Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931 E. du Perron Editie Piet Delen Jaap Goedegebuure H.A. Gomperts J.H.W. Veenstra Herman Verhaar logo_edp__01 Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931 van E. du Perron in een uitgave van Piet Delen, Jaap Goedegebuure, H.A. Gomperts, J.H.W. Veenstra en Herman Verhaar uit 1978. Op www.eduperron.nl zijn van verschillende teksten scans van originelen te vinden. p. 301: accolades verspreid over meerdere regels kunnen in deze digitale versie niet weergegeven worden. Daarom wordt de accolade hier, met bijbehorende tekst, op iedere regel herhaald. p. 312: ten behoeve van de consistentie zijn onregelmatigheden bij de volgnummers in de koppen aangepast. p. 467: 3 → 4: ‘Die vert. van Vic Vriesl.4 wordt door de ‘kenners’ erg geprezen.’ du_p001brie03_01 DBNL-TEI 1 2015 dbnl / Piet Delen / Jaap Goedegebuure / erven H.A. Gomperts / erven J.H.W. Veenstra / erven Herman Verhaar eigen exemplaar dbnl E. du Perron, Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931 (eds. Piet Delen, Jaap Goedegebuure, H.A. Gomperts, J.H.W. Veenstra en Herman Verhaar). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1978 Wijze van coderen: standaard Nederlands Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931 E. du Perron Editie Piet Delen Jaap Goedegebuure H.A. Gomperts J.H.W. Veenstra Herman Verhaar Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931 E. du Perron Editie Piet Delen Jaap Goedegebuure H.A. Gomperts J.H.W. Veenstra Herman Verhaar 2015-05-19 JvH colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: E. du Perron, Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931 (eds. Piet Delen, Jaap Goedegebuure, H.A. Gomperts, J.H.W. Veenstra en Herman Verhaar). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1978 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/du_p001brie03_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} E. DU PERRON BRIEVEN II {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} E. DU PERRON BRIEVEN II 1 januari 1930 - 31 maart 1931 {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} 1978 G.A. VAN OORSCHOT, AMSTERDAM {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Deze uitgave is verzorgd door Piet Delen, Jaap Goedegebuure, H.A. Gomperts, J.H.W. Veenstra en Herman Verhaar, die bij de voorbereiding ervan terzijde werden gestaan door F.E.A. Batten, C. Bittremieux, H. van Galen Last, G.A. van Oorschot, Ronald Spoor en Louis Uding. Copyright 1978 by Erven E. du Perron {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} INHOUD Inleiding brieven 1 januari 1930-31 maart 1931 7 Bijlage: vertaling van Franse brieven 479 Lijst van voornamen, bijnamen en intialen 509 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Inleiding Brieven 1 januari 1930-31 maart 1931 Voor Du Perron's creatieve werk was 1930 een onvruchtbaar jaar. Met de publicatie van de verhalenbundels Bij gebrek aan ernst en Nutteloos verzet in 1928 en 1929 en van de bundel verzamelde poëzie Parlando in 1930 sloot hij een eerste fase van zijn werk af. Hoe hij verder zou gaan, was vooralsnog onzeker. Herhaaldelijk klaagde hij erover, dat hij niet tot schrijven kwam en zich in een impasse voelde. Tijdens de eerste drie maanden van 1930 verbleef hij in Amsterdam, waar hij met zijn ernstig zieke moeder en Simone op drie verschillende pensionadressen woonde. Het was een tamelijk enerverende tijd, waarin hij veel met bevriende schrijvers verkeerde en andere voor het eerst ontmoette. Hij maakte spoedig kennis met Victor van Vriesland, met wie hij in februari begon te corresponderen. In Utrecht ontmoette hij Marsman voor het eerst. Begin april keerde de familie uit Amsterdam terug naar Gistoux. Nadat Du Perron eind juni nog een paar dagen in Nederland was geweest en in juli enkele vakantiedagen in de Ardennen had doorgebracht, verhuisde hij diezelfde maand naar een appartement in Brussel, dichtbij de woning van Greshoff. Ook in de maanden augustus en september reisde hij telkens voor een paar dagen naar Nederland. Het was eveneens in augustus, dat Everard Bouws, vertrouweling van directeur Zijlstra van uitgeverij Nijgh en Van Ditmar, met plannen voor een nieuw tijdschrift kwam, waarvan de redaktie zou moeten bestaan uit Du Perron, Slauerhoff en Ter Braak. Het overleg hierover leverde echter nog geen concrete resultaten op. Slauerhoff vertrok op 1 oktober als scheepsarts naar Zuid-Amerika en bovendien kenden Du Perron en Ter Braak elkaar nog niet. In november ontving Du Perron de eerste brief van Ter Braak, nadat hij hem zijn Cahiers van een lezer had toegezonden. Hun kennismaking vond eind november of begin december plaats in Rotterdam. Du Perron was toen voor drie weken in Nederland, waar hij Adé Tissing, zijn oude vriend uit Indië, opzocht en Malraux vergezelde op een lezingentournee. Half december werd hij naar Brussel teruggeroepen i.v.m. ziekte van zijn moeder. Ook al was hij in 1930 niet in staat enig creatief werk te voltooien, enkele opvallende kritische publicaties lieten aan duidelijkheid niets te wensen over. Zijn ‘Open brief aan dr. N.A. Donkersloot’ (Anthonie Donker), opgenomen in Den gulden winckel van maart, was een voorbode van de breuk met deze dichter, die in mei n.a.v. diens conflict met Greshoff en door Don- {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} kersloots steeds overtuigender Costeriaanse neigingen definitief werd. Een in december 1929 door 's-Gravesande afgenomen interview verscheen in Den gulden winckel van mei. Nadat in hetzelfde tijdschrift zijn recensie van Ter Braaks Carnaval der burgers was geplaatst, schreef hij in oktober zijn ‘Gesprek over Slauerhoff’, dat door De gids niet geaccepteerd werd, maar in het decembernummer van De vrije bladen werd afgedrukt. Het stuk trok de aandacht en verwekte nogal wat reacties. Belangrijker is de discussie die in januari 1931 begon rond de poëziebloemlezing Prisma van Vrije bladen-redacteur D.A.M. Binnendijk. In het ‘Gesprek over Slauerhoff’ had Du Perron al de eis gesteld dat er uit het literaire werk ‘een persoonlijkheid’ spreken moest. In zijn kritiek op Binnendijks ‘Prisma of dogma?’ betoonde Ter Braak zich zijn medestander door zich te verzetten tegen het criterium ‘creativiteit’ dat Binnendijk bij de beoordeling van poëzie aanlegde. Daarmee werd naar Ter Braaks mening een vrijbrief gegeven aan een esthetische vormen-cultus en epigonisme. Du Perron nam de aanval over in zijn stuk ‘Over het “kreatieve” in onze nieuwe poëzie’. Daarin preciseerde hij Ter Braaks standpunt in zoverre dat hij achter Binnendijks creativiteitstheorie minder de invloed van Nijhoff dan wel die van Marsman vermoedde. Hij stuurde zijn bijdrage in het debat dan ook rechtstreeks toe aan Marsman ter plaatsing in De vrije bladen. Marsman was weliswaar tegen opname van het artikel, maar er volgde een briefwisseling die aanleiding gaf tot een blijvende vriendschap tussen de twee vroegere tegenstanders, die elkaar op 22 februari ten huize van Ter Braak opnieuw zouden ontmoeten. De gelijktijdige kennismaking met Engelman, die het door De vrije bladen geweigerde artikel en de erop volgende correspondentie in de door hem geredigeerde kunstrubriek van De nieuwe eeuw opnam, was voor Du Perron een neveneffect van het Prisma-debat. Terwijl de afrekening met de ‘estheten’ van De vrije bladen nog in volle gang was, begon Du Perron met een grondige oriëntatie op het terrein van de maatschappelijk-revolutionaire, in het bijzonder marxistische, opvattingen. Dit proces was in gang gezet door zijn omgang met André Malraux en door zijn ontmoeting met de Belgische communistische politicus Van Overstraeten op 16 januari. Beide adviseerden hem bij zijn politieke lectuur, waarbij hij naarstig de notities maakte waaruit eind 1932 zijn essays ‘Flirt met de revolutie’ en ‘De smalle mens’ zouden ontstaan. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} 377. Aan J. Greshoff: Lugano 1., 1 januari 1930 Lugano, Nieuwjaars-avond. Beste Jan, In de eerste plaats: ontvang met Aty de wenschen voor een heerlijk 1930 (de gelukkige echt is er al, dus al wat men verder verlangen kan), de allerwelgemeendste wenschen van jullie Ed. - Dan, de bedanken van idem voor den gezelligen brief, met vervolg, dien Jany mij doorzond. Ik heb Jany trouwens zooeven nog even gezien in Ascona: hij was zeer opgewekt. Hij heeft niet alleen De Afspraak volledig vertaald, maar een essai geschreven over Sirenische Kunst en een soort verhaal (genre Afspraak, maar korter), getiteld Kristal tegen Spiegel. Hij laat je vriendelijk groeten en je zeggen dat hij nog altijd op een brief van je wacht, zulk een waarin je over de Spijkers 2., die je in ‘De Gids’ wou slaan, zoudt handelen, en dien hij aan den Prof. Colenbrander 3. zou kunnen doorsturen, dus zonder gijntjes a.j.b. (of is het met ei?) Ik antwoord nu op je vragen. Parijs, gewoon, drùk. Malraux allerhartelijkst. Ik hèb hem geschreven over de drukproeven van den Vogel. Het artikel over Jèn Doolert 4. is in Kramers-handen. Van der Hoeven 5., dus accoord. Ik gaf hem je adres met den raad zich met jou persoonlijk in verbinding te stellen. Het blijft afgesproken dat ik de copy vertaal die hij i/h Fransch schrijft. Van mij weinig nieuws. Ik vertrek morgen naar Amsterdam. Mijn moeder is goed ziek geweest: erge hartkrampen - maar daarvoor ga ik niet precies. Ik ben verliefd geworden op Simone en de stad Amsterdam trekt me zoo aan. En La Napoule en de beide Riviera's zoo weinig. Que veux-tu? on se fait vieux. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Mijn Amsterdamsch adres is: Marnixstraat 390 6.. Kom me er eens spoedig opzoeken! Dan gaan we rijsttafelen. ‘Pom’ 7. en ik zijn dus au mieux (zelfs beter dan jij met Uyldert 8.). Ik vind het een gezellige vent en zal hem graag wederontmoeten. Jacques is tegen hem uit zijn slof geschoten in de Vrije Bladen, als antwoord op dat (vrij dunne) stukje over Remarque. Wat de donkere sloot betreft - waaruit tusschen haakjes een voortreffelijk artikel stroomde over Roel Houwink (in D.G.W. 9.) - ik hoop van harte voor hem dat zijn a.s. vrouw de ‘diepe grond’ zal hebben. Van het trouwen van Buckland 10. hoorde ik van Jany; jammer dat hij Brussel verlaat, ik had hem graag nader leeren kennen. Mevrouw Fröbe 11. gaat hierbij, twee malen. Zij heeft grijs haar en loopt naar de 50. Hier is een sonnet: Haar smal gelaat onder de grijze haren, smal, bleek en moedig, is mij toevluchtsoord: een blanke koepel, vèr en ongestoord door 't dom geraas, de leelijke gebaren. Het ware onnoodig dat zij met één woord, voor mij alleen, die stilte ging verklaren: ik ken de droom die somtijds komt gevaren diep in haar blik, en éven haar bekoort... Haar leven ging; zij heeft het niet gegrepen; en wat haar toeviel, zal zij verder slepen, met liefde zelfs, met simpelheid vooral. Want deze vrouw, zoozeer een vrouw gebleven, straalt zacht en warm, voorbij haar eigen leven, boven de Roes, en boven het Verval. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} De Waarheid gebiedt mij te bekennen, dat het niet voor, of op, Mevrouw Fröbe werd geschreven. Hier is een ander sonnet 12. (niet voor publicatie bestemd). Heb ik je reeds verteld dat ik Jany door mijn snurken uit zijn kamer heb gedreven? Ik kwam en snurkte - en zie: 'k heb u verdreven naar een mysterieuze en verre zaal als die waarin de Vreemdling zijn verhaal u deed van 't vreemde land achter dit leven. Alleen ben ik en zonder vriend gebleven * - en zonder ooren, open voor de taal die weldra 't Dier, tevreden en brutaal, want Meester hier, te hooren weer zal geven. Straks zal 'k verzonken, hij weer opgedoken, zal ik gedood en hij herboren zijn; en gij vèr van ons, bij uw eigen spoken. En 'k vraag mij plots of niet een doffe pijn waarvan ikzelf u nimmer heb gesproken uit dit mijn Dier tot u is doorgebroken. Je ziet dat - ofschoon het edele, groote, scheppende proza mij niet mocht gelukken, ik althans de poëzij eenige offers heb gebracht. Trouwens, dit is lang niet alles. Ik heb De Wachtende 13. voltooid: in 5 stukken. Dat krijg je later, anders schrijf ik mij dood en kan morgen den trein niet halen. Als alles goed loopt, ben ik overmorgen om 1 uur, dus net vóór het eten, in Amsterdam, en weer onder de hoede van mijn Mama; zonder te spreken van de blanke armen van mijn Simone (en de rest). Hieronder nog een laatste sonnet: {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik stel mij voor dat jij alleen mijn hand zult houden, als ik met den Dood zal strijden, mijn vingers streelend, als zijn vaste hand mij wurgt, maar langzaam - dat alleen wij beiden aanwezig zullen zijn bij deze schand: vleeslijk bankroet van zelfs het hoogste lijden! - wij twee: waren wij vleeslijk niet verwant, als niets ons vlees tot dàn heeft kunnen scheiden? Je kinderhart, je blonde Rubens-vormen zijn dan verlept: je bent een oude vrouw, een oude en domme vrouw, die snottrend snikt - Onhandig bij dit eind, als bij de stormen van vroeger, maar als vroeger blindlings trouw aan 't krimpend lijf dat zwak mijn ziel uithikt. Voilà. Alle deze verzen (+ eenige vorige, nu in Rose en Geel ondergebracht) zullen in den toekomstigen bundel Mikrochaos een onderafdeeling vormen die Het Verval zal heeten. Maak je dus niet druk over Parlando, maar amuseer je er voorloopig mee, als met een eerste en onvolkomen redactie! Amen. De Kont Antonini 15. niet gezien. Jany gaat ook niet met hem om. (Yany? Antonini? Nenni! om met jou mee te rijmen.) - Veel genoegen verder met de poezen; vele hartelijke groeten aan Aty; troost tje over het niet volbrachte Panorama (het is misschien beter zoo), en tot nader in Amsterdam! Een ferme hand van je dikken vriend E. 378. Prentbriefkaart 1. aan J. van Nijlen: Amsterdam, 3 januari 1930 Vrijdagavond. Beste Jan, Het beste met Nieuwjaar! Sedert vanmiddag zit ik in Amsterdam, {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} waarvan een boeiend aanzicht op de keerzijde van deze kaart. Holland trok mij aan - overigens is mijn moeder goed ziek geweest, en nog verre van goed: - hartkramp. Laat wat van je hooren. Hart. groeten thuis en de hand van je Ed. 379. Prentbriefkaart 1. aan A.A.M. Stols: Amsterdam, 3 januari 1930 Beste Sander, Een prachtig 1930 wordt jou en Greet toegewenscht door je EdP., die overigens in Amsterdam zit. Adres: 390 Marnixstraat. Zend me alle drukproeven die er voor mij mochten zijn, en na de uitdeeling die ik je aangaf, een 20 tal exx. N. Verzet, (gewone). Ook grààg een ex. Ernestine 2.. Hoe maak je het? Schrijf mij eens een woordje terug. Hart. groeten + hand. (Tot spoedig, hoop ik.) 380. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 5 (zondag) januari 1930 Amsterdam, Zaterdagnacht. Beste Jan, Het is hier veel treuriger gesteld dan je denkt: mijn moeder is zéér ziek, heeft vele aanvallen van hartkramp gehad en is den avond van mijn aankomst er zóó aan toe geweest dat ik - na mijn 20 uur treinen - er nog een slapeloos nachtje bij heb gehad, tot goed begin van het jaar. Vomeeren om de zooveel uur en hevige pijnen aan de hartspier; direct gevaar is er niet, maar zij ziet er toch wit en akelig uit, moet de grootste rust houden, streng diëet, enz. - bref, het is alles bij elkaar een sinistere geschiedenis en niets minder dan dat. Ik schrijf je dit Zaterdagnacht om half 2, terwijl ik Simone aflos die ook doodop is. Dit dus wat betreft den algemeenen toestand. Daarom niet getreurd (voor het werkelijk noodig is). Ik ben met frisschen moed uit het Z. gekomen en hoop het nu een tijdje zonder klagen te kunnen doen. Misschien komt het er ook op aan zijn lot te aanvaarden; dan voelt men zich het gelukkigst. Ik verzeker je dat {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} wanneer morgen besloten werd om voortaan te wonen in Purmerend, ik zelfs dàt zou aanvaarden - zóó heb ik genoeg van allerlei valsche voorstellingen. Ik houd veel van Simone en vind haar een goede, lieve vrouw. Mijn moeder is een zwakke, arme, oude vrouw. Ina 1. is een onderdrukt pover creatuurtje. En ik ben misschien een mislukt scribentje. Als dit zoo is, dan zeg ik van harte ‘amen’. Ik heb weer eens leeren inzien dat het bespottelijk is plannen te maken. Ik verzeker je dat ik niet pessimistisch ben; ik voel mij van een ‘Goethiaansche’ klaarheid en een dergelijk besef van orde. (Malraux is een eersterangs-vent, maar ik heb blijkbaar niets gemeen met Malraux.) Nu antwoord op je gezelligen kankerbrief: zoodra ik net zoo het land krijg aan Amsterdam, zal ik je een repliek ervan zenden. Ik heb veel zelfingenomen Jodensmoelen gezien, maar zij hebben mij voorloopig meer geamuseerd dan geërgerd. Wat men in de Américain prachtig waarneemt zijn duizend overgangen - en kruisingen - van Jood en cabotin. Verder heb ik een gezellig glas gedronken met Willink en Kelk; verder gaan mijn eischen voorloopig niet (tenzij dan dat mijn moeder iets minder ‘souffreerde’). De Gids is uit, mèt het Drama erin 2.; maar ik heb nog geen bewijsnummer. Zoodra ik dat heb, stuur ik het je. - Inderdaad is er géén vergelijking tusschen de twee grijze vrouwen die je bedoelt; die van Ascona 3. is intusschen heelemaal niet adoreerend tegenover Jany, maar hoogstens vriendschappelijk en apprecieerend. Ik kon het zeer goed met haar vinden, ofschoon zij symbolische lijnteekeningen maakt en in de eerste plaats op zoek is naar occulte waarden. Maar zij is daarbij zeer soepel en begrijpend, en op een prettige manier belezen, maar niet hoog-litterair. - De kwestie van den stamboom kan ik voorlopig niet aanroeren, daarover dus later meer. Ik vrees dat de papa van Kisling-Kiriko 4. geen erge aristo is onder de Siameezen, {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} maar men heeft Louis XVI wel van Charlemagne laten afstammen zooniet van Aeneas, en met een klein beetje moeite zullen wij den heer von Stolz (die, sedert jij zoo goed de Holl. grammaticaregels toepast, ontdekt heeft dat mijn naam geschreven dient te worden met een groote D), zullen wij, herhale ik, gezegden heer von Stolz (Alexander enz.) laten afstammen van Frederik den Groote... Waarom dus géén stamboom voor Kisling-Kiriko? En als ze grooter worden, bezorg ik ze, tot meerdere blijdschap van zekeren nieuwsgierigen lezer van D.G.W., ook nog ieder een ridder-orde. Naar de revisie van Parlando zie ik met blijdschap uit. Het zal aan mij niet liggen of je hebt het boekje spoedig thuis; maar heusch, Mikrochaos wordt beter. Aangezien ik toch nog wat op moet blijven, zal ik De Wachtende voor je overschrijven. Voici: I Hij voelt zich zinken, doet zijn oogen toe; hij sluit zijn oogen en voorbijgetogen komt als een reidans van ontelbare oogen, van oogen, glinstrend, vòòr zijn oogen, moe. Hij denkt: ‘Ik ken deze alle, heel die schaar van blikken, onomvloerst * en onbewogen, zoo flitsend en vol leven - en vol logen, zoo grétig weer - en ik ben oud en zwaar. Hij ziet ze gaan: de vragende oogen, fel, de hunkrende oogen, die men leert verfoeien, en de oogen, wijd en flakkerend, wier schroeien is ijzig, als seinlichten uit een Hel - Hij zoekt, berustend en vergeefs. Zij gaan voorbij; als steeds; als water gaat door handen. Hij voelt zich zacht gefolterd door hun branden en weet dat hij met hen heeft afgedaan. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} II Hij zag haar niet dan vaag: al zal hij nooit vergeten haar oogen, zacht en ver - niet als een dichter ziet den haardos der kometen: dichter, en duisterder. In 't dik en dringend duister, als wat ziel mag heeten slechts angstig ademhaalt, was het hem vreemd bewust, heeft hij soms vaag geweten haar bijzijn, afgedwaald. Een mensch alléén - en toch, doorheen de nederlagen der duizend rondom hem, die streeling, bitterzacht, van oogen die hem zagen, een troosten zonder stem - Alsof dit klein bestaan, omwikkeld door het donker, verdoken, zonder naam, doorheen de Ruimten stond als 't roepende geflonker van één wijd, brandend raam. III Hij spreekt: 'O, Haat, blijf mij een teeken, blijf nù gaan, sterker dan ooit, naast mijn brekende schreden, tot aan het Eind - totdat wij haar zien treden in onzen nacht: als een te rijpe maan, haast zonder schittering, maar zacht en sterk als gij, o mijn Verbittering! ‘Ik voel 't aan ù, mijn Haat: dit laf Verval, waartegen wij, vereend, minachtend strijden, het heeft ook haar geschaad; méér dan ons beiden, al stond de zachtheid in haar oogen pal: het glanzen van haar hart, dat in geen Ouderdom, in Dood alleen, verstart. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Ook Zij... en dus, zij komt! gij wéét het, Haat! zij lost u af, voordat wij zijn vergleden. Wij glijden voort: is er een beetre reden? De weg die zij, als wij, naar 't Einde gaat werd streng haar uitgeteld: Gij sterft, voordat òns eind tot één rust samensmelt.’ IV En als, door de woestijn, een die zich noode laven moet, maar zich niet vergist, gaat hij in de' Ouderdom als in een koele haven, een kom in stillen mist, waardoor de wind niet fluit, waardoor geen sterren schijnen, doch waar zijn lange wacht door schimmen wordt geboeid, die wanklen en verdwijnen, wit in den witten nacht. Een grijsaard, uitgedoofd en kindsch reeds voor de menschen, niet wetend van gevaar, in wien de waanzin lacht, maar in wiens zwakke drenzen steeds kreunt de weduwnaar - Een dwaas die in zijn diepste nevelen voelt branden twee oogen, zacht en ver, maar met een grijns ontvangt, in uitgestrekte handen, een glasscherf voor een ster. V Men vond hem 's morgens, starend naar de ruiten, in 't miezerige licht dat voos en nat filterde tot de stoel waarin hij zat: een wassen pop. Men moest zijn oogen sluiten. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Men zocht vergeefs waarop zijn vreemde staar gebroken was: de kamer hing vol geuren die elke aanwezigheid had moeten scheuren, een bruine damp, verstikkend, heet en zwaar. Hij zat alsof hij enkel was gebleven om na te gaan wat hij bevolen had. Men nam hem op en een fragmentje leven viel van hem neer, een smal, verkreukeld blad: ‘Mijn Haat is dood, en Zij is niet gekomen. Kon zij mij vinden in dit donker hier? Laat morgen 't Licht ontzaglijk binnenstroomen. Vóórdat Zij komt, begraaf het Oude Dier.’ Oef! dat is een werkje geweest, vooral met deze pen, die bezwaren schijnt te hebben tegen dit soort inkt. Vertel mij wat je precies vindt van deze ‘compositie’. Sommige strophen zal ik misschien nog wel veranderen. Maar enfin, dit alles komt niet in Parlando!... Ik heb, na dit, behoefte aan weer een spontaner gedicht. Het fond in dit gedicht, is wel van mij, maar de ‘knapheid’ lijkt mij aan een ander ontleend. Ik ga nu wat slapen. Hartelijke groeten aan Aty, en de broedervijf van je Ed. P.S. Simona en De Retz 5. slapen, maar ik zal hun groeten toch maar bij de mijne voegen. Mijn moeder is te beroerd om te groeten. 381. Aan A.A.M. Stols: Amsterdam, 5 januari 1930 4 Jan. '30. Beste Sander, Dank voor de drukproeven van Parlando, die hierbij teruggaan. Wat verschijnt er een hoop achter elkaar in de ‘Luchtkasteelen’! {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Over de verzen van P.v.O. schreef ik je reeds; die rot-Sikkel-man heeft bezwaren en schijnt die te mògen hebben! Daarentegen zend ik je een ms. zijnde een tooneelstukje van Kelk 1., dat ik werkelijk wel grappig vind. Het is veel beter dan Katrijn, en misschien wel het beste wat hij geschreven heeft; Slau vindt het ook zoo aardig. Als je dus je rancune tegen Kelk (over dat stukje tegen Jan) kunt overwinnen, zie dan eens of je er niet een nummer van de serie van kunt maken - al is het een tooneelstuk, - de titel is aantrekkelijk en het laat zich heel goed lezen; je zou iets veel minder goeds kunnen krijgen, voor mijn gevoel. Enfin, kijk het door; daar ik over deze getypte copy beschikte, heb ik ze persklaar gemaakt. - Verder geen nieuws dan dat mijn moeder nog altijd zeer beroerd is - (dit in aansluiting op mijn brief aan Jan) en dat ik gaarne eens wat van jou zou willen hooren! Groeten, ook aan Greet, van je Ed. 390 Marnixstraat, Amsterdam. P.S. Mijn moeder heeft dat geld nog niet aan je vader gezonden; ik zal het jou laten zenden, zoodra ze wat beter is. Ze is er op het oogenblik héél slecht aan toe. - Zendt je me gauw een ex. van Ernestine? Ik brand van verlangen... 382. Briefkaart aan A.A.M. Stols: Amsterdam, 8 januari 1930 Amsterdam, Woensdag. Beste Sander, Dank voor de 2 kaarten en de Ernestine, die er weer snoezig uitziet. Schrijf me wat over jezelf! Hoe maak je het? hoe gaat het Greet? Hier is het iets beter, maar toch nog erg min. Zoodra mijn moeder weer te ‘bepraten’ is, zal ik haar over ‘onze’ kwestie spreken; nù gaat het wel heel slecht. - Als je De Parasieten aardig vindt, zou ik er toch over denken om het in de serie op te nemen; je hoeft ook op de catalogi niet te zetten dat het een toneelstuk is (het is het trouwens niet erg), en de titel trekt, dunkt me, wel aan. - Ik zal je graag terugzien, dus vergeet niet me op te zoeken als je komt. Ons adres is vanaf 15 dezer: Vossius-straat 45; wil je dit ook aan Jan zeggen? - Breng, als je kan, de copy van Een Voorbereiding mee; ik wou de dispositie der {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} hoofdstkn. veranderen; anders moet dat op den drukproef gebeuren. Laat mij anders het ms. toesturen - uit Brussel of uit Maastricht. Heb je die fouten nog gecorrigeerd? waarover ik je later schreef? Dank! en tot ziens! Groeten aan Greet en Mile W. Steeds je Ed. 383. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 9 januari 1930 Amsterdam, Donderdag. Beste Jan, Dank voor de twee andere briefjes, en de verdere paardevijgen op Holland en Amsterdam. Ik amuseer mij hier toch best, zelfs gegeven de omstandigheden. Misschien is het omdat ik er als toerist vertoef? Peu importe... Over een tijdje hoop ik zelfs weer wat te wérken. Je hebt gelijk wat betreft dat 2 × ‘doorheen’. Maar ik zoek vergeefs naar een ander woord dat even goed de idee weergeeft.‘Dwarsdoor de nederlagen’ is akelig. Ik zal misschien nog wel wat vinden. In die eene regel zal ik zetten; ‘onvervaard en onbewogen’, dat lijkt mij beter dan ‘onomfloerst’. Ik vind die Wachtende toch wel wat erg ‘een mooi gedicht’ - après tout! er steekt veel in dat mij lief is, maar het is net of ik het uitgesproken heb met een andere stem * Jany vond Voor S. 1. in zijn ensemble het beste; en dit is voor mij een precieuse aanwijzing. Dat gedicht heb ik het natuurlijkst opgeschreven. Kan je, als je toch tusschen Arnhem en Den Haag zwerft, ons niet even opzoeken in Amsterdam? Mijn adres is dan wschl. (vanaf 15 dezer) Vossiusstraat 45; maar het is nog niet geheel zeker. - Het gaat nu veel beter met mijn moeder, maar die vomeer-toeren hebben haar erg uitgeput en zij moet volstrèkte rust hebben. Willink zal ik vragen om die foto's. Schrijf ook eens aan Jany om een foto die mevrouw Fröbe van hem en mij samen gemaakt heeft, zittend op een steenen tafeltje in den tuin. Ik lijk daar op Creixams, maar de foto is alleraardigst en Jany is weer ‘beeldig’. De Gids zond ik je en heb je nu zeker al. Ik zag Slau gisteren, maar hij was weer erg somber. Hoe vreemd {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} het je ook voor moge komen, ik zit op het oogenblik liever met Kelk! Die bittere humeuren werken dadelijk op mij in; ik word dan zelf ook stroef en onaangenaam; ofschoon ik met de beste gevoelens voor Slau bezield blijf. Kelk is, vooral aan tafel, een zeer opgewekt iemand; ik heb hem over jou gesproken en hem, ongemerkt maar zeker, van zijn fouten overtuigd. Hij ziet je verkeerd, of zag, toen hij dat idiote artikel 2. schreef. Laatst verklaarde hij geheel uit eigen beweging: ‘Wat heeft Greshoff een prachtige verzen geschreven op Gistoux!’ (hij bedoelde de Chromo's uit Erts 3.). Ik heb hem ook gezegd dat iedereen uit onze omgeving hem zijn artikel over je had kwalijk genomen, behalve jijzelf, wat hem op zijn hinnikende wijze lachen deed. Het is inderdaad géén kwade vent en zoo gezellig om te zien. Men begrijpt dat Reuter zijn lievelings-auteur is en Onkel Bräsig zijn lievelings-held 4.. - Ik zond Sander een stukje van hem: verreweg het aardigste wat ik tot dusver van hem las: De Parasieten, dat een goed nr. zou zijn voor ‘De Luchtkasteelen’. Het is tooneel, maar nu ja - in de serie gaat één tooneelstukje toch wel door? Vraag het stuk te lezen en als je het ook aardig vindt, laat jij dan ook je invloed op den heer von Stolz werken, dan komt deze zaak wel terecht. Wat duivel, Frederik de Groote luisterde toch óók naar zijn literaire adviseurs! Nu, beste! tot nader. Ik houd je op de hoogte en blijf van top tot teen je Ed. 5.Ik laat mijn snor staan - ter eere van Amsterdam! Simone klaagt al zéér... {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} 384. Briefkaart aan A.A.M. Stols: Amsterdam, 10 januari 1930 Amsterdam, Vrijdag. Beste Sander, Veel dank voor de toegezonden 20 exx. N.V., niet te vergeten de doorgezonden foto van Van Schendel. - Wil je jezelf en de twee Brusselsche Jannen aan een ex. N.V. op Hollandsch helpen, en een dito exx. zenden naar A.C. Willink, Keizersgracht 538, Amsterdam? - Verder 3 gewone exx. namens mij aan de heeren Leroux, Herreman en Roelants. - Met de persdienst en verkoop kan een begin gemaakt worden; het stuk waarop gewacht werd, heeft in ‘De Gids’ gestaan 1.. - Hoe gaat het jou persoonlijk? Van Jan krijg ik geen goede berichten, je bent moe en somber en hebt een ‘cijferkater’ van de jaaroverzichten. Houd goeden moed - ‘alles sal rech kom’; 1930 zet misschien beroerd in en eindigt prachtig en glorieus! Schrijf me eens, en geloof me van harte je Ed. - Hier gaat het langzaam, maar enfin, het gaat... (zooeven met S. weer bij den dokter geweest.) 385. Aan W.A. Kramers: Amsterdam, 12 januari 1930 Amsterdam, Zondag Marnixstraat 399. (niet 390.) Beste Wynand, Heb je het geöuwehoer van je vrind Buning in de - o jee, neen! je hebt het nièt gelezen! Je vriend Buning dan heeft in de...... 1., geschreven dat Erts een dunne bestelling was *, maar tevens dat al die duidelijke Fr. en Duitsche invloeden uit den Booze waren, en toen - voor de zooveelste keer - het evangelie van Vondel weer verkondigd. De arme man schijnt niet te begrijpen dat een Franschman die in de 20e eeuw als Racine wil schrijven, of een Nederländer die het als Vondel zou wil- {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} len doen, eenvoudigweg decadent is met de ergste decadentie die er bestaat: de ‘academische’. Ik zeg niet dat Lichtveld gelijk heeft - maar men zou hem ànders moeten bestrijden. En tenslotte is het optimisme van L. mij sympathieker dan die eeuwige Vondelarijen van W.B. - Als onze kunst specifiek Hollandsch moet blijven, dan zitten we niet aan Vondel vast, maar aan Robbers, vrees ik. Enfin... Lees bijgaand sonnet. Als het eenigszins kan, neem het dan nog in dejan. D.G.W. op. Ik kreeg de drukproef van De Laatste Ronde gisteren - het zal dus nog wel gaan? niet? Zooniet - stuur het mij dan omgaand terug, dan zal ik zien het elders nog geplaatst te krijgen, desnoods in De Vr. Bladen. Als het te lang ligt, is de aardigheid er n.l. een beetje af. Het is niet onvriendelijk (dunkt mij) verneukeratief en de 17e eeuwsche schrijfwijze moet Buning toch wel bevallen. - Zelf schrijft hij ook zulke Vondeliaansche pastiches (zooals dat vers in Erts op Royaards, waarover die lul van een Binnendijk godbetert nog vreugdekreten slaakt). (Heb je iemand om Erts te bespreken? Dat wil ik anders ook nog wel doen.) Mijn adres is vanaf 15 dezer, d.w.z. Woensdag: Vossiusstraat 45, Amsterdam. Wacht! ik zal dat nog onderaan het sonnet zetten, pour la couleur locale... * Wanneer kom je eens hier? dan gaan wij samen ergens eten, en zal ik het genoegen smaken jou tot mijn gast te hebben. Wacht niet te lang. Is Nijhoff in Den Haag? Bel hem eens op om dit namens mij te vragen. En vraag hem dan of hij mij schrijft. Laat spoedig wat van je hooren! Steeds je Eddy - In het pak portretten dat ik eens aan Jan gaf, en dat Jan, naar het schijnt, aan jou doorgaf, komt een portret voor van Beets als Hildebrand. Zou je dat voor me kunnen vinden en het mij willen opsturen? {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} 386. Aan W.A. Kramers: Amsterdam, 12 en 13 januari 1930 Zondagavond. Beste Wynand, Met het oog op de spelling is bijgaand sonnet beter dan dat wat ik gisteren verzond. * Gooi dat dus weg en laat dit drukken (als het tot drukken komt). Verder geen nieuws. Je E. - Daarnet kreeg ik je brief, waarvoor dank. Vanaf overmorgen huis ik inderdaad in de Vossiusstraat, no. 45 (vergis je niet in het nommer, zooals je het nu net deed). Ik stel mij voor D.G.W. ook veel voor van de medewerking van Houwink en Donker 1., als zoodanig is het stuk van den tweede over den eerste - in het vorig nr. - bijwijze van presentatie - bijna een geniale zet! Van Mien Proost of over dezelve hoorde ik nog minder dan Uwé. Tot nader! Amsterdam, Maandag. 387. Aan A.A.M. Stols: Amsterdam, 13 januari 1930 Amsterdam, Maandag 13.1.30. Beste Sander, Veel dank voor je gezelligen brief, dien ik vanmorgen ontving. Denk er dus om, mijn adres is Vossiusstr. 45 (vergeet ook het nr. niet). Vanaf overmorgen zit ik er. Wil je dit ook Jan v.N. opgeven? Zeg hem erbij dat ik hem spoedig schrijven zal. Hier nog altijd dezelfde toestand. Mijn moeder had gisteren weer een onrustige nacht. Maar de dokter is ‘niet ontevreden’. Die geldkwestie weegt mij zwaar op het hart, vooral waar ik weet dat je de duiten zoo goed gebruiken kan. Zoo gauw ik kan, zal ik zorgen dat je ze krijgt. Moet het naar jou gezonden worden (in Holl. geld?) of direct naar Maastricht? In het laatste geval: naar welk adres? {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Simone is eigl. ook altijd dezelfde, d.w.z. lijdende aan hoofdpijnen (meer of minder erg). Als ik je met fl. 100. kan helpen om er eens een weekje uit te trekken naar Parijs - die kan ik je voorloopig wel zenden; die ontving ik n.l. van De Gids voor het Drama. Verdomd goed betaald! jammer dat het indirect naar het Drama teruggaat... En als ‘de menschen’ mijn groote talenten nu maar inzagen en kochten tot ze er bleek van zagen! Enfin, ik reken op jou voor een goede distributie. Geen provinciale krantjes meer, maar liever eenige heeren ‘persoonlijk’. Vergeet vooral niet den ouden Lapidoth. Parlando wil je zeker nog wel achterhouden tot eenige verzen die er in staan, in De Gids zijn verschenen. Misschien in Maart, uiterlijk April. Laat tot zoolang de 2 boekjes van Slau maar voorgaan. Een Voorbereiding laten zenden aan het nieuwe adres. Mijn moeder heeft keet met de huisjuffrouw van de Marnixstr., die trouwens juffrouw Keet heet. Mijn nagekomen correspondentie zou onder deze tweevoudige keet bitter kunnen lijden, dat voel je? Juffr. Wouters weg - maar de blonde nymf met het strooien haar en de perverse lipjes? - Van het huwelijk van John Buckland vernam ik vele malen, om te beginnen van Jany - in Ascona nog. Zoo'n Canadeesche is lang niet gepiest, vooral niet met 3 namen. Mijn neef Noered-din had immers ook zoo'n juffrouw met vele namen? maar ze spreekt Portugeesch inpl. v. Engelsch (hoewel de namen Engelsch zijn). ‘C'est la vie!....’ Je hoeft me geen ex. van Keats 1. te zenden, tenzij je er een over hebt - maar wèl grààg de platen. En schrijf er dan bij, bij welke sonnetten ze hooren. Ik heb n.l. een prachtige Keats besteld in 2 dln. bij the Florence Press. - Ook de autobiogr. van Douglas gelezen. Toch wel een vervelend soort vent, maar met verdomd aardige - en zelfs kranige - dingen in z'n bast * - Ik hoop dat je succes zult hebben met je Boeddha 2.. Het wordt tijd, tijd, tijd dat je weer eens een goede slag maakt! Wanneer komt de Pouchkine uit? Ik beloof je dat ik over de Shakesp. vert. zal denken, maar vrees dat {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} het zooiets zal worden als met het gymnastiekboekje van Muller 3., dat ik in Gistoux reeds op het nachttafeltje had en dat ik op reis heb meegenomen en dat hièr weer op het nachttafeltje ligt, maar waar ik alleen nog maar naar heb gekeken. Ik heb ook die ridicule proleet met zijn haar en brosse en zijn verstompt aangezicht vele malen bestudeerd, zoo in diverse standen, maar ik word er niet mager van. - Wat betreft je serie, hoef je overigens vooreerst niet te ‘zorgen’; Anth. Donker heeft een Sh. stuk klaar; n.l. Driekoningen-avond, dat in October enz. in De Gids komt. Zou je verder niet aan Slau een vert. kunnen vragen? die vertaalt met groot gemak en veel beter dan ik. En voor een komieke Shakesp. b.v. aan Kelk? Mij dunkt dat die Falstaff op een onnavolgbare wijze zou kunnen weergeven! Bijv. The Merry Wives of Windsor (liever dan Henry IV). Defresne z'n buik interesseert mij in geenen deele - zelfs niet met een mes. Laat mij als Cyrano zeggen, of liever in tegenstelling met C.: ...et si le plaisantin est ignoble, je lui sers, Par derrière et non par devant, du cuir et non du fer. Ik zag hem ééns in ‘De Kring’ met zijn typische kantoorbediendeskop; and I glared at him, but he didn't glare back. Volgens Willink is het een notoire schijtlaars. Ik ben benieuwd naar je roman, maar hoop dat hij ‘in wezen en verschijning’ verschillen zal van dien van Jèn Doolert, over de welke je in de Jan. G.W. een uitgebreide bespreking 4. zult aantreffen van mijnE hand. Overigens heb ik Kramers gisteren een Vondeliaansch - of althans Gouden-Eeuwsch - sonnet gezonden voor Buning, wiens constateering dat Erts een dunne bestelling is, ik gaarne onderschrijf, maar die me op de zenuwen begint te werken, met zijn eeuwige goedkoope geleerdheid dat we toch braaf in Vondel en andere Gouden-Eeuwers moeten studeeren. Zijn eigen pastiches van Vondel (op Royaards en zelfs op de engelen) vind ik om op te gaan zitten, verder niets. De man is een èchte degelijke Hollander die het Heil weer eens gevonden heeft - en die blijkbaar niet inziet dat een 20e-eeuwsche Vondel monstrueus zou zijn en méér dan decadent. {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Hierbij het sonnet: Voor-vechter vant Verleên, die ons de rijpe schooven Staeg voor-hangt van een Roem bestendicht door de Dueght, En met een streng Beraedt wijst van het Pad der Jueght De valsche uytheemsche const, die onse Rust sou rooven, Natuer en Nederlandt moeten U eewich looven, Ghy, die tot ons Behout en onghemeyne Vrueght Weer oorsaeck waert zoo DIT elck Neder-lander huegt: Gheen Mof, Franzoys, of Brit, gaet Neêrlants Dueght te Booven! Wat! sou de Gouden Eew niet onse Jueght vergulden? Souden wy aent Verleên niet quyten onse schulden? Ons voeden met een Dueght, die noyt ten eynden raeckt? Wees Ghy ons Voor-beelt dan, die in soo schraele tijden Het gantsche MUYDERSLOT liet in Uw broeck-sack glijden Ent stoer skelet van VONDEL tot Uw Stock-paerdt maeckt. Ik hoop dat hij er zich mee tevreden zal stellen. Maar als hij er in rijm op antwoordt, krijgt hij misschien een tegen-rijm, maar dan à la Tailhade. Ik vind het onder ons gezegd - afgescheiden van zijn biefstukken en cocktails 5., waar ik tot dusver niet bij kwam - een verdòmd vervelende vent, en kan mij après tout de vereering van den heer Van Krimpen voor dien meneer indenken. Hij heeft de mentaliteit van een verkeers-agent. Laat Jan het sonnet lezen en stuur mij allebei je opmerkingen. ‘Broekzak’ is misschien geen 17e Eeuwsch, maar met c's geschreven, wordt het toch erg ‘gelijkend’. Ik heb ook Jacques gevraagd het sonnet na te kijken. De spelling is, dunkt mij, niet slecht - en moet den heer Werumeus toch behagen. Je ziet dat Amsterdam mij niet zóó gaga maakt, als Jan schijnt te denken. Als ik met 1 Febr. die heerlijke tuinkamer krijg, die nu nog in beslag wordt genomen (in de Vossius-straat), hoop ik weer eens {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} wat te werken. Het is alleen zoo vervelend dat mijn paperassen voor een groot deel in Gistoux zijn. Misschien ga ik eens heen en terug om ze op te halen. Vraag Jan of ik dan bij hem kan logeeren. Ik hoop dat Kramers mijn 17e eeuwsch sonnet plaatst - nog in het Jan. nr. 6. Anders zend ik het snel naar de Vr. Bladen. Als het te laat komt, is de aardigheid er wat af. Ik schreef het gisteren, aan tafel, om Kelk te bewijzen dat dergelijke pastiches doodgemakkelijk zijn. Dat imponeert alleen mijnheer Binnendijk, die vreugdekreten slaakt (in Erts) over het feit dat Jany nog vertalinkjes maakt, dat Jacques 2 versjes in 3 jaren piest, dat Nijhoff nog tot een goed, d.w.z. poëtisch, sonnet in staat blijkt, en dat Buning de voedzaamheid van meergenoemden Vondel weer eens heeft bewezen (met meergenoemde pastiche op Royaards). God-God, wat een inferieure mentaliteit! dat is niet meer van een schoolmeester, dat is van een schoolportier, et encore! Amsterdam verrukt mij overigens nog zeer. Ik ben zeer bedrijvig tusschen de Joodsche boekenstalletjes. Ik drink Voorburg, Fosco, Angostura, ik eet bij Dorrius: die heerlijke uitgebreide Hollandsche menu's, waarin de Uitsmijter een eereplaats inneemt. En zeg aan Jan - ende - Atij dat mijn snor mij waarlijk van hoop vervult. Ik wist niet dat ik nog over zóóveel lip-haar beschikte! vooral bij de mondhoeken begint het danig te krullen. Je zult zien, ik kom in de Belziek terug vermomd als Gustave Flaubert! Tot zoover; ik krijg bezoek. Doe mijn hartelijke groeten aan Greet, aan Eef en Minnie als je ze ziet, aan de twee oude Jannen en aan het Mensch Ati (Hart 7.). Ik wacht dus op je verschijning. Vossiusstraat, genaamd naar een vriend van ‘dien meneer’ Vondel, en het nummer is 45. Een hand van je Eddy 388. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 13 januari 1930 Amsterdam, 13.1.30. Beste Jan, Even dit korte briefje in antwoord op het jouwe van vanavond, {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} waarin ingesloten brief van V.d.H. (terug). Blijstra zit bij me te praten, vandaar mijn Hottentotsch. Bespreek de plaatsing v/d stukken 1. met Koning, of ‘beschrijf’ dien meneer. Als het niet anders kan, geef v.d.H. dan den gewonen pijs: f. 15 per artikel, maar laat ons den tekst dan splitsen in verschillende artikels dat hij er nog een fl. 45 à fl. 50 uit krijgt. Wat denk je van dat portret? Dat moet er toch bij. Als Koning het verdomt - wat oer-stom zou zijn - ga ik met den tekst naar Coenen 2. en vraag hem persoonlijk of Gr. Nederland die stukken hebben wil. Vind je niet? Of weet je wat beters? Blijstra laat je vragen wat er eig. met dat stuk van hem (onder ps. Van Kuyck) over Ripperda gebeurd is? En wat met òns interview 3.? Het is een ‘vreemde’ zaak, zou J.v.N. zeggen. Ik schreef vanmorgen een lange brief aan Sander in antwoord op den zijne. Hij zal hem je wel laten lezen, zoodat ik de dingen niet 2× te schrijven heb. Met mijn moeder is het vrijwel hetzelfde. Ik zie hier Willink, Blijstra en Kelk, daarna Kelk, Blijstra en Willink. Van ‘Pom’ geen teeken van leven; misschien zit hij in Parijs. Anders, in de Vliegende Hollander. Het is toch te dwaas dat ik naar Maastricht zou moeten schrijven om die exx. op Hollandsch. Dat kost Sander één order. Zend G.v.d. vier exemplaren! En laat hij die dan uitdeelen: aan hem, aan jou, aan J.v.N. en één opzenden aan Willink, Keizersgracht 538. Ik schrok van je briefk. over de doktersrekening. Je bent dus wèl aan de Joden overgeleverd! Hier zal het wel iets dgl. worden. - Wat die gemeene handelingen aan de postkantoren betreft, ook dààrvoor is Amsterdam te fatsoenlijk. Dat gebeurt hier alleen aan de gracht (in sommige, bizonder daartoe aangewezen) buurten. Schrijf me wat je denkt van mijn dichterlycke hulde aan Werumeus. {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Later meer en beter. Overmogen verhuizen we 4.. Met hartelijke groeten aan Aty, steeds je Ed. Berichten over mijn snor zond ik aan Sander. Veel succes met je litteratuurgeschiedenis (2e lezing.) Ik lees Hildebrand, Klikspaan, Fritz Reuter: complete degeneratie! Allemaal allerààrdigst.......! - Ik ga ook Goethe lezen, in Latijnsche letter maar in ras-Duitsch. Exploten v. Tabarijn 5. in ‘Luchtkasteelen’ is een zeer goed idee. 389. Aan A. Roland Holst: Amsterdam, 13 januari 1930 Beste Jany, Het volgende eigenlijk alleen om je te zeggen dat je me niet meer naar de Marnix-str. moet schrijven, maar naar Vossiusstraat 45. We verhuizen overmorgen. Met mijn moeder gaat het langzaam (vooruit?) Je hebt in De Telegraaf zeker wel dat wijze stukje van je vriend Buning gelezen? (Waarom noemt men hem niet Werumeüs, dat zou veel beter bij hem komen.) Ik heb een Gouden-Eeuwsch sonnet voor hem geschreven, dat ik in D.G.W. of desnoods in de Vr. Bladen zal publiceeren en dat je op ommezijde van dit pampier vindt. Ik heb meer dan maling aan die goedkoope geleerdheid die eruit bestaat ons telkens weer naar die deftige en veelbeproefde 17e Eeuwers te verwijzen; en de Vondel-pastiches van Buning 1. - ik bedoel van Werumeüs, op Royaards, en zelfs op de engelen, lijken mij eenvoudigweg decadent. Zóó armoeiïg en zóó geleend - om niet te zeggen gegapt - hoeft het zelfs in dézen tijd nog niet! Bon. Draai het pampier om en lees mijn pastiche, waarvan althans de spelling, wil ik hopen, aan Werumeüs behagen zal. Op dezen kant is er alleen nog maar plaats voor een ferme hand aan UEd. van UEd.'s Ed. Amsterdam, Maandag 13.1.30 {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Aen den heere J.W.F. Werumeus Buning nae lesing van SEd.'s Rapport betreffende het Jongh-Nederlandts Dichterlyck Jaer-boeck ERTS. Voor-vechter vant Verleên, die ons de rijpe schooven Staeg voor-hangt van een Roem bestendicht door de Dueght, En met een steng Beraedt wijst van het Pad der Jueght De valsche uytheemsche const, die onse Rust sou rooven, Natuer en Nederlandt moeten U eewich looven, Ghy, die tot ons Behout en onghemeyne Vrueght Weer oorsaeck waert soo DIT elck Neder-lander huegt: * Gheen Mof, Franzoys, of Brit, gaet Neêrlandt's Dueght te- Booven! Wat! sou de Gouden Eew niet onse Jueght vergulden? Souden wy aent Verleên niet quyten onse schulden? Ons voeden met een Dueght, die noyt ten eynden raeckt? Wees Ghy ons Voor-beelt dan, die in soo schraele tijden Het gantsche MUYDERSLOT doet in Uw broeck-sack glijden, Ent stoer skelet van VONDEL tot Uw Stock-paerdt maeckt. 390. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 16 januari 1930 Amsterdam, Donderdag. Beste Jan, Ik ontving je vele missiven, maar meende je 2 of 3× geantwoord te hebben! Vanavond schrijf ik nader. Dit alleen hierover, en in groote haast (wij zijn juist verhuisd). {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik vind je spijkers 1. alleraardigst, maar had grààg dat je het staartje van dien over Donker schrapte. Het is in de eerste plaats een verzwakking van het stuk - omdat het een persoonlijke kwestie geeft na een subjectieven indruk van tòch algemeene strekking. Bovendien kan het zijn dat het een smoesje van Donker was, om ‘mijn gevoelens te sparen’. Ik wil, als het moet, wel ruzie met hem hebben, maar dan nog sla ik voor de ‘ingewijden’ (en dit heele staartje is een stukkie voor ‘ingewijden’) een mal figuur, of liever een verdacht figuur, want het eerste wat de jongen nu denkt, is dat ik eigenlijk erg teleurgesteld was niet uitgenoodigd te zijn en dat ik mij toen bij jou ben gaan beklagen... Als je het ding absoluut erbij wil, soit! ofschoon zeer tegen mijn genoegen. Ik heb er één zinnetje in gerectifieerd, n.l. inpl.v. ‘de uitgever schrapte je naam van de lijst’ - ‘de uitgever voelde er niet voor’. Dàt n.l. schreef hij, en dat zou ik er zeker zóó in willen, met het oog op een explicatie tusschen D. en mij. (Je begrijpt dat ik mij niet in alles achter je kan verschuilen: ‘Greshoff heeft het stuk buiten mijn weten er in gezet’, ‘Greshoff heeft me verkeerd begrepen’ (wat dat citaat betreft), enz.) - Ik stuur de proeven door naar de Holl. Drukkerij 2., maar had heusch graag dat je een expressbriefkaart daarheen schreef om dat staartje te schrappen. Het stuk - de spijker - zal er trouwens door winnen: de laatste zin (na dat manifest v.d. mauvais garçons): ‘maar... dit gaat er als natuurboter in’, is de meest waardige klap op de vuurpijl. Als jij mij nu ook verkeerd begrijpt, wordt het huilen. Maar ik denk dat 5 minuten, of misschien één minuut nadenken, je zullen doen inzien dat ik gelijk heb. - Met de firma Van Loghum etc. raak je over een tijdje wel over wat anders slaags. Bovendien raak je hier {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} die firma niet (zooals Kramers schijnt te veronderstellen) maar Donker, en persoonlijk. Vanavond schrijf ik je uitgebreid. - Ik ben minder ‘mondain’ dan je denkt, maar scharrel tusschen een zieke moeder en dito vrouw, en zit op het oogenblik, om met jou te praten: op bril 3 van de verhuizerij. Ik zal Koning ook schrijven (je had me niet opgegeven waarvoor ik hem schrijven moest - ik dacht dat het was over V.d. Hoeven.) Geef mij het adres van Sander's familie in Maastricht: het nieuwe adres. Dan schrijf ík ook over die boekjes op Hollandsch! Tot straks! Je Ed. 391. Aan W.A. Kramers: Amsterdam, 16 januari 1930 Amsterdam, 16.1.30. Beste Wynand, Dank ook voor de tweede lezing (retour) van Sonnet. Als je het ding i/h Febr.-nr. wil hebben is het mij goed. Ik stuur je het eerstdaags dan nog op. Heb je nu die drukproef over Den Doolaard? Ik ben er erg op gesteld die gecorrigeerd terug te zenden! Van Jan kreeg ik een proef van zijn spijkers. In het stuk over Donkersloot verzocht ik hem zooeven per expressebrief het staartje te schrappen. Die mededeeling kwam n.l. van mij, en ik vind het onaangenaam dergelijke persoonlijke kwesties in een stuk van meer algem. strekking gemengd te zien, te meer waar dit mij in een valsch licht stelt tegenover Donker. Misschien was het een smoesje van hem ‘om mij te sparen’ en in ieder geval wordt de U.M. dus niet geraakt, maar hij. Het stuk is overigens uitstekend; het wordt door dit staartje zelfs verzwakt. Ik schreef dit alles aan Jan en verzocht hem een expressebriefk. aan de Holl. Drukkerij te zenden om dat staartje te laten vervallen. Wil jij er zoo noodig dus ook nog het jouwe toe bijdragen dat dit stuk aangehouden wordt tot het laatste moment, d.w.z. tot er een briefje van Jan verschijnt - of niet verschijnt. Later meer. De hand van je E. Het adres 390 Marnixstr. wàs goed - maar mijn moeder had toen {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} nog geen ruzie met haar huisjuffrouw! Nù is alles bijeen in de Vossiusstraat. 392. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 17 januari 1930 Amsterdam, 17.1.30. Vossiusstraat 45. Beste Jan, Ik heb je gisteravond niet meer kunnen schrijven, vanwege het bezoek van den heer Slauerhoff, met wien ik ben uitgetogen tot zelfs over het IJ, maar met wien ik het niet bepaald gezellig heb gehad. Hij heeft voortdurend een soort galgenhumor waar ik slecht tegen kan en die allesbehalve ‘aardig’ is, met het gevolg dat elk samenzijn een soort prikkeling over en weer wordt. Ik blijf hem beschouwen als een vriend, en een dien ik niet graag missen zou, maar als dit zoo moet voortgaan zal ik mij de taak opleggen om - juist om hem als vriend te behouden - den omgang met hem te staken. Wij hebben overigens gegeten in dat Indisch restaurant waar ik ook jou aan de rijsttafel wou hebben 1., maar daar zie ik nu van af, want behalve de atjar en de chutney (die men ook in fleschjes koopen kan) was de rest meer dan dun. De heer Kelk heeft zich echter aan al deze poespas te goed gedaan en als conclusie geformuleerd dat er ‘vele aardige smaakjes bij waren’. - Voor mij was het avondje - vnl. door Slau - van a. tot z. een mislukking. Vanmorgen je telegram, waarvoor dank. Ik hoop nu maar dat Kramers die menschen van Baarn tijdig bereikt. Ik schreef hem gisteren ook een kaartje (dat er wschl. bericht van je zou komen) en ontving vanmorgen een kaartje terug, echter zonder verder bericht hieromtrent, omdat je telegram toen natuurlijk nog niet gekomen was. Aan Koning heb ik zoonet geschreven. Verder heb ik van de post de stukken van V.d.H. gehaald - een lijvig pak, voorwaar! In ieder geval geeft hij wààr voor het geld. Ik heb hem naar Nice geschreven dat wij op dat portret van de koningin van Napels 2. gesteld waren (en dat hij het natuurlijk terug kon krijgen). Ik heb al dat proza {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} nog niet gelezen, maar zal er eerstdaags toe overgaan en je dan eerlijk schrijven wat ik ervan denk. Dat stukje over Oom Paul 3. vond jijzelf toch ook erg aardig? En Jany! en iedereen die het gelezen had... Natuurlijk zal ik, waar noodig, het zaakje op-en om-werken. V.d.H. zelf schreef me trouwens dit te doen. De arme man verkeert in berooide omstandigheden en had last van pijnlijke, naar binnen gesprongen spat-âren, en was moederziel alleen in een villa van vrienden (waar hij zijn eigen potje moest koken, enz.) toen hij dit schreef. Het is eigenlijk een zielige figuur, die alleen nog maar leeft op zijn souvenirs. - Op een keer dat hij weer vele mooie verhalen deed aan een Holl. dame, voor wie hij veel sympathie en hoogachting had, zei hem die dame, die stijf in de theosofie zat: ‘Wat praat u toch altijd van het verleden! van allerlei voorbije dingen die niemand meer interesseeren! inplaats van u met de toekomst bezig te houden’, enz. (Het mensch dacht natuurlijk aan het rijk van Krishnamurti, de eerstvolgende wedergeboorte, enz.) Van der Hoeven was erg ontdaan, juist omdat hij zooveel voor die vrouw voelde. ‘Mon Dieu. madame, zei hij toen, comment pouvez-vous me parler ainsi? Laissez-moi du moins mes souvenirs!’ - Ik vind het een poignant verhaal - dat overigens niet hij mij gedaan heeft, maar Whitbrooke, die bij dat gesprek tegenwoordig was geweest (maar die het vertelde als een soort van grap.) Ik heb lust dien V.d.H. op Gistoux te vragen; dan kan jij ook nog eens persoonlijk kennis met hem maken. Jany schreef mij net een prentkaart met ‘bravo’ voor mijn 17e-Eeuwsch sonnet en het bericht dat hij met v.d.H. bij Wh. 4. gedineerd had: ‘hoogst gezellig’ - waar ik niet aan twijfel. Jany en ik zeiden tegen elkaar: ‘Het is eigenlijk heelemaal iemand voor Jan.’ Jij zou je ononderbroken met hem kunnen amuseeren. Ik denk dat ik vanavond of morgen wel weer een kattebel van je krijg met antwoord op mijn verzoek dat staartje te schrappen, en met het adres van Sander z'n vader z'n drukkerij. Ik schrijf dan onmiddellijk voor die Holl. exx. naar Maastricht. Blijstra is kapot van Nutteloos Verzet 5., dat hij mij gewoonweg be- {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} nijdt, zegt hij. Hij beweert dat hij nooit zoozeer (bij een Nederl. schrijver) het gevoel heeft gehad van: dàt had ik zelf willen schrijven. Ik geloof hem ook wel, want hij wil grààg dezelfde richting uit. Als dit allemaal mij nu maar kon troosten over mijn tegenwoordige onvruchtbaarheid en onrijpheid, dat is het woord, om iets breeders te geven, dien roman of wat anders, maar in ‘verhalend proza’. Ik kom meer en meer tot de ontdekking dat dit soort proza een heel ander soort kracht vereischt dan de poëzie, dat de poëzie zeer zeker een superieur, maar ook een verdómd bevoorrecht genre is, en dat summa summarum een Stendhal nog heel wat anders is dan een Baudelaire! (Jany zou hier tevreden lachen, maar als ik Baudelaire zeg, heb ik voor mijn gevoel 2× Rosetti gezegd.) Ik heb nog een onaangename nasmaak van mijn ‘omgang’, gisteravond, met Slau. De (mogelijk oppervlakkige) maar charmante vriendelijkheid van Nijhoff is dan toch ook wat waard. En als ik denk aan Malraux, die zoo door-en-door vriendelijk was, en zich van overal heeft vrijgemaakt om met mij te kunnen praten, en die mij eigenlijk op de mannelijkste (en delicaatste) manier heeft trachten moed in te spreken. Slau doet mij in zijn gedrag denken, niet aan een ‘grand inquiet’ zooals hij schijnt te willen, maar aan een slechtopgevoede kwajongen, zonder meer. Ik heb mijn snor weer afgezworen, omdat ik vond dat ik niet op Flaubert begon te lijken - wat ook al niet zoo èrg prettig is - maar potdoome op Herriot!? awoke one morning and found myself looking like Hèrriot! 6. (So I shaved myself very quickly.) Ik hoop dat ik je op alles heb geantwoord. Mocht ik iets vergeten hebben, dan hoor ik dat zeker wel spoedig. Tot nader in ieder geval; ontvang, met Aty, veel hartelijks van je Ed. P.S. Het sonnet komt in de Febr. D.G.W. Ik zond het dus aan Kr. terug. {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} 393. Aan W.A. Kramers: Amsterdam, 17 januari 1930 Amsterdam, 17.1.30. Beste Wijnand, Ik kreeg ook van dien goeden Jan een heuschig (of is't met een z) Telegram, om mij van den goeden afloop dezer quaestie (mooie spelling) te verzekeren! Zóóveel ongerustheid was niet noodig geweest; eenige haast was alleen vereischt vanwege die Amerikaansche nauwgezetheid welke tegenwoordig betracht wordt in die Hollandia-Drukkerij. Ik had geen grijze haren gekregen als ik het zonder de vriendschap van Anthonie had moeten doen, maar in dit geval leek de situatie mij wat onplezierig (Vlaamsche expressie). Ik heb Jan dat smoesje van hem niet verteld, om mij door hem (Jan) bloedig en in het publiek te laten wreken; het zou voor dien goeden Donker - aan wien ik werkelijk nog niet het land krijgen kan, al verdraagt hij misschien slecht zijn vele bekroningen en al wil hij de critiek saneeren - het zou voor dien edelen jongenman Donker, herzegge ik, net geweest zijn of Jan en ik heel speciaal de koppen bij elkaar hadden gestoken om hem het niet uitnoodigen van mij (en van Jan) eens ‘fijn betaald te zetten’ met een hak in zijn ‘onder-leider-schap’. Ik begrijp verdomd niet hoe jij gelooven kon dat Van Loggem enz. aan dat staartje aanstoot genomen zouden hebben. De éénige man die daar voor een lui werd uitgemaakt was Donker - die het heele stuk door al voor niet veel minder wordt uitgekreten - en ditmaal met een uit den Donker opgerakeld bewijsje. Om aan Van Loggem c.s. te denken, zou men bovendien eerst moeten aannemen dat het smoesje wààr was. Ik heb dat nooit gedacht, en Jan - geloof mij - ook niet. Het was, zooals ik Jan schreef, een ‘vriendelijkheidje’ van Donker, waarop ik trouwens vriendelijk verneukeratief geantwoord heb. (Ik schreef hem 1. n.l. dat ik in dit geval hèm ongelijk, en zijn uitgevers gróót gelijk moest geven, aangezien ik meende te behooren tot het soort verschijnselen dat door zijn saneering juist grondig uitgeroeid diende te worden.) De heele historie was geen woord verder waard. Ik vertelde Jan die historie bijwijze van ‘vergelijkende studie’: t.w. Jan van Nijlen was in optima forma uitgenoodigd; Jan (ònze Jan) heelemaal niet; en ikke ontving dat smoesje. That was all, d'you see? daar hoefde de Waereld nu niet van te weten. Ik blijf er overigens bij dat de ‘spijker’ nu veel krachtiger - en {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} vooral veel doeltreffender - is geworden. Men kan nu gelooven aan een ‘heilige’ verontwaardiging! Al die persoonlijke prikjes zijn onnoodig, en Jan heeft al genoeg de reputatie van een ‘vriendenman’ te zijn. Mij rest nu nog ook jou te danken voor de betoonde snelheid en de genomen moeite, en mij te teekenen, als steeds, gaarne je E. P.S. - Ik ben après tout blij dat ik mijn sonnet nu in de volgende D.G.W. zal zien geëtaleerd (over 2 kolom), inpl v/het in De Vr. Bladen te moeten zetten; ik ben nu maagdelijk gebleven van die contacten. 394. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 17 januari 1930 Amsterdam, Vrijdagavond. Beste Jan, Daarnet kwam je expresse-brief, waarvoor nogmaals dank. Inderdaad, je hebt mij meer dan snel ‘bediend’, om je te citeeren; maar in dit geval was het aan één kant wel noodig. Ik bedoel: aan den kant Gulden Winckel, omdat wij vandaag al den 17en zijn. Wat mij betreft, je had mij gerust met een normaal briefje kunnen inlichten. Maar zóó is het natuurlijk wel héél mooi!... Dus, ten derde male: dank. ‘Heb dank, o meester.’ Ik wil, zooals ik je schreef, gerust ruzie hebben met Donker. Maar in déze omstandigheden liever niet. Het lijkt - het léék, net of wij de koppen bij elkaar hadden gestoken ‘om het hem nu eens netjes in te peperen’. En après tout: hij heeft in het overige stuk méér dan genoeg op zijn pockel gehad; je wou hem toch niet villen? Zóó kwaad is die jongen nu ook niet; hij is wat hij normalerwijs moet zijn; als wij te veel van hem hebben gedacht, lag de fout aan òns. - Bovendien blijf ik erbij dat je ‘spijker’ voor den buitenstaander nu doeltreffender is geworden (en wschl. ook voor Donker zelf). Iedereen kan nu gelooven aan een heilige verontwaardiging, van man tot man, zonder ruggespraak en andere samenzwering. De heer Greshoff heeft het manifest van den heer Donker 1. ontmoet - en {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} hoe geschikt de heer G. den heer D. overigens ook vindt - dat manifest heeft hem nu eens de dampen aangedaan. Het zou mij niet verwonderen als hij je erover schreef. Hij zal het natuurlijk beroerd genoeg vinden, ook zooals het nu is: herinner je dat hij meermalen schreef hoe sympathiek hij je vond. Ik in zijn geval zou je een verklaring geven - en misschien vragen (ofschoon je ‘spijker’ duidelijk genoeg is!) - Dat Van Loghem er werkelijk tusschen gezeten zou hebben, geloof ik niet * Hij heeft er bij het opmaken van zijn lijstje heusch wel zélf aan gedacht dat hij mij niet bij Coster onder dak kon brengen. Het was dus een ‘vriendelijkheidje’ van hem om mij dat zoo te zeggen - op welk ‘vriendelijkheidje’ ik vriendelijk verneukeratief geantwoord heb. Voilà. - Voor het overige schrijf ik hem niet meer, schrijft hij mij niet meer, en zal het mij heusch geen leed doen als de toestand zoo blijft. - Maar de pèst heb ik nu heelemaal niet aan hem, ik vind hem zelfs nog altijd, al is het dan in zijn soort, een heele geschikte jongen, après tout, dus... Dus als dat staartje absoluut noodig was geweest, dan had je het kunnen laten staan. Maar het schrappen ervan komt zelfs je stukje ten goede, croyez-moi, cher ami. Die aanhalingen uit Clemenceau - vooral de eerste! - zijn prachtig. Je moet ze als ‘snipper’ 2. in D.G.W. zetten. - Tot hier voor vanavond. Groeten aan allen en de hand van je Ed. 395. Aan J. van Nijlen: Amsterdam, 17 januari 1930 Amsterdam, 17.1.30. Beste ouwe Jan, Ik heb een drukke correspondentie achter den rug, maar moet dit briefje er ook nog bij afmaken. Van den anderen ouwen Jan krijg ik noodkreten, duwen en jeremiaden om ‘antwoord!’ Het schijnt dat ik niet genoeg antwoord. Maar heerejé, heb ik dan zooveel te vertellen?... Met mijn moeder gaat het nu wat beter; vooral de nieuwe omgeving doet haar veel goed. Wij zijn nu veel ruimer gehuisvest (in de Vossiusstraat 45, dat is dus ook mijn nieuwe adres), en de buurt is ook veel rustiger, en wat je hier in Holland noemt: netter. Met Si- {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} mone blijft het kwakkelen. Ik ben weer bij een dokter geweest, die haar weer een nieuw soort tabletten heeft toegestopt. Maar de hoofdpijnen houden aan; hoe zou het anders? Hoe gaat het bij jou thuis? Wat een rampen met Charles 1.! Gelukkig dat hij ze weer betrekkelijk gauw te boven is gekomen. Ik hoop dat hij nu niet aan een 3e kwaal is begonnen - immers, alleen de goede dingen bestaan uit 3. En hoe maak jij het?Jany zei me dat hij je nog extra om die verzen wou schrijven. * Ik hoop van harte er nu spoedig een paar van in De Gids te zien, op welk blad mijn moeder gemeend heeft zich te moeten abonneeren. Hubertus 2. heb ik hier en daar nog verbeterd. ** Het Drama v.H/a/Zee kwam er in Januari in en bracht mij honderd florijnen op, wat een prachtige betaling is; ik kan niet anders zeggen! (Ik had gerekend op fl. 84.) Ook Van Schendel schreef een nieuw verhaal 3., dat zoo goed moet zijn, zegt men (ik begon er nog niet aan), en verder Jany! die uitkwam met een zéér leesbare ‘essay’ over Sirenische Kunst. - Ik heb nu ook De Afspraak voor een 4e keer gelezen, en begin er nu achter te komen (op sommige passages en zinnetjes na). - Verder is het blad van je vriend Van Eyck 4. uitgekomen met een eerste nummer, waarin een inleiding waarvoor hij de Ouwehoerenprijs voor de hééle Nederlandsche Literatuur verdient; en de rest aan die inleiding aangepast. Het heele geleuter kost fl. 2,50. Is het niet om te huilen? Slauerhoff wou er met mij samen een vaers op schrijven. Het is te doen - maar waarvoor? Iets zóó vervelends, sterft vanzelf een vroegen dood. Ik lees weer eens Flaubert, en verder Goethe! Eigenlijk nieuws heb ik niet. Dit is maar een vriendschappelijk {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} praatje. Ik voel nog altijd veel voor Amsterdam, maar niet veel voor den Amsterdammer (qu'on n'a qu'à gratter pour trouver le juif 5. - als de Jood er niet reeds duimendik op ligt). Wat mij ook hindert is het verdomde ‘aksjint’ dat je den heelen dag hoort, en met zoo'n overtuiging uitgebracht! Nu Jan, tot nader. Je hebt mijn nieuw adres. Hartelijke groeten thuis, ook van mijn moeder en Simone, en de hand van je Ed. 396. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 18 januari 1930 Amsterdam, Zaterdag. Beste Jan, Twee briefkaarten van je zijn mij nagekomen, sedert ik je - hoe lang is 't geleden?! - mijn laatsten brief schreef. Nieuws? O ja. De huisheer van mijn moeder is vanmorgen om 7 uur door den huurder van de bovenverdieping eerst bijna het venster uit, en daarna volkomen de trappen afgesmeten, hetgeen erg veel lawaai maakte in huis. Het meubilair boven schijnt bijna geheel afgebroken, en de vrouw van den huisheer liep den ganschen dag door het huis met een rood gelaat, zeer nat van tranen. Mijn moeder is er erg van geschrokken en ik ben, naar het schijnt, den ganschen dag onuitstaanbaar geweest van strijdlust. Je n'y peux rien - c'est l'odeur de la poudre! Er zijn menschen die ik absoluut niet begrijp. Na van de trappen geneukt te zijn, is de huisheer van mijn moeder in het Vondelpark gaan wandelen, d.w.z. zijn vrouw zond hem uit wandelen ende hij gehoorzaamde haar. Hij was bleek, bevend en zwijgzaam. Ik volg hem daarin van ganscher harte. Als ik door een 2 of 3 × sterkeren vent om 7 uur 's morgens van de trappen was gelazerd, zou ik ook bleek, bevend en zwijgzaam zijn geworden. Mààr nù!.. Tegen etenstijd komt de man weer thuis, nog altijd bleek, bevend, enz. maar met de merkbare neiging zich overal te verstoppen. De andere vent, de stèrke vent, (de vent is masseur) komt ook thuis, slaapt in hetzelfde huis, praat met de vrouw van den huisheer, doet volkomen als een sterke vent die thuis is, heeft zijn biceps laten voelen door de dienstmeiden van mijn moeder, die hem hoogelijk bewonderen... En hier volg ik den huisheer heelemààl niet meer. Ik manifesteer {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} mijn ongenoegen; en iedereen in den huiselijken kring vindt dat ik ongelijk heb, dat ik mij niet met die zaken heb te bemoeien (geen haar op mijn hoofd dat er aan dènkt), dat ik mij altijd voor flinker dan een ander houd (peut-être... cela dépend de qui), dat ik de menschen zenuwachtig maak, enz. Het is allemaal mogelijk; maar kan ik er iets aan doen als ik mij voortdurend in de plaats van den huisheer moet denken? Andere menschen slapen slecht als er boven hen iemand ligt te sterven; mij zou dat vrijwel om het even zijn, maar zoo'n spieren-manifestatie in huis werkt ontzettend op mijn imaginatie. Ik zou dien huisheer willen opstoken (maar dat doe je niet) of willen lubben omdat-i zoo'n fluim is (maar dat doe je nog minder). En toch gaat mijn sympathie naar den zwakste. Het zou bèst mogelijk zijn geweest dat ik door een 3 × sterkeren masseur de trappen van mijn eigen huis zou zijn afgelazerd. Maar het zou absoluut niet mogelijk zijn dat er tusschen dien masseur en mij dien verderen dag niets meer voorviel, dat hij met mijn vrouw praatte, dat hij den nacht onder hetzelfde dak doorbracht, enz. Hier sta ik versteld, als een kind van 6 jaren, om zóóveel menschelijke platheid en misselijkheid. Als een vent 3 × sterker is dan jezelf ga je hem niet te lijf - vooral niet wanneer hij je al lijflijk de trappen heeft afgelazerd. Maar je gaat niet wandelen in het Vondelpark. Je gaat en koopt, of leent, of gapt een pistool, of een voorhamer, of een ploertendooder of wat je wilt - als het maar goed genoeg is om het verschil van kracht, met den 3 × sterkeren masseur, aan te vullen. Je zorgt dat je absoluut geen risico meer loopt om te verliezen, dat er van winnen of verliezen zelfs geen sprake meer kan zijn. Je gaat desnoods op den loer liggen, achter een deur, onder een raam, precies zooals dat het beste uitkomt, onder de trap desnoods, en dan sla je hem een gat in zijn kop of schiet hem een ander soort gat door zijn zielement. Dat kan 1. goddôme toch niet anders? Dat je daarover nog pràten moet en dat de menschen om je heen naar je kijken met zoo'n leep gezicht van: ‘nu ja, dat zèg je wel, maar...’ enz. Ik geef je mijn woord bij al wat heilig is, en met de permissie van mij anders 12 × in mijn open bek te spoegen, als ik het niet deed. Ik bezweer je (jou of een ander) dat die masseur, al was hij 3 × sterker dan zichzelf, dien avond géén rustigen nacht zou doorbrengen in hetzelfde huis, tenzij hij mij nogmaals te slim af was en mij den nek omdraaide. Maar dan zou hij verdòmd slim moeten zijn: - slimmer dan elke masseur van het wereldrond. Ik vind het ge- {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} woonweg een beleediging als iemand anders van je zou denken! Slau was het ditmaal goddank geheel met mij eens - wat mij weer erg met hem verzoend heeft. Overigens was hij minder zuur, maar wel erg somber. Hij heeft het echt beroerd daar in Utrecht 2. en is ook physiek verre van goed, loopt met erg opgetrokken schouders en stijve beenen, heeft last van asthma, geeft over op straat, etc. Men zou graag wat voor hem doen, maar het is o zoo'n lastige rekel om bij het goede eind aan te vatten. Dingen die je met de beste bedoeling zegt, vat hij verkeerd op, en van dingen die hij niet zegt, schijnt hij te willen dat men ze meteen goed zal raden. Hij slaapt vanavond in een klein kamertje bij mijn moeder, want Simone en ik zijn naar onze oude kamer in de Marnixstraat, tegenover 390, teruggekeerd, omdat wij ons in dat kamertje nauwelijks konden bewegen. Met 1 Febr. eerst komt in de Vossiusstraat 45 een heerlijke tuinkamer voor ons vrij (beneden). - Schrijf rustig verder naar de Vossiusstraat; wij zijn er niettemin altijd! Wat nieuws verder? Simone klaagt sedert een uur over vreeselijke oorpijn en slaapt nu met een doek om het hoofd. Als dat ook maar niet op een operatie uitdraait. Ik zie den dokter al bezig een stukje uit haar schedel te beitelen (of is het met een ij? een verontrust echtgenoot raakt in den war met die dingen). God-God, wat is het leven toch lastig door allerlei stomme zaken. Ik las vanmiddag - was het ter kalmeering van mijn geprikkelde lagere instincten? - de Verzamelde Gedichten van Jacob Winkler Prins. Wat was dàt toch ook een ontzettend oud hoertje! Jij klaagt wel eens over Perk - maar daar is Perk toch een bron van geest en vernuft bij! Dat is nu werkelijk het sonnet en het niet-sonnet 3. in zijn stomste manifestatie! En die man waant zich voortdurend een dichter: spreekt over het huis van den dichter, de taak, het humeur van den dichter, de gedàchten van den dichter (Godbetert!) en wat dies meer zij. Ik geloof dat er maar één vervelender poëet in de Nederl. letteren wordt aangetroffen en dat dat die juffrouw is waar Jacques laatst een stukkie over in D.G.W. heeft gezet 4.. Die verzen konden {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} hier misschien nog wel onder... Maar overigens! ik geloof verdomd dat Dop Bles nog pittiger is, al is het dan ook door Carmen d'r schmink. Maar ik ben niet zooals jij: zoo doordrongen van dejan Salie-geest van Holland. Ik heb af en toe nog een blijde verwachting, een soort kinderlijke hoop. Ik heb nu naïeflijk besloten het proza van vóór '80 eens te gaan lezen, die heerlijke, kalme opstellen van menschen als Potgieter, Jacob Geel, Jonathan, Van Koetsveld, Vosmaer (Vogels) en dgl. Misschien heeft dat tòch nog een zekere charme - al is het die van de oudheid. Dat is toch beter, dunkt mij, dan Jo Küller 5. en die andere schrijvende dames van tegenwoordig. Het lijkt mij ook zoo kranig eigenlijk, om met zoo'n overtuiging en zoo'n tóón te schrijven over 1001 onderwerpjes van niets. Kom kom, dat ga ik toch maar weer eens probeeren.... Wat nieuws vèrder?... ‘Poms’ Storm * wordt opgevoerd - vandaag voor de eerste maal, meen ik. Hij zal dus wel hier zijn, maar ik zag hem niet. Ik ging niet naar dien Storm en voelde evenmin voor Slau's uitnoodiging om wat in de Kring te gaan kijken. Wat daar te kijken valt, goeie hemel, daar kan je je als eerlijk burger alleen voor schamen. Al die slechtgespeelde en koppig-volgehouden rolletjes (als het bij kijken blijft) en al dat would-be-levenswijs gepraat, of anders: gepontificeer over de Nederlandsche kùnsten (als het tot hooren komt) - neen, je moet het bepaald om de borrels doen, of om jezelf te vertoonen, dunkt me. Buning zit er veel, zegt men; en die andere groote man: Defresne, de groote dramaturg met het kleine chef-de-rayon's gezicht. De heer Ilya Ehrenbourg heeft er onlangs een lezing gehouden over de Russische letteren vergeleken met de Fransche, zeer in het nadeel van deze laatste natuúrlijk, en heeft zijn groote vakkundigheid bewezen met sneers tegen de ‘inquiétude’ van de Fransche jongeren (applaus in de zaal) en uitspraken als: ‘Chénier, produit typique de la Révolution’. Debat gewenscht, maar wie hield er niet stijf zijn bek? de anderen waren gehéél overtuigd dat ze er nog minder van wisten. Ik was er niet (Willink vertelde mij dit voorgaande), maar als ik er geweest was, had ik ook mijn bek gehouden, je te l'assure. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit land heet welingelicht en is het te veel. Maar de grachten hier zijn mooi. - Hartelijke groeten en de hand van je Ed. Advies van Slauerhoff over Nutteloos Verzet: ‘Ik heb het heelemaal gelezen. Het was zéér spannend. Het zal hier nòòit gewaardeerd worden’. - Et v'là. 397. Aan J. van Nijlen: Amsterdam, 18 januari 1930 Beste Jan, Hierbij de verzen die ik voor het grootste deel in Lugano schreef. Zeg mij eens hoe je ze vindt. De aanstrepingen op zij zijn van Jany; dat zijn de regels die hem erg bevallen. (Ik begrijp niet goed waarom hij ook niet de laatste strophe van De Wachtende II heeft aangestreept: ‘Alsof dit klein bestaan, enz.’) In Amsterdam schreef ik nog een sonnet voor Buning, die na in Erts Vondel gepasticheerd te hebben, in De Telegraaf geklaagd heeft en de jongelui, bij wie de Fransche en Duitsche invloeden weer zoo merkbaar waren, voor de zooveelste maal naar de Gouden Eeuw, en Vondel in top, verwezen. Dit sonnet vind je op den achterkant van deze bladzij 1.. Het komt in het Febr. nr. van D.G.W. Tot zoover, ditmaal. Ik schreef je gisteren. Je Ed. Amsterdam, 18.1.30. 398. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 20 en 21 januari 1930 Amsterdam, Maandagavond. Beste Jan, Je brief kwam zooeven en deed mij half geamuseerd, half weemoedig glimlachen. Allereerst dit: als je je werkelijk uit D.G.W. terugtrekt, en ik kan er je éénig plezier mee doen, dan is het een uitgemaakte zaak dat ik er ook niet verder in publiceeren zal. - Maar ik heb zoo'n idee dat dit alles zich vanzelf en snel schikken zal. Die goede Wijnand schrijft je natuurlijk snel een briefje om te zeggen {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} dat hij het stukje over Jo 1. wèl opneemt, ongewijzigd en al, en dan is de zaak weer voor een tijdje in orde. Hij zal een bevlieging van revue-directeuren-voorzichtigheid gekregen hebben. Het idee je dat ding terug te zenden was anders wel dwaas. Of men neemt je zooals je bent, of men neemt je niet, dat is toch duidelijk. Ik zal Kramers er overigens niet over schrijven: vooral omdat ik bijna zeker ben dat deze affaire zich tusschen jullie beiden vanzelf wel regelen zal. Na mijn stuk over Gide 2., waarvan ik vanmorgen de proeven terugzond, heb ik geen copy meer ten Gulden Winckel liggen; dus - als de brouille gehandhaafd blijft, hoor ik dat wel bijtijds. Ik dacht Donderdag naar Jacques te gaan, maar mijn moeder is weer erg benauwd en zoo - en de huisploert hier is halfgaar, wat niet bepaald zenuwstillend is, en voor mijn moeder precies wat ze niet hebben moet. Ikzelf ben met den vent éénmaal bijna slaags geraakt (ik ben zoover gegaan hem een verzoling te offreeren), en heb hem ééns, koel en bedaard en uitgebreid, verteld wat ik van hem dacht; maar hij gaat rustig voort ons op velerlei manieren te pesten, omdat hij er zelf wschl. niets aan kan doen. Vanmorgen heb ik aan zijn vrouw gezegd dat hij beter deed mij niet meer onder oogen te komen, aangezien ik op het punt stond een ongeluk aan hem te begaan. Hij is nu weer heel stil geworden en er wordt gezegd dat hij morgen voor een paar weekjes naar Zeist zal gaan. Het heele huis (er zijn behalve wij nog 3 ‘inwoners’) heeft de pest aan hem, et il? a de quoi! Ik kan mij nu voorstellen dat die masseur hem de trap heeft afgelazerd! Met zijn vrouw heb ik erg te doen: het mensch is òp van de zenuwen en wordt door hem geregeld in het vuur gezonden; zij krijgt soms nog wat van de menschen gedaan. De vent is een akelige, koppige, pèstbuil, daarbij onbeschoft en opvliegend - tot men te- {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} rug-opvliegt, dan haalt hij bakzeil. - Maar mijn moeder is er erg van overstuur. Overigens * doe ik niets. Ik kan er niet toe komen te schrijven - deze heele stemming is weer zoo beroerd daarvoor - en de stukken van V.d.H. vertalen trekt mij ook al niet aan. Wat zond die vent een hóóp tegelijk! En dan nog niet eens zeker weten of het geplaatst wordt, want het kaartje van Koning blijft weg. Ik zond Coenen mijn verzen, behalve Voor S. dat Pom achterhield 3.. (Of schreef ik je dit reeds?) Aan Donker zond ik Komen en Gaan. Geen antwoord; mogelijk is hij boos op mij ook. In dat geval kan hij zijn stuitje of zijn voorhout breken - als het maar geen voor-spons is, waar verdomd nog kans op is (arme Martheli!) - Van Sander krijg ik ook het diepste zwijgen en niks nie meer. Ik zal hem nu maar het geld sturen als aanget. brief - Wil je, als de oplage van N.V. nu in Brussel ligt, Germaine W. opbellen en haar uit mijn naam er aan herinneren dat ik nog 5 exx. van haar krijg? Dank; ook voor de andere bemoeienis. Als ik Donderdag niet naar Jacques kan gaan, ga ik Woensdag misschien heen en weer tot Den Haag en hoop er dan Kramers te ontmoeten. Ik zal hem dan over deze affaire met jou spreken en zeggen hoe ik er tegenover sta. - Maar heusch, ik heb het gevoel dat ik ook dàn te laat zal komen. (Houd me op de hoogte.) Wat heb je over Jo liggen roddelen? Ik las 3 boekjes over China en Indië van Borel 4.. Goeie God, dàt is nu commis-voyageurs-mooiïgheid! Wat een hopeloze kerel! Ik onderschrijf volkomen het oordeel van Van Deyssel over dezen kwastelorum: ‘De heer Borel is niet alleen geen kunstenaar, hij is zelfs geen goed journalist. Hij is een passabel journalist.’ - En wat zijn er niet een hoop menschen geweest die hem au sérieux namen; Couperus zelfs, van wien hij het weinige aardigs, dat hij nog heeft, zoo netjes heeft afgekeken. Ik las verder de Gedenkschriften van Van Deyssel. Dat is deftigseniel. Het is een aangenaam en nietszeggend gekout over alles wat {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} niet van belang was in zijn leven. * - Waarom begin jij toch niet eens aan je gedenkschriften? Het zou een héérlijk werk kunnen worden. In den stijl van de spijkers, en rustig alles erin vertellen zooals je het je beste vrind in diep geheim vertellen zou. Publiceer wanneer je wil, maar wacht niet met schrijven tot je ook seniel geworden bent. Hoe gaat het bij je thuis? vertel dààr eens iets van. Stukkies schrijven over heerenmode en gramophoonplaten 5. is een lucratief bedrijf, dat weet ik, maar misschien voor je innerlijken mensch niet heelemààl bevredigend. Als de brouille met D.G.W. dus doorgaat, schrijf dan weer voor jezelf: spijkers, gedenkschriften, verzen... Schrijf nu die serie van 12 artikelen over het jongere proza (brandend vraagstuk!) voor De Groene. I. Houwink. II. Marsman. III. Slauerhoff. IV. Kuyle. V. Helman. VI. Du Perron. VII. Van Vriesland. VIII. Van Duinkerken. IX. Den Doolaard. X. Blijstra misschien. XI. Roelants. XII. Walschap. - Daar hoef je zooveel niet voor te lezen, en dat komt je allemaal nog te pas voor je studie van de Ned. Letteren (nieuwe druk). 6. - Willink brandt van verlangen om je proza over hèm te lezen 7..; hij vraagt me telkens: ‘Zou-d-i het nog doen?’ Waarom doe je dat nou niet? Hij verdient het toch minstens zoozeer als dat akelige mannetje Schobbaerts en die broeders Van de Velde 8. (al hangt er nog geen stukje van hem bij je thuis - maar dat komt nog wel!) - En hoe is het nu met je spijkers voor De Gids? - Antwoord me uitgebreid en gezellig en ontvang met Atie veel hartelijks van de zieke Simone en den bollen Ed. P.S. Dinsdag. Ik krijg daarnet een briefkaart van Kramers, zoodat ik een aanleiding heb om hem te schrijven. Dat doe ik dus straks. {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} 399. Aan de firma Boosten & Stols: Amsterdam, 21 januari 1930 Amsterdam, 21.1.30. WelEd. Heeren, Zoudt U van mijn boek Nutteloos Verzet ten spoedigste vier exemplaren op Hollandsch papier willen zenden aan de volgende adressen: No 1.J. Greshoff, Boulevard Aug. Reyers, Schaerbeek - Bruxelles (België). No 2.A.A.M. Stols, 80, Avenue des Cerisiers, Woluwé - Bruxelles. No 3.J. van Nijlen, 22 rue du Zodiaque, Uccle - Bruxelles. No 4.A.C. Willink, Keizersgracht 538, Amsterdam. (De nummers correspondeerend met die in de exemplaren). Mag ik op een spoedige toezending rekenen? U bij voorbaat dankend, teekent, hoogachtend EduPerron Afz. E. du Perron Vossiusstraat 45 Amsterdam 400. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 21 januari 1930 Amsterdam, 21 Jan. '30. Beste Jan, Het is alleraardigst van je mij zooveel harten onder de (ééne) riem te steken, maar hoe kan ik de onderteekenaren van je petitie 1. iets belòven? Ik zoek naar diplomatieke uitvluchten... Laat ons hopen dat de twee stukjes ‘van mijne hand’ dewelke je in D.G.W. van deze en van de volgende maand zult aantreffen, je voorloopig tevreden zullen stellen - of lasje ze reeds in drukproef, o jij, wien niets verborgen blijft?! Later - als ik hier een beetje behoorlijk ingekwartierd ben - nous verrons. (Nous verrons est un mot magique - qui sert dans tous les cas fâcheux...) Dank verder voor de doopceel van V./d.H. Dat die man nog garde-luitenant is geweest! Officier, tout comme Beyle... {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Ingesloten het antwoord van je vriendje Koning. Wat een rare gewoonte van dien man om ‘letterkundige’op de enveloppe te zetten. Maar het voornaamste vind je beantwoord. Verder een uitknipsel dat Slau mij verzoekt jou door te zenden - omdat jij er wel wat van ‘brouwen’ zult. Stuur het hem anders terug. Schrijf hèm eens een hartelijken brief, hij heeft er meer behoefte aan dan ik, en au fond is het erg aan hem besteed. Neem deze uitknipsel-affaire als aanleiding. Adres: Twijnstraat 26 bis, Utrecht. Ik lees Van Deyssel (kritieken), wat mij erg meevalt. Tot nader. Steeds je Ed P.S. Je bent niet tevreden over Germaine Wouters, maar ik ben het niet erg over onzen vrind Henri Mayer. Hij zendt mij allerlei boeken die hij voor mij opscharrelt voor veel duurder op - ik heb er al meer zoo over gedacht, o.a. bij die verzamelde werken van Multatuli die ik fl. 40.-moest betalen, terwijl er fl. 25. of zooiets instond - en die men hier overal 2. voor fl. 20. à fl. 25. kan krijgen; later bij een z.g. pracht-uitgave van Potgieter, die hij mij fl. 8. zooveel liet betalen, terwijl het ding, zooals ik het nu zie, misschien fl. 4 gekost heeft * - en nu, last not least, zendt hij mij een Ronsard van La Sirène die 20 frs. kost en nog overal te krijgen is, voor fl. 5! - Alles goed en wel, maar dit is de manier om mij onmiddellijk van de firma weg te krijgen. Ik kan niet tegen zooiets. - Schrijf hem er alsjeblieft niet over (ik heb het zooeven gedaan 3.); misschien schikt alles zich nog wel. Maar ik krijg in zoo'n geval - vooral gegeven de ‘vriendschappelijke verhouding’ - opeens een verdomd onaangenaam gevoel over mij, evenals indertijd bij Simonson. Ik zeg jou dit, geheel entre nous, en wacht op nader bericht - of bewijs. En mocht het een ‘bewijs’ zijn, dan is het meteen uit. E. Aan Boosten en Stols heb ik ook geschreven. - Kelk werkt aan een {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} bespreking van mijn 3 boekjes - alle 3 (gele) - achter elkaar. Voor Vr. Bladen 4.. 401. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 24 januari 1930 Amsterdam, Vrijdag. Beste Jan, Ik bèn een wijs man - dat begin ik zelf hoe langer hoe meer in te zien, dus als jij het nu óók al zegt En het zaakje met Kramers is al in orde, dat zie ik van hier. Leve Jo Kuller zonder aanstoot-gevende passage. Ik heb K. geschreven dat hij alleen redenen had om jouw proza over die dame (Jacques zou zeggen: ‘Kulleriade’) te weigeren als je bepaald dingen had gezegd die haar mondaine reputatie aantastten, b.v. dat ze ‘à quatre pattes op een carrefour te Parijs was aangetroffen met het garnaaltje van een verkeersagent in het verkeerde keelgat’ - maar hèb je dan zulke dingen gezegd?? Dat had je dan ook niet moeten doen, dat is niet netjes, Jan, tegenover damessen. De gemeenschappelijke staking blijft je overigens toegezegd. Ik wil zelfs solitair - inpl. v. solidair - staken, ook als het wèl in orde komt, pour peu dat ik er je een planzier mee doe. Wij mannen zijn nu eenmaal op deze soort planzieren aangewezen; wij kunnen elkaar toch niet koppiekrouwen of tusschen de toonen kietelen. Van Sander kreeg ik een briefje en een pak poëzij van Ten Berge 1., ter lezing voor de ‘Luchtkasteelen’. Ik heb sterk vóór geadviseerd, bijna zonder lezen, want dit zijn de boekjes die hij verkoopen kan. Het is minstens even goed als veel ander werk van hetzelfde soort, maar daar hoeft men niet eens naar te kijken. Men zie naar de groote successen van Van Duinkerken. Dus: opnemen - en zonder dralen! - Komt J.v.N. ook in de serie? Hééft hij copy voor 2 vel poëzie? Wat gaat hij dan geheimzinnig te werk! Ik dacht dat hij, alles bijeen, zoowat vijf gedichten had. Ik zal Willink de hem betreffende passage van je brief voorlezen {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} en ben er zeker van - met de wijsheid die mij karakteriseert - dat hij mij zeggen zal, dat ik je vooral niet meer mag hààsten, dat ik je ‘periodes van verlamming’ goèd moet begrijpen, dat er vooral géén dringende haast bij is, en dat ik, nòg vooraller, géén flauwe en would-be moppige toespelingen moet maken op je hebzucht, omdat dit, zelfs onder vrienden, heele delicate kwesties zijn... Ik zal mij strict aan die raadgevingen houden en alvast over het laatste punt mijn excuses maken. ‘Jan! je bent géén hebzuchtige, berekenende kunstkritikus, als zoovele anderen! Slaap weer gerust en ban alle onaangenaamheid uitje trouwen boezem - enz!’ (De rest schrijf je er zelf maar bij, in den trant van mijn wijsheid, wel te verstaan.) In den trant van jouw wijsheid las ik gisteravondje twee stukjes 2.: over anoniem en en de gâteusheid van Chérau; zeer tot schudding van mijn lever, als gewoonlijk. Je wordt nog eens onze Nationale Brompot, als dat zoo doorgaat. Ik zal alvast een grafschrift op je maken, ik bedoel: een rijmpje voor je a.s. monument (Jan Greshoffplein van je geboortestad). Ik hèb geen nr. van de Febr. Gids voor je! Anders had je het al lang. Ik kreeg het zelf niet, waarom is de vraag. Ik werd ook voor een rijksdaalder afgezet, want kreeg fl.22,50 inpl.v. fl.25 voor vijf verzen. Vreemd.... Zoodra het nr. komt, het komt misschien nog wel, zal ik het je zenden. Je journalistieke aanwezigheid in de Chambre des Députés doet mij griezelen. Wat heb je dààr voor een rotwerk op je genomen! Ik hoop dat het met stroomen van de Pactolus wordt betaald, anders kan je beter thuiszitten en kinderboeken schrijven, daar hebben Kees en Jan tenminste nog wat aan. Correspondent van Haarlem's Dagblad!. Jan, het gaat den verkeerden weg op met je. Mijn kostbaas is de lulligheid in persoon. Iedereen hier in huis bedreigt hem met Prügel, en hij weet niet hoe lief of-t-i lachen moet en hoe gedempt spreken om het te ontgaan, tegenwoordig. Maar gappen zal-i tot zijn laatste uur. Van weggaan zal wschl. niets komen, al heb ik nog steeds niet ‘het rustig bezit van mijn kamer’. - Een mooie historie om je later eens uitgebreid te vertellen. {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} De Vuurproef 3. is niet bepaald heel erg goed, maar minstens even goed als veel ander werk dat, voor Holland, ‘goed’ is. Maar ja, als Sander wat beters heeft, moet hij er niet over denken om het op te nemen. In de eerste plaats moet hij verkoop-kansen hebben. Stuur mij dat ding dus gerust terug. - Kelk is opgetogen met het blijde bericht. - Ik schreef Sander dat hij in de eerste serie moest opnemen: een bundel verzen van Maurice, samen te stellen uit: een keuze uit Eros, een keuze uit De Kom der Loutering, de verzen uit De Dichters van het Fontijntje 4. en andere verzen uit dienzelfden tijd, en dan - als Maurice kan en wil - nog latere verzen. Het geheel te noemen bijv. Het Verzaken (titel door Maurice ergens aangekondigd). Die twee eerste bundels van M. zijn geheel uitverkocht en in Holland althans onbekend, en er staan, tusschen veel typisch jeugdwerk door, prachtige verzen in (je weet dat ik er 16 overschreef). Ik heb M. gevraagd mij Eros nog te zenden. Wat denk jij van het idee? M. is als dichter veel te onbekend, en voor de ‘Luchtkasteelen’ zou het een mooi nummer zijn. Als je het met mij eens bent, reken ik op jou om de beide heeren op te warmen. Je bent eigenlijk niet wijs met je gekanker over Holland, of liever, ik zou je kunnen volgen als je Brussel maar niet zoo overheerlijk vond. Tusschen Amsterdam en Brussel il n'y pas de comparaison wat stad betreft, Brussel heeft alléén het voordeel van een grootere goedkoopte. Je houdt niet van Amsterdammers, soit! maar het gros van de Belzen kan je me toch ook gestolen krijgen! Als je je zoo naar voelde in Holland, omdat je uit Frankrijk of Italië kwam; maar uit Brussel! denk je toch éven in: uit dat karakterlooze, griezelig burgerlijke, na-aperige en léélijke Brus-sel. De kleinste gracht van Amsterdam verdrinkt gemakkelijk (wat waarde betreft) het monsterlijke Palais de Justice. En de heele rèst: die al te befaamde Grand'Place, ‘où tout est doré sur tranche comme pour la distribution de prix’, die akelige: èn vieze èn kleine, boulevard van de Midi tot de Porte Louise, die heele bevolking van gracielooze opdemmers die hun niet aan te hooren Fransch of Nederlandsch (met sch) met de overtuiging der domheid uitblaffen. Hier zijn te veel Joden, en het ‘aksjint’ is ook vervelend, maar dààr is het ook niet alles, laten we wèl wezen. Ik hoor je altijd graag kankeren, maar overtuigend is het niet voor {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} me, en ik begrijp Neel Doff als ze tegen je uitvaart: ‘Mais enfin, monsieur, aimez-vous tant les Beiges?!’ Ik vind een Belg repugnant als hij een getrapte Belg is, Vlaam of Waal, peu importe, en nògmaals repugnant, als hij eleganterig Franscherig doet. En andere zijn er niet, op 2 of 3 uitzonderingen na, als Hellens en onze onvolprezen Jan van Nijlen. - Maurice is een geschikte vent bijv., en zeker al 1000 maal beter dan den doorsneê-Brusseleer, maar toch zal zijn Belgischen kant mij altijd beletten mij prettig te voelen met-en-bij hem. - Ziehier eenige kleine bekentenissen in ruil voor je Hollandophobie. Ik ben ook nog altijd geen Holland-wellusteling, maar toch... Om met een synthese te spreken die jouw schilderijenliefhebbershart moet raken: Holland (Amsterdam) heeft Rembrandt opgebracht en België (Vlaanderen) Rubens en Jordaens. Ik weet niet hoe jij er tegenover staat, maar voor mij is Rembrandt, sinds ik zijn groote schilderijen zag, de essence van vijf Rubensen waard, y compris tien Jordaensen. Wat bij Rembrand vuur is, smaak, innigheid, intelligentie, alles wat je wilt, is daar brute kracht, zinnelijkheid en opdemmerigheid. (Wat is 'nen Bels zonder bluf, zulle?) Rembrandt is Shakespeare waard; Rubens is, op zijn best, een amalgaam tusschen Aristophanes en Jan Vos. Het is weer één van die bête koppelingen: Goethe en Schiller, Balzac en Stendhal (in de verkeerde volgorde nog wel), Rembrandt en Rubens. Om Het Joodsche Bruidje te maken of de Danae van St. Petersburg, waarvan ik alleen een reproductie zag, maar die ik mij een beetje kan voorstellen sedert ik Rembrandt's kleuren zag, zou Rubens, als hij vijfmaal zooveel talent had dan het geval is, bovendien nog iets anders hebben moeten zijn dan 'nen Bels. Dit is mijn hartgrondige overtuiging. - Een ander voorbeeld: kan je je een Belgische Couperus voorstellen, en de charme van Eline Vere of Van Oude Menschen in Brussel denken? * Holland op zijn best is dus beter dan de Belziek op zijn best, tot nader order tenminse. En het vulgus is overal even 5. beroerd, en zeker in deze twee landen. - Nou jij weer over de gesteriliseerde trams. Het ‘psychologische’ verschil tusschen ons in deze zaak wordt veroorzaakt door het feit dat jij te lang in Holland gewoond hebt, en ik véél te lang in en om Brussel, naar mijn zin. Brussel heeft eerst een klein beetje bekoring voor mij gekregen sedert ik er - door jou! - eenige aardige menschen heb leeren kennen. Maar als diezelf- {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} de menschen ergens anders woonden: bijv. in Amsterdam, zou het mij eigenlijk veel liever zijn. Er is in Brussel als stad eigenlijk niets wat mij aantrekt, of het zou het goedkoope boekbinden moeten zijn. Er zijn in Amsterdam honderd plekjes waar ik zou willen wonen; in Brussel vind ik er, na láng zoeken, 2 of 3 (de boulevard Brand Whitlock 6. is er één van). In Uccle zou men zelfmoord willen plegen, en in Sint-Gilles gaat men tot het schorem behooren, of men wil of niet. Die levenlooze en uitgestreken Avenue Louise, vind jij dàt niet van een idiote deftigheid? Ik houd niet van de Kalverstraat, maar ook niet van de Rue Neuve, weinig van het Rembrandtplein, maar ook weinig van de Boulevard Anspach. Wat in een stad bekoorlijk is, voor mij, is een zeker karakter, een zekere innigheid in het décor. Zoek jij die maar in Brussel! In Amsterdam wemelt het van zulke plekjes. - Dit zul je mij misschien ook wel toegeven, want zelfs Antwerpen is inniger dan Brussel, en heeft meer karakter. Blijft dus je haat tegen de Hollandsche instellingen en de Hollanders. Ik spreek je hierin ook niet tegen; ik kan mij voorstellen dat men daar gauw zijn bekomst van krijgt. Ik kan mij alleen maar niet voorstellen dat iemand van de Belzen en hùn instellingen zijn bekomst niet krijgt! Ik reken hieronder ook die potsierlijke en onooglijke optochtjes, waar jij vroeger zoo'n plezier in had. Ik vind die dingen dòm, grotesk, leelijk, armoeiïg en wat dies meer zij. Als de burgerij en de domheid tòch los moeten komen, dàn maar liever met een zekere properheid en deftigheid, dan met die armoeiïge en ‘drollige’ gezelligheid van allure. ‘Gezellig’ voel ik mij bij dergelijke smakkers toch nooit. Ik geloof verdomd dat ik tòch meer ‘Charles-Edgar du Perron’ ben dan het lijkt, als het er op aan komt. Ik loop met harmonikabroeken en doè zoo aristocratisch als een geretireerd winkelier, maar ik krimp innerlijk ineen bij jovialiteiten van een zeker allooi (genre Pirard 7., Vriamont en zoo); ik kàn daar niet tegen, ik grijns er dan zoo'n beetje bij en ik zou het allerliefst een klinkende oorvijg willen uitdeelen. - Nu zijn we dus weer aan de oorvijgen toe en kan ik mijn bespiegeling staken. ‘A quoi bon?’ dat denk je als schrijver wèl heel dikwijls, hier. Het is om te huilen, als je je verdiept in de Hollandsche belangstelling {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} voor alles wat buiten de leestrommels valt in de literatuur. Met Kelk en Van Wessem had ik daarover griezelige gesprekken - nog griezeliger haast als met jou. Men voelt zoo dat jullie allen hierin absoluut niet overdrijven, dat het de bittere waarheid is en nièts méér. Akelig!... Maar enfin, als je nu eenmaal schrijven moèt, en dat verbeelden we ons allemaal.... Ik benijd Maurice dat hij den aandrang heeft tot een dikken roman. Ik geloof meer en meer dat zooiets alleen uit aandrang geschreven moet worden. Je gaat toch ook niet op de W.C. zitten met het gevoel: ‘Kom, laat ik nu eens kijken of ik gróóte, dan wel sierlijke drollen kan draaien’. Het boek moet kloppen en schreeuwen om geschreven te worden, niet moeizaam bijeengeschraapt en uitgeperst. Ik ben blijkbaar op het oogenblik heelemaal niet in zoo'n stadium, en dat verklaart je mijn werkeloosheid. Ik geloof niet dat men ‘maar aan het schrijven moet gaan’; wat men dan bereikt is hoogstens superieur, desnoods heel superieur, maakwerk. Een boek als Le Petit Ami wordt niet zóó geschreven; dat komt opeens in je op (wschl. geholpen door de omstandigheden; een vacantie buiten of zoo) en dàn schrijf je het ook in veertien dagen of een maand. - Ik zal mij dus ook maar niet haasten; al benijd ik op het oogenblik Maurice. Ik zal mij maar liever troosten met mijn werken, tot dusver ‘gerealiseerd’, de revue te laten passeeren. Kijk eens: 1. Een Voorbereiding. 2. Poging tot Afstand. 3. Bij gebrek aan Ernst. 4. Nutteloos Verzet. 5. Parlando. 6. Cahiers van een Lezer. En het eerste deel van mijn ‘roman’, die toch klaar ligt, en nog altijd als ‘verhaal’ verschijnen kan, ook als de rest uitblijft. Zoo troost ik mijn onvruchtbaarheid.... Terwijl ik je dezen langen brief schrijf, praat Simone er bijna zonder ophouden doorheen. Bewonder mij dus als je vindt dat er nog iets van terecht kwam. Ben jij zóó getraind dat je lezen en schrijven kunt terwijl je vrouw met je praat en op antwoord aandringt? (Op dit oogenblik vertelt ze mij hoe goed haar moeder voor mij heeft gekookt, en dat het toch haar moeder is, en zoo - en moet ik dus weer antwoorden dat ik het een allerliefste vrouw vind, maar tòch geen relaties wensch.) Ja, ja, zoo is het leven. Maar als Aty je niet plaagt terwijl je schrijft, komt dat misschien omdat ze weet dat haar betoogen substantieeier zijn; zou het niet? Een grapje dat je onder ons moet houden. Gide praat met Malraux over Sander: - C'est cu-ri-eux, que ce Hollandais si pe-sant, sait être si lé-ger dans ses propos.... {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Malraux: Léger? Je n'ai jamais entendu dire que Stols raconte des cochonneries! Gide: Ce n'est pas ainsi que je l'entendais. Ma remarque concernait la sub-stance de ses dis-cours. - (Hoe Gide praat, heb je dien Congo-avond kunnen hooren. Malraux doet hem voortreffelijk na.) Dit verhaal is weer opgedoken uit mijn laatste Parijsche periode van 3 dagen. Langzamerhand komt alles uit. - Ik eindig overigens. Je zult je nu wel eerder over het teveel dan over het te weinig van mijn epistolaire kunst beklagen. Doe mijn hartelijke groeten aan Aty, en ontvang zelf een ferme hand van je toegewijde Ed. P.S. - Ik kan wel lange brieven aan jou schrijven, maar kom er niet toe het proza van Van der Hoeven in de Nederduitsche tale over te zetten. 8.Belangrijk. Kan je me misschicn je pcrs-cxemplaar van Maurois' Byron zenden (2 dln, Grasset)? Je krijgt het eerlijk terug. Dank! E. 402. Aan J. van Nijlen: Amsterdam, 25 januari 1930 Amsterdam, 25.1.30. Beste Jan, Ik ben zeer blij je spoedig in De Gids te zullen aantreffen 1.. Jammer dat de Kermis in geen enkel afschrift meer bij je was; want het wachten valt mij hier lang. Het sonnet voor K.v.d.W. vind ik zeer goed, op den laatsten regel na. Die zou m.i. het beste - het eenvoudigst en toch het meest-zeggend zijn, zóó: ‘Wilt gij uw lot, enz.’ maar ik weet dat je niet voelt voor het (halve) hiaat. Va done pour: {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘bleek lot’. Maar zet: ‘voor het zijne ruilen’ omdat de opeenvolging van korte, en ietwat bitse syllaben ‘bleek lot niet met het’... dien regel zoo schokkerig maakt. Voor brengt er weer wat lucht in, èn is ‘verhevener’; wat hier niet misstaat. Ik schrijf je terwijl ik op Slauerhoff wacht, die wschl. niet meer komen zal. Ik sprak hem eergisteren in Utrecht en bracht zelfs den nacht bij hem door. Hij was weer vertrouwelijk en aardig - enfin, ‘aardig’ - laat ons zeggen: geschikt - alhoewel steeds somber. - Denkt er zwaar over weer naar zee te gaan (ofschoon hij ook dàt lang niet ideaal vindt). - Zijn bundel, waarin Clair-Obscur is opgenomen, heet Saturnus (wat, vooral bij nadere beschouwing, een zéér goede titel is) en komt binnenkort uit; bij Hyman etc. Krijgt gij een exemplaar? Van Jan hoorde ik dat je mijn stuk over Den Doolaard 2. zoo aardig vond. Tant mieux, zooiets vind ik altijd erg prettig. Men moet toch èrgens gelezen worden en, zoo mogelijk, weerklank wekken? Over het algemeen schrijven de ‘jongeren’ (de lui geheeten Campert en zoo) daverende stukkies er over. ‘Hièr blijkt dat de kracht in het Jonge Nederland er nog is’, bijv. Farceurs, allez votre corridor seulement! Donker schreef mij juist vandaag een briefje, waarin hij zijn verheerlijktheid met het saneerings-bulletin 3. weer uit: hij wist blijkbaar nog niet hoezeer Jan hem onder handen had genomen. Een beetje te veel, vind ik; al is die spijker 4., met het oog op den algemeenen toestand, weer overheerlijk. En D. is net zoo gezellig verloofd. Ik gun je den heer Daniël Rops (die met de HH. Betz, Datz, Bopp, enz. tot die monosyllabische auteursnamen behoort, die ik wantrouw en die wel altijd namen voor mij zullen blijven). Overigens doet het mij zeer veel genoegen te hooren dat die ‘Filature’ - waarvan de naam mij reeds hinderde - is afgebrand, vooral waar het vuur niet op het kasteel is overgeslagen. Stel je voor dat heel Gistoux was afgebrand! Mijn geliefde boeken!! mijn onschatbare manuscripten!!! mijn familieportretten!!!! Mijn moeder gaat nu rustig vooruit. Je hebt haar hartelijke groeten, en die van Simone, kortom: van huis tot huis, plus de hand van je Eddy. {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} 403. Aan W.A. Kramers: Amsterdam, 26 januari 1930 Amsterdam, Zondag. Beste Wynand, Ik laat je niet los vóór ik van je hoor: wannéér zie íkje in Amsterdam. Ik snak naar je opgewekte fiezelemie, dus laat mij niet te lang snakken en verneuk jezelf niet langer dat je niet weg kan en geen geld zou hebben voor het reisje: stéél dat geld dan zoolang, en ik zal het je voor de bestolen kas - om je eer te redden - terug-‘ourneeren’. Ik heb zelf wel niet zooveel meer in mijn portemonnaie, maar wat ik heb, is voor een compleet maal, met koffie nà, en eventueel je reiskosten, in een speciaal zakje van peau de Suède ampart gezet. Van Jan hoorde ik dat de strijd over zijn Kulleriade 1. voorloopig weer gesettled was. Ik heb daar eigenlijk nooit aan getwijfeld en schreef hem dat trouwens als antwoord op zijn eersten brief, waarop ik een verneukeratieve waardeering terug-ontving betreffende mijn wijsheid. ‘Zoo gaat het in het Leven’. - Ik ben intusschen persoonlijk nieuwsgierig geworden naar die ‘aanstoot-gevende passage’ die hij bij nader inziens dan toch maar heeft geschrapt. Eh... wat ik zeggen wou.... wàs die dan toch zoo geméén? - Ik heb Jan nog geschreven dat hij natuurlijk niet onnet moest worden tegenover damessen. Ik kan, mijn beste Wynand, wèrkelijk van hier nog niet weg. Mijn moeder is veel gevaarlijker ziek dat het aanvankelijk leek: (wij hebber er een nieuwe dokter bij gehad) - zij heeft een soort longontsteking wegens onvoldoende werking van het hart, en is zeer zwak en gedeprimeerd, terwijl de huisheer hier een halve-gare is en zijn andere commensalen halve-bruten, dus denk je even de situatie in. En wij kunnen van hier niet weg vóór 15 Maart. Maar ook dit vertel ik je liever, als ik je aan den overkant van een goed dîner zie en als de roode wijn reeds rijkelijk gestroomd heeft tusschen ons. Lig dus heusch niet langer te ouweh..eeren, en kom; d.w.z. ‘do it now’. Ingesloten een noot die ik, als het éénigszins gaat, nog gaarne aan dat art. over Gide toegevoegd zou zien. Doe er nu zèlf wat voor, dat dat er nog bij komt, ik zou het voor Jacques Bloem en Pom ook zoo aardig vinden. (Neen, heusch ‘aardig’ en niet ‘onaardig’.) Die gekken {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn hatelijk tegen elkaar geworden over dit poepgevalletje - laat ze nu toch even glimlachen. Ik reken op je dat je er wat voor zult doen. Ik reken er nòg meer op dat je me zult schrijven wanneer je komt. En àls je dan toch komt, neem dan de ‘aanstoot-gevende’ passage uit de ‘Kulleriade’ mee, of leer ze uit hoofd, voor de gelegenheid. Tot ziens. Steeds je Ed. 404. Aan G. Burssens: Amsterdam, 27 januari 1930 Amsterdam, 27.1.30 Vossiusstraat 45. Beste Burssens, Ik kijk nog steeds met verlangen uit naar je verzenbundel 1.. Wil ik proberen er enige door de firma Nijhoff te doen verkopen? Zend mij dan 2 exx. opdat ik er één aan de direkteur van die firma, de heer H. Mayer, kan laten zien, en desgewenst houden * Wat die mevrouw 2. betreft: met het oog op de volstrekte eerlikheid is het wschl. beter dat jij haar om die inlichtingen vraagt. Je hebt nog wel enige brieven van me misschien, anders die aan P.v.O. Als het niet duurder is dan een 20 à 30 frs. heb ik het er wel voor over. Het geld wil je mij misschien wel voorschieten? ik zend het je zodra ik weet hoeveel het is. Ik zag in Utrecht Marsman 3., die mij vroeg naar de Kritieken van P.v.O., of ze al uit waren. N.B.! Hoe beheren die Gemeenschaps-sikkels toch die oplaag? Mijn ontmoeting met M. had plaats in nogal komiese omstandigheden die ik je bij gelegenheid wel eens vertellen {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} zal. Over 2, 3 mnd. denk ik zeker in België terug te zijn. Maar kom jij eens in Amsterdam! Tot nader. Met hartelike groeten, steeds je EdP. 405. Aan F. Hellens: Amsterdam, 27 januari 1930 Amsterdam, 27.1.30 Vossiusstraat 45. Mon cher ami, Je ne t'écrirai pas longuement, étant donné les circonstances. Ma mère va un peu mieux, mais ce n'est toujours pas brillant, et elle s'inquiète constamment. Je n'ai toujours pas une chambre dans la même maison, je ne l'aurai qu'en février, en attendant Simone et moi nous couchons dans un genre de chambre meublée bourgeoise, assez gentille mais trés bête, et surtout très apte à couper toute inspiration. Je te répondrai maintenant alinéa pour alinéa. Veux-tu passer Nutteloos Verzet à Neel Doff? Si elle le trouve bien je lui enverrai un exemplaire (pour le momentje n'en ai pas, mais j'en aurai encore). Le voyage? été assez raté. J'étais mélancolique et découragé en partant. Un ressort cassé, peut-être. En somme j'étais content de rentrer à Amsterdam. Je ne partage nullement l'opinion de Greshoff sur les Hollandais, et surtout pas sur cette ville, qui est bien agréable à voir, et infiniment mieux que Bruxelles. Le Hollandais est lourd, bête si l'on veut, et surtout a-littéraire, mais en somme assez gentil, et pour les rapports superficiels ça suffit. Mais n'oublions pas que Gr. a vécu ici et que moi, je vois ce pays en touriste. J'ai vu plusieurs fois Slauerhoff, qui est assez sombre et qui peste continûment contre Utrecht. Il repartira bientôt, je pense. C'est un garçon bien malheureux, difficile à manier, mais extrèmement bien. Ecris-lui, cela lui fera plaisir. Il t'aime beaucoup, ne t'y trompe pas, mais c'est un oiseau farouche. Voici son adresse: Turijnstraat 26 bis, Utrecht (Hollande). Je suis heureux de lire que chez toi tout va bien. - Oui, envoiemoi ces Filles du Désir, je suis à ta disposition pour leur arracher quelques lambeaux. Je ne pense pas - après tout - que je viendrai à Bruxelles avant 2 ou 3 mois. Mais il est entendu que je viendrai te voir quand je passerai. {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Voilà, mon cher Hellens * Fais mes amitiés et celles de Simone à Maroussia et des caresses aux gosses et crois-moi toujours bien ton EdP. 406. Aan W.A. Kramers: Amsterdam, 30 januari 1930 Amsterdam, Donderdag. Beste Wynand, Maak je niet verder ‘bezorgd’, het bewijs-nommer is behouden aangeland. Ik heb nu alleen maar een verzoek aan jou, n.l. mij zoo spoedig mogelijk de drukproeven te doen toekomen van mijn stuk over Gide - waarin ik één stukje wilde herschrijven, en eenige details wijzigen. Wschl. heb ik een tweede proef noodig, daarna. Ik zie Jan Zaterdag, d.w.z. overmogen. Kom jij niet mee? Naar hij schreef, zouden Stols en Maurice Roelants er misschien ook zijn, dat zou een délicieuze réunie kunnen worden, zoo allemaal knus in Américain. Alleen Jèn Doolert zou ontbreken, of zou hij dan óók plotseling als een wervelwind komen opdagen, om het heele troepje een verzoling toe te dienen? Blijstra - die op dit oogenblik hier binnenkomt - klaagt over niet-betaling, d.w.z. ‘constateert’ niet-betaling van de twee stukjes die tot dusver van zijn hand in D.G.W. verschenen zijn. Krijgt hij daar nog wat voor? hij kan het best gebruiken. Naar hij mij meedeelt, heeft hij jou een artikel gezonden over Bij Gebrek aan Ernst en is hij op het oogenblik bezig - (aangezien je hem tot de uitsl. Amerik. letteren teruggewezen hebt) aan een stukkie over Manhattan-Transfer, van John Dos Passos. Zijn artikel over Morgenstern 1. vond ik wat èrg droog, maar hij heeft mij gezegd dat hij probeeren zou daar verandering in te brengen. (Het is een.... ‘typische’ kerel. Als je eens hier komt, om met mij ‘de kruik te deelen’, zou hij graag kennis met je maken.) Ik denk er hard over De Cahiers v/e Lezer uit te geven bij Stols, in twee reeksen, - en natuurlijk hier en daar wat ‘omgewerkt’. Kan ik hier den een of ander misschien vragen om copy voor je D.G.W.? Ik zie Kelk nog al dikwijls, maar hij schrijft spaarzaam. Hij {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} drinkt daarentegen met ijver. Verder heb ik den heer Van Wessem ontmoet, die ongeveer schrijft zooals hij er uitziet: hij heeft een halve gezichtsverlamming. Ook een beste vent. Hierbij zal ik het maar laten. Hart. groeten van je EdP. Ik had je nog iets te zeggen, maar ben het kwijt geraakt. 407. Briefkaart aan W.A. Kramers: Amsterdam, 2 februari 1930 Amsterdam, Zondag. Beste Wynand, Dank voor het groote pak heerlijkheden, waarvan ik 1 of 2 deelen spoedig denk te verorberen. Ik zal later zoo onbescheiden zijn je te vragen wat ik gaarne hebben zou, natuurlijk als je zelf (of een van je andere goede vrienden) er niet in het minst op gesteld bent. Wel had ik graag de ‘pre’ boven den boekenjood, al is het dan een vriend van je kinderjaren. Maar ik zal zéér bescheiden zijn! Heb je het ‘stomme vee’ al veranderd. Zet maar zooiets als: ‘de karakterlooze - of kleurlooze - goêgemeente’, of gerust iets anders, als je iets aardigers bedenkt bij het overlezen van den zin. Je veranderingen in de Kulleriade vind ik n.l. zeer gelukkig. Van Donker ontving ik een brief van hartelijk onbegrijpen. Klankbord en de 2 Buningen gaan spoedig naar je terug. Nogmaals dank en steeds je Ed. 408. Aan F. Hellens: Amsterdam, vermoedelijk 3 februari 1930 Amsterdam, lundi. Mon cher ami, En même temps que ceci que je te renvoie le ms. des Filles du Désir que j'ai dévoré. Je l'ai lu attentivement, mais souvent le récit m'entraînait au-delà de l'attitude critique: ce qui en somme est le meilleur signe! Je te félicite et te souhaite un succès digne de ce bouquin (qui paraît quand?) Tu m'excuseras de ne pas t'en dire davantage pour l'instant, sinon quej'ai trouvé ma première impression confirmée, c.à.d. qu'il? a trés peu à remanier ici: ces contes étant sans longueurs et tout à fait bien {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} composés * J'ai griffoné quelques notes, mais plutòt pour te montrer que j'y ai travaillé que par nécessité. Si j'avais lu ce livre sans savoir que tu en étais l'auteur, je l'aurais trouvé bien sans avoir voulu y changer un phrase. Maintenant, pour te servir, je me suis fait grincheux - ne me maudis pas et vois si ça et là mes annotations peuvent t'être utiles. Je te quitte, étant pressé. Je ne me sens pas à l'aise ici; notre logeur est un individu infecte qui nous embête tout le jour et nous obligera peut-être de partir, et ma mère recommence à aller mal. A sa maladie vient de s'ajouter une bronchite, ce qui, dans sa situation, pourrait même être dangereux. Elle passe des nuits à haleter et n'arrive pas à dormir à cause de l'oppression qu'elle éprouve; elle tousse affreusement, et au fond il n'y? rien à faire qu'attendre que cela s'use de soimême. - Voilà. Fais mes amitiés et celles de Simone à Maroussia, merci de ta confiance et de m'avoir envoyé ce manuscrit qui a su tant m'intcresser, et crois moi comme toujours ton ami EdP. Amsterdam, Woensd. Beste Jan, Je hebt Aty's brief - dien ik je naar Mayer doorstuurde - zeker tijdig ontvangen en daarin zeker gelezen dat ze niet kwam. Ik heb in ieder geval vergeefs op je teeken gewacht. Jammer dat we elkaar eigenlijk zoo onvoldoende en zoo erg ‘tusschen de menschen’ zagen. Maar spoedig beter, zullen we zeggen. Hier gaat het weer niet erg goed. - Ik moet nu 2 dingen van je weten (liefst omgaand): 1e. of ik het geld voor N.V. 1. aan Sander moet sturen en hoe? mandaat? - 2e. of Koning voelt voor de art. van Van der Hoeven. Ik begin spoedig met de vertaling, maar wou dan toch wel weten of er kans is op plaatsing - wat? - Wil je verder aan Sander of aan Mlle Wouters zeggen dat ik nog steeds wacht op de 7 exx. N.V. die ik alsnog wilde hebben (en aanvroeg) en verder ervoor zorgen dat Maurice, Leroux {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} en Herreman ieder een ex. krijgen? Is de persdienst geschied? Onder jouw auspiciën? - Nu, schrijf me weer eens wat. Veel hartelijks van huis tot huis en de 5 je Ed 410. Aan W.A. Kramers: Amsterdam, 6 februari 1930 Amsterdam, Donderdagmorgen. Beste Wijnand(t), Je gezellige en lange brief ontving ik, en jij zult van jouw kant nu wel weten dat Jan weer in het onvolprezen Belzenland terug zit. Het speet mij jou niet in de Américain te zien. Wanneer kom je nu tòch eens hier? Dat gebrek aan pegulanten is natuurlijk larie: het geld voor de groote reis heen en terug zal je nog wel hebben en voor het overige ben je hartelijk uitgenoodigd ‘voêr en kruik met mij te deelen’, zooals mijn goede vriend Jeweetwel zei. Ingesloten de drukproef terug van het sonnet. Ik vind het een aardig idee het in Gotische letters te laten zetten, maar vind je dat het resultaat aan het idee beantwoordt? Mij wil voorkomen dat het voor de meeste menschen vrijwel onleesbaar is geworden, en de woorden in kapitalen als ‘Muyderslot’ en ‘Vondel’ zijn eigenlijk griezelig om aan te zien. Bovendien is, als ik mij niet vergis, Gotisch eer Middeleeuwsch dan 17e-Eeuwsch; voor de ‘couleur locale’ zou een krullig cursief beter zijn. Maar eerlijk gezegd, geloof ik dat een gewone flinke letter - niet eens tè flink! - met de 3 regels van den ondertitel cursief bijv. - het wel zoo goed zou doen. Het archaïsche charakter is door de spelling voldoende aangegeven. Ik zend je dus het ms. terug, voor het geval jij er ook meer voor voelt het ding anders te laten zetten. Het is, alles bij elkaar, maar 20 regels. De proeven van Gide worden met grooter ongeduld verwacht. Eén stuk daaruit moet ik werkelijk wat omwerken (tegen het eind): ook misschien 20 regels. Ik schrijf je niet langer omdat ik er meer op gesteld ben je te zien. Volgende week ben ik van Donderdag t/m Zondag bij Jacques Bloem in Friesland. Maar ik hoopje eerder hier te hebben! Liefst omgaand dus een kaartje. Met hartelijke groeten steeds je Eddy {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} 411. Briefkaart aan J. Greshoff: Amsterdam, 6 februari 1930 Amsterdam, Donderd. Beste Jan, Nadat ik gisteren mijn kaart verzond, kwam je briefje. Je zult Aty's brief nu toch wel ontvangen hebben - door H.M. naar de Belziek teruggestuurd? Van mijn kant, ontving ik nog 5 exx. N.V. van Germaine W. zoodat ook dat in orde is. Gelijk hiermee schrijf ik aan Sander. G.W. deelde mij mede dat er maar 20 exx. N.V. en tout et pour tout in Brussel waren gekomen, zoodat van ‘persdienst’ nog geen sprake is geweest natuurlijk. Wil je S. vragen daar eenige haast achter te (laten) zetten. Men moet het ijzer smeden enz. Doe jij de ‘persdienst’, maar laat gerust alle provinciale blaadjes stikken, dat wordt immers toch altijd even bête! Zend eerder exx. naar ‘losstaande personen’ waarvan je denkt dat zij in hun pennehouder zouden kunnen klouteren. Nu, tot nader. Veel hartelijks voor jullie allen van je Ed. 412. Briefkaart aan A.A.M. Stols: Amsterdam, 6 februari 1930 Amsterdam, Donderd. Beste Sander, Zooals ik reeds schreef, liggen de pegulanten nu tot je beschikking. Zeg mij echter hoe ik ze je mot zenden: ze zijn er nat. in Holl. florijnen, dus zou het dwaas zijn ze in Belgisch geld over te maken. Zal ik ze direct naar je vader zenden? - geef mij dan precies zijn adres. Iets anders is dat tegen de uitgave van Parlando ook geen bezwaar meer is, de laatste vaerzen daaruit hebbende in de Februari-Gids 1. gestaan. Laat je nu spoedig de ‘persdienst’verrichten, ook van Nutteloos Verzet. Hoe gauwer, hoe beter, laat je dus alles zonder marren naar Brussel zenden. Heb je al een besluit genomen omtrent De Parasieten? Die goede Kelk houdt zich goed, maar brandt natuurlijk van verlangen om te {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} weten of hij zal worden opgenomen of uitgestooten. - Overigens geen nieuws. - Hart. gr. van steeds je Ed. 413. Aan L. Chevasson: Amsterdam, 7 februari 1930 Amsterdam, 7.2.30. Mon cher ami Louis, Je suis bien content d'apprendre que vous allez échanger le digne Blancheteau 1. contre la N.R.F.; vous y serez plus près de Malraux et l'horreur de la bêtise sera de toute façon moins continue.Je sais à quel point cela est insupportable! - Une autre chose qui m'a rendu heureux est une lettre de Clara m'apprenant qu'elle a toujours deux yeux et que les environs d'un de ces deux yeux n'a pas encore la bonne couleur, mais qu'elle est pleine d'espoir!... Je commençais à m'inquiéter sérieusement, paree que Germaine m'avait écrit une lettre assez alarmante, et qu'à mes lettres, ni Clara, ni Malraux, n'avaient répondu. Il est vrai que vous m'aviez écrit, mais dans votre lettre les nouvelles étaient encore assez loin d'être bonnes. Mais voilà tout le mal réparé, ou à peu près. Clara borgne, m'aurait à moitié étranglé 2.. Ici, ça ne va pas bien. Simone toujours très souffrante: maux de tête, etc.J'ai vu 2 docteurs, sans résultat; c'est pénible, à la fin. Et ma mère qui recommence, qui passe des nuits à haleter et à qui on n'arrive pas à donner le repos nécessaire. Nous sommes ici dans une maison tenue par le plus insupportable idiot que j'aie rencontré depuis longtemps: un type se disant ingénieur - et ruïné - qui essaye de voler tant qu'il peut et de nous voler en nous racontant des histoires pitoyables et stupides, et qui, après cela, voudrait nous prescrire comment vivre dans sa maison. Pour ma mère c'est exactement ce qu'il ne faut pas. Vous savez qu'en général je n'épouse pas aveuglément les opinions ni même les intérêts de ma mère, et au commencement j'ai tout fait pour adoucir les choses, mais j'ai fini par proposer une raclée au type et par lui dire que je le mettrais à la porte s'il avait le courage de se présenter dans notre appartement. Le type est lâche, mais entêté - un triste specimen de bourgeois persévérant. Ce matin il a encore essayé de nous voler. Et il continuera... {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} A part ceci, Amsterdam me plaît toujours beaucoup en je vois pas mal de gens. Je viens de revoir le Rijksmuseum, quej'avais parcouru à peu près au pas gymnastique avec Malraux et Clara, et vraiment, il y a 3 grands Rembrandt absolument superbes. A ce point que tous les tableaux environnants paraissent pompiers et plats. Vous devriez venir ici. Est-ce absolument impossible? Je trouverai où vous loger (à l'oeil) et vous mangeriez chez moi. Reste l'argent du voyage alleret-retour et un peu d'argent de poche. Ne pourriez-vous pas venir avant de vous réinstaller à la N.R.F., ne fût-ce que pour 3 ou 4 jours? Tant pis pour le Chainse! J'écrirai à Bédier, pardieu. Donnez-moi son adresse. Simone vous envoie toutes ses amitiés; Gille aussi (qui parle souvent de vous); je vous serre affectueusement la main. Votre EdP. P.S. - J'ai reçu de Malraux sans doute le second Soulier, mais n'ayant plus le premier, qui doit être chez vous, je l'ai expédié à Germaine. Faites-en autant pour le no. 1. 414. Briefkaart aan J. Greshoff: Amsterdam, 7 februari 1930 Amsterdam, 7.2.30. Beste Jan, Inderdaad, omtrent Parlando kreeg ik geen letter antwoord. Het beste is dat Sander zelf schrijft om alles nu te laten brocheeren, aangezien de verzen die de uitgave tegenhielden, in de Februari-Gids hebben gestaan. - Je drukproeven 1. zag ik na en stuur ik gelijk hiermee nr. Maastricht. Slau zal ik tot spoed aansporen; de inleiding kan bovendien altijd later voorin gezet worden met een pagineering in Rom. cijfers. Voor de Groene zal ik, tot op het oogenblik dat de Cahiers verschijnen 2., nog wel tijd hebben eenige stukjes te schrijven. - Van Koning nog geen bericht; als hij geen fl. 25. per art. kan betalen, is fl. 20. ook goed (dus fl. 60 voor de drie inpl. van fl. 75). We {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} zullen afwachten. - Nu, tot nader. Gr. aan Aty (is haar brief terecht?) de 5 van je Ed 415. Aan H. Mayer: Amsterdam, 8 februari 1930 Amsterdam, Zaterdag. Beste Henri, Je brief vanmorgen ontvangen - waarvoor veel dank. Inderdaad heb ik door Blijstra ten slotte niet meer dan fl. 40. kunnen zenden, gezien de duurte van Amsterdam. Met de Shelley 1. zullen we nu nog maar wachten. Die editie zal wel niet zoo gauw worden uitverkocht, laat mij dus eerst wat door mijn rekening heenkomen; dan kunnen we met nieuwen moed beginnen, o Heer! Ik vind het vervelend dat twéé boeken onvindbaar blijven: Eline Vere in een goede uitgave en Rossetti. - Op Marius the Epicurean wacht ik met stille vreugde. Het doet mij genoegen dat sommige menschen (waaronder jij) nog wat aan mijn geschriften hebben. Voor de Volksuniversiteit zullen zij wel nooit in aanmerking komen! Ja, ook ik las met groot genoegen die afstraffing van Korff door Jani 2.; zooiets moest méér gebeuren. Het ‘voorname lid van het besjeshuis’ (Mej. Fenna de Meyier 3.?) handelt precies zooals van haar wordt verwacht: wie kan er zich dus over beklagen? Ik zou mij, eerlijk gezegd, eerst erg-verwonderd, maar weldra erg-ongerust voelen als dergelijke menschen zich ook al voor N.V. warm konden maken. Er staan zoo weinig ‘nobele karakters’ in, en ‘diepe gedachten’ (voor scheurkalenders of theosophisch-getinte boekjes) en wat dies meer zij. Ik zou op het oogenblik trouwens niet een tweede N.V. willen schrijven; langzaam maar zeker kom ik tot de ‘Orde’. Maar het zal een andere Orde zijn, dat zweer ik je, dan de van kindsbeen af keurig-ingerichte van de meeste schrijvende dames en heeren (vooral hier in dit land). Ik zou eens een lang gesprek met je willen hebben over het Holl. lezend pu- {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} bliek (ik had een dergelijk gesprek met Kelk *, en als we niet zoo voortreffelijk hadden gedineerd samen, waren we geëindigd met in tranen te smelten) - maar eigenlijk ben ik daarvoor bij jou tòch aan het verkeerde adres, want vergeet niet dat jij in the House of Lords van den boekhandel troont. Je moet zoo'n man eens zien die véél en graag Sigrids Undset verkoopt, Jo's Ammers, François Mauriakken, Stephanen Zweig en dergelijk verder gemeengoed. Wat zou men zich eigenlijk druk maken over het niet-lezen van Gide door de bewoners van dit land? Laten ze hem in Godsnaam maar niet lezen, dat is voor hem nog de beste aanbeveling! Dit alles waarlijk niet naar aanleiding van de opinie van je ‘besje’, maar eerder naar die van mijn gesprek met Kelk: over de belangstelling hier voor de werkelijk levende Nederl. letteren, of de tant soit peu levende, die al zoo schaarsch in getale zijn, en omringd dan nog door bergen van het botste onbegrijpen. Wat is dit allemaal zielig! en de professoren geven liefst het voorbeeld (zie art. van Jani). Nu, beste, tot nader. Zend mij spoedig Marius en de bijgewerkte nota. Hartelijke groeten van je EdP. 416. Briefkaart aan A.A.M. Stols: Amsterdam, 10 februari 1930 Amsterdam, Maandag. Beste Sander, Vanmorgen tevergeefs op een telefoontje van UEd. gewacht. Ook van Jan geen verdere asem. Triest, triest... Ik had de pegulanten voor UEd. klaar, en zal ze nu dan maar opzenden. De copy van Cahiers gaat spoedig naar Slau, voor de inleiding. Kelk sprak ik zooeven en hij zeide er zeker van te zijn dat - sedert hij secretaris is van den bond v. boekhandelaren - verscheidene boekhandels toch zeker eenige exemplaren zouden nemen (menschen die vroeger niet op hem letten!) Ik zou het dus maar doen. Slau wil graag Macbeth vertalen en Kelk Merry Wives. Ik dus, eventueel, Timon. ** What do you say? Zend mij de Keats met àlle plaatjes; ik hunker ernaar. Wat verder? {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} O ja, Kristiaan Watteyn. We spreken dus af dat ik de ‘vuile proef krijg, op lange vellen. En ook dit nog: de Cahiers in hetzelfde formaat en zoo als de rest, maar wel te verstaan met den bladspiegel, letter en andere bekoorlijkheden van den voorgenomen druk van Een Voorbereiding. Dus niet de kleine letter! Ik geloof dat ik nu aan het eind van mijn rolletje ben. Hart. gr. aan Greet, de poot van je Ed. 417. Aan H. Mayer: Amsterdam, 13 februari 1930 Amsterdam, Donderdag. Beste Henri, Ik heb mij vanmorgen eerst lam geschrokken van die ontzèttend lange nota - dat iemand zijn zonden zóó volledig gerecapituleerd krijgt, als-i denkt dat hem voor een groot deel ervan reeds absolutie werd verstrekt! - maar vooral van die eindcijfers die onverbiddelijk fl.532, zooveel bleven. - Toen echter, raapte ik al mijn rekenkunst bij elkaar, en vergeleek met een vorige rekening, en begreep dat ik nog maar fl.104,30 schuldig was - wat mij weer te weinig leek! edoch, ik keek scherp toe en begreep ten slotte dat alleen de geleverde boeken van het afgeloopen jaar erop stonden vermeld......... Daar komt dus nog griezelig wat bij! Ik zou je nu willen verzoeken mij nog een nota te doen toekomen voor het tot dusver geleverde - of wil je liever wachten tot eind Februari? Drost en Geel 1. trekken mij nu, eerlijk gezegd, niet meer aan. Ik moet wat bekomen! Montès 2. moet ook maar wegblijven. Rest dus 3 of 4 dingen (zie na op het lijstje). Of - komaan! zend me Drost nog maar, voor fl.3.25. Overtuig je echter dat het een tant soit peu frisch exemplaar is. Ik krijg dus nog van je: Drost en Shelley. - Geel kan ik ergens anders nog wel eens vinden in de W.B. uitgaaf. Veel dank. Later meer! Hartelijke groeten van je Eddy. {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} 418. Aan G. Burssens: Amsterdam, 14 februari 1930 A'dam, 14-2-30 Beste B., Veel dank voor de graphologie van Mme Salti, die veel zeer juiste dingen bevat - voor zoover ik er zelf over oordeelen kan. Maar te weinig ‘fouten’; ik zou óók graag een kleine hersenverweeking geconstateerd willen hebben, of althans een zekere aanleg daartoe. Vraag haar dus een klein supplement (als ze zich tòch over de handteekening moet uitlaten) over de minder goede hoedanigheden. Ik vind het niet genoeg ‘un peu égoiste’ te zijn en ‘matérialiste malgré mon idéalisme’ (dit laatste - en zelfs het eerste - lijkt mij heel juist) un peu is de vraag! Ik heb eigenlik maar weinig vergissingen ontdekt: b.v. ‘influences anglaises’ - ‘amour de grand air’, maar dan nog zijn dit niet bepaald verkeerde dingen, maar meer dingen die bij mij in zeer bescheiden mate voorkomen. Zij heeft intusschen zeer goed gezien dat ik niet behoor tot de werkelijke dromers, evenmin als tot de werkelijke révoltés - al behoor ik geestelijk wschl. wél tot de laatsten; maar mijn omstandigheden hebben mij tot dusver te zeer verwend om, in werkelijkheid, niet ‘vertrouwen te blijven stellen in het leven’. Over het algemeen vind ik die graphologie zeer goed. Maar vraag haar toch ernstig naar de slechte eigenschappen. Wil je Madame Salti ook namens mij bedanken voor haar vriendelijkheid, of mij anders haar adres geven opdat ik het zelf doe. Dit laatste uit mijn ‘désir de plaire’ - een zwakke plek die zij inderdaad ontdekt heeft. Mijn ‘désir de plaire’ speelt mij inderdaad parten; maar omdat ik haar ken neem ik mij in acht, en neemt zij soms tegenovergestelde vormen aan. Hoe luidt jouw graphologie? Ik ben er nu eigenlik erg nieuwgierig naar geworden. Heb jij ook een ‘intelligence forte et obser vatrice’ en een ‘jugement clair et sûr’. Ben jij ook ‘sans de corps’? - o neen! je hebt aanleg tot hersenstoornissen. Gelukkige rekel! Maar alle grappen op zij gezet: ik vind Mme S.'s graphologie van Paul v.O. 1. voortreffelijk, en over mijzelf kan ik moeilijk een oordeel hebben. Zend mij eens jouw karakterschets (als je durft!) - Verder zie ik met spanning uit naar je bundel. Zend mij min- {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} stens twee exemplaren; ik zal er dan direkt éen doorzenden naar Henri Mayer van de firma Nijhoff. Et v'là. Tot nader en steeds van harte je EduPerron 2.Wat zeg je! Vroeger zette ik er een streep onder; nu niet meer. Dat heeft natuurlijk ook zijn beteekenis.... 419. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 15 februari 1930 Amsterdam, 15.2.30. Beste Jan, Het is hier een pèsthol! maar soit, n'en parions pas. Het zal ons alleen heugen hier geweest te zijn. (En let wel, het doet mij niet kankeren tegen Amsterdam.) Wat je brief betreft, die daarnet binnenkomt: ik zal met toewijding en naar beste krachten den bundel van Maurice samenstellen. Echter: daarvoor moet ik hebben, nièt alleen mijn keuze uit De Kom der Loutering en 't ex. van Eros, maar ook nog al de verzen die er van M. verschenen zijn nà die 2 bundels, in Het Fontijntje en elders, voor zoover althans als hij ze wil afstaan. Wschl. wil hij de laatste verzen aanhouden voor een geheel nieuwen (lateren) bundel. Wil je dit alles dus nog met hem bespreken? Wat zijn brief-inleiding betreft: ik ga er geheel accoord mee. Mààr: practisch lijkt het mij geen handige zet. Tegen dat M.'s bundel verschijnt, is de eerste reeks van de Cahiers v/e Lezer wschl. ook uit, en allerlei menschen die zéér geneigd zouden zijn den bundel van M. gunstig te bespreken, gaan dan hoogstwschl. vitterig en akelig worden, als ze weten dat hij door bemoeienis, appreciatie en wat dies meer zij van mij verschenen is. Ik ben een beetje huiverig geworden in deze kwesties - althans waar het een ander betreft. De verkoopskansen van iederen ‘jongere’ zijn al zóó gering, dat men niet te voorzichtig kan zijn. Ik laat de zaak intusschen uiteraard aan jou ter beoordeeling over, meer nog dan aan Maurice. Hoe gaan Coster, Marsman, Defresne, en weet ik al welke besprekers (Binnendijk, Donker misschien), staan tegenover dit werk van Maurice, als zij weten dat ik het hen in zekeren zin aanbied? {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} Zie jij er geen bezwaar in, maar eerder een aangename prikkeling, dan is het mij opperbest. Die verzen van K.v.d.W. in de N.R.F. lijkt mij een lastig geval. Ik wil natuurlijk wel probeeren. Maar ik weet niet wie indertijd zoo tegen die vertaling gesputterd heeft, die, meen ik, reeds aan Commerce werd aangeboden - Larbaud? Fargue? men vond toen: ‘que ça ne donnait plus rien du tout’. Of zijn het andere verzen? Probeeren kan men altijd. Maar veel vertrouwen heb ik niet. Die verhalen van Donker zullen wel snert zijn. En Slau èn Jany spraken er zoo over. Maar de naam - de bekroonde! - doet veel. Tant mieux voor de Kramers-Kuller-affaire. Ik zie reikhalzend uit naar de a.s. D.G.W. Houd je goed, en ontvang met Aty de hartelijke groeten van mijn zieke moeder, mijn zenuwachtige vrouw, mijn opgewonden zoontje en je lamzakkige Ed. P.S. - Ik ontmoette gisteravond Victor van Vriesland en bracht met hem zijn dag door, d.w.z. van 9 u. 's avonds tot 6 u. 's morgens. Zeer gezellig en charmant. Hij sprak met warmte over jouw boutades. P.P.S. - Kan je mij, misschien geholpen door Maurice, dat nr. bezorgen van Vandaag met de vele portretten van K.v.d.W. erin? - Vergeet dit niet; je zou er mij een groot plezier mee doen. Het nr. liefst niet vouwen als je 't opzendt. 420. Aan H. Mayer: Amsterdam, 15 februari 1930 Beste Henri, Eerlijk gezegd valt de rekening mij nog mee. Ik had op minstens zooiets gerekend. Kan je Danger van Conan Doyle, en Lady Butcher over Meredith 1. niet van mij overnemen, desnoods voor fl 0.75 per deel - dan is dat óók een afgedane kwestie. Als de Shelly en Drost er zijn, zal alles bijeen een kleine fl.250. worden, denk ik. Als ik dan een beetje poot-aan speel, is dat in 5 of 6 mndn. afbetaald. Tot zoolang zal ik trachten matig te zijn. Kan je mij die critische bulletins (1 en 2) van Donker niet ter inzage {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} bezorgen? Mocht je een ex. bezitten, stuur mij dan het jouwe; je krijgt het netjes verpakt terug. Hoe gaat het je overigens? Mij vrij beroerd. D.w.z. mijn moeder blijkt zéér ziek te zijn, en de omstandigheden hier in huis (ruzies, processen etc. tusschen de andere huisgenooten) verre van gunstig. Ik maak het dus kort. Met beste groeten steeds je E. Amsterdam, Zatwrdag. 421. Aan A.A.M. Stols: Amsterdam, 15 februari 1930 Vossiusstr. 45, Zaterdag 15 Febr. Beste Sander, Je brief ontvangen; maar nu moet ik nog verschillende dingen van je weten; n.l. 1.Of je de fl.325. hebt ontvangen die ik je per aangeteekenden brief zond. 2.Of je de copy voor Cahiers v.e. Lezer (eerste reeks) hebt ontvangen. 3.Of je de opdracht van dezelve aanvaardt. 4.Wanneer met het drukken, ik bedoel zetten, daarvan begonnen wordt. 5.Of ik van de 10 exx. Parlando die ik krijg (waarvoor dank!) ook jou, Jan en anderen-Jan moet ‘fourneeren’. - Van hier geen, d.w.z. beroerd, nieuws. Mijn moeder schijnt gevaarlijk ziek te zijn en heeft er een soort longontsteking bij; verder is de toestand hier in huis door processen, herries enz. tusschen de andere bewoners buitengewoon ongunstig. En wij kunnen niet weg vóór half Maart. Ik laat het hierbij; later meer. Zend mij, zoodra je ze hebt: Keats' Sonnets en De Reiziger van Ten Berge, ontvang nogmaals mijn dank en de hartelijke groeten van je Eddy. Amuseer je in Londen! {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} 422. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 18 februari 1930 Amsterdam, Dinsdag. Beste Jan, Je brief vond ik zeer grappig, d.w.z. ontwapenend en juist - of misschien juist? Dat jij zooveel atavistische calvinistische eigenschappen in je had, was mij geheel onbekend! Maar je zegt het zelf, dus.... Blijf dàn maar in het Belzenland tot aan het gràf! Nog vóór je brief kwam, heb ik aan P.N.v. Kampen geschreven 1.. Zoodra het nommer komt, gaat het jouwaarts. Ik wacht op Eros ende het andere materiaal. Spreek er Maurice dus over. Ik brand van verlangen om dien bundel samen te stellen en vind het zeer prettig dat Maurice zoo'n vertrouwen in mij heeft. Toch moet hij als alles klaar is, nog even persoonlijk ‘er over gaan’. Ik heb volstrekt niet zoo'n vertrouwen in de onfeilbaarheid - of zelfs relatieve dito - van mijn keuze. Parlando zal wel eerst komen als Sander terug is. Hij schreef mij dat hij mij 10 exx. zou zenden, maar ik schreef hem terug om te vragen of ik van die 10 exx. ook nog jou, hem en J.v.N. moest bedienen. Ik zou dat niet erg billijk vinden, eerlijk gezegd, omdat jullie toch alles van Sander zelf krijgen. Als ik dus die 3 exx. geef, laat S. mij dan 3 andere exx. geven in ruil. Van de Poesjkien 2. kréég je dus je exemplaar? Mooi. Ik heb gerekend op 5 exx. H.C. voor mij, welke ik aldus uitgedeeld zou willen zien: 1 voor Pia, 1 voor Malraux, 1 voor Germ. Wouters, 1 voor Hellens, 1 voor mijzelf. Chevasson moet er een van S. zelf hebben, voor het corrigeeren van den tekst. Ik schreef hierover reeds aan Germaine. Ik kom hier niet tot werken, zelfs niet voor ‘het jonkheerlijk proza’ 3.. Ik voel mij niet thuis in dit hol. Houd alsjeblieft je journaal vol. Maar nòg liever: schrijf je herinneringen. Lees, om in de stemming te komen, Souvenirs d'Egotisme, Henri Brulard, Passe-Temps, en schrijf. Willink zendt je zijn hartelijke groeten. Ik hoop dat Aty geen Freudiaansche droomen heeft gehad van mijn Nutteloos Verzet. (Mej. de Meyier vond het: ‘akelig en vervelend’.) Schreef ik je reeds dat ik met veel genoegen met Victor van Vries- {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} land kennis maakte? Het is - voor Holland alzoo - een curieus individu. Heb je zijn roman 4. nog? Kan je mij die opzenden? Ik zou hem nù willen overlezen. Heb je Byron van Maurois? Kan je dat erbij doen? Je krijgt alles netjes terug. Tot nader. Als steeds, met veel hartelijks ook van Simone en voor Aty, je Ed. Met mijn moeder gaat het weer iets beter. 423. Aan A.A.M. Stols: Amsterdam, 18 februari 1930 Amsterdam, Dinsdagavond. Beste Sander, Natuurlijk: nauwelijks had ik de duiten verzonden of daar komt je brief binnen! Enfin, je zendt het nu wel verder; daar is een van je twee haremvrouwen goed voor - (o God! wat heb ik gezegd!) - Ik condoleer je van harte dat je in Venlo soldaat moet spelen. En dan nog wel 24 dagen! - 24 dagen van een groot uitgever als jij om niemand te doen gelooven dat Nederland een weerbaar land is! het mocht niet mogen... Dank voor de persdienst van N.V. Ikzelf heb ook eenige exx. judicieus geplaatst. Laat er mij nog 5 zenden. Heb je den ouden Lapidoth vooral niet vergeten??? 't Helpt wel niks, maar tòch -. Parlando en de twee Slauen 1. komen dus tegelijk. Heerlijk! Ik zal ook het blijde nieuws aan Cornelis-Jan Kelk overbrengen; hij zal stralende zijn! Overigens geen, d.w.z. weinig goed, nieuws. Groeten aan Greet en Eva, en de? van je Ed. 424. Aan J. van Nijlen: Amsterdam, 19 februari 1930 Amsterdam, Woensdag. Beste Jan, Gelijk hiermee zend ik je twee ietwat gemutileerde boekjes, die {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} je misschien toch niet onwelkom zijn - of waar je een ander wellicht mee kunt verheugen; t.w. deel I en II van Lyriek van Karel van de Woestijne. Mijn zelfverneukerij is zoover gegaan dat ik werkelijk gedacht heb iets aan deze poëzij te hebben en dat ik deze deelen voor mijn binder gereed maakte. Edoch, bij een herlezing bleek dat deze poëzij te rijk, te weelderig, te grootsch en te mooi is, en blijft, voor mij. Deze gedrágen vérzenprácht kan mij, tusschen de bedrijven door, vijf minuten zoet houden, maar als ik mij er een kwartier aan overgeef - c'est plus fort que moi - kan ik bij mezelf alleen nog maar een doffe ergernis constateeren. Ergo: Van de Woestijne is een GROOT DICHTER - ècht, zie je, wat je noemt: EEN GROOT DICHTER - maar hij gaat mij niet aan. Hoe maak je het? Schrijf me eens. Hier is het ‘niet alles’. Jan zal je wel het een-en-ander hebben verteld; ik zwijg er dus maar over. Doe mijn hartelijke groeten en die van Simone aanje huisgenooten en ontvang een ferme hand van je Eddy 425. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 20 februari 1930 Amsterdam, Donderdag. Beste Jan, Dank voor je briefje dat ik vanmorgen kreeg (met het gedenkwaardige stukje over Gide's F.M. 1. op den achterkant). Ik haast me je dit woordje te schrijven om je te zeggen dat ik den roman van V. van Vriesland niet meer noodig heb; ik ontmoette hem weer en hij beloofde mij dat werk. Ik wacht dus alleen op de paperassen van Maurice. Dank voor de Byron 2. - maar hoe zit dat nu? heb je dien voor me gekocht? Dat was de bedoeling niet; dus dat krijg je van me terug natuurlijk. - Ik snak naar D.G.W. die ‘officieel’ vandaag uitkomt. De Gids verzond ik je gisteren. Tot zoover voor 't oogenblik. Een haastige hand van je Ed. {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} 426. Aan A.A.M. Stols: Amsterdam, 20 februari 1930 Amsterdam, Donderdag. Beste Sander, Gelijk hiermee gaat de bundel van Ten Berge 1. in copy naar je terug. Ik voel nooit àl te veel voor dit soort poëzie, maar in zijn soort lijkt het mij heel goed, en zelfs sympathieker dan menigen anderen bundel. Het zou in ieder geval niet slecht zijn den bundel te nemen, dunkt mij, gegeven het succes van Onder God's Ogen; je hebt tenminste een bepaald publiek voor dit werk. En je moet toch wat verkoopen. Ik adviseer dus vóór. Vraag hem of hij je niet 2 exx. van De Reiziger kan bezorgen: een voor jou en een voor mij. Als je zijn bundel neemt, kan hij dat wel voor je doen! Zeg maar dat je ze noodig hebt voor je archief of zoo. Iets anders. Ik raad je sterk aan in je ‘Luchtkasteelen’ ook op te nemen, een bundel verzen van Maurice Roelants. Ik las laatst zijn Kom der Loutering (geheel uitverkocht, verzen van zijn 21ejaar) en vond er zéér mooie dingen in. Ik schreef ze over en gaf ze hem, om te vergelijken met wat hij zelf uit dien bundel kiezen zou. Ik koos 16 gedichten (uit 60). Stel dat hij er nog 4 bij kiest, dat zou 20 gedichten worden. - Dan bestaat er een vorigen bundel van hem, dien ik ook graag zou zien, Eros. Daaruit is ook een keuze te maken, bijv. 10 gedichten (of 6 of 8, dat hangt er vanaf). Men zou dan een bundel zóó kunnen samenstellen: de jeugdgedichten bijéén (uit Eros en Kom der Loutering, beide in oorspr. uitgaaf sedert jaren onvindbaar, en bovendien zoo goed als onbekend; ze verschenen in van die ‘mooie’ maar obscure Vlaamsche uitgaafjes) - gevolgd door latere gedichten: alles wat voorkomt in De Dichters van het Fontijntje, plus wat hij nog verder geven wil of kan. Dat zou een mooi nummer worden. Spreek hem erover. Vraag hem of hij mij Eros zenden wil, en in principe voor het plan voelt. Hij zou den bundel kunnen noemen met den titel dien hij reeds ergens aankondigde: Het Verzaken0 Mij lijkt die titel voortreffelijk. Je zou dan krijgen: 1. Otten, Verloren Vaderland. 2. Du Perron, Parlando. 3. Slauerhoff, Mo Yang Ke. 4. Idem, Lente-Eiland. 5. Greshoff, A Plume Volante. 6. Kelk, Parasieten. 7. Ten Berge, Zoon v/h Hemelsche Rijk. 8. Vriamont, Exploten v. Tabarijn. 9. Roelants, Het Verzaken. 10.? {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} (misschien Blijstra, De Vuurproef) - (ik kan je ook nog een prozaverhaal bezorgen, als je dat wenscht, van Paul van Ostaijen) - (commercieel gesproken zou het niet slecht zijn, misschien, te nemen: die verhalen van Donker.) - Het geheel lijkt mij een bonte, maar aardige serie. Zou je er niet 12 deeltjes van maken, als het een beetje gaat? Wat is zooiets gauw vol! Nogmaals gecondoleerd met je militaire vooruitzichten en hartelijke groeten van je Ed. 427. Aan W.A. Kramers: Amsterdam, 21 februari 1930 Amsterdam, Vrijdag 1 uur. Beste Wynand, Vanmorgen kwam je brief en zooeven je telegram. Tot Woensdag dus. Kan je voor mij meenemen: alle bundeltjes verzen - dus vier in 't geheel, als ik mij niet vergis - van Buning; die je natuurlijk alle bezit? De kwestie is dat ze mij te duur zijn om alle te koopen, en dat ik den inhoud ervan ook zéér ongelijk vind. Ik wilde nu de goede - voor mijn gevoel goede, laat ons voorzichtig zijn! - overschrijven en misschien bij Breuer laten drukken in enkele exemplaren. (Ik zal B. nog wel eens ontmoeten en hem toestemming daarvoor vragen. *) Je krijgt de boekjes keurig verpakt en onbeduimeld terug en ik denk ze hoogstens een week te houden. Doe mij dus dit plezier. Iets geheel anders. Kan je je ‘Strontheid’, 1. zooals Jan zegt, niet aan het verstand brengen dat het een uitstekende reclame voor D.G.W. zou zijn, indien één exemplaar van dat blad gratis verstrekt werd voor de leestafel van de Américain? Dat de knoedel dat zelf niet inziet! Iedereen kijkt er De Groene in en NIEMAND ziet ergens D.G.W. Noch in kiosken, noch in boekhandels is dat blad te krijgen. Het is dun. Tot ziens dus en steeds je Eddy. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} 428. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 22 februari 1930 Amsterdam, Zaterdag. Beste Jan, Ik heb de verzen van Maurice uit de 3 bundels van 't Fontijntje overgeschreven, op twee na: Opdrachten I en II, die ik veel minder vond. Opdrachten III en IV worden bij mij dus I en II; en nog beter ware dat M. aan III een nieuwen titel gaf en IV tot opschrift deed voeren hetgeen nu onder het cijfer staat: Aan Karel v.d. Woestijne. - Wil jij nu even nazien in je exemplaar van De Dichters van 't Fontijntje of daar nog verzen instaan die hier in deze 3 deeltjes niet voorkomen? Indien ja; véél kunnen het er niet zijn. Wil je wat er overblijft niet even voor mij overtypen? dan hoeft het boek niet heen en terug, en bespaar je mij dàt schrijfwerkje nog. Ik heb lust deze onderafdeeling te noemen naar het laatste gedicht dat ik er nu in heb staan: Herfst in de Ziel. - Mag dat? Bezorg mij nu spoedig een ex. van Eros en laat Maurice mij de verzen zenden die hij heeft bijeengegaard. (Ik schrijf hem niet persoonlijk omdat het vervelend is geen antwoord te krijgen.) - Wil je hem vragen mij, behalve de 16 gedichten die ik uit De Kom der Loutering overschreef, ook nog die te zenden die hij graag opgenomen zag, zooals bijv. dat ‘Ik denk zoo vaak aan Perk en Rodenbach’, dat zoo veel geciteerd werd, zegt hij, en dat er voor mijn gevoel best bij kan. Ik reken zelfs op 2 of 4 andere. Ik zend je gelijk hiermee je? deeltjes terug. Ik herinner mij uit een Vlaamsche bloemlezing: kan het die van Van Cauwelaert zijn? een zeer goed vers van M. - ik meen, een sonnet - dat ik ook graag hierbij had. Maar misschien ligt het reeds in het pakje dat hij voor mij heeft? Je kunt hem verder zeggen dat hij onze weddenschap verloren heeft en dat ik niet de verhalen van Leroux voor de zijne gehouden heb, want behalve De Eeuwig Bestolene komen nog 2 verhalen van M. in deze ‘Fonteintjes’ voor, n.l. De drie meiskens, dat meer een ‘fantasietje’ is en dat hij dus wschl. niet meetelt, maar dan toch zeker nog Vooraleer te vertrouwen. - Donker zwijgt mij dood in zijn bespr. van Erts in het saneeringsregister 1.. Hij spreekt over ‘pogingen tot vernieuwing van het proza’ {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} en noemt iedereen: Houwink, Marsman, Den Doolaard, Helman, Kuyle, en tot Van Duinkerken en Theun de Vries toe - maar vooral niet mij. Vind je 't niet intelligent en nobel? Ook van mijn verzen in Erts geen woord. Zou 't uit vrees voor Coster of uit wrok tegen jou 2. zijn? (er staat nog een heel mislukt grapje 3. over een paar regels uitje boutade). Je hebt gelijk: het is een lummel, en deze voorzichtige afzijdigheid teekent den man. Hij kan 't mij verder overdwars doen; dan vind ik Marsman nog een stuk sympathieker! Voilà. Tot nader. Je Ed. P.S. - Ik zend je gelijk hiermee ook nog 4 exx. Parlando: 1 voor jou, 1 voor Sander, 1 voor andere Jan, 1 voor Maurice. Jij zorgt wel voor de verdeeling. Vraag S. of hij mij dan 3 andere exx. stuurt. P.S. - Als ik over méér verzen van M. te beschikken krijg, denk ik dat ik Eigenhandig Testament ook laat vervallen; dat in zijn soort vrij zwak is. 429. Aan V.E. van Vriesland: Amsterdam, 22 februari 1930 Amsterdam, Zaterdag. Waarde Heer Van Vriesland 1., Zoo gaat nu het leven: u kunt Zaterdag niet en ik ben Woensdag verhinderd. Overigens, nà Woensdag, alle dagen vrij. Schrijft u mij dus wanneer u het beste schikt en waar. {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} Neen, ik las uw stuk over Boutens 2. niet. Kunt u mij dat nr. van de N.R.C. niet zenden? Ik herlees, met veel grooter begrijpen, uw Voorwaardelijk Uitzicht 3. en ben weer erg benieuwd geworden, naar de door u veroordeelde verzen. Ik zou het zeer op prijs stellen, indien u mij die ook nog wilde laten zien. Over Gide zou inderdaad nog veel meer te vertellen zijn. Maar u heeft gezien hoe lang mijn stuk 4. reeds was; zóó dat de kleine letter er als vanzelfsprekend bij te pas kwam. Ik zend u, gelijk hiermee, Parlando, en wacht met brandende begeerte, maar gedomineerd door een wijs geduld, uw roman. Ten slotte mijn grooten dank voor het Kring-vers 5. dat bij een herlezing niets van zijn charme voor mij verloren had. Het verdiende gepubliceerd te worden. Ik zal het Jany eens sturen, die er zeker ook veel plezier van hebben zal. Tot ziens en gaarne de uwe EduPerron Hier zijn de verzen waarin het hapert (taalkundig - als poëzie behooren zij tot de mooiste van den bundel): Me noyant dans des flots de chair, hagard, qui crie au secours, tel encore je me revois de loin. Het zou goed zijn als ‘hagard’ een substantief kon zijn; zooiets als: ‘un hagard’. Op het oogenblik is het ‘qui crie’ aan niets verbonden; er is een gat in den zin. Kunt u ‘hagard’ niet vervangen door een substantief, liefst met een lidwoord ervoor? (‘un naufragé’) - maar het lidwoord kan ook wel weg 6.. Bijv. een woord als ‘moribond’, ‘agonisant’ - maar het valt niet mee een goed woord te vinden van 2 syllaben. Ik laat het dan ook gaarne aan u over, temeer waar ik het gevoel heb dat ik het niet zou weten te brengen tot de helft van uw knapheid in het Fransch (ik zeg het zonder de minste ironie). {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} 430. Aan G. Burssens: Amsterdam, 23 februari 1930 Beste Burssens, Ik begrijp er niets meer van: ik heb expres op je boekjes gewacht alvorens je terug te schrijven - maar zie nog steeds niets verschijnen. Heb je ze zelf verzonden of door je uitgever laten verzenden? In het laatste geval, moet je er nog maar eens naar informeren. Dit woordje in haast; later meer. Met hartelike groeten steeds je EdP. Amsterdam, 23.2.30. 431. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 23 februari 1930 Amsterdam, Zondag. Beste Jan, Het D.G.W.nr. is aardig en heel aardig zelfs, maar met rotte plekken. Dat weeë stuk van Ritter over Havelaar en de ‘ponjaard’ van Jacques 1. is méér dan akelig, het is indecent, misselijk, dom en laag. Ik heb groote lust erop te antwoorden; misschien gebeurt dat nog wel. Maar we zitten hier weer in de st... - ditmaal door huisploert en medebewoners. Premsela over Rostand 2. - ça va... Jij over Jo 3.: erg, héél erg, maar allemachtig aardig. Ik over Gide 4.: zeg jij 't maar. Nogal làng. Jij over Domprijs 5.: zeer amusant. {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} Donker over Jany 6.: pas mal (pas très bien non plus) Houwink over Van Looy 7.: interesseert me geen bal. Ritter over Havelaar: beneden alles. Mijn sonnet 8.: ben ik erg trotsch op, vooral in de spelling Jij over anoniemen 9.: fel, tegen het einde beter dan vooraan; ik bedoel: geestiger. Gelijk hèb je! Sterkenburg over Blei 10.: je m'en fous. Houwink over Columbus 11.: goed zoo. Ontstaan van de Wereldoorlog 12.: tja, dat is belangrijk. Blijstra over mij 13.: werkelijk niet onaardig. Tijdschriftenschouw: amuseert mij tegenwoordig altijd zeer, door al die droge verneukerijtjes van Kramers, zoo tusschen de regels door - als b.v. over het Critisch Bulletin 14.. Jij en Donker 15.: het is een onderwijzerszeun en een onderwijzer! En hij is edel genoeg om Havelaar te vervangen; precies van het gewenschte soort edelheid. *** {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Heb jij iets gehoord van den indruk gemaakt door de Holl. vertaling van Les Conquérants 16.? M. vroeg mij daarnaar, maar ik weet van niets. Dank voor de Byron! Op de een of andere manier hoop ik je dat te vergelden. Vele hartelijke groeten aan Aty, oude mopperaar, en de poot van je Ed. Kramers is zeer in z'n nopjes met je nieuwe genre ‘Brieven’. Het is trouwens een uitstékend idee! 432. Open brief aan N.A Donkersloot 1. in Den Gulden Winckel, maart 1930; geschreven 23 februari 1930 Weledelzeergeleerde Heer, Sedert de oprichting van uw Critisch Bulletin weet ik niemand tot wien ik mij, met meer kans op een bevoegd antwoord, zou kunnen wenden met de volgende vragen die mij branden, dan tot u. Ik behoor, zullen wij aannemen, tot het publiek dat door u niet wordt veracht. Ik ben een van die anonymi, zullen wij zeggen, wien u gaarne - of niet ongaarne - den weg wijst. En zie, in denzelfden Gulden Winckel waarin u zich, tot leering van den heer Greshoff, over uw juiste houding uitspreekt, staan eenige dingen die mijn aandacht troffen en die tot kwellende problemen voor mij geworden zijn. De heer Greshoff, nietwaar, is voor u geen criticus. U zoudt hem, wil mij voorkomen, niet gaarne rekenen tot de deskundigen die voor? schrijven in uw Critisch Bulletin. De heer Greshoff is geen criticus en geen schrijver van bulletins, maar een verachter van het publiek en een schrijver van boutades. Ik volg uw redeneering en zeg: het zij zoo; amen. De heer Mr. P.H. Ritter Jr. daarentegen is voor u niet alleen een criticus, maar een criticus bij uitnemendheid; immers, indien ik mij {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} niet vergis, kwam zijn naam onder uw pen, lang vóór er nog van een Critisch Bulletin sprake was, en toen u, hoeveel meer gecondenseerd, een soort dictatuur van niet meer dan vijf bevoegde critici voor Nederland wenschte: de heeren Coster, Ritter, Nijhoff, Marsman, en, was het niet? mevrouw Top Naeff - Ik mag misschien aannemen dat uw zienswijze inzake de critische bevoegdheid van den heer Ritter, tot dusver niet gewijzigd werd en dat de heer Ritter dus is: een niet-verachter van het publiek en een wèl-schrijver van bulletins. En ik zeg wederom: het zij zoo, enz. Nu lees ik echter - ik, die weinig tijdschriften lees - in éénzelfde nummer van D.G.W. de heeren Greshoff en Ritter, den eerste in de onsympathieke rol van mopperaar, waarin hij, sedert eenigen tijd, zich schijnt te vermeien, de tweede in de sympathieke rol van herdenker, i.c. van den onlangs overleden heer Just Havelaar. De heer Greshoff moppert over de onvoldoende vertegenwoordiging der Nederl. letteren te Parijs door Mevrouw Van Ammers-Küller. Hij acht die dame ongeschikt om de Nederl. letteren, daar of elders, te vertegenwoordigen; hij vindt haar talenten daarvoor te middelmatig, en kortom, haar bevoegdheid alleszins betwijfelbaar; hij karakteriseert haar, in het vuur van zijn boutade, aldus: ‘Een nette, banale burgerdame - litterair gesproken - die een beetje slonzig maar niet geheel onhandig met de pen omgaat.’ En deze formule lijkt mij, eerlijk gezegd, treffend juist. Het is één van die formules, wil mij voorkomen, die een groote bladzijde kritiek overbodig maken, en, als men naar het tempo van sommige critici ziet, zelfs een tiental bladzijden. Het is, voor zoover ik weet, precies en volledig wat de bloem van de Nederlandsche lezende natie en van de Nederlandsche schrijvende dito over de schrijfster van De Opstandigen denkt. De heer Greshoff, schrijver van boutades, heeft dus zóó maar, langs zijn neus weg, aan het door hem verachte publiek een groote, een uit het hoofd te leeren waarheid verkondigd. Zoo althans komt het mij voor. Ik zou nu, mede tot leering van dit publiek, van u willen vernemen, wat u - zelfs publiekelijk - van deze aangelegenheid denkt. In het In Memoriam van den heer Just Havelaar door den heer Ritter, daarentegen, lees ik, terwijl het onmiskenbaar 's heeren Ritters bedoeling is, den heer Havelaar met voegzame litteraire vriendelijkheid en soortgelijke achting te herdenken, de volgende karakteriseering: ‘Hij [Havelaar] vertegenwoordigde het zoeken en tasten naar {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} nieuwe zekerheden van heel onze intellectueele en half-intellectueele burgerij, die geenerlei systematisch houvast vond na Bolland's dood.’ Waaruit ik versta - en ik verzoek u weer mij, uithoofde uwer bevoegdheid, terecht te wijzen indien ik mij mocht hebben vergist: ‘Hij was een uitnemend (immers: representatief) specimen van de kleurlooze goêgemeente die altijd kauwen moet op de waarheden welke een ander vindt, en die ophoudt met denken en verslagen in het rond loopt, zoodra degeen die voor hen dacht, de betrouwbare fournisseur van hun waarheden, het denkend hoofd heeft neergelegd.’ Ik versta er dàt uit; maar, bedenkend, dat voor den heer Ritter en mij de beteekenis van sommige woorden gansch anders kan zijn, lees ik het artikel over; en stuit nu, voor de tweede maal, op deze passage over ‘twee feiten die [den heer Ritter] ontstelden: de kritiek van Bloem, en... [u gelieve te letten op die puntjes, die het adembeklemmende moeten weergeven van de constateering], kort daarna: Havelaars dood.’ Een insinuatie dus, maar die door den heer Ritter, gegeven de ernst van het oogenblik, zonder schroom wordt uitgewerkt. Hij vervolgt: ‘Dat Bloem zijn ponjaard dreef in Havelaar's hart, het getuigt voor Havelaar's invloed en beteekenis. Alleen een leider, [enz.] wettigt den strijd en den smaad van zulk een aanval. En nu is Havelaar ineengezonken, met een bloedende wonde, hij, de zachte, [enz.] hij is geveld, in een overval, die zijn verzwakkende krachten niet meer konden pareeren.’ In dezen zin wordt, ook als men (zooals ik) geneigd is, den ponjaard van Bloem en zelfs het hart van Havelaar figuurlijk op te vatten, ten slotte niets meer of minder verkondigd dan dat de heer Bloem - zij het met een figuurlijke ponjaard - den heer Havelaar - zij het figuurlijk bloedend uit zijn wonde - toch lijflijk heeft vermoord. En deze onjuistheid, dit geniepige overloopen van een onsmakelijke insinuatie tot een melodramatisch beeld en van een melodramatisch beeld tot een sinistere onwaarheid, dit, Weledelzeergeleerde Heer, is volgens mij òf ignobel òf stompzinnig, en stempelt een criticus tot hoogst onbetrouwbaar of tot hoogst onbevoegd. Ik verzoek u wederom, uithoofde van (zie boven), mij in deze netelige aangelegenheid, die mij van het publieke nut van boutaden-schrijvers dreigt te overtuigen en van de - zelfs publieke - minderwaardigheid van uitnemende bulletin-schrijvers, mij in {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} deze pijnlijke ure, zegge ik, te willen sterken door een publiek woord van particuliere voorlichting. Geloof mij, Weledelzeergeleerde Heer, tot wederdienst bereid, uw E. DU PERRON 433. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 23 februari 1930 Amsterdam, 23.2.30. Bulletin du Jour. Beste Jan, Ik heb N.A. Donkersloot, naar aanleiding van een kleine briefkaart die hij mij schreef en waarin hij een uitvoeriger schrijven aankondigde, beleefd maar duidelijk uitgelegd hoe ik tegenover hem sta 1.. Verder heb ik tot genoemden Donkersloot een open brief gericht (voor D.G.W.) waarin ik hem, gegeven zijn bevoegdheid, om inlichtingen vraag betreffende boutade-schrijvers - (jij; en ik geef je karakteristiek van Jo van Ammers-Küller als een prachtig-geformuleerde waarheid, door het publiek uit het hoofd te leeren) - en betreffende bulletin-schrijvers - (Ritter; en ik citeer het inferieure chantage-proza over Jacques en Havelaar, en zeg dat, voor mijn gevoel, iemand die zúlke dingen schrijft òf ignobel is òf onbevoegd.) - De open brief zal menigeen goed doen, hoop ik: Jany, Jacques, Slau, jou en last not least mijzelf, en Ritters en Donkers en Havelaars en andere Costers mogen er precies van denken wat zij willen, eenmaal de vriendschap opgezegd wordt zooiets voor mij als oprispingen uit een secreet. Je zult echter zien gebeuren dat Donker zich met verwondering afvraag: ‘Wat nù weer’ Wat heb ik misdaan?’ Ik heb hem dan ook gezegd dat zijn bespr. van Erts het gevoel van onbegrijpen tusschen ons, dat ik had, eigenlijk reeds van na zijn bezoek in Gistoux 2., bij mij verscherpt heeft: omdat ik een zóó groote afzijdigheid alleen verklaren kan uit het feit dat mijn werk voor hem òf waardeloos is òf onsympathiek. Als hij mij nu van reclamezucht verdenkt, is hij de kruienier. Ik heb hem trouwens geen ver- {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} wijten gemaakt, maar alleen gezegd dat hij zich, gegeven de omstandigheden, heusch niet tot het opstellen van uitvoerige berichten behoefde in te spannen. Verder stel ik hem op de hoogte van het schrijven van mijn officieelen open brief (Als Kramers die nu maar plaatst). Die brief begint n.l. met: ‘WelEdelZeerGeleerde Heer’ (comme de juste). - Wat die misselijke kwijlerij van Ritter betreft, ik kan je niet zeggen hoè inferieur ik zooiets vind. Overigens geen nieuws. Hartelijke groeten, ook voor Aty, van je Ed. Ik voel mij vanavond fit om honderd Ritters te verdrinken in twaalf Donkerslooten! - Het is allemaal zoo laf, zoo lam en zoo geniepig, en zoo ver verwijderd van klaren wijn! 434. Aan G. Burssens: Amsterdam, 27 februari 1930 Amsterdam, Donderdag. Beste Burssens, Dank voor het boekje, dat er keurig uitziet! Het omslag vind ik bizonder sympatiek, en ook het lettertype, ofschoon het misschien ièts te klein is. Het is grappig, al die oude bekenden met vele nieuwere zo samen te zien, en je produktie overzichtelik vóór zich te hebben. Je had me eigenlik dat gedicht Regen (uit Piano) moeten opdragen - dat het eerste is wat ik ooit van je zag, en waarvoor ik een bizonder zwak heb. Maar met De Mieren ben ik ook zeer tevreden. Er staan in het laatste deel enige dingen die ik zeer aardig vind, maar als ensemble genomen voel ik misschien toch het meest voor het speelse getokkel van Enzovoort. Hierover later meer. Ik verkeer in vervelende omstandigheden: mijn moeder nog altijd ziek en wij allen op het punt te verhuizen, zodat ik weinig tijd vind om behoorlik te schrijven, en absoluut géén om voor mijzelf nog wat uit te voeren. Ik zond 1 ex. van je bundel naar Nijhoff's boekhandel en wacht op bericht. Zodra ik dat heb, schrijf ik je weer - of vraag H. Mayer zich met jou persoonlik in verbinding te stellen. Denk er ook om dat je, als het kan, 2 exx. naar D.G.W. zendt: 1 voor Kramers en 1 voor de kroniek der poëzie. Verder naar De Vrije Bladen en De Gemeenschap (1 ex. voor elk). Je kunt ook nog de andere bladen bewerken {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} natuurlik, maar let toch een beetje op dat je geen exx. verdoet aan àl te volkomen idioten. Tot zover dan, voorlopig. Hartelike groeten en nogmaals dank van steeds je EduP Ik ben zeer benieuwd naar het ex. met de etsen van Jespers en zal dit ex. dan ook nog aan iemand geven aan wie het wèlbesteed is. 435. Aan N.A. Donkersloot: Amsterdam, 1 maart 1930 Amsterdam, Zaterdag. Beste Nico, Het is vriendelijk van je dat je mij dadelijk geantwoord hebt; maar denk niet dat ik in een bepaalde stemming verkeerde toen ik je mijn brief schreef. Ik ben een van die ontzèttende literatoren die blijkbaar de persoon niet zóó van de ‘literaire qualiteiten’ weten te onderscheiden - althans op het gebied van (om ook eens een Costerlijke term te gebruiken:) ‘geestelijke vriendschap’. En vriendschap, of zelfs sympathie, tusschen jou en mij is, hoop ik, niet gebaseerd op het feit dat wij elkaar ‘sympathiek’ genoeg vinden om samen een borrel te drinken of zoo? Ik zou nooit met Coster willen omgaan, omdat de man niet anders kan zijn dan zooals hij schrijft. En toen ik jou schreef zooals ik het deed, was dat het gevolg van een gevoel van - laat ons zeggen: wederzijdsch onbegrijpen - dat ik al lang had. Toen ik dus je bespreking van Erts 1. zag, en merkte dat je mij geen enkele maal genoemd had, ging er eerst in mij om dat mijn 3 verzen wederom je goedkeuring niet hadden verworven en vond ik dit op zichzelf niet erg, maar toen ik merkte dat je aan het spreken was gegaan over het nieuwe proza, en in dat verband letterlijk iedereen noemde die eenigszins te noemen viel, tot Van Duinkerken en Theun de Vries toe; toen heb ik duidelijk den indruk gekregen dat inderdaad iets tusschen ons mislukt was. Ik hoop dat je me begrijpt en me niet van een stupide reclame-zucht verdenkt, want die verdenking zou erg voor jou zijn. Neen, beste Nico, wat zich hier afspeelde, ging geheel tus- {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} schen jou en mij. (Ik wist immers dat je het proza van die andere heeren ook niet zoo hoogelijk bewonderde of zoo warm goedgezind was; waarom dan het verzwijgen van alleen mijn naam?) - En nu, aan den anderen kant: geloof mij als ik je zeg dat het niet-waardeeren of afbreken van mijn werk door de meesten van de andere jongeren mij dikwijls onverschillig is en soms aangenaam streelt, maar van jou vond ik dit doodzwijgen pijnlijk, want de bevestiging van het onbegrijpen dat ik meer en meer voelde tusschen ons. Ik neem het je ook niet kwalijk; ik vind alleen dat het dan niet noodig is elkaar lange brieven te schrijven. Mijn ‘persoonlijke gevoelens’ voor jou zijn zoo dat ik je altijd gaarne de hand zal drukken of een borrel met je drinken, maar ‘geestelijk’, denk ik, hebben wij niets aan elkaar. Ik schreef je, omdat ik de behoefte had aan een miseau-point. Eenmaal vastgesteld dat er geen samengaan tusschen ons kan zijn, is het mij ook hetzelfde of je me doodzwijgt, afbreekt of op een andere wijze je onbegrijpen te kennen geeft. En komt het tot een treffen, dan hebben we als ‘geestelijke vijanden’ misschien méér aan elkaar dan nu. *** Nu het geval Greshoff 2.. Ik zal hem je brief niet laten lezen, omdat ik het niet noodig vind de vurige gevoelens die jullie elkaar nu over en weer misschien toedragen nog wat op te rakelen. Antwoord Greshoff nog weer in DGW. of elders, als je dat noodig vindt; ik voor mij vond deze hééle staart niet zoo erg interessant. De eerste boutade van Gr. was, zooals je zegt: wat erg fel, maar als uiting op zichzelf, vermakelijk *; - maar dan komt wat meestal gebeurt in zulke dingen, men wordt door zijn vuur meegesleept en gaat te ver. Ik geloof overigens niet dat, voor hen die lezen kunnen, de staart van het geval iets tot de zaak toe- of af-doet. Je bent nu razend over dat citaat uitje particuliere correspondentie, en inderdaad had Gr. misschien beter gedaan die er niet in te betrekken, maar vergeet niet dat hij voor de tweede maal zegt dat alleen spijt bij het zien dat ‘een hoogbegaafd jonkman’ enz. zich aan deze werkjes wijdde, hem zijn boutade ingegeven had, zoodat {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} van een coûte-que-coûte benadeelen toch geen sprake kan zijn. Eerder van een coûte-que-coûte gelijk willen hebben, wat bij een fel debator méér voorkomt. Toon hem zijn ongelijk aan, wanneer je daar behoefte toe gevoelt en er kans toe ziet; het eenige wat ik ertegen zou hebben is dat het dan zoo'n lange historie wordt; vooral als Greshoff dan weer antwoordt. Maar ik heb hier als buitenstaander makkelijk praten, natuurlijk, ik die niet in de hitte van het gevecht heb verkeerd. Als zooiets mij overkwam, zou ik wschl. ontzettend ‘doordouwen’, zooals J.v. Nijlen zegt. Bon - doe wat je noodig acht en verscheur elkaar nog wat meer, als het moet. Ik zal Greshoff, als ik hem weer schrijf, meedeelen dat je ernstige grieven tegen hem hebt * (als hij dit tenminste vóór dien tijd niet uit een publiek geschrift van jezelf merkt), maar ik vind het minder prettig om voor postillon-de-fureur te spelen, als men het zoo zeggen kan. Wat mijn Open Brief betreft, ik heb Kramers gevraagd jou, gelijk met mijzelf, de eerste drukproef ervan te doen toekomen. Ik heb er geen kladje van, anders zond ik het je. De kwestie is deze: ik speel Greshoff, den boutade-schrijver en niet-bulletin-schrijver 3., uit (met zijn voortreffelijke karakteristiek van Jo Küller 4.) tegen Ritter 5., den criticus (door jou zoo voortreffelijk gevonden dat jij hem zelfs in een vijfmanschap der Nederl. kritiek wilde opnemen) en citeer dan: zijn lullige karakteristiek van Havelaar (‘hij vertegenwoordigde de heele en half-intellectueele burgerij’, enz.) en zijn méér dan schandalige houding tegenover Jacques. Want dat is niet alleen, zooals je zegt: er naast, dat is: intensvuilen poenig. ** - En hier speel ik dus jou tegen Ritter uit, àls je tenminste antwoordt. Mijn toon is die van den eerbiedvollen dilettant tot den zeer bevoegden heer Dr. N.A. Donkersloot, directeur van het Critisch Bulletin. En ik wil je er wel bij vertellen dat ik je in zekeren zin een val heb gelegd (altijd: àls je antwoordt) - n.l. ik brand van verlangen om te zien hoe je antwoorden zal. - Ik bedoel: als een doctor, als een directeur, als een diplomaat, als een welwillend mensch, als een philosoof, als... ga nog maar wat {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} door, of als een vènt. Geef hier nu eens ‘leiding’; in den goeden zin v/h woord. Het kan nu ook nog dat in een volgend nr. de heer Ritter mij persoonlijk antwoordt. 6. * Ik hóóp dit zelfs. Want voor dien meneer heb ik één karwatsstriem over, maar die hem zijn smoel zal open halen van het eene oor tot het andere, daar geef ik je mijn hand op. Ik eindig hier. Beste groeten van je EdP. - O jee, o jee, wat wordt de Gulden Winckel een arena gelijk, als dat zoo nog wat voortgaat! Maar jij zou de sterkste van allen moeten zijn, met Martheli achter je, die je ‘de lendenen omgordt’. Als Jacques er zich maar niet mee bemoeit. Die moet een hautain stilzwijgen bewaren tegenover het geïnsinueer van dien schoft. 7.Mijn adres is voor eenigen tijd: Museum-pension, P.C. Hooftstr. Maar Willink is veiliger: Keizersgracht 538. 436. Aan J. van Nijlen: Amsterdam, 1 maart 1930 Amsterdam, Zaterdag. Beste Jan, Ik ben zeer blij dat Parlando 1. je ook bij een herlezing zoo bevredigt, en hoop je niet teleur te stellen wat mijn korte aanteekening over dien Ritter betreft. Het is jammer dat jij of Jan Gr. of zoo niet een stukje over Parlando kan schrijven in DGW., want met Donker heb ik nog wel niet bepaald ruzie, maar de goede verstandhouding zal wel verstoord zijn, zoo ongeveer. Ik heb het trouwens veel liever zóó: God spare je voor die halve vriendschappen en die meer dan volkomen onbegrijpen's. (Het is anders tòch wel een goeie jongen!) Tot mijn verwondering kreeg ik een briefje van Victor van Vriesland die mij schrijft dat hij ‘in de wolken is’ met Parlando. Vind je dat niet vreemd? Het schijnt dat deze V. Vr. ook de verzen van Jan {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} Gr. buitengewoon aardig vindt. Men komt rare dingen tegen! en dat is nog een van de aardigste kanten van de fraaye letteren. Ik zag V. Vr. hier eenige malen, somtijds vergezeld van zeer schoone vrouwen. Met mijn moeder gaat het nu opeens véél beter. Wij zoeken nog altijd te verhuizen. Als mijn adres verandert, schrijf ik je natuurlijk. En... eh... ik neem weer gymnastieklessen! Tot nader. Veel liefs van huis tot huis en de hand van je Ed. 437. Aan V.E. van Vriesland: Amsterdam, 1 maart 1930 Amsterdam, Zaterdag. Waarde Heer Van Vriesland - (is het overigens niet tijd onze ‘heerschappen’ wat te laten vallen?) Ik ben op mijn beurt in de wolken dat u mijn verzen goed vindt; u behoort dan tot de weinigen die dat doen, want mijn ‘medejongeren’, met uitzondering van Slauerhoff en Kelk, schijnen te hebben uitgemaakt dat ik ben: ‘uitsluitend een schrijver van critisch proza’ - en dat etiket draag ik nu, mon Dieu! Veel succes met uw Schwob-vertaling 1. voor de schoone lezeres van ‘De Zachtmoedige’ (in het Russisch heet dat verhaal, meen ik: ‘Zij was zoo lief en zacht’, wat ik oneindig mooier vind). Ik snak naar een herlezing - après la lettre - van uw Afscheid, en zal het zonder mankeeren meebrengen naar ons volgend treffen voor het woordje dat er bij hoort. Uw verzen in De Gids van Aug. 2. heb ik niet; ook zou ik het zeer op prijs stellen indien u mij in staat stelde ook nog eenige te zien van de oudere verzen. En de latere, ongepubliceerde trekken mij natuurlijk aan om nòg andere redenen... Belt u mij op of schrijft u mij een kaartje om te zeggen waar en wanneer? Met hartelijke groeten, ook van mijn vrouw, gaarne uw EduP. 3.Mijn adres is voor eenige dagen: Museum-pension, P.C. Hooftstraat. - Onverwachte verhuizing! {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} 438. Briefkaart aan H. Mayer: Amsterdam, 2 maart 1930 Amsterdam, Zondag. Beste Henri, Eindelijk, gisteren, zijn we dan met krachtige herrie uit die inrichting voor patjepeeërs weggegaan. De strijd wordt overigens voortgezet. Maar daar niet van. - Wil je mij naar het Museum-Pension, P.C. Hooftstr., sturen - op zicht - een deel van die 3 deelige Byron 1. en dat andere werk met de romantische gravuren. Wel te verstaan: als de druk goed - en niet te klein is - en het papier van bruine vlekken vrij. Dan voel ik wel voor die romantische uitgaven. Van Don Juan bestaan mooie aparte edities, dat weet ik, die vind je dan later wel voor me. Maar ook Childe Harold moet er zijn, en de Hebrew Melodies. Kijk dus nog even goed na wat er allemaal ontbreekt. Verder had ik graag omgaand prijsopgaaf van die? Bunings (gedichten) 2., waarover ik je schreef. 3. Het stuk over Gide, dat over Den Doolaard, het sonnet voor Buning, de open brief aan Dr. N.A. Donkersloot, komen, met nog te schrijven dingen, als 6e cahier in de 2e reeks van de openlijke publicatie 4.. Het zal er dus nog best mee door kunnen. Zoo èrg veel heb ik niet veranderd! Nu, tot nader. Groeten v. je E. Ik zond gisteren een N.V. voor je zoon aan jouw adres. E. Graag ook bericht over Burssens 5.. {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} 439. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 5 maart 1930 Amsterdam, Woensdagmorgen. Beste Jan, Ik schrik me een ongeluk bij het ontvangen van het ingesloten briefje van Sander, dat daarnet binnenkomt! Dat geld verzond ik sedert lang, in een gewonen aangeteekenden brief naar Sander zelf, in Brussel, maar in Holl. bankpapier, opdat hij het, desgewenscht, zoo weer zou kunnen doorzenden naar Maastricht. Ik zal dadelijk in al mijn paperassen kijken en ook in die van mijn moeder of ik de reçu's vind - maar wat heb je daaraan, want als het weg is, krijg je voor een aanget. brief (zonder opgegeven waarde) zooiets van fl.25. - meen ik, vergoed. Dan zouden nog even 300 pop naar de maan zijn! Ik moet het geld verzonden hebben omstreeks 11 of 13 Februari. Mijn brief aan Sander naar Engeland (waarop ik nu eerst antwoord ontvang, waarom schreef hij in Godsnaam niet eerder?!) is volgens hem van 15 Febr. Wanneer ging jij van hier naar Brussel terug? Weet je dat? Schrijf mij dat dadelijk. - Wil je Sander zeggen dat hij ook vast in Br. informeert naar mijn aanget. schrijven. Ik zal dat hier doen, en jou of S. dan direct weer berichten. Ik ben werkelijk in rep en roer hierover en mijn moeder ook. We zitten tòch al zoo in de kosten en de onaangenaamheden; we zijn n.l. net met hevige herrie bij die schoften en afzetters uit de Vossiusstraat gegaan. Te lang om nu te vertellen, nadere beschrijving volgt. Ik zond je eergisteren Eros terug en De Dichters van het Fontijntje. Heb je die nu? De bloemlezing van Maurice zit voor elkaar, op de 2 gedichten uit Erts na, en - naar ik meen - een gedicht dat in de Vlaamsche bloemlezing voorkwam van Van Cauwelaert. Ik schreef M. hierover; bel hem op om hem te zeggen dat hij mij antwoordt. Al was het in telegramstijl! Nu, schrijf me onmiddellijk, jij of Sander. Hartelijke groeten, ook aan Aty, van steeds je Ed. {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} 440. Briefkaart aan V.E. van Vriesland: Amsterdam, 5 maart 1930 Duperron suis, duper-on veut, du père on reste, bébé sans queue. 1. 441. Aan G. Burssens: Amsterdam, 6 maart 1930 Amsterdam, Donderdag. Beste Burssens, Gelijk hiermee schrijf ik aan Mme. Salti om haar te bedanken voor de toegevoegde fouten. ‘Utilitarisme’ is, meen ik, wel wat het verst van mij afligt - maar met de tegenwoordige Freudiaanse teorieën kan men nooit weten in hoeverre mijn zucht om mij hier en daar vijanden te maken, niet een werking à rebours van juist deze ondeugd is! Zend je ex. met de etsen, waar ik met groot verlangen naar uitzie, aan mijn tegenw. adres: Museum-Pension, P.C. Hooftstraat 4, (Amsterdam) - want uit de Vossiusstr. ben ik met veel herrie vertrokken. Hoe gaat het je overigens en wat voer je uit in het sappige Vlaanderen? Uit de brief van Mme.S. maak ik op dat je een lezing gehouden hebt in Luik. Waarover? - Zou je het geen aardig idee vinden om een Leven van Paul van Ostaijen, met dokumenten en portretten, uit te geven? Let eens op, wat een vreemde gebeurtenissen reeds in zijn jeugd: dat uitsterven van de familie, enz. Je zou wel enige malen op bezoek moeten gaan bij de lui die hem anders dan literair gekend hebben: zijn vader o.a. Kreeg je van Marsman nog een schrijven om Krities Proza I? en hoe is het nu met die stupide ruzies tusschen Boeken, Gemeenschappen en Sikkels? Het boek moet toch in Holland verkrijgbaar worden gesteld! Wat de uitgeverij betreft van je eigen bundel: die goede Maijer wou, meen ik, 2 exx. ervan hebben! - en afgescheiden daarvan is De Spiegel voor een werk van dit karakter een veel beter adres dan de firma Nijhoff (uitgevers van boeken over land-en-volkenkunde, {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} enz.) Dus zonder bedenken De Spiegel, die immers ook De Vrije Bladen administreert. Het leven hier gaat rustigjes. Ik zie vrij veel mensen, meer of minder met kunst behept, waarvan slechts zeer weinige mij (meer of minder) aanstaan. Willink maakt mooie schilderijen en verdient een beter lot dan in Amsterdam te blijven. Ik doe niets behoorliks - literair gesproken - en lees voor het ogenblik weer eens een z.g. onweerstaanbaar detektive-ver haal - (ook dàt genre is anders zwààr in décadence!) Als je van detektive-verhalen houdt, lees dan eens L'Affaire Manderson van E.C. Bentley (in de gewone Nelson-uitgave; uit het Engels vertaald - zéér goed - door Mare Logé); het is VERREWEG het beste en intelligentste verhaal in dit genre, dat ik sinds jaren las. Ik noem het in de Cahiers; de Engelse titel is: Trent's Last Case. Die meneer ‘Denis Marion’, die Wallace zo opkamt, is gewoon stapelgek. 1. Nu, ik laat het voor ditmaal hierbij. Tot later en steeds met hartelike groeten je EdP. 442. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 6 maart 1930 Amsterdam, Donderdag. Beste Jan, De neef 1. die den aanget. brief naar de post gebracht heeft, is één dag langer in Duitschland gebleven. * Ik verwacht hem nu ieder oogenblik, en ga dan met hem samen naar het postkantoor hier vlak in de buurt (Hobbema-straat) om de zaak te onderzoeken. Ik schreef verder persoonlijk aan Germaine Wouters 2. om haar te vragen of zij zich niet herinneren kan hoe b.v. den dag na Sander's vertrek naar Engeland een aanget. brief voor hem uit Amsterdam werd aangeboden (en teruggezonden? of afgeteekend door een ander?) Het reçu heb ik teruggevonden. De brief werd hier gepost, 13 Fe- {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} bruari. Ik zou Sander n.l. 10 of 11 Febr. nog ontmoet hebben, maar dat gebeurde niet en ik schreef hem toen denzelfden dag naar Brussel om hem te vragen hoe dat geld verzonden moest worden en naar wien? (d.w.z. naar Maastricht of naar hem?) Ik kreeg daarop niet onmiddellijk antwoord: als ik den 10en geschreven heb, moest ik den 12en antwoord hebben, en daarom stuurde ik (ook omdat ik van jou wist dat hij voor een tijdje weg zou gaan) dat geld in Holl. papier naar hem. Vraag hem of hij mijn brief nog heeft waarin ik hem vraag naar wien ik dat geld moest zenden - dan kunnen we ook daarop de datum nakijken. Twee dagen later verzond ik den aanget. brief met het geld. Daarna kreeg ik nog een schrijven van Sander, waarin hij mij zijn vertrek naar Engeland aankondigde en zijn Engelsch adres opgaf, maar niet over het geld sprak, dat hij, als het een beetje goed gegaan was, nog had kunnen ontvangen. Ik schreef hem toen, naar Engeland, over verschillende dingen en o.a. om mij de ontvangst van het geld te bevestigen. Dat was dus op 15 Februari. Daarop ontving ik van Sander zelf eerst dit schrijven van eergisteren dat ik je zond. Ik kan je niet zeggen hoe onaangenaam deze affaire mij is, vooral waar we al zóó in de ziekten en andere s.t. zitten! Doe je uiterste best om met Sander, Germaine Wouters of Greet (want après tout is het mogelijk dat ik dien aanget. briefin dit speciale geval naar de 80 avenue des Cerisiers 3. zond, dat herinner ìk mij niet meer - en op dit reçu staat alleen ‘A.A.M. Stols, Brussel’) enfin, om met iedereen die zich iets herinneren kan of er op een andere manier van te weten komen, uit te maken wat er met die enveloppe gebeurd is. Zoodra ik nadere berichten van hier heb, schrijf ik jou of Sander direct; misschien dus nog vanavond. H.W. van Loon is misschien van de groote qualiteiten van Jo intiem overtuigd? Maar als er geknokt moet worden, houd ik het, ondanks 's mans wat-zware Hollandsche humor, toch graag op jou! Voor de bloemlezing van Maurice graag nog de gedichten uit Erts (die heb jij wel, tijp ze even over) en misschien dat uit de bloeml. van Cauwelaert. Is dit nu alles wat Maurice heeft van ‘de geschiedenis van Elvire?’ Ik dacht dat er veel meer klaar was. En moet dit hier nu bij? zou hij het niet liever voor een volgenden bundel houden? Tot nader. Steeds van harte je Ed. {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} P.S. In ieder geval moet voorkomen worden dat de brief, als hij niet meer in Br. is, naar de Vossiusstraat wordt gestuurd! 443. Aan H. Mayer: Amsterdam, 6 maart 1930 Amsterdam, Donderd. Beste Henri, Ik heb Wynand K. een bundeltje van Burssens 1. voor je meegegeven. Je kunt dit ex. houden als je er op gesteld bent of mij terugzenden als je er niet voor voelt, maar de bedoeling is je te vragen of je probeeren wilt er eenige exx. van te verkoopen. Schrijf er dan over aan Gaston Burssens, Wilryck-Antwerpen, 57 Albertstraat - hij is op de hoogte gesteld van onze ‘onderhandelingen’. Andere vraag: wat kosten de 4 bundeltjes van Buning tesamen? - Komt de laatste, die bij Enschedé verscheen, ook nog bij Querido uit (later)? Zoo ja, tel het er dan niet bij. Is het, ook bij Enschedé, ingenaaid verkrijgbaar? Wat kost dit bundeltje apart? Schrijf mij spoedig. Hartelijke groeten van je E. 444. Aan V.E. van Vriesland: Amsterdam, 6 maart 1930 Waarde Van Vriesland, Daarnet komt Het Afscheid binnen, en, tot mijn niet geringe verwondering, tezelfdertijd, Hemel en Aarde. Is dat een cadeau van jou? Ik bestelde n.l. dit boekje, een paar dagen geleden, bij Nijhoff in Den Haag (H. Mayer). Wanneer zien wij elkaar weer? Wanneer heeft je stuk over het ‘nieuwe proza’ in de N.R.C. gestaan? Of kòmt het er nog in? Kan je me een ex. bezorgen - en misschien ook aan C. van Wessem, Dalweg 15, Hilversum, wien ik erover sprak en die er, uiteraard, zéér benieuwd naar is. Tot spoedig, hoop ik. Met hartelijke groeten gaarne je EdP. Amsterdam, Donderdagavond. Museum-Pension, P.C.H. str. 4. {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} 445. Aan A.A.M. Stols: Amsterdam, 7 maart 1930 Beste Sander, Je briefje heeft me de stuipen op het lijf gejaagd, en ik betreur het dat je me niet eerder schreef. Maar enfin, laat ons hopen dat we er zóó ook ‘achter’ komen. Jan zal je reeds een en ander hebben uitgelegd. Vanmorgen heb ik hier 3 postkantoren afgeloopen: 1.Hobbemastraat, waar de brief verzonden werd. De brief is daar inderdaad ingeschreven en vandaar naar België gegaan: den 13en Februari, onder het nummer 255. - Een onderzoek wordt vandaaruit ingesteld. Zij moeten nu contrôleeren of de brief de grens overkwam (daar schijnt een speciaal register voor te bestaan) en zoo verder - tot men de persoon bereikt die hem heeft afgehaald of ontdekt dat hij teruggezonden werd. (Dan krijgt hij een nieuw nummer en moet men een nieuwe route volgen.) 2.Hoofdpostkantoor bij den Dam. Daar schijnt de brief in ieder geval niet teruggekeerd te zijn. Volgens voorloopig, haastig, onderzoek. 3.Postkantoor Amsterdam-Zuid (Gerard Terborchstr.). Daar zou de brief teruggekeerd moeten zijn, indien hij in België niet werd afgehaald. Maar ze kunnen daar niet zoeken, vóór ze weten onder welk nr. hij naar Holland is teruggekeerd - (n.l. niet meer 255). Zij zullen nu dus in België eerst moeten onderzoeken wat daar met den brief gebeurd is. - Blijkt dan dat hij, na eenigen tijd liggen, werd teruggezonden, dan wordt het onderzoek hier weer voortgezet. Dus afwachten, of dààr zelf doen wat je kan. Ik schreef Germaine Wouters om haar te vragen of zij zich niets herinnert van een aanget. brief uit Amsterdam die misschien werd aangeboden kort na je vertrek? Schrijf mij eens: a.Wanneer je naar Engeland bent vertrokken. b.Of iemand in Brussel gemachtigd is je aanget. brieven te ontvangen* - dus voor je te teekenen. Onderzoek *-zelf in je omgeving. Tot nader. Met hartelijke groeten, ook aan Greet, steeds je Ed. {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} P.S. - Daar ik tot nader order veronderstel dat je, evenals in de Amerikaansche film, door een ‘gang’ van het gevaarlijkste gespuis omringd bent, dat al je dienstboden, concierges, kantooropvegers enz. enz. er deel van uitmaken, schrijf ik je aan Jan's adres. - Maar grapjes opzij: ik vind dit een èrg vervelende zaak. Na al het gepraat erover, had ik je dat geld snel willen zenden... Amsterdam, Vrijdagmiddag, 7 Maart 1930. 446. Aan G. Burssens: Amsterdam, 11 maart 1930 Amsterdam, Dinsdag. Beste Burssens, Daarnet ontvang ik het ex. van de Klemmen met de etsen op Chin. zijde, die er prachtig uitzien. Ik ben zéér blij met het moois. Ik denk erover om je Parlando te zenden, maar er zijn enige bezwaren: 1e. kreeg ik van Stols een minimum auteurs-exx. (maar daarom heb ik er nog wel één, die jij krijgen kunt); 2e. ben ik over dit boekje niet zo tevreden als het wel zijn kon, omdat ik het als een voorbijgaande uitgave beschouw. Later denk ik de voor mij nog goede gedichten uit Poging tot Afstand met vrijwel alles uit Parlando en enige latere verzen te verenigen in een dikke bundel die Mikrochaos 1. zal heten. Het ms. van deze bundel ligt reeds geheel klaar. Als je dus niet èrge haast hebt - ik denk dat je dat met mijn verzen ook wel niet hebben zal! - had ik dus liever dat je wachtte tot Mikrochaos uitkomt. Dat is dan een soort definitieve uitgave, als jouw Klemmen b.v. Je schreef me niets over Nutteloos Verzet. Heb je dat ex. ontvangen, en gelezen? Heeft Mme Salti mijn fraai epistel, voor zover je weet? Kreeg jij haar brief terug met de mijne? Schrijf me eens een woordje hier. Tot nader. Steeds van harte - en met nogmaals dank - je EdP. {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} 447. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 11 maart 1930 Museum-Pension, Dinsdagmorgen. Beste Jan, je brief en briefkaart ontvangen en ook de expresse-brief van Sander. Afwachten nu maar weer. Ik heb ook nog (ten overvloede) aan den directeur v/h Hoofdpostkantoor hier geschreven. - Gisteren een nieuwe slag. Je moet weten dat ik ± 18 Febr. een klagelijk schrijven van V. der Hoeven uit Cannes ontving, waarin hij mij vroeg vooral voort te maken bij Koning en desnoods de 3 artikelen voor fl.50. los te laten, maar dat geld vooruit te vragen, enz., omdat hij er op gerekend had en zoo goed als niets meer had. Om niet gejaagd te worden en hem toch te helpen, zond ik hem toen fl.60-ook in een gewone aanget. brief; waarop ik geen antwoord ontving. Na het gebeurde met Sander schreef ik hem direct om antwoord en voilà: hij heeft ook niets ontvangen. En het erge is in dit geval dat ik het reçu kwijt ben geraakt met die verhuizerij op stel en sprong en tusschen allerlei schermutselingen door. Bref, ik zie het groote onderzoek al hièrop uitdraaien: fl.325 + fl.60. = fl.385 weg, fl.25-vergoed (maximum bedrag voor een gewone aanget. brief) = fl. 360. naar de verdommenis. - Wij zijn onder een duister gesternte naar Amsterdam gekomen, dat staat voor mij vast. Je kunt nu wel praten over onvoorzichtigheid; maar zooiets komt toch meestal niet voor - en dan 2 maal! Het lijkt wel of de bende van Sjakoo 1. bij de posterijen werkt, in dezen ‘razenden modernen tijd’. Eergisteren ben ik nog bij Slau in Utrecht geweest en heb een lange wandeling met hem gemaakt, met als gevolg, rheumatische voeten; misschien wel ‘platvoeten’. Ik word een wrak oud heer, goddôme! Ik keek den bundel Serenade na (van Sander) - en ook Schuim en Asch. Slau (en ik niet minder) staat er op dat in dien bundel bij Sander de gedichten doorloopen - d.w.z. als het maximum per blz. is: 5 strophen van 4 regels, dat dit dan ook wordt doorgevoerd en dat alleen de laatste strophen bovenaan de laatste blz. worden gezet - inpl. van die idiote Hollandsche gewoonte tegenwoordig om een gedicht zoo'n beetje typographisch gelijk te verdeelen (bijv. een gedicht dat 6 strophen lang is in 3 + 3, inpl. van 5 + 1.) Je weet wel wat ik bedoel: het is afschuwelijk, omdat het dan net is of er groote ruimten in het {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} gedicht voorkomen, dan wel of er een nieuw klein gedichtje begint zonder titel. Ze moesten dien hyper-typograaf die dat kunstje voor het eerst uitvond - ik bedoel: dit ‘typographisch probleem’ voor het eerst zoo August-de-Domme-achtig oploste, aan de Schandpaal van de Typographic ten toon stellen. (Ik hoop dat je het met mij eens bent. De groote kunst van den typograaf is m.i. een tekst typografisch goed te zetten, zonder aan de logika van den tekst afbreuk te doen.? zoo, Amen.) - Met dat al blijft mijn hoofdgedachte in deze bange dagen: mogen mijn duiten teruggevonden worden - de rest is larie. Van Maurice gisteren een brief gekregen die mij weer nieuwe werklust gaf. De 2 Elvire's heb ik nu overgeschreven; het vers uit Van Cauwelaert 2. heb ik, zegt Maurice. Blijft over de 2 gedichten uit Gr. Nederland. Ik heb daar Blijstra op afgezonden. Zoodra ze er zijn stuur ik je het heele pak. - Van de 2 Elvire's doet M. goed de titels te veranderen. - Lees jij aandachtig over: de 7 gedichten die ik uit Eros nam. Het kan zijn dat gedicht V bij nadere beschouwing niet zoo aardig is, gooi het er dan uit en maak van VI en VII: V en VI. Het interview met Donker 3. viel mij nog al mee. Ik dacht dat hij zich boozer over je uitgelaten had. Hij is n.l. zeer verontwaardigd over je gebruikmaken van zijn particuliere correspondentie. Hij schreef mij 2 brieven, mede over den opzet van mijn Open Brief, dien hij ‘ernaast’ vond (en waarop hij wschl. niet zal antwoorden). Als hij niet antwoordt, is dat eigenlijk ook beter voor D.G.W. want anders wordt het een uitgebreid ruzie-blad. Dan antwoordt Ritter misschien zelf (in het volgend nr.) en zal ik daar 4 regels onder zetten. - Ik kreeg over mijn stuk over Gide een enthousiast schrijven van je ‘vriend’ Antonini. Zoo zie je, zoo zie je... Wil je Sander nog eens vragen: 1. Of hij mij nu die 3 exx. Parlando wil zenden, in ruil voor de door mij geleverde. 2. Of de persdienst van Nutteloos Verzet en Parlando behoorlijk is uitgevoerd, want van verschillende kanten klaagt men over het nietontvangen van recensie-exx. Zoo vroeg Binnendijk, via Van Vries- {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} land, om recensie-exx. van deze 2 boeken die hij in De Gids of de Vrije Bladen gaarne zou bespreken. Je weet hoe ik over Binnendijk denk, maar dit is geen reden om hem geen recensie-ex. te sturen; de besprekingen hoeven toch niet altijd van ‘bevriende zijde’ te komen? Iedere reactie is beter dan dat stomme doodzwijgen. En de vrienden zwijgen óók. Tot zoover. Ik heb absoluut geen lust om over al deze zaakjes te spreken. Later meer. Deze brief moet weg, en hopelijk volgt eerstdaags Maurice's bundel. Dag! hartelijke groeten aan allen van je Ed. 448. Aan A. Roland Holst: Amsterdam, 11 maart 1930 Amsterdam, Dinsdag. Beste Jany, Dank voor je beide brieven: die aan mij persoonlijk, en het voor mij bestemde gedeelte van den brief aan mijn moeder, die er weer kinderlijk blij mee was! - Dank ook voor je verzen, waarover straks meer. - Je hebt er géén idee van hoe we daar in dat huis gepèst zijn geworden, en die ingenieur-amateur-huisploert is wel een van de geslaagdste ploerten tòut court, en de geslaagdste huisploert, dien ik ooit meemaakte. Op het laatst hadden die lui gewoonweg een soort chantage bedacht op het ziektegeval van mijn moeder en zich baseerende op het feit dat we altijd toegaven om haar emoties te besparen. Tenslotte werd het mij echter te bar en heb ik een heidensch spektakel daar gemaakt, waarop die held niet meer thuis durfde komen dan onder bescherming van twee pootelingen van de politie, waar hij was gaan vertellen dat ik altijd met een revolver gewapend rondliep en gedreigd had: 1. gehakt van hem te maken, 2. hem dood te schieten * (De waarheid was dat ik gedreigd had hem zijn strot dicht te knijpen, als mijn moeder iets overkwam). Met het gevolg dat ik ondervraagd werd, dat mijn hebben en houden werd doorsnuffeld op zoek naar een revolver - die niet gevonden werd omdat hij er niet was - en dat we toèn ook meteen naar dit Museum-Pension zijn overgegaan. Wij zullen nu wschl. nog in proces moeten gaan met die ellendelingen. - Het grappige is dat het mijn moeder {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} opeens hier erg beviel... dat ze zelfs niet meer naar een nieuw appartement wou, dat ze blij is met de eenvoudige properheid, hoe burgerlijk dan ook. van dit pension, met de afwezigheid van bediendenmisère (want in de Vossiusstraat hadden we ook weer twee meiden!) enz. enz. Ik wou dat ze altijd zoo verstandig was! Verder hebben we nog allerlei andere misère. (Ik geloof heusch dat we op een ‘ongeluksdag’ hier gekomen zijn.) Twee aanget. brieven met geld zijn weggeraakt - één aan Sander met fl.325. erin, en één aan Van der Hoeven in Cannes, aan wien ik, om hem te helpen, fl.60. voor zijn artikelen had voorgeschoten. - En al deze rottige kleine pesterijen maken iemand beroerder dan een groote, serieuze affaire, dat is het lamste ervan. Ik verlies hopen tijd met advocaten zien, reclameeren op postkantoren, enz. Intusschen gaat het met mijn moeder betrekkelijk goed, maar Simone is zeer nerveus en lag nu een weekje met ischias in bed. Ik schreef Van de Linde 1. dat ik hem gaarne nog eens met S. opzoeken wou en denk dat ook zeker te doen vóór we van hier weer weg gaan. - Enfin, Jany, dat is een dubbel velletje misère en heusch, ik heb het nog kort gemaakt. Met Slau gaat het veel beter; hij is veel opgewekter, wschl. in het vooruitzicht van zijn vertrek, dat op 1 Juni schijnt vastgesteld 2.. Plannen heeft hij nog heelemaal niet. Ik zag hem Zondag in Utrecht en maakte een gezellige lange wandeling met hem (die ik nòg in mijn beenen voel); eerstdaags verwacht ik hem weer hier. - Ik maakte verder met veel genoegen kennis met Victor van Vriesland, die ik vrij dikwijls ontmoet in de Américain, en die met Kelk wel de aardigste kennis is welke ik maakte hier in Amsterdam. (Buning zag ik nog steeds niet.) Amsterdam zou mij heusch heel goed zijn bevallen, als we er niet van het begin af aan zóó'n pech hadden gehad - eerst in de Marnix-, toen in de Vossiusstraat, en nu hier met die verloren aanget. brieven (terwijl de nawee van de Vossiusstraat ook nog niet voorbij is). En God weet wat er nog verder te gebeuren staat. Van Vr. verzocht mij, als ik je schreef je hartelijk van hem te groeten. Ik sluit hierin een vers van hem, op De Kring, dat ik wel graag terug wou hebben, en dat in zijn soort prachtig is! - Tusschen haakjes: is het waar dat jij erotische verzen - sonnetten en zoo - geschre- {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} ven hebt, die je alleen opzegt als je een beetje goed geborreld hebt? Of is dat weer zoo'n specifiek-Amsterdamsche-bohème-praatje? Als het waar is, dan neem ik het je bijna kwalijk dat je je priapeia voor MIJ verzweeg! Welk vreemd wantrouwen heeft je daartoe dan gedreven? Om op je serieuze verzen nu te komen: je weet niet half hoezeer je mij een plezier gedaan hebt met het opzenden van die twee gedichten. Ik vind het ook heerlijk te constateeren dat je niets, maar dan ook niets, verloren hebt van je poëtische soepelheid en kracht; je bent daar met De Uitspraak opgetreden als een sportsman die voor zijn rentrée een geweldig stuk te lijf ging en het er schitterend vanaf bracht. Ook zonder je verklaring zou ik het gemakkelijk begrepen hebben (begrepen met het gevoel), want zulke poëzie verklaart zichzelf. Het is werkelijk poignant. Het is erg aan Kristal tegen Spiegel verwant, maar scherper en dramatischer misschien, door het geruisch in de strophen zelf. De eerste strophen zijn al suggestief (zelfs de allereerste), maar de laatste is prachtig - en je kunt op mij de proef nemen die hieruit bestaat dat een dergelijke poëzie al héél echt en vol moet zijn om eenigen indruk op mij te maken, laat staan een zoo grooten indruk als dit gedicht. Ook het andere, Lilith, vind ik zéér mooi, het is als de uitwerking van een deel van ditzelfde gegeven (het van god tot dier gaan door den tusschenvorm mensch), maar heeft meteen ook een verwantschap met die sfeer die ik zoo apprecieer in De Stervende Geliefden. Enfin, ik hoef je zeker niet nog méér te vertellen om je ervan te overtuigen dat deze twee gedichten mij zeer getroffen hebben, ook geheel buiten mijn vreugde om dat je je nu weer in poëzie bent gaan uitdrukken. Leve mevrouw Fröbe en Ascona 3. - blijf er nog maar een heelen tijd! Het zou gewoon een doodzonde zijn als wij dergelijke gedichten zouden moeten missen voor je verkeer met Kring-en Américain-waardige dieren van een geheel ander gehalte, dan die dat vreemde schurende geluid maakten in die prachtige slotstrophe. - Als ik kritiek op De Uitspraak moest uitoefenen, zou ik alleen zeggen dat de toespraak van de derde figuur misschien iets te lang en te duister is; maar... 1o. gaat deze indruk misschien voorbij bij een zooveelste herlezing, 2o. is het wat lange en gesprokene in die voorlaatste strophen misschien oorzaak dat die laatste {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} strophe zoo poignant in relief komt, met wat er zoo volledig en samengevat weer in gebeurt. Ik lees nu je twee brieven over, omdat ik je eigenlijk ook op je voorlaatste nog niet behoorlijk antwoordde. - Ik zie daar weer dat zinnetje staan over Ina's stem, waar ik een halve lachstuip van kreeg toen ik het voor het eerst las. Des kapelmeesters is zij intusschen nog niet geworden (al wordt er nog wel aan gewerkt). - De Vijf Vingers zijn vijf prozastukjes van Marsman, en ‘bastaardproza’ si jamais il en fut. In Penthesileia, dat erin voorkomt, evenals dat stukje uit Erts 1929 over de Provence, staan stukjes die zóó uit De Afspraak konden zijn weggeloopen. Is dàt het ding wat je bedoelt en dat indertijd voor De Gids werd geweigerd? Slau zegt, met zijn bitter glimlachje: ‘Die heele Vijf-Vingers-historie is boerenbedriegerij’. * Ik zend je eerstdaags, pour charmer une heure perdue, een in het Fransch vertaald romannetje van John Rodker 4. - omdat ik weet dat je je soms voor hem interesseert. (Ik moet zelf het boek nog even lezen). Madame Bergerette 5. lijkt me zóó aardig uitje beschrijving dat ik met melancholie bedenk dat ik haar niet mocht ontmoeten, maar doe haar mijn vriendelijke groeten (pour la rime, si ce n'est pour la raison). Whitbrooke mag heusch niet denken dat ik hem voor den gek hield; ik denk met sympathie aan hem terug; doe hem ook mijn hartelijke groeten. Ik geloof dat ik nu wel op alles heb geantwoord. - Of ik Eveline schreef? (daar alleen nog niet op). Ja, twee korte briefjes; vooral om haar die suggestie-praktijkjes af te leeren. Ik heb blijkbaar succes gehad; ze is nu tot zwijgen gebracht, God bless her! 6. Ik zag hier vele aardige vrouwtjes (o.a. met Van Vr.) en nog niet één Vrouw. Zijn vriendin zag ik nog niet - die maakt een tournée, schijnt het. Voilà; later meer. Werk stevig voort; vele groeten aan mevrouw Fröbe en een ferme hand van je Ed. {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} 449. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 12 maart 1930 Amsterdam, Woensdag. Beste Jan, Vanmorgen je brief, relateerende den dood van het katje. Er zal wel een mouw aan te passen zijn, dunkt me (ofschoon ik er nog niet met mijn moeder over gesproken heb) om je een kameraad(in) voor de overgebleven Siamees te bezorgen als wij in Gistoux terug zijn. Ik stel mij voor dat de rest van het nest daar welig tiert. Ik moet mij nu wel ‘anstrengen’ om het proza van V.d. Hoeven te verdietschen, al heb ik minder zin dan ooit. Naar Koning zullen we ze echter niet sturen, die stukjes, want die K. lijkt me toch ook een lulmeier als het erop aankomt. * Als je bij Het Vaderland niet slaagt, probeer ik bij Coenen. - Ik heb brandend de pést in over al die verloren duiten. Die schoft heeft natuurlijk na zijn eerste mooie vangst op mijn handschrift en naam (als afzender) gelet. Ik gaf er nog fl.100. voor als ik een kwartiertje in een gesloten kamer mocht converseeren met dien meneer. Mayer raadde mij ook naar de politie te gaan. Als de brief in Holland zoek geraakt blijkt te zijn, denk ik dat ik het doe. ** Mijn geld weg, maar dan ook de dief in de kast - zoo burgerlijk als het maar kan! Gisteren schreef ik je langer. Ik houd je natuurlijk op de hoogte van die postenquête. Schrijf me eens iets gezelligs. Ik dineerde hier gisteravond met Wynand Kramers die voor een conferentie met de stronthommelen 1. over was; zeer aangenaam. Zaterdag ga ik misschien eindelijk voor 2, 3 dagen naar Jacques. Als die Blijstra nu gauw bevalt van dat gedicht van Maurice, kan ik je het pak opzenden; ik zal hem nu dadelijk erover opbellen. - Let goed op gedicht 5 van Eros. Hartelijke groeten aan Aty en handjes voor jullie beiden (troost ook de jongens van me over het geleden verlies) - van je Ed. {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} 450. Briefkaart aan J. Greshoff: Amsterdam, 13 maart 1930 Amsterdam, Donderd. Beste Jan, Accoord voor het katje; - mijn moeder heeft de toezegging bereids gedaan. Troost dus vast de jongens. - Verder heb ik vanmorgen zelf de gedichten van M.R. uit Groot-Nederland overgeschreven, en gaat nu - gelijk hiermee - het pak naar je toe. Slauerhoff raadde Sander sterk af die 2 verhalen van Donker te nemen, die hij meer dan dun vond (hij las ze, ik niet.) Ik meen dat de opzet ook 12 boekjes 1. was; maar als er geen document van bestaat, wat doet het er dan toe? mààk er dan 12 van! - Voilà; later meer. Hart. gr. van steeds je Ed. 451. Briefkaart aan G. Wouters: Amsterdam, 14 maart 1930 Amsterdam, vendredi. Ma chère Germaine, Le paquet vous A déjà été renvoyé. J'ai écrit à ce propos à Stols. De Chevasson j'ai reçu une lettre, comme quoi il ne viendra probablement pas. C'est bien dommage! car pratiquement ça ne lui aurait coûté que le voyage aller et retour. - Autre chose: je viens de recevoir de Malraux le 1er Soulier de Satin! C'est drôlatique, ce petit jeu. Pour le finir, voulez-vous m'envoyer le second Soulier dès que vous l'aurez lu? Renvoyez le premier à Louis, si vous l'avez; sinon, c'est moi que vous l'enverrai; et vous me renverrez la paire!!! 1. Ici, rien de changé. Que faites-vous? Que fait-on à Bruxelles? Le Nutteloos Verzet estil à Brux. ou à Maestricht? S'il est enfin à Brux. envoyez-moi encore 5 ex. Mais ne recommandez rien, car c'est trés ennuyeux ici, on doit chercher les recommandés à la poste. A bientôt! Votre EdP. {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} 452. Aan V.E. van Vriesland: Amsterdam, 15 maart 1930 Amsterdam, Zaterdag. Beste V.V.V., Ik ben niet naar Friesland gegaan omdat ik ook een soort griep heb opgeloopen: ‘catarrh van de luchtpijpen’, noemt de behandelende geneesheer van mijn moeder het geval. Ik zal wschl. 2 of 3 dagen de kamer houden en dan even naar Brussel gaan, voor een nogal dringende zaak, maar als je niets meer van mij hoort, blijft het van mijn kant afgesproken voor Vrijdagavond, half 9, in den Amerikaan. Het boek van Maud Rost 1. heeft mij gezelschap gehouden; niet tot mijn onverdeeld genoegen, moet ik bekennen, ofschoon het de schuld kan zijn van mijn catarrh. Zoo ziet je nu een ‘intellectueele vrouw’ en zoo brengt ze je op papier. Wees nu eens zooiets van een wezen apart en word dan door een intellectueele vrouw zonder eenige weifeling en alsof het vanzelf sprak binnengewerkt in een onvervalschte Hollandsche roman. Het begint met: ‘Het was een vroege voorjaarsdag toen Paul Gérard’, enz. en het eindigt met: ‘Het begon zachtjes te regenen’. (Begrijp jij waarom daaronder staat: ‘Parijs 1927’?) Die Thusa, die Paul, die Lex, die Enno, die Pietro, die Eric, die Frans... Vind je niet dat ik, zonder je te kennen, met de trieste historie van Gideon, Else en Tula 2., dit boekwerk overbodig heb gemaakt? Zou je heusch niet serieus de mogelijkheden overwegen van naar Jeruzalem te gaan? (ik zeg niet: de ònmogelijkheden.) Brahman heeft mijn stijgende belangstelling. Je moet werkelijk probeeren daar een nieuwe uitgave van te bezorgen, in één deel 3.; met een mooi portret van Der Mouw voorin, bijv. - en waarom niet een pittige inleiding. Je lezing van over 3 weken zou je daarvoor misschien nog van nut kunnen zijn. Hier is weer een figuur die veel te ‘verdoken’ is in de Nederlandsche literatuur, en die over 100 jaar blijken zal èn frisscher en representatiever te zijn voor zijn tijd, dan Verwey of Boutens. Voor zijn tijd, en niet voor de literaire mode van {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn tijd, waar hij werkelijk nièts mee te maken heeft, wil mij voorkomen. Je moet me nog eens wat anders van - en over - hem laten lezen. Tot ziens. Zie je griep met kwik en al kwijt te raken en geloof me, met hartelijke groeten van ledikant tot ledikant, van harte je EdP. Ik heb zooeven met den dokter hier over je kwik-ongeval gesproken. Het was volgens hem geheel ongevaarlijk; de Chineezen schijnen groote knikkers kwik te slikken als zij met syph behept zijn. 453. Aan A.A.M. Stols: Amsterdam, 16 maart 1930 Amsterdam, Zondag. Beste Sander, Ik ben wèl opgelucht door je brief, al vind ik het nu verdomd beroerd voor jou. Voor jou begint de beroerdigheid nu, maar toch is alles beter dan onzekerheid. Ik hoop dat je ook tot zekerheid komt in het andere probleem dat zich nu heeft opgedaan: dat is misschien wel wat waard, al is fl. 300 véél, dat geef ik toe - ik vooral! Ik ben onvoorzichtig geweest, soit; maar eenmaal de brief op je kantoor, heeft mijn onvoorzichtigheid er toch niet veel meer mee te maken? Je bent eenvoudigweg bestolen geworden en ik zie niet goed waarom iemand, die tot diefstal in staat is, zich zou hebben laten weerhouden door het feit dat de brief verzekerd was. Maar laat ons het niet eens daarover hebben en de zaak rustig bezien. In de eerste plaats, hierbij de antwoorden omtrent de 2 punten die je zou willen weten: 1. Ik noteerde niet de bankbiljetten. Als ik mij niet vergis waren de fl.325 zóó verdeeld: een bankbiljet van fl. 300. (daar zijn mijn moeder, Ina, Herbert en ik het over eens) en dan: 2 biljetten van 10 en 2 biljetten van fl.2,50 - òf (volgens mijn moeder) I biljet van fl. 25. 2. Er was een korte brief bij, waarin ik je zooiets zeg van: ‘Daar ik geen antwoord van je krijg, zend ik je om tijd te winnen het geld in Holl. bankpapier, opdat je het, desgewenscht, zoo naar Maastricht kunt doorsturen, wat een kleine moeite voor je is’. Iets dergelijks. Herinner je dat ik je den dag vooraf - of liever twee dagen vooraf (den 11en, of zelfs den 10en), na het misloopen van onze ontmoeting, schreef: ‘Jammer dat je er niet was want mijn moeder had het geld {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} voor je klaar. Hoe moet het nu verzonden worden en waarheen? Indien naar Maastricht, geef me dan het juiste adres nog eens op’. Die brief moet je dan hebben ontvangen? of ook niet? * Dat was een gewone brief natuurlijk. Je had daardoor ook kunnen begrijpen dat, toen ik een aanget. schrijven zond, daarin dat geld moest zitten (jij, of iemand die dien eersten brief zou hebben gelezen). Is dit een aanwijzing misschien? Ik kan nu niet naar Brussel, omdat ik met griep lig. Ik zou naar Jacques zijn gegaan en alles was klaar voor het reisje toen ik eergisteravond hevig begon te hoesten, met keelpijn en koorts. Als je me dus nog noodig hebt, schrijf me dan weer; dan zou ik over een dag of vier kunnen. Schrijf dan omgaand, ik telegrafeer dan wel mijn komst (aan Jan). Vertel mij nu even: 1. Onder welke omstandigheden is die brief op het bureau gekomen? Wie zaten daar op het oogenblik? Is jou absoluut niets van een aanget. brief gezegd? 2. Wat is dat voor een aanget. brief eveneens uit Amsterdam, waar je over schrijft. Kreeg je dien ook niet? Of dien wèl en den mijne niet? (Ook dit kan n.l. een aanwijzing zijn.) 3. Vind je niet dat - hoe dan ook - degeen die het register afteekende (vooral wanneer jij op dat oogenblik niet op het bureau was), verantwoordelijk blijft voor het wegraken van den brief? Ook als een ander - de facteur, een bezoeker of wie dan ook - den brief gestolen mocht hebben, dan nog blijft de ontvanger tegenover jou verantwoordelijk, zou ik zeggen. Dit is in ieder geval de klassieke kantooropvatting. De ‘plainte contre inconnu’ is heel goed, maar.... stel je maar niet te veel voor van de resultaten. In de eerste plaats ben jij zelf voor de politie in principe een verdachte, en dan - ik ken die uitvraag-systeempjes in een zaak waar ieder zijn eigen lezing kan geven bij gebrek aan getuigen. Alleen het punt van uitgang lijkt mij ietwat zeker; n.l. wat heeft de ontvanger (dus mej. de C.) met den brief gedaan, nadat hij het register had afgeteekend. Hij heeft toch niet afgeteekend zonder iets te ontvangen - ik bedoel: letterlijk overhandigd te krijgen? - Je spreekt over mijn onvoorzichtigheid - maar dit zou dan èn hoogst onvoorzichtig èn hoogst slordig geweest zijn! Zonder {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} juffr. de C. in het minst te verdenken, blijf ik de verantwoordelijkheid voor het wegraken tot nader order bij haar zoeken; zij had jou dien brief onmiddellijk moeten geven, of je onmiddellijk moeten waarschuwen toen hij vermist werd. 4. Waarom ben je van jouw kant niet direct gaan navragen toen ik je schreef of je me bevestigen wou dat je dat geld ontvangen had? Dat schreef ik je een paar dagen later, naar Londen. Op deze manier hebben we ook weer tijd verloren, en àls de brief, door verregaande slordigheid, na je vertrek misschien nog op het bureau was blijven slingeren, dan heeft X. volop de gelegenheid gehad hem weg te nemen. Of is dit uitgesloten omdat zeker staat dat de brief den 14en zelf is verdwenen? Ik vind het voor mij ook daarom zoo pijnlijk omdat 2 van de 4 ‘verdachten’ (principieel gesproken) tot mij in groote vriendschappelijke relatie staan. Daarom is mijn aanwezigheid te Br. misschien niet eens zoo gewenscht, omdat ik toch niet onbevooroordeeld genoeg tegenover dit geval zou kunnen staan. Voor jou: alsjij bestolen bent, gaat het tenslotte om diefstal alleen; voor mij: als ik mij den bestolene moest achten, gaat het om iets veel ergers. Ik kan mij best voorstellen dat iemand, in zekere omstandigheden, zoo'n sommetje steelt, maar niet 1. dat hij het doet ten nadeele van bepaalde personen. Daarom zou ik ook zoo véél mogelijk licht in deze zaak wenschen en er mij persoonlijk toch zoo weinig mogelijk mee willen bemoeien. Je begrijpt me wel, hoop ik. Van jou echter verwacht ik dat je er geducht achter heen zit en niet om het terugvinden van dat geld alléén. *** Op dit velletje nog andere bizonderheden. 1.Dank voor de 3 exx. Parlando die ik er nog bij kreeg. 2.Van Wessem en Binnendijk klagen over het niet-ontvangen van recensie-exx. voor De Vrije Bladen. Men kreeg daar nòch Nutteloos Verzet noch Parlando, en schijnt er nu toch zeer op gesteld die bundels te bespreken. Ik amuseer mij hier om allerlei rechtstreeksche en zijdelingsche berichten. De heeren schijnen me wél bezig hun houding en opinie (tegen)over mij te ‘reviseeren’. Dit wil volstrekt {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} niet zeggen dat ze mij met vreugdekreten in hun kring zullen trachten te halen. Maar ik geloof dat ze zich rekenschap geven: Marsman in top, dat zij niet te doen hebben met een quantité plutôt négligeable. 3.Slau heeft zich bij mij beklaagd over de min of meer afzijdige houding, door jou ingenomen tegenover Don Segundo Sombra 2.. ‘Als Sander doet wat ieder actief uitgever zou doen, wordt dat boek voor hem in Holland een succes’, is ongeveer zijn betoog. En ik ben het volkomen met hem eens! Je moet als Strengholt werken: een paar flinke advertenties zetten, iemand zenden naar de boekhandels met een circulaire waarin de groote verdiensten van dat boek bezongen worden, een uittreksel van de buitenl. critiek (Supervielle, etc.) in de advertenties zetten, een paar teekeningen b.v. in D.G.W. publiceeren, enz. Het boek ook niet tè duur maken: fl.4. hoogstens. En je zult zien dat het als koek gaatje moet natuurlijk goed déze flauwe kul op den voorgrond brengen: ‘Een boek over het gaucho-leven door een meester-gaucho geschreven’, enz. Een portret van Guiraldes in gaucho-costuum laten publiceeren. Slau is - als jij meewerkt - ertoe bereid een inleiding over Guiraldes te schrijven, die vooraf in De Gids (of D.G.W.) gepubliceerd zou kunnen worden - ‘maar, zegt hij, waarom zou ik me zooveel moeite geven als Sander als uitgever er zoo lauwtjes voor voelt?’ Je werkt de Holl. onverschilligheid op die manier wel erg in de hand. Iets anders: mag ik den tekst eens doorlezen? Ik zou dan op het ms. zelf reeds eenige slordigheden kunnen verbeteren misschien. Ook wou ik je vragen gerust over mij te beschikken voor het nakijken van je uitgaven, ook van de Fransche teksten. In de Pouchkine zaten nog allerlei fouten: drukfouten, maar vooral overal verkeerd geplaatste aanhalingsteekens e. dgl. Je krijgt ook op die manier bij de bibliophielen die lezen (en die schreeuwen voor de andere) een beroerden naam. En bij Slau's werken zou je beter doen de laatste revisie altijd door mijn handen te laten gaan. Hij verbetert zoo'n beetje au petit bonheur en heeft zoodoende kans gezien in Het Lente-Eiland dat door mij gehéél gecorrigeerd was, een paar onnoodige fouten bij te maken! Zend mij dus ook den tekst van Serenade nog eens. Maar ook voor je andere uitgaven, stel ik mij graag tot je beschikking. Ik ben nog niet heelemaal als P. van Eyck, maar al die onnoodige fouten {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} in zulke fraaie drukwerken zijn me toch steken in 't hart. Ik zal je bij gelegenheid mijn ex. van de Pouchkine laten zien opdat je je overtuige van wat er nog allemaal in is gebleven. Tot nader. Hartelijke groeten en de beste wenschen van je Ed. 's Avonds. Ik heb zoonet mijn moeder weer gesproken, die zegt dat zij er absoluut zeker van is dat het geld verdeeld was in: bankbiljet van fl. 300. (dat heeft ze expres voor jou gevraagd van de bank) en van fl.25. (dat heeft ze 's morgens in de buurt laten wisselen, voor hetzelfde doel). Voilà. Ik heb het geld in haar tegenwoordigheid zélf in den brief gedaan, maar mijn geheugen is niet zóó precies voor dit soort van zaken. - Ik heb ook nog je brief overgelezen en lees nu weer: ‘In ieder geval kreeg ik den brief nooit in handen, noch mej. Wouters, noch Mej. de Coninck’. - Maar... mej. de C. teekende er voor af! Ik moet je zeggen: dat vind ik sterk! Hoe noem jij zooiets? Dat is heusch niet alleen onvoorzichtig dan, dat is ongeveer idioot. Ik val het arme kind misschien wat hard, maar werkelijk, ook als zij zich door een ander heeft laten bestelen, dan nog zou een ietwat zakelijk aangelegd man haar - als het geld wegblijft - verantwoordelijk stellen, dat zal ieder buitenstaander je zeggen. E. Hierbij gaat nog een blaadje van Slau, wien ik vertelde wat ik je over Don Segundo schreef, maar die je nog iets anders te zeggen had. 454. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 16 maart 1930 Amsterdam, Zondagavond. Beste Jan, Ik heb met mijn moeder over die kater-affaire gesproken en moet je teleurstellen, want zij schijnt er erg op gesteld zelf de keuze te maken en vraagt je dus geduld te hebben tot wij in België terug zijn. Als alles zoo blijft gaan als nu, is er trouwens veel kans dat dit over een dag of 14 reeds gebeurt, dus eind Maart, begin April (eerder het laatste). Wij gaan dan vergezeld van een dame voor de huishouding, weduwe, 31 jaar, naar men zegt zeer leelijk (dit voor het geval je je {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} over mij ongerust mocht maken), geheeten Mevr. Harmsen, en wat je noemt ‘beschaafd’. Bon. Nu je laatste brief. Ik schreef vanmorgen aan Sander, aan jouw adres, een brief die gelijk met dezen gepost word. Ik schrijf hem niet direct over de verdenking, maar ga toch in één passage op zekere mogelijkheden in - overigens zal Sander je wel mijn brief laten lezen, wat mij van de taak ontslaat er dubbel over te ouwehoeren. - Alleen dit nog, als antwoord aan jou speciaal: àls G.W. met dit verdwenen papier te maken heeft, zou ik het bizonder ignobel vinden - minder tegenover Sander, ofschoon ook dàt natuurlijk in aanmerking komt, dan tegenover mij. G. staat tegenover mij, vooral na de toenadering met Ch., in een bijna zuivere vriendschapsrelatie en kent mijn handschrift, zoodat niets, maar dan ook niets, haar in mijn oogen meer zou excuseeren. Maar zoolang je vermoedens op vage gevoelens berusten, kan ik er niet aan denken ze te deelen. Ik schrijf haar eerstdaags een brief, waarin ik haar vragen zal mij van haar kant op de hoogte te houden van wat er gebeurt en gebeurd is. Ik kan dit des te beter doen, waar ik haar, onmiddellijk na het eerste alarm, reeds schreef of zij goed wou zoeken en of zij zich niets herinnerde. De rest - want ik zou nog een heeleboel meer kunnen zeggen - staat in mijn brief aan Sander. Donker schreef ook mij over jullie correspondentie, en dat hij jou niet iemand vond voor zulke voortgezette boosheden. Hij schijnt op je 2e stuk geantwoord te hebben in het critisch bulletin 1.. Wait and see. - Toch spijt het mij dat het zoo fel is gegaan tusschen jullie; je weet dat ik ook mijn bezwaren heb tegen hem, maar hij is toch wel argeloos. Je hebt hem wel wat erg aangepakt, dien eersten keer - en daaruit is misschien dit heele rancune-gevoel voortgekomen. Het beste is dat jullie elkaar nu maar links laat. Mij gaf hij een aannemelijke verklaring van het weglaten van mijn naam in die bepaalde passage van dat artikel. En après tout, wat komt dit er allemaal op aan? - Ik denk ook wel niet dat hij op mijn uitspelen van hem tegen Ritter zal reageeren en nu - een beetje meer ‘achteraf beschouwd’ - vind ik dat voor D.G.W. ook wel beter. Het wordt anders wel een beetje erg de ruzie-societeit, daar in dat blad. Ik ben benieuwd of Ritter zèlf op mijn ontboezeming zal ingaan - vooral waar (zooals Kramers mij verklapte) in hetzelfde nr. een antwoord {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} van hem komt op een soortgelijken aanval van jou! Van Koning kreeg ik een schrijven dat hij de stukken van V.d.H. hebben wou, wat ik zeker aan jou te danken heb, en waarvoor ik je hierbij dan ook de verschuldigde dank breng. Het Maart-nr. van De Gids kan ik je wel zenden, maar moet het terug hebben omdat mijn moeder erop geabonneerd is en er erg op gesteld schijnt de nrs. bijeen te houden. Ja-ja.... De bundel van Maurice is inderdaad aardig; maar toch - in het eerste deel wat erg Karel van de Woestijne, en in het tweede wat erg Jan van Nijlen, en ongetwijfeld zeer inferieur aan den laatste. Toch is het een aardig nummer voor de Luchtkasteelen dat ik niet gaarne missen zou, vooral omdat het toch van belang is, naast de prozawerken van Maurice. Slau zit op het oogenblik bij me en doet je zijn hartelijke groeten. Hij is zeer geschikt en houdt me gezelschap aan het griepbed, waarbij wij veel spreken over zijn toekomstplannen (vager kan het niet). Hij spreekt over ‘gaan bij de pestbestrijding’, en ziet au fond toch erg op tegen den onaangenamen kant (sleur, geïntrigeer, etc.) van het varen. Ik verzorgde de laatste proeven van Schuim en Asch. Wil jij - zooniet Sander - mij laten weten of mijn tegenwoordigheid in Br. wèrkelijk gewenscht is. Anders doe ik die reis heen en terug liever niet, vooral niet waar wij over 14 dagen wschl. toch in extenso terug zijn; ik schrijf je dan wschl. om x kamers, zoo-en-zoo, in het Centraal-Hotel te nemen. - Ik ben zéér benieuwd te weten wat de ‘grillage’, waarvan je spreekt, zal opleveren, maar, zooals ik reeds aan S. schreef, de resultaten zullen wel niet schitterend zijn. Vooral die Belgische politie, en dan in een zaak als deze - waarbij men met ‘intellectueelen’ te doen heeft. Dat nemen ze niet au sérieux, cher ami, dat wordt een non-lieu bij gebrek aan bewijzen. Vooral als Sander er niet krachtig achter zitje moet, wil je iets bereiken, in zoo'n geval, eerst de politieheeren ‘grilleeren’; anders wordt het een lauwe ondervraging met: ‘Oui, que voulez-vous, n'est-ce pas?’ (uitspraak bekend.) Ik vind deze zaak erg beroerd voor Sander, maar heusch, hoe meer ik erover denk, hoe meer ik het gevoel krijg dat het nù toch heelemaal niet meer mijn schuld is. Ook al had er géén geld in dien brief gezeten, dan had hij nòg niet, op zijn bureau, verloren mogen raken! Tot nader. Hart. gr. thuis en steeds van harte je Ed. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} P.S. - Bij nadere beschouwing sluit ik Sander's brief (d.w.z. mijn brief voor S.) hierin en teeken het heele zaakje aan. 455. Aan H. Mayer: Amsterdam, 18 maart 1930 Amsterdam, Dinsdag. Beste Henri, Van je zoon ontving ik vanmorgen een bedankje voor N.V., dat hij vanwege vele examens en toekomstige presidentschappen intusschen nog niet gelezen heeft. Wil hem, als je hem weer eens schrijft, mijn ‘tegendank’ betuigen. Ik kreeg n.l. ook nog van hem een uitscheursel uit Der Clercke Cronike, in welk studentenblad MEd. geparodieerd - oftewel geïmiteerd, word. 1. Comme on devient célèbre!... Eerst Kloos, dan de groote Karel van Vlaanderen, dan de lange Jette, dan Anthonie Director, en dan, zoowaar, MEd.! Je moet toch niet àlle hoop opgeven, al sta je bij de jeugd bekend als iemand die rijmt op ‘dik, schik en hik’ en die graag woorden als ‘vreten’ en ‘mieters’ gebruikt. (Jasses, hoe vies.) Ik vraag aan Van Wessem ci-devant Chasalle het Maart-nommer van de Vr. Bladen. (Als je een béétje netter kon schrijven, hoefde ik niet zulke rebussen op te lossen, terwijl ik weer griep heb...) De Poe 2. is verlokkelijk, maar fl.40.-voor een bundel brieven - al is het dan met 15 portretten - kan ik toch nog niet betalen. Ik houd mij dus maar aan de Byron: 7 dln. voor ± fl.35. Waar blijven de berichten? Tot nader. Hart. gr. van steeds je EdP. Onze terugreis naar België is voorloopig vastgesteld op 2 April. {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} 456. Aan V.E. van Vriesland: Amsterdam, 18 maart 1930 Amsterdam, Dinsdag. Beste Victor, Ingesloten het gisteren beloofde sonnet 1.. Het is overigens niet hetzelfde - dat van gisteren wou niet lukken; dit hier is een oude aanteekening (uit Gistoux, zelfden tijd als de andere), gisteravond door mij opgewerkt. Het is, vrees ik, niet veel zaaks, en nogal een grisaille, maar in zijn matheid misschien toch te verkiezen boven de mislukte aardigheden van Platen aan de Wand. Als je 't beter vindt, doe het dan op die plaats; geef het mij anders Vrijdag terug - dan zal ik een beter moment afwachten. Het moeilijke is iets te vinden dat daar past. Vanmorgen en gisternacht nog heb ik mij bezig gehouden met het ‘samentrekken’ van je roman. 2. Bij nadere beschouwing acht ik het intusschen beter de gesprekken tusschen Job en Johan zoo te laten: ze zijn wel lang, maar toch in zekere harmonie met het hoofdgegeven (niet voor jou, voor wie alles in harmonie is, maar voor den - hoe zal ik zeggen? - ‘gecultiveerden’ buitenstaander). Ook de kerk-scène behield ik als toch noodig - maar schrapte het tractaat en het gedicht. (Dit laatste als werkelijk hinderlijk voor wie het uit je verzenbundel kent.) Maar de mislukte poging van toenadering tot het geloof mag, vind ik, niet ontbreken; ook de slotscène, met de bedelvrouw en de herinnering aan den visscher is ‘goed’. Dit is de eenige passage dus waarin ik schrapte, en later, in het tweede gesprek tusschen Job en Johan, een korte passage, waarin gesproken werd over de burgerdame van het plantsoen. (Ik voegde hier een zinnetje tusschen van 7 woorden, noodig voor den overgang.) Elders sluit alles prachtig aan, vind ik. - De droom met den professor behield ik ook, na je uitleg; in het laatste deel werden dus alleen de scènes tusschen Job en Annie geschrapt. Probeer nu eens het boek met het oog van een buitenstaander te lezen. Het is nog altijd even grillig, dunkt mij, maar men laat tenminste den hoofdpersoon (en het dito gegeven) niet meer los. - Misschien staat hier en daar, bij een aandachtige lezing, nog wel een zinnetje dat wegmoet omdat het slaat op de verdwenen passages. Als jij het boek overleest, merk je dat natuurlijk {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} veel gemakkelijker dan ik - dat laat ik dus aan jou over, voor het geval je dit heele werk eenigszins au sérieux kunt nemen. Ik voor mij zou eerlijk gezegd dit boek beter vinden dan het ‘werkelijke’, ondanks mijn sympathie voor je neiging tot mystificatie en plagen van den criticus. Ik zend je het gemutileerd exemplaar gelijk met dezen over de post. Tot ziens. Van harte je EdP. P.S. - Het sonnet is toch wel erg beroerd! Ik moèt een ander schrijven voor die plaats. Is dit intusschen niet ergens te plaatsen? in ‘.... (?) Rijmbende’ 3. b.v.; ken jij die menschen? Kan jij daar bijv. ook niet eens je Kring-vers publiceeren? dat moet wèrkelijk ergens verschijnen! - Ik kan De Notaris spreekt natuurlijk alleen ergens inzenden als grap. Misschien kan dat andere ongepubl. ding er dan ook nog bij: Een Apostel. 4. Donnez-moi un tuyau. Bij voorbaat dank. 457. Aan C. van Wessem: Amsterdam, 18 maart 1930 Beste Van Wessem, Ik keek vergeefs uit naar de beloofde nrs. van De Vr. Bladen. 1. Wil je ze me ‘alsnog’ zenden? Wil je er dan ook bij doen, het Mrt. nr., waarin, naar ik hoor, een stukje van Marsman voorkomt over de kunne van Mien Proost 2.? Mag ik (eventueel) daarop antwoorden? Ik lig met griep te bed - liep het Vrijdagavond op, zoodat ik Zaterdag niet naar Friesland ben gegaan. Ga nu wschl. eerst tegen 26, {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} 27. - De terugreis naar België is vastgesteld op 2 April (als alles goed gaat). Tot ziens. Met beste groeten, je EdP. Kreeg je het nr. met Cocteau 3. reeds terug? 4.kajoepoeti-vlekje (niet ‘kajapoet’ zooals de Holl. scribenten zeggen) Amsterdam, Dinsdag. Mus. P., P.C. Hstr. 4. 458. Aan G. Burssens: Amsterdam, 19 maart 1930 Amsterdam, Woensdagmidd. Beste Burssens, Hierbij de grafologie van Mme.S. terug. Inderdaad lijkt de jouwe mij ‘vollediger belicht’ om het mooi te zeggen. - Voor een leven van P.v.O. heb ik niet voldoende gegevens en zou ik ook geen void. geg. kunnen vinden; zoiets moet geschr. worden door een Vlaming, liefst een Antwerpenaar. Hoe zou iemand als ik zijn jeugd, zijn vorming, en 100 andere dingen kunnen begrijpen? Neen, doe jij het, als je er meer tijd voor hebt. In het slot van Mme. S.'s grafologie vind ik die behoefte aan een ‘sterke maar zachte’ morele steun zo aardig. Is het misschien een kleine hint? Maar ik zou haast vergeten: je bènt getrouwd! dat is waar ook... De 2 eerste exx. van de Klemmen gaf ik: 1 aan Henri Mayer (van wie het mij spijt dat hij er niet méér op inging, maar aan wie je nog altijd 2 exx. als besteld kunt zenden, uit mijn naam) * en 1 aan Willink die er zeer op gesteld was. - Marsman schijnt ook 1 ex. van je te hebben gekregen, altans hij had er een te leen gegeven aan Slauerhoff. Overigens geen nieuws. Tot nader. Steeds je EdP. {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} P.S. Vertel me later eens uitgebreid die lezing-avond te Luik. Ik hoop begin April in België terug te zijn. Ik merk daar dat je me schreef wèl een bestelling van Mayer te hebben gekregen - daar heb ik met mijn suffige griep-hoofd blijkbaar overheen gelezen! - Verder je plan De Bende van de Stronk uit te geven, 1. dat ik natuurlik voortreffelik vind. Hoeveel blzn. zou dat boek beslaan? Ik kan er ook nog eens met Stols over spreken. Wat ligt er nog meer van P.v.O. onuitgegeven? Heb je niet nog enige korte verhalen (aardige), die een boekje in de serie Luchtkasteelen zouden kunnen vullen (±64 blzn). 2. Schrijf mij hierover nader. Onthoud voor je vakantie L'Affaire Manderson van Bentley (Nelson). Alleen, als je nog nóóit een detektiveverhaal las, is het misschien niet goed direkt met het allerbeste te beginnen. Tenzij je er dan ook meteen voor goed mee uit wil scheiden! - Je moet dan toch ook nog lezen enige Sherlock Holmessen van Conan Doyle (hier zijn vele ‘imitaties’ van in omloop), en daarvan het beste is weer De Hond van de Baskervilles, ook absoluut een Meesterwerk in het genre! Als ik in België terugkom, kom ik natuurlik over Antwerpen, maar ik zal wel niet uit kunnen stappen omdat ik dan met mijn nog altijd zieke moeder reis en vele verdere familie. Het beste is dat we een afspraak maken voor in Brussel, in April. Ik schrijf je zodra ik terug ben. Nogmaals hartelike groeten. 459. Aan J. Greshoff: Amsterdam 19 maart 1930 Amsterdam, Woensdag. Beste Jan, Drie van de 4 verzen van J.v.N. kende ik: het laatste, Hij die droomde... valt mij bij deze herlezing erg mee; ik herinnerde mij niet dat het zóó goed was. Ook dat vers voor Jacob Smits; ofschoon dat misschien ièts saamgetrokkener kon. In den ‘droom’ vind ik het lange juist goed; maar ik heb met potlood op de proeven aangegeven hoe ik het gezet zou willen zien. Waarvoor strophen van 4 regels, wan- {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} neer de regels voortdurend overloopen? - Het Wonder van de Kermis kende ik niet en vind ik ook zeer geslaagd. We zullen Heimwee naar het Zuiden met een vel moeten uitbreiden, als J.v.N. zoo voortgaat... Hoe maakt hij het? Hierbij de drukproef terug. De Gids zond ik je gisteren. - Ik heb weer eens griep, ben daarvoor niet naar Jacques kunnen gaan, Zaterdag. Weet je dat Jany prachtige verzen geschreven heeft in Ascona? Twee ervan heb ik hier en zend ik je in een volgenden brief, anders wordt deze te dik. Ik lees Brahman. Wat is dat véél... maar er zou een heerlijke keus uit te maken zijn! Er is een bizonder sympathieke kant aan dien kosmischen ouden heer. *** Overigens geen nieuws. Ik houd nog steeds de kamer, op het oogenblik werk ik aan die art. van V.d.H. en hoop Koning spoedig wat te sturen. Het zal nog wel lang genoeg dààr moeten wachten, vrees ik. Heb ik je al gezegd dat mijn moeder 2 April dacht terug te gaan? Zij spreekt nu zelfs van 30 maart. Je zult ons dus spoedig terugzien. Hart. groeten aan Aty, de hand van je Ed. 460. Aan C. van Wessem: Amsterdam, 19 maart 1930 Amsterdam, Woensdag. Beste Van Wessem, Gelijk hiermee gaan de 3 Vr. Bl. 1. terug. Wat de bezwaren van Marsman 2. betreft, Willink met Robbers vergelijken - dat eeuwig vergelijkingspunt, dat ook al naast de surrealisten werd gezet - is, vooral wanneer men geen bezwaren heeft tegen Ch. Toorop en Hynckes, niets minder dan aartsdom. Ik zeg dit heusch buiten mijn {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} antipathie om voor je ‘feilen’ mederedacteur, want après tout ben ik blij er tijdig aan te worden herinnerd dat ik met de V.B., zoolang die felle jonge vitalist in de redactie troont, liever niets te maken heb. - Je kunt hem overigens uit mijn naam zeggen dat in de 3 nrs. die je mij zond op zijn minst reeds 3 dingen staan, die oneindig meer aan Robbers verwant zijn dan Willink in zijn slechtste oogenblikken: de reproducties naar de twee reeds genoemde schilders en de Bill van Marsman zelf (die in rechte lijn van Robbers afstamt, al tracht hij het te verbergen achter een XXe eeuwsch sportpakje, omdat de mode zoo dwingen kan). 3. Zie ik je nog voor ik wegga? Ons vertrek is nu vastgesteld op 30 Maart al. Het kan zijn dat het practisch nog wat wordt uitgesteld, maar ik vrees dat er van een tocht naar Hilversum toch niet veel meer komen zal. Tot nader. Met hartelijke groeten, je EdP. 461. Aan V.E. van Vriesland: Amsterdam, 19 maart 1930 Amsterdam, Woensdagavond. Beste Victor, De doctor is zooeven geweest en vraagt mij niet uit te gaan vóór Zondag. Het gaat overigens veel beter, dus als jij dan reeds op het pad terug bent - je bleef er misschien nooit vandaan! - dan zou ik je willen voorstellen Vrijdag om half 9 hier te komen. Ik heb, zooals ik je zei, een geheel vrije zitkamer, dus van mijn kant: grààg... Zou je het met Buning kunnen schikken voor Maandag, Dinsdag of Woensdag? omdat ik nu Donderdag misschien naar Friesland ga, en vrees dat ik mij, na mijn terugkomst, alleen nog maar met mijn vertrek naar de Belziek zal kunnen bezighouden. Ontving je behoorlijk Maud Rost en je eigen Afscheid? (Het Vertraagde Einde en Het Verkorte Afscheid). Ik hoop tot Vrijdagavond. Neem, als je kan, mijn ms. 1. mee en vooral het Voorw. Uitzicht met inschrift. Heb je niet een fotootje van Adwaita? Ik wou je ook nog graag spreken over een bloemlezing {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} uit denzelve - misschien wel bij Breuer te drukken in weinige exx. Enfin, de rest mondeling. Van harte je EdP. 462. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 20 maart 1930 Amsterdam, Donderdag. Beste Jan, Je bent een grappenmaker. 1o. Met te vragen waarom S. voor de politie verdacht zou kunnen zijn, terwijl hij toch de ‘benadeelde’ is. Kom, kom, een kleine denkoefening, zonder gevoelens à priori: Sherlock Holmes, die het kantoor binnenkomt, is niet, als jij of ik, een vriend van Sander. (Laat ik je op weg helpen: voor meneer Sherlock Holmes had zekere meneer du Perron de ‘benadeelde’ kunnen zijn.) - 2e. Over mijn leekenpraat; die juist dààrom zoo gezond is, misschien, omdat zij leekenpraat is. Zooals ik aan S. schreef: ‘Een leek kan op zichzelf nagaan, hoe sommige middeltjes pakken. (Vb: de dokter lacht om Abdijsiroop, maar de leek constateert dat hij altijd veel baat had bij dat drankje.) Het publiceeren van de portretten van Guïraldes in cowboy-costuum, het rondzenden van een circulaire aan de boekhandels waarin aan den boekhandelaar verteld wordt hoe mooi dat boek is, het rondzenden ook van commissie-exx. is alles behalve nutteloos. De menschen willen een boek zien; maar weinig menschen koopen een boek op bestelling. En de boekhandelaar moet erbij kunnen lullen. In De Gids heb je wschl. genoten van de verzen van Maria van Royen 1.? Houd het nr. aan, dat is mooi genoeg; dan hoeft het niet meer in de bagage! Over de kamers schrijf ik nader. Mijn moeder spreekt nu van 30 dezer teruggaan. Zij voelt zich zoo sterk dat ze vandaag haar eerste promenade is gaan maken - en taxi, s'entend. Ja, het schijnt dat het stuk van Donker in het C.B. vrij gek is. Zelfs Van Wessem toonde zich er vies van. ‘Het C.B. wordt een zwijnenstal. Het conflict Greshoff-Donker zorgt daar voor de odeurtjes’. Zooiets schrijft hij, meen ik. Ik kan me voorstellen dat je van het {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} drukwerk kotst; kon je de heele rotzooi eens een jaar aan kant doen en je beminnelijke verzen schrijven, een pak Chromo's 2., die zelfs je tegenstander Kelk verteederen! De griep is afnemende. Marsman is werkelijk in sommige opzichten idioot. 1o. heeft hij een dirkerig-sofistisch stukje 3. in de laatste Vr. Bl. gelegd over Mien Proost *. 2e. heeft Van Wessem mij voor dat orgaan een stuk gevraagd over Willink - waarop ik schoorvoetend was ingegaan, omdat ik tegenover Willink moeilijk anders kon. En nu heeft Marsman aangekondigd dat hij zich fel tegen de opname van zoo'n stuk verzetten zou, omdat hij W. als schilder een ‘rotvent’ en een ‘Robbers’ vindt (eeuwig vergelijkingskonijn), dat hij er bij aanname een portefeuille-kwestie van zou maken omdat onder zijn medeleiding, enz Ik heb V.W. een briefje geschreven hierover dat hij, hoop ik, ook aan Marsman vertoonen zal. Ik heb daarin o.a. mijn blijdschap uitgedrukt over het feit dat ik er tijdig aan herinnerd werd dat ik met de Vr. Bl, zoolang die felle jonge vitalist in de redactie troonde, liever niets te maken heb. - Ik snak er overigens naar dien meneer weer wat op zijn bleeke waffel te slaan. Maar ik heb zoo'n idee dat hij den strijd liefst vermijdt. In zijn stukje over Mien Proost heeft hij het over de ‘filisters’ van D.G.W., maar zóó dat ik er geen aanstoot aan nemen kan; was hij blakende van strijdlust geweest, dan had hij mij er meteen bij genomen. Maar tegenover mij doet hij dan zoo'n beetje Janiaansch superieur, zoo net als hij doet wanneer hij in den stijl van De Afspraak een Penthesileiaatje 4. piest. Ik zei tegen hem, toen in dat café, toen hij beweerde dat hij altijd verlangd had mij te ontmoeten: ‘Dat kunnen wij nog dikwijls, meneer Marsman, in vele periodieken’ - waarop hij Janiaansch wegkeek en voor zich uit prevelde: ‘God, dat vind ik nu juist zoo vervelend.’ Precies zooals Jany het zou hebben gezegd! Ik geloof dat Sander alleen maar winnen kan bij de ruil Minne (proza) voor Donker (idem). Als het poëzie was geweest, was het nog nèt evenzoo! - Ik kan Sander ook, als hij zulks wenscht, een groote parodie - een soort kleine roman, groot verhaal - bezorgen van {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} Paul v. Ostaijen: de bende van de stronk (=romp) - een soort feuilleton-verhaal met als achtergrond een soort verneukerij van Mgr. Mercier. 5. Ik heb het niet gelezen, maar het moet zéér boeiend zijn. Wil ik Burssens eens vragen het jou te sturen? Maar het zal wel een biz. of too beslaan. - Heb je Bill gelezen en Virginia's dood (of zooiets, in de laatste Erts) en het schoolopstel over het Avontuur, getiteld Campo? Dàt stamt nu eigenlijk in rechte lijn van Robbers af. Je vergelijkt daar Nutteloos Verzet met De Vijf Vingers, wat een beetje onbillijk zou kunnen worden genoemd, maar ik geloof en heb het gevoel dat ik ‘globaal genomen’ als prozaschrijver Marsman een keer of vijf uitkak. Excusez du peu. Houd je taai in den maalstroom van het drukwerk en tot nader. Hart. gr. aan Aty en de zeuns. De 5 van je Ed. Is die Uyldert werkelijk een klòòt, dat hij loflitanieën schrijft op de 5 vingers met verhaaltjes dat het publiek Marsman ‘mystisch’ lezen moet - terwijl hij over Slau schrijft zooals hij dat deed. En dit alles uitsluitend omdat, van alle jongeren, Marsman ééns in de onfeilbare Beweging heeft gestaan! Ik zou zoo'n reuzen-Idioot kunnen trappen; en dat stuk van jou indertijd 6. was (quoi qu'en dise W. Kr.) eigenlijk nog tienmaal te fatsoenlijk voor dièn drek-vent! 463. Aan A.A.M. Stols: Amsterdam, 20 maart 1930 Amsterdam, Donderdag. Beste Sander, Je brief geeft me allerlei ideetjes, maar waarvoor er nog langer over schrijven? Eind dezer, 2 April uiterlijk, denk ik in Br. terug te zijn. We kunnen alles dan beter bepraten; en misschien heeft het politie-onderzoek dan uitgemaakt wat twijfelachtig blijft en wat zoowat zeker is - al heb ik, zooals ik Jan enjou schreef, maar heel weinig vertrouwen in die Belgische Sherlock Holmessen. - Als je nog niet {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} aan den Procureur geschreven hebt, doe het dan direct. Het gaat voor jou toch zeker ook niet om die fl. 300. alleen? Die facteur... het kàn zijn, maar ik vrees dat wij hem er buiten kunnen laten. Waarom zou die man dézen brief bij uitstek hebben meegenomen, en dan zoo'n zakkerollers-truc precies op het goede moment! Neen, als de beidejuffrouwen ‘vrij uit gaan’, om met jou te spreken, dan kan men eerder een klant of andere bezoeker verdenken. Maar meestal moet men het vooral niet te ver zoeken. - Ik vind het vreemd dat Germ. W. zich niets herinnert van een brief van mij: zij kent mijn hs. toch heel goed en is anders niet dom of vergeetachtig in die dingen. Je moet er toch heusch achter zien te komen onder welke omstandigheden de post toen op bureau is gekomen: waar jij was, waar G.W. - Het is goed dat je mijn ‘omringende’ correspondentie kunt overleggen: die van 10 of 11 Febr., (die van 13 ontbreekt), die van 15 en van 18 Febr. dus, als ik het wel heb. Ik moet je inderdaad met den aanget. br. en dien naar Londen mee ±4 brieven geschreven hebben, in die week. - Wat pestilent dat we elkaar dien Zondag of Maandag niet nog eens ontmoet hebben (je zou me opbellen), dan had je het geld in je veilige zakken meegenomen! Ik ben nu nog zéér benieuwd naar het antwoord betreffende dien anderen brief uit Amsterdam - die dus óók verloren is geraakt? Vreemd, vreemd... Het blijft slordighëid van juffr. de C. - vòòral, wanneer jij misschien wèl in 't kleine kantoortje zat. Dit moet je werkelijk zien uit te maken. Ze had je dan je correspondentie direct moeten geven. Aan den anderen kant moet jij toch ook je personeel kunnen vertrouwen. Ik vind niet dat je opgelicht bent, maar op een vieze manier bestolen. Ik zal zeer blij zijn als de politie wat licht brengt in deze zaak, niet alleen voor jou, maar voor mij ook! Je ander schrijven zend ik aan Slau door. Jan schrijft me over ‘leekenpraat’ en dat alleen een reiziger helpt: meneer Van Schaik of zoo. Mogelijk, maar leeken kunnen op zichzelf nagaan hoe andere middelen ook wel pakken. Ik verzeker je dat een portret van Guiraldes in gaucho-costuum véél goed kan doen. Ik stel mij voor ook een art. over dit boek te schrijven - met een portret van G. - voor DGW. of De Groene b.v., zeg jij maar wààr. Misschien zit een zeker succes ook in het zenden van commissieexx. De menschen moeten de boeken zièn. (Die arme meneer du Perron o.a. wiens boeken nooit iemand ziet.) Slau's redeneering is ongeveer zoo (en de mijne ook): ‘Als Van Dishoeck Don Segundo uit- {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} gaf, werd het voor hem een klein succes. Wat V.D. kan, kan Sander ook’. Ja, zend me maar flink wat correctiewerk. Ik doe het gaarne. - Mag ik ook de platen uitkiezen voor Don Segundo (als je over de teekeningen van dien anderen Guiraldes beschikt 1.)? Tot nader, d.w.z. over een kleine 14 dagen als alles goed gaat en dan met ‘levende stem’. Hart, groeten ook aan Greet, van steeds je E. Voor de Vr. Bladen géén recensie-ex. meer van N.V.! Die kerels kunnen doodvallen; ik gaf Chasalle een ex. dat moet dan maar genoeg zijn. Ik nam het meer als voorbeeld, misschien dat ze elders ook klagen. Of klagen ze altijd? Men moet dat weten, in dit ‘eerlijke’ land. - Bref, ik heb weer een onaangenaamheidje beleefd met de Vr. Bladen (vraag hierover aan Jan). Iets anders is: kan je niet, zoovéél je kan, commissie-exx. sturen van mijn drie gele boeken 2.? De menschen koopen bijna nooit een boek op bestelling en met mijn ‘steigende beroemdheid’ kan je nu misschien juist een paar exx. kwijt. Je kunt dan ook overal de 3 tegelijk zenden. De Groene heeft aan Willink mijn geteekend portret besteld, voor een artikel dat ik-weet-niet-wie schrijven zal. Zooiets helpt ook, quoi qu'en dise jan, ce pessimiste. - Nu ja, laat ons even wel zijn: we hebben àlle reden om pessimist te zijn, in dit land der Onverschilligheid. Maar zooals ik je in mijn vorigen brief schreef: ‘Daarom hoeven we die onverschilligheid toch ook niet in de hand te werken’. Spiegel je aan Van Dishoeck; jij heet in den boekhandel, een uitgever voor bibliophielen, prachtig maar heel duur (ik sprak over jou met versch. boekhandelaren). En het is niet waar! op enkele uitgaven na, als die van Boutens, schelen jouw prijzen maar héél weinig met die van de anderen. Ariël, Zeeman's Thuisvaart hadden prachtig moeten gaan. Maar men zièt ze nergens, en dat is, volgens mijn leekenoordeel, eigenlijk wel de voornaamste reden. De menschen moeten zoo'n boekje opnemen en in hun pooten ronddraaien, gedurende welke verrichting de boekhandelaar dan gelegenheid heeft een slijmerig praatje af te draaien (als b.v. bij de romans van Sigrid Undset: ‘Ja, die dame wordt tegenwoordig véél gelezen. Die boeken zijn {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} wèrkelijk heel mooi, het zijn boeken waar men wat aan hééft, die zijn ook dààrom zoo mooi omdat die dame speciaal een studie van de Middeleeuwen ervoor heeft gemaakt’) - (of bij Den Doolaard: ‘En dan heeft u hiér nog iets, ziet u, dat is meer modèrn, dat is voor wie nu eens iets willen dat niet in het gewòne valt. Het is heel goed, trouwens; deze jongeman schijnt wel een van de bèsten te zijn van onze zoogenaamde “jongeren”.’) Enz. Je kunt je voorstellen wat zoo'n praatje wordt bij Guiraldes, vooral als er een portret bij is! P.P.S. 3. (Dernière pensée du matin.) Beste Sander, Als wij Gistoux verlaten hebben en in Brussel zijn gaan wonen (waar het toch wel op uit zal draaien), willen we dan afspreken dat ik - zij het ongeregeld - op een bepaald plekje op je kantoor kom werken? Dit haalt mij op een quasi-officieele manier uit mijn ‘huishouding’ en jou kan ik wschl. ook nog wel op de een of andere wijze van nut zijn, al ware het slechts als corrector. Ik zou dan van je willen hebben, een hoekje waar ik mijn eigen schrijftafel kan laten zetten, met een draaistoeltje of zoo. Kan je alvast naar dat hoekje uitkijken? Je E. 464. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 21 maart 1930 Amsterdam, Vrijdag. Beste Jan, Ik ben je zéér dankbaar voor je brief, die mij ook wel erg heeft verlicht, maar toch is de zaak mij eigenlijk nog even raadselachtig. Als de brief dan tòch op Sander's kantoor werd afgeteekend, en wel een dag vóór Sander's vertrek uit Brussel, WIE heeft het register dan afgeteekend??? Er zijn toch maar 3 personen op het kantoor: Sander, Germaine Wouters en die blonde juffrouw, die De Koning heet, naar ik merk. Volgens Sander heeft hij den brief niet ontvangen en werd hem zelfs den volgenden dag, toen Germ.W. de post nog naar den trein bracht, niets van dien aard overhandigd: wat is er dan wèl gebeurd? Dat lijkt mij toch niet zóó moeilijk uit te maken. Als de brief door de post werd afgeleverd en toch niet in Sander's handen kwam, dan, {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} beste Jan, is er niets meer of minder dan diefstal gebeurd, en wordt het een politie-affaire. Ik hoop dat Sander er achterheen zal zitten en dat de zaak tot klaarheid wordt gebracht. Het spijt mij dat ik zelf niet in Brussel zit, want nu wordt de zaak voor mij eerst recht spannend. Ik reken dan ook opjou om mij op de hoogte te houden, zoo volledig en zoo duidelijk als het maar kan. Ik wacht nadere berichten af, van jou en van Sander; want er zijn nog wel andere dingen die mij interesseeren dan de kwestie van betalen of niet-betalen alleen. Hart. gr. aan Aty en nogmaals dank. Je Ed. 465. Aan H. Mayer: Amsterdam, 21 maart 1930 Amsterdam, Vrijdag. Beste Henri, Wil je dan maar die 7 din Byron Poëzie voor fl.35. bestellen - onder voorwaarde dat de aanteekeningen niet aan den voet van de blz. staan! Zeg dit er vooral bij. Van alle akeligheden is dàt voor mij wel het ergste. Marsman is half gaar, in sommige opzichten. Ik kreeg daar weer een nieuw bewijs van, dezer dagen. Over het Mien Proost-lulpraatje schreef ik aan Wijnand. 1. Luister nu eens even. Ik word aangemoedigd door je hartelijkheid om mij nog in Amsterdam op te zoeken om je een voorstel te doen. Ik zou naar Jacques Bloem gegaan zijn, maar nu kan hij weer niet: van 19 t/m 29, en 30 gaan wij weg. Dus dat is misgeloopen. Nu zou ik er veel voor voelen om 2 dagen in Den Haag te zijn. Kan ik dan misschien bij jou logeeren? Ik vraag dit ook met des te minder schroom omdat je mij indertijd uitnoodigde het te doen. Schrijf me omgaand wat je ervan denkt. In principe dacht ik dan Woensdag en Donderdag te komen - Vrijdag weer weg te gaan. Schikt jou dat? Voor mij is een andere schikking, mits vóór den 3oen, even goed. De griep is alweer voorbij zoowat. Tot ziens! Je EdP. {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} - Dank voor de toegezonden Telegraaf met Willink. 2. Doe geen moeite meer voor die bespr. van Veroveraars 3., die zag ik reeds bij Slauerhoff 466. Aan J. Greshoff: Amsterdam, 23 maart 1930 Amsterdam, Zondag Beste Jan, Ingesloten de brief van die literaire hetaere 1. terug * en gelijk hiermee HEd.'s portret - met een staaltje van HEd.'s officieelen stijl. Ik geloof dat ik je felicitaties schuldig ben over het niet doorgaan - (of algeheel niet gáán) - van de ontmoeting. Volgens Willink was het een hopeloos wijf; maar ze is wèl wèg van je verzen, waarvan ze verscheidene uit hoofd kent. Toen W. daarna zich ontvallen liet dat hij je kende, vroeg ze dadelijk je adres. Voilà. De W.'s kennen haar overigens heelemaal niet; ze was bij mevr. W. gekomen voor mogelijke adressen voor ‘recitals in besloten kring’. - De verzen van Jany breng ik je nu liever persoonlijk: het is zéker dat we 30 Maart komen (tenzij.....) Overigens zal mijn moeder - eigenwijs als altijd - liever zelf naar het Grand-Hotel telegrafeeren voor kamers. Jou, èn mij, dus een zorg... Ik wacht op het boek van Van Schendel 2. in boekvorm om het te lezen (en te bespreken). Die nieuwe lezing is n.l. misschien een vebeterde. D.G.W. zag ik nog niet. Dat is altijd zoo. Over Sander spreken we elkaar nader. Zóó gauw heb je me niet uit het veld geslagen, want, zijnde de meest geïnteresseerde in het geval (een kleine 14 dagen geleden), heb ik de zaak veel en zwaar overdacht! Over het niet-reclame maken als rationeel, en bijna noodig, kàn {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} je gelijk hebben; ik zou alleen willen weten waarom andere uitgevers dan wèl circulaires zenden die gelezen worden - althans, verscheidene boekhandelaren spraken mij over uit te komen boeken en bekenden hun wijsheid opgedaan te hebben uit de circulaire; verscheidene boekhandelaars klaagden ook over de bescheiden afzondering van Sander. Ik schreef hem hierover uitgebreid en kom dus liever niet al te lang op deze zaak terug. Tenslotte moet hij zelf weten wat hij doet of niet doet; en geloof me als ik je zeg dat ik overigens niet het minste bezwaar heb tegen den heer Van Schaïk 3.! In de Litt. Gids van boekverkoopersbedienden, die ik gisteren voor het eerst onder de oogen kreeg, stond weer een heel boos stukje over jou 4.: blijkbaar een nieuw nr. van een serie. Wat zijn dat voor proleten in dat blad? Allemaal heeren Colmjon? Ik zie Woensdag Buning en echtgenoote. Met de echtgenoote maakte ik reeds kennis. Donderdag en Vrijdag zit ik bij Henri Mayer in Den Haag. Zaterdag afscheidsmaal hier. Zondag Brussel. Drie dagen later Gistoux. Als alles wèl gaat. Tot ziens dus. Hart. gr. aan allen van je Ed. Het eerste art. van V.d.H. is klaar en naar Koning. De 2 volgende vertaal ik in Gistoux. 467. Aan H. Mayer: Amsterdam, 23 maart 1930 Beste Henri, Ik kom Donderdag en Vrijdag als je het dus goedvindt en niet Woensdag en Donderdag. Woensdagav. moet ik n.l. (ter kennismaking) naar Buning. Over de rest mondeling. Je ziet mij Donderdag bij je verschijnen op het bureau met mijn {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} valies en de boeken die ik je terugbreng (De Haan o.a.). De rest mondeling. Tot ziens! Je Ed. Ik eet van alles, behalve visch - daar word ik ziek van. Mijn eitjes prefereer ik hàlf zacht (of half hard). Amsterdam, Zondag. 468. Aan C. van Wessem: Amsterdam, 23 maart 1930 Beste V.W., Ingesloten het art. van V. van Vriesland 1.. Ik ben weer op de been, maar heb een drukbezette laatste week. Naar Friesland ga ik ook niet meer - daarentegen moet ik, ‘voor zaken’ zullen we zeggen, Donderdag en Vrijdag naar Den Haag. Zaterdagmiddag ben ik hier terug en Zondagmorgen is de afvaart naar Brussel. - Als wij elkaar dus terug moeten zien, zou dat moeten gebeuren: Dinsdagmiddag vóór zessen (ook den heelen morgen ben ik vrij), of Woensdag, van 12 u. 's middags tot 7 u. 's avonds. Schrijf me dus waar we elkaar zien, als je dan weer hier bent. Ik wil Woensdag ook wel naar Hilversum komen met mijn vrouw en bijv. bij je lunchen. Schikt dat? Maar geef me dan omgaand antwoord. Heb je mijn vorigen brief aan ‘de redactie’ vertoond? I hope so. Tot nader en met hart. groeten, je EdP. Amsterdam, Zondag. 469. Aan L. Chevasson: Amsterdam, vóór 25 maart 1930 Mon cher ami, Nous avons tout à fait oublié, moi de vous demander, vous de me laisser, les Mémoires de Byron. Voulez-vous me les envoyer de Paris, ainsi que Robert? en attendant Paludes? - Merci. {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} Adressez-les chez Willink, Keizersgracht 538; paree que nous ne serons peut-être plus ici quand ils arriveront. Avez-vous fait bon voyage? A bientòt! Eddy Y-a-t-il une vie de Shelley, dans la N.R.F.? Si oui, voulez-vous me l'envoyer aussi? 470. Aan L. Chevasson: Amsterdam, 18 of 25 maart 1930 Mon cher ami, Trois mots pour vous remercier du Byron et de Robert; je vous renvoie le dernier. C'est ‘intelligent’ - mais tout à fait inutile. Enfin, je l'ai lu... Germaine a dû vous dire que j'ai envoyé fl. 325. à Stols dans une simple lettre recommandée et que cette lettre n'est pas arrivée. Même chose pour une autre lettre qui contenait fl. 60. pour le baron Van der Hoeven à Cannes. Après les emmerdements avec le logeur, ceci. Je perds mon temps en réclamations aux bureaux de poste. A bientôt. Excusez-moi pour l'instant. Comment vous va le travail à la N.R.F.? Comment va Malraux? Et Clara? Dites à M. queje lui écrirai bientôt. Amitiés de Simone et la main de votre E. Amsterdam, mardi. Museum-Pension P.C. Hooftstraat 4. 471. Aan G. Burssens: Amsterdam, 25 maart 1930 Amsterdam, Dinsdag. B.B. Het volgende in haast. We vertrekken Zondag van hier en zijn dus diezelfde avond in Brussel; we blijven daar dan hoogstwschl. Maandag en Dinsdag. Als wij elkaar moeten ontmoeten in die dagen, is het 't beste dat je me schrijft in het Grand Hôtel (waar we dan zijn) waar {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} wij elkaar treffen - in Brussel dan altijd. - Je brief over N.V. heb ik nooit gekregen, dat weet ik dan wel zeker. (Ik heb er trouwens vergeefs naar gezocht.) Heb je misschien een ànder erover geschreven? Maar enfin, daar praten we nog wel over. Ook over de Bende van de Stronk nader. Ja, zoek naar andere verhalen! Slauerhoff heeft uiteraard niet zo'n kontakt met P.v.O. en jou, vanwege de ‘techniek’. Dit neemt niet weg dat hij sommige gedichten, zowel van P.v.O. als van jou, zeer apprecieert. Of Marsman er nog over schrijven zal is mij onbekend. Wschl. wel. Maar ik sta, zoals je weet, geenszins op vriendschappelike voet met die meneer. Tot ziens, hoop ik. Met beste groeten steeds je EdP. Willink gaat binnenkort voor 3 weken naar Antwerpen. Ik gaf hem jouw adres. 472. Aan A.A.M. Stols: Amsterdam, 26 maart 1930 Amsterdam, Woensdag. Beste Sander, Het raadsel van brief 249, mede uit Amsterdam verzonden, is opgelost. Vanmorgen kreeg ik eindelijk van de post een papier waarop vermeld stond wat het onderzoek had opgeleverd, n.l. dat brief 255 (verzonden postkantoor Hobbema-straat) op je bureau was ontvangen of althans afgeleverd (!), en verder dat gebleken was dat er nog een anderen brief dienzelfden dag verzonden was (v/h postk. Amsterdam-Zuid, Gerard Terborchstraat), mede van mij aan jou, dragende het nr. 249. Het eerste moment heb ik wat gek gekeken, maar de zaak is toch heelemaal niet ingewikkeld. Ik heb n.l. in dienzelfden tijd 2 pakken met copy aangeteekend verzonden: een aan jou (bevattende het ms. van Cahiers van een Lezer 1) en een aan Hellens (bevattende het ms. van Hellens' nieuwe boek Les Filles du Désir). * Deze 2 pakken zijn gelijktijdig verzonden aan het postk. Zuid (Gerard Terborchstr.)- {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} - en, blijkbaar op denzelfden dag, maar later: aan het postk. Hobbema-str., de aanget. brief met het geld. - Ik herinner mij niet je eenigerlei ander papier aangeteekend te hebben verzonden, en alles is in die ééne week gegaan, het kàn dus niets anders zijn geweest dan het ms. van Cahiers van een Lezer I. In Brussel kwamen de twee zendingen natuurlijk samen en werden gelijktijdig (?) op het bureau afgeleverd. - Je schreef me het ms. ontvangen te hebben en dat het zelfs reeds ‘ter zetterij’ was. Dat is dus terecht gekomen? Schrijf mij dit nog even. Herinnert mej. de C. zich nu dat ze wèl mijn handschrift (dat ze volgens Germ.W. zoo goed kent) op een pak heeft gezien, maar werd haar geen brief daarbij afgegeven? Dat zou vreemd zijn... En het allervreemdste blijf ik vinden dat men afteekent voor twee dingen en zich er geen rekenschap van geeft dat men dan twee dingen te ontvangen heeft, al was het een horoscoop-papiertje of een klos garen of een tinnen lepel! Hoè je ook zoekt en tracht de zaak te reconstrueeren, alles zal natuurlijk blijven devieeren op dat gebrek aan memorie of hoe je het noemen wilt van die jongedame, die een allerliefst kind is, maar die niet weet waarvoor ze twee maal heeft afgeteekend! - Als men het omslagpapier van de Cahiers nog terug kan vinden, zal daar wel het nr. 249 op staan, daar ben ik zeker van. Maar dat vindt men natuurlijk niet. Herinneren de juffrouwen zich niets van de aankomst van dat pak? Germ. W. zegt dat jij dien dag den heelen morgen op bureau was en zij bijna voortdurend uit. In dit geval begrijp ik niet dat mej. de C., na voor die twee dingen te hebben afgeteekend, ze niet onmiddellijk bíj jou heeft gebracht! Of was jij ook zoo verstrooid? De rest bespreken we mondeling: ik schrijf je dit nu om jou verder zoeken te besparen. Ik ga straks of morgen voor 2 dagen naar Den Haag en logeer dan bij Henri Mayer; 30 dezer zijn we in Brussel terug - in het Grand-Hôtel. Ik bel je dan op in de av. des Cerisiers, want het is dan Zondag. Je E. 473. Aan V.E. van Vriesland: Amsterdam, 27 maart 1930 Donderdag, 12 uur. Beste Vic, Ik heb mij ook verslapen, met het gevolg dat ik vanavond eerst naar Henri Mayer ga. De rest van mijn morgen heb ik doorgebracht {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} met het nakijken en naleven (betrachten) van je varianten en andere correcties. Ik heb er veel aan gehad en dank er je nog wèl voor. Ik heb ook een zekere wroeging dat ik je zoo aan het werk heb gezet in het Perroniaansche oeuvre, terwijl je misschien iets veel dringenden had moeten doen. Stel je nu tevreden met de mooiere rol, die je dan op mij vóór hebt. Gisteravond heb ik met tranende oogen nog voor Willink moeten zitten - maar toen ik wegging was het portret niet erg fraai. Vanmorgen is het toch gehaald geworden (W. belde op om te zeggen dat hij het nog veel verbeterd had) - want, naar het schijnt, zullen wij samen in hetzelfde nr. staan. Beiden afgewerkt door dien ober van de poëzie; ik verheug mij alvast op het resultaat! ‘De capriolen der Domheid’, etc. etc. 1. Misschien zie ik je Zaterdagavond nog even in den Amerikaan: nà het Rensburg-feestmaal 2.. Denk er anders om dat je me naar Gistoux nazendt: 1.Voorwaardelijk Uitzicht met limerick. 2.Brahman met vraagteekens en bolletjes. 3.Alle je verzen die door je schroom héén gaan. Ik zal in Brussel onmiddellijk werk maken van je Kring-vers als rijmprent. Wie wil je als illustrator? Is Willink naar je zin of heb je liever een ander? 3. Ik zou een anderen titel geven aan het ding; iets ‘affers’: Amsterdamsch Bohème of zoo. Het woord ‘impressies’ is akelig. Verder staat er één regel in, die niet op het peil staat van de rest en die mij altijd hindert, n.l.: ‘en spiegelen ons in hun oogenglans’. Kan je daar niet wat anders van maken? ‘Avondglans’ (in de beteek. van: ‘de bepaalde glans die zij alleen bij avond nog verkrijgen’) zou voor mij al beter zijn * Maar je vindt misschien iets geheel anders, 5 × zoo goed. Voilà. Hier is nog mijn adres: Château de Gistoux, Chaumont-Gistoux (België). Ça suffit amplement. {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} Nogmaals dank en schrijf me eens. Doe ook mijn hartelijke groeten aanje vriendin 4.: ze heeft een kalmeerend intelligent gezicht naast de geniaal-opgewekte verhalen van mevrouw Köhler in witte blouse (‘en blouse blanche il faut bien vous aimer!’) En als moraal van dit alles: ga naar Jeruzalem, vóór je een overtuigde grijsaard bent * Met een ferme hand, je E. 474. Aan G.H. 's-Gravesande: Amsterdam, 29 maart 1930 Amsterdam, Zaterdag 29-3-30. Zeer geachte heer 's Gravesande, Mag ik er op mijn beurt op aandringen dat het interview dat u met mij hadt voor D.G.W. - indien het nog geplaatst moet worden - spoedig geplaatst wordt? 1. Reeds nù zijn verschillende punten daarin een beetje overbodig geworden, maar als wij nog een paar maanden zouden wachten, zou dat stuk mij voorkomen een soort jeugd-tentamen te zijn. Als u niet te veel tijd heeft voor het opstellen, zend u mij dan een kladje met in ‘grondstof’ de voornaamste punten; ik werk die dan zelf wel op en retourneer? het resultaat. Met vriendelijke groeten, hoogachtend Uw dienst. EduPerron P.S. Ik ga morgen naar België terug. Mijn adres is daar: Château de Gistoux, Chaumont-Gistoux (près Wavre). Bij voorbaat dank voor het toe te zendene! 