432 werd voor het eerst gesproken over bebouwing ter plaatse van het huidige Nieuwegracht 189 {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} en 191. Dertien percelen, waarop Nieuwegracht 187 en een belangrijk deel van de Hortus gelegen zijn, kwamen in handen van Arnold Helye. Hij bouwde vermoedelijk rond 1440 een diep huis met een trapgevel, een centrale ingang en een zespas tussen de ongelijke verdiepingsvensters en een luikopening in de top. In het derde kwart van de 15de eeuw werd het perceel aan de rechterzijde nog vergroot; hier werd het in 1950 gesloopte huis Nieuwegracht 185, in 1540 ‘camer’ genoemd, gebouwd. Restanten van de oudste bebouwing zijn de kelders en mogelijk de diepe vleugel van het hoofdhuis. Ook de topgevel in de linker zijgevel van de dwarse vleugel kan tot één van de oudste fasen van het huis behoren. Voor het eerst werd de naam ‘die Roess’ gebruikt in een pachtovereenkomst van 1540. Deze haam heeft het huis behouden tot dat in 1723 de stad Utrecht eigenaar werd. In 1720 werd de wens geuit een vervanging te zoeken voor de Hortus Academicus op het bolwerk Zonnenburg. Het perceel van het huis ‘de Roos’ werd geschikt bevonden. Het perceel was aan de Nieuwegracht bebouwd met twee kameren, het huis ‘de Roos’ en een klein huis, en aan de Lange Nieuwstraat met een stalgebouw. Twee kameren naast de stal aan de Lange Nieuwstraat, oorspronkelijk tot het perceel behorend maar later verkocht, werden in 1724 aangekocht ten behoeve {== afbeelding Afb. 246. Nieuwegracht 187. L. Serrurier, ca 1730. De Roos onder de Linden en de Hortulanuswoning. ==} {>>afbeelding<<} van de bouw van het ‘Theatrum Physicum et Anatomicum’. Aan de Nieuwegracht moesten de twee kameren en het grote huis verbouwd worden tot ambtswoning van de hoogleraar-directeur van de Hortus. Deze verbouwing had nog geen invloed op de diepe vleugel, deze werd pas in 1757 met 11 voet verhoogd. Het kleine huis rechts van ‘de Roos’, Nieuwegracht 185, werd ingericht als Hortulanuswoning. Tot 1958 heeft het grote huis dienst gedaan als woning van de hoogleraar-directeur. Sindsdien is het in gebruik als Biohistorisch Instituut van de Universiteit. Het huis is pas sinds 1950 aan de rechterzijde vrijstaand, in dat jaar werd de Hortulanuswoning afgebroken en werd de toegang tot de Hortus vergroot. De gehele rechter zijgevel waarin een aantal vensters werd aangebracht, werd voorzien van een klamplaag. Oud Kerkhof 19, 21 Oude adressen respectievelijk Wijk F, nr 81 en 81 a. Karakteristiek In opzet één 15de-eeuws, dwars huis dat qua type oorspronkelijk een overgang vormde van het huis met aanbouw naar het tweebeukige huis. De voorste beuk bestaat uit twee bouwlagen, een zadeldak tussen twee topgevels met de nok evenwijdig aan de voorgevel, en onder de twee rechter traveeën een kelder. De achterste beuk van Oudkerkhof 19 bestaat nu uit drie bouwlagen met een plat dak. De achterste beuk van nummer 21 heeft tegenwoordig drie bouwlagen en een lessenaardak. De voorgevel is een ongepleisterde, vijf vensters brede lijstgevel (nummer 19 drie en nummer 21 twee vensters breed), met twee moderne winkelpuien. {== afbeelding Afb. 247. Oudkerkhof 19, 21. Bouwtekening, verbouwing 1873. Bij de verbouwing werd het huis in twee afzonderlijke winkelwoonhuizen gesplitst. ==} {>>afbeelding<<} {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} Bronnen -Overeenkomst tussen de eigenaars van Oudkerkhof 19/21 en 23. GAU/Archief Nederduits Hervormde Gemeentescholen-inv. nr 582; 1860. -Gedrukte Verzameling 1965, nr 109bis. -Gedrukte Verzameling 1977, nr 227. -Discussienota over de oude stad ‘Kernbeeld’, Utrecht april 1970. Literatuur -blijstra, r., 2000 jaar Utrecht, Utrecht/ Antwerpen 1969, blz. 280 e.v. -kylstra, e.m., ‘Oudkerkhof 19-21’, in: abku 1983, MOU 1984, blz. 139. Afbeeldingen -W.C. van Dijk, ca 1870. Gezicht vanaf de Domtoren naar het noorden. Foto. GAU/TA-Ca.2 (10). Zie afb. 14. -Bouwtekening ‘Verbouwing gevel’. GAU/SA5-bouwtek.; 1873; tek. nr 710. Zie afb. 247. -Bouwtekening ‘Verbouwing gevel Oudkerkhof 19’. GAU/SA5-bouwtek.; 1909; tek. nr 298. -Bouwtekening ‘Verbouwing Oudkerkhof 19’. GAU/SA6-bouwtek.; doos 324; Oudkerkhof 19; 1933. Beschrijving Het huis staat tegenwoordig op een rechthoekig perceel met een gerende rooilijn, met een oppervlak van ca 10 × 15-16 meter. Wat betreft nummer 21 is het perceel over de volle diepte bebouwd. De diepte van nummer 19 is ca 12,5 meter, wat overeenkomt met de oorspronkelijke bouwdiepte. De splitsing tussen de beide nummers bevindt zich aan de voorzijde tussen de derde en vierde travee van rechts gerekend. De grens verspringt halverwege de diepte van het huis ca twee meter naar rechts. De vijf vensters brede, ongepleisterde lijstgevel heeft anderhalfsteens strekken boven de vensters. De kozijnen van de verdieping bevatten eind 19de-eeuwse schuiframen. De hele ondergevel wordt ingenomen door twee moderne winkelpuien. De achtergevel van nummer 19 is een twee vensters brede ongepleisterde lijstgevel, daterend uit 1933. Op de eerste verdieping bevond zich een balkon met balkondeuren. De tuindeuren van de begane grond zijn recent vervangen door een raam. Nummer 21 heeft een oudere, gepleisterde achtergevel. De lijstgevel heeft hier op de eerste verdieping drie en op de tweede verdieping twee vensters. De vensters van de eerste verdieping bevatten tot stolpramen verbouwde 19de-eeuwse schuiframen. De ramen op de tweede verdieping zijn in {== afbeelding Afb. 248. Oudkerkhof 19, 21. ==} {>>afbeelding<<} de 20ste eeuw vernieuwd. De achtergevel is op de begane grond vrijwel geheel weggebroken bij de bouw van de aanbouw op het achtererf. In de linker zijgevel van het achterhuis is de gevelafdekking met plavuizen, behorend bij de oorspronkelijke daklijn, te zien. Aan de binnenzijde van de linkergevel van het voorhuis zijn dichtgemetselde zoldervensters zichtbaar. Boven de verdieping van het voorhuis ligt een drie vakken brede moer- en kinderbalklaag met in nummer 21 restanten van eiken spreidsel. De sleutelstukken zijn niet meer aanwezig. De oorspronkelijke balklaag boven de begane grond is waarschijnlijk geheel of gedeeltelijk verdwenen. De kapconstructie bevat twee asymmetrische eiken spanten: de jukdekbalk van het onderste juk loopt aan de achterzijde verder door dan het spantbeen en is tweemaal met korbelen afgeschoord op het op gebruikelijke wijze scheefstaande spantbeen. Deze constructie was noodzakelijk voor het niet meer aanwezige, over de achterste beuk doorgetrokken dakvlak. De tweejukkige spanten, de geschoorde makelaars en de nokgording zijn geheel van eikehout. Op het linker spant, in Oudkerkhof 21, zijn gestoken telmerken zichtbaar. Aan voor- en achterzijde zijn opvolgende merken (voor: I, achter: II) aangebracht. Het spant in Oudkerkhof 19 is gedeeltelijk verzaagd. De kelder in nummer 19 had tot 1873 een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Bij het verlagen van de oorspronkelijk hooggelegen begane-grondvloer is het gewelf gedeeltelijk weggebroken. Boven de verdiepingen van de achterste beuk van nummer 21 liggen recente, niet oorspronkelijke, enkelvoudige balklagen, loodrecht op de voorgevel. Het lessenaardak wordt gedragen door gordingen van de zijgevel naar de tussenmuur. De overige balklagen zijn niet zichtbaar. Het achterhuis van nummer 19 onder een plat dak is in 1933 geheel nieuwgebouwd. {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} De indeling van beide huizen dateert uit de 20ste eeuw. Geschiedenis Oorspronkelijk stond het huis achter op een claustraal perceel van Oud-Munster. Het hoofdhuis aan het Domplein, het ‘huis der Honthorsten’, is in 1925 afgebroken en opgenomen in het linker deel van Domplein 4, 5. Het is niet bekend sinds wanneer het huis aan het Oudkerkhof geheel onafhankelijk van het hoofdhuis is geworden. Aan de linkerzijde, de grens met een claustraal perceel van de Dom, waarop het huis ‘De Rode Poort’, het rechter deel van Domplein 4, 5, stond, was het Oudkerkhof-huis vrijstaand, of had een lagere buurman. In de gevel waren op zolder dan ook vensters aanwezig. In de 15de-eeuwse opzet was het een tweebeukig huis met een éénlaags achterste beuk. Het achterste dakvlak van de voorste beuk liep zonder onderbreking door over de achterste beuk. De begane-grondvloer lag ca 80 cm hoger dan de huidige. Van de oorspronkelijke indeling is niets bekend. In de 18de eeuw is de voorgevel geheel vernieuwd. Waarschijnlijk zijn hierbij de 15de-eeuwse sleutelstukken verdwenen. Bij de bouw in 1860 van Oudkerkhof 23 werd een overeenkomst gesloten met de eigenaar van nummer 19, 21 betreffende de vensters in de zijgevel. Het raam op de ‘meidenkamer’ en de twee zolderramen mochten worden dichtgemetseld. Vanaf 1873 is er op de begane grond een winkel gevestigd. Hiervoor werd een winkelpui over de volle breedte aangebracht en het begane-grondvloerniveau verlaagd. Mogelijk werd tegelijkertijd het dak op de achterste beuk vernieuwd om het mogelijk te maken de zolder tot tweede verdieping uit te bouwen. Tussen 1873 en 1909 is het huis in twee delen gesplitst. Een laatste grote verbouwing, waarbij het gehele achterhuis van nummer 19 werd {== afbeelding Afb. 249. Oudkerkhof 21. E.M. Kylstra. Reconstructiedoorsnede ca 1870. ==} {>>afbeelding<<} herbouwd, dateert uit 1933. In 1965 werd het pand door de gemeente Utrecht aangekocht voor sloop, om een grote doorbraak te realiseren die de te verbreden Lange Nieuwstraat via het Domplein zou verbinden met de te verbreden Schoutenstraat en Predikherenstraat, volgens het reconstructieplan van Kuiper (1962) voor de binnenstad. Deze doorbraak was reeds in 1958 door Feuchtinger voorgesteld. Deze doorbraak werd in de gemeentelijke nota ‘Kernbeeld’ (1970) alweer verlaten en in 1977 konden Oudkerkhof 21 en 23 daarom ook in erfpacht uitgegeven worden aan de huurders. Pieterstraat 2, 4 en 6 Oude adressen respectievelijk Wijk F, nr 349, 350 en 351. Karakteristiek Een rij van drie gekoppelde, dwarse huizen gelegen op de hoek van het Pieterskerkhof, daterend uit 1647. De huizen hebben twee bouwlagen, een opkamer en kelderkamer aan de achterzijde, een kelder aan de voorzijde en één over de drie huizen doorlopend schilddak met de nok evenwijdig aan de voorgevel. De voorgevels zijn drie vensters brede lijstgevels, die van Pieterstraat 4 werd in de 19de eeuw gepleisterd. De linker zijgevel van het hoekhuis Pieterstraat 2 is vier vensters breed. Bronnen -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1647; fol. 116-117. -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1757; fol. 456-473. Literatuur -van der monde, 1845, blz. 19-24. Beschrijving Het perceel waarop de drie huizen staan, heeft een rechthoekige plattegrond met een gerende linker rooilijn, het oppervlak is ca 22 à 24 × 12 m. De huizen hebben een oppervlak van gemiddeld ca 7,3 × 8,8 m. Aan de linkerzijde grenst het perceel aan het Pieterskerkhof. Van de voorgevels van Pieterstraat 2 en 6 is de plaats van de vensters oorspronkelijk. {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} Boven de kozijnen zijn anderhalfsteens strekken aangebracht, aan de onderzijde hebben de vensters afgeschuinde rollagen. De vensters van Pieterstraat 2 bevatten 19de-eeuwse schuiframen. Bij nummer 6 zijn in 1968 schuiframen met roedeverdeling in 18de-eeuwse trant aangebracht. De vensterplaatsing van Pieterstraat 4 is wel gewijzigd; op de begane grond zijn de vensters naar beneden verschoven, op de verdieping zijn ze naar beneden verlengd. Onder de vensters, waarin zich 19de-eeuwse schuiframen bevinden, zijn natuurstenen onderdorpels aangebracht. In de zijgevel van het hoekhuis Pieterstraat 2 hebben de vensters, uitgezonderd die van de voorkamer op de begane grond, getoogde strekken. Het metselwerk heeft op de hoeken van de rij een klezorenhoekverband. De deuren en deuromlijstingen van de drie huizen dateren uit drie verschillende perioden; Pieterstraat 2 heeft een ingangspartij uit de eerste helft van de 19de eeuw, die van nummer 4 dateert van rond 1800 en die van nummer 6 uit de late 18de eeuw. Het begane-grondvloerniveau ligt ongeveer 80 cm boven het straatpeil. De drie huizen hebben onder de begane grond aan de voorzijde een kelder met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. Aan de achterzijde hebben de huizen een opkamer, waaronder een kelderkeuken. In Pieterstraat 2 is de muur tussen voor- en opkamer vrijwel geheel weggebroken. De indeling van het huis dateert uit de tijd van de restauratie in 1979, doch komt vrijwel overeen met de oorspronkelijke indeling. In de kelderkeuken bevindt zich een houten Lodewijk xvi-schouw met stucwerk boezem. De indeling van Pieterstraat 4 is nog vrijwel geheel ongewijzigd. Pieterstraat 6 heeft eveneens de oorspronkelijke indeling, de hal met rococo stucwerk heeft een 17de-eeuws dubbelportaal. De rococo-schouw in de kelderkeuken heeft een marmeren onderbouw en een stucwerk boezem. {== afbeelding Afb. 250. Pieterstraat 2, 4, 6. Aanzichten, doorsnede en plattegronden. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 251. Pieterstraat 2, 4, 6. ==} {>>afbeelding<<} {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} Boven zowel de begane grond als de verdieping van de huizen liggen drie vakken brede, samengestelde balklagen. De moerbalken zijn opgelegd in de voor- en achtermuur. De kapconstructie bevat per huis twee grenen, tweejukkige spanten met sporen. De spanten zijn genummerd met gestoken telmerken van 1 tot 6. De nummering loopt over de drie huizen door, beginnend in Pieterstraat 6. Boven de kelderkeukens liggen enkelvoudige balklagen loodrecht op de voorgevel. Geschiedenis In 1644 werd, op initiatief van Jacob van Asch van Wijck, de Pieterstraat aangelegd tussen het Pieterskerkhof en de Kromme Nieuwegracht, over voormalige claustrale erven van Sint Pieter. Jacob van Asch van Wijck had de door hem gekochte erven ten oosten van zijn woonhuis afgestaan ten behoeve van de aanleg van de straat. Drie jaar later, in het begin van 1647, kocht Joost Cornelis van der Ende van de weduwe Van Asch van Wijck een perceel grond op de zuidwesthoek van de straat. In korte tijd bouwde hij hierop de drie huizen Pieterstraat 2, 4 en 6. Lange tijd, met een enkele onderbreking, bleven de drie huizen in één hand, en werden afzonderlijk verhuurd. Vanaf 1757 werden de huizen afzonderlijk verkocht. Veel veranderingen hebben de huizen niet ondergaan. In het begin van de 20ste eeuw werden twee vensters aangebracht in de zijgevel van het hoekhuis, vooraan op de verdieping. In 1968 werd Pieterstraat 6 gerestaureerd, waarbij de voorgevel ramen kreeg naar 18de-eeuws model. Pieterstraat 2 werd in 1979 gerestaureerd. {== afbeelding Afb. 252. Pieterstraat 2. De Lodewijk XVI-schouw in de kelderkeuken. ==} {>>afbeelding<<} Springweg 100-108 (even) Oude adressen De oude adressen zijn: Spring weg 100: oud 114; wijk B, nr 864. Springweg 102 (met inbegrip van 102 A en Weeshuispoort): oud 116; wijk B, nr 863. Springweg 104: oud 118; wijk B, nr 862. Springweg 106: oud 120; wijk B, nr 861. Springweg 108: oud 122; wijk B, nr 860. Karakteristiek Rij van vijf huizen van twee bouwlagen, gedeeltelijk onderkelderd, met een zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel. Hierin is de achterpoort van het Burgerweeshuis opgenomen, die in zijn huidige vorm evenals de drie rechter huizen uit 1612 stamt. De twee linker huizen zijn in 1619 gebouwd. De erven achter de huizen worden geheel of gedeeltelijk in beslag genomen door deels oorspronkelijke keukenaanbouwen. Literatuur -kipp, a.f.e., ‘Springweg 102’, in: abku 1981, MOU 1982, blz. 68, 69. -kipp, a.f.e., ‘Springweg 102’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 133, 134. -klück, b.j.m., ‘Springweg 110-130 (Myropskameren) en Springweg 100’, in: aku 1978, 1979, 1980, MOU 1981, blz. 65-74. -klück, b.j.m., ‘Springweg 100’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 132, 133. -klück, b.j.m., ‘Springweg 102-102 A’, in: abku 1983, MOU 1984, blz. 140-146. Afbeeldingen -Anoniem, 1612. Bestektekening voor Springweg 104, 106, 108 en Weeshuispoort. {== afbeelding Afb. 253. Springweg 100-108. Plattegronden ==} {>>afbeelding<<} GAU/BA3-Gereformeerd Burgerweeshuis - inv. nr 238. -M. van Lokhorst, 1854. De Weeshuispoort. Aquarel. GAU/TA-La. 11.22. -Bouwtekening, 1916. Verbouwing Springweg 104. Archief Bouw- en Woningtoezicht, Gemeente Utrecht. -Bouwtekening, 1926. Verbouwing Springweg 102. Archief Bouw- en Woningtoezicht, Gemeente Utrecht. -G.M. Dekkers, Delft, 1976. Bouwtekening restauratie Springweg 106. Archief Bouw- en Woningtoezicht, Gemeente Utrecht. -Buro Oosting, Utrecht, 1976. Bouwtekening restauratie Springweg 108. Archief Bouw- en Woningtoezicht, Gemeente Utrecht. -W. Annema. Gereconstrueerde bestektekening voorgevels Springweg 100-108. In: MOU 1982, blz. 134, 135. Zie afb. 257. Beschrijving De huizen hebben ieder een oppervlak van gemiddeld ruim 5 × 7 m voor wat betreft het huis zelf. Het erf hierachter, met keukenaanbouw, is oorspronkelijk 4 m diep, maar werd recent bij enkele panden uitgebreid. De lijstgevels hebben per pand een 18de-eeuwse pui, opgetrokken in baksteen van 22 × 10,5 × 3,7 cm; 10 lagen 47 cm, met twee vensters met schuiframen en in {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} het midden een deur met een fors bovenlicht. De gevel van de verdieping, van 17de-eeuwse baksteen van 25 × 12 × 5,5 cm en in kruisverband gemetseld, heeft twee 18de-eeuwse schuiframen onder 18de-eeuwse strekken met aan de onderzijde een rollaag. De 17de-eeuwse vensters waren korter en onder die vensters liep een zandstenen waterlijst over de volle breedte van de gevel. Deze lijst werd in de 18de eeuw door de nieuwe vensters doorbroken, de rest ervan werd vervangen door twee lagen 18de-eeuwse baksteen. Boven de verdieping worden de vensters geflankeerd door rijke, vroeg 17de-eeuwse sierankers. Van de inrijpoort links van het midden is het hardstenen onderste gedeelte laat-gotisch, het bovendeel een 17de-eeuwse zandstenen aanvulling. De hardstenen stijlen van de poort zijn geprofileerd met drie rondstaven, waarvan de twee binnenste met kabelvormig reliëf. De latei draagt een laat-gotisch siermotief met in het midden een medaillon, waarin sporen van een weggehakte kop en profiel. Deze latei sluit, ten gevolge van de verbreding van de poort in 1612, niet aan bij de profielen van de stijlen: rechts en links is een deel onbewerkt. In de geprofileerde spitsboog toont de vulling het wapen van de stichter van het weeshuis, Evert Zoudenbalch, geflankeerd door een weesjongen en -meisje. Hieronder een psalmtekst ‘beatvs homo qvi intelligit svper egenvm et pavperem. pls 40’ (welzalig de man die acht slaat op de behoeftige en de arme). pls (vergissing voor psl) 40 werd in de Statenbijbel van 1619 psl. 41. Boven de boog bevindt zich een dichtgezet oeil de boeuf en onder de goot is het stadswapen aangebracht. Met uitzondering van de polychroom geschilderde boogvulling en het stadswapen is alle natuursteen grijs geverfd. De lijstgevels aan de achterzijde, opgetrokken in baksteen van 25 × 12 × 9,5 cm, in kruisverband gemetseld, hebben in de loop der tijden een onregelmatige indeling gekregen met nog herkenbaar de oude opzet: op de begane grond een venster naast de keukenaanbouw en op de verdieping twee vensters. De huizen van 1612 hebben een muizetandlijst onder de goot. De muurankers met drakekop van de huizen van 1619 zijn bij de bouw secundair gebruikt. De oorspronkelijke aanbouwen, die bij nr 100 en 108 nog aanwezig zijn, en bij 106 nog in de achtergevel herkenbaar is, zijn twee aan twee gecombineerd tot éénlaags aanbouwen met een zadeldak loodrecht op de voorgevel en een gemeenschappelijke tuitgevel. Deze gevels hebben vlechtingen, {== afbeelding Afb. 254. Springweg 100-108. ==} {>>afbeelding<<} klezoren en secundair gebruikte muurankers m2et drakekop. De aanbouw van Springweg 102 is recent gereconstrueerd. De voorste 5,6 m van de rechter zijgevel van Springweg 102 en van de linker zijgevel van Springweg 100 worden grotendeels gevormd door de zijgevels van een middeleeuws gebouw, het ‘sieckhuys’, van baksteen 26 à 27 × 13 × 6(,3) cm; 10 lagen 76,5 cm. De rechter zijgevel hiervan toont in de poortdoorgang een dichtgezette deur en venster onder rondboog. De linkergevel van de Myropskameren fungeert tevens als rechter zijmuur van Springweg 108. In het onderste deel van de achtergevel van nr 106 is secundair materiaal verwerkt van 28 × 15 × 7 cm. Springweg 100 heeft op de begane grond een samengestelde balklaag van vier vakken met de moerbalken evenwijdig aan de voorgevel, hetgeen bij dwarse huizen niet gebruikelijk is; in dit geval hangt de richting kennelijk samen met de diepe plattegrond van het huis. De enkelvoudige balklaag boven de verdieping met vijf grenen balken, uit dezelfde tijd en met dezelfde sleutelstukken, ligt wel haaks op de voorgevel. De spantdragende balken rusten aan de voorzijde boven de verdiepingsvensters. Daarom zijn de spantbenen ingelaten in een voetplaat op de zolder tegen de borstwering. De kap op Springweg 100 en 102 rust op vier met gestoken telmerken genummerde spanten, bestaande uit twee jukken met a-top. Het onderste juk bestaat uit eiken krommers, grenen dekbalken en eiken korbelen, het tweede juk is geheel eiken en het a-spant geheel grenen. Tenminste een aantal eiken onderdelen is secundair gebruikt blijkens de middeleeuwse telmerken die erop voorkomen. Boven de poort naast Springweg 102 ligt een samengestelde balklaag met moerbalken evenwijdig aan de voorgevel. Aan de zuidzijde is een stookgewelfje opgenomen als bodem voor een stookplaats op de verdieping. De achtergevel van de kamer boven de poort staat op een licht gebogen zware {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} eiken balk en heeft twee vensters. Springweg 106 en 108 hebben enkelvoudige balklagen van zes vakken met de balken evenwijdig aan de voorgevel. De kap heeft twee spanten van twee jukken met a-top. De originele indeling van de begane grond is nog aanwezig in Springweg 100, 106 en 108: een halfsteens binnenmuur verdeelt de huizen in een voorvertrek en een achterkamer. In het voorvertrek staat een spiltrap, die tenminste in Springweg 108 nog de oorspronkelijke is, doorgaand naar de zolder met een omtimmering op de verdieping. De achterkamer heeft een stookplaats, in Springweg 100 is deze in 17de-eeuwse vorm gereconstrueerd. De verdieping heeft de schoorsteen tegen de tegenoverliggende muur. De huizen hebben een gespiegelde plattegrond. Onder een gedeelte van de voorkamer ligt een kelder met tongewelf, bereikbaar via een stenen wenteltrap onder de spiltrap. Tegen de scheidingsmuur ligt in Springweg 100 onder de kelder de helft van een ronde waterput. Geschiedenis De bebouwing langs dit deel van de Springweg is ontstaan op het gebied van het voormalige Regulierenklooster, dat hierlangs zijn tuinmuur al in de 14de eeuw enige bijgebouwen en een poortuitgang had. In het kloostercomplex werd in 1582 het Sint Elisabeths-gasthuis gevestigd, dat in 1485 opgericht was aan het Vredenburg en Achter Clarenburg (zie voor de geschiedenis van deze stichting blz. 320). Ter plaatse van Springweg 100 en 102 werd rond 1500 het Sieckhuys gebouwd, een éénlaags dwars pand van ca 11 × 6 m. Het zadeldak, evenwijdig aan de voorgevel, bevatte een zolder en een vliering en rustte op minstens vier genummerde spanten. Het had vermoedelijk gekoppelde sporenparen. De oostgevel, aan de kloostertuin gelegen, was de voorgevel en had ter plaatse van Springweg 100 een ingang. Ook de zuidgevel had een doorgang en een hooggeplaatst venster, beide onder een korfboog. De zolder had hier een kruisvenster onder een segmentboog, waarboven op de tuitgevel met vlechtingen een zonnewijzer geschilderd was, die tot de oorspronkelijke opzet van het pand behoorde: Een witte cirkel met natuurstenen middenblok voorzien van een stilus lag in een brede rood-bruine cirkel, omrand door zwarte biezen. Ter plaatse van de rood-bruine buitencirkel is voor de gevelbeëindiging gebruik gemaakt van rollagen in plaats van vlechtingen. Bovendien werd het metselwerk hier platvol gevoegd, terwijl het verder schuin ingesneden voegen had. De {== afbeelding Afb. 255. Springweg 102A-108. ==} {>>afbeelding<<} uurlijnen waren met een kraslijn in de verse specie getrokken. De brede cirkelbaan was aanvankelijk met gelige verf geschilderd, vermoedelijk goudverf, de uurlijnen daarop met rood, later blauw overtrokken. De doorsnede was 145 cm, de zonnewijzer bevond zich op 7 m hoogte. Ten zuiden van Springweg 102 was de kloostertuin achter de tuinmuur vermoedelijk onbebouwd tot aan de noordgevel van Springweg 110, waar een reeks bijgebouwen met wagenpoort begon, die in 1583 verbouwd werd tot de Myropskameren (zie blz. 189). De poort werd toen vermoedelijk naar het noorden verplaatst. In elk geval besloot het weeshuis in 1612 om de in 1611 gedemonteerde grote poort van het oude weeshuis bij het Vredenburg naast het Sieckhuys in enigszins gewijzigde en verbrede vorm te herplaatsen in een nieuw te bouwen poorthuis met aansluitend aan de zuidzijde drie huurhuizen: Springweg 104, 106 en 108. Uit de eerste bestektekeningen blijkt, dat eerst gedacht werd aan éénlaags dwarse huizen met Vlaamse gevels met een drielicht boven een houten pui. In feite werden er huizen met twee bouwlagen gebouwd met een houten pui, waarin naast de deur aan de ene kant één venster zat, aan de andere kant twee. Boven de puibalk had de gevel twee kruiskozijnen onder korfbogen met zandstenen blokken en een natuurstenen waterlijst langs de onderdorpels. Ook de Vlaamse gevels kregen een kruiskozijn. Boven de poort kwam een oeil de boeuf met glas-in-lood, daarboven een wat kleinere Vlaamse gevel. In de volgende bouwfase, in 1619, werd de voormalige ziekenzaal tot twee huurhuizen verbouwd. Was het plan eerst de vroegere voorgevel aan de kloostertuin als achtergevel te gebruiken, later besloot men ook hier de opzet van de huizen aan de andere kant van de poort te volgen, zodat alleen de beide middeleeuwse zijgevels gehandhaafd werden. Wel werden delen van de oude kap in de nieuwe gebruikt en vonden muurankers een plaats in de achtergevels en de {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} keukenaanbouwen. Alle huizen hadden een onverwarmd voorvertrek met spiltrap, en een verwarmde achterkamer met bedstede tegenover de schouw. Op de verdieping stond een schouw tegen de andere muur, zodat ieder huis twee schoorstenen had. Het weeshuis hield deze vijf huizen eeuwenlang in bezit. In de 18de eeuw verdwenen de Vlaamse gevels, werd de houten pui door een stenen vervangen en werden de verdiepingsvensters vergroot ten koste van de bogen en de waterlijst. Van de poort werd alle natuursteen, die wit geschilderd was, met uitzondering van de bonte boogvulling en het stadswapen, grijs geschilderd als hardsteen-imitatie. In het begin van de 20ste eeuw werd de poort in neogotische trant gekleurd in rood-bruin en groen-blauw. In 1916 werd de keukenaanbouw van Springweg 104 vervangen door een éénlaags aanbouw onder plat dak, ten behoeve van de op de begane grond gevestigde boekbinderij. Het pand Springweg 102 werd in 1926 gesplitst in een beneden- en een bovenwoning, waardoor de indeling gewijzigd werd en de spiltrap verdween. In de poortdoorgang werd de toegang tot de bovenwoning gemaakt. Springweg 106 werd in 1976 gerestaureerd, waarbij onder andere de spiltrap naar de zolder weer aangebracht werd. Bij de restauratie van Springweg 108 in 1977 herkreeg de keuken weer haar lessenaardak. De schouw van de achterkamer van Springweg 100 werd bij het herstel van dit pand in 1980 gereconstrueerd. Bij de renovatie van Springweg 102 werd de poort op grond van oude verfsporen in de 18de-eeuwse kleuren geschilderd, waarbij voor de boogvulling gekozen werd voor de contrastrijkere 17de-eeuwse kleurstelling. {== afbeelding Afb. 256. Springweg 102 A. E.A. Blitz en Zoon, 1925. De poort van het voormalig Burger Weeshuis. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 257. Springweg 100-108. W. Annema. Reconstructietekening op basis van het bouwbestek van 1612-1619. ==} {>>afbeelding<<} {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} Springweg 110-130 (even) Naam Myropskameren. Oude adressen Springweg 110: oud 124; wijk B, nr 859. Springweg 112: oud 126; wijk B, nr 858. Springweg 114: oud 128; wijk B, nr 857. Springweg 116: oud 130; wijk B, nr 856. Springweg 118: oud 132; wijk B, nr 855. Springweg 120: oud 134; wijk B, nr 854. Springweg 122: oud 136; wijk B, nr 853. Springweg 124: oud 138; wijk B, nr 852. Springweg 126: oud 140; wijk B, nr 851. Springweg 128: oud 142; wijk B, nr 850. Springweg 130: oud 144 en 146; wijk B, nr 849 en 848. Karakteristiek Reeks van elf huizen van twee bouwlagen onder zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel; het rechter pand heeft een achterhuis en bevat twee woningen zodat het aantal voormalige vrijwoningen 12 bedraagt. Het complex is in 1583 gesticht maar het bevat enkele huizen, die in wezen van rond 1550 stammen en bovendien resten van bebouwing van rond 1400. Tegen de achtergevels staat over de volle breedte een aanbouw uit 1981. Literatuur -ebbenhorst tengbergen, j.t.h.c. van, en j. alblas: Liefdadige en andere nuttige instellingen te Utrecht, Utrecht 1895, blz. 61, 62. -klück, b.j.m., ‘Springweg 110-130 (Myropskameren) en Springweg 100’, in: aku 1978, 1979, 1980, MOU 1981, blz. 65-74. -klück, b.j.m., ‘Springweg 130-130 bis’, in: abku 1981, MOU 1982, blz. 69-74. -thoomes, w., Hofjes in Utrecht, Utrecht 1984, blz. 45-49, 63. Afbeelding -Anoniem, 1583. Bestektekening Myropskameren. Ingekleurde tekening. GAU/TA:Zi 12.1. Zie afb. 259. Beschrijving De twaalf vrijwoningen bestaan uit elf huizen van twee bouwlagen onder een doorgaand zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel. Achter het rechter huis ligt een achterhuis met zadeldak loodrecht op de voorgevel, dat de twaalfde woning vormde. In 1950 is Springweg 130 verdeeld in een beneden- en een bovenwoning. De Myropskameren vormen met hun twee bouwlagen een uitzondering onder de Utrechtse vrijwoningen. Achter de huisjes met een oppervlak van globaal 6 × 4 m staat tegen de achtergevel een aanbouw uit 1980 onder plat dak met achterschild. In de tuin staat een schuurtje. De voorgevels zijn vertinde, wit geschilderde lijstgevels met op de begane grond een deur en een schuifvenster met roedeverdeling, veelal in alternerend ritme. De deur met bovenlicht is gevat in een nis onder een korfboog. De verdieping heeft per pand één schuifraam, alleen Springweg 130 heeft er twee. De voorgevels van Springweg 110-120 zijn de verbouwde gevel van een dwars 14de-eeuws gebouw, gemetseld van baksteen van 28,5 × 13,5 × 7 à 8 cm, gefundeerd op vanaf het zand gemetselde pijlers van diverse baksteenformaten, zoals 30 × 14 × 7 cm en 32 × 15 × 7,5 cm. De voorgevel van Springweg 116 is een in 1583 dichtgezette poortdoorgang. De gevels van Springweg 122-128 stammen uit het midden van de 16de eeuw. Van Springweg 130 staat de voorgevel, uit 1583, op een laat 14de-eeuws fundament. De achtergevels zijn in hoofdzaak de in 1583 verbouwde gevels van de gebouwen van het Regulierenklooster, uit het midden van de 16de eeuw; alleen die van Springweg 120 bevat nog 13de-eeuws muurwerk. Deze lijstgevels hebben op de verdieping twee kleine vierruitsvensters. De aanbouwen, die de volle breedte van de woningen beslaan, hebben naast de deuren vensters. Per twee panden rijst uit deze gevel een schoorsteen op met ontluchtingskanalen. {== afbeelding Afb. 258. Springweg 110-130. Plattegronden en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} Springweg 130 heeft aan de achterzijde een tuitgevel met op de begane grond een deur en een venster, op de verdieping een venster en een opening ter grootte van een venster voor het balkon, de zolder heeft één venster. De meeste van deze elementen zijn bij de restauratie min of meer gewijzigd. Van de tussenmuren staat die tussen Springweg 120 en 122 op een 13de-eeuws fundament, terwijl de zijmuren van Springweg 130 laat 14de-eeuws zijn. In principe heeft ieder pand een samengestelde balklaag boven de begane grond en boven de verdieping met één moerbalk loodrecht op de voorgevel. Door de complexe verbouwingsgeschiedenis is er van regelmaat in de plattegrond en balklagen geen sprake. Een aantal vertrekken heeft een enkelvoudige balklaag. De moerbalken van Springweg 126 en 128, die al in het midden van de 15de eeuw als woningen in gebruik waren, hebben peerkraalsleutelstukken. Springweg 116 heeft zijn eiken zoldervloer van rond 1500 bewaard. De gordingenkappen dateren uit 1950, maar Springweg 130 bezit nog een eiken spant uit 1583. De begane grond bestaat uit een ongedeelde ruimte met toegang naar de recente aanbouw met keuken en toilet-douchecombinatie. Een steektrap, evenwijdig aan de voorgevel, met kwart boven (nr 122 en 124 hebben een verdreven steektrap) voert naar de verdieping waar een binnenwand de kamer afzondert van de overloop. Van de steektrappen naar de zolder, behalve in Springweg 120 loodrecht op de voorgevel, zijn die van Springweg 112, 114, 116, 126 en 128 nog uit de bouwtijd. Springweg 130 heeft links een gang, die vroeger naar het als twaalfde vrijwoning fungerende achterhuis voerde en nu de steektrap bevat naar de zelfstandige bovenwoning. Het voorhuis heeft verder een kamer, het achterhuis de keuken, de natte cel en een kleine kamer linksachter. De verdieping heeft in het voorhuis een kamer waarachter de overloop is, in het achterhuis een keuken en een kamer links, waarachter het balkon ligt. Op zolder, waarheen een steektrap voert die boven de eerdergenoemde staat, zijn twee kamers en een natte cel. Geschiedenis Evenals de hiervoor besproken panden Springweg 100-108, zijn de Myropskameren ontstaan langs de achtermuur van het kloosterterrein van het Regulierenklooster, dat zich vanaf de Oudegracht tot hier uitstrekte. De oudste bebouwing op deze plaats was een groot gebouw, dat zich uitstrekte van Springweg 120 tot 110 (en mogelijk nog {== afbeelding Afb. 259. Springweg 110-130. Bestektekening vaan de Myropskameren, 1583. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 260. Springweg 130-110. ==} {>>afbeelding<<} verder naar het noorden). De gevel aan de Springweg, gezien de oriëntatie op de kloostertuin oorspronkelijk de achtergevel, is gedeeltelijk bewaard in de voorgevels van de Myropskameren. Rond 1400 werd ter plaatse van Springweg 122 een diep gebouw neergezet tegen de zuidgevel van het oudere. Springweg 130 bewaart de zijmuren van een huis uit de late 14de eeuw. Aan het eind van de 15de eeuw ontstond een gesloten bebouwing, waarbij van Springweg 122 tot 130 het huidige grondplan inclusief de stookplaatsen werd vastgelegd. Ter plaatse van Springweg 116 kwam een poortgebouw met aan weerszijden vertrekken. Ter plaatse van Springweg 118-120 bevond zich een ruimte, vermoedelijk voor opslag, met een vloerniveau 56 cm beneden dat van de poortbestrating. De ruimte ter plaatse van Springweg {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} 112-114, eerst gedeeld, later ongedeeld, was bakkerij, smederij en paardestal. De ruimte van Springweg 110 werd gedeeltelijk ingenomen door een klein gebouwtje met de bakoven, waarachter een uitgebouwde traptoren met houten spiltrap. In 1582 betrok het Burgerweeshuis het kloostercomplex. De regenten werden belast met de uitvoering van het testament van Domproost Cornelis van Myrop: de stichting van twaalf vrijwoningen met een preuve van jaarlijks vijfentwintig gulden en twintig zakken turf en in de vasten iedere week een haring. Zij verbouwden hiertoe de beschreven bijgebouwen langs de Springweg, zodat er tien huisjes ontstonden met eigen voor- en achterdeur en in Springweg 130 twee godskameren achter elkaar. Diverse tussenmuren werden opgetrokken. De dieper liggende vloeren werden met puin opgehoogd, nieuwe plavuizen vloeren werden gelegd. De voorgevels werden vermiljoen-rood geverfd. In de 18de eeuw werden nieuwe keukenaanbouwen gemaakt, bedsteden vernieuwd, nieuwe haardpotten geplaatst en een nieuwe vloer gelegd in Springweg 118. De 19de eeuw bracht overal nieuwe schouwtjes en in een aantal huizen nieuwe betimmeringen. In 1950 werden de vrijwoningen ingrijpend gerenoveerd: de spanten-kappen werden vervangen door gordingenkappen, de meeste trappen werden vernieuwd, Springweg 130 werd verbouwd tot twee woningen boven in plaats van achter elkaar. Tot dat moment genoten de bewoners, bejaarden, nog preuven: f 12,50 per jaar plus f 20, - voor brandstof {== afbeelding Afb. 261. Springweg 110-130. ==} {>>afbeelding<<} in de winter. Nadien werd een huur van f 14, - gevraagd. De status van vrijwoning ging geheel verloren toen de stichting ‘Het Evert Zoudenbalch Huis’ (zie blz. 317) opvolgster in rechte van het Sint Elisabeths-gasthuis, het complex op 15 februari 1968 verkocht aan de stichting Het Utrechts Monumentenfonds. Van 1979 tot 1981 werden de Myropskameren gerestaureerd, naar ontwerp van Buro Oosting Utrecht, waarbij onder meer nieuwe aanbouwen met keuken en natte cel gebouwd werden en in de vergrote tuin een schuurtje geplaatst. Na protesten van de bewoners werd het plan om spiltrappen te plaatsen verlaten ten gunste van de bestaande trappen, waardoor ook de deels nog aanwezige oude steektrappen naar de zolder gespaard werden. Vondsten van het uitgebreide bouwhistorische onderzoek bleven zoveel mogelijk zichtbaar. De nissen boven de deuren werden weer in ere hersteld. Steenweg 4 Karakteristiek Een dwars winkelwoonhuis gebouwd in 1904 naar ontwerp van architect M.E. Kuiler. Het huis bestaat uit twee bouwlagen, een zadeldak en een kelder. Op de rechterhoek is een traptoren met spits uitgebouwd. De dwarse opzet van het huis is ingegeven door de ligging tegen de Buurkerk en is vergelijkbaar met oudere, eveneens tegen kerken aangebouwde dwarse huizen. De ligging zal tevens de inspiratiebron geweest zijn voor de relatief late toepassing van de neo-gotische architectuur. Afbeelding -Bouwtekening voor de bouw van het huis. GAU/SA5-bouwtek.; 1904; tek. nr 267. (afb. 263). Beschrijving Het huis is gelegen tegen de noordgevel van de Buurkerk, op een perceel van ca 9 × 4,5 m. Het huis vertoont een opzet in twee delen, welke geleding in de architectuur van de voorgevel duidelijk tot uiting komt: links een iets vooruitspringend deel en rechts een deel met op de verdieping een uitgebouwde traptoren. Beide delen hebben op de begane grond een houten winkelpui. Op de verdieping heeft het linker deel twee gekoppelde zandstenen vensters in de vorm van kruiskozijnen. Elk kozijn wordt bekroond met een driepas en beide worden samengevoegd in één rondboog. De gootlijst is van geprofileerde baksteen, afgewisseld met dito zandsteen blokken; ook op de hoeken van dit deel van de gevel zijn zandsteen blokken verwerkt. Op het dak staat een forse dakkapel met een tuitgevel. Het rechterdeel heeft op de verdieping twee gekoppelde zandstenen vensters in de vorm van kloosterkozijnen, die eveneens bekroond worden door een driepas en samengevat in één rondboog. De gootlijst is op gelijke wijze gedetailleerd als die van het linkerdeel, maar ligt iets lager. Het zadeldak op dit deel is wel met de nok evenwijdig aan de voorgevel gelegen en wordt rechts beëindigd met een schild. Op het voorste dakvlak staat een kleine dakkapel. Beide daken zijn gedekt met leien in maasdekking. De achthoekige traptoren is op de verdieping op drie rondbogen uitgebouwd. De drie vrijliggende gevelvlakken worden geleed door geprofileerde lisenen met zandsteenblokken. De top van ieder vlak wordt gevuld door een driepas in zandsteen. De vensters in de gevelvlakken geven het verloop van de trap aan en zijn uitgevoerd met een zandstenen boven- en onderdorpel en glas-in-lood. Ook de traptoren is voorzien van een geprofileerde gootlijst. De leien op de spits zijn vervangen door asfaltshingles; op de top staat nog de oorspronkelijke smeedijzeren {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} bloemfontein. Voor de achtermuur is gebruik gemaakt van de zijgevel van de kerk, zodat elementen hiervan, als een dichtgezet boogvenster en steunberen, in het huis waarneembaar zijn. Zowel boven de begane grond als boven de verdieping ligt een vier vakken brede samengestelde balklaag. De balklaag van de begane grond gaat schuil achter een modern verlaagd plafond. De moerbalken van de verdieping zijn voorzien van een kraalprofiel. De linker balk wordt ondersteund door twee peerkraalsleutelstukken met holle zijden, waarop een rozet. De balk is beschilderd met waarschijnlijk nog de originele kleuren. De kapconstructie is door betimmering niet waarneembaar. De kelder heeft een dekking van troggewelven op ijzeren balken loodrecht op de voorgevel. De oorspronkelijke indeling van het huis heeft zowel op de begane grond als op de verdieping plaats gemaakt voor één ongedeelde ruimte. De winkelruimte is thans voorzien van een moderne betimmering, waarachter mogelijk nog restanten van het oude interieur aanwezig zijn. Op de verdieping is van de interieurafwerking, behalve de beschilderde balk met sleutelstukken, ook een kleine schouw in neogotische stijl tegen de linker zijmuur aanwezig. Op het fries van de schouw zijn drie wapens aangebracht, in het midden het stadswapen van Utrecht, aan weerszijden hiervan twee gelijke, onbekende wapenschilden. De spiltrap in de toren loopt van de kelder tot de zolder. De spil is uitgevoerd met een ingesneden leuning en eindigt in een veelhoekige vorm met een ronde knop als bekroning. Op de verdieping wordt de trap onderbroken door een bordes. Het geheel is van eikehout. De paneeldeuren van de winkel en de zolder naar het trappehuis behoren eveneens tot de originele opzet. Het huis is sinds de bouw verbonden met de rechts naastgelegen zijkapel van de kerk, die als opslagruimte dienst doet. Geschiedenis In 1904 werd de noordgevel van de Buurkerk gerestaureerd en tegelijkertijd werd het pand Steenweg 4 geheel door nieuwbouw vervangen. Het winkelinterieur heeft oorspronkelijk ook een afwerking in neogotische stijl gehad. De kleine verdiepingsruimte was oorspronkelijk ingedeeld in twee kamers en een gang. {== afbeelding Afb. 262. Steenweg 4. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 263. Steenweg 4. Bouwtekening 1904. Gevels, plattegronden en doorsneden. ==} {>>afbeelding<<} {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} Twijnstraat aan de Werf 14-15 Oude adressen Twijnstraat aan de Werf 14 bis; Wijk B, nr 136 b Twijnstraat aan de Werf 15 bis; Wijk B, nr 136 a Twijnstraat aan de Werf 14 en 15 hadden geen wijkhuisnummer, aangezien ze pakhuis waren. Karakteristiek Dubbel, dwars woon- en pakhuis gebouwd in 1879, staande aan de werf achter de Twijnstraat. Het bestaat uit twee bouwlagen en een mansardedak met de nok evenwijdig aan de voorgevel. Afbeeldingen -Pieter J. of Paul van Liender, 1771. Gezicht op de Tolsteegbrug te Utrecht uit het noorden, met de binnenzijde van de Tolsteegpoort, de huizen op de werf aan de oostzijde en aan de westzijde van de Oudegracht. Aquarel. GAU/TA-Oudegracht (Voller- en Tolsteegbrug), 1771. -Bouwtekening ‘Verbouw perceel aan de werf der Oudegracht achter het perceel aan de Twijestraat Wijk B 136’. GAU/SA5-bouwtek.; 1879; tek. nr 1751. Zie afb. 265. -Bouwtekening ‘Twee nieuwe pakhuizen met bovenwoningen aan de werf der Oudegracht achter het perceel in Twijestraat Wijk B 136’. GAU/SA5-bouwtek.; 1879; tek. nr 1759. Zie afb. 266. Beschrijving De plattegrond van de huizen heeft de vorm van een parallellogram met een breedte van ca 9 en een diepte van ca 6,5 meter. Achter de huizen ligt een kleine plaats. Rechts is het gebouw vrijwel geheel ingebouwd, links slechts op het begane-grondniveau. De voorgevel voor de beide huizen is een op de verdieping vijf vensters brede lijstgevel, het middelste venster is smaller dan de overige. De kozijnen, waarboven anderhalfsteens strekken zijn aangebracht, bevatten schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). Op de begane grond, het werfniveau, bevinden zich vier deuren, twee voor de pakhuizen en twee voor de bovenwoningen. De kozijnen van de deuren zijn rondom voorzien van een kraalprofiel en een geprofileerd kalf. De linker deur is verbreed. Het huis heeft een mansardekap met de nok evenwijdig aan de voorgevel. In het midden van het voorste dakvlak staat een {== afbeelding Afb. 264. Twijnstraat aan de Werf 14, 15. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 265. Twijnstraat aan de Werf 14, 15. Bouwtekening, 1879. Eerste ontwerp. ==} {>>afbeelding<<} {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} dakkapel. De linker en rechter zijgevel zijn gepleisterde topgevels. In de gepleisterde achtergevel is een aantal kleine vensters en een toegang van het rechter pakhuis naar het achterterrein van Twijnstraat 77 aangebracht. Op de begane grond bevinden zich links en rechts de bergruimten. Hiertussen bevinden zich de toegangen tot de bovenwoningen, de linker toegang funktioneert niet meer als zodanig. Geschiedenis Twijnstraat aan de Werf heeft tot ver in de 20ste eeuw bedrijvigheid van handel en werkplaatsen gekend, die ook de overige werven langs de Oudegracht lang heeft gekarakteriseerd. Een groot aantal gebouwen achter de Twijnstraat geeft ook nu nog duidelijk dit karakter weer. Achter Twijnstraat 11 tot 19 en achter nr 25 staan fraaie pakhuizen. Veel van deze gebouwen hadden een gecombineerde bedrijfs- en woonfunktie. Op het perceel achter Twijnstraat 77 stonden al in de 18de eeuw, zoals zichtbaar op de aquarel van Van Liender, twee huisjes, waartussen een steegje met een trap naar de werf. Waarschijnlijk behoorde het perceel oorspronkelijk toe aan de huizen Twijnstraat 75 en 77. Al op de eerste kadastrale kaart van 1821 was het echter een zelfstandig perceel. In mei 1879 vroeg de heer Gort toestemming voor de ‘verbouw’ van een perceel achter Twijestraat Wijk B 136. Hij had een gebouw op het oog waarin één pakhuis en twee woningen waren gesitueerd. De linker woning bestond uit een beneden- en een bovenkamer, beide voorzien van een bedstee. De rechter woning bevond zich slechts op de verdieping, met het {== afbeelding Afb. 266. Twijnstraat aan de Werf 14, 15. Bouwtekening, 1879. Tweede ontwerp. ==} {>>afbeelding<<} voordeel van een zijkamer achter het middelste raam. Al kort daarna werd een nieuw plan ingediend, waarbij de linker woning de benedenkamer verloor ten gunste van een tweede ‘pakhuis’. Verder bleef het plan vrijwel identiek. Visscherssteeg 11, 13 Oude adressen respectievelijk Wijk E, nr 243 en 244. Karakteristiek Een in de 15de eeuw tot meerlaags, samengesteld huis uitgebouwd 14de-eeuws éénlaags, dwars huis, bestaande uit een niet onderkelderd dwars voorhuis van twee bouwlagen en een zadeldak, en linksachter, haaks op het voorhuis een diep achterhuis van twee bouwlagen, twee kelders en een zadeldak. Literatuur -bruijn, m.w.j. de, Vissersteeg 11-13, verslag archiefonderzoek, typescript, Utrecht 1984. -kipp, a.f.e., ‘Vissersteeg 11-13-15’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 136-137. -kipp, a.f.e., ‘Visscherssteeg 11-13’, in: {== afbeelding Afb. 267. Visscherssteeg 11, 13. Plattegrond en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} abku 1984, MOU 1985, blz. 176. Beschrijving Het perceel waarop het huis staat, heeft een oppervlak van ca 8,2 × 10 m, met halverwege de diepte, ter plaatse van het achterhuis, een verbreding van ca 2,5 m naar links. Uitgezonderd een binnenplaats rechtsachter is het perceel geheel bebouwd. De voorgevel is een lijstgevel met op de verdieping drie schuifvensters met roedeverdeling (2 × 3 + 1 × 3 ruiten), die bij de restauratie, die in 1984 begonnen is, zijn aangebracht. {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} De achtergevel van het voorhuis heeft op de verdieping eveneens een nieuw aangebracht schuifvenster met roedeverdeling (2 × 3 + 1 × 3 ruiten). Het achterhuis heeft als achtergevel een tuitgevel met op de verdieping een kloosterkozijn en in de top twee zolderluiken. Boven zowel de begane grond als de verdieping van het dwarse voorhuis ligt een drie vakken brede, eiken, samengestelde balklaag loodrecht op de voorgevel, met uit de tweede helft van de 15de eeuw daterende peerkraalsleutelstukken met vlakke zijkanten. De kapconstructie bevat twee eiken, enkelvoudige spanten. De spanten zijn van rechts naar links genummerd met ingekraste telmerken. Ook de balklagen van het diepe achterhuis zijn samengesteld, hier twee vakken diep en evenwijdig aan de voorgevel. De moerbalken hebben eveneens peerkraalsleutelstukken. De kapconstructie bevat een eiken, enkelvoudig spant. De top hiervan is in 1985 opnieuw aangebracht. Onder het achterhuis liggen twee kelders achter elkaar met tongewelven evenwijdig aan de voorgevel. De gewelven zijn bij de restauratie gereconstrueerd. In de voorste kelder bevindt zich een diepe waterput. De vloer boven de kelder ligt ongeveer een meter boven de begane-grondvloer in het voorhuis. Ook de verdiepingsvloer en zoldervloer liggen hoger dan die in het voorhuis. De indeling van het huis en de trappen dateren uit de tijd van de restauratie. Geschiedenis In de 14de eeuw werden aan de zuidzijde van de Visscherssteeg, ter plaatse van de nummer 9, 11 en 13, twee éénlaags dwarse huizen gebouwd. Beide huizen waren ongedeeld en hadden een stookplaats tegen de linker zijmuur. In de eerste helft van de 15de eeuw werd links aan de achterzijde van het linker huis een naar links verspringend, diepe vleugel met twee bouwlagen gebouwd. Dit achterhuis had tevens een relatie met het linker buurhuis, dat mogelijk tegelijkertijd of al eerder aan het bezit was toegevoegd. In de nieuwe vleugel bevond zich aan de voorzijde een kelder, met het gewelf uitstekend boven {== afbeelding Afb. 268. Visscherssteeg 11, 13. ==} {>>afbeelding<<} het begane-grondniveau van het voorhuis. Hierdoor ontstond een opkamer. In het achterhuis stond op de begane grond tegen de achtergevel een schouw. In de rechter zijgevel van het achterhuis bevonden zich op de begane grond twee kloosterkozijnen en een kruiskozijn en op de verdieping één kruiskozijn. In de achtergevel waren twee zoldervensters en een vlieringvenster aangebracht. In de tweede helft van de 15de eeuw werd het voorhuis met een verdieping verhoogd en voorzien van nieuwe balklagen en kapspanten. Ook werd op de begane grond een tweedeling in de breedte aangebracht. Mogelijk werd ook in die tijd de tweede kelder in het achterhuis aangebracht. Nadat het huis in verval was geraakt, werd in 1985 met de restauratie begonnen. Wed 5, 7 Adressen Wed 5 en 7 hadden als oude adressen respectievelijk Wed 3 en 4; Wijk F, nr 213 en 212. Het achterhuis is sinds de restauratie zelfstandig onder het adres Korte Nieuwstraat 1. Karakteristiek Een in de 14de en 17de eeuw grondig verbouwd groot deel van een tufstenen dwars huis van ca 1200, tegenwoordig bestaande uit een dwars voorhuis, een kleiner dwars achterhuis en een verbindingsdeel daartussen. Het voorhuis heeft twee bouwlagen, een zadeldak tussen twee trapgevels met de nok evenwijdig aan de straat, en drie kelders. Het achterhuis heeft een opkamer, een verdieping, een zadeldak met de nok evenwijdig aan de straat, en een kelderka- {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} mer. Het verbindingsdeel bezit twee bouwlagen en een plat dak. De voorgevel van het voorhuis is een zes vensters brede lijstgevel. De linker zijgevel is een blinde trapgevel. In de achtergevel is de oorspronkelijke tufstenen achtergevel met vensters van het huis van rond 1200 gedeeltelijk zichtbaar. Het verbindingsdeel heeft een crème-gesauste drie vensters brede lijstgevel aan de Korte Nieuwstraatzijde. Het huis is gelegen op de hoek van het Wed en de Korte Nieuwstraat. Sinds de restauratie van 1977-1979 is het huis opgedeeld in drie zelfstandige woningen. Literatuur -kipp, a.f.e., ‘Wed 5-7 (-9), Eén van Utrechts oudste huizen’, in: De Timmerwerf april 1976, blz. 11-17. -temminck groll, 1963, blz. 31. Afbeeldingen -W.C. van Dijk, ca. 1870. Gezicht vanaf de Domtoren naar het zuiden. Foto. GAU/TA-Ca 2 (3). Zie afb. 17. -A. Grolman, 1884. Gezicht op de ingang van de Korte Nieuwstraat. Aquarel. GAU/TA-Domplein, 1884. -Gemeentelijke Fotodienst Utrecht, 1977-1979. Documentatiefoto's voor, tijdens en na de restauratie. Foto's. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. Verspreide onderdelen -15de-eeuwse muurschildering, Centraal Museum Utrecht. Beschrijving Het huis staat op een tegenwoordig {== afbeelding Afb. 269. Wed 5, 7. Plattegronden, doorsneden en aanzichten. ==} {>>afbeelding<<} {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} l-vormig perceel met een oppervlak van ca 15 × 17 m aan de voorzijde en 7 × 5,5 m aan de achterzijde. Het voorhuis heeft een oppervlak van ca 15 × 9 m, het achterhuis is ca 7,5 × 4,7 m en het verbindingsdeel is ca 4 × 5,5 m groot. Tussen het verbindingsdeel met het achterhuis, en de Korte Nieuwstraat, linksachter het voorhuis ligt een plaatsje, tegenwoordig het voorerf van Korte Nieuwstraat 1. De voorgevel van het voorhuis is een 17de-eeuwse lijstgevel. Boven de vensters en de twee deuren van de begane grond bevinden zich anderhalfsteens korfbogen met zandstenen blokken; het smalle venster naast de rechter deur heeft echter een spitsboog. Boven de verdiepingsvensters bevinden zich ellipsbogen. De vensters bevatten tijdens de restauratie aangebrachte schuiframen met roedeverdeling naar vroeg 19de-eeuws model (begane grond 3 × 2 + 1 × 2, verdieping 2 × 2 + 1 × 2 ruiten). De gevel is afgewerkt met een gootlijst van geprofileerde bakstenen en zandstenen blokken. De linker zijgevel is sinds de restauratie van 1977-1979 een vrijwel blinde trapgevel met op verdiepingsniveau een grote anderhalfsteens ontlastingsboog over de volle breedte van de gevel, in verband met de overgang van de steens zijmuur in de anderhalfsteens topgevel. De zolder krijgt hier licht door middel van twee vensters met luiken. Een rij klinkers boven een laag tufsteen op ca 2,5 m boven het maaiveld geeft het romaanse verdiepingspeil van rond 1200 aan. Daaronder bestaat het muurwerk, oorspronkelijk een binnenmuur, uit groot formaat baksteen in Vlaams verband gemetseld. Tegen de zijgevel staan twee ‘steunberen’ als een doorsnede door de voor- en achtergevel van het romaanse huis, bedoeld om aan te geven dat het huis oorspronkelijk verder naar links doorliep. In deze ‘steunberen’ zijn op verdiepingsniveau sporen van de romaanse vensters te zien. De rechter zijgevel is eveneens een trapgevel. De achtergevel van het voorhuis toont verschillende bouwperioden. Het deel dat vrijligt aan het voorerf van Korte Nieuwstraat 1 is tot een hoogte van ca 6,5 meter opgebouwd als kistwerk van tufsteen, met een dikte van een meter. De binnenste schil bestaat uit grote baksteen. Op de verdieping zijn drie romaanse vensters aanwezig, waarvan er twee zijn dichtgemetseld en het derde een reconstructie van het oorspronkelijke houten raamwerk, thans voorzien van roeden, bevat. Het middelste venster heeft een keperboog met rechte onderkant, de twee buitenste vensters hebben segmentbogen met rechte onderkanten. Op de begane {== afbeelding Afb. 270. Wed 5, 7. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 271. Wed 5, 7. De achtergevel met de restanten van het romaanse tufstenen huis. ==} {>>afbeelding<<} {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 272. Wed 5, 7. A.F.E. Kipp. Reconstructietekeningen van het huis in verschillende perioden. ==} {>>afbeelding<<} grond bevindt zich een bij de restauratie aangebracht venster. Rechts daarvan zijn sporen van twee niet meer bestaande doorgangen zichtbaar, de lage ontlastingsboog behoort tot een romaanse doorgang. Het aan een binnenplaatsje tussen voor- en achterhuis grenzend deel van de achtergevel bevat grote vensters met roedeverdeling, uit de tijd van de restauratie. Deze vensters sluiten aan bij een opkamer in het voorhuis. De aan het voorerf gelegen gevel van het verbindingsdeel is een lijstgevel. Deze vertoont diverse sporen van middeleeuwse vensters en nissen. De vensterverdeling dateert uit 1977-1979, alleen de deur rechts behoort tot een middeleeuwse fase. De gevel is van oorsprong niet bedoeld als buitengevel: het was de binnenzijde van de zijmuur van een in 1963 afgebroken {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} 14de-eeuwse aanbouw. De gevel fungeert gedeeltelijk als zijmuur van het achterhuis. De vier vensters brede achtergevel van het achterhuis is bij de restauratie geheel vernieuwd. Boven de begane grond en de verdieping van het voorhuis liggen zes vakken brede moer- en kinderbalklagen loodrecht op de voorgevel. De kapconstructie bevat vier eiken spanten van twee jukken met een a-juk als top. Het achterhuis heeft enkelvoudige balklagen en een kapconstructie met eenvoudige A-spanten, daterend uit de tijd van de restauratie. Het verbindingsdeel heeft een plat dak. Onder het voorhuis liggen drie kelders. De linker heeft drie, oorspronkelijk vier, 14de-eeuwse troggewelven op gordelbogen. Rechts daarvan ligt achteraan een 17de-eeuwse kelder met een kruisgewelf, en daarvoor één met een vlak plafond. De huidige indeling van het voorhuis dateert in hoofdzaak uit de 17de eeuw en uit 1977-1979. Geschiedenis Rond 1200 werd in de immuniteit van Oud-Munster een huis gebouwd dat een breedte had van ca 35 en een diepte van ca 9 meter. Dit gebouw besloeg de percelen van het huidige Wed 3 A, 5, 7 en de bredere voorganger van het in 1963 afgebroken Wed 9. De oorspronkelijke functie van het gebouw is niet bekend. Het diende in eerste instantie vermoedelijk als gemeenschappelijke woonruimte voor kanunniken van het kapittel van Oud-Munster, vóórdat zelfstandige claustrale huizen werden gebouwd. Het huis had twee bouwlagen en een zadeldak met de nok evenwijdig aan de straat. De hoofdvertrekken bevonden zich op de verdieping, de begane grond diende vermoedelijk als opslagruimte. De hoogten van begane grond en verdieping waren respectievelijk 3,5 en 3,8 meter. De begane-grondvloer lag ruim een meter onder het huidige straatpeil. De plaats van de toenmalige verdiepingsvloer is nog herkenbaar aan een laag klinkers, bij de restauratie in de linker zijgevel aangebracht. Het metselwerk bestond uit kistwerk van tufsteen met een binnenste schil van grote baksteen. Op de begane grond stond links een bakstenen binnenmuur die later opgenomen werd in de huidige zijmuur. Een tweede tussenmuur, ter plaatse van de huidige rechter zijmuur, was veel zwaarder en van tufsteen en liep waarschijnlijk bovendaks door. Rond het midden van de 14de eeuw onderging het deel van het gebouw, overeenkomend met het tegenwoordige Wed 5, 7 een grondige verbouwing. Het linkerdeel, dat later als Wed 9 afzonderlijk zou voortbestaan, bleef min of meer in de oude opzet gehandhaafd; het bleef wel met het middendeel in verbinding staan. Het rechterdeel werd afgesplitst en werd een zelfstandig claustraal huis, het latere Wed 3 A. Het middendeel, Wed 5, 7, vier traveeën breed, werd verhoogd, en na de verhoging van het begane-grondniveau, onderkelderd. De stenen binnenmuren aan weerszijden werden tot bovendaks verhoogd en voorzien van trapgevels; ze vormden zo de scheidingsmuren tussen de drie delen. Achter Wed 7 werd een fors, diep achterhuis gebouwd. In de 15de eeuw werd op de begane grond op de achtermuur van het huidige linker vertrek van nummer 7 een muurschildering met een bijbels tafereel aangebracht. De betekenis van de voorstelling is nog niet vastgesteld, maar duidelijk te onderscheiden zijn enige belangrijke figuren, door soldaten omringd. Na de ontdekking van de schildering bij bouwhistorisch onderzoek tijdens de restauratie is zij overgebracht naar het Centraal Museum, met als voorwaarde een openbare opstelling. Tot in het begin van de 17de eeuw veranderde er niet veel, slechts een aanbouw met een lessenaardak tegen de rechtergevel van het diepe achterhuis werd rond 1500 toegevoegd. In 1610 werd het linkerdeel, het latere Wed 9, afgesplitst en in 1618 afgebroken om in andere vorm te worden herbouwd: het werd op een smallere plattegrond met een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel opgetrokken. Deze herbouw hing samen met de aanleg van de Korte Nieuwstraat. Het middendeel onderging rond dezelfde tijd eveneens een grote verbouwing, waarbij het zes smallere traveeën kreeg in plaats van de vier 14de-eeuwse traveeën. Dit deel werd in 1609 gesplitst. Het rechterdeel, Wed 5, was twee traveeën breed. In de diepte werd het voorhuis in tweeën gedeeld: voorin de ingang met een zijkamer en de spiltrap, achterin een opkamer, waaronder een keuken. De kelder onder deze keuken bestond reeds, maar werd gewijzigd. Het voorste deel van de kelder kreeg een houten balklaag met troggewelfjes, het verdiepte achterste deel werd voorzien van een kruisgewelf. Het linkerdeel, Wed 7, was vier traveeën breed. Het had in de breedte een tweedeling met in de tweede travee van rechts gerekend de ingang en links een grote kamer. De aanbouw van rond 1500 tegen de rechtergevel van het 14de-eeuwse, diepe achterhuis van Wed 7 werd, waarschijnlijk ten behoeve van Wed 5, vergroot. De voorgevel van de voorhuizen werd vervangen door de huidige doorlopende lijstgevel. In de 18de eeuw werden slechts kleine wijzigingen aangebracht. In de 19de eeuw werd de voordeur van nummer 7 een travee naar rechts verplaatst. Wed 9 werd in 1884 opnieuw geheel herbouwd in nog smallere vorm. Ook Wed 3 A vertoonde door de vrijwel volledige herbouw in 1893 weinig meer van de oorspronkelijke opzet, maar bewaarde wel het oorspronkelijke tufstenen muurwerk in zijn beide zijmuren: links van de binnenmuur en rechts van de oorspronkelijke eindmuur met een nog bestaande buitentrap van de kelder naar het voormalige erf ter plaatse van Wed 3. In 1902 werd de splitsing tussen Wed 5 en 7 weer ongedaan gemaakt en kreeg het geheel een functie als bedrijfsruimte. De voorgenomen verbreding van de Korte Nieuwstraat had in 1963 tot gevolg dat Wed 9 en het nog grotendeels 14de-eeuwse achterhuis van Wed 7 werden afgebroken. Het gehele huis Wed 5, 7 was voor afbraak aangekocht. Bij de afbraak van het achterhuis werden resten van een tufstenen huis aangetoond. De gebruiker van Wed 5, 7, vanaf 1924 het veilinghuis Beijers, bleef ook na de aankoop, tot 1968, het huis huren. Na het vertrek van Beijers werd het huis, ter voorkoming van sloop gekraakt. De Gemeente gaf het pand bij de Stichting Het Utrechts Monumenten Fonds in beheer. Problemen met de bewoning en de bouwkundige toestand noopten het Fonds in 1973 het beheer weer over te geven aan de Gemeente. Omdat inmiddels van sloop was afgezien, werd door C.A. Baart de la Faille, architect in dienst van de Gemeente, een eerste restauratieplan opgesteld. Pas in 1975 werd een begin gemaakt met bouwhistorisch onderzoek in het huis. Het gevolg van deze onderzoekingen was een algehele aanpassing van het restauratieplan. Het bouwhistorisch en archeologisch onderzoek ging nog door, waarbij opnieuw belangrijke vondsten werden gedaan. Hierdoor was een derde aanpassing, waaruit het uiteindelijke restauratieplan voortkwam, noodzakelijk. Van 1977 tot 1979 vond de restauratie plaats. Het huis werd opgesplitst in drie zelfstandige woningen. {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} Wolvenstraat 1, 3, 5 Oude adressen Respectievelijk Wijk H, nr 697, 698, 699. Karakteristiek Een rij van drie, waarschijnlijk tussen 1606 en 1616 gebouwde, gekoppelde dwarse huizen, in oorsprong van één bouwlaag met een jongere schijnverdieping. De huizen hebben een over de drie huizen doorlopend zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel, waarvan het voorste dakvlak opgetild is. De tweelaags voorgevel is een gepleisterde wit geschilderde lijstgevel, met op de begane grond om en om gespiegeld een venster en een deur. Bronnen -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1606; -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1616; -Register van Transporten en Plechten. {== afbeelding Afb. 273. Wolvenstraat 3. Doorsnede en plattegrond. ==} {>>afbeelding<<} GAU/SA2-inv. nr 3243; 1630; Afbeeldingen -J. Versteegh, ca 1750. Gezicht boven op de wal uit het westen, op de achtergrond de Plompetoren, op de voorgrond de toren de Beer. Potloodschets. GAU/TA-Plompetoren, ca 1750. -A. van der Pol, 1930. Gezicht in de Wolvenstraat vanaf de Plompetorenbrug. Foto. GAU/TA-Wolvenstraat, 1930. Beschrijving Het perceel, waarop de drie huizen staan, strekt zich over een breedte van ca 12 m uit langs de Wolvenstraat, naast het huis Plompetorengracht 31. De voorgevelrooilijn geert; de diepte van het perceel verloopt van ca 6,5 tot ca 8 m. Wolvenstraat 3 en 5 hebben een plaatsje op het perceel {== afbeelding Afb. 274. Wolvenstraat 1, 3, 5. ==} {>>afbeelding<<} {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} achter Plompetorengracht 29. De breedte van de huizen varieert van ca 3,5 (nummer 3) tot ca 4 meter (nummer 1). De voorgevel is een doorlopende gepleisterde wit geschilderde lijstgevel met op de begane grond per pand een deur en een venster. De huizen zijn onderling gespiegeld. De schijnverdieping heeft één venster. De vensters van de nummers 1 en 3 bevatten laat 19de-eeuwse schuiframen. De vensters van nummer 3 zijn in het derde kwart van de 20ste eeuw verbouwd. De achtergevels van 3 en 5 zijn gepleisterde lijstgevels met 19de-eeuwse éénlaags uitbouwen. De achtergevel van nummer 1 is blind, doordat het pand tegen het achterhuis van Plompetorengracht 29 is gebouwd. Boven de begane grond ligt een over de drie huizen doorlopende moer- en kinderbalklaag loodrecht op de voorgevel van twee vakken per pand. De tussenmuren staan op en onder een moerbalk. De nummers 1 en 5 hebben een strijkbalk langs respectievelijk de rechter en de linker zijmuur. Onder de ‘vrije’ moerbalken zijn eenvoudige sleutelstukken met een ojiefprofiel aangebracht. In nummer 3 zijn de oorspronkelijke kinderbalken in 1984 verwijderd. De kapconstructie bevat per huis één, aan de voorzijde op de verhoging van de borstwering opgelegd, half spant met een eikehouten jukdekbalk, een krommer en een grenen top. Aan de voorzijde is de jukdekbalk verlengd door middel van een liplas-verbinding. Geschiedenis In 1606 was er in een transportakte sprake van twee cameren en een ‘volmeulen’ ter plaatse van het tegenwoordige huis Plompetorengracht 31. In 1616 werd er gesproken over drie cameren ‘bij de vulmeulen’, achter de wal. Dit zijn waarschijnlijk de drie cameren die in 1630 werden bedoeld met ‘annex drie cameren staende aan de gemene wech van Plompetoren naar Cruytoorn’ bij het huis aan de Plompetorengracht. Hieruit lijkt, in combinatie met de bouwhistorische gegevens, af te leiden dat de huizen tussen 1606 en 1616 zijn gebouwd op het erf {== afbeelding Afb. 275. Wolvenstraat 1, 3, 5. J. Versteegh, ca 1750. Op de achtergrond zijn de drie huisjes met Vlaamse gevels te herkennen. ==} {>>afbeelding<<} achter het, mogelijk tegelijkertijd gebouwde, huis Plompetorengracht 31. Op de potloodschets van J. Versteegh van ca 1750 zijn de drie huizen zichtbaar. Zij bezaten toen nog één bouwlaag met een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel. Op het dak stonden drie dakkapellen met getrapte Vlaamse gevels. In de 19de eeuw werd de zolder uitgebouwd tot schijnverdieping door het met een verdieping verhogen van de borstwering aan de voorzijde. Zeven Steegjes Adressen Het ensemble de Zeven Steegjes omvat 166 panden, gelegen aan Korte Rozendaal, Lange Rozendaal, Kockstraat, Brouwerstraat, Boogstraat, Moutstraat, Hopstraat, Suikerstraat, Fockstraat, Pelmolenweg 5-15, Kleine Geertekerkhof 7-11. Van de naam Zeven Steegjes bestaan verschillende interpretaties. Het aantal zeven kan bereikt worden door de telling Rozendaal (Lange en Korte), Kockstraat, Brouwerstraat, Boogstraat, Suikerstraat, Fockstraat, Moutstraat. De uitsluitend via de Pelmolenweg bereikbare Suikerstraat en Fockstraat worden soms niet meegerekend, door de beide Rozendalen apart te rekenen en de Hopstraat eveneens - hoewel aan deze serie van drie doorgangen geen huizen genummerd zijn - komt men eveneens tot zeven stegen. De rand van het gebied wordt gevormd door een deel van het Kleine Geertekerkhof en Pelmolenweg. De adressen en oude adressen worden per straat gegeven bij de beschrijvingen. Karakteristiek Het gebied de Zeven Steegjes valt globaal uiteen in drie delen. De kern rond Kockstraat, Brouwerstraat {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} en Boogstraat is tussen 1842 en 1867 gebouwd door het r.k. Parochiaal Armbestuur op het terrein achter haar brouwerij De Boog aan de Oudegracht. Het gebied ten noorden hiervan omvat de oneven zijde van het Lange Rozendaal, met gevarieerde bebouwing op een strook die deels al sinds de middeleeuwen bebouwd is, alsmede het bouwblok tussen Korte Rozendaal en Pelmolenweg. Dit heeft aan vier zijden bebouwing en in het midden een complex van 10 huizen die grotendeels een slop vanaf het Korte Rozendaal vormen, gebouwd door de Maatschappij tot Verbetering der Woningen voor Arbeidenden in 1859. Dit noordelijke gebied bevat vooral dwarse huizen maar ook enkele diepe, zowel huizen van één als van twee bouwlagen en zelfstandige panden evenals gekoppelde huizen. Sommige huizen bevatten oudere elementen, hoewel het karakter van het geheel rond het midden van de 19de eeuw tot stand gekomen is. Aan de zuidzijde liggen de in hoofdzaak in twee particuliere projecten in 1843 tot stand gekomen Suikerstraat en Fockstraat, beide nu voor een deel gesloopt. Evenals in het kerngebied overheersen hier de dwarse eenlaagshuizen. Als geheel bieden de Zeven Steegjes dus een samenhangend geheel van volkswoningbouw van rond het midden van de vorige eeuw met een grote verscheidenheid door de gefaseerde bouw. De overheersende dwarse huizen komen voor met één, anderhalve en twee bouwlagen, met één kamer en met meerdere vertrekken. Bronnen -Notulen van de Kommissie van Fabricage over de Jaren 1843 en 1844; (jaar 1843, blz. 37 betreft Fockstraat); GAU/SA4-inv. nr 390. -Notulen R.K. Parochiaal Armbestuur (voor met name Brouwerstraat en Boogstraat); GAU/BA3-RC. Armenkamer - inv. nr 20-24. Literatuur -C., V., ‘De Zeven Steegjes, I en II’, MOU 1967, blz. 22, 23, 31, 32. -kipp, a.f.e., ‘Oude Gracht 365’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 117, 118. -kleijn, jan de, Gewoon maar dood, verhalen uit de Zeven Steegjes, Utrecht 1976. -klück, b.j.m., ‘Lange Rozendaal 27-29’, in: abku 1983, MOU 1984, blz. 129, 130. -monde, van der, 1846, blz. 351-353. {== afbeelding Afb. 276. Zeven Steegjes. Doorsneden, plattegronden en periodisering. ==} {>>afbeelding<<} {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} Afbeeldingen -N. van der Monde, 1838. Plattegrond der Gemeente Utrecht. Ingekleurde litho. GAU/TA-Ab 113. -W.C.J. Bollaan, 1847-1852. Plattegrond der Gemeente Utrecht. Litho. Koninklijk Huisarchief, 's-Gravenhage, kaartenverzameling, nr 508. -Bouwtekening Kleine Geertekerkhof 7 e.o., ‘2 Woningen hoek korte Rozendaal van J. de Leur’. GAU/SA5-bouwtek.; 1859; tek. nr 198a, b. -Bouwplan Korte Rozendaal 5 e.v., ‘8 Woningen van de Maatsch. tot verbetering der Woningen voor Arbeidenden in 't kort Rozendaal’. GAU/SA5-bouwtek.; 1859; tek. nr 265. -Bouwtekening ‘Waterlozing in het kort Rozendaal, Woningen Arbeid. Stand’. GAU/SA5-bouwtek.; 1860; tek. nr 314. -Bouwtekening Korte Rozendaal 23. GAU/SA5-bouwtek.; 1860; tek. nr 346. -Bouwtekening voor het westelijk deel van de Boogstraat en de Brouwerstraat. GAU/SA5-bouwtek.; 1860; tek. nr 371b, c. -Bouwtekening voor de hoekhuizen aan de Pelmolenweg en voor de verbetering van de Fockstraat. GAU/SA5-bouwtek.; 1861; tek. nr 445b, c. -Bouwtekening Pelmolenweg 11, ‘Huis staande achter de Wal van H. Lamlet’. GAU/SA5-bouwtek.; 1861; tek. nr 454a, b. -Bouwtekening voor Pelmolenweg 12, geregistreerd als Korte Rozendaal 25. GAU/SA5-bouwtek.; 17-10-1861; tek. nr onbekend. In: UDS: Pelmolenweg 12; kaart 6 (1861.1017). -Bouwtekening voor 100 woningen, Brouwerstraat, Boogstraat. GAU/SA5-bouwtek.; 1861; tek. nr 465. -Bouwtekening voor verhoging Korte Rozendaal 23. GAU/SA5-bouwtek.; 1864; tek. nr 767. -Bouwtekening voor Lange Rozendaal 1, 3, 5. GAU/SA5-bouwtek.; 1865; tek. nr 966. -Bouwtekening Kockstraat 13-16, Lange Rozendaal 40-46, Pelmolenweg 13. GAU/SA5-bouwtek.; 1867; tek. nr 1204bis, a, b. -Bouwtekening Lange Rozendaal 45. GAU/SA5-bouwtek.; 1877; tek. nr 1381. -Bouwtekening Korte Rozendaal 23, aparte opgang bovenwoning. GAU/SA5-bouwtek.; 1888; tek. nr 447. -KLM-Aerocarto NV, 1927. Luchtfoto Zeven Steegjes en omgeving. Foto. GAU/TA-Oudegracht (Geertebrug - Voldersbrug), 1927 (1). Zie afb. 279 -Anoniem, 1927. Gezicht in de Fockstraat. Foto. GAU/TA-Fockstraat, 1927 (1). -Anoniem, 1927. Gezicht in de Suikerstraat. {== afbeelding Afb. 277. Zeven Steegjes. Situatie en kappenplan ==} {>>afbeelding<<} Foto. GAU/TA-Suikerstraat, 1927. Zie afb. 298. -Bouw- en Woningdienst Gemeente Utrecht, ca 1950. Kockstraat. Foto. GAU/TA-Kockstraat, c. 1950. -Bouw- en Woningdienst Gemeente Utrecht, ca 1950. Brouwerstraat. Foto. GAU/TA-Brouwerstraat, c. 1950. -Bouw- en Woningdienst, Gemeente Utrecht, 1952. Serie bouwtekeningen voor verbetering van de woningen van Boogstraat, Brouwerstraat, Kockstraat, Moutstraat en Lange Rozendaal (de tekeningen van Brouwerstraat 2-22 (even) ontbreken). GAU/SA7. Opgenomen in UDS, per adres verwerkt. -Gemeentepolitie Utrecht, 1963. Fockstraat. Foto. GAU/TA-Fockstraat, 1963. Zie afb. 282. Boogstraat Adressen Boogstraat 1-21 (oneven) en 2-20 (even). Wijkhuisnummers respectievelijk wijk B, nr 423, 423a, 423b, 423c, 423d, 423e, 423f, 423g, 423h, 423i, 423k voor de oneven zijde, en wijk B, nr 422i, 422h, 422g, 422f, 422e, 422d, 422c, 422b, 422a, 422 voor de even zijde. Beschrijving De panden aan de Boogstraat, Brouwerstraat en Moutstraat 3, 4, 5, en nr 6 waarvan slechts de gevel bewaard bleef zijn alle gelijk van opzet, maar tot stand gekomen in twee aansluitende bouwstromen. De huizen hebben één bouwlaag onder doorgaand mansardedak op één Philibertspant per pand. De voorgevels hebben boven de deur en het raam een hanekam in gele steen. De begane grond is opgezet als één kamer met hiervan afgescheiden een portaaltje bij de ingang en zoldertrap en één daarachter dat toegang gaf tot het plaatsje waarop een buitenplee per pand. In de vijftiger jaren van de 20ste eeuw is de opzet gewijzigd ten gunste van keukentje op het plaatsje. In de voorheen ongedeelde {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 278. Zeven Steegjes. Kadastraal Minuutplan van 1832, voor de aanleg van de Zeven Steegjes. ==} {>>afbeelding<<} {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} zolderruimte werden toen twee slaapkamers afgescheiden. De panden zijn twee aan twee gespiegeld. In de zijgevel van de aanbouw van Brouwerstraat 24 langs de Pelmolenweg bevindt zich de stichtingssteen: ‘de eerste steen gelegd en daargesteld door het r.k. par. armbestuur der stad utrecht ao 1861’. Geschiedenis De geschiedenis van het kerngebied van de Zeven Steegjes is nauw verbonden met de brouwerij De Boog die, gegroeid vanuit één van de huizen aan de Oudegracht, in het begin van de 19de eeuw een groot gebied besloeg ter plaatse van Oudegracht 367-373 (oneven) en over die breedte ongeveer tot de stadswal doorliep met aan de zuidzijde nog een groot perceel achter Oudegracht 375-391 (oneven) erbij aansluitend. Deze brouwerij bestond al in 1584, in 1761 kwam deze bij testament van de toenmalige eigenaar Willem de Kock met al diens overige bezittingen aan het r.k. Parochiaal Armbestuur. In 1842 pleegde zij woningbouw op het gebied achter de brouwerij. In maart 1860 kocht het Armbestuur het grote perceel dat aan twee zijden begrensd door haar gebied langs de Pelmolenweg lag. Hierdoor ontstond de mogelijkheid om de woningbouw grootscheepser aan te pakken. Bezat het Armbestuur op dat moment 39 woningen ‘in het Rozendaal’, er werd direct een plan ontwikkeld om dat aantal op 100 te brengen om ‘aldus behoorlijke renten van de brouwerij vrij te maken’. De op de gekochte grond en het door inperking van de brouwerij vrij te maken terrein te bouwen huizen waren geenszins als vrijwoningen bedoeld. Het tiental dat gebouwd zou worden bij het doortrekken van de Kockstraat naar de Pelmolenweg, wordt daar besproken. Het eerst was een plan voor 25 woningen aan de orde, de Brouwerstraat en de Boogstraat ten westen van de Hopstraat. Hiervoor moesten enige oude woningen aan de Pelmolenweg gesloopt worden. De bouw werd in oktober 1860 gegund, het ontwerp was van L. Tollenaar, de opzichter van het Armbestuur. In april 1861 was het werk zover gevorderd dat de ‘eerste steen’ geplaatst kon worden langs de Pelmolenweg. In mei van hetzelfde jaar werd aan dezelfde aannemer de bouw van 24 woningen ten oosten van de Hopstraat gegund volgens eenzelfde ontwerp. In augustus was het eerste contingent voltooid, in maart 1862 het tweede, hetgeen een bouwtijd van 10 maanden vanaf de gunning voor ieder project betekend. De tweede bouwstroom sloot vermoedelijk goed aan bij de planning {== afbeelding Afb. 279. Zeven Steegjes. Luchtfoto, 1927. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 280. Boogstraat. Opname ca 1950. ==} {>>afbeelding<<} van de eerste want de enige plaats waar beide projecten elkaar raken is tussen Boogstraat 12 en 10, en daar vertoont de gevel geen bouwnaad. Het hele complex van het r.k. Armbestuur werd in 1952 door de Gemeente gekocht en beperkt gerenoveerd, in afwachting van een beslissing over sanering van de buurt. Brouwerstraat Adressen Brouwerstraat 1-23 (oneven) en 2-24 (even). De wijkhuisnummers waren respectievelijk wijk B, nr 425, 425a, 425b, 425c, 425d, 425e, 425f, 425g, 425h, 425i, 425k, 425l voor de oneven zijde, en wijk B, nr 424l, 424k, 424i, 424h, 424g, 424f, 424e, 424d, {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} 424c, 424b, 424a, 424 voor de even zijde. Hoewel noch het oorspronkelijke bouwplan, noch het huis zelf hiervoor aanwijzingen geven, blijkt uit onder meer de huisnummerplattegrond van 1897 dat Brouwerstraat 23 bovendien het adres Brouwerstraat 25 bevatte; het wijkhuisnummer hiervan was wijk B, nr 425m. Beschrijving De huizen van de Brouwerstraat maken deel uit van een groter bouwplan dat gefaseerd uitgevoerd werd en besproken wordt bij de Boogstraat. Fockstraat Adressen Fockstraat 1 en 2, wijkhuisnummers respectievelijk wijk B, nr 414n, 414m, liggen aan het eind van de straat als afsluiting. Fockstraat 3-31 (oneven) vormen de noordelijke straatwand, met als wijkhuisnummers respectievelijk wijk B, nr 4140, 414p, 414q, 414r, 414s, 414t, 414u, 414v, 414w, 414x, 414y, 414z, 414aa, 414bb, 415, 415bis (voor Fockstraat 31 bis). Aan de zuidzijde resteren slechts nr 4 (wijk B, nr 414l) en het hoekpand Pelmolenweg 15 (oud adres: Fockstraat 28, wijk B, nr 413). Gesloopt zijn Fockstraat 6-26 (even), met als wijkhuisnummers respectievelijk wijk B, nr 414k, 414i, 414h, 414g, 414f, 414e, 414d, 414c, 414b, 414a, 414. Beschrijving Behalve de hoekpanden aan de Pelmolenweg hebben de huizen van de Fockstraat één bouwlaag onder doorgaand mansardedak evenwijdig aan de voorgevels. De begane grond bevat één vertrek, de opzet van de huizen is twee aan twee gespiegeld. Oorspronkelijk was er geen buitenruimte, na de sloop van het grootste deel van de Suikerstraat kregen de meeste panden een aanbouw. In de gevel tussen Fockstraat 7 en 9 bevindt zich de stichtingssteen: ‘de eerste steen gelegd door p.a.j. fock oud 10 maanden den 5 julij 1849’. De beide hoekpanden, met afgeschuinde hoek, Fockstraat 31 en Pelmolenweg 15 hebben twee bouwlagen onder schilddak. Per bouwlaag bezitten ze twee vertrekken. Tenminste Pelmolenweg 15 is onderkelderd. Geschiedenis Op 29 juli 1843 besloot de Kommissie van Fabricage te adviseren om de timmerman Jacobus Merbardus Fock toestemming te verlenen voor de bouw van 29 woningen, in plaats van de door hem gevraagde 30, mits hij zorg zou dragen voor behoorlijke {== afbeelding Afb. 281. Fockstraat. Gezicht vanaf de Pelmolenweg ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 282. Fockstraat. Opname 1963. De vrijwel geheel gesloopte zuidzijde. Links is boven de buitenplee de aftekening van de oudere, lagere dakhelling te zien. ==} {>>afbeelding<<} bestrating, afwatering en verlichting. Opmerkelijk is dat de eerste steen 24 dagen eerder is gedateerd. De doorgang in de richting van de Pelmolenweg was smaller dan nu aangezien daar staande huisjes langs de wal bleven staan. Met de Oudegracht bestond een verbinding vanuit de nieuwe straat via een oudere doorgang, die ook toegang gaf tot een reeks reeds bestaande huisjes en de schuilkerk waaruit later de Martinuskerk ontstond. Tegen de zijgevels van de hoekpanden van deze doorgang, Fockstraat 8 en 10, stonden plees voor algemeen gebruik. Deze doorgang verviel later in de 19de eeuw. De hele straat werd in 1861 aangepakt door de 2de en 3de Maatschappij ter Verbetering der Woningen voor Arbeidenden: zo werd het sanitair verbeterd door de bouw van nieuwe buitenprivaten. Tevens werd de toegang naar de Pelmolenweg verbreed tot de breedte van de vrij ruime rest van de Fockstraat door de bouw van {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} de hoekpanden die als winkel-woonhuizen waren bedoeld. In het tweede kwart van de 20ste eeuw werden de zadeldaken met flauwe helling, die de huizen van 1843 hadden, vervangen door mansardedaken. De borstwering werd daarbij enigszins verhoogd. Rond het midden van de 20ste eeuw werd de zuidzijde van de straat grotendeels gesloopt. Hopstraat Aan de Hopstraat zijn en waren geen panden genummerd. De straat, die niet aan straatnaamborden als zodanig herkenbaar is, bestaat uit drie smalle doorgangen van Lange Rozendaal naar Kockstraat, Brouwerstraat en Boogstraat. Ze is dus in 1842 en 1861 tot stand gekomen. Kleine Geertekerkhof Adressen Kleine Geertekerkhof 7, 8, 9, 10, 11. De wijkhuisnummers zijn respectievelijk wijk B, nr 465, 464, 464, 463, 642e. Beschrijving De rij van vijf huizen omvat zowel zelfstandige als gekoppelde panden, panden van één en van twee bouwlagen, dwarse en diepe huizen. Het hoekpand Korte Rozendaal 1 is in 1859 gebouwd samen met Kleine Geertekerkhof 7. Dit dubbelhuis van twee bouwlagen heeft een mansardedak met de nok evenwijdig aan het Kleine Geertekerkhof die, na de bouw van Korte Rozendaal 3, om de hoek omgezet werd, zodat de drie huizen samen nu een l-vormig dak hebben. De poort aan de rechterzijde moest bij de bouw van het pand vrijgehouden worden aangezien Kleine Geertekerkhof 10 daar een toegang had tot een inpandige berging. Kleine Geertekerkhof 9 en 10, respectievelijk een dwars en een diep huis, bevatten twee bouwlagen. Kleine Geertekerkhof 11 is een dwars huis van één bouwlaag, gebouwd samen met de afgeschuinde hoek: Pelmolenweg 5 en 6. Geschiedenis Kleine Geertekerkhof 10 is mogelijk van oudere oorsprong dan de 19de eeuw, de rest van dit deel van de kerkhofwand is rond het midden van de 19de eeuw tot stand gekomen. Kockstraat Adressen De zuidzijde van de straat wordt gevormd door de panden Kockstraat 1-16 (doorlopend {== afbeelding Afb. 283. Hopstraat. De steeg naar het zuiden gezien, op de voorgrond het Lange Rozendaal ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 284. Kleine Geertekerkhof 7-11. ==} {>>afbeelding<<} {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} pend genummerd), de wijkhuisnummers zijn respectievelijk wijk B, nr 429m, 429l, 429k, 429i, 429h, 429g, 429f, 429e, 429d, 429c, 429b, 429a, 429, 428, 427, 426. De noordzijde bestaat uit een rij ondiepe panden die zowel aan de Kockstraat als aan het Lange Rozendaal grenzen en genummerd zijn aan het Lange Rozendaal: nr 16-46 (even). De wijkhuisnummers zijn wijk B, nr 434m, 434l, 434k, 434i, 434h, 434g, 434f, 434e, 434d, 434c, 434b, 434a, 434, 433, 432, 431. Het hoekpand van deze rij is Pelmolenweg 13 (oud adres: Pelmolenweg 12, wijk B, nr 430). De panden Lange Rozendaal 42 en 46 hebben respectievelijk tevens de adressen Kockstraat 18 en 17 bevat. Beschrijving Het grootste deel van de Kockstraat, Kockstraat 1-12 en Lange Rozendaal 16-38 (even), bestaat uit huizen uit 1842 en 1850 van anderhalve bouwlaag, in twee maal twee rijen tegenover elkaar staande met de tweelaags gevels aan de Kockstraat. Over de rijen ligt een doorgaand zadeldak. De slechts 2,10 m hoge zolder, de halve bouwlaag, heeft aan een zijde een half spant met onder de jukdekbalk een vrije ruimte van ongeveer 1,85 m. Hierboven ligt de vliering met een v-spant. De huizen hebben twee vertrekken en suite achter elkaar, waarnaast een gang met trap, daarachter ligt een keukentje. De huizen hadden oorspronkelijk geen toilet, in Lange Rozendaal 16, dat wat breder is, waren vier privaten ingebouwd, toegankelijk vanuit de Moutstraat. Dit huis had als enige een eigen privaat. In 1952 kreeg ieder pand een eigen toilet. De huizen, die twee aan twee gespiegeld zijn, hebben geen buitenruimte. Van de huizen langs het Lange Rozendaal zijn de deuren aan de Kockstraat buiten gebruik. Kockstraat 13-16 en Lange Rozendaal 40-46 (even) met Pelmolenweg 13 als hoekpand zijn in 1867 gebouwd als panden van twee bouwlagen met beneden- en bovenwoningen. Iedere woning beschikte over twee vertrekken achter elkaar, een plee, twee bedsteden en één stookplaats. De huizen hebben een doorgaand mansardedak evenwijdig aan de Kockstraat. Van de huizen aan de noordzijde zijn de deuren aan de Kockstraat buiten gebruik. Geschiedenis Als begin van de systematische woningbouw op haar brouwerijterrein bouwde het r.k. Parochiaal Armbestuur in 1842 een complex van 12 dwarse huizen van anderhalve bouwlaag. Het betrof de huizen Lange Rozendaal 28-38 (even) en Kockstraat 7-12, gelegen aan een slop, evenwijdig aan het Lange Rozendaal. Het {== afbeelding Afb. 285. Kockstraat. Gezicht vanaf de Pelmolenweg. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 286. Kockstraat. De tweelaagsgevels van de huizen met anderhalve bouwlaag. ==} {>>afbeelding<<} was van daaruit toegankelijk via een nauwe doorgang, een deel van de latere Hopstraat. Dit was tevens het begin van de Zeven Steegjes: de Suikerstraat en de Fockstraat volgden al in 1843. In 1850 werd het slop in de richting van de Oudegracht verlengd bij de bouw van de huizen Lange Rozendaal 16-26 (even) en Kockstraat 1-6. Bij deze bouw werd het ontwerp van de huizen van 1842 vrijwel ongewijzigd gevolgd. Het nieuwe deel van de Kockstraat werd iets breder. Van deze tweede bouwstroom maakte tevens deel uit de bouw van Lange Rozendaal 2-14 (even), gewone dwarse huizen van één bouwlaag. Dat zij tot het complex van de Kockstraat behoren is onder meer te zien aan de afwerking van de gekoppelde deurkozijnen. Het deel van de Kockstraat dat zo ontstond bleef voorlopig een vrij afgesloten geheel met twee nauwe doorgangen naar het Lange Rozendaal. Stonden op de plaats van de eerste projecten eerst fabrieksgebouwen, op de plaats van de derde bouwstroom van 1867 stond aan {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} het begin van de 19de eeuw nog een negental kleine huisjes. Hoewel het doortrekken van de Kockstraat naar de Pelmolenweg pas zeven jaar later plaats vond, stonden deze huizen al aangegeven op het ontwerpplan voor de bouw van 60 woningen uit 1861. De uitvoering van dit plan rondde de bouwactiviteiten van het Armbestuur af, het was tevens het laatste grote project in de Zeven Steegjes. In 1952 werd door de Gemeente een beperkte renovatie uitgevoerd. Korte Rozendaal Adressen De westzijde omvat Korte Rozendaal 1-25 (oneven), waarvan nr 7 t.m. 19 aan een naamloos slop loodrecht op het Korte Rozendaal. De wijkhuisnummers zijn respectievelijk wijk B, nr 466, 467, 468 en 468a, 468b, 468c, 468c1, 468c2, 468d, 468e, 468f, 468g en 468h, 469, 470. Aan de oostzijde liggen Korte Rozendaal 2, 4, 6, wijkhuisnummers respectievelijk wijk B, nr 486a, 486, 485. De rest van deze zijde van de straat is gesloopt en betrof nr 8-28 (even) waarvan nr 8-18 aan een slop, loodrecht op het Korte Rozendaal. De wijkhuisnummers zijn respectievelijk wijk B, nr 478, 479, 480, 481, 482, 483, 476, 475, 474, 473, 472. Beschrijving Het belangrijkste complex binnen het bouwblok aan de westzijde vormt het slop met de kameren Korte Rozendaal 7-19 (oneven) en het erbij behorende pand Pelmolenweg 10 dat een achteruitgang heeft aan het slop. De huizen hebben een doorgaande mansardekap en een uitgebouwd slaapkamertje. De hoekpanden die het slop aan het Korte Rozendaal heeft, bezitten twee bouwlagen onder laag zadeldak dat een l-vorm heeft met als beëindiging aan het Korte Rozendaal een zijschild, aan het slop staat het tegen een topgevel op de scheidingsmuur met het buurpand. Een goed voorbeeld van de groei van een individueel pand vormt Korte Rozendaal 23. In 1860 is het gebouwd of verbouwd en was toen een dwars huis van één bouwlaag onder zadeldak tussen topgevels. In 1864 werd het met een verdieping verhoogd onder mansardedak evenwijdig aan de voorgevel. In 1888 kreeg het een tweede ingang wegens de splitsing in een beneden- en een bovenwoning. Het buurpand, nr 25, is een diep huis van twee bouwlagen onder plat dak, waarvan de verdieping ontstaan is door de uitbouw van de zolder. Korte Rozendaal 1 en 3 werden reeds genoemd bij het Kleine Geertekerkhof. Aan de oostzijde van de straat resteren {== afbeelding Afb. 287. Korte Rozendaal. Gezicht vanaf Kleine Geertekerkhof. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 288. Korte Rozendaal. Gezicht vanaf Lange Rozendaal. ==} {>>afbeelding<<} {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 289. Korte Rozendaal. Gezicht in het slop. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 290. Lange Rozendaal. Gezicht vanaf de hoek met het Korte Rozendaal, gezien naar de Oudegracht. ==} {>>afbeelding<<} nog slechts een tweelaags dubbelhuis van rond 1900 en een tweelaags pakhuis uit het tweede kwart van de 20ste eeuw. Geschiedenis Het in 1478 vermelde huis De Roos werd in 1601 aangeduid als ‘de Roos, zijnde 't hoekhuis van Cort Rosendael, strekkende tot aan de stadswal’. In 1578 had de Raad besloten ‘het hoekje van Rosendaal af te breken, om gebruikt te worden tot een weg onder de wal’. Hiermee is de plaats van dit huis dat zijn naam aan de hele buurt gaf nog niet duidelijk. Het minuutplan toont een perceelsstructuur loodrecht op het Korte Rozendaal, waarbij opvalt dat de grenzen in het verlengde liggen van die van het Korte Rozendaal na de verkaveling van dit gebied. Een duidelijke grens ligt trouwens in het verlengde van de rooilijn van het Kleine Geertekerkhof bij Oudegracht 351: de percelen ten noorden hiervan zijn onder een andere hoek vanaf de Oudegracht uitgezet. Begin 19de eeuw was het Korte Rozendaal aan beide zijden dicht bebouwd, aan de oostzijde lag al een slop met aan één zijde huizen. In 1859 werd het slop aan de westzijde aangelegd - reeds twee jaar later werd door B & W het aanleggen van sloppen tegengegaan. Het betrof een bouwplan voor acht huizen door de Maatschappij tot Verbetering der Woningen voor Arbeidenden. Op de plaats van Korte Rozendaal 11 en 13 stond een pomp, al snel volgden hier twee gelijksoortige huizen. Ook in 1859 werd het hoekpand met het Kleine Geertekerkhof gebouwd, gevolgd door de gelijksoortige invulling Korte Rozendaal 3. Achterin de tuin en van de huizen Korte Rozendaal 23 en 25 werden in 1861 huizen aan de Pelmolenweg gebouwd, eerst nr 11, daarna nr 12. Het slop aan de oostzijde is kort na 1890 gesloopt, de vijf huizen in de rooilijn verdwenen in de 20ste eeuw. Lange Rozendaal Adressen De noordzijde wordt gevormd door de panden Lange Rozendaal 1-45 (oneven); de wijkhuisnummers waren respectievelijk wijk B, nr 435, 436, 437, 438, 439, 440, 441, 442, 443, 444, 445, 446, 447, 448, 449, 450, 451, 452, 453, 453a, 453b, 454, 455. Het huisnummer 39 is nu vervallen door samentrekking met Lange Rozendaal 41, Lange Rozendaal 17 en 19 zijn gesloopt en op hun plaats ligt de toegang naar de inpandige constructiewerkplaats die nu het adres Lange Rozendaal 17 draagt. {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} De zuidzijde omvat de panden Lange Rozendaal 2-46 (even), waarvan Lange Rozendaal 16 en hogere nummers behandeld zijn bij de Kockstraat aangezien zij gebouwd zijn in samenhang met de overzijde van de Kockstraat. De wijkhuisnummers van Lange Rozendaal 2-14 (even) waren respectievelijk wijk B, nr 434t, 434s, 434r, 434q, 434p, 434o, 434n. Beschrijving Lange Rozendaal 2-14 (even) zijn dwarse gekoppelde huizen van één bouwlaag onder doorgaand zadeldak. Ze zijn twee aan twee gespiegeld opgezet en hadden een woonkamer met ervoor een kleine voorkamer, waarnaast een privaat en zeer kleine keukenhoek, aansluitend aan de gang. Zij stammen uit 1850 en maken deel uit van de bouwstroom waartoe ook Lange Rozendaal 16-26 en Kockstraat 1-6 horen, en die besproken werd bij de Kockstraat. In 1952 is de indeling gewijzigd ten gunste van een grotere keuken. Op een hoog geplaatst raampje na waren de achtergevels blind. In 1979 werden ze (met uitzondering van nr 2) uitgebreid met een aanbouw met toilet/douchecombinatie op het terrein van het gesloopte Moutstraat 1. De oneven zijde van het Lange Rozendaal bestaat uit een zeer gevarieerde bebouwing van veelal dwarse huizen van twee bouwlagen. Een aantal is in het tweede kwart van de 20ste eeuw van een bouwlaag onder kap met nok evenwijdig aan de voorgevel voorzien. Het ondiepe huis Lange Rozendaal 15 is eveneens eenlaags, het heeft een zeer stijle mansardekap evenwijdig aan de straat, en bevat mogelijk middeleeuws muurwerk. De panden Lange Rozendaal 27 en 29 bevatten elementen uit diverse perioden. Een vroeg 15de-eeuws bouwdeel lag ongeveer 4,85 m achter de huidige voorgevel van nr 27. Ook aan de straat ontstond bebouwing aangezien beide panden resten bevatten van een kleine kelder onder tongewelf loodrecht op de rooilijn. Al deze bebouwing werd in de 18de eeuw verbouwd tot een dwars huis van één bouwlaag met een grote kap. In 1890 werd dit weer vervangen door een woning met karnhuis, waaruit de stoomzuivelfabriek groeide die de rechter buurpanden hierbij betrok. Bij de hoek met de Oudegracht staan drie panden, Lange Rozendaal 1, 3, 5, van twee bouwlagen met kap evenwijdig aan de voorgevel, die nu als opslagruimte bij het hoekpand Oudegracht 365 getrokken zijn. Dit hoekhuis stamt uit de middeleeuwen, evenals vermoedelijk de kelder onder Lange Rozendaal 1 die slechts een gedeelte van de diepte van het pand beslaat. Boven de kelder ligt een compacte {== afbeelding Afb. 291. Lange Rozendaal 41-45. Rechts het Korte Rozendaal. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 292. Lange Rozendaal. Gezicht vanaf de Oudegracht. ==} {>>afbeelding<<} {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 293. Pelmolenweg. Gezicht in het Lange Rozendaal en rechts de Kockstraat. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 294. Pelmolenweg 5, 6. ==} {>>afbeelding<<} vorm van een gewelf met troggewelven op gordelbogen: vier gordelbogen loodrecht op de rooilijn op een breedte van 4,35 m bij een diepte van 2,8 m. De kelder is toegankelijk vanuit de niet onderkelderde strook van het huis die, voor wat betreft de begane grond, in gebruik is als gang behorende bij het hoekpand (in de Archeologische Kroniek 1982 is deze kelder ten onrechte in het hoekpand zelf geprojecteerd). Ook van Lange Rozendaal 3 is deze gang afgenomen, van nr 5 niet. Een dergelijke situatie is ook te vinden in Lange Smeestraat 1 en 3 (zie blz. 169), ook daar is slechts van de begane grond een gang afgenomen ten behoeve van het middeleeuwse hoekpand aan de Oudegracht. De drie panden zijn in 1865 gebouwd, kennelijk moest daarbij rekening gehouden worden met de doorgang vanuit het hoekpand naar een daarbij behorende kleine ruimte gelegen achter het buurpand van dat hoekhuis, Oudegracht 363. Precies dezelfde merkwaardige situatie doet zich voor bij het hoekhuis van de Lange Smeestraat, Oudegracht 277 (zie blz. 171). Ten westen van het Korte Rozendaal ligt een herhaaldelijk verbouwd huis van één bouwlaag onder laag zadeldak evenwijdig aan de voorgevel met schild rechts; de hoek is afgeschuind. Vermoedelijk betreft het hier oorspronkelijk drie kameren die samengetrokken zijn: Lange Rozendaal 39, 41, 43. Lange Rozendaal 45 is het hoekpand van de Pelmolenweg, in 1877 gebouwd als beneden- en bovenwoning met een ingang aan de Pelmolenweg in wat toen als de voorgevel aangeduid werd, en een tweede ingang, voor de bovenwoning, rechts aan het Lange Rozendaal. Geschiedenis Het middeleeuwse huis De Roos werd onder het Korte Rozendaal besproken. De noordzijde van de straat tussen Korte Rozendaal en Oudegracht was in de middeleeuwen reeds gedeeltelijk bebouwd. Alleen of paarsgewijs zijn de huizen in de loop der tijden verbouwd of door nieuwbouw vervangen. De zuidzijde is geheel tot stand gekomen op het terrein van de brouwerij De Boog en gebouwd door het r.k. Parochiaal Armbestuur in 1842, 1850 en 1867; in 1952 werden deze huizen, na aankoop door de Gemeente, beperkt gerenoveerd. Moutstraat Adressen Alleen aan de oostzijde zijn panden genummerd aan de Moutstraat. Het gesloopte Moutstraat 1 en het door nieuwbouw vervangen Moutstraat 2 hadden geen wijkhuisnummer, omdat het bijgebouwen waren van de brouwerij De Boog aan de Oudegracht. Hierna volgen Moutstraat 3, 4, 5, en de voorgevel van Moutstraat 6. De wijkhuisnummers waren respectievelijk wijk B, nr 422n, 422m, 422l, 422k. Merkwaardigerwijs geeft de huisnummerplattegrond van 1897, vermoedelijk ten onrechte, als adressen respectievelijk Moutstraat 1, 3, 5, 7. Beschrijving Moutstraat 2 is een buurthuis uit 1983. Moutstraat 3, 4, 5 en 6 - waarvan alleen de gevel resteert - maken deel uit van een groter bouwplan dat besproken is bij de Boogstraat. {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} Pelmolenweg Adressen Aan het bouwblok tussen Kleine Geertekerkhof en Lange en Korte Rozendaal liggen de huizen Pelmolenweg 5 (oud adres nr 4, wijk B, nr 462d), 6 (oud nr. 5, wijk B, nr 462c), 7 (oud nr 6, wijk B, nr 462b), 8 (oud nr 7, wijk B, nr 462a), 9 (oud nr 8, wijk B, nr 462), 10 (oud nr 9, wijk B, nr 461), 11 (oud nr 10, wijk B, nr 460), 12 (oud nr 11, wijk B, nr 459). De panden Pelmolenweg 13, 13 A, 14, 15 worden, met hun oude adressen, besproken bij de straten waarvan ze de hoekpanden vormen. Beschrijving Pelmolenweg 5 tot en met 9 zijn dwarse huizen van één bouwlaag uit het midden van de 19de eeuw. Nr 5 en 6 vormen de afgeschuinde hoek naar het Kleine Geertekerkhof. De rij heeft stijle mansardekappen. Pelmolenweg 10 uit 1859 behoort tot het bouwplan van het slop aan het Korte Rozendaal (zie daar). Pelmolenweg 11 en 12 zijn twee zelfstandige dwarse huizen van twee bouwlagen uit 1861. Geschiedenis De Pelmolenweg is van oorsprong de steeg langs de stadswal. Daarlangs ontstonden overal reeksen kameren, vanaf het Lange Rozendaal tot de Diaconessenstraat vormden ze begin 19de eeuw een bijna aaneengesloten rij. Dit beeld werd echter niet aangetroffen tussen het Lange Rozendaal en het Kleine Geertekerkhof, hier waren de percelen alleen aan de zijde van het Korte Rozendaal bebouwd. Dat veranderde in het midden van de 19de eeuw toen Pelmolenweg 5-9 gebouwd werden, in 1859 gevolgd door nr 10. Hiernaast lag de rooilijn toen behoorlijk terug, deze werd naar voren verlegd bij de bouw van huizen achterin de tuinen van Korte Rozendaal 23 en 25: de huizen Pelmolenweg 11 en later 12, beide uit 1861. De hoek met het Lange Rozendaal werd in 1866 vernieuwd, evenals beide voorgaande panden met twee bouwlagen. Suikerstraat Adressen Aan de noordzijde zijn Suikerstraat 1-13 (oneven) gesloopt, de wijkhuisnummers waren respectievelijk wijk B, nr 420h, 420i, 420j, 420k, 420l, 420m, 420n. Er resteren nu Suikerstraat 15 (adres vervallen door samentrekking met nr 17, het wijkhuisnummer was wijk B, nr 4200), 17 (wijk B, nr 420p), 19 (adres vervallen door samentrekking met Pelmolenweg 13 {== afbeelding Afb. 295. Pelmolenweg. Rechts het Lange Rozendaal. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 296. Pelmolenweg. G.Th. Delemarre, ca 1970. Van rechts naar links de Boogstraat, de Brouwerstraat, de Kockstraat en het Lange Rozendaal. In de aanbouw tussen de huizen aan de Boogen Brouwerstraat bevindt zich de stichtingssteen. ==} {>>afbeelding<<} A, het wijkhuisnummer was wijk B, 420q). Het hoekpand is Pelmolenweg 13 A (oud adres: Pelmolenweg 13, het wijkhuisnummer was vermoedelijk wijk B, nr 418). Aan de zuidzijde zijn Suikerstraat 2-14 (even) gesloopt, de wijkhuisnummers waren respectievelijk wijk B, nr 420g, 420f, 420e, 420d, 420c, 420b, 420a. Er bleven over: Suikerstraat 16 (wijk B, nr 420), 18 (adres vervallen door samentrekking met Pelmolenweg 14, het wijkhuisnummer was wijk B, nr 419), en het hoekpand Pelmolen weg 14 (oud adres: Suikerstraat 20, wijk B, nr 418). {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} Beschrijving De resterende bebouwing bestaat uit huizen van één bouwlaag onder zadeldak met de nok evenwijdig aan Suikerstraat. Ze hebben geen buitenruimte en zijn deels voor opslag in gebruik. Geschiedenis De Suikerstraat is in 1843 gebouwd op het terrein van de suikerfabriek van Albert van Beek aan de Oudegracht, waarvoor de straat als toevoerweg bleef fungeren. De huizen stonden aan de zuidzijde rug aan rug tegen de even oude Fockstraat en grensden aan de noordzijde aan de plaatsjes van de woningen aan de Boogstraat uit 1861-1862. Van het 20-tal huisjes werd het grootste gedeelte gesloopt in het derde kwart van de 20ste eeuw, de grond werd als tuin in gebruik genomen bij de aangrenzende huizen aan de Fockstraat die tevens aanbouwen kregen. {== afbeelding Afb. 297. Suikerstraat. Gezicht vanaf de Pelmolenweg. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 298. Suikerstraat. Opname 1927. Het afgebroken gedeelte van de straat gezien naar het oosten. ==} {>>afbeelding<<} Zilverstraat 34 en 36, 38 Oude adressen -Zilversteeg 28 (achterhuis van Zilverstraat 38); Zilverbergspoort, wijk B, nr 739g. -Zilversteeg 30 (achterhuis van Zilverstraat 36); Zilverbergspoort, wijk B, nr 739h. -Zilversteeg 32 (achterhuis van Zilverstraat 34); Zilverbergspoort, wijk B, nr 739i. -Zilversteeg 34 (Zilverstraat 34, ingang in de poort); Zilverbergspoort, wijk B, nr 739j. -Zilversteeg 36 (Zilverstraat 36); wijk B, nr 739 bis. -Zilversteeg 38 (Zilverstraat 38); wijk B, nr 739. Karakteristiek Een dwars voorhuis van één bouwlaag met een mansardedak tussen topgevels. Loodrecht hierop staan naast elkaar twee achterhuizen van één bouwlaag, het linker met een zadeldak en een kelder, het rechter met een afgeplat zadeldak. De eerste aanleg van het huis dateert van 1539. De structuur met de dubbele achterhuizen is vergelijkbaar met bijvoorbeeld Lange Nieuwstraat 85 (zie blz. 168) of Ambachtstraat 11. In tegenstelling tot die huizen betreft het hier een ouder en veel kleiner voorbeeld, karakteristiek voor de bebouwing in smalle zijstraten. In 1557 is het huis vermoedelijk al in twee woningen gesplitst, waarna op het relatief kleine oppervlak een complexe geschiedenis van verbouwingen, splitsing en samenvoeging van woningen volgde. In 1980 zijn beide huizen gerestaureerd. Bronnen -bruijn, m.w.j. de, Resultaten van het archiefonderzoek naar de bebouwingsgeschiedenis van de Zilverstraat te Utrecht, typoscript, december 1982. Archief Bureau Monumenten, Gemeente Utrecht. -klück, b.j.m., Voorlopig verslag van het bouwhistorisch onderzoek in de huizen {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} Zilverstraat 34 en 36, 38. Archief Bureau Monumenten, Gemeente Utrecht. Literatuur -Jaarverslag UMF 1978, blz. 17-18. -Jaarverslag UMF 1981, blz. 15. -klück b.j.m., ‘Zilverstraat 36 en 38.’ in: abku 1982, MOU 1983, blz. 143-148. -monde, van der, 1846, blz. 320-322. -Nieuwsbrief UMF, 5-1979, blz. 9-11. Beschrijving Het oppervlak van het totale perceel meet 15 × 10 m. Het voorhuis heeft een oppervlak van ca 11,5 × 5 m, het linker achterhuis meet ca 5,5 × 5,5 m en het rechter ca 6,5 × 5,5 m. Nr 34 is ondergebracht in het linker deel van het voorhuis en in het linker achterhuis. De nrs 36 en 38 delen samen het rechter deel van het voorhuis en het rechter achterhuis. Links naast nr 34 ligt een ca 1 m brede overbouwde doorgang naar het achtererf, behorend tot het voormalige hofje de Zilverbergspoort. Aan de straatzijde wordt deze afgesloten met een poort. Zilverstraat 34 De voorgevel is een gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel met een zwart geschilderde plint. De éénlaagsgevel bevat links de poort en rechts twee vensters, waarin bij de restauratie van 1980 nieuwe schuiframen met een roedeverdeling in 19de-eeuwse vorm aangebracht zijn. De toegang tot de woning bevindt zich in de linker zijmuur in de poort, reden waarom dit huis in de 19de eeuw tot het voormalige hofje de Zilverbergspoort gerekend werd. Een tweede deur geeft hier toegang tot het achterhuis. Op het voorste dakschild staat een dakkapel met houten wangen. De achtergevel is door het aangebouwde achterhuis niet waarneembaar. In het voorhuis ligt de nog oorspronkelijke moer- en kinderbintenlaag, uit de eerste helft van de 16de eeuw, van vijf vakken breed, loodrecht op de voorgevel. De balkvakken zijn ongelijk van afmeting met een zeer smal rechter vak. Boven de poortweg liggen de kinderbinten van het linker van de vijf vakken van deze balklaag. De kap is in de 19de eeuw vernieuwd als gordingenkap. De achtergevel van het achterhuis is een twee vensters brede schoudergevel, de top heeft een afwerking met een trede halverwege, een rollaag en vlechtingen. Boven in de top bevindt zich een thans dichtgezet rond vlieringlicht. De vensters, bij de restauratie in 19de-eeuwse trant vernieuwd, bevinden zich in de oorspronkelijke maar later verkleinde openingen. {== afbeelding Afb. 299. Zilverstraat 34 en 36, 38. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Door deze verkleining sluit de afwerking met segmentbogen niet meer aan. Het dak boven de poortweg is aan deze zijde aangekapt en het muurwerk is gepleisterd en wit geschilderd. Het achterhuis heeft een 17de-eeuwse eiken moer- en kinderbalklaag van twee vakken diep, evenwijdig aan de voorgevel. De moerbalken zijn voorzien van eenvoudige 17de-eeuwse ojief-vormige sleutelstukken. Tussen de kinderbinten is spreidsel aangebracht. Evenwijdig aan de moerbalken ligt de eveneens eiken zoldervloer. De kap is de oorspronkelijke, laat 16de-eeuwse gebintenkap met één eiken spant met krommers en een v-spant {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} als top. De onderdelen van het spant zijn van gestoken telmerken voorzien, rechts eitjes, links recht. De kelder heeft een 17de-eeuws tongewelf loodrecht op de voorgevel. De kruin van het gewelf ligt ca 60 cm boven het maaiveld, waardoor een verschil in vloerniveaus tussen voor- en achterhuis bestaat. De indeling en de afwerking van het inwendige van het huis is bij de restauratie geheel aan de eigentijdse wooneisen aangepast. Zilverstraat 36, 38 Deze beide woningen beslaan het rechter deel van het voorhuis en het rechter achterhuis; een binnenmuur verdeelt het geheel in de breedte in twee woningen. De voorgevel is ook hier een gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel met een zwart geschilderde plint. De deuren bevinden zich in de buitenste traveeën en elke woning heeft één bij de restauratie vernieuwd venster. De deur van nr 36 heeft een omlijsting van geblokt stucwerk en een middenkalf met eenvoudig snijwerk van ca 1800. Op het voorschild van het mansardedak staan twee dakkapellen, één voor elke woning. De achtermuur van het voorhuis is gemeen met het aangebouwde achterhuis. Het voorhuis heeft de oorspronkelijke samengestelde balklaag uit de eerste helft van de 16de eeuw bewaard, van vijf vakken breed, loodrecht op de voorgevel. De balkvakken zijn ongelijk van afmeting. De kap op het voorhuis is in de eerste helft van de 20ste eeuw vernieuwd. De drie vensters brede achtergevel van dit achterhuis vormt in architectonisch opzicht, samen met dat van nr 34, een dubbele opzet. De al eerder verdwenen top van de schoudergevel werd bij de restauratie slechts zeer ten dele gereconstrueerd. Het achterhuis heeft de samengestelde balklaag van twee vakken diep uit het laatste kwart van de 16de eeuw bewaard. De kap is in de eerste helft van de 19de eeuw vernieuwd in afgetopte vorm. Evenals in nr 34 zijn de woningen bij de restauratie voor wat betreft de indeling en de afwerking gemoderniseerd. Geschiedenis Zilverstraat 34, 36, 38 is oorspronkelijk gebouwd als één geheel, maar heeft in de loop van de tijd wisselend gesplitst en verbonden gefunctioneerd. De geschiedenis van het perceel voor de bouw van het huidige huis laat zich als volgt beschrijven: de oudste bebouwing ter plaatse dateert van het eind van de 14de eeuw, de oudste vermelding van de Zilverstraat is van {== afbeelding Afb. 300. Zilverstraat 34 en 36, 38. Plattegronden en doorsneden. ==} {>>afbeelding<<} 1386. Er stonden toen op deze plaats twee diepe huizen, waarvan de stookplaatsen teruggevonden zijn, één in het midden van nr 36 en één tegen de rechter fundering van nr 38. In de loop van de 15de eeuw werden deze huizen afgebroken en vervangen door twee dwarse huizen op een groter perceel. Hierbij bleef de stookplaats tegen de rechter muur in gebruik. Tegen de achtergevel van nr 36, 38 stond een kleine aanbouw op de fundering van de achtergevel van het oude huis. Rond 1500 werden de rechtermuur en de voorgevel van nr 36, 38 vervangen en waarschijnlijk ook de balklaag. In 1538 woedde er een brand in de Zilverstraat, waardoor de huizen schade opliepen en hersteld moesten worden. De beide erven kwamen in één hand. In een plecht van 6 maart 1539 werd vermeld, dat op deze ‘twe ledich erffgens’ een woning gebouwd zou worden; dit werden de huidige huizen 34, 36, 38. Het vloerniveau van deze huizen kwam hoger te liggen, in nr 36 werd een restant van deze vloer met geglazuurde plavuizen in diagonaalpatroon teruggevonden. Een nieuwe balklaag, aangepast aan het nieuwe vloerniveau werd eveneens aangebracht. Het huis had toen al twee achterhuizen. De huidige achtergevels, de kap en de balklagen van nr 34 dateren echter uit het laatste kwart van de 16de eeuw, toen beide achterhuizen verbouwd werden. In 1557 was het huis waarschijnlijk al in twee woningen gesplitst en in 1648 werd nr 34 afzonderlijk verkocht. Nr 34 onderging in de 17de eeuw vervolgens een aantal vernieuwingen: de balklaag van het achterhuis werd vernieuwd evenals het gewelf van de kelder. In 1739 waren de woningen weer in één hand en in 1752 werden ze omschreven als: ‘zeekere huysinge en herberge daar de Zilveren Berg uythangd, met de camere oostwaarts annex’. De herberg was ondergebracht in nr 36, 38 en bleef daar tot ongeveer 1860 bestaan. De ‘camere’, nr 34, bleef, afwisselend zelfstandig of verbonden met nr 36, 38, als woning dienst doen. Rond 1800 werd de voorgevel van nr 34 vernieuwd en werd de gang naast het huis met de straat verbonden door middel van een poort. Uit deze tijd dateert ook de voordeur van nr 36. In 1831 werden er op het achtererf zes kameren gebouwd en in 1864 werd het gehele complex opgesplitst in twaalf kleine woningen, de zes op het achtererf, twee in nr 34 en vier in nr 36, 38. {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} In de loop van de 19de eeuw werd het dak op het voorhuis vernieuwd als mansardedak. De vensters werden vernieuwd, maar enkele oude kozijnen bleven op hun plaats; deze werden voor de restauratie nog aangetroffen. In de eerste helft van de 20ste eeuw werden de kameren op het achtererf weer afgebroken. De kappen van nr 36, 38 werden nogmaals vernieuwd, terwijl de achterhuizen bij de voorhuizen getrokken werden. In 1980 werd in een samenwerkingsproject van de Stichting Het Utrechts Monumentenfonds, de Stichting Stadsherstel Utrecht en de Gemeente Utrecht met de restauratie van nr 34 begonnen. Waar nodig werd het houtwerk van vensters en deuren vervangen, de voorgevel werd opnieuw gepleisterd en geschilderd, de achtergevel werd hersteld en de top opnieuw opgemetseld. Inwendig is het huis opnieuw ingedeeld en afgewerkt. De restauratie van nr 36, 38 volgde vrijwel direkt hierna. Hiervan moest de achtergevel geheel nieuw worden opgebouwd. De al eerder verdwenen top werd slechts gereconstrueerd tot en met de middenschouders. Het meeste houtwerk van vensters en deuren werd vernieuwd, evenals de indeling en afwerking inwendig. De voorgevel werd in aansluiting op nr 34 opnieuw gepleisterd en geschilderd. Zuilenstraat 11, 13 Oude adressen Respectievelijk wijk A, nr 588 en 587. Karakteristiek In oorsprong één dwars huis met achterhuis en vermoedelijk een traptoren, daterend uit het eerste kwart van de 17de eeuw. Rond 1650 werd dit huis in twee asymmetrische delen gesplitst, waarna beide huizen een onafhankelijke ontwikkeling doormaakten. Nummer 11 bestaat uit een dwars voorhuis van twee bouwlagen. Hierachter staat een achterhuis, eveneens van twee bouwlagen, met een kap met de nok loodrecht op de straat. Zowel het voorals het achterhuis zijn onderkelderd. Het huis bezit verschillende 17de-eeuwse interieurafwerkingen. Nummer 13 bestaat uit een dwars voorhuis van twee bouwlagen een kap en een kelder. Hierachter staat een achterhuis, eveneens van twee bouwlagen met een kap met de nok evenwijdig aan de straat. Verbonden door een gang, maar gescheiden door een binnenplaatsje, staat hierachter een tweede achterhuis. Dit bestaat uit twee bouwlagen met een kap met de nok evenwijdig aan de straat. Dit gehele achterhuis is onderkelderd met een hoge kelder, waardoor de begane grond ruim boven het maaiveld ligt. Literatuur -Jaarverslag UMF 1947, blz. 6, 7. -Jaarverslag UMF. -kipp, a.f.e., ‘Zuilenstraat 7-15’, in: ABKU 1982, MOU 1983, blz. 147, 148. Afbeeldingen -Anoniem, 1945. Gezicht in de straat uit het westen. Foto. GAU/TA-Zuilenstraat, 1945 (1). (afb. 304). -Anoniem, ca 1950. Gezicht op de voorgevels van beide huizen voor de restauratie. Autotypie. GAU/TA-Zuilenstraat 11-13, c. 1950. -Anoniem, ca 1950. Gezicht op de ontpleisterde voorgevel van het huis nr 13. Foto. GAU/TA-Zuilenstraat 13, c. 1950. {== afbeelding Afb. 301. Zuilenstraat 11, 13. ==} {>>afbeelding<<} Beschrijving Zuilenstraat 11 Het huis is gelegen op een perceel van ca 8 × 27 m en heeft een oppervlak van ca 8 × 16 m. Het hoofdhuis De voorgevel vormt architectonisch een geheel met nr 13 en is gemetseld in kruisverband (bs. 23,5 × 11 × 5 cm; 10 lagen 59,5 cm) met een lijst van geprofileerde baksteen. Op de begane grond bezit nr 11 vier vensters en nr 13 drie, op de verdieping is dit omgekeerd. Boven de vensters van zowel de begane grond als de verdieping zijn korfbogen met gedecoreerde natuurstenen blokken. Alle ramen en de beide deurpartijen dateren van de restauratie in 1947-'51. Beide huizen hebben ieder één kelderlicht. Het zadeldak tussen topgevels dekt beide panden en op {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} het voorste dakvlak staat één dakkapel voor ieder huis. Voor het huis ligt een hardstenen stoep. De achtergevel is door de aanbouw van het achterhuis geheel aan het oog onttrokken. Zowel boven de begane grond als boven de verdieping ligt een moer- en kinderbalklaag, loodrecht op de voorgevel. Deze gaat deels achter latere stucplafonds schuil. Voorzover zichtbaar zijn de moerbalken van 17de-eeuwse ojief-vormige sleutelstukken voorzien. De kap bevat vier grenen spanten van twee jukken met een top. Het linker juk is opgevuld met de tussenmuur van beide huizen. De onderdelen zijn voorzien van gestoken telmerken, aan de voorzijde rechte streepjes, achter met de guts gestoken eitjes. De nummering loopt niet geheel in de juiste volgorde, maar lijkt wel over beide huizen door te lopen. Op de eerste jukdekbalk zijn de kinderbinten van de vlieringvloer gelegd. De kap is grotendeels betimmerd en in kamers ingedeeld. De kelder, met tongewelf evenwijdig aan de voorgevel, beslaat niet de volledige diepte van het voorhuis, het achterste deel is niet onderkelderd. Door middel van een tussenmuur onder de gang van nr 11 is de oorspronkelijke kelder in twee delen gesplitst. De kelder van nr 11 is vanuit het achterhuis bereikbaar via een gangetje met tongewelf. Rechtsachter bevindt zich nog een kleine kelderruimte, met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. Linksachter gaf een thans dichtgezette doorgang toegang tot het achtererf. De indeling van het voorhuis sluit aan op het achterhuis. Links loopt een gang onder de spiltrap door, van voor tot achter. Rechts hiervan ligt een vertrek, dat thans als kamers en suite één geheel vormt met het vertrek in het achterhuis. De spiltrap is ondergebracht in wat vermoedelijk het restant is van een traptoren, die bij het oorspronkelijke huis ongeveer in het midden van de achtergevel uitgebouwd was. Hiervan bestaat nu alleen nog het inpandige deel van de begane grond met daarboven rechts een strijkbalk met een sleutelstuk met een rijkere profilering dan die van het voorhuis. Het bovenste deel van de trap is afgezaagd en, als trap naar de zolder, linksachter in het voorhuis geplaatst. De inkeping van de hiervoor verwijderde kinderbinten in de moerbalk wijzen erop dat het hier een niet oorspronkelijk trapgat betreft. De naar rechts draaiende spiltrap is uitgevoerd met een spil met ingesneden leuning en geprofileerde treden, waarvan de eerste zeven vernieuwd lijken te zijn. De stootborden zijn met een toognagel in de spil vastgezet. De {== afbeelding Afb. 302. Zuilenstraat 11, 13. Plattegronden en doorsnede, details van sleutelstukken en de spiltrap. ==} {>>afbeelding<<} bekroning van de spil is verdwenen. Op de begane grond is de omtimmering van de trap met strokenpanelen nog aanwezig, waarin opgenomen een dito deurtje, dat toegang geeft tot het de kelder in het achterhuis. Het interieur van de voorkamer is voornamelijk laat 19de-eeuws, met een stucplafond met decoratie en tegen de rechtermuur een schouw met een bruin-wit geaderde marmeren schoorsteenmantel in neo-barokke stijl. Op de vloer tekent zich de omtrek van een oudere grotere schouw af. Het vermoedelijk 17de-eeuwse-paneeldeurtje in de linkermuur is thans in de hoek geplaatst, maar bevond zich, naar mededeling van de bewoner, in een oudere fase in het midden van de muur. Het achterhuis van Zuilenstraat 11 De achtergevel is een gepleisterde lijstgevel van drie vensters breed. Op de begane grond bevindt zich een laat 19de-eeuws drielicht-raam en op de verdieping bevatten de vensters vroeg 19de-eeuwse ramen met roedeverdeling en een brede middenstijl (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). Het dak heeft aan de achterzijde {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} een schild, waarop een moderne dakkapel staat. Ook de kelderlichten zijn modern. De balklaag boven de begane grond is niet zichtbaar, die boven de verdieping bestaat uit een laat 18de-eeuwse of begin 19de-eeuwse enkelvoudige balklaag met kraalprofiel loodrecht op de voorgevel. De kap bevat twee grenen spanten van ieder twee jukken met een top. De delen zijn voorzien van laat 18de-eeuwse of begin 19de-eeuwse kleine gestoken telmerken. De zolder is grotendeels betimmerd en in kamers ingedeeld. De kelder bezit een dekking van forse balken loodrecht op de voorgevel met daartussen troggewelven. Deze kelder ligt hoger dan die onder het voorhuis, waardoor een niveauverschil optreedt tussen voor- en achterhuis. De kelder doet vanouds dienst als keuken. Onder de spiltrap bevindt zich de toegang met een 17de-eeuws eikehouten steektrapje met leuning op balusters. Tegen de rechtermuur is de rookkap aangebracht, die oorspronkelijk een grotere afmeting had, gezien de aftekening in de wand. Op de vloer liggen grote rood-bruine natuurstenen tegels. De wanden zijn grotendeels betegeld met 17de-eeuwse blauwe tegels, waarvan het merendeel één serie vormt van diverse voorstellingen van een landschap met figuren. In de voorste muur bevindt zich de toegang naar de kelder onder het voorhuis. Deze is afgesloten met een 17de-eeuws strokendeurtje in de oorspronkelijke omlijsting. Hierdoor is te zien dat de deur eens naar binnen draaide. Ook heeft er zich een scharnierpunt in het midden van de deur bevonden, zodat ook alleen de linker helft geopend kon worden. Zuilenstraat 13 Het huis is gelegen op een perceel van ca 7,5 × 35,5 m en heeft, tesamen met de achterhuizen, een oppervlak van ca 7,5 × 20 m. Het hoofdhuis De voorgevel van het hoofdhuis is reeds beschreven in samenhang met nr 11. De achtergevel is door de aanbouw van het achterhuis geheel aan het zicht onttrokken. Op de begane grond is de achtergevel weggebroken, maar de plaats ervan, in het verlengde van die van nr 11, kon nauwkeurig vastgesteld worden aan de hand van bouwsporen in de ontpleisterde zijmuur. De balklagen zijn niet in het zicht. De kapconstructie bevat twee grenen spanten, ieder van twee jukken met een top. De onderdelen zijn genummerd met gestoken telmerken, achter rechte streepjes met de nummers 5 en 6 en voor eitjes met de nummers 2 en 6, de nummering {== afbeelding Afb. 303. Zuilenstraat 11, 13. De keuken in het achterhuis van nr. 11, 17de-eeuwse trap naar de gang. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 304. Zuilenstraat 11, 13. Opname 1945. Bij Zuilenstraat 9 is begonnen met een proefontpleistering, gericht op het vinden van bogen boven de vensters. Enige jaren later zouden ook de nrs. 11 en 13 van hun pleisterlaag worden ontdaan. ==} {>>afbeelding<<} {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} vormt geen doorlopende reeks meer. Op de onderste jukdekbalk zijn de kinderbinten voor de vliering gelegd. De kelder, met tongewelf evenwijdig aan de voorgevel, ligt, evenals in nr 11, niet onder de gehele diepte van het huis. Deze kelder is vanuit het voorhuis direkt met een stenen steektrap toegankelijk. De indeling van het voorhuis is afgestemd op de beide achterhuizen. Rechts loopt de gang langs het binnenplaatsje door tot het tweede achterhuis. Linksachter in de gang bevindt zich het vroeg 19de-eeuwse trappehuis, dat doorloopt tot op zolderniveau. Links naast de gang is de voorkamer als suite verbonden met een vertrek in het achterhuis. De waarschijnlijk laat 18de-eeuwse suite-deuren zijn uitgevoerd als porte brisée in een uitvoerig geprofileerde omlijsting. Aan de zijde van de voorkamer is het bovenste paneel van de deuren voorzien van een guirlande van bladeren en de naald is uitgevoerd als kraalprofiel. In de profilering van de omlijsting is onder andere een eierlijst en een kraallijst verwerkt. De kroonlijst is uitgewerkt met een tandlijst. Aan de zijde van de achterkamer is de uitvoering vereenvoudigd. Met uitzondering van deze suite-deuren is het interieur sober uitgevoerd, voor zover het 19de-eeuwse afwerkingen betreft. Veel is ook achter latere betimmeringen verdwenen. Het eerste achterhuis van Zuilenstraat 13 Sobere 19de-eeuwse afwerkingen en recente betimmeringen maken op het moment onmogelijk om in dit achterhuis oudere fasen waar te nemen. De achtergevel is aan het zicht onttrokken, daar het binnenplaatsje geheel is overbouwd. De kap bestaat uit een eenvoudige 19de-eeuwse constructie. Het tweede achterhuis van Zuilenstraat 13 De voorgevel van dit achterhuis is door de overbouwde binnenplaats niet waarneembaar. De achtergevel is een gepleisterde lijstgevel van drie vensters breed. Aan de hoge begane grond is voor een deel een laat 19de-eeuwse serre gebouwd. Hierboven heeft de verdieping een balkon. De vensters op de verdieping bevatten ongedeelde schuiframen. In de blinde rechter zijgevel tekent zich de oorspronkelijke daklijn af, waaruit blijkt dat dit achterhuis oorspronkelijk één bouwlaag had en rond het midden van de 19de eeuw met een verdieping onder mansardedak verhoogd is. Boven de begane grond ligt een moer- en kinderbalklaag loodrecht op de voorgevel, van twee vakken breed. De moer- en strijkbalken zijn voorzien van sleutelstukken met een ojiefprofiel. De schoorsteenraveling bevindt zich tegen de linkermuur, de huidige schouw is een 20ste-eeuwse vrije interpretatie van een 17de-eeuws voorbeeld. De serre is uitgevoerd met gekleurd glas-in-lood in decoratieve patronen van bloemen en flamingo's. De balklaag van de verdieping is vanouds achter een stucplafond weggewerkt. De kap is uitgevoerd met gordingen. De kelder heeft een dekking van troggewelven op houten balken loodrecht op de voorgevel. Aan de balken is met behulp van stuc een kraalprofiel aangebracht. Evenals in nr 11 heeft ook deze kelder vanouds als keuken dienst gedaan. In nr 13 is de afwerking ervan in de 19de eeuw vernieuwd. De schouw, het aanrecht met kastjes, de kastenwand en dergelijke dateren waarschijnlijk uit de tijd van de verhoging van het achterhuis. De vloer is afgewerkt met een combinatie van witte marmeren en rode hardstenen tegels in het midden, met daar omheen rood en zwart geverfd cement. De kamer op de verdieping is, evenals de rest van het huis, van een sobere 19de-eeuwse afwerking voorzien. Het stucplafond heeft een eenvoudig middenornament. Tegen de linker zijmuur staat een schouw met houten schoorsteenmantel met kleine consoles. Voorts heeft de gang op de verdieping een tochtdeur met geëtst glas. Geschiedenis In de jaren 1631-'32 werd de Zuilenstraat verbreed en grotendeels nieuw bebouwd. Zoals in veel nieuw aangelegde of verbrede straten in de 17de eeuw werden er vrij grote dwarse of tweebeukige huizen gebouwd. De Zuilenstraat vormt hierop, zeker aan de zuidzijde, geen uitzondering. Het huis, dat nu bekend staat als de nrs 11 en 13 werd waarschijnlijk direct na de verbreding van de straat gebouwd. Er werd gebruik gemaakt van de zijmuur van het even daarvoor gereed gekomen huis nr 15. Naar het zich laat aanzien is het als één dwars huis gebouwd; de totale breedte van nr 11 en 13 is ongeveer gelijk aan de andere dwarse huizen in de straat en ook wijzen de tussenmuren duidelijk op een splitsing in later tijd. Het oorspronkelijke huis bestond vermoedelijk uit het dwarse voorhuis met links een achterhuis van één bouwlaag met een lessenaardak tegen het voorhuis. In de hoek, die beide delen vormden, stond een uitgebouwde traptoren. Waarschijnlijk is in het voorhuis in ieder geval één kamer afgescheiden geweest. De splitsing in twee afzonderlijke woningen vond waarschijnlijk niet veel later plaats dan het midden van de 17de eeuw. Door de nieuwe tussenmuren steeds te laten verspringen werd er kennelijk getracht de ruimte enigszins gelijk te verdelen. Hierna ontwikkelden beide huizen zich afzonderlijk. Nr 11 werd na de splitsing van een achterhuis voorzien. Ook dit bestond waarschijnlijk eerst uit één bouwlaag met een lessenaardak. In de late 18de of begin 19de eeuw werd dit achterhuis met een verdieping verhoogd, de balklaag, de kap en de vensters in de achtergevel wijzen hierop. Waarschijnlijk verviel bij deze verbouwing het bovenste deel van de traptoren. Uit de late 19de eeuw dateert de afwerking van het interieur op de begane grond. Nr 13 werd na de splitsing uitgebreid met een tweede achterhuis van één bouwlaag met een kelder. Daar de oorspronkelijke trap bij nr 11 was getrokken, moest in dit huis een nieuwe trap aangebracht worden. De plaats hiervan kwam mogelijk overeen met het huidige 19de-eeuwse trappehuis, doch dit is niet met zekerheid vast te stellen. In de 19de eeuw werd het huis in een aantal fasen verbouwd. Waarschijnlijk werd in de vroege 19de eeuw eerst het voorhuis met het eerste achterhuis verbouwd. Uit deze tijd dateert de opzet met de kamers en suite. Het achterhuis werd met een verdieping verhoogd en van een nieuwe kap voorzien. Wat later werd ook het tweede achterhuis van een verdieping voorzien, waarbij ook de keuken en het trappehuis werden vernieuwd. De voorgevel van beide huizen was inmiddels van een pleisterlaag voorzien. De vensters en de deuren waren in de 19de eeuw eveneens vernieuwd. In 1947 werd eerst nr 13 van de pleisterlaag ontdaan. De houten kroonlijst werd verwijderd, waardoor de bakstenen gootlijst weer in het zicht kwam. De vensters en de deurpartij werden respectievelijk in 18de-eeuwse en 17de-eeuwse trant vernieuwd. Deze zelfde behandeling onderging nr 11 in 1951. {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. B. Gezicht op de stad uit het westen van Margaretenhof tot Domkerk in 1625. Kopergravure van H. Verstralen, met assistentie van Franc Hoeius, naar J. Droochsloot. 1642. GAU/TA Ba 32 (2). ==} {>>afbeelding<<} {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 303. Verdeling van het huistype dwarse huizen, de kameren over de stad Utrecht. ==} {>>afbeelding<<} {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} 5a. Het dwarse huis, de kameren De goedkoopste huizen zijn niet groot, hebben maar één bouwlaag en zijn in serie gebouwd onder één doorlopende kap. De gekoppelde dwarse huizen van één bouwlaag zijn dan ook vanouds de woningen van het gewone volk. Binnen dit type is de meest eenvoudige vorm de kamerwoning (meervoud: kameren) met één kamer en zolder erboven. De uitgebreidere vorm met twee vertrekken naast dan wel achter elkaar, al dan niet voorzien van gang en keukenaanbouw, komt al eerder voor, maar gaat rond 1850 de kameren geheel vervangen. Karakteristiek -De kamerwoning heeft één bouwlaag met nok evenwijdig aan de voorgevel, -maakt deel uit van een reeks waarover de kap doorloopt, -heeft slechts één kamer op de begane grond, waarboven een zolder. Een kleine aanbouw wordt hierbij als niet wezenlijk voor het karakter van het pand buiten beschouwing gelaten. Onder deze definitie valt een veelheid aan kameren, de meeste ervan vormen een veel stringenter te definiëren groep die ‘de eenvoudige kameren’ genoemd kunnen worden. De ‘eenvoudige kamerwoning’ kenmerkt zich, naast de reeds genoemde elementen, door: -geen binnenmuren en geen aanbouwen, -een voorgevel met een deur met bovenlicht en één venster, -het in gevel en plattegrond gespiegeld zijn ten opzichte van de buurpanden, waardoor een alternerend ritme ontstaat van deur - raam - raam - deur en gekoppelde dakkapellen en schoorstenen, -de afwezigheid van een kelder; meestal is er wel een z.g. bedsteekeldertje, een half verdiept liggende bergruimte onder de bedstee, -de balkrichting loodrecht op de voorgevel, -een oppervlak van rond de 20 m2, meestal iets minder, waarvan de vorm het vierkant benadert, maar de diepte veelal de breedte wat overtreft. De kameren worden opgevat als dwarse huizen op grond van hun nokrichting en de vrijwel steeds daarmee samenhangende balkrichting, een voorbeeld van een afwijkende balkrichting is bijvoorbeeld Tuinstraat 6 (zie blz. 252). Vooral bij de oudere kameren met een samengestelde balklaag valt op dat de reeks woningen welhaast te beschouwen is als één zeer breed bouwwerk waarin om de twee vakken een binnenmuur de moerbalk en het kapspant vervangt. Een combinatie van een kamerwoning van twee met één van drie vakken vormt Keizerstraat 17 en 19. De meest eenvoudige kameren staan op een smalle strook grond die slechts ruimte laat voor de huisjes zelf, ze hebben dan ook een blinde achtergevel. Een schrijnend voorbeeld van de hiermee samenhangende klassetegenstelling vormden de kameren, die Jan van der Meer rond 1450 uit liefdadigheid aan het Hieronymusplantsoen liet bouwen achter in zijn boomgaard (zie afb. 215). Met een blinde achtergevel, want hij stelde een strook van nog geen vijf meter diep ter beschikking, zodat hij nog 80 meter erf overhield achter zijn huis aan de Kromme Nieuwegracht (tussen nr 64 en 66). Een eeuw later overwoog de toenmalige huisbezitter ze weer af te breken om zijn tuin te vergroten. Toch hebben heel wat kameren wel een buitenruimte, al dan niet gemeenschappelijk voor het hele complex. Meestal zijn er per complex slechts enkele gemeenschappelijke privaten. Een voorbeeld van een eigen erf dat niet achter maar tegenover de huizen gelegen was, boden de Zuylenskameren aan de Dirck van Zuylenstraat. Indien kameren het erf wel achter het huis hebben, krijgt de achtergevel per woning ook een deur en een venster, al dan niet gekoppeld in één kozijn. Met name bij vrijwoningen komt men een verzorgde uitvoering en sierelementen tegen: deurkalven met een gesneden wapen (niet van de bewoners, maar van de stichter), Vlaamse gevels, sierankers en zelfs een eigen privaat voor ieder huis (Beyerskameren, zie blz. 243). Uitzonderlijk zijn de niet gespiegelde kameren, zoals Doelenstraat 2, 4, 6 en 8 die in het midden van de 19de eeuw gebouwd zijn als vervanging van wel gespiegelde middeleeuwse voorgangers (de dakkapellen zijn pas sinds 1922 gekoppeld). De vorm der complexen Hofjes naar de vorm Dwarse gekoppelde huizen van één bouwlaag werden meestal langs een steeg of straat gebouwd, soms ook binnen de structuur van een bouwblok aan een pleintje of een doodlopende gang, een slop. En dan valt al snel de term ‘hofje’, een term die twee betekenissen heeft en daardoor voor verwarring zorgt, met name in Utrecht. Een hofje naar de vorm is een complex bestaande uit tenminste twee rijen gekoppelde huizen van één bouwlaag, die een van de buitenwereld afgekeerd en veelal afsluitbaar geheel vormen. De duidelijkste vorm hiervan bestaat uit vier rijen kameren rond een pleintje, waarvan het middendeel een semi-openbare functie heeft als buitenruimte en - oorspronkelijk - ook als bleek. De toegang heeft dan de vorm van een liefst monumentale poort. Deze vorm van hofjes heeft Utrecht nooit gehad, wel een aantal complexen die er enige verwantschap mee vertonen. De vraag is echter waar de grens met de gewone, ook in Utrecht veel gebouwde sloppen getrokken moet worden. Het grootste hofje van voor 1850 was de {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 304. Lange Nieuwstraat. Opname ca 1870. Het einde van de Lange Nieuwstraat met links achteraan de Beyerskameren en vooraan de Arkelkameren. ==} {>>afbeelding<<} Tuinstraat uit 1826: 39 kameren in twee rijen gerangschikt langs een straatachtige middenruimte, aan één zijde door (oudere) kameren afgesloten. Aan de andere zijde bevond zich de toegang via een nauwe, kronkelende, overbouwde doorgang. Het kleinste complex dat binnen deze definitie mogelijk is vormt het Herenhofje, Herenstraat 29, 31: twee inpandig gelegen kameren die via een monumentaal 17de-eeuws poortje aan de straat bereikbaar waren. Een hofje met een groene middenruimte was, sinds de 17de eeuw, het complex der Sionskameren, Nieuwegracht 89-117 (oneven): een rij van oorspronkelijk 15 middeleeuwse kameren in de tuin van Nieuwegracht 119 en 121 gebouwd. In de 17de eeuw werden er drie afgebroken ten gunste van een tuin en vervangen door drie nieuwe tegenover de achterste drie van de rij. Hierdoor ontstond het plein-idee op kleine schaal, nu nog herkenbaar, compleet met poortje aan de gracht. Verwant aan de hofjes naar de vorm zijn de pleintjes met dwarse huizen van twee bouwlagen, een verwantschap die benadrukt wordt door de gevallen, buiten Utrecht, waarbij het om vrijwoningen gaat; een hierna te bespreken verschijnsel. De functie der complexen Hofjes naar de functie. Het type huizen dat nu besproken wordt huisvestte gedurende vele eeuwen een groot deel van het volk, het deel dat over een bescheiden zelfstandige woonruimte beschikte. Hoewel het meestal om huurwoningen ging, werden sommige complexen gebouwd voor de verkoop. Daarnaast kwam in de 19de eeuw woningbouw op in het kader van de doelstelling ‘de verheffing des volks’. Deze filantropische instelling kwam tot uiting in charitatieve organisaties die liefdadigheid wilden bedrijven, zonder een verantwoord financieel beleid uit het oog te verliezen. Deze organisaties vervingen tegen het eind van de 19de eeuw de niet meer levensvatbare liefdadige stichtingen die vrijwoningen beheerden: huizen vrij van huur en met uitkeringen voor de bewoners op de koop toe. Deze fundaties dienen hier nadrukkelijk ten tonele gevoerd te worden omdat - door de testamentaire beschikkingen - het grootste deel van de nu nog overgebleven kameren van oorsprong vrijwoning is. Er is bovendien een bouwkundige oorzaak aan te wijzen voor hun overleven: de ter meerdere eer en glorie van de stichter gebouwde woningen dienden er uiteraard fraai en degelijk uit te zien. Een degelijkheid die ook voor de beherende heren regenten van belang was, aangezien ze tot taak hadden te waken over het voortbestaan ‘ten eeuwigen dage’. Voor dat waken werden veel fundaties voorzien van een opvallend fraaie en rijk versierde regentenkamer. Bij de uitvoering van de laatste wilsbeschikking - meestal werden fundaties zoals die van vrijwoningen bij testament gesticht - stond niet het behoud van de kameren voorop, maar het behoud van hun functie. Bij sloop, gevolgd door nieuwbouw op een andere plaats werd dan ook gesproken van ‘verplaatsing’ van de kameren. Dat bij de op de gevelsteen gememoreerde verplaatsing van de Gronsveldkameren in 1756 ook daadwerkelijk onderdelen van de gesloopte huisjes werden meegenomen voor hergebruik, is een uitzondering. Een liefdadige stichting, er waren er in vele soorten, kon van karakter veranderen indien de regenten meenden daartoe te kunnen besluiten binnen de geest van de stichtingsacte. Het Margaretenhof bijvoorbeeld (zie blz. 237) was gesticht in 1367 als gasthuis, maar werd in 1562 verbouwd tot complex vrijwoningen. Vrijwoningen konden ook gesticht worden door eenvoudig een bestaand pand per kamer vrij van huur te vergeven als vrijwoning, zoals de Fundatie Pelt (1725), die de vier kamers van een huis in de Oude Kamp afzonderlijk als zodanig ter beschikking stelde. Ook kon bestaande bebouwing grondig verbouwd worden tot een reeks vrijwoningen, zoals met gebruikmaking van enkele klooster-bijgebouwen de Myropscameren in 1583 tot stand kwamen. Hiermee is tevens een voorbeeld gegeven van vrijwoningen - vroeger veelal ‘godskameren’ genoemd - die qua bouwvorm geen kameren zijn, aangezien ze een verdieping bezitten. De spraakverwarring rond de termen ‘kameren’ (een bouwkundige term) en ‘godskameren’ (een functieaanduiding) is wijd verbreid. De onduidelijkheid hangt samen met het feit dat in veel steden pleintjes voorkomen met een complex godskameren, achter een poort gelegen: hofjes naar de vorm en naar de functie. Zoals gezegd: Utrecht kent dit verschijnsel niet. De term ‘hofje’ wordt meestal voor de functie gebruikt, waarbij tevens de term ‘kameren’ ten onrechte als synoniem wordt opgevat. Bij het gebruik van de term ‘kameren’ voor de vorm en ‘vrijwoningen’ voor de functie kan verwarring voorkomen worden. De meeste Utrechtse, al dan niet voormalige, vrijwoningen liggen langs straten en {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 305. Sionskameren. E.A. Blitz en Zn, 1927. Gezicht in het hofje van de Sionskameren. ==} {>>afbeelding<<} stegen. Van de complexen vrijwoningen die inpandig gesticht werden, noemen we, naast de reeds vermelde Sionskameren en Margaretenhof, het verdwenen Vijfzusterhuis, achter Waterstraat 13, dat in 1375 gesticht werd en daarmee één van de oudste hofjes (naar de functie) in Nederland was. Geschiedenis De beruchte misstanden in de 19de eeuw op het gebied van de volkshuisvesting waren vaak te vinden in complexen kameren. Ze waren niet het gevolg van het concept van dit woningtype, maar van de te hoge bevolkingsdichtheid in ongewenste structuren zoals nauwe sloppen, te ver doorgevoerde bezuinigingen op materialen en vooral ook uit gebrek aan onderhoud, woekerhuren en de daarmee gepaard gaande overbevolking van deze kleine woningen. Dat kameren gebruikelijk waren voor de volkswoningbouw komt door de besparingen die dit type, zonder kwaliteitsverlies, met zich meebracht: één bouwstroom voor een hele rij, met één doorgaande kap, gemene muren die niet dragend hoefden te zijn en, dankzij de spiegeling van de plattegrond, de koppeling van schoorstenen, dakkapellen en desgewenst ook deurkozijnen. Als er al privaten waren, dan konden deze per twee huizen op één beerput aangesloten worden. De genoemde wantoestanden leidden tot strengere eisen aan woningen en daardoor verdween op den duur de kamerwoning. Voor die tijd was er weinig veranderd aan de kameren, sinds het ontstaan van het type in de middeleeuwen, vermoedelijk in de 14de eeuw. De oorspronkelijk nog voorkomende houten scheidingswanden voor de zijmuur die geen schoorsteen bevatte (Sionskameren) verdwenen al snel. Verder maakten ook de kameren de overgang mee van samengestelde naar enkelvoudige balklagen en de veranderingen van steenformaten. De indruk bestaat dat bij kameren eerder dan bij grotere huizen gekozen werd voor kleinere steenformaten: de éénsteens gevels hadden immers voor de relatief lichte balklagen geen dikte nodig van ca 30 cm, de maat die de middeleeuwse kloostermop bood. Dat in één periode meerdere steenformaten verkrijgbaar waren is onder meer bekend van de bouw van verdedigingswerken, waarbij juist aan extra grote stenen behoefte bestond. Geheel volgens het eeuwenoude principe werd nog in 1826 de Tuinstraat gebouwd met 39 kameren (zie blz. 251). Rond het midden van de 19de eeuw groeide, onder invloed van de volkhuisvestelijke eisen, de volkswoning uit tot een woning met meer dan één kamer, zoals reeds hiervoor beschreven. Dit betekende het einde van de bouw van kameren. Vanaf het begin van de 20ste eeuw verdwenen de meeste kameren, enerzijds in het kader van de krot-opruiming en sanering, anderzijds omwille van een economischer gebruik van de grond waar deze woningen op stonden. De kameren die op dat moment nog de functie van vrijwoning hadden, konden niet zonder meer verdwijnen. De regenten die de zorg over deze huizen hadden, konden de {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} bepalingen van de stichtingen niet zonder meer naast zich neer leggen. Dat leidde er in een aantal gevallen toe dat kameren vervangen werden door volkshuisvestelijk meer verantwoorde nieuwbouw, meestal op een andere, goedkopere plaats buiten de oude stad. Na een dergelijke ‘verplaatsing’ van vrijwoningen, moest in de nieuwe situatie meestal een geringe huur betaald worden. De vervanging kon het gevolg zijn van een bewust beleid van een college van regenten, ook een goed bod op de bestaande bebouwing kon de aanleiding zijn om tot nieuwbouw over te gaan, dan wel om de bepalingen van de stichtingsakte terzijde te schuiven, en tot verkoop over te gaan zonder voor vervanging te zorgen. Veel fundaties hadden in de loop der tijden het College van Burgemeester en Wethouders als regenten gekregen. Dat had tot gevolg dat deze huizen wel een gemeentelijke zorg waren, tegelijk echter niet echt gemeentebezit. Daardoor werden beslissingen over deze fundaties zolang uitgesteld, dat de monumentale waarde ervan erkend werd, voordat de om volkshuisvestelijke redenen onbewoonbaarverklaringen en sloopvergunningen werden afgegeven. Niet alleen de bepalingen van de stichtingsacten, ook de beschermende werking die in de praktijk uitging van de omslachtige procedures die nodig waren om vrijwoningen te slopen, is er een oorzaak van dat met name deze categorie kameren bewaard bleef. Van twee rijen kameren aan de Lange Nieuwstraat is er één bewaard: de Arkelkameren (Lange Nieuwstraat 100, 102, 104, zie afb. 304 en 337) werden gesloopt voor een uitbreiding van het Botanisch Laboratorium. Voor een volgende uitbreiding wilden de executeuren van de Beyerskameren (zie blz. 243) hun bezit ook wel verkopen. Toen de onderhandelingen veel tijd bleken te kosten, werd de nieuwe vleugel echter achter de kameren in de Hortus Botanicus gebouwd. Agnietenstraat 8-30 (even), Nieuwegracht 205 Naam Kameren van Maria van Pallaes. Adressen Agnietenstraat 8, 10, 12, 14, 16, 18, 20, 22, 24, 26, 28, 30, Nieuwegracht 205 (refectiekamer). Wijkhuisnummers respectievelijk wijk A, nr 769, 770, 771, 772, 773, 774, 775, 776, 777, 778, 779, 780 en 781. Karakteristiek Complex bestaande uit twaalf kameren en, op de flauwe hoek naar Nieuwegracht gelegen, een refectiekamer op een vijfhoekig grondplan, alles in 1651 gebouwd. Bron -penders, jean, Notitie Agnietenstraat 10. In: uds: Agnietenstraat 10; kaart 5a (1982.0915). Literatuur -centraal museum utrecht, Catalogus van het Historisch Museum der Stad, Utrecht, 1928, blz. 528, 529. -Jaarverslagen UMF 1972 tot en met 1980. -monde, van der, 1844, blz. 271 e.v. -muller fz. s., Catalogussen van de bij het Stads-archief bewaarde archieven, 1e afdeeling: de aan de stad Utrecht behoorende archieven; A: Gilden, broederschappen en Godshuizen, Utrecht 1911, blz. 106-108: Fundatie van Maria van Pallaes. -offringe, gerianne en warner hidden, De Fundatie van Vrouwe Maria van Pallaes door Hendrick Bloemaert, 1657, Utrecht (uitgave Centraal Museum) 1982. Afbeeldingen -H. Saftleven, ca 1660. Gezicht op de Kameren van Maria van Pallaes, gezien vanaf de Nieuwegracht. Tekening in sepia en potlood. gau/ta-Zi 15.2. Zie afb. 314. -Jan de Beyer, 1744. Gezicht op de Kameren van Maria van Pallaes, gezien vanaf de Nieuwegracht. Gewassen tekening in Oost-Indische inkt. Koninklijk Huisarchief, 's-Gravenhage. -Anoniem, 1980. Schouw in de refectiekamer, met daarin gemonteerd het schilderij van Bloemaert. Fotomontage. In: offringe, gerianne en warner hidden, De Fundatie van Vrouwe Maria van Pallaes door Hendrick Bloemaert, 1657. Utrecht (uitgave Centraal Museum) 1982, blz. 2. Zie afb. 317. -A.v.d. Pol, 1933. Gezicht op de achtergevels van de kameren en de refectiekamer. Foto. gau/ta-Zi 15.12(1). Zie afb. 313. Elders bewaarde voorwerpen -Schilderij, 1657, door Bloemaert. Uitdeling preuven door Maria van Pallaes en haar kinderen. Afkomstig uit de schoorsteenomlijsting van de refectiekamer. Centraal Museum, inv. nr 3309. {== afbeelding Afb. 306. Agnietenstraat 18 en 28. Plattegronden en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 307. Nieuwegracht 205. Plattegronden en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 308. Nieuwegracht 205. De refectiekamer. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 309. Kameren van Maria van Pallaes en de Beyerskameren. Plattegrond. ==} {>>afbeelding<<} {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 310. Agnietenstraat 28, Nieuwegracht 205. Sleutelstukken. ==} {>>afbeelding<<} -Schilderij, omstreeks 1900, door J.C. Selm. Gezicht op de achterzijde der kameren. Centraal Museum, inv. nr 3310. -Archiefkist van de Fundatie, tweede helft van de 17de eeuw. Houten kist met ijzerbeslag en familiewapens. Centraal Museum, inv. nr 3311. Beschrijving De twaalf kameren hebben een doorgaand zadeldak tegen een brandmuur links en tegen de zijgevel van de refectiekamer rechts. De voorgevels hebben in alternerend ritme per huis een deur en een venster onder anderhalfsteens strekken. De kruiskozijnen met benedenluiken hebben in de onderste vakken 3 × 4, in de bovenste 3 × 3 ruitjes, de bovenlichten van de deuren 4 × 3 ruitjes. Van ieder huis draagt het deurkalf het gesneden alliantiewapen van Maria van Pallaes en van haar man Hendrick van Schroyesteijn waarnaast het jaartal 16-51. Ieder pand heeft een zelfstandige dakkapel onder een driehoekig fronton, waarachter een zadeldakje. De voorgevel heeft een gepleisterde spatrand tot de hoogte der onderdorpels van de vensters. De achtergevels van de kameren hebben eveneens in alternerend ritme steeds een deur en een venster. Hier zijn de gevels echter tot bovendorpels van de deuren en vensters gewit, zoals dat oorspronkelijk ook het geval was bij de voorgevels van de Bruntenhof. De vensters van de achtergevels hebben luiken, waar de muurdammen te smal zijn voor gewone luiken, zijn vouwluiken aangebracht. De kameren staan op een grondplan van ongeveer 4,5 × 7 m, het voor de hele rij gemeenschappelijke erf reikt gemiddeld nog 5 m dieper. Tegen de tuinmuur staan enige buitenplees, die in 1980 hersteld zijn op verzoek van de bewoners die er gebruik van blijven maken om milieuredenen en om ruimte in de kameren te sparen. Boven de begane grond ligt een enkelvoudige balklaag loodrecht op de voorgevel, de kap staat op een spant met op het onderste juk een a-juk. De indeling is niet in alle kameren hetzelfde. Een deel heeft een binnenmuur {== afbeelding Afb. 311. Agnietenstraat 8-30. ==} {>>afbeelding<<} {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 312. Agnietenstraat 30. ==} {>>afbeelding<<} evenwijdig aan de voorgevel, die een voorkamer van 2,3 m afscheidt van een achterkamer van 3,8 m. Met een houten wandje is van de voorkamer een halletje afgescheiden, dat toegang geeft tot beide vertrekken. De achterkamer heeft de stookplaats tegen de zijwand die aan de zelfde kant ligt als de voordeur, ertegenover gaat vanaf de achtermuur een steektrap, breed ca 75 cm, met kwart onderaan, omhoog naar de zolder. Tegen dezelfde wand bevond zich, voor de trap, tot voorkort de bedstee. De trap is met een deur van de kamer afgesloten. Aan weerszijden van de schoorsteen en onder de trap bevindt zich kastruimte. Vanaf de beschoten ongedeelde zolder voert een 60 cm breed steektrapje naar de tot voor kort onbeschoten vliering. Agnietenstraat 12 is een voorbeeld van een huis met een dergelijke indeling, Agnietenstraat 20 is één van de huisjes met een indeling, gebaseerd op de aanwezigheid van een spiltrap. Hierbij is de indeling met een stenen wand evenwijdig aan de voorgevel en een met een houten wandje van de voorkamer afgescheiden halletje hetzelfde. De spiltrap, tegen de zijwand van het huis, is echter opgenomen in de tussenmuur en gaat in ruim 180° links draaiend omhoog vanuit de voorkamer. De breedte is minimaal 70 cm. Op zolder is, tegen de tegenover liggende zijmuur, een slaapkamertje afgescheiden in de achterhoek. Het heeft houten wanden en meet 2,4 × 1,8 m, waarvan de bedstee 0,85 × 1,8 m in beslag neemt. Refectiekamer Het hoofdgebouw draagt de naam refectiekamer, afgeleid van refectorium, eetzaal. Het staat op een vijfhoekig grondplan, op te vatten als een vierkant met een toegevoegde driehoek aan de zijde van de Nieuwegracht. De ingang zit in de vrijliggende driehoekszijde, tegen de andere zijde daarvan staat het buurpand {== afbeelding Afb. 313. Agnietenstraat 18-30, Nieuwegracht 205. A. van de Pol, 1933. De kameren vanuit de tuin gezien. ==} {>>afbeelding<<} {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 314. Nieuwegracht 205 en Agnietenstraat. H. Saftleven, ca 1660. De refectiekamer en de kameren, links de oude Gronsveltkameren en het Agnietenklooster. ==} {>>afbeelding<<} aan de Nieuwegracht op de plaats waar vroeger een poortje was. De aanbouw, die aan deze zijde tegen het vierkante deel van het hoofdgebouw staat, wordt naderhand beschreven. Het hoofdgebouw heeft een grote kelderkeuken onder de hooggelegen eigenlijke refectiekamer. Het schilddak heeft vijf schilden, op beide straatgevels staat een dakkapel. De schoorsteen staat thans tegen de zijmuur van Agnietenstraat 30. Uit een tekening van Jan de Beyer uit 1744 en uit de kapconstructie blijkt dat oorspronkelijk een zeer monumentale schoorsteen de bekroning van het dak vormde. De ingangspartij richt alle aandacht op de van onbaatzuchtigheid getuigende gevelsteen boven de poort: ‘Maria van Pallaes door liefde Goodts gedreven Heeft doen sy weduw' was d'Heere Schroyestyn Dees Cameren gesticht eenich onderhout gegeven Niet achtend swerels gonst maer Plaets in chemels Pleyn’. Deze gevelsteen onder een rondboogfronton met guirlandes en wapen wordt geflankeerd door voluutvormige hoornen des overvloeds. Hij bekroont de rondboogpoort tussen Toscaanse zuilen gelegen, die een fries dragen met de dertiende vermelding van het stichtingsjaar, ditmaal als (I).I)(.LI. De deur ligt achter een trap van vijf treden zoals ook in 1744 al het geval was. Het schilderij uit 1657 geeft voor de deur een bordes met treden aan twee zijden. De halfronde voordeur heeft zijn originele geheng en sluitwerk bewaard. Aan weerszijden van de ingang bevindt zich een venster met rijk gesmeed traliewerk. Een dergelijk traliewerk komt voor aan Jansdam 14, het koetshuis van Janskerkhof 12; in de gesloopte tuinmuur aan de overzijde van het Jansdam, behorend bij Achter Sint Pieter 4, kwam een soortgelijk traliewerk voor. De zijgevel aan de Agnietenstraat heeft keldervensters en twee hoge vensters met luiken voor de begane grond. Van het hoofdgebouw ligt slechts een zeer smal deel vrij aan de tuin; deze gevel heeft een kloosterkozijn onder een tympaan. Boven de refectiekamer ligt een samengestelde balklaag met één moerbalk loodrecht op de Agnietenstraat, voorzien van zeer korte sleutelstukken. De kelderkamer hieronder heeft een graatgewelf. De driehoekige hal heeft een samengestelde balklaag met één moerbalk evenwijdig aan de voorgevel, voorzien van sleutelstukken. De strijkbalk tegen de voorgevel heeft links een zeer scheve oplegging in de muur, het profiel van het sleutelstuk is zorgvuldig in deze schuinte gesneden (zie afb. 315). De kap onder de vijf dakschilden heeft het vierkante gedeelte als uitgangspunt: twee dubbele spanten loodrecht op de Agnietenstraat, waarvan het oostelijke onder de voorste nok staat met een geschoorde makelaar. Onder het schild boven de ingang staat hiertegen een half spant, onder het westelijke schild twee halve spanten. Van de twee dubbele jukken hebben de spantbenen windschoren, terwijl van zowel de onderste als van de bovenste jukken de jukdekbalken van beide spanten aan elkaar gekoppeld zijn met steeds twee balken. Dit kan samenhangen {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 315. Nieuwegracht 205. De hal van de refectiekamer met links het schuingesneden sleutelstuk van de strijkbalk langs de voorgevel. ==} {>>afbeelding<<} met de door Jan de Beyer op de nok weergegeven grote, monumentale schoorsteen. De kap heeft op zolderniveau een binnenbeschot, waarvan delen zijn uitgevoerd als luiken, met wervels vastgezet, om de ventilatie te kunnen regelen. De grotendeels 17de-eeuwse, grenen kap met eiken blokkeels heeft 19de-eeuwse herstellingen en is in 1985 grondig hersteld vanwege boktor-schade. In de sinds het vierde kwart van de 17de eeuw als woning in gebruik zijnde refectiekamer staat tegen de achterwand een forse, rechte schouw met zwaar geprofileerde lijst op houten, Toscaanse zuilen, waarboven een rechthoekig vak tussen gedrukte Ionische pilasters onder een geprofileerde lijst. In dit vak hoort het sinds 1924 in het Centraal Museum bewaarde schilderij van Bloemaert, dat Maria van Pallaes liet maken met haar weldadigheid als onderwerp: de uitdeling van de preuven voor de refectiekamer, in gezelschap van een aantal van haar toen reeds overleden kinderen. De drie deuren van deze kamer stammen uit de tweede helft van de 19de eeuw. De twee die toegang geven tot de aanbouw vervangen één doorgang, die in het midden, ongeveer boven de kelderdeur lag. De driehoekige hal bevat in de achterste hoek de originele linksdraaiende spiltrap, die begint met een rechtsdraaiend kwart. Onder het tweede deel bevindt zich een trapkast met strokendeurtje. De dragende, eiken stootborden hebben aan de achterzijde een ojiefprofiel, behalve in de trapkast. De eiken treden hebben een profiel met een oortje bij de spil. De spillen van beide delen hebben een ingesneden leuning; de sponning van de deur die toegang geeft tot de trap is eveneens in de spil uitgespaard. De trap is {== afbeelding Afb. 316. Nieuwegracht 205. De 17de-eeuwse strokenwand in de hal met links de trap naar de zolder, rechts de kelderdeur. ==} {>>afbeelding<<} van de hal afgescheiden door een grote, 17de-eeuwse strokenwand. Onder de spiltrap bevindt zich de stenen rechtsdraaiende keldertrap met een later gewijzigd linksdraaiend beginkwart. De kelderkeuken heeft een 18de-eeuwse stookplaats, met een vrij vlakke schouderboog in de boezembalk, tegen de achterwand, gezien vanaf de ingang van de kelder. Rechts hiervan bevindt zich een buitentrapje uit 1864, waarvan de doorgang is dichtgezet. De doorgang in de rechter wand was voor die tijd vermoedelijk de toegang tot de tuin. De 17de-eeuwse deur hierin heeft zijn oude slot bewaard. De aanbouw tussen de refectiekamer en het buurpand aan de Nieuwegracht staat op een min of meer driehoekig grondplan met een erkerachtige gevel aan de tuin. Hiervoor ligt een houten bordes met trap, waaronder een stenen trapje schuil gaat. De houten omlijsting van de openslaande tuindeuren, onder rondboog-bovenlicht, heeft een houten ‘sluitsteen’ met het jaartal 1864. De vloerniveaus van de aanbouw sluiten aan bij die van de refectiekamer en de kelderkeuken. De balklagen zijn enkelvoudig, loodrecht op de Agnietenstraat. In deze later uitgegraven kelder is de vroegere buitenpomp, met twee zwengels en hardstenen bak, gehandhaafd, waardoor deze nu op een hoge stenen onderbouw staat. Onder het bordes en de buitentrap bevindt zich een waterreservoir, mogelijk voor regenwater bedoeld. Geschiedenis Maria van Pallaes besloot tot de stichting van haar vrijwoningen nadat ze, terwijl ze reeds lang weduwe was, vijf van haar zes kinderen verloren had en haar overgebleven dochter in het klooster trad en {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 317. Nieuwegracht 205. Schouw in het hoofdvertrek van de refectiekamer met daarin gemonteerd het van hier afkomstige schilderij door Bloemaert van de uitdeling der preuven door Maria van Pallaes, nu in het Centraal Museum. ==} {>>afbeelding<<} volgens de bepaling van die tijd niets mocht erven. Door de aanleg van de Agnietensteeg als verlengde van de Agnietenstraat over het terrein van het Agnietenklooster kwam er bouwgrond vrij voor diverse complexen kameren (zie Lange Nieuwstraat 110 e.v., blz. 243). De nieuwe straat volgde een oudere erfscheiding van twee percelen, waarvan het zuidelijke een hofstede van Sint Servaas geweest was en de noordelijke de ‘eerste hofstede van Oud-Munster’; tussen 1487 en 1510 kreeg het Agnietenklooster beide percelen in handen. Op de plaats van de huidige straat lag de ‘achterpoort’ van het klooster aan de Nieuwstraat. Een deel van het terrein was in gebruik gegeven aan Jan Jansen, en werd omschreven als een huis met erf. Dat er bebouwing in dit gebied stond blijkt ook uit het fundament van de zuidwesthoek van een middeleeuws bouwwerk dat, zo'n halve meter achter de huidige rooilijn, dezelfde oriëntatie had als de huidige bebouwing. De kameren werden in 1651 gebouwd, in 1657 liet Maria van Pallaes het genoemde schilderij vervaardigen voor de inrichting van de refectiekamer, waar ook een memorietafel ter nagedachtenis aan haar kinderen hing. Bij testament, 26 november 1662, en bij fundatiebrief, 29 november 1662, regelde ze het bestuur van haar stichting en bepaalde ze dat per kamerwoning een echtpaar of twee mannen of twee vrouwen gehuisvest zouden worden. Er zouden vier executeuren zijn, maar het werden er twee, omdat twee aangewezen personen bedankten. Na het overlijden van de stichteres bleef het refectiehuis niet lang in functie: in 1677 werd het als woonhuis ingericht. Al in 1674 en 1678 was de inboedel ervan weggeschonken of verkocht, met inbegrip van de archiefkist. Het in 1665 aangelegde ‘fondatie-boeck’ bleef wel in functie. Rond 1792 werd het beheer in handen gegeven van een notaris en werd er geen executeur meer benoemd. Toen diens zoon in 1820 bij een controle onbevoegd het beheer bleek te voeren en ook geen rekening deed van zijn beheer, evenmin als zijn vader dat gedaan had, stelde de Burgemeester hem aan als administrateur met de verplichting om aan hem als superintendent rekening te doen. In 1910 werd het beheer geheel overgebracht naar B & W, hoewel Maria van Pallaes van het beheer strikt uitgesloten had vroedschap, gerecht, weeskamer en noodhulp. De preuve bestond tot 1849 uit het verstrekken van turf, toen werd dit vervangen door een uitkering van f 10, - per jaar. De stichting breidde zich uit met woningen in de Pallaesstraat, Minstraat en Wulpstraat. In 1962 liet B & W een rapport over vrijwoningen opstellen, de kameren aan de Agnietenstraat met één kraantje bij de voordeur zonder afvoer en één buitenplee per 2 of 3 huisjes werden ongeschikt voor bewoning geacht. Na ruim zes jaar onderhandelen werden ze in 1979 in erfpacht overgedragen aan het Utrechts Monumentenfonds. Bejaarden woonden er toen niet meer, de meeste kameren waren gekraakt. In overleg met de bewoners werd al in 1978 het meest noodzakelijke herstel aangepakt. Ook in de volgende jaren werd op bescheiden schaal gerenoveerd met als meest ingrijpende maatregel de restauratie van de kappen waarbij isolatie werd aangebracht. Doordat de bewoners uitdrukkelijk kozen voor het handhaven van de buitenplee's hoefde de oude indeling van de kameren niet gewijzigd te worden. Wel werden diverse bedsteden gesloopt om ruimte voor keukentjes te maken. In 1984 bleek de kap van de refectiekamer ernstig aangetast te zijn door houtworm en boktor. Na behandeling konden de onderste jukken behouden worden, maar de bovenste jukken, gordingen en sporen werden alle vernieuwd. {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} Bruntenhof 5-16, Bruntensteeg 2, 3. Naam Bruntenhof. Oude adressen De Bruntenhof omvat 14 adressen sinds de in grote lijnen in 1981 gereedgekomen restauratie waarbij tevens nieuwe adressen ingevoerd werden. Aangezien toen onder de twee eerst genoemde adressen ieder twee kameren samengetrokken werden omvatten de oudere reeksen adressen 16 panden. Huidige adressen: Bruntenhof 2, 3, Bruntenhof 5 (hoofdgebouw), 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16. Tot 1981 respectievelijk: Lepelenburg 5 en 6, 7 en 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20. Wijkhuisnummers (achter de eerste vier staat ‘slop’): Wijk A, nr 1112 en 1111, 1110 en 1109, 1108, 1107, 1106, 1105, 1104, 1103, 1102, 1101, 1100, 1099, 1098, 1097. Kamernummer als vermeld boven de deur: 1, 2, 3, 4, (hoofdgebouw), 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16. Karakteristiek Complex van vijftien kameren, gesticht in 1621, in twee vleugels waartussen een hoofdgebouw, dat in wezen het middeleeuwse pand Klein Lepelenburg is. Bron -klück, bart, Verslag bouwhistorisch onderzoek van Lepelenburg 8, typoscript, Utrecht, 1979. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. Literatuur -doorn, z. van, ‘Lepelenburg en het Bruntenhof’, Stichtse Heraut, juli 1959, blz. 466 e.v. -doorn, z. van, ‘Beknopte genealogie van de 16de eeuwse Brunten’, Gens Nostra, juli - augustus 1959, blz. 155 e.v. -Jaarverslagen Utrechts Monumentenfonds, 1975 tot en met 1983. -thoomes, w., Hofjes in Utrecht, Utrecht, 1984. Hierin: ‘De Bruntskameren’, blz. 19 e.v. Afbeelding -Jan de Beyer, 1744. Gasthuis Leeuwenberch. Gewassen tekening in sepia. GAU/TA-Zk 13.10. Beschrijving De Bruntenhof beslaat, inclusief de tuin, een perceel van 47 à 55 × 11 à 29 m. Het complex bestaat naast het hoofdgebouw {== afbeelding Afb. 318. Bruntenhof. Plattegronden en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 319. Bruntenhof. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 320. Bruntensteeg 2-3. ==} {>>afbeelding<<} uit een reeks van elf kameren en één van vier loodrecht hierop. In fasen kort na elkaar gebouwd, hebben zij in grote lijnen hetzelfde karakter. Zij meten gemiddeld 4,5 × 5 m, uitgezonderd de keukenaanbouw van bijna 3 m die de meeste kameren nu bezitten. Beide reeksen hebben een doorgaand zadeldak met nok evenwijdig aan de rooilijn van Bruntenhof dan wel van de Bruntensteeg. De gepleisterde en wit geschilderde voorgevels met zwarte spatrand hebben in alternerend ritme een deur onder korfboognis en een venster met schuifraam waarin 4 × 3 + 4 × 2 ruitjes. De keukenaanbouwen, die dateren van de restauratie uit 1979 en volgende jaren, hebben een aangekapt lessenaardak. De enkelvoudige balklaag van de kameren ligt loodrecht op de voorgevel, de kap rust per huisje op één spant. De inrichting is bij de restauratie geheel vernieuwd. De vier kameren langs de Bruntensteeg hebben geen keukenaanbouw maar zijn nu twee aan twee samengetrokken. Kamerwoning nr 4 (nu deel van Bruntensteeg 3) ligt op de scherpe hoek, die de Bruntenhof en -steeg vormt. Zij maakt deel uit van de reeks van vier langs deze steeg (met spant met telmerk 1 als eerste van de vier), maar omdat de ingang aan de Bruntenhof ligt is deze kamerwoning naar de vorm toevallig een diep huis: de nok van het doorgaande zadeldak ligt loodrecht op de voorgevel. De voorgevel, oorspronkelijk een topgevel, is van baksteen 24,5-25,5 × 11,5 × 5 cm, 10 lagen 58,5 cm, in kruisverband. De vroegere gevelafwerking is hier nader onderzocht. Tot op de hoogte van de middendorpel van het venster en het deurkalf was de gevel witgekalkt, de stootvoegen naar rechts afgeschuind. Hierboven vertoonde zich schoon metselwerk met de stootvoegen, evenals alle lintvoegen, opgevuld en van een holle dagstreep voorzien. Later werd het gewitte gedeelte zwart gemaakt, daarna vele malen gewit. Sinds de 18de eeuw is ook het bovenste deel van de gevel wit. De spatrand is zwart. Deze toestand is na ontpleistering bij de restauratie weer hersteld. Achter Bruntenhof 6 en 7 ligt de voormalige hovenierswoning van de hof. Het is een éénlaags dwars huis met zadeldak evenwijdig aan de tuin. De zuidelijke helft ervan is als uitbreiding bij Bruntenhof 7 getrokken, de noordelijke helft is, evenals voor de restauratie, in gebruik bij het hoofdgebouw, waardoor Bruntenhof 6 als enige kamerwoning haar oorspronkelijke oppervlakte behouden heeft. Het hoofdgebouw telt twee bouwlagen en bestaat uit een diepe vleugel rechts, van rond 1400 (baksteenformaat 28,5 à 29,5 × 14 × 6,5; 10 lagen 73,5 cm), met een zadeldak tegen een topgevel achter, voor omgaand naar het zadeldak tegen de topgevel links van de dwarse vleugel van rond 1500, langs de straat. Hierachter ligt een bouwdeel, eveneens van twee bouwlagen, met zadeldak evenwijdig aan de voorgevel en met een schild links. De voorgevel van het hoofdgebouw is een gepleisterde, wit geschilderde lijstgevel met rechts van het midden een rijk gebeeldhouwde poort onder rondboog, geflankeerd door Toscaanse zuilen met bewerkte schachten met leeuwenmaskers, draperieën en gestileerde bossage. Ook de tapse voetstukken hebben gestileerde bossages. De bolle cartouche in het fries mist haar tekst. Een wapen in cartouche bekroont het geheel, geflankeerd door {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 321. Bruntenhof 5. ==} {>>afbeelding<<} putti's en gevelstenen ‘ANNO’ ‘1621’. Guirlandes, leeuwekoppen en putti's vervolmaken de compositie. De gevel heeft boven de poort één venster, links twee, rechts ervan één venster per bouwlaag. Zij bevatten schuiframen met 3 × 2 + 3 × 1 ruiten, met uitzondering van het raam rechts onder, dat een roedeverdeling heeft van 4 × 3 + 4 × 2. Zoals alle vensters in het hofje hebben ook deze luiken over de volle hoogte. Geschiedenis Rond 1400 werd de kern van Klein Lepelenburg - behorend bij het huis Lepelenburg aan de Brigittenstraat - gebouwd. Vanaf de stadssteeg gezien, de steeg die langs de stadsmuur liep en waarvan een deel nu Bruntenhof heet, was het een diep pand van twee bouwlagen. Het stond op de scherpe hoek die de stadssteeg hier vormde met de brede steeg tussen het terrein van Groot- en Klein Lepelenburg, Hoeksteeg of Groenesteeg geheten. De Bruntensteeg is hiervan een smal restant. Langs het erf van Klein Lepelenburg liep een zware tuinmuur van 45 cm dikte. Het ‘strategisch’ op de hoek gelegen huis had in de noordoosthoek per verdieping een kijk- of schietspleet. De grote ingang van dit gebouw lag aan het erf in de achtergevel dat door een poortje in de tuinmuur vanuit de Hoeksteeg bereikbaar was. Rond 1500 volgde een uitbreiding: een dwarse vleugel van twee bouwlagen tegen de linkergevel, langs de stadssteeg, gevolgd door een éénlaags aanbouw in het verlengde ervan met een stookplaats en oven. Had het oudste deel een zeer gesloten voorkomen met alleen op de verdieping kleine vensters, de dwarse vleugel had een doorgang en vensters op de begane grond en verdieping. {== afbeelding Afb. 322. Bruntenhof 5. Detail van het fronton. ==} {>>afbeelding<<} De gefortuneerde advocaat Frederik Brunt, die in Rijswijk woonde, huurde eerst Groot Lepelenburg in 1587, daarna kocht hij het in 1609 als winterverblijf. In 1621 kocht hij ook Klein Lepelenburg met het bijbehorende grote erf voor de bouw van de vrijwoningen die hij bij testament stichtte. Eerst dacht hij aan zes kameren. Uit aanvullingen op de fundatiebrief blijkt dat hij het aantal verhoogde tot tien en daarna tot zestien. Zijn erfgenamen besloten, op grond van het feit dat Brunt katholiek gebleven was, de huisjes uitsluitend aan Rooms-Katholieken te vergeven. Begonnen werd eerst met de bouw van de vier huisjes langs de Hoeksteeg (Brunten steeg), twee aan de rechterzijde, twee aan de linkerkant van het poortje naar het binnenterrein. Als achtergevel fungeerde de zware tuinmuur evenals de zijmuur van Klein Lepelenburg. Van dit pand is de oorspronkelijke indeling bekend: naast de voordeur stond de spiltrap waarvan de grenen spil eindigde in een achtkante peer. De schouw was geplaatst tegen de tussenmuur met de volgende kamerwoning. De ruimte was ongedeeld. Tegen de blinde rechter zijmuur lag de bedstee. Na deze eerste vier volgde de lange rij. Hiertoe werd eerst de aanbouw aan de zuidzijde tegen het hoofdgebouw gesloopt. Vijf kameren werden hier in één keer gebouwd, afgesloten met een steens tuitgevel (nr 6-10). Daarna volgden drie huisjes met eenzelfde gevel afgesloten (nr 11-13), en tot slot de laatste drie (nr 14-16). De niet meer als eindgevels fungerende tuitgevels werden ingekort tot onder het dakvlak. Bij testament zonderde Frederik Brunt een bedrag van f 5500, - af uit zijn vermogen voor het onderhoud en de gebruikelijke preuven: levensmiddelen en brandstof. Het hoofdhuis, dat een rijke poort kreeg was niet alleen bestemd voor het bestuur, maar ook voor de erfgenamen als ‘speelhuis’ met ‘hoff’ erbij. Door {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 323. Bruntenhof 5. Achterzijde, met in het midden de hovenierswoning. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 324. Bruntenhof 5. Kamer op de begane grond naar voren gezien, met de zware bogen. ==} {>>afbeelding<<} verwantschap was het bestuur geliëerd aan dat van het Haarlemse Hofje van Agneta van Duyveland, dat echter in de 18de eeuw afgestoten werd om de Bruntenhof goed te kunnen onderhouden. De vele 18de-eeuwse herstellingen die de Utrechtse kameren vertonen, kunnen uitgevoerd zijn dankzij dit offer. In 1742 ontstond er een nieuwe fundatie die hier van belang is: Hillegona Schoormond stichtte bij testament een uitdeling in geld aan behoeftige Rooms-Katholieke bejaarden. Als plaats voor de uitreiking werd het hoofdgebouw van de Bruntenhof gekozen. Sindsdien werd en wordt nog steeds eens in de drie maanden voor de Fundatie Schoormond de woonkamer van dat inmiddels verhuurde huis hiervoor ontruimd. In 1756 wenste de laatst overgebleven erfgenaam van de Fundatie Bruntskameren het bestuur ervan niet over te nemen. Sindsdien is het beheer in handen van administrateurs, die zelf hun opvolger, vaak hun zoon, benoemen. Door de toenemende financiële problemen werd ook de tuin verhuurd aan een hovenier wiens woning achter Bruntenhof 6 en 7 lag. Tot 1960 bleef een bloemisterij in de hof gevestigd. Omdat de fundatie het dringend noodzakelijk geworden herstel van de kameren niet kon bekostigen werd het complex in 1976 overgedragen aan Het Utrechts Monumentenfonds, waarbij de fundatie het recht van uitgifte behouden heeft, zij het nu in de vorm van verhuur. Van 1979 tot 1981 werden de kameren gerestaureerd en gerenoveerd naar ontwerp van A. Verlaan, waarbij alle woningen met uitzondering van Bruntenhof 6 meer ruimte kregen. Dit werd in de meeste gevallen bereikt door het aanbouwen van keukens (Bruntenhof 8-16), in één geval door uitbreiding in de voormalige hovenierswoning (Bruntenhof 7), soms door samentrekking van twee kameren (Bruntensteeg 2, 3). Van het hoofdgebouw werden de kappen in 1983 vernieuwd, grotendeels met behoud van de spanten. De gevels ervan werden in 1983 hersteld en, in plaats van gewit, gepleisterd en wit geschilderd. Het interieur van het pand, dat als boven- en benedenwoning in gebruik is, onderging geen renovatie. Tegelijk met de renovatie werd de hof ingericht als tuin met een 17de-eeuws karakter en met een nieuw ontworpen theehuis. In 1979 werd als centraal element in de tuin een beeld van de Utrechtse schrijver C.C.S. Crone (door Hans Bayens) geplaatst. {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} Jansveld 4-20 (even) Naam Margaretenhof Adressen De Margaretenhof omvat de volgende panden: -Jansveld 4; oud adres: Jansveld 2; Wijk G, nr 222; vrijwoning nr 1 -Jansveld 6; oud adres: Jansveld 4; Wijk G, nr 221; vrijwoning nr 2 -Jansveld 8; oud adres: Jansveld 6; Wijk G, nr 220; vrijwoning nr 3 -Jansveld 10; oud adres: Jansveld 8; Wijk G, nr 219; vrijwoning nr 4 -Jansveld 12; oud adres: Jansveld 10; Wijk G, nr 218; vrijwoning nr 5 -Jansveld 14; oud adres: Jansveld 30; Wijk G, nr 206; vrijwoning nr 17 -Jansveld 16; oud adres: Jansveld 32; Wijk G, nr 205; vrijwoning nr 18 {== afbeelding Afb. 325. Margaretenhof. Plattegrond met reconstructie van de oorspronkelijke opzet. ==} {>>afbeelding<<} -Jansveld 18; oud adres: Jansveld 34; Wijk G, nr 204; vrijwoning nr 19 -Jansveld 20; oud adres: Jansveld 36; Wijk G, nr 203; vrijwoning nr 20 Gesloopt zijn de volgende panden van de Margaretenhof: -Oud adres: Jansveld 12; Wijk G, nr 217; vrijwoning nr 6 -Oud adres: Jansveld 14; Wijk G, nr 216; vrijwoning nr 7 -Oud adres: Jansveld 16; Wijk G, nr 215; vrijwoning nr 8 -Oud adres: Jansveld 18; Wijk G, nr 214; vrijwoning nr 9 -Oud adres: Jansveld 20; Wijk G, nr 213; vrijwoning nr 10 -Oud adres: Jansveld 22; Wijk G, nr 212; vrijwoning nr 11 -Oud adres: Jansveld 24; Wijk G, nr 211; vrijwoning nr 12 -Oud adres: Jansveld 26; Wijk G, nr 210; vrijwoning nr 13 -Wijkhuisnummer: Wijk G, nr 209; vrijwoning nr 14 -Wijkhuisnummer: Wijk G, nr 208; vrijwoning nr 15 -Oud adres: Jansveld 28; Wijk G, nr 207; vrijwoning nr 16 Met uitzondering van Jansveld 4, 18 en 20, die aan het Jansveld liggen, hebben alle panden hun ingang aan het binnenterrein van het Margaretenhofje. Het oorspronkelijke gasthuisgebouw werd nadien opgedeeld in de inmiddels gesloopte vrijwoningen nr 7 t.m. 12. Karakteristiek De Margaretenhof is een complex voormalige vrijwoningen, nu bestaande uit drie panden langs het Jansveld, en vijf aan het inpandige hofje. Van de drie huizen langs de straat is het pand links van de poort naar het hofje in twee woningen gesplitst: Jansveld 4 en 6, waarvan het laatste zijn ingang in de poortdoorgang heeft. Dit éénlaags dwarse huis stamt uit de 16de eeuw en bevat oudere elementen. Beide éénlaags dwarse huizen rechts van de poort zijn onderkelderd en stammen vermoedelijk uit de 15de eeuw, met latere verbouwingen. Rug aan rug hiertegen liggen de gekoppelde éénlaags diepe huizen Jansveld 14 en 16 uit de 16de eeuw. Achter de poort sluit links een rij van drie éénlaags woningen aan: Jansveld 8, 10 en 12. Het laatste stamt uit het tweede kwart van de 19de eeuw, beide andere uit de 16de eeuw. Jansveld 10 heeft een middeleeuwse kelder en achtergevel. Geen van de huizen heeft een indeling in vertrekken. Het complex verloor in 1895 en volgende jaren het tot vrijwoningen verbouwde oorspronkelijke gasthuisgebouw, uit de 14de eeuw, en vijf andere vrijwoningen. Het Margaretenhof omvatte eeuwenlang twintig vrijwoningen. De meeste woningen zijn kameren of zelfstandige dwarse huizen van één bouwlaag. Door de complexe ontstaansgeschiedenis, de aanwezigheid van kelders en de keuze voor een diepe in plaats van een dwarse vorm voor een deel van de {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 326. Margaretenhof. Aanzichten, doorsnede en details. ==} {>>afbeelding<<} vrijwoningen, telt het hofje slechts twee woningen, Jansveld 8 en 12, die aan de definitie van de ‘eenvoudige kamerwoning’ voldoen, een aantal dat nooit veel hoger geweest is. Bron -GAU/BA1-inv. nr 487.** Literatuur -ebbenhorst tengbergen, j.t.h.c. van, en j. alblas, Liefdadige en andere nuttige instellingen te Utrecht, Utrecht 1895, blz. 73, 77. -klück, b.j.m., ‘Jansveld 4-20 (Margarethenhof)’, in: abku 1983, MOU 1984, 119-122. -lapp van waveren, j., Memorie van sommigen ende verscheyden Provens, Gasthuysen ende Goodtscameren, die binnen de stadt van Utrecht, den armen gehandreyckt ende gedeylt worden, 1603. In: w. thoomes, Hofjes in Utrecht, Utrecht 1984, blz. 60-64. -muller fz., s., Catalogussen van de bij het Stads-archief bewaarde archieven 1e afdeling: de aan de stad Utrecht behoorende archieven. A- Gilden, broederschappen en godshuizen, Utrecht 1911. Hierin: St. Margareten-hof, blz. 76-79. Afbeeldingen -L.P. Serrurier, ca 1730. Het Margaretenhof (hoofgebouw en vier vrijwoningen). Tekening. GAU/TA-Zi.10.3. Zie afb. 327. -Anoniem, ca 1850. Plattegrond van het complete Margaretenhof. Ingekleurde pentekening. GAU/TA-Zi.10.1. Zie afb. 328. -J. Landzaat, 1894. Opmeting ‘Opstand van het oude gebouw en plattegrond van het gehele hofje’. Pentekening. GAU/TA-Zi.10.2. Zie afb. 329. -Bouwtekening ‘Margarethen Hof a/h Jansveld: te maken privaat met put’. GAU/SA5-bouwtek.; 1908; tek. nr 26. -J.J.A. Winsen, 1920. Jansveld 8 en 10. Foto. GAU/TA-Zi 10.5(B). Zie afb. 331. -J.J.A. Winsen, 1920. Jansveld 14, 16 en poort. Foto. GAU/TA-Zi 10.5(C). Zie afb. 332. -Bouwtekening 1983, Jansveld 6. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. -Bouwtekening 1983, Jansveld 10. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. Beschrijving Jansveld 4, 6 Jansveld 4 en 6 zijn twee woningen in één pand, van 6,5 × 5,5 m, dat hiertoe op ongebruikelijke wijze in tweeën gedeeld is. Het pand ligt langs het Jansveld en heeft één bouwlaag met een zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevel en omvat tevens de ruimte boven de poortdoorgang naar het hofje. Links van de poort bevindt zich een deur met aan weerszijden een 18de-eeuws venster. De schuiframen hebben een roedeverdeling van 3 × 2 + 3 × 1 ruiten, en voor het onderste deel luiken. Rechts van het midden heeft het pand een dakkapel. De voorgevel is gemetseld, met rechts en links een klezorenhoekverband, van baksteen van 24 à 28 × 12,5 à 14 × 5,5 à 6 cm; 10 lagen 70,5 cm. De blinde, ingebouwde achtergevel is ouder, vermoedelijk 14de-eeuws, en heeft een dichtgezet, smal venster. Het baksteenformaat is 30,5 × 15 × 7 cm; 10 lagen 84,5 cm. De zolder heeft de linkergevel van Jansveld 18 als zijwand, de begane grond de linker wand van de poortdoorgang. Hierin ligt achteraan de ingang van Jansveld 6, verder is de gevel blind. In ieder geval in de 19de eeuw lag deze ingang in de voorste helft van deze muur. {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} Onder de samengestelde balklaag is tenminste één kort sleutelstuk aanwezig met een eenvoudig holprofiel. De kap is in de 20ste eeuw vernieuwd. De deur in de voorgevel geeft toegang tot Jansveld 4, via een achter deze deur gelegen portaaltje, dat in de kamer van Jansveld 6 steekt. Het gebrek aan ruimte op de begane grond van Jansveld 4 wordt op zolderniveau gecompenseerd, waar de scheidingswand aansluit bij het midden van de dakkapel. De inrichting van beide woningen is recent vernieuwd, voordien beschikten deze huizen wel al over een eigen plee. De poort naar het hofje bevindt zich onder een vrij vlakke korfboog in een nis met afgeschuinde hoeken die nog aan het begin van deze eeuw een spitsboogvorm had, en nu een ronde boog vertoont. In het boogveld vermeldt een 19de-eeuwse gevelsteen: ‘Margaretenhof 1367’. Rechts van de boog vertoont het muurwerk een steens segmentboog. De poortdoorgang opent met een rondboog van muur tot muur op het hofje. Jansveld 8 Tegen de achtergevel van Jansveld 6 sluit Jansveld 8 aan. Het éénlaags pand, van 4 × 7 m, ligt samen met Jansveld 10 onder een zadeldak met nok evenwijdig met de voorgevel, tegen een topgevel rechts en links. De panden hebben een gekoppelde dakkapel. De gepleisterde gevel met een goot op klossen heeft rechts de deur in een rondboognis, links het venster met luiken over de volle hoogte en zesruits schuifraam. Dit gevelbeeld met de deur in een nis waarnaast een venster (vermoedelijk onder segmentboog) hadden oorspronkelijk bijna alle panden van dit complex en sluit aan bij de eveneens eind 16de-eeuwse gevels van Lange Nieuwstraat 108 e.v. (zie blz. 243) en Springweg 110 e.v. (zie blz. 189). De kap is vernieuwd, de inrichting recent gewijzigd. Links achterin was een plee, rechtsachter een spiltrap, nu vervangen door een tweedelige steektrap met een hoek van 90°. Jansveld 10 Het rechter buurpand dankt zijn bijzondere verschijningsvorm aan zijn ontstaansgeschiedenis. Het 16de eeuwse pand, van 4,5 à 3,5 × 7 m, staat op een tongewelfde kelder met kruin loodrecht op de voorgevel en heeft de begane-grondvloer vier treden boven het maaiveld liggen. Evenals de achtergevel behoort deze kelder, die de uitgang naar links had onder een steekgewelfje uitkomende ter plaatse van Jansveld 8, tot een middeleeuwse voorganger. {== afbeelding Afb. 327. Margaretenhof. L.P. Serrurier, ca 1730. Het hoofdgebouw met links de vrijwoningen nr 5 (nu nr 12) en 6, en rechts nr 13 en 14. De indeling van de gevel van het hoofdgebouw is onjuist weergegeven. ==} {>>afbeelding<<} De kelder die volgestort was, is in 1983 herontdekt en leeggegraven. Het baksteenformaat is 29,5 × 14 × 6,5 à 7 cm. De gepleisterde voorgevel heeft links de deur achter een stenen trapje, rechts een venster met vierruits schuifraam en luiken over de volle hoogte. Het venster is in het tweede kwart van de 19de eeuw naar rechts opgeschoven, na de uitbreiding van het pand. Het oorspronkelijk 3,5 m brede pand is na de nieuwbouw ter plaatse van de twee rechter buurpanden vergroot. Doordat het nieuwe Jansveld 12 een doorgang aan de linkerzijde vrijliet kon Jansveld 10 nadien ten kosten hiervan uitgebreid worden: de voorste helft werd bij de begane grond getrokken. Rechts achterin bevindt zich de 17de-eeuwse grenen spiltrap, met dragende stootborden, spil zonder leuning en treden met een oortje bij de spil. Vanwege de kelder was er in het pand geen plee. In 1983 werd de woning gerenoveerd waarbij links achter op de begane grond sanitair werd aangebracht op de plaats van de bedstee. De vliering kreeg een vaste trap. De spiltrap en de samengestelde balklaag met één moerbalk loodrecht op de voorgevel werden gehandhaafd. De kap was reeds eerder vernieuwd. De deur, met boven- en onderdeur, is evenals het hang- en sluitwerk nog 18de-eeuws. Jansveld 12 Jansveld 12 is in het tweede kwart van de 19de eeuw op een smaller en ondieper grondplan herbouwd, tegelijk met het rechter buurpand, en meet nu 4 × 5,5 à 7 m. Het éénlaags dwarse huis is, evenals Jansveld 8, een traditionele kamerwoning. Het huis, met een mansardekap tegen topgevels rechts en links, heeft rechts de deur en links het venster. De deur met boven- en onderdeur, deurkozijn en raamkozijn zijn 18de-eeuws en stammen van de voorganger. Het schuifraam heeft een roedeverdeling met 3 × 2 + 3 × 1 ruiten en halve luiken. De voorgevel is in een mengeling van kruis- en staand verband gemetseld van baksteen van 22 × 10,5 × 4 cm, 10 lagen 47,5 cm. De kap staat op twee Philibertspanten die inkepingen voor panlatten hebben die aantonen dat het dak eerst uitgevoerd is met ronde schilden. Van het steegje, dat achter dit pand en het rechter buurpand doorliep en dat plees bevatte, is de achterste muur, in het verlengde van de achtergevel van Jansveld 10, van middeleeuwse oorsprong (10 lagen baksteen 81 cm). De ruimte vormt nu ten dele een plaatsje, de rest is als keukentje bij Jansveld 12 getrokken. Jansveld 14 Jansveld 14 is een éénlaags diep huis met een zadeldak tegen een tuitgevel voor, achter aangekapt tegen het dak van Jansveld 20. Het huis heeft een oppervlak van 3,5 × 5,5 m en is niet onderkelderd. De gepleisterde voorgevel heeft op de begane grond geheel rechts de ingang, in het midden een venster met schuifraam met 3 × 2 + 3 × 1 ruiten en geheel links een lage deur. Deze geeft toegang tot een gang, vanouds achteruitgang van Jansveld 20, maar gelegen binnen Jansveld 14. De zolder heeft in de voorgevel een {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 328. Margaretenhof. Situatie ca 1850. Plattegrond met de indeling van het hoofdgebouw in vrijwoningen en de indeling van de huisjes. De doorlopende zolder van het hoofdgebouw is toegankelijk via een gang naar de Voorstraat. ==} {>>afbeelding<<} kruiskozijn met ook in de onderste vakken vensters in plaats van luiken, ieder vak heeft vier ruiten. De vliering heeft een klein venster. De trap bevindt zich rechts achteraan, eronder is de plee van het achterliggende huis Jansveld 20 dat onderkelderd is en daarom geen beerput bezit. De plee van Jansveld 14 staat ernaast tegen de achterwand. Het pand stamt uit de tweede helft van de 16de eeuw. Jansveld 16 Met een gespiegelde gevelopbouw - zonder extra gang - bevindt Jansveld 16 zich rechts naast het voorgaande huis waarmee het gelijk gebouwd is. Het heeft ook dezelfde kenmerken inclusief de ingebouwde plee van de achterbuur. Doordat in dit huis geen gang ingebouwd is heeft het een grotere breedte dan het buurpand: 4,5 m bij dezelfde diepte: 6,5 m. Het kozijn van het schuifraam blijkt hier nog in vermaakte vorm het oude kruiskozijn te zijn. De blinde rechtergevel is gepleisterd en lichtelijk gewit. Jansveld 18 Aan het Jansveld liggen de gekoppelde dwarse huizen van één bouwlaag Jansveld 18 en 20 rechts van de poort naar het hofje. Ze zijn mogelijk rond 1500 gebouwd op de plaats van een ouder, ondieper gebouw waarvan de linker zijgevel in 1983 aan het licht kwam op de zolder boven de poortdoorgang. Deze trapgevel van baksteen van 29 × 14 × 6,5 cm; 10 lagen 78 cm, geeft aan dat de voorganger ook lager was dan Jansveld 18 nu is. Jansveld 18 heeft een oppervlak van 4,5 × 6,5 m en is geheel onderkelderd, het tongewelf heeft de kruin loodrecht op de voorgevel. De voorgevel heeft rechts de deur waarboven, als restant van de nis met afgeschuinde kanten waarin de ingang zich bevond, een segmentboog te zien is. Boven het venster links met schuifraam met 3 × 2 + 3 × 1 ruiten ligt een halfsteens segmentboog van 2,5 m breed die wijst op een verdwenen drielicht. Hierboven is het steenformaat wat kleiner en in afwisselend koppen- en strekkenlagen. Het onderste deel heeft dezelfde steenformaten als Jansveld 4 en 6 en is in Vlaams verband gemetseld. Het zadeldak heeft de nok evenwijdig aan de voorgevel en loopt door over Jansveld 20 enerzijds en nr 4 en 6 anderzijds. Het achterschild wordt echter doorbroken door de als brandmuur boven het dakvlak uitgaande verhoging van de linkergevel van Jansveld 18. Zoals gemeld zijn de haaks op dit dak staande kappen van Jansveld 14 en 16 aangekapt tegen dit schild. Het huis heeft een samengestelde balklaag, loodrecht op de voorgevel, van rond 1500. De kap is in de 20ste eeuw vernieuwd. De trap bevindt zich rechtsachter. De deur en het raam zijn 18de-eeuws. Jansveld 20 Voor Jansveld 20 geldt - in gespiegelde vorm - de beschrijving van Jansveld 18, zij het dat de oppervlakte 4 × 6,5 m is en de segmentboog boven het venster 2 m breed. In dit pand is tenminste één peerkraalsleutelstuk onder de balklaag aanwezig. De plee en uitgang in Jansveld 14 werden hiervoor al gemeld. Voor Jansveld 18 en 20 geldt dat ze beschouwd kunnen worden als twee woningen, ontstaan door een 16de-eeuwse verbouwing van een gebouw van rond 1500, waarvan de kelders, balklagen en het grootste deel van het muurwerk resteren, voor zover die niet behoren tot de voorganger ervan. Het erf Het complex staat tegenwoordig op een terrein van 17,5-21 × 18 m. Aan de achterzijde ligt het vroeger centraler gelegen voormalige bleekveld, waarvan {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} als tuin 10 × 5 m over is. Tegen de scheidingsmuur met het terrein van Voorstraat 9-13 staat een dubbel buitenprivaat uit het begin van de 20ste eeuw, nog in gebruik voor de woningen zonder eigen sanitair. Geschiedenis De Margaretenhof is gesticht als gasthuis in of rond 1367, toen Domkanunnik Ghysebrecht van Walenborch een stuk grond aan het Jansveld van de stad in erfpacht nam met dit doel. Het beheer werd in handen gelegd van de raadsburgemeester van de stad en een priesterkanunnik van de Dom. Inkomsten verwierf het gasthuis, Sint Mathijs- en Sint Margrietengasthuis geheten, onder meer uit diverse landerijen tot in de verre omgeving van Utrecht en uit het verhuur van huizen, onder andere één direct naast het gasthuis aan het Jansveld gelegen. Bovendien verkreeg de kapel, die in 1371 ingewijd werd, een aflaat als bron van inkomsten. In 1538 bevatte het gasthuis ‘acht of tien bedden onderhouden voor alle gaende ende comende lantlopers’. Van een opmetingstekening, gemaakt voor de sloop in 1895, is het hoofdgebouw ons bekend: een fors dwars gebouw van één hoge bouwlaag met een hoog zadeldak tussen topgevels evenwijdig aan de voorgevel, gelegen aan een binnenhof direct achter de niet erg diepe huizen langs de Voorstraat. Het stond op een grondplan van ongeveer 24 × 7,5 m. De achtergevel volgde de onregelmatige perceelgrens en had een toegang tussen de eveneens gesloopte panden Voorstraat 11 en 13. Blijkens de voor de sloop aangetroffen sporen van ribgewelven in het rechterdeel van het pand, gezien vanaf de binnenhof, en de grote voormalige spitsboogvensters, lag de kapel waarschijnlijk aan die zijde. Gezien het in die tijd gebruikelijke patroon bevatte het gebouw vermoedelijk één grote zaal met bedsteden langs de wanden en met - vanuit alle bedden zichtbaar - een altaar aan het einde. Een trap achter een deur in het midden van de voorgevel gaf toegang tot de grote zolder. Aan de zijde van het Jansveld stond ook in de middeleeuwen al enige bebouwing. Dit blijkt ook uit de restanten in Jansveld 4, 6 en 10 en de laat-middeleeuwse {== afbeelding Afb. 329. Margaretenhof. L. Landzaat, 1894. Gevel van het hoofgebouw en de vrijwoningen nr 13 en 14, en de plattegrond van het hofje in mei 1894, voor de sloop van het zwart weergegeven gedeelte. De vrijwoningen 14 en 15 zijn dan al afgestoten en de vrijwoningen 5 en 6 zijn door nieuwbouw vervangen. Nadien zijn nog de vrijwoningen nr 6 en 16 gesloopt. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 330. Jansveld 4, 6, 18 en 20. ==} {>>afbeelding<<} {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 331. Margaretenhof. J.J.A. van Winsen, 1920. Het binnenterrein met de poort naar de straat, links Jansveld 14 en 16. Het kruiskozijn van de begane grond van Jansveld 16 is hier nog compleet. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 332. Margaretenhof. J.J.A. van Winsen, 1920. Het binnenterrein met de poort naar het Jansveld, rechts Jansveld 8 en 10. ==} {>>afbeelding<<} panden Jansveld 18 en 20, die op de plaats van een ouder pand staan. Een nieuwe fase in de geschiedenis van de stichting begon in 1562, toen de vorm van de liefdadigheid gewijzigd werd en het gasthuis omgevormd tot complex vrijwoningen. In november van dat jaar begon de verbouwing van het hoofdgebouw blijkens de ‘betalinge gedaen bij Johan Bogert als rentmeester van Sinte Margareten gasthuyse aende noede bynnen Utrecht’ voor het ‘opmaicken van sekere camertgens ende woeningen int voirsz. gasthuys’. Het gebouw werd tot zes woningen verbouwd, met de vrijwoningennummers 7 tot en met 12 (zie het overzicht aan het begin van deze beschrijving). Aansluitend werden de reeds op het terrein staande gebouwen ook tot vrijwoningen verbouwd, aangevuld met nieuwbouw. In 1603 meldde Lapp van Waveren hier vijftien godscameren. Vermoedelijk waren de vrijwoningen 13 tot en met 16, die buiten het hoofdperceel lijken te vallen, toen nog niet gebouwd, terwijl Jansveld 4, 6 nog niet gesplitst was in twee vrijwoningen, de latere nr 1 en 2. De Margaretenhof van rond 1600 bevatte derhalve, behalve de nu nog bestaande {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} bebouwing en het hoofdgebouw, nog één vrijwoning: nr 6 die tegelijk met nr 5 (Jansveld 12) in het tweede kwart van de 19de eeuw vernieuwd werd. Beide panden waren in dezelfde rooilijn als de linker buren gebouwd als diepe huizen van één bouwlaag met ongepleisterde trapgevel en hadden beide links de deur in een rondboognis en rechts een kruiskozijn onder een segmentboog. Beide panden hadden ook voor de zolder een kruiskozijn. Vrijwoning nr 5 had daarboven nog een vlieringraam. Deze gevelopbouw is herkenbaar in de gevels van de in dezelfde periode nieuw gebouwde vrijwoningen nr 17 en 18 (Jansveld 14 en 16). Nadien werden nog vier vrijwoningen bijgebouwd aan de noordoostzijde. Van nr 15 en 16, gelegen aan de Jansveldzijde van het vergrote binnenterrein, is slechts de indeling bekend, ze waren niet gespiegeld ten opzichte van elkaar. Dat gold wel voor de vrijwoningen nr 13 en 14 naast het hoofdgebouw. Het waren diepe huizen van één bouwlaag van hetzelfde type als Jansveld 14 en 16, ook met een deur in rondboognis, maar met een rond vlieringvenster in de tuitgevel. Door de splitsing van Jansveld 4, 6 in twee vrijwoningen kwam het totale aantal op twintig. Het beheer van dit hele complex, alsmede de organisatie van de preuven, ‘brant ende licht ende noch gelt toe’, veranderde in het midden van de 17de eeuw en kwam langzamerhand alleen in handen van de (tweede) burgemeester van de stad, bijgestaan door een rentmeester. Evenals de Beijerskameren (zie blz. 243) werden de vrijwoningen vergeven aan zowel rooms-katholieken als aan hervormden. In het tweede kwart van de 19de eeuw werden de vrijwoningen nr 5 en 6 herbouwd, daarna begon de aftakeling van het hofje. Het achterom naar de Voorstraat vanuit het hoofdgebouw werd nadien, inclusief het toegangsportaal in de vrijwoningen nr 10 en 11, verkocht aan de achterbuurman. De kameren nr 14 en 15 werden rond 1880 afgestoten en getrokken bij respectievelijk Voorstraat 17 en Jansveld 24; vermoedelijk werden ze toen gesloopt. De grote aantasting kwam in 1894, toen het hoofdgebouw en de aangrenzende vrijwoning nr 13 gesloopt werden, waardoor er nog maar elf vrijwoningen over waren. Als compensatie voor dit verlies werden in de Haagstraat enige nieuwe woningen gebouwd, waarvan er vijf als vrijwoning in gebruik werden genomen, zodat de fundatie Het Margaretenhof in 1895 over zestien vrijwoningen beschikte. Het kaalgeslagen terrein bleef braak liggen. Het werd nog uitgebreid door de sloop van nog twee vrijwoningen, de nummers 6 en 16, waardoor in 1908 een nieuw buitenprivaat op het bleekveld gebouwd moest worden: de huisjes zonder privaat gebruikten steeds de twee privaten in een gangetje achter het eerstgenoemde huis. Pas in 1918 werd het blok winkelwoonhuizen Voorstraat 9 tot en met 13 en aansluitend Jansveld 22 gebouwd (zie blz. 422). Sindsdien werd er aan het onderhoud niet veel gedaan; alleen de gevel aan het Jansveld werd ontpleisterd en de boog boven de poort enigszins gewijzigd. Een gemeentelijk onderzoek naar de toestand der vrijwoningen uit de zestiger jaren achtte het Margaretenhof ‘ongeschikt ter bewoning’, zelfs de (inmiddels zes) vrijwoningen in de Haagstraat, nr 23 tot en met nr 33 (oneven) waren ‘minder ter bewoning geschikt’. Pas in 1979 werd er iets aan gedaan: het complex werd na vele jaren overleg in erfpacht overgedragen aan het Utrechts Monumentenfonds. In 1980 werd het achterstallig onderhoud aan kozijnen, ramen en luiken uitgevoerd en het buitenschilderwerk ter hand genomen. Jansveld 4 kreeg een nieuw toilet. Jansveld 6 en 10 werden in 1983 gerehabiliteerd, Jansveld 14 in 1985. Lange Nieuwstraat 108-132 (even), Agnietenstraat 4, 6. Naam Beyerskameren. Adressen Lange Nieuwstraat 108, 110, 112, 114, 116, 118, 120 (poort), 122, 124, 126, 128, 130, 132, Agnietenstraat 4, 6. Wijknummers respectievelijk Wijk A, nr 754, 755, 756, 757, 758, 759, 760, 761, 762, 763, 764, 765, 766, 767, 768. Karakteristiek Complex van twaalf kameren uit 1597 met in het midden een toegangspoort naar de aan de achterzijde uitgebouwde executeurenkamer, in 1651 aangevuld met twee kameren aan de Agnietenstraat. De rij kameren aan de Lange Nieuwstraat is een goed bewaard voorbeeld van 16de-eeuwse vrijwoningen. Bron -Archief Fundatie Beyerskameren, waarin o.a. de bestekken en het resolutieboek. GAU/BA-Beyerskameren. Literatuur -temminck groll, c.l., ‘De Beyerskameren te Utrecht’, JOU 1960, blz. 103-118. {== afbeelding Afb. 333. Beyerskameren. Plattegronden en doorsneden van Lange Nieuwstraat 118-122. ==} {>>afbeelding<<} -temminck groll, c.l., ‘Vondsten en restauraties in Utrecht’, MOU 1961, blz. 21-22. Afbeeldingen -Serrurier, ca 1730. Gezicht op de poort van de Beyerskameren met aangrenzende kameren. Tekening. GAU/TA-Zi 1.10. {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 334. Beyerskameren. Plattegronden en doorsneden van Lange Nieuwstraat 130, 132 en Agnietenstraat 4 en 6. ==} {>>afbeelding<<} -F. Bensdorp naar tekening van J. Bulthuis, 1788. Gezicht op de Lange Nieuwstraat met de Fundatie van Renswoude en de Beyerskameren. Kopergravure. GAU/TA-Zh 2.8. -Anoniem, ca 1890. Lange Nieuwstraat naar het zuiden. Foto. GAU/TA-Lange Nieuwstraat, c. 1890. Zie afb. 337. -A.v.d. Pol, 1933. Tuin met executeurenkamer. Foto. GAU/TA-Zi 1.14(D). Zie afb. 340. -A.v.d. Pol, 1933. Achtergevels van de Beyerskameren. Foto. GAU/TA-Zi 1.14(I). Zie afb. 341. Beschrijving De Beyerskameren hebben gemiddeld een oppervlak van 6 × 6,5 m en staan op een erf dat 17 m diep is; de kameren Agnietenstraat 4 en 6, achter Lange Nieuwstraat 132, vallen binnen deze strook. De rij heeft een doorgaand zadeldak evenwijdig aan de voorgevel tussen topgevels. De voorgevels hebben een deur in een rondboognis met afgeronde hoeken en een venster onder een segmentboog in een alternerend ritme. In het midden heeft ieder huis een dakkapel met stenen wangen met sieranker. De bovenlichten van de deuren hebben een roedenverdeling met 4 × 3 ruitjes, de vensters hebben in het bovenlicht 7 × 3 ruitjes, de onderramen met luiken hebben ieder 3 × 4 ruitjes. De kruiskozijnen in de dakkapellen hebben luiken voor de onderste vakken en 2 × 2 ruitjes per vak. De gevels zijn gemetseld van baksteen 24,5 × 12 × 5,5 cm, tien lagen 69 cm, in kruisverband, bij de hoek {== afbeelding Afb. 335. Beyerskameren. Sleutelstukken in Lange Nieuwstraat 120 en Agnietenstraat 4. ==} {>>afbeelding<<} voorzien van klezoren. De ontpleisterde gevels waren ook oorspronkelijk in schoon metselwerk uitgevoerd. De sierankers bevinden zich boven iedere muurdam. De achtergevels hebben een onregelmatige indeling met een deur en één of twee vensters. Boven de begane grond ligt een enkelvoudige balklaag loodrecht op de voorgevels, vijf vakken breed, met vrij platte ojiefvormige sleutelstukken. De nu beschoten kap staat per pand op één spant van één juk met daarop een licht A-juk. De spanten zijn in één doorlopende reeks genummerd van links naar rechts met telmerken in de vorm van Romeinse cijfers voor en eitjes achter. Achter de deur ligt een gang met de trap en de toegang tot de WC en de keukenaanbouw. Achter het venster ligt de kamer met de stookplaats. Op zolder zijn twee kamertjes gemaakt. Een aantal huizen heeft nog oorspronkelijke opgeklampte deuren. Agnietenstraat 4, 6 De kameren aan de Agnietenstraat, met een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel, tegen een topgevel links en tegen een brandmuur rechts, hebben eveneens gespiegeld ieder een deur en een venster, elk onder anderhalf-steens strekken, met schuifvensters met roedeverdeling. Het venster van nr 4 is verlaagd en van grotere ruitjes voorzien. De dakkapel op ieder huis heeft stenen wangen met een sieranker met drakekop. Deze huizen zijn gemetseld van baksteen 23 × 11 × 4,25 cm; tien lagen 56 cm. Rechts en links ligt in de gevel opgenomen een rondboogpoortje naar een achterom, het rechter gaf voorheen toegang tot de Hortus Botanicus. De enkelvoudige balklaag loodrecht op de voorgevel heeft korte sleutelstukken met een staand ojief. Lange Nieuwstraat 120 De poort van het hoofdgebouw heeft een rondboog geflankeerd door pilasters met een kroonlijst, en een spoelvormig oeil de boeuf in de gepleisterde zwikken. De strokendeur heeft een sierlijk gesmeed slot waarop in een vierkant tussen pilasters een witte, dubbele adelaar waarin het sleutelgat. Hierboven is een lijst gedateerd 1597, bekroond door een driehoek met het stadswapen. De grote gevelsteen boven de poort met 18de-eeuwse omlijsting draagt de tekst: ‘D.O.M. Den armen getrouw Adriaen Beijer heeft ons gefondeert en Alet Jansdogter zijn huijsvrouw. 1597’. Deze steen is een vervanging uit 1757 van de verweerde oorspronkelijke. Ook de dakkapel met ingezwenkte hals in kleinere steen en met voluten is een vernieuwing uit die tijd. Het venster hierin met getoogde bovendorpel heeft 4 × 4 ruiten. Achter deze poort ligt de toegang naar de executeurenkamer die zich bevindt in een achter de rij kameren gelegen bouwdeel van twee lagen. De begane grond hiervan was oorspronkelijk open, op bogen rustte de verdieping met de eigenlijke executeurenkamer. De sporen van de bogen, die in het begin van de 17de eeuw werden dichtgezet, zijn zichtbaar, twee in iedere zijgevel. Deze zijgevels bevatten een bolkozijn op de begane grond en een kruiskozijn op de verdieping. Het zadeldak tussen topgevels staat loodrecht op de Lange Nieuwstraat. {== afbeelding Afb. 336. Beyerskameren. Slot op de deur van de toeganspoort van de executeurenkamer. ==} {>>afbeelding<<} {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 337. Lange Nieuwstraat. Opname ca 1890. Gezicht in de straat, met links achteraan de Beyerskameren en vooraan de Arkelkameren. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 338. Beyerskameren. ==} {>>afbeelding<<} {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 339. Beyerskameren. De toegangspoort tot de executeurenkamer in Lange Nieuwstraat 120. ==} {>>afbeelding<<} Geschiedenis In het eerste testament van 1577 van het kinderloze echtpaar Adriaen Beijer en Alet Jansdogter is nog sprake van het uitdelen van de nalatenschap aan de armen. Na het overlijden van zijn vrouw (1588) maakte Adriaen Beijer een nieuw testament op 02-10-1594, waarin als beider wens de stichting van twaalf godskameren werd neergelegd, met als preuve jaarlijks een mud weit, twaalf pond boter, vijfentwintig pond kaas en tien zakken turf. Na zijn overlijden in 1596 werd de fundatie door de executeuren gerealiseerd. Van het Agnietenklooster verkregen zij een strook grond langs de Lange Nieuwstraat in eeuwige erfpacht voor de bouw van vrijwoningen. De Lange Nieuwstraat liep in die tijd nog door tot de stadswal en doorsneed het gebied van het klooster dat er aan de westzijde aan grensde. De grote bijbehorende hof aan de oostzijde was toegankelijk door een poort in het verlengde van de Agnietenstraat, die toen nog niet naar de Nieuwegracht was doorgetrokken. De verworven grond grensde aan deze poortweg van het klooster en ook aan de achterzijde lag het kloosterterrein. Aan de noordzijde sloot het erf van Rijck van Hoorn aan, waarop kameren stonden. Het bouwterrein was niet leeg; behalve de kloostermuur stonden er een schuur en twee kameren. In het archief van de Fundatie Beijerskameren zijn de uitvoerige bestekken bewaard gebleven die inzicht geven in de bouw van 1597. Het werk werd in drie aparte bestekken beschreven en achtereenvolgens gegund voor achtentwintig stuivers per deur of raam, vijfhonderd Karolusgulden voor het metselwerk in totaal en tenslotte achttien gulden per huisje voor het timmerwerk aan de reeds gecontracteerde timmerlieden. Bij het metselwerk was inbegrepen de sloop van de opstallen en het uitgraven van de bestaande fundamenten en een keldertje met uitzondering van eventueel nog bruikbare fundamenten. Op de tweesteens fundamenten werd het muurwerk eensteens opgetrokken. De tussenmuren werden eensteens, behalve op zolder waar ze halfsteens werden met een liseen onder de worm. Van de acht schoorstenen functioneerden er vier voor twee huisjes. In elke kamerwoning kwam ‘een schoersteenmantel van seven voeten ofte soeveel min ofte meer als dat behoeren sal’ (ca 190 cm). De voorgevels kregen een deur met bovenlicht en kruiskozijn, ieder onder een boog en een dakkapel in de vorm van een ‘vlaems geveltge’ met halfsteens wangen. Het dak stak zonder goot over en waterde zo af op de straat in een goot die langs de huizen liep onder een doorgaande vlonder. De muurafwerking werd precies voorgeschreven: ‘voordehandt op te metselen ende wederomme mit waeter voech off te snijden. Ende als men wederomme afsteygert mit een steen vandeselve steenen aff te schuyren ende die voegen off te puiselen.’ Van de grote poort moest de steen gedeeltelijk geslepen worden. De gevels werden dus in verzorgd, schoon metselwerk opgeleverd. Inwending ‘sullen daennemers gehouden sijn alle die voors. twaelft caemeren, mette poorte ende caemercke daerachter aen mede te estericken, plaesteren ende aff te wassen mit kalck tot aente solder ende boven die solders’, van een plavuizen vloer voorzien dus en met op begane grond en zolder gepleisterde en gewitte wanden. De trap was ‘een versteecken ofte cruepeltrap van onderen beschoeten mit een luntgen daer aen nae den eyssch’: een trap bestaande uit twee steile steektrappen onder een hoek van 90° met een bordes ertussen. Vermelding verdienen nog de secreten. Per twee huisjes was een beerput, diep ‘tot op de well’ met een stortkoker vanaf het secreet dat in ieder huisje onder de trap was ‘twee voeten boven destericken mit eene brill daerop’, zo krap overigens dat de deur bij gebruik open moest blijven. {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 340. Beyerskameren. Opname 1933. De executeurenkamer aan de achterzijde, met de later dichtgemetselde bogen op de begane grond. ==} {>>afbeelding<<} {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 341. Beyerskameren. Opname 1933. De achterzijde van de Beyerskameren, rechts aan de Lange Nieuwstraat, links aan de Agnietenstraat. Op de achtergrond de Fundatie van Renswoude. ==} {>>afbeelding<<} Verder was er vermoedelijk van ouds een indeling op de begane grond van houten wanden, die op de plavuizen vloer gezet waren. De kamer waar de executeurs zetelden, eenvoudigweg het ‘achtercaemercken’ genoemd, zou volgens het bestek achter de poort als uitbouw achter de rij liggen en nadrukkelijk geen verdieping krijgen. Kennelijk is er tijdens de bouw een planwijziging gekomen en werd de begane grond open uitgevoerd met een grote boog in de achtergevel en twee bogen in iedere zijgevel. Hierboven kwam de ‘achterkamer’ te liggen, bereikbaar via een spiltrap. De achtergevel had twee kruiskozijnen, iedere zijgevel twee kloosterkozijnen. Muurwerk en bouwnaden wijzen erop dat dit bouwdeel wel snel na de bouw van de kameren gevolgd is, maar toch niet gelijktijdig werd uitgevoerd In 1599 werden de vrijwoningen in gebruik genomen. Na het doortrekken van de Agnietenstraat naar de Nieuwegracht in 1651 werd deze straat onmiddellijk met vrijwoningen bebouwd: de kameren van Maria van Pallaes, Agnietenstraat 8 e.v. (zie blz. 266) in 1651 en de oorspronkelijke Gronsveltkameren ertegenover in 1652 (deze laatste zijn later verplaatst naar de Nicolaasdwarsstraat) (zie blz. 248). Al in 1651 werd besloten in de tuin van de rechter Beyerskamer, Lange Nieuwstraat 132, die nu aan de nieuw aangelegde straat grensde en waardoor men inbraak vreesde, twee nieuwe vrijwoningen te bouwen. Rechts van de nieuwe woningen kwam een toegang naar het resterende binnenterrein van het klooster, links een achterom voor de Beyerskameren. De bewoners van de nieuwe kameren kregen dezelfde preuve. Rond 1700 werden de vensters van de Beyerskameren ca 25 cm verbreed en iets verlaagd tot de huidige vorm en werden de deurkozijnen gewijzigd, waarbij het bovenlicht de nu nog aanwezige roedeverdeling kreeg. Mogelijk zijn toen ook goten aangebracht langs het dak en zijn de Vlaamse gevels vereenvoudigd tot de bestaande dakkapellen. De verweerde stichtingssteen boven de poort werd in 1757 vernieuwd evenals de bovenbouw, naar de mode van de tijd. De niet nauwkeurige tekening van Serrurier uit ca 1730 kan een indruk geven van de oude toestand. Mogelijk zijn toen ook de schouwtjes in de kameren vernieuwd, kameren vernieuwd. De stichting was steeds door drie executeuren bestuurd, totdat één van hen in 1814 geen opvolger kreeg, zodat er sindsdien nog maar twee over waren. In 1843 werd onder andere dakherstel uitgevoerd en de aanbouw van twee bouwlagen met de ‘achterkamer’, dan executeurswoning genoemd, tot twee vrijwoningen ingericht, één op de begane grond, één op de verdieping. De executeuren vonden dat hun archiefkast wel op een gang kon staan om ‘oude lieden’ aan huisvesting te helpen. Omdat er geen buitenruimte was, werden ze als minder gunstig dan de overige vrijwoningen beschouwd en via een aparte regeling vergeven. De bewoners ervan deelden wel in de preuve. Mogelijk werden de voorgevels van de kameren rond die tijd gepleisterd. In 1948 werden ze weer ontpleisterd omwille van het herstel van de toen gebleken oorspronkelijke toestand. In 1960 werden de kameren gerestaureerd en gemoderniseerd naar ontwerp van Van Beusekom, waarbij de nog oorspronkelijke houten binnenwanden door stenen vervangen werden, de eveneens nog oorspronkelijke trappen door luiere, nieuwe vervangen werden, met een modern toilet eronder. Daken, goten en schoorstenen werden hersteld, de kappen beschoten. Op zolder werden twee kamertjes gebouwd met een tweede dakkapel in het achterschild. Tegen de achtergevel kwam een keukenaanbouw. Sinds 1960 worden geen preuven meer uitgekeerd, maar wordt als bijdrage in de kosten vijftig gulden huur per maand gevraagd. Het beheer is in handen van een makelaar. In eerste instantie komen bejaarden in aanmerking voor bewoning, echtparen of alleenstaanden, van alle gezindten. Nicolaasdwarsstraat 2-12 (even) Naam Gronsveltkameren. Oude adressen Respectievelijk: Nicolaaskerkhof 19, 18, 17, 16, 15, 14. Wijkhuisnummers: respectievelijk Wijk A, nr 209, 210, 211, 212, 213, 214. Kamernummers, volgens nummersteen boven de deur, respectievelijk: 6, 5, 4, 3, 2, 1. Karakteristiek De Gronsveltkameren vormen een rij van zes kameren, gebouwd in 1756. Zij bevatten enige secundair verwerkte elementen van hun voorgangers aan de Agnietenstraat, die ingevolge het testament van Johan van Gronsvelt in 1652 gesticht waren. De rij draagt in het midden de oorspronkelijke stichtingssteen, waaronder een steen die de verplaatsing memoreert. Literatuur -adriani, j.h., ‘De Gronsveltkameren’, JOU 1929, 113-128. -kipp, a.f.e., ‘Nicolaasdwarsstraat 2-12, Gronsveltkameren’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 93-94. {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} Afbeeldingen -J. Versteegh, 1756. Nicolaaskerk en Gronsveltkameren uit zuid-oosten. Gewassen pentekening in O.I. inkt. GAU/TA-Jc 2.1. Zie afb. 344. -P. van Liender, 1775. Nicolaaskerk en Gronsveltkameren uit zuidoosten. Tekening. Koninklijk Huisarchief, 's-Gravenhage, nr 234. -Anoniem, 1922. Nicolaaskerk en Gronsveltkameren uit zuidoosten. Foto. GAU/TA-Jc 2.9. Zie afb. 345. Voor de oude Gronsveltkameren aan de Agnietenstraat: -Jan de Beyer, 1744. Agnietenstraat en Nieuwegracht. Tekening. Koninklijk Huisarchief, 's-Gravenhage. -G.v.K. Pz., z.j.. ‘Plattegrond van een gedeelte van het Ambachtskinderhuis en van de Gronsvelt-kameren voor den bouw van het gebouw der Fundatie van Renswoude in 1757’, in: j.h. adriani, Het Stads-Ambachts-kinderhuis te Utrecht, Utrecht z.j. (1941), blz. 262. Beschrijving De zes kameren, met een grondvlak van 5,5 × 5 m, bestaan uit één bouwlaag met een over de rij doorgaand zadeldak tegen topgevels links en rechts. Het muurwerk bestaat uit baksteen van 21,5 × 10 × 3,7 cm; 10 lagen 48,5 cm, gemetseld in kruisverband. De voorgevels hebben in alternerend ritme per pand één deur en één raam. De deurkozijnen zijn deels nog 17de-eeuws, evenals de deuren die vermaakte boven- en onderdeuren blijken te zijn. De kruiskozijnen met luiken hebben in ieder vak een raam met zes ruiten. Enkele zijn nog 17de-eeuws, deze hadden oorspronkelijk twaalf ruitjes per vak, met roeden in het kozijn geplaatst. De achtergevels hebben eveneens één venster en één deur, die vanouds toegang gegeven lijkt te hebben tot een aanbouw. Bij de restauratie kreeg ieder pand een aanbouw op de oude plaats, nu onder zadeldak met nok loodrecht op de rooilijn. Rechts en links wordt de rij afgesloten door een topgevel, in opzet blind, maar de rechter heeft in deze eeuw een klein zolderraam gekregen. De dakkapellen hadden in de loop der tijden ten gevolge van het verschil in beheer door drie instanties wijzigingen ondergaan; alleen op nr 8 was de oorspronkelijke bewaard gebleven. Deze is bij de restauratie verdwenen en nu zijn alle dakkapellen gelijkvormig. In het midden van de rij draagt de voorgevel de originele stichtingssteen uit 1652 met de tekst ‘Sta toch beneden: lees hier de reden. De Hr. en Mr. Ian van Gronsvelt, advocaat des hofs van Utrecht {== afbeelding Afb. 342. Gronsveltkameren. Plattegronden. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 343. Gronsveltkameren. ==} {>>afbeelding<<} {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 344. Gronsveltkameren. J. Versteegh, 1756. Gezicht op de Nicolaaskerk en de Nicolaasdwarsstraat, met in het midden de Gronsveltkameren en links het voormalige Nicolaasklooster. ==} {>>afbeelding<<} heeft zes kamers di gij ziit uyt liefde puur gesticht door loutre charitaat, tot bijstand van de liên om gods wil anders niit’. Onder deze verplaatste gevelsteen wordt als aanvulling de nieuwbouw gememoreerd: ‘Deze zijn verplaatst en vernieuwd in den iaere 1756’. De kameren hebben een samengestelde balklaag van een ongebruikelijk type: per pand is er één - herbruikte - moerbalk loodrecht op de rooilijn en slechts zeven platte brede kinderbinten van 10 × 16 cm, 70 cm hart op hart van elkaar gelegen. Tegenover de voordeur staat in de hoek tegen de achtergevel de spiltrap tegen een raveling die onder een hoek van 45° in de balklaag ligt. Onder de trap was vanouds de plee. Oorspronkelijk hadden de kameren een halfsteens binnenmuur loodrecht op de voorgevel, waardoor het woonvertrek afgescheiden was van het halletje, de trap en de toegang naar de keuken. Deze situatie was tot de restauratie bewaard gebleven, zij het dat de spiltrappen in nr 10 en 12 door steektrappen vervangen waren. Verdwenen waren ook de bedsteden, die blijkens de restanten van bedsteekeldertjes achter in de kamer tegen de binnenmuur stonden. Na de restauratie is in ieder huisje alleen nog een halletje afgescheiden van de kamer. Het dak rust op één kreupelspant per pand en verder op de tussenmuren. Geschiedenis Ingevolge het testament uit 1642 van Mr. Johan van Gronsvelt, advocaat aan het Hof van Utrecht (overleden 1642) werden in 1652 zes vrij woningen met een preuve gebouwd bij de stadsmuur. Zij bevonden zich aan de zuidzijde van het een jaar eerder aangelegde deel van de Agnietenstraat, ten oosten van de toen nog naar de wal doorlopende (Lange) Nieuwstraat, tegenover de Kameren van Maria van Pallaes (1651). De stichting werd tot 1719 beheerd door de erfgenaam van Johan van Gronsvelt, de familie Van Beest en werd toen overgedragen aan de Rooms Katholieke Aalmoezenierskamer. Deze transactie werd echter in een proces door één der familieleden aangevochten. Bij de dading van 1733 kwamen alleen de kamers nr 3 en 4 aan Hendrik van Beest en zijn erfgenamen. De Aalmoezenierskamer en haar bezittingen vielen in 1746 uiteen in de Rooms Katholieke Aalmoezenierskamer en de Oude Rooms Katholieke Aalmoezienierskamer met ieder twee van de kameren. In 1756 werden op kosten van de Regenten van het Kinderhuis, gevestigd in het Agnietenklooster, ‘ses even gelyke huysjes of cameren op het St. Nicolaas Kerkhoff alhier’ gebouwd ter vervanging van de oude kameren, waarvan er drie direct moesten wijken voor de bouw van de Fundatie van Renswoude. De drie oostelijke werden in 1762 gesloopt voor de aanleg van de nog bestaande bestrate plaats. De nieuwbouw van de kameren aan de hierdoor geformeerde Nicolaasdwarsstraat werd in 1756 aanbesteed voor f 3872, -. Bij de bouw werd gebruik gemaakt van elementen uit de gesloopte voorgangers: deurkozijnen, raamkozijnen en deuren Ook de in de 18de eeuw ongebruikelijke samengestelde balklaag vindt hierin zijn verklaring. Overigens roept in dit verband {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 345. Gronsveltkameren. Opname 1922. De rij kameren had in 1922 nog een aantal van de oorspronkelijke dakkapellen. ==} {>>afbeelding<<} de melding van de sloop van de drie oostelijke kameren aan de Agnietenstraat pas in 1762 wel vragen op. De nieuwe kameren werden alle zes geheel aan elkaar gelijk opgetrokken, de variatie die in de volgende eeuwen ontstond in dakkapellen en goten was het gevolg van het verschil in beheer: de kameren nummer 1 en 2 door de Rooms Katholieke Aalmoezenierskamer, de nummers 5 en 6 door de Oude Rooms Katholieke Aalmoezenierskamer en de nummers 3 en 4 door de erven van Hendrik van Beest tot 1831, toen zij op grond van een testament uit 1812 aan de Nederlands Hervormde Diaconie kwamen. Na aankoop door de Gemeente Utrecht volgde in 1982 een restauratie waarbij de verschillen tussen de kameren grotendeels verdwenen. Het dak werd met handhaving van de kap vernieuwd, evenals de dakkapellen, goten begane-grondvloer en -inrichting. Hierbij verdween de originele bij kameren ongebruikelijke binnenmuur die de gang van de kamer afscheidde. De verdwenen spiltrappen werden gereconstrueerd, de keukenaanbouwen vernieuwd. Tuinstraat 4-42 (even), Geertebolwerk 19. Naam Hofje van Veelo. Adressen Het Hofje van Veelo omvat de adressen Tuinstraat 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18, 20, 22, 24, 26, 28, 30, 32, 34, 36, 38, 40, 42 en Geertebolwerk 19. De oude adressen zijn respectievelijk: wijk B, nr 721u, 721t, 721s, 721r, 721q, 721p, 7210, 721n, 721m, 721l, 721k, 721i, 721h, 721g, 721f, 721e, 721d, 721c, 721b, 721a, 721. Karakteristiek Rij van 19 kameren met links een bijbehorende woning met schijnverdieping, in 1826 gebouwd. Het complex staat bekend onder de naam Hofje van Veelo, waartoe ook gerekend wordt de oudere kamerwoning aan het Geertebolwerk die rechts de rij afsluit. Literatuur -Jaarverslag UMF 1983, blz. 15. -monde, van der, 1846, blz. 320. -Nieuwsbrief UMF 02-1980, blz. 2-5. -penders, jean, ‘Tuinstraat 6’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 135, 136. -werkgroep tuinstraat, De Tuinstraat gered?!, Utrecht 1982. Afbeeldingen -Bouwtekening ‘Situatie der Tuinstraat voor den aanleg van Secreten’. GAU/SA5-bouwtek.; Tuinstraat; 1856; tek. nr 51. -Anoniem, 1910. Gezicht toegang Tuinstraat naar Springweg gezien. Foto. GAU/TA-Tuinstraat, 1910. Zie afb. 348. -Anoniem, 1943. Gezicht in Tuinstraat. Foto. GAU/TA-Tuinstraat, 1943. Beschrijving Het complex bestaat uit 19 kameren en twee afwijkende koppanden. De kameren hebben een oppervlak van ongeveer 3,5 × 5 m, zonder erf. De voorgevels hebben of hadden een deur met gedrongen bovenlicht en een venster met luiken en schuifraam met 2 × 3 + 1 × 3 ruiten in alternerend ritme. De gekoppelde dakkapellen hebben een openslaand achtruits raam. De gevels van vrij zachte steen hebben altijd een afwerkingslaag gehad: ze zijn vertind en gewit. {== afbeelding Afb. 346. Hofje van Veelo. Plattegrond en doorsnede van Tuinstraat 36. ==} {>>afbeelding<<} {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 347. Hofje van Veelo. ==} {>>afbeelding<<} In het midden van de rij is, in de plint tussen Tuinstraat 20 en 22, de eerste steen ingemetseld met als tekst: ‘deeze woningen zyn gest(igt) door pieter veloo. deeze steen is gelegd (door) hendrieka veloo oud 15 jaar o (...) 10 m (..) 1826’. Tuinstraat 26 heeft sinds 1912 een stalen puibalk vanwege de inrichting toen van dit pand tot algemene plee-ruimte. Een deel van de gevels is in het derde kwart van de 20ste eeuw doorbroken met inrijdeuren ten behoeve van de pakhuisfunctie die de huizen toen kregen. De gevel van het gerestaureerde pand Tuinstraat 6 is gepleisterd en wit geschilderd en heeft, evenals de andere panden, een zwarte spatrand onderaan. De voorgevel van het in 1982 uitgebrande Tuinstraat 18 is als spouwmuur herbouwd en gepleisterd. De achtergevels, die de oude, deels nog middeleeuwse tuinmuur van het huis Scherpenburg (Springweg 69, 71) bevatten, zijn blind en gepleisterd. Over de rij ligt een doorgaand zadeldak met de nok evenwijdig aan de voorgevels. Tuinstraat 4 heeft een lijstgevel die twee bouwlagen suggereert, de tweede bouwlaag is aan de achterzijde echter zolder, en derhalve een schijnverdieping. Erboven ligt een vliering, waardoor dit pand ruimer is. De enkelvoudige balklaag ligt in de hele rij in principe loodrecht op de voorgevel. Om onduidelijke redenen vormen de linker drie panden, waaronder Tuinstraat 6, hierop een uitzondering; de balken liggen hier evenwijdig aan de voorgevel en rusten dus op de dunne scheidingsmuren. De scheidingsmuren tussen de huizen zijn halfsteens, de zoldervloer is bij de bouw hierover doorgelegd, zodat de scheidingsmuren van de zolders op de planken staan. Per pand is er één licht A-spant dat de nokbalk en voor en achter één gording draagt. Hierop rust het dakbeschot bestaande uit dikke planken (2,5 × 20 cm) die de kap een grote stevigheid verlenen. Van de oorspronkelijke indeling van de kameren zijn in diverse panden belangrijke elementen bewaard gebleven. Op de begane grond met houten vloer leidt een steile steektrap tegen de achtermuur naar de zolder. Eronder was een bedstee met bedsteekeldertje, de achterkant van de trap vormde de korte wand ervan. Tussen de bedstee en het raam staat de schoorsteen, rug aan rug tegen die van de buren. De zolder is een ongedeelde ruimte. Geertebolwerk 19 Geertebolwerk 19 is een 17de-eeuwse kamerwoning, oorspronkelijk deel uitmakend van een rij langs de wal. Na de bouw van het hofje van Veelo, als slop, bleef de situatie zo. Pas bij de doorbraak van deze straat naar het Geertebolwerk werd het een hoekpand. Vermoedelijk werd ook toen de kaprichting gewijzigd: in het verlengde van die van de Tuinstraat, maar ervan gescheiden door een brandmuur. De wit geschilderde voorgevel, nu tuitgevel, heeft links een deur, rechts een venster waarboven een zoldervenster. De andere gevels zijn blind. Opmerkelijk is in de rechter zijgevel een lage vlechting, die vanaf de begane-grondvloer naar voren omhoog loopt onder een hoek van ongeveer 30°, over de volle diepte van het huis. Geschiedenis Bij de bouw in 1826 telde het hofje 46 kameren. Een voor Utrecht toen ongekend groot aantal; de resterende 21 huisjes vormen nu nog het grootste complex kameren van voor 1850, toen de sociale woningbouw begon op te komen. De Tuinstraat is als commercieel project gebouwd door Pieter Veelo op het {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 348. Hofje van Veelo. A. van de Pol, 1910. Tuinstraat 1-5, met de oude toegang vanaf de Springweg. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 349. Hofje van Veelo. Tuinstraat 6 na de restauratie van 1982. ==} {>>afbeelding<<} zuidelijke deel van het zeer grote erf, dat hoorde bij zijn huis Springweg 69, 71. De nieuwe straat liep oorspronkelijk dood tegen een rij oudere kameren langs de stadswal en was derhalve een slop, uitsluitend toegankelijk door een smalle, bochtige poortweg naar de Springweg. Reeds na korte tijd was het hofje berucht als voorbeeld van slechte woontoestanden, daarom kocht de toen net opgerichte Maatschappij tot Verbetering der Woningen voor Arbeidende en Minvermogenden het in 1855. De eerste gebeurtenis op het gebied van sociale volkshuisvesting in Utrecht was de toen uitgevoerde verbetering van de Tuinstraat: het straatpeil werd verlaagd om de wateroverlast te bestrijden, nieuwe riolen en secreten aangelegd. Mogelijk is toen ook wat tegen vochtdoorslag gedaan. De zachte steen van de gevels was oorspronkelijk vertind en gewit. Hierover is later een vochtwerende zwarte laag aangebracht, waaroverheen de muren donkergrijs gekalkt werden. In de tweede helft van de 19de eeuw werd deze kleur enkele keren herhaald, daarna werd weer de witte kalk gebruikt. In 1910 werd door nieuwbouw de toegang vanaf de Springweg verbeterd, deze kwam nu in het verlengde van de straat te liggen. In 1912 verdwenen de plees op straat: ze werden ondergebracht in de daartoe verbouwde huisjes Tuinstraat 26 en 29, in het midden van het hofje tegenover elkaar gelegen. In 1959 volgde de onbewoonbaar-verklaring, de Gemeente kocht de huizen en brak in 1961 de noordelijke rij af. De zuidelijke rij fungeerde sindsdien als pakhuizen. In het kader van acties om het hofje van Veelo te redden werd in 1982 Tuinstraat 6 gekraakt en gerestaureerd, waarbij de oude inrichting zoveel mogelijk als uitgangspunt genomen werd. {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 350. Verdeling van het huistype HET DWARSE TWEEBEUKIGE HUIS over de stad Utrecht. ==} {>>afbeelding<<} {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} 5b. Het dwarse tweebeukige huis Karakteristiek Vanaf het begin van de 17de eeuw werd in Utrecht een groot aantal huizen van een nieuw type gebouwd: het tweebeukige huis. Vrijwel steeds betreft het een variant van het dwarse huis: het achterhuis van het dwarse huis groeide uit tot een gelijkwaardig bouwdeel. Slechts een enkele maal komt het tweebeukige huis in de diepe vorm voor: Plompetorengracht 11 (zie blz. 120) en Pieterstraat 1 zijn hiervan zeldzame voorbeelden. Het tweebeukige huis wordt gekarakteriseerd door: -De beuken hebben een min of meer gelijke omvang, gescheiden door een gemeenschappelijke stenen muur waarop de balklagen rusten. -Er zijn meestal twee zadeldaken achter of naast elkaar, met de nokken evenwijdig aan elkaar, in een enkel geval bezitten beide beuken samen één groot zadeldak. -Elke beuk afzonderlijk heeft een plattegrond met een grotere breedte dan diepte voor de dwarse variant, of een grotere diepte dan breedte voor het diepe tweebeukig huis. -De balklagen liggen loodrecht op, dan wel, bij de diepe variant, evenwijdig aan de voorgevel. Ontstaansgeschiedenis Het dwarse, tweebeukige huis is ontstaan uit het huis met een aanbouw tegen de achtergevel, bestaande uit één bouwlaag met een lessenaardak tegen het hoofdhuis, vergelijkbaar met het zogenaamde Kempische huis. Van een aantal voorbeelden van tweebeukige huizen is bekend dat deze ontwikkeling door verbouwing heeft plaatsgevonden (Trans 8, zie blz. 287, en 10, Zuilenstraat 9, 11 en 13, zie blz. 217, en 15). De voorloper van het dwarse, tweebeukige huis, namelijk met een éénlaags aanbouw, kwam al in het einde van de 15de eeuw voor. In Oudkerkhof 19, 21 heeft deze opzet invloed op de kapconstructie (zie blz. 181), hier moest, in verband met het doorlopende achterste dakvlak een speciaal soort spant worden gemaakt. De keuze voor een dwarse, tweebeukige opzet lijkt ingegeven door de wens tot het bouwen van een groot huis, en de behoefte de beperking van de overspanningsmogelijkheid van de balken te overwinnen. De gewoonlijk toegepaste tussenwanden gaven geen mogelijkheid tot het opleggen van balkconstructies, waardoor het noodzakelijk werd een zware, stenen tussenmuur aan te brengen. Vaak benadert de plattegrond en de omvang van het tweebeukige huis die van het vierkante huis, dat halverwege de 17de eeuw opkwam (zie blz. 291). De stenen tussenmuur tussen beide beuken gaf beperkingen voor de indeling die het vierkante huis niet kende aangezien hierbij diverse dragende binnenmuren voorkwamen. Ondanks deze beperking werden de twee huistypen enige tijd lang beide gebouwd. Het tweebeukige huis was kennelijk eenvoudiger, en dus goedkoper, te bouwen. Het voor het vierkante huis zo karakteristieke omgaand dak was technisch minder goed uitvoerbaar bij het tweebeukige huis. Mogelijk hangt het feit dat de vierkante huizen veelal aan pleinen of brede straten en grachten en de tweebeukige huizen aan de wat smallere straten voorkomen hiermee samen. Het omgaand dak komt immers beter tot zijn recht wanneer de beschouwer enige afstand kan nemen. Varianten Een enkele maal wijkt een tweebeukig huis af van de genoemde karakteristieken. Bij Ambachtstraat 5 (zie blz. 262) en Keistraat 3 is de opzet van twee achter elkaar gelegen delen duidelijk in de indeling herkenbaar, één enkele kap met de nok evenwijdig aan de straat overspant echter in één keer de beide beuken. Hiervoor is een hoge kap met meerjukkige spanten, soms in het midden ondersteund door een standvink, nodig. Muntstraat 6 is het enige voorbeeld van een tweebeukig dwars huis met één enkel dak, met de nok haaks op de balkrichting. Het door de kaprichting als diep huis te herkennen Muntstraat 4 (zie blz. 85) vertoont voor wat betreft de constructie verwantschap met het het diepe tweebeukige en het vierkante huis. In dit huis verspringt de dragende tussenmuur, tussen beide beuken ten gunste van de indeling van het huis. De tussenmuur staat loodrecht op de voorgevel, evenals de nok van het enkele dak, zodat sprake is van een diep tweebeukig huis. In een enkel geval heeft een huis het voorkomen van een ‘gewoon’ diep huis, doch blijkt de opzet als dwars tweebeukig huis op te vatten. Bij Korte Nieuwstraat 6 (zie blz. 274) zijn de twee beuken slechts te herkennen in de balklagen; deze liggen haaks op de voorgevel op in een stenen tussenmuur. Op het huis staat een omgaand zadeldak, over beide beuken doorlopend. Een weinig voorkomend verschijnsel bij het tweebeukige huis is de opkamer. Ambachtstraat 5 had oorspronkelijk over vrijwel de volle breedte van de drie vakken brede achterste beuk een opkamer. De opkamer van Herenstraat 34 (zie blz. 268) beslaat twee van de drie vakken van de achterste beuk. Ook in éénlaags vorm komt het tweebeukige huis als woonhuis voor. Kort na de aanleg van de stenen bastions Sterrenburg, Manenburg, Zonnenburg en Morgenster, tussen 1551 en 1558, werden op de kazematten van deze bolwerken huizen gebouwd die door de stad aan burgers verhuurd werden. Drie van deze huizen, twee op Manenburg en één op Sterrenburg, bestaan nog. Twee hiervan, op elk bolwerk één, hebben één bouwlaag en zijn in een tweebeukige opzet gebouwd. Niet {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} als woonhuis gebouwd is het eenlaags tweebeukige stalgebouw Keizerstraat 18-24 (even, zie blz. 272). Spreiding in de tijd Het overgrote deel, 90%, van de tweebeukige huizen is gebouwd tussen 1630 en 1665. Eén voorbeeld, Domplein 4, De Roode Poort, dateert als zodanig uit het begin van de 14de eeuw. Hier is echter sprake van een laat 13de-eeuws enkelvoudig, dwars huis dat toen met een tweede beuk werd uitgebreid. Lange Jufferstraat 10 (zie blz. 277) werd rond 1500 waarschijnlijk wel in één opzet als dwars, tweebeukig huis gebouwd. Een voorloper, het dwarse huis met een éénlaags aanbouw, is het laat 15de-eeuwse Oudkerkhof 19, 21. Trans 10 (1696) Domstraat 4 (zie blz. 266) en Minrebroederstraat 16, gebouwd in de eerste helft van de 18de eeuw, zijn de laatst gebouwde duidelijk tweebeukige huizen. Geografische spreiding Vrijwel alle tweebeukige huizen zijn gesitueerd in het oostelijke deel van de oude stad, met een concentratie in een cirkel met een straal van 250 meter rond de Pieterskerk. De nadruk op de jaren 1630 tot 1665 hangt samen met deze geografische spreiding over de stad. Het grootste deel bevindt zich op het gebied van de kapittels van Sint Pieter, Sint Jan, Oud-Munster en de Dom en op opengelegde kloosterterreinen. Vaak werden de huizen gebouwd in een nieuw verkaveld gebied, slechts een enkele maal is een tweebeukig huis gebouwd in een bestaande structuur ter vervanging van een ouder pand. Oudkerkhof 31 (zie blz. 285) en Lange Nieuwstraat 63 (zie blz. 282) zijn hiervan voorbeelden. De mogelijkheid om te bouwen op voormalig kerkelijke gebied werd geboden door de secularisatie van de kerkelijke eigendommen na de reformatie. De aanleg van nieuwe straten was hiervan een gevolg. Hierdoor werd een impuls gegeven aan de bouwproduktie, waaruit nieuwe huistypen voortkwamen: het tweebeukige en vierkante huis. Ook de omvang van de huizen hangt samen met de ligging in deze vrijwel onbebouwde gebieden. Slechts een enkele maal is een tweebeukig huis drie vensters breed, meestal is de breedte vijf of meer vensters. Voorbeelden Achter de Dom 20 Achter Sint Pieter 140, xviia Achter Sint Pieter 200, ca 1650 Achter Sint Pieter 21, xviia Ambachtstraat 5, ca 1650, één zadeldak Ambachtstraat 7, ca 1650 Boothstraat 8, ca 1660 Boothstraat 10, ca 1660 Boothstraat 12, ca 1660 Boothstraat 13, 15, ca 1662 Boothstraat 17, ca 1663 Brigittenstraat 15, xviia, mogelijk al oorspronkelijk onder één kap Brigittenstraat 22, xviia Domplein 4, xiva Domstraat 4, xviiia Hamburgerstraat 19? Herenstraat 27, 1623 ? Herenstraat 34, xviib Herenstraat 38 Herenstraat 46, 48, xviia, één kap Janskerkhof 19, xviia Keistraat 3, ca 1663, één kap Keistraat 9, 1664 Keizerstraat 18-24 (even), éénlaags koetshuis Keizerstraat 35, 1645 Korte Nieuwstraat 6, xviiia Kromme Nieuwegracht 4, ca 1650 Kromme Nieuwegracht 11, in xvii gegroeid uit middeleeuws huis Kromme Nieuwegracht 22, xviia Kromme Nieuwegracht 28 ? Lange Juiferstraat 10, ca 1500 Lange Nieuwstraat 63, xviia Manenburg 1, xvib, éénlaags Minrebroederstraat 15, ? Minrebroederstraat 18, xviiia Muntstraat 4, ca 1650, diep huis onder één kap Muntstraat 6, ca 1650, één kap loodrecht op beide beuken Nieuwegracht 14? Nieuwegracht 64?, xviia Oudegracht 35? Oudegracht 71? Oudkerkhof 31, ca 1650 Pausdam 2, xviia Pieterstraat 1, diep huis Plompetorengracht 11, xviia, diep huis Plompetorengracht 13?, xviia Sterrenburg 1, xvib, éénlaag Trans 8, 1634 Trans 10, 1696 Voorstraat 61, ca 1650 Wijde Begijnestraat 3, xviia Zuilenstraat 7, ca 1630 Zuilenstraat 9, ca 1630 Zuilenstraat 11-13, ca 1630 Zuilenstraat 15, ca 1630 Achter Sint Pieter 140 Naam Havelozenschool Oude adressen Achter Sint Pieter 14; Wijk F, nr 361. Karakteristiek Het tweebeukige dwarse huis van twee bouwlagen onder twee zadeldaken evenwijdig aan de voorgevel, is in verschillende bouwfasen tot stand gekomen. Het gevelontwerp stamt uit de belangrijkste fase, vermoedelijk in 1642 uitgevoerd. Alleen de voorgevel is van natuursteen, het is een geschilderde zandstenen lijstgevel met Dorisch en Ionische pilasters en frontons boven de verdiepingsvensters. Het huis heeft zowel rechts als links twee trapgevels. Het bevat in het interieur o.a. een schouw uit de bouwtijd en één uit het midden van de 18de eeuw alsmede een bordestrap met rijk snijwerk van rond 1700. De twee aanbouwen van één bouwlaag met een plat dak, links op het erf, stammen van rond 1930. Bronnen -calkoen, g.g., De Sint Pieterskerk te Utrecht, beschouwd ten opzichte der zuidelijke en westelijke percelen, handschrift, 1906. GAU/Bibl. Utr.-nr 643xxx. -Bouwverslagen restauratie 1968. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. Literatuur -ebbenhorst tengbergen, j.t.h.c. van, en j. alblas, Liefdadige en andere nuttige instellingen in Utrecht, Utrecht 1895, blz. 179 e.v. -hulzen, a. van, Utrecht bij Gaslicht, Den Haag 1980 (2), blz. 151 e.v. -muller, 1911, blz. 45. Afbeeldingen -H. Saftleven, 1674. De Pieterskerk na de ramp van 1674, met rechts Achter Sint Pieter 140. Gewassen krijttekening. GAU/TA-Ib 3.5. -Jan de Beyer, 1752. Gezicht op de Pieterskerk uit het noord-oosten met op de achtergrond Achter Sint Pieter 140. Tekening. Rijks Prentenkabinet, Amsterdam. -A.W. Nieuwenhuyzen, jaar van weergave ca 1860. Het Pieterskerkhof met de Havelozenschool en het tuinpoortje. Platinotypie naar tekening. GAU/TA-Pieterskerkhof, c. 1860. Zie afb. 354. -A. Grolman, 1895. De Havelooze School. Aquarel. GAU/TA-Achter Sint Pieter 14, 1895. -A. Bratsch, 1906. Afbeelding van het poortje uit de tuin van het huis, thans in het Centraal Museum. Foto. GAU/TA-Achter Sint Pieter 14, 1906 (2). Zie afb. 356. {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 351. Achter Sint Pieter 140. Aanzicht zijgevel, doorsnede, plattegronden. ==} {>>afbeelding<<} -Bouwtekening ‘Plan voor het maken van een afzonderlijke opgang van de directeurswoning aan de Havelooze School te Utrecht’. GAU/SA5-bouwtek.; 1908; tek. nr 60. -Anoniem, z.j. Speelplaats met achterzijde Havelozenschool. Foto. GAU/TA-collectie scholen (neg. nr C 25.244). -Anoniem, z.j. Havelozenschool, het verstrekken van schoolvoeding. Foto. GAU/TA-collectie scholen (neg. nr C 16.175). Zie afb. 355. Beschrijving Het huis is aan de voorzijde 21 m breed, aan de achterzijde 18 m bij een diepte van 13 m; het staat in de rooilijn op een ongeveer 25 m diep erf dat naar achteren toe smaller wordt. De negen traveeën brede 17de-eeuwse pilastergevel is, inclusief de plint, geheel van Bentheimer zandsteen met uitzondering van de hardstenen 18de-eeuwse vensterdorpels. De 18de-eeuwse deuromlijsting is van een afwijkende zandsteensoort. De lijstgevel is zandsteenkleurig geschilderd met uitzondering van de hardsteenkleurig geschilderde plint, deuromlijsting en vensterdorpels. Boven de forse plint heeft de begane grond Dorische pilasters waarop een geheel vlak fries. De verdieping heeft Ionische pilasters waarop een fries met triglyfen. Volgens de klassieke orden hoort dit laatste fries boven de Dorische pilasters, het vlakke fries boven de Ionische. Boven de begane-grondvensters bevindt zich een schijnstrek met losse sluitsteen: terwijl de console-achtig versierde sluitsteen werkelijk een losse steen is, wordt daarnaast aan beide zijden een strek gesuggereerd door in zorgvuldige frijnslag aparte blokken aan te duiden. Boven de verdiepingsvensters bevinden zich driehoekige frontons. De vensters zijn bij de 18de-eeuwse verbouwing ongeveer 5 cm verbreed en bevatten 18de eeuwse-kozijnen en schuiframen, op de begane grond met 5 × 5 + 5 × 4 ruiten, op de verdieping 5 × 4 + 5 × 3 ruiten, grotendeels nog met het originele glas. De 18de-eeuwse ingang met bijbehorende deur en met een bordestrap van drie treden, ligt niet in het midden, maar in het vierde vak van links. De geprofileerde 18de-eeuwse omlijsting heeft een forse rococokrul. In de plint bevinden zich vier kelderlichten en in het vierde vak van rechts een toegang onder een rondbooglijst tot de keldertrap. De gevel vertoont in het midden een lichte buitenwaartse knik. Uit het natuursteenwerk blijkt dat dat van het linkerdeel van de gevel het oudste is: op de begane grond zijn de blokken met een onafgewerkte zijkant geplaatst tegen een kennelijk toen rechts daarvan staand bouwdeel, dat één bouwlaag had, want op de verdieping vertonen de blokken van het linker bouwdeel een zorgvuldig met frijnslag afgewerkte rechterzijkant. De stoep wordt afgepaald door natuurstenen stoeppalen, waartussen ijzeren stangen. De achtergevel heeft een bakstenen ojieflijst met zandsteenblokken en met korfbogen voorzien van natuurstenen aanzet- en sluitstenen boven de vensters. Het linkerdeel, van de tuin uit gezien, {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 352. Achter Sint Pieter 140. ==} {>>afbeelding<<} heeft per bouwlaag drie vensters. Door een blind vak daarvan gescheiden telt het rechterdeel op de verdieping vier vensters, eveneens met 18de-eeuwse schuiframen. De begane grond is rechts ingebouwd door een aanbouw met een plat dak, waarachter een iets hogere aanbouw, eveneens van één bouwlaag onder plat dak, beide van rond 1930. De zijgevel links bestaat uit twee trapgevels met vijf treden met natuurstenen dekplaten en schoorstenen in de toppen. De voorste trapgevel heeft op de begane grond één venster, op de verdieping twee onder halfsteens rollagen. De zolder heeft twee smalle vensters ieder met een rondboog met natuurstenen aanzet- en sluitstenen. De achterste trapgevel heeft op de begane grond twee vensters; de verdieping is blind en de zolder heeft twee vensters zoals bij de voorste gevel. Alle vensters hebben 18de-eeuwse schuiframen met op de begane grond 5 × 5 + 5 × 4 ruiten, op de verdieping 5 × 4 + 5 × 3, op zolder 2 × 2 + 2 × 2 ruiten. De gevels zijn gemetseld in kruisverband van baksteen van 24 à 24,5 × 11,5 × 4,3 cm; tien lagen 60 cm. De rechterzijgevel heeft dezelfde getrapte beëindigingen, eveneens met schoorstenen. Beide beuken zijn door een scheidingsmuur in twee delen naast elkaar verdeeld, bij de beschrijving wordt hierna van de voorste beuk het vijf vakken brede linkerdeel ‘A’ genoemd, het vier vakken brede rechterdeel ‘B’; van de achterste beuk het vier vakken brede linkerdeel ‘C’, het rechterdeel van drie vakken ‘D’. Op de begane grond ligt in deel A rechts de hal, links een kamer. Deel B bevat één vertrek. De achterste beuk heeft in deel C rechts een tweede hal met het trappehuis, links ervan ligt een kamer. Deel D bevat één kamer. In de achterste beuk gaat de scheidingsmuur tussen deel C en D door tot de nok, maar de verjonging van de top geeft aan dat de muur oorspronkelijk de topgevel was van een wat lager pand rechts of links hiervan. De scheidingsmuur in de voorste beuk tussen deel A en B is alleen nog in de kelder en op de begane grond aanwezig. De indeling van de begane grond herhaalt zich in de achterste beuk op de verdieping, zij het dat in deel D een extra vertrek is ingebouwd met een gang erlangs. De voorste beuk heeft in deel A een kamer links, rechts ervan een gang boven het linkervak van de entreehal. Rechts hiervan, doorlopend in deel B, bevinden zich twee vertrekken. Op zolderniveau zijn in beide beuken links twee vertrekken door middel van houten wanden afgescheiden. De vloerniveaus van B en D liggen op de verdieping ca 15 cm hoger dan in deel A en C, op zolder ca 10 cm. De samengestelde balklagen hebben alle moerbalken loodrecht op de voorgevel. Vooral op de verdieping zijn in deel A en C veel van de vrij korte sleutelstukken in het zicht, waarvan in ruime mate gebruik is gemaakt: onder moerbalken, strijkbalken en raveelbalken voor schoorstenen en trap. Onder de voorste beuk ligt een kelder met een gedrukt tongewelf evenwijdig aan de voorgevel, door de scheidingsmuur in twee delen gedeeld. Van de achterste beuk is het rechterdeel (deel D) niet onderkelderd. Het linkerdeel (C) heeft een vlakke 19de-eeuwse dekking met stalen balken waartussen trogjes. Beide beuken hebben een zadeldak evenwijdig aan de voorgevel op grenen spanten, bestaande uit een juk waarop een A-juk met spijkerplaatverbinding, op verschillende hoogten voorzien van windschoren. Hoewel alle jukken eenzelfde opbouw hebben, heeft ieder bouwdeel een eigen nummering van de spanten in de veelal aanwezige telmerken. De voorste beuk heeft op het rechterdeel (deel B), drie spanten met rechts gestoken telmerken, die van rechts naar links tellen van 1 tot en met 3, voor streepjes, achter eitjes. Het linkerdeel (deel A) heeft vier spanten, die voor zover zichtbaar eveneens rechts gestoken telmerken hebben van links af tellend, maar met aan de voorzijde eitjes en achter streepjes. Tussen de twee delen van de kap staat een spant, gemerkt mcmlxviii, op de plaats van een in 1968 verdwenen scheidingswand, die kennelijk de vroegere scheidingsmuur verving. Op de achterste beuk is links het rechter van de drie spanten links gemerkt met nr 3, voor streepjes, achter eitjes. Twee {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} spanten op het gedeelte rechtsachter hebben, van links tellend, nr 1 en 2 uitgevoerd in streepjes aan voor- en achterzijde. De grote kamer op de begane grond rechtsvoor (in deel B) wordt gedomineerd door een rijke wit marmeren schoorsteenpartij in rijpe Lodewijk xv-vormen. Het houten plafond heeft omtimmerde moerbalken en een bovenplint, alles uit de 18de eeuw. De rondgaande lambrizering, evenals de binnenluiken vermoedelijk uit de eerste helft van de 19de eeuw, loopt door over de 18de-eeuwse paneeldeur naar de hal. Deze 18de-eeuwse deur kreeg in de periode dat het gebouw als school diende bovenin zes ruitjes. Eenzelfde soort deur, lambrizering en binnenluiken heeft de kamer linksvoor. De kamer daarachter (in deel C) heeft een hoge kachelnis uit de eerste helft van de 19de eeuw. De achterste hal bergt de rijke bordestrap, van rond 1700, naar de verdieping, waaronder de keldertrap. De in 1968 ten dele gereconstrueerde trap heeft twee bordessen, waarbij de trap een hoek van 90° maakt. De leuning bevat de originele gesneden panelen, het snijwerk heeft in de drie stijgende delen een rijk guirlande-motief, de rechte panelen van de balustrade hebben een wat statischer hoofdpatroon, aangevuld met ranken en guirlandes, evenals dat van het traplicht dat zich bij het tweede bordes bevindt. Boven de doorgang naar de rechter achterkamer bevindt zich sinds de restauratie van 1968 een stucreliëf, afkomstig van Oudegracht 114, met een voorstelling van Mercurius die Minerva voedt, zinnebeeld voor de voor de wetenschap voedzame handel. Het reliëf draagt ook een nummer: ‘No 80’. Hierboven bevindt zich het enige sleutelstuk, dat op de begane grond zichtbaar is. Het is van hetzelfde model als die van de verdieping, die met name in het linkerdeel overvloedig aanwezig zijn. De kleine kamer geheel rechts vooraan op de verdieping heeft een omtimmerde moerbalk met sleutelstukken, die omtimmerd zijn in een vorm, die een vrije interpretatie vormt van een peerkraalsleutelstuk. De linker voorkamer heeft een gave midden 17de-eeuwse schouw met houten fries, waarin gesneden een cartouche en palmbladeren. Deze kamer heeft rechts een rijk geprofileerde 17de-eeuwse deuromlijsting. Op zolder bevindt zich zowel in de scheidingsmuur tussen trap en rechter achterzolder als tussen de voorste en achterste kap een 17de-eeuwse geklampte deur in een bijbehorend kozijn. {== afbeelding Afb. 353. Achter Sint Pieter 140. Achter- en zijgevels, voor de bouw van de aanbouw langs het Pieterskerkhof in ca 1930. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 354. Achter Sint Pieter 140. A.W. Nieuwenhuyzen, ca 1860. Pieterskerkhof met zijgevel en tuinpoortje Havelozenschool. ==} {>>afbeelding<<} Geschiedenis Mr Willem van Asch van Wyck, kanunnik en scholaster van het kapittel van Sint Pieter transporteerde in 1609 zijn claustrale huis aan Achter Sint Pieter ter plaatse van nr 180 aan Jacob van Asch van Wyck, zijn neef, en mede-kanunnik. Door voortdurende aankopen breidde deze Jacob, die ook bij de Pieterstraat een huis had (zie blz. 183), zijn bezit aan het Achter Sint Pieter uit, waarbij toegangen naar de kloostergang en de Pieterskerk verplaatst moesten worden of vervielen. In deze ontwikkeling was 1620 een belangrijk jaar: het werd toen mogelijk om de claustraliteit van erven af te kopen. Voor zijn verspreide bezit deed Jacob van Asch van Wyck dat onmiddellijk. Tevens kocht hij een deel van het kerkhof tussen zijn huizen aan de straat en de kerk en pandhof, voorheen {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 355. Achter Sint Pieter 140. Interieur van de Havelozenschool, de kamer linksvoor op de begane grond. ==} {>>afbeelding<<} ‘een vuylen hoeck alle onreynicheyt ende stanck onderworpen’. Een strook voor de kerk moest onbebouwd blijven als doorgang. Als afscheiding langs het kerkhof kwam er een nieuw hek met een poort, vermoedelijk globaal de huidige scheidingslijn tussen Achter Sint Pieter 140, Pieterskerkhof 2 enerzijds en Achter Sint Pieter 160 en het erf van nr 180 anderzijds. Van de straat Achter Sint Pieter was het kerkhof afgescheiden met een muur met poort. In de hoek van deze muur en het nieuwe hek bouwde het kapittel het ‘huys aent heck’, mogelijk als vernieuwing of uitbreiding van een ouder. Jacob van Asch van Wyck, inmiddels Deken van Sint Pieter, vergrootte zijn bezit in 1641 verder door aankoop van het volgende deel van het kerkhof, om dat nieuw te bebouwen ‘tot Sieraet dezer Stadt’. Achter deze nieuwbouw, kennelijk een deel van Achter Sint Pieter 140, verkreeg Jacob van Asch van Wijck kort nadien een schuin naar de kerk toelopend erf voor stallen. Hierdoor verviel de toegang naar de ingang in de westgevel van de kerk. Ter compensatie hiervan moest hij het noordelijke ingangsportaal bouwen. De vraag of de toegang naar de westgevel, door de stallen nog mogelijk, toen werkelijk verkocht werd, leidde in 1677 nog tot een conflict. Van het nieuw verworven terrein kocht hij in 1642 de claustraliteit af. Bijna het hele gebied langs Achter Sint Pieter had hij in handen, toen hij in maart 1644 ook nog Oud-Paushuize kocht. In juni verkocht hij echter weer zijn huis ter plaatse van Achter Sint Pieter 180, met erf en stal aan het Pieterskerkhof, vermoedelijk Pieterskerkhof 2, al hield hij daarvan de zolder als berging voor hooi. Op 1 september 1645 overleed Jacob van Asch van Wyck en daarna raakte zijn grote bezit al snel in verschillende handen. Zijn weduwe, Uyten Enghe, bleef echter wonen in Achter Sint Pieter. Zij overleed in 1649. De familie Van Asch van Wyck had geen enkel bezit meer langs het Achter Sint Pieter, nadat in 1651 aan Cornelis Weylant verkocht werd ‘seeckere huysinge met een witte harde steenen gevel metten hof ende stallen daerachter staende’. Hoewel de stijl van de gevel van Achter Sint Pieter 140 een datering enige tientallen jaren eerder doet vermoeden, mede door de volgens de ordeboeken onjuiste plaatsing der friezen, valt toch op grond van de historische gegevens aan te nemen dat bij het in 1641 genoemde bouwplan voor het ‘sieraet’ het linkerdeel van de huidige zandstenen voorgevel behoort. Aangezien uit deze gevel blijkt dat er op dat moment rechts in de rooilijn éénlaags bebouwing stond, moet deel B en of D het in 1620 door het kapittel gebouwde of uitgebreide ‘huys aent heck’ zijn. Deze ontstaansgeschiedenis verklaart waarom de ingang niet in het rechtervak van de hal zit en daarmee in het midden van de gevel: het linkerdeel is als een compleet gevelontwerp tot stand gekomen, en daarin was een ingang uiterst rechts niet voor de hand liggend. Wanneer deel B en D verhoogd zijn en de gevel voor dit rechterdeel doorgetrokken {== afbeelding Afb. 356. Achter Sint Pieter 140. A. Bratsch, 1906. Een 17de-eeuws houten poortje, dat oorspronkelijk aan de binnenzijde van de ingang was geplaatst. ==} {>>afbeelding<<} is, blijft onduidelijk. Tenminste het linkerdeel was in 1651 aanwezig, blijkens de omschrijving bij de verkoop in dat jaar. Vermoedelijk was het er ook al in 1644, toen minder belang aan het huis gehecht werd, aangezien toen één der stallen verkocht werd gelijk met het oude huis ter plaatse van Achter Sint Pieter 180. De bouw is vermoedelijk snel gevolgd na de toestemming ertoe in 1642. Na aankoop van Paushuize in 1644 was een dergelijk project ook minder urgent. Het bouwjaar kan dus met redelijke zekerheid gesteld worden op 1642, bouwheer is dus Jacob van Asch van Wyck. Rond 1643 werd ook de sloot die door Achter Sint Pieter liep, overkluisd, een andere maatregel ter verfraaiing van deze straat. Bij de storm van 1 augustus 1674 stortte het bovendeel van de torens van de Pieterskerk in. Tenminste één stal werd hierdoor ernstig beschadigd. Het woonhuis Achter Sint Pieter 140 met erf en stal wisselde nadien herhaaldelijk van eigenaar, soms tweemaal per jaar (1712). Zowel uitwendig als inwendig drukte de 18de eeuw een duidelijk stempel op het pand: alle vensters werden vervangen evenals diverse interieuronderdelen. Zo kreeg de grote voorkamer op de begane grond haar grote Lodewijk xv-schoorsteenpartij en kreeg het huis een Lodewijk xv-ingang. De oude ingang had een stenen poortje op dezelfde plaats, waartegen aan de binnenzijde eenzelfde poortje stond, maar dan in hout uitgevoerd, wit geschilderd en quasi gefrijnd. Het {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 357. Achter Sint Pieter 140. De 17de-eeuwse schouw in de kamer linksvoor op de verdieping. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 358. Achter Sint Pieter 140. Opname 1969. Stucfragment in de hal afkomstig uit Oudegracht 114. ==} {>>afbeelding<<} complete poortje werd bij deze verbouwing in de tuinmuur als uitgang naar het Pieterskerkhof herplaatst. De oorspronkelijk geheel zandsteenkleurig geschilderde gevel werd helemaal hardsteenkleurig geschilderd. In de 19de eeuw werd al de natuursteen weer zandsteenkleurig geschilderd met uitzondering van de deuromlijsting en de plint. Een nieuwe fase begon in 1859 met de inrichting tot Havelozenschool. Opgericht in 1846 in de Jeruzalemstraat werd zij in 1857 verplaatst naar de Keizerstraat. {== afbeelding Afb. 359. Achter Sint Pieter 140. Lodewijk XV-schouw in de kamer rechtsvoor op de begane grond. ==} {>>afbeelding<<} Wegens het steeds grotere aantal leerlingen werd de ruimte ook daar te krap en volgde de aankoop van Achter Sint Pieter 140 in 1859, waarna de school in gebruik werd genomen in 1860. Deze ‘Inrichting voor Havelooze Kinderen’ was gesticht om kosteloos christelijk onderwijs te geven aan arme kinderen, die niet toegelaten werden op andere christelijke scholen. Zij bevatte een bewaarschool, een ‘grote school’ voor lager onderwijs en als avondschool een naai- en breischool. Het doel was ‘kinderen uit de volksklasse tot degelijke leden van de maatschappij op te kweeken’. 's Winters werd warm eten verstrekt en met Kerstmis werden kleren uitgedeeld. In 1859 waren er ca 150 kinderen op de grote school en even zoveel op de bewaarschool. Het gebruik als school had ook bouwkundige consequenties voor het gebouw. Aan het eind van de gang verrees een aanbouwtje met vier w.c.'s. De trap in de achterste hal werd in 1908 buiten gebruik gesteld en vervangen door een steektrap, loodrecht op de voorgevel, met het begin-kwart in de voorste hal. De oude deuren aan de hal kregen in het bovenste gedeelte ruitjes. Bij een latere uitbreiding verdween het in de 18de eeuw in de tuinmuur langs het kerkhof geplaatste 17de-eeuwse poortje. Het houten binnenwerk kwam terecht in het Centraal Museum, waar het {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} de oude beschildering verloor. De stenen voorzijde werd als ingangspartij gebruikt bij de neorenaissance nieuwbouw van Achter Sint Pieter 27. De Havelozenschool werd in 1937 opgeheven. In 1955 nam de Rijksuniversiteit het pand in gebruik en vestigde hier het Instituut voor Privaatrecht. Sinds 1965 is hier Boekhandel en Antiquariaat J.L. Beijers gevestigd. Deze firma bestaat sedert 1865 en was eerst gevestigd op Hoogt 10. Op het einde van de 19de eeuw verhuisde de zaak naar Neude 21, wat rond 1920 verlaten moest worden wegens de sloop voor de bouw van het hoofdpostkantoor. De volgende vestiging, Wed 5, 7, werd in 1965 verlaten wegens de dreigende verbreding van de Korte Nieuwstraat. Bij de restauratie van Achter Sint Pieter 140 in 1968 door Th. Haakma Wagenaar werden de kappen hersteld, waarbij de muurplaatconstructie gewijzigd werd, alle blokkeels werden vernieuwd. Een spant werd aangebracht op de plaats van een scheidingsmuur van de voorste beuk en enkele spantbenen werden hersteld. Alle sporen en het dakbeschot werden vernieuwd. Een achttal door houtzwam aangetaste raamkozijnen in voor- en achtergevel werd vervangen. In de voorhal verdween de trap uit 1908, die tegen een van elders afkomstige beschilderde balk als raveling bleek te staan. De balklaag werd met een nieuwe moerbalk en met voor een deel nieuwe kinderbinten hersteld. Hieronder werd een redwood-plafond aangebracht naar 18de-eeuws model. In de traphal werd de oude gedeeltelijk gesloopte bordestrap in ere hersteld met gebruikmaking van de in een kast ontdekte gesneden originele panelen uit de leuningen. Aan weerszijden van de keldertrap werd festoenachtig houtsnijwerk aangebracht, afkomstig uit huis Drakenburg, Oudegracht 114, waar zij het restant van een bedstee vormden in een tussenmuur in het hoofdhuis. Ook deze ruimte kreeg een redwood-plafond, maar hoger dan in de voorhal om de herplaatsing van een traplicht langs het bordes mogelijk te maken. Rechts hiervan, boven de doorgang naar de kamer rechtsachter werd een stucreliëf geplaatst. Het werd gerestaureerd door A. Slinger, beeldhouwer, werkzaam bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, en is afkomstig uit de aanbouw achter het hoofdhuis van Drakenburg, waar het in de gang boven de deur in de oostmuur zat. Een soortgelijk reliëf met tuinvaas dat daartegenover zat is overigens verloren gegaan. Een tuindeur uit 1908, die op de plaats van de trap zat, werd dichtgezet. Ambachtstraat 5 Oud adres Wijk G, nr 386. Karakteristiek Het huis dateert uit het midden van de 17de eeuw en bestaat uit twee beuken van twee bouwlagen, een kap en een kelder onder de voorste beuk. In tegenstelling tot hetgeen gebruikelijk is bij tweebeukige huizen, heeft dit huis in plaats van twee, slechts één kap over beide beuken, met de nok evenwijdig aan de voorgevel. Tot 1942 was de achterste beuk uitgevoerd met een opkamer, een eveneens weinig voorkomen element in dit type huizen. Op grond van de detaillering van de voorgevel wordt het huis door Briët toegeschreven aan Ghijsbert Thönisz. van Vianen en Peter Jansz. van Cooten. {== afbeelding Afb. 360. Ambachtstraat 5. Detail van een van de koppen van de gootlijst. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 361. Ambachtstraat 5. ==} {>>afbeelding<<} {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} Literatuur -briet, 1953. -Jaarverslag UMF 1947, blz. 5, 6. -kipp, a.f.e., ‘Ambachtstraat 5’, in: abku 1982, MOU 1983, blz. 34, 35. Afbeelding -Bouwtekening, Ambachtstraat 5. GAU/SA5-bouwtek.; doos 14; Ambachtstraat 5; 1942. Beschrijving Het huis is gelegen op een perceel van ca 7,5 × 19 m en heeft een oppervlak van ca 7,5 × 10 m. De voorgevel is drie traveeën breed en wordt geleed door pilasters van de kolossale orde. De steen is in kruisverband gemetseld met klesoren op de hoeken (bs. 17 × 8 à 8,5 × 3,5 cm; 10 lagen 47,5 cm). De pilasters staan op hoge postamenten en hebben zandstenen basementen en Ionische kapitelen. De architraaf van het hoofdgestel is eveneens van zandsteen, maar het fries is in baksteen uitgevoerd. Hierin is boven elke pilaster een gebeeldhouwde manskop aangebracht. Deze gevel wordt door Briët vergeleken met de gevels van de huizen Achter Sint Pieter 200 en Muntstraat 4. De gebeeldhouwde koppen zijn vergelijkbaar met die van de huizen Breedstraat 22, 24, 24 A. De vensters op de begane grond en de verdieping bevatten 19de-eeuwse schuiframen, waarvan die op de verdieping een roedeverdeling hebben van 2 × 2 + 2 × 1 ruiten. Voor de deur ligt een hardstenen stoep met drie treden. De deur heeft een omlijsting van pilasters met een hoofdgestel en een bovenlicht met een eenvoudig 19de-eeuws snijraam. Onder het middelste venster bevindt zich een kelderlicht met een luik. Het zadeldak staat tussen twee zijtopgevels met rechts een opvallend forse schoorsteen. Boven de middelste travee staat een dakkapel met fronton, waarin een hijsbalk. De achtergevel is een gepleisterde lijstgevel van drie traveeën breed. De deur en de vensters van de begane grond dateren van 1942. Op de verdieping is over de volle breedte een 20ste-eeuws balkon aangebracht. De vensters bevatten 19de-eeuwse ramen. De linker zijgevel heeft in de top een 17de-eeuws bolkozijn met 19de-eeuwse ramen. Boven zowel de begane grond als de verdieping ligt een samengestelde balklaag loodrecht op de voorgevel en opgelegd op de tussenmuur. De moerbalken zijn voorzien van rijk geprofileerde ojief-vormige sleutelstukken. De kap bestaat uit twee grenen spanten, {== afbeelding Afb. 362. Ambachtstraat 5. De hal met het binnenportaal. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 363. Ambachtstraat 5. Plattegrond, doorsnede bestaande toestand en reconstructie doorsnede van de oorspronkelijke toestand. ==} {>>afbeelding<<} {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} ieder van twee jukken met een A-spant als top. De onderdelen zijn voorzien van gestoken telmerken en zijn per spant dubbel genummerd, zodat aan de voorzijde de nummers 1 en 3 en de achterzijde 2 en 4 geteld worden. Het onderste juk wordt in het midden ondersteund door een standvink. De balken waarin de koppen gesneden zijn, steken door de muur heen en dienen als blokkeel voor de onderste spantbenen. Op de vliering bevindt zich een hijsinstallatie. Onder de twee rechter traveeën van de voorste beuk bevindt zich een kelder met een tongewelf evenwijdig aan de straat. De indeling van het huis bestaat tegenwoordig uit rechts twee kamers en suite en links de hal met de trap en de gang naar achteren. In de hal staat de oorspronkelijke binnenpui met twee poortjes, waarvan het rechter toegang geeft tot de gang en het linker tot de trap. Het fries van deze binnenpui is rijk gedecoreerd met snijwerk in schelpmotieven. Van de oorspronkelijke 17de-eeuwse spiltrap is het onderste deel in de 20ste eeuw vervangen door een steektrap. De toegang tot de kelder bevindt zich onder de trap. De voorkamer op de begane grond heeft tegen de rechter zijmuur een schouw, waarvan de boezem van stucdecoratie in Lodewijk XVI-motieven voorzien is. Geschiedenis Briët dateert het huis op grond van de stijlkenmerken van de voorgevel tussen 1654 en 1662. De oorspronkelijke indeling bestond uit een voorkamer in de voorste beuk en een opkamer, met kelderkeuken daaronder, in de achterste beuk. De forse schoorsteen tegen de rechter zijgevel houdt verband met een grote oven, vermoedelijk daterend uit de bouwtijd, die in deze kelderkeuken stond. Bij de verbouwing van 1942 is de opkamer weggebroken en de vloer op gelijk niveau gebracht met die van de voorste beuk, waardoor de indeling met kamers en suite ontstond. De keukenkelder kwam hiermee te vervallen, maar vermoedelijk is het onderste deel, met onder andere de oven, onder de vloer nog steeds aanwezig. Bij deze verbouwing werd tevens het onderste deel van de spiltrap vervangen door een steektrap en werden de deur en vensters van de begane grond in de achtergevel vernieuwd. In 1947 is de voorgevel van een 19de-eeuwse pleisterlaag ontdaan. Het restant van de meest rechtse kop is toen vervangen door een nieuw exemplaar. Boothstraat 13, 15 Oude adressen Respectievelijk Boothstraat 5, 5 A; samen voordien Wijk H, nr 604. Karakteristiek Het grote tweebeukige dwarse huis, daterend uit 1662, werd gebouwd door en naar ontwerp van Ghijsbert Thönisz van Vianen. Het bestaat uit twee bouwlagen, kelders en twee zadeldaken achter elkaar, met de nok evenwijdig aan de voorgevel. In 1894 is het huis in een rechter en linker deel gesplitst. {== afbeelding Afb. 364. Boothstraat 13, 15. Bouwtekening, verbouwing 1894. Bij deze verbouwing werd het huis in twee afzonderlijke woningen gesplitst. ==} {>>afbeelding<<} {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} Bronnen -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1662; fol. 468-470. -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1662; fol. 489-491. -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1667; fol. 136-137. -Notulen van B&W betreffende fabricage. GAU/SA5-inv. nr 389x; 1894; nr 140F. Literatuur -briet, 1953. -kunsthistorisch instituut utrecht, 3de-jaars werkgroep, ‘Boothstraat 13-15’, Typoscript, Utrecht 1983. Afbeeldingen -Bouwtekening ‘verbouwen van een huis aan de Boothstraat’. GAU/SA5-bouwtek.; 1894; tek. nr 547. Zie afb. 364. Beschrijving Het perceel waarop het huis is gebouwd heeft een vrijwel rechthoekig oppervlak van ca 15 × 23 m, het bebouwd oppervlak is ca 15 × 13 m. Aan de rechterzijde wordt het perceel begrensd door een poortweg, behorend bij het achtergelegen perceel. De voorgevel is een zes vensters brede lijstgevel, opgebouwd met baksteen van 22 × 10,5 × 4,5 cm; 10 lagen 51,5 cm. Het hoekverband bevat klezoren. In de kozijnen bevinden zich 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling. Boven de vensters zijn anderhalfsteens strekken met baksteen met een afwijkende rode kleur toegepast. Vier keldervensters bevinden zich in de gepleisterde plint. De dubbele ingangspartij heeft een omlijsting met zware profielen, die door 18de-eeuwse voorbeelden lijken te zijn geïnspireerd. De rechterhelft dateert van rond 1860, de linkerhelft is in 1894 gecopieerd. Voor de ingang ligt een hardstenen trap van drie treden. Op het dak staat, boven de twee middelste traveeën, een dubbele bakstenen dakkapel met een driehoekig fronton, daterend uit de bouwtijd. De achtergevel is een gepleisterde zes vensters brede lijstgevel met een geprofileerde bakstenen gootlijst. De vensters bevatten 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling. Op de begane grond zijn de twee rechter en de linker vensters uitgebroken ten behoeve van 20ste-eeuwse tuindeuren. De middelste penant op zowel begane-grond- als verdiepingsniveau is breder dan de overige penanten, zodat twee groepen van drie vensters ontstaan. Op het dak staan twee dakkapellen. {== afbeelding Afb. 365. Boothstraat 13, 15. ==} {>>afbeelding<<} De rechter zijgevel bestaat uit twee topgevels met vlechtingen. In de voorste topgevel bevindt zich een, niet oorspronkelijk, zolderraam. Tegen de achterste topgevel is in de 20ste eeuw vanaf het maaiveld een schoorsteenkanaal uitgebouwd. De top van de linker zijmuur heeft vlechtingen, gecombineerd met een rollaag. Boven zowel de begane grond als de verdieping liggen zes vakken brede moeren kinderbalklagen, opgelegd in de voor- en achtergevel en de tussenmuur. De balklagen zijn veelal door latere plafonds niet meer zichtbaar. De kapconstructie bevat vier grenen spanten, in het midden van de breedte staat een bakstenen tussenmuur. De spanten hebben een over de twee beuken doorlopende jukdekbalk die in het midden door een standvink is ondersteund. De twee beuken hebben wel afzonderlijke tweede jukken. De spanten zijn genummerd door middel van gestoken telmerken. Tussen de twee kappen is recent een plat dak aangebracht. Onder het huis liggen vijf kelders met kruisgraatgewelven. Aan de achterzijde bevinden zich twee niet oorspronkelijke trapjes naar de tuin. De indeling van de begane grond en de verdieping dateert grotendeels uit 1894. Bij de splitsing van het huis zijn twee gespiegelde woningen met een gang en kamers en suite ontstaan. In de rechter voorkamer op de begane grond bevindt zich echter nog een laat 18de-eeuwse wit marmeren schoorsteenmantel. Geschiedenis Op 25 november 1662 kocht de metselaar Ghijsbert Thönisz van Vianen een erf van 96 × 159 voet (ca. 25,7 × 42,6 m), gelegen aan de oostzijde van de in 1659 aangelegde Boothstraat. Op 24 december verkocht hij {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} het noordelijk gedeelte met een breedte van 40 voet (ca 10,7 m) door aan Thomas van Wijckerslooth. In de koopacte van de laatste transactie werd geregeld dat Van Wijckerslooth, mits hij dit voor april 1663 kenbaar maakte, de balken van zijn nieuw te bouwen huis, Boothstraat 17, in de noordmuur van het nieuwe huis van Van Vianen mocht inbalken. Na vier jaar, in 1667, verkocht Van Vianen het huis, met ‘erve, groot hoff, kelders, cluijssen en een stallinge met gemeenschap van poortwech’. De dakkapel op de voorgevel was uitgevoerd als Vlaamse gevel, aan beide zijden geflankeerd door een gootlijst. De vensters in deze dakkapel waren naar beneden toe langer dan tegenwoordig. De grootste verandering in het huis vond plaats in 1894. Het werd gesplitst in twee woningen, die een voor de late 19de eeuw traditionele plattegrond met kamers en suite vertoonden. In de 20ste eeuw werd een groot deel van het achtererf afgesplitst en bebouwd met een bedrijfsgebouw. Mogelijk is hierbij de in 1667 genoemde ‘stallinge’ grondig verbouwd. {== afbeelding Afb. 366. Boothstraat 13, 15. De entreepartij. De linkerhelft werd in 1894 gecopieerd van de rechterhelft. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 367. Boothstraat 13, 15. De dakkapel op het voorste dakvlak. Oorspronkelijk liep het gevelvlak van de kapel, als Vlaamse gevel, door de gootlijst. ==} {>>afbeelding<<} Domstraat 4 Naam Huis De Beaufort. Oud adres Domsteeg, Wijk F, nr 308. Karakteristiek Een tweebeukig dwars huis gebouwd in de eerste helft van de 18de eeuw, op oudere kelders. Het huis bestaat uit twee bouwlagen met een kap op de voorste beuk. De kap op de achterste beuk is in het recente verleden uitgebouwd tot derde bouwlaag onder plat dak. Rond 1800 heeft het huis een verbouwing ondergaan. Het huis is een zeldzaam voorbeeld van 18de-eeuwse nieuwbouw in Utrecht en tevens het enige voorbeeld van een tweebeukig huis uit deze tijd. Bij het huis behoort het 18de-eeuwse koetshuis Achter Sint Pieter 9. Literatuur -monde, van der, 1845, blz. 29 e.v. Afbeeldingen -Anoniem, 1904. Gezicht in de Domstraat vanuit het noorden voor de verbreding. Foto. GAU/TA-Domstraat, 1904 (1). -Anoniem, 1906. Gezicht vanuit de verbrede Korte Jansstraat in de verbrede Domstraat. Foto. GAU/TA-Domstraat, 1906 (1). -W.G. Baer, 1907. Gezicht op de {== afbeelding Afb. 368. Domstraat 4. ==} {>>afbeelding<<} voordeur van het huis met wapenschilden. Foto. GAU/TA-Domstraat 4, 1907 (1). Beschrijving Het huis is gelegen op een perceel van ca 24,5 × 49,5 m en heeft een oppervlak van ca 24,5 × 12 m. Aan de achterzijde van het perceel staat een 18de-eeuws koetshuis van twee bouwlagen met de kap evenwijdig aan de straat, met als adres Achter Sint Pieter 9. De acht vensters brede voorgevel van Domstraat 4, uit ca 1800, is uitgevoerd als lijstgevel (bs 20,5 × 10 × 3,5; 10 lagen 46,5 cm). Van de vensters van de begane {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} grond zijn de schuiframen in de 20ste eeuw vernieuwd; de verdieping heeft merendeels nog zijn 19de-eeuwse t-ramen bewaard. Alle vensters zijn voorzien van strekken aan de bovenzijde en een natuurstenen vensterdorpel aan de onderzijde. De kozijnen zijn voorzien van duimen voor zonneblinden. De kelderlichten bevinden zich onder de twee ramen ter weerszijden van de voordeur. Rondom het venster in de meest rechtse travee tekent zich de omtrek van een voormalige ingang af. De ingangspartij heeft een forse 18de-eeuwse geprofileerde omlijsting met zware gesneden consoles, die het hoofdgestel dragen. Het deurkalf is met snijwerk in empire-stijl gedecoreerd. De deur zelf dateert vermoedelijk uit dezelfde tijd. Ervoor ligt een hardstenen stoep. Op het schilddak staan aan de voorzijde twee maal twee dakkapellen. Oorspronkelijk waren dit er slechts twee en stond er op de beide hoeken van het dak een forse schoorsteen. Rond 1950 zijn de dakkapellen toegevoegd en de schoorstenen afgebroken. De gootlijst van ca 1800 rust op klossen. De zes vensters brede achtergevel is eveneens uitgevoerd als lijstgevel (bs. 21 × 11 × 4; 10 lagen 48 cm). De achterste beuk is korter dan de voorste. De resterende ruimte aan de linkerzijde, van uit de tuin gezien, is opgevuld met een lager bouwdeel van twee bouwlagen onder plat dak, waarvan de begane grond ouder is dan de 20ste-eeuwse verdieping. Ongeveer in het midden van het hoofdgebouw bevindt zich aan de achtergevel een {== afbeelding Afb. 369. Domstraat 4. De schouw in de linker voorkamer op de verdieping. ==} {>>afbeelding<<} uitbouw met afgeschuinde hoeken van twee bouwlagen onder een plat dak. Gezien de bouwnaad en het iets andere steenformaat is deze uitbouw vermoedelijk rond 1800 toegevoegd. De schuiframen en de tuindeuren in de achtergevel zijn alle 19de-eeuws. De kap is door middel van een houten opbouw tot een tweede verdieping onder plat dak uitgebouwd. De balklagen van het huis zijn niet bekend, zij gaan alle schuil achter moderne plafonds. De grenen kap bestaat uit zeven spanten, waarvan het onderste juk in één keer beide beuken overspant. In het midden wordt dit juk ondersteund door standvinken. In de achterste beuk zijn de jukken, die op de onderste jukdekbalk stonden, verwijderd bij het uitbouwen van de achterste zolder tot tweede verdieping. Op de voorste beuk staat op het eerste juk nog een tweede juk en een v-top. De onderdelen zijn van gestoken telmerken voorzien, zowel rechte, als in de vorm van halve maantjes, doch de jukken staan niet meer in de juiste volgorde. De twee halve spanten voor de zijschilden zijn vermoedelijk secundair verwerkte 17de-eeuwse kaponderdelen; zij zijn voorzien van gegutste telmerken in de vorm van eitjes, {== afbeelding Afb. 370. Domstraat 4. Plattegrond en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} waarvan de telling geen logische samenhang met de overige delen vertoont. Het huis is, met uitzondering van de linker travee, onderkelderd met acht kelders, die twee aan twee achter elkaar liggen. De kelders zijn van oudere oorsprong dan het huis, vermoedelijk 17de-eeuws, hoewel zij ook nog laat middeleeuws kunnen zijn. Zij zijn alle overwelfd met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. De indeling van de begane grond van het huis lijkt gebaseerd te zijn geweest op twee elkaar haaks kruisende assen. De eerste bestaande uit de hal achter de voordeur met in het verlengde daarvan de gang en de uitbouw tegen de achtergevel. Loodrecht hierop loopt een tweede gang over de volle breedte van het huis. Ondanks recente wijzigingen van met name de indeling in vertrekken is deze opzet nog goed waarneembaar. De oudere, vermoedelijk 19de-eeuwse hoofdtrap is recent door een nieuwe vervangen, waarbij het begane-grondgedeelte is komen te vervallen en vervangen door een nieuwe trap in de nieuwbouw links van het beschreven pand. De deur van de hal naar de gang dateert, evenals de omlijsting, uit de eerste helft van de 18de eeuw. In de gang op de begane grond en op de verdieping worden eveneens enkele 18de-eeuwse deuren en deuromlijstingen aangetroffen. Hiernaast zijn er 19de-eeuwse deuren met omlijsting. De gang op de begane grond is met marmeren tegels belegd. Aan de voorzijde zijn alle vensters van 19de-eeuwse binnenluiken voorzien. De kamer links op de verdieping heeft tegen de linker zijmuur een rijk gedecoreerde wit marmeren schouw in zware neo-barokke stijl van ca 1860. Het pand loopt links over in een nieuw gedeelte, waarin zich de tegenwoordige hoofdingang van het kantoorgebouw bevindt. Geschiedenis Het huis is gebouwd in de eerste helft van de 18de eeuw op een perceel, waarop vermoedelijk eerst tenminste één ouder huis heeft gestaan. Hiervan zijn de kelders bewaard gebleven; vermoedelijk is ook een deel van de oude kapconstructie gebruikt in de nieuwe kap. De tweebeukige opzet van het huis is voor de bouwperiode al enigszins ouderwets te noemen. Mogelijk heeft de breedte van het huis hiertoe aanleiding gegeven. Een 18de-eeuwse bewoner van het huis, Mr Jan André van Westreenen, was veel gelegen aan de welstand van de straat. Hij kocht een aantal huizen aan de westzijde op, om de straat te kunnen verbreden. De naam van het huis is ontleend aan een 19de-eeuwse bewoner, Mr P. de Beaufort. Rond 1800 werd het pand verbouwd, waarbij de uitbouw tegen de achtergevel, vermoedelijk bij wijze van tuinkamer, werd aangebouwd. Ook de voorgevel werd vernieuwd en er werden ook in het interieur nieuwe afwerkingen aangebracht. Van meer ingrijpende aard zijn de verbouwingen van na de Tweede Wereldoorlog geweest, waarbij het huis tot kantoor verbouwd werd. Hierbij is onder andere de kap op de achterste beuk verdwenen evenals de trappen, en is het huis inwendig verbonden met het nieuwbouw-kantoorpand dat links ervan ligt. Herenstraat 34 Oud adres Wijk F, nr 425. Karakteristiek Het in de vroege 17de eeuw gebouwde dwarse, tweebeukige huis heeft in de achterste beuk een opkamer en rechtsachter een achterhuis uit 1896. De voorste beuk heeft twee bouwlagen, een zadeldak tussen twee topgevels met de nok evenwijdig aan de voorgevel, en een kelder met een tongewelf. De achterste beuk bestaat uit twee bouwlagen, een zadeldak tussen twee topgevels met de nok evenwijdig aan de voorgevel en links een kelderkeuken onder de opkamer. De voorgevel is een gepleisterde drie vensters brede lijstgevel. Bronnen -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr. 3234; 1633; Literatuur -niemeyer, j.w., Het huis van de Tiel-Utrecht, Brandverzekering 1811, uitgegeven bij het 150-jarig bestaan van de Utrechtsche Algemeene brandwaarborg maatschappij in 1961, Utrecht 1961. Afbeeldingen -Bouwtekening ‘Aanbouw van achterhuis’. GAU/SA5-bouwtek.; 1896; tek. nr 510. -Bouwtekening ‘Verbouwing van aanbouw’. GAU/SA6-bouwtek.; doos 153; Herenstraat 34; 1913. Beschrijving Het huis staat op een rechthoekig perceel van ca 8,9 × 31 meter. Links loopt een poortweg, voorheen toegang gevend tot een slop waaraan Herenstraat 30 en 32 lagen en waarvan ook Herenstraat 34 gebruik maakt. De deur hiervan is opgenomen in Herenstraat 28. Het hoofdhuis heeft een breedte van ca 8,9 en een diepte van 10,6 meter. Rechtsachter staat een aanbouw van ca 4,2 × 11,9 meter, deze heeft in het voorste gedeelte drie bouwlagen en in het achterste deel één, onder platte daken. De drie vensters brede gepleisterde lijstgevel van de voorste beuk heeft op de verdieping 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (2 × 2 + 1 × 2 ruiten). Op de begane grond zijn de roeden van de 19de-eeuwse schuifvensters gedeeltelijk verwijderd. De ingang, een paneeldeur met een omlijsting bestaande uit pilasters met een hoofdgestel, is 19de-eeuws. De gepleisterde achtergevel is een drie vensters brede lijstgevel. De vensters bevatten 19de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (begane grond 3 × 2 + 1 × 2, verdieping 2 × 2 + 1 × 2 ruiten) met een brede middenstijl. Onder de verdiepingsvensters zijn rechthoekige verdiepte velden aangebracht. De rechter travee is geheel ingebouwd door de achterbouw. De enige zichtbare balklaag ligt boven de kelderkeuken onder de opkamer in de achterste beuk; deze is enkelvoudig en ligt loodrecht op de voorgevel. De twee zadeldaken hebben beide een constructie bestaande uit drie éénjukkige spanten met als top een a-juk. Het onderste juk, dat doorloopt over beide beuken, wordt in het midden ondersteund door een standvink. Over de wormplaten liggen sporen, voorzien van buitenbeschot. Op zolder is in de rechter zijmuur middeleeuws metselwerk zichtbaar met een dichtgemetseld zoldervenster van een iets lager huis. Onder de voorste beuk is een kelder met een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel aanwezig. Achter deze kelder, in de twee linker traveeën van de achterste beuk bevindt zich een kelderkeuken onder een opkamer. Tegen de linkermuur stond een keukenschouw. De voorste kelder is bereikbaar via deze kelderkeuken. Op de begane grond liggen links van de gang een kamer en een opkamer. De voorkamer is in het midden van de 19de eeuw gemoderniseerd en voorzien van een stucplafond. De vloer van de opkamer ligt 70 centimeter boven de begane-grondvloer. Aan de achterzijde bevindt zich rechts een aanbouw met tegen de achtergevel een serre. {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 371. Herenstraat 34. ==} {>>afbeelding<<} De verdieping bevat in het hoofdhuis links een voor- en achterkamer en suite en boven de hal een voorkamer. In de aanbouw is een keuken. De steektrappen naar de verdieping en de zolder zijn 19de-eeuws. In de rechter zijmuur zijn op de begane grond enige doorbraken gemaakt naar Herenstraat 36, het bijbehorende gebouw de ‘Silo’ van de Baptistengemeente. Geschiedenis Aan de noordwestzijde van de Herenstraat, van de 15de tot de 17de eeuw Winssensteeg geheten, grensde tot in het begin van de 17de eeuw het gebied van het Jeruzalemklooster. Nadat in 1580 de Roomse eredienst verboden was, werd door de nonnen in het klooster de verzorging van zieken en armen uitgeoefend. In 1631 bleken er nog slechts drie vrouwen in het complex aanwezig te zijn. De vroedschap besloot het gebied in elf percelen te splitsen en openbaar te verkopen. Op 7 februari 1632 vond deze verkoop plaats. De percelen Herenstraat 34 tot en met 40 waren respectievelijk de elfde, de tiende, de achtste en de zevende koop. Op 21 september 1633 werd de transportakte van de elfde koop gepasseerd. De heer Gijsbert van Woert werd eigenaar van een ‘huis met erff’ van 32 × 111 voet (ca 8,6 × 29,8 meter). Waarschijnlijk bouwde hij in of kort na 1633 het tweebeukige huis met opkamer ter plaatse van een ouder huis. {== afbeelding Afb. 372. Herenstraat 34. Plattegronden. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 373. Herenstraat 34. Doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} In 1896 werd, waarschijnlijk ter plaatse van een al bestaand achterhuis of keukenaanbouw, een drielaags achterhuis met een serre gebouwd. Deze werd in 1913 verlengd met een éénlaags uitbreiding. Keizerstraat 35 Oud adres Wijk G, nr 468. Karakteristiek Tweebeukig dwars huis in hoofdzaak daterend uit 1645, van twee bouwlagen onder twee zadeldaken evenwijdig aan de voorgevel. De achterste beuk is naar links breder, daarvoor staat tegen de voorste beuk een traptorentje met een klein zadeldak met topgevel. Het hele pand is onderkelderd. De fraaie voorgevel in Hollands classicistische stijl bezit zandstenen frontons boven de vensters, fries en ingangspartij. Bron -klück, b.j.m., Bouwhistorisch rapport Keizerstraat 35, typoscript, Utrecht 1984. Archief Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. Literatuur -briet, 1953. -Jaarverslag UMF 1946, blz. 6. Jaarverslag UMF 1947. blz. 5. -monde, van der, 1844, blz. 224-226. -muller, 1911, blz. 46. Afbeeldingen -Hoogendijk, z.j. Foto's voorgevel voor restauratie. Foto's. Archief Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Zie afb. 377. Beschrijving Keizerstraat 35 bestaat uit een voorste beuk van 7,5 × 7,5 m, een tweede beuk die naar links 2,5 m breder is bij een diepte van 7 m en een in de hoek tussen de beuken aansluitend traptorentje met een grondplan van 2,5 × 2,5 m. Het linkerdeel van de achterste beuk en de traptoren stammen van een middeleeuwse voorganger. De in 1947 ontpleisterde en gerestaureerde voorgevel met klezoren-hoekverband rechts en links heeft op de verdieping drie vensters, op de begane grond twee vensters met links het ingangspoortje met een bovenlicht en links daarvan een aansluitend smal lager venster. Boven de vensters en het bovenlicht bevinden zich {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 374. Keizerstraat 35. Doorsneden en plattegronden. ==} {>>afbeelding<<} driehoekige zandstenen frontons waarin guirlandes. De vensters hebben kruiskozijnen in 17de-eeuwse stijl uit 1947. De maatvoering is echter niet juist, aangezien de lagere 19de-eeuwse vensters als maatgevend zijn geaccepteerd. Onder de vensters markeren de drie kelderlichten, waarboven bij de wijziging van de begane-grondvensters zonder ontlastingsconstructie is doorgemetseld, de hoge ligging van de begane grond. Deze blijkt ook uit de hardstenen trap die met vijf treden naar de voordeur voert. Het ingangspoortje heeft een forse omlijsting, met daarin rechts en links een versiering met stavenbundels, waarop bloemmotieven zijn aangebracht. Hierboven dragen consoles het zware driehoekige fronton. Deze zandstenen ingangspartij is in het fries in romeinse cijfers gedateerd: 1645. De van elders afkomstige oude strokendeur is hier in of kort voor 1947 geplaatst. Langs de onderdorpels van de verdiepingsvensters loopt een nieuwe of vernieuwde cordonband. Het fries van de kroonlijst is van zandsteen. Het dak heeft boven het middelste venster een forse dakkapel met dubbel raam uit het begin van de 19de eeuw. Voor het pand ligt een hardstenen stoep. De gepleisterde en wit geschilderde lijstgevel aan de achterzijde heeft een geprofileerde bakstenen gootlijst. De begane grond is gedeeltelijk doorgebroken naar een aanbouw, maar heeft, van achteren gezien, rechts van het midden nog een empire-ingang behouden. De verdieping had oorspronkelijk vier kruiskozijnen, drie ervan zijn in gewijzigde vorm nog herkenbaar. Van de eenvoudige muurankers stammen er rechts twee uit de 16de eeuw. Het dak heeft in het achterschild twee dakkapellen, vermoedelijk nog uit de 17de eeuw. De twee tuitgevels aan de rechter zijkant hebben ieder een schoorsteen in het midden. De linkergevels zijn respectievelijk de tuitgevel met vlechtingen van de voorste beuk (waartegen het schoorsteenkanaal van Keizerstraat 37 is opgemetseld tot de tuit), de zijgevel van de traptoren en die van de achterste beuk. De gepleisterde zijgevel van de achterste beuk heeft op de begane grond grote vensters en een deur uit de 20ste eeuw, op de verdieping één en op zolderniveau twee 19de-eeuwse vensters. In één vlak hiermee ligt de topgevel van de traptoren die eveneens gepleisterd is. Op verdiepingshoogte bevindt zich hierin een tot halve hoogte ingekort eiken kloosterkozijn uit de 17de eeuw of ouder. Onder het pand liggen diverse kelders. De oudste dateert uit de {== afbeelding Afb. 375. Keizerstraat 35. De achter- en zijgevels na de sloop van de aanbouw en de bebouwing aan de Korte Jufferstraat. Rechts Keizerstraat 37. ==} {>>afbeelding<<} {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} middeleeuwen en ligt linksachter onder de achterste beuk, waarvan hij slechts een deel van de diepte beslaat. Het tongewelf hiervan loopt met de kruin evenwijdig aan de voorgevel. Hiervoor en onder de traptoren ligt een keldertje onder vlak plafond. De overige vier kelders hebben enkelvoudige balklagen evenwijdig aan de voorgevel, met tussen de balken deels nog aanwezige troggewelfjes. Blijkens de afwerking van deze dekking in één van de kelders, met profiellatjes langs de balken, alsook uit de aanwezigheid van een tegelwand met kinderspelen en de resten van een schouw, blijkt dat de kelder onder andere als keuken in gebruik is geweest. Opmerkelijk is een nis rechtsachter in de voorste kelder waarin een dichtgezette doorgang naar de middeleeuwse kelder van Keizerstraat 33: vermoedelijk heeft dat pand op deze toen kennelijk onbebouwde plaats een buitentrap gehad. Boven de begane grond van de achterste beuk ligt de samengestelde balklaag evenwijdig aan de voorgevel. In de velden tussen de moerbalken is in de kamer rechtsachter een 17de-eeuws stucplafond aanwezig met lijstwerk in geometrische figuren. De hal en de kamer linksachter hebben tussen de moerbalken een vlak 17de-eeuws stucplafond. Deze plafonds gaan schuil achter tegen de onderzijde van de moerbalken aangebrachte empire stucplafonds uit het begin van de 19de eeuw. Boven de begane grond van de voorste beuk en boven de verdieping van beide beuken liggen samengestelde balklagen loodrecht op de voorgevel. Boven de verdieping gaan de balklagen schuil achter vlakke stucplafonds, wel is achter de voorgevel het sleutelstuk te zien dat onder de linker moerbalk zit: het is ojiefvormig met voluut-achtige beëindigingen. Op beide beuken staat een grenen kap uit de 17de eeuw met 19de-eeuwse herstellingen. De voorste heeft twee, de achterste drie spanten die bestaan uit twee jukken en een geschoorde makelaar. De achterste kap heeft van rechts aftellend gestoken telmerken: 1, 2, 3, achter met streepjes, voor met eitjes. Beide beuken hebben een vliering op hangbalken, de achterste kap heeft deels een tweede vliering. De doorgang tussen de kappen bevindt zich onder een kleine steekkap loodrecht op de voorgevel. De aan de buitenzijde van de sporen aangebrachte beschieting is gepotdekseld. De begane grond heeft in de voorste beuk links een brede gang die langs de traptoren voert welke hierop met een toog opent. In het begin van de 19de eeuw is de gang naar de tuin doorgetrokken ten koste van de kamer linksachter. De kamers en suite rechts hebben empire stucplafonds. Naast {== afbeelding Afb. 376. Keizerstraat 35. ==} {>>afbeelding<<} de empire schouw in de voorkamer is een strook hergebruikt veloursbehang van rond 1700 aangetroffen. De gang heeft een dubbel deurkozijn met toegang naar de achterkamer rechts en de kelder in neorenaissance vormen. De verdieping bevat vier kamers met bij de spiltrap een overloop. Boven de kamer rechtsachter is boven een later aangebracht plafond een deel waargenomen van een 18de-eeuws stucplafond. De achterzolder is bewoond, de vliering erboven was dat vroeger ook blijkens de interieurdetails die op een gebruik als dienstbodenkamertje wijzen. Hiervan zijn de omtimmering van de bedstee en een ladenkastje bewaard uit het begin van de 19de eeuw. De voorzolder die voor opslag diende heeft een 19de-eeuwse hijsinstallatie met grote tandwielen bewaard. De spiltrap bestaat uit twee verschillende delen. Van de begane grond tot de verdieping zijn de ongeprofileerde 9 cm dikke treden gepend in de eiken spil die een uitgesneden leuning heeft. Van de verdieping tot de zolder heeft de spiltrap dragende stootborden, ieder met één toognagel gepend en eiken treden met een oortje bij de spil, met eveneens een uitgesneden leuning. De bekroning wordt gevormd door een zeskante peer. Geschiedenis Ten oosten van de huidige Keizerstraat stonden in de middeleeuwen al diverse huizen, zoals Lange Jufferstraat 10 (zie blz. 277) en Keizerstraat 33. Ook Keizerstraat 35 bevat restanten van een middeleeuwse voorganger in het linkerdeel van de achterste beuk. De Vuile Sloot, waarnaar dit deel van de Keizerstraat heette, werd in 1546 overkluisd. {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 377. Keizerstraat 35. De voorgevel voor de restauratie van 1947. ==} {>>afbeelding<<} De hiermee samenhangende kromming in de rooilijn werd rechtgetrokken bij de bouw van een huis in 1642. In het kader van dergelijke stadsverfraaiingen paste ook de verbouwing van Keizerstraat 35 in 1645, in dat jaar kwam het huidige pand door uitbreiding tot stand. Briët komt op grond van vergelijking van stijlkenmerken tot de conclusie dat het ontwerp van Ghijsbert Thönisz. van Vianen en Peter Jansz. van Cooten is. In het begin van de 19de eeuw werd het huis gemoderniseerd, hiervan zijn met name veel interieurdetails overgebleven. De vensters van de voorgevel werden gewijzigd: de empire-vensters van de begane grond kregen een verlaagde borstwering terwijl het bovendeel van de ramen geblindeerd werd omwille van stucplafonds. Het venster links van de ingang, dat Muller als niet oorspronkelijk beschouwde, werd mogelijk ook toen aangebracht. De gang werd doorgetrokken naar de tuin waar een deuromlijsting in empire-vorm aangebracht werd. Nadat van de ingangspartij al de verflagen van het natuursteenwerk verwijderd waren, werd in 1947 de voorgevel ontpleisterd en gerestaureerd naar ontwerp van P.H.N. Briët. Hierbij werd het 17de-eeuwse karakter versterkt door het aanbrengen van kruiskozijnen, echter met handhaving van de 19de-eeuwse venstermaat. Het venster links van de voordeur werd ingekort. Vermoedelijk werd ook rond die tijd het neo-renaissance dubbelportaal in de gang aangebracht, overigens over een ouder kozijn heen. In 1985 kocht Het Utrechts Monumentenfonds het pand. Keizerstraat 18, 20, 22, 24 Oud adres Het gehele pand had het adres Keizerstraat 12. Het pand had geen wijkhuisnummer, aangezien het geen woonfunctie bevatte maar alleen stallen. Karakteristiek Koetshuis van Huis Ledenberch, Drift 17. Tweebeukig dwars pand van één bouwlaag, uit de 17de en 18de eeuw daterend, met twee zadeldaken evenwijdig aan de voorgevel, ieder tussen twee tuitgevels. Het heeft een 18de-eeuwse centrale monumentale voor- en achterpoort tussen pilasters. Beschrijving Het koetshuis staat op een grondplan van 29,5 m aan de voorzijde, 28,5 m aan de achterzijde en is 12 m diep. De 17de-eeuwse voorgevel aan de Keizerstraat is een lijstgevel met diverse poortdeuren. Het baksteenformaat is 24 × 11,5 × 4,5 cm; 10 lagen 58 cm, in kruisverband gemetseld met bij de rechterhoek klezoren. Het centrale element vormt een grote 18de-eeuwse poort met een anderhalfsteens korfboog tussen pilasters van baksteen van 22 × 10,5 × 4,5 cm; 10 lagen 55,5 cm, gemetseld in kruisverband. De poort heeft tweezijdig spiegelgeklampte deuren met een open bovenste vak, waarin zware diefijzers. De gevelvlakken rechts en links van dit middendeel hebben in de 18de en 19de eeuw diverse wijzigingen ondergaan. Het rechterdeel bevat twee gekoppelde poorten onder een lijst, met nieuwe garagedeuren. Het linkerdeel, dat een soortgelijke opzet gehad heeft, bevat nu in het midden een poort met een dubbele deur in een eenvoudig geprofileerde omlijsting onder een h-balk, waarboven een halfsteens rollaag onder een steens stroomlaag. In de gepleisterde verdiept dichtgezette ruimte rechts en links hiervan is links een vierkant venster met een halfsteens rollaag aangebracht met, voor het vierruits raam, aan de buitenzijde opgelegde diefijzers. Rechts bevindt zich een deur met een breder tweeruits bovenlicht onder een halfsteens rollaag als toegang naar de woonruimte op de zolders. Het trapportaal wordt bovendien verlicht door een ouder, rond venster met vier ruiten naast de pilaster. De gevel heeft vier eenvoudige muurankers. De rechte gootlijst wordt gedragen door een ojief in het op de pilasters gekorniste fries. {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 378. Keizerstraat 18-24. Plattegrond en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} Voor het laden van de hooizolders steken twee dakkapellen in de hoge borstwering door de kroonlijst, de luiken hiervan zijn vervangen door naar binnen openslaande vensters. Rechts loopt de voorgevel niet door voor de iets terugliggende rechterzijgevel. De linker zijgevel is een gemene muur met Keizerstraat 16. Aan de voorzijde hebben beide zijgevels zandstenen schouderstukken met een eenvoudige voluut. De 18de-eeuwse achtergevel heeft oorspronkelijk rechts en links twee hoge vensters met anderhalfsteens strekken en natuurstenen onderdorpels, waarnaast bij de hoek - in ieder geval van de tuin uit gezien rechts nog aanwezig - een lage deur in zwaar kozijn. Het onderste deel van de vensters rechts is dichtgezet in de 19de eeuw. Links heeft de gevel een recente brede doorbraak waardoor alleen de vensterstrekken nog op de twee verdwenen vensters wijzen. De gevel heeft als steenformaat 22 × 10,5 × 4,5 cm; 10 lagen 55,5 cm en is in kruisverband gemetseld. De monumentale poort in het midden wordt door uitgemetselde pilasters geflankeerd waarop smallere houten pilasters met verdiepte velden beëindigd aan boven- en onderzijde met een rondboog met schouders. Hierin zijn spiegels aangebracht die met een bossing de geprofileerde omlijsting volgen. De poort heeft, evenals de voorpoort, de originele deuren bewaard. Deze hebben echter aan de binnenzijde slechts drie klampen, waarvan de onderste kort als spiegelklamp is omgezet om een hogere plaatsing van de onderste duim mogelijk te maken. Boven de deuren bevindt zich een rondboog-bovenlicht met vanuit het midden stralende roeden. Het houten veld hierboven is, evenals de pilasters, wit geschilderd. De zijgevels hebben op de hoeken zandstenen schouderstukken met rijkere voluten dan aan de voorzijde en zijn bovendien getooid met draperie. De twee tuitgevels links lijken gebouwd van secundair verwerkte baksteen. Van de twee tuitgevels rechts is de voorste ouder dan de achterste, die opgetrokken is op de middeleeuwse tuinmuur. Deze is als erfscheiding tussen de voormalige claustrale erven van Drift 17 en 19 nog op enkele plaatsen in het verlengde van de zijgevel aanwezig. Hiervan sluit een deel aan bij de hoek van het koetshuis, 5,3 m lang, met een hoogte van 3,5 m, van baksteen van 27 à 29,5 × 14 × 6,5 cm; 10 lagen 79 cm. Ongeveer 7 m verder in de richting van de Drift ligt nog een wat rommelig gedeelte van deze muur. De balklagen zijn tenminste ten dele ondersteund door of vervangen door stalen balken. De scheidingsmuur tussen de voorste en de achterste beuk is grotendeels verdwenen. Ook verder heeft de indeling diverse wijzigingen ondergaan. Van de oude opzet is tenminste de linkermuur langs de centrale doorgang bewaard gebleven, waarin een 17de- of 18de-eeuwse spiegelgeklampte deur in een zwaar kozijn. Het gedeelte, dat geheel rechts ligt, fungeert als doorrit naar het parkeerterrein van Drift 17. Verder heeft een garagebedrijf het grootste deel van de {== afbeelding Afb. 379. Keizerstraat 18-24. Opname 1982. De voorgevel en de rechter zijgevel voordat deze opnieuw werd ingebouwd ==} {>>afbeelding<<} {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} begane grond in gebruik. In een binnenmuur links, achter het midden, evenwijdig aan de voorgevel, bevindt zich een deur in geprofileerd kozijn, vermoedelijk uit de 18de eeuw. De twee zadeldaken met nok evenwijdig aan de voorgevel staan ieder op zes 18de-eeuwse spanten, die als onderste juk een half juk hebben, in het midden rustend op de tot verdiepingshoogte opgetrokken tussenmuur tussen de beuken. Hierop staan dubbele A-spanten. Recent is op een aantal plaatsen een lichte vliering op de onderste jukken gelegd. De zolders hebben aan voor- en achterzijde een hoge borstwering van 130 cm, waarin aan de voorzijde de reeds genoemde zolderdeuren aangebracht zijn die nu als vensters fungeren. Geschiedenis De geschiedenis van het pand is nauw verweven met die van het grote huis Ledenberch waarvan dit het koetshuis was. Mogelijk op de plaats van een middeleeuwse voorganger werd in de 17de eeuw langs de Keizerstraat een koetshuis gebouwd, vermoedelijk de huidige voorste beuk. Deze bouw kan samenhangen met de verbeteringen, die deze straat, toen Vuilesloot geheten, in het midden van die eeuw onderging door de bouw van verschillende huizen, waarvan Keizerstraat 35 (zie blz. 269) er één is. In de 18de eeuw werd het dwarse pand met een tweede beuk erachter uitgebreid en aan de voorzijde van een rijkere poort voorzien. Na diverse wijzigingen in de 19de eeuw, kreeg rond 1900 de zolder een woonfunctie en gingen de delen van de begane grond steeds meer een eigen leven leiden. Korte Nieuwstraat 6 Oud adres Wijk F, nr 227. Karakteristiek Hoewel dit 18de-eeuwse huis niet direct als zodanig te herkennen is, behoort het tot het type tweebeukige huis. De balklagen, loodrecht op de voorgevel, rusten op de halve diepte op een tussenmuur. Het voorhuis bestaat uit twee beuken van drie bouwlagen, een omgaand zadeldak over beide beuken en een kelder. Het in aanleg nog 17de-eeuwse achterhuis heeft deels twee, deels drie bouwlagen en een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel. Rechts naast het achterhuis staat een ondiep zijhuis met drie bouwlagen en een zadeldak met de nok loodrecht op de voorgevel. In een tussenlid tussen het voorhuis en het zijhuis bevindt zich een trappehuis met een Lodewijk xiv-trap. De voorgevel is een vier vensters brede lijstgevel. Bronnen -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1621; fol. 302-304. -Register van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1622; fol. 81-83. Literatuur -kipp, a.f.e., ‘Korte Nieuwstraat 6’, in: abku 1981, MOU 1982, blz. 47. Afbeeldingen -Folpert van Ouwen Allen, 1655. Gezicht op de Domkerk vanuit de Korte Nieuwstraat. Schilderij. Centraal Museum Utrecht. Zie afb. 382. -Bouwtekening ‘Het bouwen van een serre in de tuin van het perceel aan de Korte Nieuwstraat 6’. GAU/SA5-bouwtek.; 1902; tek. nr 347. {== afbeelding Afb. 380. Korte Nieuwstraat 6. Doorsnede, kappenplan en plattegrond. ==} {>>afbeelding<<} Beschrijving Het huis staat op een perceel, dat tevens doorloopt achter de tuin van Korte Nieuwstraat 8 en een uitgang heeft in de Hofpoort. Het perceel heeft een diepte van ca 49 meter en aan de straatzijde een breedte van ca 8,5 meter. De grootste diepte van het huis bedraagt ca 27 meter. Het perceel heeft een gerende rooilijn. Voorhuis De vier vensters brede voorgevel bevat op alle bouwlagen schuiframen met roedeverdeling (beganegrond 3 × 2 + 1 × 2 en verdiepingen 2 × 2 + 1 × 2 ruiten) uit het tweede kwart van de 19de eeuw. De kozijnen zijn 18de-eeuws. De deur heeft een omlijsting uit de 19de eeuw. De gevel heeft een hardstenen plint waarin keldervensters zijn opgenomen. De geprofileerde gootlijst is links en rechts {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} gekornist. Het baksteenformaat van de gevel is 20 × 10 × 4-4,5 cm; 10 lagen 4,5 cm. De achtergevel van het voorhuis, deels door het trappehuis ingebouwd, is een drie vensters brede lijstgevel. De vensters bevatten op de begane grond 18de-eeuwse schuiframen met roedeverdeling (3 × 5 + 3 × 5 ruiten). De ramen op de verdiepingen zijn eind 19de-eeuws. Op elk van de vier dakschilden staat een 18de-eeuwse dakkapel. Op de begane grond ligt, boven de achterkamer, een enkelvoudige balklaag loodrecht op de voorgevel. De balken hebben een kraalprofiel. In de voorkamer is in de tweede helft van de 19de eeuw een stucplafond aangebracht. Boven de verdiepingen liggen enkelvoudige balklagen loodrecht op de voorgevel. Deze balken hebben een zwaar duivejagerprofiel. De balken liggen op in de voor- en achtergevel en een tussenmuur. De onbeschoten kap heeft een constructie bestaande uit drie grenen spanten met per spant twee a-jukken naast elkaar, waartussen in het midden de zakgoot ligt. Aan voor- en achterzijde zijn halve jukken toegepast. Het gehele voorhuis is onderkelderd. De kelder onder de voorste beuk heeft een grenen enkelvoudige balklaag, de evenwijdig aan de voorgevel liggende balken hebben een kraalprofiel. De kelder van de achterste beuk heeft een stucplafond. De via het trappehuis en het zijhuis tot de tuin doorlopende gang heeft in het voorhuis een stucplafond met Lodewijk xiv-ornamenten. De wanden zijn geleed door middel van verdiept liggende velden. Links van de gang liggen twee kamers en suite. De voorste kamer is in de tweede helft van de 19de eeuw heringericht, waarbij een schouw uit de eerste helft van de 18de eeuw werd weggebroken; een deel van de marmeren onderbouw is echter nog los in het huis aanwezig. De achterkamer heeft de Lodewijk xiv-schouw met marmeren onderbouw en houten boezem nog bewaard. Deze boezem bevat een spiegel waarboven een ornament bestaand uit een vaas met bloemen. Ook de oorspronkelijke plintbetimmering en achtergevelvensters zijn nog aanwezig. De indeling van de verdiepingen is deels nog 18de- en deels 19de-eeuws. De {== afbeelding Afb. 381. Korte Nieuwstraat 6. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 382. Korte Nieuwstraat 6. J. Hoevenaar, naar Folpert van Ouwen Allen, 1876. Gezicht op de Domkerk, vanuit de Korte Nieuwstraat, ca 1660. De drie trapgevels rechts zijn de huizen Korte Nieuwstraat 6, 8 en 10. Geheel rechts het huis Korte Nieuwstraat 12, dat in 1961 werd gesloopt. ==} {>>afbeelding<<} {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} stookplaatsen van de verdiepingen zijn 19de-eeuws. De trap op de verdiepingen is een 18de-eeuwse steektrap met een 19de-eeuwse leuning. Trappehuis De verbinding tussen voor- en achterhuis wordt gevormd door een tussenlid waarin zich ook de trap naar de eerste verdieping bevindt. De trap is een eiken steektrap met twee kwarten, voorzien van Lodewijk xiv-houtsnijwerk met op de hoofdbaluster een sphinx en stucwerk aan de onderzijde. Een lambrizering volgt de loop van de trap. Door een 19de-eeuws schuifraam in een 18de-eeuws kozijn in de zijgevel wordt licht in het trappehuis verkregen. Onder de trap bevindt zich de toegang tot de kelders onder het voorhuis. Boven de overloop ligt een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel. De balken zijn voorzien van een kraalprofiel. Achterhuis Het achterhuis bestaat uit twee ten opzichte van elkaar iets verspringende delen. Het voorste deel is in opzet nog 17de-eeuws, het achterste is deels 18de-eeuws. Het achterhuis heeft een gepleisterde twee vensters brede voorgevel met een lijst. De vensters bevatten vroeg 19de-eeuwse schuiframen. De 18de-eeuwse verdiepingsgevel ligt aan de voorzijde ten opzichte van de 17de-eeuwse begane-grondgevel bijna een meter terug. Op de binnenplaats staan twee vroeg 19de-eeuwse vaste kasten. De achtergevel is eveneens een gepleisterde lijstgevel. Op de begane grond is in 1902 een serre uitgebouwd. Hierbij werd op de verdieping een balkondeur aangebracht. Het achterste deel van de rechter zijgevel bestaat in het onderste gedeelte uit baksteen van 22 × 11 × 4,5-5 cm. In de voorste helft van het achterhuis ligt een keuken met een twee vakken diepe moer- en kinderbalklaag evenwijdig aan de voorgevel. De kinderbinten liggen op grote afstand van elkaar. In de achterkamer liggen de in de 19de eeuw van houten lijstwerk voorziene balken van de enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel. Boven de verdieping ligt een enkelvoudige 18de-eeuwse balklaag evenwijdig aan de voorgevel. Tussen de voorste en achterste helft van het achterhuis bestaat een niveauverschil, de balklagen in de voorste helft, de zoldervloer uitgezonderd, liggen lager. De kap met de nok loodrecht op de voorgevel bestaat uit twee delen, met verspringende nokken. Beide delen bestaan uit een constructie van lichte enkelvoudige grenen spanten. {== afbeelding Afb. 383. Korte Nieuwstraat 6. De gang op de begane grond, met Lodewijk XVI-stucwerk. ==} {>>afbeelding<<} De wanden van de keuken zijn bekleed met witte tegels. In de uitbouw op de binnenplaats staan 19de-eeuwse keukenkastjes. Tegen de linker wand van de achterkamer op de begane grond staat een Lodewijk xiv-schouw bestaande uit een houten mantel en een houten boezem. Op de boezem is een rechthoekige spiegel en de omlijsting voor een schilderstuk aangebracht. Zijhuis Rechts van het achterhuis staat tegen de voorste helft een smal zijhuis van drie {== afbeelding Afb. 384. Korte Nieuwstraat 6. De Lodewijk XIV-schouw in de achterkamer op de begane grond van het voorhuis. ==} {>>afbeelding<<} {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} bouwlagen. De voorgevel is een tuitgevel met vlechtingen en op de verdieping een hanekam, behorend bij een dichtgezet venster. Het tussenlid met de trap is geheel tegen deze gevel aangebouwd. De één venster brede achtergevel is een lijstgevel met op de begane grond een dubbele tuindeur met halfrond bovenlicht uit de 19de eeuw. De vensters van de verdiepingen bevatten stolpramen. Tuinhuis Achter in de tuin, grenzend aan de Hofpoort, staat een 17de-eeuws tuinhuis, bestaande uit één bouwlaag en een zadeldak tussen twee topgevels, met de nok evenwijdig aan de voorgevel. In het metselwerk van de zijgevel is op enige plaatsen nog een klezorenhoekverband herkenbaar. De toegang is in de 19de eeuw gewijzigd. De enkelvoudige balklaag bestaat uit balken loodrecht op de voorgevel. Oorspronkelijk behoorde het tuinhuis bij Korte Nieuwstraat 8. Op de perceelscheiding tussen Korte Nieuwstraat 6 en Trans 7 en 9 staat een restant van een tufstenen muur, oorspronkelijk behoort hebbend tot de kerk van de Paulusabdij. Geschiedenis In 1621 vindt de overdracht plaats van de erven 3 en 4, gelegen aan de in 1618 aangelegde Korte Nieuwstraat, zuidwaarts {== afbeelding Afb. 385. Korte Nieuwstraat 6. De hoofdbaluster van de Lodewijk XIV-trap. ==} {>>afbeelding<<} begrensd door de ‘Pauwelstoren’ en noordwaarts door een ‘pylaer’. De timmerman Gerrit Stoffels van Laer verkrijgt dan het eigendom van een deel van het gebied van de voormalige Paulusabdij. De erven zijn op het moment van het passeren van de akte reeds bebouwd met drie nieuwe huizen. In 1622 is er sprake van een gang lopend tot aan de ‘toren van Sint Paulus’, waaroverheen een ‘solder’ van Korte Nieuwstraat 8 is gebouwd. De drie gebouwde huizen zijn op het schilderij van Folpert van Ouwen Allen goed herkenbaar met hun vrijwel identieke trapgevels. Het betreft dan nog eenvoudige éénlaags huizen. De afbraak van de Pauluskerk in 1707 gaf de mogelijkheid de percelen uit te breiden. Mogelijk in dat jaar werd het huis vrijwel geheel nieuw opgebouwd. Waarschijnlijk werd ook tegelijkertijd het trappehuis en het zijhuis gebouwd. Slechts een klein deel van het achterhuis is nog 17de-eeuws. Dit achterhuis werd met een tuinkamer naar achteren verlengd en met een verdieping verhoogd. De voorgevel van deze verdieping werd een kleine meter achter de 17de-eeuwse onderpui op de balklaag gebouwd. In de eerste helft van de 19de eeuw werd het oude achterhuis met nog een verdieping verhoogd. In het derde kwart van de 19de eeuw is een aantal aanpassingen aangebracht in de voorgevel (de vensters en de deur) en in het interieur (de stookplaatsen in de voorkamer van de begane grond en op de eerste verdieping). Ook de 20ste eeuw heeft weinig aan het 18de-eeuwse pand veranderd. Slechts de serre van 1902 aan de achterzijde van het achterhuis is een wezenlijke toevoeging. Na de aankoop van het buurpand, Korte Nieuwstraat 8, werden in de gang twee doorgangen gemaakt. Lange Jufferstraat 10, Keizerstraat 5-25 (oneven) Naam Hoofdhuis: Het Hoge Huis. Hofje: De Keizerspoort. Adressen De adressen worden behandeld bij de onderdelen van dit complex. Karakteristiek Het geheel is een goed voorbeeld van een van oorsprong middeleeuws burgerlijk erf met een hoofdhuis aan de Lange Jufferstraat, waarop achterbebouwing langs de Keizerstraat is ontstaan en een inpandig hofje in het midden van het erf. Het hoofdhuis Lange Jufferstraat 10 is een 15de-eeuws, tweebeukig, dwars huis. Keizerstraat 21 en 23, 25 stammen uit de 17de of late 16de eeuw. In opzet zijn het dwarse huizen van twee bouwlagen. Keizerstraat 5 is sinds 1877 een diep huis van drie bouwlagen. Het hofje de Keizerspoort bestaat uit de éénlaags, dwarse huizen Keizerstraat 7, 9, 11, 13, 17, 19, uit verschillende perioden. Literatuur -penders, jean, ‘Een bedreigd hofje bij de Keizerstraat’, MOU 1976, blz. 116 e.v. Afbeeldingen -Bouwtekening verbouwing Keizerstraat 5. GAU/SA5-bouwtek.; 1877; tek. nr 1371. -Bouwtekening Keizerstraat 13, 15. GAU/SA5-bouwtek.; 1887; tek. nr 157, 193, 208. -Bouwtekening wijziging Lange Jufferstraat 10. GAU/SA5-bouwtek.; 1905; tek. nr 272. -Bouwtekening, situatie Keizerspoort. GAU/SA5-bouwtek.; 1905; tek. nr 454. -Bouwtekening verbouwing Keizerstraat 23, 25. GAU/SA5-bouwtek.; 1905; tek. nr 148, 495. -Bouwtekening verbouwing Lange Jufferstraat 10. GAU/SA6-bouwtek.; doos 226; Lange Jufferstraat 10; nr 3; 1925. -Jean Penders, 1976. Serie foto's Keizerspoort voor de verbouwing. Foto's. In: UDS: Keizerstraat 9 - vervallen adres; kaart 6 (1976.1008a, b), Keizerstraat 11 - vervallen adres; kaart 6 (1976.1008), Keizerstraat 13 - vervallen adres; kaart 6 (1976.1008a, b), Keizerstraat 17; kaart 6 (1976.1008), Keizerstraat 21; kaart 6 (1976.1008a - c). -Architectenbureau Dingemans e.a., 1976. Bouwtekening verbouwing Keizerstraat 5 e.v. Archief Bouw- en Woningtoezicht, Gemeente Utrecht. -Jean Penders, 1982. Keizerstraat 23, 25 vanuit Lange Jufferstraat 10. Foto. In: UDS: Keizerstraat 23; kaart 6 (1982.0527). Beschrijving De beschrijving wordt in drie delen gegeven: het hoofdhuis, de panden aan de Keizerstraat en de Keizerspoort. Hoofdhuis Adres Lange Jufferstraat 10, oud adres: wijk G, nr 490. De begane grond van de achterste beuk fungeerde enige tijd als zelfstandige woonruimte, toegankelijk vanuit de Keizerspoort, met als adres Keizerstraat 15. {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 386. Lange Jufferstraat 10. Plattegrond van kelder en verdieping, doorsnede en detail sleutelstuk. ==} {>>afbeelding<<} Karakteristiek Een tweebeukig 15de-eeuws huis, genaamd Het Hoge Huis, van twee bouwlagen, gedeeltelijk onderkelderd, oorspronkelijk met twee zadeldaken evenwijdig aan de voorgevel. De voorste beuk is drie, de achterste vier vakken breed, naar links toe breder. Beschrijving Het huis staat op een grondplan van 9 × 14 m. De voorgevel is gepleisterd met blokverdeling. Deze gevelafwerking dateert uit 1925 maar wekt een oudere indruk. De verdieping heeft vier t-vensters waaronder een cordonlijst. De begane grond heeft in het midden twee door een schijn-segmentboog in het stucwerk gekoppelde vensters. Rechts bevinden zich twee op deze wijze gekoppelde deuren, waarvan de rechter naar de bovenwoning voert. Links is een inrijpoort gelegen, eveneens onder een schijn-segment boog. De voorste beuk heeft sinds 1905 een bijna plat dak op spanten. De linker travee van de gevel bevat een ondiepe aanbouw van twee bouwlagen onder een plat dak, die niet tot de voorste beuk behoort. De achterste beuk heeft zijn zadeldak tussen trapgevels behouden. De achtergevel, uitziende op de Keizerspoort, is gepleisterd. Beide bouwlagen hebben drie vensters en, van achteren gezien, links van het midden een travee die op de verdieping blind is en op de begane grond een deur bevat. De vensters hebben zesruits schuiframen. De eenvoudige gootlijst ligt op klossen. Van de voorste beuk is de rechter zijgevel ingebouwd. De linker vertoont, hoewel gepleisterd, middeleeuwse baksteen. Tegen deze gevel staat langs de straat de genoemde aanbouw van twee bouwlagen, waarachter een plaatsje ligt, dat nu boven de begane grond is overdekt. In de mansarde-topgevel, waarvan het bovenste deel bijna vlak is, blijft zo plaats over voor één verdiepingsvenster en één zoldervenster. De achterste beuk heeft beide trapgevels met zessteens-treden gaaf bewaard. De rechter is blind, maar toont één vlieringvenster met een rollaag rechts van het midden, dat zorgvuldig is dichtgezet met de zelfde steensoort als die van de gevel. De top van deze gevel is in de eerste helft van de 20ste eeuw gewijzigd vanwege een schoorsteen. De linkergevel van de achterste beuk is eenzelfde trapgevel, maar heeft een wat opener karakter. Twee zoldervensters bevinden zich in mogelijk nog de oorspronkelijke kozijnen. Verder toont ook deze gevel twee slordig in kleinere steen dichtgezette vlieringvensters, die als nissen herkenbaar zijn. Opmerkelijk is dat zij een halve steen dichter bij de treden zitten dan het venster in de rechtergevel, zodat de sporen ze gedeeltelijk geblindeerd moeten hebben. Onder het linker zoldervenster heeft ook de verdieping een klein {== afbeelding Afb. 387. Lange Jufferstraat 10, Keizerspoort. Plattegrond begane grond. ==} {>>afbeelding<<} venster gehad, dat zorgvuldig is dichtgezet met de zelfde steensoort als die van de gevel. De top van de gevel werd tot 1981 gevormd door de oorspronkelijke schoorsteen. Van de samengestelde balklagen loodrecht op de voorgevel is in 1905 die boven de verdieping in de voorste beuk vernieuwd en hoger geplaatst. In de achterste beuk zijn zowel boven de begane grond als boven de verdieping peerkraalsleutelstukken bewaard gebleven. De kap van de {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} achterste beuk staat op drie spanten van twee jukken met gesneden telmerken en krommers. De zolders zijn in 1925 met elkaar verbonden door een klein tussenlid met een plat dak. De voorste beuk heeft twee tongewelfde kelders loodrecht op de rooilijn. De indeling van het pand is herhaaldelijk gewijzigd, maar het tweebeukige karakter bleef bewaard. Geschiedenis Aan te nemen valt dat bij het grote erf van dit huis oorspronkelijk ook het terrein hoorde waarop Keizerstraat 6 en 8 gebouwd zijn; het erf was dan ca 13 × 37 m. De beide beuken konden dan ook aan deze zijde uitzien over eigen erf. De recentere geschiedenis is beter bekend. In 1905 had het hele huis een woonfunctie. Het werd vermoedelijk als een zestal aparte woonruimten verhuurd, waarvan er één of twee alleen via de Keizerspoort bereikbaar waren. In dat jaar veranderde de situatie door de vestiging in het huis van een werkplaats van een kantoorboekhandel. {== afbeelding Afb. 388. Lange Jufferstraat 10. ==} {>>afbeelding<<} De voorste beuk onderging grote wijzigingen, evenals de indeling van het pand. Tenslotte bleef er maar één bovenwoning in de voorste beuk over. In het linkervak van de voorgevel kwam een inrijpoort. In 1925 werd ook de laatste woonruimte bij het bedrijf getrokken en kreeg de gevel een nieuw aanzien. Later werd het pand getrokken bij de handelsdrukkerij van het Utrechts Nieuwsblad en werd de begane grond doorgebroken naar de nieuwe hal ter {== afbeelding Afb. 389. Lange Jufferstraat 10. Gezicht op de achterste beuk, met de linker zijgevel. ==} {>>afbeelding<<} plaatse van Lange Jufferstraat 12 en Keizerstraat 31. Na het vertrek van deze krant uit Utrecht kwam het complex leeg te staan tot in 1981 de bovenwoning werd gekraakt. In het kader van onderhoud verdween toen de middeleeuwse schoorsteen, die de linker trapgevel van de achterste beuk nog bezat. In 1982 werd Lange Jufferstraat 10 verkocht en afgesplitst en werd de begane grond opslag, terwijl de bovenwoning bewoond bleef. De panden aan de keizerstraat Adressen Keizerstraat 5, 21, 23 en 25 (deze laatste twee vormen samen één pand). Wijkhuisnummers: wijk G, nr 479, 475, 474, 473 (met vermelding ‘werkplaats’). Beschrijving Keizerstraat 5 Het huis staat op een grondplan van 4 × 14 m. Keizerstraat 5 is een diep huis van drie bouwlagen met een hoog mansardedak tussen twee topgevels. Hoewel het een 19de-eeuwse indruk wekt, is het vermoedelijk ouder. De voorgevel is gepleisterd en wit geschilderd. De begane grond heeft een pui uit 1977. De eerste verdieping heeft twee t-vensters en een kroonlijst, deze beëindigde de gevel tot de verhoging van 1877. De kap met de nok evenwijdig aan de voorgevel werd toen vervangen door de huidige, waarbij de gevel een tweede verdieping kreeg met een venster met openslaande ramen, gekoppeld met twee lagere smalle vensters. De zolder kreeg laaddeuren. De tuitgevel aan de voorzijde wordt in zijn hoofdvorm aan de achterzijde herhaald. Ook deze gevel is gepleisterd, maar ongeschilderd. Keizerstraat 21 Keizerstraat 21 is het linker buurpand van Keizerstraat 5, het staat op een grondplan van 4 × 8 m. Het dwarse huis telt twee bouwlagen met een zolder onder een plat dak met voor- en achterschild. Tot de grondige verbouwing in 1977 van de zich in dit complex steeds uitbreidende drukkerij, bevatte Keizerstraat 21 rechts de poortweg naar de Keizerspoort. Deze overbouwde doorgang verklaart waarom de gepleisterde en wit geschilderde gevel van twee bouwlagen op de verdieping rechts een blinde strook heeft. De twee t-vensters van de verdieping bevinden zich links daarvan. De toegang naar het hofje is in 1977 naar links verplaatst, de pui is geheel gewijzigd. De gepleisterde achtergevel heeft op zolderniveau een bolkozijn in de hoog opgetrokken borstwering, dat mogelijk secundair is gebruikt. De verdieping heeft twee vensters die op dezelfde wijze als bij de voorgevel {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 390. Lange Jufferstraat 10. Linker zijgevel van de achterste beuk. ==} {>>afbeelding<<} opgeschoven zijn, van achteren gezien naar rechts. De begane grond had onder het venster naast de poortweg een buitentrap naar de kelder, die onder de achterste helft van het pand lag, maar niet onder de doorgang. Boven de kelder lag een zware enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel. Een stenen trap leidde links naar de begane grond. De kelder is in 1977 dichtgestort. Boven de verdieping bevindt zich tussen de vensters een eenvoudig muuranker, dat de indruk wekt sierkrullen verloren te hebben. Rechts heeft een ander anker enkele kleine krullen. Tot 1977 had de begane grond een muuranker in de vorm van een Franse lelie. Keizerstraat 23, 25 Keizerstraat 23 en 25 vormen één pand, de twee huisnummers betreffen de (voormalige) beneden- en bovenwoning. Het huis heeft een oppervlak van 7,5 × 7,5 m. Dit pand is samen met Keizerstraat 21 in de 17de eeuw of late 16de eeuw gebouwd op het erf van Lange Jufferstraat 10. De lijstgevel, twee bouwlagen hoog, is gepleisterd met blokverdeling en wit geschilderd. Boven de verdieping bevinden zich drie muurankers met Franse-leliemotief van het type, dat in de achtergevel van Keizerstraat 21 aangetroffen werd. Mogelijk bevatte dit pand oorspronkelijk stalruimte op de begane grond. Het pand Keizerstraat 23, 25 heeft twee bouwlagen en mist sinds enkele jaren zijn kap. In 1976 had het nog een mansardekap met nok evenwijdig aan de straat. Nadien is de dakbedekking verwijderd, waarna de kap verviel. Links is het huis ingebalkt in Keizerstraat 27, rechts heeft het een halfsteens scheidingsmuur met Keizerstraat 21, waartegen een forse schoorsteen van de achterkamer op de verdieping schuin oploopt om in de nok uit te komen. De voorgevel heeft op de verdieping vier vensters, de begane grond rechts een brede garagedeur, links een breed venster, uit het tweede kwart van de 20ste eeuw. Geheel links sluit de in 1905 aangebrachte deur naar de bovenwoning direct aan tegen de zijmuur van Keizerstraat 27. Voor een goed begrip van de gevel is de verbouwing van 1905 van belang: in dat jaar werd de begane-grondindeling gewijzigd. Voordien had het rechterdeel een deur rechts, waarnaast een venster, in de assen van de verdiepingsvensters. Links bevond zich een dubbele staldeur. Het venster van de begane grond werd gehandhaafd, uiterst rechts en links werd een deur aangebracht, en de linkerhelft kreeg ook een venster in de vorm van de bestaande. Boven begane grond en verdieping liggen grenen, enkelvoudige balklagen evenwijdig aan de rooilijn. De balken hebben een profiel, dat een tussenvorm is tussen kraal en duivejager en een hangende kraal genoemd kan worden. Zij liggen op een dragende tussenmuur loodrecht op de voorgevel, waardoor het pand volgens zijn balklaagconstructie een tweebeukig diep pand is, doch vanwege de nokrichting ingedeeld wordt bij de dwarse huizen. Tenminste onder de achterste helft van het rechterdeel ligt een kelder. De rechterhelft van de begane grond wordt als parkeerruimte gebruikt, de rest was woonruimte, maar staat leeg. In 1905 werd het pand gesplitst in een beneden- en een bovenwoning. De benedenwoning had geheel rechts de gang, die tot de tuin doorliep en vanwaaruit de kelder onder een kelderluik bereikbaar was. Links hiervan lagen twee kamers waartussen een gang evenwijdig aan de voorgevel naar de kamers en suite links voerde. Vanuit de achterste was de toen aangebouwde keuken bereikbaar, waarachter een plee lag. De bovenwoning, die links haar opgang had, bevatte vier kamers, waartussen een gang evenwijdig aan de voorgevel met rechts de zoldertrap. Links lag de plee achter de trap. Ook hier was een aanbouwkeuken, maar met een smalle toegang om de bestaande vensters te kunnen handhaven. Met uitzondering van het rechterdeel {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 391. Keizerspoort. Opname 1976. Keizerstraat 9, 11, 13. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 392. Keizerstraat 21. Opname 1976. De oorspronkelijke doorgang naar de Keizerspoort, met zicht op Lange Jufferstraat 10. ==} {>>afbeelding<<} van de begane grond is de indeling nog geheel aanwezig. Tot 1905 was het linkerdeel van de begane grond magazijn met ook in de achtergevel openslaande deuren. Het rechterdeel was samen met de verdieping een woning met rechts achter een aangebouwde keuken. De keizerspoort Adressen De Keizerspoort bevat de volgende adressen: Keizerstraat 7, 9, 11, 13 (alle samengetrokken met Keizerstraat 5) en Keizerstraat 17, 19. De wijknummers waren respectievelijk: wijk G, nr 478a, 478, 477a, 477c, 477, 476. Keizerstraat 15, een deel van Lange Jufferstraat 10, behoorde ook enige tijd tot de Keizerspoort. Karakteristiek Het hofje bestaat uit drie maal twee gekoppelde huisjes van één bouwlaag, veelal kameren, inpandig gelegen rond {== afbeelding Afb. 393. Keizerspoort. Opname 1976. Het hofje met rechts Keizerstraat 21, met de toegang voor de verbouwing. Links Keizerstraat 5 en de voormalige kameren Keizerstraat 7 en 9. ==} {>>afbeelding<<} {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 394. Keizerspoort. Opname 1976. Keizerstraat 17 en 19. ==} {>>afbeelding<<} een pleintje, met nog de buitenplees achter Lange Jufferstraat 10. Vier panden liggen in een rij achter Keizerstraat 5 en hebben als diepte de breedte van dat huis, waarmee zij inwendig geheel verbonden zijn. Alle panden hebben een plat dak met voorschild. Beschrijving De oudste delen van het hofje zijn Keizerstraat 11 en 13 aan het eind van de rij aan de zuidzijde, mogelijk gebouwd rond 1500. Keizerstraat 11 staat op een grondplan van 3,5 × 4 m, Keizerstraat 13 van 4 × 4 m. Beide huizen hebben dezelfde opzet met één deur en één venster en hebben gepleisterde gevels met blokverdeling, zij zijn wit geschilderd. Het huidige platte dak met voorschild ligt tussen de zijgevels, waarvan de linker een middeleeuwse trapgevel met vier treden is; de top is echter in de 20ste eeuw vervangen door een schoorsteen. Op de verbrokkelde onderste trede aan de voorzijde groeit muurleeuwebek. Keizerstraat 17 en 19 liggen tegenover Keizerstraat 11 en 13. Van deze twee huizen van één bouwlaag beantwoordt Keizerstraat 19 wel, Keizerstraat 17 niet aan de definitie van de ‘eenvoudige kamerwoning’, aangezien dit laatste twee vensters heeft. Vermoedelijk stammen ze uit de eerste helft van de 17de eeuw, mogelijk zijn ze ouder. {== afbeelding Afb. 395. Keizerspoort. Opname 1976. Gezicht in het hofje, voor de verbouwing. Rechts Keizerstraat 19, op de achtergrond links Keizerstraat 21, rechts Keizerstraat 23, 25 met mansardedak. ==} {>>afbeelding<<} Keizerstraat 17 heeft een oppervlak van 6 × 4 m, het buurpand van 4 × 4 m. De huizen hebben een doorlopende kap met thans een plat dak met schilden voor en rechts. De gevels zijn op dezelfde wijze als de overburen gepleisterd met blokverdeling. Hun plattegrond is gespiegeld met de schoorsteen tegen de tussenmuur. Het rechter pand heeft rechts de deur, links ervan twee zesruits schuiframen. Keizerstraat 19 heeft links de deur en rechts het venster. De gootlijst ligt op klossen. Van de samengestelde balklagen is die van het rechter pand, nr 17, zichtbaar. De drie vakken zijn ongelijk tussen de twee moerbalken loodrecht op de voorgevel: rechts 210 cm, midden 225 cm, links 190 cm. Aan de achterzijde liggen de balken op vermoedelijk jongere eenvoudige sleutelstukken in ojiefvorm. De kinderbinten zijn opgelegd. De steektrap naar de zolder staat rechts, loodrecht op de voorgevel. Onder de betengeling zijn de muren grijs gekalkt. De kap is vernieuwd. Tussen Keizerstraat 5, dat pas in de loop van de 19de eeuw zijn huidige diepte verkreeg en Keizerstraat 11 liggen twee huisjes, Keizerstraat 7 en 9, van onbekende ouderdom, maar jonger dan het linker buurpand. Zij zijn ieder ongeveer 4 × 4,5 m groot. De gepleisterde gevel is wit geschilderd en bevat nu, voor beide panden samen, links {== afbeelding Afb. 396. Keizerspoort. Opname 1976. Keizerstraat 23, 25. ==} {>>afbeelding<<} een deur en daarnaast drie vensters waarvan het rechter op de plaats van een deur gekomen is. Het dak is thans plat met een voorschild. Geschiedenis Het hofje is ontstaan op de erf van Lange Jufferstraat 10, hetgeen in het begin van deze eeuw nog duidelijker was te zien. Het hoofdhuis was toen opgesplitst in een aantal apart verhuurde gedeelten waarvan er één alleen vanuit de Keizerspoort bereikbaar was en daaraan genummerd: Keizerstraat 15. In 1905 kreeg dit deel een bedrijfsfunctie in verbinding met het voorhuis. Een plaatsje aan de achterzijde werd toen met een schutting van de Keizerspoort afgescheiden. Van de twee gekoppelde buitenplees die aan de oostzijde van het pleintje stonden, werd er één die op het afgescheiden plaatsje stond korte tijd later verplaatst naar de voorgevel van Keizerstraat 17. In deze vorm zijn de plees en de beerput nog aanwezig: kleine vierkante stenen bouwsels met een plat dak en een opgeklampte deur. Het pleintje is geheel bestraat. Lange Nieuwstraat 63 Oud adres Wijk A, nr 453. Karakteristiek Het forse, tweebeukige, dwarse huis bestaat uit een vermoedelijk middeleeuwse voorste beuk en een 17de-eeuwse tweede beuk. De voorgevel stamt uit de 17de eeuw. Het pand heeft in opzet twee bouwlagen boven hooggelegen kelders en twee zadeldaken evenwijdig aan de voorgevel. De achterste zolder is in het derde kwart van de 20ste eeuw tot derde bouwlaag verbouwd. Het huis heeft belangrijke 18de-eeuwse interieurdetails Bron -kipp, a.f.e., Voorlopig documentatierapport Lange Nieuwstraat 63, Onderafdeling Monumenten, Gemeente Utrecht. Afbeeldingen -Bouwtekening, stoephek. GAU/SA5-bouwtek.; 1901; tek. nr 185. -Bouwtekening, verbouwing 1928 met bijbehorende correspondentie; GAU/SA6-bouwtek.; doos 229; Lange Nieuwstraat 63; nr 2, 3; 1928. Beschrijving Het huis van 17 × 14 m grenst rechts aan het achterom van Oudegracht 290, Huis De Koevoet, dat aan de Lange Nieuwstraat {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 397. Lange Nieuwstraat 63. Plattegrond en doorsnede. ==} {>>afbeelding<<} een poortje en gevelsteen heeft. De lijstgevel met forse kroonlijst is zeven traveeën breed die in de rechterhelft beduidend smaller zijn dan in de linker. Het oorspronkelijke baksteenwerk is in hoofdzaak in kruisverband gemetseld met klezoren-hoekverband. Latere herstellingen zijn onregelmatig uitgevoerd in verschillende verbanden. De vensters van begane grond en verdieping, die in de 19de eeuw zowel in de hoogte als de breedte zijn vergroot, bevatten achtruits empire-ramen onder halfsteens rollaag. De in het midden geplaatste ingang, met een 19de-eeuwse omlijsting met pilasters en een hoofdgestel, ligt boven een bordestrap van vier treden. De hoge hardstenen plint bevat onder de vensters van de hooggelegen begane grond rechts drie, links twee getoogde keldervensters, waartussen de muurdammen iets naar voren springen. De waterlijsten onder de vensters van beide bouwlagen springen ook iets uit onder de muurdammen. Voor het huis ligt een stoep waaromheen een compleet ijzeren stoephek met spijlen uit 1901. De kap op de voorste beuk staat tussen topgevels, met in iedere top een achtkantige schoorsteen op vierkant onderstuk qua vorm uit de 17de eeuw, maar recent vernieuwd. De gepleisterde lijstgevel aan de achterzijde is drie, oorspronkelijk twee, bouwlagen hoog. Rechts en links staat hiertegen een oude aanbouw van twee lagen met een plat dak. In het midden is tegen het trappehuis, aansluitend bij de bordessen, een toiletruimte uitgebouwd. Aan weerszijden van de middelste aanbouw heeft de achtergevel per bouwlaag twee vensters met schuiframen, op de begane grond ongedeeld (waarvan {== afbeelding Afb. 398. Lange Nieuwstraat 63. ==} {>>afbeelding<<} er links één in 1928 tot deur verbouwd werd), op de eerste verdieping met 3 × 2 + 3 × 2 ruiten, op de tweede verdieping 3 × 2 + 3 × 1 ruiten. De begane grond van de middelste aanbouw is door een aanbouw uit 1928 aan het oog onttrokken. Het gedeelte hierboven is in rijke empire stijl uitgevoerd met twee vensters met geometrische roedeverdeling, ieder geflankeerd door kleine pilasters. Drie forse pilasters met verdiepte velden dragen de hierop met ronde hoeken {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 399. Lange Nieuwstraat 63. De hal met Lodewijk XV-stucwerk. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 400. Lange Nieuwstraat 63. Detail van het Lodewijk XV-stucwerk in de hal. ==} {>>afbeelding<<} staande lijst. Onder de vensters is een decoratief sierreliëf aangebracht. Dit deel van de achtergevel is het enige dat wit geschilderd is. Bij de uitbouw van de achterste kap tot extra verdieping is ook de uitbouw met een bouwlaag verhoogd, met twee eenvoudige vensters. De achtergevel kreeg hierboven twee hooggeplaatste tweelichten. De voorste en de achterste beuk verschillen van opbouw. De voorste staat op twee kelders met troggewelven op gordelbogen loodrecht op de voorgevel, zeven vakken breed, waarvan de rechter vier vakken smaller zijn dan de linker drie. Beide bouwlagen hebben een vermoedelijk zeven vakken brede, samengestelde balklaag. De kap stamt uit de vijftiger jaren van de 20ste eeuw en vervangt een kap met vier spanten, waarvan er slechts één stond boven de vier vakken brede rechter helft van de beuk. De achterste beuk is onderkelderd met drie kelders waarvan de middelste de keldertrap bevat. Deze twee vakken brede kelder heeft troggewelven met een gordelboog loodrecht op de voorgevel. Links hiervan ligt een kelder gedekt met een vrij vlak kruisgraatgewelf. De rechter kelder heeft een vlak plafond, vermoedelijk onder een enkelvoudige balklaag. Boven de beide bouwlagen ligt een samengestelde balklaag, vermoedelijk acht vakken breed, waarvan de uiterste vakken smaller zijn dan de overige. De vloer van de verdieping ligt 50 cm lager dan die van de voorste beuk, de zoldervloer 70 cm lager. Het zadeldak met nok evenwijdig aan de voorgevel dat achter op een hoge borstwering stond waarin zoldervensters, is in de vijftiger jaren vervangen door een plat dak, boven de tot derde bouwlaag uitgebouwde zolder. De brede 17de-eeuwse keldertrap is lui en gerend gemetseld. Links vooraan in de voorste kelder is een hoek afgescheiden toen in 1928 in de linker travee een tweede ingang kwam, zonder buitentrap naar de begane grond. De indeling van het pand heeft door diverse functiewijzigingen niet meer de overzichtelijkheid die in 1928 nog aanwezig was. Aan weerszijden van de hal lag één kamer, aan beide zijden van het trappehuis eveneens. Deze gaven toegang tot de aanbouwen rechts en links. De verdieping had exact dezelfde indeling met een kamer boven de hal. De stookplaatsen bevonden zich in de assen van de vier zijtopgevels. In de huidige indeling is deze opzet nog herkenbaar maar er zijn diverse wanden toegevoegd. Op de begane grond bevindt zich als doorgang naar de uitbouw rechts achter een zeer zwaar 17de-eeuws geprofileerd deurkozijn. Van de afwerking in Lodewijk xv-stijl resteert het stucwerk op plafonds en wanden van hal, gang en trappehuis en, in de kamer rechtsachter op de begane grond een marmeren schoorsteenmantel. De meeste binnendeuren stammen eveneens uit de 18de eeuw. De kamer rechtsvoor op de begane grond heeft een gave, rijk gedetailleerde afwerking in neorenaissancestijl met lambrizering, schoorsteenmantel en -boezem met spiegel, en een deurstuk met borduurwerk. In de tuin is rechts een gedeelte belegd met grote natuursteentegels. Geschiedenis De voorste beuk maakt een laat-middeleeuwse indruk. In de 17de eeuw werd het pand uitgebreid met een tweede beuk en voorzien van een nieuwe voorgevel. In de 18de eeuw kreeg het interieur een nieuwe afwerking met paneeldeuren, stucwerk en tenminste één schoorsteenpartij. Begin 19de eeuw was het perceel groter dan nu: het was over de volle breedte 40 meter diep. Achter de twee linker buurpanden bezat Lange Nieuwstraat 63 toen een groot perceel aan de Korte Smeestraat met een koetshuis. De voorgevel kreeg nadien een 19de eeuws aanzien door de modernisering van {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} de ingang en de vensters. Het trappehuis werd in het tweede kwart van de 19de eeuw uitgebreid met een aanbouw met toiletten, de achtergevel hiervan kreeg een empire-versiering. Het stoephek voor het huis werd in 1901 in zijn huidige vorm vernieuwd. In 1928 werd een bouwplan ingediend, waarbij het pand in twee woningen gesplitst zou worden. Deze verbouwing werd door de Gemeente niet tegengehouden hoewel in het geheim van sloop ‘binnen afzienbare tijd’ uitgegaan werd: na de splitsing zou slechts een deel van het pand aangekocht hoeven te worden voor de verbreding van de Korte Smeestraat. De verbouwing ging dus door, de indeling van het pand werd gewijzigd en er kwam een tweede ingang in het linker travee, waartoe een hoek van de kelder afgescheiden werd om het hoogteverschil tussen de straat en de begane grond te overwinnen. Dit trapje mocht niet meer, zoals bij de oude ingang, voor het huis liggen aangezien B & W alle bouwsels op stoepen probeerde tegen te gaan. Achter het trappehuis werd de toiletruimte nogmaals uitgebreid. De splitsing werd in de vijftiger jaren weer ongedaan gemaakt bij een verbouwing ten behoeve van een kantoorfunctie. Tevens werd toen de achterste kap gesloopt en kreeg de tweede beuk een derde bouwlaag. Sinds 1982 is het pand, dat inmiddels gemeente-eigendom is, tijdelijk in gebruik als clubhuis van het Leger des Heils. Oudkerkhof 31 Oud adres Wijk F, nr 77. Karakteristiek Het tweebeukige dwarse huis dateert uit het tweede kwart van de 17de eeuw. Beide beuken bestaan uit drie bouwlagen, een zadeldak tussen twee topgevels met de nok evenwijdig aan de voorgevel, en kelders. De voorgevel bestaat uit drie bouwlagen met een hoge winkelpui van twee bouwlagen, waarboven een vier vensters brede 17de-eeuwse lijstgevel. Afbeeldingen -W.C. van Dijk, ca 1870. Gezicht vanaf de Domtoren naar het noordoosten. Foto. GAU/TA-CA.2 (11). Zie afb. 6. -Anoniem, 1905. Gezicht op de voorgevel voor de verbouwing. Foto. GAU/TA-Oudkerkhof 31, 1905 (1). Zie afb. 405. -Anoniem, 1905. Gezicht op de voorgevel na de verbouwing. Pentekening. GAU/TA-Oudkerkhof 31 1905 (2). -Bouwtekening ‘Verbouwing magazijn J.J. Goettsch’. GAU/SA5-bouwtek.; 1904; tek. nr 73 a-d. Zie afb. 406. -Bouwtekening ‘Verbouwing magazijn J.J. Goettsch’. GAU/SA5-bouwtek.; 1904; tek. nr. 94. -Anoniem, 1906. Gezicht op de voorgevel. Foto. GAU/TA-T0.22.43. Zie afb. 407. Beschrijving Het volledig bebouwde perceel waarop het huis staat heeft een breedte van ca 11,2 meter, naar achter toe verlopend tot ca 11,4 meter. De diepte is ca 33 meter. Het 17de-eeuwse huis heeft een diepte van ca 13,3 meter, het overige deel is in de 20ste eeuw met éénlaags bebouwing opgevuld. De voorgevel is een, op de tweede verdieping vier vensters brede, lijstgevel van drie bouwlagen. De gehele gevel van de begane grond en de eerste verdieping wordt ingenomen door een winkelpui; de bovenste helft dateert uit 1920, de onderste helft is recent gemoderniseerd. Slechts op de tweede verdieping is de gevelindeling nog oorspronkelijk, hier bevinden zich boven de vier in de 20ste eeuw verbouwde 19de-eeuwse vensters anderhalfsteens korfbogen uit de 17de eeuw. Deze korfbogen hebben een naar voren stekende profielrand en zandstenen blokken. De bogen rusten op twee eenvoudige zandstenen consoles, waartussen een zandstenen latei is aangebracht. Deze detaillering is vergelijkbaar met die van de trapgevel van Drift 17, Voorstraat 14 (1619, zie blz. 137) en Oudkerkhof 41. Het klezorenhoekverband is afgewisseld met zandstenen blokken met een honingraat-patroon. De gootlijst met metopen is aan beide zijden omgekornist. Op het dak staan twee 17de-eeuwse dakkapellen met latere openslaande raampjes. De voorste beuk heeft aan beide zijden een trapgevel van zes treden, de linker trapgevel van de achterste beuk is vijf treden hoog. De treden zijn voorzien van zandstenen dekplaten en een zandstenen blokje met honingraat-patroon. Rechts heeft de achterste beuk een tuitgevel. De achtergevel is een gepleisterde lijstgevel. De vensters bevatten 20ste-eeuwse ramen, in de derde travee van rechts, van achter gezien, bevinden zich twee ronde vensters behorend bij de spiltrap. Het gehele begane-grondgedeelte van de gevel is ten behoeve van een vergroting van de winkelruimte met een éénlaags aanbouw weggebroken. Boven zowel de begane grond als de verdiepingen van beide beuken liggen vier vakken brede moer- en kinderbalklagen loodrecht op de voorgevel. Op een enkele plaats is nog een 17de-eeuws sleutelstuk met ojiefvormig profiel aanwezig. De kinderbinten zijn in de moerbalken ingelaten. De balklagen zijn rechtsachter in de achterste beuk aangetast voor het maken van een kleine goederenlift. Tegen de zijgevels bevonden zich stookplaatsen, getuige de schoorsteenravelingen. De kap op de voorste beuk heeft vier spanten met twee jukken; ze bezit een bijzondere, oorspronkelijke constructie: de onderste jukdekbalken van twee van de vier eiken spanten rusten niet op een {== afbeelding Afb. 401. Oudkerkhof 31. Doorsnede en details. ==} {>>afbeelding<<} {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 402. Oudkerkhof 31 ==} {>>afbeelding<<} spantbeen maar op een console die één geheel vormt met de middenstijl van de dakkapel. De vier spanten van de achterste kap zijn van grenehout en zij bestaan eveneens uit twee jukken. Doordat de voorste beuk dieper is dan de achterste is die kap hoger. Onder het gehele huis liggen vier kelders. Naast elkaar liggen zowel in de voorste als in de achterste beuk twee tongewelfde kelders. De kruin van de gewelven staat loodrecht op de voorgevel. In de tussenmuur tussen de twee beuken bevinden zich kaarsnissen. Mogelijk behoorden de kelders bij een voorganger van het huidige huis. De toegang tot de kelders wordt gevormd door een trap die mogelijk al oorspronkelijk uitkwam in een achterbouw. Van de oorspronkelijke indeling van begane grond en eerste verdieping is door het gebruik als winkelruimte niets meer aanwezig. De tweede verdieping heeft nog wel een oude, mogelijk 17de-eeuwse, indeling. Van de eerste verdieping tot aan de zolder loopt een 17de-eeuwse, eiken spiltrap. De trap staat in de achterste beuk ongeveer in het midden tegen de achtergevel. De leuning is in de spil uitgesneden. Bij de spil zijn de treden voorzien van een oortje. Dragende elementen zijn de stootborden, die met pen en toognagels in de spil zijn verankerd. Daglicht wordt verkregen door ronde vensters in de achtergevel. Op de zolder van de voorste beuk staat een, mogelijk nog 17de-eeuwse, spiltrap naar de vliering. Geschiedenis Tot in de 17de eeuw maakte Oudkerkhof 31 deel uit van het voormalige claustrale perceel Domplein 2, 3. Ook toen het huis gebouwd werd, was het waarschijnlijk nog in handen van de eigenaar van het huis aan het Domplein. Een bouwdatum van het huis is niet bekend, op grond van detaillering en opzet lijkt een datering rond 1630 te rechtvaardigen. In 1777 werd een perceel aan de Domsteeg aangekocht, waarna daar een koetshuis en stalling werd gebouwd. Tot in de 19de {== afbeelding Afb. 403. Oudkerkhof 31. Oplegging van de jukdekbalk op de stijl van de dakkapel aan de voorzijde van de voorste beuk. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 404. Oudkerkhof 31. Aanzet van de 17de-eeuwse spiltrap op de tweede verdieping. ==} {>>afbeelding<<} eeuw liep het perceel door tot aan de Domsteeg. In het einde van de 18de of het begin van de 19de eeuw werd de onderpui van het huis geheel vernieuwd. Ook inwendig werden verbouwingen uitgevoerd; de spiltrap naar de eerste verdieping bijvoorbeeld werd vervangen door een bordestrap. In 1904 verbouwde de firma Goettsch het huis tot magazijn voor verlichtingstoestellen en huishoudelijke artikelen, hetgeen voor de indeling van de begane grond ingrijpend was. De gehele binnenmuur tussen de voor- en achterbeuk en de overige binnenmuren werden weggebroken. Ook werden alle stookplaatsen verwijderd. Een aanbouw tegen de {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 405. Oudkerkhof 31. L.M. de Rijk, 1905. ==} {>>afbeelding<<} achtergevel links, van achteren gezien, werd ten behoeve van het vrijwel volbouwen van de tuin opgeofferd. In een eerste plan werd in een winkelpui op de begane grond voorzien, in een plan van enige maanden later werd de pui doorgetrokken tot en met de eerste verdieping. In 1920 werd de pui voor de firma Begeer opnieuw verbouwd, hiervan is de verdieping nog aanwezig. Recent is de onderste helft gemoderniseerd. {== afbeelding Afb. 406. Oudkerkhof 31. Bouwtekening, verbouwing 1904. Opmeting bestaande toestand. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 407. Oudkerkhof 31. De voorgevel na de verbouwing van 1905. ==} {>>afbeelding<<} Trans 8 Oud adres Wijk F, nr 268. Karakteristiek Een in 1634 vrijwel geheel nieuwgebouwd dwars, tweebeukig huis. Beide beuken hebben twee bouwlagen met zadeldaken tussen topgevels met de nok evenwijdig aan de voorgevel. Onder de voorste en achterste beuk liggen deels kelders. De bredere voorste beuk is links over een poortweg naar het achtererf heen gebouwd. De voorgevel is een zeven traveeën brede, gepleisterde lijstgevel met in de linker travee een poort in schoon metselwerk. Bronnen -Registers van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1634; fol. 17-18. Literatuur -alblas, j. en j.t.h.c. van ebbenhorst tengbergen, Liefdadige en andere nuttige instellingen te Utrecht, Utrecht 1895, blz. 53. -klaveren pz., g. van, ‘Het Universiteitsmuseumgebouw’, in: JOU 1936, blz. 220-233. -kylstra, e.m., ‘Trans 8’, in: abku 1983, MOU 1984, blz. 148-151. Afbeeldingen -Bouwtekening ‘Verbouwing Trans 8 ten behoeve van het Universiteitsmuseum’. GAU/SA6-bouwtek.; doos 389; Trans 8; 1936. Beschrijving De voorste beuk heeft een rechthoekig oppervlak van ca 6 × 18 m, de achterste beuk is ca 6 × 15 m. De voorgevel is een zeven traveeën brede gepleisterde lijstgevel. De bakstenen poort in de linker travee is ongepleisterd. De vensters bevatten schuiframen uit de eerste helft van de 19de eeuw met roedeverdeling (begane grond 3 × 2 + 1 × 2, verdieping 2 × 2 + 1 × 2 ruiten). Op het dak staan twee dakkapellen. Voor de voorgevel ligt {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 408. Trans 8. Plattegrond, doorsnede en aanzicht. ==} {>>afbeelding<<} een hardstenen stoep met stoeppalen en een trap van drie treden naar de voordeur. De achtergevel is een zes traveeën brede lijstgevel; deze gevel is in 1936, met handhaving van de 19de-eeuwse vensters, geheel vernieuwd. De voorste en achterste helft van de rechter zijgevel, evenals het voorste gedeelte van de linker, worden bekroond door een trapgevel. De vrijstaande linker achterste zijgevel heeft een tuitgevel. Op de begane grond ligt in de voorste beuk een kamer zowel links als rechts van de hal. Linksachter in de hal begint een gang naar de tuin waaraan, in de achterste beuk, links een kamer en rechts een grote kamer liggen. De kamers, de kamer linksachter uitgezonderd, hebben eind 19de-eeuwse schouwen. De laat 19de-eeuwse trap bevindt zich op de oude plaats achter een 17de-eeuws dubbelportaal. Het portaal heeft twee pilasterstellingen boven elkaar. De onderste pilasterstelling bevatte oorspronkelijk twee doorgangen, beide geflankeerd door pilasters met verdiepte velden en Korinthische kapitelen op een marmeren plint. Tussen de twee middelste pilasters bevindt zich een smal vak. De onderste stelling wordt bekroond door een hoofdgestel met een om de doorlopende pilasters gekorniste kroonlijst. De bovenste pilasterstelling wordt eveneens in twee brede en één smal vak verdeeld door pilasters, doorlopend tot in een bladlijst. In de drie bovenvakken is houtsnijwerk aangebracht. Het houtsnijwerk bestaat in de brede vakken uit loofsnijwerk met respectievelijk een vrouwen- en mannenportretbuste en banderols. De portretbustes zijn naar elkaar toegewend. Het middelste vak bevat slechts loofsnijwerk. De rechter doorgang geeft sinds de vernieuwing van de trap in de 19de eeuw geen toegang meer tot die trap. {== afbeelding Afb. 409. Trans 8. ==} {>>afbeelding<<} De verdieping bestaat in de voorste beuk uit twee kamers links van een overloop, waarvan er één boven de poort ligt, en één rechts van de overloop. De achterste beuk is tegenwoordig ongedeeld. In de linker- en rechtermuur van de achterste beuk en de rechtermuur van de voorste beuk zijn recent doorgangen naar de beide buurpanden gemaakt. Links is bij de verbouwing van 1983 een {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 410. Trans 8. Het 17de-eeuwse dubbelportaal in de hal. ==} {>>afbeelding<<} luchtbrug over de poortweg naar Trans 6 aangebracht. Onder het linkerdeel van de hal in de voorste beuk ligt een kelder met een tongewelf loodrecht op de voorgevel. De kelder onder de vijf linker traveeën van de achterste beuk heeft een tongewelf evenwijdig aan de voorgevel. De twee kelders zijn toegankelijk via een luik op het achtererf links tegen de achtergevel, waar tot 1936 een keukenaanbouw stond. Boven begane grond en verdieping liggen moer- en kinderbalklagen met de moerbalken loodrecht op de voorgevel. Bij alle balklagen, de balklaag boven de verdieping in de achterste beuk uitgezonderd, zijn nog enige 17de-eeuwse sleutelstukken aanwezig. De kap op de voorste beuk heeft zes spanten met twee jukken opgebouwd uit eiken en grenen onderdelen. Enige onderdelen hebben telmerken, zonder een doorlopende reeks te vormen. Mogelijk zijn deze onderdelen van elders afkomstig. De achterste kap bevat geheel grenen spanten met twee jukken. De spanten hebben gehakte telmerken. Beide kappen zijn in 1936 omgebouwd tot gordingenkap. Geschiedenis In 1634 sloot de weduwe van Johan van Leerdam een overeenkomst met haar rechter buurman waarin werd bepaald dat zij haar nieuwe huis gedeeltelijk op de gemeenschappelijke tuinmuur mocht optrekken. Het perceel waarop zij bouwde vormde oorspronkelijk een onderdeel van een groot claustraal perceel van Oud-Munster. Bij de afsplitsing werd afgesproken dat de eigenaar van het hoofdhuis aan het Oud-Munsterkerkhof recht op uitgang in de Trans behield, hierdoor werd de nieuwe eigenaar verplicht een poortweg in {== afbeelding Afb. 411. Trans 8. W.C. van Dijk, ca 1870. Gezicht op de achterzijde van het huis. ==} {>>afbeelding<<} het nieuw te bouwen huis op te nemen. Het nieuwe huis was niet de eerste bebouwing ter plaatse. Aan de huidige rooilijn stond voordien een middeleeuws dwars gebouw met twee bouwlagen en een kap. De gehele rechter zijmuur met trapgevel werd in de nieuwe zijmuur opgenomen. In deze zijmuur bevonden zich op de begane grond en de verdieping een stookplaats. Rechts naast de stookplaats op de verdieping bevond zich een venster. Resten van wandschilderingen uit de 15de-eeuw zijn in 1983 op deze muur gevonden bij de verbouwing door de Rijksuniversiteit. Deze bestond op de verdieping uit rode en gele verticale banden aan de bovenzijde afgezet met een band van groene ranken op een witte ondergrond tussen zwarte biezen. De wandafwerking op de begane grond bestond uit zwarte krullen en een zwarte plint op een witte ondergrond. Het huis van 1634 was een tweebeukig huis, waarvan de achterste beuk slechts één bouwlaag had met een lessenaardak tegen de voorste beuk van twee bouwlagen. Tegen het einde van de 17de-eeuw kreeg de achterste beuk een verdieping en een nieuwe kap. Mogelijk uit 1634 dateerde een in 1936 afgebroken keukenaanbouw links tegen de achtergevel, waarin de keldertrap uitkwam. Bij de verbouwing van 1983 kwam het één en ander van de 17de-eeuwse plafondafwerking in verschillende kamers aan het licht. Het rijkst was deze in de rechter achterkamer van de begane grond, het ‘agtersalet’. De moer- en kinderbalken hadden op een bruin-groene ondergrond een rand van bladgoud en een zwarte bies, deze afwerking liep op de sleutelstukken door. Een dergelijke beschildering past goed bij het in een transport uit het derde kwart van de 17de-eeuw genoemde goudleerbehang. De overige plafondbeschilderingen in het huis bestonden uit zwarte, witte of rode biezen op een ondergrond variërend van lichtgroen tot donkergrijsgroen en helderblauw. Een overeenkomstige afwerking werd ook op één der oude binnendeurkozijnen aangetroffen. Tot 1895 behield het huis een woonfunktie. In dat jaar werd in het huis de door de laatste eigenaar, mr E. du Marchie van Voorthuysen, van Maarsen en Ter Meer, opgerichte weesinrichting ‘Gesticht der Liefde’ gevestigd. Het huisvestte meisjes, tussen de zes en achttien jaar oud, die één der ouders verloren hadden, liefst uit de gegoede burgerstand. In 1936 werd het huis verbouwd en door de Gemeente in bruikleen gegeven aan de Universiteit voor de vestiging van het Universiteitsmuseum, dit ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan van de Rijksuniversiteit Utrecht. In 1982 verhuisde het museum om plaats te maken voor de Fakulteit der Letteren. Bij de verbouwing in 1983 werd Trans 8 door middel van doorgangen gekoppeld aan de buurpanden, dit maakt deel uit van een plan om alle panden aan de noordzijde van de Trans met elkaar te verbinden. {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 412. Verdeling van het huistype het vierkante huis over de stad Utrecht. ==} {>>afbeelding<<} {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} 6. Het vierkante huis De hiervoor behandelde diepe en dwarse huizen worden gedefinieerd door één bepaalde richting en ritme, ten gevolge van de nokrichting en de balklaag. Het vierkante huis mist deze eenduidige richting, het is als het ware in beide richtingen gelijkwaardig. Karakteristiek Het type van het vierkante huis kenmerkt zich door de volgende eigenschappen: -een plattegrondvorm in principe vierkant is; -een kap die in principe rondom doorgaat, zoals bijvoorbeeld een aan vier zijden omgaand zadeldak, een tentdak of een schilddak met korte nok; -een indeling die gebruik maakt van dragende binnenmuren, waardoor iedere ruimte afzonderlijk overspannen kan worden en de balklagen zowel loodrecht op, als evenwijdig aan de voorgevel kunnen liggen. Beschrijving Het vierkante huis, zoals hierboven gekarakteriseerd, ontstond in Utrecht rond het midden van de 17de eeuw. Het oudst bekende voorbeeld, Janskerkhof 12, is tot dit type verbouwd in 1640. De vierkante huizen zijn groot, met een gemiddeld oppervlak van 15 × 15 m, opgebouwd uit twee bouwlagen (vierkante huizen van één bouwlaag komen niet voor), kappen en kelders. Daar deze huizen vanaf hun eerste begin al veel ruimte boden, zijn zij, althans ten behoeve van een woonfunctie, nooit noemenswaardig uitgebreid. In tegenstelling tot de diepe en dwarse huizen kent het vierkante huis eigenlijk geen samengestelde vormen. In bouwkundig opzicht werd er bij dit type huis op een nieuwe wijze gebruik gemaakt van dragende tussenmuren. Deze muren konden in principe op elke gewenste plaats binnen de vier buitenmuren aangebracht worden. Hierdoor werd het mogelijk om grote huizen in te delen, zonder dat men gebonden was aan de vakindeling van één doorgaande balklaag. Niet alleen de gevel, maar het totaal van het huis kon zo tot object van een architectonisch ontwerp worden gemaakt. Overeenkomstig de schoonheidsidealen van het classicisme werd er uitgegaan van een symmetrische opzet. Deze bestaat in principe uit een centraal gelegen gang, voorafgegaan door een hal. Aan weerszijden van de hal ligt een voorkamer. Loodrecht op de gang ligt in het midden aan de linker- of rechterzijde het trappehuis, met daarachter een achterkamer. Aan de tegenoverliggende zijde van de gang is dan nog ruimte voor een grote zaal. Deze indeling wordt over het algemeen op de verdieping en in de kelderplattegrond herhaald. De grond voor de bouw van deze huizen werd in de oude stad vooral gevonden op de voormalige klooster- en kapittelterreinen, waarop in de 17de eeuw nieuwe, ruime percelen werden uitgeslagen. Een grote concentratie van vierkante huizen doet zich voor aan en rond het Janskerkhof. Over het algemeen zijn de huizen gebouwd voor en door de rijkere bovenlaag van de bevolking. Dit uit zich niet alleen in de afmeting en ligging van de huizen, maar ook in de rijkdom van de gevelarchitectuur en het interieur. Het wonen nam in deze huizen een belangrijker plaats in dan de bedrijfs- of winkelfunctie, al valt aan te nemen dat de ruime zolders en de kelders als opslagruimte dienden. De keuken werd ondergebracht in de kelder, het onderhuis of in een speciale keukenaanbouw. Het aantal woonruimten werd hierdoor groter en elk vertrek kreeg, in de grotere huizen een specifieke functie. Ook was het niet langer alleen de keuken of de zaal die van een stookplaats voorzien was, maar in meer vertrekken, zowel op de begane grond als op de verdieping, werd een haard aangelegd. Voorbeelden en ontwikkeling De 17de eeuw De meest zuivere voorbeelden van het type van het vierkante huis worden gevonden aan de noordzijde van het Janskerkhof: de panden Janskerkhof 13, 15, 15 A en 16. Ook het thans afgebroken pand Janskerkhof 14 behoorde tot dit type. Alle vijf deze huizen zijn in een periode van zo'n vijftien jaar door nieuwbouw ontstaan. Het oudste pand hiervan is nr 13, gebouwd in 1648 en dikwijls, zij het ten onrechte, toegeschreven aan Jacob van Campen (zie blz. 299). Het huis is met zijn classicistische gevel en 18de-eeuwse interieurs één van de rijkste huizen van Utrecht. De huizen Janskerkhof 15, 15 A en 16 zijn alle drie gebouwd naar ontwerp van en door het architecten-steenhouwers tweetal Ghijsbert Thönisz. van Vianen en Peter Jansz. van Cooten in de jaren 1661-'63. Het huis nr 14 was het vierde exemplaar in deze reeks. De panden nr 15 A en 16, en vermoedelijk ook de nrs. 14 en 15, vertoonden in hun oorspronkelijke opzet een aan elkaar gespiegelde plattegrond. Opvallend is de uiterst sobere gevelbehandeling van deze huizen. Van het Huis Martens, nr 16, zijn veel archiefstukken betreffende de bouw bewaard, tevens bezit het huis nog enkele opvallende interieurstukken (zie blz. 308). In deze zelfde periode is het huis De Krakeling, Achter Sint Pieter 50-74 door een onbekend architect voor Everard Meyster gebouwd. De plattegrond van dit huis is door omstandigheden niet zuiver vierkant geworden. Het is gebouwd op een voormalig claustraal perceel van Sint Pieter, waarop ter rechterzijde al bebouwing stond. Om in aansluiting hierop toch in de, hier vanwege een bocht in de straat gebogen rooilijn te kunnen bouwen, moest de rechterhoek van het huis afgeschuind worden. Bovendien sluit links de Keistraat aan met een flauwe {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 413. Ontwerptekeningen van N. Lobberecht ten behoeve van de Uitbreidingsplannen van Moreelse in 1664. ==} {>>afbeelding<<} hoek. Het huis bezit zowel samengestelde als enkelvoudige balklagen en verenigt dus oude en nieuwe technieken in één bouw. De voor- en zijgevel vertonen een interessante decoratie met onder andere Vanitas-symboliek. Een huis uit het laatst van de 17de eeuw is Drift 31, gebouwd op de kelders van een middeleeuws huis. Hierdoor heeft het huis niet de typische kelderstructuur, die een afspiegeling is van de indeling van de begane grond. Dit huis is, als jongste van de 17de-eeuwse vierkante huizen, geheel met enkelvoudige balklagen uitgevoerd. Bij de bouw van het paleis van Lodewijk Napoleon is het in