475. Aan V.E. van Vriesland: Amsterdam, 29 maart 1930 Amsterdam, Zaterdag - 2 uur 's middags. Beste Vic, Ingesloten het sonnet Voor S. dat, naar ik hoop, je ijdele vreezen {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} (c'est le cas de le dire) zal opheffen. 1o. Vind ik je sonnet 1. zonder eenigen twijfel goed, dus is dat voldoende reden om te publiceeren. 2e. is de overeenkomst niet zóó groot en zou zelfs heelemaal niet bestaan wanneer in jouw sonnet ‘de liefste, de naaste’ niet voorkwam. Toch vind ik ook dit geen reden, want het denkbeeld is vanzelf-komend, en verder is bij mij het heele doodsbed erbij gebracht om S. toe te spreken - dus ‘en rapport à S.’; terwijl bij jou ‘de naaste’ één factor is, één bouwsteentje in het ensemble. Als je ièts zou willen wijzigen, zou je dat moeten doen in het beschrijvende (realistische) element: als ‘het laatste rochelen’ (dat in karakter meer met mijn ruwheid dan met jou abstracte vèr-heid te maken heeft). De laatste regel is zeer mooi, maar voor jou zou ik willen lezen: ‘Maar angst, o! de àngst om 't mateloos alleen zijn’. Dit ‘alleenzijn’, deze vrees voor de groote ‘eenzaamheid’, die de leidende gedachte is van het heele sonnet brengt het trouwens geheel uit mijn en in jouw zeer eigen sfeer - dus, wèrkelijk, laat het vers zooals het is 2. en publiceer het zonder gewetensbezwaar. Ik ben misschien even verheugd als jij dat jij de poëziekroniek van de N.R.C. kreeg 3.! - Ik kreeg daarnet ook zoo'n streelinkje; n.l. een aanbieding van Van Kempen 4., oftewel een poging tot beslaglegging op mijn toekomstigen roman! Als ze eens wisten, wat daar nog allemaal mee moet gebeuren! Ik maak Clementine 5. niet, of ik moet haar, ware 't maar in essentie, zien. Ja, zend Brahman, Voorw. Uitzicht, de poèmes condamnés (zoovéél je kan) en de kritieken en essays naar Gistoux. Aan de laatste ook, hoop ik mij hartgrondig te wijden. Las je reeds Variétés II wan Valéry (waarin een groot stuk over Stendhal)? als je het nog niet hebt, wacht dan even, ik zend het je uit Gist. zoodra ik het uit heb. Over je 2 Gids-verzen 6., die ik onvoldoende las, nader (uit Gistoux). Het tweede vond ik van ‘factuur’ erg vreemd. Het eerste leek {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} mij heel goed - maar ik moet ze beide nog eens goed lezen. Over de rijmprent ook nader (uit Brussel). Ik zal vragen naar Cantré. Maar zooals je zegt, hij kent ‘De Kring’ niet. Overigens is het niet absoluut noodig dat het een houtsnede wordt; een mooie teekening kan ook. (En waarom niet een litho, als dat kan?) Ik zal er Stols dadelijk over spreken en als hij er niet aan wil, geef ik de prent zelf uit en wordt de oplage in De Kring gesleten! Ik vrees dat ik vanavond niet tot de Rensburg-fuif toe kom. Ten eerste zijn daar mijn gasten, 2e. moet ik niet te laat naar bed, met het oog op morgen. Om half 9 moet de heele familie van hier weg. Toch stuur ik je misschien nog wel iemand boven. In elk geval tot nader! Je Ed. 476. Aan G. Burssens: Amsterdam, 29 maart 1930 Amsterdam, Zaterdag. Beste Burssens, Je brief kwam daarnet nog binnen. Schrijf me voortaan naar Gistoux! Tant pis voor de mislukte ontmoeting, dan maar weer tot later. De vraag is altijd maar weer of wij ongeveer op dezelfde dag in Br. kunnen komen (en dan weer op ongeveer hetzelfde uur!) - Wil je Mevr. Salti zeggen dat ik naar Gistoux terug ben en haar vragen mij dààr de grafologie van Slauerhoff te zenden? Tot nader. Steeds je EdP. Er heeft een langgerekt, halfslachtig, ongeveer niets-zeggend artikel over Nutteloos Verzet gestaan in de ‘Groene Amsterdammer’ 1., van Albert Helman. Gezwam in de ruimte met aardige algemene teorietjes er doorheen, en waar ik o.a. een ‘surrealist’ word genoemd; het geheel geheten: ‘Het nutteloos verzet tegen den schrijfdemon’. Als ik dezelfde soort geest beoefende, zou ik zeggen dat dit artikel 3 kolom nutteloos verzet is tegen mijn schrijverschap. Maar ach! zó geestig zijn wij niet.... {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} 477. Aan V.E. van Vriesland: Amsterdam, 29 maart 1930 Amsterdam, Zaterdag 6 uur. Beste Vic, Tot mijn groote spijt je facie niet naast het mijne gevonden (waarom eigenlijk zien mijn beste vrienden mij met een dergelijk bulldoggengelaat?) 1. - en verder me in stilte geamuseerd met het langdurig ontwijkend gesabbel van Helman. Als ik ditzelfde soort geest beoefende - maar ach, zoo geestig zijn wij niet - zou ik zeggen: 3 kolom nutteloos verzet tegen mijn schrijverschap. Waar moeten al die theorietjes heen? en dan die heerlijke misslag weer: mij geen brevet uit te keeren als surrealist! Het is in dit land werkelijk een geklawieter in de ruimte en een soort voortdurende worsteling tusschen dik-en serieusdoenerij en slecht-ingelichtheid, als men het zoo noemen mag. Hierbij nog eenige varianten in Mikrochaos aangebracht (naar jouw aanwijzingen). In het sonnet De Francs-Tireurs is het tweede kwatrijn nu ongeveer geheel veranderd, en geworden: Geen kenners die, waar zij nooit jokken mogen, trouw prijzen wat vertrouwd is, langgeacht. Geen vakmans-wijsheid hebben wij betracht, geen boekwinkeltriomfen overwogen. In het sonnet Ander Beeld heb ik, bij nadere beschouwing, tòch gezet: ‘Hoog boven ons was haar hart ingeslapen’. Omdat deze preciositeit meer in overeenstemming is met den geest van de omringende sonnetten uit dienzelfden tijd. Die andere regel was toch wat erg plat. In Wandeling zonder Maan inpl. van: ‘...Zouden wij duren - wijzelf, veel langer? - ’ heb ik gezet: ‘Zou ooit wel duren - een vreugde langer?’ Tenslotte in Filter dat eene kwatrijn omgedicht. Het is nu geworden: {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} Wij komen langzaam, langzaam bij, wij hebben niet zóóveel gegeten, de Boom der Kennis, de Profeten zijn een vergeten razernij. Wat in de ‘vermoeide jeugd’-toon 2. past en niet meer duister is tenminste. Bref, het zal aan jou niet hebben gelegen als de bundel niet keurig voor den dag komt. De verbeteringen van Prins-Charmant voor Masturbant en van Tauros voor fallus (met f) 3. zijn van de gelukkigste en komen lijnrecht van UEd. Tot nader. Dit is maar een supplementje. Het afscheidsmaal nadert. Je E. 478. Aan C.J. Kelk: Gistoux, 3 april 1930 Gistoux, Donderdag. Beste Kelk, (Cornelis-Jan), Ik heb weer in je oude boekjes 1. zitten lezen en heb er de pest over in gekregen dat al je jeugdliedjes zoo verspreid * staan. De Zonde van Pierrot is als fantasie wel aardig; maar de liedjes zijn er toch de voornaamste bekoring van. Ik heb dus opeens een kloek besluit genomen en heb mijn exemplaren verknipt, in de hoop er eens een ander en definitiever exemplaar voor in de plaats te krijgen. Want ik heb mijn schanddaad voortgezet: ik heb al je gedichten, sonnetten, liedjes, liedfragmenten uit het tooneelstukje geknipt en, als een kind dat zich aangenaam bezighoudt, opgeplakt; en twee afgebroken regels met eigen pen aangevuld, en ééns, om uit twee aardige fragmenten één goed gedicht te maken (dat nu minstens Apocalypsus heeten moet), een heele strophe van zegge vier regels er tusschen gedicht. De uit- {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} slag is: 32 gedichten, waaronder eenige zeer goede, en niet één oncharmant. Het is jeugdwerk - goed; maar dat geeft er de voornaamste bekoring aan. Ik zend je gelijk hiermee mijn ‘kopij’, met kruisjes overal waar ik iets wijzigde, al was 't maar typographisch. Ik wou n.l. een heeleboel puntjes minder zien; dat staat zoo bakvischachtig! Kijk jij nu alles op jouw beurt na, en waar mijn medewerking - die geheel gratis is! - je niet bevalt: schrap op jouw beurt en breng je eigen wijziging aan. Dan moet je boven alles titels zetten. En goed zoeken in je portefeuilles of je niet nog wat oude - of nieuwere verzen hebt, die hier bij kunnen. Met nog een achttal onuitgegeven gedichten bijv. zouden we een aardig bundeltje kunnen vormen van drie vel. Kijk ook eens in je tooneelstukken (De Alcalasche Moordverwarring b.v.) of dààr niet nog verzen staan, die losgemaakt zouden kunnen worden en hier opgenomen. Het geheel zou iets worden tusschen Pierrot en Ubu 2., dat lijkt mij juist zoo aardig. - Zetje er eens serieus aan en stuur mij dan alles terug. Ik zal dan probeeren het ensemble bij Stols uitgegeven te krijgen, als je dat goedvindt, of anders bij gelegenheid zelf een uitgave ervan maken, in de beroemde 30 - maar 't kan ook 60 of 100 zijn - exemplaren. Titels als ‘Liedje’, ‘Avond’, ‘Scherzo’ en dgl. vind ik een beetje lullig: ze verklaren iets wat vanzelf spreekt. Spitsje brein dus op het aanbrengen van aardige titels. En geef ook een aardige titel aan het ensemble. 3. Hoe maak je het verder? Ontving je ook reeds van Slau Schuim en Asch? en Archipel? Dit laatste kan je ook van mij krijgen. Laat eens wat van Uw Welgedaanheid vernemen. Liefst dat je spoedig hier komt. Met hartelijke groeten, steeds je EdP. Geef ook de volgorde aan van de gedichten, door consciencieuze pagineering. En doe mijn groeten aan je Zoetjelief 4. en aan Constantijn, heer van Wessem. {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} 479. Aan N.A. Donkersloot: Gistoux, 4 april 1930 Gistoux, Vrijdag. Beste Nico, Je brief kwam daarnet in mijn bezit. Van die herrie tusschen jou en Jan kreeg ik, bij terugkomst hier, van Jan zelf natuurlijk ook de noodige details. De ‘opdonder’ werd niet besproken, wèl vertelde hij mij dat je aan zijn woord twijfelde en dat hij toen boos was geworden en jij toen boos teruggeworden, enz. enz., en dat je tenslotte een heel behoorlijk briefje had geschreven, maar dat hij de situatie nu ook bedorven achtte, enz. enz. - Het is vervelend, maar die dingen gebeuren, en halve vriendschappen zijn pijnlijker dan heele vijandschappen. Als jullie elkaar nog eens ontmoeten, komt alles misschien meteen terecht. Ik voor mij ben er zeker van dat jullie allebei, gegeven het enorme verschil in mentaliteit en temperament, volkomen te goeder trouw waren. Jij begrijpt werkelijk niet dat Jan met dat tweede stuk een soort goede bedoeling kon hebben (hij heeft mij dit om zoo te zeggen bezworen), en hij vat op geen stukken na dat jij zijn ironie kon misverstaan. Als je Jan meer hadt hooren spreken, zou je dat wschl. ook niet hebben gedaan. Als ik zooiets lees van: ‘Ik heb juist een héél hóógen dunk van het publiek’ - dan hoor ik den toon; het is precies hetzelfde accent waarmee Jan vertelt dat hij Borel heeft geantwoord: ‘Natúúrlijk vind ik het héél prettig om met mondaine jongemeisjes in een auto te rijden’ - of zooiets. - Maar deze heele affaire is wat ‘doorgedouwd’, zou Jan van Nijlen zeggen; het beste is dus om ze voorloopig te laten voor wat ze is. - Ik heb Jan verder het aardigste stukje verteld (ik had den brief niet bij me om voor te lezen) dat in deze heele nasleep van dien ‘spijker’ geschreven werd: dat stuk uitje brief waarin je o.a. zegt: ‘Jan staat nu eenmaal als degenslikker op het programma’. Hij heeft daar erg om gelachen, en zooiets gezegd van: ‘Verdomme, waarom heeft-i dàt nou niet in de krant gezet?’ Nu over dat stukje van mij. Je doet verkeerd er een verkapte aanval op het Bulletin in te zien. Het Bulletin op zichzelf was mij nooit antipathiek; ik zou je dat dan wel gezegd hebben; ik vind zelfs dat men een erg overdreven waarde is gaan hechten aan eenige phrasen uit een soort prospectus. Afgescheiden van die phrasen, die uiteraard in prospectus-stijl waren, heb ik mij altijd zeer goed kunnen voorstellen dat je lust had een eigen (goed) critisch orgaan te hebben. Wat ik aanviel - of liever wat ik ironisch uitspeelde - was dus een soort {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} houding (geestes-houding) achter het Bulletin. Vandaar dat ik Dr. N.A. Donkersloot nam en niet Anthonie Donker, vandaar mijn deferente toon, vandaar ook het tegenover elkaar zetten van Greshoff en Ritter, enz. Anders gezegd: èn Dr. N.A. Donkersloot èn zijn critisch bulletin waren voor mij in deze affaire een soort ‘symbool’. Misschien druk ik mij niet duidelijk genoeg uit? Ik heb - laat ons het dan zóó zeggen - in jou (meer nog dan in je Bulletin) diè eigenschappen ‘aangevallen’ - als je het zoo noemen wilt - die mij verwant lijken aan Coster, aan Havelaar, aan Ritter, aan die verdòmde geest van: ‘laat ons toch vooral wantrouwend staan tegenover alles wat niet serieus is’. Ik heb den relatieven kant willen doen uitkomen van wat dan wèl ‘serieus’ is. Overigens weet je wat ik van die manifestatie van Ritter tegen Jacques denk, en de zes of zeven zinnetjes die ik aan dien aanval * wijdde, wil ik nog altijd grààg weerlegd zien: hetzij door Ritter zelf, hetzij door jou. Het antwoord van Ritter aan Jan (dat ik niet las dan in D.G.W.) was één karakterloos, niets-zeggend en vooral niets-verklarend gelùl; de geniepigheid die ligt, juist in dat ongemerkte overloopen van zijn metaphoor in de realiteit, blijft bestaan. Als hij dat zoo niet ‘bedoeld’ heeft, is hij een ondelicate idioot. Ik laat hem geen andere keuze. Maar ik gelóóf niet aan zijn idiotie, dat is het erge; ik geloof nog altijd hier te maken te hebben met een overheerlijk staaltje van die misselijke, laffe smeerlapperij waartoe alleen een ethicus, - een ‘edeldenker’ van beroep - in staat is. Dit is ook ongeveer het gevoelen van Jacques. Ik hoop dus van harte dat je opmerking die mijn stuk niet raakt maar alleen over Ritter gaat, geen verdediging van hem is. Laat hem zichzelf verdedigen; ik vecht oneindig liever met hem dan met jou. Bedenk overigens dat er nog iemand anders ‘beleedigd’ is in deze affaire, iemand die rustig zijn mond gehouden heeft tot dusver, maar die zich de zaak wel degelijk aantrekt, iemand die èn tot jou èn tot mij in vriendschapsrelatie staat, n.l. Jacques. Ik wil je tenminste wel bekennen dat, als de door Ritter getroffen persoon niet Jacques was geweest maar een mijnheer X., ik me niet geroepen zou hebben gevoeld om publiek op deze affaire in te gaan. Nu in Godsnaam over wat anders. - Je spreekt van dien Indischen roman van Augusta de Wit 1., en zegt dan: ‘het viel mij toen in, dat {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} er haast geen Indische literatuur bestaat’. Van meesterwerken, neen; van werken die minstens even goed zijn als wat er in Holland zoo specifiek over Holland verschijnt, bestaat een zéé van literatuur! Het is alleen jammer dat de beste van deze boeken niet meer herdrukt worden. Van Deyssel schreef terecht over de werkelijke kwaliteiten van de romans van ‘Maurits’ (P.A. Daum, Indisch journalist). Hij schreef eenige alleraardigste lévende romans: Uit de Suiker in de Tabak, Aboe Bakar, De Van Veltons-van der Lindens, enz. - verder bestaan er uit dienzelfden tijd eenige zeer leesbare romans van officieren: W.A. van Rees, majoor Perelaer. Maar wat verwacht je van een land waar men zelfs de werken van Couperus niet kan herdrukken? Wat mij betreft: om een ‘Indische roman’ te schrijven, zou ik naar Indië moeten teruggaan. Ik heb, in Indië zijnde, met mijn geest zóó in Europa geleefd, dat ik mij opnieuw en ter plaatse rekenschap zou moeten geven van de specifieke groote Indische waarden. Ik denk ook wel dat ik daar nog eens heenga, al was het voor 2 of 3 jaar. Bovendien, àls ik er een roman zou moeten schrijven, zou ik die anders willen dan in het tot dusver beoefende ‘realistische’ genre. Ik kan je nòg een paar aardige Indische boeken noemen, van lateren tijd: In en om Soeka Sepi van Creusesol (Jhr. Graafland), De Paupers van Victor Ido (Hans van de Wall - dit is verreweg zijn beste boek, het handelt over de Indo's, maar op een intelligente, boeiende manier); Heilig Indië door J.B. Ruzius schijnt ook niet slecht te zijn (maar de man was onderwijzer, dus: je me méfie) - en lees er verder Johan Koning op na! 2. Dat is dat. Van hier geen nieuws. Alles is rustig en als vanouds. We zijn met Weensche dienstmeisjes uit Amsterdam gekomen en een dame voor de huishouding, wier moeder een Balineesche prinses was! Alles blijft dus ook even hybridisch. Simone maakt het veel beter, Gille is geweldig dik en spreekt een beetje Hollandsch tegenwoordig. Met mijn moeder gaat het gelukkig vrij wel; toch denken we er hard over de boel op te doeken en in de stad te wonen. Wat voer jij uit? Met hartelijke groeten, je E. {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} 480. Aan W.A. Kramers: Gistoux, 5 april 1930 Gistoux, Zaterdagavond. Beste Wynand, We zijn nèt hier in G. terug - dus razend gauw dit briefje. 1o. Veel dank voor je uitleg en verdere goedheden. Ik hèb helaas niets voor Van Kampen en zal hem eerstdaags mijn armoede bekennen. Verder kan ik niet zóó maar bij Sander weg, die veel voor me heeft gedaan. Maar alles is hier toekomstmuziek. Ik zal ‘een slag om den arm houden’, zooals dat heet. 2e. Zou je mij een zeer groot plezier doen als je me zoo spoedig mogelijk zond: het portret van Racan dat ik Jan eens gaf voor reprod. in D.G.W. en dat, zegt hij, met alle andere portretten bij jou ligt. Is dit niet zoo, of is er iets niet duidelijk, schrijf hèm dan om uitleg. Jan heeft een groot pak portretten aan jou gegeven, zegt hij, (hij kreeg ze van mij) voor het ‘archief’ van D.G.W. Daarbij is dat portret van Racan. Het is makkelijk te herkennen: het is een 17e eeuwer met een baardeloos gelaat; verder heeft dat portret een marge, d.w.z. het is niet uitgeknipt. * Ik ben er erg op gesteld, omdat zonder hetzelve een mooi boek van me bedorven is. Dank bij voorbaat en tot nader. Steeds je E. Pannekoek beloofde mij voor deze week het artikel! We'll see. 481. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 5 april 1930 Gistoux, Zaterdagavond. Beste Vic, We zijn 5 dagen in Brussel gebleven inpl.v. 2; dit nog wel zeer noodgedwongen: ziekten van mijn moeder, mijn vrouw, vermoeienissen van de reis, nieuwe strijd met griep, etc. - Bon! Zooeven eerst hier komende, vond ik je brief. Ik haast mij erop te antwoorden, maar morgen is het Zondag - we zitten op het land - bref, ik vrees dat mijn opmerkinkjes, voor je sonnet althans, tòch wel te laat zullen komen. In versnelde pas dus (dan kan dit papier straks tenminste nog in de bus), antwoord op de volgende punten: {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} 1.Abstract en niet-abstract. Als je Binnendijk tegen mij gaat uitspelen in deze kwestie, is alles precies zooals het wezen moet. Je schijnt te vergeten dat - question de talent mis à part - B. de abstractheid zelve schijnt te zijn, en ik de tot het uiterste doorgedreven ‘persoonlijkheid’. Dus....Jij staat in dezen tusschen B. en mij, vandaar ons: ‘te veel!’ - ‘te weinig!’ - Wil je mijn opinie dus weer, dan is die als volgt: Hypothese, zéér goede titel; zonder aarzelen behouden! (Anticipatie, óók goed; maar ik prefereer het andere.) 2. ‘Maar angst, o de angst’, inplaats van ‘3× angst’, vind ik niet minder of beter, maar even goed; alleen meer met jouw toon in overeenstemming. Maar dit is natuurlijk een geheel persoonlijke indruk. 3. - Nu je vele-mogelijkheden-tot-verbetering-van-den-voorlaatsten-regel (hè!): Het eerste woord moet volgens mij zijn: ‘verstilt’ of ‘versmoort’, liefst zelfs het 2e (voor den klank) - maar van alle mogelijkheden na ‘versmoort’ zou ik juist ‘de smart’ opgeven, en jij neemt het! Neen, geen sm., sm., sm., - laat dat kunstje voor goed in de vele bundels van Van de Woestijne woeden, of vergaan. ‘Smoort geen wanhoop om’ - etc. vind ik ook zeer goed; - vooral omdat het laatste woord in den vorigen regel is: ‘verstaanbaar’. Maar wil je toch met ‘versmoort’ beginnen, dan stem ik op: ‘versmoort geen rouw’. Verstilt’ is mooi als klank, maar geeft hier niet aan, vind ik, wat je bedoelt. - Voor regel 7, vind ik je verbetering niet bizonder. Het woord ‘zwijgt’ komt er nu zoo vreemd achter; het moet m.i. blijven: ‘tòch zwijgt’. Géén -.‘klein bed’! (‘Klamboe' is muskieten-gaas.) Ik zie er ook zoo gauw niet iets beters voor. Waarom niet ‘goedheid’ veranderen, als je op ‘vergeefsche’ en ‘klamme’ gesteld blijft? * Waarom niet: ‘Vergeefsche zorg naar 't klamme bed - toch zwijgt’? *** 4.- Schrijf me wat de uitslag is geweest van je gesprek met Hopman. Wanneer verschijntje eerste artikel? 5.- Ik bedoelde van Kampen. Die? was een slip of the pen. Van {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} Krimpen 1., mij bekend, zal mij zoo spoedig niet iets vragen, vrees ik. 6.- Als je even geduld hebt, zend ik je Variété II dat ik zeker niet aanhoud. Ik heb het bijna uit. 7.- De verbetering van dien regel voor de rijmprent vind ik uitstekend; d.w.z. de 2e; laat ons het houden op: ‘Wij voeren ze verveeld en moe ten dans Want authentiek is toch hun oogenglans.’ (Maar waarom overal ‘hun’ - en niet ‘haar’, of beter nog, waar het meerv. is: ‘heur’?) 8.- Franctireurs 2. is goed, màg althans in het Hollandsch, maar francstireurs is correcter. Reden dus om het eerste te nemen, vooral waar het ook aardiger is. Aldus geschiedt. 9.- Zal nog eens uitvoerig peinzen over die ‘hart-en-hand’ kwestie 3.. 10.- Die regel ‘zou ooit wel’ enz. heb ik blijkbaar verkeerd voor je opgeschreven. Het zijn n.l. 2 halve regels, zoo: ...Zou ooit wel duren Een vreugde langer? ‘k Stel de vraag met pijn 4.. En dan gaat het best, al is het dan niet prachtig. Ik meen dat ik op alles geantwoord heb, zij het wat haastig. Ik moet nu nog eenige dingen van je hebben, die je, hoop ik, niet vergeten zult! Récapitulons: 1.Voorw. Uitzicht met limerick in ms. des schrijvers. 2.Brahman, met bolletjes en vraagteekens. 3.Portret van Dèr Mouw (eventueel). 4.Je essays, kritieken, etc., dewelke ik met zorg en genieting zal lezen. Misschien is er nog wel iets? Ik heb zoo'n gevoel... *** Stols gaat accoord voor de rijmprent. De eenige vraag is: welke illustratie? Te duur mag het weer niet worden, dus geen litho of ets, maar een teekening of houtsnede. Ik geloof dat je Willink als houtsnijder onderschat; hij sneed een zeer soepel portret van Hooft in een {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} helaas slecht gedrukten bundel dien ik indertijd samenstelde en waarvan ik je, gelijk hiermee, mijn laatste exemplaar zend 5.. Ik hunker naar de desiderata - dus, vergeet me niet! Met ferme handdruk, je Ed. P.S. - Ik las je interview in D.G.W. 6. in Den Haag. Je zegt er zeer juiste dingen in, o.a. over Marsman. Ik zou dat interview, misschien bijgewerkt? in je event, bundel kritische ontboezemingen opnemen. 482. Aan G.H. 's-Gravesande: Gistoux, 7 april 1930 Gistoux, Maandag. Zeer geachte heer 's Gravesande, Dank voor het stuk 1. dat ik zooeven kreeg, en wèl mijn excuses dat ik u zoo jachtte! Ik kan mij inzinkingen, als die waaraan u op het oogenblik lijdt, best voorstellen en verkeer zelf ook niet in een erg briljante periode. Ik had allerlei misère in Amsterdam en ben blij eindelijk hier terug te zijn. Ik zal nu zoo spoedig mogelijk uw aanteekeningen ‘opwerken’ - zoo maken we er met ons beiden nog wel een serieus document van misschien! Het beste is dat ik naast uw artikel schrijf, anders wordt het misschien een geknoei waar u weer niet uit komt. U schrijft of typt dan over wat naar D.G.W. moet. Ik zal Roelants over uw artikel spreken zoodra ik hem zie. Tot nader en met vriendelijke groeten, gaarne uw dienstwillige EduPerron 483. Aan G.H. 's-Gravesande: Gistoux, 8 april 1930 Gistoux, Dinsdag. Zeer geachte heer 's Gravesande, Hierbij reeds het interview terug. Ik heb het misschien wat ‘geflatteerd’, maar dat geeft een prettig artikel! Laat u vooral geen na- {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} men weg? ik vind het zoo prettig al die serieuze menschen een beetje knorrig te maken. Hier en daar heb ik ook wat laten vervallen, maar over het algemeen uw aanteekeningen op den voet gevolgd en alleen wat uitgebreid. Het is een prettig werkje, de toon ervan is zoo sympathiek. Heeft u er bezwaar tegen dat ik het interview - of althans stukken eruit - in het 2e deel van mijn Cahiers v/e Lezer opneem? 1. Het 1e is al ter perse bij Stols (d.w.z. cahier 1-3; 4-6 volgt 2.). De bibliografie zal ik maar kort houden, vindt u niet? Een volledige bibliografie met alle plaquetjes en uitgaafjes in 13 en 20 exx. ware te dwaas! Tot nader en met vriendelijke groeten, hoogachtend uw dienstw. EduPerron Kramers zal wel wat brommen dat het zoo lang geworden is, maar geeft u de schuld dan aan mij. En dat stukje over Mien Proost kan er nu beter uit, vind ik; dat zijn dan weer 10 regels minder! 484. Aan J. Greshoff: Gistoux, 8 april 1930 Gistoux, Dinsdag. Beste Jan, Heb je de verzen van Jany gekregen die ik je gisteren of eergisteren zond? - Van hier geen nieuws; het zonnetje brak vandaag voor het eerst door; de katten werden verwijderd, maar zijn geweigerd teruggekomen; de Weensche bezetting is nog wat ongewend maar vol goeden wil, behalve de keukencommandante die last schijnt te hebben van een ietwat zuur character. - Bon! à part cela, heb ik je mee te deelen dat ik eindelijk mijn interview van Pannekoek-'s Gravesande ontving en hetzelve reeds opwerkte en retour zond, zoodat D.G.W. er spoedig zijn kolommen voor kan openen. Aangemoedigd door dit succes heb ik mijn cahiers herzien, en besloten Sander vandaag te schrijven dat ik aparte titels denk te geven aan ieder deel (wat zoo goed is voor de verkoop, zeg je). Deel I van de Cahiers (zijnde cahiers 1-3) zal dan heeten: Voor Kleine Gemeente. * {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} Vind je het niet een fraaie toespeling? Deel II (cahiers 4-6) nog onbekend, maar ik hoop iets even moois te vinden. Wat denk je van Persoonlijk Standpunt of zoo? Of: Tot eigen Leering? Enfin, nous verrons. Wanneer ik weer naar Br. kom, weet ik nog niet. Hart. groeten aan Aty en Uzelvers van je Ed. P.S. Ik weet al de titel voor deel 2: Vriend of Vijand - tout simplement! 485. Aan G.H. 's-Gravesande: Gistoux, 8 april 1930 Gistoux, Dinsdagavond. Zeer gachte heer 's Gravesande, Vanmorgen verzond ik u als aanget. stuk ons interview. Nu valt mij in dat ik één zin daarin anders wilde hebben. Ik zeg ergens: ‘de figuur van Buning is mij niet duidelijk’ of zooiets, en dan: ‘en wat ik in de eerste plaats vraag te zien bij een dichter of schrijver is de figuur’. Wilt u daarvan maken: ‘,zelfs bij een dichter, is de figuur in haar ensemble’. Dit lijkt mij juister. Als u ergens anders dingen ziet die u minder goed voorkomen, verandert u ze dan even. Ik weet b.v. niet of ik werkelijk gezet heb ‘in de eerste plaats’ - ik denk van niet - maar zooja, dan is dat niet goed; maakt u er dan bijv. van: ‘in laatste instantie’ - of gewoonweg ‘vooral’. De spreektoon is mij zeer sympathiek, maar onder voorwaarde dat men niet overal pasklare uitdrukkingen min of meer verkeerd toepast. Zoo schrijft u bijv. vóóraan: ‘Du P. heeft ontzettend veel gelezen’. Is dat werkelijk zoo ontzettend veel?? Met dank bij voorbaat en hartelijke groeten, steeds gaarne uw dienstw. EduPerron 486. Aan G.H. 's-Gravesande: Gistoux, 9 april 1930 Zeer geachte heer 's Gravesande, Daarnet krijg ik uw redactioneel briefje. Als u het niet erg vindt {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} om een zekere risico te loopen, zendt u mij dat boekje 1. dan toe - ik zag het nooit en weet er niets van! Als ik het heb doorgekeken, zal ik het bespreken, of u zeggen dat ik het bespreek, of het u onmiddellijk terugsturen. Is dat goed? Met vriendelijke groeten, uw EduPerron Gistoux, Woensdag. 487. Briefkaart aan H. Mayer: Gistoux, 9 april 1930 Gist. Woensdag. Beste Henri, Dank voor Heine 1. en portret van Byron (nog wel door d'Orsay). - Heb je het mooie, welwillende en voorzichtige besprekinkje gezien van Nutt. Verzet in het Critisch Bulletin 2.? En de amende honorable aan Jan 3.? Dit laatste is toch wel aardig.... - Schrijf me zoo spoedig mogelijk het juiste adres van Pom N., ik weet niet waar ik hem bereiken kan en krijg daar net Parlando terug van de post. Is hij in den Haag of in Parijs? Bel eens even op naar de Juliana van Stolberglaan. Dank en tot nader. Steeds je E. Het interview met P.-'s Gr. liep v. stapel! 488. Briefkaart aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 9 april 1930 Gist. Woensdag. Beste Vic, Heb je mijn langen brief ontvangen? Ik schreef n.l. een dag later aan Willink 1., die mij weer schreef dat hij jou ontmoet had en dat je {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} nog niets van mij hoorde. - Vergeet je verder vooral niet mij een nr. te bezorgen van De Groene met je conterfeitsel erin, met omringend geklawieter van ‘Guus’ 2.. - Iets anders. In je vers Le Poète à la Mode is een regel die - o klassikus! - een voet te kort komt, want joie wordt noch uitgesproken jo-a, noch joa-e * (dus in den regel: ‘goûtant la joie trop amère’). Maak daar voor een herdruk dus ook iets anders van: b.v. la douceur of la saveur of zoo 3.. Ik had je dit al lang willen zeggen, maar vergat het telkens. - Het eerste deel van mijn cahiers (v.e. lezer) komt uit onder den titel Voor kleine Parochie; vind je dat in orde? Voor het 2e dl. dat nog niet klaar is, dacht ik te nemen, als titel, Vriend of Vijand. Wat vind je dáárvan? (Of vind je Hand en (of) Vuist beter? Er is natuurlijk ook nog heel wat anders te vinden.) - Ik durf nog steeds niet beginnen aan Clementine 4.. Het is hier anders heerlijk rustig en de zon is zoo gul als het maar kan. Nu, beste, tot nader. Denk om de desiderata!!! - Steeds van harte je Ed. 489. Aan G. Burssens: Gistoux, 10 april 1930 Gistoux, Donderdag. Beste Burssens, Blij dat Willink er is en jullie wat aan elkaar hebben. Ik had wel het idee dat het zou gaan; W. is geen echte Hollander, zeker niet van geest; hij is verder geen typiese schildersmentaliteit (ik weet niet of je voelt wat ik bedoel, anders is het te lang om hier even uit te leggen). - Nu je plan 1.. Het is aardig, maar prakties onuitvoerbaar. Slauerhoff b.v. is iemand wiens ‘pudeur’ hem zeker beletten zal mee te doen; verder zijn de meeste mensen in principe ongeneigd één cent uit te geven, aan cliché of wat ook. En het boekje zou eerst dàn een sukses kunnen zijn als er tenminste een paar echte ‘beroemdhe- {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} den’ in staan, dus met ons beiden, Van Nijlen en Greshoff, en zelfs Slauerhoff komen we niet ver - ofschoon de laatste de grootste aanwinst zou zijn; we zouden er iemand als Dirk Coster in moeten doen, of Boutens (voorop) of Adriaan Roland Holst; en die verdommen het allemaal, daar kan je van op aan. Neen, ik dacht aan D.G.W. of Vlaamsche Arbeid, gewoon, à titre de curiosité. Voor D.G.W. had men vroeger zoiets beraamd. Ik zou er met Greshoff en Kramers over kunnen spreken. De grafologie van Slauerhoff door Mme Salti vond ik werkelik opvallend juist, voor zover ik er over kan oordelen. Wie is eigenlik die Mme Salti? is zij jong, bejaard, knap, lelik, blond, bruin, slank, dik??? geef me eens een kleine beschrijving. Hééft ze iets van een pythonisse of andere Sibylle? - Als Willink 3 weken in Antwerpen blijft, heb ik lust om er eens een paar dagen heen te gaan, b.v. in hetzelfde hotel, wij zouden elkaar dan ook weer eens kunnen spreken en misschien dat Mme Salti geen bezwaar heeft zich dan ook te vertonen? Denk vooral niet dat dit van mij een romantiese droom dreigt te zijn, hoogstens een doodgewone, al te menselike kuriositeit. Als je wist hoevele teleurstellingen ik reeds ondervond van dergelijke romantiese verwachtingen! laat Willink je mijn ‘Engels avontuur’ 2. maar eens vertellen, dat kan een vrolik halfuurtje voor jullie twee zijn. Ik vrees dat ik meer en meer gelijkenis vertoon trouwens met Nerval - op dit gebied altans: - ‘J'avais laissé la proie pour l'ombre; comme toujours!’ Ken jij Nerval? Hij is zeer ongelijk; maar twee boeken van hem moet je toch lezen (soms bijeen), n.l. Les Filles du Feu (en daarin vnl. Sylvie en Octavie) en Aurelia. Hij was 2× in het krankzinnigengesticht geweest toen hij ze schreef, en je vindt er, op een veel edeler wijze, enige recherches in van de surrealisten. Vooral in Aurelia. Nerval, Lautréamont, Jarry: vaders van de surrealisten, en hoeveel groter dan de zoontjes! Sedert we in Gistoux terug zijn, gaat alles veel beter. Tot nader; en misschien tot spoedig ziens? Je EdP. P.S. Laat Willink mij omgaand schrijven wat zijn adres is in Antwerpen. Ik heb hem wat te vragen. - Sprak hij je reeds van Peeters? {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} 490. Briefkaart aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 10 april 1930 Gistoux, Donderd. Beste Vic, Zoonet kwam je brief, zoodat je op mijn eerste vraag van gisteren niet meer hoeft te antwoorden. - Je sonnet lijkt mij zeer goed zoo. - Tòch mooi resultaat bij de N.R.C.; je moet van déze Pactolus niet te veel gouden golven verwachten! - Je brief zend ik gelijk hiermee door aan Stols; hij zal je zelf eerstdaags dus wel schrijven. - Ik vroeg je reeds mij de Groene te zenden. ‘Amsterdamsche Boheme’ is misschien beter dan zonder die e, maar kan je niet een nòg beteren titel vinden? Ik voor mij vind b.v. ‘Bohème d'Amsterdam’ al aardiger, jammer dat het Fransch is (op zichzelf overigens geen bezwaar - maar misschien voor een rijmprent - bestemd tot versiering van de meest vaderlandsche corridors?) Ik zou maar eens heel iets anders bedenken, of vinden als je den proef vóór je hebt. Natuurlijk ontvang je èn proef èn teekening. - Voilà pour l'instant; later meer. Ik kreeg een verzoek om een boekje te bespreken voor Het Vaderland: Problemen der Poëzie van Dr. de Raaf. Wat is dat voor moois? ‘Net iets voor u’ schrijft de meneer van het verzoek. Nu, tot nader. Steeds je Ed 491. Aan A.A.M. Stols: Gistoux, 10 april 1930 Gistoux, Donderdag. Beste Sander, Hierbij een brief van Vic van Vriesland, die voor het grootste deel jou regardeert. Wil je eens overwegen en hem spoedig antwoorden? En mij den brief dan weer opzenden? Zijn adres is: Deurloostraat 59111 Amsterdam (Zuid). Beschouw dus de mogelijkheden, n.l. 1.Rijmprent, nà publ. in ‘De Groene’, of nièt. 2.Kinderkruistocht van Schwob (vert. V.V.V.), met het oog op lezingen van Ch. Köhler. 3.Kornet Christopher Rilke (vert. V.V.V.), met het oog op dien anderen uitgever die de vertaling heeft beraamd. 3a)De twee te-samen. Hoe gaat het overigens daargunter? Jan zei me door de telefoon dat je je zoo prettig voelde weer alleen te zijn. - Schrijf als je wilt metéén aan V.V.V. dat je graag dat boekje Samenspraken (gedichten) {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} van hem wenscht - indien dat zoo is - voor de Luchtkasteelen. Je zult zien, het is een alleraardigste, nette kerel. Nu, tot spoedig ziens, hoop ik. (Maar ik heb geen chauffeur.) De poot op papier. Je Ed. - Zend je me nog meer proeven van Don Segundo den paardentemmer? Ik ben hier voortdurend bezig, maar niet zooals het zou moeten. Schreef je om een afdruk van het mooie portret van Louise? Anders om het koper. Dan zorg ik zelf wel voor de rest. 492. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 12 april 1930 Gistoux, Zaterdag. Beste Vic, Dank voor je briefkaart en uitknipsel. Wat te zeggen van Guus z'n discours? Hij kent je en eilieve, hij heeft van die kennis geprofiteerd. Il te veut du bien, overigens; niet op z'n Italiaansch, goddank, maar op z'n Hollandsch. Ik heb me overigens * weer te goed gedaan aan dat heerlijke, zoo streng-wetenschappelijke begin. Ik verzeker je dat hij véél wetenschappelijke lectuur verwerkt heeft, die Guus. Wat een betrouwbaar biechtvader en raadsman moet hij zijn voor al de beproefde ‘mindere broeders’ uit Kring en Américain... Ik begin te begrijpen waarom dat oberkellnersgelaat altijd zoo zwààr bewolkt is, ik arme die niet eens zoo heel erg veel in Freud heb gestudeerd. (Bon. Entre nous: quel con réussi, quoi!) - Over joie moet ik ‘aviseeren’. Ik heb hier geen boekjes over prosodie bij de hand, maar vóór je met bewijzen aankomt, geef ik me niet gewonnen. Ik zal bij gelegenheid eens informeeren bij Pia en Malraux. Maar joi-e vind ik, hoe dan ook, niet erg mooi; het is een half-hiatus, en, ‘hiatus pour hiatus’, prefereer ik dan de heele! Ik herinner me dat ik ook eens Fransche verzen heb gepleegd, een beetje noodgedwongen, om een nymf te bekoren, die in een kamer naast de mijne sliep, in een hotel in Menton 1., en haar deur 's avonds streng barricadeerde. Les voici (voor zoover ik ze nog weet): {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} Mademoiselle qui dormez Si près de moi, et toute seule, Je crois, sans vous croire bégueule, Que vortre porte est trop fermée. Votre porte a l'air trop sévère, Trop en bois, bois dur à toucher; Comment, par elle effarouché, Voulez-vous que je persévère? Et pourtant, devant cette porte, Une image de calendrier Dit que parfois un scaphandrier Trouve une sirène et l'cmportc. * Sans posséder la foi sereine Qui permet d'explorer les mers, J'avoue qu'il me serait cher De posséder une sirène... ** Enz. Ik herinner me toen dat Pia me een standje maakte over die regel met ‘j'avoue’. Au point de vue français, c'est un vers boiteux, zei hij ongeveer. Vandaar mijn wantrouwen tegen ‘joie’. (Maar je kùnt gelijk hebben, en dan was P's kritiek op mijn vers óók verkeerd.) Stols zal je zelf antwoorden. Ik geloof dat hij op vrijwel alles ingaat, en de drukproef van je vaers gaat al meteen naar je toe. Que désirez-vous encore, monsieur! Van hier geen nieuws. Later dus meer. Je Ed. P.S. - Ik lees daar dat Stols de prent op mijn kosten laat drukken; dat is van géén belang, want die kosten zijn zeer gering. Ik krijg bovendien dat geld van hem terug. Don't worry about that. Willink levert de teekening ook voorloopig gratis. Maar als die teekenaar van De Groene 2. dat ook wil, of voor een schijntje het cliché afstaan, *** schrijf mij dat dan nog even. (Niet aan Stols.) {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} 493. Aan W.A. Kramers: Gistoux, 13 april 1930 Gistoux, Zondag. Beste Wynand, Dank voor je briefkaart - maar wil je, alsjeblieft, profiteerende van Jan's aanwezigheid, nu die kwestie uitknobelen van die portretten? Anders komt die Racan niet terecht en is mijn mooie uitgave voorgoed verpest! En je weet niet hoeveel leed mij zooiets doet, al ben ik in de oogen van Jan en Sander een vandaal en een boekenschenner van de allereerste soort. Het interview van P. kwam met mijn medewerking tot stand; ik weet er dus alles van. Tant mieux als het in Mei reeds verschijnt, dan heb ik in April tenminste gevoeglijk gezwegen. - Ik merk intusschen met schrik dat ik, over de jongere Vlamen sprekend, niets gezegd heb van Richard Minne. Dat is een fout die nog moèt worden hersteld; kan je mij die blaadjes niet opsturen? Vijf regels zijn er gauw tusschengewerkt. Anders op de proeven. Ik heb over Jan ook niet gesproken, maar dat was een beetje expres. Anders lijkt het zoo op een over-en-weer opkammen van de strijdmakkers. Bij gelegenheid hoop ik nog wel ànders van mijn groote waardeering voor hem te getuigen. - Hoe vond je het interview overigens? Gezellig? Of zoo-zoo? Je zwijgt daar bescheidenlijk over, om niet te zeggen; verdacht. Heb je Graphische Voorstelling gekregen van Blijstra? Zijn verhalen zijn erg ongelijk, maar er zijn eenige heel aardige tusschen; aardig, niet zoozeer als schriftuur, misschien, dan wel van toon. Ik hoop voor hem dat hij nu eens een behoorlijke kritiek krijgt. Zend je zijn boekje aan Houwink? Benieuwd wat die ervan zeggen zal. Wanneer kom jij in België weer eens kijken? Vertoon je dan ook eens in Gistoux. Maar denk erom: heen en terug op één dag is niks gedaan! Je moet minstens één nacht overblijven, liefst twee nachten * - Hetzelfde geldt voor Hendrik den Maayer, als die komt. Jullie kunnen ook samen komen. Twee gaat best, al is drie misschien iets te veel, gegeven de toestand van mama. Et v'là pour le moment. Zend je me dus die blaadjes van P. over Vlaanderen (tegen het eind), of in ieder geval de proeven? Graag, en dank vooruit. O ja, en doe nu je best voor dat portret van Racan. De {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} man heeft een smoel à la Boerhave, tusschen Boerhave en Constantijn Huygens in: géén snor, baard of sik. En zooals ik je reeds zei: er moet een groote marge zijn om dat portret. Je hoeft dus niet lang te zoeken als je het pak maar eenmaal hebt. Met hartelijke groeten steeds je E. 494. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 14 april 1930 Gistoux, Maandag. Beste Vic, Vind je niet dat het beter (deftiger, sierlijker, verneukeratiever) is om te schrijven: De vrouwen hier hebben op heur gelaten geen spoor van het verleden meer gelaten; wij voeren ze verveeld en moe ten dans want authentiek is toch heur oogenglans; en evenzoo in het vorige couplet: De meisjes houden geen moment heur wafels...? Ten eerste is het correcter om de vrouwelijke vorm ook in het meervoud te behouden; maar hier vind ik het bovendien om vele andere redenen véél mooier! 1. Heb je de proef nu? Ik zag hem niet. Heeft Sander je verder zijn voorstellen gedaan? Ik ben zeer benieuwd of jullie samen opschieten. Sander is een puike vent, maar hij staat er financieel niet altijd even schitterend voor - d.w.z. zijn cassa beleeft vele ups and downs, en dat kan men aan zijn voorstellen soms merken. Willink is hard bezig in Antwerpen. Ik vrees dat de teekening dus van hèm niet zoo gauw komen zal. Ik moet trouwens Sander nog spreken over die teekening - d.w.z. wàt hij precies wenscht; al moet het dan ook op een goedkoopje gaan. Als Van Dam 2. kon opschieten {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} met dien anderen man, en die teekening viel goed uit, en je kon het cliché (mits groot genoeg) à l'oeil krijgen, dan was alles wel het allerbest in orde. Wat een haast heeft die goede Sander met die drukproef gemaakt! *** Iets anders is: zie jij kans om het eerste deel van mijn roman, onder den titel Een Mannetje Alleen, ergens in een revue onder dak te krijgen? 3. Ik schreef een kort slothoofdstukje eraan: een ontmoeting van Clémentine met Huguette na Reinald's verdwijnen, dat de zaak meer afrondt; ik vind nu eigenlijk ook dat dit bèst apart te lezen is. Die andere levens wou ik dan ook telkens in een afzonderlijke lijst zetten; dus: Clémentine - Onzekere no 2 (wederom 100 blzn. of zoo); dan: De Avonturier - Onzekere no 3.; en zelfs het vierde deel is min of meer los van de rest te concipiëeren, al moet het natuurlijk, in verband met de drie andere gelezen, de uitlooper van àl het voorgaande worden. Maar laat ons vooral niet vooruithollen, want ik voel me eigenlijk een erg krachteloos jonkman tegenover deze taak. Ik geef mezelf dan ook minstens vijf jaren! Maar daarom juist: zou het mogelijk zijn deel 1 apart te publiceeren, niet als boek, maar in een tijdschrift? Ik heb niet zoo erg veel lust het aan Pom te zenden, die 1o. de handen vol heeft met het oplaten van zijn Vliegenden Hollander natuurlijk; 2o. voor de Gids vol is met de copie van zijn vrouw 4. Geef me eens een hint. Tot nader. Hartelijke groeten van je E. Ik zend je gelijk hiermee een verbeterde Archipel van Slauerhoff; ook een ± ‘geheime’ uitgave 5.. {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} 495. Aan H. Mayer: Gistoux, 25 april 1930 Gistoux, Dinsdag. Beste Henri, Bij het doorkijken van mijn bibliotheek, ontdek ik dat mijn Werken van Oscar Wilde, nog uit Indië meegenomen, eigenlijk erg verfomfaaid zijn, en dat ik ze best zou kunnen vervangen. Ken jij een behoorlijke editie - liefst niet tè duur en uniform, goed gedrukt en in ‘goed formaat’? Bestaat er niet een mooie Amerikaansche editie? Ik moet hebben: 1.Poems (complete). 2.Picture of Dorian Gray. 3.Lady Windermere's Fan 4.An Ideal Husband 5.A Woman of no Importance 6.The Importance of being earnest. 7.Lord Arthur Savile's Crime and other stories. Mijn uitgave is de groene van Methuen, de mooiere (duurdere) dus. 1. Maar Dorian Gray ontbreekt daarin; dus die heb ik in een vrij slecht gedrukte uitgave van Carrington, Parijs. Vandaar dat ik liever een Amerik. uitgave heb, die misschien ook in grootere letter gedrukt is en in grooter formaat, terwijl daar in de stories opgenomen is dat verhaal The Prester and the Acolyte, dat in het proces Wilde ter sprake werd gebracht en dus in een Engelsche editie niet meer voorkomt. 2. Wie zijn eigenlijk de Amerik. uitgevers van Wilde? Het liefst had ik - als je me dat bezorgen kunt - een Amerik. catalogus (prospectus). Schrijf eens naar je Amerik. correspondent! - Gisteren ontving ik je brief, maar de boeken nog niet. Dus wschl. nà Paasch. Ik heb me hier deze twee dagen onzegbaar verveeld. - Jan zocht ik Zaterdag op, maar vond een gesloten deur. Pech over alle linies. Ja, die novelle ontving ik sedert lang en stuurde mijn vertaling (bewerking, want er waren eenige vervelende en verwarde stukken) aan {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Groot-Nederland. Misschien nemen ze het daar. 3. Het was overigens lang niet 125 vel, zooals de catalogus aangaf, maar 12 of 13; misschien 125, wat verkeerd gedrukt werd! Tot nader. Dank en hartelijke groeten. Je E. De dure en goedkoope uitgave van Methuen is op het oogenblik eigenlijk even slecht gedrukt, alleen het papier verschilt. Dus als het eenigszins kan géén Methuen! - Ik moet ook het deel hebben dat de Poems in Prose bevat. 496. Aan A.A.M. Stols: Gistoux, 15 april 1930 Gistoux, Dinsdag. Beste Sander, Jan zal je misschien gezegd hebben dat ik de plaatjes reeds uit het ex. Sonnets lichtte (‘lichtte’ is een mooi woord) en dat ik met het overschot ervan iemand nog gelukkig denk te maken (Jany misschien?), zoodat het van jouw standpunt bekeken een dubbel cadeau is dat je daar deed! Laat ze dus maar geen nieuwe suite drukken. - Rest: de afdrukken van de portretten van J. Keats (Love-letters), Du Bellay, Janus Secundus en - grààg, Sander! - dat van Louise Labé in ets, als dat nog éénigszins kan. Daarmee zou je me wel èrg gelukkig maken. Schrijf er nu dadelijk om. Nu wat anders; n.l. ik besprak laatst met Jan de mogelijkheid om aan ieder deel van de Cahiers v.e. Lezer een aparte titel te geven, wat J. aardiger vond en ook voor den verkoop beter dan Cahiers deel I en deel II. Ingesloten dan een titelblad voor het ter perse liggende deel, dat je zóó kunt doorsturen naar je broer. Ik hunker naar de drukproeven. Vraag ze liefst op lange vellen, dan kan ik er zoo noodig nog eens een noot bijzetten of zoo, zonder stoornis voor de ‘compositie’. (De vuile proef gééft niet.) Met hart. groeten en tot spoedig ziens, je Ed. {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} P.S. Jan vond ook dat er voor deze deeltjes ook een teekening van Willink moest zijn, wat misschien óók aardiger is, en zoo goed als niets kost. P.S.S. Wat denk je er ook eigenlijk van om voor de nieuwe serie van mijn boekjes de titelpagina (aan de binnenkant) vrijwel zoo te laten als ze nu is - misschien alleen alles één corps grooter; maar den omslag wat te wijzigen, n.l. op het gele papier geen roode streep om de compositie, en ook geen aant. over de illustratie door Willink en zoo, wat echt Fransch is, maar rustig, in desnoods nog grootere letters, bovenaan de naam en de titel, en daaronder alléén jouw grootere cirkel (merk); dus: 1. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} en dan ook geen firma beneden. Dit lijkt mij stevig en eenvoudig. 497. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 17 april 1930 Gistoux, Donderdag. Beste Vic, Accoord voor de teekening door Willink. Ik denk dat ik hem Zaterdag spreek, hetzij hier, hetzij in Antwerpen. Ik zal er morgen ook nog met Stols over praten (in de hoop dat het geen houtsnede moet zijn). Over die Samen spraken schrijf je hem zelf wel. De kwestie is dat {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} hij er een nr. van wou maken voor zijn ‘Luchtkasteelen’. 1. Maar als ze er niet zijn...! Het boekje van dien heer De Raaf zond ik naar Het Vaderland terug. Geen tijd te verliezen met dergelijke onbenullige, schoolschbijgewerkte mentaliteitjes, die voor niemand gevaarlijk zijn bovendien, omdat ze, op een in het oog loopende wijze, niet bestààn. Wat de man van Marsman, en Van Ostaijen en zoo, zegt, is hem van harte vergeven, toegestaan, aangeraden zelfs; waar hij bewondert (en citeert) is hij al even plat. Jij zou je hart nog eens kunnen ophalen aan zijn uiteenzetting van de botsing Valéry-Abbé Brémond! Heb je Variétés II ontvangen, dat ik je zond? Ik las daarin, met klimmend misnoegen, het stuk over Stendhal. Het was voor mij éénmaal meer de bevestiging dat intelligentie-alleen altijd te kort schiet. Het is gek: V. wil St. best roemen, houdt zelfs van hem (op zijn manier), zegt voortdurend juiste dingen en misschien niet één stommiteit, en toch leg je het stuk na lezing geheel onbevredigd op zij met het gevoel: ‘Is dàt nou alles?’ Er ontbreekt iets aan dat stuk - het is net als met de meeste verzen van V., men stelt zich tevreden en laat zich wiegen door de charme van de intelligentie, tot men merkt dat het groote dat men voortdurend verwachtte, ten eenenmale is weggebleven. En wat ontbreekt (dat is het erge), ontbreekt niet aan Stendhal, maar aan Valéry. V. is voor mij wel het bestse voorbeeld van den man die een tè groot gewicht hecht aan de superioriteit van den geest. ‘Stendhal, grand-homme, bijgevolg dikwijls ridicuul, * Mallarmé, homme incommensurable’. Altijd zuiver vanuit het standpunt intelligentie, geest. Met het hart, het gevoel, het onbepaalbare en nooit te analyseerene, ** is Mallarmé (voor wien ik toch zéér voel) een beetje sneller nagemeten, gewogen en op zijn plaats gezet dan Stendhal. De groote intelligentie met hééle kleine testiculen die een Coup de Dés 2. in elkaar zet. De mènsch die noodig is, en met welk een intelligentie par-dessus le marché, om niet alleen {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} een Julien Sorel, een Fabrice te maken, maar een Ernestine, een Armance, een San-Severina, een Mme de Rênal. - En als je een bewijs wilt, dat al de intelligente stellingen van tien Valéry's bijeen, als een schaakspel dat je gewoon van tafel gooit, onderstenboven werkt, lees dan, op je doode gemak, mèt je intelligentie maar ook met al je andere goede eigenschappen, Ernestine, die jeugdnovelle van Stendhal en Agnès van Valéry, onder initiaal C.S. (?) 3. - (ik sprak je hiervan). Dan weet je voor eens en voor goed wat Stendhal heeft en wat Valéry mankeert, en wat aan den Stendhal van Valéry mankeert. 4. ‘Joie’ - ik moet er nog altijd naar vragen. Maar eigenlijk is het de moeite niet. Ik wil best aannemen dat je gelijk hebt, maar dan nog blijft mijn bezwaar bestaan. Anders gezegd: dat bezwaar zou nooit in me zijn opgekomen, als het alleen maar een prosodische kwestie was geweest! - Ik vind joi-e, hoe dan ook, niet mooi. Het is of die meneer de hik heeft gekregen van zijn joie, die dan ook trop amère was, dat is waar. Ik heb dat gedicht nu niet vóór me (waarvan jij me op barbaarsche wijze priveert, met je onvoldragen limerick!) en ik kan dus de omringende woorden niet zien, maar als die er zich niet tegen verzetten, dan raad ik je in ieder geval voor een volgende druk aan: saveur of douceur. Er zit in douceur iets aardigers; 1e. is het een courante term die hier par contraste iets hevig nieuws krijgt: ‘goûter les douceurs’, ‘la douceur’, ‘la douceur trop amère’; 2e. komt deze ongezochte preciositeit uitstekend overeen met de mentaliteit van je poète à la mode. Denk er eens over na. Ik mag je deze kleine medewerking toch wel offreeren, in ruil voor je uitstekende herschepping van mijn masturbant in Prins-Charmant 5.! - Probeer eens of het gaat. Ik kreeg verder een uitnoodiging van de Erven Bijleveld in Utrecht, mede-onderteekend door Van Wessem en Marsman, om mee te werken aan een bundel verhalend proza van Nederlanders; het verhalend proza per man mocht echter niet veel meer zijn dan ongeveer een vel druks. De kwestie is n.l. dat 20 of 25 Nederl. dames en heeren aan deze titanen-arbeid zullen worden geroepen. Behoor jij ook tot de uitverkorenen? Zooja, vertel me dan eens wat je van het heele geval denkt. Ik zond 18 blzn. ms. (groote vellen, dus wschl. te veel) uit een onafgemaakt verhaal van twee jaar terug. (Tijd van Nutteloos Verzet). {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zal heeten: Petrus of Paulus of De Overdrijving der Jeugd. (Begin van een Conte Moral.) 6. Voor Nederland ging het niet minder! Maar het waarschijnlijkste lijkt mij dat ik het, onder een of andere foef, terugkrijg - bijv. dat het 2 blzn. te lang is - want het is verwoed ‘onweldenkend’. Ik vrees dat voor de Erven Bijleveld in Utrecht mijn titel ook niets goedmaakt. Denk je er ook eens over, Vic, waar ik met dat eerste-ampartedeel van mijn voorgenomen-grooten-roman (koppelteekens!) heen moet? Het liefst zond ik het jou, als je zoo vriendelijk zou willen zijn het verder te willen leiden. In Gistoux en zelfs Brussel kan ik er toch niets mee beginnen en tot lange brieven erover aan menschen die ik niet ken - (Coenen of zoo) - voel ik mij niet in staat. Heb ik je overigens al verteld dat ik een prozavertaling aan Groot-Nederland zond van een 18e-eeuwsche proza-overzetting (beroerd, ik moest het geheel opwerken) van een Middeleeuwsch gedicht Des Trois Chevaliers et del Chainse (Chanise, Chemise), van Jacques de Baisieux, trouvère. Het gegeven is subliem! het is wel het mooiste gegeven dat ik uit de middeleeuwsche verhalen ken; uit de ridderverhalen althans. Het is doodeenvoudig en met een logische en toch geheel onverwachte draai (reactie) aan het slot. Je zult wel zien. Ik staak hier mijn gepraat. Tot nader. Steeds je E. 498. Aan W.A. Kramers: Gistoux, 18 april 1930 Gistoux, Vrijdag. Beste Wynand, 's Morgens zond ik je mijn bakkes door Creixams; een uur later was hier de copij van 's Gravesande. Jammer dat alles niet metéén kon: ik bedoel, innig vereenigd in één omhulsel en onder één porto. Maar hierbij dan die misachte copij terug. Daar heb ik nog wel zoo aan gewerkt! 's Gr. had er iets anders op gevonden om mijn ‘kernachtigheid’ uit te drukken; hij had mij laten spreken in van die Spartaansche - de Wallons zeggen ‘lapidaire’ - korte zinnetjes, die mij altijd {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} aan asthma, of iets anders borstkwalerigs, bij den spreker, doen denken. Maar o God, o God, nu is het ook alweer niet goed! Laat ons aannemen dat een samenwerking tusschen 's Gr. en mij nu eenmaal ‘onharmonisch’ is. Misschien had ik dus beter gedaan dat proza ongerept te laten. In ieder geval - nu de ramp geschied is - heb ik - voor zoover mij nog mogelijk - rekening gehouden met je zucht naar kortheid. Ik heb dus die passage over Buning, die mij niet beviel, geschrapt *: dat is één naam minder; en den naam Minne, dien ik fatsoenshalve moèst noemen bij de jongere Vlamen, in één tusschenzinnetje aangebracht. Verder heb ik een ander tusschenzinnetje, van vier woorden, gevoegd bij mijn opmerkingen over Helman. Dat is dus, in het ensemble: 4½ geschrapt en 1½ regel toegevoegd = 3 regels geschrapt. Excusez du peu en neem de goede bedoeling voor lief. We zullen afwachten of Jan Racan terug vindt. (Niet Jan Racan, maar Jan Greshoff, Honorat de Bueil, seigneur de Racan). Ik besluit met de nogmaals uitgesproken wensch je dezen zomer als gast in Gistoux te zien. Dadag! Je E. P.S. - Ik blijf in laatste instantie dat interview een beetje overbodig vinden; het werd mij door Pom Nijhoff op den hals geschoven, ook al uit commiseratie met P.-'s Gr. En nu het er eenmaal ligt - mon Dieu, er zijn wel beroerdere interviews in D.G.W. onder dak gebracht. Ik vind het interview-genre op zichzelf altijd sympathiek, en wie weet, als het afgedrukt is - d.w.z. uit het ms. van 's Gr. in kernachtige drukletters overgezet - valt het je nog wel mee. Als je die teekening van Creixams niet voor het interview wenscht, dan kan je ze misschien nog gebruiken bij een bespr. van Nutteloos Verzet door Houwink b.v., of een nòg toekomstiger gelegenheid. Haast met terugzenden is er heelemaal niet. Als je het ding maar een veilig plaatsje geeft, zoo tusschen je piano en je boekerij. - Ik wou dat ik je iets interessanters te vertellen had, maar hier is alles de ruste-ende-berusting zelve. Integendeel, ik reken op jou om wat Haagsche geest en levenslust hier over te brengen, liefst binnen ‘afzienbaren tijd’. Voor bijbehoorende ‘borrels’ zal ik zorgen. {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} 499. Briefkaart aan A.A.M. Stols: Gistoux, 18 april 1930 Gistoux, Vrijdag. Beste Sander, Tant pis voor mijn vandalisme - zeg me dan maar eens bij gelegenheid wat ik doen moet om te boeten voor mijn snoodheid. Het gerestaureerde exemplaar zal ik dan niet aan Jany zenden; maar ik ben er zeker van dat men er nog iemand mee gelukkig kan maken (ofschoon natuurlijk niet een verstokte bibliofiel.) - Dus géén plaatjes voor de Cahiers; mij best. - (Het was ook meer een idee van Jan.) - Maar op de omslagen komt dan niet meer: met tekening van A.C. Willink, en laten we dat dan zoo op de andere omslagen houden. Dus gewoon: titel, merk, en firma; en géén lijstje erom - dit beloofde je me reeds. B.G. aan E. en N.V. geven we later vast nogmaals uit in de grootere letter en Poging tot Afstand (het beste eruit) komt, met Parlando in Mikrochaos. - Ik ben weer begonnen aan mijn roman, maar het gaat niet zooals het moet. Nu, laat ik je niet ophouden; de rest dus mondeling! (Welke rest?) Tot ziens. Hart. gr. van je Ed. 500. Aan A.C. Willink: Gistoux, 18 april 1930 Gistoux, Vrijdag. Beste Carel, Dat is een treurig bericht dat je de Paaschdagen ook al moet doorwerken! Ik kan dezen Zaterdag niet komen, bij gebrek aan geld. Ik was gisteren in Brussel en at er met Simone in het Central-restaurant en verat er (niet te verwarren met ‘vrat’) mijn lààtste duiten... Misschien vind ik nog wat voor de volgende week. Zeg dit aan Burssens: n.l. dat ik niet kom. Ik schreef je Woensdag, meen ik. Die brief 1. zal je nu wel hebben. Ik zond je verder een dubbel-ex. dat ik had van de Blijstra. 2. Die opdracht aan: M. v.d.M. 3. geschiedde op mijn speciaal verzoek. Miesje {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} had geprotesteerd en B. had ruzie gemaakt en wilde ‘vooral niet toegeven’. Toen heb ik ZEd. aan het verstand gebracht dat de zaak van géén belang was en dat hij er mij zelfs een plezier mee zou doen dit boek aan Mies op te dragen. Ik ‘krijg’ dan een vòlgend opus! Het is voor Vlamingen altijd een heel iets als ze een tant soit peu groot-man te pakken hebben. Zoo was (en is) het met Gezelle, zoo was het met Rodenbach. Zoo is (en wordt) het met P.v.O. Wat een aardige namen hebben die jodinnetjes: Salti, Rüdelsheimer. Ik brand van verlangen ze aan mijn borst te drukken! Tot nader; hoû je goed. Je Eddy 501. Aan C. van Wessem: Gistoux, 21 april 1930 Gistoux, Maandag. Beste Constantijn, Laat ons het verschil deelen en van het dochtertje van den admiraal 1. een jongedochter van vijftien maken. Zestien geeft reeds te veel den indruk van een vrouw, veertien misschien te veel nog van een kind; vijftien vereenigt, laat ons hopen, de ‘saveur’ van het eene èn van het andere...? * Tegen dat het proces plaats heeft, is ze dan ook wel zestien, zoodat lichaam en ziel (van zestien jaar) dan verantwoord zijn. Amen. Ik ben benieuwd naar je artikel tegen V.V.V. 2. en kijk met belangstelling uit naar het aangekondigde nummer van de Vr. Bl., mede omdat in datzelfde nr. twee gedichten van V.V.V. 3. staan, die mij ook sedert jaar en dag werden gesignaleerd. {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} Moet Marsman ook dat verhaal van Petrus en Paulus ‘keuren’? 4. Ik ben benieuwd wat hij nù zeggen zal, en in hoeverre hij nu eenige gelijkenis met Robbers zal constateeren - want dat kan toch moeilijk uitblijven? Misschien is het lot jou dan beschoren om een parallel te treffen tusschen Voltaire en Robbers; wat hoogst leerzaam zou kunnen zijn. In ieder geval zal M. den heer Petrus wel niet indeelen bij de vitalisten, ook als hij het verhaal als kopij aanvaardt en er niet een nieuwe portefeuille-kwestie van maakt. En toch, geef toe dat de heer Petrus heel wat vitalistischer te werk gaat dan de heer Bill! Van hier nog steeds geen nieuws. Slauerhoff zou gekomen zijn en is weggebleven. De Paaschdagen zijn vredig als altijd en dit jaar zeer met regen besproeid: regen is zegen, enz. De zwanen varen nog altijd ‘traagzaam langs de kusten’ (‘Lohn'grins onzeker van der Jonkvrouw' woon’ 5.). Ik heb geprobeerd te schrijven en dichten, maar zonder het minste resultaat. Ik ben dull als een zandzak, en zelfs als het niet regende, zou ik wschl. niet wandelen. Et v'la. Ik merkte laatst dat je deel 1 en 2 van De Thibaults hebt vertaald. 6. Ga je daarmee door? Dat is een mooi werkje. Je bent dan misschien wel de eenige Nederlander die een werkelijk superieur Fransch boek uit onze aera hebt overgezet. Ik voel soms voor een vertaling van Barnabooth, maar laat mij dan direct weerhouden door twee bedenkingen: ‘500 blzn’ en ‘paarlen voor de vèrkens’. Hoe maakt het de heer Cornelis-Jan Kelk? Voor het overige houden we het er dus op dat jij van dit jaar hièr, en ik dààr kom; je moet noodig een stuk schrijven ook over het panorama van Waterloo, dat een beetje erg overstroomd is door cavalerie, zooals je reeds zag of alsnog zien zult. Ney chargeert zonder hoed, en Napoleon en the Iron Duke houden zich voorzichtig heelemaal op den achtergrond. Ney heeft er iets anders op gevonden om de gelijkenis te ontduiken: hij chargeert en profil, of liever met het grootste gedeelte van het gezicht afgekeerd. Van Mercken stort zichtbaar van zijn paard, maar zoo dat men van zijn gelaat alleen den snor herkent. Den Prins van Oranje ben ik vergeten. {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} Houd me op de hoogte van die inzending; ik zal van mijn kant Willink over dien prix d'ami polsen. Tot nader. Met hartelijke groeten, je EdP. 502. Aan H. Mayer: Gistoux, 22 april 1930 Gistoux, Dinsdag. Beste Henri, Ik ben vanmorgen naar Wâvre moeten gaan om het pak op te halen, omdat het 8 kilo woog. Tot 5 kilo wordt het hier gebracht, anders moet men naar Wâvre. Een volgende keer is het dus beter er in zoo'n geval 2 pakken van te maken. Ik zend je nu echter terug: Van Rees 1. en Lalla Rookh. Het eerste, omdat het heelemaal niet de editie is die ik bedoelde: die is veel moderner en met een heeleboel plaatjes in den tekst. Het omslag was blauw. In dezelfde uitgave had je ook Vermeulen Krieger en Toontje Poland. De uitgever weet ik niet meer. - Wat Lalla Rookh 2. betreft, die plaatjes zijn wel mooi, maar het boek ziet er treurig uit; de platen zijn gespikkeld en hebben bruin afgegeven (waar het fijne papier is weggeraakt) op de tegenoverliggende blz., wat erg leelijk is. Ik denk dat we het maar eens moeten wagen op een mooie editie van Moore's Complete Poetical Works, want Moore is eigenlijk een figuur van de grootste beteekenis, aan wien o.a. Edgar Poe, voor zijn poëzie, zeer veel dankt. Kan je dan ook van mij overnemen: Danger van Conan Doyle en dat boek over Meredith van Lady Butcher? Een gulden per stuk zijn ze je misschien nog wel waard? Anders fl 1.50 voor de twee? De Byron is mooi, behalve het eerste deel dat gewoon op krantenpapier gedrukt werd. Daar zijn die Engelschen stèrk in: bij de zooveelste herdruk gooien ze in een geïll. editie bijv. op eens de platen eruit, of drukken het aan te vullen deel op krantenpapier. Je zou ze rossen! het superieur air wat zoo'n idioot van een ‘chef’ dan daarbij aanneemt: ‘Oh, never mind, we'll do it without the illustrations’ (of ‘the portrait’), of: ‘That paper'll do’. Men moest eigenlijk altijd heftig {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} protesteeren om ze aan het botte verstand te brengen dat het om den donder niet goed is zoo! Doe het maar eens; je hebt het recht ze een standje te schoppen; zeg maar dat je klant graag een ex. zou hebben van deel I op behoorlijk papier en dat ‘we Dutch do not understand at all why the edition had to be spoiled in that (stupid) way.’ - Verdomde aftrekkerstroep. - Of betaal ze met koperen guldens voor dat eene deel, ook zonder voorafgaande waarschuwing, en vraag ze of that will do too? Jan is, geloof ik, nog steeds niet thuis. Ik belde gisteren op en kreeg geen antwoord. Van hier geen nieuws. Dank en tot nader. Steeds je E. 503. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 23 april 1930 Gistoux, Woensdag. Beste Vic, Ik epistoleer vanuit mijn eenzaamheid te Gistoux contant en met overvloedigheid *; hierbij dus alweer antwoord; maar, beste kerel, laat je nu heusch niet door overdreven hoffelijkheid nopen om mij slag op slag te bevredigen (in alle eer en deugd en geheel epistolair!) en houd je verzendkantoor van correspondentie op 10 coli's per dag - d.w.z. per nacht - want anders wordt het ruïneus voor je op alle gebied, dat verzeker ik je. Allereerst dus snel antwoord op wat je me schrijft. Rijmprent accoord, uitgaven bij Stols accoord. Met Willink zal je nog wel tijd hebben die teekening te bespreken, anders doe je het via mij, want misschien komt W. hier in G. logeeren, na zijn Antwerpsche taak - d.i. déze Zaterdag. Mijn roman zend ik gelijk hiermee, met plein pouvoir om hem onder te brengen waar je wilt. ** Maar niet bespreken voor die uitgave bij Van Kampen; daar ben ik het n.l. nog altijd niet met mezelf over eens. Ik antwoordde hem reeds 1. en hield een slag om den arm. Ik vind het n.l. ook een aardig idee een ‘lijf-uitgever te hebben bij wie al mijn schrifturen uniform verschijnen. En voor die zooveel % {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} meerdere bekendheid..... Een veelgelezen Hollandsch auteur word ik tòch niet. Over den titel moeten we het dan weer hebben. Ik had eerst De Vrees voor Berusting (of: voor 't Berusten), maar dat vond jij terecht te explicateur-achtig. Wat nu? Misschien geef ik je straks nog iets op. Met Archipel zit het zóó: Slauerhoff heeft de oplage bij Van Kampen betaald en meende dus dat het zijn eigendom was en dat hij - mits hij V.K., dus zichzelf, geen directe concurrentie aandeed - het recht had deze druk 2. te laten maken; maar wij hebben er verder niet bij V.K. naar geïnformeerd. Misschien is het dus toch op de een of andere manier ‘contractbreuk’? vandaar de noodige voorzichtigheid. Je zult overigens zien dat de veranderingen heel groot zijn: vele zwakkere verzen vervielen, en de rubrieken werden gecompleteerd: b.v. alles wat ‘exotisch’ was werd bijeen gedreven in de onderafd. Archipel; de onderafd. Tristan Corbière werd verrijkt met 4 stukken (alles wat na Sentimental Journey komt); in de onderafd. Contes Cruels (nieuwe titel) werd de lesbische reeks uitgebreid met De Prinsessen en het lange gedicht Elegie, dat Jany het mooiste vindt uit misschien heel den bundel. Verder werden alle druk- en schrijffouten eruit gehaald. Voor zoover ik weet komt er nu maar één fout in voor, die gemaakt moet zijn na mijn correctie van de proeven - misschien door het uitvallen van letters - n.l. op pag.23 in den ondersten regel: ‘in den tijd’ natuurlijk. In de onderafd. Archipel kwamen nog twee goede stukken, in ruil voor de zwakkere die wij lieten vervallen, n.l. Onderzeesch Bosch en Voorwereld (I en II). - Wil je misschien nog een exemplaar hebben? Ik heb de oplage nu hier, d.w.z. beschik over nog 38 exx. Dat eene ex. had ik toen alleen over, het was, meen ik, niet erg frisch meer. Je kunt er zelfs 2 of 3 krijgen, als je dat wilt! dus zeg het maar. De Vr. Bladen nog niet gezien. Ook niet D.G.W.; ik zie hier niets! Oók niet De Groene, noch Defresne's aanvulling, noch Helman over het onanisme van Marsman. Ik schreef een veel vermakelijker stukje over dien Raaf aan 's Gravesande 3. (ci-devant Pannekoek), die mij die bespreking gevraagd had. Ik had een flauw vermoeden dat hij mijn brief zou willen benutten. Maar neen!.... Hij begon trouwens met te vragen dat ik - àls {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} ik de Raaf aanviel - mijn aanval ‘met bewijzen zou staven’. Dan ben je een menschenleven kwijt voor een prul van nog geen dag. Geval Blijstra. Dit is doodeen voudig. Blijstra gaat gebukt onder het feit dat hij, ofschoon zeker niet met minder talent behebt dan wat er in de Nederl. jeugd overal publiceert en ‘erkend’ wordt, zoo heelemaal geen waardeering en litteraire kennissen vindt. Ik raadde hem toen aan gewoonweg zijn boekjes aan eenige menschen te sturen, zooals dat in Frankrijk en België gewoonte is - al hebben jij en ik er misschien nooit een gewoonte van gemaakt - en ik gaf hem, ‘tot dat doel’, al de adressen op van mijn kennissen! (on fait ce qu'on peut). Hij is dus aan het verzenden gegaan. In jouw geval nu trof het bovendien dat hij je ‘kende’ en je - hoe moet men dat zeggen? - zeer... aantrekkelijk vond? Bon; vandaar dat je misschien no. 1 op zijn lijst kwam; hieromtrent heb ik geen zekerheid. Waarom je hem nu een rendez-vous moest toezeggen, begrijp ik niet; of smeekte hij je dat af in een bijgaand briefje? In ieder geval is het een zeer geschikte kerel - met vervelende, maar ook voortreffelijke eigenschappen. Heb je zijn boekjes gelezen? De productie is ongelijk, maar er staan heele sympathieke verhalen in; vooral van toon. Niet ongelezen op zij schuiven. Ik hoor niets van Jany. Wat je van Stendhal-Mallarmé zegt is natuurlijk volkomen juist. Maar ik houd van ‘confondre’, d.w.z. van ongelijksoortige waarden tegen elkaar uitspelen. De vergelijking was dan ook niet van Valéry, die natuurlijk te zeer doorkneed is in la méthode om zich aan zooiets te vergaloppeeren, maar van mij. Dit neemt niet weg, dat in den geest van Valéry de vergelijking bestaat, en dat hij inderdaad zegt: ‘grand homme, ridicule’, of zooiets, bij Stendhal; en denkt aan Mallarmé, wanneer hij er den ‘homme incommensurable’ bij haalt. - Mijn stukje werd mij ingegeven door de ergernis bij het ontdekken van dat gemis, waarover ik je schreef, in dat zoo intelligente, zoo exclusief-intelligente, stukje van V. over Stendhal. En toen kwam vanzelf - als illustratie - bij mij op, die vergelijking tusschen Ernestine en Agnès. (De attributie aan Valéry is absoluut niet apocrief; je kunt hem er direct over schrijven, als je daar wat voor voelt. Na je artikel over hem in de Hommage 4. zal hij je deze kleine bekentenis wel willen doen.) Wat ik zoo potsierlijk vind in Agnès is de pretentie {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} een essentieel jongemeisjes-probleem op te lossen door middel van de mathematica. Depuis que les mathématiques lui ont réussi dans la poésie, M. Valéry a dû se dire: ‘pourquoi ne pas les appliquer à une jeune fille?’ et, en se pourléchant quelque peu les babines: ‘C'est encore de la poésie’, pensa-t-il. - Lees Ernestine, of heb je het niet? (Er is een heel aardige editie van verschenen bij Stols voor 75 ffrs.; dus minder voor jou, als je hem erom vraagt * Misschien heeft hij nog wel een ex. H.C. voor je.) - De vergelijking gaat hier op, omdat Ernestine voor Stendhal een intelligente illustratie is van eenige theorieën uit De l'Amour. Wat ik je dus wou ‘bewijzen’ is het superieure van de minst-‘methodische’ methode. - Oef!.... Wat die testiculen-kwestie betreft: de testiculen van slagersjongens etc. zijn van een ander soort. Deze testiculen zijn en blijven aanhangsels van het verstand. I claim the greatest intelligence even for Stendhal! - Het is de intelligentie die geen testiculen heeft bij Valéry; alleen maar een overmaat van voelhorens, en dit heele arsenaal bestuurd door la Méthode. Voor Mallarmé voel ik veel meer dan voor Valéry, als dichter althans. Het proza van Mallarmé werkt gewoonweg op mijn lachspieren: het is tè would-be, tè gecontorsionneerd, het is de bamboula van het proza! Wil men klassiek, mooi, sierlijk schrijven: goed - dan krijgen we, voor Frankrijk b.v. Pierre Louijs, voor Engeland: Walter Pater. Daar geef ik mij direct gewonnen; en dit is allebei, zoover als maar eenigszins kan, verwijderd van Stendhal. Maar Mallarmé's proza - of bij ons dat van Ary Prins - is tout simplement grotesque pour avoir voulu être trop bien. Het lijkt op het geminaudeer van een dame die meent op die manier nu eens gracieus te spreken. Er is toch ergens een grens, Vic? (Du sublime au ridicule?..) - Het proza van Valéry vind ik voortreffelijk. Hij zegt precies wat hij wil en is bijna altijd (niet altijd!) onderhoudend. Maar leg jij mij nu maar eens uit wàt er ontbreekt aan zijn stuk over Stendhal - zonder de testiculen erbij te halen. Dat hij prachtige stukken geschreven heeft: Vinci, Teste, is je dadelijk toegegeven; maar komt dit niet omdat hij zich hier niet waagde aan iets dat buiten hem stond? Ik herinner mij nu n.l. nog een ander stuk, waarbij ik een grimas heb gemaakt van teleurgestelde verwachting; dat in Variété (I) over de Eureka van Poe. Dat vond ik carrément mauvais. Jij? En Poe, en in Poe misschien vooràl Eureka, is een onderwerp dat Valéry toch erg ‘liggen’ moet? - Van Poe gesproken, ik herinner mij een prach {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} tige phrase van V. over hem: ‘Poe est le seul artiste qui ne s'est jamais trompé’. (Of zooiets *). Ik kan mij die bewondering van V. voor P. voorstellen; een bewondering die hij trouwens met zijn groote model Mallarmé deelt. En let nu hier op: naarmate de methode minder natuurlijk = aangeboren, vanzelfsprekend, is, wordt het resultaat geringer. Dit in tegenstelling met het idee van V. dat de grootste waarden, of althans alles waar het voor hem op aankomt, verworven kunnen (moeten) worden. Vanuit een standpunt van zuivere intelligentie gesproken, zou men 1000 maal moeten zeggen: Neen! Ik heb meer vertrouwen in van die oude waarheden als: ‘Ne forçons point notre talent’ en ‘Schoenmaker, houd je bij je leest’. - Poe is, als artiest, van een véél grooter ‘onfeilbaarheid’ dan Valéry, omdat die onfeilbaarheid hem aangeboren was. Ik ken inderdaad niemand bij wie het scheppen zoozeer vergezeld wordt door een contrôle van de intelligentie, van het vernuft, als Poe. En de volgorde is déze: Poe, Mallarmé, Valéry - n'en déplaise la méthode, die eischen zou: Valéry, Mallarmé, Poe. Ik had je gelijk willen geven en ziedaar! ik heb weer twee volle blzn. over dit onderwerp doorgezaagd. - O, Vic! ‘kloten’ wordt met 2 o's geschreven volgens het ‘orakel voor de Nederl. spelling van De Vries en Te Winkel’, zooals Multatuli zei. (Het regent citaten vandaag!) Van Voorw. Uitzicht komt zéker nog wel een herdruk. Maar je zult voor die Samenspraken, die je eruit doet, een paar gedichten in ruil moeten geven, denk ik. Herstel dan een paar van de ‘afgekeurde’ gedichten, waar zeker nog een paar goede bij zullen zijn, en geef die 4 blzn. bibliografie voor je 2e druk over aan de winden! Hemdenverhaal. - Ik bèn niet zoo ‘zakelijk’ als je wel veronderstelt. En ik heb ook nog dit met Stendhal gemeen, dat ik van mijn kindsheid af een soort ‘espagnolisme’ heb; een soort zwak voor den stijl: ‘Bemint gij den graaf, Amalia?’ Ik amuseer mij b.v. veel meer met films als Le Bossu, of andere verhalen de cape et d'épée, dan met het humoristische genre à la Charlot 6. - voor wien ik nooit (maar dan {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} ook nooit!) heb kunnen voelen. Ik lees nog altijd met het grootste medeleven sommige passages van La Dame de Monsoreau en Les Trois Mousquetaires (met àlle vervolgen). - De ‘zakelijkheid’ bepaalt zich bij mij dus tot den vorm; het is au fond niets anders dan het gevoel (dat ik altijd had), dat men de mooiste dingen juist eenvoudig het beste zegt. Alleen stupide dingen kan men misschien beter bloemrijk zeggen, maar als men ze heelemaal niet zei, was het zeker beter. - Dit heeft met mooi, gevoelig, correct, enz. niet veel te maken; neem maar weer Waker Pater, die eenvoudig is èn al die andere qualiteiten vertoont. Als er één ding is, waarover ik het volkomen met je eens ben is dat de absolute overbodigheid van een verhaal als Bill. Ik heb daarover trouwens eenige dingen gezegd in dat interview, 7. dat in Mei komt, die je wel uit het hart gegrepen zullen zijn. - Neen, als ik je op dit oogenblik een voorbeeld zou moeten geven van wat ik beschouw als een volkomen slagen - en juiste toepassing, enz. - van die z.g. ‘zakelijke’ stijl, dan zou ik noemen Le Coup de Pistolet van Pouchkine (Poesjkien). Dat is verwoed romantisch en als zoodanig een beetje van ons afgeraakt, maar men zou een verhaal moeten geven dat òns zoo raakt, als de menschen in dien tijd geraakt moeten zijn door dit verhaal. Waarmee ik weer niet beweren wil dat daarom deze stijl de eenig-zaligmakende zou moeten zijn: als ik aan één ding een hekel heb dan is dat aan die eenig-zaligmakendheid. Ik geef je alleen een voorbeeld van wat voor mij ‘zakelijk’ is, omdat je mij schijnt te verdenken van verwantschap met sommige actueele, a priori anti-romantische stroomingen. Ik heb die periode doorgemaakt toen ik om en bij de 24 was, dus ruim 6 jaar geleden: tijd van Bij Gebrek aan Ernst - en dan nog! Is Bennie bijv. niet, au fond, een heftig romantisch kereltje? En Nameno! - to the bitter end! - Je zult zeggen dat ik ze daarom ook superieur-minachtend behandel. Of men kan dat zeggen; jij behoort juist tot de menschen die daar niet inloopen, zou ik meenen. Die superioriteit is verkapte eigenliefde; - de vader die zijn lievelingskind het meest aan de ooren trekt. Ik had B.G. aan E. volkomen verklaard als ik - wat ik eerst van plan was - dit citaat van Gogol als motto erboven had gezet: ‘Niemand heeft geweten dat hij - toen hij om mijn personages lachte - om mij gelachen heeft’. - Wat is er dus van mijn zakelijkheid nog over? Beste Vic, ik ben een type in den trant van ... le pauvre fou qui passe {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} et sous la lune va rêvant de beauté, de gloire éternelles, du ciel cherché dans les prunelles au rythme pur des vilanelles - etc. en enfin, verwant aan Rensburg-en-Nerval! 8. Het zou mij een groot genoegen doen als jij Parlando besprak. 9. Zestien of zeventien bundels zal wel geen verschil voor je uitmaken. Ik las er nog geen ènkele bespreking over, dus ook niet van Marsman. 10. Dat zijn 2 × 4 zijdjes. Gun je allen tijd met antwoorden! Met een ferme hand, steeds je E. P.S. - Ik merk dat ik je nog een titel moet opgeven. Maar verdraaid! ik kan wel lange brieven schrijven, maar ben tot géén literaire inspanning in staat! - Noem het: Alvorens te vertrekken; - Tusschen vertrekken en verrekken, is ook goed. of: Vooraleer te verrekken; wat zeg je dààrvan? of, gewoner: Reinald Godius; of, nóg gewoner: Reinald. (Het eerste doet te veel denken aan Hinne Rode of een dergelijke titel.) Ik weet verdomd niet wat ik je geven moet! Wil je: Een verouderd man? Of: Een vaag intellectueel? Omne Animal... is goed, maar waarom een Latijnsch etiket? Noem het dan liever: Ieder Beest...! Of wat denk je van een titel met de jaargetijden erin: Komst van de Herfst? - Of: Vrees voor de Herfst? Ik geef het voorloopig op. Zal er nog wel eens over denken. - De Onzekeren; en dan: I. Reinald lijkt mij het best, maar is natuurlijk commercieel onhoudbaar. Wat heb je eigenlijk tegen Een Mannetje Alleen? Of wat heeft de helft van mijn eventueele lezers boven den Moerdijk ertegen? Denken ze dat hij met zijn ‘vijf vingers’ speelt? Is het te ‘individualistischsch’ voor het democratisch-communistische Nederland? Wil je: Als Kaf op de Wind? Dat lijkt me, commercieel, nog al mooi! - Ik heb overigens je raad opgevolgd en Johannes en Alexander herdoopt - in Boudewijn en Albert. Als Reinald dus deftig wordt, {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} zegt hij: Albertus. Voilà. Verder 3 gedichten gesmeten uit Mikro. 11. Ook op jouw verzoek. - Verder lees ik alleen nog maar Byron! P.P.S. - Zou je, inplaats van die eenzame vuurtoren, niet eens Gistoux willen proberen? Voor de juffrouw met vlechten kan men event, wel zorgen! Je E. 12. Lees ook nog het slothfdst. dat ik aan mijn ‘roman’ schreef, en zeg me wat je ervan vindt. 504. Aan W.A. Kramers: Gistoux, 23 april 1930 Beste Wynand, Dank voor je toezegging om mijn gelaat eens te meer den volke bekend te maken. 1. Hoezeer treft mij hierin het vriendenhart, dat over alle aesthetische en andere artistieke ‘bekommernissen’ heen glijdt! En als ik op één ding wachtte, dan was het juist op een vergelijking met Valéry. Zoodat....... Het vredige Paaschei uit Den Gulden Winckel 2. heb ik natuurlijk niet ontvangen. Hoe zou ik? Wie zou het mij sturen? Wat er met Jan gebeurd is, weet ik niet; hij geeft geen asem als men hem opbelt, dat is alles wat ik voor het oogenblik van hem weet. Ik wacht nu op een missive van je waarin je mij je komst meldt. Verder de hartelijke groeten van steeds je E. Als je mij de drukproeven van dat interview stuurt, zal ik er nog een paar namen uitwerken, b.v. Kool en Ten Berge 3. - wat doen die er eigenlijk in? Gistoux, Woensdagavond. {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} 505. Aan C. van Wessem: Gistoux, 25 april 1930 Gistoux, Vrijdag. Beste Constantijn, heer van Wessem, Ik ga volkomen accoord met de conditiën des uitgevers van Bijleveld. Het stuk komt natuurlijk nooit zóó meer uit, 1. maar opgenomen in een volledigen vorm die 3× zoolang wordt, minstens; òf geheel omgewerkt, om er het fragmentarische uit te halen, en dan nog wordt het niet apart gepubliceerd, maar in een bundel (die er zeker over 2 jaar nog niet zal zijn!) Dus, tout est pour le mieux en van mij krijgt hij het imprimatur. Maar - gaat die uitgever wel met den toon en de strekking van het stuk accoord? Wat Marsman betreft, als hij zich ditmaal niet stil houdt, zou ik een brochure kunnen uitgeven, De Vijf Vingers getiteld, en dezelve doen doorgaan voor the original draft van zijn boekwerkje; waarvan heel literair Holland zou opschrikken, al werd het natuurlijk alleen maar ‘onder den mantel’ aangeboden! Als je hier bent, zal ik je mijn verholen werken ook nog eens vertoonen: de sonnettenkrans In Memoriam Agatae, de middeleeuwsche ballade, getiteld Lied van Vrouwe Karola, en het verzen-ensemble getiteld Naar Ouden Trant, dat onder meer bevat: de plechtige Stanza's voor Sofie, de hupsche strofen Voor het Album van Lize en het onberispelijke rondeel Voor Jehanne. Alles bijeen nog wel een 60 blzn. druks, tot welke publicatie ik vroeger of later - in een komende overmoedige bui! - nog wel zal overgaan. 2. (Ik ben niet als Geerten Gossaert die zijn ‘priapeia’ eerst na zijn dood belooft, en ze in afwachting van die droevige gebeurtenis aan zijn vriend P. van Eyck - godbetert! - toevertrouwt.) Voltaire-Stendhal-Gide is inderdaad de lijn! Overigens lees ik voor het oogenblik niets dan Byron. Ik ben beurtelings zwemmende en verdrinkende in Childe Harold's Pilgrimage, dat toch prachtige stukken heeft, al heeft de aesthetische school 3. er groote bezwaren te- {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} gen. De Byron van Maurois 4. is verreweg het beste werk, volgens mij, van dien mondainen compilateur. Willink komt wschl. Zaterdag * uit Antwerpen, na volbrachte taak, om zich hier in den aanblik der zwanen, en andere vredigheden, te verkwikken. Dat Kelk werkt, geloof ik gaarne, misschien zelfs ongewoon véél voor zijn doen, de vraag is maar: in welke branche? Ik voor mij geloof dat het hem ongelooflijk veel goed zal doen, want die deftige jongeman was m.i. toch wel wat tè veel overgegeven aan de exclusieve geneugten van edele vleezen ** en fijne wijnen. Ney 5. is nog wèl te zien, vooral juist zijn haar - dat echter niet zoo rood en blond is als men het wel zou wenschen. (Maar die panoramist heeft natuurlijk La Chartreuse niet gelezen.) Schrijf me maar wanneer je komt! Met hartelijke groeten, ook aan je vrouw en den heer Kelk, wanneer je hem ziet, je EdP. 506. Aan G. Burssens: Gistoux, 25 april 1930 Gistoux, Vrijdagavond. Beste Burssens, Zoals ik aan mevr. Salti schreef, ben ik Maandag in Antwerpen en vanaf 4 uur tot haar of jouw beschikking. Vóórdien ben ik op de tentoonstelling 1.. Schrijf me dus of laat mevr. S. me schrijven wat jullie wensen en waar ik jou of haar het eerst ontmoet. Kan zij b.v. om 4 uur niet, dan zouden wij elkaar op dat uur kunnen treffen, in de Hulstkamp b.v. Schrijf naar Brussel. Ik vertrek Maandag ± 12 u. uit Brussel (waar ik morgen weer ben) en kan dus met de morgenpost je antwoord hebben, als je het als expresse zendt. {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} Ingesloten een kritiek over je bundel van U. van de Voorde 2., die zich tegenover jou nogal welwillend betoont, vind-je niet? Maar je kent het misschien al lang? Enfin, dan heb je een 2e ex. voor de een of andere geïnteresseerde. Tot Maandag, hoop ik. Hartelik je EdP. 507. Aan C.J. Kelk: Gistoux, vermoedelijk 26 april 1930 Beste Kelk, Gelijk hiermee zend ik je een satyre genre Ubu, van den heer - dien meneer - Shelley. 1. Misschien heb je er wat aan. Anders de prullemand. Hoor ik nog wat van de gedichten. Ik sprak er Greshoff over, die het idee heel aardig vond. We zullen zien Stols voor het plan te winnen (zal op den duur wel lukken). Wat heb jij liever in de serie Luchtkasteelen? je verzen of De Parasieten? 2. Ik denk er n.l. aan dat het misschien aardiger zou zijn De Parasieten later uit te geven, met twee of drie van die andere grapjes: De Man die zichzelf begroef en zoo: - dat diner (der Onthoofden). Maar Stols heeft, meen ik, aangekondigd dat de Luchtkasteelen inedita zouden bevatten. Aan den anderen kant geeft hij liever verzen dan tooneel. Kan je dus niet een paar inedita fabriceeren voor den bundel? of opgraven? Enfin, laat wat hooren! Gistoux, Zaterdag. 508. Aan H. Mayer: Gistoux, 26 april 1930 Gistoux, Zaterdagmorgen. Beste Henri, Alvorens naar Brussel-Antwerpen te ‘verreizen’, deze laatste dépêche. Ik schiet enorm op met Byron en houd zeker de 3 deelige uitgave {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} en The Florence Press. Als ze er nu maar gauw zijn! (Mogelijk vind ik ze Maandagavond bij thuiskomst.) Ik vind deze studie passionnant! God weet waarom; - misschien omdat het mij van alle ‘modernen’ verwijdert. Ik heb het gevoel dat ik mij geweldig veel solide kennis eigen maak. De drama's van Byron zijn van geen groot belang. Wat ik nu, zoo spoedig mogelijk, van je hebben moet is: a/Een biographie van Shelley (met zooveel mogelijk portretten!) b/Een aparte uitgaaf, liefst zonder noten, maar zeker zonder voet-noten, van Don Juan. - Die moèt bestaan! Informeer anders in Engeland. Met hart. groeten en véél dank bij voorbaat, steeds je Eddy 509. Aan G. Burssens: Gistoux, 28 april 1930 Gistoux, Maandag. Beste Burssens, Het was een grote maar korte vreugde - korter naarmate zij groter was, - bij de Salti's; het was verder een pijnlik gemis dat jij niet met ons kon zijn. De heer Salti lijkt mij een zeer geschikt mens, rustig en ‘fin’, een bescheiden man die geen stomme dingen zegt. We hadden overigens nauweliks tijd om ons behoorlik te kwijten van de taak die men ons had toegedacht ten opzichte van de tee, de sandwiches en al het verdere lekkers, want ik werd door een traag rollende wagen weer afgehaald en de lieve Lisette 1. wachtte ons aan de ‘staatsie’. Ik was overigens voor mijn doen traag en moe na het gepresteerde nachtwerk: - slag geleverd van 2 tot 5 en van 8 tot 10. Alors..... Mevrouw Salti leek mij ook erg lief. Zij deed zeer haar best en heeft de konversatietoon van de ‘wereld’ goed te pakken. Ik zou haar in minder officiële omstandigheden terug willen zien; en horen. Ingesloten enig geld, waarvoor ik graag had dat je mij bezorgde die Monnik wiens bestaan je mij onthulde 2.. Zulke boeken leg ik mij {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} op altijd te lezen. Wie weet is het geniaal! En we zijn zo arm aan proza. Mocht het meer kosten, dan wil je dat mij misschien wel voorschieten. Doe mijn hartelike groeten aan Jespers, die ik eerlang hoop terug te zien, evenals jezelf en geloof me steeds je EdP. Willink zendt jullie beiden ook zijn beste groeten. Hij gaat wschl. Donderdag nog even terug naar Antwerpen, en dan door naar Holland. 510. Aan N.A. Donkersloot: Gistoux, 28 april 1930 Gistoux, Maandag. Beste Nico, Je brief kwam gelijk met een toevallig gezonden nr. van de Vr. Bladen, zoodat ik opeens van àlles tegelijk op de hoogte kwam! Anders ontgaan me die dingen altijd - vanwege onvoldoende ‘tijdschriftelijke belezenheid.’ Het stukje van Marsman is volgens mij volkomen noodeloos ‘op de plaats zettend’, en waarom of hij die interessante slot-revelatie moest doen, ontgaat mij. Ik dacht dat hij een vriend van je was? (of is?) Maar hij is óók generaal. 1. Maar in Godsnaam nu niet meer over deze kwestie. Het Bulletin is wat het is, en zal zijn wat het zijn zal. Daarmee uit. - Wat Greshoff betreft, ik zal hem, als ik hem weer zie, met tact vertellen dat je de zaak tusschen jullie als niet behoorlijk afgedaan beschouwt, en hem vragen je te schrijven. Ik geloof niet dat hij één oogenblik denkt dat zijn zwijgen door jou wordt opgevat als een volhouden van die booze beweringen, maar dat hij veeleer denkt: ‘Als Nico zijn beschuldigingen intrekt, dan spreekt het vanzelf dat ik het de mijne ook doe’. Ik kan je verzekeren dat hij geen kwaad van je denkt; hij zwijgt uit een soort vermoeidheid of dégout van de heele affaire. Maar ik zal hem er nog over spreken. Ik volg het Bulletin als ik het zie; maar hier zie ik weer niets, en als Stols mij het nr. met die Van Loon-recensie niet had gezonden, had ik dat ook niet gezien 2.. Nu las ik de beide besprekingen waar- {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} over je schrijft. 3. Het Bulletin lijkt mij een zeer behoorlijk kritisch tijdschrift en de a priori saaie besprekingen zullen wel een ijdele vrees blijken - toch kan ik mij voorstellen wat Marsman en anderen zich zouden wenschen inplaats van dit bulletin. N.l. een dergelijke onderneming, maar uitgaande van een bepaalde groep, dus met een heel eigen karakter. Bijv. Marsman, jij, Ter Braak, Den Doolaard, en nog een paar anderen, van ongeveer denzelfden leeftijd; maar met volkomen afwezigheid van alle Van Loons, oude doktoren Zoo-en-Zoo * en Perdecks. 4. Zooiets zou (ook volgens mij) wel aardiger zijn geweest; maar jij wenscht nu blijkbaar deze algemeenheid, dus.... Dat Van Loon en Ter Braak echter op hetzelfde peil zouden staan is een zoete illusie van je. ** Maar als je werkelijk een hoog peil wenschte, zou je moeten kunnen beschikken over alle goede kritici die Nederland heeft, en dat zou, alles bij elkaar, misschien een staf vormen van twintig medewerkers (?) - Alleen, zooiets is onbestaanbaar, om de doodeenvoudige reden dat die menschen niet bij elkaar te brengen zijn. De eene is lui, de andere schrijft alleen in zijn eigen tijdschrift, no 3. wil niet met no. 1 in hetzelfde tijdschrift staan, etc. etc. Je had dus de keus tusschen een goed kritisch orgaan van een kleine groep jongeren of dit. En je hebt gekozen. - (Dit verklaart voor mij ook de houding van Marsman.) Ik las in den laatsten D.G.W. met genoegen je stuk over Het Rondeel 5.; in het bizonder wat je daarin schreef over de bepaalde waarden van de Fransche poëzie. Ik wist niet dat je er die opvattingen op na hield en waande je veel meer Engelsch-Noorsch-Duitsch ‘georiënteerd’. (En zoo verklaarde ik mij je gemis aan sympathie voor mijn poëzie.) Ik ben benieuwd je over Parlando te lezen 6., als je dat ter bespreking ontvangt (Stols zei me dat hij meende je al lang een ex. te hebben gezonden, daarom deed ik het niet; vooral niet omdat ik ditmaal erg weinig auteurs-exx. kreeg). Hierbij overigens een rondeel {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} dat ik niet lang geleden schreef en dat je aan den heer Heyting zou kunnen zenden voor zijn verzameling. Het heeft overigens géén pretentie en werd, naast een juffrouw zittend, in een café te Antwerpen opgekrabbeld. Het heeft geen titel (er kan b.v. ‘Omne Animal...’ boven staan). 7. Na 't zoetste werk, is rusten méér dan zoet. Na schoonste reizen lokt de stille haven; Analphabeet en uitschot van de slaven Die onverschillig in den bodem wroet Na 't zoetste werk. Het krullend haar, zoo zwart als dat van raven, Is Rustens bed na weivolbrachten spoed, * Rustens gazoen na 't hartverslijtend draven, De kuil waar Dood met Liefde smelten moet, Na 't zoetste werk. Prinses, al zijn uw lusten nòg verwoed, Laat die u laafde zich op zijn beurt laven Aan slaap alléén, al ware 't slaap voorgoed! Geen zoeter smaak dan voorsmaak van de graven, Na 't zoetste werk. Ik vernam in Holland - maar weet niet meer van wie - je benoeming daar in Zwitserland 8.. Dat is werkelijk buitengewoon aardig, ook als geval op zichzelf. Het beste ermee en met de vertalingen! Hoe gaat het met de Poëzije? Ik las laatst je Kruistochten over en kan je nu wel zeggen wat ik er - na dieper bezinken - het mooiste in vind. Dat is zonder twijfel het laatste gedicht: Davos. (Je hadt het een anderen titel moeten geven.) En dan blijf ik veel voelen, omdat het zoo speelsch en verteederd licht is, voor die arlequinade. 9. Ik schreef in December, in Lugano, een serie gedichten die ik zelf {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} heel goed vind: één ervan komt in De Gids, een grooter, dat uit 5 stukken bestaat (De Wachtende) in Groot-Nederland. 10. Verder geen nieuws, ook op literair gebied. Ik schrijf niets, omdat ik niets dwingen wil en omdat er niets komt. De laatste ziekte van mijn moeder, in Amsterdam (zij is op 2 vingers van den dood geweest) heeft mij ook wat van de literatuur afgehaald. Ik lees op het oogenblik niets dan...... Byron! Heb je het leven van Byron door Maurois gelezen? Dat is uitstekend, dat is het beste waar M. toe in staat is: alle heldere rangschikking en smaakvol begrijpen is van hem, al het wilde en groote en bizondere is van den patient. 11. Ik raad het je sterk aan. Met hartelijke groeten, ook aan je verloofde, je E. P.S. - Hoe vond je in De Vr. Bl. het soort ‘rondeel’ van Jany: Een Libertijn? Ik erg zwak, en vooral erg Fransch en on-Janyaansch, behalve in de regels: ...ik zal met groote//klinkende schreden verder gaan.’ Verder staat er minstens ééns te veel maan als rijmwoord. Eén maan minder had het ding aanmerkelijk verbeterd, b.v. als er in den zesden regel had gestaan: ‘en voor mijn hart is het spel gedaan.’ * Maar dan was ook het rondeel-achtige er uit - wat mij niet zou doen rouwen; jou? 511. Aan H. Mayer: Gistoux, 29 april 1930 Gistoux, Dinsdag. Beste Henri, Gisteren de 3 dln Byron, Du Bellay en Dorian Gray ontvangen. Dank, dank, dank! Vandaag je briefje. En nu ben ik al zoo in Byron thuis dat ik ontdekt heb dat die bloemlezing van The Florence Press 1. - met uitzondering van Don Juan - wschl. werkelijk alles is wat men van hem dient aan te houden. Bezorg mij dus zoo spoedig mogelijk dat werk en vergun mij (als het niet al te veel complicaties meebrengt) je de 3 deelige uitgave terug te zenden. - Of: laten we dat nog zien als ik die bloemlezing hier heb. Laten we zóó afspreken: {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} de bloemlezing neem ik vast, en de 3 deelige uitgave zend ik misschien terug. Informeer eens naar die Don Juan en neem hem dadelijk als er geen noten bij zijn. Bestaat er absoluut geen andere uitgave? Denk ook aan de biographie van Shelley (met portr.) - Las je in de Vr. Bladen het uitstekende stuk van Ter Braak tegen Van Duinkerken. 2. Dat kan je hart goed doen. Je interesseert je zoo in deze katholieke zaken. Mijn wapen: 3 tours d'argent sur azur, chevron d'argent (zie verder Armorial de Bourgogne 3.) - dit ter instructie van juffrouw Van Heel. 4. Ik moet erbij zeggen dat ik zelden in contemplatie verkeer van het zelve! Kan je me bezorgen: een gewone Oxford-uitgave van Coleridge? Verder de opgegeven Wildes; als ze mooi zijn. Wat zijn die boekjes eigenlijk nog duur. Maar het papier is misschien extra. Probeer het toch eerst met één deeltje, b.v. Lord Arthur Savile's Crime. Haast is hier niet bij. Ik vind dat geleuter over het tekort aan koninklijke aalmoezen nu juist iets teekenends voor die mannetjes van De Gemeenschap. Kerels met zulke smoelen als Kuitenbrouwer en Engelman kònden dat niet nalaten! 5. In Antwerpen zag ik een half-opgerichte tentoonstelling. Schrikbarend mooi en kostbaar, maar toch het allermeest lijkend op een décor van carton-pâte voor een te geven ‘mondaine’ film: Cosmopolis 6. of zoo (niet noodzakelijk naar Bourget!) De Americain Bar trok mij het meeste aan en leek mij het meeste noodig in het ensemble. Overigens veel te veel menschen, ik gruw daar hoe langer hoe meer van. Een menigte is 7. iets walgelijks. Met hartelijke groeten, je E. {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} Het is mij gebleken dat het niet het gewicht is, maar de manier van verzending die mij naar Wavre roept. Als het pak per spoor gaat ben ik blijkbaar tot dien tocht veroordeeld. Dus liefst alles over de post! 512. Aan H. Mayer: Gistoux, 1 of 8 mei 1930 Gistoux, Donderdag. Beste Henri, Profiteerende van het naar Holland gaan van een soortement neef van me, heb ik hem de 3 deelige Byron meegegeven, die hij je, naar ik hoop, behoorlijk heeft overhandigd. Ik ben er nu n.l. werkelijk wel achter dat die Florence Press bloemlezing ruimschoots volstaat. Ik wacht dààr dus op en op nadere berichten betreffende Don Juan. Is Murray werkelijk de éénige uitgever van dat werk? Kijk nog eens bij de luxe-edities en bij Duitsche uitgevers: er moet een Byron bestaan in het genre van jouw Verlaine. - Misschien bestaat er ook een geïll. Engelsche uitgave van Don Juan? Het zou beroerd zijn als ik geen ander ex. kon krijgen dan een overdruk van deze 7 deelige uitgave, maar ook in dat geval zou ik wschl. moeten aannemen, want deze uitgave verkoop ik morgen in Brussel - en volledig, om er nog wat meer voor te krijgen! (ofschoon ik er natuurlijk wèl eenige fraaie portretten uit nam!!) Tot zoover, voor 't oogenblik. Nogmaals dank voor je vele goede zorgen en bijstand in deze Byroniaansche moeilijkheden. Steeds je E. 513. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 3 mei 1930 Gistoux, Zaterdagmorgen. Beste Vic, Gisteren het pak gekregen, waarvoor dank. Ook voor de ‘soep’ (zijnde limericks vóórin Voorw. Uitzicht: ik die het vel achterin had willen laten binden!) ik doe misschien het beste met op den 2en druk te wachten.... De verzen gelezen. Ik moet je ditmaal gelijk geven. Je hebt blijkbaar verdòmd goed overwogen waarom je ze niet bij de andere wilde hebben. Afgescheiden van alle artistieke waarde, zouden ze schaden aan het Van Vriesland-beeld dat door den bundel gevormd wordt. Je hebt eig. ook alles gezegd toen je zei dat je ze te veel ‘poète {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} décadent’ vond; dit slaat zoowel op het wat al te ijle en symbolischverfijnde van de Chansons d'Iseult als op de roode strepen in de lucht als bloed op een slagersschort en op den man die met zelf gewette mes zichzelf slacht (wat mij aan den heer Iwan Gilkin deed denken, die om Baudelaire te overtroeven schreef: ‘je me plonge en hurlant le scalpel dans le coeur!’ - bij gebrek aan modellen). Alles er uit laten. Wat ik wèl mooi vind zijn de 2 terzinen van Et. Cor meum in te pacificare; maar de kwatrijnen zijn gewrongen en gekunsteld, overprecieus: ‘que pour que, triste, moi’. ‘Le vulgus’ gaat niet: in het Fransch wordt dat: ‘le vulgaire’. - Als je de kwatrijnen kon omwerken (er misschien ook terzinen van maken?) - maar vooral ze veel eenvoudiger maken, dan zou je dit eene gedicht misschien wel kunnen houden. Geef het dan meteen een anderen titel; om niet in tegenspraak te komen met de bibliografie van den eersten druk. Iets anders is het poëtisch proza dat je me zond. Ik zou dat zeker uitgeven: er staan prachtige stukken bij - met die ‘Nerval’-sfeer (tusschen dood en waanzin), die mij zoo treft; als iemand die zuiver weet te geven. Je hebt het dikwijls in deze blzn. bereikt, vooral in de serie Exaltatiën, maar ook in de andere 2 stukken. Is het niet iets om aan Stols te geven voor de ‘Luchtkasteelen’? 1. inplaats van de poëzie (die dan later nog wel komt: hors série)? Ik raad het je sterk aan, en zend je daarom gelijk hiermee de verzen en dit proza terug, opdat je het even na kunt kijken en misschien hier en daar veranderen. De vertaling van Verlaine moet er natuurlijk uit, en ik weet niet of je ook niet beter zou doen met dat kwatrijn uit La Buveuse d'Absinthe te schrappen. Verder in datzelfde stuk, blz.6.: ik ranselde haar (inpl. van: ik sloeg en ranselde) - of beter nog: ik geeselde haar. De sterretjes zou ik ook supprimeeren; gewoon een regel wit openlaten. Zou je ook niet aan alle hoofdstukken - of paragrafen - titels geven? dat geeft ook meer ‘importantie’ aan den bundel. En dan alles noemen: Exaltatiën b.v.; ook wat nu Aanteekeningen in Proza heet; en van De Fluitspeler gewoon een hoofdstuk maken; - le tout en ordre chronologique. (Ook die data zou ik wegdoen. Alles hoort heel goed bij elkaar.) en van het Nawoord, dat ik zéér goed vind, een voorwoord maken - of een hfdst. met denzelfden titel die het nu voert - achterin den geheelen bundel. Ik zou er niet lang mee wachten, maar de kopij persklaar maken en Stols sturen met een briefje of hij dit niet wil inpl.v. de poëzie die er nog niet is. Ik ben bijna zeker dat hij het aan- {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} neemt en zal hem er van mijn kant over spreken. - Doe het! Over de kritieken later. Daar begin ik straks aan, maar dat is een grootere kluif. Over Brahman het volgende. Ik beschouw de bloemlezing rustig als gemaakt 2. en geef eerstdaags een blz. of 32 aan den drukker. Iedere maand drukt hij dan een vel of twee (in 30 exx.), die ik hier thuis aanhoud, tot ik alles compleet heb en dan gaan ze naar een brocheur en kan een van ons een notice schrijven * - en kunnen we bespreken wie voor een ex. in aanmerking komt. De titel kan ook later worden afgedrukt. Ik hoop toch niet dat je wilt: Keuze uit Brahman? Dat zou ik erg leelijk vinden. Bedenk eens iets beters. - Ik wou het eerste vers dat je hebt aangestreept niet opnemen: (blz. 6.) ‘'k Maak in gedachten vaak een bedevaart’: 1o. is het een zwakke voorpost van die mooie serie achterin, waarin deze zelfde scène zooveel beter beschreven wordt. 2o. is het een slecht begin van den bundel. Dus ik begin met het 2e vers door jou aangestreept, (blz. 7): ‘IJverig in schachten van natuur en taal’. Ga je ermee accoord? - Overigens voorloopig geen bezwaren van mijn kant; als die zich voordoen - en progressant - houd ik je ervan op de hoogte. Voorloopig geef ik dus 2 vel druks af, met - op deze eene uitzondering na - alles van jou en mij. Er staat één vraagteeken van je: bij het vers van blz. 39: ‘'t Is nacht. 'k Zit op de hei’ - maar dat wou ik grààg behouden, - dat ‘sterrelicht, dat tikkelend door fijne gaatjes lekt’ vind ik zeer mooi en ook de rest wel geslaagd als ‘harmonie met het universum’. - Verderop zal ik altijd nog behoorlijk met je vraagteekens rekening houden. Tot nader dan. Met hartelijke groeten, je Ed. P.S. - Willink gaat morgenavond uit Antwerpen naar Amsterdam terug (na hier 4 dagen geweest te zijn) en zal je zelf over de teekening spreken. 514. Aan A.A.M. Stols: Gistoux, 3 mei 1930 Beste Sander, De 3 verhalen die je me opgeeft komen in iedere behoorlijke keu- {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} ze van Poe's verhalen voor: ik ben er zoo goed als zeker van dat ze èn in ‘Everyman's library’ èn in Taughnitz staan; maar met meer kans nog in het eerste. Bestel dus de Tales van Poe in de ‘Everyman's library’, die ook als tekst goed verzorgd is. Ik kan je mijn uitgave n.l. toch niet afstaan voor de drukkerij, en om ze op je kantoor te laten overtijpen, is te duur en te omslachtig. W.H. Smith 1. bezorgt je het boek in één week. Ik denk na over de keuze uit Byron en zal er die keuze van Grierson ook nog eens extra op nakijken, als ik die krijg - van H. Mayer, - maar de tien werkelijk mooie gedichten van Coleridge met platen van John B.W. lijken me toch héél wat beter. Een mooie uitgave van The Ancient Mariner alleen kan daar toch niet tegen op! - En dan Modern Love van Meredith lijkt me ook een prachtidee. Die Byron doe je dan later, als je ervoor blijft voelen: men leest hem, zooals je weet, bijna niet in Engeland. Tot nader. Steeds je E. Gistoux, Zaterdag. 515. Aan G. Burssens: Gistoux, 3 mei 1930 Gistoux, Zaterdagavond. Beste Burssens, Vanmorgen ontving ik De Monnik waarvoor veel dank - d.w.z. voor de goede zorgen door jou eraan besteed, want over het boek - al las ik er pas een hfdst. of vijf, zes van - hoeven we het niet lang te hebben. Het is kostelik als amusements-literatuur; ik weet alleen nog niet wat men er het meeste in bewonderen moet: de drasties naïveteit van konceptie of het méér dan pittoreske negertaaltje. Naast een boek als dit, begrijpt men eerst recht iemand als Timmermans, die een zo aangeboren pittoreskheid tenminste nog voor een deugd weet te doen doorgaan. Heeft die brave Brunclair zijn roman bedoeld als moderne literatuur, als literatuur tout court, of als bijdrage tot de geestelike uitspanningen van Jan Rap alias Jan Stinkgraag alias Jan Tenekaas Boven? Demokraties is het zeker genoeg. Wil je het eens inkijken? Je mag het zelfs van me hebben; ik denk niet dat ik er nog één hoofd- {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} stuk verder in kom, de titels van de volgende hfdstukken mogen volstaan. Zo'n boek als dit is werkelijk vernietigend voor de mentaliteit van degeen die het 9 maanden in zich omdroeg: ik noch jij hadden tot dusver kunnen weten dat de heer Brunclair zó'n doorgefourneerde platvoet is, als hij hiermee blijkt te zijn. Heus, daar is een Dekobra geniaal en verfijnd naast en Teirlinck gewoonweg een instituut van klassieke schoonheid. Van Mme Salti kreeg ik een brief in antwoord op het schrijven dat ik haar van hier zond, vnl. om mij nog te exkuseren over dat onhebbelik korte bezoek. Als wij in Brussel wonen hoop ik haar terug te zien; hier zit ik gewoonweg in een soort verbanningsoord (met komfort). Willink zal je wel teruggezien hebben? Hij vertrok gisteren (Vrijdag) om ± 2 uur uit Brussel en zal nu wel weer aan de oevers van zijn Keizersgracht zijn teruggekeerd. In aansluiting op ons gesprek over de surrealisten, kan ik je aanraden te lezen de bundel Corps et Biens van Robert Desnos, waarin een hoop vrij stupide calembours en grapjes voorkomen (genre Péret en Aragon-op-z'n-slechtst) maar ook enige verzen van een grote lyriese kracht: Le Fards des Argonautes en vooral L'Aveugle. Verder een hele partij luchtige strofen, zo'n beetje overal tussen. Het boek is, meen ik, officieel nog niet uit (ik kreeg dit S.P.-ex. van iemand die bij de N.R.F. werkt), maar koop het als het uitkomt; ik veronderstel dat jij er veel plezier aan zult beleven. 1. Van hier als gewoonlik geen nieuws. Tot werken kom ik niet. Zie je geen kans om De Bende van de Stronk van P.v.O. uitgegeven te krijgen, apart? en in een behoorlike uitgave? Ik wil er Stols wel eens over spreken, maar die staat er zelf niet al te schitterend voor en het verhaal is niet zo klein. Wil de Bock het niet voor zijn rekening nemen, b.v. ook met een titelplaat van Floris Jespers? Doe deze mijn groeten en geloof me zelf, als steeds, hartelik je EdP. 516. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 5 mei 1930 Gistoux, Maandag. Beste Vic, Ik heb de Brahman-bloemlezing geheel doorgekeken en wou er {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} nog één ding van jou uitgooien: de ‘inleiding’ tot het verliefde verhaal; je weet wel; het ding dat aan die verwoede neukpartij voorafgaat. Ik wou dat gedeelte zuiver verhalend houden en vind ook die voortdurende kreten tot zelfophitsing: ‘klink op, mijn prachtig werk!’ en zoo, verdomd vervelend. Bovendien is dit sonnet niet slecht, maar zwaar. Van mijn eigen keuze heb ik nog 4 of 5 sonnetten, waar jij vraagteekens bij gezet hebt, geschrapt. En nu wou ik alles maar meteen bij den drukker brengen; voor de afbetaling kan ik me nog wel met hem verstaan. Het wordt alles bij elkaar 124 blzn. denk ik. Wil je er nog een noot bij? waarvoor eigenlijk? - Zend me ook een titelblad, keurig door jou opgesteld: ‘Brahman door Adwaita’ - of door J.A. Dèr Mouw - of door allebei - en dan b.v.: ‘Een keuze uit den gelijknamigen bundel, samengesteld door de leden der Adwaita-Club (ik denk aan: Stendhal-Club) in dertig exemplaren.’ Of zooiets. Zeg jij het maar. En dan achterin, bijwijze van colophon, die ‘notice’? Maar.... krijg ik ook niet een serie ongepubliceerde sonnetten? Ik dacht dat je die erbij wou doen? In dat geval moet ik tòch wachten, of kan ik b.v. alleen de eerste helft (± 64 blzn.) aan den drukker geven. - Schrijf me hier dus nog over. En als die sonnetten er bij komen - wat natuurlijk de waarde van den bundel aanmerkelijk zou vergrooten - op welke plaats moeten zij dan erin? - Ik bedenk daar ook: de ‘notice’ moet in den stijl van een mystificatie *: d.w.z. daarin zou je moeten verantwoorden hoe die nieuwe sonnetten erin kwamen. Jij bent dus de aangewezen persoon om die blz. of blzn. te schrijven, aangezien ik niets van de zeden en gewoonten des dichters Adwaita (Tweeheidloos) afweet.... *** Wat de kritieken betreft, ik heb er nu vele van gelezen en zou je wel een gedetailleerde lijst kunnen opgeven van welke ik prefereer en welke niet - maar dit lijkt mij een verkeerd standpunt. Je zult zelf wel het beste weten wat in het ensemble hoort en wat niet. De hoofdzaak is immers altijd de geest die uit het ensemble spreekt, en ook daar waar ik het niet met je eens ben, kan ik dien geest waar- {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} deeren, zoodat ik er niet ver van af ben om je te raden àlles op te nemen. De chronologische orde lijkt mij altijd de beste. Ieder steentje draagt verder bij tot het ‘gebouw van je geest’ - dus... De enkele dingen die werkelijk wat minder zijn, of verjaard of zoo, zal je er zelf wel even goed weten uit te pikken - neen, beter, dan ik. Wat doet het er b.v. toe of jij Permys aanvalt voor René Maran 2.? De aanval op zichzelf, als manifestatie tegen het Permys-soort is immers alles - en als zoodanig zou ik dit stuk zeker niet willen missen, ook al zou Batouala nog méér vergeten zijn dan het is. Ik zal dus alles uitlezen om op latere vragen van je te kunnen antwoorden - of je nog een kladje zenden met appreciaties? - maar de hoofdzaak is dat ik je wèl aanraad het ensemble te publiceeren (hoe eerder hoe liever). 3. Voilà. Tot nader. Een hand van je E. 517. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 5 mei 1930 Gistoux, Maandagmiddag (of liever avond.) Beste Vic, Gelijk hiermee zend ik je de kritieken terug. Ik heb ze gisteren en eergisteren met plezier doorgewerkt. Ik vrees dat het geheel niet genoeg een bloc vormt, * maar er staan voortreffelijke stukken tusschen, en ik blijf er bij: men leest dit alles om jouw geest, of niet. Als informatie-materiaal is het betrouwbaar, maar niet voldoende. Is dit alles wat je aan kritieken hebt, of heb je hier en daar nog artikelen uitgeleend? Ik zou in jouw plaats zooveel mogelijk de artikelen samentrekken: d.w.z. van 2 of 3 over één onderwerp een art. maken; dat geeft groote hfdstn. en een solieder uiterlijk. En wat er dan wegvalt: de kleinere stukjes causerie laten wegvallen. Overigens geen oogenblik letten op het waarover, maar alleen op het wat je gesproken hebt. Van je tegen w. poëzie-kroniek is natuurlijk een bundel met meer éénheid te maken, als je die taak serieus behartigt. - Hierbij mijn vel- {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} letje met aanteekeningen, waarin ik je wel niets vertellen zal wat je niet zelf ook zoo inziet. Maar ik doe het pour acquit de conscience. - Ik waarschuw je vooral nog eens extra voor je toon in het art. over Dèr Mouw; daar is iets ‘gezelligs’ in wat er allerminst in hoort, en wat ik nergens anders bij je heb aangetroffen. Tot nader. Je E. Kroniek der Dichtkunst. Eb. d'nn Serpent (Nwe Kroniek) goed - iets te algemeen, dus te vlak, te causerie-achtig. Lezing Valéry over Mallarmé (Nwe Kron.) misschien wat verjaard; vaag; het einde goed. Kritikasters en Kritiek (Nwe. Kron) zéér goed: absoluut houden. Post Bellum (Nwe. Kron) sluit b/h vorige aan; ook zeer goed. Stuk tegen Premsela, over Maran (Nwe Kron) houden! voortreffelijk ook van algemeene beteekenis Over Tharaud, vert. Premsela (Vrije Bladen) uitstekend stuk; natuurl. opnemen! Over Chassid. Verhalen Perez (Nwe Gids) dit lijkt mij wel iets verouderd; daarom niet slecht - misschien hier en daar bekorten? Over De Haan, Het Joodsche Lied (Nwe Gids) en Het Joodsche Lied II (Gr. Nederl.) Dat zijn wat je noemt serieuze studies! des vraics pièces de résistance, cher ami. Opnemen. Alle respect. (Maar dat de Haan ‘een groot dichter’ zou zijn ben ik nog steeds zoo vrij - tusschen haakjes - te betwijfelen.) Herdenking Dèr Mouw (Beweging). Opnemen. Maar er is iets populairs in je toon, dat ik niet van je gewend ben. Zou je dat niet een beetje er uit werken? Het geheel ook een beetje meer samentrekken, nu het actueele van het sterfgeval voorbij is. Of 1. bijwerken (kritisch). Nieuws over Jacques Perk (Amsterdammer) Erg serieus - maar dit zou ik zeker niet opnemen. Laat die Perkkwestie maar aan anderen over - den heer Bech b.v. 2. {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} Stuk tegen Bernard Canter (Nwe Amst.) Prachtig! Vooral behouden. Er zijn vele Canteren! Over Rostand (Nwe Amst.) Zeer juist natuurlijk. Op 't oogenblik misschien wel wat vanzelfsprekend. Maar tòch behouden, zou ik zeggen; met de datum. Over Van Lerberghe (Nwe Amst.) Een beetje vaag maar met goede stukken. Ik zou dit wat bekorten: het ‘inlichtende’ vooral in het 2e stuk er wat uit halen: die namenlijst en zoo. Boeken over kinderen (Nwe Amst.) Dit is een héél curieus stuk! Ch.L. Philippe, Larbaud, Dostojevski enz... - wat raar allegaartje, en hoe zou dìt stuk nù uit te breiden zijn! Opnemen; met een slotaanteekening! - Is hierin ook niet een van de eerste blijken van bewondering voor Nescio? (maar het hóórt hier eigenl. niet bij). - En het eindigt met de methode Montessori. Bravo! - Het is een mystificatie, met verd. goede stukken. Praatje over 17e eeuwsche anonieme dichters. (Nwe Amst.) Aardig - maar zou je dit opnemen? De geciteerde verzen dan toch niet, dunkt me; dat is meer voor een tijdschrift! Over Verbrokkeling (Nwe Amst.) Zeer goed. Opnemen. Oude Inzichten, nieuwe Uitzichten. Vervolg op het vorige. Maak er één art. van. Dit stuk is haast nog beter (dan het vorige). Over Dèr Mouw (Nwe Amst.) Bekorten en bij het andere voegen uit de Beweging - als een soort naschrift. Brief uit Parijs: N.R.F. en Vieux Colombier (Nwe Amst.) Misschien ook wat verjaard. Opnemen? 518. Aan G.H. 's-Gravesande: Gistoux, 8 mei 1930 Gistoux, Donderdag. Geachte heer 's Gravezande, Hierbij de drukproeven die ik van Kramers toegezonden kreeg met uw copij. 1. Ik veronderstel dat u het laatste niet meer noodig {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} hebt en gooi het dus weg, om dit pak niet te zwaar te maken (voor alle zekerheid zend ik u alles als brief). U zult wel niet veel aan het artikel toevoegen; maar de noot die ik in uw naam schreef moet misschien anders door u gesteld worden, dus.... Kramers klaagde erover dat het artikel zoo lang was; hij voelt hoe langer hoe meer voor ‘kort, kort, kort’. Dat geeft de variatie aan een blad, verkondigt hij. Enfin.... Hij vond ook dat er te veel namen in voorkwamen, reden waarom ik hem reeds eerder verzocht er 2 of 3 te schrappen, zoo dat stukje over Buning dat mij eigenlijk niet voldeed. (Als ik dan niet zooveel voor hem voel, maar aan den anderen kant zijn dichterschap toch erken, kan ik beter over hem zwijgen.) In deze proef schrapte ik nog den naam van Halbo Kool, die mij tenslotte toch ook niet veel zegt. Als u de proeven goedgekeurd hebt, zend u ze dan door naar Kramers of naar de Hollandia-Drukkerij - neen, het moet naar den eerste terug, meen ik; er worden mooie roode papiertjes met dat verzoek bij verstrekt! Voilà. Tot nader misschien. Met hartelijke groeten, steeds gaarne uw EduPerron 519. Aan G.H. 's-Gravesande: Gistoux, 12 mei 1930 Gistoux, Maandag. Geachte Heer 's Gravezande, Het verwondert mij dat Slauerhoff tegen de Raaf 1. is uitgekomen: het is heusch geen tegenstander. De bewonderingen van den goeden man - voor zoover niet door de traditie voorgeschreven - doen hem nog beter dan zijn afkeer(en) kennen. Ik zal Sl. eens vragen of hij wat voor een interview voelt; maar ik vrees van niet. Met Roland Holst hoef ik het niet te probeeren; die stelt er een soort eer in buiten alle literatuur-politiek te staan; en dit heeft hij mij meermalen te kennen gegeven. Evenzoo Nijhoff, die, in dit geval, de voetsporen van Holst drukt. Met Slauerhoff staat de zaak wel wat anders, en bestaat er een kleine kans. Nous verrons. Borel over Parlando 2. zal wel savoureus zijn. Maar over een tijdje {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} leest u misschien, naar aanleiding van de 2 Chineesche bundeltjes van Slauerhoff, mij over Borel. 3. Voilà pour le moment. Met hartelijke groeten, steeds gaarne uw EduPerron 520. Aan C.J. Kelk: Gistoux, 12 mei 1930 Gistoux, Maandag. Beste Cornelis, Je idee om het bundeltje 1. in drie of vier afdeelinkjes te splitsen, zonder titels boven de versjes zelf, is wschl. beter dan het mijne. Jammer alleen dat dat eene ding nu niet meer Apocalyps kan heeten; dat was de titel ervoor! - Maak ook geen titels als: Wolken-witte liedjes, smeek ik je! De titel is het laatste cachet op een vers; zooiets als de manchetten van een gentleman.... Heb je Donker's lolligheden 2. gelezen in het laatste Cr. Bulletin? Het is toch een goeie loel; hij denkt alleen verkeerd, als hij denkt dat hij dat óók kan! Lees jij maar ferm over mij voor de radio (ik veronderstel dat het groepje letters daarop neerkomt). Maar of Ritter zoo grif ja zal zeggen, benieuwt mij. Het voornaamste vind ik dat je ‘studie’ tot radiolezing, misschien je stuk in V. Bl. over mij weer wat op weg helpt. 3. Slau's boosheid zal wel luwen. Hij moest je hierin toch beter dan ieder ander begrijpen! Gelijk hiermee zend ik je intusschen Archipel. Maar de snoodaard heeft nog vele andere heerlijkheden te vergeven, als daar zijn: Saturnus, Serenade, Schuim en Asch... Maar denk er om: Archipel is ‘geheim’. Komen de liedjes van Pierrot bij jou in één afdeeling? - Zou je niet voor de andere afdeelingen wat verzen er bij schrijven? Werk {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} flink aan de samenstelling van dat bundeltje; ik verheug mij zeer op het resultaat. Met hartelijke groeten, immer je Charles-Edgar du Perron de Gistoux. P.S. - Ik ben niet zoo ‘behoudend’ geweest als je wel denkt, want ik supprimeerde wel degelijk 3 of 4 fragmenten - waar niets mee te doen was. ‘Rij zwaarden tot bogen’ en zoo. Toch waren die fragmentjes op zichzelf ook niet te versmaden. Kijk ze eens na - en maak die gedichtjes bijv. af. Het fragment wat ik hierboven aangeef, zou dan bijv. kunnen staan bij De Dansers (uit Lampions). Enfin - nogmaals - ik ben zeer benieuwd. P.P.S. - Wat denk je ervan event, die krabbel van jou uit Erts I in het boekje te laten drukken? Maar dat cliché is wat klein; er zou een iets grooter cliché van moeten worden gemaakt. 521. Aan J. Greshoff: Gistoux, 12 mei 1930 Gistoux, Maandag. Beste Jan, Ik vind die Anthonie in één woord weer een kloothark! Waarom dat anoniemerige, dat geciteer uit de Cahiers onder het mysterie van vage initialen? Als hij jou, Jacques en mij tegelijk er onder uit wil hebben, waarom dan niet openlijk? Ik had hem eerst een afdoend briefje geschreven, maar acht hem dat tenslotte niet waard. Ik zal hem op een andere manier doen begrijpen dat hij nu verder verrekken kan. N.l. ik stuur hem een pampier met niets anders erop dan dit 1.: Kantteekening bij Anth. Donker's.... satyre ‘Kritici in het Koffijhuis’, in het C.B. van Mei. ‘Hoe?’ sprak Anthonie, 'hoe? Zou Polderland vermeenen Dat ik niets ànders kan, dan schoolmeestren en weenen? Pas op! elke Ariël heeft wel wat Calibansch - Dus schertsen kan ik óók èn - op z'n Polderlandsch. {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘En, Polderlandsch voorzichtig, strijd ik met een bezem: Het wapen maakt den held, al is de held van stroo - Het mijne geurt probaat en iedre vijand vreeze'm! Want ach, mijn schijntje géést vermorzelt nog geen vloo.’ De Criticus B. 2. * Ik hoop dat het hem duidelijk zal zijn. Anders moet hij maar een verklaring vragen. Ingesloten zijn verzen terug. Plaats ze maar; en als hij de mijne niet plaatst, dan de mijne er onder. Vind je niet? Enfin, we praten hier nog wel over. Ik denk je Donderdag te zien. Hart. groeten, ook aan Aty, van steeds je E. 522. Aan H. Mayer: Gistoux, 12 mei 1930 Gistoux, Maandag. Beste Henri, Dank voor de Byron die eindelijk gekomen is. Intusschen, een nadere beschouwing ervan valt niet mee. Die Grierson 1. is een aestheet uit de school van Swinburne, en de loel schijnt niet begrepen te hebben dat men Byron verkracht als men hem vanuit dat standpunt alleen ‘selecteert’. Wat zou je denken van een keuze uit Rimbaud uit religieus oogpunt (er zijn gekken die het verdomd nog zouden probeeren!) of van Gezelle uit erotisch oogpunt (als dat van dien idioot Urbanus van de Voorde) 2.? - Er schijnt een bloemlezing van Byron te bestaan door Matthew Arnold. 3. Kan je mij die bezorgen? Graag! En liefst quickly. Sander vraagt mij een bloemlezing uit Byron te maken - uit de {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} shorter lyrics. 4.Ik voel daar veel voor, en inderdaad, zooals Grierson zegt: de oogst is dan niet rijk; het wordt een klein boekje; - maar dan nòg zou ik me op een ander standpunt zetten dan dit exclusief-aesthetische van Grierson. Een schoolmeester die aestheet wordt is toch wel iets ergs - of andersom - getuige Anthonie Donker. Heb je de lolligheden van dezen gesavoereerd, in het laatste Cr.B.? * Ik heb er een paar regels bij gekrabbeld die misschien in D.G.W. zouden kunnen worden afgedrukt 5.: ‘Hoe?’ zei Anthonie, ‘hoe? zou 't vaderland vermeenen Dat ik niets ànders kan, dan leeraren en weenen? Pas op! elke Ariël heeft wel wat Calibansch - Dus schertsen kan ik óók! èn ... op z'n vaderlandsch!’ Nu, houd je goed - d.w.z. bezorg me een Byron-selectie van Arnold. Heb je ook nog naar die Duitsche uitgaaf gezocht? Hart. groeten van steeds je E. 523. Aan A.A.M. Stols: Gistoux, 12 mei 1930 Beste Sander, Daarnet ontvang ik van H.M. die Byron-bloemlezing van Grierson, en op mijn woord! die is vrij rottig. Ik ben dus volkomen bereid een bloemlezing - uit de ‘shorter lyrics’ - voor je te maken, als je daar nog voor voelt. Alleen zou ik je aanraden er niet tè veel kosten aan te besteden, door bijv. te veel illustraties en zoo erin te doen. Het beste lijkt mij gewoon een portret door J.B.W., die dan zijn grootere talenten aan de Coleridge zou kunnen wijden (véél meer in zijn lijn). - Ik zal in ieder geval de bloemlezing maken, je kijkt dan nog wel wat je ermee doet. Ik zal mij baseeren op de 2 geheel verschillende bloemlezingen die er van Byron bestaan - en goddank in deze van Grierson beschreven worden - die van Matthew Arnold en van {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} Swinburne. Alleen moet men niet vergeten dat àl deze heeren in Byron hun poëtische school willen herkennen en hem zelf (den mensch) liefst vergeten. Tot nader. Met hart. gr. je E. Gistoux, Maandag. 524. Aan W.A. Kramers: Gistoux, 16 mei 1930 Gistoux, Vrijdag. Beste Wijnand, Après tout heb je misschien gelijk: laat de heele boel dan ook maar loopen. Ik bedoel, dan ook geen bezemiade en versjes. Ik kreeg trouwens op het laatste al een antwoord van Antonius himself, die zeer verwonderd doet en zegt dat hij niet kan aannemen dat ik ‘kwaad’ zou zijn. Zoo'n onschuldig wicht! Maar laat de heeleboel waaien; het kan mij ook alweer niets schelen. Zijn artikel * was verre van slecht; niet ‘aanverwant’, maar volkomen ‘begrijpend’. Jammer alleen dat er zoo weinig pit in hem zit; anders was het vechten met hem boeiender. weet je wat ik als antwoord kreeg op mijn berijmde boutade? Het volgende kwatrijn: Geen ridder gaat met een rapier uit vodden rapen Noch trekt met vlammend zwaard tegen een vloo van leer. Een bezem (in de mast eenmaal een schrikbaar wapen) Daarmee bewijst men aan een stal voldoende eer. Misschien plaatst hij alles wel. Mijn en zijn gerijmel. Laten wij het er maar niet langer over hebben! - Dank voor het uitknipsel en zend mij mijn ‘ingezonden’ terug; misschien heb ik er nog wat aan voor mijn cahiers. Met hartelijke groeten je E. {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} 525. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 16 mei 1930 Beste Vic, Gisteren kreeg ik de twee boekjes 1., waarvoor dank; vandaag had ik een vage hoop dat er een brief bij zou komen, but alas! Het opstel over ‘de cultureele nood-toestand’ zou ik in je kritieken-bundel opnemen, maar een beetje bekorten, en vooral die akelige voetnoten schrappen, die alleen den een of anderen cuistre interesseeren; de anderen gelooven je wel op je goede gezicht. Ik zou het opstel ook een beetje samentrekken, - misschien wat minder citeeren? - Dat over Hana (dat ik nog niet las) hoort minder, dunkt me, in den bundel. Antwoord me nu eens over verschillende punten en maan Willink tot spoed aan, wat die teekening betreft, want de text zit in elkaar en wacht er op! Bel hem erover op en por hem aan, anders doet hij over een maand nog niets. *** Iets anders is: wil jij lid worden; jij en nog een paar anderen, van een serie boeken die wij wilden uitgeven in 30 exx. - zonder auteursrechten etc. - en waarvan de bloeml. uit Brahman b.v. het eerste deel zou zijn. De prijs zou zijn: 10 frcs. (± 7 cent?) per vel, dus voor een boek van 6 vel 60 frs., voor een boek van 3 vel 30 en voor een boek van 10 vel 100. Als ik 20 ‘inteekenaren’ heb, steek ik van wal. Ik heb nu: Greshoff, voor 2 exx., Jan van Nijlen voor 1 ex., Sander Stols voor 2 exx., mijzelf voor 4. Dat maakt 9 ex. Nog 11! Ik zal nu vragen aan Henri Mayer. Maar ik moet menschen hebben die me onmiddellijk het geld geven, en bij wie ik niet moet manen of vragen, want dat is niets voor mij. (Dit met het oog op event, menschen die jij zou aanbrengen.) - Ik heb nog op het oog die Everard Bouws, vriend van Slauerhoff, en misschien Slauerhoff zelf. Dan jij: dat zou al 12 of 13 zijn. Nog 7 anderen. Jany misschien? Jacques Bloem? We'll see. Jij kent wschl. nog wel een paar betrouwbare menschen. Het papier zou mooier zijn dan dat van Archipel. In principe Hollandsch, al wordt het dan iets duurder; b.v. 12 frs. per vel. Ik wou drukken, na Brahman: de eerste verhalen van Van Schen- {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} del, die alleen in die rotuitgaaf van W.B. te krijgen zijn (zonder Blid-monde); een keuze uit de Calligrammes van Apollinaire *, voorafgegaan door het onvindbare poëem Vitam impendere Amori; een keuze uit Paul van Ostaijen, alleen de mooie gedichten; een keuze uit Gezelle, door Jan van Nijlen te maken; een keuze uit Van de Woestijne, door Greshoff te maken (d.w.z. die van Van Krimpen, maar 2 × zoo groot); dan de verzen van Greshoff zelf, een groote bloemlezing door mij; eventueel de gedichten van H.J.-M. Levet; al de (jeugd)-verzen van Kelk, enz. enz. Het kan een zeer aardige collectie worden. Wat denk je ervan? Schrijf mij spoedig. Met hart. groeten, je E. - Zend je Exaltatiën nu aan Stols? 526. Aan N.A. Donkersloot: Gistoux, 16 en 26 mei 1930 Gistoux, Vrijdagavond, (dus 16 Mei, meen ik). Beste Nico, Daarnet komt je brief, waarin je zóó argeloos bent - dat het haast te mooi is om waar te zijn. Maar laat ons elkaar verstaan. Over ‘humor’ zal ik mij nooit kwaad maken, maar deze manifestatie van je - afgescheiden dat de ‘humor’ ervan al zéér miniem en goedkoop was - vond ik zeer dun, om de volgende redenen: 1.Het lijkt mij onnoodig en zelfs verkeerd om op deze manier te bewijzen dat het bulletin ‘een kwiek blad’ is. (Maar dit moet jij ten slotte zelf weten). 2.Ik heb een intense hekel aan aanvallen tegen initialen en op vijanden die incognito worden opgepeuzeld. Als je den strijd tegen Greshoff wilde voortzetten en mij en Jacques meteen erbij nemen (op een zeer grievende wijze overigens tegenover Jacques, die, meende ik, je vriend is), doe het dan openlijk. Ik tenminste word graag bij naam en toenaam genoemd als het er op aankomt ergens - waar ook - te verklaren dat Coster een weekdier is. 3.Jij, die je beklaagt over het publiceeren van een tirade uit je correspondentie, vind je het niet, voor het minst genomen, vréémd, dat je uit de Cahiers citeert die ik je als vriend zond? Zou je niet een kleine {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} rectificatie willen plaatsen, waarin je vertelt dat de opinies dat Coster een weekdier, èn een fluim is, van mij zijn? (Laten we Jacques er buiten laten, ik aanvaard graag de verantwoordelijkheid voor deze beide opinies, die trouwens volkomen en meer dan ooit de mijne zijn). 4.Heb je met dat stuk ook nog willen bewijzen dat je volkomen tot de Costers-en-Havelaars bent toegetreden? Men zou het zeggen. En dat zou ik er dan ook nog met klem tégen hebben, dat voel je? Het stuk gaat mij tenslotte weinig aan. Maar de manifestatie en de man achter het stuk gaan mij aan - zoolang die man tot mijn vrienden behoort. Bèn je daarentegen definitief een ‘Costeravelaar’ geworden, dan is alles precies zooals het wezen moet, maar dan kunnen wij elkaar de conversatie meteen opzeggen, want ik heb liever met geen ‘Costeravelaar’ iets uitstaande. Kortom, ik heb graag een vriend òf een vijand tegenover me; dat is niet zoo gecompliceerd. *** Ik zou je misschien dezen brief niet eens geschreven hebben, als ik niet gisteren je kritiek op N.V. had ontvangen, die me weer te kennen geeft dat, met alle verschillen tusschen ons als mensch, je tenminste in staat bent tot een - verstandelijk - volkomen begrijpen. Ik geloof niet dat er nog één kritiek op N.V. verschijnen zal, die ik liever, dan dit artikel van jou, zou zenden aan iemand op wien ik bijv. zeer gesteld zou zijn, maar die, door onvoldoende literaire scholing bijv, de kans liep mij verkeerd te beoordeelen na lezing van dit boek. Niet alleen heb je den toon van het ensemble zeer goed weergegeven en ieder verhaal behoorlijk gesitueerd (want dat zou nog kunnen doordat je mij kent en dus a priori beter op het boek was ingesteld), maar bijv. in de redenen die je - in vragenden vorm - opgeeft voor de keuze van verhaaltrant, en die ik stuk voor stuk als juist erken, apprecieer ik ten zeerste je kritisch vernuft. Vandaar deze verklaring, die ik overigens overbodig blijf vinden, omdat ik mij niet kan voorstellen dat je mijn grieven niet voelen zou. - Nogmaals, laten we elkaar geen Mietje noemen (of is het mietje met kleine m?) en, als het er toe komt, openlijk tegen elkaar van leer trekken, jij met een officiersgraad in de Costeravelaarsche gelederen en ik waar ik altijd stond, maar dan liefst wèl met ‘vlam- {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} mend zwaard’ en ‘rapier’, want een duel op den bezem lokt mij niet aan. Met dank dus voor je kritiek en innige afkeer voor het procédé van je stukje ‘gijn’, EdP. Voor kleine parochie (inpl. van ‘gemeente’, - dat geeft mij nog kans op ook een paar religieuze lezers) is gewoon Cahier 1 t/m 3, met noten vermeerderd, en verminderd met eenige intiemere uitlatingen, die damesooren zouden kunnen kwetsen of derden compromitteeren, als de door jou geciteerde fluim. Maar het weekdier komt er in - of is dat pas later? - als zijnde voor eigen verantwoording. Cah. 4 en 5, vermeerderd met latere stukken, komen in een tweede reeks, die ik wou noemen Vriend of Vijand. Gistoux, Maandag 26 Mei. Ik schreef je dezen brief, maar kwam er niet toe hem te verzenden. Je kunt mij natuurlijk weer allerlei verklaringen geven, maar waartoe is dat nuttig? Het fond van mijn grieven tegen jou zou blijven bestaan, en het gevoel dat jij hadt toen je dat stukje schreef, moet in jou aanwezig zijn. Ik heb - m.a.w. - hoe ik het ook draai, hoe langer hoe meer het gevoel dat wij niets met elkaar gemeen hebben en niet bij elkander hooren. Ditmaal ben ik het dus die de literaire waardeering er buiten laat: jij vindt mijn verhalen ‘verdienstelijk’ en ik vind jouw verzen ‘mooi’. Laten we het daar voorloopig op houden. Afgescheiden daarvan, schijnt wat jij in je stuk over Marsman 1. (dat ik met groote belangstelling en dikwijls met instemming las) de ‘levenshouding’ noemt, bij jou en mij niet alleen geheel verschillend te zijn, maar bijna lijnrecht tegen elkaar indruischend. Je gaat onmiskenbaar den Costeriaanschen kant uit; neem dit als een laatste waarschuwing van mij aan. Ik ben op dit oogenblik heusch over mijn ergernis heen en volkomen kalm, d.w.z. ik heb geen zier haatgevoel tegenover je, maar ik stel me liever niet aan herhalingen bloot; het beste is dus dat wij het hierbij laten, en dat je op dezen brief niet eens antwoordt. Met beste groeten, EdP. {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} 527. Aan A.C. Willink: Gistoux, 17 mei 1930 Gistoux, Zaterdag. Beste Carel, Hier is alles nog bij het oude. Geen nieuws dus. Het kasteel is nog steeds niet verkocht..... Wil je alsjeblieft gauw die teekening maken? 1. De tekst is geheel gezet en wacht er dus op. Anders is het vervelend voor mij die bij Stols op spoed aandrong. En hoe gauwer alles klaar is - hoe gauwer je ook je exx. krijgt. Kan je mij die lok-photo van Stella 2. niet eens doorzenden? Ik beloof je dat je 'm droog terugkrijgt. De ‘hyena-achtige’ interesseert mij geen bal, met en zonder lievigheden of alcohol. Die bestelling van de Groene is aardig voor je - maar laat mijn rijmprent daarvoor niet in de verdrukking komen. Voor het schilderij met naakt erin is de photo van Stella toute trouvée, niet? 3. Bon - hier zal ik het maar bij laten. Wat zou ik je meer vertellen? Groeten aan je moeder en de poot. Je E. Er heeft een bespr. van Blijstra in De Gr. gestaan door Helman, waarin hij uitvoerig met mij vergeleken wordt; waar hij de p over in heeft. - Kan je mij het nr. van De Gr. niet bezorgen waarin Helman de Vijf Vingers bespreekt van Marsman? 4. Graag! Vraag aan v. Dam. 528. Aan W.A. Kramers: Gistoux, 19 mei 1930 Gistoux, Maandag. Beste Wynand, Wil jij deel uitmaken van een geheime vereeniging waarin - in 30 exx. - allerlei verboden boeken - soms ook geoorloofde - zullen {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} worden gedrukt? De prijs per ex. zou zijn 10 belg. frs. = ± 70 cts. per vel; dus voor een boek van 4 vel 40 bfrs.; van 6 vel, 60; en van 10, 100. Meer dan 10 vel zal het wel nooit worden. Ik wou beginnen met een bloemlezing uit Brahman van Dèr Mouw (door mij en Vic. Vriesland gemaakt), dan een goede - niet-bête - uit Gezelle (door Jan van Nijlen te maken), een goede, completere van K. v.d. Woestijne (door Jan Gr.); een behoorlijke herdruk van de eerste verhalen van Van Schendel, die alleen in die vieze W.B. uitgave te krijgen zijn, op krantenpapier. Maar ik moet betrouwbare menschen hebben, die deze schatten niet direct voor de betrokken uitgevers, erfgenamen en dgl., uitstallen. Het moet een prettig, intiem en geheim plezier blijven. - Wil je Henri Mayer dezen brief laten lezen en hem zeggen dat hij natuurlijk ook tot de uitgenoodigden behoort? Ik schrijf hem liever niet naar zijn bureau, omdat ik niet zeker weet of daar niet andere oogen door zijn correspondentie (kunnen) gaan. De jonge Van Kampen werkt er o.a., niet? Ik hèb reeds een soort zonde op mijn geweten tegenover die firma, n.l. ik heb Archipel herdrukt in een geheel herziene en verbeterde uitgave. Weliswaar heeft Slauerhoff die eerste uitgave bekostigd en is hij er dus meester van, maar terwille van de ‘concurrentie’ die V.K. erin zou kunnen zien is het beter deze zaak geheim te houden. Van dit werk zend ik je een ex. gratis - het is 4 vel en zou je dus, was het in de serie opgenomen, 40 frs. gekost hebben. Baseer je dus hierop. Het papier voor de volgende boeken wordt beter: in principe Hollandsch. - Ik zend je twee exx.; het andere is voor Henri M. bestemd. Geef het hem in diep geheim. Als hij er méér van wil hebben, voor enkele betrouwbare klanten, dan kost hem elk exx. bijv. fl. 2.- Hij kan het dan voor fl 3. à fl. 3,50 verkoopen. Laat mij dus hooren of je wat voor de zaak voelt en laat H.M. mij ook erover schrijven. Als ik 20 exx. geplaatst heb, kan ik beginnen. De bedoeling is één boek per maand uit te geven, of althans 2 in de 3 mndn. (in de practijk wordt het wel het laatste!) Ik hèb ± 12 exx. geplaatst, n.l. doordat Sander op 3 en Jan Gr. op 2 exx. heeft ingeteekend; (en ikzelf op 4 of 5, dat zullen we nog wel zien). Wat doe jij? Wat doet Henri? Hoe minder menschen er mee doen - ik bedoel, tusschen hoe minder menschen de 20 exx. verdeeld worden - hoe beter. *** Dank voor het portret dat ik zoonet ontving. {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} Krijg ik nu nog mijn geweigerd ‘ingezonden stukje’ terug? Met hartelijke groeten, steeds je E. 529. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 19 mei 1930 Beste Vic, Antwoord nu eens gauw! Ik brand van verlangen om te weten hoe je tegenover die serie uitgaven van mij staat. Ik heb nu geprobeerd Jany, Jacques Bloem, Kelk1 en nog een paar anderen, als Kramers en Henri Mayer te charteren; allen even betrouwbaar, ook als hun vak - als bij Kelk en Mayer - tegen hen schijnt te zijn! Nu jij. Krijg ik nu nog die onuitgegeven sonnetten? En hoe moet de titel zijn? Is Brahman: een keuze uit de gedichten van J.A. Dèr Mouw (Adwaita) - goed? Schrijf me in telegramstijl, maar schrijf, ouwe jongen. Bedenk, de dood is al lang op weg naar ons toe! Met hart. groeten, steeds je mede-slachtoffer EdP Gistoux, Maandag. 530. Aan C.J. Kelk: Gistoux, 21 mei 1930 Beste Kelk, Cornelis gezegd Kees, Ik heb met Stols nog niets besproken; je redenen zijn alle even voortreffelijk; we houden het dus op Parasieten in de Luchtkasteelen. Ik ben meer dan benieuwd naar den bundel! 42 gedichten = ± 3 vel. Een goede bundel dus! - Zeg mij dus nog of Constantijn tot ons verbond toetreedt. De ‘verboden’ boeken komen maar in 151 exx. Ritter is een groot man. En jij een goed mensch dat je over mij ratelen gaat. Hoû je aanteekeningen voor de lezing in eere, en maak dààr je stukje van; of bouw er je stuk op voort! Fl. 50. per maand? Welneen, nog géén fl. 40. Reken een gemiddeld van 12 × 4 vel, = 48 vel per jaar. Dat zou zijn fl.32., dus hoogstens fl. 35. - per jaar. In ieder geval onder de 40 gldn. Verscheur dit briefje. Met hartelijke groeten, steeds je EdP. Gistoux, Woensdag. {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} 531. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 22 mei 1930 Gistoux, Donderdagmorgen. Beste Vic, Gisteren je briefkaart ontvangen. Ik wacht dus geduldig op den aangekondigden brief. Antwoord trouwens in telegramstijl, als je dat makkelijker is! - Maar denk erom dat je vnl. de Brahman behandelt. - De kopij van 80 blzn. is naar den drukker. Ik heb ook een prachtig papier gevonden: ‘ingres’, mooi wit, vergé en een béétje korrelig; zeer sterk. Ik snak er nu naar de Brahman te zien! Ga dus naar Blaricum of waar je zijn moet en zend me gauw de inedita die je me had toegedacht. Ik ben met den drukker nu precies gekomen tòt Trots; en de inedita komen toch zeker later? (dit met het oog op de pagineering). De Brahman wordt, denk ik, 8 vel: dus 80 bfrs. = ± fl.5.50 per ex. Jij krijgt natuurlijk minstens 5 exx. pour rien, maar misschien wil je voor dit speciale nr. wel wat meer bijdragen dan den prijs van één ex. Jany doet mee: ik heb nu - jou niet meegerekend - precies 11 ex. geplaatst. Verscheur deze briefjes (met het oog op een mogelijk onderzoek; ik heb eenige voorzichtigheid opgedaan na die Pia-affaire 1. - al is het dan niet hetzelfde). Ik heb verder een mooie titel voor de serie gevonden, die immers bloemlezingen en ‘keurboekjes’ zal bevatten: Ne quid nimis - dat slaat dan ook op de oplage. ‘We hebben een paar uitgevers bestolen: soit! maar niets te veel’. Voor Fransche en Engelsche werkjes blijft de serienaam dan ook bestaan. Als titel voor nr. 1 heb ik opgegeven: BRAHMAN Een keuze uit de verzen van JOHAN ANDREAS DÈR MOUW (Adwaita) NE QUID NIMIS Buiten den handel. {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit vind je zeker wel goed? Ik stuur je de proeven; en maak jij de notitie achterin: maar niet méér dan 1 goede blz! - of laat ons zeggen, desnoods anderhalf! Tot nader dus. De poot van je Ed. - Als colophon achterin, niets dan, nuchterweg, dit: ‘Gedrukt voor de leden van de club Ne quid nimis, in dertig genummerde exemplaren, buiten den handel. No.....’ Dat is ontwapenend droog, vind je niet? En dat douwen we, in 't Hollandsch, Fransch of Engelsch, in ieder boekje. Stel je voor dat de serie eenige honderden nummers groot wordt!! Wààr werkje zoo hard aan? Aan de beoordeeling der hedendaagsche Nederlandsche dichtkunst? 532. Aan H. Mayer: Gistoux, 23 mei 1930 Gistoux, Vrijdag. Beste Henri, Dank voor je twee lange brieven inéén, en hierbij reeds de lijst terug. Potverju! wat word-t-ik toch al een publiek persoon!... Marsman in V.B. 1. las ik niet. Als hij mij in D.G.W. leest 2. (vrij vertaald door Pannekoek-'s Gravezande) zegt hij misschien wéér G.v.d. Donker is een - nou, soedah. Nu je brief over die uitgaven. Ik schrijf je in voor één ex. dus. De schrijverij erover zou te veel rompslomp geven en die hooge heeren verschillen te zeer met elkaar in karakter. Laten doodvallen, en leve de mantel 3.! Anders dan zoo heb ik ook nooit gedacht eraan te beginnen. Het uiterlijk schoon kàn ik niet méér verzorgen, beste Henri, want dààrvoor ben ik weer te arm. De neef - die nog altijd hier is - schreef vandaag een brief aan zijn zoontje om te vragen of die aap van een jongen de bestelling vergeten heeft. Zien of het wat uitricht. Wat verder? Ik heb vanmorgen klappen uitgedeeld aan een pen- {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} sionhouder hier, op het postkantoor. De man verveelde me al lang. Ik wacht nu op de pelisie voor de boete. Overigens is alles bij het Oude. - Wat is nu je adres Van Aerssenstraat 4.? Dank voor Don Juan en Byron-Arnold, die wel spoedig komen zullen. wat je van de literatuur van onzen tijd zegt tegen Marsman (dien ik niet las) ben ik hartgrondig met je eens. - Tot nader. Met hartelijke groeten, steeds je E. 533. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 23 mei 1930 Gistoux, Vrijdag. Beste Vic, Ik krijg van Henri Mayer een lang schrijven, waarin hij zegt dat hij aan de club meedoet, maar voor 1 ex.; en mij waarschuwt voor allerlei gedonder met uitgevers. De wet zegt ‘enkele’ exx. toegestaan, ‘voor eigen gebruik’: als wij nu een club vormen van 12 leden, die 15 exx. ‘gebruiken’, dan hebben we kans - d.w.z. heb ik kans - mij in een event, proces erdoor te slaan. Ik verlies liever op de uitgaven, dan later misschien groote sommen in een stom proces. Laten we dus zeggen dat we Brahman alvast drukken in 15 exx.; niets meer. Ik vraag één exemplaar; jij? Hoeveel moet je er hebben? Ik begin de serie dan met een ander nr.; en tòch: 15 exx. voor alles lijkt me après tout nog het beste. Als ze n.l. één boekje bij mij zoeken, vinden ze wschl. de rest - en dan? Ik zie die uitgevers elkaar al in zenuwachtige haast telegraferen en telefoneeren: ‘jij ook! wèèt je dat?...’ Verscheur please al de correspondentie over deze affaire. Ik verwacht morgen een brief van je; maar antwoord daarnà nog, per briefkaart, of je met 15 exx. accoord gaat en hoeveel jij van de Brahman wenscht. - Bah! wat is dit alles lastig. Tot nader. Je E. - Maak nu spoedig de tekst van Brahman klaar. Of vind je het tenslotte misschien beter die inedita weg te laten? - Of zou je toestemming vragen (voor 15 exx.) aan Versluys?? {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} 534. Aan A.C. Willink: Gistoux, 23 mei 1930 Gistoux, Vrijdag. Beste Carel, Veel dank voor de vriendschappelijkheid waarmee je mij hebt laten genieten - o! met den géést! - van Stella zonder nevels. * Op hetzelfde postkantoor waar ik het moest halen ben ik verder - zeer tot schrik van den ouden beambte - slaags geraakt met Strubbe, dien rotkerel van de Sapinière. Ik heb zijn bril op zijn aangezicht stukgeslagen, en op een vage poging tot represaille, hem nog eenige andere physieke waarschuwingen toegediend; alles op halve kracht, want hij kroop al spoedig met het hoofd tusschen de schouderen, op de wijze der schildpadden, en dan heeft het slaan geen aardigheid meer. Er was echter groote opschudding op het postkantoor, waar nu wschl. iedereen gaat informeeren, onder voorwendsel van een brief weg te moeten brengen, wat een belangrijke aanwinst zou kunnen zijn voor de kas van de zegels. - Enfin... vandaag of morgen word ik natuurlijk voor den een of anderen rechter gesleept voor de kosten van het grapje. Overigens inderdaad nog steeds geen nieuws. Het adres van Stols is: 13, rue Montagne-aux-Herbes-Potagères, Brussel. Maak heusch gauw de teekening af! Dank - nogmaals - en de poot van steeds je E. 535. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 24 mei 1930 Gistoux, Zaterdagmorgen. 1. Beste Vic, Ik krijg daarnet inderdaad een levensteeken van je: echter niet de beloofde brief - o, geenszins! - maar een uitknipsel uit de N.R.C. 2., mij door Willink gezonden en bevattende je meening over Urba- {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} nus, door Jan van Nijlen genaamd: Urbaaf, - of Urbave. Je bent nog veel te zacht voor dien idioot. Als Coster verzen schrijven zou, zou hij precies zulke verzen schrijven als deze idioot. Deze idioot vertoont overigens in zijn ‘klassieke’ verzen zelf, bedenkelijke verschijnselen, b.v. hij vertelt ons ergens dat hij een breiend huis heeft, en verder, in een héél pornographisch sonnet (dat mij toch niet met hem verzoent) spreekt hij ons van leege (of open), hakende geslachten - waarmee hij simpelweg, wat wij kutten noemen, bedoelt. Ik ben zéér benieuwd geworden naar je conclusie in het tweede stukje, maar vrees dat je te fatsoenlijk tegenover deze boerenbedrieger-inden-grooten-lijn zult blijven. Van de Voorde moest anders, bij menschen als wij, bovenaan de lijst staan van de heeren waarvan Tailhade zong: ‘Ces messieurs manquent d'agrément - N'ayant plus l'essorillement Nous les mettrons dans la poubelle.’ *** Verder klaag ik je aan wegens bijna-verraad gepleegd tegenover de schim van Johan Andreas Dèr Mouw; n.l. daar waar je schrijft: ‘het kosmische... doordringt ook de verzen van b.v. Besnard en Dèr Mouw; maar hoewel minder glad, gedragen en innemend, gaan deze toch dieper.’ Over Besnard zouden wij het nog nader kunnen hebben, maar, Vic, Dèr Mouw is: èn gladder (want meer voor de vuist gesproken en zonder die Vlaamsche potsierlijkheid in het toepassen van stadhuistermen die ook V.d.V. kenmerkt - ik zou je met zijn bundels vóór me direct 20 voorbeelden daarvan aan kunnen wijzen) - èn meer gedragen (overal waar Dèr Mouw meer gedragen heeft willen zijn) èn innemender (o, mon Dieu, 80 × innemender!) Vic, doe penitentie tegenover de schim van je ouden vriend, en schrijf die penitentie ‘gehandteekend’ op de billen van Urbave. (Maar pas op voor zijn hakend geslacht.) ‘Voor het overige ben ik van meening’, dat de beloofde brief van Victor van Vriesland nu wel spoedig zou mogen verschijnen.... Tot nader. Steeds je Ed. {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} 536. Aan J. van Nijlen: Gistoux, 24 mei’1930 Gistoux, Zaterdag. Beste Jan, Gisteren zond ik je Schuim en Asch, dat Jan Gr. je alreeds eerder aangekondigd zal hebben. Het eenige wat je nu nog ontbreekt van Sl. is Eldorado (zijn beste bundel). * Jan zou probeeren die voor je te krijgen van Van Dishoeck. Anders maar koopen, door bemiddeling van Sander bijv. Of - wacht: ik zal Sl. vragen of hij nog een ex. heeft. Ingesloten een briefk. van Jacques waarin - voor zoover ik het ontcijferen kan - geïnformeerd wordt naar die nieuwe Gezelle-uitgave. Wil jij hem daarover inlichten? Ik weet er niets van. Tot Zaterdag a.s.! Ik verheug mij erg op de komende gezelligheid. Overigens heb ik weer een beetje spanning in mijn leventje gebracht, door Strubbe (van La Sapinière) op het postkantoor op zijn gore smoelement te trommelen; de man hing me al lang de keel uit. Bijgevolg moet ik eerstdaags weer voor de rechters worden gesleept. Overigens geen nieuws. Tot ziens! De hartelijke groeten thuis + een poot van je Ed. Ik antwoord Jac. op deze briefk. niet meer. Leg jij hem dus uit waarom ik jou dezelve zond. 537. Aan A. Roland Holst: Gistoux, 26 mei 1930 Gistoux, Maandag. Beste Jany, Hierbij - om te beginnen - een paar portretjes van Keats (anders vergeet ik ze). Misschien heb je er wat aan. Verder veel dank voor de bestelling van dat stuk over Slau. 1. Ik zal het graag schrijven, maar moet er eenigen tijd voor hebben, zooals ik hem ook schreef, moet het tenminste goed zijn, en niet alleen ‘warm en levend’. Ik wacht graag tot Saturnus uit is; dat staat te ver- {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} schijnen; en wou dan àlles overlezen, alsof het geheel het werk van een mij onbekend dichter gold. Maar ik wou dan ook nog eenige regels wijden aan zijn proza; dat gaat in één moeite door. Dus een stuk over de heele figuur van Slauerhoff tot op den huidigen dag. Een vraag: hoe lang mag het worden? Ik heb een prachtig epigraaf gevonden in Byron om erboven te zetten, 2. n.l. dit: Here's a sigh for those who love me, And a smile for those who hate; And, whatever sky's above me, Here's a heart for every fate. Schreef ik je al dat ik zoo verwoed in Byron heb zitten studeeren? Ik heb het beschouwd als een soort vóórstudie voor Shelley en Keats, maar ik heb er toch ook op zichzelf veel aan gehad. Byron was toch een zéér boeiende figuur; het is jammer dat men zijn wezen in zijn verzen zoo weinig zuiver terugvindt; maar ik heb toch voor Sander een bloemlezing 3. samengesteld van 44 (kortere) gedichten, waarvan vele ‘lief’ en sommige heel mooi. Maar wat een bom rhetorica is er bij! * Heb je de Sonnets van Keats van Sander al gezien? Wat doe je daar nu eigenlijk? Zie je mevr. Fröbe nog vaak, of weinig? Schrijf je aan niets meer dan aan die vert. van Countess K. 4.; en is dat pour s'entretenir la main? Ik voer nog steeds geen bàl uit: maar Jan en J.v.N. komen spoedig hier logeeren, en dan Slau met Geliefde; en verder heb ik kennis gemaakt met die Hollanders van de boerderij schuin tegenover, die zeer geschikte menschen bleken te zijn; aardig, niet dom, vrij ontwikkeld zelfs, zoodat ik nu in de plaats zelf een soort noodhaven, en in ieder geval de beroemde ‘aanspraak’, heb. Hij is een boom van een vent: 1 M.97, met een prettig jongensgezicht; leerling geweest van de Rijkslandbouwschool en veel in het buitenland gewoond, o.a. 8 jaar in Archangel. Zij is nogal knap, ziet eruit als een Weensch plaatje en lispelt met een lieve stem. Hij is 38, zij 32, en zij is niet véél kleiner dan hij; een officiersdochter, in Indië geboren. Zij komen vanmiddag o.a. hier theedrinken. Je ziet... {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} Overigens niet veel nieuws. Ik heb weer een beetje een vervelend geval gehad, n.l. ik ben op het postkantoortje hier in botsing geraakt met dien rotvent Strubbe van de Sapinière, en omdat hij arrogant werd, heb ik hem klappen gegeven, d.w.z. één klap midden op zijn bakkes, en toen hij terug wou slaan, met groote snelheid 2 of 3 hardere stooten een beetje opzij van hetzelve. Ikzelf heb niet één klap opgeloopen, maar dat is juist het erge, want nu ben ik ook de bully van de twee, vooral omdat zijn bril ook nog in den strijd is bezweken. De oude postchef, Flémal, kwam met trillende beenen uit zijn hokje tevoorschijn, om met trillende stem (en uitgestoken vinger) te zeggen: ‘Monsieur du Perron - sortez!’ Strubbe schreeuwde moord en brand, maar hield zich overigens, physiek, voor gewaarschuwd, en ik ben toen - omdat het me te druk werd op het postkantoor - met opgelucht gemoed heengegaan. Gisteren had ik de gendarmes hier, die overigens zeer beleefd waren, en vandaag of morgen moet ik weer voor een rechter compareeren. Ik dacht verder dat ik nu wel erg gehaat zou zijn in het dorp, maar heelemaal niet: iedereen groet me nu erg vriendelijk; tot op de school waren die klappen the topic of the day, en iedereen schijnt er blij over te zijn, omdat ‘M. Eddy ne dit jamais un mot à personne’, terwijl die Strubbe - wat ik niet wist - overal als een arrogante schreeuwer bekend staat. Voor den rechter intusschen wordt het een andere zaak en heb ik de hééle schuld; zoodat het mij wel eenige franken zal kosten; vooral daar Strubbe zich over pijn aan zijn oogen beklaagt. Ik ben 's avonds nog mijn excuses gaan maken bij den ouden Flémal, die dààr weer zeer ontdaan over was. Gedurende 32 jaar, zei hij, dat hij nu postdirecteur was te Gistoux, had men nog nooit aan zijn loket gevochten: ‘... mais çà-à-à....., je ne l'ai vu jamais’. Die ouweloel is bovendien nu de getuige (oog-en oor-getuige). Ach, ach, als je uit je graf komt en een beetje fantazie in het leven op het land wil brengen, mag het ook alweer niet! Comment faire pour bien faire? Malraux gaat wschl. 10 Juni naar Afghanistan en Pia is tot 2400 ffrs. boete veroordeeld, maar tracht er, geheel of gedeeltelijk, van af te komen. Een reis naar Afghanistan zou mij, als ik vrij was, bizonder aantrekken, maar zoolang mijn moeder leeft, hoef ik er eig. niet meer aan te denken. Zij ziet er eig. toch nog heel slecht uit: zij is erg mager geworden en heeft bleeke lippen en zoo; trouwens, zij kan zich niet zoo in acht noemen als het wel zou moeten, omdat zij voortdurend een tekort heeft aan personeel. Als er een keukenmeisje {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} komt, wordt een van de andere booien ziek. De Balineesche prinses doet haar uiterste best en is werkelijk een alleraardigste vrouw, maar die kan ook niet alles doen, en zoo blijft het: klagen geen gebrek. Een kooper doet zich ook niet op en wij zijn huizen en appartementen zoekende in Brussel, maar alles is ook daar op het oogenblik beestig duur. Dat weet je dus nu alweer. Dank voor je inteekening op de serie, die misschien maar in 15 exx. gedrukt wordt en strict geheim moet blijven. Verscheur alle correspondentie erover, of maak de zinnen die daarover gaan, onleesbaar. Tot nader. De hand van steeds je Ed. P.S. - Die historie van Ina en de ex-kapelmeester komt wschl. in orde. Mijn moeder weet intusschen waaraan ze zich, wat mij betreft, te houden heeft. Ik zou tot deze proefneming mij ook nooit laten leenen; het is zóó al mooi genoeg. P.P.S. - Eveline schrijft me dat ze zoo gelukkig is met haar amant en dat ze ‘proud’ is op mij en me absoluut terug wil zien. Wàt zeg je?...... 538. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 26 mei 1930 Gistoux, Maandagmiddag. Beste Vic, Je krijgt wéér snel antwoord - maar àlwéér: schrik niet! en aangezien ik ditmaal met de antwoorden kom, mogen de duplieken gevoeglijk voor onbepaalden tijd uitblijven. Ook zonder schade voor je conscientie. 1.Wat ik denk van je art. over Urbave, (deel I), weet je. Ik kijk met spanning uit naar deel II en zal Willink vragen het mij te bezorgen. 2.Stuk Helman over 5 vingers zond je niet. Maar ik schreef er nu om aan Van Dam. 3.Dank-dank-dank voor je ver- en be-zorging van Reinald. 1. 4.Rijmprent. Ik zit Willink achterna. 5.Archipel schijnt nog niet klaar te zijn! Jacques beklaagt zich over het ontbreken van Grafschrift van Nôfrit. Ik herinner mij dien Nôfrit {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} niet, maar heb J. gevraagd mij de copy te zenden: event. laat ik dan dat gedicht, alleen of nog met een paar andere, op losse blaadjes drukken, die in den bundel kunnen worden gelegd (geplakt, gebonden). 6.Over Voorw. Uitzicht: tot later dus. Die herdruk kòmt wel! - O ja, dit toch nog: zou je die hoofdletters aan het begin van de regels niet in kleine letters omzetten, zooals zelfs Jany doet? Bij jou zou dat beter zijn, omdat je van die gekke dingen schrijft als: ‘Naar doods open ge- heimenis’ ........................ ‘Wel gebroken uit- zonderlijk’; etc. Waarom dan ook maar niet overal? 7.Ik wacht met ongeduld op het nr. Vr. Bl., om je 3 verzen 2. en om te zien hoe de zakdoeken-uitdeeler 3. met jouw oeuvre is omgesprongen. 8.Misschien staat: ‘Poe est le seul artiste qui ne s'est jamais trompé’ dan in V.'s stuk over Eureka? 9.Ik kijk niet in/naar die romans de cape et d'épée met ironisch genoegen! Ik ga er in òp - als het ding een beetje vlot is: als in de Mousquetaires, Le Bossu en de Amerik. film Scaramouche. Dit is nu mijn kinderlijke kant. - Neen, Charlot zag ik van àlle kanten! 10.Ik ben blij dat jij Parlando onder handen gaat nemen. Men wordt wel eens moe van het lezen van bête beoordeelingen van oneself. 11.Titel voor Reinald geef ik je nog wel op * 12.Ja, Maurois heeft me weer tot Byron teruggebracht. Zijn boek is zéér leesbaar, ik raad het je sterk aan. ** Ik heb voor Stols een bloemlezing gemaakt uit de shorter poems van Byron (45 gedichten, waaronder vele lieve en eenige werkelijk-mooie.) 13.Exaltatiën moet je heùsch onder handen nemen. Niet te lang ermee wachten! (ook voor Stols). Die in Afscheid overgenomen stukken - of zinnen - zou ik in jouw plaats wel vervangen, of anders gewoon er uit laten. *** Neen, ik heb niets, nòch tegen Jood bij Zon- {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} nebloemen (waarvan de titel al zoo aardig is), noch tegen iets anders uit de collectie; en ik zou je zéker aanraden alles te dateeren. Het zou mij spijten als je dit boekje wegmoffelde; laat de stijl je onverdeelde goedkeuring niet meer hebben, de atmosfeer van het geheel is dikwijls zeer goed. Voor mij iets als Van Oudshoorn, maar dichterlijker, en onburgerlijk. Ik sprak je al van ‘Nerval’. * Als je je ertoe zèt, maak je den bundel in 2 avonden klaar. (En de rest event, op de drukproeven.) 14.Kritieken, is een andere kwestie. Hier kan ik veel van je bezwaren begrijpen - en van den uitgever ook. Het beste is misschien dat je nog een paar jaar wacht, om dan, in één bundel, je kritieken over poëzie in de N.R.C. te geven met - in een eerste onderafdeeling - wat jou nog waardevol lijkt uit deze oude partij. - Het stuk over Dèr Mouw zou ik terug moeten hebben om je de zinnen aan te wijzen die voor mij die populaire toon hadden. Maar is het de moeite? - Canter's afslachting zou ik zeer ongaarne missen. Zooals ik al zei: de man is niet alleen in zijn soort; en het soort is alleen gevoelig voor klappen. ** 15.Een Voorbereiding. Ik sluit hierin een soort nawoord dat ik voor de 2e druk schreef. 4. Stuur het mij spoedig terug. - Stuur mij het b.v. samen met mijn 2 brieven over Valéry-Mallarmé-Stendhal, als je die interessant vindt. Ik kan die misschien gebruiken voor een stukje in mijn cahiers. 5. Het ‘persoonlijk’ gedeelte daarvan is erg verwaarloosd, en voor de eenheid van het geheel zouden er aan het eind ook nog eenige intiemere annotaties moeten staan. Je krijgt de oorspr. tekst natuurlijk terug. Zend mij dus omgaand - desnoods zonder geleidebriefje - die 2 brieven en het hierbijgaande nawoord weerom. 16.Dat interview. Inderdaad, is een beetje een roddelséance geworden. En jij kent nu mijn leitmotieven. Dat ik niet over mijn eigen werk wilde spreken, is niet te wijten aan bescheidenheid - die deugd die ik in zoo geringe mate maar bezit - maar aan afkeer om mijn ei- {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} gen werk uit te leggen aan de idioten die nu eenmaal veroordeeld zijn het nooit te ‘vatten’. En daarbij misschien een zekere schroom om dit gedeelte van mijn ontboezemingen door interviewershanden misvormd te zien (want al mag je later den tekst omwerken, de grondtekst bestaat, en je wilt de gevoelens van een zoo braaf man als P. 6. toch ook weer sparen.) 17.Niet een keuze uit de poëzie van Nerval, maar zijn complete poëzie - het is al zoo weinig, en waar het heel zwak is, toch nog hèèl beminnelijk! - heb ik voor Stols persklaar gemaakt. Dat verschijnt dus; wschl. met een jeugdportret van Nerval door J. Buckland Wright. Eind van dit jaar, denk ik; St. is traag. 7. Ik heb nu, meen ik, op alles geantwoord en je niet opgeschrikt door te veel vragen. Take your time. Wil je mijn groeten doen aan je vriendin, aan wier rustige intelligentie ik met genoegen terugdenk - nog steeds vooral in contrast met die nerveus-geniale, maar o zoo leege - ik bedoel: platte - (en alles physiek!) - witte blouse, aan dat tafeltje in de ‘Amerikaan’. 8. En de vriendenpoot van je Ed. P.S. - Heb je eig. wel de goede, d.w.z. grootere, uitgave van Slau's Fleurs de Marécage? die waarin o.a. die prachtige Sérénade de Retour voorkomt? Zooniet, zeg het me dan ook even; ik heb hier nog één ex. voor je. (Ik bedoel dus niet de uitg. van Stols.) 539. Aan A.C. Willink: Gistoux, 27 mei 1930 Gistoux, Dinsdag. Beste Carel, Veel dank voor het uitknipsel van V. Vr. over V.d.V. Ik wacht op nr 2; kan je mij dat ook zenden? Op het oogenblik is de afkeer van het genre nog niet duidelijk genoeg uitgedrukt, maar dat komt misschien nog. Arme V.d.V. die dan een week tusschen hangen en wurgen heeft verkeerd! Werk je aan de prent? {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} Kreeg je Stella netjes terug? Ik ontving van Van Dam het stuk over Blijstra - dat is 3 of 4 keer. Ik vroeg hem nu zelf om die bespr. van vijf vingers, en zal jou daarna het nr. sturen. Wil jij mij zenden Gr.'s Dichters in het Koffijhuis; ik heb het noodig voor een aanteekening. Liefst omgaand. o Dank! Tot nader. Steeds je E. Groeten aan je moeder. Greshoff komt morgen voor 4 of 5 dagen hier. Anders geen nieuws. Ik heb de gendarmes hier gehad voor een ‘onderzoek’, maar ben nog niet voor den rechter gesleept. Dag! Is dat stuk over de schilderkunst nog steeds niet uit? 1. 540. Briefkaart aan A.A.M. Stols: Gistoux, 28 mei 1930 Gist., Woensdag. Beste Sander, Wil je alsjeblieft dadelijk voor me bestellen 1 ex. L'Idiot van Dostojevski (Bossard) op het dunne papier in één deel - ‘papier bible’, zegt Jan. Ik zag het ex. bij hem; het is een boek waar ik nu al jaren naar uitkijk! (vooral omdat ik de Possédés en Karamazovs in dezelfde editie heb). Vergeet het dus niet en stel het mij spoedig ter hand. Veel dank vooruit! Tot Zaterdag. Hart. groeten ook van Jan, je Ed 541. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 28 mei 1930 Gistoux, Woensdag. Beste Vic, Voor 15 exx. heb ik voldoende inteekenaren; d.w.z. 12. (Kelk en {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} Kramers doen n.l. ook mee.) Dat is een vertrouwd gezelschap. Ik geloof niet dat het verstàndig is de weduwe van D.M. ook een ex. te geven, maar je kùnt het krijgen. Dat wordt dan ex. no. 16. Right? Ik zend je nu maar - omdat ik geen antwoord daarop krijg - de grootere uitgave van Fleurs de M. - Het mooie gedicht dat ik bedoelde is overigens niet Sérénade de Retour, al is dat ook heel goed - maar Samoun. Ik kreeg je IIe stuk over Urbave nog niet. Greshoff, die hier is, zegt dat P. van Eyck heelemaal niet meer zoo'n bibliophiel is. Hij woont ook te veraf, daar in Londen. Laten we hem er dus maar buiten houden. Je hebt gelijk wat Versluys betreft. Dooddonderen. Het beste met Grabock. 1. Hartelijke groeten van je Ed. Krijg ik nu nog de brieven en het naschrift even terug? * Op dit blaadje de conspiratie-afdeeling. - Ik ga geheel accoord met je bezwaren om die ongepubliceerde verzen te doen drukken. Ik schreef je van mijn kant al, in den brief dien je blijkbaar niet meer ontving vóór je den jouwen verzond, dat ik erover denk de oplage heel klein te maken; bv. 15 exx. Wat denk jij ervan? Ik breng nu den heelen tekst bij den drukker; met den titel ben je het eens; die notice van ½ blz. doet de rest. Wat de keuze betreft: ik heb nog verscheidene van mijn xx eruit gegooid en àl jouw verdere oo behouden. Daarmee ga je dus zeker wel accoord. De schoone proef zal ik je - vóór het afdrukken - aangeteekend zenden. Mooi. Dat is dat. Levet is een zeer curieus dichter, consul van Frankrijk geweest in La Plata, etc. etc., een soort Barnabooth-avantla-lettre, die een kleine, maar bizonder sympathieke bundel verzen heeft nagelaten. Het was, au fond, een elegante bohème; gestorven aan tering, 32 jaar oud, in Menton, meen ik. Er staat een prachtig vers in zijn werk, een soort voorgevoel van dat einde. Stols is bezig om een herdruk van dat boekje te bezorgen: het werd zeer slecht uitge- {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} geven en is uitverkocht; als hij het niet gedaan krijgt, doen wij het. Het is maar 3 vel. *** Schrijf me nu even terug, alléén wat je nu precies denkt van die Brahman-affaire. De wet staat het drukken toe van ‘enkele’ exemplaren. Stols meent zeven. Kan jij niet eens bij Keuls informeeren? In dat geval kan Versluys er helemààl niets tegen doen en zou je hem zelfs loyaal kunnen waarschuwen. Waarom zou je hem, als exécuteur-testamentair niet eens schrijven dat je het verdomd misselijk van hem vindt dat hij geen herdruk wil bezorgen, maar dat je in afwachting dat hij van gedachten verandert, een keuze wil laten drukken voor jezelf en eenige vrienden..... in exemplaren? (7? 15? 20?) Dat zou misschien nog het allerbeste zijn. - Het is verdomd vervelend als je de smerissen thuis krijgt, en hun vuile vikken in je correspondentie en bibliotheek bezig zijn. Verscheur alles wat ik je reeds schreef over deze affaire (ik verscheurde de blzn. in je brief die hierover gingen) en laten we voortaan op aparte velletjes erover schrijven. - Ik heb nu, als leden: Stols, Greshoff, Jan v. Nijlen, J. Bloem, Jany, Henri Mayer (persoonlijk) en Bouws, jou en mij niet meegerekend. Dat zijn tesamen 9 menschen, die minstens 12 exx. verbruiken. Moeten we met de lijst doorgaan? Of zullen we het hierbij houden? Laat P.v. Eyck en Buning er voorloopig maar buiten. Hoeveel exx. moet jij van Brahman hebben? Geef me dit op; omgaand. Dààr baseer ik mij dan op. (Dit papier in den kachel!) - Zeg mij ook of dat Nawoord voor de 2e druk van Een Voorbereiding eigenlijk wel noodig is. 542. Aan A.A.M. Stols: Gistoux, 29 mei 1930 Beste Sander, Wil je alle th's en nd's wegschrappen uit de data in Byron; en een dubbele punt (trema) zetten op de e van Zoë mou, sas agapo - in lat. letter, onderaan de bladzij. {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} Jan en ik gaan Zaterdag nr Brussel om J.v.N. af te halen; wil je J.v.N. opbellen en hem dat zeggen - en hem vragen tegen 12 u. bij jou te komen of in de Taverne du Passage. Het weer is een tikje veranderlijk, maar gisteren en vandaag - so far as it goes - heerlijk! Heb je de Idioot voor mij besteld? Tot ziens. Hartelijke groeten van ons beiden. Je E. Gistoux, Donderdag. 543. Aan H. Mayer: Gistoux, 30 mei 1930 Gistoux, Vrijdag. Beste Henri, Daarnet een aardige brief van Jacques - die op de vriendelijkste wijze tot het ‘verbond’ toetreedt - en een van Wynand, die op jovialen toon, nu al, begint te klagen. Men moet mij nemen voor wat ik ben: een ‘amateur’, een puur ‘liefhebber’ zelfs in dit geval. De aardigheid van het geval zit hem ergens anders, dan in de mooiïgheid. Laten we dat voor eens en voor goed vooropstellen; anders verstaan we elkaar voortdurend verkeerd. Ik vind het bovendien vervelend als ik in omstandigheden als deze zoo'n briefje van een kameraad krijg, omdat ik - het is doodeenvoudig - zelf nooit zoo'n briefje geschreven zou hebben. * Bovendien: het is ‘graag of niet’, dat spreekt. Maar praat er maar met hem niet over, als hij er niet eerder over begint. Ik schrijf hem gelijk hiermee, en zeg hem precies wat ik denk. Dank voor de 2 Byrons. Maar... met gelijke post zend ik je nu terug: Don Juan, Moore in de Oxford editie en Omar Khayyam van Pogany. - Bezorg mij die mooie Don Juan van fl.13.50- die fl.10.- verschil heb ik voor een mooie Don Juan best over. En zend me een van de andere Moore's en zoek - o redder in mijn boekennood! - een andere Omar voor dezen lastigen knaap. Met veel dank vooruit, steeds je E. {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} 544. Aan W.A. Kramers: Gistoux, 30 mei 1930 Gistoux, Vrijdag. Beste Wynand, Daar ik heb besloten - dat vergat ik misschien je te zeggen - om niet alleen aan betrouwbare, maar ook aan tevreden, en zelfs enthousiast-tevreden, menschen het lidmaatschap aan te bieden in de club die jij Ku Klux Klan noemt en die Ne quid nimis heet, heeft je brief mij matig enthousiast gemaakt voor jouw lidmaatschap. Als je nù al ‘waar voor je geld’ gaat eischen, wat zal het dan later zijn? De bezwaren van H.M. kreeg ik gisteren. Het was heel aardig van hem aan zooveel onheil en moeilijkheden te denken: maar hij schreef erbij - en spontaner dan jij - dat hij in ieder geval meedeed. Dat jullie een betere uitvoering eischen is verdomd aardig, maar ik ken één drukker als deze in Brussel, dus ik heb niet de keus. Ik heb een prachtig papier gevonden (ingres) en zal zorgen dat het tekorte omslag zich niet herhaalt (dat is trouwens ééns voorgekomen, wschl. door de omvangrijkheid van de Archipel) en verder kunnen de dikke letters van de titels door gewone kapitalen van hetzelfde corps worden vervangen. Maar méér dan dat kan ik ook niet doen. De man heeft geen ander lettertype, en ik heb geen andere man. Als jij een betrouwbaar drukker voor me kan vinden, die 32 regels per blz. drukt voor 260 bfrs. = fl 18.50 per vel, papier, omslag en brochage inbegrepen, dan wil ik best naar dat heerschap overloopen, maar ik vrees dat je dat niet glad zal zitten. In ieder geval stel ik als eisch van mijn klanten dat ze niet te veel noten op hun zang hebben - ook misschien later voor wat de keuze betreft, want als de een gaat vinden dat er af en toe ook nog een aardrijkskundig werkje in de serie opgenomen moet worden en de ander een boekje ‘coon-songs’ voor de gezelligheid - dan heb ik er heelemaal geen aardigheid meer in. Ik vrees dat ik met jou allerlei gedonder krijg - al ben je een geschikte vent - dus, voordat het zoover is, zeg ik: ‘Beste Wynand, ik neem je niet als lid op, ik geef je niet het recht te klagen over een tekort voor je goeie centen, ik wil je overigens met genoegen de boekjes cadeau doen waar je prijs op zou stellen, en wel van de 4 exx. waar ikzelf op heb ingeteekend.’ Laten wij het dus daarop houden. Met hartelijke groeten besides this question, steeds je E. {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} Wie is die meneer Verster? 1. Als het ook zoo'n klaagmajoor is, zeg hem dan maar dat het heele zaakje niet doorgaat, want dan neem ik hem ook niet als lid, en voor cadeau's komt hij, voor zoover ik weet, nog niet in aanmerking. 545. Aan J. Greshoff: Gistoux, 31 mei 1930 Gistoux, Zaterdag. Beste Jan, Aty zal je verteld hebben dat ik - door helsche vervelingen gedrongen - een dag eerder in Brussel verscheen: om er dan ook iedereen uit te vinden. Je bent een zwerfziek man tegenwoordig! Ik zag Sander en J.v.N. heel even, omdat ik op een bepaald uur in Wavre moest zijn voor den notaris. Vandaag ga ik niet naar Brussel, maar wschl. Dinsdag. Ik bel je dan wel op. Dit briefje is om je eenige dingen (met meer klem) te vragen. 1.Kàn je niet te weten komen wie die prins is (was) van dat monument in de Cascine? 1. 2.Wil je Blijstra een woordje schrijven over zijn Graphische Voorstelling? Dat zou hem veel goed doen. 3.Heb je ‘Nico’ al geschreven? (Dit en passant). 4.Wil je probeeren die portretten te vinden, die bij jou moeten zijn, schijnt nu tusschen jou en Kramers uitgemaakt; en daarin vooral dat portret van Racan. Anders is mijn editie bedorven. Waar ligt dat heele pak? 5.Wil je aan Hellens een ex. vragen van Le Naïf? 6.Het pak ligt bij Sander (Enfant Sauvage, enz.) 7.Vergeet niet Corps et Biens te zenden aan Mme. G. Chevasson, 36 rue Malibran, Bruxelles. Of het aan mej. de Coninck te geven met dat adres. Tot nader, d.w.z. tot ziens. Hier is alles weer verpest. Een hand van je Ed. {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} 546. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 2 juni 1930 Gistoux, Maandag. Beste Vic, Dank voor de brieven die hierbij teruggaan. Ik heb er nog wat van gemaakt, met jouw antwoord ertusschen. Schrijf mij eerstdaags de juiste initialen van Valéry - in Agnès - met het nr. van die N.R.F. Of omgaand, op een briefkaart. De Vr. Bl. ontving ik. Het groote gedicht is mij zeer sympathiek, de Samenspraak mooi (misschien wel het direct-mooiste van de 5 tot dusver verschenen); Hypothese herkende ik. Hierover later meer. Een Voorbereiding is in ieder geval beter dan zonder het lidwoord; omdat het nu, voor mijn gevoel ook meer op Kristiaan W. slaat (en niet op mijzelf!) De kruisjes die ik wegliet, waren kruisjes met vraagteekens van jou. En wel op die blz. - hell! ik kan het niet meer nazien, want het boek is al weg. Maar het doet er ook niet toe, want die xx die jij liet staan (d.w.z. zonder vraagt.) behield ik ook alle, dat spreekt. Ik heb hier die samenspraak van Larbaud en Fargue over Levet. 1. Niet onaardig, maar ook niet buitengewoon belangrijk. Ik zend 't je bij gelegenheid. - Hèb je die Spaziergang van Kalenter? 2. - Ik wil je in ieder geval 2 exx. minstens van Br. 3. zenden. Verscheur dit papier, dat van geen beteekenis is. De hand van steeds je E. 547. Aan C. van Wessem: Gistoux, 3 juni 1930 Gistoux, Dinsdag. Beste Constantijn, Diepst bewogen was ik, te vernemen dat de vader van Bill zich over mijn Petrus en Paulus heeft willen ontfermen 1.; trouwens, zijn grootheid van ziel mocht ik dezer dagen nog elders ontdekken, 2. n.l. {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} waar hij ook mijn naam deed schallen tegen het heir der hem treiterende kankeraars, - in een moment toen het huilen hem blijkbaar nader stond dan het lachen en hijzelf op het punt te smééken om toch niet langer zóó ontmoedigd te worden, en toen deze heele vertwijfeling zich - pour rester fidèle à sa renommée - in een ‘godverdomme’ samentrok van decoratieve machteloosheid, zeer tot verheugenis, vrees ik, van vorennoemde kankeraars. - Maar ter zake. Vriamont heeft wschl. niets dan Tabarijn en Sebbedee, 3. Het eerste is te lang (± 3 vel) en trouwens ook gedrukt; maar geen van deze verhalen werd in den handel gebracht. Stols is hier dus alleen drukker geweest; de verhalen verschenen in een beperkte oplaag (30 exx. of zooiets) voor den austeur en zijn dus geenszins als ‘reeds gepubliceerd’ te beschouwen. Je zou Vr. zelf nog kunnen schrijven om iets geheel maagdelijks, maar ik heb zoo'n idee dat hij niets anders leveren kan, en in dezen tijd van onnoemelijk veel oude wijven zou ik mij in jullie plaats maar met hier en daar een halfmaagd voor een maagd tevreden stellen. Dat verhaaltje van Sebbedee heeft voor mij anders wel dat ‘pootige’, dat Vlaamsch-opgewekte-in-termen dat ook De Wandelende Jood van Vermeylen af en toe zoo onleesbaar maakt (aangenomen altijd dat iemand het niet gehéél onleesbaar zou vinden) - maar ‘wat wilt gij?’ zooals Vr. zelf zou zeggen; en genieten in Holland de rèchte lezers niet van juist deze frissche kracht? Heb je ook wat gevraagd aan Gerard Walschap, de vader van Adelaïde? Probeer daar ook eens. (Maar het adres is mij onbekend.) Zou je eind Juni, liefst begin Juli, kunnen komen? Ik ga dan misschien met je mee terug naar Holland. Ik heb deze maand wschl. voor een heelen tijd logés: waaronder Slauerhoff, en moet daartusschendoor ook nog voor een paar dagen naar Parijs om afscheid te nemen van Malraux die naar Afghanistan vertrekt. Maar dit loopt alles misschien erg mee, en tegen 20 of 25 Juni ben ik misschien reeds geheel tot je dispositie, zelfs voor bezoeken aan Waterloo. De kwes- {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} tie is dat, gegeven de toestand van mijn moeder, veel logés tegelijk voor haar erg vermoeiend is. Maar ik houd je van alles op de hoogte, en houd jij je, vanaf ± 20 dezer, klaar. Komt Kelk ook niet? In Juli bijv.? Heb je van zijn snoode plannen gehoord om over mij in de radio te praten? Ik moet nu wel op jacht gaan naar een toestel om al die laster in den boezem van mijn familie te kunnen overbrengen. - Het beste met je verhaal. Probeer tòch maar eens een heldendicht op de lieren in je stoelen - wie weet welke wonderlijke harmonieën je eraan ontlokt: zooiets als Cimarosa retapé par Strawinsky. Tot ziens. Met beste groeten, je EdP. P.S. Heeft Kelk je mijn groote plannen, waartoe ik ook jouw medewerking verzocht, niet voorgelegd? 4. 548. Aan V.E. van Vriesland: Amsterdam, 27 juni 1930 Amsterdam, Vrijdagav. Beste Vic, Onmogelijk langer hier te blijven. Ik ga morgen voor 3 dagen naar Scheveningen en kom Dinsdag terug, met het vaste voornemen Woensdag ervandoor te gaan. Waarheen weet ik nog niet, maar zeker Holland uit. Als je me dus ontmoeten wilt, stel dan iets vast voor Dinsdagavond. Anders moeten we maar om de mislukte ontmoeting rouwen. Je verliest er trouwens niets bij; ik ben in géén stemming (al doe ik natuurlijk nog wel mijn best tegenover de enkele menschen voor wie ik iets voel, waaronder zeker jij). Dus schrijf naar Willink of je Dinsdag kan, want vóór dien tijd ben ik hier niet en Woensdag hoop ik vóór 12 uur te verdwijnen. Dinsdag van 2 u 's nm. tot 1 u. 's avonds ben ik tot je beschikking. - O, de Br. heb ik nog bij den drukker terug kunnen halen, goddank. Ik moèt daarmee wachten, pecunia causa. Tot ziens of anders met hartelijke groeten op dit papier, je Ed. {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} 549. Aan C. van Wessem: Amsterdam, 27 juni 1930 Amsterdam, Vrijdagavond. Beste Constant, Ik heb je briefkaart ontvangen en daarna je vrouw ontmoet, hier in Amsterdam, die mij vriendelijk te logeeren vroeg. Toch ben ik verplicht dit af te zeggen. Het spijt mij bizonder, want ik zou op zichzelf graag eenige dagen bij je in Hilversum geweest zijn, maar ik verkeer in omstandigheden die mij alle gezelschapsleven tot een kwelling maken en ben dus ook voor anderen geen gezelschap. Ik ga morgen naar Scheveningen en kom dan zoo spoedig mogelijk nog even hier terug om mijn koffer op te halen - daarna ga ik ervandoor, Dieu sait où; waar het goedkoop en doodstil is. Ik denk, Belgische Ardennen of zoo. Neem me dus niet kwalijk dat ik dezen keer niet op je vriendelijke invitatie kon ingaan - we doen later alles nog wel over - en geloof me, met hartelijke groeten, je EdP. Excuseer me bij je vrouw. 550. Prentbriefkaart 1. aan J. van Nijlen: La Roche, 7 juli 1930 LaRoche, 7 Juli. Beste oude Jan, Sinds gistermiddag zwerf ik hier in de Ardennen. Vandaag en morgen LaRoche, overmorgen Marcour wschl. Ik heb overigens een appartement gehuurd te Brussel: no. 104 Bd Brand Whitlock, dat 15 Juli a.s. vrij komt. Tot ziens! Hart. groeten van je Ed. 551. Prentbriefkaart 1. aan A. Roland Holst: La Roche, 7 juli 1930 LaRoche, 7 Juli. Vergeef me zoo'k met grooten spoed Dit onbestemde hart moest bergen. {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} Wij dede' elkander tòch geen goed: Ik kon uw vriendschap moeilijk vergen Van hen die vechten om uw bloed. Ik laat u liever welgemoed In Bergen. E. 552. Prentbriefkaart 1. aan C. van Wessem: La Roche, 7 juli 1930 LaRoche, 7 Juli. Constant, Aanschouw het schoone land dat me opnam in zijn dreven, waarvoor ik (altijd vòl verstand) mijn zielesmart heb prijsgegeven. Zoudt gij verkiezen stil te sneven aan innerlijken brand, * Constant? EdP. 553. Prentbriefkaart 1. aan A.A.M. Stols: La Roche, 9 juli 1930 LaRoche, 9 juli. Beste Sander, Je briefkaart werd door mijn moeder doorgezonden. Mme. W. 2. schreef mij zelf ook. Zij krijgt - meen ik - drie exemplaren; zend dat dus maar eerst; reclameert ze, dan nog één: dus 4. Maar ik meen: 3. Tot nader en tot ziens. Je E. {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} 554. Aan G. Burssens: Gistoux, omstreeks 11 juli 1930 Beste Burssens, Als de Bock het wil, heb ik niets tegen de publikatie der brieven, 1. dat spreekt. Kijk ze alleen even door, dat niet allerlei onbeduidende kattebelletjes erbij worden opgenomen, dat staat zo suf. Alles wat ik had zond ik jou, - zelfs oudere brieven, meen ik, dan die van Miavoye. Waarom uit die oudere periode ook niet enige publiceren? Zeg de Bock overigens dat je erop gesteld bent dat in het deel brieven althans één portret van Paul wordt opgenomen. Voor het verhalend proza denk ik geheel als jij zelf. Of integraal, of niets. Maar die ‘Gemeenschaps’-mensen zijn misschien niet zó erg als je wel denkt. - Alleen het grote verhaal van Kardinaal Zo-enZo 2. kan er eventueel uit: dat geven we dan als verhaal apart nog wel eens; het is bijna de lengte van een roman. Maar als het enigszins kan dan toch graag de reeds gedrukte grotesken (Ika Loch etc) óók in de bundel, vind-je niet? En laat dan al die flut-uitgaafjes van △ enz. verbranden. Ik hoorde in geen tijden van mevrouw Salti, maar het is mijn eigen schuld, vrees ik. Ik kwam niet tot schrijven; ik had allerlei misère aan het hoofd en was ook nog enige tijd op reis. Vanaf Maandag a.s. is mijn adres: Bould Brand Whitlock 104, Brussel. Werken deed ik ook helemaal niet. We lijken wel uitgepraat. Dertig jaar (zo om en bij), dat is gauw!. Maar misschien komt er nog wel wat. Heb je dat boek Niederland gezien? - gekregen? - van die heer Rudolf Lonnes. 3. Zo ja, zend het mij dan eens ter inzage; of beter, kom mij in Brussel opzoeken, na Maandag. Tot zien, hoop ik. De poot van steeds je EduP. 555. Aan C.J. Kelk: Gistoux, 13 juli 1930 Beste Kelk, Waar blijven de gedichten? Het uur der lezing nadert. Wil je mij omgaand opgeven op wel- {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} ken dag en hoe laat precies UEd. met dezelve aanvangt, en mij event, de regelen uit (of in) het Radioblad zenden, welke UEd. over UEd's dienstwilligen dienaar mocht hebben gepubliceerd? Alles naar Gistoux, ofschoon ik eerstdaags een fraai appartement in Brussel hoop te betrekken. Met hartelijke groeten, UEd's dienstw. dienaer EdP. 13 July 1930. 556. Aan W.A. Kramers: Gistoux, 14 juli 1930 Gistoux, Maandag 14 July. Beste Wijnand, Ik vermoed dat je uit je Münchener drinkgelagen en andere aardsche zwijmelingen naar de Hollandsche onbeduidendheid bent teruggekeerd. Ik verkeerde wèl in gezegde onbeduidendheid, en kwam zelfs aan je deur, maar moest hooren dat ‘meneer uit het land’ was: heel deftig. Ik verkeerde daarna in de Ardennen: buitengewoon lieflijk, maar toch vervelend. En over een weekje hoop ik in Brussel geïnstalleerd te zijn - adres volgt. (Hè?!...) De laatste D.G.W. was inderdaad wel héél erg! En hoe kòm je er bij dien aarts-idioot Premsela over Fransche letteren 1. te laten kwaken? * Wist je dan niet dat die leeraar-Jood Rostand voor een groot dichter, den mede-Jood Maurois-Herzog voor een groot romancier, de gebroeders Tharaud voor een tweelingskomeet, en den anderen mede-Jood-romanfabrikant Kessel voor ‘een der sterke figuren’ van de hedend: Fr. letterkunde verslijt? Après ça, mon cher, on peut tirer l'échelle! Het zij verre van mij te klagen bij wie ook, zooniet bij jezelf, maar joù wil ik wel zeggen dat het gedaas van Premsela's D.G.W. tot een au-bon-marché-bazaartje - neen, tot een straatkiosk maakt. - Maar ik ken je zucht naar ‘veralgemeening’: iedereen moet er eens wat in kunnen zeggen, - dus ga je gang maar en geniet, zoo je kunt, van het resultaat. Iets anders is: mòcht je op mijn medewerking - ondanks het flo- {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} risseeren van al die andere nobele elementen - nog gesteld zijn (want misschien is ook dit onder den invloed der Münchener Brau en den aanblik der korte rokken boven dikke kuiten veranderd) - mag ik dan een flink(!) - groot(!) - artikel, gansch onbeknibbeld, schrijven over het Carnaval der Burgers van Ter Braak? Ik wil je er ook wel bij vertellen dat ik het in één woord voortreffelijk, zelfs schitterend, vind. Heb je het gelezen? je sprak erover met een soort afkeer, in die eetgelegenheid waar wij eens samen van de reebout genoten. * Of was je opinie gebaseerd op een vluchtigen indruk? - Het is, ik verzeker het je (en ik heb geen enkele reden om Ter Braak bizonder welgezind te zijn), eenvoudigweg een der allerbeste boeken uit ‘onzen tijd’. Het verwaarloozen ervan in een letterkundig tijdschrift zou een fout zijn en een stommiteit. (Excusez du peu.) Heb je het misschien reeds aan Houwink gezonden? Ik wou je vragen: als het eenigszins kan, geef mij die bespreking dan. Maar geef mij, als Houwink, recht op 4 of 5 kolom. Dat ‘kort-kort-kort’ is erg mooi; maar voor de Papelagi 2. en de laatste roman van A.M. de Jong. Voor de weinige goede boeken van ons onbeduidend Holland, zijn 4 kolom, en zelfs 6 - en waarom niet 8? - heusch niet te veel! Voilà. Schrijf me naar Gistoux, want mijn Brusselsch adres, dat ik je eig. nu ook al onthullen kan, - n.l. 104, Bould Brand Whitlock (ja! vlak bij Jan!) - is nog niet ‘zeker’. Tot nader. Hoû je goed in Holland, ook zonder Münchener heerlijkheden, en geloof me als steeds van harte je Eddy. 557. Aan J. Greshoff: Gistoux, 14 juli 1930 Gistoux, Maandag 14. Beste Jan, Aty zal je het een en ander van mijn omzwervingen verteld hebben. Wat een gekke geschiedenis eigenlijk dat wij elkaar een volle {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} maand lang zoo kwijtraakten en misliepen! Enfin, eerstdaags liggen we weer in elkaars armen - geestelijk, altijd, geestelijk!!! Vandaag ga ik naar Brussel om het appartement te zien en misschien al te beginnen het te meubelen. Over een paar dagen kom ik eens bij je aan om te zien of je er weer zit. Aty heeft beloofd dat ze ook met meubelen zou helpen. Ik heb een ongeveer volledige ‘slaapkamer’; de rest moet worden ingeslagen. De Ardennen begonnen mij op het laatst - in mijn tegenwoordige omstandigheden - toch erg te vervelen. Ik voelde mij zoo hangende. Laten we hopen dat het in Brussel, vlak bij jou nogwel, beter wordt. Anders geef ik het op. (Het is no. 104, boven de American cleaning). Je hebt bij thuiskomst de Macchiavelli wschl. gevonden en bij de broeders gerangschikt. Wat zeg je van mijn voorstel over de Idioot? Tenzij jij kans ziet mij nog een ex. op dat dunne papier te bezorgen. Sander en Mayer denken dat het finaal uitverkocht is. Bij Simonson is er misschien nog een ex., maar daar kan je toch niet naar toe gaan? - Enfin, als je in de ruil toestemt, koop dan ergens op mijn kosten een Idioot in 2 deelen - dat is dus een importanter Idioot - en nog een ander werk ter waarde van ± 50 fransche franken (prijsverschil). Anders tant pis! dan moet ik zelf verwoed op jacht gaan; het is voor mij natuurlijk van héél groot gewicht, nu dat ik de 2 andere heb op dit dunne papier, en die zijn onvindbaar - of met geen goud te betalen. (Ik kreeg ze indertijd van Simonson.) - Je moet verder lezen: Bringolf (mémoires van een avonturier, gearrangeerd door Cendrars). Een beetje décousu, maar met prachtige blzn. Verschenen ‘Au Sans Pareil’. Verder, vooral: Het Carnaval der Burgers van Ter Braak, dat werkelijk schitterend is 1.; met Schuim en Asch wel het beste Holl. prozaboek van den laatsten tijd. Ik heb Wynand gevraagd het te mogen bespreken (die goede Wynand voelt er, moet je weten, niets voor!) Nu, oude Jan, tot ziens! Een ‘voorbarige’ poot op papier van je Ed. Wie heb je in Holland nu ontmoet behalve Vic Vriesland? Jany? Jacques? Slau? En wààr? En nergenss Nicolaas (...) Sloot? den directeur van het Critisch {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} Bulletin? den man met den bezem? den verdelger van het koffyhuis? 558. Aan J. Greshoff: Gistoux, 16 juli 1930 Gistoux, Woensdag. Het is toch een aartsezel, die Defresne, 1. en wat hééft de man een moeite om uit zijn woorden te komen! En dan die overeenkomst tusschen Deemoed en Wandeling zonder Maan (als er één ding is in Parlando dat door jou beïnvloed zou kunnen zijn, is het Het Huis, maar dat heeft de sufferd niet gezien) - en wat is er, afgescheiden van mijn rehabilitatie, van jouw ‘verpeste adem’ - die immers zoo schadelijk was voor Jan van Nijlen - overgebleven?? Il me semble, cher ami, que nous avons été réhabilités ensemble! Ik denk dat Vic Vriesland in een verloren oogenblikje zijn vriend Guus een gesoigneerde uitschijter (zij het au ralenti) verkocht heeft. En Guus executeert zich (zij het du bout des dents, en met ietwat weerbarstige tong.) Wat is dat allemaal toch ridicuul! En die plechtigheid, waarmee het gebeurt! Ik heb Jany een pracht van een brief geschreven; het einde was in Elysium-toon!.... 2. Ik hoop nu maar gauw in Brussel te zijn. Die installatie zal nog het noodige naloopen etc. vereischen. Misschien kom ik heusch daarvoor een paar dagen bij jullie logeeren, als dat werkelijk kan; in elk geval ben ik je voor de invitatie heel dankbaar. Tot nader. Misschien zie je mij nog vóór, of even nà dezen brief. Je Ed. P.S. - Kelk leest over mij Zondag a.s. (20 Juli) in Hilversum: om 2 uur; van 2 tot half 3. Ik denk niet dat ik ervoor naar Brussel kom. Reken, als je luisteren gaat, het tijdsverschil uit: is het 20 min. vóór of nà? {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} 559. Aan H. Mayer: Gistoux, 18 juli 1930 Gistoux, Vrijdagavond Beste Henri, Van Jan gehoord dat je weer terug bent. Ik heb je aanwezigheid in Den Haag erg gemist; en nu, om het contact te hervatten, heb ik meteen een vervelend zaakje voor je: n.l. ik zend je vanuit Gistoux (waar ik voor twee dagen logeer) 2 pakken bevattende allerlei boeken waar ik eig. geen raad mee weet en die ik niet naar Brussel wil meenemen; ik voeg daarbij het onlangs bestelde Gösta Berling. Alles bijeen 7 dln. geloof ik (de pakken zijn al dicht). Zie of je het gebruiken kunt, neem van mij over wat je overnemen kunt en schrap het totaal dan van de rekening. Laat mij daarna die rekening dan sturen, naar mijn nieuwe adres: Bd Br. Whitlock 104. En schrijf mij daarheen; laat eens hooren hoe je het gehad hebt op reis en hoe je Den Haag hebt teruggevonden, vermagerd of blozend, etc. Ik ben nu eindelijk zoowat door alle installatie-weeën heen, want als je er zit is alles nog lang niet afgeloopen! Nu, tot zoover voor vandaag; dit is maar een welkom + geleidebriefje. (Mijn pen doet raar en maakt mij ‘nerveus’, ik moet het bovenstuk er telkens inschroeven en het loopt er even hard weer uit.) Een hand dus van je E. Tracht de boeken die je niet over kunt nemen voor mij te verkoopen. Maar iedere prijs is mij goed. P.S. - Kan je mij een uitgave van Frank Rozelaar bezorgen, apart, een 1e of 2e druk dus? Graag zoo spoedig mogelijk; en dank! - Desnoods ook een ‘eerste druk’ van de ‘blauwe editie’, die waarvan het papier nog goed is. Dus in het deel Proza Gedichten. Maar liever het andere. 560. Aan C.J. Kelk: Gistoux, 21 juli 1930 Gistoux, Maandagmiddag Beste Kees, Ik heb gisteren, bij den dokter van dit dorp, ‘middels’ een ietwat krachteloos radio-toestel, je lezing aangehoord; natuurlijk met een blos van bescheidenheid op de bolle koonen; - het was heel mooi, {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} heel raak soms, heel instructief en heel divertissant beurt om beurt. Afgescheiden van dit alles, apprecieer ik het vooral dat jij zoo over mij loskwam, waar je nu niet precies a public man bent en eerder van een onafhankelijk, Potgieteriaansch, karakter. Met al deze woorden zeg ik je dank en druk je hartelijk de hand voor je kleine manifestatie. Het zal jouw schuld niet zijn als ze mij in een behoorlijk Nederlandsch pension nog een kamer willen verhuren, en wat het kritisch gedeelte van je lezing betreft (vanaf de bespreking van Bij Gebrek aan Ernst tot aan het voorlezen van De Harde Dood), dat verdient alleszins nog eens in drukletters gebracht te worden, in De Vrije Bladen of elders. 1. Er staan, voor zoover ik er zelf over oordeelen kan, en daargelaten dat je mij geen enkele keer op de vingers hebt getikt (wat een behoorlijk reviewer toch zichzelf verplicht is te doen) eenige zeer scherpe karakteristieken in: o.a. het samenvattend oordeel over B.G.a.E. en het verschil tusschen dien bundel en N.V.; het naar voren brengen van het Hilarion 2.-portret als karakteristiek voor den (verborgen) auteur; de uitstekende uitleg, in verband met al het andere, van den titel Poging tot Afstand; en last not least, de wellicht àl te lovende, maar m.i. toch rake, beoordeeling van den toon en den aard van Het Gebed bij de Harde Dood. (‘Niet de mystieke, maar de physiologische Dood’, etc.) - Bref, het zou mij een groot genoegen zijn de essentieele punten van je lezing nog eens ergens te kunnen lezen. Als je de voor te lezen gedichten er uit bliksemt en den tekst hier en daar nog wat wijzigt, is het artikel klaar, vind-je ook niet? Of zou je, voor een publicatie, nog wat aan den ‘toon’ willen veranderen? Hoe is het nu met je bundel? Wacht je misschien omdat er nog wat bij komt? (Die vier of vijf gedichten van 1930 wijzen daar misschien op.) In dat geval, mag je voor mijn part nog gerust wat wachten. Ik blijf je aanraden den bundel chronologisch in te deelen: de 2 gedichten van '25 en alle van '30 achterin; - en dat curieuze gedicht van ‘Ik zag... ik zag...’ niet wegdoen. Het kan heel best bij die ‘hemelen-duivel’-fantazietjes. - Hoe het zij, zend mij alles zoo spoedig mogelijk op, dan kan ik probeeren het met Stols in orde te brengen. Ik denk eind volgende week, anders zeker Maandag 28 dezer, in Brussel te zijn. Slau vertelde je misschien dat ik een appartement huurde, 104, Boulevard Brand Whitlock, in een van de aardigste (helderste) buurten van Brussel. Ik ben druk bezig het te meubelen - voor zoo- {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} ver de eeuwfeesten der Belgische onafhankelijkheid mij dat niet beletten. (‘Ça se fête dégueulando.’) - Wanneer ga je met Suzy op reis? wanneer had je gedacht in Gistoux te komen logeeren? In Augustus bijv. zou dat nog best gaan (voor een dag of 4, 5, langer durf ik het je niet voorstellen - want ik logeer dan mee; ik logeer hier nu ook!) Kom anders, op doorreis, in ieder geval een dag of wat in Brussel, dat zou heel gezellig kunnen zijn. Laat spoedig wat van je hooren. Met hartelijke groeten, je E. 561. Aan J. Greshoff: Brussel, 21 juli 1930 Beste Jan, Kan je mij een 100 frs. leenen tot morgen? Ik kreeg gisteren van mijn moeder Hollandsch geld, maar moet nu thuis blijven om op Pia te wachten en vanmiddag is die verdomde lappenparade 1. weer aan den gang - (en zijn de banken wschl. gesloten). Ken je een mooi, deftig - (latijnsch?) - woord voor menschen die absoluut niets weten, zooiets als ignares in het Fransch? Of voor menschen die van voren niet weten dat ze van achteren leven? Schrijf dat dan even op * Doe het geld in een enveloppe. Tot ziens. Je Ed 562. Briefkaart aan J. van Nijlen: Brussel, 30 juli 1930 Brussel, Woensdag. Beste Jan, Ik zit nu in Brussel: 104, Bd Brand Whitlock (2e étage) en hoop {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} je spoedig hier te zien. Kom met Griet op een avond eten; neem dan een taxi en herbezorg mij het valies met schatten - of zijn het er twee? - dat nog altijd bij je is. Vind je dat geen goed idee? Begin volgende week is mij het liefste; Zondagavond is ook best. Dus vanaf Zondag kijken S. en ik met spanning naar jullie uit. Het zal mij een groot festijn zijn je weer te zien. Tot spoedig! van harte je Ed. 563. Briefkaart aan W.A. Kramers: Brussel, 2 augustus 1930 Brussel, Zaterdag. 104 Bd Brand Whitlock. Beste Wynand, Veel dank voor het knipseltje 1.. Wat zou er van mij worden als ik jou niet had om af en toe voor zoo'n opwekkertje-uit-de-krant te zorgen? ik vraag het mij af en ben je dankbaar. Het blijkt meer en meer, overigens, dat alles terecht komt, dus ik in Nederlandsche ongenade: Borel, Coenen, Houwink, alles doet even superieur-misprijzend. De laatste analyseerde mij zelfs uit mijn ‘voortdurende herdrukken’, om met Freud's hulp tòch tot een alleszins bevredigende conclusie te komen. Als hij hiermee voort wil gaan (in D.G.W. bijv. over Nutteloos Verzet) geef jij hem dan eenige nadere bizonderheden, voor de variatie: b.v. een lijstje van het soort dassen dat ik draag; mijn voorliefde voor zoete likeuren of zoo? Nu, tot nader! Nogmaals dank en de vriendenpoot van steeds je E. 564. Briefkaart aan G. Burssens: Brussel, 4 augustus 1930 Brussel, Maandag. Beste Burssens, Dank voor toezending van het boekje, dat ik je spoedig terugzend. De vertalingen zijn meestal zeer goed, voor zover ik erover kan oordelen, maar de keus laat toch alles te wensen over en geeft volstrekt geen volledig, en zelfs geen goed beeld, van de Nederl. literatuur. Vind je wel? Zijn keuze uit Paul is bijv. treurig; evenzo uit Slauer- {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} hoff, van wie alleen Larrios tot het werkelik goede werk behoort. Ik heb zo'n idee dat hij zich teveel heeft laten leiden door wat gemakkelik te vertalen was. 1. Hoe staat het nu met de plannen van De Bock? Tot nader; met een hand steeds je EdP. 565. Briefkaart aan W.A. Kramers: Brussel, 8 augustus 1930 Brussel, Vrijdag. Beste Wynand, Dank voorde bestelling; ik begin vandaag of morgen aan het artikel 1. en zal trachten het zoo klein mogelijk te houden. Ja, laat de voorzichtige en weldenkende Roel zijn psychiatrie dan maar zonder hulp beoefenen. Alleen, ik vrees dat zijn waardeering voor Slauerhoff ook erg tam en voorzichtig zal zijn; want vergis je niet: dat jongemensch schrijft niet onaardig kritisch proza maar is een streber die graag het gevestigde (de ouderen die te paard zitten) looft en het opkomende wegduwt. Mocht zijn artikel zoo uitvallen als ik het voorzie, mag ik je dan nu al vragen mij een plaats te geven voor een algemeen beschouwend artikel over de ‘figuur’ Slauerhoff van mij? Ik voel mij weer loskomen en zou dien Borel ook graag wat schudden. Nu, tot nader. Steeds je Ed. 566. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 11 augustus 1930 Brussel, Maandag. Beste Vic, Ik heb er - zelfs na den verkregen ‘afstand’ - het land over in dat ik je dien middag dus op me heb laten wachten; ik heb er nog wel alles voor gedaan om je tijdig te bereiken. * Maar après tout is het je eigen schuld, want hierbij een stukje enveloppe van den brief waarin je mij dat rendez-vous gaf en dien ik, na terugkeer uit Scheveningen, {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} bij Willink vond, mèt het telegram dat mij zoo hals over kop terugriep. Een volgende keer zoek ik je zeker op; trouwens, ik heb het alleen uitgesteld omdat ik eerst niet zeker wist waar je woonde en omdat ik bovendien dacht zelf nog een heelen tijd in Holland te blijven. Er was zelfs sprake van dat ik een tijdje naar Bergen zou gaan, dan weer wat in Amsterdam terugkomen, etc. Maar alles is tegengevallen, behalve het verblijf bij Slau, die zich in deze omstandigheden werkelijk als een voortreffelijk kameraad heeft leeren kennen. 1. Nu ben ik weer ‘geïnstalleerd’, is alles weer zoowat ‘gearrangeerd’ - en ben ik er au fond, hoewel rustiger, niet bizonder tevredener om. We zijn lastige schepsels van den Papa van den Here Jezes! Soit.... Met jou gaat het dus ook allesbehalve schitterend en van binnen en buiten wschl. oneindig beroerder dan met mij. Ik wou dat ik iets voor je kon doen, en mocht dat misschien zoo zijn, schroom dan niet het mij precies te zeggen. - Hoe iemand uitsluitend van zijn pen kan leven, in Holland, is mij een raadsel. Wel las ik eenige stukken van je in de N.R.C. (over Daan Boens, God van Collem, een Vlaamsche juffrouw De Lannoy, meen ik, en last not least een buitengewoon goed stuk over Theun de Vries). Je bent werkelijk de éénige persoonlijkheid, lijkt mij, in dat consciencieus-literaire blad, en daarom gaat het mij eigenlijk aan het hart, je afgedrukt te zien naast den voorzichtigen en ‘politischen’ Houwink, den wauwelenden A.v.W. (wie is dat?) 2., den Olympischen magister Hopman en den abjecten kontlikker Premsela. (Deze laatste heeft een ‘Open Brief’ van mij te goed, 3. met complimenten over de vele heerlijke ontdekkingen die hij doet in de Fr. literatuur; wat zal die man een correspondentie hebben met al de ‘chers collègues’ die hij in ons land aan den man moet brengen! ik word onpasselijk als ik er aan denk. Zijn tong moet, als bij geroutineerde lesbiennes, met minstens een decimeter zijn verlengd.) Het beste met De Verloren Zoon 4.; moge hij voor stampvolle zalen gaan en jou een berstensvolle buidel bezorgen;je verdient dat meer {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} dan bijna ieder ander. Laat het ms. van Reinald dan maar liggen (de kwestie is dat 1o. Bouws het wou lezen; 2o dat ik er 2 paragrafen bij wou schrijven, maar dat kan later ook) - wil je alleen Coenen eind van de maand aan zijn belofte herinneren, want hij is geweldig onverschillig en mij bovendien niet welgezind, zooals uit zijn zure scheet over Nutteloos Verzet 5. blijken moet, denk ik. Nu, beste kerel, tot nader! Een ferme poot van steeds je Ed. 6. Met mijn tegenwoordige omstandigheden kan ik er vooreerst niet aan denken Br. uit te geven. Maar we kómen er op terug! 567. Briefkaart aan G. Burssens: Brussel, 12 augustus 1930 Bruxelles, Dinsdag. Beste Burssens, Maak je niet bezorgd als het Duitse boek niet terug is; Greshoff zag het hier liggen en nam het mee; hij schijnt het erg te bestuderen; maar vroeger of later zendt hij het door, daar zal ik wel voor zorgen. Kom mij hier eens opzoeken, maar schrijf dan wanneer ik je verwachten moet. Van de Gare du Nord brengt de 90 je tot vlak voor de deur. - Iets anders: heb je nog enige nrs. van Avontuur? zo ja, zend dan een komplete reeks (1-3) aan: E. Bouws, Zeekant 110, Scheveningen. Tot nader, en bij voorbaat dank. Steeds van harte je EdP. Van die brieven 1. hoor ik dus nog? 568. Briefkaart aan G. Burssens: Brussel, 14 augustus 1930 Brussel, Donderdag. Beste Burssens, Net had ik je geschreven om je over het uitblijven van Niederland gerust te stellen, of je schrijft dat je het al terug hebt. Greshoff is er dus gauw mee klaar gekomen. - Neen, de landschapjes uit Slauer- {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} hoff's Oost-Azië * zijn niet onaardig, maar beschouwd als bij- en zijkantjes van zijn grotere werk; zo apart heeft het niets om het lijf. En Larrios is goed vertaald, maar geeft toch niet, geloof ik, de eigenaardige bekoring weer van zijn proza. - Ik neem Goris alias Gijsen te pakken in de volgende D.G.W. over een inepte bespreking (welwillend overigens) van Sl.'s bundel Saturnus. 1. - Dat tijdschrift van die ‘Brusseleren’; neen, liever niet. 2. Vechten is goed, maar ik doe het liever alleen, dan met bepaalde ‘kameraden’. Kom mij spoedig eens opzoeken! Tot nader. Je E. 569. Aan W.A. Kramers: Brussel, 14 augustus 1930 Brussel, Vrijdag - of neen, Donderdag, geloof ik. Beste Wynand, Het is onvergeeflijk van mij dat ik je niet eerder schreef geen moeite te doen voor dien Marmelstein. Ik heb dat werk 1. gekocht en het aan Slau doorgezonden, met het verzoek een stuk te schrijven, niet bepaald over het boek, maar naar aanleiding van de opstellen erin over Rimbaud en Loti. Hij zou het doen - voor welk blad staat nog niet vast; misschien stuurt hij het jou wel. - Het adres van Vic Vr. is: Koninginneweg 133 boven, Amsterdam. - Nijhoff kan mij op het oogenblik in optima forma gestolen worden. Hij heeft niet alleen die rotrommel van zijn vrouw in De Gids gezet, maar het tooneelstuk van Slau over Coen 2. weggemaakt; zegt dat hij zich niet herinnert aan wien hij het verzonden heeft en zelfs òf hij het wel verzond, maar dat hij het niet vinden kan, enz. En dat, na zelf een Vliegende Hollander te hebben ‘gecreëerd’ van het kaliber dat je kent! Dat stuk van Heyting 3. heb ik met genoegen {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} gelezen; het is niet gehéél juist - over het punt van uitgang zou te strijden zijn - maar ik vind het uitstekend dat het geschreven werd tusschen al het andere geflikflooi door, en het is, wat de feiten betreft, alleszins instructief. - De ‘Goriade’ kreeg ik gisteren en beijverde mij hem je direct terug te zenden; die heb jij dus nu, of die heeft de Hollandia-drukkerij. Nu, tot nader. Steeds van harte je E. Aan Ter Braak wordt gewerkt. 570. Aan H. Mayer: Brussel, 15 augustus 1930 Brussel, Donderdag, of liever Vrijdag. Beste Henri, Ik maak van mijn slapeloosheid gebruik om je punt voor punt op je hartelijken en gezelligen brief te antwoorden, dien ik vanmorgen ontving. Het is half 4 's morgens en de slaap schijnt voor vannacht heelemààl weg te blijven - dus... ‘Definitief’ is deze inrichting inderdaad alleen in zoover aardsche dingen dat kunnen zijn. Dat is een troost. Het gevoel heb ik anders wel. Nu de strijd een beetje voorbij is en het eigen milieu bestaat, comfort inbegrepen, heb ik het soort ontevredenheid dat mij bekruipt zoodra ik mij door mijn eigen ‘welbehagen’ voel omgekocht, gesust, gekoesterd en wat dies meer zij. Alles lijkt nu zoo mooi ingericht, dat het geheel iets krijgt van een mausoleum. Enfin... Als ik nu maar tot werken kwam, kikkerde ik weer wat op. Soms denk ik dat het komt. En wat zal ik anders doen dan, met zooveel gratie als mij mogelijk is, afwachten? ‘En alle deze dingen zullen u...... 1. Ik heb mij opgelegd een stuk te schrijven over het Carnaval van Ter Braak, en over Slauerhoff als figuur, ‘tot op heden’ dus, en ‘door de tijden heen’. 2. Maar ik wou dat er wat loskwam voor den roman dien ik mij nog steeds voorgenomen heb ééns te leveren, en waarvan altijd nog maar het 1e deel klaar ligt; ik hoor: bij Coenen. * {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat gedicht Voor S. schreef ik dezen winter, gedurende die mislukte reis, in Lugano. Het is zoo'n gedicht dat je ‘bij de gratie Gods’ krijgt, dat je zonder inspanning schrijft, met nauwelijks één doorhaling. Het is gek, maar bij mij zijn dat doorgaans de beste. De Harde Dood werd ook zoo geschreven; zoo van binnenuit gedicteerd. ‘Inspiratie’, zeggen sommige menschen. Ik geloof daar-aan, maar vanuit onze eigen (onderbewusten) mensch, sedert lang rijp voor zoo'n manifestatie, en die dan de harmonie bereikt met onze bewuste - geëxalteerde - faculteiten. Anders niet. Van dicteerende geesten moet ik weinig hebben. Ik zou die hulp afwijzen, als het aan mij lag. Je beschrijving van Z. Duitschland doet mij watertanden. Misschien trek ik daar ook nog eens heen, als er betere tijden aanbreken. Vooreerst kom ik wel niet van hier, dat voel ik; en met deze nieuwe manier van leven heb ik ook veel minder zakgeld en moet ik absoluut zuiniger zien te leven. Vandaar ook dat ik mij vooreerst ook wel in mijn boekenliefhebberij zal moeten beperken en de zusjes 3. maar de zusjes laat. Bezorg mij dan maar die kleine uitgave van de Poems; als die er tenminste goedkoop bij is! Ik ben benieuwd te zien hoe groot mijn rekening is en zal trachten die begin volgende maand de wereld uit te helpen. Ja, ik zal van Heine dat Buch Legrand eens probeeren. Maar de schuld ligt niet aan hem, maar aan mij! ik ken nu eenmaal geen Duitsch! Jan sputtert altijd erg tegen Heine (weet je dat?), ik niet; ik heb het gevoel dat ik erge goede vrienden met hem zou worden, als zijn taal mij maar wat beter làg. Tusschen haakjes, wat is ‘trouwen’ in het Duitsch: verheuraten? (met een u, of met een i?) Antwoord hierop. Met die Shakespeares is het een ellende. Die uitgave van Dent (de groote Temple) 4. heb ik nog, maar die bevalt mij tenslotte niet. De bladspiegel is onrustig, de druk eigenlijk niet prettig, er is te veel rood op iedere bladzij, enz.... Die Oxford-editie is prettig gedrukt, maar slecht, niet egaal, en het papier is beroerd. Jammer dat daar nu niet een betere uitgave van bestaat zonder dat je in die ‘Dünndrück’ vervalt. Doe je best iets goeds voor me te vinden. Slauerhoff zit niet voor zóó lang in Spanje: begin of half September is hij wschl. weer in Holland terug. Waar hij zich vestigen gaat {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} is voorloopig onbekend, maar eerder in Den Haag dan in Arnhem; of misschien weer varen. Hij probeert nu een beetje geld te verdienen met stukjes schrijven voor de bladen, maar hij is daar eig. ook al de persoon niet voor. Een ‘lastig zeeschip’, maar met een ster aan den horizon, en soms (zooals nu) zelfs in den mast. Kom, ik laat het hierbij. Weet je dat ‘Pom’, tot nader order, de copy van Slau's drama van Coen heeft weggemaakt, waar ik in mijn ellende ook nog zoo bloedig aan gepeuterd heb? En het fraaie is dat Slau er een opvoering, en de daaraan verbonden duiten, bij verliezen kan. * Een fraaie geschiedenis in alle opzichten; ik zou mij vooral fraai voelen als ik Pom was! En die is ook zoek, zegt men, met zijn vrouw ergens in Frankrijk. Ik hoop voor hem dat hij haar niet tè veel helpt met het prul dat nu al 3 maanden lang in De Gids geholpen is 5.: bij zulk geschrijf van cosmopolieterig-doende houten-Klara's-met-ideeën-over-saphisme-en-pederastie voel ik mij een bewonderaar worden van het genre Boudier-Bakker. God-god, wat een rotrommel! wat een vooze flauwe kul, opgelapt met wauwel-Engelsch en defectueus Fransch. Dat iemand Coen wegmaakt is zonde, maar dat iemand Coen wegmaakt na zóóiets onder gejubel te hebben ingehaald is een doodzonde. Och wat: ‘doodzonde’! Is een pleefiguur. Nu laat ik het heusch hierbij. Mocht jij Pom's adres weten, schrijf het dan even aan E. Bouws, Zeekant 110, Scheveningen, die met de nasporingen van Coen en Pom is belast. Tot nader en een ferme hand van je E. Ik woon niet vlak bij Jan van Nijlen, maar op tien pas van Jan Greshoff! - Als je eind van de maand komt vind je me zeker hier. Waar zou ik anders zijn? 571. Aan A. Roland Holst: Brussel, 15 augustus 1930 Brussel, 104, Bd Brand Whitlock Vrijdag, Maria-hemelvaart. Beste Jany, Dank voor je brief die mij uit G. werd doorgezonden. Ik zit nu {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} al ruim 14 dagen met Simone hier in Brussel, alles is rustig en misschien kom ik spoedig weer tot ‘literaire productie’, zooals jij zegt; het leggen van literaire eieren in dit nieuwe nest. Het komt, of het komt niet; en het leven - het LEVEN, dat Marsman en jij niet gekleineerd willen hebben - gaat rustig voort en blijft even kleurig, boeiend, meesleepend en wat dies meer zij. Een zekere dosis zelfverneukerij is noodig, dat zweer ik ook. Wij hebben o zoo prettige ontmoetingen in allerlei café's: hier ook. Daarbij komt dan: de Vriendschap, en soms - schrik niet en zie naar Slau - de Liefde. Blijstra zal het wel ‘zalig’ gevonden hebben, niet alleen jou, maar ook nog Marsman te ontmoeten. Die arme kerel was tot dusver zoo èrg gespeend op levend-literair gebied. En je kan wat tegen zijn ‘richting’ hebben, maar talent heeft hij toch evenveel als de meeste anderen van zijn leeftijd; denk maar eens aan het proza van de andere ‘jongeren’. Ik voel wat voor zijn ongewild droge psychiaters-stijl en verwijt hem alleen dat zijn personages niet eens levende teekeningen worden, zooals jij zegt dat ze bij mij zijn, maar een soort opgeteekende mentaliteitjes blijven, tot dusver tenminste. Hij kan daar wschl. niets aan doen; tòch is zijn manier van schrijven mij liever, want persoonlijker, èchter, in één woord, dan het proza van den zooveel knapperen Marsman (Penthesileia op z'n Jany'sch, Campo op z'n Slau'sch, Bill op z'n Robbersch, le tout tant soit peu verbeterd op z'n Cendrarsch.) En die heroïsche liefde voor het Leven, van Marsman, heb ik tot dusver ook alleen nog maar in theorie mogen bespeuren: ik heb liever iemand die weet dat hij geen held is, dan iemand die voortdurend op zijn program zet dat hij een held zal zijn en dat mèn een held ‘heeft te zijn’. Pish! en 1000 × literatureluur. Blijstra had psychiater moeten worden, maar Marsman, afgescheiden van zijn dichterlijke kwaliteiten, is een professeur d'énergie met griezelig kleine balletjes. Overigens heb ik eigenlijk niets meer tegen hem; mijn ‘haat’ is geweken, want hij viel mij, die ééne keer dat ik hem zag, als mensch mee (ik had mij wschl. ingesteld op een arroganter smoelement) en, verder, neem ik hem ook niet meer au sérieux. * Een goede kerel, après tout, daar ben ik ook vrijwel zeker van, en zonder twijfel wat properder dan die aartslul van een Anthonie Donker, achteraf beschouwd. {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} Over de Van Eycks en zoo zwijg ik, zijnde met deze afdeeling van de levende letteren niet bekend. Ik hoop dat ze het je toch van alle kanten gezellig zullen maken; gezelligheid is immers ook een groote factor van het boeiende Leven. Zeebaden, tennis en grammophoon, weinig conversatie, veel vrouwelijk schoon. Als dit laatste niet van mevrouw Van Eyck komt, dan van haar vriendinnen, in Godsnaam! En laat Van Eyck begrijpen dat je meer dan je bekomst hebt van literatuur; - ik heb er eigenlijk een zwaar hoofd in, als ik bedenk, dat die meneer met mij te vergelijken is, en vergeleken werd op dat gebied. * Enfin, sterkte, en blijf aan het Leven gelooven, dan kom je tòch wel over alles heen. ** Niet het Leven is klein, maar wij zijn het, beste Jany, als wij het Leven niet groot kunnen zien. Zooals die meneer Cassius zei: ‘The fault, dear Brutus, lies not in our stars, but in ourselves, if we're underlings.’ 2. Zóó - is - het. Ja, Slau, zegt men, trouwt positievelijk in September. Hij heeft de absolute zekerheid dat hij - hoe zal ik het zeggen? - het Leven in Darja, Darja in het Leven mint. Met zoo'n zekerheid kan men zelfs trouwen, en de leiding van de kunst-en-letteren-rubriek van de Nieuwe Arnhemsche Crt. 3. wordt daar een spelevaart bij. Bovendien is het zoo erg niet: hij schrijft die rubriek vol, geloof ik, maar de rubriek is zéér klein en barst al onder het zaad van één directeur-medewerker. Even weinig erg, is voorloopig die tijdschrifthistorie van hem, Ter Braak en mij; er is zelfs erg veel kans dat deze voorloopigheid zich bestendigen zal; in ieder geval bestaan er tot dusver niets dan plannen - naast een voorzichtig polsen, informeeren, etc. van den reeds meer genoemden Everard Bouws. Het geheel is een luchtkasteel van Bouws, waaruit hij misschien een tuinmanshuisje optrekt; Slau weet er zelfs, voor zoover ik weet, niets van; het is mij dan ook een raadsel dat het bericht, en in zoo positieven vorm, al tot jou doordrong! (Holland, of deszelfs literair gebied, is klein.) Je vraagt of ik geloof aan ‘de behoefte’ van zoo'n tijdschrift. Voor ‘het Publiek’, neen. Dat is voor eens en voor goed verdeeld in twee groepen: de eene vindt zijn behoefte vervuld in De Gids, de andere in De {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} Groene. En wat zelfs ònder ‘het Publiek’ staat, zwelgt in Het Leven 4. (niet het Leven van daarstraks, maar dat in een geel omslag, dat een dubbeltje kost, of iets meer, aan de stations). Voor een publiek(je), ja. Maar het zal wel op niets uitloopen, want voor deze zwakke behoefte zorgen De Vrije Bladen, onder de vruchtbaarste leveranciers van Jong-Holland, als daar zijn: Marsman, Van Wessem en Binnendijk. - Voor ‘òns’ nu: Bouws, mij, en 4 of 5 anderen, is de behoefte schreeuwend aanwezig: wààr moeten n.l. Slau en ik - om een voorbeeld te geven - onze copie onder dak brengen? De Gids? die is, op dat gebied, overmeesterd en gevioleerd, zou men zeggen, door de gade van Nijhoff, en Coen, waar wij beiden zoo ‘bloedig’ aan gewerkt hebben, is door mijnhéér Nijhoff, niet alleen uit dit blad, maar misschien wel uit de wereld gewerkt. (Hij vertelt, naar het schijnt, met beminnelijke nonchalance dat hij niet meer weet aan wie hij het zond, en eigenlijk zelfs niet òf hij het überhaupt wel verzond; maar thuis ligt het niet - en ‘sur ce’, reist hij af naar het genie van mevrouw, in Frankrijk.) Zeg jij het nu eens: wààr moet Reinald Godius optreden, wààr Coen, als hij terecht komt, wààr de groote roman over Camoëns, waar Slau misschien binnen het jaar van bevallen zal? In die Vrije Bladen van 2 vel met opgeblazen letter? Als De Gids niet open staat, is er nog alleen maar Groot-Nederland, waar de zure heer Coenen je een jaar laat wachten voor 2 of 3 versjes, dus waar je een jeugdroman in zou kunnen zien verschijnen, op het oogenblik dat je van het Leven afscheid neemt met een spierwitte baard. Men zou haast zeggen dat de meesterwerken in verhalend proza als paddestoelen verrijzen in Holland. Als ik denk aan het enthousiasme waarmee Nijhoff mij zoowat een nieuwe aera aankondigde met het boek van zijn vrouw en dan kijk (met één oog kijk, want lezen kan ik het niet meer) naar de eindelooze rotrommel, die je dan wordt voorgezet. Bij het geklawieter van zóó'n onvervalschte houten Klara die voor cosmopolitisch-mondaine tracht door te gaan, dank zij een mondjevol slap Engelsch en defectueus Fransch en een paar toespelingen op saphisme en pederastie, voel ik mij een vurig bewonderaar worden van Ina Boudier Bakker. Alweer: leve de limites, maar ‘echt’! Nu heb ik 4½ blz. geschreven, en moet nog op je laatste vragen antwoorden. Hoe ik het maak? Ik geloof, eigenlijk heel goed. Mijn moeder? Ik geloof, voor haar doen eigenlijk ook uitstekend. Bij af- {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} wezigheid van Simone is Ina nu het hoofd dat de klappen krijgt, overigens is Gistoux, op het oogenblik, wat het misschien al lang had moeten zijn: een verzameloord van oude dames. Daar woont nu een tante Pauline uit Amsterdam, een spiritistische mevrouw, eenvoudigweg genaamd Meyer, en de 72-jarige dienstbode van dezelve, die een niet geringe rol schijnt te spelen in het Leven, zooals zich dat voor deze kring voordoet. Verder is de trap nu ‘omlijst’ met mooie bruine tegels, wat een vorstelijk gezicht is, en neef Herbert loopt overal rond en parfumeert het heele huis met een sterke geur van echte Herve, dewelke van zijn voeten opstijgt en het leer van zijn schoeisel gemakkelijk doordringt. Nu nog wat over de andere kennissen? Eef en Minnie zijn te St. Idesbalt aan zee, Jan schrijft zich blauw om maandelijks fl. 100. te verdienen, die hij in Indië is kwijtgeraakt, Hellens zit met vrouw en kroost in het Pension Château des Roses te Gistoux en leest niets dan gemeene boeken uit mijn (teruggekeerde) erotische bibliotheek, Jan van Nijlen moet eerstdaags verhuizen maar is niet verder kunnen komen dan de hoek van zijn tegenwoordige straat, Sander is, zooals je weet, luitenant, en ik twijfel niet of hij zal een toonbeeld zijn van heroïsche digniteit. Ik geloof dat ik aan het eind ben van mijn rolletje. Dus nogmaals mijn beste wenschen voor dezen literairen zomer te Bergen, vergeet niet mijn complimenten te maken aan den schepper van den Vliegenden Hollander en den verdelger van Coen, als je hem ziet, en geloof mij, met een hand en vele groeten van mijn wederhelft, steeds je Ed. 572. Aan H. Mayer: Brussel, 16 augustus 1930 Brussel, Zaterdag. Beste Henri, Dank voor de toezending van mijn ‘nota’, waarop dus maar 9 florijnen (en eenige cents) voorkomen, die begin volgende maand nog wel zullen worden gevonden. Dank ook voor het lijstje van die Shakespeare-deeltjes; edoch, 1o. de lijst is nog lang niet compleet; 2o. er staan wèl allerlei noten bij, ofschoon ‘brilliant’ en ‘brief’; 3o. het formaat schijnt klein te zijn (Fcap 8o.), want er wordt in de recensies voortdurend gesproken van een ‘pocket edition’; en 4o de prijs is {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} niet gering! Ik wacht dus liever op iets anders, meer in het genre van de 3-deelige Oxford-uitgave. Eef Lidth heeft een heerlijke Shakespeare-uitgave in 12 dln., 1. heel wat beter gedrukt dan die van Dent. Als hij van St Idesbalt terug is, zal ik eens kijken wie er de uitgever van is; misschien vind je dan nog wel een 2e handsch-exemplaar. * Iets anders. Wat kost de uitgave van Gautier's Emaux et Camées van Nypels? 2. Als het niet duurder is dan fl.5.- wil ik die wel hebben. (Altijd naar Gistoux zenden.) Ken je anders een andere goede uitgave, niet al te duur? Ik had er vroeger een van Ferroud, 3. met allerakeligste plaatjes; ik kocht het werk voor 20 frs. geloof ik, en verkocht het spoedig weer; nu kost het even 200 frs. minstens! Het is te dwaas om los te loopen. Enfin, doe je best voor Nypels of iets anders. Met hartelijke groeten, steeds je E. P.P.S. - Daarnet bericht ontvangen dat Coen terecht is. Door Nijhoff aan Darja gezonden, en daar blijkbaar door een ander in de brandkast van het Instituut gestopt! Een idiote historie, maar met goeden afloop. 573. Aan W.A. Kramers: Brussel, 16 augustus 1930 Brussel, Zaterdag. Beste Wynand, Coen is terecht: teruggevonden in het Dans-Instituut Leistikov-Collin, in de brandkast! Daar Darja het ms. heel goed kent en verre van stom is, moet Nijhoff het daarheen gezonden hebben en moet het door een ander (de mede-directrice of secretaresse) zijn geopend en als onbegrijpelijk document opgeborgen. In ieder geval gaat ‘Pom’ hier dus vrijuit en moet men alle beschuldigingen tegen hem intrekken - wat de rotroman van zijn wederhelft niet beter maakt, helaas. Ja, ik heb Jany precies geschreven wat ik ervan dacht. En weet je {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} wat me benieuwt, als het boek nu bij Querido uitkomt? Hoe vriend Roel het bespreken zal. - Geef het mij niet, want er zou een artikel van komen, waar mijn ‘Dooliade’, zooals jij zegt, serafijnenzang bij zou zijn. Neen, speel Roel eens uit, pour voir. De laatste Van Schendel 1. las ik voor ⅓. Het leek mij toen nogal slap. Maar het schijnt tegen het eind pas zooveel beter te worden. Ik moet dat dus nog eens overdoen, een dezer dagen. In ieder geval verdiende het niet door zoo'n débâcle te worden gevolgd! Kan je mij Eef's roman 2. sturen en ook die Godenschemering van Veterman, die, naar het schijnt, de Fransche revolutie behandelt? Zeg maar wat je terug moet hebben, dan geschiedt dat binnen zeer afzienbaren tijd. Grappig overigens zooals men in de titels al het onvermijdelijk slaafsche van sommige geesten bespeuren kan. Camille Desmoulins schrijft in een pamflet tegen Robespierre en St. Just: ‘les Dieux ont soif!’ Anatole France, die tenminste een érudit was, neemt de expressie over en maakt er de titel van een roman van. Volkomen zijn goed recht. Eduard Veterman begrijpt er wschl. geen bliksem van en gaat over Wagner naar de Edda terug, om er ‘Godenschemering’ van te maken! Zooiets is op zichzelf typeerend. Ik ben benieuwd hoe de Revolutie zich in dat warhoofdje heeft voorgedaan. Zend mij dus die 2 boeken, en aanvaard bij voorbaat mijn dank. Maar zend ze naar Gistoux, want hier is de brievenbus zoo klein dat de postbode bellen moet, en als Simone en ik dan toevallig beiden uit zijn, neemt hij het zaakje weer mee. Zoo, zoo, heb je opgemerkt dat ik mijn epistels bijna altijd eindig met: ‘Nu, tot nader’? Ik ook. Ik weet zelfs waar die slechte gewoonte vandaan komt: van een eindelooze correspondentie, van telkens vijf regels, met Burssens, in den tijd van het bedisselen van Paul van Ostaijen's literaire nalatenschap. Ik hoop het niet meer te doen; vergeef me. Ik heb mijn portret nog niet ter verbriefkaarting afgestaan 3.; maar wat niet is, kan komen. Er moeten toch eenige fatsoenlijke smoelen bij zijn?? Het mij toegezondene heb ik met jubelen op mijn schoorsteenmantel gezet. Ik ben niet als Louis XV, die een welgelijkend portret van zijn vijand Franklin liet schilderen op den bodem van zijn pot de chambre; ik ben niet zoo koninklijk in mijn wraakne- {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} mingen. Men heeft mij ook nog niet naar mijn portret gevraagd. Wat is dat dus voor een aankondiging? Verklaar je! Nu, tot nader. Steeds je Ed. 574. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 21 augustus 1930 Brussel, Donderdag. Bould. Brand Whitlock 104. Beste Vic, We schrijven 21 Augustus. Mag ik op je rekenen dat je eind dezer maand, dus laat ons zeggen: eind van de volgende week, naar Coenen gaat om hem kort en goed te vragen of hij den roman plaatst of niet; en zooniet, dat je met de copy onder je arm zijn Museum verlaat? - Wil je hem dan meteen zeggen dat ik hem geschreven heb 1. over: 1. mijn partijtje gedichten (De Wachtende en 2 andere verzen 2.) en 2. mijn vertaling van dien chanson de geste van De Drie Ridders en het Hemd, 3. maar dat ik geen antwoord kreeg en dat ik jou daarom verzocht heb hem daar ook naar te vragen, d.w.z. op zijn hoogmogend antwoord aan te dringen. Ik zou je voor dit alles zeer dankbaar zijn. Entre nous: ik heb liever dat je met alles (behalve misschien de verzen) het redactiebureau verlaat. Als het zoover komt, roep Bouws dan in Amsterdam (Everard Bouws, Zeekant 110, Scheveningen) en geef hem alle copy, tenzij je zelf de Ridders nog lezen wilt. De kwestie is dat er misschien nog wel kans is die rommel elders onder dak te brengen, desnoods tegen minder, of geen betaling, wat mij betreft. Die zure mijnheer Coenen, die tegenwoordig bovendien volmaakt geestloos is, bevalt mij eigenlijk niets, en ik hem niet, mogen we veilig aannemen: wat doen wij dan bij elkaar? {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} Als hij die verzen al een plaats heeft ingeruimd - ik kreeg hierop n.l. een heelen tijd geleden een toezegging, maar zag zelfs de drukproeven niet - laat hij die dan houden, maar wat de rest betreft (roman en vertaling), zie het zóó aan te leggen dat je ze terugkrijgt. Je kan gemakkelijk de schuld aan mij geven; zeg maar dat ik een lastig en vervelend ventje ben enz. - dan spreek je meteen de waarheid - enfin, doe wat je kan om de heele rommel uit het Museum te krijgen en van dien verzuurden pieskous vandaan. Het is eigenlijk een pijnlijke historie met die Holl. tijdschriften. Coen is terecht, zooals je misschien weet; maar ik zou wel eens weten wààr dat nu een onderkomen zou moeten vinden. De Vrije Bladen zijn vol goeden wil, maar te klein; Groot-Nederland laat je jaren wachten, en De Gids is, geloof ik, voor jaren zwanger van de productie van mevrouw Nijhoff. God-god, wat een zielig, would-be cosmopolitisch en wereldwijs gedoe! leve de keukenmeiden die zich tot culinaire zaken bepalen. Ik heb zelden zoo'n onbeduidende rotrommel als interessant voorgedraaid gekregen; Pom kondigde er nog wel bijna een nieuwe aera voor het proza mee aan! Waar blijft het onderscheidingsvermogen van sommige intelligente menschen, in sommige omstandigheden? Zou hij nu wèrkelijk niet inzien dat het een bedroevend misbaksel is? Schrijf me eens en vergeef dit vluchtig krabbeltje over niet erg superieure aangelegenheden. Arme kerel, jij die al zooveel te doen hebt. Wil ik er anders Willink heenzenden, met een briefje van jou bijv.? - als hij tenminste in Holland terug is. Ik hoorde in tijden niets van hem. Nu, dagdag, en houd je taai. Een poot van je Ed. 575. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 23 augustus 1930 Beste Vic, In aansluiting op mijn vorigen, even dit woordje. Coenen en ik zijn elkaar aan het ‘mamours’ maken. Hij houdt wschl. het ridderverhaal, en ook mijn verzen. Ik schreef hem nu zelf over dien roman, en dat ik graag vernam: wannéér, ingeval van plaatsing. Laat ons dus eerst rustig afwachten; misschien kan ik je iederen tocht besparen. Als hij het ding niet neemt, kan hij het naar Bouws sturen of kan ik Bouws vragen het bij hem op te halen. {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} Je hoort er nog wel meer van, in een beter schrijven. Hoû je taai en schrijf - voor het welzijn van Nederland! Je Ed. Heb je al veel schoons naar Balans gestuurd? 1. Ik: De Wachtende. Of is dat er te ‘serieus’ voor? Brussel, Zaterdagavond. 576. Aan W.A. Kramers: Brussel, 26 augustus 1930 Brussel, Dinsdag. Beste Wynandius, Vóór ik naar Gistoux ga, wil ik je even bedanken voor Rob Erkman, dien ik daar zeker op mij zal vinden, liggen, wachten, in alle omslag-glorie... Heb je DGW. met artikel over Goris aan dien heer gezonden? Doe dat alsjeblieft. Hij moet er ook van genieten. Stuur maar af aan de Universiteit te Leuven; anders is hij, geloof ik, nog secretaris van den Burgemeester van Antwerpen. Ten slotte iets ‘ernstigs’: zou je mij willen opzenden, zoodra het verschijnt (als het tenminste nog niet verschenen is) * de kritiek van Borel over Joeng Poe Tsjoeng en Lente-eiland van Slau. 1. Hij gaat daar natuurlijk over schoolmeesteren, wat het moment is om hem een publieke afstraffing te geven die hem heugen zal. Die oude zaadzak, die zoo verheven en deugdzaam doet, begint mij fameus op de zenuwen te werken, en ik meen dat jij ook eenige bezwaren tegen hem hebt. Nu, tot het meest nabije nader. Je E. Vergeet vooral de Godenschemering niet, als je het werk terugvindt. Ik ben ééns zoo benieuwd geworden, nu ik merk dat Desmoulins {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} er weer de hoofdpersoon van is. Oók typisch: altijd Danton of Desmoulins - nooit St. Just, het genie van de Revolutie. 577. Aan J. Greshoff: Brussel, 30 augustus 1930 Brussel, Zaterdag. Beste Jan, Jammer! maar ‘affijn’. Tot Woensdag dan maar. Ik was 2 dagen op Gistoux, van waaruit ik je vanmorgen een imprimé zond, bevattende een art. van Vic Vr. over Binnendijk, of beter, over de groep van de Vr. Bladen. 1. Echt soliede kritiek; Vic moest zijn artikelen bundelen. Over den Uyl, 2. basta: Het is wel een héél zielig personage! Pia laat je vragen wat het ook weer voor een boek was dat hij je bezorgen moest, en of hij het voor je moet koopen of alleen je den prijs opgeven. * Breuer is nog steeds niet klaar met ons eerste vel. Bouws komt straks. Verder geen nieuws. Hieronder eenige verzen van Pia voor mij, naar aanleiding van het verhaal der clairvoyante dat ik hem deed (ik ben het, die sprekend word opgevoerd). De Gistoux si j'étais le maître, J'entretiendrais vingt compagnons: On regarderait les veaux paître, On chercherait des champignons, On entendrait des philosophes; Puis quelques dames théosophes Embelliraient notre soupé. J'Aurais, de papa, l'ectoplasme {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} Déposé comme un cataplasme Sur le rebord du canapé. Les armoires seraient hantées, Le parquet craquerait souvent, Les dames seraient éhontées; Les philosophes, décevant Les espoirs universitaires, Tiendraient, dans leurs barbes austères, Des propos, de sens dépourvus. On parlerait de fouterie, De nèfles, de menuiserie; On se noierait dans l'imprévu. Des discours bannissant l'emphase, Pour ne point sentir l'avocat, On composerait mal ses phrases, On avalerait l'advocat En même temps que ses syllabes. On aurait des chevaux arabes Et des juments de percherons Qu'on prendrait en photographie Après leur avoir lu Sophie Arnould et le Décameron. ‘Vous pouvez continuer le tableau’, volgt daarop... Ik laat het hierbij; ik ben erg suf, hebbende weer 2 nachten allerberoerdst geslapen. Ik kreeg ook nog een brief van Jany, met een vrij misselijke opmerking erin, waarop ik per keerende post uitgebreid ben ingegaan 4.. (Over Gids en roman van mevr. Nijhoff) Als hij boos wordt, tant pis, maar ik denk toch wel van niet; het zou tè bête zijn! Dat is het zelfs nu al. Het ‘zelfvertrouwen’ komt al werkende. Ga voort! Ik kreeg van Bijleveld de drukproef van Petrus & Paulus en Bouws komt met deel I van mijn roman; ik ga ook weer eens er aan beginnen! Het beste, en tot Woensdag. Je Ed. 5. Dat pakje zal B. wel meenemen natuurlijk. {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} 578. Aan J. van Nijlen: Brussel, 6 september 1930 Beste Jan, Wanneer zien we elkaar weêr? Wanneer kom jij bij mij, of ik bij jou, of wij bij elkaar in het een of andere koffijhuis? (maar liefst niet dat verliteratuurde café in de passage, 1. waar Jan zijn pasgekochte tijdschriften verslindt in het aanschijn van Comtes en Valentijnen 2.). - Deze week heb ik wschl. Willink hier, of ga ik met hem naar Gistoux, en Zaterdag a.s. t/m Maandag wschl., Bouws. Maar volgende week hoop ik geheel vrij te zijn, en ook in deze week (als wij niet naar G. gaan) kunnen wij elkaar best ergens treffen, mèt Willink dan, wat wel geen bezwaar zal zijn. Schrijf mij wanneer het jou schikt. Heb je de Pleiaden 3. gelezen? Wat denk je van dat werk? - En mijn ‘Goriade’? 4. Tot ziens. Je Eddy. Brussel, Zaterdag. 579. Aan W.A. Kramers: Brussel, 7 september 1930 Brussel, Zondag. Beste Wynand, Veel dank voor de primeur, 1. die ik, op jouw verlangen, naar Jan doorzend. (Die goede Jan is anders net weggegaan om uit dit ‘gedoei’ te raken!) Wat het stuk zelf betreft: vind je dat het zóó onaardig is? Natuurlijk, ik ben voslstrekt geen dichter, en het is weer lang niet ‘erg’ genoeg, en verder ben ik zelfs niet eens de techniek meester - maar nu ja, dat Donker dat alles van mijn geversificeer dacht en denken moest, heb ik nooit betwijfeld. Ik vind dit artikel eigenlijk uitmuntend, in zooverre het weer het gedeeltelijke begrijpen weergeeft dat het summum is waar iemand als hij, tegenover iemand als ik, toe {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} komt; dat is zijn en mijn fatum! En dan nog: ik ben liever interessanter dan mijn poëzie, of liever, dan mijn verstechniek, dan dat mijn verstechniek interessanter is dan ik - dat hij mij daar een grof compliment heeft gemaakt, zal hij wel niet weten. Ik ben trouwens, wat de beoordeelingen van Parlando betreft, alléén benieuwd naar het artikel dat Vic Vriesland in de N.R.C. erover schrijven zal. Eigenlijk ben ik blij dat Donker vrijwel heeft aangetoond dat ik niet zóó'n vlot rijmer was als ik het van mijzelf soms wel dacht. Ik voel mij volstrekt niet geladen, veeleer opgelucht, door zijn kritiek. En weet je wat het ook is? ik kan tegen iedere opinie, die eenigszins in stijl wordt uitgebracht. Een kritiek van Donker is altijd leesbaar. Het platte apodictische gewauwel van een Borel maakt iemand tureluursch; daar krijgt men lust om den meneer aan het verstand te brengen dat hoe méér hij het weet, hoe meer hij het niet weet. Als Donker mij aanvalt, valt hij mij aan, wat zijn goed recht is; als Borel mij aanvalt, manifesteert hij het stom verzekerd-zijn van de superioriteit van een bepaalde poëzie (de ernstvolle) boven een andere poëzie (die volgens den sukkel van Heine stamt!) - Het is alleen beroerd dat men niet reageeren kan op een bespreking van eigen werk! tenminste, niet goed. Maar wij zullen, hoop ik, de gelegenheid krijgen, als bij de bespreking van Slau's ‘Chineesche’ werk, de heele boel wordt afgebroken omdat Kau Lung Seu beteekent = ‘het eiland van den donderenden trommel’ en niet: ‘van de ruischende spelonk’! - Dan gaan we hem toch eens vertellen dat hij een aartspielemeier is die beter deed te solliciteeren naar de betrekking van frik voor de achterlijke jeugd. - Let dus goed op die bespreking. Wat het gedicht van Slau op Rimbaud betreft, dat ligt nog steeds bij Jan. Als ik het had, was het al lang terecht; maar nu.... Toch is Slau ook een beetje abuis, want de bedoeling was dat hij een artikel zou schrijven over Loti & Rimbaud als ‘zwervers’ en dat het gedicht dààr dan bij zou komen. Laat hij anders wachten tot de Rimbaud-uitgave van Stols uitkomt, met een gelijkgestemde voorrede van Pascal Pia (die hem uit het hart gegrepen zal zijn: anti-Claudel-Berrichon-katholieke gemeente), om dààr een bespreking van te geven en meteen dat gedicht erbij te doen, dat anders, alleen en zonder aanleiding, een wat mal figuur zou kunnen slaan. 2. {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} Denk je nog om de Godenschemering? Of is je moeder nog in volle revolutie? Het boek van Eef zond ik door naar een bewonderaar van zijn kerstverhalen in Indië. Wat verder? Niets meer, geloof ik; dan dat ik denk dat de heer Roel Houwink een vrij wat vuiler stukje over mij zal piessen dan de heer Anthonie Donker. That's that. Overigens de groeten + poot van je Ed. 580. Aan J. van Nijlen: Brussel, 9 (dinsdag) september 1930 Maandagnacht. Beste Jan, Afgesproken dus voor morgenavond (Dinsdag), half 9 bij mij. Misschien is Willink er, misschien niet (hij kan morgen òf Woensdag komen). Zou je voor mij mee willen nemen: Saturnus van Slau. Ik heb het noodig en mijn ex. is bij den binder. Ik hoop dat je dit op tijd krijgt. Tot zoolang. Je Ed. 581. Aan C. van Wessem: Brussel, 9 september 1930 Brussel, Dinsdag. Beste Constantijn, Het gaat weer een hoop beter; ik ben burgerlijk maar rustig behuisd, en doe als jij: ‘leef, schrijf en min’ - o neen, dat deed Beyle, Arrigo 1.; dus, wat was het? ‘leef, lees en werk’; - leef, als je daaronder verstaat dat ik (weinig) slaap, (nogal weinig) eet en (zeer weinig) wandel. Bref, le calme plat; na die bête stormpjes! Erg bevorderlijk voor de productie is dit dan ook niet; en ik mag tot literaire figuur gebombardeerd zijn tot de dakpannen door de straten keilen, knijp maar eens honing uit een citroen, vooral als dezelve oud begint te worden. (Dit laatste als metaphoor!) {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} Behalve een artikel over Ter Braak, wiens Carnaval mij in de Ardennen bepaald enthousiasmeerde, schreef ik niets meer. Mijn Petrus en Paulus viel mij bij herlezing niet mee; ik vroeg nu revisie aan, omdat ik er nogal veel in gewijzigd heb, eenige platitudes van uitdrukking, fouten van representatie, * enz. Ik heb dan ook besloten er niet meer aan te werken 2. en het verhaal, een klein beetje meer afgerond, als klààr te beschouwen en op te nemen in den bundel waar het thuishoort, n.l. in een event. herdruk van Nutteloos Verzet. Inpl. van in dialoogvorm, laat ik dit dan, na een kleine gesproken inleiding, door een van de sprekers ‘voorlezen’. Moeilijker maak ik het mij niet. Ik ben benieuwd naar je Waterloo. Maar waarom zoo'n droge titel? Waarom niet ook een aardige titel bedacht, b.v.: De geretoucheerde veldslag 3. - of: Het tweede Waterloo - of iets dergelijks? Werk je aan iets anders, op dezelfde manier? Denk er om: als ik aan mijn literaire figuur iets schuldig ben, jij begint het te worden aan je leeftijd. Stendhal schreef Armance toen hij 44 was en Multatuli begon zijn heele literaire carrière op zijn 40e; voor jou, die nu bijna 38 bent (is het niet?), wordt het tijd in jezelf te duiken en je voor een serieus gevecht met de materie klaar te maken. Ik wou dat ik een goed stuk kon opschieten met mijn roman; maar het oogenblik daarvoor schijnt niet gekomen. O ja, - iets wat ik je al lang had willen zeggen: - waarom houd je voor de Vr. Bladen niet een serieuze kroniek bij over het ‘nieuwe proza’? Na je groot artikel, 4. dat als een inleiding daartoe beschouwd kan worden, zou je dat eig. moeten doen. Je hebt bovendien een goed stuk over Den Doolaard geschreven en over Mario Ferrari, 5. ga nu vóórt: bespreek Schuim en Asch, Carnaval der Burgers, De Vijf Vingers, alles wat er maar aan ‘nieuw proza’ verschijnt, goed of slecht, desnoods potsierlijk, zooals b.v. De Monnik uit het Westen van Victor J. Brunclair, die eenvoudigweg om je te besijken is! Maar... pretenties heeft van ‘nieuw proza’ te zijn. - Later zou je deze artikelen dan kunnen bundelen. Nu, laat eens wat meer van je hooren. Met hartelijke groeten, je EdP. {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} 582. Aan H. Mayer: Brussel, vermoedelijk 11 september 1930 Brussel, Donderdag. Beste Henri, Het is een heele tijd geleden sinds ik het laatst van je hoorde. Daarentegen kreeg ik een groet-op-briefkaart van je zoon, uit Italië; heel aardig! Wat gebeurt er met je? Hier is alles rustig. Jan zit in St. Idesbald aan zee, zooals je weet, met de bedoeling wat voor zichzelf te schrijven. Met mijn schrijverij is het lang niet wat het zou kunnen (of moeten) zijn. Maar laat ons maar niets forceeren. Heb je Borel, Coenen, Uyldert over MEd. gelezen? Heel mooi allemaal. Ik ben er gelukkig nog een heel eind van af om een beroemd auteur in Nederland te zijn. Een berucht? Misschien; na de verschijning v/de Cahiers v/e Lezer 1., waarvan ik de drukproeven nog maar steeds niet krijg. Slauerhoff komt misschien eerstdaags mijn schuld bij de firma Nijhoff aanzuiveren. Anders stuur ik het je begin volgende maand bijv. Er is zooiets, meen ik, als fl. 14. of fl. 15. Laat het me opgeven. Bezit je Phaëton en de Dwaas van den heer Jan Apol? Kan je mij dat dan leenen? Koopen wil ik het niet, of het zou al èrg mooi moeten zijn. Heb je anders De Gulden Poort, 2. of kan je mij een van die boeken ter inzage sturen? - Ik moet nog altijd erg zuinig zijn; erg vervelend. Laat eens wat van je hooren en geloof me steeds je E. 583. Aan V.E. van Vriesland: Gistoux, 12 september 1930 Gistoux, Vrijdagmorgen. Beste Vic, Vanmiddag bij Sander op kantoor zijnde, was ik getuige van het binnenkomen van 2 exx. drukproef van je Cornet; waarvan ik 1 ex. hierheen heb meegenomen, uit groote behoefte het eindelijk - in het Hollandsch! - te lezen. Je vertaling is zóó, dat ik er nu naar hunker om van jou een vertaling te lezen van de verhalen van Von Kleist; ik heb n.l. geprobeerd ze in het Duitsch te genieten, maar het wèrk, {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} aan dat lezen verbonden, maakt mij alle genieten onmogelijk; ik ken geen Duitsch, en zooals ik er voor sta, kan ik niet tegen Duitsch. Probeer eens, Vic, die verhalen vertaald te krijgen bij de W.B. bijv.; is dat niet te doen? zij gaven immers, meen ik, een vert. uit van Käthe von Heilbronn. 1. - Ik heb deze proeven maar meteen gecorrigeerd en stuur ze gelijk hiermee; mogelijk krijg je dit ex. nog vóór dat van Stols. Ik schreef er een paar kleine ‘voorstelletjes’ naast, die je me wel niet kwalijk zult nemen; ze zijn gemakkelijk weg te vegen, zijnde in potlood. Moge het boekje spoedig uitkomen! Van Sander hoorde ik nog dat de tekst van De Kinderkruistocht 2. gezet is, zoodat die ook binnenkort kan worden verwacht, in drukproef tenminste. Waarom geef je nu je prozagedichten niet uit? Doe niet zoo literair en zeg ze aan Stols toe: voor het laatste nr. in de Luchtkasteelen. Het kost je één of twee avonden om dien tekst nog wat bij te werken, als je dat wenscht; en de datum die je erbij kunt zetten is toch een excuus, als je vindt dat het boekje zooiets behoeft. Het zou mij spijten als je het boekje niet uitgaf, en Stols ook, naar hij mij zeide. Hoe gaat het nu met je verplichte schrijverij? Als je er op een gegeven oogenblik tè zeer je bekomst van krijgt, zou je dan niet iets erop kunnen vinden om toch naar je broer in Palestina te gaan? Je kunt niet weten wat je dààr vinden zult, alvorens er heen te zijn gegaan; vind je er niets, dan kom je terug en beschouwt het proefneminkje als een verdiende vacantie. - Of ben je er zoo erg nog niet aan toe en heeft het ploeteren tòch iets ‘reizends’? (ik hoop dat ik het goed schrijf) Nogmaals, als ik iets voor je kan doen, schrijf het me. - Ik denk dat ik eind van de maand naar Holland ga, vóór Slau's nieuwe ‘uitvaart’ 3.; ik hoop jou dan werkelijk te zien. Ik logeer in Den Haag, maar kom dan even daarvoor in Amsterdam over; als het je genoegen doet, tenminste. (Ik ben een beetje huiverig geworden met vriendschappen: eenige kleine maar nogal veelzeggende dingetjes uit den laatsten tijd zijn daar schuld van.) - Schrijf me af en toe een woordje, drie regels, om me te zeggen hoe je het maakt. Nog wel dank voor je bemoeienis inzake dat ms. voor Coenen; en even zooveel dank voor het terugbezorgen ervan. Ik ga er wschl. {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} nog wat aan werken en ben in ieder geval blij dat ik het terug heb. - Nu, beste kerel, hoû je taai, en geloof me van harte je E. 584. Aan W.A. Kramers: Gistoux, 12 september 1930 Gistoux, Vrijdag. Beste Wynand, Dank voor de Godenschemering (toch een zéér dunne bestelling, die navertelde revolutie zonder één ook maar eenigszins origineel perspectief! ik geef het fraais maar weer door...) en natuurlijk voor de meening des Uilderts. 1. Wat is dàt machteloos-brommerigstompzinnig. Kassian! Jan heeft gelijk: het is bepaald de eerlijkste stommerik die Nederland, zelfs onder zijn recensenten, bezit en vertoonen kan. Daar is Borel een geestig hekelaar bij, een blauwe beul, een Chineesch philosoof... Jan was wèl zeer geladen over Donker's stukje. Ik - neen, blijf gelaten. Het is geen superieurigheid, het is een zuiver besef van de onafwendbare ‘orde der dingen’. Een algemeen bejubeld auteur word ik nooit. - Het grappige is dat ik vanmorgen opeens een briefkaart van ‘den Donker’ kreeg, met opgaaf van zijn nieuwe adres. Je ziet, de superieurigheid is over de geheele linie aan hèm. Ik reageer n.l. niet. Zend je me nog een revisie van dat artikel van me 2.? Graag, en dank vooruit. - Nu, nieuws is er niet, dus maar weer tot nader. Je E. 585. Aan H. Mayer: Brussel, 13 (zaterdag) september 1930 Beste Henri, Ik heb, ondanks mijn tegenwoordigen berooiden staat, toch nog eenige desiderata; zoo o.a. dien eersten druk van Frank Rozelaar (heb je daar al moeite voor gedaan?); verder een goed gedrukte, geïllustreerde uitgave van Gösta Berling in het Hollandsch, t.w. de zesde {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} druk, bij Becht. 1. Wil je moeite doen mij die 2 boeken zoo spoedig mogelijk te bezorgen? Later meer; dit in haast, nog vanuit Gistoux. (Ik ga morgen nr Br. terug.) Hart. groeten van je E. Zaterdagmorgen geschr. Vrijdagavond 586. Aan G. Burssens: Brussel, 15 september 1930 Brussel, Maandag. Beste Burssens, Terugkomende uit Gistoux, waar ik enige dagen geweest ben, vond ik je telegram, dat, volgens mijn vrouw, Donderdag gekomen is. Mijn vrouw verstaat 1o. geen Nederlands, heeft 2o. toch geprobeerd mij op te bellen om mij te zeggen dat er een telegram van jou was (ze kent je naam) - maar de verbinding met Gistoux laat sedert enige tijd alles te wensen over, met het gevolg dat ze geen kommunikatie heeft gekregen. Het spijt mij erg dat het zo gelopen is. Gelukkig had je Jespers bij je, zodat je tenminste je niet hebt verveeld? Laat ons hopen dat het een volgend maal op wat beters uitdraait! Hoe is het nu met die brievenkwestie? Moeten de namen van de geadresseerden er ook voluit bij, of worden die gewoon in letters aangegeven? (Ik zou zeggen, het laatste.) Zoek in ieder geval die brieven uit, die werkelik iets zeggen; ik ben bang dat het anders erop gaat lijken of we vnl. reklame voor onszelf hebben willen maken. Verder zo min mogelik brieven die elkaar ‘dekken’, ik bedoel: waarin met een lichte wijziging hetzelfde verteld wordt (b.v. aan jou en mij zal hij soms wel dezelfde dingen hebben meegedeeld, niet?) - Ik vind dit werkje en deze uitgave interessant - omdat het de mens raakt - maar ook uiterst delikaat. Enfin, doe je best en laat me er méér van horen. Met hartelike groeten, steeds je EdP. P.S. - In antwoord op je vorig schrijven: Zouden die mensen van De {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} Gemeenschap weten wat ‘un cul’ en ‘un con’ is? Misschien drukken ze dat liedje af, zonder énigszins te vermoeden dat het hen van zo nabij aangaat. 1. 587. Aan H. Mayer: Brussel, 15 of 16 september 1930 Brussel, Dinsdag. Beste Henri, Veel dank voor het uitknipsel, met het hartelijke bijschrift. Neen, mijn beste, het is uitstekend zoo, en ik zou niet graag lezen dat Uyldert en Borel zwijmelden bij mijn poâzie. Maar al die domheden lezen ergert mij ook altijd zoo - ik moet er bij zeggen, eigenlijk veel meer als het over een ander gaat, wiens werk mij lief is, dan over het mijne. Het dier genaamd recensent is toch een poover misbaksel, 19 op de 20 maal. Wat de anonymus van dit stuk 1. betreft: ondanks zijn verrukking over Boutens' Morgengedachten heb ik reden aan te nemen dat het Albert Helman is, of Lou Lichtveld, als je dat beter vindt. - In ieder geval speelt hij tenminste niet Jef Last tegen mij uit; dat strekt hemzelf tot eer. Maar ach, laat ons over al dat geleuter zelf niet leuteren! Ik las met genoegen Das Buch Legrand. Ja, Heine is toch een aardige kerel! (quoi qu'en dise Jan.) - Willink en Bouws waren hier, en Slauerhoff is inderdaad 3 sept. l.l. in alle stilte getrouwd en gaat 1 Oct. a.s. weg. Ik kom eind van de maand nog even in Holland over om hem de hand te drukken. - Ja, doe moeite voor een werk van Apol, en verder voor een geïll. Gösta (6e druk) en een Frank Rozelaar. Van dit laatste desnoods een ex. in de ‘blauwe’ uitgave, maar dan in werkelijk blauw kaft, d.w.z. op goed papier. Dus in het deel dat Proza Gedichten heet; de herdruk, in groen, is op slechter papier. - Je mist niets als je Uyldert niet leest; dat hij gaga is, weet je wel. De volgende DGW. 2. wordt aardig, geloof ik, met een stuk van mij over Carnaval {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} van Ter Braak, een stuk van Donker over Parlando (zéér superieurderig, maar niet zóó stom als de rest) en een uitval van Jan tegen Charivarius en Haje, of de ‘taalschutterij’ van De Groene. Enz. enz.; wie weet wat er nog meer in komt. (Of is het stuk van Jan al tot October opgeschoven? dit weet ik eig. niet precies.) Wie is de meneer uit het Cr. Bulletin die er mij met de haren bijsleept? 3. en waar en met welke oogmerken doet hij zulks? Ik weet van niets; verklaar je nader. Jacques zit in Bergen, (Bergen-aan-zee, Elzenlaan) - je zult hem misschien spoedig terugzien. Of hij nog in Gistoux komt, heb ik nog steeds niet kunnen uitmaken. Jan Gr. was 2 dagen hier, maar gaat naar St. Idesbald terug - ik meen morgen; zijn mama logeert vanaf vandaag bij Atie. Meer nieuws is er van hier niet: de optochten zijn goddank zoowat voorbij, de Hollandsche voetballers hebben gisteren met 4-1 op hun pokkel gehad 4. en Avro-meetingen zijn hier niet. 5. Het Meesterwerk blijft ook uit, maar misschien is het ‘geboren wordende’ te St. Idesbald. Ik hóóp het, voor Holland en voor onzen ouden Jan! Nu, tot hier voor ditmaal. Schrijf me en ontvang een hartelijke hand van steeds je Eddy. 588. Aan G. Burssens: Brussel, 16 september 1930 Brussel, Dinsdag. Beste Burssens, Ik vertrek Vrijdag a.s. naar Holland en kom Dinsdag daaropvolgende wschl. eerst terug, om daarna voor een paar dagen naar Gistoux te gaan. Zodoende ben ik dus eig. alleen morgen en overmorgen nog tot je beschikking, in deze week, en misschien Woensdag volgende week, - maar dit laatste is onzeker. Als je dus morgen of {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} overmorgen niet komt, wacht dan liever tot ik je weer schrijf - Omstandigheden hebben gemaakt dat ik nù vertrekken moet inpl. van eind van de maand, zoals aanvankelik in mijn bedoeling lag. Ik wou n.l. even enige dingen met Slauerhoff regelen, die 1 Okt. a.s. weer naar Zuid-Amerika vertrekt. Zodra ik terugben schrijf ik je. Met hartelike groeten steeds je EdP. 589. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 16 september 1930 Brussel, Dinsdagavond. Beste Vic, Veel dank voor je langen brief, dien ik extra apprecieer, gegeven je omstandigheden. Maar voor niets ter wereld zou ik je willen verplichten mij Von Kleist in het Hollandsch voor te lezen; zoo bedoelde ik het ook niet, ik zou je vertaling wenschen te bezitten, that was the question. Enfin, wie weet? vroeger of later.... Ik antwoord nu op je vragen. Ik woon in Brussel, maar ga af en toe mijn moeder opzoeken in Gistoux - let daar dus niet op en schrijf me naar Br., dat is veiliger. Ik ga morgen naar Stols om hem te vragen jou direct de andere proef en de copie te zenden (als dat intusschen niet reeds gebeurd is). 1. - Je hebt groot gelijk de Exaltatiën elders uit te geven, als het onder betere voorwaarden gebeurt, maar doe het, en den tijd daarvoor ‘maak’ je nog wel, dat is wiedes. Ik kan mij voorstellen dat het gedwongen werkje zwaar valt - ik zou ook geen raad weten als ik er zóó vóór stond - maar te oordeelen naar de resultaten is het niet boven je kracht. Van verschillende zijden (Bouws, Greshoff, etc.) hoorde ik dat de N.R.C. nog nooit zoo'n soliede poëziekritiek had als nu; - ik las trouwens je groote artikel over de Vr. Bl-groep, naar aanleiding van Binnendijk, en vond het magistraal. 2. Je moet heusch deze kronieken verzamelen en uitgeven; vooral niet laten ‘verjaren’! Een enkele studie van vroeger, als over De Haan, kan er dan ook best bij. Wat moeten Marsman en {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} Binnendijk van je? en waarom zou je je verdedigen? Of doe het, met 4 of 5 zinnen. B. alzoo mag toch tevreden zijn? Weet jij wie dat zielige stukje heeft geschreven in De Telegraaf, 3. over Boutens, mij en vele anderen? Iemand die niet teekent, maar de Morgengedachten een zalig gedicht vindt en De Douairière mislukt, (evenals tal van andere sonnetten uit Parlando). Ik sta dus goddank nog steeds niet ‘in het teeken’ van de publieke gunst: Borel trachtte mijn pose onder de ernst van Jef Last te verpletteren, Coenen was zuur, zooals ik je al schreef, Uyldert was zichzelf gelijk, Donker schreef een niet dom, maar superieurderig en wat ouwehoerig stuk over Parlando in DGW. (dat ik in drukproef las), en nu komt deze anonieme mijnheer mij wat kraken. Maar ik sta er zóó tegenover, Vic, dat ik eigenlijk maar in één kritiek over Parlando belang stel, en wel in de jouwe; niet omdat ik vooruit weet dat je mijn bundeltje gunstig gezind bent, maar omdat je de eenige kritikus bent die volkomen geörienteerd is, volgens mijn bescheiden meening; die niet à priori vanuit een Duitsche, Engelsche, vitalistische, ernstvolle of andere ‘gezichtshoek’ oordeelt. Al de anderen - ook als zij intelligent zijn, (laat ik noemen: Marsman, Donker, Helman, en ook mijzelf-) hebben als kritikus eigenlijk niet genoeg gelezen, d.w.z. niet genoeg op ‘velerlei’ gebied; dàt ist mangel. Waarom zou je de tooneelkritiek van De Telegraaf niet nemen? 4. Je bent ervoor geknipt; en dit werk is tenminste een variatie, lijkt me, op het andere. Laat de schilderijen dan maar staan.) Ikzelf, als ik in Holland woonde, zou graag een jaar lang tooneelkritiek bedrijven, maar dan niet à la Scholte, maar à la Maurice Boissard 5.. Een meneer die is ‘gaan kijken’ en precies maar vertelt wat-i er nu eigenlijk van denkt. De vraag is maar wie de mijnheer is. Jij zou het zoo niet doen, dat weet ik; maar je toon zou toch evenzeer verschillen van die van Scholte (die ik overigens lang niet slecht, maar een beetje pedant - pédant - vind). Ik zou er injouw plaats toch ernstig over denken; laat dan desnoods een ander werkje wat loopen; iets wat minder goed betaald wordt... Wat die dienst betreft die ik je bewezen zou hebben, dat is natuurlijk onzin. Ik wou dat ik iets serieus voor je kon doen. Als je behoefte aan rust hebt, kom dan (met mij samen!) wat in Gistoux logeeren, {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} zou ik haast zeggen, maar jij kòmt niet meer uit Holland! Een vreemd idee dat je je broer zou ‘uitvreten’. Als je daar gaat logeeren - zou je niet iets kunnen vinden wat je uit het tegenwoordige geploeter haalde? You never can tell; maar de ware oorzaak zit natuurlijk elders; in het gevoel dat je bindt aan Zwitserland en Holland. Die banden zijn niet zoomaar door te snijden, ik weet het tot mijn eigen schade. Dat avant-garde-tijdschrift in 3 talen 6. lijkt mij cu-ri-eus.... Is je vers 7. daarvoor bestemd? Ik vind het zéér goed: in zijn luchtige manier om iets gruwelijks weer te geven; en het Fransch lijkt mij even knap als smetteloos. * Maar ik heb het aan mijn ouden vriend Pascal Pia gestuurd, met verzoek het goed te lezen en er dan zijn meening over te zeggen. Zoodra het hier terug is, zend ik het je of schrijf ik je wat P. ervan heeft gezegd. - Je zou later eigenlijk een apart Fransch bundeltje moeten uitgeven, als Voorw. Uitzicht uitverkocht is; de Samenspraken en andere Holl. verzen bijeen en een ander boekje voor het Fransch (misschien in Frankrijk uitgeven - daarmee zou ik je wschl. wel kunnen helpen.) Ik geloof dat ik nu op alles heb geantwoord en van hier is geen nieuws; dus hier maar een ferme poot. Tot eind van de maand, van aangezicht tot aangezicht. Hoû je goed, Vic, en geloof me steeds van harte je Ed. Kan je mij het prospectus van Bijleveld zenden? Ik zag het niet. Sta jij er ook bij? In conterfeitsel?? Ik wel, hè? (Ik zond dat portret vóór de publicatie van de eerste serie Letterkundigen; Scheveningen; fl.1,60 het dozijn.) 8. {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} 590. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 18 september 1930 Brussel, Donderdag 18. Beste Vic, Door onvoorziene omstandigheden vertrek ik eerder naar Holland en wel morgen; ik blijf dan bij Slauerhoffin Den Haag 2 of 3 dagen en zou, òf even naar Amsterdam over kunnen komen en 's avonds weer teruggaan, òf een nacht bij Willink (of in je zolderkamer) kunnen logeeren. Dit hangt eig. van jou af, d.w.z. van het tijdstip van ons rendez-vous. Liefst zou ik 's avonds teruggaan; probeer dus niet al te laat te beginnen, 5 uur b.v., of 6 uiterlijk. Willen we dan samen ergens dineeren? De proeven schijnen naar je toe te zijn. Met hartelijke groeten en een tot ziens! je Ed. Schrijf mij naar Den Haag c/o Instituut Leistikov-Collin, Jozef Israëlslaan 7. Hoe gauwer ik je antwoord heb, hoe beter. Ik ben morgenavond om 5 uur in Den Haag. Ik wou Maandag naar Brussel terug, desnoods met den laatsten trein. 591. Aan H. Mayer: Brussel, 23 september 1930 Brussel, Dinsdagmorgen. (Gisteravond half 1 hier teruggekomen.) Beste Henri, Zou je Zaterdag a.s., als je komt, voor mij mee willen brengen (behalve Congreve en misschien Defoe) de Erotische Gedichten van Hooft, verz. door Engels, meen ik, in de Pantheon-uitgave? Liefst een ex. dat ik éven houden kan; als je dat hebt; anders een ingenaaid, voor mijn rekening. Ik kwam behouden terug na vele ontmoetingen (Vic Vr., Jany, Pom N. etc. - en vooral véél Schotman). Wynand zag ik niet meer, wat mij spijt; ik belde hem op, maar hij was niet thuis. Als je hem ziet, vraag hem dan mij ook een G.W. te zenden, liefst twee. Las jij het nr. al? Het was ongeveer door Jan volgeschreven, buiten Roel, Sloot en mij. Wat lag Roel ontzettend te ouwehoe- {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} ren 1. - en vooral, wat hééft hij zich beijverd om vooral geit en kool te sparen! Vreemdsoortige mentaliteit. Van mentaliteit gesproken: wijs Wynand op het booze stukje van Haje in de laatste Groene 2. over zijn (W.'s) voetnoot in DGW. van Augustus. Het is inderdaad jammer dat die voetnoot wat èrg slordig gesteld was, en vooral dat vitter met een f geschreven werd. Maar de schoolmoppentapper Haje schrijft nu, op zijn beurt, zooiets van: ‘Dan had u uw uitdrukkingswijze kunnen uitdrukken waar u dat altijd had behooren te doen’. Laat W. hem even erop wijzen dat misschien alleen een doorgefourneerde frik tot het uitdrukken van uitdrukkingswijzen komt - er is hier een bijtende woordspeling van te maken! Die zal hij zelf wel vinden: 3 zinnetjes voor den pallurk, dunkt mij, zijn méér dan genoeg. Hij zal nu wel zoowat de pip hebben, na het artikel van Jan. Nu, beste, tot Zaterdag. Dank vooruit en de vijf van je E. Geef je telg mijn adres op en zeg hem dat hij zelf schrijft wanneer hij lust heeft te komen. Ik kan eig. altijd. 592. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 23 september 1930 Brussel, Dinsdagmorgen. Beste Vic, Me voilà rentré - in mijn gewone sleur met 1001 kleine prikkeltjes (en nog kleinere genoegens). Ik had hààst hier weer terug te komen: uit een soort combativiteit (bij gebrek aan grooter tegenstanders)? of óók uit een soort masochisme? Zeg jij het maar. Ik ben toch heel blij je even gezien te hebben en gesproken, al was onze bijeenkomst misschien voor een te groot deel gewijd aan het bedrukt papier. Maar laat ons niet vergeten: de ietwat meelige conversatie die ernaar streefde om van de vriendschap een soort ‘gesublimeerde’, of gelocaliseerde, menschenliefde te maken. Ziedaar {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} weer de strijd tusschen de intelligentie en het gevoel. Mijn intelligentie - geholpen door mijn wijdvermaard cynisme - zou gemakkelijk tot deze paradox kunnen gaan; maar mijn gevoel schreeuwt: ‘1000 × neen!’ - Ik heb de pest aan ‘de menschen’, - hoe meer er bijeen zijn, hoe meer de pest - en ik hoû van mijn vrienden. Ik hoû zelfs van mijn vrienden naarmate ze meer van ‘de menschen’ verschillen want aan mij verwant zijn. (Ik weet wel dat dit onderscheid tusschen ‘mij’ en ‘de menschen’ een zoete illuzie is; maar dan - welk eenigszins groot gevoel berust niet op een zoete illuzie?) Bon; na je verlaten te hebben, heb ik met Willink nog tot half 3 over zijn artikel 1. gesproken enz. Hij had er mijn naam in gezet; ik heb aan je opmerking over het noemen van Jany gedacht en mijn naam geschrapt. Ik ben een goed vriend, dat blijkt hier weer uit! jouw opinie weegt zwaarder dan mijn ijdelheid! Den volgenden dag, in Den Haag, Jany en Pom(me) gesproken. Met den eerste alles vermeden wat niet prettig was (thuiskomende vond ik daarover trouwens een brief die de boel weer in orde brengt, ‘de lucht zuivert’, noemt hij het); met den tweede allergezelligst geboomd, als altijd, en Godlof! het onderwerp schrijfdiarrhee van mevrouw vermeden. De arme kerel schijnt er anders wèrkelijk enthousiast over te zijn, zooals jij ook veronderstelde; het masochisme kan dus rare vormen aannemen. - Jany schrijf ik gelijk hiermee; je hebt geen idee van onze vriendschap in brieven, die is over en weer van een delicate, ik zou haast zeggen, van een deferente, warmte. Maar als ik bij hem zit, heb ik 8 op de 10 keer het gevoel dat hij mij eigenlijk in het Paradijs wenscht - of een andere hemelsche plaats - als het maar vèr van hem af is. Enfin, nous, Père Ubu, constaterons que c'est un fameux bougre de Granzomme! Tous les Granzommes sont comme cela!... Mère Ubu, apportez-moi mon pijama des Granzommes! - ou de la Granzommade! Over je cahier intime heb ik nagedacht. Er valt zeker - ook vanuit jouw standpunt bekeken - iets mee te doen (boekdrukkunstig gesproken) - maar we zijn er nog minstens 5 jaar te dicht bij. Nous en reparlerons. * De vraag is maar of je in je bloote kont komt te staan, in onderbroek of in kamerjapon. Met jouw anatomie krijgt juist de volstrekte naaktheid misschien iets Apolloniaansch? {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Hij vatte haar om het paardemiddel’ mag volstrekt niet worden gemist. Al moest het ergens apart gepubliceerd worden, als ‘vers unique’, als dat mooie eenige vers van Armand uit de Faux-Monnayeurs: ‘Quiconque à quarante ans n'a pas d'hémorroïdes....’ - Nu, ik staak het gekout. Hartelijk je Ed. P.S. - Daarnet komt een antwoord van Pia binnen met opmerkingen over je gedicht. Ziehier. Hij vindt uitdrukkingen als bel et bien en se pique de rien een beetje uit den toon, vergeleken met het precieuze van de rest. - Atroce et vile (vers 7), moet zijn: vil, omdat rite mannelijk is. - Eclairci (vers 9) schijnt niet gezegd te kunnen worden van un esprit; hier moet het, volgens hem, zijn: éclairé. - Volgens hem mag presqu'un peu mûres niet; het is, zegt hij, òf presque mûres of à peine mûres. Ik vind de uitdrukking juist heel aardig, maar is het niet vertaald Hollandsch? Feindre aimer (vers 24) schijnt niet correct te zijn, er zou moeten staan feindre d'aimer, maar dit zou weer leelijk zijn als klank - (dre-de). Wat élancement secondaire is (vers 26) begrijpt hij niet. Justiciaires (vers 27) schijnt te moeten zijn judiciaires, ‘que je ne vois pas arriver là-dedans avec un grand plaisir’, schrijft hij; judiciaire dingen zijn hem nooit sympathiek! - Het allerlaatste vers is hem ook geheel duister. Ik meen ook dat dit fassent mine voor een Franschman een geheel ander idee met zich brengt dan voor ons. Waarom niet: Se taisent dans le décor. Je ziet, het is nog een heel zwikkie opmerkingen, maar Pia is extramoeilijk, zijnde een groot kenner van de 17e-eeuwsche regels en geen minnaar van Verlaine-Valéry (wat de syntaxis aangaat). Zie dus aan welke opmerkingen je iets heb. Justiciaires heb ik in Larousse nagezocht; er is wel justicier, maar dit woord komt er inderdaad niet in voor. Maar ik voor mij vind judiciaires wèl aardig, en eigenlijk zelfs aardiger, in zijn deftigheid, dan justiciaires (ook al zou dit laatste kunnen). Ik sluit de verzen ook maar hierin; zend mij later de verbeterde ‘redactie’, of nog liever, het boek waarin zij zullen komen te staan. Als Pia weer eens hier is zal ik hem ook loslaten op je reeds gedrukte Fr. verzen van Voorw. Uitzicht, als je dat wenscht. Nou, hoû je taai en tot later. Je E. {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} 593. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 24 (woensdag) september 1930 Brussel, Dinsdagnacht. Beste Vic, Vervolg en slot van mijn vorig epistel. Vanavond had ik met Stols een lang gesprek, waarin ik hem het uitzicht op je Exaltatiën ontnam, maar hem je kritieken als lokaas boven den neus hing. Edoch, dit bleek volstrekt niet noodig, want hij gaat van dergelijke plannen zwaar: hij wil het probeeren met een serie bundels kritisch proza, en mijn Cahiers v/e Lezer (ditmaal vereenigd, d.w.z. alle 6 in één band) als eerste deel erin uitgeven. 1. Verder hebben wij besproken wie de anderen zouden kunnen zijn, en hebben wij gevonden: Ter Braak, Helman, Donker, and last but by no means least, jij natuurlijk. Wat zeg je hiervan? Mogen we op je jawoord hopen? Je hebt natuurlijk nog allen tijd om de copie bijeen te brengen, enz. Desnoods over 1, 1 ½ jaar, 2 jaar zelfs. Maar Stols wou wel de auteurs aankondigen die hij ‘brengen’ zal, als het eerste nr. uitkomt - dus eind van dit jaar of begin volgend jaar. - Vind je dit niet een goede oplossing van ons gesprek? Schrijf me hierover. Hartelijke groeten, ook van Greshoff, die zeer belangstellend naar je vroeg; de hand van je Ed. P.S. - Schrijf me ook eens wie er nog meer in aanmerking komen? Pom? ja, zou ik zeggen! Greshoff ook; wie verder? Er moeten eenige remplaçanten zijn (in een serie van 6). Zou Marsman een behoorlijke stock hebben? P.P.S. - De deelen moeten 200 à 300 blzn. dik worden, dus ‘kloeke deelen’ vormen, zooals dat heet, meen ik. P.P.S.S. - Ik bedenk daar dat je ook nog het vuiligheidje van Donker wou lezen. Ik heb het teruggevonden, hier is het. 2. {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} En van mijn Cahiers gesproken; ik weet niet of ik Stols niet alleen maar de eigenlijke cahiers zal geven, dus 5 deeltjes - en de rest: het art. over Gide, Den Doolaard, enz. aanhouden tot een volgenden bundel, die misschien ook nog wel komen zal. Ik vrees dat het boek anders tè dik wordt: 350 à 400 blzn. Ik wou n.l. ook nog een groot artikel over Slauerhoff schrijven, en dan wordt het weer een blz. of 20 langer. Enfin, als ik de drukproeven krijg, kan ik nog altijd zien. Ik voel ook veel voor een groot artikel over Saint-Just, maar die goede Kramers wil altijd ‘kort-kort-kort’ en voor korte notities à la N.R.F. voel ik hoe langer hoe minder. 594. Aan H. Mayer: Brussel, 25 september 1930 Beste Henri, Ik heb gisteren geheel vergeten te zeggen dat Jan op het oogenblik 2 oude dames bij zich te logeeren heeft, zoodat bij hem wel geen plaats zal zijn; maar als je je met een divan-bed behelpen wilt, is er plaats bij mij. Kom dus Zaterdag als je er lust in hebt; ik zal je maar niet van den trein halen - neem een taxi en rijd regelrecht hierheen; 104, Bd. Brand Whitlock: 3e etage, 3e bel (de naam staat er bij!) Tot ziens, hoop ik. Je E. Brussel, Donderdag. 595. Aan C.J. Kelk: Brussel, 29 september 1930 Brussel, Maandag 29 Sept. Beste Kees, Ik heb goede berichten voor je: n.l. ik kreeg de vuile proef na te zien van je Parasieten, waarvan een schoone(re) je dus spoedig zal worden toegestuurd. - Verder is Stols verliefd geworden op je Spelevaart en doet hij moeite het nu reeds gedrukt te krijgen, bij een goede Belgische drukker zooniet in Maastricht, omdat de boel daar absoluut niet opschiet. Laat ons hopen dat alles snel in orde komt. Op je briefk. over Coen antwoordde ik niet, omdat je kort daarop het huwelijk van Slau bijwoonde, dus daar wel gehoord zal hebben dat de Landvoogd terecht kwam na opsluiting in de brandkast van het Dansarium: een ietwat Ubuëske Historye. {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} Iets anders is: kan je mij - d.w.z. Greshoff, die ze graag lezen zou - de nrs. van de Vr. Bladen zenden, waarin, compleet, het groote artikel van Constantijn voorkomt over het nieuwe proza 1.? - Stuur het hem maar direct: J. Greshoff, Bould. Auguste Reyers 130, Schaerheek-Bruxelles. Ik zal zorgen dat je alles behoorlijk en binnen afzienbaren tijd terug krijgt. Wat nieuws verder? Wanneer gaat jullie huwelijksboot op - hm... - 's Levens Oceaan?? Met hartelijke groeten, steeds je EdP. Groeten aan Suzie ook en van Simona. - Schrijf je? werk je nu eindelijk aan wat anders dan de belangen van den boekhandel 2.? 596. Aan H. Mayer: Brussel, 1 oktober 1930 Brussel, Woensdagavond. Beste Henri, Mijn vrouw en ik zenden je vele bedanken voor jouw bedanken... Zoo kunnen we nog een tijdje voortgaan. Kom gauw maar weer eens in Brussel, met Wynandius bijv., als diè zich daartoe aangordt. Véél dank verder voor Moll en Roxana. 1. Dit is heusch een trouvaille! De Engelschen moesten meer van die uitvindinkjes hebben. Neem jij het boek niet? En wàt een geluk zou het zijn als je me nu ook nog een groote Eline kon bezorgen!!! Probeer ook nog maar eens met Frank Rozelaar, apart dus. In Amsterdam is die misschien nog wel te vinden. Hooft heb ik doorgekeken en benuttigd (voor mijn bloemlezing, die steeds volmaakter wordt!) Nu weet ik al niet meer wat ermee te doen. Wil jij hem hebben misschien? of vind-je mijn oude bloemlezing (Dinger uitgever) ook al veel mooier? - Ik kan het werkje misschien nog wel wat aanhouden voor de voetnoten.... {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} Je scheerkwast wil ik gaarne als gedachtenis annexeeren; vooral waar de mijne kaal begint te worden. Of kom je hem spoedig halen? Nu, houd me niet tè lang in spanning over Eline, en ontvang mijn zegen! Dank, dank, dank. Je Eddy P.S. - Kan je mij het prospectus van die N. en Z. Nederl. Verhalen van Bijleveld bezorgen? Die moet verrukkelijk zijn. VERGEET DIT NIET 2. Ook Harriette Wilson 3. is zeer genietbaar. Hierachter nog 2 specimina van erotische vinding, voor den bundel, dien ik toch spoedig denk te laten drukken (als ik het geld er maar voor had!) en die wschl. heeten zal: Kloof tegen Cylinder. 4. (Dat lijkt me nogal een serieuze titel.) Hieronder de vaerzen. I Het paradoxale vrouwtje. ‘Want sjut is sjut, en sjut mot stinken!’ zei onze koning Willem III; en waarlijk, daar is niemand die op zulk een Waarheid niet zou klinken. Maar gij, mevrouwtjelief, jongleert met deze muurvaste begrippen: Gij draagt uw sjut geparfumeerd en blaast de sjutwalm van uw lippen. {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} II OP EEN KINDERTRUTJE Verlokkend kaasje, diep gespleten door een die 't heiligste bederft... Of heeft de tong u zoo gekerfd, van een die u niet durfdë eten? Maar neen, met uw gezicht geschonden lacht gij ons toe, zóó breed en vet: Gij zijt gebarsten van de pret, om hem die u niet heeft verslonden! 597. Aan G. Burssens: Brussel, vermoedelijk 2 oktober 1930 Brussel, Donderdagmiddag. Beste Burssens, Hoe gaat het ermee? Ik ben al lang uit Holland terug, heb allerlei familie-ellende hier meegemaakt (veroorzaakt door een soortement neef, die een komplete smeerkanes bleek te zijn), 1. verder ben ik ziek geweest, enz. enz. Maandag a.s. ga ik naar Gistoux, om mijn moeder te helpen verhuizen: een kwestie van 3 of 4 dagen. Dan hoop ik verder hier te blijven tot December minstens. Schrijf me dus wanneer je weer hier komt, of komen kunt. Kan je mij ook sturen - of dan voor mij meebrengen - direkte haast is er niet bij: - De Bende van de Stronk? Volgens Greshoff heeft in de laatste Gemeenschap gestaan dat Ika Loch, Trust en Vogelvrij niet zouden worden herdrukt. 2. Zet De Bock nu de duimschroeven aan en zeg hem: dat je graag binnen zéér korte tijd zou willen weten of hij het verzamelde verhalend proza van P.v.O. wil herdrukken, ja dan neen; want dat een ander uitgever daarop vlast. We zijn, meen ik, geenszins tegenover De Bock gebonden wat Ika Loch en Trust be- {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} treft; Paul heeft nooit aan de Driehoek enige rechten afgestaan. * Hoe staat het met Vogelvrij? Van wie heeft De B. die bundel overgenomen? 3. Had P.v.O met diè man enig kontrakt? Ik meen van niet. Zoniet, dan is alles vrij. Het wordt nu tijd ons niet langer aan de luimen van Bokken-en Sikkels over te leveren; dus - òf hij stemt toe (en kontrakteert) binnen de maand, dat hij het verh. proza herdrukt; of hij krijgt NIETS. Laat ons het maar eens op scherp zetten! Voor de verhalen van Paul vind ik wel een uitgever. In ieder geval, meen ik, kan ik De Bende v/d Stronk uitgegeven krijgen bij Stols; de rest zou dan kunnen volgen in bv. 2 even grote delen. (Misschien óók bij Stols.) Dus, tussen ons, laat ons even de balans opmaken. Hoeveel hebben we eigenlik, alles bij elkaar? Zeg: 100 blzn. voor de Stronk; 100 blzn. voor de Trust met de nog ongepubliceerde verhalen; dan 100 blzn. voor Ika Loch met Vogelvrij er achter. Zou dat niet zowat uitkomen? Of 2 dln. van elk ± 160 blzn. (10 vel): het ene, getiteld De Bende van de Stronk en andere grotesken; het andere getiteld: De Trust der Vaderlandsliefde en andere grotesken. - Zend mij dus, liefst zo spoedig mogelik, De Stronk, 1 ex. Trust, 1 ex. Ika Loch, 1 ex. Vogelvrij en al de onuitgegeven verhalende stukken; of - beter - brèng mij dit alles, dan kunnen we er uitgebreid over praten; of er meteen mee naar Stols gaan, die een paar huizen van mij af woont. Het opmaken van de kopy is een kwestie van een half uur (als alles bijeen ligt). Wèl is nodig, als je ze hebt, de gekorrigeerde proeven van Vogelvrij, waar erg veel fouten in stonden: tè erge, voor een Holl. uitgever. Mocht je deze proeven niet meer hebben, dan zouden we zelf enige dingen moeten verbeteren: b.v. gegeten voor geëten en zo. Zó schreef Paul toch niet meer toen wij hem kenden, en ik weet dat deze vreemde dingen zijn prozawerk in Holland veel kwaad hebben gedaan. Nu, beste, ik hoopje spoedig in persoon hierover te horen. Kom dus, òf voor Maandag: Zondag b.v. zou heel goed zijn; of na Donderdag of Vrijdag a.s. Neem desnoods mevrouw Rüdesheim mee, als het niet anders kan; een kop tee of zo kan ze hier gerust krijgen. Met hartelike groeten, steeds je EdP. {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} 598. Aan C.J. Kelk: Brussel, 4 oktober 1930 Brussel, Zaterdagavond. Beste Kelk, Je wederwaardigheden in Brusselsche familiekring en omstreken zijn, hoop ik, goed afgeloopen. Ik ging niet naar Gistoux en onderging met stoïcijnsche - wat zeg ik - met übermenschliche - gelatenheid het na-boudeeren van mijn wederhelft. Maar zoolang ik te eten krijg en een boek onder de hand heb, ben ik een nederlaag niet nabij. Ik heb je verzen natuurlijk ook nog eens alle doorgelezen. Het is heel goed zoo. Ik heb maar 2 of 3 kleine aanmerkingen: * 1o. Er moet een titel staan boven afdeeling 1. Wat denk je van: De Troubadour (of De Minstreel, of De Minnezanger)? Of: Voor de Jonkvrouw? In afwachting van wat beters heb ik er dat laatste maar vast boven gezet. 2o. In het gedicht ‘Mijn lief is groot en donker’... is het metrum in de eerste terzine wel erg vrij en verhaspeld. Hoe spreekt men in cadans uit: ‘Hoog is zij, soepel haar leest, zwart zijn de haren. krullend om haar lief hoofdje, hoe donker haar oog’? (ik heb onderstreept waar de bobbels zitten). Vooral de tweede regel is wel erg lui en slordig. Ik begrijp wel dat je het op je ontroering wilt schuiven. Maar die moet dan maar voldoende ‘overmeesterd’ zijn voor zij zich in versmaat uitdrukt, ik bedoel: lucht geeft. Verbeter dit dus. Regel 1 kan (als het voor jou niet anders kan) zóó geschreven worden: ‘Hoog, enz. - zwart zijn d'haren’ - wat al veel beter is, maar de slappe alexandrijn die volgt, moet je zien samen te trekken. Waarom niet: ‘Krullend om haar lief hoofd, donker haar oog’? vooral omdat daar tòch op volgt: ‘fonkelend, flonkerend, lief en stout beide’. In dit verband zou ik ook het eerste ‘lief’ door een hooger woord vervangen, b.v. ‘schoon’, of ‘trotsch’. 3o. Het gedicht ‘Ik rukte op haar aan’, enz. heeft mij - ja, zelfs mij! - van schaamte doen blozen. Kan Stols dat uitgeven, vind je? Moet jij je in het openbaar zóó verhoovaardigen op je ‘veelkoppige {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} legioenen’? op je ‘stormrammen’ en ‘katapulten’? Mijnheer Kelk! mijnheer Kelk! het wordt een schande voor heel uw famielje! Vooral als u tenslotte bekent: ‘Toen ramde ik woest van verzekerd verwinnen de poort in en reeds door de bressen der wallen stormde ik naar binnen: de sterkte moest vallen. Sedert waait mijn banier glorieus van haar tinnen’. U heeft een vreemde, een ontstellend vernieuwende, terminologie! Uw ‘banier’, heet dat? En elders zegt u: ‘Maar aarzlend zijn al je gebaren, waar Sesam zich opent en sluit’. Sesam? Sesam?... ik heb er nooit aan gedacht dat zoo'n ding zoo zou kunnen heeten, maar nu u het zegt, - après tout: dichterlijk is het. 4o. Waarom gebruik je jn datzelfde Sesam-gedicht het woord ‘bevlogen’? waar èn jij èn ik bij Holst ontevreden over zijn. Schrijf dan desnoods: ‘Verlangen heeft je overvlogen’. 1. (Of: ‘omvlogen’.) ‘Bevliegen’ is bovendien een gemeene uitdrukking. Iemand die in Oxford is opgevoed weet dat niet, maar jij, oud-Amsterdammer? - Ik vind dit gedicht overigens heel goed, en eigenlijk beter dan de sonnetten. 5o. In het reeds genoemde ‘Mijn lief is groot’ enz. staat veel te veel ‘bewogen’; wat afbreuk doet aan de bewogenheid van het gedicht. Regel 4: ‘In mij terug, dat eens mij heeft bewogen’; regel 13: ‘Totdat het smachten mij heftig bewoog’. En u maakt ook een te groot gebruik van uw ‘smachten’, dat 3 × voorkomt. - Tenslotte raad ik je aan, gewoonweg den 13en regel te veranderen, dan heb je éénmaal ‘smachten’ minder en eenmaal minder ‘bewoog’. Bijv. ‘Lang wachtte ik op haar, veel trage jaren, tot ééns mijn verlangen heftig * haar boog, en ik haar nam, en behield aan mijn zijde’. Ik geef natuurlijk maar iets aan, dat ongeveer hetzelfde zou kunnen zeggen, met een ander rijmwoord. (Het mooiste van deze nieuwe serie vind ik het laatste liedje: ‘Het was alsof ik jaren sliep’...) {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} 5o. De afdeeling Pierrot is dik in orde. Alleen vind ik in het gedicht: ‘Mijn vriend, ik breng u gelen wijn’, de twee laatste (toegevoegde) regels geen verbetering. Kijk en hoor zelf: ‘Colombine, Colombijn, 'k wil je trouwe dienaar zijn. Zoete vrouwe Colombine, 'k zal je als een page dienen. Colombine, ga je mee in het donker, met z'n twee? Drinken wij den koelen wijn, Colombine, Colombijn?’ De climax ligt volgens mij in de 2 voorlaatste regels, waar het vers vroeger ook mee besloot. Ik zou de 2 nieuwe regels dus schrappen. Vind je zelf niet? 6o. In ‘Rei zwaarden tot bruggen’ begrijp ik één strophe niet, n.l. ‘de dansers bedreigen met pijlen der oogen Boom's nachtzware zwijgen’. Wat is dat ‘Boom's’? Een ander merk van jenever? 7o. Aan het eind heb ik twee korte drinkliedjes samengetrokken, wat veel beter is; n.l. s‘Knal met de castagnetten’ en ‘Breng de bekers, breng de kannen’. Dat de maat een beetje verspringt is hier zoo erg niet. Anders lijkt het net of je een partijtje fragmenten achter elkaar gezet hebt, inplaats van ongeveer volledige gedichten. - Ook typografisch is het nu beter, omdat er nu een witte blz. achterin komt, en het laatste vers niet tegenover den ‘Inhoud’ komt te staan. (Dit kan je op de drukproef trouwens nog veranderen.) Ik geloof dat ik er ben. Geef me je instructies en reken op mijn toewijding. Zoodra de heer Stols in burgerkleedij terug is, krijgt hij deze copij. Met hartelijke groeten, ook aan Suzie, UEd.'s. EdP. P.S. Is Chasalle in Holland terug? Zoo ja, meld mij dit en geef mij zijn (nieuw) adres. P.P.S. - Kan je dat aardige ‘gebed’ niet wat omwerken en van ‘God’ bijv. de Liefste maken, en het mij dan nog opzenden? Ik vind het toch jammer dat het er niet bij is! {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} SPELEVAART OUDE EN NIEUWE VERZEN DOOR C.J. KELK XI Breng de bekers, breng de kannen en het volle, volle vat. Wijn, wij zijn verdroogde mannen, maak ons weer eens duchtig nat! Troosteloozer dan kameelen in de zonnige woestijn, waren onze droge kelen zonder Uwen dronk, o Wijn! Knal met de castagnetten, sla op Uw guitaar. Dans als marionetten rond elkaar! Roer de luie beenen, wild van wijn - Laat den nacht van heden Zotheid koning zijn! INHOUD blz. VOOR DE JONKVROUW 5 Ik ben de troubadour 7 Japansche vuren dansten 8 Vanavond is het park Japansch 9 De man is uit den dag gegroeid 10 Zoete, zoete, zoete groeit 11 Kindeke Maan, dat de sterren kust 12 De dag is wit, mijn hart is rood 13 {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} Sterren zet de lucht in brand 14 Waar de witte maagden zijn 15 De zilvren nacht beeft 16 Ik sta en mijne vedel 17 Prinses der koele nachten 18 Mijn Zoetelief is in de wazen 19 Hoe schoon draalt het land nu 20 Ik had mijn hartje afgeplukt 21 Uw zang overwint mij terstond 22 Mijn Lief is groot en donker 23 Hoe huivringwekkend zalig 24 Ik rukte op haar aan 25 Sneeuwwit is de nacht van maan 26 Het was alsof ik jaren sliep 27 PIERROT 29 Ik heb de Wereld afgezworen 31 Mijn vriend, ik breng u gelen wijn 33 Zij hadden samen dol gefuifd 34 Mijn bloed is warm en zoet 35 De nacht klopt zwaar van melodieën 37 Pierrot kwam dronken uit een kroeg 38 Duiven zijn den dag ontweken 39 Ik zag... ik zag... een grooten hond 40 De nacht rijdt daverend rond 41 Honderdduizend jaar geleden 42 CARNAVAL De dansers luiden den avond in 45 Rei zwaarden tot bruggen 46 Vanavond hebben alle mannen 47 Harlekijntje, lieve ruiter 48 De monniken zijn naar hun nonnen 49 In de poort van St. Michiel 50 Wij slaan onze zeven kruisen 51 In haar vlammende kalessen 52 Door de hemelsche genade 53 Wie zijn streken niet verleert 54 Breng de bekers, breng de kannen 55 Rijd naar boven, pluk de trossen 56 Zie, de wereld stroomt van wijn 57 {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} 599. Aan W.A. Kramers: Brussel, 9 oktober 1930 Brussel, 9 October 1930. Beste Wynand, Hierbij een ‘Gesprek over Slauerhoff dat ik UEd. verzoek met eenige aandacht te lezen. Mòcht het UEd. daarna, ondanks deszelfs ontzettende lengte, aanlokken het, zooals het is, in Den Gulden Winckel te zetten, zoo is het waarschijnlijk tot UEd.'s beschikking. Hóógstwaarschijnlijk zelfs. Ik moet het intusschen aan Jany eerst overleggen, die mij n.l. een groot stuk over Slau ‘besteld’ had. Dit is, bijna zeker, niet geschikt voor De Gids, en, vrees ik, zelfs heelemaal niet naar Jany's smaak. Weigert hij het, en wil jij het, dan gaat het in D.G.W., b.v. in twee stukken. De afbreking dan precies onderaan blz. 22; het tweede stuk bovenaan blz. 23 te beginnen. Ga ik er daarentegen toe over het om te werken - om het in dezen vorm alleen in de Cahiers te zetten, wat mij anders wel spijten zou - dan geef ik de omwerking hoogstwschl. wèl aan De Gids, aangezien Jany diè wel zal willen hebben. (Dan niet meer in dialoogvorm natuurlijk.) Tenzij: daarvoor reeds een ander werd ‘aangezocht’... Enfin, laat hooren hoe jij tegenover dit artikel staat; de rest bespreken we later. Ik bedoel ‘nader’. Hartelijke groeten van steeds je Eddy 600. Aan J. Greshoff: Brussel, 10 oktober 1930 Beste Jan, Ik heb Nieuwe Tucht bij je opgehaald, doorgelezen en aan Jan v.N. gegeven, die het jou weer terug zal bezorgen en die het, evenals ik, wel ‘niẽ-goed’ zal vinden. Erg would-be-geleerd en vervelend superieurderig en Joodsch; niet bête, maar dat is dan ook precies het beste wat je ervan zeggen kan. Een intelligentie als die van Ter Braak is 5, 6 × zooveel waard als deze, après tout. Ik kan mij voorstellen dat deze v/d Berg zich verheugt in de idolatrie van Binnendijk; dat heeft hij trouwens met Marsman gemeen (evenals vele andere dingen, als kritikus). Krijg ik nu even de Houwinkregelen van je? Ik ben weer grieperig en lig in bed. Succes met je werk. Je E {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} Weet je ook of het art. van Van der Hoeven reeds in de Holl. Revue heeft gestaan? 1. Ik moet daar nog geld voor hebben. Schrijf even de antwoorden op. 601. Aan F. Hellens: Brussel, 1. 11 oktober 1930 Bruxelles, le 11 octobre 1930. 104, Boulevard Brand Whitlock. Mon cher ami, J'ai relu, et retrouvé, En écoutant le bruit de mes talons. Je pense que Paulhan 2. aimera beaucoup cela. Seulement, voici comment il faudra faire, selon moi. Ne pas mettre d'avant-propos, mais employer ce morceau-là comme le début même du conté. Même mettre: Nice, Noël 1917 en tête, cela ferait très bien. Puis, comme dernières phrases: ‘...une voix grise qui me rappelait un bout de ma vie, des souvenirs depuis longtemps classés. C'est ainsi, etc.’ - Puis, mettre le reste à la première personne. Le type s'Appellerait Maurice, mais dirait: je. Changer aussi le nom du bonhomme du Rendez-vous, 3. qui, en ce moment, s'appèle toujours Frédéric, je crois. Tu aurais ainsi un François (? ou Albert?), un Maurice et un autre-qui-raconte, et qui formeront à cux trois, une gentille partie de toi-même, et, par leurs confessions, un très agréable bouquin. - Je pense que dans En écoutant... aussi, il y a quelques longueurs à supprimer. Relis-le et enlève quelques phrases; fais plus simple, comme des vrais souvenirs. Greshoff me réclame le livre pour lui; et, du reste, tu verras toi-même mieux que quiconque, en relisant ton bouquin après bientòt quinze ans, ce qui est ‘vrai’ et ce qui est plutôt de la ‘littérature’. Dans l'ensemble je trouve ce morceau très bon. Il fera très bien entre Le Fauteuil Rouge et Le Rendez-Vous... C'est sa place, je crois. Ne pas mettre avant Le F.R.; tu diminuerais trop celui-là. Es-tu en train de le refaire? Quand te reverrai-je? J'ai été pris par un nouveau ‘drame’ harce- {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} lant et ridicule. Lundi je me verrai oblige d'accompagner ma mère à Gistoux (qui doit s'y preparer pour passer l'hiver à Brux.), c.à.d. que je risque d'y rester cinq ou six jours. Si vendredi prochain je suis de retour à Brux., je me rendrai volontiers chez les Delgouffre. Sinon, tu m'excuseras; c'est que je m'occuperai de mes devoirs d'agence-depolice, c.à.d. de défenseur naturel de ma vieille mère. J'espère, de toute façon, te revoir bientôt, ainsi que cette pauvre Maroussia, qui, décidément, n'a pas eu de chance avec les petits. Simone aussi t'envoie ses bons souvenirs. Ton ami EduP. 602. Aan C.J. Kelk: Brussel 1., 11 oktober 1930 Bruxelles, Zaterdag 11. Bd. Br. Wh. 104. Beste Kees, Dank voor beloofde toezending. We begrepen er al niets van, maar nu blijkt het mijn stommiteit te zijn. Zooveel te beter. - Een nieuwe proef van De Parasieten wordt je natuurlijk gezonden; die zal nog wel niet klaar zijn. Wat de Serenade betreft, ach! ik bedoel De Spelevaart, daar moet ik Stols weer eens naar vragen. Stuur mij maar gauw ‘het versje erbij’ en maak nu eens een eind aan de flauwe kul van die dansers! Veel succes met Jan Steen 2. (die mij nogal een vervelende vent lijkt, ontzettend ‘drollig’ zou men in dien tijd gezegd hebben - maar enfin!) Bij voorbaat dank voor je artikel over dézen neurasthenischen Bataviaan. 3. Voor het Boek dat links boven je briefpapier vermeld staat 4. (je ziet welke represaille-maatregelen ik heb moeten nemen), zond ik ook nog wat: vnl. om Coenen te pesten, die vreeselijk teuterde of teutte of mij betoeterde, voor mijn gevoel, maar ik zweer je dat het de láátste maal is, zoolang die schoolfrik van een Binnendijk speciaal belast blijft daar de poëzie te beduimelen. Ik heb gehoord dat hij een bloemlezing uitgeeft, waarin hij, zonder er mij {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} eenigszins in te kennen, twee sonnetten uit Parlando heeft opgenomen 5.; en het lùst mij eenvoudigweg niet dat die klier, die mij wél een mooien brief kan schrijven als hij copie noodig heeft voor Balans, in een geval als dit zoomaar over mijn schrijverij beschikt voor zijn schoolvosserijen. Als je den lui af en toe mocht zien, zwijg hier dan over, want ik zal hem een mooi briefje schrijven, zoodra het delict ‘op zijn actief zal staan’, dat beloof ik je. (‘Officieel’ mag ik er n.l. niets van weten!) - Misschien ook wacht ik tot hij mij opnieuw een pispraatje afzendt voor medewerking aan het een of ander, dat zijn literaire bestaan moet helpen rechtvaardigen; mais il ne perdra rien pour attendre, dat beloof ik jou weer alvast, met de hand uitgestrekt naar het hoofd van mijn zoontje! Over mijn ‘persoonlijk leven’ kan ik niets meer dan zwijgen. Het beste met je installatie wordt je toegewenscht, ‘omkranst’ door vele groeten, door S. (ook aan S.) en (mede aan de tweede S.) door steeds je Eddy Jan Jacob [Slau] drijft weer op de blauwe zee!.... Zijn maag is vast - splijt niet zijn hart in twee, Uyt Minne-wee? 603. Aan C. van Wessem: Brussel, 1.12 oktober 1930 Bruxelles, Zondag. Beste Constantinus, Met veel dank * je Waterloo 2. ontvangen en met veel plezier gelezen. Jammer dat André zijn Oom niet nog wat meer geworgd heeft. Waarom heb je de stekelvarkens van de carré's geschrapt; vooral de herhaling (un peu à la Lautréamont) was nogal aardig. Maar zoo is {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} het soberder 3., dat is waar. - Je moest deze André vasthouden en ons andere episoden uit zijn leven vertellen, tot zijn ouderdom toe, desnoods; anders kom je misschien niet tot onzen tijd, en dan wordt het altijd moeilijk... 4. Van mijn goeden vriend en makker Everard Bouws hoorde ik een en ander van jullie ‘vergadering-alias-bijeenkomst’. 5. Vertel er mij ook eens wat van. Greshoff interesseert zich voor je studie over het nieuwe zakelijke proza. Ga je ermee voort? please, do! Stols gaat aan een serie beginnen van bundels kritieken, ‘Standpunten en Getuigenissen’, die met mijn 2 bundels Cahiers v.e. Lezer opent. Als je nu cen goede serie stukken over het nieuwe proza bijeen hebt, zal ik mijn best doen om het (als je ervoor voelt) in de serie te krijgen (als die serie tenminste een beetje gààt!...) Maar ieder boekje moet ± 10 vel zijn. Dus gord je aan! Als ik jou was, beste Constantinus, dan liet ik de muziekbesprekingen in De Groene 6. loopen *, of door een ander schrijven, en wijdde mij aan twee dingen: I. episoden uit het leven van André; II. kroniek van het nieuwe proza in Nederland. Voilà. Denk er serieus over na, en schrijf. Hartelijke groeten van gaarne je EduP. {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} 604. Briefkaart aan J. Greshoff: Brussel, 13 oktober 1930 Bruxelles 1., deze Maandag. Beste Jan, Dank voor de Holl. Revue. De copy van Vic 2. heeft geen haast; die komt pas in laatste instantie, laat hem nog maar een jaar of twee voortgaan met kritieken schrijven voor de N.R.C.! (Er is nog làng niet genoeg.) Ik ben verkouden als een snip en heb de chauffeur op Breuer afgezonden, om je kopy te halen; als het hem lukt, begin ik er straks aan. Kan je mij nu 1 ex. van Currente Calamo bezorgen? (liefst een dat ik meteen houden kan). - Ik had nu ook graag 1 ex. van je Latijnsche Lente, van je Mengelstoffen en zoo mogelijk van Une Saison en Enfer. Maar hoe komen we daaraan? - Verder ben ik reeds begonnen met mijn stuk over jou, 3. waarmee ik dan maar de Cahiers zal afsluiten, als het goed wordt. Weet je dat je me nog een vers schuldig bent: dat van ‘Sara Malcolm, enz.’ Wanneer krijg ik dat? Ten slotte: heb je nu de drukproef van je interview 4. voor de Holl. Revue gekregen? Koning beloofde mij het joù te zullen sturen. Of is het óók al verschenen? Dank voor het nr. van 15 Sept.; - O, ik dankte je reeds. Zend mij wat boeken van jou, uit den ouden tijd, zend maar alles wat je kan - dat inspireert altijd! Je E. 605. Aan W.A. Kramers: Brussel, 14 oktober 1930 Brussel, Dinsdag. Beste Wynand, Zou je den grooten Dricus 1. willen opbellen en hem vragen waar- {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} om ik niets van ZEd. hoor? Verder hem zeggen dat ik snak naar het prospectus van Bijleveld met de verzamelde proza-smoelementen; het mijne incluis.. Waarom krijg ik van jou geen bescheid? (let wel: met ei en d). Van Jany hoorde ik, den dag zelf dat ik mijn stuk verzond, dat er voor De Gids niets meer aan te doen is, omdat Nijhoff de bestelling bij Binnendijk had overgedaan. - Rest dus D.G.W. of niets. Ik wil desnoods nog wel een gewoon artikel uit dien dialoog ‘puren’, maar vermeen - en iedereen die het stuk las, is het daarin met mij eens - dat het wèl zoo aardig zou zijn, het te laten zooals het is. Dus wat denk je ervan? - Ik zou ook de pegels die het event, op zou brengen, best kunnen gebruiken, want de man die het voor mij overtypte vroeg mij even 112 frs! Après tout, als je het in kleine letter laat drukken, in twee keeren (November-December), is het toch zoo erg niet, en ook de lengte zal nog wel meevallen; er is een groot misbruik gemaakt van wit. - Laat mij in ieder geval spoedig hooren wat je besloten hebt. Met hartelijke groeten, je EdP. Heb je mijn ‘ingezonden’ nog gesupprimeerd? Ik hoop van wel. - Las je de groote verheerlijking van Coster door Donker in de N.R.C. 2.? Dàt is nu IN ORDE. 606. Aan J. Greshoff: Brussel, 15 oktober 1930 Den Heere Joannes Greshovius, s.s.t.t. B.J. Erg aardig van je, dat je me al die boeken meteen zond. Maar ik moet ook antwoord van je hebben! - nl: 1.Hèb je drukproef interview ontvangen? 2.Kàn je mij 1 ex. Lat. Lente, Mengelstoffen en Saison en Enfer - vooral het laatste - bezorgen? Ik bedoel: voor mijzelf. Hierbij reeds 5 boeken terug, die ik niet noodig heb. De Vries 1. over {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} je heb ik herlezen: het is verre van dom, vooral verre van verkeerd, en tòch is het geborneerd, voor mijn gevoel. Wel erg ‘de historicus der Nederl. letteren aan het woord’. - Die Ritter behoort bepaald tot de vele menschen die ik niet, en tot de weinige die ik bizonderlijk-niet kan uitstaan. Het is een hypocriet, geloof ik; hij doet zoo mondain-welingelicht en au fond is het een getrapte lui uit den Achterhoek (Utrecht). Ik ga jou nu lezen. Het is verdomd moeilijk voor mij om over jou een tant soit peu objectief (kritisch) stuk te schrijven: vijf × zoo moeilijk als over Slau. Je bent me ‘te na’, dat is 't mangel. Slot: Geef mij eens de 2 bundels gedichten van Keuls 2. en ook: Pierrot aan de Lantaarn, please. Dank. E. 607. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 15 oktober 1930 Brussel, Woensdag. Beste Vic, Daarnet tot mijn groote vreugde je brief ontvangen, die langer is geworden dan je zelf dacht en die, in ieder geval, behoorlijk lang was van formaat! Dank ook voor de poemata en hset vertrouwen in mijn oordeel gesteld. Daarover dan maar eerst. Rekenschap vind ik zéér goed en geheel in jouw toon, dit zou ik in jouw plaats zeker publiceeren. Waarom niet in Balans, als het nog gaat? Als Jany voortaan Yeats en jij Valéry op de Hollandsche balansen brengt (o neen! het is een boekhoudterm - dus in de balans, mij ook goed) dan gaat het er leelijk uitzien voor de arme dichters die nièt weten te vertalen. - Anders in het tijdschrift van Stols? Of De Gids? In ieder geval houd ik veel van dit gedicht. Het Kind zegt mij minder; dat heb je misschien te mysterieus gehouden; het is niet zoo overtuigend, zoo langzaam maar zeker den lezer overmeesterend als dat andere, dat dan ook zooveel langer is. Voor een bij uitstek kort gedicht moet men misschien op het pakkende letten, hetzij in den gedachtengang, hetzij in den vorm (ja, in Godsnaam). Dit Kind is m.i. te veel voor jezelf, als een persoonlijke herinnering, neergeschreven; een ander zou er nog veel meer van willen hooren. - Ten {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} slotte De Oude Dichter, 1. dat mij aan een kapotte Jany deed denken: een Jany in het stadium van Rensburg - als het ooit zoover met hem komt, wat de Hemel verhoeden mag! Dit gedicht zou ik wschl. uitstekend vinden, als het niet die hobbelige maat had, iets dat het ook uit jouw overige productie verwijdert. Tenslotte zou ik zelfs nog gemakkelijk over eenige onregelmatigheden heenstappen; maar het hobbelt slapjes, het wankelt, omdat de regels niet alleen onregelmatig en ongelijk zijn, maar over het algemeen te lang. Ik hoop niet dat je daarmee de wrakheid van den ouden dichter zelf hebt willen suggereeren; dat zou tè subtiel zijn. Laat mij het hieronder, snel gewijzigd, overschrijven, om te zien hoe het zou doen, als het ‘korter’ werd. Ontmoedigd door herhaalde teleurstellingen En verouderd onder vijandig régime Bleef hem het vermogen toch van te zingen Alleen voor zich - of ook nog misschien In den schemer, voor de gedroomde geslachten Die dan kwamen, opdoemend uit het zwart Hotelkamerbehang, als hij roerloos wachtte, Vullend zijn stilte op 't bonzen van zijn hart. Tot hem begaf ook dit laatste vermogen En hij zwijgend { van alles heeft afstand gedaan; En hij zwijgend { met alles heeft afgedaan; En een groot duister kwam van achter zijn oogen Waar, onzienlijk voor ons, zijn leven is vergaan. Of: Waarin zijn leven is vergaan. Of: kan je deze laatste regels niet anders maken? d.w.z. 2e en 4e regel van het laatste kwatrijn. Elévation 2. zal zóó wel beter zijn, ofschoon ik voor mij het den eersten keer eigenlijk net zoo goed vond. Het zou misschien wel aardig zijn het tegelijk met Rekenschap te publiceeren; het is er wel precies de ‘tegenhanger’ van. *** {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu de rest. Die tijdschrift-historie heb ik al zoowat vergeten. Als het werkelijk tot resultaten komt, zal ik er desgewenscht mij weer krachtig voor gaan interesseeren, maar op het oogenblik klaagt men mij teveel over den beroerden toestand van de Beurs.... Reinald loopt op zijn einde. Ik heb ieder hoofdstuk door een brief doen voorafgaan aan een ‘mevrouw’ - een beetje in style régence - en ga nu aan het laatste hoofdstuk beginnen, dat de boel moet afronden. Daarin komt R. terug en ontmoet Clémentine; daarmee is de historie dan ook uit. Ik heb er genoeg van om op een toekomstige ‘rijkdom’ te speculeeren en weet dat ik niet tot de auteurs behoor die zoo'n geval jaren lang kunnen voortzetten, hervatten, weer wegleggen, enz. Dat andere verhaal zal ik later misschien nog wel eens schrijven, op een geheel andere manier. (De Onzekeren.) Dit gaat heeten: Het Geval Godius. Als je ervoor voelt, zou ik het jou graag opdragen. (Ik schrijf met een nieuwe vulpen, wat verdomd vervelend is.) Nu over die kritische serie, of kritieken-serie. Toen ik je schreef wou Stols inderdaad boeken van 200 à 300 blzn. uitgeven; maar later is hij op het plan teruggekomen. Hij wil iets nieuws probeeren en de bundels heel goedkoop maken, zooiets van fl. 1.75 per deel. Daarvoor moeten zij omstreeks tien vel worden, niet meer. Maar laat dit je niet afschrikken. Mijn Cahiers (alle 6 nu weer) komen in twee deelen, en gelijktijdig uit, dus het oude plan blijft behouden. (Je ne déteste pas cela.) Vooral voor kritieken zijn dikke bundels toch niet èrg prettig; denk eens aan Nieuwe Tucht van V/d Berg, dat maar 64 blzn. dik is en er zoo touffu uitziet. (Tusschen haakjes: dat vind ik ook eigenlijk een vrij vervelende vent; die ‘rijm’ studies, die zoo erg knap eruit zien en zoo serieuzerig worden voorgediend, zijn ten slotte onbeduidende praatjes van niet het minste belang, en bovendien bewijzen ze al te vaak het tegendeel van wat ze zouden willen bewijzen.) Wat jouw kritieken nu betreft, zou ik maar eerst de ‘actueelere’ opstellen verzamelen; maar waarom niet gewoonweg àlles wat je in de N.R.C. gezet hebt, in chronologische volgorde. Desnoods het stuk over Van Collem wat bekorten, maar niet weglaten. Er stonden toch heele goede dingen in. En dat alleraardigste stuk over dien Troubadour! Desnoods wèl weglaten dat stuk over dien zieken man met baard van de bedank-portretkaart. Maar niet het stuk over Flora Delannoy en over die andere kleine Belzen. Het gaat om jouw kri- {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} tisch proza, niet om de patiënten. Jan Greshoff manifesteerde gisteravond hier zijn verrukking over je manier van schrijven: ‘die vèrre toon...’, die weerzin om de boel aan te raken, als in het opstel over Last en Beverlsuis, met dat serieuze begin van: ‘Kom, als we er nou tòch over moeten praten, zullen we er maar een paar brochures bij halen, die sommige menschen over die soort van zaken plachten uit te geven’. - Dus, stel ons niet te leur en neem ‘rijkhandig’ op. Natuurlijk krijg je de beschikking over 2 of 3 dln., over 2 zéker. Later geef je dan b.v. je ouder werk nog; - ofschoon het stuk over De Haan b.v. toch best hièrin zou kunnen? De Tharauds, behoorende tot de Fr. letteren zou je dan later kunnen doen bij een deel dat niet over Holl. schrijvers gaat. Als je nu alles uit je ouder werk opnam wat over Holl. literatuur gaat? Dan vereenig je het nuttige met het aangename. Tenzij de buitenl. auteur ‘aanleiding’ is geweest en eig. niet veel meer, als, meen ik, in dat stuk over de Tharauds. Neem het dan wèl op. Kan je mij misschien dat stuk papier nog zenden dat ik je eens gaf, en waarop ik mijn aanteekeningen over al je kritieken toen, heb opgeschreven? Misschien kan ik je, ook van hieruit, dan bij de samenstelling van je eerste - en zelfs tweede - bundel helpen. Heb je al zóóveel? Het stuk over Valéry in de Hommage 3. (dat uitnemend is) zou ik ook ergens gebundeld willen zien. Marsman is met Stols in correspondentie over zijn kritisch werk. Hij is niet ‘onwelwillend’, maar wat heeft die jongen een làmme, kakkineuze tòòn. Le jeune maître sollicité... Ik geloof dat ik, zelfs als ik het met de bèste bedoelingen met hem probeerde, altijd weer ruzie met hem zou krijgen. - Maar ik heb er goddank niets mee te maken. Ter Braak heeft ook reeds zijn copy ingeleverd; titel: Man tegen Man. Met een veel aardiger geleidebriefje. Mijn ‘gesprek over Slauerhoff’ is naar Jany (die het niet kan opnemen, omdat de taak nu werd overgedragen aan Binnendijk), en naar Kramers. Jany zal het stuk, dat bij momenten fel polemisch is - hoe zou het anders? - wschl. lang niet goed vinden, vrees ik, of wèl goed, maar met onuitstaanbare dingen; Kramers vindt het natuurlijk weer te lang. Het einde zal zijn dat het nergens gepubliceerd wordt, tenminste in een periodiek. Ik zal Stols nog spreken over Elizabeth de Roos. (Is dat een liève juffrouw? - stijl Smit Kleine, volgens den grooten Lodewijk.) - Ik {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} zag je vriendin Rie naast je stuk over de socialisten 4. staan, aan den arm geklemd van een nogal poenig opgesteld heer, dewelke een kastijding scheen te vreezen van een oude zonderling, die anders nogal meditatief aan het andere eind van de kamer stond. - Maar om op de keurbende van kritici voor de serie Standpunten en Getuigenissen terug te komen: Donker doet wschl. niet mee, hebbende elders een ménagerie samengesteld van fausten en faunen; Helman kàn ook niet goed, omdat hij gelieerd is met Nypels; Pom is lastig en wil baar geld zien. Zoo blijven dus voorlopig over: UEd., Marsman, Ter Braak, Greshoff en Ikke; wat ook lang niet mis is, wat?! Andere liefhebbers volgen wel, als de serie ‘gààt’. Ik geloof dat ik je nu uitgebreid op alles heb geantwoord en nieuws is er niet, of wèl, maar van te vervelenden en pijnlijken aard om erover te schrijven. Ik ben nog steeds ongeveer neurastheniek en begin weer grieperigheden te vertoonen. Mijn Cahiers zijn nu àf, Godlof! en mijn Godius volgt. Dan hoop ik er een tijd mee uit te scheiden en mij op andere dingen in te stellen, al weet ik in de verste verte nog niet wààrop. Dit Brussel is het vervelendste gat ter wereld, alles is er ersatz, karakterloos, groezelig. In Parijs heb je tenminste overal die sfeer van misdaad. Wanneer zal ik vrij zijn om naar Italië of Spanje te gaan, zonder de kans op een telegram? Nu, beste kerel, hoû je goed; maak je niet te sappel over Parlando, je maakt er altijd nog wel iets héél behoorlijks van, en natuurlijk ook van Serenade. Het kleine stukje dat je in je bespr. van Westersche Nachten over Slau schreef, was veelbelovend. Het is alleen pestilent dat je zoo gejaagd en gejostled wordt. Doe Pom mijn groeten als je hem ziet en por hem aan tot publiceeren. Tot later; een flinke hand van steeds je Eddy P.S. Zal ik Rekenschap en Evolution nog even hier houden? anders wordt deze brief te dik. Ik geef Evolution, als je wilt, dan aan Stols. {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} 608. Aan C. van Wessem: Brussel, 15 oktober 1930 Brussel, Woensdag. Beste Constant, Ik heb met Stols reeds over je eventueele kroniek van het nieuwe proza gesproken. Als het een eenheid vormt, zooals ik hem in het vooruitzicht stelde, zou hij er veel voor voelen. De deelen in die serie worden alle ± 10 vel, dus. 150 blzn. tekst. Zie dus wat je doet en hoe lang het duren zal voor je een serieus pak copy over dit onderwerp bijeen hebt. Als je er werkelijk iets van ‘blijvende waarde’ van zou willen maken, dan zou je, volgens mijn onbescheiden meening, daarin moeten bespreken: De Trust der Vaderlandsliefde en Het Bordeel van Ika Loch; en Vogelvrij van Paul van Ostaijen, desnoods in één artikel; daar het alle ‘grotesken’ zijn; verder: Bij Gebrek aan Ernst en Nutteloos Verzet; verder: Komen en Gaan van Roelants, en meteen Twee Helden en De Jazz-Speler; De Monnik uit het Westen van Victor J. Brunclair; verder de jongere Vlamingen die voor ‘modern’ doorgaan: Walschap (Adelaide, 1. Volk, enz.), Lode Zielens, en nog zoowat (dan kan je meteen prachtig aangeven, waarin deze heeren nog hopeloos te kort schieten, en hoezeer zij tenslotte nog aan Buysse en Streuvels ‘vermaagschapt’ zijn); verder natuurlijk alles van Helman, 2. Kuyle, en al het proza van Roel Houwink; verder misschien ook nog een opstel over Elizabeth Zernike? en over De Vijf Vingers, Bill en dergelijke. Den Doolaard, Mario Ferrari heb je besproken; is er nog iets te zeggen over de andere werken van Fabricius? Dan: De Parasieten van Kelk, dat toch zeker ook tot het ‘nieuwe proza’ behoort? Ina Boudier en Alie Smeding zou ik, in jouw plaats, toch maar lèkker eruit laten, al zijn ze door Bijleveld tot den rang van jongeren verheven. Geef dan ook aan in welke volgorde al deze werken verschenen zijn, wat ook eventueel hun beteekenis is in het ‘literair gebeuren’, afgescheiden van de intrensieke waarde. Het zou een zéér interessant en ‘nuttig’ boek kunnen worden (met dit laatste moet je in Holland rekening houden, want wat leest, is literator of onderwijzer); het zou meteen ook het praatje opheffen waar je je over beklaagde, dat van: ‘die V.W. zegt ook zoo af en toe wat.’ Als jij er niet tòch mee bezig bent, zou ik dit werk graag doen - nu ben ik blij dat jij het doet; en je zult zien dat het later nog van veel grooter belang {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} zal blijken dan nu, om 2 redenen: een misschien terecht, maar ongezond, overheerschen van de poëzie als eenige creatieve kunstvorm; en een zeer misplaatste en niet genoeg uit te roeien voorliefde van het ‘lezend publiek’ voor den leestrommelroman en het traditioneele burger-en-boeren-realisme. - Dus vooruit, Constant! zet je er aan; trek er op los met al je ‘veelkoppige legioenen’, zooals die smeerkees van een Kelk in een liefdesgedicht zegt, verpletter de carrés van het betweterig burgerdom en hef hóóg de vaan van het Nieuweproza! Ik reken op je; en mocht je verdere aansporing behoeven, schrijf dan uit mijn naam zelf aan Stols. Adres: Boulevard Aug. Reyers, 134, Schaerbeek-Bruxelles. Stuur hem dan meteen wat copy ter inzage. Met hartelijke groeten, je EdP. 3. - O ja, natuurlijk ook nog Carnaval van Ter Braak; al is het geen ‘verhalend’ proza, ‘scheppend’ is het genoeg. II Nog wat over die redactie-affaires. Ikzelf snàk als het ware naar een nieuw ‘algemeen cultureel’ tijdschrift; iets waar werkelijk alle frissche krachten bijeen zouden komen, voor zoover dit te realiseeren valt; maar vooràl natuurlijk, wat de literatuur betreft. Iets tusschen De Gids en De Vrije Bladen in, waar nóóit zoo'n rotroman als Twee Meisjes en Ik in zou kùnnen worden opgenomen, maar waar wel romans van de jongeren in zouden kunnen verschijnen, wat niet gaat in afleveringen van 32 blzn. (en zelfs niet van 64). Afleveringen van 96 blzn. zou het minimum moeten zijn. - Wat nu het huidige ‘voorgenomen tijdschrift’ aangaat; dat zou oorspr. geredigeerd worden door Ter Braak, Slauerhoff en mij - toèn zijn de scrupules van T. Br. tegenover de Vr. Bladen gekomen; toen moest er vergaderd worden, toen bleek dat de Beurs op het oogenblik slap is, toen.... enz. enz. Mijn houding in dezen is eenvoudig: ik zal mij met alle toewijding geven aan het tijdschrift dat mij in de redactie neemt, maar als ik tenslotte niet in de redactie blijk thuis te hooren, is het mij even goed. Zoolang ik in het tijdschrift een goede kans heb om mijn werk te publiceeren, zal ik mij om de redactioneele ‘waardigheid’ net zooveel bekommeren als ZERO; bovendien vind ik dat in een uitbreiding van de Vr. Bladen, het samenzitten van jou, Marsman, Binnendijk, Ter Braak, {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} Slau en mij een paskwil zou zijn: waarom dan maar niet de hééle santeboutique van de Nederl. jongeren? Vier redacteuren vind ik een maximum, waarnaast als 5e man, bij staking van stemmen, de secretaris, in dit geval dus Bouws. * Maar we hoeven over dit alles niet lang te lullen, zoolang de Beurs beroerd staat!... Tegen dat er effectief uitgebreid wordt, dat de bankbiljetten op tafel liggen, enz. enz., dat er een krachtige reclame wordt ondernomen, zal het nog tijd genoeg zijn opnieuw onze ‘ideëele zaken’ bij de ‘geldzaken’ te doen. Anders kunnen we alles rustig laten zooals het is - ou - a - a - ah.... er is... toch... geen... belangstelling... bij... het groote... ouaaah... Publiek. En dan is een maandclijksche aflevering van 32 blzn., naast De Gids, en het brave Groot-Nederland, De Groene vooral niet te vergeten, immers meer dan mooi genoeg. Het is IDIOOT dat in Holland, waar zooveel tijdschriften, tot in de provincies toe, bestaan, waar iedere vak-organisatie haar eigen blad kan hebben, geen groot, sterk tijdschrift voor de werkelijke levende letteren kan bestaan, niet faute de combattants, mon vieux, maar faute d'argent. ‘Het is zoo weinig nuttig’, zeggen de menschen met de beurzen; ‘als wij geld geven, doen wij dat liever aan het Concertgebouw, daar kun je je tenminste zèlf, met je vrouw, vertoonen’. Het is het oude grapje: wij schrijven eigenlijk voor elkaar. Richt een nieuw Nova 4. op; daar krijg je misschien nog wel geld voor. Maar een nieuw ‘serieus’ tijdschrift? - God, we vinden De Groene tegenwoordig al zoo geleerd! Ziedaar dus precies mijn mogelijk enthousiasme en mijn effectieve onverschilligheid. Het is pijnlijk, telkens weer te merken, dat je voor de buffels aan het dansen bent gegaan. Ik geloof dat het oprichten van een nieuw tijdschrift, of een flinke uitbreiding van de Vrije Bladen zéér goed zou zijn; maar als het niet te doèn is, zwijgen we erover. Voilà. Probeer eens een fusie met Leiding 5.; dat zou de Vrije Leiding kunnen worden. Hè?!... 6. Worstelend met een nieuwe vulpen. {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} 609. Aan J. Greshoff: Brussel, midden oktober 1930 Beste Jan, Dank voor het vele gezondene. Hierbij Latijnsche Lente terug, dat ik niet hoef te hebben (het heeft toch eigenlijk nog lang niet de toon van later, die mij lief is, en ook je studiën over Fransche krijgslieden en Belgische poëeten 1. zal ik wel niet dikwijls herlezen); - daarentegen had ik héél graag Une Saison en Enfer. Doe daar dus èrg je best voor! Heeft Hellens er niet een ex. van? anders zal ik hem dàt vragen. - Verder ook graag de Mengelstoffen (I). Het 2e deel ervan moet bepaald ook uitgegeven worden; ik vind dit boek stùkken aardiger - en ook aardiger geschreven - dan Lat. Lente. Hierbij 2 N.R.C.'s met een kritiek van Vic op de soosjelisten en een verheerlijking (de lang-verwachte!) van Coster door Donker, waarin ook UEd. vermeld staat. 2. Met zòrg lezen. - Ik heb lust vroeger of later een ‘Gesprek over Dirk Coster’ te maken. De kopy 3. is in orde en gaat nr. Breuer terug. Moeten er niet een paar stukken bij, als die over de Catalogus van Hellens en over Arie Delen? en Huib Hoste? - Breng mij die dan vanavond b.v. Dan kan je ook Pierrot en Keuls mee terugnemen. Of neen, die doe ik hierbij. Pierrot is aardig, Keuls over 't algemeen labbekakkig. E. 610. Aan H. Mayer: Brussel, 16 oktober 1930 Brussel, Donderdag. Beste Henri, Waarom hoor ik niets meer van je? Wat is er gebeurd? Waarom zend je mij wèl het Fransche bibliografietje en niet het overheerlijke prospectus van Bijleveld, waarnaar ik snàk?? Zend mij ook, please: De Lamp van Diogenes en op zicht: De Anatomische Les, van je weet wel wie; beide ingenaaid. {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} Veel dank en groeten, maar verder niets vóór ik weer wat van je hoor. Je E Wynand schijnt doofstom of overleden te zijn. Ik zond hem een lang stuk over Slauerhoff, maar misschien heeft hij, omdat het zoo làng.... was, zich er uitgebreid mee getorcheculeerd. 611. Aan H. Mayer: Brussel, 18 oktober 1930 Brussel, Zaterdag. Beste Henri, Veel dank voor het prospectus, waarop ik vnl. mijzelf met veel plezier teruggezien heb; maar je hebt een paar auteurs - is het uit liefde? - opgegeten! Te oordeelen naar de rest van de étalage zijn er zes weggeknabbeld. Wat beduidt dit? Mag ik alsnog een gààf prospectus? Kreeg je mijn bestelling al van de 2 Marsman-boekijnen? Kan je me een snert-uitgaaf bezorgen van Emily Brontë's poëzie (desnoods mét die van de zusteren). Hoe goedkooper hoe beter. Hoe staat het met Eline Vere? Je zwijgt daar zoo over. - Ik ben kwijnend geweest onder de last van een nieuwe snot-en-slijm-zending, alias influenza of hoe ze dat noemen als het niet meer ‘griep’ heet. Dank vooruit voor de Duitsche lessen. Und die Hand, mein lieber Herr Mayer, Gottbewahre! jaja haha, hahaha - grüsz Gott, nicht, und leben Sie wohl, was?! ha, Donnawettah! mein lieber Freund Mayer, jaha!.... Je - ich meine Ihr Edgardoes Heb je ook gezien met welk een air ik mijn hoofd van het griezelige onanistenhoofd, dat men naast mij heeft opgesteld, àfwend? Die typograaf of ‘prospector’ was een man van smaak. - En heb je ook gezien dat Jan Engelman hier een beetje op je zoon Henri lijkt? - Ik ben ook de eenige met een hoed (grande d'espagne). 1. {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat is dit voor een woord?→ Kan je er zelf misschien nog uit wijs? Het staat in den zin: ‘moet je zelf een hebben?’ Moge dat je helpen! Ik heb er mij blind op gestaard! 612. Aan C. van Wessem: Brussel, 19 oktober 1930 Brussel, Zondag. Beste Constant, Ik ben je dit erratum schuldig op het vorig schrijven. Ik zie dat je Ina Bakker en Alie Smeding toch nièt hebt opgenomen; dat was mij dus verkeerdelijk bericht. Men zal zich vergist hebben en de dames Zernike en Van Schaik-etc. voor die andere literatoressen hebben aangezien: il y avait de quoi! Die Zernike, onder ons gezegd en gezwegen, moèt onaangenaam ruiken; en de andere mevrouw is kwijlerig kwijnend of kwijnerig kwijlend, om ook eens te allitereeren. Waarom kan men tegenwoordig toch geen almanak of andere ‘bloemen’-oogst der ‘jongeren’ openslaan, zonder dat vervelende mensch erin aan te treffen? Wat heeft ze eigenlijk geschreven? wat doet ze? waar komt ze vandaan? hoeveel maal is ze moeder? wat beduidt ze in duivelsnaam méér dan welke andere ook van haar kunst zusteren? Ik vind het een spook, een ontsiersel van iedere behoorlijke publicatie. Wat een neus heeft ze! wat een blik! wat een weeïge lach! Vroeger heette ze, geloof ik, ook nog Van Loenen! Je bent niet serieus, Constant, dat je zulke mevrouwen in de collectie opneemt. En wie is die pootige mijnheer Mau Marssen? Een soosjelist, een Polderlandsch revolutionnair? Of alleen maar een beoefenaar van menschelijkheid à la Coster (in blauwe kiel en met zweetvoeten)? Die portrettenverzameling is werkelijk mooi, mooi, mooi; wij beiden staan er ook verrukkelijk op. Ik à la grande d'espagne - d.w.z. faux-dito, in werkelijkheid impressario voor het ‘Spaansche genre’ - maar ‘grande’ quand même; om met Hernani te spreken: ‘Puisqu'il faut être grand pour mourir: grands d'Espagne, couvrons-nous!’ 1. (Noot van den schoolmeester: ‘De grandes van Spanje alleen hadden het recht in het bijzijn des konings met gedekten hoofde te verschijnen’.) - Jij, ziet er uit of je Mussolini concurrentie gaat aandoen; jij bent de Napoleon die zijn Waterloo gewonnen heeft! {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} De heer Lode Zielens, waarover ik je in mijn vorigen schreef, heeft een werk op zijn geweten, getiteld Het donkere Bloed. (Niet te verwarren met vele andere donkerheden.) Verder moet óók nog een modern prozaschrijver hier zijn: Raymond Brulez. (Niet te verwarren met den mijnheer die zoo goed Arsène Lupin speelt en in de oogen van àlle midi-en trotti-nettes voor den elegantsten viveur van Parijs doorgaat. Hij is hier, op het oogenblik, en ik mag hem eig. erg graag.) Is Aart van der Leeuw ook een opkomend auteur? Zeker iemand van de generatie van Bep Vuyk? - Ik weet het niet, maar ik verdenk deze twee auteurs van een kleine mystificatie, misschien zelfs wel ten opzichte van elkaar. Néanmoins: véél succes en ik recommandeer je den nieuwen roman van Malraux. 2. Met beste groeten, steeds je EdP. 613. Aan H. Mayer: Brussel, 19 of 20 oktober 1930 Beste Henri, Je zal van Wynand gehoord hebben dat mijn stuk over Slauerhoff ‘onplaatsbaar’ bleek; wil je het dus, na lezing, òf aan W. teruggeven òf het zelf doorzenden aan E. Bouws, Witte de Withstraat 13, Rotterdam? Ik krijg daarnet de 2 boeken op zicht en de Insel-almanak, 1. waarvoor weer Viel Dank. De Anatomische Les houd ik. Waarom zond je niet meteen De Lamp? De Vlaamsche auteuren 2. gaan gelijk hiermee terug; hun tarief is mij te hoog, zelfs voor het verzameld smoelendom. Ik heb het werk toch ‘met vrucht’ ingekeken; ook hiervoor dank. Overigens gansch geen nieuws. Hart. gr. van je Eddy {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} 614. Aan C. van Wessem: Brussel, 20 oktober 1930 Brussel, Maandag. Beste Constant, Daarnet je nieuwe brief gekregen. Het is moeilijk voor mij om Stols te zeggen dat hij jou schrijven moet (er schijnt eenige frictie tusschen jullie te zijn geweest, 1. naar aanleiding van dat vorige boek? jij hebt hem toen nogal boosaardig geschreven of zoo) - bovendien heb ik ook voor alle anderen, behalve Marsman, de eerste stappen gedaan: Vic Vriesland, Ter Braak (via Bouws), Nijhoff. Als ik Stols nu dus een soort ultimatum ga stellen, vooral voor een tekst, die er nog niet is, heb je alle kans dat hij inderdaad zijn ‘gevoel’ voor de zaak verliest, hetgeen mij spijten zou... Voilà. Ik zou zeggen: laat Stols vooreerst rusten en schrijf, in ons aller belang en tot je eigen bevrediging, de stukken. Heb je een boek van ongeveer tien vel bijeen, dan zend je mij de copy, ik breng die bij Stols en vraag hem jou dàn een aanzoek om dezelve te doen. Als het niet kameraadschappelijk gebeurt, komt er, vrees ik, niets van. Dus, als het jou eig. niet interesseert, en je het alleen ‘voor de bestelling’ doen zou, laat het dan; wij zullen allemaal ook wel doodgaan zonder kroniek-van-het-proza, daar kan je van op aan! De tijdschrift-historie ligt vooreerst, zooals ik je reeds schreef, buiten mijn belangstelling. Tegen dat er wzt gebeurt, ben ik weer tot de dienst van wie mij dan in de zaak betrekken wil, maar aan het plannen maken alleen heb ik voor mijn gevoel nu reeds meer dan genoeg meegedaan. Of: ‘de zaak heeft wèl mijn belangstelling’ - om het deftig te zeggen - maar resultaten moeten eerst bij en door anderen worden bereikt. Aldus.... Je vergelijking met Bols en Rynbende vind ik overigens heel aardig. Maar voor mij persoonlijk - afgescheiden nu van alle ‘politiek’ - zou het in-de-redactie-tronen bij een uitbreiding van de Vr. Bladen bepaalde bezwaren met zich brengen, dat is je sedert jaar-en-dag bekend. Op het oogenblik zou ik mij met Marsman desnoods verzoenen, al vrees ik dat ik altijd weer ruzie met hem zou krijgen, ook als wij van beide zijden met de beste bedoelingen begonnen; maar {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} ik heb een besliste aversie voor den frik Binnendijk. Zoo jong, en zoo bezadigd médiocre, vind ik griezelig. Overigens vind ik het, zooals ik je reeds zeide, volstrekt niet noodig dat ik meetroon; die mogelijkheid werd geopperd in een nu oud en wellicht vergeten luchtkasteel. Wat volstrekt noodig is, héél volstrekt noodig, is GELD. Zeg 10× ‘Godverdomme’, als de man van de serums, 2. maar erken dàt. Bravo voor het uitsmijten van de vier tantes 3.! En je hebt volkómen gelijk: of het een effect geeft of niet, of het volkomen geslaagd is of niet, doet er niet veel toe; het is goed en sympathiek dat die Byleveld-publicatie tot stand is gekomen. Dit, ondanks wat je misschien hebt opgemaakt uit mijn vorig schrijven. Ik kanker soms zonder het te meenen, en het eene is het andere niet: merde desnoods voor de vertellers, maar bravo toro voor het Verhaal! Met hartelijke groeten, je EduP. 615. Aan W.A. Kramers: Brussel, 20 oktober 1930 Brussel, Maandagavond. Beste Wynand, Dank voor je brief. Wil je zoo goed zijn het stuk over Slau te zenden aan E. Bouws, Witte de Withstraat 13, Rotterdam? Ook daarvoor dank. Ik geef je eigenlijk groot gelijk dat je het stuk niet neemt. Tactisch zou het wschl. een verkeerde zet zijn - zelfs voor Slau; en als je nu tòch weer een art. over zijn Chineesche productie krijgt.... Van Jany kreeg ik een zeer ontevreden schrijven over mijn stuk. Hij vreest dat ik op deze manier een Barbarossa 1. in de literatuur word. Tant pis voor mij - of voor hem. Desnoods zet ik het ding tòch in de Cahiers (deel 2) en - poor boy, als je het zoo beroerd vindt! - toch in Kollewijnsch. De Vriesch-en-Theewinkelsch is ook zoo mooi niet; alleen is men eraan gewend. Maar enfin, laat ons het dààrover niet hebben. Ik kijk nu uit waar ik mijn dialoog nu wèl kan publiceeren; het kan misschien wel in Vl. {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} Arbeid verschijnen, maar wie in Holland leest dat blad? Beter misschien het ding dan maar heelemaal in de Cahiers te houden? Enfin, ik begrijp je volkomen, maar zit nu erg met het vrachie. - Weet je wat ik anders héérlijk zou vinden? Als, naar aanleiding van dit stuk, een groote polemiek tegen verschillende menschen kon worden uitgelokt. Tegen Jany in de eerste plaats, tegen Donker, tegen Van Eyck zelfs. Ik voel mij popelen van strijdlust; ik heb zoo'n idee (verkeerd misschien, maar in ieder geval is dat het vereischte voor een polemist) dat ik iedereen (op mijn gebied altijd) aan kan. Een brief als dien van Jany maakt mij niet boos, maar verkwikt mij en maakt mij strijdlustig: overal zie ik openingen, fouten, misslagen - en, om in deze bokstermen te blijven, ik zou een regen van hooks, swings, half-swings en uppercuts willen uitdeelen - nu eens niet aan den mijnheer-met-hoornen-bril van het ‘Gesprek’, maar aan echte tegenstanders van het IJle-Hooge-en-Verhevenheids-genre. Al dat gezwam met een pepermunt in den mond over Poë-ë-ë-zie maakt mij katterig. En mijn mijnheer-met-hoornen-bril schijnt geen portuur te zijn.... Ik zou over een blad willen beschikken waarin ik op mijn manier over al deze grooooote zaken zou kunnen spreken - maar dan bedenk ik opeens weer dat het eigenlijk ook weer de moeite niet waard is. Men begrijpt elkaar tòch niet, dat is het erge. Voor De Gids zal Binnendijk het wel veel ‘netter’ doen, daar twijfel ik niet aan; en als die schoolmeestersbezadigdheid Jany beter bevredigt, mij goed. Weet je met wie ik ook graag een strijd to the finish zou hebben? Met den onoverwinnelijken Matthijs Vermeulen, en met den monumentalen Dirk Coster. Ik ben de kwajongen - soit - en zij zijn de monumenten. Maar het is voor sommige kwajongens een zaligheid om lang en precies tegen een monument op te pissen. Het monument voelt er zoovéél niet van. En tòch..... Ik ga dit boven mijn Cahiers zetten; uit een briefsje van Léautaud: ‘Vous devez être de mon avis: écrire ce qu'on pense, cela seul compte. Sans cela, on ne voit pas où est le plaisir’. Tot nahadir. Met beste groeten, steeds je E P.S. - Ach, en dan weer op andere momenten denk ik: Laat de heeleboel waaien. Al dit geredekavel over allerlei min-of-meer denkbeeldige ‘groot’-heden is niet één goede dreutelpartij waard. {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} 616. Aan J. Greshoff: Brussel, 21 oktober 1930 Beste Jan, Ik heb een Olympisch boozen brief van Jany gekregen, met mijn stuk over Slau. Zoo zie je: alle konsekwenties zijn weer uit den booze: konsekwenties van je opinie, of van eerlijkheid of zelfs van vriendschap. Ik weiger in de vriendschap mij gegeneerd te voelen. Bijgevolg voel ik mij onprettig wanneer ik anderen geneer; ik vind dat die anderen, als zij mijn vrienden zijn, niet gegeneerd mochten, kunnen, zijn... En deze ‘konsekwentie’ is ook al verkeerd! - Ik maak er een grapje van en je trekt je mijn grapje aan! De gulden, delicate middenweg is dus overal vereischt. Zelfs voor zulke intellectueele wezens als wij plachten te zijn. Tot ziens. Je E 617. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 21 oktober 1930 Brussel, Dinsdag 21 Oct. Beste Vic, Gelijk hiermee zal Stols je een getypt ex. zenden van mijn ‘gesprek over Slauerhoff’. Dit stuk schijnt intusschen niet te kunnen verschijnen: voor De Gids vroeg Pom reeds Binnendijk, die het ongetwijfeld veel netter zal doen; en ook anders zou het er volstrekt niet geschikt voor zijn, want Jany zond het me terug met een nogal Olympisch-verbolgen brief, waarin hij de vrees oppert dat ik op deze manier een Barbarossa in de literatuur zal worden. Er staan dan ook allerlei dingen in, die Jany ontzettend gehinderd moeten hebben - mais que veux-tu? - ik had het erop gezet precies te schrijven wat ik erover dacht. Mijn ‘tegenstrever’ schijnt ook te zwak en te ridicuul te zijn. (Het mooiste is dat deze man een model had.) Maar eerlijk gezegd, zou ik het over deze kwestie verdomd graag in het openbaar opnemen tegen wie ook: inbegrepen Jany, Pom, en andere halfwaardeerders van Slau en verheerlijkers van het z.g. ‘verheven’ genre, waarover men spreekt met ritueele stem. Er staat in mijn artikel niets, wat ik niet precies zoo, en in welk gezelschap ook, in mijn huiskamer verkondigd zou hebben, en damn de lui die willen dat je, als je in het openbaar spreekt, het op een andere manier doet. Ik ben het eerlijkst en het oprechtst als ik op mijn gemak mijn gedachten {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} uitspreek, bijna zonder er moeite voor te doen - niet als ik mij aangord om een degelijk en overal verdedigbaar artikel te schrijven. En ik begrijp de menschen niet die mij hierin niet kunnen volgen, die dit niet in mij waardeeren, en - als Jany - spreken over een ‘heibeltoon’ die ‘kwajongensachtig’ is, ‘blaaskakerig’, enz. Ook die mijnheer V.d. Berg had het over de ‘vlegeljaren-vechttoon’. Het is zoo gemakkelijk daar andere qualificaties tegenover te stellen, die heusch niet méér flatteus zouden zijn; 3 tegen 1 wil ik er leveren, als het moet. En, zooals ik Jany schreef, op de ‘heibelzucht’ op zichzelf komt het niet aan; want Multatuli had die heibelzucht, en Prof. Casimir is hoogbegrijpend. Ik wil nu toch van jou weten wat je precies van dit stuk denkt. Zeg precies wat je er tegen hebt, schrap aan, doe precies met den tekst, dien ik je zend, wat je wilt. Voorloopig verschijnt het ding toch nergens. Voor DGW. is het te lang, en, zooals Kramers terecht schreef, daar heeft nu ook wel genoeg over Slau in gestaan. - Ik kan het ding plaatsen in Vl. Arbeid of als brochure apart uitgeven. Ik wou dat het een serieuze strijd kon uitlokken; maar dan worden de heeren wschl. opeens èrg verheven.... Die monumenten-cultus is mij zoo vreemd, en zij begrijpen niets van het plezier dat men hebben kan door lang en raak te pissen tegen een monument. Schrijf me wat ik met Evolution moet doen. Aan Stols geven? En Rekenschap? Aan jou terugzenden, of met het andere mee-geven? Ik heb mijn ‘roman’ afgedraaid; zònder conclusie - alleen dus met de brieven die er de saus bij zijn. Òf ik flikker weer op en schrijf de rest (peu de chance!), òf ik publiceer dit stuk als complete ‘roman’ apart. Zeg of je de opdracht ‘aanvaardt’. Met hartelijke groeten, steeds je Ed. P.S. - Ik tart iemand om, in een strijd tegen mij over dit ‘poëzie’- onderwerp, niet direct de sympathieke rol te krijgen, waar ik mij voor zou schamen. Dat ik de antipathieke rol heb, weet ik wonderwel. Maar juist daaròm.... II P.P.S. - Als ik Jany's brief aan mij overlees (met de beste bedoelingen geschreven, hoor, en in een alleszins begrijpelijke ontevredenheid over wat hij noemt mijn verheerlijking van Slau ten koste van ‘grooteren’) en dan mijn antwoord aan hem, 6 volle blzn. - krijg ik {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} opeens lust te lachen, zoo absoluut zéker is de onmogelijkheid voor ons om elkaar te verstaan. Hij zou mijn antwoord half geërgerd, half verveeld lezen; ook - en vooral - als ik dingen zou releveeren als déze (uit zijn brief): ‘Shakespeare, niet Heyermans, is de tegenpool van Milton’. (Dit als ‘bewijs’ dat ik Slau vooràl geen oogenblik mag vergelijken met Leopold.) - Die vervloekte Engelsche kant van Jany maakt dat hij praat als een kip zonder kop zoodra het andere waarden dan Engelsche onderling betreft. Dat iemand met het volste recht, en zonder ook maar eenigszins ridicuul te worden, zou kunnen zeggen: ‘Eén bladzij van Villon voor twee zangen van Milton!’ ontgaat hem; voor hem is Villon naast Milton eigenlijk zooiets als een betere Dop Bles. Hij vertelt met wellust deze stommiteit van Gorter: ‘Ik kan alleen poëzie lezen van 100 volt, zooals overal bij Milton’. Denk je dit even in, Vic, jij die noch extra-Engelsch noch extra-Fransch voelt: ‘zooals overal (of bijna overal) bij Milton’. Bij die af en toe, en meer-dan-dikwijls, onleesbare handwerksman van rhythme, rijm en rhetorica, die Heros in het vùllen, met zijn misselijkmakende en gewrongen syntaxis! - (zijn vele prachtige passages niet te na gesproken). Het is absoluut overbodig om met elkaar te praten als men zóó weinig mogelijkheden heeft van begrijpen; ik verzend mijn brief dan ook maar niet en schrijf een andere van 2 blzn. 1. Bovendien, als ik in mijn ‘gesprek’ Slau vergelijk met Leopold is het mij niet om hun integrale ‘grootheden’ te doen, om welke ‘grootheden’ ik tenslotte verdomd weinig geef. Ik had Cheops noodig als exempel van een gedicht dat ik verfoei - of neen, niet eens - dat glad langs mij heen gaat - in tegenstelling met Dsjengis. Maar voor heel aesthetisch-Anglicistisch-Holland is Cheops een wereldwonder, en Dsjengis een niet onaardig probeersel. Mijn vergelijkingen zijn tenslotte niets anders dan tegenwerpselen tegen de vergelijkingen die voortdurend door anderen worden gemaakt (geavoueerd, al dan niet). Daargelaten nog de overdrijving van een twistgesprek als dit; voor een bezadigde, bezonken ‘studie’ zal niemand het wel houden, maar daarvoor heeft men dan toch ook Binnendijk. Ik ben liever mijzelf, op poene van met Barbarossa te worden vergeleken, dan een Binnendijk, met de belooning van meer of min door Jany en andere ‘kenners’ te worden geaccepteerd. Dit meer of min begin ik trouwens sterk te voelen in de generatie van Jany tegenover die van Slauerhoff: een typisch oudeheerenverschijnsel {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} trouwens: ‘hè! toen wij jong waren’... Men is altijd zoo'n beetje de talentvolle coming-man voor de voorgaande generatie; dat Slauerhoff, nù reeds, als het er dan op aankomt om over ‘grootheden’ te spreken, ‘grooter’ is dan Jacques, dan Gossaert, dan Van Eyck, dan Buning, dan Pom - alléén niet ‘grooter’ dan Jany, ontgaat ze allen wel een klein beetje. Het kan mij tenslotte ook niet schelen, maar als ze dan zoo'n beetje neerbuigend concessies doen, vind ik ze (Jany incluis) eigenlijk volop ridicuul. God-God, en als je dan bedenkt dat over tien, vijftien jaar, Slau en Donker en ikzelf misschien, net zoo gâteus zullen staan tegenover de jongere broertjes van Halbo Kool! Nu, Vic, hoû mij deze morgen-oprispingen ten goede en kapittel me vrijelijk als je dat noodig vindt. Laat spoedig eens wat van je hooren, al is het kort. 618. Aan A. Roland Holst: Brussel, 21 oktober 1930 Brussel, Dinsdagmorgen. Beste Jany, Veel dank voor je ietwat Olympische ontevredenheid, dewelke mij aangenaam prikkelde en mij in ieder geval oneindig liever was dan iedere Olympische onbewogenheid. Tegelijk met jouw zending kwam een brief van Kramers, dat ook hij het stuk moeilijk kon opnemen, omdat het zoo lang was, omdat er al zooveel over Slau gestaan had in DGW., en wschl. ook nog om andere redenen. Het zal dus nog wel wat blijven liggen, wat ik bepaald jammer vind. Daarentegen zal ik nu tijd hebben om er nog wat in te veranderen, misschien; waarbij jouw bezwaren mij van groot nut kunnen zijn. Ik heb je eerst een antwoord geschreven van 6 blzn. (gisteren), maar vandaag, bij overlezing, besluit ik je dat antwoord maar niet te zenden; niet omdat het onaardig zou zijn - integendeel; maar het lijkt me volkomen nutteloos, en ik heb je met mijn stuk zelf wschl. al meer dan genoeg op de proef gesteld. Jouw brief was zoo volkomen zooals hij behoorde te zijn - van jou komend - en mijn antwoord is ook weer, helaas, zoozeer mijzelf, dat ik nu opeens het gevoel krijg dat ik wèl zoo goed doe het voor me te houden, omdat wij elkaar toch niet zouden begrijpen (anders dan met het verstand). 1. - Als je mij in het openbaar behandelen wou zooals je het bv. {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} Dr. Korff deed, 2. als ik daarop dan weer antwoorden kon alsof je volstrekt geen vriend van mij was - dan zou een botsing van meeningen tusschen ons ‘nuttig’ kunnen zijn, of althans ‘curieus’; minder voor ons misschien, dan voor jouw en mijn ‘geestverwanten’. Maar nu zou je mijn brief aan jou alleen lezen met een mengeling van ergernis en verveling. Je zult me de eer wel niet willen aandoen mij in het openbaar tot de orde te roepen. En de onoverwinnelijke Matthijs Vermeulen is niet in het land... Alleen dit dus maar: ‘heibelzucht’ op zichzelf is niet verwerpelijk. Multatuli was heibelzuchtig en Prof. Casimir is hoogbegrijpend. Overigens heb je volkómen gelijk in wat je zegt over de ‘vooze schijn van kracht’, enz. - alleen geef ik je de hand erop dat het mij niet te doen is om ‘kracht’ te manifesteeren, dat mijn toon zelfs gerust - om óók Freudiaansch te doen - op zwakte mag wijzen, of op neurasthenie, of op een slechte stoelgang zelfs. Ik schrijf alleen zoo omdat ik niet anders kan. Anders had ik heusch wel het gevraagde artikel voor De Gids geschreven, wat veel bevredigender zou zijn geweest voor Slau zelf, voor jou en iedereen (en denk niet dat dit mij onverschillig zou hebben gelaten). Maar ik voelde dat ik het niet kón, dat het dan zou beantwoorden aan wat, volgens een vrij denkbeeldige norm, ‘geschreven zou moeten worden’, maar dat het niet zou zijn: precies wat ik zelf dacht. En ik ben liever mezelf, ook als ik, dusdoende, tot de geesten van minder allooi gerekend moet worden. (‘On est essayeur, pédicure, ou bien autre chose dans l'Art’. 3.) Laat ik je nu nogmaals zeggen dat ik je brief zeer geapprecieerd heb, en je er nogmaals voor danken. Er stonden in mijn stuk dingen die je erg gehinderd moeten hebben, dat wist ik wel; mais que veuxtu? voor wat ik wilde, had ik niet de keus. Noem mij Barbarossa of wat je wilt, maar geloof dit van mij. En geloof mij ook, met een hartelijke hand, steeds je Ed. P.S. - Het voornaamste bericht - oneindig belangrijker, ook voor mij nog, dan alle problemen betreffende de ‘twee poëzieën’ - is dat je werkt. Ik kijk uit naar een soortement ‘betrekking’ en ervaar dat voor niets te gebruiken ben. Althans hier. {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} 619. Aan H. Mayer: Brussel, 23 oktober 1930 Beste Henri, Er is allerlei fraais over MEd. op komst. Een artikel in 2 stukken van Vic Vriesland in de N.R.C. 1.; verder moet reeds een stuk verschenen zijn van Kelk over mij in de Vr. Bladen. 2. Zou je mij al dat moois kunnen bezorgen? gezonden door de HH. zelf wordt het mij niet! Dus graag één ex. Vr. Bl. en 2 van de 2 nrs. van de N.R.C. - Dank. Hartelijk je E Brussel, Donderdag. 620. Aan J. Greshoff: Gistoux, 23 oktober 1930 Beste Jan, Er is geen nieuws; er zijn ook geen Vr. Bladen; - ik bestelde ze nu bij Mayer. Ik kreeg een brief van Vic Vriesland, heel aardig, maar nog niet over het stuk. Ik zend hem nu het ‘nawoord.’ Ik werd eergisteren in Wavre veroordeeld tot 5 francs (met 6 mndn. sursis) voor de klappen op het aangezicht des Strubbe's. Tot spoedig - niet vanavond. Je E 621. Aan A.A.M. Stols: Brussel, 23 oktober 1930 Beste Sander, Hierbij Rekenschap 1. van Vic Vr., dat hij mij zei je te geven omdat je voor zijn eerste bijdrage liever een Hollandsch gedicht had. Zou je de twee niet tegelijk plaatsen? ze vormen nogal aardige ‘tegenhangers’, en het Fransche wordt dan opgeheven door dit langere poëem. Heb je onzen ouden Jan van Nijlen al gevraagd? Ik bedenk daar opeens dat hij mij laatst vertelde dat hij een stuk of wat gedichten thuis klaar had liggen: hij weeft in stilte, die oude Jan. Je zult zien, als wij allemaal ‘uitgezongen’ zijn, Slauerhoff en ik incluis, zal hij nog met {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} een paar prachtige verzen komen opzetten, en met een gezicht alsof er niks gebeurd was. Van Jan krijg je Pia's voorrede terug, die ik gisteravond nog geheel vertaalde. Ik schreef Pia zelf ook een briefje. - Ik las verder De Anatomische Les weer eens van Marsman. Het is ontstellend zooals de eerste opstellen daarin (die over Novalis, Büchner en zoo) absoluut met Jany's stem en gebaren zijn voorgedragen. Het zijn dan ook geen kritieken, maar prozagedichten-op-dichters. Ik ben eergisteren in Wavre veroordeeld, voor de klappen op des pensionhouders smoelement, tot vijf francs boete; en vrijgesproken voor de beleedigingen. Ik had gezegd dat ik hem ‘emmerdeerde’; de rechter, den man ziende, heeft moeten denken dat een dergelijke behoefte inderdaad de natuurlijkste zaak ter wereld was. Dag! Tot ziens. Je E 622. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 23 oktober 1930 Brussel, Donderdag. Beste Vic, Zooeven Rekenschap bij Stols gebracht. (Ik heb hem geraden het samen met Evolution te plaatsen.) Inderdaad is het misschien iets minder dan Portret, dat ik dan ook wel een van je allerbeste gedichten vind, maar dat is toch geen reden om het weg te houden. Ik ben ervan overtuigd dat je stuk over Parlando uitstekend is, al vrees ik dat je al te welwillend staat tegenover deszelfs auteur. In ieder geval, dank ik je nu reeds hartelijk ervoor. - Ik zal zien iets anders te vinden voor Het Geval Godius, maar niet de titel die je mij op geeft, omdat ik, voor mijzelf, niet houd van titels met ‘of’ en omdat ik De Onzekeren wou behouden voor een event, later boek. - Deze titel-verzinnerij is ontzaggelijk vermoeiend! Geef mij eens een lijstje op, net als voor je krit. bundels, dan bewijs je me een geweldige dienst en bent meteen peetvader van dit kind. - In de serie van jouw titels voel ik het meest voor de ‘zakelijkste’: Inventaris (ofschoon dit misschien te veel lijkt op Balans); Memorandum (eig. héél goed!) en Verslag. Ook de twee waar jij zelf het meeste voor voelt, lijken mij heel geschikt, vooral Tekst en Uitleg. - Wat zijn weer die Kalkeerplaatjes? 1. ik ben dit vergeten. {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} Een keuze uit Scholte's tooneelkritieken zou inderdaad ook wel gaan, maar ik denk dat Stols voorloopig wel genoeg hooi op zijn vork heeft genomen. Hij zegde jou 3 bundels toe, Ter Braak 2, Marsman 2, mij 2; dus.... Ja, bewerk jij Pom een beetje; het zou werkelijk jammer zijn als zijn kritieken niet verschenen. Maar, zooals ik je reeds zei, hij wil ‘baar geld zien’, en die goeie Stols heeft dat zoo maar niet! Ik bedenk daar: zou je inderdaad niet alles, wat over poëzie gaat, chronologisch bundelen? dus wèl De Haan en Valéry in deel 1 en niet de Tharauds? Ik geloof bepaald dat dit de beste oplossing zou zijn. Doe er dan ook dat stuk over Valéry bij dat je in een kunsttijdschr. zette, lang vóór Hommage 2.; of althans de goede alinea's daaruit. Maak er misschien één art. van met het andere, door *** b.v. gescheiden. Tegen overname van het stuk uit Hommage heeft Stols vast niet het minste bezwaar. Waarom zou hij? Dàt ging Valéry aan, dìt Van Vriesland, beiden, zooals hij zegt, ‘auteurs uit zijn fonds’. Mijn Slauerhoff, waarover je schrijft, is nu naar je toe. Ik ben er, na Jany's ontevredenheid, lang niet zeker van dat jij het wel goed vindt; in ieder geval is het niets voor de Vr. Bl.; het zou er een heel nr. vullen en ik ben niet ‘zoo’ met die menschen, naar je weet. Maar ik zal het ten spoedigste in brochure-vorm laten drukken, en door Stols laten beheeren; maar dan met het hierbijgaande nawoord, dat je me dus spoedig, met je opinie, terug moet sturen. - Ook in den tekst bracht ik eenige veranderingen aan. De vergelijking Slau-Smeding schrapte ik, tenminste de uitweiding die over de burgerlijkheid van die dame gaat; daarentegen heb ik, op Jany's wenk, na de vergel. Yeats-Corbière een rectificatie gezet dat ik den jongen Yeats bedoelde, die van vóór de politieke gedichten, en verder een groote bladzij over vergeleken ‘grootheden’ (wat ik je, meen ik, reeds schreef over Milton-Villon - zonder er Jany bij te halen overigens). Ik breng de copy niet naar de drukkerij voor ik weet wat jij ervan denkt. Kanjij jij uitleggen waarom ik Cheops zoo'n onuitstaanbaar gedicht vind? Bij elke herlezing vind ik het een tikje beroerder, en sta ik er ongelooviger naar te kijken. Zou het mijn afkeer zijn van Vertooningen (zelfs subliem?) Nu, ik neem voorloopig afscheid. Met een hand, steeds je Ed {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} 623. Aan A.C. Willink: Brussel, 25 oktober 1930 Brussel, Zaterdag. Beste Carel, Wat nieuws is er in Holland? Ik zag vele malen [...] 1. van Uytvanck, die mij bekende dat hij bezwaren had tegen de redactie van Balans, 2. omdat men hèm eerst het art. over schilderkunst had willen laten schrijven; ik heb hem gezegd jij niets liever had gedaan dan het werkje aan hem over te laten, dat je het niet dan op herhaald verzoek op je had genomen, etc. Die Van Uytvanck is trouwens verre van ongeschikt; vooral, hij is niet dom; men kan met hem praten, wat een heel ding is voor een schilder! Hij is nu in België komen wonen, in Brussel zelfs, in de rue Keyenveld, waar ik ook nog gewoond heb met Simone (herinner je je dat?) Af en toe komt hij hier oploopen, in gezelschap van zijn nieuwe vriendin, een nogal aardig kind, moet ik zeggen. Ook jij bent gesignaleerd, wandelende met een schoone vrouw, 3. die V.U. reeds lang van aanzien kende, uit de ‘Américain’. Enfin, alles is dik in orde dus, in dàtte... Met mij gaat het matigjes. Ik zou iets willen vinden buiten de fraaie letteren - maar wat? Er is in de familie weer een groot gedonder geweest met ‘Herbert’, die zich werkelijk - en gelukkig op tijd - als een volmaakte smeerkanes heeft laten kennen. Zoo is de ‘verloving’ van Ina verbroken en de mijnheer hopelijk van de baan. Hij heeft zich in zijn brieven aan mijn moeder aangesteld als een ontslagen stalknecht (om het zacht te zeggen). Mijn moeder moet vooral nòg wat van die menschen in huis halen! Het heeft een haar gescheeld of je had me in Amsterdam gezien, voor te nemen stappen bij de politie. Nu hebben we 't gelukkig vanop een afstand ook nog kunnen ‘regelen’. Mijn roman heb ik voorloopig afgemaakt (bitter woord). Geen mogelijkheid om er verder aan te werken. Mijn Cahiers komen bijna gelijktijdig uit bij Stols *, in een serie die hij gaat uitgeven van kri- {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} tische bundels, genaamd Standpunten en Getuigenissen. Daarin komen bundels van Marsman, Ter Braak, Van Vriesland, Greshoff, en misschien Nijhoff. - Ik schreef een lang Gesprek over Slauerhoff, een soort apologie tevens verheerlijking in dialoogvorm, welk stuk de hooge ontevredenheid wekte van Jany. Het was ook te lang voor DGW., zoodat ik er een brochure van zal maken. Er staan heele aardige dingen in voor de heeren Uyldert en Borel. Balans verschijnt natuurlijk nog lang niet. Die Nypels (uitgever) moet een dwaas zijn optima forma en altijd een half jaar of zoo te laat. - En het werk over schilderkunst van den Jood Citroen? Wil je mij een boek opzenden dat ik in je boekerij meen te hebben gezien, die Fransche Omwenteling, ik meen van den heer Oosterhout. 4. Ik heb een boek noodig over de Fr. Revolutie, in het Hollandsch geschreven, voor de ‘technische termen’ en ook om de ‘groote lijnen’ wat op te frisschen, omdat ik wschl. over een tijdje begin aan een leven van Saint-Just. Stuur het mij gewoon als drukwerk naar mijn Brusselsch adres (Bould. Brand Whitlock 104). Veel dank en laat wat van je hooren. Nieuws heb ik eig. niet, het leven gaat hier zacht en de temperatuur wordt ‘onlekker’. - Simone doetje de hartelijke groeten, en ontvang zelf, met je moeder, een hand van steeds je Eddy 624. Aan G. Burssens: Brussel, 26 oktober 1930 Brussel, Zondag. Beste Burssens, Dus, als ik goed begrepen heb, tot volgende Zondag. Dat zou mij ook goed schikken. En dus ook zonder die mevrouw R., 1. die zo mooi piano speelt; ik heb hier bovendien geen piano, zodat ze eig. in de weg zou zitten. Maar neem dan ook niet het echtpaar S. mee, want, om je de waarheid te zeggen, ik voel mij dezer dagen minder dan weinig op pianospel en mondaine gesprekken belust - afgescheiden nog van het feit dat het onze besprekingen en opmetingen van P.v.O.'s proza bepaald geen goed zou doen. Die mensen zijn allemaal erg aardig, maar, hoe zal ik 't zeggen, meteen toch ook een beetje... hm... ‘dérouterend’ voor mij. Ik heb altijd het gevoel dat {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} onze ‘geestelike ontmoeting’ niet dan met veel akrobatie van beide zijden tot een zéér labiel evenwicht wordt gebracht; als je je stoel verschuift dreigt de heleboel in elkaar te donderen. Ergo: wij alleen, ‘van man tot man’, wat ook bij een event, bezoek aan Stols makkeliker is. Ik heb hem over de uitgave - ook van de volledige prozaverhalen - reeds gesproken. Het is alleen nodig dat we precies weten hoeveel blzn. de volledige kopie groot zou zijn. Neem dus alles mee, zoals ik het je in mijn vorig schrijven opgaf. Liefst ook een brief van De Bock. * Zie je Papa v.O. nog wel eens? Wat denkt hij eigenlik van de verz. werken van zijn zoon? Nu, ik vertrek naar Gistoux, dus tot zondag a.s. Met hart. gr. steeds je EdP. 2. Waar heeft die tentoonstelling van de Jespersen 3. plaats? In Antwerpen? ook op de tentoonstelling? Het schijnt dat ze de schilderijen van Tytgat daar hebben willen afbranden of doodlachen, ik weet het niet precies meer. 4. Ik ben al 2 weken bezig met het inschrijven van een nieuwe vulpen. Je ziet met welk resultaat! 625. Aan H. Mayer: Brussel, 28 oktober 1930 Brussel, Dinsdag. Beste Henri, Mag ik nog een ex. Vrije Bladen van je hebben? (laatste nr.) Dank. Waar blijft De Lamp van Diogenes? Is dat werk uitverkocht? Kan je me een portret van Walschap bezorgen? Ik meen hetzelfde te hebben gezien dat op de prospectus van Bijleveld voorkomt, maar dan grooter. (Dat van Bijleveld is te klein om in Adelaïde te laten plakken.) Wil je eens aan je zoon vragen of hij mij het nr. van Der Clercken {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} Cronike 1. (Gron. studentenblad) kan bezorgen waarin een besprekinkje staat van Parlando. Ik las dat stukje bij Sander, die het echter noodig heeft voor zijn archief. Het grappige ervan is dat een zoo jong student het heeft over mijn ‘krommen levenswandel’. Dat kan ik voor mijn archief niet missen; doe dus je best. En de jacht op Eline? Wil je verder eens zien of Bringolf (Mémoires, vert. door Cendrars) 2. een Duitsch orgineel heeft? Verder of Chatterton's werken in een goede uitgave bestaan (goed gedrukt en goed formaat)? Voor alles DUIZEND MAAL DANK. En met een hartelijke hand steeds je Eddy 3.Ik breng mijn Gesprek over Slau bij Breuer om er een brochure van te maken. De pers sluit zich voor mijn openhartigheid! 4.Koop nooit een Parker-vulpen. Let eens op het resultaat van zoo'n ding bij mij! Boeh!.... 626. Aan J. Greshoff: Brussel, eind oktober 1930 Beste Jan, Hierbij het vertaalde stuk van Pia, 1. mèt de ongepermitteerde {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} woorden. 2. Ik weet het niet, maar ik vind dat die woorden niets erger zijn dan de rest. Alléén het allusietje: ‘uit vrees van den heer Claudel te mishagen’ - aan het eind is misschien onverantwoord. Maar gegeven de portée van het stuk, die ook zonder die tusschenzinnen volmaakt dezelfde blijft, d.w.z. even ‘èrg’ voor de menschen (en koopers) van het andere standpunt, zie ik niet goed in waarom ‘le biennommé’ (heel onschuldige grap) en de ‘révérende mère Ubu’ (ièts minder onschuldige grap) er absoluut uit moeten. Enfin, de zaak gaat mij niet aan; en après tout hoop ik dat Pia Sander ‘begrijpt’. Anders is dit stuk voor ons tenminste gered! Doe er nu het vers van Slau achter. Geen handteekening. De cursieve stukjes zijn z.g. van de redactie; gegeven Wijnand's stuk 3. over zekere kasplanten zal dat niemand verwonderen. Anders mogen ze gerust geschrapt en door iets anders worden vervangen. Op de inhoudsopgave: Het Geval Rimbaud (door Pascal Pia en J. Slauerhoff). Grappig deze samenwerking! Tot ziens. je E Ook het onvertaalde stuk doe ik erbij. Mijn brochure gaat naar Breuer (± 750 frs. goedkooper, misschien méér!) 627. Aan J. van Nijlen: Brussel, 31 oktober 1930 Brussel, Vrijdagmiddag. Beste Jan, Wanneer zien wij elkaar weer? Nu ben ik opeens niet meegegaan naar Gistoux, omdat.... ik zal het je wel vertellen. Schrijf mij wanneer S. en ik bij jullie kunnen komen. Ons is iederen dag goed. Geef ook {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} het uur op. Als je dan niets meer van mij hoort, zie je ons op dien datum en dat uur verschijnen. Denk er ook om dat je de gedichten voor mij klaar legt. Ik ben daar zeer benieuwd naar. Sander wil later zelf de ‘populaire’ uitgave van je z.g. verzamelde-niet-verloochende werken op zich nemen, vermeerderd dan met de inedita. Een boek ervan maken van fl.2.90 hoogstens op behoorlijk papier, dus genre Van Dishoeck. - Waarom geef je de ongepubl. verzen niet aan Helikon? Of is dat reeds geschied? Ik kreeg van Jany een Olympische ontevredenheidsbetuiging over mijn stuk over Slauerhoff. Als ik zoo voortga, zeg hij, word ik een Barbarossa in de literatuur. Er is toch nog een goed fond van verheven flauwe kul in Jany - ne te trompe pas! Kramers vindt het stuk te lang voor DGW., ofschoon hij zegt het prachtig te vinden, en zegt verder dat er in DGW. ook al te veel over Slauerhoff staat (wat volkomen waar is, want de volgende poëziekroniek gaat weer over Yoeng-Poe-Tsjoeng. 1.) - Ik denk dat ik er een aparte brochure van laat drukken, bij Breuer (voor de goedkoopte). Nu, oude Jan, de rest mondeling. Heb je Royaume-Farfelu al gelezen? En La Voie Royale? Koop dit niet; je krijgt het van me. je E. Heb je onze mooie photo 2. in de laatste DGW. gezien? 628. Aan C. van Wessem: Brussel, 31 oktober 1930 Brussel, Vrijdag. Beste Constantijn, Genoeg gezwamd over die Stols-affaire; inderdaad, ik was die kwestie van de fl. 200. 1. vergeten. Wees ervan overtuigd dat ik mijn best zal doen om je kritieken uitgegeven te krijgen, maar daarvoor is ‘tact’ noodig. Vertrouw dus op mij - gaat het niet, tant pis! En vind je zelf een andere uitgever, welnu, dan is alles nog beter misschien. {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoofdzaak is dat je kroniek van het proza in boekvorm verschijnt. Ook voor mij. Nu iets heel anders. Ik kreeg eenige maanden geleden een bestelling van De Gids om een groot artikel over Slauerhoff te schrijven - ‘overzichtelijk tot op heden’. Ik ben er eerst met vreugde op ingegaan; maar toen ik het probeerde, merkte ik dat ik het niet kon, d.w.z. dat het mij niet ‘lag’, d.w.z. dat het mij niet interesseerde. Ik wilde héél graag een stuk over Slau schrijven, maar dan een dat precies uitdrukte wat ik ervan dacht. Ik schreef Jany dus dat ik van de ‘taak’ afzag en die werd overgedragen aan Binnendijk, die zich er ongetwijfeld veel beter van gekweten heeft (of kwijten zal) - (ik zeg dit zonder ironie). - Voor mijzelf schreef ik toen een Gesprek over Slauerhoff met een denkbeeldig iemand, die toch wel een ‘model’ had. Dit Gesprek zou 20 à 24 blzn. van De Vrije Bladen beslaan, dus even zooveel kolom in Den Gulden Winckel. Kramers, ofschoon zeer tot zijn spijt, kon het niet opnemen, hij wilde het ook niet splitsen, er is in den laatsten tijd te veel over Slau in DGW. geweest, enz. - Ik stuurde het ook Jany ter inzage - aan hèm persoonlijk - hij stuurde het mij terug met een vrij straffe ontevredenheidsbetuiging. In deze omstandigheden, voel je dat ik het stuk coûte que coûte spoedig moet laten verschijnen. Een copy - verbeterd, zorgvuldig herzien - ligt hier klaar om bij Breuer te worden gebracht, maar van verschillende kanten word ik nu, door menschen die alleen de slechtere lezing zagen, aangespoord om het in een tijdschrift te doen verschijnen - ‘en waarom niet in De Vrije Bladen?’ Er zijn er die beweren dat jullie het vast zouden opnemen. Ik twijfel er erg aan; maar gegeven de omstandigheden zou ik het jullie gaarne afstaan. Schrijf mij dus omgaand of er kans op zou bestaan, ofwel of ik je het stuk evengoed niet hoef te zenden. In het laatste geval breng ik het direct bij Breuer. Het stuk is agressief, ‘eenzijdig’, maar volgens mij - hoe kan het anders? - aan de goede zijde. Volgens jou ook, daar ben ik zeker van; ik ben ervan overtuigd dat je het met plezier zou lezen. Maar Marsman? 2. Ik vermoed dat hij er vóór zou zijn, al wordt hij er eenige malen in ‘bestreden’ (o, heel netjes en met waardeering!) En Binnendijk? Ik vermoed dat hij er niet voor voelen zal. Hij is de man van de Orde en de groote liefde voor de ‘vorige generatie’. Maar soit! {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} schrijf mij of ik kàns heb of niet. Zooniet, dan heb ik reeds te veel tijd verloren. Met hartelijke groeten, je EdP. 629. Aan H. Mayer: Brussel, 31 oktober 1930 Brussel, Vrijdag. Beste Henri, Dank voor de 2 exx. N.R.C. Verder voor het pakket. Maar Bringolf moest ik niet hebben; ik wou alleen van je weten of het in het Duitsch bestond; ik dacht aan een mystificatie van Cendrars. Het gaat hierbij dus terug, ook in dank. Wat is er toch met die Lamp van Marsman? Er is groot gedoe over mijn Gesprek over Slauerhoff. Vic Vriesland vindt dat het in een tijdschrift verschijnen moèt, en vandaag kreeg ik een brief van Bouws dat Ter Braak, aan wien hij het zonder commentaar ter lezing gaf, hem enthousiast opbelde en mij door hem liet zeggen dat ik het naar de Vr. Bladen moest zenden, dat die het volgens hem niet kònden weigeren, ook als het een heel nr. zou beslaan, enz. - Ik heb nu aan Van Wessem geschreven of ik kans maak. Je begrijpt dat ik liever geen 800 frs. uitgeef, als ik het ànders gedaan kan krijgen. Eigenlijk vind ik het ook niet prettig om het aan de Vrije Bladen te geven, maar Wynand viel mij hier af, dus.... En voor Vlaamsche Arbeid voel ik nog minder, daar zou het de menschen niet bereiken die het bereiken moet. Ik zit er erg mee in: want je voelt, het stuk moet nu, coûte que coûte, en spoedig, verschijnen! Je E 630. Aan G. Burssens: Brussel, 1 november 1930 Brussel, Zaterdag. Beste Burssens, Akkoord. Kom dus als alles geregeld is. Dat idee van die bloemlezinkjes is niet kwaad, maar doet De Bock zodanig zichzelf geen konkurrentie? En hoe groot zouden die bloemlezingen moeten worden? Vergeet niet dat Stols nog steeds {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} vlast op de bloemlezing uit Paul's gedichten die ik eens samenstelde (en die wij samen eens per brief bespraken), n.l. Barbaarse Dans en andere Gedichten. Ik nam nog 2 gedichten, die mij aan de latere verwant schenen, uit de Feesten (t.w. Metafiziese Jazz, en Land Avend: uit Twee Landelike Gedichten voor H. Campendonck)1; verder alles wat goed was uit Het Eerste Boek van Schmoll. Zó zou die bloemlezing ook gemaakt moeten worden, vanuit een Van-Ostaijens standpunt. Geen dingen nu meer uit Music-Hall en Sienjaal. Hierover spreken we ook nader. Wie zou die bloemlezingen moeten maken? Eig. zie ik alleen noodzaak voor de poëzie. Maar als De Bock de rest wil, mij goed. Ieder deeltje zou toch minstens 4 vel moeten worden? Dat is tenminste mijn poëzie-bloemlezing, misschien zelfs iets meer, met de kolofon en zo. Maar eerst de grote dingen! Tot ziens. Steeds je EdP. Let niet op de doorhalingen, ik schrijf in haast. 631. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 1 en 2 november 1930 Brussel, Zaterdag. Beste Vic, Je verteedering over mijn kind-schap bewoog mij tot tranen. Greshoff is enthousiast over je artikel: ‘eindelijk eens een stuk waarin ik jou herken!’ Ikzelf sta er een beetje beduusd tegenover; je wroet zoo erg in mijn dikke Zelf dat ik geen opinie meer heb en mij voel als Adam na die rib-operatie. Maar ik zal je uitgebreider schrijven als no.2. verschenen is, want, zooals je zelf zegt, het vormt natuurlijk sterk een geheel. Intusschen, nu reeds: véél dank. Over mijn Gesprek zwijg je zeer. Ter Braak, die het van Bouws kreeg, evenals jij in een minder goede lezing, betoonde zich enthousiast en liet mij via Bouws (ik moet het eerste woord van hemzelf nog hooren of zien en vind deze vriendschap bij onbekendheid eig. erg aardig) - liet mij via onzen wederzijdschen vriend, our dear Bouws dus, raden het naar de Vr. Bladen in te zenden. Volgens hem kònden ze het daar niet weigeren. Ik sta er sceptisch tegenover; al zouden ze het goed vinden, dan nog zou het zoowat een heel nr. beslaan! Enfin, ik heb er Van Wessem over geschreven, hem gezegd hoe agressief en eenzijdig het was, hoe lang, enz. - vanmorgen {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} kwam het antwoord: Zend in ieder geval op. Vandaag is Allerheiligen, morgen Allerzielen (behalve mijn 31e verjaardag); alle postkantoren dicht. En het naschrift is bij jou. Wil je mij dàt dus alvast terugzenden? - Haast je niet met antwoorden; als je het druk hebt met andere dingen, doe dan doodgewoon die 2 blzn. in een enveloppe. Later hoor ik er dan meer van. Ik kreeg verder opeens een belangstellend briefje van Blijstra, die bij jou geweest was of je ontmoet had, en van mij weten wou of ik ruzie had (met Jany, denk ik dat hij bedoelt) over Slauerhoff. Ik heb hem dus geschreven 1. dat er van ruzie absoluut geen sprake was, dat ik alleen maar klaar stond voor een polemiek. En verder hoezeer ik voor Jany voel, natuurlijk. Van Jany zelf hoorde ik intusschen niets meer. Misschien is hij boos. Maar dat geloof ik niet van hem. Hij zal bezig zijn het Dier met den God te bestrijden, 2. of andersom - geholpen door de ‘gekloofden’ que tu sais. En overigens, sta het woord van Luther me bij!... 3. Las je Adelaïde al van Walschap? Voortreffelijk; zóó gemeen en doeltreffend anti-katholiek als alleen een katholiek dat weet te zijn. En beetje verwant aan Barbey d'Aurevilly en meer nog aan Julien Green (niet, zooals men beweerde, aan Mauriac). Maar veel geserreerder en, au fond, genietbaarder. 4. Ik vertaalde voor de serie van Stols, waarin jouw Cornet 5. verschijnt, Le Pauvre Chemisier van Barnabooth-Larbaud, en maakte een kleine bloemlezing uit Albr. Rodenbach. 6. Disparater kan het niet. Misschien ga ik - omdat ik niets beters te doen weet - binnenkort beginnen aan een leven van Saint-Just! Nu, Vic, zend op! nogmaals dank, en de hand van steeds je Ed. II Brussel, Zondagavond. Beste Vic, Vanmorgen kwam als verjaars-cadeau - mij door Kramers ge- {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} zonden - no. II van je stuk. Ik sta werkelijk tot over de ooren nu bij je in de schuld. Je hebt alles gedaan wat gedaan kon worden om mij wereldberoemd te maken; je had hier en daar moeilijk scherpzinniger kunnen zijn, maar ook moeilijk vriendelijker tegenover mij: kortom, ik heb het gevoel dat je het te mooi hebt gemaakt en mijn dankbaarheid is met schaamte vermengd. Dank ook voor de teruggezonden narede, die mijn eersten brief eig. overbodig maakt, en voor je goede raad, die op die van Ter Braak lijkt. Ik zend gelijk hiermee het stuk nu in, we zullen zien hoe het ontvangen wordt. Ik zou met de door jou gesignaleerde grimmigheid mij anders weer verheugen als ik zou moeten zien hoe een zeker enthousiasme door voorzichtigheid gemakkelijk verdrongen werd. Tusschen haakjes: Greshoff, Bouws en ik hebben ons zeer geamuseerd bij je kleine karakteristiek dat ik iemand ben die, ‘waar hij nu eenmaal niet alleen op de wereld leeft, op botsingen en teleurstellingen schijnt geabonneerd’. Verder bij die bijna geheel verborgen en toch zoo venijnige doorn: ‘deze deskundige inzake piraten’, je weet wel voor wie. 7. Bref, je hebt mij het hart verwarmd en op alle wijzen ‘veel deugd gedaan’, evenals mijn oude moeder, die nu 3 exx. van de N.R.C. gaat bestellen voor verspreiding in Indië onder eenige rijke theemannen die zich onvoorzichtig schijnen te hebben uitgelaten over mij als mislukkeling in de familie. Mijn halfbroer 8. verdient - of verdiende - soms met zijn thee-onderneming fl.60.000 per jaar. ‘Maar, zegt mijn moeder nu met onweerlegbare argumenten, wie hield ooit een radiolezing over hem, hè? en zie eens dit groote opstel in 2 stukken van een der beste Nederlandsche critici in de N.R.C.!’ En ik heb er zelf verdomme ook lol in; ik ben ook hierin kind; als ik soms denk, Vic, aan de smoelen van mijn ex-leeraren, voor wie ik, op 1 of 2 uitzonderingen na, de treurigste prulkerel was dien men zich kon denken - als ik mij even voorstel hoe diè kerels bijv. kijken wanneer ze bij toeval je artikel lezen. Maar één van de twee: òf ze denken dat het een heel andere du Perron aangaat, òf ze zeggen, met diepe overtuiging: ‘'t Isj me toch wat, teigewoordig, met die Hollandsche poëzjie’. And what about Haje? - Ik wist niet dat die man zóó sprekend {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} leek op een versche paardenhoop waar iemand toevallig de punt van zijn schoen in heeft gezet. (Voor de halve glimlach.) Beste kerel, verdrijf je grieperigheden door eens rustig thuis te blijven en maak je geen zorgen over antwoorden aan mij. Doe dat bij gelegenheid maar snel af, zoo erg consciëntieus als jij het altijd doet, hoeft niet! Zend me ook spoedig je copy voor deel I: met de oude poëziekronieken in top, dat lijkt mij tenminste werkelijk het beste. Als ik je met het persklaar maken van dienst kan zijn: van ganscher harte. Stuur mij ook de oude lijst. Nu, nogmaals beterschap en een ferme hand van je E. 632. Aan H. Mayer: Brussel, 3 november 1930 Beste Henri, Dat woordje van Pom - die trouwens altijd charmant is maar au fond verdomd weinig voor je doet, als het erop aankomt - zal wel zonder uitwerking blijven; en bovendien, ik schreef je immers al 1. dat Holst het wèl heeft gelezen. Volstrekt onnoodig dus het daarheen te zenden. Ik heb nu geprobeerd bij de Vr. Bladen. Als het weer niet ‘te lang’ is.... Ingesloten fl.20. - ter afbetaling van mijn beer. Wil je mij nu op laten geven wat er nog over is? Dank en als steeds je E In haast. Brussel, Maandag. 633. Aan C. van Wessem: Brussel, 3 november 1930 Brussel, Maandagmorgen. Beste Constant, Hierbij in haast het stuk. Krijg ik het direct terug als het geweigerd wordt? Ik reken daarop. {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik zend je met dezelfde post De Monnik uit het Westen. Beveel je verder aan: Waldo, de eersteling van Walschap (ik weet niet wie schuld is aan deze indigestie, Claudel misschien wel) en De Vlam der Steden door Ru Le Cavelier en George Ketmann Jr.: het grootsteedsche, onburgerlijke Epos der jongeren 1.! - hoû je hart vast. Er gaat trouwens een zware tijd voor je aanbreken als chroniqueur van het moderne proza: een roman van Helman op komst, van Marsman, van Houwink, van Slau, van mij 2. - kòmt het nu, ja of neen? En kom jij nog eens in Brussel? Breng me bijv. mijn copy terug, als je een aanleiding noodig hebt. - Je stuk over Van Schendel en de 3 jongeren 3. gelezen. Je karakteriseering van Kuyle is onverbeterlijk. V. Sch. sla je m.i. te hoog aan, zijn stijl is lang niet overal zooals in het door jou geciteerde stuk, en er is een belangrijk tekort in dit boek: het is bloedeloos. Ik ben er dus nog vrij ver van af het als ‘het eerste Europeesche boek van onze literatuur’ te beschouwen; ik voel zelfs bepaald veel meer voor Tamalone. Maar never mind, hoe meer verschil van meening, hoe levender de boel wordt. Onze ‘richting’ is roerend dezelfde, en zie eens naar de resultaten! Lees La Voie Royale van Malraux, maar lees het als een eerste deel (hij noemt het zelfs een ‘proloog’). Tot nader en met hart. gr. steeds je EdP. 634. Aan A.C. Willink: Brussel, 3 november 1930 Brussel, Maandag. Beste Carel, Veel dank voor Oosterhout (ik mag het boek zeker wel een tijdje houden? het kan mij telkens van pas komen) 1. en voor de uitknipsels {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} uit de N.R.C. Inderdaad, die goede Vic heeft wel alles in het werk gesteld om mij wereldberoemd te maken. Ik sta diep bij hem in de schuld, geloof ik. En jij? heeft Plasschaert nu al bakzijl gehaald? Of zijn er nog geen kritieken over de tentoonstelling 2. verschenen? Al het succes wordt je toegewenscht. Wat denk je van Balans? Zouden we heusch tot medio 1931 moeten wachten? Dat wordt voorspeld door de menschen die Nypels kennen. Die portrettenverzameling 3. is fraai. Het boek zal het misschien nog méér zijn. La Voie Royale van Malraux is zeer goed, voor zoover ik erover kan oordeelen, want zelfs nu - nu ik het op mijn gemak herlees - heb ik bijna voortdurend het gevoel dat hij met mij praat, wat de aandacht wel wat afleidt van handeling en hoofdpersonen. - Bovendien is het boek niet af: M. wil het gelezen hebben als een 1e deel, hij zegt zelfs: ‘een proloog’. Een idioot in Frankrijk heeft hem plagiaat verweten van Pierre Benoit! n.l. van Le Roi Lépreux, dat niets anders was dan Malraux' avontuur, waarvan Benoit gehoord had en dat snel door hem - op de gewone ‘vlotte’ wijze - was geannexeerd *. Maar afgescheiden daarvan, moet je voor de grap de 2 boeken eens lezen om te zien hoe grenzeloos stompzinnig zoo'n recensentje vermag te zijn. Hier is het heele avontuur overgebracht op een bijna metaphysisch plan. Bij Benoit is het de gewone rigolade met samenzwerende prinsessen, enz. enz. (Le Roi Lépreux is overigens een heel grappig boek om te lezen, vooral als ontspanningslectuur.) Juffrouw Jeuke 4. schijnt afgedankt; je schijnt nu ‘te zijn’ met een klein blond Jodinnetje. Ben je geabonneerd op de natie? of is het voor een Christenmensch in Amsterdam niet meer mogelijk daarbuiten een punt te zetten? Ik leef in dikke zwartgalligheid. Kom eens over als je lust hebt. Nogmaals dank en met hartelijke groeten, je Eddy {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} Groeten ook aanje moeder. Wat zegt die van je neigingen voor Amsterdamsch-Weensch Israël? Als ik met Jodinnen wou verkeeren ging ik naar Palestina, daar krijg je ze rasecht en uit de eerste hand. (Mevr. S. heeft niet meer gekikt na mijn verpletterend beleefd briefje!) Gisteren voltooide ik met droeve gevoelens mijn 31e jaar. - Heden is Malraux voluit 29! 635. Aan J. van Nijlen: Brussel, 5 november 1930 Beste Jan, Zonder tegenbericht van jullie rekenen Simone en ik dus op jullie aller komst Zaterdagmiddag tegen 6 uur. Wat nieuws, behalve het bezoek van den sierkunstenaar Van Krimpen? Met hartelijke groeten, je Eddy Brussel, Woensdag. 636. Aan C. van Wessem: Brussel, 5 november 1930 Brussel, Woensdag. Beste Constant, Ik ben blij dat mijn stuk bij jou tenminste reeds in goede aarde viel (inderdaad, ik vermoedde wel dat dit zoo zou zijn.) Als Marsman consequent is, kan hij er ook niet zoovéél tegen hebben, en leve de verschillen van meening. Wat Binnendijk betreft, ik druk mij met menschenmin en bezadigdheid uit, wanneer ik zeg dat zijn meening mij altijd, - dus ook hier, - Siberisch koud laat. Ik hoef maar even terug te denken aan zijn inleiding voor de poëzie-afdeeling van Erts 1930! Neen, het kan zijn dat de man in persoon meevalt, maar als kritikus zelfs is het een volmaakt prul, d.w.z. een voorzichtige leeraar M.O., voor zoover het de juistheid’ van zijn opstellen betreft, en een jongetje dat graag de grootere broers tevreden stelt, voor zoover het zijn verdere houding aangaat. Hij heeft ‘l'esprit académique’, wat verfoeilijk is in een jongere; bovendien is hij op alle gebied minder dan middelmatig. Kortom, ik moet het eerste - ik zeg niet: goede, maar ‘sympathieke’, opstel van dien knul nog lezen. {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} Over Uyldert en Borel heb je gedeeltelijk gelijk, maar zij vertegenwoordigen tòch een soort autoriteit voor het Groote Publiek, en het lijkt mij goed dat een van de jongeren ook hem even zegt wat zij in ons oog waard zijn. Bovendien verlevendigt zooiets het gesprek! - ik zou die passages dus niet graag opgeven, al waren zij, op een zeker plan, inderdaad niet noodig. (Maar mijn stuk was aanvankelijk niet ‘voor kleine parochie’ bestemd.) - Nog veel meer accoord ga ik met je situeering van De Erfgenaam. 1. Als ‘compositorische fout’ wil ik het opnemen ervan in dezen bundel graag erkennen; ingesloten een paar zinnen daarover op een papiertje dat je even moet opplakken - die verwijzing naar dat verhaal dat je me in résumé doet kennen, vind je zeker wel goed? Waar is dat verhaal? heb jij het? Je moest me dat oudere proza van Slau eens opzenden (hijzelf heeft het niet meer): misschien haal ik er nog wel wat uit. - Mijn verdediging van De Erfgenaam betrof grieven als die van Houwink 2.: ‘een prul; nog te vervelend voor een magazine’; en, Godbetert, Ben van Eysselsteyn! dat volmaakte rund. Als je mijn stuk geplaatst krijgt is de datum mij hetzelfde. December is natuurlijk prachtig. Maar ik denk dat je nog wel moeite krijgt met je mederedacteuren. Fregatschip. Je hebt gelijk voor zoover het de ‘steenteekening’ betreft. Maar mijn bezwaar gold ook den inhoud. Men proeft te zeer dat de schrijver èn de zee èn den zeeman niet kent; als Brouwer bijv. op dat eiland zit bij de ‘kanaken’ (een passage à la Conrad, maar hoezeer bedacht) word ik èrg ongeloovig, en de ‘steenteekening’ lijkt dan op die plaatjes waar men herders met krulparuiken liet loopen, wat ook nog een charme op zichzelf kan zijn, maar buiten de bedoeling van V. Sch. ligt. Ik heb trouwens nog andere bezwaren tegen dit boek: o.a. dat de door jou geciteerde passage, zooals ik, meen ik, reeds zei, niet karakteristiek voor het heele boek is, maar zeer geflatteerd. Au fond is het boek - behalve in het onderwerp - géén vernieuwing! En boven Brouwer, den zeeman in steenteekening, prefereer ik 100 × Tamalone. Neen, V. Sch. is voor mij eigenlijk ook gekristalliseerd of verkalkt; je sais à quoi m'en tenir; en ik houd wel van hem, als figuur in onze letteren - en in zijn tijd, vooral. De Vlam der Steden heb ik niet. Waarom vraag je het niet gewoon {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} voor de Vr. Bl. aan? (Van Kampen, uitgever). Van Vorden zal wel weer dik Lebemann en Ladykiller zijn? Ik vond zijn eerste boek 3. eigenlijk onuitstaanbaar en op sommige plaatsen volslagen idioot; daarbij voortdurend van een zeer platten geest. Die meneer moet zooiets zijn als een ‘eeuwige luitenant’. 4. Over Marceline zal je wel groot gelijk hebben: dus alweer een roman minder! (Och en ach...) Ik laat het hierbij voor vandaag. Hartelijke groeten van je EdP. 637. Aan W.A. Kramers: Brussel, 6 november 1930 Beste Wynand, Hierbij het stuk over Rimbaud terug; wil jij het nog eens goed nazien, vooral de correcties in het Fransch? Mijn stuk over Slauerhoff komt wschl. in De Vrije Bladen, wat après tout toch een blamage is voor D.G.W. Enfin, ik heb deze ontrouw niet gewild! Wil je het honorarium voor Pia aan mij zenden of aan hemzelf, dat is ook goed. Adres: P. Durand-Pia, 9 rue Paul Bert, Colombes (Seine) - Frankrijk. Zie er zooveel mogelijk van te maken, zonder Slau te kort te doen, die natuurlijk ook wel een riks wil hebben voor zijn vaers. Wat komt er allemaal voor fraais in de volgende G.W.'s? - Wanneer komt Roel los over Nutteloos Verzet? In December? Of volgend jaar eerst? Hartelijke groeten van steeds je E. Brussel, Donderdag. 638. Aan H. Mayer: Brussel, 7 november 1930 Beste Henri, Zou je zoo goed willen zijn uit het deel der Poëzie van de zusters Brontë 1. dat je in de uniforme uitgave hebt, de inhoudsopgave te la- {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} ten overtypen (of schrijven) van Emily's Gedichten? In het boekje dat je me zond staan de verzen nogal vreemd dooreen. Dank voor de Lamp van onzen vriend, mij door onzen anderen vriend overhandigd. Veel dank bij voorbaat voor de lijst. - Een hand van je E Ik griezel als ik naar mijn hs. kijk! Wat er met deze pen is? vraag je. Dat hij zoo weerbarstig is als een stokje van héél hard hout, afschuwelijk. Dat noemen ze een luxe-pen. Parker's. 25 jaar garantie! Laat je maar verneuken. Brussel, Vrijdagochtend. 639. Aan H. Mayer: Brussel, 8 november 1930 Bruxelles, Zaterdag. Beste Henri, Kan ik erop rekenen dat je me zoo spoedig mogelijk een nota doet zenden van alles wat ik nog schuldig ben - inbegrepen Point counter Point; dus gelijktijdig met opzending van dat boek bijv. Ik heb net wat geld verdiend, met die Bijleveld-historie en wil daarvan profiteeren (om mij weer schoon te wasschen). Dank en hartelijke groeten van je Eddy Er schijnt kans op te zijn dat mijn stuk over Slau in de Vrije Bladen komt. Maar men moet geen hei roepen voor men over den dam is, zooals ons in Ferdinand Huyck wordt geleerd. II Ik ontvang daarnet Point counter Point, etc. Zou ik op zicht mogen hebben: Fausten en Faunen van Anth. Donker, Borgia van Klabund (in de vertaling), en Gedichten uit Drie Rijken van Van Geuns? Veel dank ‘vooruit’. E {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} 640. Aan C. van Wessem: Brussel, 9 november 1930 Brussel, Zondag. Beste Constant, Neen, wanneer mijn stuk in de Vr. Bl. komt, wordt het niet meer apart uitgegeven. Die aparte uitgave is niets anders dan een ‘noodmaatregel’, waartoe ik zal overgaan als er geen kans is het stuk elders te plaatsen. (Ik zie het daar ook nog wel van komen!) De door jou voorgestelde wijzigingen zijn mij reeds van andere zijden gedaan 1. en heb ik dus reeds rijpelijk overwogen. Ik heb de bedoelde passages nu overgelezen - nogmaals! - en: neen, ik kan daar geen regel schrappen. Peu me chaut wat Binnendijk - of zelfs Greshoff - met Uyldert gehad heeft, 2. het is mij een zielsbehoefte dien stommert nog eens te zeggen wat ook ik van hem denk. Evenzoo Borel. Bovendien zou je op die manier, alles welgeteld, zooiets van 2½ blz. ms. uitsparen, wat dus niet den doorslag geven kan. Het Naschrift kan je, desnoods, laten vervallen 3. - ofschoon het mij spijten zou. Accoord ook voor het schrappen van den waterenden genius 4. - ofschoon ook dàt mij spijt! Ik zal Slau nu moeten vragen dat verhaal te schrijven - of als ‘jeugdverhaal’ te reconstrueeren. Als je bedenking dus geldt: 1o. mijn onverantwoordelijkheid tegenover Slau; 2o.jouw verantwoordelijkheid voor het resumeeren, dan hoef je die 1½ regel niet te schrappen, omdat ik: 1 gaarne op mij neem; 2, mij tegen jou direct wil verbinden je nooit te noemen, zelfs niet bij Slau. Dus.... zie of je die 1½ regel toch ook niet kunt plaatsen; zij krijgen hun volle waarde door de daaropvolgende bedenking: ‘Nog een grootheid die sommigen nooit begrijpen zullen’ of zooiets. Als Slau dat verhaal niet geschreven heeft - of niet zóó - dan had hij ongelijk, gróót ongelijk, het niet te doen, en als hij zich daarover bij mij beklagen zou, zou ik hem snel van zijn ongelijk overtuigen, reken daarop. Of heeft hij ook al te veel ‘letterkundige waardigheid’? Ik heb overigens tot dusver niet het gevoel met Uyldert en Borel te hebben gepolemiseerd: de aard van mijn stuk brengt juist mee dat {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} ik veeleer over hen heen, zij het in hun tegenwoordigheid, mijn gevoelen over hen heb kenbaar gemaakt. Er is een verschil. Bij een eventueel antwoord van Borel (in Het Vaderland) zal ik den strijd misschien direct met hem aanbinden, maar op zijn terrein en in zijn krant. Ik ben geen aanhanger van het idee dat sommige menschen ‘te min’ zijn, enz. om mee te vechten; als zij werkelijk zoo ‘min’ zijn, geeft men ze stokslagen inplaats van ‘den degen met ze te kruisen’, maar zwijgen en een deftig gezicht trekken lijkt me toch altijd ongewenscht. Ik geloof dat ik nu op alle punten heb geantwoord en deze vulpen (Parker, heel duur en bijgevolg Amerikaansch onmogelijk) maakt me iederen dag een beetje meer tureluursch. ‘Uw hand moet er zich naar zetten’, zei de juffrouw, en ik geloof verdomme dat ze gelijk krijgt. Maar ik keil het ding dan net zoo lief den vuilnisbak in en koop er een van een riks. Met beste groeten, steeds je E. P.S. - Het motto - dat uit mijn eigen naschrift voor Vriend of Vijand (2e reeks Cahiers v/e Lezer) is, kan je ook schrappen, 5. als je dat wilt. Dat vind ik nu niet zoo erg noodig. Jij wel? Met andere pen geschreven: Ik heb ook het deel van Bijleveld ontvangen. Het is ongelooflijk zooals, in zoo'n verzameling, het eene stuk het karakter van het andere opheft. Wat scherp is, wordt schreeuwerig, wat fijn is, wordt uitgevlakt (halfzacht). Ziehier toch mijn indrukken 6.: Anton Coolen. Volkomen onbelangrijk. Hetzelfde stompzinnige gepraat over doodgaande boeren met bijbehoorende opmerkingen van overlevenden. Tè zielig en tè plat. (Men begrijpt de bekroning. 7.) Den Doolaard. Het gewone geneuk met parfum in hutten op sneeuwbergen, ons reeds bekend uit ‘Laatste Ronde’. Het schijnt hem ontzèttend te exciteeren als een vrouw in een sneeuwlandschap {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} met parfums morst. Als stijl, niet slecht. Engelman. Ook niet slecht. Volkomen onbeduidend. Van Genderen Stort. Fijn èn halfzacht als altijd. Houwink. Ook een die bepaald maar één liedje kent. De vrouwen bij hem zijn bezig òf de stonde te krijgen òf te bevallen òf dood te gaan, of alle 3 tegelijk. Stijl, pretentieus, dom, en onleesbaar. Dom, om die eeuwig terugkeerende beginnetjes (aanloopjes) met een ‘suggestief’ bijv. naamwoord (Rauw.... Wreed... Bitter...) Aart van der Leeuw. Gaat ook niet ver, maar is zeer leesbaar en beminnelijk. Maar wat doet deze ‘man met baard’ 8. er eig. bij? En waarom hij wel en niet je bewonderde Van Schendel? Marsman. Behoort ditmaal tot het beste van de verzameling. Gaat tenslotte óók niet ver, maar is zeer goed geschreven en overtuigend. Voor de eerste keer is zijn proza niet leeg. Hij schijnt zich anders niet aan den invloed van Jany te kunnen ontwringen. Dat décor, die kamer.... Mau Marssen. Volslagen idioot. Oppervlakkig journalistiek, banaal, met modernerige trucjes. Dìèn meneer had ik er zeker uitgeschopt. Ook als boksmatch volslagen bête en ernaast. Lees dan Battling Malone van Louis Hémon, of The Croxley Master van Conan Doyle. E. du Perron. Passons. Maurice Roelants. Zeer aardig. Jammer alleen dat die eene vriend er nog te veel doorheen spreekt. Jeanne van Schaik. Is mij erg meegevallen. In dit typisch Nederl. genre, werkelijk nogal fijn en goed geschreven (in ònzen zin). Slauerhoff. Ditmaal zeer minderwaardig. Een slechte, oppervlakkige en verwarde repliek van De Nyborg, 9. met een slot dat in een gedicht thuishoort (is zelfs al als zoodanig toegepast). Dit verhaal werd geweigerd, door ons beiden, voor Schuim en Asch. Ik dacht dat hij het had opgewerkt of dat ik mij had vergist. Niente; het is zooals het was. Van Vorden. Simpelweg beneden alles. Hoe kòm je erbij dien lul van Blanus op te nemen met zoo'n anecdote - waar Eef Lidth zich voor zou schamen! (E. van Lidth de Jeude). Theun de Vries. Nogal aardig, vooral als historische reconstructie. Vroeger schreef Dr. Jan ten Brink zulke dingetjes. {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} Victor E. van Vriesland. Raadselachtig. Onbanaal - maar men zou meer moeten weten. Beb Vuyk. Is mij bepaald niet meegevallen. Gerard Walschap. Uitstekend en pittig ‘in dàt soort’. Van Wessem. Passons. Wijdeveld. Hoe lullig! Zernike. Niet gelezen, Ça va. 641. Aan H. Mayer: Brussel, 9 november 1930 Brussel, Zondagavond. Beste Henri, Zooeven een reunie meegemaakt van Vlaamsche letterkundigen 1.: nogal rommelig en veelbaardig. Den heer Walschap gezien, nogal aardig (en zéér katholiek), niet gesproken. Ik had een van zijn werken willen koopen om hem te vragen het te ‘signeeren’, edoch, géén werk van den jongen auteur was voorhanden. Curieus ingepikt, vind je niet? Kan je mij bezorgen 2 nrs. van Het Vaderland van 7 Nov. (Avondblad)? Daar staat een lezing in van Antonini, 2. waarin voor Holland genoemd worden: Couperus, Van Schendel, Slauerhoff en Ikke - niet allemaal éven lovend, maar dat kan (en hoeft) ook niet; als verschijnsel op zichzelf vind ik het grappig - vooral komende van iemand van ‘het buitenland’. Ik wou 1 ex. hebben voor Slau en 1 voor mijzelf! Thanks. - Vanmorgen kreeg ik een wenk van de Vr. Bl. om mijn uitlatingen tegen Uyldert en Borel te schrappen (of daaromtrent). Gezegd dat ik er geen regel van wou opofferen. Springt het daarop af: tant pis. Overigens geen nieuws. Zend gauw de nota, bijgewerkt tot de laatste seconde. Met hartelijke groeten steeds je Eddy {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} Dank voor de gezonden Telegraaf. 3. Ik moet géén Havelaar (1e druk). P.S. - Ik ben op die reunie ook nog aangesproken door iemand die mij voor Walschap aanzag en van mij weten wou wanneer het vervolg op Adelaïde zou uitkomen. Het was een puisterig jongmensch, dien ik op den echten Walschap heb afgestuurd. P.P.S. Walschap lijkt NIETS op me! 642. Aan G. Burssens: Brussel, 10 november 1930 Brussel, Maandagmorgen (verzonden)- Zondagavond geschreven) - x November. Beste Burssens, Hoe staat het nu met de Sikkel-affaire 1.? Ik ben vanmiddag op een kurieuze bijeenkomst van Vlaamse letterkundigen geweest, in het Palais des Beaux-Arts, waar een soort notarisklerk een testament stond voor te lezen: ik geloof betreffende het Schone Boek in Vlaanderen. Héél onderhoudend. Bij het naar buiten gaan stuitte ik op de heer Jozef Muls, die mij een bijdrage vroeg voor het feestnr., je weet wel. 2. Ik beloofde hem iets, maar vind niets dan dit fragment van een onaf verhaal, dat onder ons gezegd niet veel zaaks is, maar het was hem om mijn naam te doen, zei hij met groot cynisme, en in dat geval is het natuurlik altijd prachtig - (al is het misschien minder goed dan een goed visitekaartje). Enfin, ik heb eerlik gezegd niets anders, niet het kleinste stukje vers, en mijn roman leent zich nog minder tot ‘fragmentering’. Wil je dus zo goed zijn je vriend Muls (wiens adres ik kwijt ben) bijgaande tekst met bijgaand briefje 3. te overhandigen? Hoe komt iemand aan zulke rare neigingen dat hij mijn naam zo graag in zijn feestnr. afgedrukt wil zien?.... Er zijn dingen waar ik werkelik tevergeefs over nadenk; hoe ouder ik word, hoe meer ik het gewaar word. De Literatuur is een groot Mysterie. {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} Wanneer zie ik je nu? Hou je taai met deze winter, en geloof me steeds van harte je EdP. 643. Aan J. Muls: Brussel, 10 november 1930 Brussel, Maandagmorgen. Bould. Brand Whitlock 104. Geachte Heer Muls, Hierbij een fragment dat u misschien gebruiken kunt. Het spijt mij u niets anders te kunnen aanbieden; een gedicht was beter op zijn plaats geweest in het feestnummer dat u zich voorstelt te geven, denk ik; maar ik beschik niet over het minste ongepubliceerde gedicht. - Ook de roman waarvan ik u sprak, levert bij nadere beschouwing geen enkel eenigszins afzonderlijk geheel; de blzn. die ik u zend zijn uit een groot verhaal, dat ik wschl. niet zal afmaken, en waarvan het begin in de verhalenbundel van den uitgever Bijleveld heeft gestaan (20 Noord-en Zuid-Nederlandsche Verhalen). Nogmaals: het is niet veel, maar ‘men doet wat men kan’! Geloof mij overigens met vriendelijke groeten, gaarne uw dienstwillige EduPerron 644. Aan C.J. Kelk: Brussel, 10 november 1930 Brussel, Maandag. Beste Kees-Kelk, (of Keeskelk; is dat niet duidelijker? en ook iets voor de nieuwe terminologie?) Je aanwijzingen 1. ontvangen en strict uitgevoerd. Ja, zend me dus nog iets anders voor dat eene dansers-couplet. De fout ligt m.i. in ‘Boom's’. Zoo'n woord zonder lidwoord ervoor is eig. on-Hollandsch, en als het toch Hollandsch wil zijn, precieus en aanstellerig. Ik zou nog liever lezen: ‘Nacht's loodzware zwijgen’ *om maar iets ervan te maken! - Intusschen heb ik trouw de z in een t veranderd; of neen, dat is niet waar, die z was een schrijffout van mij. Inderdaad zou een beter woord dan ‘bedreigen’ misschien wel de oplossing zijn. {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} Probeer eens met: ‘beschieten, bestoken, bevechten’, en zelfs andere woorden die niet met ‘be-’ beginnen. Ik heb Stols ontmoet (hij was even hier) en over je bundel gesproken. Hij is in principe bereid; maar je zult in ieder geval moeten wachten. Eerst De Parasieten, dan 3 andere nrs. in die serie; daarna, kan hij misschien een nieuwe serie beginnen (daar komt het wel van), waarin Spelevaart een plaatsje krijgen kan. Of tegen dien tijd kan hij het misschien ook wel gewoon uitgeven. Als De Parasieten maar een beetje gaat!... Ik zal hem de copy toch spoedig geven. Ingesloten een stukje uit DGW. dat je amuseeren kan. 2. Dat vrééselijke gelul werd mij wel wat bar. Hoû je goed, het beste, groeten aan Suzie, etc. en de hand van je E. 645. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 10 november 1930 Brussel, Maandag. Beste Vic, Ik heb je 2 artikelen 1. (die iedereen schijnt gelezen te hebben!) nu verscheidene malen doorgewerkt; in zijn geheel is het veel meer touffu nog dan vele andere van je stukken, vooral in het begin schijn je zooveel tegelijk te hebben willen zeggen, dat het ensemble - niet onduidelijk, maar eenigszins ‘troebel’, werd. Toch is de door jou gesignaleerde terugkeer tot den kindertijd in deze beschouwing van mijn persoon onmisbaar; ook als men het 2e stuk leest, voelt men het. De 2 stukken vormen wèrkelijk een geheel. Alleen zou je bij een herdruk in boekvorm volgens mij een paar geciteerde namen kunnen laten vervallen: vooral in stuk 2 staan m.i. te veel namen. Zoo b.v. waar je van den invloed op mijn vers-librisme spreekt, zou je Van Ostaijen gerust kunnen schrappen, niet alleen omdat hij bepaald géén invloed op mij heeft gehad (zijn vers-librisme was muzikaal, het mijne geenszins en hij was er dan ook altijd heel slecht over te spreken), maar omdat hij het verband (vooral ten opzichte van mij) stoort tusschen de twee andere genoemden: Larbaud en Morand. (Dit is zéér juist; vooral Morand, ofschoon men zou denken: Lar- {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} baud. Of, laat ons zeggen: Larbaud (Barnabooth) voor de houding, maar Morand voor de ‘verskunst’.) - Verder die verwijzing naar de moeder van Karel de Neree tot Babberich, die bepaald storend werkt. Ik zou in jouw plaats ophouden na: ‘een gobelin, waaraan men de tafereelen van een schooner weleer afleest’. (Mocht je de uitweiding willen behouden, dan zou je dat het best kunnen doen in een voetnoot. Inplaats van ‘in dit blad besproken’, zou je dan moeten zetten: ‘in de N.R.C.’) - Ten slotte zou ik zeker de namen schrappen der Fransche moralisten, althans Vauvenargues en Montaigne, en hoogstens als rappel tusschen haakjes houden: La Rochefoucauld. (Als je een ander had willen noemen, had het moeten zijn: Chamfort). Maar het beste is, geloof ik, weinig namen, dus wat denk je van: ‘Wij vinden hier den koel wreeden, ontleedkundigen blik terug der Fransche moralisten (La Rochefoucauld).’ - Je neemt me deze opmerkingen wel niet kwalijk, die minder, of zelfs geheel niet, mijzelf gelden, maar je artikel; ik heb trouwens den indruk dat je ook in je andere stukken voor de N.R.C. met profijt eenige zinnetjes hier en daar zou kunnen schrappen. Lees je alles nog over vóór het naar Stols gaat? Of heb je daar geen tijd voor? Ik brand van verlangen je opstellen gebundeld te zien, ze komen dan ook zooveel meer uit, want er is een ‘incompatibilité de caractères’ tusschen je fleurige, maar zwaargeladen schrijfwijze en de miezerige lettertjes van de N.R.C.; ik zag dit gisteren nog bij den aanblik van een uit je artikel overgenomen stuk in De Nieuwe Eeuw 2.; hoeveel forscher en scherper alles werd. Het is net of je stem voller en duidelijker wordt. - Het is trouwens het eenige bezwaar dat ik door sommigen tegen je huidige ‘functie’ hoorde maken: ‘Van Vriesland is een eersterangsch criticus, maar hij hoort niet in een krant’. God geve dat je je manier tòch maar niet wijzigt! Schrijf me kort, als je geen tijd hebt, maar stuur me spoedig je copy (met eenige aanwijzingen). Ik zou je 1e deel zo gauw mogelijk willen zien verschijnen, liefst nog vóór het mijne, wat best kan, want Stols heeft reeds 2 bundels in druk gegeven: Ter Braak en Marsman, en mijn eerste deel 3. ligt nog altijd in Maastricht, zonder dat er, geloof ik, iets aan gedaan wordt. Voor Stols is het ook beter niet direct ‘met die rare meneer du Perron te beginnen’ zooals hij zelf zegt (met de veronderstelde woorden van zijn Publiek); het beste zou dus zijn als eerst Ter Braak, Marsman en jij uitkwamen, dan ik met de 2 dln. bij- {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} na gelijktijdig, dan weer jij met deel 2, dan Pom, als hij er nog toe overgaat, of Helman, of een ander, dan Greshoff, ofschoon zijn copy klaar ligt. Stols vermeent dat hij, door de boekjes op fl. 1,50 te brengen, een publiek bereikt van leeraren en andere onderwijzers. De meeningen hierover zijn verdeeld, maar het is beter in zoo'n geval géén raad te geven... - Heb je je Kinderkruistocht 4. nu gecorrigeerd teruggezonden? Hoe gauwer die uitkomt, hoe beter ook, met het oog op de lezingen van Ch. Köhler. Maar jij klaagt hier over Stols en Stols over jou - is het een concours in langzaamheid? of Wraak? Ik woonde gistermiddag - voor het eerst - een bijeenkomst bij van Vlaamsche letterkundigen: in de tea-room van het Paleis des Beaux-Arts. Stel je voor een soort rotonde, waar plotseling een notarisklerk in labaar 5. met de lezing van een zéér uitgebreid testament begon - de Vlaamsche letterkundigen, Van de Voorde als middenfiguur, in een plechtige kring eromheen -: het gold, geloof ik, de eischen en de statistiek, alsmede de bekroning van enkele specimina, van het Vlaamsche Schoone Boek. Bar onderhoudend, vooral gegeven het accent van den lezer. Je moest af en toe hier toch eens komen kijken, jij die zooveel voelt voor dergelijke bijeenkomsten. Enfin, ik heb je een kleine verzameling portretten gestuurd, wat je natuurlijk hoogelijk in me hebt geapprecieerd. Les petites attentions... Las je La Voie Royale van Malraux? Het is een ‘initiation tragique’, zegt hij, tot de volgende deelen, een soort ‘proloog’. Benieuwd hoe je het vindt. Het verwijdert zich wèl van Les Conquérants; het is in menig opzicht zeer superieur werk, maar ik heb er toch bepaald bezwaren tegen -: het is - hoe zal ik het kort zeggen? - een avonturen-roman op een metaphysisch plan; het gaat van Stendhal naar Chateaubriand; wat jou sympathieker moet zijn dan mij. En ik zie geen onderscheid tussen de 2 hoofdpersonen, het zijn volgens mij niet 2 menschen, maar hoogstens 2 phazen van één mensch, en hun stemmen gaan over àl het andere heen; en het is 2 × de stem van Malraux. Als zoodanig: als je het idee ‘roman’ of ‘verhaal’ eigenlijk geheel opgeeft, is het bij momenten superbe, en dan gaat het jou en mij heel erg aan, want het heele boek is één worsteling tegen den Dood. Lees het, in ieder geval, vóór Malraux in Holland komt, in December, want jij bent een van de weinigen (met Slau), dien ik bepaald {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} met hem in contact wil brengen. Pom en Malraux zal even weinig opleveren als Jany en Malraux; M. is vrij ongevoelig voor ‘charme’. Vandaar dat hij Slau sympathiek zal vinden - in de volle beteekenis van het woord - ondanks diens brokkelige conversatie, maar met jou zal hij het beste kunnen spreken. Hij heeft héél weinig noodig om zich spontaan te geven, * het is werkelijk een zeer genereus temperament. Maar ik ben benieuwd te zien hoe hij zich zal gedragen tusschen de beroemdheden en notabelen van Nederland-Frankrijk. Ik vrees dat hij tegeno6ver Premsela bijv. alleen met uiterste krachtsinspanning vriendelijk zal vermogen te zijn. Enfin, basta. Een hand van je Ed. 646. Aan H. Mayer: Brussel, 13 november 1930 Beste Henri, Dank voor het nieuwe pak. Borgia hoef je me niet meer te zenden (als het nog niet weg is); ik denk dat het me toch maar matig bevallen zou, ik kan voor die Duitsche geesten nu eenmaal niets voelen, ook als ik er mijn best voor doe. Gelijk hiermee gaat Van Geuns terug. Die versjes zijn lief, maar bepaald halfzacht. Het is voor meer dan 50% een beschaafd gerijmel, meer niet. Tot nader. Beste groeten van je E Fausten en Faunen houd ik. Waar blijft de nota??? Het geld is alweer zoowat op! Brussel, Donderdag. 