dit complex opgenomen geweest, waardoor het veel van de oorspronkelijke indeling en details verloren heeft. Een tweetal huizen van dit type zijn ontstaan door een grondige verbouwing van oudere huizen, dit zijn Janskerkhof 12 en 13 A. Het eerste (zie blz. 294), gebouwd in 1640, is evenals het pand Drift 31 op oudere kelders gebouwd, maar in dit geval bleef tevens een deel van het opgaande werk bewaard. Hierdoor was het noodzakelijk om linksachter een opkamer in het huis te bouwen, een ongebruikelijk element in dit type huizen. Bij een verbouwing in 1931 werd deze opkamer weggebroken. Met zijn rijke gevelarchitectuur en verscheidene belangrijke interieurstukken doet dit huis nauwelijks onder voor het tegenoverliggende Janskerkhof 13. Het huis Janskerkhof 13 A is omstreeks het midden van de 17de eeuw ontstaan uit een ouder 17de-eeuws dwars huis. Door dit huis naar achter toe uit te breiden, waarbij de achtergevel binnenmuur is geworden en er één rondgaand zadeldak op gezet is, is er een vierkant huis ontstaan. De groep van vierkante huizen vormt maar een klein aantal van het totale bestand van woonhuizen in de binnenstad. Het had echter niet veel gescheeld of Utrecht was, buiten de oude stad, een hele wijk met deze huizen rijk geweest. In 1664 maakte de architect-landmeter N. Lobberecht hiervoor een ontwerp, in het kader van het uitbreidingsplan Moreelse (afb. 413 en 414). De ontwerptekeningen hiervan zijn in de Topografische Atlas van het Utrechtse Gemeentearchief bewaard en vertonen de karakteristieke opzet van een vierkante plattegrond, de middengang en het rondgaande dak. Een voor Utrecht in die tijd ongebruikelijke element in dat ontwerp vormt het onderhuis en de hoge stoeppartij. In tegenstelling tot de huizen van Van Vianen en Van Cooten zijn deze huizen weer wel met een rijke gevelarchitectuur ontworpen. Een aantal van de huizen is gedacht met een diep achtererf waarop een formele tuinaanleg en geheel achterin een koetshuis. De 18de eeuw De 18de eeuw kent in Utrecht maar weinig voorbeelden van nieuw gebouwde huizen. Nieuwbouw in de vorm van een vierkant huis wordt in het geheel niet aangetroffen. Soms worden er huizen verbouwd en voorzien van een nieuwe voorgevel en een dak waardoor ze iets van het uiterlijk van vierkante huizen krijgen. Voorbeelden hiervan zijn onder andere Hamburgerstraat 19, Kromme Nieuwegracht 43 en Oudegracht 320. Inwendig bestaat de structuur van deze huizen echter duidelijk uit een samenstel van verschillende oudere bouwdelen. Hieruit zou echter wel een zekere vormwil kunnen spreken, die de opdrachtgever er toe bewoog het huis het aanzien van een vierkant huis te geven. De 19de eeuw De 19de eeuw kende, na de stilstand in de 18de eeuw, een opbloei van het vierkante-huistype. Na de Franse tijd werden een aantal voorwaarden geschapen, die ook het ontstaan van het type in de 17de eeuw mogelijk maakten. Een gestage economische groei verschafte opnieuw een rijke bevolkingsgroep de mogelijkheid om grote huizen te bouwen. Er kwam opnieuw grond voor ruime percelen beschikbaar, ditmaal in de vorm van het door Zocher ontworpen plan voor de bebouwing en beplanting van de geslechte stadswallen. De tweede bouwgolf van vierkante huizen concentreert zich dan ook langs de Van Asch van Wijckskade en het Servaasbolwerk. De bebouwing aan de Van Asch van Wijckskade werd door Zocher zelf in een aantal fasen ontworpen. Ten gevolge van latere ingrepen is het oorspronkelijke concept niet altijd meer duidelijk herkenbaar. Een aantal van de huizen is gebouwd met de kenmerken van het vierkante type. Dit is onder meer nr 6, dat samen met het thans afgebroken naar eveneens tot dit type behorende nr 5 de beide hoeken van de Van Asch van Wijckstraat markeerde; deze huizen maken deel uit van de zogenaamde tweede onderneming van 1834. Ook de vier huizen van de derde onderneming uit 1837, de nrs 19, 21, 23 en 25 zijn van dit type. De huizen van de eerste onderneming zijn alle dwarse huizen. {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} In tegenstelling tot de huizen aan het Janskerkhof, werden deze huizen niet gebouwd voor rijke burgers, maar voor ambachtslieden en neringdoenden. Een deel van de ruimte in de huizen werd gereserveerd voor een winkel of werkplaats; ook tussen de huizen werden bergplaatsen gebouwd. De afwerking van het interieur is uiterst sober gehouden terwijl de huizen ook niet van een uitvoerige kelderstructuur voorzien zijn. Nr 6 bezat rechts achterin een iets boven het maaiveld gelegen kelder, zodat hier boven een opkamer lag. Al deze huizen zijn uitgevoerd met een mezzanino-verdieping. De gepleisterde en wit geschilderde gevels zijn van een strak classicistisch ontwerp. De kap van nr 6 kan vergeleken worden met die van de huizen van het Janskerkhof. De overige vier huizen zijn voorzien van een flauw hellend tentdak. Ook door de in een boogstelling geplaatste vensters van de begane grond wijken deze laatste huizen wat af van de rest. Goed bewaard is hier de oorspronkelijke opzet met steeds twee vrijstaande huizen, waartussen, door tuinen gescheiden, twee gekoppelde huizen. De huizen worden met elkaar verbonden door middel van een tuinmuur. Een huis dat een prominente plaats in de singelbebouwing inneemt is het aan de oostzijde van de stad gelegen Huis Lievendaal, Lepelenburg 2, gebouwd in 1862 (zie blz. 315). Dit huis staat weliswaar binnen de singels, maar het is bepaald geen ‘stads woonhuis’. Het vertoont veel meer de kenmerken van de villa's die in deze periode juist buiten de steden gebouwd werden. Dit beeld wordt vooral opgeroepen door de architectuur met zijn sterke asymmetrische accent in de vorm van de hoektoren. Desondanks is het huis voor wat betreft de opzet en de indeling als representant van het vierkante-huistype te beschouwen. Een belangrijk deel van de door Zocher geplande bebouwing werd pas in een veel later stadium door andere architecten uitgevoerd. Lang niet al deze huizen zijn van het vierkante type. De enkele huizen die dat wel zijn, zijn Begijnekade 6, gebouwd in 1873 en Servaasbolwerk 10 en 14, gebouwd in 1877. Deze beide laatste huizen vormen een ensemble met de huizen Servaasbolwerk 11, 12 en 13, dat enigszins vergelijkbaar is met het al eerder genoemde ensemble op de Van Asch van Wijckskade. Ook hier staat er één individueel vierkant huis op elke hoek en daartussen een blok van drie gekoppelde huizen. Het blok op het Servaasbolwerk bestaat, in tegenstelling tot dat op de Van Asch van Wijckskade, niet uit gekoppelde vierkante huizen maar uit gekoppelde huizen op een diepe plattegrond. Deze {== afbeelding Afb. 414. Ontwerptekeningen van N. Lobberecht ten behoeve van de Uitbreidingsplannen van Moreelse in 1664. ==} {>>afbeelding<<} zijn op kunstige wijze in een dusdanig architectonisch ontwerp samengevoegd dat de indruk gewekt wordt van één vierkant huis. De symmetrische opzet, de middenrisaliet met het fronton, het mansarde-schilddak dragen alle bij deze schijn te wekken. Naast de vierkante huizen aan de rand van de stad, zijn er enkele meer in het centrum gebouwd. Dit kon dikwijls alleen gebeuren na sloop of grondige verbouwing van oudere huizen. De huizen Donkere Gaard 4 uit 1842, en Zuilenstraat 5 uit 1860 (zie blz. 324) zijn geheel nieuw gebouwd. De panden Nieuwegracht 98 uit 1868 (zie blz. 317) en Plompetorengracht 9 uit 1860 (zie blz. 322) zijn ontstaan na een ingrijpende verbouwing. Opvallend aan veel van deze 19de-eeuwse vierkante huizen is de lage begane grond, die als onderhuis gebruikt werd. Functies als de keuken, de strijk- en provisiekamer vonden hier hun onderkomen. De salon en de grote suite lagen op de verdieping erboven, de bel étage. Een lage begane grond was voordien in Utrecht alleen ontworpen in de huizen van dit type van de architect Lobberecht. Het classicisme {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} bleek zich ook in de 19de eeuw nog zeer goed te lenen als stijl voor deze huizen. De rijke decoratie met stucornamenten en pleisterwerk is over het algemeen eclecticistisch van aard. Het verdwijnen van dit type uit de oude stad In tegenstelling tot bijvoorbeeld de huizen van het diepe type vond de bouw van vierkante huizen een vrij abrupt einde in de oude stad. De oorzaken hiervoor zijn eenvoudig aan te wijzen en bovendien meer algemeen geldend dan dat ze een exclusieve Utrechtse aangelegenheid zouden zijn: de oude binnensteden waren langzamerhand volgebouwd. Diegenen die het zich konden permiteren zochten de betere buitenwijken of omringende dorpen om te wonen. Met andere woorden, grotere woonhuizen konden en werden niet meer in de oude stad gebouwd maar daarbuiten. Deze omwenteling moet in Utrecht voor wat betreft de bouw van vierkante huizen vrijwel direkt na de jaren 70 van de vorige eeuw hebben plaatsgevonden, er zijn nadien tenminste geen voorbeelden meer van bekend. Janskerkhof 12 Oud adres Wijk G, nr 240 Karakteristiek Het grote vierkante huis van ca 1640, gelegen op de zuidoosthoek van het Janskerkhof aan de Drift, bestaat uit twee bouwlagen en kelders. De kap is opgebouwd uit een aan drie zijden omgaand zadeldak aan de rechterzijde staande tegen twee topgevels, waartussen een evenwijdig aan de voorgevel lopend zadeldak ligt. De voor- en linker zijgevel zijn lijstgevels met op de begane grond een reeks paarsgewijs gekoppelde pilasters. Aan de achterzijde van het perceel staat een koetshuis op de hoek van het Jansdam en de Drift, met een boven de gracht uitgebouwde traptoren. Het koetshuis bestaat uit twee bouwlagen met een zadeldak tussen twee topgevels met de nok evenwijdig aan het Jansdam. Tussen hoofd- en koetshuis bevindt zich langs de gracht een éénlaags stalgebouw met een zadeldak met de nok evenwijdig aan de gracht. Het huis is in 1931 grondig gerestaureerd. Bronnen -Registers van Transporten en Plechten. GAU/SA2-inv. nr 3243; 1628; II fol. 19-20. -Bouwdossiers. GAU/SA6-bouwtek.; doos 171/172; Janskerkhof 12. Literatuur -briet, p.h.n., ‘Het Janskerkhof te Utrecht’, MOU 1956, blz. 42. -muller, 1911, blz. 47-49. -plemp van duiveland, l.j., Het huis aan de Stammersbrug, z.p., z.j.. Afbeeldingen -Jan Rutgersz. van den Berch. 1604, ‘St Jans kerck met haere circumstantie’. Pen in bruin en penseel in kleur. GAU/TA-Janskerkhof 1604 (1). Zie afb. 420. -Anoniem, 1715. Optocht der bedienden in schuiten met fakkels en muziek door de Oude- en Nieuwegracht, 13 {== afbeelding Afb. 415. Janskerkhof 12. Plattegrond. ==} {>>afbeelding<<} juli 1714. Ets. GAU/HA-S.14.2.. -J. Versteegh (?), ca 1760. Gezicht op de zuidoosthoek van het Janskerkhof. Gewassen tekening in oostindische inkt. GAU/TA-Janskerkhof, ca 1760 (1). -C. Marcussen, 1877. Gezicht op de voorgevel. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1877 (1). {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} -A. Grolman, 1895. ‘Stalling en koetshuis aan de Jansdam behoorende tot het huis van de familie van Voorst van Beest op het Janskerkhof’. Aquarel. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1895 (1). -A. Grolman, 1896. ‘Het huis van de familie “Van Voorst van Beest” op het St Janskerkhof te Utrecht’. Aquarel. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1896 (1). -M. Steffelaar, 1901. Gezicht op het huis uit het noordoosten. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1901 (1). -L.M. de Rijk, 1903. Gezicht in de vestibule. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1903 (1). -L.M. de Rijk, 1903. Gezicht in de grote zaal. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1903 (2). -L.M. de Rijk, 1905. Gezicht op de voorgevel. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1905 (1). -L.M. de Rijk, 1905. Gezicht op de zijgevel van de stal met traptoren. Foto. GAU/TA Janskerkhof, 12 1905 (2). -W.G. Baer, 1906. Gezicht op de voorgevel. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1906 (1). -A. Bratsch, 1906. Interieur opnamen. Foto's. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1906 (2-7). -A. Bratsch, 1906. Traliewerk gevel stalgebouw. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1906 (8). -A. Bratsch, 1906-1908. Fronton en trap aan voorgevel. Foto's. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1906-1908 (1) A + B. -J.A. Moesman, 1909. Gezicht op stalgebouw uit het zuidoosten. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1909 (1). -J.H. Holm, 1911. Trap naar de opkamer. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1911 (1). Zie afb. 421. -Th. Verlaan, 1912. Gezicht op de voorgevel. Gekleurde pentekening. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1912 (1). -J.H. Holm, 1912. Interieurdetails in de binnenkamer. Foto's. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1912 (2) A-D. -Th. Verlaan, 1914?. Gezicht op de voorgevel. Gekleurde pentekening. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1914 (1). -A. v.d. Pol, 1928. Gezicht op de zijmuur van de stal. Aquarel. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1928 (1). -A. v.d. Pol, 1928. Gezicht op de zijmuur van de stal. Ets. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1928 (2). -A. v.d. Pol, 1930. Details gevels stalgebouw. Foto's. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1930 (1) A-C. Zie afb. 423. -Anoniem, 1931. Fotoserie in- en exterieur voor de restauratie van 1931. Foto's. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1931 (1) A-1. Zie afb. 422. -Anoniem, 1932. Fotoserie in- en {== afbeelding Afb. 416. Janskerkhof 12. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 417. Janskerkhof 12. Detail van de Regence-ingangspartij. ==} {>>afbeelding<<} {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} exterieur na de restauratie van 1931. Foto's. GAU/TA-Janskerkhof 12, 1932 (1) A-L. Verspreide onderdelen -Kamerbetimmering en plafond van de grote zaal, in ca 1920 verwijderd, zijn sinds 1969 met uitbreidingen toegepast in de ‘Grote Slotzaal’ van het Slot Zeist. De schouw van de grote zaal bevindt zich in het huis Doornburgh te Maarssen. Een copie van deze schouw is gemaakt voor de ‘Grote Slotzaal’ van het Slot Zeist. Beschrijving Het perceel, waarop het huis staat, strekt zich langs het water van de Drift uit van het Janskerkhof tot aan het Jansdam, met een oppervlak van ca 19,5 × 45 m. Hoofdhuis Het hoofdhuis heeft een vrijwel vierkante plattegrond met een oppervlak van ca 19,5 × 19,5 m. Halverwege de diepte van het huis verspringt de rechter perceelsgrens ca twee meter naar rechts. De voor- en zijgevel zijn lijstgevels in late Hollands-renaissance stijl met aan Hendrick de Keyzer verwante detaillering. De voorgevel is zes traveeën breed met in de vierde travee van links een régence-ingangspartij van ca 1725, met een balkon erboven. De bekroning van de ingangspartij wordt gevormd door een halfrond fronton waartegen twee vrouwefiguren leunen. In het fronton zijn de wapens van de families Van Voorst en De Moor aangebracht. De penanten tussen de drie linker traveeën zijn breder dan die tussen de rechter twee. De brede trap voor de ingang wordt geflankeerd door hekwerk met hardstenen palen. De uit het water oprijzende vijf traveeën brede zijgevel heeft twee zijrisalieten van ieder twee traveeën breed. De in de as van de gevel liggende vensters bevinden zich niet op de oorspronkelijke plaats, zij zijn in 1931 verplaatst: het begane-grondraam is naar links, het verdiepingsraam is naar rechts verplaatst. Het onderste deel van de zijgevel, behorend bij de kelders, bevat twee vensters en een deur. Deze openingen hebben segmentbogen met zandsteenblokken. De bovendorpels van de vensters en de deur zijn gekoppeld door een natuurstenen band. In de tweede travee van links bevindt zich een ingemetselde boog, oorspronkelijk behoord hebbend tot een vensteropening van de kelder onder een opkamer; van een dichtgemetselde opening is in het metselwerk niets te zien. De boog is niet op hetzelfde niveau als de andere aangebracht. De begane-grondlaag heeft paarsgewijs gekoppelde pilasters met Dorisch kapiteel tussen de vensters. De pilasters staan in de voorgevel op een natuurstenen plint, in de zijgevel op een natuurstenen cordonlijst met hetzelfde profiel als de bekroning van de plint van de voorgevel. Boven de uit het tweede kwart van de 19de eeuw daterende schuifvensters (3 × 2 + 1 × 2 ruiten) bevinden zich accoladebogen in segmentbogen met natuursteen blokken. De penanten op de verdieping zijn op te vatten als pilasters ter breedte van de gekoppelde pilasters van de begane grond. De basementen maken deel uit van de doorlopende cordonlijst. Boven de schuifvensters (2 × 2 + 1 × 2 ruiten) uit het tweede kwart van de 19de eeuw bevinden zich dubbele bogen in een segmentboog met zandsteenblokken. Het metselwerk heeft als baksteenformaat 21 × 10,5 × 5 cm; 10 lagen 58 cm. De gevels worden bekroond door een 18de-eeuwse kroonlijst. Op het voorste, achterste en linker dakschild staan telkens drie dakkapellen. De middelste worden bekroond door een halfrond fronton, waarin een vlieringvenster is opgenomen. De middelste dakkapel aan de achterzijde bevat een hijsbalk met houtsnijwerk. De achtergevel bevat, uit de tuin gezien aan de rechterzijde twee vensters van halve breedte en op de begane grond een tuiningang uit het eerste kwart van de 19de eeuw. De rechter zijgevel bestaat uit twee topgevels. In de achterste topgevel is middeleeuws muurwerk, bestaande uit een trapgevel met een muizetand en een dichtgemetseld rond venster behorend bij een éénlaags huis, te herkennen. Zowel boven begane grond als verdieping ligt een moer- en kinderbalklaag. De balken liggen per ruimte loodrecht op dan wel evenwijdig aan de voorgevel. Alle balklagen zijn door plafonds aan het oog onttrokken. De kap is opgebouwd uit drie zadeldaken evenwijdig aan de voorgevel, die uitlopen op een zadeldak loodrecht op de voorgevel langs de linker zijgevel. Het voorste en achterste dak lopen rechts tegen de twee topgevels. De kapconstructie bestaat uit tweejukkige eiken spanten met krommers. De spanten zijn voorzien van telmerken. Onder de voorste helft van het huis liggen vijf kelders oorspronkelijk gedekt door kruisgewelven. Enige daarvan hebben door verbouwingen het gewelf verloren. De achterste helft bevat vier kelders, die door verbouwing niet meer de oorspronkelijke tongewelven bezitten. De 17de-eeuwse indeling van de begane grond is slechts gedeeltelijk intact. Achter de voordeur ligt een voorhal met stucwerk in régence-stijl. Boven de deuren naar de voorkamers zijn de wapens van de families Van Voorst en De Moor aangebracht. De scheiding tussen voor- en achterhal wordt gevormd door een binnenpui met twee bogen met verguld houtsnijwerk, van ca 1660. De twee bogen worden geflankeerd en van elkaar gescheiden door drie vlakke pilasters met Corinthische kapitelen. De pilasters hebben een verdiept veld, voorzien van houtsnijwerk met een schelpmotief, een lauwerkrans en een sokkel met een vaas, omslingerd door bladerranken. De zwikken boven de twee bogen zijn eveneens voorzien van houtsnijloofwerk. De achterzijde van de binnenpui, in de achterhal, is voorzien van pilasters met Corinthische kapitelen. Een grisailleschildering in de linker boog, behorend bij de régence-afwerking, geeft een voorstelling van Tomyris met het hoofd van Cyrus. Naast de voordeur hangt in de hal een bronzen bel uit 1723 met in de rand de inscriptie ‘Soli Deo Gloria’. In de achterhal komen de gang naar de tuin, de linker zijkamer en de 17de-eeuwse bordestrap naar de verdieping uit. In de rechter voorkamer zijn schouw en plafond in Lodewijk xv-stijl uitgevoerd, in de schouw is een schilderstuk aangebracht. Boven de deur bevindt zich een 17de-eeuws schilderstuk van Hondecoeter, waarschijnlijk betreft het een werk van Melchior Hondecoeter. Ook de rechter achterkamer heeft een Lodewijk xv-interieur met in de schouw een grisaille. In 1931 zijn de linker voorzaal en de achterkamer, tot dan een opkamer, met elkaar verbonden door het wegbreken van de tussenmuur waarin een schoorsteen, met een schouw in beide vetrekken, was opgenomen. Het vloerniveau van de opkamer werd toen verlaagd. De régence betimmering uit de voorzaal was al vóór 1904 verwijderd, deze betimmering bestond uit een met vergulde beeldjes versierde lambrizering. De velden tussen de deuren en naast de schouw waren voorzien van schilderingen van J. Moucheron. Het schilderstuk in het middenvak van het plafond en een grisaille boven een spiegel waren getekend ‘J. de Wit 1725’. Boven de deuren bevonden zich eveneens grisailles. De indeling van de verdieping is nog vrijwel ongewijzigd. In de rechter voor- en achterkamer bevinden zich Lodewijk xv-marmeren schouwen met eenvoudige stucwerkboezems. Koetshuis Het koetshuis beslaat een oppervlak van ca 18 × 5,5 m. {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 418. Janskerkhof 12. Het Regence-fronton en dakkapel. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 419. Janskerkhof 12. Zijgevel van het koetshuis met traptoren. ==} {>>afbeelding<<} De gevel aan het Jansdam is een in 1931 ontpleisterde lijstgevel. De indeling van de gevel dateert geheel uit dat jaar. De muurankers en de ijzeren vensterkooi zijn nog 17de-eeuws. Het toen deels vernieuwde metselwerk bestaat uit baksteen van 24-25 × 12 × 5 cm; 10 lagen 62,5 cm. Periodisering valt in het metselwerk niet meer vast te stellen. De rechter zijmuur is een tuitgevel met op de begane grond een venster met een {== afbeelding Afb. 420. Janskerkhof 12. J. Rz van de Berch, 1604. ‘St Janskerck met haere circumstantie’. Rechtsonder staat aan de Drift, een dwars huis midden op het terrein, dat waarschijnlijk is opgenomen in het huidige Janskerkhof 12. ==} {>>afbeelding<<} segmentboog met natuursteenblokken er boven en met een tralierooster ervoor. Op zolderniveau bevinden zich twee kloostervensters onder anderhalfsteens strekken met natuursteenblokken. Een achtkantige traptoren kraagt vanaf de begane grond boven het water van de Drift uit op natuurstenen kraagstenen. Het metselwerk heeft een hoekverband met klezoren, om de 13 lagen afgewisseld door een natuursteenblok. De baksteen heeft een formaat van 18 × 9 × 4 cm; 10 lagen 47 cm. Aan de bovenzijde van de toren zijn om en om kloostervensters en nestopeningen in de gevels aangebracht. Overigens wordt het daglicht in de traptoren verkregen door lichtspleten. De spits op de traptoren dateert uit de tijd van de restauratie van 1931. In de traptoren bevindt zich een 17de-eeuwse houten spiltrap. De tuingevel van het koetshuis bevat pseudo 18de-eeuwse schuifvensters uit 1931. Van balklagen en kapconstructie is niets zichtbaar. De indeling van het gehele koetshuis is in 1931 vernieuwd. Stalgebouw Het éénlaags stalgebouw tussen hoofdhuis en koetshuis is in 1931 vrijwel geheel vernieuwd. Hierbij zijn ondermeer vensteropeningen in de gevel aan de Driftzijde aangebracht. Ook de indeling is veranderd. Op het zadeldak liggen gesmoorde Hollandse pannen in klein formaat. In de tuingevel zijn in 1931 pseudo 18de-eeuwse vensters aangebracht. Geschiedenis Het huis Janskerkhof 12 is gegroeid uit een voormalig claustraal huis van het kapittel van Sint Jan. Op de kaart van Jan Rutgersz. van den Berch van 1604 is te zien hoe de huizen op het terrein tussen het Janskerkhof en Jansdam op het midden van het perceel gelegen zijn. Ook ter plaatse van Janskerkhof 12 staat een huis, bestaande uit een gedeelte met een verdieping en mogelijk een éénlaags deel. In de structuur van vóór 1931 is deze {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 421. Janskerkhof 12. J.M. Holm, 1911. De 17de-eeuwse trap naar de opkamer, die in 1931 werd gesloopt. ==} {>>afbeelding<<} situatie nog herkenbaar. Linksachter in het hoofdhuis bevond zich een opkamer met een neerkamer, waaronder twee naast elkaar gelegen kelders met tongewelven aanwezig waren. De trap naar de opkamer, in 1931 verwijderd, had een identieke detaillering als de hoofdtrap. Een dergelijke opkamer is in een geheel nieuwgebouwd huis, opgezet als vierkant huis, niet aannemelijk. In de architectuur van de zijgevel werd deze dan ook ontkend. Ook de rechter achterkamer met oorspronkelijk twee kelders met tongewelven er onder lijkt voortgekomen uit een voorganger, getuige de middeleeuwse zijgevel behorend bij een éénlaags huis. In een overdrachtsacte van 19 mei 1624 van het perceel aan Antonis van Asewijn wordt het erf beschreven als ‘strekkende achter tot Jansdam’ met een ‘alinge huisinge ende hoff, voor plaetse, turffschuijr noch twee cameren ende het somerhuijs annex’. Rond 1640 werd het huis grotendeels vernieuwd. In het hoofdhuis werden delen van de oudere bebouwing opgenomen. Het koetshuis bestond al in 1627. In dat jaar werd met de buurman een overeenkomst gesloten waarin werd geregeld dat Antonis van Asewijn in de zijgevel van zijn koetshuis vensters mocht aanbrengen. Mogelijk is hier sprake van een verbouwing van het ‘somerhuijs’ uit de acte van 1624. Na de restauratie van 1931 is uit het metselwerk van het koetshuis echter geen periodisering vast te stellen. De traptoren is rond 1640 opgetrokken. Briët schrijft in zijn genoemde publicatie de bouw van het huis toe aan de Utrechtse bouwmeester Frederick Matthijs van Lobberecht. Hoewel in deze literatuur anders wordt gesuggereerd, was het huis al van oorsprong op het Janskerkhof gericht. Er zijn geen argumenten om aan te nemen, dat de hoofdingang aan de Driftzijde was gesitueerd. In 1722 werd het huis gekocht door Lucas van Voorst, getrouwd met Justina de Moor. Hij verbouwde het huis in- en uitwendig ingrijpend. De ingangspartij {== afbeelding Afb. 422. Janskerkhof 12. Opname 1931. De zijgevel aan de Driftzijde. ==} {>>afbeelding<<} {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} werd geheel vernieuwd en de vensters werden aangepast. Vrijwel het gehele interieur werd vernieuwd in régence-stijl. Tegen het einde van de 19de eeuw kwam er een einde aan de particuliere bewoning van het huis, sindsdien heeft het huis een kantoorfunctie. Vijftien jaar lang duurde het voor de verdeling van de erfenis van de laatste eigenaar was afgerond, gedurende die tijd heeft het huis leeg gestaan. In 1904 werd het huis verkocht. In dat jaar werd een mogelijk nog 17de-eeuws trappehuis links tegen de achtergevel verhoogd tot boven de daklijst. De aankleding van de régence-zaal was toen waarschijnlijk al verwijderd, in de hoop deze geheel in het huis Doornburgh te Maarssen, in het bezit van de vorige eigenaar, te kunnen aanbrengen. In 1924 werd door de toenmalige eigenaar, de Geldersche Crediet Vereeniging, zonder een vergunning af te wachten, een verbouwing uitgevoerd, waarbij de hal werd aangetast. Telegrafisch werd hierover door de Minister van Onderwijs om inlichtingen gevraagd. Ondanks de verkeerde gang van zaken zag de gemeentelijke bouw- en woningdienst geen reden tot ingrijpen. De restauratie van 1931 is verstrekkender geweest. In het interieur was de grootste verandering het uitbreiden van de grote zaal, wat gepaard ging met het uitbreken van de opkamer en het restant van de wandbetimmering van de voorzaal. In de zijgevel werden de twee middelste vensters naar de as van de gevel verplaatst en de vensters van de keuken onder de opkamer uitgebroken. In de hal werd het stucwerk aangevuld en de toevoegingen van 1917 en 1924 verwijderd. Het trappehuis aan de linkerzijde van de achtergevel werd weggebroken. Hierbij werd het vrijwel herbouwde stalgebouw tot het huis verlengd. De schoorstenen op het hoofdhuis, uitgezonderd de voorste rechts, werden afgebroken. Het koetshuis kreeg een nieuwe indeling {== afbeelding Afb. 423. Janskerkhof 12. A. van de Pol, 1930. Het koetshuis voor de verbouwing van 1931. ==} {>>afbeelding<<} in de voor- en achtergevel, en de traptoren werd voorzien van een spits. Voor deze ‘kunstzinnige en piëteitsvolle’ restauratie werd door de Vereeniging Oud-Utrecht een ‘diploma’ aan de N.V. Geldersche Credietvereeniging toegekend. In 1964 is het huis nogmaals intensief verbouwd en enigermate gerestaureerd door de Nederlandsche Handels Maatschappij. Janskerkhof 13 Oud adres Wijk H, nr 611; het koetshuis, Drift 2, had geen wijkhuisnummer. Karakteristiek Een vierkant huis, gebouwd in 1648, bestaande uit twee bouwlagen met een rondgaand zadeldak en kelders. Rechts achter bevindt zich een trapuitbouw uit 1763 van twee bouwlagen met een kap met de nok loodrecht op de voorgevel. Bij de verbouwing van 1763 werden tevens de interieurs gemoderniseerd. In 1929 werden enkele ingrijpende verbouwingen uitgevoerd. Een restauratie vond plaats in de jaren 1984-'86. Achter op het perceel staat een koetshuis van 17de-eeuwse oorsprong, thans bestaande uit twee bouwlagen een kap loodrecht op de voorgevel aan de Drift en kelders. Dit koetshuis heeft een eigen toegang via een brug over de Drift. Literatuur -dort, m. van, e.a., Kantongerecht Utrecht, z. pl. (Ministerie VROM/Rijksgebouwendienst) 1986. Hierin onder meer: e.j. nusselder, ‘Bouwgeschiedenis Janskerkhof 13, 13 A en Drift 2’, blz. 38-45. -kipp, a.f.e., ‘Janskerkhof 13-16’, in: abku 1984, MOU 1985, blz. 88-92. -muller, 1911, blz. 46 en 49. -uyl, den, ‘Het huis Janskerkhof 13 te Utrecht en zijn omgeving’, Buiten 18-06-1927, blz. 292-294. -ven, a.j. van de, Het huis Janskerkhof 13 te Utrecht, z. pl. 1959. -vries, d.j. de, e.a., Het Janskerkhof te Utrecht, Studierapport Kunsthistorisch Instituut Rijksuniversiteit Utrecht, typoscript, Utrecht 1983. Afbeeldingen -Anoniem, 17de eeuw. Plattegrond van de huysinge staande aan de noordzijde {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} van het St. Janskerkhof op de hoek van de Kromme Nieuwegracht. Tekening. GAU/TA-Janskerkhof 13, 17de eeuw (1). -Anoniem, 1877. Gezicht op de voorgevel. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 13, 1877 (1). (afb. 425). -A. Bratsch, 1908. Gezicht op de voor- en zijgevel. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 13, 1908 (1). -Anoniem, 1932. Gezicht op de voorgevel. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 13, 1932 (1). -Anoniem, 1979. Gezicht op de voorgevel voor de restauratie. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 13, 1979 (2). Beschrijving Het huis is gelegen op een perceel van ca 17 × 40 m, op de hoek van het Janskerkhof langs de Drift. Het perceel is, op een klein deel na, geheel bebouwd. Het huis heeft een oppervlak van ca 15,5 × 16 m, de 18de-eeuwse aanbouw niet meegerekend. Voor het huis ligt een brug over de sloot aan de noordzijde van het Janskerkhof. De voorgevel is een zeven traveeën brede lijstgevel met een middenrisaliet van drie traveeën. De hoeken zijn afgewerkt met natuursteenblokken. Tussen de kelderverdieping en de begane grond en de begane grond en de verdieping bevinden zich geprofileerde waterlijsten. De middenrisaliet is uitgevoerd in natuursteen, het overige werk in baksteen. De vensters bevatten ramen uit 1929 in 18de-eeuwse stijl. De vensters van de begane grond zijn afgewerkt met natuurstenen onder- en bovendorpels, die van de verdieping met een natuurstenen onderdorpel en aan de bovenzijde met een fronton. Onder alle vensters is een festoen aangebracht, afwisselend opgebouwd uit schelpen en vruchten. De keldervensters zijn halfrond en gezet in een dubbele boog. Zij zijn alle voorzien van diefijzers. De middenrisaliet wordt, zowel op de begane grond als op de verdieping, geleed door vier pilasters met een composietkapiteel op de begane grond en een Corintisch op de verdieping. De deurpartij is bij de verbouwing van 1763 vernieuwd en voorzien van een getoogd kalf met een bovenlicht, waarin een lantaarn. De middenrisaliet wordt bekroond door een natuurstenen fronton met daarin een rond raam. Aan weerszijden van het raam zijn aangebracht: een hoorn des overvloeds, een ram en een putto. De rechter zijgevel is een zeven traveeën brede lijstgevel met een middenrisaliet van drie traveeën waarvan de middelste tot een erker over twee bouwlagen is uitgebouwd. Deze erker rust op natuurstenen consoles, waartussen zich de in later tijd op deze plaats aangebrachte jaartalsteen {== afbeelding Afb. 424. Janskerkhof 13. De voorgevel voor de restauratie van 1984-'86. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 425. Janskerkhof 13. C. Marcussen, 1877. De voorgevel. ==} {>>afbeelding<<} bevindt: ciɔiɔcxlviii. De opbouw, stijl en afwerking van deze gevel zijn overigens gelijk aan die van de voorgevel, met een aantal vereenvoudigingen, zoals het weglaten van een fronton en de profilering van de waterlijsten. De achtergevel is door de trapaanbouw grotendeels aan het zicht onttrokken. Ook dit is een zeven traveeën brede lijstgevel met middenrisaliet. De vensters bevatten sinds de restauratie 1984-'86 ramen in 18de-eeuwse stijl. De afwerking van deze gevel is nog meer vereenvoudigd, alleen rond de vensters en op de hoeken is nog natuursteenwerk toegepast. Het dak is een omgaand zadeldak, met op het rechter schild drie dakkapellen in eigentijdse vormgeving, aangebracht in 1984-'86. De vier schoorstenen staan niet, zoals bij de overige vierkante huizen aan deze zijde van het Janskerkhof, precies op de hoeken van de nokken, maar iets van de hoek af verschoven op de nokken die loodrecht op de voorgevel liggen. Boven zowel de begane grond als de verdieping liggen samengestelde balklagen, evenwijdig aan de voorgevel, zeven vakken diep. De moerbalken zijn per {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 426. Janskerkhof 13. Gezicht in de hal naar de gang en de linker voorkamer na de restauratie van 1984-'86. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 427. Janskerkhof 13. Gezicht in de grote achterzaal naar de achtergevel. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 428. Janskerkhof 13. Bovendeurstuk in de linker voorkamer, putto met belleblaas. ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding Afb. 429. Janskerkhof 13. Bovendeurstuk in de linker voorkamer, putto met wereldbol. ==} {>>afbeelding<<} {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Afb. 430. Janskerkhof 13. De schouw in de grote achterzaal. ==} {>>afbeelding<<} vertrek afzonderlijk op de binnenmuren opgelegd. De balklaag boven de hal bestaat uit twee moerbalken, die gekruist worden door twee ingelaten even zware balken, zodat een cassetteplafond van negen vakken ontstaat. De linker voorkamer heeft een houten wandbetimmering met een schouw met een wit marmeren mantel en een houten boezem met een spiegel. Het plafond is voorzien van stucdecoratie. Boven de deur naar de hal en die naar de achterkamer is een witje aangebracht, respectievelijk met de voorstelling van een putto met belleblaas en zeis en een putto met een wereldbol. De grote kamer linksachter heeft eveneens een houten wandbetimmering met tegen de achtermuur twee penantspiegels. De schouw heeft een zwart marmeren mantel en boezem met een spiegel en een schilderstuk van een witje met de voorstelling van putti met een borstbeeld. Boven de deur naar de voorkamer en de gang bevinden zich respectievelijk een witje met de voorstelling van putti met bloemenkransen en putti met stromend water. De vensters zijn voorzien van binnenluiken. Het plafond heeft een decoratie met stucwerk met in het midden een verdiept ovaalvormig veld, waarin een schilderstuk met de voorstelling van een aantal vrouwenfiguren als verzinnebeelding van de overvloed. Een vroeg 20ste-eeuwse interieurafwerking is in de rechter voorkamer op de begane grond aangebracht ten behoeve van de {== afbeelding Afb. 431. Janskerkhof 13. Gezicht in het trappehuis naar het bordes. ==} {>>afbeelding<<} toenmalige functie ervan als directiekamer. Deze is bij de restauratie van 1984-'86 op grond van gevonden bouwsporen gecompleteerd. De trapaanbouw van 1763 De gevel aan de Drift is een lijstgevel van drie vensters breed. De vensters bevatten ramen in de 18de-eeuwse stijl en zijn aan de onderzijde afgewerkt met een natuurstenen onderdorpel en aan de bovenzijde met een anderhalfsteens getoogde strek. Het dak is een schilddak met de nok evenwijdig aan de gevel aan de Drift. Op het voorste schild staat een dakkapel. De achtergevel is bij de restauratie van 1985 vernieuwd. De balklagen gaan alle achter stucplafonds schuil. De kapconstructie bevat twee spanten van ieder twee jukken met een top. De kap is grotendeels betimmerd. Het trappehuis is onderkelderd. De wanden en het plafond van het trappehuis zijn voorzien van stucdecoratie en verdiepte vakken. Op het bordes is in de wand een nis aangebracht om een klok in te plaatsen. In de decoratie erboven zijn symbolen van de tijd aangebracht, zoals een zandloper en een zeis. De trap zelf is een 18de-eeuwse steektrap met bordes. De leuning wordt gedragen door platte opengewerkte balusters. Ook de trapboom is van snijwerk voorzien. Op de gevel van de trapaanbouw sluit langs de Drift de muur aan, die een voormalig plaatsje aan deze zijde afsloot. Deze ruimte is bij de restauratie volgebouwd, onder andere met een tweede trappehuis, in verbinding met de nieuwe toegang, die via de tuin loopt. Het plafond en een deel van de wanden van dit nieuwe trappehuis zijn van een muurschildering met een blokpatroon in {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} lichte kleuren voorzien, door Pjotr van Oorschot, in aansluiting op kunstwerken die hij elders in het complex aanbracht. Het koetshuis Na al eerder verbouwd te zijn geweest, is het koetshuis met uitzondering van de voorgevel, bij de restauratie van 1984-'86 geheel vernieuwd. Het bevat nu onder meer de grote zittingszaal van het Kantongerecht, met wandschilderingen op doek in een blokpatroon door Pjotr van Oorschot. Het achtererf Onder het onbebouwde deel van het erf van Janskerkhof 13 ligt een grote ondergrondse kluis uit de tijd dat het gebouw als bank fungeerde, hierop is bij de restauratie een hardstenen kunstwerk geplaatst door Pjotr van Oorschot, bestaande uit een drie dimensionaal blokkenpatroon. Geschiedenis Nadat het immuniteitsterrein van Sint Jan zijn claustraliteit verloren had, verrees Janskerkhof 13 als eerste van een reeks te bouwen huizen aan de noordzijde van het kerkhof, op een deel van het voormalige claustrale erf nr VI. Dit perceel was, na enige malen van eigenaar te zijn gewisseld, in kleinere percelen opgesplitst. In 1647 kocht Bartholomeus van Vlooten het nog onbebouwde perceel. Hij liet een brug over de sloot langs het Janskerkhof slaan en gaf opdracht voor de bouw van het huis, dat blijkens de jaartalsteen in 1648 gereed was. De architect van het huis is niet bekend. De namen van Jacob van Campen, Arent van 's-Gravesande en Pieter Post zijn alle geopperd, doch met zekerheid is er nog nooit een toeschrijving gedaan. Nusselder trekt op grond van stylistische overeenkomsten een vergelijking met Huis Dedel te 's-Gravenhage en het in 1875 gesloopte Huygenshuis in die stad. Genoemde schrijver vermoedt tevens dat de jaartalsteen in de zijgevel deel uitmaakte van de oorspronkelijke 17de-eeuwse ingangspartij. In 1763 werd het huis verkocht aan Jan van Voorst. Deze begon aan een uitgebreide verbouwing. De ingangspartij werd vernieuwd, de oorspronkelijke kruiskozijnen werden door schuiframen vervangen. De omlijsting en de lekdorpels van de vensters werden eveneens vernieuwd. Inwendig bestond de belangrijkste ingreep uit het verplaatsen van het trappehuis uit het hoofdhuis naar een trapaanbouw tegen de achtergevel. Het interieur van {== afbeelding Afb. 432. Janskerkhof 13. Plattegrond van de kelders en de begane grond, doorsneden. ==} {>>afbeelding<<} {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} met name de begane grond werd van een nieuwe afwerking in Lodewijk XV-stijl voorzien. Naar de 18de-eeuwse bewoner Samuel de Marez, heer van onder meer Maarsbergen, kreeg de bij het huis gelegen brug van Janskerkhof naar Drift de naam Maarsbergerbrug. Tot 1929 heeft het huis nauwelijks meer ingrijpende verbouwingen ondergaan. Op een foto uit 1877 blijkt, dat alle 18de-eeuwse ramen in de voorgevel vervangen waren door 19de-eeuwse. De inwendige structuur was, blijkens door Nusselder achterhaalde opmetingstekeningen uit 1929 van architectenbureau Gebr. Van Gendt, vrijwel onaangetast gebleven. In 1929 werd het huis verkocht aan de Twentsche Bank, hiermee kwam er een einde aan bijna twee eeuwen particuliere bewoning. Ten behoeve van de bank werden ingrijpende verbouwingen ondernomen. In de kelder en erachter werden kluizen gebouwd en kleinere ruimten afgescheiden. De rechter gangwand op de begane grond werd weggebroken en het vertrek rechtsvoor werd ingericht als directiekamer. Bij wijze van restauratie werden de 19de-eeuwse ramen vervangen door ramen in 18de-eeuwse trant en werden sleutelstukken op de verdieping aangebracht. In 1979 kwam het huis, tesamen met Drift 2, in bezit van het Rijk, dat reeds eerder ook het pand Janskerkhof 13 A had verworven. Ten behoeve van de nieuwe gebruiker, het Kantongerecht, werden de drie panden in de jaren 1984-'86 verbouwd en gerestaureerd. De kelders werden weer vrijgemaakt, waarbij de achtkantige zuilen en de beide nissen aan het licht kwamen. De gang op de begane grond werd gereconstrueerd, evenals de vensters in de achtergevel. Het natuursteenwerk van de gevels werd van een verf in zandsteenkleur voorzien. Een belangrijke ingreep betekende het aanbrengen van dakkapellen in eigentijdse {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} vormgeving en de vrijwel complete vernieuwing van het koetshuis. Het gebruik van deze panden is niet los te zien van Janskerkhof 13 A, dat nu deel uitmaakt van het geheel en de hoofdingang bevat. Deze restauratie werd uitgevoerd door architectenbureau Oosting. Tijdens de restauratie werd door de Rijksgebouwendienst uitvoerig bouwhistorisch onderzoek verricht, dit onderzoek is echter nog niet in druk verschenen. De balklaag boven het voormalige trappehuis, dat doorloopt in de erker rechts, is enkelvoudig, opgelegd op de binnenmuren loodrecht op de voorgevel. De sleutelstukken onder de moerbalken op de verdieping dateren van 1929 en hebben geen dragende functie. De balklaag van de begane grond gaat grotendeels schuil achter de 18de-eeuwse stucplafonds. De kapconstructie rust op twee doorgaande hoofdspanten in het midden van het huis, die van de voor- tot de achtergevel lopen. De jukdekbalken hiervan worden in het midden ieder door twee standvinken met sloffen ondersteund. Haaks hierop staan zes spanten, die van de rechter tot de linker gevel lopen, met aan iedere zijde een A-top op de jukdekbalk. Alle onderdelen zijn van grenehout. De zes spanten zijn voorzien van gestoken telmerken, nummerend van achter naar voren, rechts en links gelijk. De twee hoofdspanten zijn apart genummerd, 1 en 2, aan de voorzijde met eitjes en achter met recht gestoken telmerken. De kelders onder het huis volgen de indeling van het huis, met hal en middengang met aan beide zijden daarvan twee kelderruimten. De keldergang is gedekt met vier kleine kruisgewelven. Links zijn in de muur twee gemetselde nissen met geslepen stenen aangebracht. Deze worden gespiegeld in de twee pijlers er tegenover, die speciaal hiervoor een weinig zijn verbreed. Aan de voorzijde liggen drie kelders, ondr de hal en beide voorkamers. De kelder onder de hal is gedekt met negen kleine kruisgewelven op vier pijlers. Onder de voordeur bevindt zich in deze kelder een nis, met daarin een droogcloset. De beide zijkelders zijn gedekt met zes kruisgewelven op twee gordelbogen. Links achter ligt een kelder onder de grote zaal. Deze is gedekt met negen kruisgewelven op twee grote gordelbogen. Rechtsachter ligt eerst de kelder onder het voormalige trappehuis, gedekt met één enkel kruisgewelf en één tongewelf. Hierachter ligt een kelder met negen kruisgewelven, in het midden gesteund door vier achtkantige pijlers. De indeling van het huis gaat uit van een centrale hal, met gang naar achteren. De rechter wand van de gang, die in 1929 afgebroken was, is bij de restauratie van {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} 1984-'86 weer opgebouwd. Het trappehuis bevindt zich nu in de 18de-eeuwse aanbouw achter het huis, rechts aansluitend op de gang. De grote zaal ligt links achter. Deze indeling wordt op de verdieping in principe herhaald. In verband met het hedendaagse gebruik is een deel van de grote zaal hier ingekort om een doorgang naar het linker buurpand te verkrijgen. Interieuronderdelen uit 1763 worden aangetroffen op de begane grond en het trappehuis. Op de verdieping is de afwerking 20ste-eeuws. De interieurs van de begane grond zijn in Lodewijk xv-stijl uitgevoerd. De vloer van de hal en de gang bestaat uit witmarmeren tegels. De wanden van de hal worden door pilasters met Corinthische kapitelen geleed in vakken met blinde nissen. Boven elke deur is een witje aangebracht met daarop de volgende voorstellingen: links een putto met een boek, in het midden een putto met een anker en rechts een putto met een hart, respectievelijk als verzinnebeelding van Geloof, Hoop en Liefde. Het plafonds is voorzien van stucdecoratie, met onder andere de voorstelling van de hoorn des overvloeds en een pelikaan. De wanden van de gang zijn geleed door middel van verdiepte velden in het stucwerk, die van de rechterwand zijn een reconstructie. Het plafond is voorzien van stucdecoratie. Janskerkhof 16 Naam Huis Martens. Adressen Janskerkhof 16 heeft als oud adres wijk H, nr 594, 595. Het hierbij behorende koetshuis is Boothstraat 2 A, oud adres Boothstraat 4; het had als stal geen wijkhuisnummer. De gevel van het koetshuis komt van de overzijde van de straat, Boothstraat 1, oud adres wijk H, nr 608 bis. Karakteristiek Een vierkant huis, gebouwd in 1661-'63, in één opzet met nr 15 A, naar ontwerp van Ghijsbert Thönisz. van Vianen en Peter Jansz. van Cooten. Het huis bestaat uit twee bouwlagen, gedekt met een aan vier zijden omgaand zadeldak met zakgoot, en kelders. Bij een verbouwing in 1832 werd de ingang met een nieuwe entreepartij verlegd naar de linker zijgevel. Hierin is tevens opgenomen het 17de-eeuwse poorthuis van het voormalige linker buurpand. Er zijn verscheidene belangrijke 17de- en 18de-eeuwse interieurstukken bewaard gebleven. Bij dit huis behoort tevens het koetshuis Boothstraat 2 A. De uit 1666 daterende gevel, die hier sinds 1962 voor staat, is afkomstig van het gesloopte koetshuis Boothstraat 1, behorend bij het huis Janskerkhof 15. Bron -Archief van de Familie Martens. GAU/BA3 - Archief Martens. Literatuur -briet, 1953. -centraal museum utrecht, Catalogus van het Historisch Museum der Stad, Utrecht 1928, blz. 84, 90, 91, 117. -hulshof, a., ‘Velours d'Utrecht’. Historia 1943, blz. 3-11. -Jaarverslag van de Vereniging Hendrik de Keyser 1983, blz. 16 e.v. -kipp, a.f.e., ‘Janskerkhof 16’, in: abku 1982, MOU 1983 blz. 61-62. {== afbeelding Afb. 433. Janskerkhof 16. De oorspronkelijke voorgevel aan het Janskerkhof en de rechter zijgevel met de ingangspartij uit 1832. ==} {>>afbeelding<<} -kipp, a.f.e., ‘Janskerkhof 13-16’, in abku 1984, MOU 1985, blz. 88-92. -muller, 1911, blz. 47, afb. 27b. Afbeeldingen -F.C. van Embden, 1832. Bouwtekening van de entreepartij. Pentekening. GAU/TA-Janskerkhof 16, 1832 (1 en 2). (afb. 438). -Bouwtekening ‘Nieuwe stal en koetshuis van de Heer J.L.A. Martens’. GAU/SA5-bouwtek.; 1861; tek. nr 456. -A. Bratsch, 1906. Afbeelding van de schoorsteenmantel in de grote zaal van het huis. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 16, 1906 (1). (afb. 435). -A. Bratsch, 1906. Afbeelding van de antieke schoorsteenmantel in de zaal van het huis. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 16, 1906 (2). -A. Bratsch, 1906. Afbeelding van de marmeren schoorsteenmantel, style empire, in de zijkamer van het huis. Foto. GAU/TA-Janskerkhof 16, 1906 (3). Onderdelen elders bewaard -Acht stukken velours d'Utrecht met chrysantenpatroon. Centraal Museum, inv. nr 1040x, 1047x. {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} -Schoorsteenstuk van de schouw in de grote zaal, door Joachim Wttewael (1566-1638), ‘De groentevrouw’. Olieverf op paneel. centraal museum, Catalogus der Schilderijen, Utrecht 1952, blz. 165, cat. nr 359. Beschrijving Het huis is gelegen op een deel van een voormalig claustraal perceel van Sint Jan en staat met de voorgevel aan de thans overkluisde immuniteitssloot. Het perceel heeft een oppervlak van ca 35 × 45 m en heeft een inrijpoort links naast het huis. Het huis heeft, exclusief de 19de-eeuwse entreepartij, een oppervlak van ca 15 × 15 m. De gevel aan het Janskerkhof was oorspronkelijk de voorgevel, en is vijf vensters breed, gemetseld in kruisverband met hoekklezoren. De vensters van zowel de begane grond als de verdieping worden aan de onderzijde afgesloten met een natuurstenen vensterbank en aan de bovenzijde met een dito latei. De ramen zijn in de 19de eeuw vervangen door schuiframen met roedeverdeling (3 × 2 + 1 × 2 en 2 × 2 + 1 × 2 ruiten op de verdieping), waarbij waarschijnlijk tevens de zonneblinden aangebracht zijn. Het middelste venster op de begane grond vervangt de voormalige toegangsdeur. De kelderverdieping is eveneens vijf traveeën breed met vier vensters en een deur in het midden. De rechte gootlijst is uitgevoerd in geprofileerde baksteen. Op het voorste {== afbeelding Afb. 434. Janskerkhof 16. Plattegrond van de kelders en de begane grond, bestaand en gereconstrueerd, doorsnede bestaand. ==} {>>afbeelding<<} {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} dakvlak staan twee 17de-eeuwse dakkapellen en op elk van de vier hoeken van de nok staat een schoorsteen. Aan de zijde van de straat is de voormalige immuniteitssloot afgezet met een ijzeren balie. De achtergevel is van gelijke breedte en opzet als de voorgevel. De vensters worden hier aan de bovenzijde gedekt met een strek. De ramen van de begane grond hebben een roedeverdeling van 3 × 2 + 1 × 2, terwijl de ramen van de verdieping een roedeverdeling vertonen van 3 × 3 + 2 × 3 ruiten. In de middelste travee op de begane grond is de tuindeur aangebracht met daarvoor een hardstenen stoep met treden en een ijzeren hek. Hieronder bevindt zich een kelderdeur. De twee dakkapellen op het achterste dakvlak zijn breder dan die op het voorste dakvlak en niet met een schilddakje gedekt maar plat. De linkergevel fungeert door de in 1832 aangebouwde entreepartij, thans als voorgevel van het huis. Deze entreepartij bestaat uit een symmetrische opzet van een hoog opgaand rechthoekig middendeel tussen twee lagere hoekelementen. Voor het rechter, aan de zijde van het Janskerkhof gelegen, hoekelement is gebruik gemaakt van het nog bestaande 17de-eeuwse poorthuis van het voormalige linker buurpand. Dit was door aankoop van een deel van dat perceel tot het huis Janskerkhof 16 gaan behoren. Bij de bouw van de entreepartij werd dit poorthuis links van het middendeel vrijwel identiek gespiegeld gebouwd. Daarom werd voor een deel voor de gootlijst van het nieuwe deel, waarschijnlijk secundair verwerkte, geprofileerde baksteen gebruikt. Het middendeel wordt afgesloten met twee zijrisalieten en een rechte gootlijst met muizetand. De begane grond is afgewerkt met in rusticapatroon gemetselde ongepleisterde baksteen. D