647. Aan C. van Wessem: Brussel, 15 november 1930 Brussel, Zaterdag. Beste Constant, Dank voor je brief en: attendons. Eén ding nog: het spijt mij ontzettend dat de man die waterde dus {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} niet aan Slau behoort. 1. Ik zal hem nu niet vragen ook, het verhaal te schrijven, ik heb genoeg van alle gevraag, ik annexeer dien man. Zooeven heb ik het geval aan mijn Petrus verbonden; het wordt de bekroning van zijn carrière en van mijn Nutteloos Verzet. Ik schreef je al dat ik, inpl. van Petrus nog lang voort te zetten, dit verhaal (dat eig. van Maart '28 is) heb afgerond en dat ik het nu in de 2e druk van N.V. zal zetten, waar het gehéél thuis hoort. Justus leest het dan, als een afgerond geheel, aan de anderen voor, na een korte inleiding van één alinea. Aan het slot komt dan wat ik hierbij insluit. Ik hoop dat we over en weer tevreden over elkaar zijn! Met hartelijke groeten, steeds je E Zend mij dit slot, dat ik jou dank, omgaand terug. In het feestnr. van Vlaamsche Arbeid komen 7 of 8 opgeofferde blzn. van het Petrus en Paulus-verhaal, - anders gezegd, het relaas van eenige pogingen om goed te doen. Verder was ik gelukkig nog niet gekomen! 648. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 16 november 1930 Bruxelles, Zondag. Beste Vic, Dank voor je brief (arme kerel! wat heb je weer een portie tijd eraan moeten zoek brengen!); en, ofschoon ik weet dat het niets geeft hierover te praten: nogmaals, je hebt groot ongelijk om niet met je broer mee te gaan, en de gedegenereerde Bataven en Kaninefaten in Kring en Amerikaan te laten (met hun laatste illuzies van tant soit peu mondain * ‘leven’); als ik werkelijk geld had, zou ik zeggen: laten we samen reizen, linea recta naar Hebron, en zien wat daar voor ons te doen valt. - Helaas, ik weet evenzeer als jij wat banden zijn en hoe onmogelijk het lijken kan ze te verbreken. En toch, als men het deed, in het vaste besef dat alles er niet zoo erg op aankomt, waar men maar ééns leeft - dan zou ons blijken dat het zoo erg niet was, dan {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} zouden we misschien versteld staan over onze ex-scrupules. Lees La Voie Royale hierop na! Wat het andere euvel betreft: waarom je niet laten onderzoeken? Heb je geen vriend, die meteen dokter is? Je kunt het, na of bij het onderzoek, nog altijd verdommen een gloeiende staaf in je liefste vleesch te krijgen, dat zou ik ook! maar schrik niet terug voor een waarheid die - met een klein beetje philosophie méér - ook al best te dragen is. Wat vrees je? [...] 1. Of erger? Over het Gesprek kunnen we kort zijn. Ik ben het n.l. natuurlijk in al je bezwaren met je eens. * Dat is het gekke tusschen ons: au fond kunnen we elkaar altijd precies verstaan. Maar de misverstanden die ik creëer bij anderen, amuseeren me, of prikkelen me, wat beter is dan het eeuwige nastreven van compromis. - Eén ding alleen: ik heb Borel ten voeten uit laten staan (en evenzoo Uyldert) ondanks een uitnoodiging van Van Wessem om in deze twee gedeelten te schrappen. Ik heb alleen de vergelijking Slau-Smeding geschrapt, die onnoodig was en ook tot de meerdere levendigheid van de ‘heibel’ niets toe- of af-deed. Het heele nawoord vervalt, als het stuk in de Vr. Bladen komt. Ik ben benieuwd hoe Marsman zich er tegenover gaat stellen. Wat de derde redacteur, Binnendijk, betreft.... Maar aan Coenen zenden is heusch onnoodig. Die brave man redigeert Gr. Nederland alleen om nog iets te doen te hebben; het is overduidelijk dat hij zich au fond voor geen enkele literaire kwestie meer interesseert, dus zeker niet voor mijn opinie over Slau. Als hij het dus met zijn gewone labbekakkigheid opnam, verscheen het eind 1932. Merci! Dàn liever in brochurevorm. - Ik kan het wschl. ook in Vl. Arbeid krijgen, maar.... Wat denk je ervan? Is dat beter of minder goed dan een brochure? Ja, zend me alles op voor je bundels. Als je me opgeeft hoè je de boel wenscht, zal ik het reken-en schik-werk wel doen en je uitgebreid verslag zenden. Maar dan alléén het actueele (N.R.C.) en ook niet het stuk uit de Hommage, dat je bepaald moet voegen bij dat andere stuk over Valéry; althans onder één hoofd. Adelaïde is veel beter dan al het andere van Walschap. Over de verzameling verhalen ben ik het volmaakt met je eens. Het is een dunne bestelling. Toch vind ik het, vanuit het standpunt van het Holl. pu- {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} bliek, nuttig en mooi genoeg; voor verbruikers van Merijntje Gijsens kan het geen tegenvaller zijn. Die menschen lezen op gezag; en het is goed dat men iets voor ons verhalend proza doet - al gaat de heele boel niet verder dan een radiolezing, alles welbeschouwd. Marsman heeft dus ook voor jou het bewijs geleverd dat hij niets begrepen heeft van Stendhal, en dat ‘Stendhal's grootheid met name’ hèm geheel is ontgaan? Dat viel te bewijzen; en je ziet: hijzelf levert het bewijs. Zijn verhaal 2. is anders best leesbaar, als hij zich nu eindelijk maar eens aan Jany's invloed kon ontwringen: die kamer, dat décor - doet het je weer niet aan De Afspraak denken? Deze vitalist is een aestheet die zich voor zichzelf verbergen wil. Ça le regarde. - Slau vond ik ditmaal heelemaal niet goed; het is een verhaal dat èn door hem èn door mij geweerd werd uit Schuim en Asch, als een verbleekte repliek van De Nyhorg; ik dacht dat hij het voor dezen bundel wat opgewerkt had, maar nenni! met zijn gewone onverschilligheid heeft hij het er klakkeloos in gestopt. Je hebt dus alweer gelijk wat je bezwaren betreft: que de bruit pour une omelette! Ik zal hem krachtig aanraden het nergens meer op te nemen, tenzij geheel op-en omgewerkt (dit in tegenstelling met mijn theorieën van het Gesprek!) - Petrus en Paulus is oud, eig. geheel uit den tijd van de laatste verhalen van Nutteloos Verzet; ik heb het daarin niet opgenomen omdat ik er een erg lang verhaal van wilde maken, maar heb er nu van afgezien; ik heb er een slot aan geschreven en laat het door Justus aan de kameraden voorlezen - en neem het dan op in de 2e druk van N.V * Met mijn roman weet ik nog steeds niet wat te doen. Als ik mij fit voel, heb ik lust hem toch maar te schrijven volgens de oude opzet: De onzekeren. Voorloopig sluimert hij in een lâ. Jouw fragment was inderdaad ‘mysterieus’. Zeer aangenaam, maar men verlangt pijnlijk naar meer. Hierin zijn we dus ook weer volkomen accoord. Van St. Just heb ik voorloopig afgezien. 3.. (Michelet las ik.) Maar weet je wat onoverkomelijk is? St. Just's stijl over te brengen in het Hollandsch. Dat vergt een tact die ik niet bezit. En half Fransch lijkt me ongewenscht. Ik wil hem ‘sprekend’ opvoeren, niet ‘geci- {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} teerd’. - Mevrouw de Nérée kan beter, in het stuk over mij, blijven dan Vauvenargues en Montaigne. Niet dat ik bezwaar heb om met die heeren te worden vergeleken (integendeel!) maar het is om een paar namen uit het stuk te laten vervallen. Het is even duidelijk, wat je bedoelt, zonder zooveel namen; je hebt er ook in het eerste stuk al aardig wat bijgehaald (Rimbaud-Verlaine, Douglas-Wilde, Gauguin-Van Gogh). Ik ben eig. tegen het noemen van beroemdheden als het niet bepaald noodig is. Voilà le hic. Ik wist wel dat de Vlaamsche smoelen je zouden amuseeren. Een weemoedig amusement. Willink zal ik weer aanporren. Maar jokt hij niet, wat betreft die rijmprent 4.? Ik vind het n.l. gek dat hij er mij niets van zeide. - Ik zal zien ‘het kind dat ik was’ overgephotografeerd te krijgen 5. en je dan een afdruk sturen voor je archief. Ik spits er mij erg op jou weldra te zien met knoopschoenen en lavalliere. Jij moet ook een heel ‘gek’ kind geweest zijn! Nu, beste, tot de volgende maal. Malraux gaat 8 Dec. naar Holland. Met een ferme hand steeds je Ed. P.S. Het einde van mijn Petrus en Paulus - dat mij toegewaaid is door een verkeerd begrijpen van Van Wessem, of liever, dóór Van Wessem, van een onuitgegeven verhaal, dat een tooneelstuk bleek te zijn, van Slau - is magistraal! Je zult het nog eens zien! 649. Briefkaart aan F. Hellens: Brussel, 17 november 1930 Brux. lundi. Mon cher Hellens, J'ai commencé la lecture de tes deux contes, 1. mais j'ai été interrompu par l'arrivée d'un vieil ami des Indes 2. qui m'entraìne en Hol- {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} lande. Je n'aurai sans doute pas le temps de m'en occuper sérieusement avant mon retour, il faut done avoir un peu de patience. Je crois que le Fauteuil est très bien mais que En écoutant demande à être allégé de quelques images trop peu justes. Je viendrai chez toi dès que je pourrai, probablement mercredi ou jeudi prochain. Bien à toi EduP. 650. Aan H. Mayer: Brussel, 17 november 1930 Brussel, Maandag. Beste Henri, Na berekening ontdekt dat ik zoowat fl.15. schuldig ben; het is niet veel, het is - in mijn tegenwoordige omstandigheden - ook niet weinig. Het geld van Bijleveld is alweer op en Gr. Nederland zendt niets, zelfs geen bewijsnr. 1. Netjes is anders. Ik heb nu plotseling behoefte om de romankunst van Van Eeden te onderzoeken; in de eerste plaats Van de koele meren des Doods en De Nachtbruid. Kan je mij die zenden? Liefst op zicht; anders maar voor rekening (als ze niet te duur zijn). Wat is Sirius en Siderius? 2. Een roman uit de Oudheid? In dat geval hoef ik het niet in te zien; anders zou ik het ook wel willen hebben. Ken je een serie goedkoope dictionnaires? Fransch, Engelsch, Duitsch met de Hollandsche replieken. Is Kramers' serie niet goed; het formaat is handig. Maar wat is de prijs? Zoo'n doos - je weet wel - met het heele stelletje erin is wat ik het liefste heb. De romans van V.E., vooral als ze voor rekening zijn, alsjeblieft ingenaaid. Die bête-mooierige Holl. bandjes vind ik eig. wel heel erg. Misschien vind je het een of andere 2e handsch-exemplaar? Enfin, doe je best en veel dank. Hartelijk gegroet door je E {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} 651. Aan A.C. Willink: Brussel, 18 november 1930 Brussel, Dinsdag. Beste Karel, Ik heb het klierige stuk van Plasschaert 1. gelezen. Intusschen schijnt het niet zoo erg te zijn als je het je voorstelt. Van Uytvanck, met wien ik er gisteravond over sprak, beschouwde het als nogal veelbeteekenend, omdat Pl. zich gedwongen had gezien eindelijk zijn opinie over jullie kenbaar te maken. Hijzelf (V.U.) zeide mij vol hoop te zijn wat jouw ontwikkeling betrof; hij was alleen curieus om te zien of jij je werkelijk in de richting zou ontwikkelen die hij voor je hoopte. In ieder geval ben je onder de schilders, volgens hem, volkomen ‘erkend’ (wat niet het geval is met Koch en Postma, ofschoon Koch toch bijna geheel van denzelfden leeftijd is, en ook jij - vanuit het standpunt van de anderen beschouwd - er veel later bij gekomen bent: zij van ± 1919, jij van ± 1924). Troost je dus met den snellen weg dien je hebt afgelegd en met het feit dat er althans veel belangstelling voor je werk is, zooal niet waardeering. Het is veel beter een ‘omstreden’ figuur te zijn, ook met een autoriteit als Pl. tégen, dan een direct algemeen aanvaard jongere. (Ik zou mijn positie bijv. niet graag ruilen met die van Anthonie Donker.) Morgen of overmorgen staat er een andere Plasschaert op die je met daverend hoerageroep ontdekt. - Of, na de bescheiden halve draai die hij in dit artikel reeds gemaakt heeft - heb je kans dat Pl. zelf opeens zeer lofrijk wordt (tenzij hij zich door persoonlijke gevoelens laat weerhouden). Het eenige werkelijk beroerde is dus de ontnomen(?) verkoopkans. Maar dan: men is nooit straffeloos ‘nieuwlichter’. En er zijn, hoop ik, toch nog menschen in Holland die niet heelemààl denken en zien met het hoofd en de oogen van Plasschaert. Je moet - volgens mij - nu bepaald zien te komen tot een eigen stijl. Het meest persoonlijke schilderij dat je tot dusver maakte: een schilderij, dat, voor zoover ik weet, ook aan niemand anders doet denken, is je zelfportret. 2. Waarom werp je je niet op een paar composities in dien trant? Een man met een vrouw; twee vrouwen; of 3, 4 figuren, met achtergronden? Als Wilma Jeuken je inspireert, componeer iets met en om haar. Benut iedere Muze die zich voor- {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} doet: het voordeel van een schilder is dat hij met niets anders te maken heeft dan een paar modellen, die hij altijd vindt, en verder zichzelf, met penseel en andere attributen. Klamp iedereen aan die je curieus lijkt, ook onder je kennissen, en breng ze op het doek in een rol die je voor ze hebt uitgedacht of die je improviseert (je bent psycholoog genoeg). Maak ook een paar portretten - of beter: composities - van bekende menschen; geloof me, dat brengt altijd iets bij, dat op zichzelf niet onaantrekkelijk of verwerpelijk is, en je direct 50% meer kans geeft op de ‘publieke belangstelling’ (die voor 50% bestaat uit snobisme en voor 50% uit nieuwsgierigheid). Van hier geen nieuws. Ik werk een heel klein beetje aan St. Just. - Jammer dat je niet komen kunt. Als je nu één schilderijtje verkocht... - Dank voor de Telegraaf; ik zal die overname van mijn sonnet dus erg moeten apprecieeren; ik zal mijn best doen! Mijn ‘oerreflex’ was er een van weerzin. - Ik zal je spoedig het boek van Malraux zenden, dat op het oogenblik bij Jan v.N. is. Benoît 3. heb ik niet. Zou je die niet vinden in de eerste de beste (fransche) bibliotheek? - Hou je goed. Een hand van je E. 652 (2). Aan M. ter Braak: Brussel, 18 november 1930 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 653. Aan D.A.M. Binnendijk 1.: Brussel, 19 november 1930 Brussel, Woensdag. WelEdelgeboren Heer, Ik ontvang daarnet een ex. van uw bloemlezing Prisma, waarvoor ik u misschien dank moet zeggen. - Het wil mij alleen voorkomen dat u mij, gelijk u dat weet te doen wanneer het om poëziebijdragen voor Erts of Balans gaat, over de opname van mijn verzen had kunnen schrijven. Ik wil niet eens spreken over mijn plaatsing tusschen Urbain van de Voorde en Mien Proost, die mij zuiver critisch beschouwd reeds niets minder lijkt dan verbijsterend; maar indien u {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} mij tenminste de drukproeven had gezonden, had ik zorg kunnen dragen dat bijv. de tiende regel van Adriana de Buuck niet zonder eenige noodzaak een voet tekort kwam. Welke dan ook uw bedoelingen mogen zijn en het lot dat u de dichters toedenkt die ‘noodlottigerwijze in 1930 hun eersten bundel publiceerden’, zou u mij een genoegen doen met mij in een eventueelen 2en druk geheel te schrappen. Met beleefden groet, en bij voorbaat dankend, EduPerron Bould. Brand Whitlock 104 Brussel. 654. Briefkaart aan C. van Wessem: Brussel, 19 november 1930 B.C. Wil je mij, als je me het einde van Petrus terugzendt, meteen even terugzenden mijn lijstje van meeningen over het boek van Bijleveld. Ik wou dat, ietwat gewijzigd, overnemen in een soort journaal waar ik op het oogenblik weer aan schrijf. - Je krijgt het desgewenscht natuurlijk per keerende post weerom. Gegroet door je EdP. Brussel, Woensdag. 655. Briefkaart aan C. van Wessem: Brussel, 19 november 1930 Brussel, Woensdagavond. Beste Constant, Vanmorgen vertrok mijn eerste briefkaart, vanmiddag vind ik je brief met teruggezonden apotheoze in mijn bus. Je bent dus éven te prompt geweest, dat kost je een extra postzegel. Maar please do; ik hecht zooveel aan spontaan neergeschreven oordeelen - anders zou ik er mij wel opnieuw toe kunnen zetten, om die verhaaltjes te wikken-en-wegen. - Blij dat je tevreden bent met mijn opname van het piemelen 1.; dit is l'art de grouper les chiffres - dans l'Art. - Blij ook {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} dat Marsman te spreken is over mijn Gesprek. 2. Binnendijk zal nu wel meegaan. Ik schreef hem vandaag anders een ietwat onhartelijk briefje over zijn bloemlezing die ik plotseling ontving - met mijzelf erin tusschen Godbetert! Van de Voorde en Mien Proost -, zonder dat hij er mij ook maar eenigszins in heeft gekend. Ik weet wel dat het zijn ‘recht’ is; maar mijn recht is dan nog om er mijn ongenoegen over uit te spreken. Bovendien is zijn bloemlezing even keurig uitgedoscht als poover. Beneden Coster 3. après tout; alors à quoi bon? - Een hand van je E. 656. Briefkaart aan H. Mayer: Brussel, 21 november 1930 Brussel, Vrijdagmorgen Beste Henri, Zend me dan maar in Godsnaam De Koele Meren en De Nachtbruid voor rekening, maar dan liefst wèl ingenaaid. Ik hoop dat die boeken niet meer kosten dan 3,50 het stuk! - Verder voorloopig maar géén dictionnaires; die zijn me heelemaal veel te duur. Ik zal een van mijn vrienden opdragen een erg 2e handsch stelletje voor me te zoeken bij den een of anderen boekenjood misschien in Amsterdam. Geld uitgeven voor dictionnaires vind ik èrg, - héél erg. - Over Siriu en Siderius later meer. Prisma heb ik bereids ontvangen, en bereids ook al een hartelijk woordje erover geschreven aan Dam Binnendike. Je hebt volkomen gelijk wat betreft je appreciatie van het verhaal van Slauerhoff in de verzameling. 1. Een van de besten in het boekje is volgens mij Maurice Roelants. Ook Walschap. Maar de opinie van één Hollandsche meneer Casanova 2. die in de Maasbode schrijft, is natuurlijk van niet het minste belang. Ik ben blij dat hij zoo'n goede {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} opinie over mij heeft, dat wel, en daar ik een goeie jongen ben vind ik hem graag fijn... Dank voor je belangstelling, ook namens Simone. Het gaat gelukkig alweer veel beter; ze is alweer druk bezig met de gramophoon. Hartelijke groeten van ons beiden en de hand van je E. 657. Aan D.A.M. Binnendijk: Brussel, 22 november 1930 Brussel, Zaterdagavond. WelEdGeboren Heer, Het spijt mij waarlijk dat uw brief mij nooit bereikte. Wat de fout in dat sonnet betreft (n.l. het weglaten v.h. woord ‘roode’) laat ik u in vol vertrouwen aan uw onderzoek in dat Gids-nr. over. Indien uw brief mij bereikt had, had ik u zeker gevraagd een sonnet weg te laten dat voor mij alleen eenige waarde had mèt het 6 jaar later geschreven Reprise, dat ook in de Gids 1. er op volgde. Maar u weet wat poëzie is en ik niet: getuige weer uw attest dat Kuyle in Orpheus eerst ‘aan de poëzie toe’ is, terwijl ik in de Songs of Kalua veel betere en zelfs poëtischer dingen waan te ontdekken. Voor een kritiek op uw arbeid is het hier de plaats niet. Maar misschien zult u mij toch willen gelooven als ik u zeg dat mijn niet-opname in dezen bundel mij volkomen logisch had geschenen. Ik heb uw inleiding met zorg gelezen en kan u verzekeren dat wanneer mijn materieele hardheid in Het Gebed b/d H. Dood nog niet tot poëzie is opgespàt, zij zeker nooit tot het door u gewenschte artikel zal ‘ontbloeien’. Waarom ik het ook voor u geen bizonder verlies acht wanneer ik in een herdruk van uw bloemlezing niet voorkom. Ten slotte nog dit: ik weet niet of het er tegenwoordig meer of minder toe doet op welke plaats men in zoo'n werkje verschijnt, ik weet alleen dat mij persoonlijk ten allen tijde iedere nabuurschap van iemand als de heer Van de Voorde zou dégoûteeren, om mejuffr. Proost - of den mijnheer die met haar ziel behept schijnt te zijn - nog buiten beschouwing te laten. Van ‘critische vooringenomenheid’ verdenk ik u overigens niet. Geloof mij met beleefden groet, hoogachtend EduPerron {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} 658 (4). Aan M. ter Braak: Brussel, 25 november 1930 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 659. Briefkaart aan C. van Wessem: Brussel, 26 november en 2 december 1930 Brussel, Woensdag. Beste Constant, Je zult een beetje geduld moeten hebben met de terugzending van die lijst, 1. want ik kreeg hier onverwachts 2 oude vrienden uit Indië, 2. met wie ik nu voor een paar dagen naar Den Haag ga. Tot Amsterdam kom ik ditmaal wschl. niet toe; maar Malraux leest 16 Dec. a.s. in Hilversum, bij welke feestelijke gelegenheid je mij dus zeker zult zien. (De tournée van M. duurt van 8 t/m 16 Dec.) Tot nader en beter. Je EdP. Den Haag, Dinsdagavond. Ik heb deze kaart in mijn borstzak meegenomen naar Holland! E 660. Aan F. Hellens: Brussel, 29 november 1930 Bruxelles, samedi. Mon cher ami, J'ai lu Le Fauteuil Rouge, que je te fais envoyer par la même poste. Je n'aime pas beaucoup cela; mais il y a de bonnes choses, et dans l'ensemble cela appartient à la partie de ton oeuvre que je préfère, la partie ‘humaine’ ou ‘autobiographique’, comme tu veux... Je crois que tu peux très bien conserver ce petit ouvrage, mais en faisant le contraire de ce que tu veux faire. Ne pas en faire un roman, mais une nouvelle de 45 pages, ou bien de 70. Il faut faire, à mon avis, plus serré, plus sobre, et surtout moins littéraire. Rapprocher du style de la Femme Partagée et de tes derniers écrits. - Relire, lentement, et barrer (ou remplacer) partout les phrases qui sonnent faux. (Je t'en ai indiqué quelques-unes.) - Il n'y a pas de trous, comme tu avais l'air de croire; au contraire, c'est trop long. A ta place, je supprimerais toutes les lettres - donc toute la partie - de la femme qui n'a écrit qu'une seule lettre assez jolie: la seconde. Pour le reste, cette créature gagnerait à {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} être laissée à l'ombre, et à n'être connu que par reflet, dans les lettres de l'homme. Comme caractère, elle n'existe pas. Il n'y a qu'un drame, celui de François. - Si tu voulais faire un roman de ceci, il te faudrait tout recommencer; mieux vaut alors commencer une chose nouvelle. Non, en supprimant 22 pages (lettres de la femme) et en ‘serrant’ le reste (perte de 3 pages peut-être), tu auras une nouvelle très bien, je crois; que tu pourrais publier avec En écoutant le bruit de mes talons et avec Le Rendez-Vous dans une Eglise en un beau volume, sous un titre nouveau. (Quoique moi je préfèrerais que ce soit sous le titre En écoutant, etc., que tu pourrais mettre en avant, surtout si c'est l'ordre chronologique). J'aimerais assez relire cette histoire (En écoutant...) ne pourrais-tu pas me l'envoyer? Là aussi, il y a peut-être des choses à ramasser ou à changer. Pourtant, je crois que l'atmosphère, là, est très réussie: c'est comme un jour gris avec une pluie fuie, ininterrompue - c'est exactement, n'est-ce pas? ce que tu as voulu faire. - Mais fais attention aux ‘images’, à la ‘littérature’; expulsez la poésie de la prose! dans la prose, la poésie doit se dégager de l'atmosphère, jamais des phrases. Tu m'excuseras d'être pédant; mais dans tes oeuvres anciennes, cet abus d'images et de comparaisons est peut-être ce qui me gêne le plus. Au revoir, à bientôt peut-être. Fais mes amitiés à Maroussia et porte-toi bien. Refais Le Fauteuil Rouge à Gistoux; c'est une excellente besogne de vacances. Il te faut pour cela 2 exx. du bouquin, de la colle, des ciseaux, puis ta plume et de l'encre. Si l'atmosphère de l'hôtel t'embête, demande à ma mère de travailler dans ma chambre; elle ne s'y opposera nullement; au contraire, tu seras reçu avec toute la sympathie voulue. Dis que je te l'ai conseillé. Il y a une table et une bouteille d'encre dans la chambre, tu devras apporter le reste! Voilà, à bientôt. Ton EdP 661. Briefkaart aan C. van Wessem: Brussel, 4 december 1930 Brussel, Donderdagav. Beste Constant, Ik ben net hier terug en vond mèt je briefje de drukproeven. 1. Inderdaad, alles is mij ditmaal wèl meegeloopen! Ik heb de proeven be- {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} hoorlijk gecorrigeerd en me aan je aanwijzingen gehouden; het pak gaat gelijk hiermee naar De Spieghel terug. Over mijn twee buren in die snertverzameling van Binnendijk zullen we het maar niet meer hebben, van B. in eigen persoon ontving ik een misnoegd antwoord, waarop ik ook weer geantwoord heb, zoodat ook deze correspondentie tot de vlotte affaires van het verleden is gaan behooren. Et vive la poésie pure! de witte vlammen, de opper- en andere priesters, de koorknapen en de rest. 2. Waarom schrijft Binn. niet een Verdediging van den Epigoon onder het motto: Vóór alles creatief? Hij is er de aangewezen man voor. Hartelijke groeten van je EdP. Ik vrees dat ik niets aan Malraux zal hebben in Holland! 662. Aan C. van Wessem: Brussel, 5 december 1930 Brussel, Vrijdagmorgen. Beste Constant, Ingesloten een briefkaart die ik je gisteravond schreef, maar nog niet postte, faute de timbre supplémentaire. Vanmorgen komt je 2e briefje. De proeven zijn weg. - Wat die Malraux-affaire betreft, ik vrees dat men hem ontzettend vervelen zal, althans geen oogenblik loslaten, en daar ik zelf geen bliksem voel voor officieele eet-enkletspartijen, vrees ik dat ik hem niet dan in enkele gestolen momenten zien zal. Toch zal ik probeeren een ontmoeting te arrangeeren, hetzij in Hilversum, hetzij in Amsterdam. Van logeeren dien avond zal wel niet veel komen, maar eten bij je doe ik graag. De kwestie is dat ik den 17en met M. terug ga - als ik tenminste uit wanhoop niet serder verdwijn. Kortom, alles is raadselachtig: ik zal je in Holland zijnde nog schrijven. Er zijn n.l. 2 dagen rust in het programma: 13: en 14 - misschien dat M. dan in Amsterdam zit en zich een beetje vrij kan maken. Anders geef ik het op, en moet je hem maar gedurende de lezing bewonderen! Met hartelijke groeten, je EdP. {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} P.S. Ik ga overmorgen weer naar Den Haag. Adres: c/o Tissing, Van Aerssenstraat 113. Schrijf daarheen. 663. Aan F. Hellens: Brussel, 5 december 1930 Bruxelles, vendredi Mon cher Hellens, Voici les 2 choses: tu verras que j'ai soigneusement relu En écoutant...; j'y ai souligné un tas de phrases superflues ou mauvaises à mon avis. Parfois des expressions trop fortes, le plus souvent des images trop littéraires et peu justes, qui, loin d'ajouter quoi que ce soit, détournent l'attention. Le plus grave, c'est la conversation: la femme surtout s'exprime parfois d'une façon intolérable. Tu verras bien où. A mon avis, il y a 3 ou 4 alinéas à refaire. - Dans l'ensemble on pourrait encore abréger (ramasser); il n'y a pas mal de répétitions. Quant au Fauteuil; cela me semble aussi bien. Je ne l'ai pas relu, je n'ai fait que parcourir et relire les changements. Excuse-moi de ne pas venir auprès de toi, je n'ai pour ainsi dire que le temps de refaire ma valise; après-demain j'irai de nouveau en Hollande. Je te verrai sans doute dès ma rentrée, avec Malraux peutêtre (?) Bien ton E. Slauerhoff m'a dit qu'il serait heureux d'accepter n'importe quoi que tu voudrais lui dédier. 664. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 5 december 1930 Brussel, Vrijdagavond. Beste Vic, Thuiskomende vond ik het ex. van Cornet met de charmante regelen, waarvoor veel dank. Het ex. zelf was echter gekreukeld, waarom ik het beschreven blad tegen het witte in mijn ex. verwisselde, en je hetzelfde boekje terugzond! Je hebt onder je vrienden wel iemand die zijn ex. tóch vroeger of later een beetje verfrommelt - anders zal ik bij Stols te gelegener tijd wel een nieuw boekje voor je gappen. Ik was een weekje in Den Haag en een avond in Rotterdam, waar ik eindelijk in persoon met Ter Braak kennis maakte. Het was een {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} levendige en genoeglijke avond. Verder hebben mijn Indische vrienden veel beslag op mij gelegd. Verhalen van Atjeh en 3 vingerenverbond. Zondag (overmorgen) kruip ik hier in den trein bij de Malraux'. Ik vrees intusschen dat ze ontzettend bezig gehouden zullen worden door allerlei officieele rotkerels van ‘Nederl.-Frankrijk’ - van de Beverzen tot de Premsela's - en als er ook nog logies verstrekt wordt, kan M., om beleefdheidsredenen al, zich niet altijd vrijmaken. Verder moet er natuurlijk overal met een nieuw comité worden gesoupeerd. Kortom, ik vrees dat ik zéér weinig aan M. zal hebben; en heb eigenlijk al mijn hoop gevestigd op 13 en 14 Dec. - dan komt er een hiaat in de lezingenlijst en zal M. dus misschien wat voor zichzelf kunnen rondloopen in Amsterdam. Ik schrijf je zoodra ik kans zie iets behoorlijks te arrangeeren. Maar laat mij je erbij zeggen dat: als de boel mij èrg verveelt, ik er misschien lang vóór het einde vandoor ga. Met M. meegaan overal, als ongewenschte kornak, staat niet op mijn program. Also: wacht op nadere berichten. Hieronder vast het program van de lezerij: 8 Dec. Bloemendaal; 9 Dec. Rotterdam; 10 Dec. Arnhem; 11 Dec. Utrecht; 12 Dec. Alkmaar; 13 en 14 Dec. vacantie (?) 15 Dec. Haag; 16 Dec. Hilversum. Ik kan je natuurlijk een uitnoodiging bezorgen voor de lezingen waar je bij zoudt willen zijn. Ikzelf denk dat ik maar op 2 lezingen verschijnen zal (als alles meeloopt en God het wil), n.l. Rotterdam (9) en Hilversum (16). Tenzij jij voelt voor een andere avond en ik het voor jou zou doen. In Hilversum is Van Wessem aanwezig, in Rotterdam: Slau, Darja, Ter Braak en Bouws. Misschien is het beter elders, samen. Schrijf me naar: Van Aerssenstraat 113, Haag, c/o Tissing. Het ontbrekende cahier 4 krijg je als ik over een dag of tien weer rustig hier zit. Ik heb nu absoluut geen tijd om naar het atelier van V. Uytvanck te gaan. Maar vergeten wordt het niet. Tot ziens, hoop ik. Hart. groeten van steeds je Ed. 665. Aan H. Mayer: Brussel, 6 december 1930 Brussel, Zaterdag. Beste Henri, Zend geen boeken naar Brussel, maar alles naar Tissing, 113 V. {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} Aerssenstr. Ik vertrek morgen (Zondag) weer van hier, ben morgenavond dus weer in Den Haag. De rest hangt af van Malraux, van wien ik nog steeds niets weet - maar misschien dat hij mij in den trein al wat zeggen kan. - Wschl. ga ik ditmaal ook voor eenige dagen nr Rotterdam en Amsterdam. Maar Tissing blijft ‘hoofdkwartier’. Tot ziens! Je E De staven van St. Nikolaas zijn trouw bezorgd. Mijn vrouw laat je vele malen hartelijk danken. 666. Aan V.E. van Vriesland: Arnhem, 1. 10 december 1930 Arnhem, Woesdag 10 Dec. 1930. Beste Vic, Ik zit op het oogenblik in het bovenvermelde café terwijl Malraux met een sproetige dame dineert. Hij wordt allervriendelijkst en allercompleetst overal doorgezaagd en knijpt er telkens een uurtje tusschenuit om mij te spreken. Hij vindt alles afschuwelijk - maar niet altijd onvermakelijk (in zekeren zin). Ik zag zooeven één specimen van representant(e) van Nederl.-Frankrijk, en gisteravond in Rotterdam 2 of 3, waaronder 1 gedurende 5 minuten als inleid(st)er op het podium. Malraux is gelukkig een onverschrokken hart. Vrijdagavond is zijn lezing in Amsterdam: over den roman. Ga je er heen? Waar spreken we dan af? Ik ben bij Willink gelogeerd of althans daar ‘bereikbaar’. Tot ziens. Hart. groeten van je E. We moeten de M's ook De Kring laten zien - op Zaterdagavond - en dark Amsterdam, de grachten met verlichte vensters en dikke dames in de étalage. Kan jij niet iets aardigs bedenken? Wij blijven Zaterdag en Zondag in Amsterdam. Telephoneer of schrijf naar Willink, waar ik Vrijdagmiddag ben. {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} 667. Aan C. van Wessem: Den Haag 15 december 1930 Haag, Maandag. Beste Constant, Ik ben doodmoe van het rondtrekken en ga er morgen vroeg van door. Malraux gaat wschl. nog naar Hilversum en Alkmaar; hij wordt voortdurend in beslag genomen door allerlei leeraren en dgl. - Mijn moeder is ziek, en verder heb ik de vrouw van een Ind. vriend nr Brussel gezonden om mijn vrouw gezelschap te houden, wat ook niet heelemaal in orde is, omdat de eene vrouw zoo goed als geen Hollandsch, de andere 1. zoo goed als geen Fransch spreekt. Altemaal redenen waarom ik het Noorden niet meer uitga, al moet ik - helaas alweer! - het genoegen derven van bij je te eten. Kom jij maar eens spoedig in Brussel, dat is het beste. Vergeef mij dit krabbeltje dat ik je zend na het vinden hier van je briefkaart. Ik ben nauwelijks tot het vasthouden van een pennehouder in staat. Later meer. Hart. gr. van je E. Alles ging even ongeregeld. Ik zag in Amsterdam een half uur lang Kelk. Den nacht daarop kwam ik eerst om 5 u. in bed. Daarna heb ik nog musea moeten bekijken, Artis en kanalen afloopen en wat dies meer zij. P.S. - De lezing van M. in H. blijft vastgesteld op den 16en. Ik heb hem over je gesproken; mòcht je lust hebben hem aan te spreken, doe het dan. (Na afloop v/d lezing.) P.P.S. - Is er een mogelijkheid om overdrukken te krijgen van mijn stuk over Slauerhoff? Zoo ja, kan je ze dan nog laten maken? Dank. 668. Aan J. van Nijlen: Brussel, 20 december 1930 Beste Jan, Ik ben na vele omzwervingen hier moe en wel teruggekeerd. Jan Gr. zal je 1 ex. Vrije Bladen bezorgen, waarin de Slauerhoff-historie compleet is afgedrukt. Wanneer komen we weer eens bijeen? hier of bij jou; zeg jij het maar - ik ben voortdurend vrij. Heb je Up de {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} Graff en de Mexicaansche revolutie 1. uit, en wat vind je van Cavalleria Rusticana? - Ik heb je wschl. van allerlei te vertellen, dus laat gauw hooren hoe het programma luidt. Met hartelijke groeten steeds je Eddy Brussel, Zaterdagavond. 669. Aan C. van Wessem: Brussel, 21 december 1930 Brussel, Zondag. Beste Constant, Hierbij het stukje over de verhalers 1. terug. Ik begin een beetje te bekomen van de vermoeienissen van die rondscharrelarij. Malraux was nog één dag in Brussel; hij heeft Alkmaar er ook aan gegeven, maar is nog in Hilversum geweest. Heeft jou overigens niet zien opdagen. Ben je nog naar de lezing gegaan of ben je boos en ontmoedigd over mijn desertie thuisgebleven? Schrijf me spoedig om me te zeggen dat je me dit ‘verraad’ en de strafport hebt vergeven. En kom spoedig eens hier. Brussel is toch nog zoo kwaad niet, als men de kleinere steden van Holland in den winter ermee vergelijkt (y compris La Haye). Amsterdam is toch de eenige ‘stad’ daar, op den keper beschouwd. Met hartelijke groeten, steeds je EdP. 670. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 23 december 1930 Brussel, Dinsdag. Beste Vic, Ik ben druk worstelende met de Duitsche literatuur, maar op het punt mij overwonnen te verklaren (als bij een langdurige schaakpartij die je ten eenenmale niet boeien kan). Ik weet niet wàt ik belabberder vind, Succes of Berlin-Alexanderplatz. 1. Het tweede is leven- {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} dig, vol belachelijke trucs (‘binnenwijsjes’ van Franz, faciele modernerige overgangetjes, enz.) maar het is levendig; het ergste bezwaar dat ik ertegen heb, is dat het poenig is - minstens zoo erg als bij ons Heyermans. Succes is veel beschaafder, maar goeie God, wat ontbreekt het dien besten Feuchtwanger allerovertuigendst aan ieder sprankeitje van genie! Hij heeft werkelijk alle middelen waarover hij beschikte bijeen weten te brengen, en werkelijk zoo harmonisch mogelijk, om er dan, met al zijn vlijt en werkkracht - die beide ontzaglijk moeten zijn! - en met al zijn eerzucht àchter, het tot dezen breeden stroom te brengen van tòch zakelijk proza, en hoe actueel! Ik vrees dat ik onverzoenlijk ben: die Duitsche mentaliteit (Duitsch-Joodsch altijd) gaat mij voorbij; ik beklaag uit den grond van mijn hart dien armen Anthonie Donker, die deze 600 groote compresdruk-blzn. heeft moeten - en kùnnen - vertalen, en die Jean Barois een ‘vervelend dik boek’ en een ‘on-interessante bekeeringshistorie’ vond. Als ik Succes lees, word ik voortdurend nog door een andere gedachte gekweld, behalve die dat ik mij eigenlijk vlijtig zit te vervelen om de stupide reden dat ik ‘op de hoogte’ wil zijn: n.l. dat er nog zoovele andere dikke boeken bestaan, waarvan ik de lezing nog maar steeds heb uitgesteld, b.v. Oorlog en Vrede, en zelfs Proust. Vergeleken bij deze trage impassibele manier van vertellen - van opteekenen, bedoel ik, want ‘vertellen’ is het bepaald niet - moet het trage maar vernuftige proza van Proust eigenlijk overheerlijk zijn... - Ik denk dat ik er spoedig mee uitscheid (deze brief, dien ik mij gedrongen voel jou bijwijze van rapport te schrijven, is er wel het beste bewijs voor) - en dat ik mij ga troosten met een ander dik boekwerk dat ook al een maand klaar ligt, Point counter Point. Neen, als ik de Moffrikaansche geest moet waardeeren, zal het moeten gebeuren door àndere personen, wschl. zelfs uit geheel andere tijden: Von Kleist, Hölderlin en dgl. Ik heb nog een werkje onverrichterzake weggelegd: Het leven der Auto's 2. door Ehrenbourg. Dat lijkt me toch eigenlijk ook een vrij kleffe rotvent. Jezus, Vic, het leven is dikwijls al zóó vervelend, waarom zouden we het ons nog wat meer verpesten met het lezen van vervelende boeken, alleen maar omdat we zelf ook wel eens wat in druk hebben gegeven? Ik geloof graag dat al die heeren verdomd veel talent hebben en verdomd geslaagde boeken weten saam te flansen. Ceci dit, {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} geef mij dan maar liever een ‘mislukt’ boek als La Voie Royale, dat ik op sommige oogenblikken als een vuist om mijn hart voel. Ik zag in Den Haag nog Darja, die zeer onder den indruk was van den doodsstrijd van jullie vriend Broeke. 3. Toen hij dood was, liepen de tranen hem nog uit de oogen, zei ze; zij was blij dat jij dien doodsstrijd niet had meegemaakt, want ook zóó had het je al erg aangegrepen. Het is een lieve vrouw, Darja; ik heb mijn best gedaan haar er wat overheen te helpen, niet door vroolijkheden, maar door juist zoo ver ik kon op het geval in te gaan. Zij heeft mij beloofd ook nog wat hier te komen. Het gekke is dat het verhaal dat zij mij vertelde, mij zelf aangreep, meer dan ik noodig vond het op dat oogenblik te doen blijken. Er is maar één troost eig., in zoo'n geval; de zekerheid dat het onszelf ook - onvermijdelijk - overkomen zal. Maar de omstandigheden zijn niet altijd dezelfde, en gegeven de trieste gelijkenis van het resultaat, worden de omstandigheden dan wel àlles. Bij vol bewustzijn te worden ‘opgeheven’, als men geen troost meer vindt, d.w.z. niet meer gelooft aan het crâneeren - het moet verschrikkelijk zijn. Waar heb ik dit ergens gelezen: ‘hij stierf niet den gemakkelijken helden-dood, maar den afgrijselijken dood des huisvaders’? Ik ga eerstdaags naar Van Uytvanck om cahier 4 voor je op te scharrelen. - Wil je Rie Gilhuis mijn welgemeende excuses maken dat ik zonder haar te groeten van ‘De Kring’ verdwenen ben? Ik dank haar 2 kleine emoties: een nieuwe walg tegen dien poenigen Lasseur 4. (ik denk dat men het zóó schrijft?) die zijn ‘kameraadschappelijke rechten’ zoo demonstreerde: mag ik den vent een volgende keer een tik op zijn roode plebejerspooten geven? - en een soort stil amusement om haar kleine verliefdheid voor Wilma, wier achternaam ik maar heelemaal niet zal opschrijven. Tusschen haakjes, de Malraux' waren zeer over het uiterlijk van je vriendin te spreken, of liever: sprekende, want de beamende rol was de mijne. Schrijf gauw eens en geloof mij steeds van harte je Ed. P.S. - Ik zou vergeten je over je stuk over Marsman 5. te spreken. Het is meesterlijk, een van je allerbeste. Ik breng het straks bij Gr., ‘ter bewondering’. {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} 671. Aan C. van Wessem: Brussel, 30 december 1930 Beste Constant, Ik schrijf je eerstdaags nader, ook om op je vorigen brief te antwoorden. Dit maar in groote vaart. Ik hèb reeds een stuk over Malr. geschreven, in DGW. naar aanl. v. Les Conquérants. 1. Over La Voie Royale wou ik alleen een persoonlijke dagboek-aant. publiceeren (eventueel). 2. Dit brengt mij op een idee: ik zend je al wat ik klaar heb; zie zelf of je het stuk over M. gebruiken kunt, met iets anders misschien wel, tegelijk of apart te publiceeren. Waarom zou je mij niet een rubriek ‘Cahier v/e Lezer’ of ‘Aanteekeningen v/e Lezer’ geven? 3. Tot geregelde kritische bijdragen krijg je mij niet, en verhalen heb ik ook niet, en de roman..... o! die roman! Lees mijn dagboekbladen en kies; voor mijn part mag je alles publiceeren. Maar maak de boel vooral niet weg, want ik heb geen andere copy. Tot nader. Met hart gr. je E Brussel, Dinsdag. 672 (7). Aan M. ter Braak: Brussel, 31 december 1930 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 673. Aan C. van Wessem: Brussel, 31 december 1930 Brussel, 31 Dec. '30. Beste Constant, Dit is het vervolg; d.w.z. het antwoord op je vorigen brief - 1. Malraux-Moltzer; hebben de laatsten 1. zich beklaagd of gefeliciteerd dat hij zoo voortdurend sprak? 2. Recensie verhalen, 2. zie nu in mijn ‘cahier’ de definitieve lezing. 3. Je gaat naar Berlijn - mooi. Neem vele nieuwjaarswenschen van mij mee. En je hebt gelijk, laat de opgelikte jongens en afgeditode bazaarmeiden maar hier en onge- {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} moeid. 4. Van die vie-romanceerderij 3. geloof ik niet veel. 5. Inderdaad, Serenitas is nogal erg tam en saai. 6. Marceline is beneden alles; maar we weten nu, hoop ik, precies dat we ook niets meer van Houwink te verwachten hebben? Dat is dàt. 7. Ik hoop en verwacht het beste van Vera. 8. Laat spoedig een ex. van je ‘klaargeschreven’ kleine roman 4. mijn open handen binnenwaaien. 9. Holst schrijft me dat Slau's Coen hem tegenviel; is het niet iets voor De Vr. Bl.? Dit is geen antwoord op een punt in jouw brief; daarentegen wèl dat het individu genaamd Borel mij tot dusver niets van zijn voortbestaan deed merken. 9; neen, 10: God weet wanneer mijn nieuw aangekondigde - en op zichzelf oude - werken 5. zullen verschijnen. Dit behoort tot de drukkersgeheimenissen. 11. Ik kreeg tot dusver géén overdrukken 6., wel 3 exx. van de Vr. Bladen, wat ik ongelooflijk royaal vond. Enfin, zóó is het ook goed. Misschien waren we te laat? Nogmaals het beste met mcmxxxi (zoo schrijft het de heer Valéry!) en met Berlijn. JEE Amo, ja, maar op z'n Maleisch, d.w.z. wrak, vervallende. Amas, neen; ampas, d.w.z. uitkauwsel. Amat, dat is een Maleische mannennaam, daar komt si voor, d.w.z. ‘le nommé’. Heer Constant, je zou mij weer heimwee bezorgen naar Indië! Enfin, Berlijn is dichterbij en wie weet hoe aantrekkelijk? 674. Aan A.A.M. Stols: Brussel, vermoedelijk december 1930 Beste Sander, Ik heb het stuk over Jan 1. mee naar huis genomen omdat ik er nog iets aan wou veranderen. (Uit de Cahiers.) Het Nawoord moet je naar {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} Maastricht terugsturen; het is voor deel I. Ik heb iets anders voor je, maar dat bespreken we wel als ik de copie over Jan terugbreng. Je E 675. Aan A.A.M. Stols: Brussel, vermoedelijk december 1930 Dinsdagmiddag. Beste Sander, Zooeven nog 3 onuitgegeven sonnetten gevonden - weliswaar niet al te beste, maar misschien toch wel bruikbaar voor Helikon? De aardigheid zou zijn dat ze later niet meer in een bundel worden opgenomen. Vic Vriesland vond ze niet veel minder dan de rest in dezen trant, ik wel, maar met een datum eronder gaat het misschien wel. Tot de verdrevene vind ik wèl aardig, maar is mysterieus, n.l. geschreven voor Jany in Ascona. De eerste strophe luidde aanvankelijk: Ik kwam en ronkte - en zie, 'k heb u verdreven naar een mysterieuze en verre zaal (dat was het tuinhuisje van mevr. Fröbe) als die waarin de Vreemdling zijn verhaal u deed van 't vreemde land achter dit leven. Met het oog op event, publicatie heb ik het later, in Amsterdam, gewijzigd. Het geheel blijft nat. een grap. Ik had aan die dingen niet meer gedacht, sinds ik uit Gistoux wegging; ik had ze anders nog eens in Vl. Arbeid willen zetten, maar dat is opgedoekt. Als je ze neemt, zet er dan boven: VERGETEN SONNETTEN of zooiets. 1. En dan: I. De Notaris spreekt; II. Een Apostel; III. Tot de Verdrevene * Liefst de spelling nièt veranderen; maar als dat je erg veel schelen kan, dan is het ook goed. Tot spoedig. Je E Tourguénev lijkt me heel goed; ik heb het me aangeschaft. Dank voor je ex., dat hiermee teruggaat. {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} 676. Aan W.A. Kramers: Brussel, 1 januari 1931 Beste Wynand, In het art. van Jan tegen Borel 1. dat hij je gisteren zond, zijn 3 regels uit Het Vaderland (van Borel over mij) opgeplakt. Wil je die 3 regels even overschrijven en mij omgaand toezenden? Dank vooruit en hart. gr. van je Eddy En een ‘sainte et heureuse année’!! Bd. Brand Whitlock 104 Schaerbeek-Bruxelles. 677. Aan H. Mayer: Brussel, 1 januari 1931 Beste Henri, Twee woorden voor twee gewichtige dingen: 1.Het BESTE met 1931. 2.Kan je me nu heusch omgaand het juiste bedrag opgeven van mijn schuld aan de firma Nijhoff? Er is haast bij! Hartelijke groeten van steeds je Eddy Brussel, 1 Jan. 1931. 678. Aan H. Mayer: Brussel, 3 januari 1931 Brussel, 3 Jan. Beste Henri, Hierbij de rekening terug, waar eenige veranderingen in moeten worden aangebracht; zie het slot van dezelve. Verder zal Tissing je wschl. eerstdaags fl.15. komen brengen uit mijn naam; schrijf me wanneer dit gebeurt - of beter, wacht tot het gebeurd is en stuur me {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} dan de nota eerst terug, mèt die fl.15 er ook nog af. Ik heb dan nog een fl.45. schuld; die ik zoo spoedig mogelijk zal trachten aan te zuiveren. Ik zou eig. geen boeken meer moeten koopen, dat begin ik steeds beter in te zien. Vooral het nieuwjaars-balansje - moreel en huishoudelijk, niet dat van Nypels 1. - overtuigt er mij weer van. Enfin!.... Heb je tòch nog uitgekeken naar een goede editie van Moby Dick? Dat is, geloof ik, nog het eenige wat op de verlanglijst staat (behalve Eline Vere). Dank en tot spoedig. Met hart. gr. steeds je Eddy Ook mijn vrouw zendt je vele goede wenschen. N.B. 2. - Gelijk hiermee zend ik je een postwissel van fl.45. 679. Aan J. van Nijlen: Brussel, 4 januari 1931 Beste Jan, Afgesproken dus voor Woensdagavond, en als ik goed begrepen heb kom je alleen. - Ik heb hier Balans voor je, ter inzage, en verder deel I van La Guerre et la Paix; als je dat nog niet gekocht heb, neem het dan van mij over, dan bewijs je mij er meteen een dienst mee, want ik denk eig. niet het te houden (d.w.z. als je het niet neemt, zal ik probeeren het te ruilen). Tot ziens. Hart. gr. van steeds je Eddy Brussel, Zondag. 680. Aan H. Mayer: Brussel, 5 januari 1931 Brussel, Maandag. Beste Henri, Het volgende strict vertrouwelijk. Ik verkeer in zeer vervelende omstandigheden (pecuniair), en wil {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} vooral niets meer aan mijn moeder vragen. Gedurende eenigen tijd (een jaar of anderhalf) zal ik wschl. geen boeken meer kunnen koopen, of hoogstens af en toe een heel enkel boek (een opiumschuiver kan ook niet inééns van alles gespeend worden). Het afbetalen van alle boekenrekeningen was voor deze ‘nieuwe houding’ een eerste vereischte, en dat heb ik dan ook gedaan, - zoowel in Holland als hier; maar nu sta ik er dan ook zóó voor, dat iedere 100 frs. beiges mij welkom zijn. Aan den anderen kant wil ik volstrekt geen geld leenen - want ook voor de volgende maanden is alles streng uitgemikt; hoofdzaak is dat ik deze maand doorvecht. Ik zend je daarom mijn 3 dln. Walter Pater. Zie wat je me daarvoor geven kunt (hoe meer hoe liever in dit geval) en zend me dat geld dan liefst omgaand; - het beste is in een gewone aanget. brief, die worden hier thuis bezorgd. Ik heb ook nog te koop: een Don Quichotte van La Cité des Livres (vert. Jean Babelon, 4 dln.); kan je die misschien ook koopen? De prijs bij verschijning was 60 ffr. = fl.6 per deel; alleen het eerste deel is opengesneden, maar in perfecten staat. Als de prijs die je me ervoor geven kunt, maar eenigszins aannemelijk is, stuur ik je die boeken ook. Schrijf me hier dus even over. Met hartelijke groeten, steeds je Eddy 681 (9). Aan M. ter Braak: Brussel, 6 januari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 682. Aan G.H. 's-Gravesande, 6 januari 1931 Brussel, 6 Jan. 1931. Zeer geachte heer 's Gravesande, Ingesloten een schrijven dat bestemd is voor de redactie van Het Vaderland. 1. Opdat het niet direct in handen valle van den klier wien het in de eerste plaats aangaat, stuur ik het u, met verzoek het op de meest ‘vruchtbare’ wijze te laten circuleeren. U heeft mij indertijd gevraagd of ik op het kritiekje van Borel 2. wilde antwoorden en u zult u nog wel herinneren dat ik daartoe niet veel lust had; voor {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} commentaar op mijn schrijven heeft men zich dus maar tot u te wenden. Ik vrees dat het wel niet zal worden afgedrukt, ondanks mijn p.s. aan de redactie 3.; maar indien de klier in kwestie het met mijn meening ten deze oneens mocht zijn, is er misschien nog wel een ander middel om elkaar, ook publiekelijk, hierover te verstaan? Met vriendelijke groeten en dank voor uw bemiddeling, steeds gaarne de uwe, EduPerron Mijne Heeren, Eerst heden verneem ik, dat in uw courant het volgende anonieme stukje voorkomt, naar aanleiding van mijn artikel over Slauerhoff in De Vrije Bladen: ‘In de Decemberafl. zingt E. du Perron in een gesprek met een denkbeeldigen mijnheer den lof van J. Slauerhoff en buit dit gesprek uit om een paar critici, die zijn, du Perrons eigen verzen niet erg mooi hebben gevonden, voor prullen uit te maken.’ Ik hoop dat deze psychologische trouvaille niet afkomstig is van den heer Borel, een der ‘uitgemaakte’ critici; ik zou mij verplicht zien hem te zeggen: 1e. dat ik nog steeds rondloop met het onaangename gevoel dat hij mijn verzen niet geheel heeft afgekeurd (maar enfin, de Douairière, ofschoon geen ‘oud wijf met een door lupus ingevreten gezicht’, is óók een persoon op leeftijd; 2e. dat ik waarlijk geen bijkomstigheden noodig had voor de vlugschets die ik, en passant, van zijn persoonlijkheid maakte. In ieder geval signaleerde ik u het anonieme poenigheidje hierboven, als - qua procédé, woordkeus en karakterkennis - het typeerend getuigenis van een huisknecht. Mais on fait ce qu'on peut, dat is waar... Met beleefde groeten, hoogachtend, (w.g.) E. DU PERRON. 683. Aan W.A. Kramers: Brussel, 6 januari 1931 Brussel, Dinsdag. Beste Wynand, Ik heb - met het oog op de door jou gesignaleerde anoniemig- {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} heid van het stuk - een antwoord geredigeerd, maar Jan staat erop dat zijn stuk geplaatst wordt, en vanuit zijn standpunt beschouwd kan ik mij dat voorstellen. Het mijne gaat nu dus maar als brief naar Het Vaderland. - Ik vind, aan den anderen kant, die ‘beschermerij’ van Jan erg hartelijk, maar ook een béétje flauwekullig; ik kan, meen ik, mijn woordje zelf wel af. Mag ik je daarom verzoeken mij een volgende keer dergelijke borellerietjes zèlf te zenden? - met Jan spreek ik er liever niet over, omdat hij het anders verkeerd uitlegt. (Hij is weer erg zenuwachtig, tegenwoordig.) Met hartelijke groeten, steeds je Eddy Ingesloten een copy van mijn schrijven; ik heb het overigens aan de goede zorgen van onzen vriend 's Gravesande toevertrouwd. - Zend het mij omgaand terug. 684. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 7 januari 1931 Brussel, Woensdag. Beste Vic, Dank voor je kaart - and take your time. Niet omdat je mij niet schrijft, tenminste niet alléén daarom, vind ik het akelig dat je zoo erg veel te doen hebt Ik wou dat ik iets beters voor je kon vinden, maar het zou in Amsterdam moeten zijn en ik ben de meest onpractische kwibus onder al mijn kennissen. Hoe gaat het overigens? Gezond en steeds Kring-fähig? Hier gaat alles het oude gangetje. Ik zag Balans, en ik zag Victor. 1. Inderdaad ook alleraardigst, en hoe verholen staat dat eronder! Ik zag overigens weer een groot aantal witte vlammen, Engelen en voorgoed verlorenen in de poëtische afdeeling. 2. Voelen die jochies werkelijk niet hoe belachelijk ze zich maken? Enfin, er komt een voortreffelijk (d.w.z. van uit mijn oogpunt, en in ieder geval pittig) stuk van Ter Braak over Prisma in de vol- {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} gende Vr. Bladen 3., met een voetnoot of na-woord van Binnendijk. Daarna denk ik dat ik eenige vragen ga stellen, in datzelfde tijdschrift, in D.G.W. of... neen, meer is er niet. Ik slik het woord ‘elders’ dus in. Het lijkt overigens wel of jij ook al belliqueus wordt tegen me. In je stuk over de 2 ‘Chineesche bundels’ van Slau word ik niet alleen met Defresne geconfronteerd, maar op menig punt tegengesproken. 4. Mooi zoo! Waarom ‘voorhal’, zeg je, en niet aanhangsel? * O, aanhangsel is ook goed. Ik dacht toen ik die regels schreef, wschl. zóó: eerst de vertaalde gedichtjes voorop, dan de reeds meer oorspr. prozabewerkingen, om te komen tot de parel: Po Sju Ien Yuan Sjen. Dat ik dit laatste verhaal ‘misschien wel het eenige volmaakte specimen’ van het nieuwe zakelijke proza noem, lijkt mij niet zóó overdreven, - als je maar den nadruk op het genre legt. Wat willen die heeren? Een maximum inhoud met een minimum middelen, en toch alles in harmonie met elkaar, d.w.z. dat het eene van het andere volop profiteert. Dit nu is door niemand onder de jongeren zoo volledig bereikt, tot dusver. Vertel me maar eens door wie en waar. Het is misschien een toevallig raakschot van Slau, maar het is er een. - Antwoord hierop, want ik word graag van mijn vergissingen overtuigd. - Ongetwijfeld gelijk zal je wel hebben waar je spreekt van die vertaling van Klabund; daar speelt mijn onwetendheid mij parten. Ik heb nota genomen van je opmerking; het is nu voor mij trouwens ook duidelijk dat Slau naar Klabund 5. gewerkt heeft, - wat an- {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} ders? Meerdere bezwaren van je herinner ik mij niet; ik las het stuk gisteren bij Stols. O ja, nu dit bezwaar van mij; dat je je door mijn stuk hebt laten weerhouden om zelf uitgebreid over Slau te schrijven. Als het een uitvlucht is, vind ik het goed - maar anders! Geloof vrij dat Jany het zeer betreurt, en ik mèt hem. Cahier 4 is werkelijk verzonden; als het weggeraakt is, is het erg vervelend, maar waar haal ik nu nòg een ex. vandaan? Het kan zijn dat het wat is blijven liggen, ergens bij de post, met al die nieuwjaarsen kerst-zendingen. Laat me nog even weten, als het tòch nog binnenkomt. Het beste met ‘Rie’ - ofschoon ik deze familiariteit gisp en laak, kan ik toch moeilijk aan jou schrijven: met mej. Gilhuis? - Doe haar mijn hartelijke groeten en geloof me zelf, met een ferme hand, steeds je Ed. Hoe is De Verloren Zoon gegaan? 6. P.S. - Ik moet op een keer werkelijk eens die Ossip Kalenter 7. bij je halen en even meenemen om te leeren kennen. Ik geloof dat déze Duitscher mij wèl zal boeien. 685. Aan H. Mayer: Brussel, 8 januari 1931 Beste Henri, Heb je mijn brief en het pak Paters nu ontvangen? Tissing schreef mij, bij jullie het noodige te hebben gedaan. Ik zend je heden Vondels Lucifer, Adam en Gijsbrecht in luxe-uitgaven, geen van alle duur, ik meen fl. 8.50 alles bijeen, want ik kreeg Adam vanjou voor denzelfden prijs als Lucifer (ofschoon op beter papier). Geef me ervoor, precies wat je wilt. En schrijf me dan even, want ik hunker naar antwoord! Hart. gr. van je Eddy {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} P.S. - Zend me het geld voor de boeken nog niet direct, geef me alleen even op wat ik na ordening van alles bij je te goed heb. - Zend mij daar dan voor b.v. 1 ex. Galanteries van Gautier (zooals jij er een thuis hebt); ik zou dan kunnen probeeren die hier met eenige winst te verkoopen. Natuurlijk moet de inkoopsprijs niet te duur zijn! fl.10.- hoogstens. Kan dat uitkomen? Brussel, Donderdag 8.1.31. 686. Aan C. van Wessem: Brussel, 8 januari 1931 Brussel, 8 Jan. '31. Beste Constant, Dank voor je briefkaart en de toegezegde regelen. Maar let alvast hierop 1.: ik heb geschreven ‘dartelen’ en ‘de dikke dame die niets in haar hoofd had’ weggelaten, omdat ik het onnoodig vond dat Greshoff dat lezen zou (anders dan door jouzelf ergens gepubliceerd);- overigens moet ik er je op attent maken dat het heele verschil tusschen ons dan ligt in het feit dat Gr's ‘dartelen’ voor jou mislukt is (altijd? werkelijk, altijd??) en voor mij, over het algemeen, geenszins. - Je zoekt in Gr. teveel een ‘kritikus’. Hij is veel meer een pamphlétaire. Maar als zoodanig persoonlijk, vurig, vlot, dikwijls alleraardigst en - wat het voornaamste is: moedig. Ik bedoel, hij is niet zuinig met zijn reputatie. Dat is iets. Nu wat anders. Wil je mij, zoodra deze je bereikt heeft, terugzenden: het vel of de vellen uit mijn cahiers waarin ik spreek over die verhalenbundel van Bijleveld. Er heeft n.l. in de Jan.-Gids een vrijwel inept stukje van Nijhoff over dien bundel 2. gestaan, waarop ik wil antwoorden. (Wil je mijn antw. in de V.B. - uitstekend, anders gaat het naar D.G.W.) Zend mij er ook bij: het stukje wat er aan hangt, over Stendhal en Marsman. 3. {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} De klier Borel, verre van mij een proces aan te doen, heeft anoniem geriposteerd in het Vaderland, of het làten doen (op zijn best); Gr., zeer verontwaardigd hierover, schreef heet van de pan (en verzond idem) een stuk voor D.G.W., dat ik niet gezien heb. Daar jij naar Berlijn getrokken was, kon ik jou geen plaatsje vragen voor een ‘voetnoot’ in de V.B. Dus bleef mij maar één ding te doen: ik heb naar de red. van het Vaderl. zelf geschreven om hun dat ‘anonieme poenigheidje te signaleeren, als - qua procédé, woordkeus en karakterkennis - het typeerend getuigenis van een huisknecht.’ Zij zullen dat daar wel niet plaatsen. - Maar op deze manier blijft mij de mogelijkheid, er publiek op terug komen, indien de klier in kwestie opnieuw manifesteert. Ik weet niet wat ik tegen dien vuilik heb - die werkelijk niet de eenige is in zijn soort! - maar ik zou hem den grond in kunnen trappen. Ik geloof dat ik het niet zetten kan dat hij - met zóó'n smoel! - ons aan zijn braafheid zou willen doen gelooven, en aan zijn ernst voor de ‘poëzie!’ Nu, ik hoop dat je je geamuseerd hebt in Berlijn. Laat van je hooren zoodra je kunt. Hart. gr. van je E. Ik zag Balans. 4. Wat heb je daar nu voor raars in geschreven? Krijgen we meerdere avonturen van die jongedame? Geeft zij soms de lessen in charleston? Ik ben ongerust... licht mij spoedig in! 687. Aan G.H. 's-Gravesande: Brussel, 9 januari 1931 Brussel, Vrijdag 9.1.31. 104, Bd. Brand Whitlock. Zeer geachte heer 's Gravezande, Gelijk hiermee gaat een copy van mijn schrijven a/d red. Vaderl. naar Kramers; er is misschien één beletsel, * maar anders plaatst hij het wel. Anders is het mij, après tout, ook goed. Ik geloof dat met {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} wat ik hem, in mijn gesprek over Sl., gezegd heb, de klier geladen genoeg kon zijn. Voor uw plannetje 1. kan zeker wat worden gedaan. Een Chineesch vers van Slauerhoff krijg ik zeker wel van hem los; alleen moet hij daarvoor eerst in het land terug zijn - dus niet vóór begin Februari. Ikzelf heb op het oogenblik helaas niets, althans dat apart te publiceeren is, noch in proza, noch in poëzie. Maar ik houd uw idee in gedachten. U zou van Slauerhoff toch nog moeten hebben de bundel Eldorado (Van Dishoeck), die zoo duur niet is en misschien wel zijn beste. Ik zal zien dat ik u 1 ex. bezorg van de Fleurs de Marécage van Stols; de mijne is helaas ook geheel ‘uitgeput’. Als ik een ex. voor u machtig kan worden, ontvangt u het binnen weinige dagen. Geloof mij, met hartelijke groeten, steeds gaarne de uwe EduPerron 688. Aan W.A. Kramers: Brussel, 9 januari 1931 Brussel, Vrijdag 9. Beste Wynand, Ik ontvang daarnet een brief van P. 's Gr. dat mijn brief niet in Het Vaderl. gepubliceerd wordt. De hoofdredacteur heeft erom gelachen, en het stuk aan Borel laten zien, die onmiddellijk zei: ‘U neemt het toch niet op?’ Het is dus in ieder opzicht een schijthuis. Hierbij dus de copy terug. Als je er nog iets mee wilt doen, graag - maar niet dan wanneer je historie met Jan van de baan is. In geen geval zou ik het air willen hebben hem in de wielen te rijden; als hij erop gesteld blijft zijn stuk afgedrukt te zien, doe dat dan, en laat dit weg. Wanneer je het plaatst, zet jij wel het commentaar van 3 regels erbij. Bijv. zooiets van: ‘Wij ontvangen van den heer E. du P. communicatie v/h volgend schrijven van zijn hand a/d redactie, etc. - volgt Schrijven - en dan: De red. v/h Vaderland heeft dit schrijven, zooals te voorzien was, niet geplaatst; wij doen het gaarne bij deze. (Red.G.W.)’. Met hartelijke groeten, steeds je Eddy {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} 689. Aan H. Mayer: Brussel, 10 januari 1931 Brussel, Zaterdag. Beste Henri, Veel dank voor de 150 frs., waarmee ik weer een eind ‘duren’ kan. Als ik deze maand maar door ben... Ik heb ook nog eenige van mijn oude erotieken verpatst, voor ± 400 frs belges, wat luizig weinig is, maar on prend ce qu'on peut. - Kan je me nu die Galanteries van Gautier bezorgen, die verkoop ik hier nog wel met een klein winstje. Sander meende dat de prijs fl.5 was. Als dat nog zoo is, kan je me dat werkje misschien zenden in ruil voor de gezonden Vondelen - schiet me anders het ontbrekende even voor. - Dank. - Zend me ook een ex. van die Opw. Wegen met het art. van ‘den Christelijken literator uit Goes Leo van Breen’ 1.. Mijn eerste bundel cahiers zal nu wel spoedig verschijnen, ik kreeg eindelijk complete drukproeven. Overigens geen nieuws. - O ja, er schijnt ook nog een afbr. kritiek over mij gestaan te hebben in de Arnhemsche Crt., 2. waar al mijn oude tantes van gesmuld hebben en tot een blaasverzakking toe gegnoven; kan je daar niet eens naar informeeren en mij zoo mogelijk dat heerlijks bezorgen. Verder graag de 2 of 3 laatste ‘kronieken’ van Slau in de Nieuwe Arnh. Crt. 3. Ik schreef er Darja om, maar kreeg geen syllabe antwoord. - Ik zag de Gids, met de nogal stupide opmerkingen van Pom over de verhalenbundel van Bijleveld; ik ga daarop antwoorden. Het cultiveeren van nationale, zelfs nationaal-pittoreske lulligheden lijkt mij nu niet zoo eervol als hem, zèlfs niet tot amusement van den buitenlander. Het gekokketeer met de oude garde brengt dien nog jongen man soms bepaald tot een vrij seniel gebazel. - Het stuk van Jolles 4. ga ik nu eens lezen. Er stond een zeer mooi vers van Slau in, en één zeer mooi van Marsman 5. (niet in het {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} stuk van Jolles, maar in het Gids-ra.) Nu, hoû je goed en nogmaals dank. Een hand van steeds je E. Marnix Gijsen is zeer boos ende verontwaardigd over de Cornet-vertaling van Vic. Hijzelf, Gijsen, heeft dit boekske langgeleden al vertaald, maar vond het eigenlijk zóó ijsbaarlijk-mooi, dat iedere vertaalgeste hem een soort verkrachting leek... En nu heeft Vic de Cornet-verkrachting aangedurfd! ja, je hebt vreemde akkefietjes in de literatuur, dat valt niet te ontkennen. De Cornet mag nog blij zijn dat hij niet in mijn handen is gevallen; ik had hem met onbewogen gemoed à la Gilles de Retz geëventreerd, onthalsd en de oogen ingedrukt. - Bovendien deed de heer Gijsen beter met zelf minder stomme kritiekjes te schrijven (getuige zijn verhandeling destijds over Slauerhoff). Met Borel heb ik geprobeerd slaags te raken; n.l. ik heb nr de red. v/h Vaderl. geschreven dat ik hem beschouwde als een soort huisknecht. De hoofdredacteur heeft het gelezen en Borel ook, edoch hij zegde, ietwat benauwd: ‘U neemt het toch niet op?’ Ik zweer je dat het een held is. - Maar wij spreken elkaar tòch nog wel nader; hij zal aan mij een ‘kwaaie kopraal’ hebben, die pers-satraap voor oude dames met versleten endeldarm! 690 (11). Aan M. ter Braak: Brussel, 11 januari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 691. Aan J. Greshoff: Brussel, 13 januari 1931 Brussel, Dinsdag. Beste Jan, Wat voer je uit in Parijs? Heb je Malraux al gezien? Ik las je notities in De Gids 1. en antwoordde vandaag op het stupide stukje van Pom; ik zond mijn stuk naar Wynand; als hij het niet hebben wil {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} komt het wel in de Vr. Bl. Van Aty en van Wynand zelf hoorde ik dat hij je die aanval op Borel toch terug heeft gestuurd en dat je er zeer boos over was. En wat gebeurt er nu mee? Tòch in DGW. (gewijzigd?) of in De Groene misschien? - In de overtuiging dat W. het na je briefje plaatsen zou, en omdat Van Wessem nog steeds te Berlijn zat, heb ik mijn antwoord, in den vorm van een brief aan de redactie, naar het Vaderland gezonden, met verzoek aan Pannekoek om mij ‘in te lichten’. Het gevolg was inliggend briefje 2.. - Die goeie Pannekoek! Ik heb daarna nog een copy van mijn brief aan Wynand verzonden, met verzoek het te plaatsen, maar niet dan wanneer de kwestie met jou, onafhankelijk hiervan, geheel van de baan zou zijn, want dat hij anders jouw stuk moest plaatsen en niet het mijne. Ik heb daarna niets meer gehoord. Vandaag ben ik met Atie en Nini naar de bioscoop geweest, zooals A. je zelf wel schrijven zal. Overigens geen nieuws - behalve dat het Perzische plaatje terug is en keurig mooi ingelijst! véél dank hiervoor. Ik las het eerste deel van Prometheus van Carry v.B. - verdomd knap in het ensemble, ofschoon de stijl wel wat riekt naar de avondschool; toch is het Carnaval van Ter Braak eig. knapper, en bepaald superieurder van toon. Ook kernachtiger, pittiger, persoonlijker. Hij komt Zaterdag a.s. hier. Bouws daarentegen heeft me net weer verlaten. Er schijnt voorloopig staking te zijn in de tijdschriftplannen; Bouws heeft ook een aanbieding gekregen om continentaalcorrespondent te worden van een Australisch blad (met zetel Parijs) 3. en denkt er hard over het aan te nemen. Salaris fl.800.-in de maand en nat. alle reizen vrij. Maar het genre van bestaan lokt hem eig. niet erg aan; hij is te veel ‘epicurist’ daarvoor. - Misschien gaat die tijdschrift-historie met de Hanen 4. tòch door... Nu, beste, amuseer je en werk aan wat moois. Doe mijn beleefde, hartelijke en andere groeten ‘om je heen’, zooals Jany zegt, en als je er kans toe ziet, werp een verholen caresseerende blik voor me op Corinne. Tot ziens, of tot nader op pampier. Je Ed. {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik maak Donderdag - dus overmorgen - kennis met Van Overstraeten. En nogwel door toedoen van Moulaert! 5. Overigens is de moordenaar der oude boutiquières gepakt. Et v'là. Ditmaal is er werkelijk NIETS meer. 692. Aan W.A. Kramers: Brussel, 13 januari 1931 Beste Wijnand, Ingesloten een artikel dat je wellicht plezier zal doen (ik herinner me nog je verzuchtingen over het menageeren van Nijhoff door de kameraden). Voor het geval Roel ermee geschaad wordt in de uitoefening van zijn baantje, zou je dit erop kunnen vinden, n.l. door op pag. 1 van mijn ms., bij de zinsnede ‘men bedenke dan dat het niet meer is dan een mening’ een voetnoot te plaatsen van de redactie, waarin je b.v. vertelt dat je proza-kroniekschrijver, de heer Houwink, om deze reden het boek aan een van zijn onderzoeken zal onderwerpen... of zooiets. Ik hoor graag van je of je het stuk plaatst, liefst in het Febr. nr. Mocht je er bezwaren tegen hebben, zend het dan door aan C. van Wessem, Bergweg 20, Hilversum, dan hoeft het niet hierheen terug. - Wat gebeurt er met de Borel-affaire? Met hartelijke groeten, je Eddy. Gegeven je onredelijke bezwaren tegen nieuwe spelling mag je het stuk voor mijn part in De Vries-en-Theewinkelsch (doen) omzetten; qu'à cela ne tienne, als het dan maar niet half gebeurt. Brussel, Dinsdag. 693. Aan C. van Wessem: Brussel, 13 en 14 januari 1931 Brussel, Dinsdag. Beste Constant, Dank voor de prompte toezending. Mijn stuk is af, moge vriend {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} N. er eenig plezier aan beleven! Verder ben je in de Groene aangevallen door Helman, 1. ook daarop (op het vitterige althans van den aanval) heb ik geantwoord. Mijn stuk gaat morgen naar Kramers; mòcht hij het niet willen hebben (je kan nooit weten), dan zal hij het jou sturen, ik denk dat èn Marsman èn jij er in dit geval veel voor zullen voelen, en de Vr. Bladen lijken mij nu juist, in dit geval, béter dan D.G.W. Daar raakt het N. meer, zou ik zeggen; daar is het ook meer een ‘antwoord van de jongeren’; wat het in hoofdzaak is. Ingesloten 2 blzn. terug. Het stukje over Marsman heb ik après tout niet noodig gehad. Wil je mij nu eens schrijven wat je met mijn cahier-notities denkt te doen; en ook je opmerkingen. Als het niet geschikt is voor de Vr. Bl., zend alles dan zoo spoedig mogelijk terug; anders vraag ik voor deze rubriek een inleidend woordje van de redactie. Tot spoedig. Met hart. gr. je EdP. Woensdag. Gisteren dezen brief niet kunnen verzenden; daarentegen mijn 2e bundel ‘kritieken’ doorgestoomd voor Stols, die mij verwijt dat ik zoveel auteurs-correcties aanbreng op zijn drukproeven. - Ik heb mij nu bedacht, open dezen brief weer, en haal er één blaadje uit. Wil jij mij nu omgaand zenden het heele eerste deel van mijn ‘journaal’, d.w.z. het naschrift van ‘Slauerhoff; de groote brief die daarop volgt, en de aanteekeningen over Greshoff, Binnendijk en Van den Bergh (die tòch niet in de Vrije Bl. zullen komen!) Van het laatste stuk heb ik de laatste blz. hier. Met de eene blz. die ik je hieringesloten zend, heb je dus de complete ‘rest’. Als je tot afdrukken mocht overgaan, doe het dan zoo: vóórop het stuk over Malraux, dan dat over Sade, meen ik, als hfdst. 2.; of is het Walschap? - het stuk over Stendhal-Marsman dat in de copy vóór Malraux staat, zou moeten komen na Sade; - d.w.z. tusschen mijn citaat uit Eugénie de Franval en mijn citaat uit Brigadier Gerard. - Maar als er niets mee te beginnen is vanuit jullie standpunt bekeken, zend de heeleboel dan maar ineens terug. Nogmaals de groeten van je E. {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} Dus, als het wèl gaat, denk er om, déze volgorde: Malraux - Walschap - Sade - Marsman-Stendhal - Brigadier Gerard. 2. - Vind-je dat geen aardige potpourri? en hoezeer ‘in het teeken’ van het nieuwe proza! 694. Aan A.A.M. Stols: Brussel, 14 januari 1931 Brussel, Woensdag. Beste Sander, Ingesloten de proeven van Slau 1. terug. - Ik heb ook mijn cahiers (deel II) zorgvuldig nagekeken; bracht er gisteren den heelen dag mee door. Het kan heel aardig worden, jammer alleen dat het voor Holland bestemd is. Ik heb het stuk over Slauerhoff-Goris 2. eruit gehaald voor mijn Slauerhoff-dosier (begin van een event. 3e deel) * en voeg hier nog eenige inedita bij over Binnendijk en Van den Bergh. 3. Maar die tekst moet nog uit Hilversum komen; zoodra alles in elkaar zit breng ik je het pak en kan het naar den drukker. Ingesloten nog iets aardigs dat ik vanmorgen ontving. Hè! wat zeg je van mijn beroemdheid en van jouw concurrenten??! - Ik ga nu aan dien mijnheer vertellen dat ik zeer ‘vereerd’ ben, etc. maar dat ik ‘verplichtingen’ heb aan mijn vriend Stols, en dat de roman trouwens niet af is, en ‘que c'est pas d'refus’, maar dat we er nog wel eens nader op terug zullen komen. - Maar jij, snoodaard, laat mij voor Een Voorbereiding betalen, dat mij werkelijk erg meevalt, nu ik de nieuwe proeven doorkijk. Enfin, het is eenmaal afgesproken. Maar laat ons er bij afspreken dat het werkelijk de laatste maal is dat ik als ‘betalend auteur’ optreed. Het staat zoo zielig! Hart. groeten en tot spoedig ziens, je E. {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} 695 (13). Aan M. ter Braak: Brussel, 13 januari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 696. Aan J. Greshoff: Brussel, 16 januari 1931 Brussel, Vrijdag. Beste Jan, Ik wil Bouws met genoegen over dat postje voor jou schrijven, maar schrijf je tegenwoordig Engelsch? De kwestie is n.l. dat B. in Australië destijds reeds journalist van dat blad is geweest, en dat alles in het Engelsch moet gaan. Uit het Holl. vertalen doen ze in Australië niet! eerder uit het Papouaasch.... Malraux zal nog wat beroerd zijn over het gebeurde met zijn vader. 1. Hij heeft alles moeten beredderen, en ik kreeg een brief van Pia die mij schreef: ‘M. en a été frappé autant qu'on puisse l'être’. Misschien is dat de verklaring van zijn zwijgen. - Wat Pia betreft, ik schrijf hem gelijk hiermee, maar jij kunt hem ook schrijven; zijn adres is: 9, rue Paul Bert, Colombes (Seine). Over het stuk tegen Pom ben ik zelf nogal tevreden. Het is niet lawaaierig, maar ‘to the point’ zou Bouws zeggen, en met toch een paar dingetjes erin die hem géén plezier zullen doen.... Maar hij heeft het gewild. Ik wist wel dat het eens hiertoe zou komen. Moet jij Prometheus lezen? Het zal je absoluut niet bevallen. Het wordt trouwens gaandeweg minder; de inleiding (van 104 pag.) is eig. het beste. Eddy du Perron maakt het redelijk wel, voelde zich gisteren zeer opgewekt na kennismaking met den revolutionnairen heer Van Overstraeten, kreeg toen bij zijn mama eenige lepels neurasthenia te slikken (over den chauffeur en een nieuwe vrijpartij van Ina), was toen nog bij je vrouw en schoonzuster op bezoek, d.w.z. op de avond-thee, en voelt zich vandaag kwijt rijt, ol rijt, om met het exphenomeen Kelk te spreken dat nog steeds op trouwen staat. Morgen hebben we ‘Menno’ hier. Overigens geen nieuws, - of misschien toch wel, maar dan: genuanceerd, d.w.z. mondeling. De groeten maar weer ‘om je heen’, met immer de uitgesproken predilectie voor Kennie. Hoe maakt Arthur Jr. het tegenwoordig? Je Ed. {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} Zou je Pa Arthur willen vragen of Een Zwerver verdwaald ook binnen afzienbaren tijd bij Meulenhoff uitkomt (onbevlekt door dien illustrator), 2. en of de eerste Verhalen volgen? 697. Aan W.A. Kramers: Brussel, 16 januari 1931 Brussel, Vrijdagavond. Beste Wynand, Dank voor je brief en alles; de drukpr. gaat hierbij terug. Je zult toegeven dat mijn stuk tegen N. allesbehalve ‘lawaaierig’ is, alleen maar ‘to the point’. Benieuwd naar het stuk van Van Duinkerken, 1. maar dat is ook een rotvent en in ieder geval was het slotstukje van Donker's kritiek op Sine Nomine 2. voortreffelijk! Ongeveer de laatste 30 of 40 regels ‘algemeene beschouwing’. Die cliché's van die jonge dichters zijn op den duur èrg. Mijn vrouw gaat uit op commissie zoodat ik het hierbij laat, dan kan zij de enveloppe meevoeren. Ik schreef Jan vanmorgen, o.a. dat ik van jou niets meer gehoord had (evenals hijzelf); daar laat ik het dan bij. Je licht hem zelf dan wel in over wat je doet of gedaan hebt, dat lijkt mij het beste. Tot nahader, en met hart. groeten steeds je E. 698. Aan C. van Wessem: Brussel, 16 januari 1931 Brussel, Vrijdagav. Beste Constant, Hierbij antwoord op je ‘eersten’ brief. Dat mijn stuk over den {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} bundel (en Nijhoff) weg is - d.w.z. afgeleverd, weet je nu. Het stuk van Slau 1. las ik; wat die ‘voorzichtigheid’ betreft, ik geloof dat hij een oude grief tegen je heeft, n.l. in den tijd van Het Getij, toen Van den Bergh en jij, zooals ik ook elders schreef, 2. zoowat de eenigen waren om de gevoelens van de anderen te formuleeren, moet jij altijd zeer goed - d.w.z. slecht! - over de bête opgeschroefdheid van Coster gesproken hebben, maar hem nooit openlijk hebben aangevallen. En dat schenen de anderen eig. van je te verwachten: dat je Coster, toen al, knock-out zou hebben geslagen en zèlf de Nieuwe Geluiden uitgegeven. Borel heeft den hoofdred. van Het Vaderland, die hem mijn opinie lezen liet, ietwat verschrikt aangekeken, en zijn ‘mondelinge’ reactie was: - U neemt het toch niet op? - Dus in alle opzichten een schijthuis. Misschien - als het nog niet te laat is daarvoor - plaatst Kramers nu mijn epistel in D.G.W. Inderdaad, over Greshoff worden wij het niet eens. Het stukje van Kelk 3. waarnaar jij verwijst, las ik bij verschijnen en heb ik altijd verdomd flauw (en geenszins onmeedoogend) gevonden. Er staan van die misselijke verwijten in, van: ‘de heer Gr. geeft telkens weer een boekje uit’; en bij herkent met een t: ‘van de taalfout zullen we niet spreken’. Het geheel maakte den indruk van iemand die zich nu eens nijdig gemaakt had over-enz. en het nu eens, sapperloot, duidelijk zou zeggen *. Ik heb groote lust gehad op dat stuk te antwoorden, en ben daarvan afgehouden door Gr. zelf, die mij zeide dat hij er niets van begreep, maar dat Kelk een zeer geschikte vent was, enz. (Als je daaruit zou opmaken dat Gr. bang was voor Kelk, maak je wellicht een verkeerde conclusie.) Later, toen ik Kelk kende, heb ik hem nog over dat stuk gesproken en den indruk gekregen dat hij het er zelf {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} ook niet zoo erg eens meer mee was. * Het stomste van alles is dat het ging, niet om Gr.'s boutades, maar om zijn verzen! En zijn verzen zijn mij zéker 10 × zooveel waard als de verzamelde ‘poésie pure’ van de allerjongsten. - Trouwens, ik heb een groot stuk over Greshoff geschreven (verleden jaar), dat mijn 2e bundel Cahiers afsluit, 4. en dat je wschl. dan erg beroerd zult vinden, maar waarin ik voor de eerste maal ‘in het publiek’ mijn opinie over Gr. verkondig. Ik heb dat tot dusver nooit noodig gevonden, maar wie weet? - misschien vormt mijn stuk nog een tegenwichtje voor dat stuk van Kelk (‘tel qu'en vous-mêmes enfin l'Eternité le change.....’ 5.) Naar je Lessen zie ik met belangstelling uit en dat het beter is dan Marceline, daar durf ik nù al mijn hand voor in het vuur steken! Antwoord hier voorloopig niet meer op, anders wordt het een eindeloos chasser-croiser. Ik wacht nog op het ‘andere’ antwoord. Hart. gr. van je E. P.S. Daarnet komt je groote enveloppe. Veel dank; je bent de promptheid zelf, het is een genot ‘zaken’ met je te doen! P.P.S. Over ‘de rest’ hoor ik later dan wel meer. Misschien hoùdt Marsman wel van literaire dagboeken - who knows? - Daarnet komt ook een brief van Kramers: hij plaatst mijn briefje aan de redactie v/h ‘Vaderland’ èn het stuk tegen Nijhoff. Dus alles is in orde. E. 699. Aan H. Mayer: Brussel, 17 januari 1931 Brussel, Zaterdag. Beste Henri, Wat doe je nu? Probeeren tòch een Galanteries te krijgen? - Op {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} de rest wacht ik met verlangen, n.l. die kranten. 1. Bij voorbaat daarvoor veel dank. Wynand zal je misschien verteld hebben, of anders nog vertellen, of anders ziè je het, dat: 1o. mijn briefje over Jan's ‘rotte appel’ in DGW. komt; 2o. mijn stuk tegen Pom in het Febr. nr. verschijnt. Dat is altijd dat. Met Binnendijk heb ik ook nog niet afgerekend, d.w.z. wel met hèm, o! largement! maar niet met de ‘poésie pure’, zooals Ter Braak zegt. Tusschen haakjes, ik raad je sterk het Jan. nr. van de Vr. Bl. aan voor het art. over Prisma van Ter Braak. Zend mij ook een ex. daarvan. Die oude tantes 2. gààn niet dood. Nooit. En erven van ze doen alleen Krisjnamoertianen. Femmes en Hombres zijn vèèl te duur! Dan hoû ik maar mijn eigen exemplaartje, compleet in 1 deel. Ga jij naar Stem-vergaderingen??? 3. Ter Braak moet er overigens ook geweest zijn. Maakte je kennis met hem? Let op: dat wordt een van de ‘keien’. Jan schrijft dat hij het in Parijs erg prettig heeft. Overigens geen nieuws en dus de hand. Je E 700 (14). Aan M. ter Braak: Brussel, 19 januari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 701. Aan H. Mayer: Brussel, 20 januari 1931 Beste Henri, De kranten ontvangen (maar de stukken die ik hebben wilde waren er niet bij); en ook de Galanteries. Vandaag het nr. Vrije Bladen. Dank. - Zou je me nu precies willen opgeven hoe ik er weer voor sta? d.w.z. dit alles te betalen, na aftrek van wat je me geeft voor de 3 Vondelen. 1. {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik zal je dat geld dan dadelijk zenden. Je E. In haast. Mijn moeder is weer goed ziek. Brussel, Dinsdag. 702. Aan C. van Wessem: Brussel, 20 januari 1931 Brussel, Dinsdag. Beste Constant, Even snel antwoorden op je laatste missive, die ik hier thuis vind. (Ik logeer bij mijn moeder, een eindje uit de buurt; zij is n.l. weer erg ‘kwakkelende’.) 1.Mijn veronderstelling was niet meer dan een veronderstelling, vastgeknoopt aan iets dat Slau mij vroeger eens vertelde. Ik weet anders niet waar die ‘voorzichtigheid’ op slaat. Vraag het hem zelf eens, als hij terug is. 1. 2.In ieder geval gelukgewenscht dat je met dien klier * gebrouilleerd bent. - Ben overigens benieuwd hoe groot zijn encaisseeringsvermogen zal blijken te zijn, wanneer mijn 2 bundels Cahiers publiekelijk verschijnen. 2. 3.Nog even dit over het stuk Kelk-GreshofF. Ik haal de 2 zwakste punten uit het betoog van Kelk naar voren, zeg je: - accoord! maar hij haalde de zwakste versjes met ‘blijmoedigen toon’ naar voren. Ik zou er je direct 5 of 6 kunnen citeeren die veel aardiger zijn en geheel zònder ‘wilde witte wolkgevaarten’ 3. (een kunstje waar ik ook gloeiend de pest aan heb!) 4.Je stuk over Adelaïde 4. gaf inderdaad een geheel verschillende meening; toch kan ik je bezwaar tegen het ‘ouderwetsche’ van die vrouwenfiguur deelen. Alleen, heb je dit ééne bedacht?: Adelaide zal {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} zoowat in den tijd van onze grootmoeders geleefd hebben, want haar geschiedenis wordt gevolgd door die van haar zoon Eric, en die weer door zijn dochter Christine, 5. geloof ik. Als Christine nu maar op z'n nieuwerwetsch een malloot is, is alles verantwoord! 5.Mijn stuk 6. in DGW. komt eerst in Februari. Tot nader. Hart. gr. van je E P.S. - Daarnet komt je lange enveloppe binnen met de aant. retour. Dat is dus ook van de baan. 7. Om die dingen voor het publiek om te werken, daar voel ik niets voor. Maar ik schrijf nog wel eens een ‘publiek’ stukje en zal dan aan je denken!... * Toch heb ik, au fond, genoeg van dézen literairen kant, die niet vrij is van de bemoeizucht welke ik o.a. Marsman verweet. (Tusschen haakjes: die idioot over Malraux is Van Schendel! 8.) Marsman is een ‘curieus’ mannetje; zoo b.v. waar hij zijn bespr. van Parlando 9. aanvangt met de ontdekking dat ik ‘onvermoeibaar en moeizaam woeker met mijn talent’. Pauvre ami. Dàt is nu juist zoover verwijderd van het talent dat ik bezitten mag, als maar eenigszins kan. ** Maar misschien zal ik mij op een gegeven oogenblik wagen aan de analyse van Marsman's typus: waar bij hem de burger begint (y compris de revue-directeur) en de dichter eindigt. Vale. E. {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} 703 (15). Aan M. ter Braak: Brussel, 22 januari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 704. Aan H. Marsman: Brussel, 22 januari 1931 Geachte heer Marsman, 1. Naar ik verneem zal er op het art. van Ter Braak geantwoord worden door den heer Binnendijk. Dat kan heel aardig zijn, maar lijkt het u genoeg? Mij niet; vandaar dat u hierbij een stuk vindt dat u als aan u persoonlijk gericht zult willen beschouwen, en waarop u meteen zou kunnen antwoorden, ik bedoel: in het zelfde nummer. Die creativiteits-theorie hangt mij nu, eerlijk gezegd, serieus den keel uit; wanneer ik mij vergis en ù gelijk heeft, wees dan zoo goed het mij te bewijzen, zonder procuratie aan den heer Binnendijk. De heer B. mag als mensch een alleraardigste kerel zijn, als schrijver (niet alleen als ‘dichter’) beschouw ik hem als een absoluut prul. Mochten de Vr. Bl. mijn stuk niet kunnen opnemen, stuurt u het mij dan direct terug, dan komt het in D.G.W. Maar ook dàn zou u mij zeer verplichten met erop te antwoorden. Geloof mij met de meeste hoogachting, in menig opzicht gaarne de uwe, EduPerron Excuseert u dit papier; ik heb op het oogenblik geen ander. Brussel, 22 Jan. '31. 705 (17). Aan M. ter Braak: Brussel, 23 januari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} 706. Aan W.A. Kramers: Brussel, 24 januari 1931 Brussel, Zaterdag. Beste Wynand, Ingesloten het stuk 1.; als het te lang is, maak er dan twee stukken van; n.l. I. mijn eerste artikel; II. het antwoord van Marsman met wederwoord. Maar wel liefst alles in hetzelfde nr.! het komt nu toch al te laat. Laat je overigens niet afschrikken door de pagineering, want er zijn vele halve blz. bij. Het geheel wordt hoogstens 12, misschien 13 kolom. Je zou het Ie stuk ook groot kunnen laten zetten en de rest kleiner, als je dat noodig vindt. Tot nahadir; steeds je E. Je weet niet half hoè kostbaar dat antwoord van Marsman is! en wat een Macchiavelisme ik daarvoor heb moeten ‘ontplooien’! - Mocht in hetzelfde nr. toevallig een kroniek van Donker over Prisma voorkomen, zet dan àlles maar klein (en dààr achter). Het wordt dan het Poëzie-nr. van D.G.W. van dit jaar!! 707. Aan H. Mayer: Brussel, 24 januari 1931 Brussel, Zaterdag. Beste Henry, Wat kost die Moby Dick? 3½ dollar, dus ± fl.10? En wat kostte die andere, met gekl. platen? Wat vooral is het formaat van deze? Als het minder groot is dan dat van het andere, bestel dit dan voor mij. - Mijn schuld zal nu bedragen ± fl.6.50 (de kranten inbegrepen.) Daar komt Moby Dick bij; inderdaad is het dus beter nog wat met afbetalen te wachten! Maar je zult zien hoe sterk ik zal staan tegenover de verleiding! Inderdaad, een pop voor 3 Vondels, en nogwel zoo fraai uitgegeven, is weinig. Zend mij de boekjes dan maar terug. Misschien kan ik hier iemand wat meer ervoor afzetten. De Pierre Louijs van Coulouma is fl.15. minstens waard; uitverkocht en zeer gezocht in Frankrijk. Ik zou zeggen: 20 gldn. voor {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} Holland. Er staan overheerlijke dingetjes in en zoo nonchalant geversifieerd. Maar het is geen ‘poésie pure’ zou Ter Braak zeggen. Ik verlaatje hier, hebbende iemand te ontmoeten. Tot nader. Met hart. gr. steeds je E. 708. Aan H. Marsman: Brussel, 25 januari 1931 Brussel, Zondag. Geachte Heer Marsman, Veel dank voor uw zoo openhartig schrijven 1.; inderdaad zal ik het (zelfs in zijn afzijdig karakter) gaarne onder mijn stuk afdrukken. In menig opzicht heeft u zich toch duidelijk uitgesproken! Ik vind het alleen grappig dat u nu, zoo maar, als futiliteiten terzijde schuift wat u ons jaren lang als een in hoc signo vinces heeft voorgehouden. 2. Overigens heeft u natuurlijk eindeloos gelijk wanneer u het schrijven van eigen meesterwerkjes bijv. stelt boven het afbreken van andermansprullaria; ik zal in dezen geest een naschrift opstellen bij mijn artikel, en verder het epigonisme nog wat meer in den hoek drijven. Ik heb een infernale koppigheid, in sommige gevallen, waaronder blijkbaar dit. Het beste is nu misschien dat u mij mijn stuk dadelijk terugzendt: Binnendijk zal er met recht ook tégen zijn, Van Wessem wschl. niet eens vóór. Ik begrijp zonder moeite uw redenen; trouwens, ik heb u dat stuk vnl. gestuurd opdat ù het lezen zoudt. De kwestie is n.l. ook dat het zeker niet vóór Maart in D.G.W. komt, omdat de Febr.-aflevering reeds een ander artikel van mij heeft, dat ook vrij groot {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} is. 3. - Aan dit uitstel is één voordeel verbonden: dat ik eventueel zou kunnen antwoorden op het artikel van Binnendijk, 4. indien dat tenminste serieus deze kwestie raakt en niet in hoofdzaak een bestrijding is van de ‘camavalsmentaliteit’, anders gezegd: het beroerde karakter, van Ter Braak. Het zou jammer zijn niet alles zooveel mogelijk ineens af te doen; al is het ook zóó al mooi genoeg, vanuit een bepaald standpunt beschouwd. Want u zult het misschien wel met mij eens zijn dat mijn optreden in zulke gevallen ook nog gerechtvaardigd moèt zijn door een ‘diepere behoefte’ (ik zeg dit in ernst en zonder te willen vervallen in het Costerlijk hooger-leven-jargon); ik denk dat het deze is: voorgoed van mij te vervreemden, zelfs afkeerig te maken, wat mij niet verwant is. (In deze verwantheid zijn natuurlijk ook weer graden, net als in het epigonisme.) Ik ben benieuwd hoe lang onze vijandschap zich nog zal voortzetten: u heeft een hekel aan mijn sceptisch rebelleeren, ik aan den dictatorskant dien u tot kortgeleden vertoonde. Maar ik ben het ook hièrin met u eens: het doet er eigenlijk allemaal niets toe, de werkelijke bevestiging van onze persoonlijkheid ligt elders. Eens hoop ik u min of meer te interesseeren (of te amuseeren) met een paar blzn. uit het cahier, waarvan u mij een portie, als ‘ongeschikt voor ieder tijdschrift’ zegt Van Wessem, heeft doen terugzenden: het relaas van mijn verhouding tot u, tot op eergisteren, 5. - d.w.z. tot direct na het opzenden van mijn artikel. Ik wensch u veel succes met het belangrijker werk dat u wellicht onder handen heeft, en ben, met beste groeten, uw dienstwillige EdP. 709. Aan A.A.M. Stols: omstreeks 25 januari 1931 Beste Sander, Kan je Simone geven: 1 ex. Poging tot Afstand en 1 ex. Parlando. Het laatste koop ik van je; is het niet voor 28 frs.? Maar trek het af van mijn ‘honorarium’, want ik heb het op het oogenblik niet. Kan je mij spoedig eens (laten) brengen: Rome, Naples, Florence (3 dln.), Promenades dans Rome (2 dln.) en Mé- {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} moires d'un Touriste (2 din.), uitgave Martineau? Dan breng ik die tekst 1. in orde. Tot ziens. Je E 710. Aan J.A.A. Engelman: Brussel, 26 januari 1931 Brussel, Maandagavond. Zeer geachte heer Engelman, 1. Uw brief ontving ik daarnet. Tegenover uw groote vriendelijkheid om u niet te mengen in zaken tusschen mij en de red. V.B. kan ik moeilijk iets anders plaatsen dan de vriendelijkheid van zwijgend voorbij te gaan dat mijn stuk tot dusver bestemd was voor die redactie alleen, n'en déplaise de toevallige bezoeken welke u bij den heer Marsman aflegt. Dit dus daargelaten, zou ik gaarne weten wat precies uw bedoeling was toen u mij uw rectificatie stuurde. Wenscht u: 1.dat ik mijn artikel op deze punten wijzig? 2.dat ik het onveranderd laat, maar er een noot aan toevoeg met de gegevens die u mij verstrekt? 3.dat ik het plaats zooals het is - ofschoon door u gewaarschuwd - opdat u mij in het openbaar aan den kaak kunt stellen? Geloof mij als ik u zeg dat mijn ‘reputatie’ mij wschl. nog ietwat minder schelen kan dan u de uwe, - en dat u het dus precies voor het zeggen hebt, mits u zich bepaalt tot een keuze uit bovenst. 3 mogelijkheden. De ‘ontmoeting’ (moeten wij dus zeggen) tusschen Arne Borg en Singer's naaimachine, 2. leek mij - zelfs afgescheiden van de toepas- {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} sing als refrein - nogal duidelijk: de eene deed alles beter, de ander bleef altijd de beste. Dit in antwoord op uw vraag. Uw waardeering voor P.v.O., èn zijn tegenwaardeering voor u, waren mij bekend. Ikzelf vind - dit tusschen haakjes, want ongevraagd - uw En Rade en Ambrosia... 3. zeer mooi. U mag voor mijn part dan ook vocalises blijven schrijven tot zelfs de insectenwereld volmaakt is uitgeput, wanneer dat uw ambitie mocht zijn... Tenslotte een rectificatie van mijn kant: dat de heer Binnendijk eenige gelijkenis vertoont met het hoofd van Jut, kunt u moeilijk mij verwijten. In afwachting van uw nadere inlichtingen, met beleefden groet uw dienstwillige E du Perron 104, Bd. Brand Whitlock Brussel (België) 711. Aan G. Burssens: Brussel, 26 januari 1931 Brussel, Maandag. Beste Burssens, Zou je me omgaand kunnen opgeven wanneer P.v.O.'s verzamelde gedichten uitkwamen? Het is een kwestie tussen Engelman en mij, waarvoor ik dit detail nodig heb; er is enige haast bij... En wanneer komt de 2e bundel Krities Proza? Hoe maak je het verder? Schrijf je veel gedichten? Zie ik je eens in Brussel? Kom eens bij mij eten! - Met hartelike groeten, steeds je EdP. Stols vroeg me je adres voor zijn Helikon. 712 (19). Aan M. ter Braak: Brussel, 28 januari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 713. Aan G.H. 's-Gravesande: Brussel, 29 januari 1931 Brussel, Donderdag. Zeer geachte heer 's Gravesande, U heeft groot ongelijk met mij voor die bundels 1. te danken: in- {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} dien iemand dank verdient, is het Stols. Ik heb niets anders gedaan dan hem vragen of hij nog 1 ex. Fleurs de Marécage voor u had; hij wist dat niet zeker, maar beloofde u in ieder geval iets te zullen zenden; en u ziet... Misschien zou u een stukje kunnen schrijven over die Chin. bundels of Serenade. Daar zou u Stols natuurlijk weer een tegenplezier mee doen. Ik ben benieuwd of Borel wéér reageert en hoè hij het nu zal doen. Ik geloof dat deze 2e ronde - als de 1e in het Gesprek werd uitgevochten - niet op zijn actief staat. Maar wie weet of met den loop der jaren... Ik heb overigens geen oogenblik het gevoel dat zoo iemand een tegenstander is - wat ik bijv. volkomen heb met Marsman. Hoogstens een pallurk dien je af en toe onthaalt op een kleine bastonnade. Kunt u mij dat Zondagnr. zenden? Ik weet niet waar u op doelt en wat die zonderlinge jongere te vertellen heeft. 2. Of is het iemand à la Ben van Eysselsteyn misschien? dan kan men alles verwachten. Dat zijn de jongeren van de ‘Wigwam’, menschen met, uiteraard, Sioux-opvattingen over literatuur. Maar ik loop werkelijk te ver vooruit... De kronieken van Slauerhoff in de Nwe Arnh. Crt. zijn altijd ontzettend slordig geschreven (hij is eig. heelemaal niet iemand voor zulke werkjes), maar zijn curieuze persoonlijkheid redt hem ook hier. Hij schrijft zoo van die slordige bitterheidjes. Met vriendelijke groeten, steeds gaarne uw EduPerron U moet eens opletten met welk een vreugde binnenkort mijn ‘Cahiers van een Lezer’ door allerlei satrapen zullen worden ontvangen. Het 1e deel is zoowat klaar. (Onder den titel Voor kleine Parochie.) U kent die dingen heelemaal niet, geloof ik? - of alleen de artikelen die in D.G.W. zijn verschenen? De andere zijn amusanter! {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} 714. Aan J. Greshoff: Brussel, 29 januari 1931 Beste Jan, Ik voel me vandaag veel beroerder nog dan gisteren en hoest erg. Zou je dus Hellens willen opbellen en hem zeggen dat ik vanmiddag niet komen kan, maar dat Van Uytvanck wèl komt (tegen half 3, kwart voor 3) - dan kan hij ook dien meneer Van Gingendael (?) 1. waarschuwen. Wil je ook de Delgouffres zeggen dat ik in ongebruik ben? Hierbij het boekje. Het is niet veel zaaks: een Fransche Bep Vuyk. Tot ziens. Je E 715. Aan C. van Wessem: Brussel, 29 januari 1931 Brussel, Donderdag. Beste Constant, Maar kort voor vandaag: ik ben grieperig en houd het bed - d.w.z. het prettigste deel van de kamer. Je antwoord tegen Helman 1. las ik. Nogal parlementair; zijn aanval was feller. Maar misschien is het zoo wel het beste. Je onderscheiding tusschen verhaal en vertelling vind ik wel aardig, maar er is inderdaad van alles tegenin te brengen, lijkt mij; het is een subtiel geval van ‘si les mots étaient des signes’. O neen, je las Jacob Cow 2. niet, jij, vader nogwel van Jacob Penn. 3. En après tout, in zoo'n geval krijgen jullie beiden dadelijk van me gelijk. Plasschaert 4. was erg ouwehoerig - vergeef me dit eenig-juiste woord. Maar hij maakte tenminste geen reclame voor den toeristenbond, dat is waar. {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} Van Vera 5. nog géén indrukken. Als we een of twee nrs. verder zijn. - Wie geeft Lessen uit? Het idee van die 2 verhalen aan ‘André’ 6. lijkt me heel goed. Misschien kom je al schrijvende op een 4e en 5e verhaal over hem: het relaas van zijn ouderdom bv. De figuur kan je uit de handen groeien. De ‘Napoleon-manie’ is goed van idee, maar beroerd als woord. Waarom niet ‘Napoleontisme’, ‘Napoleonnerie’ (neen, dit laatste deugt ook niet). Ik schreef - zooals je nu wel weten zult - een oogenschijnlijk overbodige, in waarheid ‘tactische’, voortzetting van Ter Braak's opstel over Prisma, en zond het direct naar Marsman, met verzoek erop te willen antwoorden. Dat heeft hij in zekeren zin gedaan: voor de helft ontwijkend, voor de helft meer dan duidelijk genoeg, pijnlijk duidelijk, vrees ik, voor de epigonen. Daarna kreeg ik zelfs nog een brief van Engelman, met rectificaties; ZEd. had mijn stuk toevallig bij Marsman gelezen! Ik heb daarop niet al te onvriendelijk, maar nogal verneukeratief geantwoord. Ik geloof dat Engelman overigens de beroerdste nog niet is van die ‘Gemeenschaps’-jongens; jammer alleen dat àl die smoelen mij altijd aan klamme handen doen denken. Het is onnoodig, geloof ik, dat Marsman mijn stuk in stemming brengt. Hijzelf is tegen, Binnend. nat. ook tegen, jijzelf wschl. ook niet vóór. Laat hij het mij maar spoedig terugzenden; anders krijg ik misschien nog een lawine rectificeerende briefjes avant la lettre! Ik heb zooiets liever après. Met beste groeten, steeds je E. 716. Aan A.A.M. Stols: Brussel, 29 januari 1931 Donderdagavond. Beste Sander, Ik zend je nog eens Simone: nu kan je haar meteen de deeltjes Stendhal meegeven. Hoe gauwer dat werkje af is, hoe beter. (Rome, Naples, Flor., 3 1. din.; Prom. Rome; Touriste). {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar de hoofdzaak is deze: Ter Braak schrijft me net 2. dat hij een heel goed concept-contract van je ontving, waarop hij geen enkele aanmerking heeft en waarop hij je spoedig zal antwoorden. Maar hij heeft griep en vraagt nu of ik hem omgaand kan schrijven: 1.Wat jij denkt van zijn titel (voor het 1e van de 2 deeltjes): Afscheid van Domineesland? - Of je er niets tegen hebt met het oog op de verkoop? Volgens hem kan het die alleen maar bevorderen (alles wat ‘dominee’ is, in Holland!) - Schrijf me dus even of je ermee accoord gaat. Hij wil n.l. zoo gauw mogelijk de verklarende inleiding schrijven. 2.Of ik de rest kan afdoen wat betreft de drukproeven, d.w.z. de tweede proef. Het wordt dan gewoon een kwestie van mise en page. In deel 1 (Afscheid) komt wat hij je nu terug zal sturen+de inleiding en nog een stuk, waarvan je de copie weldra ontvangt. Voor deel II: Man tegen Man krijg je nog 2 stukken van hem toegestuurd: n.l. Waarom Ketters en over Maja van Van Vorden (dit stuk komt pas in Febr. uit.) Verder 2 artikelen, die ik je hierbij zend, een over Marsman en een over Hinne Rode. Die moeten dus ook nog gezet worden. Tot ziens. Je E P.S. - Kan je misschien de uitgave van Champion zenden? Dat is eig. nòg beter! Of althans die deelen van Champion, die bij Martineau nog niet verschenen zijn. (Promenades). 717 (20). Aan M. ter Braak: Brussel, 29 januari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 718. Aan H. Mayer: Brussel, 30 januari 1931 Brussel, Vrijdag. Beste Henri, Vooruit, zend me dan maar het nr. Leiding voor fl.2.50. Ik ben benieuwd te zien hoe diè boekenwurm par excellence zich tegenover Slau verhoudt en volgens welke methode hij zijn eigen inferioriteit {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} ditmaal zal vaststellen. 1. Nog een die zijn eigen huidje verdedigt! Géén Johannes Viator dan maar! vooral niet voor fl.7.50! Ik krijg het van den een of ander nog wel te leen; het wordt tòch een desilluzie. Voor Louijs kan ik direct 140 fb. krijgen, maar ook niet meer. Ik zou het n.l. alleen aan een boekhandelaar kunnen verkoopen, niet aan een ‘klant’. Maar in Holland moèt een klant er fl.15 voor geven (prix d’édition, èn het is uitverkocht). Ik ben grieperig en schrijf uit bed. Hartelijke groeten van je Eddy 1 uur later. Neen, zend me dat nr. van Leiding toch maar NIET. Ik zou gek zijn om fl.2.50 uit te geven, voor het 1e deel van een stuk dat misschien wel 100 blzn. groot wordt! En bovendien, ik zou immers tòch overtuigd worden. De toon van Van Eyck maakt hem onweerstaanbaar; of je wilt of niet, hij drenst je in slaap. Die man spreekt in stroomen zand. 719 (21). Aan M. ter Braak: Brussel, 30 januari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 720. Aan J.A.A. Engelman: Brussel, 30 januari 1931 Brussel, Vrijdag. Zeer geachte heer Engelman, Afgesproken: zoodra het stuk hier terug is, zal ik dat gedeelte wijzigen. 1. Tusschen Den Doolaard en u is het overigens zeker géén kwestie van plagiaat 2.; dat heb ik, meen ik, ook niet geschreven. De passages uit Van Ostaijen waren veel meer ‘verdacht’. Daartegen over staat dat tot dusver eig. niemand dergelijke vocalises geschre- {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} ven heeft, zonder dadelijk te doen denken aan V.O.; Burssens ontkomt er sòms aan, maar 1 op de 10 maal. U is eig. met En Rade en vooral met Vera J. de eerste die er geheel aan ontkomt. Ik vind die beïnvloeding van P.v.O. overigens allergekst, want als het mij interesseeren zou vocalises te schrijven, zou ik zéker eenige ‘manieren’ vinden die met de zijne niets te maken hebben. Het is eig. een nog onuitputtelijke bron. Uw Sine Nomine bevat voor mij zeer veel moois, vooral onder de kleinere, zuiver lyrische gedichten. (U moest uw verzen eens verzamelen: Het Roosvenster, Sine Nomine en wat er nog nakwam, in een gewoon formaat, b.v. dat van Paradise Regained; die verzenbundels die op teekencahiers lijken, zijn zoo pretentieus en vervelend, zoo ‘schijn-aardig’.) Ik spreek u hier expres over omdat u het heeft over de Brusselsche kolonie en haar houding tegenover de katholieken. De Brusselsche kolonie is een fictie; ik heb hier 2 vrienden: Greshoff en Van Nijlen, en zie overigens af en toe Maurice Roelants; de 2 laatsten hebben zeker niets tegen de katholieken. Wat mijn persoonlijk gevoelen betreft: u zult dat binnenkort kunnen lezen in deel I van mijn Cahiers, een verwoed opstel dat ik in '27 schreef of '28 en waarin ik één uitzondering maakte, n.l. voor Helman. 3. Maar u begrijpt toch wel dat deze persoonlijke gevoelens ten slotte onmiddellijk zwichten tegenover een werkelijk talent? Ik sta volkomen ontwapend tegenover geloof dat zich uitdrukt als bij Gezelle of Stalpaert van der Wielen (aan wien Gezelle meer dankt dan men tot dusver heeft doen uitkomen). Ik heb alleen een zeer groote hekel aan de modernerige manier van met ‘God’ om te springen - die wschl. begonnen is met het voor mij idiote, aanstellerige en nietszeggende Franciscus poëem 4. van Gijsen *, en die door Henri Bruning, in Seinen van Kuyle en dergelijke poëzie is voortgezet. Geloof is een equivalent van Liefde (is Liefde, zult u zeggen; mij best), maar een groote Liefde drukt zich nooit uit met zulke reclame-allures. M.a.w. wanneer een geloovig mensch - katholiek of protestant, om het even - zijn geloof tot poëzie weet te maken, aanvaard ik hem zonder moeite; wat ik verafschuw is het gebrek aan poëzie, aan talent, dat door de attributen van het geloof voor een bepaalde gemeente toch markt- {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} waarde krijgt. De Ravenzwarte b.v. van den heer Van Duinkerken vind ik een schaamteloos prul; ik kan mij niet voorstellen dat een vurig katholiek (denkt u aan Barbey d'Aurevilly of Léon Bloy) zooiets géén smakeloos bocht zou vinden. Le mie Prigioni van Silvio Pellico is een van de nobelste boeken die ik ken, maar de Celbrieven van Wies Moens (o dat Vlaamsche martelaarschap van èlf lànge màànden!) vervelen mij van den eersten regel tot den laatsten. Brengt u deze houding trouwens op ieder gebied over: de autobiographic van Trotsky boeit mij van begin tot eind, de Gartenlaube 5. van het socialisme, Jef Last en dgl. lijken mij alleen voor de idioten onder de broeders van belang. Voilà; nu weet u het eigenlijk precies. Nog iets anders - buiten den graad van talent nu - is dit: het katholicisme, evenals iedere andere godsdienst, bevestigt, moèt bevestigen. Tegenover die bevestiging rebelleer ik op slag, kan ik weer niet anders dan rebelleeren. Leest u bv. Victor Poucel over Gide 6.; dat is heel aardig, maar voor mij a priori onwaar. Wat voor mij in dgl. gevallen overblijft is het spektakel (in den zin van ‘schouwspel’): Savanarola is een opwindend, Bossuet een imposant, Pellico een menschelijk-waardig, Stanislas Fumet een torcheculatief spektakel. - Uw debat met Ter Braak 7. is hiervoor een klein bewijs; voor mijn gevoel heeft Ter Br. gelijk, voor mijn verstand hadden beiden evenveel recht van spreken, en heeft diè het dus gewonnen (voor zoover hier van winnen sprake kan zijn) die het best gesproken heeft. Het Katholicisme is natuurlijk aanvechtbaar, maar de man die zich verbeeldt het dààr gewonnen te hebben is nòg naief, want achter het katholicisme, dat een vorm is, raakt men onvermijdelijk op het drijfzand van het geloof, waar al de troepen van het verstand alleen maar in den bodem kunnen zakken. Vandaar dat ik Gide wel verdedigen wil tegen de bevestigingen van Poucel, maar het ‘geloof mis om den strijd op het terrein van Poucel over te brengen. Wij zijn menschen die op 2 gebieden leven en den indringer gemakkelijk uit òns gebied terug kunnen slaan, maar die door den grond zinken zoodra wij een {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} in val doen op het andere gebied. Het grappige is dat wij over en weer den vasten grond van den ander (geloof of ‘logica’) voor drijfzand aanzien. - ‘Logica’ is overigens een verkeerd woord; men zou moeten zeggen: die negatieve vorm van geloof, die ongeloof heet (en die, omdàt hij een vorm van geloof is, éven hardnekkig, éven koppig kan zijn.) Ik laat het hierbij - 1o. schrijf ik u met griep en in bed zittend, met een inktpot op de nachttafel, wat eenigszins remmend werkt, 2o. is het mijn bedoeling niet met u over deze ‘geloofszaken’ te coquetteeren. Op ieder ander gebied misschien dan dat van het zuivere talent hebben wij, als wij elkaar niet negeeren, elkaar te bestrijden; het is het beste dat zoo vurig mogelijk te doen. In afwachting daarvan: zouden wij den heer Van Eyck niet eens bestrijden, die in een artikel in Leiding hoor ik (ik zag het art. nog niet) Slauerhoff ‘tot op zijn hemd toe uitkleedt’. Tot dusver was die goede man alleen maar verreweg de vervelendste essayist en de onbenulligste Dichter van Holland, maar als hij compleet idioot wordt, is het misschien tijd hem daarop te wijzen. Met vriendelijke groeten, uw dienstw. EduPerron Bij voorbaat dank voor De Nieuwe Eeuw, een blad dat ik altijd met genoegen inkijk. (Zou het niet een vertaling van mij willen hebben van Het Schot van Poesjkien? 8.) 721. Aan C. van Wessem: Brussel, 31 januari 1931 Brussel, Zaterdag. Beste Constant, Mijn dank voor het terugbezorgen van dat artikel 1.. Ik heb er nog eenige wijzigingen in aangebracht, omdat ik er ondertusschen ook reeds door in correspondentie ben geraakt met J. Engelman! Hier en daar mijn stellingen ook verduidelijkt. Het gaat nu naar DGW., waar het in Maart verschijnen zal. Mijn zenden van het stuk naar Marsman (langs niet-offícieelen weg! wat een ‘officieel’ man ben je toch...) had deze ééne en voorname reden, dat ik er een geleidebrief bij kon doen. Anders had ik {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} wschl. wederom geen antwoord gehad van Marsman. Terwijl ik hem nu verzocht heb het stuk als inderdaad aan hèm gericht te willen beschouwen en erop te antwoorden. Het antwoord kreeg ik omgaand - wat aardig van M. is! - en gaat vandaag tegelijk met mijn copy naar DGW. Voilà. Dat het in de Vr. Bl. zou worden opgenomen, heb ik werkelijk geen oogenblik gedacht. - Maar après tout vind ik het zelfs goed dat ook Binnendijk niet onverhoeds, in Maart eerst, deze nieuwe aanval krijgt. Nu kan hij er al rekening mee houden in zijn antwoord op het stuk van Ter Braak; dat immers in het Febr. nr. komt (?) 2. Ik wacht met aandacht. Wat die ‘bemoeizucht’ betreft, dat is gedeeltelijk waar, gedeeltelijk weer niet. Ik ben nu eenmaal koppig, in sommige gevallen, daar kan ik niets aan doen, en dat eindelooze gelul over ‘creativiteit’ dat eindeloos nog dreigt voort te gaan, verdient een serieus tegen-offensief. Daarom viel het mij aan één kant weer niet mee dat Marsman zich op dat punt zoo vermoeid en hautain, zoo Holstiaansch afzijdig voordoet, en den strijd eig. overlaat aan zijn satellieten, die nu wel erg onbeschermd staan. In mijn cahier heb ik over deze kwestie geschreven: ‘Laat ons zien of Achilles (Marsman) ditmaal uit zijn tent wordt gelokt, ware het slechts als wreker van Patroklos (Binnendijk).’ 3. Edoch, Achilles kwam éven uit zijn tent om met een stalen gezicht te verklaren dat het heele gekrakeel om Troje hem niets meer kon verdommen, en wat Patroklos nu in staat is te doen, benieuwt mij ernstig. Ik denk dat hij mij nu wel zou kunnen verdelgen, en van zijn standpunt bekeken heeft hij dan nog groot gelijk. Voor literaire banketten (zelfs au figuré) ben ik nu eenmaal niet geschikt; en mijn bemoeizucht - vergis je daarin niet - heeft tenminste het sympathieke karakter van de ‘oppositie’. Die ORDE-brengers in de Kunst heb ik verfoeid - ik geloof vanaf mijn 15e jaar! Heb je mijn anderen brief ontvangen? Hart. gr. van je E. {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} 722. Aan J. Greshoff: Brussel, januari of februari 1931 Brussel, Zondag half één. Beste Jan, Ik schrijf dit bij Sander, waar ik gekomen ben om hèm te vragen jou 2 boeken terug te geven, maar ook hij is (met jou naar 't schijnt) uit. Ik verkeer in smartelijke onzekerheid òf ik je wel ooit terug zal zien, gegeven het Ongelegen Uur dat zich in groote kringloop voortzet. 'S morgens, tot half 1, schrijf je artikelen, of bent uit. Van half 1 tot 1: eet je, en als ik dan bij je kom, let je niet op wat er voor je is gekookt, en dat hoort niet. Daarna: slaap je. Daarna: vanaf 4 uur - als ik je dan niet precies even te pakken neem - ben je weer uit. Om half 7 kom je nèt thuis om weer te eten. Daarna: werk je aan je roman. Aldus blijkt het leven weer vol moeilijkheden. Met hartelijke groeten, ook aan Atij, overigens onverzwakt je E 723 (23). Aan M. ter Braak: Brussel, 3 februari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 724. Aan W.A. Kramers: Brussel, 3 februari 1931 Brussel, Dinsdag. Beste Wynand, Jan kwam vanmorgen bij me op bezoek en vertelde me o.a. dat je door mijn stuk ‘in bitteren tweestrijd’ werd gebracht. Wat is er nù aan de hand? De lengte? ‘Rotte appelen’ staan er toch niet in, en het is voor onze poëzie absoluut van belang dat er op die creativiteitsflauwekul, die alleen maar dient tot het kweeken van epigonen, wordt gewezen * Iedereen wacht op het artikel: Ter Braak, Marsman, Binnendijk - als je het niet opneemt laat je me dus eenvoudigweg een figuur slaan. {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} Jan vertelde me ook dat Donker zijn functie van poëzie-chroniqueur had neergelegd en dat je je tot Vic Vriesland hebt gewend. Misschien is er bij deze (of een andere) overdracht nèt een plaatsje dat door mijn artikel kan worden gevuld; d.w.z. in Febr. wschl. de laatste kroniek van Donker, in Maart dit stuk en in April de eerste kroniek van den plaatsvervanger. Je hebt van Donker een eindeloos stuk 2. geplaatst over een stupiditeit als de Vl. Hollander van Nijhoff; daarna heb je mijn stuk over Slauerhoff (dat heusch van een ander ‘belang’ was) geweigerd, en nu heb je weer, bij een véél korter stuk, tweestrijd... Laten we er trouwens niet lang over praten. Als je werkelijk vindt dat deze kwestie van geen belang is, of dat ik ongelijk heb en wat dies meer zij, best, laat me dan dat figuur slaan en zend mij het stuk terug. Maar schrap mij dan ook, net als wijlen Havelaar, als medewerker van D.G.W. Ik zeg het zonder drift of rancune, maar je voelt: we moeten in zekeren zin op elkaar kunnen ‘bouwen’ - dat is voor mij de eenige reden om aan een tijdschrift mee te werken - of we hebben eigenlijk last van elkaar (d.w. dus zeggen: jij van mij) en dan is het beter er meteen een eind aan te maken. Eindelooze ruzietjes als met Jan hoop ik niet met je te hebben. Maar deze zaak - waarin ik, na zoo langen tijd, den organisator Marsman gedwongen heb zich uit te spreken, die bovendien van belang is voor de oriëntatie van de nieuwere poëzie - gaat mij te zeer aan het hart om me weer met een redactioneel ‘te lang’ te laten afschepen. Het staat je vrij om al de korte aanteekeningetjes van je andere medewerkers te prefereeren boven stukken als dit, waarvan je toch zeker niet zeggen kunt dat het een gratis en oncritisch gescheld is; maar verwerp mijn schrijverij dan ook integraal. Dan hoor ik niet meer in D.G.W. en daarmee uit. * Met beste groeten overigens steeds je E. {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} 725. Aan C. van Wessem: Brussel, 3 februari 1931 Beste Constant, Je koppigheid is mij uit het hart gegrepen, maar luister eens, wat betreft de eigenlijke kwestie. Dat onderscheid van je accepteer ik: maar ik vraag me af of ‘verhaal’ wèrkelijk van ‘kroniek’ komt, en ‘vertelling’ van ‘literatuur’. That is the question. Dat wij het overigens roerend eens zijn wat onze voorkeur betreft, hoef ik niet meer te zeggen; maar is jouw onderscheiding taalkundig verantwoord? Een andere kwestie is als jij zegt: ‘Dames en Heeren, ik, Constantijn, heer van Wessem, verklaar u bij dezen dat verhaal, in mijn mond, beteekent: afstammeling van kroniek, en vertelling: product van literatuur. Want zoodra men met voorbeelden komt, wordt het al ingewikkelder. Wat b.v. zijn de Tales van Poe? wat de verhalen (of vertellingen) van Maupassant? Waar is de grens, en hebben we ook verhaal-vertellingen en vertelling-verhalen? En ten slotte: wat doet het er toe? waar het eigenlijk om gààt hebben we allemaal begrepen. Geef Helman dus maar op zijn kop en zeg hem dat hij met Van Dale, zoo noodig, zich vergist, en may the best man win! Eén ding alleen pareer je niet: zijn opmerking dat men, juist na je subtiele onderscheid, zich in dien bundel niet met romanfragmenten of ander ‘verhalend proza’ heeft tevreden te stellen. 1. - Dat hij jou dit verwijt, is natuurlijk weer een ander verhaal (ditmaal niet in de beteekenis van kroniek, geloof ik; of toch weer wel?) Het bête-ste vond ik zijn z.g. preciseering van ‘samengesteld’ 2.; ook het vijandigste; de rest wordt {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} taalkundig, en wat taalkundig wordt, interesseert me eigenlijk niet meer. Wat je me overigens van hem vertelt is griezelig, als die jongen werkelijk geen verhaal heeft afgestaan alleen om die Utrechtsche concurrentie, is het een pauvre sire, après tout. Geef je hem dat ook op zijn boterham? 3. De heer Engelman en ik hebben elkaar onomwonden en waardeerend ‘ons hart blootgelegd’. Dat is dàt.... Iets anders: Kramers schrijft opeens dat mijn artikel hem in bitteren tweestrijd brengt en dgl. onzin. Ik hoop voor ons beiden dat die tweestrijd zich snel in mijn voordeel oplost, anders zal ik geen tweestrijd hebben om geen regel meer te zetten in D.G.W. Ik zet liever alles direct in de Cahiers van een Lezer dan met dergelijke bête bezwaren voortdurend te maken te hebben. Voor de Vr. Bladen was het natuurlijk in dit opzicht iets heel anders, maar ik ben dan de eerste om dat toe te geven; maar als Kramers, na zijn weigering van mijn Slauerhoff mij dit ook nog bakt, kan hij, als revue-directeur tenminste, naar de pomp loopen. - Je bezwaren tegen mijn cahierstukkcn begrijp ik nog altijd niet: de kwestie is, denk ik, dat die stukken, voor een enkele keer, niet goed zijn; daarom vroeg ik je een ‘rubriek’. Maar omdat een ‘rubriek’ wschl. te veel gevraagd is - niet aan jou, maar aan de andere twee - begrijp ik, in dit geval, het échec. Het àllerbeste is trouwens niet te veel van die stukjes te schrijven; daar blijf ik bij, hoe vreemd het je misschien ook lijkt. Ben je al begonnen aan de verdere avonturen van André? Hart. gr. van je E. - De griep is verdwenen; hij (of zij) was trouwens niet ècht. {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} 726. Aan H. Marsman: Brussel, 4 februari 1931 Brussel, Woensdag. Geachte heer Marsman, Vóór ik op uw brief 1. inga - wat een zekere discipline zal vereischen, omdat ik weer eens duidelijk het gevoel krijg dat u en ik onder dezelfde woorden geheel verschillende dingen verstaan - wil ik u vast zeggen dat mijn stuk, mèt uw brief en het naschrift, reeds bij W.A. Kramers is, met wien ik er zelfs alweer moeilijkheden door heb, omdat hij ‘in bitteren tweestrijd’ is geraakt!... Ik heb hem nu juist geschreven dat hij, als die tweestrijd zich voortzette, vooral alles terug moest zenden, maar dat ik dan geen tweestrijd zou hebben om voortaan geen regel meer te zetten in zijn blad. Wat er nu gebeurt moet ik even afwachten. Stuurt hij alles terug, dan gaat het in de Cahiers en zal ik daar ook een gedeelte van uw nieuwen brief citeeren, maar als ik nog iets naar Kr. zend hierover, drijft het hem wschl. tot het uiterste. Als u erop staat, wil ik in D.G.W. wel uw eersten brief en mijn naschrift supprimeeren, en die dus alleen behouden - mèt deze nieuwe portie - voor de Cahiers; maar liefst zou ik alles laten zooals het nu is. Schrijft u mij dus omgaand wat u wenscht. Wacht, ik kan u dan meteen uw brief terugsturen, met aangestreept het gedeelte dat ik zou willen overnemen (ongeveer de helft). De zinnetjes tusschen potloodhaakjes wou ik, om plaats te winnen en als niet ter zake doend, supprimeeren, als u daarmee accoord gaat. Stuurt u mij dus dezen brief mèt uw antwoord terug. Op Binnendijk kom ik in dezen ‘nasleep’ zeker niet terug; daarom over hem alvast dit, onder ons: Dat ik een ‘sterke vooringenomenheid’ tegen hem heb, is zeer wel mogelijk, maar dan toch geen andere dan die tegen den-meneerzonder-talent (u zult wel zeggen dat ik mij daar ook in vergis) die graag aan het ‘ordenen’ gaat. In de kritiek is hij dan misschien geen epigoon (in de poëzie is trouwens ook wel voldoende), maar een noemenswaard verschil tusschen zijn inzichten en de uwe moet ik werkelijk toch nog bespeuren, al las ik zijn stuk over u als kritikus (als u tenminste het stuk in de Gids over de Lamp van D. bedoelt). 2. U kent natuurlijk het gevalletje van onze correspondentie over Pris- {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} ma, maar zoekt u daar niets achter: zooiets is voor mij meteen een afgedane zaak, en wat ik in werkelijkheid tegen B. heb dateert bovendien van lang daar vóór, getuige b.v. mijn interview in D.G.W., 3. waarin ik hem reeds, precies als nu, achter u stelde. Mijn krenkende toon motiveert dan ook zichzelf: ik wilde ù bestrijden, maar B. was en bleef voor mij het type van den gewichtigdoenden satelliet; ik vrees dat ik ook na het verschijnen van zijn bundel kritieken 4. hem niet anders zal kunnen zien, (al mag hij qua persoon een alleraardigste kerel zijn, zooals Van Wessem en zijn goede vriend Ter Braak zeggen.) Ik heb wel eens een stukje van hem gelezen dat leesbaar was, - maar dit is voor mij nog geen reden om in iemand een goed kritikus te zien, en bovendien, een goed kritikus alleen kan mij eig. ook al zoo bitter weinig schelen - verder letterlijk geen vers dat mij ook maar éven iets deed. Wat wordt die jongen deftig als hij de pen op papier zet! maar zijn gedichtjes volgens recept zet hij werkelijk keurig in elkaar. Het moèt een goeie kerel zijn; ik zeg het in alle ernst. Op de andere punten zal ik antwoorden, zoodra ik uw brief terug heb. Met vriendelijke groeten, uw dw. EduPerron P.S. - Vóór ik het aangestr. ged. van uw brief overneem, resumeer ik natuurlijk in een paar zinnetjes het begin: dat u uw vorig schrijven te summier vond, enz. - zoo zakelijk mogelijk. 727. Aan J. Batten-Rijpstra 1. (fragment): Brussel, 5 februari 1932 Je neef heeft groot gelijk dat hij Couperus bewondert; dat is verreweg onze grootste romancier en een van de weinigen met een Europeesche allure. {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} 728 (25). Aan M. ter Braak: Brussel, 5 februari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 729. Aan A. Roland Holst: Brussel, 5 februari 1931 Brussel, Donderdag. Beste Jany, Dank voor je brief en vooral voor het jodiumrecept. Van Jan hoorde ik dat je hem eerstdaags in Roermond ontmoet; ikzelf kom zeker eerst in Maart in Holland. Het griepje - o, het was een héél klein griepje - is alweer over. Maak je geen zorgen over het al of niet beantwoorden van mijn brieven; ik doe die dingen liever direct, omdat ik anders weer uit de stemming raak, maar begrijp volkomen als een ander andere epistolaire manieren heeft. Pom's pagina 1. is natuurlijk niet zoo erg - wàt is er eigenlijk wèl erg? - maar zooiets hindert me toch, komend van Pom. Als Pom opeens de zienswijzen van Uyldert blijkt te hebben, is dat voor mij toch een kleine opstopper. Aan den eenen kant de verhevenheid voorstaan, aan den anderen kant opeens dergelijke borrelpraat. Enfin... mijn stuk lees je wel, verdere discussie is de kwestie eigenlijk niet waard. Geloof je dat Ter Br. die term ‘een vent’ 2. van mij heeft overgenomen? Ik kende hem niet toen hij dat stuk schreef, en voor zoover ik weet gebruik ik die term ‘een vent’ wel in de conversatie, maar heb hem nooit op schrift gesteld. Maar natuurlijk bedoel ik: ook poëtisch een vent. Het is gek dat jullie me hierin zoo verkeerd begrijpen, getuige b.v. je vergelijking Novalis-Rostand. Rostand? die echte Parijsche parfumeur, die Coty van de neo-romantiek? Hij is voor mijn gevoel ééns gered, n.l. toen hij zich achter ‘den vent’ Cyrano verschool - en dan nog! is dit eig. van mij geen jeugdverteedering? ik vrees het ergste. Zonder Novalis dus te kennen, neem ik direct aan dat hij 10 × meer ‘vent’ is dan Rostand. Er zijn natuurlijk grenzen, en tenslotte komt het in mij niet op om te gelooven dat - noem maar wat op - Dekobra meer ‘vent’ zou zijn dan b.v. Van Looy. De voorkeur voor een genre is goed, mits zij zich bepaalt tot de wèrkelijke waarden in dat genre. Precies zoo valt ook Marsman mij aan in een 2en brief dien ik van {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} hem kreeg: hij vindt het de gekste tegenstrijdigheid dat ik jou aanvaard (dezelfde nonsens kreeg ik trouwens reeds van Jacques te verwerken) omdat jij - luister goed - een dichterfiguur bent die ik juist ‘met alle kracht moest verwerpen en verwenschen’. Je wordt, mèt Slauerhoff! dan ook ingedeeld bij de wetens of onwetens ‘verhevenen’, n.l., luister wéér goed: Coster, Gerard Bruning, Engelman, Vermeulen en Marsman zelf (Tielrooy, Casimir en Achilles Mussche ontbreken nog, mais ne désespérons pas pour si peu!) Ik vraag me af of ik Afrikaans geschreven heb danwel of Marsman zóó naief is dat hij klakkeloos het etiket met den inhoud vereenzelvigt. Ik zal er nog eens duidelijk op antwoorden, maar au fond: quelle vaste couillonnade! Ik geloof heusch dat als die menschen een beetje uit Utrecht weggingen, het veel makkelijker zou zijn om zich door hen te laten verstaan. Laat ons nogmaals ‘de vent’ erbij nemen. Jij bent ‘een vent’, Coster is de eunuch van de Cha-haa-ri-tas. Wat zijn etiket is kan me geen zier verdommen en als Marsman ieder psychologisch inzicht mist, mag hij zich verder gaan vergissen, maar tot het eind van mijn levensdagen zal ik aan déze vergissing niet meedoen. Leve het verhevene, vooruit dan maar! maar - dit eenmaal vastgesteld, kan ik niet begrijpen dat men, om der wille van het verhevene juist, niet inziet dat jij, gegeven je rasecht, je exclusief dichterschap, een soort ontdekkingsreiziger bent in die regionen van het verhevene, en dat Coster op zijn best de directeur is van een literaire soefi-orde, de propagandist-conférencier van een nieuwe methode van ‘hooger-leven’. Het maakt mij tureluursch dat ik zulke dingen nog moet uitleggen. En niet aan Rensburg, maar aan Marsman! Het is idioot ook om mij te zeggen: ‘je kunt niet houden van A. Roland Holst, als je niet houdt van Leopold en Boutens’ (ander argument van Piet Prik). Je kùnt niet? - pardon, ik kàn nu juist wèl. Ik kan ook wel voor u uitzoeken waaròm; maar aangezien het argumentje van ù komt, gelieft het mij alleen maar te constateeren dat het wèl zoo is, en de uitzoekerij aan u over te laten. Alles is bovendien weer een kwestie van ‘grenzen’: ik houd b.v. weer oneindig meer van Leopold dan van Boutens. (Dit schijnt logisch te zijn.) Ik kan alleen maar niet helpen dat ik niet onder den indruk kan komen van Cheops, dat die magie op mij niet pakt en daarmee uit. Ik heb 3 × serieus geprobeerd, en waarom zou ik mij dgl. verrukkingen suggereeren? Er zijn verzen van Leopold die ik zeer mooi vind. - Neen, de waarheid is, geloof ik, dat ik één oog sluit (dit volgens Boutens, die zich erover beklaagde bij Stols: ‘die meneer dù Peeron, die ziet met {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} éé-één oug!’) maar dat men geneigd is te vergeten dat de meeste anderen falikant blind geworden zijn aan het andere oog. Nog een voorbeeld, in ruil voor je vergelijking Novalis-Rostand: wat zeg je van de eenoogigheid onder de jongeren die een Greshoff zoo'n beetje supreem als bijloopertje in de dichtkunst beschouwt, en zwijmelt bij de prachtige, zuiver-poëtische gewassen van Binnendijken, van Klinkenbergen en andere Achterbergen? Daar nu torn ik tegen op; en de overdrijving die men moet hebben om de slinger een duw te geven naar den anderen kant neem ik dan nog wel op mijn geweten. Het stuk van Van Eyck over Slau las ik. Hoe diep-weemoedig... Wat is die man doorkneed in de Nederlandsche taal en wat produceert hij tòch een misbaksels. Nog een wiens ziel direct een labaar aankrijgt, zoodra zijn pen met het papier in aanraking komt. Hij heeft lang niet de hoogere Barnum-allure's 3. van Coster, maar ‘de mahaatelooze en toohoomelooze verwarring onder de jongeren’ schijnt toch ook te werken op zijn lagere instincten. Men is trouwens niet voor niets directeur van Leiding; weet je dat doodelijke programma nog? ‘De vlucht naar voren’ is misschien in Marsman gekomen door de Barbara van Werfel, maar hier is een anecdote uit den tijd van de opstand van Abd-el-Kader. Le due d'Aumale, jongste zoon van Louis-Philippe, en toen ongeveer 18 jaar oud, werd naar het oorlogsveld gezonden onder bevel van zijn broer, le due d'Orléans. Hij mocht zich, vooral als er gevochten werd, niet van zijn ouderen broer verwijderen. Dat gaat zoo een tijdje goed. Op een dag, bij een aanval van de Arabieren, verliest Orléans zijn broertje uit het oog en commandeert een tegen-aanval van de cavalerie. De paarden komen in beweging, - en opeens ziet men, vèr voor de anderen uit, een ruiter, met afgeschoten kepi al, op een paard dat kenbaar beter is dan de gewone cavaleriepaarden: men herkent d'Aumale. Orléans houdt zijn hart vast, maar que faire? Na de charge en als de Arabieren op de vlucht zijn gejaagd, zoekt hij overal zijn broertje. Hij vindt hem terug, nog steeds bovenop dat paard, ongekwetst en vroolijk. - Mijnheer! zegt hij, wil u onmiddellijk in arrest begeven. - d'Aumale salueert en begeeft zich in arrest. 's Avonds komt Orléans bij hem, bleek en ontdaan nog altijd: - Waarom heb je in godsnaam zooiets uitgevoerd? Als er eens wat gebeurd was, wat had ik Papa moeten zeggen? Ik had je toch bevolen bij mij te blij- {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} ven. - Maar het was ook mijn schuld niet, zegt d'Aumale, mijn paard werd bang bij het eerste salvo ensloegopde vlucht. - Op de vlucht? en je reed voor alle anderen uit! dacht je dat ik je niet had gezien? - Jawel, monseigneur, zei d'Aumale die nog altijd niet wou vergeten dat hij als officier in arrest met zijn chef sprak: dat is ook zoo, mais que voulez-vous? mijn paard vluchtte, maar zooals een Fransch paard dat doet: naar den vijand. Beste Jany, vergeef mijn literaire hardlijvigheid deze anecdotische zijsprong. Antwoord me wanneer en hoe je wilt, en geloof me, met een hand, steeds je Eddy 730 (26). Aan M. ter Braak: Brussel, 5 februari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 731. Aan F. Hellens: Brussel, 6 februari 1931 Bruxelles, vendredi soir. Mon cher ami, J'ai regretté d'Avoir reçu la nouvelle que, tout compte fait, il 1. ne fallait pas venir; je l'aurais vu avec plaisir, même seul à seul. Mais je te verrai sans doute lundi chez Delgouffre? ou bien, est-ce que cela doit se passer sans que tu sois là? J'ai frémi en reçevant la convocation, qui était fort aimable, mais ma foi, combien solennelle! J'irai avec Méral, 2. avec qui je dînerai ce lundi-là. Je te remercie d'Avoir pensé à moi pour l'ex. réimposé de tes Filles, 3. mais non: j'ai déjà un ex. sur beau papier avec une dédicace de toi, et au fond, j'aime mieux les petits formats. Et puis, je compte bien avoir unjour le volume par excellence: la Confession Naïve 4. quoi! Ce sera sans doute dans un format imposant. C'est un effet curieux qu'on ne parle pas des Filles après avoir tant parlé de la Femme. 5. Mais que veux-tu? le monde se perd; il faut pen- {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} ser de temps à autre aux Rancis et aux Trues 6. pour se pénétrer de ces vérités-là, mais du moins, alors on y arrive si facilement.... Nous reparlerons de tout cela lundi, ou vendredi prochain. Je compte aussi te revoir ici un soir, mais avec Maroussia seule par ex., ou avec Méral. - Que penses-tu de la soeur de notre ami Van Nijlen? 7. Il n'y a pas à dire: la vraie piété mène partout. Barbey se serait nourri de cette histoire. Bien ton E P.S. - En somme, je ne suis pas fâché que tu aies remis le rendez-vous de ce soir, paree que Simone s'est évanouie cette après-midi, sans raison apparente. Elle ne sent se même pas particulièrement mal. 732. Aan W.A. Kramers: Brussel, 7 februari 1931 Brussel, Zaterdag. Beste Wynand, Laat ons er niet zoo lang over harrewarren: mijn brief was niet als bedreiging of pin op den neus bedoeld, maar als een - naar ik meen rustige - uiteenzetting van standpunt. Toen Jan mij 's morgens je tweestrijd kwam berichten, dacht ik ‘o jee!’, en dat artikel gaat mij erg aan het hart. Mijn verwijzing naar Egbertina sloeg terug op een gesprek dat ik met jou in Holland had * Maar een nieuw drama heeft zich intusschen al voorgedaan, of liever: we zijn een nieuwe phase van het drama ingetreden. Marsman vond bij nadere beschouwing zijn eerste antwoord te summier en stuurde een aanvulling daarop van.... 6 pagina's. Onmogelijk dus om dit in D.G.W. te zetten, en, zegt hij, ‘de 2 brieven hooren onverbrekelijk bij elkaar.’ - Zou je dus zoo goed willen zijn mij omgaand de heele nasleep van mijn artikel (n.l. den brief van Marsman en het naschrift) terug te zenden. Dat komt dan òf in de cahiers, òf in de {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} Vr. Bl., of elders, als Marsman nog iets weet. Misschien is er uit deze heele historie ook iets te fabriceeren voor het April-nr. van DGW., maar alleen: als jij er werkelijk iets voor voelt en het niet aan de zoo noodige ‘variatie’ schaadt. Ik ben bang geworden (op mijn beurt) en wil vooral niet den naam hebben van een pin-op-de-neus-zetter te zijn; ik voel zelfs niets voor dgl. manieren. Nu, laat hooren wat je ervan denkt en zend mij het gevraagde. Met hart. gr. steeds je E. 733. Aan H. Marsman: Brussel, 7 februari 1931 Brussel, Zaterdag 7 Febr. Geachte heer Marsman, Gelijk hiermee schrijf ik aan W.A. Kramers dat hij mij uw eerste antwoord en mijn naschrift terug moet zenden. Het lijkt erg veel op een retraite van mijn kant, maar uw wensch worde geëerbiedigd. Ik ben het volkomen met u eens dat deze historie voor ‘belangstellenden’ niet alleen, maar ook om der wille van de ‘actualiteit’ in een tijdschrift moet komen, maar evenals u vraag ik mij af: waar? U heeft meer relaties en is ‘invloedrijker’ dan ik; wilt ù er niet voor zorgen? Ik ben er dan op gesteld dat de zaak zich net zoo chronologisch voordoet op papier als in werkelijkheid, dus: 1. uw eerste brief; 2. mijn ‘naschrift’; 3. uw tweede brief; 4. mijn antwoord daarop. En dan?.... werkelijk niets meer? Ik geloof overigens dat u ongelijk zou hebben met uw 2en brief in extenso af te drukken, u die bezwaar had tegen het te ‘memorialistische’ van mijn cahiers. Verder zou, als u de Binnendijk-historie erin laat, ook mijn antwoord daarop gepubliceerd moeten worden, wat mij tegen de borst stuit voor Binnendijk. Ik heb nu genoeg gezegd wat ik over hem denk en er is maar één man dien ik met een dgl. koppigheid wensch ‘op te roepen tot zijn naam den volke geworden zal zijn tot een braakmiddel’ 1.: het walgelijk verschijnsel Coster. - Maar tenslotte, als u het nuttig acht: zooals u wilt. {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik antwoord nu op uw brief; van hier af begint wat voor publicatie in aanmerking komt: 2. *** ‘De nonsens van Ter Braak’: - Gelooft u wèrkelijk dat Ter Br. zoo simplistisch zou zijn om met ‘een vent’ iets anders te bedoelen dan: ‘ook dichterlijk een vent’? Hij zegt dat trouwens duidelijk in zijn artikel, wat u het creatief beginsel noemt (of Beginsel met een B) acht hij, acht ik, vanzelfsprekend, noemt hij een ‘waarheid als een koe’, en niet alleen omdat hij tot de ‘slotsom’ (!) gekomen zou zijn (zooals ik tot mijn verbazing in een artikel van Victor van Vriesland 3. las) dat een dichter alleen zou zijn: iemand met taalgevoel. Ter Br. spreekt van ‘een vent’ tegenover het ‘omsluierend jargon’ van Binnendijk, maar gelooft u gerust dat hij geen oogenblik beweren zou dat b.v. Multatuli het type van een dichter was, want toch zeker wel ‘een kerel van formaat die zich krachtig uitdrukt in behoorlijk nederlandsch’. U erkent èn vorm èn menschelijkheid (ik zeg in dit geval misschien liever nog: persoonlijkheid; maar we begrijpen waar het om gaat) - onze aanval geldt den vorm zonder menschelijkheid; vandaar het noemen van al die epigonen, die toch zulke ‘creatieve gedichten’ hebben geschreven. Déze eigenaardige creativiteit loochenen wij; d.w.z. wij vragen vóór alles ‘een vent’, om dan nader uit te maken of hij ook dichter is. Zonder het dichterschap blijft er nog wel eens ‘een vent’ over, maar de dichter die geen ‘vent’ is, is volgens ons ook bezwaarlijk een dichter. (Leest u overal inpl. van ‘een vent’: een persoonlijkheid.) Hier mee heb ik meteen aangegeven waarom ik {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} Holst aanvaard en bewonder: zijn poëzie, welke dan ook zijn middelen mogen zijn, voel ik onmiddellijk als die van ‘een vent’. Hoe u hem met Coster in één categorie kunt indeelen, ontgaat me: uw indeeling van Coster, Engelman, Gerard Bruning, Vermeulen, Holst, Slauerhoff en uzelf, zoomaar - roetsj! - bij de ‘verhevenen’, wijst op een mate van naïefheid die mij niet verwonderd zou hebben van... laat ons zeggen: Rensburg, 4. maar die mij ontstelt, komende van u. Coster en Holst samen noemen, is wijn proeven volgens het etiket. Precies om dezelfde reden waarom ik Holst aanvaard, verwerp en verwensch ik, om met u te spreken, deze Coster: een zielige, leege (zooniet hypocriete) theoreticus, die zich tracht te wikkelen in een aangeleerde schijnverhevenheid, eenvoudigweg omdat hij - van huis uit pover - altijd geloofde dat men dik verheven had te doen om groot te zijn in de KKKunst. (Van dichterschap bovendien hier geen sprake, u had dan beter Urbain van de Voorde kunnen noemen en Achilles Mussche; waarom ontbreken die eigenlijk nog?) * Waar Holst, als rasecht dichter, te vergelijken is met een ontdekkingsreiziger in de regionen van dat Verhevene, is Coster op zijn best zooiets als de directeur van een nieuwe literaire Soefi-orde; geen apostel, maar de propagandist-conférencier voor een nieuwe methode van ‘hooger-leven’ (gij, achterlijken en verbluften, sluit u aan!); geen ‘vent’ noch zelfs iets dat in de verte daarop lijkt, maar de Alarmist en de Eunuch van de Chahá-ri-tas. De mahatelooze en tohoomelooze verwarring van dezen tijd moge door Stem-diners kunnen worden bestreden, 5. maar de heer Coster en de poëzie zijn onvereenigbaar. Het spijt mij dit weer te hebben moeten zeggen, maar de schuld ligt ditmaal bij u. Mijn verwerpen van De Afspraak (dit is niet geheel juist, altijd weer om dezèlfde reden!), maar zeker van Deirdre, heeft ook weinig uitstaande met de poëzie. Mijn bedenkingen gelden het proza, dat ik, als proza, gewild en noodeloos-gewrongen vind, in Deirde boven- {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} dien met een zwakke (symbolistisch bleeke, maar zich sterk voordoende) inhoud. Dit is bastaard-proza si jamais il en fut (de term is, meen ik, van u); Holst is voor mij trouwens exclusief een dichter. - Ik zeg ook niet dat Slauerhoff geen fouten heeft, ik zeg dat ook het zwakkere werk, bij een figuur als de zijne, mij lief is. Het is heusch iets ànders. Hoe meer men zich verwijdert van het criterium ‘geslaagd object’, hoe minder de kwestie der ‘fouten’ ertoe doet. Zooals u Holst en Coster in één zakje zou willen doen onder het opschrift Verhevenheid, zoo werkt Binnendijk dichters en epigonen door elkaar onder het motto: ‘vóór alles creatief’. Deze bizondere toepassing van uw creatief Beginsel (majuscule), die meer en meer dient om het epigonisme te doen dóórgaan, bestreed Ter Braak in de bloemlezing Prisma, bestrijd ik bij ù: ‘in dezen den stichter van bijna al het kwaads’. Daarom heb ik mij verblijd met de erkenning dat u ten opzichte hiervan ‘boete deed’. Vindt u het overigens niet vreemd dat u Ter Braak's stuk aan den eenen kant ‘nonsens’ vindt en aan den anderen ‘moeilijk te ontzenuwen’? Zulke nonsens zou mij te denken geven. Of dichten is: het uitdrukken van een menschelijken inhoud of... iets anders. - Voor u, niet alleen ‘iets anders’, maar iets ‘waarmee uitdrukken niets, geen zier, werkelijk geen zier heeft te maken’. - Ik vraag u: wat is het dàn? Deze kwestie boeit mij telkens weer om haar nieuwheid, al ken ik haar door Van Ostaijen bijv. vrij goed. In ieder geval is zij ook altijd weer terug te brengen tot het splitsen in bepaalde categorieën van ‘dichters’. Ik heb misschien met groote koppigheid één kant van de poëzie bekeken, en een oog gesloten voor den anderen kant, maar laat ons dan vaststellen dat in Holland vrijwel iedereen stekeblind is geworden aan het oog dat ik openhoud. Indien sommige dichters (Valéry, Van Ostaijen) er al in mogen slagen om, ter wille van ‘iets anders’, hun menschelijken inhoud te vermommen of terug te dringen, dan sluit dit niet in dat zij die met dichterlijke middelen hun menschelijken inhoud naar voren brengen, opeens - om ‘creatieve’ redenen - zouden ophouden dichter te zijn. Dacht u dat een Baudelaire, een Corbière zich niet in de eerste plaats menschelijk zochten uit te drukken, al was het dan als dichter? Of zijn zij daarom dan ook direct minder dichter dan b.v. Mallarmé of de school van Maurras? (ik werk met voorbeelden omdat ik geloof dat dit nog altijd het duidelijkste is). Uw beroep op de ‘oudste tijden’ ook is niet zoo overtuigend als u denkt, ook in de oudste tijden was een dichter niet noodzakelijkerwijs iemand die rhytmische {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} tooverspreuken opzei, ook in de oudste tijden bestond de behoefte - zij het in dichterlijken vorm - tot mededeeling. Welke ook onze persoonlijke smaak moge zijn, wij komen onvermijdelijk terug tot deze waarheid: te verwerpen hij, die, hetzij den inhoud, hetzij den vorm van een ander, voor den zijnen doet doorgaan. En ik blijf erbij dat, altijd, de inhoud, de persoonlijkheid, niet zoo straffeloos na te bootsen is dan de vorm alleen, de poëzie volgens recept, en dat wat in den vorm zóó eigen is dat het bij nabootsing onmiddellijk in het oog valt (Van Ostaijen) wederom een manifestatie is van de persoonlijkheid. (Ter Braak zal de laatste zijn, denk ik, om te zeggen dat Van Ostaijen geen ‘vent’ was.) - Stellen wij daarnaast nog eens - om niet al te zeer den schijn te hebben dat ik u met uw eigen wapenen bestrijd - dat mijn voorkeur, en wschl. die van Ter Braak, uitgaat naar den ‘vent’ die ònvermomd ‘een vent’ is, en dat voor mij de keuze sedert lang gedaan is: ik geef u Van Ostaijen cadeau voor Slauerhoff. *** Tot zoover publiceerbaar. Nu de andere punten in uw brief. Antithese tusschen ons. - Ook mijn onderscheiding was wschl. wat summier, maar de uwe is voor mij, eerlijk gezegd, onbegrijpelijk. Ik zou lang en breed met u moeten praten over wat u eigenlijk verstaat onder het woord ‘banaal’. Uw vergelijking van Robbers met de surrealisten 6. is mij ook nooit duidelijk geweest: dat zij u in even groote mate vervelen - (u en de jong-katholieken, die u in dezen ijverig napraten) - is best mogelijk, maar dat zij daardoor op elkaar zouden lijken, is klinkklare onzin. (Het klinkt mij tenminste als iemand die zegt: ‘Ik haat knoflook, ik haat jenever, maar wat smaakt jenever dan ook naar knoflook’.) Iemand als Aragon, dien ik ook verfoei om zijn ‘streven’, heeft meer talent dan een ouwemannenhuis van Robbersen bij elkaar. Niets is voor mij zoo weeïg banaal, dan juist de voorgeschreven Hollandsche domineesverhevenheid van Coster. Ik wil dus uw afschuw voor mij - of voor een kant van {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} mij - graag enregistreeren, maar als ik ‘banaal’ heet en Coster ‘verheven’, moet u mij ten goede houden dat ik u eenvoudigweg niet begrijp. Zoo heb ik ook nooit begrepen hoe u dien pleevent van een Delteil (een zich pootig voordoend boertje dat al zijn formules bij elkaar heeft gegapt) ook maar een oogenblik au sérieux heeft kunnen nemen; al begrijp ik uw voorliefde voor Montherlant (want wat ik in hem verwerp, verwerp ik in u). - Bovendien, schieten wij niet op wanneer ik mijzelf tegen u zou moeten voorstaan. Als wij elkaar hierin dus zouden moeten begrijpen, zou u mij een ander specimen van banaliteit moeten opgeven; het artikel is natuurlijk niet zeldzaam. Tenslotte uw apart papiertje. Jany's term ‘verrijken’ vind ik best, maar zooiets zegt immers niets anders dan dat hij alleen in zijn bibliotheek wenscht te zetten wat hem bevalt. * Dat doe ik ook en u ook, denk ik. Hij voelt voor Poe (of voor Usher) en niet voor Feylbrief; ik ga onmiddellijk accoord. Maar hij voelt voor Yeats en niet voor Baudelaire, en ik ga om den dood niet meer accoord! Ergo.... - ‘Van Ostaijen zou het niet met Ter Br. eens zijn.’ Natuurlijk niet. Maar ik zou het met Ter Br. eens zijn tegen Van Ostaijen. En Van Ostaijen zou après tout Ter Braak gekozen hebben boven Binnendijk. Dat u - of een ander - mij Roelants zou toedienen wist ik. Maar een vriendendienst is geen acte van geloof en als u, buiten deze kwestie om, precies zou willen weten waarom ik tòch wel voor de verzen van Roelants voel, dan is het hierom: 1o. werd het grootste deel geschreven tusschen 16 en 20 jaar, en vond ik die verzen niet te verwerpen naast veel wat er in Holland voor ‘goed’ doorgaat; 2o. (neen, dit is eigenlijk het voornaamste): vind ik dien bundel 7. interessant, als de poëzie van den schrijver van Komen en Gaan; 3o. maar dit mag u aan niemand zeggen: vind ik dit bundeltje zoo aardig omdat het mij een idee geeft van wat een Van de Woestijne zou kunnen zijn zonder koppelteekens en alliteraties. Roelants is een epigoon van Van de Woestijne, soit! maar ik vind het zoo sympathiek in dezen epigoon dat hij ‘brand’ kan schrijven zonder er direct ‘broeiende’ voor te zetten en ‘neusbeen’ (zal ik maar zeggen) inplaats van ‘neus-been’. Maar natuurlijk, dit zijn erge bijkomstigheden, die ik u toevertrouw in de schaduw van mijn bibliotheek... {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} De rest liever eens mondeling. Ik kom in Maart in Holland en hoor van Stols dat u lust heeft hier te komen; doet u dat. Met vriendelijke groeten, uw EduPerron P.S. - In de Cahiers zet ik, als u het goedvindt, uw eersten brief en het fragment van den tweeden dat ik aanstreepte, gevolgd door het z.g. ‘naschrift’ en de middenmoot van dit schrijven. * Laat u eens hooren wat u nu meent dat wij voor publicatie elders kunnen doen. Ik heb Kramers een hint gegeven dat wij de heele nasleep misschien in het April-nr. van DGW. zouden kunnen zetten, maar ik vrees dat hij er niet op in zal gaan en ik stel mij liever niet aan een nieuwe weigering bloot. Hij heeft het voortdurend over ‘te lang’, over ‘verplichtingen tegenover den uitgever’ en over ‘de noodige variatie’ in zijn blad! 734. Aan H. Mayer: Brussel, 7 februari 1931 Beste Henri, Kan je me het ex. Bringolf dat je hebt nog geven? Wat was de prijs ook weer? fl.2.50? fl.3.? Als het de fl.3. niet overschrijdt, schrijfhet dan op mijn rekening. Scheur daarna het portret er uit (netjes!) dat tegenover de titelpagina staat: de jonge Bringolf. Zend mij dat portret, maar zoo dat het niet kreukt; b.v. tegelijk met de Vondels die ik nog terugkrijg. Zend daarna het boek aan: ‘Menno ter Braak, Beukelsdijk 143b, Rotterdam’, met vermelding dat het van mij komt 1.. Voilà. Vergis je vooral niet! Dank en hart. gr. van je E. In haast. Brussel, Zaterdag. {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} 735. Aan C. van Wessem: Brussel, 7 februari 1931 Brussel, Zaterdag. Beste Constant, Ik heb van Coenen (die het reeds had aangenomen) een stuk 1. teruggevraagd, dat hij al veel te lang liet liggen; het gaat hierbij en is de vertaling van een chanson de geste die in Frankrijk zelf nooit nog werd uitgegeven, en alleen in het kort naverteld door Joseph Bédier in de inleiding van zijn Chastelaine de Vergi. Is het niet te plaatsen in de Vr. Bladen? want zelfs als daar bij voorkeur geen vertalingen worden opgenomen, dan mag dit toch wel een uitzondering maken (zie de noot onderaan blz. 1). Ik heb dat ms. moeten laten overschrijven door Pia in de bibliotheek van het Arsenaal, 2. maar ik was verliefd op dat ding om zijn Stendhaliaansch karakter. Stendhal had er een ‘chronique italienne’ van gemaakt; in ieder geval had hij het prachtig gevonden. Als het jou ook bevalt, zend het dan door met je zegen. Het zal 8 à 9 blzn. beslaan van de Vr. Bladen, hoogstens. Met beste groeten en in afwachting van nadere berichten, je Eddy Als het opgenomen wordt, moet het op den omslag niet vermeld staan als iets van mij, maar onder den auteursnaam voorkomen van JACQUES DE BAISIEUX. Dat is wel zoo grappig; net of die meneer medewerker is geworden van de V.B. 736. Aan H. Mayer: Brussel, 8 februari 1931 Beste Henri, Dit is zéér belangrijk! Mijn pest-boekbinder heeft mijn goede editie van Perk 1. vernield. Kan je me alsjeblieft een nieuwe bezorgen? Het is de twaalfde, geheel voll. uitgave bezorgd door Kloos, met boekversiering van J.B. Heukelom. Zend het mij liefst omgaand. Hart. groeten. Je E. {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik krijg nog: Moby Dick (bericht over formaat), portret Bringolf (of bericht over de prijs). Je verwaarloost me tegenwoordig!!! Brussel, Zondag. 737. Aan H. Mayer: Brussel, 9 februari 1931 Beste Henri, Kan je me bezorgen: 1 ex. van Het Kapitaal van Marx (in de verkorte vertaling van de W.B.) 1.? Liefst ingenaaid. Het zal wel niet uitverkocht zijn. Zend me tegelijk: de Vondels en het portret van Bringolf. Veel dank. What about Moby Dick? Formaat? Hart. gr. van yours E. Daarnet je 2 brieven ontvangen. Geef me omgaand op wàt Bringolf kost. - Je bent een grappenmaker wat betreft dat zenden en nietzenden van Leiding. Ik besteed die fl.2.50 liever aan het portret van den Herr Leutnant Bringolf, vooral waar ik Ter Braak met den tekst nog een plezier doe, dan aan het proza van Herr Ober-Sandmann Petrus von Eyck, en nogwel over den piraat dien je kent. 2. Brux., Maandag. 738 (27). Aan M. ter Braak: Brussel, 9 februari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 739 (28). Aan M. ter Braak: Brussel, 10 februari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} 740. Aan J.A.A. Engelman: Brussel, 10 februari 1931 Brussel, Dinsdag, 11 Jan. Geachte Heer Engelman, Plaatsen van ‘alles’ in de Nieuwe Eeuw zou zeker een oplossing zijn, maar wat bedoelt u met alles? Ook mijn oorspr. artikel 1.? Dat zou toch te veel worden voor één nummer, maar dan zou u in 2 nrs., dus veel sneller achter elkaar dan in D.G.W., het gevalletje kunnen afdrukken: in nr. 1, mijn oorspr. artikel, in nr. 2. de correspondentie. Ik moet u echter zeggen dat D.G.W. wèl honorarium uitkeert en in ieder geval mijn oorspr. artikel opneemt; daarvoor moet ik dus op honorarium aandringen. De rest: naschrift op den eersten brief van Marsman en antwoord op den tweeden, geef ik gaarne gratis. Een oplossing zou ook nog zijn: mijn oorspr. stuk in D.G.W. en onmiddellijk daarna de correspondentie bij u. Maar dan kan dat pas in Maart; D.G.W. zet mijn art. eerst in het nr. van 20 Maart. Als u dus het eerste artikel kunt (doen) honoreeren, is de zaak opgelost en vraag ik ook dat van Kramers terug. - Ik moet u verder zeggen dat mijn 2e antwoord een felle aanval op Coster bevat; trouwens, dat kunt u reeds bij Marsman zien. Wilt u Marsman verder vragen of hij zijn 2e brief absoluut in extenso wil houden en zoo ja, of hij mij dan, liefst omgaand met het oog op de snelheid, wil terugsturen: mijn brief met antwoord op het punt Binnendijk 2. en de laatste bladzijde van mijn 2en brief. Ik moet daaruit dan toch nog een en ander overnemen voor mijn ‘officieel’ antwoord. Dus: is die honorariumkwestie in orde en vindt Marsman het niet noodig dat zijn brief volledig wordt afgedrukt, òf zendt hij mij omgaand die velletjes, dan ontvangt u ten spoedigste van mij de hele copy persklaar. Maar antwoordt u dan ook onmiddellijk. Met vr. gr. hoogachtend uw dw. EduPerron Mijn eerste art. = ± 12 velletjes van mijn hs. (dit formaat). Marsman's eerste antw. = 2 velletjes. Mijn (eerste) naschrift = 3 velletjes. Zijn tweede antwoord = 3 velletjes bekort (òf 6 velletjes volledig). {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} Mijn tweede antwoord = 4 velletjes bekort (ofook ± 6 velletjes volledig). Kan dit u een idee geven van het geheel? 741. Aan H. Mayer: Brussel, 10 februari 1931 Bruxelles, Dinsdag. Beste Henri, Van Jan vernam ik dat ik in Opw. Wegen word ‘gehoond’ om mijn stuk over Slau. 1. (Hij hoorde dat van jou.) Kan je mij, als het stuk niet te lang is, de desbetreffende passage althans bezorgen: overgeschreven of getypt; - is dit te veel moeite, dan maar het heele nr. hierheen. Dank. Ik excelleer in spoedboodschappen, vind je niet? Met hartelijke groeten, steeds je E. Brussel, Dinsdag. 742. Aan H. Mayer: Brussel, 10 februari 1931 Beste Henri, Wil je me omgaand ook nog sturen: 1 ingenaaid ex. van Schuim en Asch? - Waarom komt niets meer? ik ben als zuster Anna die dag aan dag niets niemendal ziet komen. Het meeste haast heb ik met: Bringolf (portret) en Schuim en Asch. Maar stuur alles wat je klaar hebt; tegelijk. Met hartelijke groeten, je E. Brussel, Dinsdag. 743 (30). Aan M. ter Braak: Brussel, 11 februari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} 744. Aan H. Marsman: Brussel, 11 februari 1931 Brussel, Woensdag 12-2. Geachte Heer Marsman, Ik ontving eergisteravond een brief van Jan Engelman 1. (u weet waar het om gaat). Ik vind dit idee om alles in de Nieuwe Eeuw te zetten ook een voortreffelijke oplossing, mits alles snel achtereen in 2 nrs. komt (in één zal ook hier wel niet gaan) en mits ik voor het eerste artikel - dat door DGW. reeds werd geaccepteerd en dat ik dus terug zou moeten vragen, honorarium krijg. Het naschrift en mijn antwoord aan u krijgen ze gratis, dat is best. Ik wilde nu van u weten - als de zaak doorgaat, wat u direct weten kunt van Engelman - of u uw tweeden brief ook in zijn geheel wenscht. Ik kan mij voorstellen dat u daarvoor voelt, gegeven de verdediging, in de eerste moot, van Binnendijk. Ik zal daarop, bij nadere bedenking, niet dan met een enkele regel antwoorden 2.; die schrijf ik dan nog wel op de copie; wilt u mij dus even zeggen wat uw besluit is. Het einde van uw brief lijkt me hier en daar te persoonlijk; b.v. waar u zegt: ‘waar zien we elkaar, in Brussel of bij Ter Braak?’ Zou u dergelijke zinnetjes er niet uitwerken vóór hij ter perse gaat; ik stuur ù dan de complete copie (en u geeft ze door aan Engelman). Uw afkeer, ik bedoel afschuw, van mij 3. kunt u er gerust in laten, maar als ik u een raad schuldig ben: schrapt (of bekort u) het zinnetje over onze ‘toenadering’ en de verklaring dat u toch wel graag omgaat met menschen wier werk u verwerpt. Van dààr af trouwens wordt de brief te persoonlijk voor een publicatie als polemiek-over-de-poëzie, dat hebt u trouwens zelf gevoeld; dus, ik zou zeggen: houdt u de afschuw er dan nog bij en maak er dan 2 of 3 andere slotzinnetjes aan. U hoeft mij dan niets meer uit mijn correspondentie terug te zenden (zooals ik Engelman had gevraagd). Alleen omgaand even opgeven wat u van dit voorstel denkt. - Mijn definitief, d.w.z. ‘officieel’ en ‘persklaar’ antwoord, leest u dan op de copy. Met vriendelijke groeten, uw EduPerron {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} 745. Aan H. Marsman: Brussel, 12 februari 1931 Brussel, Donderdag. Geachte Heer Marsman, Mijn brief van gisteren was blijkbaar een dag te laat: vanmorgen ontvang ik de heele rommel, behoorlijk opgezonden door Engelman. Zijn brief was anders genoeg geweest, want daaruit blijkt me dat u precies wilt wat ik u gisteren voorstelde. Nu, laat ons pogen snel uit de verwarring te raken. Ingesloten vindt u alles, behalve het eerste artikel. Ik zal dit terug moeten vragen, maar Kramers zeggen dat hij het ù direct zendt. Hier heeft u nu: 1.Uw eerste brief (zoo te laten). 2.Mijn naschrift (idem). 3.Uw tweede brief (door u te wijzigen, in den aanloop misschien, en aan het slot.) 4.Mijn tweede antwoord (de getypte copie). 5.Mijn tweede antwoord en vóór-antwoord aan u, die u meteen in uw eigen dossier kunt leggen. Oef. ik ben blij dat we uit deze inktzee gezwommen zijn. Nu een vraag die hiermee niets te maken heeft. Ik wou mijn 3e bundel cahiers (waarin ook dit alles voorkomt, en die opent met mijn Gesprek over Slauerhoff) noemen: Tegenonderzoek. Bestaat die term? U als jurist is de aangewezen vraagbaak. (‘Wat een juridische termen in de bellettrie tegenwoordig’, zegt Jacques; en inderdaad: Nutteloos Verzet, Kort Geding (een alleraardigste titel), nu dìt weer.) Met vr. gr. uw EduP. 746. Aan W.A. Kramers: Brussel, 12 februari 1931 Brussel, Donderdag. Beste Wynand, Zou je ook mijn eerste artikel willen zenden naar: Mr.H. Marsman, Oudwijkerlaan 4bis, Utrecht. Ik heb besloten alles maar aan de Nieuwe Eeuw te geven; dan komt er geen vertraging en dan komt alles òf tegelijk of met één week tusschenruimte. Honorarium wordt niet uitgekeerd, maar in dit geval kan mij dat ook niet schelen. - Geloof niet dat ik de minste rancune tegen je heb, maar deze {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} oplossing is inderdaad de meest wenschelijke (ook als je de nasleep wèl in het April-nr. zou willen). Met hart. gr. steeds je Eddy 747. Aan J.A.A. Engelman: Brussel, 12 februari 2931 Brussel, Donderdag. Geachte Heer Engelman, Laat ons zóo afspreken: u krijgt alles zonder honorarium, maar u geeft mij 5 of 6 exx. van het nr. of de nrs. waarin de boel voorkomt. Het 1e artikel heb ik nog niet; de rest gaat gelijk hiermee naar Marsman (- die nog wat in zijn 2e brief moet wijzigen). Haalt u het daar dus op. De pagineering begint met blz. 14; mijn eerste art. is dus 13 blzn. groot. Ik schrijf vandaag aan Kramers om ook dat direct naar Marsman te sturen. Wanneer u op Aschwoensdag terugkomt, heeft u alles bij elkaar. Met beste groeten, hoogachtend uw dw. EduPerron 748. Aan H. Mayer: Brussel, 12 februari 1931 Brussel, Donderdag. Beste Henri, Dank voor je brief. Dank ook voor Schuim en Asch, maar als hij niet impeccabel is, stuur ik hem je terug, want ik moet er iemand een cadeau mee doen, die nogal lastig is. - Bringolf bestellen, alsjeblieft; ook Moby Dick. De Perk moet ik in die 12e druk hebben (en vooral niet in de afgrijselijke 17e!) Het is treurig dat er van Perk zoo weinig goede drukken bestaan, maar probéér het in elk geval. En hoe zijn de 13e, 14e druk? die heb ik eig. nooit gezien. Enfin, doe je best voor déze; het is, met Eline Vere, een van mijn liefste Nederl. desiderata. Kan je me het adres van Henri van Booven opgeven? Slauerhoff schijnt ziek te zijn: koortsen etc. En jij? Je schrijft niets van jezelf. Hier alles rustig, maar dat eeuwige kwakkelen van mijn moeder gaat me toch aan 't hart. Met hart. gr. je E. {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} Vergeet niet ook de Vondels terug te sturen; die verpats ik hier wel voor meer dan 14 fr. 50. 749. Aan W.A. Kramers: Brussel, 13 februari 1931 Beste Wynand, Ingesloten het ontbrekende velletje; als er geen tijd meer is om de revisie door te sturen, wil jij dan even de laatste correctie doen en zelf het ‘imprimatur’ geven. Dat lijkt mij de beste oplossing. Misschien achterhaalt deze brief nog wel de gistermiddag verzonden proeven. 1. Dagdag. Je E Brussel, Vrijdag 13. 750 (31). Aan M. ter Braak: Brussel, 14 februari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 751. Aan G.H. 's-Gravesande: Brussel, 14 februari 1931 Brussel, Zaterdag. Zeer geachte heer 's Gravesande, Dank voor de gezonden couranten, 1. die ik aan Greshoff doorgaf, en voor het repliek je, dat ik Gr. liet zien en dat hierbij teruggaat. Zou u willen gelooven dat ik den ouden heer in kwestie zielig begin te vinden? Het bête grapje over de dichtbundels op St. Nicolaas (dat hij {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} toepast alsof hij er de uitvinder van was), het inane geciteer van waarheden-als-koeien uit Poe, en het spelletje van ‘moderne wanhoop’ met dien jongere, die met zoo veel belangstelling zijn stukje gelezen had - en tenslotte dat krachtelooze mepje terug nr Greshoff, het is werkelijk heel, heel erg medelijdenswaardig. Het is alleen jammer dat het individu zoo weinig ‘proper’ is; men zou hem tot aan zijn sterfbed met rust laten. Ik zal u mijn Cahiers zenden. Mòcht ik het vergeten, herinnert u er mij dan aan? - Ik ben óók nogal benieuwd om te hooren... wàt ik allemaal te hooren zal krijgen. U heeft de groeten terug van Greshoff en die van steeds gaarne de uwe EduPerron Slauerhoff is in het land terug, maar ziek. Zoodra ik hem spreek zal ik hem het Chineesche gedichtje voor u vragen. Misschien begin Maart in Holland. 752. Aan H. Marsman: Brussel, 14 februari 1931 Brussel, Zaterdag. Geachte Heer Marsman, Zet u er gerust nog een paar regels onder als u dat noodig acht. De complete tekst is nu naar u toe; een groote enveloppe van mij, en vanmorgen hoor ik van Kramers dat hij u ook het ‘oorspr. artikel’ heeft gestuurd. Misschien moet er hier en daar ook nog wat cement tusschen de losse brokstukken? Doet u alles wat er verder gedaan moet worden, ik ben in dit geval een vertrouwend vijand. Ik zag gisteren bij Stols een photo van u, 1. in een keurig grijs pak, naast Jacques die er uitzag alsof hij volkomen abruti was (van het keuren wschl.), tusschen alle Utrechtsche en on-Utrechtsche katholieken. Ik herkende Engelman (ook vermoeid van het keuren) en naast hem een grove jongen met een mooncalf-face waarin ik - maar niemand heeft het nog kunnen bevestigen - de auteur meen te herkennen van De Ravenzwarte. 2. Ik zou dolgraag een af- {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} druk hebben van die photo, zou ù er mij niet een willen bezorgen? En wilt u dan op den achterkant schrijven wie (van l.n.r.) de heeren allemaal zijn?. Als ik ook nog maar één exemplaar had, zou ik u dat zenden (van die Cahiers); maar het mijne moest ik gebruiken als copy. Toch vergist u zich wanneer u denkt dat ik die dingen voor het publiek ‘geschikt’ heb gemaakt; ik heb alleen 1 of 2 al te vertrouwelijke dingen van anderen (als de fluim van Jacques 3.) opgeofferd; en verder eenige termen, die meer tot de sexueele dan tot de kritische wereld behooren, door andere vervangen 4.; - daarentegen hier en daar een stukje bijgeschreven en vooral verscheidene pakkende voetnoten erbij gezet. Van hun persoonlijk karakter hebben zij niets verloren, dat zult u zien; ik voor mij althans vind de ‘publieke uitgave’ aardiger dan de oude en troost mij over het verlies van mijn oorspr. ex. In deel I: Voor kleine Parochie staat cahier 1 t/m 3; in deel II: Vriend of Vijand, cahier 4 en 5 (meer is er in 30 exx. niet verschenen), plus vele artikelen die daarna verschenen zijn, en ook weer persoonlijke notities, vormend een nieuw cahier 6. U ziet dat men er dus dààr al bij wint. In deel III: Tegenonderzoek, wat ik u reeds schreef. Wij praten niet alleen langs elkaar heen, wij correspondeeren ook in dien trant; alleen, in onze correspondentie voorkomen wij elkaars wenschen en vragen, wat eigenlijk snoezig is. Dus: 1.u heeft het laatste woord 5.; 2.ik krijg graag een afdruk van die keur-commissie: photo of reproductie; 3.graag uw advies inzake Tegenonderzoek als term. Met vriendelijke groeten, uw EduPerron {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} Als uw slotwoord niet te lang wordt, zou u er mij niet een afschrift van kunnen bezorgen, of anders een résumé. Ik vraag dit niet uit wantrouwen, maar uit nieuwsgierigheid. Zegt u er niet bij dat we ‘langs elkaar hebben heengepraat’. Dat is zoo het klassieke einde tegenwoordig van ieder debat; en goeie God, als de lezer dat zelf niet vindt - of ziet - waarom zou je hem dat aan zijn neus hangen? 753. Aan H. Mayer: Brussel, 15 februari 1931 Brussel, Zondag. Beste Henri, Dank voor Vondels en Het Verlangen van Jacques. - Vandaag het stukje uit Opw. Wegen. Inderdaad nogal fel voor een christelijke sinjeur. Kan je me opgeven wie het stuk onderteekend heeft, of is het wéér anoniem? Kan je me ook het adres van de redactie van Opw. Wegen bezorgen? - Jammer dat je me niet eerder waarschuwde. Als er nog wat van dergelijke reacties kunnen worden gesignaleerd, doe het dan, maar dadelijk. Blij te hooren dat je je door niets ontmoedigen laat. Mijn moeder is 6×11, jouw moeder 7×11, maar de jouwe laat je ook zeker 1×11 maal meer met rust. Dit gekwakkel lijkt nu eindeloos. Ik heb gisternacht daar moeten slapen. Ik schreef je al dat je ook naar àndere edities van Perk kon uitkijken, al zal die 12e wel de mooiste zijn. - Slau heeft griep; ik zal hem deze waardeering van zijn ‘baas’-zijn over mijn ‘hond’-schap als versnapering op het ziekbed toesturen; misschien - wie weet - het menschelijk hart is grondeloos diep - doet het hem tòch een - voor hem zelf geheim - genoegen. 1. - Maar de christelijke belager van het kerstboomblaadje is niet van mij af, I assure ye! Graag omgaand adres * Met hartelijke groeten, steeds je E P.S. - Het beste is wellicht mij dat nr. te sturen; daar er immers ook iets tegen Jan in voorkomt? 2. {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} 754. Aan C. van Wessem: Brussel, 15 februari 1931 Brussel, Zondag. Beste Constant, Tot welk ‘geslacht’ je behoort? In de eerste plaats, hopen we, tot het mannelijke; daarna, chronologisch, tot dat van Nijhoff en Van Vriesland, waarbij misschien ook Buning hoort (al is dat eigenlijk een ‘oudere’, althans naar den geest.) Bij jou hoort natuurlijk ook Van den Bergh! * Wat den aard van je werk betreft, hoor je tot - in één woord - de ‘modernen’. Je Lessen in Charleston zullen dat wel bewijzen, als men op den titel vertrouwen mag. Overigens vind ik je voornemen om door werk te bewijzen dat - enz., verreweg het beste, dat spreekt vanzelf ** Nu over die ‘Stolsianen’ - wat zou Stols trotsch zijn als hij het hoorde! je publiceeren bij Nypels 1. sluit niet uit dat je ook door Stols kunt worden ‘bezorgd’, wel? Wat gaf je Nypels? De Lessen? Voor je kritisch proza wil ik nog steeds graag het mijne doen, als je een tien vel bij elkaar hebt. Alleen moet de serie ‘Standpunten en Getuigenissen’ eerst toch een béétje gaan... Maar jij bent toch ook nog lang niet klaar. Ik heb Helman niet geattaqueerd; alleen gezegd dat die attaque van hem op jouw ‘samenstellerschap’ flauwe kul was. 2. Ik vind hem, evenals jij, voor zoover ik hem ken, een geschikte kerel. Mijn aanval gold vnl. Nijhoff, zooals ik je reeds schreef. Dat je in het Cr. Bulletin schrijft en lid bent van de PEN-club vind ik allemaal niets zeggen, noch voor noch tegen; het zou erg zijn als men op zulke dingen ook al letten moest! Ik heb ook veel minder ‘partij’-gevoelens dan jij schijnt te veronderstellen; mijn (geestelijke) vrienden zijn mijn ‘partij’, de rest is literatuur-administratie. Bracht {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} mijn reeds meerbesproken ‘bemoeialligheid’ je op die rare gedachten? Ik heb liever dat jij een intelligent stuk in het Critisch Bulletin zet dan dat Van der Hummus - of Houwink - schund pleegt in: laat ons zeggen Den Gulden Winckel. Kramers draaide maar half bij; ondertusschen werd door Engelman een geheel andere oplossing gevonden. Alles komt nu in De Nieuwe Eeuw. Ik ben van mijn leven niet zoo katholiek geweest; maar ik vind die N.E. lang geen onaardig, en zelfs een zeer levend, blad. (Maar Kramers heeft zich toch gedragen als vrijwel een rund). Donker noodigde mij ook uit: voor zijn uitgebreid Bulletin. Ik zweeg deze uitnoodiging dood, evenals zijn vorige missives. Het is au fond geen ongeschikte kerel, * maar wat heb ik eigenlijk verder met hem te maken? Doe je je best voor mijn Ridders? 3. Ik had ook graag dat je een ‘voetnoot’ opnam, over een vilein stukje dat een christelijke patjepeër in Opw. Wegen heeft gezet, naar aanl. van mijn Gesprek over Slauerhoff. Ik zal je het stukje van den man opzenden als ik weten zal hoe hij heet (want ik kreeg het uit dat mooie blaadje overgetypt zonder naam of initialen). Ik beloof je dat mijn repliek niet grooter zal zijn dan zes regels. Ik had dan graag dat je die plaatste op de laatste bladzijde van de aflevering, geheel onderaan (onder den titel Voetnoot). Met hartelijke groeten, steeds je E. 755. Aan H. Mayer: Brussel, 15 februari 1931 Brussel, Zondagmiddag. Beste Henri, Het is al niet meer noodig: houd de vuiligheid maar weg, d.w.z. zend géén Opw. Wegen. Zeg me alleen bij gelegenheid hoe de poen in kwestie heet. Hier is een ‘voetnoot’ die ik opzend naar de Vr. Bl., 1. {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} maar die nu natuurlijk te laat komt voor het Febr.-nr. en dus met een pispraatje in Maart komt, als de redactie het tenminste goedvindt. Anders, in ieder geval, in de Cahiers v/e Lezer (3e deel, Tegenonderzoek!.) Ik smeek jou en Wynand mij een volgend maal zooiets direct toe te zenden, altijd met vermelding of het anoniem is danwel onderteekend. Voor vandaag nogmaals de groeten. Je E. Een mij onbekend christen zet in het blaadje Opwaartsche Wegen (overigens vermaard om zijn kerstboompoëzie) de dierenverhalen voort uit mijn Gesprek over Slauerhoff, door mijzelf met een bulterrier te vergelijken, vechtend ‘tegen een ingebeelde vijand’. Men heeft mijn hondsche natuur méér gesignaleerd; ik wijs dus bedoelden christen hièrop, dat mijn vechten hem koud kon laten, omdat noch voor een huisvol gesneden katers noch voor de bejaarde maagden wier hart door hun muziek gestreeld wordt, een hond zijn poot zelfs oplicht - tenzij en passant. 756. Aan H. Mayer: Brussel, 16 of 17 februari 1931 Beste Henri, De Slauerhoff (Schuim en Asch) die je me zond is in orde. Dank. Kan je me zenden: het deel Lyrische Nachlass van Heine, in die aardige uitgave met plaatjes die je me bezorgde. 1. Als je het niet voorradig hebt, bestel het dan. Doe je moeite om gauw die 12e druk van Perk te krijgen? Kijk ook eens uit naar andere goede drukken; op die versiering van Heukelom ben ik niet zoo gek, maar de druk en het papier zijn in die uitgave ook zoo aardig. Doe er je best voor! En hoe zijn de vorige drukken? vanaf de 4e druk is Perk compleet 2. (ik ben het niet met Anth. Donker dat hij incompleet eigenlijk beter was - dus in de eerste 3 drukken 3.). Als je een andere aardige uitgave weet (maar met een {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} prettige letter, niet met die ouderwetsche kleine lettertjes, als b.v. de gedichten van Hélène Swarth), probeer het dan eens daarmee. Heb je in de antiquariaats-afd. niets? Kan ik niet iets op zicht krijgen? Die 17e druk (bij Van Looy weg en overgenomen door Sijthoff, is 't niet?) is het toppunt van droge banaliteit. Hartelijke groeten van je E. 757 (33). Aan M. ter Braak: Brussel, 17 februari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 758. Aan W.A. Kramers: Brussel, 17 februari 1931 Brussel, Dinsdag. Beste Wynand, Dank voor de goede zorgen en benieuwd naar de preek van Roel. 1. Ik ben er grondig van overtuigd dat Marceline zoo hyperkapot is om andere redenen dan zijn moedwilligheid of vernielzucht; die protestantsche bleekscheeten baren lijken met een gezicht of ze de wereld een weldaad bewijzen. - In het nr. van Opw. Wegen, dat mij door Mayer via Jan en daarna te laat werd gesignaleerd, komen een paar regels voor van een anderen lapzwans, over mijn Gesprek over Slauerhoff, zóó vol christelijke naastenliefde, dat ik mij beijverd heb er met 3 regels op te reageeren. De Vr. Bladen zullen mijn reactie wel opnemen, maar door die vertraging eerst in het volgend nr. natuurlijk; wat jammer is, want die kerels zijn natuurlijk dan weer christelijk genoeg om te veronderstellen dat ik 2 maanden voor mijn antwoord noodig had. Ik ben hier in Brussel, geheel buiten mijn schuld, in aanraking gekomen met een idioot 2. die mij ook tot toehoorder van zijn extraterrestere theorieën schijnt te willen ‘verheffen’; ik schrijf den man gelijk hiermee dat zijn moeite aan mij meer dan slecht besteed is. - Godverdorie, wat zijn er toch een klungels onder het hemeldak! {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} Geniet jij maar van je plezante of plaisante vreê bij Bitter, Bols of slappe thee. Proost! en de hand van steeds je E. * 759. Aan H. Marsman: Brussel, 17 februari 1931 Brussel, Dinsdag. Geachte Heer Marsman, Dank voor uw brief. Ik kom déze Zaterdag = 21 Febr. in Rotterdam, ben daar wschl. ook nog den volgenden Zondag (22 Febr.), ga dan voor 2 of 3 dagen naar Den Haag. In Maart kom ik dan niet meer. Zou u misschien Zondag in Rotterdam kunnen komen? Ik logeer of bij Ter Braak: Beukelsdijk 143 b, of bij Bouws: Witte de Withstraat 13. Het zou wel aardig zijn om Zondag in Rotterdam wat rond te loopen of bijeen te zitten, al of niet over de poésie pure discussieerend. - Maar in Den Haag is ook best. ** Nu toch eenige zinnen in antwoord op de uwe. 1. Iedere polemiek over geestelijke zaken van dit karakter is tenslotte onvruchtbaar - tenzij een van de partijen duidelijk inferieur is en dus door den ander onder den voet wordt geloopen. Anders schrijft men toch altijd voor ‘eensdenkenden’. Maar ik heb toch niet het gevoel dat wij ‘langs elkaar hebben heengepraat’. Uw formuleeringen van het creatief beginsel aanvaard ik immers; alleen uw toepassing ervan op een bepaald soort poëzie, die u nu lyriek noemt, verwerp ik. Om een drastisch voorbeeld te geven: is Speenhoff geen ‘dichter’? Een geslaagd stuk van Sp. zou voor u dus niet ‘creatief’ zijn, wel ‘expressief, als ik mij niet vergis. Dàt nu vind ik zuiver willekeurig. Als het goèd is, is het een ‘creatie’, daarmee uit. Eigenlijk zou ons meeningsverschil terug te brengen zijn tot de kwestie: welke gedichten vinden u en ik goed. (Ja, zoo simpel wordt het!) Het woord ‘creatief’ is verkeerd toegepast en volkomen uitgebuit door de epigonen. Iedere andere term was goed geweest, zelfs ‘lyrisch’. Ik zou dan hoogstens kunnen antwoorden dat ik ook niet-lyrische poëzie prachtig {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} kan vinden. Er is ook een groot aesthetisch element in uw waardebepalingen, zelfs voor proza. Maar hierover mondeling meer. Dus: die ‘katharsis in den ontvankelijken lezer’ - accoord! Maar wie is de lezer, wat erkent hij als ‘tot kunst getransformeerd’? Hier komt de persoonlijke smaak in het spel, die door het woord ‘creatief’ een onpersoonlijk en definitief karakter moet krijgen - en we zijn terug op stelling zooveel van Ter Braak over de inleiding van Binnendijk. Ik ben niet aan cahier 3, maar aan deel III bezig, d.w.z. in het begin van cahier 9. Ik zal het stuk over u en mij naar Holland meenemen, en nog wat andere misschien ook (over Trotsky - of nr aanleiding van Trotsky, een stuk 2. waar ik werkelijk nogal trotsch op ben, en dat misschien 3× meer mijzelf is dan het debat over epigonisme en creativiteit). Die ‘lui met vingers’ 3. moèst uw werk meer waardeeren dan dat van Slauerhoff, uw werk is èn meer aesthetisch (ondanks alle vurigheid) èn meer lyrisch zelfs (lyrisch zooals P.v.O. het opvatte; wiens titel Gebruiksaanwijzing der Lyriek op een spotternijtje van mij sloeg, n.l. in Windstilte: ‘Eens komt Ostaijen dit te weten, mijn verzenmaken maakt hem ziek; zend mij lankmoedig een komplete gebruiksaanwijzing der lyriek.) 4. Ik heb trouwens verscheidene malen dgl. menschen ontmoet, en bedoelde ‘lui’ is niet geheel ‘ontheven aan de werkelijkheid’, d.w.z. hij had een model; en nièt (zooals van Wessem veronderstelde) Binnendijk! Wat mij het meeste hindert in uw verhaal A.M.B. is de invloed van De Afspraak. Het is gek dat Jany's proza zoo'n invloed op u heeft gehad; uw eerste stukken uit De Anatomische Les, uw verhaal Penthesileia en nog een paar andere fragmenten in De Vijf Vingers hebben onmiskenbaar die Holstiaansche stem en golving - ièts korter misschien. In A.-M.B. is het de plechtige evocatie van de kamer, voordat de eigenlijke gebeurtenis begint. Die Freudiaansche terminologie op Stendhal is voor mij afgrijselijk - (en niet alleen op Stendhal). Gelooft u niet dat ieder kunstenaar, {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} bij uitstek een gevoelswezen, van die complexen heeft? Alleen bronzen kopietjes van Napoleon, als Mussolini, hebben die misschien niet. De kwestie is alleen dat de eene ze blootlegt en dat de andere met een verheven smoel paradeert. Tolstoï, Dostojevski, ieder groot artiest zat natuurlijk vòl met van die minderwaardigheids-gevoelens; de hoofdzaak is dat hij ze overwint. Laat ons deze hobby overlaten aan menschen als Defresne, die met rimpels op hun gezicht loopen door Kring en Américain, alsof ze àlle naïeve broeders die het met hun vrouwen niet vinden kunnen door Freudiaansche formules moesten sterken en genezen. Een wèrkelijk ‘minderwaardig’ mensch - ook in Freudiaanschen zin - had misschien Brulard kunnen schrijven, maar Brulard met een ‘kegel’, zooals de Duitsche auteurs, - maar niet eens het eerste kwart van een Rouge et Noir en geen 10 blzn. van de Chroniques Italiennes. Mijn roman is voorloopig geheel weggestopt. Ik verkies af te wachten tot ik zwaarder ga van.... drang en levenskennis. Ik geef mezelf gerust nog 4 jaar als het moet. Uw karakteristiek van mij als ‘moeizaam woekerend met mijn talent’ 5. was werkelijk zoozeer ernaast als ik zelf maar eenigszins constateeren kan. Ik keer met koppigheid tot sommige dingen terug (dat is waar: o.a. tot Een Voorbereiding), maar ik werk altijd snel en spontaan en ik weet nu dat mijn beste stukken (Gebed, Drama van H.a.Z.) op diè manier ontstaan. Het Gesprek over Sl. werd in 2 dagen geschreven, omdat er een bezoek tusschen kwam, anders was het op één dag afgepoeierd. Als ik voel dat ik zoeken moet, wachten, arrangeeren, is het eigenlijk al mis. Mijn z.g. ‘roman’ - die in werkelijkheid niets is dan het (desnoods afzonderlijke) eerste deel van een roman, werd in één trek geschreven; toen kwam er een dead stop, en die is er nòg. Ziedaar de verklaring. O ja, ik stuurde Van Wessem 2 stukken: het eene een vertaling van een Fransche chanson-de-geste, 6. die ik prachtig vond; het andere 6 regels in antwoord op een werkelijk ploertig stukje over mijn Slauartikel in Opw. Wegen; U zou mij zeer verplichten met vooràl het laatste op te nemen. Van W. kreeg ook een afschrift van het christelijke stukje zelf. Mijn enquête over de journalistiek van mijn cahiers 7. is er natuurlijk uit! Dank voor uw advies inzake de ‘contra-enquête’, maar wat een vervelend woord. Zou ‘tegenonderzoek’ niet te màken zijn, zou {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} niemand het begrijpen? Van de door u opgegeven titels voel ik het meest voor Gemengd Zuur; achter Vorm moet je alweer teveel zoeken, de rest is te weinig Hollandsch. Ik zal Kort Geding bespreken, maar wil u eerst mijn cahier-stuk over u vertoonen. Tot ziens dus? Beste gr. van uw EduP. P.S. - Wat een rare manieren bij de Nieuwe Eeuw, op welke complexen duidt nu zoo'n behoefte tot wegmoffelen van copy, vraag ik u. - Veel dank voor de photo! 8.Ik heb niet gezegd: ‘zich uitdrukken zij het in dichterlijke vorm’ - tenminste, ik hoop van niet! Het moet zijn: ‘zich uitdrukken, als dichter; of: met dichterlijke middelen’. U voelt het verschil! 760 (34). Aan M. ter Braak: Brussel, 18 februari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 761. Aan H. Mayer: Brussel, 18 februari 1931 Brussel, Woensdag. Beste Henri, Het pak is behoorlijk aangekomen; veel dank. Ik krijg nu alleen nog maar van je: 1.Perk. 2.Moby Dick. 3.Portret Bringolf Wat schiet alles op! Verzend die dingen maar niet meer, want ik kom in Holland en ben wschl. Maandag, anders Dinsdag, in Den Haag. Slau is èrg ziek, en naar zijn moeder in Haarlem getransporteerd. Die christen was dus nog anoniem ook. Dat is het comble! Het teekent den man, die zulke stukjes schrijft en er niet eens een initiaal onder zet. Misschien is het wel Roel Houwink! 1. Tot ziens. Steeds je E {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} 762. Aan C. van Wessem: Brussel, 18 februari 1931 Brussel, Woensdag. Beste Constantijn, 1. Ik maak er geen aanspraak op een erg subtiel overzetter te zijn; zeg dus precies wat je tegen mijn volzinnen hebt. * De zaak zit natuurlijk zoo dat ik in mijn geheimste hart meer voel voor de ‘kenkenmeidentoon’ en de ‘middeleeuwsche’ alleen zoo lang kan volhouden als mijn hart zwijgt Maar dat je het Stendhaliaansche van de historie niet inziet, valt me tegen. Stendhal zou zeer geëxciteerd zijn door die edele vrouw, en gevonden hebben dat de toegewijde ridder zeer menschelijk was ** toen hij op zijn beurt van haar eischte dat zij iets raars voor hem zou doen! Maar soit. Hier zijn de door jou geïncrimineerde phrasen in het Fransch: ‘il ne redoutait ni bois ni acier quand une fois il avait la tête armée’. - Als z'n test beschut was? 2. - Vind jij maar iets anders voor mij! - En: ‘aucun ne doutait qu'il ne fût devenu tout à fait imbécile.’ - Dat-ie finaal krankjorem was! 3. Verander gerust zelf op de copy; als ik het èrg verkeerd of leelijk vind, kan ik het op de proeven nog altijd wel herstellen. Ik denk dat die kerels in dien tijd zullen hebben gesproken van ‘zot worden’, als je het mij vraagt..... Goed; ik hoop dat mijn antwoord op die christelijke smeerlapperij geplaatst wordt, het zou mij erg tegenvallen als dat niet gebeurde. Wat de Ridders betreft, als je het liever niet doet, plaats ze dan niet. Waar komt je romance sentimentale 4. uit, bij de Spiegel of bij Nypels? Wat ga je nog meer uitgeven behalve die romance? - De roman van Slau 5. zag ik in geen maanden; toen hij de laatste maal uitvoer, was {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} er nog maar 2/3 van af, en moest veel nog worden geordend en zelfs omgewerkt. Maar er staan prachtige stukken in - al zal de compositie wel nooit zijn fort zijn. (Hoeft goddank ook niet.) Grijp André nog eens aan en duw hem op het papier. Je Waterloo 6. zou een pracht van een eerste verhaal zijn voor een grooter ensemble. Het is een beetje mager zoo alleen, maar zou direct relief krijgen, wanneer bleek dat je over de hoofdpersoon nog lang niet was uitgepraat daarmee. Bedenk zes, zeven nieuwe avonturen voor André - desnoods zonder ze vooruit al met elkaar te willen laten accordeeren - misschien schrijf je er dan vier of vijf van, die met Waterloo een hoogst curieus boekje zouden vormen. Ja, de polemiek met Marsman werd aanleiding tot een verdere correspondentie. En goeie God, als ik denk aan de 1001 christelijke slapzwanzen en prollen en andere klooten in onze gezegende literatuur - dan vraag ik mij werkelijk af waarom ik Marsman eigenlijk zou bestrijden. Ik heb er al de pest over in als ik zie hoe de kantoorbediendes Colmjon en Verbraeck tegenwoordig over hem durven schrijven 7.. En ook Donker is toch nog 20× te goed voor dergelijke pallurken, al zijn ze dan tezamen 2× doctorandus. Tot nader. Groeten van je E Hierlangs afknippen P.S. Après tout: wat kan de naam van het individu mij schelen? Hierbij de voetnoot. 8. Klein gezet 7 regels misschien van de V.B., maar korter kan het niet. Ik hoop dat je mij die eene regel méér toestaat. Als het eerst in het Maart-nr. kan, zet er dan nog bij dat het bij ongeluk bleef liggen of zooiets. Je E. {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} Stuur je mij een ex. Vr. Bl.? Graag; zoowel voor je verdediging 9. als voor het contra-stuk van Binnendijk. 10. 763. Aan H. Marsman: Brussel, 19 februari 1931 Brussel, Donderdag. Geachte Heer Marsman, Het beste zou zijn elkaar wèl in Rotterdam te ontmoeten, Zondag. Kunt u werkelijk nièt, schrijft u mij dan aan het adres van Bouws. Maar mijn verblijf in Holland zal kort zijn, zoodat ik niet weet of ik nog in Utrecht kom, en zoo ja, toch zeker niet langer dan een avond. Hierover later meer. In ieder geval: dank. De invloed van Jany in A.M.B. (d.w.z. alléén van De Afspraak) manifesteert zich niet door de golving, maar door de belangrijke rol (de invloedrijke op de personages) gespeeld door het décor. Die kamer als quasi-onvervangbaar punt-van-uitgang is sterk ‘Janyaansch’. Overigens is het geen verwijt dat ik u maak; ik vind het alleen verwonderlijk dat u, die zoover van Jany afstaat, die een geheel eigen persoonlijkheid heeft en, als u maar even wilt, een geheel persoonlijke prozastijl, op deze (meerdere of mindere) punten opeens met zijn middelen werkt. Ik begrijp niet het ‘waarom’. Gelooft u werkelijk dat ik op al die andere zottigheidjes zou reageeren als ik ze allemaal las? Ten eerste, lees ik er aardig wat; ten tweede zijn ze mij vaak een (kleine!) bron van (toch oprecht) vermaak. Maar in dit stukje 1. steekt een voor mijn gevoel zoo typische christelijke vuiligheid dat ik behoefte voel: niet het ‘tegen te spreken’, maar éven van mijn gevoelens voor die heele bende te getuigen. Ik sta er dus inderdaad op dat u het repliek je plaatst, d.w.z. het zou mij erg tegenvallen als het niet geplaatst werd. Ik ben niet zoo Olympisch als Jany. Bovendien hoor ik bij nadere informatie dat het stukje anoniem is; zet u dus voor ‘een mij onbekend christen’, een ‘anoniem christen’. - Het is gek, maar ik had zoo'n gevoel dat het van de hand van Roel Houwink was, en Van Wessem, al maakt hij er een grap van, schijnt aan denzelfden man te denken. Hoe zou dat komen? Maar het doet er niets toe; mijn antwoord geldt niet déze {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} broeder afzonderlijk, maar de heele broederschap. Het is duizelingwekkend, zoo walgelijk en laag humanitaire en christelijke menschen kunnen zijn; niet féroce, niet vol gezonde haat, maar, in één woord, vilein. U kent Coster - zeer goed zelfs, geloof ik -; ik niet. Welnu, ik ben er zeker van: dit geheel onder ons, - dat die man ook als mensch een pauvre sire - vol verborgen vuiligheidjes - moet zijn. Ik zag zijn portret: niet de gala-portretten, maar een kiekje, bv. dat met Boutens en Van Deyssel; en hij is precies zooals ik mij hem voorstelde. Hij moet onaangenaam ruiken, rotte tanden hebben of zoo. Ik zou zoo'n vent, ook buiten alle literatuur om, alleen met weerzin een hand geven, ik zeg het u zonder éénige aanstellerij. Over Slauerhoff schreef ik u met potlood op de u gisteren gezonde cahier-pagina's. Tot ziens, in Rotterdam, of kort daarna - Dinsdag? - misschien in Utrecht. Beste groeten van uw EduP. 764. Aan H. Marsman: Brussel, 20 februari 1931 Brussel, Vrijdag. Geachte Heer Marsman, Voor ik u Zondag in Rotterdam zie, of later in Utrecht, moet ik u nog even schrijven; zoo krijgt u wschl. ook iederen dag iets van mij aan uw ‘eenzaam noenmaal’. Het stuk van Binnendijk kwam mij n.l. zooeven onder de oogen. Het is toch werkelijk amusant! ‘Coster is een prul die verkeerde dingen in de poëzie zocht, maar dàt heb ik niet gedaan!’ Inderdaad reeds een aanmerkelijke verbetering. ‘Ter Braak is óók lekker on-origineel, want Carry is hem vóór geweest’. (Hierover zou oneindig veel te zeggen zijn.) Enz. - als ik niet oppaste schreef ik ù mijn antwoord op dit stuk van Binnendijk, 1. en de taak is aan Ter Braak volkomen toevertrouwd. Voortdurend die ‘slotsom’ ook, door Van Vriesland ontdekt! - Neen, dit stuk tegen ‘den leerstelligen carnavalsmoralist’, door den ‘creatief-ordenenden epigoon’ bewijst mij opnieuw dat ik groot gelijk had toen ik deed wat u futiel vond: door eenige rapprochementen bewijzen dat Prisma in laatste instantie niets anders is dan de manifestatie van een epigoon die zijn reden-van-bestaan verdedigt, die zijn pijnlijke onoorspron- {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} kelijkheid, onpersoonlijkheid en wat dies meer zij, tracht te bedekken door 2 of 3 ‘gave’ gedichtjes die hij schreef (of die zijn mede-epigonen schreven), en dit alles onder ùw motto: creatief - U zult trouwens zien dat wanneer deze strijd zich voortzet: tusschen Ter Br. en Binnendijk bv., het woord ‘creatief’ waarover geen strijd mogelijk is, meer en meer zal opschuiven naar de begrippen ‘lyrisch’ (nu reeds, waar B. het achter Van Ostaijen gaat zoeken), en ‘aesthetisch’ (wat misschien het juiste woord is, après tout). - Maar dat verandert alles. Wanneer iemand mij zegt dat poëzie ‘aesthetisch’ moet zijn om voor hem tot de ware poëzie te behooren, dan zeg ik: ‘accoord!’ - en wij hebben elkaar feitelijk niets meer te zeggen. Evenzoo voor het misschien veel meer rekbare begrip ‘lyrisch’. (Is Shelley meer ‘lyrisch’ dan Baudelaire? - dat moèt natuurlijk wel.) Maar noch tot de ‘aesthetische’ kunst, noch tot de volgens Van Ostaijen ‘lyrische’, behoort de poëzie - poëzie toch, ook voor Binnendijk - van Slauerhoff. Dit dekking zoeken achter Van Ostaijen vind ik ook al zoo lam. Laten we vooral toch niet vergeten dat Van Ostaijen, als kritikus, een zéér groote intelligentie bezat, maar van top tot teen een dogmaticus was tenslotte, waarmee, buiten het gebied der z.g. moderne poëzie, eigenlijk niet te praten viel. En de ‘Orde’ van Van Ostaijen had letterlijk geen bliksem uitstaande met het ‘ordenen’ van Binnendijk. Nu de rest werkelijk mondeling! Met duizend excuses en vriendelijke groeten, uw EduP. Van Slau krijg ik daarnet een briefje; hij is nog steeds goed ziek, maar kan dus schrijven. Als u Zondag in Rotterdam komt, is het misschien beter dat ik hem Maandag opzoek, anders wordt het misschien te druk voor hem (omdat Bouws Zondag ook al gaat). Of wij zouden kunnen afspreken dat wij elkaar Maandag in Haarlem ontmoeten en samen naar Slau gaan (zonder Bouws). Als ik u Zondag niet in R. zie, schrijft u mij dan. Ik zou dan misschien Dinsdag in Utrecht kunnen komen. Alles hangt nu een beetje af van uw al of niet komen in Rotterdam; wèl komen is nog steeds het beste. 765 (35). Aan M. ter Braak: Brussel, 28 februari 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} 766. Aan H. Mayer: Brussel, 2 maart 1931 Brussel, 2 Maart Beste Henri, Zebedeüs 1. kwam behouden binnen; maar vergeet niet mij het nr. van Elzevier te bezorgen met het geïll. artikel van H.v. Booven over Couperus erin! (was het niet Maart '29?) 2. Verder wou ik eenige vreemde werkjes van je ontvangen. Wil je bij de antiquariaats-afd. of elders eens informeeren of ze niet bezitten: de verzamelde werken van W.A. van Rees - in 3 dln., ik meen uitgeg. bij Tjeenk Willink -, n.l. Toontje Poland, Vermeulen Krieger, Herinneringen v.e. Indisch Officier, etc. Verder, van Annie Foore: Bogoriana. Verder, wat ze hebben van Maurits. Niet alles opeens zenden, maar eerst informeeren en vragen naar de prijs. De gramofoonplaten bracht ik veilig over, - ofschoon niet zonder gemoerneuk met de douane te Esschen. Als ik weer in Holland kom, breng ik je 2 pakjes Laurens no 17. 3. Kom je niet eens hier? Hart. gr. van je E Heb je flink gegriezeld bij ‘Van het Westen niets bizonders’ (flauwe kul van Pom)? 4. Heb je De Nieuwe Eeuw 5. gezien? Boordevol!!! {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} 767 (36). Aan M. ter Braak: Brussel, 3 maart 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 768. Aan C. van Wessem: Brussel, 3 maart 1931 Brussel, Dinsdag. Beste Constant, Ik weet niet meer precies of ik, toen ik dat stuk schreef (jij zat toen in Duitschland), wel wist dat H. en K. geweigerd hadden om die bête redenen van concurrentie, anders had ik het er wschl. wel bij gezet. 1. Ik meen dat je me dat later eerst schreef, en er meteen bij zeide dat je er geen gebruik van wou maken, omdat jijzelf het maar van hooren zeggen had (van Marsman, niet?) Ik heb het daarom ook maar veiliger gevonden, en zelfs delicater tegenover jou, om daarover te zwijgen. Maar in de Cahiers zal ik er bij zetten dat die heeren wèl door jou werden uitgenoodigd * De zaak is trouwens zooveel geschrijf niet waard; de meest kwetsende opmerking van Helman betrof dat ‘samenstellerschap’, daarom releveerde ik dat; jijzelf hebt op de rest nu duidelijk geantwoord; en zij doen er het zwijgen toe, geloof ik. Ja, romans kùnnen ‘verhalen’ bevatten en dat was bij het stuk van Roelants 2. zeker bijna het geval. Maar hij had het er éven voor moeten omwerken en die eene vriend het zwijgen moeten opleggen, wat hij weer net niet heeft gedaan. Overigens vind ik het principe toch verkeerd - gezien ook het resultaat. Neen, over Marceline kan ik bepaald niet schrijven. Ik zou het al te gruwelijk afmaken; maar bovendien, ik voel me niet meer aangetrokken tot deze besprekingen van rotboeken en waarom zou ik {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} dat in de Vr. Bl. doen, waar jij de kroniek van het moderne proza hebt? Jij moet Marceline bespreken, ook voor de volledigheid van je kroniek; houd die nu alsjeblieft bij! Zooals ik je reeds zei: als je die voor Stols wilt aanhouden, ben ik vrijwel zeker dat ik hem plaats (tenzij de heele serie onverkoop baar blijkt te zijn). Zend mij je vertaling van Le Coup de Pistolet; ook hiervoor geldt hetzelfde: als die Kaleidoscoopboekjes - inderdaad afgrijselijk van omslag! - een béétje gaan, plaats ik je vertaling zeker en wel als no. 5 in de serie, 3. no. 4. zijnde mijn vertaling van Le Pauvre Chemisier van Larbaud (Barnabooth). Ik zal dan ook zien voor onze 2 boekjes betere omslagen te krijgen, liefst van Van Uytvanck. 4. - Maar is de Coup de P. niet te kort? Je moet minstens 2 vel hebben voor zoo'n boekje. Bedenk verder dat de titel in het Holl. moet zijn: Het Schot (dit werd mij door een Russische verteld; d.w.z. het Russisch heeft evenals het Holl. een woord voor ‘schot’ alleen; terwijl de Franschen er natuurlijk niet Le Coup van konden maken). Je bent een vage grappenmaker wat betreft je verwijt over het on-Stendhaliaansche van mijn vertaling. Ik schrijf veel liever en veel gemakkelijker ‘Stendhaliaansch’ dan in die namaak-Middeleeuwsche phrasen, maar ik heb nu juist zoo mijn best gedaan om een vertaling te geven en niet een be-of om-werking. Mijn ‘volslagen idioot’ was juist een ± Stendhaliaansche vrijheid!!! Dus als je nou nog méér moppert, zend me de boel dan terug en ik zweer je dat ik tot jouw en mijn genoegen je een ding op je dak stuur in de zuiverste chronique-italienne-toon! O ja, de Holl. schrijfwijze van Pouchkine is Poesjkin of Poesjkien. En inderdaad het Voorspel van den Jongenheer Smit 5. is mager, dunnetjes, slapjes, allerminst het vertoonen waard. Maar hij zal nog wel opgroeien, misschien, tot een Màn. Ik vind De Pen op Papier prachtig! Niet het voorstuk, dat inderdaad al te poëme-en-proserig is, maar het eig. verhaal, waar ik je 3 × {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} De Afspraak voor cadeau geef. Pas op dat wij zelf ook niet vervallen in de dogmatiek van de kroniekstijl; die al te zuiver toegepaste kroniekstijl heeft Van Schendel al parten gespeeld 6. (volgens mij, niet volgens jou) en Marceline vind je zelf ook bekakt, maar er zijn subtieler gevaren dan het procédé van Marceline alleen. De Pen op Papier is verdomd goed geschreven, zooals Poe dat is, - en Poesjkien! Het viel mij op toen ik het niet lang geleden herlas, en zelfs dat voorstuk is goed te krijgen, als men maar eenige punt-komma's door punten vervangen mag: het rhythme is in orde, o kenner, die zoo juìst constateerde dat de vonk bij Kuyle niet oversprong! 7. Ik maakte in Rotterdam met Marsman kennis, streed met hem over poëzie (Ter Braak als 3e man), ging nog even naar Utrecht, streed nogmaals over poëzie (Engelman als 3e), keerde daarna via Gouda, en zonder Amsterdam aan te doen, naar Den Haag en Rotterdam terug, met het gevoel dat hij werkelijk oneindig aardiger is als mensch dan als dictator op papier. Onze strijd is intusschen voluit in De Nieuwe Eeuw verschenen; zag je het? Het nr. van l.l. Donderdag, 26 Febr. geloof ik. Marsman vertelde mij ook dat hij je Lessen in Charleston eigenlik verdomd aardig vond; ik stel er mij veel van voor. Alleen heb ik werkelijk al een serieus bezwaar tegen den titel: waarom nu weer dat ‘modernisme’ (onderscheiden van ‘moderniteit’) van die rotdans erbij gehaald! Constant van Wessem: Lessen in Charleston - hoera! men ziet jou al bezig lessen te geven in die negercontorsies aan een paar mondaine, of dienstbare, jongedames! Waarom niet juist gewoon een titel van ik-heb-er-geen-erg-in, al zat het boek boordevol charleston; al zal het nu wschl. het omgekeerde zijn? Het allergekste is dat Stols mij gisteren vroeg waarom je hèm nu niet je roman gegeven had - waarop ik hem gevraagd heb hoe jij in Godsnaam moest weten dat hij daarop zat te wachten - na jullie correspondentie van 2 jaar geleden. 8. Maar je zult zien, ook hier: ‘alle menschen werden brüder’ en datjij over een tijdje misschien nog de meest fervente der Stolsianen (!) zal zijn. In ieder geval: zend me je Poesjkien-vertaling en vertel me in vertrouwen hoe je over je kroniek van het nieuwe proza hebt beschikt. Ik zal er Stols nog niet over spreken, als dat je verlangen is - en direct, als dat ook je verlangen is. {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} Kan je je titel niet meer veranderen? (mèt het omslag), en bijv. als ondertitel, tusschen haakjes, behouden: Lessen in Charleston? Bijv. een naam erboven; van een vrouw, of van een stad. 9. Dat zou alles al veranderen en de reclame is dan toch niet voor niets geweest; hoogstens zou je den naam kunnen hebben van een zeer consciëntieus auteur (veranderingen op het laatste oogenblik). - Kom, vandaag tot zoover. De hand van je E. 769. Aan F.E.A. Batten: Brussel, 4 maart 1930 Brussel, 4 Maart ‘31. Geachte Heer Batten, 1. Het spijt mij après tout dat ik niet zoo allemachtig noch zoo artistiek, noch zelfs zoo nonchalant ben geweest, als u schijnt te veronderstellen. Ik ben inderdaad in die ‘Bagatelle’ geweest van half 8 tot half 9; ik meen dat wij hadden afgesproken dat u tegen 8 uur, uiterlijk kwart over 8 zou verschijnen. Ik heb beneden gezeten, rechts achterin (van de deur af bekeken) - eerst met de heeren Tissing en Bouws, later: na 8 uur, met Bouws alleen. Het heeft mij zeer gespeten dat ik niet opnieuw met u over Couperus heb kunnen praten. Een volgende keer beter; hetgeen zeggen wil dat ik niet de minste rancune heb over dit mislukte rendez-vous; - maar het zou overdreven zijn wanneer ù dat had. Zou de mogelijkheid bestaan, dat wij elkaar niet herkend hebben??? Met vriendelijke groeten, uw EduPerron {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} 770 (38). Aan M. ter Braak: Brussel, 5 Maart 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 771. Aan H. Marsman: Brussel, 3 maart 1931 Brussel, Donderdag. Beste Hennie (afgrijselijke naam!) Mijn moeder ligt weer goed ziek, het wordt steeds ernstiger; - daarom kort. (Ik ben daar dag en nacht.) 1o. Dank voor teruggezonden blzn., ofschoon zonder commentaar, en voor Müller-Lehning. 1. 2o. Ik deel je opinie over Vera. In ieder geval uitgeven; al staan er bàr slechte stukken in. Soms wordt iets, dat bijna volkomen idioot dreigde te worden (als het gesprek tussch. Vera en Hauser over Japan) met een bijna ongelooflijke zwaai gered door een spitse, lyrische aanteekening. Als jij het boek niet geschreven had, was het een lor geweest, dat is wel het grootste compliment dat ik je maken kan. Een lor overigens dat in Holland een gróót succes hebben kan, - dat is misschien weer het ergste. De psychologie van de personages is anders nog wel te verbeteren (zooniet te redden); er staan een paar fouten in, zóó evident, dat ze met een handomdraaien ook weer verholpen kunnen worden, al zal het boek psychologisch beschouwd erg mager blijven, erg Hollandsch ook, erg Hollandsch-mager. Ik moet absoluut nog het IIIe stuk lezen alvorens ik mij over de verhouding Vera-Theo uitlaat; de verhouding Vera-Hauser is inderdaad beter misschien, maar hoe ontzettend traditioneel! Men heeft lak aan dien energieken meneer Hauser, die bij zijn eerste optreden al voorbestemd was om Vera in het voorbijgaan (van Theo af) te plukken en dan weer te verlaten, als een èchte, onverantwoordelijke, gezonde màn. Ik heb niets tegen de situatie; maar wel tegen het feit dat Hauser buiten dit rolletje niet bestaat, en dat zijn bestaan, alleen òm dit rolletje, verdomd weinig reden heeft. Vera tegenover de revolutie lijkt mij niet zwakker dan tegenover het katholicisme, maar èn revolutie èn katholicisme hangen als ‘idées générales’ ergens in de lucht. Nu absolute fouten (volgens mij): 1.Theo, de roeiende revolutionair, is absurd. Ik blijf er bij: die Den Doolaard-scène in dit verband is ongewenscht. Je hebt je laten verleiden door je lyrische liefde voor 2 menschen-op-het-water. Maar {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} soit. (Ik bedoel: om die verkeerde 1e indruk te boven te komen, moest Theo al enorm zijn geweest, als revolutionair). 2.Portret van Ilse von Kehrling, met mededeeling dat zij liever in Weenen verbleef dan in Milaan, etc. is al even absurd; als dat goeie mensch eig. niets anders doet dan afscheid nemen van Theo (en dan nog hoè!). Een overbodig vrouwenportret en absoluut niets dat de verhouding Ilse-Theo aangeeft. (Of staat daar iets van in het ontbrekende stuk III?) 3.Wat gebeurt er in Godsnaam na Vera's verraad?? Dat is wel de grootste gaping! Of speelt ze maar ‘verraadje’, omdat het goed staat? Dit moet je werkelijk veranderen. Het beste is nog dat Theo (door haar gewaarschuwd) de anderen tijdig redt. Zoo wordt het een poging tot verraad, voldoende om Vera's jalouzie te schetsen, terwijl men dan ook begrijpt dat Theo haar vergeven kon en - als concessie tegenover de vrouw die hij nu eerst begrepen heeft! - met haar naar Hiddensoe gaat. Wijd een hoofdstukje aan dit conflict. Dat komt dan net goed vóór het informeeren naar Theo door Hauser. 4.De revolutionair (Theo) die 3 dagen en nachten bezig is geweest zooals je dat beschrijft (‘hij had de hachelijkste ontwerpen bedacht en ten uitvoer gelegd’) en die dan, thuiskomende, zich afvraagt of hij niet onder een plaid op de sofa zal gaan slapen om Vera niet te wekken - is eenvoudigweg een sprong van Moscou (of Berlijn) naar Utrecht. Volslagen idioot; - tenzij je het op een heel bizondere wijze verantwoordt. Schrap ook vooral de frase: ‘Hoe lang misschien al?’ als hij bij het bed van Vera staat. Wat doet dàt er toe, in zulke omstandigheden?? Zoo'n frase staat er misschien alleen voor het rhythme - of nòg niet eens. 5.Vera in de bioscoop, met nabeschouwing of Poedovkien meer een communist of een cineast was, moet je absoluut schrappen. Desnoods de bioscoop houden, maar in Godsnaam niet die ‘intellectueele’ mise-au-point van mej. Zoo-en-zoo, ‘lezeres van de Filmliga en lid, via haar vrijer, van De Kring. - Vind liever iets geheel anders, iets directers, tusschen Vera en het communisme; in het leven, niet met de cinemakunst als hulpmiddel. Dit alles ‘vermagert’ haar als personage. 6.De gesprekken zijn inderdaad psychologisch volkomen onverantwoord - en bovendien slecht geschreven. Vervang ze door een résumé, zooals je dat elders deed. Er zal nog wel wat zijn, maar daarover later, als het je interesseert. Maar laat ik er nogmaals bij zeggen dat ik dikwijls met even groote ver-als be-wondering gezien heb hoe je de zaak met 2, 3 rake (ly- {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} rische) zinnetjes weer op pooten zette. In ieder geval is het een heel curieus boek en in jouw ontwikkeling van wellicht het grootste belang. Maar je hebt gelijk: peuter hier maar niet te veel aan en begin liever over een tijdje aan geheel iets anders. De lyrische toon van het geheele verhaal is je fort; laat die dus zooveel mogelijk gelden en schrap, of bekort, alleen de zwakke plekken - en vul die eene gaping aan (na Vera's verraad). - Ik ben werkelijk benieuwd naar stuk III, omdat ik de rest nu nog zoo goed in het hoofd heb. Het einde is zwak. Het zou 10 × beter zijn als je Vera werkelijk voor iets nieuws stelde, inpl. van ‘aan te geven’ dat er nu wel iets nieuws zou kunnen gebeuren, ‘in het westen der stad’. Laat haar (door een ontmoeting b.v.) toonen dat ze werkelijk ‘meer mensch’ geworden is. Je hoeft daar dan niet op door te gaan; integendeel, het niet voluit zeggen aan het eind houdt de aandacht van den lezer tot het uiterste vast. Het gekke is dat men, na dit boek, Vera voor haar eerste ernstige avontuur geplaatst zou willen zien; dat er best een 2e deel op zou kunnen volgen dat dit heele boek dan ook relief zou geven (net als bij Waterloo van Van Wessem!). Het is net of dit alles maar intellectueele en lyrische spielerei is geweest; men denkt: ‘mooi, dat heeft ze nu gehad met dien roeilustigen revolutionair en met den traditioneelen sterken man, - hoe zou ze nù staan tegenover een werkelijken kerel?’ En o ja, die neukpartij aan boord, op drie pas van Theo af, is belachelijk. Ik zag Hauser opeens met een smoel à la Apie Prins. 2. Òf Theo is een aartslul, òf hij heeft om die ‘gelukkige dieren’ heen geloopen met kritische opmerkingen over de wijze waarop. Dit is nu echt wat voor Holland nog net erg gedurfd is. Het is een knal in het boek, maar van een alarmpistooltje. Nu heb ik toch nog 4 blzn. volgepend. Ik ben onverbeterlijk. Als je er nu maar wat aan hebt! Dagdag; groeten ook aan je vrouw, de hand van je E. P.S. - Mijn grootste bezwaar tegen het boek is (niet kritisch, maar onder ons) dat het in wezen, als ‘probleem’, als je wilt, als psychologisch klimaat - Holland niet uitkomt. {==462==} {>>pagina-aanduiding<<} 772. Aan C. van Wessem: Brussel, 5 maart 1931 Brussel, Donderdag. Beste Constant, Slau is zéér ziek en werd gisteren in het Acad. Ziekenhuis te Leiden opgenomen. (Hij mag overigens vooreerst absoluut geen bezoek ontvangen.) Het is te hopen dat men nu eindelijk uitmaakt wàt hij precies heeft; op het oogenblik heeft men van alles verondersteld, het eene nog erger dan het andere, maar gevonden is er nog niets! Met mijn moeder gaat het zeer slecht, vandaar dit korte schrijven. Ik zit daar voortdurend. Stols neemt je vertaling, àls hij met de serie voortgaat. Zooals ik je reeds zei wordt het dan nr. 5. Maar eerst moet hij een tijdje aanzien of de heele onderneming wel de moeite loont Ik vind Het Pistoolschot ook mooier, en voor de verkoop lijkt het mij beter. Maar mag je Poesjkin zoo ‘verbeteren’? Die Fr. vertaling was inderdaad zeer trouw; en van de Russische over wie ik reeds schreef, een mevrouw Gisèle Wilkomirsky, van Nice. Maar de Duitsche vertalingen zijn over het algemeen ook voortreffelijk. Als je wilt, kan ik jouw vertaling, naar het Duitsch, bij gelegenheid nogwel met mijn Fransche uitgave vergelijken en je de verschillen signaleeren. Ik zal je bij gelegenheid precies zeggen wat ik vind van je Lessen in Charleston. De titel blijf ik beroerd vinden, om de reeds genoemde redenen. Werk je aan André? 1. Doe dat. Mijn Ridders keek ik erg goed na (tè goed misschien naar den smaak van de typographen.) Maar ik liet het hoofd van dien man in zijn helm. Deze uitdrukking leek mij n.l. ‘middeleeuwsch’ juist zeer goed verantwoord, en ook Marsman, met wien ik het er in Rotterdam nog even over had, vond de term niet misplaatst. Daarentegen is de ander nu ‘verdwaasd’. Ik ben op de Vr. Bl. geabonneerd tegenwoordig en kijk met spanning uit naar het nr. van deze maand, 2. om 3 redenen: mijn Ridders, {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} jouw fragment en het fragment van Vera, dat het eenige is wat mij uit dien roman nog onbekend bleef - Is Vera nu een ‘roman’? - jà?... Tot nader. Hart. gr. van je E. Ik heb in mijn tekst voor de Cahiers (3e deel, Tegenonderzoek) gezet dat jij die mannetjes had uitgenoodigd. 3. Het gekke is dat ik dit als zoo vanzelfsprekend, en zelfs bekend, veronderstelde, dat ik daarom verzuimde het erbij te zetten! Maar je hebt gelijk, het is nu net alsof de schuld bij jou ligt... Peccavi, domine - en à quand de volgende verhalenbundel?! Wat denk je van deze ‘7 verhalen voor het buitenland’ 4.: 1. Nijhoff, De Pen op Papier; 2. Slauerhoff, Larrios; 3. Du Perron, Het Drama van Huize-aan-Zee; 4. Marsman, A.-M.B. (bij gebrek aan beter); 5. Helman, een verhaal uit Hart zonder Land (eig. een moeilijke keus!); 6. Kuyle, Aquarium (het verhaal van de visschen, geloof ik); 7. Ik weet verdòmd niet wat ik als no. 7 zou nemen! - (en ik heb nog wel zoo'n muil opgezet tegen Nijhoff). Zeker niet het onanistische Sebastiaan van je vriend Hondius. 5. Bedenk jij eens. Of schrijf het 7e verhaal! 773. Aan A.A.M. Stols: omstreeks 5 maart 1931 Beste Sander, Hierbij het bedank briefje voor den heer Naville 1.; wil jij het adres voortzetten? Wil je verder 1 ex. van de 3 Kaleidoscoopboekjes zenden aan: Mej. G. ter Braak Beukelsdijk 143b, Rotterdam. Voor mijn rekening natuurlijk. Laat erbij zetten dat het van mij komt, anders begrijpt ze 't niet. Tot ziens! Steeds je Eddy {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} 774. Aan F.E.A. Batten: Brussel, 9 maart 1931 Brussel, Maandag 9-3-'31. Geachte Heer, Het is niet zóó heel erg onmogelijk dat u mij niet zou hebben herkend, want ik had een soortement uilenbril op en zat zonder hoed en overjas - wat mij een uiterst zakelijk cachet verleent. Toch ben ik nu mèt u geneigd aan te nemen dat we elkaar met een verschil van een paar minuten zijn misgelopen. Ik verliet die fameuze Bagatelle om 2 of 3 minuten over negenen, op het horloge van mijn vriend Bouws. Hij had groote haast om naar Rotterdam terug te gaan; misschien heeft hij mij - en u - òns enfin - met die 2 of 3 minuten - misschien wel met 5 volle minuten - bedrogen!... Hoe het zij, en zooals reeds gezegd: een volgend maal beter. ‘Fa niente, domani megliore’, zooals die alleraardigste Italiaansche verleider zich troost op pag. zooveel van Langs Lijnen van Geleidelijkheid. 1. De portretten in die afl. van Elzevier's 2. kreeg ik reeds. Niettemin dank voor uw vriendelijk aanbod ze mij te bezorgen. Maar u zou misschien iets anders voor mij kunnen doen: n.l. bij de Couperianen, of misschien nog liever de niet-Couperianen, uit uw omgeving, zoeken naar een behoorlijk gedrukte Eline Vere, in behoorlijken staat ook, in dat vierkante formaat, u weet wel; maar vanaf den 5en druk worden de letters beroerd, geloof ik. Ik heb hier een 6e druk, geheel gelijk aan den 5en, dien ik op uw expositie zag; maar er zijn betere drukken geweest. Zou u niet eens willen informeeren bij den heer Van Boo ven? De 1e druk was in 2 dln., maar zal wel onvindbaar zijn; - rest een kleine keuze tusschen 2e, 3e en 4e drukken. U zou er mij een bizonder groot plezier mee doen; en ik heb voor het exemplaar, als het goed (d.w.z. onbesmet en ongekreukt) is, gaarne een fl.10. à fl.15. over. Bovendien wil ik dan ook wel mijn 6e druk aan een event, liefhebber overdoen. Nu is dit alles feitelijk overbodig indien binnenkort - of laat ons zelfs zeggen: ‘binnen afzienbaren tijd’ - Eline Vere als 1e deel in de uitgave van de Verz. Werken uitkwam. 3. Maar hoe staat het daar eig. {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} mee? Ik vrees: slapjes. Holland is voor dergelijke plannetjes eenvoudigweg een infaam terrein; voor het groote publiek is Couperus een naam geworden, het soort beroemdheid waar men nu zéker genoeg van is om erover te kunnen wauwelen zonder verdere nieuwsgierigheid (tenzij dan voor de goedkoope uitgaafjes van Majesteit, Psyche, Fidessa, door Veen uitgegeven, en die men af en toe nog eens cadeau geeft of krijgt). Misschien dat de biographie door Van Booven de belangstelling weer een beetje opwekt - als daar handig mee gewerkt wordt. Te moeilijk of te audacieus voor het groote publiek zal stijl noch visie van dat boekwerk zijn; te oordeelen ten minste naar het hfdst. in Elzevier's dat beminnelijk kinderachtig is. Maar alles helpt, en Mevrouw Couperus-née Baud lééft nog! Mooi; de rest mondeling in Den Haag, vroeger of later. Met beste groeten, uw EduP. 775. Aan G. Burssens: Brussel, 9 maart 1931 Brussel, Maandag 9 Maart. Beste Burssens, Hoe gaat het er tegenwoordig mee? Hier alles kalm; mijn moeder zieker dan ooit - eigenlik opgegeven, maar gelukkig dat ook de wetenschap zich nog vergissen kan! - overigens weinig nieuws. Ik werk zo goed als niet; af en toe een artikel; verder ben ik veel in het appartement van mijn moeder en weinig bij mezelf thuis. Is het voor jou nog altijd zo moeilik om in Brussel te komen? Ik kom zeker vooreerst niet van hier weg. Ken je de tekenaar Valentijn van Uytvanck - van naam dan? Hij woont tans hier en ging laatst nogal op en neer tussen Brussel en Antwerpen; hij vroeg me je adres omdat hij graag kennis met je had gemaakt, maar kwam er tenslotte niet toe je in Wilryck op te scharrelen. Hoe gaat het met Floris Jespers? En met de eigen produktie? En hoe - vooral - met de 2e bundel krities proza van Paul v.O.? Is die nu nòg niet uit? zo ja, zou je er dan voor willen zorgen dat ik mijn ex. krijg? Ik ben zeer benieuwd naar dit 2e deel. Veel dank. Met hartelike groeten, steeds je EduP. {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} 776. Aan G. ter Braak: Brussel, 10 maart 1931 Brussel, Dinsdag. Beste Truida, 1. Dank voor je briefje. Hoe doet men als men zich uitverkoren waant om een ‘goed verstaander’ te zijn? men sluit de oogen en denkt na en zegt: ‘hm ja, ja, ongeveer zoo’... en dan weer: ‘hm neen, eigenlijk toch waarschijnlijk nièt zoo’... Enfin. Ik had, in deze dagen juist, een lief en helder gezicht noodig, in mijn buurt; ik ben zoo vrij geweest om van jouw beeld gebruik te maken. M.a.w. ik heb veel aan je gedacht. (C'est toujours ça, zegt de egoïst, ook als het nièt goed mocht zijn!) Tegen alle verwachting in gaat het overigens opeens veel beter met mijn moeder. Het blijft een verloren zaak, maar wisten we dat eig. niet zoowat van onze geboorte af, iedere keer als we er maar even aan dachten? Misschien is deze kalmte toch ook bedrieglijk en kan ze er zóó uit zijn; dat komt immers meer voor met hartpatiënten. Als het maar niet zoo pijnlijk gebeurt, als dien dag van voortdurende brakingen; het is al erg genoeg om de atmosfeer van het sterven dag en nacht in te ademen; ‘men sterft zoo mee’, weet je, als men een bepaalde gevoeligheid heeft in dierichting, zooals ik, helaas. Het is gek, zoo weinig als mijn moeder en ik elkaar ‘begrijpen’, en hoe zeker ik nu toch weet dat met haar een essentieel iets in mijn eigen leven afsterft. Het heele idee ‘home’, of beter nog ‘shelter’, - dat waar je dikwijls op afgeeft en waar je uit wil, maar dat je zoo prettig achter je weet, steeds open voor een terugval, zoodra je zelf maar wenscht. Op een dag ontdek je met een zekere schaamte dat het eigenlijk een van de groote redenen is geweest van je zelfvertrouwen tegenover ‘de rest van de wereld’. Mijn moeder was in haar eentje eig. de familie gepersonifieerd, met alle lastige, maar ook met alle lieve kanten. Vertel me eens wat van Menno en Gerda, 2. als hij nog te grieperig mocht zijn om te schrijven. Bedank hem ook voor zijn langen potloodbrief; ik antwoord hem daarop zoodra ik mij wat meer capabel voel om mij met mijn ouden vriend Barois 3. bezig te houden. En zorg ervoor dat hij voorzichtig is, want zoo'n herhaling van griep {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} kan juist ernstig worden. Wie verzorgt hem nu? jij of Gerda? of allebeiden? Of stelt hij er een mannelijke eer in om zichzelf - geheel zichzelf! - te verzorgen? En hoe gaat het nu met het... hm, teedere gedeelte, als hij zoo grieperig is? - En heb jij je kamer al gezien, en voel je je er toch wel behaaglijk? Zijn de zelfmoordplannen tenminste geweken? Men moet den Dood geen hàlve dag cadeau geven, Truida dear, geloof me. Ik heb je kaart geapprecieerd, maar zou het, geloof ik, nòg meer kunnen doen als je nog eens wat postpapier (bijv. van dit formaat) voor mij vulde. Het beste met Menno, nogmaals dank en de hand van je Eddy Die vert. van Vic Vriesl. 4. wordt door de ‘kenners’ erg geprezen; ik weet er niets van, ik ken geen Duitsch, dat weet je. Maar ik zond dat boekje vnl. erbij om de serie compleet te maken; de kaftjes zijn erg leelijk, maar de teksten brengen misschien nog wondermooie dingen! 777. Aan J. van Nijlen: Brussel, 10 maart 1931 Brussel, Dinsdag. Beste Jan, Het is 3 dagen uitstekend gegaan met mijn moeder, maar vandaag is het weer mis. Hevige hoestbuien en natuurlijk hoe langer hoe minder weerbaar. Het is een afschuwelijke historie. Zou je toch willen probeeren mij een avond gezelschap te houden? zooniet hier dan daar. 1.Aan den anderen kant van het appartement (dat een hoefijzervorm heeft) zijn we geheel rustig. Geef zelf maar een dag op; als je niets hoort beteekent dat dat het in orde is. Anders telefoneer ik of hoor je wel iets van Jan. Heb je Vincent Haman uit? Breng het dan mee; en ook (tenzij je er zelf èrg op gesteld bent) dat eene deeltje brieven van Multatuli (Indische tijd). Vandaag of morgen hoop ik het verlies dat je daarmee lijdt weer met iets behoorlijks aan te vullen! - Las je ooit Les Amants de Pise van het warhoofd Péladan? Verwonderlijk goed; hier en daar {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} zelfs uitstekend. Je moet het eens probeeren; ik heb hier wel een Nelsonuitgaafje voor je. Verder geen nieuws? Ik weet van niets meer - den heelen tijd word ik opgeschrikt door een nieuwe boodschap om gauw bij mijn moeder te komen, of verwacht ik dat het gebeuren zal. Op den duur geen leven. Tot ziens. Hart. gr. van je E Kom in elk geval in de Br. Whitlock. Mòcht ik bij mijn moeder zijn, dan brengt Simone er je even. Maar ik hoop thuis te zijn! 778. Aan de firma Boosten & Stols: Brussel, 10 maart 1931 WelEd. Heeren, Zou u op de titelpagina van mijn roman Een Voorbereiding de regel: ‘(Omgewerkte druk)’ willen veranderen in: ‘(2e, omgewerkte druk)’ - (met een komma na 2e); alles in kleine kapitalen? Dank. Met vriendelijke groeten, hoogachtend EduPerron Zou het te veel gevraagd zijn mij nog een proef te sturen van het titelblad alleen? (Adres: Bould Brand Whitlock 104, Brussel). Gaarne ontving ik ook een model van het omslag, n.l. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} 779 (40). Aan M. ter Braak: Brussel, 12 maart 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 780. Aan W.A. Kramers: Brussel, 12 maart 1931 Brussel, Donderdag. Beste Wynand, Hoe staat het er nu mee? Heb je die boeken 1. nu reeds aangevraagd of zijn die uitgevers zoo idioot dat ze geen ex. meer over hebben voor een bespreking? Van Nypels zullen we zwijgen, maar Allert de Lange mag je door de telephoon dan wel op een kleine (tegen)schrobbeering onthalen. Ik zei je bovendien immers reeds dat de 2 besprekingen ‘waardeerend’ zullen zijn! Wat mankéért zoo'n rotzak??? Ik wou schrijven: Voor het April-nr., over Lenin. Voor het Mei-nr., over Vera Figner. Voor het Juni-nr., over Hymans en Mata-Hari. 2. Mag dat of mag dat niet? Ik meen anders in dit opzicht te voldoen aan je behoefte aan variatie. Jan, behoorlijk door mij voorbereid, encaisseerde nogal rustig het stukje over de paapsche imbecielen. 3. Hij heeft er nu ook eigenlijk genoeg van, zegt hij. Zijn laatste knokpartijen met Borel en Urbanus 4. hebben hem lichtelijk gedégoûteerd. Hij liet mij vanmorgen overigens een stuk zien van den een of anderen weidenkenden grossier, dat prachtig was, en waarin werd aangedrongen op een ‘beschaafden grondtoon in pennevruchten’. Er is eerst een grond; die is (of moet zijn) beschaafd; daarin groeit een pennehouder, waaraan een pen; aan die pen groeit weer een vrucht; in die vrucht moet de beschaafde toon te hooren zijn van den grond... Ik vrees dat ik subtieler ben dan de grossier in kwestie, maar toch - als zoo'n weldenkende man aan {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} het beelden maken gaat, weet je nooit hoè afgrondig diep het worden kan. Dagdag! je E 5.De boeken gewoon zenden aan mijn Brusselsch adres, als je ze zelf nog krijgt. 781. Aan G. ter Braak: Brussel, 17 maart 1931 Brussel, Dinsdagmorgen. Beste Truida, Het is alweer treurig gesteld met mijn moeder - nauwelijks leek de crisis overwonnen of een nieuwe inzinking moet bestreden worden. Toen Bouws hier was, hadden wij alle reden tot tevredenheid! Ik wou dat ik je uitgebreider en vooral beter kon antwoorden op de vele dingen die je me geschreven hebt en de enkele dingen die je op zij liet: zoo de ‘enkele illuzies’ die je terugverlangde, na het gebeurde, waarvan Bouws mij een en ander heeft verteld. Ik vrees dat mijnheer Ehrenbourg 1. niet de aangewezen persoon is om het tekort hier aan te vullen. - Wil je Menno zeggen dat ik hem eerstdaags schrijven zal, ook hierover; maar dat het daarvoor beter is dat hij mij schrijft, omdat B.'s inzichten in dgl. gevallen vanzelfsprekend weinig betrouwbaar zijn. Het is pijnlijk dat de practische kant al zoover gevorderd is, maar tòch: is er geen oplossing te vinden, om dit huwelijk niet te laten doorgaan? (Je ziet dat ik er verre van af ben om zooiets als een ‘zakelijke zaak’ te kunnen beschouwen.) De ellende nù, bij een mislukking, weegt niet op tegen de ellende later, als de mislukking wschl. met nog wat meer klem moet worden geconstateerd. Ik heb, terwijl B. me het geval zoo ongeveer uitlegde, voortdurend gedacht hoe jij hier wel tusschen moet hebben gestaan; je brief - d.w.z. de enkele zin over de ‘illuzies’ - geeft me een kleine hint. Maar Menno is een uitzondering; 990× op de 1000 begint men de zaak tenminste met een even groote illuzie van beide zijden (in ‘huwelijken uit liefde’ altijd). De enkele ‘bezwaren’ die men dan meent te moeten ontdekken * gelden dan als een soort bewijs van in- {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} telligentie, maar een complete ontgoocheling vooraf is een zeldzaamheid. Is ook voldoende reden om het niet eens te probeeren, als je het mij vraagt. - B. heeft eenige malen gesproken over de voorgeschreven houding van den ‘gentleman’. Ik betwijfel het erg dat deze houding voor de vrouw-in-kwestie erg prettig, of zelfs maar heilzaam is; zelfs in de naaste toekomst. ‘Liever een ploert, die van mij houdt’, zou een vrouw moeten zeggen. Maar er zijn helaas soms andere factoren, van een meer maatschappelijk en practisch belang. Ik stuur je vandaag de Love-Letters van Keats aan Fannie Brawne, uitgegeven door den heer Otten. Ik vind dit boek après tout meer in jouw bibliotheek passen dan in de mijne, wil je het dus van me aannemen? Misschien vind je het werkelijk zoo mooi, als het schijnt te zijn. Mij heeft, eerlijk gezegd, de toon dikwijls geërgerd; het is mij te bloemrijk swooning, en eerst als de man goed ziek wordt, wordt zijn toon voor mijn gevoel echter. Maar misschien is het als het beroemde ‘mannelijk schoon’; wij vinden nooit de kerels gezellig waar jullie graag naar kijken. Deze brieven zijn tenslotte voor een vrouw geschreven; zeg jij maar eens hoe je ze vindt! Ik laat het voor vandaag hierbij en trek op naar het ‘andere appartement’. Hartelijke groeten en een hand van je Eddy 782. Aan H. Marsman: Brussel, 17 maart 1931 Brussel, Dinsdagmorgen. Beste Hennie, Bouws heeft ‘de Onzekeren I’ 1. naar Holland meegenomen, voor Menno en voor jou. Ik heb er een voorloopige titel boven gezet, die ik graag opgeef voor een betere (door een van jullie te vinden, ik geef ook het zoeken op). Als je het goed genoeg vindt voor de Vr. Bl. heb ik geen bezwaar tegen een publicatie in het genre van nu Vera; maar sommige dingen wou ik er dan nog in veranderen, o.a. het in ‘de koloniën’ geboren zijn van Reinald. 2. Maar wschl. vind je er niets aan, en het beste is, geloof ik, het heelemaal weg te houden vooreerst. Bouws zei me dat je Vera zoo goed als aan Nijgh & Van Ditmar afgestaan had. {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} Je zoekt naar voorbeelden van dichter-en-prozaschrijver tegelijk. Daar is Goethe. Daar is ook Hugo. Daar zijn wschl. vele mindere sterren. Het is mogelijk, geloof ik, maar meestal neemt een van de twee de overhand. Voor mij bijv. hoogstwschl. het proza. (Ik moet oppassen dat het niet het kritisch proza wordt - anders krijg jij gelijk!) Slau behoort ook in deze, geloof ik, door zijn nonchalance tot de begenadigden. Niemand onder ons gaat zóó blindelings de materie te lijf; wij anderen zijn allemaal veel te kritisch-overwegend. Over Van Nijlen zal ik je maar niets meer zeggen. Ik zou je trouwens niet méér kunnen zeggen dan wat ik je reeds zeide. Dat je Jacques 10× meer een vent vindt, doet voor mij de deur dicht. - Ik las daarentegen met groot genoegen - en bijna volledige instemming, zou Jany zeggen - d.i. dus met bijna geen ‘voorbehoud’ - je artikel in de N.R.C. over Paul van O. 3. Jammer dat het niet meer bij Kort Geding kan. Wat is Celly? Het fragment uit Lessen in Charleston dat in de volgende V.B. komt? Van Wessem schrijft me dat het niet meer dan een ‘nevenepisode’ is. Over Hampton Court wil ik je voorloopig niets zeggen dan dat het mij zeer sympathiek is. Ik ben erg benieuwd hoe jij het vinden zult. Ik weet niet waaròm precies titels in je Proteus 4. mij beter lijken dan nummers. Omdat nrs. 1o. misschien doen denken aan afdeelingen van een doorloopend geheel (dus juist in tegenstelling met het idee ‘Proteus’); maar toch ook wschl. omdat je 1e bundel titels heeft; omdat Witte Vrouwen b.v. een uitstekende titel zou zijn voor een afdeeling; omdat titels ook ‘gezelliger’ zijn en minder zakelijk-gauw afgedaan; etc. etc. Het Drama van Huize-a-Z. 5. staat chronologisch op de juiste plaats en is van Sept. '27. De datum viel wschl. op de drukproef weg. Ik zag dat later eerst. Verdòmd vervelend dat ik nu nog een maand moet wachten eer ik het mij onbekende stuk van Vera 6. te zien krijg. Kan je mij geen drukproef zenden? Wat je zegt van de magere psychologie als gevolg van de schrijfwijze (en de rest) kan zeer goed waar zijn, lijkt mij voor jou althans {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} een alleszins aannemelijke verklaring. Ik vind de psychologie in A.M.B. eig. niet beter. Maar als kort verhaal doet het wschl. beter; men verwacht minder van de hoofdpersonen zelf (buiten den auteur om) in zoo'n verhaal, dan in een roman. En het décor neemt een ruimer aandeel aan de psychologie, zooal niet van de personen, dan toch van het verhaal - en door het verhaal tòch weer op de personen; de harmonie van het heele mengsel is gemakkelijk inniger. Oef, wat worden we hyper-analytisch! Schrijf me als je mijn copy gelezen hebt en wanneer je in Brussel denkt te komen. Met mijn moeder was het vandaag * weer mis; ik ga er nu heen. Hart. groeten voor beiden van je E. 783. Aan W.A. Kramers: Brussel, 20 maart 1931 Brussel, Vrijdagmorgen. Beste Wynand, Dank voor de eindelijk ontvangen publicaties 1. van Allert de Lange. Zou je niet voor mij kunnen vragen of ze niet nog een omslag kunnen sturen voor Vera Figner's Nacht over Rusland, dat ik zonder omslag kreeg. Ik ben erg op die dingen gesteld, zooals je weet! Gegeven de vertraging, vrees ik dat ik het eerste boek eerst voor het Mei-nr. kan bespreken. Ik wou n.l. eerst nog de autobiographie van Trotsky lezen en de Lenin van denzelfde 2., alvorens ik mij hierover uitspreek. En het tweede komt dan in Juni. Dat is veel makkelijker afgedaan, maar kan ik eerst maken, voor mijn gevoel, nà de Lenin-recensie. Daarentegen zou ik wèl direct kunnen bespreken, als je het voor mij krijgen kunt, de Raspoetin van Fülöp-Miller, 3. maar door wie is die uitgegeven in Holland? Dat zou dan een aardige trilogie worden van Russische figuren. - Als je mij de Raspoetin direct bezorgt, stuur ik je de bespreking vóór 5 April. Met Lenin is mij dat niet mogelijk; {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} hier is de zuiver ‘menschelijke’ waardebepaling ontoereikend, en wordt eenige technische kennis vereischt (al is het: verzwegen). Ik las bij Jan en hoorde in détails van je ondervinding met het Bolhuis. 4. Ja, dergelijk ploertentuig heeft ook recht op een plaatsje onder de zon. Het protest van Mayer is nuttig, maar het stukje van Cornelis Veth is voor den os in kwestie meer afdoend. Bravo! Groeten van je E. P.S. De eerste zin van de eerste poëziekroniek van Jacques 5. is werkelijk een toonbeeld van mannelijke welsprekendheid! 784. Aan H. Mayer: Brussel, 20 maart 1931 Beste Henri, Waarom krijg ik die 5 nrs van Het Leven 1. niet? Zijn ze zóó moeilijk te bereiken? Wil je mij 1 ex. zenden van het Mrt.-nr. Vrije Bladen? Verder graag een boek van Axel Munthe, getiteld De Geschiedenis van San Michele (uitgever mij onbekend, prijs vmdl. fl.6.50 ingenaaid). Als de Engelsche uitgave goedkooper is kan je mij die zenden. {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} Of neen - kan ik dit boek ter inzage krijgen? Het is misschien idioot, Borel is er over uit moet je weten. Ik schrijf je in gr. haast. Tot nader. Je E Brussel, Vrijdagavond. 785. Aan G. Burssens: Brussel, 21 maart 1931 Brussel, Zaterdagmorgen. Beste Burssens, Dank voor het stukje, 1. dat mij gisteren reeds gesignaleerd werd. Het is dapper en hartverheffend. Maak je niet ongerust: ik kàn op zoiets niet antwoorden, het werkt eigenlik alleen maar op mijn lachlust (in alle ernst). Ik zou hoogstens kunnen zeggen dat enige métèques in de redaktie van ‘de Standaard’ het Nederlands in dat blad ten goede zou komen, wat misschien wel nodig is, gegeven het sukses van de Vlaamse partij. Maar het is de moeite niet, en het is nú al zo ‘polletiek’. Overigens: één of vijftig van die stukjes hebben op mij precies hetzelfde effekt. (Ik zou ze op het laatst alleen maar niet meer lezen...) Die korrespondentie van mij met Marsman, is in werkelikheid geweest een polemiek. 2. Ik heb geen nr. meer van De Nieuwe Eeuw, maar je leest het over een tijdje in het 3e deel van de Cahiers, waarvan deel 1 en 2 op verschijnen staan. Deel 1 bevat cahier 1 t/m 3, deel 2, cah. 4 en 5, plus allerlei verspreide stukken. Deel 3 (dat bijna af is) allerlei nieuws, voor jou altans. Vergeet niet mij het ex. te laten zenden op Pannekoek, van Kr. Proza II. Er heeft een zeer goede bespreking van gestaan in de N.R. Ct., van Marsman. 3. Ik ben met hem overigens op het ogenblik - nà de polemiek - zeer ‘goed’. Hou je taai en tot ziens dus, volgende maand. Eén volle dag voor- {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} uit is meer dan voldoende; twee, als je op antwoord wacht. Met hartelike groeten steeds je EdP De bespreking van Marsman sloeg niet op deze bundel, maar meer op de figuur van P.v.O. in-zijn-geheel. 786 (43). Aan M. ter Braak: Brussel, 21 maart 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 787. Aan H. Marsman: Brussel, 21 maart 1931 Brussel, Zaterdag. Beste Hennie, Dank voor de proeven, 1. die ik gisteren terugzond. Dit fragment behoort m.i. tot de beste stukken van het boek; vooral het portret van Vera is goed (en 10 × beter dan dat van Ilse). De theorieën van de revolutie zijn wat vaag, maar toch ook niet hinderlijk voor mijn gevoel, ze staan er tenminste niet in voor het genot van het opschrijven alleen, zooals - alweer - in het portret van Ilse. Ik raad je nogmaals aan dat portret te ‘versoberen’ op den definitieven tekst. Wat ben je toch een gekke kerel met je verhalen van ‘dat de boel nu zoo dood is dat je er geen jota meer in schrappen kunt’. Mag ik het dan voor je doen? (Je lijkt wel Jany!) - Met een paar wijzigingen, op één vrijen middag af te doen, heb je Vera belangrijk verbeterd; en zóó heilig en serieus is al deze literatuurfabrikatie toch niet? Je hoeft er niet eens voor te woekeren met je talent! 2. Ik las verder, bij Greshoff, je Vliegende Hollander. Dat ben je eigenlijk in je volle kracht; dat is proza, en dat toch voor je beste gedichten eig. niet onderdoet. Je moest heusch een bundel uitgeven met deze ‘proza's’, 3. een soort Gaspard de la Nuit in je oeuvre. Daarbij zou héél {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} goed komen: Virginia (mind, verander Klemm in Clemm), en misschien ook nog een en ander uit De Vijf Vingers, bijv. zéker: Clean-Shaven. Kan je mij De Vijf Vingers niet eens zenden? ik las het, en met aandacht, maar meer dan een jaar geleden (het ex. van Slau). Het ideaal zou zijn als je 2 bundels uitgaf - ‘binnen afzienbaren tijd’ -: de 1e bevattende je poëtische proza-evocaties: De Vliegende Hollander voorop, dan Penthesileia (?), De Matroos en.... (?) *, Clean-Shaven, Virginia, en wat je verder in deze lijn produceeren zult (Campo niet, zijnde mislukt, d.w.z. te veel den kant van het ‘verhaal’ opgegaan, en als zoodanig onvoldoende); de 2e bevattende A-.M.B., als eerste werkelijke vertelling, novelle, of wat je het noemen wilt, voor mijn part zelfs ‘verhaal’, als je 't maar niet aan Van Wessem oververtelt. 4. Om je te oefenen voor je volgende roman, zou je nog wat van deze verhalen kunnen schrijven. En dan zou je Bill weg kunnen laten, dat toch eigenlijk een onding is, van het soort neue sachlichkeit dat je zelf n.b. in de schilderkunst verfoeit! Het gedicht Bredero is een typische tusschenvorm tusschen De Vl. Hollander-reeks, zal ik maar zeggen, en je gedichten. Als het hier en daar niet rijmde, was het met een paar wijzigingen bij de poëtische proza-evocaties in te deelen. Ik, bijv., in jouw plaats zou dat doen. Maar ik ben een Vandaal tegenover de heiligheid van mijn eigen reeds-geschreven copie. Ik heb al het ‘minder poëtische’ uit Poging tot Afstand b.v. omgewerkt tot een soort verhaal, dat in de volgende - en definitieve! - druk van Bij Gebrek aan Ernst zal verschijnen. Hè! Komt zooiets wel te pas? Wat zal Houwink boos zijn! En jij!... Ingesloten een stukje dat gisteren in de Standaard gestaan heeft en dat mij vanmorgen door iedereen werd toegezonden. Jij die van aesthetisch proza houdt.... Hartelijke groeten voor jullie twee van je E 788. Aan G. Burssens: Brussel, 22 maart 1931 Brussel, Zondag. Beste Burssens, Je zult me wel onverbeterlik vinden en ik zeg het je 10 × na, maar - ondanks mijn brief van gisteren, die nauweliks verzonden {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} was! - heb ik de verleiding niet kunnen weerstaan om die kloot van de Standaard tòch op een korte repliek te vergasten. 1. Kome dan wat komen kan. Het schijnt dat ze mijn repliek in dit land moeten plaatsen; dat ik ze daar anders per deurwaarder toe verplichten kan (?) Je zult je wschl. toch amuseren als je mijn enkele regels ziet - wschl. gevolgd overigens door een nieuwe uitbarsting van Vlaams-polletiekerige verontwaardiging in het taaltje que vous savez. Ik zou je nu willen zeggen: ‘maar meer dan ééns antwoord ik niet’ - edoch, nu durf ik niet meer. Ik heb mijzelf leren wantrouwen. Ik ben polemist tot in mijn grote toon, helaas; het is de ‘sport’ die mij aantrekt, meer dan iets anders. Want heus, als ik dat stukje van die hark overlees, kan ik geen ogenblik nijdig worden. Het is ook een zó vanzelfsprekende zaak dat hij voor de galerij nobel en fatsoenlik, ik dus ignobel en onfatsoenlik ben. En zijn Nederlands, vooral met die dappere wrekerstoon, is en blijft zo aardig! Kijk dus naar het krantje uit vanaf Maandag. Wschl. Dinsdag, maar Maandag kàn al. Tot nader. Hartelik gegroet door je EdP. 789. Aan G.H. 's-Gravesande: Brussel, 24 maart 1931 Brussel, Dinsdag. Zeer geachte heer 's Gravesande, Dank voor de krant 1. en uw brief. Het is te hopen dat dat alles inderdaad verschijnt! E Poi Muori bijv. zie ik zelfs zoo gauw niet in een tijdschrift verschijnen. Wat die Ridders betreft - laten we daar het beste van hopen, van de plaatjes vooral. Slauerhoff schreef me vanmorgen juist een briefkaart dat hij langzaam maar zeker vooruit gaat. Men heeft de ergste dingen gedacht: doorgebroken maagzweer, leucaemie, keeltuberculose - maar après tout blijkt het een bizonder infectueuze soort griep te zijn geweest, wschl. gedurende de laatste reis opgeloopen. Men heeft wel èrg veel moeite gehad om het te ontdekken, maar enfin, gevaar schijnt er nu niet meer te zijn. Hij is natuurlijk alleen erg verzwakt door de voortdurende koortsen. {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik laat het hierbij, want ikzelf ben net uit een stevige griep opgestaan en voel me nog verre van frisch. Met hartelijke groeten, steeds uw dw. EduPerron 790. Aan H. Marsman: Brussel, 24 maart 1931 Bruxelles, Dinsdag. Beste Hennie, Ik heb je Arthur M.L.'s boekje 1. teruggestuurd; - minder moeilijk, d.w.z. ‘vakkundig’, dan jij wel scheen te veronderstellen. Ik zou er mijn hand niet voor omdraaien als ik het moest bespreken. De man is mij nogal sympathiek, maar behalve zijn polemiek met jou, waarin hij zich genoopt voelde iets van zijn levens- of wereldbeschouwing te leggen, is de rest wel wat erg journalistisch, en met nuttige uitvallen volgepropt tegen den ‘verdorven staat en de corrupte pers’. Men zou over politiek moeten schrijven zonder te vervallen in het karakteristieke vocabularium van het politicaille. Het aardigste stuk in dit genre is Censuur-impressies (meen ik dat het heet). Wat heeft deze A.M.L. nog méér geschreven? Ik kreeg nòch de Lenin van Marcu noch Vera Figner, tot dusver. Bespottelijk, maar misschien komt het niet uit met de administratie van den heer uitgever, om nu nog pers-exx. rond te zenden. Als ik ze nog krijg en besproken heb, zend ik ze je dadelijk. Heeft Menno je Saint-Just 2. gestuurd? Hier is nòg iets ‘tegenstrijdigs’: ik voel veel meer voor St. Just dan voor Danton - die oppervlakkig gezien zoo veel dichter bij mijn ‘temperament’ moet zijn; ik voel de koelheid, de afstand, de beheerschte rede van St. Just als absoluut superieur boven die allures van homme fort: - ‘et tes formes puissantes ne servaient qu'à cacher la faiblesse de tes discours’ (réquisitoire van St. Just tegen Danton). Nog iemand waar ik eens een uitstekend artikel aan {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} hoop te wijden, zonder overschatting toch, als het kan. Het isolement van een monographie is bedriegelijk! Ik antwoord nu op je brief. In de eerste plaats Vera. Waarom ik je eigenl. raadde het nog uit te geven? Lees mijn vorig schrijven over met het accent op de 2 of 3 phrasen ‘in praise of’ Vera. Anders, als je op de lengte let, valt het licht natuurlijk te veel op de gebreken; maar die detailkritiek was voor jou, met het oog op mogelijke correcties hier en daar. Er is dus een wanverhouding in mijn brief, waardoor je je niet moet laten dérouteeren; en verder hecht ik er niet zoo'n èrg groot belang aan als er iets minder ‘volmaakts’ van mij verschijnt, jij wel? Vera is in jouw ontwikkelingsgang bovendien van het grootste belang en in menig opzicht een goed, althans goed-geschreven, boek, dat (gegeven ook de tegenw. productie der jongeren, zeg je zelf) gerust verschijnen kan. Neen, dat zelfs een succes zou kunnen worden; let eens op. En bovendien, het is nu eenmaal geschreven; tenzij je het geheel zou willen omwerken, vooruit er dan mee! En een volgende keer nòg een stap verder in de goede richting. (Een auteur hoeft geen goede roman te hebben geschreven voor zijn 35e en zelfs 40e jaar.) Het weghouden van zoo'n boek vind ik altijd een beetje lullig, literators-voorzichtigheid, of, op z'n best, - coquetterie. Je kunt het 1e deel van de Onzekeren gerust meekrijgen, maar je hebt er in dit geval niet veel aan, omdat ik meer en meer geloof dat ik alles ga omwerken. Lees bovendien eerst Een Voorbereiding. Sommige gedeelten van De O. zijn daar helaas nog te veel een reprise van. Ons poëzie-debat. 3. Mijn poging tot oplossing van het probleem door ‘lyrisch-aesthetisch’ als kenmerkend voor jullie voorkeur, is gebaseerd op het vooroordeel (nog steeds!) dat die voorkeur toch een richting moet uitgaan. Maar hoe meer we erover spreken, hoe meer ik geloof dat Menno gelijk had toen hij het had over de meest ‘willekeurige eigen smaak’. Wat te zeggen van iemand die bijv. Greshoff's Chromo's beroerd vindt (dus ‘on-creatief’) en de rozen van Martin Leopold's donker bloed 4. ‘creatief’? Waarom is wat jij een ‘gestolde inhoud’ noemt 5. - deze term is mij uit het hart gegrepen - daarom ‘expressief’ maar niet ‘creatief’? Je hoopt dat je duide- {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} lijk bent geweest, zeg je, maar ik begrijp daar nog altijd niets van. Mijn voorkeur gaat onomwonden naar het menschelijke, de persoonlijkheid, den man achter het werk - mits natuurlijk zijn werk hem voldoende representeert, niet door deszelfs gaafheid (dont je me fous comme de l'an quarante), maar door deszelfs voldoende ‘suggestiefheid’; kortom, precies het tegendeel weer van een bundeltje als Het Andere Land. - En waarom ‘esteties’? (ik schrijf Kollewijnsch met wat minder h's) Omdat Binnendijk het zelf heeft 6. over een bepaalde ‘aesthetica’ *; omdat hij de cultus heeft van het ‘geslaagde object’. Jij tracht het begrip nu te verruimen - alsof het al niet moeite genoeg kostte elkaar te verstaan! Alles is in laatste instantie natuurlijk weer terug te brengen tot ‘literatuur’ en ‘aesthetica’, maar je weet wat we er nù mee bedoelen. (Flaubert tegen Stendhal, Walter Pater tegen Fielding; waarom zou precies dit onderscheid niet mogelijk zijn in de poëzie? vgl. maar Maurras - of Moréas, voor mijn part - met Corbière. **) Je reactie op Nutt. Verzet doet mij zonderling aan; maar wordt toch begrijpelijk als ik niet als jij doe, d.w.z. jou als kameraad stellen naast mij als zoodanig, maar de schrijver van Vera tegenover de schr. van N.V. Ik zei je: mijn voornaamste bezwaar tegen Vera is eig. dat het in wezen niet buiten Holland komt. De voornaamste waarden van N.V. (vanuit deze gezichtshoek bekeken) is misschien dat het niet in Holland komt. Wat jullie er zoo tegen hebben, is eigenlijk, geloof ik, jullie Hollandsche afkeer van iets volkomen on-Hollandsch. Het is overigens hoogstwschl. dat ik geheel uit de phase van dit boek (1926-begin '28) ben gekropen, maar het geeft daarom toch niet minder een kant van mij, dien jij niet kent en misschien nooit zult kennen, maar die wel degelijk bestaat. Malraux zegt: ‘een mensch reageert geheel verschillend, naargelang de pijl die hem treft déze of diè laag treft van zijn wezen’; - de pijlen die mij troffen toen ik N.V. schreef, waren dan geheel andere dan die mij treffen als ik naar de pen grijp voor een aanteekening in de Cahiers. De Cahiers zijn als mijn gesprekken, dus gericht tot (meestal mannelijke) vrienden-en- {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} vijanden; in N.V. reageer ik op ‘het Leven’, dat voor mij meestal moet zijn als een soort intellectueele vrouw, waar ik verliefd op ben maar die ik meteen als grondig vijandig voel, en met wie ik dus strijd, maar voorzichtig, * koel; en beurtelings valsch en verteederd. (Het laatste woord verklaart de opmerking van Coenen, 8. naar aanl. van N.V., dat ‘wie de Mefisto wil spelen, zelfs niet verkapt sentimenteel mag zijn’ - alsof mij de Mefistorol of het recept daarvoor ièts kon verdommen!) De rest mondeling. Zoek nu maar naar het minderwaardigheidscomplex in N.V.; dat zal er ook wel duidelijk in te vinden zijn, als je de manier maar eenmaal te pakken hebt! De anti-these tusschen ons bestaat nòg, al ben ik in jouw oogen dan ook niet direct meer een rotvent. Of tenminste: een groot verschil, van vorming, maar ook van (land)aard. De rest mondeling; probeer deze maand nog hier te komen. Greshoff heeft ook plaats, maar als jullie je wilt behelpen kunnen jullie beiden bij mij. Tot ziens, hartelijke groeten, ook aan je vrouw, van je E. 791. Aan H. Marsman: Brussel 26 maart 1931 Brussel, Donderdag. Beste Hennie, Dank voor de 2 brieven. Ik lig weer met een stevige griep in bed, ik liet mij te gauw verlokken door het vriendelijke weertje. Evenals jij kreeg ik een briefkaart van Slau dat het beter ging. Maar de berichten die ik van Bouws krijg, zijn lang niet zoo goed. Wij mogen èrg blij zijn als hij het te boven komt, dit grapje. Hij moet dan maar wat op krachten zien te komen in Gistoux. - Met mijn moeder gaat het onverwacht en ‘ongelooflijk’ goed. Maar van van hier weggaan is vooreerst toch geen sprake. Ik weet ook niet of ik eind April - begin Mei niet in Gistoux zal zijn; in dat geval moet je met Rien dààr maar komen logeeren. {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} Benieuwd wat je van die 2 roman-mss. denkt. * Probeer een andere titel voor mij te vinden. - Ik zal Stols je boodschap overbrengen zoodra ik hem weer zie (hij is nu in Parijs). Wat Voorpost betreft, dat gaf ik hem, direct na aankomst hier, als iets heel extra's, en hij heeft in principe aangenomen het te drukken. Schrijf er hem gerust zelf over. Ik zal probeeren de hagel 2. op te vangen die je me aankondigt. Of is het meer ontbijt-hagel? Die lolligheden van die bleekscheten kùnnen toch niet goed zijn? Menno vertelde mij van de humor van ‘Sjooks’, 3. ik vind dat allemaal toch maar erg zoo-zoo. Het is, als je goed kijkt - neen, zelfs zonder dat - toch eigenlijk een partijtje boerelullen en kantoorbediendes bij elkaar, behalve dan Helman en Engelman, en misschien die meneer Vos 4. (?) Ik prepareer, in mijn griep-situatie, een ballade, die misschien lang niet mis zal zijn, - met de rijmen - ekken en - ak; wat denk je b.v. van regels als deze: ‘hier ligt-ie weer, ook zonder zelfbevlekken: de literair-jong-katholieke kwak!’ (Van een nr. van De G. bijv.) ‘het hoeft heusch geen verwondering te wekken als Engelman vluchtte uit deze englenbak’ ‘... legt zout op elke, niet op de eigen, slak’ (Van D. bijv.) ‘wee als hij lollig wordt en de andren kwekken: ‘verdikkie, sjig! dat is een ruisje-bak!’ (Kuyle bijv.) en als refreinregel: ‘braaf in de kerk, ondeugend op 't gemak’. ** Ik heb zoo'n idee dat de heeleboel klaar is vóór ik van mijn smartenbed ben opgestaan. Zeg er vooral niets van aan Engelman, anders krijg ik weer zoo'n briefje van hem (dat hij eigenlijk niet gevlucht is, of zoo). Ik heb lust om serieus ruzie te krijgen met al die stront- {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} pompers; trouwens, dat heb ik toch al, wanneer deel I van de Cahiers maar uitkomt. Vooral die vervaarlijke Van Duinkerken en die gijnige Kuitenbrouwer werken me op de zenuwen. - Ik snap niet dat jij niet eens keet met ze schopt, ik heb nooit begrepen welke vreemde koketterie je in deze ‘Gemeenschap’ houdt. En ook Helman is er toch 10 × te fatsoenlijk voor? Die revolutionaire poëzie is wschl. beroerd, maar je ziet, zeker weet jij 't toch ook niet. Meneer Jef Last is de eenige die ik ken: dat is erg. Een soort Alice Nahon van de S.D.A.P. Mais voyons les autres! La Voie Royale is zeker het tegendeel van een prettig leesbaar boek. Het is eig. de ‘metaphysica van den Avonturier’. Toch zal je zien, als je het uit hebt, dat er eersterangs- passages instaan: 2 of 3 gesprekken; de scène van Perken tegen de Moï's; de dood van Perken. Van Vic kreeg ik inderdaad opeens een briefje, maar kort en treurig: zijn vrouw is in Zwitserland overleden. Het zal een vreeselijke klap voor hem zijn, de arme kerel - en ik heb toch al het gevoel dat hij het eind van zijn geestelijke en moreele ressources nadert. Informeer bij gelegenheid eens of we niet iets voor hem kunnen doen. Het Charleston-fragment, verre van kwaad; maar zooiets zegt toch niet veel, zoo apart. Waarom noemt Van W. dat boek niet: Celly (Lessen in Charleston)? dat zou toch veel beter al zijn! Het is nu zoo modernerig. ‘Olivier’ is anders Stendhaliaansch. Ik begrijp alweer niet waarom je je niet zèt tot het opknappen van Vera; dan heb je meteen die 1000 pop èn je kunt je aan iets geheel nieuws wijden. Enfin, in de V. Bl. moet het werk toch eerst verschijnen, dus zooveel tijd heb je in ieder geval nog. - Vera schrijven in den stijl van de Vl. Hollander lijkt mij aardig, maar paradoxaal; zoo moest het kunnen, misschien - maar ik ben het met je eens: zoo kàn het nu eenmaal niet. Het zou misschien erg mooi zijn, maar absoluut onleesbaar. (Waarom dan maar niet een epos ervan gemaakt, à la Breero?...) De Vl. Holl. is ronduit een poème-en-prose. Groeten aan Jacques (zeg hem dat hij niet meer jokt!) en aan Rien *; de hand van je E. Van dat jokken van Jacques gesproken: opeens schiet me te binnen {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} dat ik mijn artikel inderdaad bij hèm heb verscheurd en in de kachel gestopt. 5. Maar ik was toen al in Beetsterzwaag geweest met Slau, en dààr had ik al het idee dat ik het verscheuren zou. Toen ik het Jacques voorlas, was ik nog niet in B. geweest; hij heeft er toen met veel genoegen naar geluisterd, al was het, zei hij, ‘wat lang voor een antwoord’. Verder heeft hij je Lamp van Diogenes (zooals ik trouwens schreef) met heel zijn tegensprekerstalent verdedigd. Maar dat hij mij aangeraden zou hebben om mijn stuk te verscheuren - hé hé, dat is een uitvindseltje van làter datum...... Het valt me van Pom erg mee dat hij tot die ‘erkenningen’ kwam. 6. Maar ik denk dat hij me toch ‘in de gaten’ houdt, geloof je niet? P.S. Hèb je de revolutionaire verzen van Van Collem? Schrijf eens een gedicht op St. Just!!! (Je zult zien dat hij je inspireert.) 792 (45). Aan M. ter Braak: Brussel, 27 maart 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 793. Aan G. Burssens; Brussel, 27 maart 1931 Brussel, 27-3-31. Beste Burssens, De helden met de ‘haine de moine’ 1. hebben het voorzichtiger geoordeeld mijn antwoord eerst enige dagen weg te moffelen, daarna - toen ze het aangetekend nogmaals ontvingen - er één frase uit te lichten, die je vandaag wschl. gelezen hebt (Vrijdag). Ik verplicht ze nu tot plaatsing van de integrale tekst, via een advokaat. Wschl. Maandag of Dinsdag. Met hartelike groeten, je EdP. {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} 794. Aan H. Mayer: Brussel, 27 Maart 1931 Brussel, Vrijdag. Beste Henri, Dank voor de eindelijk ontvangen ‘Leven's. Wat een verzameling zwempakken en bloote beenen was daarbij! - ik die gedacht had een complete serie te zullen krijgen over Al Capone. Maar nr. 1 en 2. daarvan ontbreken nog, die zitten wschl. in nog oudere nrs. Wil je probeeren die ook nog voor me te krijgen? nr. 28 en 29 dus, altijd van jrg. 1930. Van Munthe, als er ingenaaide exx. bestaan, graag de Hollandsche tekst, dus ad. fl. 6.50 ongeveer. Anders: niets. fl 7.50 is mij al te duur voor dit boek - al is het dan een ‘meesterwerk’ - en fl. 10. zéker. En een Zweed doet beter geen Engelsch te schrijven, laat hij zich maar in het Hollandsch uitdrukken - voor òns tenminste! Ik heb ditmaal een stevige griep te pakken gehad - 2 × zoo erg als de vorige. Harde koorts, enz. - ik voel me nog heelemaal niet lekker trouwens. Tot zoover dus. Met h. gr. je E Zend me die ingenaaide Munthe dan maar voor rekening. Anders wordt het zoo'n heen-en-weer gezend. - O ja, kan je me eenige inlichtingen geven? Hoe heet die bloeml. van poëzie v. revolutionaire jongeren, ingeleid door Henriëtte R.H.? en wat kost die? Wat kosten de Tijdsignalen 1.? (Alles op z'n goedkoopst, d.w.z. ingenaaid.) Wat zijn de revolut. bundels van Van Collem? Kortom, een lijst van al wat er aan revolut. liter. in Holl. is! 795. Aan W.A. Kramers: Brussel, 28 maart 1931 Brussel, Zaterdag. Beste Wynand, Als je je vriend de Lange dezer dagen ziet, bedank hem dan voor het omslag van Vera Figner dat hij mij gestuurd heeft. Ik ben druk {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} bezig de Lenin te bestudeeren en zal direct daarna Vera te lijf gaan, zoodat - als ik de besprekingen niet te lang maak (wat alweer in jouw lijn is), ik je de twee tegelijk kan bezorgen voor het Mei-nr. Dat is zeker wel goed. Wat is die Jef Last een lul-met-vingers! 1. Zelfs als ‘revolutionair’ het doodschoppen niet waard, vooral als zoodanig niet. Als ik weer eens tijd heb, en over het noodige materiaal beschikken kan, zal ik die z.g. ‘revolutionaire’ literatuur van ons eens bespreken - volgend jaar of zoo! - en eens kijken of hij daar dan nog wat van terug heeft. Het is de Gartenlaube van de revolutie, dat bocht van die kerels; er is er, geloof ik, niet één die de ‘proletarische’ kracht van Speenhoff bereikt! En dat weeïge gelul over technische dingen - God God, wat een groot zeiler (en zeeman) moet die meneer Last zijn! Maar van de keuken heeft hij minder benul, anders zou hij toch minstens moeten wenschen dat zijn prollen broertje de Jong 2. schreef: ‘De vingers stuk gewreven (of geschuurd) op pannen van mevrouw’ (inpl. van ‘gestooten’). Waar de techniek iemand al niet brengen kan. En het antwoord van Donker was goed - vooral tegen het eind - maar toch 3× te deferent en te labbekakkig. Ik ben hier slaags geraakt met de katholieke smakkers van De Standaard, die mij voor alles en nog wat hebben uitgescholden omdat ik mij spottend heb durven uitlaten over hun bleeke heros Wies Moens. * Ik ben zoo idioot geweest te antwoorden - met het gevolg dat ze niet meer dan één zinnetje uit mijn verweer hebben overgenomen, met, natuurlijk, nieuw commentaar. En geen D.G.W. of Vr. {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} Bl. of wat dan ook hier, om mij tot ‘orgaan’ te dienen. Daarom niet getreurd. Er bestaat in dit land, Goddank, een recht-van-antwoord, en overmorgen, of Dinsdag uiterlijk, zijn ze verplicht mijn repliek integraal te plaatsen; want ik heb ze den advocaat op hun dak gestuurd. Anders dokken ze 20 florijnen (ja! geen francs) voor iederen dag dat ze te laat zijn. Mijn antwoord is volkomen correct, maar blijkbaar zóó dat ze er verdomd weinig voor voelen het in hun eigen strontkrantje af te drukken. Eenmaal dit antwoord geplaatst, mogen ze over me voortkwaken wat ze willen. Ze zijn natuurlijk ontzettend nobel en ‘fatsoenlijk’ - en ik het tegendeel. Ah, Dieu merci!... Het doet mij plezier dat Bolhuis zijn bakhuis opeengeperst houdt. Het grapje zal hem heugen. Overigens wordt er, zie ik, nog steeds braaf gedebatteerd in je Winckel - ondanks het overlijden van den Stichter 3. zelfs, die toch zoo'n net man was ook, volgens neef Maurits. Nu, beste, hoû je taai en van harte tot nader. Je E 796. Aan W.A. Kramers: Brussel, 28 maart 1931 Brussel, Zaterdagavond. Beste Wynand, Hierbij een ‘ingezonden’ van mij, 1. dat je misschien wel achterin het April-nr. nog, kunt plaatsen, in kleine letter. Het lijkt mij n.l. toch wel noodig om wat beter op dat gelul van dien Last in te gaan. - Gaat het weer niet, zend het dan... neen, houd het dan even aan, en verander ‘ingezonden’ in: ‘De heer Jef Last over revolutionaire en andere poëzie’, - verder inplaats van ‘in uw vorig nummer’: ‘in het Maart-nr. van “Den Gulden Winckel”’, en schrijf mij dan direct dat je het liever niet plaatst. Ik zend het dan aan de Vr. Bl., d.w.z. zal jou dan wschl. verzoeken het door te zenden, ofschoon het mij spijten zou. Dagdag. Je E {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook ‘Geachte Redactie’, moet dan worden geschrapt, zei de schoolmeester meester na zijn brilleglazen te hebben afgeveegd. - Als je het wèl wilt opnemen kan je er ook een gewoon artikel van maken (ik weet niet meer wat je goed of slecht vindt). Zet er dàn boven: ‘Nòg iets over “revolutionaire poëzie” - bijv. - schrap de geachte redactie en zet: ‘in het Maart-nr. van dit blad’. Ik zend dit Maandag, aangeteekend. E 797. Aan A.A.M. Stols: Brussel, 28 maart 1931 Beste Sander, Zou je straks misschien even bij me kunnen aanloopen? Ik heb verscheidene boodschappen en zelfs eenige dingen voor je. Ik heb nogal een stevige griep gehad, ditmaal, maar het ergste is toch voorbij, dus voor besmetting hoef je, geloof ik, niet bang te zijn. Als je vanavond absoluut niet kan, probeer dan morgen even. Tenzij het besmettingsgevaar, enz..... Met beste groeten, ook aan Greet, je E. Je kunt sigaretten bij me rooken, een cherry brandy drinken en voor het weggaan je handen wasschen. Brussel, Zaterdag. 798. Aan H. Marsman: Brussel, 29 maart 1931 Brussel, Zondag. Beste Hennie, Vanmorgen kwamen je Vingers, 1. waarvoor dank (ook voor de opdracht)! Gistermorgen ben ik wakker geworden met één samengeplakt, en toen ik het eindelijk openkreeg, vuurrood oog; vanmorgen gebeurde mij precies hetzelfde met het andere oog. De griep neemt rare vormen aan. Maar, hoewel met twee vuurroode oogen {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} dus, ik heb de Vingers herlezen. Ziehier mijn ‘advies’. Penthesileia lijkt mij nog best te gebruiken, als je weerzin, etc. zich liet dwingen het nog eens onder handen te nemen, d.w.z. die verdomde Janyaansche toon er zoo radicaal mogelijk uit te werken. (Het kàn natuurlijk best.) Ik geloof, over het algemeen: samenvatten; dan krijgt men ook al jouw rhythme op z'n best. Het eerste stuk: ‘De dag is koel en blauw...’ ietwat om te werken; het tweede: ‘Maar ik vrees...’ misschien volkomen schrappen (hier zit ook die golving het meest); het derde: ‘Penthesileia was voor mij een soldaat’ (vooral zònder dat gewichtige ‘Zwijg en luister’) zou dan héél goed op het eerste aansluiten; en de verdomde tusschenzin ‘en dit is het antwoord, dat slaat op uw vragen, de drie tegelijk’ (alsof één mensch nog weten zou wat jij hem in je bespiegelende razernij hebt laten vragen!) kan er dan glansrijk uit. De rest is ook minder Janyaansch, en het aesthetische geouwehoer is er dan in ieder geval uit; al zou je verder niet één phrase veranderen. Provence. Hierin vind ik maar één stuk jouw ‘Gaspard de la Nuit’ waardig, n.l. het fragment van Avignon, dat zeer goed is. Van: ‘Neen, ik zal niet délireeren’ (waarvoor die accent-aigu?) tot: ‘die naast mij liep door het licht’. Noem het: Souvenir de Provence (of d'Avignon). Clean-Shaven is verreweg het beste en moet er zeker in. De Zwarte Vloot en De Matroos en de Maan vind ik iets minder, maar toch ook nog verre van slecht, en, in een grooteren bundel, best op hun plaats. Je zou dus krijgen: 1. De Vliegende Hollander. 2. Penthesileia. 3. Souvenir de Provence * 4. Clean-Shaven. 5. De Zwarte Vloot. 6. De Matroos en de Maan. 7. Virginia (beter nog, geloof ik, Virginia's dood). En dan nog een stuk of 13 andere stukken, minstens!Je zou er een 20 à 25 van dit genre bijeen moeten brengen, om een werkelijk stèrken bundel te geven. Tegen dat je die 13 andere stukken klaar hebt, zijn de Vingers dan ook wel uitverkocht. Ongelooflijk dat dit boekje niet beter gaat, met zoo'n beloftenvollen naam! Mijn roode oogen gaan zich hier sluiten; dus tot nader. Met hart. gr. je E {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} P.S. Ik liet je gisteren de Lenin zenden. Niet slecht, - maar ook verre van goed! (en vol idiote ‘beelden’.) Gisteravond een stuk geschreven tegen dien lui van een Jef Last. Ik hoop dat D.G.W. het opneemt. 799 (47). Aan M. ter Braak: Brussel, 30 maart 1931 [ga naar deze brief in Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940] 800. Aan H. Marsman: Brussel, 31 maart 1931 Brussel, Dinsdag. Beste Hennie, Dank voor het gezonden ‘verhaal’ 1. - of neen, Van Wessem kan mij hooren! 2. ‘verhalend proza’, dat ik met spanning en belangstelling heb uitgelezen en in zijn soort heel goed vind. Het einde is voortreffelijk. Het ensemble puzzle't mij nog een beetje, het is een beetje raar. Er zijn in de Holl. literatuur twee dingen waar het mij aan doet denken: Jany's Kristal tegen Spiegel en Pom's De Pen op Papier. Ik wil daarmee niet zeggen dat het erop lijkt, maar dat het volkomen tot dezelfde - ‘zelfbespiegelende’, c'est le cas de le dire! - categorie behoort. Ik heb tegen dit genre oneindig minder bezwaren dan Van W. bijv., die mij laatst weer zoo ongeveer verweet dat ik De Pen op Papier mooi vond en openlijk prees-maar toch, ofschoon ik geloof dat jouw talent zich in dit genre vrijer beweegt, ik zou van jou juist iets willen lezen dat meer mijn Petrus en Paulus-kant uitgaat, zal ik maar zeggen; de actie die zichzelf commenteert.-Nu is dit allemaal dwaasheid, kritisch gesproken. Ik kan van het mij gezonden verhaal niet anders zeggen dan dat ik het goed vind, misschien zelfs zeer goed, maar daarvoor zou ik het in typographic moeten overlezen. Minder dan A.-M.B. lijkt het mij nièt; vooral objectief beschouwd. Weet je dat ook P.v.O. een soortgelijk gespannen meditatief proza heeft geschreven? een vreemde historie, zich afspelende in een spoorcoupé; het staat in nr. 3 van Avontuur. 3. En de vader van dat genre?-is, zonder eenige twijfel, Poe! Hij heeft voor het eerst die suggestie bereikt; die zuiver logische ontwikkeling van het illogische. {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} Je vraag naar de identiteit van Boris Robazki 4. heeft het volgende smeerlapperijtje tengevolge gehad; in de Brusselsche Standaard en in Holl. kranten van hetzelfde slag als De Residentiebode: WIE IS BORIS ROBAZKI? In verband met de vraag, door H. Marsman gesteld in het laatste nummer van ‘De Vrije Bladen’, betreffende den persoon, die het boek ‘Waarom ik niet krankzinnig ben?’ schreef en het uitgeven als een door A. Babels naar het Russisch van Boris Robazki bewerkt geschrift, kunnen wij mededeelen, dat Boris Robazki niet bestaat. Deze naam werd gekozen door den jongen Vlaamschen letterkundige Maurice Dekker, woonachtig te Brussel. Deze jongere had eenige prozastukken van zijn hand ter inzage gegeven aan den heer Jan Greshoff, letterkundige, eveneens te Brussel woonachtig. Omdat Greshoff hem alle hoop ontzei, koos Dekker den vreemden weg, dien hij insloeg en publiceerde ‘Waarom ik niet krankzinnig ben?’ alsof het een uit het Russisch vertaald boek ware. De list gelukte. Het boek werd toegejuicht en hevig aanbevolen door....... Jan Greshoff. Zou jij, als ‘aanstoker’, al is het dan onwillens, niet een stukje willen schrijven dat je dgl. praktijken wel een beetje erg prollig vindt? Het zou mij en Greshoff veel genoegen doen. Ik heb Gr. n.l. (hij zit in Parijs) direct geschreven of dat waar kon zijn; hij schrijft mij daarnet terug dat hij nooit één letter van dien mijnheer Dekker ter inzage ontving, dat hij alleen met een meneer van dien naam gepolemiseerd heeft (in D.G.W.), dat hij zelfs het heele boek niet gelezen heeft, dus nog minder: aanbevolen. Hij meent verder dat die meneer Dekker Maurits heet, in Amsterdam woont en dus geen Vlaamsche letterkundige is. In ieder geval lijkt het mij een schoft en een patjepeeër. Met hartelijke groeten, ook aan Rien, je E. P.S. - Je kunt er overigens bij vertellen dat de heele grap met de Russische naam al een stupide plagiaat is, omdat Herman Heyermans Jr. bij zijn debuut precies hetzelfde heeft gedaan. 5. {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} 801. Aan C. van Wessem: Brussel, 31 maart 1931 Brussel, Dinsdag. Beste Constant, Ik schreef je niet eerder omdat ik ditmaal hevig bezocht ben geweest door de meest klassieke griep. De microben zijn zelfs van mijn keel (zonder dit bastion te verlaten), via de loopgraven van mijn neus, in mijn traanklieren gedrongen, wat nogal hinderlijk was! Het is nu zoowat over. Ja, De Verzoening der Beesten 1. lijkt mij als prozafragment op zichzelf volstrekt niet verwerpelijk; maar, zooals ik M. schreef, men heeft er zóó eigenlijk geen kijk op; men zou het in het juiste verband moeten zien. Ik voel hoe langer hoe minder voor fragmenten, vooral bij menschen die niet in de eerste plaats ‘schoonschrijvers’ zijn. Ik zou nu méér willen weten van Jane en Olivier. Je titel is ditmaal uitstekend. Jammer dat je het heele boek niet zoo noemde! - Waarom noem je het niet Celly (zooals M. het steeds noemt) en dan, als ondertitel: Lessen in Ch.? Kwestie Stols (voor de xe maal). - Het is hiermee precies als met de Poesjkin: àls de serie wordt voortgezet, neemt hij je bundel vrijwel zeker (maar dan via mij, want als ik met je ultimatum aankom, verdomt hij het weer). Maar ik begrijp aan den anderen kant niet, waarom je dit van te voren zeker moet weten. Ga in ieder geval voort met je kronieken alsjeblieft, niet voor Stols, maar voor de Vr. Bladen en voor ‘ons’; is er dan voldoende bijeen en kan Stols de serie voortzetten, dan heb je hoogstens nog eenige dingen bij te werken; is dat nièt het geval, welnu, dan is er toch niets verloren, en allicht vindt je een ander uitgever. Je aarzeling in deze is mij dus werkelijk niet duidelijk. Of is het gewoonweg een soort ‘vendetta’ die in het reine gebracht moet worden met Stols? Op het oogenblik heb je in ieder geval niet genoeg! Ik denk nu aan een tant soit peu complete kroniek, die beginnen zou met de groote studie over nieuw zakelijk proza. Je hebt b.v. nooit Nutteloos Verzet besproken, noch Marceline, twee onmisbare factoren toch! - De roman van Ter Braak 2. las ik. Hij is zéér aardig! Misschien als roman, dus compositorisch, niet geheel gaaf - men voelt duidelijk dat het {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} een ‘eerste roman’ is, maar zeer sympathiek van stijl, de goede toon, en even sympathiek van inhoud. Kortom, behoorend tot het beste, en vooràl tot het sympathiekste, wat het Nederl. verhalende proza in jaren heeft opgeleverd. Voilà - Overigens, is het geheel erg jong. Maar intelligent jong; eigenlijk dus een dubbele deugd. Het is voor mijn gevoel véél beter dan Vera, waarvan het voornaamste bezwaar voor mij is (zooals ik M. ook schreef) dat het eigenlijk geen oogenblik uit ‘Holland’ komt. De revolutie, Berlijn, alles is er ‘pour la frime’; zelfs de ‘gewaagde’ neukpartijen zijn au fond typisch Hollandsch. Terwijl de roman van Ter Braak in Holland speelt (al weet men niet goed waar) en zich toch verheft boven ‘Holland’. De rest laten we dan nog buiten beschouwing. Ik heb geen bezwaar tegen een publicatie in tijdschriftvorm van De Onzekeren(deel I). Ik heb het voorloopig genoemd ...Epoi muori. 3. Maar als je een betere titel ervoor weet, graag! Ik geef het zoeken op. - Sommige details (als het in Indië geboren zijn van Reinald) wou ik dan toch nog even veranderen. Wat denk jij ervan? leent het zich tot een aparte publicatie? (Maar in Godsnaam geen ‘fragmenten’!) Zooals het nu is, is het zoowat even groot als Vera. Voor een volgende jaargang van de V.B. zou het zich misschien dus best leenen, als jullie niets beters hebben. Maar laat in ieder geval Coen (van Slau) 4. voorgaan. Het zou prachtig zijn als de Vr. Bl. konden worden uitgebreid! Dan zouden we hebben, waar ik toen met Bouws naar ‘streefde’ 5.: een soort Gids van de jongeren, minus de vervelende artikelen. Nu, beste, tot zoover. Later meer en beter. Je E Spelevaart is geheel afgedrukt en staat op verschijnen. Een Voorbereiding idem (maar komt ‘officieel’ pas in September uit, geloof ik!) P.S. Bij het overlezen merk ik dat ik je nu eig. nòg niet precies gezegd heb wat ik van je fragment denk. Voici: een boek in dezen stijl geschreven kan goed, zelfs zéér goed zijn. Maar doordat ik aan het boek {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} denk, heb ik geen volledig oordeel over het fragment. Voeg daarbij dat je mij gezegd hebt dat het maar een ‘neven-episode’ is, etc.; wat ook een rol speelt. Rest dus te spreken over de manier. Daarvoor zou ik hetzelfde zeggen als voor Ter Braak; die is, in de eerste plaats, sympathiek. (Zooals Marceline hóógst antipathiek is!) Gauw nu maar het boek. {==496==} {>>pagina-aanduiding<<} {==497==} {>>pagina-aanduiding<<} Bijlage Vertaling van Franse brieven {==498==} {>>pagina-aanduiding<<} 405. Aan F. Hellens: Amsterdam, 27 januari 1930 Amsterdam, 27.1.30 Vossiusstraat 45. Beste Hellens, Ik schrijf je maar kort, gezien de omstandigheden. Met mijn moeder gaat het een beetje beter, maar het is nog altijd niet geweldig, en ze maakt zich voortdurend over alles ongerust. Ik heb nog steeds geen kamer in hetzelfde huis, ik krijg die pas in februari, en intussen slapen Simone en ik in een soort van burgerlijke huurkamer, niet onaardig maar stomvervelend, en vooral heel geschikt om elke inspiratie om zeep te helpen. Ik antwoord je nu alinea voor alinea. Wil je Nutteloos Verzet aan Neel Doff geven? Als ze het goed vindt, zal ik haar een exemplaar sturen (op dit moment heb ik er geen, maar ik krijg er wel weer). De reis was niet zo'n succes. Ik was melancholiek en ontmoedigd toen ik vertrok. Geen fut, zou je zeggen. Al met al was ik blij naar Amsterdam terug te gaan. Ik deel beslist de mening van Greshoff over de Hollanders niet, en vooral niet over deze stad, die heel prettig is om te bekijken en oneindig beter dan Brussel. De Hollander is humorloos, stom als men wil, en vooral a-literair, maar toch best aardig, en voor een oppervlakkige relatie is dat voldoende. Maar vergeet niet dat Gr. hier gewoond heeft en dat ik dit land als toerist bekijk. Slauerhoff heb ik verscheidene keren gezien, hij is nogal somber en kankert voortdurend op Utrecht. Ik denk dat hij binnenkort wel weer vertrekt. Het is een heel ongelukkige jongen, moeilijk om mee om te gaan, maar een bijzonder fijne vent. Schrijf hem, dat zal hem plezier doen. Hij mag je erg graag, vergis je daar niet in, maar het is een schuwe vogel. Hier heb je zijn adres: Turijnstraat 26 bis, Utrecht (Holland). Ik ben blij te horen dat bij jou alles goed gaat. - Ja, stuur me die Filles du Désir, ik ben tot je beschikking om er het mes in te zetten. Ik denk toch niet dat ik vóór 2 of 3 maanden in Brussel kom. Maar het spreekt vanzelf dat ik je opzoek als ik er langskom. Dat is het dan, beste Hellens * Doe mijn groeten en die van Simone aan Maroussia en kus de kinderen van ons, steeds hartelijk je EdP. {==499==} {>>pagina-aanduiding<<} 408. Aan F. Hellens: Amsterdam, vermoedelijk 3 februari 1930 Amsterdam, maandag. Beste Hellens, Tegelijk hiermee stuur ik je het ms. van de Filles du Désir terug, dat ik verslonden heb. Ik heb het aandachtig gelezen, maar dikwijls was het verhaal zo meeslepend dat ik vergat kritisch te zijn: wat tenslotte het beste teken is! Ik feliciteer je ermee en wens je het succes toe dat dit boek verdient (wanneer verschijnt het?) Neem me niet kwalijk dat ik er op dit moment niet meer van zeg, behalve dan dat mijn eerste indruk bevestigd is, hetgeen betekent dat er aan dit boek heel weinig omgewerkt hoeft te worden: omdat de verhalen niet langdradig zijn en heel goed van compositie * Ik heb een paar aantekeningen neergekrabbeld, maar meer om je te laten zien dat ik eraan gewerkt heb dan dat het nodig was. Als ik dit boek had gelezen zonder te weten dat jij er de schrijver van was, zou ik het goed hebben gevonden zonder dat ik er ook maar één zin in had willen veranderen. Om je van dienst te zijn heb ik nu de zure lezer uitgehangen - vloek me er maar niet voor uit en kijk of mijn aantekeningen je hier en daar van nut kunnen zijn. Ik hou op, want ik heb haast. Ik voel me hier niet op mijn gemak; onze kostbaas is een walgelijk individu dat ons de hele dag pest en ons misschien zal dwingen eruit te trekken, en met mijn moeder gaat het weer slecht. Bij haar ziekte is nu nog een bronchitis gekomen, wat in haar omstandigheden zelfs gevaarlijk zou kunnen zijn. Ze ligt nachten lang te hijgen en kan maar niet slapen omdat ze het zo benauwd heeft; ze hoest vreselijk, en eigenlijk valt er niets aan te doen dan afwachten tot het vanzelf weer overgaat. - Dat is het dan. Doe mijn groeten en die van Simone aan Maroussia, bedankt voor je vertrouwen voor het toesturen van dit manuscript dat me zo heeft kunnen boeien, en als steeds je vriend EdP. {==500==} {>>pagina-aanduiding<<} 413. Aan L. Chevasson: Amsterdam, 7 februari 1930 Amsterdam, 7.2.30. M'n beste Louis, Ik ben erg blij te horen dat je die brave Blancheteau gaat ruilen voor de N.R.F.; je zit daar dichter bij Malraux en je hoeft dan in ieder geval niet zo constant te midden van die afschuwelijke domheid te leven. Ik weet hoe onverdraaglijk dat is! - Wat me ook gelukkig heeft gemaakt is een brief van Clara, waarin zij me vertelt dat ze nog steeds haar beide ogen heeft en dat de kleur om een van die ogen nog niet goed is, maar dat ze de hoop allerminst opgeeft!... Ik begon me ernstig zorgen te maken, omdat Germaine me een nogal verontrustende brief had geschreven, en omdat noch Clara, noch Malraux op mijn brieven hadden geantwoord. Jij had me wel geschreven, maar in je brief was het nieuws nog verre van goed. Maar nu is alle narigheid voorbij, min of meer tenminste. Als Clara een oog had moeten missen, zou ze me haast gewurgd hebben. Hier gaat het niet goed. Simone sukkelt nog steeds erg: hoofdpijn, etc. Ik ben bij 2 artsen geweest, zonder resultaat; het wordt langzamerhand hoogstvervelend. En met mijn moeder begint het ook weer, nachten lang ligt ze te hijgen en men kan haar maar niet de rust geven die zij nodig heeft. Wij zitten hier in een huis dat gedreven wordt door de meest onmogelijke idioot die ik sinds lang heb ontmoet: een vent die zegt dat hij ingenieur is - en geruïnerd - die probeert te stelen zoveel als hij kan, ook van ons, door ons zielige en stompzinnige verhalen te vertellen, en die ons daarna voor zou willen schrijven hoe we in zijn huis moeten leven. Voor mijn moeder is dat nu net wat je niet hebben moet. Je weet dat ik in het algemeen niet blindelings de meningen of zelfs de belangen van mijn moeder deel, en in het begin heb ik alles gedaan om de boel te kalmeren, maar tenslotte heb ik de kerel een aframmeling in het vooruitzicht gesteld en hem gezegd dat ik hem de deur uit zou zetten als hij de moed had zich in ons appartement te vertonen. De kerel is laf, maar koppig - een armzalig specimen van de koppige bourgeois. Vanochtend heeft hij weer geprobeerd ons te bestelen. En het zal niet de laatste keer zijn.... Afgezien van dit alles bevalt Amsterdam me nog steeds best en ik zie heel wat mensen. Ik ben zo juist weer eens in het Rijksmuseum geweest, dat ik zo'n beetje in looppas met Malraux en Clara had bezichtigd, en er zijn werkelijk 3 grote, absoluut schitterende Rem- {==501==} {>>pagina-aanduiding<<} brandts. Zo schitterend dat alle omringende schilderijen kitsch en banaal lijken. Je zou hier moeten komen. Is dat echt niet mogelijk? Ik vind wel onderdak voor je (gratis) en je eet bij mij. Blijft nog het geld van de heen- en terugreis en een beetje zakgeld. Zou je niet kunnen komen voor je weer aan het werk gaat bij de N.R.F., al was het maar voor 3 of 4 dagen? Jammer van de Chainse! Ik zal aan Bédier schrijven, verdomme. Geef me zijn adres. Simone groet je hartelijk; Gille ook (hij spreekt vaak over je); van mij een stevige hand. Je EdP. P.S. - Ik heb van Malraux wel de tweede Soulier ontvangen, maar omdat ik de eerste, die waarschijnlijk bij jou is, niet meer bezit, heb ik hem aan Germaine gestuurd. Wil je hetzelfde doen met nr. 1? 451. Briefkaart aan G. Wouters: Amsterdam, 14 maart 1930 Amsterdam, vrijdag. Beste Germaine, Het pakje is al naar je teruggestuurd. Ik heb Stols erover geschreven. Van Chevasson heb ik een brief gekregen, waaruit blijkt dat hij waarschijnlijk niet komt. Erg jammer! want in feite had hij alleen maar de heen- en terugreis hoeven te betalen. - Nu iets anders: zo juist heb ik van Malraux de eerste Soulier de Satin ontvangen! Wel grappig, dit stukje toneel. Maar ik wil er nu wel graag van af; zou je me dus de tweede Soulier willen zenden, zodra je het gelezen hebt? Stuur de eerste Soulier aan Louis terug, als je het hebt; zo niet, dan stuur ik het aan jou; en dan stuur jij het paar aan mij terug!!! Hier is alles bij het oude. Wat voer je uit? Wat gebeurt er in Brussel? Is Nutteloos Verzet in Brussel of in Maastricht? Als het nu eindelijk in Brussel is, stuur me dan nog 5 exx. Maar verzend niets aangetekend, want dat is hier erg lastig, je moet aangetekende stukken bij het postkantoor afhalen. Tot gauw! Je EdP. {==502==} {>>pagina-aanduiding<<} 469. Aan L. Chevasson: Amsterdam, vóór 25 maart 1930 Beste Louis, Wij zijn helemaal de Memoires van Byron vergeten, ik om ze aan jou te vragen, en jij om ze voor me achter te laten. Wil je ze me uit Parijs sturen, evenals Robert? in afwachting van Paludes? - Dank. Zend ze naar Willink, Keizersgracht 538; want we zijn hier misschien niet meer als ze komen. Heb je een goede reis gehad? Tot gauw! Eddy Is er bij de N.R.F. een boek over het leven van Shelley? Zo ja, wil je me dat dan ook sturen? 470. Aan L. Chevasson: Amsterdam, 18 of 25 maart 1930 Beste Louis, In het kort dit briefje om je te bedanken voor de Byron en voor Robert; ik stuur je het laatste terug. Het is ‘intelligent’ - maar zonder enig belang. Nou ja, ik heb het gelezen... Je hebt zeker wel van Germaine gehoord dat ik fl. 325. aan Stols heb gezonden in een gewone aangetekende brief en dat die brief niet aangekomen is. Dat is ook het geval met een andere brief waar fl. 60. in zat voor baron Van der Hoeven in Cannes. Na het gelazer met de pensionhouder nu dit weer. Ik verdoe mijn tijd met klachten indienen bij allerlei postkantoren. Tot gauw. Neem me maar niet kwalijk. Hoe bevalt het werk bij de N.R.F. je? Hoe gaat het met Malraux? En met Clara? Zeg aan M. dat ik hem snel zal schrijven. Hartelijke groeten van Simone en de hand van je E. Amsterdam, dinsdag. Museum-Pension P.C. Hooftstraat 4. {==503==} {>>pagina-aanduiding<<} 601. Aan F. Hellens: Brussel, 11 oktober 1930 Brussel, 11 oktober 1930. Brand Whitlocklaan 104. Beste Hellens, Ik heb En écoutant le bruit de mes talons nog eens gelezen, en opnieuw ontdekt. Ik denk dat Paulhan het een erg fijn boek zal vinden. Alleen zou je het volgens mij zó moeten doen: geen voorwoord erbij, maar dat stuk gebruiken als het eigenlijke begin van het verhaal. En zelfs: Nice, Kerstmis 1917 erboven zetten, dat zal het heel goed doen. Vervolgens, als laatste zinnen: ‘...een toonloze stem die me aan een fase uit mijn leven deed denken, aan herinneringen die al sinds lang opgeborgen waren. Zo, etc.’ - En dan de rest in de eerste persoon. De vent zou Maurice moeten heten, maar ‘ik’ moeten zeggen. Verander ook de naam van de knaap uit Rendez-vous, die nu nog Frédéric heet, geloof ik. Je hebt dan een François (of Albert?), een Maurice en een ander-die-vertelt, en met z'n drieën vormen ze een aardig stuk van jezelf en, door hun aller biecht, een heel plezierig boek. - Ik denk dat er ook in En écoutant... enkele langdradige stukken zijn die eruit moeten. Lees het nog eens en haal er een paar zinnen uit; maak het eenvoudiger, zoals echte herinneringen. Greshoff heeft me om het boek gevraagd; en overigens zul je zelf, als je nu na bijna vijftien jaar je boek opnieuw leest, beter dan wie ook zien wat ‘echt’ is en wat niet meer is dan ‘literatuur’. Binnen het geheel vind ik dit stuk prima. Het zal het heel goed doen tussen Le Fauteuil Rouge en Le Rendez-vous... Daar hoort het volgens mij. Zet het niet vóór Le F.R.; je zou het erdoor te kort doen. Ben je bezig het om te werken? Wanneer zie ik je weer? Ik heb opnieuw een ergerlijk en belachelijk ‘drama’ meegemaakt. Maandag voel ik mij verplicht mijn moeder naar Gistoux te vergezellen (die er voorbereidingen moet treffen voor haar verblijf's winters in Bruss.), de kans zit er dus in dat ik er vijf of zes dagen blijf Mocht ik aanstaande vrijdag terug zijn in Brussel, dan kom ik graag bij de Delgouffres. Je moet me maar verontschuldigen als het niet doorgaat, want dan hou ik me op met mijn taak van politieagent, d.w.z. van natuurlijke verdediger van mijn oude moeder. Ik hoop je in elk geval gauw terug te zien, evenals die arme Maroussia, die werkelijk pech heeft gehad met de kinderen. Ook Simone stuurt je haar hartelijke groeten. Je vriend EduP. {==504==} {>>pagina-aanduiding<<} 649. Briefkaart aan F. Hellens: Brussel, 17 november 1930 Brus. maandag. Beste Hellens, Ik ben begonnen met het lezen van je beide verhalen, maar ik ben erin blijven steken omdat een oude vriend uit Indië gekomen is die me meesleept naar Holland. Ik zal ongetwijfeld vóór mijn terugkomst geen tijd hebben om me er serieus mee bezig te houden, zodat je dus een beetje geduld moet hebben. Ik geloof dat Le Fauteuil heel goed is maar dat uit En écoutant enkele niet zo rake beelden geschrapt moeten worden om het minder zwaar te maken. Ik kom bij je zo gauw ik kan, waarschijnlijk aanstaande woensdag of donderdag. Hartelijk je EduP. 660. Aan F. Hellens: Brussel, 29 november 1930 Brussel, zaterdag. Beste Hellens, Ik heb Le Fauteuil Rouge gelezen, dat ik je met dezelfde post doe toekomen. Ik hou niet erg van zo iets; maar er staan goede dingen in, en over het geheel hoort het tot dat deel van je werk waar ik de voorkeur aan geef, het ‘menselijke’ of ‘autobiografische’ deel, als je wilt... Ik geloof dat je heel goed dit werkje kunt aanhouden, maar dan moet je het tegendeel doen van wat je van plan bent. Maak er geen roman van, maar een novelle van 45 bladzijden, of 70. Je moet het volgens mij compacter, eenvoudiger, en vooral minder literair maken. Dichter bij de stijl van la Femme Partagée en van je laatste geschriften. - Je moet het nog eens lezen, langzaam, en overal de zinnen die onecht klinken schrappen (of vervangen). (Ik heb er enkele voor je aangetekend.) - Er zijn geen hiaten, zoals je scheen te denken; integendeel, het is te lang. Als ik jou was, zou ik alle brieven van de vrouw laten vervallen - dus de hele reeks -, ze heeft maar één enkele brief geschreven die wel aardig is: de tweede. Voor de rest zou dit schepsel erop vooruitgaan als je haar op de achtergrond liet, ze moet alleen maar weerspiegeld worden in de brieven van de man. Ze heeft geen eigen persoonlijkheid. Er is maar één drama, dat van François. - Als je hiervan een roman zou willen maken, zou je alles over moeten doen; dan kun je beter aan iets nieuws beginnen. {==505==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar dat hoeft niet; door 22 bladzijden (de brieven van de vrouw) te schrappen en de rest ‘compacter’ te maken (een verlies van misschien 3 bladzijden), krijg je een heel goede novelle, dacht ik; die je zou kunnen publiceren met En écoutant le bruit de mes talons en met Le Rendez-Vous dans une Eglise in één mooi deel, onder een nieuwe titel. (Hoewel ik persoonlijk het liefst zou zien dat het onder de titel En écoutant enz. gebeurt, dat je als eerste kunt zetten, vooral als het chronologisch de juiste volgorde is.) Ik zou dat verhaal wel graag nog eens lezen (En écoutant...), kun je me het niet toezenden? Ook daar zitten misschien passages in die je moet comprimeren of wijzigen. Niettemin geloof ik dat in dit verhaal de sfeer heel geslaagd is: het is als een grauwe dag met een motregen die maar niet ophoudt - het is precies wat je gewild hebt, nietwaar? - Maar pas op voor ‘beelden’, voor ‘literatuur’; verwijder de poëzie uit het proza! in proza moet de poëzie uit de sfeer voortkomen, nooit uit de woorden. Neem me niet kwalijk dat ik zo pedant doe; maar in je vroegere werk hindert misschien dat misbruik van beelden en vergelijkingen me het meest. Tot ziens, misschien wel gauw. Doe mijn groeten aan Maroussia, en het beste met je. Werk Le Fauteuil Rouge om in Gistoux; het is een uitstekend karwei voor de vakantie. Je hebt er 2 exx. van het boek voor nodig, lijm, een schaar, verder je pen en inkt. Als de sfeer in het hotel je hindert, vraag dan aan mijn moeder of je in mijn kamer kunt werken; zij zal er absoluut niets op tegen hebben; integendeel, je zult met alle gewenste sympathie worden ontvangen. Zeg dat ik het je heb aangeraden. Er is een tafel en een pot inkt op mijn kamer, de rest zul jij mee moeten brengen! Dat is het dan, tot gauw. Je EdP 663. Aan F. Hellens: Brussel, 5 december 1930 Brussel, vrijdag Beste Hellens, Hier dan de 2 gevallen: je ziet dat ik met zorg En écoutant... heb herlezen; ik heb er een hoop, naar mijn mening overbodige en lelijke zinnen in onderstreept. Soms te sterke uitdrukkingen, maar meestal te literaire beelden, die niet zo raak zijn; ze leiden de aandacht af en voegen helemaal niets toe. Het ergst zijn de gesprekken: vooral de {==506==} {>>pagina-aanduiding<<} vrouw is soms onuitstaanbaar als ze aan het woord is. Je ziet wel waar. Volgens mij moet je 3 of 4 alinea's overdoen. - Het geheel zou je nog kunnen inkorten (comprimeren); er staan heel wat herhalingen in. Wat Le Fauteuil betreft: dat lijkt me ook wel goed. Ik heb het niet nog eens gelezen, ik heb het slechts vluchtig doorgenomen en de wijzigingen bekeken. Neem me niet kwalijk dat ik niet bij je kan komen, ik heb bij wijze van spreken alleen maar tijd om mijn koffers opnieuw te pakken; overmorgen ga ik weer naar Holland. Ik zie je ongetwijfeld na mijn terugkomst, misschien met Malraux (?) Hartelijk je E. Slauerhoff heeft me gezegd dat het er niet toe doet welk boek je aan hem opdraagt. Hij zal met alles blij zijn. 731. Aan F. Hellens: Brussel, 6 februari 1931 Brussel, vrijdagavond. Beste Hellens, Ik vond het jammer toen ik het bericht kreeg dat ik uiteindelijk niet hoefde te komen; ik zou hem met plezier hebben ontmoet, zelfs al waren we met ons tweeën geweest. Maar ik zie je ongetwijfeld maandag bij Delgouffre? of moet dat plaatsvinden zonder dat jij er bij bent? Er liep een koude rilling over mijn rug toen ik de uitnodiging ontving, die heel vriendelijk was, maar allemachtig, wat plechtig! Ik kom met Méral, met wie ik diezelfde maandag ga dineren. Dank je wel dat je aan mij gedacht hebt voor dat nieuw opgemaakte ex. van je Filles. Doe het toch maar niet: ik heb al een ex. op goed papier met een opdracht van jou, en eigenlijk hou ik meer van kleine formaten. Bovendien reken ik er wel op nog eens het deel bij uitstek te krijgen: la Confession Naïve, nietwaar! Dat zal ongetwijfeld een indrukwekkend formaat hebben. Het is inderdaad merkwaardig dat er over de Filles niet wordt gesproken, nadat er zoveel gezegd is over de Femme. Maar wat wil je? de wereld gaat ten onder; je moet van tijd tot tijd maar denken aan de Rancis en de Trucs om van die waarheid doordrongen te raken, maar dan begrijp je het tenminste zonder enige moeite.... Over dat alles praten we nog wel maandag of aanstaande vrijdag. {==507==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik reken er ook op je hier weer eens op een avond te zien, maar alleen met Maroussia bijv., of met Méral. - Wat vind je van de zuster van onze vriend Van Nijlen? Je ziet maar weer: de ware vroomheid leidt tot alles. Barbey zou zijn hart hebben opgehaald aan die geschiedenis. Hartelijk je E P.S. - Per slot vind ik het helemaal niet erg dat je de afspraak van vanavond hebt uitgesteld, omdat Simone vanmiddag is flauwgevallen, zonder aantoonbare reden. Ze voelt zich niet eens minder goed dan anders. {==508==} {>>pagina-aanduiding<<} {==509==} {>>pagina-aanduiding<<} Lijst van voornamen, bijnamen en initialen Adwaita J.A. Dèr Mouw Alexander A.A.M. Stols A.M.L. Arthur (Müller) Lehning Anthonie (Director); Antonius Anthonie Donker (ps. v.N.A. Donkersloot) Arthur jr. Arthur (‘Sjeu’), zoon van Van Schendel Arthur M.L. Arthur (Müller) Lehning Ati, Atie, Atij, Aty Aty Brunt, vrouw van Greshoff Buning J.W.F. Werumeus Buning Beyle ps.: Stendhal Carry v.B. Carry van Bruggen Ch. L. Chevasson Chasalle ps. v. Constant van Wessem Constant(ijn) Constant van Wessem Corinne Corinna (Kennie), dochter van Van Schendel D. Anthonie Donker (ps. v.N.A. Donkersloot) Darja Darja Collin, vriendin/vrouw van Slauerhoff de C. (mej.) de Coninck, secretaresse van Stols D.M. J.A. Dèr Mouw Eef (Lidth) E. van Lidth de Jeude, neef van DP Egbertina de schrijfster Egb. C. van de Mandele Eva dochter van Stols Eveline Eveline Blackett, DP's Engelse vriendin Germ. W.; Germaine W. Germaine Wouters, secretaresse van Stols Gille zoon van DP en Simone Sechez Goris ps.: Marnix Gijsen Gr. J. Greshoff Greet M. Kroesen, vrouw van Stols Griet M. van Eekhoven, vrouw van Van Nijlen Guus August Defresne G.W. Germaine Wouters, secretaresse van Stols {==510==} {>>pagina-aanduiding<<} Hendrik den Maayer; Henri Henri Mayer Henriëtte R.H. Henriëtte Roland Holst-van der Schalk Herbert neef van DP H.M. Henri Mayer Ina pleegzus van DP Jac, Jacques J.C. Bloem Jan, Jan Gr. J. Greshoff Jan zoon van Greshoff Jan, Jan v. N. J. van Nijlen Jani, Jany A. Roland Holst J.B.W.; John B.W. de graficus J. Buckland Wright Jèn Doolert A. den Doolaard (ps. v.C. Spoelstra) Jo Jo van Ammers-Küller Karel van Vlaanderen Karel van de Woestijne Kees zoon van Greshoff Kennie Corinna, dochter van Van Schendel Kr. W.A. Kramers Kuller Jo van Ammers-Küller K.v.d.W. Karel van de Woestijne L. Lou Lichtveld (ps.: Albert Helman) Louise de Franse dichteres Louise Labé M. H. Marsman Maroussia M. Miloslansky, vrouw van Hellens Martheli vriendin/vrouw van Donkersloot Maurice Maurice Roelants Maurits ps. v.P.A. Daum Menno Menno ter Braak Mies Mies van der Meulen, vriendin/vrouw van Willink Minnie vrouw van E. van Lidth de jeude M.R. Maurice Roelants N., Nico, Nicolaas Sloot N.A. Donkersloot (ps.: Anthonie Donker) N. M. Nijhoff Nini Nini Brunt, zus van Aty Greshoff P., Pannekoek, P.-'s Gr. G.H. (Pannekoek) 's-Gravesande Pa Arthur Arthur van Schendel Paul Paul van Ostaijen Pom, Pomme, Pom N. M. Nijhoff {==511==} {>>pagina-aanduiding<<} P. v. O. Paul van Ostaijen Rie Rie Gilhuys, vriendin van Van Vriesland Rien R.L. Barendregt, vrouw van Marsman Roel Roel Houwink S. de grafologe J. Salti-Goetz S., Sander A.A.M. Stols S., Simona, Simone Simone Sechez, DP's eerste vrouw S. Sl. Slau J. Slauerhoff S., Suzie, Suzy Suzie van Hall, vriendin/vrouw van Kelk 's-Gr. G.H. (Pannekoek) 's-Gravesande Sloot N.A. Donkersloot (ps.: Anthonie Donker) Ter Br. Menno ter Braak Urbave Urbain van de Voorde Van D. Anton van Duinkerken (ps. v.J. Asselbergs) Van W. Constant van Wessem V. d. H. F.A. van der Hoeven V. d. V. Urbain van de Voorde Vic, Vic Vr. Victor E. van Vriesland V.K. de uitgever P.N. van Kampen v. O. Van Ostaijen V. Sch. Van Schendel V. Vr.; V.V.V. Victor E. van Vriesland W. Germaine Wouters, secretaresse van Stols W.B. J.W.F. Werumeus Buning W., W. Kr.; Wijnand(t), Wynand(ius) W.A. Kramers {==512==} {>>pagina-aanduiding<<} COLOPHON In opdracht van G.A. van Oorschot, Uitgever te Amsterdam, werd E. du Perron ‘Brieven’ gezet en gedrukt uit de Bembo door de Koninklijke drukkerij G.J. Thieme bv te Nijmegen en gebonden door Boekbinderij Van Rijmenam te Den Haag. 1. Briefpapier van hotel Condor Rigi. 2. Greshoff had een rubriek ‘Spijkers met koppen’ in DGW. 3. Roland Holsts mederedacteur van De gids. 4. Den Doolaard. 5. Zie brief 370. Jonkheer Frederik Adriaan Alexander van der Hoeven (geb. 1869) was volgens het Nederland's adelsboek onder meer secretaris van de legatie van Transvaal, secretaris van het kabinet van koning Ferdinand der Bulgaren en ambtenaar van de staalgieterij te Ostrovic (St. Petersburg). DP's brieven aan hem zijn niet teruggevonden. 6. In een pension op dit adres verbleven toen de moeder van DP, zijn vrouw, zijn zoontje en hun huispersoneel. 7. M. Nijhoff. 8. Zie 353n3. 9. Anthonie Donker (N.A. Donkersloot) publiceerde in DGW van 20 december 1929 een essay over het proza van Roel Houwink. 10. De graficus J. Buckland Wright, die DP later in Parijs nader zou leren kennen. 11. Zie 360n3. 12. Zie voor de enigszins gewijzigde definitieve versie van de drie sonnetten: ‘Een vrouw’, ‘De ronker tot de verdrevene’ en ‘Voor S.’ (Vw 1 p. 100, 99 en 101). * Leopold naar Christine de Pisan. 14. 14. De stockregel van Leopolds gedicht ‘Ballade’. 13. Zie brief 380. De enigszins gewijzigde definitieve versie is te vinden in Vw 1, p. 102-106. 15. De in Nederland geboren Italiaanse graaf (conte) Giacomo Antonini, jeugdvriend van Greshoff en Ter Braak. DP maakte met hem kennis in de loop van 1929. 1. Foto van de Binnen-Amstel en hotel De l'Europe te Amsterdam. 1. Foto van de Binnen-Amstel en hotel De l'Europe te Amsterdam. 2. Stols drukte in juli 1929 van Stendhal Ernestine ou la naissance de l'amour. De keuze en de verzorging van de tekst waren van DP. 1. DP's Javaanse pleegzusje (zie 233n2). 2. In De gids van januari was de eerste versie van DP's korte verhaal Het drama van Huize-aan-Zee afgedrukt, dat herzien werd opgenomen in Nutteloos verzet (Vw 1, p. 470-496). 3. Mevr. Olga Fröbe-Kapteyn. 4. Moeten wel poezen zijn, genoemd naar de Pools-Franse schilder Kisling en de Italiaanse schilder De Chirico. De nieuwsgierige lezer van DGW is vermoedelijk Greshoff zelf, die op ridderordes erg gesteld was. Op Gistoux werden katten gefokt. * Is het met een d of met een t: ‘omvloerst’? Schrijf me dit - ik heb hier geen dictionnaire. Misschien neem ik ook een ander woord; wat denk je van ‘onvervaard’? 5. Simone en Gille. Gilles de Retz of Rais is een 15de eeuwse Franse maarschalk die wegens perverse praktijken ter dood werd veroordeeld. 1. De parasieten. * Ik bedoel: met de stem van een ander. 1. Zie 377n12. 2. Een kritiek op Greshoffs Bij feestelijke gelegenheden en Confetti in DVB, mei 1928. 3. Greshoffs verzen ‘Château de Gistoux’ en ‘Zomerdag op Gistoux’ waren met andere onder de rubriektitel Chromo's voor het eerst afgedrukt in Erts 1930. In de latere edities van zijn verzamelde gedichten zijn ze te vinden onder de rubriektitel Romantiek in miniatuur. 4. Fritz Reuter schreef volkse humoristische verhalen met karakteristieke personages, onder wie Onkel Bräsig in Ut mine Stromtid (1862-1864), dat Kelk later zou vertalen. 5. Ondersteboven linksbovenaan de brief geschreven. 1. In het januari-nummer was ‘Het drama van Huize-aan-zee’ opgenomen. 1. De telegraaf van 11 januari 1930 (avondblad). * wat ik volkomen met hem eens ben. * Bij nadere bedenking doe ik het niet, omdat onder het stuk over Den Doolaard al ‘Lugano’ staat! * Ik bedoel eigenlijk: zooeven. 1. Vanaf februari ging Donker de poëzie-en Houwink de prozakroniek verzorgen. 1. The Collected Sonnets (Stols, 1930) met illustraties van John Buckland Wright. * Ik zeg niet: aan. 2. Paul Morand, Bouddha vivant (vgl. brief 169, 186). 3. A. Muller, De weg naar gezondheid. Een betrouwbare en onontbeerlijke raadgever voorgezonden en zieken. Naar de 16de druk bewerkt door Ch. Bles, Amsterdam 1927, 2 dln. 4. Zie 370n3. 5. Werumeus Buning schreef ook over culinaire onderwerpen. 6. Het sonnet ‘Aen den heere J.W.F. Werumeus Buning’ werd in DGW van februari geplaatst (Vw 2, p. 206). 7. Maleis ati betekent hart. 1. De door DP te vertalen, artikelsgewijs te publiceren mémoires van Van der Hoeven. 2. De artikelen zouden worden aangeboden aan Johan Koning, redakteur van De Hollandsche revue. Frans Coenen was eindredakteur van GN. 3. Onder het pseudoniem A.L. van Kuyck leverde ook DP in 1929 enkele bijdragen aan De Hollandsche revue. Onder dezelfde naam was in DGW van maart 1929 onder de titel ‘Franz Hellens over zijn werk’ een interview verschenen met deze vriend van DP en Greshoff, dat zij hem mogelijk samen afnamen. DP moet de publicatie dan over het hoofd gezien hebben. 4. Op 15 januari betrok DP's moeder met haar aanhang kamers in een pension waar op 1 februari ook Eddy, Simone en Gille onderdak vonden. 5. Een in 1927 verschenen verhaal van Joris Vriamont. ‘Luchtkasteelen’ is de door Stols uitgegeven serie waarin ook DP's Parlando verscheen. 1. Ook in Erts. * Of: Neerlandt's Roem - ik ben daarvan nog niet zeker. 1. In zijn rubriek ‘Spijkers met koppen’ in DGW van januari 1930 stak Greshoff onder de titel ‘De Groote Saneering-Purgon Donkersloot’ de draak met een oproep van redaktie en uitgever van De stem en een toelichting van N.A. Donkersloot in het december-nummer. Daarin werd onder redaktie van deze laatste de verschijning aangekondigd van een aanhangsel van De stem onder de naam Critisch bulletin, teneinde daarmee te komen ‘tot saneering en concentratie van onze letterkundige critiek’. Het staartje van Greshoffs oorspronkelijke stuk, waarin hij had gezinspeeld op het feit dat de uitgever van De stem, Van Loghem Slaterus, DP niet als medewerker van het CB had gewenst, was geschrapt in de uiteindelijke publicatie. 2. De Hollandia Drukkerij in Baarn, waar DGW tot eind 1928 werd uitgegeven en nadien nog gedrukt. 1. Volgens de mémoires van C.J. Kelk (Ik keek alleen, 1968) hebben de drie vrienden gegeten in een van de weinige Indische restaurants uit die tijd, op de bovenverdieping van café-restaurant Smaalders aan de Overtoom. 2. Zie brief 370. 3. Paul Krüger; zie 37on5. 4. zie voor Whitbrooke 370n2. 5. Blijstra voegde aan een recensie van Bij gebrek in DGW van februari 1930 een noot toe waarin hij constateerde dat Nutteloos verzet ‘tot een der beste voortbrengselen der Nederlandsche letterkunde in de laatstejaren gerekend mag worden.’ 6. Variant van Byrons bekende uitspraak: ‘I awoke one morning and found myself famous.’ Herriot is een Frans politicus die o.m. eerste minister en burgemeester van Lyon is geweest. 1. In een brief die niet is teruggevonden. 1. De in 390n1 gememoreerde demonstratieve aankondiging van het verschijnen van het CB. * Jij wel?? 2. Greshoff verzorgde in DGW een citatenrubriek met de titel ‘Snippers’. 1. Van Nijlens zoon Karel-Benoît, in de omgang Charles genoemd. * Dat heeft hij dus gedaan. 2. Het in april 1929 geschreven epische gedicht ‘Hubertus bij zon en schaduw’, dat in 1930 werd opgenomen in Parlando (Vw 1, p. 77-85). ** Voor Parlando. 3. De gids van januari 1930 begon met het afdrukken in (drie) afleveringen van Van Schendels roman Het fregatschip Johanna Maria. In hetzelfde nummer stond Roland Holsts essay ‘Sirenische kunst’. 4. Op 15 januari verscheen voor het eerst het algemeen tweemaandelijks tijdschrift Leiding, onder redaktie van P.N. van Eyck, C. Gerretson en P. Geyl, waartoe Van Eyck het initiatief had genomen nadat De gids hem als poëziecriticus had afgedankt. 5. Variant van het aan Joseph de Maistre toegeschreven gezegde: ‘Grattez le Russe et vous trouverez le Tartare.’ 1. Dubbel. 2. Slauerhoff was daar van 1 januari 1929 tot 1 juli 1930 assistent aan de Universiteitskliniek voor Huid-en Geslachtsziekten. 3. Van J. Winkler Prins verschenen in 1890 een bundel gedichten met de titel Sonnetten en een met de titel Zonder Sonnetten. 4. In DGW van december 1930 wijdde J.C. Bloem onder de titel ‘Augusta Peaux - Bij haar 70sten verjaardag’ een herdenkingsartikel aan deze dichteres. 5. Jo van Ammers-Küller, in de dertiger jaren Nederlands populairste schrijfster van familieromans. * (medewerking van den heer Shakespeare) 1. Zie brief 389. Het gedicht wordt hier niet nog eens afgedrukt. 1. Voor DGW van februari 1930 had Greshoff in zijn rubriek ‘Spijkers met koppen’ onder de titel ‘Laus Mediocritatis’ Jo van Ammers-Küller gekritiseerd vanwege een interview met haar in het Franse blad Comoedia. Hij noemde haar ‘een nette banale burgerdame - literair gesproken -, die een beetje slonzig maar niet geheel onhandig met de penhouder omgaat’ en verweet haar het spreken van ‘domme, onbeduidende volzinnen’ waarbij over de belangrijkste Nederlandse schrijvers was gezwegen. Greshoffs entrefilet werd eerst geweigerd maar uiteindelijk gepubliceerd. 2. Ook in het februari-nummer van DGW stond DP's artikel ‘André Gide en de Hollandsche kritiek’, dat werd geschreven n.a.v. beschouwingen over Gide van H. van Loon en J.F. Otten en nadien opgenomen in het vijfde Cahier (Vw 2, p. 180-191). * D.w.z. behalve mij ergeren aan dezen pestbuil. 3. Het vers met die titel werd voor De gids gereserveerd door de redakteur M. Nijhoff en in augustus 1930 in het blad afgedrukt. 4. De schrijverjournalist en sinoloog Henri Borel was aanvankelijk tolk in China. Hij publiceerde o.a. Wijsheid en schoonheid uit China, De geest van China, De Chineesche philosophie toegelicht voor niet-sinologen. Wijsheid en schoonheid uit Indië. * Tenminste, laat mij dat voor hem hopen! 5. Greshoff schreef over deze onderwerpen in De Hollandsche revue. 6. Met J. de Vries publiceerde Greshoff in 1925 een Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. 7. Herhaaldelijk drong DP er bij Greshoff, die ook geregeld over beeldende kunst schreef, op aan een artikel te wijden aan Carel Willink. Dat gebeurde in december 1932. Het stuk werd gepubliceerd in Forum van februari 1933 8. De Belgische schilder Marcel Stobbaerts, en de Nederlandsche schilders Bram en Geer van Velde die later in hun land van vestiging Frankrijk nogal bekend werden. Greshoff wijdde aan hen zijn artikel ‘Deux peintres hollandais à Paris: A.G. et Gerard van Velde’ in het in Antwerpen uitgegeven tijdschrift La revue d'art van juni 1929. 1. Niet achterhaald waar dit op slaat. 2. Dubbel onderstreept. * En dan nog! Potgieter krijgt men overal voor een prikkie. Als ik zeg fl.4-bedoel ik fl.4.-voor een erg weerloozen en gewilligen klant. 3. Brief niet teruggevonden, evenals de brief aan Kramers waarvan sprake is in 398 en 401. 4. In DVB van september 1930 publiceerde C.J. Kelk onder de titel ‘E. du Perron, prozaïst en dichter’ een lovende bespreking van DP's prozabundels Bij gebrek aan ernst en Nutteloos verzet en van zijn poëziebundels Poging tot afstand en Parlando. Kelk noemde DP een ‘moderne’ schrijversfiguur en karakteriseerde hem als ‘hard maar warm, hartelijk maar ironisch tevens.’ 1. Van Willem ten Berge, die toen behoorde tot de zg. jong-katholieke dichters, was in 1928 als debuut de verzenbundel De reiziger verschenen. 2. In DGW van 20 februari 1930 hekelde Greshoff in zijn rubriek ‘Spijkers met koppen’ voor dc tweede keer een bepaald soort anoniem schrijven in het blad Nederlandsche bibliografie; met het tweede stukje zou het in dezelfde rubriek verschenen entrefilet ‘Vraag-en-antwoord-spel’ bedoeld kunnen zijn, waarin een toneelcriticus op de korrel wordt genomen. Diens naam zou dan Chérau moeten zijn. 3. Verhaal van Blijstra (vgl. brief 426). 4. In 1924 publiceerde Jan van Nijlen onder de titel De dichters van 't Fonteintje een bloemlezing van verzen uit dat tijdschrift. * Brussel brengt een Teirlinck op: het Ivoren Aapje. 5. Dubbel onderstreept. 6. De laan in de Brusselse randgemeente Sint Lambrechts-Woluwe waar DP dichtbij Greshoffs huis in 1930-1931 enige tijd woonde. 7. Louis Piérard: een Franstalig Belgisch schrijver en volksvertegenwoordiger. 8. Ondersteboven linksboven. 1. Eerst in De gids van mei 1930 werden van Van Nijlen de volgende verzen afgedrukt: ‘In memoriam Karel van de Woestijne’, ‘Het wonder van de kermis’, ‘In memoriam Jakob Smits’, ‘Hij die droomde van 't Paradijs...’ De laatste regel van het eerstgenoemde vers luidde in de afgedrukte versie: ‘Wilt ge uw bleek lot niet voor het zijne ruilen?’ 2. Zie 370n3. 3. Het Critisch bulletin. 4. Greshoffs entrefilet tegen het CB. Zie 390n1. 1. GreshofFs stukje over J. van Ammers-Küller, ‘Laus mediocritatis’, in DGW van februari. 1. Klemmen voor zangvogels. * Hij is zelf ‘geïnteresseerd’ en verzamelaar. 2. Jéhanne Salti-Goetz (1890-1945), Belgisch grafologe, die karakterschetsen heeft gemaakt van o.a. DP, Van Ostaijen, Burssens en Slauerhoff. DP, die haar in 1930 te Antwerpen ontmoette, heeft enkele brieven met haar gewisseld, die hoogstwaarschijnlijk aan het begin van de oorlog verloren zijn gegaan. De tekst van mevr. Salti's karakterschets van DP is evenmin bewaard gebleven. Zie ook 418n1. 3. Dit was de eerste ontmoeting tussen DP en Marsman. * Je veux dire: mon cher Franz! 1. ‘Christian Morgenstern’, in het januari-nummer van DGW. * Le premier seulement, me paraît un peu faible. 1. 1Nutteloos verzet. 1. De publicatie betrof de gedichten ‘Het huis’, ‘De bedelaar onder de boom’, ‘Een mannetje alleen’, ‘Kolonie’ en ‘In memoriam’. Zie Vw 1, p. 89, 65 (in gewijzigde versie), 14 (als deel 2 van het gedicht ‘Roman in twee vensters’), 94 en 93. De bundel Parlando werd in januari 1930 door Boosten & Stols in Maastricht gedrukt. 1. Boekhandelaar bij wie Chevasson enige maanden had gewerkt. 2. Clara Malraux had bij het patates frites bakken voor DP brandwonden in het gezicht opgelopen door de spattende olie. 1. Waarschijnlijk van de bundel kritisch en essayistisch proza Currente Calamo, die in 1930 bij Stols verscheen. 2. Van de eerste drie van DP's in eigen beheer uitgegeven Cahiers van een lezer verscheen in 1931 bij Stols een handelseditie onder de titel Voor kleine parochie. 1. Niet duidelijk welke editie DP wenst. 2. In het februarinummer van De gids publiceerde A. Roland Holst onder de titel ‘Shakespeare ontmand’ een vernietigende bespreking van Dr. F.W. Korffs Levensproblemen bij Shakespeare (1929). 3. Nederlands schrijfster. Haar opmerkingen over Nutteloos verzet zijn niet thuisgebracht. * Zooals je weet thans adjunct-secretaris v.d. Bond v. boekhandelaren! ** Allemaal voor 10%! 1. Waarschijnlijk gaat het om Aernout Drost, De pestilentie te Katwijk, ed. C.G.N. de Vooys (1906) en Jacob Geel, Onderzoek en phantasie.- Gesprek op den Drachenfels. - Het proza, ed. C.G.N. de Vooys (1911). 2. Niet achterhaald. 1. Verschenen in De telegraaf van 22 maart 1928; door Burssens nogmaals gepubliceerd in Vlaamsche arbeid 24 (1929), p. 351. Zie ook 404n2. 2. Met een pijl naar de ondertekening. 1. Alice Mary Butcher, Memories of George Meredith (1919). 1. P.N. van Kampen & Zoon in Amsterdam was toen de uitgever van De gids. DP's brief is niet teruggevonden. 2. Les récits de feu Ivan Pétrovitch Bielkine. 3. De te vertalen artikelen van F. van der Hoeven; zie brief 377. 4. Het afscheid van de wereld in drie dagen (1926). 1. De dichtbundel Mo yang ke en de verhalenbundel Het lente-eiland. 1. De roman Les faux-monnayeurs (1925). 2. André Maurois' biografie. 1. De zoon van het Hemelsche Rijk. * En het anders daarzonder doen: desnoods in één exemplaar! 1. De firma A.J.G. Strengholt, uitgever van DGW. 1. Donkers bespreking in CB van februari 1930 (zie ook 435n1). DP's gedichten in Erts 1930 zijn: ‘Het kind dat wij waren’, ‘Een grote stilte’ en ‘Leven is goed’ (Vw 1 resp. p. 67, 68 en 69). 2. Donker had het Greshoff kwalijk genomen dat deze in DGW van februari zonder zijn voorkennis een particuliere brief van hem had geciteerd en becommentarieerd. 3. Greshoff had zijn Spijker-entrefilet ‘De groote saneering’ in DGW van januari besloten met een gefantaseerd manifest van ‘mauvais garçons’ waarvan hij geen succes verwachtte, ‘terwijl de Stem-mélange van de fa. Coster, Donker & Co er, als natuurboter, ingaat.’ Donker op zijn beurt schreef in zijn recensie van Erts o.m. dat het boerenverhaal van Coolen en De Man goed leesbaar was ‘zooals versche boterletter ieder jaar goed eetbaar is, maar het blijft toch altijd ieder jaar weer boterletter.’ 1. DP had Victor E. van Vriesland (1892-1974), die enkele essays, een dichtbundel en de roman Het afscheid van de wereld in drie dagen (1926) had gepubliceerd, leren kennen op De Kring in Amsterdam. 2. Van Vrieslands artikel over Boutens bij diens zestigste verjaardag verscheen in de NRC van 19 februari. 3. Van Vrieslands eerste dichtbundel (1929). 4. ‘André Gide en de Hollandsche kritiek’, in: DGW 29(1930) 2(febr.), p. 32-36 (Vw 2, p. 180-191).’ 5. ‘Amsterdamsche bohème’, opgenomen in de bundel Herhalingsoefeningen (1935). 6. In ‘Commentaire au crépuscule’ uit Voorwaardelijk uitzicht is ‘hagard’ zonder lidwoord blijven staan. 1. P.H. Ritter jr, ‘In memoriam Just Havelaar’ (DGW, februari 1930). N.a.v. Bloems kritiek (‘De oude mens’, in De gids van juni 1929) op Havelaars boek De nieuwe mensch, schreef Ritter: ‘Dat Bloem zijn ponjaard dreef in Havelaar's hart, het getuigde van Havelaar's invloed en beteekenis. Alleen een leider, aanvoerder van een sterke, hem geestverwante groep, wettigt strijd en den smaad van zulk een aanval. En nu is Havelaar ineengezonken met een bloedende wonde, hij, de zachte, de beminnelijke, de geestdriftige, hij is geveld in een overval die zijn verzwakkende krachten niet meer konden pareeren.’ (p. 42). 2. M.J. Premsela, ‘La princesse lointaine. Nieuwe versie van Rostand's Drama’. 3. ‘Laus Mediocritatis’, zie 398n1. 4. ‘André Gide en de Hollandsche kritiek’, zie 398n2. 5. Ook een ‘spijker’: ‘De Domprijs en de woestijn’. Greshoff bracht een opmerking van Van Duinkerken dat ‘onze dichtkunst groeit’ in verband met het feit dat de jury de Dom-prijs voor het proza niet had willen toekennen. 6. Anthonie Donker in zijn poëzie-kroniek over ‘De eerste verzen van A. Roland Holst’, ‘Een belangrijke herdruk’. 7. Roel Houwink in de Kroniek van het Proza over ‘De rijkdom van Van Looy's proza. Worden onze oudere schrijvers miskend?’ 8. ‘Aen den Heere J.W.F. Werumeus Buning’, zie brief 389. 9. zie 401n2. 10. Reinier P. Sterkenburg, ‘Franz Blei’. 11. Een bespreking van Jacob Wassermanns in 1929 verschenen roman Christoph Columbus. 12. Een bespreking door Van Vredenburch van de in 1929 verschenen studie van H.L. van Oordt, Van crisis tot oorlog. 13. Zie 392n5. 14. In het (anonieme) tijdschriftenoverzicht memoreerde redakteur Kramers ‘het niet zonder ophef aangekondigde Critisch bulletin ter “saneering” der Nederlandsche letteren, waarin men als in iedere andere boekbespreking boekrecensies aantreft van uitsluitend bekende en tot oordeelen bevoegd geoordeelde critici...’ 15. Een briefwisseling tussen Greshoff en Donker over de door de eerste in DGW van januari bekritiseerde oproep tot medewerking aan het CB. Donker besloot met de oproep: ‘Komaan, ieder weer in zijn rol, jij boutades en ik bulletins. Chassez, croissez, Jan.’ 16. André Malraux, De veroveraars, vertaald door L.F.C. Canté (Boekerij De Voortganck, 1929). 1. DP nam deze open brief op in Vriend of vijand (1931), maar niet in de voor het Vw 2 herziene versie van zijn cahiers. 1. In een niet bewaard gebleven brief 2. In juli 1929. 1. Zie 428n1. Donker noemde van de dichters in Erts (1930) Bloem, Buning, Nijhoff en Marsman en deed de anderen af met de opmerking: ‘voor het overige staan er veel zwakke verzen in het boek’. 2. Zie 390n1 en 428n2 en 3. * en hartelijk in zijn boosheid! * over dat citaat uitje correspondentie - 3. Zie 431n5. 4. Zie 398n1. 5. Zie 431n1. ** Enz. (zie mijn vorige ontboezeming!) 6. Dat is niet gebeurd, evenmin is een republiek van Donkersloot bekend. * Hij zou bijv. kunnen zeggen: ‘Wat heeft de heer du P. den heer Donkersloot noodig als hij mij wat te zeggen heeft?!’ 7. Tekst op de envelop. 1. De eerste druk van deze bundel was opgedragen aan Van Nijlen. 1. Van Vriesland werkte aan de vertaling van Marcel Schwobs Croisade des enfants, die in 1931 bij Stols verscheen onder de titel De kinderkruistocht. Het verhaal van Dostojewski had Charlotte Köhler in 1930 op haar programma. 2. ‘Maannacht’ en ‘Uitgeleide’, in De gids 93 (1929), p. 173-74. 3. Teks op de envelop. 1. The Complete Poetical Works of Lord Byron, with an introductory memoir by William B. Scott (1886). 2. J.W.F. Werumeus Buning: Dood en leven (1926), Hemel en aarde (1924), In memoriam (3de druk, 1927), Afscheid (Epiloog in memoriam). Triomf van den dood en andere gedichten (1929). 3. In een brief die niet is teruggevonden, tenzij brief 443 bedoeld is. Die zou verkeerd gedateerd kunnen zijn. Dat is echter niet waarschijnlijk, daar de datering berust op Mayers eigen, zeer betrouwbaar gebleken, aantekeningen. 4. De genoemde stukken werden gedrukt in Vriend of vijand. 5. Over diens bundel Klemmen voor zangvogels, waarvan Mayer een exemplaar had ontvangen. 1. Het is onzeker of dit versje door DP zelf geschreven is. De met potlood geschreven adressering is beslist niet van DP. 1. Vgl. Vw 2, p. 129. Denis Marion (ps. van Marcel Defosse) is een Brussels advokaat, criticus, romancier, journalist, filmcriticus van de NRF, correspondent van Le soir. Zijn opninie over Edgar Wallace is niet achterhaald. 1. Herbert. * Ik wantrouw hem vooreerst heelemaal niet, aangezien hij vele zendingen van geld voor mijn moeder bezorgde. Eerder de post. 2. Brief niet teruggevonden. 3. Het huisadres van Stols en zijn vrouw (Greet). 1. Klemmen voor zangvogels. * bij je afwezigheid. 1. Deze bundeling van DP's poëzie verscheen in 1932. 1. Amsterdamse bende in het begin van de 18de eeuw; Justus van Maurik schrijft erover in Toen ik nogjong was (1901). 2. Uit een door August van Cauwelaert samengestelde bloemlezing van Vlaamse poëzie. 3. De NRC van 6 maart 1930 (avondblad) bevatte een interview vanj. Hertzberger met Anthonie Donker, waarin deze sprak van een ‘minder fraaie dupliek’ van Greshoff in het februari-nummer van DGW en in het algemeen opmerkte dat ‘zure commentaren’ op zijn CB-plannen hem niet raakten. * Alsof de helft van één van de twee niet meer dan genoeg was. 1. De arts B. van de Linde in Hilversum. DP's brief is niet teruggevonden. 2. Slauerhoff beëindigt dan zijn assistentschap in de dermatologie in Utrecht en gaat een huisartsenpraktijk waarnemen in Den Haastert bij Nijmegen. 3. Roland Holst droeg zijn bundel Voorteekens, waarin naast ‘Kristal tegen spiegel’ ook de prozabespiegeling ‘Het gouden plein’ was opgenomen, aan Olga Fröbe-Kapteyn op ‘in dankbare herinnering’ aan zijn verblijf bij haar in Ascona. * Het is werkelijk een boekje van niks - waar de N.R. Ct. dan ook met zwijmelen op heeft gereageerd. (‘Men moet Marsman mystisch lezen’ en zoo.) 4. Niet bekend om welk boek van de Amerikaanse schrijver het hier gaat. In het Frans vertaald werd o.m. Adolphe (1929). 5. Iemand die Roland Holst in Ascona had ontmoet. 6. Zie voor Eveline Blackett brief 350, 351 en 352 en 343n1 en 350n5. * Wat is er nu gebeurd met die V. Kuyck artikelen 2.? 2. Zie 388n3. DP moet van zijn bijdragen in De Hollandsche revue van 1929 geen bewijsexemplaren hebben ontvangen van Johan Koning. ** Dat lijkt mij nu bijna zeker. Of aan de grens. 1. Zie 427n1. 1. De door Stols uit te geven serie Luchtkasteelen met werk van jonge Nederlandse schrijvers. 1. Volgens Roger Peyrefitte (Propos secrets) moet Gide, gevraagd naar zijn mening over Le soulier de satin, gezegd hebben: ‘Heurcsement qu'il n'y a pas la paire!’ 1. Het vertraagde einde (1928). 2. DP's verhaal ‘Ieder zijn kwelling’ uit Bij gebrek aan ernst (1928). 3. Reeds in 1919/1920 was Van Vriesland betrokken geweest bij de uitgave van Brahman I en II, waarin ook Van Eeden een grote rol heeft gespeeld. In 1934 zou hij de Nagelaten verzen van Dèr Mouw publiceren en in de jaren 1947-1951 de zesdelige uitgave van Dèr Mouws verzamelde werken bezorgen. * Ik kreeg daarop van jou geen antwoord en zond toèn het geld, om voor jouzelf, tijd te winnen. 1. Dubbel onderstreept. 2. De door Slauerhoff en R. Schreuder vertaalde roman van de Argentijnse auteur Ricardo Güiraldes werd door Stols in 1930 uitgegeven. 1. CB van februari 1930, onder de titel ‘Critisch curiosum’. Donker noemde Greshoff daar ‘een valsche munter’. 1. ‘Wijlen oweeër’, zes parodieën door ‘S.O.S.’, in Der clercke cronicke van 2 november 1929. Die op DP luidde: ‘Eens was mijn buik nog zeven maal zoo dik/en had ik meer nog dan mijn gouden ketting schik/in glans en praal; 't was mieters om te leven,/maar nu: nooit krijg ik van het vreten meer de hik.’ Jette is Henriëtte Roland Holst. 2. Edgar Allan Poe, Letters till now unpublished in the Valentine Museum, Richmond, Virginia. Ed. Mary Newton Standard. With facsimiles of all letters, and 15 illustrations (1925). 1. Dit zou ‘Begin van de lente’ kunnen zijn (Vw 1, p. 53). 2. Het afscheid van de wereld in drie dagen, waarvan in 1936 een herdruk in verkorte vorm verscheen. 3. Misschien bedoelt DP het ‘blijmoedig maandblad’ Rijnbende, dat onder redaktie van H. de Man verscheen van 1928/29 tot 1932/33. 4. Samen met ‘De ronker tot de verdrevene’ werden deze gedichten als ‘Drie vergeten sonnetten’ gepubliceerd in Helikon 1(1932) 6(juni), p. 85-87. 1. Zie 460n1. 2. ‘Mien Proost en ik’, een reactie op de reacties van o.a. Nijhoff en DP (‘De gemaskerde dichteres. Mien Proost is een man’, in DGW van december 1929) op Marsmans bespreking (in de NRC van 7 september 1929) van de bundel Het Middelbaar Onderwijs en andere gedichten die Hans Klomp onder het pseudoniem Mien Proost publiceerde. Marsman hield vol dat Mien Proost een meisje was, ‘zelfs wanneer zij geen eigen vrouwelijk lichaam bezitten zou’ (DVB, maart 1930, p. 323). DP heeft niet meer geantwoord. 3. ‘Over Jean Cocteau. De moderne gevoeligheid’, een fragment uit een lezing van Van Wessem, in DVB 2 (1925) 10. 4. Met een streep naar een cirkeltje om een vlek. * Adres: H. Mayer, Boekh. M. Nijhoff, Lange Voorhout 9, D. Haag. 1. Onder de titel De bende van de stronk. Een romantics verhaal van roofen liefde heeft Burssens dit verhaal in 1932 afzonderlijk gepubliceerd. 2. Stols heeft in deze serie geen werk van Van Ostaijen uitgegeven. 1. De nummers van januari 1929 (met Marsmans ‘Bill’ en Engelman over ‘Charley Toorop’), april 1929 (met een stukje van V.E. van Uytvanck over ‘Raoul Hynckes en de deformatie’) en maart 1930 (met Marsman over Mien Proost). 2. Zie brief 462. 3. ‘Bill’ handelt over een springruiter die in de Verenigde Staten zijn geluk gaat beproeven. Vgl. DP's oordeel in zijn Cahiers (Vw 2, p. 197). 1. Van DP's gedichten, die door Van Vriesland met het oog op de publicatie van de verzamelbundel Mikrochaos kritisch waren bekeken. 1. Van haar waren in De gids van maart 1930 vier gedichten afgedrukt uit een te verschijnen bundel De afstand. 2. Zie 383n3. 3. Zie 457n2. * haar kunne 4. Penthesileia heet het prozagedicht uit 1926 waarvan sprake is tegen het eind van brief 448. 5. In 1919 was Van Ostaijen wegens smaadjegens de anti-Vlaamsgezinde kardinaal Mercier, toen aartsbisschop van België, tot gevangenisstraf veroordeeld. 6. Zie 353n3. 1. In Stols' uitgave van Ricardo Güiraldes' roman Don Segundo Sombra (1926) werden tekeningen opgenomen van Alberto Güiraldes. 2. Nutteloos verzet, Bij gebrek aan ernst en Poging tot afstand. 3. Dubbel onderstreept. 1. Een dergelijke brief aan Kramers is niet gevonden. 2. De telegraafvan 19 maart 1930 bevatte een foto van Willinks schilderij Promenade. 3. Een bespreking van Canté's vertaling van Malraux' Les conquérants in De telegraaf van 7 maart 1930. 1. De voordrachtskunstenares Iris Doodeheefver. * hij is prachtig! wij hebben er zéér van genoten 2. Het fregatschip Johanna Maria (1930), voorgepubliceerd in De gids (zie 395n3). 3. De vertegenwoordiger waarvan sprake is halverwege brief 463. 4. In het februari-nummer van de Litteraire gids, opgericht en geredigeerd door de Haagse boekverkopers Lex Verbraeck en Gerben Colmjon, werd o.m. van Greshoff gezegd dat hij ‘nog nooit iets heeft gepraesteerd, niets heeft te zeggen, niet recenseert, niets leest, niets weet en niet kan schrijven. Hem ontbreken verder niet alleen smaak, welgemanierdheid en redelijkheid, wij achten hem bovendien den oppervlakkigsten en minst intelligentsten pennist die het Nederlandsch als voertaal bezigt.’ 1. Zie 501n2. * Je zou dus nog bij Hellens kunnen informeeren of hij zich herinnert zijn pak omstr. 14 Febr. te hebben ontvangen. Dan klopt alles. 1. Zie 477n1 en 488n2. 2. Bij gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Jacques Karel Rensburg. 3. Onder de door DP voorgestelde titel en met een tekening van Willink verscheen Van Vrieslands gedicht in 1932 bij Stols als nummer 6 in de serie Rijmprenten en Planodrukken. De slotregel van de tweede strofe is door Van Vriesland gewijzigd in: ‘want authentiek is toch heur oogenglans’. * Of is dit alweer: niet duidelijk? 4. De actrice Rie Gilhuys. * Wat daar gebeuren gaat, zal je dààr zien, en nergens anders! 1. ‘E. du Perron over proza, poëzie, kritiek’ verscheen in het mei-nummer van DGW, p. 107-110. 1. ‘Hypothese’. 2. Van Vriesland behield het woord ‘rochelen’ en veranderde de slotregel in: ‘Maar angst, angst, angst om 't mateloos alleenzijn’. 3. Toen Frits Hopman in 1932 stierf werd Van Vriesland tevens redacteur letteren van de NRC. 4. De uitgever P.N. van Kampen. 5. Personage uit Een mannetje alleen (‘...E poi muori’) en hoofdfiguur van het niet voltooide tweede deel van De onzekeren. 6. Zie 437n2. 1. In het nummer van 29 maart 1930. 1. In De groene van 29 maart 1930 stond een tekening van DP door Willink bij Albert Heimans bespreking ‘Het nutteloos verzet tegen den schrijfdemon’. 2. Titel van de eerste afdeling van DP's verzamelde gedichten. De genoemde verzen zijn alle opgenomen in Vw 1. 3. In de laatste strofe van ‘Lied van avontuur’ (Mikrochaos, p. 24; niet in Vw), resp. in strofe 13 van ‘Filter’ (Vw 1, p. 27). 1. De zonde van Pierrot (1920), De terugkeer van Don Juan en De Alcalasche moordverwarring (1924, samen met Van Wessem), Het hof der dwazen (1923) en Katrijn (1928), geschreven voor het toneel. Ook met Van Wessem publiceerde hij in 1921 de poëzie-en prozabundel Lampions in de wind. * en toch zoo opgeborgen 2. Kelk vertaalde in 1922 Jarry's Ubu roi, samen met F. Chasalle en E. Vergé. 3. DP's keuze leidde in 1932 tot de bundel Spelevaart. 4. uzie van Hall, Kelks eerste vrouw, met wie hij eind 1930 trouwde. * tegenaanval! 1. De godin die wacht (1903). 2. Johan Koning, ‘Nederlandsch-Indië in de literatuur’, in De Indische gids (1921). Zie voor de genoemde schrijvers ook DP's artikel ‘Java in onze letteren’ (Vw 2, p. 621-634). * De reprod. is imitatie ‘oud’ - een soort houtsnede. * Klamme moet trouwens, vind ik; is véél beter dan klam. 1. De grafische verzorger Jan van Krimpen. 2. Gedicht van DP (Vw 1, p. 43). 3. Dit slaat op het gedicht ‘Ander beeld’ (Vw 1, p. 47). 4. Regels uit het gedicht ‘Wandeling zonder maan’ (Vw 1, p. 48). 5. De in 1926 verschenen bloemlezing uit Hoofts Minnedichten. 6. Het interview door 's-Gravesande (Pannekoek) was verschenen in DGW 26(1927) 6(juni), p. 121-125. 1. 's-Gravesande's interview met DP in DGW van mei 1930. 1. Zie Vw 2, p. 192-99. 2. Voor kleine parochie en Vriend of vijand. * Of beter nog: Parochie. 1. DP zag af van de bespreking, bestemd voor Het vaderland, van K.H. de Raaf, Problemen der poëzie (1930). 1. Niet duidelijk om welke uitgave het gaat. 2. H.F. van Loon, ‘Een glimlachend cynicus’, in CB (maart 1930), p. 52-53. 3. In CB van maart 1930 herriep Anthonie Donker zijn beschuldiging (gedaan in het voorgaande nummer) als zou Greshoff unfair geweest zijn door gebruik te maken van hun particuliere correspondentie. 1. Deze brief is niet teruggevonden. 2. August Defresne in De groene van 5 april 1930 over Voorwaardelijk uitzicht: ‘De ik-voorstelling en de dichter’; bij dit artikel was een door Willink getekend portret van Van Vriesland afgedrukt. * zelfs niet in poezie, ‘prosodisch’. 3. Van Vriesland heeft deze regel uit zijn oudste Franse gedicht veranderd in: ‘Tout en goûtant la joie amère’. 4. Deel 2 van De onzekeren. 1. Wat dit voor plan is geweest, werd niet achterhaald. 2. DP's ‘romance’ met Eveline Blackett. Zie de brieven 350-352. * o jee, 2 × ‘overigens’! lees voor de 1e keer: ‘d'ailleurs’. 1. Waar hij in december 1926 een dag of tien verbleef. * Dat was een prentje op een hotelkalender. ** De rest wordt steeds beroerder en spaar ik je. 2. Ko Doncker. *** Het zou een reclame voor hem zijnen het ‘koper’ krijgt hij terug. * We kunnen dan ook nog n.l. op een aangename wandeling genieten van de alleszins beminnelijke omgeving..... 1. Van Vriesland heeft er ‘haar wafels’, ‘haar gelaten’ en ‘heur oogenglans’ van gemaakt. 2. C.F. van Dam, redaktiesecrctaris van De groene. 3. Dit deel van De onzekeren verscheen pas in 1938 in GN onder de titel ‘...E poi muori’ (Vw 1, p. 553-89). 4. A.H. Nijhoffs roman Twee meisjes en ik (1931) verscheen in afleveringen in De gids. 5. De tweede, geheel herziene druk was een uitgave van DP uit 1929. 1. Oscar Wilde, Works, ed. Robert Ross (Methuen & Co, 1908). De Dorian Gray van Carrington is van 1905. 2. The Priest and the Acolyte werd ten onrechte aan Wilde toegeschreven. 3. DP's vrije vertaling van het middeleeuwse gedicht Del trois chevaliers et del chainse van Jacques de Baisieux, werd, na van GN-redakteur Frans Coenen te zijn teruggevraagd, gepubliceerd in DVB van maart 1931 (p. 84-91) onder de titel ‘Van de drie ridders en het hemd’. In 1932 verscheen een afzonderlijke druk bij Boucher te Den Haag onder de titel Het zijden harnas. 1. Van hier wijst een pijl naar Du Perrons omslagontwerp. 1. Van Vriesland schreef zes ‘Samenspraken over de aandoeningen der liefde’. Ze werden pas gepubliceerd in zijn Verzamelde gedichten. * want alle groote mannen zitten, van nòg hooger gezien, vol ridicule ‘persoonlijkheidjes’ (tics, manieën, enz). ** dat nu juist den mènsch vormt - (ik zou haast zeggen: mensch in Marsmaniaansche beteekenis!) 2. Un coup de dés jamais n'abolira le hasard is een lyrisch werk van Mallarmé (1897). 3. Onder de initialen C.K. verschenen in de NRF van februari 1927. 4. DP heeft zijn schriftelijke discussie met Van Vriesland over Valéry-Mallarmé-Stendhal opgenomen in de Cahiers (Vw 2, p. 207-11). 5. Zie 477n3. 6. Het verhaal ‘Petrus en Paulus’ werd opgenomen in de bundel Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen en maakte in 1933 onder de titel ‘Een kind in de zonde’ deel uit van de tweede druk van Nutteloos verzet (Vw 1, p. 536-52). * inpl. van die te ‘verbeteren’, wat minstens vijf zinnen had vereischt! 1. Deze brief is niet teruggevonden. 2. Graphische voorstelling (1930), dat grotendeels was samengesteld uit bijdragen aan Avontuur. 3. Mies van der Meulen, ex-vrouw van Willink. 1. Het meisje dat door Petrus wordt verleid in DP's verhaal ‘Petrus en Paulus of de overdrijving van de Jeugd (Begin van een Conte Moral)’, in de door Van Wessem samengestelde en bij Bijleveld verschenen bundel Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen (1930). * Cela dépend tellement de la femme, tu sais? 2. ‘Onzaakkundige zakelijkheid’, in DVB van april 1930. Van Wessem protesteerde ertegen dat hij door Van Vriesland (in de NRC van 14 maart, avondblad) ingedeeld was bij de ‘nieuwe zakelijkheid’ in de literatuur. 3. In DVB van april komen geen gedichten van Van Vriesland voor; in het mei-nummer staan: ‘Aanteekeningen over een gestorvene’, ‘Nieuwe samenspraken over de aandoeningen der liefde (woorden en antwoorden), vijfde samenspraak’ en ‘Hypothese’. 4. De ‘Bijleveld-bundel’ werd aanvankelijk mede door Marsman samengesteld; die trok zich echter terug omdat hij het peil van de bijdragen niet hoog genoeg vond en verscheidene auteurs weigerden mee te werken. 5. Citaat uit DP's eigen gedicht ‘Ter uitnodiging’ uit Parlando (Vw 1, p. 64). 6. Van Roger Martin du Gards romancyclus Les Thibault vertaalde Van Wessem de eerste twee boeken: ‘Het grijze schrift’ en ‘Het verbeteringsgesticht’, in 1929 als De Thibault's in één band verschenen. 1. DP wilde van W.A. van Rees de Werken (zes delen, 1896); waarschijnlijk had Mayer gestuurd: Novellen, levensschetsen en krijgstaferelen (zes delen, 1881). 2. Het is niet duidelijk om welke editie van Thomas Moore's epos uit 1817 het hier gaat. * zijnde ook literair nog altijd even verstopt. ** Carte blanche ook voor alle ‘condities’, dat spreekt. En dank. 1. Brief niet teruggevonden. 2. Een herziene en uitgebreide herdruk door DP en Slauerhoff in eigen beheer (60 exemplaren), Chaumont-Gistoux 1929. 3. Niet teruggevonden. Zie verder brief 486. 4. ‘Het woord in de poëzie van Paul Valéry’, in Hommage des écrivains étrangers à Paul Valéry (1927). * Ik denk fl.5. - (er staan 4 etsen in, die niet fraai zijn, helaas). * Ik meen in de inleiding tot Les Fleurs du Mal (uitg. Payot) 5.. 5. Vgl. Valéry in een brief van 13 juni 1892 aan Gide: ‘Poe, et je dois m'en taire, car je me le suis promis, est le seul écrivain - sans aucun péché. Jamais il ne s'est trompé - non instinctivement guidé - mais avec lucidité et bonheur il fit, la synthèse des vertiges...’ 6. Charley Chaplin. 7. Van 's-Gravesande voor DGW (474n1). Zie Vw 2, p. 197. 8. Niet thuisgebracht. 9. Van Vriesland deed dat in de NRC van 28 en 31 oktober. 10. Marsman besprak de bundel in De gids van december 1930. 11. Een van de drie was het sonnet ‘Platen aan de wand’; over de andere twee bestaat geen zekerheid. 12. Bovenaan de bladzijde, in kader. 1. Bij het interview werd een tekening afgedrukt van Creixams. 2. Niet opgehelderd. 3. Vgl. brief 518. 1. Van ‘Petrus en Paulus’ verscheen nog een enigszins gewijzigde versie in de tweede druk van Nutteloos verzet (1933): ‘Een kind in de zonde’ (Vw 1, p. 536-552).1. 2. Behalve Agath en De koning en zijn min werden door DP geen erotica gedrukt. Zie voor de tekst van enkele van de genoemde gedichten brief 114. 3. De ‘Aesthetic Movement’ in Engeland rond 1880, een l'art pour l'art-beweging. Vgl. A.C. Swinburne's essay ‘Wordsworth and Byron’ in Nineteenth-Century van april en mei 1884. 4. Don Juan ou la vie de Byron (1930). * D.i. morgen; of anders Zondag = overmorgen ** Ik meen: toebereide vleezen. 5. Maarschalk Ney in La Chartreuse de Parme, door Stendhal beschreven als ‘très blond, avec une grosse tête rouge’ (Oeuvres complètes 24-25, Genève 1969, p. 87). 1. De wereldtentoonstelling van 1930 in Antwerpen. 2. Een kritiek van Van de Voorde over Klemmen voor zangvogels bleek niet te vinden. 1. Misschien Oedipus tyrannus or Swellfoot the tyrant of The masque of anarchy. 2. Kelk koos het toneelspel: De parasieten (1930). 1. Vriendin van DP. 2. De monnik in het Westen, roman van Victor Brunclair (1929). 1. Marsman plaatste in DVB van april 1930 enkele algemene opmerkingen over de polemiek en gaf blijk van afkeer van het CB. 2. H. van Loon in CB van april 1930 over Nutteloos verzet. 3. Vermoedelijk zijn dit de bespreking door Van Loon en Donkers beoordeling van A. den Doolaard's roman De laatste ronde. * ik denk aan: Beverze. 4. Dr. N.J. Beversen, dr.A. Perdeck, medewerkers voor literatuur van de NRC. ** Ik neem deze twee nu maar als voorbeeld. 5. In DGW van april 1930, n.a.v. A. Heyting's bloemlezing Het rondeel. 6. Donker besprak DP's poëzie in de DGW van september 1930 onder de titel ‘Noodschoten van een franc-tireur’. 7. Onder de titel ‘Na 't zoetste werk’ werd dit gedicht opgenomen in de in 1941 postuum verschenen bundel Parlando, die de definitieve tekst van DP's poëzie bevat (Vw 1, p. 91). * of: welbekwamen 8. Tot leraar aan het Lyceum Alpinum te Zuoz. 9. ‘Het mannetje in de maan’, dat als ondertitel draagt ‘Een droefgeestige arlequinade’. 10. ‘Voor S’, in De gids; ‘Een vrouw’, ‘Gli amanti’ en ‘De wachtende’, in GN. 11. Vgl. Vw 2, p. 138 noot. * of iets gelukkigers. 1. Poems of Lord Byron, ed. H.J.C. Grierson (1923). 2. ‘De moderne ketterjager’, Ter Braaks bespreking van Hedendaagsche ketterijen in DVB van april 1930. 3. Waarin DP's vader een beschrijving van het familiewapen had gevonden. 4. Lous van Heel. Verder niet duidelijk. 5. In ‘Een Jodenfooitje’ (Gemeenschap, 15 april 1930) leverden de redacteuren Henk Kuitenbrouwer en Jan Engelman onder het initiaal ‘K.E.’ kritiek op de hoogte van de bijdrage (f 500) die van staatswege aan Frederik van Eeden werd toegekend. 6. Film van Gaston Ravel (1920) naar de roman van Bourget (1893). 7. Driemaal onderstreept. 1. Dit proza is niet in de serie Luchtkasteelen opgenomen. 2. Wegens geldgebrek kon DP deze uitgave niet realiseren. * Als je dat werkelijk noodig vindt! 1. Een van de oudste en bekendste boekhandelaren en antiquariaten in Parijs. 1. Vgl. Vw 2, p. 115-116. * met het oog op de heeren Versluys. 1. 1. Uitgevers van Brahman I en II. 2. De schrijver van Batouala, véritable roman nègre (1921). 3. Van Vriesland heeft zijn verzamelde kritieken en essays pas uitgegeven in 1958 (Onderzoek en vertoog). * volstrekt kritisch gesproken 1. Dubbel onderstreept. 2. Willem Bech over Perk: ‘Met Greebe's kalf geploegd’, in De nieuwe gids van oktober 1916. 1. Van 's-Gravesande's interview met DP, dat verscheen in het mei-nummer van DGW. 1. Niet achterhaald. 2. ‘Twee nieuwe bundels gedichten’, in Het vaderland van 27 juli 1930. 3. DP leverde felle kritiek op Borel in zijn ‘Gesprek over Slauerhoff, waarin o.m. Yoeng Poe Tsjoeng en Het lente-eiland ter sprake komen (Vw 2, p. 256). 1. Spelevaart. 2. ‘Kritici in het koffijhuis’, in CB (mei 1930), een satirisch stuk over de Nederlandse literatuurkritiek: weergave van een gesprek tussen de critici A, B, C en D in hun stamcafé (vgl. Greshoffs onder het pseudoniem Otto P. Reys gepubliceerde boekje Dichters in het koffij-huis). 3. Behalve zijn radiolezing (van 20 juli 1930, gepubliceerd in het oktobernummer) heeft Kelk geen artikel over DP in DVB gepubliceerd. 1. Het vers, dat DP nooit in een van zijn bundels opnam, werd in Donkersloots collectie niet aangetroffen. 2. Dubbel onderstreept. * Die overigens van meening is dat Coster niet het eenige weekdier is in de Costeriaansche plas. 1. Zie 511n1. 2. Urbain van de Voorde over Gezelle's homosexualiteit: Gezelle's Eros of de leeraarstijd te Roesselaere (1930). 3. Poetry of Byron. Chosen and arranged by Matthew Arnold (1881). 4. De door DP samengestelde anthologie zou in 1933 bij Stols verschijnen onder de titel: Byron, Lyrical poems. Selected and arranged in chronological order. * Kritici in het Koffijhuis. 5. Dat is niet gebeurd. * over N.V. 1. 1. In de NRC van 13 mei. 1. Over de cultureele nood-toestand van het Joodsche volk (1915) en Herman Hana geschetst in zijn beteekenis als schakel naar een nieuwe tijd (1920), brochures. * De niet-flauwe kullige. 1. Over Witte vrouwen, in DGW van april 1930. 1. Voor de door Stols uit te geven rijmprent met het gedicht ‘Amsterdamsche bohème’ van Van Vriesland. 2. Weense vriendin van Willink. 3. Zie brief 296, waarin DP uitvoerig ingaat op de door Willink te maken schilderijen van Nederlandse schrijvers. 4. Bespreking van Graphische voorstelling, resp. ‘De vijf nabije vingers’; in De groene van 3 mei, resp. 12 april 1930. 1. Na een tip te hebben gekregen, deed de Parijse polite een inval bij Pascal Pia, die in kleine oplagen erotische literatuur uitgaf. Via hem leidde het spoor naar DP in Gistoux, die al deze uitgaafjes bezat. De politie van Waver kwam huiszoeking doen, maar de inmiddels door Pia gewaarschuwde DP had zijn verdachte boeken toen al bij Greshoff ondergebracht. 1. ‘Serum tegen kanker’, in DVB van mei 1930 (zie verder 547n2). 2. Het interview met 's-Gravesande, waarin DP Marsmans verhaal ‘Bill’ arm en onintelligent noemt. 3. Clandestiende uitgaven: ‘sous le manteau’. 4. ‘Van Aerssenstraat’ dubbel onderstreept. * Let wel, er staat niet: knevels! (dat zou bezijden de waarheid zijn). 1. Vijfmaal onderstreept. 2. Van Vrieslands artikel, waarin hij Van de Voorde's bundels Het donkere vuur en Per umbram vitae besprak, verscheen in de NRC van 18 en 25 mei 1930. * Je moet van Hyman nog krijgen Saturnus. 1. Het ‘Gesprek over Slauerhoff’, door Roland Holst gevraagd voor De gids, maar na weigering door de redaktie, geplaatst in DVB (december 1930). 2. Dat is niet gebeurd. 3. Zie 522n4. * Niet in mijn bloemlezing, maar in Byron! 4. The Countess Cathleen van Yeats, in Roland Holsts vertaling onder de titel De gravin Catelene eerst in 1941 bij Stols verschenen. 1. DP's verhaal over Reinald Godius zou in GN verschijnen, wat echter pas in mei 1938 gebeurd is. 2. Zie 501n3. 3. Binnendijk. Zie DP in 's-Gravesande's interview (Vw 2, p. 194-195). * Of zet er zelf wat boven! ** Die zuster Augusta was gewoon een schat! *** Dik wijls gaat dat héél best; met schrappen alleen. * In den vorm soms ook wel iets van ‘Frank Rozelaar’, maar wat doet dat er toe? de persoonlijkheid is dan toch weer geheel anders. En het is toch jeugdwerk? ** En dan is er nog mijn soort, dat geniet van het zien toedienen van die klappen. Dus... 4. Opgenomen in de verantwoording van Vw 1, p. 596-97. De tweede druk verscheen in 1931. 5. Zie Vw 2, p. 207-211. 6. Pannekoek 's-Gravesande. 7. Deze uitgave werd pas in 1939 in Indonesië door DP gerealiseerd (in eigen beheer). 8. Charlotte Köhler. o Belangrijk. 2. 2. Dubbel onderstreept. 1. Vermoedelijk Willinks artikel in Balans. Zie 623n2. 1. Onvoltooide roman van Van Vriesland, uit het eerste hoofdstuk waarvan in de Bijleveld-bundel een fragment stond: ‘Eerste opvlucht en terugval’. * Ik weet wel dat er een deel ‘humor’ in W.'s opmerkingen zit, maar het fond van zijn gedachten is daarom niet minder waar. En juist dat fond bevalt mij niet. 1. A. Verster, verzamelaar die bij Stols een boekje Oud-tin publiceerde. 1. Prins Rajah van Halapore, voor wie in het Cascíne-park bij Florence een gedenkteken staat. Vgl. DP's gedicht ‘De paladijnen’ in Parlando (zie Vw 1, p. 16 en 161). 1. Bij wijze van inleiding afgedrukt in de uitgave van H.J.-M. Levets Poèmes (1921). 2. Van Vriesland vertaalde vier gedichten van Ossip Kalenter. 3. Brahman. 1. Zie 501n4. 2. In Marsmans stuk ‘Serum tegen kanker’ (DVB, mei 1930, p. 129-132), dat als volgt eindigt: ‘Dat stomme, kankerzieke gezanik verpest hier de lucht: wij willen het niet meer horen. Bestrijdt wat u goeddunkt, maar doe dat open, loyaal en zoo mogelijk met kracht; doe het driftig, verbeten en desnoods onfatsoenlijk. Maar weer de besmetting die het vertrouwen aantast; zuiver de lucht van het lamlendige klaaglied: wij zijn niets, jullie zijn niets, zij zijn niets. Wij zijn godverdomme wèl wat: dat weten jullie heel goed, en zij ook; precies!’ Van DP noemde Marsman Parlando en Het drama van Huize-aan-Zee. 3. Zie 129n1 en 214n4. Vriamont had ook het verhaal ‘December’ geschreven (in 1928) en de schets ‘Sabbat’ gepubliceerd (in 't Fonteintje in 1923). 4. Dit slaat vermoedelijk op DP's plan voor de Ne quid nimis-serie. 1. Foto van de omgeving van La Roche. 1. Foto van La Roche: het kasteel. 1. Foto van La Roche, ‘route de Houffalize’. * Var: Aan wreede' en innerlijken brand. 1. Foto van La Roche, ‘route de Samrée’. 2. Als vertaalster kon Gisèle Wilkomirsky aanspraak maken op enkele exemplaren van Les récits de feu Ivan Pétrovitch Bielkine. 1. Zie 313n1. 2. Kardinaal Epernay uit ‘De bende van de stronk’. 3. Niederland. Ein Buch junger flämischer und holländischer Dichtung (1930). Zie ook 316n1. 1. In DGW van juni besprak Premsela Fragments d'un journal de vacances van Maurois. * Die man is de officieele idioot-in-Holland-voor-Fransch. De eenige, Wynand, naast Van Hamel! * Kempinsky, met een Poolschen naam, en toch zoo oud-Amsterdamsch, naar ik meen. 2. De Papalagi (= Europeanen): door Erich Scheurmann uitgegeven verzameling redevoeringen van een Polynesisch opperhoofd (De Voortganck, 1930). 1. DP besprak het Carnaval in DGW van september 1930 (Vw 2, p. 212-217). 1. In De groene Amsterdammer van 12 juli 1930 besprak August Defresne waarderend DP's Parlando. Zijn enige ‘kleine aanmerking’ betrof het gedicht ‘Wandeling zonder maan’, dat hem sterk aan Greshoffs ‘Deemoed’, en ‘Landelijk treurspel’, dat hem aan Piet Paaltjens deed denken. 2. Deze brief is niet teruggevonden. 1. ‘E. du Perron, prozaïst en dichter’ in DVB, oktober 1930. 2. Personage uit het verhaal ‘De avonturiers’. 1. Optocht ter gelegenheid van de nationale feestdag, de zg. dag der dynastie. * Het kan ook iets zijn als: versuften, verdwaasden, verstompten, afgestompten, maar het moet ‘deftiger’ zijn. Denk eens aan sommige instituten voor achterlijke kinderen, misschien schiet het je dan ineens te binnen. Ik heb mij suf gezocht. Simone vraagt den titel van dat pianostuk van Chopin (Polydor) dat ze zoo wondermooi vindt. 1. Niet achterhaald. 1. De bundel Niederland bevatte bijvoorbeeld ook geen werk van DP. 1. De bespreking van Het carnaval der burgers voor DGW. * En ik schreef je ook nog een briefkaart uit La Roche, die je dus ook niet kreeg. 1. Deze alinea is om het genoemde stukje envelop (met daarop: ‘Victor E. van Vriesland Koninginneweg 130 boven Amst.’) heengeschreven. 2. Albert van Waasdijk, medewerker voor literatuur van de NRC. 3. DP heeft niet in het openbaar op Premsela gereageerd. 4. Toneelstuk van Van Vriesland, dat voor het eerst werd opgevoerd in Duitsland. 5. Coenens nogal negatieve stukje stond in GN van juli 1930. 6. Links boven de brief geschreven. 1. Burssens' uitgave van Van Ostaijens Brieven uit Miavoye. * Waaruit Lonnes' keuze vnl. bestond: voor het gemak?? 1. DP's artikel tegen Marnix Gijsens bespreking in De standaard (B) van Saturnus, ‘Prof. Dr. Goris over Slauerhoff’, verscheen in DGW 29(1930) 8(aug.), p. 192-93. Het is niet herdrukt. 2. Bedoeld kunnen zijn de Brusselse schrijvers E.T. Mesens en M. Casteels en hun vrienden, en het tijdschrift Lumière. 1. J.W. Marmelstein, Figuren uit de Fransche letterkunde (1927). 2. Jan Pietersz. Coen, ‘drama in 11 taferelen’ (1932). Slauerhoff had het aan De gids aangeboden, die het echter weigerde. 3. Niet achterhaald. 1. ‘Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden’. Mattheus 7:33; Lukas 12:31. 2. ‘Carnaval en aschwoensdag. Een levensbeschouwing van onzen tijd’ (DGW, september 1930), resp. ‘Gesprek over Slauerhoff’ (DVB, december 1930). * Van Vriesland bemoeit zich n.l. met de plaatsing van dat ms. 3. Anne, Charlotte en Emily Brontë, wier Poems verschenen in 1845. 4. The Temple Shakespeare, 40 delen (1894-1896). The Oxford Shakespeare is van 1892. * Of al verloren hèèft. 5. A.H. Nijhoff, Twee meisjes en ik (1931), in De gids verschenen van juli t/m december 1930. * Vooral niet na Serum tegen Kanker 1.. 1. Zie 547n2. * En nog wel door zijn ouden vriend Jacques. ** Ik zeg het in alle kuischheid. 2. In Shakespeare's Julius Caesar (act 1, scene 2, 139-140). 3. In deze krant, waarvan Greshoff hoofdredakteur was geweest, verzorgde Slauerhoff vanaf 30 juli 1930 enkele jaren een literaire kroniek. 4. Een toentertijd populair weekblad. 1. Complete Works. Pembroke edition (1903). * Ja, dat zijn mijn 2 nachtmerries: een Shakespeare die mij voldoet en eindelijk eens een behoorlijke uitgave van Eline Vere! 2. Th. Gautier, Émaux et camées (1827), kostte 6 gulden. 3. Niet bekend welke. 1. Het fregatschip Johanna Maria, in 1930 voorgebpubliceerd in De Gids. 2. Rob Erkman's laatste liefde van E. van Lidth de Jeude (1930). 3. Zie 589n8. 1. Coenen was conservator van het Amsterdamse Museum Willet-Holthuyzen. Er zijn geen brieven van DP aan hem teruggevonden. 2. Met ‘Een vrouw’ en ‘Gli amanti’ werd ‘De wachtende’ in het novembernummer van GN geplaatst. 3. DP's vertaling van Jacques de Baisieux, Des trois chevaliers et del chamise is in 1931 in DVB verschenen (afl. 3, p. 84-91). In 1932 werd de bewerking gepubliceerd als het eerste deel in de serie Folemprise, met de nieuwe titel Het zijden harnas. 1. Balans bevatte twee bijdragen van Van Vriesland: ‘Narcissus spreekt’, een vertaling van een gedicht van Valéry, en de toneelkritiek ‘Kantteekening bij “Amphitryon 38”’. DP's gedicht stond op p. 98-100. * Als het je misschien ontsnapt is, of als je geen zekerheid hebt, bel dan even Pannekoek op om hem te vragen naar een dergelijk stuk. 1. Borel heeft daar in Het vaderland niet over geschreven. 1. In de NRC van 26 augustus 1930 besprak Van Vriesland de verzenbundel Het andere land van D.A.M. Binenndijk, waaraan hij een karakteriserende terugblik verbond op de groep dichters die zich op de duur groepeerden rondom DVB. 2. Maurits Uyldert. * Hij laat je ook zeer danken voor het artikel in de Groene, 3. dat ik hem nog sturen moet. 3. Greshoff had voor dit weekblad in een artikel ‘Boeken over Kunst’ de in 1930 verschenen biografische boekjes André Masson en Manolo van Pascal Pia besproken, welke recensie eerst in het nummer van 22 november 1930 werd afgedrukt. 4. Niet teruggevonden (vermoedelijk niet brief 571). 5. Links boven de aanhef. 1. De Taverne du Passage in de Galerie de la Reine, Greshoffs stamcafé. 2. Greshoffs jeugdvriend Giacomo Antonini en de schilder Valentijn van Uytvanck. 3. Gobineau, Les Pléiades (1874). 4. Zie 568n1. 1. Donkers bespreking van Parlando, ‘Noodschoten van een franc-tireur’, in DGW van september. 2. Pia's inleiding en Slauerhoffs gedicht verschenen in DGW van november 1930. 1. ‘Visse, Scrisse, Amò’: grafschrift dat Stendhal voor zichzelf maakte. Op zijn graf op het kerkhof van Montmartre staat o.m.: ‘Arrigo BEYLE, Milanese, Scrisse, Amò, Visse’. * Of - teering, wat is het eigenlijk? 2. Vgl. 505n1. 3. Zie 603n4. 4. ‘Het moderne proza’, in DVB 6 (1929) 6, 7, 10, 11 en 12. 5. Over De laatste ronde en over Mario Ferraro's ijdele liefde van Johan Fabricius (in DVB van juli 1930). 1. Voor kleine parochie. 2. Jan Apol, De gouden poort. Radboud, Epimetheus, Het boek Jazion (1903). 1. Kleist, Das Kätchen von Heilbronn. 2. Van Vrieslands vertaling van Croisade des enfants van Marcel Schwob (Kaleidoskoop 2, 1931). 3. Op 1 oktober vertrok Slauerhoff als scheepsarts op de Flandria, die op Zuid-Amerika voer. 1. M. Uyldert over Parlando in het bijvoegsel van het AH van 6 september 1930. 2. ‘Carnaval en Aschwoensdag. Een levensbeschouwing van onzen tijd’, DP's bespreking van Het Carnaval der burgers voor DGW (Vw 2, p. 212-217). 1. Selma Lagerlöf, Gösta Berling. Naar het Zweeds door Margaretha Meyboom (1916, zesde druk). 1. Het is niet duidelijk welk liedje DP bedoelde. 1. Het ‘zielige stukje’ in De telegraaf ‘over Boutens, mij en vele anderen’, waarvan sprake is in brief 589. 2. DGW van september 1930; daarin naast DP en Donker Greshoffs ‘De taalschutters’, waarin stelling werd genomen tegen twee medewerkers van De groene, Charivarius en Dr. C.F. Haje, die in hun rubrieken Charivaria en Taalschut op humoristische, verontruste wijze ageerden tegen wat in hun ogen taalbederf was. 3. Roel Houwink over 24 Neue Deutsche Erzähler van Herman Kesten, noemde DP een mogelijke vertegenwoordiger van de ‘nieuwe zakelijkheid’ in Nederland (CB 1, 1930, p. 139-141). 4. Dat was op zondag 14 september. Deze brief zou dan dus op maandag geschreven moeten zijn. 5. Op 6 september was door de Avro een meeting georganiseerd op de Haagse Houtrustterreinen, uit protest tegen de haar opgelegde radiozendtijdverkorting. 1. Dit slaat op Van Vrieslands vertaling van Rilke, De wijze van liefde en dood van den cornet Christoffel Rilke (Kaleidoskoop 1, 1930). 2. Zie 577n1. 3. Niet achterhaald. 4. Van Vriesland heeft dat niet gedaan. 5. Pseudoniem waaronder Léautaud zijn toneelkritieken schreef 6. Niet bekend welk tijdschrift bedoeld wordt. 7. ‘Évolution’. * Je hebt op deze copie ‘questions’ in het enkelvoud geschreven, natuurlijk een slip of the pen - ik veranderde dat alvorens het naar P. te zenden. 8. ‘Portretten van letterkundigen’ in prentbriefkaartvorm, uitgegeven door Jacrov te Scheveningen; een ‘Eerste serie’ verscheen in 1930, maar een portret van DP was daar niet bij. 1. ‘Slauerhoff als proza-schrijver. Een grillig debuut’, Roel Houwink over Schuim en asch. 2. Dr. C.F. Haje (‘Taalschut IX’, in De groene van 20 september 1930) reageerde op een voetnoot van de redaktie van DGW in het augustus-nummer waarin de door Haje gewraakte vorm ‘verscheen’ i.p.v. ‘verschenen’ werd verdedigd en Kramers het had over ‘de fitters’ (i.p.v. ‘vitters’) van De groene. 1. Willinks artikel in Balans, zie 623n2. * Anders gezegd: nous en aviserons mûrement. 1. In de serie Standpunten en Getuigenissen is - ofschoon wél aangekondigd: Rekenschap en verantwoording en Tekst en uitleg - geen kritisch proza van Van Vriesland opgenomen. De Cahiers kwamen uit in drie delen. 2. Vermoedelijk nog steeds ‘Kritici in het koffijhuis’. 1. Van Wessem, ‘Het moderne proza’ (zie 581n4). 2. Kelk was van 1929 tot 1934 werkzaam bij de Nederlandse Boekverkoperbond. 1. Daniel Defoe, The fortunes and misfortunes of Moll Flanders (1722) en Roxana, or the fortunate Mistress (1724). 2. In de kantlijn, met een versierde pijl naar het P.S. 3. Vermoedelijk een deel van de Wilsons, een anonieme, niet-geïdentificeerde detective-serie die in maandelijkse afleveringen verscheen (in 336n6 ten onrechte aan Arthur Conan Doyle toegeschreven). 4. Van de uitgave van zo'n bundel erotica is het, op een enkel exemplaar later in Indonesië na, nooit gekomen. Wel bestaan er ongedrukte versies van een bundel met deze titel onder het pseudoniem Cesar Bombay. Daarin is ook opgenomen de herziene versie van de wèl gedrukte sonnettenkrans Agath en het lange gedicht De koning en zijn min. 1. DP's neef Herbert verbleef enige tijd op Gistoux, verloofde zich met DP's pleegzus Ina, ontvreemdde geld, werd de deur uitgezet en bedreigde toen de familie met moord. Na inschakeling van de politie keerde de rust weer. 2. Een advertentie in het juli-nummer bevatte de mededeling: ‘De laatste vier werken [Bezette stad en de door DP genoemde] worden niet herdrukt en wie deze uiterst zeldzame werken van Van Ostaijen nog wil bezitten diene ze onmiddellijk aan te schaffen’. * Dat De Bock de oplage van Peeters opkoopt, gaat òns niet aan. 3. Zie 159n1. * O nee, het zijn er zes geworden, maar ze zijn dan ook héél klein! 1. Een boogje tussen ‘je’ en ‘overvlogen’ geeft aan: lees ‘j'overvlogen’. * of: ‘mijn wil onstuimig haar boog’ - of: ‘mijn liefde’... enz. enz. 1. F.A. van der Hoeven, ‘Herinneringen aan de Koningin van Napels’, in De Hollandsche revue 35(1930) p. 801-805. 1. Briefpapier van hotel Central. 2. Jean Paulhan, een vriend van Hellens, die in 1968 het boekje Adieu à Jean Paulhan aan hem wijdde. 3. Hellens' verhaal Le rendez-vous dans une église, dat Stols in 1931 uitgaf 1. Briefhoofd van hotel Central, doorgestreept. 2. De roman Jan Steen, die verscheen in 1932. 3. Kelks radiolezing over DP, die verscheen in het oktober-nummer van DVB. 4. Welke uitgave DP bedoelde is niet duidelijk. 5. Binnendijk had in Prisma, dat in 1930 verscheen, ‘De douairière’ en ‘Adriana de Buuck’ opgenomen. 1. Briefhoofd van hotel Central, doorgestreept. * slecht Hollandsch; moet zijn: ‘dankbaarheid’. 2. Het verhaal dat verscheen in de door Van Wessem zelf samengestelde ‘Bijleveld-bundel’. 3. Een golflijn onder dit woord. 4. Het Letterkundig Museum bezit in een omslag met de titel ‘André en de Slag bij Waterloo’ de volgende verhalen (ten dele in typoscript, ten dele in met de hand gecorrigeerde druk): 1. ‘De oude generaal’ (gedrukt, herkomst onbekend), 2. ‘De geretoucheerde veldslag’ (het gedrukte verhaal ‘Waterloo’), 3. ‘De begrafenis van oom’, en 4. ‘Het duel’. Op een van de blaadjes staat: ‘Aan de nagedachtenis van Eddie du Perron, die den schrijver nog bij de laatste ontmoeting opwekte het jaren geleden begonnen werk te voltooien’. 5. Op verzoek van D. Zijlstra, directeur van Nijgh & Van Ditmar, had Bouws met Van Wessem en Marsman - die met Binnendijk van 1929 tot 1932 de redaktie van DVB vormden - een bespreking gehad over een eventuele overgang van DVB van De Spieghel naar Nijgh & Van Ditmar. Dat plan is niet doorgegaan. 6. Van Wessem publiceerde van 1923 tot 1954 geregeld muziekbesprekingen in De groene. * Zulke dingen nemen meer van iemand's energie en schrijflust weg, dan gewoonlijk wordt verondersteld. 1. Voorgedrukt. 2. De uit te geven verzamelde kritieken van Van Vriesland. 3. Onder de datum 14 oktober 1930 noteerde DP in zijn Cahiers dat hij de in 1928 door hem verzorgde bloemlezing van Greshoffs verzen nog wel eens zou willen uitbreiden en dat hij had beloofd er dan een voorrede bij te zullen schrijven. Hij knoopte er een beschouwing over persoon en werk van Greshoff aan vast en zei aan het slot het gevoel te hebben dat hiermee die voorrede klaar was (Vw 2, p. 224-231). 4. Niet achterhaald. In De Hollandsche revue is geen interview met of van Greshoff verschenen. 1. Henri Mayer. 2. In de NRC van 4 oktober wijdde Donker een uitgebreide en lovende bespreking aan de tweede druk van Costers Verzameld proza. 1. Prof. dr. Jan de Vries, vriend van Greshoff uit diens Arnhemse tijd. 2. In den stroom (1920) en Om de stilte (1924). 1. Mét behoud van de lange regels heeft Van Vriesland dit gedicht opgenomen in de bundel Herhalingsoefeningen. 2. ‘Evolution’. 3. Zie 503n4. 4. In de NRC van 1 oktober besprak Van Vriesland dichtbundels van Jef Last en Martien Beversluis. Op dezelfde pagina een foto van Louis Chrispijn, John Gobau en Rie Gilhuys. 1. Van Wessem besprak deze roman in DVB van januari 1931. 2. Serenitas besprak hij in hetzelfde stuk, Hart zonder land had hij besproken in DVB van oktober 1930. 3. In de linkermarge geschreven. * De aanwezigheid van Ter Braak acht ik van het grootste belang; precies 99× zoo belangrijk als die van Binnendijk. 4. Een geïllustreerd maandblad, dat verscheen van maart 1926 tot maart 1935. 5. Het ‘algemeen tweemaandelijksch tijdschrift’ Leiding, onder redaktie van P.N. van Eyck, C. Gerretson en P. Geyl, dat voor het eerst verscheen op 15 januari 1930 en eind 1932 werd opgeheven. 6. In de linkerbovenhoek geschreven, met twee strepen eronder. 1. Het gefoelied glas, een bundel persoons-en boekbesprekingen uit 1911. 2. De NRC van 1 en 4 oktober 1930 (avondblad): Van Vriesland over Ontwaakt van Jef Last en Aanklacht van Martien Beversluis, resp. Donker over de tweede druk van Costers Verzameld proza. 3. Voor de bundel kritisch proza Spijkers met koppen, die in 1931 bij Stols in de reeks Standpunten en Getuigenissen zou verschijnen. 1. Op de prospectus van Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen was rechts van DP's portret dat van Gerard Wijdeveld afgedrukt. 1. Naar Victor Hugo's Hernani (1830): acte 4, scène 4, aan het eind. 2. La voie royale (1930). Zie voor DP's mening ook Vw 2, p. 231-234. 1. Het jaarboek van de Duitse ‘Inselverlag’. 2. Het plaatwerk De Vlaamsche schrijvers 1930). 1. Stols was voorjaar 1929 teruggekomen van zijn voornemen, van najaar 1928, een bundel proza van Frédéric Chasalle (ps. van Van Wessem) uit te geven in zijn serie Luchtkasteelen. 2. Marsman, zie 547n2. 3. Twee worden er genoemd in brief 612, wie de andere twee zijn is niet bekend. 1. Pseudoniem van P.H. Schroder, hoofdredacteur van De telegraaf. 1. Vgl. ook DP's uitgebreide aantekeningen in de Cahiers (Vw 2, p. 262-68). 1. Roland Holst placht de rede of het bewustzijn als orgaan van begrip te onderscheiden van het meer beperkte verstand. 2. Zie 415n2. 3. Uit ‘Paris’ van Corbière (in Les amours jaunes, 1873). 1. Over Parlando, in de NRC van 28 en 31 oktober 1930. 2. ‘E. du Perron, dichter en prozaïst’, in DVB van oktober 1930. 1. ‘Rekenschap’ en ook ‘Evolution’ verschenen in Stols' poëzietijdschrift Helikon, in het eerste, resp. tiende nummer van de eerste jaargang (1931). 1. Aforismen die Van Vriesland in 1929 publiceerde in DVB. 2. Er is niet achterhaald welk tijdschrift dat was. Het stuk is van 1922 en opgenomen in Onderzoek en vertoog 1. 1. Paar woorden afgescheurd. 2. Balans. Algemeen jaarboek der Nederlandsche kunsten (1931), onder redaktie van Binnendijk, Ter Braak, Kelk, L. Lichtveld en H. Scholte. Willink schreef er een artikel in ‘Ter omlijsting. Bij de schilders in dit boek’. 3. Wilma Jeuken, met wie Willink in 1933 trouwde. * (d.w.z. de 2 dln.; waarvan het 2e hier in België gedrukt wordt en het eerste in Holland stil ligt vanwege de drukkersstaking) 4. R.A. Oosterhout: De Fransche omwenteling aan het Nederlandsche volk verteld (1910). 1. De niet nader geïdentificeerde mevr. Rüdesheim. * Dit met het oog op de ‘kollegialiteit’ voor Stols. Dus dat D.B. het NIET wil doen. 2. In de linkermarge. 3. De beeldhouwer Oscar en de schilder Floris Jespers. 4. Links boven de brief 1. De aflevering van 7 juni 1930, waarin Parlando ‘voortreffelijk’ genoemd werd. 2. Feu le lieutenant Bringolf, ‘traduction de Paul Budry, version de Blaise Cendrars’ (1930), naar Der Lebensroman des Leutnant Bringolf. 3. In de linkermarge. 4. Links boven de brief. 1. DGW van november 1930 bevatte onder de titel ‘Het geval Rimbaud. Twee dichters over dit dichterlijk genie’ een vermoedelijk door DP vertaalde aanval van Pascal Pia op Franse biografen die van Rimbaud een soort heilige trachtten te maken; met daarbij het vers ‘Aan Arthur Rimbaud’ van Slauerhoff. In een toelichting wordt gezegd dat Pia's stuk de inleiding is van een te verschijnen luxe-uitgave van Rimbauds volledige werk (die in 1931 bij Stols zou verschijnen) en dat het toen onuitgegeven vers van Slauerhoff aan Pia's getuigenis was gekoppeld omdat het er ‘natuurlijkerwijs’ bij paste. 2. De opmerking over Claudel komt in de gepubliceerde vertaling niet voor. Wel wordt de Rimbaud-commentator Paterne Berrichon erin aangeduid als ‘den wèlgenaamde’ en Rimbauds zuster Isabelle met een toespeling op Jarry's toneelstuk Ubu Roi als ‘goede eerwaarde Moeder Ubu’. 3. W.A. Kramers (onder het pseudoniem R. Everts, ‘Christelijke kasplanten’, in DGW van oktober 1930) dreef de spot met een prijs, uitgeloofd voor het ‘samenstellen van een Christelijken roman’; de termijn van inzending was met een jaar verlengd omdat de jury niets had kunnen bekronen. 1. Donkers bespreking (DGW, nov. 1930) van Saturnus, Serenade en Yoeng Poe Tsjoeng. 2. Een op Gistoux genomen foto van DP en Van Nijlen, Greshoff en Hellens (DGW, okt. 1930). 1. Het bedrag dat Stols vroeg als Van Wessem de Chasalle-uitgave zelf zou bekostigen. Vgl. 614n1. 2. Marsmans oordeel was niet onverdeeld gunstig. Zie - ook voor Van Wessems lezing - diens Mijn broeders in Apollo (Den Haag 1941) p. 109-113. 1. Brief niet teruggevonden. 2. Reminiscentie aan Openbaringen 13. 3. ‘Hier sta ik; ik kan niet anders’. 4. Vgl. Vw 2, p. 235-36. 5. Van Vrieslands Rilke-vertaling (zie 589n1). 6. De arme hemdenmaker (Kaleidoscoop 4, 1932). De keuze uit Rodenbach is nooit verschenen. 7. Deze toevoeging stond in het tweede stuk over Parlando (NRC, 31 okt. 1930) tussen haakjes achter de naam Van Wessem. 8. Oscar van Polanen Petel. 1. Deze brief is verloren gegaan, als DP zich niet vergist. Mayer moet hem geschreven hebben dat Nijhoff wel zou willen bemiddelen voor plaatsing van het ‘Gesprek over Slauerhoff in De gids, waarvan deze evenals Roland Holst redakteur was. 1. In een advertentie in DGW van augustus 1930 heette De vlam der steden ‘een modern symphonisch epos van vlammende, mannelijke levensdrift’, ‘een roman zonder kleine-burgerlijke benepenheid.’ 2. Resp. Serenitas (december 1930), Vera (in afleveringen in DVB, 1931), Marceline (november 1930), Het verboden rijk (in afleveringen in Forum, 1932) en het ‘Godius-verhaal’. 3. Van Wessem begon zijn bespreking van Kuyle's De bries, Helmans Hart zonder land en Slauerhoffs Schuim en asch met een lang citaat uit Het fregatschip Johanna Maria (DVB, oktober 1930). 1. I.v.m. DP's plan een biografie van Saint-Just te schrijven. 2. Van 1 tot 25 november 1930 exposeerde Willink met Pycke Koch en Kor Postma bij kunsthandel P. de Boer te Amsterdam. Plasschaert (zie 651n1) was een van de vooraanstaandste kunstcritici. 3. De prospectus voor Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen. * Benoit was toen net in Indo-China. 4. Wilma Jeuken. 1. In het in 633n3 genoemde artikel (p. 299-304): ‘Dat het verhaal “De erfgenaam” uit vergissing in dezen bundel [n.l. Schuim en asch] werd opgenomen, zal ieder lezer wel duidelijk zijn geworden.’ 2. In het in 591n1 genoemde artikel. 3. Johan van Vorden, Alex' vrouwen (1927). 4. Van Vorden werd in 1909 tweede luitenant bij de infanterie, en in 1920 voor verdere militaire dienst afgekeurd. 1. Niet duidelijk om welke uitgave het gaat. Vgl. 570n3. 1. O.a. door Van Vriesland (‘V.’) en Bouws (‘B.’): zie Tegenonderzoek, p. 83-84 (vgl. Vw 2, p. 263-268). 2. Niet achterhaald. 3. Dat gebeurde inderdaad. Het werd wél afgedrukt in Tegenonderzoek, p. 81-83 (vgl. Vw 2, p. 262). 4. Dit moet slaan op het verhaal ‘in résumé’ waarvan sprake is in brief 636. Zie ook brief 647. 5. In DVB werd het gehandhaafd, in Tegenonderzoek en Vw weggelaten. 6. De lijst werd door DP gebruikt voor zijn artikel ‘Het nationaal gevoel en de kunst’, geschreven n.a.v. Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen en de kritiek erop, in DGW, februari 1931 (Vw 2, p. 268-270). 7. In 1930 ontving Antoon Coolen de Van der Hoogt-prijs voor zijn roman Het donkere licht. 8. Op het stofomslag van de ‘Bijleveld-bundel’ komt een portret voor van Aart van der Leeuw met baard. 9. ‘De laatste reis van de Nyborg’, uit Schuim en asch. 1. De algemene jaarvergadering van de vereniging van Vlaamsche letterkundigen, die op 9 november te Brussel werd gehouden. 2. Een verslag in Het vaderland van 7 november 1930 (avondblad), onder de kop ‘Traditie en experiment in de Europeesche literatuur van heden’, van de gelijknamige lezing, die Antonini hield voor de leden van de Haagse afdeling van de vereniging ‘Dante Alighieri’. 3. Niet uit te maken om welk nummer het gaat. 1. Burssens' pogingen Van Ostaijens verzamelde grotesken uit te geven. 2. ‘Het bittere begin’ voor het laatste nummer van Vlaamsche arbeid (zie 368n3). 3. De volgende brief (643). 1. Voor de samenstelling van de bundel Spelevaart. * of ‘hijgen’! 2. Vermoedelijk ‘Prof. Dr. Goris over Slauerhoff’ in DGW 29(1930) 8 (aug.) p. 192-193. 1. Over Parlando in de NRC van 28 en 31 oktober. 2. Het nummer van 6 november 1930, p. 173-174. 3. Resp. Man tegen man, Kort geding en Voor kleine parochie. 4. Van Vrieslands vertaling werd door Charlotte Köhler in haar vaste voordrachtsrepertoire opgenomen. 5. Indische uitdrukking voor ouderwetse geklede jas. * natuurlijk als er een ‘dieper’ contact is - 1. Zie 640n4. Aan zijn ‘Petrus en Paulus’-verhaal zoals dat in de Bijleveldbundel stond voegde DP een slot toe (met deze brief aan Van Wessem ter inzage gezonden) waaraan ‘Het bittere begin’ (zie 368n3) ten grondslag lag en waarin ‘de man die waterde’ verwerkt was: Vw 1, p. 550-552. * of artistiek, of dapper, of roekeloos, of intelligent, enz. enz. 1. Zin van ongeveer 15 woorden door Van Vriesland onleesbaar gemaakt. * Du moment dat je het ‘recht van bestaan’ ervan erkent. 2. ‘A.M.-B.’ * Die ‘of’ titel zette ik hier voor de grap, - voor het genre Conte Moral. Het gaat heeten: Een Kind in de Zonde. 3. Zie 634n1 4. Willink zou de illustratie maken bij Van Vrieslands gedicht ‘Amsterdamsche bohème’. 5. DP's foto naar aanleiding waarvan hij het gedicht ‘Het kind dat wij waren’ had geschreven (Vw 1, p. 66), staat afgedrukt op p. 5 van het aan hem gewijde Schrijvers prentenboek. 1. ‘En écoutant le bruit de mes talons’ en ‘Le fauteuil rouge’. 2. DP's jeugdvriend uit zijn Bandoengse tijd Adé Tissing. 1. Voor de drie gedichten - ‘Een vrouw’, ‘Gli amanti’ en ‘De wachtende’ - die van DP waren opgenomen in de jaargang van 1930. 2. Roman in twee delen van Frederik van Eeden uit 1912 en 1914, géén ‘roman uit de Oudheid’. 1. A.C.A. Plasschaert, ‘Tent. Kunstzaal De Boer te Amsterdam’, in De groene van 8 november 1930. 2. Zelfportret met hoed (1930). 3. zie brief 634. 1. D.A.M. Binnendijk (geb. 1902), leraar Nederlands, had de poëzie-bloemlezing, Prisma samengesteld en daarin van DP opgenomen de sonnetten ‘De douairière’ en ‘Adriana de Buuck’. 1. De ‘man die waterde’ in de ‘apotheose’ van het ‘Petrus en Paulus’-verhaal. 2. Marsman formuleerde zijn niet onverdeeld gunstig oordeel in een brief aan Van Wessem, die hij verzocht aan DP door te sturen. Dat is klaarblijkelijk niet gebeurd. 3. De bloemlezing Nieuwe geluiden (1924, 1925, 1927). 1. In Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen werd van Slauerhoff De Erebos opgenomen, van Roelants Een vrouw en een passerdoos, en van Walschap Vinus. 2. Jan N. (Nieuwenhuis). Over DP merkte hij op: ‘We zouden diens “Petrus en Paulus” bijna kwaadwillig noemen, maar het is te veel eer voor dit flauwe, opgeblazen schrijfsel’ (De Maasbode, 15 nov. 1930, avondblad). 1. In jrg. 92 (1928), p. 329-335. 1. DP's commentaar op de ‘Bijleveld-bundel’, zie brief 639. 2. Edy Batten en Adé Tissing. 1. Van het ‘Gesprek over Slauerhoff’ voor het december-nummer van DVB. 2. Een uitdrukking als ‘de witte vlammen’ behoorde voor DP tot ‘het volkomen cliché van de Nederlandsche dichtkunst’, zoals hij schreef in ‘Over het “kreatieve” in onze nieuwe poëzie’ (in De nieuwe eeuw, 26 februari 1931, p. 584-687). Vgl. Vw 2, p. 277-278. 1. Briefpapier van restaurant Royal, met plaats en eeuw voorgedrukt. 1. Annie Batten-Rijpstra. 1. F.W. Up de Graff, The head-hunters of the Amazon; M.-L. Guzman, Sous l'ombre du Caudillo (naar het Spaans). 1. zie 659n1. 1. Romans van Feuchtwanger (1930) en Döblin (1929). Donker vertaalde Feuchtwangers Erfolg. 2. Vertaling van de roman 10 L.S. 3. Niet geïdentificeerd. 4. De acteur Cees Laseur. 5. Van Vrieslands ‘Kroniek der poëzie’ in de NRC van 16 december, gewijd aan de bundel Witte vrouwen. 1. In de rubriek ‘Fransche letteren’, DGW 27 (1928) 11 (november) p. 344-345 (Vw 2, p. 133-136). 2. Dat is gebeurd in Tegenonderzoek, p. 35-39 (Vw 2, p. 231-234). 3. Een dergelijke rubriek in DVB is DP niet toegewezen. 1. Niet bekend wie daarmee bedoeld zijn. 2. Zie 659n1. Vw 2, p. 268 e.v. 3. Een plan van uitgeverij De Spieghel om een reeks biografieën uit te geven, te redigeren door Van Wessem. Aangekondigd werden Slauerhoff over Jan Piertsz. Coen, Ter Braak over Marnix van St. Aldegonde, Van Wessem over Chassé (‘generaal Bajonet’) en - als enige ook verschenen - Kelk over Jan Steen. 4. Lessen in charleston, dat Van Wessem omstreeks deze tijd voltooide. 5. Voor kleine parochie en Vriend of vijand. 6. Van het ‘Gesprek over Slauerhoff’. 1. De bladzijden over Jan Greshoff in Tegenonderzoek, dat bij Stols zou verschijnen (Vw 2, p. 224-231). 1. Deze ‘Drie vergeten sonnetten’ verschenen in juni 1931 in Helikon. Het derde sonnet kreeg de titel ‘De ronker tot de verdrevene’ (Vw 1, p. 57, 61 en 99). * ‘De Ronker tot zijn Vriend’ lijkt me een beteren titel. 1. Greshoff had gereageerd op een artikel van Borel in Het vaderland van 29 december 1930 en dit ter plaatsing in DGW aan Kramers toegezonden. Deze plaatste het stuk echter niet, de reactie van DP daarentegen wel (zie brief 682). 1. Zinspeling op Nypels' uitgave Balans, ‘algemeen jaarboek der Nederlandsche kunsten 1930-1931’ (1930), een voortzetting van Erts. DP's vers ‘De wachtende’ (Vw 1, p. 102-106) was erin opgenomen. 2. Dubbel onderstreept. 1. Maar dat verscheen in DGW 30 (1931) 1 (20 januari), p. 20. 2. In Het vaderland van 27juli 1930 (ochtendblad) besprak Henri Borel onder de kop ‘Twee nieuwe bundels gedichten’ Parlando van DP en Kameraden van J.F. Last. Borel verweet DP een bedenkelijke levensbeschouwing die hem het oordeel over andermans poëzie onmogelijk maakte. 3. Dit behelsde waarschijnlijk dat DP de redaktie de beslissing liet het stuk al dan niet op te nemen, zoals in de DGW in een redactioneel commentaar werd vermeld. 1. In Balans publiceerde Van Vriesland ‘Paul Valéry: Narcissus spreekt’ en ‘Kantteekeningen bij “Amphitryon 38”’. Deze laatste bijdrage was geïllustreerd met een fotootje van Van Vriesland als kind, voorzien van het onderschrift ‘Victor’. 2. Gedichten van o.a. Jan. H. Eekhout, Gabriël Smit, G.A. van Klinkenberg, Willem ten Berge en Henri Bruning. Vgl. 661n2. 3. Menno ter Braak, ‘Prisma of dogma?’ In DVB 8 (1931) 1 (januari), p. 15-23. 4. In de NRC van 1 januari 1931 besprak Van Vriesland in de ‘Kroniek van de poSzie’ Slauerhoffs verhalenbundel Het lente-eiland (Kau-Lung-Seu) en de poëziebundel Yoeng Poe Tsjoeng. Hij stelde twee meningen tegenover elkaar: die van DP, die de voorkeur gaf aan ‘de min of meer oorspronkelijke verzen’, en die van Defresne, die ‘de naar bestaande Chineesche gedichten bewerkte verzen’ beter vond. Eerder had Van Vriesland geschreven: ‘Du Perron, in zijn omvangrijke Gesprek over Slauerhoff, gaat zelfs zoo ver, dat hij den verzenbundel “een poëtiese voorhal van het bundeltje Chinese verhalen’ noemt, al zie ik niet in, waarom men niet met hetzelfde recht de omgekeerde rangorde zou mogen aannemen’. Ook DP's mening dat het slotverhaal uit Het lente-eiland ‘misschien wel het enige volmaakte specimen tot dusver, door de Nederlandsche jongeren geleverd’ is van ‘nieuw zakelik proza’, leek hem ‘vergaand overdreven’. * Of bijsleep. 5. ‘Marschlied’, naar ‘Chinesisches Soldatenlied’. 6. Tooneelspel in drie bedrijven van Van Vriesland, op 22 december 1930 gespeeld door ‘‘Het Schouwtooneel’ in de Utrechtse Stadsschouwburg. De meeste dagbladen die het stuk recenseerden, oordeelden negatief, zowel over het stuk zelf als over het spel. 7. Ossip Kalenter (ps. van J. Burckhardt; Duits dichter, essayist, novellist en verteller; geb. 1900) vertaalde vier gedichten van Van Vriesland 1. Deze alinea heeft betrekking op een, op 5 oktober gedateerde, notitie over Greshoff, waarop Van Wessem kennelijk heeft gereageerd. Deze notitie moet zich bevonden hebben onder de kopij die DP op 30 december aan DVB stuurde (zie brief 671). DP nam de notitie op in Tegenonderzoek, p. 21-22 (Vw 2, p. 221-222), waarin de tussen haakjes geplaatste zin ‘In een van zijn brieven beklaagt Van W. er zich weer over’, dan later moet zijn ingevoegd. 2. Zie voor DP's reactie, ‘Het nationaal gevoel en de kunst’, Vw 2, p. 268-274. 3. Opgenomen in Tegenonderzoek, p. 44-45 (Vw 2, p. 238-239). 4. In Balans publiceerde Van Wessem een fragment uit Lessen in charleston, onder de titel ‘Celly’. In de roman zoals die gepubliceerd werd zijn van dit fragment slechts enkele zinnen terug te vinden. * n.l. Greshoff schijnt een stuk over deze affaire geschreven te hebben, dat ik niet las, maar dat Kr. liever niet zou opnemen of zooiets - 1. 's-Gravesande had DP waarschijnlijk gevraagd een eigen vers en een van Slauerhoff af te staan voor Het vaderland. Het plan is niet doorgegaan. 1. Leo van Breen besprak in de aflevering van januari 1931 van het protestants-christelijke literaire maandblad Opwaartsche wegen DP's Parlando. 2. Niet teruggevonden. 3. In de Nieuwe Arnhemsche courant van 20 december 1930 besprak Slauerhoff The Story of San Michele van Axel Munthe, in het nummer van 27 december Prisma en Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen en in dat van 3 januari 1931 La voie royale van André Malraux. 4. André Jolles, ‘Verduurzaamde verhalen’, in De gids, januari 1931. 5. In het januari-nummer van De gids publiceerde Slauerhoff de gedichten ‘Maneschijn te Tsjing Tao’ en ‘Herdenken’ en Marsman ‘Zonnige Septembermorgen’, ‘Drijven in de herfst’, ‘Twee meeuwen (In memoriam Herman Gorter)’ en ‘Afscheid’. 1. In het januari-nummer van De gids besprak Greshoff A. Mussche, Nederlandsch leesboek, Gaston-Denis Périer, Nègreries en Paul Sury d'Aspremont La presse à travers les ages. 2. Niet aangetroffen. 3. Bouws, die na zijn vertrek uit Nederlands-Indië in 1924 even in Australië had gewoond, was daarna in Parijs enige tijd medewerker van de Sidney Herald. 4. Uitgeverij De Haan vermoedelijk. 5. Moulaert: niet geïdentificeerd; van Overstraeten: Belgisch communistisch parlementslid. 1. In ‘Het nationaal gevoel en de kunst’ reageerde DP, behalve op Nijhoff, ook op Albert Heimans opmerkingen over de ‘Bijleveld-bundel’ in ‘Waar is de verteller?’ in De Groene van 3 januari 1931 (zie Vw 2, p. 268-274). 2. Inderdaad is dit de volgorde in Tegenonderzoek, p. 35-47 (Vw 2, p. 231-239). 1. Waarschijnlijk van in Helikon gepubliceerde gedichten. 2. ‘Prof. Dr. Goris over Slauerhoff’. In: DGW 29 (1930) 8 (augustus) p. 192-193. Niet in Tegenonderzoek opgenomen. * met het Gesprek en het groote epistel dat daarop volgt. 3. Vw 2, p. 223. 1. Malraux' vader pleegde zelfmoord. 2. De vierde druk van deze roman van Van Schendel verscheen bij Meulenhoff in 1931 met houtsneden van B. Essers. 1. ‘Katholiek of Sine Nomine?’, in DGW van februari 1931. Dit stuk was een reactie op dat van Donker, die zich had afgevraagd waarin het ‘katholieke’ van de poëzie der Jong-Katholieken school. 2. ‘Jong Katholiek? Neen, Sine nomine’, Donker's bespreking van bundels van Engelman, Willem ten Berge en Gerard Wijdeveld. Vooral n.a.v. de laatste twee verwierp hij het epigonisme en ‘de moderne rhetoriek’ in navolging van Marsman en Roland Holst. Hij merkte o.a. op: ‘De orfische spreuken van het Elysium werden een dieventaal der jonge dichters’ (DGW, december 1930, p. 283-286). 1. Slauerhoffs bespreking in de Nieuwe Arnhemsche courant van 27 december 1930 van Prisma en Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen. De passage waarop DP doelt, luidt: ‘Binnendijk en Van Wessem zijn beiden redacteur van de Vrije Bladen en vertegenwoordigen beiden op precies dezelfde manier een richting, in schijn modern maar in werkelijkheid conservatief en voorzichtig’. 2. Zie Tegenonderzoek, p. 22-24 (Vw 2, p. 221-223). 3. Zie 383n2. * Ik bedoel hiermee dat het erg boos was, maar absoluut niet afdoend. (Precies op dezelfde manier beknibbelt Helman je nu op het woord ‘samengesteld’.) * O.a. vond Kelk Gr.'s Chromo'sq in Erts 3 6. prachtig. 6. De gedichten Chromo's I en II stonden in Erts 4 (1930). 4. Het grote stuk over Greshoff vormt niet de afsluiting van Vriend of vijand, maar werd opgenomen in de derde bundel, Tegenonderzoek, p. 25-35 (zie ook 674n1). 5. De eerste regel - niet letterlijk geciteerd - van het sonnet ‘Le tombeau d'Edgar Poe’ van Mallarmé. 1. Zie brief 685. 2. De theosofisch gezinde dames Henny en De Sturler. 3. Mogelijk heeft Ter Braak op 10 januari de vergadering van De stem, waarop het 10-jarig bestaan van het tijdschrift werd herdacht, bezocht - getuige zijn mededeling van 13 januari 1931 aan DP: ‘Van Coster heb ik nog 90% minder illusies over dan vroeger, sinds Zaterdag. Het is erg!’ (Bw TB-DP 1 p. 28). 1. Zie brief 685. 1. Slauerhoff zou 1 februari 1931, ernstig ziek, terugkeren van zijn tweede reis met de ‘Flandria’ van de Koninklijke Hollandsche Lloyd. * Ik bedoel: Coster! 2. In Voor kleine parochie en Vriend of vijand komt Dirk Coster tenminste drie maal min of meer uitgebreid ter sprake (zie Vw 2, p. 12-18, 191-193 en 220-222). 3. Kelk (zie 383n2) citeerde deze regel van Greshoff, die hij lelijk vond. 4. Zie 608n1. 5. Carla. 6. ‘Het nationaal gevoel en de kunst.’ 7. Vgl. brief 708. * Als ik maar niet altijd dat gedonder met Marsman had. 8. Zie de bezwaren van ‘anderen’ tegen La voie royale: Vw 2, p. 233. 9. In de rubriek ‘Bibliographie’ van De gids in december 1930. ** Het eenige wat daarop zou kunnen wijzen is de manie die ik heb om oude dingen ‘niet met rust te laten’, zelfs ‘om te werken’. Maar ook dàt gebeurt meestal in-een-vloek-en-een-zucht. De beste dingen die ik schreef zijn in één trek geschreven, zelfs het Gebed bij de Harde Dood, al werden daar later 4 strophen aan toegevoegd. 1. Vóór deze eerste brief aan Hendrik Marsman (1899-1940), had DP reeds kennis met hem gemaakt in een Utrechts café. De verhouding was toen echter nogal gespannen, wat o.a. zijn oorzaak vond in DP's veronderstelling dat Marsman zijn literaire tegenstander was. Toen Ter Braak de Prismapolemiek inzette met ‘Prisma of dogma?’ in DVB van januari 1931, greep DP de gelegenheid aan om Marsman, die hij als de auctor intellectualis van Binnendijks poëzietheorie beschouwde, aan te vallen. Hoewel hij gewoonlijk zijn kopij voor DVB rechtstreeks naar Van Wessem zond, stuurde hij zijn artikel ‘Over het “kreatieve” in onze nieuwe poëzie’ aan Marsman, eveneens redacteur van DVB. 1. ‘Over het "kreatieve" in onze nieuwe poëzie’. 1. Marsmans brief van 23 januari werd in De nieuwe eeuw van 26 februari 1931 (nr. 705) afgedrukt achter DP's artikel ‘Over het “kreatieve” in onze nieuwe poëzie’ (p. 685). DP verwerkte zijn antwoord in een ‘Naschrift’, p. 685-686 (Tegenonderzoek, p. 127-130; Vw 2, p. 291-293). 2. Marsman had geschreven: ‘Zou het niet beter zijn het epigonisme te bestrijden door het schrijven van goede oorspronkelijke gedichten dan door het gekanker over de slechte van anderen?’ Enige jaren tevoren luidde zijn mening over epigonen: ‘De critiek heeft haar taak tegenover hen slecht gedaan. Want als ze hen werkelijk had verdelgd onder de terreur van haar veto, zouden de twee of drie die mogelijk ontsnapten, geen pen meer durven hanteeren. Ik geloof dat Slauerhoff gelijk heeft: wij moeten niet tegen hen schrijven, we moeten ze doodslaan.’ (De anatomische les, Bussum 1926, p. 104). 3. ‘Het nationale gevoel en de kunst’. 4. ‘Dogma of aesthetica?’, in DVB, januari 1931. 5. Tegenonderzoek, p. 116-125 (Vw 2, p. 283-289). 1. Anecdotes italiennes et françaises van Stendhal, samengesteld door DP en uitgegeven door Stols (1932). 1. DP's eerste brief aan Jan Engelman (1900-1972) is een reactie op wat deze hem schreef n.a.v. ‘Over het “kreatieve” in onze nieuwe poëzie’, waarvan hij kennis had genomen ten huize van zijn vriend Marsman. Hij zou het artikel, met de erop volgende correspondentie tussen DP en Marsman, opnemen in de door hem geredigeerde kunstrubriek van De nieuwe eeuw, nadat het door de redactie van DVB (Marsman, Binnendijk, Van Wessem) geweigerd was. Engelman reageerde vooral op de passage in het artikel waarin zijn eigen poëzie werd vergeleken met die van Van Ostaijen. 2. Resp. Engelmans gedicht ‘Arne Borg, ritornel en sirene’ en Van Ostaijens ‘Huidegedicht aan Singer’. 3. ‘En rade, Vocalise voor Cavalcanti’ en ‘Vera Janacopoulos’. 1. Zie brief 687. 2. In Het vaderland van zondag 25 januari 1931 (ochtendblad) citeerde Henri Borel, schrijvend over de toenemende verruwing van het toneel en de literatuur, een brief van ‘een jongere’, die reageerde op Borels artikel in de krant van 21 december 1930, waarin ook al was geklaagd over het cynisme in de poëzie. De ‘jongere’ voerde als verontschuldiging voor de cynische houding ‘de harde werkelijkheid’ aan. 1. Niet geïdentificeerd. 1. Van Wessems eerste reactie op het artikel van Helman (zie 693n1) verscheen in De Groene van 17 januari 1931. 2. Het essay Jacob Cow le pirate ou si les mots sont des signes van Jean Paulhan. 3. Toespeling op de door Van Wessem geschreven novelle ‘Jacob Penn, avonturier, een doodgewoon verhaal’, dat onder het pseudoniem Frederik Chasalle in twee gedeelten werd gepubliceerd in DVB, 1926. 4. Onder de titel ‘Nieuws onder de zon?’ besprak Albert Plasschaert in CB, januari 1931, Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen. 5. In DVB, januari 1931, was de eerste aflevering van Marsmans roman Vera verschenen. 6. Zie 603n4. 1. De ‘3’ dubbel onderstreept. 2. Brief van 28 januari, nr. 18 in Bw TB-DP. 1. P.N. van Eyck, ‘J. Slauerhoff’, in Leiding 2 (februari 1930); en 3 (maart 1931). 1. Engelman heeft blijkbaar gekozen voor de eerste van de drie mogelijkheden die hem in brief 710 geboden werden. DP nam ‘ontmoeting’ over, en de verzekering dat Engelman de beide gedichten van Van Ostaijen niet kende toen hij ‘Arne Borg’ schreef. Bij de herdruk van de Cahiers verviel deze laatste mededeling weer (Vw 2, p. 281). 2. DP citeerde uit Engelmans ‘En rade’ (Prisma, p. 79): ‘Sulina, Braila / Sulina, Brest / Sulina, Singapore / achter de vest’, en uit Den Doolaards ‘Ballade du jeune marin’ (Prisma, p. 115): ‘Yokohama, Valparaiso / Singapore en Brest: / Bij harmonica en banjo/Zing ik 't hart tot rust.’ 3. Zie Voor kleine parochie, p. 63-64 (Vw 2, p. 50-51). 4. Marnix Gijsen, ‘De lof-litanie van Sint Franciscus van Assisi’, in Het huis (1925). * In het Nederlandsch althans, in het buitenland ken ik andere vbdn. 5. Die Gartenlaube was de naam van een geïllustreerd familieweekblad voor de liberale bourgeoisie, dat van 1833 tot 1943 uitgegeven werd. De titel van dit tijdschrift werd synoniem met damesliteratuur. 6. In L'esprit d'André Gide (1929) polemiseerde pater Victor Poucel SJ. tegen Gide's individualisme. 7. Het debat met Ter Braak ging over het katholicisme als levensbeschouwing en werd ingezet met ‘Waarom ketters’ in DVB van oktober 1930. Jan Engelman reageerde met ‘Aveuglement du coeur’ in DVB, november 1930. 8. Een dergelijke vertaling is nooit verschenen in De nieuwe eeuw. 1. ‘Over het "kreatieve" in onze nieuwe poëzie’. 2. Uit deze passage kan opgemaakt worden, dat ook Binnendijk het stuk van DP ter inzage heeft gehad. In zijn ‘Antwoord aan Menno ter Braak, den leerstelligen Carnavalsmoralist’, zoals hij boven zijn artikel ‘Dogma of aesthetica’ zette (in DVB, februari 1931, p. 60-66) reageerde Binnendijk echter in het geheel niet op het stuk van DP, dat op dat moment ook nog niet verschenen was. 3. Zie Tegenonderzoek, p. 125 (Vw 2, p. 289). * En klemmender, n'en déplaise Marsman, dan door Donker in het slot van dat stuk over Engelman 1. is geschied. 1. Zie 697n2. 2. ‘Nijhoffs Vliegende Hollander. Een veronachtzaamde sage’, in DGW van juli 1930. * Als je van D.G.W. - om welke redenen dan ook - niet meer een strijdbaar blad wilt maken, maar een beschaafd literair Eigen Haard voor Haagsche lezers, dan is dat op zichzelf misschien uiterst lofwaardig, maar gooi er dan resoluut de rustbedervers uit, wier stijl niet op het plan van een literair Eigen Haard staat. Egbertina van de Mandele 3. en ik zijn nu eenmaal ònvereenigbaar; en een cocktail van ons zou trouwens niemand smaken... 3. Egb. C. van de Mandele: romanschrijfster, o.a. van De steile weg (1930). 1. Van Wessem had in zijn inleiding op Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen een onderscheid gemaakt tussen ‘verhaal’ en ‘vertelling’. Hierop o.m. was hij door Helman in het artikel ‘Waar is de verteller?’ in De Groene van 3 januari 1931 aangevallen. In zijn eerste reactie in De Groene van 17 januari had Van Wessem deze kwestie laten rusten. Ook DP zou er in zijn artikel ‘Het nationaal gevoel en de kunst’ in DGW van februari stilzwijgend aan voorbijgaan. In zijn aantekening ‘Verhaal en vertelling’ in DVB van februari verweerde Van Wessem zich tegen Heimans bezwaar. Over de tekst van dit laatste artikel zal hij het oordeel van DP hebben gevraagd. 2. In zijn artikel in De Groene had Helman geschreven: ‘Als men leest, dat twintig verhalen zijn “samengesteld” door iemand, dan beteekent dat volgens het huidige spraakgebruik, dat iemand uit verschillende onderdeden twintig verhalen heeft gemaakt, ofwel van twintig verhalen een geheel heeft samengesteld, een geheel dat iets van hemzelf is. Geen van deze beide daden nu verrichtte Constant van Wessem.’ 3. De weigering van Helman om aan de ‘Bijleveld-bundel’ mee te werken, was welbewust en na overleg met Albert Kuyle tot stand gekomen, zoals kan blijken uit de brief van 1 augustus van Kuyle aan Van Wessem, waarin hij o.m. schreef: ‘door van “recalcitrantheid” te spreken, maakt U de zaak al niet makkelijker. Ik heb gisteren nog eens mondeling met Helman overleg gepleegd, maar wij zijn besloten niet aan de bundel mede te werken. Ik hoor echter dat er veel en goede dingen zijn binnengekomen, zoodat de uitgave door onze afwezigheid wel niet ernstig zal worden geschaad.’ Van Wessem had hier in zijn artikel in De groene reeds op gewezen, en kwam er in zijn aantekening in DVB niet meer op terug. 1. Afgedrukt in De nieuwe eeuw 705, p. 686 en gedateerd 1 februari 1931; verkort opgenomen in Tegenonderzoek, p. 130-134 (Vw 2, p. 293-296). 2. Binnendijk besprak in De gids (mei 1929) Marsmans essaybundel De lamp van Diogenes. 3. ‘E. du Perron over proza, poëzie, kritiek’, in DGW van mei 1930. 4. Commentaar (1931). 1. Annie Batten-Rijpstra (1902-1932) was getrouwd met DP's jeugdvriend A.E. (Edy) Batten. Dit fragment, dat als enige van de aan haar gerichte correspondentie bewaard is gebleven, is afkomstig van haar neef F.E.A. Batten, die het publiceerde in het Couperus-nummer van De schakelaar, met andere brieffragmenten van DP over Couperus. 1. Nijhoffs kritische rubriek in De gids van januari 1931. 2. In ‘Prisma of dogma?’ (DVB, januari 1931) had Ter Braak zich afgevraagd of het niet voldoende was een ‘vent’ te zijn. 3. Barnum & Bailey was een beroemd circus. 1. Niet geïdentificeerd; mogelijk de ‘meneer Van Gingendael’ uit brief 714. 2. De franstalige Belgische schrijver en journalist Paul Méral (pseudoniem van H.M.C. Guchtenaere), vriend van Hellens en een tijdlang ook van DP. 3. Hellens’ in 1930 verschenen roman Les Filles du désir. 4. Mogelijk een werktitel voor Hellens' mémoires, die in 1931 als Documents secrets 1905-1931 verschenen bij Stols. 5. Hellens’ roman La femme partagée van 1929. 6. Niet duidelijk waar dit op slaat. 7. Die als overste van een karmelietessenklooster beschuldigd was van financiële manipulaties, waarschijnlijk met goede bedoelingen ondernomen maar door de depressie op een debâcle uitgelopen. * Heb ik mij vergist dan 1000× excuus en de vergissing zij gezegend! 1. Multatuli in Over vryen arbeid in Nederlands Indië en de tegenwoordige koloniale agitatie zegt iets dergelijks over Duymaer van Twist (Volledige werken 2, Amsterdam 1951, p. 283). 2. In De nieuwe eeuw 705 werd dit gedeelte nog voorafgegaan door een parafrase van het laatste deel van brief 726, over Binnendijk (Tegenonderzoek, p. 134-139; Vw 2, p. 297-300). 3. In de NRC van 24 januari 1931 (avondblad) besprak Van Vriesland in de ‘Kroniek der poëzie’ Karel van de Woestijne's De modderen man. Daarin werd o.m. opgemerkt: ‘De grondslagen van het lyrische kregen voor een ander geslacht een andere draagkracht, werden teruggebracht tot andere verhoudingen, gelijk nog onlangs een aardig en opmerkelijk opstel van Menno ter Braak in het nummer van Januari van de Vrije Bladen deed gevoelen (welke buitenstaander der poëzie overigens tot de dwaze slotsom komt, dat de waarde van een gedicht in de kwestie van al of niet... “taalgevoel” ligt)’. 4. J.K. Rensburg, die leefde als bohémien, schreef diverse werken over wijsgerige en wetenschappelijke onderwerpen en Japansche verzen (1903). * Zelfs om der wille van het Verhevene zou men niet zulke vergissingen moeten begaan. 5. DP zinspeelt hier op het diner dat ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van De stem op 10 januari 1931 in het Haagse hotel De twee steden werd gegeven, waarbij Dirk Coster sprak over de ‘verwording van de tijd en het verraad van de jeugd.’ 6. Marsman verklaarde tegenover Albert Kuyle (in De gemeenschap, augustus / september 1928) het surrealisme te haten als nabloei van Dada en Freud, omdat het de vitaliteit doodde, evenals het Hollands realisme van de jaren negentig van de 19de eeuw. Hij noemde Coenen als voorbeeld. Herman Robbers hoorde eveneens tot deze groep realisten. * Dit ‘au figuré’. 7. Het verzaken, door DP samengesteld op Roelants’ verzoek. * D.w.z. om en om, in de juiste volgorde. 1. Zie ook Bw TB-DP 1, p. 55-56, waar de hele Bringolf-geschiedenis nog eens wordt verhaald. 1. ‘Van de drie ridders en het hemd’. 2. De Bibliothèque de l'Arsenal in Parijs. 1. Jacques Perk, Gedichten, uitgegeven door Willem Kloos, boekversiering van J.B. Heukelom (12de druk, 1914). 1. Karl Marx, Het kapitaal, vertaald door F. van der Goes; 3 banden (Wereld-bibliotheek, 1911-1912). 2. Slauerhoff. Zie 718n1. 1. ‘Over het "kreatieve" in onze nieuwe poëzie’. 2. De brieven 726 en 733. 1. In Opwaartsche wegen van februari 1931 stond in de rubriek ‘Kroniek’ een anoniem stukje onder de titel ‘Hoort die hond bij die baas?’ waarin DP werd vergeleken met een bulterriër die zijn baas Slauerhoff ongevraagd en onnodig verdedigde. Zie brief 755 voor DP's reactie, die hij liet plaatsen in DVB. 1. Brief 740 is een antwoord op die brief van Engelman. 2. Zie 733n2. 3. Zie Vw 2, p. 296. 1. Van ‘Het nationale gevoel en de kunst’. 1. Waarschijnlijk Het vaderland van 25 januari 1931 (zie brief 713), en Het vaderland van 8 februari 1931, met Borels artikel ‘Is Edgar Allen Poe een dichter?’ Hierin schreef Borel: ‘Daar een litterair criticus van een dagblad de handen vol heeft met nieuwe uitgaven (en met St. Nicolaas komt er een zondvloed van)...’ Bedoeld tegen Greshoff was vermoedelijk het volgende: ‘Er zijn menschen die zeggen dat Edgar Allen Poe geen dichter was, en dat Vincent van Gogh een gek was en De Kleine Johannes een sentimenteel jongetje, en Rabindranath Tagore vervelend (“dat lees ik niet meer”) en het Buch der Lieder flauwe romantiek waar ze al lang overheen zijn, en dat ze dit ook werkelijk méénen is het ergste... voor hen. Er is niets aan te doen. Kalm laten praten. En denken: wat missen die menschen veel, kassian!’ 1. Zie nr. 43 in het aan Marsman gewijde Schrijvers prentenboek; op de foto staat de jury die de Domprijs voor poëzie, ingesteld door De gemeenschap, toewees. 2. Anton van Duinkerken. 3. In Cahiers van een lezer 3, p. 46, komt een aantekening voor over J.C.B. (J.C. Bloem), die in een gesprek met DP zegt: ‘Neen, weet je wàt het is bij Coster? Ik zal je zeggen, waarom je hem niet lezen kunt - dat komt: het is zo'n fluim, zie je; Coster is typies een fluim! 4. Zo bijv. in het stuk over Matthijs Vermeulen. In Cahiers van een lezer 1, p. 46, stond: ‘Mijnheer, luister goed; je bent van top tot teen een Lùl!’ In Voor kleine parochie werd het laatste woord door puntjes vervangen (Vw 2, p. 47). Ook noemde DP Vermeulen een ‘zaadzak’, wat in Voor kleine parochie werd gesupprimeerd. 5. Als slot van DP's artikel, gevolgd door de briefwisseling, werd in De nieuwe eeuw 705 Marsmans schrijven van 13 februari 1931 opgenomen. 1. Verwijzing naar het DP zojuist door Mayer toegestuurde stuk uit Opwaartsche wegen (zie 741n1). * En naam, indien vermeld. 2. In Opwaartsche wegen van februari 1931 stond in de rubriek ‘Kroniek’ ook het stukje ‘De laatste der Multatulianen’, ondertekend door K.H. (Klaas Heeroma). Hierin werd van leer getrokken tegen Greshoffs boutade in De Groette van 3 januari 1931, waarin gepleit werd voor een ‘Vereeniging ter Verspreiding der Pornografie in en buiten het Huwelijk’; dit als reactie op bezwaren tegen een eerder door Greshoff geschreven stuk tegen de plannnen voor een rijkscommissie ter beoordeling van pornografie in de kunst. * Die zou ik haast vergeten! ** Dus spoedig de complete André. 1. Lessen in charleston verscheen in 1931 bij De Spieghel te Amsterdam en Het Kompas te Mechelen. Bij Nypels te Maastricht publiceerde Van Wessem nooit. 2. In ‘Het nationaal gevoel en de kunst!’ * of misschien juist au fond wèl (en aan de oppervlakte niet). 3. ‘Van de drie ridders en het hemd’ 1. Zie ook brief 754. In het maartnummer van DVB, p. 100, werd deze voetnoot geplaatst. De afgedrukte tekst wijkt op twee plaatsen van de hier volgende af: ‘dierenverhalen’ werd ‘dierverhalen’, ‘gesignaleerd’ werd ‘gesinjaleerd’. De tekst werd afgedrukt in Tegenonderzoek, p. 94, maar niet opgenomen in het Vw. 1. Der lyrische Nachlass von Heinrich Heine, uitgegeven door Erich Löwenthal en Oskar Lörke (1925). 2. Jacques Perk, Gedichten, met een voorrede van Willem Kloos en versiering van J.G. Veldheer (1901). Pas de zevende druk van 1907 was geheel volledig. 3. Jacques Perk, Gedichten, met een voorrede van C. Vosmaer en een inleiding door Willem Kloos (1882, 1897, 1899). 1. In DGW 30 (1931) 250 (februari) p. 42-43 besprak Houwink Nutteloos verzet onder de kop ‘Uit de leerschool der Cynici’. Hij schreef o.m.: ‘Bijna elke bladzijde van ‘Nutteloos Verzet’ demonstreert het: een zeldzame aanleg naast een kapot talent. Soms schijnt het dat dit talent moedwillig is (en wordt!) vernield.’ Marceline was Houwinks in 1930 verschenen roman. 2. Niet geïdentificeerd. * Dit als 3e rijm bedoeld, bitte. ** Voor Utrecht zouden we nader moeten afspreken - d.w.z. daarvoor zou ik eerst in Holland moeten zijn, om te weten hoe ik over mijn tijd kan beschikken. 1. Zie 752n5. 2. Verwerkt in ‘Flirt met de revolutie’, in De smalle mens, p. 80-97 (Vw 2, p. 482-500). 3. DP's gesprekspartner in ‘Gesprek over Slauerhoff’. Zie Vw 2, p. 240 voor diens gewraakte waardering voor Marsman. 4. Zie Vw 1, p. 35. 5. Zie 702n9. 6. ‘Van de drie ridders en het hemd’. 7. Zie brief 244 e.v. 8. Geschreven op de achterzijde van de envelop. 1. Na 1930 ging Roel Houwink steeds geregelder meewerken aan Opwaartsche wegen, waarvan hij in 1931 redacteur werd. 1. Het eerste gedeelte van deze brief heeft betrekking op het door DP vertaalde ridderverhaal van Jacques de Baisieux. * Ik bedoel: zoek er nog maar wat op die volgens jou niet voldoende nobel zijn - graag! ** D.w.z. d'une grande âme en slim tegelijk. 2. In de gepubliceerde vertaling in DVB 8 (1931) 3 (maart), p. 84, luidt deze tekst: ‘hij vreesde hout noch staal, zoodra hij zijn hoofd in zijn helm voelde’. 3. Dit werd: ‘niemand twijfelde er aan of hij zat daar geheel verdwaasd.’ 4. Lessen in charleston. 5. Het verboden rijk. 6. Zie 603n4. 7. In De litteraire gids 5 (1931) 4 (januari), maandblad o.l.v. Gerben Colmjon en Lex Verbraeck, verscheen op p. 7-8 in de rubriek ‘Rhetorica’ een kort anoniem stukje n.a.v. Witte vrouwen van Marsman, dat eindigt met de zin: ‘In 1930 rekent men in Nederland den maker hiervan tot de vooraanstaande jonge dichters!’ In dezelfde rubriek op p. 7 treft men enkele alinea's aan over Donkers bundel De draad van Adriadne. 8. Zie voor de tekst brief 755. 9. ‘Verhaal en vertelling’; in DVB, februari 1931. 10. ‘Dogma of aesthetica?’. 1. Zie 741n1. 1. ‘Dogma of aesthetica?’ 1. Jacobus van Looy, De wonderlijke avonturen van Zebedeus (1910). 2. Henri van Booven, ‘De jonge Couperus terug in Nederland’, in Elseviers geïllustreerd maandschrift 39 (1929). 3. Een vooroorlogs sigarettemerk. 4. In de rubriek ‘Van de redactie’ in De gids 95 (1931) deel I, p. 149-152 was een niet ondertekend stuk opgenomen n.a.v. de verfilming van Remarque's roman Im Westen nichts Neues. Over de film werd o.a. opgemerkt: ‘Voor elk land dat aan den oorlog deelnam, moet dit schouwspel eenvoudig afzichtelijk zijn’. De schrijver vroeg zich daarom af: ‘Is het zedelijk om rondom een bloedig slagveld kogelvrije tribunes te bouwen en deze à raison van fl.1. - open te stellen?’ Of Nijhoff, destijds redacteur van De gids, het stuk werkelijk geschreven heeft, valt niet uit te maken. 5. Met DP's artikel ‘Over het “kreatieve” in onze nieuwe poëzie’ (26 februari 1931). 1. DP doelt weer op zijn artikel ‘Het nationaal gevoel en de kunst’. Hierin had hij over het niet medewerken van Helman en Kuyle aan de ‘Bijleveldbundel’ geschreven: ‘Een ieder die enigszins op de hoogte is, zal hier overigens het gemis hebben gevoeld van twee der beste jongere prozaschrijvers: Kuyle en Helman.’ Bij de publicatie van dit artikel in Tegenonderzoek voegde DP hieraan toe: ‘...ofschoon zij door Van Wessem werden uitgenodigd’ (p. 100). * Ik beschouwde dat nù als vanzelfsprekend, maar je hebt gelijk: het staat er niet. 2. Van hem werd in Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen het verhaal ‘Een vrouw en een passerdoos’ opgenomen, dat, zoals aan het slot wordt vermeld, een fragment was uit de roman ‘t Hangt alles aan een haar. Er is evenwel van Roelants nooit een roman onder deze titel verschenen. 3. Als nr. 5 van Stols' Kaleidoscoop-reeks verscheen in 1932 Alexander Poesjkin, Het pistoolschot, vertaald door Van Wessem. Ook DP moet met dit verhaal bezig zijn geweest (zie het slot van brief 720). 4. Het uniforme omslag voor de serie ‘Kaleidoscoop’ was ontworpen door John Buckland Wright. De vertaling van Le pauvre chemisier versche